SUZEMPIAPELLE" ROOBOL MOEDER EN DOCHTER MOEDER EN DOCHTER MOEDER EN DOCHTER ROMAN IN 2 DEELEN DOOR SUZE LA CHAPELLE-ROOBOL AMSTERDAM VAN HOLKEMA 6 WARENDORF EERSTE DEEL N.V. Drukkerij „De Nieuwe T(d" — Amsterdam De ouderwetsche hangklok sloeg acht uur» Juffrouw Mergel telde de slagen en prevelde Zachtjes voor zich heen: „Waar blijft die meid nou toch weer?" Zij schudde het hoofd en keek met een bezorgden blik naar haar man, die in zijn rieten leunstoel, vlak bij de gloeiend heete kachel geschoven, zijn avonddutje deed. Even zocht zij naar haar bril, herinnerde zich toen dat hij op haar neus rustte, nam het courantje, dat zij juist uit de bus gehaald had, en begon te lezen. Maar 't wilde niet vlotten, 't was ook zoo vreeselijk warm in het kleine, bedompte vertrek; voor vader kon het niet te heet zijn, die zou wel in de kachel willen kruipen. Voorzichtig nam zij de pijp uit zijn scheef, naar omlaag gezakten mond. De man zou nog eens levend verbranden, dat stond vast. Zijn blauw en bruin gestreept boezeroen zat weer vol asch en.,.. Wat was dat voor een lucht die zij ineens in den neus kreeg? Waarachtig, daar had je 't, zijn vetleer en laarzen waren zóó vlak bij 't vuur, dat ze al begonnen te dampen. Nu moest ze hem wel wakker maken. Haastig schoof zij zijn beenen van de kachelplaat. Vader Mergel 8 keek suf rond, rekte zich uit en toen, in het plotseling besef dat hij in zijn behagelijke rust werd gestoord, vroeg hij met een vloek: „Wat mot je?" „Je vliegt in de brand. Je schoenen stinken al." „Ach jij!" hij keek naar zijn laarzen die nat waren geweest en een heel onaangename lucht verspreidden, ,,'t Zal zoo'n vaart niet loopen," pruttelde hij. Juffrouw Mergel schoof hem de courant toe in de hoop dat de lectuur hem zou beletten om aan Juul en haar late thuiskomst te denken. Ze zou nog maar even wachten met de koffie want dan viel 't hem natuurlijk op dat 't kind niet thuis was. Maar zij faalde in al haar berekeningen, hij liet de courant onaangeroerd liggen, stond met een langgerekten geeuw op, slofte door de kamer, nam het tabakspotje van den schoorsteen en begon zich een nieuwe pijp tejstoppen. Toen, de borstelige wenkbrauwen hoog optrekkend, vroeg hij: „Is Juul boven?" „Nee," aarzelde moeder, „ze is nog niet thuis." „Niet thuis, alle donders!" hij keek op de klok, „en 't is kwart over achten, waar zit die meid?" „Maak je nou niet dadelijk driftig, ze kan toch nog wel om een boodschap zijn." 9 „Van die boodschappen mot ik niks hebben. Om half zeven is ze klaar, ze kon al meer as een uur thuis zijn. As ik merk dat ze 's avonds langs de straat loopt, krijgt ze met mijn te doen. Van morgen af ga ik haar zelf halen/* „Dat zou zeker veel beter zijn, maar dat doe jij toch niet." „Waarom niet?" „Je bent veel te veel op je gemak gesteld." „Wel, god zal me liefhebben. Als ik van 's morgens vroeg gewerkt heb en om zes uur afgejakkerd thuis kom, wou jij dan nog dat ik de juffrouw ging halen, omdat zij niet alleen naar huis kon komen?" „Ik wou niks. Je zegt zelf dat je het doen zal." „Stik. Waarom doe jij het niet as je bang bent dat er kwaje haren in de meid zitten." „In Juul kwaje haren? Ik zou me hand voor der in 't vuur steken." „Wel nou dan! Maar krijg ik me koffie of niet?" Moeder Mergel schonk in en ze schoof hem een volle, dampende kom toe. Van ter zijde keek zij naar zijn forsch gelijnden, rooden kop die als met een wollen muts gedekt was door het stoppelige, kort geknipte, grijze haar. Er zou wat op zitten voor de meid als zij ten minste geen goede reden voor haar lang wegblijven kon opgeven* 't Kon zijn dat zij wat an de hand had. Maar wat? 10 Met slenters hield Juul zich niet op, dat wist ze wel zeker. Goddank, daar werd gebeld. „Büjf maar zitten/' bromde Mergel. „Anders heet 't nog dat ik te lui ben om m'n beenen op te nemen/' „Nee, nee," jachtte zij. al bij de deur, „ik zal wel opendoen." Hij was toch opgestaan en keek in gespannen verwachting. Hij hoorde moeder's uitroep. „Hoe kom je zoo laat, kind?" en een zacht stemmetje dat eenige onverstaanbare woorden prevelde. De breede schouders van zijn wat ineengedrongen figuur gingen omhoog, een diepe rimpel groefde zich in het groezelige voorhoofd en dadelijk voegde hij de binnentredende toe: „Waar kom jij vandaan?" Een slank meisje met een zacht, vriendelijk gezichtje vertoonde zich in het licht, dat de kleine petroleum hanglamp slechts spaarzaam door de kamer verspreidde. „Dag vader, he, wat is 't hier benauwd en 't is buiten heelemaal niet koud, 't motregent." „Dat kan me niet verd... waar kom je vandaan?" „Laat 'tkind nou toch eerst haar goed af doen," kwam moeder er bedarend tusschen,„je hoeft toch niet dadelijk te vloeken en te razen." „Hè ja vader, 't is toch niet zoo heel erg als ik XI eens een kwartiertje over m'n tijd ben." Terwijl zij sprak had Juultje zich van haar heel eenvoudig manteltje en hoedje ontdaan en keerde hem nu haar aardig, ietwat bleek snuitje toe. Zij trachtte zijn boosheid weg te lachen, maar de kleine oogen, die schuil gingen in de plooien van vader 's dik gezicht, blikten gramstorig en geërgerd; zenuwachtig en bang voegde zij er bij: „Ik ben toch geen klein kind, dat een standje krijgt als zij vijf minuten te laat is." „Vijf minuten.... meer as een uur! Maar daar gaat 't niet om. Zoolang je je voeten ondermijn tafel steekt zal je doen wat ik wil. En ik wil niet dat je s'avonds langs de straat loopt te dweilen. Je komt dadelijk van je winkel na huis en als je 't niet doet, trap ik je de deur uit, begrepen?" Juultje liet het hoofd hangen, haar oogen stonden vol tranen en zij schoof de dampende kom koffie, die moeder haar reikte, terug. „Kom, kom, vader meent 't zoo kwaad niet," zei juffrouw Mergel, „drink jij nu je bakkie maar uit, en vertel ons dan, waar je geweest bent." „Ik heb een eindje om gewandeld." „In dat vieze weer? Toch niet alleen?" „Nee...." Mergel smeet zijn courant op tafel. „Wat heb ik je gezegd, moeder? Dweilen langs de straat 12 met die andere winkelmeiden en giggelen en na de jonge kerels kijken, totdat ze op ze afkommen. Ik ken dat, maar ik sla je je ribben stuk, as 't weer gebeurt en...." „Ik heb niet met de meisjes gewandeld," onderbrak Juultje den driftigen woordenstroom. „Met wie dan?" Het hoofdje zakte nog iets dieper op de borst en bijna onhoorbaar lispelde zij: „Met een jongen." Mergel stiet een vloek uit en sloeg met de vuist op tafel. „Daar heb je 't al, 's avonds in 't donker met een gemeenen snotneus loopen en je laten zoenen en knijpen in hoeken en gaten. Je most je schamen." Maar nu stond Juultje op, met geweld drong zij de tranen terug en, hem vast aankijkend, zei zij: „Ik ben geen gemeene meid vader, dat moest je weten." Haar toon en vooral haar blik kalmeerden den doldriftigen man plotseling. Het was waar wat zij zei. Nooit, nooit hadden hij of zijn vrouw van Juul iets gemerkt dat niet in den haak was, terwijl zijn oudste dochter Roos... nu, ze was een paar Jaar geleden getrouwd.... maar toen die nog in huis was, dagelijks ruzies en scheldpartijen, omdat de meid alles wat zij verdiende aan haar lijf hing 13 en nu met dezen dan met genen jongen liep, totdat ze zich eindelijk verslingerde aan Piet Heils, een kleermakersknecht die 't alles behalve breed had, en waarmee ze eigenlijk armoe leed. Zijn jongste was altijd anders geweest, met leugens ging ze niet om, ze was eenvoudig en netjes, nooit opzichtig gekleed. Ze betaalde haar kost en inwoning t'huis, trakteerde dikwijls op een extraatje en bracht toch geregeld iedere maand een kleinigheid naar de spaarbank. Maar terwijl dat alles in een paar seconden door zijn hoofd flitste, maakte het denkbeeld dat Juul, zijn brave, degelijke Juul, nu ook zou beginnen, hem weer woedend en hij stond op 't punt nogmaals driftig uit te varen toen zijn vrouw hem voorkwam: ,,'t Kind heeft groot gelijk," zei zij met haar ietwat lijzige stem, die al zoo dikwijls bemiddelend en verzachtend had geklonken als vader overhoop lag met zijn dochters: „Laat Juul ons nou maar alles vertellen, zij loopt in geen zeven sloten tegelijk, niet waar meid?" In zichzelf brommend trok Mergel zijn stoel weer dichter bij de kachel en voegde zijn dochter toe: „Nou vooruit, biecht dan maar op, wat is 't voor een kerel waar je mee loopt, en hoe ben je an em gekommen?" Juultje voelde een prop in haar keel en iets op- ï4 standigs in haar ziel, maar zij bedwong zich: ,,'t Is een kennis van een van de meisjes bij ons an den winkel/' zei zij. „Hij heeft me eens op straat angesproken en is me een paar keer 's avonds komen halen." „En ga jij dan maar met zoo'n vreemden snoeshaan mee, past dat voor een fatsoenlijkemeid en...?" Mergel verslikte zich in een heeten slok koffie en begon te hoesten. „Maar vader," viel zijn vrouw hem in de rede, „wat wil je dan? Zoo gaat 'ttoch altijd met ons soort menschen en zoo heb ik jou toch ook indertijd leeren kennen. Leg nou je pijp neer as je zoo hoest, je stikt nog in de rook." Een paar minuten zwijgen, toen Mergel ophield met hoesten begon moeder opnieuw: „Zou der wat van komme Juul?" „Ik weet niet moeder, ik moet hem toch eerst wat beter leeren kennen." „Dat spreekt. Heeft ie al van een vaste verkeering gesproken?" „Nee nog niet, maar we hebben mekaar nog maar een keer of vijf, zes gezien." „Heeft ie centen?" „Hij heeft goed zijn brood," antwoordde Juultje onwillig. „Wat doet ie?" 15 „HÜ is wissellooper bij.../' Het meisje noemde den naam van een groot bankierskantoor in de stad. „Hm....!" bromde vader, „een gevaarlijk vak." „Waarom?" „Altijd met zooveel geld omgaan.... dan mot je vast in je schoenen staan." Ditmaal keken Juultje's zachte, blauwe oogen heel verontwaardigd: „Wat denk je wel vader? Frans is een fatsoenlijke, nette jongen." „Daar weet jij nog niks van." Het meisje wendde zich geërgerd af. Juffrouw Mergel, geinteresseerd en nieuwsgierig, begon weer te vragen. „Frans?.... hoe heet-ie verder?" „Verheijen." „Hoe ziet-ie der uit?*' „O moeder," Juultje's een beetje triestig gezichtje helderde ineens heelemaal op, ,,'t is zoo'n knappe jongen en zoo keurig in de kleeren." „Dat zal wel,** bromde vader weer. „Zoo'n stuk heer, zoo'n kantoorfrik. Ik had veel liever een degelijk werkman gehad." De vrouwen keken elkaar aan en haalden de schouders op. Met vader viel zoo moeilijk te praten. Moeder kreeg de mand met kousen en schoof Juul zwijgend een paar sokken toe. Mergel i6 klopte zijn pijp uit en keek nadenkend voor zich uit. „Hoor eens Juul," begon hij op gematigden toon, „ik heb niks tégen een eerlijke vrijerij. Trouwen mot je toch, ik ken de jonge meiden, zoolang ze geen vent hebben is 't niks gedaan, maar van dat stilletjes samen loopenin 't donker en dat gesmoezel mot ik niks hebben." „Maar vader, ik ben nog maar een keer of vijf met em gegaan en nou vertel ik toch alles dadelijk." „Ja, ja, ik weet ook wel dat jij een best kind bent. Je zal wel gek op die kwibus zijn. Ik heb er met Roos genoeg van gehad, met jou wil ik zoo'n geschiedenis niet. Dus kort en goed, of de jongen komt hier om es met me te praten en 't wordt een fatsoenlijke verkeering, of 't mot uit zijn. Heb je me verstaan?" „Ik kan hem toch zoo ineens niet zeggen," pruttelde Juultje, „we kennen mekaar nog zoo weinig." Maar vader werd weer driftig. „Je kan mekaar leeren kennen, as je samen gaat. Je hoeft niet morgen aan den dag te trouwen. Van wat voor slag zijn zijn vader en moeder?" „Hij is een wees, hij heeft heelemaal geen familie!" „Ach heere," kwam moeder Mergel, „dat's zielig." 17 „Lastposten minder," meende de oude. „Nou Juul, je weet er alles van, binnen een paar dagen komt ie met je hier, en anders heb je em voor het laatst gezien." Er volgde geen antwoord. Mergel stond op en boog zich naar zijn dochter toe. Er was iets dreigends in zijn saamgetrokken wenkbrauwenj en zijn stem klonk heesch van ingehouden drift. ♦♦Als je 't niet doet en toch stiekum met dien knul blijft loopen, krijg je met mij te doen. En nou wil ik er geen woord meer van hooren. Ik ga na me nest, en jullie maken ook maar as de weerga dat je onder de wol komt." Juffrouw Mergel voldeed maar heel noode aan het bevel; zij was dolgraag nog wat op gebleven om met haar dochter alleen na te praten en alles te weten te komen van de gewichtige zaak. Maar met het bevel van vader viel niet te spotten, en Juultje toonde zich niet heel mededeelzaam toen moeder, opzettelijk wat talmend met opruimen, nog 't een en ander vroeg. Het meisje gaf haar den gewonen nachtzoen en klom toen het steile trapje op naar haar zolderkamertjcDeovergangvanhetovermatigverwarmdevertrek was groot en Juultje haastte zich met uitkleeden. Zij wilde nog niet nadenken over 't geen 3 i8 vader gezegd had en over alles wat in de laatste dagen gebeurd was, vóór zij behagelijk onder de dekens lag. 't Was heerlijk zoo in het duister te soezen, maar toch, 't lichte, blijde, zorgelooze gevoel, dat haar die paar dagen na haar kennismaking met Frans zoo gelukkig gemaakt had, was al een beetje vertroebeld. Waarom drong vader nu dadelijk op een vaste verkeering aan? 't Was niets voor Verheijen, om, als haar aanstaande, bij haar ouders aan huis te komen en daar een paar maal in de week zijn avottden door te brengen, met vader een pijp te rooken, een beetje koffie te drinken en tegen een uur of tien kalm op te stappen. Zij vóórvoelde al vaag moeilijk- en onaangenaamheden in de toekomst. Wanneer zij Frans vertelde wat vader gezegd had, zou hij haar spottend aankijken met die lachende, groengrijze oogen, die zij zoo mooi vond en vragen waarom ze dan ook zoo stom was om thuis alles te verklappen? Hij had goed praten. Nu was ze van avond maar een uurtje te laat gekomen en dadelijk hadt je de poppen aan *t dansen. Zij wist wel, andere meisjes deden ook zoo en ze hadden allerlei slenters om ze t'huis wat wijs te maken. Maar zij kon niet liegen en zij wilde het ook niet. Zij hield van haar ouders die goed voor haar waren geweest, vader, nu ja, wel af en toe doldriftig en 19 niet mak, maar in den grond heelemaal niet kwaad, en moeder was de goedheid zelf. Voor geen geld zou zij ze verdriet willen doen. En toch,... als Frans voorloopig van geen vaste vrijaadje zou willen weten,'dan zou zij vader niet kunnen gehoorzamen. Er mocht dan van komen wat wilde, zij Zou haar jongen blijven zien, waar zij maar kon, in ieder vrij oogenblik, al gaf 't t'huis ruzie en twist, al zou vader haar de huid vol schelden en haar, in zijn drift, geen draai om de ooren sparen. Sedert veertien dagen dat zij Frans kende was zij als betooverd. Den eersten keer had zij hem, 's avonds bij het verlaten van het atelier, zien staan praten met Mina Lens en zij waren met hun drieën een eindje opgewandeld. En dadelijk had hij haar heelemaal ingepalmd door zijn onweerstaanbare vroolijkheid. Hij keek je aan op een manier dat je van binnen heelemaal warm werd en je moest lachen, of je wilde of niet, over de manier waarop hij mèt en over alles den spot dreef. Óf dat goed was? Tot nog toe had zij niet gedacht, zich alleen maar overgegeven aan het gevoel van zaligheid dat haar doorstroomde, als zij hem weer zag. Hij wachtte haar nu dikwijls op en ging een eind met haar mee. Zij luisterde, stilgenietend, naar 't geen bij verfelde, innig gelukkig wanneer hij haar toefluisterde dat zij een lief meisje was en 20 hij wel eens graag een heelen avond met haar uit wou gaan. Daar kon niets van inkomen* al wilde hij 't niet begrijpen. Nu, van avond, had hij haar, na veel tegenstribbelen, overgehaald om een oogenblikje met hem te gaan zitten in een café. Het was heerlijk geweest. In de half duistere ruimte, door donkere portières van de zaal gescheiden, zaten ettelijke verliefde paartjes. Het was er rustig en stil, niets hoorde je dan het zachte gefluister en de gedempte uitroepen van de biljartspelers achter de gordijnen. Nu en dan, als er nieuwe gasten binnen kwamen, viel er een lichtstraal van buiten en zag zij hoe intiem en gezellig de jongens met hun meisjes aan de velschillende tafeltjes Zaten. Bij de gedachte dat vader zoo iets zeker niet goed zou keuren, was er wel even een gewaarwording van schaamte bij haar opgekomen, maar zij had zich toch te gelukkig gevoeld om er door ontstemd te worden. Het zoete likeurtje, waarop hij haar onthaalde, brandde als vuur en zij weerstreefde niet, toen, in het donker, zijn arm om haar middel kroop. Zij had maar half verstaan wat hij gezegd had, alles vergetend in een roes van zaligheid en ongekend genot, totdat zijn arm al dichter en dichter knelde en zij zijn verhit gezicht zoo dicht bij het hare voelde dat hun lippen elkaar aanraakten. Toen kwam zij tot zich ax zelf en in een plotselingen schrik, omdat zij begreep dat het laat werd en zij niet wist wat zij thuis moest zeggen, was zij opgesprongen. Zij moest weg, dadelijk, gunde hem bijna geen tijd om met den kellner af te rekenen. Zij liep op een draf, hijgend, angstig. Hij lachte haar uit, toen werd hij een beetje nijdig. Was zij zoo'n stumper dat zij geen leugentje om bestwil kon verzinnen en ze thuis wat op de mouw kon spelden? Maar dicht bij haar woning gekomen bedelde hij toch weer om een zoen. 't Hielp niet of zij weigerde. Even, heel snel, op een donker plekje, tusschen twee lantarens in, pakte hij haar beet en zoende haar heftig op den mond. Toen hij haar los liet beefde zij over haar heele lichaam en haar beenen trilden. Zij moest een oogenblik stilstaan maar zij hoorde zijn hellen lach en zijn schelle stem die haar toeriep: „Nou atjuus, tot morgenavond!" Zij zag zijn gestalte in de duisternis verdwijnen en langzaam, moeielijk bekomend van haar hevige emotie, liep zij naar haar huis en belde aan. Het lage, ijzeren ledikant kraakte, zoo rusteloos wierp zij zich om en om; gloeiend warm, alsof zij zijn zoenen nog op haar lippen voelde, gooide zij de dekens van zich af om ze, rillend van kou, tot aan den hals toe op te trekken, wanneer zij zich te binnen bracht wat vader geeischt en gezegd had. 22 In groepjes van twee en drie kwamen de meisjes uit de poort van het groote confectie-huis op het Plein* De poort was aan de achterzijde van het diepe gebouw en kwam met nog een steegje in de Houtstraat uit. Het was den meisjes verboden door den winkel, waarvan de voorgevel in glans van gloeilampen straalde, te gaan. Opzettelijk had Juultje getalmd, niet achtend de plagerijen van haar kameraadjes, die natuurlijk wel wisten dat zij de laatste avonden door iemand werd opgewacht en haar hun meestal niet zeer kiesche opmerkingen niet spaarden. Die Juul, die altijd zoo preutsch was en nooit eens van een aardigheid of een grap wilde weten, liep nu toch ook maar met den eersten, den besten jongen die haar aanklampte. Juultje moest nog al de rolletjes lint in de doozen schikken, maar zij werd driftig en zenuwachtig omdat de anderen voorgaven op haar te willen wachten en het zou op een algemeene kibbel en scheldpartij zijn uitgedraaid, wanneer de dikke Anna Bos, die de oudste van de meisjes was en den boventoon op het atelier voerde, niet verklaard had dat het nu uit moest zijn met dat getreiter en zij Juul met rust hadden te laten. Haar plaaggeesten dropen af en zij was eindelijk alleen in de groote, ongezellige ruimte met de lange, houten tafels en matten stoelen, schel ver- 23 licht door de twee gaslampen, die in gebogen ijzers aan de groezelig witte zoldering hingen. Haastig gooide Juultje al de rollen lint. de stukken kant en de verschillende lappen in de daartoe bestemde kartonnen doozen. Ze moest onwillekeurig even denken hoe het haar, een paar weken geleden, onmogelijk zou geweest zijn, den boel zoo slordig op te ruimen. Nu waagde ze er zelfs een standje aan. Zij duwde zich de bonten muts op het hoofd, knoopte, terwijl zij zich de smalle, uitgesleten trappen af repte, haar manteltje dicht. Goddank er was niemand meer. In de poort was 't nagenoeg donker; er brandde slechts een enkel licht in een ijzeren ring, aan een boomstam bevestigd. Maar aan het eind van het steegje was een gaslantaarn en bij dat licht kon zij Frans duidelijk zien staan. Zij versnelde haar stap. „Dag," zei zij bedeesd, maar hij, blij dat zij eindelijk kwam, trok haar terug in de duisternis en zoende haar. „Niet doen," hijgde zij. zich losrukkend, „dat wil ik niet." Hij lachte, pakte haar nog eens beet, stak toen haar arm door den zijnen en een oogenblik later liepen zij in de hel verlichtte Houtstraat. Juultje keek hem van ter zijde aan. Wat was hij mooi in zijn geruit colbertpak en zijn lichte demi. 34 En bovenal, wat stond het kaasbolletje kranig op zijn donkerrood haar, waarvan een vlok in een krul over zijn voorhoofd hing. En toen hij haar aankeek lachte alles in zijn gezicht, 't meest zijn flikkerende, groengrijze oogen, maar ook zijn wipneus lachte en zijn mond met de roode, dikke lippen en de sterke, witte tanden, 't Was één schater, één spot, dat laatste voelde zij even als iets pijnlijks, maar 't vervaagde dadelijk. Zij gingen nu de Houtstraat uit, over de Kalvermarkt het Spui op. „We gaan nog een beetje ergens zitten, zei Frans, „je hebt nu toch zeker gezeid dat je een uurtje later thuis komt." „Wel nee, vader zou me...." Ineens dacht zij weer aan 't geen zij hem zeggen moest. Ze vond het zoo moeielijk. Ze kon 't hem toch niet vragen. Als hij een vaste verkeering bedoelde, moest hij er zelf over beginnen. Maar toen bij zijn arm weer om haar middel sloeg en haar dicht tegen zich aandrukte, maakte zij zich los, en weerde hem af. „Waarom doe je dat nou Juul?" ,,'t Geeft geen pas," aarzelde zij. „Zoo op straat loopen te vrijen is niet netjes, ik ben een fatsoenlijk meisje." Hij lachte hel op. *5 „God bewaar me, ik heb er nooit aan getwijfeld. Wat wou je dan?" „Dat we niet zoo samen liepen as.... as.... een verliefd paar." „Nou nog mooier, zijn we dat dan niet? Ik ben dol op je, je bent de liefste meid die ik ooit gezien