p INLEIDING. 1. SCHETS VAN DEN OORSPRONG DER DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND A. De oorsprong der gemeente. De geschiedenis van de gemeente van Jezus Christus in deze wereld is een geschiedenis van zaligheid en van lijden. Als ik spreek van den oorsprong van onze gemeenten, dan denk ik aan den eersten aanvang; dan zie ik te midden van de donkere wereld de lichtgestalte van Jezus Christus, door God's Liefde daar gezonden. Dat is haar oorsprong: dat Hij gekomen is, en dat Hij de armen, de verdwaalden, de zondigen uit de wereld oproept en brengt tot den Vader; dat Hij ons brengt tot die Liefde, die uit God is, en die God zelve is. Dit is haar oorsprong; dit is ook de zaligheid, die de gemeente kent en die zij bewaart en voortdraagt in een wereld van jammer en zonde. Van dien goddelijken oorsprong af, van Jezus Christus af, zijn er die kleine groepjes, die door Hem zijn saamgebracht: Zijne gemeenten. Zij zijn als kleine eilandjes midden in den donkeren, woelenden oceaan der wereld, waar men samenschuilt op den vasten grond, die niet wankelt. Of als welbeschutte huizen, waarbinnen liefde en veiligheid is, terwijl daarbuiten de stormen razen. Wat hebben zij door alle tijden heen een vrede en een zaligheid gekend, waaraan de wereld niet raken kon. Maar aan den aanvang van de geschiedenis der gemeente staat meer dan de lichtende gestalte van Christus; daar staat Zijn Kruis, Zijn Liefde-offer, gebracht om der wereld wille. Het Kruis, symbool ook van de taak der gemeente: dienende liefde; symbool tegelijk van het lijden, waarmee de Liefde, die dient om God's wille, in de wereld altijd wordt gekroond. 6 1 A. OORSPRONG DER GEMEENTE. Hoe menigmaal heeft Jezus tot de zijnen gesproken van het lijden, dat hun te wachten stond. „Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien zij mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen . . . Indien gij van de wereld waart, zoo zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt en Ik u uit dé wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld". Lag de zaligheid der Zijnen niet mede hierin, dat de menschen hen zouden smaden en vervolgen en liegende alle kwaad tegen hen zouden spreken om Zijnentwille? Men kent de ware gemeenten van Christus (evenals de ware Christenen) niet alleen aan de zaligheid, die zij kennen, maar ook aan haar dienen en lijden in de wereld om Christus' wille. Daar zijn op het fundament, dat in Jezus Christus gelegd is, machtige wereldsche kerken opgebouwd, die geheel thuis zijn in deze wereld; die zoo geheel opgaan in leer of letter, in kerk of gezag, dat zij helaas het dienen vergeten en het lijden niet kennen. Daar zijn „gemeenten", droevige overblijfselen van een glorierijk verleden, die zoover met de wereld mee kunnen gaan en zoo weinig met Christus, dat de wereld hen met vrede hun genoeglijk bestaan Iaat slijten, omdat zij er in den grond niets anders van bemerkt dan zij zelve is. Maar daar zijn ook van Christus' tijd en van de eerste gemeente af, in een onafgebroken rij, personen en gemeenten geweest, die bewust getracht hebben tegenover de wereld te staan; die tegenover, wat de wereld deed, het leven en den geest van Jezus Christus wilden bewaren en verspreiden, door Hem alleen te dienen; en die de wereld dan ook even onafgebroken heeft vervolgd. In deze rij staan vele gemeenten en groepen van Christenen, die van ouds in de Kerkgeschiedenis kwalijk of niet genoemd worden, omdat zij door de kerk meestal even hard werden vervolgd als door de wereld. De Waldenzen, van wie onze vaderen zeiden af te stammen, 1 A. OORSPRONG DER GEMEENTE. 7 hebben behoord tot deze vervolgde gemeenten. De Quakers, (die zichzelven „Vrienden" noemen) zijn er een zuiver type van. De oude Doopsgezinden waren slechts een vernieuwde voortzetting en opleving in den Hervormingstijd van dergelijke bestaande groepen en gemeenten. Zij hebben zeer sterk zich zuiver willen houden van de wereld en in de wereld een gemeente willen vormen, de bruid Christi, die Hem alleen wilde toebehooren en dienen. Hun godsdienst was een innerlijke en practische; hij eischte geen vormelijkheid of uiterlijkheid, leer noch letter, priester noch gezag, alleen een hart dat door Christus tot God was gebracht en een daadwerkelijk dienend leven voor Zijn Rijk. B. De Doopsgezinde gemeenten in Nederland. De gemeenten van de Doopsgezinden *) werden oorspronkelijk voornamelijk in ons land gevonden. Tegen hen in het bijzonder waren de inquisitiemaatregelen en de bloedplakkaten gericht in de 16e eeuw. De meeste martelaren in ons land uit den Spaanschen tijd waren Doopsgezinden. De Roomsche kerk beschouwde deze Christenen als haar ergste vijanden. De Hervormde kerk was hun evenmin welwillend gezind, omdat de gemeente zoo geheel de kerkelijke leer en instellingen en alles, wat de menschen later aan het Evangelie hebben toegevoegd, als bijkomstig beschouwde en verwierp. De Staat waardeerde de Doopsgezinden als rustige en nijvere burgers, maar behandelde hen toch als half-berechtigden, omdat zij buiten de Staatskerk stonden en ook, overeenkomstig den geest van hun Meester, geen wapens wilden dragen. Vandaar dat, zelfs in ons vrije Nederland, de gemeenten der Doopsgezinden tot aan de revolutie van 1795 slechts geduld werden, en hun godsdienstoefeningen niet anders *) De naam „Doopsgezinden" hebben de gemeenten in ons land gekregen door haar houding ten opzichte van den doop, die opviel omdat zij in tegenstelling met de kerken alleen waarde toekenden aan den doop van volwassenen. De Doopsgezinden werden naar Menno Simons, die later tot hen toetrad en een hunner leiders werd, ook wel, zooals in Friesland b.v., Mennisten genoemd. In het buitenland heeten zij meest Mennonieten. 8 1 B. DOOPSGEZINDEN IN NEDERLAND. dan op verscholen plaatsen mochten gehouden worden. Vóór dezen tijd, maar vooral daarna, hebben de Doopsgezinde gemeenten in ons land zooveel van hun oude karakter verloren, dat zij tegenwoordig (in ons land) zoo goed als niets meer daarvan behouden Tiebben. „Verwaterd nakroost van een roemrijk voorgeslacht", zoo zeide Dr. Abraham Kuyper terecht; ofschoon — in de Doopsgezinde gemeenten sluimert nog veel, zeer veel van het oude. En de tijd lijkt mij nabij, waarop het ontwaken zal tot nieuw leven. En dan liggen in onze gemeenten, hoe verwereldlijkt" en verkerkelijkt ook, mogelijk heden als in geen enkele andere in ons land, om een waarachtige gemeente te vormen en veel goeden arbeid in de wereld te doen voor Christus en Zijn Koninkrijk. De Doopsgezinden in Rusland stammen af van onze Nederlandsche Doopsgezinden. Onder de regeering van Karei de Vijfde (1515—1555) begonnen in ons land de vervolgingen van allen, die van de Roomsche kerk afweken. Zooals reeds gezegd hadden de Doopsgezinden in het bijzonder van die vervolgingen te verduren. Uit de Vaderlandsche geschiedenis is ons bekend, hoe de mannen en vrouwen bij honderden werden verbrand, verdronken en opgehangen. Bitter was hun lijden, maar moedig hebben zij het doorstaan. De terechtstelling vond soms plaats, terwijl de onafzienbare menigte in diepe ontroering luisterde naar de liederen van geloof door lotgenooten in de naburige gevangenis aangeheven om hun lijdende broeders te troosten •) Moeders werden van hun kinderen gesleurd, maar wilden op den brandstapel zelfs Christus niet verloochenen. Hoe moeilijk het scheiden haar ook viel, zij konden niet anders dan getuigen: „ick wil bij den Heer blijven".2) De laatste woorden dezer menschen waren dikwijls een bede voor hun beulen: „God wilt hen vergeven, diet mi doen, want si en weten niet, wat si 1) Jan de Bakker's terechtstelling op de Plaats in Den Haag 1526. 2) Woorden van de Wed. Wendelmoet Klaasdochter verbrand in 1527. 12 IC. DOOPSGEZINDEN IN DANZIG ENZ. Daar kwam nog bij de ellende, hongersnood en ziekte, die de onophoudelijke oorlogen der wereld telkens, ook over de gemeente, brachten. In 1713 waren er in Danzig, ondanks de groote onderlinge hulpvaardigheid der Doopsgezinden, 200 gezinnen, die dreigden van gebrek om te komen. In 1734 werd Danzig belegerd; en de Doopsgezinde dorpen, die buiten de muren lagen, werden geheel verbrand en verwoest. In deze beginjaren van de 18e eeuw wendden onze broeders zich tot hun oude vaderland om hulp. En niet tevergeefs. De Doopsgezinden hier wisten van helpen. Reeds traren hier tal van gezinnen ondergebracht uit den Paltz en Zwitserland, waar de kerkelijke Hervormden onze gemeenten wreed vervolgden. Liefderijk werden de gevluchte huisgezinnen in ons land opgenomen, vooral in onze gemeenten in het Noorden des lands. *) Ook uit Danzig kwamen in 1733 meer dan 100 vluchtelingen, die in Amsterdam, Wageningen en op Walcheren ondergebracht en van woningen, huisraad, vee en gereedschappen voorzien werden. In 1726 werd door onze Nederlandsche Doopsgezinden opgericht de Commissie voor Buitenlandsche Nooden. Hoeveel groepen er ook onder de Doopsgezinden in ons land bestonden, allen schaarden zich als één man achter de Commissie om den nood der broeders te lenigen. Menig offer was al gebracht. De Friesche Sociëteit b.vhad reeds vroeger van elke gemeente voor elk lid tien stuivers gevraagd (wat in onzen tijd heel wat meer is). Nochtans bracht de eerste algemeene collecte nog weer f 30.000 op, de tweede in 1735 f 64.000. Zoo heeft men in die dagen in ons land gedaan, wat men kon, om de Doopsgezinden in Pruisen en Polen te helpen. Dergelijke groote nood en armoede was echter van voorbijgaanden aard; onze broeders wisten zich door hun eenvoudige levenswijze en hun nijverheid telkens weer tot *) Blaupot ten Cate vermeldt Qorredijk, Surhuisterveen, Bakkeveen, Groningen,- Kampen e.d. 1 C. DOOPSGEZINDEN IN DANZIG ENZ. 13 zekere welvaart op te werken. Maar de voortdurende terugzetting, de telkens hernieuwde beperkingen in hun vrijheid, maakten hun bestaan in die streken altijd bedreigd en onzeker. Dit bleef zoo de geheele 18e eeuw door. Door de verdeeling van Polen kwamen steeds meer Doopsgezinden onder Pruisen. Zoolang Frederik de Groote leefde (dat is tot 1786) heeft zijn liberale politiek, die toestond dat ieder op zijn manier zalig mocht worden, de gemeenten met rust gelaten. Maar zijn opvolger Frederik Wilhelm de Tweede (1786—'97) heeft het anders gemaakt. De uitbreiding der Doopsgezinde gemeenten verzwakte volgens de overheid de weerkracht van Oost-Pruisen. De Lutherschen beklaagden zich bovendien over overgang uit hun kringen tot de Doopsgezinde gemeenten. Daarom besloot de koning in 1786 reeds, dat de Doopsgezinden niet meer land mochten aankoopen, dat zij bijdragen moesten voor de Luthersche kerk, terwijl ook bepalingen over den overgang tot de gemeente werden gemaakt. Voor den boerenstand, waartoe veel Doopsgezinden behoorden, was vooral de eerste bepaling fnuikend. In deze omstandigheden viel een oproep van keizerin Catharina de Tweede van Rusland in goede aarde. Zij zocht naar goede kolonisten voor de uitgestrekte gebieden van Zuid-Rusland. Haar agenten kwamen ook in Danzig, en reeds den 7en Augustus 1786 werd in de Doopsgezinde gemeente te Danzig uit naam van Catharina de Tweede land en vrijheid aangeboden aan ieder, die naar Rusland komen wilde. De Danziger Raad verzette zich onmiddellijk. De schrik sloeg hen om het hart, dat zij de Doopsgezinden zouden verliezen en zij verboden hun nog verder over de landverhuizing te spreken. Maar een dreigement van Catharina de Tweede deed hen in hun schulp kruipen. Het gevolg was, dat in 1788 reeds 152 huisgezinnen waren vertrokken en dat later nog vele anderen volgden. Rusland werd voor de Doopsgezinden het land. der vrij- 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. 17 bosschen voor de zijdeteelt. Modelboerderijen en „boom"scholen kwamen tot stand, om de jeugd op te leiden. Voor men er elders over dacht, hadden de Doopsgezinden al hun verplichte brandverzekering, even goed als hun leerplicht. Ieder moest mee zijn best doen. De humoristische kant ontbreekt aan deze dingen niet; zoo lezen wij soms, dat er evenzeer een boete opgelegd werd, wanneer men het dak van zijn huis niet Hollandsch-netjes, in orde had, als wanneer men op de jeugd niet goed paste. Ten tijde van Cornies, een der eerste groote organisatoren van het Doopsgezind samenleven, werd er onverbiddelijk opgetreden tegen luiheid: wie arbeiden kon en niet werken wilde, werd onder voogdij gesteld en tot werken gedwongen. Dit geheele samenleven rustte op een krachtig godsdienstig leven, op het oude innerlijke en practische Christendom der gemeente. Het spreekt vanzelf, dat in zoo groot verband, (de Doopsgezinde kolonies tellen thans bijna 100.000 zielen) ook wel velen voorkwamen, wier gehechtheid aan het Doopsgezinde gemeenschapsleven, geen diepen religieusen grondslag had. Maar ter anderer zijde had een dergelijke gemeenschap, die op het geheele leven haar stempel zette, ook een grooten bewarenden invloed, een invloed, die de zwakken meetrok ten goede. Het godsdienstig leven uitte zich niet alleen in het maatschappelijk, maar natuurlijk voornamelijk ook in het gezamenlijk zorgdragen voor het geestelijk leven. De dorpen waren zoo gebouwd, dat overal kleine gemeenten ontstonden. School en bedehuis vormden het middelpunt. Een uitgebreide Doopsgezinde lectuur en algemeene samenkomsten versterkten de onderlinge eenheid, evenals het samen zorgen voor alle practische liefdewerken. De godsdienst der gemeente uit zich in weinig uiterlijkheden. De godsdienstoefeningen zijn tot het laatst toe gebleven, zooals zij vroeger bij de Doopsgezinden* in ons land ook waren. Bepaalde betaalde predikanten werden dan ook niet gekend. Sommigen, die naar het oordeel der 2 18 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. gemeente de gaven daartoe ontvangen hebben, worden tot „Oudste" benoemd. Deze oudsten vermanen en prediken; ik heb hen in dit boekje leeraars genoemd. Slechts een zeer enkele van hen heeft een theologische opleiding ontvangen; maar dit is een uitzondering. Wel worden voor oudsten dikwijls de leeraars van de Doopsgezinde scholen gekozen, die dan hun predikwerk als liefdewerk doen. Onze gemeenten in Rusland zijn genoegzaam levende gemeenten gebleven om het zonder predikanten te kunnen stellen. En de eigen Doopsgezinde scholen geven aan de gemeente een zoo algemeene en goede godsdienstige ontwikkeling, voorts aan velen een zoo voldoende hoogere ontwikkeling, dat dit zonder schade kan. De groote welvaart, waartoe onze broeders in de 19e eeuw gekomen zijn, heeft ongetwijfeld de gewone verzoeking meegebracht, om wat meer met de wereld mee te doen, en daarvoor den ouden eenvoud en het oude gemeenteleven wat op te geven. Hoevele Doopsgezinden in ons land hebben niet, toen zij rijk waren geworden, in de 18e eeuw de gemeente, die hen buiten de wereld hield, letterlijk en figuurlijk vaarwel gezegd! In Rusland echter bleef een tegenwicht bestaan in den velen gemeenschappelijken arbeid en in de vele opofferingen, die men samen voor het gemeenteleven zich getroosten moest. Niet alleen de eigen instellingen droeg men samen, maar ook de nooden elders, ook het zendingswerk werd als taak der gemeente gezien. De Nederlandsche Doopsgezinde zending ontving haar meeste geld en haar meeste zendelingen uit Rusland. Toch kwam wel hier en daar een andere geest, welke zich onder de jongeren zelfs uitte in een minder streng vasthouden aan het oude weerloosheids-beginsel. Wat de toenemende rijkdom en wereldsche invloed mogelijk aldus nog voor gevolgen zouden hebben gehad, valt niet te zeggen, daar de rampspoed der laatste jaren aan alle welvaart een einde gemaakt heeft. „Misschien hebben wij dien noodig gehad om ons te bewaren", 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. 19 zoo heeft een van hen mij gezegd. Misschien. Alleen God weet alle dingen. Hoe sterk na honderd jaar overigens het oude godsdienstig leven nog aanwezig was, blijkt genoeg uit hetgeen voorviel in de jaren 1874—1880. De toenmalige Tsaar stelde in 1874 voor geheel Rusland den algemeenen militairen dienstplicht in. Ook het oude privilege der Doopsgezinden werd ingetrokken. Dit gaf een grooten schrik onder de Doopsgezinden. Zij wisten, dat zij allen trouw zouden blijven aan wat Jezus Christus hun gebood. Zij zagen hun geheele bestaan in gevaar, want de pers stookte tegelijk het volk op tegen hun eigen scholen, taal en zelfbestuur der Doopsgezinden. Toen besloten allen om liever huis en hof te verlaten en alles op te geven, wat men zich verworven had, dan de innerlijke goederen prijs te geven. De Doopsgezinden besloten in massa tot landverhuizing en vroegen passen aan in St. Petersburg. Deze houding maakte een grooten indruk op de regeering. Men zegt, dat den keizer de oogen vochtig werden, toen hem alles werd medegedeeld. Zijn minister moet gezegd hebben: „Als de Doopsgezinden weggaan, dan zijn hun kolonies, die zij uit woestenij tot tuinen gemaakt hebben, in drie jaar weer de oude woestenij". De keizer zond dienzelfden minister om in persoon met de Doopsgezinden; te ondc:!. :ndeIL.;. Het gevolg was, dat zij vrijgesteld werden van den wapendienst, en inplaats daarvan den Staat zouden dienen door bosschen aan te leggen.*) Zelf zouden zij dan alles daarvoor moeten betalen, tot de kazernes voor de jonge mannen toe. Vele Doopsgezinden namen dit dankbaar aan. Anderen vertrouwden echter de beloften van den alleenheerscher niet meer. En zoo trokken in de komende jaren meer dan 15000 Doopsgezinden uit Rusland naar Amerika. *) Elk jaar doen ongeveer 500 jonge mannen „Boschdienst" Zij staan dan onder Doopsgezinde leiders. Van verre ^iet men in de steppe de Doopsgezinde bosschen, die sinds ontstaan zijn; andere zijn er niet. 20 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. Ditzelfde godsdienstige leven bleek ook nog aanwezig in de moeilijke jaren van den grooten wereldoorlog. DE MOEDERKOLONIES. Tot slot nog enkele opmerkingen over de ligging van onze Doopsgezinde gemeenten in Rusland, over de z.g. Moeder- en Dochterkolonies. Oorspronkelijk hebben de Doopsgezinden zich gevestigd in Zuid-Rusland, de z.g. Oekraïne, *) en wel in de provincies, die ten Noorden van de Zwarte Zee liggen. De eerste 200 gezinnen, n.1. die, welke in 1788 uit Danzig en de omliggende streken van Pruisen en Polen vertrokken, dachten oorspronkelijk hun nieuwe woonplaats in Dubrowna te vinden, dat verder westelijk ligt. Maar daar deze streek niet veilig lag voor de Turken, gaf de Russische regeering hun land hoogerop aan de rivier de Dnjepr, n.1. Chortitza, in het gouvernement (provincie) Jekaterinoslaw. Chortitza was dus de eerste nederzetting. Vandaar, dat zij nog steeds de „Oude Kolonie" heet. Chortitza lag oorspronkelijk aan den rechteroever van den Dnjepr, terwijl een groot, beboscht eiland aan den linkeroever er ook bijbehoorde. Het land is heuvelachtig, doorsneden met liefelijke dalen, waardoor de beekjes ruischen. Hier werden 7 dorpen aangelegd, ieder van 20 tot 40 huizen. Al deze dorpen lagen in de dalen, waar veel gras voor het vee was. De stad Alexandrowsk was enkele uren gaans verwijderd en een zeer goede markt voor de producten, vooral voor de boter van de kolonies. Eenige jaren later, n.1. in 1803 en 1804, kwamen weer groote scharen landverhuizers uit Pruisen aan. Lange rijen wagens met veel meubilair en andere have brachten ruim 300 nieuwe gezinnen met over de 2000 zielen. Deze ontvingen ter kolonisatie groote landstreken in het gouvernement Taurië aan de rivier de Molotschna, die zich in het Molotschna-meer uitstort en vandaar even ten Oosten *) Alle namen, welke evenals deze cursief gedrukt zijn, komen op één der beide kaartjes voor. 22 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. van de Krim in de Zee van Asow uitkomt. Aan de Molotschna werden in 1804 18 dorpen gebouwd, waarvan Halbstadt en unadenfeld de voornaamste zijn geworden. Deze landstreek was de grootste tegenstelling met het liefelijke Chortitza, waarvan men 20 uren gaans verwijderd was. Hier was de eindelooze Russische steppe. De bodem was nog nooit bewerkt. Het land onafzienbaar en zoo vlak als onze polderlanden. Zoover het oog kon zien geen boom, geen struik; zelfs aan den oever der Molotschna groeide er geen enkele. Onze broeders leefden hier eerst in leemen hutten, half boven, half onder den grond. Maar in enkele jaren w^s het gansche landschap veranderd. Een reisbeschrijving uit 1810 spreekt al van talrijke wind- (water- en koren-) molens, van heggen en boomenrijen. De grond was uitermate vruchtbaar. -»v^>:' De Molotschna-kqjonies vermeerderden snel. In 1808 kwamen nog 99 gezinnen; in 1818 brachten geheele rijen wagens nog 215 gezinnen uit Pruisen. In 1836 waren hier al 46 Doopsgezinde kolonies (dorpen) met ruim 10000 inwoners. Hoe deze kolonies het landschap veranderden, blijkt uit een landbouwverslag van 1844, waarin opgegeven wordt, dat er meer dan 2l/2 millioen boomen geplant waren (in 1856 ruim 6 millioen); dat de zijdeteelt ruim 4000 pond zijde, de schapenteelt der gemeenschap ruim 200.000 gulden had opgebracht, terwijl aan zaaikoren 226700 Tschetwert (1 Tschetwert is 160 K.G.) uitgezaaid was. Deze beide oorspronkelijke groepen kolonies, die van Chortitza en die aan de Molotschna, heeten de moederkolonies. Zij zijn tegenwoordig nog de belangrijke middelpunten van de Doopsgezinden in Rusland. In de Oude Kolonie (Chortitza) waren voor den oorlog ruim 20 Doopsgezinde dorpen. Om een indruk van de namen te geven, geef ik hier de dorpsnamen uit het eigenlijke district Chortitza : Rosendal (1346) '), Neuendorf (1000), 1) Het getal geeft telkens het aantal inwoners weer, zooals dit voor den oorlog was. 24 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. Chortitza (676), Blumengard, Einlage, Rosengard (256), Oosterwijk, Neder-Chortitza, Kronstal, Neuenberg, Schoenhorst (350), Kronsweide en ■ Neuhorst. Al deze dorpen liggen eenige K.M. van elkaar verwijderd. Hierbij behoort het Nicolaïpoler district met 10 dorpen, terwijl ongeveer 10 uur gaans verder naar het Oosten het Schönfelder-district ligt met Schönfeld tot hoofdplaats, óók met tal van dorpen. In totaal wonen hier ongeveer 22.000 Doopsgezinden. Aan de Molotschna in de twee districten Halbstadt en Gnadenfeld woonden voor den oorlog ruim 30.000 Doopsgezinden (zielen). Zij bezaten hier samen 130.000 H.A. land. In deze districten, evenals in de naburige steden Alexandrowsk en Melitopol, liggen ook sommige van de groote fabrieken , van waaruit de Doopsgezinden heel Rusland van landbouwwerktuigen, van motoren, oliepersen e.d. voorzagen. De jaarlijksche aflevering van één fabriek in vredestijd was b.v. 15000 maaimachines, 3000 dorschmachines, eenige duizenden meerscharige ploegen, enz. De steppen van de Oekraïne hadden de Doopsgezinden door hun arbeid en voorbeeld tot de korenschuur van Rusland gemaakt en tegelijk tot een middelpunt van bloeiende industrieën. DE DOCHTERKOLONIES. De reeds genoemde landpolitiek, welke in staat stelde voor het aankomend geslacht telkens nieuw land aan te koopen, riep bij de snelle vermeerdering der Doopsgezinden veel nieuwe kolonies in het leven. De regeering moedigde kolonisatie in andere streken zeer aan, ja noodigde de Doopsgezinden er meermalen toe uit. Zoo ontstonden naast de beide moederkolonies in den loop der 19e eeuw z.g. dochterkolonies. Het stichten van nieuwe dochterkolonies ging voortdurend door tot den laatsten tijd toe. In 1853 werd onder leiding van de Wal, Wiebe en Epp, zelfs land aangekocht 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. 