336 Hij veerde op, zag haar lang en slank de kamer inglijden. Haar hazelnootkleurige oogen straalden door de dikke mazen van haar voile; haar delicaat parfum wolkte vooruit. „My dear friend," zei ze, in twee handen zijn rechterhand vattend. „Awfully glad to meet you again." Alle onaangename gedachten weken terug. Hij kon alleen nog maar denken aan die wonderlijke vrouw met de hazelnootkleurige oogen. Zijn mannenblik Zag niet de nuance verschil tusschen het rood van haar oorkrulletjes en haar nekharen; hij zag wel — maar het boeide hem — het beetje rouge op het smalle gezicht, de gewelfde hppen. Een lady? een avonturierster? wat deed het ertoe — een begeerlijke vrouw was ze.... Trim' was nog aan haar toilet. Ze zat dwars op haar bed en trok voorzichtig een zijden kous aan. „Wat ben jij toch matineus! half-elf.... Wil je hier blijven of in de zitkamer gaan? ik ben toevallig erg laat, maar ik heb al ontbeten...." Ze bekeek het zijden been, vergeleek hem bij het andere in de grijs wollen kous. „Ik ben bijna overtuigd dat die kousen me te dun zijn, ik heb altijd wol gedragen." „Nu ja, in dat gat waar jullie gewoond hebben...." Franka ging op 't hoofdeinde van 't bed zitten en trok haar lange zeemleeren handschoenen uit. ,/t Is een dwaas gezicht: wollen kousen, lakschoenen en een Zomerjapon...." 337 „Maar 't zijn prachtige dunne wollen kousen..., ze zijn nog duurder dan zij...." We gaan in Berlijn wonen," zei Franka. Trini schrok niet erg. Ze hadden samen al zoo dikwijls plannen gemaakt in die richting. „Zoo. En wanneer gaan we? vanmiddag? morgenochtend?" „Zoo gauw mogelijk. Ik hoop nog deze week." „Hm. Jij lóópt natuurlijk. Of ga je met de trein?" „Je weet dat ik niet kan met de trein.... ik zal de auto van Gijs' moeder vragen." Trini keek nu voor 't eerst op. „Je doet alsof 't ernst is." „Dat is 't ook!" viel Franka uit. „Ik moet weg, ik wil weg!.... het moet nu maar uit zijn...." „Om Bert?" „Ja, om Bert..., ach, en niet alleen om hem, Trini... ik heb geen rust meer, ik wil een ander doel hebben, ik wil studeeren, leiding hebben.... Nu moet je niet terugkrabbelen, dat zou ik laf van je vinden. Jehebt beloofd mee te zullen gaan en me 't studiegeld te leenen." „God kind...." Trini zat heelemaal stil van verbazing. „Je hoeft niet zoo heftig te doen, want ik krabbel niet terug. Maar je begrijpt wel dat ik niet ineens naar Duitschland kan vluchten; ik moet hier een maand vooruit opzeggen.,.." „Alsof ik nog een maand zal wachten," onderbrak Franka, bijna ruw. „Jij kunt natuurlijk doen wat je wilt, maar ik ga deze week. Dan wacht ik wel in een hotel op je.*' 338 „..„en mijn kleeren moet ik in orde brengen.... bovendien moeten we passen aanvragen." Dat was een argument. Maar Franka wist zeker dat Gijs en zijn moeder ook daarin konden helpen. „Vanmiddag ga ik met de tram naar Haarlem en vandaar naar Bloemendaal. Ga je mee?" „Laten we als je bheft nog eens eerst kalm overleggen. Je weet dat ik in beginsel met je eens ben dat je hier vandaan moet en je weet dat ik het heerlijk vind om met mijn geld iets goeds te doen, maar ik wil toch niet dat we iets overijld beginnen.... We moeten toch adressen hebben, je weet niet eens of je wel in Berlijn moet zijn...." Maar Franka hield koppig vol. „Als we maar eerst daar zijn.... Gijs' moeder zal me wel allerlei kunnen zeggen, ze is thuis in die wereld.... Weet je wat ik doe? ik geef telefonisch een telegram op met antwoord betaald, of ze ons vanmiddag kan ontvangen.." , Ja, dan gaan we tenminste met voor mets. Is Gijs daar nu ook?" „Ik vermoed van wel. Hij is nu meer in Bloemendaal dan in Amsterdam.... Ik ben dadelijk terug." Trim bleef piekerend achter. Ja, ze wilde wel graag met Franka mee naar een ander land, ze wilde graag ook Wat van de wereld zien. En zonder Franka, die haar altijd een ruggesteun was, kwam ze tot niets. Franka sprak makkelijk een andere taal, was handig; zakelijk als een man kon ze zijn. Maar nu 339 plotseling alles op te breken, weg te trekken.... Over zooiets dacht' een paar weken.... „Zoo, dat is gedaan. Als je nu met mij mee naar huis gaat, drink je bij ons koffie en wachten we daar t antwoord af." Toen ze in de Valeriusstraat aankwamen, was 't antwoord er al. Het telegram was aanmerkelijk uitgebreid en bevatte 't verzoek om te blijven dineeren. „Nu komen je zijden kousen te pas," zei Franka meteen zenuwachtige lach. Tante Narda voelde zich overstuur. „Dat ellendige telegram.... ik dacht natuurlijk dat er iemand dood was." Ze bekeek critisch de boterhammen die ze voor Jo klaar gemaakt had, schrapte er hier en daar nog wat boter af. „Ze eten de coren van je hoofd...." Het was half elf toen de groote verlichte automobiel voor Trini's huis stil hield. Franka stapte ook uit en bedankte de chauffeur: ze hoefde niet naar huis gebracht te worden, ze zou daar blijven. Maar toen het luxe-voertuig suizend de straat uitgegleden was, nam Franka afscheid van Trini. „Ik moet nog naar Bert gaan en 't hem nu zeggen.... morgen is de moed daartoe misschien weg...." „Kind, je ziet als een lijk," zei Trim bezorgd. „Alle emoties op één dag.... waarom schrijf je het hem niet? hij kan nu denken dat je jaloersch bent." Franka gh'mlachte triest. „Dat moet hij dan maar 340 denken...* Ik zal hier om de hoek een ta» nemen. *t is nu toch een dure dag...." De grijze conderge-juffrouw geloofde met dat meneer thuis was. „Maar wilt u zelf kijken?" „Ja/* zei Franka. „Dan kan ik een briefje achterlaten...." Haar beenen trilden; er was iets medelijdens in de toon van de juffrouw geweest, alsof ze begrepen had dat Franka bedrogen werd. Bert's kamers lagen leeg en stom. De gordijnen waren overal zorgvuldig dicht getrokken. Een leeg likeurglaasje stond op zijn bureau naast een kristallen kom vol donkerroode rozen. De geur van de vreemde vrouw zweefde overal. Franka zette zich even behoedzaam op de punt van een stoel. Het was of ze in een vreemde vijandige omgeving was, of ze een intimiteit verstoorde, een geheim beluisterde. Er knapte iets in zijn boekenkast, de klok hijgde. Een trage vlieg kroop over de rozen, vloog op, kroop weer langs de bloedwarme blaadjes. Een lampje van het middenhcht sidderde; in de microfoon van de telefoon tikte het geheimzinnig. Franka stond zacht op. Ze zou geen woord hebben durven spreken in deze luide stilte, geen groot gebaar hebben durven maken. Ze zag zichzelf zitten op de canapé, de eerste keer. „Samen naar 't groote doel, kind...." Het snikte in haar. Zij konden niet. Hij niet. Maar zij ook niet. In deze kamers lag een stuk van haar leven, het grootste waarschijnhjk. „Ueveling," fluisterde ze, en streek over zijn stoel. 341 De rugleuning was wat ingedeukt. Ze keek naar de klok en knikte. „Dag klok." De klok had zoovele minuten van geluk afgetikt.... Ze streek langs de ruggen der boeken, nam zijn brievenmandje in de nand. Er lag een concept-contract in. waaraan een papiertje gehecht was. „Dit morgen 't eerst tikken." JsJeine dingen, dingen van zijn leven. Ze sloop naar zijn slaapkamer. Eens, op de avond van t weldadigheidsfeest, was ze daar geweest. Ook hier zweefde de geur van de vreemde vrouw. Op Bert s waschtafel lag een gouden armband. Franka staarde ernaar met groote oogen; het veiligheidskettinkje:was gebroken.Een ongekende haat tegen deze onbekende vrouw werd gebwen.,^dat je van mij a een bent...." Ze huiverde. Misschien was ze nooit alleen van hem geweest, zooals ook hij nooit alleen van ' °» egoisme van een hart dat het onmogelijke wilde.... Het was of haar hoofd leeg stroomde, alsof zu zelf dood ging en de dingen levend werden. Ik zou zijn hartebloed kunnen drinken, dacht ze, en schrok. Ze dwaalde weer terug naar zijn studeerkamer. De vlieg bromde nu om^ tedreïnen0tte ******U°k beg0n Dit was haar afscheid van hem. Ze zou hem nog wel moeten zien, met hem moeten spreken in de weinige dagen die ze nog hier zou zijn, maar dan was hi, een vreemde geworden. Dit was haar afscheid van de man door wie zij vrouw was geworden en 342 door wie «e moeder had kunnen zijn als ze sterk was geweest en het leven had aangedurfd. Geen andere man zou ooit voor haar kunnen betèekenen wat hij voor haar beteekend had. Innerlijk zwak. uiterlijk sterk: zoo zou ze door 't leven gaan. En het litteeken Zou nu en dan maar even pijn doen.... De deur ging open. Franka kromp ineen. Het was de juffrouw. „Wilt u misschien nog een kopje koffie?" „Nee, dank u," zei Franka toonloos. Ze stak haar hand uit. „Ik ga 't land uit, laat ik maar meteen afscheid van u nemen, want ik zal geen tijd hebben nog eens te komen." Nu ging ze voor 't laatst over de dik-belooperde trap. Geen voetstap klonk. De tochtdeur piepte. Rammelend viel de zware ketting van de voordeur. De nacht was zwart en broeiend. Traag-golvend bewoog zich het grachtwater. Ze dacht aan haar vader en moeder, aan hun beider sterven. Toen had Ze zich gevoeld als nu, zoo leeggebloed, zoo arm, en toch met;het bewustzijn dat ze leven wilde, dat daar een groote duisternis was die lichten kon: het leven. Ze keek nog ééns op naar het donkere huis, ging dan snel verder. En als een balsem kwam plotseling de gedachte dat ze hierin toch sterk was geweest: dat ze afstand had gedaan van een geluk dat heel onvolkomen, maar dat toch geluk was. DE STERKE N.V. Drukkerij „De Nieuwe T((d" — Amsterdam DE STERKE / DOOR JULIA FRANK BAND TEE KENING VAN PIET C. WAGNER VAN HOLKEMA & WARENDORF AMSTERDAM Heel zacht, met voorzichtige vingers wel, maar toch met een geroutineerd gebaar, legde de dokter het kamfer-uitstroomende laken over het zooeven in doodsstrijd verstarde gezichtsmasker der vrouw. En zacht ook, met datzelfde gebaar van geroutineerd medelijden, leidde hij de man de sterfkamer uit, de holle marmeren gangen door naar boven, de studeerkamer. „Het hoeveelste kind was dit, mijn vriend?" De brandende oogen van de weduwnaar sloten zich een oogenblik, als in hevige pijn. „Het vier en twintigste," zei hij dan, met een klanklooze stem. De dokter nam een sigaar uit het kistje dat uitnoodigend open op het zware cylinder-bureau stond. „U permitteert? ik kan niet ontkennen dat ik geschokt ben.... Het vier en twintigste!" Hij hoofdschudde zacht-droevig, terwijl verwijtende woorden hem naar de lippen drongen. Maar hij zei enkel: „Wist u niet dat ze zóó zwak was? geen oortje weerstand had ze, de arme vrouw*.*.." De man zette, bijna mechanisch, zijn ongebogen gestalte in een stoel bij het raam* Hij trok de blauwe hor, die niet geheel haaks stond, recht en deed het 6 witte rolgordijn zakken tot op dezelfde hoogte als m% andere gordijn voor het tweede raam hing. Zijn strenge, hooghartige mond werd nog strenger. Hij wilde vragen: „Was zij mijn vrouw niets' en moet ik ü rekenschap geven."' Maar het plechtig ijzige dat met de dood in huis getreden was, verschrompelde onmiddellijk zijn weerstand. „Zwak," zei hij koel, „maar taai..». Ze was al zwak toen we trouwden, nu dertig jaar geleden, dus went men aan zoo'n toestand." Voor 't eerst keek hij nu de dokter aan, gebiedend de donkere oogen, die brandden van moeheid der laatste nachtwaken. „U gelooft toch ook aan een complicatie, nietwaar?" De dokter, met de mouw van zijn langpandige jas zijn ruige zwart-zijden hoed opstrijkend, schudde rustig 't hoofd. „Het spijt me u die troost te moeten ontnemen: nee, ik geloof enkel en alleen aan algeheele uitputting» Dit kind vroeg haar laatste krachten." Zijn gewoon-menschelijke toon brak het doktersair. De geringe ontroering van de man stuitte hem. „Ik denk niet dat het kind te behouden is," Zei hij dan zakelijk. De man streek over zijn moede oogen. „Wat is zoo'n kindje zonder moeder," sprak hij berustend. Hij stond stram op om de dokter uit te laten. Woordloos gingen ze weer terug door de gangen, achter elkaar loopend in de holte welke daar gedurende jaren ontstaan was door 't nimmer eindigend getrappel van kindervoeten. 7 ..Dokter, ik dank u voor uw trouwe hulp in deze dagen." Hij boog het hoofd en bleef zoo even staan, sierlijk bijna als een vrouw, onbewust poseerend» „Adieu, meneer Rassers.... ik kom morgen nog eens bij u allen kijken. Laat de kinderen de sterfkamer mijden en houdt u vooral Juule er vandaan..»*" De zware koperen ketting der voordeur gleed Zacht-klaterend naar beneden en een blijde windstoot dartelde snel de koelte in van de marmeren gangen* Meneer Rassers snoof begeerig de lucht in alvorens de deur te sluiten* Dan, beklemd zuchtend, ging hij naar de kinderkamer, waar de negen jongste kinderen allen tezamen waren, spelend met bedrukte gezichtjes. Hij verzamelde ze om zich heen, nam Juule, zijn was-wit en overwijs dochtertje van zes, op schoot. Moeder was dood, die lieve moeder.... ze moesten veel aan haar denken en haar nooit, nóóit vergeten, hun goeie moeder.... De kinderen huilden, bang en klagelijk, niet omdat ze smartelijk beseften dat hun moeder was heengegaan, maar omdat vaders stem zoo vreemd was en omdat ze, dagen-lang nu al, niet mochten rumoeren door de gangen, niet schreeuwen in de tuin. Ze snikten angstig, behalve Juule. „En hoe moet dat nu met zusje?" vroeg ze, gerimpeld het waswitte voorhoofdje» „Zij zal misschien met moeder meegaan...." „Ook dood?" huiverde Frank, bedenkende hoe hij, diezelfde morgen nog, een groote spin had gezet op zusje's dunne zwarte haartjes* 8 De vader knikte, en allen snikten ze nu luidop, omdat alles zoo naar was en ze nu vandaag nog niet, en misschien morgen ook nog wel niet, mochten spelen in de tuin — waar de perziken in bloei stonden en de kleine boompjes begonnen te knoppen. Zelfs Juule huilde, zonder snikken. Vader troostte hen* Ze moesten dappere kinderen zijn en niet zoo huilen. En foei, Elies mocht haar vingertje niet in haar neusje steken; hoe dikwijls had hij dat al niet gezegd. Narda, twaalf jaar, en de oudste der tien jongsten, bleef stokken in haar gierend gesnik om Elies' vingertje van haar neus te verwijderen* „Als moeder zag dat je zoo in je neus peuterde.*.*," bestrafte ze, eindigend in een hooge snik. En allen begonnen ze weer, erbarmelijk. Chrisje, een opgezet kereltje van vier, gooide zich op de grond en sloeg met zijn hakken doffe dreuningen uit de geoliede vloer. De vader werd boos. „Frank, zet Chrisje op zijn voeten," gebood hij, en Frank, de kleine vuisten vegend langs zijn behuilde oogen, ging naar Chrisje en trok hem bij zijn haren overeind. „Vader, laat Annemie toch bij ons komen," huilvraagde Gootje, de kleine Juule bijna verdringend van zijn schoot» Vermoeid gaf de vader dadelijk toe» „Narda, vraag of Annemie tijd heeft om bij jullie te komen»..." Narda, bedrijvig in al haar verdriet, ging. „Marie kan best voor 't eten zorgen," zei ze, met het ouwelijke air dat ze gekregen had omdat ze, van de meis- 9 jes, de oudste was en dikwijls al op moeders ledige plaats gezeten had. Meneer Rassers zette Juule op de grond, naast een lappen pop met beschilderd houten hoofd. Hij plaatste de tienjarige Klaas weer aan de tafel bij zijn verfdoosje en gaf Ida, die haar zeven jaren met een gelaten gezichtje droeg, haar broddel-breilap in de klamme handjes. Gootje, die alweer lachte door haar tranen heen nu vader weer gewoon deed, knikte hij aanmoedigend toe en met Ko, zijn tweejarige krullebol, smoesde hij even, staande voor de wijde kinderstoel. Annemie, de oude meid, huil-schudde binnen, haar arm om Narda geslagen. Ze gaf meneer Rassers een hand. „Ze was toch zoo goed, zoo'n in-lief mensch en zoo niks-niet hoovaardig...» Maar op die dokter had ik 't nooit voorzien, onze lieve heer vergeve me de zonde!.... Och heere, schaap," ze nam Kootje, die tevreden alweer blokken stapelde, uit de stoel en dwong het kind zijn armpjes om haar hals te slaan — „wurm, wat moet er van je worden...." Kootje stribbelde wat tegen en zijn knietjes wrongen tegen haar paarse japon, ,,'t Is of zoo'n wicht 't al voelt," huilde Annemie. Ze zette het kind plotseling neer en begon, huilend nog, haar rondgang. Ze zoende de kleine jongens en meisjes en liet ze intusschen hun neus snuiten of de veters van hun schoenen instoppen. „Denk erom dat je moeder alles vanuit de hemel ziet," waarschuwde ze, terwijl IO ze met een natte punt van haar donkerblauw voorschoot Juule's mondje afveegde. Meneer Rassers zag het enkele seconden ironisch aan. Maar dan overviel hem een moeheid om dit noodelooze gedoe. „Ik ga wat stil zitten op mijn kamer, Annemie...." „Moet u de kinderen niet schrijven? meneer Antoon, en meneer Simon en al de anderen? 't is toch derlui moeder.... En wil Marie niet naar de fabriek gaan en 't daar vertellen?" „Maak je niet bezorgd—ik zal voor alles zorgen.." Meneer Rassers ging weer naar boven. Hij zette zich voor zijn bureau en liet zacht de klep terugschuiven. De adressen van zijn dertien kinderen moest hij zoeken.... en zijn trouwboekje. Naar 't Gemeentehuis moest hij gaan.... en zorgen voor de begrafenis.... Ineens brak er iets in hem. Het was geen smart die zich uiten moest, maar een zware beklemming. Hij bonsde 't hoofd voorover, bijna stikkend in een hevige hartklopping. Dood was ze, zijn vrouw, het altijd sukkelende, maar altijd geduldige stakkerdje.... En hij had vier en twintig kinderen, geboren in dertig huwelijksjaren.... Dit was niet zijn streven geweest, deze groote kinderzegen. Hij had ook niet telkens weer verlangd naar wat voor een ander een wonder gebeuren was...» God nee.... Zijn bloed had altijd gerend door zijn aderen»».» zoo waren gekomen die vier en twintig kinderen, de laatste tien zwak XI en sukkelend* maar knap allemaal* een mooi geslacht*.** Hij snakte naar adem en gooide zich achterover* Straks zou hij naar de dominee gaan en deze zou hem spreken van de machtige liefde, de machtige liefde die hem op aarde verbonden had met de moeder zijner vier en twintig kinderen, en die hen ook in de hemel zou verbinden**** Meneer Rassers stond moeilijk op. O, de dagen van huichel die voor hem lagen! Had hij zijn vrouw lief gehad? Groote woorden. Hij had haar getrouwd omdat ze mooi was en de kinderen waren gekomen omdat ze mooi was, vroeger tenminste* Ja, haar lichaam had hij wel liefgehad, het zachtlijmge broze lichaam. Maar verder.... Meneer Rassers handen klampten zich aan de donkergroene overgordijnen. Vlammen lekten langs z'n overmoede oogen, gonzingen kropen op in zijn ooren. Wat was ze ooit geweest voor zijn ziel? voor zijn dorstende, altijd zoekende en wroetende ziel? Had ze de vlucht van die ziel kunnen volgen, had Ze ooit kunnen meestijgen naar de beangstigende hoogten van zijn gedachten? O, de vele uren van zijn zwarte eenzaamheid, als zijn lichaam lag naast haar altijd-dragend lijf en zijn geest zweefde naar vreemde oorden — waar hij zich als een verlorene voelde, terwijl hij toch die geest niet beletten kon daarheen te vluchten.... Hij wendde zijn blik naar de kamerruimte achter hem, waarin langzaam de duisternis kwam vloeien» 12 Hoe moe was hij, maar hoe leefde zijn geest! Als een hoog-brandend vuur voelde hij in zich zijn geest, die bevrijd nu was. Maar het vuur was te fel, te hoog-opflakkerend plotseling in zijn dood-moede lichaam. Hij moest trachten te rusten.... En dan schrijven aan de dertien kinderen, verspreid in even Zooveel plaatsen.... Hij stommelde als dronken door de groote kamer, soms even steunend op stoelen, op het groote orgel ten slotte, waarvan de witte toetsenrij bleek oplichtte. En bij de aanvoeling van het zoo vertrouwde instrument overliep hem een sidderende blijdschap. Zijn muziek! ook hierin zou hij vrij zijn! Hij zou de deuren sluiten en de melodieën rijmen die zongen door zijn hersenen, hij zou ze opschrijven en vasthouden, de demonische klanken die nu vrij waren om zijn geest te beheksen.... Meneer Rassers steunde een hand op de mahoniehouten bekleeding; als gestuwd ging de andere naar de registers, trok er enkele open. O, nu neervallen en spelen, even maar.... Hoe lang was het geleden dat hij hier zat en speelde? Weken, maanden bijna.... Maar alles zou zich weer effenen.... er zouden geen kinderen meer komen en geen nieuwe zorgen, maar hem lagen andere dingen te wachten. Of hij nog zou kunnen scheppen? of zijn geest nog vruchten kon voortbrengen? Te oud was hij toch nog niet: zeven en vijftig jaar.... Zoovele mannen schiepen eerst op die leeftijd hun eerste kunstwerk; de ziel 13 was gerijpt dan.... En hij was jong voor zijn jaren, krachtig.... De deur kierde open. Marie, de jonge meid, droeg behoedzaam de koperen lamp binnen. De ros-gele licht vloed zonde op het blanke vel van haar hals: het lage boordje van haar paarse japon had ze bij 't werken los gemaakt. Ze oogde even naar de rug van meneer Rassers, met een glimlach die in al zijn meewarigheid uitdagend was. „Meneer," zei ze aarzelend, „ik condoleer u wel..... Wie had dat kunnen denken...." Hij draaide zich om en toonde haar zijn verwrongen gezicht met de oogen als toortsen. Ze schrok wat terug, maar ging toch niet heen. En de lamp hield ze aldoor geheven boven haar gezicht, zoodat het licht zonnen bleef op haar kloppende hals. Zijn koortsige hersenen namen haar op in zijn fantasieën. Was een vrouw tenslotte niet het begin en het eind van alles? de bevruchting van je geest, al was ze te klein de vlucht van die geest te volgen? Kon je een melodie spelen zonder aan een vrouw te denken? een gedicht maken zonder dat? De vlam van de lamp lekte hooger. Hij steeg tot de zoldering, hooger nog.... Nu lekte hij tot de hemel! God, zijn oogen konden niet volgen.... De meid zette voorzichtig de lamp neer. Ze veegde de handen langs haar heupen en haar blik, donker van ongewisheid omdat ze zoo dikwijls al zoo vergeefs gestaan had, rees op tot zijn blik. 14 „Kom bier!" zei hij heesch, zinneloos. En ze schuifelde naar hem toe en liet toe dat hij zijn handen klauwde in haar hals, daar waar de lampeschijn nog scheen te zonnen. Al met de eerste omnibus was Herman Rassers uit zijn garnizoensplaats vertrokken. De vorige avond, kort nadat de taptoe geblazen werd, had de facteur hem de brief gebracht van zijn vader, waarin Zakelijk en met weinig woorden de dood vermeld stond van zijn moeder „enkele uren nadat ze uw zusje Aleid het levenslicht geschonken had." Een vreeselijke nacht was het geweest. De voorjaarsstorm had gebruld om de oude kazerne-muren, de ramen hadden geschud in hun looden omvattingen, de zwengels van de pompen op de binnenplaats hadden gekermd en gezucht en de katten, razend van voorjaarshefde, hadden gekrijscht en gegüd, hol hun stemmen waarin de moordlust met de liefde vermengd was. Hij had enkele uren geslapen, tegen de morgen pas, toen hij wist dat zich de nacht buiten langzaam vergrauwde tot dag. Dubbel gevouwen bijna had hij gelegen op zijn bed en bij 't ontwaken zaten zijn vingers als gesmeed in een heete vuist, die hij nauwelijks meer openen kon. Ja, de straffen vereenigden zich tot één geweldige straf, dat ging altijd zoo. Zijn moeder dood, de zwakke vrouw die de machtige houvast in zijn leven geweest was, zes en twintig jaren lang, zijn moeder die altijd de IJ weg wees, met een enkel woord, een klein gebaar, een glimlach soms maar. Zijn moeder dood, nu hij zich na nachten van vertwijfeling opgemaakt had om haar te biechten wat hij niemand anders kon toevertrouwen: dat hij een dief was, dat hij, de knappe en geëerbiedigde luitenant-kwartiermeester, twee duizend gulden had opgemaakt uit de kas waarmede bij het soldaten-huishouden had te voeren.... God, God! en waarvoor? voor iets grootsch? iets geweldigs? voor een liefde? een groote hartstocht? De jonge man huiverde; nerveuze gapingen dreven tranen uit zijn oogen. Het was zoo vanzelf gegaan; hij dronk graag, hij dobbelde graag, hij ging graag een nacht uit, hij leende graag aan kameraden» Hij kon niet rekenen. Hij overwoog nooit of zijn tractement te klein was voor bepaalde buitensporigheden. Hij gaf uit omdat hij moest uitgeven, en als hij dan te kort kwam nam hij 't even uit de kas: hij kon 't er immers ieder oogenblik weer bijleggen» Maar nu werd morgen de kas gecontroleerd en hij was aan 't rekenen gegaan hoeveel er ontbrak: twee duizend gulden. Hij wilde er niet aan gelooven eerst, dat de totaal-som van zooveel nietige bedragen tot zulk een enormiteit kon stijgen. Hij had gecijferd, als een kind optellinkjes gemaakt, telkens opnieuw. Tot hij begreep dat hij aanvaarden moest en handelen. Hij zou naar zijn moeder gaan en 't haar biechten» En zij, de altijd-goede, zou de zaak aan zijn vader voorleggen en deze, beleedigd en boos, zou i6 hem de twee duizend gulden leenen op een strenge belofte. Een zware gang zou het geweest zijn, maar niet onmogelijk. Nu.... ja, wat kon hij nu doen? Er daalde even een trieste onverschilligheid in hem: bij moeders dood verzonk alles in nietigheid. Wat beteekenden deze twee duizend guldens, tegenover haar kostbaar leven? Ze moesten 't maar ontdekken morgen, het kwam er met meer op aan.... De omnibus stuntelde verder over de zwaarbekeide wegen. Heel schuw en argwanend kroop een bleeke, levenlooze zon uit de mistige morgennevels en klom boven de boomkruinen, die barstende knoppen droegen, rood-aanzwellend van levenssmachting. De voerman, scheef-gezakt op zijn hooge bok, staarde druilerig op zijn twee magere paarden, die ook zónder teugels de weg naar het stadje wel vonden. Nu en dan, als een herberg in 't zicht kwam, blies hij even op zijn hoorn, twee lange smartelijke kreten. Dan staken de paarden hun ooren op, ze zwaaiden met de armelijke hoofden en trokken wat harder aan de hobbelende wagen. Maar zoodra de voerman weer scheef ineenzakte op zijn bok, zonken de hoofden terug en de acht trage beenen plantten zich traag en verveeld op de groote gladde keien van de straatweg, die nuchter en grauw lag tusschen de vruchtdragende boomen. Het was half negen toen Herman de klopper liet vallen op de geweldige deur van zijn vaderlijk huis 17 en Annemie hem die deur even daarna opende. „Och heere, jonker!" sidderde haar stem, dadelijk doorweend, al waren de tranen nog verre. ,,U is de eerste.... meneer Dirk komt tegen de koffie en meneer Anton kan ieder oogenblik hier zijn..»»" Ze veegde haastig haar rood-geweekte zeepsophanden aan haar voorschoot. „Ik condoleer u van ganscher harte, jonker!.... Zoo'n beste brave ziel, uw moeder»... Ja, de Heer roept tot zich wie te goed voor deze aarde zijn...» Waar wou u naar toe? dadelijk naar boven? ach Heere, wacht — ik zal de sleutel halen...." „Is vader niet thuis?" vroeg Herman fluisterend, terwijl ze naast elkaar de breede traptreden bestegen. „Meneer is even naar de fabriek, om de brieven te zien*... En u weet, ze hebben een tapijt onderhanden voor de Koningin en daar was nu onderlaatst een fout in geweven.*.. Ach, u begrijpt dat de Koningin dat nooit gemerkt zou hebben, maar uw pa is zoo precies! Hij had die werkman wel...»" „Sst!" waarschuwde Herman. Ze stonden voor de deur van de sterfkamer en Annemie duwde de sleutel in 't slot. De jonge man, ontzet voor de dood die hij nog nooit had aanschouwd, greep even met klamme vingers haar arm. „Ze ligt zoo vredig," zei Annemie, en ging hem vooruit naar binnen. Met bijna wellustige handen tilde ze het laken weg van 't doode gelaat. Herman zag een geelbleek gezicht met ingezonken oogholten. De wangen waren van a i8 glimmende was, het voorhoofd en de lippen ook. Het leek het masker van zijn moeders gezicht, gekneed uit was. De ontzetting pakte hem vaster; hij wilde gillen, maar kon niet. Hij zag hoe Annemie haar soppige hand op het wassen masker legde en glimlachte. „Als een steen, meneer...." Toen, met zijn laatste krachten, keerde hij zich om en strompelde de kamer uit, gesleurd door de ontzetting, te benauwd voor een woord, een bevrijdende schreeuw. Op de trap, die hij met bevende knieën afging, haalde de meid hem in. Ze begon hem te steunen, een arm onder zijn oksel duwend, en die menschelijklevende aanraking gaf hem wat kalmte. Hij huilde hardop, met rare, korte snikken, zooals alleen een man snikt, omdat het snikken hem vreemd is. „U was altijd haar oogappel," troostte Annemie. „Altijd had de ziel 't over u: haar Herman was haar opstaan en haar naar-bed-gaan.... Kom jonker, hou je nou maar flink.... Zoo, ga nu in je vaders stoel zitten, dan zal ik gauw een kop koffie voor je maken... Kom-kom, die overjas uit.... lieve hemel, de knoopen zijn niet eens gepoetst, dat zullen we meteen waarnemen! Nou, dat is ook de eerste keer, hoor.... uw moeder zei altijd: een lui tenant je om een voorbeeld aan te nemen, ja...." De jongen liet zich helpen als een kind; hij boog zijn armen naar achteren en naar voren, opdat Annemie hem de jas kon uittrekken. En intusschen snikte hij voortdurend zijn vreemde, korte snikken. 19 Maar nu sprong de deur open en Frank rende naar Herman* „Dag Her! blijf je bij ons?" Herman nam zijn broertje op zijn knieën en huilde nu rustiger, 't hoofd op de donkere golvingen van Frank's haar rustend. „Zusje Aleid gaat óók dood," zei Frank, met de blijde rust van een kind dat niet weet. Annemie fronsde even haar hard-harige wenkbrauwen, maar de oogen van de kleine jongen zagen haar onbekommerd aan. „Ze beweegt al niet meer, zegt Narda." „Stil toch, schaap...." Annemie dreigde even met haar vinger. „Wees nu maar heel lief tegen broer Herman en troost hem een beetje " Ze ging haastig en bedrijvig de kamer uit, in haar weg nog een stoel recht zettend, die Frank, binnenhollend, scheef gestooten had. „Frank vindt dood akelig," zei het kind beslist, en hij bewoog zich onrustig op de knieën van zijn broer. „Herman ook!" zuchtte de groote, in zijn angst geheel afdalend tot de kleine. „Kom, zullen we naar Annemie in de keuken gaan?" Het kind knikte verlicht en samen hepen ze de meid achterna, zich snel bergend in de groote, witbetegelde keuken. Frank kon dadelijk ongehinderd naar de tuindeur glippen. Herman kreeg zijn koffie en hij dronk ze staande, geleund tegen de koperen stang van het enorme fornuis, terwijl Marie, die bij het aanrecht aardappelen 20 schilde, hem nadenkend begluurde. Hij leek op zijn vader in bouw en gestalte, maar had de klare blauwe oogen en weeke mond van zijn moeder. Marie trok in een plotselinge siddering het hoofd tusschen de schouders en keek niet meer naar Herman* „Waarom gaat u niet naar de fabriek?" raadde Annemie, de gepoetste knoopen bekijkend. „Ik heb 't allang gezien; 't is niks voor u om in één huis met een dooie te wezen, gaat u maar liever de straat Gewillig liet hij zich wegzenden, blij dat hij mocht gaan uit dat huis vol beklemming en dood. Zijn zusje Aleid, het stervende stakkerdje, had hij niet gezien; evenmin de negen andere broertjes en zusjes. Maar hij verlangde er niet naar. Liever ging hij nu naar vader, om te trachten zijn schuld te biechten. Hij dacht slechts vaag aan de mogelijkheid van een goede uitkomst; hij wilde de zware gewetenslast voelen vallen van zijn toch al zoo loodzware ziel. Of vader nog zou zijn als altijd: de wat ironische, hoffelijke man, tegenover wie je je altijd klein en schuchter voelde worden? Langzaam ging Herman door de nauwe straten van het stadje, langs de nog doodsche winkels eerst, dan tusschen de hooge wallen door, die fel begroend oplichtten in de geler wordende zon. Hij keek naar de uitschietende madeliefjes en de glanzige boterbloempjes en zijn hart trok samen omdat hij als kind daar gespeeld en genoten had en nu langzaam 21 voorbijging, vreugdeloos» Hij snikte weer even en zag voor zich 't wassen masker van zijn moeders gelaat. O, hij geloofde nu dat hij jong had willen sterven, opdat hij zijn moeder dan immer levend Zou hebben gezien en niet als een wassen pop onder een laken, niet als een nachtmerrie. Zwart en rood kwam de tapijtfabriek in 't zicht* Herman wist dat zijn vader hem nu zien kon; achter de vier rechtsche ramen, blauw behord, lag het groote kantoor waar vader dag aan dag achter zijn lessenaar stond, terwijl om hem heen, vlijtig door zijn voorbeeld, de twee boekhouders werkten en meneer Jorissen, die kon correspondeeren inFransch.Duitsch en Engelsch. Als vader hem nu maar vroeg mee te gaan naar de vergaderzaal, want temidden van die drie vreemde mannen zou hij zich niet kunnen uitspreken. Op de voorplaats liepen een paar wevers. Ze bleven eerbiedig staan voor de zoon van hun patroon en namen de pet af. Een oudje, die Herman een jaar lang aan de hand naar school had gebracht, condoleerde hem aangedaan. Ook de portier, die de oudste kinderen Rassers alle had zien groot worden, kwam deelneming betuigen» Dan leidde bij Herman in plechtige ernst naar de vergaderzaal. „Of u hier maar wilde wachten, jonker...»" Herman ging bij het raam staan, leunend tegen het kozijn. Voor hem, accentueerende de sombere ernst van het leven, stond de lange groen- 22 bekleede tafel en daaromheen rijden zich de twaalf hoogruggige stoelen. Als een klein eiland verhief zich op de groene zee van het tafellaken een zilveren inktkoker; over het fijn-uitgeslagen onderstuk waren twee veeren pennen gelegd. Herman zag een groote inktvlek boven op een der glanzende schachten. Hij wist niet waarom hem dit vreeselijk hinderde, zóó dat hij er heen had willen gaan en de vlek verwijderen. Maar hij hoorde de aankondigende kuch van zijn vader en voelde zijn lichaam verstarren in de vensterbank. Hij zakte wat voorover, als iemand die een duw in de maag gekregen heeft. Hij moest zijn oogleden omlaag houden. „Dag mijn zoon," zei meneer Rassers, heel even zijn hand leggend op de slappe schouder van Herman* „Ga zitten aan de tafel*..." Hij trok een van de onverbiddelijke stoelen uit het gelid en de jongen liet zich erop neer. Hij zag een oogenblik zijn vader aan, zag diens gezicht iets magerder, iets meer gelijnd, maar met het waas erover dat alleen een innerlijke blijmoedige rust geven kan, en hoewel hij nooit vermoed had dat het huwelijk zijner ouders een der beide partijen onvoldaan gelaten had, begreep hij plotseling dat de dood van zijn moeder een verlossing voor zijn vader beteekende* Deze ontdekking sloeg hem misschien nog erger dan de dood van zijn moeder, omdat hij zich in de doode onherstelbaar gegriefd voelde. Enkele korte seconden laaide woede in hem op, de lust tot wonden 23 ook, maar alles smolt samen tot een lauwe wanhoop, die zich niet vergrootte tot vertwijfeling — omdat alle daden nutteloos waren nu thuis, in de schemerige kamer, het witte doodsmasker van zijn moeder lag. En ineens, voordat hij iets gezegd had over de gestorvene, vertelde hij zijn vader dat hij een dief was, dat het morgen ontdekt zou worden; hij stalde de feiten zoo naakt en onverbiddelijk uit, dat hij-zelf daardoor een misdadiger werd, een verlorene. Toen keek hij zijn vader aan, die hoog voor hem stond, het slanke lijf jeugdig in de mooi-gesneden jas, het Zelfbewuste hoofd met de glanzige bakkebaarden trotsch boven de breede punten van zijn boord. Hij voelde zijn blik koud worden en vijandig en het was alleen omdat hij nooit had durven spreken tot zijn vader, omdat iedere lust tot uiten in hem was gesmoord onder de hautam-ironische blik van deze man, dat hij ook nu niet sprak en niet zeide de blijvende waarheid, die hijzelf nu eerst voelde: dat hij zijn vader nooit had liefgehad, maar alleen gevreesd. Hij kwam moeilijk overeind en schoof de stoel op zijn plaats, 't Liefst was hij zonder groet weggeloopen, maar de tucht van jaren hield hem ook nu op zijn plaats* „En wat verwacht je nu van mij?" vroeg meneer Rassers. Hij keek wat goedig-spottend naar de bleeke jongen, een van zijn vier en twintig kinderen. Herman moest glimlachen. „O — mets," antwoordde hij, zijn oogen vol opslaande. 24 „Zoo. Nu, dan zijn wij dus klaar." „Ja," zei Herman, en hij glimlachte weer. Hij vond geen enkele vorm om afscheid te nemen; langzaam draaide hij zich af. „Je hebt een heel geschikte tijd voor je bezigheid uitgezocht," zei de vader dan. De jongen richtte zich kaarsrecht en hij werd de Zoon van zijn vader. „U ook," hijgde hij dan verward, en voelend hoe hij met die twee schijnbaar bedoelinglooze woorden grieven kon, hoe hij greep in 't geheim van jaren, in de zonde van jaren. Meneer Rassers lachte. „Ga naar Annemie, jongen, je bent overspannen. Je hebt 't aan je moeder te danken dat ik je niet over mijn knie leg." Duizelig ging Herman terug tusschen de hooge groene wallen, tot hij kwam in de smalle straten met de doodsche winkels. Voor het logement „de GeZusters" stond de omnibus, klaar om af te rijden. Hij klom in het benauwde kamertje en zette zich in de verste hoek. Tot de paarden aantrokken bleef hij in zijn jaskraag gedoken zitten, met dichte oogen. De paarden sjokten voort en struikelden nu en dan, de voerman, telkens pruimsap spuwend van zijn hooge zitplaats, blies voor de aankomst bij een herberg tweemaal op zijn hoorn en dan schudden de paarden hun armelijke hoofden en trokken wat harder aan de hobbelende wagen. Herman wachtte tot de van levenszucht zwellende boomknoppen het glas van de omnibus streelden. *5 Dan spande zijn klamme hand zonder aarzelen de haan van zijn revolver* De paarden, misschien voor 't laatst in hun versuffend leven, steigerden. „Ik zeg in geen geval moeder tegen haar.../' Narda Zette Juule hardhandig van de tafel; terwijl ze doorsnikte gaf ze een duw aan het rose haarlint waarmee Juule's opnemertje vastgebonden zat. „Nu niet meer aankomen met je vingers, hoor!.... En jullie zeggen óók geen moeder, ik verbied 't jullie! We hebben maar één moeder gehad.... Chris, blijf van de zeep af, ik help je dadelijk als je zoet bent....'* De kinderen, allemaal een beetje beduusd door Narda's luidruchtig verdriet, zagen elkaar beurtelings aan. Ze vonden 't niet zoo vreeselijk, een nieuwe moeder, integendeel: vandaag was er feest op de heele fabriek, alle wevers waren vrij en kregen een week loon extra* Dat had Annemie hun verteld. En nicht Theresia was altijd heel aardig voor hen geweest; ze had tweemaal taai-taai meegebracht en o, zeker wel vier keer rose pepermunt-pijpen, waarop je wel een paar uur kluiven kon zonder dat je zag dat ze kleiner werden. Vanbinnen waren ze wit. „Ze is zoo gierig," morde Narda snikkend, „Annemie zegt dat ze ons wel niet te eten zal geven...." Frank, blijmoedig een houten soldaat aan 't repareeren met stukjes ijzerdraad, sloeg zich met kleine jongens-bravoure op de borst: „Ik stop een levende kikker in haar bed als ik één boterham 26 minder krijg.../' snoefde hij. „Kijk eens. Narda. z'n eene arm zit al." „Maak liever voort," snauwde Narda overspannen. Over een uur moeten we allemaal aan de fabriek zijn." Ze overzag met moe-gehuilde oogen het kindertroepje, Gootje die nu toch al tien was en nog geen vinger uitstak om te helpen, Ida, maar één jaar jonger dan Gootje, en ook werkeloos neerzittend.... Ja, zij kon maar altijd werken en sloven omdat ze de oudste was; zij kon voor iedereen klaar staan. Maar die tweede moeder zou ervan lusten! die was jong genoeg om zelf te werken. Narda's handen, een oogenblik verslapt, grepen alweer om zich heen, ruimden op. „Kom hier Kootje, ik moet je wasschen..." Het smalle snuitje van de blonde jongen werd bijna vernietigd onder de aanval van de groote spons. Kootje sloeg om zich heen. „Au! zeep in me-oogies!" Maar 't zustertje was onverbiddelijk. Ze plonsde de kleine armpjes diep in de kom met water, wreef ze haastig droog. „Nu je billen," beval ze, barsch bij voorbaat. „Doe toch niet zoo gek!" barstte Gootje los, maar ze schoot het broertje niet te hulp. „Je weet dat hij 't zoo naar vindt...." „O, en moet ik hem daarom soms smerig laten? Hier, Kootje, hier — zeg ik...." Kootje werd voorovergelegd en gewasschen, terwijl de andere kinderen gierden en Narda, zich hulpeloozer voelend dan ooit, opnieuw huilde. 27 Ida en Gootje begonnen eikaars witte jurken vast te maken. Gootje had 't borduursel van boven een randje omgeslagen, opdat haar mooie hals beter zou uitkomen» Als twee vrouwtjes, de oogen — vroegwijs — peilend in die van haar spiegelbeeld» bewonderden ze zichzelf. Gootje begon te smoezen over Jozef, de jongen die haar iedere middag van school haalde. „Gisteren een brief van hem gehad en wel voor twee centen pepermunt...." „Ai!" smoesde Ida terug, „en waar is de pepermunt nu?" „Op natuurlijk...» We hebben wel een kwartier samen gewandeld en Bart van de kruidenier heeft ons gezien." „Góóó-m!" angstigde Ida, „moet-ie 't aan vader vertellen...." Gootje's volmaakt-hjnig mondje trok zich spottend neer. „Ik ben toch zeker vrij om te doen wat ik wil?'' Ze peuterde nog eens aan het hals-borduursel, dat zich niet. makkelijk verdrukken liet. „Die stijve naaister! er zit bijna geen model in die jurk.»»." Narda bracht Juule, Kootje en Elies, die eindelijk klaar waren, naar de sofa en zette ze naast elkaar. „Klaas, jou hoef ik niet te helpen wel? strik je das nog eens over...." Klaas, 't ondeugende gezicht in voortdurende lachtrekking, duwde zijn twee zusjes weg van de spiegel. „Toe, wassen poppetjes, opzij!... Zeg, ik weet wat voor pudding we vandaag krijgen!" „Ik zeker niet!" schoot Narda los, en ze gaf Frank, die kalm met een speld in haar been prikte terwijl ze 28 zijn haar kamde, een klap. „Laat dat, geniepegerd!" Juule, zoet zittend op de sofa, had uit haar zak een slecht-gelijkend portretje van Herman gehaald en wreef het voorzichtig met een punt van haar jurk. Het werd plotseling heel bang in haar kleine hart en ze begon ongemerkt te huilen, 't hoofdje bijna op haar knieën. Elies, 't broos-iïjne kopje met het blonde Papoea-haar ter zijde, boorde aandachtig een rose vingertje in haar neus. Kootje, 't peinzend gezichtje heel tevreden, neuriede versjes die Annemie hem in de keuken geleerd had. Narda 's taak was eindelijk volbracht. Een voor een bekeek ze de kinderen nog eens, draaide ze om, morrelde wat aan hun haar, hun kleeren, vermaande ze zich stil te houden terwijl zij zich verkleeden ging. ,,,Maak jij nu zelf ook maar voort," snibde Gootje, nog steeds bezig het borduursel naar beneden te duwen. Narda holde naar de keuken om Annemie, die met hen allen zou meegaan, tot spoed te manen. Maar de keuken was al leeg, Annemie zich waarschijnlijk dus al aan 't aankleeden. In de tuin, 't zware lijf gebogen over waschgoed op het bleekveldje, stond Marie. Ze zag wit als een zieke en haar lippen leken dichtgemetseld. Narda moest toch even naar haar toe gaan. „Ben je niet goed, Marie?" De meid, stuursch, 't hoofd wendend, trok een onverschillig gezicht, ,,'k Ga weg vanmiddag...." „Néé!" Een jammerklacht was 't bijna. Narda klemde zich vast aan 't onbewegelijke lijf van Marie. 39 „Als jij weggaat, loop ik ook weg! Dat zou je toch niet kunnen: ons nu alleen laten!" Narda, hijgend, hield zich een oogenblik in. Nu, zoo dicht tegen 't lijf van Marie aan, begreep ze ineens dat 't waar was wat de menschen fluisterden: dat Marie een kindje moest krijgen. Ze voelde medelijden, innigheid en drift tegelijk in zich opstuiven. Ze vroeg: „Moet je weg, Marie? heeft vader je opgezegd?" De meid had zoo'n felle spotlach, dat het kind haar verschrikt losliet. „Toe, ga je nu maar aankleeden om je lieve tweede moeder af te halen!" Narda, in een nieuwe en hevige snikbui, strompelde naar de keuken terug. Op 't fornuis stond nog de pan waarin de zalm-rose pudding gekookt was; de kostelijke restjes kleefden aan de kanten. Narda zette zich op een stoel naast 't fornuis en nam de pan op haar knieën. Met de bovenkant van haar wijsvinger haalde ze behoedzaam de puddingrestjes uit de pan. Ach, dat Annemie toch nooit leeren kon om pannen dadelijk in 't water te zetten! moeder ergerde dat ook al zoo. De pudding was lekker; Annemie had er bepaald zoete amandelen in. Narda's tranen druppelden op haar kleverige vingers. Marie weg.... nicht Theresia moeder-spelen in huis, Annemie kort-af en boos.... Narda's hoofd boog zich in pijn dieper over de pan; een krul van haar donkerblond glinster haar haakte zich vast aan de brij. O, moedertje, zuchtte ze zachtjes, en dan ineens, plechtig bijna: „Ik noem haar géén moeder, néé...." 3*> Vóór de wevers, naast het personeel van de administratie, had meneer Jorissen, de buitenlandsche correspondent, het kindertroepje opgesteld. Ze stonden er stil en wat angstig, nietige stipjes onder het eindelooze blauw van een koele zomerhemel. Zonder dat 't hun gezegd was, klemden ze eikaars handjes; hun mondjes waren woordloos. Annemie, een grootmoeder lijkend met haar reusachtige geruite omslagdoek en tuitende luifelhoed, had een stoel gekregen en verzette zich daarop ieder oogenblik. Met halve stem vermaande ze onophoudelijk de roerlooze kinderen. Meneer Jorissen draafde heen en weer. Telkens verzocht hij de vele rijen der arbeiders zich iets anders op te stellen; dan ging hij op enkele meters afstand staan om het effect te aanschouwen, kwam weer terug draven en regelde opnieuw. Ook de kinderen, die zich weerloos lieten hanteeren, verduwde en verzette hij eenige malen. Voor Narda, die hem imponeerde door haar strak-gehuild gezicht, nam hij telkens zijn hooge hoed af. „Jongejuffrouw, excuseer, een tikje meer naar achteren als 'k u verzoeken mag...." Meneer Jorissen voelde zich in zijn element; hij was heel blij dat al de volwassen kinderen geweigerd hadden op de huwelijksdag van hun vader te komen; nu ging alles zooveel makkelijker. Natuurlijk, hij sympathiseerde ook niet met de daad van zijn patroon, en bovendien — was hij wel geheel schuldeloos tegenover Marie? 3i Maar je patroon was en bleef je patroon en over diens daden had je niet te richten.... Annemie had al een paar maal onrustig naar de torenklok gekeken. De diligence was om negen uur afgereden van de stad waar de vorige dag haar meneer met juffrouw Theresia door de echt verbonden was. Als er niets gebeurde met de paarden en er brak geen as van de diligence, konden ze om kwart over elf op de Groote Markt uitstappen; daar stond Van Manen met zijn mooiste brik om het jonge paar naar de fabriek te rijden. Ja — ja.... Annemie snoof eens en krabde voorzichtig een nagel over de scheiding onder haar hoed, iets wat ze anders met een breinaald placht te doen. Die mannen toch! zij was maar dankbaar dat ze nooit een man gehad had. Enfin, haar meneer was nu ook wel iets buitenmssigs; ze had nooit veel van hem begrepen. Ieder jaar een kind: dan hield je toch van je vrouw, zou je zeggen. Maar jawel, als diezelfde vrouw acht maanden onder de aard lag, nam je een andere, en dan meteen een jonge, waarom niet? 't Scheen hem niet te hinderen dat ze hoog in haar schouders zat.... Nu, 't hinderde Annemie ook niet* Maar dat „de nieuwe" 't prettig bij haar zou hebben, daarvan kon ze opaan.... Meneer Jorissen haalde uit de binnenzak van zijn lange zwarte jas een stokje en tikte daarmee op de leuning van Annemie's stoel. Zijn oogen werden nog onrustiger en zijn mond trilde. Hij begon snel langs 32 de wevers heen en weer te loopen, zacht een a zingend, de noot waarmee het feestlied inzette dat hij Zelf gemaakt had. Weliswaar deed het sterk aan 't ,,Wimelmus-van-Nassouwe" denken, maar heelemaal 't zelfde was het toch in geen geval. „A-a-ah*..." zoemde meneer Jorissen, en de arbeiders, met verlegen gelegenheidsgezichten, zoemden mee: „a-a-ah." Toen holde Bart, het kantoorklerkje dat op de uitkijk gezet was, het voorplein op* „Daar zijn zei *t rijtuig rijdt hard!" Narda voelde zich heel machteloos worden en ze ging tegen de stoel van Annemie leunen. Uit de poriën van Annemie's voorhoofd drongen kleine pareltjes. De gezichten der jongere kinderen leefden op. Gootje zette haar borstkas uit en loensde naar dé hulp-boekhouder, die een jong vriendelijk gezicht had, maar niet naar haar omkeek. Alsof zij de knapste niet was! Frank wilde uit het gelid ontsnappen en het rijtuig tegemoet hollen, maar Klaas stak zijn wijsvinger in zijn leeren gordel en hield hem zoo in bedwang. Juule, het mondje ouwelijkingezogen, had haar heele aandacht bij de wevers, die er nu heel anders uitzagen dan in de fabriek* Elies, zuchtend van ongeduld, duwde telkens Kootje opzij om toch vooral mets té missen* Meneer Jorissen klom op zijn houten verhooging; het stokje ging de lucht in met een resoluut gebaar en met een veldheersblik hield hij de arbeiders in be- 33 dwang. De brik zwenkte het plein op en Van Manen hield keurig zijn twee stevige bruinen stil. „Heil bruidspaar, 't uitverkoren..^** Een geweldig gegalm was het plotseling, een orkaan van stemmen, gewekt door de arm van meneer Jorissen, die zich met rythmische stooten door de lucht bewoog. De hulpboekhouder schoot op de brik toe en overhandigde het bruidspaar een perkamenten rolletje: het feestlied, met groote sierletters in roode inkt vereeuwigd. In de linker-bovenhoek grepen twee handen elkaar, terwijl een groote duif met machtige vleugelslag boven het vers wiekte. De bruid las met vochtige oogen en men kon zien hoe ze onder haar wijde rok haar voet op de maat heen en weer bewoog. De bruidegom leek wat onrustig; bij knikte telkens de kinderen toe en zijn gezicht glimlachte ironischer dan ooit. Toen de maatstok van meneer Jorissen een overdadige point d'orgue in de lucht stipte en de wevers met opgezette hoofden het laatste woord: „eeuwigheid" aanhielden, sprong meneer Rassers uit het rijtuig. Hij klopte de paarden in 't voorbijgaan op hun glanzende halzen en hielp dan zijn vrouw uitstappen. Gearmd wandelden ze langs de arbeiders. Meneer Rassers zei af en toe: „mooi hoor, mooi, dank aan allen!** Mevrouw Theresia huilde aangedaan, maar ze lachte toch tevens. Toen kwamen de kinderen en Annemie aan de beurt. Mevrouw Theresia zoende de meisjes en 34 kneep de jongens in hun wang en allen, behalve Narda, zeiden ze zoet: dag moeder. Daarom boog mevrouw Theresia zich nog eens over Narda heen en vroeg:,,wel?" En Narda, verkleinend onder de scherpe blik van haar vader, antwoordde: „dag moeder," waarop ze zich tegen Annemie aangooide die haar dadelijk met twee armen omving. Annemie had geen enkele gelukswensch geuit. Nu sprak meneer Rassers het personeel toe. Hij dankte allen, in 't bijzonder meneer Jorissen, voor hun roerende ontvangst en hij voegde eraan toe, dat hij hoopte dat allen zich die dag opperbest Zouden vermaken. Hij maakte geen enkele toespeling op zijn vrouw, noch op zijn huwelijk. De woorden gleden hem gemakkelijk en onontroerd van de lippen. En zooals hij daar stond, slank, recht, het hoofd even gebogen, leek hij met goedkeuring naar zichzelf te luisteren. Mevrouw Theresia, zijn nicht en zijn vrouw, zwol van trots en verliefdheid. Die avond bracht Marie hem voor 't laatst de lamp boven. Mevrouw Theresia hielp de kinderen naar bed brengen. Marie zei geen woord; ze hield de lamp ook met meer hoog, al lang niet meer. Meneer Rassers' hart ging naar haar uit. Haar jong bleek gezicht en haar zware lichaam maakten hem week van teederheid. Hij besefte dat hij veel hield van dit jonge wezen en zijn hoofd werd heel heet bij de gedachte dat ze bevrucht was door hem. Hij 35 legde zijn arm om haar heen. Ze weerstreefde niet, maar gaf evenmin toe. Ze stond passief tegen hem aan. „Marieke," zei hij teeder. „Wanneer ga je weg?" „Straks.... m'n koffer staat klaar...." „Maar je gaat naar het huisje, naar ons huisje?" drong hij aan. „Je zult eens zien, het is er zoo lief, kind...." „O ja," zei ze plichtmatig. Hij hield haar dichter tegen zich aan en ze begon Zacht te huilen, haar mond tegen zijn jas drukkend. „Je hoeft nooit bezorgd te zijn, Marieke. Er is geld voor je, ook na mijn dood....'' Ze sidderde; maar geen woord kon ze spreken van haar liefde voor hem. „Ik zal dikwijls naar je komen zien...." Hij bedronk zich aan zijn gedachten. Zijn mond zocht de hare. „Marieke, verlang je naar ons kindje?'' Ze gaf een hulpelooze schreeuw en klemde zijn hoofd tusschen haar handen. Ze kusten elkaar en het was meneer Rassers of hij in een zalige afgrond viel. Voor 't eerst in mijn leven verlang ik naar een kind, dacht hij, ik, de vader van zóóveel kinderen..... Buiten hoorden ze de trippelende pasjes van mevrouw Theresia en ze weken uiteen. De nieuwe gebiedster zag naar de gekreukelde revers van haar mans jas. „Je kunt gaan, Marie," zei ze schril. Meneer Rassers was niet verslagen. Hij hief be- 3« zwerend zijn hand op. „We moeten zacht zijn voor dit verleide wezen. Theresia." Hij knikte Marie toe, die snikkend de kamer uitging. Mevrouw Theresia sloot de deur achter haar. Ze zag heel wit. „Dat was een prettig treffen, Frank...." Meneer Rassers zette zich zuchtend neer. „Het arme kind," zei hij langzaam. „Weet je de naam van haar vrijer?" vroeg mevrouw Theresia ademloos. „Och ja.... natuurlijk. Waarom Zou ze anders tot mij komen?" Hij bezag haar glimlachend, stak een hand naar haar uit. „Kom, trek het je met te zeer aan. Ik heb haar wat geld gegeven; ze is flink en zal er zich wel doorheen slaan. Misschien kunnen we naderhand wat voor haar kind doen...." Mevrouw Theresia's gezicht ontspande zich wat» „Wat ze al niet van jou verteld hebben," prevelde ze, en ze Het toe dat hij haar hand zoende» „Van mij?" vroeg hij hoog» „lieve Theresia, ik hoop en verwacht dat je, evenals ik, nooit luisteren zult naar de minderwaardige praatjes van de menschen." Hij keek haar diep in de oogen. „Daarvoor staan wij te hoog." Zij kuste hem gerustgesteld. „Zal ik wat inpakken voor Marie? heeft ze een verre reis?" „Ik weet het niet. Laat Annemie voor haar zorgen en ga jij naar de kinderen terug. Ik wil je gauw bij mij hebben." 37 Ze sprong op en het leek hem of haar schouders tot boven haar ooren staken. Meneer Rassers liep zacht naar beneden en de tuin in tot aan het eind. waar hij voor de rivier nog een laatste zonneglimp zien kon. De gezichtseinder was een brand van kleuren, een schoone, onbegrijpelijke brand. Meneer Rassers dwong zich ernaar te kijken, hoewel de niet te begrijpen dingen hem altijd onrustig maakten. De zon.... wat was de zon? door wie voortbewogen? door wie gevoed? en de aarde? wat was de aarde? en welke beteekenis had het menschenleven? Voor de tuinpoort hield de vrachtwagen van Van Manen stil. Annemie kwam aanloopen met Marie's koffer en een groote hengselmand. Achter haar aan, traag stappend, ging Marie zelf, het gezicht spookachtig wit onder de eenvoudige luifelhoed. Meneer Rassers hielp haar instappen en zorgde dat ze rustig te zitten kwam op een zwaar veeren bed, dat de voerman enkele dorpen verder moest afleveren. Annemie stond erbij en voelde voor 't eerst in haar leven iets als toegenegenheid voor haar zonderlinge meester* De voerman klom moeizaam op de wagen, nam een versche pruim en greep naar de leidsels. De wielen begonnen te knarsen en de wagen kwam in beweging. Tusschen de zeildoeken wanden, in de donkere gaping van de kar, zat Marie stom en verwezen. Meneer Rassers stak nog eens zijn handen 38 naar binnen; hij vergat volkomen Annemie en de voerman. „Ik zal probeeren morgen te komen, Marieke! houd moed!" Naast Annemie ging hij de tuin door naar binnen. Theresia was nog bij de kinderen en de studeerkamer lag stil in het droomerige waas van de lamp. Meneer Rassers zette zich haastig voor het orgel. Nu even die melodie spelen, zacht, want hij wilde niet dat Theresia hem zou hooren. Hij kon alleen maar voor zichzelf spelen. Maar de melodie wilde met komen; ze had zijn geest verlaten. Meneer Rassers zocht niet lang; hij kneep zijn handen tusschen zijn knieën samen en bleef rechtop voor het instrument zitten. Een koude hand legde zich op zijn hart en een grauwe nevel zakte over zijn denken. Hij herinnerde zich de sterfavond van zijn eerste vrouw en het gevoel van eindelijke bevrijding. Wanneer was hij vrij geweest? in de omgevlogen maanden met Marie samen — misschien.... Maar zijn huishouding had geroepen om een steun en zijn kinderen verwilderden. Toen was nicht Theresia plotseling die steun geworden, ook met haar geld. Ze had de twee duizend gulden voor Herman bijgepast, die meneer Rassers op dat oogenblik bezwaarlijk missen kon, ze had kousen gestopt en ondergoed versteld, het huis laten schoonmaken en de weduwnaar veel Zorgen bespaard. Ja, zoo was het gegaan. En ze was nog jong, vier en dertig jaar. Haar gezicht was knap en haar verlangen naar de man duidelijk. 39 Nu was bij getrouwd en zeker van haar zorgen. Zou nu ook weer beginnen de kinderzegen en zou ook deze vrouw jarenlang leven door de emotie van het voortbrengen? Meneer Rassers voelde in zich een groote onwil en tegenzin stijgen. Hij sloot het orgel en nam met trage handen Shakespeare's King Lear uit zijn boekenkast. Theresia vond hem schijnbaar verdiept in lezen. Ze trok het boek plagend uit zijn vingers en spitste haar mond. Hij bedwong een geweldige huiver voordat hij haar kuste. Eindeloos moe was hij.... De schrik was door het huis van de Rassers gevaren. De man en vader lag, ten deele verlamd door een beroerte, met gesloten oogen achter de donkere gordijnen van het bed op de logeerkamer. De middagzon, juist een weggetje vindend door een verzakking in de jalouzieën, stempelde een goudvlek tusschen zijn krullige bakkebaarden. De zuster-non ging in de kamer rond als een vredige schaduw. Haar witte handen deden geruchtloos het noodige werk. Nu en dan stak zij behoedzaam haar zwarte huif in de opening der bedgordijnen. Er kwam geen verandering op het gelaat van meneer Rassers. Zijn oogen bleven toe en de scheefweggezakte mond bleef scheef. De ademhaling was nauwelijks te bespeuren. De zuster sloot het zonneplekje buiten. Haar gezicht lag ivoor en ondoorgrondelijk in de diepte van haar huif. 4Q Annemie kwam fluisterend de kamer in.