heb." En vleiend, zijn arm weer om haar heen en Zijn mond aan haar oor: „Ga nou maar es een heelen avond met me uit, tot een uur of elf, dan zal je es zien." Maar zij schudde 't hoofd. „Dat kan onmogelijk Frans, vader en moeder zouen 't niet willen." „Ze hoeven 't niet te weten, ik ken een boel meiden die zich niet an der ouwers storen en die doen wat ze willen." „Van dat slag ben ik niet." Haar toon klonk beleedigd, maar hij hield haar zoo stevig vast dat zij zich niet kon losmaken en zijn stem vleide weer: „Ik begrijp je met Juultje, ik dacht dat je me wel een leuke, aardige vent vond." „Dat doe ik ook, maar...»" „En ik vind jou o zoo'n lieve...." hij boog zich tot haar over en fluisterde. Zij werd vuurrood en gloeiend warm. „Heusch, 't kan niet. Ik kan zoo niet mét je 26 blijven gaan.... Als 't nou nog een vaste verkeering was." Haperend kwamen de laatste woorden er uit, maar hij, luchtig, onverschillig, den neus in den wind: „Waarom zou 't dat niet zijn?" Zij stond stil, sloeg de oogen, die ineens vol tranen stonden, tot hem op: „O Frans zou je dat willen?" „Wel ja, waarom niet? Als je dan zonder gezanik met me uit kan gaan," „Ja maar,... dan mot je mee na vader en moeder om alles te overleggen en...." „Nou vooruit," viel hij haar ongeduldig in de rede. „Is die vader van jou zoo'n isegrim? Ik ben niet bang voor em hoor. Ik heb ze wel meer omgepraat." Even voelde zij dat het vreugdegevoel van zoo even verkilde» „Je mot er zoo niet over praten," zei zij. „'t is een ernstige zaak." „Wat ernstig? Ik hoef der toch niet voor na de dominee?" „Nee, maar as je wilt dat ik wezenlijk je meisje word, dan mot je met me mee gaan naar m'n ouwers en hun vragen of ze 't goed vinden. Dan zal vader van alles willen weten, hoeveel je verdient en wat je vroeger gedaan hebt, alles zie je. En als er dan geen zwarigheden zijn en vader vindt 37 dat je genoeg hebt, kunnen we trouwen en dan zijn we voor ons heele leven bij mekaar." Frans lachte: „Ons heele leven, dat's lang. Maar 't is goed. As je nou maar met me meegaat, dan gaan we gezellig nog een uurtje ergens zitten." „Nee, ik heb gisterenavond alles verteld. Vader heeft gezeid, dat hij niks tegen een eerlijke verkeering heeft, maar as je dat niet wil, mag ik niet meer met je loopen, nooit meer, dus as je 't wezenlijk meent, dan gaan we nou na mijn huis." „Je bent een kopstuk as 't er op ankomt," pruttelde Verheijen, maar toen zij zich van hem afwendde trok hij haar weer dicht naar zich toe: „Vooruit met de geit," lachte hij. „Je bent zoo'n allemachtig, lieve meid, ik wil alles wat jij wil." Zij liepen in een donkere straat en hij zoende haar. Zij bood geen weerstand, blij dat het zoo makkelijk was gegaan, en toch met iets als een vage teleurstelling, omdat Frans 't zoo luchtig opnam. Maar dat was ondankbaar en in het gevoel van trots dat hij nu echt haar jongen was, ontgaf zij 't zich. In het kleine bovenkamertje zat Frans tegenover vader Mergel. Moeder had koffie geschonken en voor de extra gelegenheid koekjes gepresenteerd. Verheijen brak het zweet uit, 't was zoo warm in het vertrek, waar de zware, blauwe tabaksdamp 28 bleef hangen. Vader had alleen maar zijn boezeroen aan. Frans pufte, zijn demi had hij wel uit gedaan, maar in zijn hemdsmouwen durfde hij zich zoo dadelijk met te vertoonen en daar zat hij nu in een houding, waarmee zijn overmoedig tintelende oogen en zijn brutale wipneus danig in strijd waren, zich inwendig vroolijk makend over al het geleuter. God beware, wat kon die vent zaniken! Wat zijn vader geweest was? Frans wist 't ternauwernood, zijn ouders waren vroeg gestorven. lOp zijn tiende jaar was hij bij een Zuster van zijn moeder gekomen, had er meer slaag dan eten gehad, maar omdat hij nog al goed leerde op school had de meester er voor gezorgd dat hij een baantje kreeg als loopjongen op een notariskantoor. Zoo gauw hij kon was hij er bij tante uitgetrokken, van zijn familie moest hij wilna hebben, die zouen hem maar afzetten, als zij wisten dat hij nu vrij goed verdiende. Mergel sprak van sparen. Frans grinnikte. Tot nog toe had hij er niet veel aan gedaan. Ja, ja, hij begreep wel dat 't anders moest worden, nu hij overtrouwen dacht. „Juul heeft al een aardig sommetje op haar spaarboekje," zei juffrouw Mergel, „As jij nou ook iedere maand behoorlijk wat op zij legt, hoeft 't niet eens zoo lang te duren." 29 ,,'t Zal wel losloopen," meende Frans en hij knipoogde tegen Juul, die hem met een verheerlijkt gezicht zat aan te kijken. Sparen.... hij, 't denkbeeld alleen deed hem in zichzelf schateren. Hij kon waarachtig 't geen hij verdiende, wel gebruiken en als er eens een extraatje was, dat ook. Hij had 't noodig voor zijn kleeren en als je dan van je „natje en je droogje" hield en je ging af en toe uit met een leuke, lieve meid, nou dan schoot er niets over. Maar 't was. veel makkelijker om dien ouwen kwibus naar den mond te praten en op alles ja en amen te zeggen. Vader Mergel deed heel diepe halen aan zijn pijp en keek zijn aanstaanden schoonzoon strak aan .Maar de lichte oogen blikten overmoedig in de zijne. „Kan ik an de bank, waar je nou bent, na je infermeeren?" „Infermeeren? Wat bedoelt uwe?" vroeg Frans beleefd. „Ik mot toch weten wat en wie je bent, 't is alles nou heel mooi wat je hier zit op te snijen, maar of 't nou allemaal waar is...." Moeder Mergel stootte haar man aan en Juultje Zei heel verontwaardigd. „Foei vader, hoe kan je zoo wat zeggen?" Maar Frans nam een air aan van beleedigde onschuld. 30 „U kan infermeeren zooveel je wilt. U begrijpt toch wel, meneer Mergel, dat ik niet jaren lang zoo'n post van vertrouwen zou hebben, as der wat op me te zeggen viel." Er was wat van aan. Moeder Mergel knikte goedkeurend en Juultje lachte Frans toe met een wereld van liefde en overgave in de oogen* De oude wreef met de hand over zijn stoppelbaardje* „Nou 't is goed," bromde hij, maar blijf me met je meneer van me lijf, ik ben geen meneer, Mergel, kort en goed, verstaan?" „Prachtig!" vond Frans, opstaande, „dus is de zaak beklonken?" „Mijn een zorg." „Dan mag ik nou nog wel een uurtje met Juul uitgaan?" „Uitgaan? Waar na toe? Je zit hier toch goed?" „Ach vader," zei zijn vrouw goedig, „laat ze nou maar, kom, je bent ook jong geweest," „Nou voor mijn part," bromde de oude. „Maar je zorgt dat de meid precies om half elf binnen is. Anders is 't voor ééns." „Ik zal der voor zorgen. Goeien avond Mergel, dag juffrouw, tot ziens!" En hij haastte zich met Juul, die nog iets met moeder te bedistelen had, weg te gaan. 3i „Hoe is 't," vroeg juffrouw Mergel aan haar man, „ben je niet in je knollentuin?" Hij staarde in het vuur, de wenkbrauwen hoog opgetrokken en een ontevreden uitdrukking op zijn norsch gezicht, „Die jongen bevalt me niet." Zijn vrouw sloeg de handen in elkaar. „Hoe is 't in 's hemelsnaam mogelijk? Jij hebt toch ook altijd wat." Geen antwoord. „Wat heb jij nou weer an te merken?" „Ik weet 't niet." „Dat zou ik ook denken. Zoo'n nette jongen. Hij had nog al geen fijn pak an, en hij heeft goed z'n brood, dat mot je toch ook zeggen. En vooruitzichten.... Heel wat anders as Piet, die maar eeuwig op zijn twaalf gulden blijft zitten. Ik ben der dan danig mee in me schik, maar jij.... as je in een vat gesmolten boter ligt zeg je nog: Ik ben niet vet." Mergel luisterde niet naar zijn wederhelft. Hij bleef peinzend voor zich uit kijken, eindelijk stond hij op en hernam, alsof zij heelemaal niet gesproken had: „Ik ga toch eens na die Bank waar die werkt, hij heeft een paar draaioogen in zijn kop die me niet bevallen." 32 Juultje Mergel was vijf jaar jonger dan baar zuster Roos. Zij hadden 't nooit samen kunnen vinden. Er was tusschen hen een antipathie, waarvan zij zich niet eens bewust waren, die zich bij Roos uitte in bitse, kijfachtige uitvallen en het belachelijk maken van Juultje's eigenschappen; bij de jongste in een zekere angst en een heimelijk afkeuren van alles wat de oudste zei of deed. Als kinderen hadden zij steeds gekibbeld en gevochten. Juul kon niet op tegen den grooten mond van Roos en daar zij meestal geen schuld had werd zij door vader en moeder in 't gelijk gesteld. Toen zij ouder werden en het kinderachtig getreiter van zelf ophield, stuitte Roos op Juultje's aangeboren gevoel van eerlijkheid en haar afkeer van slenters en draaierijen. Het zusje weigerde beslist wanneer de andere haar wilde overhalen om haar te helpen in haar tallooze afspraken en vrijaadjes, waarvan vader niet weten mocht, en waar tegenover hij, als hij 'tmerkte, heel hardhandig optrad. Juul deed nooit mee wanneer de andere vader wat op de mouw wilde spellen en zij gaf Zich ook nooit moeite om haar zuster uit het net van leugens en konkelarijen, waarin deze zich maar al te vaak verstrikte, te bevrijden. Je kon nog eerder met moeder opschieten dan met die meid. Juultje's eenvoudige oprechtheid gold bij 33 Roos slechts voor schijnheilige aanstellerij en kwezelachtigheid. De oudste dochter wist ook wel dat haar ouders, vooral vader, en de heele familie, tante Jannetje in kluis, meer op hadden met Juul dan met haar. Maar dat liet haar koud; 't was haar om de jongens te doen en die keken niet naar 't zusje of, als ze 't al deden, scholden zij haar voor een magere spriet, waar letterlijk niets aan was, terwijl ze Roos een lekkere dikkerd vonden. Roos met haar vol weelderig figuur, haar roode wangen en mooi zwart kroeshaar, was dan ook in de oogen van de mannen en jongens waarmee zij verkeerde een allemachtig knappe meid, maar toen Juultje de ondankbare ontwikkelingsjaren achter den rug had, begon zij er heel anders uit te zien en werd zij wel geen schoonheid, maar toch een aardig, fijn meisje, waar niet alleen de werklui maar ook menig heer naar begon te kijken. Roos smaalde en snauwde als zij 't merkte. Haar smaak was 't niet en zij minachtte Juul ook omdat deze blijkbaar zoo weinig van de jongens moest hebben. Saaier meid bestond er met. Zijzelf was dadelijk of ze „angestoken" werd als ze maar een jongen zag, maar Juul hield zich op een afstand en bleef preutsch. Misschien had ze 't achter de mouwen, maar daar was toch geen enkel bewijs voor te vinden. Toen gebeurde het dat Roos, 3 34 die toch waarachtig wel wat beters had kunnen krijgen, zich verslingerde aan Piet Heils, een kleermaker. Een jolige jongen wel, en royaal als hij uit was, maar lui en niet eens zoo heel goed berekend voor zijn vak. Bovendien lustte hij wel een borrel ook. Vader Mergel moest er niets van hebben. Moeder wist 't wel, maar zij deed of zij 't niet merkte, konkelde een enkele maal wel eens, achter vader's rug om, met Roos mee. Zoo erg vond zij 't niet, wanneer de meid nou genieïgheid in die jongen had en geen ander wou, nou dan konden ze er immers toch niets tegen doen. Juultje bemoeide er zich niet mee, maar zij verklapte nooit iets tegen vader en soms, als de oude Mergel al te veel schold op Piet, nam zij zijn partij en verweet vader dat er toch niets op Heils te zeggen viel, hij verdiende wel niet veel maar dat kon mettertijd beter worden en Roos had nu eenmaal haar zinnen op hem gezet. Maar vader gaf niet toe, hij wilde van geen verkeering weten en er waren steeds kijfpartijen, omdat hij wel voelde dat Roos toch haar zin deed en de drie vrouwen, ook Juul, tegen hem waren. Zoo ging 't maanden achtereen totdat, zooals juffrouw Mergel 't uitdrukte, de kogel door de kerk was en de oudste dochter, op een avond dat zij met moeder alleen was, onder tranen vertelde 35 dat vader zijn toestemming niet langer weigeren kon en dat zij nu wel met Piet moest trouwen omdat zij zwanger was. Moeder ontstelde hevig, zij begon met haar dochter de huid vol te schelden. Nu zag zij in dat haar man gelijk had gehad om Roos den omgang met dien gemeenerik te verbieden, maar de meid werd heftig en verklaarde dat moeder Piet niet hoefde uit te schelden. Hij was een fatsoenlijke jongen, want hij liet haar niet zitten nu 't zoover was en wilde haar trouwen. Juffrouw Mergel smaalde, trouwen, op zijn twaalf gulden in de week en geen cent op de spaarbank, waar most 't in godsnaam vandaan kommen? De twist was tamelijk hoog gestegen, toen Juultje binnen kwam. Zij had al wel vermoed wat er gaande was, maar tusschen de zusters was er nog geen woord over gesproken. De jongste had gezwegen uit een gevoel van schaamte, van weerzin voor zoo iets verschrikkelijks en Roos hoopte nog altijd dat zij zich vergiste, totdat zij niet meer twijfelen kon. Maar toen Juul haar moeder zoo hoorde kijven en zij haar zuster, ondanks haar. hooge woorden toch heelemaal verslagen, bitter huilend aan tafel zag zitten, greep een machtig medelijden haar aan. Zij had nooit heel veel van Roos gehouden, maar nu ineens zag zij haar heel anders en had zij be- 3« hoefte om haar te troosten en te helpen. Z3j trachtte moeder te bedaren die dan ook al gauw een kopje koffie begon te zetten en zuchtend en schouderophalend beweerde dat je je kinderen tot je straf had. Enfin, haar dochter was de eerste niet die het overkwam en zij moesten berusten. Maar vader.... dat was het groote punt, zelfs Roos, die nu met een behuild gezicht, maar toch wel behagelijk haar koffie slurpte, sidderde als zij er aan dacht hoe hij te keer zou gaan. „Je mot 't em zelf maar zeggen," meende juffrouw Mergel. „Dank je, ik loop nog liever 't water in." „Nou, nou meid, *t water is koud." „Maar ik zeg 't niet, moeder. Ik durf niet. Ik ben bang dat ie me slaat." „Jawel, de kastanjes mot ik uit ft vuur halen. Maar der zal toch nog wel wat voor je opzitten, daar kan je op an." „Als zijn eerste drift nu maar bedaard is," zei Juultje, „vader is zoo kwaad niet." „Zeg jij 't em," opperde juffrouw Mergel.... het meisje werd vuurrood. „Nee moeder dat kan je niet vergen, hoe kan ik nou zoowat tegen vader zeggen?" „Nou, eet me maar niet op. Ik weet ook niet hoe ik 't an moet leggen." 37 't Liep tegen tien uur, vader, die naar een vergadering van werklui was, kon nu ieder oogenbHk thuis komen en Roos zei dat ze maar liever naar bed ging, zij durfde hem niet afwachten. Juul ging mee,ze vonden 't toch maar beter dat moeder alleen was, als zij vertelde hoe de zaken stonden. Rillend kropen de meisjes in de bedstee op het Zolderkamertje, maar van slapen was geen sprake. Zij zaten overeind, de dekens zoo hoog mogelijk opgetrokken en trachtten ieder woord, dat beneden gesproken werd, want vader was nu thuis gekomen, te verstaan. In 't eerst vernamen zij niets bijzonders, er werd wel gepraat maar zij konden de woorden niet onderscheiden totdat Roos haar zuster plotseling in den arm kneep en verschrikt stamelde: „God allemachtig, daar heb je 't." Zij hoorden duidelijk hoe Mergel's vuist met zooveel kracht op tafel neerdaverde dat de koffiekommen in scherven op den grond vielen. Zijn vloekende, scheldende stem overdonderde alle geluiden, moeder trachtte er wel tegen in te schreeuwen maar zij vermocht het niet. Roos sprong het bed uit. „Wat ga je doen?" vroeg Juul bevend. „De latafel voor de deur zetten, ik ben as de dood dat ie na boven komt/' 38 Inderdaad, in hun angst verbeeldden zij zich dat hij het steile trapje al kwam opstormen en zij haastten zich het meubelstuk voor de deur te slepen. Maar zoo erg werd 't niet, langzamerhand bedaarde het spektakel. Vader's stem klonk nog wel toornig en brommend, maar moeder scheen nu ook aan 't woord te kunnen komen en eindelijk werd 't stil. Moeder beroemde er zich op dat zij 't dan toch maar geweest was die het zaakje had opgeknapt, want al stond vader's gezicht nog zoo dreigend, al vloekte en al schold hij nog dikwijls, hij moest berusten. Roos en Piet zouden trouwen, 't Was armoe troef, maar zij moesten de gevolgen van hun stommiteit dan maar dragen. Er werd een kamer met een alkoof en een miniatuur keukentje met een klein plaatsje gehuurd en dat richtten zij zoo goed mogelijk in van de honderd gulden die vader Mergel gaf, Piet's ouders konden niets missen. Deze en gene van de familie kwam nog met een cadeautje aan en zoo werd de bruiloft gevierd. De oude Mergel bleef somber gestemd, maar zijn vrouw begon de zaken rooskleurig in te zien. Nu Roos trouwde was 't geval niet erg, 't gebeurde honderd maal in hun stand dat 't huwelijk een motje was, dat rekende niemand je later as een schande an, alleen as zoo'n meid 39 met der gebakken peeren bleef zitten, dat was verschrikkelijk. Breed zouden ze 't niet hebben, maar as Piet z'n best deed en Roos 't niet an prullen uitgaf, zou 't wel gaan. Zijzelf hadden ook niet veel meer toen zij begonnen en zij waren er best gekomen. Maar als zij bij haar man met een dergelijke redeneering aankwam werd zijn gezicht nog norscher en somberder: „Jij was een flinke meid," zei hij, „met een paar werkpooten an je lijf, Roos is een slons die van opschik houdt, ik zeg je, met die twee is 't niks gedaan." En hij had gelijk. Van de twaalf gulden die Piet verdiende, konden zij er niet komen. In den beginne ging Roos nog wel heele dagen uit werken, maar na een maand of drie was 't niet meer mogelijk en toen het kind geboren was werd 't een tobben zonder eind. Vader bemoeide zich met niets, hij had zijn toesteniming tot het huwelijk gegeven omdat het moest, want het denkbeeld dat zijn dochter een ongehuwde moeder zou zijn, leek ook hem verschrikkelijk. Maar hij had geen lust om zich uit te kleeden voor die meid, die 1x9 honderdmaal gewaarschuwd had, die naar geen goede en naar geen kwade woorden had willen luisteren en met open oogen in haar verderf was geloopen. Ze moesten maar zien hoe 40 zij er kwamen en zij hoefden bij hem met aan te kloppen. Toch, moeder had het onder groote geheimhouding aan Juultje verteld, gaf hij af en toe een rijksdaalder, al was 't dan ook met een vloek en een bedreiging. De vloek gold het echtpaar en de bedreiging moeder Mergel zelf, als zij ooit zou laten merken dat die hulp van hem kwam. Zij moest maar zeggen dat zij 't uitzuinigde op het huishouden. Of Roos 't begreep wist juftrouw Mergel niet. Dankbaar was zij er niet voor, zij klaagde steen en been en probeerde altijd haar moeder en zuster af te zetten in de meening dat zij 't best konden missen en dat het een groote onrechtvaardigheid was dat zij 't zooveel beter hadden dan zij. Mergel kwam nooit bij zijn getrouwde dochter. Hij nam ook niet veel notitie van zijn kleinkinderen, een jaar toch na de geboorte van No. z was er een tweede bijgekomen. Hij haalde de schouders op als zijn vrouw klaagde dat Roos er slecht en vervallen uitzag, dat zij van een frissche, knappe meid, waar de jongens graag naar keken, tot een vroeg verouderde, jonge vrouw was geworden, die Zich verslonsde, in huis altijd maar in een jak en rok rondliep, 't Kon hem niet schelen, 't Was of Roos niet meer voor hem bestond, wanneer zij Zondags avonds een enkelen keer met haar 4i man en kinderen bij haar ouders kwam zat hij norsch en stil in zijn hoek. Hij ergerde zich aan alles. In de eerste plaats aan Roos, die er in een vuile, verfomfaaide, maar toch nog hel gekleurde blouse, met haar geplakte en gekrulde zwarte haren, in zijn oogen niet fatsoenlijk uitzag; aan Piet, omdat hij zoo sullig en onbenullig, met zulke verwaterde oogen zat rond te kijken, blijkbaar erg bang was voor den grooten mond van zijn vrouw en alleen grinnikte als moeder met een glaasje van het een of ander op de proppen kwam; aan de kinderen, omdat zij schreeuwden en er vuil uitzagen. Neen, een genoegen waren die bezoeken niet en Roos eindigde maar met ze na te laten en slechts af en toe bij moeder te komen als zij wist dat de oude uit was, en vooral als zij dacht dat er wat te halen viel. Maar sedert de oudste dochter niet meer in huis woonde, was 't wel gezelliger geworden. Vader vloekte en raasde veel minder; er was ook geen aanleiding voor, want Juul.... nu dat was een meid naar zijn hart, die hield de jongens op een afstand, was degelijk, arbeidzaam en zuinig. Eigenlijk was vader Mergel dol op zijn jongste, al wilde hij 't niet bekennen, al uitte hij soms een ruw woord, waar hij iets liefs had willen zeggen, al gaf hij haar, alleen met wederzijdsche verjaar- 43 dagen of op oudejaarsavond een zoen. Alle vertoon van teederheid was vreemd aan zijn natuur, bij haatte geteem en plakkerig gewauwel; met dien laatsten term betitelde hij alles wat maar eenigszins naar gevoel of sentimentaliteit zweemde maar Juul was zijn trots, zijn geheime hoop voor de toekomst. Roos had hem naar beneden gehaald, Juul zou hem verheffen, zijn troost, zijn steun worden op zijn ouden dag. Evenmin als zijn vrouw had hij eenig besef van de eigenlijke geaardheid van zijn kind. Daarmee braken vader en moeder Mergel zich ook het hoofd niet. Zij gingen geheel op het uiterlijk af. Omdat Juul er fijntjes uitzag, zich netjes, zonder opschik kleedde, niet uitgelaten jolig of luidruchtig was als Roos en heelemaal geen behagen schepte in den ruwen, botten omgang en de alles behalve fijne aardigheden en zinspelingen van de jongens, waarmee zij in aanraking kwam, meenden de oude lui dat zij van vrijen niets weten wilde. Zij was nu twee en twintig en had nog geen enkel avontuur gehad, al werd ze wel eens nageloopen. Juffrouw Mergel beweerde lachend dat Juul, al zag zeer ook aardig uit, niks voor de mannen had, en de oude was niet alleen verzoend met het denkbeeld dat zijn jongste niet trouwen zou, maar hij verheugde er zich in. Dus 43 was het voor moeder een groote verwondering en voor vader een teleurstelling toen het bleek dat zij zich vergist hadden en Juul niet alleen met een vrijer voor den dag kwam, maar ook toonde zeer ontvankelijk voor de liefde te zijn. Moeder Mergel vond alles mooi en goed. Frans, met zijn leuke snuit en zijn spottende oogen, die hij nooit neersloeg en die altijd lachten, had haar stormenderhand veroverd. Zij voor zich, kon zich best begrijpen dat Juul dol was op dien jongen. In kleeding en manieren was hij heel wat anders dan die plompe pummels, waarmee Roos altijd voorden dag was gekomen. Hij leek net een heer in zijn geruit f antasiepak, zijn mooie, zelf geknoopte das en zijn lichte demi. Zeker, hij was niet vies van een grapje, maar als hij je aankeek en lachte mét heel zijn wit en rood gezicht kon hij de ergste dingen zeggen zonder dat het erg leek. Zelfs tante Jannetje, het orakel van de familie, had zich laten inpalmen. Toen zij Frans voor het eerst zag kneep zij de kleine, zwarte oogjes dicht, de mondhoeken gingen naar omlaag. Zij schudde 't hoofd, was 't met vader eens, de jongen had een lichtzinnig uiterlijk, die rooie lok op zijn voorhoofd beviel haar niet en zijn manier van spreken vond zij ook niet gepast. Frans lachte toen Juul, die 't van moeder hoorde, hem tante's oordeel meedeelde. 