CARLA VAN LIDTH DE JEUDE NORA NORA KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0676 5025 CARLA VAN LIDTH DE JEUDE NORA AMSTERDAM — P. N. VAN KAMPEN & ZOON EERSTE HOOFDSTUK. In het Westen verstierf de purperen gloed, waarachter de Zon was schuilgegaan. Nog viel een rossig schijnsel over de weiden, lichtte over het bosch in de verte, dat vol wonderlijke perspectieven leek. Maar langzaam verbleekte de wolkenbrand, de pracht trok weg en Beresteijn's park lag Zwart en stil onder de hooge boomen in de zwijgende rust van den vallenden avond. Emilie had een oogenblik over het houten hekje geleund, dat het terrein van Beresteijn van den landweg afsloot. Een lichte huiver doorvoer haar. Nu, de zon was heengegaan sloeg een kilte om haar heen en opeens bedacht ze, dat ze hier niet langer blijven wilde, met dat melancholieke kikkergekwaak in haar ooren. Haastig sloot ze het hekje en wendde zich om. Als een zwaren, donkeren mantel omving haar het dichte hout, en haar oog dat nog den zonneluister in zich droeg, staarde, een oogenblik blind, in die groene duisternis. Toen liep ze vlug door, over de vochtige paadjes van het achterboschje, dat overdag vol vogelgeluiden was, nu stil, en bewegingloos daar stond, wachtend op den nacht. Als kinderen, toen zij pas op Beresteijn gekomen waren, had een oude keukenmeid hen bang gemaakt voor het achterboschje: .... „Daar liepen 's avonds kwaadwillige mannen rond, die loerden op kleine meisjes. Wie stout was geweest, namen ze mee...Langen rijd hadden ze hun schrik voor het boschje behouden. En eens toen Fee haar pop verloren had, waren ze zeker geweest, dat die in het boschje werd vastgehouden. Zij en Nora, waren gaan zoeken, met popelend hart, op bange voeten. Maar ze hadden niets gevonden. Emilie had een vluchtig lachje voor die oude herinneringen, die onwillekeurig haar geest beslopen. Beresteijn was er vol van. Het oude witte huis met zijn lange, groene lanen, bewaarde in de stille rust van zijn afzondering, zoovele Norm. 1. I dingen, waarvan het leven de herinnering had uitgewischt. Het had gezien het lief en leed van geslachten, die waren voorbijgegaan en in de zwarte toppen der boomen, voer de geheimzinnige fluistering van die voorbije dagen. Het spreidde een somberen geest,, als van drukkenden ernst over het afgelegen buiten, zelfs op dezen lichten Meiavond, waarop de boomen stonden in hun jongen lentetooi en de struiken knopten en bloeiden. Emilie voelde niet den weemoed van het haar omringende. Zij ging met vasten stap door de hooge lanen naar huis, en haar neusje snoof den geur van seringen en versch hout. Beresteijn was haar thuis geweest van af dat zij, drie zusjes, na Mama's dood, door hun vader hierheen gebracht waren, om op het oude goed te worden opgevoed. Ze kende er iederen struik en ieder sprietje, het park was Vol dierbare plekken, waar zij gespeeld hadden, als kinderen, altijd met hun drieën alleen, Nora, zij en Fee Toen wist zij weer, dat het eigenlijk alleen aan Nora was, dat zij onbewust den heelen tijd had loopen denken. Het had vandaag achter al haar denken gestaan, het weten dat morgen Nora komen zou om niet weer heen te gaan. , Emilie begreep nog altijd niet, dat besluit van Nora, op eenmaal haar leven in den Haag en al wat haar daar 'bond, te laten varen, om thuis te komen, voor goed op Beresteijn. Ze wist immers hoe Nora 't nooit had kunnen uithouden hier. Om Grootmama hield zij zich in, en om haar ouden vader, die haar altijd miste, maar als zij met hun drieën alleen waren, dan strekte Nora de armen wijd boven haar hoofd, en noemde Beresteijn een levend graf. „Ik zou hier doodgaan," geeuwde ze landerig. Fee keek dan angstig om zich heen, verontrust door Nora's luide klacht. „Spreek zoo hard toch niet, Nora." En heimelijk vonden zij en Emilie 't dan wel rustig, als Nora maar weer was heengegaan. Zij hadden nooit van haar begrepen, die rustelooze ongedurigheid. Wel misten zij in huis Nora's bewegelijk persoontje, haar scherts en haar lach, die leven blies door de stille kamers. 2 Nooit had Nora, als zij, ach kunnen schikken op Beresteijn. Ze waren heel jong geweest, toen huri moeder gestorven was. Voor Fee, de jongste, bestonden geen andere herinneringen, dan de groote, groene kinderkamer op Beresteijn en het dikke boek met de Bijbelsche platen en verhalen, waaruit grootmama op Zondagmiddagen hen boven kwam voorlezen. Emilie, gemakkelijk kind van zes, met groote blauwe oogen en lang zijdeachtig haar, had zich gauw en graag gehecht, zij werd verwend als grootmama's mooie kleindochtertje, dat altijd en van iedereen haar zin kreeg. Meer vroeg ze niet en ze vonden haar een allerhefet •u l anders dan Nora, 't twee jaar oudere zusje, die Zich met haar ongedürigen, bewegelijken aard niet voegen kon, m dit nieuwe leven, waarin zij niet thuis hoorde. Ze kon met vergeten, hun zonnig vroolijk huis in Haarlem, al de bewegelijke afwisseling van haar schoolleven. Beresteijn, met zijn sombere, diepe kamers, en uitgestrekt park, waarin hun kmderstemmen het eenig gerucht waren, gaf haar het gevoel van een stille, groene gevangenis. Haar waakzame, altijd op iets nieuws gespitste geest moest zich een uitweg zoeken m den eentonigen sleurgang der ononderbroken dagen. Zij was lastig en zon op ondeugende streken, geprikkeld totverzet,de eindelooze lesuren,waarin zij enEmüie een slap en weinig boeiend onderricht ontvingen van de oude gouvernante, aan wie Grootmama de opvoeding van de drie zusjes had toevertrouwd. Altijd was het Nora, die stout en ongehoorzaam was geweest, de kleintjes ophitste tot kattekwaad en overtredingen. Juffrouw Stuwer strafte streng, soms onrechtvaardig, rt kind, dat zij altijd aan haar zwakken band ontsnappen voelde. Scènes volgden met het balsturige, dwarse meisje, dat in haar opvliegendheid harde, brutale dingen zei, in dolle drift naar beneden holde, om bij Grootmama haar opgestapelde grieven te ontlasten. De oude vrouw, die wel te begrijpen en te troosten verstond, toch altijd eindigde met een verwijzing naar den verschuldigden eerbied voor juffrouw Stuwer's gezag.... Nora schreide lang en heftig. Ze wilde niet bukken voor juörouw Stuwer, in wie zij niet haar meerdere zag. Ze had 3 uitbarstingen van droefheid, om al 't nare hier op Beresteijn, en dagen lang treurde zij stil in zich zelf gekeerd om haar moeder, die zij als oudste, steeds het smartelijkst had gemist. Vroeger had ze nooit zoo ondeugend en lastig hoeven te zijn, dacht ze soms, in een onbewust verlangen van begrepen te worden. En in een behoefte aan warmte sloeg zij dan op eenmaal, met een opwelling van berouw haar armen om juffrouw Stuwer's hals; zich teleurgesteld terugtrekkend daarna, omdat het toch niet gaf, wat zij verwacht had. Juffrouw Stuwer's slappe zoen verraadde onbewust den schuwen tegenzin voor Nora's onstuimige liefkoozingen, die zij evenmin vatten kon, als haar opstandige buien. Nora had in die dagen maar één lichtpunt: het waren de bezoeken, die haar vader van tijd tot tijd op Beresteijn bracht. Dit waren de feestdagen, die de eentonige stilte luisterrijk onderbraken, voor Nora den tijd verdeelden in even zooveel tijdvakken van verlangend uitzien en terugleven in herinnering. Nora had een vereering voor Papa, den knappen militair, die in den geur van zijn kleeren, in den klank van zijn diepe, donkere stem, op eenmaal iets meebracht van vroeger. Ze hoorde hem vertellen aan Grootmama van zijn leven, zijn vrienden; hij praatte van dingen, die zij niet kende en begreep, maar zij luisterde stil met gretige belangstelling. Het bleef alles in haar gedachten hangen, en voerde haar verbeelding naar een wereld, die ver lag van Beresteijn. Soms op eenmaal keerde Papa zich om, en zag haar zitten, haar oogen vol aandacht op hem gericht en 't verwonderde hem, dat zij nog in de kamer was, en niet ging spelen als Emilie en Feetje. „Wat zit jij daar nog, kind?" „Ik luister naar U," zei ze dan verlegen op eenmaal. Met haar bruuske vroolijkheid, sprong ze meteen op zijn knie, hij ving haar lenig figuurtje in zijn armen en zij schudde haar blonde haren heen en weer, boog heel diep achterover, om dan ineens weer recht te zitten. „Ik wou, ik wou.... dat ik met u mee mocht," zei ze dan, zich aan hem klampend. 4 Haar spontane hartelijkheid trok hem, den egoïsten, in zich zelf gekeerden man, na den dood van zijn vrouw weirug liefde meer gewend, met half verwonderde, half gevleide belangstelling naar zijn oudste. Hij gaf weinig om zijn kinderen, stond ook volslagen buiten hun levenssfeer, maar als hij kwam streelde hem haar vurige blijdschap. Hij voelde wel, bij Nora gold het niet de doos lekkers, die hij bracht; om hem zelf was 't haar te doen, en haar pittige vroolijkheid en dwaze opmerkingen amuseerden hem. Hij hoorde wel een enkele maal klachten. Zijn moeder zeide 't hem, op haar eigen verschonende wijze, dat Nora driftig en soms heel brutaal kon zijn, maar hij maakte er zich altijd met een ongeduldig, afwerend woord af. Hij wilde met zijn kinderen spelen, voor tijdverdrijf, als de stille Zondagen op Beresteijn wat lang vielen, de opvoeding het hij aan anderen over. En au fond kende hij Nora zoo min als zijn andere kinderen. Toen Nora, bijna volwassen, voor 't eerst bij hem kwam, met het verzoek haar naar den Haag te laten gaan, waar ze de teekenacademie bezoeken wilde, had hij haar verbaasd, toen gegriefd aangehoord. Hij was teleurgesteld. Zijn gezondheid noodzaakte hem in die dagen den dienst te verlaten, en de tijden, die hij niet buitenslands doorbracht met kuren voor zijn rheumatiek, wilde hij op Beresteijn afgeleid worden, door Nora, die knap en geestig was opgegroeid. Narrig had hij zich verzet in kregelen weerzin zich te moeten bemoeien met iets, dat hem niet interesseerde. Maar Nora had volgehouden. Ze pleitte hartstochtelijk voor haar eenmaal uitgedacht plan. Ze kón, ze wilde niet langer op Beresteijn blijven. Ze had wel medelijden met den vroeg-ouden vader die eenmaal haar ideaal geweest was, maar sterker dan dit gevoel leefde in haar de begeerte zelf te leven. Grootmama sprak in zachtheid een woordje mee en Nora merkte verrast in die dagen, dat haar hulp kwam van dien kant. Begreep Grootmama iets van haar verlangen, het leven te kennen? Grootmama, die lang geleden, zelf ook jong geweest was? 5 Ten slotte was de majoor gezwicht. Tegen zijn zin, had hij den broeder van zijn overleden vrouw verzocht Nora eenigen tijd in huis te nemen. Haar blijde dankbaarheid was hem een wrange voldoening. In 't besef van zijn plicht gedaan te hebben, begroef hij zich al jichtiger en gebrekkiger wordend, bij zijn moeder op Beresteijn. Moeilijk zijn teleurstelling verkroppend, dat hij nu op zijn reizen naar Wiesbaden, Emilie tot gezelschap had, die met haar zelfbewuste schoonheid, overal bewondering wekkend, wel zijn ijdelheid streelde, maar veel minder amusant was dan Nora. Nora was gelukkig geweest. Het nieuwe leven had stormenderhand bezit van haar genomen. Het had haar opgenomen en voerde haar mee in zijn maalstroom van steeds wisselende wederwaardigheden. Haar dagen waren gevuld met cursussen, met lezingen, met menschen zien, en steeds vlugger verliepen de jaren, ongemerkt van 't een in 't ander overgaand. Op Beresteijn kwam ze alleen, als haar verlangen haar dreef naar de stille, zwarte figuur van Grootmama, die een rustpunt was in haar ongedurig, afwisselend leven, of medelijden haar noopte haar vader te gaan zien, wien de jaren hadden verbitterd. Op zulke dagen stortte haar verhalen uit over de huisgenooten. ?t Scheen of zij niet op konden houden met praten. Nora bracht een geest van verfrissching mee. Zij wierp de dagen omver, jachtend tenslotte alweer naar den laatsten, als haar ongedurige aard haar terug deed snakken naar haar werk en de stad. Al gauw beklemde haar de eentonige eenvoud op Beresteijn, waar de dagen voorbijgingen, zonder veel gebeuren van buitenaf. Fee was er het zonneschijntje, en Emilie de prinses. Grootmama fijntjes, boog almeer voorover, en Papa, volslagen invalide, kwam niet meer uit zijn rolstoel. Wat was dat voor gril, dacht Emilie, die Nora plotseling terugvoerde tot hen? Met Nora wist je nooit, hoe je 't hadt en even vlood over haar gezicht het superieure lachje, van Zich zelf rustig en volkomen evenwichtig te voelen. „Dan kom ik, als mijn cursus afgeloopen is, maar weer 6 thuis," had Nora geschreven. „Tenminste als U mij hebben wilt...." De brief was aan Grootmama gericht geweest en Emilie had behoedzaam de blaadjes glad gestreken, voordat ze opzag en haar oogen, in lichte verwondering, die van Grootmama ontmoetten. „Bedoelt ze voor goed, denkt U?" Grootmama strekte haar hand uit, om den brief terug te ontvangen. „Ik had haar geschreven ...." bezon ze zich, dat het huwelijk van jou en Carel nu op half Juli bepaald is .... en dat het voor Feetje nu Wel heel eenzaam worden zal, op Beresteijn .... Misschien dat ze dat...." „Nee ...." dat geloofde Emilie niet, maar ze zag wel, aan den glans op grootmama's gezicht, dat het de oude vrouw genoegen deed, en 's avonds vertelde zij Fee, wat Nora geschreven had. „Ik vind het wel goed, als ik weg ben, is er tenminste nog iemand...." „Ja," zei Fee, niet graag herinnerd aan den tijd, dat Emilie heen zou gaan. „Als Nora denkt, dat ze 't kan...." Dat was het. Ze stonden een beetje ongeloovig beiden tegenover deze nieuwe bevlieging. Grootmama had nog aan Nora geschreven, hoe geen van allen een opoffering van haar wenschten, maar Nora had alleen geantwoord, dat zij ernaar verlangde weer bij hen terug te zijn, en geen verdere redenen opgegeven. Ze waren 't van haar gewend, dat zij onverwacht en naar haar eigen inzichten handelde.... Grootmama, schudde haar hoofd en had niet veel meer gezegd. De majoor, in stilte, verheugde zich op deze kleine afwisseling in zijn dor bestaan, en boven wachtte Nora's oude kamertje. Fee had bloemen gezet op het toilettafeltje, en een paar kussens waren nieuw overtrokken.... Emilie was 't voorplein overgestoken, dat tusschen twee rijen bloeiende geraniums in potten, naar de breede voordeur leidde. Onder aan de stoep stonden twee zware fuchsia's met volle, neergebogen kronen, overvloedig te bloeten. In de schemerlichte voorkamer legde de oude mevrouw 7 van Rhoode haar patience. Haar zoon staarde in den al donkerenden tuin, en in de breede vensterbank boog Fee haar donker hoofdje over een haakpatroon, dat ze uittelde voor juffrouw Koosje, de oude huishoudster. „Wat is 't hier donker," ontviel Emilie. „Waar blijf je zoolang?" sloeg wrevelig de stem van den majoor in de kamerstilte uit, altijd onrustig als hij iemand miste. „Ik vind het zonde, om met zoo'n mooien avond in huis te zitten," antwoordde Emilie onverschillig, haar sierlijk blond hoofdje achterover werpend. Hij wreef zijn smalle witte handen tegen elkaar. „Ik heb 't den heelen dag nog niet warm gehad, 't Wordt nu vochtig ook. Fee doe dat raam dicht, en geef me liever wat thee. Je bederft daar je oogen." Fee, gracieus lenig figuurtje, kleiner dan Emilie, gleed van de vensterbank af. Over de tafel trok ze het zware mahoniehouten theeblad naar zich toe, en vulde de kopjes, lederen avond zette Willem ouder gewoonte het theeblad op Grootmama's plaats, toch was het langzamerhand regel geworden, dat Fee deze gewichtige post op zich nam. Emilie zocht in de zilveren trommeltjes, „Zijn er nog chocolade wafeltjes, Grootmama?" „Ik weet het niet, kindje, kijk maar eens in het hoekkastje." „Ze zijn op," wist Fee, vlug en geruischloos bewegend door de groote kamer met de zware meubels langs donker behangen wand. Voorzichtig maakte ze een plaatsje vrij op 't door couranten en tijdschriften beladen tafeltje naast den rolstoel. „Uw thee, Papa." Hij strekte er zijn hand naar uit, het hem meteen slap en onwillig weer zakken. „Veel te slap, kind! Ik begrijp niet, waarom je er toch altijd zooveel melk bij giet!" Ontstemd leunde hij weer achterover. Zwijgend nam Fee het kopje terug. Ze sprak nooit een woord tegen. Met haar eigen, begrijpend lachje, dat soms opeens een vroeg-oude uitdrukking gaf aan haar kinderlijk gezichtje, schikte ze 8 zich naar den willekeur van zijn eischen en grieven. Emilie leunde op haar ellebogen, en zag licht geërgerd toe, hoe Fee de thee mengde aan het groote blad. „Moet Papa nu opeens weer sterke thee hebben?" Fee ging haar voorbij. „Is 't zoo niet beter, Papa?" Er was een blijmoedige streeling in haar stem, die hem altijd weer ontwapende. Hij knikte even: „Dank je." Het was iets onmisbaars voor hem geworden, die zachte hulpvaardigheid van zijn jongste, die hij als een voortdurende koestering, om zich heen voelde. Hij wist: Nora amuseerde hem, voor Emilie had hij een zeker ontzag, dat haar zelfbewuste gedecideerdheid hem afdwong, maar wat hij voor vrouwelijke zorg en toewijding op zijn somberen ouden dag ontving, dat kwam van Fee, die bij altijd de minst belangrijke van de drie gevonden had. Diep, in de geslotenheid van zijn verbitterd gemoed waardeerde hij dit, maar hij kon niet laten kribbig tegen haar uit te vallen, en zijn lastig humeur maakte Fee haar taak niet gemakkelijk. Emilie was bij Fee in de vensterbank gaan zitten, samen zagen ze uit, in de klare, vroege Meüucht, waartegen 't nieuwe blad der beuken in de laan, heldergroen afstak. Fee's smalle bruine handje streelde het zacht bewegend poezenlijf, tot een balletje gerold in haar schoot. Emilie's oogen tuurden vol aandacht naar het einde van de laan. Op dit uur bracht de post meestal een brief van Carel, en Emilie wachtte met een trotsch lachje in de verzekerdheid van haar geluk. Hij schreef haar iederen dag, en zijn brieven waren vol gloed en vol verlangen. In de kamer achter hen werd het al donkerder. „Negen, Tien, Boer," telde Grootmama zacht. De kaarten vormden een lichtplek op de groote donkere tafel. „Ik wou dat het licht op mocht...." zei Fee. Emilie was opgestaan. Ze had den postbode zien aankomen. Zijn stappen snerpten over de steenen stoep. Met een zwaren galm ging de bel over in de gang. „Eindelijk," zuchtte de majoor verlicht. 9 Willem kwam met de brieven binnen, deelde uit, als iederen avond. Een brief met een rouwrand voor de oude Mevrouw.... De couranten waren voor Papa .... Eén voor de Freule. „Breng meteen de lamp Willem," verzocht Grootmama. De kaarten werden opgeborgen, Grootmama haalde een tapisserie werkje voor den dag, verzocht peetje de kleuren uit te kiezen, en de steken te tellen. Willem rolde den stoel van zijn meester bij de tafel, sloot de zware luiken en trok de gordijnen dicht, met strakken blik, het grijze hoofd gebogen, heel zijn gerutschlooze perscK^jkheid bewegend als een automaat. In den vredigen kring rond de tafel, boog Emilie's hoofd over den brief. „Maakt Carel 't goed, Emilie?" „Best Grootmama, dank U." Met een verstolen lachje om haar mooi rond mondje, stak Emilie den brief weermin de enveloppe, haalde haar handwerk voor den dag. Welbehagelijk streek haar slank vingertje over de glanzend witte letter op 't zachte damast. Een mooi gekrulde H. De R. kwam er straks doorheen. H. v. R. Heymerduinen-van Rhoode. „Mooi kindje," prees Grootmama, en Emilie stak haar over tafel 't werk toe. De majoor sloeg de bladen van de couranten om, las de weervoorspelling hardop. Fee moest voor Grootmama de rouwadvertenties nazien, of geen bekenden waren heengegaan. „Nee, Grootmama, memand." Ongemerkt slopen de avonduren voorbij. Met den slag van tienen verscheen weer de oude knecht in de deur om den majoor naar zijn slaapkamer te brengen. Grootmama bergde haar werk in de zwart zijden tasch. Fee sloeg haar oogen droomerig op van haar boek. „Gaan we al naar bed? Ik moet Papa zijn warmen drank nog klaarmaken." Emilie rekte zich, vouwde langzaam haar werk dicht, als kon zij nog niet scheiden van het effect. „Zou 't goed weer zijn morgen!" 10 „Ik hoop 't.... voor Noortje," zei de oude vrouw. Toen dachten ze weer alle drie aan Nora, die morgen kwam, en zich in hun leven voegen zou. En of dat nog gaan zou? Fee leidde Grootmama naar boven, met zacht gestommel van voeten op de houten traptreden. Op het portaal vielen schuin de koude witte streepen maanlicht over den onbekleeden vloer. „Wat is het licht van avond," merkte Emilie op, die achteraan kwam met Grootmama's sleutelmand. TWEEDE HOOFDSTUK. Met t één opslag van haar groote grijze oogen had Nora 't al omvat, en tegelijk voelde ze, overbekend, de omgeving om zich heen. Ze stond nog, met haar hoed op en zag den kring der huisgenooten rond, die allen tegelijk met haar praten wilden. Terwijl ze sprak was ze «ich bewust van het vochtig bekende luchtje dat altijd in de tuinkamer gehangen had, en uit de oude meubels op haar toe te komen scheen. Haar oor ving den klank van Grootmama's dunne, wat versleten stem, den zwaren slag der pendule, als iets dat ze altijd in gedachten hoorde, zoo vaak Beresteijn voor haar oog verrees. Daar waren de oude gravures aan den wand, en voor Papa's stoel, die kale plek in het kleed.... Door zijn kleine, scherpe oogen, zag de majoor onafgebroken naar het blanke gezichtje, voor hem, waarin de bewegelijke mond ieder oogenblik van uitdrukking wisselde. Nora geleek veel op Emilie, maar ze was levendiger, magerder ook. „Wat bleek," lette hij op, en hij glimlachte stroef jes terug, toen zij hem aanzag met den warmen blik van haar heldere oogen. „U ziet er nog al goed uit Papa." Hij knikte: „Ja kind." „Ze houdt het immers nooit uit," dacht hij stil voor ach heen. „Ga even zitten, Nora," verzocht Fee, „dan krijg je eerst thee." Nora vleide zich in de canapé naast Grootmama en haar arm schoot vleiend in die der oude vrouw. „Hebben we andere kopjes?" Boven haar theekopje uit, rustte haar blik aandachtsloos op het leege voorplein, stovend in de middagzon. „Wat vroeg je Emilie, of 't vol was op reis? Stampvol! In Arnhem dacht ik, ik kom er nooit in!" Terwijl ze sprak, zag ze weer voor zich, 't dringen en 12 zorgen voor bagage aan de stations, 't beweeg van vele onbekende gezichten, dan het lange zitten in de volle coupé, terwijl haar oog gleed over de wijde laaglanden, de groene vlakten, die al vol koeien waren. En daarachter het roezig afscheid, 's ochtends in den Haag, heel het bezette, vermoeiende gejacht dier laatste dagen, waarmee zij achter zich afbrak al wat haar gebonden had in de afgeloopen jaren. - Tij wendde zich weer af, van 't raam, zag Fee aan, die weten wilde of ze oom Georges nog gezien had, de laatste dagen. „Zeker, ik heb bij hun gegeten. Gisteren, nee eergisteren."' De dagen verwarden zich voor haar geest. Terwijl ze zat, kwam 't wonderlijk over haar, het besef, dat zij nu gedaan had, waar zij de laatste weken tegen aan gezien had. Nu hoorde ze weer hier. O, ze dachten dat het een gril van haar geweest was, eert opoffering misschien. Ze wisten niet dat het een vlucht geweest was, een vlucht naar Beresteijn, omdat zij 't niet langer uit kon houden in den Haag. In de laatste jaren was 't over haar gekomen, het langzaam groeiend besef van zich onbevredigd te weten. Ze vond haar leven leeg, en onbeteekenend. Hol met al zijn afwisselend gedoe, en alles begon haar tegen te staan. Als een ziekte woekerde 't voort, 't verslapte haar energie, en doofde haar belangstelling. Ze had eenmaal zooveel verwacht, nu zei ze zich gegriefd: het leven het haar ledig staan. Het gaf niet, wat zij had gedroomd. En zit walgde op eenmaal van haar werk, haar kennissen. Alles verveelde haar, en zij sleepte de dagen voort als een grauwen last. Toen op eenmaal had ze ook den schijn niet langer opgehouden, alleen maar geweten, ze wilde weg, weg uit dit leven, dat haar immers niet meer kon voldoen. Op Beresteijn was daar nog haar oude vader, en Fee, het zes jaar jongere zusje, die haar noodig hadden, als Emilie ging trouwen.... Haar kennissen spotten een beetje met die bevlieging. Niemand geloofde in ernst, dat Nora zich zou gaan begraven op dat afgelegen buiten. Zelf vroeg zij zich soms af: „Wat doe ik, wil ik waarlijk terug naar Beresteijn? Maar dan klampte zij zich vast aan 't eenmaal genomen besluit. Ze zag niet achterom, en tenslotte had ze moe, en overspannen, alleen maar verlangd, verlangd naar de rust van Beresteijn. „We zijn blij je weer bier te hebben, Noortje," zei Grootmama, hartelijk,' haar ivoorwitte hand drukkend op Nora's knie. Ze zag in 't fijne bleeke gelaat, waarom 't witte haar, glanzend uit het tullen mutsje, sloot. „Ik ook,1 Grootmama." Al nauwer omspon haar het oude bekende, steeds dichter, vertrouwelijker om haar heen. Haar hart smeekte: „Laat ik mij kunnen neerleggen, 't goed vinden hier." 