„Mevrouw gaat zoo te keer.... de dokter zegt dat hij 't kind niet halen kan als ze zich met stilhoudt...," De oude meid beefde en trilde. „Ik kan 't niet langer bijwonen, ik zou van mezelf gaan, zuster. Mijn hoofd is beursch van 't geschreeuw! Ze roept maar aldoor om meneer." De non maande met haar witte hand tot kalmte. „Blijf jij zoolang hier, wil je? Je hoeft niets aan de patiënt te doen; hij zal voorloopig niets noodig hebben.... Is de baker boven?" „Ja, maar die ziel is ook zoo jong niet meer.... en met de andere mevrouw hadden we nooit zoo'n spektakel." De deur gleed achter de zuster in 't slot en Annemie bleef alleen. Ze zette zich zoo ver mogelijk van 't bed op een stoel en huilde haar zenuwen uit. Wat een jaren hadden ze achter de rug! Haar lieve mevrouw dood, vlak daarna het kindje Aleid en meneer Herman.... Toen was dat ongelukkige huwelijk met nicht Theresia gevolgd. O, Annemie was nu wel niet zoo heel begrijpelijk, maar dat het tusschen meneer en de nieuwe mevrouw niet al te best ging — dat had ze opperbest begrepen. Mevrouw scheen te verwachten dat je met een man van tegen de zestig de heele dag kon zitten trekkebekken. Ze liep hem overal na en hij had letterlijk geen minuut rust van haar. Ach, hoe veel geleidelijker was alles gegaan toen de eerste mevrouw leefde! Vrede in huis. Wat moest er nu van het heele huishouden terecht 4i komen? De dokter gaf geen oortje meer voor meneer Rassers' leven, hoe het met mevrouw zou afloopen was ook nog de groote vraag. Annemie probeerde het zich in te denken hoe alles zijn zou als meneer dood zou gaan en mevrouw blijven leven.... Zou er geld genoeg zijn om in het huis te blijven? Annemie smolt weg in tranen. Wat zou er van haar, de oude meid, worden? Kon ze misschien naar Marie gaan, die met haar jongetje alleen woonde? En de arme schapen van kinderen hier dan? Mevrouw Theresia gaf niets om hen, dat had Annemie treffend ondervonden toen de kleine Juule, het witte wijsneusje, een paar maanden geleden aan longontsteking gestorven was. Geen traan had ze gelaten, het hardvochtige wijf. O, als ze nu veel te doorstaan had, was dat de gerechte straf van de hemel. Gedempt gillen klonk van de slaapkamer door tot Annemie's plaats. Ze kreeg het er benauwd van en Zou graag naar haar veilige keuken gevlucht zijn. Maar ze durfde niet weggaan van de zieke. Hoe bij zou liggen? De nieuwsgierigheid begon in haar beenen te kruipen, zoodat ze eindelijk opstond en met bonzend hart en onhandige vingers de bedgordijnen terugsloeg. Maar ze week dadelijk met een schreeuw terug. Het hoofd van meneer Rassers lag achterwaarts in het kussen gedrukt, zijn tanden schemerden door zijn vaneen geweken lippen en zijn oogen staarden vanonder halfgesloten leden. Annemie begreep naderhand niet hoe ze de slaap- 42 kamer bereikt had. Ze duwde souder kloppen de deur open; het was juist even heel stil daarbinnen. ..Dokter! dokter!" hakkelde ze. De dokter, gebogen over mevrouw Theresia. wenkte hevig dat ze weg zou gaan. maar de non kwam bij haar op de gang. „Ik geloof dat meneer gestorven is," weeklaagde de oude meid. Ze gingen samen naar de logeerkamer. De zuster, onaandoenlijk schijnend, tastte naar het hoofd en de handen van meneer Rassers. „Roep dadelijk dokter Veerman van hiernaast! Onze dokter kan boven onmogelijk gemist worden..." „Dus — dóód?" vroeg Annemie, bijna zonder stem. Maar de zuster was neergezonken voor het bed; tusschen haar bleeke vingers bewoog zich zacht de rozenkrans. Dokter Veerman was een man van weinig woorden. Hij keek even tusschen de bedgordijnen, kuchte en vroeg naar mevrouw. De non, opgerezen uit haar zwarte plooien, schetste hem met effen stem de situatie. „En jij bent al lang in de familie?" vroeg de dokter, zich onverhoeds tot Annemie wendend. „Vijf en veertig jaar, dokter. Ik was al bij de moeder van deze meneer Rassers...." Annemie kramp-snikte. „Is hij dood, dokter?" De dokter zag haar aan als bevreemdde hem die vraag. „Ja," antwoordde hij. Dan, snel, alsof nu de 43 hoofdzaak kwam: „Vertel me eens: hoe leefde je meneer?" Annemie, de zakdoek tegen haar mond, kon nauwelijks praten. Ze begreep vaag wat de dokter bedoelde en bracht er daarom uit: „Och, van de dooien niets dan goeds, dokter...." De zuster had zich naar het venster verwijderd en prevelde daar haar gebeden. Er leek een wit licht uit haar huif te stralen. De dokter kon maar juist een glimlach verbergen. Hij vroeg zacht en zakelijk: „Veel gedronken?" „Zoo tamelijk, dokter.».." „En er zijn veel kinderen, nietwaar?" „Er waren er vier en twintig van de eerste mevrouw en zooals u weet ligt nu boven.».." „Ja — ja...." De dokter keek snel op zijn horloge. Hij raadpleegde de zuster: „Is er kans dat ik mijn collega even te spreken krijg?" „Ik zal zien, dokter...." Op de gang praatten de twee mannen enkele oogenblikken. Dokter Veerman gebaarde veelbeteekenend. ,/n Toestand hier in huis! De man is dood, hoor! Wanneer heeft hij die aanval gehad?" „Gister avond." De oude dokter rekte zijn vermoeide armen. „Eigenlijk had ik dit snelle verloop toch niet voorzien.... Enfin — que voulez-vous? opgeleefd.... En zijn nageslacht is aUertreurigst...» Als er vier van de vier en twintig terecht komen, is *t mooi..»." 44 „Is 't hierbinnen afgeloopen?" vroeg dokter Veerman. „Ja. Een meisje met een flinke bochel en een verdraaid voetje, een stakker, 't Kind moest maar sterven, maar alle organen zijn overigens best. 't Was een moeilijke historie.... er is geen kwestie van dat we de moeder nu kunnen vertellen dat.... Ze weet 't nog niet eens dat haar kind mismaakt is...." Dokter Veerman zuchtte. „Ons baantje is toch soms wel aangenaam," ironiseerde hij. Dan ging hij haastig terug naar de sterfkamer. Toen Annemie, uren daarna, zich vermande en de gordijnen terugsloeg, zag ze het hoofd van haar meester zorgvuldig gebed in de kussens. De mond, in bedwang gehouden door een om 't hoofd gebonden band, schemerde bleek-rood tusschen het zwart en grijs van baard en snor. De oogleden kierden slechts weinig. Annemie had veel verdriet geleden om de dood van haar mevrouw; ze had ook altijd meer gehouden van mevrouw dan van meneer. Toch, nu ze daar stond bij dat stille lichaam, waarin zij de brand geweten maar nooit begrepen had, was het alsof haar hart iets ging begrijpen van de stormen waardoor dat leven gegaan moest zijn. En 's avonds schreef ze een lange brief aan Marie, waarin ze deze zoo omzichtig mogelijk het gebeurde vertelde. Ze hoopte dat God haar schragen zou om het kind van de beminde doode op te voeden en te leiden naar ZijnWil." 45 Toen ze de brief aan de vrachtrijder had meegegeven en de gang door liep, hoorde ze het nieuwe leven boven huilen. Ze fronste kwaad haar wenkbrauwen en het haar gedachten een toevlucht zoeken bij de tien kinderen Rassers die de vorige dag, inderhaast, ondergebracht waren bij buren. Mevrouw Theresia, verwonderlijk snel getroost over haar groot verhes en alleen nog dagelijks gallig murmureerend tegen de Voorzienigheid die haar kind had gestraft met mismaking, mevrouw Theresia stelde zich reeds na enkele weken op de hoogte van de finantieele stand der zaken. Het bleek dat de tapijtfabriek aan de weduwe van de overledene een behoorlijk pensioen zou uitkeeren, dat zeker groot genoeg was om mevrouw Theresia en het dochtertje Bertha een onbekommerd en zelfs royaal bestaan te verschaffen, maar dat heel zeker te klein was om het heele Rassers-huishouden te doen voortleven op de wijze van het verleden. Mevrouw Theresia, het hoofd nog dieper tusschen de schouders dan vroeger, dè blauwe oogen koel-onderzoekend, hield besprekingen met ooms, tantes en neven Rassers. De „zaal", tot nu toe een vrijwel ongebruikte ruimte, kreeg bijna dagelijks bezoekers tusschen zijn wanden. Mevrouw Theresia zat dan aan 't hoofd van de prachtige satijnhouten tafel en stelde telkens opnieuw met klare stem de feiten: zij was een weduwe met een gebrekkig land en kreeg juist genoeg om van te leven. Wat 46 moest er met de negen jongste kinderen tut het eerste huwelijk gebeuren? Zij was genoodzaakt de familie al dadelijk te zeggen, dat er van haar niet verwacht kon worden dat zij de zorg op zich zou nemen, want waarlijk, dat zou ze niet. Bovendien zouden de kinderen, in aanmerking genomen de kleine geldmiddelen, er op achteruit gaan. En dat kon nooit in de bedoeling van hun arme gestorven vader hebben gelegen. Er vielen bij de besprekingen nog al eens hatelijke woorden, want mevrouw Theresia's geluid prikkelde ieder tot een onaangename stemming. Maar veel verzet van de zijde der familie Rassers was er niet. De feiten waren inderdaad simpel genoeg, en nu er bij de weduwe zoo weinig liefde voor de doode bleek te bestaan, was er ook allerminst reden een beroep te doen op de grootheid van haar hart. „Hier sta ik, ik kan niet anders," zei ze tot ieder bij 't afscheid -nemen. „Ik zeg een ieder de naakte waarheid." „Maar je bent toch óók van de familie," waagde een oude oom, „als wij nu de hoofden bij elkaar gaan steken om te zien wat er voor de weesjes gedaan kan worden, en we zouden erin slagen iets voor hen te doen, dan behoor jij je toch zeker niet terug te trekken." Mevrouw Theresia toonde zich in 't minst niet beleedigd. Ze stak een vinger in de pijpekrul langs haar oor en zei onverschillig-vriendelijk: „Beste 47 oom, laten we niet verder gaan. Ik ben niet verplicht iets voor de kinderen te doen. Maar u gebruikte daareven geheel van pas het woord ..weesjes". Dat zijn het: weesjes. Ze hooren dus in een weeshuis. Ik zal ze natuurlijk niet op straat zetten, maar ik hoop en eisch dat er gauw beslist wordt. In dit ellendige huis wil ik niet blijven. Ik trek er zoo gauw mogelijk uit en verhuur het. Die huur kan dan bijvoorbeeld ten bate van de kinderen komen, met datgene wat ik misschien van het pensioen zal kunnen afstaan. Van het testament verwacht ik niet veel." Mevrouw Theresia nam wraak op het leven. Ze wondde de oude Annemie van uur tot uur met haar Zelfzucht en plagerijen, en dat de meid met wegliep was alleen toe te schrijven aan 't feit dat ze de kinderen niet wilde achterlaten. Marie was dadelijk op Annemie's brief overgekomen. Haar mooie jongen had in de rieten leunstoel van Annemie liggen kraaien en zijn bruine oogen — de groote, stralende oogen van zijn vader — hadden gehuild en gelachen. Snikkende hadden ze samen over de weesjes gesproken en overwogen of ze iets konden doen voor hen. Marie had haar kleine toelage van meneer Rassers; zou ze die wel houden? En Annemie kon ook nog niet zeggen of er ten goede over haar beschikt was. Toen kwam als een redding de testamentsopening. Er was een klein kapitaal; van de rente zouden de kinderen uiterst zuinig kunnen worden opgevoed. Annemie kreeg een legaat van twee honderd gulden, 48 plus een jaarlijksche toelage van driehonderd. Voor Marie bleek gezorgd. Het testament vermeldde zonder omwegen dat „ondergeteekende. Frank Hermanus Rassers. vader was van het eerste kind dat Maria Petronella de Greef zou voortbrengen". De onrust legde zich wat in de familie. Er volgden nieuwe besprekingen. Wilde mevrouw Theresia nu voor de kinderen zorgen? hen opvoeden? Maar mevrouw Theresia verwonderde zich. Zij wenschte Zich geheel te wijden aan haar ongelukkig kind; ze vond het verblijdend dat de kinderen niet zonder middelen van bestaan bleken te zijn. maar zij, die nauwelijks één jaar met hun vader getrouwd was geweest en daarvan levenslang de zware gevolgen Zou hebben te dragen, wilde geen moeder zijn over zijn andere kinderen. „Moet ik misschien ook Marie hier halen en verzorgen?" vroeg ze spottend. „En wie weet — morgen melden er zich mogelijk nog meer onwettige kinderen aan...." Nu vielen de beslissingen snel. Het aanbod van Annemie, om in het huis te blijven en voor de kinderen te zorgen, werd na kort beraad verworpen. Annemie was zestig jaar en ze zou de kinderen hoogstens materieel kunnen opvoeden. Wat dacht Annemie anders te gaan doen? O, met Marie samen wonen? Best. Mevrouw Theresia's gezicht spitste zich in een nijdig lachje. Welja, Annemie had dan tenminste één van zijn kinderen bij zich.».. OHHMHniBHKI I 49 ,,'t Is een prachtig, gaaf kind," zei Annemie, „een pronkjuweel. Hij lijkt op zijn vader en zijn moeder is óók knap." Narda werd door de oude oom als kind aangenomen. Zijn vrouw, die nooit kinderen had mogen hebben, zou dan tenminste in haar ouderdom nog wat vreugd beleven. En Narda was flink; ze kon tante wat uit de hand nemen. Voor Klaas, die nu bijna twaalf was, en Frank, die zeven telde, werd ook een plaats gevonden. Ze kwamen samen bij neef Adriaan en tante Klaar, die zelf zooveel kinderen hadden dat die twee jongens er best nog bijkonden. De toelage was bovendien niet te versmaden. Het lot van Kootje, Elies, Chris, Ida en Gootje bleek niemand zich te kunnen aantrekken. Ida en Gootje werden door mevrouw Theresia als „onbruikbare nuffen" gequalificeerd, Kootje en Elies hadden nog te veel zorg noodig en Chris was saai en stil, zat altijd maar boekjes te kijken. Niemand had daaraan wat. Dus zouden die vijf kleintjes naar een weeshuis gaan. Geen gewóón weeshuis, verzachtte de oude oom toen Narda, buiten zichzelf, hem opheldering kwam vragen, maar een duur en prettig huis, waar de kinderen van alles zouden leeren en met liefde en gestrengheid zouden worden opgevoed. Narda kon de aanstaande scheiding niet dragen. Zooveel jaren had ze gemoederd over de kinderen; ze kende al hun kleine wenschen en tekortkomingen, 5 het lieve en onaardige van hun karakter.... Ze werd er ziek van. Haar bed kwam in Annemie's kamertje te staan en Annemie verpleegde haar drie lange weken. In de keuken van het restaurant „La Ville de Paris" stonden de twee koks en de drie helpsters temidden der opstijgende etensdampen. Het drie meter lange fornuis, waarop het bradende vleesch spetterde en de groote ijzeren ketels en koperen pannen te dansen schenen van lust om voort te brengen, straalde een gloed uit, die de vijf menschen om beurten even naar de openslaande ramen deed loopen om te bekomen. De aardappebchilster, tot verhchting haar adem in haar neusgaten blazend, plonsde de laatste aardappel in de emmer. De kok die het vleesch verzorgde en straks ook de aardappelen voor zijn rekening zou moeten nemen, wendde zich even naar haar om. „Zijn de oogen er vandaag allemaal goed uit? Gisteren heb ik voor jou een uitbrander gehad van vader Klaas om dat de piepers hem overal in de eetzaal nakeken.*' „O ja? nou, hem maak je 't niet gauw naar de zin. 'n Echte potentaat, dat is-ie...." De eerste keukenmeid, bezig met het arrangeeren van een hors d'oeuvre-schaal, greep voor de kok heen naar de komkommerschaaf. „Geen kwaad spreken van afwezigen," bitste ze. 5i De twee koks vertrokken achter haar rug veelbeteekenend hun gezichten. De twee andere meiden lachten elkaar toe. „Mensen, is dat nou kwaadspreken,"verontschuldigde de oude aardappelschilster zich. Ze schrapte met haar mesje het tegen haar duim en wijsvinger opgehoopte vuil af, nam dan moeizaam aan iedere hand een volle emmer. „Rika, pomp je even?"" „Dadelijk» Even op mijn rooster wachten, anders verbrandt al mijn brood»" „Daar hoor ik de baas," waarschuwde de tweede kok. De hoofden bogen zich aandachtiger toen de keukendeur zich opende, om Klaas door te laten. Janna, de eerste keukenmeid, beet op haar onderlip. Klaas bond zich een voorschoot om en zette een koksmuts op. Janna gaf hem zijn houten proef lepel. „Pracht-zomerweertje, patroon," zei de chef-kok beleefd. Hij had juist van de potage tortue geproefd en deze iets te scherp gevonden. Het verweer brandde hem nu met de kruiden al op de tong. Klaas schoof de muts wat verder achteruit op zijn grooten schedel, ,,'n Tropische hitte hier, dat's zeker," gromde hij. De lepel ging de potage in, dook weer boven. Klaas proefde en iedereen keek naar hem. „Als je dat peperen niet laten kunt, lig je over een week op straat, denk eraan! De menschen verbranden hun strot! Een vervloekte gewoonte is dat van jou om alles met je peper te bederven..»." 5* „Ik heb toch de opgegeven maat.../' begon de kok, onzeker. „Lieg nou maar niet." Klaas controleerde alle stoomende pannen op het fornuis, trok de vleeschpan een eind opzij. „Vooruit, schuif er een ring bij; zie je niet dat 't aan de kanten al veel te bruin is? 't middenstuk heeft de grootste hitte noodig. Met je hersens werken, als je blieft." • Buiten trachtte de aardappelschilster tevergeefs de zware pompzwengel in beweging te krijgen. „Waarom help je haar met, Riek?" vroeg Klaas. „Mijn brood kan verbranden...." „Geef hier dat rooster; ik zal wel opletten. Die ouwe ziel kan dat niet meer...." Er viel een zwijgen toen Rika naar buiten gegaan was. Klaas, de wenkbrauwen gefronst, hanteerde het rooster, lette intusschen op andere dingen. Van terzijde keek Janna naar hem. Hij had nog geen woord tot haar gezegd, hoewel ze de hors d'oeuvreschalen, kunstig opgemaakt, in 't bereik van zijn oog gezet had. Onrustig begon ze ander werk, haalde zes gekookte zwezeriken uit het ziedende water om ze te persen. Ze brandde haar vingers, maar kikte met. Of er boven weer ruzie zou geweest zijn? Juffrouw Narda had zich de heele dag schuil gehouden en mevrouw was 's morgens maar een oogenblik in de keuken geweest om een kop bouillon te vragen voor de kleine Trini. Janna zuchtte beklemd. Was ze bier eigenlijk maar nooit gekomen! Gedacht- 53 teloos legde ze de zwezeriken naast elkaar tusschen de houten persplanken* , Je vergeet ze te blancheeren!" riep Klaas boven het lawaai van de pomp uit. „Ach ja," mompelde Janne, en ze hoorde hoe de chef-kok verbeten lachte. De tranen schoten in haar oogen. Klaas begon weer bevelend door de keuken te loopen. Zijn vlugge oogen zagen elk verzuim. „De borden staan daar nog allemaal steenkoud. Moeten die zichzelf warmen? Mien, zorg dat er wat overblijft van die bloemkool.... ik wil mooie gave struiken zien...." Hij kwam nu langs Janna, zag hoe een niet te bedwingen traan uit haar overvolle oogen op haar wang sprong. Langzaam ging hij naar de bijkeuken, waar het fruit stond. „Janna? help me hier eens even!" Hij sloot de deur achter haar. Onwillig, verlegen ook, stond ze bij een van de lange houten tafels. „Kom bij me," gebood Klaas. Ze kwam traag, wegslikkend haar tranen. „Waarom grien je nou? Zijn arm drukte om haar heupen, haar wang lag tegen zijn gezicht. „Kom-kom, je weet dat ik nu eenmaal een ruwe kerel ben, hè? Geef hier je mondje..... Zóó..... Ik moet 't toch wel zeggen als er stommiteiten gedaan worden? Nou, dan...." Zijn handen streelden haar heele lijf* „Janna? vanavond is de heele bende boven uit* Ze gaan logeeren in Arnhem...." „En juffrouw Narda****" begon Janna* 54 „Ook weg. Die brengt ze. Morgenavond komt ze weer thuis, maar mevrouw en Trini blijven een week weg...." Hij zoende haar dringend. „Kom je — vanavond?" Ze bukte, te gelukkig tot spreken. Klaas begon wat borden heen en weer te rammelen, opdat de koks geen argwaan zouden krijgen. „Hou je oogen een beetje onder de kraan," beval Klaas» Hij was ineens weer de heerscher. Hij liet haar staan in de bijkeuken, deed zijn muts en schort af en sprong de trap op naar boven. Zijn vrouw en zijn zuster zaten al aan tafel. Trini, het magere dochtertje van vijf, zat tusschen hen in op een hooge kinderstoel. Ca trien, Klaas' stille bleeke vrouw, bezag hem vorschend toen hij binnenkwam. „Alles goed beneden?" „Ja en nee. Je zou er waarachtig altijd met je neus bij moeten staan. Narda, je blijft toch hoop ik niet langer weg dan tot morgenavond?" „Nee broer....Wïl ik misschien liever hier blijven?" Ze vroeg het op bijna dezelfde deemoedige toon als het personeel in de keuken gewend was tot hem te spreken» „Als het nu erg lastig is.».»" Mevrouw Rassers wachtte gespannen het antwoord, terwijl ze uiterlijk koel het kind compote voerde. „Nee, ik wil niet dat Catrien alleen met het kind reist.... Denken jullie erom? over een half uur komt het rijtuig.../' Innig knikte hij plotseling het kind toe. 55 „Dag kleine poppekop? zit jij fijn te smikkelen? Mag vader je laten happen? ja?" Het meisje, met een vlugge blijdschapskleur, greep dadelijk haar bord. Maar Catrien stond op* „Ik ben klaar, ga hier maar zitten***." „Op uw schoot," vleide Trini, en hij nam haar. dadelijk op zijn knieën. „Hup! weer een hapje! daar komt een groote hap hoor! Eén — twéé — hee — drie — hie!" „Moet jij niet eten?" vroeg Catrien, het schellekoord al tusschen haar vingers. „Nee, 't is mij nog te vroeg. Ik moet trouwens Zoo meteen naar de zaal. Een stuk of twaalf studenten geven een fuif en daarbij mag wel toezicht zijn." Hij liefkoosde het kind en Catrien zag zijn gezicht overstroomd van een teederheid die zij nooit gekend had* „Stoute meid, ga jij je vader alleen laten? Moet ik nu een ander dochtertje koopen?" „Nee," zei het kind verschrikt, en ze vatte zijn breede kin tusschen twee dunne handjes. „Trini wil kind-alleen blijven..*." Klaas en Narda lachten; Catrien, het hoofd afgewend, blikte door het venster met haar melancholieke blauwe oogen naar de straat beneden, waar de menschen en voertuigen al drukker doorstroomden. Narda stond ook op van tafel; ze liep naar de spiegel om haar kapsel nog eens te controleeren. De lange sleep van haar blauwzijden japon kronkelde 56 zacht krakend achter haar aan. Klaas keek naar haar. Een mooie meid was ze toch nog.... kranig postuur en een kop met haar die een kapper jaloersch zou maken.... Je gaf haar geen vier en dertig.... Iets dikker en blozender was wel méér zijn smaak. Janna bijvoorbeeld.... om in te happen. Maar Narda was fijner. Die gratie had ze zeker geërfd van haar grootmoeder, die een Francaise was. Ja, een zuster om te presenteeren. Als ze eens een enkele keer beneden door de eetzaal liep, keek alles haar na. Klaas had zelfs al eens een paar maal verliefde jonkers bij zich gehad. Maar die wist hij af te poeieren. Verbeeld je, Narda trouwen! de zaak kon haar eenvoudig niet missen. Nee, hij zou wel zorgen dat daar niets van kwam. 't Beroerde was als ze zoo af en toe eens de stad uit ging; je wist maar nooit of ze dan per ongeluk niet iemand tegen 't lijf liep.... Enfin, dan was hij er ook nog...* „Zijn de menu's voor morgen al opgemaakt?" vroeg Narda* „Ik kan 't anders nog juist even doen." „Graag." Klaas greep van een tafeltje achter zich het geweldige Fransche kookboek, een dagelij ksche herinnering aan de tijd toen hij in Parijs zijn vak leerde. „Voor 't déjeuner zorg ik wel.... er zal van die studentenfuif waarschijnlijk 't noodige overschieten*.*. Vandaag hebben we zwezerik en ossehaas, bloemkool en doperwten..*. Morgen een roti, dunkt me...." Narda bladerde even, maar ze verwarde zich altijd 57 heel gauw in de Fransche menu's. Ze deed alsof ze het toch raadpleegde, schreef dan haastig op: Selderij-soep, filets van tong met garnalensaus, caneton met appelmoes, vanille-beignets, fruits, dessert. Klaas nam het geschrevene dadelijk uit haar hand. „Is dit het een-vijfenzeventig-diner? Wacht*' — hij zette met een potlood de prijs erop — „nu kunnen we voor tweevijftig dit geven mèt een zwezerik-croquet ertusschen, een salade-mêlée en gember aan 't eind. Zeg" — hij was 't kind even geheel vergeten — „ik ben van plan abonnementskaarten te gaan uitgeven. Tien diners van eenvijfentwintig voor een gulden en zoo opklimmend. De studenten komen er zéker op aan. Wat denk jij ervan?" Narda vond het een prachtig idee. „Je kunt het in ieder geval best probeeren. Maar je moet het zóó regelen, dat de kaart binnen een bepaalde tijd gebruikt moet zijn, anders komt het ons schadelijker uit." Catrien zei niets. Ze stond zoo geheel en al buiten de zaak en haar oordeel werd bovendien nooit gevraagd. Ze wendde zich langzaam van het venster af en ging naar 't kind, dat zich, nu vader niet op haar lette, gewillig het optillen en wegdragen naar de slaapkamer om voor de reis gekleed te worden. Klaas nam het kookboek voor zich. Hij keek er graag in, zat de voorbeelden van taarten, gebak en middenstukken te bekijken, zooals een kind een geliefd prentenboek. Het was een heerlijk boek, door 58 de „tous deux chefs de cuisine de L.L.M.M. Ie Roi et la Reine de Prusse", Dubois en Bernard, opgedragen aan „Leurs Maj est és Le Roi et La Reine de Prusse". De kopstukken van Wilhelm en Augusta van Pruisen stonden in een medaillon op een der eerste pagina's. Och. och, in die tijd wisten ze toch óók wat lekker eten was.... Het rijtuig ratelde langzaam voor; de portier kondigde het door de spreekbuis aan. Klaas ging met de twee vrouwen mee naar beneden. Hij droeg Trini, die hem onophoudelijk zoende. „Zul je vader eens een mooie briefkaart sturen?" „Iedere dag!" ijverde het kind. Nu zat ze tusschen Catrien en Narda in op de stoffige blauwe bank van het rijtuig; haar spits muizengezichtje werd aandachtig, want ze kon door de voorruit juist het terzij gewende hoofd van het witte paard zien. Klaas, op het opstapje van het rijtuig staande, kuste de beide vrouwen. Catrien kon het niet laten: Ze trok zijn hoofd naar zich toe, legde haar mond op zijn oor. „Toe, drink niet zooveel als we weg zijn." „Gö-verdomme, ik ben je kwajongen niet!" Wit van drift keerde hij zich om en zonder nog eens te groeten stapte hij zijn zaak in. Door de kleine vriendelijke eetzaal heen ging hij naar 't buffet in het café. Het was er rookerig en warm; de tafeltjes waren grootendeels bezet. Klaas werd een paar keer genoodigd tot meedrinken, maar hij weigerde op de bruuske manier die hij soms zelfs tegen zijn klanten 59 kon aannemen. De buffetchef zat, wat lodderoogend, achter de nikkelen tapkranen en de glimmende flesschenbakken. „Vooruit, ga je nuchter eten," gebood Klaas. Hij zette zich nu zelf op de vrijgekomen plaats en schonk borreltjes voor zijn gasten. Pas toen het café verlaten was en alleen nog op het kleine terras, als verdwaald, een juffrouw zat met een glas limonade, nam Klaas zijn hartsterking. Hij dook in de kelder en zocht een van zijn oudste flesschen cognac op» Hij trok de hooge kruk achter 't buffet in een hoek, nam een stoel tot steun voor zijn korte beenen en dronk. Dat vrouwtuig! altijd raadgevingen.... alsof wat zuivere alcohol je kwaad kon doen! Zijn gedachten werden heel klaar en bewust. Ja, abonnementskaarten.... en 't volgend jaar het huis laten verbouwen, een stuk bij de eetzaal, een nieuwe toiletinrichting, twee biljarts meer.... Er werd geld verdiend in de zaak, maar 't was dan ook werken! Hoe lang werkte hij nu al? Op zijn vijftiende had hij oom en tante vaarwel gezegd en was, natuurlijk met hun goedkeuring en onder bescherming van kennissen, naar Parijs getrokken, piccolo geworden in een hotel. Fransen spreken zat hem in 't bloed: dat was zeker zijn erfdeel van de Fransche grootmoeder! Oh! die tijd in Parijs....* werken van zessen tot half twaalf, 't eerste jaar zonder loon* Maar toen was 't ook gauw gegaan, twee jaar kellner, daarna plotseling koksleerling omdat hem dat een betere toekomst beloofde, 6o en drie jaar later chef de cuisine met een groot salaris* Hij leefde in zijn keuken* hij heerschte er; hij werd er dik en kon er sparen. Dat wilde hij ook: sparen* geld overhouden om in Holland een zaak op te zetten en dan de broers en zusters vooruit te helpen» Het was hem allemaal gelukt; hij had een eigen zaak kunnen openen» Narda was zijn rechterhand geworden en verdiende haar kostje. Chris studeerde theologie* Frank, zijn lievelingsbroer, was officier. Met Ko, die zwak was en allerlei minder goede neigingen had, ging 't zoo niet. De jongen zwalkte van kantoor naar kantoor, hield niet van werken, maakte schulden en verslingerde zich aan allerlei tienderangs juffrouwen. Maar Klaas zou hem wel klein krijgen! Uitgaan en drinken— dat was allemaal mets, maar geld verdienen en sparen gold als eerste wet. Met Ida, Go en Elies zat hij óók nog. Ida had, trots alle tegenstand, handwerk-onderwijzeres willen worden, maar haar zenuwen waren zóó slap, dat ze haar leven grootendeels sleet op twee plaatsen: Heideheuvel en thuis. Klaas kreeg geregeld de doktersrekeningen. Elies ging nu waarschijnlijk de goede kant uit; in die zat tenminste levensdurf. Ze had zich, buiten Klaas' medeweten, aan een Hollandsch echtpaar als gezelschapsdame verbonden en zou nu de volgende maand mee naar Indië gaan. Nu, ze kon zich laten zien en ze was pas zevenentwintig; als ze maar zoo verstandig was een rijke planter of zoo iemand te verschalken. Maar Go — Go bleef een 6i struikelblok. Toen ze op haar drie-en-twmtigstejaar uit het weeshuis kwam, had de vrijheid haar voorgoed bedwelmd. Ze wilde ook naar Parijs! Klaas zou nooit vergeten hoe hij haar voor 't eerst na jaren weer gezien had: om de hoek van de keukendeur keek ze, een mooi brutaal jongensgezicht met kortgeknipt haar en twee oogen die lachten en vuurden» „Dag broertje Klaas!'' O, die drommelsche meid! Ze was als een aal tusschen zijn vingers doorgeglipt; hij, met zijn drukke werkkring, had haar niet altijd kunnen vasthouden. Werken? „Hè toe, broertje, een paar maanden in Parijs! ik krijg zoo'n goede uitspraak en dat kan me van zooveel nut zijn!" Jawel. Toen géén lachend gezicht om de keukendeur, maar een angstig wit. „Broertje, o, jaag me niet weg!" Niemand in de familie had het ooit geweten hoe ze daar in de vreemde stad, voor veel geld door een schunnig doktertje geholpen, op 't randje gelegen had. Klaas alleen. En daardoor had hij de macht in handen gekregen, tijdelijk tenminste. Go was apothekeres geworden; wel met moeite, maar ze was het dan toch. En dicht in zijn buurt, zoodat bij op haar letten kon. Ofschoon — de mantel der liefde was nog altijd noodig om haar zonden te bedekken. Klaas peinsde drinkend verder. Dit was zijn denkuurtje, nu leefde hij intens. Zijn altijd bezige geest overzag 't verleden en ordende de toekomst. In de leege zaal verzamelden de kellners de glazen, veegden de bruine tafeltjes schoon. Een soezerige stilte 6a dreef tot achter het groote buffet waar Klaas zat. De portier hing de avondkranten over de koperen stang van de leestafel, slofte dan met een stapeltje post naar Klaas, die het zonder dank van hem aannam. Hij legde het drukwerk apart, zag dan een brief van Frank. Hij ritste de envelop met een tandestoker open. Waarschijnlijk weer court d'argent, anders schreef Frank geen brieven. Klaas bezag wat argwanend de twee spaarzaam beschreven kantjes, Zag de laatste regel: „Ik hoop dus dat je je met mijn keus vereenigen kunt." Ha-zoo! trouwen? en op dat officierstractementje? als 't dan maar een meisje met geld was. Klaas zakte wat voorover terwijl hij de brief las. Hij vloekte ook een paar keer. Hij las „winkeljuffrouw.... natuurlijk geen sou, maar we hebben een millioen aan liefde, 't Spreekt vanzelf dat ik nu de dienst uit moet, maar dat kan me niet schelen. Bovendien zul jij je altijd helpende hand niet terug trekken, dat weet ik. Dora verlangt er erg naar kennis te maken. Schrijf me p.o. even of we Zondag samen „incognito" mogen komen. Staat dat staartje Liebfraumilch nog in de kast? Ik heb in lang niets fatsoenlijks gedronken 1...." Onbeheerscht van woede verscheurde Klaas de brief. Ja, dat kon hij denken! Dacht de aap dat broer Klaas mülionair was? Ze deden maar net of er geen eind aan de duiten kon komen! Alsof niet iedere gulden met hard werken verdiend moest worden! En een winkeljuffrouw! Was de blaag daarvoor offi- 63 cier geworden en had hij daarvoor zijn knappe kop? Klaas zakte van de kruk. Dadelijk schrijven dat hij wel degelijk zijn helpende hand terug trok. Had hij zelf niet de toekomst van zijn dochter te verzorgen? hij zou eens een beetje meer aan zichzelf en zijn allernaaste omgeving gaan denken. Catrien had toch wel gelijk dat ze zoo af en toe smaalde op de broers en zusters. Want waar bleef, Narda uitgezonderd, de dank? Klaas wenkte een van de kellners. „Pas jij zoolang op.... als je me noodig hebt, kun je mij in 't kantoor vinden." 't Kantoor was een heel smalle, langwerpige kamer naast 't buffet. Klaas schoof de gordijnen toe, legde het portret van Frank omgekeerd in een la van zijn bureau en stak een pit van de drie-armige gaskroon aan. Zoo, de dag buitensluiten, dan concentreerde je je beter.... Wacht.... Hij legde de juist opgenomen penhouder terug en stond weer op. Uit 't buffet haalde hij de flesch en zijn glaasje, genoot even de geur alvorens te drinken, 't Gaslicht suisde slaperig. „En leegen wij deez' volle glazen, Tot heil van d'apotheker Klaasenl" Er ging een geloei van bijval op. De kleine dichter werd door vele handen opgetild en rondgedragen. Hij was heel gauw aangedaan en weende, onvast zittend op de ongelijke schouders van een groote en 64 een minder groote gast en in de rug welwillend gesteund door de mooie handen van Go Rassers. Nu gingen ze met hem dansen. De apotheker, feest vierend omdat vijfentwintig jaar geleden voor 't eerst zijn roode en blauwe flesschen het aanzien van de stad verhoogd — en zijn medicamenten ettelijke brave burgers 't leven gered—hadden, de apotheker begon met dansen. Hij hief zijn glas en boven het tumult uit zong hij, heen en weer hobbelend: „Lang zal George leven! lang zal George leven! lang zal George leven in de gloria!!" De twee die George Laddéopde schouders droegen zongen niet mee; ze bepaalden er zich toe na ieder „gloria" een herhaald „hoera!" te brullen, en dat zoo vol vuur, dat George, hoewel glimlachend door zijn tranen heen, met angstig sidderende handen in de haren van zijn rechter-drager greep en aan de andere kant vergeefs steun trachtte te vinden op de spiegelende schedel van de linker. „Je valt niet, je valt niet!" jubelde Go, „sla je dichterwieken maar uit!" George probeerde telkens naar haar om te kijken, maar onder hem hotsten de twee dragers en de apotheker hield niet op hem in de oogen te zien. Maar eindelijk toch lieten ze hem neer en hij stond gelukkig op zijn voeten en op de vloer, terwijl de stemmen nog lawaaiden. Een heel klein mannetje was hij nu weer, met een hoog-opgestreken vochtige dichterskuif en een dun zwart puntbaardje. Alle gasten kwamen met hun glas en dronken hem lache- 65 rig toe. En eindelijk kon hij nu Go in de oogen zien, in haar verzaligde bruine pupillen. Ze stond hijgend naast hem, haar gezichtshuid was als room en uit de toet van haar Victoiïa-kapsel vonkte het. Ze was maar een half hoofd grooter dan hij. „Dank je voor je steun!" zei hij, duizelig haar arm grijpend. Ze voerde hem lachend naar zijn plaats terug en trok haar stoel naast de zijne. „Dat jij zoo'n dichter was!" begon ze verwonderd. Ze zag hem lang aan en haar blik was onbewust hefkoozend. Ze had nooit erg op het kleine stille mannetje gelet en zeker nooit in hem vermoed een dichter, een man die eindelijk eens geestelijk uitsteeg boven de mannelijke kennissen van haar kleine kring. Voor haar was hij onmiddellijk geïdealiseerd; hij werd groot en indrukwekkend, machtig. Het gedicht op apotheker Klaasen, bij wie Go nu al enkele jaren assisteerde, was werkelijk heel geestig en goed van rythme geweest; een zoet-vloeiend vers van 's heeren Klaasens leven met al zijn wel en wee. Ook Go was aan 't eind herdacht als „de blankschouderige, bruinoogige schoone." De oudere dames hadden haar mondjes wel getuit en niet Go's kant uitgekeken, want George raakte daarmee toevallig een van de teere kwesties. Op alle feestelijke avondjes verscheen Go in een japon die zedig zou geweest zijn als ze niet enkel den kop van haar volmaakte schouders bloot had gelaten. En dat terwij de mode nog nooit meer had toegestaan dan een 66 ongevoerd tulen boordje en een mouw die hoogstens de pols onbedekt het. Zelfs apotheker Klaasen, die werkelijk vrije begrippen had, vond het soms wel wat bar, en als hij het zelf niet zoo'n oogenlust zou gevonden hebben en niet door zijn vier en zestig jaren boven de verleiding gestaan had, zou hij er Go ongetwijfeld over hebben aangesproken. Go's oogen waren opgevlamd bij 't hooren bezingen van haar lijfelijke schoonheden. Sedert ze, jaren geleden nu al, in Parijs een paar maanden aanbeden was, hadden haar verwende ooren niet anders gehoord dan wat onhandige en tamelijk nuchtere complimentjes van stadgenooten, van echte degelijke vrijers, die eerst naar Klaas gingen om zich daar van het jawoord te vergewissen. Haar sterk-levende fantastische geest was er onder verdord. En nu plotseling dit blijde geluid, deze subtiele herhaling vau vroegere weeldewoorden.... Die paar kleine woorden hadden de trotsche deuren van haar hart geopend. De apotheker vroeg om stilte en nadat enkele dames nog snel van plaats verwisseld waren, hield hij een lange redevoering, waarbij alle gasten beleefd glimlachten en een oude juffrouw zonder eenige tastbare reden snuiverig snikte. Go leunde haar arm op de stoel van George Laddé; de klanken roesden om haar heen zonder beteekenis. Ze was heel gelukkig en voelde zich als een bruid. Ze was blij dat ze een witte japon aan had; wit hoorde bij haar stemming. 6? George zat onbewegelijk en hij durfde bijna niet ademhalen uit vrees dat ze haar arm van zijn stoel zou nemen. Hij begreep de situatie niet en zijn benauwde ziel vroeg telkens opnieuw of het waar kon zijn? of deze vrouw, met haar Venus-lichaam, zijn lange, stille en bijna versmachte liefde aanvaardde? De apotheker zei plechtig „dat hoop ik" en hief met vochtige oogen zijn glas. En de gasten, die gisteren niets voor elkander gevoeld hadden en morgen niets voor elkander zouden voelen, klonken met elkander en keken elkander in de ontroerde oogen, die ongekende innigheden uitstroomden. Toen stootte de huishoudster de kamerdeur open. Ze torste een geweldig blad, waarop vele rijen gesmeerde en belegde broodjes lagen; broodjes met rookvleesch en ham en kaas en leverworst. Iedereen deed verwonderd over het gulle onthaal en iedereen probeerde iets aardigs te zeggen tegen Casje, de huishoudster, en tegen het kleine dienstmeisje Klaartje dat achter Casje voortschoof met de kopjes koffie met room. Go en George keken elkaar op hetzelfde oogenblik aan. De twee kamers waren overvol transpireerende menschen; er hing een bier- en taartjeslucht en om de lampen zweefden zoetjes grijze rookflarden. „Daar hoort nu eigenlijk muziek bijl" riep^ de apotheker, en hij keek uitnoodigend naar zijn nicht Cato, die orgelles gehad had en niet verlegen was in gezelschap. Ze schortte dadelijk haar japon wat 68 op, zoodat haar witte kousen een richeltje zichtbaar werden, en ltnikte. „Wat zal het zijn? ik speel alles uit m'n hoofd.../' „Tjonge!" deden de dames bewonderend, en ze gingen boven op het orgel een bordje zetten met twee broodjes en daarnaast een kopje koffie. Nicht Cato hanteerde de registers. Niemand dorst iets zeggen. „Zie de lelie op het veld, dan maar," besliste ze, „dat kan iedereen meezingen...." Onvervaard zette ze zelf krachtig in. „He-zie...." De gasten, tusschen de happen door, zongen mee. „Kom," zei Go. Zij en George hepen achter Casje de kamer uit. Go nam haar mantel van de kapstok in de gang, die onder aan een hertenkop gemaakt was. „Casje, wij loopen de achterweg wat op.... 't is binnen om te smelten...." Door de keuken ontsnapten ze naar de tuin. De nacht was donker en broeiend. Go nam George bij de hand en leidde hem. „Kom," zei ze telkens. Ze kwamen bij een bank op 't paadje dat langs 1 het water liep. Go stond stil. Ze het de mantel van zich afglijden en George zag haar schouders. Hij waagde het haar hand te nemen, maar zij sloeg haar arm om hem heen. „George...." O, nu was ze weer in Parijs, in het Bois.... straks zou een van de vele boulevard-rijtuigjes hen naar huis brengen.... het paard zouglijdenover de fel-behchteasphaltstraten.... Ze leunde met gesloten oogen tegen hem aan. 69 George, de kleine dichter, wilde haar nu veel gaan zeggen: dat hij een heel klein inkomen als boekhouder had, dat hij haar niet mocht vragen.... „George, zeg het nu voor mij alleen.../' Hij voelde zich zacht naar de bank dringen. Zijn hoofd legde ze tegen haar schouder. Hij begon te snikken. „Stil, praat niet," zei ze, zijn mond zoekend. Met z'n drieën, Klaas, Narda en Chris, hadden ze Elies naar de boot gebracht. Ze waren er allen erg van onder de indruk, vooral Narda. In de trein, die hen van Rotterdam weer naar hun stadje terug voerde, zat ze hopeloos te snikken; aldoor zag ze het ovale gezichtje van Elies, dat krijtwit was geworden, toen de boot zich zacht van de wal verwijderde. Elies had haar handen aan de verschansing geklemd. „Narda!" had ze gegild. O, dat afschuwelijk-langzame wegglijden van die kolossale boot! Chris schoof wat dichter bij Narda. De tranen rolden achter zijn brilleglazen onophoudelijk langs zijn wangen. Klaas rookte en keek naar buiten. „Scheien jullie nou eindelijk eens uit met dat gesnotter," kregeldehij ten slotte. „Alsde wal verdwijnt, is alle leed geleden..... Ze is een kranige meid " „Ja," klonk het door Narda's verstopte neus. „Als ze zich op die boot nu maar met te dun kleedt.... Ze kan zich nu wel ontwikkelen, een heeleboel leeren in zoo'n vreemd land." 70 Klaas glimlachte wat spottend, zooals hij dikwijls deed als Narda redeneerde, en Chris vond plotseling dat hij, met die naglimp van zijn lach nog op het gezicht, erg op Frank leek. „Ze moet zich maar veel wasschen met koud water/' dacht Narda hardop. „Ze is zoo zenuwachtig...." „Er is in Indië natuurlijk alleen maar warm water," zei Klaas. Hij bood Chris een sigaar. „Rook jij nog altijd niet? drinken ook niet, hè? Kerel, wat zal 't met jou nog eens slecht afloopen...." „Mijn hoofd kan er immers heelemaal niet tegen," verdedigde Chris zich. „Ik heb al zulke versdïnkkelijke hoofdpijnen telkens...." Narda ging strijdlustig overeind zitten. „Dat nare drinken ook altijd," zei ze, op de gekwetste toon die ze dadelijk aannam als iemand iets beweerde dat haar beginselen bedreigde. „De mannen denken niet om vrouw en kinderen.... en hun hersenen lijden er maar van.... en naderhand is er geen geld om de kinderen fatsoenlijk te laten leeren...." „Ouwe bes," schimpte Klaas goedmoedig. Chris, zenuwachtig wordend bij iedere kleine oneenigheid, wees naar buiten, prees de welgedaanheid van een paar koeien. „Alle arme menschen moesten eigenlijk zoo'n koe hebben," zei Narda. Klaas spotlachte weer. „Je bent in je barmhartige stemming.... de hemel sta ons vandaag bijl" 7i Het was nog vroeg in de morgen toen ze thuis aankwamen. Trim wuifde voor een der bovenramen; Catrien stond achter haar. Als kwamen ze van een begrafenis, zoo wandelden Narda en Chris de kamer in. Klaas ging dadelijk naar de keuken. „Ik kom over een kwartier boven..,." „Wel?" zei Catrien. Ze trok uitnoodigend de stoelen aan de gedekte ontbijttafel achteruit. „Alles goed gegaan?" Narda moest weer opnieuw aan het ongelukkige afscheid denken en'kon niet spreken. Maar Chris, beheerscht nu, gaf een duidelijke beschrijving. Hij stond achter een hooggerugde stoel en steunde een hand daarop. Zijn woorden, welgekozen en beeldend, vloeiden met het gemak van een redenaar. Catrien luisterde, meer geboeid door zijn voordracht dan door de zin. Van Chris hield ze wel; Chris was degelijk en had weinig geld noodig. Hij zou een uitstekend dominé worden.... „Zoo," zei Catrien eindelijk. „Nu, jullie moeten je maar troosten. Elies heeft het vrijwillig gedaan en och, zoo'n boot-afscheid is altijd verschrikkelijk.... Kom, eet maar gauw wat. De eieren zijn nog warm en Chris, voor jou heb ik havermout.... Is Klaas beneden?" Ze begon thee te schenken, maar Narda nam haar de theepot uit de hand. „Ga jij nu maar zitten," bedilde ze. Catrien fronsde even haar wenkbrauwen. O, dat altijd helpende van Narda werd soms zoo hinderlijk; 72 geen baas was zij, Catrien, soms in haar eigen huis. alleen omdat Narda zich tot taak had gesteld nooit te rusten. Narda schonk thee voor Catrien en zichzelf, koffie voor Chris. Haar gezicht stond bedroefd en ontevreden tegelijk. „Ieder mensch moest eigenlijk zoo eens naar 't buitenland kunnen.... je leert nog eens wat en ziet nog eens wat...." Catrien glimlachte. „Wel, niemand verbiedt je te gaan.... Elies heeft 't ook niemand gevraagd...." „Tja," zei Chris, en hij zette zich als tot een groote conferentie; hij sprak nu langzaam en ondervragend. „Wel Narda, ik heb nooit geweten dat je een ruimere horizon behoefde...." Narda had een wijd, wegwerpend gebaar. „Verbeeld je, ik zou niet eens willen, ik zeg 't zoo maar..." „Narda zegt altijd alles zoo maar," zei Catrien, niet over-vriendelijk. „Kom Chris, eet nu...." Trini klom op Chris' schoot. „Blijft u logeeren, oom?" „Nee, kleine meid, oom moet weer naar Leiden terug, een heeleboel leeren uit boeken...." „Als alles goed gaat, sta je 't volgend jaar al op de preekstoel, niet?" Catrien bediende hem van havermout. „Ja, als ik nu maar eens van die hoofdpijn kon afkomen...." Narda, doorgegaan met haar eigen gedachten, Zei plotseling: „Niemand heeft Elies een lettertje 73 tot afscheid geschreven.... Sinds de kinderen uit 't weeshuis zijn, bekommeren de ouderen zich niets om hen...." „Kom, daarvóór toch ook al niet," kalmeerde Chris. Catrien, die de dertien oudste kinderen Rassers nooit gezien had — Klaas alleen kreeg bij geboorten en sterfgevallen bericht omdat hij altijd wat geld stuurde — en dus ook geen sympathie voor hen voelde, Catrien haalde de schouders op. „Jij wilt altijd alles en iedereen bij elkaar houden, maar je doet er nooit moeite voor. Heb je ze ooit opgezocht?... Ofschoon," zei ze, als bezinnend, „je doet mij persoonlijk een pleizier als je hen niet aanhaalt..»/* „Nee, je hebt al genoeg last van je mans familie," vond Chris goedig. Hij voerde Trim* voorzichtig van zijn havermout. „Maar Catrien, ik hoop je nog eens ooit je goedheid te kunnen vergelden...." „Och jongen," zei Catrien, „van jou hebben we heusch geen last...." Narda rammelde onnoodig hard met het theegoed; eigenlijk voerde ze een voortdurende strijd met zichzelf: haar plichtsgevoel drong aan op toenadering tot de vervreemde broers en zusters, maar haar hart werkte tegen. Dat tegenstrijdige kenmerkte trouwens haar heele natuur, zonder dat ze er zich ooit van bewust was. „Die kinderen van Willem moeten zoo goed leer en," zei ze, met iets als gekrenkte trots in haar stem. 74 Catrien lachte nu werkelijk. .Jij altijd met je leer en! Zoo bijzonder vind ik 't niet als gezonde kinderen goed leeren...." ,,'t Is toch maar heerlijk als je 't kunt.... ik wou dat ik in mijn jeugd wat meer had mogen leeren.... 't was altijd maar werken**.. En een werkezel wordt nooit gewaardeerd*.*." De deksel van de theepot vloog over de kopjes heen. „Dat ellendige werken ook altijd*..." „Trini, nu oom met rust laten," waarschuwde Catrien kalm* Chris keek wat verlegen. „Maar ik werk wel graag," zei Narda ineens vriendelijk. Chris, die Narda heel zelden sprak, en die nu deze morgen meende te ontdekken dat zijn zuster hunkerde naar een meer geestelijk bestaan, keek haar met zijn zwakke oogen liefderijk aan. „Maar als je je in deze omgeving niet thuis voelt, als je denkt dat ander werk je meer voldoen zou, dan heb je nog alle tijd te veranderen. Ik wil je graag helpen*.*, en Catrien en Klaas zullen zeker je plannen niet in de weg staan...." „O nee," zei Catrien met een stil lachje. Maar Narda, haar handen vol gebruikt theegoed, was al bij de deur. „Verbeeld je! ik zou niet anders willen!" riep ze beleedigd. De deur viel achter haar toe. Catrien had een kleur gekregen van opkomende boosheid. „Zoo gaat 't nu altijd met haar," zei ze 75 hard, „er is geen redeneeren aan.... Als je op de door haar zelf aangegeven manier doorgaat, krijg je de wind van voren.... Kijk, nu heeft ze een half broodje gegeten, hoewel ze alle tijd heeft; maar vanavond beklaagt ze zichzelf...." „Tante doet altijd zoo gek met haar elleboog in de lucht!" lachte Trini, haar wit muizengezichtje tegen oom's jas drukkend. „Ja," zei Catrien, „met die elleboog zet ze kracht aan haar argumenten bij...." Nu kwam Klaas binnen. Hij ging voor Narda's bord zitten, waarop een half gesmeerd broodje was blijven liggen. „Heeft 't sloofje weer geen tijd om te eten gehad? Catrien, geef me de mosterd eens.... Is die rauwe roastbeef er nog van gisteren?" Catrien zette zwijgend het vleesch en de mosterd voor hem neer en wendde zich af. Alleen Chris zag met verbazing en onrust hoe zijn broer het halve broodje opat, driedubbel belegd met rauw vleesch en gegarneerd door groote kluiten mosterd. „Dat is toch niet goed voor je, Klaas," zei hij. „Niet goed?" Klaas kreeg een hoestbui die hem een paar minuten lang met paars-gezwollen hoofd door de kamer deed loopen. „Niet goed?" fluisterde hij dan weer, nog heesch, „nee, ik zal ook havermoutje eten en chocolaadjes en griesmeelpudding met bessensap...." „Ieder leeft maar op zijn manier," zei Catrien over haar schouder. 76 Klaas wees op haar met groote oogen. „Zie je, zij wordt langzamerhand verstandig!** „Maar later.../' begon Chris, met het verzoenende in zijn stem dat hem, lang voordat hij zijn godsdienstige roeping gevoeld had, al de naam van dominé gegeven had. „Daar komt Go aan," zei Catrien, en onwillekeurig trok ze zich wat van het venster terug. Zij, met haar overkuische natuur, moest altijd de tegenzin overwinnen voor deze schoonzuster, in wie ze dezelfde elementen aanvoelde welke haar in haar man tegenstonden, en die haar huwelijksleven tot een pijnigende teleurstelling maakten. „Go? die heeft dienst op dit uur," verwonderde Klaas zich. Chris dacht, dat ze misschien even kwam hoor en hoe het afscheid van Elies geweest was. Maar in plaats van Go kwam Narda binnen; ze had een kleur en zag er ongerust uit. „Klaas, of je een oogenblikje voor Go alleen hebt.... ze is in 't kantoor...." „Waarom? laat ze bovenkomen!" „Nee, dat wil ze niet...." Narda gaf ineens een krampsnik en liep de kamer uit. Catrien zuchtte en Chris keek haar aan met bang-verwonderde oogen. Klaas stond op. „Zeker weer misère forcé met een praatje! Enfin, ik ben precies in een goed humeur om haar te woord te staan...." Beneden zat Go in Klaas' bureaustoel. Haar hoed, 77 een groote ja-ja-hoed met een bol van weelderige margrieten, had ze omgekeerd vóór zich gelegd. Ze droeg een wit-kanten japon zonder boord en met mouwen die nauwelijks haar ellebogen bedekten. Haar roomblanke huid had iets van de zomerzonnewarmte in zich opgenomen en was heel teer rose. Klaas werd een oogenblik zóó getroffen door haar schoonheid, dat hij oprecht wenschte dat ze zijn zuster niet mocht zijn. Ze gaf hem met een veroverende glimlach haar hand en hij kuste haar in de nek, waar een paar ijle krulletjes uit haar kapsel afhingen. Toen schoof hij haar met stoel en al opzij, Zoodat hij vlak tegenover haar kon gaan zitten. „Goed of kwaad?" vroeg hij, nog niet geheel in Zijn barsche toon. „O, goed," antwoordde ze beminnelijk. Ze bleef hem steeds aanzien met haar smachtende oogen. „Ik ga trouwen." „Zoo. En met wie?" „Met George Laddé...." Klaas verschoof onrustig. „Wie is dat? Geld?" „Hij is een dichter." „Een — wat? en hoeveel verdient hij daarmee?" Go begon zacht te lachen. „Hij heeft er mij mee verdiend, broertje! Maar, nee, ik zal 't je kalm vertellen: hij is boekhouder bij Klieger, de boekhandel. Hij verdient er zestien gulden in de week en daarbij krijgt hij weieens iets extra's omdat hij versjes voor prenten-boeken maakt...." 78 „God, dat's allemachtig aardig!** zei Klaas, op de rand van zelfbeheersching en drift. Go hield haar mooie hoofd wat opzij* „Ja hè? ik vond 't ook heerlijk, een man met talent**.. Was onze vader ook niet een beetje een dichter?** „Dat weet ik niet. Maar hij heeft in ieder geval 't recht gehad er een te zijn, omdat hij genoeg verdiende.** Go keek wat peinzend; alleen in haar oogen was onrust. „We wilden in September trouwen....** Klaas knakte zijn vingers in elkaar. „Zoo? de volgende maand of 't volgend jaar?*' „De volgende maand." ,,*k Feliciteer je wel." „Dank je, broertje." Ze bleven een poos zwijgend tegenover elkaar zitten. Toen zei Klaas: „Je moet zorgen dat je op dezelfde dag trouwt als Frank en die juffrouw uit die winkel. Ik geloof dat Frank ook Zooiets van zestien gulden verdient*.** 't kan ook iets minder zijn.... Jullie hebben dan gezelschap aan elkaar.... Jouw George zal wel goed met die juffrouw uit die winkel kunnen opschieten...." „Ach, hij zal met een kok toch ook best kunnen opschieten," dacht Go hardop. „Maar 't geld van de kok kan niet met hem opschieten," zei Klaas driftig. Go lachte met haar hoofd achterover. „Broertje, je hebt geen humor...." „Niet? ik vind mezelf anders nogal humoristisch ....Mijn zuster wil met een proleetje trouwen en 79 denkt van haar broertje geld los te krijgen. En nu zegt dat broertje: dag! ik bemoei me niet met jullie." , Je doet of jij heel wat bent/' verweerde Go zich vroolijk. „Kom, je hebt toch ook als koksmaatje in Parijs rondgeloopen?" , Ja, maar ik ben geen koksmaatje gebleven en ik vroeg toen geen vrouw ten huwelijk...." „Maar wij zullen wel moeten trouwen," zei Go, zóó rad alsof ze anders bang was het ter helfte te zullen staken. Het leek Klaas als had ze hem een klap om zijn ooren gegeven. Er dansten vlammen achter zijn oogen heen en weer. Hij vloog op en gaf zijn zuster twee striemende patsen op haar wangen. „Daar — viezik!" Go rees met groote ontstelde oogen van haar stoel, die dof achter haar neerbonsde. Ze was een oogenblik geheel verbijsterd. Maar dan brak de woede over de vernedering zoo heftig in haar los, dat haar hersens krampten van opwinding om zoo snel mogelijk de felste woorden te vinden. „Durf jij een ander beschimpen? wie ben jij "? De hemel weet hoe je in Parijs geleefd hebt, daarvan heb ik geen bewijzen, maar hier? hier?" — ze ging vlak bij de deur staan en trok die een eindje open — „hier laat jij je vrouw boven zitten en leef je met de keukenmeid, met die boerenmeid, die Janna!" Klaas sleurde haar bij de deur vandaan en smeet die in *t slot. Go knakte met haar rug tegen 't groote 8o cylinderbureau. „Denk om mijn kind!** gilde ze buiten zichzelf. Klaas had een harde, gewilde lach. „Wat gaat mij dat vieze broedsel van jullie aan!** Maar nu stond Chris plotseling in de kamer. Hij Zag heel wit en zijn lange magere lichaam, dat bij de schouders iets vooruit boog van zwakte* trilde. „O, kom jij een beetje zalven?" hoonde Klaas* woedend op alles en iedereen. Hij wees op Go, die hijgend bij 't bureau stond met haar vlamroode wangen. „Red haar maar, dat's je beroep! Jammer dat je nog niet klaar bent, anders mocht je over een paar maanden haar kind ten doop houden.*.* GodGod, en aan zoo'n verslingerde meid heb ik jarenlang geld en zorg besteed!" Hij sloeg een paar maal hard op Chris* schouder. „Daar sta je nou! je nieuwe zwager heet George Laddé en verdient zestien gulden in de week! Maar hij is nebenbei dichter, dat's waar ook! hij maakt versies voor prentenboeken en nou heeft hij gauw gezorgd dat de eerste prentenboekklant zich niet te lang liet wachten..** Zooiets kan toch alleen maar een dichter!" „Klaas," begon Chris vermanend. Maar Go overstemde hem* „Och Chris, zeg mets tegen die schurk! Hij leeft met Janna, de keukenmeid, maar ik zou niet mogen trouwen met een fatsoenlijke man!" „De slechtheid zit in jou geboren," zei Klaas* Zijn dik gezicht was blauw-rood gezwollen* „Je hebt nooit willen deugen.*** Ben jij een vrouw? bah! niet meer dan een meid ben je!" 8x Go zag hem aan met flakkerende oogen. „De slechtheid in mij geboren? wel. dat's een excuus voor mij! Dat mijn vader niet deugde, dat weet ik. Hij zoende ook keukenmeiden, die eigenschap heb jij van hem geërfd...»" Chris ging zitten. Meer dan het heele drama voor hem sloegen hem plotseling die paar woorden van Go. Zijn vader zou»..»