■1030 mMfë-} = -\ =—= ' DE ' KOSTWINNERSVERGOEDING : £1N DÉN MOBiLIS'flTIETlJD WETTELIJKE BEPALINGEN EN MAATREGELEN TER UITVOERING, BENEVENS ' EEN BEREDENEERD OVERZICHT VAN ALLE GELDENDE REGELEN. 95 ALPHEN a. d. RUN :N. .shMSOM 1918 • KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 5459 DE KOSTWINNERSVERGOEDING IN DEN MOBILISATIETIJD DE KOSTWINNERSVERGOEDING 'IN DEN MOBILISATIETIJD WETTELIJKE BEPALINGEN EN MAATREGELEN TER UITVOERING, BENEVENS EEN BEREDENEERD OVERZICHT VAN ALLE GELDENDE REGELEN. ALPHEN A. D. RIJN N. SAMSOM 1918. VOORBERICHT. De herhaalde wijziging van het maximum der kostwinnersvergoeding en van de verdere vergoedingsvoorschriften, maar vooral de vele aanschrijvingen, die de burgemeesters in de nu al bijna vier mobilisatiejaren in zake de vergoedingen hebben ontvangen, hebben de behoefte doen ontstaan aan een boekje, dat voldoet aan deze twee eischen: vermelding van den volledigen tekst der desbetreffende bepalingen en een groepsgewijze samenvatting van hetgeen in de verschillende circulaires is te kennen gegeven. Zulk een boekje is het thans verschijnende. Wat het tweede gedeelte — de behandeling van vraagpunten — betreft, is de bewerking er op gericht geweest den gebruiker in staat te stellen op het meerendeel der vragen, die zich bij de kostwinnersvergoedingen voordoen, gemakkelijk een duidelijk antwoord te vinden. Mei 1918. INHOUD. Bladz. Afkortingen x Bepalingen van wetten, koninklijke besluiten en ministerieele beschikkingen. Militiewet 1 Militie-Vergoedings-Besluit 2 Militie-Vergoedings-Instructie 7 Landweerwet 15 Landweer-Besluit III . 18 Landweer-Instructie III 21 Landstormwet 30 Landstorm-Besluit 31 Landstorm-Instructie 35 Vergoedingsbesluit vrijwilligers 41 Vergoedingsbeschikking vrijwilligers 42 Besluit betr. Commissies van voorlichting 43 Beschikking betr. Commissies van voorlichting 44 Vraagpunten. Toekenning der vergoeding 47 Voor welke militairen mag vergoeding worden gegeven ? . . 49 Aan wie mag vergoeding worden verleend? 51 Wie de vergoeding moeten aanvragen 53 Aan wien moet de vergoeding worden gevraagd? 55 Hoeveel vergoeding ten hoogste mag worden gegeven volgens de toet 56 ■ Idem volgens Koninklijk besluit 58 Wanneer bijslag mag worden gegeven 63 VIII INHOUD. De vergoeding mag niet hooger worden gesteld dan strikt noodig is . 6ó Berekening der gezinsinkomsten 67 Berekening van het noodige 70 Voor hoelang mag vergoeding worden gegeven 71 Opgaven van militaire autoriteiten 76 Wijziging van toegekende vergoedingsbedragen 79 Uitbetaling 83 Voorschotten voor de uitbetalingen 87 Terugvordering van het Rijk van door den Burgemeester voorgeschoten gelden 89 Terugbetaling door het Rijk 93 Alphabetisch register 95 AFKORTINGEN. Lst.-Besl. Landstorm-Besluit. Lst.-I. Landstorm-Instructie. Lst.-W. Landstormwet. Lw.-Besl. III Landweer-Besluit III. Lw.-I. III Landweer-Instructie III. Lw. -W Lar dweerwet. M. v. A Memorie van Antwoord op het Voor- loopig Verslag der Tweede Kamer. M. - V. -Besl Militie-Vergoedings-Besluit. M. V. I Militie-Vergoedings-Instructie. M. W. Militiewet. V. V Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer. BEPALINGEN van wetten, Koninklijke besluiten en ministerieele beschikkingen. MILITIE WET. Artikel 84. 1. Indien ten gevolge van het verblijf in werkelijken dienst Grond toot vergoeding. • van een ingelijfde bij de militie voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, dan wordt, zoo den ingelijfde geen vrijstelling wordt verleend, aan het gezin of aan bedoelde personen, naar door Ons te stellen regelen, op hun verzoek eene vergoeding uit 's Rijks kas toegekend van niet meer dan drie gulden 1) voor Algemeen tri- if ■« a- • maximum. eiken dag, dien de ingelijfde in werkelijken dienst is. 2. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere voorschot buitengewone omstandigheden de militie geheel of ten deele gemeentebuitengewoon onder de wapenen is geroepen, worden de gelden, benoodigd voor de uitbetaling van de in dit artikel bedoelde vergoeding, naar door Ons te stellen regelen voorgeschoten uit de gemeentekas. Bij deze regelen kan van het voorschrift van art. 114, tweede zinsnede, der Gemeentewet worden afgeweken. *) 1) Oit bedrag geldt slechts voor den werkeltjkén dienst, gedurende de buitengewone omstandigheden vervuld na 27 Maart 1918 {wet 25 Maart 1918, St.bl. 174). Voor den werkelijken dienst tusschen 28 Juni 1916 en 27 Maart 1918 bedraagt het maximum ƒ 2,— {wel 24 Juni 1916, StM. 293), voor dien tusschen 1 Januari 1915 en 27 Juni 1916 ƒ 1,50 (wetten 31 Des. 1914, StM. 664, 30 Jan. 1915, StM. 36, 29 Juli 1915, StM. 342, en 31 Dec. 1915, StM. 562). Voor den dienst voor 1 Januari 1915 is het maximum ƒ 1,—. 2) Zie het slot van art. 8 Militie-Vergoedings-Besluit. Kostw. verfif. 1 MLITIE-VERGOEDINGS-BESLUIT. (K. B. 22 Februari 1912, StM. 90, gewijzigd bij K. B. Augustus 1915, StM. 382.) 30 Indiening der aanvraag. Inhoud der aanvraag. A. Bepalingen, van kracht in gewone tijdsomstandigheden. Artikel 1. 1. Indien ten gevolge van het verblijf in werkelijken dienst van een ingelijfde bij de militie voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind opgenomen is, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, wordt door zijne echtgenoote, door het hoofd van dat gezin, dan wel door die personen, om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen, een daartoe strekkend verzoek ingediend. Is de echtgenoote van den dienstplichtige overleden of is degene (zijn degenen), die volgens den vorigen volzin het verzoek om vergoeding zouden moeten indienen, wegens bijzondere redenen niet in staat om zelf over toegekende vergoeding te beschikken, pf moeten zij geacht worden daartoe niet in staat te zijn, dan geschiedt de indiening van het verzoek ten behoeve van het gezin of van de(n) persoon, waaraan of aan wie(n) vergoeding zou worden toegekend, door degene (dengene), die in aanmerking komen kan voor het in ontvangst nemen der vergoeding en daartoe bereid zal zijn. 2. In elk verzoek om vergoeding behooren o.m. te worden vermeld het nauwkeurig adres van den verzoeker (de verzoekster), alsook, indien deze in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België is gevestigd, de rang en de standplaats van den Nederlandschen consulairen ambtenaar, binnen wiens ressort de plaats van vestiging is gelegen. Mede behoort uit het verzoek te blijken van den naam en van de voornamen MILITIE-VERGOEDINGS-BESLUIT. 3 van den dienstplichtige, alsook van de gemeente, voor welke hij ingeschreven is, en, wanneer hij toegewezen is aan de militie te land, van het korps en korpsonderdeel, waarvoor hij bestemd is dan wel waartoe hij behoort, en, indien hem deze reeds bekend kunnen zijn, tevens van zijn stamboeknummer en zijn contrölenummer, 3. Het verzoek om vergoeding wordt gericht aan Onzen Minister van Oorlog, zoo de dienstplichtige tot de militie te land, aan Onzen Minister van Marine, zoo de ingelijfde tot de zeemilitie behoort of daaraan is toegewezen. 4. De dienstplichtige doet, zoo hij daartoe niet buiten staat .... . Mede-onder- is, van zijne instemming met het verzoek om vergoeding teekenmg blijken door mede-onderteekening daarvan. «uenst- J plichtige. Artikel 2. Onze Ministers van Oorlog en van Marine regelen, ieder voor zooveel hem betreft, de wijze, waarop het onderzoek Qesins- onderzoek. naar de gegrondheid van net verzoek zal geschieden.l) Artikel 3. Blijkt uit het, naar aanleiding van een verzoek om vergoeding, ingesteld onderzoek, dat de dienstplichtige in aanmerking zou Vri stelll kunnen komen om van den dienst te worden vrijgesteld, dan zal hem door of vanwege Onzen bij het verzoek betrokken Minister worden kenbaar gemaakt, dat hij, desgewenscht, eene daartoe strekkende aanvraag zal kunnen doen. a) Artikel 4. De vergoeding mag niet te boven gaan het bedrag aan inkomsten, dat wordt gederfd wegens de afwezigheid van den ingelijfde, op wiens werkelijken dienst het verzoek om vergoeding gegrond is, verminderd, bij voorkomend geval, met de kosten van diens eigen levensonderhoud. Bijzonder vólgens onttrokken inkomsten. 1) Zie J 16 Militie-Vergoedings-Instruotie. 2) Zie ook § 17 Militie-Vergoedings-Instructie. 4 MILITIE- VERGOEDINGS-BESLUIT. Artikel 5. Het bedrag der vergoeding wordt bepaald door Onzen Minister van Oorlog, zoo de dienstplichtige tot de militie te land, door Onzen Minister van Marine, zoo de ingelijfde tot de zeemilitie behoort of daaraan is toegewezen. B. Bepalingen, van kracht in de bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld in het tweede lid van artikel 84 der Militiewet. ' ,. Artikel e. Indiening, inhoud, mede-onder¬ kin vraafc. in het tweede lid van artikel 84 der Militiewet, blijven van volgens onttrokken inkomsten. Gedurende de bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld kracht de bepalingen, vervat in het 1ste, 2de en 4de lid van artikel 1, zoomede in de artikelen 2, 3 en 4. Indiening der aanvraag. Vaststelling bedragen. Nadere goedkeuring der beslissingen van Burgemeester. Artikel 7. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de militie geheel of ten deele buitengewoon in werkelijken dienst geroepen is, woölt het verzoek om vergoeding gericht aan den burgemeester der gemeente, waar degene, die het verzoek doet, woonplaats heeft, tenzij die woonplaats buitenslands gelegen is, in welk geval het verzoek gericht wordt aan den burgemeester der gemeente, voor welke de ingelijfde bij de militie ingelijfd is. *) Artikel 8. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de militie geheel of ten deele buitengewoon in werkelijken dienst geroepen is, wordt het bedrag der vergoeding bepaald door den burgemeester der gemeente, in het vorig artikel bedoeld, zulks onder nadere 1) Aanvraag om vergoeding; N. S. no. 2786. Mededeeling toegekende vergoeding: N. S. no. 2761. Envelop voor kaart 2761: N. S. no. 2762. Kennisgeving van weigering van vergoeding: N. S. no. 3285. MILITIE-VERGOEDINGS-BESLUIT. 5 goedkeuring van Onzen Minister van Oorlog, indien de vergoeding toegekend is wegens verblijf in werkelijken dienst van een ingelijfde bij de militie te land, onder nadere goedkeuring van Onzen Minister van Marine, indien de vergoeding toegekend is wegens verblijf in werkelijken dienst van een ingelijfde bij de zeemilitie. In afwachting van de nadere goed- uitbetaling, keuring, bij den vorigen volzin bedoeld, wordt de vergoeding door of vanwege den burgemeester uitbetaald. De daarvoor Voorschot benoodigde, uit de gemeentekas voor te schieten, gelden worden gemeentekas, hem op zijne aanvraag, tegen quitantie, door den gemeenteontvanger ter hand gesteld. x) Artikel 9. 1. Onze Ministers var Oorlog en van Marine kunnen hunne Nadere goedingevolge het vorig artikel vereischte goedkeuring niet anders Minister, aan door den burgemeester verleende vergoedingen onthouden, dan voor zooveel deze blijken te zijn toegekend, hetzij met afwijking van het voorschrift van artikel 84 der Militiewet, hetzij met veronachtzaming van de bepalingen, in het 1ste, 2de en 4de lid van artikel 1 en in artikel 4 vervat. 2. Indien Onze ter zake betrokken Minister de toekenning wijziging van vergoeding noodig acht in gevallen, waarin de burge- ter van uemeester vergoeding niet verleende, kan de Minister aan den burgemeester de opdracht verstrekken, om in die gevallen nader een vergoeding toe te kennen tot het door den Minister te bepalen bedrag. Eveneens kan de hiervoren bedoelde Minister den burgemeester de opdracht geven, om een toegekende vergoeding nader te verhoogen of te verlagen tot een door den Minister te noemen bedrag. Bij het verleenen van een opdracht tot het toekennen of tot het verhoogen van vergoeding wordt er rekening mede gehouden, dat het vergoedingsbedrag niet mag te boven gaan het bedrag aan inkomsten, hetwelk wordt gederfd wegens de afwezigheid van 1) Kwitantie: N. S. no. 2795. 6 MILITIE-VERGOEDINGS-BESLUIT. den betrokken dienstplichtige, verminderd met hetgeen deze aan eigen levensonderhoud kostte aan het gezin of de personen waaraan of aan wie de vergoeding ten goede komt. Het terugbrengen van vergoeding tot een lager bedrag dan het door den burgemeester toegekende geschiedt niet ten aanzien van termijnen van verblijf in werkelijken dienst van den betrokken dienstplichtige, over welke de burgemeester bij de ontvangst der in den tweeden volzin bedoelde opdracht de hoogere vergoeding reeds heeft uitgekeerd, tenzij het terugbrengen tot een lager vergoedingsbedrag verband houdt met het bepaalde in het eerste lid. Niet- 3. De uitgaven wegens vergoedingen, door den burgemeester vanuit?18 toegekend, worden, in zooverre Onze voornoemde Ministers eeringen. j'e vergoedingen hunne goedkeuring niet hebben gehecht, ten laste- van 's Rijks kas niet verevend. Artikel 10. Teruggaaf De teruggaaf uit 's Rijks kas van het uit de gemeentekas voorse otten ggd^u voorschot ter zake van de ingevolge artikel 8 geschiede gemeentekas. . « ■ , , 4. , , , uitkeermg der vergoeding heeft plaats naar regelen, daarvoor door Onze Ministers van Oorlog en van Marine vast te stellen. *) 1) Zie §i 24—26 Militie-Vergoedings-Instructie. MILITIE-VERGOEDINGS-INSTRUCTIE. (Besch. 26 Februari 1912, afd. Militie en Landweer (L), no. 164, gewijzigd bij besch. 10 April 1912, afd. Militie en Landweer (L), no. 146, en 7 Augustus 1914, a/ü. Dienstplicht, no. 261 L.) B. Bepalingen, van kracht in de bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld in het tweede lid van art. 84 der Militiewet. x) § 14- 2) De bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld in het tweede Aanvang ,., , „TM- • , , i, • bijzondere lid van art. 84 der Militiewet, worden met betrekking tot tijdsomstan- , , . . ' . . ..... digheden. het onderwerp, in deze instructie geregeld, geacht te zijn ingetreden van en met den dag, waarop, als gevolg van die omstandigheden, de militie geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen is geroepen. § 15- 1. Verzoeken, welke, ten dage, in de VOrige § bedoeld, in Behandeling behandeling zijn, worden, voor zoover zij strekken cm ver- blTmtrede goeding te erlangen wegens den onder de in die § vermelde tadsomstantijdsomstandigheden te vervullen werkelijken dienst en onder dlgnedenberusting zijn van den burgemeester, in verband met de bepaling van art. 8 van het Besluit door den burgemeester behouden ter afdoening, terwijl, zoo die verzoeken bij het Departement van Oorlog of bij den commissaris der Koningin in de provincie berusten, zij tot gemeld doel zonder uitstel aan den burgemeester worden toegezonden of teruggezonden. 2. Ten aanzien van verzoeken om vergoeding, welke niet naar eisch onderteekend of onvoldoende van inhoud zijn, 1) Met deze bepalingen ten aanzien van de ingelijfden bfl de militie te land komen die betreffende de ingelijfden bij de zeemilitie in hoofdzaak overeen. Een uitzondering maakt §{26. 2) De voorafgaande paragrafen zijn niet opgenomen, omdat ze bepalingen bevatten, welke enkel betrekking hebben op gewone tijdsomstandigheden. 8 MILITIE-VERGOEDINGS-INSTRUCTIE. Gezinsonderzoek. heid van een verzoek om vergoeding. Voor zooveel betreft verzoeken van personen, die gevestigd zijn in het Diritsche Rijk of in het Koninkrijk België, kan de burgemeester, zoo noodig, tot het iristellen van bedoeld onderzoek de medewerking inroepen van de daarbij betrokken Nederlandsche consulaire ambtenaren voor zooveel betreft verzoeken van personen, die elders in den vreemde gevestigd zijn, staat het den burgemeester vrij, zich, zoo noodig, tot het bekomen van inlichtingen te wenden tot den Minister van Buitenlandsche Zaken. 2) 2. Besluit de burgemeester tot het toekennen van eene vergoeding, dan doet hij van den uitslag van het onderzoek, in het vorig lid bedoeld, aanteekening in een „Staat van inlichtingen", door hem op te maken volgens een der bij deze instructie behoorende modellen AA, BB en CC 8), naar gelang van de omstandigheden in het opschrift van elk der modellen vermeld. Voorts legt hij een Verzamelstaat aan, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model DD ). Vrijstelling. Indien uit het bij de vorige § bedoeld onderzoek aan den burgemeester blijkt, dat de ingelijfde, voor wiens verblijf in werkelijken dienst vergoeding wordt gevraagd, ingevolge art. 32 der Militiewet in aanmerking zou kunnen komen voor vrijstelling van den dienst wegens kostwinnerschap, dan brengt de burgemeester ter kennis van den ingelijfde, dat deze desgewenscht eene daartoe strekkende aanvraag zal kunnen doen. 1) Brief aan cons. ambt.: N. S. no. 276G. 2) Brief aan Min. v. Buit. Zaken: X. S. no. 2767. 3) Model AA: N. S. no. 2600 AA. „'1 BB: „ „ 2601 BB. „ CC: „ „ 2602 CC. 4) Model DD: N. S. no. 2737. § 17- MILITIE-VERGOEDINGS-INSTRUCTIE. 9 § 18. 1. De vergoeding wordt door of vanwege den burgemeester uitbetaling, overeenkomstig het ter zake bepaalde in art. 8 van het Besluit uitbetaald aan den persoon of de personen, die daarop recht hebben of die, omdat de rechthebbenden om bijzondere redenen niet in staat zijn of worden geacht om zelf over de vergoeding te beschikken, voor het ten behoeve van rechthebbenden ontvangen der vergoeding aangewezen zijn. *) 2. Voor de uitbetaling geldt in het algemeen, dat de verval- Betaaldagen, dag der vergoeding tevens de betaaldag (eerste betaaldag) daarvan is. § 19. 1. Als vervaldag der vergoeding wordt aangemerkt de 6de, vervaldagen de 16de en de 26ste van elke maand, voor de daaraan voorafgaande dagen, waarover de vergoeding loopt. Kan op den eersten vervaldag om eenige reden nog geen betaling geschieden, dan wordt, indien zulks niet reeds vroeger kon plaats hebben, zoo mogelijk op den eerstvolgenden vervaldag, of anders zoo spoedig doenlijk daarna, het van den vorigen aanaankomende bedrag mede uitgekeerd. Gaat de vergoeding door van het eene jaar in het andere, dan geschiedt de laatste betaling in het jaar niet op 27 of 28, doch op 31 December over al de dagen, die nog tot het eindigende dienstjaar behooren a). 2. Valt een datum van uitbetaling op eenen Zondag, op Nieuwjaarsdag, Goede-Vrijdag, Tweede-Paaschdag, Hemelvaartsdag, Tweede-Pinksterdag of Tweede-Kerstdag, dan geschiedt de uitbetaling op den eersten werkdag daarna. 3. De uitbetaling aan rechthebbenden, die buitenslands verblijf houden of die zich sedert den datum, waarop door u,itbetal,inF J ' r DIJ verblijf ■ buiten de 1) Machtiging door den rechthebbende aan een ander persoon om de vergoeding gemeente, in ontvangst te nemen: N. S. no. 3252. 