's Avonds gingen Nora en Emilie gearmd door de paden van het park. Het regende zacht, uit effen grijze lucht, maar de temperatuur was mild en de voorjaarsregen deed de knoppen zwellen. Emilie hield een parapluie op voor hen beiden, en ze gingen dicht naast elkaar. Vanuit zijn hoekje voor 't raam zag de majoor ze op en neer gaan. Hij hoorde hun stemmen. Nora lachte telkens: Onwillekeurig kwam er een zachter licht in zijn oogen. Hij was in een goede stemming. Aan tafel was hij dien middag opgewekter geweest dan in langen tijd. Tevreden tuurde Juj voor zich heen, in stilte verwerkend al wat Nora had Zitten verhalen met haar radde tong. Bizonderheden van vrienden en familieleden, — o hij wilde niets meer met de wereld te maken hebben, sinds zijn hulpbehoevendheid had hu zich van iedereen teruggetrokken, — maar als een enkele maal een toon uit zijn vroeger leven tot hem kwam, dan herkende hij die met genoegen, en onder zijn verbitterde onverschflUgheid schoot voor een oogenblik zijn oude belangstelling op. Welbehagelijk zag hij den rook na, die uit Sijn sigaar naar boven cirkelde. Fee had verwijtend gekeken, toen hij haar na tafel om lucifers gevraagd had. Hij wist wel, ze had gelijk. Hij mocht eigenlijk niet rooken.... Gewoonlijk miste hij 't ook niet, in doffe onverachilligheid had hij ook dat opgegeven. Eén opoffering meer of minder.... 14 Maar een enkele maal', als hij er de opgewektheid voor voelde, wilde hij ook zijn zin hebben. Nonsens, één zoo'n sigaartje. Wat die dokters toch kletsen konden! Op 't laatst het je je drillen als een papkind.... „Wilt u schaken, Papa?" Onhoorbaar, met haar zachten tred was Fee binnen gekomen, stond naast zijn stoel. Hij zag haar aan. „Nee. Tenminste nu niet. Maar zeg aan Nora en Emilie dat zij thuiskomen. Het wordt te vochtig buiten!" Door de openstaande tuindeuren ging Fee het park in. De regen vloeide zachtjes neer op de steenen plaats, drong kil door haar dunne blouse heen. Onder de boomen voelde je niets. Met hun drieën gingen ze langzaam de tuinpaden op en neer, waar de kiezels nat glommen en een kruidige lucht opsteeg uit het vochtige gras. Nora had haar arm losjes in die van Fee gestoken, en zij luisterde belangstellend naar wat Emilie vertelde van haar huis en haar uitzet, Carel, zijn betrekking.... Ze hadden elkaar in lang niet gesproken, en Emilie, vol van haar aangelegenheden, had veel te vertellen. Nora onderbrak haar telkens met een vraag. Emilie's huwelijk en al wat daarmee gepaard ging, werd haar op eenmaal een punt van gewicht, waaraan zij, op een afstand en vervuld van andere dingen, weinig aandacht had geschonken. Emilie voelde zich gestreeld door haar belangstelling. Nora had idee van sommige dingen .... „Je moet van den winter veel bij mij komen," noodde ze, met iets beschermends in haar toon, dat Fee glimlachen deed. „Fee heeft het ook beloofd." Fee hief haar donker gezichtje op, en er kwam een ouwelij ke trek in haar oogen. „Ik zal niet zoo veel weg kunnen," zei ze, bezwaard voorvoelend hoe zij toch niet zich los maken kon van de zorgen op Beresteijn. „Papa kan niet alleen blijven ...." „Kom Fee, als ik er ben," deed Nora luchtig. „Blijf je den heelen winter hier?" vroeg Fee weifelend. De gedachte waaraan zij met gewend was, trof haar weer als iets nieuws. IS „Waarschijnlijk wel." Nora's blik week uit in de groene struiken, tusschen het opgaand geboomte in de laan. De winter, wat lag die ver en vreemd voor haar Ze hoorde wel de bevreemding in Emüie's stem, die vroeg: „Hoe kwam je er eigenlijk zoo ineens toe, thuis te willen komen?" maar ze antwoordde enkel: „Ik was moe," en haar arm het los uit die van Fee. Ze voelde wel, Emilie zou haar niet begrijpen. En ze kon met blootleggen de onrustige woelingen van haar schommelend gemoed, waarin Emilie verwonderd blikken zou. Zij, de jongere, die zoo kalm-voldaan haar levensweg voor zich zag. ^„KjjkJPapa wenkt," zei ze, den weg naar huis inslaand. Binnen was de oude mevrouw uit haar dutje ontwaakt. „Rook je, Ernst?" De majoor haalde wrevelig zijn schouders op. „En wat zou dat? Ze «weeg. Hij kon 't niet velen, dat er toespelingen op zijn gezondheid gemaakt werden, en zij hoopte in stilte, dat de hoofdpijn weg zou blijven, die meestal het gevolg was van zulke overtredingen. Stil zag ze uit over de plaats, voorde zooveelste maal het bittere verwerkend, dat in haar opstond: hoe het leven haar knappen energieken jongen gemaakt had tot dezen vroeg-ouden lijder, hulpbehoevender dan zij, met haar vijf en zeventig jaren. O, je mocht met morren, 't kwam alles in de wereld, zooals het voor ieder mensen het wijst en best beschikt was. Maar in den laatsten tijd kon ze niet laten er over te tobben, als ze alleen zat, en uit de stilte om haar heen de beelden van het verleden zich losmaakten en voor haar opstonden. Zij zag haar zoon voor zich, zooals hij geweest was, lange jaren geleden, met zijn mooie carrière voor zich, waarop ze zoo trotsch geweest was, zijn gezond lichaam en aangename manieren. Overal gevierd en geroemd Die jongen liep nu ' terlijk alles mee. Hij had een lieve vrouw en knappe kir leren.... Na den dood van Euphemie was hij wel veranderd, maar hij had toch nog zqn werk.... Dit, dit lijdelijk voortleven, met niet de minste kans op beterschap was een beproeving voor hem, èn voor de huis- 16 genooten. Feetje was 't liefst voor hem, zoo geduldig altijd. Die had het lieve opofferende in haar karakter van Euphemie. Maar toch, Noortje leek van de drie meisjes 't meest op haar moeder. Dat bewegelijke, blonde, heel haar tenger persoontje. Ze had het dadelijk weer opgelet vanmiddag.... „Ze is toch precies Euphemie, Noortje," zei ze plots, hardop in de kamerstilte, zoekend hem te betrekken in haar gedachten, die ook de zijne waren. „Ja," zei hij, strak naar buiten turend. „Dat frappeert mij ook altijd." Zijn lichte oogen, scherp, in 't kamer-bleeke gelaat, zagen aandachtig het park in. Hij wenkte ongeduldig met de hand. „Kom toch binnen kinderen. Wat is dat voor malligheid, in den regen te blijven loopenl" ii. Ti Nora 2. 17 I DERDE HOOFDSTUK. Een klare, blauwe hemel spande over Beresteijn, dat in vredige Zondagochtendrust te stoven lag in den Zonnegloed. De groene luiken waren gesloten en op den witgepleisterden gevel viel het licht flikkerend wit. De pas gegoten geraniums stonden frisch en geurig in de koelte van de groene beuken, die de plaats beschaduwden. In enkele warme dagen was het loover vol uitgegroeid en alles stond in zwaren zomerdos. Nora lag behagelijk in de waranda door de spleetjes van haar oogen uit te zien over het pas geschoren gazon, waarin de vergeet-mij-nietjes hel opbloeiden. De kastanje stond in vollen bloei, en trotsch op het hoogtepunt van zijn schoonheid, spreidde hij wijd den rijkdom van zijn roode kaarsen. Om de zoet geurende trossen kringden, zoemend, de bijen. Nora zuchtte lui. Uit huis kwam geen geluid. Grootmama was met Emilie en Ca rel naar de kerk gereden en Fee was zeker nog met iets bezig. Bijna drie weken was Nora nu op Beresteijn. Een voor een waren de gulden Mei-dagen voorbij geglipt en er was in 't komen en gaan van die gelijkmatige rij een rust geweest, die weldadig over haar geprikkelde vermoeidheid streek. Zij had ervan genoten. Stil, in loome onverschilligheid had ze de dagen uitgeleefd, zooals ze kwamen, tevreden in hun onbewogenheid. Alles scheen van haar afgegleden hier. Ze werd niet langer opgejaagd en geen gevoel van onvoldaanheid kwelde haar meer. Zelf was ze verbaasd, dat zij zoo stil gemeten kon, niets vragend, en niets verwachtend, alleen maar dankbaar voor de rust en den zonneschijn. Haar goede stemming werkte prettig in huis, en de huisgenooten zeiden zich verheugd, dat Nora toch wel geweten had, wat zij deed. En zij vonden haar kalmer en liever dan vroeger. Ze kon zoo prettig en tevreden bij hen zitten, en haar verhalen hadden een frissche bekoring. 18 „Je ziet er veel beter uit, Noortje," zei Grootmama soms. „Toen je net hierkwam, vond ik je zoo vermoeid." Nora had een vluchtig lachje. „Ja, Grootmama." O, ze wilde er niet aan denken. Ze klemde zich vast aan deze vredige periode, maar achter deze dagen leefde de verborgen angst voor het oogenblik, dat zij aan geen rust behoefte meer hebben zou.... Zou niet, als haar lichaam uitgerust was, ook haar geest weer zich opheffen, en opnieuw beginnen te hunkeren in onvoldaanheid, te zoeken ... ze wist zelf niet wat. Iets dat vervulling gaf.... Achter haar kwam Fee uit de kamer op de waranda, luchtig, in een dunne blouse en witten rok. „Zeg Nora, heb ik je lang laten wachten? O, wat ben jij lui zoo vroeg al op den dag!" Fee lachte, boog plagend Nora's stoel achterover. „Kijk eens, hoe mooi," zei ze, een vaas kleurige rhododendrons heffend in haar hand. „Ik zet ze hier, want juffrouw Koosje zegt, ze krijgt tegenwoordig hoofdpijn van bloemen in de kamer." Nora was opgestaan. „Alles krijgt een eerbiedwaardigen ouderdom hier op Beresteijn, vindt je ook niet? Jij en ik, wij hooren hier eigenlijk niet. We zijn geen stukje uit een vorig tijdperk, als al 't overige." „We worden 't wel," zei Fee, „maar je moet nog wat geduld hebben. Over vijftig jaar, loopen we hier met zwarte mutsjes en slepende japonnen, 't evenbeeld van onze voorouders." „Twee oude juffrouwen, tevreden met hun lot," spotte Nora, met lichten huiver om zich heen ziende. „Dat hoeft niet," zei Fee zacht. Ze gingen de beschaduwde paadjes van den voortuin. Buiten het hek brak het licht hel tot hen door. In blinkende zomerschittering lag de grintweg voor hen. De lucht was vol vogelgekwetter en insectengegons. Telkens passeerde hen groetend een boer in Zondagskleeren, op de fiets. Dorpskinderen, in lange, kleurige jurken hepen 19 spelend langs den weg. Beresteijn lag een eind buiten de kom van 't dorp. In de verte stonden de huizen vredig aaneengerijd, het torentje er boven uit spitsend. Door een opening in het hout zagen ze den majoor in de beschutte zon-doorschoten paadjes in zijn wagentje rijden. Willem duwde hem. : „Papa!" wuifde Fee hem tegen. Hij zag naar hen op, bewoog stijf even zijn hand tot wedergroet. Op eenigen afstand volgde zoetjes achter het wagentje aan, Beer, de bruine langoorige hond, die de trouwe metgezel van deze wandelingen was. „Beer! Beer!" riep Nora luid. Hij keek op, zijn aandacht gespitst, zijn pluimige staart zwaaide heen en weer van verlangen. Maar hij Het hem meteen weer hangen; zijn plaats was hier, al zwichtte hij bijna voor het geluid van die noodende stem. Fee zag naar de warme lucht, die in de verte waasde over het weiland. „Zoo'n Zondagochtend, dan vind ik alles dubbel heerlijk," zei Ze, om zich heenziende. „Waarom?" Nora hoorde Fee wel graag wat praten, omdat ze zoo anders was dan zijzelf. „Och," zei Fee, „dan zie ik 't aan alles, dat het Zondag is, ik voel 't in de lucht, ik zie 't aan de boomen, in de verte.... Vindt jij niet, dat daar iets van wijding in is?" „Jawel," gaf Nora toe. „Soms wel. Vooral Zondagochtends. Zondagmiddags verveel ik me altijd weer, en vind alles akelig. Onwillekeurig verwacht je iets van dien Zondag, waar je de heek week tegen aangekeken hebt, en dan aan 't eind van den dag kom je tot de ontdekking, dat er natuurlijk niets is. En dan zakt je mooie stemming en ben je al maar weer blij, als 't de volgende dag is, en je hebt tenminste je werk weer." Fee had haar stil aangehoord. „Ik niet," zei ze. „Zondagmiddag, daar spaar ik dagen tang een boek voor, en daar ga ik mee naar 30 de hangmat in het achterboschje, zalig....." „Ik kan niet zoo droomen als jij/' zei Nora, met een verlangenden bhk in de verte. „Ik houd meer van de werkelijkheid." „Wacht even Fee, die korenbloemen moet ik hebben." Ze waren een landpaadje ingeslagen, en hepen langs een korenveld. Nog ongebogen stonden de sterke, jonge halmen. Een enkele klaproos en korenbloem schoot tusschen het graan op. Langs densteilen slootkant zette Nora voorzichtig haar voet, trok de blauwe korenbloemen één voor één naar zich toe. Een wit kapelletje wiekte om haar hoofd. Uit het koren schoot verschrikt een vogel op. Fee was langzaam doorgeloopen. Toen Nora weer op den weg kwam zag ze Fee praten met iemand, die op de fiets voorbijreed. Het geluid van Fee's lach klonk wijd over den stillen weg. De man zette zijn hoed op, en reed verder. Toen hij dichterbij kwam, zag ze, dat het een heer was. Hij zag haar ook. Zijn hand ging al naar zijn slappen vilten hoed om haar te groeten, toen bemerkte bij, dat zij een vreemde voor hem was, en hij het zijn hand weer zakken. Nora had even geglimlacht. Ze begreep, dat hij haar voor Emilie gehouden had. Terwijl ze voortging, behield ze den indruk van een prettig flink gezicht, met heldere oogen, die haar in het voorbijgaan even vastgehouden hadden. Hoe gek, dat je hier buiten zoo op iederen vreemde let, dacht ze. „Wie was dat, Fee?" vroeg ze toch nieuwgierig, toen ze haar weer ingehaald had. „Dokter Stronck," vertelde Fee, „de opvolger van dokter van Velzen. 't Is een aardige man, en hij heeft gelukkig slag met Papa ...." In Fee's stem was weer 't zorgelijke wijze, waarom Nora altijd even lachen moest, omdat het zoo weinig paste bij haar overigens zoo kinderlijk persoontje. ax Maar ze was zich bewust, dat ze het prettig vond, dit Fee te hooren zeggen. „Hij woont in dat witte huis, vlak bij de kerk," vertelde Fee nog. „Heb je je korenbloemen, Nora?" „Ja zeker." Ze toonde den bloemenbos in haar hand. „Ik zet ze straks bij me, als ik brieven schrijf." Ze fronste onwillekeurig bij de gedachte aan al die onbeantwoorde brieven. Ze had ze allen op zij gelgd. Er waren er van Jeanne, van Lize, van mevrouw van Emden, waar ze 't laatste jaar in huis geweest was. Allemaal belangstellende vragen van kennissen naar baar wedervaren, maar hun hartelijkheid had geen weerklank bij baar gewekt. Zij was maar liever met rust gelaten. Ze had niets te geven op het oogenblik, en ze voelde zich onmachtig hen binnen te leiden in de levensfeer op Beresteijn. Hoe wonderlijk vergleed in het eene leven, de herinnering aan het andere! 't Kwam haar zoo vreemd voor, soms als zij een enkele maal zich verdiepte in wat ze haar schreven hoe haar plaats in de verschillende besturen van clubs en vereenigingen werd ingenomen door anderen. Een ander ook had haar kamers gehuurd en zij kon zich niet voorstellen; hoe die daar zitten zou op haar plaats, gaan door de kamers van 't huis in de Riouwstraat, dat zij droomen kon, met al zijn gewoonten en geluiden .... Fee vond dat het te warm werd, om te loopen. „Ga je mee het vondertje over en zoo terug door het boschje?" stelde ze voor. „De zon brandt zoo, hè?" „Goed," zei Nora, overgegeven. 's Middags werd op Beresteijn in den tuin thee gedronken. Op 't gazon stond een wijde kring van stoelen geschaard. Grootmama zat er met de portefeuille bij zich. Door haar face a mains bezag ze de platen uit de „Hlustration". Telkens als haar iets bizonders frappeerde, las ze het onderschrift aan de anderen voor, in het zachtvloeiend Fransen, dat zoo welluidend klonk uit haar ouden mond. Er werd niet gehandwerkt. Grootmama hield de Zondags- 22 rust hoog, en luchtig luierend, aan 't eind van den langen warmen middag, «aten de jongeren om haar heen. Op den achtergrond stond droomerig de gesloten gevel van het huis, in de middagschaduw. Boven de sparren trilde de heete lucht. „Een bizonder mooie dag," prees de majoor, die de warmte weldadig door zijn pijnlijke leden voelde glijden. Zoo'n enkele dag, dat hij eens zonder pijn was deed hem goed. En hij praatte voor zijn doen opgewekt. Uit beleefdheid lachten de anderen om de bekende anecdoten uit zun jonge jaren, die hij voor eigen genoegen opdiepte. Zich hoofdzakelijk tot zijn aanstaanden schoonzoon richtend .... Carel van Heijmerduinen lag diep achterover in zijn stoel gezakt, zijn slap groot lichaam zonder veerkracht. Zijn fletse, blauwe oogen zagen zijn schoonvader voorbij naar Emilie, om wier aanbiddelijk persoontje hij den langen taaien Zondag op Beresteijn verdroeg. Hij bedacht met voldoening dat er gauw een eind zou komen aan deze wekelijksche verveling, maar hij was te goedhartig en ook te beleefd, om 't haar te toonen. Met een ruk veerde hij zijn lange beenen overeind om Nora met het doorgeven der kopjes behulpzaam tt zijn. Gedwee volgde hij haar aanwijzingen. „Dit voor Grootmama, dit is Emilie*s kopje, en dit mag je zelf houden. „Is de thee wel zoo lekker, als ik hem niet geschonken heb, Grootmama?" vleide Fee, en haar hand gleed hefkoozend in Grootmama's zwart zijden schoot. ... 't Was na de koffie, dat Nora Fee, die door Papa in Zijn kamer opgehouden werd, had weggestuurd. „Ga jij nu je Zondagsuurtje genieten," had ze gedrongen, „ik zorg wel voor alles." Fee, half onwillig eerst, was gegaan, „The garden of Allah" onder haar arm. Eenmaal in het boschje, waar de hangmat zachtjes deinde en de lucht vol insectengegons was, had ze genoten. Eerst had ze gelezen, maar het boek was van haar schoot gegleden, en met de handen achter het hoofd gevouwen, was ze stil blijven liggen soezen, van wondere onbegrepen dingen. 23 Carel en Emuie, die in het boschje wandelden hadden haar weelde verstoord met de mededeeling dat het over vijven was» Nu «at Fee, wat droomerig nog, op het gras, haar hoofd geleund tegen Grootmama's stoel. Carel toonde de teekening van zijn eetkamerameublement, Emilie zag over zijn schouders mee. Hg legde Nora de verschillende ontwerpen uit. „Dit was eigenlijk mijn keus, maar Emilie houdt met van armstoelen aan tafel, toen hebben we deze maar aenomen. s Emihe beloonde hem met een hef lachje, en hij greep, spelend even haar pols, en drukte er een zoen opTmet steekenen blik op de oude mevrouw, die zulke dingen niet gepast vond in gezelschap. Nora wierp stukjes cake aan Beer toe, die onbewegelijk in het gras lag, de pooten gestrekt, de kop op dengrond,op Zijn onverwachts hapte hij naar een lastige vlieg. „Voer die hond geen koek," zei Carel. „Mijn hond krijgt nooit iets zoets. Tweemaal op een dag een klein bakje nondenbrood, meer niet." „Dan beeft Beer 't beter," zei Nora kattig. Dien meesteracntigen toon van hem kon ze niet uitstaan. Carel zweeg, licht geraakt. Van zijn schoonzusjes hield luj t minst van Nora, die hij in zijn hart bijdehand en onaangenaam vond. Emihe die ^t zag aan zijn gezicht, vond het ongemanierd van Nora altijd te gaan kibbelen. Van den weg klonken brokstukken van gesprekken door. Een fietsbelletje snerpte luid op, en een rijtuig rolde' zwaar voorbij, in een wolk van stof. „Winen we een klein toertje door den tuin doen Papa, voor t eten?" stelde Nora voor, die zelf niet langer stil kon zitten. 34 VIERDE HOOFDSTUK. Toe Nora, wees eens lief," verzocht Fee, in de tuinkamer komend, waar Nora zat voor de open deur. „Wat dan?" Maar half gewillig zag Nora op van het naaiwerk in haar schoot. „Even wat soep naar vrouw Kool brengen," verzocht Fee. „Grootmama zou hem hebben meegenomen, maar juffrouw Koosje heeft vergeten hem in het rijtuig te zetten. Ik kan het zelf niet doen, want ik moet nog al de jampotjes dicht maken, en Papa heeft al een paar maal geroepen, om mij brieven te dicteeren." Fee had het altijd druk, en Nora schaamde zich bijna over haar ledigheid als ze haar zoo bezig zag. „Die liefdewerkjes zijn anders niets voor mij," zei ze opstaand. „Maar ik wil 't wel doen." „Alsjeblieft," verzocht Fee, als gold haar de dienst. „Kijk eens Nora, er is een groot pak voor Emihe uit den Haag gekomen. Zeker weer een cadeau." „Bewaren tot ze vanavond thuiskomt," vond Nora en ZÜ en Fee keken belangstellend naar een groote mand die in de mangelkamer op den steenen vloer stond. Uit de spleten stak het hooi naar buiten. Emilie's bezittingen groeiden, en ieder nieuw stuk werd met gejuich ontvangen. ' „Wie van jullie brengt nu de soep naar Vrouw Kool?" riep juffrouw Koosje uit de provisiekamer. „Ik zal 't doen," zei Nora, de trapjes opwippend naar het provisiekamertje, aan 't einde van de gang, waar de oude huishoudster, klein, sluik menschje, beverig suiker stond af te wegen. In 't provisiekamertje rook 't naar gedroogde kruiden en een mengeling van specerijen. „Kijk eens hef je, of ik er al over ben. Mijn oogen willen niet meer. Twee en een half ons moet het zijn." Nora boog zich over de koperen wijzers der bascule. 