25 in het gouvernement Samara, aan de Wolga, ver in het Oosten, meer dan 200 uur gaans van de oude kolonies verwijderd. In 1860 werden 5 dorpen gesticht op het schiereiland de Krim, een prachtig land, met vlakten in het noorden, wouden en bergen in het midden, en in het Zuiden de warme berghellingen, waar de rijken van Rusland hun lustoord hebben en waar de zuidvruchten groeien als in de Riviera. Na de groote landverhuizing naar Amerika van 1874 en volgende jaren kwamen er terstond geen nieuwe kolonies in Rusland bij. Doch in 1884 werd alweer een dochterkolonie gesticht in Memrik, in het district Jekaterinoslaw, ongeveer 30 uur gaans van de moederkolonies verwijderd. Kort daarop werden kolonies in de Koeban gesticht, dat is aan de andere zijde van de zee van Asow; voorts nieuwe kolonies in Ufa, een provincie, die onmiddellijk ten Noorden van Samara aan de Wolga ligt; zelfs in Siberië, dat behalve verbanningsoord ook kolonisatieland voor Rusland Was, kwamen deze dochterkolonies; in den laatsten tijd nog werd daar veel grond in de buurt van Omsk gekocht. Voor den oorlog lagen de Doopsgezinde kolonies aldus verspreid: A. In de Oekraïne, in het gouvernement Cherson, district Orlowo (Sagradowka), waren ongeveer 20 dorpen met 7000 inwoners. In het gouvernement Jekaterinoslaw woonden in het district Chortitza 15000, district Nicolaïpol 4000, Schönfetd 3000, Memrik 3000, Shelesnaja 4000 Doopsgezinden. Ten noorden van Jekaterinoslaw, in de provincie Charkow, lagen de kolonies Barwenkowo, Naumenko, Pelrowka, met 1000 Doopsgezinden. In Taurie bevond zich alleen de Molotschna-moederkolonie met ongeveer 60 dorpen, verdeeld over de twee districten, Halbstadt met 16000 en Gnadenfeld met 14000 Doopsgezinden. In de Krim waren 11 dorpen om drie middelpunten, n.1. bij Sarabus, Kemeltschi en Itschki, met ongeveer 4000 zielen. 26 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. Voorts waren in enkele dorpen, zooals Herzenberg, en in vele steden, zooals Berdjansk (waar zelfs een Doopsgezinde H. B. S. is), Melitopol, Alexandrowsk, Nicopol, Cherson, Sebastopol, Eupatoria, Symferopol e.a. nog ongeveer 3000 Doopsgezinden. Totaal in de Oekraine ongeveer 74.000 Doopsgezinden. B. Buiten de Oekraine. In de Koeban en aan de rivier de Terek (Kaukasus) waren enkele kolonies met 3000 zielen. In de gouvernementen Samara en Ufa, kolonies met 9000 zielen. In Siberië vond men in Barnaul-Kulindin 10.000, bij Pawlodar 3000, in de nieuwe kolonies te Omsk, Jeniseijsk 500 Doopsgezinden. Totaal ongeveer 25.000. In geheel Rusland waren dus bijna 100.000 Doopsgezinden') Allen, moeder- en dochterkolonies, waren nauw aan elkander verbonden. Zij hadden één organisatie, één gemeenschap, zij vormden een godsdienstige en in zekeren zin ook een nationale eenheid. 1) De vorige getallen zijn allen uit de berinnering weergegeven. Directe gegevens ontbraken j zij zijn echter ruwweg genomen juist, evenals- de totaalsom, "Bij het raadplegen der kaartjes moge men bedenken, dat deze gemaakt zijn om de juiste ligging der Doopsgezinde kolonies aan te geven. Zij geven verder geen goeden indruk van het land. De talrijke Russische dorpen, die overal op de steppen liggen, ook groote dorpen, moesten duidelijkheidshalve weggelaten worden. 30 3. EERSTE MOEILIJKHEDEN. In den loop van den oorlog zijn twaalf duizend Doopsgezinden voor dezen dienst gemobiliseerd, wat een groot percentage is, daar in Rusland ongeveer jjijf**en negentig duizend Doopsgezinden wonen, de kinderen en de niet-gedoopten meegeteld. Van de genoemde twaalf duizend man, die moesten opkomen, werd ongeveer de helft voor boschdienst, de andere helft voor den Roode Kruis-dienst ingeschreven. 4. BOSCHDIENST. De boschdienst bestond voornamelijk in het bewaken der staatswouden tegen stroopers en dieven, in het verzorgen der bosschen, het in orde houden van de wegen, steenen kloppen daarvoor, enz. Deze dienst was in menig opzicht zeer moeilijk. Men moet denken aan de uitgestrekte wouden, die vooral het Noorden van Rusland bedekken. De bevolking is er zeer schaarsch; de winter heerscht er met een barre koude, die van de Noordelijke IJszee overwaait. Wilde dieren, ook wolven, huizen er in menigte. In dat koude Noorden hebben de Doopsgezinde jonge-mannen, dikwijls moederziel alleen, uren ver van elkander verwijderd, het bosch moeten bewaken, alleen met een stok gewapend. Menigeen werd ziek en stierf door gebrek aan hulp. Anderen zijn verhongerd, omdat de toevoer van levensmiddelen ontbrak. Toen de gemeenten verzochten om zelf het voedsel te mogen verschaffen, werd geantwoord, dat de transportmiddelen in dezen oorlogstijd voor andere doeleinden noodig waren. Meer dan eens hebben de Doopsgezinden zich tot de regeering gewend om deze broeders te mogen verzorgen met voedsel, kleeren en geestelijke hulp; maar zij stootten daarbij meestal op bezwaren. Waar grootere groepen in de bosschen bij elkaar waren, was de toestand gunstiger. Daar was een samenleven, daar was meestal ook een leeraar. Deze leeraren werden niet van den dienst vrijgesteld, zooals 4. BOSCHDIENST. 31 de geestelijken van al de andere godsdienstige groepen. Ook hierin openbaarde zich van den kant der regeering de anti-Doopsgezinde stemming, die zich steeds sterker zou uiten. 5. RÓODE KRUIS-DIENST. In den Roode Kruis-dienst hebben de Doopsgezinden zeer gewaardeerd werk verricht. Dit werk was in Rusland anders georganiseerd dan elders. De burgerlijke autoriteiten hadden de regeling ervan op zich genomen, zoowel in plattelandsdistricten als in de steden. In deze burgerlijke organisatie werden ook de reeds genoemde 6000 Doopsgezinden aan 't werk gesteld. In het Zuiden was de stad Jekaterinoslaw, in het Noorden Moskou, het middelpunt van dit werk. In Jekaterinoslaw stond zelfs een Doopsgezinde aan het hoofd van het geheele werk. In Moskou was een groote Doopsgezinde groep werkzaam met eigen gebouwen, ziekenhuizen, gewondentreinen, enz. De treinen gingen naar het front, haalden de gewonden op en brachten ze naar de ziekenhuizen, waar ze verpleegd werden. Doopsgezinde dokters bekleedden hierbij dikwijls verantwoordelijke posten. De Doopsgezinden genoten een groot vertrouwen, vooral ook door hun eerlijkheid. In deze Russische omgeving kwam de oud-Doopsgezinde betrouwbaarheid des te sterker uit, hoewel zij juist daar niet altijd gemakkelijk te bewaren was. Een typisch staaltje is het volgende. Op een bureau verlangde een ambtenaar van den Doopsgezinden boekhouder, dat hij een uitgaaf boeken zou, die in het geheel niet gedaan was. De jonge man weigerde en protesteerde tegen deze oneerlijke handelwijze. Dit feit werd met verbazing geconstateerd. „Wat is eerlijkheid !" En het gevolg was, dat deze Doopsgezinde voortaan het onvoorwaardelijke vertrouwen van zijn omgeving en zijn meerderen genoot, zooals het al spoedig aan al de Doopsgezinden als zoodanig geschonken werd. 36 6. VERDACHTMAKING EN VERVOLGING. de aantijgingen, waarvan het ergste telkens weer klakkeloos door het eene van het andere blad werd overgenomen. Zelfs redenaars in de Doema slingerden beschuldiging op beschuldiging tegen de vreemde „Duitsche" kolonisten, en tegen de Doopsgezinden in 't bijzonder, die weigerden den staat te dienen. Ja, geheele boeken zelfs werden ook geschreven om den „binnenlandschen vijand" te vernietigen. „Het is een wonder", zoo schreef een onzer Russische broeders, „dat al deze schrijverij, die van veel fantasie en weinig geweten getuigde, niet een veel grooteren invloed op de Russische volksmassa heeft gehad. Als de omliggende Russische dorpen gewild hadden, dan hadden zij in één nacht de kolonies der Doopsgezinden kunnen doen verdwijnen. Zij hebben het niet gedaan. De betrekkingen tusschen de beide deelen der bevolking, zoo verschillend in nationaal, godsdienstig en maatschappelijk opzicht, is wel hecht en goed geweest, dat dit niet is geschied". Toen werd ongetwijfeld het woord bewaarheid, dat goede daden goede vruchten dragen. Helaas, niet geheel vergeefs is deze leugenveldtocht tegen de Doopsgezinden gevoerd. De gedachten en het oordeel van het volk werden er toch door vergiftigd. Dat later het gepeupel, in de tijden van revolutie en anarchie, zoo verschrikkelijk in de Doopsgezinde dorpen heeft huisgehouden; dat ook de meer gegoede boeren meenden, van de Doopsgezinden, de vreemden, de landverraders, te mogen rooven en stelen, wat ze konden, dat is door die systematische verdachtmaking en opstokerij voorbereid geworden. Wat voor uitwerking die ophitsing echter ook toen reeds had, kan men opmaken uit het volgende geval. In een der Doopsgezinde scholen inHalbstadt, waarvan de directeur echter een Rus was, waren door vijandige hand twee brieven neergelegd, waarin het Tsarenhuis, het Russische volk, de Russische kerk, het leger en alles, wat maar den Russen heilig zijn kon, met verwenschingen en vervloekingen overladen werd, 6. VERDACHTMAKING EN VERVOLGING. 37 terwijl de buitenlandsche vijand werd toegejuicht. Deze brieven werden gevonden en veroorzaakten een geweldige beroering. Het onderzoek bracht gelukkig aan het licht, dat beide brieven door een plaatselijke organisatie van vaderlandslievende Russen gemaakt waren, om den Doopsgezinden een strik te spannen. Alleen aan de onkreukbaarheid van den directeur en aan de medewerking van den schoolinspecteur en van den gouverneur van het Taurische gouvernement was het te danken, dat de school gespaard bleef. Een ander nog meer beteekenend gevolg van dien veldtocht in de pers was, dat de keizerlijke regeering zich er door liet verleiden om allerlei dwangmaatregelen tegen de Doopsgezinden te nemen. Deze begonnen reeds voor het einde van 1914. Den Doopsgezinden werd b.v. verboden zich van hun moedertaal te bedienen in gesprek, pers en prediking. Het allerkleinste vergrijp tegen dit gebod werd met groote geldboeten en zelfs met verbanning naar Siberië gestraft. Hun werd verboden met meer dan twee man samen te komen in een particulier huis. De regeering weigerde aan de vrouwen van de gemobiliseerde Doopsgezinden dezelfde rechten te geven als aan die van de anderen. Verscheidene Doopsgezinden, wien onvaderlandslievende of staatsgevaarlijke uitingen werden toegeschreven, werden verbannen. Wat daaronder verstaan kon worden blijkt uit het volgende. Het was kort na het uitbreken van den oorlog, dat een Doopsgezinde oudste en twee gemeenteleden gearresteerd werden en in Jekaterinoslaw bij dieven en misdadigers in de gevangenis werden geworpen. Zij hadden in hun bedehuis een samenkomst gehouden, waar besproken werd, hoe men middelen voor het Roode Kruis-werk bijeen zou kunnen brengen. Maar deze vergadering werd, misschien wel omdat er gesproken werd over het werk, dat den gewapenden dienst verving, beschouwd als gevaarlijk voor den staat te zijn geweest. Van zeer ingrijpenden aard waren de z.g. liquidatiewetten, welke den 2en Februari en den 13en December 38 6. VERDACHTMAKING EN VERVOLGING. door den Tsaar werden onderteekend. Zij heetten officieel de „Wetten over de liquidatie of onteigening van het landbezit der vreemde kolonisten." Zij hadden ten doel de vreemde kolonisten het bestaan in Rusland verder onmogelijk te maken door hun hun land af te nemen. Overeenkomstig deze wetten moesten de Doopsgezinden binnen 8 maanden hun land verkoopen, terwijl, als dat in dien tijd niet gedaan was, de keizerlijke regeering zelf het verkoopen zou. Maar de wetgever wist wel, dat het in den oorlogstijd onmogelijk was om land te verkoopen. De boerenzonen waren aan het front. Van landvermeerdering was bij het gebrek aan arbeidskracht geen sprake. De koopers ontbraken, maar ook de middelen. Zoo geschiedde het, dat na het verstrijken van den gestelden termijn, dé regeering begon te „liquideeren." Het eerst werd de hand gelegd op het groot-grondbezit. Het recht van eersten koop was gegeven aan een bank, die het land voor een spotprijs kocht, voor ongeveer een tiende deel der werkelijke waarde. Daar kwam nog bij, dat de betaling uitsluitend geschiedde met papier, met staats-obligaties, die na 25 jaar betaalbaar waren, niet over te dragen waren en 4 pet. rente gaven. Voorts werden tot verdriet onzer bekwame Doopsgezinde landbouwers, op die landerijen staatsambtenaren gestuurd, die van het boerenbedrijf niet het minste verstand hadden. Zij ruïneerden alles, land, vee, werktuigen in korten tijd. „Zij melkten de koeien niet wanneer het tijd was, maar wanneer zij de melk noodig hadden", zoo zei een der Russische broeders. Dat was letterlijk en figuurlijk waar. Zoo ging het met alles. Vandaar, dat in korten tijd de Doopsgezinde model-boerderijen en landerijen niet meer te herkennen waren. Nadat aldus, tot heil van den staat, het grootgrondbezit in andere handen was overgegaan, begon de regeering met de onteigening van het kleinere. Reeds waren (in het najaar van 1916 en in 't begin 1917) de lijsten klaargemaakt, waarop elke boerderij, 6. VERDACHTMAKING EN VERVOLGING. 39 ja, elk huisje, dat iemand door jarenlangen arbeid zich verworven had, was ingeschreven. De geheele Doopsgezinde bevolking zou op straat gezet worden, tot daklooze zwervers worden gemaakt. Het zou hun gaan als dien Duitschen kolonisten in Wolhynië *), die terstond na het uitbreken der vijandelijkheden in enkele uren huis en hof hadden moeten verlaten en naar het verre Oosten hadden moeten trekken, waar de meesten van hen in ellende omgekomen zijn. „De Doopsgezinden konden", zooals een Petersburgsche grootwaardigheidsbekleeder het uitdrukte, „als zij er lust in hadden, nu in de Siberische moerassen wel verder cultuurarbeid verrichten". Doch toen kwam op het laatste oogenblik de uitredding. De Revolutie brak uit. Zij, die in zoo groote angst en zorg waren neergebogen geweest, herademden en dankten: „God heeft in den nacht geholpen." Als men deze geschiedenis van ophitsing en vervolging gelezen heeft, moge men nog even bedenken, dat dat alles terzelfder tijd plaats vond als het dienende werk, waarvan hiervoor sprake was. Eerst dan wordt de zedelijke waarde daarvan, en de innerlijke kracht, die de gemeente daarin laat zien, ten volle beseft. *) Een Russische provincie, die toen op de grens van Oostenrijk lag. 8. VOORLOOPIG BEWIND. 43 Liever willen we iets uitvoeriger stilstaan bij de organisatie onzer gemeenten, waarop de Revolutie een eigenaardigen invloed heeft gehad. 9. DE ORGANISATIE DER DOOPSGEZINDE GEMEENTEN. (Zomer 1917). De regeering van Kerensky wilde Rusland democratiseeren. Het wachtwoord, dat Kerensky uitgaf, was: organiseeren en dan samen besturen. Dat gaf den geest van dien tijd weer. En zoo organiseerden zich allen: de arbeiders, de boeren, de geneesheeren en onderwijskrachten, de verschillende nationaliteiten en groepen, die in het groote Rusland waren. Ook de Doopsgezinden organiseerden zich. Men moet hierbij voor oogen houden, dat de Doopsgezinden niet alleen door godsdienstige of liever zuiver geestelijke belangen verbonden waren. De kolonisten vormden ook maatschappelijk een aparte samenleving. Ook stonden zij in den staat als een afzonderlijk geheel. Nu waren de gemeenten ook voor de Revolutie al georganiseerd; maar de fouten en onvolkomenheden, die men altijd wel gevoeld had doch had laten bestaan, werden door den geest dier dagen niet meer gespaard. De grondslag van de organisatie der Doopsgezinde gemeenten in Rusland was echt Doopsgezind: de autonomie (onafhankelijk zelfbestuur) der gemeente. Voortdurend hielden de gemeenten daaraan vast, dat geen algemeen lichaam of centraal bestuur in de innerlijke aangelegenheden der enkele gemeenten mocht kunnen ingrijpen. Maar er waren toch gemeenschappelijke belangen en aangelegenheden, die hen geregeld te zamen brachten. In de eerste plaats was daar de jaarlijksche Algemeene Doopsgezinde Bonds=conferentie. Afgevaardigden uit de gemeenten, meest de oudsten en leeraars, kwamen daar samen om gemeenschappelijke gemeente-aangelegenheden en geloofszaken te bespreken. De beteekenis dezer Algemeene Conferentie bestond voorname- 44 9. ORGANISATIE DER GEMEENTEN. lijk hierin, dat van haar besprekingen een opwekkende en aansporende kracht uitging naar de gemeenten. Men kan de Conferentie vergelijken met een Algemeenen Gemeentedag, waarheen elke gemeente haar afgevaardigde zendt. Het bestuur der Conferentie draagt den naam van Commissie voor Gemeente-aangelegenheden en wordt naar de beginletters dier woorden K. F. K. genoemd. Naast de Algemeene Doopsgezinde Bonds-conferentie was er nog een band, die alle gemeenten vereenigde. Wij hebben reeds vermeld hoe, zoowel in vredestijd als later in oorlogstijd, de Doopsgezinden bosch-dienst verrichtten, in plaats van gewonen militairen dienst. De zorg daarvoor was in vredestijd geheel in handen der Doopsgezinden zelf gelegd. Zij hadden zelf den boschdienst te regelen, de gebouwen (kazernes) te bouwen voor de jonge mannen, het geld ervoor bijeen te brengen en in alles te voorzien, wat de stoffelijke of geestelijke verzorging dier jonge mannen vereischte. Dit was een groot werk, dat gemeenschappelijk op al de gemeenten rustte. Om dit te leiden hadden zij hun „Afgevaardigden-bijeenkomst voor Kazerneaangelegenheden", een wel wat eigenaardige naam voor onze weerlooze broeders. Men moet over dit werk niet gering denken. Alleen al de financieele kant ervan gaf heel wat arbeid. In 1917 bedroegen de kosten van den boschdienst drie millioen roebel, dat is over alle Doopsgezinden omgeslagen per hoofd ongeveer f 40.— in één jaar. Dit was weliswaar in oorlogstijd, toen 6000 mannen tegelijk gemobiliseerd waren in dezen dienst, maar ook anders was het bedrag toch zeer aanzienlijk. Vooral daar de Doopsgezinden al hun scholen (van de laagste tot de hoogste) en hun liefdehuizen (voor ouden, zieken, weezen enz.) ook zelf onderhielden. De middelen voor den boschdienst werden op de gewone belastingmanier geïnd. Vroeger hadden de Doopsgezinde gemeenten daartoe een belasting per hoofd. Eerst in 1905 kwam er de meer billijke vermogensbelasting voor in de plaats. De Afgevaardigden-bijeenkomst voor Kazerne-aan- 9. ORGANISATIE DER GEMEENTEN. 45 gelegenheden, die jaarlijks ook den belastingaanslag te regelen had, bestond uit vertrouwensmannen uit elke gemeente. Zij was als zoodanig door de regeering erkend. De uitvoering der besluiten was aan één persoon toevertrouwd : de President in Kazerne-aangelegenheden. Hem stond een raad van enkele ervaren mannen terzijde (meest vroegere presidenten) aan wien hij moeilijke gevallen ter beslissing kon voorleggen. Deze president was, door den omvang van het werk, dat hij leidde, en vooral ook, omdat hij voor jaren gekozen werd, een machtig man in de gemeenten. Hoewel over'talgemeen deze organisatie op de gemeenten zelf rustte, stonden deze practisch toch te veel buiten hetgeen er besloten werd. Bezwaren waren wel eens geopperd, maar eerst in dien revolutietijd raakte men los genoeg van het oude, om verbeteringen in te voeren. De verbeteringen, waartoe in Kerensky's tijd besloten werd, bestonden kortweg alle hierin, dat de gemeenten zelf meer betrokken werden in de regeling der zaken; en dat hetgeen in de gemeenten zelf leefde ook meer tot uiting kwam in de bestuurslichamen. Het is hetzelfde lied, dat wij in ons land ook zingen. Allereerst werd de afvaardiging naar de Algemeene Bonds-conferentie aldus geregeld: iedere man en vrouw in elke gemeente kon mee den afgevaardigde dier gemeente kiezen. Vroeger waren de leeraars, als zoodanig, stemgerechtigd lid der Conferentie; en het was regel, dat zij voor de gemeenten daarheen gingen. Ofschoon de afstand tusschen gewoon gemeentelid en leeraar in de Russische gemeenten lang zoo groot niet is als bij ons, omdat bijna alle leeraars daar leeken-leeraars zijn, werd bij de herziening der organisatie toch dit voorrecht der leeraren ingetrokken. De gemeente zou voortaan zelf regelen, wie haar zou vertegenwoordigen. Verder zouden de jonge mannen, die in bosch- en Roode Kruisdienst werkten, voortaan ook hun afgevaardigden naar de Conferentie zenden, opdat deze ook het leven onder de jongere Doopsgezinden meer zou weerspiegelen. 46 9. ORGANISATIE DER GEMEENTEN. Het resultaat dezer maatregelen was een verjonging en nieuwe bezieling in de oude Algemeene Doopsgezinde Conferentie. De Algemeene Doopsgezinde Conferentie kon zich nu ook niet meer houden buiten de vragen, die in veler hoofd en hart waren opgekomen. Velen waren van oordeel, dat onze gemeenten in den nieuwen tijd ook eene nieuwe taak hadden. Tot nu toe hadden de gemeenten wat afgezonderd gestaan buiten den staat. Maar door de Revolutie waren allen stemgerechtigde burgers geworden. Nu zou men telkens aan de verkiezingen moeten deelnemen voor de Nationale Vergadering. Het was nu van belang dat er Doopsgezinde afgevaardigden het Doopsgezinde, of liever het Christelijk, standpunt daar verdedigden in zoo menige zaak, waar dit noodig zou zijn. In het algemeen kon men nu het openbaar en maatschappelijk leven beïnvloeden, en dan was het de taak der gemeente dit te doen. De Conferentie gevoelde voor deze argumenten. Maar het leek haar beter voor dergelijken en anderen arbeid in de wereld naast de Algemeene Doopsgezinde Bonds-conferentie een nieuwe organisatie in het leven te roepen. Zoo kwam tot stand het Algemeene Doopsgezinde Congres, een soort Doopsgezind parlement, dat niet alleen allerlei arbeid der gemeenten in de kolonies zelf heeft ter hand te nemen en te regelen, maar dat ook naar buiten optreedt. Men kan het verschil tusschen de oude Algemeene Doopsgezinde Conferentie en het nieuwe Algemeene Doopsgezinde Congres (welke twee broederlijk samenwerken, maar ieder hun eigen werkzaamheden hebben) zoo aanduiden, dat zij ieder behartigen één dier twee zoo nauw verbonden kanten van het gemeenteleven: geloof en werken. Ofschoon deze onderscheiding (die ik van den voorzitter van het eerste Congres overneem) niet geheel zuiver is, kunnen toch deze twee woorden ons helpen het verschil tusschen Conferentie en Congres te onthouden. 9. ORGANISATIE DER GEMEENTEN. 