2) Tijdens de tegenwoordige bijzondere omstandigheden zijn herhaaldelijk afwijkende regelen gegeven voor de dagen van uitbetaling in het einde van het jaar en het begin van het daarop volgende (zie o.a. oirc. 6 Dec. 1917, afd. Dienstplicht, no. 65 L). 10 MILITIE-VERGOEDINGS-INSTRUCTIE. den burgemeester tot toekenning, te hunnen aanzien, van eene vergoeding beslist is, in eene andere gemeente binnenslands hebben gevestigd, geschiedt door toezending van een postwissel tot het hun aankomend bedrag, nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is het aan hen overgemaakt bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model EE 1). § 20. opgaven 1. In verband met het bepaalde in de vorige 6, wordt door door oom- r ° mandanten. of vanwege de commandeerende-officieren der korpsen, waartoe de ingelijfden behooren, aan de burgemeesters, ieder voor zooveel hem betreft, opgaaf toegezonden van de namen en voornamen der voor hunne gemeenten bij de militie ingelijfden: die, onder de in het tweede lid van art. 84 der Militiewet vermelde bijzondere tijdsomstandigheden, niet hebben voldaan aan eene te hunnen aanzien gedane oproeping in werkelijken dienst; niet tegelijk met de overige ingelijfden van de lichting en van het korps, waartoe zij behooren, in het genot van groot-verlof worden gesteld (hersteld), doch in werkelijken dienst worden gehouden; na bedoeld verlengd verblijf in werkelijken dienst in het genot van groot-verlof zijn gesteld (hersteld), zulks met vermelding van den laatsten verblijfdag; dan wel: wier verblijf in werkelijken dienst, onder de bedoelde bijzondere tijdsomstandigheden, hetzij om eenige reden is of door eenige oorzaak wordt bekort, zulks met vermelding van den datum, waarop voor hen het verblijf in werkelijken dienst is geëindigd; hetzij uit anderen hoofde, dan hiervoren vermeld, verandering heeft ondergaan, zulks met vermelding van den invloed, welke van bedoelde verandering moet uitgaan op de aan het verblijf in werkelijken dienst te ontleenen aanspraak op vergoeding. 1) Model EE: N. S. no. 2738. MILITIE-VERGOEDINGS-INSTRUCTIE. 11 2. In de opgaaf, in het vorig lid bedoeld, worden ten aanzien van eiken daarin genoemden ingelijfde tevens vermeld de compagnie, waartoe deze behoort, zoomede diens nummer op de controlelijst van het personeel der compagnie. 3. De in het eerste lid bedoelde opgaaf treedt in geen opzicht in de plaats van bescheiden, welke in de gevallen, waarop zij betrekking hebben, krachtens andere voorschriften moeten worden ingediend. De opgaaf geschiedt ten dage, waarop de oorzakelijke feiten plaats hebben, en wel telegraphisch, indien dat, in verband met de bij § 19 vastgestelde vervaldagen, noodig kan zijn om verkeerde uitbetaling te voorkomen. § 21. 1. Tijdig vóór den vervaldag van vergoeding, uit te betalen inwinnen wegens verblijf in werkelijken dienst van den ingelijfde, die inlichtingen voor eene andere gemeente ingelijfd is dan voor die, waar de ambtgeuitbetaling der vergoeding moet geschieden, vraagt de burgemeester van deze gemeente aan zijn ambtgenoot in de gemeente, voor welke de man ingelijfd is, inlichtingen nopens hetgeen betrekkelijk dien ingelijfde in de bij de vorige § vermelde opgaaf mocht zijn aangeteekend 1). 2. Eerstbedoelde burgemeester vergewist er zich tevens overleg van bij zijn genoemden ambtgenoot, of eveneens in eene of Burgemeesters meer andere gemeenten dan in de zijne uitbetaling van ver- vaststelling goeding wegens het verblijf in werkelijken dienst van den- e ragenzelfden ingelijfde geschiedt. Is dit laatste het geval en zouden de voor eiken dag werkeüjken dienst van dien ingelijfde uit te keeren vergoedingen gezamenlijk het bij art. 84 der Militiewet bepaalde maximum-bedrag van ƒ 1,— 2) vergoeding per dag te boven gaan, dan treden de bij de toekenning dezer ver- 1) Verzoek om inlichtingen: N. S. no. 2760. Antwoord: N. S. no. 2753. Negatief antwoord: N. S. no. 2750. Verzoek om inlichtingen en antwoord in één model (ingericht voor 4 perioden): N. S. no. 3229. 2) In verband met de verhoogingen, bij verschillende wetten tot stand gekomen, voor ƒ 1,— te lezen ƒ 1.60, ƒ 2,— of ƒ 3,— naar gelang van de tijdperken, waarover de vergoeding loopt (zie circulaires 24 Aug. 1915 en 28 Maart 1918, nos. 288 L en 164 L, afd. Dienstplicht). 12 MILITIE-VERGOEDINGS-INSTRUCTIE. Uitbetaling. Voldaan- teekening ontvangst. goedingen betrokken burgemeesters onderling in overleg nopens de bedragen, waarmede de door ieder hunner toegekende vergoeding te verminderen is ten einde overschrijding van het wettelijk vastgestelde maximum-bedrag te voorkomen. § 22. De uitbetaling heeft plaats tegen voor-voldaan-teekening in de daarvoor bestemde kolom van den Verzamelstaat model DD, dan wel nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is het bewijs, vermeld in § 19. Gemachtigde voor medevoldaanteekening. Opzending verzamelstaten naar Departement. Vervallen aanspraak op üitbeta llng. Overlegging van stukken bij verzamelstaten. § 23. Wordt de vergoeding toegekend aan het gezin van den ingelijfde en moet de vergoeding aan de echtgenoote worden uitgekeerd, dan is de ingelijfde gehouden tot het mede voor voldaan teekenen een gemachtigde aan te wijzen — immers voor zooveel hij niet zelf voor voldaan zal kunnen medeteekenen en hij tot het aanwijzen van een gemachtigde niet buiten staat is. § 24. 1. De voor voldaan geteekende Verzamelstaat DD wordt, nadat alle betalingen aan de daarop voorkomende rechthebbenden zijn geschied, door den burgemeester uiterlijk zes weken na den betaaldag van het laatst uit te keeren bedrag of de laatst uit te keeren bedragen toegezonden aan het Departement van Oorlog 1). 2. Vergoedingen, die door nalatigheid van rechthebbenden niet in ontvangst genomen zijn binnen zes weken na den vervaldag, worden als onnoodig beschouwd en geacht niet te zijn toegekend. 3. Bij den Verzamelstaat worden overgelegd de in § 20 bedoelde opgaven, zoomede de in § 22 vermelde bewijzen, 1) Geleibrief staten DD: N. S. no. 2748. MILITIE^VERGOEDINGS-INSTRUCTIE. 13 nadat deze bescheiden door de zorg van den burgemeester van een doorloopend nummer zijn voorzien, terwijl in de kolommen 15 en 19 van den Verzamelstaat door hem wordt verwezen naar het nummer dezer bescheiden onder de bewoording: „. bewij ,, „Zie zcn no 4. Voorts worden bij den Verzamelstaat DD gevoegd de verzoeken, en, in enkelvoud, de daarbij behoorende staten van inlichtingen, bedoeld in § 16. § 25. 1. Mocht de burgemèester het volstrekt noodig achten, vroeger dan bij handeling volgens het eerste lid der vorige yervroegde § het geval zou zijn, de terugbetaling te kunnen erlangen van ^zamef de uit de gemeentekas voorgeschoten gelden, dan zendt hij staten, den Verzamelstaat DD, met de in die § vermelde, op de gedane uitkeeringen betrekking hebbende bescheiden, tusschentijds aan het Departement van Oorlog in 1). 2. Verder in te zenden Verzamelstaten worden alsdan doorloopend genummerd en dragen tot opschrift „Nadere Ver- Nadere zamelstaat DD, no. 1", enz. Ten aanzien van de „Nadere It™™1' Verzamelstaten" geldt overigens hetgeen omtrent den Verzamelstaat is bepaald. § 26.») Na ontvangst van een verzamelstaat als in de vorige § vermeld, neemt de Minister van Oorlog zoodra mogelijk een _ „ . ' es o j Beslissing beslissing nopens de op den verzamelstaat vermelde vergoe- Minister o r f o nopens uit- dingen en brengt hij zijn beslissing ter kennis van den burge- keeringen. 1) Tijdens den duur der tegenwoordige omstandigheden heeft de Minister doen blijken van zijn wenseh, dat de Burgemeesters in ieder geval de staten telkens na niet te lang tijdsverloop opzenden, als regel na het verstrijken van drie of vier tiendaagsche betalingstermijnen. 2) De in deze paragraaf vermelde wijze van handelen wordt niet gevolgd door den Minister van Marine. Deze stelt na ontvangst van een verzamelstaat daarop zijn beslissing en zendt het stuk naar den chef van het Bureau Zeemilitiete Willems- 14 MILITIE-VERGOEDINGS-INSTRUCTIE. betaling meester. De kennisgeving gaat vergezeld van een assignatie voorschotten op den betrokken Rijksbetaalmeester tot het door genoemden uit gemeente- * . • , , , « • kas. Minister goedgekeurde bedrag der uit de gemeentekas voor de uitbetaling der vergoeding voorgeschoten gelden. § 27. (Vervallen.) § 28. 1. Door den burgemeester wordt geen vergoeding toegekend Duur voor verblijf in werkelijken dienst, vallende buiten den tijd B urgemeester der aanwezigheid van de bijzondere tijdsomstandigheden, verkenning meld in het tweede üd van art. 84 der Militiewet. vergoeding. 2. Om óók voor bedoeld verblijf onder de wapenen vergoeding te kunnen erlangen, moet een daartoe strekkend verzoek aan den Minister van Oorlog worden ingediend. § 29. (Vervallen.) § 30. Alle op de uitbetaling van de vergoeding vallende kosten Teruggaat komen ten laste van het Rijk. De desbetreffende declaratiën uftbeteiing. worden aan het Departement van Oorlog ingezonden 1). oord, die het doorgeeft aan den Secretaris van den Commandant der Marine aldaar. Deze Secretaris zendt het door den Minister goedgekeurde bedrag aan den Burgemeester, met bijvoeging van een afschrift van de beslissing van den Minister, ingeval het bedrag afwijkt van het verantwoorde bedrag of door den Minister eenig voorbehoud is gemaakt, en van een ontvangbewijs. De Burgemeester moet dit bewijs na akkoordbevinding en onderteekening zonder uitstel aan den afzender terugzenden. 1) Declaratie: N. S. no. 2757. Geleibrief: K. S. no. 2744. LANDWEERWET. Artikel 15bis. Indien tengevolge van het verblijf onder de wapenen of in werkelijken dienst van een dienstplichtige bii de landweer Grond voor u j • « « , t , vergoeding. voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, dan wordt, zoo den dienstplichtige geen ontheffing van den werkelijken dienst wordt verleend, aan het gezin of aan bedoelde personen, naar door Ons te stellen regelen, op hun verzoek eene vergoeding Algemeen uit 's Rijks kas toegekend van niet meer dan drie gulden *) maxummu voor eiken dag, dien de dienstplichtige in werkelijken dienst is. De uitbetaling der vergoeding geschiedt naar voorschriften Regelen van Onzen Minister van Oorlog. *) uitbetaling. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de landweer geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen is geroepen, worden de gelden, Voorschot benoodigd voor de uitbetaling van de in dit artikel bedoelde gemeentekas, vergoeding, naar door Ons te stellen regelen voorgeschoten uit de gemeentekas. Bij deze regelen kan van het voorschrift van art. 114, tweede zinsnede, der Gemeentewet worden afgeweken. s) Vergoeding, als in het eerste lid bedoeld, wordt niet toegekend voor den tijd dien de dienstplichtige vrijwillig, krachtens artikel 13 onder de wapenen is. 1) Dit bedrag geldt slechts voor den werkelijken dienst, gedurende de buitengewone omstandigheden vervuld na 27 Maart 1918 (wet 25 Maart 1918, StM. 174). Voor den werkelijken dienst tusschen 28 Juni 1916 en 27 Maart 1918 bedraagt "ft maximum ƒ 2,— ten aanzien van alle landweerliehtingen (wet 24 Juni 1916. StM. 293). Voor den werkelijken dienst tusschen 1 Januari 1915 en 27 Juni 1916 geldt als maximum ƒ 2,—, voor zoover die dienst werd vervuld na den datum, waarop in normale tijdsomstandigheden de diensttijd ten volle zou zijn volbracht (wetten 31 December 1914, StM. 650; 30 Januari 19J5, StM. 35; 29 Juli 1915, StM. 343 en 31 December 1915, StM. 563). Voor den dienst vóór 1 Januari 1915 is voor alle landweerlichUngen liet maximum ƒ 1,50. 2) Zie f§ 27—33 Landweer-Instructie III. 3) Zie het slot van art. 8, eerste lid, Landweer-Besluit III. LANDWEER-BESLUIT HL (K. B. 29 Mei 1913, St.bl. 194, gezvijzigd bij K. B. 30 Augustus 1915, St.bl. 382.) A. Bepalingen van kracht in gewone tijdsomstandigheden. Artikel 1. indiening 1. Indien ten gevolge van het verblijf onder de wapenen vraag. of in werkelijken dienst van een dienstplichtige bij de landweer voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind opgenomen is, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, wordt door zijne echtgenoote, door het hoofd van dat gezin, dan wel door die personen, om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen, een daartoe strekkend verzoek ingediend. Is de echtgenoote van den dienstplichtige overleden of zijn degenen, die volgens den vorigen volzin het verzoek om vergoeding zouden moeten indienen, wegens bijzondere redenen niet in staat om zelf over toegekende vergoeding te beschikken, of moeten zij geacht worden daartoe niet in staat te zijn, dan geschiedt de indiening van het verzoek ten behoeve van het gezin of van de personen, waaraan of aan wie vergoeding zou worden toegekend, door dengene, die in aanmerking komen kan voor het in ontvangst nemen der vergoeding en daartoe bereid zal zijn. inhoud der 2. In elk verzoek om vergoeding behooren o.m. te worden aanv aag. vermeld het nauwkeurig adres van den verzoeker (de verzoekster), alsook, indien deze in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België is gevestigd, de rang en de standplaats van den Nederlandschen consulairen ambtenaar, binnen wiens ressort de plaats van vestiging gelegen is. Mede behoort uit het verzoek te blijken van den naam en van de voornamen van den dienstplichtige, alsook van de gemeente, waar hij staat LANDWEER-BESLUIT III. 17 ingeschreven in het verlofgangersregister van de landweer, bedoeld in artikel 26 der Landweerwet, van het wapen of dienstvak, het landweeronderdeel en de compagnie, waartoe hij behoort, en van zijn contrölenummer. 3. Het verzoek om vergoeding wordt gericht aan Onzen Minister van Oorlog. 4. De dienstplichtige doet, zoo hij daartoe niet buiten staat toeken°ing"er ... . , . ,. door is, van zijne instemming met het verzoek om vergoeding diénstblijken door mede-onderteekening daarvan. Artikel 2. Onze Minister van Oorlog regelt de wijze, waarop het Geïinsonderzoek naar de gegrondheid van het verzoek za 1 geschieden.x) Artikel 3. Blijkt uit het, naar aanleiding van een verzoek om vergoeding, ontheffing, ingesteld onderzoek, dat de dienstplichtige in aanmerking zou kunnen komen om van den werkelijken dienst te worden ontheven, dan zal hem door of vanwege Onzen Minister van Oorlog worden kenbaar gemaakt, dat hij zich, desgewenscht, tot Ons zal kunnen wenden met een verzoek tot het erlangen van ontheffing van den werkelijken dienst. a) Artikel 4. De vergoeding mag niet te boven gaan het bedrag aan BHzondOT inkomsten, dat wordt gederfd wegens de afwezigheid van den mj£e™iUin dienstplichtige, op wiens ^werkelijken dienst het verzoek om fukomsten11 vergoeding gegrond is, verminderd, bij voorkomend geval, met de kosten van diens eigen levensonderhoud. Artikel 5. 1. Het bedrag der vergoeding wordt bepaald door Onzen Minister van Oorlog. 1) Zie § 25 Landweerinstruotie III. 2) Zie ook § 26 Landweerinstructie III. Kostw.verg. 2 18 LANDWEER-BESLUIT III. 2. Vergoeding, welke niet in ontvangst is genomen binnen den door Onzen Minister van Oorlog vastgestelden tijd na den dag, voor de uitkeering daarvan door Onzen voornoemden Minister aangewezen, wordt geacht niet te zijn toegekend. B. .Bepalingen, van kracht in de bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld in het derde lid van artikel lhbis der Landweerwet. Indiening, inhoud, mede-onder- teekening aanvraag. Maximum volgens onttrokken inkomsten. Indiening aanvraag. Vaststelling bedragen. Artikel 6. Gedurende de bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld in het derde lid van artikel 15bis der Landweerwet, blijven van kracht de bepalingen, vervat in het eerste, tweede en vierde lid van artikel 1, zoomede in de artikelen 2, 3 en 4. Artikel 7. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de landweer geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen is geroepen, wordt het verzoek om vergoeding gericht aan den burgemeester der gemeente, waar degene, die het verzoek doet, woonplaats heeft, tenzij die woonplaats buitenslands gelegen is, in welk geval het verzoek gericht wordt aan den burgemeester der gemeente, waar de dienstplichtige staat ingeschreven in het verlofgangersregister van de landweer, bedoeld in artikel 26 der Landweerwet 1). Artikel 8. 1. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de landweer geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen is geroepen, wordt het bedrag der vergoeding bepaald door den burgemeester der 1) Aanvraag om vergoeding: N. S. no. 273». Mededeeling toegekende vergoeding: N. S. no. 2761. Envelop voor kaart 2761: N. S. no. 2762. Kennisgeving van weigering van vergoeding: KT. 8. no. 3285. LANDWEER-BESLUIT III. 19 gemeente, in het vorig artikel bedoeld, zulks onder nadere Nadere goedkeuring van Onzen Minister van Oorlog. In afwachting beslissingen van de nadere goedkeuring, bij den vorigen volzin bedoeld, wordt de vergoeding door of vanwege den burgemeester uitbetaling. uitbetaald. De daarvoor benoodigde, uit de gemeentekas voor te schieten, gelden worden hem op zijne aanvraag, tegen voorschot quitantie, door den gemeente-ontvanger ter hand gesteld. x) gemeentekas. 2. Vergoeding, welke niet in ontvangst is genomen binnen ^J^^ den door Onzen Minister van Oorlog vastgestelden tijd na "P. , „ . J uitbetaling. den dag, voor de uitkeenng daarvan door Onzen voornoemden Minister aangewezen, wordt geacht niet te zijn toegekend. Artikel 9. 1. Onzp Minister van Oorlog kan zijne ingevolge het vorig Nadere .,» ..'« «i . . « . L goedkeuring artucei vereiscnte goeaiceuring niet anaers aan aoor aen door burgemeester verleende vergoedingen onthouden, dan voor zooveel deze blijken te zijn toegekend hetzij met afwijking van het voorschrift van artikel \5bis der Landweerwet, hetzij met veronachtzaming van de bepalingen, in het eerste, tweede en vierde lid van artikel 1 en in artikel 4 van dit besluit vervat. Minister. Burgemeester. 