44 Eerst was hij van plan om te zeggen dat hij er maling aan had, maar toen zijn meisje hem vertelde dat tante toch wezenlijk heel goedig was en zij allemaal veel van haar hielden, dat zij Roos dikwijls iets gaf, werd hij van een andere meening. Hij stemde er in toe om een bezoek bij Jannetje te brengen en binnen een half uur wist hij het oude mensch zoo in haar zwak te tasten, met zoo'n ootmoedig gezicht en zoo'n gedempt licht in zijn spotoogen naar haar te luisteren en te beamen wat zij verkondigde, dat zij als behekst was en later aan vader en moeder Mergel zei hoe verkeerd een mensch toch altijd deed om op den eersten indruk af te gaan. Daar hadt je nu Frans, zij had, tot haar eigen schande moest zij 't bekennen, gedacht dat hij niet veel meer was dan een slampamper, maar nu wist zij dat hij een degelijk jong mensch was en zij kon neef en nicht geluk wenschen en Juultje ook, de meid had een goeie, verstandige keus gedaan. Moeder glunderde en keek haar man triomfeerend aan, maar vader bromde iets in zijn stoppelbaardje van ouwe malloten die zich door een jongen kerel lieten voor den gek houden. Hij bleef in zichzelf wrokken, al hield hij zich in omdat hij toe moest geven dat er op Frans niets te zeggen viel, en ook de informaties, die hij genomen had, 45 gunstig waren geweest. Het tweede bezoek dat het jonge paar bracht, zou bij Heils wezen. Toen Roos van moeder gehoord had hoe de zaken stonden en juffrouw Mergel, blij zich eens te kunnen laten gaan, hoog had opgegeven van Verheijen, vertelde hoe keurig hij in de kleeren zat, hoe goed hij 't had en hoe fijn zijn manieren waren, waarachtig net een heer, dacht Roos te stikken van jalouzie en, onmachtig om zich in te te houden, begon ze op Juul af te geven. Zoo'n spook, dat altijd zoo groozig had gedaan en der neus optrok voor iedereen. Nou, zij, Roos, gunde der der meneer. Bij haar hoefden ze niet te kommen, bij haar was 't niet fijn genoeg. Vader liet haar toch ook maar stikken. Nou, maling had ze der an, maling an de heele troep. Ze konden voor haar part in hun vet gaar smoren. En zij eindigde met een hevige huilbui, klaagde dat ze arm was, dat de kinderen niks warms an hun lijf hadden en zijzelf met de vodden liep. Wat was die vent van haar dan ook voor een schlemiel! De stommerik had laatst bijna gedaan gekregen bij zijn baas, omdat hij alles verkeerd deed. Hij zou nooit vooruit kommen en toch, waarachtig, pakte hij nog af en toe een borrel voor zichzelf en onthield haar de centen voor haar bloeden van kinderen. Moeder Mergel, aan dat alles al lang ge- 46 woon, blij dat Juul en vader 't relaas niet hoorden, bracht Roos tot bedaren, 't Duurde dan ook niet lang of het onderhoud, dat zoo heftig begonnen was, werd heel- gemoedelijk. Natuurlijk Zouden Juul en haar vrijer een avondje bij hun zuster komen, maar moeder wist wel dat 't er bij Roos niet an zat. As ze een glaasje brandewijn gaf en, as 't lijen kon, een koekie, was 't meer as netjes en fatsoenlijk en Roos fleurde heelemaal op toen moeder haar bij 't weg gaan een paar gulden in de hand stopte. Zoo stapten Juultje en Frans dan op een avond naar de familie Heils. Frans had er heelemaal geen puf in gehad. Al dat gezanik begon hem danig de keel uit te hangen. Wat kon hem de heele familie schelen? Tante Jannetje, nu ja, dat had hij gedaan voor de mop, maar zoo'n vrijerij met den nasleep van vader en moeder, tantes en zusters was niets voor hem. Enfin, hij zat in 't schuitje en moest meevaren. En hij wilde ook wel, op Juul was hij verliefd, heel erg verliefd, juist omdat ze een beetje preutsch, heel iets anders was dan de winkel- en dienstmeisjes, waar hij tot nog toe mee verkeerd had. Hij begreep wel dat hij haar op een andere manier niet kon krijgen, daarom speelde hij comedie en deed alsof hij zich zoet schikte in al de eischen, die men hem, als aangenomen 47 vrijer, oplegde. Op een kouden Novemberavond liep hij nu. dicht tegen zijn meisje gedrongen, door de duistere straten en stegen naar de woning van Heils, ergens in den omtrek van het station Hollandsche spoor. Af en toe, in een heel donker hoekje stonden zij stil en dan zoende hij haar heftig en gulzig. Juultje verzette zich niet, eigenlijk vond zij 't wel heerlijk, al schaamde zij zich en moest zij bekennen dat het niet netjes was. Maar als zij met zoo iets bij Frans aankwam lachte hij spottend en drukte haar nog dichter tegen zich aan. „Ben je gek Juul, waar mot ik je zoenen as ik 't niet op straat doe? Bij jou thuis is 't waarachtig Zoo'n lolletje niet. Je vader en moeder zitten er altijd bij." „Wat wou je dan?" „Dat je 's een heele avond met me uitging, an zoo'n uurtje hebben we niks; dan gaan we ergens na toe waar we vrij zijn en dan zal je es zien wat een plezier we hebben." Juul schrikte, ofschoon zij hem maar half begreep. Zij kwamen een paar helder verlichte winkels voorbij en zij liet hem los. Toen zij hem aankeek zag hij er zoo onschuldig en goedmoedig uit, lachte hij haar zoo vroolijk toe met al zijn witte tanden en zijn lichtende oogen dat zij zich- 48 zelf beschuldigde een oogenblik iets leelijks van hem gedacht te hebben. „De wil wat lekkers voor de kinderen meebrengen/' zei zij, naar de uitstalling bij een koekenbakker kijkend. „Een goed idee," vond Frans en ofschoon Juultje hem tegen wilde houden en beweerde dat zij 't zoo niet bedoeld had, kocht en betaalde hij de chocolade voor de kleuters en nog een grooten zak taartjes. „Dat's veel te veel," zei Juul, „ik bedoelde maar een aardigheidje." „Ach kom, ze eten zich daar ook niet alle dagen zat an lekkers, 't Is ze gegund." Een warm, heerlijk gevoel doorstroomde haar. Wat had hij toch een goed hart en, weer in 't donker, leunde zij dichter tegen hem aan en stak hem uit zichzelf de lippen toe. Juultje hoopte datRoos eenige toebereidselen had gemaakt om hen te ontvangen. Wanneer de kamer wat aan kant was, de gordijnen van de alkoof gesloten, en de kleeren van de kinderen niet overal rondslingerden zag je bij avond niet dat het er alles zoo armoedig uitzag. Zij zou nog wel kans gezien hebben om het geheel wat op te knappen, maar toen zij de donkere trap waren opgestommeld, het portaal, waar,achter alle deuren 49 kindergedrein en twistende stemmen zich deden hooren, overgingen en op hun kloppen een schor geluid „jawel" riep, beving haar dadelijk een gevoel van teleurstelling. Roos. de haren slordig opgemaakt, haar jak open, zat met het kleinste kind op haar schoot. Op de bruin geverfde tafel, zonder kleedje, stonden wel een koffiekan en een paar kommen, maar geen spoor van een gezellig geschikt serviesje. Het oudste kind, zat overeind in zijn bedje in een hoek van de kamer, het had de groezelige, gescheurde wollen deken van zich afgeworpen. Hij keek de binnenkomenden met open mond aan, zijn korte, vuile vingers krauwden ijverig in zijn dicht, zwart kroeshaar. In het vertrek hing een weêe, vieze lucht en rondom de kleine potkachel, stond een verveloos houten rek waarop luiers, een paar boezeroenen en allerlei waschgoed te drogen hing. Vlak bij het wasemende goed had Piet zijn rieten leunstoel geschoven, hij was in zijn borstrok en rookte een pijp. De spiegel, die in een ovaal zwarte lijst boven den schoorsteen hing, was gebarsten, het penduletje van biscuit stond stil, en tusschen de steenen en houten prullen, waarmee de latafel en schoorsteenmantel versierd waren, bevonden zich allerlei voorwerpen die er niet hoorden, zooals een vuil melkglas, een kin- 4 50 derschoen, een kam van Roos met een dot haar er in, een zeepbak enz.' Het kostte Juultje moeite om haar zuster en zwager vriendelijk goedenavond te zeggen. Zij schaamde zich verschrikkelijk voor Frans, op wiens spottend gezicht zij een uitdrukking van diepe minachting voor dien boel meende te lezen. Zij hadden toch geweten dat zij zouden komen, en wezenlijk wel eenige toebereidselen, hoe eenvoudig dan ook, kunnen maken, Juultje voelde een ontvangst, zooals haar nu ten deel viel, als een persoonlijke beleediging. Roos had ook wel plan gehad den boel wat aan kant te maken, maar dien middag was de huisbaas gekomen om het achterstallige van de huur, dat er niet was, te innen. Hij had,gedreigd ze er uit te zetten als ze binnen veertien dagen niet betaalden. Piet had een gulden van zijn weekgeld willen achterhouden, zij hadden getwist en elkaar uitgescholden en de lust om haar zuster met haar vrijer behoorlijk te ontvangen was er bij ingeschoten, 't Kon haar niet schelen. Lui en onverschillig voor hetgeen ze er van zouden zeggen, stond zij bij hun binnenkomen op en legde het kind in de alkoof. Maar toen Juultje, in haar keurigen mantel en aardig hoedje met blauwe strikken zich in het lamplicht vertoonde, toen zij zag wat een mooie 5i winterjas Frans aan had en hoe spottend afkeurend zijn oogen rondkeken, verdreef een heftige gewaarwording van jalouzie haar onverschilligheid en worstelde zij een oogenblik met de begeerte om ze uit te schelden, dadelijk te kijven en te twisten en ze te zeggen dat ze wel weer uit konden rukken. Ze hield zich echter in, ook al omdat zij zag dat Frans twee groote zakken in de hand hield en de berekening dat zij lekkers hadden meegebracht bliksemsnel door haar hersens flitste. Piet heette de bezoekers op zijn manier hartelijk welkom en had dadelijk een schuine mop tegen Frans, die Juultje het bloed naar de wangen joeg en waarover Roos grinnikte terwijl zij haar man toeriep dat hij zijn vuiligheden voor zich kon houden. „Doe je je goed niet af?" vroeg zij aan haar zuster. „We blijven niet lang/' zei Frans, maar zijn meisje kreeg het benauwd in het bedompte vertrek en zij moest haar mantel uitdoen. Roos schonk koffie. Frans kwam met zijn lekkers voor den dag en dat gaf eenige verademing. De kleine jongen begon, bij het zien van de chocolade, te kraaien. Hij kreeg een stuk in iedere hand, besmeerde in een paar minuten zijn heele gezicht en zijn bed. Frans die dat moppig vond. 53 moedigde hem aan, door hem nog een stuk in zijn mond te duwen, maar hij was zoet en Roos lette er niet op dat hij zich zoo toemaakte. Het genot van de taartjes had haar wel ietwat verzacht. Zij maakte haar jak dicht en betreurde het dat zij geen druppel in huis had om op de gezondheid van het jonge paar te drinken. Juultje meende dat dit ook niet noodig was maar Piet, wiens doffe oogen begonnen te glinsteren, zei dat hij best even om den hoek wat kon gaan halen, waarop Frans lachend een gulden op tafel wierp. Roos, hoe wel niet onverschillig voor het vooruitzicht van een likeurtje of een glaasje brandewijn met suiker voelde de jalousie weer overal prikken en als met duizend naaldjes steken. Zij deed beleedigd, dat hoefde niet, ze kon 't nog wel betalen as ze visite kreeg. Al zat 't er nou nog zoo bij de anderen an ze mosten niet denken dat zij klap wou loopen. Juul zei zacht dat 't toch aardig van Frans was, waarop Roos nog een beetje giftiger werd en 't zou misschien op een twist zijn uitgedraaid wanneer Piet zich niet meester van den gulden had gemaakt en de deur was uitgewipt. Roos stond op om een viertal glaasjes bij elkaar te scharrelen en men vergastte zich op een kelkje rood met suiker. Verheijen stond er op dat kleine Pietje, die natuurlijk steeds wakker bleef, ook eens zou 53 proeven, waartegen Juultje protesteerde, maar vvpr, onder goedkeuring der ouders en schaterlachen van Frans, toch gebeurde. Roos ontdooide eenigszins. Zij begon haar gewone jeremiade en beklaagde zich dat vader, die 't toch goed kon doen, zóó op zijn duiten bleef zitten, 't Was een schandaal, hij hield meer van zijn centen dan van zijn eigen vleesch en bloed. Juultje verdedigde vader en er dreigde alweer ruzie. Roos smaalde. Natuurlijk Juul en vader dat waren vier handen op een buik en.... onder den invloed van den drank, begon zij zichzelf tegen te spreken en te bluffen. Ze had 't geld van dien ouwen vrek niet noodig, ze kon er goddank zelf wel komen en.... as 't most zou ze wel uit schoonmaken gaan. Juultje was dankbaar toen zij eindelijk weer op straat stond. Frans, ook opgelucht, floot een deuntje. Hij had het warm gekregen in die benauwde kamer. Hij deed zijn jas open, zette zelfs even zijn pet af en liet de wind door zijn rood krulhaar spelen. „Wat ben je stil meid." Het meisje kampte met opkomende tranen. „Ik schaamde me zoo," hikte zij, nauwelijks verstaanbaar, „ik vind het zoo naar voor jou, wat mot je wel denken?" 54 „Wel niks niemendal. Mijn een zorg." „Roos is wel heel anders as vader en moeder en ik. maar vroeger was ze toch ook niet zóó." „Vroeger was ze misschien wel een lollige meid en niet leelijk ook. Dat komt alles van dat verdomde getrouw." Juul keek verschrikt naar hem op. Zij liepen in een helder verlichte winkelstraat. Even meende zij een rimpel te zien op zijn glad, zorgeloos voorhoofd en haar arm iets vaster in den zijnen drukkend, zei zij met overtuiging en innigheid: „Maar zóó zal 't bij ons nooit zijn, vent. Vergelijk jezelf nou eens bij Piet, ach, zoo heel kwaad is ie niet, maar een sukkel, die nooit vooruit komt en niet knap is in z'n vak. En jij, zoo'n pientere jongen, jij wordt nog een heele meneer bij de Bank. En nog, al had ik niet meer as Roos, dan zou ik toch in zoo'n rommel niet kunnen leven. Je zal es zien hoe knus en gezellig ik 't voor je maak. Roos en Piet dat is niks gedaan. Maar wij samen, o Frans, as we maar eerst getrouwd zijn, dan komt de heerlijke tijd. Ik verlang er zoo na." Zij trachtte hem aan te zien, maar hij had zijn gezicht afgewend en keek naar een paar meisjes die gearmd voorbij gingen. Zijn oogen schoten vonken, zijn brutale wipneus, zijn schitterend 55 witte tanden alles lachte in zijn vroolijk gezicht. Had hij naar haar geluisterd? Juultje wist het niet. Hij keek haar nu aan en zij fluisterde, zachter nog dan zoo even: „Zal jij 't ook niet zalig vinden as we getrouwd zijn?" „Wis en waarachtig meid, ik wou dat ik je van avond al had." En al prangde hij haar zoo stijf dat hij haar den adem bijna benam, al keken zijn oogen zoo brutaal verlangend dat zij de haren neersloeg, zij voelde iets verstikkends. 't Was of het mooie toekomstbeeld, waarin zij zich verdiept had, vervluchtigde. De wintermaanden gingen eentonig voorbij; Juultje had in stilte gehoopt dat Frans tegen 't voorjaar trouwplannen had, maar hij zei er niets van en het meisje verbeet haar teleurstelling en verdedigde hem tegen moeder, wanneer die er op zinspeelde. Trouwen, dat ging maar zoo makkelijk niet. Al verdiende Frans nu redelijk goed, er kwam heel wat kijken als je in een net boeltje wilde zitten. Het sommetje, dat op de spaarbank stond was nog niet groot genoeg. Juffrouw Mergel liet zich bepraten en vond er dan ook eigenlijk niets vreemds in. Ze hadden nog maar zoo kort 56 verkeering en haast hoefden ze goddank niet te maken. Vader Mergel, die nog altijd niets met zijn aanstaanden schoonzoon ophad, verklaarde tot Juultje's voldoening en geruststelling dat de jongen gelijk had. 't Was beter om met over één nacht ijs te gaan, ze waren allebei nog jong genoeg. De waarheid was dat de oude Frans niet vertrouwde, al kon hij met redelijkheid geen aanmerking op hem maken. Hij-hield nu eenmaal mets van hem en voelde zich al kribbig worden als Verheijen binnen kwam, den neus in den wind en met die overmoedige uitdrukking, van met iedereen en met alles den draak te steken, in de oogen. Uit zichzelf sprak Frans nooit over een huwelijk. Wanneer Juultje er schuchter en verlegen over begon, beaamde hij en stemde in alles toe maar op een afwezige manier, die haar maar half voldeed. Toch hoefde hij haar maar aan te kijken om al haar vage gewaarwordingen van angst en wantrouwen op de vlucht te jagen. Als hij haar zoende, en daar eindigde het altijd mee, was zij gelukkig en tevreden. Hij verzon nu af en toe een uitvlucht en kwam 's avonds niet bij zijn meisje. Het verveelde hem om daar te zitten met vader en moeder. Dikwijls was 't weer te slecht om te gaan loopen, en wat had je er dan nog aan? Juul moest altijd op tijd 57 thuis zijn en waar hij eigenlijk met haar heen wilde, kreeg hij haar toch niet. Hij vertelde haar dat hij 's avonds te werken had voor zijn patroon. Juul, in de wolken over zijn ijver, werd onzacht wakker geschud toen vader beweerde dat hij haar beloog. Aan een bank werd 's avonds niet gewerkt, dat was draaierij, de jongen hield haar voor den gek. Juultje weersprak, verdedigde Frans, maar heel diep in haar, zoo diep verborgen dat zij er zichzelf nauwelijks van bewust was, voelde zij altijd angst, angst om den hellen overmoed die uit zijn oogen lichtte, en nu vader haar die stille vrees zoo ruw voor oogen hield, werd het een stekende pijn. Maar zij verzette zich met alle macht, zij wilde gelooven in haar jongen, voor het eerst van haar leven stoof zij op, werd zij brutaal. Dien zelfden avond, toen Frans haar kwam halen vertelde zij hem, met tranen in de oogen, wat vader gezegd had. Zij vreesde dat hij er zich met zijn gewone onverschilligheid van af zou maken, maar hij toonde zich diep verontwaardigd. Wat verbeeldde die ouwe lammeling zich? As ze hem niet gelooven wilden dan konden ze gaan informeeren bij zijn chef en anders naar zijn kosthuis gaan, vragen aan de juffrouw of hij niet twee, drie avonden in de week s'avonds zat te pennen. 58 Aan een Bank 's avonds niet werken, wat wist zoo'n stommeling als de oude Mergel daarvan? Alsof er geen schrijfwerk te doen viel. Maar hij had er nu genoeg van, als de ouwe lui dat van hem dachten, dan kwam hij heelemaal niet meer, dan konden ze voor zijn part stikken. Hij zou Juul komen halen van den winkel, maar bij haar aan huis zette hij geen voet meer. Zij trachtte hem te bedaren; aan den eenen kant had zij spijt dat zij hem vader's leelijke woorden had overgebracht maar aan den anderen veelde zi) zich verruimd door de schitterende manier, waarop hij zich in haar oogen rechtvaardigde. Moeder was 't dadelijk heelemaal met haar eens. Vader bromde en vloekte wat binnensmonds, maar hij wilde er zich niet verder over uitlaten. Hij en Juul boudeerden elkaar gedurende een week. Toen kon zij 't niet langer uithouden en deed weer gewoon. Op een dag bracht zij hem een pond tabak mee en stilzwijgend was de vrede gesloten. Na een veertien dagen verscheen Frans, op haar aanhoudend smeeken, ook weer. Hij vond 't maar 't gemakkelijkst net te doen alsof er niets gebeurd was. Wat kon 't hem ook eigenlijk schelen? En dus zat hij weer bij hen, maakte moeder Mergel het hof en deed haar schateren om zijn grappen, zoodat zij meer dan eens verklaarde, terwijl de tranen haar 59 langs de wangen liepen, niet te begrijpen waar de jongen het vandaan haalde. Juultje luisterde met een verrukt gezichtje toe.^ Vader bleef barsch voor zich uitkijken, stopte pijp na pijp en hulde zich in de blauwe rookwolken. Juul voelde hem als een belemmering van hun vreugde, maar Frans scheen er zich niet aan te storen en juffrouwMergel Zei dat zij er zich maar niets van aan moesten trekken. „Die man was nou eenmaal zooas die was, 'n kopstuk, 'n bullebak". Ze had al zooveel met hem te stellen gehad, der wat aan veranderen konden zij nou toch niet meer. Een week of zes later verzocht Frans aan zijn meisje of zij hem geen tien gulden kon leenen. Onthutst keek zij hem aan en vroeg waar hij 't voor noodig had. Hij dischte haar een verhaal op. 't Liep tegen 't eind van de maand en hij moest een paar schoenen en een paar boorden hebben. Den laatsten keer had hij eigenlijk te veel naar de spaarbank gebracht. Hij kon 't er nu wel weer afhalen maar dat was jammer voor de rente. Wanneer zij hem helpen kon kreeg zij 't geld over een dag of acht terug. Juultje tevreden, omdat zij nu hoorde dat hij toch wel degelijk een spaarbankboekje had, gaf hem een tientje. Met een onverschillig gezicht stak hij 't in zijn zak. Maar toen de maand om was, sprak hij niet van terug geven. Het meisje 6o kon 't niet over zich verkrijgen er om te vragen. Zij wachtte nog maar liever wat, eindelijk, toen ook die maand alweer haast verstreken was, waagde zij het er hem schuchter aan te herinneren. Hij deed verschrikt. „Wat, heb ik je dat niet terug gegeven? Weet je 't zeker? Dan heb ik 't vergeten. Hoe kon ik zoo stom zijn? Nou, morgen breng ik 't mee, hoor." Maar morgen en de daarop volgende keer en dat zij samen waren, dacht hij er niet over om 't geleende terug te betalen. En Juultje zweeg, zij wilde er niet weer om vragen, zoo erg leek 't ook niet, zij waren toch samen en wat van haar was, was van hem, zir wilde er maar niet meer aan denken. De lente kwam vroeg dat jaar en in Mei was 't al volop zomer. Ze gingen nu s'avonds wandelen, bleven tot over tienen buiten. Juul waagde er een standje van vader aan. Hij wilde altijd weten waar zij geweest waren en als het meisje verlegen werd en er toe kwam om de halve waarheid te zeggen, want ze wist wel dat hij het wandelen en zitten in de donkere laantjes van de Scheveningsche boschjes afkeurde, waarschuwde hij haar botweg, met grove woorden. Moeder suste en Juul was verontwaardigd. Op haar viel niets te zeggen en op Frans ook niet, wat dacht vader 6i wel? Een paar maal vertelde Verheijen dat hij voor zijn chef naar Rotterdam moest, 't Ging alles prachtig aan de Bank. zij stelden hoe langer hoe meer vertrouwen in hem. Maar terwijl zij luisterde naar die verhalen en zich trachtte te verheugen over de mooie vooruitzichten, waarvan hij hoog op gaf, kwam soms vaag en treiterend het besef over haar dat hij loog. Hij hoefde haar maar aan te kijken met zijn groengrijze oogen, hij hoefde den arm maar om haar heen te slaan en haar toe te fluisteren dat hij dol op haar was, om dien twijfel te verbannen, maar als ze alleen was voelde ze diep in zich de angst, 't Huis sprak zij niet over dat gaan van Frans naar Rotterdam, zij vreesde moeder's vragen om alles te willen weten; sterker vreesde zij de ongeloovige uitdrukking in vader's oogen en zijn smadelijk schouderophalen. Dus verzon zij maar iets als Frans soms in twee, drie dagen niet kwam, altijd nog was zij waarheidlievend en kostte het haar moeite om haar ouders voor te liegen, maar zij wiegde zich. in slaap. Wat beteekende een leugentje om bestwil? Met vader viel toch nooit te praten, beter om de ruzie maar te voorkomen. 