47 Het eerste Algemeene Doopsgezinde Congres vond plaats Augustus 1917, het tweede in September 1918. Daarna was in onze verwoeste gemeenten geen Conferentie of Congres meer mogelijk. Het uitvoerend Bestuur van het Congres, het Doopsgezinde Centraal Bureau voor gemeentearbeid, kortweg Mennocentrum *) genoemd, ging zich ontwikkelen tot een soort Doopsgezind ministerie. Het schoolwezen, de ziekendienst, de staatsdienst der Doopsgezinden, alle takken van den arbeid der gemeente zouden bij voortgaande ontwikkeling in het Mennocentrum hun eigen afdeeling en leidsman hebben gehad. Terwijl de geheele arbeid gedragen werd door het door alle gemeenten en alle leden gekozen Congres. Het is duidelijk, dat ook de Afgevaardigden-bijeenkomst voor Kazerne-aangelegenheden in dit Congres zou worden opgelost op den duur. In den zomer van 1917 werden ook in die aangelegenheden voorloopig reeds enkele veranderingen aangebracht. In plaats van den machtigen president werd een comité aan het hoofd gesteld, naar de beginletters Iksamo geheeten. De jonge mannen, die in Roode Kruis- en boschdienst werkten, kregen zelf medezeggingschap in de kazerne-aangelegenheden, doordat zij stemgerechtigde afgevaardigden naar de Afgevaardigdenbijeenkomst mochten zenden. Zoo kwam overal tot stand wat in den boezem der gemeenten leefde. Nog hechter vereenigd dan te voren zou men den nieuwen tijd ingaan. Daar waren in dien zomer 1917 zooveel blijde vooruitzichten. De verdrukking van de oude regeering behoorde voor goed tot het verleden. De dag der vrijheid was aangebroken, ook voor onze gemeenten. Nieuwe arbeid wachtte. Maar het licht was slechts opgegaan om spoedig door donkere wolken geheel te worden verduisterd. De vernieuwde moed en kracht, waarmee men aan den arbeid wilde gaan, zou slechts gebruikt worden voor het dragen van nieuw leed. *) De naam voor Doopsgezinden in Rusland is Mennonieten. C. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND VANAF DE BOLSCHEWISTISCHE REVOLUTIE. (NOVEMBER 1917 TOT NOVEMBER 1920). 10. DE BOLSCHEWISTISCHE REVOLUTIE. (November 1917.) Tot recht begrip van wat we verder over onze gemeenten te vertellen hebben, diene hier een kort uitstapje op politiek gebied. Ofschoon'de Maart-revolutie voortgekomen was uit de algemeene ontevredenheid in Rusland, waren toch de revolutionaire partijen sindsdien natuurlijkerwijs de leidende partijen. Kerensky, de minister-president van het Voorloopig Bewind, was een der grootste socialistische leiders. De socialisten waren echter zeer verschillend. Zij waren te verdeelen in Sociaal Revolutionairen en Marxisten. Tot-de Sociaal Revolutionairen behoorden in de eerste plaats de ontevreden boeren en verdere plattelandsbevolking. De Marxisten vertegenwoordigden meer het industrieele proletariaat: de fabrieksarbeiders. In beide groepen waren gematigde en uiterste elementen. Zoo waren de Marxisten verdeeld in Menschiwiken (menjsche = minder) en Bolschewiken (Boljsche = meer). De Menschiwiken, de gematigde socialisten, hadden wel hetzelfde einddoel als de Bolschewieken. Alleen zij wilden een andere methode en een anderen weg om er te komen. Zij wilden rekening houden met den gegeven oeconomischen toestand van Rusland. Zij meenden, dat de Revolutie in Rusland slechts een burgerlijke zijn kon, zoolang zij niet met een socialistische revolutie over geheel Europa kon samengaan. De Bolschewieken dachten veel radicaler ; 10. BOLSCHEWISTISCHE REVOLUTIE. 49 zij wilden, zonder te letten op de achterlijkheid en de ongunstige omstandigheden, waarin Rusland verkeerde, ten koste van alles, wat dan ook, direct en volledig een socialistische revolutie tot stand brengen. Kort na de revolutie van Maart 1917 verscherpten zich de tegenstellingen. De Menschiwieken namen deel aan het Voorloopig Bewind, tot het volk zich zou hebben uitgesproken en de Nationale Vergadering een vaste regeering zou gevormd hebben. De Bolschewieken wilden zoolang niet wachten en direct reeds inplaats van het Voorloopig Bewind, een regeering van hun partij hebben. Daarom begonnen zij al spoedig pogingen te doen om het coalitie-bewind, onder leiding van den socialist Kerensky, te doen vallen. Met hun radicale ideeën en directe beloften kregen de Bolschewieken, in dien zomer 1917, veel aanhang bij sommige groepen van het volk. Zij beloofden direct vrede, direct land, directe socialiseering. Ten opzichte van den vrede was er een diepgaand verschiMusschen de Bolschewieken en de gematigde socialisten. Beide partijen wilden weliswaar vrede, beide ook een vrede zonder annexatie en schadeloosstellingen. Naar het oordeel der Menschiwieken moest daartoe het Russische leger slagvaardig blijven, tot alle oorlogvoerende partijen aldus vrede zouden sluiten. De Bolschewieken daarentegen eischten den onmiddellijken vrede, tot eiken prijs en of vriend en vijand dien zou willen of niet, en zij bevorderden daarom de desorganisatie van het leger. Dezelfde tegenstelling, tusschen langzaam-aan en onmiddellijk, bestond ook ten opzichte van de landverdeeling, en van de bedrijfs-contröle, die de arbeiders wilden. De beloofde hervormingen bleven uit, omdat het Voorloopig Bewind ook hierin op de uitspraak van het volk wilde wachten, en ook deze hervormingen door de Nationale Vergadering wilde laten doorvoeren. De leuzen der Bolschewieken deden hen aan invloed winnen. De soldaten waren oorlogsmoede; de boeren hongerden naar land; de arbeiders eischten zeggingschap. De regeering wachtte. De Bolschewieken zouden het beloofde brengen. Zoo kwam het, dat, terwijl in 4 IPIf 10. BOLSCHEWISTISCHE REVOLUTIE. de Soldaten- en Arbeidersraden (Sowjets), die in Maart opgericht waren, de Bolschewieken een minderheid vormden, zij in Augustus en September in de Raden van St. Petersburg en Moskou de meerderheid verkregen. De linkerzijde van de Sociaal Revolutionairen ging met hen mede. Ook de andere socialisten, de Menschiwieken met den rechtervleugel en het centrum der Sociaal Revolutionairen, gevoelden onder dezen druk, dat er terstond iets gedaan moest worden. Zij wilden de voorloopige coalitie-regeering door een zuiver socialistische vervangen, maar langs ordelijken weg. Die zuiver socialistische regeering (welke ook nog voorloopig zou wezen, n.1. tot de Nationale Vergadering) zou ingesteld worden op een Al-Russisch Congres van Arbeiders-, Soldaten- en Boerenraden, dat op den 17 November 1917 uitgeschreven werd. Het Congres was niet naar den zin der Bolschewieken, die de regeering uitsluitend van hun partij wenschten. En zij besloten tot een staatsgreep. Op den vooravond van het Congres werden alle strategische punten van St. Petersburg door hen bezet en het Voorloopig Bewind van Kerensky voor afgezet verklaard ; kanonnen werden opgesteld rondom het Congresgebouw, in de zalen werden machinegeweren gezet, om de niet-Bolschewistische redenaars te waarschuwen zich in te toornen. Op het Congres zelve verlieten de andere socialistische partijen onder protest de zaal. De achtergeblevenen proclameerden toen een regeering van arbeiders en boeren, „De Raa*d van Volkscommissarissen", waarvan echter nog uitdrukkelijk werd bepaald, dat ook deze slechts tot de constitueerende Nationale Vergadering aan het bewind zou blijven. Toen de Bolschewiki echter zagen, dat de verkiezingen voor die vergadering voor hun partij niet gunstig waren, verklaarden zij, dat een Nationale Vergadering, gekozen op grond van algemeen stemrecht, niet deugde. Alleen de dictatuur der Raden (Sowjets) was het ware regeeringsstelsel der revolutie, en zoo proclameerden zij hun Bolschewieksche Sowjetdicta- 10. BOLSCHEWISTISCHE REVOLUTIE. 51 tuur als blijvenden regeeringsvorm voor Rusland. Dat was het einde der democratische periode en het noodwendig begin van den burgeroorlog. Alle deelen der bevolking, die niet in de Sowjets vertegenwoordigd waren, waren van hun politieke rechten beroofd. Afgevaardigden in de Sowjets mochten maar door bepaalde partijen gekozen worden. Den veertienden Juni 1918 werd in het Uitvoerend Comité het besluit genomen, dat de rechtsche en middelgroepen van de Sociaal Revolutionairen en de Menschiwiki uitgesloten werden. Een groot deel van de proletariërs zelfs werd daarmee van het stemrecht beroofd. Maar de kring der bevoorrechten werd al kleiner. Ook de links-revolutionairen, met wie de Bolschewiki samen eerst de regeering gevormd hadden, werden, na heftige geschillen voor het grootste deel uit de Sowjet gedrongen. Zoo ontstond en bestaat in Rusland niet de dictatuur van het proletariaat, maar een dictatuur van één partij over het proletariaat. Het noodwendig gevolg was niet alleen verzet van alle kanten, en daardoor een rampzalige burgeroorlog, maar ook dikwijls een vreeselijke anarchie, daar de nieuwe regeering te zeer op een minderheid steunt om haar gezag en zelfs haar goede bedoelingen overal te kunnen doen gelden. De prijs, dien zij voor haar dictatuur over had, was wel hoog: burgeroorlog en anarchie; daardoor hongersnood en koude in dat land, dat een natuurlijken overvloed van graan en hout heeft; algemeene ontreddering en vernieling, niet alleen stoffelijk, maar ook zedelijk en geestelijk. Rusland werd van dezen tijd af steeds meer een land van onbeschrijfelijke ellende. Ook de geschiedenis van onze gemeenten wordt van nu af aan één geschiedenis van lijden. 11. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN ONDER DE BOLSCHEWISTISCHE SOWJETS (ARBEIDERSRADEN). (November 1917 tot April 1918.) De Bolschewistische heerschappij verspreidde zich vanuit St. Petersburg in den aanvang snel over het 52 11. ONDER DE SOWJETS. geheele Rusland. Ook de streken, waarin onze Doopsgezinde gemeenten lagen, kwamen spoedig onder het Sowjet-bewind. De bestuursorganen, die in de Doopsgezinde districten (b.v. Chortitza, Halbstadt en Gnadenfeld), evenals overal onder Kerensky, bij algemeen kiesrecht waren gekozen, werdén door Arbeidersraden vervangen. Helaas hadden deze plaatselijke Arbeidersraden te veel macht; en de regeering in Moskou te weinig. Deze was niet in staat hen te controleeren of te leiden. En zoo kwam het, dat zij, gelijk in de Doopsgezinde streken, al heel willekeurig en dikwijls misdadig te werk gingen. De rustiger elementen onder de arbeiders traden op den achtergrond; leden van de Arbeidersraden werden jonge menschen en ook dikwijls personen met een duister verleden. Zij werden niet geleid door het ideaal, dat den leiders der Bolschewiki voor oogen stond. Hun eenig doel was veelal geld en macht. Hun geldzucht verschool zich weliswaar achter groote leuzen: „dictatuur van het proletariaat"; „vernietiging van het kapitalisme"; enz., enz. Maar het kwam tot geen vernietiging of tot eenige verandering dan dat het geld van bezitter verwisselde. Het arme volk heeft van de in dien tijd geroofde gelden niets gezien. Zooals vroeger de voor het volk bestemde gelden in de zakken van de almachtige politie- en regeeringsambtenaren verdwenen, zoo nu in de even bodemlooze zakken van deze nieuwe alleenheerschers. De heerschappij van deze plaatselijke Sowjets, die met de Centrale in Moskou maar heel los verbonden waren, duurde voor onze gemeenten voorloopig maar één winter, van November 1917 tot April 1918, toen de Duitsche troepen tot hen doordrongen. Gedurende dien tijd leefde de vreedzame bevolking onder één voortdurend schrikbewind, dat in gevangenneming, beroovingen, mishandelingen, ja moorden zich uitte. De verliezen gedurende dezen winter worden in het Halbstadter district op drie en een derde millioen 11. ONDER DE SOWJETS. 53 roebel geschat, naar den koers van dien tijd ongeveer vier millioen gulden. (Een roebel was ongeveer f 1.25) Voor de boeren was vooral het opeischen van paarden van blijvende schade voor hun bedrijf. Een paar staaltjes ter typeering van dezen tijd wil ik hier.geven en wel uit Halbstadt. ') Een dronken matroos en een paar arbeiders komen het huis van een Doopsgezinden broeder binnen, de matroos, zwaaiende met de sabel. „Gij zijt een dier vervloekte kadetten." 2) „Vriend", zoo antwoordde de Doopsgezinde, „gij vergist u, ik ben van geen enkele politieke partij lid. Kom binnen!" „Geen praatjes, geef op je wapens, waar zijn die?" „Ik ben een Doopsgezinde en wij nebben geen wapens. Ik heb er geen in huis en ook nooit een in huis gehad en zal er ook nooit een hebben. Wij dienen een Meester, die liefde wil". „Gij liegt", en de sabel werd dreigend gezwaaid „het minste, dat we vinden en . . . .", een dreigend gebaar sprak de rest duidelijk genoeg uit. Toen begon de huiszoeking. Onder voortdurende bedreigingen werd alles nagezocht. Als door een wonder bleef het portret van den Tsarewitch, waarmee een der kinderen gespeeld had, onopgemerkt, ofschoon de handen, die de la doorzochten, het aanraakten. Eindelijk kwam men in de slaapkamers; in één ervan scholen de vrouw en de bange kinderen. „Wie slaapt hier?", was het een oogenblik later. „Onze meid". „In deze kamer?" »Ja". Het was een ruim, goed vertrek. „Wou je zeggen, dat je ze hier laat slapen? Roep de meid!" Zij kwam en bevestigde het woord van den huisheer. „Heeft hij je nooit geslagen ?" „Nooit" zei het meisje. 1) Ik geef het volgende uit mijn herinnering, zooals de betreffende broeder mij alles meedeelde. 2) Kadet = K. D., komt van Konstitutioneel Democraat. rmm 54 11. ONDER DE SOWJETS. „Jij bent een prachtkerel", barstte de matroos uit, en daarmee was de weg tot wat meer vriendelijkheid gebaand. Zelfs zette de man zich tenslotte neer om met veel vertoon van gewicht een stuk te schrijven, dat hier een goed mensch woonde, welke gespaard moest blijven. Dit is een gelukkig afloopend tafereeltje, waarin ook op deze huisdoorzoekers een niet ongunstig licht valt. Maar zoo gelukkig als deze broeder waren niet allen. Soms werden de huisgenooten tegen den muur geplaatst, en werd voor de aardigheid en den goeden schrik tusschen hun hoofden in, in den muur geschoten. Andere malen werd met groote willekeur mishandeld, ja gedood. Zoo ging het in de bekende Halbstadter dagen van 16 tot 19 Februari 1918. Toen kwam namelijk in dit Doopsgezinde middelpunt een matrozenbende, die roofde en plunderde en verscheidene personen vermoordde. Een 16-jarige jongen werd door hen omgebracht, omdat hij een Russisch meisje zou hebben neergeschoten, ofschoon hij te dien tijde in 't geheel niet thuis was. De landeigenaar Jacob Sudermann werd beschuldigd : hij zou de Oekraïnische regeering (die toen sociaalrevolutionair, maar dus toch tegen de Bolschewiki was) gesteund hebben met 40.000 roebel. En ofschoon hij zich met geen politiek bemoeide en van het bestaan dier regeering kwalijk iets af wist, werd hij door hen neergeschoten. De Doopsgezinde leeraar Pieter Lotkeman viel eveneens in deze dagen ten slachtoffer aan hun willekeur. Hij vroeg een matroos, die bij zijne moeder haver opeischte, naar diens papieren. De Arbeidersraad had namelijk strenge orders gegeven, dat niemand zijn haver mocht afgeven, tenzij een schriftelijk bewijs was overgelegd. De matroos haalde wel een papier te voorschijn, maar dat deugde niet, -waarop L. hem opmerkzaam maakte. Toen werd hij van zijn vrouw en kinderen weggesleurd en in de gevangenis gewor- 11. ONDER DE SOWJETS. 55 pen, waar hij na 40 uren werd terechtgesteld. De leidsman der troep schoot hem eerst in den rechtertoen in den linkerschouder en tenslotte in het hoofd. Hij bootste zoo het Christelijke kruis na en bespotte het. Voor allen, die een zoo gewelddadigen dood moesten sterven in die schrikwekkende dagen en voor hen, die achterbleven, was echter het Kruis en de Liefde, die aan het kruis geleden heeft, de eenige troost. Daarvan getuigen de ontroerende brieven, die zij in den laatsten nacht aan de hunnen schreven. Zoo was dikwijls deze tijd van de Sowjets een tijd van verschrikking. Wij denken hier niet aan het verlies van goed, dat slechts zijn betrekkelijke waarde heeft, maar aan het leed, dat door willekeur en ruwheid in zoo menig huis werd gebracht. En de teekenen waren er naar, dat het erger zou worden. Want de wanorde nam toe. De oplossing der oude maatschappelijke orde begon, zonder dat er van een nieuwe te spreken viel. De Centrale in Moskou had weinig invloed op de plaatselijke Arbeidersraden. Dezen op hun beurt hadden geen gezag over de roovende benden, die zich overal vormden om de oude wereld af te breken op eigen houtje en ten eigen bate. Wat ging men tegemoet? 12. TIJDENS DE DUITSCHE BEZETTING. (April 1918 tot November 1918.) Het is licht te begrijpen, dat in deze omstandigheden het doordringen van Duitsche troepen in de Oekraïne als een bevrijding werd gevoeld door onze gemeenten. Zij kozen geen partij in den strijd der wereld, maar met de Duitsche troepen was voorloopig de vrede weer in de dorpen teruggekeerd. Later is aan de Doopsgezinden verweten, dat zij de - Duitschers zouden hebben binnengehaald, welk verwijt wel zijn oorzaak zal hebben in de overeenkomst van de taal onzer broeders met die van de Duitschers, en in de welwillendheid, die de Duitschers onzen vreedzamen kolonisten bewezen. 56 12. DUITSCHE BEZETTING. Doch in een land met burgeroorlog wordt ook eenvoudige welwillendheid van of aan de eene partij door de andere ten kwade geduid. Later hebben ook daarom de Doopsgezinden het te meer moeten ontgelden. Daar kwam nog bij, dat de Duitschers de reactie steunden. Zij brachten de regeering der Sociaal-Revolutionairen, die hen in Oekraïne geroepen hadden tot bescherming tegen de Bolschewiki, ten val en stelden den hetman Skoropadsky aan, als hoofd van een burgerlijke regeering. Hoe weinig de Doopsgezinden er echter aan dachten, om in dien strijd, die overal om hen heen was, de een of andere partij te steunen, hoe trouw zij aan hun eigen Meester trachtten te blijven in hun houding tegenover hen, die zich als vriend of als vijand aandienden, moge hieruit blijken, dat zij bij beiden altijd gepleit hebben tegen bloedvergieten en wraaknemen. Meermalen hebben zij bij de Kozakken gesmeekt om het leven van ter dood veroordeelde Bolschewiki te sparen; en menig arbeider, die zich te ver had laten meesleepen, zooals zoovele dier eenvoudige menschen, is zoo voor zijn gezin behouden. Ik zie voor mij een tafereel in de Russische kerk te Halbstadt; dienzelfden dag, dat de Sowjets hun vijanden hadden zien binnenrukken. De kerk is vol menschen. En daar is ook die arbeider, die nog zoo kort geleden, met ruw geweld en veel machtsvertoon de huizen binnendrong, en vrees en schrik verspreidde. Nu bidt hij, zooals een Rus kan bidden, als de nood hoog is, want nu is zijn leven onzeker. Dan komt de Doopsgezinde broeder binnen, in wiens huis hij zoo kort geleden was. „Ik zag, hoe hij bleek werd van schrik", zoo vertelde deze broeder mij, „want hij wist dat ik hem kende, en als ik hem aangaf, was zijn leven weg. Toen ging ik door de menigte langzaam naar hem toe. De arme kerel werd kleiner van angst. Ik ging vlak naast hem staan en gaf hem stil de hand, de broederhand. Hoe gelukkig die man was!" Dat velen in onze gemeenten aldus een broederhand 12. DUITSCHE BEZETTING. 57 uitstaken, ja meer deden voor wie hen vervolgd hadden, dat heeft zeker ook zijn goede vruchten gedragen. Maar het kon niet verhinderen, dat zij meegezogen werden in den maalstroom, den ondergang tegemoet. Na enkele maanden reeds, n.1. in November 1918, trokken de Duitsche troepen af, en gingen onze gemeenten donkere tijden tegemoet. 13. DE TIJD VAN GEWAPENDE VERDEDIGING TEGEN DE BENDEN (MACHNOWZY) (November 1918 tot Maart 1919.) Na den aftocht van de Duitsche troepen hebben de gemeenten een zeer moeilijken tijd doorgemaakt. Zij kwamen voor gewetensbeslissingen te staan, zooals alleen in tijden van uitersten nood worden gekend. Met het heengaan der Duitsche troepen was elk wettelijk gezag verdwenen. Welgeordende Bolschewistische troepen waren niet aanwezig. De vreedzame, weerlooze Doopsgezinde gemeenten lagen geheel bloot voor de benden, die roovend en gruwelijk moordend rondstroopten. Deze benden waren een der treurigste verschijnselen bij de Bolschewistische revolutie. Dikwijls niet eens de roode, maar de zwarte vlag voerende, gingen zij, zonder zich te bekommeren om de Sowjetregeering, op eigen hand het land door, aan de komst der nieuwe orde arbeidend door plundering en moord. Men moet de officieele Bolschewieken niet met hen vereenzelvigen, al hebben die de benden dikwijls gebruikt, en al treffen wij hen dikwijls verbonden aan. De Bolschewieken legden, tenminste officieel, steeds meer den nadruk op den idealen kant der Revolutie en op een toekomstig betere wereld. Zij konden met de wilde anarchistische benden nooit lang samengaan. Zelfs nog tijdens het terugtrekken van de Duitsche troepen, organiseerden zich in het gouvernement Jekaterinoslaw dergelijke benden. Hun hoofdman was een uit Siberische gevangenschap teruggekeerde misdadiger Machno. De naar hem genoemde Machnowzy 58 13. STRIJD TEGEN DE BENDEN. verspreidden in korten tijd overal schrik en ontzetting. Eerst overvielen zij alleenstaande boerderijen en landgoederen, spoedig daarna echter ook kleine dorpen. In 't district Alexandrowsk (gouvernement Jekaterinoslow), in de gemeente Schönfeld werden Doopsgezinde mannen en vrouwen en ook kinderen mishandeld, onteerd en neergeschoten of zelfs op de gruwzaamste wijze gemarteld en gedood. De berichten daarover, en de herinnering aan de verschrikkelijke dagen in Halbstadt nog zoo kort geleden in Februari doorgemaakt, (zie boven onder 11), bracht den gemeenten den grootsten kommer en angst. Wat te doen ? Zou men zich weerloos blootstellen aan dergelijke gruwelen? zichzelf, maar vooral de vrouwen, zusters en kinderen? Kon men deze tegenover dergelijke rooversbenden anders beschermen dan met geweld en zwaard ? Maar hoe dan met het beginsel der weerloosheid, dat oude beginsel der gemeente van Christus, waarvoor onze gemeenten altijd alles geofferd hadden? Wat vroeg hier de trouw aan den Meester, wiens geest zooverre was van geweld en zwaard? In de gemeenten ontstonden hierover ernstige conflicten. Tegenover de Doopsgezinde traditie van alle eeuwen was een onverbiddelijke gruwelijke werkelijkheid gesteld. Nog nooit was het geschied, dat georganiseerde benden zoo alle recht en veiligheid bedreigden en een ieder zoo met schrik en ontzetting voor leven en eer deden sidderen. Toen in December 1918 ook de laatste Duitsche troepen verdwenen waren, en de overvallen der benden voortdurend talrijker en gruwelijker werden, besloten vele van onze jongere broeders naar de wapenen te grijpen. Het was uitdrukkelijk om hunne geliefden tegen de benden te beschermen, Zoodra geordende troepen kwamen, zouden de wapenen worden neergelegd (wat later ook geschiedde, zie hieronder bij 14). Al werden de wapenen niet opgevat met eenig politiek, militair of dergelijk doel, alleen slechts om 13. STRIJD TEGEN DE BENDEN. 