2. Indien Onze ter zake betrokken Minister de toekenning wijziging van vergoeding noodig acht in gevallen, waarin de burge- van beslissing meester vergoeding niet verleende, kan de Minister aan den burgemeester de opdracht verstrekken, om in die gevallen nader een vergoeding toe te kennen tot het door den Minister te bepalen bedrag. Eveneens kan de hiervoren bedoelde Minister den burgemeester de opdracht geven, om een toegekende vergoeding nader te verhoogen of te verlagen tot een door den Minister te noemen bedrag. Bij het verleenen van een opdracht tot het toekennen of tot het verhoogen van vergoeding wordt er rekening mede gehouden, dat het vergoedingsbedrag niet mag te boven gaan het bedrag aan inkomsten, hetwelk wordt gederfd wegens de afwezigheid van den be- 1) Kwitantie: N. S. no. 27»i. 20 LANDWEER-BESLUIT III. trokken dienstplichtige, verminderd met hetgeen deze aan eigen levensonderhoud kostte aan het gezin of de personen waaraan of aan wie de vergoeding ten goede komt. Het terugbrengen van vergoeding tot een lager bedrag dan het door den burgemeester toegekende geschiedt niet ten aanzien van termijnen van verblijf in werkelijken dienst van den betrokken dienstplichtige, over welke de burgemeester bij de ontvangst der in den tweeden volzin bedoelde opdracht de hoogere vergoeding reeds heeft uitgekeerd, tenzij het terugbrengen tot een lager vergoedingsbedrag verband houdt met het bepaalde in het eerste lid. Niet- 3. De uitgaven wegens vergoedingen, door den - burge- uftgekeerle meester toegekend, worden, in zooverre Onze voornoemde Minister aan die vergoedingen zijne goedkeuring niet heeft gehecht, ten laste van 's Rijks kas niet verevend. Artikel 10. Teruggaat De teruggaaf uit 's Rijks kas van het uit de gemeentekas voorschotten ge(jaan voorschot ter zake van de ingevolge artikel 8 geschiede gemeentekas. uitkeering der vergoeding heeft plaats naar regelen, daarvoor door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen. x) 1) Zie §§ 34—36 Landweerinstructie III. LANDWEERINSTRUCTIE III. (Besch. 28 Juni 1913, afd. Militie en Landweer [L], no. 368, gewijzigd bij besch. 28 October 1913, afd. Militie en Landweer [L] no. 2, 17 Januari 1914, afd. Dienstplicht, no. 235 L, en 7 Augustus 1914, o/ü. Dienstplicht, no.' 261 L.) B. Bepalingen, van kracht in de bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld in artikel Vbbis, derde lid, der Landweerwet. *) § 23. De bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld in artikel Aanvang lSbis, derde lid, der Landweerwet, worden met betrekking tijdsomstan- . . •■ digheden. tot het onderwerp, m deze instructie geregeld, geacht te zijn ingetreden van en met den dag, waarop, als gevolg van die omstandigheden, de landweer geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen is geroepen. § 24. 1. Verzoeken om vergoeding, welke, ten dage als in de Behandeling „,,.,.," r , ,f .. . aanvragen vorige § bedoeld, in behandeling zijn, worden, voor zoover bij intrede .. .. ,• 7 i j j bijzondere zii strekken om vergoeding te erlangen wegens het onder de ttjdsomstan- ,j ■•• , j ii u..c digheden. in die § vermelde tijdsomstandigheden te vervullen vermijt onder de wapenen en onder berusting zijn van den burgemeester, in verband met de bepaling van artikel 8 van het Besluit door den burgemeester behouden ter afdoening, terwijl, zoo die verzoeken bij het Departement van Oorlog berusten, zij tot gemeld doel aan den burgemeester worden toegezonden of teruggezonden. 3. Ten aanzien van verzoeken om vergoeding, welke niet naar eisch onderteekend of onvoldoende van inhoud zijn, geeft de burgemeester aan hen, die deze verzoeken hebben ingediend, wijziging of aanvulling daarvan in overweging. 1) De voorafgaande paragrafen zijn niet opgenomen, omdat zij bepalingen bevatten, welke enkel betrekking hebben op gewone tijdsomstandigheden. 22 LANDWEERINSTRUCTIE III. § 25. onderzoek. «" De burgemeester stelt een onderzoek in naar de gegrondheid van een verzoek om vergoeding. Voor zooveel betreft verzoeken van personen, die gevestigd zijn in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België kan de burgemeester, zoo noodig, tot het instellen van bedoeld onderzoek de medewerking inroepen van de daarbij betrokken Nederlandsche consulaire ambtenaren voor zooveel betreft verzoeken van personen, die elders in den vreemde gevestigd zijn, staat het den burgemeester vrij, zich, zoo noodig, tot het bekomen van inlichtingen te wenden tot den Minister van Buitenlandsche Zaken. *) 2. Besluit de burgemeester tot het toekennen van eerie vergoeding, dan doet hij van den uitslag van het onderzoek, in het vorig lid bedoeld, aanteekening in een „Staat van inlichtingen", door hem op te maken volgens een der bij deze instructie behoorende modellen AA, BB of CC3), naar gelang van de omstandigheden in het opschrift van elk der modellen vermeld. Voorts legt hij een Verzamelstaat aan, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model DD 4). § 26. ontheffing Indien het bij de vorige § bedoelde onderzoek aan den dienst.0 en burgemeester blijkt, dat de dienstplichtige, voor wiens verblijf onder de wapenen vergoeding wordt gevraagd, ingevolge artikel 15 der Landweerwet in aanmerking zou kunnen komen voor ontheffing van den werkelijken dienst, geeft de burgemeester aan belanghebbende(n) in overweging om, afgescheiden van het verzoek om vergoeding, te bevorderen, dat door den dienstplichtige aan de Koningin een verzoek wordt gericht tot het erlangen van zoodanige ontheffing. 1) Brief aan een cons. ambtenaar: N. S. no. 2766. 2) Brief aan den Min. v. Biüt. Zaken: N. S. no. 2767. 3) Model AA: N. S. no. 2062 AA. BB: „ „ 2062 BB. CC: ,. „ 2062 CC. 4) Model DD: N. S. no. 2064 DD. LANDWEERINSTRUCTIE III. 23 § 27. 1. De vergoeding wordt door of vanwege den burgemeester uitbetaling, overeenkomstig het ter zake bepaalde in artikel 8 van het Besluit uitbetaald aan den persoon of de personen, die daarop recht hebben of die, omdat de rechthebbenden om bijzondere redenen niet in staat zijn of worden geacht om zelf over de vergoeding te beschikken, voor het ten behoeve van rechthebbenden ontvangen der vergoeding aangewezen zijn. 2. Voor de uitbetaling geldt in het algemeen, dat de ver- Betaaldagen, valdag der vergoeding tevens de betaaldag (eerste betaaldag) daarvan is. § 28. 1. Als vervaldag der vergoeding wordt aangemerkt de 6de, Vervaldagen, de 16de en de 26ste van elke maand, voor de daaraan voorafgaande dagen, waarover de vergoeding loopt. Kan op den eersten vervaldag om eenige reden nog geen betaling geschieden, dan wordt, indien zulks niet reeds vroeger kon plaats hebben, zoo mogelijk op den eerstvolgenden vervaldag of anders zoo spoedig doenlijk daarna, het van den vorigen aankomende bedrag mede uitgekeerd. Gaat de vergoeding door van het eene jaar in het andere, dan geschiedt de laatste betaling in het jaar niet op 27 of 28, doch op 31 December over al de dagen, die nog tot het eindigende dienstjaar behooren. *) 2. Is de vervaldag een Zondag, Nieuwjaarsdag, GoedeVrijdag, Tweede-Paaschdag, Hemelvaartsdag, Tweede-Pinksterdag, Eerste-Kerstdag of Tweede-Kerstdag, dan geschiedt de uitbetaling op den eersten werkdag daarna. 3. De uitbetaling aan rechthebbenden, die buitenslands uitbetaling ° , , j btj verblut verblijf houden of die zich sedert den datum, waarop door Dulten J gemeente. 1) Tijdens de tegenwoordige bijzondere omstandigheden zijn herhaaldelijk afwijkende regelen gegeven voor de dagen van uitbetaling in het einde van het jaar en het begin van het daaropvolgende (zie o.a. circulaire 8 Dec. ara. Dienstplicht, no. 65 L). 24 LANDWEERINSTRUCTIE III. den burgemeester tot toekenning, te hunnen aanzien, van eene vergoeding beslist is, in eene andere gemeente binnenslands hebben gevestigd, geschiedt door toezending van een postwissel tot het hun aankomend-bedrag nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is het aan hen overgemaakt bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model EE *). § 29. opgaven L' In verband met het bepaalde in de vorige §, wordt aan dantenn' den ^gemeester opgaaf toegezonden van de namen der in het verlofgangersregister van de landweer zijner gemeente ingeschreven dienstplichtigen: die, onder de in artikel lobis, derde lid, der Landweerwet vermelde bijzondere tijdsomstandigheden, niet hebben voldaan aan eene te hunnen aanzien gedane oproeping onder de wapenen; niet tegelijk met de overige dienstplichtigen van de lichting en van het landweer-onderdeel, waartoe zij behooren, in het genot van groot-verlof worden gesteld (hersteld) doch onder de wapenen worden gehouden; na bedoeld verlengd verblijf onder de wapenen in het genot van verlof zijn gesteld (hersteld), zulks met vermelding van den laatsten verblijfdag; dan wel: wier verblijf onder de wapenen onder de bedoelde bijzondere tijdsomstandigheden, hetzij om eenige reden is of door eenige oorzaak wordt bekort, zulks met vermelding van den datum, waarop voor hen het verblijf onder de wapenen is geëindigd, hetzij uit anderen hoofde, dan hiervoren vermeld, verandering heeft ondergaan, zulks met vermelding van den invloed, welke van bedoelde verandering moet uitgaan op de aan het verblijf onder de wapenen te ontleenen aanspraak op vergoeding. 2. De in het vorig lid bedoelde opgaaf treedt in geen opzicht in de plaats voor bescheiden, die in de gevallen waarop 1) Model EE: N. S. no. 2069 EE. LANDWEERINSTRUCTIE III. 25 zij betrekking hebben, -krachtens andere voorschriften moeten worden ingediend. § 30. 1. De opgaven, bedoeld in de vorige §, worden ingezonden, indien de oorzakelijke feiten voorvallen tijdens de daarbij betrokken dienstplichtigen staan, zouden moeten staan of zich zouden moeten begeven onder de bevelen van den commandeerende -officier van een der korpsen van het leger, of van een onderdeel daarvan, door dezen commandeerendeofficier; in andere gevallen, zoo de dienstplichtige behoort tot de landweer-infanterie, door den commandant van het daarbij betrokken landweer-bataljon of zelfstandige landweer-compagnie; bij de andere wapens door den commandant van de daarbij betrokken landweer-compagnie. 2. De opgaven geschieden ten dage, waarop de oorzakelijke feiten plaats vinden en wel telegraphisch, indien dat, in verband met de bij § 28 vastgestelde vervaldagen, noodig kan ■ zijn om verkeerde uitbetaling te voorkomen. 3. In de hiervoren bedoelde opgaven wordt ten aanzien van eiken daarin genoemden dienstplichtige tevens vermeld de compagnie, waartoe deze behoort, zoomede zijn nummer op de controlelijst van het personeel der compagnie. § 31. }. Tijdig vóór den vervaldag van vergoeding, uit te betalen wegens verblijf onder de wapenen van den dienstplichtige *anlmieu j* • _ , . r & ' inliohtinge aie in eene andere gemeente staat ingeschreven in het verlof- D« ambtgangersregster van de landweer dan in die, waar de uitbetaling Ben°° der vergoeding moet geschieden, vraagt de burgemeester van deze gemeente aan zijn ambtgenoot in de gemeente, waar de dienstplichtige in vermeld register staat ingeschreven, in- 26 LANDWEERINSTRUCTIE III. Overleg tusachen Burgemeesters voor vaststelling bedragen. Uitbetaling. Voldaanteekeningvoor ontvangst. Uitbetaling bij verhinde ring kwiteering verzamelstaat. lichtingen nopens hetgeen betrekkelijk dien dienstplichtige in de bij de vorige § vermelde opgaaf mocht zijn aangeteekend 1). 2. Eerstbedoelde burgemeester vergewist er zich tevens van bij zijn genoemden ambtgenoot, of tveneens in eene of meer andere gemeenten dan in de zijne uitbetaling van vergoeding wegens het verblijf onder de wapenen van denzelfden dienstplichtige geschiedt. Is dit laatste het geval en zouden de voor eiken dag verblijf onder de wapenen van dien dienstplichtige uit te keeren vergoedingen gezamenlijk het bij artikel I5bis der Landweerwet bepaalde maximum-bedrag van ƒ 1,50 8) vergoeding per dag te boven gaan, dan treden de bij de toekenning dezer vergoedingen betrokken burgemeesters onderling in overleg nopens de bedragen, waarmede de door ieder hunner toegekende vergoeding te verminderen is ten einde overschrijding van het wettehjk vastgestelde maximum-bedrag te voorkomen. § 32. 1. De uitbetaling heeft plaats tegen voor-voldaanteekening in de daarvoor bestemde kolom van den Verzamelstaat model DD, dan wel nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is het bewijs, vermeld in § 28, laatste lid. 2. Zijn rechthebbenden op vergoeding door ziekte of soortgelijke omstandigheden buiten staat om op den Verzamelstaat voor voldaan te teekenen, dan heeft de uitbetaling eveneens plaats nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is een aan die rechthebbenden te verstrekken bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model EE. 8) 51. 1) Verzoek om inlichtingen: N. S. Antwoord: «. ». nu. sou. Vefztek oamtXh^n^^;ntwlórd in één model (ingericht voor 4 perioden): N'2)" to'vefband met de verhooging tot ƒ 2,—, aanvankelijk voor sommige lichtingen later voor alle lichtingen, en de algemeene verhooging tot ƒ 3,—, voor fTó O te l e z e n ƒ 2 — of ƒ 3,-, naar gelang van de lichtingen en de tijdperken, voor welke de vergoeding wordt verleendl (zie circ. 24 Aua. 1915 en 28 Maart 1918, nos. 288 L en 164 L, a/d. Dienstplicht). 3) Model EE: N. S. no. 2069 EE. ro„„pliin. Machtiging door den rechthebbende aan een ander persoon om de vergoeding in ontvangst te nemen: N. S. no. 3252. LANDWEERINSTRUCTIE III. 27 § 33. Wordt de vergoeding toegekend aan het gezin van den „ ,. * 0 Gemachtigde dienstplichtige en moet de vergoeding aan de echtgenoote vo?daanede~ worden uitgekeerd, dan is de dienstplichtige gehouden tot tekening, het mede voor voldaan teekenen een gemachtigde aan te wijzen, voor zooveel hij niet zelf voor voldaan zal kunnen mede-teekenen en hij tot het aanwijzen van een gemachtigde niet buiten staat is. § 34. 1. De voor voldaan geteekende Verzamelstaat DD wordt, opzending nadat alle betalingen aan de daarop voorkomende rechtheb- staten benden zijn geschied, door den burgemeester uiterlijk zes Departeweken na den betaaldag van het laatst uit te keeren bedrag men ' of de laatst uit te keeren bedragen toegezonden aan het Departement van Oorlog. x) 2. Vergoedingen, welke niet in ontvangst genomen zijn Vervallen • i , , . . J aanspraak innen : gekeerd. i ■ i . , , . aanspraak uumcii üc5 wenen na aen vervaldag, worden niet meer uit- op ° uitbetaling 3. Bij den Verzamelstaat DD worden overgelegd de in n^i^r^ § 30 bedoelde opgaven, zoomede de in § 32 vermelde bewijzen, ïXvlïzamei- uvovuviuui uuui uc iuig van oen Durgemeester van een doorloopend nummer zijn voorzien, terwijl in de kolommen 15 en 19 van den Verzamelstaat door hem wordt verwezen naar het nummer dezer bescheiden onder de be¬ woording: ■ „. bewij— „Zie Jzen no. opgave(n) 4. Voorts worden bij den Verzamelstaat DD gevoegd de verzoeken, en, in enkelvoud, de daarbij behoorende staten van inlichtingen, bedoeld in § 25. 1) Geleibrief staten DD: N. S. no. 8748. 28 LANDWEERINSTRUCTIE III. § 35. 1. Mocht de burgemeester het volstrekt noodig achten vroeger dan bij handeling volgens het eerste lid der vorige § het geval zou zijn, de terugbetaling te kunnen erlangen van de uit de gemeentekas voorgeschoten gelden, dan zendt hij den Verzamelstaat DD, met de in die § vermelde, op de gedane uitkeeringen betrekking hebbende bescheiden, tusschentijds aan het Departement van Oorlog in. *) 2. Verder in te zenden Verzamelstaten worden alsdan doorloopend genummerd en dragen tot opschrift „Nadere Verzamelstaat DD, no. 1", enz. Ten aanzien van de „Nadere Verzamelstaten" geldt overigens hetgeen omtrent den Verzamelstaat is bepaald. § 36. Beslissing Na ontvangst van een verzamelstaat als in de vorige § nopenï1 vermeld, neemt de Minister van Oorlog zoodra mogelijk een uitkeenngen. jjggjjggjjjg nopens de op den verzamelstaat vermelde vergoedingen en brengt hij zijn beslissing ter kennis van den burgemeester. De kennisgeving gaat vergezeld van een assignatie t ru beta- °P ^en betrokken Rijksbetaalmeester tot het door genoemden sSfotten' Minister goedgekeurde bedrag der uit de gemeentekas voor gemeentekas de uitbetaling der vergoeding voorgeschoten gelden. § 37. (Vervallen.) § 38. 1. Door den burgemeester wordt geen vergoeding toegekend voor verblijf onder de wapenen of in werkelijken dienst, vallende buiten den tijd der aanwezigheid van de 1) Tijdens den duur der tegenwoordige omstandigheden heeft de Minister doen blijken van zijn wensen, dat de Burgemeesters in ieder geval de staten telkens na niet te lang tijdsverloop opzenden, als regel na het verstrijken van drie of vier tiendaagsche betalingstermijnen. Vervroegde inzending verzamelstaten. Nadere verzamelstaten. Duur bevoegdheid Burgemeester tot toekenning vergoeding. LANDWEERINSTRUCTIE III. 29 bijzondere tijdsomstandigheden, vermeld in artikel 15bis, derde lid, der Landweerwet. 2. Om óók voor bedoeld verblijf onder de wapenen of in werkelijken dienst vergoeding te kunnen erlangen, moet een daartoe strekkend verzoek worden ingediend op de wijze en ten tijde, bij § 1 voorgeschreven. § 39. (Vervallen.) § 40. Alle op de uitbetaling van de vergoeding vallende kosten Teruggaaf komen ten laste van het Rijk. De desbetreffende declaratiën urtbetaimg1. worden aan het Departement van Oorlog ingezonden. 1) Declaratie: N. S. no. 2757. Geleidebrief declaratie: N. S. no. 2741. LANDSTORMWET. Artikel 9. Grond voor 1. Indien ten gevolge van het verblijf in werkelijken dienst vergoeding. 11, 1 . .• ... van een tot den landstorm behoorenden dienstplichtige voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, dan wordt aan het gezin of aan bedoelde personen, naar door Ons te stellen regelen, op hun verzoek eene vergoeding uit 's Rijks kas toegekend van niet meer dan drie gulden x) voor eiken dag, dien de dienstplichtige in werkelijken dienst is. 2. De gelden, benoodigd voor de uitbetaling van de in het vorig lid bedoelde vergoeding, worden naar door Ons te gemeentekas, stellen regelen voorgeschoten uit de gemeentekas. Bij deze regelen kan van het voorschrift van artikel 114, tweede zinsnede, der Gemeentewet worden afgeweken. *) 3. De uitbetaling geschiedt naar regelen, door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, te stellen. *) Algemeen maximum. Voorschot uit Regelen voor itbetaling. 1) Dit bedrag geldt slechts voor den werkelijken dienst, gedurende de buitengewone omstandigheden vervuld na 27 Maart 1918 (wet 25 Maart 1918, St.bl. 174). Voor den werkelijken dienst vóór 28 Maart 1918 bedraagt het algemeen maximum volgens de wet ƒ 2,—. Bij K. B. werd echter voor den dienst vóór 1 Juli 1916 het maximum van ƒ 2,— alleen toegelaten ten aanzien van de landstormphchtigen, die in het jaar van verblijf in werkelijken dienst 31 jaar werden of waren dan wel onder waren. Ten aanzien van de andere landstormplichtigen stelde het K. B. alB maximum f 1,50 (zie noot bij art. 28 Landstorm-Besluit np bis. 33). 