25 „Ik wil 't wel gelooven, dat U hier niet zien kunt/' zei ze, „ t is hier half nacht." „Dat wordt wel beter als de perzik zqn blad verliest," zei juffrouw Koosje met een bhk op het kleine matglazen raampje, waar een leiboom tegen aangroeide. „Houd maar op, juffrouw Koosje, 't is al ruim. Krijg ik nu de soep?" De huishoudster reikte Nora een blikken pannetje met een lang hengsel. „Hier kindje, voorzichtig, dat het niet morst." Voor juffrouw Koosje waren de volwassen, haar lang over 't hoofd gegroeide meisjes, gebleven de drie moederlooze kindertjes, zooals zij ze op Beresteijn had zien komen, zooals zij ze verwend en vertroeteld had, ze opgepast als ze zfek waren; met al de liefde van haar moederhjkhart ze schadeloos had pogen te stellen tegenover juffrouw Struvers koude strengheid. Als kleine Fee op mooie middagen meedoogenloos werd opgesloten daarboven met sommen of de hemel weet wat voor plagerijen, dan was het menigmaal gebeurd, dat juffrouw Koosje als een schimmetje zoo onhoorbaar de trap was opgeslopen naar de leerkamer, om daar naast het behuilde kindergezicht haar klein rimpelig kopje over het rekenboekje te buigen, waaruit zij onwennig al evenmin wijs kon worden als het kind zelf, dat toch haar troost vond in deze onverwachte deelname. En Nora en Emilie, wat waren die niet dikwijls naar haar toegevlucht, wetend dat zij bij juffrouw Koosje, een immer luisterend oor vonden, voor al de grieven en genoegens uit hun kinderleven. Nog hoorde ze hun driftige voetjes shffen over 't marmer, om in haar kamer te komen, en daar getroost te worden met haastig in hun zak gemoffelde appels, en gedroogde peertjes of pruimen, die kleine heimelijke overtredingen waarin zij evenveel plezier had als de kinderen zelf. Och ze waren toch altijd zooveel te kort gekomen! Met een toegevenden glimlach, zag ze door de glazen tuindeur Nora na, die veel te vlug voor het bengelend soeppannetjeaan haar arm, de plaats overstak, om uit het koetshuis haar fiets te halen. De deuren van het koetshuis stonden wijd 26 open. Daarbinnen was het koel en donker, een doordringende geur van gepoetste tuigen kwam Nora tegemoet. Tusschen de chchtgedekte rijtuigen was een open ruimte. Grootmama was met den landdauer uitgereden m™}?*?*™Nora nam haar fiets uit het rek. Ht-^-hni-hi-hi-hi- zong Willems tortelduif zijn schallend lachgeluid door de kale ™Nfoï wipte vlug op. Met een prettig gangetje reed ze onder de schaduw van de hooge boomen. Warm blakend lagen daar aan weerskanten van den weg de verre weiden, eeel van boterbloemen, waarin de koeien loom lagen te Peinzen, met onrustig slingeren van hun staart, naar de niet afhoudende plaag van vliegen. In de verte lag het dorp tegen nevelwarme lucht. li'-. 1- Ik kon wel weer eens gaan teekenen, dacht Nora, getroffen door een boerenhuisje, dat schilderachtig tegen een boomgroep opdook. Zoolang ze op Beresteijn was, had ze haar teekenportefeuille nog niet open gehad. Och, t was bij haar meer liefhebberij dan gave, dat voelde ze duidelijk. Wie met een groot talent geboren was, was veel gelukkiger. Het huisje van vrouw Kool, een oude beschermelinge van Grootmama, lag aan een zijwegje even vóór het dorp. Nora reed het erfje op. Er stond nog een fiets tegen de bank bij de deur, en toen Nora voorzichtig de hare er tegen aan het leunen, schoot het haar in: De dokter zal binnen Zijn. Dan wacht ik maar liever even buiten. Een onnaspeurlijke tegenzin overviel haar plotseling, thans dien dokter Stronck te moeten ontmoeten, en 't liefste was ze maar dadelijk weer teruggekeerd. Maar het dochtertje kwam al aan de deur. „Dag Freule, komt Uerin? , ■ „De dokter is zeker bij moeder, Jaantje, dan bhjf ik maar CV^) nee, Freule, de dokter is al klaar bij moeder. Komt U maar. Moeder heeft U al gezien." Nora kwam maar half gewillig. Een beetje onhandig stapte ze 't drempeltje over naar binnen. De kamer was netjes opgeruimd, koel, in 't halfdonker gehouden door de 27 "dichtgezette zormeluiken. Vrouw Kool zat in een rieten leuningstoel bij't raam. De lange figum^van den dokter ssresrdoor te ta~ *** bl^p w ''Dï!guV^UW KooL Je bent al weer wat opgeknapt zie ik. Hier heb ik wat soep voor je, van de oude mevrouw/' „Dank je kind. O, ik dacht dat het freule Emihe was nu zie ik 't pas, 't is Nora.... Ik ken je nog weUl hebTk mÏJP! ^ ge2iefJrouw ^ e!n fmoe stem Met de gemeenzaamheid van haar jaren, trok ze Nora's tenger wit figuurtje, dat een lichtplek was üi ? sobere Kwieke, diep ingezonken oogjes. „Ja, je kent me nog wel." Nora lachte, wat wonderliik zT4fomwtd %*Vyea-t0°a ^enegen^S SXJÏÏT' 0nwulekf "«g »g ze met een blik van verstandhouding om, naar den dokter, haar gelijke in deze Nora Se hl ?n ^ ovfr*°*de> « dezelfde blik trof S\^^^^^^ op den weg, zonderling naü aangetrokken. Hij ging meteen. Wp^J1OUu Ko?1' en 0311 maar ^cfatjes zoo voortgaan. S keerS 7»* S^0™ **ule!" Hij bedien zien. Keerde zich vol naar haar toe. „Hoe gaat het Uw vader?" „Nogal wel op het Oogenblik, dank U," antwoordde Nora, de ^^^^ddathijhaar aansprak. JZenvréeS ^ t!?JK3tPf ^ *°°veel gemakkeb*- „lederen dag. Maar hij slaapt horrible." Hij schudde het hoofd en er kwam iets zachts, meewarigs mmn oogen, n zwijgend verstaan van het moeni k g?Sn let™h?w£ ^r „Je bent een model huisvrouw, Emihe! Waar heb je t allemaal zoo geleerd?" Emihe lachte haar superieur lachje. Nora was nog altijd even dwaas/en zij voelde voldaan toch even haar eigen meerderheid.... „Emihe was geboren om te heerschen, dacht Nora telkens dien dag. Ze had als meisje reeds de kunst verstaan van zich te laten bedienen, thans in haar eigen huis voerde zij, onbeperkt het gezag, waarvoor Carel als vanzelfsprekend boog. Met onnavolgbare gratie bewoog Emihe zich door de kamers, een hemekbreeden afstand scheppend tusschen zich zelf en de bediening. A .... Zij presideerde de maaltijden met een waardigheid die Grootmama op Beresteijn haar niet verbeteren zou, had Nora gelachen! Emihe voelde zich gestreeld, door wat zij opnam voor een compliment. Ze was heel hartelijk geweest, dien heelen dag, 's middags waren ze samen uit geweest, en ze hadden zooveel te praten gehad. Beiden hadden zij 't gevoel, hoe zij, ondanks hun gekibbel vaak thuis, elkaar na lange afwezigheid toch altijd weer vonden, als zusters. Toch bleef daar het verschil van hun uiteenloopenden aard.... Vol van al deze indrukken keerde Nora naar Beresteijn terug. In den trein waar zij soezerig neerzat, meeveerend op de kussens, achter het heergelaten gordijntje waarop de h>ge Septemberzon broeide, dacht zij met een stillen glimlach aan Emihe terug. 82 Zij had heel dezen dag verwonderd gestaan, zoo gemakkelijk als Emilie zich geschikt had, in haar nieuwe levensperiode .... Van de belofte naar de vervulling... Emihe aanvaardde *t als iets van zelfsprekends. Een nieuwe japon, die dadehjk goed zit.... en met haar oude voldoening het ze zich bewonderen in dat kleed.... „Emilie was wel gelukkig," geloofde Nora, dien dag dat zij voor 't eerst een blik geslagen had in haar zusters interieur, waar zij haar had gezien, verwend en aangebeden door Carel, den weinig beduidenden kolos, die 't leven zoo gemakkelijk opnam. Nora had het hem aangezien, hoe een ijdele voldoening hij er in vond, met Emihe te pronken Hij was m zijn eigen oogen sterk in aanzien gestegen, sinds hij zich overal vertoonen kon aan de zijde van zijn mooie, indrukwekkende vrouw, en hij merkte niet, wat Nora had gezien, hoe zijn weinig naar voren geschoven wil, totaal door de hare werd beheerscht. Hij zag met vereerende oogen naar haar op en Emihe nam met vorstelijke waardigheid die hulde aan. Emihe was altijd verwend geworden. „Het leven voerde haar wel langs een heel gemakkelijken weg," dacht Nora. En toch was daar iets geweest van daag, dat zij naast Emihe gaand, schouwend in haar geluk, gevoeld had als een leegte en een onbevredigdheid. Ondanks hun hartelijk afscheid had zij met een gevoel van verlichting Ernihe's woning verlaten. Ze hadden gehaast met het eten. Nora moest onmiddellijk weg. Carel had haar weggebracht. Het was een overwinning op zijn luiheid, en Nora had geplaagd: „Drink jij je koffie maar in vrede, Carel, ik kom er wel alleen .... Emihe geef hem eens vrij..." Maar Emihe lachte slechts even, en hij had correct haar vergezeld. Voor alles kweekte Emihe beleefdheid tegenover de haren. Door de menschenvolle straten, waar nog de warmte 83 hing, en vele paartjes opdrongen na het sluitingsuur van de kantoren, was hij aan haar zijde gegaan. „Hoe laat ben je nu thuis?" „Ruim negen uur op Beresteijn." „Benauwd 's avonds in de stad." „Ja. Wandelen jullie nooit *s avonds?" „Neen. Zoo weinig an, hé. Als je nu in den Haag bent, ga je naar Scheveningen, daar zit je goed. Je ziet wat én je spreekt er een mensch ..." De conversatie tusschen hen beide vlotte niet best. Zonder Emihe ging het heelemaal met. „Papa en Fee treffen't best," begon Nora, na een pauze opnieuw. Ze vond het nog altijd moeilijk hem tot een der hunnen te rekenen, van intieme dingen sprak ze hem nooit. „Amuseeren ze zich?" „Ik geloof van wel. Maar daar was 't nu niet bepaald om te doen." „Ik vond het er vreesehjk," zei hij, geringschattend als terloops. „Br was blij, toen ik er weg kon. Trouwens't was onvermijdelijk, dat ik meeging. Alleen hadden ze 't niet gebolwerkt..." Nora voelde haar oude ergernis om zijn meesterachtige zelfgenoegzaamheid in zich zieden. Maar ze hield zich in. „Als je weg wilt gaan," opperde zij, toen ze samen heen en weer drentelden langs den klaar staanden trein. „We hebben nog tien minuten, als 't vijf is, installeer ik je." . f Nora had pakjes. Hij schikte ze voor haar in t net. „Denk je eraan, om de druiven te vragen? We moeten ze voor Dinsdag hebben, als we menschen krijgen." Hij bleef voor de leege coupé staan, waar Nora zat al, m t raamhoekje. Ze knikte bevestigend. „Ik zal 't Grootmama vragen, ja," zei ze, hem even latende voelen, wie over de vruchten op Beresteijn te beschikken had. ,,Druiven voor Emihe's diner, Dinsdag. „Alleen Oom en Tante van Heijmerduinen, maar Emilie wil het natuurlijk graag netjes hebben...." 84 i „Adieu Nora, complimenten op Beresteijn/' „Carel." Ze drukte zijn hand door 't portier, zag hem na, 't volle perron over, naar de tunnel trap. Zijn licht zomerpak sloot nauw om zijn zwaar postuur. Zijn stroohoed stak boven iedereen uit. In 't gebaar, waarmee bij zijn cigaret aanstak, en de lucifer achteloos van zich afwierp, was 't nonchalant-pendante, dat heel zijn persoon kenmerkte.... Nora bleef stil zitten, overleggend in haar hart, hoe 't deze man was, dien Emihe zich uitverkoren had, hoe zij trotsch met haar voldaan lachje, de geschenken en verrassingen als bewijzen van zijn liefde, haar zuster uitgestald had. Emihe had zich dan 't levensgroote verworven, een eigen haard, een man die haar liefhad.. . Nora staarde over de duisterende weiden, waarachter rozig de zon gedaald was. Was dat voor Emihe de hoogste bevrediging, zoo verwend en vertroeteld te worden, door dien zelfgenoegzamen jongen, dien zij kneedde in haar hand als was? Wonderlijk, dat je als zusters zoo dicht bij elkaar stond en tóch zoo ver verwijderd.... Emihe en zij waren altijd zoo verschillend geweest. Naast Emihe met haar placiden hoogmoed, had zij, met haar heftige begeerten en onvervulde verlangens, zich als een struikelend kind gevoeld... Zij had haar wat dikwijls benijd om haar gemakkelijke levensopvatting. Opeens zag zij Emilie, als kind, door iets lekkers over alle verdrietelijkheden des levens heengeholpen. Zij Nora, had nooit door anderen getroost kunnen worden. Door vlagen van drift en wanhoop kwam zij eindelijk tot bedaren, en ze hadden haar een lastig kind genoemd. ,/t Lastigst voor zichzelf.... altijd," dacht ze nu. Emihe had niet als zij te strijden tegen hemelhooge machten, waar ze niet tegen op kon.... Het vloeide haar alles effen, bijna ongemerkt toe... Maar had zij ooit begrip ervan gehad, welke hoogtepunten van geluk er in de wereld waren? Zij had nooit gekend Nora's bergen van opjubelende vreugde. Ze had Ze ook niet begeerd. 85 Ze was volmaakt tevreden met haar part, dat het haar alles ruimschoots gaf. Ze had haar eischen altijd minder hoog gesteld, en zij kende niet de pijn van Nora's grauwe ellende. In de leege coupé die haar voerde door 't vredig avondlandschap heen, zon Nora over 't verschil in hun beider naturen en de armoede die er school in Emilie's welverzekerd geluk, waarvan zij zelf geen vermoeden had. Nora dacht: zij zou niet met Emihe willen ruilen. Het scheen haar toe, of 't leven haar in zijn onthouding grooter schatten had geopenbaard. De armoede van heel een leven woog immers op, tegen de enkele brokstukken, die haar deel waren? Zij die niets had, en toch rijk was.... Om haar mond sloop een warme glimlach, en haar oogen zagen wijd de grijze avondlucht in, waartegen de telegraafdraden voorbijschoten in schichtige rijzing en daling. „O," dacht Ze, „het leven was schoon en diep, vol wondere geheimen, voor wie was ingegaan in dat land waar geleden wordt, maar dat toch vol ongekende heerlijkheid is ..." Het was donker toen ze op Beresteijn aankwam. Haar oogen knipten tegen 't helle licht in de tuinkamer waar Grootmama wachtte, verlangend iets te hooren van Emilie. Nora's stem die opgewekt verhaalde, vulde de heele kamer op eenmaal. Emilie had er best uitgezien.... Dinsdag aten Carels Oom en Tante er, mocht ze dan wat druiven sturen?.... Grootmama vond het alles goed. Ze genoot van Nora's opgewekt geluid, die 't simpele gebeuren van den dag zoo levendig schilderde. „Grootmama, u hebt geen idéé, wat een waardige gastvrouw Emihe was!" Grootmama's oogen glansden. Emihetje scheen volkomen op haar plaats ... Op de tafel ontpakte Nora de bestellingen, die zij uit de stad had meegebracht. De opgewekte stemming dreef licht naar haar hoofd. Ze voelde zich zoo blij weer terug te zijn, als na een lange afwezigheid. 86 Uit het buffet dook ze de beschuiten en vruchten op en met een blije glanzing in haar oogen, zat ze over de oude vrouw, honderd uit babbelend, al maar over Emilie, en zij wist het niet, dat haar luchtige woorden welden uit den zonnigen rijkdom van haar eigen hart. Het was later dan gewoonlijk, toen zij en Grootmama naar boven gingen. Nora met haar mantel over haar arm, voerde zachtjes Grootmama omhoog, als ze gewend was te doen. „ Op haar kamer stonden de ramen open en de gordijnen woeien luchtig naar binnen. Nora sloot ze. De avond was koel en stü. Er was geen geluid in 't donkere park, en t kwam Nora voor, of er iets b"zonder zuivers en gewijds lag in den wijden hemelkoepel boven 't afgelegen Beresteijn. Het was nu nog eenzamer dan anders op Beresteijn. Grootmama en Nora misten den majoor, om wiens hulpbehoevende persoon zich heel den dag aller zorgen en aller gedachten samen trokken. Het scheen of de dagen hun inhoud en alle handeling het middelpunt verloren had. _ Het was zoo leeg, zoo ruim in de kamers, waar zij Zijn grooten rolstoel miste, en ook Fee's vlindervlug figuurtje niet in- en uitging. Aan tafel zaten Grootmama en Nora wijd uit elkaar geschoven en 't gesprek, dat alleen van hen beiden komen moest, taande. De geruischlooze najaarsdagen vergleden buiten met stillen weemoed. Li 't park werden geen vogels meer gehoord, asters bloeiden in late weelde en van de boomen plofte zoo nu en dan met zacht geritsel van *t al dunnend blad, een overrijpe peer. De wingerd om *t koetshuis kleurde, en als de zon doorkwam, vonkte die gevel van vurig rood. Dan scheen opeens de stille voorbereiding van de natuur onnoodig, werd het weelderig en warm, toch anders dan in den vollen zomer. Ijk herfstdraden doorsponnen de lucht. Ih 't boschje lagen de paadjes vol blad, dat geruischloos los het en naar beneden woei 8? In de omgeving van Beresteijn vielen jagersschoten en onder de boomen achter 't huis zocht Nora naar de eerste noten. In den langzamen gang der dagen was de herinnering aan vroeger, aan haar kinderjaren.... Van Fee kwamen opgewekte brieven. Papa schikte zich wel naar de nieuwe gewoonten, de afwisseling maakte hem meer opgewekt, levenslustiger. Voor Fee zelf scheen 't heele verblijf een verfrissching te zijn, zóó luchtig en vroolijk gewaagde zij van alle wedervaren, met een tikje overmoed wippend over 't dagelijksch gebeuren heen. Nora glimlachte om dien toon zoo ongewoon van Fee, en zij onderscheidde in haar brieven, hoe Fee thans zorgeloos kon genieten, wat zij thuis niet had gekend. Wel deed het haar goed eens verlost te zijn uit den dagelijkschen zorgengang op Beresteijn dien zij toch zonder één klacht, zonder ooit in schijn iets anders voor zich zelf te begeeren, had volbracht. „Fee ...." dacht Nora, stil peinzend voor zich heen, als zij en Grootmama in den laten herfstmiddag over elkaar, in den steenen koepel zaten, die Grootmama's hevehngsplekje was .... „Wat zou het leven nog voor Fee inhouden?" Zou 't niet kunnen zijn, dat er voor haar gezorgd werd, zooals zij altijd voor anderen had gezorgd? In hchte phantasieën dreven haar gedachten af, zij kon tegenwoordig droomen als Fee zelf, en zij bouwde zich luchtkasteelen, broos en teer, die voor de werkelijkheid uit een vielen. Een eenvoudige vraag van Grootmama rukte haar plots uit die wondere webben. „Is 't nog geen vier uur, Nora? Me dunkt, Willem is laat vanmiddag met het theewater?" „Nog niet heelemaal vier, Grootmama." De ijle, wondergekleurde beelden weken voor een oogenblik. Door de struiken speelden de late zonnestralen De lucht spande dun en klaar boven de wijde velden. Het was heel helder, tegen den verren horizon teekende zich de gekleurde lijn van een rij boomen af; in dei stilte klonk 88 het geblaf van een hond, die de aardappelrooiers bij ach hadden op 't land. Grootmama's oogen staarden in de verte. „Het uitzicht is hier altijd even mooi," zei ze. Langzaam vorderde 't werk in Nora's hand, vele gaatjes aaneenrijdend, eenvormig als deze stille Septemberdagen. Grootmama breide, zoo nu en dan sloeg ze een oog in een blaadje, dat de post juist gebracht had, voorzichtig sneed ze open, wat dichtgevouwen zat. Nora kon beangstigend stil wezen en dan bi) buien zoo luidruchtig, dat had ze altijd gehad.... Over 't kiezelpad kwam Willem met de theestoof. Grootmama ruimde op tafel een plaatsje voor 't theeblad, en even was daar stille bedrijvigheid, terwijl Nora de thee zette, en korte opmerkingen over en weer vlogen. „Ik wil toch zoolang 't zulk goed weer blijft, eens met je naar mevrouw van Bijlenvoet rijden, kind „Best, Grootmama." „Dat kunnen we dan misschien Donderdag doen. Of morgen?" „Morgen moet Willem de pruimenmanden verzenden." „O, ja." „Maak jij de adressen klaar?" „Zeker, vanavond." „De thee is heerlijk," snoof Grootmama tevreden genietend, van 't hèete kopje en van de afleiding, die haar opwekte. „Er was mets van Fee gekomen, wel, vanmiddag?" „Nee, Willem bracht de heele post aan U, behalve een brief voor mij." „Uit den Haag?" „Ja, van Jeanne." Nora voerde nog immer correspondentie met haar Haagsche vriendin, de brieven uit die omgeving vielen als hchte gekleurde vogels In de eentonigheid van haar dagen, en zij had soms moeite te bedenken, dat zij 't was, die twee zóó verschillende levens geleefd had. Nu, September, dan was de stad op zijn prettigst, dan kwamen één voor één 89 de vacantie-menschen weer terug, de winkels étaleerden de eerste najaarssnufjes, met nieuwe opgewektheid werd het komende seizoen voorbereid. Jesprak mekaar na lange afwezigheid weer... En 't bosch was mooier dan ooit, in zijn herfstgoud... Cursussen openden en overal was leven en vervulling. „ ... We wachten nog altijd op je ..." schreef Jeanne. Een glimlachje plooide om Nora's mond. Jeanne's brieven, vol van den seizoensolist van 't Kurhaus, door het pubhek verwend, de amusementen op Scheveningen, praatjes, heele en halve geheimen, die in hun kennissenkring de rondte deden, de tentoonstelling in Pulchri, waarvoor zij haar te lokken poogde, schoon met een flits van herinnering Nora terugvoerend naar dat bonte leven, dat plotseling weer voor haar open lag, wekten geen verlangens bij haar. Het scheen haar toe, of zij dit alles achtergelaten had in een land, waardoor zij eenmaal getrokken was, op reis naar beter. En terwijl Grootmama met haar zacht-eentonige stem, waarnaar 't toch prettig luisteren was, verhaalde van lange jaren geleden, immer weer zich verdiepend in die oude souvenirs, die zij ophaalde en haar kleindochter voorhield, als oude welbekende platen, waarvan zij liefdevol het stof veegde, opdat zij beter de kleuren zouden zien, waren Nora's gedachten weer weggegleden van 't kleurrijk beeld uit Jeanne's brief. Haar blond hoofd boog dieper over haar werk heen, zooals haar ziel boog in dankbaarheid, dagelijks dieper, voor deze wonderschoone herfstdagen, waarin 't jaar tot rijpheid kwam. Zij kwamen en gingen met den glimlach van 't stil geluk, en één voor één borgen zij, in hun zacht verglijden, het geheim van haar leven. Zij gaf zich geen rekenschap waarheen dit voeren ging, zij wachtte af, ademloos. Een achteloos antwoord slipte haar telkens van de hppen, terwijl Grootmama voortpraatte, de oude vrouw, en haar kleindochter, in schijnbaar overgegeven aandacht over haar, beiden starend in iets, dat alleen de eigen oogen zagen, schoon hun bleeke woorden er aan raakten. 90 En als dan 't late middaguur de schaduwen lager vallen deed, de zon minder warm werd, en Willem 't theegoed weggehaald had, deden zij samen een wandelingetje door de paden van *t park. Grootmama's kleed sleepend over de droge kiezels. Nora droeg 't werkmandje, en ze teldende enkele late rozen, die nog in deze mooie dagen ontloken waren. In de eetkamer stond, in killen schemer, aan de schaduwzijde van 't huis gelegen, de tafel voor hen beiden gedekt. 