59 het leven en de eer van anderen te beschermen, toch geschiedde ook dit niet zonder den zwaarsten innerlijken strijd en niet zonder geschillen in de gemeente te verwekken, waarvan nu de gevolgen zich nog niet laten overzien. De jonge Doopsgezinden volgden slechts hun natuurlijken aandrift om moeder en zusters te beschermen. Maar zeer dikwijls was het tegen den wil hunner ouders dat zij zich aansloten bij het verdedigingscorps; zij stelden hen voor het „feit", hen op die manier dwingende voor hunne zonen aan het front te bidden. Deze strijd, zoowel van hen, die zich met de wapens verdedigden, als van hen, die het niet wilden, is een strijd van het geloof geweest — een strijd van de gemeente om, zij 't misschien ook op klein menschelijke wijze, God getrouw te zijn. Al gevoelden ook zij, die de wapens opnamen, dat dit niet of heel moeilijk met hun Christelijk geweten overeen te brengen was, *) toch was het of God heh in de gegeven omstandigheden riep van het oude beginsel af te wijken. En wie zal daarover oordeelen ? Menschelijkerwijs gezien was de verdediging hoogst noodig. Rondom namen de moordpartijen der Machnowsche benden toe. Een maand na het heengaan der Duitschers, Kerstmis 1918, trokken de benden al op tegen de Katholieke kolonie Blumenthal, benoorden Halbstadt. In onze gemeenten werd Blumenthal het Verdun der kolonies genoemd, want het was de sleutel tot het geheele district. Drie maanden lang is om Blumenthal zwaar gestreden geworden. Al de kolonisten (ook Lutherschen en Katholieken) bestreden daar den benden den toegang tot hunne kolonies. En met name zijn het de Doopsgezinde verdedigers geweest, die daar met zeldzame dapperheid en toenemenden ernst voor de hunnen gestreden hebben. De benden zelf noemden hen de „Jezus-troepen", bespeurend, waarom en hoe zij vochten. *) Zie hierover ook op bl. 71. 60 13. STRIJD TEGEN DE BENDEN. In al dien tijd zijn er van deze Doopsgezinden slechts drie gevallen. In de gemeenten, die in den dubbelen, uiterlijken en innerlijken, nood baden tot God om licht en uitkomst, erkende men daarin de hand des Vaders, en zelfs de grootste tegenstanders van deze gewapende verdediging erkenden: „Gott schützte den Selbstschütz" (d.i. God beschermde die zichzelf beschermden). De strijd om Blumenthal was te ongelijk. De benden kregen geduchte versterking uit het Noorden. Zij werden beter georganiseerd en kregen overvloedig machinegeweren. Begin Maart was het duidelijk, dat de verdedigers, die tegenover een tienvoudigen vijand stonden en die maar heel onvoldoende gewapend waren, het niet lang meer zouden kunnen houden. In den laatsten beslissenden strijd werd vijf dagen lang gestreden zonder onderbreking en aflossing. Maar toen waren zij ook zoo uitgeput dat zij letterlijk van moeheid omvielen en den tegenstand moesten opgeven. Langzaam en strijdend trokken de verdedigers in twee dagen op Halbstadt terug. Een paniek greep geheele dorpen aan. In den Zondagnacht van 9 op 10 Maart trokken honderden wagens met Doopsgezinde vluchtelingen over den landweg in de richting van de Krim. Alleen aan het krachtig ingrijpen van enkele mannen — in 't bijzonder van 3 Luthersche dokters — was het te danken, dat de meeste vluchtelingen nog den anderen dag terugkeerden. Wat er anders van hen geworden was, is niet te zeggen. De verdedigers waren eerst van plan nu Halbstadt te verdedigen. Maar toen werd het hun bekend, dat Bolschewistische regimenten zich met de benden hadden vereenigd. Zooals reeds gezegd, had de zelf-verdediging zich uitsluitend tot taak gesteld tegen de benden te strijden, niet tegen eenige geregelde troepen. Zoodra zij in Halbstadt bemerkten, dat zoodanige tegenover hen stonden (al waren het dan ook Bolschewistische troepen) legden zij terstond de wapens neder, nadat eenige fabrieksarbeiders uit Halbstadt als deputatie 64 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. bemoeiingen ook licht een verdenking op zich konden laden. Zij vonden een Bolschewiekschen geneesheer, die hen helpen wou en die hen ook met den voorzitter van de rechtbank in aanraking wilde brengen, als zij op hun beurt beloofden hem te zullen helpen, wanneer de tijden eens veranderden en hij het als Bolschewiek moeilijk zou hebben. Hij verklaarde ook, dat er misschien met geld en goede getuigen, nog wel iets te bereiken zou zijn. De dagen vóór het onderhoud met het hoofd der rechtbank maakten de broeders zich ten nutte, om getuigschriften over br. Wiens te verzamelen. Eén werd onderteekend door de armste proletariërs, die maar te vinden waren, en voor wie broeder Wiens ooit iets goeds gedaan had. Een ander werd onderteekend door al de beambten van de boerenbank, waarvan Peter Wiens leider was. De bank n.1. had onder toezicht va» een Bolschewistischen commissaris gestaan. Toen deze wegging had hij voor de oogen van alle beambten, onder tranen van br. Wiens afscheid genomen en gezegd, dat hij nooit geweten had, dat er zulke goede menschen waren, als hij in Peter Wiens en zijn gezin had ontmoet. Nog een derde stuk werd onderteekend door het „arbeidende intellect", hetwelk als zoodanig door de Bolschewieken erkend werd in klerken, kantoorpersoneel, enz. Met deze stukken gewapend aanvaardden de broeders wederom de reis. En ditmaal werd het eerste doel bereikt. Een hunner slaagde er namelijk in tot den voorzitter der rechtbank te worden toegelaten. Maar zonder resultaat. Eindelijk haalde hij papieren te voorschijn van Bolschewieken, die door de voorbede van de Doopsgezinden uit de handen der Kozakken (en deze hadden den naam van zeer wreed te zijn) gered waren. „En gij wilt toch niet minder wezen dan de Kozakken ?", zoo vroeg hij tenslotte aan den jongen man. Dit laatste argument had tot resultaat, dat deze broeder de deur uitgeworpen werd. Toch had het blijkbaar wel eenigen indruk gemaakt; althans hem 76 16. ONDER DE MACHNOWZY. samenkomen. Maar tegelijk rende een ruiter over den weg om hen te waarschuwen niet in de school te komen, zoodat velen weer naar huis gingen. Daarop drongen de moordenaars alle huizen binnen, doodden of verwondden de „ongehoorzame" broeders, die zich daarin bevonden en onteerden de meisjes en vrouwen. Toen ging het eerst naar Orloff. Dit dorp werd eerst gebrandschat, en toen „gezuiverd". Hier werden slechts 6 man gedood en één zwaar gewond. De broeder van deze laatsten was niet lang geleden met twee andere jonge mannen, waaronder de laatste mannelijke afstammeling van het historische geslacht Cornies, in de steppe neergehouwen. Tegen zonsondergang trokken de verschrikkelijke menschen weer naar Blumenort, waar zij nog zes man vermoordden en toen 't dorp in brand staken. Van de 21 boerderijen bleven maar zes staan: al het andere werd een prooi der vlammen. Daarop volgde een afschuwelijke orgie met de rampzalige vrouwen en meisjes, naast de nog niet verstijfde lichamen van hun vermoorde mannen en vaders. Er valt daarover niet te schrijven. Men kon des Woensdagsavonds nog van verre een rooden gloed aan den hemel zien. Het was het brandende Blumenort, dat alle harten met schrik en ontzetting vervulde. Des Donderdags kwamen de Konowalowzy in Halbstadt, dat hetzelfde lot als Blumenort zou ondergaan. Maar eerst moesten tot aan den middag de wapenen geschouwd. En toen was er, Goddank, een arbeider, die den moed had met alle kracht tegen het plan der anderen op te komen, en die het dan ook kon verhinderen. In het algemeen heeft geen fabrieksarbeider meegedaan aan de gruweldaden der benden. De arbeiders verafschuwden die even hard als de boeren. Maar zij durfden er meestal niet krachtig tegen op te treden. Want deze benden, hoezeer ook hun bondgenooten en helpers in menig opzicht, maakten, als het hun 16. ONDER DE MACHNOWZY. 77 te pas kwam, ook met de arbeiders korte metten. Het uur der verlossing zou spoedig slaan. Deze bloedige week, waarin ook in andere gemeenten op dezelfde wijze werd huisgehouden, was voor deze gemeenten de laatste week der bendenoverheersching. Den volgenden Zondag, 16 November, kwamen de Kozakken en de roode benden sloegen in een paniek op de vlucht. Enkele dagen na hun schanddaden in Blumenort vielen vele der moordenaars onder de sabelhouwen der Kozakken als onder een gericht God's. Eind November waren onze gemeenten aan de Molotschna geheel van de bendenplaag bevrijd. Maar ook toen duurde de rustpoos niet lang. Met Kerstmis kwamen de roode benden, die toen ook tegen de Sowjet-regeering streden, weer in de Molotschnakolonies terug; echter om spoedig verdreven te worden door de officieele Bolschewistische troepen. Dat was in Januari 1920. Het oude jaar 1919 was verschrikkelijk geweest. Daar was bijna geen moed om het nieuwe in te gaan. B. ONZE GEMEENTEN IN 'T GOUVERNEMENT JEKATERINOSLAW ONDER DE BENDEN. (October 1919 tot midden Jan. 1920). De Doopsgezinde districten in het Jekaterinoslawsche gouvernement, n.1. de „oude kolonie" Chortitza, Nicolaïpol en Schoenfeld hebben nog zwaarder tijd onder de benden gekend, dan die aan de Molotschna. Hun overheersching duurde hier, daar er geen onderbreking van de Kozakken was, van October 1919 tot Januari 1920. Vier lange, vreeselijke maanden hebben zij er gehuisd. De districten Chortitza, Nicolaïpol en Schoenfeld zijn geheel verwoest. De beschrijving, die onze broeders daarvan geven, overtreft in ellende alles wat wij tot nu toe weergaven. In het eene dorp Dubowka (= Eichenfeld) van het Nicolaïpoler district werden door de Machnowzy 81 mannen en 4 vrouwen in één nacht vermoord, zoodat 90 19. VERSPREIDE KOLONIES. paniek zijn tienduizenden en nogmaals tienduizenden op de schepen der Entente gevlucht, en naar Turkije en de Grieksche eilanden overgebracht. Maar op een land, ruwweg zoo groot als Nederland te schatten, vol met vluchtelingen, beteekent dat weinig. Er staan ons geen betrouwbare berichten ten dienste, hoe de Bolschewieken zich gedragen in dit land, dat tot het laatst toe de vesting en de schuilplaats hunner vijanden was. Het zal wel niet zeer zachtzinnig zijn. Een burgeroorlog kent geen genade. Maar het komt ons toch voor, dat het bericht in de pers, dat Trotzky een schrikbewind van 14 dagen had bevolen, met voorzichtigheid moet worden opgenomen en niet direct moet worden geloofd. Doch ook zonder dat kan het lot der gemeenten daar ons bezwaren. In elk geval zullen ook de Russische broeders thans wel spoedig, evenals dit in het geheel afgesloten en ontredderde Rusland het geval is, de ellende van gebrek en ziekte zien naderen. Met de dochterkolonie in den Kaukasus, in Terek *), is het al heel droevig gegaan. Het bericht kan kort zijn, zooals ook het eind dier kolonies in weinig uren gekomen is. De Tereker Doopsgezinde dorpen werden n.1. in 1918 door de wilde bergvolken uit den Kaukasus vernield. In enkele uren moesten de onzen, slechts van het allernoodigste voorzien, vluchten. Hier werden niet de wapens opgenomen. Men liet liever, hoe noode ook, alle have en goed in dit onherbergzame land achter, om elders van voren af aan te beginnen. En inderdaad! Wat geeft het, zelfs indien men ook alles in deze wereld verliest, zoo men maar geen schade lijdt aan zijne ziel ? De Tereker Doopsgezinden trokken naar de Kuban, een provincie aan de Zwarte Zee, juist beoosten de Krim, maar ook nog in den Kaukasus. Daar bestaat ook een Doopsgezinde kolonie. In 1919, na het *) Een provincie, genoemd naar de rivier Terek, aan de Caspische Zee. 19. VERSPREIDE KOLONIES. 91 uitbreken der Bolschewistische revolutie, haalden de moederkolonies hunne broeders naar de Molotschnagemeenten. Hier hebben zij, in plaats van rust te vinden, helaas al het droeve meebeleefd, waarover wij reeds schreven. (16a) Over den toestand der dochterkolonies in de gouvernementen Ufa en Samara (beoosten de Wölga) kon ik slechts weinig berichten verkrijgen. Onze Russische broeders in de Oekraine hadden niets van deze gemeenten in Sowjet-Rusland gehoord. De algemeene toestand in deze gouvernementen is mij echter vrij goed bekend uit de rapporten van de Quakers, die werken in Samara. De geïllustreerde verslagen van hun F. W. V. R. C. (Friends War Victim Reliëf Committee) *) geven een schrikbeeld van het algemeene lijden van het Russische volk in den oorlogs- en revolutietijd. De Quakers, van ouds zoo verwant met ons Doopsgezinden, hebben in het verwoeste Frankrijk en in het uitgeputte Duitschland veel liefdewerk gedaan. Zij zijn het geweest, die bij de vlucht van het Servische volk over het onherbergzame bergland naar de Adriatische kust, de armelijke resten ervan het eerst hebben bijgestaan. Welk lijden hebben deze Quakers, die, om Christus te dienen, de lijdende menschheid dienen, niet aanschouwd! Maar Rusland! .... „This is the saddest work of all", het droefste van al ons werk, zegt het rapport. 't Is overal hetzelfde in die eindelooze streken: honger, honger en nog eens honger; ziekte zonder hulp; gebrek en dood. En te midden daarvan gaan de menschen door met strijden en met vernielen. Kozakken en Bolschewieken, witten en rooden trachtten ook daar elkaar de macht af te winnen. Wij hebben geen directe berichten speciaal over de Doopsgezinden in Samara en Ufa. Door hun betere samenleving, hun grootere ontwikkeling en beteren ge- *) Quaker Commissie voor hulp aan oorlogsslachtoffers. 20. HULPWERK. 95 Onderling staat men met elkaar in verband. Het laat zich aanzien, dat één goed georganiseerd internationaal comité van alle Doopsgezinden deze zaak zal leiden. En wij vertrouwen, dat, man voor man, en vrouw voor vrouw, iedereen, die voor de gemeente voelt, achter dat comité zal staan met zijn hulp. Dan wordt uit dit lijden de eerste internationale band tusschen al onze gemeenten geboren en dan worden voor het eerst al onze gemeenten vereenigd in den arbeid van dienen en helpen in den nood dezer wereld. Voor het eerst! God geve dit als een begin, opdat uit dien onzegbaren nood van sommigen onzer, een nieuwe kracht over al onze gemeenten moge komen. 21. LANDVERHUIZINGSPLANNEN. Om onze Russische broeders afdoende te helpen, is nog iets anders en meer noodig dan het hierboven beschreven hulpwerk, dat alleen den directen nood tracht te lenigen. Voor velen lijkt de eenige uitkomst landverhuizing. Wij hebben reeds meegedeeld, dat de gedachte daaraan bij de Russische broeders opkwam. Ja, bij velen is landverhuizing de uitkomst, waarnaar zij innig verlangen en waartoe zij vast besloten zijn, indien zich de gelegenheid voordoet. Daar zijn er nog wel, wien het vreemde land te eigen en te lief geworden is, om het te kunnen verlaten. Er zijn anderen, die in een betere toekomst gelooven en hun landbezit niet willen opgeven. Maar bij velen heeft de overtuiging wortel geschoten, dat onze gemeenten daar, althans voorloopig, niet meer zullen kunnen bestaan; en dat het ook voor ieder op zichzelf, door de geleden verliezen en in de gegeven omstandigheden, hopeloos en onmogelijk is, om daar weer te beginnen. In dat land van ellende reikhalzen ze naar een land van vrijheid en orde, waar de gemeente haar idealen en beginselen trouw zou kunnen blijven. In 1919 reeds zijn de vertegenwoordigers van 96 22. LANDVERHUIZINGSPLANNEN. de Russische gemeenten samengekomen om deze zaak te bespreken, die wel haast de eenige uitweg scheen. Maar een uitweg, die ook wel afgesloten scheen. Wat een moeilijkheden immers deden zich voor! Zouden er in de wereld nog gebieden zijn, geschikt voor landverhuizers en groot genoeg om hen in zoo grooten getale te ontvangen ? Zou er in Rusland of de Oekraïne een regeering komen, bereid om de Doopsgezinden te laten heengaan? Zouden andere regeeringen de Doopsgezinden willen opnemen, die immers als zoodanig wapendienst weigeren, hoewel zij inplaats daarvoor tot elke liefdedienst bereid zijn en zich verder steeds als trouwe staatsburgers gedragen ? Zouden de Doopsgezinden als bedelaars het land moeten verlaten, of nog iets kunnen verkoopen? Zouden zij op steun van hun geloofsgenooten kunnen rekenen ? Zouden deze hun de middelen willen leenen, noodig om in het nieuwe land te kunnen beginnen ? En hoe al deze menschen over te brengen, het transport te regelen en te betalen ? Om deze vragen op te lossen zijn er door onze Russische broeders allerlei stappen gedaan, die hier niet medegedeeld kunnen worden. Alleen het resultaat zij hier vermeld. Verscheidene goede gebieden zijn gevonden. Het is gebleken, dat men in de Vereenigde Staten, in Canada, in Mexico, in Zuid-Amerika en Zuid-Afrika land genoeg beschikbaar wil stellen vooral deze Doopsgezinden. De Amerikaansche en Canadeesche Doopsgezinden willen hun Russische broeders krachtdadig helpen ook in deze aangelegenheid. Door hen is een afzonderlijk Centraal Landverhuizingsbureau ingesteld, dat tot taak heeft alle informaties en onderhandelingen over in aanmerking komende gebieden (waar dan ook) systematisch te doen plaats vinden; dat bij de verschillende regeeringen bemiddelend en helpend wil optreden en de geheele organisatie en financieering dezer groote zaak ter hand wil nemen. Een Hypotheekbank is in wording, die den landverhuizers het noodige geld voor zal kunnen schieten. 22. LANDVERHUIZINGSPLANNEN. 97 Men hoopt, dat aan hen te leenen tegen niet al te hooge rente en vertrouwt, dat de landverhuizers spoedig in staat zullen zijn het terug te betalen. De bank heeft tot waarborg het land, dat zij zullen ontginnen en dat elk jaar in waarde toeneemt, voorts de groote bekwaamheid onzer Russische broeders op landbouwgebied, en het feit, dat wij met ouderwetsche Doopsgezinden te maken hebben. Wij vertelden reeds, dat ook tusschen 1870 en 1880 ruim 15000 Doopsgezinden uit Rusland naar Amerika verhuisden. Ook toen zijn hun groote sommen voorgeschoten, welke alle door hen prompt, ja, vóór de termijn, terugbetaald werden. Ook nu is het hun eigen verlangen en hun eer, dat de liefde, die hun betoond wordt, hen niet met geschenken, maar met tijdelijke hulp zal bijstaan. De Doopsgezinden in Amerika rekenen er op, dat niet alleen alle gemeenten in Amerika, maar ook vele Doopsgezinden daarbuiten aan deze Hypotheekbank naar vermogen zullen willen deelnemen. Zullen de weinige Doopsgezinden, die er zijn, in staat wezen om alleen een zoo algemeenen nood, als over onze Russische gemeenten gekomen is, te verlichten en geheel uit den weg te ruimen ? Maar reeds hebben ook anderen krachtigen steun verstrekt. De Quakers zijn de eersten geweest, die met groote mildheid (ook met diplomatieken steun) de Russische Doopsgezinden hebben geholpen. In Philadelphia, (de oude hoofdplaats van het Quakerland, de stad, die nog steeds haar naam van „Broederliefde" draagt) vonden ontmoetingen plaats tusschen de vertegenwoordigers onzer Russische Doopsgezinden en het American Friends Service Committee, (Amerikaansch Quaker-Comité voor liefdewerk). De houding der Quakers in deze geheele aangelegenheid werd gekenmerkt door dien geest van Christelijke Liefde, die hun geheele godsdienst draagt. De Amerikaansche Quakers hebben zich bereid verklaard de Doopsgezinden in elk opzicht zoo veel mogelijk te steunen. En zoo zullen er meer zijn, die mee willen helpen. Wij INHOUD. INLEIDING. 1. Schets van den oorsprong der Doopsgezinde gemeenten in Rusland. A. De oorsprong der gemeente : Jezus Christus. In Hem is haar zaligheid, Hem te dienen is lijden in de wereld. B. De Doopsgezinde gemeenten in Nederland. Vervolging in de 16e eeuw; vluchtelingen naar Danzig en Omstreken. C. De Doopsgezinden in Danzig en Omstreken, 1530—1788; verdrukt; vertrek naar Rusland. 2. De Doopsgezinde gemeenten in Rusland 1788—1914. Vrijheid van ontwikkeling. Hun samenleving. Hun godsdienstig leven. De moederkolonies. De dochterkolonies. Woonplaatsen en getal der Doopsgezinden in Rusland. A. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND TIJDENS DEN OORLOG TOT AAN DE REVOLUTIE. (Augustus 1914 tot Maart 1917). 3. De eerste moeilijkheden door de weerloosheid, najaar 1914; ontevredenheid der Russische omgeving. Liefdewerk. 4. Boschdienst. 5. Roode Kruis-dienst. Waardeering'der Doopsgezinden. Weigering de wapenen te dragen ; de Doopsgezinde God. Goede vaderlanders. 6. Verdachtmaking van de Doopsgezinden en harde maatregelen tegen hen (1914—1917). Leugenveldtocht der pers. Eerste dwangmaatregelen in 1914. De liquidatiewetten van 1915. Begin van de onteigening van het land en de verdrijving der Doopsgezinden ; gestaakt door de revolutie. De geschiedenis van De Doopsgezinde Gemeenten in Rusland in de oorlogs- en revolutiejaren 1914 tot 19^ DOOR T. O. HYLKEMA, Theol. Drs., LEERAAR BIJ DE GEMEENTE DER DOOPSGEZINDEN TE GIETHOORN. N.V. BOEKDRUKKERIJ G. HOVENS GRÉVE — STEENWIJK. - De geschiedenis van De Doopsgezinde Gemeenten in Rusland in de oorlogs- en revolutiejaren 1914 tot 1920 DOOR T. O. HYLKEMA, Theol. Drs., LEERAAR BIJ DE GEMEENTE DER DOOPSGEZINDEN TE GIETHOORN. VOOR WOOR D. Dit boekje wil een overzicht geven van wat er in de laatste zes jaar in onze Russische gemeenten is geschied. Bij het samenstellen er van stonden mij ten dienste tal van particuliere brieven; allerlei gegevens, verzameld door hen, die in Rusland hulpwerk verrichtten; enkele officieele verslagen en statistieken; en voorts uitgebreide aanteekeningen van onze Russische Doopsgezinden, mij bepaaldelijk voor het schrijven van dit boekje verstrekt. Ik heb zoo getrouw mogelijk deze gegevens gevolgd en naar hun waarde verwerkt. Mondelinge toelichting en mededeelingen van bevoegde Russische broeders hebben mij zeer geholpen ; zij zijn een waarborg te meer voor de betrouwbaarheid van het werkje. Ik heb dit boekje voornamelijk voor de leden onzer gemeenten geschreven om hun iets te vertellen van het leven der gemeente elders, en ook om hen op te wekken den nood onzer broeders te lenigen. Met tegenzin heb ik soms enkele gruwelijke dingen vermeld of aangeduid. Maar deze waren niet geheel weg te laten, als ik tenminste eenigszins een voorstelling wilde geven van wat geschied is. Het is mijn hoop, dat de lezing van dit werkje niet alleen den lezer wederom onder den indruk zal brengen van de ellende en de zonde, waarin de wereld verstrikt is, maar dat zij hem ook zal herinneren aan het Leven, dat alles overwint. T. O. HYLKEMA. 1 B. DOOPSGEZINDEN IN NEDERLAND. 