2) Zie het slot van art. 29, eerste lid, Landstorm-Besluit. 3) Zie SS 32—37 Landstorm-Instructie. LANDSTORM-BESLUIT. (K. B. 12 Juni 1913, St.bl. 273, gemjzigd bij K. B. 30 Augustus 1915, StM. 382, 19 November 1915, St.bl. 476, 27 December 1915, 520, 10 jfc/t 1916, no. 40 , 25 September 1916, S/.W. 455, cn 23 November 1917, Sf.W. 655.) Artikel 26. 1. Indien ten gevolge van het verblijf in werkelijken dienst Indiening van een tot den landstorm behoorenden dienstplichtige vol- aanvraag, doende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind opgenomen is, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, wordt door zijne echtgenoote, door het hoofd van dat gezin, dan wel door die personen, om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen, een daartoe strekkend verzoek ingediend. *) Is de echtgenoote van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige overleden of is degene (zijn degenen), die volgens den vorigen volzin het verzoek om vergoeding zouden moeten indienen, wegens bijzondere redenen niet in staat om zelf over toegekende vergoeding te beschikken, of moeten zij geacht worden daartoe niet in staat te zijn, dan geschiedt de indiening van het verzoek, ten behoeve van het gezin of van de(n) persoon, waaraan of aan wie(n) vergoeding zou worden toegekend, door degene (dengene), die in aanmerking komen kan voor het in ontvangst nemen der vergoeding en daartoe bereid zal zijn. 2. In elk verzoek om vergoeding behooren o. m. te worden inhoud der vermeld het nauwkeurig adres van den verzoeker (de ver- aanvraag' zoekster), alsook, indien deze in het Duitsche Rijk of in het 1) Aanvraag om vergoeding: N. S. no. 2772. Mededeeling toegekende vergoeding: N. 8. no. 8761. Envelop voor kaart 2761: N. S. no. 2762. Kennisgeving van weigering van vergoeding: N. S. no. 328S. 32 LANDSTORM-BESLUIT. Indiening der aanvraag. -Mede-onderteekeningdoor dienstplichtige. Gezinsonderzoek. Maximum volgens leeftijd. Koninkrijk België is gevestigd, de rang en de standplaats van den Nederlandschen consulairen ambtenaar binnen wiens ressort de plaats van vestiging is gelegen. Mede behoort uït het verzoek te blijken van den geslachtsnaam en van de voornamen van den tot den landstorm behoorenden—dienstplichtige, van het jaar en de dagteekening zijner geboorte, alsook van de gemeente, waar, van het nummer van het model van het register (model no. I of no. 2), waarin, en van het volgnummer, waaronder hij voor den landstorm staat ingeschreven. 3. Het verzoek om vergoeding wordt gericht aan den burgemeester der gemeente, waar degene, die het verzoek doet, woonplaats heeft, tenzij die woonplaats buitenslands gelegen is, in welk geval het verzoek gericht wordt aan den burgemeester der gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige, op wiens werkelijken dienst de verzoeker zich beroept, voor den landstorm staat ingeschreven. 4. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige doet, zoo hij daartoe niet buiten staat is, van zijne instemming met het verzoek om vergoeding blijken door mede-onderteekening daarvan. Artikel 27. Onze Minister van Oorlog regelt de wijze, waarop het onderzoek naar de gegrondheid van het verzoek zal geschieden. x) Artikel 28. 1. De vergoeding mag ten hoogste bedragen / 1,00 2) per dag als de tot den landstorm behoorende dienstplichtige in het jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst het 26ste levensjaar, ten hoogste ƒ 1,50 per dag, als hij in het jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst het 31ste levensjaar nog niet volbrengen zou. Zou hij in of vóór het jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst laatstgenoemd levensjaar volbrengen of 1) Zie S 31 Landstorm-Instructie. 2) Voor het verblijf in werkelijken dienst tot en met 30 Juni 1916 geldt ingevolge K. B. van 8 April 1915, St.bl. 176, voor alle landstormplichtigen, die in het jaar van verblijf in werkelijken dienst nog geen 31 jaar werden of waren, als maximum ƒ 1,50. LANDSTORM-BESLUIT. 33 volbracht hebben, dan kan ten hoogste ƒ 2,00 per dag worden toegekend. *) 2. De vergoeding mag voorts niet te boven gaan het bedrag Bijzonder aan inkomsten, dat wordt gederfd wegens de afwezigheid van volgens den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, op wiens inkomsten! werkelijken dienst het verzoek om vergoeding gegrond is, verminderd, bij voorkomend geval, met de kosten van diens eigen levensonderhoud. Artikel 29. 1. Het bedrag der vergoeding wordt bepaald door den vaststelling burgemeester der gemeente, in het derde lid van artikel 26 bedoeld, zulks onder nadere goedkeuring van Onzen Minister Nadere van Oorlog. In afwachting van de nadere goedkeuring, bij der besüsden vorigen volzin bedoeld, wordt de vergoeding door of Burgevanwege den burgemeester uitbetaald. De daarvoor benoo- uitbetaling, digde, uit de gemeentekas voor te schieten, gelden worden uit . .. , gemeentekas. hem op zijne aanvraag tegen quitantie door den gemeenteontvanger ter hand gesteld. 2) 2. Vergoeding, die niet in ontvangst is genomen binnen vervallen den door Onzen Minister van Oorlog vastgestelden tijd na op^ den dag, voor de uitkeering daarvan door Onzen voornoemden Minister aangewezen, wordt geacht niet te zijn toegekend. Artikel 30. 1. Onze Minister van Oorlog kan zijne ingevolge het vorig Nadero .,, ., . goedkeuring artikel vereischte goedkeuring niet anders aan door den door i i i- Minister. burgemeester verleende vergoedingen onthouden, dan voor zooveel deze blijken te zijn toegekend, hetzij met afwijking van het voorschrift van artikel 9 der wet, hetzij met veronachtzaming van de bepalingen in de artikelen 26 tot en met 29 van dit besluit vervat. 1) Blijkens circulaire van 13 Juli 1916, afd. Dienstplicht, no. 127 L, is het eerste Ud bij K. B. buiten werking gesteld ten aanzien van het verblijf in werkelijken dienst na 30 Juni 1916 tijdens de tegenwoordige buitengewone omstandigheden. Derhalve is voor den dienst tusschen 1 Juli 1916 en 27 Maart 1918 het maximum, ongeacht den leeftijd, ƒ 2,— en voor den dienst van 28 Maart 1918 af ƒ 3,—. 2) Kwitantie: N. S. no. 2795. Kostw.verg. 3 34 LANDSTORM-BESLUIT. Wijziging door Mi nis te Tan beslissing Burgemeester.' .'. ; Niet- verevening uitgekeerde gelden. Teruggaaf voorschotten uit gemeentekas. 2. Indien Onze ter zake betrokken Minister de toekenning van vergoeding noodig acht in gevallen, waarin de burgemeester vergoeding niet verleende, kan de Minister aan den burgemeester de opdracht verstrekken, om in die gevallen nader een vergoeding toe te kennen tot het door den Minister te bepalen bedrag. Eveneens kan de hiervoren bedoelde Minister den burgemeester de opdracht geven, om een toegekende vergoeding nader te verhoogen of te verlagen tot een door den Minister te noemen bedrag. Bij het verleenen van een opdracht tot het toekennen of tot het verhoogen van vergoeding wordt er rekening mede gehouden, dat het vergoedingsbedrag niet mag te boven gaan het bedrag aan inkomsten, hetwelk wordt gederfd wegens de afwezigheid van den betrokken dienstplichtige, verminderd met hetgeen deze aan eigen levensonderhoud kostte aan het gezin of de personen waaraan of aan wie de vergoeding ten goede komt. Het terugbrengen van vergoeding tot een lager bedrag dan het door den burgemeester toegekende geschiedt niet ten aanzien van termijnen van verblijf in werkelijken dienst van den betrokken dienstplichtige, over welke de burgemeester bij de ontvangst der in den tweeden volzin bedoelde opdracht de hoogere vergoeding reeds heeft uitgekeerd, tenzij het terugbrengen tot een lager vergoedingsbedrag verband houdt met het bepaalde in het eerste lid. 3. De uitgaven wegens vergoedingen, door den burgemeester toegekend, worden, in zooverre Onze voornoemde Minister aan die vergoedingen zijne goedkeuring niet heeft gehecht, ten laste van 's Rijks kas niet verevend. Artikel 31. De teruggaaf uit 's Rijks kas van het uit de gemeentekas gedaan voorschot ter zake van de ingevolge artikel 29 geschiede uitkeering der vergoeding heeft plaats naar regelen, daarvoor door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen. 1) Zie §§ 38—10 Landstorm-Instructie. LANDSTORM-INSTRUCTIE. (Besch. 27 Juni 1913, afd. Militie en Landweer (L), no. I, gewijzigd 7 Augustus 1914, afd. Dienstplicht, no. 261 L.) Van de vergoeding. §30. De burgemeester geeft aan hen, wier verzoeken om de in inhoud der artikel 26 van het besluit bedoelde vergoeding niet naar eisch aanvraag' onderteekend of onvoldoende van inhoud zijn, wijziging of aanvulling daarvan in overweging. § 31. 1. De burgemeester stelt een onderzoek in naar de gegrond- Geringheid van het verzoek om vergoeding. Voor zooveel betreft verzoeken van personen, die gevestigd zijn in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, kan de burgemeester, zoo noodig, tot het instellen van bedoeld onderzoek de medewerking inroepen van de daarbij betrokken Nederlandsche Consulaire Ambtenaren *); voor zooveel betreft verzoeken van personen, die elders in den vreemde gevestigd zijn, staat het den burgemeester vrij, zich, zoo noodig, tot het bekomen van inlichtingen te wenden tot den Minister van Buitenlandsche Zaken 2). 2. Besluit de burgemeester tot het toekennen van eene vergoeding, dan doet hij van den uitslag van het onderzoek, in het vorig lid bedoeld, aanteekening in een „Staat van inlichtingen", door hem op te maken volgens een der bij deze instructie behoorende modellen VII, VIII of IX 3), naar gelang van de omstandigheden in het opschrift van elk der 1) Brief aan cons. ambt.: N. S. no. 2766. 2) Brief aan Min. v. Buit. Zaken: N. S. no. 2767. 3) Model VII:. N. S. no. 2773. VIII: N. S. no. 2774. IX: N. S. nu. 2776. " 36 LANDSTORM-INSTRUCTIE. modellen vermeld. Voorts legt hij een Verzamelstaat aan, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model X 1). § 32. Uitbetaling. 1. De vergoeding wordt door of vanwege den burgemeester overeenkomstig het ter zake in artikel 29 van het besluit bepaalde uitbetaald aan den persoon of de personen, die daarop recht hebben of die, omdat de rechthebbenden om bijzondere redenen niet in staat zijn of worden geacht om zelf over de vergoeding te beschikken, voor het ten behoeve van rechthebbenden ontvangen der vergoeding zijn aangewezen *). Betaaldagen. 2. Voor de uitbetaling geldt in het algemeen, dat de vervaldag der vergoeding tevens de betaaldag (eerste betaaldag) daarvan is. § 33. Vervaldagen. 1. Als vervaldag der vergoeding wordt aangemerkt de 6de, de 16de en de 26ste van elke maand, voor de daaraan voorafgaande dagen, waarover de vergoeding loopt. Kan op den eersten vervaldag om eenige reden nog geen betaling geschieden, dan wordt, indien zulks niet reeds vroeger kon plaats hebben, zoo mogelijk op den eerstvolgenden vervaldag, of anders zoo spoedig doenlijk daarna, het van den vorigen aankomende bedrag mede uitgekeerd. Gaat de vergoeding door van het eene jaar in het andere, dan geschiedt de laatste betaling in het jaar niet op 27 of 28, doch op 31 December over al de dagen, die nog tot het eindigende dienstjaar behooren 8). 2. Is de vervaldag een Zondag, Nieuwjaarsdag, GoedeVrijdag, Tweede-Paaschdag, Hemelvaartsdag, Tweede-Pinksterdag, Eerste-Kerstdag of Tweede-Kerstdag, dan geschiedt de uitbetaling op den eersten werkdag daarna. 1) Model X: N. S. no. 3778. 2) Machtiging door den rechthebbende aan een ander persoon om de vergoeding in ontvangst te nemen: N. S. no. 3252. 3) Tijdens de tegenwoordige bijzondere omstandigheden zijn afwijkende regelingen gegeven voor de dagen van uitbetaling in het einde van het jaar en het begin van het daarop volgende. • LANDSTORM-INSTRUCTIE. 87 3. De uitbetaling aan rechthebbenden, die buitenslands uitbetaling bij verblijf verblijf houden of die zich sedert den datum, waarop dóór buiten , , t • i • gemeente. den burgemeester tot toekenning, te hunnen aanzien, van eene vergoeding is beslist, in eene andere gemeente binnenslands hebben gevestigd, geschiedt door toezending van een postwissel tot het hun aankomend bedrag, nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is het aan hen overgemaakt bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model XI1). § 34. Is het wegens het op handen zijn van een vervaldag noodig, opgaven dat de burgemeester met bijzonderen spoed eene mededeeling comman- , r ..... danten. ontvangt als bedoeld in § 17, laatste lid, of dat hij met bijzonderen spoed wordt in kennis gesteld met den zakelijken inhoud eener nominatieve opgaaf (model V), als bedoeld in § 28, voorlaatste lid, dan geschiedt die mededeeling of die kennisgeving voorloopig telegraphisch *). § 35. 1. Tijdig vóór den vervaldag van vergoeding, uit te betalen inwinnen wegens verblijf in werkelijken dienst van den tot den land- inlichtingen storm behoorenden dienstplichtige, die in eene andere ge- genooten. meente gevestigd is dan in die, waar de uitbetaling der vergoeding moet geschieden, vraagt de burgemeester van deze gemeente ten aanzien van dat verblijf in werkelijken dienst de noodige inlichtingen aan zijn ambtgenoot in de gemeente, voor welke die landstormplichtige in werkelijken dienst is gesteld *). 2. Eerstbedoelde burgemeester vergewist er zich tevens van pverieg . e tusschen bij zijn genoemden ambtgenoot, of eveneens in eene of meer fcurge- J " ° ° t Uiaesters andere gemeenten dan in de zijne uitbetaling van vergoeding voor^vast- ■ bedragen. 1) Model XI: N. S. no. 2777. 2) Deze mededeelingen en kennisgevingen worden door de militaire autoriteit gedaan nopens opkomst en huiswaartszending van landstormplichtigen. 3) Verzoek om inlichtingen: N. S. no. 2752. Antwoord: N. S. no. 2755. Verzoek om Inlichtingen en antwoord in één model (ingericht voor 4 perioden): N. 8. no. 3229. 38 LANDSTORM-INSTRUCTIE. 'wegens het verblijf in werkelijken dttenst van denzelfden tot den landstorm behoorende geschiedt. Is dit laatste het gevaren zouden de voor eiken dag wérkelijken dienst van dien tot den landstorm behoorende uit te keeren vergoedingen gezamenlijk het bij artikel 28 van het besluit naar gelang van den leeftijd van den landstormplichtige vastgestelde maximum-bedrag, van ƒ 1.00, ƒ 1.50, of ƒ 2.00 *) vergoeding per dag te boven gaan, dan treden de bij de toekenning dezer vergoedingen betrokken burgemeesters onderling in overleg nopens de bedragen, waarmede de door ieder hunner toegekende vergoeding te verminderen is, ten einde, overschrijding van het vastgestelde maximum-bedrag te voorkomen. Uitbetaling. Voldaanteekeningvoor ontvangst. Uitbetaling bij verhindering kwiteering verzamelstaat. § 36. 1. De uitbetaling heeft plaats tegen voor voldaanteekening in de daarvoor bestemde kolom van den Verzamelstaat model X, dan wel nadat voor voldaan geteekend is terugontvangen het bewijs, vermeld in § 33, laatste lid. 2. Zijn rechthebbenden op vergoeding door ziekte of soortgelijke omstandigheden buiten staat om op den Verzamelstaat voor voldaan te teekenen, dan heeft de uitbetaling eveneens plaats nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is een aan die rechthebbenden te verstrekken bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model XI 2). Gemachtigde voor medeonderteeke-.ning.' § 37. Wordt de vergoeding toegekend aan het gezin van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige en moet de vergoeding aan de echtgenoote worden uitgekeerd, dan is bedoelde dienstplichtige gehouden tot het mede voor voldaan teekenen een gemachtigde aan te wijzen, voor zooveel hij niet zelf voor 1) In verhand met de verhóogingen, bij'wet en K. B. nopens de maxima tot stand gebracht, voor deze bedragen te lezen ƒ 1,50, ƒ 2,— of ƒ 3,—, naar gelang van den leeftijd der landstormplichtigen en de tijdperken, bij de vergoeding betrokken; zie hiervoor de noten 1 en 2 bij art. 28 van het Landstorm-Besluit. (Zie ook cire. 20 April 1915 en 28 Maart 1918, no». 892 L en 164 L, afd. Dienstplicht.). 3) Model XI: N. S. no. 2777. LANDSTORM-INSTRUCTIE. 39 voldaan zal kunnen mede-teekenen en Hij tot het aanwijzen van een gemachtigde niet buiten staat is. § 38. 1. De voor voldaan geteekende Verzamelstaat model X opzending _ verzamel- wordt, nadat alle betalingen aan de daarop voorkomende staten naar ... ■ 'ii Departe- rechthebbenden zijn geschied, door den burgemeester uiterlijk ment. zes weken na den betaaldag van het laatst uit te keeren bedrag of de laatst uit te keeren bedragen toegezonden aan het Departement van Oorlog 1). 2. Vergoedingen, die niet in ontvangst genomen zijn binfleii Vervallen . S ,6 ., . • -i. aanspraak zes weken na den vervaldag, worden niet meer uitgekeerd. op uit- keering. 3. Bij den Verzamelstaat worden, als bijlagen, overgelegd de overlegging .... . ..... . . , | van stukken bescheiden, waaruit blijkt van den datum, waarop het ver- bij verzamel blijf in werkelijken dienst van de daarbij betrokken landstormplichtigen een einde heeft genomen, of geacht wordt een einde te hebben genomen, zoomede de in § 36 vermelde bewijzen nadat die stukken door de zorg van den burgemeester van een doorloopend nummer zijn voorzien, terwijl in de kolommen 17 en 22 van den Verzamelstaat wordt verwezen naar het nummer dezer stukken onder de bewoording: „zie bijlage no ". 4. Voorts worden bij den Verzamelstaat gevoegd de verzoeken, en, in enkelvoud, de daarbij behoorende staten van inlichtingen, bedoeld in § 31. § 39. 1. Mocht de burgemeester het volstrekt noodig achten vervroegde vroeger dan bij handeling volgens het eerste lid van de vorige verzamel § het geval zou zijn, de terugbetaling te kunnen erlangen van de uit de gemeentekas voorgeschoten gelden, dan zendt hij den Verzamelstaat model X, met de in die § vermelde, op de 1) Geleibrief staten X: N. S. no. 2743. 40 LANDSTORM-INSTRUCTIE. gedane uitkeeringen betrekking hebbende bescheiden, tusschentijds aan het Departement van Oorlog in *). 