? Hij wist niet veel meer van zijn vader, herinnerde zich alleen een deftige groote man met bakkebaarden en een mooie jas. Maar Annemie had hem later veel goeds van hem verteld en in zijn ziel van kleine jongen was opgebloeid een heel teedere en bijzondere genegenheid voor de gestorven vader, die zoo heerlijk orgel speelde dat de engelen uit de hemel in Annemie's keuken kwamen om te luisteren. Die genegenheid had zich met de jaren vervormd, maar was met verdwenen en in de groote stille, wat droomerige jongen was de vader gezeteld als een heilig en ideaal wezen. „Zeg niets van vader, niets van de dooden," bad hij, zijn onvaste hand naar Go uitstrekkend* Klaas gaf hem een medelijdend lachje* Sentimenteel was die jongen, verschrikkelijk! Zelfs in zijn blinde drift zag Klaas dat Go gelijk had, dat hij, Klaas, 't zelfde deed wat hij, als kleine jongen, toevallig zijn vader had zien doen. Toen was hij, niet eens verschrikt, langs de twee menschen op het tuinpaadje heengesprongen en had guitig gelachen. En zóó vroeg reeds was bewust in hem het onderscheid tus- 82 schen goed en kwaad, dat hij het voorval nooit aan zijn moeder, aan Annemie of de kinderen verteld, maar er zichzelf in gedachten, telkens en telkens mee vermaakt had. Klaas voelde zich door die kleine overdenking wat geremd, maar Go begon weer te spreken met haar ademlooze stem. „Jij hebt alle slechte eigenschappen van je vader: je drinkt, je verwaarloost je vrouw, je gaat je op alle mameren te buiten.... En zelfs in je zoogenaamde goedheid ben je slecht; wij kunnen wat van je krijgen — maar alleen op voorwaarde dat 't voor jou ook goed is. Elies mag naar Indië — omdat je hoopt dat ze daar een rijke man zal opvisschen, Narda laat je veel geld in je zaak verdienen, maar je houdt haar achter de schermen, omdat ze vooral geen man mag ontmoeten die haar hier weieens vandaan kon halen.../' „En Chris? en Ida? en jijzelf, juffertje? Wat voor groote voordeden heb ik aan jullie? 't Is waar, naderhand mag ik misschien vlak bij de preekstoel zitten en misschien stuurt Chris me nog wel eens een mandje stoofperen uit zijn pastorie-tuin.... Ida? nee, daar heb je toch gelijk, want van die profiteer ik! Ze kost me ongeveer vijftienhonderd gulden in 't jaar aan dokter en apotheker en herstellingsoord, maar ze heeft twaalf poetsdoeken voor de zaak geborduurd en voor mij persoonlijk een krantenhanger van groen met „Journal" erop in geel.... Dan jij...." Hij zag haar even schouderschokkend aan. „Wij hoeven 83 elkaar nu toch waarachtig niets te vertellen, hè?" Buiten werd tegen de deur gebonkt en Chris deed open. Narda, bleek en beverig, de roodberande oogen neergeslagen, bracht drie kopjes koffie op een blaadje. Ze deed haar best onbevangen te zijn. „Je bent vroeg," zei Klaas. „Half tien en dan al koffie! Enfin, je fungeert als bliksemafleider...." Hij drong haar op een stoel. „Zoo, Go is net zoo goed jouw zuster als de mijne, dus je mag meespreken...." „Dat ellendige geld ook altijd," onderbrak Narda, nooit in staat tot een ordelijk debat. „Laat Klaas nu eens uitspreken," wees Chris haar zacht terecht. Hij wilde de room in zijn koffie doen, maar stortte de helft. Narda wipte op om hem te helpen; ze roerde zelfs vele lange minuten de koffie om, tot Chris voorzichtig aanmerkte dat het nu wel koud zou zijn. „Maar 't is zonde als de suiker op de bodem blijft liggen," zei Narda geraakt. Klaas stampvoette. „Ik smijt je nog eens een baal suiker om je oor en! We hebben nu wel aan wat anders te denken. Wéét je 't van je zusje Go? ja natuurlijk!" ,/t Is maar verechrikkelijk," zei Narda verongelijkt, „zoo'n nare vent...." „Ja, maar zij was erbij, toen *t gebeurde...." Klaas gaf Narda een duwtje. „Dat begrijp jij nog zoo niet, maar daarvoor zijn er twee noodigJ" 84 Chris had beverig een paar slokjes gedronken. ..Kunnen we de zaak nu niet eens als fatsoenlijke en verstandige menschen bespreken? Mij dunkt, er is één ding waarmee we in de allereerste plaats rekening hebben te houden en dat is het feit dat Go moeder moet worden. Wij hebben haar als zoodanig te respecteeren.../* „Ga gerust je gang/' zei Klaas opzij. ,,....en te zien wat wij voor haar kunnen doen. Klaas, je weet dat jij de eenige bent die helpen kunt. Alle andere broers en zusters hangen van je af; we zijn geen van allen in staat Go bij te staan. Zij moet natuurlijk met die — eh.... meneer trouwen. Hij verdient niet veel, maar als Go van hem houdt, zal ze zich met een schrale leefwijze vergenoegen. Misschien kan zij ook na de geboorte van het kind weer apothekeres worden. Waarschijnlijk is er dus alleen kwestie van één heel moeilijk jaar en het komt mij voor, dat je Go je bijstand voor die korten tijd niet weigeren kunt!" „En toch doe ik dat," zei Klaas kalm. „Ik voor mij" — Chris veegde zijn voorhoofd af met een zakdoek ter grootte van een klein beddelaken „ik voor mij wil graag op schrift Go's obligo tegenover jou overnemen. Laat ons afspreken dat jij Go zooveel geeft als ze dit jaar noodig heeft; ik verbind me dan schriftelijk tegenover jou om, zoodra ik predikant ben, het bedrag in dragelijke aflossingen aan jou terug te betalen...." 85 „En nu wordt juist dit jaar de groente zoo duur," viel Narda in. „De groe-man zei vanmorgen dat alles mislukt door de droogte...." Chris, zijn hand geheven, zag haar even aan, verbaasd over deze zonderlinge interpellatie. Maar Klaas en Go, gewend aan Narda's optreden, bleven Chris verwachtend aanzien. „Ik hoop, Klaas, dat je met dit denkbeeld accoord kunt gaan," eindigde Chris. Klaas zei niets. Hij grabbelde met zijn dikke vingers een sigaar uit zijn koker en begon te rooken* Go nam langzaam haar weelderige hoed op en strikte de linten los. Haar eene wang was weer zacht-rose, maar op de andere vlamde nog de herinnering aan de beleedigende hand. Narda kwam bij haar staan. „Duur? die hoed?" vroeg ze, hopend Go af te leiden. „Och, wat kan 't je schelen," bitste Go. Ze zette voor het kleine spiegeltje (een stuk verweerd glas, gevat in een geel-blikken rand waarop een bierreclame geschilderd was) de hoed op en dofte de zijden linten links van haar kin tot een groote toef. Narda vond dat je 't al een beetje aan Go's figuur zien kon en zij, zelfs nooit uit preutschheid denkend aan kinderen-krijgen, bloosde en wendde zich weer af. Ze zette de leege koffie-kopjes op 't blad, gaf dan Chris het zijne weer terug. „Er zit nog een slokje in, dat's zonde om weg te spoelen." Chris had weer de verbaasde blik van achter zijn 86 groote brilleglazen, maar hij dronk toch gehoorzaam het slokje op. Go ging zoo ver mogelijk van Klaas vandaan voor 't raam staan en schoof haar handschoenen aan. Ze keek starend neer op de binnenplaats die iets lager lag, een leelijke grauwe plaats met een oude pomp en een regenput. De zon loerde er nu juist met een schuine straal binnen en in de warmte daarvan speelden de twee kleine poesjes van Trini krijgertje. Het vijandige dat Go de laatste minuten in zich had voelen stijgen — een vijandigheid die haar pretlievende natuur anders geheel vreemd was —vloeide dadelijk uit haar weg. O, nu even die poesjes te kunnen troetelen, ze tegen haar gezicht en hals te voelen! Nog zes lange maanden, dan had ze haar kindje, het heerlijk-warme, levende, in haar armen en tegen haar borst, daar waar jarenlang nu al de kille leegte was.... Ze verdoolde in haar eigen illusies omtrent het kind en vergat dat er om haar heen over haar toekomst beslist werd. Ook aan George dacht ze niet. In de weinige uren van samenzijn met hem vond ze hem nog altijd een beste man, een die geestelijk wel uitstak boven de anderen die zij kende, maar de extase was slechts geweest tot na het oogenblik waarop hij haar, gedreven door haar sterk verlangen en machtige wil, het kind gegeven had. Toen was de heerlijke innige rust in haar gedaald, de volkomen tevredenheid met haar leven en in die tevredenheid weefde zij als vanzelf draden van sympathie 8? tusschen haar en de vader van het kind* zonder dat er echter in die sympathie iets was dat leek op de liefde van een vrouw tot een man. Maar ze realiseerde dat niet. Haar dagen gingen glad en gelukkig voorbij, in haar vrije uren wandelde ze met George en hij, graag sprekend over alles wat haar belangstelling had, praatte mee over het kind, van welk hij bijna gedachteloos de vader geworden was. Maar toch was hij 't geweest dié gesproken had over trouwen. Go, weg in verruldring, zou er waarschijnlijk voorloopig niet over gedacht hebben, ook al omdat ze geen enkel Verlangen had samen met George te zijn. Het bracht haar wat uit haar geluksroes, maar ze begreep dat het noodig was, dat er een te-huis voor het kindje moest zijn. Maar het geld voor de huishoudelijke inrichting? en voor de luiermand? George had haar benauwd die vragen voorgelegd, maar ze stelde hem dadelijk gerust. O, broertje Klaas! van hem kreeg ze alles gedaan.... Tamelijk gerust was ze hierheen gekomen; ze vond het een eerlijke zaak; ze wilde fatsoenlijk trouwen.... Nu Klaas zich schrap zette en onwillig bleek, kwam de vroegere onverschilligheid voor het huwelijk weer terug: waarom Zou ze trouwen? Narda of Catrien zouden haar misschien wel een poosje willen bijstaan en naderhand kon ze zelf 't brood weer verdienen. Chris kwam bij haar staan. Hij legde zijn arm om de schouders van zijn oudere zuster. „Klaas heeft een voorstel gedaan dat me eigenlijk verdrietig 88 maakt, maar dat me voor jou nu toch goed lijkt» Liever had ik ook mildere gevoelens..*»** „Schei toch uit,** zei Klaas, „handel het zakelijk af*" Chris ging verlegen verder* „Ik geloof dat je ons laatste gesprek niet gevolgd hebt*" Go werd ineens aandachtig. In een flits zag ze Parijs, haar angst, 't vermoorden van de verboden vrucht.... Dat—als hij dat van haar zou verwachten... nooit! „Nu, Klaas wil je duizend gulden geven. Je kunt dan bescheiden een huishoudentje opzetten en de bevallingskosten betalen. Maar.... eh.... Klaas.*.." „Ik ben zelf niet te beroerd om het te zeggen/' nam Klaas de taak over. „Ik geef je duizend pop, maar ik wil in 't vervolg geheel van je verschoond blijven. Geen bezoeken meer hier, geen brieven, geen uitnoodiging voor je trouwpartij, geen benoeming tot peet of zooiets krankzinnigs — niets! De wil noch met jou, noch met die boekhouder-dichter of diens nazaten iets te maken hebben...." Narda snikte met gierende uithalen en Chris hield met moeite de tranen in zijn oogleden. Maar Go was wonderlijk kalm. Haar gedachten werkten vlug. Duizend gulden ineens*... en die bedreiging was immers larie! Ze kon een glimlach niet weerhouden; ha, als 't kind er was, ging ze 't hem zelf brengen. Natuurlijk noemde ze 't toch naar Klaas.... Ze knikte Narda bemoedigend toe. „Dank je wel, Klaas," zei 89 ze, „als je dat doen wilt, zal ik je heel dankbaar zijn.... En ik blijf toch van je houden, al wü je me niet meer zien...." Ze was zelf innerlijk verwonderd over die laatste woorden. Hield ze van Klaas? nee, niet bijzonder. Van niemand hield ze buitengewoon, van niemand behalve 't kind.... „Klaas, als je nu je gave nog vergezeld liet gaan van broederliefde...." zei Chris onvast. „Ze kan best buiten die liefde," antwoordde Klaas kalm. Hij voelde zich zoo bevrijd. Jarenlang was Go een dagelijksche zorg voor hem geweest; aan hem had 't niet gelegen dat ze tenslotte toch verkeerd terecht kwam. Het moest dan maar zoo gaan. Eerst Frank, nu Go; twee lasten minder. Maar om Frank had hij verdriet; de dwarskop gaf dat juffie niet op, hoewel verscheidene rijke meisjes hem graag tot man wilden. Nee, doorzetten! Klaas had een hoogmoedig briefje terug gekregen, dat bij voortaan Klaas in niets meer noopte lastig te vallen. Catrien vond dat flink. Jawel, Catrien was blij dat hij en Frank eikaars gezelschap niet meer zochten.... Go gaf Narda een zoen. „Kom, ik maak me nog niet eens zoo druk als jij!" „Ik zal je eens gauw opzoeken," beloofde Narda. „Doe je mijn groeten vast aan — eh.... Laddé?" „Ja zeker," zei Go achteloos, terwijl ze zich naar Chris wendde. „Dag jongen! succes met je studie.... „Schrijf mij eens gauw, Gootje.... en pas goed op je gezondheid nu, hoor?" go Klaas ging door de deur naar 't buffet. ..Morgen voor twaalf laat ik je een cheque brengen," zei hij als terloops. „Bonjour...." Ida zou een paar weken bij Catrien en Klaas komen logeeren en Narda haalde haar op een regenachtige Zaterdag van 't station. Maar toen de trein leeggestroomd was en er nog alleen hier en daar groepjes menschen elkaar stonden te verwelkomen, hadden Narda's zoekende oogen geen Ida ontdekt» Ze drentelde een paar coupé's langs waarin dames nog met bagage tobden, maar Ida was er niet. Een oude kruier, geknakt onder 't gewicht van vier zware koffers, kwam langs haar heen. „Zoekt u een juffrouw? der zit er nog een achterin die der niet uit wil.... ze kan niet, zegt ze...." Narda nam haar lange sleeprok bijeen en dribbelholde naar de staart van de trein. Een bang voorgevoel schoot in haar keel; zou er met Ida weer iets niet in orde zijn? Maar drie maanden geleden was ze toch pas weer aan 't werk gegaan, heelemaal uitgerust.... Ida zat in de laatste coupé; haar smal wit gezicht zag in spanning naar de planken perronvloer, als zou die concentratie haar vanzelf uit de coupé heffen naar het doel. Dadelijk schoten haar oogen vol tranen toen ze Narda zag, die met een beetje beleedigd gezicht het portier vastgreep. „Ik durf er niet uit!" snikte ze. „Die lamme zenuwen!" Narda klom moeilijk 9i in de wagen en greep Ma's handkoffertje. Haar lange rok, losgelaten, zwierde over den grond en gooide een stofregen op. „Waarom durf je er niet uit? is die stap je te hoog? Sta nu maar dadelijk op, anders gaat de trein nog met ons weg...." Ze duwde haar rok tusschen haar hand die 't koffertje hield, trok met de andere Ida op. Maar Ida week bij de opening terug en -sloeg de handen voor *t gezicht. „Ik durf niet!" sidderde het benauwd. Narda zag hoe de zweetdruppels tusschen haar vingers door lekten. Radeloos keek ze het perron op, maar ze zag de passagiers en het treinpersoneel allen te ver weg om hen te roepen. „Waarvóór durf je dan niet?" vroeg ze, met een harde angststem. „Heb je ergens pijn? scheelt je wat? ben je onpasselijk? Kom, sta nu even flink op en stap uit! Ais je maar eenmaal op 't perron staatr* „Ik kan heusch niet, ik kan heusch niet," klaagde Ida, en ze zag zoo akelig bleek, dat Narda vreesde haar te zien neervallen. Ze klom de trein weer uit en zette *t koffertje op 't perron. „Ga nu niet weg!" smeekte Ida. „Kom er dan uit!" verzocht Narda wanhopig. En toen moest ze ineens aan Catrien denken die met de thee zat te wachten, en aan Janna, die garnalencroquetten zou bakken om Ida te verrassen. „Alles bederft thuis!" riep ze naar de hoogte. ,,Die ellendige zenuwen ook,... Kom nul" Maar Ida bleef huilend zitten. Haar gezicht was 92 geheel vertrokken; de punt van haar lange neus glom en zag paars* de dunne mond beefde* Ze gaf Narda geen antwoord meer, maar keek steeds smeekend naar omlaag* Narda zag plotseling een conducteur naderen en ze liep hem hard tegemoet. „Och meneer, er zit een zieke dame in de trein.... ze durft er niet uit, zegt ze en ik weet niet wat te beginnen!" Ze stopte de man haastig een kwartje in de bescheiden hand en trok hem bij zijn mouw mee naar Ida's coupé. De conducteur klom gemoedelijk naar boven en Narda wilde volgen. Maar hij weerde haar met een wuiven van zijn hand af — en boog zich over Ida, die schichtig terugweek. „Kom-kom, mevrouw! zal ik u es helpen? De stap is een beetje hoog voor iemand die zich beroerd voelt, hè? 't Eenvoudigste is nu maar dat je een arm om mijn hals slaat, dan ben je in een wip beneden.... Toe, houd u je nou goed! mijn vrouw is er toch niet bij...." Hij knipoogde glimlachend naar Narda, die met haar bovenlijf naar binnen hing om 't gesprek te kunnen volgen, en Narda glimlachte bemoedigend terug. Maar Ida sloeg naar de conducteur. „Géén man aan mijn lijf! weg! nooit!" Narda voelde zich gegeneerd tegenover de conducteur. „Mijn zuster is erg overspannen," lichtte Ze in. „Toe Ida, kom er nu toch in vredesnaam uit! Thuis denken ze dat we een ongeluk gehad hebben en we moeten vroeg eten, want we hebben vandaag een bruiloftsdiner van veertig personen...." 93 Ida zag even opzij naar het ongerust gezicht van haar zuster. Ze wilde afgemat zeggen: „ga dan in vredesnaam maar weg", maar ineens had de conducdeur haar opgetild en naast Narda gezet. Hij sloot haastig 't portier, als was hij bang dat de dame weer naar binnen zou willen. „Dank u vriendelijk," verzuchtte Narda, en ze greep Ida vast, die stond te klappertanden en bangelijk om zich heen spiedde. De conducteur bleef nog even staan. „Nou ziet u, mevrouw, een mannenhand is soms zoo kwaad nog niet!" Narda gaf hem nog een kwartje. „Kunt u niet een rijtuig voor me bestellen en dat hier aan de achterkant van 't station laten komen? ik zie geen kans dat heele perron af te wandel en...." Ja, daarvoor kon hij wel zorgen* Hij zou de dames dan wel door de bagage-afdeeling brengen. Zoo stond Narda een kwartier lang met Ida alleen en trachtte haar te kalmeeren. Ze had wel eens gehoord dat je zenuwpatiënten moest afleiden en ze begon over Frank en Dora te praten, die enkele dagen geleden getrouwd waren. „Dora is een heel lief vrouwtje en ze heeft prachtig haar; ze weet er geen raad mee.... Ze lijkt me heel fltnlr,,,, Frank zag wat bleek, hij kan nog niet goed tegen dat kantoorleven, zie je? Dora doet gewoon kokosvet in haar haar.,,, iedere avond masseert ze haar hoofdhuid met haar vingertoppen, dat denk ik tenminste, want hoe zou ze anders zulk prachtig haar hebben? Bij ons in de zaak komt een student 94 en die z'n moeder heeft ook zulk prachtig haar Maar ze zegt dat ze 't ook geregeld iedere avond met haar vingertoppen doet.... Die zoon is zoo'n keurige jongen; een enkele keer komt hij weieens boven bij ons thee drinken.... Toch maar heerlijk als je zoo goed leeren kunt. Enfin, onze vader had ook goed geleerd en Chris ook. En de kinderen van Wim en Klaar en Riek en Antoon moeten ook zoo goed leeren. Zoo jammer dat we onze oudere broers en zusters heelemaal negeeren; we konden 't zoo gezellig met elkaar hebben...." Ze zag Ida onderzoekend aan. Ze beefde niet meer zoo erg, het ging werkelijk wat beter. Maar wat werd haar haar bij de ooren dun, en dat voor zoo'n jonge vrouw! Narda kon niet nalaten haar vinger er langs te strijken. „Doe je dat ook weieens? je hoofd zoo met je vingertoppen masseeren?" Ida week wantrouwend opzij. „Blijf van m'n haar! ik weet wel dat ik leelijk haar heb!" Narda was er ontsteld van. In haar goedheid, die ze altijd onhandig uitte, zei ze met haar gekrenkte stemklank: „Ik vind je haar juist heel mooi...." Ida lachte grimmig. „Dat meen je toch niet..*." De conducteur kwam waarschuwen dat het rijtuig voorstond. Narda zette een heel opgewekt gezicht» „Geef me nu maar een arm," noodde ze Ida» Maar Ida wilde alleen achter loopen» Ze deed telkens een paar haastige dribbelpasjes, bleef dan stilstaan en kromp in elkaar. Ze liep op haar hielen. Haar half- 95 open mond liet telkens een geluid door, als gruwde ze van iets. Maar ze ging gewillig het rijtuig in. Narda begon te huilen van nervositeit. Er was toch altijd wat en Klaas en Catrien werden maar de dupe. Hoe kwam die zenuwachtigheid in hun familie? Vader had ze toch gekend als een krachtige man; moeder was niet sterk, maar last van zenuwen had ze nooit gehad.... „Waarom huil je nou?" vroeg Ida klappertandend. „Ik kan er waarachtig niets aan doen.... ik voel me zoo onrustig en angstig en mijn hielen.... ik kan er gewoon niet op staan.... en er is zoo'n lawaai in m'n ooren.... Maar 't zakt nu al wat...." Narda voelde zich als geketend door zorg. Ze moest aldoor denken aan Herman, die zich doodgeschoten had. Dat deed je toch ook uit abnormaliteit? En 'verleden jaar had ze gehoord dat een van haar oudere broers naar een kmnkzinnigengesticht gebracht was en dat drie van zijn zeventien dochters doofstom waren. O God, was het niet om in een donkere hoek te kruipen en nooit meer iets van 't leven te willen zien? „Kun je je er nu niet een beetje tegen-in zetten?" Narda greep de klam-bezweete hand van haar zuster. ,/t Is zoo naar voor Klaas als je entree zoo moet zijn.... hij heeft al zooveel last van de familie...." Narda's oogen werden boosaardig. „Dan ga ik weer naar huis! Jullie zien me toch liever met dan wel...." Ze rammelde aan de portierknop. 96 „Je blijft zitten!" gebood Narda, energiek uit angst. Het rijtuig rammel-schokte door de hoofdstraat van het stadje waar de zaak lag. Met een zucht van Devrijding zag Narda de groote vlag wapperen, die tusschen zijn fonkelingen in gouden letters de naam verborg en ontplooide. „La Ville de Paris . Klaas stond met Trim op 't kleine terras. Zijn vol blozend gezicht met de pientere bruine oogen lachte. Hij greep Trini's handje en deed 't wuiven. „Hu, dat akelige kind/' huiverde Ida. „Ze maken altijd je kleeren smerig, die kinderen.../' Narda drukte het portier open. „Zoo, nu moet je maar denken dat er geen zenuwen bestaan," fluisterde ze haastig. En ze porde Ida onzacht voor zich uit, bang dat de scène van 't station zich herhalen zou. Klaas zette het kind neer en kwam het koffertje aannemen. Hij trok Ida dadelijk aan haar arm mee naar binnen. „Zeg-eens? hebben jullie samen een deuntje gegriend? hè? Blijdschap om 't wederzien, ja-ja!" Narda maakte achter Ida's rug afwerende gebaren en Klaas' stem werd wat zachter. „Nou, ga je maar gauw wat opknappen boven.... Catrien had jullie al wel een half uur geleden verwacht!" Hij kneep eens in Ida's wang, lachte. „Wat een mooi rood puntje heb je aan je neusje, kind!" „Ik ben heelemaal leelijk!" zei Ida, met een glimlach die haar pogen zich op te houden deed zien. „Dag tante!" riep Trini. Ze had staan wachten 97 of tante haar niet zou opnemen en knuffelen, maar tante had haar niet gezien. „Dag—kind,'* zei Ida, en ze verwijderde het kleine handje dat haar rok vastgreep. „Pas op, je maakt me vuil." Klaas nam met één zwaai van zijn forsche arm Trini op. Hij knikte naar Narda. „Speel jij dat zaakje maar klaar met je zussie.... en denk erom dat je om half vijf in de keuken moet zijn...." H$r ging hen vooruit de trap op, stapte de huiskamer in en dreunde de deur dicht, juist toen zijn twee zusters langs kwamen. Catrien zat voor het raam, rechtop; haar lange blanke vingers haakten aan een ster voor een bedsprei. Het trof Klaas ineens hoe waardig ze toch altijd was en welk een rust er altijd van haar uitging. Een koele vrouw, dat was ze; afkeerig dikwijls zelfs van zijn zuinige liefkoozingen. Enfin, er waren gelukkig méér vrouwen in de wereld.... Klaas ging met het land op zqn knie tegenover haar zitten. „Ik geloof dat er bij Ida weer storm aan de lucht is," zei hij. „Ik waarschuw je maar vast.... Ze doet weer zóó griezelig!" Hij zoende 't kind, dat als een jonge poes de warmte van zijn borst zocht. „En 't schaapie mocht haar niet aamaken, omdat haar rok anders vuil zou worden.... En Narda en zij hadden alle twee huiloogen...." „Tante liep op haar hakken," riep 't kind gewichtig. „Ja.... op Narda zal ik wel niet kunnen rekenen; 98 wie weet wat ze boven met dat schatje te stellen heeft...." „Nu, je hebt Janna gelukkig...." Het was Catrien ontschoten voor ze 't besefte. Ze voelde hoe Klaas haar aankeek en ze begreep dat zijn oogen nu vlamden van onmachtige razernij. En ach, ze deed zoo haar best 't geval voorbij te zien, zich erboven te stellen. Aan niemand, zelfs hèm niet, had ze ooit laten merken dat ze wist. Stap voor stap was ze teruggetreden van de man, die de vader van haar kind zou blijven. Geen liefde meer, geen intimiteit. Maar op haar post wilde ze blijven voor 't kind. Dat het niet makkelijk gegaan was — de grijze haren op haar dertig-jarig hoofd getuigden ervan, en dat ze haar doel nog niet bereikt had: zich te heffen boven alles wat zijn verborgen leven betrof, dat bewezen de zeldzame oogenblikken waarin een klein woord van hartelijkheid de oude liefdekwaal weer voelen deed. Met niet heel vaste hand schonk ze thee, druppelde er rhum in. Een paar maal liep ze naar de kasth een en weer onder de schijn daar iets te zoeken: haar anders zoo wit gezicht was heet overgolfd. Boven hun hoofd, in de logeerkamer, werd veel gepraat en geloopen. „Ida maakt zeker groot toilet," kon Catrien zeggen, en ze was blij dat haar stem gewoon klonk. „Voor mijn part gaat ze dadelijk naar bed." Klaas nam de kop aan, ademde de damp in. „Je bent 99 zuinig geweest met derhum, hoor! Je.... Wat is dat?" Boven hun hoofden werd gestampt en gekrijscht; er vielen een paar voorwerpen op de grond. Catrien en Klaas vlogen alle twee naar de deur; Trini werd aan de trap naar beneden gezet. „Gauw," zei Klaas, „ga naar de keuken, er is fijne pudding! Pappie komt dadelijk bij je...." Hij holde Catrien na, die al boven was, en met Narda samen bij Ida stond. Ida zat voor het tafeltje waarop een groote mahoniehouten kapdoos met opengetrokken laatjes stond. Haar wit neteldoeksch morgenjakje was aan de hals opengerukt; de blauwe strik die de sluiting gevormd had lag op de grond. Klaas raapte het ding op. „Dat zal zoo'n slag toch niet gegeven hebben," zei bij, zich breed naast Ida's stoel plantend. „Viel je misschien zélf om?" Narda maakte allerlei mysterieuse gebaren. „Ze kan haar kapsel niet goed krijgen...." Catrien's kalmeerende stem kwam ertusschen. „Ze is moe van de reis, dat is alles. Ga liever een uur op je bed liggen, dan laat ik je thee boven brengen. Wil je ook wat Hofman-druppels?" „Nou hoor, maar ik hou niet van die fratsen," zei Klaas nijdig. Hij gooide de blauwe strik voor Ida neer. „Jij komt maar beneden, haar of geen haar, zenuwen of geen zenuwen!" Catrien en Narda werden opzij geduwd. „Gaan jullie nu maar naar beneden, des te eerder is 't tafreel geëindigd!" „Hoehoe!" deed Ida plotseling, en ze greep met 100 twee handen iofhaar bruin-zwartefharen, ruitte en plukte. „Overal heb ik al kale plekken, hier en daar.... hier nóg een!" Haar wit verwrongen gezicht boog zich naar de spiegel over.,, Ik word leelijk en oud! Mijn jeugd is voorbij! En ik zie 't wel aan jullie: jullie vinden me allemaal oud en leelijk!" „Verbééld je!" zei Narda verontwaardigd, „ik heb juist nog gezegd dat je haar zoo keurig zat toen je je hoed afzette!" „Ja, maar dat zei je er maar om! God, wat zijn jullie valsch!.... en dat tegenover eigen familie!" Klaas kon zich niet langer beheerschen; hij gaf Ida een klap. Zijn kleine dikke hand patste geweldig tegen haar hoofd, waarlangs onordelijk de lange haren hingen. „Zóó! en nu is 't uit! Bind een band om dat vlas, trek een jurk aan en kom beneden!.,,. En denk eraan: we hebben bier geen tijd voor jouw uitjes!" Ida zat hem stom aan te staren; dan greep ze dezelfde hand die haar pijnlijk geraakt had en legde er snikkend haar voorhoofd op. „Jij, die altijd zoo goed voor me geweest bent...." „Ja, maar daar kan ook weieens een eind aan komen...." „....dat jij me slaat!" „Hij deed 't in zijn drift," verzoende Narda, snel ontroerd. Ze zag Elies weer op de boot staan, haar handen vastklemmend aan de verschansing; ze hoorde de scène met Go weer, zag het witte gezicht 101 van Frank op zijn trouwdag, toen Narda hem zacht verteld had dat Klaas niet wilde komen. Oud en moe voelde ze zich ineens om al het trieste dat er was in hun familie, de groote familie waarvan alleen de jongsten elkaar kenden en de ouderen als vreemden hun eigen leven leidden. Ze kon de korte hik niet weerhouden die altijd haar snikken voorafging. „Andere menschen hebben 't allemaal zoo gezellig onder elkaar.... Wij — wij...." Catrien liep stil naar de deur. Haar hooge statige figuur stond daar even. „Ik schenk thee in," zei ze rustig, en ging. Haar mond was niet geheel zonder minachting. Ach, die kleine menschen! die menschen die — dat geloofde ze wel — leden door hun overgevoelig zenuwstelsel, maar die zich gaven zonder eenige beheersching! Er was toch een sleutel in 't slot die je kon omdraaien als je je uiten wilde, er waren toch kussens op je bed waarin je je gesnik kon smoren, en je had toch de donkerte van je hart waarin je je ellende kon uitgillen.... O, als haar kind maar anders werd, niet een die ongelukkig voor zichzelf en een last voor anderen was.... Trini zat op de trap; een teer, geduldig kindje. Ze had de rustige blauwe oogen van haar moeder. Catrien droeg haar de huiskamer in. Haar hart doorleefde duizend toekomstpij nen. Klaas had die avond behoefte aan eenzaamheid. Hij at alleen op zijn kruk achter het buffet met een 102 biefstuk-tartaar en een flesch bourgogne. Had hij verkeerd gedaan met zich als beschermer van de broers en zusters op te werpen? zouden ze niet flinker geworden en beter terecht gekomen zijn wanneer Ze een harde levensles van vreemden gehad hadden? Zenuwen.,,. Was dat eigenlijk iets of was het niets? Moest je zacht zijn of opspelen? medelijden hebben of erom lachen? Had hij zenuwen? hij moest even lachen. Hij — zenuwen! Er waren weieens dingen die je dwars zaten, maar dan dronk je een cognacje of een glas wijn meer en pakte aan. Aanpakken — dat hadden ze moeten doen, de zusters vooral.... Hij zakte hoe langer hoe meer voorover op zijn kruk. De opgolvende geluiden uit de zaal bereikten zijn denken niet. Hij-zelf had aangepakt, zoo jong al. Het was hem goed gegaan; hij was nog jong en hij had een goede zaak, een goede vrouw met wat geld, een hef land. Een lief kind, maar — een meisje. Een jongen had het moeten wezen, zoo'n kleine stapperdebaas, die naderhand met hem samen in de zaak zou zijn.... Klaas schonk zich nog eens in. De ronde klok, boven in de houten druiventrossen die het buffet weelderig omrankten, sloeg acht heel zachte slagen. Klaas zag, schuin door de zaal, de buffetchef aankomen om zijn taak over te nemen; uit de eetzaal drentelden een paar heeren door het café naar het kleine terras. Klaas kende hun bestelling al; hij kwam wat moeilijk van zijn kruk en schonk drie 103 kleintjes koffie en drie glaasjes bénédictine in. ,,'n Avond, meneer/' zei de chef. Hij trok zijn manchetten wat verder uit zijn mouwen en begon met zijn polsen een roffel op het hout te slaan — blijk van zijn onmiddellijke ontstemdheid tegen de stilte. Klaas duwde de leege vleeschschotel met de roodbruine jus-resten wat meer uit het gezicht, nam defleschen het glas en schoof zijn kantoortje in. Het was een windlooze, bijna zomersche lenteavond. De deuren naar de binnenplaats waren open. Klaas ging met één voet buiten staan en keek op naar de eindeloos-hooge luchtboog waardoor zich langzaam het zwakke licht van een paar sterren baan brak. Hij stond daar minutenlang, het korte, al gezette, lichaam steunend tegen de deurpost. In de keuken floten de koks een straatliedje; de meiden lachten rumoerig en smeten met het vaatwerk. Klaas bonkte tegen de ruiten:„Eenbeetje minder is óók goedl Janna, mijn koffie!" Hij trok een tafeltje naar buiten en zijn ronde zwartleer en bureaustoel. Maar Janna zette de koffie toch binnen. „Als 't u blieft," zei ze. Hij bleef stil zitten, weer opstarend naar de duizelingwekkende luchtwijdheid. „Hier als je blieft!.... Merci." Haar hand gleed over zijn wang; het was een klamme, zeepsoppige hand en Klaas huiverde even terug vóór hij haar met een knipoog geruststelde: ja, alles was in orde, beduidde dat. Maar toch zag hij niet verlangend het wuiven van haar witte schortbanden na, zooals anders. De stilte van de avond gleed zijn 104 hart binnen, tezamen met een gevoel van droefheid. Wat beteekende het leven eigenlijk? Hij'geloofde niet aan het bestaan van een God, nee, hij kon en wilde niet. Maar wie schiep dan de wentelende werelden en met welk doel waren daarop de millioenen ploeterende, lijdende en strijdende stervelingen? Kon dat het doel van een leven zijn: school gaan, leeren, spelen, een vak kennen, een zaak hebben, werken om te sparen en sparen om rustig oud te kunnen worden en een eigen graf te koopen waarin bewegingloos, ingekerkerd, je eens bezige lijf zou liggen? God, dat was ontzettend: dat je benauwd Zou worden en dood gaan, dat je je lichaam zou voelen verkillen en verstijven, terwijl je hersens misschien nog visioenen zouden scheppen van je langzaam wegrottende armen en beenen, je neus zonder vleeschbekleeding, je oogen weg uit hun kassen, en al je nu levende ledematen opgesloten in een kist onder de aarde.... De koffie stond nog zoo voor hem als Janna ze neergezet had; Klaas* bevende vingers Heten er nu de klontjes in vallen. Kom, wat haalde hij nu voor nonsens uit? hij, die altijd lachte en smaalde om en op de dood? Hij zou eens wat minder gaan drinken en weer gaan zwemmen; lichaamsbeweging had een mensen noodig die hard werkte. Hij dronk haastig een paar slokken van de lauwe koffie, gooide de rest dan in een boog over de roode tegelsteenen van de plaats» Oud wijf dat hij was! io5 Kijk-kijk, daar had Trini een bloempotje neergezet, de kleine muis. Hij scharrelde in 't donker naar binnen, stak de staande gaslamp op zijn bureau aan, en legde zijn boeken klaar. Morgen was het de eerste en hij wist nog niet eens wat hij dan uit te betalen had. De kas moest ook geteld; Narda moest helpen. Hij ging naar de brandkast; zijn beenen waren ijskoud en knikten in de gewrichten. Narda zat maar boven, die voerde vandaag niets uit* Hij blies in de spreekbuis naar boven. „Catrien? stuur Narda beneden! en vraag haar of ze tegenwoordig niet meer op de kalender kijkt!.... Hè?..*, nee, 'k heb koffie beneden gehad.... misschien kom ik over een uur een kop thee boven halen....** Narda kwam stil het kantoortje binnen. „Er is een brief van Chris....** zei ze benepen. „Nou — èn?" Hij draaide zich om en Narda schrok. „Wat zie je wit! ben je niet lekker?** „Jullie ouwe wijven!** Klaas smeet haar het kasboek toe. „Ik heb geen tijd om me onlekker te voelen.. En wat schrijft Chris?" „Chris schrijft eigenlijk niet zelf.... z'n dokter...." „Z'n — wat? Sta daar nu toch in godsnaam niet als verdomde Louis, maar praat! Is hij dood — of wat is er?" „Verbééld je — dood!" Narda greep verontwaardigd het kasboek. „Hij schijnt iets aan z'n hersenen te hebben, ik weet niet.... Hij kan niet meer studeer en, schrijft de dokter. Hij mag het ook niet meer. De io6 dokter vraagt jou eens te komen.... je zult iets anders voor hem moeten bedenken.... misschien hier in de zaak.../' Klaas lachte spottend, maar hij werd nog witter. „Een dominee in een kroeg!.... Waar is die brief? boven? Maak maar vast stapeltjes van 't zilver.../' Catrien en Ida zaten samen onder de lamp te lezen. Op 't rood van 't fluweelen tafelkleed plekte wit de brief. Klaas keek zijn vrouw aan; als om hulp vragend was die blik. „Nog meer beroerdigheid, hè?" Catrien knikte. „Die arme jongen," zei ze onvast. „En de stakker wilde nu juist zoo graag.... Wat moet hij nu...." Klaas greep haar hand en zoo, naast haar staande, las hij het zakelijke briefje van de dokter: dat er geen sprake meer van kon zijn dat zijn broer, Christiaan Jacobus Rassers, zijn studiën voortzette; dat vrij ernstige hersenkoortsen hem voorloopig daartoe ongeschikt hadden gemaakt én dat, mocht hij de geestelijke uitputting ook al te boven komen, de medicus het toch geraden achtte een carrière voor te bereiden die de heer C. J. Rassers zoo goed als geene geestelijke inspanning zou kosten.... Klaas legde zuchtend de brief neer en Ida, die juist opkeek, ving zijn blik. „Je hoeft mij met zoo aan te kijken," zei ze bits, „mijn schuld is 't niet dat je zooveel last van ons hebt." io7 Dora, Frank's vrouw, had in de nauwe donkere koker van het Amsterdamsche trappenhuis al driemaal „wie-daar?" geroepen, maar niets anders gehoord dan een paar gestamelde woorden die voor haar geen zin bevatten. Nu liet ze eindelijk het traptouw maar schieten en begon moeilijk naar beneden te klimmen tot aan de eerste verdieping, vanwaar ze de straatdeur kon zien. „Wie daar?" riep ze dan nog eens, en als ze eindelijk een mannenfiguur ontdekte die tegen de gangmuur leunde: „Bij wie moet u wezen?" „Woont — meneer Rassers bier?" De figuur strompelde wat naar voren en een verflenst mager mannengezicht keek naar boven. „Frank Rassers?" „Ja," zei Dora, en bang keek ze neer op het blonde hoofd van de bezoeker, „maar hij is met thuis; hij komt over een kwartiertje van kantoor. Kan u mij de boodschap niet achterlaten?" Ze kwam nog een paar treden naar beneden en zag nu duidelijker zijn mager gezicht en zijn uiterst verzorgde ldeeding. Ze geloofde dat hij dronken was, maar niettemin zonk haar angst weg. Hij zette zich zuchtend op de derde traptrede. „De ben zijn broer — Ko...." „Ko?" Dora stond naast hem. Ja, hij leek op Chris; fijner van trekken en kleiner van bouw, maar hij léék op Chris. Dus dit was Ko, de pierewaaier.... Of Frank het goed zou vinden dat ze hem boven het komen? Behalve met Narda die geheel uit eigen beweging zijn huwehjksdag had bijgewoond en Dora io8 als een schoonzuster behandelde, en Chris, had Frank met zijn heele familie gebroken; het had hem weinig moeite gekost, want genegenheid bond hem alléén aan Klaas. Maar Dora had er veel tranen om liggen. In haar aan aanbidding grenzende liefde voor Frank had ze ook opgenomen zijn broers en zusters, zich illusies gemaakt omtrent een héél lieve verhouding tusschen hen allen; zijzelf was ouderloos en de weinige familieleden van haar kant raakten vanzelf op de achtergrond door Frank, die niet anders kon dan die burgerjuffrouwen en -meneeren wat uit de hoogte behandelen.... Zoo woonde ze, wat eenzaam, op haar derde bovenhuisje van de leelijke Amsterdamsche straat. Maar nooit het ze zich een gelegenheid ontgaan om te probeeren de relaties weer aan te knoopen. Ze ging de straatdeur dicht doen waarlangs spelende kinderen bij een orgel joelden en stak haar hand uit naar Ko. „Ik ben Frank's vrouw, Dora...." „O," zei hij, onbenullig naar haar opkijkend. Maar het deed hem goed dat ze krachtig zijn slappe hand vatte en hem optrok. „Ik heb wat veel gedronken, let er maar niet op...." Dora's wangen werden warm van hartelijkheid die zich uiten wilde. „Kom, dat merken we niet! Denk je dat je de trap kunt oploopen? we wonen in de hanebalken, drie hoog.;.." Hij gaf geen antwoord, maar begon moeizaam te klimmen, bonkend tegen iedere trede. Op de eerste 109 verdieping kierde een deur open en een schijnheilige stem vroeg: „Kan ik u ook helpen, juffrouw Rassers?" Dora knikte kortaf tegen het oudachtige hoofd Zonder tanden dat nieuwsgierig naar Ko gluurde. „Dank u. Mijn zwager is niet erg in orde, maar hij zal er wel komen." „Merakel, wat ziet de man wit!" meewaarde de juffrouw, en ze had nu alle recht om op 't gangetje te komen en te ruiken dat Ko dronken was. De juffrouw van twee hoog kwam er ook bij. Ze knipoogde tegen Dora. „Mensen, gezellige visite!" Ko nam tweemaal zijn strooien hoed af, „Mevrouw," prevelde hij en gebogen, zijn trillende handen aan de trapleuningen geklemd, strompelde hij hooger, tot hij eindelijk Dora's kleine huiskamer bereikte en op een van de matten stoelen viel, Dora nam hem zijn hoed af. „Ziezoo, nu krijg je een sterke kop thee van me.... ze staat al wel lang, maar 't zal nog best te drinken zijn!" Ko gleed wat onderuit tegen de leuning; zoo kon hij meteen zijn moe hoofd steunen tegen de kastdeur achter hem. Zijn oogen volgden Dora's bewegen door de kamer; zijn denken werd helderder. „Je verwacht een — baby, hè?" zei hij ineens, met het kinderlijk-nieuwsgierige in zijn toon Van een dronken man. Dora bukte zich heel diep over het theelichtje met de vier witte transparanties. Ze vond het beschamend dat die ongetrouwde jongen in die paar HO woorden haar heele intieme leven raakte, een ongetrouwde dronken jongen. Maar hij had het zacht gevraagd en ze kon er niet beleedigd door zijn. „Ja," zei ze, „we hopen 't begin van de volgende week." Hij keek nog even naar haar overdik lichaam, dan naar de vlechtenstapeling boven het kleine lieve gezicht met de grauwe oogen. „Je bent een mooie vrouw," zei hij, in een zucht van vermoeidheid. „Van zulke onzin hou ik met...." Dora, geschrokken door die rechtstreeksche appreciatie, gaf hem over de tafel heen de kop thee aan. „Drink maar eens.... En probeer je nu een beetje goed te houden als Frank thuis komt." Ko dronk met dichte oogen; nu en dan praatte bij ertusschen. „Jammer dat je mijn vader niet gekend hebt.... knappe vent.... ik heb hem trouwens ook niet meer goed gekend.... de ouwe heer had me eventjes vier en twintig kinderen van één vrouw...." Ko's lippen gingen even in een spotlach uiteen. ,,'n Liefhebber, die ouwe heer!.... En dan willen ze mij verwijten maken.».. Kom jij weieens bij de rest van onze brave familie? O nee, dat's waar.... Klaas is een fijne vent, 'n echte kok met z'n dikke buik»... 'n lieverd anders, hoor!.... Beroerd, hoofdpijn.... heb jij ook weieens pijn in je hersens?" Hij maakte een matte beweging naar zijn hoofd. „Net of er vuur in je kop zit.... Tja.... die Herman.... o nee, die heb je natuurlijk niet gekend.... ik ook niet meer trouwens.... kogel door zijn test gejaagd...» zeker ook altijd koppijn.... hij had gelijk...." Dora redde de theekop die juist uit zijn onzekere handen gleed. „Maar die dokter kan 't wel mis hebben.... dat moet ik Frank eens vragen, die heeft vroeger misschien zooiets ook weieens...." Hij gaapte hardop en de tranen kwamen in zijn oogen. Hij probeerde zijn hoofd makkelijk op de houten stoelrug te leggen en toen Dora hem snel een kussen toeschoof zuchtte hij tevreden, strekte zijn beenen uit en sliep onmiddellijk in. Hij zat zoo nog toen Frank thuis kwam. Dora maakte een smeekend gebaar toen ze Frank's gezicht woedend zag vertrekken. „Er is bepaald iets met hem aan de hand; hij had 't over een dokter en dat die 't weieens mis kon hebben.... Toe, laat hem daar nu maar zitten.... hij zit niemand in de weg.,,." Frank stond even naar het gezicht van zijn broer te staren. De oogleden waren niet geheel gesloten en trilden; de rechte neus sprong door de gezichtsgroeven sterk naar voren, de weeke mond hing open. „Bah!" zei hij. „Miserabele beroerling! Hij heeft jou zeker flink in de angst laten zitten? Had hem laten staan, die schooier!" Dora ging tafeldekken. „Hoe kon ik dat nu... je eigen broer! en wat zouden de buren wel zeggen..." Ze kwam naast hem staan, vleiend. „Ik heb nog geen zoen van je gehad, vent...." Hij kuste vlug enkele malen haar wang, maar haar verlangende oogen vonden de zijne niet. Stil na deed ze verder haar werk, zacht sloffend van de kleine kamer naar de keuken en weer terug. Frank zette zich in de hooge rieten leuningstoel bij het raam en begon te lezen, een brochure over de sport in het leger. Dora zuchtte een paar maal. Toen ze aan tafel zaten, de twee aardewerk-dekschaaltjes tusschen hen in, naast de borden een stalen vork, vroeg ze: „Is het ook niet iets voor mij om te lezen?'* Zijn kleineerend glimlachje ging dadelijk over in vriendelijkheid. ,,Welnee. Als je nu korporaal was geweest...." Over de tafel heen greep hij haar hand en er schoten snelle tranen van ontroerdheid in haar oogen. „Hoe is 't met onze zoon vandaag?" „Och vent, 't is vast en zeker een meisje!" „Geen gekheid, hoor! een jongen moet 't zijn...." Ze zweeg. Ze wist zoo hsel goed dat zijn verlangen uitging naar een zoon en ze vreesde bijna de geboorte van een dochter. Ko begon te snurken; de mond, béte, ging nog verder open en het hoofd zakte geknakt op zijn schouder. „Had hem in de voorkamer gezet," verweet Frank. „Nu moeten we aldoor tegen dat mooie gezicht aankijken." „Hoe kon ik dat? hij viel dadelijk op die stoel neer." Frank gooide zijn servet over het hoofd. „Zoo, nu zie ik dat tenminste niet meer. De vent heeft me mijn heele goeie stemming bedorven; ik heb goed nieuws...." H3 tJa?" Haar stem klonk niet gretig. „Van kantoor?" „Ja. Van middag ben ik bij de directie geroepen. Alles moeten vertellen van dienst natuurlijk en waarom ik eruit ben gegaan. Die kleine dikke, Vermaat, bleek mijn vader heel goed gekend te hebben. Hij heeft 't tenminste wel een half uur lang over hem gehad en me allerlei verteld waarvan ik geen ahnung had. Die ouwe heer van me moet een knappe vent geweest zijn; ten eerste in zijn vak, ten tweede in de muziek en ten derde in talen. Vermaat had thuis nog een paar Italiaansche boekjes staan die door hem vertaald waren en hij beweerde dat er ook Hollandsche vertalingen van Russische boeken moesten zijn. Enfin...." Dora had een kleur gekregen. De weinige keeren dat Frank over zijn familie sprak, was 't haar alsof ze doelbewust op een afstand van haar man werd geplaatst. Moeilijk vroeg ze: „Maar — en waarom riepen ze je tenslotte?" Ze bleef onrustig toezien hoe hij aandachtig een aardappel doorsneed en wat groente aan zijn vork prikte: wat mooi waren toch zijn sterke groote handen.... „Nou, beloften voor de toekomst, hè? probeeren me langs een paar anderen heen de hoogte in te helpen. Om te beginnen hebben ze me veertig gulden per maand opgeslagen; méér dorsten ze niet voor die Richards, die er een jaar langer is dan ik. Maar als ik — en daarmee bedoelden ze natuurlijk Klaas — kans zag wat aandeelen te nemen, zou de promotie vlugger gaan...." s ii4 Ze zwegen een lange tijd. Dora worstelde met naar zelfbeheerscbing. Ze wilde zich zoo graag dankbaar toonen, maar het besef dat zijn huwelijk met haar hem ook nu weer in de weg stond, drukte haar erger dan ooit. „Als ik nu eens naar Klaas ging...." zei ze eindelijk dof. Hij maakte een driftige beweging. „Jij? nu nog mooier! We zullen 't zonder hem ook wel doen....'* Hij keek ineens het kleine kamertje rond, zijn oogen gleden langs de matten stoelen, het rood- en zwartgestreepte vloerkleed, de bronzen petroleumlamp en tenslotte langs de gordijnen, die in onkreukbare witheid de bedstee-opening verborgen. „Om te beginnen over een paar maanden verhuizen naar een fatsoenlijker buurt en dan gaan we probeer en wat opzij te leggen voor een beetje behoorlijk mterieur.*' Dora kon alleen maar knikken. Maar naderhand alleen in haar keukentje, huilde ze stil haar verdriet uit. Ach, haar meisjesidealen waren ook grootscher geweest dan de verwezenlijking, maar haar kleine spaarpot had niet meer kunnen opleveren dan hetgeen hij nu verlangde kwijt te zijn. Frank had niets bezeten en alles was van haar gekomen. En hij was immers met iedere kleinigheid in hun huishoudinkje even blij geweest als zij? Of.... haar hart schokte op. In 't begin — ja, in de weinige weken van razende, dolzinnige verliefdheid, maar merkte ze nu niet telkens zijn ontevredenheid op? Ze bleef langer in de keuken "5 dan noodig was, af en toe iets verzettend om Frank's aandacht van haar af te leiden en toch hopend dat hij haar missen zou en naar haar toekomen. Maar hij zat ijverig over de brochure gebogen en maakte aanteekeningen op de marge. Ko ontwaakte eindelijk doordat hij van de stoel op de grond viel. Het servet gleed van zijn gezicht, en hij zat even geheel verdwaasd te kijken, tot Frank's booze oogen hem ineens bijbrachten. Hij scharrelde overeind en streek zijn haar op. „Neem me met kwalijk," zei hij, en wendde zich lichtschuw af. Dora hielp hem. „Ko? kom even in de keuken.... zoo, kom, nu eens flink je handen onder de kraan en wasch je gezicht eens.... hier heb je zeep en een handdoek.." Ze bleef moederlijk bij hem staan. „Nu heb je zeker wel honger? wij hebben al gegeten, maar zal ik wat aardappelen voor je opbakken?" „Nee, dank je wel. Ik zou 't liefst Frank even alleen spreken. „Goed, best. Ik heb hier toch nog 't een en ander te doen, ga jij maar naar Frank toe." Dora sloot de keukendeur achter hem. Toen hoorde ze het praten van de twee mannenstemmen, de eene zacht en eentonig, de andere militair-kort en hard. Het duurde niet langer dan een kwartier. Daarna opende Frank de deur. „Ko gaat weg." Ko gaf haar een slappe klamme hand. „Dank je wel voor je zorg.... en neem me niet kwalijk...." Hij ontweek haar blik. ,,'t Beste met je~.." Hij groette n6 Frank alleen met een hoofdknik. „Bonsoir." Dora bracht hem met de keukenlamp twee trappen af. Toen ze terugkwam liep Frank in de kamer op en neer. „Nu zal ik toch naar Klaas moeten." zei hij. „Die lammeling is ziek, volgens zijn dokter ongeneeslijk. Maar nu heeft hij een meisje op 't oog en wil trouwen, maar natuurlijk kan hij dat niet...." „De stakker," zei Dora. „En wat kan Klaas nu doen?" „Geld geven, hè? probeeren of meneer nog te repareeren valt.... zelf durft hij niet...." Ze spraken er niet veel meer over; maar Dora had heel de verdere avond een zonnige rust in zich. Frank ging naar Klaas; alles zou zich misschien nog vereffenen.... Frank begon over het kind te praten; het was voor 't eerst dat hij dit deed bijna met dezelfde innigheid als Dora. Maar terwijl hij keek door de kleine arme kamer zag hij andere dingen: de vlag van „La Ville de Paris" en in de deuropening daaronder het lachende gezicht van zijn broer, van Klaas. Het was of zijn hart barsten zou van de vreugd. Frank was door de keukeningang gekomen en draaide voorzichtig de deur van 't kantoor open. Klaas stond voor 't raam een potlood te punten en hij keek eerst op toen Frank een stoel nam en zitten ging. H7 „Hier ben ik/' zei hij; zijn oogen lachten, maar zijn mond beefde van ontroering. Klaas bleef verstomd staan. „Stik vent!** zei hij dan verheerlijkt, en toen lachten ze alle twee zonder van hun plaats te komen. Frank bleef die heele morgen met Klaas in de beslotenheid van het kleine kantoor. Ze hadden elkaar in twee volle jaren niet gezien en de wederwaardigheden in de familie waren vele. Maar terwijl Klaas vertelde, scheen de zwarte kant van alle gebeurtenissen te verdwijnen; hij spotte met Frank over Go en Ida en kon zelfs schertsend spreken over Chris, die vues had op een kleermakersdochter en die 't nu in zijn koppige hoofd gekregen had kleermaker te worden om zoo in de gunst van de vader te komen en na zóóveel jaren in staat te zijn de jonge dochter te trouwen. „En nu wil die kleermaker-pa hem voor niets onderwijzen, maar ik moet dan natuurlijk 't kostgeld betalen. Vanmiddag zou ik Chris in Leiden opzoeken; dat kan niet vervallen. Maar weet je wat? ga mee, jij hebt hem zeker ook in tijden niet gezien?'* „Van deze geschiedenis weten we tenminste niets af. Een half jaar geleden is hij op een middag nog eens even bij Dora geweest.../* „Dora — Dora.... och ja, dat's je huisvrouw, daaraan moet ik nog wennen.... Zoo, nu even naar boven gaan?" Narda was uitbundig in haar blijdschap; ze tooverde kopjes koffie, die ze eerst voor iedereen om- m roerde. Hoe het Dora ging? ze vond haar zoo'n flinke vrouw.... en wat een prachtig haar had ze! wat of ze daar toch aan deed? Had ze een zindelijke baker aangenomen? Dora moest zorgen dat de luiers vooral op het warandaatje gespoeld werden; binnen was niet hygiënisch. Klaas kwam er kwasi-wanhopig tusschen. „Als je nu nog even wacht, Frank, draagt ze je zelf op om dertig keer per dag de billen van 't kind te wasschen dat's een teer punt voor haar!" Catrien was niet spraakzaam. Ze vroeg wel naar Dora, maar informeerde met naar Frank's persoonlijke omstandigheden. Het kostte haar moeite te verbergen dat ze de hernieuwde relatie afkeurde. Zou nu, zooals vroeger, het fuiven binnen- en buitenshuis weer beginnen? Toen Klaas eindelijk zijn plan voor die dag vertelde, kon ze zich niet weerhouden Frank te vragen: „En je vrouw? kan die in deze laatste dagen nu maar zoo alleen blijven?" Frank ergerde zich aan zijn eigen opkomende verlegenheid. „Het duurt nog minstens vier dagen..." Hooger dan Catrien zelf gewild had zei ze dan: „Daar kun je anders nooit zéker van zijn. Ik zou in Zoo'n tijd liever niet alleen gelaten worden.... en dan op Zondag, de eenige dag in de week dat je thuis bent." Narda vond het noodig met verontwaardiging te zeggen: „Verbeeld je, bij is hier in twee jaar niet geweest!" Ze verzamelde mopperend de kopjes, iig krabde haastig in een hoekje de suiker uit 't hare. „Of hij nu een paar uur eerder of later thuis komt/' zei Klaas, „dat doet er niet toe." Hij bladerde in zijn spoorboekje, mompelde de uren van vertrek. „Frank, over drie-en-twintig minuten gaat er een naar Leiden, die kunnen we nèt halen! Een boemel, maar daar hou ik wel van.... Maar dan moeten we ook dadelijk gaan...." Frank was blij afscheid te kunnen nemen en Narda maakte het hem door eindelooze raadgevingen makkeHjk. Klaas haalde Trini uit de speelkamer om even een handje aan oom Frank te kunnen geven. Het kind, erg in de lengte gegroeid en nog bleeker dan vroeger, stak schuw een mager handje uit en keerde zich dadelijk weer om. De lange blonde vlechten leken bijna te zwaar voor haar teer hoofdje. Op straat zei Klaas: ,,'n Lief land, waarachtig, en ik ben dol op haar.... maar zie je, een jóngen.... Zeg, als je vrouw een jongen krijgt, moet 't naar mij heeten. Ze zal er geen spijt van hebben, dat garandeer ik je." In de trein begon hij er weer over. „Ze wil 't natuurlijk naar de een of andere dooie pa of moe noemen? vrouwen zitten gewoonlijk negen maanden lang namen te verzinnen...." „O nee," zei Frank, en hij was er zich niet van bewust hoe superieur zijn stem klonk, „als 't een jongen is heet hij naar jou. Basta." Anderhalf uur lang reed de trein hen langs regenoverwaasde weilanden. De koeien stonden er stil 120 en melancholiek, nauwelijks staartzwiepend. Frank trok de gordijntjes aan zijn kant dicht en huiverde. „Dit soort weer zou in staat zijn me gek te maken!" Klaas knikte. En ineens begon hij te praten over de lang voorbije avond toen hij alleen op de binnenplaats gezeten had en voor 't eerst voelde wat „angst hebben" beduiden kon. Hij vertelde het op zijn korte, wat spottende manier; eigenlijk maakte hij er een grap van. Maar Frank luisterde heel ernstig en toen Klaas begon over de visioenen van zijn doode en wegrottende lichaam, sloot hij de oogen, zijn handen grepen elkaar met knappende gewrichten. „Schei uit," kon hij eindelijk zeggen, „schei in godsnaam tut! Het is de kanker van mijn leven: de doodsidee." Klaas lachte even. Dus Frank kende dat toch ook? Die gedachte was bijna bevrijdend. Hij bleef erover peinzen, begon zich weer te verdiepen in de levenspuzzle. Hij zakte op de coüpé-bank juist zoo in elkaar als hij op zijn kruk achter 't buffet deed. Frank zag nu voor 't eerst dat hij heel zwaar geworden was en dat er grijze haren lagen naast blonde. Pas toen de trein 't naargeestige Leidsche perron binnen liep, schokte Klaas op. „Als je 't goed gaat indenken is 't om krankzinnig te worden," zei hij heesch. „Werken is 't eenige geneesmiddel." Ze vonden Chris op zijn groote rommelige dakkamer. Het grelle daglicht viel oogen-pijnigend binnen door het hooge atelier-raam, daar door de vorige bewoner, een schilder, aangebracht. Op de 121 tafel lagen teekeningen van kleedingstukken. Chris het ze liggen, Klaas zwijgend inviteerend tot kijken en critiseeren. Hij was zacht-bhj en verwonderd Frank te zien. Of Frank hem soms het heuglijk nieuws kwam melden? „Ja, onze verzoening," zei Klaas. „Nee, de zoon komt pas over vier dagen." Hij wipte met zijn dikke wijsvinger een paar teekeningen opzij, deed alsof hij iets onaangenaams rook. „Zoo dominee, zijn dat tegenwoordig je preeken? Hier Frank, de platte grond van je doopjas.... en hier.... wat is dat, Chris?" Qtris kwam er met gevouwen handen bijstaan. Zijn oogen ghmmerden liefdevol achter de glazen. „Dat is een jas voor een gebochelde.... Het teekenen vind ik héél prettig en het vermoeit me niet noemenswaard. Als ik dit vak nu kiezen mag, wil ik het graag grondig kennen.... ik geloof wel, dat Sytske's vader vindt dat ik aanleg heb, voor teekenen tenminste...." Hij keek van de eene broer naar de andere en aldoor was dat liefdevolle in de blik van zijn zwakke oogen. „Het verwarmt me, jullie weer samen te zien. Er is al genoeg tweedracht in de wereld." „Zegt u dat wel, dominee." Frank gaf hem een vriendschappelijk duwtje. „Zeg, ik vind die teekeningen heusch wel aardig.... er zit wel wat in.... en jij, Klaas?" Klaas bladerde in zijn opschrijfboekje, ,/t Zal wel; jij hebt daar met je militaire oogen beter kijk op dan 122 ik. .«..Laat's zien: wat moet die schoonvader van je ook weer per maand hebben. Chris? vijftig gulden alles inbegrepen.... Nou, dat komt me in ieder geval goedkooper uit dan je theologische studie.... al had ik natuurlijk liever een dominee-broer dan een kleermaker-broer. Enfin mijn illusies omtrent jullie zijn toch vrijwel allemaal naar de maan.... Nu hoop ik maar op die jongen van Frank....'