9 doen." Tenslotte bracht men hen in het verborgene om, om den invloed van hun geloofsgetuigenissen op anderen te keeren. De komst van Alva in 1567 bracht het toppunt der verschrikking. De bloedraad, dien hij instelde (waarvan naar men overlevert een zekere „rechter" alleen wakker werd om uit te roepen „naar de galg"; het waren toch immers allen ketters) sprak in 3 maanden tijds 1800 doodvonnissen uit. Bekend is de uitspraak van Alva „Het is beter een door den oorlog bedorven en verwoest land voor God te bewaren, dan een bloeiend land te bezitten ten nutte van den duivel en van de ketters, zijne dienaren. Men moet er door getroffen worden, hoe dit woord van Alva, den vertegenwoordiger van de toenmalige wereldsche overheid, met weinig verandering den hedendaagschen wereldschen machthebbers uit den mond gestolen kon wezen. Het past bij hen, die den grooten oorlog ontketenden en ook bij de Bolschewiki, die tot eiken prijs hun heilstaat willen brengen. Daar is geen wezenlijk verschil tusschen dien bloedraad, die alle „ketters" ombracht, onverschillig, hoe zij als mensch waren — de oorlogsmachten, die evenzoo alle „vijanden" vernietigen — en de revolutionaire rechtbanken, die op gelijke wijze alle „reactionairen" ter dood brengen. Bij allen, soms ter goeder trouw, hetzelfde oude geloof der wereld in brute kracht en geweld; hetzelfde ingaan tegen Christus en hetzelfde bedroeven van den geest Gods, die liefde wil; dezelfde verontschuldiging, die Alva gebruikte; en dezelfde ellende, die hij bracht, als eenig gevolg. In de 16e eeuw was deze ellende in ons land zoo groot, dat velen uitweken. Vanaf 1530 stroomden de vluchtelingen uit Nederland naar het Oosten. De koopvaardijschepen brachten hen naar welbekende havens. Zoo kwamen ook in Danzig, de stad in Oost-Pruisen, die al in de vroege Middeleeuwen een druk scheepvaartverkeer onderhield met onze zeesteden (Amsterdam, Enkhuizen, Veere, Antwerpen e.a.) groote scharen van Nederlandsche vluchtelingen. 10 1 B. DOOPSGEZINDEN IN NEDERLAND. Ofschoon deze uit alle mogelijke „ketters" bestonden, behoorden toch verreweg de meesten tot de Doopsgezinden. Vandaar, dat in Danzig en omgeving verscheidene groote Hollandsche Doopsgezinde gemeenten ontstonden. C. De Doopsgezinden in Danzig en Omstreken. De geschiedenis van de Doopsgezinde gemeenten in Danzig is onlangs uitvoerig beschreven door haar tegenwoordigen leeraar H. G. Mannhardt. *) Dat boek leert ons, hoe de gemeente ook daar verdrukking heeft gevonden. Met moeite werden de Doopsgezinden toegelaten binnen de stadsmuren van Danzig. Enkele privilegiën werden hun langzamerhand verleend; maar zij werden voortdurend behandeld als vreemdelingen en bijwoners. Volle burgerrechten konden zij nooit verkrijgen. En toch misgunden de verschillende regeeringen aan elkaar deze vlijtige burgers. De Doopsgezinden hadden uit Nederland bekwaamheden meegebracht, die hun daar zeer te pas kwamen. Door hun dijken en molens maakten zij in enkele jaren moerassen tot vruchtbare landen. Hun vreedzame toewijding aan handel, landbouw en allerlei takken van nijverheid, en hun bekwaamheid daarin droegen niet weinig bij tot den voorspoed van het land. Maar de inheemsche gilden en handelslieden vonden daarin ook telkens een reden om allerlei moeilijkheden aan de Doopsgezinden in den weg te leggen. Terwijl deze zelf hun best deden van hun nieuwe vaderland trouwe burgers te zijn, hebben die moeilijkheden hen zich altijd als verstooten, hoogstens gedulde vreemdelingen doen gevoelen. Meermalen werd hun een zwaar hoofdgeld opgelegd, ter vervanging van den wapendienst. Soms werd er een straf op gesteld, zooals in 1580, als zij niet in de officieele kerk kwamen, niet aan het avondmaal deelnamen, en hun kinderen niet lieten doopen. *) Mannhardt, Die Danziger Mennonieten Gemeinde 1569-1919. Te verkrijgen bij John und Rosenberg, Danzig. 1 C. DOOPSGEZINDEN IN DANZIG ENZ. 11 Meer dan eens werd hun het handeldrijven verboden. In 1636 schreef Wladislaus de Vierde, die in kerkelijken ijver zeer verwoed tegen de Gemeente optrok, aan den Danziger Raad: „men mocht den Hollanders en den Doopsgezinden niet toestaan graan in te koopen; de Doopsgezinden zouden geheel verdreven worden". In het zelfde jaar volgde een nieuw besluit. „Daar de sekte der Doopsgezinden erg in het land vermeerdert, en 's konings onderdanen schade doen in hun handel — zoo zullen alle roerende en onroerende goederen der Doopsgezinden, in welke plaatsen zij ook zijn, maar vooral in Danzig en Elbing, verbeurd worden verklaard". De koning schonk al die goederen aan een gunsteling, die slechts tegen veel geld (f 80000) hen met rust liet. Maar die rust was tijdelijk. In 1700 lezen wij weer van een verzoek om de Doopsgezinden uit te wijzen, maar de Raad van Danzig wou dat niet toestaan, omdat het te groote schade aan de welvaart der stad zou doen. Van 1748—1760 werden strenge plakkaten tegen de Doopsgezinden uitgevaardigd, die hun allerlei handel verboden en hen ook verder in hun vreedzaam leven belemmerden. Buiten Danzig hetzelfde. In het Tilsitsche en in PruisischLithauen werden onze weerlooze broeders meermalen overvallen door de Pruisische dragonders, die verscheidenen mishandelden, sommigen gevangen namen en anderen tot den krijgsdienst presten. In 1732 vaardigde de Koning van Pruisen een edict uit, dat alle Doopsgezinden binnen drie maanden uit Pruisen uitwees, opdat „in derzelver plaats andere, goede Christenen aangesteld zullen worden, die den soldatenstand niet voor verboden achten". *) Dergelijke maatregelen werden meer dan eens verzacht door het ingrijpen van de toenmaals machtige Staten van onze Vereenigde Nederlanden. Maar toch is het lot der Doopsgezinden in dat verre Oosten dikwijls zeer hard geweest. *) Vergelijk voor deze en volgende mededeelingen Blaupot ten Cate (geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland). Pag. 200 en vervolgens. 14 IC. DOOPSGEZINDEN IN DANZIG ENZ. heid. Bloedige vervolgingen hadden hen eens uit de Nederlanden verdreven naar Pruisen en Polen. Daar had men hun weinig gastvrijheid betoond. Nu trokken ze op hun huifwagens, in lange rijen, door het groote Rusland, naar het nieuwe oord, waar zij vrijheid zouden vinden. Zoo kwam die „loot van den Nederlandschen stam"') in het jaar 1788 in Zuid-Rusland, in de Oekraïne. De namen der meeste landverhuizers herinnerden nog aan hun Nederlandsche afkomst, (Veere, Wiebe, Koop, Klaassen, Friesen, Idzerda, Willems, van Dyk, Jansen.) Straks doen de talrijke windmolens op de steppevelden aan Friesland en Noord-Holland denken. De 250 jaar in Pruisen en Polen hadden ook vele Duitsche en Poolsche elementen aan de Doopsgezinden toegevoegd. Maar dikwijls zijn de Duitsche namen nog meer verduitschte Hollandsche, dan oorspronkelijk Duitsche. Teekenend is, dat in 1780 eerst het Hollandsche gezangboek in de Danziger gemeente door een Duitsch vervangen werd. Ook in Zuid-Rusland is eerst nog wel Hollandsch gesproken. Nu nog wordt in onze Russische gemeenten onderling een plat Duitsch gebruikt, dat evenals het Pensylvania-Hollandsch der Amerikaansche Doopsgezinden, zeer nabijkomt aan wat hier en daar ten plattenlande bij ons gesproken wordt. Zoo zijn de Doopsgezinden in Rusland in dubbelen zin onze verwanten: naar den geest en naar den bloede. Zij zijn kinderen van dezelfde vaderen, als wij. 2. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND. (1788 TOT 1914.) In Rusland hebben de Doopsgezinden, voor het eerst in de geschiedenis, de mogelijkheid gehad zich volkomen vrij te ontwikkelen. Catharina de Tweede en ook haar 1) „De Mennonieten m de Oekrajina, (Een loot van den Nederlandschen stam in Oost-Europa") in 1920 gepubliceerd door 't Oekrajinsch Persbureau, Kneuterdyk 3a, Den Haag. 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. 15 opvolger keizer Paul waren den Doopsgezinden zeer welgezind. De overlevering wil, dat Tsaar Peter, die zooals bekend is in Zaandam scheepstimmeren leerde ') aldaar van de Doopsgezinden een bijzonder goeden indruk had ontvangen, en dat sinds dien tijd van de Hollanders vooral de Doopsgezinden bijzonder in de gunst stonden. Hoe dit zij, de voorrechten en vrijheden, die de keizerin en haar zoon aan de Doopsgezinden schonken, waren zeer groot. De landverhuizers ontvingen 10 jaar vrijstelling van belasting; volledige vrijheid naar hun geloof televen, vrijstelling dus van den militairen dienst; vrijstelling van inkwartiering behalve bij doortocht van troepen; zij zouden later zooveel meer land ter ontginning kunnen verkrijgen, als zij noodig zouden hebben. Dit alles werd in een keizerlijk privilege van 1800 nog eens toegezegd aan de Doopsgezinden, die zooals de privilegebrief zegt, „door hun arbeidzaamheid en eerbaren levenswandel aan alle kolonisten tot voorbeeld kunnen strekken, en daarmee onze bijzondere keizerlijke opmerkzaamheid hebben verdiend". 2) De Doopsgezinden konden in Rusland geheel vrij, naar eigen beginselen hun samenleving opbouwen. Zij hebben daar gehad, wat de Quakers hebben gehad in hun eigen staat Pensylvania: een schoon blad, waarop zij hun eigen schrift konden schrijven; een nieuw land, dat zij geheel naar hun beginselen konden bewonen en inrichten. Het is hier niet de plaats, om uitvoerig stil te staan bij alles wat de Doopsgezinden in die 130 jaar van hun vreedzame ontwikkeling hebben tot stand gebracht. Slechts enkele algemeene gegevens en enkele bijzonderheden, die voor het verstaan van de geschiedenis der laatste jaren noodig zijn, mogen hier vermeld worden. 1) Tsaar Peter regeerde van 1689-1725. en was in de jaren voor 1698 in Holland, dus ongeveer 100 jaar voor de komst der Doopsgezinden in Rusland. 2) Zie de tekst van dit keizerlijk schrijven b.v. bij A. Brons, Taufgesinnte oder Mennoniten, pag. 278, in welk boek een overzicht over deDoopsgezinden in Rusland te vinden is. De geschiedenis der Mennonieten in Rusland is uftvoerig beschreven in een boek van A. Friesen, dat thans niet te verkrijgen is. 16 2. GEMEENTEN IN RUSLAND. Van het begin af aan hebben de kolonisten een krachtig samenleven ook op maatschappelijk gebied gekend. Het land, dat hun was toegewezen, werd in gelijke stukken onder de kolonisten verdeeld, maar zoo, dat er ook altijd een aanzienlijk deel voor de gemeenschap overbleef. Dit hebben de kolonies tot op den huidigen dag volgehouden. Het gemeenschapsstuk werd zoo groot gehouden, dat uit de opbrengst daarvan de kinderen zonder land aan land konden worden geholpen. Niemand behoefde dus zonder middel van bestaan te zijn. Op deze wijze werd in de Doopsgezinde kolonies een eigenaardige middelweg gevolgd tusschen de twee uitersten: onbeperkt particulier bezit en communisme. Hun stelsel liet persoonlijken arbeid en ijver tot zijn volte recht komen en kende tegelijk een gemeenschapszorg, die de gewone uitwassen daarvan buitensloot. Hoe zich later de kolonies ook uitbreidden, de Doopsgezinden bleven een krachtig, maatschappelijk geheel. Zij hadden hun gemeenschappelijke scholen, van de laagste tot de hoogste toe; hun ziekenhuizen; hun tehuizen voor weezen en alleenstaande ouden van dagen; hun instituten voor ongelukkigen, zielszieken, enz. Al deze instellingen getuigen (ook door den geest, die er heerscht) van den sterken Christelijken gemeenschapszin, die er heerscht. Zij worden alle betaald door de gemeenschap en de groote offervaardigheid der gemeente. De gemeenschapszorg strekte zich ook over het gewone, practische leven uit. Reeds in den eersten aanvang, toen de kolonisten nog in leemen hutjes, half onder half boven den grond hun onderdak hadden, waren deze al zoo aangelegd, dat zij later goede dorpen en een goede gemeenschap zouden kunnen vormen. Samen zorgde men ook voor uitstekend rasvee (nog het beste in Rusland); voor goede landbouwwerktuigen; men plantte boomenrijen (de eenige in de onafzienbare, boomlooze steppen) om den stormwind te breken en de korenvelden te beschermen. Boomgaarden werden aangelegd, evenals groote moerbei- A. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND TIJDENS DEN OORLOG TOT AAN DE REVOLUTIE (AUGUSTUS 1914 TOT MAART 1917.) 3. DE EERSTE MOEILIJKHEDEN DOOR DE WEERLOOSHEID. (Najaar 1914.) Het uitbreken van den wereldoorlog zou ook voor de Doopsgezinde gemeenten in Rusland van de grootste beteekenis worden. In die Augustus dagen van 1914, toen de dreigende onweerswolken van den oorlog aan Europa's hemel op kwamen zetten, kwam over de Russische Doopsgezinden een bang voorgevoel, dat ook hun gemeenten een tijd van lijden tegemoet zouden gaan. Maar niemand heeft geloofd of vermoed, dat het zoo zou komen, als het gekomen is. Wij hebben reeds verteld, dat de Doopsgezinden in Rusland van 1874 af, overeenkomstig hun Christelijke beginselen, vrijgesteld waren van den werkelijken militairen dienst. Zoo werden dan ook in 1914, toen, twee dagen voor de openlijke oorlogsverklaring, de mobilisatie werd afgekondigd over gansch het groote Tsarenrijk, de Doopsgezinden daaronder niet begrepen. Maar dit verwekte reeds terstond een groote ontevredenheid onder de andere bevolking. Het feit, dat de Doopsgezinde boerenzonen thuis mochten blijven, terwijl de Russische buren hun kinderen naar het front moesten laten trekken, verwekte bij deze laatsten een ontevredenheid en verbittering jegens de vreedzame gemeenten, die zich spoedig zouden verbreiden. De Doopsgezinden van hun kant deden alles, wat zij konden, om de Russische bevolking te helpen; en wel op die manier, die met hun dienen van Jezus Christus overeen te brengen was. 28 3. EERSTE MOEILIJKHEDEN. Reeds terstond bij het afkondigen der mobilisatie, waren vele van hun jonge mannen opgetrokken, om zich vrijwillig aan te melden voor Roode Kruis- en ander dienend werk. Zij wilden het vaderland helpen in den nood, die komen zou. En zoo meldden zij zich vrijwillig aan ; maar niet om wonden te slaan, doch om ze te heelen ; niet om levens te vernielen, maar om ze te behouden en te redden. Dit Roode Kruis-werk heeft bij andere Christelijke gemeenten (zooals bij de Quakers) ook nog wel tegenstand ontmoet, omdat het in zekeren zin helpen van de wereld is bij haar oorlogvoeren. Het Roode Kruis is immers door de militaire macht georganiseerd om zooveel mogelijk soldaten en gevechtswaarde te behouden. Maar men kan aan dit werk toch ook meedoen, uitsluitend om der wille van elk dier lijdende medemenschen zelf. Door de Doopsgezinde gemeenten in Rusland werd het meedoen van de jonge mannen aan het Roode Kruis-werk aldus beschouwd en goedgevonden. Maar ook ander liefdewerk werd verricht. Ook in den Russisch-Japanschen oorlog hadden de Doopsgezinden de verzorging van de Russische soldatengezinnen op zich genomen, wat toen onder het volk en in regeeringskringen den besten indruk maakte. Zoo trachtten ook in 1914 de gemeenten wederom het waarlijk niet benijdenswaardige lot der Russische arbeiders- en boerengezinnen, wien dikwijls de eenige kostwinner ontnomen was, te verlichten. In den herfst 1914 haalden zij gezamenlijk het koren binnen, dat nog op de akkers stond, brachten het in de dorpen der Russen, dorschten het voor hen, en hielpen de gezinnen der gemobiliseerden ook verder. Zulk dienend werk heeft ongetwijfeld eenigen invloed ten goede gehad op de houding der Russische bevolking jegens onze gemeenten. „Want de goede daad", zoo schrijft een onzer broeders hierover, „draagt altijd goede vrucht". Maar toch werd de ontevredenheid en de verbittering over het „gemakkelijke" lot dier „vreemde" Doopsgezinden niet weggenomen. Zij nam met den duur van den oorlog toe. 3. EERSTE MOEILIJKHEDEN. 29 Behoorden zij met hun vreemde taal niet tot de vijanden ? Waren zij geen spionnen ? Was hun liefdewerk geen masker en was hun dienstweigering geen goed bedacht verraad aan de zaak, waarvoor de eigen kinderen vielen ? . Niet alleen in de laagste volksklassen, die zich licht laten meesleepen, maar ook onder de ambtenaren, ja tot in de hoogste regeeringskringen begon men al spoedig de Doopsgezinde gemeenten met minder welwillende gedachten te beschouwen. Dat was het begin, van wat Jezus gezegd had : „Omdat gij niet van deze wereld zijt, daarom haten ze U. Zij zullen U vervolgen en smaden en honen, en liegende allerlei kwaad tegen U spreken om mijnentwille". Al zeer spoedig, n.1. in 1915, begonnen de regeeringsmaatregelen tegen de Doopsgezinden. Het waren de eerste, en daardoor nog niet zoo onbillijke. Sommige ministers hadden het plan, om aan de Doopsgezinden hun deel in de algemeene ellende te geven, door hun mannen in de kolenmijnen te zenden. Maar een hunner verzette zich daartegen en wist iets beters te bewerken. De vertegenwoordigers der gemeenten werden telegraphisch naar St. Petersburg ontboden, om daar met de regeering te bespreken, welken dienst de Doopsgezinden gedurende den oorlog in den staat zouden verrichten. Deze besprekingen, die zoo nu en dan groote spanning en ongerustheid verwekten, hadden tot resultaat, dat de beginselen der Doopsgezinden door de Tsaristische regeering geëerbiedigd bleven. Dat voorts de Doopsgezinde jonge mannen op denzelfden grondslag als de anderen gemobiliseerd zouden worden voor ongewapenden dienst, voornamelijk voor den z.g. boschdienst en Roode Kruis-dienst, en verder voor allen dienst, die de staat zou eischen en waarbij het gebruik van wapenen niet noodig was. Was dit resultaat op zichzelf verblijdend, de uitvoering ervan liet wel merken, dat het niet alleen uit welwillendheid jegens de Doopsgezinden en hun beginselen voortgekomen was. 32 5. ROODE KRUIS-DIENST. Groote sommen gelds werden juist aan de Doopsgezinde verplegers toevertrouwd. Hen zond men uit om de inkoopen voor het Roode Kruis te doen. Karakteristiek is een gebeurtenis, die zich afspeelde na den vrede van Brest-Litowsk. Toen zou n.1. het Roode Kruis geliquideerd worden. Daarbij heerschte de grootste wanorde. Het was aan de orde van den dag dat de soldaten aan het front de Roode Kruistreinen leegroofden, en dat de Russische verplegers het materiaal voor geld verkochten. Toen kwam op een dag in Jekaterinoslaw een Roode Kruis-trein binnen van het front en wel met alles nog aanwezig. De ambtenaren van het Roode Kruis waren aangenaam verrast. En wat bleek? Het was een Doopsgezinde Roode Kruis-trein, die onder bevel van den Doopsgezinden dokter Dr. S. stond. Deze stelde zijn meerderen een uitvoerige rekening en verantwoording ter hand en telde tot de laatste kopeken toe het geld op de tafel uit. Deze en andere eenvoudige Christelijke deugden, waarnaar ook onze vaderen vroeger zoo trouw streefden, brachten het Doopsgezinde Roode Kruis-werk in een goeden roep en maakten het van groote waarde voor de regeering. Men kon op deze vreemde menschen aan. De regeering heeft (en dat is merkwaardig bij de algemeene stemming tegen die dienstweigerende Doopsgezinden) de gemeenten officeel aangeschreven en haar erkentelijkheid uitgesproken voor deze Roode Kruis-diensten der Doopsgezinden. Tot aan het uitbreken der Revolutie hebben de Doopsgezinden zonder lastig te worden gevallen op deze wijze de gemeenschap gediend. Dit werd echter anders, toen in die revolutiedagen van Maart 1917 overal soldatenraden aan het front werden gevormd. Deze eischten, dat de Doopsgezinden ook aan het front zouden strijden. Zij werden parasieten genoemd; zoolang hadden zij zich het gemakkelijk weten te maken, nu moesten zij ook maar eens de verschrikking van den strijd leeren kennen. Een eigenaardige billijkheid, die de wereld er op 5. ROODE KRUIS-DIENST. 33 na houdt! Wanneer zij zelf de volle maat van ellende en verschrikking zich op den hals gehaald heeft, te willen, dat ook anderen die zullen kennen! Bovendien waren de beschuldigingen geheel ten onrechte den Doopsgezinden naar het hoofd geworpen. De Doopsgezinde verplegers hebben altijd en overal, maar op hun wijze, hun man gestaan. Zij hebben, zooals in den Kaukasus, op de slagvelden hun verwonde medemenschen, onder een moorddadig vuur, geholpen en in veiligheid gebracht. Zij hebben in barakken van besmettelijke ziekten tegen vijanden gestreden, die verschrikkelijker en gevaarlijker waren dan het vijandige leger. En een groot, verschrikkelijk groot percentage van hen is in dien strijd gevallen, want aan den Roode Kruis-dienst in het Russische leger, hoe goed ook georganiseerd, ontbrak toch nog maar al te veel. Toen de Soldatenraden hen naar het front wilden zenden, besloten de Doopsgezinden als één man den wapendienst te weigeren. Zij verklaarden bereid te zijn alles te doen, wat men van hen vroeg ten goede voor hun medemenschen, bereid te zijn om op die wijze de grootste offers voor hun land te brengen, maar den naaste verwonden, verminken en vermoorden wilden zij niet. Nochtans zetten de Soldatenraden door. Ofschoon de burgerlijke autoriteiten (onder wie, als gezegd, de Doopsgezinden dezen dienst deden) en de geneesheeren, en het geheele Roode Kruis-personeel en niet het minst de gewonde Russische soldaten zelf bij hun makkers protesteerden, werden onder den druk der plaatselijke Soldatenraden vele honderden Doopsgezinden naar het front gestuurd. Zij weigerden echter ook daar de wapens te gebruiken. Tegelijk echter wonnen zij door hun bescheiden optreden en de groote dienstvaardigheid, waarmee zij ook het minste werk voor hun medesoldaten deden, de sympathie der Russische soldaten. Deze, van nature goedmoedig, kwamen bij de Soldatenraden met kracht voor hen op, zoodat die de Doops- 3 34 5. ROODE KRUIS-DIENST. gezinden eindelijk met rust lieten. Halve of geheele heidenen als zij waren, zeiden zij: „de Doopsgezinde God verbiedt aan de Doopsgezinden de wapenen te dragen, waarom zullen wij ze dan dwingen te doen wat hun God hun verbiedt?" O, dat er meer zulke goedmoedige, groote kinderen waren geweest! God zegene hen, voor wat ze deden. Heeft Jezus niet gezegd: „zoo wat gij een van dezen hebt gedaan, dat hebt gij mij gedaan ?" Niet altijd waren de ervaringen zoo bemoedigend. Vooral niet van de zijde der autoriteiten, ondanks de officieele erkentelijkheid voor de door de Doopsgezinden bewezen diensten. Men begreep die menschen niet, die anders waren dan ieder. Men vertrouwde hen ook niet, die lieden met hun eigen taal onderling, met hun vriendelijkheid even goed voor de Duitsche gewonden, die zij konden aanspreken. Hoezeer de Doopsgezinden hun nieuwe vaderland liefhadden, men beschouwde hen als vreemden. Wie niet direct met hen in aanraking kwam, behandelde hen met wantrouwen of ergernis. Een klein voorval diene ter illustratie. Een Doopsgezinde Roode Kruis-trein was bij een der groote terugtochten van het Russische leger in Duitsche krijgsgevangenschap geraakt.De Doopsgezinden werden om hun afkomst door de Duitschers anders behandeld dan de gewone Russen. Maar zij stelden er een eer in als gewone Russen beschouwd te worden en niet anders behandeld te worden dan hun medegevangenen. Dit „goed-patriottisch" gedrag, zooals het genoemd werd in het mij ten dienste staande stuk, was aanleiding voor een Russischen dokter om daarover een bijzonder bericht aan de Petersburgsche regeering te doen toekomen. Dat heeft daar, al is het maar tijdelijk, zijn nut gedaan tegenover verkeerde voorstellingen, die men zich van die Doopsgezinden maakte. Toen echter na het uitbreken der Russische revolutie enkele van deze gevangenen door de Duitschers teruggestuurd werden, werden zij terstond door de militaire overheid gearresteerd. Zij zouden toch wel spionnen zijn. 5. ROODE KRUIS-TDIENST. 