2. Verder in te zenden Verzamelstaten worden alsdan doorloopend genummerd en dragen tot opschrift „Nadere Verzamelstaat no. 1" enz. Ten aanzien van de „Nadere Verzamelstaten" geldt overigens hetgeen omtrent den Verzamelstaat is bepaald. § 40. Na ontvangst van een verzamelstaat als in de vorige § vermeld, neemt de Minister van Oorlog zoodra mogelijk een beslissing nopens de op den verzamelstaat vermelde vergoedingen en brengt hij zijn beslissing ter kennis van den burge meester. De kennisgeving gaat vergezeld van een assignatie op den betrokken Rijksbetaalmeester tot het door genoemden Minister goedgekeurde bedrag der uit de gemeentekas voor de uitbetaling der vergoeding voorgeschoten gelden. § «• (Vervallen.) § 42. (Vervallen.) § 43. Teruggaaf^ Alle op de uitbetaling van de vergoeding vallende kosten uitbetaling, komen ten laste van het Rijk. De desbetreffende declaratiën worden aan het Departement van Oorlog ingezonden 2). Nadere verzamelstaten. Beslissing Minister nopens uitkeeringen. Terugbetalingvan voorschotten uit gemeentekas. 1) Tijdens den duur der tegenwoordige omstandigheden heeft de Minister doen blijken van zijn wensch, dat de burgemeesters In ieder geval de verzamelstaten telkens na niet te lang tijdsverloop opzenden, als regel na het verstrijken van drie of vier tiendaagsche betalingstermijnen. 2) Declaratie: N. S. no. 2757. Geleibrief: N. S. no. 2744. VER GOEDINGSBESLUIT BETREFFENDE BIJZONDERE CATEGORIEËN VRIJWILLIGERS. (K. B. 21 Augustus 1914, no. 42, gewijzigd bij K. B. 7 October 1914, no. 29, 20 April 1915, no. 32 en 11 September 1916,no. 42.) Te rekenen van 1 Augustus 1914, kan gedurende den tijd Grond toot dat de dienstplichtigen in verband met art. 185 der Grondwet buitengewoon onder de wapenen zijn, door of vanwege Onzen Minister van Oorlog en naar regelen, door dien Minister te stellen, aan de betrekkingen van de na te noemen categorieën van militairen, die op grond van een destijds door hen aangegane vrijwillige verbintenis, thans mede verplicht onder de wapenen zijn, voor zoover die betrekkingen zijn komen te verkeeren in omstandigheden, als waarvan sprake is in art. 84, Iste lid, der Militiewet, eene geldelijke vergoeding worden toegekend, t. w.: 1°. vrijwilligers die in reserve waren krachtens het bepaalde categorieën bij art. 8, laatste lid, van de bij Koninklijk Besluit van 19 Januari 1907, no. 58, vastgestelde en sedert ingetrokken Instructie op de werving; 2°. miliciens-postduivenverzorgerS; 3°. miliciens-hoefsmeden der Infanterie; 4°. vrijwilligers van de Spoorweg -Exploitatie-Compagnie van het Regiment Genietroepen; 5°. militairen behoorende tot het reserve-personeel van den Militairen Telegraafdienst, bedoeld in de sedert gewijzigde Koninklijke Besluiten van 2 April 1908, nos. 16 en 18; en 6°. vrijwilligers bij de landweer, als bedoeld bij art. 22 van het sedert gewijzigd Koninklijk Besluit van 8 Mei 1906, no. 95; en wel tot een maximum-bedrag van ƒ 2,— *) per dag. Maximum. 1) Voor den werkelijken dienst, vervuld in het tijdvak 1 Augustus 1914—29 Juni 1916, geldt als maximum ƒ 2,— per dag ten aanzien van den vrijwilliger, die zijn 31ste levensjaar had volbracht, en ƒ 1,50 per dag ten aanzien van den vrijwilliger, die zijn 31ste levensjaar nog niet had volbracht (K. B. 20 April 1915, no. 32). Voor den werkelijken dienst van 30 Juni 1916 af geldt als maximum ƒ 2,—, ongeacht den leeftijd van den vrijwilliger (K. B. 11 Sept. 1916, no. 42). Vit de tot nog toe gevolgde gedragslijn valt op te maken, dat nu het maximum voor de dienstplichtigen is verhoogd tot ƒ 3,—, een gelijke verhooging voor de hierbedoelde vrijwilligers niet zal uitblijven. Opgaren door commandanten. Bemoeiing Burgemeesters. Verzamelstaten. VERGOEDINGSBESCHIKKING VOOR DE MILITAIRE AUTORITEITEN EN VERGOEDINGSCIRCULAIRE AAN DE BURGEMEESTERS, BETREFFENDE BIJZONDERE CATEGORIEËN VRIJWILLIGERS. (Beschikking en circulaire, beide gedagteekend: 23 Augustus 1914, Ille afd., no. 4.) Bij de beschikking is bepaald: dat door of vanwege de Commandeerende-Officieren der korpsen, waarbij militairen, behoorende tot een der hiervóren omschreven categorieën x), onder de wapenen zijn, aan de Burgemeesters van de woonplaatsen dier militairen ten spoedigste mededeeling moet worden gedaan van hunne namen en voornamen, alsmede van de korpsonderdeelen, waartoe zij behooren, van hunne controle-nummers bij die onderdeelen, van de data, waarop zij in verband met art. 185 der Grondwet onder de wapenen komen of zijn-gekomen, en later van den datum, waarop zij weder met groot verlof zullen vertrekken, en van den datum hunner geboorte. De circulaire aan de burgemeesters bevat o.a. het volgende: Ik noodig U beleefdelijk uit, voor het toekennen van de hierbedoelde 2) vergoedingen Uwe welwillende tusschenkomst te verleenen op dezelfde wijze als in de betrekkelijke bepalingen van de Militie-Vergoedings-Instructie onder B is voorgeschreven ten aanzien van het toekennen van vergoedingen krachtens art. 84 der Militiewet. Aangezien de hierbedoelde vergoedingen behooren te Worden verrekend ten laste van een ander begrootingsartikel dan dat waaruit de krachtens de militie- en landweerwetten toegekende vergoedingen worden gekweten, behooren daarvan afzonderlijke staten DD te worden opgemaakt, waarvan het opschrift ware te wijzigen in: „Vergoedingen, toegekend krachtens Koninklijk Besluit van 21 Augustus 1914, no. 42". 1) Bedoeld worden de categorieën vrijwilligers, in het op bladzijde 41 afgedrukt besluit vermeld onder 1".—6°. 2) Bedoeld worden de vergoedingen volgens het op bladz. 41 afgedrukt besluit VERGOEDINGSCOMMISSIES. Besluit betreffende de Commissies van Voorlichting. (K. È. van 17 Augustus 1915, no. 34, gewijzigd bij K. B. van 12 October 1915, no. 17.) Artikel 1. »!(*»?« Voor elke provincie wordt met ingang van 1 September 1915 voor den verderen duur van den huidigen mobilisatie toestand, of voor zooveel langer als1 door Ons wordt noodig geacht, een commissie ingesteld ten einde Onzen Ministers van Oorlog en Marine, ieder voor zooveel hem betreft, te dienen van voorlichting in zake bezwaarschriften over door de burgemeesters genomen beslissingen nopens aanvragen om vergoeding wegens kostwinnerschap van dienstplichtigen bij de militie, de landweer en den landstorm. Artikel 2. De commissie bestaat uit drie leden en is gevestigd in de hoofdplaats der provincie. Artikel 3. De leden der commissie worden door Ons op voordracht van Onzen Minister van Oorlog benoemd en ontslagen. Artikel 4. Onze commissaris in de provincie wijst een der leden van de commissie aan om als voorzitter daarvan op te treden. Aan de commissie wordt een door of vanwege Onzen Minister van Oorlog aan te wijzen secretaris toegevoegd. Door of vanwege Onzen genoemden Minister wordt het noodige schrijverspersoneel ter beschikking van den secretaris gesteld. Aan deze schrijvers kan eene belooning van ten hoogste twee gulden (ƒ 2,—) per werkdag worden uitbetaald. 44 VERGOEDINGSCOMMISSIES. Artikel 5. (Dit artikel handelt enkel over vacatiegeld, belooning en reiskosten van de leden en den secretaris en verdere kosten.) Artikel 6. Onze Minister van Oorlog stelt, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, regelen vast nopens de wijze van indiening der bezwaarschriften, het naar aanlei-, ding van de bezwaarschriften in te stellen onderzoek en het verstrekken van voorlichting in zake de bezwaarschriften. Ministeriëele beschikking b. treffende de Commissies van Voorlichting. (Beschikking van den Minister van Oorlog van 24 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 468 L.) § 1. Bezwaarschriften over de door de burgemeesters genomen beslissingen nopens aanvragen om vergoeding wegens kostwinnerschap van dienstplichtigen worden gericht: aan den Minister van Oorlog, zoo de betrokken dienstplichtige behoort tot de militie te land, de landweer of den landstorm; aan den Minister van Marine, zoo de dienstplichtige behoort tot de zeemilitie. § 2. Het bezwaarschrift wordt ingediend door tusschenkomst van de commissie van voorlichting voor de provincie, waarin de gemeente is gelegen, welker burgemeester de beslissing heeft genomen. §3. Bezwaarschriften, welke rechtstreeks aan den Minister zijn ingediend, worden door den Minister voor zooveel noodig aan de commissiën van voorlichting gezonden. VERGOEDINGSCOMMISSIES. 45 § 4- De commissie, in wier handen het bezwaarschrift wordt gesteld, stelt een nauwkeurig onderzoek in nopens hetgeen in het bezwaarschrift wordt aangevoerd, voor zoover het aangevoerde voor onderzoek in aanmerking kan komen. § 5. De commissie kan een persoonlijk onderzoek doen instellen ter woonplaats of verblijfplaats van het gezin of den persoon, betrokken bij de aanvraag om vergoeding, welke het bezwaarschrift geldt. Het in het vorige lid bedoelde onderzoek heeft plaats door den secretaris der commissie. Het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan bij uitzondering geschieden door een of meer leden der commissie. Een onderzoek, als in het eerste lid bedoeld, heeft niet plaats, zoo de in dat lid vermelde woonplaats of verblijfplaats buitenslands is gelegen. § 6. Omtrent elk bezwaarschrift vraagt de commissie den burgemeester, tegen wiens beslissing het bezwaarschrift is gericht, mededeeling van d'ens gevoelen, tenzij reeds zonder dat de burgemeester is gehoord, voldoende blijkt, dat de inwilliging van het verzoek zou zijn in strijd met de wettelijke voorschriften. § 7- De commissie brengt aan den betrokken Minister omtrent haar bevindingen naar aanleiding van het bezwaarschrift een rapport uit, vermeldende tevens het oordeel der commissie. § 8. De commissie is bevoegd, aan den Minister van Oorlog voorstellen in te dienen om door haar wenschelijk geoordeelde 46 VERGOEDINGSCOMMISSIES. wijzigingen van de voorschriften nopens de vergoedingen wegens kostwinnerschap te bevorderen. § 9. Het rapport, bedoeld in § 7, en de voorstellen, bedoeld in § 8, worden namens de commissie onderteekend door den voorzitter. § 10. De leden der commissie, die zich niet kunnen vereenigen met de strekking van rapporten, als bedoeld in § 7, of van voorstellen, als bedoeld in § 8, zijn bevoegd bij afzonderlijke nota hun afwijkende meening kenbaar te maken. Deze nota wordt bij het rapport of het voorstel gevoegd. § liHet rapport, bedoeld in § 7, de voorstellen, bedoeld in § 8, en de nota, bedoeld in § 10, worden aan den Minister toegezonden door tusschenkomst van den Commissaris der Koningin in de provincie, voor welke de commissie is ingesteld De Commissaris der Koningin zendt de in het vorige lid bedoelde stukken aan den Minister door, met mededeeling van de beschouwingen en den raad, waartoe de inhoud dier stukken hem aanleiding geven. .«J^ mïhans 1S bppaaId' dat de commissie voortaan haar rapport rechtstreeks aan den Minister zal zenden, wanneer het geen voorstel inhoudt tot afwijking van wLw lo-f^ ' ,7e]iln de,.Commissaris der Koningin'heeft gegeven {zie circ. 14 Maart 1918, afd. Dienstplicht, n': 81 £). VRAAGPUNTEN. TOEKENNING DER VERGOEDING. Neemt in gewone tijdsomstandigheden de Minister de be- bu wie slissing, of vergoeding moet worden toegekend, in geval van berust, oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden is het in de eerste plaats de Burgemeester, die vaststelt of en hoeveel vergoeding zal worden verstrekt (art. 8 M.-V.Besl., art. 8 Lw.-Besl. III, art. 29 Lst.-Besl.). De bijzondere tijdsomstandigheden worden voor de be- Aanvang handeling der militievergoeding geacht te - zijn ingetreden tudsomstan op den dag, waarop de militie geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen is geroepen (§ 14 M.-V.-I.) en wat de landweer-vergoeding betreft, op den dag, waarop de landweer geheel of ten deele buitengewoon is opgeroepen (§ 23 Lto. -I. III). De oproeping voor het tegenwoordig buitengewoon verblijf intrede onder de wapenen had voor de landweer plaats op 30 Juli 1914 dige i •«• • < i • , . . tijdsomstan- en voor de militie op den volgenden dag De taak voor den digheden. Burgemeester om zelf op vergoedingsaanvragen te beslissen, kwam alzoo op hem te rusten, wat de landweervergoeding aangaat, op 30 Juli 1914, wat de militievergoeding aangaat, op 31 Juli 1914. Die taak zal eindigen, zoodra de bijzondere tijdsomstandig- Einde i , • ...... ,.; ., . bevoegdheid heden niet meer aanwezig zijn (§ 28, eerste ha, M.-V.-I. en Burge§ 38, eerste lid, Lto.-I. III). beslissing. De toekenning van landstormvergoeding geschiedt steeds door den Burgemeester, aangezien de landstorm alleen in bijzondere tijdsomstandigheden mag worden opgeroepen (art. 6 Lst. W.). Welke Burgemeester moet de beslissing op vergoedings- v.eike aanvragen nemen? In het algemeen de Burgemeester der ge- meester ' . , besüssing meente, waar degene, die aanspraak maakt op vergoeding, neemt, woont (art. 8 M.-V.-Besl., art. 8 Lto.-Besl. III, art. 9 Lst.-Besl). 48 TOEKENNING DOOR BURGEMEESTER. b^neiands. Hoe echter' wanneer de verzoeker buitenslands woonplaats heeft? Het hangt er dan van af, of de dienstplichtige, op wiens werkelijken dienst men zich beroept, militie-, landweer-'of landstormplichtig is. Is hij militieplichtige, dan beslist de Burgemeester der gemeente, voor welke hij is ingelijfd (art. 8 M.-V.-Besl).; is hij landweerplichtige, dan de Burgemeester der gemeente, waar hij in het landweerverlofgangersregister staat ingeschreven (art. 8 Lw. -Besl. III); is hij landstorm plichtige, dan de Burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven (art. 29 Lst.-Bèsl.). VOOR WELKE MILITAIREN MAG VERGOEDING WORDEN GEGEVEN? De wetten vestigen de aanspraak op vergoeding alleen voor den dienst van hen, die dezen al» dienstplichtige vervullen; Gezinnen zij betrekken den vrijwilliger er niet in. De dienstplichtige pifcïtüjen. ziet zich gedwongen tot militaire dienstvervulling en mist dan buiten zijn vrijen wil de gelegenheid om voor zijn gezin verder te zorgen Het is daarom vanzelfsprekend, dat het Rijk de zorg voor het gezin van hem overneemt. Anders staat het met den militair, die als vrijwilliger tot dienstvervulling gehouden is. Indien deze bij zijn indiensttreding een gezin onverzorgd achterlaat, geschiedt het uit eigen keuze en rust er op het Rijk niet de zedelijke verplichting voor het gezin van den vrijwilliger te zorgen. Hierin zullen wij de reden moeten zoeken, waarom de wet geen voorziening heeft getroffen voor steun aan hun gezinnen. Met dat al zijn er eenige groepen vrijwilligers, die in wezen Gezinnen overeenkomen met de dienstplichtigen; het zijn personen, die vri'wllli»ersin vredestijd een vrijwillig dienstverband aangingen, volgens hetwelk zij na eenigen tijd verblijf onder de wapenen huiswaarts keeren met de verplichting om weder op te komen o.a. in geval van buitengewone oproeping der militie. Deze vrijwilligers deelden dan ook bij de intrede van den huidigen mobilisatietoestand in het lot der opgeroepen dienstplichtigen, hun bedrijf en gezin onverwachts te moeten verlaten. Billijk was het daarom zeker, de gezinnen dier vrijwilligers op denzelfden voet van Rijkswege te steunen als de gezinnen der dienstplichtigen. Reeds kort na de mobilisatie werd bij Koninklijk besluit de aanspraak op vergoeding voor een zestal categorieën vrijwilligers vastgesteld. Die categorieën zijn: 1°. vrijwilligers, die in reserve waren krachtens het laatste lid van art. 8 der bij K. B. van 19 Januari 1907, no. 58, vastgestelde doch later ingetrokken Instructie op de werving; 2°. miliciens-postduivenverzorgers; Kostw.verg. 4 50 CATEGORIEËN MILITAIREN. 3°. miliciens-hoefsmeden der Infanterie; 4°. vrijwilligers van de Spoorweg-Exploitatie-Compagnie van het Regiment Genietroepen; 5°. militairen, behoorende tot het reserve-personeel van den Militairen Telegraafdienst, bedoeld in de gewijzigde K. B. van 2 April 1908, nos. 16 en 18; 6°. vrijwilligers bij de landweer, als bedoeld bij art. 22 van het gewijzigde K. B. van 8 Mei 1906, no. 95. (K. B. 21 Aug. 1914, no. 42, en 1 Oct. 1914, no. 29.) De behandeling der vergoedingsaanvragen voor deze vrijwilligers geschiedt overeenkomstig die betreffende militieplichtigen. (Circ. 23 Aug. 1914, IHe afd., no. 4). va^eufeanJt Voor andere groepen vrijwilligers dan de zes genoemde Trthvinlger0' bestaat bevoegdheid tot toekenning van vergoeding niet. Het is zaak zich hiervan goed rekenschap te geven, b.v. in het geval waarin een dienstplichtige, wiens gezin vergoeding geniet, zich verbindt als vrijwilliger. Zoo hij dan niet een vrijwilliger is volgens een dier zes groepen, zal de Burgemeester de vergoeding moeten beëindigen met ingang van den datum, waarop de vrijwillige verbintenis is ingegaan. AAN WIE MAG VERGOEDING WORDEN VERLEEND? Het feit alleen, dat de militair in werkelijken dienst is, Onvoldoende schept nog geen aanspraak op vergoeding voor personen SaeSn'. tot wie hij in betrekking staat. Van vergoeding kan eerst sprake zijn, zoo degene, die ze zou genieten, gebrek heeft aan voldoende middelen tot levensonderhoud. Toch is het bestaan van gebrek aan het noodige niet de eenige eisch; eisch is ook, dat het tekort een gevolg is van het verblijf in Verwijt in werkelijken dienst. Wordt aan beide eischen voldaan, dan <üeaBt' kan aan de inwilliging van de aanvraag om vergoeding nog in den weg staan, dat de verhouding tusschen de vergoedingbehoevenden en den militair niet is zooals de wet verlangt. Voor vergoeding kunnen namelijk slechts in aanmerking komen verwanthet gezin van den militair, het gezin waartoe hij behoort, het tussenen • t " i i i • i • vergoeding gezin waarin hij als pleegkind is opgenomen, en personen, behoevende die hem in den eersten of den tweeden graad van bloedver- 60 ** wantschap of van aanverwantschap bestaan (art. 84, eerste lid, M.W., art. 15bis Lw.W., art. 9 Lst.W.). Het begrip „gezin" moet men opvatten in de wettelijke Beteekeni» beteekenis; uit elke samenleving tusschen personën, ook al gezm' is ze van duurzamen aard, mag men nog niet besluiten, dat die personen te zamen in gezinsverband leven. Bijvoorbeeld Concubinaat, vormt het samenwonen van een militair met een vrouw zonder dan wel met kinderen niet een gezin in den zin der wet. (Af. v. A. 24 Febr. 1915 betr. ontwerp-wet tot aanvulling en verhooging Oorlogsbegrooting 1915 en van 11 Dec. 1917 betr. Oorlogsbegrooting 1918.) Wie bestaan den militair in genoemde graden van ver- Graden wantschap? In de Militie- en Landweer-Vergoedings-In- Jchl^ structies vindt men de familiebetrekking in die graden vermeld. In den eersten graad van bloedverwantschap zijn: kind, vader, moeder; in den tweeden graad van bloedver- 52 WIE VERGOEDING KUNNEN GENIETEN. wantschap: kleinkind, grootvader, grootmoeder, broeder, zuster, half-broeder, half-zuster; in den eersten graad van aanverwantschap: stiefkind, stiefvader, stiefmoeder, behuwdkind, behuwdvader, behuwdmoeder; in den tweeden graad van aanverwantschap: stiefkleinkind, stiefgrootvader, stiefgrootmoeder, behuwdkleinkind, behuwdgrootvader, behuwdgrootmoeder, behuwdbroeder, behuwdzuster, behuwdhalfbroeder, behuwdhalfzuster. WIE DE VERGOEDING MOETEN AANVRAGEN. Zonder er om te vragen, krijgt men de vergoeding niet. Aanvragers. De voorschriften stellen voor de toekenning o.a. de voorwaarde, dat een verzoek daartoe wordt ingediend (art. 84 M.W., art. 15bis Lw.W., art. 9 Lst.W.). Geldt de aanvraag het gezin van den militair, dan moet zijn echtgenoote ze indienen; geldt de aanvraag het gezin, waartoe de dienstplichtige behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan moet de aanvraag uitgaan van het gezinshoofd. Zou de vergoeding ten goede komen aan personen, die buiten onmiddellijk gezinsverband met den militair staan, dan moeten die personen ieder voor zich aanvraag doen. De echtgenoote kan echter overleden zijn of de echtgenoote, Bulteil etaat het gezinshoofd of de personen, die de aanvraag zouden moeten f^enen . doen, kunnen wegens bijzondere redenen buiten staat zijn of aanvraa«geacht worden om zelf over de vergoeding te beschikken; in zulk een geval moet ten behoeve van het gezin of de personen, die vergoeding noodig hebben, de indiening der aanvraag geschieden door hem, die tot het beuren der vergoeding bereid is en in aanmerking kan komen (artt. 1, eerste lid, en 6 M.