't Was Zaterdagavond. De meisjes kregen dan meestal vroeg gedaan behalve zij, die de week had om alles op te ruimen op het atelier. Juul, 62 op wie die taak ditmaal rustte haastte zich. zij verlangde weg te komen, 't was zalig weer. en Frans, die haar dien morgen had opgewacht, was met haar overeen gekomen dat zij naar buiten zouden gaan, naar 't Molentje of naar Scheveningen. O, wat verheugde zij zich op den heerlijken, langen Juniavond. Ongeduldig keek zij naar dikke Anna Bos, die nog bezig was. „Zeg, ben je nog niet klaar?" „Nee, ik kan niet heksen.... dadelijk." „Laat me dan je spullen vast in de doos doen." „Heb je zoo'n haast?" „Ja/ Verheijen, wacht op me." Met een besliste beweging deed Anna haar laatsten steek en beet den draad af. Toen keek ze Juul strak aan en zei: „Wil ik je eens wat zeggen? Die jongen van jou, die deugt niet." 't Was al meer gebeurd dat de meisjes vaag er op gezinspeeld hadden dat die Frans Verheijen nou ja.... je hoefde maar een vinger naar hem uit te steken. Juul had altijd gedaan alsof ze 't niet begreep, bang om den angst, dien zij zich niet kon ontveinzen, bevestigd te zien. Zij had haar vrijer verteld dat ze op het atelier wel eens op hem afgaven en hij had op zijn meest overmoedige manier gelachen en geantwoord: 63 „Wel, ben jij zoo stom? Begrijp je niet dat die meiden barsten van jalouzie omdat ik niet na ze kijk. Van geen een mot ik wat hebben en dat kennen ze niet velen." Toen had Juultje geloofd en op iedere zinspeling een hooghartig zwijgen bewaard, maar nu Anna Bos, die zich nooit aan de praatjes stoorde, met zulk een rechtstreeksche beschuldiging voor den dag kwam, schrok zij. Zij wilde niet schrikken en bevend, maar verontwaardigd, het hoofd in den nek, vroeg zij: „Wat weet jij dan van em?" „Dat ie met andere meiden loopt." „Je liegt 't," stamelde Juul. „Zoo, lieg ik? Nou, mijn een zorg as je niet gewaarschuwd wil zijn. As ik je nou zeg, dat ik 't met mijn eigen oogen gezien heb?" „Wat heb jij dan gezien?" „Wel, eergisteren avond ben ik em tegengekommen op 't Bezuidenhout. Hij had een meid an z'n arm. Veel zaaks leek 't niet. 'n Hoed met witte veeren en een rose jurk. Ik ging rakelings langs em, maar hij had 't zoo druk, hij zag me niet." Juultje was doodsbleek geworden. Ze kon een paar seconden niet spreken, toen ontwrong 't zich aan haar bevende lippen: 64 ,,'t Is niet waar Anna, onmogelijk. Je zal een ander voor Frans hebben angezien." De dikke Anna Bos lachte luid. „Ben je nou heelemaal gek? Nee hoor, in dat snuit van die jongen van jou vergis je je niet. Zoo loopt er geen tweede." Er volgde geen antwoord. Juultje leunde tegen de tafel. Zij spande alle krachten in om zich goed te houden, maar twee groote tranen liepen haar langs de wangen. „Kom meid," zei Anna meewarig. „Trek 't je niet an hoor. Je bent veel te goed voor zoo'n draailap. Geef em de bons. Der bennen meer jongens op de wereld." Maar Juultje snikte en weerde de hand af die haar met een lief koozende beweging tot zich wilde trekken. „Ik.... ik geloof 't toch niet," hijgde zij. „Jullie kennen 't niet velen, je bent jaloersch en daarom zeg je maar wat." Anna haalde de schouders op. ,,'t Is nog al 'n perceel om jaloersch op te zijn," zei zij minachtend. „Maar as jij met je open oogen in je verderf wilt loopen, mot je 't zelf weten. Ik zal me der geen spier van antrekken." Nijdig prikte zij de speld in haar hoed en verliet 't atelier. 65 Juul toefde nog even. Met geweld bedwong zij haar snikken, toen zette zij de laatste doos op haar plaats en langzaam, aarzelend, heel de blijde haast en verwachting van zoo even, verdwenen, ging zij de poort door. Zij zag hem staan aan 't eind van 't steegje, den hoed een beetje scheef op het dikke, roode haar, den neus in den wind, jolig, overmoedig en brutaal als altijd. Hij liep haar te gemoet. „Wat blijf je lang weg Juul, ik dacht dat je nooit kwam." Zij antwoordde niet. Hij keek in haar behuild gezicht. „Wat heb je, meid, waarom grien je?" Zij schudde 't hoofd en slikte haar tranen in. ,,'t Is niks," stamelde zij met moeite, „straks zal ik je wel vertellen." „Wat mot dat nou weer beteekenen?" vroeg hij een beetje ongeduldig. Maar zij had zich hersteld. „Niet op straat, in die drukte Frans. Ik kan 't je nou niet zeggen, straks as we alleen zijn." ,,'t Zal wat zijn as 't voor de heer en komt. Waar gaan we na toe?" „Waar je wilt." „Nou, naar Scheveningen dan maar. 't Is lekker weer." 5 i 66 Op het Plein stapten zij in den tram. Juul zat stil in haar hoekje. Frans keek haar van ter zijde aan, toen werd zijn aandacht afgeleid door een meisje tegenover hem, dat hij met zijn lachende oogen brutaal begon aan te kijken. Juultje lette er niet op. Bij Rauch verlieten zij den tram en daalden dadelijk naar beneden, 't Was een goddelijke avond. Een zacht windje rimpelde slechts even de golven. De zon was ondergegaan en de kleurige wolken hadden zich opgelost in een mengeling van lichtblauw, lila en opaal. Heel hoog, in de verte flonkerde reeds de avondster. Aan 't strand was 't betrekkelijk stil. „En wat is der nou?" vroeg Frans, want Juul liep stilzwijgend, met gebogen hoofd, naast hem. Toen, aarzelend, angstig naar hem opziende vertelde zij hem wat Anna gezegd had. Hij deed dadelijk heel verontwaardigd. „En geloof jij die gemeene leugens?" Hij sloeg zijn oogen niet neer toen zij hem aankeek. Toch was er in de groengrijze diepte iets waarvoor zij huiverde. „Anne heeft je toch met haar eigen oogen gezien." „Wat gezien? Kan die meid zich niet vergissen, *s avonds in 't donker? En jij gelooft die gemeemg- 67 heid maar dadelijk. Nou, as jij me dan zoo weinig vertrouwt en denkt dat ik zoo'n schoelje ben, dan mot 't maar uit zijn, hoor je." Hij liet haar los, zij stond besluiteloos, aan honderd tegenstrijdige gewaarwordingen ten prooi. ,,'t Is een schandaal," vervolgde hij op een toon van zelfbeklag, die haar hevig ontroerde. „Je werkt je tot 's avonds laat blauw om maar wat over te verdienen en te sparen. Dat doe je voor je meid, waar je gek op bent en die je denkt dat ook wat voor je over heeft en zoo wor je behandeld." Neen 't was onmogelijk dat hij zóó kon liegen. „Is 't dan niet waar, Frans?" vroeg zij smeekend. „Nee, 't is niet waar. Die meiden liegen, dat heb ik je al meer gezeid. Anna is een slet. Ze heeft 't al zoo dikwijls met me willen anleggen maar ik.... ik kijk na geen een meid. Alleen na jou Juul, jou wil ik, jou alleen en om de anderen geef ik geen bliksem." Hij had de armen om haar heen geslagen en plotseling, in een aanval van wilden hartstocht, zoende hij haar, minuten lang, zooals hij haar nog nooit gezoend had. Duizelig, bevend over haar heele lichaam, leunde zij tegen hem aan. „Maar jij, je geeft niet om mij," klaagde hij» „Jawel, jawel, ik hou van je Frans, god ik hou zooveel van je." 68 „Nee/' fluisterde hij, „As je van me hield, zooas ik van jou dan.../' In zijn oogen brandde een verlangen zóó overweldigend dat het haar heele lichaam schroeide. Zij hoorde nauwelijks zijn overredende woorden, zij voelde alleen zijn liefkoozing, die haar bedwelmde. En langzaam, zoo dicht tegen hem aangedrukt dat hij haar meer droeg dan dat zij liep, voerde hij haar de duinen in. Aan het strand was het bijna geheel duister. Dien avond toen Juultje, later dan zij mocht, thuiskwam, ging zij, zonder haar ouders goeden nacht te zeggen maar in eens naar haar kamertje. Zij hoorde vader wel vloeken en brommen, maar 't was of 't haar niet aanging. Haastig kleedde zij zich in 't donker uit, wierp zich doodmoe op haar bed en snikte zichzelf in slaap. Den volgenden morgen kreeg zij een geducht standje. Vader dreigde dat zij voortaan, als zij niet zorgde om half elf binnen te zijn, voor een gesloten deur zou komen, ze moest dan maar gaan waar ze vandaan kwam, veel bijzonders was 't zeker niet. Juffrouw Mergel maakte zich boos over de grove woorden die haar man het meisje naar het hoofd wierp, maar Juul zei niet veel. Zij beloofde beterschap; met 't mooie weer was 't 69 wat later geworden, 't zou niet weer gebeuren, vader moest nu maar met zoo erg kwaad zijn. Mergel gromde nog wel, maar hij scheen toch tevreden en toen Juul hem voorstelde een eind weegs samen te gaan, klaarde hij heelemaal op. Moeder liet ze uit en zag ze samen gaan, het meisje, in-keurig in de kleeren en haar man, flink ên stevig voor zijn zestig jaar, die deed nog voor geen jongen vent onder. Wat liepen ze daar knus en gezellig met z'n beidjes, de buren keken ze na. ga je gang maar, beter benijd as beklaagd, en zielsvergenoegd sloot juffrouw Mergel de deur. 't Werd nu heerlijk zomerweer en Juul leefde op. Wel is waar had zij 't op 't atelier, onder haar kameraadjes, niet prettig. Ze had ruzie met Anna Bos gehad, haar gezegd dat zij loog, net als de anderen, en dat zij niets van al de praatjes over Frans geloofde. De meisjes hadden allen Anna's partij genomen, een ware hagelbui van schimpscheuten, gemeenigheden en scheldnamen was over Juul losgebarsten maar ze antwoordde niets en volhardde in haar stilzwijgen. Sedert leefde zij in volkomen vijandschap, ze waren allemaal tegen haar, treiterden haar met steken onder water, deden onder elkaar verhalen zonder een naam te noemen, maar die geen twijfel lieten omtrent den 70 persoon op wienze doelden. Juult jekon 't verdragen, 't was alsof 't haar niet aanging, want nooit nog had zij zich zoo gelukkig gevoeld, nooit nog, was Frans zoo innig lief geweest. Nu zocht hij geen uitvluchten meer, extra werk deed hij niet en hij hoefde ook niet meer naar Rotterdam. Haast altijd voerde hij haar mee naar 't stille strand, of naar de meest eenzame plekjes in 't duin of in de boschjes, maar nu de eerste schrik, de eerste ontsteltenis overwonnen waren, genoot het meisje de weelde en zaligheid van de prachtige, lichtende Zomeravonden. En dan.... uit zichzelf begon Frans over trouwen te praten, zoo tegen October, wel ja, waarom niet? Wel is waar deed hij 't wat onverschillig, wat spottend, zoodat soms de vage angst, dat hij 't niet meende, haar bekroop, wel wilde hij er niet van hooren om alvast 't een en ander te koopen voor de aanstaande huishouding, maar hij begon er toch telkens weer over. Zijn plannen verbaasden en verblindden Juultje. Hij zei nooit te willen wonen in zoo'n achteraf buurt, nee, op een goeden stand en voor zoo'n pieterig bovenhuis je as de Mergel's hadden, bedankte hij ook. Zij zou es zien, misschien kreeg ze wel een dienstmeisje ook, in ieder geval een hit of een werkvrouw. Hij zou niet willen dat zijn vrouw zich 7* afsloofde. Ze most 't goed hebben. Als Juul dan 't huiskwam, steeds op tijd, verzuimde zij niet aan haar ouders te vertellen wat Frans alzoo gezegd had. Mergel antwoordde er niet veel op; als zijn vrouw hem vroeg of hij nu nog niet in zijn schik was en niet vond dat Juul 't dan maar danig getroffen had, haalde hij de schouders op met een norsch gebaar of zei onverschillig: „We zeilen 't afwachten, we benne nog zoover niet/' Het meisje werd dan verdrietig omdat vader er zoo weinig op inging, maar moeder was één en al gehoor en deelde de blijde verwachting van haar toekomstdroomen. Juffrouw Mergel borduurde zelfs graag over de zaak. Wanneer Roos kwam was zij niet uitgepraat over Juul en Frans, dat zou eerst een huwelijk worden, neen maar, fijn hoor, de heele familie zou er van staan te kijken. En ofschoon Roos een minachtend gezicht trok en zei dat ze er geen steek van geloofde, zij stikte haast van jalousie, en maakte, wanneer zij thuis kwam, ruzie met haar man en schold hem uit voor al wat leelijk was. Toen, na een week of zes begon Frans weer te veranderen. Hij zocht opnieuw uitvluchten om 's avonds niet met zijn meisje uit te gaan. 't Was niet heelemaal onmogelijk wat hij vertelde en Juultje wilde het ook alles wel gelooven, maar diep 73 in haar ontwaakte weer de angst en als hij haar aankeek en zijn groene oogen zoo overmoedig tintelden, voelde zij dat hij loog, al haatte zij er zichzelf om. Op een avond in 't begin van Augustus vertelde hij dat hij voor een dag of vier, vijf naar Rotterdam moest. Zij schrok. „Vier, vijf dagen achter elkaar, zonder terug te kommen, dat kan toch niet Frans." „Zeker, Ons huis het in Rotterdam ook een kantoor, daar mot ik werken. Meneer stuurt mijn omdat 't een vertrouwelijk zaakie is." „En waar mot je dan slapen?" „O, ik zal wel een kosthuis vinden. Ik mot 's morgens al heel vroeg op kantoor zijn en 's avonds nawerken. Alles wordt voor me betaald en ik kan er nog een aardig centje an verdienen." Zij keek hem aan, hij lachte, al zijn blinkend, witte tanden bloot. „Is 't nu heusch waar Frans?" het klonk smeekend, bijna angstig, want zij vreesde dat hij kwaad zou worden. Maar hij werd heelemaal niet kwaad. „Malle meid, natuurlijk is 't waar. Wat zou der anders zijn? Vandaag is 't Maandag, Vrijdag avond ben ik weer thuis en kom ik je halen en dan, met wat ik nou weer extra verdien, gaan we 73 nou es in alle ernst voor ons huishouden koopen en na een huisje uitzien." Hij nam haar in zijn armen en zoende haar. Zij voelde zich wegzinken in een duizeling van geluk, maar zij sloot de oogen om zijn jolig, spottend gezicht niet te zien. De dagen van zijn afwezigheid leken Juul een eeuwigheid, haar beste oogenblikken bracht zij door als zij met moeder alleen was en zij samen luchtkasteelen voor de toekomst bouwden. Aan vader hadden zij maar niet gezegd dat Frans naar Rotterdam was. De oude moest altijd zoo precies het naadje van de kous Weten en Juul vreesde al die vragen, waarop ze niet altijd een afdoend antwoord wist te geven. Toen zij Vrijdag's, den dag van zijn terugkomst, 's morgens naar het atelier ging, verkeerde zij in een blijde, opgewekte stemming. Ze verheugde zich op den avond, hij zou haar vertellen wat hij oververdiend had en samen zouden zij overleggen wat nu het eerst te koopen. O, de heerlijke, zalige tijd, waarvan zij zoo dikwijls gedroomd had, scheen nu toch zeker te zullen komen. Zij voelde zich innig gelukkig, het hart tot berstens toe vol van liefde voor haar Frans, haar eigen Frans, wien zij toebehoorde, heelemaal nu. Op het atelier deerden haar de onaangename behandeling der meisjes 74 weinig. Zij hadden opgehouden met schelden en twisten en vergenoegden zich met Juul heelemaal te negeeren, haar bijna niet te antwoorden als zij iets vroeg en soms op een beleedigende manier te koppen bij elkaar te steken. Maar 't was of zij 't vandaag niet merkte. Zij zag ook met dat de anderen haar zijdelings verwonderd aankeken, ze wist niet dat ze er zoo stralend uitzag. Hard werkte zij den heelen dag om wat vroeger klaar te zijn. Frans zou zeker, zoo gauw hij maar kon, komen en op haar wachten. Eerder dan een van de anderen ging zij dien avond weg. Zij lette niet op het minachtend gegiggel toen zij voor den spiegel stond, haar hoed met zorg op het donkere haar spelde en onwillekeurig even glimlachte tegen haar eigen beeltenis. Zij haastte zich weg, de poort door, aan het eind van het steegje stond hij zeker al naar haar uit te kijken. Maar hij was er niet. Even een gevoel van teleurstelling dat zij dadelijk wegredeneerde. Ze had immers niets met Frans afgesproken, hij Zou haar op den gewonen tijd komen halen, hoe kon hij weten dat zij een half uur te vroeg was. Dus geduldig wachten, 't Leek haar een eeuwigheid. Zij drentelde het steegje op en neer, liep af en toe de Houtstraat eens in, speurde in alle richtingen. Ineens bedacht zij dat de meisjes nu 75 dadelijk van hun werk kwamen en zij vreesde hun spottende gezichten, hun schimpscheuten als zij haar daar alleen zagen staan, wachtende. Ijlings maakte zij zich uit de voeten, liep naar het Plein in de hoop hem tegen te komen. Zij hoorde verschillende klokken slaan, zeven uur, ze toefde nog een tien minuten, liep met jagend, kloppend hart heen en weer. Nu zou er wel niemand meer op het atelier zijn en zij ging weer terug naar de gewone plaats, aan 't eind van 't steegje, waar Frans haar altijd wachtte. O, hoe verlangde zij naar zijn welbekende figuur in het geruite colbert pak, het hoedje wat scheef op het donkerroode haar, wat verlangde zij naar zijn gezicht; zijn blank gezicht met zijn brutalen wipneus en de flikkerende, overmoedige oogen. Maar Zij zag hem niet. Om zich een houding te geven liep zij op en neer, veinsde naar de winkels in de Houtstraat te kijken. Het sloeg half acht. Loodzwaar zonk de angst, die zij dien heelen dag niet gevoeld had, in haar neer. Hij zou niet meer komen, hij had haar voor den gek gehouden, misschien was hij niet eens in Rotterdam geweest. Maar god, o god, wat was er dan? Zou hij haar bedriegen? Haar bedriegen nu zij alles, alles voor hem gedaan had, dat kon toch niet, dat was onmogelijkl Zij had het uit kunnen snikken, maar 76 zij wilde niet huilen, met geweld beheerschte zij Zich. Zij stond besluiteloos wat te doen? Nog wachten, dat was nutteloos, zij zou maar naar huis gaan. Naar huis! Plotseling bedacht zij dat hij misschien thuis was. Dat kon, ze hadden immers niets afgesproken, hij had alleen maar gezegd dat hij Vrijdagavond thuis kwam. Met nieuwe hoop bezield liep zij voort, nu maar thuis zijn, weten, weten.... Op het plein nam zij een tram. In haar hoekje gezeten berekende zij dat, zoo hij er zelf niet was, er toch wel een brief of een briefkaart zou zijn, waarin hij haar meldde waarom hij niet gekomen was. Gek om je zoo beroerd te maken, als je nog niets wist, 't kon toch best dat hij een dag langer moest werken. Bijna gerustgesteld herademde zij, totdat de vraag, waarom hij haar al die dagen uit Rotterdam niets had laten hoeren, zich weer treiterend aan haar opdrong. Hij had tóch best eens een briefkaartje kunnen sturen. Waarom dacht zij daar nu pas aan? Gemarteld tusschen angst en vrees, had zij wel uit den tram willen vliegen, 't ging op een sukkeldrafje, ze kon nog veel gauwer loopen. Eindelijk stapte zij uit, ze moest nog een eind gaan, ze rende bijna, maar dicht bij huis stond ze stil, hijgend naar adem, al haar polsen klopten, ze dacht neer te slaan. Maar 77 't ging over, ze liep verder, zoo kalm als ze 't vermocht, in de al duisterende straat, tot bij haar huis. Moeder trok aan 't touw, en nog voor zij de smalle trap opklauterde wist ze dat hij er niet was door de vraag die verwonderd van boven klonk: „Kom je al thuis Juul en alleen? Is Frans der nietï"' Haar gedachten vervaagden, ze ging de trap op en trad binnen. Alles was als altijd. Vader zat in zijn rieten stoel en rookte kalm zijn pijp. Zij bracht meteen het courantje mee naar boven, hij legde het naast zich neer; het licht was nog niet op, maar Juul zag dat er geen briefkaart voor haar was, op de tafel stond alleen het koffiegerij. Machinaal deed zij haar goed af en zei goeden avond. Mergel bromde een paar woorden, vroeg niets. Zijn vrouw keek haar dochter aan, vol nieuwsgierigheid om te weten of er iets met Frans was, maar zij wilde niets vragen in tegenwoordigheid van vader. Eindelijk stond de oude op, klopte zijn pijp uit, rekte de armen en vroeg: „Zou je de lamp niet ansteken, vrouw?" Terwijl zij naar de lucifers zocht vond zij even gelegenheid om Juul in te fluisteren. „Is die niet gekommen?" 