35 Wel kwam de zaak in orde en werden de Doopsgezinden vrijgelaten, maar op die jonge mannen werkte deze ervaring drukkend. Wat wilde Rusland nog meer van de Doopsgezinden? Zij hadden het lijdende vaderland gediend met hun beste krachten, zij hadden zich in dat lijden vereenzelvigd met hun volk. Soms werd dat erkend, maar dan weer zocht men er iets achter en geloofde men hen niet en werden zij voor spionnen aangekeken. Zulke voorvallen herinnerden er telkens weer aan, dat de Russische regeering haar wantrouwen tegen die menschen van vreemde afkomst, tegen die weerloozen maar niet overwinnen kon; de tsaristische regeering niet en ook de revolutionaire niet. 6. VERDACHTMAKING VAN DE DOOPSGEZINDEN EN HARDE MAATREGELEN TEGEN HEN. (1914—1917.) Uit het bovenstaande is wel duidelijk, dat de Doopsgezinden, al konden zij de wapenen niet dragen, toch hun land en volk wilden dienen op iedere wijze, die met hun geweten overeen te brengen was. De officieeleen andere erkenning van hun verdiensten voor het lijdende Rusland was echter van niet zoo veel invloed, als de veldtocht, die in de pers tegen hen op touw werd gezet. Een volk, dat oorlog voert, is niet meer toerekenbaar. Alle leugens omtrent den vijand worden geloofd, eike verdachtmaking verspreid. En voor een oorlogvoerend volk is elke vredesgroep noodwendig een vijand, de ergste vijand, omdat zij de waarheid aan haar zijde heeft; zooals de menschen ook altijd die aanmerking het beleedigendst vinden, waarin een waarheid schuilt. Direct na het uitbreken van den oorlog werd de binnenlandsche vijand in de pers gesignaleerd en werden de vaderlandslievende lieden aangezet tot een Krijgstocht tegen dit vredelievende, opbouwende Doopsgezinde volk. Vooral de ultra-patriottische bladen, als de Nowoje Wremja namen aan dat werk deel. Voortdurend ongegronder en gewefenloozer werden B. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND VANAF HET UITBREKEN DER REVOLUTIE TOT HET BOLSCHEWISME. (MAART 1917 TOT NOVEMBER 1917). 7. DE RUSSISCHE REVOLUTIE VAN MAART 1917. De Revolutie was onvermijdelijk geworden. De oude keizerlijke regeering was er in geslaagd ongeveer alle lagen en groepen van het Russische volk tegen zich in het harnas te jagen. De arbeiders, wier lot, vooral in de steden, aller•treurigst was, en voor wie de regeering niets deed; de soldaten aan het front, die slecht verzorgd werden, en wien het dikwijls aan eten en munitie ontbrak; de boeren, die door mobilisatie na mobilisatie steeds meer hun bedrijf zagen ontwricht; de arme plattelandsbevolking, die voor haar bestaan land moest hebben en het nooit kon verkrijgen, omdat de regeering het onmetelijk landbezit van den Russischen adel onaangetast liet; de goede patriotten, wier hart bloedde bij de willekeur en bedorvenheid der ambtenaren, bij het schandelijk bedrijf der groote oorlogswoekeraars, en bij de schandalen aan het keizerlijk hof, waar de zedelooze Raspoetin zich liet gebruiken om ministers op hun zetel en ten val te brengen; de vreemde deelen der Russische bevolking, die, zooals de Doopsgezinden in 't bijzonder, zuchtten onder de maatregelen van een nationale geweldspolitiek; de Evangelische Christelijke gemeenten, de z. g. n. Stundisten *), die door de keizerlijke regeering als misdadigers in boeien geslagen en naar Siberië verbannen werden; en velen meer; allen — allen hadden hun eerbied. *) de groote groep van die Christenen, die buiten de vormelijke Russische staatskerk staan, en hunne stichting zoeken direct in het Evangelie. 7. DE REVOLUTIE VAN MAART. 41 reeds lang hun geestdrift, voor het oude bewind verloren. Het handhaafde zich tot het laatst toe door macht en geweld, tot het onder zijn eigen zonden bezweek. Op een klein spoorwegstation moest de Tsaar in Maart 1917 afstand doen van den troon zijner vaderen. Hij is later met de zijnen op schandelijke manier vermoord. „Hij was geen slecht, maar een zwak man", zoo schrijft een van hen, die onder hem geleden hebben. „Hij is gevallen van de hoogste hoogte in de diepste diepte, als offer van het systeem. Zoo stort elk systeem, dat de wereld opbouwt op geweld en uiterlijke macht, éénmaal ineen, en begraaft onder zijn puinhoopen zijn scheppers en dragers, zijn aanhangers en slaven". Maar de wereld gaat er mee door; zooals een kind, dat bouwt met blokken, die niet passen, doorgaat, al stort het gebouw ook telkens ineen. Zij gaat door, geweld op geweld te slapelen. Zij luistert niet naar het woord van God, dat toch alleen zal blijven bestaan. „Niet door kracht en geweld, maar door Mijn geest zal het geschieden", spreekt de Heer.. De wereld verwachtte van de Revolutie haar heil. Geheel Rusland jubelde. Over Petersburg en Moskou lag stralende zonneschijn. Het volk stroomde de straten op. Met bloemen getooide kinderen begroetten de soldaten, die in stramme houding, met zwaren vasten tred, en met geestdrift in de oogen de straten doortrokken. Men weende en omhelsde elkaar. Zoo hebben ooggetuigen gezien, zoo hebben ze het bericht. Rusland geloofde aan de vrijheid, die komen zou. Het Russische volk, dat altijd geknecht was geweest, geloofde, dat de verlossing gekomen was; het hoopte op den nieuwen, heerlijken tijd. Het kwam echter anders, geheel anders. Inplaats van de oude regeering werd een Voorloopig Bewind ingesteld. Hierom voorloopig genoemd, omdat het zou regeeren, tot de Nationale Vergadering bij elkaar gekomen zou zijn en deze aan Rusland zijn vaste regeering zou hebben gegeven. Het Russische 42 7. DE REVOLUTIE VAN MAART. volk zelf zou zijn staatsvorm en wetten maken. Dit Voorloopig Bewind was een coalitie-regeering. Verschillende partijen waren er in vertegenwoordigd; burgerlijken en socialisten namen er aan deel. Een dezer laatsten, Kerensky, werd spoedig minister-president en daarmee de leidende staatsman in Rusland. Hij bleef dat tot den staatsgreep der Bolschewieken in November van hetzelfde jaar 1917. 8. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN EN HET VOORLOOPIG BEWIND. (Maart tot November 1917). In de enkele maanden van zijn regeering heeft Kerensky ten opzichte van de Doopsgezinde gemeenten niet anders dan voorloopige maatregelen kunnen treffen. De welwillendheid der nieuwe regeering vormde wel een scherpe tegenstelling met het gewelddadig optreden der tsaristische. Zij hief de beperkende bepalingen op; en schorste de uitvoering der liquidatiewetten. Maar zij herriep deze niet. De Doopsgezinden hadden goede verwachtingen van Kerensky. Hij was de eenige geweest, die onder de oude regeering het gewaagd had op te komen voor de kolonisten. Kerensky verklaarde dan ook aan de vertegenwoordigers der Doopsgezinden', dat hij nooit zijn onderteekening aan zoo iets onrechtvaardigs als de liquidatiewetten zou geven. Maar de nieuwe minister-president had wel den goeden wil, maar niet de kracht om dien door te zetten. Zijn goede voornemens strandden op de klippen van het door den oorlog zoo opgezweepte nationale gevoel, dat de Revolutie had overleefd. Vandaar, dat onder het Voorloopig Bewind wel de vervolging werd gestaakt en de Doopsgezinden rust kregen. Maar het volledig herstel van hun rechten bleef uit, hun bestaan bleef bedreigd. Het is van weinig belang hier verder over uit te weiden, daar het Voorloopig Bewind spoedig verdween. 13. STRIJD TEGEN DE BENDEN. 61 naar de verbonden Bolschewieken en Machnowzen waren gegaan. Dat was Dinsdag 11 Maart; het lot der gemeenten was toen beslist. 14. DE MACHNOWSCHE BENDEN OVERHEERSCHEN, DOCH WORDEN IN TOOM GEHOUDEN DOOR DE BOLSCHEWIEKEN. (11 Maart 1919 tot Juni 1919.) De Machnowzen hadden zich onder het Bolschewieksche opper-commando gesteld, op voorwaarde dat hun het Taurische gouvernement te „beheeren" overgelaten werd. Daarin lagen ook onze gemeenten. Officieel heerschte daar dus de Bolschewistische regeering, maar feitelijk en metterdaad regeerden er de benden, zij het ook in toom gehouden door en onder controle van de Bolschewistische autoriteiten. Daardoor konden de Machnowzy zich voorloopig niet uitleven, zooals zij gaarne hadden gedaan, en later helaas ook zouden kunnen doen. Toch was deze tijd van Maart tot Juni 1919 reeds een zeer droeve. De Machnowzy zetten het lagere volk tegen de welvarende Doopsgezinden op. Hun schuld werd het ook genoemd, dat de Duitsche soldaten er geweest waren. Een groot getal jonge Doopsgezinden, die tot die verdedigers hadden behoord, werden neergeschoten of stukgehouwen; anderen werden opgesloten in de gevangenissen van Berdjansk en Melitopol. Ook werden verscheidene rijkere broeders op vreeselijke wijze omgebracht, zoo b.v. de koopman Johan Epp uit Halbstadt. De eenige misdaad dezer ongelukkigen was, dat zij veel goed bezaten; de eenige reden voor hunne „terechtstelling", dat aldus een heilzame paniek bij de nadering van de rooden zou ontstaan. Te Melitopol zetelde de beruchte revolutionaire rechtbank, welke allen, die van eenige gezindheid of handeling tegen het Bolschewisme verdacht werden, zonder veel vorm van proces liet terechtstellen. In deze maanden werden wekelijks gemiddeld meer dan ■ 62 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. honderd doodvonnissen voltrokken. Ook vele Doopsgezinden zijn aldus gevallen. Ter typeering van dezen tijd, en tegelijk om een indruk te geven van het gemeente- en geloofsleven in de donkere tijden, waarvan dit geheele boekje verder te spreken heeft, geef ik hier een paar gebeurtenissen uitvoeriger weer, zooals zij mij verteld zijn door een der betrokken personen. Peter Wiens uit Halbstadt, secretaris van het Doopsgezinde Centrale Comité, was voor aangelegenheden der gemeente naar de Doopsgezinden in de Krim geweest. Hij was een algemeen beminde, een zeer goedhartige broeder. Te goedhartig, want toen hij uit de Krim terugkeerde, nam hij enkele brieven mee van Doopsgezinden, die daarheen gevlucht waren, brieven voor kinderen of ouders, van wie zij zoolang al gescheiden waren, en die hunkerden naar eenig bericht. Op de terugreis werd Peter Wiens te Melitopol door de Bolschewieken gearresteerd, en toen werden deze brieven hem tot verderf. Zij waren in de taal der Doopsgezinden geschreven; men zag broeder Wiens voor een spion aan; misschien was er in die brieven ook wel een verzuchting geschreven over den nieuwen, vreeselijken tijd. In elk geval de revolutionaire rechtbank maakte niet veel omslag, maar veroordeelde hem ter dood. De gemeente was diep geschokt, toen zij dit hoorde. En het is een heerlijk getuigenis van de onderlinge liefde, dat twee broeders terstond naar Melitopol vertrokken om voor br. Wiens te pleiten. Zij gingen daar naar de gevangenis, waar ook de revolutionaire rechtbank zetelde. Want zij wilden de rechters zelf spreken. Dit was een groot waagstuk, maar de liefde en het geloof maakten de broeders sterk. Zij kenden die rechtbank maar al te goed: een groep ruwe, onverschillig uitziende jongelui, met soms zelfs een paar jonge vrouwen er bij; lieden met een fanatieken haat tegen al wat kapitalist of contra-revolutionair kon 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. 63 heeten, en die dan ook als een gewoon werk tientallen op één dag ter dood konden veroordeelen. • Reeds eerder had een dezer broeders het leven van ongelukkigen voor zoo'n rechtbank verdedigd. Een geheele rij van zijn eigen leerlingen, jongens van nog geen 16 jaar, die zich onbezonnen hadden geuit, had hij na dagenlange moeite gered. En wel door een uitvoerige schildering van den heilstaat te geven, dien de Bolschewieken immers aan de wereld wilden brengen. Toen allen ontroerd en geestdriftig gestemd waren, viel de bede, dat men ook dezen jongeren niet zou willen onthouden dat geluk te aanschouwen, in goede aarde en gaf dit den doorslag voor hun invrijheidsstelling. Zoo waren deze menschen: meedoogenloos te eener zijde, maar ook wel weer gauw getroffen en meegesleept door groote idealen of groote woorden. Toen de beide broeders aan de gevangenis gekomen waren, stond daar een roode gardist. „Waarheen ?" Het doel werd genoemd. De man zeide barsch, dat het volstrekt onmogelijk was binnen te komen en dat verder aandringen hun het leven zou kosten. Niets hielp; zij moesten onverrichterzake terug. Zoo keerden zij om en gingen naar het huis, waar de vrouw van Peter Wiens*, die buiten zichzelve van angst en ellende was, hen wachtte. Hoe meer zij naderden, hoe zwaarder hun gang werd. En zij baden God, hen toch niet zonder eenige lichtstraal bij deze arme te doen komen. En dat gebed werd verhoord. Zij ontmoetten een Joodsche pleegzuster, die het hoofd der revolutionaire rechtbank zeer goed kende. Alles werd in het kort verteld. Zij beloofde haar best te zullen doen. Over twee uur zouden de mannen haar buiten de barakken kunnen vinden. De broeders konden toen helaas van haar slechts hooren, dat de zaak van Peter Wiens al beslist was en dat er geen verandering in te brengen was. Maar zij gaven het niet op, ofschoon zij door hun 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. 65 werd het bericht nagebracht, dat de zaak wederom zou worden onderzocht. Of dat geschied is, weet men niet. Maar op een» avond kwam een bende dronken soldaten, die 30 man uit de gevangenis haalde, waaronder ook Peter Wiens was. In een naburig dal werden zij voor machinegeweren geplaatst en neergemaaid. Over de laatste dagen van Peter Wiens weten wij veel van een lotgenoot in de gevangenis, die later door het verjagen der Bolschewiki gered werd. Op den morgen voor zijn dood had br. Wiens tot hem gezegd: „Ik ben tot sterven bereid, men mag mij doodschieten of neersabelen, of doen wat men wil, ik ben in God gelukkig. Hij zorgt ook voor de mijnen." Dit te hooren, was een groote vreugde voor de gemeente. Want zij hadden allen droeve dagen gekend om br. Wiens, en hadden veel gebeden, dat God hem sterken mocht. „Wij wisten wel, dat God die gebeden niet vergeefsch zou laten zijn." Toen br. Wiens dien avond mee moest gaan, vroeg hij nog aan de soldaten, of hij zijn kussen en reisdeken ook mee zou nemen; want het kwam meer voor, dat gevangenen van de eene naar de andere gevangenis werden overgebracht. Een der gardisten voegde hem echter toe, dat hij wel een kussen voor zijn hoofd vinden zou. Toen zij naar buiten gingen, had hij begrepen, waarheen de tocht ging. De zon ging onder en bescheen den stoet, die door dronken gardisten begeleid, uit de gevangenis kwam en verder ging. Het laatste beeld, dat ons van Wiens bewaard is gebleven, is zijn gestalte tegen het licht der ondergaande zon, terwijl hij heenging den dood tegemoet. Hij zag op naar het kerkerraam, waar zijn lotgenoot achter bleef. Hij nam zijn hoed af en boog en groette hem. En hij boog en hij groette telkens weer, zoolang het kon, afscheid nemende in dien éénen herhaalden groet van allen, die hij lief had, van allen, die hij toen gedacht. Op zijn gelaat, door de avondzon beschenen, lag vrede. 5 66 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. Enkele weken later waren de Bolschewieken door Denikin verjaagd. Toen groef men de terechtgestelden weer op. Reeds waren er meer dan duizend lichamen opgedolven uit het groote graf, toen men dat van Peter Wiens vond. Hij werd herkend aan zijn trouwring, die dien avond in de schemering blijkbaar niet opgemerkt was geworden. En de broeders kwamen en haalden het lichaam om het te begraven. De broeder, die voor hem gepleit had, en die een zijner beste vrienden was, wist hiervan niets, maar was juist in de nabijheid. „Niet toevallig", zeide hij, „de Vader leidt ook in deze dingen ons leven" De zoon van Wiens kwam hem vragen de lijkrede te houden. Zoo stonden zij allen op het kerkhof; er waren veel vrienden, ook anderen, die toeluisterden. De leidende broeder nam tot tekst de woorden van Paulus: „ Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus ? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar of zwaard? Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden .... ons zat kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heer." (Rom. 8.) Dit was de ervaring van de gemeente, zeide de spreker, vroeger in dagen van nood, en nu nog. Dit was de zaligheid, die zij eens kende, en die zij nog kent boven al het lijden in de wereld. Het was ook de groote troost voor de weduwe van hem, die zoo blijmoedig stierf. De leidende broeder bleef voorts stilstaan bij dat eene woord: het zwaard. Hij wees er op, hoe dit de macht is, waarop de wereld vroeger bouwde, en nu nog; hoe verschrikkelijk het zwaard in deze dagen weer door haar werd gebruikt. Verschrikkelijk, niet het meest, voor wie er door getroffen worden, zeide hij, maar voor de arme verblinden, die het hanteeren. De ooren, die allicht luisterden, of er niets verdachts werd gezegd, hebben geen verwijt of veroordeeling 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. 67 op kunnen vangen, alleen een gebed der gemeente voor hen, die in het donker wandelen, dat hun harten zich tot het Licht, tot Christus, tot den Vader zouden wenden. Laat mij nog een voorbeeld uit dezen tijd mogen aanhalen over de kracht van waarachtig geloofsleven. Broeder Herman N. werd ook gearresteerd door de Bolschewieken. Hij zou gezegd hebben, als ik mij wel herinner, dat hij terug verlangde naar de dagen van vroeger. Zijn vrouw, geheel verslagen, liet een huisvriend roepen, een oudste ') en vroeg hem om met haar te bidden. „Ik zelf kan niet meer", zeide zij. Toen zij samen gebeden hadden, stond zij op: „Gij hebt gesproken, zooals ik bidden wilde, maar het niet kon. Doch nu heb ik mijn kracht terug." En zij ging uit, rustig en sterk, en drong door tot den hoofdman van de lieden, die haar man zouden vonnissen. Toen bad en smeekte zij om liefde en zachtmoedigheid te betoonen, om Gods wil, ook om hun eigen wil. Maar de hoofdman onderbrak haar ruw: „Houd op met dat bidden", zei hij, „het is alleen voor jezelf, omdat je je man graag terHg hebben wilt." Doch zij: „Niet om mijzelf en voor mijzelf alleen, maar voor allen zou ik nu kunnen bidden." . . . „Voor allen! Wel ja, voor ons zeker ook!" „Al was het voor den duivel", zoo zeide zij zacht en ernstig „zoo zou ik God kunnen bidden hem genade te schenken." De ernst en waarachtigheid, die uit deze vrouw sprak, imponeerden den man. „Ik heb nog nooit zoo'n vrouw gezien" riep hij tenslotte uit. En zij begonnen allen te luisteren. Zij ging door met een beroep te doen, op wat de Vader in elk Zijner menschenkinderen heeft neergelegd, en smeekte dat zij zouden ophouden met het moorden en 1) Die mij dit meedeelde. T. O. H. 68 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. alle geweld, en dat zij God, die Liefde wil, zouden volgen. En zij greep hem in de ziel en bewoog hem, totdat de man haar zijn leven vertelde en tenslotte uitriep: „Maar gelooft gij dan, dat wij het voor ons plezier doen, al die menschen dooden? Maar het moet." „Het moet!" O, ik zal in dit boekje, noch ergens anders instemmen met eenig hard woord, dat juist de Bolschewieken en hun verschrikkelijke methode zoo scherp veroordeelt. Van wie hebben zij dat „het moet" geleerd? Heeft de wereld het hun niet altijd voorgesproken ? Heeft de kerk er niet altijd haar zegen op gegeven? Gaat zelfs een Christelijke regeering, die het oorlogsbesluit teekent, waardoor millioenen vermoord zullen worden, daarin de Bolschewistische overheid niet voor? Welke rechtgeaarde officier zou het dien man niet nazeggen: „maar gelooft gij dan, dat ik het voor mijn plezier doe, al die menschen te dooden ? Het moe t." „Het moe t." O, vreeselijke verblinding der wereld! Want waarom moet het? Welk goed is er mee te winnen? „Het moe t." En daar tegenover stond die vrouw uit de gemeente: „Het moet? Maar het mag niet! Het mag niet!" Deze vrouw ging naar huis. Het was de kracht van haar geloof, van het waarachtige dicht-bij-God-zijn, die haar had doen spreken, zooals zij gesproken had. Haar man werd vrijgelaten. Eenigen tijd later waarschuwde men hem, dat hij toch weer gearresteerd zou worden. Hij werd ernstig en zeide: „Laat ze komen. En als de man komt, die mij gevangen neemt, dan zal ik mijn muts afnemen; en hem den broederkus geven en hem zeggen: Broeder, hier ben ik. Doe wat gij moet." En dit was geen groot woord. Maar zoo spreekt de liefde, die niet verbitterd wordt, die alle dingen gelooft, en alle dingen hoopt en alle dingen verdraagt. Zoo spreekt het geloof, dat uit de werkelijke omgang met God en Jezus Christus geboren wordt. Wel heeft de gemeente die liefde en dat geloof noodig gehad in de tijden, die kwamen! Uit menig lijden is daardoor vrede en zaligheid geworden. 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. 69 De twee voorbeelden, die ik hierboven gaf, zijn twee uit zeer vele. Er zijn in dezen voor-zomer 1919 onder de benden en Bolschewieken heel wat menschenlevens verloren gaan. Maar ook ander leed werd geleden. Daar de benden zich in het moorden toch hadden te beperken, stelden zij zich schadeloos door roof, geldafpersing, mishandelingen en onteeringen. Zij arresteerden de mannen bij tientallen, treiterden en mishandelden hen, sloegen hen tot ze bewusteloos waren en verlangden onmogelijke sommen voor hunne vrijlating. In elk dorp was in dezen tijd een Machnowsche dorpswacht, die op deze manier over de dorpelingen regeerde. Maar voorts werden onze gemeenten door officieele requisities en contributie's (opvorderingen van geld en goed) zwaar geplunderd. De verliezen voor het Halbstadter district bedroegen voor dezen tijd weer millioenen roebels. — In 't bijzonder leden de boeren, wien de paarden werden afgenomen, om aan de Russische boeren te worden gegeven. Velen moesten bij deze laatsten dan tegen hoogen prijs paarden huren om te kunnen oogsten, of hun oogst op stam aan deze menschen verkoopen. Verder waren een verschrikkelijke plaag de ruim 10.000 vluchtelingen uit het Jusower mijngebied, die voor den opmarsch van het witte leger vluchtten en door de Machnowzen in de Doopsgezinde dorpen ondergebracht werden. Deze vluchtelingen, die ook niet den minsten arbeid wilden doen, waren in hunne eischen mateloos. De vrouwen moesten dikwijls 's nachts voor hen koken en braden, en zoo onmatig veel, dat ze 't bijna niet verzwelgen konden. De boer moest voor deze dagdieven zijne paarden geven om erop te rossen naar naburige plaatsen. De landarbeid kon niet meer worden gedaan; beste paarden waren in korten tijd afgetakelde knollen. Het ergste was, dat vele dezer vluchtelingen (er waren ook beteren onder) spionnagediensten deden. De mannen, die Machno's lieden hebben wilden, waren nu geen oogenblik hun leven meer zeker; zij moesten 70 14. BENDEN EN BOLSCHEWIEKEN. in donkere nachten van oord tot oord verder. Velen van hen vielen in de handen van roovers en moordenaars. Een bijzonder geliefde methode van deze ijverige partijmannen was, wapens te verstoppen bij een boer, die dan aangeklaagd en voorbeeldig gestraft kon worden in den vorm van mishandeling en afpersingen. Wat hierboven verteld is, berust op berichten uit onze gemeenten aan de Molotschna. De toestand in de „Oude kolonie", in Chortitza dus, was vrijwel gelijk ; die in de Krim iets beter, daar het Bolschewistische overwicht over de Machnowzen daar veel grooter was. In het algemeen was en bleef het een tijd van groote spanning en bezorgdheid: burgeroorlog is wel de ergste vorm van oorlog. Eén woord, één verdenking kan ellende en dood brengen. Have en goed was vernield of genomen, het leven onzeker. Toch zou dit alles slechts het begin der ellende zijn: meer en erger zou komen. 