* „Mag dat nu zoo maar? jij bij je aanstaande vrouw in huis?" plaagde Frank. Maar Chris nam de vraag ernstig op. „Zij is in betrekking; zij is gouvernante bij een familie waarvan ik met de zoon bevriend was. Hij en ik studeerden samen." „Hum," zei Klaas vanaf het raam. „....anders had ik natuurlijk nu een ander kosthuis moeten zoeken...." „Nou, dat is dan maar afgesproken...." Klaas noteerde de naam en het adres van de kleermaker. „Je neemt me niet kwalijk dat ik de duiten iedere maand rechtstreeks aan hem stuur? of nee, jij bent braaf genoeg om ze niet te versnoepen.... met Ko is 't wat anders...." Hij klopte Chris hard op zijn schouder. „Zoo kleeremaker, zorg nu maar gauw dat je 't vak baas bent, dan krijg je de klandizie." „Onze zaak is héél goed," zei Chris, als aanbevelend» „Ik dank je van harte, Klaas. Je bent werkelijk vader en moeder voor mij." „Ach wat, 't is voor mijn eigen pret. Maar jongens, 't wordt wel tijd dat jullie op eigen wieken gaan 123 drijven, hoor! jullie hebben me met z'n allen een aardige cent gekost en ik moet nu aan de zaak gaan denken,,,." „Van mij ben je toch al een paar jaar af/' zei Frank. „Ja, tot mijn spijt! Mis je je uniform nu nooit meer? en je heele militaire leventje?" „Iedere minuut." Frank knikte naar Chris, die hem afkeurend aanzag, „Ja, ik kan er niets aan doen, 't is zoo,... o, ik heb geen spijt van de stap, nee, maar — nu ja, ik was eenmaal met hart en ziel militair,,,. Toch vind ik dit baantje op de bank niet onaardig, vooral nu de vooruitzichten gunstiger zijn." „Ik wil wel aandeelen voor je nemen, maar later," zei Klaas. „Eerst moet ik verbouwen." Ze spraken er samen over door, terwijl Chris met vrouwelijke zorgvuldigheid drie koppen koffie klaar maakte, „Willen jullie ook brood?" vroeg hij dan, „ik heb cadetjes gehaald en komijne kaas, heel lekkere." „Nee, dank je." Klaas dronk de kop in drie groote teugen leeg. „Je moet me niet kwalijk nemen, maar ik dejeuner graag goed. We zijn nu een treintje eerder gekomen en zitten vol koffie,... kleed je aan en ga mee, dan eten we in „De Turk" iets stevigs en spoelen onze mond met een beetje roode wijn,... Of moet je naar je meisje, Chris?'* Nee, het meisje had haar vrije dag niet en Chris zou het hecrhjk vinden met zijn broersmee te gaan en dan bijvoorbeeld naderhand een wandeling te maken. 124 Over het Rapenburg, waar Chris zijn kamer had, hepen ze langzaam naar „De Turk" in de Breestraat. De regennevel trok stil-aan zijn sluiers terug van de boomen langs de gracht en een onzichtbare zon begon gele lichtbundels uit te zenden. De boomtakken roerden zich zacht van blijheid en er vielen groote lekken op de roode klinkers en op de hoeden van de drie mannen. „Nu is 't alsof er een last van me afgenomen wordt," zei Frank. Hij nam zijn hoed in de hand en liet de druppels vallen op zijn gezicht en zijn dicht geplant zwart haar. En terwijl hij zoo langzaam stapte over de stille gracht voelde hij zich plotseling heel tevreden en gelukkig worden, als verlost van dingen die zijn leven ongeweten bekneld hadden. Zijn gedachten streken vluchtig over Dora, het kind en hun armoedig opgezette huishouding. Het leek nu alsof dit alles niet een deel van zijn werkelijk bestaan geweest was en nog was, maar alsof hij buiten zijn wil en zijn weten om daarbij betrokken geworden was...» In het restaurant voerden Klaas en Frank hoofdzakelijk het gesprek. De twee-jarige scheiding viel weg. Chris zat er tevreden glimlachend bij. Hij had voor hun jongensachtige grappen een vroolijk gezicht en voor de gewaagde een toegeeflijk zwijgen. Klaas schonk hem een glas wijn in, maar hij weigerde. „Na mijn ziekte mag ik dat niet meer hebben en ik kan er ook niet meer tegen...." „Ach wat...." Klaas schoof demonstreerend het 125 glas tegen Chris' bord. „Ik zal jou wel genezen,..» Vóór je ziekte dronk je ook al niet en bèn je er zooveel beter door geworden?" „Het doodt de bacillen," zei Frank, en hij dronk met toegeknepen oogen. „Ja," zei Klaas, „het doodt de bacillen. Prosit!" Chris nipte even aan het glas. „Het bekomt mij slecht, altijd...." „Kom-kom, je bent toch een kerel!" Klaas hield de wijnflesch met een hand omvat terwijl hij met de andere zijn vork hanteerde. „Frank heeft in de laatste tijd ook niets gedronken en vin-je zijn toestand nu zoo gunstig? Geen kleur, geen vleesch op z'n wangen...." Frank verdedigde zich. Hij had .in 't begin van zijn huwelijk bloed opgegeven en zoo was hij de routine kwijtgeraakt. Maar Klaas had gelijk: misschien had hij 't niet moeten laten. „Natuurlijk," zei Klaas. „Geef me je glas nog maar eens, vent. Ben ik niet de gezondste van jullie allemaal? nou, en ik sta altijd behoorlijk onder de pekel...." Chris dronk nog een klein slokje. Hij vond het wel lekkere wijn en hij moest vandaag dan maar eens wat voor Klaas over nebben. Hij wilde ook niet ongezellig zijn. Nee, dat wilde hij niet. Hij dronk nog een paar slokjes. Het was of hij de wijn warm door zijn hoofd voelde loopen, maar dat onaangename gevoel ging gauw over. Klaas moest hem nog eens inschenken. 126 „Hij wordt een der onzen," zei Frank plechtig. Na het rijke déjeuner stelde Chris toch een wandeling voor. Maar zijn beenen waren zoo zonderling zwaar en zijn hoofd zoo wonderlijk leeg, dat hij blij was, toen zijn broers hierop niet ingingen. Klaas, ouder schijnend dan zijn jaren nü hij zakkerig op het trottoir voor „De Turk" stond en met moeite zijn slaap-dikke oogen openhield, wilde geen stap meer loopen. ,,Qiris, zie dat je aan een rijtuig komt, dan rijden we naar Katwijk of Noordwijk.... hier, in jouw mooie stad, is toch niets te zien...." In een te groote landauer reden ze samen de lange weg naar Katwijk. Klaas sliep dadelijk in en Frank, die nooit veel aanleiding tot spreken met Chris wist, draaide zich behagehjk in een hoekje en doezelde weg. Chris, alleen achteruit rijdend, zat recht op 't midden van de bank. Zijn oogen waren star van slaap, maar hij wilde niet toegeven. Eén moest waken.... Zoo schokte hij urenlang heen en weer op de slechte rijtuigveeren. Nu en dan legde hij zacht het hoofd van Klaas terug als dit met een ruk voorover viel. Toen ze, huiverig en koud van het lange stilzitten in de regen-atmosfeer, weer in Leiden terug waren, regelde Klaas onmiddellijk het verdere programma. Eerst een borrel tegen de maagpijn, dan een klein maar uitgezocht dineetje in „De Turk" — hij wilde nu eens een ander voor hem laten koken — en dan ging hij Frank naar Amsterdam brengen om kennis 127 te maken met de moeder van zijn. Klaas** petekind, „Dat is heerlijk," zei Frank. In Chris' moede hoofd lichtte het wat op. Verzoening, dacht hij, en heelemaal toegeeflijk en zacht geworden door dat woord, wilde hij Klaas niet weerstaan* Hij dronk één glaasje half om half met hen mee, en daarna nog twee. De glaasjes waren klein. Bij 't eten gaf Klaas champagne en bourgogne* Chris wist naderhand niet meer of hij er veel of weinig van gedronken had, maar hij dronk ervan. Hij wist naderhand ook niet meer hoe en waarom hij bij zijn broers in de trein naar Amsterdam zat en waarom hij de drie trappen naar Dora's bovenwoning opstommelde. Maar één ding bleef hij duidelijk zien: de kleine huiskamer en de bedstee met de weggeschoven witte gordijnen. Er schommelde een heel dikke baker van de tafel naar de bedstee en weer terug. Ze keek niet al te vriendelijk naar de dom-lachende mannegezichten. „Is — is 't er al?" stotterde Frank. „Ja," zei de baker bondig, en dan zonder omzichtigheid: „Er is een boodschap gekomen van de politie.... uw broer Ko heeft zich dood geschoten en of u dadelijk op 't bureau wilde komen.,,. Dat arme mensch nam zelf de boodschap aan en 't kind was er ineens,..." Plotseling waren ze drie nuchtere mannen met akelig witte gezichten. Over Chris* wangen hepen de tranen. 128 „Groote Jezus/' prevelde Klaas. Hij kwam naast Frank staan, die zich over de wanhopige jongemoeder in de bedstee boog. „Dag Dora," zei hij, verlegen als een kind. Ze verborg haar nat gezicht, maar stak haar beide handen uit. De baker hield een wit bundeltje bij 't licht van de lamp. „Als 't u blieft," zei ze bits, „hier is uw dochter...." „Franka moet ze heeten," snikte Dora, en de lach jubelde in haar stem. „Naar Frank...." Frank keek neer op het kleine gezichtje. De oogleden, gezwollen en etterend, zaten als geperst op de roode wangetjes. „Dat wordt over een paar weken een kleine oogoperatie," zei de baker. „De dokter was er niets over tevreden.... 't Zal een lastig kindje zijn op die manier." Franka draaide nog eens de sleutel terug en ging de huiskamer weer in. De gordijnen waren afgenomen, het vloerkleed en 't zeil stonden in hooge grauwe rollen aan weerskanten van de schoorsteen. De open kasten toonden naakte plankenrijen. Maar de lamp, te groot lijkend in de kale, onttakelde kamer, hing nog en om en op zijn omvangrijke gele kap speelden een vijftal vliegen. Franka knipte 't licht aan en uit, keek lang naar ieder voorwerp en ging tenslotte ook de andere kamers van het huis nog eens door. Gisteren waren bijna alle meubelen weggehaald en naar de verkooping gebracht. Wat zou zij, alleenstaand meisje, daarmee doen? Maar de zeilen en kleeden had ze willen houden; misschien kon tante Go die nog gebruiken. In de kleine logeerkamer stond het raam wijd open. Franka begreep dat de werkster dat had gedaan omdat hier de lost van haar vader had gestaan. Met een zucht sloot ze het, bedwong dan met moeite haar huiverig verlangen om weg te komen. Tien weken was het nu geleden dat ze zijn dood verwrongen gezicht voor 't laatst gezien had. Ze voelde geen hevig verdriet om zijn heengaan, daarvoor was hij 9 X3o in haar leven te weinig geweest, maar wel had smartelijk geschrijnd het zien uiteen vallen van de huishouding, het weggaan van de meid-huishoudster, het leeghalen van de kamers die jarenlang het begrip „thuis'* hadden vertegenwoordigd. Het zien wegnemen van een schilderij- was een pijn geweest, het zien aanpakken van alle vertrouwde dingen door ongevoelige vreemde handen een gruwel..» Maar het kon niet anders. Even had ze nog wel fel tegen de meening van familie en vrienden gestreden: waarom kon zij niet zoo blijven wonen? Maar oom Chris, die de geldzaken behandelde, was gekomen met een zakelijk verslag: Franka kreeg een klein jaargeld en ze zou haar leven voortaan heel anders moeten inrichten, bescheidener. Franka had aan het instroomen van goede raad eindelijk een eind gemaakt door weg te gaan en een maand lang bij tante Catrien en nicht Trini te logeer en. Trini was tien jaar ouder dan Franka, maar toch haar vertrouwde.' Met haar had Franka alles besproken en bekeken. Of ze geen lust had bij haar en moeder te komen inwonen? In haar eerste eenzaamheidsperiode was Franka geneigd geweest dit aan te nemen. Tante Catrien was oud, maar lief, en van Trini hield ze wel. „En je bent bier vrij," zei Trini. Maar Franka kon niet besluiten. Tot eindelijk de huishoudelijke futiliteiten de doorslag gaven. Tante Catrien vond het heel erg als Franka bij 't thuiskomen niet op ieder matje haar voeten i3i veegde, tante Catrien vond 't vreeselijk als Franka na een stille dag 's avonds om elf uur voor de piano neerviel en tot half een speelde; tante mopperde als Franka moedwillig in een stortbui uitging zonder paraplu, „Dat kun je toch ook best veranderen/* zei Trmi. Maar Franka voelde in deze kleinigheden al zoo een vrijheidsbelemmering, dat ze voorgoed 't idee van samen wonen opgaf. „Het zijn juist mijn kleine vreugden," verweerde ze zich. Toen was er een brief van tante Narda gekomen, tante Narda, die sedert de dood van oom Klaas en de verkoop van „La Ville de Paris" met tante Ida en tante Elies samen in Amsterdam woonde. Zij hadden twee kamers over en hun huishouding was niet goedkoop: zou Franka met bij hen willen komen? Tante Catrien lachte minachtend toen ze 't las. ,/n Lief voorstel aan een jong meisje!" „En toch doe ik het," zei Franka een paar dagen later. „Ik ben best tegen die drie tantes opgewassen en 't komt me goedkooper uit dan dat ik bij vreemden Tante Catrien en Trim konden er niets tegen in brengen. Franka was meerderjarig en hoefde zich naar niemand te richten» Tante Elies en Ida schreven nu ook: ze hoopten zoo dat Franka *t doen zou; Franka was zoo vroolijk en ze snakten naar wat gezelligheid. Franka schreef een lange brief terug, waarvan ze zelf een afschrift hield. Ze somde alle dingen op die ze dikwijls deed en hinderlijk voor een 132 ander achtte. „Ik zou niet graag willen dat we elkaar naderhand tegenvielen en het is dus beter dat ik u dit alles van tevoren schrijf. Ik wil baas over mezelf zijn. Ik wil geen leehjke gezichten zien als ik me avonden achter elkaar met een paar boeken opsluit en dus niet in de tante-kring verschijn. Ik moet kunnen ontvangen wie ik wil. ook mijn heerenkennissen (schrikt u niet, ik heb er niet veel!). Als u denkt dat u mij onder al deze voorwaarden kunt accepteeren, dan kom ik." Tante Narda kwam nu zelf over. „Verbeeld je," zei ze, „natuurlijk mag je doen en laten wat je wilt...." Maar naderhand informeerde ze tochwie„deheeren" waren. Waar woonden ze? wat deden ze? en leefden hun ouders nog? „Wat kan mij dat nu schelen!" tartte Franka. „Ik heb alleen toch maar met hen te maken? Maar stel u gerust: voorloopig zult u er ééntje zien en dat is Gijs Camerlingh...." Ja, zoo was alles in orde gekomen. Franka had haar eigen meubeltjes en dingen waaraan ze hechtte naar de tantes-woning in de barre, duffe Valeriusstraat laten overbrengen, en nu ging ze zelf ook.... Ze draaide plotseling haastig het logeerkamertje op slot en rende de twee breede mahoniehouten trappen af. Ach, het heerlijke ouderwetsche grachthuis met zijn gangetjes en zijn groote geheimzinnige kasten en bergplaatsen. Nee, ze wilde niet huilen. Er was nu eenmaal mets aan te doen.... Maar de tranen 133 kwamen toch. Franka nam haar zakspiegeltje en bleef er, al loopend, in kijken, terwijl ze telkens haar hnker-ooglid naar beneden trok. Zoo, nu dachten de menschen dat ze iets in haar oog gekregen had.... Ze liep in haar regenmantel en met haar kleine vilten regenhoed door de zomersche zonnestraten. Moest ze nu al dadelijk naar de tantes gaan? Ze zag de Valeriusstraat, rechte burgerlijke huizenrijen zonder schaduw. Nee, eerst ging ze even naar tante Go, vragen wanneer ze haar de heele boel zou laten brengen. Tante Go zou blij zijn. Franka ging voor op een tram staan en hield haar gezicht in de wind. Eigenlijk was het veel te warm om naar die verschrikkelijke volksbuurt te gaan waar tante Go woonde, maar het moest toch gebeuren en het kon nog zoo lang warm blijven.... Ze moest drie steile donkere trappen op met te smalle treden. Een vette walm van gebakken visch, te zwaar om weg te trekken door de slecht geluchte gangen, ging met haar mee. Op de bovenste trap moest ze zes vieze kleine kinderen verzoeken opzij te gaan. „Tante Franka," riep de oudste ineens. Franka nam het kleverige kinder kinnet je in haar hand. „Wie ben jij ook weer? Jopie?" „Ja," zei het kind verheerlijkt, en ze gooide de deur open. „Moeder is binnen...." Franka hoorde de andere kinderen fluisteren en toen Jopie's trotsche stem: „Me tante is schatrijk! 134 heeft me moeder zélf verteld!" Ze voelde haar welstand ineens als een onwaardig bezit. Toch — had ze tante Go niet dikwijls genoeg met geld geholpen? Maar er viel niet voldoende te helpen in een huisgezin van twaalf kinderen en twee groote menschen, van welke de man, verzwakt en zonder energie voor maatschappelijk werk, een schamel weekgeldje thuis bracht en de vrouw zich niet om 't huiselijk werk bekommerde.... Franka klopte en ging binnen. Tante Go zat schuin tegen de tafel geleund op een stoel en sliep. Haar rokken waren tot boven de knie opgeschort en tusschen de plooien lag op haar schoot een halfnaakt kindje ontevreden te kreunen. Tante Go's beenen en voeten staken in een diepe kuip met water. Franka was een oogenbhk te ontsteld om te spreken. God, er hing niets meer aan de muur en de spiegel was nu ook weg! Het kleine gescheurde potkacheltje stond vuurrood te branden en uit de vuile waterketel gudste aanhoudend het overkokende water. Franka nam het kindje op. „Tante!" riep ze, en ze schudde haar schouder. Tante Go werd verbijsterd wakker. „Hemel Franka!" zei ze en begon te lachen. „Kind. in wat voor toestand vin je me? Toe, gooi me eens even die handdoek op!.... Dank je.... 't Is ook zoo belachelijk heet vandaag!" „Ja, en dan die kachel...." Franka gooide de bovenste klep open, in één arm het zeurende kind sussend. 135 Tante Go droogde haar voeten af, „Ja kind/' zei ze tevreden, ,,'t gas is vanmorgen juist afgesneden. Die gasfabriek is zoo ongeduldig!.... Hè, heerlijk, zoo'n voetbad! Zie je, Franka, ik ben heelemaal leelijk geworden, maar mijn voeten zijn nog mooi, wat?" Ze stak haar kleine blanke voet boven de tafel uit, een prachtige voet met ideaal gevormde teenen. „Ja, ik denk weieens dat George daarom nog zoo verliefd op me is...." Ze stond moeilijk op en sleepte de kuip naar het keukentje. Franka, het kind nog altijd tegen zich aan, keek naar het kleine gebogen vrouwtje met de vergroeide buik; ze moest aan het portret uit tante Narda's album denken, aan de bloote ronde schouders en het uitdagende figuur. Dat je zóó veranderen kon.... Tante Go bond zich een schoone witte schort voor, maar ze bleef — met verlof van Franka — op haar bloote voeten loopen. „Zoo, gauw een lekker kopje thee zetten!.... zet die kleine schreeuwer maar ergens neer, Franka.... 'n geluk dat hij waarschijnlijk wel de laatste zal zijn, mijn leeftijd in aanmerking genomen.,,, gisteren ben ik negen en veertig geworden..,." „Ik geef niet om verjaardagen," zei Franka verontschuldigend. „Maar u zeker wel?" „Ja, ik krijg graag cadeautjes." Het gele gerimpelde gezicht van tante Go werd heel kinderlijk bij die woorden. „Ik hg als een vijfjarige nachten van tevoren wakker." Ze lachte jolig en schonk water 136 langs de theepot zonder tint. ..Maar gisteren moest ik het met een paar goed bedoelde zoenen doen. De arme George had geen sou, wel een gedicht. Het is heusch heel aardig, lees het maar...." Ze gaf Franka een rolletje papier met een lila strikje. „Dichter blijft hij, door alles heen...." Franka las met groote innerlijke verwondering het lange aandoenlijke loflied op haar tante. Oom George verheerlijkte nog altijd de schouders van zijn vrouw, bezong haar deugden als moeder. „Eigenlijk heeft hij 't leelijk mis," zei tante Go, „een goeie moeder ben ik allerminst. Ik hou wel van de kinderen, maar véél doe ik er niet voor. Zoo ben ik nu eenmaal.... Hier kind, een sterk kopje en heusch een schoon ook.... jammer dat ik de roomtaart niet voor je kan aansnijden...." Ze ging in de rieten leuningstoel bij *t open raam zitten, en wees Franka lachend het groote gat in de rug. „Pracht-crapaud, hè? die is nog van je vader geweest, in de tijd dat hij ook drie trappetjes te klimmen had om bij Dora te komen. Je moeder heeft hem mij toen naderhand gegeven en kijk eens, nu zit ik er nog op! Tja, je moeder heeft mij heel wat toegestopt...." Franka voelde opnieuw de tranen dringen; maar tante Go zei ineens zoo komiek: „Hee, heb je gehuild, kind?" dat ze moest lachen. „Nee, 't regent buiten," zei ze, en knuffelde het kind, dat eindelijk rustig op haar schoot lag. 137 „Je geeft net van die malle antwoorden als je vader.... eigenlijk zei je vader altijd malle dingen.... ik hield veel van hem. maar hij niet van mij. Nooit heeft hij naar me omgekeken.... enfin, dat ging onder één hoedje met oom Klaas...." „Vader gaf om memand wat," zei Franka, en had dadelijk spijt van haar meening betreffende de doode. Rad begon ze: „En u weet natuurlijk dat ik bij de tantes ga wónen? Vanmiddag treed ik aan....*' Tante Go knikte bedenkelijk. „Ja, je tante Narda was gisteren hier. Nu, ik kan je nog niet fehciteeren, want je komt bij een stel malloten...." „Dat weet ik...." „Narda is niet zoo kwaad, al doet ze dwaas, maar Ida en Elies zijn kwaadaardige mormels." Franka glimlachte tegen het armoedige kindergezichtje onder haar. „Och, tante Elies is bedorven in Indië en haar weduwstaat valt haar zwaar...." „Ze hadden alle drie een stuk of tien kinderen moeten hebben," zei tante Go. „Je ziet 't aan mij; ik ben nu wel arm, maar mal doe ik tenminste niet en ik ben met alles tevreden...." Franka keek de kamer nog eens door. Behalve de paar oude geschonden stoelen, de tafel en het kacheltje stond er niets meer. „Hoor eens," zei ze warm, „ik heb een heel mooi klëed voor u en twee rollen sterk zeil. Dat wordt morgen gebracht, met wat snuisterijen voor de schoorsteen. En u had misschien ook iets van ons linnengoed kunnen gebruiken? 138 een paar lakens en sloopen? en wat kopjesdoeken?" „Mies" antwoordde tante Go beminnelijk-öprecht. „Kind, ik bezit letterlijk niets meer...*" Ze wilde opstaan om Franka nog eens in te schenken, maar deze hield haar terug. „Nee tante, nu moet ik gaan...." Ze gaf het kind in de armen van zijn moeder en verschikte de plooien van haar regenmantel. Eerst nu zei tante Go: „Je zult je toch wel eenzaam voelen, kind...." Franka schokte onwillig de schouders. „Ja, maar — que faire? En van moeder was 't véél, véél erger.... Maar ik mis vader natuurlijk erg, en de heele huishouding...." Tante Go legde het kind even op de grond om Franka uit te laten. „Ja, doodgaan is lam, voornamelijk voor degenen die blijven leven. Enfin kind, jij bent nog jong en knap, geniet ervan, hoor!" Ze keek even naar Franka 's vrat te smal gezicht met de gewelfde mond en de kleine rechte neus, waarvan de vleugels nu en dan vibreerden. „Je hebt dezelfde grijsgroene oogen van je moeder, kind, alleen met een beetje meer vuur erin!" „Helaas," zei Franka met een tragisch gebaar. Franka nam een taxi naar de Valeriusstraat. Ze voelde zich uitgeput van warmte en lusteloosheid. Ze had nu nog wat geld en hield van kleine gemakken. Tante Narda stond al achter de deur; Franka hoefde niet eens te bellen. „Welkom hier, kind! Ik heb al vanaf vier uur 139 achter die lamme deur gestaan!*' Ze kuste Franka met tranen in haar goedige oogen en trok haar naar binnen. Tante Elies en tante Ida kwamen nu ook naar voren. Tante Ida beefde erg en veegde Franka's zoen dadelijk af. Maar tante Ehes lachte gemoedehjk-onverschilhg. „Zoo? gelukkig dat je er bent.... ik verlang naar eten." Tante Narda gaf Franka aldoor vriendelijke duwtjes. „Hou je van flensjes?" Franka's hart schoot in haar keel. Ze keek de saaie lange gang door, waar een vingerplant in een groenaardewerk pot op een dunbeenige bazar-piedestal kwijnde. Ze knikte en holde naar boven, naar de twee kamers die nu haar te-huis waren. Tante Narda wekte haar de volgende morgen al om zeven uur met een kopje thee. „Lekker geslapen? geen last van de muggen gehad?" Ze schonk aan de waschtafel een glas halfvol water. „Zoo, nu kun je eerst je mond spoelen." Franka zag haar koel-verwonderd aan. Ze was pas tegen de morgen ingeslapen, zoodat de ontijdige stoornis haar irriteerde. „Spookt u altijd zoo vroeg?" „Vroeg? 't is half negen," verweerde tante Narda zich. Franka hield haar horloge in de hoogte. „Zeven uur! u moet in de war zijn...." „Dan zijn al onze klokken bepaald weer in de war... verleden week heeft de klokkenmaker ze allemaal gelijk gezet, spoortijd nog wel. Verbeeld je, daarvoor betaal je zoo'n vent dan...." 140 Franka liet zich weer achterover zinken en haar voeten zochten 't zooeven verlaten warme kuiltje* Dat zou ze tante af te leeren hebben, dat 's morgens vroeg binnenvallen en een drukke conversatie voeren* Er was niets ergers dan dat harde stern-lawaai tegen je nog half slapende zenuwen. Nu was 't zeven uur en van slapen geen sprake meer. Opstaan dus en je de heele verdere dag geeuwerig en moe voelen..** „Drink je thee nu lekker warm,** maande tante Narda. Het kopje werd dichterbij geschoven. Dan nam tante werkzaam Franka's onderkleeren en begon ze voor het open raam uit te slaan. „Dat 's zoo lekker frisch..*. je moest eigenlijk ieder stuk 's nachts apart over een stoel hangen, dan lucht het beter...*** Ze scheen zich plotseling iets te bedenken en legde de kleeren weer netjes op elkaar. „Maar je moet natuurlijk doen wat je zelf wilt....'* „Ik ben niet anders van plan.** Tante Narda kon nog niet besluiten heen te gaan. Ze schonk water in de waschkom, gooide met de deksel van het zeepbakje en zette zich eindelijk op Franka's bed. „Jammer toch van je vader**., zoo in de kracht van zijn leven.... Dat ellendige drinken ook...." „Laten we er liever niet over spreken," vroeg Franka. Ze het ostentatief het glas mondspoelwater staan en dronk de thee. Tante, een beetje verlegen, stond op. „Je haar is mooi.... een beetje droog, hè? doe je er nooit eens wat vet in?" I4i „Nee.../' „Dat is toch zóó goed! Kijk, een tikje in je hand doen en dan zoo met je vingertoppen over je huid gaan,.,/' „Nu, doet u dat gerust." Tante hoorde 't laatste liever niet. Ze ging nu werkelijk weg. In de deur zei ze nog: ,,*k Zal weieens een fleschje bij je neerzetten.,,. Dadelijk krijg je warm water," Franka draaide de sleutel achter haar in 't slot. Zoo, dat zou ze voortaan iedere avond doen.... Ze liep huiverig naar een raam, en haalde een gordijn op. Zon, alweer zon vandaag! O, dat was een mooie tuin daar aan de overkant! drie bedden vol brandende geraniums, wat een leven! Haar hart schoot op in blijdschap en ze begon zich heel vlug te wasschen en aan te kleeden. Het bleek toch goed dat ze zoo vroeg opgestaan was. Nu had ze de heerlijke morgen. Ze zou door 't Vondelpark naar Gijs wandelen. De arme jongen.,,. Ze ghmlachte wat spottend. In twee maanden had ze niets van zich laten hooren, noch laten zien. En dat terwijl hij haar trouw geschreven had en zelfs tweemaal bloemen gestuurd. Dat diende goed gemaakt te worden. Hoe kwam ze toch ook zoo weinig attent, zoo onhartelijk dikwijls? Haar wangen begonnen te tintelen van het stevige afdrogen en haar rug en borst werden heerlijk-warme vlakken. Ze dacht, als zoo dikwijls, dat het leven vol kleine verruldtingen was en dat ze wel zou willen 142 leven alleen om haar lichaam te baden, te verzorgen en te stalen door sport* Ze ging, nog zonder kleeren, midden in de kamer op een zonneplek staan en strekte minutenlang armen en beenen. „Franka? warm water....** De knop van de deur rammelde en Franka lachte stil. „Zet u maar neer!** „Kan ik niet binnen?" „Nee." Ach, die zonnewarmte op je huid, een wellust! Ze keek neer langs haar armen en beenen en was tevreden met zichzelf, met het glanzende-gladde van haar vel en haar nog bijna meisjesachtige slankheid. Nu nog even, even maar haar haar los en aan alle kanten om zich heen.... en dan niet meer ijdel zijn, maar gauw voortmaken om vroeg bij Gijs te wezen.... Ze ontbeet alleen. „De tantes ontbijten op hun kamer," zei tante Narda. Ze schonk thee voor Franka en bleef met één oog toekijken of het nichtje niet al te veel boter nam. Handig vond ze eindelijk: „wat is de boter duur, hè? Je zou haast bang worden te veel te smeren." „O, ik met," zei Franka vriendelijk. Ze keek door de serre-ramen op de waranda's van de buurhuizen en zag weer bloemen, groene bakken vol rose en roode geraniums en ergens, naast een wit wiegje, een jardinière met Oost-Indische kers, klimmend en slingerend over en langs de rieten korf. „Je gaat zeker nu piano spelen?" vroeg tante. „Ik vind *t gezellig, 's morgens vroeg muziek." 143 „Nu, als het eens regent dan," zei Franka. „Vandaag ga ik gauw eten en een visite maken." „Aardige menschen? waar je die visite moet maken?" „Ja, een aardige jongen." „O." Tante zweeg onthutst een oogenblik. „Die meneer Camerlingh?" „Ja." „Hij mag 's avonds hier gerust eens een kopje thee bij ons komen drinken." „Ik zal 't hem zeggen." Tante Narda het Franka uit. Het deed haar goed dat er zoo iets jongs en liefs en zonnigs uit haar deur ging en ze knikte blij tegen een dienstmeisje aan de overkant. „We drinken om half een koffie, kind." „Als ik er nog niet ben, begint u maar vast," zei Franka. Ze liep haastig de Valeriusstraat uit, bijna op een drafje. Wat was 't nog heerlijk stil nu en wat Zou het goed zijn onder de boomen. Kijk, daar ging al een nurse met een klein jongetje. Franka bleef talmend achter hen loopen en keek naar het fijne jongenslijfje in het lila katoenen pak met groote witte kraag. Haar hart begon snel en innig te kloppen. „Zoo kleed ik mijn kereltje naderhand ook," dacht ze. Jammer, nu gingen ze rechts het park in en Franka wilde links, naar de rhododendrons met hun paarse boeketten.... Maar de rhododendrons waren uitgebloeid; op de massieve bladerenbossen stond geen enkele bloem meer. Franka zette zich op een van 144 de vele banken en luisterde. Heel de verwachting van de dag vibreerde in de parelgrijze atmosfeer, zweefde door de boomlonunen, streek langs het vochtige gras. Een musch sprong zacht heen en weer voor Franka's voeten; hij keek haar nu en dan aan. verwachtend. Ze sprak tegen hem en vertelde hem dat ze mets voor hem had meegebracht. Hij bezag haar lang en ernstig met een schuin-gericht kraaloogje, piepte en vloog weg. Een witte vhnder klapperde zoetjes langs Franka's gezicht en zette zich, bedrogen door 't blauw van haar jurk, even op haar knie. De vleugeltjes trilden onrustig, verhieven zich weer, en het wapperlijf je schoot op tot de laagste takken van een roodbruine beuk. Franka lachte diep in zich. Er begon een melodie in haar te orgelen die sprak van bloemen en vogels en dauw en levensblijheid. Ze zat doodstil en zoemde hem voor zich heen, gelukkig met de muziek die geschapen was door haar hart in haar hersens. Er kwam een man langs, een sjofel kantoormeneertje op te groote schoenen en een zeildoeken pakje onzer zijn arm. Franka schrok van zijn armehjkheid temidden der zomerweelde en de melodie zweeg. Ze zag onmiddellijk zijn leven, zijn moe-onverschiJlig voortjakkeren op een groot kantoor, zijn moe-onverschilhg thuiskomen in een groot gezin met een kijvende vrouw. Ze had hardop kunnen gaan huilen en voelde wrok en medelijden tegelijk. Ze stond op en raadpleegde haar armband-horloge. Nog voor half negen.... Zou 145 Ze 't al wagen bij Gijs te bellen? Zijn hospita was nogal vriendelijk. Ze slenterde het park door naar de Van Baerlestraat, waar Gijs kamers had. Wel, 't raam van zijn slaapkamer stond wijd open en achterin kon je 't afgehaalde bed zien. Of de dichter matineus geworden zou zijn? De hospita was ook verwonderd: meneer stond tegenwoordig voor dag en dauw op. Ze condoleerde Franka nog wel met 't overlijden van haar vader; Ze had zich compleet een aap geschrokken toen ze 't hoorde. De goedige dikke juffrouw keek Franka onderzoekend aan. „Rouw dragen is toch tegenwoordig heelemaal uit de mode, hè? Enfin, 'k zal niet zeggen, voor jonge menschen was 't ook wel wat bar." „Mijn vader was er tegen," zei Franka kort, en even zag ze weer zijn spottend gezicht toen ze, acht jaar geleden, gesmeekt had voor moeder in de rouw te mogen gaan. Ze was toen vijftien jaar en had haar wil niet weten door te zetten. „O, dat verandert!" De juffrouw het Franka voorgaan. Meneer had al ontbeten en zat in de zitkamer te werken. Franka klopte en trad meteen binnen. Gijs zat aan zijn groot cylinderbureau, werkeloos. Franka kon juist zijn norsch profiel zien. Ze sloot de deur en lachte zacht. „Fm so sorry...." zei ze, gewild-onderworpen. Hij sprong op met een lach die dadelijk weer verdween, 't Verdriet van *t wekenlange wachten kwam in strakheid boven. Hij ging 10 146 stijf door de kamer, stak de eene hand uit naar een stoel en de andere naar haar. „Zoo, wel...." Ze nam de hand en trok er de man mee naar zich toe. Ze hief haar gezicht op. „Gijs?" En zijn heele starheid en beleedigde trots gleed ongrijpbaar uit hem weg. Ach God, nu was ze toch ook een wees! Hij legde zijn armen over baar schouders en ze gaf hem ineens een zoen. „Een zoen-offer," prevelde ze. Zijn stralende jongensoogen drongen in de hare. „O — jij!" zei hij, haar schuddend. „Jij kleine geraffineerde poes! jij onschuldige schuldige!" Als een pop liet ze even met zich sollen, gelukkig door zijn forsche handen, het sterke van zijn greep. „Waar ben je geweest, sfinx?" Hij droeg haar naar een diepe korfstoel achter in de kamer en knielde voor haar. „Nee, laat me eventjes! ik heb je zoo afschuwelijk, zoo smartelijk gemist!" Hij boog zijn blond hoofd in haar schoot en ze hoorde hem onbeheerscht Zuchten. „Het is een goede proef voor mezelf geweest, Franka! God kind, wat hou ik van je!" Ze beurde met twee handen zijn hoofd op. „Ja?" vroeg ze gretig, en ze had moeite niet zijn mond te kussen. Maar hij was zoo ernstig. Hij knelde haar vingers tusschen zijn groote handen. „Franka, waarom zouden wij niet samen.... Ik geloof zoo in ons geluk...." Franka's zinnenlust doofde. Even had hij haar door zijn innigheid overrompeld en bijna gevangen. Eén seconde was ze bedwelmd geweest door de 147 warmte van zijn hoofd in haar schoot, de diepte van zijn bekentenis. Nu, pijnlijk, dacht ze: waarom liet hij 't voorbijgaan? spreken was onnoodig.... Ze het haar vingers door zijn zwaar blond haar glijden, telkens opnieuw, tot hij dringend zei: „Franka....?" Ze schudde haar hoofd. „Nee jongen, ik ben te zelfstandig en je weet: ik kan me met verhezen in een ander...." „Omdat je niet voldoende van iemand houdt...." „Ik hou toch wel veel van je," zei ze zacht. Maar Ze voelde dat die woorden geen troost voor hem waren. Hij stond zuchtend op. „Kom, laat ik 't je toch met moeilijk maken, je bent al genoeg uit je evenwicht...." „O nee!" Franka klapte de handen boven haar hoofd samen, lachend, en ze leek ineens een blij kind. „Nee, ik kom nu juist in evenwicht! Zeg Gijs" — ze greep weer zijn hand — „dat vin-je nu misschien onnatuurlijk van me, maar naast 't gemis om vader heb ik zoo'n gevoel van vrij te worden, eindelijk vrij! Maar hij heeft me dan toch ook eigenlijk wel getyranniseerd...." „Ja, 't was een baas...." zei Gijs bescheiden. Hij onttrok haar weer zacht zijn hand en stak een sigaret op. Dan duwde hij zijn bureaustoel dichterbij en Zette zich tot luisteren. Maar Franka's gedachten waren al veel verder. „Ik ga pianoles geven," zei ze, „dat heb ik zoo in de laatste dagen loopen bedenken... 148 Ja, kijk nu niet zoo griezelig, ik méén 't.... Beste jongen, wat heb ik anders aan mijn diploma conservatorium? En lieve hemel, een vrouw mag toch ook best wat uitvoeren! Huishoudelijk ben ik niet, voor tik-juffrouw ben ik te rebelsch, voor lectrice te jeugdig en voor kweekeling op een bewaarschool te jong.... En ach, lieve, lieve Gijs: muziek is mijn leven! Ik zoek een paar leuke kinderen om op te leiden en ik zal ze heerlijk les geven, hun waarachtig leeren wat muziek is..." Ze bleef even gebogen zitten, als proefde ze haar woorden na. Gijs keek ernstig op haar neer. Hij besefte nu pas hoe hij gehoopt had dat haar vaders dood en de daaruit voor haar komende eenzaamheid haar tot hem zouden brengen. En nu ging ze hem ontsnappen.... Als het land maar eens kon begrijpen wat ze in zijn leven geworden was: de stuwende kracht, het eenige doel. Maar tot dat inzicht mocht hij haar met brengen. Even steigerde zijn wil: moest het dan maar weer kalm zoo doorgaan, die kameraadschap welke eigenlijk méér was en hem toch mets gaf? Franka tastte zwijgend in zijn denken en het weten maakte haar onrustig Ze kon toch maar met altijd voortgaan met haar spel van aantrekken en afstooten.... Spel? Nee, een spel was het niet, geen berekening. Ze had dagen waarin ze hem meende hef te hebben; maar daarop volgde altijd een periode van onverschilligheid die haar misschien nog meer 149 pijnigde dan hem. Hoe dit zou eindigen? Kijk* ze wilde 't leven altijd zoo graag eenvoudig zien. maar een ander bracht er de complicaties in.... „Hoe is 't met je werk gegaan?" vroeg ze ineens zakelijk. „Moet ik me voor je schamen of heb je iets behoorlijks tot stand gebracht?" Gijs trok achter zich een bureau-la open en nam er wat losse vellen papier uit* „Hier, een schets voor ,,Groot-Nederland"„... je ziet. verdriet inspireert.*.." „O!" zei ze blij. „dat is flink van je! Gauw insturen nu ook, hoor!" Hij voelde zich als een kind kleuren. „Is al gebeurd...* aangenomen ook...." „O Gijsieü" Ze gooide het papier naast zich op de grond en hing aan zijn hals* „Hè, wat ben ik nu toch blij! Zie je wel dat je kunt, dat je talent hebt? Maar," — ze schudde zacht zijn hoofd tusschen haar twee handen heen en weer — „nu begin je iets grooters! nu een roman! Ik zal je er wel toe dwingen... En als je dat niet doet, dan ga je van negen tot zes naar een kantoor, want je moet werken! Ik kan mannen die niet werken niet uitstaan**.." „Maar lieveling, ik heb meer dan genoeg om van te leven...." Hij hield zich met moeite op een afstand van haar. „Dat is geen motief. Je bent gezond en jong en je hoort te werken. Ik ook. Zoolang vader leefde kon ik geen les geven, maar nu ben ik vrij en nu ga ik alles, alles doen wat ik wil!" Ze trok hem op 150 uit de stoel. „Toe. wals even mét me.... Zeg jongen, we gaan samen een dolle winter tegemoet, dat beloof ik je! We zullen niet anders doen dan pret maken...." „En ik moet een roman schrijven?" „Natuurlijk. Dat kan dunkt me best samen gaan...." Ze drukte zich even tegen hem aan, draaide dan op haar hakken los uit zijn armen. Ze juichte. „Ach, ik heb zoo'n vertrouwen in 't leven!" Tante Narda was jarig en Franka had de heele middag gewerkt om de benedensuite een behoorlijk aanzien te geven. Het was niet makkelijk gegaan, want tante Narda, die altijd aan 't opruimen was en niet anders deed dan rommel maken, had allerlei vermoeiende bedenkingen gehad. Konden die gemangelde kopjesdoeken nu niet netjes op een stoel in een hoekje blijven liggen? en waarom moest dat mandje kousen van 't buffet? Was 't bepaald noodig dat die oude kranten naar de zolder gingen? Ze lagen immers op dat tafeltje niemand in de weg? Franka was begonnen haar zacht te verklaren dat 't niet aanging visite te ontvangen in zoo'n bende, maar haar geduld had tegen tante's koppigheid niet op gekund. Morgen moest zij, tante, 't maar weer allemaal redderen.... „Nee, u moet u aanwennen de dingen op hun plaats te leggen," zei Franka scherp. „Er staat geen stoel of er ligt rommel op! Hier een stofdoek, daar een afgeknipte kous, daar een hoop vieze kranten.... 151 Ik begrijp niet dat u erin leven kunt!.... maar ik begrijp wel dat niet één meid 't hier kan uithouden..** Tante Narda verzamelde pruttelend alles wat Franka ter verhuizing op de tafel legde. ..Verbeeld je, ik nooit meer een meid in huis.... Opeters voor niets..*. Ik kan 't best af met tweemaal de werkvrouw....** „Ja, als je er dan maar niet op let hoe u er bij loopt**., de menschen spreken er natuurlijk schande van dat u op uw leeftijd nog zoo hard moet werken...*' „Ach, die lamme menschen!" „U moest Elies en Ida ook eens wat laten uitvoeren.... die zitten maar en worden hoe langer hoe zenuwachtiger." „Ida maast al onze kousen!" zei tante Narda beleedigd, en zonder overgang: ,,'n Mensch moest eigenlijk maar nooit jarig zijn...." „Dat ben ik hartgrondig met u eens! Wie komen er vanavond?" „Die er altijd komen: mevrouw Bolhuis met Antje, de dames Vlug, juffrouw Kerkhoff, tante Anne..*, en misschien meneer en mevrouw Majoor, maar dat zal wel met*.**" „Nee," zuchtte Franka, ,,'t zal wel weer de gewone geitenfuif worden*." Ze begon ineens te lachen. „Ik zie Gijs daar al tusschen zitten!" Tante Narda ontnam Franka een schoteltje, dat ze onder 't buffet gevangen had* „Nee, dat is een kliekje appelmoes van gisteren*.** stond dat daar? o ja, 152 nu herinner ik 't me: ik was juist 't zeil aan *t afnemen met de stofdoek, en toen werd er gebeld.,., ik had 't expres op de grond gezet om 't niet te vergeten,...** Franka keek er wantrouwend naar. „Ik zou 't maar weggooien als ik u was.... 't ziet er niet al te frisch uit..,," „Ja zeker, we gooien daar alles maar weg, verbeeld je!" Franka begon de eindjes touw te verzamelen die op 't buffet lagen. „Niet alles, dit alleen." Nu kwam tante Ida schichtig binnen. Ze gaf Narda een keurig pakje met een rose lintje, „Zus, hartelijk gefeliciteerd.... en een kleinigheidje...." „Dat had je nu niet moeten doen," zei tante Narda, en ze legde het pakje zonder het te bekijken naast zich. „Je kunt zelf je geld zoo goed gebruiken." Maar ze gaf Ida toch op iedere wang een hartelijke slappe zoen. Niemand zoende zoo, dacht Franka, 't was of er een klapbes tegen je wang doorplofte.,.. Ze keek naar 't veronachtzaamde pakje. „Moet u 't nu niet openmaken?" Tante Narda voelde 't verzuim nu wel. Ze ging druk naar de deur. „Natuurlijk, zoo meteen.... we zullen gauw eerst even thee zetten...." Franka stofte speciaal een stoel af voor tante Ida en deze ging behoedzaam zitten, de ruimte van haar rok precies aan twee zijden verdeelend. Dan vouwde ze de handen pretentieus over haar maag 153 samen en gaapte binnensmonds. „He ben maar in bed gebleven/' zei ze, „ik voelde me zoo beverig." Franka ontbond een groote bos lila chrysanten, die de dames Vlug tante Narda gezonden hadden. Wat een heerlijke bloemen waren dat toch! en wat prachtig deed dat beukeblad ertegen.... wacht, ze zou ze in die grijze kruik schikken en dan op de grond in die leeh'jke leege kamerhoek zetten.... Tante Ida, die geen antwoord kreeg, begon zacht tusschen haar tanden te sissen en gelijktijdig haar rechtervoet te bewegen, vaste teekenen van haar ontstemdheid. „Wat heeft u een beeld van een blouse aan," zei Franka. Ze kwam, de bloemen tegen zich aandrukkend, dicht langs tante Ida, die verschrikt wat opzij boog. „Dat zeg je nu juist omdat je hem zeker leeluk vindt...." Franka haalde haar schouders op. In 't begin had ze zich tegen dergelijke gezegden verdedigd; er waren scènes ontstaan die tante Ida dagenlang van streek brachten en de toestand niet verbeterden. Nu zei ze alleen maar: „Ik heg niet om zulke kleinigheden.... weest u toch niet zoo wantrouwig...." „Zoo hebben de menschen me gemaakt...." „Och nee, verbeeldt u zich dat nu niet...." Franka ging met de bloemen naar de rommelige keuken om de stelen af te snijden. Tante Narda begon daar juist de theestoof te poetsen. Ze keek even naar de mooie lila- en rood-bruine bos, ontevreden. „Wat 154 heb je er eigenlijk aan... dat gezeur met die bloemen... zonde van 't dure geld.... De menschen moesten maar niets geven... ft maakt allemaal verplichtingen." „Wat hartelijk bent u toch!" Tante Narda strooide vuile poetsdoeken om zich heen. Totaal veranderd zei ze: „Maar daarom vind ik 't wel attent?.... Je moet die lange vaas hemen, die tante Elies op haar kamer heeft...." „De lieverd zal nog wel slapen.... 't is pas half vijf...." „Welnee.... verbééld je!" Maar Franka kreeg op haar kloppen geen antwoord. „Tante, geeft u me eens even de bloemvaas!" riep ze. Binnen werd snel heen en weer geloopen; tante Elies deed zelf open. Ze had haar lila zijdje al aan voor de avondpartij en haar krullerig haar was in een modieuse toe verzameld. „Wat maak je een lawaai! Bedoel je die?.... neem hem maar weg.... Wel gefeliciteerd met je tante, nichtje!" Tante Elies, haar lachje nog zachter en vleiender dan haar stem, kuste Franka's wang. Maar ze kon toch niet verhinderen dat nichtje een stuk van de taartjes-doos zag die onder de bedsprei uitkwam. Franka greep lachend de vaas. „Is u weer stil aan 't snoepen.? Ik wil niets hebben, hoor, wees maar met bang!" Ze wipte plagend de sprei opzij, keek met gespitste lippen in de doos. „Wat fijn! rhum-tompoucen!" „Je bent heel brutaal, nichtje!" Tante Ehes bleef 155 als een kwaad, bestraft kind bij de deur staan. „Foei!" Franka kittelde haar bij *t weggaan onder de kin. „Brutaal — maar hef, hè? Maar op de trap naar beneden zakte ineens haar vroohjkheid. Wat was dat triest, dat iemand zooiets deed.... ze had ook moeten doen alsof ze niets zag, dat was waardiger geweest dan haar als een kwajongen schaakmat te zetten.... Bah!.... Franka voelde plotseling een niet te definieer en tegenzin. Ze nam alle bloemen tegelijk op, zette ze in de vaas en holde naar haar zitkamer. Ze viel voorover neer op de divan en trachtte te huilen om de benauwing uit haar keel te krijgen. God, wat voor drie levens leefden in dit huis? Drie verschrompelde vrouwen, waarvan twee nooit met een mannelijk wezen in aanraking waren gekomen, en de derde, na een vijfjarig gelukkig en kinderloos huwelijk, niets anders deed dan napeinzen over de vervlogen maatschappelijke weelde en — snoepen. Hoe was dat zoo gekomen? Ze waren toch alle drie blije kleine kinderen geweest, hadden lichamelijk geen storingen, een behoorlijk verstand.... Een behoorlijk verstand? Franka richtte zich op haar ellebogen omhoog, nadenkend. Hadden die drie werkelijk een behoorlijk verstand? Tante Go weet hun eigenaardigheden altijd aan de leefwijze van hun vader. „.... die de zonden der vaderen bezoekt aan de kinderen...." Franka was naar wensch van haar moeder op een School-met-den-Bijbel geweest. i56 Iedere morgen werd er gebeden en gelezen. En Franka's kindermond had ontelbaar malen die woorden hardop moeten zeggen, terwijl de zin haar voorbijging. Nu, voor 't eerst, begreep ze dat het dit zijn kon. Had tante Catrien ook niet eens gezegd dat grootvader heel wat op zijn geweten had? en schimpte tante Go niet meermalen op haar vader omdat deze, volgens haar, zijn arme vrouw in 't graf gejaagd had? „Franka?.... thee!" riep tante Narda beneden aan de trap. Franka stond ineens op haar beenen, duizelig en moe. Er doemde, onklaar nog, een gedachte in haar op. Als 't zoo was.... als ze er niets aan konden doen.... dan wilde ze voortaan heel hef en zacht voor alle drie zijn. Morgen zou ze naar tante Go gaan en haar allerlei vragen; tante Go ging sinds ze in Amsterdam woonde met een paar van de oudere broers en zusters om, van wie ze blijkbaar veel verhalen uit 't verleden hoorde. „Laat je je thee niet koud worden, Franka?" „Nee, ik kom." Ze kamde haar haar wat op en trok vlug haar grijs fluweelen japon aan. In haar hoofd begon staag en luid een melodie te zingen, opdringend. En ze kon het niet laten: half aangekleed viel ze aan haar piano en speelde de melodie met aarzelende, zoekende vingers, drie-viermaal achtereen. Het was een zwaarmoedig ernstig zingen van donkere accoorden, die rustig het dartelen van de rechterhand steunden. Franka's hoofd ging achter- 157 over en ze moest huilen en lachen beide. Dat dat kon.... dat er een snaar in je hart ging trillen die een melodie naar je hersens telegrafeerde! dat je 't in je hoorde zingen en dat je vingers die melodie weer uit de snaren haalden! O! ze huiverde van geluk om 't oogenblik en boog zich dieper over de toetsen. Straks opschrijven — dacht ze, terwijl ze, verstandelij ker eindelijk, nog eens opnieuw begon en zich rekenschap gaf van de oplossing van een accoord... Maar voor wie? voor zichzelf? het heerhjkste, de geboorte ervan, had ze nu gehad. En zou het morgen of overmorgen, over een jaar nog zoo klinken? misschien was het dan wel dood, omdat niet die snaar in haar hart trilde welke nu de zang geschapen had.... Nee, nee.... Hartstochtelijk speelde ze de laatste noten^ stond dan met een ruk op. Ze merkte nu eerst dat alles aan haar beefde en dat haar hart overmatig snel klopte. Alsof ik verliefd ben, dacht ze. Tante Narda klapte beneden in haar handen. „Mooi! maar kom je nu?" Franka ging zoo naar haar toe, de open japon met twee handen vasthoudend. Ze zoende de oude vrouw. „Neem me niet kwalijk, ik moest eventjes tokkelen. Hier, weest u eens hef en help me...." „Wat ik straks zei.... van die bloemen.... dat meende ik zoo niet," zei tante Narda, en ze deed haar best haar stem barsch te laten klinken. „Vroeger in de zaak hadden we altijd bloemen.... maar i58 de dames hebben 't zelf niet zoo breed, zie je,..." Franka, in bedwang gehouden door de handen die haar japon dicht haakten, boog vleiend haar hoofd naar achteren. „Zoo, dat klinkt nu nog eens vriendelijk.... U moet niet altijd zoo ruw doen, want u bent het heelemaal niet...." „Mooi fluweel is dat — van je japon.... Duur geweest?" Franka lachte stil voor zich heen. „Dat weet ik niet meer.... 't zal wel, want ik ben nooit goedkoop uit.... 'k heb het land aan koopjes...." „Op de Nieuwmarkt kun je soms zoo aardig koopen. Je moest er toch eens heengaan...." „Dank u wel." Tante Narda snoof ontevreden en duwde Franka van zich af. „Mevrouw Weegeling koopt er warempel altijd en die kan wel zwemmen in haar geld." Franka bekeek zichzelf zoo ver mogelijk in de kleine gang-spiegel, neuriënd. „Kom nu maar gauw," Zei tante Narda nog. De huiskamer leek wat gezelhger nu de stoomende waterketel op de theestoof stond en de bebloesemde kopjes wat dartelheid plekten over het sombere groen van het tafelkleed. Tante Elies zat naast de theetafel, wel verzorgd, jeugdig nog bijna door de speelsche krulling van haar grijsblond haar en de meisjesachtige lijn van schouders en borst. Ja, als Ze zoo zat was ze nog heel knap, dacht Franka. De oogen wat flets-blauw, maar wel kinderlijk doende 159 tegen dat even-Indische van haar gelaatstint. Maar tante Elies moest niet loopen, zoodat je haar sloffende gang zag en 't ouwelijke uitbuiten van haar buik. Een echte Rassers-buik had tante Elies. rond opbultend, als in eerste maanden van zwangerschap. Tante Ida kreeg het nu ook al, hoewel minder in 't oog loopend, omdat ze uit vrees voor belachelijkheid zichzelf in een gordel snoerde. Bij tante Narda was 't gering, waarschijnlijk omdat haar lichaam soepeler gebleven was door veel werken. Tante Go daarentegen.... Franka moest altijd even glimlachen als ze aan tante Go dacht, aan het kleine vergroeide vrouwtje, dat als eenig restant van schoonheid nog haar mooie voeten had en de prachtige donkere oogen. Ze kwam bijna nooit in het huis aan de Valeriusstraat, zelf beseffend dat ze niet meer presentabel was. „Ik zal je maar een versch kopje geven, nichtje," zei tante Elies hef. Ze ging met haar Indische slofpasjes om de tafel heen en nam het lauw geworden kopje weg. „Graag." Franka zette zich naast tante Ida, die een oranje zon op de lap voor een tea-cosy borduurde. Tante Ida's vingers begonnen dadelijk te trillen en de punt van haar neus werd rood, hoewel Franka een andere kant uitkeek. Tante Narda sneed cake, zóó dun, dat de plakjes telkens in hun rug doormidden braken. Franka greep een blad van de krant waarin tante i6o Elies had zitten lezen en keek zonder belangstelling naar de inhoud. O, dat gedwongen zitten om een kopje thee en een stukje cake en een verjaardag die geen enkele vreugde borgl Enfin, als ze zichzelf meetelde, kon het maar viermaal in een jaar gebeuren. Ze begon hardop de advertenties te lezen. „Jonge poes weggeloopen, grijs met wit.... Heer, b.h.b.h.h. vraagt zit-slaapkamer.... Weduwnaar, v. goede familie...." Ze hield even op en keek knipoogend naar tante Elies. „Weduwnaar v punt...." zei ze dan nog eens met nadruk. Maar tante Elies kon dit soort plagen best hebben. „Liever geen weduwnaar," verzocht ze. Tante Ida legde sidder-zuchtend haar borduurwerk neer. „Nu kom ik zeker aan de beurt," zei ze onvast. Franka keek baar opzettelijk niet aan. „U weet wel beter.... Wacht hier: nette burgerjuffrouw zoekt een vriendin om de Zondagavonden mee te pe-seeren ... Tante Narda, die konden we hier best bij hebben!" Tante Narda presenteerde de cake op de breede punt van een broodmes. „Die menschen moeten er ook zijn...» wie weet wat een aardig meisje 't is...." „NatuurHjk," zei Franka, en ze nam gedachteloos de cake in haar holle hand. „Hier is er nog een: een gristelijke jonge man zoekt vriend om met hem samen een avond per week te worstelen." „Ga nu heen, verbééld je!" protesteerde tante Narda. i6i „Nu, niet dan. Hier, faillissementen; meneer Aart Knuffelmans' faillissement is opgeheven wegens gebrek aan actief.... Geen wonder, als je zoo heet! Tante, denk erom, de schuldvorderingen inzake het faillissement Doornberg moeten vóór den derden November worden ingediend, terwijl de verificatievergadering...." Ze hield op en floot zachtjes om haar verlegenheid te verbergen. Daar had je ineens zijn naam: De Curator, Mr. A. A. G. Kruijsveld. Bespottelijk dat ze nu die naam moest tegenkomen, en dan zoo afgemeten: Mr. A. A. G. 't Zou lang zoo gek niet zijn geweest als er had gestaan: Bert. Aanstellerig: Mr. A. A. G. Kruijsveld. Maar intusschen maakte zoo'n naam je toch maar heelemaal in de war. Franka het het blad op de tafel zeilen en nam haar kopje, „Tante Narda, daar gaat u!" „Hoe vin je de cake?" vroeg de jarige. „U moet ze wat dunner snijden." Tante Narda tipte met een natte vinger de gemorste kruimeltjes van *t buffet. „Kost maar vijfendertig cent.... en bij die akelige vent in de Van Baerlestraat veertig!" Tante Ida stond op. Ze vroeg aan Elies een schoteltje voor de cake en een apart lepeltje. Tante Narda had daartegen bezwaar; zij moest 't maar weer afwasschen en je kon evengoed koek met je theelepeltje eten. Maar Franka, ongeduldig, griste het gevraagde van de theetafel. „Dat krenterige hier altijd! ik zal wel afwasschen." IÖ2 „Néér* weerde tante Narda verontwaardigd af. Er werd gebeld. ,,Dat is mijn nieuwe leerling, Jetje Grave," zei Franka opspringend. „Ik zou't land heelemaal vergeten zijn...." Ze ging zelf opendoen, kleurend van blijdschap om de afldding. „Dag Jetje!" Het meisje, schuchter en wat linksch, stapte de gang in, peuterde dadehjk haar handschoentjes los. „Dag juffrouw...." Franka hielp haar, trok opzettelijk wat hard aan de mantelmouwen, zoodat Jetje achteruit moest springen en lachte. Jetje was mager, haar jurkje kort en de beige kouse-beentjes die voor Franka de trap op liepen ontroerden haar. „En heb je nogal moed, Jetje?" Het kind keek haastig rond in de kamer die ze „vreemd" vond. Ze zag de machtige vleugel glanzen schuin in de raamhoek en aan de lange , wand een gewone piano, zooals zijzelf er een had. Die twee dingen, en de smalle divan — waarop ontelbare kussens lagen, dacht Jetje — zag ze alleen maar. Franka merkte het even-wegglippen van haar blik. Ze nam de muziektasch uit het kleine koude handje. „Je had het je hier zeker heel anders voorgesteld? Wees maar niet bang, hoor, op die groote zwarte rakker hoef jij niet te spelen. Deze is voor jou.... Kijk, nu zullen we de stoel eens flink opdraaien, want er heeft vanmorgen een jongen met héél lange beenen opgezeten... Zoo... probeer eens hoe dat zit..." „Nog een beetje te laag," zei Jetje en haar stem- 163 metje sloeg over, Franka draaide haar met de stoel mee de hoogte in, „Nu zit je goed." ..Thuis zit ik nog hooger." Franka opende lachend de tasch. „Dat kan wel. Jetje, maar dat is niet goed. Nu zal *t je wel even vreemd zijn, maar daaraan ben je met één keertje gewend, heusch. En we gaan samen nu alles zoo goed mogelijk doen, hè?" „Ja juffrouw...." „Hoe lang heb je ook weer les gehad? een jaar?" „Ja juffrouw...." Jetje wipte van de stoel af, en kwam naast Franka staan, die in de muziek bladerde. „Ziet u, ik heb maar alles meegebracht wat ik heb.... Mozart speel ik natuurlijk nog niet, maar die stuurde oom Niek me op mijn verjaardag...." „Maar speel je wel die Heller-etudes?" „Ja juffrouw, een paar eruit...." „Goed zoo." Franka gaf het kind de etudes. „Zoek nu zelf uit wat je graag speelt en denk dan maar eens niet aan mij. Kijk, ik ga hier heelemaal bij 't raam zitten en let niet op je.„," Het kind, bleek ineens van agitatie, ging langzaam naar de piano. „Ik zal veel fouten maken, denk ik." „Ja natuurlijk, dat is altijd zoo'n eerste keer erg akelig, hè? Maar dat begrijp ik best. Zijn je handjes niet zoo koud meer?" „Nee juffrouw...." Jetje bladerde even, sloeg dan heel aarzelend aan, om plotseling in een nerveus vaartje de etude af te raffelen. 