-V'.Besl., artt. 1, eerste lid, 'en 6 Lw.-Besl. III, art. 26, eerste lid, Lst.-Besl). Door de instelling van de vergoedingen neemt het Rijk tot Mede. zekere hoogte de taak tot steunverleening over van den kost- nf^door6 winner, wanneer het dezen aan het gezin onttrekt voor mili- potige, tairen dienst. Het Rijk zal daarom zooveel mogelijk zich zekerheid trachten te verschaffen, dat de dienstplichtige inderdaad kostwinner voor het gezin wilde zijn en de bedoeling had ook na zijn opkomst kostwinner te blijven. Een der middelen, om in dit opzicht eenigermate zeker te kunnen gaan, vormt de bepaling, dat de dienstplichtige, als hij met de vergoedingsaanvraag instemt, daarvan blijk moet geven door de aanvraag mede te onderteekenen. Slechts voor het geval, dat de dienst- 54 DOOR WIE AAN TE VRAGEN. Adresopgaaf verzoekers. Militaire positie dienstplichtige. plichtige daartoe niet in staat is x), laten de voorschriften den eisch tot mede-onderteekening vallen (artt. 1, vierde lid, en art. 6 M.-V.-Besl., art. 1, vierde lid, en art. 6 Lw.-Besl. III en art. 26, vierde lid, Lst.-Besl). Zonder volledige bekendheid met het adres van den ver¬ zoeker zou het vaak moeilijkheden geven, uit te maken voor welk gezin de vergoeding wordt gewenscht; in ieder geval zou onvolledige opgaaf van adres een vlotte behandeling niet ten goede komen en aan de overheid onnoodig tijd kosten. Vandaar ongetwijfeld, dat de voorschriften verlangen, dat in elke vergoedingsaanvraag vermelding moet geschieden van het nauwkeurig adres van den verzoeker. Is deze in België of in Duitschland gevestigd, dan moet hij in de aanvraag tevens opgeven den rang en de standplaats van den Nederlandschen Consulairen Ambtenaar, binnen wiens ressort verzoekers woonplaats ligt;. Vergissingen in den dienstplichtige, voor wiens dienst de vergoeding zou moeten strekken, zouden ongewenschte gevolgen kunnen hebben. De kans op vergissing zal niet groot zijn, zoo de vergoedingsaanvraag de aanwijzingen bevat, die de voorschriften vorderen, zijnde de geslachts- en voornamen; bovendien, als de militair militieplichtig is, de gemeente, waarvoor hij is ingeschreven, en zoo hij is toegewezen aan de militie te land, het korps en korpsonderdeel, het stamboek- en het contrölenummer, voor zoover bekend. Is hij landweerplichtige, dan de gemeente, waar hij in het landweerverlofgangersregister staat ingeschreven, het wapen of dienstvak, het landweeronderdeel en de compagnie, waartoe hij behoort, en zijn contrólenummer. Is hij landstormplichtige, dan jaar en dagteekening zijner geboorte, de gemeente waar, het nummer van het model van het register, waarin en het volgnummer, waaronder hij voor den landstorm staat ingeschreven (artt. 1, tweede lid, en 6 M.-V.-Besl., artt. 1, tweede lid, en &Lw.-Besl. III en art. 26, tweede lid, Lst.-Besl). 1) De ervaring heeft doen zien, dat dit niet in al te strengen zin behoeft te worden verstaan en dat b.v. ook iemand, die minder gemakkelijk te bereiken is niet behoeft mede te teekenen. AAN WIEN MOET DE VERGOEDING WORDEN GEVRAAGD ? Waar in bijzondere tijden als nu de beslissing, of vergoeding inzending . . . i _ aanvraag. zal worden gegeven, in eerste instantie aan den Burgemeester is overgelaten, ligt het voor de hand, dat hij, die vergoeding wenscht, zijn verlangen moet kenbaar maken niet aan den Minister, maar aan den Burgemeester, en wel aan denzelfden, die de vergoeding moet bepalen. Woont de verzoeker binnen het Rijk, dan moet hij zijn verzoek dus richten aan den Burgemeester zijner woonplaats. Woont hij buitenslands, dan moet hij zijn verzoek doen, naar gelang de dienstplichtige als militieplichtige, als landweerplichtige of als landstormplichtige dient, aan den Burgemeester der gemeente, voor welke de dienstplichtige is ingelijfd, waar hij in het landweerverlofgangersregister, of waar hij voor den landstorm staat ingeschreven (art. 7 M.-V.-Besl., art. 7 Lw.-Besl. III, art. 26, derde lid, Lst.-Besl.). Van den buitenslands wonenden verzoeker ontvangt de TusschenBurgemeester de vergoedingsaanvraag niet steeds rechtstreeks, consulaire Er kan namelijk voor den verzoeker belang in gelegen zijn, u^1 inzending de aanvraag af te geven aan den Nederlandschen consulairen aanvrdaBambtenaar, binnen wiens ressort hij woont. Roept hij diens tusschenkomst in, dan zorgt deze voor de doorzending van de aanvraag. De verzoeker heeft dan tevens kans, dat de Consulaire Ambtenaar hem al dadelijk eenige gelden verstrekt (circ. 24 Aug. 1914, afd. Dienstplicht, no. 190 L). ALGEMEEN MAXIMUM. Hoeveel vergoeding ten hoogste mag worden gegeven volgens de wet. Maxima over Met de stijging der nooden zijn ook de in de dienstplicht - verschillende . m ,. tijdperken, wetten gestelde vergoedingsmaxima gestegen. Thans laten die wetten toe om wegens den werkelijken dienst van 28 Maart 1918 af tot ƒ 3,— per dag aan vergoeding te verleenen, onverschillig of men te doen heeft met een militieplichtige dan wel met een landweer- of een landstormplichtige (wet 25 Maart 1918, St.bl. 174). Tot en met 27 Maart 1918 is het algemeen maximum ƒ2,— voor militie- en voor landweerplichtigen wegens den dienst van 28 Juni 1916 af (wet 24 Juni 1916, St.bl. 293) en voor landstormplichtigen van 1 Juli 1916 af (K. B., bedoeld in circ. 13 Juli 1916, afd. Dienstplicht, no. 127 L). Vóór dien tijd mocht slechts voor een tweetal groepen dienstplichtigen tot ƒ 2,— gegaan worden, te weten: voor de landweerplichtigen, die als er geen bijzondere tijdsomstandigheden waren geweest, reeds zouden hebben opgehouden landweerplichtig te zijn wegens vervulling van hun vollen normalen land weer diensttijd, doch alleen voor zooveel den dienst betreft van 1 Januari 1915 af (wetten 31 Dec. 1914, StM. 650 ; 30 Jan. 1915, St.bl. 35; 29 Juli 1915, St.bl. 343; 31 Dec. 1915, StM. 563); en voor de landstormplichtigen, die in het jaar van hun verblijf in werkelijken dienst 31 jaar zouden worden of al ouder waren. Die leeftijdsgrens voor landstormplichtigen noemde niet de wet, doch het Koninklijk besluit tot uitvoering der Landstormwet, n.1. het LandstormBesluit (art. 28). Voor de, overige groepen dienstplichtigen, n.1. de militieplichtigen, de landweerplichtigen, die hun normalen diensttijd nog niet ten volle hadden vervuld, en de landstormplichtigen, ALGEMEEN MAXIMUM. 57 die in het jaar van hun verblijf in dienst niet ouder dan 30 jaar zouden zijn, gold als hoogste bedrag ƒ 1,50 per dag; voor wat de militieplichtigen betreft, eerst wegens den dienst van 1 Januari 1915 af. Voor den militiedienst, vervuld vóór 1 Januari 1915, mocht niet meer dan ƒ1,— per dag worden toegekend. Het beletsel om voor de landstormphchtigen van 30 jaar of jonger boven ƒ 1,50 te gaan, is neergelegd in het Landstorm-Besluit (wette» 31 Dec. 1914, StM. 664; 30 Jan. 1915, StM. 36; 29 Juli 1915, StM. 342; 31 Dec. 1915, StM. 562; K. B. 8 April 1915, StM. 176). Indien verschillende Burgemeesters voor den dienst van Overleg . .. . tusschen denzelfden militair vergoeding geven, moeten zij door onder- Burge- ° " t meesters ter line overleg er voor zorgen, dat de som van de door ieder voorkoming 00 0 ' . oversohrtj- hunner te verleenen vergoeding het bij de wet gestelde maxi- amg 00 maximum. maximum niet overschrijdt (§21, tweede lid, M.-V.-I., § 31, tweede lid, Lw.-I. III, § 35, tweede lid, Lst.-I.). INDIVIDUEEL MAXIMUM. Hoeveel vergoeding ten hoogste mag worden gegeven volgens Koninklijk besluit. verschillende Zooals hiervóór reeds is aangestipt, is bij Koninklijk besluit maxima voor Tereobiiiende het in de Landstormwet gestelde maximum van ƒ 2.— over groepen . ,. ^ plfclftf™ verbhjf in werkelijken dienst van landstormplichtigen tot en met 30 Juni 1916 beperkt tot hen, die in het jaar van hun verblijf in dienst 31 jaar of ouder zouden zijn. Voor de landstormplichtigen, die in het jaar van hun dienstvervulling nog geen 31 jaar oud zouden zijn, was bij Koninklijk bestuit als hoogste grens gesteld ƒ 1,50 (art. 28 Lst.-Besl.; K. B. 8 April 1915, St.bl. 176). Maxima voor De vergoedingen voor de gezinnen der reserve-vrijwilligers vrtjvviiiigers enz. zijn in het geheel niet bij wet geregeld. Die vergoedingen vinden haar grondslag uitsluitend in een Koninklijk besluit. Voor deze vrijwilligers zijn de maxima op vrijwel denzelfden voet geregeld als die voor de landstormplichtigen. Ze houden ongeveer geheel gelijken tred daarmede, wat aangaat de data van aanvang der tijdperken, waarover ze kunnen worden toegekend; het verschil is slechts weinige dagen. Het maximum van ƒ 2,— voor alle leeftijden, geldt voor den dienst reeds van 30 Juni af (K. B. 11 Sept. 1916, no. 42). Voor den dienst vóór 30 Juni 1916 is het maximum van / 2,— beperkt tot de vrijwilligers, die 31 jaar of ouder waren. Voor de jongeren mocht niet meer dan / 1,50 worden toegekend (K. B. 20 April 1915, no. 32). Hetgeen tot dusver is geschied, geeft grond voor de verwachting, dat nu het maximum voor de dienstplichtigen is verhoogd tot ƒ 3,—, ook voor deze vrijwilligers een gelijke verhooging zal plaats hebben. Bijzonder Bij de vaststelling van het vergoedingsbedrag moet de maximum _ o o & gedlrfde Burgemeester er zorg voor dragen niet alleen, dat hij de verinkomsten. goeding niet stelt op een hooger bedrag dan de wet toelaat, INDIVIDUEEL MAXIMUM. 59 maar ook dat hij het gezin niet meer aan vergoeding geeft dan daaraan zuiver kwam te ontvallen door de opkomst van den dienstplichtige. De Koninklijke vergoedingsbesluiten toch bepalen, dat de vergoeding niet te boven mag gaan het bedrag aan inkomsten, dat wordt gederfd wegens de afwezigheid van den dienstplichtige, verminderd met de kosten van diens eigen levensonderhoud (artt. 4 en 6 M.-V.-Besl., artt. 4 en 6 Lw.-Besl. III, art. 28 Lst.-Besl.). Deze bepaling bevat het beginsel in zich, dat het Rijk niet Vergoeding geroepen is het gezin beter te steunen dan de dienstplichtige behoefte, het deed. Ze verhindert daardoor echter, dat in de behoefte van het gezin voldoende wordt voorzien, wanneer die behoefte grooter is dan het voordeel, hetwelk door de aanwezigheid van den dienstplichtige aan het gezin ten goede kwam. De Minister van Oorlog verklaarde voor dit bezwaar niet uit den weg te willen gaan (antwoord van den-Minister in de vergadering van de Ilde Kamer der Staten-Generaal op 20 Juni 1916). Oogenschijnlijk is het nog al eenvoudig om uit te maken, Berekening 1 11 ■ • i r i 1,- < • Tan net hoeveel het gezin zuiver derrt door den dienst van den militair, gederfdé. Gegeven het bedrag, dat de dienstplichtige inbracht, en het bedrag, dat daarvan besteed moest worden voor zijn onderhoud (zijn zoogenaamde zelfkosten), wijst het verschil tusschen die twee aan wat het gezin zuiver derft. Al dadelijk staat men in vele gevallen voor de moeilijkheid, Raming zelfkosten. met juistheid uit te maken hoeveel de zelfkosten van den dienstplichtige beliepen. Men zal die zelfkosten meestal slechts bij benadering kunnen ramen. Bij groote gezinnen met betrekkelijk geringe inkomsten, zullen de zelfkosten van den dienstplichtige in den regel tamelijk laag zijn. Met welke verdiensten van den dienstplichtige moet nu verdiensten i j i i i •• j i • j vau dienst- rekening worden gehouden bij de vraag, wat het gezin door piichttge. zijn verblijf in dienst aan inkomsten mist? Met de verdiensten, welke hij bij zijn opkomst genoot, of wel met die, welke hij vermoedelijk op een zeker oogenblik zou genieten, zoo hij niet in dienst moest verblijven? Het bedrag der verdiensten 60 INDIVIDUEEL MAXIMUM. bij de opkomst is doorgaans met zekerheid na te gaan, de mogelijke verdiensten na zijn opkomst zou men kunnen gissen door te rade te gaan met het latere loon van zijn medearbeiders in zijn vak. Indien dit latere loon hooger is dan dat, wat de dienstplichtige bij zijn opkomst verdiende, zou het dikwijls v'oordeelig voor het gezin zijn, de mogelijk hoogere verdiensten tot grondslag te nemen bij de berekening van wat er gederfd wordt door het gezin. De Minister wenscht zich niettemin te houden aan het loon, genoten bij de opkomst. Loon i Hij stelde den Burgemeesters tot gedragslijn, dat bij de be- vakgenooten. j ooj» j~ oordeeling van het vergoedingsbedrag, dat in verband met het loon van den dienstplichtige ten hoogste mag worden toegekend, als loon niet moeten worden aangenomen de verdiensten van de vakgenooten op een gegeven oogenblik, doch die van den dienstplichtige ten tijde van den aanvang wisselvallige van zijn verblijf in dienst. Waren zijn verdiensten wissel- verdiensten. „. - J valhg, dan stelle men zijn verdiensten op het bedrag, dat hij gemiddeld verdiende per week, berekend over het jaar, voorafgaande aan den datum van aanvang van zijn dienst (circ. v 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 159 L). waarde"? te handelen, wanneer de dienstplichtige geen geld arbeid van rechtstreeks inbracht, doch zijn arbeidskracht ten voordeele militair. É -* van het gezin deed komen? Dit zal voorkomen bijv. als de dienstplichtige in het bedrijf van zijn vader werkt. De Burgemeester zal dan de geldelijke waarde van den verrichten arbeid dienen te schatten. Daar de Minister bij de beoordeeling van de onttrokken baten slechts wil steunen op feiten (M. v. A. 11 Dec. 1917 betr. Oorlogsbegrooting 1918), zal de Burgemeester bij de berekening van het geldelijk nadeel, dat de opkomst berokkent, meestal zich moeten bepalen tot het bedrag, waarmede de opbrengst van het bedrijf is verminderd als gevolg van de afwezigheid van den dienstplichtige, en tot het loon, dat aan den tijdelijken vervanger van den dienstplichtige moet worden uitgekeerd, als zoo'n vervanger genomen is. Hiertegenover valt echter te stellen het voordeel, dat het' gezin INDIVIDUEEL MAXIMUM. ei geen kosten voor levensonderhoud van den dienstplichtige behoeft te maken. Onder de militairen zijn er, die aanvankelijk in dienst Gederfde ... . ...... inkomsten traden als vrijwilliger en na het einde van hun yrywilhgen van dienst zijn blijven doordienen als dienstplichtige. Indien zij vrij willigere, al verdiensten inbrachten voordat zij als vrijwilliger in dienst traden, zouden die verdiensten al heel moeilijk kunnen worden beschouwd als feitelijk weergevende het bedrag, dat het gezin mist door hun verderen dienst als dienstplichtige. De Minister heeft uitgemaakt, dat de betrekkingen dier gewezen vrijwilligers ook voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Het zuiver gederfde is daarbij blijkbaar gerekend op ten hoogste zestig cent per dag. De Minister heeft althans bepaald, dat de vergoeding ten aanzien van de dienstplichtigen, die tijdens de huidige omstandigheden uit de positie van vrijwilliger zijn overgegaan in die van dienstplichtige, in het algemeen geen hooger bedrag dan ƒ0,60 per dag rnag beloopen. De Burgemeester mag vergoeding voor deze groep dienstplichtigen niet verleenen wegens hun verblijf in dienst vóór 26 Mei 1916 (circ. 3 Juli 1916, afd. Dienstplicht, no. 71 L). Huwelijk Wanneer een vrouw eerst tijdens het verblijf in dienst van na opkomst den dienstplichtige met dezen huwt, zal deze in den regel wel niet vóór zijn opkomst in haar ondefhoud hebben voorzien. Men zou daarom licht geneigd zijn tot de opvatting, dat de vrouw niet voor vergoeding in aanmerking kan komen, omdat zij door het verblijf in dienst geen inkomsten kwam te missen. Men kan echter ook aldus redeneeren, dat de dienstplichtige verplicht is zijn gezin te onderhouden, voor zoover hij daartoe in staat is; dat wanneer hij vóórs,Èijn opkomst verdiensten had, hij die na huwelijk ten goede had moeten doen komen aan zijn vrouw, wanneer zij zonder zijn verdiensten broodsgebrek zou hebben; dat wanneer de man tijdens zijn verblijf in dienst huwt en zijn vrouw dan gebrek krijgt, zijn verblijf in dienst de oorzaak is, dat hij het gebrek nietkan wegnemen. Zoo dacht de Minister er waarschijnlijk over. 62 INDIVIDUEEL MAXIMUM. Shouden De Minister deelde den Burgemeesters namelijk mede, dat na huwelijk, indien de vrouw na haar huwelijk een eigen huishouden heeft opgezet, voor haar en haar kinderen vergoeding kan worden toegekend en wel tot ten hoogste de som, welke de dienstplichtige vóór zijn opkomst verdiende, verminderd met het bedrag, waarop de kosten van zijn levensonderhoud kunnen worden geraamd. De Minister acht in zulk een geval vergoeding echter alleen dan geoorloofd, wanneer de dienstplichtige met zijn verdiensten in haar onderhoud zou kunnen hebben voorzien en hij zich niet tegen de toekenning van vergoeding aan zijn echtgenoote verklaart. De Minister gaf woning" van tevens te kennen, dat wanneer de echtgenoote vóór het huwelijk met^êr0019 samenwoonde met verwanten, die in haar onderhoud voorweten. zagen en na het huwelijk met die verwanten is blijven samenwonen, de Burgemeester in het algemeen geen vergoeding moet geven aan de echtgenoote. Voor de kinderen uit het huwelijk mag wel het voor het onderhoud der kinderen noodige bedrag worden toegekend, zoo noch de verwanten der vrouw, noch deze zelf in staat zijn in het onderhoud te voorzien (circ. 25 Febr. 1916, no. 159 L, en 9 Aug. 1917, no. 366 L, afd. Dienstplicht). Onmogelijk- Slechts bij uitzondering mag anders worden gehandeld, verwanten bijv. wanneer de verwanten, met wie de vrouw samenwoont. tot onderhoud - " eontgenoote, niet meer of niet meer ten volle in haar onderhoud kunnen voorzien omdat in hun geldelijke of gezinsomstandigheden een ongunstige wending is gekomen. Dan is het samenwonen met de verwanten niet langer een beletsel voor het toekennen van vergoeding aan de echtgenoote (circ. 6 Nov. 1916, afd. Dienstplicht, no, 103 L). BIJSLAG. Wanneer bijslag mag worden gegeven. Het bedrag, dat van de bijdrage door den militair, na aftrek Wftarde. van diens zelfkosten, zuiver ten voordeele van het gezin kwam, J^dèr6 kan ten tijde van zijn opkomst voor het gezin voldoende zijn af^st-0 van geweest om zich het noodige te kunnen verschaffen voor ^Jteging?' levensonderhoud, doch na de opkomst hebben opgehouden toereikend te zijn. Zijn namelijk na zijn opkomst de prijzen van de eerste levensbehoeften gestegen, dan kan het gezin met het zuiver genoten bedrag slechts een kleinere hoeveelheid eerste levensbehoeften bekomen. Was de bijdrage bij de opkomst precies voldoende, dan zal ze het daarna niet meer zijn. De vergoeding mag volgens de vergoedingsbesluiten niet hooger worden gesteld dan het zuiver gederfde. Was de vergoeding aanvankelijk lager gesteld, dan kan de Burgemeester ze nog wat verhoogen; was ze gelijk aan het zuiver gederfde, of wordt met de verhooging het zuiver gederfde bereikt, dan kan hij het gezin niet verder helpen met verhooging der vergoeding. De Regeering vond echter toch een middel dezen gezinnen te hulp te komen om aan de gevolgen van de prijsstijging het hoofd te bieden. Zij deed dat, door te bepalen, he^tei.al8 dat wanneer de vergoeding gelijk is gekomen aan het zuiver ™aad|e.der gederfde bedrag, de Burgemeester op dat bedrag zoo noodig J^f^' een bijslag kan verkenen. De bijslag mag niet verstrekt worden voor verblijf in werkelijken dienst vóór 1 Juli 1916. Met den bii8la*inbegrip van den bijslag mag de vergoeding nimmer hooger ziïn dan het bii de wet gestelde maximum 1). Voor dienst tot Percentage J J ° ' van den en met 15 October 1917 mag de bijslag ten hoogste 15 procent bijslag. 