15. ONDER T VRIJWILLIGERSLEGER VAN DENIKIN. (Midden Juni tot begin October 1919.) Maar eerst kwam er nog hoop op betere tijden. Het vrijwilligersleger van Denikin maakte aanzienlijke vorderingen op de Bolschewieken. Ook was er tusschen de Bolschewieken en de Machnowsche rooversbenden geschil en wrijving, waardoor beide verzwakt werden. Zij hadden elkaar noodig gehad en gebruikt om aan de macht te komen en zij konden ook niet zonder elkaar aan de macht blijven. Denikin's troepen maakten handig gebruik van de tusschen hen ontstane spanning. Zij behaalden groote overwinningen, zij drongen zelfs door tot in de nabijheid van Moskou. De hoop op de volledige onderdrukking van het bendenwezen en op de ineenstorting van het Bolschewisme scheen geheel gerechtvaardigd. Dat was in den zomer 1919. Toen werd ook (van begin tot midden Juni) het geheele Taurische gouvernement van de benden en 15. ONDER DENIKIN. 71 Bolschewieken gezuiverd. En al onze gemeenten: in de Krim, aan de Molotschna, bij Jekaterinoslaw hadden een korten tijd van rust. Wel was de terugtocht der benden niet zonder het gebruikelijke rooven en vernielen geweest. Als de eene partij week, werd meestal zooveel mogelijk medegenomen en vernield, wat de andere zou kunnen baten. Wat is er zoo in Rusland aan voedsel en grondstoffen, machines en fabrieken onnoemlijk veel, zonder zin of doel, verloren gegaan. Ook tijdens den terugtocht uit onze gemeenten geschiedde dit op, zelfs tot nu toe, ongekende wijze. Gelukkig was de opmarsch van Denikin's leger zeer snel. Maar vooral de levende have der boeren had veel geleden, velen bleven geheel zonder paarden, velen hadden maar een of twee behouden. Het oogsten kon dan ook slechts met veel moeite geschieden. Het mag echter een gelukkige bestiering heeten, dat door het oprukken van Denikin's leger in dien zomer nog rustig geoogst kon worden. De honger, die het groote, van voorraden overvloeiende Rusland, door de burgeroorlog zoo bitter teisterde, werd voorloopig in onze gemeenten nog niet gekend. Als typeerend voor de houding van onze gemeenten ten opzichte der weerloosheidskwestie mag ik hier het volgende niet vergeten. Toen na den aftocht van Bolschewieken en benden, het vrijwillige leger van Denikin een mobilisatie uitschreef, hebben de meeste jonge mannen, die vroeger aan de verdediging hadden deelgenomen, den wapendienst aan Denikin geweigerd. Zij zeiden, dat zij de verdediging van vrouwen en kinderen tegen de moordende benden nog zoowat met hun geweten konden overeenbrengen, maar niet: deelname aan burgeroorlog. De militaire overheden eerbiedigden deze houding. Door een officieele order werd bekend gemaakt dat geen Doopsgezinde tot wapendienst gedwongen mocht worden. Slechts een enkele Doopsgezinde is geheel op zichzelf en vrijwillig bij Denikin's leger gegaan. De rust van dezen zomer 1919, die wij hierboven 72 15. ONDER DENIKIN. beschreven, zou maar kort duren. Denikin's troepen verliepen en zijn macht taande. De tijd kwam, dat noch hij, noch de Bolschewiki eenige orde en regel konden handhaven in menige ongelukkige provincieen dat de benden geheel ongestoord hun gang konden gaan. 16. AAN DE MACHNOWSCHE BENDEN OVERGELEVERD. (Begin October 1919 tot einde November 1919 en begin Januari 1920). Het was in September 1919, dat de Machnowsche benden in het gouvernement Cherson door het front van Denikin braken en dat deze benden het geheele gebied overstroomden, waaruit ze kort geleden verdreven waren, en dat zoo goed als geheel van militairen ontbloot was. Spoedig bereikten zij ook onze Doopsgezinde kolonies. Begin October werden „de oude kolonies" (Einlage en Chortitza) door hen bezet en terstond daarop de stad Alexandrowsk, waarmee ook de Molotschna-gemeenten voor hen openlagen. De politietroepen waren verdreven, zij vluchtten met allen, wier naam op de proscriptielijsten stonden, naar de Krim, welk schiereiland een jaar lang (tot den val van Wrangel in November 1920) hun een goede, zekere wijkplaats bood. De Krimsche Doopsgezinden bleven dan ook in dien tijd van het moorddadig gespuis verschoond. Maar de Molotschna-gemeenten waren 6 weken lang weerloos daaraan overgeleverd, n.1. tot daar de Kozakken kwamen. In de iets Noordelijker gelegen oude kolonie Chortitza en de dochterkolonies Sagradowka en Jasykova (district Jekaterinoslaw) huisden de benden tot aan de komst der Bolschewiki op (Russisch) Kerstmis (dus tot begin Januari 1920). *) Het is niet mogelijk om al de gruweldaden te be- boe'kje^ Eï? d^eHing ge&.gd" ^ aChter b« °«" Westersche. In dit 16. ONDER DE MACHNOWZY. 73 schrijven, die door de Machnowsche benden in de Doopsgezinde kolonies bedreven zijn. Ons gevoel verzet zich er tegen. Maar een algemeene schets van wat er geschiedde in dat najaar 1919 met enkele voorbeelden zal ons het lijden onzer broeders reeds gruwzaam genoeg voor oogen voeren en het ook door dit geschriftje voldoende voor de geschiedenis bewaren. A. DE MOLOTSCHNA-GEMEENTEN ONDER DE BENDEN. (October tot November 1919.) De zomer 1919 was voorbij. Het oogsten afgeloopen ; en de herfstwind woei over de wijde steppen. In het eerste begin van October waren de afgevaardigden van de Doopsgezinde gemeenten samengekomen in de Vermaning te Rudnerweide 3) voor de algemeene Doopsgezinde Bonds-conferentie. Er hadden weinig broeders van buiten de Molotschna kunnen komen. Een gedrukte stemming heerschte er, eenerzijds door het voorlezen van de groote doodenlijst, die nog lang niet volledig was, anderzijds door de verontrustende geruchten over het naderen van Machnowsche benden. Reeds op den avond van den eersten zittingsdag kwam het verschrikkelijke bericht, dat Halbstadt door de benden ingenomen was. Den volgenden dag ging men uit elkaar om niet als een vergadering van samenzweerders overvallen en uitgemoord te worden. Men ging naar huis onder vele ontmoetingen met de benden. Een grijze broeder met zijn vrouw, gezeten in een huifkar (zooals die bij de Doopsgezinden in gebruik is) werden door hen achtervolgd als het wild door de wolven, maar met de paarden tot het uiterste aangezet, kon hij de bende achter zich laten. Een andere wagen werd aangehouden, waarin een paar oudsten zaten. De roovers ontnamen hen slechts geld, jas, trouwring en horloge. Verder geschiedde niets, want één van hen, een oude Doopsgezinde leeraar, .. . 3) *5 wefst van Halbstadt aan den N. O. rand van het Gnadefelder district. 1 werst is nog geen K.M. 74 16. ONDER DE MACHNOWZY. wist hen door zijn zachtheid en vriendelijkheid te ontwapenen. „Dat is nu al het derde horloge," zeide hij, „dat jullie mij afneemt, maar dit behoorde mij niet eens, ik had 't slechts geleend." Van dezen man, die nu ook reeds omgekomen is, waren verscheidene kinderen door de benden omgebracht. Hij was de belichaamde weerloosheid. De eerste weken gingen voorbij onder gedurig rooven, dag in dag uit van 's morgens tot 's avonds. Het leek wel, of de Machnowzen genoeg bloed hadden gedronken en of zij slechts alleen have en goed der kolonisten begeerden. Toch kan men zich kwalijk indenken, hoe zij huishielden en wat dit dag aan dag beteekende. „De Machnowzen hadden het laatste masker afgeworpen. Openlijk zeiden zij, dat het hun doel was de kolonisten uit te roeien. Alle ruwheid en barbaarschheid, die een mensch maar doen kan, deden zij. Ieder sidderde onder hun zwart schrikbewind. — Als wilde dieren traden zij in de huizen en roofden niet alleen paarden en wagens, maar ook al het andere, wat maar mogelijk was: kleeren, pelzen, ondergoed, bedden, kussens, eten, mantels. — Onder bedreiging met den dood werden de bewoners gedwongen hun laatste geld af te geven. De menschen werden op straat beroofd, zelfs beambten en arbeiders, ja zelfs bedelaars." Zoo luidt het in een brief, dien twee onzer broeders vandaar schreven. En wat zij doen volgen over het algemeen verschijnsel en de vreeselijke bijzondere gevallen van geweldpleging en onteering, waarbij jeugd noch ouderdom noch omstandigheden werden gespaard, — dat kan hier niet worden weergegeven. Wat is daar geleden! God helpe deze armen. Even trokken de benden weg op het bericht, dat de Kozakken-generaal Schkuro naderde, maar spoedig waren zij er weer. Het was op Zaterdag den 8sten November, dat door Halbstadt een wilde horde trok, die den naam van „Aziatisch regiment" droeg. Het hoofd ervan was Konowalow. En het heette, dat de Konowalowzy honderdmaal erger waren dan de 16. ONDER DE MACHNOWZY. 75 Machnowzy. De ruiters verspreidden zich over de boerderijen, eischten geld, veel geld en dreigden de mannen met de sabels neer te houwen, als het geld niet gehaald werd. Hoe zou men aan geld komen, waar men al wekenlang beroofd was? Den volgenden dag, Zondag 9 November, (denk U een Zondag, en den vrede, waarin wij allicht te zamen zijn geweest dien dag) gebeurde in Blumenort iets, wat voor deze kolonie en de naburige dorpen Orloff en Altonau de ergste gevolgen had. Er waren dien Zondag Machnowzy in Blumenort gekomen en hadden een Doopsgezinden jongeman gevangen genomen. Nu hield zich in het dorp een groep gewapende mannen van het vrijwilligersleger verborgen, die van plan waren om op het juiste oogenblik den staf der Machnowzy, die zich in het naburige Orloff ophield, op te lichten en zoo een paniek onder de roode scharen in de kolonie te verwekken. De zuster van den gevangen genomen jongeman had van die vrijwilligers gehoord; en zij kwam tot hen en bad hen onder tranen haar broeder nog te redden. De vrijwilligers lieten zich daartoe bewegen, en omsingelden de boerderij, waar de Machnowzy zich bevonden; enkelen werden neergeschoten, maar twee der rooden ontkwamen en vertelden alles in Orloff. Toen kwam, wat komen moest. Den volgenden dag werden 14 broeders uit Blumenort, waaronder twee leeraren, omgebracht, ofschoon zij er geheel onschuldig aan waren. Zij werden eerst in een kelder geworpen, waar zij zich allen op den dood voorbereidden. Omtrent den middag schoten de onmenschen in den kelder, wierpen handgranaten naar binnen en hieuwen neer degenen, die nog niet dood waren. Een broeder, die om genade voor hen bad, moest dat ook met den dood bekoopen. Maar het treurspel was hiermede nog niet afgeloopen. Het bovengenoemde „Aziatische regiment" kreeg order om den „opstand der kolonisten" te onderdrukken. En zij deden dat op hun manier. In Altonau gaven zij bevel, dat alle mannen in de school moesten 78 16. ONDER DE MACHNOWZY. van de geheele mannelijke bevolking boven 16 jaar maar twee grijsaards in het leven bleven. Wij kunnen zoo'n moordnacht niet beschrijven, noch ons indenken in het lijden dat zich in elk huis heeft afgespeeld. Evenals Dubowka zijn nog 6 dorpen in het Chortitzer en Nicolaïpoler district in dezen tijd geheel neergebrand, verwoest en door de ongelukkigen, die overbleven, verlaten. Zij, die later hulp kwamen brengen, troffen er niemand meer aan. Zij vonden alleen ruïnes, waar eens onze gemeenten in geluk en welvaart hadden geleefd. Het zijn de dorpen Kronsweide en Neuhorst in het Chortitzer-; Petersdorf, Paulheim, Dubowka, Georgstal en Reinsfeld in het Nicolaïpoler district. De andere 15 dorpen, die bleven bestaan, hebben den beker des lijdens ook tot den bitteren bodem moeten drinken. Wie schetst vier maanden van het meest willekeurige rooven en plunderen. In Chortitza hadden de boeren samen één paard en een mestwagen gehouden, waarmee de vele lijken naar het kerkhof werden gebracht. Koren ontbrak geheel. Huisraad was geroofd. Kleeren ook, zoodat er vele gevallen waren, dat men kwalijk een kleedingstuk had om zich mee te dekken. En dan ook hier dat mishandelen en moorden en geweldplegen. Evenals elders onder de Machnowsche overheersching bleef dit laatste niet meer tot enkele vrouwen en meisjes beperkt, maar was het een massaverschijnsel. Welk een ruw ingrijpen in het leven dezer ongelukkigen te meer door de besmetting met vreeselijke ziekten. Alleen in het ziekenhuis te Chortitza werden na deze periode bij de honderd behandeld, die op deze wijze misschien voor hun leven ongelukkig waren gemaakt. Alsof alle ellende nog niet genoeg was, braken door het lange verblijf der vuile benden in deze Doopsgezinde gemeenten ook besmettelijke, ziekten uit, waarvan zij tevoren, in tegenstelling met de Russische dorpen, door een goeden gezondheidsdienst waren verschoond gebleven. Vrijwel de geheele bevolking werd met vlektyphus besmet, daar in elk huis zeven tot twintig (!) zieke Machnowzen werden ondergebracht. 16'. ONDER DE MACHNOWZY. 79 Dit is de tijd, waarin het Christelijk leven onzer gemeenten een proef doorstond. Die zieke Machnowzen, hun ergste onderdrukkers, zijn verpleegd en verzorgd in de huizen door onze broeders en hunne vrouwen. „Misschien dat aldus nog een licht in hun leven mag komen", zoo zeide een hunner, „en wij zijn geroepen om dat te brengen." „Aan die menschen ook?" „Zij weten niet, wat ze doen" voegde hij er aan toe. De vlektyphus heeft in alle dorpen vreeselijk gewoed. Uit de statistieken, die mij ten dienste staan, neem ik slechts de twee eerste dorpen. Rosenthal 1346 inwoners, 1183 ziek aan vlektyphus; Chortitza 676 inwoners, 662 ziek. De doodenlijst geeft dan ook treurige cijfers: 10 pet. der bevolking gestorven, is voor deze maanden het minste. In Schoenhorst stierven van de 350 inwoners in dezen tijd 132, in Chortitza van de 676, 180. Neuendorf met 2000 inwoners had 384 weezen. Ooggetuigen, die kwamen om te helpen, toen de Jbenden afgetrokken waren, geven de volgende tooneelen: „In een huis vindt men in een kamer twee lijken „van Machnowzen, die al in ontbinding overgaan; in een „andere kamer hoort men nog wat. Daar liggen op „één bed vier personen: een vader met zijn zieke „kinderen; de vrouw is al eerder gestorven. Bij nader „aanzien komt uit, dat de man ook reeds dood is en, „zooals de kinderen, vertellen, ligt vader al sinds drie „dagen zoo zonder beweging bij hen. Frans Peters „lag en stierf in zijn voorhuis, in een koude kamer „op nat stroo, met wat stroo als eenig dek. Alles „was n.1. geroofd." De Hollandsche namen: Van Kampen,Gerard Willems, Klaassen, Wiete, doen de treurige tooneelen nog meer tot ons spreken. „De lichamen werden tenslotte zonder kist begraven : „hout was er niet meer. Het graven van een graf „kostte 1800 roebel (f2000). Het gebeurde, dat iemand „voor een der zijnen een graf maakte en dat, terwijl „hij heenging, anderen het gebruikten. Overal in de 80 16. ONDER DE MACHNOWZY. „huizen en de stallen lagen lijken van Machnowzy. „Op de straten en in de stallen ook de cadavers van „paarden, van honger omgekomen. Want in de dorpen „was voor mensen noch vee iets meer te vinden." Ook de honger deed in deze dagen zijn vreeselijken rondgang. Onder dit alles lieten velen in onze gemeenten den moed zakken. De voortdurende mishandeling, inkwartiering, ziekte, sterfte en honger, maakten velen geheel apathisch. In de Chortitzer dorpen vonden geen godsdienstoefeningen plaats in dezen Machnowzytijd. Geen der leeraars voelde zich in staat, om kracht en troost te geven. Bovendien waren velen omgekomen. In al de Nicolaïpoler dorpen was aan het einde des jaars, maar één leeraar overgebleven, behalve nog één, die door de Machnowzen zóó mishandeld was, dat hij vele weken bedlegerig was. „God alleen is het gegeven om nog licht in het duister te brengen en de ziel nieuw vertrouwen te geven, zoodat zefrisschen levensmoed verkrijgt. Daarom blijft God onze toevlucht vóór en na". Zoo eindigen 2 broeders hun brief, waarin zij over deze dingen spreken. De lamp des geloofs is ook in deze donkere stormdagen niet uitgewaaid, maar de moede, zwakke handen waren haast te moe om er naar te grijpen. C. HET SCHRIKBEWIND DER BENDEN IN DE GEMEENTEN OP SAGRADOWKA. Niet anders dan in de reeds genoemde gemeenten hebben de benden ook huisgehouden in onze gemeenten op Sagradowka. Daar bevonden zich een zeventiental van onze bloeiende Doopsgezinde kolonies. Deze waren geheel weerloos gebleven. Hun lijden is hetzelfde geweest en in sommige opzichten nog erger dan dat der andere gemeenten. Maar hun heeft dezelfde Geest, die hen tot weerloosheid bracht, ook de kracht gegeven om te dragen. Daar is in al het lijden een pijnigend raadsel. Maar wij kunnen toch niet minder doen dan zij, die het doorstaan hebben en nochtans gelooven. 16. ONDER DE MACHNOWZY. 81 De Machnowsche benden hebben in deze kolonies (behalve hun gewone wanbedrijven) een bloedbad aangericht, dat met alle beschrijving spot. Bij honderden zijn daar mannen en vrouwen en zelfs kinderen onder de sabelhouwen der onmenschen gevallen of door hun kogels gedood. Ook hier zijn geheele dorpen verwoest. Velen redden zich door de vlucht. Het dorp Altonau kon door allen verlaten worden vóór de Machnowzy daar hun werk begonnen. Maar niet allen waren zoo gelukkig. In Reinfeld werden 21 personen, in een tweede en derde dorp 43 en 80 vermoord; in Muensterberg ruim 100 personen, waaronder 32 kinderen. Ik heb telkens met opzet zooveel mogelijk alle détailbeschrijving van het lijden in onze gemeenten uit dit boekje geweerd; en bij elk herlezen er iets uit geschrapt. Toch is het misschien goed om dit een enkele maal na te laten en hier een enkel voorbeeld aan te halen, opdat men zich het bedrijf der benden en het lijden der onzen iets beter kan voorstellen. „In een huis hebben deze verschrikkelijke menschen acht personen met sabels 't hoofd afgehouwen, deze hoofden toen op stoelen gezet, opdat de man, in wiens afwezigheid de moordpartij gebeurd was, als hij de huisdeur open deed dit huiveringwekkende tooneel vóór zich hebben zou. Onze leeraar Abraham Walde werd met een ontploffenden kogel de kin afgescheurd. Toen sloeg men hem met de sabel in den nek op een dergelijke wijze, dat hij eerst na 24 uren van vreeselijk lijden den geest gaf. Ongeveer 50 personen zijn verbrand geworden; van hen heeft men slechts een overblijfsel van beenderen teruggevonden." Deze aanhaling uit aanteekeningen van een onzer broeders van daar is reeds genoeg om eenige voorstelling er van te geven welke tafereelen worden aangeduid met de in dit stuk zoo vaak voorkomende woorden: „vermoord" of „gedood." Wat het lot van vrouwen en meisjes in handen van zulke menschen was? „Alleen die van haar zijn gespaard gebleven", zoo zegt een droef bericht over Sagradowka, „die zich door de vlucht konden redden." 6 82 16. ONDER DE MACHNOWZY. Hoeveel tranen zijn er in deze maanden geweend, hoeveel vurige gebeden tot God opgezonden. Berichten melden, dat men in die huizen van rouw tezamen gekomen is, en tot God geroepen heeft van den avond tot den morgen; en dat daar op Sagradowka een krachtige opleving van 't godsdienstig leven is begonnen. 17. ONDER DE BOLSCHEWIEKEN. (Vanaf Januari 1920 tot Wrangel : Juni en Oct. 1920.) De ineenstorting van het vrijwilligersleger van Denikin was de oorzaak van de komst van Bolschewistische troepen in onze gemeenten. In Januari 1920 kwamen voor de eerste maal de eigenlijke Sowjettroepen uit het Noorden in onze kolonies. Zij bleven daar tot generaal Wrangel's oprukken in den zomer van 1920. In Halbstadt moesten zij voor Wrangel's troepen wijken in 't begin van Juni; in de „oude kolonie" (Chortitza) begin October. Het Westelijker gelegen Sagradowka is steeds in hun macht 'gebleven en nooit onder Wrangel gekomen. Met het aankomen der geregelde Sowjettroepen was de tijd der verschrikkelijke benden uit. De Sowjetsoldaten hebben zich tegenover de bevolking meestal correct gedragen. Er werden van hun kant in den geheelen tijd geen terroristische handelingen gepleegd, zoodat deze tijd in verhouding tot den voorafgaanden, als een ware verlichting werd gevoeld. Alleen werd in de nog gespaarde kolonies het vee en het koren weggehaald. In de kolonies werd de meer ordelijke toestand onmiddellijk gebruikt voor hulpverleening. Zoodra de Machnowzy waren afgetrokken, trokken broeders uit Schoenwiese op onderzoek uit naar de Chortitzer gemeenten. Zij vonden daar den toestand, dien wij hiervoor (op grond van hun gegevens) hebben geschetst. Toen zij die ellende berichtten, vormde de Schoenwieser gemeente terstond een Hulp-comité, en zond ook broeders naar de minder geteisterde Molotschna-gemeenten met een bede om hulp. Het 17. ONDER DE BOLSCHEWIEKEN. 83 ontbrak in de verwoeste districten aan alles: kleeding, ondergoed, bedden, voedsel, verplegers, geneesmiddelen, opbeuring en troost. De bede om hulp was niet vergeefsch. Het hulpwerk, dat toen geschiedde, vormt juist door de omstandigheden, waarin het geschiedde, één der schoonste bladzijden in de geschiedenis onzer Russische gemeenten. Veel was er voor goed vernield, maar de broederband tusschen de gemeenten, steeds zoo hecht, was door het lijden slechts versterkt. En in die donkere dagen van smart en twijfel en rampzaligheid is daar een liefde en medelijden getoond, die evenmin als de gruwelen dier anderen voldoende is te beschrijven. Uit Halbstadt, een dorp, dat zelf zijn Machnowzendagen had gekend en waar alleen voor 65 millioen roebel schade was geleden, schrijft ons een broeder: „Iedereen gaf van zijn eigen armoede. Ik was getuige, hoe een arme vrouw op een kleine handslede 1 i/2 pud meel,*) 10 pond boonen en wat lijfgoed bracht. Mijn oogen bleven niet droog." En een andere broeder zeide mij: „Ik heb nooit zóó in liefde geloofd, als in die donkere dagen." Velen gaven zich geheel voor het liefdewerk. In elk dorp kwam een ervaren verpleger met helpers aan het werk, om de huizen van vuil en ongedierte te zuiveren, om de typhus te bestrijden en anderszins te helpen. Zes transporten met 30 man kwamen tegelijk uit de Molotschna. Vijf ziekenhuizen werden geopend, waar onvermoeid werd gearbeid. Brood en levensmiddelen, dekens, bedden en kleeren werden door hen, die wat meer gespaard waren gebleven, uit eigen schaarschen voorraad uitgereikt. Honderden weezen werden in de gezinnen opgenomen. Met hoeveel weemoed en liefde werden deze veriatenen opgenomen door hen, die zelf bijna allen ook zoo smartelijke verliezen hadden gekend. Het hulpwerk, ondernomen met die energie en samenwerking, welke onzen Russischen broeders eigen is, werd *) 1 pud is 20 K.G. 84 . 