164 „Dat ging heusch al heel aardig, Jetje. Doe hem nog eens en met wat meer uitdrukking, want ik merk best dat je hem véél beter spelen kunt." Franka's oogen dwaalden langs de grauwe wintertuinen terwijl het kind speelde. Het kostte haar moeite haar heele aandacht bij Jetje te houden nU aldoor die hatelijke naam in haar hoofd drensde: Bert. Mr. A. A. G. Kruijsveld, curator. Bespottelijk had dat gestaan. Hij had zich dus eindelijk toch gevestigd, was het reizen moe geworden. De avonturen misschien ook.... Waar zijn kantoor zou zijn? wat dom dat ze daarop niet beter gelet had toen ze de advertentie las. Maar dat kon ze straks beneden nog zien.... „Hè nee, jakkes!" prevelde Jetje ijverig, en begon opnieuw. Franka dwong zich naar 't kind te zien. En hard wees ze zichzelf terecht: alles was nu uit tusschen Bert en haar, zelf had ze er een eind aan gemaakt en er alleen vrede door gehad. Ze wilde nu niet meer dat haar gedachten gingen in die richting, die ziekelijke richting van verlangen en toch niet liefhebben, hopen op liefhebben en toch weten dat er nooit anders zou zijn dan het mysterieuse verlangen, het tasten naar eikaars zinnenleven, en de verwijdering zoodra ze tastten zouden naar eikaars ziel. „Nu een andere, Jetje, een waar 't niet zoo op vlugheid aankomt, neem drie-entwintig maar.... Straks praten we erover...." i65 Jetje was zichzelf nu wat baas. Franka zag kleur in het smalle gezichtje stijgen; het hoofdje durfde zich vrijer bewegen en het opnemertje met de groote witte strik danste naar voren. Over Franka's hart welde een groote golf van genegenheid voor het kleine magere meisje. En ziel had ze, Jetje. Hoor, hoe goed ze dat opvatte! Een beetje te langzaam en een beetje te sentimenteel, maar gevoelig tot in kleinigheden. Maar aan de techniek ontbrak nog zoowat alles. Het kon heerlijk worden Jetje les te geven, dat kleine Jetje met die groote zwarte oogen.... Wat deden die beige kousen aardig uit die lage verlakte schoentjes en wat waren Jetje's beenen goed van lijn, ondanks de magerte.... Verbeeld je nu eens dat zij een kind van haar en Bert was, even maar indenken.... Zie je, daar had je 't al: een bons van je hart en een stuwing in je bloed, maar geen vreugde.... Een kind van haar en Gijs dan? ja, dat het zich veel beter denken. Ze zag Gijs' blije gezicht. Werkelijk, dat ging heel goed. Maar zijzelf? Van Gijs en mij, dacht ze hardnekkig, maar er vloog haar een ander beeld voor oogen: Bert's in lampenschaduw gehouden studeerkamer en zij beiden daarin, geen derde. „Ik vin deze zoo mooi," zei Jetje zacht en in een Zucht. Franka sprong op en streelde het dikke zwarte haar. „Dat was heel knap, hoor! Zoo, nu kom ik erbij zitten en jij speelt hem nog eens. En dan gaan we samen eens luisteren wat er nog aan te verbeteren valt, hè?" i66 Het kind knikte blij en Franka weerhield zich met groote moeite haar op te nemen en te liefkoozen. Ze had ineens zelf zoo'n knagende behoefte geliefkoosd te worden en ze was dankbaar dat Gijs 's avonds komen zou. Die avond, voor tante Narda's visite er was, ontving ze Gijs op haar kamer. Gijs vond haar stil en nadenkend, heel anders dan hij van haar gewend was. En, gauw beangst door dingen die hij niet in haar wist te doorgronden, begon hij dadelijk te vragen. Ze studeerde toch niet te veel? had ze weer moeilijkheden met de tantes? hoofdpijn? Eindelijk vond hij nog: geldzorgen misschien? Franka moest het alles ontkennen. „Ik merk zelf wel dat ik stil ben," zei ze, „maar ik heb toch werkelijk mets wat me hindert." Ze kwam naast hem op de divan zitten en legde haar hoofd tegen zijn arm. „Troost me een beetje, Gijsae." Hij streelde haar handen, onmerkbaar voelend of die misschien gloeierig waren. „Voel je je heusch heelemaal goed, kind? geen rillingen of zoo over je rug? niet moe in je beenen?" Ze lachte wat spottend. „Welnee malle kerel, er mankeert mij mets.... beetje weltschmerz.... dat heb ik weieens meer, en jij, dichter, moest het kunnen begrijpen." Ze zag schuin naar hem op, belangstelling forceerend. „Heb jij dat nu nooit? zoo droefi { zijn zonder bepaalde reden?" 167 Zijn jongensgezicht — te jong bijna voor zijn acht en twintig jaren — verstrakte zich. „Zonder bepaalde reden nooit, nee. Maar ik heb altijd wel een reden...." „O ja — en altijd dezelfde." Franka stond op. Ze sloeg moedeloos een paar accoorden aan, wond dan spelend de toetsenlooper om haar hand. „Weet je wat ik soms denk, Gijs? dat ik hier niet had moeten blijven, niet in Holland. Ik had best eens iets in ft buitenland kunnen ondernemen, de een of andere werkkring daar zoeken.... Nu ben ik van de eene druk onder de andere geraakt en, wat 't ergste is, ik maak mets mee, ondervind niets...." Ze sloeg de looper met een kwade beweging uit. „Al was ik maar eens een half jaar in Parijs gaan zitten om mijn Fransen wat bij te werken...." „Dat zou je nog kunnen doen," zei hij, somber op zijn schoenen neerkijkend. „En zeker weer ineens al die lessen eraan geven?" Haar toon klonk als vroeg ze hem rekenschap. „Ik denk op 't oogenbhk alleen aan jouw belang." Hij verwachtte dat ze nu naar hem toe zou vliegen op de oude onstuimige manier, maar ze bleef staan bij de vleugel, half van hem afgewend. Haar mond pruilde. „Mag ik rooken?" „Natuurlijk." Ze bracht hem een aschbakje en liet, naast hem staande, even haar kin op zijn hoofd rusten. „Ik ben een lamme meid, Gijs." i68 Hij dorst niet haar polsen pakken of haar omhoog tillen op zijn stoeiende jongensmanier; ze had iets plechtig-ernstigs dat hem van haar verwijderde en dat hij niet begreep. Hij schudde verdrietig zijn hoofd. „Ik gaf wat als ik in je hart kon zien.../' , Ja, ik ook/' zei ze in een lach. Ze blies zijn lucifer uit, maar hij vroeg haar niet om een zoen, omdat hij voelde dat ze 't zonder opzet gedaan had. Als reactie op haar downheid begon hij plotseling over zijn boek te spreken. „Ik geloof dat ik ermee ophou, zeg.... 't Lukt niet, 't loopt heel anders dan ik me had voorgesteld.../' „Hoe kan dat nu," viel Franka uit, maar er was geen bezieling in haar stem. „Ja, daarover pieker ik ook, maar 't is zoo, geloof me.... Je schept personen, maar die zijn even koppig en onhandelbaar als werkelijke menschen...." „Dank je." „Je hebt 't erop gezet iemand iets te laten doen wat een bepaald gevolg moet hebben, maar ho-maar, de vent die je geschapen hebt vertikt het, want 't is in strijd met zijn karakter." Franka keek hem met groote oogen aan. „Dan ontbreekt er iets aan de compositie in je hoofd." „Dat zal wel. Er zit ook geen schrijver in me, dat heb jij me alleen wijs gemaakt." Hij rookte met lange halen en in de niet groote kamer rezen de spiraaltjes en bleven treuzelen. „Tja," zei Franka, en ze voelde pijnlijk de wreed- ibg heid van haar eigen doelbewuste woorden, „als 't boven je macht gaat moet je 't zeker niet voortzetten. Het spijt me dat ik meer van je verwacht heb." Hij zag haar zoo openhartig en getroffen aan. als een land dat onverdiend gestraft wordt. Franka hield nog even stand, 't hoofd schuin naar hem toe gebogen, de oogen hard. Maar ineens zag ze Jetje voor zich, 't argelooze gezichtje, het eerlijke willen van de kleine vingers. Het was of een nobele hand zich op haar hoofd legde, waarin de weerspannige gedachten rumoerden. Met twee haastige stappen was ze bij Gijs, die haar tegen zijn borst opving. „Kleine stoute meid/' zei hij stil. „Mag jij zoo leelijk tegen de baas doen? verdient hij dat?" „Nee.... oh! wat mankeert me toch.... ik ben anders toch nooit zoo hatelijk, ben ik wel, zeg?" Ze dwong hem haar lang aan te zien en hij keek neer op haar gezicht, dat wit was van inspanning. „Ik lijk tante Ida nu wel, ik ben nu ook beverig en zeg ook gemeene dingen.../* Hij wiegde haar zacht heen en weer in zijn armen. Het was voor 't eerst dat ze zooiets hards tegen hem gezegd had en de verbijstering in zijn hart verdween maar langzaam. Findehjk zei hij: „Het is hier geen goede omgeving voor je, kind. Je bent nooit zoo onevenwichtig geweest als in de laatste tijd. Je werkt hard en dat is best, maar je hebt dan ook recht op een gezellige omgeving." „Och, dat heb ik nooit gehad — een gezellige 170 omgeving. Toen moeder leefde ging 't nog, ofschoon ze toch altijd met vader wat had.,.. Maar de laatste jaren.../' Ze haalde haar schouders op. „Nee, ik mis de gezelligheid van een home werkelijk niet, temeer nu ik hier mijn eigen sfeer heb en betrekkelijk vrij. ben. Ik heb nog nooit zoo mijn eigen gang kunnen gaan.... En met al hun gebreken zijn de tantes toch eigenlijk voor mij zoo kwaad niet. Vooral tante Narda.... ze slooft zich dikwijls voor me uit/' „Nou ja.../' Gijs maakte een ongeduldige beweging maar hij durfde toch niet verder aandringen. Hij legde zijn wang tegen de hare en was dankbaar dat ze hem niet afweerde. „Arme jongen," zei ze zachtjes, en streelde zijn hand. „Waarom? Op 't oogenblik voel ik me rijk...." „Je bent met zoo weinig tevreden...." Gijs spitste de lippen en floot. „Tevreden?" „Nu ja, je doet tenminste alsof, en ach jongen, ik begrijp immers zoo best dat ik je in een akelige toestand breng.... Ik haal je aan, maar ik retireer zoodra jij houvast geeft. Je moet me dat afleeren." „Goed. Wijs mij de weg." Haar oogen waren vol zachtheid en ze wenschte stil dat hij nu een kind mocht zijn dat ze koesterend op haar schoot kon nemen. „Dat kan ik niet, daarvoor ben ik te slecht. Maar jij moet flinker zijn, harder, minder verdraagzaam." „Ik beet mijn tong liever af dan dat ik één hard oord tegen je zei." i7i „Wat jammer toch...." Ze bleven zwijgend bij elkaar staan, wang tegen wang. Beneden belde de eerste visite en tante Narda 's stem maande tot voeten vegen. „Zeg eens Gijs," zei Franka langzaam, „geloof jij dat de tantes normaal zijn?" Hij lachte even, een jongensachtige schater. „Nee girhe, heel zeker niet." Maar ze sloeg ernstig haar oogen naar hem op. , Je moet er niet om lachen.... ik heb er vandaag eens over nagedacht: het is heel triest. Alle drie zijn ze stakkerig en ongelukkig en ik heb me voorgenomen een beetje liever te zijn." „Ik kan ze zoo zielig niet vinden, tenminste Elies en Ida niet. Wat een leventje! Heele dagen in bed liggen, zich laten bedienen...." „Hè ja, benijdenswaard...." onderbrak Franka ironisch. Het stuitte zijn woorden. Ze kon hem met zoo'n klein spottend gezegde ineens doen zwijgen. „Kom...." Franka schoof zich uit zijn omarming. „We moeten gaan. Tante Narda zal op heete kolen zitten en ze wordt natuurlijk weer uitgevraagd over ons. De dames Vlug vinden het heelemaal niet netjes dat ik niet met je verloofd ben en je op mijn kamer alleen ontvang." Ze strekte al een hand uit naar 't lichtknopje. „Nog éven!" verzocht Gijs. Hij drukte nerveus het rookende sigaretstompje in de kristallen aschbak 172 en bleef toezien hoe langzaam de tabak verkoolde* „Geloof je niet dat ik heelemaal moet ophouden met dat would-be literaire gedoe?..», ik bedoel: geloof je eigenlijk zelf wel Franka, dat ik talent heb?" Hij zag haar mond tot spreken opengaan en maakte een snelle beweging. „Wacht nog even.... ik bedoel niet of je eigenlijk vind dat ik uit tijdverdrijf best wat schrijven kan omdat dat tenslotte 'tgene is wat ik 't minst beroerd doe, maar ik vraag je of jij, diep in jezelf, denkt dat ik talent heb ja of nee." Hij had het haar meer gevraagd, maar nooit zoo positief, zoo dringend-ernstig als nu. Dan had ze er dadelijk lachend op geantwoord, hem verzekerd dat hij natuurlijk iets bijzonders kon schrijven; maar, haar belangstelling was aan de oppervlakte gebleven» Ze poseerde nu eenmaal voor zijn beschermster en ze was er ij deler op dan andere meisjes op een dunne enkel of een ronde pols» Maar nu»... Hij stond daar en gaf zich aan haar over. Het vermoeide haar plotseling heel erg. Waarom vroeg hij dat haar? Was dit zelf-niet-weten geen bewijs van zijn onmacht? Kon iemand tot haar zeggen, overtuigd: je hebt geen muzikaal talent, terwijl de juichende zekerheid in haar leefde? Maar misschien was dat anders met literatuur: het zong waarschijnlijk niet in je, nee..». Maar de overtuiging, het geloof, dat kon toch in je leven, dat moest! Haar blik glansde ineens naar hem op; de vreugde om haar eigen talent — waarvan niemand dan zijzelf 173 wist hoe groot en gaaf het was — schoot in haar oogen. En in het ondeelbare oogenblik voordat ze sprak, dacht ze: „Nu denkt hij dat het om hem is..." Gijs bleef haar aanzien. Hij moest denken aan een gebeurtenis van jaren geleden, toen hij zijn vader gevraagd had hem officier te laten worden en hij, schuchtere bleeke jongen, tusschen de knieën van de al oude strenge man het antwoord wachtte. Het was „nee" geweest, ondanks de hulp van zijn vroolijke moeder en ondanks zijn eigen bijna tragische strijd. Studeeren moest hij, dokter worden. Het was een familie-traditie. Zonder lust tot iets bepaalds was de jongen op het gymnasium gekomen. Hij werd een middelmatige leerling met een groote afkeer van blokken en een koortsige liefde voor literatuur. En toen zijn vader stierf, bracht dit verdriet tevens de verlossing: Gijs mocht bij moeder thuis blijven, geld was er genoeg; hij studeerde talen en literatuur, reisde met zijn moeder en was gelukkig. Tot zijn jeugdige moeder hertrouwde en hij in Amsterdam op kamers ging wonen, een verwende jongen met een goed hart, maar zonder stuur. Maar hij kende zichzelf eenigszins; hij wist heel goed dat een ander hem drijven moest, dat een ander het goede dat in hem was eruit moest halen. Franka had dit al bij hun eerste ontmoeting ontdekt en met yreugde de heerschappij aanvaard. Zij deelde zijn dag in, zij gaf hem een taak. Ze kon hem bedillen als een schooljuffrouw en hij was gelukkig te kunnen 174 gehoorzamen. Hij aanbad haar, maar durfde niet naderen uit vrees haar van zich te verwijderen. Hij was in haar hand. Ook nu. Franka zag hem aan met die extatisch-groote oogen welke hij alleen zoo zag als ze, weg in zichzelf, piano speelde. En hoewel hij weer niet begreep waarom, voelde hij dat ze niet dicht bij hem was. „Het antwoord is aan jou," zei Franka. „De dénk wel dat je kunt, maar de waarheid moet je in jezelf zoeken. Het zou laag en klein zijn als ik enthousiast was over je talent, omdat — omdat...." „Omdat ik geen talent heb," zei hij droog, maar niet zonder gekwetstheid. „Omdat je het tóónen moet — nog tóónen moet!" „Nou ja...." Hij schoof moedeloos de aschbak van zich af en rekte zich, de handen in de lendenen. „Kom, moeten we niet gaan?" „Ja." Ze trok hem zacht naar zich toe, onweerstaanbaar. „Nu is hij boosenbeleedigd,dekleinevent!" „Hoogstens gedésillusioneerd." Ze bracht speelsch haar neus tegen de zijne. „O, o, je bent zoo'n ijdel mannetje en je kunt zoo bitter weinig verdragen!" Ze zag hem verlicht glimlachen, geruster nu hij haar bekende kleine dwaasheden hoorde zeggen. Ze vond hem heel klein, geen man, en het sloeg haar innerlijk terneer. „Kom, gaat 't kereltje mee met moeder?" „Ja," zuchtte hij blij, en gewillig het hij zich aan de hand meevoeren naar beneden. 175 Franka kreeg een visioen van duizenden vrouwen toen ze de kamer in kwam. Aan weerszijden van de groote vulkachel zaten tante Elies en tante Ida. Tante Elies had haar groote Indische foto-album al op haar schoot en het kleine juchdeeren doosje met haar mans decoraties stond naast haar op de schoorsteen, begeerig om geopend en getoond te worden. Tante Ida borduurde schijnbaar aan de oranje zon, maar haar bevende vingers misten telkens de juiste draadopening; als tijdpasseering maakte ze nu maar op de kant, die toch later afgeknipt werd, een klein Grieksch randje. Vlak voor de kachel, de schoenen met opgekrulde teentjes op de nikkelen zijstukken, zat een van de dames Vlug, juffrouw Bernardine Vlug. Haar tweelingzuster Riek, die vier uur later geboren was en zich dientengevolge altijd op haar jeugd beriep, had zichzelf een gewone rechte stoel zonder leuning bij de tafel gegeven, „....en o nee, dank je wel Narda, niet zoo dicht bij de kachel, want ik ben in 't minst niet koud." Tusschen haar en tante Elies in zat mevrouw Bolhuis, een vijftigjarige weduwe met een altijd treurend gezicht en een heel hooge smalle buste. Ze droeg een groote crepée tot langs haar ooren en betastte deze telkens met spitse vingers, bang dat het echte het valsche niet bedekken zou. Aan de andere kant van de tafel, tegenover juffrouw Riek Vlug, zat tante Anne Marsman, ook op een rechte stoel. Tante Anne, die heelemaal geen familie van de Rassers was, maar i76 uit jarenlange relatie „tante" genoemd werd, was, behalve Franka en Gijs, de jongste van het gezelschap, veertig jaar. Ze had een groot valsch gebit dat klepperde als ze lachte, en ze lachte heel veel omdat ze zoo blij was niet getrouwd te zijn, want alle mannen waren toch één pot nat. Tante Anne was de eerste die Franka en Gijs begroette. Ze bonkte Franka kameraadschappelijk op de schouder en stak haar roode rechterhand — ze hield een pension en werkte veel — naar Gijs uit. „Meneer Gamerlingh, nietwaar!* Ja, ja, u ziet ik ben op de hoogte! U is dus de hartsvriend van onze Franka!" Onze Franka trok zeer hooghartig haar wenkbrauwen op. „Wat weet u nu niet!"' „Ik zie dat wel graag—zoo'n vriendschap," joelde tante Anne door, en terwijl zij alleen sprak was 't in de kamer rumoerig als praatte iedereen. „Vroeger ging dat niet zoo ongestraft, maar tegenwoordig mag alles." „Mogen.... mógen!" zei juffrouw Bernardine Vlug, en ze voelde met haar klauwig wit handje aan haar warme zolen, ,,'t woord mogen is eigenlijk niet op zijn plaats." Ze keek wat schichtig en niet heel vriendschappelijk van terzijde naar Franka op, die haar beleefd-onverschillig begroette. „Zoo kind, waag je je ook eens aan de ouwe dames?" Mevrous Bolhuis gaf Franka een zoen. Ze hield sentimenteel van Franka en bewonderde alles aan 177 haar. Franka hield ook wel van haar, voornamelijk uit medelijden met haar melancholieke natuur. En omdat ze voelde de anderen daarmee te hinderen, nam ze dadelijk een stoel naast mevrouw Bolhuis en begon geanimeerd over onbelangrijke dingen te praten. Gijs was intusschen door tante Narda stevig geplant. Hij had links de vroolijke tante Anne, rechts juffrouw Riek Vlug en tegenover zich de rug van juffrouw Bernardine Vlug. Tante Narda, misbruik makend van haar privilege van jarige, stootte hem viermaal achtereen aan met haar puntige elleboog. Eerst moest hij drie zakdoeken met een gekrulde eigengewerkte N van tante Anne bewonderen, toen een onderlijfje van witte wol, door juffrouw Riek Vlug zelf gebreid. Tante Narda snoof oohjk toen ze Gijs het ding in de hand duwde, ,,'t Is toch maar van een ouwe tante." „Het is — het is geloof ik — heel mooie wol, nietwaar?" vroeg Gijs, zich heel hulpeloos voelend nu Franka niet dicht bij hem zat om hem met haar tijdige brutahteitjes te steunen. Hij zag hoe Franka hem vroohjk aankeek en werd er verlegen door, wat kwaad ook. Drommels nog toe, wat deed hij hier eigenlijk op die malle fuif? Hij schoof het wollen ding terug in tante Narda's hand en dacht aan de intieme avondjes van zijn moeder, de schemer-hchte kleine salon, de vlotte gesprekken, de hoffelijke toon, de sfeer van goede 12 178 manieren. Hoe die Franka. zoo overgevoelig als hij haar kende, het uithield.... Er werd twee maal heel bescheiden gebeld: „Ik gal" riep tante Narda, Franka terughoudend. „Dat is juffrouw Kerkhoff." Ze haastte zich de kamer uit, het de deur achter zich open, en de heele visite zat minutenlang in de koude luchtstroom van de gang. Juffrouw Kerkhoff kwam lachend binnen. Ze was al vierenzeventig, maar ze hield hartstochtelijk van uitgaan en ze verscheen overal waar maar een glimp van feestelijkheid was. Ze feliciteerde allen heel hartelijk en aangedaan met de verjaardag van tante Narda, tot Gijs toe en met haar neuzige stem Zei ze tegen iedereen: „Wel gelukgewenscht met tante, dat we haar nog maar lang mogen behouden." „Amen," zei Franka zacht, en vanuit de verte spitste ze haar mond naar Gijs. „Jij ook, Franka, dat je je goeie tante nog maar lang mag behouden." „En dat u er nog maar lang getuige van mag zijn," zei Franka plechtig. Mevrouw Bolhuis hield met moeite haar tranen terug. Ze keek Franka aan. „Op zulke avonden voel ik me zoo extra alleen, dan mis ik mijn man zoo." „Kom-kom!" Franka gaf haar het kopje thee door, dat tante Narda op een lang blaadje vooruit stak, „weest u terwille van mij nu maar eens niet verdrietig." 179 „Jij hebt ook al zooveel mee gemaakt, kind.... Maar jij hebt je goddelijke jeugd en je bent knap...." „....en die zakdoeken heb ik van tante Anne!" riep tante Narda boven iedereen uit tot juffrouw Kerkhoff. „Zoo?.... prachtig, heerlijk! en een mooie kwaliteit katoen ook...." „Die bloemen van de dames Vlug, mèt dat heerlijk-warme onderlijfje...." Tante Ida verschoof onrustig. Nu zou Narda wel vertellen dat zij een paar zijden handschoenen gegeven had en dat zou iedereen natuurlijk bespottelijk vinden. Maar tante Narda ging voort met kopjes uitdeelen en begon toen koekjes te presenteeren. Telkens als er een van 't schaaltje afgenomen was. duwde ze met haar pink de ontstane opening weer dicht en schudde de rest bij elkaar. „Van Karsten op de Van Baerlestraat," zei ze zacht tegen juffrouw Kerkhoff. „achtentwintig centen." „Hoeveel zegt u, tante Narda?" vroeg tante Anne luid. „Sstt!" waarschuwde Franka. „Tante, wacht met de prijs even tot we ze gegeten hebben." Tante Elies begon met de decoraties te rammelen. Mevrouw Bolhuis, goedhartig, vroeg om ze nog eens te mogen zien. Gijs zuchtte een paar maal uit de grond van zijn hart en probeerde Franka's blik te trekken. „Als ik eens vragen mag," zei tante Anne met haar opdringerige jovialiteit, „wordt het gauw pubhek?" i8o „Pardqn?" vroeg Gijs. hoewel hij 't heel goed gehoord had. Maar nu was ineens Franka's stem tusschen hen. „Of we ons nog niet haast engageeren, vraagt juffrouw Marsman. Laat 't ontwerp van 't monogram op onze kussensloopen eens zien." Gijs voelde zich door Franka's tUsschenkomst volkomen gerechtigd tot zwijgen. Hij gooide zijn jong blond hoofd achterover en zijn gezicht kreeg dat trotsch-uitdagende waardoor Franka dikwijls plotseling van hem kon houden met heel de onstuimigheid van haar onvaste natuur. Tante Narda, dadelijk de kleine strijd bemerkend, schoof zich met het onooglijke koekjesbord tusschen tante Anne en Gijs. „Hoe vin je Franka's japon?" vroeg ze. „Mooi!" zei tante Anne, bijna oprecht uit blijdschap dat ze een uitweg had. „Kleurt prachtig bij haar blonde haar." „Maar jij hebt óók mooi haar," prees tante Narda op een toon alsof iemand het tegendeel beweerd had. „Franka heeft prachtig haar!" Mevrouw Bolhuis keek ernaar in eerlijke bewondering. De dames Vlug deden geen moeite hun afkeurende blikken te verbergen; daarvoor hadden ze trouwens de leeftijd. Juffrouw Kerkhoff, nooit slecht geluimd, knikte eenige malen achtereen haar instemming. „Draag je nu niets onder die toet?" Tante Anne kon de vraag niet inhouden. Die belachelijke op- i8z hemelarij van dat haar! natuurlijk droeg ze er van achteren wat onder. „Nee," antwoordde tante Narda voor haar beurt. Gijs nam een andere stoel. Tante Narda had hem, zonder er zelf iets van te merken, al eenige malen op zijn lakschoenen getrapt en hem daarbij toegelachen. Hij kwam nu naast tante Ida te zitten, die onmiddellijk een roode punt aan haar neus kreeg en haar borduurwerk ineen rolde. „U had wel een gezelliger plaatsje kunnen uitkiezen," zei ze. „Toch niet. Het is overal even erg." Tante Elies hield hem uitnoodigend het roode doosje voor. „Stelt u belang in decoraties? Liet ik ze u misschien al eens zien?" Gijs voelde zich doodmoe worden, maar hij opende het doosje. „Ik heb ze pas een keer of twintig gezien," zei hij beleefd, „maar 't is altijd nieuw." Tante Narda, die geen rust kon vinden en 't eerstgegeven kopje weer begon te vullen zoodra ze 't laatste toegereikt had, rammelde heftig met 't porcelein op de theetafel. „Elies, vertel nog eens van die lava, je weet wel: van die vuurspuwende berg." „Hè ja!" moedigde juffrouw Kerkhoff aan. Franka maakte een hopeloos gebaar naar Gijs, terwijl tante Elies, jeugdig blozend van genot dat ze eindelijk de aandacht op zich gevestigd had, met haar hefbeschaafde stem begon te vertellen van Java, van het groote witte paleis en de bedienden-staf, van haar eigen paardje „Trick", van haar ziekte in l82 Indië en haar operatie in Europa, van de geweldige regens en de afschuwelijke droogte, Franka praatte intusschen zacht door met mevrouw Bolhuis en tante Narda vond ook geen reden tot zwijgen in Elies' verhaal. Ze vroeg juffrouw Riek Vlug — die een minimum haar had — of ze wel iedere avond met haar vingertoppen haar hoofdhuid masseerde. „Een tikje vet aan je vingertoppen en dan flink wrijven.... Zóó." Tante Narda stelde het heel aanschouwelijk voor en ordende daarna zonder gemoedsbezwaren met dezelfde vingertoppen nieuwe koekjes* Juffrouw Riek Vlug zei, dat ze nooit een afgod van haar eigen lijf gemaakt had en dergelijke frutserijen overliet aan jonge dametjes die mets beters te doen hadden. „Dat is op mij," zei Franka vriendelijk tot mevrouw Bolhuis. Juffrouw Bernardien Vlug nam eindelijk haar kromteenige schoenen van de kachel en wendde zich vastbesloten tot Gijs. De jonge man moest het haar, oude-vrouw met kwalijk nemen, maar — wat voerde hij nu eigenlijk uit? had hij een beroep? studeerde hij voor iets? „Be studeer voor huisvader, juffrouw/'antwoordde Gijs ernstig. „De hoop een uitnemend huisvader en echtgenoot te worden." Tante Anne haastte zich Franka aan te stooten. „Zul jij wel blij om zijn." i83 , Ja, ik verheug me altijd in de goede voornemens van mijn vrienden," zei Franka, iets te hartelijk. Juffrouw Bernardine Vlug zette echter door en vroeg waar die academie gevestigd was. „Hierboven natuurlijk!" ontviel tante Anne's vlugge lippen, en ze wees naar 't plafond, dat tevens de vloer van Franka's zitkamer was. Franka bedwong zich, en met moeite glimlachend laschte ze in haar gesprek met mevrouw Bolhuis: „Die ouwe jongejuffrouwen toch!" Gijs keek het heele gezelschap aan met zijn hautain gezicht van beter-opgevoed jongmensen. Hij vond de vragen zoo impertinent en de visite zoo beneden zich, dat hij niet meer antwoordde. Toen, in de geladen stilte die plotseling hoorbaar viel, stortte zich de belgalm. „Wie kan dat nu zijn?" vroeg tante Elies, onaangenaam gestoord in de beschrijving van een grijsgroen bergcostuum. „De post misschien?" Tante Narda schoot zenuwachtig naar de deur. „Verbeeld je.... meneer en mevrouw Majoor misschien!" De dames gingen, op Franka na, allemaal verzitten. Ze hadden tante Narda's nieuwe chique buren nog nooit ontmoet, maar wisten er alles van. Mevrouw Majoor droeg een wit zijden morgenjapon en ze rookte in haar bed sigaretten. Meneer Majoor had een onbegrijpelijk vak dat — zooals tante Narda zei — te maken had met kunst en ruïnes. 184 „Dat lijken me nu zulke rare onmaatschappelijke menschen/' zei tante Anne, en ze trok haar rose viyella blouse wat verder uit haar ceintuur. Tante Elies nam stilletjes een paar koekjes en legde ze naast zich op de schoorsteen. Gijs, zichtbaar verlicht, zette naast zich een crapaud voor mevrouw Majoor. Franka's oogen lachten hem toe. „Meneer en mevrouw Majoor!" Tante Narda riep het terwijl zijzelf nog in de gang was en haar late gasten nauwelijks de drempel van de huiskamer betreden hadden. Er ontstond een opschudding en terwijl de buren voorgesteld werden en de bruin zijden sleep van mevrouw Majoor's avondjapon hooghartig over de degelijke, zwarte laarzen streek van tante Anne en over de opgekrulde neusjes van juffrouw Bernardine Vlug's bottines met elastieken inzetten, joeg tante Narda iedereen van zijn plaats om ruimte te maken voor meneer Majoor, die graag naast Franka had gezeten maar zich plotseling geïnstalleerd zag tusschen tante Anne en juffrouw Riek Vlug. Tante Anne, de joviale, nam hem dadelijk voor haar rekening en begon hardop te denken dat meneer Majoor zeker een drukke werkkring had? „Waaruit meent u dat te kunnen afleiden?" „Uit uw laat-komen," triomfeerde tante Anne. Juffrouw Riek Vlug zoog haar bovenlip in, vastbesloten niets te zeggen. Meneer Majoor keek wat verwonderd, voelde dan ineens Franka's spottendgeamuseerd kijken. Hij lachte tegen haar. „Wat i85 hééft u ons vanmiddag weer getracteerd metChopin!" , Ja, ik was zoo echt in de stemming," zei Franka. Mevrouw Majoor verschikte de groote tulle ruche om haar blooten hals. .Juffrouw Franka, we hebben eergisteren Nikisch zien dirigeeren in Berlijn.... 't was schitterend!" „Ja?" Franka's wangen werden warm. „Met het Philharmonisch Orkest natuurlijk.... Wie was solist?" „Erna Rubinstein...." „Een groot talent," peinsde Franka hardop. En dan intens: „Wat zult u genoten hebben!" Mevrouw Majoor glimlachte en met haar luide stem, waarin alle bekoorlijke nuances waren van vreemde talen, vertelde ze hoe dikwijls ze Nikisch al gehoord had, ontelbaar.... „Toen ik in Berlijn woonde sloeg ik nooit een keef over." Juffrouw Bernardine Vlug kreeg een schok. Daar had je 't al: in Berlijn gewoond.... zoo'n vrouw kon toch ook niet fatsoenlijk zijn.... „Ik wist niet dat u in Berlijn gewoond had," zei tante Anne tot meneer Majoor. „Wat onbeleefd van u omdat niet eerder aan juffrouw Marsman te vertellen," riep Franka, onthutst doende. „Ik maak wel mijn excuses," zei meneer Majoor „maar ik heb bovendien nooit in Berlijn gewoond; mijn vrouw wel." Juffrouw Riek Vlug knikte genadig. „Een groote stad, nietwaar? en veel misdaden?" i86 Mevrouw Majoor's naakte arm strekte zich sierlijk uit naar het blaadje waarop haar kopje aangegeven werd. Haar glimlach ging even naar Gijs. „Misdaden? dat zal wel.... maar percentgewijze toch niet meer dan in andere steden, denk ik." Tante Narda straalde. „Als 't u blieft.... een lekker sterk kopje." „Dank u zeer.... Och meneer Camerlingh, mag ik u even lastig vallen?" Gijs haastte zich het kopje van haar aan te nemen en het op een tafeltje te zetten. „Ik verzaak heelemaal mijn plichten als gentleman.... laat me u een voetkussen geven." De dames Vlug en tante Anne zagen gestreng aan hoe Gijs het groen pluchen voetkussen onder de spitse goudleeren schoen van mevrouw Majoor schoof. Mevrouw Bolhuis glimlachte vriendelijk en de kleine juffrouw Kerkhoff keek zelfs met opgetogenheid er naar. „Wat een béélden van schoenen hebt u aan!" „Wel wat frisch voor de winter," zei juffrouw Bernardine Vlug met een spotlach, en ze stak haar bottines zóó ver naar voren, dat het verschil tusschen degelijk en ondegelijk ongenadig bleek* „Moet u mij zien!" riep Franka, en uitdagend stak ze een grijs leeren schoentje vooruit, dat op de wreef een ragfijn zijden kous het zien. „O, maar jijl" klonk het in koor. „Wat een eensgezinde vijandschap," verwonderde zich meneer Majoor. 187 Tante Anne ging Franka vriendelijk op de schouder kloppen. „Franka is onder en boven de wet, Franka is een artistel" Franka kon haar wrevel niet inhouden. „Schei toch uit!.... Artiste.... er is geen woord waaraan ik meer 't land heb!" „Nu, maar je bent het toch?" „Ik? waarom? ik ben een gewone pianojuffrouw." „Hè! nu houdt ze zich maar zoo!" „Hoe — zóó?" De dames Vlug kwamen tante Anne te hulp. Als Franka nog niet artistiek was, dan begrepen zij niet wie er wèl artistiek was. „Nu, meneer Camerlingh bijvoorbeeld," troefde tante Anne, „die is schrijver!" Franka boog zich wat voorover. „Wacht maar even, meneer Majoor — dadelijk bent u aan de beurt!" „Dat begin ik ook te vreezen...." „O?.... néé maar!" jubelde tante Narda plotseling. „Wat prachtig! Veel te mooi voor mij!" „Hoe allerhelst," lispelde mevrouw Bolhuis. Tante Narda stond als een verrukt kind met een lap gebatikte stof in haar handen; haar gezicht was ineens jeugdig en aantrekkelijk geworden, zóó, dat Franka zelfs Gijs opmerkzaam zag kijken. „De heb hem zelf gebatikt," zei mevrouw Majoor. ,,Batikken is een van de weinige dingen die ik kan.... u moet er een aardige blouse van laten maken...." i88 „Ik dacht werkelijk dat het zooiets was om boven een divan tegen de muur te hangen/' peinsde tante Anne hardop. Tante Narda plooide de lap over haar schouder en ging zoo mevrouw Majoor bedanken. „En u ook, meneer Majoor — wat een verwennerij!" „Je mag het wel niet bij onze nederige cadeaux leggen," zuchtte juffrouw Riek Vlug. „Dat's ook wat!" zei tante Narda met haar gebaar van beleedigd zijn, en mevrouw Majoor moest nu dadelijk de bloemen zien en de zakdoeken en het onderlijfje. Gijs begon, dwars over de tafel, een gesprek met meneer Majoor over literatuur. Ze ontdekten eikaars sympathie voor Georg Hermann en Hamsun. Franka zat niet dicht genoeg bij hen om er aan deel te nemen. Ze voelde zich op haar stoel wegzakken van geestelijke inspanning. God, wat een avond! en wat een gesprekken! Eindelijk, door de komst van de buren, werd er een dragelijk onderwerp behandeld, maar nu zaten de anderen ook totaal uitgeschakeld. Tante Elies gaapte zonder zich te geneeren en tante Ida keek schichtig langs welke kant ze 't best ontkomen kon. Mevrouw Bolhuis kon zichzelf nauwelijks weerhouden in te slapen en tante Anne Marsman zat klaar om die woorden op te vangen welke tot het plaatsen van hatelijkheden aanltiding gaven. Gijs leefde nu wat op, gelukkig. Hij had toch een gezellig, geciistingeerd jongensgezicht. Het stormde ineens i8g in haar op: ja, ze hield wel van hem, ze hield vooral zoo van zijn hooghartig air en de aristocratische koelheid van zijn blik voor menschen die hij beneden zich achtte.... Straks zou ze nog met hem praten, hem vragen haar toch eens bij zijn moeder te brengen. Misschien bracht die nieuwe sfeer haar nog nader tot hem, zoodat ze hem zonder een enkel voorbehoud lief zou krijgen.... Tante Narda's stem schrikte haar op. Of ze even met de limonade wilde helpen? „Ik bewonder Hamsun.... als het niet zoo hoogdravend klonk zou ik zeggen: ik heb hem lief.../' Hoor, hoor, hoe warm en eerlijk klonk het.... Ja, straks zou ze nog wat met hem napraten.... „Je moet de glaasjes stilletjes omroeren voor je ze presenteert," fluisterde tante Narda, „anders blijft alles onderin zitten en dat is zonde.... Hier, de ouwe dames willen een scheutje warm water erdoor...." Franka, gewillig in haar gedachteloosheid, gaf rond. Bij Gijs bleef ze even staan, een hand op zijn schouder. Hij keek snel naar haar op en een seconde genoten ze eikaars dankbare blikken. „Wij kijken wel even een andere kant uit," het tante Anne zich ontvallen. „Dat is werkelijk heel tactvol van u," zei Franka kalm. Ze ging verder met haar blaadje en de rustige voldoening bleef op haar gezicht. „Daar belt de post," waarschuwde tante Elies, igo „Zal ik even gaan?" Maar ze bleef zitten en liet Franka gaan. In de kil-koude, luguber-verlichte gang sorteerde Franka de brieven en kaartjes. Bijna alles voor de jarige. Maar daar.... voordat ze goed gezien had, wist ze zeker: een brief van Bert Kruysveld voor haar.... Ze sloop de keuken in en ritste de envelop open. Je bent ontdekt, kleine stoute kind! Kom maar eens gauw praten en een kopje thee drinken. Je stoel staat klaar! Je Bert." Nee — nee! Het jammerde door haar heen: ze wilde niet.... Maar de vreugd om haar opgebloeide genegenheid was weg. Morgen zal ik het Gijs zeggen, dacht ze, vandaag nog niet. En ze bleef minutenlang in de keuken zitten, het briefje geknepen tusschen haar koude vingers. Maar de volgende dag was tante Narda ziek. Om zeven uur bracht ze Franka nog thee, rillend van koorts-kou. „Alles doet me zeer, ik voel me ellendig." Het had Franka moeite gekost haar in bed te doen gaan. Nee, eerst moest de melkboer geweest zijn en de bakker.... en de slager moest een standje hebben over dat lamsvleesch: 't was alles weggekrompen.... Eindelijk, om elf uur, lag ze verzorgd in bed. Franka, heelemaal opveerend door het feit dat er nieuwe eischen aan haar gesteld werden, liep tevreden in een van tante Narda's groote schorten door I9i 't huis. Ze bracht de huiskamer in orde, vulde de kachels bij, haalde bedden af, waschte kopjes en glazen. De ongewone bezigheid gaf rustige kracht en een tevredenheid die bijna aan blijdschap grensde. Er was nu geen gooien met deuren, geen rommel op de trap en in de gang, geen vermoeiend roepen van tante Narda bij iedere huiselijke moeilijkheid. De rust sloeg zelfs op de tantes terug; ze kwamen na het ontbijt ordelijk beneden en gingen in de serre zitten lezen. Tante Elies gaf een complimentje voor de koffie en tante Ida beloofde Franka's zijden kousen te zullen nazien. Om een uur riep Franka hen in de huiskamer om te eten, hoewel de tantes gewend waren ieder op hun eigen kamer koffie te drinken. „Dat kan nu niet," legde Franka uit, „vanmiddag heb ik drie lesuren achter elkaar en we moeten elkaar nu zoo min mogelijk last bezorgen." Tante Ida zweeg. Maar naderhand kwam ze bij Franka in de keuken en hielp afwasschen. „Ik voel me zoo rustig bij je," zei ze verlegen, „en ik ben dikwijls zoo angstig." Franka zag haar getroffen aan. „Dat vind ik heerlijk! maar dan moet u me niet altijd ondoopen." „Ach, je vindt me natuurlijk vervelend...." Tante Ida kon een kopje niet meer uit de plooien van de droogdoek los maken en het kopje viel. „Zie je wel? ik ben een ongelukkig mensen, ik kan niets." Franka raapte lachend de scherven op. „Nu, dan is tante Narda vrij wat ongelukkiger, die breekt 192 kopjes bij dozijnen!'* Ze keek haastig op naar tante Ida, die de droogdoek wegleggen wilde. „Wat is dat nu? ik was zoo blij dat u me hielp...." „Kom, dat zeg je maar." „Dat zèg ik maar niet!" viel Franka driftig uit. „Als je blieft, hier is de kopjesdoek.... u mag alle kopjes breken, als u maar helpt!.... Zoo, en terwijl we nu samen zoo lustig bezig zijn, vertelt u me eens waarom u zich angstig voelt...." „Dat kan ik niet uitleggen," zei tante Ida met trillende lippen. „Het is al begonnen toen ik nog een kind was en hoe langer hoe erger geworden.... het komt zoo ineens over me, 't gevoel dat ik iets ontvluchten moet, dat er iets vreeselijks dreigt...." „En wat doet u dan? praat u dat uzelf gauw uit 't hoofd? ja toch zeker...." „Hoe kan ik dat nu...." Franka het haar bezige handen even zinken. Ze begreep deze angst niet, maar voelde toch hoe die bestaan kon. Je lichaam kon ziek zijn, waarom je geest niet? „Ik geloof," zei ze langzaam, „dat u beginnen moet u vast te houden aan de gedachte dat uw angst geen reden van bestaan heeft.... Mij dunkt, als u tot uzelf zegt: goed, ik hèb angst, maar die angst komt voort uit mijn ziekelijke verbeelding, en als ik dus die aekelijké verbeelding de baas blijf is het uit met die angst — dan bént u er!" Tante Ida zweeg een heele poos, terwijl haar handen machinaal werkten. 193 „U gelooft toch zelf wel dat het ziekelijk is?" vroeg Franka gespannen. „Jawel...." „O, maar dan kunt u uzelf cureeren!" Franka's heele gezicht werd warm en rood van teederheid en wil tot helpen. „Geloof me toch, er is bést wat tegen te doen! Kijk, er is niets onteerends in een zenuwpatiënt te zijn, omdat we in negenennegentig van de honderd gevallen onze zieke zenuwen van onze voorouders geërfd hebben. We kunnen er dus rustig en eerlijk over praten. Als u een houten been had, zouden we dat evenmin negeeren. En dit is veel erger, maar tenminste geneeslijk." Tante Ida begon plotseling te huilen. „Geloof je? O god, ik tob al zooveel jaren alleen rond met die angst, 's Nachts stik ik van benauwdheid en ik durf toch met roepen.... Alles komt op me toe, grijpt me bij de keel.... de dingen gaan bewegen, kronkelen, ik hoor een zucht, een lach, ik zie iemand sterven, ik voel mezelf sterven...." Franka probeerde te lachen, maar haar gezicht bleef strak. Als dit zoo was, als iemand op deze manier kon lijden.... God, dat opende een gedachtenwereld vol ontzetting! Als deze patiënte, die waarschijnlijk niet eens tot de ergsten behoorde, onder deze druk van angsten leefde en leed, wat Zou een krankzinnige dan te doorlijden hebben? O, daaraan kon je niet denken zonder ontzet te zijn.... 13 194 „Je vindt het natuurlijk bespottelijk...." Franka keerde haar bleek gezicht naar haar tante» „Ik begrijp het best," zei ze met een lage stem die beefde van ontroerdheid, „ik begrijp het zóó goed, dat ik alles zal doen om u te helpen»*.. Maar dan moet u probeeren me te vertrouwen, probeeren geen vijand in me te zien. U heeft altijd veel te veel alleen met uw zorg rondgetobd. Het had nooit zoo ver met u mogen komen." „Al zooveel jaren is het...." „Ja...." Franka verbaasde zichzelf even door tante Ida tegen zich aan te drukken en haar te hefkoozen. En ze verwonderde er zich nog meer over dat tante Ida dit zonder protest het gebeuren. Zoo stonden ze enkele oogenbhkken, tot ze elkaar verlegen lachend los heten en voortwerkten. Maar uit tante Ida's oogen was het schichtige verdwenen. „Ik voel me zoo bevrijd," zei ze, „voor 't eerst sedert jaren gelukkig." „Natuurlijk. We zullen er veel over praten, dat verlicht u. En als 't alleen-slapen u angstig maakt, kom ik bij u logeeren om te zien of dat helpt»" Franka gaf die middag les in een dankbare, bijna zwevende stemming. Ze voelde voortdurend haar harteklop als een bijzondere verheugenis. Zou ze dat werkelijk kunnen: een mensen helpen? zou ze het inzicht krijgen, de goede remedie weten te vinden? Maar wacht: ze kon immers een dokter raadplegen? de lessen gingen zoo goed en het geld kwam op tijd 195 binnen, ze hield iedere maand over. Even bedacht ze of ze dit met Gijs zou overleggen, maar ze schrok dadelijk terug voor die idee, jaloersch. Alléén wilde Ze dit doen, niet weer geraden en tegengesproken worden. De rest van de dag verliep in dit blijmoedig denken. Maar 's avonds, moe en lusteloos door het vele ongewone werk dat jachtig gedaan had moeten worden, gleed de belangstelling weg. Nadat de tantes naar hun slaapkamer gegaan waren en alle geluiden in 't huis verstomden, ging ze met een boek bij tante Narda's bed zitten. De zieke werd wakker. „Hoe laat is 't?" „Kwart voor tien. Ik zal u even thermometeren." „Ajakkes—wat een onzin. Een mensen wordt maar hoe langer hoe zieker van dat gedoe." Franka gaf er geen antwoord op. Ze controleerde of de thermometer afgeslagen was. „Houd u hem nu goed onder uw arm, anders heb ik geen controle." „Wat hebben jullie gegeten?" „Roode kool met ossevleesch en flensjes toe." „Wat berekent die kok voor drie diners? 't zal wel aardig duur zijn." „Ik weet 't niet. Ik bekommer me er ook met om. De hoofdzaak is dat 't makkehjk is..,. Als u niet uitkomt met 't huishoudgeld, leg ik er wel wat bij.,.. Voelt u zich nu nog zoo rillerig?" „Morgen sta ik op. Ik bedank ervoor die kok 't geld in zijn zak te spelen." 196 „Wou u geld toe hebben misschien?" „Zoo belacnehjk veel te rekenen.... rooie kool is goedkoop en zoo'n beetje meel voor flensjes...." „U weet niet eens wat 't kost...." „De wereld hangt van afzetterij aan elkaar." „Zit die thermometer nu goed onder uw oksel of zweeft hij ergens aan uw voeteneind?" „Verbeeld je!.... Je hebt toch dat khekje spruitjes niet weggegooid?" „Ja, want 't was bedorven, 't Kan ook met anders; precies een week geleden hebben we spruitjes gegeten!" „Alles wordt maar weggegooid." „Ja, letterlijk alles. Maar hoe voelt u zich nu?" ,,'t Is niet anders dan een beetje kou, morgen sta Franka liet zich even op 't voeteneind neerzakken en ze zag nu dat de donzen bovendeken aan alle kanten kapot was. „Maar tante...." Tante Narda wilde wel alle gaten tegelijk grijpen. „Niemand ziet 't, hoor, en hij kan nog best mee tot 't voorjaar." „Mooi gezicht voor een dokter." „Verbeeld je — een dokter! 't huishouden zou wel mooi gaan als ik lang in bed bleef." Franka lachte, toegeeflijk door moeheid. Ze zocht, de thermometer en ontdekte nu ook scheuren in tante Narda's nachtjapon. „Ook hier valt wat te doen," dacht ze. 197 „Ik heb geen koorts, dat weet ik best." „U heeft acht en dertig-zes, voldoende om morgen onder uw mooie kapotte deken te blijven." „Och, die gekke thermometers." „Ja, gekke dingen." „Als er nu nog wat over is van 't eten, geef je 't toch zeker niet mee aan de kok? ik zou nu best een beetje opgewarmd willen hebben." „Hè ja, en dan morgen twee-en-veertig graden." Franka stopte de afgezakte lakens en dekens in, „Zoo, nu krijgt u nog een glas warme melk en een beschuit. Morgen maak ik wat bouillon...." Tante Narda schoof mopperend onder de deken. „En morgen de werkvrouw.... lamme geschiedenis." In de ongezellige kleine keuken zat Franka op wacht bij de melk. Er overviel haar een eindelooze triestheid en ze miste plotseling hevig en smartehjk haar ouders en het dierbare grachthuis. Nooit zou zij ze meer zien, haar lieve vlugge moeder niet, haar vader niet met zijn geestige kop en zijn heerschersblik. Had ze ooit gedacht niet veel van haar vader te houden? Haar hart schokte op. Wat slecht en onwaar! Waarom had ze niet meer zijn scherpe geest gewaardeerd? waarom zich altijd alleen maar gestooten aan zijn eigenaardigheden? Er vielen haar ineens duizend kleine dingen in, een gebaar dat hij gemaakt —, een gewoonte die hij gehad had, een raak gezegde, een vloek, een daad van medelijden.... Dat was vreesehjk, want hij zou nooit meer komen. 198 „Nooit meer komen.../' Ze zei het stil voor zich heen en het leek alsof de doode dingen in het rond huiverden. Nooit. Wat was nooit. Bijna even ondenkbaar en ontzettend als .altijd", als „eeuwig". Eeuwig, altijd door. zonder einde. De keukendeur kierde open en Franka sprong verschrikt overeind. Tante Ida. een mantel los over haar nachtjapon geslagen, schuifelde binnen. „Je hoeft met te schrikken.... ik dacht dat ik misschien nog iets voor je doen kon." Franka voelde hoe haar oogen nu dezelfde uitdrukking hadden als die van tante Ida en ze forceerde een lach. „Ik waande u minstens al een uur in slaap." „Elies snurkt zoo.... door de wand heen kun je 't hooren." „Spoelt u dat glas even voor me om, wiltu?... Hier is een glasdoek.... Zeg, heeft u geen nachthchtj e?" „Ik ben bang voor brand." „Onzin. Maar bovendien — u heeft een stopcontact op uw kamer, u kunt een electrisch lichtje krijgen, kent u die niet?" „Ik kom bijna nooit op straat...." Bijna hefkoozend omvatten Franka's koude vingers het warme glas melk. Dat deed goed, iets levends leek het.... „U komt veel te weinig in de lucht. Maar dat gaan we veranderen. Te beginnen met morgen gaan wij er samen minstens een uur per dag uit." ,,Demens(^enldjkenmealtijdnaalsikopstraatloop/' 199 „Mij ook. Zeker een familieaantrekkelijkheid." „Moet je nog veel hier doen? we praten nu juist zoo gezellig." „Ik kom nog wel even op uw kamer.... maar toch niet lang, want ik ben doodmoe.... En morgen gaan we samen 't lichtje koopen, dat maak ik u cadeau." Tante Ida liep Franka nu haastig vooruit naar boven. „Laat nog even 't licht aan." „Ja." In de kleine slaapkamer van tante Ida zat Franka nog meer dan een uur. Ze zag de pijnlijke nauwkeurigheid waarmee dit vertrekje blijkbaar dagelijks verzorgd werd en ze verwonderde zich stil over het groote contrast met tante Narda's kamer, waar niets een vaste plaats had en alles altijd zóó geplaatst was, dat het juist niet gezellig kon zijn. Kijk, tante Ida lag in bed als een aangekleede pop. De witte gemanicuurde handen rustten gevouwen op 't smettelooze laken, de eenvoudige nachtjapon had snit, het keurig gescheiden haar leek gekapt. Voor het nachtkastje stonden twee kleine eigengewerkte muiltjes met een ingewikkeld kralen patroon op de voorstukken. De waschtafel scheen nooit te worden gebruikt; de vele potjes en fleschjes stonden blinkend en helder op het witte marmer, dat geen waterspat droeg. „Zóó zou ik nu wel altijd willen slapen.... 't licht aan en iemand naast mijn bed. Wat heerlijk is dat." Franka wachtte tot ze tante Ida zag knipoogen 200 tegen de lamp. Toen, bijna gebroken van moeheid, ging ze eindelijk naar haar eigen kamer, waar ze aangekleed op haar bed viel en onmiddellijk insliep. Midden in de nacht werd ze verkleumd en verschrikt wakker. Minutenlang begreep ze niet waar ze was. Dan, zonder bewuste gedachtenassociatie, schoot haar een naam te binnen, ..Bert." Glimlachend het ze zich van het bed glijden en begon zich te ontkleeden. Wat onwezenlijk leek alles in de nacht, wat ver en geruchdoos. Doode zwarte dingen waren de huizen aan de overkant, dood waren de boomen. In een keuken van buren floepte plotseling licht aan; met witte gezichten, geeuwend, kwamen daar een verpleegster en een dienstbode binnen. De verpleegster wees om zich heen en het meisje zette een ketel water op. Het stormde ineens in Franka's hart; daar wordt een kindje geboren! Wekenlang had ze het vrouwtje 's morgens in de serre zien zitten, het verteederde gezicht in aandacht over naaiwerk gebogen. En nu ging het kindje komen! Ze knielde neer voor de vensterbank, smachtend dat ze iets meer zou zien dan de twee nuchtere vrouwengezichten. O, even maar een glimp van het moedertje! Ze wist niet hoe lang ze daar lag, het hoofd op haar naakte armen, en stille tranen warm langs haar wangen loopend. Hoe arm was je als je leefde zonder hef de. Bert, Gijs.... Nee, geen van beiden had ze waarachtig hef. En toch, nu ze daar armzalig en alleen in die donkere kamer lag en hunkerde om een blik 20I te slaan op wat ze geluk dacht, nu had ze hun armen om zich heen willen voelen, van de een of van de ander, ze kon niet kiezen.... Het dienstmeisje liet het blauwe gordijn voor haar keukenraam zakken en sloot Franka buiten. Moeielijk stond ze op; haar gewrichten en knieën waren stram en pijnlijk. Hoe lang was het nu al geleden dat beneden die groote dwaze visite gezeten had? één dag pas? nee, dat kon toch niet.... Vreemdhelder, onafgeleid, kwamen de gedachten. Die dwaze avond-visite.... maar zijzelf was ook dwaas geweest. Ze zag zichzelf zitten, overmoedig kijkend, arrogant eigenlijk; ze hoorde zichzelf felle, bitse dingen zeggen tegen de dames Vlug, die kleine verschrompelde juffrouwtjes, ën tegen tante Anne. Waarom? hoe nutteloos leek alles nu het voorbij was en hoe beschamend. Wie diende je met zoo'n strijdlustige houding? Nee, dat moest met meer gebeuren. Ze moest of zich dwingen tot beheersching, of op haar kamer blijven en die uren beter doorbrengen. Een pijnigend medelijden met tante Narda kwam haar beklemmen. Ze was toch niet jong meer en werkte maar altijd; van niemand kreeg ze een goed woord. Haar heele leven had uit werken bestaan.... Franka schoot huiverend in haar nachtjapon, die haar als ijs omgleed. Dan, nog altijd met die vreemde duidelijkheid in haar hersens, sloop ze nog gauw even naar tante Narda's kamer. Met ingehouden adem luisterde ze minutenlang naar het 202 zachte snurken van de zieke, dan ging ze gerustgesteld en kalmer naar bed. Met de lamp op haar nachttafeltje las ze Bert's briefje nog eens. Het leek haar nu zonder eenige beteekenis. „Je stoel staat klaar. Je Bert." Bespottelijk. Hij was „haar" Bert niet... Hij was waarschijnlijk van niemand, of van velen een klein beetje. Je Bert.... Ze draaide glimlachend het licht uit. Hij kon lang wachten, haar Bert. Ze kende dit spelletje nu: als zij zweeg, avanceerde hij. Ach, hoeveel nobeler, was Gijs!.... of zwakker? „Je Bert...." Belachelijk.... De volgende avond, overprikkeld door de huishoudelijke beslommeringen en 't lange binnenshuis zijn, ging Franka na 't eten naar tante Go. Ze liep door de rumoerige volksbuurt, die door 't vele winkellicht z'n banaliteit in gezelligheid herschapen had. Ze voelde zich bijna opgewekt worden. Maar op de ladderachtige trappen naar tante Go's woning was 't vreeselijk; de lucht was vergiftigd en wekte walging, de leuningen kleefden aan haar handschoenen vast. Franka werd door de kinderen met verlegen enthousiasme begroet; tante Go's oogen fonkelden haar ondeugend tegen en oom George werd zooals gewoonlijk rood en bleek. Tante Go bleef zitten met het jongste kind in haar breed-gemaakte schoot. „Dat is gezellig! Vooruit Jootje, zet theewater op! en jij Barend, vraag of de bakker je op je aristocratisch gezicht een ons zandkoekjes geeft...." 203 „Ik heb! ik heb!" riep Franka haastig. Ze legde een groote zak flikken op tafel. „Niets laten halen, hoor?'* Oom George zette een stoel bij de tafel en schoof zichzelf bescheiden achterwaarts. Zijn klein mager mannenlijf, tragisch verhuld in de groen-gedragen gekleede jas, zat komiek midden in de kamer. Een mannetje uit een operette, dacht Franka, en ze had tegelijk kunnen lachen en huilen. „Hoe gaat het u?" vroeg ze, haar hand op zijn arm leggend. Zijn oogen, dadelijk vochtig in onbeheerschte ontroering bij de minste hartelijkheid, knipperden vriendelijk. „Dank u, Franka, het gaat mij best. Mijn vrouw en kinderen zijn gezond, dat is 't voornaamste." „En uw werk?" Ze boog zich over de papieren die op de tafel lagen, gretig om belangstelling te toonen. „Mag ik wel kijken, oom?" „Zeker." Gedienstig ordende hij de losse velletjes en gaf ze haar. „Dit moet nog een Kerstboek je worden.... niet bepaald voor kinderen, ziet u, maar zoo voor jonge meisjes, 't opgeschoten volkje...." Franka las haastig een paar van de eenvoudige, vlotloopende versjes. „Betalen ze u daarvoor nu extra, oom?" „Nee Franka, het is zoo de gewoonte dat ik die kleinigheden thuis doe en ik vind het prettig.... Maar met Kerstmis krijg ik wel een gratificatie...." „....van tien heele guldens," smaalde tante Go. 204 „.... en er wordt niet heel veel verdiend op die boekjes/' „Maar wat verdient u daar nu, oom?" „Dertig gulden in de week, het is een mooi weekloon." „Maar u is toch boekhouder en correspondent en dichter, nietwaar? ik vind het een schandalig schijntje!" zei Franka verontwaardigd. „Zóó wil die firma Korte wel! U kunt toch véél meer verdienen?" Oom George werd onrustig en hij zag er gepijnigd uit. „Och nee Franka, ik krijg loon naar arbeid, werkelijk.... en ik kan niet meejagen in die wedloop om hooge loonen, dat gaat me niet af." „Maar 't gaat mij heel goed af niet te eten te hebben," zei tante Go, maar er was boosheid noch scherpte in haar stem. „Kom vrouwtje, we hebben heusch nog nooit honger geleden. Je mag niet zulke ruwe dingen zeggen." Tante Go lachte hem toe. „Trek het je niet aan, vadertje, je weet: tien gulden meer of minder — ik heb toch schik in mijn leven." xi" „Je bent een bewonderenswaardige vrouw." Franka keek, innerlijk getroffen, van de een naar de ander. Meer dan twintig jaar leefden deze twee menschen dag aan dag naast elkaar in de meest prozaïsche omgeving en de poëzie was niet verdwenen, bestond tenminste in zijn hart nog. Dat kon 205 dus, dat je een man bleef bekoren al was je krom gegroeid en oud.... Peinzend streek ze over de papieren in haar hand. „Vindt u ze leesbaar, Franka?" Ze schrok op, als betrapt. „O ja, erg. De wilde u zelfs vragen of ik van twee een afschrift mag hebben, dan zet ik ze op muziek." „Ik zal ze dadelijk voor u maken." De kinderen zaten Franka gespannen aan te kijken. Jopie, de minst verlegene, streek met haar pinknagel over haar gouden schakel-armband. „Echt, tante?" Tante Go hief waarschuwend een vinger op. „Nooit zooiets vragen kind. Tante vraagt toch ook niet of ons tafelzilver echt is? alles is echt in onze familie.... Toe Bets, schenk 't theewater op..., Franka, mag ik vast een flik nemen? ik watertand ervan...." „Doet u uw mantel niet uit, tante?" Jopie, begeerig naar lang bezoek, streek over de bonten manchetten van Franka 's mantel. „Niet uit, Jopie, zoo lang heb ik geen tijd nu tante Narda ziek is, begrijp je? Maak al de knoopen maar los.'* „Ik ook, ik ook!" Vijf kinderen drongen om haar heen, plukten aan haar mantel. Maar oom George riep hen streng tot de orde. Waren ze fatsoenlijke kinderen of niet? Kregen ze geen opvoeding? „Marsch! op jullie stoelen!'' 206 „Je ziet, Franka," zei tante Go oprecht, „van mij hebben ze hun goeie manieren niet." Het kind op haar schoot werd wakker en begon te huilen. „Geef hem een luier, George, dan schenk ik thee in." „Ja vrouw." Oom George, die juist de eerste rondschriftietter van het versje gezet had, legde tevreden zijn penhouder neer en nam 't kind aan, dat hij voorzichtig loopend naar de alcoof bracht. Tante Go knipte vroolijk met haar vingers. „Zoo, nu voel ik me weer jong! Vooruit jongens, op zij, anders kan je moeder de theetafel niet presideeren..." Ze schommelde naar het kacheltje, waar de theepot op de wasem van de ketel stond. Haar komisch opbultende buik streek langs Franka. „Tante, mag ik onbescheiden zijn? hoe oud bent u ook weer?" „Pas negen en veertig, kind. Jeugdig, hè? En zooals je ziet: nog mollig en slank." Ze lachte als een ondeugend kind, 't hoofd achterover, en Franka zag de paar stompjes tand in haar onderkaak. „Jong van hart is u tenminste ongetwijfeld." „O ja." Tante Go keek haar even van terzijde aan. „Weet je, kind — ik ben eigenlijk veel jonger dan jij. Hemeltje, ik leefde anders toen ik jouw leeftijd had.... Hoor George eens mopperen tegen die natte luier...." Franka had een kleur gekregen. „Ik voel me ook niet zoo heel jong," zei ze zoo onverschillig mogelijk. 20J „Nou ja, je bent ook nogal in lief gezelschap! Ik zal niets van mijn zusters zeggen, maar van lotjegetikt zijn ze." „Tante, mogen wij ook een flik?" Jootje smoesde het aan haar oor en ze voelde de kinderadem weldoend op haar gezicht. „Natuurlijk lieverd." Ze deelde de chocola in de opgeheven handjes uit en haar hart werd warm doorstroomd. Wat een arbeidsveld was hier! waarom gaf ze die kinderen geen pianoles? Ze hadden zoo weinig vreugde in hun leven.... Maar ze hield zichzelf terug om het te zeggen, voorvoelend de bezwaren die tante Nar da zou maken. Tante Nar da vond de weinige avondbezoeken van tante Go ook al niet pleizierig; tante Go kon niet met leege handen weggaan en bovendien: stel je voor dat de kennissen haar eens tegen 't lijf liepen. Je kon je eigen zuster toch niet verloochenen, maar het was toch ook heelemaal niet noodig dat iedereen wist dat je zoo'n armoedige zuster had.... Tante Go gaf de thee rond; Franka kreeg een rose-bebloemd kopje met een te groote groene schotel eronder, de kinderen dronken uit hooge email kroezen. „Denk om 't porcelein kinderen, je weet: 't is nog 't Sèvres-servies van grootmama zaliger." Oom George kwam met 't kind de kamer weer binnen. „Hou je hem een beetje?" vroeg tante Go lief. Maar Franka greep naar de lachende jongen. 