78 En het meisje prevelde: „Nee, hij is zeker nog in Rotterdam motten blijven/' Moeder scheen het niet zoo erg vreemd te vinden. Met het licht week de beklemming een weinig. Juul trachtte zich moed in te spreken, waarom moest zij nu dadelijk het ergste denken? Morgen, als Frans weer bij haar was, zouden zij samen lachen omdat zij zich zoo ongerust gemaakt had, maar zij zou hem niet zeggen wat zij eigenlijk een oogenblik gevreesd had. Er heerschte een rustige, weldadige stilte in het kamertje. Mergel las ijverig en ernstig in zijn courantje, moeder stopte, ook Juul had haar naaiwerk voor den dag gehaald. Plotseling een gesmoorde vloek uit vader's mond, de courant viel uit zijn handen en hij keek zijn vrouw aan met open mond en een blik van ontzetting in zijn oogen. Beide vrouwen schrikten. „Wat heb je?" vroeg moeder ontsteld. Zij raapte de courant op maar hij rukte haar het papier uit de hand en zich tot Juul wendend zei hij, bijna onverstaanbaar door zijn drift: „Waar zit die vervloekte jongen van jou?" „Wat bedoel je?" vroeg zij met bevende lippen. „Frans is in Rotterdam." Mergel was vuurrood geworden, zijn heele 79 gezicht zwol op. „Dat lieg je/' siste hij en de courant weer opnemend las hij, hakkelend van woede en verwarring: „Bij de bekende bankiersfirma G. en Co. heeft een brutale diefstal plaats gehad. Een der bedienden heeft zich met een vrij aanzienlijk bedrag aan te innen wissels uit de voeten gemaakt. Tot nog toe is het de politie niet gelukt den dief op het spoor te komen. Men vreest dat hij in Rotterdam scheepsgelegenheid heeft weten te vinden om te ontkomen." Moeder Mergel sloeg de handen ineen. „Goeie god vader, je denkt toch niet dat Frans?!..." en toen tot haar dochter.... „Ben je zoo geschrikt meid? Wil je een glaasje water?" Juultje zat met verglaasde oogen, iedere druppel bloed was uit haar gezicht geweken. Zij voelde met onbarmhartige, vreeselijke zekerheid dat het waar was, maar zij deed een beklagenswaardige poging om die zekerheid van zich af te schudden en terwijl zij het glas water, dat moeder haar toereikte, afweerde keek zij haar vader aan en stamelde: „Nou, wat zou dat?" „Wat dat zou?" schreeuwde hij, dol van woede. „Durf jij nog zeggen dat *t die smeerlap niet is? Ik heb dat gemeene smoel nooit vertrouwd. Zeg, 8o weet jij der soms van? Antwoord me meid, of ik sla je je hersens in." Met opgeheven vuist naderde hij haar. Zij was onmachtig om een enkele beweging te maken, maar zijn vrouw trok hem terug. ,,'t Is of je gek bent. Zie je niet dat je 't kind de dood op 't lijf jaagt. Laat mijn ook es lezen." Hij keek Juultje aan, zijn drift bedaarde en maakte plaats voor een gewaarwording van medelijden. Moeder Mergel hield de courant onder de lamp en las hakkelend het bericht. „Nou, wat hoef je zoo'n spektakel te maken? Der staat toch nergens dat 't Frans is, zijn naam staat er niet bij...." „Hij is toch wissellooper bij G en Co." „Toch niet de eenige, niet waar Juul? Der bennen toch nog meer bedienden?" Het meisje zat als versteend. Zij trachtte iets te zeggen maar geen klank kwam over haar witte lippen. „Waar heeft de schobbejak dan de laatste dagen gezeten?" bromde de oude. Het eerste oogenblik was juffrouw Mergel wel erg geschrikt, maar nu drong het zich aan haar op. Dat kon niet waar zijn, voor zoo iets gemeens was Frans een veel te nette jongen. Die man van 8i haar ook, die dadelijk maar zoo dol driftig werd. ,,'t Staat je mooi om zoo te schelden," zei zij verontwaardigd. „De jongen werkt van Maandag af in Rotterdam, we hebben 't jou maar niet eens gezeid omdat je altijd wat hebt an te merken, maar nou zie je dat hij 't onmogelijk kan gedaan hebben, as die toch in Rotterdam is." De oude antwoordde niet. Hij trok zijn jasje over zijn boezeroen aan en zette zijn pet op. „Wat ga je doen?" „Infermeeren.... ik mot 'r en 't mijne van hebben ik ga na z'n kantoor." „Dat 's nou toch gesloten, 't Is bij negenen." ,,'k Zal wel wat te weten kommen, en tot Juul: „Waar is z'n kosthuis?" „Het meisje keek hem aan als begreep zij niet, toen scheen zij tot besef te komen: „Ik ga. met je mee vader." Maar hij sloeg met de vuist op tafel. „Jij blijft thuis. Denk je dat ik gesnotter op straat wil hebben je zal 't gauw genoeg weten, zeg me maar waar zijn kosthuis is, daar ga ik eerst na toe." Zij noemde de straat en het nummer en hij ging De deur sloeg dicht met een harden slag. Zij huiverde, „Kom meid," zei moeder, „maak je nou niet i I 82 zoo overstuur. We weten ommers nog niks, ik voor mijn, ik geloof der geen steek van." Juultje zat stil. Met geweld drong moeder aan dat ze wat drinken zou. „Je bent heelemaal van je stukken, huil liever es uit, as dat je met zoo'n steenen gezicht zit te kijken." Maar het meisje kon niet huilen. Werktuigelijk dronk zij de koffie. Zij hoorde juffrouw Mergel ratelen, zichzelf in één minuut tweemaal tegensprekend, nu eens bewerend dat 't onmogelijk was, Frans was een veel te nette persoon. En waarom zou hij gestolen hebben? Hij had nooit geldgebrek, was altijd keurig in de kleeren. Dan weer zich afvragend waar hij de laatste dagen gezeten had, of 't waar was geweest van Rotterdam, de waarschijnlijkheid dat hij 't wèl gedaan had overwegend. Wat zou de familie wel zeggen? Roos en tante Jannetje! Roos zou er in groeien, zij was altijd jaloersch op Juul geweest. Maar tante, 't zou moeite kosten om 't t' mensch aan 't verstand te brengen. Zij had altijd veel met Frans opgehad. Juultje liet den woordenstroom over zich heen gaan, zonder er naar te luisteren. Nu en dan antwoordde zij wel machinaal en enkel woord, maar zij wist nauwelijks wat zij zei. Zij wist alleen dat het waar was, zwaar als lood zonk die zekerheid 83 in haar. soms kwam wel even de hoopvolle twijfel maar die werd terstond te niet gedaan. Zij zag zijn gezicht, zijn jolig, overmoedig gezicht en de spottend flikkerende groengrijze oogen en zij wist dat hij gelogen en bedrogen had. altijd. Of vader, lang of kort weg bleef herinnerde zij zich niet. Toen zij zijn zwaren voetstap op de trap hoorde, keek zij niet op, terwijl moeder de deur opende en hem met een hoopvol: „Nou.... de jongen het 't niet gedaan.... wel?" te gemoet liep. Maar Mergel smeet zijn jas en zijn pet in een hoek van de kamer en balde de vuisten. „Dat hondsvot.... die dief!" Hij wendde zich tot Juul. „Zet zoo'n beroerd gezicht niet meid. Je hebt wat je toekomt. Ik heb altijd gezeid dat ik die jongen met zijn praatjes en zijn draaioogen niet vertrouwde, maar je wou nooit hooren. Nou, we Zullen der niet verder over praten. De smeerlap is weg en jij mag God danken dat je der zonder kleerscheuren af bent gekommen." Hij kreeg toch een zonderling gevoel toen hij haar aankeek. Wat zag ze er raar uit. In de opwelling van medelijden die zich van hem meester maakte, spreek hij met zijn groote hand over haar rug en schouder. 84 „Trek't je niet an, meid. Ik zeg je, je mag blij zijn dat je van de schobbejak af bent." Vader's zoo ongewone liefkoozing deed Juultje over haar heele lichaam beven en dreigde haar in een zenuwcrisis te doen losbarsten, maar zijn laatste woorden verkilden haar weer en strak, zonder iets te zeggen, keek zij voor zich uit. „Maar vertel dan toch es," drong moeder Mergel aan, „we weten nog niks. Hoe ben je der achter gekommen? Ben je an z'n Bank geweest?" „Nee, an zijn kosthuis." „En wat hebben ze je daar gezeid." „De juffrouw had 't al lang niet op em voorzien maar ze had ruzie met em gehad, omdat ie verleden week 's avonds met een meid was thuisgekommen. Nou toen ze dat merkte heeft ze em gezeid dat ie dadelijk verkassen kon." Juffrouw Mergel sloeg de handen in elkaar. „Zoo'n karonje! Zeg Juul had jij dat nou ooit van em gedacht?*1' Juul zei niets, ze voelde een groot verlangen om weg te komen, niet meer te kooren, alleen te zijn óp haar kamertje. Maar 't was of zij met ijzeren banden op haar stoel was vastgekluisterd, of Zij wilde of niet, zij moest luisteren, naar wat vader vertelde. „Nou de juffrouw zei em met de week op. Ze 85 maakten herrie, want hij stond nog danig bij haar in 't krijt. Maar hij schijnt haar bepraat te hebben 't mensch bekende zelf dat ie soms zoo mooi kletsen kon dat je je ziel en zaligheid an em zou verkocht hebben. Zoo zijn jullie wijven allemaal. Even as an Juul maakte hij der wijs dat ie voor een paar dagen na Rotterdam ging, van avond zou die t'huiskommen en alles betalen. As 't dan nog most, zou ie naar een ander kosthuis uitzien. Enfijn, ze geloofde em, hij ging weg en sloot z'n kamer af. Eerst had ze daar zoo geen erg in, maar gisteren kwam der iemand van de pelitie.'t Mensch schrok zich 'n ongeluk. Frans Verheijen, jawel wissellooper bij G. en Co. Hij had al de wissels geind en zich met 't bedrag uit de voeten gemaakt. De pelitie zocht em overal. Nee, hier was ie niet. Ze gingen na z'n kamer, der most nog een smid kommen om de deur open te steken. Hij mot 't al lang in z'n kop hebben gehad en alleen maar gewacht hebben tot ie z'n slag kon slaan. Al z'n kleeren, alles was weg, 'n ouwe hoeiendoos met niks der in had ie laten staan. Z'n kostjuffrouw was as 'n beroerde. Ze komt nog een goeie vijftig gulden an em te kort, nou daar kan ze na fluiten. Ze denken dat ie weg is, met 'n schip, na Amerika.." „Heer in den hemel," juffrouw Mergel had geen woorden voor haar verontwaardiging. „Zoo'n 86 schoelje, zoo'n gemeenerik, die je daar maanden lang met z'n valsche bakkes voor den gek zit te houden," en zich plotseling kregelig tot haar dochter wendend: „Maar zeg dan toch es wat Juul, je zit daar maar of je geen tien kan tellen. Heb jij de laatste tijd niks an em gemerkt? Was ie niet raar tegen je, vertel dan toch es wat*..." Juultje keek op, haar lippen beefden, ze kon geen woord uitbrengen. Mergel nam zijn vrouw bij den arm en duwde haar in haar stoel* „Hou jij je mond, ze hoeft niks te zeggen. Ik wil heelemaal geen woord meer over die smeerlap hooren. Juul mag blij zijn dat ze van 't vuil af is. Ga na je nest meid, je bent overstuur, slaap maar lekker uit. En morgen, as je na je winkel gaat, denk der om hoor, je kop hoog. Stom ben je geweest, maar jij kan niet helpen dat je met zoo'n kernaille te doen hebt gehad. Op jou kan goddank niemand wat zeggen." Hij trad op zijn dochter toe, deed haar opstaan en klopte haar bemoedigend op de schouders. Moeder begon te huilen en zoende Juultje. „Geen gegrien," bromde de oude, „daar hebben we niks an. Ga nou as je blief na je bed, morgen weer een dag." 8? „Wil ik niet met je meegaan?" vroeg moeder nog; maar het meisje schudde het hoofd. „Nacht vader, nacht moeder," zei zij zacht, toen ging zij de kamer uit, stommelde in 't duister de trap op naar haar zolderkamertje en deed de deur op slot. Moeder Mergel was toch een beetje bezorgd en kwam den volgenden morgen vroeg eens kijken, maar Juul was al op en bijna gekleed. O ja, ze had goed geslapen en zou dadelijk komen. Gerustgesteld keek juffrouw Mergel haar aan. 't Kind zag er uit om bang van te worden, maar ze scheen heel bedaard, heel verstandig. Nou, ze had ook niet anders van haar verwacht. Vader was op 't punt om weg te gaan toen zij beneden kwam. Hij was bijzonder hartelijk. „Goed geslapen kind?" en toen Juul knikte, kneep hij haar in de wang. „Mooi zoo, je hoeft je der niks van an te trekke 'n Meid as jij kan an iedere vinger een jongen krijgen. Ajuusjes, tot straks." Hij zette zijn pet op en met een knik tegen zijn vrouw en een nog wat vriendelijker groet voor zijn dochter ging hij heen. 't Was een beroerde geschiedenis, as ie die jongen ooit in z'n klauwen Zou krijgen, zou ie em met plezier den nek om- 88 draaien. Hij had altijd 't land an em gehad en in z'n hart was ie blij dat Juul van em af was. 't Beteekende niks, over veertien dagen was ze 't vergeten." Juultje dronk haar kom melk en poogde haar brood al soppend naar binnen te krijgen. Moeder Mergel praatte zenuwachtig. Zij gaf haar dochter allerlei raadgevingen. „Die meide op 't atelier zouen al wel van alles op de hoogte zijn, ze zouen natuurlijk de koppen bij mekaar steken en heel wat te zeggen hebben, maar Juul most 't zich met antrekken, doen of 't haar niet anging en ze, as ze 't te bont maakten, hun vet geven. Dat zou zij, moeder zelf, ook doen tegen Roos as die kwam met der praatjes, 't Ging niemand an." Juul beaamde zwijgend of met een enkel woord. Zij ademde even op toen zij op straat was en moeder's goed gemeend geleuter niet meer hoefde aan te hooren. Zij had nog den tijd en hoefde niet dadelijk naar het atelier te gaan. Zij vermeed de drukke volksbuurt en liep door een paar achterstraten tot aan een plantsoentje, waar zij een oogenblik op een bank ging zitten, 't Was een heerlijke Augustus morgen, smetteloos blauw de lucht met iets ijls, als een heel doorzichtige sluier van fijn zilvergaas, die optrok. De boomen om haar heen nog in vollen zomerdos, toch in de 89 kleur van het gebladerte den nade-enden herfst verkondigend. Prachtig bloeiden en gloeiden de dalia's in het groote perk, hier en daar waren al enkele vroege, kleine chrysanthen. Maar van dat alles merkte Juultje niets, zij zat stil en keek in den helderblauwen hemel evenals zij dien ganschen nacht, met open oogen, in het duister getuurd had. Zij zag niets behalve dat eene, eerst zoo heel kleine dat hoe langer hoe grooter werd, zij wist niet wat het was, een gedaante, een beest, eindelijk leek het haar een monster dat op haar afkwam, haar omstrikte, haar worgde met zijn polypenarmen. Het was de angst, die zij al wel gevoeld had, maar die te niet was gedaan door de betuigingen, de liefkoozingen van Frans, door zijn verzekeringen en zijn trouwbeloften. O God, als het maar niet waar was, als dat vreeselijke maar niet waar was, dan zou zij wel probeeren om verder te leven, misschien was het niet waar, de volle zekerheid had zij toch nog niet. Even een opleving van die vage hoop, toen zag zij weer het monster dat haar aangrijnsde, op haar af kwam, haar de keel dichtkneep. Het werd alles zwart om haar heen en zij leunde met gesloten oogen achterover. Na een een paar minuten kwam zij tot zichzelf en zij stond op, 't werd tijd om naar het atelier te gaan. 't Moest. Met moeite trachtte zij wat vaster te go loopen want zij waggelde, de menschen keken haar aan en toen zij zich in een winkel even in den spiegel zag, schrikte zij van haar blauwe lippen en haar doodsbleek gezicht. Maar zij schudde het hoofd toen een burgerjuffrouw op haar afkwam en vroeg of haar iets scheelde. Een groote vrees om op straat iets te krijgen, vreemde menschen om zich heen te zien, ergens gebracht te worden waar een dokter zou komen, deed haar alle krachten inspannen. De flauwte was overwonnen. Er sloeg een klok, ze moest zich haasten. Ze ging door het steegje, door de poort. Nu probeeren om aan niets te denken, de storm van schimpscheuten van plagerijen maar over zich heen laten gaan. Met knikkende knieën ging zij de trap op, zij hoorde stemmen, die onmiddellijk verstomden toen zij binnentrad. De meisjes waren er allemaal, zij praatten alle tegelijk en stonden in groepjes, maar op het zien van Juultje stoven zij uit elkaar en gingen naar hun plaatsen. Dadelijk was iedereen druk aan 't werk. Maar er was niet het gewone gelach en gegiggel, en geen nieuwsgierige, hoonende of spottende blikken troffen Juul. 't Was of de meisjes slechts tersluiks naar haar durfden kijken. Op haar nauw verstaanbaren groet was niets vijandelijks gevolgd. Juul hing haar hoed en mantel aan den kapstok, maar haar vingers beefden zóó 9i dat zij den knop niet bereikte en zij liet alles vallen, 't Verwonderde haar dat dikke Anna, met wie zij sedert weken geen woord gewisseld had, haar hoed en mantel opraapte. Zij ging zitten. Zouden Ze weten? Maar waarom overlaadden ze haar dan niet met verwijten, waarom treiterden ze haar dan niet, omdat ze met had willen gelooven, omdat 't dan nu toch bewezen Was dat zij gelijk hadden gehad, dat al *t geen ze van Frans hadden verteld wel waar geweest was? Met een wee, hulpeloos gevoel keek zij om zich heen, daar zag zij dat Anna haar werk had neergelegd en dat zij huilde. Juultje begreep niet, maar de meisjes keken heel meewarig en Anna kwam naar haar toe en gaf haar een zoen, en terwijl de tranen haar over de wangen liepen, fluisterde zij: „We hebben zoo met je te doen." Toen week de strakheid, sidderend sloeg Juultje de armen om Anna's hals en zij barstte los in een zenuwcrisis van snikken. Roos was met de wasch bezig toen Piet met het nieuws thuiskwam. Hij had 't van een kameraad, die 't gelezen had in de courant. Roos was niet slechter dan anderen, zij maakte zich wijs en zei ook tegen Piet dat zij medelijden had met Juul, maar diep in zich voelde zij een groote vol- 92 doening. Zij was jaloersch geweest op haar zuster, had 't denkbeeld, dat deze een beter huwelijk zou doen dan zij, dat Frans een jongen leek waar je beter mee voor den dag kon komen, dan met Piet, met kunnen uitstaan en zij had zich 't harnas aangetrokken over 't feit dat Frans en Juul, na dien eersten avond, niet meer bij haar terug waren gekomen, dat zij blijkbaar den neus optrokken voor haar en haar heele omgeving. Nu voelde zij zich wonderlijk tevreden dat 't zoo geloopen was, zij steeg niet alleen in haar eigen achting maar zij Zag zelfs Piet met andere oogen aan. Hij was nog zoo kwaad niet en gemoedelijker dan in tijden gebeurd was, bespraken zij samen het geval onder de noodige schimpscheuten aan het adres van Frans en Juul. Roos zou er dadelijk heen gaan, maar, al brandde zij ook van nieuwsgierigheid, zij had 't liefst gewacht tot 's avonds wanneer Juul thuis was en zij, Roos, zich onder 't mom van medelijden en beklag, naar harte verlustigen kon in de beklagenswaardige vernedering van de vroeger zoo benijde zuster. Ze durfde echter niet, *s avonds was vader thuis, zij wist wel niet hoe die 't op zou nemen, maar hij zou misschien Juul de hand boven 't hoofd houden en niet dulden dat Roos haar meening ten beste gaf. 't Was dus maar beter om te gaan als moeder alleen was en dadelijk 93 na 't eten, zonder eraan te denken den boel aan kant te maken, ging zij er op uit, het kleinste kind op den arm, Pietje meesjorrend aan haar rokken. Zij kwam met in dezelfde stemming van voldaanheid terug. Vader Mergel had zijn vrouw de les gelezen, beiden waren voorbereid op de komst van Roos, zij wisten wel dat die groeide in 't gebeurde en die pret gunden zij haar niet. Voor haar doen was moeder erg gesloten. Zij klaagde alleen en gaf toe dat 't een allerberoerst geval was. Gisterenavond, ja toen hadden ze gestaan alsof ze rt in Keulen hoorden donderen, Juul wist ook van den prins geen kwaad. Maar ze nam 't heel verstandig op, op haar viel gelukkig niks te zeggen, dat ze Zich door die smeerlap had laten ompraten nou ja, iedereen kon hij inpakken, tot zelfs tante Jannetje. Vader wilde zijn naam niet meer hooren, er most nou maar heelemaal niet meer over gepraat worden, want prettig was 't niet voor Juul. As iedereen zijn mond hield zou zij 't gauw vergeten, vader wilde ook niet dat Roos er een woord over zei. Zoo werd Roos den mond gesnoerd. Zij kwam in een kwaad humeur thuis, maakte heftig ruzie met Piet, die vond dat vader Mergel gelijk had en stelde zich toen schadeloos door in 't breede 94 met een paar buurjuffrouwen over de geschiedenis uit te wijden. Er verliepen een paar weken, een maand. Juul deed haar werk op 't atelier, kwam geregeld 's avonds thuis en zocht een voorwendsel om vroeg naar haar kamertje en naar bed te gaan. Zij zag er zóó verschrikkelijk slecht uit en was zóó stil dat het vader ergerde. Op zijn nijdig vragen of zij ziek was, schudde zij 't hoofd, op zijn herhaald verwijt dat zij gek was om zich het gemeene gedrag van dien jongen aan te trekken, antwoordde zij niet. Soms, als moeder bezorgd zei dat ze er onmogelijk zóó uit kon zien als haar niets scheelde, deed zij zich geweld aan om opgewekt te zijn en, doodsbang voor moeder's blikken waarin zij iets als argwaan meende te speuren, lachte en praatte zij tot vaders tevredenheid. Overdag, als zij werkte op het atelier onder 't gesnap van de meisjes, die haar nu met een wel niet altijd fijn gevoeld, maar toch goedhartig medelijden behandelden, was 't nog uit te houden, maar de nachten waren vreeselijk. Zij bracht ze door in een half slapenden, half wakenden toestand waarin het schrikbeeld, dat haar geen minuut met rust liet, steeds afschuwelijker afmetingen aannam. Zij vermocht niet meer te twijfelen aan haar toestand al kon zij dien nog wel een tijdvoor iedereen 95 verborgen houden en zij hield zich vóór dat er niets voor haar overbleef dan er een eind aan te maken, dan zich te verdrinken en toch wist zij dat, hoe ellendig zij ook was, zij nooit den moed tot een zelfmoord zou hebben. Maar wat dan, groote God wat moest zij dan beginnen? Was er dan geen levend schepsel waaraan zij haar nood kon klagen, waaraan zij raad kon vragen? Moeder.... iederen dag had zij de bekentenis op de lippen, maar altijd door het een of ander toeval, werd zij tot zwijgen gedoemd. Zij durfde niet om vader. De zonderlingste plannen verdrongen zich in haar hoofd. Als zij eens vluchtte, ook naar Amerika ging en trachtte daar Frans te vinden?' Wanneer hij maar een adres, een enkele aanwijzing voor haar had achtergelaten. Het was toch bijna onmogelijk dat hij zóó slecht was, haar zóó alleen liet in haar ellende. Gedurende eenigen tijd hield zij zich staande met de hoop dat hij haar schrijven zou, haar de middelen aan de hand zou doen om bij hem te komen. O, zij zou gaan, al was hij een dief, al bleef hij haar altijd bedriegen, alles toch was beter dan de schande die haar wachtte. Maar geen brief, geen bericht bereikte haar, de dagelijksche teleurstelling matte haar nog meer af, er bleef maar een middel om te ontkomen aan het spook dat haar vervolgde; 96 zij moest er een eind aan maken, hoe eer hoe beter toch wist zij dat zij niet durfde. Ach lieve God, werd zij maar krankzinnig genoeg om in een aanval van razernij in 't water te springen! Eindelijk kon zij het looden gewicht, dat haar bijna deed stikken, niet langer alleen dragen. Zij moest iemand deelgenoot maken van haar benauwdheid en op een middag dat zij toevallig alleen op 't atelier was met Anna Bos biechtte zij deze haar smartelijk geheim. „Be heb 't wel gedacht," zei Anna toen de woorden bij horten en stooten gesproken waren en Juultje, het hoofd in de armen verborgen, snikkend voorover op haar werktafel lag. Zij schrikte op. „Gemerkt, kan je, kan je 't dan al an me zien?" „An je figuur niet, maar je gezicht.,., ze denken 't hier allemaal." Juul steunde. Dus was 't niet eens meer een geheim, dus wisten zij al van haar schande. Wanhopig klemde zij zich aan Anna vast. „Wat mot ik doen?" stamelde zij. Anna gaf haar gemoed lucht in een reeks verwijtingen aan het adres van Frans, Juultje hoorde de scheldwoorden nauwelijks. „Heeft je moeder nog niks gemerkt?" vroeg Anna. 97 „Nee." „Hoe is 't in gosnaam mogelijk? Dan mot je 't toch eerst an je moeder zeggen/' „Ik durf niet, vader slaat me dood/' „Nou, zoo'n vaart zal 't niet loopen. Heb je er nooit an gedacht om?".... „Wat?" Anna boog zich tot haar over en fluisterde: „Om *t te laten wegmaken." Juultje antwoordde niet. Ja, ze had daar wel aan gedacht. Ze wist heel goed dat zoo iets bestond, ze had er wel van gehoord en er ook wel