17. ONDER DE BOLSCHEWIEKEN. in sommige opzichten met goeden uitslag gezegend. De typhus was in anderhalve maand overwonnen. Helaas! Een nieuwe plaag, de pokken, brak uit, die zware offers vroeg. In Schonhorst bijv. stierf er de helft der bevolking aan. Doch ook deze werd met succes bestreden. Meer dan één broeder en zuster, die dit hulpwerk verrichtte, heeft in dezen dienst der liefde zijn leven moeten geven, maar niet tevergeefs. Waren er derhalve eenige lichtpunten, de dagen bleven donker. Uit de omliggende dorpen kwamen nog dagelijks de Russische boeren rooven en braken de kolonies af. Niemand dreef ze weg. In kleine troepjes doortrekkende Machnowzen namen het met moeite gewonnene weer af. In het verslag van een der Doopsgezinde verplegingsinrichtingen, Bethanië te Halbstadt, van Juli 1920 lezen wij van groot gebrek. Het Molotschna Hulp-comité had in het voorjaar 1920 voor de verpleegden in meerdere transporten voedsel, kleeren enz. gezonden. Maar tweemaal werd de inrichting van al die gaven door de benden beroofd. Den zesden Maart werd Br. Wieier die één der transporten met levensmiddelen naar Alexandrowsk begeleidde, op den terugweg overvallen en vermoord. Met hem reisde een bruidspaar, dat eveneens vermoord werd. Dergelijke berichten wijzen erop, dat het met rust en orde toch nog niet zoo voortreffelijk gesteld stond en dat ook het hulpwerk geen blijvend resultaat kon geven. Het gebrek nam dagelijks toe. 7 April schrijft de huisvader van het genoemde Bethanië: „Heden verdeel ik het laatste brood. De zorg voor morgen hebben wij den Hemelschen Vader overgedragen. Erwten, boonen, kool, vleesch of vet hebben de zieken sinds een jaar al niet gehad. De boerderij van de inrichting is geheel leeggeroofd. Niets is gebleven. Het land is in 't geheel niet bebouwd geworden. Het ontbreekt den zieken aan alles: aan kleeren, lijf- en beddegoed, schoeisel, matrassen, borden, koppen, zeep. In de apotheek zijn geen genees- 17. ONDER DE BOLSCHEWIEKEN. 85 middelen. Het electrische licht werkt al jaren niet. De waterleiding slecht. Elke zieke kan niet eens iedere maand in bad". Onze Doopsgezinde ziekenhuizen (en daaronder waren er met meer dan 500 operatie-patiënten per jaar) gaven in Juli 1920 lange lijsten uit van geneesmiddelen en de eenvoudigste benoodigdheden, die geheel ontbraken. Het gebrek nam in deze dagen nog steeds toe. En geen wonder. De samenleving was te grondig ontwricht om voorloopig op eenigerleiwijze hersteld te worden. Arbeid werd niet gepresteerd. Wel was den arbeidersraden alle macht ontnomen, doch de arbeidslust kan in zoo'n ontredderd land niet licht weder opgewekt worden. Op de fabrieken ontbraken ook grondstoffen, kolen en machines. Transportmiddelen waren afwezig of in zeer treurigen toestand. Militaire treinen, die nog liepen, werden dikwerf gestookt met dwarsliggers van zijsporen en kropen van station tot station. Ook onze Doopsgezinde industrie lag geheel terneer. In een bericht van Juni 1920 wordt gezegd, dat een vijftiental fabrieken een soort syndicaat hadden aangegaan en dat men binnenkort nu eens met arbeiden moest beginnen. Op het land was de ontreddering niet minder groot door gebrek aan alles tot aan het zaaikoren toe. En wat gebouwd werd, werd terstond weggehaald. Overal gold het: Rusland teerde in, produceerde niets. Natuurlijk was een schrikbarende prijsverhooging en gebrek aan alles er het gevolg van. In een brief, die in Juni 1920, kort na den aftocht van de Bolschewieken voor generaal Wrangel's troepen, uit Halbstadt geschreven werd, wordt gezegd: „Er is nu geen vet, geen vleesch of olie te koopen. In 't algemeen gaan de prijzen hier voortdurend, zonder grens omhoog. Bijv. voor een pond zout betaal ik 150 roebel. Boter, zegt men, kost 2000 roebel het pond. Het meel moet 10000 roebel per tschet (160 K.G.) waard zijn Maar het komt nu voor, dat in 't geheel niets meer voor geld te koopen is, alleen tegen ruiling kan men iets 86 17. ONDER DE BOLSCHEWIEKEN. verkrijgen. De kooplieden willen boter of eieren voor hun waren, de handwerkers stroo en hooi. Men komt niet veel meer in de gelegenheid geld uit te geven, omdat er niets voor te verkrijgen is." Het valt licht te begrijpen, dat in een zoo ontredderde wereld het hulpwerk in onze gemeenten niet veel tot stand kon brengen. Van herstel was geen sprake. De toestand in onze gemeenten, hoewel zij nu bevrijd waren van de Machnowzy, was nog zóó donker, dat een algemeene moedeloosheid de Doopsgezinden aangreep. Daar kwam nog bij, dat de bevolking der naburige Russische dorpen, waarmee de Doopsgezinden vroeger altijd goede betrekkingen onderhouden hadden, van dien rampzaligen Machnowzentijd af zich vijandig was beginnen te toonen. De oorzaak was niet alleen het stoken van de Machnowzy, die een haat tegen de vreemde, welvarende kolonisten hadden aangewakkerd bij de volksklasse. Maar ook de mogelijkheid en de begeerte, om zich ongestraft te verrijken, had een scheiding en toenemende verwijdering bewerkt. In de Doopsgezinde kolonies roofden niet alleen arme Russische boeren, maar ook vele welgestelden mee. Zoo hebben deze kinderen van onze vaderen smartelijk moeten gevoelen dat zij in het land, dat hun zoo lief geworden was, toch in het vreemde land nog waren. Wat nu ? Landverhuizing, waarvan reeds sprake was geweest, leek velen de eenig mogelijke uitweg. Daar waren er, voor wie het, na alles wat ze hadden doorleefd in die streken, innerlijk onmogelijk was om daar te blijven. Anderen twijfelden onder zoo moeilijke omstandigheden en met zoo droeve vooruitzichten aan het geheele verder bestaan der Doopsgezinde kolonies. Maar hoe tot landverhuizing te komen? Was ook die weg niet ten eenenmale afgesloten? De donkere nacht van vertwijfeling lag over onze gemeenten. Een nacht, waarin 't menschenoog tevergeefs speurt naar een ster, die den weg zal wijzen; waarin het hart nochtans gelooven kan in den Heer des Lichts, 17. ONDER DE BOLSCHEWIEKEN. 87 die is en blijft. En daar werd geloofd en gebeden. „Wentel al uw bekommernissen op Hem, Hij zal het wel maken"; dat was de gedachte, waarmee een onzer Russische broeders, ondanks alles, toch het verhaal van dit lijden kon aanvangen en eindigen. 18. DE GEMEENTEN ONDER GENERAAL WRANGEL. (Juni tot November 1920.) Zooals reeds even werd vermeld in het begin van het vorige stuk, werden de Bolschewieken in den zomer van 1920 door generaal Wrangel's troepen uit onze kolonies verdreven, behalve uit Sagradowka. Generaal Wrangel was de opvolger van Denikin. Toen het vrijwilligersleger onder Denikin in het begin van het jaar 1920 door de Bolschewieken overal verslagen en teruggedreven was, had het overschot van dit leger, den strijd nog niet opgevend, zich genesteld op het schiereiland de Krim. Generaal Denikin moest plaats maken voor den nieuwen opperbevelhebber, baron Peter Wrangel, die bij de troepen zeer geliefd was. Deze deed in het voorjaar 1920 vanuit de Krim een aanval op de Bolschewistische troepen, en drong ze in hevige gevechten terug. De strijd was zeer verwoed. Begin Juni werden de Molotschna-gemeenten voor het eerst door Wrangel's soldaten bereikt; maar tot midden September ging het front voortdurend heen en weer over de toch reeds zoo zwaar geteisterde Doopsgezinde streken. Eind September echter schoof door een vernieuwd offensief van Wrangel het front tot voorbij Alexandrowsk terug, zoodat ook de Chortitzer kolonies begin October achter de slaglinies lagen. De Bolschewieken echter hadden haastig een voorloopigen vrede met Polen gesloten — en rekenden toen eind October en begin November af met Wrangel's leger, dat hen in het Zuiden zoo plaagde. Een volkomen nederlaag van Wrangel volgde. Weer trokken verdedigende en aanvallende troepen, evenals slechts eenige weken tevoren, over onze gemeenten. 88 18. ONDER WRANGEL. Geheel Zuid-Rusland werd door de Bolschewieken heroverd. Voor het eerst viel ook de Krim in hunne handen en daarmee was voor velen de laatste wijkplaats verdwenen. Generaal Wrangel trachtte in den korten tijd van zijn bewind, een weinig van het lijden onzer gemeenten weg te nemen. Hij volgde een democratische politiek. Landverdeeling werd door hem doorgezet, ten behoeve van de zoo lang ontrechte Russische boeren. Aan onze Doopsgezinde boeren werd hun land weer als eigendom toegezegd. Wrangel hief daarmee eindelijk de liquidatie-wetten op, waarvan hiervóór sprake was (in 6). Alleen het Doopsgezinde groot-grondbezit, ook dat van de gemeenschap, werd, evenals het grootgrondbezit hetwelk in handen van Russen was, onteigend. Maar ditmaal werd een schadevergoeding toegezegd tot een bedrag gelijk aan vijfmaal de waarde van een normalen oogst. Wrangel's regeering duurde te kort om aan deze maatregelen veel invloed te geven. Deze tusschenperiode heeft voor onze gemeenten weinig ander gevolg gehad, dan dat door het langdurig vechten nog nieuwe ellende aan de oude werd toegevoegd. Zij hebben zwaar geleden van dien open neergaanden strijd tusschen Wrangel's leger en de Sowjettroepen; vooral de dorpen, die eenigen tijd in de slaglinie lagen. Bovendien was het juist in den oogsttijd. Veel koren is op de akkers vernield. En het overige is niet of slecht binnengehaald kunnen worden. „Deze winter zal de vreeselijkste zijn, dien Rusland nog gekend heeft", zoo wordt in allerlei berichten en brieven gezucht. Een winter van zelfs voor Rusland nog ongekende honger en sterfte! Dat is deze winter 1920—'21, dien wij nu reeds ingegaan zijn. Ook in onze gemeenten in Zuid-Rusland zal het gebrek nog erger zijn dan tevoren. Wat er ontbreekt valt niet weer te geven, men zou haast beter kunnen gaan vermelden, wat er wèl te vinden is. Een brief van midden October 1920 vertelt, dat in onze gemeenten (nog wel een boerenstreek) vet 5000 roebel het pond 18. ONDER WRANGEL. 89 kostte, meel 25000 roebel de Tschetwert, dus ongeveer f 100.— het pond. *) „Garen kost 4000 roebel het spoeltje, baai 12000 roebel de el." „In de ziekenhuizen sterven de patiënten uit gebrek aan eten en medicamenten" . . . „De typhus-epidemie begint zich ook weer snel uit te breiden." De brief vertelt over de Molotschna-gemeenten : „en toch is verder naar boven" (noordelijker) „de nood nog vele malen grooter dan hier. Alleen totale uitputting en ontvolking kan het einde zijn", zoo klinkt het, diep treurig en vertwijfeld, in dienzelfden brief. 19. DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN DE KRIM, DE KAUKASUS, UFA, SAMARA EN SIBERIË. Wij hebben in het voorafgaande beschreven den toestand onzer gemeenten in de Oekraine, de bakermat der Doopsgezinden in Rusland. De dochterkolonies, die van daaruit elders zijn gevormd, mogen hier nog even besproken worden. De Doopsgezinden op het schiereiland de Krim hebben tot op heden, November 1920, het minste geleden. Ook zij hebben de moeilijkheden gekend, welke-door de weigering om aan den oorlog deel te nemen, over al onze Russische gemeenten zijn gekomen tijdens het tsaristisch bewind. Ook hen troffen de dwangmaatregelen en liquidatie-wetten, waarvan wij spraken (in No. 6). Maar voor de verschrikkingen der revolutie en vooral voor die van het bendenwezen was het eiland door zijn eigenaardigen vorm, met zijn eenigen ; gemakkelijk te verdedigen toegangsweg, tot dezen tijd bewaard gebleven. De Krim was de vesting der witte troepen; ontelbare vluchtelingen uit het ongelukkige Rusland vonden daar een veilige schuilplaats. De schepen der Entente kwamen geregeld de havens nog binnen. Nu, 17 November 1920, zijn er voor 'teerst en ineens de Bolschewistische troepen gekomen. In een *) Naar de oude waarde was een roebel iets meer dan f 1.—. Een Tschetwert ruim 300 pond. 92 19. VERSPREIDE KOLONIES. zondheidsdienst zullen zij het in het algemeen iets beter hebben gehad dan het echte Russische volk. Maar de haat tegen de vreemde, nijvere en dus gegoede kolonisten, zal hun lot ook wel niet anders gemaakt hebben dan in Zuid-Rusland. Eén bericht slechts bereikte ons door de Amerikaansche Doopsgezinden, die in Siberië en ook in Zuid-Rusland soortgelijk hulpwerk als de Quakers ter hand namen. Zij meldden, dat in het gouvernement Ufa, in Dawlekanowo, een geheele rij van Doopsgezinden neergeschoten is, niet door de rooden, maar door de Kozakken. Een Russische timmerman zou uit wraak deze broeders (ook daar „vreemde" kolonisten met een „vreemde" taal) als Bolschewistische spionnen hebben aangeduid, wat die bloedige executie ten gevolge had. Verder weet men omtrent onze broeders in Ufa en Samara niets. De dochterkolonies in Siberië zijn een tijdlang (onder de regeering van generaal Koltschak) geholpen door onze Amerikaansche broeders, die daar veel troost in het lijden gebracht hebben. Maar van later ontbreken ook omtrent deze kolonies nadere berichten. *) De gemeente, die aan de gewelddadige partijschappen der wereld niet mee kan doen, omdat zij haar eigen roeping heeft — zij zal wel overal gelijk haar eigen moeiten en kruis hebben gehad, maar ook haar eigen kracht om die te dragen. *) Onder het afdrukken van dit boekje vernamen wij dat ook deze kolonies veel geleden hebben, zoodat velen daar landverhuizing nog als eenieen uitweg zien. BESLUIT. 20. HULPWERK. Terloops is al verteld, dat Amerikaansche Doopsgezinden in Rusland hulp trachtten te verleenen. Enkele berichten waren doorgedrongen in de Vereenigde Staten over den toestand onzer gemeenten. Een hunner, br. Alvin J. Miller, die ook hier te lande was, werd naar Zuid-Rusland gezonden, om daar den toestand op te nemen. Hij was daar in den zomer 1920. Toen nog werkzaam bij het Amerikaansche Roode Kruis, organiseerde en leidde hij een afdeeling van dat Roode Kruis in Simferopol, op de Krim. Maar in Augustus 1920 werd dat werk gestaakt, overeenkomstig de algemeene politiek van het Amerikaansche Roode Kruis, om met verdere hulpverleening op te houden tot in Rusland de een of andere vaste regeering tot stand gekomen was. De uitvoerige berichten, die in dien tijd uit Rusland naar Amerika waren gezonden, hadden tot gevolg, dat de Doopsgezinden zelf een eigen hulp-actie organiseerden. De leiding daarvan is voorloopig in Constantinopel gevestigd. Als één man hebben de vele Doopsgezinde groepen in Amerika zich thans aaneengesloten om te helpen en goed te helpen. In elke gemeente wordt een afzonderlijke Commissie voor dit doel ingesteld; vrouwenen meisjeskringen maken en verzamelen kleeren en andere benoodigdheden. Een Centrale Commissie leidt en regelt al het hulpwerk. Men weet, dat in Rusland met geld niets te doen is, daar er voor geld niets te verkrijgen valt. Daarom worden in Amerika, of elders, waar men goedkoop kan koopen, voor de verzamelde gelden al de noodige artikelen gekocht; terwijl deze ook direct zooveel 94 20. HULPWERK. mogelijk worden ingezameld. Verder wordt de verdeeling in Rusland door dit beginsel geleid, dat deze artikelen alleen gratis worden gegeven aan die niets meer bezitten; wie het kan, moet ze koopen tegen een billijken prijs, opdat men ook door dit geld weer des te meer helpen kan. In Constantinopel is reeds de eerste groote scheepslading kleeren, schoenen, geneesmiddelen, enz. aangekomen. Meerdere zullen wel spoedig volgen. Maar wat is er niet noodig voor een bevolking van 100000 zielen, in een totaal uitgeput land. Den laatsten tijd, doordat de Bolschewieken ZuidRusland en de Krim veroverden, is hulpwerk in Rusland weer moeilijker geworden. Maar de Amerikanen verzamelen verder en met nog meer energie, na het ontvangen van een telegram uit Zuid-Rusland, dat een ware noodkreet was. Zoodra de mogelijkheid ertoe bestaat, zullen zij de ongelukkige kolonies helpen met de voorraden, die thans reeds in de nabijheid (Constantinopel), worden samengebracht. Maar terwijl de toegang tot Rusland voorloopig gesloten is, is er elders nog genoeg te doen. Het aantal vluchtelingen in Turkije, op de Grieksche eilanden en elders is zeer groot; en het zal na den val van de Krim wel weer met duizenden zijn toegenomen. Deze menschen, die dikwijls omtrent hun verwanten, kinderen of ouders in het onzekere zijn, leven in grooten nood. De Russische roebel is buiten Rusland niets meer waard, zoodat ook wie wat geld heeft meegenomen, toch aan alles gebrek heeft. De Amerikaansche broeders in Constantinopel hebben ook voor hen te zorgen. Doch dit kan alleen, als één machtige hulpverleening krachtig en spoedig, ja onmiddellijk wordt begonnen. Wij hebben goeden moed daarop. In Zuid-Duitschland hebben de Doopsgezinden een hulpcomité gevormd en al meer dan 100 gezinnen liefderijk ontvangen. In Nederland is een Commissie voor Buitenlandsche Nooden ingesteld, die op alle gemeenten en alle Doopsgezinden een beroep zal doen, evenals in 1726. 98 22. LANDVERHUIZINGSPLANNEN. mogen dit van de Engelsche Quakers ook verwachten. De voorbereidende maatregelen voor deze groote landverhuizing worden voortgezet. Zal het gelukken de zoo zwaar beproefde Russische Doopsgezinden, aldus een nieuwe toekomst tegemoet te doen gaan ? Daar hangt veel af van de activiteit en de hulpvaardigheid van ons, hun broeders, die niet zoo geleden hebben. Maar meer nog van politieke factoren, die niet te berekenen zijn. De laatste politieke gebeurtenissen, die de Bolschewieken heer en meester maakten over geheel ZuidRusland, hebben weliswaar de verbindingen met onze kolonies verbroken, en het hulpwerk lam gelegd. Doch dat is tijdelijk. Misschien, dat het beëindigen van den strijd juist de hulpverleening zal vergemakkelijken. Dezelfde tegemoetkoming en waardeering, die de Bolschewieken tegenover het dienende liefdewerk der Quakers en tegenover de hulpverleening van het Zweedsche Roode Kruis e.a. hebben betoond, mogen ook de Doopsgezinden verwachten voor hun hulpwerk aan hun vreedzame geloofsgenooten. Maar er zijn er ook, die voorspellen, dat de strijd niet is uitgewoed en geweldige binnenlandsche stormen, misschien wel binnenkort, het ongelukkige, groote Rusland opnieuw zullen teisteren. Maar zou dit niet een reden te meer zijn om hoe eerder, hoe liever de reddingspogingen te beginnen en alle krachten in te spannen om oogenblikkelijk te doen, wat kan ? Wij hopen, dat dit boekje ook mag helpen om daartoe op te wekken. 100 B. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND VANAF HET UITBREKEN VAN DE REVOLUTIE TOT HET BOLSCHEWISME. (Maart 1917 tot Nov. 1917). 7. De Russische Revolutie van Maart 1917. Ontevredenheid over het oude bewind. Rusland als verlost. Het voorloopig bewind. 8. De Doopsgezinde gemeenten en het Voorloopig Bewind. 9. De organisatie der Doopsgezinde gemeenten. (Zomer 1917). De oude organisatie vernieuwd. Algemeene Doopsgezinde Conferentie en Congres, voor geestelijken en practischen arbeid. C. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTEN IN RUSLAND VANAF DE BOLSCHEWISTISCHE REVOLUTIE. (November 1917 tot November 1920). 10. De Bolschewistische Revolutie. (November 1917). Politiek overzicht. 11. De Doopsgezinde gemeenten onder de Arbeidersraden. (November 1917 tot April 1918). Willekeur; afpersing; eerste moorden. 12. Tijdens de Duitsche bezetting. (April 1918 tot November 1918). 13. De tijd van gewapende verdediging tegen de benden (Machnowzy). (November 1918 tot Maart 1919). De gruwelen der benden. Conflicten in de gemeenten over het al of niet wapens opnemen. Vele jongeren doen het, uitsluitend tegen de benden, totdat Bolschewistische troepen komen. 14. De Machnowsche benden overheerschen, doch in toom gehouden door de bolschewieken. (maart 1919 tot Juni 1919). Afpersing en moorden. Liefde en geloof in de gemeenten: Peter Wiens. Mishandelingen ; vluchtelingen ingekwartierd. 101 15. Onder het Vrijwilligers-leger van Denikin. (Juni tot October 1919). Vernieling bij den terugtocht. Weigering van militairen dienst. 16. Aan de Machnowsche benden overgeleverd. October 1919 tot November 1919 en begin Januari 1920). A. De Molotschna-gemeenten onder de benden. Gruweldaden. Blumenort. B. Onze gemeenten in het gouvernement Jekaterinoslaw onder de benden. Dorpen verwoest. Mishandelingen; moorden. Typhus. Alles donker. C. Het schrikbewind der benden in de gemeenten op Sagradowka. 17. Onder de Bolschewieken. (Januari 1920 tot Juni en October 1920). Meer orde. Grootsche hulpverleening. Toenemende ellende en gebrek. 18. De gemeenten onder Wrangel. (Juni 1920 tot November 1920). In de slaglinies. Een winter van honger komt. 19. Doopsgezinde gemeenten in de Krim, de Kaukasus, Ufa, Samara, Siberië. BESLUIT. 20. Hulpwerk. Amerika helpt. Doopsgezinde post in Constantinopel. Zuid-Duitschland en Nederland. 21. Landverhuizingsplannen. Grond beschikbaar. Voorarbeid. REGISTER. De uitvoerige inhoud, welke op de vorige bladzijden staat, zal in 't algemeen wel voldoende zijn om iets na te slaan of op te zoeken. Misschien kan menigeen ook dit onderstaande register gebruiken. De getallen verwijzen naar de bladzijden; „e.v." beteekent „en volgende bladzijde(n)." I. Over het leven en den arbeid onzer Russische gemeenten. Boschdienst 19, 30, 44. Godsdienstig leven 17—20, 53, 55, 62—68, 80, 82, 87. Kaartjes 21, 23. Landverhuizing naar Amerika 19, 97, 86, 95. Leeraars 18, 45. Liefdewerk 16, 28, 33, 39, 56, 79, 83. Lijden der gemeenten, zie onder II. Maatschappelijk samenleven 16, 17. Mennocentrum 47. Nijverheid en voorspoed (10, 12) 18. Organisatie 43 e. v. Overzicht van 1788—1914 14—26. Roode Kruis-dienst 28, 31 e. v. Scholen 16, 18, 19, 36, 44. Wapens gedragen 58, 59. Weerloosheid en haar gevolgen 10, 11, 15, 19, 27 e.v. 33, 44, 56, 57 e. v., 66, 68, 71, 90. Ziekenhuizen 16, 44, 83, 84, 85. II. Over het lijden der Doopsgezinde gemeenten. Christus' woorden 6. Vervolging in Nederland 7—10. Moeilijkheden in Danzig, Polen en Pruisen 10—14. . Moeilijkheden in Rusland in 1874 19. 103 Van 1914—1920 in Rusland : Verdachtmaking en eerste maatregelen 35 e. v. Liquidatiewetten 37 e. v., 42, 88. Plundering en verwoesting 38 e.v., 52, 69, 71, 74 e.v., 77, 78 e. v., 84 e. v., 88 e. v., 91. Mishandeling 52, 58, 69, 76, 78, 81. Moorden 54, 55, 58, 61, 69, 75 e.v., 77, 81, 92. III. Over enkele gebeurtenissen uit het wereldleven. Arbeidersraden 50 e. v., 52 e. v. Benden (Machnowzy enz.) 57 e.v., 61, 69 e.v., 72—82. Bolschewistische revolutie 48 e. v., 57, 61, 82, 88, 90, 98. Denikin 70 e. v. Duitsche bezetting 55 e. v. Geloof der wereld in kracht en geweld 9, 41, 50, 68. Revolutie van Maart 1917 40 e. v. Tsaristische regeering 40. Voorloopig Bewind 41. Wrangel 87 e. v. IV. Enkele bijzonderheden. Amerikaansche Doopsgezinden 19, 93, 94, 96. Commissie voor Buitenlandsche Nooden 12, 94. Nederlandsche Doopsgezinden 7—10, 12, 94. Nederlandsche taal en namen bij Duitsche en Russische Doopsgezinden 14. Quakers 7, 91, 97, 98. Zuid-Duitsche Doopsgezinden 94. ERRATUM. Op bladzijde 30, regel 4 van boven, staat vijf en negentig duizend, lees: negen en negentig duizend. Boekdrukkerij — G. Hovens Gréve - Steenwijk.