208 „Nee, oom moet nu even rustig schrijven.../' Met de weelderige warmte van het kinderlijfje tegen zich aan bleef ze nog meer dan een uur zitten. En toen wilde tante Go nog niet van heengaan weten. „Ik heb de auto pas tegen elf uur besteld, Franka." Maar nee, nu moest ze toch heusch gaan. Ze stond op en de kinderen klemden zich ten afscheid aan haar vast. Ze beloofde hen op een Woensdagmiddag te zullen komen halen om in de stad taartjes te gaan eten en winkels te kijken. Oom George stotterde van dankbaarheid en tante Go maakte een vérence. Tante Go liet haar uit. Ze hield een brandende lucifer boven het muffe trapgat. „Franka, wil je peettante van de nieuwe baby worden?" Ze wenkte Franka, die zich verschrikt omdraaide, toe door te loopen. „Ja — ja, ongeveer half April! Zie je wel dat ik nog een jonge bloem ben?" Franka liep met een bezwaard hart naar huis. Ze had 't gevoel alsof ze zich over iets te schamen had. Maar naast dit gevoel van schaamte knaagde wat anders: 't gevoel vereenzaamd te zijn, bij niemand te hooren. En om deze gevoelens van misère bewust te versterken, ging ze de eenzaamste straten en nam geen tram. Kijk, daar brandden vijf lampen in één kamer; er werd gedanst en muziek gemaakt en een vroolijke moeder schonk limonade. Daar was liefde en leven. Zelfs bij tante Go en oom George was liefde en leven.... In haar keel wrongen de 209 tranen. O, dat ze haar vader en moeder niet méér met beter had liefgehad.... dat ze nu, zoo jong nog, stond zonder die liefde en zonder tehuis.... In de Valeriusstraat vond ze Gijs heen en weer loopen. Ze klemde zich aan hem vast, haar wanhopig gezicht tegen zijn ruige jas drukkend. „O Gijs, hou van me.... hou véél van me...." Hij bleef stil met haar staan, zijn hoofd beschermend over t hare. Maar in zijn hart was evenmin vreugde als in 't hare. t Zonder voorafgaande tweestrijd of verlangen was t plotseling over haar gekomen: 't besef dat ze toch naar Bert moest gaan. En nu dat eenmaal in haar vaststond, suste ze zichzelf met de gedachte dat 't goed voor haar geest was weer eens iemand te spreken die buiten haar kleine kring stond. Al maandenlang leetde ze nu op de gesprekken met de tantes en Gijs, en dat gaf aan iemand die minstens vijf inspannende lesuren per dag had met genoeg geestesvoedsel. Bert was zoo midden in een druk leven; hij had altijd wat nieuws te vertellen en zijn praktijk zou hem nu ook wel wat menschenkennis verschaft hebben. O, ze schaamde zich heelemaal niet over haar besluit; ze stond op sterke beenen. Maar voor Gijs zou ze 't verzwijgen. Hij kende Bert oppervlakkig en had een blinde antipathie tegen hem. Zonder dat Franka hem ooit verteld had wat haar en Bert eens verbonden nad— t tasten naar eikaars zinnen zonder eenige 14 210 diepe genegenheid — voelde hij in Bert een tegenstander, en hij behandelde hem als zoodanig waar hij kon, terwijl Bert van zijn kant Gijs altijd tegemoet trad met de hem eigen kleineerende onverschilligheid* Nee, Gijs moest 't, in zijn eigen belang, niet weten. Maar Bert mocht ook vooral de indruk niet krijgen dat ze haar daad verborg. Ze zou hem opbellen, haar bezoek aankondigen voor een van de volgende middagen. Want waarom zou ze 's avonds gaan? Op een sneeuwige morgen telefoneerde ze hem tusschen twee lesuren in. Een lieve, zangerige meisjesstem diende haar aan en Franka washierdoor een oogenblik geheel verbijsterd. Natuurlijk, hij had nu een echt kantoor, met clubfauteuils en cachet en een typiste! Haar middagbezoek zou nu wel onmogelijk zijn. „Hallo?" Ze kuchte de schorheid weg uit haar keel. „Bert? Hier, Franka." „Wel - wel...." Maar ze liet hem geen tijd aan 't woord te komen. „Zeg, ik heb'hedemaal niet gereageerd op je briefje, ik heb 't zoo druk met allerlei, maar ik kom graag eens op een middag met je praten. Kan dat?" „Op een middag?" Ze meende hem even ongeloovig te hooren lachen. „Heb je bepaald voorliefde voor een middag?.... Begrijp me goed, ik wil wel een middag voor je vrij maken, maar 't is natuurlijk lastig met 't kantoor en bovendien niet gezellig, want ieder oogenblik gaat de telefoon en de kans op een rustig babbeltje is al bij voorbaat verkeken." ✓ 211 „Ja," zei ze besluiteloos. „Maar ik laat 't heelemaal aan je over. Beslis maar welke middag en ik ben tot je dienst." Zijn vlakke conversatietoon hinderde haar. En ook prikkelde het haar dat hij niet dadelijk aandrong op een avondbezoek. Koel kon ze zeggen: „Nee, ik wil je zaken niet in de war sturen. Dan kom ik weieens op een avond. Ik kan 's avonds wel minder goed eigenlijk, maar...."ze peinsde even—„laat eens zien: Zaterdagavond.... of Vrijdagavond zou ook kunnen." „Vrijdagavond dan — dat is gauwer." Haar hart bonsde heftig op. „Afgesproken, Vrijdag dus. Zoo ongeveer acht uur?" „Ja, dat's uitstekend. Be zit hier toch te werken, dus je komt maar." Nog twee dagen dus. Haar kalmte was weg en in de groeiende onrust en gejaagdheid werkte ze harder dan anders, studeerde ingespannen, maar zonder diepe aandacht. De lesuren sleepten voorbij. Had ze misschien toch wijzer gedaan met met te gaan? Vrijdags meende ze urenlang met zekerheid niet te zullen gaan. Maar de zekerheid dat ze wèl zou gaan was dieper daaronder. Besluiteloos kleedde ze Zich. Kom, haar donkerblauwe jumper was mooi genoeg.... of misschien haar rose blouse met blauwe rok?...diegrijsfluwedenjurkstondzoopoes-mooi,zoo soiree-achtig.... Maar ze koos toch de fluweelen japon. Aan tafel schrok tante Nar da zichtbaar. „Ga je uit? is er een concert?" 212 Franka overwoog snel. Eerlijk zijn en dagenlang zeuren moeten aanhooren? De tantes kenden Bert niet. „Ja, een concert/' loog ze rustig. „Ik ben tegen elf uur thuis." „Gaat Gijs mee?" „Nee.... Hemel, ik hoef toch met overal met Gijs achter me aan te sjouwen? ik ga alleen, heerlijkrustig." „Een pianist? O ja, ik las 't gisteren: Lamond.... nee, dat is een violist, hè?" „Ja, zooiets tenminste." Tante Elies snoof met gerucht. „Wat heb je daar nu aan.... ik begrijp niet als je zelf speelt waarom je geld moet uitgeven om een ander te hooren.... en dan over die smerige straten...." „Naderhand krijg je 't maar aan je nieren," zei tante Narda. „Dunne kousen en schoenen.... doe tenminste overschoenen aan." Tante Narda kletterde noodeloos met de dekschalen en wroette een lepel door de aardappelen. Tante Ida keek er afkeurend naar. „Zus, je maakt ze allemaal kapot." « „In je maag gaan ze toch ook kapot?" „U knoeit altijd zoo met 't eten," zei Franka met een zucht. „Waarom hutselt u nu eerst in alle schaaltjes? 't Wordt zoo onsmakelijk.... En wat heeft u in hemelsnaam op uw bord?" „Een tikje andijvie." „Andijvie? die hebben we Zondag gegeten en nu is 't Woensdag.... ze zal wel erg frisch zijn." 213 Tante Narda legde haar arm beschermend om 't bord. ,/t Heeft in de kelder gestaan en 't smaakt nog best." Ze at met achtbare voldoening een paar happen, zei dan ineens verontwaardigd: „Laat mij nu maar eten wat ik wil.... dat gezanik altijd!" De vier vrouwen zetten hun ongezellige maaltijd voort. Tante Ida werd onrustig en ze kuchte telkens benauwd. Eindelijk zei ze: „Vin je goed dat ik mee ga, Franka?" „Och tante, zonde van 't geld.... en ik zit midden in een rij." „O nee, dat maakt me benauwd.... en ik zou toch naast je willen zitten." „Ja. Maar als er weer eens zooiets is gaan we samen, ik beloof 't u." „Thuis zit je toch even gezellig met een kopje thee", vond tante Narda. „Allemaal maar idee, die pret buitenshuis." Ze zag dat tante Ida zich niet van vleesch bediende, pikte met haar vork een lapje ossehaas op en liet 't neervallen op tante Ida's bord. „Tante," verweet Franka zacht. „Ze moet haar zenuwen overeten." „Jawel, maar u kwakt zoo ongevraagd alles bij je neer. 't Gaat in een schaftkelder van orgeldraaiers nog fatsoenlijker toe. Ging dat in de zaak van oom Klaas nu vroeger ook zoo?" „Verbééld je!" Tante Ida schoof haar bord weg. „Ik kan niet eten 214 wateenandermeteenafgcUktevorkopmijnbordlegt." Tante Elies lachte haar hoog meisjesachtig gicheltje. „Och kom, Ida, 't is toch je eigen zuster.../' Franka voorkwam verdere onaangenaamheden door haar tante een schoon bord te geven. „Jullie zijn precies een stel kleine kinderen/' Tante Narda deed alsof de zaak haar niets aanging. Zij maakte met haastige vorkbewegingen een aardappel op haar bord fijn. Met een blanke vriendelijke stem vroeg ze dan Franka of ze de brief van nicht Trini al gelezen had. „Ik heb hem boven op de vleugel gelegd/' „Ik heb hem niet gezien, vanavond lees ik hem wel. Schrijft ze iets bizonders?" „Ja, tante Catrien heeft een nier-koliek, 't moet vreeselijk zijn." „Och!" zei Franka getroffen. Haar vader had hetzelfde meegemaakt en vreeselijk geleden. „Die arme ziel! Neemt u me niet kwalijk, ik haal hem even." Boven las ze haastig Trini's krabbejbriefje. „Laat Franka toch komen of me schrijven. Moeders lijden aan te zien is om gek te worden." „Verbeeld je, alsof jij maar zoo uit je lessen kunt loopen," zei tante Narda, nog voor Franka beneden een woord gezegd had. „Nogal geen dure reis." Franka zag haar een oogenblik sprakeloos aan. „God, tante, als vreemde menschen u hoorden praten, zouden ze denken dat u 't grootste onmensen bent. Zegt u toch niet dergelijke.... ja, eigenlijk dom- 215 heden. Hoeveel jaren heeft u in één huis met tante Catrien geleefd, is dit nu 't eenige wat u te zessen hebt?" SB „Voor ons is ze nooit bizonder aardig geweest," zei tante Elies spontaan. „Foei, altijd zoo'nair." Franka voelde zich wit worden. „Nu moet u daarop laten volgen dat 't haar verdiende loon is," raadde ze, haar stem vreemd van ingehouden drift. „Heb ik 't haar geen honderden keeren gezegd,"— klaagde tante Narda, „Catrien, loop niet met je bloote voeten op 'tzeil, Catrien trek een jaeger pantalon aan? 't Kan mij niet schelen wat de menschen zeggen en of 't niet mooi staat, maar ik draag 's winters twee pantalons en extra kniestukken over mijn kousen." „Natuurlijk, tante Catrien's nierkoliek is ft gevolg van frivoliteit." Franka rolde haar servet op. Niet meer eten, gauw een trein opzoeken waarmee ze morgen naar Trini gaan kon en dan voor de drie eerstvolgende dagen haar lessen verzetten. Tante Ida begon te huilen, heel zacht snikkend. „Je gaat natuurlijk weg? wat moeten wenu beginnen?' Franka kon zich nu niet lang met dit verdriet bemoeien. „Kom, toon nu eens dat u vooruit gegaan bent, dat u heusch een stuk beter bent!" „Ja, als jij er bij bent...." „Bespottelijk om niet af te eten," zei-tante Narda. „Zonde van die ossehaas.... daar ligt nu wel voor drie gulden vleesch." „Morgen om twaalf uur een lekker warm hapje." 2l6 Tante Elies glimlachte verrukt. Maar tante Narda was in geen verzoenende stemming. „Ik denk er niet over. We moeten 't morgen maar met de restjes doen." Franka draaide nog even wat in de kamer rond, gaf tante Ida een zoen. „Ik kom nog even bij u voor ik naar bed ga, hoor?" „Ja, dat zul je wel prettig vinden, bij zoo'n leelijke ouwe tante te zitten...." „Zonde van je mooie japon in dat slikweer," zei tante Narda, terwijl ze hardhandig de juslepel in de kom liet vallen. Franka was nu bij de deur. Ze voelde haar opkomende tranen, zonder de beheersching om ze te weerhouden. „Zoo, nu hebben jullie alle drie iets hartelijks gezegd om mijn avond prettig te maken." Ze zag tante Narda's elleboog afwerend in de hoogte gaan, tante Ida schrikken, tante Elies volkomen onverschillig blijven. Met een ruk trok ze de deur open en achter zich dicht. En voor 't eerst dacht ze dat Gijs gelijk had: dat ze hier niet hoorde.... Vol innerlijk verweer ging ze 't huis uit. Wat een benijdenswaardig leven! hard werken, geen vader en moeder meer en een omgeving vol onwil en kwade instincten. Ach, ook tante Go had gelijk gehad: dom was het geweest om niet in een vroolijk pension te gaan. Hier betaalde ze iets minder dan ze bij vreemden zou hoeven doen, maar voor dit verschil miste ze vele vreugden. Alleen oom Chris vond het heer- 217 lijk, dat zij, „alleenstaande jonge vrouw", veilig bij de tantes opgeborgen was. Goeie oom Chris...* Franka's stemming verzachtte, nu ze aan hem dacht. Ze hield van oom Chris met een slechts zelden naar voren dringende genegenheid, die echter dieper was dan haar gevoel voor de andere familieleden. Ze zag hem hoogstens eens in de drie maanden. Dan kwam hij over om Franka rekening en verantwoording te doen van zijn beheer over Franka's kleine vermogen. Een enkele keer kwam tante Sytske mee, of Robert, hun opgeschoten zoon, die tot knagend verdriet van oom Chris acteur wilde worden. Franka mocht tante Sytske wel, maar het prettigst vond ze toch als oom Chris alleen kwam en zij beiden op Franka's gezellige kamer urenlang praatten. Oom Chris wist nog zooveel van vroeger, herinnerde zich zelfs grootvader nog. Het was heerlijk om hem te hooren vertellen van het groote oude huis en Annemie en van tante Narda, Elies, Ida, oom Klaas... Nee, oom Chris zou het wel heel erg vinden als ze bij de tantes weg ging. En ach, waarheen dan? Hier was ze tenminste nog vrij, ze kon Gijs ontvangen en iedereen die ze wilde; met dergelijke dingen kreeg je in een vreemd pension toch last.... Franka schrok plotseling op uit haar broeiende gedachten. Nu had ze vergeten een trein op te zoeken en haar lessen af te schrijven. En waarom nam zede tram niet? Haar schoenzolen voelden nu al aan alsof ze doorweekt waren.... Voor een bloemwinkel bleef 2l8 ze een oogenblik verrukt stilstaan. Wat een kleuren! achter die ruiten bloeide een overweldigende zomer: seringen, rozen, anjelieren, kelken waarvan het bedwelmend aroma door de glazen scheen heen te dringen. Verkwistend zijn? nu een paar van die warmbloedige rozen koopen? Of de kruidige anjers? Maar ze zag plotseling tante Go's verarmde kamer en oom George in zijn groen versleten jas. Met een wee gevoel van onbehagelijkheid wendde ze zich af. Onzin. En ze ging toch ook naar Bert.Stel je voor dat hij dacht dat ze de bloemen voor hem meegebracht had! Wat zou zijn ijdelheid gestreeld zijn; verovering nummer zóóveel.... Ze kon er niet toe komen de tram te nemen, maar bleef doorloopen, de saaie P. C. Hooftstraat door naar 't Leidscheplein. Haar voeten begonnen genoegelijk warm te worden en het werd bijna prettig in de vermodderde sneeuw te stappen. Ach, de stad was toch lief zoo in 't avondlicht en met die meubeleering van hobbelende, kubus-achtige ataxen.... In de Leidschestraat ging ze langzamer, kijkend voor iedere winkel. De jachtige onrust van de laatste dagen was verdwenen en ze moest een opkomende tegenzin overwinnen om te bellen aan het smalle grachthuis, waar Bert woonde en zijn kantoor hield. Een oude conciërge opende met veel kettinggerinkel de deur en Franka kwam in een hel-verlichte gang, waar een dikke grijze vrouw het marmer schuurde. Het was alles heel nuchter en gewoon en Franka moest lachen om haar fantasieën, 219 die vol waren geweest van mysterieuse eenzaamheid en gevaarlijke afzondering. Nu verscheen Bert boven aan de trap en zag nog juist haar glimlach. Hij stak een hand naar haar uit en trok haar op en die ééne beweging, overbekend, vaagde de scheiding van maanden weg. Een vormelijke begroeting bleef achterwege. „Waarom gnuif je zoo?" vroeg hij, en hij drong haar zacht zijn studeerkamer binnen. Franka lachte weer; het was of haar plotseling een hef lang-gemist kleedingstuk omgleed nu ze weer stond tusschen de donkere meubelen en in t matte licht van de groene lampen. „Het tijdstip voor t antwoord is nog niet aangebroken." „Een kleine wissel op de toekomst? Gelukkig." „Ja, maar een héél kleine!" Ze keek hem even aan terwijl hij haar mantel afnam en ze zag dat hij rimpeltjes om zijn oogen gekregen had en dat zijn haar minder vol was. En begon hij werkelijk al grijs te worden? het kon bijna niet, een man van vierendertig jaar.... ° „Zoek j^ een plaatsje." „Ja." Ze probeerde twee lage diepe stoelen, ging tenslotte in een hoek van de breed-ruggige canapee zitten, rechtop, de handen in haar schoot gevouwen. „Het lijkt je ouwe kamer wel, zeg." „Hij doet er sterk aan denken, ja.... een beetje hooger van zoldering. Vin-je die balken niet origineel?" 6 220 Ze keek blij om zich heen, sprong weer op om een antieke kandelaar te bezien die op zijn schrijftafel stond. Ze voelde hoe hij haar omvatte met de liefkoozende blik die ze zoo goed kende, maar het verontrustte haar niet. „Wat een warme tinten heeft dat ouwe tin tochl en o, wat een beeldig kind! Wie is dat?" Ze nam de foto in haar twee handen en hield hem onder de lamp. „Wat een poppetreesje!" Bert keek mee, niet zonder ijdelheid. „Lief, hè?" Maar hij zei niet wie het kindje was. Later op de avond, toen de grijze juffrouw met neergeslagen oogleden twee kopjes thee op een zwart blaadje met gouden sterretjes gebracht had en op vilten zolen weer was heengegaan, liet hij Franka de foto van een mooie jonge vrouw zien. „Dat is de moeder van 't meiske." Franka's hartklop ging niet sneller, maar wel sloop er kilte langs het warme gevoel van behagelijkheid. Ze moest vragen: „Je aanstaande vrouw?" en had dadelijk spijt van die vraag. Hij maakte een wegwerpend gebaar. „Wees nu wijzer.... een cliënte van me.. v dit zijn dankbaarheidsfoto's." „O." Franka gaf hem de foto met voorzichtige vingers terug. Ach, hij was niets veranderd, ijdel gebleven, trotsch op zijn avonturen.... „Zoo — en vertel me nu eens van jezelf. Je zei aan de telefoon dat je het zoo druk had — waarmee? 321 je was altijd een van die gelukkige stervelingen die in zeeën van tijd zwemmen...." „Waarmee?" Nee natuurlijk, wat wist hij van haar leven I eigenlijk waren ze twee vreemden. „Ik geef pianoles. Ik heb niet meer zooveel om van te leven als vroeger en nu steun ik mijn eigen beurs een beetje.... Overigens vind ik het heerlijk werk te hebben, vaste arbeidsuren." „O zeker," zei hij resoluut. „Een vrouw moet net zoo goed wat uitvoeren als een man. Ik ben ook dankbaar dat mijn werk me nu bindt, dat de vlegeljaren achter me liggen.... Zit ik hier niet leuk?" Hij veerde op, draaide het middenlicht aan. „Rustige werkkamer, hè? Hiernaast is 't kantoor. Ga eens eventjes mee?" Als een jongen, dacht Franka, terwijl ze aan zijn hand door het groote kantoor liep, en ze voelde zich weer heel dicht bij hem. „Hier zit een tikjuffertje, een kwiek aardig meiske, en hier, in dat hokje, huist een loopjongen met de schoone naam van Simon.... Je moet toch ook eens overdag komen om alles in full swing te zien en te hooren hoe de telefoon ratelt... ik begin heusch al een heel klein beetje praktijk te krijgen, dank zij veel buitenlandsche relaties. Ik had dadelijk een aardige arbitragezaak en ik krijg nu een paar vennootschappen in elkaar te zetten...." Hij tikte haar glimlachend op haar wang. „...Maar daarvan heb jij natuurlijk geen verstand, klein ding." Franka hield zijn hand vast. „Vin je het nu niet 222 jammer dat je zooveel jaren — ja, hoe zal ik 't noemen: verbeuzeld hebt? Voel je die tijd niet als een leegte?" Hij had een overmoedige lach. „Geen kwestie van! Ik ben precies op tijd opgehouden, dat verzeker ik je...." Hij verschoof zijn inktkoker, ,/t Is misschien tegenover de buitenwereld geen aanbeveling dat ik me zoo laat geinstalleerd heb, maar je weet — de meening van de buitenwereld heeft me nooit veel belang ingeboezemd." „Je hebt die buitenwereld nu toch noodig." „Dat spreekt. Maar ik doe 't kalm aan. Ik heb een paar secretariaten die me genoeg te eten geven en de praktijk zal langzamerhand wel komen." Hij nam plotseling haar beide handen. „Weet je wat ik eigenlijk altijd zoo innig gehoopt had? Ja, daar zul je van opkijken: dat je bij mij op kantoor had willen komen." Zijn woorden bezeerden iets in Franka. „Hoezoo? ambieerde ik een dergelijk baantje?" „Niet dat ik wéét. De ambitie was waarschijnlijk alleen aan mijn kant." „Ja, ongetwijfeld.... Maar je zult nu je in het bezit bent van dat buitengewoon kwieke meisje ook wel tot andere gedachten gekomen zijn." „Nee, waarom?.... kom, ik zal een tweede kopje thee vragen, nestel je maar weer in je hoekje." Bedrijvig zette hij de kopjes bij elkaar, knipte het middenlicht uit. Het was Franka alsof zijn belang- 223 stelling telkens van haar afgleed naar de omgeving „Ik geloof namelijk/' zette hij voort, rondkijkend alvorens tegenover haar te gaan zitten, „dat je het nier aardig zou vinden. Je zou best mijn prodeopraktijk kunnen overnemen met een beetje goeie wil Echt iets voor jou, al die verhalen van ontrouw en misère aan te hooren." Hij knipoogde plagend-liefkoozend. „Ben je nog altijd zoo sentimenteel?" „Was ik dat?" „Ja, nogal. Dadelijk hevig geroerd door de smarten van anderen." „Och, ik heb nu zelf 't een en ander meegemaakt." Ze zwegen beiden. De grijze juffrouw, de oogen wat vrijmoediger neergeslagen, gleed binnen en verdween weer. De groote oude hangklok liet zijn gewichten knarsen. „Stil kan het hier zijn/' zei Franka zacht. „Ja.... mag ik rooken?" Bert hield haar zijn sigarettenkoker voor en Franka zag juist even dat in de Holle kant een kiekje lag van een meisje met een racket. „Rook jij niet? Ach nee, dat is waar." Hij nam zelf een sigaret, keek naar het kiekje. „Mijn tenms-meisje." „Hoe staat het toch met de club?" vroeg Franka met weinig ^langstelling in haar stem. „Ik ben er zoo heelemaal uit, na vaders dood ben ik er niet meer geweest." u "2' ef $,n hed leden ^gekomen, natuurlijk hoofdzakelijk dames, en we hebben nu voor de 224 winter een dansclub opgericht, een step-club eigenlijk. Maar geen gekheidjes, je hebt je toch met laten S^Nee!Maar veel lust om er in te blijven heb ik toch niet. Er wordt meer geflirt dan gespeeld en om te flirten hoef ik die hooge contributie met te be- ^JHet is nu veel verbeterd. Er zijn een paar buitengewone spelers ingekomen. Maar dat doet me denken: sedert jij wegblijft komt ook dat hteraue kwasje, die CamerUngh, met meer. Waar die zitten ^Literair kwasje/' zei Franka geërgerd. „Waarom is die jongen nu een kwast?" „NouTtoch zoo'n beetje 'n papventje met zijen sokjes en gepolijste nageltjes en zoo. ^Schoone nagels en nette sokken pleiten niet tegen hem, zou ik meenen." Franka voelde zk£ wfrm worden. Het jonge blonde hoofd van Gijs scheen haar nabij te zijn, en rekenschap te vragen. „Enfin, je mag je eigen meening natuurlijk hebben, maar verkondig die liever met tegen mij, want Gijs is miin beste vriend." , Neem me niet kwalijk. Laat ik het trachten goed te maken door te zeggen dat hij een uitmuntend !*Franka dronk zwijgend haar thee. Maar Bert zat plotseling naast haar op de canapé. „Niet boos zijn, hoor? ik wist niet dat ik zulke teedere snaren aan- 235 roerde. Hij nam haar het kopje af en ving haar handen. „Wat zijn we toch van elkaar af geraakt, kleine Franka. Als je eens wist hoe me dat gehinderd heelt.... „Zijn we ooit dicht bij elkaar geweest?" „Ach ja, toch wel. Toe, laat me die handen nu even, je hoeft met bang te zijn dat ik je overrompelen zal zooals vroeger, want ik heb leeren inzien dat juist dat ons verwijderd heeft gehouden.... Jij cn ik — geloof je dat we heelemaal buiten elkaar kunnen? Je weet, ik ben een rare vent en ik praat nu eenmaai nooit over eeuwige liefde en dergelijke geestigheden, maar daarom kan ik toch nog wel een beetje om iemand geven? Toen ik verleden jaar in Duitschland zat en bijna geen communicatie met Holland had niets van de vrienden en kennissen hoorde, toen heb ik maar één klein Hollandsen vriendinnetje gemist en dat was....?" „Dat kwieke tikstertje van je natuurlijk." „Die had ik nog nooit in mijn leven gezien nee, je weet best dat jij het was, ondeugd." „Ik heb er nooit iets van gemerkt." „Nee. Ik forceer met graag de dingen. Ik hoopte je van de zomer eerst weer gewoon op 't veld te ontmoeten en dan...." „....had je kunnen controleeren of dat heimwee naar mij nu heusch zoo erg was geweest." „Ja," zei hij eerlijk. Ze keken elkaar lang aan en zagen eikaars ongewisheid. Tenslotte wendde Franka 226 haar hoofd af. „Hoe dikwijls hebben wij al niet over onze gevoelens geredeneerd...." „Ik heb vanavond alleen nog maar over de mijne gesproken. Nu jij. Heb je nooit, geen oogenbhk nadat we elkaar voor 't laatste zagen, naar me ver- ja," antwoordde ze kalm, hoewel alles in haar in opstand was. „Maar 't beste wat wij doen kunnen is te verlangen zonder eraan toe te geven. Wij hebben elkaar nooit anders gebracht dan onrust. „Geloof jij dat we die onrust, die toch gebaseerd is op iets dat twee menschen het hoogste geven kan, Zouden kunnen missen?" „Misschien niet. Maar ik zou niet kunnen bestaan als ik naast dat wat jij 't hoogste noemt geen andere sympathieën had." „Voelen wij dan verder mets voor elkaar* th) vatte haar hoofd tusschen zijn handen en maakte haar zoo geheel willoos. „Geef ik alleen maar om dat wat ik nog nooit van je gehad heb? ben ik waarachtig Zoo'n verschrikkelijke bestiale kerel?" Franka sloot haar oogen; ze kon hem nu niet langer aanzien zonder haar handen uit te strekken naar het beetje innigheid dat haar geboden werd. Maar hij had de angstblik gezien en het haar hoofd vrij. „Nee kind, niet zoo, niet onberaden en met zonder je heele vrije wil." Hij ging stil weer tegenover haar zitten. „Ik wil geen onrust in je leven brengen, ik wil je alleen ziende maken voor de mogelijkheden 237 die misschien ons alle twee geluk zouden kunnen brengen. Ik voor mij zal je eerlijk zeggen wat ik voert!..? gri,PCn 0flS Van25df t0t een °P^S „Als we elkaar liefhadden zouden we elkaar al lang volkomen begrepen hebben." „Ach, dat zijn frasen. Pascal wil de mensen zelfs redeneerende tot God voeren, door de logica. Dat kan. Tusschen jou en mij bestaat de logica dat we e kaar met volkomen ontberen kunnen, dus dat we elkaar noodxg hebben. Dit zou ik willen opvoeren toï IZt^J*'^ ^^^aan,z4haarklS ZZZai SOepde plooien van Auweelen japon. Alle andere genegenheiden verstomden en hii wist met beter of zij was en zou blijven de eeruge voor hem. ov^^f tn°g ¥ S »Denk er lang over na. Je merkt, ik heb je met gevraagd of een andere man mij vóór is.... Maar één ding moet ik je vragen, kind, omdat die gedachte me geen rust laat! of er een andere man is of geweest is, die rechten op je zou kunnen doen gelden...." Hij strekte snel af- omï*itl*nd mU »tt h06f m'et te i l uda31?P nog eeen recht heb. Later, als jé beslist hebt.... Je zou met evenveel recht mij dezelfde vraag kunnen stellen. Je begrijpt, ik bied e mezelf met rein aan en de verhouding is dus misschien niet eerlijk, maar ik moet je bekennen dat het mij onmo- 228 gelijk zou zijn me vertrouwd te maken met de gedachte dat een ander gehad zou hebben waarnaar mijn innigst verlangen uitgaat." Franka had geen woorden. Er waren vele gewaarwordingen, tegenstrijdig, in haar. Blijdschap om deze nieuwe emotie, triomf omdat zij met vergeten was, wroeging tegenover Gijs en angst voor de duisternis der toekomst. Had zij deze wending ooit gehoopt, ooit gedacht? Gedacht misschien, gehoopt nooit. Maar nu de wending er was, nu wist ze hoewel ze tegen de erkenning streed — dat er voldaan was aan een hevig innerlijk begêeren. Bert stond op. Hij wist zijn beheerschmg met zoo sterk, dat hij Franka's lange nabijheid weerstaan kon. „Kom," zei hij, „laat me je thuis brengen. Bijna machinaal volgde ze zijn voorbeeld. Maar dan, reddend, kwam haar de reis naar tante Catnen in de gedachte. Ze hoorde haar eigen stem een spoorboekje vragen en toen was de beklemming verdwenen. Samen zochten ze een trein op, hun hoofden gebogen over zijn schrijftafel. „Ach, maar nu moet ik nog een paar briefkaarten schrijven en telefoneeren." „Hier zijn briefkaarten en penhouders, geef inij nu de telefoonnummers, dan zal ik dat gedeelte even voor je afhandelen." Zoo stond hij naast haar stoel terwijl zij zat te schreven. Hij keek neer op haar gebogen hals en op haar krachtige bleeke handen zonder sieraden. Hi) 229 bukte zich voorzichtig en drukte zijn voorhoofd egen de warmte van haar huid. „Kleine lieve kind...." Toen het piepende en krakende rijtuig waarmee Franka van het station was weggereden de straat inschommelde waar tante Ca trien woonde, zag Franka al van verre de gordijnen van het kleine heerenhuis neergelaten. Dus was tante Ca trien dood, dacht ze met ontzetting, en voor 't eerst sedert de vorige avond week het denken aan Bert en zichzelf. Rika, tante Catrien's oude keukenmeid, opende met gezwollen oogen de deur. „Gestorven, Riek?" fluisterde Franka kleintjes en ze sloeg een arm om de oude vrouw heen. „Ja juffrouw.... ach God en hoe! dat onze lieve heer een mensch zoo kan doen lijen!" Ze begon weer te huilen. „Gisteravond hebben ze haar nog weggehaald en naar 't ziekenhuis gebracht, maar ze kon met meer geopereerd worden, ze was veel te ver heen en ze mochten de ziel ook niet wegmaken omdat ze 't aan haar hart had." „En juffrouw Trini? waar is ze?" „In 't ziekenhuis, juffrouw. Mevrouw ligt in 't katholieke ziekenhuis en ze moeten haar daar zoo keurig afgelegd hebben, juffrouw Trini zegt, 't is net een engel.... Ze is er nu naar toe met bloemen...." Franka ging mee naar de keuken. „Kijkt u maar met naar de rommel, juffrouw, want u begrijpt, mijn 230 handen hebben de laatste dagen op mijn rug gezeten., al de afwaschboel staat er nog.... Heere-heere, we hebben wat meegemaakt met de tobberd!" „Zullen we samen afwasschen, Riek? Zet gauw water op, dan help ik je even door die bende heen." Franka voelde zich heel leeg en ellendig worden: ze Zonk op de keukenstoel neer en haar hoofd viel machteloos achterover. „Ach lieve heer! ach lieve heer!" jammerde de oude vrouw, „wat begin je me nou? hier, ruik eens aan de azijn, drink eens wat...." „Ik.... ik ben wat geschrokken," stamelde Franka. Het bloed vloeide langzaam weer naar haar hoofd terug en ze kon zich weer oprichten. „Kijk maar niet zoo benauwd, Riek, ik kom alweer bij." „U is zeker al heel vroeg opgestaan? ja, en natuurlijk niets gegeten.... Hier, begint u maar vast met een glas melk.... wacht, ik zal er een druppeltje cognac door doen." „Je ziet zelf als een laken» ouwetje.... ieder de helft, hoor!" „Stel je voor, ik kan toch niet uit uw glas drinken". „Jawel, dat kun je best.... zoo, nog een paar slokjes...." „Ik dank de hemel dat u er bent. Juffrouw Trini is compleet radeloos en loopt maar door 't huis te gillen. Och, u begrijpt, ze hing zoo aan d'r moeder, ze hebben zooveel jaren samen gesleten en juffrouw Trini is eigenlijk niets zonder mevrouw...." 231 „Nee.... ik blijf een dag of twee-drie, ik hoop dat ik hier iets van nut kan zijn.../' „Dat kan u zeker.... u is zoo heelemaal niet zenuwachtig.... Wie er voor de begrafenis zal zorgen — mij is 't een raadsel." „Heb je niemand getelegrafeerd?" ,,Ja, meneer Chris uit Leiden, juffrouw Trini verwacht hem vandaag.... lieve man is dat." „Ja," zei Franka, en ze begon de af te wasschen boel te sorteeren. „Moeten die gordijnen nu overal neer. Riek? aan de voorkant is 't natuurlijk terwille van 't publiek, maar hier is 't toch met noodig.... Kijk eens eventjes, dat geeft dadelijk verlichting.... boeh! ik had 't er benauwd van!" Riek oogde angstig naar 't ophalen van de keukengordijnen. „Juffrouw Trini vindt 't bepaald niet goed. Ze roept maar aldoor dat ze de zon en de lucht niet wil zien en de vogels en de boomen.... ach jee." „Nou ja...." Franka opende ook de keukendeur en de milde warmte van de hooge winterzon gleed in de kükoude keuken. „Hè, dat doet goed! Kijk Riek, die arme musschen daar, geef ze wat brood...." „U zult nog kou vatten in dat enkele bloesje," waarschuwde de oude vrouw. Maar Franka, met een gevoel van verlossing, ging rondloopen in de groote welverzorgde tuin, die door veel dennengroen de illusie gaf van zomer en vreugde. En langzaam, weldadig, begonnen haar tranen te vloeien om tante Catrien, arme tante Catrien, die zoo geleden had.... Bi 232 Maar onmerkbaar gleed dat beeld weg en een zoetsmartelijk gevoel om eigen onbestemd leed gleed er voor in de plaats. Bert.... Ze kon niet anders aan hem denken dan met een mengeling van hevige angst en hevige innigheid. Ach, deze wonderlijke, wonderlijke wereld.... „Juffrouw, daar is juffrouw Trini," riep-fluisterde Riek. Franka, spontaan, vloog naar binnen en hield Trini in haar armen. „Och jij lieve arme stakker.... jij arme Keve stakker!" Trini, slordig en armelijk in haar verdriet, de al grijzende haren sliert end langs haar grauwbleek gezicht, glansde even op in blijdschap om Franka's komst. „Och wat goed van je.... dank je.... ik heb zoo gesnakt naar je deze vreeselijke dagen.... wat zeg je wel van mijn arm moedertje.... Ze heeft me alleen achter gelaten, de stakker, de lieveling...." Ze ging Franka kreunend voor naar de huiskamer, waar de lucht benauwd was en een paar planten, vergeten, in stilte begonnen te verdorren. „Hier zit ik maar en kijk naar haar stoel.... hier zit ik maar en vraag me af wat ik beginnen moet.... o moedertje, o moedertje...." Franka nam haar zacht hoed en mantel af; ze kamde voorzichtig Trini's haren en maakte een paar drukknoopjes van haar blouse vast. Nu en dan, om af te leiden, vroeg ze iets over het verloop van de ziekte. Riek, beverig en klein, bracht koffie binnen. „Wilt u geen boterham, juffrouw Franka?" 233 „Straks, samen met juffrouw Trini," „O kind, ik eet niet.... hoe zou ik kunnen!" Ze begon weer te kreunen en wiegde zich heen en weer. „Och moedertje, en ik ben niets zonder jou P Franka, als je 't gezien had.... als je haar had hooren gillen...." „De dood heeft waarlijk verlossing gebracht," zei Riek plechtig. „Juffrouw, wil ik zelf maar voor alles zorgen? ik bedoel met 't middageten en zoo?" Trini luisterde niet, maar Franka zei: „Ja Riek, moeder jij maar over ons,... Ik zal de gordijnen ophalen en luchten, als jij dan wat veegt, Riek, neem ik stof af." „Het licht doet me pijn! ik wil geen licht zien, Franka.... wat heb ik aan het licht en aan alles — nu...." Franka Het Trini opstaan. „Kom, wij gaan samen naar je slaapkamer.... je moet je oogen eens flink betten en een half uurtje gaan liggen terwijl ik bij je zit.... hoe laat komt oom Chris?" „Weet ik met.... ik weet niets meer.... o, blijf bij me." „Ja, ja.... ach Trini, geeft het je geen vrede dat je moeder nu niet meer lijdt?" „Jawel, och jawel.... maar ik...." Op Trini's slaapkamer, aan de voorkant van 't huis, was de wanorde groot; het bed stond onafgehaald, de waschtafel volgespat, ondergoed en een paar mantels lagen op de stoelen en het electrisch licht brandde. Franka or- 234 dende het bed gauw en dwong Trini te gaan liggen. „Zoo kindje, nu haal ik wat koud gekookt water voor je oogen...." Beneden was Riekal aan't vegen. „U hebt ook eigenlijk gelijk, juffrouw... we maken de dooie niet levend met een donkere kamer...." „Nee, en de levenden ziek.... Riek, daar wordt gebeld.... Blijf maar, 't zal oom Chris zijn." 't Was oom Chris. Zijn goed gezicht glimlachte Franka tegemoet, achter zijn brüleglazen knipten zijn vochtige oogen. „Dag beste meid, hoe gaat het.... wat een toestand...." Zijn hooge figuur vulde de kleine vestibule. Hij draaide wat verlegen in 't rond met in één hand een aktentasch en in de andere een doos met zijn hooge hoed. „Geef alles maar hier, oom.... Trini ligt op haar bed, ze moet daar vooral een beetje blijven. Gaat u mee?.... Riek, wil je meneer gauw een kopje koffie geven?" Oom Chris schudde Riek lang de verdorrende handen. „Riekje, jij bent altijd lief en trouw voor je mevrouw geweest.... mevrouw heeft veel pleizier van je gehad en dat is geen kleinigheid...." „Een mensch doet wat hij kan, meneer.... de ziel, de tobberd.... niersteenen, en nooit wat gezegd, nooit geklaagd voor het te laat was...." Oom Chris' komst bracht Trini opnieuw in trar nen. „Wat zegt u wel.... en zoo wreed, zoo plotseling...." 235 Oom Chris ging op het bed atten. Zijn altijd wat verwonderd kijkende oogen — oogen van een argeloos kind — hielden met moeite de tranen binnen. „Ik heb geen troost voor je, Trini, geen andere dan mijn «gen verdriet.... je weet hoeveel ik van je moeder hield en hoe ik haar missen zal...." „Moeder hield ook zooveel van u.... uit, alles Uit.... wat een zegen dat vader dit niet heeft hoeven meemaken.... hij had moeder heelemaal met kunnen missen." Franka en oom Chris zwegen beiden. „Nu zal ik u moeten vragen voor alles te zorgen, ik kan mets, weet mets...." „Ja kind, bekommer jij je maar om mets, ik ben van alles op de hoogte.... rust maar wat." Franka begon stilletjes op te ruimen; het was haar met mogelijk werkeloos te zitten in de rommelige ongezellige slaapkamer, die in mets deed zien dat hij bewoond werd door een vrouw, een nog jonge vrouw. Het behang was grauw, de meubelen, ouderwetsch, hoorden met bij elkaar, de toiletbenoochgdheden schenen met opzet zoo onsierlijk mogelijk gekozen. Midden in de kamer stond het ijzeren ledikant, geel geschilderd. Hóe is 't mogelijk, dacht Franka maar al door. In t eerst ving ze zinnen op uit een zich langzaam ontwikkelend gesprek tusschen Trini en oom Chris; ze spraken over het crematorium en de dag der begrafenis. Maar weldra hoorde ze niets anders dan de klank van hun gedempte stemmen en bijna wellustig trad ze terug in haar eigen denkwereld 236 waar overal Bert was, Bert met zijn onbegrijpelijke oogen en onbegrijpelijke gevoelens, Bert — die ze nooit zou leeren kennen, de man die ze niet liefhad en naar wie ze toch hunkerde als naar het eenige heil.... „Je sjouwt zoo, Franka-lief," zei oom Chris. Het was of ze wakker geroepen werd. Ze zag zichzelf staan met Trini's groote waschkom in twee handen. „Ach nee, oom.... ik vind dit prettig." „Zij en u zijn mijn steun." Trini was wat gekalmeerd. Ze lag bleek en overmoe op haar bed, haar twee heel kleine voeten, hooggewreefd, rustend op een kussen, Verwonderd dacht Franka hoe broos en klein ze eigenlijk was met haar meisjesachtige lijnen; als die haren maar niet zoo gauw grijs waren geworden, zou ze voor een heel jonge vrouw hebben kunnen doorgaan. „Hoe is Rob, oom?" vroeg Franka, zichzelf forceerend tot praten. Oom Chris keek heel bedachtzaam voor hij bedachtzaam sprak. „Rob.... ja kind, hij maakt het goed, dat wil zeggen hij eet ons de ooren van 't hoofd.... maar hij is met van zijn plannen om acteur te worden, af te brengen. Je tante Sytske en ik hebben daarover heel wat woorden, en eerlijk gezegd ook tranen, liggen.... Maar nu hebben wij besloten te berusten. Als wij hem dwarsboomen, brengt hij van andere werkzaamheden toch niets terecht. Wij laten hem nu een betrekkelijke vrijheid en zullen 237 zien of hij die goed gebruikt.... Je weet, hij is tegen een tooneelschool-opltiding...." „Waarom?" onderbrak Franka. „Hij heeft gehoord dat je daar zooveel leert waaraan je later niets meer hebt." „Ja, beschaving...." dacht Franka, maar ze durfde het met zeggen. „Dus geen tooneelschool? als ik u was, zou ik hem er toe dwingen. Wat wil hij nu?" „Tja...." Oom Chris zag verlegen naar Trini, bang dat t gesprek haar misschien hinderen zou. „Zie je, hij heeft toch wel iets flinks gedaan. Hij wil niet dat hij ons veel geld kost en nu heeft hij weken achtereen overal bezoeken afgelegd bij menschen die volgens hem invloed bij 't tooneel hebben. Hij is nu eindelijk bij de „Vrije Kunst" als volontair aangenomen." „En wat voor rollen speelt hij nu?" vroeg Trini op een onderwijzeressen-toon. Franka kon haar spot niet beheerschen. „Ziehier een brief, meneer, of: de baronesse Tournedos wenscht u te spreken, mevrouw...." Oom Chris was even een en al lach. „Ja Trini, Franka zal wel gelijk hebben. Wat wil men zoo'n jongen nu anders laten doen? hij heeft declamatieles gehad, maar van de planken heeft hij net zooveel verstand als ik van pianospelen.... Maar laat hij 't maar ondervinden, laat hij maar moeten zeggen: ziehier een brief, meneer, terwijl 't heldenvuur hem door de aderen bruist.... Misschien komt hij dan vanzelf tot inkeer." 238 „Ja/* zei Franka, blij dat Trini's gezicht zich even ontspannen had, ,,'t lijkt me zoo lastig een beroemdheid in je familie te hebben.... Stel je voor: ik heet juffrouw Rassers. O, is u soms familie van die groote acteur, Robert Rassers? je verzinkt heelemaal in *t niet bij zoo'n illuster familielid." Trini zuchtte. „Ik hoop voor oom' Chris toch maar dat 't lukt.' Franka sloeg een arm om zijn hals. „Lieve beste Chris-oom, ik ook, hoor!" „Dank je, kinderen," zei oom Chris, „Och, weet je wat 't is? een doel moet ieder mensen hebben, en misschien is een slecht lijkend doel nog beter dan géén doel." Franka zag hem getroffen aan. „Gelooft u dat, oom?" „Ja. Het heeft lang geduurd voor ik dit kon beamen, maar nu doe ik het zonder aarzelen. Een mensen kan niet leven zonder doel." Trini gooide zich snikkend om in bed. „En ik heb nooit een doel gehad!.... O God, ik heb nooit een doel gehad, ik heb altijd zoo maar voortgeleefd.... De eene dag was precies als de andere.... niets heb ik gedaan, ik ben tot niets gekomen!.... Moeder zei altijd: je kent van alles, maar niets goed en ze had gelijk.... wat ben ik nu? oud en leelijk en alleen.... een mensen zonder doel, een mensen zonder doel...." Oom Chris zat zoo verslagen over het resultaat van zijn woorden, dat Franka nog meer medelijden 239 met hem dan met Trini had. Ze nam Trini's hoofd tusschen haar handen en keerde het zijn kant uit. „Zeg toch niet van die domme dingen, malle meid! Kijk je die lieve man nu eens laten schrikken voor mets. Kom, kom, je mag zulke onzin niet meer praten.... je bent een schat van een dochter voor je moeder geweest, is dat geen doel, geen mooi doel?" „Ja," za Trim' verstikt, „en ik heb zielsveel van moeder gehouden.... Nou is ze weg, o god-o god!" Riek bracht koffie voor oom Chris. Ze wenkte Franka even opzij. „Daar zijn kennissen van mevrouw om te condoleeren, moet ik 't de juffrouw Zeggen?" „We ontvangen niemand, Riek." Maar Trim wüde al opstaan. „Wie zijn het?" , Juffrouw Moerlag en de ouwe mevrouw Charante. Ze willen graag 't een en ander hooren natuurlijk. „Ik zou 't natuurlijker vinden als ze ons met rust lieten," zei Franka geirriteerd. „Nee, jij blijft liggen! ik ken dat soort belangstelling uit ervaring, je mag honderdmaal herhalen, hoe de patiënt geleden heeft, noe hij gestorven is, of hij nog iets gezegd heeft. Dan wordt er onderling gehuild en nog eens verteld hoe die en die geleden heeft en gestorven is. En als dat afgeloopen is, zijn de menschen wel zoo goed om je voor altijd je rust te ontnemen door te veronderstellen dat de dokter de patiënt niet goed behandeld heeft.... Wat vindt u ervan, oom?" 240 Oom Chris zat nog even na te luisteren, iets verward door Franka's resoluut optreden. Maar langzaam en zeker zei hij dan: „Dat is allemaal zoo. Trini moet in elk geval hier blijven, maar ik zal wel even gaan en een woordje zeggen." Franka keek bezorgd naar Riek's oude, vermoeide gezicht. „En ga jij nu niet voor iedereen kopjes koffie zetten en heen en weer draven, hoor? Vanmiddag doe je lekker een dutje." „O juffrouw, nee, verbeel-je zóóiets!" glimlachte Riek. Ze begon Franka te helpen. „Nu wordt uw ooms koffie koud." Trini ging rechtop in haar bed zitten, de armen om haar knieën geslagen. „Och Riek, wat moeten we toch beginnen zonder moeder...." „Juffrouw Franka zal ons wel helpen, juffrouw." De woorden raakten iets in Franka's hart. Helpen dacht ze blij, helpen.... maar hoe? En ze zag ineens tante Ida's doodsbange gezicht. „Ja Franka, jij moet ons helpen, jij mag ons niet verlaten." „Nee kind, ik blijf bij jullie." Beneden hoorden ze oom Chris met de dames naar de voordeur gaan. „Ach meneer Rassers, het was zoo'n lieve vrouw, zoo'n in-heve vrouw." En oom Chris, op de vriendelijke preektoon die jarenlange kleermakersarbeid hem met had ontnomen, Zei: „Het is niet aan de mensen, de raadselen van Gods wil op te lossen." Dan kwam hij weer naar 341 boven, 't gezicht overstroomd van genegenheid en wil tot troosten. 's Middags, toen Trini sliep en Riek in haar keuken zoetjes te dommelen zat, liepen oom Chris en Franka samen door het stadje. Oom Chris had allerlei te bedisselen en Franka vond het heerlijk mee te gaan en te kunnen praten. „Heeft u eenig idee wat Trim nu zal gaan doen, oom? Ze moet dunkt me met in dat huis blijven/' Oom Chris trapte peinzend in een groote plas. „Ik zal het je maar dadelijk zeggen: ik vind dat ze bij jou in Amsterdam moet komen. Kijk eens, Trini is een Hef best kind, maar zonder steun is ze niets. Als ze bij julHe zou komen, heeft ze jou en de tantes." „Hè ja, de tantes vooral!" ontsnapte Franka. Verklarend liet ze dan volgen: „Ze kon de laatste tijd neelemaal niet met tante Narda opschieten." Oom Chris schudde 'thoofd. „Beste kind,we moeten trachten met iedereen op te kunnen schieten. Tante Narda heeft groote gebreken, wij hebben die ook." „Maar wij hinderen met onze gebreken anderen met zoo. Ik vind 't niet erg dat tante Narda haar vingers in de boter steekt, maar ik vind 't wel erg dat ik die boter eten moet. Hoe zou ik moeten trachten daarmee op te schieten?" „Het is inderdaad een vreemde gewoonte." „Zegt u maar vies. En van afleer en is natuurlijk geen sprake meer." „Tante Narda heeft geen vriendelijke jeugd gehad.' 242 „Dat heeft tante Go ook niet, en tante Eli es en Ida en u en oom Klaas en vader evenmin/' Oom Chris glunderde achter zijn brilleglazen. „Maar wie weet of wij onze vingers óók niet in de boter steken...." „Ja, u kunt makkelijk gijntjes maken." „Och, och! die Narda...." zei oom Chris plotseling, en hij moest lachen. Maar dan greep hij Franka's arm en vroeg ernstig: „Woon je daar niet naar je zin, kind? zou je we^ weg willen?" „Weg willen...." aarzelde Franka. „Ik weet 't niet, oom.... ik zou 't anders willen, maar heelemaal weg.... Ja...." Ze bleef even staan, kleurend. „Wat ik wel zou willen, oom? Een poos naar 't buitenland voor mijn muziek, les nemen bij de een of andere grootheid ergens in Duitschland.... Zou dat niet kunnen, oom? heb ik met zooveel geld?" Hoe die vraag plotseling in haar opdrong! zou ze Holland niet kunnen verlaten? en zou dat tegenover Bert geen goede oplossing zijn? Oom Chris keek haar heel verbaasd aan. Wat brandden die oogen en wat leek ze nu op haar vader! „Jij naar Duitschland? een meisje alleen? Maar kind...." Ze hepen even zwijgend door. „Maar ik ben misschien nog erg ouderwetsch. Rob verwijt me dat ook weieens. Ik geloof dat het tegenwoordig zoo dwaas niet is, jouw idee.... Maar je hebt heel zeker niet genoeg geld daarvoor. Je moet in Holland zelf al erbij verdienen en hier gaat het, maar daar?"... 243 „Nee, als ik geen geld heb, houdt alles op/' zei Franka klein, en het was haar alsof een illuSe van jaren vernietigd werd. „We moeten dezer dagen eens over je fondsen praten, kind. Er zitten toch werkelijk te veel specu- vÏÏdS^en,ibli- tt *°U het 2oo'n gerustsS^ vinden als je alles in staats-schuld belegde. Het geeft ^ het« *°° secuur." °°m 611200 ^°nder emotie " „Maar de emotie van 't verliezen zul je toch kunnen missen." ' „Verlies ik veel, op 't oogenblik?" Ze bleef stil- SSk1^ ^ ho^eowinkel- ,«k eens wat een gezelhg kiepjel.... Maar heelemaal zonder gekheid oom: ik vmd het best, alles wat u doet. Daf weefu' ook wel. Doet u maar wat u wilt met de dubbeltjes.... aUeen: u moet me de Petroleum laten houden, al ajn t maar twee aandeden. Het is zoo'n griezelig genot om de koerslijst na te zien...." gnezeiig „«..en te merken dat ze gedaald zijn." J3' ^ op **** beurt- Maar heusch, die amgen komen altijd weer terecht." ,,We zullen vanavond of mórgen weieens tijd vinden om erover te praten.... vanavond wil ik graag tante Catrien zien. Ga je dan mee?" a^Tt00*"-.", Ze schrok teru8 als zag ze de doode vlak voor zich. „Ik kan nooit meer een doode SSS^" moeder~'het me 200 ver- 344 „Goed, kind.... goed," zei hij kalme erend. „Het hoeft immers niet. Maar toch verwondert het me van jou. Je bent zoo'n echte flinke, stevige." „Schoone schijn.... Moet u hier wezen? lang? nu, dan wacht ik liever buiten...." 's Avonds, toen oom Chris met Trini naar het ziekenhuis gegaan was en Franka Riek wat in de keuken hielp, kwam er- een brief van Bert. En zoo hevig was Franka's ontroering, dat ze de brief meenam naar de logeerkamer en de deur afsloot. „Zakenmenschen bevestigen schriftelijk een onderhoud. Ik bevestig ook ons gesprek om mijn bedoeling nog eens duidelijk te kunnen maken. Ik ben een zoekend mensen, jij bent dat ook. Onze gevoelens gaan naar elkander uit en toch zijn we tot nu toe niet tot elkander kunnen komen. De ken jou niet voldoende, jij kent mij in 't geheel niet. Franka, kleine meisje, ik wil trachten tot jou te komen. Wil jij probeeren mij te naderen? Achter mij ligt een vol verleden, maar ik ben niet slechter geweest dan zooveel andere mannen. Ik ben ook niet zoo kleinmoedig dat ik het zou willen doen voorkomen alsof ik van iets dat achter mij ligt spijt heb, want dat is niet zoo. Wat achter jou ligt, meen ik te weten. Er blijft dus alleen door jou te beantwoorden de vraag die ik je vanavond deed: of er iemand geweest is of nog is die een recht op je gehad heeft of no^ heeft. Zou dit zoo zijn, dan heb ik geen enkel recht je iets te verwijten, maar dan zou ik nóóit kunnen 345 komen tot een volledige overgave van mezelf aan worden** n °P 0n2C SW*^ moet Ik schrijf dit twee volle uren na je vertrek en ik zal de brief op goed geluk afzenden, want je adres weet ik met daar. Laat je door niets in je besluit overhaasten. Ik verlang naar je, maar ik heb tijd. Ik zal hier iedere avond te vinden zijn. Welke beslissing je ook nemen zult, ik respecteer die bij voorbaat. Franka zat lang in de stille kamer. Onder haarfin de donkere tuin, murmelden de melancholieke stemmen der boomen. De brief had wat in haar verkild. Ach, deze op schrift gestelde voorwaarden.... kon dit ooit tot hefde leiden? En wilde ze op deze wijze tot hem komen, op deze bedachtzame verstandeli ke manier? Teleurgesteld, ontgoocheld voelde ze zich. Ze hoorde zichzelf, een paar jaar geleden, spreken tot Gijs: als een storm moet het over me komen, ik moet met kunnen ontwijken, ik moet me alleen maar kunnen overgéven.... Arme, arme Gijs met zijn jong blond, gezicht.... Heete tranen vielen op de brief van Bert. Ta, Giis zou ze moeten loslaten, heelemaal en voor goed. Met Bert nel met te schipperen. Stil zat ze, en haar hart was vol weedom om Giis. van wie ze toch hield en altijd houden zou, en om zicnzelf, omdat iedere levensrichting haar iets liefs ontnemen zou. 246 Een week later kwam Franka met Trim in de Valeriusstraat bij de tantes aan. Tante Narda stond op de stoep in haar beste japon; Ida en Ehes zaten achter de gordijnen van de benedenkamer. Tante Narda gaf beide een slappe klapzoen en was heel aangedaan. „Dat je moeder ook nooit eens geklaagd heeft/' zei ze verwijtend, terwijl ze een veel te zware koffer naar binnen sjorde, „laat ik dan maar ouderwetsch heeten, maar ik kleed me warm en ik zorg dat ik warme voeten heb." „Ach tante, zeur toch niet," zei Trim, dadelijk geïrriteerd. Ze trok nu ook mee aan de koffer. „Wat een zwaarte...." im&t. „Laat die chauffeur dat nu toch doen," viel Franka uit, „voor een kwartje brengt hij de heele zaak boven. Toe tante, blijf er nu af, u vertilt u!" „Wel zeker, we zullen die man daar weer extra fooitjes toestoppen! 't kan wel op.... Trini, ga jij nu maar gauw naar binnen, de thee staat klaar. Schenk jij in, Franka?" „Ik zal eerst mijn stoffige pak even uittrekken. Trini, jij gaat toch even mee naar boven?" „Laat ze nu maar eerst een kopje thee drinken...." Franka ging de buitendeur sluiten, waardoor een schrale wind naar binnen zoog. „Tante, Wijf nu verder van die koffer af," zei ze met gezag. „Als je blieft!.... wij pakken hem straks hier wel uit, dat sjouwen is heusch overbodig." „Ja, maar hij drukt zoo op de mooie looper.... Ida 247 heeft een paar jaar geleden ook eens een koffer erop gezeten we hebben ik weet niet hoe lang tijd noodig gehad om de moet eruit te krijgen.... Zoo, nu staat iSZEnTZ9 1 mafmCr' ^ kan Wj geen kwaad, franka, ik heb even je zeep gebruikt...." „Waarom nu weer? en waar is ze?" „Eventjes maar, ze ligt op mijn waschtafel." Trmi was al boven. „Ze is nog erger geworden. Dat eeuwige bedisselen...." Franka kwam met het kletsnatte stuk zeep in de ogeerkamer. „Nu koopt tante zelf een heel goedkoop stukje, maar dan leent ze telkens mijn dure Yardley, waar ik zoo zuinig op ben.... Ach-achl" Ze hielp Trim haar hoed en voile afdoen en schonk water in de waschkom. „Als je nu niet al te moe bent, gaan we maar dadelijk naar beneden, anders zijn Ida en Ehes weer woest. Je moet hier zoo oppassen.... Na t eten hebben we 't kalm, dan gaan we samen op mijn kamer zitten. Tante Ida was zoo blij Franka terug te zien, dat alles aan haar beefde. Maar ze zei niet anders dan: „zoo, ben je daar weer?" Tante Ehes had moeite een bonbon in haar wangholte te verbergen, doch ze deed niettemin heel innemend en zoende Trini op beide wangen. „Dag lief nichtje, hoe maak je het? ik condoleer je nog wel...." >Ja," zei tante Ida instemmend. Toen zuchtten Ze allen en gingen zitten. Tante Narda kwam echter al heel gauw smoezen bij de theetafel. „Anderhalf 248 schepje suiker, als je er meer in doet blijft het toch maar op de bodem liggen.... en onderop heb ik nog een beetje kouwe thee van gisteren gezet, schenk dat maar bij mijn kopje." „Goed. Zijn er misschien nog restjes appelmoes of aardappelen ook? dan doe ik er die meteen bij." „We eten vandaag tarbot," zei tante Narda, de vraag negeerend, en ze ging statig naar haar stoel terug. I „Het huishouden wordt nu toch veel te druk voor tante Narda alleen." Trini keek allen een voor een 3.3 n» „Ik had 't bij jullie in de zaak vrij wat drukker!" merkte tante Narda op, nog voor iemand iets had kunnen zeggen. „Ja, maar toen was u jonger. En ruw werk hoeide u in de zaak toch nooit te doen." „Hier ook niet, hier ook niet!" zei tante Narda haastig. „We hebben nu Zaterdags een vrouw.... en Franka helpt me veel." „Omdat 't met anders kan." Franka gaf de kopjes rond. „U begrijpt dat ik mijn tijd ook liever aan andere dingen besteden zou. Enfin, we praten over dit onderwerp weieens.... oom Chris zegt, dat er best een dagmeisje af kan en dat moet dan ook maar." „Verbeeld je zooiets! wie zit voor de narigheid? Ik. Zoo'n meid eet je de ooren van 't hoofd en je kunt haar de heele dag naloopen, anders voert ze niets uit." 249 Franka glimlachte naar Trini. „Ik begrijp niet wat voor raar soort dienstboden u toch altijd ontmoet hebt.... moeder hoefde vroeger nooit de meisjes na te loopen...." „Ja, als je je wilt laten bestelen...." Tante Narda doopte haar koekje in de thee en vischte dan met een lepeltje de stukjes op. „Nogal lekker, zoo'n kijk over de dijk!" Tante Ida waagde het Trini naar haar moeder te vragen en Trini, het gezicht ineens ouwelijk en vertrokken, begon hortend het ziekeverhaal te doen. „Hemeltje^k geloof bepaald, dat Go daar aankomt," riep tante Ehes plotseling. „Is ze dat niet, die daar aan de overkant?" „Ja," zei Franka blij, en ze holde naar de voordeur. „Dat is je wat...." Tante Narda's gezichtsuitdrukking was verlegen en beleedigd tegelijkertijd. „Hoe komt ze er toe!" Trim' vond het ook nogal dwaas en ze begroette tante Go heel koel; ze kende deze kleine misvormde tante eigenlijk nauwelijks. Tante Go lachte over alle verlegenheid heen en hield zich alleen even ernstig, toen ze vertelde waarom ze kwam: ze wilde Trini toch behoorlijk condoleeren, nietwaar? Trini's moeder was vroeger altijd hef voor haar, tante Go, geweest; tante Catrien had haar nog dikwijls wat toegestopt voor de kinderen, toen oom Klaas al lang vergeten was dat hij nog een zuster had die Go heette. Ja-ja, zoo ging het in de wereld. Allemaal gingen 250 we zoo. „Maar van je goeie moeder spijt het me toch verschrikkelijk/' zei tante Go met een ondoorgrondelijk gezicht, waarvan ze maar nauwelijks de lach terughield. „Thee, tante?" vroeg Franka. „Alles wat er maar is, kind. Thee, banket, taart.... ik heb een makkelijke maag!" Ze draaide haar kleine dikke figuur onverhoeds naar tante Narda. „Schaam je je erg dat ik zoo op klaarlichte dag kom aanzetten? George wilde per se niet hebben dat ik vanavond ging, hij is altijd bang dat er wat met me gebeuren zal.... Maar 't is pas vier maanden, wat zou er kunnen gebeuren? nee.... maar hij moest toch zijn Zin hebben...." Ze grabbelde in haar mantelzak en bracht een gekreukelde envelop te voorschijn. „Hier Franka, George vraagt of dit misschien weer iets voor je is om op muziek te zetten." Trini keek heel verwonderd over de familiariteit van tante Go tegenover Franka. Zij, zoo goed als de anderen, was zonder bepaalde feiten te weten doordrongen van 't besef dat tante Go iets minderwaardigs was, een familielid over wie je maar liever met sprak. Die Franka was toch een vreemd kind, zonder scrupules.... „O wat aardig!" zei Franka. „Bedankt u oom vooral van mij? ik heb nu zeven liedjes; als hij 't tot twaalf kan brengen en ik ook, zal ik probeeren 't als een bundeltje uit te geven." Tante Go knabbelde genoegelijk haar koekjes. 