eens iets van gelezen, maar ze vond 't vreeselijk, 't denkbeeld om naar zoo'n mensch, zoo'n halve moordenaarster te gaan leek haar nog afschuwelijker dan in 't water te springen. „As ik jou was zou ik 't doen," hield Anna vol* „Wat mot je beginnen? As je kans hadt om te trouwen was 't niks." „Nee," zei Juul, „ik.... ik maak me eigen liever van kant as dat ik na zoo'n mensch toega." „Meid, je doet me schrikken. Beloof me dat je Zoo iets niet in je hoofd haalt." Juul snikte. „Kom, kom." Anne streek haar liefkoozend over 't haar. „Zoo erg is 't nou ook alweer niet. Je bent waarachtig niet de eerste, ik heb der wel 7 i 9» meer gekend waar 't mee gebeurd is en je hebt toch nog je ouwers. Begin nou maar met alles an je moeder te vertellen, dat is 't beste." Een paar dagen later, toen zij met moeder alleen was biechtte Juultje haar droevig geheim. Dus toch.... Juffrouw Mergel lad 't wel eens gevreesd, maar 't denkbeeld altijd verworpen. Met Roos, ja, dat was wat anders, die was altijd zoo'n beetje an de lichte kant geweest, maar Juul eerder zou ze gedacht hebben dat de hemel zou invallen. Er volgde een stroom van verwijten, het meisje verdedigde zich niet, zij keek haar moeder alleen aan en zei: „Je heb gelijk moeder, gelijk in alles, maar ik ben zoo ongelukkig." Toen begon juffrouw Mergel te huilen. „Bx durf 't niet an vader zeggen, dat mot je maar zelf doen." „Nee moeder, dan begaat ie een ongeluk." „Ach god, ach god," jammerde de oude vrouw, „Waarvoor heeft 'n mensch kinderen? Tot je straf, Dat's nou de tweede. Met Roos was 't niks, die is fesoenlijk getrouwd, geen mensch kan der wat van zeggen. Maar wat motten we met jou? Zoo'n schande, zoo'n schande! Ik overleef 't niet." Juul ging weer naar 't atelier. Ze hadt zich wel 99 even verlicht gevoeld omdat zij 't gezegd had, maar de angst voor vader verdreef die oogenblikkelijke verademing. Als zij dien avond thuis kwam zou hij weten. De uren van dien middag waren voor haar als minuten. Zij stond te sidderen toen het tijd was om naar huis te gaan. Anna sprak haar moed in, zij zou haar brengen. Toen zij de straat, waar zij woonden, naderde, liep Juul terug. Neen, zij durfde niet, zij kon niet naar huis gaan, zij zou maar doorloopen, den heelen avond, den heelen nacht, totdat zij er dood bij neer viel. Anna moest haar maar aan haar lot overlaten. Eindelijk bracht Anna haar een beetje tot bedaren en toen zij weer voor de deur stonden, belde zij aan, vóór dat Juultje het verhinderen kon. Er werd terstond open gedaan en zij duwde het meisje naar binnen, toen liep zij weg met een zucht van verlichting. Juul stond in het nauwe gangetje: „Kom maar boven." Het was moeder's stem. Bevend, zich krampachtig aan de leuning vasthoudend beklom zij de trap. Door de geopende kamerdeur keek zij naar binnen. Moeder stond bij de tafel, maar naar moeder zag zij niet, naar vader.... Zijn gezicht kon zij niet zien, dat was van haar afgewend. Bijna onhoorbaar deed zij een schrede, zij voelde IOO voor het oogenblik niets, zij was bijna bewusteloos. Plotseling werd hij haar gewaar, zijn gezicht was vuurrood, zijn oogen met bloed beloopen, hij balde de vuisten. Zij stond vóór hem, gebroken, vernederd, zij kromde zich als om den slag, die haar verpletteren zou, te ontvangen en ineens zakte zijn woede, zag hij haar zooals zij was, een arm, verlaten, ellendig kind, waarvan hij de vader was. De opgeheven vuisten zonken krachteloos neer. Toen bedekte hij er zich het gezicht mee en hij snikte het uit. Een geheim was 't nu niet meer. Niemand had het verteld maar iedereen wist het. Tante Jannetje, die heel hoog in de familie werd gehouden omdat zij een eigen huisje had en in goeden doen was, tante Janntje verklaarde dat zij niets meer met Juul te doen wilde hebben. Ze was gewoon met fatsoenlijke menschen om te gaan en als ze zoo iemand bij zich ontving, bracht zij zichzelf in opspraak. Tante Jannetje bedacht niet dat zij acht en vijftig jaar was, haar eerbaarheid was altijd ongerept gebleven en daar mocht zij zich op laten voorstaan. Roos triomfeerde. Ze was drie dagen achtereen in haar humeur, de koffiekan of de chocolade ketel was niet van de 101 tafel en de buurjuffrouwen kwamen telkens nog eens oploopen om over 't geval te praten. Den vierden dag kleedde Roos ach zoo netjes en eenvoudig aan als ze kon, ze nam kleine Pietje mee en ging tante eens opzoeken. Heel deugdzaam zaten zij samen te praten. Tante was wel geen kwezel maar toch heel christelijk. Roos, die na haar huwelijk, nooit een voet meer in een kerk had gezet, loog dat zij 't ook was, ja, natuurlijk, de kinderen waren gedoopt. Ze ging zoo graag Zondag's na de kerk, maar ach, als je den boel knap wilde houden, was er zooveel te doen. Je kon niet altijd zooals je wou, dat wist tante ook wel. Ja, tante wist het wel, er werd een fleschje boerenjongens en een trommeltje koekjes voor den dag gehaald. Pietje kreeg een gulden in zijn spaarpot en toen Roos naar huis ging voelde zij zich heel achtenswaardig. Zij zei aan moeder dat Juul maar niet meer bij haar moest komen, 't was een slecht voorbeeld voor de kinderen. Zij en Piet hadden nette kennissen, en zoo'n meid die een kind moest krijgen en gewoon weg in den steek was gelaten, nou ja, daar kon je toch waarachtig niet meer mee omgaan. Natuurlijk werd dat alles niet voor Juultje verzwegen. Zij was te burgerlijk in haar opvattingen en zat te veel vast aan de haar ingeprente denk- 102 beelden van fatsoen om zich boven die oordeelvellingen te kunnen verheffen. Zij leed er onder, maar 't was niets vergeleken bij al het andere. Vader had geen woord meer tot haar gezegd. Er waren geen ruzies en geen scheldpartijen geweest, maar moeder Mergel beweerde dat zij dat nog maar liever gehad had dan zooals 't nu was. De oude Mergel deed net alsof Juul niet bestond. Zij wist wel dat hij haar liever niet zag en zij ontweek hem zooveel zij kon. 's Morgens talmde zij opzettelijk opdat hij weg zou zijn als zij beneden kwam, wanneer Zij 's avonds thuis kwam beantwoordde hij nooit haar bedeesden groet, hij las zijn courantje, rookte zijn pijp en sprak niet meer dan noodig was met zijn vrouw. Zoo gauw zij kon ging 't meisje dan maar naar boven naar haar zolderkamertje, waar 't wel duister en koud was, maar toch nog beter dan beneden, waar de zwijgende figuur van vader en het verwijtende gezicht van moeder haar benauwden. Neen, de oude Mergel liet zich over niets uit. Wanneer zijn vrouw 't niet meer kon uithouden en hem vroeg hoe 't dan toch gaan moest met Juul vloekte hij: 't Ging hem met aan, zij moest maar zelf zien wat zij deed, 't kon hem niet schelen. Zij zweeg dan maar, zich troostend met het denkbeeld dat 't toch nog wel een maand of vier moest duren en wel wetend dat vader, als de nood aan den man kwam, het kind toch niet heelemaal in den steek kon laten. Maar op een avond in Januari kwam Juul thuis en in plaats van als gewoonlijk maar zoo gauw mogelijk te verdwijnen, bleef zij aan de tafel zitten tot vader zijn courantje had uitgelezen» Moeder keek haar van ter zijde aan, trachtte door knipoogjes en teekens te vernemen waar zij heen wilde, maar het meisje bleef strak voor zich heenstaren totdat Mergel opstond om zijn pijp te stoppen* „Vader!" „Wat mot je?" „Ik wou...." Juultje's stem beefde, „as 't kon, es even met jullie praten." „Ik heb met jou niet te praten," hij voelde zich dadelijk driftig worden. „Vloek nou niet vader en scheld me met uit. Ik weet wel, zoo erg kan je 't niet zeggen of ik heb 't verdiend, maar.... 't wordt er niet beter door en.... ik.... ik...." Zij kon niet verder, de tranen liepen over haar gezicht. Moeder, dadelijk week en aangedaan, klopte haar medelijdend op de schouders. „Arm schaap," prevelde zij. Mergel zei niets. Hij wilde Juul niet aankijken, dan kreeg hij weer dat rare gevoel in zijn keel. I04 Zij slikte haar tranen in en «ij ging voort: „As jullie 't goed vinden, ga ik na een gesticht en wacht daar mijn tijd af," Juffrouw Mergel sprong van haar stoel. „Na een gesticht. Ben je gek geworden Juul? We bennen nog niet van de bedeeling. Wat zeg jij vader?" Hij bleef zwijgen en zijn dochter, wat moediger omdat hij niet opvloog, vervolgde: „Er is 'n meisje op 't atelier, Anna Bos, ze is erg aardig en goed voor me en ze heeft over me gepraat met een dame die in 't bestuur zit van een gesticht voor gevallen meisjes. Die mevrouw heeft me bij zich laten komme, ze was erg vriendelijk. Ze wil me helpen. Be kan al twee maanden van te voren in 't Huis kommen, 't is ergens bij Utrecht, die twee maanden mot ik dan, zooveel as ik kan, helpen met naaien en werken; na de bevalling mag ik nog zes weken blijven en...." „Zeker 'n heel vrome boel," viel Mergel haar in de rede. „Nee, mevrouw zei, dat er meisjes van alle gelooven waren, roomsche en ook jodinnen." „Allemaal gespuis natuurlijk." „In zoo'n bedelaars boel kan Juul toch niet gaan," meende moeder. ,,'t Is heelemaal geen bedelaarsboel," hervatte het meisje. „Je hebt wel veel vrij, dokter en alles. maar je mot wel degelijk wat betalen. Nou dat kan ik, ik heb een sommetje.... je weet wel.... voor.... voor.... toen ik dacht...." De woorden bleven haar in de keel steken, de gedachte waarvoor zij dat opgespaarde geld had willen gebruiken overstelpte haar. „An die smeerlap zou ik nou maar niet meer denken," zei juffrouw Mergel. Juultje beheerschte zich, moeder meende 't goed, zij begreep niet dat zij zoo'n pijn deed. „As jij of vader es met me na die mevrouw wilt gaan om te infermeeren of te praten dan zal je zien, hoe goed 't allemaal is. Tante Jannetje en Roos, die zalle der wel wat op te zeggen hebben, maar daar mot je je nou maar niet an storen. Ik kan toch niet hier blijven om.... om,... heusch 't is 't beste voor me." Moeder Mergel kermde en klaagde dat 't verschrikkelijk was, haar kind in een doorgangshuis, met haar goedvinden zou 't nooit in der eeuwigheid gebeuren. Er werd echter besloten dat zij met Juul na die dame van 't bestuur zou gaan en toen ze van dat bezoek terug kwam waren de bordjes verhangen. Nee maar, hoe jammer dat vader niet mee was gegaan, zoo lief en vriendelijk en verstandig als zoo'n mensch sprak, heelemaal niet minachtelijk. Gemeene meiden werden xo6 daar niet opgenomen, maar een meisje as Juul, die buiten haar schuld, 't waren mevrouw's eigen woorden, in 't ongeluk was gekommen, die moest geholpen worden. Ze zou 't er prachtig hebben, beste hulp en verzorging. Na de bevalling mocht ze er nog zes weken blijven, ze kreeg dan nog een uitzëtje voor 't land en de dames lieten haar nog niet eens heelemaal los, ze hielpen haar dan nog voort zooveel ze konden. Nou, tante Jannetje mocht dan haar neus optrekken. Zij zei dat 't mooi was en een zegen van God dat zulke brave menschen bestonden.... Vader liet den woordenstroom over zich heengaan en volhardde in zijn zwijgen. Maar toen Juul hem bedeesd vroeg of hij 't dan goed vond dat zij ging, zei hij dat ze voor zijn part doen kon wat ze wou. Alleen, wat 't kostte wou hij betalen, haar spaarduitjes mocht ze houden, er zouden nog kwade dagen genoeg komen. Juul zou hem graag bedankt hebben, maar zij vreesde een uitbarsting van drift als zij dat deed. Voor 't eerst, dien nacht, kwam er een gevoel van rust over haar. Zij wist nu wat er gebeuren moest, en hoewel haar leven gebroken was door den slag dien Frans haar zoo meedoogenloos had toegebracht, de starre wanhoop week van haar. Ze kon over haar volgend leven nadenken. Het zou 107 mogelijk en treurig zijn, het gewicht van de schande, die zij haar familie had aangedaan, zou niet minder drukkend worden en vader's onuitgesproken verwijten, zoowel als moeders' goedgemeende, maar ruwe toespelingen en vertroostingen zou zij moeten verdragen. Toch, het was met meer enkel en alleen duisternis. Zij durfde er haast niet aan gelooven, maar er was een zwak glanzend licht in de toekomst. Het landje' Als het maar leefde, wat zou ze het hefhebben, er voor zorgen, voor werken, wat zou 't haar oneindig veel leed vergoeden. Geen jongen die de kwade eigenschappen van zijn vader in 't bloed zaten, waar zij niet tegen op zou kunnen, die baar al spoedig de baas zou zijn en haar zou beliegen en bedriegen, zooals Frans. O neen, geen jongen, die haar zou aankijken met die spottende, lichtende, groengrijze oogen, waarin ze geloofde, terwijl zij toch wist dat ze haar bedrogen. Maar een mosje, een lief, zacht meisje. Naar vader of moeder zou zij 't niet durven noemen, maar als Anna Bos wilde. Waarom niet? De dikke Anna had het altijd goed met haar gemeend, zelfs toen zij zoo vreesehjk schold op Frans. Zij was de eenige mensch op de wereld die haar geholpen had met raad en daad, wat had zij zonder haar moeten beginnen? Haar kindje zou dus Annie heeten en zij Zou haar op- iofi voeden zoo goed zij kon en trachten haar te behouden voor haar eigen ellende. Haar voorbeeld zou voor 't kind een droevige maar ernstige waarschuwing zijn. O te kunnen denken aan de komende jaren zonder die vreeselijkcangst, die haar bijna 't water had ingedreven. Een heel klein beetje nederig geluk kon nog haar deel worden. Voor 't eerst sedert den avond die al haar illusies te niet had gedaan, sedert zij wist dat Frans een dief was en een bedrieger sloot zij de oogen met een zucht van verademing en sliep zij zonder dat benauwde droomen haar kwelden. Een maand of drie later kregen vader en moeder Mergel bericht dat Juultje bevallen was van een dochter. 't Was een drukkend warme dag geweest. Eerst tegen den avond herademden de menschen en al wat maar eenigszins kon, spoedde zich naar buiten. In een der nieuwe, breed en ruim gebouwde arbeiderswijken der residentie stonden de bewoners in groepjes voor hun deuren te praten en uit te blazen van de warmte, 't Liep tegen acht uur, maar 't was of de menschen nu eerst hun huizen uitkwamen. Van uit de benauwde kamertjes, waar dikwijls geslapen, gegeten en gekookt werd, was 't een opfrissching om in de lucht te komen. Al de zog verschillende kleine neringen in groenten, in aardappelen, in brandstoffen, in Geldersche en krttidenierswaren, en snoeperijen, hadden 't druk. De juffrouw achter de toonbank en de koopsters babbelden eindeloos. Van uit de hofjes, die de lange rij van regelmatig gelijk gebouwde boven en benedenhuisjes verbraken, kwamen altijd meer vrouwen te voorschijn. Sommige, netjes als juffrouw gekleed, andere, slordig in jak en rok, enkele met een zuigeling op den arm en een paar kleine kinderen hangende aan hun rokken, alle belust op gekakel en een buurpraatje. Heel uit de verte klonken de toonen vaneen draaiorgel, dat in een langzaam tempo het miserere uit de Trouvère afdraaide. Op een klein pleintje, dat de straat van een volgende scheidde, speelden een twintigtal kinderen. Een jongen en een meisje stonden, de handen in elkaar geklemd en de armen in een boog opgeheven en schreeuwden met schelle, krijschende stemmen: Kruip door, sluip door, Driemaal voor niet door, De laatste zeilen we vangen. En in een langen sliert trachtten de anderen door de armen heen te komen die den derden keer plotseling zonken en de laatste van de rij onverbiddelijk gevangen namen. xzo „Pas op, jij doet valsch," schreeuwde een opgeschoten bengel van een jaar of negen tegen een klein meisje dat, ofschoon 't haar beurt was om gepakt te worden, vlug als een aal aan de opgeheven armen wist te ontkomen. „Over doen!" ,,'t Is niet waar. Ik ben der eerlijk door." „Jij eerlijk, je speelt valsch." „Je liegt 't, leelijke lammeling." „As je je bakkes niet houdt, sla ik der op." Als een kleine furie sprong het meisje op den jongen toe en wilde hem in 't gezicht krabben, maar hij hield haar beide handjes in een van zijn al groote knuisten. „Ik zal 't an me vader zeggen, hoor je?" „En ik an moeder." „Sliep uit," treiterde de jongen. „Ze het geen eens 'n vader." ,,'t Is wellis, maar hij is dood." „Je liegt 't. Je heb geen vader, nooit gehad!" De andere kinderen omringden het twistende tweetal. „Wat klets je toch Piet, je hebt toch altijd een vader." „Nou mijn moeder heeft 't zeivers gezeid en mijn moeder is der tante, die zal 't wel weten." „Jou moeder is een slons, dat zeit mijn moeder." III En weer vlogen ze elkaar in 't haar tot groote pret van de anderen. De jongen was de sterkste. „Zal ik je een pak op je achterste geven?" dreigde hij. Nu begon zij te huilen. „Ik heb je niks gedaan, je bent altijd even naar tegen me Piet, en 't staat je gemeen, ik ben toch jc eigen nichie." . Dat laatste kwam er half verwijtend, half vleiend uit. Piet scheen verteederd. „Grien maar niet Annie. Ik zal je niksdoen. Maar je mot niks van me moeder zeggen." „En jij niks van me vader." Een paar -minuten later zaten zij samen op een stoep en deelden eendrachtelijk een pijp pepermunt. Annie brak haar door, hield het grootste stuk voor zichzelf maar verborg er de helft van in haar handje. „Zie zoo, daar heb jij 't meeste." „Dat hoeft niet," en hij brak nog een klem stukje af en stopte haar dat in den mond. Annie," klonk een zachte vrouwestem. „Je hadt al lang thuis motten zijn. Ik heb geen titf om je te kommen halen, 't is iedere avond 't zelfde. Het kind had haar moeder met zien aankomen. ,,'t Is nog geen eens acht uur," zei zij, onwillig opstaande. iza „Al lang, ga mee, je mot dadelijk na bed." „Ajakkes, 't is nog zoo heet. Pietje gaat ook pas om tien uur." „Ja tante, laat Annie nou blijven tot 't donker is, dan breng ik haar wel thuis." „Nee, ze gaat nou mee," en Juultje Mergel trok het weerstrevende kind met zich voort. „Je bent een stoute meid om zoo laat te kommen. Voortaan blijf je maar thuis. Je mag met meer op straat spelen." Ze wist wel dat ze die bedreiging toch niet vol kon houden, dat ze het kind wel de straat op moest sturen omdat ze thuis te lastig was en vader en moeder het gezeur en gekrakeel, een onvermijdelijk gevolg als Juul haar thuis wilde houden, niet meer konden verdragen. Ze ging nu gauw naar de groote school want ze werd al zes jaar, dat was ten minste overdag een rust. Met haar goedvinden was 't niet dat Annie op straat speelde, zij leerde er niets .goeds, de moeder stond soms versteld van de leelijke woorden die 't kind onbewust gebruikte, van de gemeene gezegden die zij, zonder ze te begrijpen, ten beste gaf. Maar op de stads-, school in de buurt zou zij toch met dezelfde kinderen om gaan, daar viel niets tegen te doen. In den lering, waarin ze verkeerde, ging 't nu eenmaal niet zoo fijn toe. Ach, met haar was 't lij ook zoo geweest, in haar jeugd had ze ook al een boel gehoord en geweten, waarvan kinderen uit een andere omgeving, eerst veel later hoor en. Het had haar geen kwaad gedaan, omdat er in haar een aangeboren afkeer van het gemeene was, terwijl Roos al vroeg.... Toch was Roos de fatsoenlijke vrouw gebleven en zij.... O, de jaren hadden alles wel verzacht, met de vingers nagewezen werd zij niet. Ze was zelfs weer in genade aangenomen door tante Jannetje en met Roos was zij weer goed geworden. Maar voor de familie bleef zij toch de steen des aanstoots, de ongehuwde moeder, wier kind geduld, maar als een voortdurende schande beschouwd werd. Ze had zoo haar best gedaan, dat deed ze nog en ze zou het blijven doen tot ze niet meer kon. Ze hield zich altijd vóór dat zij veel reden tot dankbaarheid had, al was haar leven van voortdurend werken, van plooien en schikken, van dulden en zich vernederen, ook hard geweest. Juultje was vroeg verouderd, van het aardige meisje met haar wel tenger, maar toch gevuld figuurtje, met haar lijn snuitje en onbewuste aantrekkelijkheid was niets overgebleven. Ofschoon nog geen dertig jaar leek zij een oud juffie van veertig, gebogen door het altijd voorover zitten aan de naaimachine, het gezichtje grauw en mager, de borst ingevallen. « * ii4 Het grijze of zwarte japonnetje, netjes maar zonder eenig streven naar elegance gemaakt, sloot eng om de heupen zonder eenige lijn of ronding. Het vroeger glanzende haar was verdoft, glad achterover gekamd en in een knotje vastgestoken. Zij had 's morgens geen tijd om aan haar kapsel te besteden en waarom zou zij het ook doen? Naar haar keek niemand en niemand hoefde ook meer naar haar te kijken. Zij liet zich gaan, zij glimlachte pijnlijk als men haar zei dat zij nog jong was. Neen, zij was oud, zij had afgedaan en dat was billijk want diep in haar leefde altijd het gevoel van schuldig zijn, van schande te hebben gebracht over de haren. Als zij aan Frans dacht was het met bitterheid omdat hij gestolen en zich misdragen had, maar in haar ziekelijke zelfvernedering pleitte zij hem bijna van schuld vrij tegenover zichzelf. Een meisje als zij waar het zoo gemakkelijk mee gegaan was, die hem zóó ter wille was geweest, voor zoo iemand voelde Zoo'n jongen geen eerbied, in zijn oogen was zij toch niet beter dan de anderen, waarmee hij haar bedrogen had. Neen, neen zij moest heel dankbaar en tevreden zijn, omdat zij na haar verblijf in het gesticht met haar kindje thuis had mogen komen bij vader en moeder. De oudelui waren verhuisd. In de "5 buurt waar hij jaren gewoond had, waar iedereen hem kende, wilde de oude Mergel niet blijven. Ook zonder de toespelingen en de schimpscheuten van moeder begreep Juultje heel goed dat hij zich te veel schaamde voor de menschen en de buren uit zijn oude omgeving. In de nieuwe straat was het ook wel niet heel lang een geheim gebleven dat de dochter een kind en geen man had.. maar ze gingen er, op nadrukkelijk verlangen van vader, met niemand om. Juultje had haar ontslag gevraagd op het atelier. Zij kon niet meer heele dagen van huis want aan moeder wilde zij de zorg voor het kindje niet overlaten. Naaiwerk kon zij genoeg aan huis krijgen, meer dan zij af kon, haar verdiensten werden er eerder meer dan minder door en dat verzoende de oude juffrouw Mergel met het denkbeeld. Vader was kort na Juultje's bevalling heel ziek geworden, een ingewandsziekte, waaraan hij vroeger wel geleden had, maar die plotseling hevig was verergerd en waarvan hij slechts ten deele herstelde, zoodat hij lang niét zooveel werken kon als vroeger en veel thuis zat. En zoo werkte Juultje den heelen dag tot laat in den nacht onafgebroken, gebogen en zwijgend, zoo weinig mogelijk antwoordend op moeder's klachten dat vader zooveel erger was. 