91 ELFDE HOOFDSTUK. Daar was een brief van den majoor, dien bij Fee gedicteerd had. Na een verblijf van drie weken kon hij wel eenige verbetering in zijn toestand constateeren, schreef hij, althans de kuur deed hem wel goed, en op advies van den daar aanwezigen geneesheer dacht hij zijn afwezigheid met nog eenige weken te verlengen. Fee van haar kant, was niet ongenegen, dien tijd nog bij hem te blijven.... De brief was kort en zakelijk gesteld, wonderlijk deden de afgepaste scherpe zinnen, in Fee's ronde groote letters op 't papier geworpen, aan. Nora las op haar ellebogen steunend den brief, aan Grootmama gericht, haar over tafel toegereikt. „U wilt u wel belasten, hiervan mededeeling aan dr. Stronck te doen..." „Ik ben heel blij," vond Grootmama tevreden, ,,'t kort den winter zoo voor hem op, op deze manier, en misschien.... een tijdelijke verlichting.... Fee schijnt ook heel tevreden met het plan. Wil jij misschien vandaag eens bij den dokter aanloopen?" „U hint hem ook een briefje schrijven," ontweek Nora, allen schijn van opzet steeds vermijdend. „Ik dacht, 't is vriendelijker als je zelf gaat, vooral omdat Papa verzocht hem over een en ander te praten." „Goed dan", zei Nora overwonnen. In de broeiende serre, waar achter de neergelaten rolgordijnen een wesp zoemde, hinderlijk en onafgebroken, dreef Phine Stronck, zonder opzien de naald door een katoenen jongensblouse in haar schoot. Telkens pasten haar vingers voorzichtig de scheur op elkaar. Streepje op streepje. Zoo zag je er 't minst van, maar de jongens moesten toch leeren wat netter te zijn op hun goed. Zoo jammer van 't nieuwe pak. Maar Frits wilde tegenwoordig in alle '93 boomen klimmen, en, natuurlijk, Jaap er achter aan.... Een glimlach van verteedering sloop om Phine's mond. Jaap streefde in alles getrouwelijk Frits voorbeeld na, en alle stoutmoedige toekomstplannen, aan Frits' verbeeldingrijk ontsproten, werden grif door Jaap nagepraat. „Als ik groot ben, maak ik een ko-los-saal schip, ^ verklaarde Frits, „en daar reis ik de wereld mee rond." „Ik ook, ik neem een reusachtig schip," blufte Jaap, zoo mogelijk alle afmetingen nog overtreffend. „Maar eerst word ik conducteur op een tram en koetsier van een omnibus...." „Ik ook, van een omnibus." Jaap bleek altijd gewillig zijn carrière weer te veranderen.... Een paar vliegen, met dit mooie najaar veelvuldig weer te voorschijn gekomen, draaiden ergerlijk om haar hoofd, zetten zich voortdurend op haar werk. Ze jaagde ze weg. 't Was toch nog warm.... en ze stond eens op om de serredeuren wijder uit elkaar te schuiven. Door 't achterhekje reed juist haar man den tu.n binnen. Jaap, triomfantelijk, stepte. Een oogenblik later boog Jan zijn hoofd onder de marquise en trad de serre binnen. „Ben ik niet vroeg vanmiddag?" „Prachtig, en ik heb thee." Ze stond op om hem te bedienen, en hij keek, achterovergeleund in zijn steel, naar haar op en neergaan bij de theetafel. , „Zijn er geen boodschappen voor me gekomen? „Niets. Moet je nog uit?" „Ja, ik ga zoo dadelijk weer weg." Phine deed hem een verhaal van de meid, die brutaal geweest was .... „Toen ik ziek was, is ze zoo gewend geraakt, alles zelf te regelen, nu denkt ze nog in alles haar eigen zin...." „Daar zal 't van komen, ja," gaf hij verstrooid toe» zijn thee roerend. Hij maakte zich op 't oogenblik geen heldere vooretelling. van haar verhaal, Anna de bijdehandte, die als een dragonder door zijn huis ging... Gewoonlijk stak hij den gek met 93 de staaltjes van haar onbedrevenheid, die Phine hem aanbracht. Zijn hartelijk lachen haar ergernis verdrijvend. Hij had altijd de zonzijde van alle dingen gezien, en vanaf den tijd, dat hij als gymnasiast bij Phine 's vader, den rector in huis gekomen was, door zijn ouders naar 't kleine provinciestadje gezonden, om daar beter aan 't werk gehouden te worden, had zij geleerd naar zijn oordeel op te zien. In die omgeving, waar de vader, plichtgetrouwe werker, zijn kost jongens strak hield als recruten, de moeder van den ochtend tot den avond bezet was met de zorgen van het voor haar krachten te groot gezin, was Phine als schoolkind tusschen de jongens opgegroeid, zij en de broertjes even streng onder discipline gehouden, als de vreemde jongens, die in hun huis werden opgevoed, die er kwamen en gingen, en onafscheidelijk verbonden bleven aan aUe herinneringen van haar kinderleven. Toen zij een klein meisje was, was ze bang geweest om in de lawaaïge leerkamer te komen, waar de jongens stampten en floten, en vochten, als vader er niet was, waar ze haar plaagden of in hun spel betrokken en overlaadden met lekkers, als ze thuiskwamen na vacanties. Later leerde ze ook haar huiswerk maken tusschen de jongens in. Ze kende hun ondeugende streken, begreep hun afspraakjes en speelde met ze mee. In hun plannen werd zij betrokken, en als er straf werd uitgedeeld kreeg Phientje zoo goed haar deel, als zij. Phine was hun kameraad. En toen zij ouder werden bleef Phine in huis hun aller vertrouwde. Zij vocht niet meer met ze, maar zij bleef -hun zusje, hun voorspraak bij den „baas", hun raadgeefster als 't er op aankwam uit moeilijke verwikkelingen te geraken. Zij stopte hun handschoenen en naaide knoopen aan, wist van ieder 't uur van zijn extra-les of repetitie te onthouden en voor den laatkomer had Phine altijd iets van 't lekkers, dat er dien middag gegeten was, bewaard. Met haar ernstig plichtbesef moederde ze over hen allen. Nu nog, als ze hun namen hoorde noemen, of in de courant zag staan, alle lang afgestudeerd, en als rechters, doktere of leeraren over 't land verspreid kon zij, met éen glimlach, ieders eigenaardigheden uit dien tijd zoo duidelijk terug- 94 zien. Maar onder die jeugdherinneringen, was één beeld, dat duidelijk naar voren schoof. Voor Jan Stronck had Phine altijd een bizondere voorkeur gehad. In den grooten kring van jongens, die allen schertsten, praatten en hun onrijpe theorieën breedsprakig uitstalden, had zij geleerd, met stil ontzag naar Jan Stronck op te zien en zooals Jan de dingen zeide en vond met zijn natuurlijken eenvoud, zoo zag Phine ze ook. Tusschen den luidruchtigen blonden knaap en 't bescheiden rectors dochtertje ontstond een stil bondgenootschap. Bij alle geschil stond Phine onvoorwaardelijk aan zijn zijde, als er geplaagd werd nam hij 't vanzelfsprekend voor haar op. En hij was haar zorgenkind bij uitnemendheid. Meer dan voor een der anderen, beefde haar hart voor hem bij de overgangsexamens, straalde ze van voldoening als hij *t gehaald had. Hij kon zoo goed, maar hij het zich afleiden ... Als hij slecht gewerkt had, vermaande ze hem. Ze was zijn geweten en zijn geheugen, bergde zijn rommel op, en voorkwam iedere kleine nalatigheid, die hem in onaangenaamheden met haar vader brengen kon. Gebeurde het een enkele keer dat Jan apart geroepen werd in de rectorskamer, diens barsche stem door de dichte deur gehoord werd, dan zat Phine met kloppend hart op de trap te wachten, een en al medegevoel en erbarmen, maar als hij dan bij haar kwam, en ze hem de biecht had afgenomen, verweet ze: „Je hebt het er zelf naar gemaakt, ik had het wel gedacht!" In zijn dolle streken had ze altijd plezier, zijn luidruchtige vroohjkheid stak haar aan, en later dacht ze dikwijls hoe alle zon in haar ouderlijk huis van hem gekomen was, al voelde zij, wijzer en bezadigder, zich geroepen hem te temperen. Hij nam haar zorgen als iets vanzelfsprekends, dat bij zijn leven hoorde, maar even vanzelfsprekend ook was hij altijd bereid baar te helpen, haar te halen als ze van een partijtje kwam, goedhartig te luisteren naar de moeilijkheden van haar meisjesleventje, die zij een enkele maal bij hem alleen luchtte. Dan vermaande hij haar, weersprak, en lachte de muizenissen weg,en Phine keerde zich, opgelucht en beter toegerust, weer tot haar plichten. Hij lachte haar 95 nooit uit, en ze verstond ach met hem beter dan met een van haar vriendinnen. Toen hij student geworden was, bleven ze elkaar schrijven. Phine miste hem zóó in huis, als ze niet gedacht had, ooit een van de jongens te zullen doen. Ze waren dat heengaan immers gewend, en 't gebeurde altijd, als een paar met goed succes eindexamen hadden gedaan, namen nieuw-aangekomenen de oude plaatsen weer in. Jan Stronck's plaats bleef altijd ledig.... op haar verjaardag zond hij haar boeken, of een ander cadeautje, zooals hij ook zijn zusters deed, en geen vermoeden had hij van de waarde die Phine aai zijn geschenken begon te hechten. Een enkele maal kwam hij in 't kleine stadje den rector en zijn vrouw nog eens bezoeken, dan vond hij ook tegenover Phine den ouden toon weer. Zij haalde tal van herinneringen en kleine gebeurtenissen voor hem op, wilde hooren van wat hij thans beleefde, en hij voelde met een streeling van zijn jongensijdelheid haar belangstelling in alles wat hem betrof, onverflauwd. Toen baar vader, de rector, plotseling gestorven was, dromden de oud-leerlingen naar 't groote huis, dat een stuk van hun jeugd bewaarde. Met ernstige gezichten gingen zij door de kamers, die van hun woehg rumoer weerklonken hadden, de drempels, door hun voeten kaal geslift, de posten van de kamers boven ontsierd door heimelijk ingesneden namen en initialen, en daar was een flits van dierbaar herkennen uit die vervlogen dagen. Op dien éénen begrafenisdag was 't toen weer heelemaal als vroeger, tusschen die velen hoorden Jan en Phine bij elkaar, zijn goedhartige deelname was haar steun. Toen Phine en haar moeder in een kleiner huis getrokken waren, waar ze stil, eentonig en in rouw bleven voortleven, dreef Jan Stronck's goede hart hem, de beide vrouwen van tijd tot tijd eens op te zoeken. Heel Phine's wezen richtte zich naar die enkele bezoeken. Hem vertelde ze van de zorgen in hun huis. Moeder's gezondheid die achteruit ging, Henk haar jongste broer, die niet best oppaste den laatsten tijd. Frits de oudste, zoo ver weg altijd in Indië. Zij zelf was onderwijzeres geworden op een roezige dagschool.... Terug in zijn eigen bestaan, dacht hij dan 96 soms nog aan Phine, voor wie de laatste jaren zoo vreugdeloos vergingen. Haar brieven bleven komen, met een gelijkmatigheid die nooit faalde, en toen geregeld begon bij ook, om de vier weken een Zondag uit te sparen, waarop hij zijn bezoeken naar 't stadje van zijn schooljaren richtte. Hij was alles wat ze had, dat voelde hij wel. Een half jaar voor den dood van haar moeder had hij haar gevraagd, 't Bracht voor hem geen groote verandering, 't leek een voortZetting van wat immer geweest was, Phine had altijd bij zijn leven gehoord, 't was zoo vanzelfsprekend, dat hij haar voor goed aan zich gebonden had. Hij had nooit andere illusies gehad. Zijn druk bezet leven bood hem geen gelegenheid omgang met anderen te hebben, en hij was dankbaar voor de tevreden rust van zijn huiselijk leven. Wonderlijk dat hij tegenwoordig zoo dikwijls aan dat alles denken moest. Phine had haar werk weer opgenomen/ de dokter staarde over zijn thee, den tuin in. Jaap's schel stemmetje klonk van buiten: „Heb je noten bij je?" „Nora," zei Phine opstaand om haar tegemoet te gaan. Nora's wit figuurtje was al onder de marquisekap. „Mag ik binnenkomen?" Jaap hield den zak met noten hoog, ze klaterden op de serre-vloer. „Vijf-zes-acht, wat een boel heb je erl" In de droomerige-stille serre ratelden op eenmaal de stemmen druk. Op den grond verdeelde Jaap de noten, met een ernstig gezichtje, in vieren, zijn beidé volle bandjes daalden in Phine's schoot. „Als je blieft moeder." Ze streek hem over zijn bolletje, baar aandacht even afgeleid van de verhalen over Nora's vader en zijn kuur daarginder. Nora's stem ging hoog raffelend over haar heen, en zij Zag Jan's hoofd belangstellend naar voren gebogen, eenenal aandacht. Er. scheen op dit oogenblik geen interessanter mensen dan de oude heer van Beresteijn, zooveel hadden ze over hem te praten. En Nora beschreef 't leven van Grootmama en haar zelf samen op 't groote Beresteijn, waar ze elkaar kwijt raakten in de leege kamers .... Nor». 7. 97 En zij lachten om die dwaze voorstelling.... „Wil je nog thee, Nora?" „Hèb je nog?" Ze noemden elkaar Phine en Nora tegenwoordig, zooals zij ook steeds Emilie en Fee gezegd had. In het dagehjksch leven was Nora tegenwoordig geen zeldzame gast meer. Phine zag haar steeds met blijdschap tegemoet. Na dien eersten keer dat Nora gekomen was, en zoo natuurlijk en gemakkelijk tusschen haar en de kinderen gezeten had, zich gevend met denzelfden eenvoud, die Fee zoo bemind maakte, had Phine haar verzocht terug te komen. Schoon 't in 't begin scheen, dat Nora niet erg willig was, op die invitaties in te gaan, had zij toch in den laatsten tijd de woonte aangenomen, van tijd tot tijd bij haar binnen te loopen. Ze kwam er met vruchten en bloemen van Beresteijn, speelde met de kinderen, en had altijd wat nieuws te vertellen. Er ging iets frisch van haar uit, en Phine die zich in het dorp nog altijd een vreemde voelde, was blij met de onderscheiding van die vriendschap. Zij wist het niet hoe Nora, het verwende, begaafde kind van weelde, kwam in haar huis, om zich iets te halen van 's naasten rijkdom. Geen vermoeden had Phine ervan, hoe het lage witte doktershuis, onder de hooge boomen, een tempel was voor Nora, dien zij altijd schroomde zonder voorwendsel te betreden. Maar daarbinnen was 't alles zoo gewoon op eenmaal, zoo natuurlijk en alledaagsch, en Phine bood haar zoo eenvoudig een plaats in haar woning, dat Nora zich op eens heel rustig voelde worden. Opgewekt kon zij dan schertsen en praten met Phine, van haar belangen, en als zij heenging, voelde zij zich zuiver gestemd, gesterkt door het besef van Phine's schuchter geboden genegenheid. Zij vond altijd Phine alleen en bijna was zij teruggekeerd, toen zij onverwacht hen beiden op dit middaguur trof. In haar verwarring had zij zich toch nog intijds haar boodschap bezonnen, die ditmaal in het bizonder hèm geldend, haar komst rechtvaardigde. 98 In drukke, onafgebroken zinnen kweet ze zich van haar opdracht. In de vlugheid, waarmee zij van 't eene onderwerp op 't andere oversprong, school de vrees voor een zwijgen, dat zij niet aandurfde. Al radder ging haar stem en Phine trok haar wenkbrauwen hoog, als in lichte bevreemding... Van Jan was al 't verstrooide afgegleden. Phine zag met verbazing, hoe vroohjk hij op eenmaal werd. Zijn stem was diep en donker, en zijn lach schoot op boven het roezig gepraat, om een dwaas verhaal van Nora. Zij hadden zooveel te zeggen, alles bleek een a propos, de antwoorden vulden elkaar aan, het scheen dat ze elkaar dagelijks spraken... Hoe wist Jan alles van haar en zij van hem? tobde Phine. Haar eigen tong voelde zij als verlamd, maar zij merkten met op haar stug zwijgen, zij scheen voor hen beiden een totale overbodigheid en bezeerd zocht Phine, van waar was dat gekomen? en hoe stak haar dit opeens, zóó pijnlijk?... Nora vertelde van Fee, die daar ginds zoo opgevrcolijkt scheen. „Ik ben zoo blij, want ze had het noodig." „Ja, ze had het noodig." Weer was er in zijn toon dat onuitgesproken verstaan, dat Phine hinderde. Hij kende den toestand op Beresteijn beter dan iemand anders en terwijl zijn oogen zich hechtten aan 't bewegelijk gezichtje voor hem, waarom de blonde haren sprongen, en de oogen lachten in de zijnen, verrees voor zijn gedachten 't strenge afgelegen Beresteijn, in de voorname rust van zijn afzondering. Hij zag er de vrouw, langzaam en met waardigheid voortbewegen door de oude diepe vertrekken, waarin heel haar leven was voorbijgegaan. En hij zag als een lichtstraal en een tegenstelling tevens, in die sombere ruimte het figuurtje van haar oudste kleindochter, die niet paste bij den schimmelgeur en 't schaarsche licht... 't Was het beeld, dat hem immer voor den geest stond als hij de eenzame buitenwegen affietste om zijn ver uiteenwonende patiënten te bezoeken, Beresteijn met zijn hooge boomen, overal duidelijk zichtbaar, uit de vlakke omgeving opdook... Hij aanvaardde dankbaar het wonder van haar 99 plotseling verschijnen in die omgeving, het scheen hem toe of zij daar gekomen was, enkel en alleen voor hem. En hij genoot van ieder onverwacht ontmoeten. „ .... Niet zoo hangen, Jaap." Hij tilde Jaapje, die op zijn knie klimmen wilde, op den grond, stond meteen zelf recht op. „Moet je weg?" Zij keken verwonderd beiden naar 't geluid van Phine's stem, dat stroef was. Het scheen, dat hij zich nu pas weer haar aanwezigheid bezon. „Ja, ik ga nog even .uit." Hij boog kort, koel op eenmaal, en verdween door de kamer. In de serre stokte tusschen de beide vrouwen één oogenblik het gesprek, nadat hij was heengegaan. ioo TWAALFDE HOOFDSTUK. De herfstzon goudde de toppen der boomen, en gleed tusschen de lange rechte stammen de boomgaarden binnen, waar de vruchten hel kleurden aan den steel. Breed spreidden er de appelboomen hun zwaarbeladen takken, waartegen de ladders stonden. Op het gras lagen de geplukte appels in kleurige hoopen en dunner werd het blad... Er was een verwonderlijke stilte onder den wijdstrekkenden hemel, die klaar en ijl was, en waartegen de gekleurde lijn van een verre boomenrij broos afstak. Over de leeggehaalde bouwlanden vielen de gouden stralen en over de biezen aan den slootkant die luchtig bogen. Onder den ijlen stralenden hemel gingen Jan Stronck en Nora op het smalle landpaadje, dicht naast elkaar. Ze hadden elkaar niet gezocht, en toch vonden ze elkaar altijd weer. Als een verrassing dook de een voor de ander op, en als zij er waren scheen 't hen beiden niet meer dan natuurlijk dat zij elkaar getroffen hadden. Zij toonden geen bevreemding meer, dat zij elkaar eiken dag opnieuw ontmoetten, als bij stilzwijgende afspraak. Zij wisten dat zij niet anders konden. En iederen dag was daar de helle glanzing in hun oogen, die zij niet voor elkander verborgen. Zij vonden 't van zelfsprekend, dat zij daar naast elkander gingen en spraken van gewone dingen. Er was niets in hun beider levens meer, dat ze niet van elkander wisten en dagelijks groeide de waarde van dit samenzijn. Zij werden niet moede van te luisteren naar' den klank van elkanders stem. Hun stappen regelden zich naar elkander en in gebogen aandacht neeg zijn hoofd naar haar omlaag. Heel de dag met zijn onverschillig gebeuren viel voor hen weg, zij wisten slechts, dat het goed was, zóó. Naar dit oogenblik hadden zij uitgezien als naar iets kostbaars dat, hij uitspaarde op zijn dagdrukte, en waarnaar zij jachtte heel den langen dag, dat ze de uren voortjoeg, zinnend op 't voor- ioz wendsel, waarna zij na 't eind van iederen langen middag de deur uit glippen kon. Zij deden elkaar geen vragen. Zij namen 't slechts als hun recht, als het eenige dat waarde had, in hun leven.... Zij wisten het beiden, schoon zij 't niet uitspraken, schroomend voor het woord dat hen scheiden zou. Om hen heen stond de stilte van den herfst, met zijn wondere belichting, en zijn lange schaduwen, die tot weemoed stemmen... Voor hun gretig verlangen was de tijd te kort. En als zij uiteengingen stonden hun oogen ernstig, terwijl hun monden lachten. Zij spraken een luchtig vaarwel en hun handen heten los... Maar hun oogen hielden elkander vast, en hun angstig vorschende zielen schenen elkander te naderen-met het onuitgesproken, toch immer aanwezige: „Hoe lang nog?" Zij klampten zich vast aan 't besef dat ze elkaar niet missen konden. En in hun groet lag het „tot morgen" besloten. „Morgen" was een nieuwe belofte ... Een oogenblik stond Nora voor 't hek van Beresteijn stil en zag de lange, zich verwijderende mannenfiguur achterna. Ze kende alles van hem nu: zijn even gebogen houding zou ze uit duizenden hebben herkend, de golf van zijn blonde haren, 'tbeweegvan zijn handen,den opslagvan zijn heldere oogen, waarin de zonnige lach was voor haar.... Eindelijk keerde ze zich om, en ging de laan in. Als zwijgende wachters stonden de hooge boomen. Zij schenen als reuzenrechters neer te blikken op Nora's wit figuurtje, dat ijlings tusschen hun schaduw doorschoot. Zoo hadden ze vanaf hun ernstige hoogte op haar neergezien toen zij als een opstandig kind de stilte van hun lanen had gehaat, hartstochtelijk had begeerd weg te komen van hier. Zoo zagen ze haar weer, met den glans in haar oogen en den lach om haar mond, nu ze teruggekomen was, en 't leven kende. Immer veroordeelënd. Nora huiverde. Onder 't hout was 't kil, beklemmend, en ze repte naar huis. „Ben ik slecht?" dacht ze. „Is 't slecht wat ik doe?" xoa DERTIENDE HOOFDSTUK. Begin October had den majoor en Fee thuisgebracht. In de tuinkamer, waar de stilte Nora soms benauwend toegeschenen had, in de laatste weken, hadden op eenmaal de stemmen luid en levendig geklonken. De majoor was zoo opgewekt teruggekomen, als zij hem in lange jaren niet gekend hadden. Hij zat daar, tevreden op zijn oude plaats, en de wijze waarop hij van zijn wedervaren verhaalde, bracht voor haar herinnering op eenmaal de jaren terug, dat zij als kind ongemerkt had zitten luisteren naar wat hij en Grootmama bepraatten, en zij stil had gewenscht, die wereld te kennen, waarvan zij spraken. Emilie en Carel waren overgekomen om de reizigers te begroeten. Papa en Fee brachten met hun verhalen een stukje mee van dat leven, dat zij daarginds hadden achtergelaten, en Grootmama schikte dien middag de plaatsen aan tafel, verheugd dat zij zoovele dierbare gezichten weer om zich heen had. Later op den avond hielp Nora Fee met het uitpakken van de koffers. Zij hadden beiden behoefte gevoeld weg te komen van beneden, en toen Fee naar boven was gegaan, slipte Nora haar achterna de kamer uit. Ze hadden elkaar gezocht, tusschen de anderen in, met het verlangen, zich tegenover elkaar uit te praten, maar boven op Fee's kamer, waar 't nog hol en ongezellig was, bleef 't toch haperen. Ze konden er niet over heen komen en zij voelden 't beiden, dat ze elkaar onder druk en onverschillig gepraat uitweken. Nora zat op het bed, dat Fee vol laadde met bergen van kleurige blouses en japonnen, gekreukt, gedragen... de tastbare herinnering aan 't voorbije elk met zijn speciale beduidenis, zooals ze daar lagen. Fee, achteloos, deed nog een enkel verhaal en Nora leunde haar hoofd tegen de ijzeren spijlen van het voeteneind van Fee's bed, en wachtte op iets, dat ze wist dat komen zou. Fee wierp een blik op Nora's peinzend, afgewend gezicht en vroeg zich af, of er tijdens haar afwezigheid iets met Nora voorgevallen was?.... 103 Voor den spiegel zette Fee haar nieuwen winterhoed op. Ze keerde zich half naar Nora om. „Hoe vindt je 'm?" „Beelderig." Onder den zwart fluweelen hoedrand zagen Fee's oogen donker glanzend uit, met een uitdrukking die Nora niet van haar kende. „Ik moest er toch een hebben," verontschuldigde Fee zich, toen heb ik deze meteen maar gekocht. Er waren vreeselijke dure bij..." Fee maakte altijd excuses, als ze iets voor zich zelf gekocht had. Deze hoed leek haar een bijna buitensporige verkwisting. „Je hebt groot gelijk. Hij staat je uitstekend." Voorzichtig bergde Fee den hoed in de doos. „Heb jij nog boodschappen gedaan?" „Nee, ik moet nog eens naar Arnhem." „Is er hier iets bizonders geweest?" „Niets. Ik schreef je trouwens alles hè?" Nora draaide langzaam de pit van de petroleumlamp naar beneden, die sprietig te walmen hing. Hoe kon ze spreken van wat de inhoud aller dagen was geweest? En verder scheen haar alles onbeduidend te zijn geweest, de moeite van 't vertellen niet waard. 