1) Dit maximum bedraagt voor de militie- en voor landweerplichtigen ƒ 2,— per dag voor den dienst tusschen 28 Juni 1916 en 27 Maart 1918 en ƒ 3,— voor den dienst van' 28 Maart 1918 af. Voor de landstormplichtigen bedraagt van 1 Juli 1916—27 Maart 1918 het maximum ƒ 2,— per dag; voor den dienst van 28 Maart 1918 af ƒ 3,—. Voor de reserve-vrijwilligers enz. bedraagt het maximum thans ƒ 2,—•. Verhooging tot ƒ 3,—, evenals voor de dienstplichtigen heeft plaats gehad, mag waarschijnlijk worden geacht. 64 BIJSLAG. beloopen van het bedrag, dat het gezin aan zuivere bate van den dienstplichtige genoot, dus van het verschil tusschen hetgeen hij inbracht en hetgeen hij voor eigen levensonderhoud aan het gezin kostte. Voor den dienst van 16 October 1917 af mag de bijslag ten hoogste 25 procent bedragen (circ. 13 Juli 1916, no. 127 L, 25 Aug. 1916, no. 98 L, 11 Oct. 1917, no. 51 L, afd. Dienstplicht). GRENS VAN VOLDOENDE LEVENSONDERHOUD. De vergoeding mag niet hooger worden gesteld dan strikt noodig is. De. vergoedingsartikelen der dienstplichtwetten zeggen wel, Beperking: dat toekenning van vergoeding moet geschieden wanneer nood£ekt voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken als gevolg van de opkomst; ze zeggen echter niet met zooveel woorden op welk bedrag de vergoeding precies moet worden gesteld. Alleen een maximum staat er in aangegeven. Naar de strekking der vergoedingsartikelen behoort de vergoeding echter niet hooger te zijn dan strikt noodig is om de achtergebleven verwanten van den dienstplichtige in staat te stellen, voldoende in hun levensonderhoud te kunnen voorzien (circ. 4 Sept. 1914, afd. Dienstplicht, no. 216 L). Bij de berekening van het toe te kennen bedrag mag der- scnadeioos- . 6 .. i «telling geen halve niet het oogmerk zijn de door de opkomst geleden doei. schade te vergoeden. De strekking van de vergoedingsartikelen zou niet tot haar vaste recht komen, wanneer de bedragen zouden worden berekend 8Chale11, naar vaste schalen, uitsluitend gebouwd op de getalsterkte van de gezinnen. Zulke schalen geven, als gezinnen uit evenveel leden bestaan, een gelijk vergoedingsbedrag aan. Maar zoo die gezinnen in ongelijke levensomstandigheden verkeeren, zullen de noodzakelijke behoeften voor die gezinnen onderling verschillend zijn en zullen die gezinnen dus ook een verschillend bedrag noodig hebben, wil de vergoeding voor ieder gezin voldoende wezen (circ. 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 159 L). In het algemeen zal de Burgemeester voldoende kunnen volgen van nagaan aan hoeveel vergoeding de gezinnen behoefte hebben, consulaire Doch als de gezinnen buitenslands wonen, zal hij niet uit ^ nareneigen wetenschap kunnen vaststellen hoeveel vergoeding een Kostw.verg. 66 GRENS VOLDOENDE LEVENSONDERHOUD. gezin noodig heeft. Ontvangt hij een vergoedingsaanvraag van een in het buitenland wonend persoon, dan zal hij inlichtingen dienen in te winnen bij de Nederlandsche Consulaire Ambtenaren of bij den Minister van Bukenlandsche Zaken. Wonen de aanvragers in België of in Duitschland dan kan hij rechtstreeks in verbinding-treden met de Consulaire Ambtenaren; anders moet hij zich wenden tot genoemden Minister (§ 16 M -V.-I., § 25 Lw.-I. III, § 31 Lst.-L). De Burgemeester zal zich dan uiteraard wel moeten neerleggen bij het oordeel, dat die autoriteiten omtrent de mate der behoefte uitspreken. Wanneer de Consulaire Ambtenaar uit eigen beweging de inlichtingen aan den Burgemeester verstrekt — en dit doet hij wanneer de aanvraag om vergoeding door zijn tusschenkomst wordt ingediend — dan dient de Burgemeester zich geheel aan het bedrag, dat de Consulaire Ambtenaar voorstelt, te houden, ten minste als dat bedrag niet hooger is dan het in de wet vastgestelde maximum of dan het bedrag, dat het gezin zuiver derft door de opkomst. Zoo de Burgemeester minder toekende dan het voorgestelde bedrag, zou hij den. Consulairen Ambtenaar schade kunnen berokkenen, omdat deze meestal al dadelijk begonnen is, den aanvrager een voorschot, gelijk aan het voorgestelde bedrag, te geven (circ. 24 Aug. 1914, afd. Dienstplicht, no. 190 L). Ten aanzien van gezinnen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Canada geldt in het bijzonder, dat hun vergoeding gesteld moet worden op het hoogste bedrag, dat volgens de voorschriften mag worden toegekend, indien den Burgemeester niet mocht blijken, dat hij met een lager bedrag kan volstaan (circ. 25 Jan. 1915, afd. Dienstplicht, no. 309 L). BEREKENING INKOMSTEN. Berekening der gezinsinkomsten. Om te berekenen hoeveel een gezin aan vergoeding noodig ^keijjk heeft, moet men uitrekenen hoeveel de noodzakelijke levens- inkomen, behoeften van het gezin kosten en van deze som aftrekken het bedrag, dat voor het gezin nog aan inkomsten overblijft na de opkomst van den dienstplichtige. Het bedrag der overblijvende gezinsinkomsten nu is het totaal der inkomsten van ieder der gezinsleden (circ. 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 159 L). Toch behoeft de Burgemeester niet altijd de volle in- inkomsten komsten van alle gezinsleden samen te tellen. Volwassen kinderen hebben soms een extra deel van hun verdiensten voor zich zelf noodig voor bijzondere uitgaven en geven dan niet hun geheele loon af. In zoo'n geval is het vergund om, als de kinderen ouder dan 17 jaar zijn, bij de berekening van het gezinsinkomen ten hoogste 25 procent van hun verdiensten niet mede te tellen (circ. 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 159 L). Ook van de verdiensten der echtgenoote, welke zij wegens het verrichten van loongevenden arbeid mocht hebben, behoort de Burgemeester ter hoogste 25 procent niet mede te tellen, omdat de behoeften van de vrouw, "die voor loon werkt, grooter kunnen zijn dan van de vrouw, die niet in loondienst is. Het niet mederekenen van een gedeelte van het loon der echtgenoote mag slechts worden toegepast bij de berekening van vergoeding voor den dienst van 26 Juni 1916 af (circ. 23 Juni 1916, afd. Dienstplicht, no. 126 L). Moeten de inkomsten van den dienstplichtige, welke hij ^^«^ tijdens zijn verblijf in dienst heeft, niet medegeteld worden ï^nwte^ bij de berekening van het gezinsinkomen, bijv. het loon, dat piicutige. zijn patroon voor hem misschien nog uitkeert, ofschoon hij 68 BEREKENING INKOMSTEN. in dienst is, en de militaire inkomsten, welke hij heeft? Eigenlijk zou dit wel behooren te geschieden, want naar de strekking der vergoedingsartikelen mag geen hoogere vergoeding worden gegeven dan strikt noodig is om het gezin in staat te stellen, voldoende in het levensonderhoud te voorzien. Wo^nlrs" Maar als werkgevers het loon van den dienstplichtige ntag^vafhet geheel °f ten deele bliJven uitkeeren na zijn opkomst} noodige. schiedt dit meestal met het doel om de inkomsten van het gezin wat grooter te makén dan het strikt noodige. Zij zouden dit doel niet bereiken, wanneer .de werkgeversuitkeering afgetrokken zou worden van het gewone vergoedingsbedrag. De Burgemeester behoort daarom in beginsel bij de berekening van het noodige vergoedingsbedrag niet in aanmerking te nemen hetgeen de werkgever voor de vergrooting der gezinsinkomsten uitkeert (circ. 4 Sept. 1914, no. 216 L, en 25 Febr. 1916, no. 159 L, afd. Dienstplicht). uTtke?ringra' T°Ch Zal de werkgeversuitkeering niet altijd geheel en al bti bereke- voorbij gezien kunnen worden bij de vaststelling der venroe- mng van het «• j j , 6 o"1 gederfde. ding, omdat de vergoedmgsbesluiten niet veroorloven, dat de vergoeding hooger is dan de baten, welke het gezin door de opkomst van den dienstplichtige mist. Met het oog op die besluiten moet de Burgemeester er voor zorgen, dat vergoedingsbedrag te zamen met werkgeversuitkeering niet hooger zijn dan de gemiste baten, dus niet hooger dan het versclïïf tusschen de inkomsten van den dienstplichtige vóór zijn opkomst en zijn zelfkosten (circ. 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 159). Militaire De inkomsten; welke de dienstplichtige in zijn hoedanigheid bijk0b?reke- van militair heeft, mogen niet steeds buiten aanmerking noodige. oKjven bij de berekening van het gezinsinkomen. Geen rekening moet de Burgemeester houden met het bedrag aan soldij en mobilisatietoelage van den militair beoffloteren nfden den rang van sergeant. Wanneer de militair echter als dienstplichtige onderofficier is, kan hij van zijn militaire inkomsten aan jaarwedde en mobilisatietoelage wel een ge- BEREKENING INKOMSTEN. 69 deelte afzonderen voor zijn gezin. De Burgemeester moet dan ook de vergoeding voor de verwanten van dienstplichtige onderofficieren een zeker bedrag lager stellen dan het bedrag, dat hij zou toekennen als de dienstplichtige nog geen onderofficier zou zijn. De aftrek is aanvankelijk gesteld op 70 cent per dag. Voor den dienst na 25 Juni 1916 moet de aftrek echter slechts 40 cent per dag bedragen. In het algemeen kan Verminderde ... . vergoeding de Burgemeester dezelfde gedragslijn volgen ten aanzien van voor ° n . . gezinnen van de reserve-vrijwilligers enz Maar in de gevallen, waarin hun reserve- • i • j j onderjaarwedde niet onbelangrijk de gemiddelde jaarwedde van officieren enz. den dienstplichtigen onderofficier overtreft, behoort de Burge - meester het verschil in jaarwedde in mindering te brengen bij het bepalen van het vergoedingsbedrag (circ. 25 Febr. 1916, no. 159 L, en 23 Juni 1916, no. 126 L, afd. Dienstplicht. De andere militaire inkomsten dan soldij of jaarwedde en verminderde , , . vergoeding mobilisatietoelage zoowel van hen, die geen rang bekleeden, wegens ° . 7 sommige als van de rangbekleeders, tellen voor het gezinsinkomen, op soorten van ° ' . . militaire sommige uitzonderingen na, alle mede na vermindering met inkomsten. 25 cent per dag (circ. 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 159 L). Als uitzondering mag in het geheel niet voor aftrek in aanmerking worden genomen de toelage, welke de dienst- ^^f^ plichtige geniet als militair buitengewoon kommies (circ. SSfait111' 17 April 1916, afd. Dienstplicht, no. 64 L), als militair hulp- J^J*8*gevangenbewaarder of wegens werkzaamstelling bij een qua- jj^j"vanrantaine-inrichting (circ. 31 Juli 1917, afd. Dienstplicht, no. ^STotf' Li). inrichtingen. BEREKENING VAN HET NOODIGE. Berekening van het noodige. Maatstaven voor noodzakelijklevensonderhoud. Tarieven voor noodzakelijkeuitgaven levensonderhoud. De vergoeding mag er slechts toe dienen, dat het gezin het bepaald noodzakelijke kan bekomen. Wat voor maatstaf echter aan te leggen voor de beantwoording van de vraag, wat onder het noodzakelijke moet worden verstaan? Zooals gebleken is, verstaat de Minister daaronder: de noodzakelijke uitgaven voor voeding; de noodzakelijke uitgaven voor kleeding en schoeisel; de noodzakelijke uitgaven voor vuur en licht; zieken- en begrafenisfondsen; de huishuur, voor zoover deze niet onnoodig hoog is en het gezin zich niet zonder overwegend bezwaar goedkoopere huisvesting kan verschaffen (circ. 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 159 L). De Minister heeft niet aangegeven op welk bedrag de Burgemeester elk dier soorten uitgaven dient te stellen. Een richtsnoer hiervoor vinden de Burgemeesters in de tarieven, welke de Commissarissen der Koningin voor iedere provincie hebben opgemaakt (antwoord van Minister van Oorlog van 22 Februari 1918 op Verslag He Kamer betr. wetsontwerp tot verhooging vergoedingsmaximum). DUUR DER VERGOEDING. 73 in preventieve hechtenis wordt gesteld of in een of andere ^re^ntievef strafinrichting tot het ondergaan van een vonnis wordt op- ^p^"11118 in gesloten, mag de Burgemeester geen vergoeding geven over Richting den duur der hechtenis of het verblijf in de strafinrichting vonnis. (circ. 9 Febr. 1915, afd. Dienstplicht, no. 302 L). Zoo de man Verblijf in / .... ,11 • i ..... . . . militaire in een militaire tuchtklasse is geplaatst bij wijze van adminis- toohtkiasse tratieven maatregel, moet de vergoeding wel doorgaan (besch. tratieve 5 Mei 1915, afd. Dienstplicht, no. 58 L—Legerorders 1915, B 148). De preventieve hechtenis rekent aan te vangen met den ingang . i ,. .... . , preventieve dag, waarop de dienstplichtige naar den krijgsraad wordt ver- hechtenis, wezen (besch. 27 Juni 1916, afd. Dienstplicht, no. 133 L — Legerorders 1916, B 167). Heeft de verwijzing naar den krijgs- Verwijzing raad echter geen onttrekking aan den gewonen dienst tot krijgsraad, gevolg, dan mag het genot van de vergoeding blijven bestaan (circ. 22 Maart 1917, afd. Dienstplicht, no. 101 L). Wanneer de dienstplichtige met verlof is, hangt het van den aard en den duur van het verlof af, of de vergoeding al dan niet tijdens het verlof ophoudt. Heeft de dienstplichtige een zoogenaamd bijzonder verlof, Bijzonder dan mogen zijn verwanten als regel geen vergoeding ont- verlof' vangen over den duur van het verlof, ook niet over den dag yan vertrek van het korps en over den dag van terugkomst daarbij (gewijzigde „Verlofregeling", punt 12, gezonden bij circ. 18 Octöber 1916, bureel Verloven, no. 359). Toch is het den Bijzonder Burgemeester toegestaan, bij uitzondering de vergoeding ook tussche'ïv* tijdens een tweetal soorten van bijzonder verlof te doen poozeubehouden, indien het verlof bij tussenenpoozen wordt genoten en telkens niet langer dan 4 dagen duurt. De omschrijving van die twee soorten bijzonder verlof kan de Burgemeester vinden in de gewijzigde „Verlofregeling" onder c en e van punt 3. (Gewijzigde „Verlofregeling", punt 13*2.) Van 1 September 1916 af behouden de verwanten van Algemeen den dienstplichtige de volle aanspraak op vergoeding over den verloftijd van het algemeen verlof, hoelang dit verlof ook duurt 74 DUUR DER VERGOEDING. (circ. 4 Sept. 1916, afd. Dienstplicht, no. 570 L). Vóór 1 September 1816 mocht de vergoeding bij algemeen verlof slechts dan doorgaan, wanneer het verlof vier dagen of korter was (gewijzigde „Verlofregeling", punt 11). TMtomdc- Wanneer een dienstplichtige uitzonderingsverlof heeft, gaat verlof. de vergoeding slechts door, indien het verlof niet meer dan 4 achtereenvolgende dagen beloopt. Duurt het verlof 5 of meer achtereenvolgende dagen, dan mag in het geheel geen vergoeding worden verstrekt voor den duur van het verlof (circ. 4 Sept. 1916, afd. Dienstplicht, no. 570 L). heitel*0* Verlof tot herstel van gezondheid heeft geen tijdelijke gezondheid, staking der vergoeding tot gevolg. Alleen dan moet een militair ten aanzien van de vergoeding geacht worden met zoo-, danig verlof te zijn, zoo hij inderdaad in het belang van zijn gezondheid voor korteren of langeren duur met verlof is gezonden. Miütairen, die een ander soort verlof genieten en wegens ziekte na het einde van het verlof niet naar het korps kunnen terugkeeren, mogen daarom voor de vergoeding niet aangemerkt worden als met verlof tot herstel van gezondheid te zijn (circ. 8 Juli 1915, no. 362 L,en\1 Aug. 1915, no. 523 L, afd. Dienstplicht). Evenmin mag verlof in afwachting van afkeuring voor den dienst als verlof tot herstel van gezondheid worden aangemerkt. (Besch. 17 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 523 L — Legerorders 1915, B 256). Achter- ^ Wanneer een dienstplichtige na het einde van verlof door veS^™" ambtelijk geconstateerde ziekte verhinderd is van het verlof terug te keeren, mag de Burgemeester over den duur van de ziekte geen vergoeding verleenen zoolang hij daartoe niet de machtiging van den Minister heeft verkregen (circ. 17 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 523 L — Legerorders 1915, B 256). Verlof in Zonder uitdrukkelijke ministerieele machtiging mag de afwachting t> ontslag Burgemeester geen vergoeding geven over den duur van gebreken. verlof, dat aan een afgekeurden dienstplichtige is verleend in afwachting van zijn ontslag uit den diénst. Ingeval de Burgemeester meent, dat het gezin ook over den duur van zoo'n DUUR DER VERGOEDING. 