251 „En worden we dan rijk, Franka?" „Natuurlijk, tante." „Ach kind, wat een last. Ik zie er zoo tegenop naar bals en partijen te gaan. We hebben het nu zoo heerlijk rustig." Ze lachte naar Narda, die geen oog van haar afhield. „Je kijkt naar mijn mooie mantel, he? die is nog van Dora. Ja, Franka weet wel wat haar knappe tante toekomt." „Ik heb boven nog een blouse ook voor u," zei Franka, „en wat kousen." Tante Narda kon zich niet langer inhouden. „Die kousen wil ik anders wel hebben.... en die blouse zal ik in mijn werk nog best kunnen gebruiken." Tante Go schudde haar hoofd. „Zoo zijn de rijke menschen nu! nooit hebben ze genoeg." „Rijk, rijk!" Tante Narda's elleboog ging bezwerend de hoogte in. „Wij moeten net zoo goed tobben om rond te komen. Je ziet, we hebben niet eens hulp, doen alles zelf." Franka knikte ernstig. „Ja, stel u voor, tante moet alles zelf doen, er kan zelfs geen werkster op overschieten." • tli. Enfin Franka, geef tante Narda als je blieft die blouse en die kousen; ze kan 't beter gebruiken dan ik." Tante Ida stond op. „Ik heb misschien nog wel wat, boven.... zal ik dat halen?" „Graag tante," antwoordde Franka voor tante Go, „Je hebt altijd pleizier van alles wat je haar geeft." 252 „Jij doet zeker ook veel van je boel weg, Trini?" vroeg tante Go argeloos. Trini keek vragend naar Franka. „Voorloopig niet," zei ze dan onzeker. „Je hebt gelijk, kind. Hou maar wat je hebt, je bent 't gauw genoeg kwijt.... Je hebt natuurlijk oom Chris gesproken, Franka? maakt hij het goed?" „Moesten wij met de groeten hebben?" informeerde tante Narda. Franka rekte zich lachend. „O ja natuurlijk, allemaal veel groeten.... Hij heeft erg naar u gevraagd, tante Go." „Ja? hij is een beste jongen.... iedere maand krijg ik prompt tien gulden van hem.... het is niet veel, maar dat vermindert de hartelijkheid niet.... Een brave jongen." Tante Ida kwam met een keurig pakje beneden. Maar tante Go mocht 't thuis pas openmaken. „Dank je wel, zusje, heel hef, hoor!" zei tante Go; het pakje verdween in haar diepe mantelzak. „Krijg ik nog een kopje, Franka? een beetje meer suiker als je blieft..." „De helft zal wel op de bodem liggen," dacht tante Narda hardop. „Welnee m'n lieve mensch, mijn arm is lam van 't roeren.... Ehes, laat ons ook eens snoepen? je moffelt dat zakje zoo weg...." „Ze zijn alleen voor 's nachts," zei tante EUes> angstig het zakje verleggend, ,/s nachts heb ik het altijd zoo in mijn keel en dan neem ik weieens iets zoets...." „Bonbons?" vroeg tante Go onverbiddelijk. Ze 353 kuchte hevig. „Ik heb het overdag altijd zoo in m'n keel, vreemd is dat...." Maar Ehes had er geen medelijden mee. Tante Go bleef niet lang. Voordat de kinderen uit school kwamen wilde ze thuis zijn. „Hoeveel heeft u er?" vroeg Trim, terwijl haar hand, in haar tasch, ongemerkt zocht naar wat geld. „Hemeltje, dat weet ik met zoo ineens! Ik zou ze moeten tellen.... maar 't is in de buurt van twaalf. Nee, zoover als mijn moeder breng ik 't met." „Vertel dat toch met aan iedereen," snibde tante Narda. Ze vond dat groote kinderaantal zoo vulgair. Tante Go lachte toegeeflijk en begon afscheid te nemen. Ehes en Ida wuifde ze toe. „Dag kinders, over een paar jaar kom ik weieens terug... Dag Trini* kind, 't beste hoor! 't hoofd maar boven water houden ....„Handig moffelde ze Trini's rijksdaalder in de manchet van haar mantel, „....en als je ooit soms wat van je boel wil wegdoen, ik wil 't graag overnemen.... Dag Narda, ik hoop dat je veel pleizier van de blouse zult hebben...." Franka het haar uit. „Ik loop van de week weieens bij u aan, tante.... hebt u tramgeld?" Nee, tante Go had geen tramgeld, maar ze zou wel loopen, ze had jonge beenen en van loopen werd je slank; de gemeente verdiende trouwens genoeg. Maar ze nam Franka's gulden toch blijmoedig aan en stopte hem in de andere manchet. „Nu krijgt George een onsje tabak vandaag...." 354 Achter de gordijnen keken allen tante Go na, het kleine kromgegroeide vrouwtje met de opbultende buik. Ze zagen haar omkijken, als verwachtte ze nog een groet. Franka schoof haastig 't gordijn weg en wuifde. En tante Go, de jeugdige bruine oogen stralend van ondeugd, maakte een révérence met de hand op 't hart. 's Avonds, nadat Trini urenlang over haar moeder en haar eigen donkere toekomst had zitten spreken, begon Franka aarzelend wat van haar eigen leven te vertellen. Maar de hoofdzaak, haar twijfel, drong Zich hoe langer hoe meer van haar lippen terug naar binnen. Kon je dat iemand vertellen? moest het niet belachelijk lijken? En ook — was het tenslotte toch niet van te veel waarde om het naakt te leggen voor de oogen van een ander, al was die ander dan ook een gevoelige vrouw? Nee, over Bert en alles wat met hem in verband stond kon ze niet spreken.... Trim had het portret van Gijs dadelijk gezien. Haar belangstelling voor het open, lachende gezicht was groot geweest. „Is dat nu Camerlingh? wat een sympathieke jongen!" En Franka was bij haar komen staan en had nauwelijks haar tranen kunnen bedwingen. Het gevoel van schuld tegenover Gijs verliet haar niet. De volgende morgen bracht tante Narda haar een aflevering van „Elsevier" boven met een kort briefje van Gijs. Hij hoopte dat ze hem gauw zou 255 laten weten dat «e terug was en wanneer hij komen kon om haar oordeel te hooren over zijn laatste pennevrucht. „Moeder heeft je Zondag a.s. op Bloemendaal genoodigd. Ze vroeg of jij niet mee te krijgen zon zijn en ik heb haar geschreven dat ik mijn uiterste best zou doen. Moeder geeft een intiem dineetje, restant van haar verjaardagfeestelijkheden. Kom je?? Je weet wat dit voor mij zou beteekenen. Iets heb ik waarachtig wel verdiend door je afwezigheid!" Ach, de brief was zoo verlangend en zoo doorzichtig.... Franka legde hem zuchtend neer en begon de schets te lezen. Het was een lang-ademig, onbelangrijk verhaal, vol psychologisch gerafel en met een onlogisch, geforceerd slot» Alleen de stijl, welluidend en verzorgd, viel te genieten. Na de lezing ervan voelde Franka zich bevrijd. Wat een verblindheid en wat een ijdelheid! En nu moest zij haar oordeel uitspreken. Een eigen oordeel had hij niet, Zou hij nooit hebben.,.. Vol opstand ging ze een uur later naar hem toe. Ze vond hem klaar om uit te gaan en samen liepen ze langzaam naar de stad toe. Ze wüde dadelijk over zijn werk beginnen, maar zijn vreugde over haar komst was zoo gaaf en innemend, dat haar strakheid in enkele minuten verdween. Hij moest bloemen voor haar koopen, twee prachtige donkerroode anjers voor haar manteltje, en dan gingen ze samen een kopje feestkoffie drinken. „Wat ben je 256 sul!" zei hij een paar keer, „heb ik kwaad gedaan?" O, nu was haar koelheid voorgoed weg. Wat was hij toch een lieve, lieve jongen! Zoo open en eerlijk. Nooit hoefde je angstig te zoeken naar verborgen gedachten. „Ik ben niet tevreden over mezelf," zei ze zacht. „Hoe kan dat nu — zoo'n schat!" Zijn jongensachtige lach deed een paar menschen naar hem omzien. Franka zag hen beiden gaan in een ruit, jong, knap, twee die bij elkaar hoorden. Kon het toch maar, kon het toch maar, dacht ze, en ze zag Bert's ondoorgrondelijk en stug gezicht voor zich, het hooghartige koele gezicht met de koele grijze oogen. Ze winkelden samen langs Hirsch, hij met evenveel belangstelling als zij. „Kijk eens naar dat oranje japonnetje, Franka? dat fluweelen daar.... wat zou dat jou goed staan.... en die grijze vos zou ik zóó voor je willen koopen!" „Malle jongen, ik zou hem met kunnen aannemen...." „Waarom met? omdat we met verloofd zijn? Kom, je weet dat je dwaas bent...." Franka liep glimlachend naar een ander raam. Wat gezellig was hij en wat prettig was het zoo vroolijk samen langs de winkels te loopen.... „Ga je mee, Zondag?" „Ik heb een logée," antwoordde ze ontwijkend „Ik kan haar niet de heele dag alleen laten." 257 „Wel, laat haar maar meekomen?" „Ze rouwt." „Ai." Teleurgesteld en stil ging hij naast haar. ,/t Is dus absoluut uitgesloten?" „Ik zal nog eens zien, jongen." Ze zag hoe hij kleurde, en zijn blijdschap gaf ook haar een gevoel van vreugd. Waarom zou ze niet gaan en een prettige dag hebben? „Ik zal het probeer en, maar reken er nu nog niet vast op." „Nee.... maar o, je komt vast! Je zult zéker met mijn moeder kunnen opschieten en haar man is ook geen kwaje vent.... Neem je muziek mee, ja hè?" Gretig wachtte hij. „Ik speel toch ook zonder muziek, weet je dat nu nog niet?" „Ach ja, natuurlijk! Ik wilde zoo graag dat je die paar lui die er komen omver speelde." „IJdelheid der ijdelheden...." „Nee, dat is toch geen ijdelheid? het betreft mijzelf toch niet?" „Indirect wel. Maar ik beloof je: als ik kom, zal ik ze omver spelen/' In de schemer-donkere zaal van Trianon dronken ze een kopje koffie. Ze zaten naast elkaar op een canapé en hij hield haar hand vast. „Franka, ik ben zoo overmoedig vandaag en ik voel me clair-voyant Ik weet zeker dat we eens trouwen." „Ja, maar met met elkaar." „Natuurlijk. Met wie zou ik anders trouwen?" 17 258 „Dat weet ik niet. Maar ik zou met een ander kunnen trouwen." „Nee. Je zou me zoo missen." „O ja. Maar dat zou me met van dat andere doel hoeven af te houden." „Jawel. Denk eens aan, die arme kleine Gijsie alleen op de wereld." „Maar als ik nu toch werkelijk eens van een ander ging houden? "vroeg ze ernstig. „Ach nee! nee, dat doe je me niet aan. Stoute meid.... ik ben toch ijdel, je hebt gelijk: ik weet zeker dat je van me houdt.... Ontken het eens." „Nee." Triomfantelij k-lachend gooide hij zijn hoofd achterover. „Zie je wel?" Hij bracht haar tot voor de deur van haar woning. „Ik ga niet mee naar binnen, daarvoor is mijn stemming te joyeus. Morgenavond kom ik dus met de nicht kennis maken en thee drinken." Hij kwam nog even terug. „Heb je Elsevier ontvangen? ja? en hoe vond je het?" „Ik heb nog geen tijd gehad," jokte ze rustig. „Ik wil het op mijn gemak lezen." „Ja natuurlijk. Je moet het ook op je gemak lezen, want het is nogal diepzinnig. Je zult het wel goed vinden, denk ik." „IJdele, ijdele jongen! Nooit zoo gauw tevreden zijn met jezelf." Hij nam lachend zijn hoed af en de wind stoeide 259 met zijn dik golvend haar. „Au revoir, prinses!" „Dag ijdel ventje...." Er volgde een vermoeiende middag. Het eerste lesuur was bezet door twee nieuwelingen, broertjes, die met erg veel lust bleken te hebben en om alles wat Franka zei dom gichelden. Na een half uur was ze haar kalmte met meer baas. Ze klemde een van de jongensarmen stevig tusschen haar sterke vingers. „Zeg eens ventje, wü je of wil je niet?" „Jawel," zei de jongen verschrikt, maar toch dadelijk weer glimlachend naar het broertje. Het uur drensde voorbij. Toen kwam Jetje met haar beige kousen om de slanke beentjes en de lage lakschoentjes. Verrukt hief ze haar gezichtje naar Franka om gekust te worden. „Wat heerlijk dat u weer terug is!" Franka had zoo graag wat zitten babbelen met het kind, maar de plicht riep en ze moest stil naast Jetje zitten, opletten, theoretiseeren, voorspelen. Zooals altijd wanneer ze dit gevoelige muzikale kind les gaf, verteederde er zich iets in Franka. Een onbestemd heimwee dreef aan. 't Liefst zou ze het kind in haar armen genomen hebben om stilletjes met haar alle droefheid uit te huilen. „Vindt u dit accoord met prachtig?" vroeg Jetje, Hoe extatisch kon ze toch kijken! „Ja, heel mooi. Maar je mag het niet zoo lang laten deurklinken, anders vloeit het tot in de volgende maat en dat is de bedoeling niet." „O ja, natuurlijk," zei Jetje, dadelijk begrijpend. 2ÖO En ijverig speelde ze het over. de kleine handen wijd gestrekt om de groote grepen te kunnen omspannen. Om half zes kwam Franka eindelijk doodmoe op Trini's kamer. „Dat was een heele kluif vandaag, morgen dito dito, maar dan wordt het beter. Het spijt me dat ik je zoo aan je lot heb moeten overlaten. Wat heb je uitgevoerd?" Trini rekte zich lusteloos. Haar oogen waren rood en gezwollen. „Eigenlijk niets. Zoodra ik alleen ben is de fut er uit. Denken, altijd maar denken.... Wat moet ik toch in godsnaam beginnen met mijn leven? jij hebt een doel, maar ik...." „Nu, een doel..." Franka's stem klonk spottend. „Dacht je werkelijk dat dit urenlang lesgeven mijn doel is? Het kan dikwijls heel aarchg zijn en ik heb wel een paar intelligente kinderen, maar soms zou je er alles bij neergooien.... Nee, doel, een doel,... Ja, in zooverre wel: omdat ik er geld mee verdien. Ik kan van die vijftienhonderd gulden per jaar niet leven natuurlijk." Trini bleef even gedrukt kijken. Ze begon zich langzaam te verkleeden, onnoodig veel heen en weer loopend tusschen de kast en het ledikant. „Nu ja, jij hebt dan toch in elk geval een dagvulhng." „Die heb ik altijd gehad, ook toen ik geen les gaf en toen ik thuis niets hoefde te doen. Maar je klaagt nu over gemis aan werk — wat heb je tot nu toe gedaan? evenmin iets. Gaat het je nu pas bezwaren?'' „Vroeger had ik moeder." 2ÖI „Neem me met kwalijk, maar dat feit staat er buiten. Wat deed je behalve opstaan, eten, slapen en uitgaan?" Trini voelde zich geraakt, maar Franka's eerlijkheid was tevens genegenheid. Onzeker zei ze: „Ik heb altijd de geldzaken behandeld." Franka moest lachen. „Wat beteekent dat? eens per maand in de safe gaan en een paar keer per jaar een bankrekening controleeren. Niet?" „En onze huizen beheeren," voerde Trini haastig aan. „Ik heb dikwijls stapels brieven te beantwoorden." „Kom, dat zijn vast verhuurde heerenhuizen. Vader had er vroeger ook een paar, maar de adnainistratie kon heusch in twee uur per week gedaan worden." „Ik weet 't wel, ik ben niet vlug.... ik heb ook nooit iets vlug hoeven te doen...." „Nee, helaas." Trini bukte zich zuchtend naar een doos met een viyella blouse. „Ik zou er zoo'n behoefte aan hebben om in 't zwart te gaan, maar moeder vond 't altijd vreeselijk...." Moedeloos liet ze de blouse vallen, „....die ziet met schoon aan de manchetten...." Franka greep haar glimlachend bij de schouders. „Kom meid, dan neem je een andere! Wil ik eens zoeken? hier, doe nu dat donkere japonnetje aan, dat staat ook beter dan een blouse en een rok. Je weet, vanavond krijgen we heerenbezoek." 262 „Beneden?" vroeg Trini. „Kind, die tantes zijn nu al een obsessie voor me/' „We blijven met z'n drietjes hier. Goed? En kijk nu eens-aan: voor morgenochtend heb je al een taak, je gaat je blouse wasschen. Geheel nieuwe emotie/' „Dat kan ik niet, dat heb ik nog nooit gedaan." „Dat is juist het leuke er van. Maar ik zal je wel helpen." „Wat gaat er van jou toch een kracht uit.... Als jij bij me bent, wordt alles anders, dragelijker...." „O, ik ben een wonder van kracht en moed en beheersching, kortom: volmaakt." Franka hielp nog even met de japonsluiting. „Zoo, je ziet er bepaald verleidelijk uit.... ik mag wel op Gijs passen." „Je mag wel op jezelf passen. Wat een gloeiende handen heb je!" „Och, ik heb me nijdig gemaakt.... Roept tante daar?" Er werd met een hard voorwerp op de trap gebonsd. Trini opende haastig de deur. „Ja?" „Komen julhe haast eten?.... 't is maar praten, praten, en ik kan zorgen dat de boel niet aanbrandt.... Dat vervelende praten altijd boven...." Tante Narda liep mopperend naar de keuken terug. , ,,'t Is of we babies zijn," zei Trini verontwaardigd. „Tante is kwaad dat je niet de heele dag beneden zit. Ze houdt van gezelligheid...." Aan tafel smeet tante Narda letterlijk met de dekschalen. „Als alles koud is, kan ik 't niet helpen.." 263 „Ik ben dol op koud middageten," zei Franka ernstig. „Brusselsen lof? fijn!.... Nu moet u niet zoo woest doen. want u meent er toch niets van." Tante Narda sneed met krachtige rukken haar yleesch in microscopische stukjes. „Vanavond zitten jullie zeker wéér boven?" „Lieve tante, ik heb toch boven twee kamers van u gehuurd! ik heb zelfs geen recht om hier in uw kamers te zitten, alleen tijdens de maaltijden...." „Die gekheid.... In plaats van gezellig met elkaar een kopje thee te drinken." Franka zag Trini met een ironische blik naar Ehes en Ida kijken. Dan zei Trini kort: „u moest begrijpen tante, dat ik nu werkelijk niet in de stemming ben om over kopjes thee of over beneden of boven zure woorden te wisselen." Tante Narda zette beleedigd haar elleboog uit. „Verbeeld je, ik doe 't juist om je afleiding te geven, ik heb tante Anne en juffrouw Vlug ook gevraagd." Franka liet quasi-ontzet mes en vork zinken. „Wat bent u toch door en door verdorven! dus we zouden vanavond met open oogen in ons ongeluk geloopen zijn?.... wat moet Trini nu met die schijnheilige juffrouwen doen.... ze heeft aan die conversatie nu heusch geen behoefte...." „Ze hebben allemaal heel belangstellend naar tante Catrien geïnformeerd.... En Anne is altijd even hartelijk." „Hè ja...." zei Franka. 264 Tante Ida verzocht zenuwachtig of er nu niet een eind aan 't gesprek kon worden gemaakt. Tante Ehes, onverstoorbaar rustig, zocht de mooiste aardappelen uit de schaal. Franka knikte. „Debat is gesloten. Tante, ik zal morgen tien roomhoorns voor u meebrengen, maar dan moet u nu vriendelijk kijken, ook al komen we niet beneden straks." Gijs kwam al heel vroeg. Hij bracht voor de „gezamenlijke tantes" een groot pak noga mee en voor Trini een uitgezocht doosje bonbons. Trini vond het heel hartelijk, maar haar gezichtsuitdrukking vertelde de twijfel: of dit alles niet te feestelijk toeging.... Maar Gijs begon dadelijk vriendelijk een paar belangstellende vragen te doen en Trini had ten volle de gelegenheid alles te zeggen wat haar telkens opnieuw terneer drukte. Franka zat er stil bij, blij dat ze zwijgen mocht en denken kon. Daar zat hij nu weer, de vriendelijke ijdele jongen. Was het in te denken dat hij ooit haar man zou zijn? Denk eens aan, zei ze tot zichzelf, altijd bij hem, dag en nacht, jarenlang.... misschien wel twintig, dertig, veertig lange jaren.... veertig jaren van driehonderdvijfenzestig dagen, ongerekend de schrikkeljaren.... Pff, ze kreeg het er warm van. Nee, zóóver niet denken.... Met hem trouwen? ja, dat ging wel.... een zonnige huwelijksdag, zij in het wit.... wit stond haar zoo goed.... een knappe bruidegom zou hij zijn, heel wat knapper dan Bert met zijn norsch hautain ge- 265 zicht.... dan een lange, weelderige huwelijksreis, mooie hotels.... O, dat was bijna een vooruitzicht om alle twijfel te doen verdwijnen: die huwelijksreis, 't buitenland, hotels.... Een wit zijden morgenjaponnetje met een kleine vierkante sleep.... ze zag Zichzelf langzaam gaan over 't roode fluweel van een tapijt, langs gifeote spiegels.... op haar toilettafel stonden rozen en er lagen lowter zilveren toiletvoorwerpen.... „liefste, overeen half uur komt de automobiel voor, het weer is zoo zacht, we zullen een mooie rit maken...." Daar stapten ze in.... haar goudleer en schoentjes werden verborgen onder een berenhuid, haar witgeschoeide handen rustten smetteloos in haar schoot.... de automobiel gleed weg, toeterde, de menschen weken uiteen, keken bewonderend.... Gijs blikte haar diep in de oogen en ze voelde zich sidderen van een geweldige ontroering.... duizend beloften lagen er in zijn zonnige oogen.».. „Franka droomt," zei Gijs. Hij legde een hand op haar knie; „Je hoort me met eens! Juffrouw Rassers heeft de Elsevier-schets gelezen...." „Ik vind het heel mooi," zei Trini. „Ik kan me heelemaal verplaatsen in 't verdriet van die vrouw." Kijk, daar zat hij, de ijdele jongen, vervuld van zichzelf. Veertig jaren van driehonderdvijfenzestig dagen, schoot het nog door haar heen. „Neem me met kwalijk, ik was met mijn gedachten op reis.... had ik op iets moeten antwoorden?" „Of jij 't al gelezen hebt," zei Trini. 266 ,»Ik? nee ik heb immers de heele dag les gegeven." Ze zag zijn gezicht in teleurstelling wegtrekken. „Maar als jullie 't niet ongezellig vinden, lees ik 't nu.." „Als je blieft niet!" verzocht Gijs met nadruk. Toen werd een harde tik op de deur gevolgd door het binnenkomen van tante Anne Marsman in haar rose viyella blouse. Tante Narda loerde achter haar, maar kwam met binnen. Franka stond zoo haastig op alsof ze tante Anne buiten de deur wilde zetten. Maar Trini stak haar hand al uit. „Dag Anne. hoe maak je het?" „Kind, wat een ongeluk! Of je me zien wilt of niet, ik moet je toch even condoleeren met 't verhes van je arme moeder.... enfin een zegen dat ze uit haar lijden is.... Dag meneer.... Franka...." Franka en Gijs bleven staan en tante Anne kon nu niet alsof 't vanzelf sprak gaan zitten. Ze keek eens rond. „Voor 't eerst dat ik 't hier zie.... ik hoef niet te vragen of ik bij moderne menschen ben...." „Nee," zei Franka. „U heeft 't hier snoezig." Tante Anne richtte zich zeer speciaal tot Gijs. „Een echt knus nestje." „Ik vind 't hier ook zoo heerlijk gezellig/' zei Trini argeloos. Ze zag niet dat Franka wit werd. „Tante Narda drong erop aan dat ik toch eens naar boven zou gaan.... maar ik stoor niet graag." „Dat is een heel goede eigenschap in u," zei Franka. „Als iedereen de waarde besefte van zoo'n voortreffelijke eigenschap...." 267 Tante Anne lachte hard. „Die Franka maakt altijd maar grapjes.... enfin, «e heeft er de leeftijd nog voor, nietwaar Trini? Als «e zoo oud is als jij en ik, komt de bezadigdheid ook wel.*1 Trini keek wat zuinig om deze plotselinge onjuiste combinatie van leeftijden, maar ze sprak toch niet tegen. Maar Gijs kon niet nalaten op zijn toon van meerdere tot zijn mindere aan te merken: „het komt me toch voor dat u juffrouw Rassers een stukje vooruit is." Tante Anne gaf dit met gulle openhartigheid toe. Maar ze vond dat ze toch wel zoowat in een zelfde levenssfeer waren, in de tijd van bezadigdheid. „Wij doen nu geen gekke dingen meer, wat jij, Trini?" Trini was er niet tegen bestand. „O nee." „Gijs, schakel jij 't keteltje even aan?" vroeg Franka. Ze haalde de koekjes voor den dag en begon de kopjes uit elkaar te zetten. „Heb je al besloten wat je Zondag doen zult?" vroeg hij. „Ik denk wel dat ik mee ga. Maar straks moet ik 't nog even met Trim bespreken." Tante Anne draaide nog even rond, een hard-rose ongracieuse tol in 't midden van de kamer. Trini kreeg een hand. ,,'t Beste met je, arm kind.... als ik je ooit met iets helpen kan?" „Dank je," zei Trini, „tot ziens." „Goeienavond samen." Dat was voor Franka en Gijs. 268 „Goeienavond alleen," zei Franka lomp. Ze keerde zich niet om, maar bleef voor de theetafel staan. Even later schoof tante Narda binnen. Haar gezicht droeg de sporen van de triomfantelijke gedachte dat Anne toch eindelijk de mooie kamer van Franka eens gezien had. „Ze is toch altijd hartelijk, Anna...." Maar Franka, dol van drift, ging vlak voor haar staan. „Als u die feeks nu nog eens ooit in mijn kamer smokkelt, dan zult u er geen pleizier van beleven, dat verzeker ik u! Heb ik deze kamer gehuurd, ja of nee? als ze er nog ééns inkomt, smijt ik haar er uit, de proleet." „Ssttl" kalmeerde Gijs. Tante Narda, geschrokken, ging naar de deur. „Ze vertelt nooit anders dan goed van je." „Laat ze mijn naam niet achter haar valsch gebit noemen...." „Tante Ida heeft gevraagd of je even bij haar wijt komen.... ze is op haar slaapkamer." "Ja " . • ^- „Kindje, wind je toch met zoo op, zei Gijs toen ze weer alleen waren. Hij kwam bij haar staan en vergat Trini. „Je doet er jezelf zooveel kwaad mee.... Ik wou dat je hier maar vandaan ging, is dat nu een omgeving voor een jong meisje...." „Wie weet wat ik nog doe...." Ze hield het waterketeltje voor Trini in de hoogte. „Let jij even op? ik ben dadelijk terug." 269 Tante Ida liep kreunend in haar kamer op en neer. „Ik heb zoo'n ontzettende maagpijn.... en alles benauwt me zoo.... ik moet aldoor aan mijn dood denken.... wat een marteling zoo te leven...." „Komt, u kunt zich best wat meer beheerschen," zei Franka hard. „Dacht u dat ik nooit maagpijn had en nooit aan mijn dood dacht? dat zijn allemaal heel normale dingen.... Ik zal u wat eau-des-carmes geven en dan gaat u maar kalm naar beneden of naar bed.... u mag natuurlijk ook bij mij komen zitten...." „Ach nee, jullie jonge menschen zit ik maar in de weg.... en beneden kijken ze me ook de deur uit." „U overdrijft een beetje...." Franka haalde de eaudes-carmes. „Als je blieft, over een half uurtje kom ik nog eens inspectie houden...." Met een gevoel van lichamelijke uitputting ging ze weer naar haar kamer terug. Trini en Gijs zaten naast elkaar te praten. „Natuurlijk," zei Trini, „ik kan mijn Zondag best alleen doorbrengen.... ik gun haar van harte een verzetje...." „Waar hebben jullie 't over?" vroeg Franka ongeduldig. „Bloemendaal? ik ga niet mee, ik heb er geen lust in...." Het klonk zoo vijandig en onverzettelijk, dat Gijs geen woord teruggaf. Maar hij stond na een kwartier op en nam afscheid. Franka hield met moeite haar tranen in, maar ze vroeg hem toch met te blijven. „Alles moet vandaag maar buigen of barsten," dacht ze. 's Nachts, in de dreigende duisternis van haar 27° slaapkamer, kwam heviger dan ooit de twijfel kwellen. Mocht ze Gijs langer in 't onzekere laten en zijn beste jaren vernielen? en Bert, wat moest ze met Bert? Koortsig van misère stond ze eindelijk op en maakte licht. In de spiegel zag ze haar opgezet gezicht met de flakkerende oogen. „Ieder mensch moet een doel hebben...." Gijs: dat was een doel, een veilig doel. Bert was de onzekerheid, misschien wel de marteling. Met het daglicht luwde de onrust, maar de avond droeg op zwarte vleugelen de oude beklemming aan. Dit was onhoudbaar. Franka verontschuldigde zich bij Trini. „Ik moet even uit, wees niet boos...." Op straat waren pratende menschen onder een vredige sterrenhemel. Het grachtwater speelde met wankele lantaarnlichten. Er dreef een belofte van vroege lente om de naakte boomen. Franka haalde diep adem. Ze zou Bert om raad vragen, hem haar twijfel zeggen. Hij kon wachten, hij zou haar helpen. Zacht ging ze de zwaarbelooperde trap op. Achter haar rinkelde de deurketting, als sloot hij 't verleden af. Bert zat aan zijn bureau. Ze zag hoe bleek zijn gezicht was, hoe moe zijn oogen stonden. Hij kwam snel overeind, maar ging haar niet tegemoet. Hij wacht, dacht ze. En een nieuwe angst overviel haar. Wat zou ze zeggen? Gijs.... en.... „Je bent gekomen," zei hij. Ze kende deze stem niet, ze kende die smeekende klank niet. 271 „Ja," zei ze ademloos. Nu was hij bij haar, zonder haar aan te raken. De klok sloeg. „Het werd tijd, kind." Haar hand werd gegrepen, reddend. „Samen naar het groote doel, kleine kleine meisje." Ze gleed neer aan zijn voeten, in het groote verlangen devoot te zijn. En zijn sterke handen legden zich op haar hoofd, als zegenend. Het was half twaalf toen ze het huis binnensloop. Trini zat rechtop in bed tusschen de kussens; ze had gelezen. „Kind, ik ben zoo ongerust geweest,..." „Ja?" vroeg Franka en ze lachte zacht. Ze voelde haar oogen overstroomen van lichtende gelukzaligheid. Ze kon Trim met aanzien. „Ik werd opgehouden, het spijt me zoo voor je...." „Ga nu maar gauw slapen, je ziet er zoo overmoe uit.... ik praat morgen wel met je over mijzelf, ik zal toch een beslissing moeten nemen.... of ik daar blijf wonen of dat ik hier kom, dat wil zeggen in Amsterdam." „Morgen, ja.... ik ben nu wel heel moe...." Ze ging naar Trini toe en kuste haar. Een oneindige goedheid deed haar behoefte hebben aan teederhddsuiting. „Slaap maar lekker.... wat springt je haar vanavond, lief...." In haar slaapkamer was de lente. Van de donkere muren regenden bloesems. Ze stak twee kaarsen van haar kleedspiegel aan en bezag haar gezicht, een 272 gezicht dat ze niet kende, een gelukzahg gezicht. Ze doorleefde vele malen de voorbije uren in één oogenblik en werd heel bang over zooveel geluk. De heele nacht werd één lange goddelijke gedachte en pas tegen de morgen viel ze in een lichte slaap, die enkel herleven van vreugd was. 's Morgens, lui van weelde, stond ze zóó laat op, dat tante Narda wel vijf keer kwam kloppen, ,/t Kan mij niet schelen, maar heb je geen les vanmorgen?" „Nee, lieve beste tante, ik heb geen les...." „Is je deur open?" „Welnee...." „Maar ik heb hier de post.... wel vijf brieven...." Met een krachtige zwaai van haar beenen was ze 't bed uit. Misschien van Bert.... dacht ze, hoewel ze 't onmogelijk wist. In de vensterbank zittend, 4iaar bloote voeten wegduikend in de witte vacht, las ze. Een aanvraag van een weldadigheads-o>mité om haar pianistische medewerking te verkenen bij een gah-vcorstelhng ten bate van hongerende Russen. Onder de namen van de comité-leden zag ze Bert's naam; ook die van de vader van een harer leerlingen. Trotsche vreugd stormde in haar op. Ja, dat wilde ze wel, spelen op die voorstelling.... 't Allereerst dacht ze aan een passende japon. Haar grijs fluweeltje was niet voyant genoeg; op een podium kon het best iets gewaagder. Nog zeven weken had ze. Hét comité zou 't liefst Russische muziek hooren. Ach ja, die 273 muziek kwam wel in orde, maar de japon,,,. Bert zou in de zaal zitten, haar zien, haar eindelijk hóóren. Hij kende haar spel alleen van luchtige dingen, gespeeld op een tennisfuif. Haar hart zwol. Ook diarmee zou ze hem binden. Al de gaven van haar rijke hart zou ze verkwistend over zijn koele geest strooien. Ze lachte zacht. Hij wist 't nog niet hoe ze hem binden kon, hij kende haar nog niet.... Er was ook een brief van Gijs. Hij niaakte hartroerend excuses over zijn lomp heengaan. Maar ze moest bekennen, „kleine duivehn", dat ze hem vreeselijk teleurgesteld had. Hij zou met meer aandringen op Zondag; ze kon er nog twee dagen rustig over denken. Mocht hij 's avonds even aanloopen....? Franka's vreugde was al bij zijn eerste woorden verstild. Nu zat ze met medelijden en bitterheid op zijn sierlijke smalle letters te staren. Haar wil om gelukkig te zijn verzette zich tegen zijn alles-verdragende goedheid, die haar zwak maakte en haar wegdrong van Bert. Maar nu had ze besloten; ze was zoo volmaakt Bert's eigendom, en wilde dat ook wezen, dat door dit feit de besh^asang vanzelf gevallen was. Arme jongen, dacht ze smartelijk. Hij moest het nu maar dadelijk weten, dat zou èn haar èn hem rust geven. Alle treurige zekerheid was beter dan de onzekerheid. Ze waschte zich haastig en wipte even naar beneden om te ontbijten. Trini had volgens tante Narda haar ontbijt naar haar kamer meegenomen. „Ze had geloof ik weer gehuild...." 18 274 „Ja, dat zal nog wel eens voorkomen/' zei Franka zuchtend. „Is dat al het brood, tante? die steenharde korsten en dat eene sneedje?" „Ja, verbeeld je, ik heb gisteren heelemaal vergeten te nemen.... hier, neem dat halve broodje van mij nog maar." Tante Narda, al aan 't omwasschen op een hoek van de tafel, legde met twee vriendelijke maar natte vingers het ongelijk afgesneden hompje brood op Franka's bord. „Zal ik nog gauw een ei bakken?" Franka dwong haar ergernis weg. Hoe dikwijls gebeurde het dat tante „vergeten" had brood te nemen of iets voor de boterham te bestellen, alleen om listig uit te sparen. Maar vandaag wilde ze niet haar zenuwen afmatten met een debat. Er was zooveel anders, gewichtiger. Staande dronk ze een kopje thee; dan smeerde ze een stukje roggebrood en nam het mee naar boven. „Laat u me vooral een uurtje rustig zitten? ik ga muziek schrijven...." „Alsof ik je coit stoor," weerde tante Narda af, en ze hield vriendelijk de deur voor Franka open, blij dat haar kleine hst geen onaangenaamheden verwekt had. Nu was heerlijk al 't oude brood op.... Franka ging even bij Trini aan. „Zullen we tegen elf uur een Vondelparkje maken? ja? het weer lijkt zoo zacht, bijna geen wind en een beetje zon...." Ze negeerde opzettelijk Trini's behuilde oogen, klopte haar een paar maal op de rug. „We nemen samen een gezellig lunchje in de stad, dat zal je opkikkeren.... 275 Ik moet nu noodzakelijk een paar brieven schrijven.,** Op haar kamer zat ze minutenlang besluiteloos voor haar kleine schrijftafel. Als ze eens eerlijk alles vertelde van Bert en haar? Maar ze kon dit met doen Zonder de heiligheid van 't tusschen hen bestaande te schenden. Eindelijk, traag, kwamen de eerste woorden. En nu ging alles ineens vlot.... „dat ik van je hou, waarschijnlijk altijd van je houden zal, je weet het evengoed als ik. Maar dat je niet in staat bent (nog niet in staat bent) me voorgoed aan je te binden, zóó dat er geen andere verlangens meer zullen rijzen — dat weet je ook. Ik kan zoo niet voortgaan; de zekerheid dat ik je leven in mijn hand heb en het verniel, vervolgt me en wordt tot een obsessie. Laten we elkaar een jaar lang niet zien, niet spreken, elkaar niet schrijven. Het is een harde proef, maar een goede. En wie weet wat dat jaar ons in de toekomst baten zal! Kleine Gijs (ach, zoo mag ik je toch wel noemen? het is zuiver uit genegenheid), toe, gebruik dat jaar, buit het uit! Ik raad je niets aan, omdat dat jaar vrij van iedere invloed moet zijn. Ik zal zeker veel aan je denken en nooit vergeten hoe eindeloos goed je altijd voor de kleine eigenzinnige, soms hartelooze Franka geweest bent." Toen ze de brief overlas, schrok ze. Was dit een volledig breken met het verleden? eerlijk alle schepen verbranden? Ze bekende zichzelf dadelijk haar halfheid, sloot dan glimlachend de envelop. Iets van de slimheid der vrouw was Zelfs nu nog aanwezig, nu 376 ze devoot en rein 't geluk wilde veroveren. Ik kan niet anders, dacht ze koppig, naderhand misschien.... Ze kleedde zich zacht-zingend aan, gleed midden in haar toilet-bezigheden aan de piano en speelde de wals van Teresa Carreho. Elegant, elegant was dat.... Ze speelde hem nog eens en nog eens, tot Trini binnen kwam. Ze had een van tante Narda's keukenschorten voor. „Kun je misschien even komen kijken? ik ben die blouse aan 't wasschen, maar ik weet niet of 't water te warm of te koud is...." Ze zonk uitgeput op een stoelpunt, zuchtte: „Voor 't eerst van mijn leven dat ik zooiets doe...." „Wat 'n schande!" Franka gluurde even tusschen de gordijnen. „Droge straten? dan mijn grijze peaude-suèdetjes...." Ach ja, de brief aan Gijs was goed zoo, voor haar en voor hem. Je kon zoo'n jarenlange genegenheid toch maar niet op bevel uitroeien? langzaam moest dat gaan.... Voordat ze met Trini uit ging, schreef ze Bert een paar woorden. „Deze bloemen kondigen je mijn komst aan op vanavond. Ik hoop dat je zoo gelukkig bent als Franka." Later in de bloemenwinkel, bestelde ze een paar roode rozen voor hem. Met heimelijke vreugde bedacht ze hoe ze niet lang geleden nog geen bloemen had willen koopen omdat ze bang was dat Bert die als een hulde aan hem zou beschouwen. Trini, wat minder down zoodra ze met Franka alleen geweest was en zich had kunnen uitspreken, plaagde haar: „Voor een aanbidder?" 277 „Ik weet eigenlijk niet of hij dat al is," zei Franka half-ernstig. Och, dacht ze intusschen, ik moest Gijs ook maar wat bloemen sturen.... Samen hepen zé lang door de stad, genietend van het eerste zonnige weer na wekenlange sneeuw- en regentriestheid. Franka was onvermoeid. Ze wilde het Rokin en het Damrak en het Centraalstation in de zon zien liggen.... en het Rembrandtplein en de Amstel.... de Amstel zou herboren lijken onder het eindelijke zonlicht! Trini, kleintjes stappend en telkens naar de winkels kijkend, kon haar nauwelijks bijhouden. „Je had wel een auto mogen nemen als je Zooveel tegelijk doen wilt...." Franka luisterde niet. Ze ging hoog-opgericht, 't gezicht onbewust-uitdagend boven haar bont uit. Ze moest zich inhouden om haar geheim met aan Trini te verraden. Wat Trini kijken zou! Maar haar nog versche droefheid zou zich stooten aan de vreugde van dat geluk. Nee, niets zeggen, 't geheim in je borst voelen fladderen als een verrukte vogel.... Wat kroop die dag en wat was alles onbelangrijk, dat niet rechtstreeks met Bert in verband stond, 's Middags kwamen de twee broertjes weer lessen. Franka zetten ze ieder in een andere kamer en gaf ze een luchtig preekje. Dit was de laatste proef, als ze zich niet behoorlijk gedroegen konden ze wegblijven. Toen het halve uur van de eene jongen om was, vond Franka tante Narda bij de andere zittend. „Wat doet je moeder altijd aan je haar?" 278 ,3rüliantïne/' zei de jongen, verlegen lachend. „Maar smeert je moeder dat nu wel op je huidï zoo boven op je haar geeft 't niets.... kijk, zóó.... met je vingertoppen...." En tante Narda het 't schaaltje met gehakt even los om aanschouwelijk onderwijs te geven. Franka maakte er in de gang een grapje van. „Merkte je nu niet eens dat je voor de gek gehouden werd? vertel 't maar met verder, dat je zoo dom was." Tegen acht uur bracht Franka 's avonds Trini naar kennissen. „Ik kom je tegen elf uur halen...." „Maar ik kan daar zoo lang niet blijven." „Probeer 't maar, zeg. Je doet er mij zoo'n pleizier meel" Ach, hoe kroop die tram.... en wat ging dat in- en uitstappen treiterend-langhaam! Zoo, daar was de gracht en daar het huis.... Haar hart begon zwaar te bonzen toen ze naar boven liep. Hij stond aan de trap, zoo als zij verwacht had. „Dag!" zei ze zacht. Omsloten door zijn armen kwam ze in zijn kamer, waar haar bloemen, wijd-open gegaan, stonden achter de foto van 't kindje. Hij knoopte langzaam haar mantel los, nam haar hoed af, trok haar handschoenen uit. En al die tijd waren zijn vreemd-grijze oogen lichtend in de hare. Toen ze voor hem stond; in een simpel japonnetje van donkerblauw crêpe de chine met een wit kanten sjaalkraag, boog hij haar hoofd in zijn arm. „Geen sprjt gehad?" 379 Ze glimlachte tot antwoord. Eindelijk zei ze met een nauwlijks beheerschte stem: ,,Hoe kan dat nu...." „Maar — toch wel een beetje gedesillusioneerd in één opzicht?" Ze kleurde heftig en duwde haar hoofd bijna onder zijn jas. Zijn ongekende teederheid maakte haar schroomvalhger dan ze zichzelf ooit gevoeld had. Hij streelde behoedzaam haar haar, begon er dan langzaam de spelden uit te trekken. „Dat wordt beter, kleine meisje.... niet bang zijn...." „Dat ben ik niet...." Ze bleef staan, dicht tegen hem aan, terwijl de haar vracht zacht langs haar rug viel. Ach, dit alles was wonder-heerhjk.... als hij haar nu maar éven op zijn schoot nam en 't gevoel van veiligheid hergaf, want ze had wel angst voor wat zich herhalen ging, hoewel ze later misschien weer zou verlangen.... Maar hij ging de deur sluiten en ze stond, een oogenbük heel alleen, beschaamd, midden in de kamer. Ze voelde hem afwezig van hunkeren naar dat ééne, en 't was haar alsof hij haar eenzaam het» Ze bleef hem aanzien, wetend hoe de smeeking uit haar oogen straalde, maar hij strekte zijn hand uit. „Kom toch," zei hij klagend. Door de stille avond bracht hij haar tot Trini's kennissen. Even had hij haar arm genomen, maar hun stappen konden zich niet regelen. Nu gingen ze dicht naast elkaar, een kleine vrouw en een groote man. Hij sprak druk. Of ze de Rechtbank niet eens 28o zien wilde? de volgende week pleitte hij, dan zou hij haar introduceeren. Aan de kwestie zelf zou ze niet veel hebben: 't was een civiele procedure.... „Maar 'tis weieens aardig al die droge kerels te zien zitten.... ik zal mijn juffertje ook laten gaan, allicht steekt ze iets op....'' „Dan ga ik niet," zei Franka kort. Hij lachte zoo hard, dat een agent in de verte bleef stilstaan. Zijn hand greep hefkoozend haar arm. ,,'n Beetje jaloersch, 't vrouwtje.... maar 't is best, hoor? jij komt alleen naar de man luisteren...." Hij belde voor haar en terwijl ze wachtten, stak hij een sigaret aan. Haar blik ging pijlsnel over de koker: het kiekje van het tennismeisje was verdwenen. Het ontroerde haar meer dan alle gebeurtenissen van de vorige dagen samen. Ze trok haastig zijn hoofd naar zich toe. „Dank je, lieveling.... nee, niet vragen waarom...." De lucht was donker en zwaar van genade. Een enkele ster lag bevend ertegen. Langzaam liepen Trini en Franka naar huis. En het gebeurde als vanzelf: Franka vertelde haar geheim. Nog dezelfde avond vond ze een brief van Gijs thuis. „Je bent altijd sterker geweest dan ik. Je bent het ook nu. Of je besluit werkelijk voor mij iets goeds kan inhouden? ik ben te kapot om de mogelijkheid te overwegen. Ik weet op 't oogenblik alleen dat ik je zoo wanhopig lief heb, dat ik niet begrijp hoe ik deze dag, laat staan een héél jaar, zal doorleven. Ik hoef a8i je niet te zeggen dat ik ieder uur, iedere minuut, op je wachten zal." Franka's tranen gleden over zijn woorden. Maar naast haar verdriet om hem en haar vage knaging om eigen gemis kwam sterkend de trots: dat ze twee harten beheerschte.... De dagen en avonden gingen zóó snel, als wilden ze 't geluk zoo spoedig mogelijk achter Zich laten. Franka's dagen werden voller en voller met lessen, die ze terwille van 't geld aannam. Ze moest veel verdienen, ze moest allerlei verrassingen voor Bert koopen en haar toilet nog beter verzorgen dan vroeger. Bert hield van mooie dingen, hij kon uitbundig verheugd zijn over een nieuwe hoed of schoentjes van haar. Dikwijls probeerde hij haar over te halen iets van hem aan te nemen, een bonte mantel, een avondjapon voor het weldadigheidsfeest. Telkens verschrikt, strak door angst, weigerde ze. Ze zei hem met de paar woorden die hij zeker niet volkomen begrepen zou hebben: dat ze dan eerst recht een „verhaltnis" zouden hebben. Trini was naar haar huis teruggegaan om daar met Riek alles te regelen, 't grootste deel van de inboedel te verkoopen en dan in Amsterdam op kamers te komen wonen. Riek zou in een hofje gekocht worden. Franka was bijna verlicht door Trini's vertrek. De enkele uren van vrijheid wilde ze zoo graag ten eigen bate benutten. En de avonden moesten haast alle voor Bert zijn. De eerste weken bleven ze in zijn 282 huis en tusschen de avonden van zinnelijk genot schoven zich langzaam en weldadig avonden van stil hand-in-hand zitten en praten. Of Bert werkte. Dan zat ze met een boek op de canapé en bekeek zijn gezicht, dat ingebeten wrokkige lijnen kon hebben als hij verdiept was in zijn arbeid. Hij las haar weieens een conclusie voor en vroeg haar later of ze zijn gedachtengang logisch vond. Heel bevangen en klein voelde ze zich de eerste keeren; een oordeel kon ze nauwelijks vormen. Maar hij had er pleizier in haar een zaak duidelijk te maken en te zeggen: „schrijf jij nu eens op wat jij daarop zou antwoorden." Dan ging ze met opgetrokken beenen op de canapé zitten, een groot hard boek op haar knieën en maakte ervan wat ze kon. En ze had geen grooter voldoening dan dat Bert enkele zinnen van haar overnam voor zijn conclusie. Een week voor het weldadigheidsfeest, moest hij een paar dagen naar Duitschland. Franka kon bijna geen afscheid nemen en toen ze eindelijk thuis was, schreef ze hem in de nacht nog een brief, hoewel ze wist dat die hem niet op tijd bereiken kon. „Ik zal je zoo liefhebben dat je niet meer aan mij ontkomen kunt. Al mijn gedachten, al mijn goede gedachten, zullen voor jou zijn. Ik zal zóó rein trachten te worden, dat je verwonderd naar mij toe zult komen om te vragen wie mij zoo ongerept gemaakt heeft. Dat zul jijzelf zijn. O liefste, ik ben zoo sterk geworden door mijn liefde. Ik heb een groot heilig doel: 283 jou gelukkig te maken. Wat zijn menschen zonder doel ongelukkig." Moe van emotie liet ze haar pen zinken en stond op. Haar oogen brandden en verdroegen 't licht bijna niet. Schreiend van eenzaamheid en verlangen viel ze op haar bed. De volgende morgen, midden in haar ernstige studie van de Russische muziek, kwam de feestjapon thuis. De drie tantes hepen te hoop om de zwart tulen wolk met de fel-roode roos tegen het lage corsage. Tante Elies hield als een preutsche maagd twee vingers voor haar mond en lachte haar zacht-, kirrend lachje. „Wat een bespottelijke mode! waar zijn de mouwen?" „Die komen na," zei Franka kalm. „Dat is nog eens wat anders dan uw sarongetjes, hè?" „Och lief nichtje, ik zal je de foto's eens laten zien van 't bal bij de gouverneur.... grijze zij met paarlen bestikt, koninklijk.... de japon was een gewicht aan je lijf, maar dit...." „Ja, tegenwoordig wegen ze de japonnen.... zooveel gulden per ons...." ,,'t Lijkt waarlijk wel zoo! kassian, wat een vodje." Tante Ida zei zacht dat ze hem heel elegant vond. „Pas je hem aan?" „Straks, vanavond.... bij daglicht staat 't zoo nuchter.... en tante Narda, wat zegt u er van?" „Prachtig!" zei tante Narda schielijk. Ze liep er omheen als een poes om een kluifje, tipte dan hier en daar met één vinger op de tule. „Beeldige stof.... 284 zeker duur, hè? Ze vragen maar raak in die winkels." „Hij kost maar honderdvijfentwintig gulden," zei Franka naïef, „daar kunt u toch niets op tegen hebben." Tante Narda stond paf. Ze hadden Franka bepaald beetgenomen. Zou zij zich aankleeden en 't gaan vragen in de winkel? vreesehjk, vreeselijk, zoo'n afzetterij i Honderd-zooveel gulden voor een dingetje dat je zelf misschien voor twaalf gulden kon maken als je 't goed op de markt kocht! Nee, tante Narda zou er nachten niet van kunnen slapen.... „Och," zei tante Ida, „de tijden zijn duurder geworden.... beneem haar 't pleizier nu niet." Tante Ehes gichelde dat ze maar weg zou gaan; ze kon 't niet helpen, dat ze lachen moest. „Ha-ha! geen mouwen en geen hals!" Franka nam de japon op. „Allemaal gezien? daar gaat-ie!" Tante Narda slofte nog mee de gang in. „Als ik er nu eens aanloop? als ze mij zien, krijg ik er misschien wel wat af." „Daarvan ben ik overtuigd! Als ze u zien in dit toilet, met de ellebogen door uw mouwen, krijgt u hem ongetwijfeld cadeau...." Ach, nu was 't wel jammer dat Trim er niet was... die zou tenminste een redelijk oordeel gehad hebben, 't Studeeren ging niet zoo intens meer. Ze moest denken aan de twee lange avonden dat ze Bert niet zou zien; het leek onoverkomelijk. Ze ging met een 285 boek voor 't raam zitten en keek uit in de dorre Straat, Lezen? eigenlijk was kousen mazen nuttiger, maar misschien deed tante Ida dat wel voor haar.... Dat een liefde je zoo uit je evenwicht kon brengen. Haar heele belangstelling voor boeken was weg en zelfs de piano moest eronder lijden. Als ze eens naar tante Go ging? Bevrijd kleedde ze zich aan. Tante Narda kon zich met het plan niet goed vereenigen. ,,'s Avonds uit en overdag uit.... wij zien je nooit meer. Je zoekt altijd de menschen op, maar als we beneden visite hebben blijf jij boven...." „Visite!" smaalde Franka. „Zeker Anne Marsman, die bijna tot haan geworden kip. TJ weet toch, ouwe kippen gaan dikwijls op hanen lijken. Ze krijgen een kam en probeeren te kraaien. Zoo iemand is Anne...." Ze bezag goedkeurend haar mooi-sluitende handschoenen, trok een lokje haar onder de fluweelen baret uit, zoodat haar oogopslag donkerder leek. „Dag lieve tante, ik ga meteen een advertentie voor een dienstbode plaatsen.... en vanavond blijf ik thuis, kom beneden en fuif op zoetigheid." Vlug glipte ze de deur uit om tante's angstig roepen over de dienstbode niet te hoeven beantwoorden. Tante Go was heel alleen op haar zonnige bovenkamer. Ze zat zich met een kopje koffie voor 't raam te koesteren. In de alkoof schreeuwde dwingend het kleinste kind. „Nee maar, verbeeld je, ik zit juist aan jullie te denken.... neem met die damasten stoel, kind, want 286 daar zak je doorheen.... hoe varen mijn lieve zusters? wat zie je er goed uit, zoo ondeugend.../' Franka voelde zich weer dadelijk thuis bij tante Go. „Uw lieve zusters zijn zooals altijd: aanbiddelijk... Ja, graag een kopje koffie. Hier is een snoeperijtje.... en daar in dat pak zit nog wat rommel, misschien goed voor de kinderen...." „Dank je hartelijk, kind." De bruine oogen overzagen slim het meegebrachte. „Heerlijk dat jij zoo goed voor me bent.... enfin, ik ben ook een schat van een tante." „Nee, dat bent u niet," zei Franka ineens ernstig. „Waar is de vulkachel en wat hebt u met 't kleed gedaan?" „De vulkachel? 't is bijna zomer, die heb ik bij de smid laten brengen... En 't kleed is bij de Deventer tapijtfabriek, ik laat van 't zelfde patroon kleine kleedjes bijmaken." „Waar is uw lombardbriefje?" Tante Go gaf 't gewillig. „Niet eens veel op gekregen, vijftien gulden...." „En voor de kachel?" „Zes gulden. George's schoenen moesten gerepareerd en Annetje moest nieuwe beugels hebben." „Die beugels krijgt u voor niets uit 't fonds." „Nu ja.... maar ik heb wat katoen gekocht voor 't nieuwe kind, ik wilde de lakentjes wel zelf maken." „En u zou ze van moeders oude lakens maken? u krijgt er minstens twaalf uit." 287 „Ja," zei tante Go vaag. Dan, oolijk lachend: „Je moet niet alles willen weten." „Ik hoef niet alles te weten. Ik wil alleen niet dat u de boel waarop mijn vader en moeder zuinig zijn geweest 't huis laat uitdragen." „Maar 't komt er weer in?" Franka moest bijna lachen. „En wie zal dat betalen?" „Ik had gedacht, als jij 't ons misschien zou willen leenen." „Waarom heeft u dat niet eerder gezegd? nu moet alles weer heen en weer gesleept worden.... Maar tante, laat dit nu de laatste keer zijn...." „ Tja... . maar George slijt zooveel aan z'n voeten.." Tante Go schonk neuriënd Franka's koffie in. „De heb maar eens extra lekkere genomen, ze kost wat meer, maar een goed bakje moet een arme huisvrouw toch hebben." Ze schommelde naar de kast, keerde weer terug. „Dat's waar ook.... jij hebt wat te snoepen, dat zal allicht beter zijn dan mijn ijswafeltjes.... En nu moet je je ouwe tante toch eens gauw vertellen of ze niet goed ziet: je bent verliefd." „Uw kijk is buitengewoon. Waaraan ziet u dat?" „O hemel, 't straalt van je af.... je oogen vooral.... en dan zoo extra heftalhg aangedaan...." Tante Go zuchtte; haar bruine oogen twinkelden. „Ik ken het zoo, o jee.... hè, nog ééns die tijd terughebben.... enfin, laat ik niet klagen: mijn prachtig gebit, mijn weelderige haren, mijn wespentaille — dat alles heb 288 ik toch nog. En mijn minnaar, niet te vergeten." Ze opende voorzichtig de taartjesdoos, keek verrukt naar de inhoud. „Mag ik éérst nemen? ik wou zoo graag die mocca...." „Heeft u vóór uw huwelijk weieens avonturen gehad, tante?" „Hemel ja, maar een leelijk. Dat moet je me met nadoen." Ze likte als een kind de mocca op, zichtbaar genietend. „Maar wat wist ik van de wereld, hè? bovendien kwam ik zóó uit 't weeshuis in Parijs.... Ach, naderhand begrijp je niet dat je niet verstandiger was...." „Maar...." vroeg Franka, hunkerend om meer te weten. „En toen...." „En toen? ja, wat kan er gebeuren met een vroolijk jong meisje? dat begrijp jijzelf best... nee, 't was een tragisch einde." Franka durfde er niet op doorgaan. Na een heele poos vroeg ze eindelijk, haar hoofd afwendend van 't licht: „Denkt u.... dat 't een knauw is voor je later geluk als je vóór je huwelijk...." Ze stokte, zocht naar passende woorden. Maar tante Go begreep 't dadelijk. „Lieve kind, ik kan je één ding zeggen: ik zou nooit getrouwd zijn vóórdat ik 't had meegemaakt.... Lieve hemel, de raenschen mogen nu nog zoo hard redeneeren over geestelijke harmonie en zielsverwantschap — dit soort harmonie is de basis van alles... o, ik ben niet zoo heel dom, ik weet best dat je daardoor alleen met gelukkig kunt worden, maar je kunt 289 zeker niet gelukkig zijn als je alles hebt behalve dat... Nee, je kunt deze theorie nu eenmaal niet hardop verkondigen, maar jou durf ik 't wel zeggen: trouw nooit een man voordat je weet wat julhe in dat opzicht aan elkaar hebben. Er zouden heel wat minder ongelukkige huwelijken zijn als deze onnette theorie meer in praktijk werd gebracht." „Dacht u dat 't zoo weinig in praktijk werd gebracht?" vroeg Franka ernstig. „Genoeg. Maar niet als eerlijk middel om tot een gelukkig doel te komen...." Tante Go oogde naar Franka, zag haar ineens kleintjes en nadenkend zitten, zonder het zelfbewuste van daareven. „Er is toch niets akeligs met je, wel?" „Nee," zei Franka glimlachend. „Integendeel, eigenlijk is 't alleen maar te heerlijk, dat benauwt me weieens...." Ze overlegde of ze nog meer zou zeggen in ruil voor tante Go's vertrouwen. Maar op de trap klonken voetstappen. Oom George, klein, transpireerend, de waterige oogen knippend tegen 't zonlicht, kwam binnen. Hij schrok toen hij Franka zag en legde haastig een groote kwitantie-tasch in de alcoof, waar het land nog nadreinde. „Ik kwam even kijken, hoe mijn vrouwtje 't maakt.... dag Franka, hoe gaat 't u?" Hij durfde haar zijn klamme hand niet geven en maakte een buiging. Tante Go omarmde hem. „Ga maar gauw even Zitten.... jammer, ik schenk net de laatste koffie uit..." Franka schoof hem haar kopje toe. „Als je blieft, 19 390 neemt u 't mijne, ik geef niets om koffie." Hij nam 't na veel tegenstribbelen aan, zat dan tevreden glimlachend in een hoekje van de kamer. „Vindt u dat tante er goed uitziet, Franka?" „Best. Maar u ziet er niet goed uit." „Dat komt door dat ouwe vod van een jas. De arme man moest noodig een jas hebben, maar wie zal dat betalen, zoete heve Gerritje?.... heb je nog bij die uitdragerij gekeken, George?" Hij trachtte ongemerkt te gebaren dat ze daarover zwijgen moest, maar tante Go vond de gelegenheid als uit de hemel gekomen. „Je zou er toch eens vragen vandaag?" „Ik heb 't nog niet gedaan." „Oom Chris kan toch best een pak voor u maken," zei Franka. „Ik zal 't hem vragen en dan kunt u 't aan mij afbetalen. Kunt u nog wachten tot de volgende week?" Hij keek neer langs het groen gedragen jacquet en de veel te korte broek. „We hebben geen geld, Franka; ik zal nog wel langer moeten wachten.... en ik vind 't wel heel hef van u, maar ik durf 't toch niet aannemen... ik zou er zelf ook geen rust door hebben." „Ik ben gelukkig niet zoo," verzuchtte tante Go. Franka keek bijna teeder naar het armzalige kleine mannetje. „Doet u 't maar," zei ze hartelijk, „wie weet, naderhand verdienen we misschien wat aan de versjes, dan kunt u me op die manier terugbetalen..." 291 Ach, die oom George.... Franka moest de heele verdere dag denken aan zijn dankbaar gezicht, 's Avonds nog schreef ze aan oom Chris: of hij stalen wilde meebrengen de volgende week. En ze sliep in met een groot maar rustig verlangen naar Bert. Tegen haar verwachting in schreef Bert haar niet. Alleen kwam enkele uren voor zijn aankomst een telegram, geseind van de grens. „Erwarte dich heutabend." Franka was teleurgesteld, zoo'n koel, nuchter telegram, zonder één hartelijk woord.... Maar toen ze op de donkere gracht kwam en zijn huis zag, had ze duizend excuses gevonden. Hij begroette haar drukker dan anders; het stille innige kijken, het blijverwonderd staren in elkanders oogen, bleef uit. Met een leegmakend gevoel van naderend onheil ging ze zitten en vouwde de handen in haar schoot. „En hoe heb je 't gehad...." Bert, nog bezig zijn tasch uit te pakken, bleef heen en weer loopen. Hij kwam even naar haar toe om een sierlijk portefeuilletje voor visitekaartjes op haar schoot te leggen. „Kijk eens, dat heb ik voor je meegebracht. Aardig?" Franka bewonderde het leer en de mat-gouden biesjes. De wit-zijden voering geurde zacht. „Hoe komt dat?" vroeg Franka en haar oogen glansden naar hem op. „Dat is een geheim," grapte hij. „Maar misschien vertel ik het je straks." 292 Ze bleef zwijgend toezien hoe hij de koffer leegmaakte. Eindelijk, na nog eens rondgekeken te hebben, kwam hij tegenover haar zitten. Dadelijk, Zonder inleiding, zei hij dan: „Nou, ik heb 't alleraardigst gehad.... 