't Scheen haar bovendien toe of 't Fee eigenlijk niet interesseerde, nu.... Haar oogen staarden in de vlam. Over den kofferrand gebogen, begon Fee weer te praten, vlug op eenmaal. „Zeg, heb jij weieens gehoord van die Paul van Heertsema? Hij is eigenlijk een achterneef van ons." „Een zoon van neef Everard ...." wist Nora ongeïnteresseerd. „We spraken hem nogal eens daar. Hij jaagde er in de buurt, en het zich dadelijk aan Papa voorstellen, toen hij hoorde wie wij waren. Hij komt ook hier jagen. Papa inviteerde hem. Hij wil Beresteijn zoo graag eens zien. Ik moest hem er altijd van vertellen ...." Het was gezegd. Nora wist het opeens. Fee'en die neef 104 van Heertsema, dat was 't. Het ontroerde haar zoo, het eerste oogenblik, dat ze niets zeggen kon, moeielijk omvattend, wat daar plots voor haar openlag. „Ontmoette je hem dikwijls?" zei ze eindelijk, en ze vond dat haar stem verraadde, dat ze begrepen had. „Nogal." Fee ontpakte een paar laarzen, die ze met alle aandacht bekeek, maar toen ze opzag was in haar oogen t licht van blijde herinnering. Nora spande haar armen om haar knieën en strengelde haar vingers in elkaar. Een onwillekeurig gevoel van wantrouwen was haar beslopen tegenover dien onbekenden man, die 't waagde Fee .... Misschien lichtvaardig.... Fee was eigenlijk te goed voor iedereen, en ze dacht hoe zij strenge eischen aan zijn persoonlijkheid stellen zou.... „Ik moet hem eerst eens zien...." ze zei 't hardop, meer tot zichzelf dan tot Fee. Maar Fee had het toch wel gehoord, er was een teeder lachje om haar mond, toen ze voorzichtig dikke poes, die haar overal achterna liep, en niet ophield spinnend langs haar rok te strijken, in haar armen hief, en tegen zich aandrukte. „Dat mag je wel," zei ze zacht. „Maar ik zou toch niet anders kunnen...." Nee, dat begreep Nora. Zoo was 't. En zoo kwam 't tot ieder op zijn beurt en 't voerde bij de een tot geluk, en bij de ander tot smart. Maar anders kon je toch niet. En je. wilde 't ook niet. Het was je eigen onaantastbaar bezit, dat geen invloed van buiten je ontrooven kon. Het eenige in het leven der vrouw.... Het bleef een oogenblik stil. Fee was op den kofferrand neergezakt, en haar hand streek hefkoozend door de warme donzen vacht van poes, die zich in haar schoot had neer-gevlijd, 't Kwam Nora voor, of Fee op eenmaal veel ouder geworden was, en zij dacht, hoe zij wenschen zou, dat het in haar macht was, Fee gelukkig te maken. „Fee, die van ons drieën 't allerbeste verdient", peinsde ze. „Nora, heb jij zijn vader niet weieens gezien?" vroeg Fee, begeerig op 't onderwerp door te gaan, en misschien van Nora iets te hooren, wat zij niet wist nog .... 105 „Eén keer." Om haar pleizier te doen, zocht Nora in haar herinnering terug, bizonderheden van neef Everard, die zij een enkele maal in den Haag ontmoet had, zonder eenige aandacht aan zijn persoon te schenken. Hij was ouder dan hun vader en had een buiten in de buurt van Zwolle. Paul was zijn oudste zoon.... Meer wist ze niet. Maar Fee kon breedvoerig aanvullen, wat haar op eenmaal zoo interessant voorkwam, en ze vertelde Nora van de kennismaking daarginds en van dagelijks ontmoeten .... Haar herinnering voerde haar scherp 't doorleefde weer voor den geest, haar woorden gaven maar een zwak beeld ervan. Dat wat je vertelde, dat was 't niet, en in zichzelf genoot ze ervan, dat de dingen, die zij als schijnbaar oppervlakkig gebeuren voorstelde, alle, voor haar, hun bizondere waarde hadden gehad. Zoo als je 't vertelde zoo was het niet, zelf wist je dat het anders geweest was, oneindig mooier, en van meer beteekenis.... Ze waren lang blijven praten boven. Het was Fee, die tot opbreken maande. „Zeg moet Papa geen thee hebben?" Arm in arm daalden ze langzaam de trap af. In Nora woog op eenmaal, bitter, het besef, hoe zij nooit, als Fee, onbevangen zou kunnen spreken, van wat haar hart vervulde. Zij moest 't mooiste, 't grootste dat in haar was, waar iedere vrouw fier op ging, vertrappen, verschuilen, waardeloos wegstoppen.2ij kon niet met volle handen tot hem gaan, hem geven den rijkdom van haar jong, warm hart, waarnaar hij hunkerde. In de verborgenheid van haar eigen ziel had zich 't groote van haar leven voltrokken. Niemand had er geweten van 't geluk, dat dezen zomer als een ontstellende werkelijkheid tot haar gekomen was. Niemand vermoedde ook wat een zwaren strijd zij voerde, iederen dag opnieuw dat haar verlangen haar dreef tot hem. Dagelijks voelde zij zijn invloed op haar toenemen. Zij kon niet meer buiten hem, en zij wist, hij kon ook niet meer zonder haar. Maar waar hij nam 't geluk met de onbezorgdheid van zijn luchtige aard, die niet vroeg, niet dacht, zich zonnend slechts 106 in haar aanwezigheid, had zij met den scherperen blik der vrouw gezien, 't gevaar van deze enkele gestolen oogen* blikken, die hun rijkdom waren. Ze besefte, dat ze niet langer voortgaan mochten, zóó. Zij konden immers niet lang meer genoeg hebben aan dit weinige, steeds wilden zij meer .... O 't was niet om haar zelf, zij voelde zich tot alles bereid. Maar beter dan hij zich zelf, kende zij hem. Zij zag de plaats, die hij innam in zijn gezin. Van de kinderen spraken zij dikwijls.... Niet aan haar mocht hij de ineenstorting van zijn gezinsleven te wijten hebben. Haar liefde, die zij zoo groot, en zoo zuiver gezien had, mocht met door haar zelf bezoedeld worden. En zij had te waken voor zichzelf en voor hèm. Het was de dagelijks weerkeerende strijd, die haar afmatte, die haar 's nachts 't slapen belette. In vertwijfeling Zei ze zich zelf: Ze kon niet wat ze moest. Als dan de dag kwam en de morgenuren verhepen in koortsachtig verlangen, voelde zij naarmate de tijd verging, steeds meer haar weifeling verzwinden. Ze had maar één gedachte meer, ze moest hem zien, en ze gaf weer toe. Zijn dankbare blik brak haar kracht. En haar mager gezichtje, dat bleek en vervallen was den , laatsten tijd, herwon in de straling der groote grijze oogen, zijn glans en zijn bekoring. Maar dof en kleurloos als een transparantje, waarachter 't licht gedoofd is, werd het, als de opwinding van den dag, na 't bereiken van 't hoogtepunt, begon te zakken. Met moeite hield ze zich op, en om haar mond krampte een voortdurende zenuwgeeuw. En door dit alles heen, zag zij duidelijk het oogenblik naderen, dat zij de kracht zou moeten hebben, te breken met dit alles, en heen te gaan. Ze wist dat ze het doen zou. Ze verschoof slechts het oogenblik. Iederen dag, dat het nog alles bij het oude bleef, beschouwde ze als gewin. En toch, moest zij gaan, voordat het te laat was.... O, 't was oneindig moeilijk, door je eigen daad, je zelf te berooven van wat het dierbaarst was in je leven. Alles in 107 je te verscheuren, te vertrappen tot het waardeloos geworden was, en te weten, dat je het doen móest.... En als ze het dan gedaan had, zou daar niets meer zijn in haar leven. Niets. Alleen de bleeke voldoening en 't groote leed van je leven, waar je alleen mee was. Nora huiverde voor zóó'n leven van eenzaamheid. In de schemerlichte gang keek Fee opmerkzaam in haar bleek gezicht. „O," zei ze, „Nora, je hebt me nog zoo weinig van jezelf verteld. Heb je 't niet eenzaam gehad, al dezen tijd dat ik weg was?" Het kwam Fee, die zoo gewend was, in de eerste plaats aan anderen te denken, bijna als een verzuim voor, dat zij zoo uitsluitend over zich zelf had kunnen praten. Maar Nora had haar arm al losgelaten. Ze opende de huiskamerdeur waaruit het lamplicht hen tegenvlood. Voor het schaakbord wachtte oudergewoonte de majoor op Fee. Nora schikte stil naast Grootmama, werktuigelijk vouwde Ze haar handwerk open, en bekeek de elndelooze slingers van bloemen en gaatjes; 't kwam haar voor of ze in dien dooden lap steek voor steek een stuk van zichzelf verwerkt had. „'t Is bijna af," lette Fee, over de tafel op. „Ja ,'t is bijna af," gaf Nora, met een weemoedig lachje toe. 108 VEERTIENDE HOOFDSTUK. Op Beresteijn was het leven tot ajn gewonen gang teruggekeerd. Door de kale parklaantjes, waar 't blad ritselde onder hun voet en glanzend roodbruine kastanjes opengebarsten lagen in hun dop, reed Nora dagelijks haar vader op 't zonnig middaguur rond. Nu het zomersche volle groen was afgevallen, bood het park, door de dunne plekken in 't hout, een verrassend vergezicht over de vlakke landen en de dorpshuisjes, dicht opeen gebouwd, daarachter een enkele alleen staande boerderij. „Als je de kerk zoo duidelijk begint te zien, dat is het zekere teeken, dat de winter nadert," zei de majoor. In hem werkte nog de betere stemming na, die hij van de reis had meegebracht, hij was in de laatste dagen beter gehumeurd en voor zijn omgeving toegevender, meer inschikkelijk. Hij was 't die telkens weer begon te praten, als Nora, licht afgeleid, een tijdlang had gezwegen, wat hij niet van haar gewend was. Ze hielden een oogenblik stil bij Fee, die de enkele dahlia's, door den nachtvorst gespaard, bijeenzocht. In de zonnestreep die over 't pad viel, legde Beer ach. koesterend neer. Fee kwam met hooge stappen, door 't natte gras, op hen toe. „Dit~is 't eenige, wat ik nog vinden kan. Heelemaal zwart." „Ja, dat doet de nachtvorst...." „Bij 't koepeltje staat nog mooi, rood blad." Zingend ging Fee weer heen. Het was in huis aan tal van kleinigheden te merken, dat Fee weer daar was, en overal gezelligheid bracht. Met haar ouden lust had zij al haar werkjes en plichten weer opgevat, en 's avonds zong zij voor Grootmama de geliefkoosde liedjes en legde er inniger klank in, dan ooit te voren. ZOO/ Juffrouw Koosje, in haar stil kamertje, aan de tuinkamer grenzend, waar zij 's avonds rustig en genoeglijk zat, moe van de dagdrukte, hoorde met pleizier die oude klanken weer. Het kwam haar voor of 't dat was, wat ze 't allermeest gemist had, in die dagen, dat Fee uit was en 't zoo zonderling stil in huis was geweest, alles anders, dan anders. Zoo, met het geluid van Fee's stem in haar ooren, kwamen vanzelf de oude herinneringen op haar aansluipen, waarin aj zachtjes voortwiegde, tot zij soms opeens opschrikte uit een lichten dommel.... Met een ruk trok zij dan den draad van 't breikluwen weer uit, dat voor haar lag in 't aardige spijltjesbakje dat Fee had meegebracht van de reis.... Fee dacht soms, als zij zorgend, kleine onachtzaamheden -herstelde, — och Nora had van zooveel wat Fee deed, geen begrip — hoe 't mogelijk was, dat zij zoolang van Beresteijn weg had kunnen ajn, en dat zij het zójS heerlijk had kunnen vinden. Achter al wat zij deed, stond als een gouden achtergrond, 't beeld van wat zij had beleefd. Zij zorgde ervoor dat de indruk niet verbleeken kon, zij kleurde dien heller, door er in haar herinnering voortdurend mee bezig te zijn. En iets had zij ervan mee genomen naar huis, dat bleef.... 's Avonds als heel het huis, stil slapend om hen heen stond, sloop Fee, die tegenwoordig een echte nachtvogel geworden was, Nora's kamer binnen. En op Nora's beddenrand gezeten, kwamen dan, terwijl Fee haar ruige bruine bol borstelde, immer opnieuw de verhalen.... Nora, op haar rug gelegen, had altijd een belangstellend oor, en samen bepaalden zij den dag waarop het bezoek van van Heertsema het beste schikken zou. „Hij zou zich zelf aanmelden." „Dat is waar." „Zou je nu niet slapen gaan. Fee? Je bent moe." „Ja, ik ga." Bij de deur boog Fee nog eenmaal haar hoofd naar binnen. 110 „Hij zal 't toch zeker doen, denk je niet?' „Natuurlijk." „Dag." Nora blies de kaars uit, in de kamer daarnaast hoorde ze Pee in bed gaan. Voor hen beiden was in later jaren deze periode een altijd blijvende herinnering, en als de stille najaarsdagen kwamen, dat de zon de nevels uiteenscheurde en de boomen kaal stonden, dan gingen Nora en Fee's gedachten, elk voor zich, terug, naar dien éénen stillen herfst, dien zij te samen, dicht naast elkaar beleefd hadden op 't oude Beresteijn. Voor Fee, de tijd, dat haar eerste blijde verwachtingen geboren werden, voor Nora de weemoedige herhaling van een tijdperk in haar leven, dat met zijn vreugde en zijn lijden altijd lichtend, haar leeg geworden leven overglansde. En in 't langzaam versterven der bladeren, die eenmaal in hun jonge pracht het oog verrukt hadden, zag zij altijd opnieuw het uitbloeien van haar éénen schoonen levenszomer, die te kort geweest was ... Ongemerkt volgde de ééne dag op den anderen. Samen deelden Nora en Fee de dagelijksche bezigheden. Voor Papa zorgde Nora grootendeels. Langzaam was hij tot zijn oude gewoonten, tot zijn oude heerschzuchtige manieren vervallen en hij legde beslag op haar, voor een groot gedeelte van den dag. Dokter Stronck was hem komen zien, maar Nora, die anders gewend was bij dergelijke bezoeken tegenwoordig te zijn, Was tot zijn teleurstelling niet te vinden geweest en de majoor voelde zich door dit gebrek aan belangstelling veronachtzaamd. „Waarom ben je niet binnengekomen, toen de dokter hier was?" vroeg hij haar grimmig, toen zij weer in zijn kamer kwam. „Ik ben uit geweest." „Je hadt toch kunnen zorgen thuis te zijn." Nora schudde slechts het hoofd, en antwoordde niet. Ze streek met haar hand het haar glad, dat de wind had losgewoeld en in haar oogen gedreven. Pal tegen den wind in, in had ze zich voortgewerkt over den modderigen buitenweg, waar 't blad glibberig rotte aan weerskanten van het rijpad. Op den eenzamen landweg, had ze over de leege velden, wit van mist, den winter voelen naderen, en in haar was de ontmoedigende gedachte hoe zoo, altijd 't eene jaargetijde op 't andere was gevolgd, steeds wisselend van zomer op herfst, en van herfst op winter. En dan kwam weer de lente, om even spoedig voorbij te zijn. Altijd zoo voort, je leven lang.... en wat zij borgen in hun schoot, wist geen mensch. In zijn regencape, waaronder de wind bol blies, was hij plots aan haar zijde geweest, en zij voelde, hoe het bloed, met kracht op eenmaal door haar aderen stuwde. Ze wist, dat ze enkel en alleen hierop gewacht had. „Ik kom van Beresteijn." „Ja, dat wist ik." De tijd was voorbij, dat zij hem onbevangen tegemoet liep, daar. Hij had het op eenmaal gevoeld, en zwijgend in even beklemming reed hij zijn bemodderde fiets aan de hand voort. Nora's rokken sloegen tegen haar beenen, ze had haar gezicht afgewend. „Is er iets?" vorschte hij. Maar toen hij opzag schrikte hij van de harde droeve uitdrukking van haar oogen. „Nora!" En toen opeens wist hij ook. Hij wilde iets zeggen, maar hij kon niet. Als een bliksemflits, joeg het door zijn gedachten. Ze waren te ver gegaan. Dit was het einde. En dat ze 't allebei begrepen, richtte een muur op tusschen hen. Ze waren alles geweest in elkanders leven, en 't scheen hem zoo armzalig toe, dat zij daar gingen en zwijgen moesten. In hem was de herinnering aan menige maal dat zij hier te samen gegaan waren, in den afgeloopen zomer, juichend in hun stralend bezit. Nu was hun kracht gebroken. Ze konden niet meer van onverschillige dingen praten en ze zwegen, met hun harten boordevol. Nora's oogen richtten zich op den modderweg aan haar voeten, zij liep voorover, kampend tegen den wind. Jan Stronck zag haar van terzijde naast hem voortgaan, en op 112 eenmaal vloog de gedachte smartelijk door hem heen: Zoo zou zij zich straks door het leven hebben te slaan en hij zou baar niet mogen steunen. Wat had hij over haar gebracht? Zoo zorgeloos, zoo bhj had hij 't geluk genomen. Het had hem overweldigd en hij had zich laten gaan als een onnadenkend kind. Hij had wel beseft het gevaar, maar hij had dat bewustzijn onderdrukt. Onweerstaanbaar had hij zich getrokken gevoeld naar den lichtschijn van haar vroolijk wisselend temperament, iederen dag opnieuw verrast door de ervaring, zoo wel als ze hem begreep. Hij had haar gezocht, en ze was hem al tegemoet gekomen. Het was geweest als een openbaring, een ontdekkingsreis van beide kanten, en zij hadden gevonden: Het beloofde land. Nu scheen 't of die ontdekking ten slotte niets dan smart over hen bracht. Hij kon voor de waarheid niet langer zijn oogen sluiten. Hij wist, te laat in zijn leven had hij haar ontmoet, die hij uit duizenden zou hebben herkend. Ze had opeens voor hem gestaan, en hij had haar onmiddellijk herkend, tegehjk beseffend wat hij gemist bad, tot nog toe. Hij had gedacht dat hij alles bezat in zijn leven, in de gelijkmatigheid van zijn vredig interieur. Hij was een gemakkelijk levende natuur, hij had geen hooge eischen gesteld om gelukkig te wezen. Toen was gekomen deze zomer, met Nora.... En er had iets aan zijn evenwichtigheid geschud. Hij had het op eenmaal geweten, hoe het kon zijn, hoe het moest zijn, en met welk een bleeken waan hij zich had laten sussen. Nora was 't licht van zijn leven geworden. Zij alleen bestond voor hem. Zijn oogen zochten de hare. Maar zij kon hem met aanzien. Voor de stroeve pijnlijke uitdrukking van haar bleek gezichtje vielen zijn armen slap. Als een stormwind werkten de gedachten in zijn hoofd. Hij voelde, vandaag had op eenmaal voor hen beslist. Wat zij voorzichtig tusschen zich in gedragen hadden, Nora. 8. 113 lag op eenmaal stuk gebarsten aan hun voet, en aj hield niet langer den lüchtigen schijn op. Ze had opeens niet langer gekund. Zij hadden gedacht dat ze sterker waren dan het leven. Nu, dat het kwam en hun zijn klaren spiegel bood, schrikten zij beiden van dat beeld. De droom was ten einde gedroomd en 't ontwaken was bitter en wreed. Werktuigelijk was hij met haar teruggeloopen. Ze stonden weer voor het hek van Beresteijn met zijn verweerde berekopjes in grijs graniet. Barend, de tuinjongen, sprokkelde hout in de laan. Hij zag tersluiks op naar de twee. Kwam de dokter al weer terug? Nog geen half uur geleden had hg hem de poort uitgelaten.... Ze stonden beiden stil. Nora trok haar hand niet terug. Hij greep ze beiden en ze voelde zijn oogen ernstig smartelijk op zich gericht. Op eenmaal stormde het in haar op, dat dit hun afscheid werd. En er was zooveel dat ze had willen zeggen, had moeten zeggen... Hadden zij, die zooveel met elkaar besproken hadden, hiervoor geen woorden? Maar hij wist het nu immers zoo goed als zij? Haar blik hechtte zich aan zijn gelaat als wilde zij iedere kleine Inzonderheid ervan onuitwischbaar in haar geheugen prenten. Was dit.... het einde? „Nora," zei hij zacht. Een snik brak uit haar keel. Met een ruk wendde ze zich om. „Adieu," zei ze dof. Ze voelde den druk van zijn vingers die als een schroei de hare omklemd hadden. „Ik ga weg. Nu ga ik weg," zei ze enkel, opziend in de grauwe wolken, die de wind boven haar hoofd voortjoeg. „Vanavond moet ik er over spreken." Een voor een, had Jan Stronck de bezoeken gebracht, die op zijn lijstje stonden. Hij had zijn oor geleend en zun aandacht gegeven. Hij had zelfs hier en daar een vriendelijk woord gesproken. Werktuigelijk vond hij voor de ont- 114 moedigden een grapje. De menschen waren 't van hem gewend, dat hij niet heenging zonder dat, en hij stelde ze niet teleur. Maar onder 't verrichten van zijn dagehjksch werk, zagen zijn oogen dit eene, en altijd weer hetzelfde beeld: Nora, zooals ze dien middag van hem was heengegaan, stil en bedroefd. Hij wist dat nu het keerpunt in hun verhouding gekomen was, maar hij wilde 't nog niet gelooven. Hij had haar achterna gezien de lange laan van Beresteijn. Zij had niet om gezien, maar lang nadat ze uit zijn oog verdwenen was, stond hij er nog, en verzamelde de brokstukken van zijn denken. Hij was ach op eenmaal smartelijk bewust geworden, dat hij op 't punt stond haar te verhezen. Het trof hem als een felle steek van lichamelijke pijn. Er was een opwelling in hem geweest, haar achterna te snellen, en 't haar te zeggen, dat het dwaasheid was, wat zij doen wilde. Ze waren immers van elkaar! Ze' hadden elkaar noodig! Waarom was er geweest dat stugge moeilijke zwijgen tusschen hen? en was zij heengegaan, wie weet met welk voornemen bezield! Hij wilde naar haar toe gaan. Hij moest haar zien, en eenmaal zou ze 't van hem hooren, dat hij haar liefhad. Hij had haar lief, zooals zij hem .... Eenmaal de weelde tusschen hen van zich uit te mogen spreken.... Hij had zich beheerscht en was het dorp ingegaan. En terwijl zijn gedachten haar geen oogenblik loslieten, sloeg hem scherp en klaar 't weten, dat hij 't niet doen zou. In zijn diepste innerlijk had al dien tijd vastgestaan, wat zich nu eerst duidelijk openbaarde: Hij kon niet nemen 't geluk, dat in zijn bereik lag. Hij wilde 't ook niet, om zijn jongens niet, en om Phine niet, die hij had veronachtzaamd, maar wier trouwe genegenheid hij toch gevoeld had als iets moois in zijn leven. Het leven legde hem andere plichten op, en hij was niet de man er zich aan te onttrekken. Vermoeid, van gedachten vervuld, kwam hij dien middag laat zijn woning binnen. Het eten was al binnengebracht. Hij haastte zich om aan tafel te kunnen gaan. Frits en Jaap Zaten in hun hooge stoelen, servetten voor, aan weerskanten van de tafel. Phine sneed het vleesch voor hen, verdeelde "5 't in twee porties, op hun bord. Hij zette zich, onder een vluchtige begroeting, schoof in 't voorbijgaan Jaap's stoel aan. „Recht zitten Jaap." Phine reikte ,hem de schotels en hij at vlug, zonder spreken. Jaap en Frits deden verhalen van school, van vrinden, en hij verbood ze niet, maar zijn gelaat bleef bewolkt, en de kinderen richtten zich hoofdzakelijk tot moeder, voelend vaders aandacht ver van hen af. Phine gaf haar oplettendheid aan zijn bewegingen. Haar hand ging al naar de bel. Als Jan haast had.... Hij vroeg haar of er nog iets geweest was? Een boodschap van „De ketelaar", of hij nog even komen kon van avond.... Ze lichtte hem kort in. Ze besprak alleen 't noodige met hem, als hij zoo prikkelbaar en vermoeid scheen. Zoo was 't bijna altijd tegenwoordig en zij kon de vergehjking niet dragen als zij bedacht, hoe zij vroeger onbevangen met alles tot hem gekomen was, alles van haar en van de kinderen, en hoe hij had een immer open oor.... Tegenover zijn al-groeiende onverechilhgheid, trok zij zich schuw terug, 't meest nog bezeerd, door zijn geforceerde vriendelijkheid, die hem bij buien tot haar dreef in schuldbewustzijn, en die zij weerde als een aalmoes. Het licht was in haar leven gedoofd sinds zij dat ervaren had, wat als een booze droom zich op eenmaal aan haar geopenbaard had. NórA.... Ze wist zelf niet, hoe ze daarna nog geleefd had, ellendig vernederd tot in 't diepst van haar ziel. Ze sleepte zich voort van den eenen dag op den anderen, op moede voeten, lijdelijk aanziend hoe alles van haar wegtrok. Zij had geen stuur meer in haar leven, overal was de belangstelling af, en in den grauwen triesten dagengang> was er in haar droeftobbend denken soms opeens een oplaaiend gevoel van machteloozen haat jegens die andere, dat haar zelf in zijn felheid verontrustte, als sloeg daar op eenmaal een vlam in haar op, waarvan zij de smeulende vonk niet had vermoed in eigen wezen. Nora, die gewetenloos nam, waar zij recht op had.... En zij kon, zij kon er niet tegen op.... Dat Jan haar dat aandeed! 