't Had hem een knauw gegeven, geen wonder; op hem was m nooit wat te zeggen geweest en nu was hem toch maar de kroon van het hoofd genomen. Juffrouw Mergel meende het niet zoo kwaad, zij wilde haar dochter niet opzettelijk pijn doen en als een heel enkelen keer Juultje zich niet kon inhouden, en begon te snikken was Zij dadelijk een en al medegevoel: „Gunst meid, je mot er niet om huilen, ZÓÓ bedoelde ik 't niet hoor, kom ben je mal, neem een lekker warm bakkie koffie." De jonge moeder wist niet wat erger was, de grove toespelingen en onomwonden verwijten van moeder of het zwijgende, starre gezicht van vader, die haar wel niet meer uitvloekte, haar morgen en avondgroet beantwoordde, maar haar toch ook nooit een goed woord gaf en een vemensching mompelde als kleine Annie huilde. Dan haastte Juultje zich in doodangst met het kindje naar haar eigen klein kamertje, waar zij het suste en verzorgde. Vader mocht er immers geen last van hebben, zij moest al haar krachten inspannen om hem zooveel mogelijk het bestaan der kleine te doen vergeten. Zij smoorde alle zelfbeklag, want ondanks alles, had zij haar oogenblikken van geluk, van zich rijk en zalig voelen als zij met haar kindje alleen was, als zij er mee speelde en al haar opgekropte teederheid in vurige liefkoozingen uitte. Maar zij H7 verborg dat alles schuchter. Wanneer er anderen bij waren, had zij een gevoel alsof zij er zich voor schaamde, want ook in haar liefde voor kleine Annie was zelfvernedering en schuldbesef. Zij kon nooit genoeg voor haar land doen, nooit genoeg voor haar sjouwen en ploeteren, zichzelf wegcijferen en opofferen om de schande goed te maken die zij over haar dochter gebracht had. Dienen en zich vernederen, dat was haar leven en zij schikte zich, zij kromde zich onder het juk, zij had 'immers niets anders verdiend. Met de jaren veranderde de toestand eenigszins. V-ader Mergel, door zijn kwaal meer en meer gedoemd tot thuisblijven, verdiende minder en Juultje spande alle krachten in om dat tekort te dekken. Hij kreeg eerbied voor de stage werkkracht van zijn dochter, hij behandelde haar niet meer met niinachting, de oude, goede verstandhouding, die altijd tusschen hen beiden geweest was, keerde terug en al had ze de verwachtingen, die hij eenmaal van haar gekoesterd had, dan ook niet vervuld, een steun in zijn ouderdom was zij toch wel geworden. Naarmate Annie opgroeide en begon te praten scheen hij ook het kind beter te kunnen verdragen. Wel, vooral in het bijzijn van Juultje en zijn vrouw, scheepte hij de kleine soms met een ruw woord af, maar zij was niet bang voor n8 grootvader, trouwens Annie vreesde niets en niemand ter wereld. Zoo klein als zij was scheen zij zich bewust van de toovermacht, die van haar uitging. Als zij grootvader aankeek met haar groote oogen die zoo wisselden van kleur, als zij hem, nog vóór hij het vroeg, zjjn pijp gaf en op een stoof ging staan om hem de lucifers aan te reiken, verdreef een glimlach de strakke trek om zijn ingevallen mond en streek hij even met zijn groote hand over de gouden krulletjes van het ronde kinderkopje. En grootmoeder... toen Annie vijf jaar oud was, had zij de oude vrouw totaal in haar macht. De kleine heks behoefde maar te vleien, te huilen of zich driftig te maken al naarmate het uitkwam, om „opoe" precies te laten doen wat zij wilde. Roos, die ook in de buurt was komen wonen, maakte er zich woedend over en verweet moeder dat zij veel meer hield van dat schandebrok dan van haar bloedeigen, fatsoenlijke kleinkinderen, 't Gaf dikwijls aanleiding tot heftige tooneelen en ruzies. Juffrouw Mergel ontkende altijd heftig, maar voor zichzelf wist zij wel dat zij eigenlijk niet zoo heel veel gaf om Pietje en de andere kinderen van Roos, die er altijd ongewasschen en slordig uitzagen en haar ergerden met hun vuile neuzen en ongekamde haren, terwijl Annie.... als grootmoeder nijdig op lig Juul was, verweet zij wel dat 't bespottelijk was om zoo'n werk van 't kind te maken.... maar zij was niet weinig trotsch op haar mooi kleindochtertje dat zoo hemelsbreed verschilde van al de kinderen die zij kende. Tusschen de zusters was Annie ook de voortdurende oorzaak van gekibbel en oneenigheid ofschoon Juul, zooveel zij kon, haar best deed om niet te réageeren op de stekelige, jaloersche uitvallen van Roos, alleen, wanneer een vreemde het kind prees en Roos smadelijk beweerde dat er niets moois aan dat wurm was en dat zij heelemaal het gemeene, valsche snuit van haar vader had, stoof Juul op en volgde er soms een heftige twist. Dan nam zij het kleine meisje op haar schoot en keek haar diep in de vioolblauwe oogen en soms, als het kind uitgelaten van pret en dartelheid rond danste, voelde de moeder iets van den ouden angst, was het of zij Frans zag met zijnovermoedig en blik en gebood zij de kleine driftig om stil en bedaard te zijn. Annie was haar teleurstelling, van niet meer te mogen spelen, ook weer vergeten en sprong vroolijk naast moeder voort, 't Huis gekomen wilde zij luidruchtig de trap opstormen, maar Juul hield haar tegen. 120 „Je mot heel stil en zachtjes naar boven gaan. Grootvader is ziek." ..Ajakkes," zei Annie, „krijg ik nog een boterham met suiker, voor ik na bed ga?" „Ik zal zien." In de woonkamer zaten de oude juffrouw Mergel en Roos met haar man met de ellebogen op tafel en slurpten koffie, de deur van de andere kamer, waar vader te bed lag, stond open. Het was heel bedompt en warm. „Zou je geen raam openzetten moeder?" vroeg Juultje, nadat zij de anderen zwijgend gegroet had. „Ben je mal, 't is toch avond, ik ben veel te bang, dat 't je vader kwaad zal doen." ,,'t Is nog zoo warm buiten." Juultje opende het raam en ging er voor staan. „Wel ja, ik zou op me buitenplaats gaan zitten," schamperde Roos. „As ik jou was ging ik na huis," antwoordde de jongere zuster, „je kinderen zijn nog buiten, kleine Truitje is op een stoep in slaap gevallen." „Gaat 't jou an?" nijdigde Roos en toen tot haar man: „Sta dan toch op, je zou iemand tureluursch maken, die kerel zit waar die zit. Ga vast vooruit en haal de rakkers naar binnen." Piet Heils stond gedwee op. Kleine Annie had inmiddels met grootmoeder gefluisterd, waarvan zaz het gevolg was dat de oude vrouw naar het hoekkastje ging en twee boterhammetjes, dik met suiker bestrooid, voor 't kind klaarmaakte. Met afgunstige blikken keek Roos. ,,'t Zit er an," begon zij luidruchtig. „Ik dank God as ik m'n kinderen 's avonds een stuk roggebrood met margarine kan geven, en dat bier eet wittebrood met suiker as of 't geen geld kost. Maar Pietje en Truitje en kleine Jan zijn ook maar fatzoenlijke burgermanskinderen terwijl dat bier.... wel god allemachtig ik geloof waarachtig dat « weer een nieuwe jurk an der lijf heeft, ook." Zij trok Annie naar zich toe; de kleine verweerde zich en begon te schreeuwen. ^ „Laat me los, tante, me jurk gaat je niet an.' „Brutale feeks, daar!" en Roos, altijd klaar om de hand tegen haar eigen kinderen op te heffen, gaf haar een draai om de ooren. 't Was wel met erg, maar Annie zette toch een vervaarHjke keel op. „Hou jij je handen thuis," riep grootmoeder 't kind op haar schoot nemend en sussend. Juultje was heel bleek geworden. Zij trad op haar zuster toe, maar plotseling klonk er een gedempt steunen uit de achterkamer. „Vader roept," stamelde zij, „hij wordt wakker door het lawaai," en zonder verder acht op haar zuster te slaan, ging zij naar het ziekbed. De oude 122 vrouw zat, den rug naar haar oudste toegewend, met de kleine Annie; 't kind tevreden gesteld door grootmoeders hefkoozingen en belofte van nog een karamel te krijgen, als zij naar bed ging, at in vrede haar boterhammetjes met suiker, zonder zich er verder iets van aan te trekken. Roos gaf haar man, die nog altijd met een onnoozel gezicht bij de deur stond, een duw: „Vooruit schlemiel, al zag jij je eigen vrouw voor je oogen vermoorden, dan zou je nog geen hand uitsteken." Onder gesmoord gekijf stommelde het echtpaar de trap af en de deur uit. Juultje kwam uit de ziekenkamer terug. Vader lag maar te kreunen, zou, nu 't stil was, wel weer indommelen. „Die Roos toch," begon de oude juffrouw Mergel. „Ach, waarom heb je met gewacht met Annie haar boterhammen te geven tot zij weg was? Je weet toch, zij kan niks velen." „Nou nog mooier," kribde grootmoeder, „ik zal toch in m'n eigen huis wel magge doen wat ik wil." „Ja," antwoordde Juultje moe, „kom Annie ga nou dadelijk mee na bed." De kleine maakte geen tegenwerpingen. 123 „Moet ze opa niet genacht zeggen?" vroeg juffrouw Mergel, nadat zij het kind zoolang geknuffeld had, tot Juul ongeduldig werd. „Nee, dat's niks gedaan, hij het er toch geen weet van." „Waarom huil je?" vroeg Annie, terwijl haar moeder haar uitkleedde. Juultje antwoordde niet dadelijk, zij wischte zich de oogen af, zei toen haperend: „Opa is heel ziek." Pietje zeit dat ie op apengapen lijdt. Wat is dat, moeder?" „Dat beteekent dat 't heel erg is." „Zou die dood gaan?" Annie keek met groote oogen terwijl haar roodblonde krulletjes geborsteld werden. „Misschien wel." Het kind stapte in bed. „Eng," prevelde zij, „Pietje zeit as opa een lijk is, mot ik maar zoo lang bij hun kommen. Maar de begrafenis, dat's echt. Dat gaan we spelen met z'n allen. Zoo lollig!" „Slaap wel schat," hernam Juultje. „Je hoeft er niet zoo ondertekruipen/tisheusch warmgenoeg." „Ja, maar dat vind ik lekker," en als een poesje rolde de kleine zich op, trok het laken tot aan de kin en nestelde zich in het behagelijke holletje, naast moeder's plaats. 124 Beneden zat juffrouw Mergel, 't lijf van haar japon los. Zij veegde zich onophoudelijk over het gezicht, 't Was heel benauwd. „Moeder!" „Ja/' „Bx geloof dat ik ga vragen of de dokter nog es effen komt vóór we de nacht in gaan, ik vin vader niks goed." Maar grootmoeder Mergel kregelde: „Jij brengt iemand altijd op z'n achterste zolder. Dt vin juist dat ie de heele dag rustig was." Juultje zette haar hoed op. „Wees toch wijzer," hernam de oude. „Die dokter zal je an zien kommen, der is niks bizonders. As die al thuis is gaat ie nou toch niet meer met je mee." Juul voelde de waarheid van het argument. Zuchtend begon zij den boel op te ruimen. Af en toe sloop zij op de teenen naar de slaapkamer. Vader lag stil, met open oogen, hij kreunde soms even maar hij gaf geen antwoord als zij hem iets vroeg. „Ga jij van nacht bij Annie slapen moeder," Zei zij, toen de oude vrouw aanstalten maakte om naar bed te gaan. „Wat heb ik nou weer an de hand en jij dan?" „Bi blijf liever op. Ik zal me uitkleeden en in xa5 vader z'n stoel gaan zitten. Heusch da's beter." „As je dan met alle geweld wil. Ik heb van nacht ook geen oog toe gedaan. Maar noodig is 't niet. Ik zeg je, 't kan nog heel lang duren, dat zeit de dokter toch ook." „Ja, daarom is 't ook niet." „Nou, as je wat noodig hebt, roep je me maar." „Natuurlijk. Nacht moeder, slaap wel." Zoodra zij alleen was ging Juultje naar de andere kamer, 't Was 't zelfde. Vader lag met half geloken oogen, maar hij was volmaakt stil, behalve dat hij nu en dan zacht kreunde. „Wil je niks vader, wat drinken?" Geen antwoord. Juul kleedde zich uit, deed een oude peignoir over haar nachtjapon aan, schoof toen vader's rieten stoel voor het bed. Zij had het licht uitgedaan, maar 't was niet geheel donker, daar het raam open stond en het gordijn niet was neergelaten. In de straat verstomden langzaam alle geluiden. De nachtelijke stilte en de weldadige duisternis deden haar goed. Afgemat sloot zij de brandende oogleden en dommelde in. Toen zij ontwaakte brak de dag aan, een mat, grauw licht drong in het vertrek. Juultje rilde, 't was kil geworden. 'Zacht stond aal op en sloot het venster. Toen zij naar het ziekbed terugkeerde 126 lag vader met geheel geopende oogen. Hij kreunde niet meer. hij zag er heel kalm uit, de pijnlijke uitdrukking was uit zijn trekken verdwenen, er kwam iets als een glimlach over zijn gezicht, maar terwijl zij keek en hem toeknikte wist zij dat dit het einde was. Zij bedacht dat zij op móest staan en haar moeder waarschuwen, maar zij bleef als vastgekluisterd op haar stoel zitten. Er was zoo'n weldadige stilte in 't kamertje. Wanneer moeder nu kwam zou zij gaan huilen, misbaar maken, 't misschien op haar zenuwen krijgen, dat wilde Juultje niet; 't moest kalm en rustig blijven. De zieke bewoog zich. Hij strekte de groote, vermagerde hand uit en zij legde er de hare in. Toen streelden de vereelte vingers het kleine handje en hij prevelde zacht, zóó zacht dat zij 't nauwelijks verstaan kon: „Juul, beste meid!" Groote tranen vloeiden in haar oogen en drupten langzaam neer op de in elkaar geklemde handen. Met brekende oogen zag vader Mergel haar aan, heel kalm zonk zijn hoofd achterover op het kussen. Onbewegelijk bleef zij zitten, totdat zij voelde dat de vingers, die de haren vast hielden, koud werden. Zacht en voorzichtig maakte zij ze los, zij boog zich over hem heen en drukte hem de oogen toe. 137 Toen, aarzelend, kuste zij hem op de wang, dat had ze in geen jaren durven doen. Daarna ging zij naar boven om moeder te roepen. De eerstvolgende dagen gingen voorbij in een aaneenschakeling van twisten en gekijf, afgewisseld door huilbuien en luidruchtig misbaar van moeder Mergel en Roos. De faniilie draafde heen en weer en in de toch al niet ruime voorkamer bleef het snikheet door de vele bezoekers, terwijl de koffieketel niet van de tafel was. De kinderen die, uit eerbied voor 't lijk, zooals Roos zich uitdrukte, niet op straat mochten spelen, verdrongen zich op de trap, kibbelden onder elkaar en waren heel lastig. Juultje trachtte haar gewone werk te doen, en trok zich zooveel zij kon terug in haar kleine kamertje waar men haar niet met rust liet. Moeder, Roos en ook tante Jannetje beweerden dat zij er zich niet veel van aantrok. Zij had nog geen traan gelaten en zij liep maar met een bleek en strak gezicht rond en deed alsof er niets gebeurd was. Roos zuchtte over de ondankbaarheid van de menschen. Nou had je er weer een sprekend bewijs'van. Zij, die dan toch de oudste was, had nooit veel liefs van vader ondervonderi, geen goed woord, maar Juul, dat was altijd de hartlap geweest, zelfs na 't schandaal, toen die schobbejak 128 naar eerst een kind gemaakt had, en haar toen liet zitten, had vader haar nog de kroon op 't hoofd gezet. Zonder hem zou zij met vingers zijn nagewezen en op straat staan, nu de goeie man dood was en geen vin meer kon verroeren, liep ze met een onverschillig gezicht, trok er zich net zooveel van an as niks en aasde alleen op de centen. Juul antwoordde zoo weinig mogelijk. Alleen als zij al die liefelijkheden moest aanhooren waar de kinderen bij waren en zij de groote oogen van Annie zag, die met een uitdrukking van niet begrijpen maar toch van brandende nieuwsgierigheid van tante naar moeder zwierven, gebood zij de kleine meid uit de kamer te gaan en verzocht zij Roos om ten minste haar mond te houden in 't bijzijn van 't kind, waarop de andere het hoofd in den nek wierp en tegen moeder beweerde dat Juul zich aanstelde met der fijnigheid. Annie zou waarachtig gauw genoeg weten dat zij toch maar een schandekind was en dat kon geen kwaad, ze had 't voorbeeld van haar moeder voor oogen, wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Dan kwamen de gesprekken over 't geen er gebeuren moest met moeder en die werden tot een eindeloos getwist. Vader Mergel had een klein sommetje nagelaten. Roos stond er op dat de oude vrouw bij 129 haar zou komen inwonen, maar deze gaf er verreweg de voorkeur aan om met Juul samen te blij ven. De slordige rommel, waarin Roos leefde, de onhebbelijke kinderen trokken haar niet aan. Wanneer ze alleen met Juul was maakten zij geen ruzie, alles was netjes en ordelijk en kleine Annie was haar oogappel. Neen, zij bleef met haar jongste op het bovenhuisje en om aan alles een eind te maken, vertelde zij dat vader 't zoo gewild had, hij had dat voor zijn dood uitdrukkelijk gezegd. Roos werd woedend, zij zei dat moeder loog en verweet Juul, dat ze haar omgepraat had. Die kon nu mooi weer spelen van vader's opgespaarde centjes, 't was wat moois, zij werd weer te kort gedaan zooals altijd, maar ze zou 't er niet bij laten zitten, 't des noods hooger op zoeken. De eerste zes weken liet zij zich nietten, zij verbood zelfs de kinderen om naar „Opoe" te gaan en beklaagde zich bij de buurvrouwen over haar zuster, dat inhalige schepsel, de schande van de familie, die nu moeder inpalmde zooals, zij 't vader gedaan 4iad. Maar daar Juul niets van zich deed hooren en de oude vrouw het rustig vond zonder de bezoeken van haar oudste, kwam zij weer opdagen en vroeg om vijf gulden. Ze had geen cent in huis, de kinderen liepen voor schandaaLen zijzelf, nou je 9 1 I3° hoefde haar maar aan te zien. Juultje begon met een weigering en trachtte haar uit te leggen dat Zij ook moeite had om rond te komen, waarop Roos schamper zooveel vriendelijkheden ten beste gaf dat de andere, bang voor gekijf en gescheld, haar het gevraagde overhandigde met de bijvoeging dat 't werkelijk voor den laatsten keer was. Juultje werkte zoo mogelijk nog meer dan vroeger. Eigenlijk was zij het gelukkigst wanneer zij 't heel druk had. De naaimachine snorde onafgebroken, moeder soesde in haar stoel of werkte in de kleine huishoudingen, terwijl haar bezige vingers slechts zeldenl rustten gaf de jonge vrouw zich aan haar gedachten over. Ze waren niet enkel droevig, zelfs al toefden zij in het verleden. Een enkele maal stelde zij zich voor hoe anders het alles zou geweest zijn wanneer zij Frans niet had leeren kennen, althans niet naar hem geluisterd had. Nu had ze de laatste jaren van vader verbitterd, maar toch, in de ure dat hij stierf, was zij bijna gelukkig geweest. Die laatste blik uit zijn brekende oogen, die veelzeggende handdruk waren een har er mooiste herinneringen. Zij wist dat vader haar vergeven had en dat hij, ondanks alles, van haar was blijven houden. Graag hield zij zich bezig met de toekomst i3i waarvan zij zooveel hoopte en verwachtte, niet voor zichzelf» o neen, al was ze nog jong, voor zichzelf verlangde zij niets. Zij had haar leven vergooid en in haar zelfbeschuldiging hield zij zich vóór dat zij alleen maar dankbaar moest zijn voor 't geen zij had en zichniet kon beklagen, omdat alleen veel zorg en hard werken haar deel waren. Maar voor Annie! Voor haar zou zij sloven en sjouwen want het kind moest leeren, een betere opvoeding krijgen dan zij gehad had. Een har er stoutste illusies was dat haar dochter onderwijzeres zou worden en een goede betrekking krijgen. Juul had weinig menschen en wereldkennis en zij zag in het onderwijs een beschutting tegen de verleiding, waaraan zij ten prooi was geweest. Annie zou geen modiste worden, dat vak was uit den booze, maar fatsoenlijk, degelijk op een school/ steeds meer examens doen totdat zij eenmaal.... Juul wist zelf niet hoe hoog zij haar toekomstillusies spande. Over dat alles sprak zij met memand. Moeder en tante Jannetje zouden vragen waar zij dacht dat de centen vandaan zouden komen en Roos zou een groote mond opzetten over het schandekind dat den hemel op haar bloote knieën mocht danken dat zij te eten had, en dat moest worden opgevoed als een prinses. Het geld baarde Juultje ook heel veel zorg. Hoe hard ze ook werkte 132 en zich inspande, zij kon weinig sparen, soms een paar onnoozele guldens in de maand, die ook wel weer eens van het spaarbankboekje moesten worden afgehaald, maar haar optimisme kwam haar te hulp. In Annie zag zij iets buitengewoons, het kind was zóó bij de hand dat moeder en zelfs Roos de handen ineensloegen over haar sh'mheid. Zij zou zeker goed leeren en wanneer zij eenmaal de lagere school had afgeloopen zou zij wel in Zoo'n goed blaadje bij het hoofd der school staan dat deze aan Juul den weg zou wijzen om Annie, zonder dat het veel kostte, verder te laten leeren. Zoo iets gebeurde meer, zij had wel gehoord van meisjes uit haar eigen omgeving, die vooruit waren gekomen, als onderwijzeres naar Indië waren gegaan en een mooie betrekking gekregen of een goed huwelijk hadden gedaan. Naar Indië! Als 't ooit zoover kwam zou zij het kind niet alleen laten gaan. Ook in Indië was werk te krijgen, wanneer Annie twintig jaar telde was zij, Juultje toch nog in de kracht van haar leven Zij zouden samen gaan, altijd bij elkaar blijven. Haar dochter zou slagen in alles wat zij ondernam en wie weet, misschien waren er voor haar, voor de schuldige moeder, daar ginds nog gelukkige jaren weggelegd. Wanneer zij dan soms de machine een paar se- 133 condcn had laten stilstaan of een oogenblik het werk neergelegd, terwijl zij voor zich uitstaarde, zette zij Zich haastig weer aan den arbeid en schaamde zij zich over de vlucht die haar gedachten namen. Wat zouden zij haar uitlachen, als ze wisten. Annie was nog maar een klein kind, ze had waarachtig nog den tijd en Juul hoefde zich nog geen zorg over later te maken. Maar 't lag nu eenmaal in haar aard om niet bij het tegenwoordige stil te staan, maar te denken over 't geen misschien kon gebeuren. De jaren gingen tamelijk kalm voorbij. Juffrouw Mergel begon te sukkelen en Juul stond voor de moeielijke taak om bij al haar werk het huishouden te doen en moeder op te passen. De oude vrouw, vroeger opgeruimd en tevreden met een kleinigheid, was in den laatsten tijd heel zeurig en humeurig geworden. Zij kon niet meer uitgaan en klaagde den heelen dag. 