't getuigenverhoor is glad van stapel geloopen en ik zou me erg moeten vergissen als we dat zaakje niet wonnen." Hij knipoogde tegen 't vlammetje van de lucifer waarmee hij zijn sigaret aanstak. „En gisterenmiddag had ik plotseling een gezellig ontmoetinkje. Ik loop een beetje te kijken in de Hauptbahnstrasse en daar staat plotseling mevrouw Birnbaum voor me, iemand waarmee ik twee jaar geleden naar Londen gevlogen ben.... Aardig, hè? we hebben toen op de goede afloop met de aviateur samen in Savoy gedineerd en nooit meer eenige communicatie met elkaar gehad." „Aardig ja," zei Franka, en de angst dat hij niet meer zou vertellen als ze haar kalmte het varen, deed haar belangstelling veinzen. „Zij vond 't zeker ook wel aardig." „Dat geloof ik wel. Ik moest 's middags nog naar de rechtbank, maar 's avonds was ik vrij. We hebben toen heel genoegelijk samen gegeten, een beetje gewinkeld" —hij wees op haar portefeuilletje — „onder andere dat gekocht, en naderhand nog een stukje van een operette gezien, Der Tanzanwalt.... Tja...." „Je hebt me dus niet erg gemist," zei Franka glimlachend. Hij glimlachte ook en legde een hand op haar knie. 293 „Dat is niet aardig van je, rakker!.... Wel bedankt voor je briefje, ik kreeg het even voordat ik naar de trein ging." „Ik dank jou ook wel voor je telegram." „Had je een brief verwacht? O hemel"—hij sloeg zich quasi-wanhopg tegen 't voorhoofd — „nu heb ik 't verbruid! Lieve kind, had ik je maar vooruit gezegd dat ik niet schrijven zou...." „Weet jij zooiets vooruit? ik niet. Ik denk weieens: vanavond schrijf ik niet. Maar dan ineens komen er allerlei gedachten die ik je zeggen moet...." „Ook als je voor zaken twee dagen in Duitschland bent?" „Dan eerst juist. Maar het geldt niet voor iedereen dat grootere afstanden nader tot elkaar brengen." Hij zag haar gepijnigd gezicht. „Kom eens hier," zei hij zacht, „zoo praat je niet met je man." Ze het zich op zijn schoot trekken, maar haar stemming werd niet milder. Haar angst en gekwetstheid fantaseerden hevige dingen die daar tusschen die vrouw en hem voorgevallen zouden zijn. „Hoe heet ze?" „Wie? mevrouw Birnbaum? Polly...." Franka barstte in een zenuwachtige schater uit. „Polly?" Ze bewoog snel twee vingers tegen elkaar, als lokte ze een hondje. „Polly-Polly-Polly!" „Geestig." „Nee, 't is niet geestig, maar wie heet er nu ook Polly? noem je haar Polly?" Hij lachte wat geringschattend. „Zoover zijn we 294 nog niet." Hij probeerde haar dicht tegen zich aan te trekken om 't verloren contact te herwinnen, maar zijn aanraking stond haar tegen. En nu heeft hij mijn brief, dacht ze wanhopig. Misschien hadden ze er samen wel om gelachen.... Ze wrong zich los uit zijn arm, ging rechtop zitten. „Ik ga naar huis." Hij deed verwonderd, maar hij was niet in staat de oude innigheid, die even geschokt was door het onvoorziene en genoten avontuur, te huichelen. Het speet hem nu dat hij haar gevraagd had te komen; de volgende dag zou hij waarschijnlijk weer in 't spoor zijn. Toch begreep hij haar gekwetstheid niet. Hij had haar eerlijk zijn ontmoeting gebiecht en ontrouw was hij haar niet geweest. Had hij dat niet mogen doen? niet met een aardige vrouw praten en winkelen en eten? kon 't onschuldiger? Nee, hij wilde haar nu niet toegeven.... Franka stond op. Hij ook. Verlegen met haar eigen gebaren haalde ze hoed en mantel, door vlugheid zijn hulp ontwijkend. „Ik weet niet wat je denkt," zei hij eindelijk strak, „maar neem de verzekering mee dat ik mets gedaan heb wat ik tegenover jou niet kan verantwoorden." Ze stak haar hand uit zonder hem aan te zien. „Slaap er eens op," zei hij. „Ik zal je vanavond niet hinderen met mijn geleide." Met blindgeweende oogen, handen en voeten verkild van emotie, kwam Franka op haar kamer. 395 Ze had angst dat ze iemand uit 't huis zien zou, dat ze ondervraagd zou worden.... Maar op haar divan lag tante Narda. snikkend. „Was ik maar dood.... waarvoor heb ik geleefd? sjouwen, ploeteren.... en nu je oud bent is er niemand die van je houdt...." Franka legde een hand op haar hoofd. Ze wilde wel zeggen dat ze van haar hield, maar ze had geen stem. Bert, snel geschokt en snel weer in evenwicht, berouwde het voorgevallene de volgende dag hevig. Hij was dom geweest; hij had die ontmoeting gewoon moeten verzwijgen, dan hadden beide partijen geen last er van gehad. Nu was er iets in hun verhouding ontwricht dat misschien onherstelbaar zou blijken. Franka was zoo veel sentimenteeler dan hij; God weet beschouwde ze 't feit niet als een trouwelooze daad tegenover haar. Lieve kleine prul.... Het maakte zijn verantwoordelijkheid wel grooter: dat ze zich zoo met haar heele wezen aan hem hechtte, alles wilde zijn. Het legde hem de verpachting op ook alles voor haar te zijn. Hij ontveinsde het zich niet dat dat voor hem zwaarder taak zou zijn dan voor haar. Hij kende zichzelf genoeg om te weten dat z§n liefde voor een ander altijd begrensd werd door zijn eigenliefde. Een man van opofferingen, van vrijwillig ontberen, was hij niet. Toen hij onverwachts mevrouw Birnbaum ontmoette, had hij geen twijfel gevoeld betreffende zijn houding. Hij was blij haar 296 te zien*, hij had altijd de herinnering van haar gehouden als een intelligente jonge vrouw, wat mysterieus, wat avontuurlijk. Een heel andere vrouw dan alle vrouwen die je dagelijks ontmoette. Hij had een heerlijke avond' met haar gehad en hij hoefde zich niet anders te verwijten dan een paar kleine galantheden: het kleine gouden vlindertje dat hij haar gegeven had als herinnering aan de merkwaardige ontmoeting, en een handkus, misschien twee of drie handkussen. Hij schrok even: ja, en ze zou hem schrijven. Dat was dom en onnoodig. Hij had haar zijn adres niet moeten geven. Nee, dat was van hem ook met heelemaal in de haak.... Hij had veel te werken die dag. Het kwieke blonde juffrouwtje zat wel twee uur lang brieven op te nemen. Ze zat met een diepe rimpel in haar hooge voorhoofd en zag er niet heel toeschietelijk uit. Bert had nog niets gezegd van de bloemen die ze op zijn tafel gezet had. „Zoo, nu heeft u uw portie wel voor vandaag...." Hij begon ijverig een dossier te sorteeren en dacht niet aan een praatje. Het kwieke juffrouwtje zette hardhandig de stoel op zijn plaats en knalde de deur achter zich toe. Bert was dadelijk achter haar. „Ik weet niet of dat een uiting van vijandschap was, maar wilt u er in 't vervólg om denken de deur behoorlijk dicht te doen? Mooi zoo...." Nee, dat ontbrak er nu nog aan, dat hij hier ook gedrild zou worden. Geen dwang als je blieft, nooit en van niemand.... 297 De heele morgen en middag wachtte hij vergeefs dat Franka telefoneeren zou. Maar 's avonds zou ze toch zeker komen. Hij trachtte na 't eten weer te werken, maar er kwamen altijd weer gedachten aan haar. Als ze eens heelemaal niet meer terug kwam? nooit meer? Hij kon het thuis niet langer uithouden. Waarom zou hij niet naar haar toe gaan? die lammeling, die Camerlingh, kwam ook weieens bij haar. Wel vreemd om voor 't eerst ergens 's avonds te komen.... Reddend schoot hem ineens de Russische avond te binnen. Hij zat in 't comité, hij kon die familie van Franka vertellen dat hij iets te bepraten had.... Hij nam een taxi tot de hoek van de Valeriusstraat, ging dan te voet tot haar huis. Tante Narda, haar hoofd spiedend om de deurkier, vroeg wie hij was. „Meester Kruysveld, een goeie kennis van uw nichtje Franka. Is uw nichtje thuis?" „Ja.... nee.... ik weet 't niet," zei tante Narda wantrouwig. ,,'k Zal eens kijken." „Ik ben van dat Russische comité," hchtte Bert in. Hij doorzag dadelijk tante Narda's angst, gaf haar zijn kaartje. „Als uw nichtje geen gelegenheid heeft mij even te ontvangen, vraagt u dan of ze een oogenblik beneden wil komen...." Zijn optreden versloeg tante Narda totaal. Ze het hem binnenkomen en wees op de trap. „Ze is boven, tweede deur aan uw linkerhand.... Franka!" Franka had alles gehoord. „Meneer kan boven komen, tante." 298 Tante Narda was nu geheel bevrijd. „Mijn nichtje zegt dat u boven kan komen.... wilt u straks een kopje thee? ik moet toch thee boven brengen, ziet u." Bert accepteerde zonder bedenken. Met drie, vier stappen was hij de trap op. Franka stond ver in de kamer, bleek, met trillende lippen. Ze wilde wel fier zijn en streng, maar nu hij haar zocht, nu hij zelfs doordrong tot hier.... Ze kon er ook niet meer over dénken, want ze lag al in zijn arm tegen zijn hart. „O hef, mijn kleine hef.../' Ze snikte haar heele ellende van een lange nacht en een lange dag tut in één woord: „Man!" „De heb je bezeerd, lief...\ maar je mag niet van me weggaan, hoor? ik wil je niet missen...." Ze voelde haar verdriet krimpen, maar niet verdwijnen. Ze zouden het toch nog moeten uitpraten; hij moest toch begrijpen dat ze er onder geleden had.... Maar hij bleef haar liefkoozen. „Ik heb op je gewacht vandaag, ik was zoo eenzaam.... Stoute kleine kind!" „Ik?" Ze hoorde tante Narda aankomen en week van hem terug. „Tante zal het vreeselijk vinden dat ik een comité-lid in mijn kimono ontvang.... Ga gauw zitten." Maar tante maakte geen enkele aanmerking. Ze gaf vriendelijk lachend de kopjes en een koekje. Bert kreeg een speciale wenk. „Ik heb niet geroerd.... 't is maar, anders blijft de suiker zoo op de bodem liggen,..." 299 „Hè tante...." Tante Narda's elleboog ging bezwerend de lucht in. „Nou ja, ik zeg 't toch maar.... een grapje!" Ze scheidde met moeite, beloofde een tweede kopje. „Maar ik zal wel roepen," zei Franka, „niet zoo gauw als 't u blieft." Bert had schik in tante Narda. „Komieke vrouw, 'n Beetje kindsch?" Hij zette haastig zijn kopje op de vleugel, kwam snel weer naar Franka. „Lieveling, voor we nu weer gestoord worden — een verzoemngskus." Ze legde haar twee handen uitgespreid op zijn borst en keek hem ernstig aan. „We moeten er toch nog over praten, Bert.... ach nee, ik wil niet dat gewone spelletje van kwaad-zijn en goed-worden. Wat hebben we daaraan? er zit bij mij een angel en die moet jij wegnemen...." „Als ik kan," zei hij schertsend. „Dat hoop ik." Ze duwde hem zacht naar een stoel en ging tegenover hem zitten. Ze zag hoe weinig ernstig zijn anders dikwijls stroeve gezicht stond, maar ze wilde het oogenbhk niet voorbij laten gaan. Ze wachtte tot hij zijn kopje gehaald had en weer zat. „Even roeren," zei hij, „dat heeft tante bevolen." Ze schudde glimlachend haar hoofd, maar het bleef haar pijnigen dat hij 't feit zooveel luchtiger opnam als zij. „Tot je dienst, lieve kleine pop. Weliswaar snak ik veel meer er naar om je in mijn arm te 3co hebben, maar ik ben desalniettemin geheel oor/' Daar zat ze nu en wist geen begin. Zichzelf forceerend zei ze dan eindelijk: „Ik zou één ding van je willen weten: of het je gehinderd zou hebben als ik jou 't zelfde verteld had, wat je mij gisteren vertelde." „Dat is moeilijk te beoordeelen," antwoordde hij vlug. „In 't algemeen kan ik je wel zeggen dat het geen aangename indruk op me gemaakt zou hebben. Maar ik geloof niet dat ik mezelf onnoodig verdriet op de hals gehaald zou hebben." Hij keek haar aan; haar gezicht was heel kalm, maar even pijnlijk vertrokken als de vorige avond. Hij veerde overeind en het haar opstaan in zijn omarming. „Mijn kleine pop, maak het ons beide toch niet noodeloos moeilijk. Ik verklaar je plechtig: er is niets gebeurd waarover ik me hoef te schamen. Ik geef toe dat ik het misschien niet had moeten doen, maar ik wil er eerlijkheidshalve aan toevoegen dat ik me met erg schuldig kan voelen. Ik ben nu eenmaal een rare vent, dat heb ik je vooruit gezegd. Je zult nog weieens last met me hebben." Hij zag haar diep in de oogen. „Jij bent een sterke vrouw, ik bewonder je dat je de strijd aangebonden hebt...." „Ik heb de strijd nog niet gewonnen...." „Zeg me eens oprecht" — hij ging een stap van haar terug om haar beter te kunnen zien; hij was plotseling geheel belangstellend — „denk je dat je me zoover krijgt dat ik denk zooals jij? dat ik aan 30i mezelf ga schaven en kneden om zóó te worden dat ik jou alleen behaag? Zou je het willen?" „Ik zou het geloof ik wel willen/' zei Franka langzaam, „maar ik weet zeker dat het me met lukken zal," „Zou je dat willen? waarachtig? dat ik zoo'n soort registreer-apparaat werd? ik ken wel van die mannen die zoo zijn. Die ineens opstaan en zeggen: ik voel dat Emmy of Lietje of Tine me verwacht, of ik voel dat er iets aan de hand is of zoo,... crimineel, dat vind ik altijd zulke vreeselijke kerels. Verleden jaar heb ik eens gereisd met een Hollander (ik geloof trouwens dat alleen Hollanders tot zulke dingen in staat zijn) die z'n vrouw iedere dag een brief van vier kantjes beloofd had. We zaten in 't gebergte en hadden precies zeven tochten voor een week laten samenstellen. Iedere morgen vier uur op. Wat heb ik een verdriet van die vent gehadl Als hij eindelijk uit zijn bed was, moest hij minstens twee van de vier kantjes vol schrijven. Bovendien raapte hij buiten alles op wat hem vreemd of interessant voorkwam: dat ging mee voor zijn vrouw. „Ze is van minuut tot minuut bij me," zei die kwast telkens." „Waarom was ze met bij hem?" „Hij moest 't doen voor zijn gezondheid en zijn vrouw kon niet weg van de baby." „Ik vind die man nog zoo gek niet." „Nee, daarvoor vreesde ik wel. Zóó zou je me dus willen hebben?" 302 „Ik wil je niet maken zooals andere mannen zijn. Ik wil alleen precies weten wat er in je zit om te kunnen weten wat ik te verwachten heb." Hij maakte een tragisch gebaar. „Wat zal je dat tegenvallen!" „Dat geloof ik niet." zei ze* „Ik wil het niet." Zijn gezicht werd voor 't eerst ernstig. „Lieve kind, hoe minder je van mij verwacht, hoe beter 't voor jezelf is. Ik bied geen verrassingen, hoogstens onaangename." Nu riep tante Narda van beneden. „Wil je nog geen thee, Franka?" Franka gaf haar de kopjes aan. „Graag." Bert monsterde de kamer. „Gezellig, hoor. Mag ik eens meer hier komen? en speel je dan wat voor me? Zeg eens, wat speel je overmorgen voor de weldadigheid? heb je geen bühnefieber?" „Nog niet. Zoo gauw als ik speel, raakt alles los van me. Dat is een gelukkige eigenschap.... Ik zal Scriabine en Tschaikowski spelen." Ze zette zich even voor de vleugel en speelde achteloos een paar maten van Frühlingsrauschen. Met een hevige vreugdeschok zag ze dat het Bert's eerbied wekte. „Heb je er nooit aan gedacht verder te gaan? in 't buitenland les te nemen?" „O ja," zei ze, voor 't eerst sedert twee dagen lachend, „nog op dezelfde dag toen ik 's avonds naar je toe ben gekomen." 303 „Om — om —" zei hij, zich diep tot haar overbuigend. Ze sloeg spontaan haar armen om hem heen „Ja, daarom...." „Daar komt die tante weer.... nu moet ik roeren. Maar zeg eens gauw, kun je je niet aankleeden en meegaan? Toe, we zijn nog nooit officieel samen uitgeweest, laten we vanavond ergens soupeeren...." „Goed," zei ze blij. „Tante zal je wel even gezelschap houden." Op straat, in de lentebelovende atmosfeer, liepen ze gearmd. „Zou Polly dat nu wel goed vinden?" plaagde Franka. Hij lachte jongensachtig. „Wie weet 't? misschien wel niet...." Franka's nummer, het laatste voor de pauze, was voorbij. Ze werd door een lange, Fransch sprekende heer naar de solistenkamer teruggebracht. Uit de zaal weerklonk nog de stormachtige bijval. Het was haar alsof ze zweefde. Met moeite vormde ze een paar beleefde zinnetjes in antwoord op het vloeiende en vleiende betoog van haar begeleider. God, dat was een .zaligheid geweest: al die luisterende gezichten in de donkerte beneden haar, en zij midden in licht en bloemen op het podium voor haar vleugel. Geen oogenbhk had ze angst gevoeld of twijfel. Haar naakte armen hadden zich even gestrekt, haar vingers zich gebogen. Toen, in een duizel van geluk, had ze gespeeld. Goed gespeeld? Haar mondhoeken 304 vertrokken zich minachtend. Wat was goed? dat je geen noot Het vallen? geen noot mis greep? Haar hart bonkte benauwend. Ze wist het: ze had geniaal gespeeld.... Het uit de zaal stroomende pubhek kwam zich verdringen bij de buffetten in de corridors. Franka sloot de deur van de solistenkamer. Ze werd dadelijk gecomplimenteerd door allerlei vreemde heer en en dames van het comité. Bert, die in de zaal gezeten had, was er nog niet. Een kleine levendige oude dame bood haar een glas champagne. „Dat hebt u wel verdiend.... wat een prachtige vertolking! Eerlijk gezegd kon ik nooit erg met Scriabine dwepen, maar dit was een openbaring! U is in staat van het leelijkste het mooiste te maken...." Franka voelde zich nog geheel onwezenlijk. Ze glimlachte naar al die vriendelijke hoofden om zich heen, dronk werktuigelijk. De kamerdeur sprong telkens open; door de kier zag zê dan 't zwevende bewegen van naakte halzen en armen, 't geschitter van juweelen, 't voorname goud-glanzen van epauletten. Ja, onwezenlijk voelde ze zich, maar gelukkig. Ach, dat het nu al voorbij was! wanneer zou zooiets nog eens voorkomen? „Maar nu heb ik u toch eindelijk!" Een koele hand legde zich even om Franka's bovenarm. Een eenigszins geaffecteerde maar hartelijke vrouwestem had de woorden gesproken. Franka keek in een mooi gelaat, dat haar niet onbekend scheen. „Ziet u niet 3©5 wie ik beo? —- wel, de moeder van Gijs!..., Verbeeld u, die stoute jongen wilde me met aan u voorstellen, hij heeft me tot aan de deur gebracht en zijn oude moeder alleen laten gaan...." „Waar is hij nu?" vroeg Franka gretig, terwijl ze haar hand uitstak. „Wat ben ik blij u eindelijk eens te zien.... En ja, wat dom dat ik 't met dadelijk zag: wat lijkt Gijs op u!" „Nietwaar? maar wat een gekke jongen nu toch! Vindt u goed dat ik hem even haal? hij staat natuurlijk vlak om de hoek...." Franka ging haar langzaam na. Wat een prachtige vrouw, zoo hoog en vorstelijk... Zou Gijs werkelijk om de hoek staan? Haar hart was één verteedering voor hem: wat hield hij zich consequent aan de afspraak.... „Ziet u wel? daar staat hij nu! Ik mag natuurlijk niet weten of er een heel klein strubbelingetje tusschen de jongeheden geweest is, maar als 't zoo is, moet dat nu dadelijk bijgelegd worden,... Geeft elkaar je mooie handje!" Gijs boog zich diep over Franka's hand en toen hij haar aankeek was er een treffende smeeking in zijn oogen. „We hadden een kleine weddenschap met elkaar," zei Franka, „nietwaar Gijs? we zouden elkaar in een heel jaar niet zien of schrijven." „O foei, wat een onzin! Wat ben ik bhj dat dit er tusschen gekomen is...." „Je hebt goddelijk gespeeld, Franka," zei Gijs. Hij stond stil naast haar en zag verlangend op haar 20 3o6 neer. Het was een lang gemiste weelde, deze half trotsche, half smeekende blik. Zijn moeder streelde zachtjes Franka's hand. „Het was overweldigend.... Ik moet u zeggen dat ik er niets van begrijp waarom u in dat kleine Holland blijft. Berlijn, het muziekcentrum, daar hoort u.... Ik wilde dat Carl Friedberg u eens hoorde spelen, hij zou zeker verrukt zijn en u een goede raad geven.... Als hij in 't land is, speelt hij altijd een avond bij ons thuis, de dichter." „Juffrouw Rassers is ook een bewonderaarster van Friedberg," zei Gijs. „Ja, ik ben volkomen in zijn macht als hij speelt.... ik hou ook zoo van zijn handen, die klauwen van handen van hem...." Franka spiedde al sprekend naar de deur. Ze hoopte bijna dat Bert nog even Zou wegblijven; ze voelde zich nu zoo gelukkig en veilig bij deze twee menschen en ze vreesde een ontmoeting van hem met Gijs. Gijs zou voelen dat er iets tusschen haar en Bert was.... „Lieve juffrouw Franka," zei de moeder van Gijs, „we laten u nu los. Er staan allerlei menschen te wachten op de eer aan u voorgesteld te worden. Maar laat me u nog gauw één ding vragen: ik heb mijn man beloofd u vanavond mee naar Bloemendaal te brengen, we hebben dan een knus soupeetje. Zoudt u niet kunnen besluiten tot die opoffering? Gijs en ik zijn met de auto. We brengen u morgen net zoo vroeg als u wilt weer naar Amsterdam." 307 Ach, kon ik nu maar gaan, dacht Franka. Het leven leek een eindelijk opengesprongen bloemknop. Gijs animeerde haar met, maar zij zag de spanning waarin hij haar antwoord wachtte. „Als ik het vooruit geweten had, lieve mevrouw...." Ze zocht nog of er misschien toch nog een mogelijkheid was: Bert opzoeken en hem zeggen dat ze dit niet weigeren kon.... Maar nee, hij zou het haar eenvoudig niet toestaan. En ze had bovendien een uitnoodiging voor het comité-souper. „Het comité heeft alle medewerkenden te soupeeren uitgenoodigd, mevrouw. U begrijpt, dat kin ik niet afzeggen." „Ah nee, natuurlijk niet," zei Gijs' moeder teleurgesteld. Ze namen nu afscheid; een verslaggever had al tweemaal getracht het gesprek te onderbreken. „Dag juffrouw Rassers, wij zien elkaar toch heel gauw weer, daarvoor zal ik wel zorgen." Gijs boog zich weer over haar hand en zijn blonde haar, waardoor zoo dikwijls haar vingers gespeeld hadden, raakte bijna haar borst. „Dag jongetje," zei ze in een fluistering, „het beste...." Hij schokte op. „Dag sterkei" zei hij zacht en innig. Ze zag moeder en zoon naar de deur gaan, beide groot, statig, hun aristocratische hoofden zichtbaar boven de andere. Maar de verslaggever verdreef het even-aanvleugende gevoel van eenzaamheid. In welk land ze gestudeerd had? wiens leerling ze was? wat haar plannen waren? hoe het toegiftje 308 heette? het had hem buitengewoon getroffen, maar hij kon het niet thuis brengen, „U had het moeilijk kunnen raden," zei Franka lachend, „het heeft geen naam,,., het was een eigenmaakseltje." „U maakt grapjes met een arme recensent," „Heelemaal met. 't Zijn een paar variaties op een klein thema van mijzelf." Haar oogen twinkelden. „Heusch waar. U mag 't gerust opschrijven en u zult zich niet blameeren," Zichtbaar verbaasd noteerde de verslaggever. Maar waarom 't pubhek niets merkte van haar talenten? Wat of ze — zonder onbescheiden te zijn. wilde hij dit toch vragen — eigenlijk deed? Had Mengelberg haar niet eens willen engageeren voor een orkest-concert? en waarom gaf ze geen recitals? Franka genoot van zijn groeiende verwondering. Recitals geven? waarom? dat kostte geld.... Mengelberg? de goeie man kende haar naam met eens. ♦.Maar u verstopt uw talenten, dat mag toch niet!" „Ja zeker wel, dat mag ik best. Ze zijn van mij, en ik heb heelemaal geen behoefte ze den volke te openbaren." „U gaat dus ook niet verder studeeren?" Franka knikte ernstig. „Ja, dat doe ik wel. Het staat nog niet vast, maar vermoedelijk ga ik over een paar maanden naar Berlijn." „Ik feliciteer u met dat besluit. En wie zal uw leermeester zijn?" 309 „O, dat weet ik nog niet/' zei Franka vaag. Ze zag ineens Bert de kamer inkomen. Hij zag bleek en had een diepe frons tusschen zijn wenkbrauwen. Zijn ontstemd gezicht hinderde haar bhjdschap. Hij bleef terzijde staan tot de verslaggever zich met een buiging verwijderde. Maar dadelijk roesden er weer andere stemmen aan haar oor en ook Bert werd door een paar comité-leden in beslag genomen. Eerst toen de pauze afgebeld werd en het publiek naar de Zaal terugstroomde, konden ze ongehinderd samen spreken. Hij nam haar arm en voerde haar op een van de verlaten gangen. „Wat heb je?" vroeg ze. „Is er iets gebeurd?" Hij drukte haar arm alsof hij hem vermorzelen wilde. „Ga met me mee naar huis." „Naar huis?" Bijna koel klonk haar stem. Nu weg, uit alle gezelligheid en licht en bloemen.... Maar hij keek haar een oogenblik zoo smartehjk-verlangend aan, dat ze er van ontroerde. „Waarom?" vroeg ze zachter. „Ik kan niet langer wachten, ik wil je niet langer tusschen al die kerels zien.... kun je vannacht niet bij me blijven?" Ze schrok. „Nee, dat is onmogelijk, dat begrijp je toch wel.... Wat zou ik thuis moeten zeggen? en hoe zou ik morgen uit jouw huis moeten sluipen infdeze japon?" „Maar dan gaan we nu samen weg.... begrijp het dan toch, ik verlang zoo naar je." 310 ..Goed," zei ze stil. „Maar het souper?" „Ik heb 't al afgezegd. Spijt het je?" Het speet haar wel, maar ze schudde 't hoofd. „Laten we dan maar gaan." In de auto trok hij haar op zijn knieën. „Je bent van mij alleen, van niemand anders.... Zeg dat je van mij alleen bent." De teleurstelling gleed uit haar weg en een donkere vreugd kwam in haar hart. Wat klein was hij nu! Had ze in angstige uren gedacht hem nooit geheel te zullen bezitten? Tante Narda bracht haar 's morgens tegen tien uur de krant. „Uitgeslapen? er staat een prachtrecensie in over je.... nee maar, je zult ervan versteld zijn...." Franka richtte zich met moeite op. Wat was er met haar gebeurd? haar heele lichaam voelde wond, uitgeput was ze. En plotseling wist ze het: ze had gedroomd dat ze bevallen was. De heele nacht door was haar lichaam gemarteld. Ze had alles meegemaakt alsof het waarachtig gebeurd was. Ze keerde haar hoofd van tante Narda af. „Nog even slapen," Zei ze. „Straks vertel ik wel." „De meid is gekomen," mopperde tante Narda. ,,'t Is je wat lekkers...." Franka smoorde haar snikken in 't kussen. Verlangde ze onbewust zóó naar een kind, dat de droom het noodig vond haar urenlang te martelen? Droo- 3ii men waren de bevrediging van ongestilde wenschen. Maar de droom had haar alleen de pijn gegeven, niet 't geluk. Ze bleef tot de middag in bed, te moedeloos om iets te doen. Even had de recensie haar wat energie hergeven. De verslaggever had het woord „geniaal" gebruikt, dat deed haar goed. Verder was het interview bijna woordelijk overgenomen. Ach, die vreugd lag alweer achter haar als een onwezenlijk ding. Wezenlijk, reëel, was de helsche pijn van haar droom geweest en wezenlijk was ook, dat wist ze nu, haar verlangen naar een kind. Haar hart schreide om Bert. Ze had zich nooit dichter bij hem gevoeld, nooit nauwer verbonden, dan nu. In de namiddag telefoneerde ze hem dat ze 'savonds, tegen de afspraak in, toch even bij hem zou komen. Zijn stem was opgewekt en zakelijk. „Goed uitgeslapen?" „Niet erg...." „Zou je dan wel komen?** „Ja-ja, ik kom zeker." Huiverig en klein zat ze een paar uur later naast hem op de canapé. „De voel me ziek, vertroetel me een beetje." Hij was zoo monter en drukj ze kon het hem met dadelijk zeggen. Maar alsof 't een grapje was, begon ze er toch eindelijk over. „Je raad nooit wat ik voor onzinnigs gedroomd heb." „Dat je met mij trouwde." „Nog erger." „Dat kan niet." Hij kuste haar lachend. 312 Ze barstte ineens in tranen uit en vertelde 't hem snikkend. .Jij arme kleine vrouw/' suste hij innig, heelemaal verteederd. „En nou is je kindje er niet eens, hè?" Hij streelde peinzend haar haar. Daar had je 't alweer.... alle vrouwen waren toch in de grond aan elkaar gelijk.... natuurlijke zaak eigenlijk. „Dat je zooiets dróómen kunt, merkwaardig." Hij tilde haar hoofd op. „Lieveling, je moet 't me heel eerlijk zeggen en 't niet verzwijgen uit verkeerd schaamtegevoel: zou je willen dat we trouwden, gauw al?" Ze hield haar oogen gesloten, maar hij zag dat ze nadacht. Eindelijk schudde ze haar hoofd. „Nee? heel zeker niet? we mogen geen verstoppertje voor elkaar spelen. We hebben afgesproken elkaar altijd alles te zeggen. Denk je niet dat je gelukkiger zou zijn als we getrouwd waren en je je kindje hebben kon?" Ze probeerde heel ernstig zich in te denken hoe dat zijn zou: getrouwd met Bert, altijd in hetzelfde huis, in dezelfde kamers met hem. Maar evenmin als vroeger wekten die fantasieën groote blijdschap. Het kind van hem, ja, dat wel.... „Nee," zei ze langzaam en zóó overtuigd, dat het hem toch even pijn deed. „Maar zóó ben je niet gelukkig, wel? Zeg 't de man maar eerlijk." „Niet altijd." Ze dacht aan de vorige avond, de vreugd van dat andere wereldje waarin ze even geblikt had. En zonder dat ze dit overwogen had zei 313 ze plotseling moeilijk: „Zou je 't akelig vinden als ik een poos naar 't buitenland ging, les nemen? ik denk weieens dat ik méér zou kunnen als dit.,,." Hij beheerschte uiterlijk zijn schrik. Zij wilde weg... Evenmin als zij, verlangde hij naar het huwelijk als eenig heil, maar dat ze niet meer tastbaar bij hem zou zijn, wat beteekende dat zijn leven van zoeken en avonturen weer zou beginnen — nee, daartegen zou hij zich verzetten. „O kind, zeg dat nóóit weer, wat maakt dat me beroerd.... waarheen zou je willen?" Ze maakte een vaag gebaar. „Naar Berlijn misschien, of München.... Duitschland in ieder geval." „En alleen?" „Nee, met Trini." Ze hoorde hem zwaar zuchten en met die zucht vergleed ook weer haar vreemd verlangen om weg te komen. Ze trok zijn hoofd dicht tegen zich aan, het hefkoozend tegen haar borst, en in die beweging was zooveel moederliefde, dat hij zwijgend meende haar gemis aan een kind toch wel grooter te moeten aannemen dan ze 't hem toonde. „Zal ik bij je blijven?" „Ja." Hij maakte zich los en nam haar handen. „We zullen ons leven toch anders gaan inrichten.... We zullen wat meer onder de menschen komen, een beetje uitgaan, wat vroohjkheid van buiten halen.... De lente komt nu. We zullen samen roeien en zeilen en fietsen.... Hou je van 't water? je moet lid van ji4 mijn club worden.... Je gaat toch ook weer tennissen, niet?" „Ja zeker," zei ze ijverig, maar het visioen van de komende zomer stemde haar ook niet blij. Zou de veiligheid, de rust, 't geluk moeten komen door hun samenzijn met andere menschen, door 't ontvluchten van hun lieve eenzaamheid? Lag met juist de bekoring in deze verborgenheid? - „Maar in welke verhouding zullen we ons aan de menschen vertoonen? ik wil niet verloofd zijn als we beide geen huwelijks plannen hebben." „Nee, ik ook niet.... Ach, de wereld is tegenwoordig zoo makkelijk. We kunnen immers best goeie vrinden zijn. Of zie je tegen de praatjes op?" „Ik?" Ze lachte. „Nu zeg ik net als tante Narda: verbééld je!" „Wat kennen we elkaar eigenlijk pas kort," zei hij plotseling. „Nauwelijks een paar maanden...." „We kennen elkaar nog heelemaal niet." „Maar dat komt wel, denk je niet, hef?" Ze schikte zich zonder hartstocht in zijn omarming. „Wat ben ik moe...." „Ja, je moet slapen. Ik zal je met een wagentje thuis brengen." In de taxi begon hij over Gijs. „Ik Zag dat vriendje van jou ook nog gisteravond, die blonde jonkman.... verwaand snoet heeft die jongen toch.».. En die jeugdig-doende dame was ongetwijfeld zijn moeder»" Franka vertelde rustig dat ze hen gesproken had 3i5 en dat ze meegevraagd was naar Bloemendaal. „Zij is een allerliefste vrouw, ik bewonder haar charme.... Gijs lijkt op haar.... ik vond ze beide gisteren net weggeloopen van een Engelsen plaatje." „Ja kind, je hebt 'tin dat opzicht niet met mij getroffen..,. Komt die jongen nu nog wel eens bij je? ik wil hopen van niet." „Nee, want dat zou ik tegenover jou met kunnen verantwoorden...." Tante Narda stond bij het nieuwe meisje in de keuken. Het moe-uitziende kind hoorde gelaten de vele raadgevingen aan. „En zoo'n borsteltje altijd met de haren naar beneden zetten, anders koekt 't vuil allemaal aan op 't hout.... Je zult 't wel leeren.... Je kunt je thee ook wel wat minder sterk zetten, deze thee trekt erg af en niemand heeft er wat aan als ze over blijft...." Franka deed zacht de deur open. „Tante, 't is half tien.... morgen komt er weer een dag." Ze zette zich even op de keukenstoel, knikte tegen 't meisje. „Is 't nogal gegaan, Jo?" Tante Narda, beleedigd dat Franka zich met de meid bemoeide, ging met een kwaad gezicht de keuken uit. Het meisje kon een zucht niet weerhouden. „Je moet je maar niet alles zoo aantrekken wat de juffrouw zegt, Jo. 't Is heusch een heel goedhartig mensen, maar ze kan oneindig zeuren. Ik vind 't beter om je dit te zeggen.... Let er maar met al te veel op en als je wat te klagen hebt, kom je maar bij mij...." 316 „De juffrouw houdt er zoo'n vreemde manier van werken op na.... vanmiddag heb ik wel tien ouwe dweiltjes moeten opspoelen. Voor die onzin blijft 't noodige werk liggen." „Ja, ik ken die dweütjes-manie. Maar je mag gerust af en toe je meening eens zeggen, dan houdt 't vanzelf op." De volgende morgen was 't eerste groote geschil er al. De zon scheen in de keuken en tante Narda wilde, volgens haar gewoonte, alle kastdeurtjes open hebben. „Dat is zoo lekker." Maar Jo, iets moediger dan de vorige dag door Franka, weigerde. „Ik stoot mijn beenen stuk tegen al die deurtjes, 't is om de zenuwen van te krijgen." Tants Narda schikte zich zoo gauw niet. „Zenuwen..., verbeeld je, een meid van melk en bloed zenuwen..,, je krijgt maar zoo gauw geen zenuwen.,,. Zoo, die twee kunnen best open blijven." „Nee juffrouw, die juist niet, zoo vlak onder de gootsteen." Tante Narda trok nadrukkelijk nog eens aan de deurtjes. „De zou niet weten wat voor last je daarvan hebt." Jo begon schouderophalend haar werk. Maar later, toen ze Franka even in de tuin zag, vroeg ze om raad. „Je moet ja zeggen en 't toch niet doen, begrijp je? Je wacht tot de juffrouw de keuken uit is en dan doe je ze dicht." „Maar de juffrouw draait de heele dag in de keu- 317 ken,... je bent er geen minuut vrij. Dit meet ik zus doen en dat zoo, je wordt er vervelend van. Ik ben toch geen klein kind meer en ik weet beter wat werken is dan de juffrouw.... Maar zoo knoeierig werken — dat kan ik niet." >Jo??" galmde tante Narda's stem. Haar hoofd kwam om de keukendeur. „Sta je daar? zoo zul je niet hard opschieten... 't waterstaat als een zee te koken ... jij hoeft 't dure gas niet te betalen." „Draait u 't gauw uit," ried Franka argeloos. „Ja, dat hoef jij me niet te zeggen...." Franka ging met Jo mee naar binnen. „Hè Jo, doe die kastdeurtjes dicht.... waarom zet je die open? 't Staat zoo slordig." Jo, nauwelijks haar lachen meester, schudde enkel haar hoofd. Maar tante Narda ging een beker omspoelen; toevalhgerwijze gooide ze de deurtjes dicht. Voorzichtig stuurde Franka de smalle wherry tusschen 't hooge oeverriet. De lange stengels bogen zich knappend, het water klokte zoetjes langs de bruine kop van de boot.,Bert werkte hen met de riemen nog verder 't riet in, tot ze geankerd lagen tusschen de wuivende ruischende pluimen. Dan het hij zich met een zucht neer op de plaid en de kussens, die aan Franka's voeten Lagen. „Tjonge, dat is werken met die warmte.... voorloopig blijven we maar hier.... kan ik wat te drinken van je krijgen?" Franka nam de proviandmand weg die onder de 3x8 stuurstoel stond. „Melk? limonade? een perzik?" „Melk.... die zal wel gauw zuur zijn met de warmte. Wat neem jij?" „Perzik." Hij keek lachend naar haar op. „Hoe eenlettergrepig!.... Vin je 't hier niet alleraardigst?" „Prachtig/' zei Franka ijverig. Ze boog zich over de mand om haar aandacht af te leiden van het oneindige hemelblauw en de breede waterbaan in de verte. Ze wilde hem niet zeggen wat ze zichzelf nauwelijks bekennen durfde: dat ze angst had. Angst voor de overweldigend-hooge lucht, angst voor de geheimzinnige onzekerheid van het water, angst voor de adembeknellende ruimte om zich heen. Dadelijk toen de smalle wherry was weggegleden van het boothuis en het kleine vaartuig zich gerept had om midden in de groote stroom te komen van het flink bewogen Amstelwater, toen ze gedeind en geschommeld hadden op de heftige golvingen van een zware vrachtschuit, was de ongekende beklemming op haar neergezonken. Met starre oogen, de koud-vochtige handen gekrampt om de witte stuurkoorden, had ze gezeten, nauwelijks durvend ademhalen uit vrees te zullen schreeuwen, gillen uit angst om die angst. Hoe veilig hadden de oeverkanten geleken, hoe herbergzaam ieder huis aan de onbereikbare straatwegen! Later, toen de stroom zich wat versmalde en ze eindelijk gekomen waren in de heel stille zijwateren, was het iets beter geworden. Heel 319 dichtbij stonden de kleine boerenhuisjes; kinderen «aten op het gras. Er zwommen verschrikte eendjes en er waren lieve kleine bruggetjes, die je met de hand kon aamaken. De wherry gleed onhoorbaar langs bedden van waterlelies. Daar was rust geweest en veiligheid. Maar Bert wilde naar de groote plas en daar liggen in 't riet. Stil had ze geworsteld om haar zelfbeheersching te herwinnen en niets had ze gezegd toen de onstuimige wijde watermassa voor haar had gelegen, machtig, verraderlijk. Sterker dan lm611 ^d de angst ^ besProngen; haar handen hadden zich weer gekrampt om de koorden, haar keel was dichtgeknepen van radeloosheid. Bert had mets gemerkt. Er stond een bolle wind; hij moest hard trekken om de boot vooruit te krijgen. Nu was er tenminste eindelijk de veiligheid van 't riet, de betrekkelijke steun. Je kon je indenken dat er vlakbij een weg was, dat er menschen hepen.... Ze gaf hem de melk. „Genoeg zoo? wil je al iets eten?" „Wat heb je?" „Sandwiches met ham, paté.... harde eieren, chocola, druiven, bananen, cake...." Hij kgde zich op zijn buik, zoodat hij haar vol kon aanzien, ,,'n Heel winkeltje... wat kun je me aanraden, kleine pop?" Ze lachte. Ach, het deed al goed zijn stem te hooren, een vertrouwd geluid. „Alles is even heerlijk. Heb ik niet netjes voor alles gezorgd?" 320 Hij streelde haar voeten, die dicht bij zijn hoofd waren. „Keurig, hoor.... juweel van een huishoudstertje." „O nee, ik geloof heelemaal niet dat ik dat ben of ooit worden zal. Zoo voor een enkele keer vind ik 't wel a^dig.... maar de droge dingen van iedere dag..." „Dus niet trouwen," schertste hij. „Nee." „Nu, ik kan 't je niet kwalijk nemen, 't Lijkt mij ook criant vervelend." Franka wipte handig een gaaf stukje uit de perzik. „Drie maaltijden minstens per dag, drie maal dekken, drie maal afwasschen. Precies als alles schoon is, moet 't weer worden vuil gemaakt. Dan de wasch uitzoeken, kousen en sokken stoppen, menschen op visite krijgen, duizenden kopjes thee schenken...." Ze bleef even roerloos zitten. „Lieve hemel, wat is 't leven op die manier ontzettend vermoeiend! Denk je eens in dat we getrouwd waren: iedere morgen samen wakker worden, samen geeuwen, je naast elkaar wasschen en aankleeden, samen ontbijten, samen koffiedrinken met een warm schoteltje en boterhammen met rookvleesch, samen eten, samen theedrinken, samen je uitkleeden, samen naar bed gaan, — slapen. De volgende dag...." „Schei uit!" riep hij zijn handen tegen de ooren houdend, ,,'t Is werkelijk verpletterend.... Maar er zou, vanuit het heden bezien, toch ook wel eenige bekoring in zitten." 321 „O ja? welke dan?" „Niet zooals jij 't nu opsomt. Zóó zou ik 't ook niet willen inrichten. Ik moet je eerlijk bekennen dat ik 't veel vrijer zou willen opvatten. Ik zou bijvoorbeeld eens lust hebben om in de stad te blijven eten — dan zou ik dat willen doen." „De vrijheid dus aan jouw zijde." „Aan de jouwe ook." „Nee, dat kan natuurlijk niet. Ik moet iedere middag aan tafel afwachten of je komt. De, als huisvrouw, kan moeilijk alles in de steek laten." Ze begroef lachend haar vingers in zijn haren. „Ik weet wel wat jij wilt? Zelf vrij zijn, maar een vrouw thuis hebben die heelemaal door je gebonden is." „Ja," zei hij eerlijk. Zijn antwoord deed haar geen pijn. Haar blik ging over de gevreesde ruimte. „Ik begrijp 't zoo goed.... als ik een man was, zou ik 't zelfde willen." „En nu je een vrouw bent?" „Kan ik je voorwaarde niet aannemen." Zijn oogen werden vochtig. „Begrijp je dat nou? wij, die zóóveel van elkaar houden...." Hij keek haar lang aan, genietend van haar jeugd en bekoorlijkheid. Hij zag 't langzame kloppen van haar hart tikken in haar halsader. „Als we 't eens aandurfden Zonder een huwehjk?" „De zie zoo'n groot verschil niet. We zouden toch ook grootendeels samen zijn, een naam krijgen.... ik zou mijn lessen kwijt raken...." 21 322 „Maar ik zorg dan toch voor je? dan kun je die lessen afschaffen." „Die zou ik heel zeker niet afschaffen.... en ik zou ook niet willen dat jij voor me zorgde.... ik wil voor mezelf zorgen en ik kan het ook.... En wat zou ik zonder muziek beginnen?" „Je kunt daarom toch wel piano spelen?" „Nee-nee," weerde ze af. „Och nee, ik heb dit plan ook weieens gehad, maar ik weet zeker dat 't ons geen vrede zou brengen. We kunnen nu nog zoo smalen op conventie, we doen de ongeoorloofde dingen toch maar 't liefst in 't geheim en we houden toch graag ons vernisje van eerbaarheid." „Ik geloof dat ons geval toch wel uniek is." Hij rekte zich uit, nestelde dan zijn hoofd dicht tegen haar beenen, „Denk je? ik niet,,.. Wij praten er over, andere menschen denken alleen maar en trouwen toch.... Of ze trouwen niet en gaan bij elkaar wonen." Haar hand lag stil op zijn hoofd. „Ze gaan nooit van elkaar voor 't te laat is." Zijn schrik trilde door haar heen. „Daaraan denk je toch nooit, hef?" Hij trok haar naast zich. Het bootje wankelde, „Zou je me alleen willen laten, zeg?" Haar glimlach was triest, „Ik vind dit soms zoo doelloos.,., en ik zou mezelf toch ook eenzaam maken?" „Jij zou misschien kunnen leven zonder mij, maar 323 ik met zonder jou.... Of zou je misschien toch ook met zonder je man kunnen? Lief. kleine pop...." Ze sloot haar oogen. zooals altijd gelukkig door de smartelijke emotie van hun mogelijke scheiding. „Denk eens aan. kind, nooit meer zoo in mijn armen, nooit meer...." Ze weerde vaag zijn hand af, die haar japon los maakte. „Ventje, niet in die kleine boot...." „Jawel, jawel.... stel je voor, ik zou deze kleine vrouw nooit meer bij me hebben...." Ze voeren terug in de late namiddag, eerst over de wijde plas, dan langs de stille watertjes met de lelies en de kwekkende eendjes. De hemel was nog even hoog en glanzend, de wind joeg over het water. Fel, onbegrijpelijk en ontzaglijk, hing de zon boven de verre weilanden. Franka zette haar groote strooien hoed op, zoodat ze die vuurbal niet meer behoefde te zien. Ook de zon verontrustte haar. Ze had kunnen juichen toen ze op de vlonder van het schuitenhuis stapte. Terwijl Bert zijn douche nam, ging ze boven in de leege zaal van het clubgebouw zitten en speelde piano. Het oude instrument kraakte en steunde onder haar sterke vingers. „En waar eten we nu?" vroeg Bert. Ze had er niet over gedacht, het hem de keus. „Bij Sauer dan maar.... 'n stukje zalm zou me met onwelkom zijn.... En als je 't goed vindt, meisje, breng ik je vroeg thuis, want ik wilde nog graag een pleitnota in elkaar zetten. Morgen is 't weer Zondag en Maandag moet 324 ik naar Den Haag.... Ga je mee. Maandag? 's morgens moet ik aan de Rechtbank zijn en 's middags heb ik een kleine vergadering.... we zouden samen kunnen koffiedrinken en 's avonds wat op Scheveningen zitten." t Franka ging langzaam de houten trap van t Clubgebouw af. Het nieuwe plannetje verhoogde de tevredenheid van haar stemming. Ze kon haar witlaken mantelpak aandoen.... in Amsterdam had je eigenlijk zoo weinig aan mooie kleeren in de zomer. ,,Ik wü graag mee.... maar dan kom ik pas met de sneltrein van elf uur.... van negen tot tien heb ik een les* „Afgesproken. En morgen? in de ochtend wilde ik gaan zwemmen en 's middags moet ik twee vervelende maar noodige visites maken...." „Kom dan 's avonds naar mij toe. dan speel ik wat en jij leest me wat voor." Twee tevreden menschen waren ze nu. Ze gunden elkaar de vrijheid en konden van elkaar genieten als ze daartoe lust hadden. Toen ze naderhand in een open atax naar huis reden, zwijgend, voldaan, de zomerwind snellend langs hun verbrande gezichten, dacht Franka daarover. „Als het altijd maar blijven kon...." zei ze zacht. Ze zag ook de diepe voldaanheid in zijn oogen, terwijl hij antwoordde: „Het kan toch zoo wel blijven...." De motor tikte regelmatig, de dikke wielen ruischten over het asphalt van de stadsstraten, die vol hcht en leven waren. Op Franka's 335 lange witte mantel geurde vaag een groote verwelkende roos. Ze had de rit wel willen doen voortduren, urenlang. En ineens dacht ze weer aan het weldadigheidsfeest, aan het korte hevige succes, het licht, de bloemen, de juweelen... Ze haalde diep adem en een machtig verlangen naar vreemde steden, naar een bonter leven, zwol in haar hart. Ze zag zichzelf rijden door vreemde straten, schijnbaar achteloos, maar inwendig fel genietend. Ze zag haar eigen leven verborgen in een klein weelderig apartement van een groote-stads-huis, dat vele levens verborg. Ze zag zichzelf werkend, genietend, levend. Ze zou eindelijk eens een opera goed hooren, een verbluffend tooneelstuk zien.... Wat was die kunst in Holland? één goed zanger in een troep dilettanten, twee goede acteurs in een troep dilettanten.... alle jongens die zichzelf te goed vonden om een fatsoenlijk beroep te leeren, die een toegeeflijke vader hadden en een moeder die hen over 't paard tilde, werden acteurs met bleeke wangen, veel kuif en weinig talent. Werken om er te komen? Ze dacht aan Rob van oom Chris, aan 't geloof van tante Sytske in 't talent van haar zoon, hoewel een zachtmoedig recensent hem openlijk aangeraden had „gauw een fatsoenlijk beroep" te leeren. Leeren? iemand die, zooals Rob, talent had, hoefde immers niets te leeren. Talent was je aangeboren... Enfin, tante Sytske en oom Chris kregen nu vrijkaartje»; dat was ook niet zonder bekoring. 326 „Waaraan denkt dit kind?" „Dat alles goed is zooals 't is," zei ze, en drukte behagelijk haar rug tegen de kussens. De drie tantes zaten bij elkaar in de huiskamer. Bij de tafel stonden twee stoelen meer, alsof er juist visite vertrokken was. „Verbeeld je, nu raad je nóóit wie er hier zijn geweest!" riep tante Narda. „Tante Anne en.... nu? wie denk je dat bij haar was?" Franka, niet praatlustig, haalde haar schouders op. In de spiegel zag ze haar zonverbrand gezicht en haar helle oogen. „Niet te raden natuurlijk." . „Met haar aanstaande man!" triomfeerde tante Narda. „Haar — wat?" vroeg Franka ongeloovig. Tante Ehes lachte haar dmvenkirretje. „Zij heeft 't maar handig gedaan, die Anne.... Ze heeft de man van haar overleden zuster aan de haak geslagen." „Vandaar haar medelijden met de weduwnaar," Zei Franka ghmlachend. „En dat is nu die juffrouw die Trini nota bene te oud vond om te trouwen.... valsche tang/' Tante Ida zei niets. Maar tante Narda was er geheel van onderst boven. „Ik vind 't heerlijk voor haar, ze heeft haar heele leven gesjouwd m dat pension.... en zoo'n knappe man! hij zat hier dadelijk goo — hoe zal 'k zeggen: dadelijk zoo op z'n gemak, hè? en prachtig zwart haar...." „Natuurlijk levenslang met z'n vingertoppen ge- 327 masseerd." Franka schonk zich staande een kopje thee in.,,Wat zal die ouwe Anne verliefd zijn, ochochl" ,,'t Is of je jaloersch bent," zei tante Narda. „Ben ik ook. Ik zou die man bijna willen inlichten hoe het karakter van zijn schoone bruid is." „Dat zul je wel laten." „En u vindt haar zoo hef en goedhartig?" Franka ging neuriënd naar boven. Ze was moe en had slaap; ze was in zoo'n wiegende zalige stemming. Geen heftige verlangens, alleen tevredenheid.... Ze liet een van de kaarsen aan de groote spiegel branden toen ze in bed lag. Vertrouwd, veilig was de slaapkamer met het witte ameublement en de cretonne gordijnen. De theerozen op haar toilettafeltje had Gijs haar de vorige dag gestuurd met een kaartje: „om mijzelf het wachten te verkorten", stond erop met zijn sierlijke dunne letters. Franka sloot de oogen. Wat was de verwezenlijking van mogelijkheden? de mogelijkheden te weten, dat was meer, dat hield de illusies in stand.... Heel bewust dacht ze, dat ze veel van Gijs hield, eigenlijk nu nog meer dan vroeger. Van Bert misschien minder dan vroeger? dacht ze zonder schrik. Maar dadelijk wist ze het antwoord: ze hield van Bert zooveel ais waartoe zij met haar grillige natuur in staat was. Zonder Bert zou ze nu het leven niet zoo rijk aan mogelijkheden gezien hebben. En tusschen hen beiden was de groote, sterke band van hun gelijke zinnen. Ach, 328 in de winter had ze gedacht dat ze een geduldige, opofferende vrouw zou kunnen worden.... haar denken had ze witter dan sneeuw willen maken. Woorden. Goedgemeende woorden. Misschien als ik dadelijk een kind had gekregen, dacht ze in een plotseling smartgevoel. De kaarsvlam wapperde, de theerozen schenen zich verlangend uit te strekken. Dag sterke, had Gijs tegen haar gezegd. Sterke. Eens had ze zichzelf ook sterk gedacht, sterk genoeg om met een man die ook sterk wilde zijn een geluk te veroveren. Alsof geluk zich veroveren het! Misschien toch wel door werkelijk sterken, maar niet door een als zij: een zoekende, tastende, zwakke.... De slaap verdween, haar denken werd heel helder. Ze was bang geweest voor de ruimte, voor het water, zij — de sterke, zij — die alles durfde, overmoedig was zelfs. Verlammend zonk het weer op haar neer. Was ze overspannen, overwerkt? Willig aanvaardde ze dit, te klein nog om zichzelf te bekennen dat de famiheangst zich nu ook in haar geopenbaard had, dat ze een zenuwzwakke was zooals tante Ida. Zooals tante Ida? Kom, ze wilde slapen; de kaars spetterde al op het laatste restje vet. Ze wilde niet worden zooals tante Ida, ze wilde uitrusten en die angst achter zich laten, zich beheerschen. Sterk zijn. Maar 's Maandags, tusschen de honderden menschen op het overvolle perron, greep de beüemming haar weer. De twee machtige locomotieven bliezen 329 stoom uit, de menschen lachten en drongen, een trein stortte zich donderend onder de overkapping. De hevige geluiden pijnigden Franka physiek. Ze Zocht in het voorste gedeelte een leege coupé, begon haar handschoenen uit te trekken. Maar er kwamen dadelijk menschen bij en de beklemming werd erger. Ze zocht een coupé met een zijgang en voelde zich wat rustiger. Maar ook daarin kwamen menschen. Haastige heeren en zenuwachtige dames nestelden zich rond haar; een kruier zeulde groote koffers naar binnen en stapelde ze op in de zijgang. Een krantenjongen prees brullend zijn waar aan en een wagentje met belegde broodjes, limonade en bier ratelde lawaaiig voorbij. Eindelijk werden de portieren gesloten; een conducteur holde met late reizigers voorbij om nog plaatsen te zoeken. De beklemming werd ontzetting. Nu gingen die kolossen, de twee snuivende locomotieven, loopen en binnen een paar minuten zou de zwarte wagenreeks een uur lang gesleurd worden langs de nimmer-eindigende rails. Ze zou er niet meer uit kunnen, ze zou zich moeten laten sleuren in die laankzinnige redelooze vaart. De noodrem, dacht ze vaag. De chef, het signaal in de opgestoken hand, liep haastig langs de coupé's. Franka's hart dreigde te barsten. Haar handen en voorhoofd waren nat; ze voelde de grond onder zich wijken. Ze bohsde zinneloos tegen het portier, greep de hand van een heer tegenover haar. „Help me eruit! ik word zoo naar, ik stik!" 33© Het portier week. Een seconde lag er nog een beschuttende arm om haar rug. Dan stond ze op het perron, zwak, bevend. De trein, het langstaartige monster, kronkelde langzaam weg. Ze was gered. Duizelig schuifelde ze terug, zocht de stationschef. Nu ze op haar voeten stond en onafhankelijk was, had ze dadelijk haar beheersching terug. Kon ze haar kaartje weer teruggeven? ze was ziek geworden. De chef keek naar haar vertrokken witte gezicht. Hij geloofde haar dadelijk en ging met haar mee naar 't bureau. Als een pas herstelde, die lang de vreugden der wereld heeft moeten missen, kwam ze het station uit. Hoe blij en licht was alles! Nu zou ze gauw aan Bert telegrafeeren dat ze niet komen kon.... „De moest dadelijk beslissen," zei Bert, „als je telefoon had gehad, zou ik je natuurhjk geraadpleegd hebben." Hij legde het open telegram tusschen hen in op de tafel; Franka kon het lezen zonder het op te nemen. „Can you make time free for lunch and dinner — Birnbaum." Zakelijk en correct had Bert er zijn antwoord onder gezet „Free for lunch and dinner — will wait for you at my house." „Een Duitsche juffrouw die in Holland is en Engelsen telegrafeert," zei Franka koel. „Eigenaardig. Niet vrij van eenige aanstellerij." „Ze zal er vermoedelijk niet eens bij hebben nagedacht...." Hij hep heen en weer in de kamer, verschik- 33i te boeken, regelde papieren. Hij gaf zich een bewuste en schuldvrije houding. „En wat zee je er van?" „Ik?" Franka slaagde er volkomen in haar toon onverschillig te houden. „Ik zie niet in wat ik ermee te maken heb. Je kunt toch doen en laten wat je zelf wilt?" Hij haalde ongeduldig zijn schouders op. „Zelf wüt, zelf wilt.... natuurlijk. Maar we kunnen er nu samen toch over praten?" „Goed. Laten we er dan over praten. Wat wil je dat ik ervan zeggen zal?" Ze zag hoe ze hem irriteerde en ze genoot er van. Hij had haar beleedigd, getroffen, zij zou ook weten te treffen, afdoende. „Ik had twee dingen kunnen zeggen als je het werkelijk noodig gevonden had mij te raadplegen: heb je er lust in of heb je er geen lust in?" „Lust, lust.... kwestie van beleefdheid. Ik moest toch iets telegrafeeren.... ik kon niet weten dat je toevallig hier zou komen vanmorgen, anders had ik met het antwoord nog even gewacht." „Je moet me met kwalijk nemen, maar ik begrijp met wat mijn lijfelijke aanwezigheid aan je antwoord had kunnen veranderen. Of had je mijn sanctie willen hebben?" „Bijvoorbeeld, ja." „Die heb je op alles wat je zelf graag wilt, wat het ook wezen mag." „Je vindt dat ik niet had moeten accepteeren." 332 , Je vergist je. Ik zou niet wz'ZZen dat je niet ging." „Je vindt het dus prettig dat ik ga." „Dat is voor een advocaat niet heel logisch geredeneerd...." „Zoo. nu zijn we er: je vindt het dus beroerd dat ik ga." Franka schudde glimlachend het hoofd. „Je raakt de kern van de zaak niet, beste jongen. Je moet vooral goed begrijpen dat het voor mijn gevoel geen enkel verschil meer maakt of je gaat of dat je niet gaat. Je wensch om te gaan is voor mij de daad en je zou niets goedmaken door niet te gaan." „Dus heb ik iets goed te maken." „Dat kun je niet goedmaken." Hij stak ongeduldig een sigaret aan. „Ik geloof dat we aardig op weg zijn een onnoodig meemngsverschil te kweeken. Kom eens even tot de zaak: er telegrafeert mij iemand met antwoord betaald. Be wil met je overleggen, maar ik kan geen onmiddellijke communicatie krijgen. Dus moet ik de beslissing alleen nemen." „Dat zou je ook hebben moeten doen al had ik vlak naast je gezeten." „Ik zou toch aan je gezicht hebben gezien wat je dacht." „Dus mijn gezicht zou de maatstaf zijn geweest, niet je — je genegenheid voor mij." „Lieve kind, dit geval heeft met mijn genegenheid voor jou niets te maken." 333 „O." Tegen haar gewoonte in nam ze ook een sigaret, stak hem langzaam aan. „Nu, dan hoeven we er ook niet langer over te praten. Mag ik even telefoneeren?" „Wat een vraag. Wie moet je opbellen?" Hij nam het telefoonboek al, maar ze beduidde hem dat het met noodig was. „Ik moet Trim' even hebben...." „Bevalt het haar in dat pension?" „Zoo-zoo.... als je een eigen huis hebt gehad, valt pensionleven altijd tegen.,.. Hallo?" Trini was thuis en Franka maakte een afspraak met haar. „Ik ben dus ongeveer over een kwartier, twintig minuten bij je...." „Ga je dan nu al heen?" Bert greep haar handen; ze waren ijskoud. „God lieveling, je hebt je overstuur gemaakt." Ze dwong zich om zich niet in zijn arm te nestelen, niet de weelde te zoeken van zijn kus. „Ik heb toch altijd koude handen, malle jongen." Quasispelend het ze haar lippen over zijn wang gaan. „Je m'en vais, Trini wacht op me." „Wanneer zie ik je? morgenavond?" „Onmogelijk. Jk heb een les verzet op morgenavond." „Maar dat neemt toch met de heele avond?" Hij kon haar niet laten gaan, kon evenmin de daad en het woord vinden dat hen weer tot elkaar zou brengen. „Bel me dan op, ja?" „Ja. Veel genoegen vandaag. Groeten aan Puckie.... 334 o nee, Polly." Haar lach was uitdagend en zonder eenige boosheid. „Wie weet hoe ik me verveel/' zei hij, met haar meeloopend door het kantoor, waar de typiste zat. „Hoe kan dat nu.... jullie frisschen de oude herinneringen maar eens op.... Dag juffrouw." Het jonge meisje, een diepe frons tusschen de wenkbrauwen, knikte hautain. Op de gang zei Franka: „Het kwieke juffertje is jaloersch.... arme Bert, je hebt heel wat te stellen met al je vrouwen...." Hij keek haar lachend na over de trapleuning. Haar grijze schoentjes tripten geruischloos over de looper; de rok van haar rose voile japon wipte om op iedere trede. Een bloem, een vlinder.... dacht hij, en hij had haar na kunnen loopen en omhelzen. Maar weer terug in zijn kantoor, vroeg het blonde meisje zijn aandacht. Ze stond met een paar brieven ter teekening naast zijn stoel, rechtop, bleek. Hij gaf een tikje op haar wang. „Al klaar? je bent de beste...." „De beste...." herhaalde ze gepijnigd. „U heeft er wel die beter zijn." „Niet in 't werk, meisje." Ze wilde smalen op 't werk, zeggen dat er nog andere dingen voor haar bestonden dan werk, dat ze een mond had en een hart. Maar haar intuitie waarschuwde haar, dat ze zich daardoor van hem scheiden zou. Ze legde de brieven neer en vouwde haar handen op de rug, doch ze kon niet 335 verhinderen dat haar oogen vol tranen schoten en er enkele langs haar gezicht op zijn tafel vielen. Hij deed nieuwsgierig-meewarig en vroeg naar de oorzaak, hoewel hij die al maandenlang wist en hoewel hij tegen de bekoring al evenlang gestreden had. Maar Ze was zoo frisch en onschuldig, een beetje burgerlijk ook wel; die drie dingen verdedigden haar tegen hem. Haar onschuld boezemde hem eerbied en angst m en hij wilde ook haar diepe genegenheid niet. Hij stak een hand uit en ze legde de hare erin. Al wat goed in hem was kwam boven. „Kindje, zou het met veel beter voor je zijn als je hier vandaan ging?" Haar radeloos-verschrikte oogen ontwapenden hem. Een oogenblik moest hij nog strijden tegen 't verlangen om haar door een zoo smartehjk begeerde liefkooztng te troosten, maar hij overzag voor haar de gevolgen. Met een zucht liet hij haar hand los, begon ernstig de brieven te lezen. „Is u niet kwaad?" vroeg ze, voordat ze weer naar naar kamer ging. Het ontroerde hem. „Mijn lieve kindje, daartoe heb ik geen enkele reden.... ik waarschuw je alleen tegen jezelf. Je moet vooral geen dwaze dingen in dit kleine hoofd halen." Ze schudde heftig van nee en ging snel weg, de hppen stijf op elkaar. 5 Bert rekte zich moedeloos. Alles met elkaar genomen een vervelende morgen. Half twaalf.... hij moest zich gaan verkleeden.... Maar de deur ging alweer open. „Mevrouw Birnbaum is hier, meneer "