116 „Vader, helpt u me van avond eens? Ik heb zoo'n moeielijke som ik begrijp er niets van," vroeg Frits. „Mijn vorige waren ook allemaal fout." „Ik moet nog uit, straks, en je moet zelf je werk maken, dat weet je wel," weerde hij af. Frits keek teleurgesteld. „Zanik niet," kribde hij op rijn beurt tegen Jaap, die, het eten afgeloopen, hem mee wou laten doen met een spelletje. Aan de afgedekte tafel, waarom Phine heen en weer bewoog, keek Jan, staande, de courant in. „Hè, vader, help me nou," zeurde Frits. „Je moet Vader met hinderen. Misschien helpt Moeder je zoo wel even," zei Phine zacht. Hij had gezien, de gewonde uitdrukking in haar oogen, toen zij 't kind naar zich toe trok. Met een heftig gebaar wierp hij op eenmaal zijn courant neer. „Kom dan maar even mee, Frits." Het kind getroffen door den vriendelijken toon in zijn stem, was dadelijk blij, zijn leed vergeten. Aan zijn arm hangend, 't schrift in zijn hand, ging hij mee naar zijn vaders kamer. Boven het afwaschbakje stonden Phine's oogen op eenmaal vol tranen. In zijn afgeschoven bureaustoel was Jan Stronck in zijn stille kamer blijven zitten peinzen, lang nadat het kind opgelucht met zijn schrift was heengegaan. Samen hadden ze de moeilijke som gelezen, nog eens gelezen en langzaam was er licht gekomen, in de duistere opgave. Zooals Vader den nadruk legde op iederen zin, werd het Frits op eenmaal duidelijk waar 't op aan kwam. Vlug vulde hij zelf 't ontbrekende in, en met een voldaan gevoel had hij aan vaders bureau, de som in 't net geschreven. Vader had er zwijgend bij staan kijken, en toen 't klaar was had hij 't schrift genomen en doorgebladerd. „Wat ziet dat werk er uit, Frits." „Ja vader." «7 „Hier geknoeid en daar een streep door. En deze, waren die allemaal fout?" „Ja vader." Beschaamd leunde hij tegen hem aan. „Dat geeft geen 5 op 't rapport." „Nee vader." „Is al je werk zoo slecht?" „Nee," zei Frits, energiek op eenmaal. „Mijn aardrijkskunde niet en geschiedenis niet, en taal.... Alleen rekenen." Jan Stronck zag over 't schrift, zijn zoon aan. De ronde blauwe kinderoogen zagen met afwachtend vertrouwen naar hem op. Zijn kinderen kenden geen vrees voor hem, hij was altijd hun kameraad geweest. Het bleef even stil tusschen hen. „Je moet iederen avond hier komen met je rekenboekje, en als er iets is, dat je niet begrijpt, zullen we 't samen even bekijken, net als nu." „Ja vader." Het kind was zich den omvang van 't eenvoudig voorstel niet bewust. Het wist niet, dat zijn vader een moeilijke belofte deed in dit uur. Aanhalig bleef bij nog even dralen, zijn handen klemmend om de stoelenleuning zat hij met één sprong op zijn vaders knieën. Jan Stronck hield het mager lenig jongenslijf in de strak gespannen blauwe trui even tegen zich aangedrukt. Glad als een aal, stond het kind meteen weer op zijn eigen beenen. „Nu naar bed, jongen!" „Ja vader, goeiennacht." Hij was meteen verdwenen. Het blauwe sommenschrift bleef nog op tafel liggen. Een oogenblik later was bij weer terug, om 't te halen, wuifde er mee boven zijn hoofd. „Zul je je best doen met die sommen, Frits?" „Ja vader." Hij bleef het bewegelijk kinderfiguurtje na zitten kijken, zooals het van hem weggehuppeld was. De hooge kinderstemmen klonken uit de andere kamer tot hem door, en hij 118 dacht, met een zweepslag van striemend verwijt, hoe weinig hij zich in den laatsten tijd om zijn jongens bekommerd had. Frits en Jaap, zijn vriendjes .... Hij was te vervuld geweest van andere dingen, hij had geleefd zijn eigen leven, aangegrepen door de sterke emoties die lnj onderging, en als hij thuiskwam stond zijn hoofd niet naar kinderzaken en kindergebabbel. Hij scheepte ze af, met een vluchtig woord, trok zich terug in de eenzaamheid van zijn eigen kamer. Hij kon niet velen Phine's bleek gezichtje, dat als een zwijgende aanklacht over hem zat, hij meed de huiskamer en wilde door geen van zijn huisgenooten gestoord zijn. Hij zag wel,, dat zij leed, 't vervulde hem met stille wroeging. Ze kon niet zonder hem, was in alles van hem afhankelijk.... O, hij wilde niet denken aan die andere, aan Nora, met haar stralend wezen, en haar rijken geest, die den zijne tegemoet kwam! En die ook géven kon.... Hij begroef zijn hoofd in zijn handen. Met een schok stond daar op eenmaal Nora's stroef afgewend gezicht voor hem, zooals ze dien middag van hem was heengegaan. Was hij dan op weg om twee vrouwenlevens te verwoesten? Het leek hem op eenmaal zoo oneindig wreed, zijn leven te moeten voortzetten in de dagelij ksche zorg voor zijn gezin en te weten, dat Nora daar was, die hem al 's levens schatten geven kon.... Hij dacht: hij kon 't niet. Ze was immers alles in zijn leven. En ze had hem hef.... Hij kon niet buiten den teederen glans in haar oogen, den lach van haar mond. Hij zag zijn leven dor en waardeloos zonder haar.... En toch wist hij dat hij 't doen zou. Zijn plaats was hier. Zijn kinderen hadden hem noodig. Phine kon niet buiten hem, en hij voelde, op den achtergrond van zijn denken, dat hij dit alles toch ook niet zou kunnen missen op den duur. Het was met heel zijn wezen vergroeid... Nora zelf had dit begrepen. Natuurlijk bad ze 't begrepen. Zij verstond hem immers altijd.... 119 Zij vergden van elkaar 't allermoeilijkste. Een diepe zucht rees uit zijn gebogen gestalte omhoog. Maar dit wrong zich uit zijn moeilijk denken en tobben naar voren: Zoo lang hij haar, die al zijn gedachten in beslag nam, daarginds op Beresteijn in zijn onmiddellijke omgeving wist, zou hij niet in staat zijn het offer te brengen. Hij had het immers ervaren, hoe zwak hij was en hij voelde, dat ook zij hiertegen niet langer bestand was. Wilde hij Waarlijk en volkomen breken met wat aan zijn leven den eenigen inhoud had gegeven, dan was 't noodig, dat ze elkaar niet langer zagen. Maar wat dan? Weggaan van hier? Hij zelf schrikte voor den omvang van dit denkbeeld. Hij preste zijn handen tegen zijn slapen, zijn oogen zagen bekommerd heel zijn Vredig leven omvergeworpen. Hij zag geen uitweg. Vage voorstellingen doemden in hem op, van verhuizen naar een andere plaats, hij en Phine opnieuw beginnend, in een andere omgeving, toch altijd de herinnering aan dezen tijd tusschen hen in. Wat baatte het? Waar hij ging, de gedachte aan haar zou hij immers met zich voeren, nu en altijd? Moeilijk dacht hij zich de gevolgen uit. Weggaan van hier? 't Was immers een onmogelijkheid, ze waren nog maar zoo kort ingeleefd, en waarheen, waarom? 't Leek hem onbestaanbaar, dat hij werkelijk alles op geven zou, zijn werk, zijn leven.... Beresteijn .... Tot wat een eenzaam leven veroordeelde hij zich zelf. Maar hoe in der eeuwigheid moest hij 't verantwoorden, als hij alles bij 't oude het, niet streed tegen deze verzoeking in zijn leven? Zijn aandachdooze oogen bleven rusten op de klok, die bij achten wees. Langzaam maakte zich uit zijn gepeins 't besef los, dat bij nog uit moest. Naar „De ketelaar". Werktuigelijk stond hij op en schoot in zijn regenjas. Hij stak zijn fietslantaarn aan, keek even in de huiskamer. Phine was boven bij de kinderen. Hij toefde even bij de opgeruimde tafel, waar Phine's sleutelmandje op haar plaats stond, en opeens daar in de rust van die overbekende omgeving, kwam 't tot hem, dat hij de moeielijke keus al gedaan had, Hij zou gaan, den weg, dien de plicht hem gebood, maar 120 toen hij langzaam de gang in ging en de kamerdeur dicht trok, sleepten zijn stappen over het marmer. Het leek hem of 't een ander geweest was, die hier vroeger vroohjk en onbezorgd gestoeid had met de kinderen, gelachen om Phine's onbeduidende bezwaartjes. Er was een floers voor zijn heldere oogen, en hij drukte zijn hoed diep over zijn voorhoofd. Buiten was de wind bedaard nu, en de halve maan kwam telkens uit de langzaam drijvende wolken te voorschijn. Beresteijn lag donker massaal tegen de grijze lucht aan. Hij reed er voorbij, en terwijl hij voortfietste over den stillen, donkeren weg, waar de wind de plassen gedroogd had, peinsde hij, hoog in zijn kraag, of misschien ooit in hun later leven, zijn jongens begrip zouden hebben van het offer van zijn leven, dat hij brengen wilde, om hen.... iai VIJFTIENDE HOOFDSTUK. In de voorkamer op Beresteijn zat, bij 't open haardvuur in den rossen vlammengloed, met zijn speelsch beweeg van licht en schaduwen over 't kleed: Paul van Heertsema, de lang verwachte. Hij zat er, rustig en op zijn gemak, weggedoken in de weeke omraming van 't ouderwetsch gebloemt van den zwaren diepen fauteuil, zijn beenen lagen behagelijk gestrekt in den warmen schijn, en hij vertelde van zijn ouders, van zijn leven, met dien gemakkelijken eenvoud, die hem, dien eersten avond reeds, geen vreemde meer deed zijn op Beresteijn. Dien middag, toen Nora, bleek, met groote ontroerde oogen thuis gekomen was, vluchtend voor den scherpen blik van haar vader, had zij in de hall plotseling tegenover hem gestaan. Hij bracht de herfstkoude mee in zijn kleeren, nat van den regen, maar zijn handdruk was warm, en op zijn ernstig gelaat vlood een glimlach toen hij zijn on-officieel komen, tegelijk met het telegram, dat zijn komst meldde, aan haar verklaarde. Zij had hem bij Grootmama gebracht en toen zij boven kwam, was daar Fee zoo stralend in haar blijdschap geweest, dat Nora baar eigen leed verdrongen had, om mee te deelen deze zonnige vreugd van Fee. Van Heertsma was hun gast gebleven en de avond van dezen dag, zoo vol van indrukken, vond hen allen in een vredigen kring om 't vuur bijeen. Nora had haar eigen stoel wat terug geschoven, zoo zat ze ongeacht naast Grootmama, die op haar ouderwetsch hoffelijke wijze, levendig causeerde met den gast. Ze bespraken familie-aangelegenheden en de oude mevrouw van Rhoodc met haar scherp geheugen wist van tal van figuren uit die voorbijgegane geslachten een spitse aardigheid of een merkwaardige bizonderheid te vertellen, waarnaar zij allen luisterden. Van Heertsma bleek veel aan genealogie te doen. Fee's kinderlachje schoot telkens parelend op, 't hoofd van den man wendde zich naar den kant vanwaar dat geluid iaa kwam, en de glans in zijn oogen-werd diep en innig. De vlammen belichtten scherp zijn niet onknappe trekken, door de zon en het buitenleven gebruind. Hij had een strenge, vastberaden plooi om zijn mond, die aan zijn uiterlijk een schijn van ontoegankelijkheid gaf, zoolang zijn gezicht in rust was, maar wanneer hij sprak, had zijn stem een rustigen innemenden klank en de opslag van zijn oogen was zacht en helder. Hij was gekomen met de duidelijke bedoeling Fee weg te voeren van het groene stille Beresteijn, dat haar wereld was geweest tot nu toe, maar de weemoed van deze gedachte, versmolt onder de rustige verzekerdheid, die woog boven alle gewaarwordingen uit, dat het goed moest zijn als Fee ging, met dezen man. En in hun samenzijn was een wondere verteedering. Nora bleef den vredigen kring rond den haard aanzien. Telkens klonk een aardigheid of een grappig weerwoord op, boven het stemmengegons, en werktuigelijk lachte even haar mond mee. Maar haar gedachten gleden weg uit de behagelijke warme kamer waar de lampenschijn over de gezichten der huisgenooten vlood. Ze bleven ronddolen op een winderigen buitenweg waar de wind guur aanwoei en slierten van nevels hingen over de velden, waar koud het besef haar in 't hart gegrepen had, dat het nu gedaan moest zijn. Het scheen haar toe of 't de moeilijkste gang geweest was van haar leven en in doffen wanhoop had zij steeds maar bij zich zelf herhaald: „Ik ga weg. Ik zal 't Jeanne schrijven, bij haar kan ik altijd komen...." O, hoe leeg en berooid, hoe armelijk zou zij staan, wederom in het oude leven, dat zijn glans had verloren. Zij wist het immers, voelde het vooruit als een bittere pijn, hoe zij gaan zou daarginds, eenzaam te midden van 't drukst gewoel, in haar hart slechts de hongerende gedachte aan wat voor immer haar geest vastklampte: een eenvoudig laag wit huis, onder zwaar groen hout. En daartusschen die muren besloten, wat haar leven was, een lange, blonde mannenfiguur, met de even gebogen schouders, en de gulle lach van zijn gezonde levensvreugd.... die zij had gedoofd .... 123 Het was een weelde en een pijn tegelijk... En terwijl zij daarginds zien ten doode vermoeien zou met schijnverstrooiïngen, een zich verdiepen en meeleven in de belangen van kennissen, waaraan zij in die korte afwezigheid ten eenenmale zich ontglipt voelde, zou hier in de dierbare omgeving van dit leven, dat zij had liefgehad, alles op den ouden voet voortgaan. Daar bleef 't oude Beresteijn, dat bij al wat het had beleefd, de jaren door, thans ook borg de souvenirs van haar leven en haar liefde. Beresteijn, dat zijn stap had gevoeld, en zijn stem gehoord en dat haar op eenmaal zoo hef geworden was, als een gewijde plek, de vrome. En zij zou heengaan.... Zij die van de glanzende hoogte kwam, zou voortaan in de schaduw hebben te leven, alleen de herinnering aan wat zij had beleefd met zich voerend, als haar eenigst kleinood. Zij kwam zich voor als een pelgrim, die den moeitevollen tocht onder de menschen weer opneemt. Heel de wereld lag daar voor haar als een dorre woestenij, waarheen zij den blik wendde. Alleen hier.... In dit dorpje ... waar ze 't eindelijk gevonden had.... En zij duwde 't van zich, zij strekte niet de armen naar wat zij grijpen kon. Zij vluchtte.... omdat zij liefhad .... „Omdat ik liefheb!" zei ze zacht bij zich zelf na, en zij wist dat hij zou begrijpen dit offer uit liefde, om hem. 's Avonds, bij 't uitkleeden, zei ze 't in opvallend snellen overgang op een opmerking van Fee, die leeg en onbeantwoord in de kamerruimte verging: „Zeg, ik ga de volgende week naar den Haag. Ik moet er eens uit. Jij zult me nu wel niet meer missen ..." Fee zag niet den smartelijken wringenden mond in Nora's afgewend gelaat, dat bukte boven een lade. Ze hoorde alleen den scherpen klank van 't ontroerd geluid, dat beefde bij 't laatste moeilijk gesproken woord. En als een slag trof 't Fee in haar argelooze blijheid. Daar was 't weer, dat van Nora.... wat?.... Had ze toch iets? En waarom begreep zij, Fee, 't dan niet? „O," zei ze, „ja? Ga je .... naar Jeanne?" 334 „Ik denk 't wel." Fee's oogen, groot en glanzend in haar warm gezichtje verdoften. Middenin de kamer stond ze, de hand met den borstel viel slap langs haar lijf en zoo bitter neep haar dat onbegrepen leed van Nora, dat zij niet doorvorschen kon, dat zij, als een wroeging bijna, zag haar eigen groot geluk. Zij had het gevoeld, al deze dagen, dat zij was gegaan met wat haar hart vervulde tot Nora: Daar was geweest, naast Nora's fijnomvattend medevoelen waartegenover Fee haar vertrouwen stelde, soms opeens een gereserveerdheid, een terugwijken, als raakte daar binnen op eenmaal iets aan een wonde plek. Dan zweeg zij dof, met een bitter lachje, of een smartelijke uitlating ontsnapte haar, waarvan Fee den grond niet doorzag. Maar voor ze nog den tijd had zich erin te verdiepen, of rekenschap te vragen, had Nora zelf den indruk, alweer uitgewischt, en met onuitputtelijke belangstelling; schoof zij weer Fee's aangelegenheden voor, waarachter zij de eigen smart verschuilen kon. En Fee durfde er niet op terug te komen, hoewel 't haar even had verontrust..» Nu, in de wijde vreugde van den avond van dezen dag, die alles beloofde, — Paul die gekomen was naar hier, om haar — nu stond het opeens weer voor haar, klaarder dan ooit: Nora leed. O, en zij was al dien tijd slechts vervuld geweest van zich zelf en van Paul. Wat had ze haar alleen gelaten! Fee's gedachten werkten scherp en snel, gespitst door eigen ervaring. Had Nora.... En zij die nu zoo gelukkig was opeens... Als zij heenging bleef Nora heelemaal alleen... Alleen op Beresteijn, wat een leeg en vreugdeloos levenwas dat, en dat voor Nora!.... Als een snik brak 't op eenmaal uit Fee's keel, zoo overweldigend trof haar dit alles, en toen Nora ras zich omwendde bij dat geluid, klemde Fee zich schreiend aan haar vast. „Nora, 0 Nora! ik dacht dat het alles even heerlijk was en nu vind ik 't zoo vreesehjk voor jou!... Maar misschien.., dat jij ook... later..." 125- „Stil," zei Nora, met zoo'n rauwe stem, dat Fee verschrikt haar armen losliet. „Zeg dat nóóit weer, Fee, hoor je, nooit..." „Nee." En nu schreide Fee weer om dat ontstelde bleeke gezicht van Nora, waarin de oogen, star en wijd, een smart verrieden, die wel heel diep wortelen moest. „Ik ga maar naar bed," zei ze toonloos, geslagen naar de deur gaand. Zij had gedacht, dat haar hart te klein moest zijn, om al het geluk te bergen en nu op eenmaal was daar ontstellend, die zwarte schaduw die zij niet doorgrondde ... „Fee," haperde Nora, met een poging tot vastheid in haar heesche stem: „Je moet niet denken, dat ik je... je geluk... misgun. Integendeel... alles ..." Fee knikte stom. Nee dat wist ze wel. Maar toen ze later, door den dunnen tusschenwand van hun kamers een geluid hoorde, zat ze star, rechtop in bed, en luisterde. Onbedwingbaar braken in de andere kamer de lang verkropte emoties van maanden uit, in hartverscheurend snikken. En Fee, zelf gerijpt in de laatste weken door het onnaspeurlijk liefdewonder, dacht: Het was niet om haar, omdat zij heenging... „Zoo huilde je om geen... vrouw." Voorover, op haar kussen gestort, lag Nora, en schreide heel den last van haar wanhoop uit. Haar tenger lichaam schokte. Ze was gebroken op eenmaal. Niets wilde ze meer zien, niets drong meer helder tot haar bewustzijn door, dan dit eene, dat zij nu eerst recht te bevatten scheen: „Nu ga ik weg, nu is alles uit." Een opstandige vertwijfeling joeg in haar op tegen het leven, dat haar sloeg in zijn wreedheid. En zij schreide, zooals men maar eenmaal in zijn leven weenen kan... „Ik kan niet, o ik kan niet," kreunde ze halfluid, in machteloos verzet. Een heftig verlangen laaide in haar op. Ze drukte vaster haar hoofd in 't kussen. Ze moest. Onver- 136 biddelijk drèef het leven haar voort. Ze zou heengaan en als een onafzienbare rij rezen, achter dit afscheid, dat de eindpaal van haar leven scheen te zijn, de dagen, de jaren, voor haar op. Ze was nog jong, hoevele wachtten haar nog? En ze dacht in haar verslagenheid, niets deerde haar meer, niets had verder haar belangstelling. Haar hoop, haar verwachtingen, haar leven was dood. Daar bleef niets dan de immer folterende gedachte, dat waar zij ging, in diezelfde wereld, maar ver en onbereikbaar, leefde en werkte, zijn vreugden en zijn lijden had, die eene, die zij de hef de van haar leven geschonken had. De man, die in zijn rustige plichtsbetrachting haar beeld met zich voerde, dat hij hoog hield in herinnering. Hun wegen hepen uit elkaar, maar hun zielen gingen elkaar tegemoet. En langzaam ontworstelde zich uit haar verward en overspannen denken, het begrip, dat haar eenig houvast was: dat hij 't haar danken zou, dat hij zijn ideaal niet had ververloren. Alleen, als zij heen ging, kon ze dat redden. Nog eenmaal verrees voor haar oog heel het monument van haar liefde, zooals 't in zomersche dagen langzaam opgetrokken was, uit wonderlichte vreugde en stilgenoten weelde, waarvan de weemoedige herinnering thans slechts tranen wekte. Ze zag haar geluk gaaf en vol, zooals zij het bezeten had, haar kostbaar eigendom voor eeuwig... En tenslotte zag ze ook hun scheiding om hef de-wil anders, grootscher, in 't licht van verzoening. In de andere kamer was Fee lang ingeslapen, droomend toch van eigen rijkdom, die zich stil glimlachend had neergelegd op naar rustig gezichtje. Beneden schelde de majoor, die niet slapen kon, om Willem. Nora hoorde hoe de deur van zijn kamer kraakte, onduidehjk onderscheidde ze 't stemmengemurmel onder haar. Toen waren weer Wülem's stappen in de gang, viel de slapende stilte terug over het huis, waarin de trap licht kraakte, en de opgestoken herfstwind schudde aan de buitenluiken. En terwijl langzaam de uren vergingen, lag Nora met groote, brandende oogen in het kamerduister turend, en 137 leerde de moeilijke les van het leven, dat door de offers en de ontbering heen ten slotte tot vrede leidt. Ze schreide niet langer. Ze was heel kalm nu. En langzaam kwam tot haar wanhopige verslagenheid het besef van de oneindige Macht, die de menschenlevens te zamen voert en weer scheidt. Die de opperste leiding heeft over alle gebeuren en troost met dezelfde Hand, waarmee Hij slaat. Als een verzoening streek het over de felheid van haar smart, die blééf. Ze wist dat de last haar niet afgenomen worden zou, maar ze kon het dragen, ze wilde het dragen, zóó. Op haar rug gelegen, dacht ze scherp en helder de bizonderheden van haar besluit uit, die in hun onbelangrijkheid toch zóóveel van haar krachten vergen zouden. In gedachten stelde ze een kort briefje aan Jeanne op, een half woord was haar voldoende. Tegen Grootmama en Papa zou zij spreken van een afspraak, al lang gemaakt.... Het was heel natuurlijk dat zij tijdelijk naar haar vriendin terugging en dat zij niet weer komen zou, dat hoefde later pas in orde gebracht. Ze wist immers zelf niet, hoe ze 't regelen zou, als maar 't moeilijkste achter den rug was zou de rest wel volgen. Weer vloeiden over haar wangen de tranen, die zich niet weerhouden heten. Drie dagen minstens zou ze nog op Beresteijn bhjven. Ze kon toch niet vluchten, en zoo door haar eigen daad den armzaligen schijn prijs geven, dien zij hoog houden moest, om de haren, en voor hem. Och, wat maakte het tenslotte voor verschil, of zij 't weten zouden... 