't Was geen leven om altijd maar in het benauwde voorkamertje te zitten. Haar eenige afleiding waren de bezoeken van Roos. Als altijd verslonsde die haar huishouden en vond tijd om even bij moeder te zitten, koffie te drinken en kwaad te spreken van Juul. En moeder Mergel gaf nu haar oudste gelijk en had honderd klachten óver haar jongste. Juul was onhartelijk en ongezellig. Zij had geen minuut voor haar eigen moeder 134 en zij was gierig ook. De dokter had versterkende middelen voorgeschreven, en, nu ja, de oude kreeg haar eitje en haar glas melk, maar een fijnigheidje of een extraatje kwam zelden voor en dat gewone eten lustte moeder niet. Waar liet Juul het geld? Zij verdiende aardig en toen vader stierf had hij toch wat nagelaten ook. Op dat alles ging Roos gretig in. Met verhoogde kleur, breeden schoot en met beide handen haar kom dampende koffie omklemmend, hitste zij moeder meer en meer op. Zij had het altijd gezeid, als 't op geld ankwam, was Juul niet zuiver op de graat, 't Was een schandaal, zij deed haar bloedeigen moeder te kort ter wille van die meid, dat kind, dat schandbrok, waarop zij nog trotsch was ook. Maar als 't zoover kwam, was 't uit met de eensgezindheid. Van Annie wilde juffrouw Mergel niets hooren. Zij was en bleef haar oogappel. Om dat kind met haar dolle uitvallen kon zij ten minste nog eens lachen, als Annie er niet was, zou 't heelemaal zijn om te leeren tooveren. Roos mocht wel Zwijgen en naar haar eigen kinderen kijken die niet konden halen bij JuuTs eenige. Dan begon Roos te schelden en het bezoek, dat zoo prettig begonnen was, eindigdein een lojfpartij. Het oude mensch huilde en Roos dreigde dat zij niet meer terug zou komen, een bedreiging, die zij al ver- *35 getcn was, nog voor zij de woning verliet. Als Juultje, die de bezoeken van haar zuster doorgaans waarnam om de noodige boodschappen te doen, dan vijf minuten later thuiskwam, dan zij beloofd had, zuchtte en lamenteerde moeder. Om haar bekommerde zich niemand. Juul Het haar maar alleen en liep voor haar plezier langs de straat, 't werd tijd dat zij, de oude, maar doodging enz. Het eenige licht, dat het sombere kamertje vervroolijkte en soms als in gulden gloed zette, was Annie. Zij tddenuruimtwaalf jaar, een slank, mooi kind met fijne en toch reeds ontwikkelde vormen. Het blanke gezicht, door het donkere, roode haar als in een goudbronzen lijst gevat, had een vreemde aantrekkelijkheid. Schitterend van joligheid en levenspret, keken de groengrijze oogen, de mond met de puntige, witte tandjes lachte altijd. Roos beweerde steeds smadelijk dat de kleine als twee druppels water op Frans leek. Juul ontkende • heftig, tegen beter weten in. Zij wilde het nooit toegeven ofschoon een angstige beklemdheid haar overviel wanneer het kind haar aankeek met de telkens van kleur en uitdrukking wisselende oogen, en overmoedig en uitgelaten lachte. Evenals grootmoeder aanbad en bedierf Juul haar dochtertje. Zij dacht wel dat zij streng was maar de kleine meid deed haar voordeel zoowel 136 met de domme toegevendheid van grootmoeder als met de groote, opofferende liefde van moeder en overheerschte de twee vrouwen volkomen. Annie was heelemaal niet dom, wanneer zij Zich moeite gaf kon zij goed leeren, maar zij verkoos zich geen moeite te geven, zij liet zich voorzeggen op school, maakte eeuwig gekheid en bracht oproer in de heele klasse. Er kwamen steeds klachten. Juul, teleurgesteld en bedroefd trachtte dan ernstig met het kind te praten. Soms beloofde Annie beterschap, ofschoon zij voorgaf onrechtvaardig behandeld te zijn. Maar meestal spotte de kleine en lachte iedereen uit, zij deed de onderwijzers op zóó koddige wijs na dat grootmoeder de tranen over de wangen liepen van het lachen en Juul, innerlijk beangst en ontevreden, zwichtte voor de dolle uitgelatenheid van het kind. Af en toe ging zij naar het hoofd der school, maar al gaf die ook toe dat Annie alles behalve een goede leerling was en reden tot gegronde klachten gaf, hij behandelde het kind toch met een zekere toegevendheid, die de moeder vervulde met de hoop dat het wel beter zou gaan. Ook op school wist Annie de menschen voor Zich in te nemen. De jeugdige onderwijzeressen hadden, ondanks haar kuren en lastigheid, schik in het kind met haar eeuwigen jool en aansteke- 137 lijke vroohjkheid en de kweekelingen overhéerschte zij reeds door de charme van haar vroegrijpe aantrekkelijkheid. Met de jongens uit haar klasse stoeide en kibbelde zij. Ze was veel op straat. Juul kon haar niet thuis houden. De kleine hield niet van de huiselijke bezigheden, die moeder haar opdrong. Meestal wist ze het zóó aan te leggen dat ze niets hoefde te doen; een enkele maal, wanneer ze iets bijzonders van Juultje moest hebben, was zij gewillig, hielp grootmoeder en verleende haar hulp met een handigheid en opgewektheid die haar moeder over al haar stille bekommernis heenhielp en haar weer enkel goede eigenschappen in haar kind deden zien. In huis was het voor het levendige meisje met uit te houden, de oude vrouw klaagde en zeurde steeds, alles scheen met den dag triestiger te worden. Juul had geen tijd om met Annie uit te gaan. Wat was natuurlijker dan dat het kind dwong om op straat te spelen en dat de moeder het toestond, ofschoon zij het afkeurde? Annie vertelde dat zij met haar vriendinnetjes van school wandelde of touwtje sprong en haar tijd in de meest onschuldige genoegenis doorbracht. Dikwijls was dat ook zoo, maar het gebeurde ook wel dat Annie met de jongens van haar leeftijd en vooral met Pietje, de oudste zoon van Roos> in sombere portaaltjes of 138 op de donkere trapjes der kleine bovenhuizen zat en vele dingen hoorde en deed, waarvan moeder niet het minste vermoeden had. Ofschoon grootmoeder en vooral Roos in tegenwoordigheid van het kind over dingen spraken die beter verzwegen waren, verbeeldde Juul zich dat haar kleine meisje een volmaakt onschuldig kind was en ook in dit opzicht werd zij droevig ontgoocheld. Op een dag dat tante Roos met haar dochtertje, dat een paar jaar minder telde dan Annie, op visite kwam en grootmoeder niet kon nalaten een vergeh'jking te maken tusschen de beide kinderen, begon Roos, bijna stikkend van jalouzieen kwaadaardigheid, in zulke gemeene termen te schelden dat Juul niet wist, hoe gauw zij Annie de kamer zou doen verlaten. Dien zelfden dag nog kwam zij tot een pijnlijk besluit. Zij begreep dat het beter was om nu aan het kind te zeggen wat er indertijd met haar zelf gebeurd was, dan te wachten totdat Roos of iemand anders het haar op de meest ruwe manier vertelde. Zij zou het heel omzichtig, zoo kiesch mogelijk doen, zonder te kwetsen. Den ganschen dag overwoog zij haar woorden, en 's avonds, toen grootmoeder, vroeger nog dan gewoonlijk naar bed ging, en zij alleen met Annie in de kleine kamer zat, waar door de gesloten gordijnen en het koesterend lamplicht een zekere gemoedelijkheid 139 heerschte, nam zij haar dochtertje op haar schoot en begon zij haar pijnlijke biecht. Maar reeds bij de eerste woorden barstte Annie in een onbedaarlijk lachen uit. „Hou toch op mensch, dacht je dat ik dat niet wist? Dat je zoo stom bent geweest, heeft Pietje me al lang geleden verteld...." Juul zat als versteend en werd doodsbleek. „Wat heeft hij je dan durven vertellen kind?" stamelde zij. Annie zag dat zij te ver was gegaan. Met haar aangeboren, perverse slimheid begreep zij dat moeder haar omgang met haar neefje en het op straat spelen wel eens beslist kon verbieden, wanneer zij liet merken in hoeverre zij van dergelijke zaken op de hoogte was en zij antwoorde nu veel kalmer terwijl zij de armen vleiend om Juul's hals sloeg: „Ach, niet zooveel bijzonders. Hij heeft alleen gezeid dat mijn vader niet deugde, dat hij je in den steek heeft gelaten en dat je niet getrouwd bent geweest zooals alle andere, gewone menschen." De moeder zweeg, omdat zij niets wist te zeggen. Zij keek haar kind in het frissche gezicht met de lachende oogen, zij had haar wel meer willen vragen, een onbestemde vrees hield haar terug. Zij durfde niet. Maar dien nacht kon zij den slaap niet vatten. 140 Zij luisterde naar de geregelde ademhaling van het kleme meisje en dacht en tobde. Hoe was zij toch Zoo grenzenloos naïef geweest om te veronderstellen dat Annie niets wist en de vroegere verhaaltjes van grootmoeder, dat haar vader heel jong gestorven was, altijd maar goedig geloofde? Een meisje van twaalf jaar en dan in hun omgeving! Neen, zij was dom geweest. Ze had al veel eerder Zelf met haar dochtertje moeten praten. Wie wist hoe wijs Pietje en Roos en misschien zelfs grootmoeder, in haar onbewuste domheid, het kind gemaakt hadden. Annie had altijd nog zoo iets kmderlijks gehad, bij al de gemeene toespelingen vanRoos,bijaldewezenhjknietfijnedubbelzinmgheden, die in haar tegenwoordigheid ten beste werden gegeven, keek zij altijd met zulke, groote onschuldige oogen rond, alsof zij niets begreep En Juultje had dat geloofd, totdat zij nu zoo ruw van het tegendeel overtuigd werd. Onrustig bedacht zij dat de omgang van Annie met het gezin van haar zuster niet deugde. Maar zij stond er machteloos tegenover. Zij moest hard werken om te kunnen rondkomen en er was nooit tijd om met het kind uit te gaan, om zich 'buiten de schooluren met haar te bemoeien. Hoe kon Zij beletten dat de kleine meid op straat liep met haar kornuiten? Zij had het kunnen verbieden, I4X zonder dat het hielp. Juul wist wel dat zij de zwakste was, ten deele door haar verblinde, afgodische liefde en ook door de verkeerde invloeden van haar familie, waartegen zij machteloos streed. Zij dacht er over om te gaan verhuizen, in een heel ander gedeelte der stad, waar Annie op een andere school zóu gaan en met andere kinderen in aanraking komen.. Maar het was onmogelijk, moeder zou nooit willen. Zij kon de oude vrouw niet verplaatsen naar een stadsgedeelte, waar zij niemand kende, en waar zij de bezoeken van Roos, al waren ze dan soms ook onaangenaam, toch erg zou missen. Eindelijk tegen den morgen viel Juultje afgetobd in slaap, zonder tot eenig resultaat gekomen te zijn, alleen maar met de droevige overtuiging dat zij tegen de omstandigheden niet op kon. Een paar dagen later ging zij naar het hoofd van de school. Ook daar wachtte haar een teleurstelling. De heer Heimer, waarmee zij vroeger wel eens gesproken had, ontving haar heel vriendelijk, was buitengewoon welwillend. Maar het denkbeeld om Annie voor onderwijzeres te laten studeer en, moest hij haar toch beslist, tot haar eigen bestwil, afraden. Annie was heelemaal niet ontbloot van gezond verstand en zij bezat een aangeboren slimheid, die haar onderwijzers soms ver- 142 baasd deden staan. Maar zij toonde niet den minsten lust om te leeren. Al zou zij, nu zij met de eerstvolgende vacantie de lagere school kon verlaten, ook door de opofferende zorg van'moeder naar een burgerschool kunnen gaan, het zou niet baten. Er zat geen ernst in het kind, voor middelbaar onderwijs was zij totaal ongeschikt, zij zou nooit iets bereiken. En hij gaf nog een boel wijsheid ten beste, die Juul maar half begreep en waar Zij eigenlijk niet naar luisterde. „Maar wat raadt u mij dan, wat moet ik met het land?" vroeg zij eindelijk hulpeloos. De onderwijzer lachte: „Mijn beste juffrouw. Er zijn toch zooveel wegen. Uw dochtertje is een flink meisje, goed uit de kluiten gewasschen en handig ook, al deugt zij niet voor het onderwijs. Laat haar het een of andere vak leeren, modiste of naaister, of iets dergelijks. Dat gebeurt toch met de meeste meisjes uit haar "stand." Juultje zei niets meer. Zij begreep wel dat ze hier niets meer te hopen had. Verslagen ging zij naar huis. Zij kon de illusie dat Annie iets anders zou worden dan de kinderen uit haar omgeving niet prijs geven. Zij had haar heil gezien in het onderwijs, misschien beoordeelde meneer Heimer het kind toch verkeerd. Hoe kon 143 zoo'n man al zijn leerlingen zóó goed kennen om te weten wat er in ieder afzonderlijk stak? Annie was nu twaalf jaar. Als zij wilde en in een goede bui was kon je heel verstandig met haar praten. Juultje besloot om met haar zelf te overleggen. Maar toen zij Annie vroeg of zij het niet heerlijk zou vinden om, na de vacantie, misschien met wat geldelijke hulp van tante Jannetje, verder te leeren, later naar een normaalschool te gaan en onderwijzeres te worden, schudde Annie zoo hevig met haar goudgelokt kopje dat al de krullen heen en weer dansten, „Dank je lekker, moeder. Ik heb genoeg van 't leeren. Ik zal wat blij zijn als ik van school ben." „Maar kind," vroeg de moeder treurig. „Je begrijpt toch dat je wat worden mot, wat wü je dan?" Annie keek met glinsterende oogen. „Ik wil in 't modevak, dat's lollig. De zussen van Lotje Kareis hebben me der wel van verteld. Je ziet mooie dingen, en je hebt pret onder mekaar. Je kan me as loopmeisje op een hoedenwinkel doen, zoo zijn ze ook begonnen." „Nooit," zei Juultje krachtig. „In 't modevak ga jij niet. Zoolang ik leef zal 't niet gebeuren." „Waarom niet?" „Daarom niet. Omdat ik 't niet wil. Omdat 144 de verldding te groot is, omdat..." zij hield op, er was een brok in haar keel, zij kon nog niet daarover met het kind spreken. Annie lachte. „Nou, mijn een zorg, dan wat anders. Maar een schoolprent wor ik niet moeder, Zet dat maar uit je hoofd." Er werd voorloopig niet meer over gesproken maar Juul bleef tobben. Was er dan niemand die haar eens een goeden raad kon geven? Neen, ze was alleen. Nadat de ellende over haar gekomen was, had zij zich geheel teruggetrokken van de menschen, geen nieuwe kennissen meer gemaakt. Pikke Anna, die indertijd zooveel medelijden met haar had gehad, was getrouwd met een weduwnaar, waarmee zij naar Indië was gegaan. Juul had nooit meer iets van haar gehoord. Buiten haar eigen familie kende zij eigenlijk niemand. Met moeder of met Roos viel heelemaal niet te praten, maar tante Jantietje? Ze had altijd voor een orakel gegolden. Roos beweerde wel smalend dat dit enkel was omdat zij centen had, maar zij sprak haar toch ook naar den mond en maakte haar het hof. Dat laatste had Juul nu wel nooit gedaan. In haar volstrekte behoefte aan steun, aan goeden raad bedacht zij dat tante toch oud en wijs was en haar misschien zou kunnen helpen. 145 Oude Jannetje,zij was nu zeventig, hoorde Juultje kalm aan en zette een gewichtig gezicht. Neen, die meneer van de school had gelijk, in het onderwijs, dat was niks gedaan, dat kostte geld, stel al eens dat 't kind gewild had, waar zou Juul de centen vandaan hebben gehaald? Juul bloosde en zweeg. Ze begreep dat ze op geldelijken steun niet te rekenen had. De illusie dat tante eens gemoedelijk met haar praten zou, dat zij samen eens hartelijk zouden overleggen, stierf langzaam weg. „Ja meid," begon Jannetje weer lijzig, ,,'t Is een lastpost, zoo'n kind. Zoolang as zoo'n wurm klein is, is 't niet zoo erg, maar nou begint 't. Je ziet wat je je op je lijf hebt gehaald. Maar afijn, daar hoeven we nou niet meer over te praten. Die kleine meid is een lastig perceel." Juultje stond op. ,,'t Kind is een engel,"zei zij met verhoogde kleur. „Dat kan wel, maar na wat ze der mijn van gezeid hebben, geloof ik dat je der bederft» Je mot ze onder den duim houden, streng zijn» Dat kind van jou, je hoeft ze maar an te kijken. Ze het een aardje na haar vaartje." „Dat's niet waar," stoof Juultje op. „Dat zeit Roos die giftig en jaloersch is, zij kan Annie niet uitstaan omdat...." 10 146 „Nou bedaar," hernam tante. „Op jou kind hoeft niémand waarachtig jaloersch te zijn, dat begrijp je toch wel." Ja, Juul begreep het. Als altijd boog zij het hoofd onder dergelijke verwijten, alleen, ze waren zoo onnoodig, ze was zelf toch te veel overtuigd van het onrecht dat zij had goed te maken aan haar onschuldig kind. Ze had nu maar weg willen gaan, maar ze durfde nog niet, daar begon tante weer: „As ik jou was, dan hield ik de meid, as ze van school komt, een jaartje thuis, je kan ze dan zelf goed leeren naaien en as ze dan geen zin het-in 't naaivak, kan je zien haar in een dienstje te krijgen as dagmeisje, om opgeleid te worden voor werkof binnenmeid." „Annie een hit, om door de groote meiden afgebeuld en getreiterd te worden," reip Juul verontwaardigd. „Dat in der eeuwigheid niet!" „Nee, natuurlijk niet, dat's niet voornaam genoeg voor jou prachtexemplaar. As jou dochter nog ooit 'n fatsoenlijke dienstbode wordt mag je god op je bloote knieën danken. Denk jij dat je een prinses van der maken zal?" „Dat is 't niet tante, maar heusch, u begrijpt niet." „Wel nee, ik begrijp niet," antwoordde tante 147 beleedigd. „Weet jij wat ik ook niet begrijp? Wat je hier eigenlijk komt doen as je toch niet naar goeden raad wilt luisteren. Ik trek der m'n handen van af." Juul zweeg. Ze bedacht dat, als ze nu verontwaardigd heen ging, zonder een woord meer, tante kwaad zou blijven. Ze voorzag de stormen met Roos en met moeder die daardoor zouden losbarsten, en zij beheerschte het opstandige gevoel dat haar oogen vochtig deed worden en zei hapedend: „U moet niet boos worden, tante. Ik bedoelde niks kwaads. We kunnen der nog wel es over praten en denken.. 't kind is nog op school, we hebben nog een paar maanden de tijd." „Zeker," beaamde tante stuursch en toen bedrijvig opstaande: „Wil je een glaasje boerenjongens? 't Zal niet gezeid worden, dat ik je op een droogje laat zitten." „Dank u tante, liever niet." „Zoo, wil je ook al geen goed gedaan worden? Nou, je mot 't weten," en haar een trommeltje toeschuivend: „Neem dan ten minste een gomballetje." Kauwend op het kleverige gomballetje, dat zij leelijk vond, zonder er aan te denken, dat zij het uit kon spuwen, liep Juultje naar huis. Ze haastte 148 zich.'t Was lang over vieren en ze had aan Annie gezegd dat ze dadelijk uit school thuis moest komen, omdat grootmoeder anders zoo alleen was. Maar toen zij de straat, waar zij woonde, insloeg, zag zij haar dochtertje staan voor een snoepwinkeltje, met een langen, opgeschoten jongen. Ach lieve hemel, deed dat kind dan nooit wat zij haar zei?" Met beverige schreden naderde Zij het tweetal dat haar niet zag aankomen. Zij tikte Annie op den schouder. „Ik had je toch gezeid dadelijk uit school na grootmoeder te gaan?" Heelemaal niet verschrikt keerde het meisje zich om. „O, ben je daar moeder, ja, ik ga mee. Wil je een stukkie chokela?" Zij stak Juultje een kwatta reep toe, maar deze weerde met de hand af en keek naar den jongen, een opgeschoten bengel van een jaar of zestien met een paar brutale oogen. Hij grinnikte tegen Annie. „Nou Ans, ik ga nou maar, atjuus," en zonder Juul te groeten keerde bij zich fluitend om en ging weg. Een paar seconden hepen zij zwijgend naast elkaar. „Wie was die jongen?" „Een jongen uit m'n klas," antwoordde Annie, onverecliillig kauwend op haar chocolade. 149 „Die groote lummel, hij leek wel 'n jaar of zeventien." „Ben je gek moeder? Hij is net veertien." „Heeft hij je die kwattareepen gegeven?" „Nee, die heb ik zelf gekocht. Ik had nog centen van opoe." Juul voelde dat zij loog. Maar wat baatte het of zij al een strijd begon? Annie zou toch niet bekennen en volhouden, desnoods grootmoeder tot getuige roepen, dat zij haar geld had gegeven en het half suffe oudje zou alles toestemmen wat haar kleindochter beweerde. *t Huis gekomen vonden zij grootmoeder klagend, half huilend omdat Juultje uit was gegaan. Ach ja, zoo ging het als je oud was. Niemand bekommerde zich om je. Ze lieten je maar alleen. Je was een lastpost. Ze verlangden allemaal na je dood. Juul trachtte haar te troosten, maar het oude mensch zeurde en griende. Zij had een kwaden dag. Zwijgend zette Juul koffie en sneed de boterhammen. Moeder verkoos niet te eten, ze had geen trek in brood, ze wilde maar liever naar bed. Met een verveeld gezicht at Annie geeuwend haar boterhammen, maar toen, terwijl Juultje moeder te bed hielp, waschte zij ongevraagd den boel af en ruimde de kamer op. 150 „Ik mag zeker nog wel een uurtje uitgaan?" vroeg zij vleiend. „Waar wou je nounog na toe? 't Is al bijna zeven uur." „Ach. nog een beetje naar buiten, 't Is hier waarachtig zoo lollig niet met dat mooie weer." Juul zuchtte, 't Kind had gelijk, vroolijk was het niet in het bedompte kamertje. Buiten scheen de zon nog. Alles lokte naar de straat. In de verte speelde een orgel. Annie stond te trappelen van ongeduld. „Zal je zorgen uiterlijk kwart voor achten thuis te zijn?" „Ja, ja," Annie was de trap al af. Met een slag trok zij de voordeur dicht. Grootmoeder, in het aangrenzende kamertje, schrok er van. Juul stelde haar gerust. Toen zette zij de naaimachine op een tafeltje bij het raam, maar ofschoon zij veel te doen had om het verzuim van dien middag in te halen, het werk vlotte niet. Na een paar minuten rustten haar anders zoo bezige handen in haar schoot. Zij had het benauwd en opende het venster. Zij keek links en rechts* In het kleine, verweerde spionnetje kon zij de straat bijna geheel ten einde zien. Maar van Annie bespeurde zij niets. Juultje wist nu wel bij ondervinding dat het meisje pas thuis i5i zou komen als 't volslagen donker was. En op naar vragen en vorschen waar zij geweest was. wat zij had gedaan, zou Annie, zonder blikken of blozen, allerlei geloofwaardige antwoorden geven. Juul wilde zichzelf wijs maken dat zij geloofde, maar diep in haar was een andere stem, die zij niet tot zwijgen kon brengen en die haar zei dat het kind loog, dat het verkeerd voor haarwas om op straat te spelen, dat zij slechte, leelijke dingen leerde van die opgeschoten jongens, waar zij mee omging. Met bevende, slappe handen begon Juultje weer aan de machine te draaien. Een groote moedeloosheid zonk in haar neer. Ze was moe en afgemat door al het tobben en zorgen, en het baatte toch alles niets, zij kwam geen stap verder, ze kon er niet tegen op! EINDE VAN HET EERSTE DEEL