128 ZESTIENDE HOOFDSTUK. De morgen na den stormachtigen builgen nacht, was koel en helder. In 't dunne bleek-blauw was de roode zon waterachtig opgegaan, en goot haar glanzing over de volgeloopen voren tusschen de velden, 't rimpelende slootwater, dat de wind voortstuwde. Nora was op den gewonen tijd opgestaan. In de kille eetkamer, waar t morgenlicht schel naar binnen viel door de hooge ramen, schaarde 't gezin zich om de ontbijttafel. Daar was Grootmama al op haar plaats. Ter eere van den gast zoo vroeg beneden, dacht Nora. Papa, kleumend zijn koude witte vingers in elkaar. Hij bood zijn smalle bleeke wang voor Nora's vluchtigen morgenzoen. Fee, over haar, zag op met even bekommerden blik van haar donker-glanzende oogen. Nora zond haar een geruststellend glimlachje toe, en zij zag niet het zenuwachtig beven van den tot een lachje geforceerden mond in Nora's strak gezichtje. Achter haar was van Heertsema opgestaan, slank en donker. Nora beantwoordde zijn groet, en schikte zwijgend op haar plaats. Grootmama schonk haar theè in. Er was een opgewekte stemming om haar heen, zij ving den luchtigen klank der woorden, maar hun beteekenis drong niet helder tot haar door. Grillige schaduwen van het telkens wisselend zonnelicht speelden over den rood behangen wand met zijn vaalverschoten plekken. Op de plaats voer de wind door de beukentakken, die bogen met droefgeestig beweeg voorbij de ruit. Fee maakte plannen voor een wandeling... „Nee^ Grootmama, niets te koud! Ik ben al buiten geweest," lachte zij frisch de bezorgde vraag der oude dame weg. „Ga je mee, Nora?" Nora schudde van neen. Het lokte haar niet aan. Werktuigelijk hielp zij Papa, die een omslachtig verhaal aan van Nora. 9. 129 Heertsema deed over een jachtpartij uit vroeger dagen. De namen van personen ontglipten hem telkens, en Nora die 't alleen uit overlevering weten kon, schoot van den overkant der tafel te hulp. Van Heertsma richtte ook het woord tot haar, en terwijl zij met hem praatte, voelde zij, hoe zij telkens huiverde, al smeulde in den haard 't vuur dat Willem voor 't ontbijt had aangemaakt. Een blauwe rook spreidde zich dunnetjes in de kamer. Grootmama verzocht Nora er een turf bij te leggen, en kouwelijk spreidde Nora haar handen boven de vlammen. Beer had zich 't warmste plaatsje gekozen, vlak bij 't vuur. Lui stond hij op, toen hij Fee het brood zag brokkelen in zijn bak. De majoor vouwde zijn courant open. Juffrouw Koosje bracht een warme stoof voor Grootmama.... Het had dien nacht gelekt op den zolder, vertelde zij, en de majoor wilde een boodschap naar 't dorp hebben, om 't na te komen zien. Met zijn gewone kleine dagelijksheden ving het leven op Beresteijn weer aan, en in een gevoel van vereenzaming plots, schoten Nora's oogen weer vol tranen. „Ik hoor er niet meer bij," dacht ze stil. Boven op haar kamer was Nora aan het pakken gegaan. Het ging niet vlot. Telkens betrapte zij zich erop, dat zij werkeloos voor de geopende kast stond, haar gedachten mijlen ver. Met een frons bezon zij zich dan, dwong haar afwezige hersenen tot het uitdenken van haar practische zaken. Werktuigelijk stapelde zij haar bezittingen op het leege bed. „Mijn schrijfportefeuille ... Portret van Mama Handschoenendoos... Zakdoekensachet... .wat nog meer? Na het ontbijt was zij naar Papa's kamer gegaan, en had hem kwasi luchtig meegedeeld: „zij had een invitatie van Jeanne van Nooten, wilde eenigen tijd bij baar logeeren gaan." De majoor zweeg ontstemd op dit bericht, dat hem sloeg als een teleurstelling. Nora wèg, en hij dan? Liet zij hèm dan alleen? En waarom moest dat nu zoo plotseling? Hij wilde een knorrig antwoord geven, maar Nora's stem wonderlijk bedwongen bij het zoo eenvoudig voorstel, 130 deed hem scherp en snel naar haar opzien. Nora stond voor hem, zoo strak en wit en zonderling gesloten, dat hij ontsteld zocht naar de reden van haar onverwachte bewogenheid. „Dat moet je dan maar doen, kind," zei hij enkel. Nora, murw onder zijn toegevendheid, was al bij de deur. „Beresteijn schijnt je toch maar niet te kunnen houden," zei hij met een gramstorig lachje, haar achterna, bezeerd toch door haar zoo duidelijk verlangen. „Nee, Papa." Haastig trok Nora de deur dicht, en zocht den weg naar boven. Hij bad gehoord aan haar gesmoord geluid, dat zij schreide, en ontstemd, uit zijn evenwicht gebracht, bleef hij naar de deur zitten kijken, waardoor zij was heengegaan. Nora was moeilijk te begrijpen. En bij dacht, het was moeilijk voor een man als hij om dochters te hebben. Euphénue was een zoo zachte, volgzame natuur geweest.... Wat was dat nu, met Nora? en net nu hij zich tevreden gesust had, met de gedachte, dat zij bij hem bleef, als de winter kwam, met zijn dagelijkschen last van eentonigheid en allerhande ergernissen.... Altijd hem voor feiten stellen. Als zij eenmaal ging, wanneer zou ze terugkomen? Hij bleef stil, tobberig voor zich uit zitten denken, toch meer verontrust door Nora's gedrag, dan hij zich toegeven wilde. Over zijü egoïste gevoel van te kort te worden gedaan, vielen zijn gedachten telkens terug naar dat bleeke gezichtje met de behuilde oogen en hij vorschte naar den oorzaak van die tranen. Ze was hem 't liefste met al haar grillen en stemmingen, haar altijd onvervulde behoeften, waarmee zijn andere kinderen hem nooit lastig gevallen hadden. De dagen zouden lang zijn zonder haar. Hij had haar noodig. En dat juist nu, nu hij met haar spreken wilde van Fee ... Het ergerde hem, dat alles tegelijk kwam. Wat die lange jongen beoogde met zijn bezoek op Beresteijn had hij al lang doorzien. Hij' was hem met ongenegen. Hij zou Fee nebben, als het kind er dan haar hart opgezet had. Met een weemoedig lachje bedacht hij dat ook Fee, zelfs Fee, hem 131 in den steek ging laten... Maar Nora wilde hij bij zich houden. .. Nora die niet gelukkig was... Bh hij begreep niet waarom. 's Middags vierden zij in eigen kring het engagement van Fee met Paul van Heertsema. Grootmama schreide van aandoening. Fee, het kleintje! Hoe levendig herinnerde zij zich den kouden Maartschen dag, dat Ernst zijn moederloos drietal bij haar op Beresteijn had gebracht. Fee, 't smalle tengere poppetje, met de grappige donkere krullen rond haar ernstig kindergezichtje had zich wat verstopt achter de beide andere zusjes, slanke opgeschoten kinderen al, met lange blonde harén. En zij herinnerde zich, als was 't gisteren, hoe zij 't kleine schuwe vogeltje in haar aandoenlijk rouwjurkje op haar schoot genomen had. Hoe bad dit kind zich later aan haar gehecht. Kleine Feetje, met haar aanhankelijken aard en speelsche maniertjes, door al de jaren heen haar lieveling gebleven ... En was dat kleine ding nu... ging die... Ontroerd sloot zij haar in haar armen, omhelsde ook den langen ernstigen man, die Fee liefhad, en die haar welkom was, als een ver lid van haar geslacht. En tenslotte trok zij ook Nora naar zich toe, en kuste weg de lichte ontstemming van dien dag, dat zij zich wat verdrietig teruggetrokken had, tegenover Nora's stroeve ontoegankehjheid, die elk vertrouwd gesprek ontweek. Zij had niet begrepen, dat Nora ineens naar Jeanne wilde gaan, terwijl zoo groote dingen stonden te gebeuren in huis, maar haar onuitgesproken vraag verstomde voor de strakke gelatenheid van Nora's bleek gezichtje, waarin de oogen, smartelijk, wijd stonden. Zij schudde het hoofd als zij Nora dien dag fel hoorde ophitsen bij de geringste hindernis, om daarna opeens weer zoo week en bewogen te zijn, dat haar geprikkelheid de oude vrouw verontrustte. In de stille uren van den namiddag had zij bekommerd gezocht naar den oorzaak van dit leed, waarbij Nora zoo duidelijk alle medegevoel weerde. Zij dacht, terugschouwend over de laatstevweken: Nora had wel meer iets over zich gehad dat ze met had kunnen verklaren, en 't stemde haar 132 verdrietig en 't hinderde haar, dat tij niet helpen mocht, noch kon doorzien... Nu streek haar hand, verzoenend even, over Nora's smalle rechter, die op tafel lag. Nora hield zwijgend die hand vast en zij lachte, onvast, haar ontroering weg, toen Fee een vroolijke opmerking maakte. En later, kon zij ook onbevangen spreken van haar uit logeeren gaan. „Niet te lang blijven," verzocht Fee ondoordacht. Van Heertsema veronderstelde schertsend, of zij Nora, als ze eenmaal was in Den Haag, wel terug zouden zien voor 't Kerstmis was? Nora lachte hoog. — „Nee, niet voor Kerstmis." Haar oogen zagen leeg voor zich uit, gericht slechts op wat heel den dag als een eindpaal voor haar geest stond: „Vrijdag, Vrijdagochtend." 2e had gedacht, dat ze ze vast zou willen houden, die drie laatste dagen, nu, aan 't eind van den eersten, zei ze zen vermoe.d: „Zóó kon ze 't niet uithouden." In deze bekende omgeving, waar ieder uur vervuld was van onwillekeurige berekeningen, elke bel haar in gewoontedoen deed ophooren, iedere stem haar verschrikte, zou zij nooit de kracht hebben. Beter weg, dan deze nabijheid, die den afstand tusschen hen slechts vergrootte. Zij had niet den moed gehad, om uit te gaan. In troostelooze Ononderbrokenheid waren de leege uren op Beresteijn vergleden. In haar gevoel vloeiden zij te samen tot eéne lange marteling en zij dacht: Al de toewijding en de gehechtheid der haren konden haar niet houden thans. Zij onderscheidde wel de zachte, teedere verschooning, waarmee zij haar ontzagen ih dit moeilijke uur van haar leven, dat haar stroeve afwering hen had gewond, maar zij kon niet anders. Met haar droef geheim zat zij alleen tusschen hen in en haar vermoeide hersenen grepen naar 't eenig rustpunt dat zij^zag: „Vrijdag, Vrijdagochtend, dan was 't uit." «33 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Jan Stronck stond in zijn kamer, met een geopenden brief in zijn hand. Hij las en herlas de dichtbeschreven blaadjes, terwijl zijn hand door zijn haren voer. Het was het schrijven van een vriend, waarin hem het directeurschap van een inrichting aangeboden werd. Terwijl hij las, drong meer en meer de omvang van dit voorstel tot hem door. Het vooruitzicht van deze ingrijpende verandering overweldigde hem, maar tegelijk wist hij: Het was de beslissing van zijn leven. Hier lag de weg, dien bij te gaan bad. Het kwam hem als een bizondere beschikking voor, dat dit onverwachte tot hem gekomen was op dit keerpunt van zijn leven. Zijn voorhoofd rimpelde zich. Met een nadenkende frons bergde bij den brief in zijn borstzak. Hij sprak er niet over, maar zijn gedachten bleven er voordurend mee bezig. 's Middags na zijn spreekuur riep bij Phine tot zich en het haar het schrijven lezen. Zij zag verrast naar hem op, met verwonderde oogen. „Doe je 't?" stamelde ze geheel onthutst. De plotselinge verrassing dreef haar 't bloed naar de wangen. Hij glimlachte. Hij begreep, van haar had hij geen tegenwerpingen te wachten, en even ontroerde hem die openlijk getoonde vreugde van haar. Och, hij was immers zelf al besloten... Met zijn rug naar haar toegekeerd, droogde hij zijn handen. Phine was op de bank gaan zitten en zag nadenkend voor zich uit. Ze hoorde Jan spreken van betere finantieele positie, goed voor de opvoeding van de kinderen... Ze antwoordde niet. Zelf vond hij 't vreemd, dat hij daar zoo koel en practisch de bizonderheden stond te overleggen, terwijl het immers 134 van 't eerste oogenblik af bij hem vast gestaan had: Zóó, als 't daar stond, en niet anders, zou 't gebeuren. Wat hij verder deed of zeide, geschiedde voor den vorm. In Phine schoot als een lichte vogel deze ééne gedachte op, hoog boven al die nieuwe gewaarwordingen en overwegingen uit, die haar duizelen deden. Daarginds zou geen.... Nora zijn! Het joeg door haar heen in een plotselinge, triomferende blijdschap. Het was haar onverschillig, waarheen zij gingen, zij vatte alleen dit eene, zij gingen weg van hier, Waar 't leven haar ondragelijk geworden was, zij met hun vieren alleen! En Jan deed dit, om de kinderen, de zorg voor zijn kinderen ging hem toch boven alles, dacht ze getroffen. Hij had zich omgekeerd, zag haar aan. „Maar doen dan?" „Ik vind het best!" Voor de doorschijnende blijdschap in haar vochtig tranende oogen, sloeg hij met een stille wroeging de zijne neer. Het was dus gedecideerd. Toen zij opstond, legde hij even zijn hand op haar. schouder. „Ben je blij?" vroeg ze onzeker. „Jawel." Hij had zich alweer afgewend, sloot zijn kast. „Vroeger," dacht hij onwillekeurig, „zou Phine aan zijn hals gehangen hebben, om haar vreugde te toonen, met deze onderscheiding voor hem. Samen zouden zij zich verdiept hebben in al 't nieuwe dat hen wachte, en hij zou pleizier gehad hebben als een schooljongen in wat zij beiden enkel wisten..." Och, hij kon 't niet helpen, dat hij thans geen enkele vreugde vond, niets dan ernstige overwegingen en zware verantwoordelijkheid... Phine was zacht heengegaan. In het voorportaal aarzelde ze even. Er was een behoefte in haar terug te gaan, naar Jan's kamer, ze had zooveel te vragen op eenmaal... Maar ze bedwong zich. Later misschien zou 't komen, en over haar eerste blijde opgetogenheid zweefde als een schaduw de zorg weer aan. i35 In de huiskamer vond zij op de tafel den bak met waschgoed weer, dat zij aan het vouwen was geweest, toen Jan haar wegriep voor dit wonderlijke nieuws. In de omgeving teruggekeerd, leek 't haar onwezenlijk bijna, dat haar leven op het punt stond zoo groote verandering te ondergaan. Werktuigelijk begon zij weer de stapeltjes te vouwen. In haar hoofd joegen haar gedachten de dingen vooruit. Ze zag zich al dit huis opbreken, afscheid nemen op het dorp.. Weg van hier, naar een nieuwe omgeving! O, zij zou geen moeite hebben, dacht ze smartelijk, zich los te maken van deze plaats, waar zij haar bitterste levenservaringen had opgedaan. Ze herinnerde zich nog, hoe blij en verwachtingsvol ze waren begonnen hier... Het was haar spoedig vergald ... Maar Jan... Dat hij dit wilde, en uit eigen beweging, zonder dat zij er in 't minst, op aangedrongen had! Zij wist op zoo iets onverwachts had ze nooit durven hopen! Er kwamen haar weer brokstukken van den brief te binnen nu, die zeer vleiend voor baar man getuigden. Het was wel een bizondere onderscheiding voor hem... Toch was hij niet bhj, dat had ze wel gevoeld... Om baar mond krampte een smartelijk lachje. Het kwam haar voor of zij in dit uur heel den last van dezen moeiehjken tijd, die haar had geknauwd, op zich terugkomen voelde. „Dat wat eenmaal tusschen hen gekomen was," dacht ze droef, „zou zij nooit kunnen vergeten. Nooit. Te diep had het haar gewond." Bijna scheen het haar toe, of zij te moe was voor al dit nieuwe. Zij was dikwijls moe in den laatsten tijd, en zij voelde zich vreemd en alleen staan tegenover dit onverwachte ... Moeilijk volgde zij den gang van haar gedachten, die trachtten te benaderen, dit van Jan, dat zij niet begreep.... Telde al dat wat geweest was, in deze weken, nu opeens niet meer voor hem mee? Kon hij zoo makkelijk zien losmaken nu ineens? Zij voelde wel, dat zij hem niet vatte... Met een vermoeiden rimpel boven haar oogen, die hun 136 zachten tevreden glans verleren hadden, bleef zij 't al staan door denken. Ze probeerde het tenminste. Ze trachtte dikwijls hem te begrijpen, in den laatsten tijd. Met een inspanning, die boven haar krachten ging, poogde zij zijn gevoelens te peilen, soms als ze hem over zich zitten zag, met een uitdrukking op zijn g-laat, die haar vreemd was. Zij merkte op, den afwezigen, zorgelijken trek op zijn anders zoo zonnig gezicht en zij wroette, aan alle kanten bezeerd, in dit vreemde, ingewikkelde, dat zulk een bitter lijden over hun vredig bestaan gebracht had. Er waren oogenblikken van den dag, dat zij dacht, niet langer buiten zijn vroohjke onbezorgdheid te kunnen. Zij smachtte naar zijn lach, zijn onbekommerde opgewektheid, waardoor zij alles in een tevreden licht zag, en zij hunkerde naar zijn oude liefde, de schuttende hartelijkheid, waarmee hij haar omgaf. Hoe kil en moeilijk vergingen toch de dagen, dat zij zich verslappen voelde, in een onverschillige schijn-be rusting, een schuwe bezeerdheid, waarmee zij elkander voorbijgingen. En hoe vreemd was daarin op eenmaal gevallen, die brief, dien hij haar lezen het, met zijn oude vertrouwelijkheid ... heel deze onverwachte beslissing als een verrassing ...! Daarnet in zijn kamer had zij, even in zijn doen, het oude tusschen hen gevoeld... Er was iets geweest in zijn oog, waaraan zij met ontroering terug dacht nu. Zou het misschien tóch.... daarginds waar geen derde tusschen hen stond? Haars ondanks klampte zich heel haar wezen aan die toekomst. Zij voelde, hoe al 't overige voor haar wegviel en uit de vermoeidheid van haar ziel waarin haar gevoelens verslagen lagen, knoopte zich een nieuwe verwachting los.... Toen zij eindelijk met den zwaren bak met waschgoed naar boven ging, zoemde onwillekeurig door 't huis, haar oude neuriënde zang, die in geen weken over haar lippen gekomen was. Jan hoorde 't in de gang, waar hij zijn fiets oppompte. 137 Phine zong weer.... Hij trok de deur achter zich dicht, stond buiten in den triesten regenmiddag. „Arm kind!" Onder zijn snor trilde' zijn glimlach, waarin iets zeldzaam weemoedigs gekomen was. Zijn oogen zagen stil, ernstig voor zich uit, terwijl hij voortging, den dorpsweg af, waar 't gele blad rotte aan weerszijden onder de boomen. Hij kwam zich zelf als een oud man voor, op eenmaal, die vermoeid van het leven, waarvan hij zijn deel gehad heeft, om alle leed en vreugd slechts toegevend glimlachen kan... Werktuigelijk deed hij den rondgang bij zijn patiënten. De gedachte dat het spoedig voor 't laatst wezen zou, deed hem met verdubbelde belangstelling neer zitten in de eenvoudige dorpshuisjes, waar hij een vriend geworden was. Hij had geen haast dien middag, maar waar hij kwam, misten zij zijn opgewekten groet, en als hij heenging was zijn goed gehumeurde grap uitgebleven. Drie eindeloos lange grauwe dagen waren voorbijgegaan. De laatste bracht het antwoord van Jeanne. Nora had het in haar blouse gestoken. Onder het lezen had haar even in haar ontredderde gemoedstoestand, waarin alles buiten zijn verhoudingen trad, getroffen het opgetogen hartelijke van Jeanne's welkom, en verwonderd bedacht zij hoe Jeanne niet vermoeden kon, met welk een verslagenheid zij deze reis aanvaardde. Haar koffers stonden gepakt, en ér bleef haar niets meer over te doen, dan deze éénen laatsten avond door te komen. Aan tafel waren ze dien middag voor 't eerst weer alleen. Van Heertsema was in den loop van den middag naar zijn ouders gegaan. Emihe, die over was geweest, om Fee te zien, reisde voor 't eten af, en in de rust die over hen allen viel na de drukke dagen, die achter hen lagen, hield elk zich met zijn eigen gedachten bezig. Nora had heel den dag in een onrustige gejaagdheid geleefd, wikkend in stilte de kansen van nog een enkele ontmoeting, die zij had vermeden, toch in haar hart zoo vurig begeerd. Zij wis niet in het dorp geweest, geen enkelen dag 138 had ze zich buiten het hek van Beresteijn gewaagd. Er was ook niemand bij hen geweest, en zij had gedacht dat het: goed was zóó. Maar nu de dagen versmolten waren tot deze enkele avonduren, en iedere mogelijkheid uitgesloten scheen, wist zij dat zij toch gewacht had, op een woord, een teeken van hem.... Onbedwingbaar overviel haar het verlangen, hem nog eenmaal te zien, iets van hem te hooren. Al kon ze maar even langs zijn huis gaan, 't licht door de blinden zien schijnen, en weten, dat hij daarachter was. Het was 't laatste, 't éénige, dat ze nog vroeg. Zóó kon ze niet heengaan. Soezerig zag zij over de witte tafel heen, waar het zilver' glansde onder den lichtkring van de staande lamp. Het maal was af ge loopen. Grootmama gaf het sein tot opstaan. Achter de anderen aan, verliet Nora de eetkamer. Willem reed den majoor de gang door naar de voorkamer,, de tuinkamer was buiten gebruik gesteld met het intreden van den herfst. Grootmama huiverde even bij de wisseling van temperatuur. „Nora, kindje, wil je mijn shawl eens halen, boven?" ' Nora liep gedienstig naar boven. In de donkere slaapkamer van Grootmama stond de maan wit op de ruiten. Zonder licht te maken zag zij den shawl over een stoelleuning hangen en met de zachte wol in haar handen trad zij voor het raam. Het was zuiver stil om Beresteijn in de koude glinstering; van het maanlicht, dat de lijnen scherp trok.... „Fee," zei ze zacht, toen ze weer binnen was, „wou je nog naar de bus? 't Is helder licht, dan ga ik mee." Fee pelde een noot. Ze zag op, met een blik op haar vader, die 't zich gemakkelijk had gemaakt, met het oog op zijn dutje. Met een vlugge beweging gaarde zij de basten en schilletjes in haar hand, streek ze weg van het tafelkleed. „Ik wil wel," zei ze opspringend. Ze deden dikwijls een. loopje samen na tafel, al bromde de majoor op deze gewoonte» die hij voor ongezond hield. 139, Op de stoep haalden zij beiden diep adem. Gearmd gingen ze de laan uit. De ruimte om haar heen scheen Nora als een bevrijding.. Ze hadden niet veel te zeggen. Er was te veel gebeurd de laatste dagen en zij vonden 't beiden een rust zoo naast elkaar te gaan, zonder te hoeven praten. Hun stappen klonken hol, gelijk. Met een wonderlijke ontroering bezag Nora de huizen in de dorpstraat. Op het postkantoor brandde licht. Een helder lichtvlak viel daar over den grond, bescheen de kiezels en de stoepen van de huizen van den overkant. Nora rekte haar hals. Iets verder nog.... konden ze niet een eindje omloopen?.... Toen, onverwacht, hielp Fee haar. „Heb jij nog iemand goedendag gezegd? .... „Wie bedoel je?" „Mevrouw van Starenberg, bijvoorbeeld, of Phine Je gaat zoo lang weg." „Phine? ...." Dof klikte de brief in de bus. Nora bezon zich. Fee stond stil. „Vind je 't niet een beetje onaardig?" Nora weifelde. Kon ze niet, nog één keer? „Ik zou 't doen," vond Fee. Toen op eenmaal wist Nora dat ze gaan zou. Jubelend greep baar hart deze laatste mogelijkheid. Nog éénmaal.... Ze kón niet heengaan zonder een enkel afscheidswoord Van hem.... „Ga je mee?" „Nee," schudde Fee beslist. „Ik ga schaken met Papa. In geen drie avonden heb ik 't kunnen doen." Toen klemde Nora in haar mantelzakken haar koude handen tot vuisten ineen, en ging de weinige stappen, die haar van het doktershuis scheidden. Boven de deur brandde licht. In rijn kamer, ze zag 't met den eersten oogopslag, was 't donker. O, ze hoopte, ze hóópte eigenlijk maar, dat hij uit wasl Wat dreef! haar tot dezen laatsten wanhopigen gang? 140 Ze belde. De deur kon van buiten opengeduwd worden en dikwijls was Nora op deze wijze onaangediend binnen gegaan. Van avond weerhield een zekere schroom haar 't zelfde te doen. Ze was te lang niet hier geweest... In de vestibule miste ze zijn fiets. Zijn kamer, donker,, stond open. De eigenaardige geur prikkelde Nora's neus. UitI Ze had het verwacht, toch sloeg haar deze ontdekking op 't oogenblik zelf als een felle teleurstelling. Langzaam, met een troebehng in haar oogen, deed zij den weg naar boven. Mevrouw was bij de kinderen, bad de meid gezegd en was meteen naar de keuken teruggegaan,, gewend dat Nora in huis haar weg wel vond. Phine stond over de kinderbedjes gebogen, toen Nora om de deur keek. Een luide juichkreet van Jaapje begroette haar. Hij stond meteen rechtop in zijn bed, klein wit manneke nog, in zijn nachtgoed. Wat houterig was Phine overeind gekomen, en boven 't kinderrumoer uit, boorden hun oogen, onderzoekend even, in elkaar. „Ik kom om afscheid te nemen," haastte zich Nora, boven haar even-verwarring uit, te verklaren. „Morgen ga ik naar den Haag." Phine stopte de dekens aan Frits' voeteneinde in. Ze keerde zich half om nu. „Zoo!" Nora smoorde in Jaapje's omhelzing, die bedelde op haar rug te mogen zitten. „Mag ik, tante Nora?" „Even dan, Jaap." Hij strengelde zijn armen om haar hals, zijn voetjes nam zij in haar handen, en zóó deden zij een keertje de kamerronde en toen nog een keertje .... Langs den spiegel gaand, zag Nora 't stralend kindergezichtje gebogen over den goudglans van haar eigen haar, waarover 't lamplicht vlood. Zijn oogen schitterden als I4_ ■sterretjes, en onwillekeurig klemde zij vaster, 't vrachtje op haar rug. Eenmaal gingen zij nog de tafel rond, het kind juichte en Nora rekte het spelletje .... alsof zij niet scheiden kon van iets dierbaars. Phine stond het zwijgend aan te zien. Zij voelde hoe er van binnen iets van haar blijde voldoening afbrokkelde, tegenover de plotselinge gedachte, die door haar heen schoot hoe Jan met dat kind daar, had samengespannen misschien, nog voordat hij met haar sprak.... Haar had hij ontvouwd, waarnaar zij altijd vorschte .... Vroeger had ze 't altijd zoo aardig gevonden, als Nora met de kinderen speelde, nu dacht ze stroef, deed ook dit haar pijn. Met een frons zag ze 't aan, hoe Nora Jaapje van haar rug deed glijden, zich over hem bukte, zoenend heel zijn gezichtje over, dat in 't kussenholletje verdween. Er was in haar doen een teederheid, die Phine trof. Wist Nora dat zij weggingen? vroeg zij zich angstig af. Zou Jan.... in vertrouwen...? dacht ze jaloers. Natuurlijk had hij 't haar verteld! Binnen een paar dagen, als 't in orde kwam met dien jongen dokter, die de praktijk hier ■overnemen wilde, wist immers heel het dorp ... Met wreede voldoening bedacht ze: Dit moest een slag voor Nora wezen. Bij de deur bleef ze wachten, terwijl Nora Frits goedennacht zei, talmde bij zijn bed. Hij wilde haar niet laten gaan. Een voor een moest zij haar vingers vrij maken uit den greep van zijn magere vuist, die niet loslaten wilde. „Kom Frits!" maande Phine, wrevelig haars ondanks. Lachend, met een schok, viel hij op zijn kussen terug. Door de kamers heen begeleidden Nora de opgewonden kinder s te mmen: „Kom je gauw weerom, tante Nora? ...." Phine trok de deur achter hen beiden dicht. Met een snelle berekening vroeg zij plots: „Blijf je lang in denHaag?" „Een paar maanden, denk ik." Nora's stem klonk uitdagend bijna, en met met een gebaar van trots, wierp zij haar hoofd achterover. 142 „Dan zie je..." rekte Phine, gescherpt door dien toon, haar woorden, ons.... misschien niet eens meer terug... hier. Er is Jan een directeurschap aangeboden ...." Bij 't onzekere licht op het portaal, voelde «ij, meer dan zij zag, 't gezicht over haar verschieten. Nora's hand had, als blind, getast even, naar den kalen witten muur, met een onwillekeurige beweging, als om steun.... Phine begreep meteen. Ze had het niet geweten. Maar ze moest nu verder gaan en op zachten toon verhaalde zij Nora de bizonderheden van dit onverwacht besluit. Nora's mond wrong in haar bleek gezichtje tot een antwoord, zij stonden stil boven aan de trap en haar vingers klemden om de küle ijzeren spijltjes. In Phine scheen op eenmaal, nu zij de ander 't feit had uitgezegd, de striemende behoefte van te wonden, gedoofd. Tegenover de uitwerking van haar woorden, voelde zij zich zachter worden. In 't besef van haar meerderheid thans, schenen haar gefluisterde woorden hun vroegere beschroomde vertrouwelijkheid te willen naderen. „Niemand weet het eigenlijk nog...." „Nee." Langzaam, trede voor trede, gingen zij naast elkaar de trap af. Nora's hand gleed stroef de leuning langs. Om haar had hij dit gedaan! Enkel en alleen om haar! sloeg het weten door haar heen. Ze had het Phine wel toe willen schreeuwen, die uitweidde over de financieele overwegingen, die de drijfveer waren geweest tot dit besluit. Ook hij had hierin den eenigen uitweg gezien, dat hun levens elkander ontweken, voortaan. Als een slag voelde zij tegehjk 't onherroepelijke, als zij dan beiden zouden zijn gevlucht.... Over Phine's zorgelijk praten, dat hangen bleef aan de beslommeringen, waarvoor een plotselinge verhuizing haar -43 stelde, vlogen Nora's gedachten naar hem heen, en zij peilde zijn gemoedstoestand bij deze onverwachte verandering, waarin bij hun redding had gezien. Zij huiverde in haar mantel. O, dat zij niet bij hem was geweest! Niet met hem had mogen spreken, van wat hem zóó vervuld moest hebben! Hoe had in deze weinige dagen het leven hen reeds uiteengedreven! dacht ze bitter. Een oogenblik joeg in haar op de onzinnige gedachte, Phine op zij te duwen en de deur uit te snellen om hem te zoeken, alles tartend... Zij boorde immers bij hem, zij alleen, die hem kende zooals hij was! Niet Phine, die zijn dagelijksche zorgen deelde, die spreken kon van de nieuwe woning, die hen wachtte .... Alsof het iets voor hem beduidde, dat nieuwe huis! Maar smartelijk trof haar over deze gedachte heen, de gewaarwording, dat nu voortaan haar geest zijn beeld verloren zou hebben in de omgeving, waarin hij immer voor haar bestond. Het zou haar een vertroostende gedachte geweest zijn, hem te kunnen denken in het lage witte huis, in de kamer waar haar droomen hem beslopen.... Daarginds in die verre verten, waarin haar herinnering den weg niet kende, was alles van hem haar afgenomen. En voor die koude, vijandige werkelijkheid bijna, vlood haar gevoel van dwazen overmoed. Het was een nieuwe slag van het leven, dat niet stilstaat, dat hem en zijn gezin verder voerde'.... En zij had zich schrap te zetten om ook dit te kunnen dragen ... Beneden in de gang wilde ze meteen afscheid nemen. Phine opende nog de deur van de huiskamer. „Kom je niet nog even binnen?" maar haar slappe uitnoodiging verging ongeacht. Nora had haar hand uitgestoken. „Ik zie je dus naar alle waarschijnlijkheid niet meer?" „Nee ...." „Nu dan...." In Phine's hand, grooter dan de hare, lagen Nora's vingers dun en koud, haar oogen zagen, met plotselinge vochtigheid de andere aan. Een stroom van onuitgesproken -44 gewaarwordingen joeg door haar heen. Als in een lichtflits zag zij Phine s gezicht, waarop de zorgentrek zich had verscherpt, en al 't kinderlijke was uitgewischt. Het vloog zonderling door haar denken, dat zij zich verwant voelde, aan deze smart. Waren zij niet beiden een paar verslagen ontredderde, hulpelooze vrouwen, die eenzelfde leed uiteendreef? .... Zij hadden misschien in de bitterheid van- hun lot, gedacht dat, zij elkanders vijanden waren; in het verzoenend besef van dit oogenblik, waarop zij uiteengingen, kwam het tot Nora, dat zij slechts willooze werktuigen hadden kunnen zijn, in elkanders leven. Eén oogenblik was 't haar of zij 't Phine zeggen moest! Phine die haar slechts haten kon... Wist Phine, dat zij heenging nu, uit eigen beweging? Had zij 't beseft, dat om haar heen twee menschen bereid waren om hun levensgeluk ten offer te brengen? Phine voelde zich schuchter staan, tegenover Nora's bewogenheid, zij dacht onwillekeurig terug aan de eerste dagen van hun vriendschap en hoe anders alles geëindigd was, hoe nameloos droevig onherstelbaar verstoord.... Een gesmoord geluid brak uit haar keel, en tegenover deze wondere onbegrepen émoties, stonden zij beiden ontroerd en zonderling verward.... Een sleutel werd van buiten in het slot gestoken. Phine dacht dat zij nooit vergeten zou, het licht in Nora's oogen, toen zij zich omwendde bij dat geluid; Tóch nog!.... Haastig de fiets voor zich uitduwend, stootte Jan de deur open, en daar in 't half verlichte vestibuletje omving rijn blik de beide vrouwen zooals ze, dicht op elkaar gedrongen, plaats voor hem maakten. Zijn scherpe waarnemersblik merkte meteen op, hoe afgetobd Nora er uitzag. „Goeden avond. ♦.." zei hij zacht, keek even om zich heen, als vorschend naar hun plannen. Kwam zij net, of ging ze ...? „Ik kwam Phine goeden dag zeggen. Morgen ga ik naar den Haag," raffelde Nora nerveus, af. Hij had zich snel naar haar toegekeerd. Nora. 10. 145 „Dat hoor ik... van... uw vader." Zijn oogen drongen vragend in de hare. Gejacht had bij van Beresteijn, waar hij den majoor in een moeilijk onderhoud «zijn besluit was gaan uiteenzetten, gedreven tot dezen zwaren gang, met het eenig gevoel, te verhoeden, dat Nora uit vreemden onverschilligen mond zou hooren, wat hij haar niet rechtstreeks meededen kon, sinds zij iedere ontmoeting had vermeden. Stom had hij 't aangehoord: zij was niet thuis... En hij had verstrooid gerekt 't gesprek met den ouden man, die gewond door zijn teleurstelling, dat hem nu ook deze aanspraak werd ontnomen, de eenige, waar hij-wat om gaf, zich opsloot in een narrig verbeten zwijgen, waaruit slechts nu en dan een geprikkelde hatelijkheid opschoot. De oude mevrouw, met heve belangstelling, had geïnformeerd naar zijn vooruitzichten, en hij voelde zich scherp zitten luisteren naar iedere deur die kraakte.... Zóó lang kon zij toch met uitblijven. Toen was Fee gekomen, en argeloos was het uit haar mond geglipt, dat Nora bij Phine achtergebleven was. Als een bijkomstigheid hoorde hij toen ook dat Nora op het punt stond voor geruimen tijd naar den Haag te gaan en hij had niet gelet op de schimpscheuten van den majoor, die ook hierover niet uitgeërgerd kwam. Het gonsde in zijn hoofd van zonderlinge gevolgtrekkingen en hij wist niet hoe gauw bij na een haastig afscheid buiten gekomen was, uit de warme kam», waar zijn zinnen als beneveld schenen. Hij had maar één gedachte: Als hij hard reed, vond hij haair nog. Nu stonden zij over elkaar in de nauwe gang gedrukt, de drie menschen, in een zonderlinge mengeling van gevoelens. Nora voelde, dat zij er een eind aan maken moest. „Nu dan," zei ze nogeens, zich tot Phine wendend. Zijn hand reikte naar de deurknop. „De breng je," zei bij, haastig zijn hoed weer opzettend. Zijn oogen waren even, als in smeeking naar Phine 146 overgevlogen, die roerloos tegen den muur geleund stond. Zij wist, hij zou 't tóch gedaan hebben, maar die blik van hem trof baar als iets nieuws. Stil was Nora langs haar heengegaan, naar de deur. Zij zag het blonde hoofd, tegen den bontkraag van den wijden langen mantel, waarin de handen in de diepe zakken verzonken .... Zij raadde den diepen triomf der grijze oogen met hun wonderlicht.... Helder en bewust, zag zij haar zoo weggaan, uit haar leven, voor goed, en als-eenig vaarwel, kon ze alleen dit haar achterna zeggen, wat haar zelf zonderling misplaatst klonk: „Prettigen tijd in den Haag!" Nora had niet omgezien. De deur werd achter hen toe getrokken. Phine bleef een oogenblik staan, met de hand tegen haar oogen gedrukt. Scherp, als in een vizioen zag ze ze gaan: Nora en Jan. En ze wist, dat ze 't voortaan altijd zoo Zou blijven zien. Nora en Jan. In smartelijke verwondering bedacht ze zich, dat ze niet eens begeerd had, ze tegen te houden. In dat korte oogenblikje dat zij drieën tegenover elkaar gestaan hadden, in de gang, had zij t onbewust gevoeld: het ging boven haar vermogen, en boven 't zijne, en 't hare ... Het was haar geweest als handelden zij alle drie onder den ban van een onbekende macht... en zij onderging 't dof, dat iedere poging tot verzet in haar, als verlamd, was gedoofd... Willoos had ze ze achterna gezien. Wat baatte het?.... Duidelijker dan dat hij 't haar had kunnen zeggen, proefde zij in dit oogenblik de reden van hun gaan naar H. Daarom wilde Jan weg.... enkel en alleen daarom.... peinsde zij.... Om Nora En zij voelde 't feit als een nederlaag, eerder dan een voldoening. Dit ging hem boven alles dus.... En toch hóórde hij bij baar .... Nooit sterker dan in de dagen, die achter hen lagen, hadden ze dit ervaren. Zij waren aan elkander gebonden, ondanks alles, met de duizend Noia. 10». -47 onnaspeurlijke vezels van hun gewoonte-leven. Zij zag hun alledags bestaan als het ware vervlochten in elkaar, door jarenlange samenleving, en zij wist: hij zelf kon er zich evenmin van losmaken. En zij zouden samen heengaan, en daarginds hun leven voortzetten. Maar hij zou nooit vergeten, wat hij had opgegeven.... De gedachte aan Nora bleef tusschen hen in. Zij combineerde nu ook het plotselinge gaan naar den Haag, van haar... Wat wilde zij.... ? In de schemerlichte gang leunde Phine tegen den kouden kalen muur, in een vreemde troebeling van gevoelens .... 148 ACHTTIENDE HOOFDSTUK. Boven de telegraafdraden langs de spoorbaan vluchtigde nog de witte herfstnevel, maar een goudig licht trok uit de lagere luchtgedeelten op en spreidde fijntjes over het ijk verschiet, waarin de spoorsignalen flikkerden, en t dak van 't baanwachtershuisje opdook. Nora's oog staarde in die al dunner wordende verte, en achter haar voik knipten even haar oogen nerveus. ,,'t Wordt een mooie dag," zei ze. . Het was een vroeg afscheid geweest op Beresteijn. De majoor, altijd zenuwachtig, als iemand op het punt van te vertrekken stond, jachtte met onnoodig gedrijf. Het rijtuig was te vroeg besteld en van het haastig en onordelijk ontbijt was Nora halfweg opgestaan, om boven op haar kamer Grootmama goeden dag te zeggen. Fee had haar weg gebracht. In het schok-schommelende rijtuig, huiverig in de morgenkilte, waren zij den langen grintweg, waarop ritselend een dor blad stoof, gereden. Ze hadden niet veel gesproken. Boven 't doffe wielgeratel, kwamen hun stemmen niet uit, en Nora, die bijna niet geslapen had, voelde een vermoeiende neiging tot gapen, om haar mond krampen. Zij zat stil uit het raampje te zien, met naar dof-moëe oogen waarover de leden warm knipten. Buiten lagen de mistig-grijze velden, waar straks in 't goudgeschitter van de doorgebroken zon, de ploeger aan het werk zou gaan. ».Hier waren van den zomer zoo lang de schoven blijven staan...." dacht Nora, met plotseling weemoedig herkennen. Voorbij.... zooals alles was voorbijgegaan ... Ze waren te vroeg aan het station geweest. Langzaam verwees de klok op het perron de laatste minuten, en rij bleven kleumig op en neer drentelen gegroet door enkele reizigers, die hier instapten en hen kenden. 149 Fee bleef telkens stilstaan. Ze zag bleek en weggetrokken, rilde even in haar dunnen mantel. „Koud?" „Nogal." „Straks als de zon door is, zal 't beter worden." Jf. . „Heb jij mijn tasch?" „Ja, die heb ik..." In stille, droeve gelatenheid stonden ze over elkaar, geslagen onder den schrijnenden weemoed van dit afscheid, hun hartelijk voelen, zich uitend slechts in kleine bezorgdheidjes voor elkaar, hun oogen die elkander voorbij zagen in de verte. Fee voelde zich week worden, in een telkens opkomende behoefte van te huilen. In den wijden vroegen ochtend, overviel haar een gevoel van verlatenheid, nu Nora van haar wegging, en zij toch reeds smartelijk Paul had gemist, die weer was heengegaan... Met een looden druk woog op haar ziel wat gisteravond met een schok tot haar bewustzijn was gekomen. Fee stond als verplet onder deze ontdekking, ontsteld over dit wreede, dat zoo onherstelbaar droevig opeens gekomen was. En tegenover Nora's strakke geslotenheid die geen medeweten verdroeg, voelde zij zich als een hulpeloos kind, onmachtig te troosten bij dit leed, dat zij in zijn bitterheid niet vermocht te peilen.... Nora hechtte zich aan Fee's bedroefd gezichtje, als 't laatste, dat haar overbleef. „Wanneer komt Paul weer?" „Over veertien dagen ... In November zie ik je, als we in den Haag komen, voor de visites...." „O, ja...." Ze liepen weer op. De zon begon kracht te winnen. Schuine stralen boorden door de mist. Een nieuwe dag werd geboren. Een nuchtere nieuwbegonnen dag, dacht Nora, die slechts achterom zien kon, vastklampend aan wat haar geest voor eeuwig zou bewaren. 150 De herinnering aan 't uur van gisteravond, waarin haar heele leven rijn wijding had ontvangen. Stil waren rij naast elkaar gegaan, den verlaten landweg, in de serene zuiverheid van den maan. Hun diepe bewogen stemmen hadden er gefluisterd het geheim van hun liefde en voor de eerste en de laatste maal hielden rijn armen haar omvat.... Willoos had haar hoofd gerust tegen rijn schouder, in de eindelijke weelde, van 't te hebben uitgezegd, wat rij als een steen van niet te torsen leed in zich omgedragen had, maandenlang, verwrongen en schuw bedekt.... Het was de eindelijke vervulling van een smartelijk wachten, en gebroken, gaf hij zich over. Hij was zien van niets bewust, dan dat hij haar liefhad, boven alles, en al wat in deze laatste, moeilijk doorworstelde dagen tot rijpheid in hem gekomen was, scheen in dit oogenblik van 't opperst geluk verzwonden te rijn. - Hij wist slechts, dat geen macht ter wereld hem van haar scheiden zou, en in een machtige ontroering doorschouwden zij beiden diep 't wonder dat hen had tezamengebracht. Maar langzaam wrong zich uit deze' geluksverdooving 't wreed besef los, dat rij hierheen gekomen waren tot afscheid .... Zachtjes maakte rij zich los, met een gesmoord geluid. Als een pijnlijken band wond het om Nora's bewustzijn heen dat rij sterk had te zijn. Hij hoorde niet wat zij zeide, maar de gebroken klank van haar stem bracht ook hem tot zichzelf. Heel rijn hart vloog in hem op, het was te zwaar, hij kon het niet. Hij wist: nog zou hij alles wat hij had beredeneerd en uitgevochten met rijn klaar en koel verstand, in dit oogenblik omvergeworpen hebben... Zijn kracht wankelde. „Nora.... liefste .... Het is onmogelijk...." Ze stond voor hem, en voor 't gebaar van haar afwerende hand zwichtte hij. „Nee," zei ze.... „we hebben 't immers beiden zoo gewild ...." „Je hebt gehjk...." steunde hij dof, en rijn armen vielen slap langs hem neer. -51 Zóó en niet anders zou 't zijn. Hij zijn weg, zij de hare. Daarvoor ging hij heen.... Moeiehjk begon hij thans te spreken over de wending in zijn omstandigheden. „Het was het eenige ... Ze knikte stom. „Wanneer gaan jullie?" „November... Zwijgend hepen ze weer op. Alleen haar hand hield hij in de zijne, en langzaam vingen zij in hun droeve zielen iets van de zuiverheid en de rust van 't maanbelichte land. Hij bracht haar de laan door, tot aan het voorplein, waar grillige schaduwstrepen vielen over de kale witte muren van Beresteijn. „Nu " Met een gebaar van oneindige teederheid trok zij zijn hoofd naar omlaag. Over zijn bevende hppen kwam een woord van dank Toen het hij haar gaan.... In de nachtelijke stille laan snikte hij zijn wanhoop een oogenblik hardop uit. Een machteloos'verzet scheurde door hem heen. Hij kon niet besluiten naar zijn huis te gaan. In vertwijfeling bleef hij op en neer gaan, geslagen onder zijn smart, die hij uitvocht tot in zijn diepste gronden. Tot eindelijk, in de klare rust van dén koel stillen avond, als een verzoening over zijn opstandige gedachten, daagde 't besef, dat later hem tot berusting brengen zou: Hij was niet bezweken. Op hen beiden viel geen smaad. Zij waren gegaan den -moeilijken weg, dien 't leven hen aanwees. En al zag hij zijn teven in de toekomst moeilijk en eenzaam voor zich, zijn hart, zijn jeugd voor altijd verbloeid, hij hoefde voor zijn kinderen, voor de wereld, zijn oogen niet neer te slaan. Zij, Nora, had hem dit alles gegeven, en hij boog zijn hoofd in stommen dank, voor wat hij, ondanks de schrijnende pijn, in dit uur had mogen ontvangen. Als verdoofd, vond Nora zich zelf in de huiskamer staan, waarheen haar voeten werktuigelijk den weg gevonden hadden. -5- Haar oogen knipten tegen 't belle licht. Zij zag, hoe Grootmama haar werk bergde in de tasch... Het was laat geworden. Zij spraken er van 't nieuws dat dokter Stronck hen was komen meededen, wilden 't van haar weten of Phine er van had gerept? „Heb je hem nog gezien?" „Ja, bij bracht mij thuis ...." Fee zag 't, hoe Nora als duizelig op eenmaal zich aan een stoelleuning greep. Een oogenblik zagen zij elkaar aan, en in die seconde begreep de een, wat de ander, zwijgend, bloot gegeven had. Ontzet sloeg Fee haar oogen weer neer. „Dat was 't...." Zij voelde hoe 't bloed wegvloeide uit haar gezicht, druppel voor druppel, in een hevige ontstelling .... Dit was 't geweest.... al dien tijd.... O, hoe ontzettend was dat.... Beverig schonk zij 't warme water in het groote glas voor Papa, roerde zijn groc om. „Alsjeblieft Papa Nora was al naar boven. Maar toen Fee bij haar kwam, vond zij Nora bezig kleinigheden te bergen in haar koffer, en toen zij opzag, sprak zoo sterk in haar smeekende oogen, de schuwe bede van haar te sparen, dat Fee alleen maar haar koud gezichtje drukken kon tegen Nor a's wang, in een oneindig gevoel van medelijden. „Goeienacht...." Nora's plotseling, door tranen overstroomd gezicht wendde zich af. nFee ..,." In een neerslaande witte wolk van stoom was de trein binnengereden. Eén oogenblik klemden de zusters zich aan elkaar. „Met Kerstmis kom je terug...." Ja.... met Kerstmis.... als het doktershuis leeggehaald zijn zou, en er niets meer overgebleven was, dan het «53 stille Beresteijn, met rijn schat van herinneringen ... dan kwam rij terug. En dan , werd Beresteijn haar thuis voor goed, voor heel haar verder leven, als Fee getrouwd rijn zou, en op haar rustte de taak, den ouden vader te verplegen en Grootmama te verzorgen.... Als in een lichtflits had Nora dit leven voor zich zien opdoemen. Zoo zouden de jaren komen, afslijtend in bun eentonigheid de scherpe kantjes van haar levenssmart, tot Ze 't haar geleerd hadden, te buigen in eindelijke verzoening en berusting.... Wanneer alle opstand, en alle vertwijfeling zich stil gelegd zouden hebben in haar hart en zij uit den strijd van haar leven, nog dit eene opgeraapt zou hebben, dat rij vasthield voor eeuwig: Den verren glans van dien éénen schoonen levenszomer, die niet verbleeken kon. Op Fee's herhaalde vraag antwoordde rij mat: „Ja, met Kerstmis ...." September 1919. -54