75 verlof vergoeding noodig heeft, en het een dienstplichtige betreft, wiens ontslag is uitgesteld omdat hij tijdelijk of voortdurend buiten staat is om in zijn levensonderhoud te voorzien, dient de Burgemeester aan den Minister te vragen hem machtiging te verleenen om over den verloftijd vergoeding te verstrekken. Bij het vragen der machtiging behoort de Burgemeester den Minister in het kort in te lichten over den vermoedelijken geldelijken toestand van het gezin tijdens het verlof (circ. 4 Febr. 1918, afd. Dienstplicht, no. 115 L). OPGAVEN VERLOVEN ENZ. 77 Zorgt de commandant niet voor tijdige toezending van de verantwooropgaaf of van het telegram, dan kan de Burgemeester de van gelden, welke- hij daardoor ongeoorloofd uitkeerde, van den commancommandant terugvorderen (circ. 13 Sept. 1915, afd. Dienstplicht, no. 286 L). Wanneer er geschil rijst tusschen den Burgemeester en den commandant over het al of niet ver- Schade voor zenden der opgaaf en de commandant stelt tegenover de meester bu , . j t» j t J- r met ont- bewermg van den Burgemeester, dat hij niet tijdig een opgaat va*Vg? van heeft ontvangen, de verzekering, dat de verzending tijdig opgaven, heeft plaats gehad, dan blijft de ten onrechte uitgekeerde vergoeding voor rekening van den Burgemeester, tenzij de Minister aanleiding mocht hebben om de juistheid van deze verzekering in twijfel te trekken (circ. 27 Sept. 1916, afd. Dienstplicht, no. 128 L). Aan welken Burgemeester moet de commandant de opgaaf Naar welke . . , gemeente zenden? Hij weet niet, behoeft ten minste niet te weten, militaire *• opgaven welke Burgemeester de vergoeding heeft toegekend. Daarom te zenden? zendt hij de opgaaf betreffende den militieplichtige aan den Burgemeester der gemeente, voor welke de dienstplichtige is ingelijfd, de opgaaf betreffende den landweërplichtige aan den Burgemeester der gemeente, waar de dienstplichtige in het landweer-verlofgangersregister staat ingeschreven, en de opgaaf betreffende den landstormplichtige aan den Burgemeester der gemeente, voor welke de dienstplichtige in werkelijken dienst is gesteld (§ 20 M.-V.-I.; § 29 Lto.-I. III; circ. 7 April 1917, afd. Dienstplicht, no. 32 L). Doet zich nu het geval voor, dat vergoeding voor de ver- inWUmen wanten van den dienstplichtige is toegekend door den Burge- meesterUotf • , . ambtgenoot meester van een andere gemeente dan die, waar de opgaven van iniichmoeten inkomen, dan moet die Burgemeester vóór den dag, nopens • .. ■ ,. • i . , • • militaire waarop hij de vergoeding zou uitbetalen, vragen aan zijn opgaven, ambtgenoot van laatstbedoelde gemeente, of deze een opgaaf ontving en wat er in de opgaaf staat (§ 21 M.-V.-I., § 31 Lto.-I. III; § 35 Lst.-L; circ. 7 April 1917, afd. Dienstplicht, no. 32 L). Indien een Consulaire Ambtenaar in de uitkeering van 80 VERHOOGING EN VERLAGING. Onderzoek na verhuizing:. Bezwaarschriftentegen beslissing Burgemeester. Vergoedingscommissies. Adresseering bezwaarschriften. Inzending bezwaarschriften. Onderzoek door vergoedingscommissie. meester periodiek een onderzoek er naar instelt, of de vergoeding voor wijziging in aanmerking kan komen (circ. 15 April 1916, afd. Dienstplicht, no. 135 L). Een onderzoek naar de behoefte van het gezin dient de Burgemeester ook in te stellen, als het een gezin betreft, dat pas naar zijn gemeente is verhuisd. Dan moet de vergoeding, welke het van een anderen Burgemeester genoot, zoo noodig worden veranderd volgens den maatstaf, welke in de nieuwe woonplaats geldt (circ. 22 Sept. 1916, afd. Dienstplicht, no. 112 L). Ook van andere zijde kan een onderzoek naar de mate, waarin gezinnen behoefte aan vergoeding hebben, worden ingesteld. In de laatste helft van 1915 zijn namelijk vergoedingscommissies ingesteld — voor elke provincie één -— bij wie personen, die niet tevreden zijn met de beslissing, welke de Burgemeester op hun vergoedingsaanvraag nam, hun beklag over de beslissing kunnen inzenden. Hun bezwaarschrift dient gericht te zijn aan den Minister van Marine, zoo de dienstplichtige behoort tot de zeemilitie; anders aan den Minister van Oorlog. De toezending moet echter niet rechtstreeks aan de Minister geschieden, doch aan de vergoedingscommissie — officieel genaamd „Commissie van Voorlichting in zake vergoeding wegens kostwinnerschap in de provincie " en gevestigd in de hoofdplaats der provincie. Mocht de toezending van het bezwaarschrift toch rechtstreeks aan den Minister plaats hebben, dan stelt deze het, zoo noodig, in handen van de commissie. Zoo de inhoud van het bezwaarschrift er voor in aanmerking kan komen, stelt de commissie een nauwkeurig onderzoek omtrent de klacht in. Wanneer de woonplaats of verblijfplaats van het gezin binnenslands is gelegen, kan de commissie daar een persoonlijk onderzoek doen houden door den secretaris of een lid der commissie. Met uitzondering van de gevallen, waarin blijkt, dat inwilliging van het bij het bezwaarschrift gedaan verzoek in TERUGVORDERING UIT 'S RIJKS KAS. Terugvordering van het Rijk van door den Burgemeester voorgeschoten gelden. Hoe krijgt de Burgemeester de vergoedingsgelden van het i^endim Rijk terug? Hij moet daartoe verzamelstaten, waarin de uit- staten, betaalde vergoedingen zijn verantwoord, toezenden aan den Minister, wien ze aangaan (§ 24 M.-V.-L; § 34 Lto.-I. III; § 38 Lst -I en circ. 23 Aug. 1914, IHe afd., no. 4). Voor wat de zeemilitie betreft, is het de Minister van Marine; voor de militie te land, de landweerplichtigen, de landstormplichtigen — ook al dienen ze bij de zeemacht — en de vrijwilligers is het de Minister van Oorlog. Die categorieën mihtairen series^ moeten elk in een afzonderlijke serie verzamelstaten behandeld staten, worden. In een verzamelstaat, waarin de vergoedingen voor de eene categorie worden verantwoord, mogen dus niet tevens vergoedingen voor een der overige categorieën in rekening worden gebracht (circ. 20 Nov. 1914, afd. Dienstplicht, no. 501 LY De verzamelstaten voor de militievergoedingen, de ModeUen landweervergoedingen en de vergoedingen voor de vrij- staten, willigers moeten zijn ingericht volgens daarvoor gegeven modellen DD; die voor de landstormvergoedingen volgens een model X. Men heeft alzoo een verzamelstaat model DD-Militie, een verzamelstaat model DD-Landweer, een verzamelstaat model X-Landstorm en een verzamelstaat DD voor Vrijwilligers, waarvan het opschrift moet luiden: „Vergoedingen, toegekend krachtens Koninklijk besluit van 21 Augustus 1914, no. 42" {circ. 23 Aug. 1914, IHe afd., no. 4) bovendien moeten, wanneer vergoedingen voor buitenslands wonende personen door tusschenkomst van Consulaire Ambtenaren worden uitgekeerd, de vergoedingen voor die personen op afzonderlijke verzamelstaten DD-Militie, DD-Landweer en X-Landstorm worden verantwoord door den Burgemeester 90 TERUGVORDERING UIT 'S RIJKS KAS. en moet deze eveneens op een verzamelstaat DD met het Rijk'verrekenen het voordeelig of nadeelig saldo wegens koersverschil, dat het gevolg is van het rekening-courant houden met de Consulaire Ambtenaren (circ. 20 Mei 1916, afd. Dienstplicht, no. 132 L). EMST Met de inzendüig van de verzamelstaten, waarop hij de JtateT61' vergoedingsgelden verantwoordt, behoeft de Burgemeester niet te wachten tot na afloop van de buitengewone tijdsomstandigheden. Integendeel is het de wensch van den Minister, dat de Burgemeester ze in den regel inzendt na het verstrijken van niet meer dan 3 of 4 tiendaagsche betaüngstermijnen. (Mededeeling, door de Commissarissen der Koningin aan de Burgemeesters gedaan in November 1914.) ^™eri-nat De eerste verzamelstaat draagt geen volgnummer; de staten. volgende verzamelstaten dragen tot opschrift „Nadere Verzamelstaat DD no. 1" of „no. 2" enz., naar volgorde van het opmaken er van (§ 25 M.-V.-I.; § 35 Lw.-I. LU; § 39 Lst.-L). volgorde In de nadere verzamelstaten moeten de namen der dienststateT61' Plichtigen in dezelfde volgorde en onder hetzelfde volgnummer worden vermeld als in de daaraan voorafgaande staten (circ. 20 Nov. 1914, afd. Dienstplicht, no. 501 L). Dienstjaren. Elke verzamelstaat behoort op niet meer dan één dienstjaar betrekking te hebben. In de verzamelstaten, welke de verantwoording van vergoeding over termijnen in 1918 bevatten, moet dus geen verantwoording geschieden ook van termijnen in 1917 (circ. 6 Dec. 1917, afd. Dienstplicht, no. 65 L). splitsing De Burgemeester moet de bedragen, aan vergoeding verIn verzamel- 8tre'rt» en de bedragen, aan bijslag uitgekeerd, in den verstaten. zamelstaat van elkaar gescheiden houden, zóó, dat de kolom welke in den staat voorkomt onder het hoofd „Betaald bedrag" is verdeeld in 2 onder-kolommen, waarvan de eerste vermeldt het uitbetaald bedrag aan vergoeding en de tweede het uitbetaald bedrag aan bijslag (circ. 13 Juli. 1916, afd. bedrage? in Dienstplicht, no. 127 L). De bedragen moeten bladsgewijze Itarteamel" worden opgeteld; het per blad verkregen totaal-bedrag moet TERUGVORDERING UIT 'S RIJKS KAS. 91 naar het volgende blad worden overgebracht (circ. 20 Nov. 1914, afd. Dienstplicht, no. 601 L). De ingezonden verzamelstaten moeten vergezeld gaan van Bijlagen de ingediende aanvragen om vergoeding van de van militaire staten, zijde ontvangen opgaven nopens de voorvallen in den dienst en van de bewijzen EE of XI, waarop rechthebbenden voor ontvangst der vergoeding teekenden (§ 24 M.-V.-I.; § 34 Lto.-I. III; § 38 Lst.-L). Deze stukken moeten genummerd zijn; in den verzamelstaat dient een verwijzing naar het nummer dier stukken voor te komen (§ 24 M.-V.-L; § 34 Lto.-I. III; § 38 Lst.-L en circ. 20 Nov. 1914, afd. Dienstplicht, no. 501 L). Ook behoort de Burgemeester bij de verzamelstaten te staten van • , .. c , mi , - Inlichtingen voegen staten, waarin hij weergeeft verschillende gegevens o.a. betr. gezms- j | , .... J , . , , .... , , toestand. omtrent den geldehjken en huishoudelijken toestand van de gezinnen, door hem verzameld of hem op zijn verzoek verschaft door Consulaire Ambtenaren in België en Duitschland of door den Minister van Buitenlandsche Zaken; door den Minister, indien degenen, die op vergoeding aanspraak maken, in den vreemde elders dan in België of Duitschland wonen <§§ 16 en 24 M.-V.-L; §§ 25 en 34 Lw.-I. III; §§ 31 en 38 Lst.-L). Die staten van inlichtingen moeten zijn opgemaakt naar voor- Modellen •• t i|. staten van geschreven modellen. Die modellen zijn, zoo de staat betrekking inlichtingen, heeft op vrouw of kinderen van den dienstplichtige, AA voor de militie, AA voor de landweer of VII voor den landstorm; zoo de staat betrekking heeft op het gezin, waartoe de dienstplichtige behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, BB militie, BB landweer, VIII landstorm; zoo de staat betrekking heeft op niet met den dienstplichtige samenwonende verwanten in den eersten of den tweeden graad, CC militie, CC landweer, IX landstorm (§ 16 M.-V.-L; § 25 Lw.-I. III; ' § 31 Lst.-L). Ook de kosten, welke in het bijzonder op het uitbetalen Deciareeren " kosten van der vergoedingen vallen, kan de Burgemeester ten laste van uitbetaling, het Rijk deciareeren (§ 30 M.-V.-L; § 40 Lw.-I. III; § 43 92 TERUGVORDERING UIT 'S RIJKS KAS. Bijzondere adresseering vergoedingsbescheiden. Lst.-I.). De declaratie moet door den Burgemeester in tweevoud worden ingediend, ten name der gemeente zijn gesteld en door hem zijn onderteekend. Hij behoort de op de declaratie in rekening gebrachte verschotten, voor zoover het geen porto's zijn, te specificeeren en voor betalingen van drie gulden of hooger kwitanties bij te voegen. De verzamelstaten en alle andere stukken betreffende kostwinnersvergoeding wegens den dienst van dienstplichtigen bij militie, landweer en landstorm, die voor den Minister van Oorlog bestemd zijn, moeten in omslagen zijn gesloten, waarop — behalve het gebruikelijke adres — nog als bijzondere adresaanduiding is geplaatst het woord Hooistraat. Dit woord moet de Burgemeester niet plaatsen op de omslagen, waarbij hij bescheiden zendt nopens kostwinnersvergoeding voor vrijwilligers (circ. 6 April 1916, afd. Dienstplicht, no. 162 L). TERUGBETALING DOOR HET RIJK. Terugbetaling door het Rijk van door den Burgemeester gedane uitgaven. Na ontvangst van de verzamelstaten beslist de Minister Teruggaat ** o voorschotten zoo spoedig doenlijk, of hij zich met de daarop verantwoorde Burgemeester, uitgaven kan vereenigen. Het bedrag der uitgaven, welke zijn goedkeuring wegdragen, ontvangt de Burgemeester terug (§ 26 M.-V.-I.; § 36 Lw.-I. III; § 40 Lst.-L). Dat der uitgaven, waaraan de Minister zijn goedkeuring niet heeft gehecht, krijgt de Burgemeester niet terug (art. 9, derde lid, M.-V.-B.; art. 9, derde lid, Lw.-B. III; art. 30, derde lid, Lst.-B.). In welke gevallen mag de Minister zijn goedkeuring aan de m'tkenrin^0 verleende vergoedingen onthouden? Hij mag dit doen: geiden. zoo ze zijn toegekend in afwijking met hetgeen bepaald is in de vergoedingsartikelen der dienstplichtwetten; zoo ze zijn toegekend met veronachtzaming van hetgeen de Koninklijke besluiten ter uitvoering van die wetsartikelen voorschrijven omtrent degenen, die de vergoedingsaanvragen moeten indienen, omtrent den inhoud der vergoedingsaanvragen en de mede-onderteekening daarvan door den dienstplichtige; en zoo ze meer bedragen dan hetgeen het gezin wegens de afwezigheid van den dienstplichtige aan inkomsten mist na aftrek van hetgeen hij het gezin voor*zijn eigen onderhoud kost (art. 9, eerste lid, M.-V.-B.; art. 9, eerste lid, Lw.-B. III; art. 30, eerste lid, Lst.-B.). De beslissingen, welke de Minister van Oorlog omtrent Bee^|°^* de verantwoorde vergoedingen heeft genomen, brengt hij ter Minister, kennis van den Burgemeester. Hij zendt dan tevens een assignatie op den Rijksbetaalmeester tot het door hem goed- ffi^*ggl&t gekeurde bedrag (§ 26 M.-V.-L; § 36 Lw.-I. III; § 40 Lst.-L). ™j[f°ndinKS" De Burgemeester krijgt van hem ook vergoed alle op de uit- vergoeding betaling der vergoeding gevallen kosten (§ 30 M.-V.-L; § 40 u?tbe^aung. Lw.-I. III; § 43 Lst.-L). 94 TERUGBETALING. ^oeTris- Met de verzamelstaten, welke de Minister van Marine mnSte*00* ontwn8t» »■ de gang. wat de terugbetaling betreft, eenigszins Marine. anders. De Minister van Marine zendt den verzamelstaat, na daarop zijn beslissing te hebben gesteld, aan den chef van het bureau Zeemilitie te Willemsoord, die den staat op zijn beurt zendt aan den Secretaris van den Commandant der Marine aldaar. Deze Secretaris doet het volgens den staat terug te betalen bedrag toekomen aan den Burgemeester, onder bijvoeging van een ontvangstbewijs en afschrift van de beslissing van den Minister, zoo het terug te betalen bedrag afwijkt van het volgens den verzamelstaat voorgeschoten bedrag of zoo bij de ministerieele beslissing eenig voorbehoud is gemaakt. Het ontvangstbewijs behoort de Burgemeester na akkoordbevinding en onderteekening dadelijk aan den Secretaris terug te zenden. ALPHABETISCH REGISTER, BLZ. Aanspraak. Vervallen — op uitkeering 12,19, 27, 33, 39, 72 Aanvang bijzondere tijdsomstandigheden 7, 21, 47 Aanverwantschap. Graden van bloed en — . . 51 Aanvraag. Indiening — om vergoeding 2, 4, 16, 18, 31, 32, 63, 66 Inhoud — om vergoeding 2, 4, 16, 18, 31, 35, 64 Mede-teekenihg door dienstplichtige van — om vergoeding 3, 17, 32, 63 Behandeling van — om vergoeding bij intrede bijzondere tijdsomstandigheden 7, 21 Aanwijzing welke Burgemeester militaire opgaven ontvangt 10, 29, 77 Aanwijzingen. Zie Gedragslijn en Maatstaf. Achterblijven van verlof bij dekte 74 Adresseering. — van bezwaarschriften ... 80 — van vergoedingsstukken aan het Dep. van Oorlog met bijvoeging van „Hooistraat" 92 Advies van consulaire ambtenaren 65 Adviesstaten. Zie Staten van inlichtingen. BLZ. Aflteuring. Zie Goedkeuring, Ontslag en Verevening. Aftrek. — van zelfkosten 3, 6,17,20,33, 34, 58,59, 81, 93 — van een deel der inkomsten van gezinsleden .... 67, 69 — van doorbetaald loon van den dienstplichtige; zie Werkgevers. Zie ook Inkomsten en Onderofficieren. Algemeen maximum 1, 15,30,41,58 Algemeen verlof 73 Ambtgenooten. Inwinnen van inlichtingen bij—11, 26, 37, 77, 84 Overleg tusschen —• voor vaststelling bedragen 11, 26, 37, 67 Arbeid. Waarde van — van militair . 60 Assignatie voor terugbetaling van voorgeschoten vergoedingen 93, 94 Bedragen. Toekenning van vaste — . . 66 — niet hooger te stellen dan noodig is 66, 79, 81 Vaststelling der — van vergoeding 4, 11, 18,26, 33,37, 57 Zie ook Maatstaf. ALPHABETISCH REGISTER. 96 BLZ. Beginselen van het vergoedingsinstituut 1, 15, 30, 41, 49, 51, 59, 65 Begrafenisfondsen. Bijdragen aan — 70 Behoefte. Vergoeding volgens — ... 59 Belasting. Inhouding van vergoeding voor — 83 Berekening van het gederfde 59, 60 Beroep. Zie Bezwaarschriften en Commissies van Voorlichting. Betaaldagen 9, 23, 36, 83 Bewijzen van ontvangst. Zie Ontvangbewijzen. Bezwaarschriften. Handelwijze ten aanzien van — 44, 45, 46, 80, 81 Zie ook Commissies van Voorlichting. Bijlagen van verzamelstaten. Zie Verzamelstaten. Bijs ag. — op de vergoeding . . . 63, 90 Zie ook Werkgevers. Bijzondere maxima. Zie Maxima. Bijzondere tijdsomstandigheden 7, 14, 21, 28, 47 Bijzonder verlof 73 BLZ. Bloedverwantschap. Graden van — 51 Brandstof 70 Briefomslagen. Vermelding van „Hooistraat" op— 92 Buitengewone kommiezen ... 69 Buitenland. Bijzondere bepalingen ten aan¬ zien van personen in hel — 2,1, 9, 16, 18, 23, 31,'35, 37, 48,55, 65, 78, 85, 86, 87, 91 Burgemeesters. Inwinnen van inlichtingen tusschen —• onderling 11, 26, 37, 77, 84 Overleg tusschen — onderling voor vaststelling der vergoedingen . . . . 11, 26, 37, 57 Bevoegdheid van — tot toekenning van vergoeding 14,28,43 Uitbetaling van vergoeding door de — . . .5, 19, 33, 83 Opdracht aan de — tot toekenning, verhooging, verlaging of intrekking van vergoeding . . .5, 19, 34, 72, 81 Bemoeiing van — bij toekenning van vergoeding voor vrijwilligers 42 Schade voor — wegens onjuiste uitkeeringen 6, 20, 34, 72, 77, 93, 94 Telegrafisch verkeer tusschen — en consulaire ambtenaren 78 Medewerking van — met de Commissie van voorlichting 45,81 Alphabetisch register. 97 blz. Burgemeesters. (Vervolg.) Nadere goedkeuring der beslissingen van de — 5, 6,19,20, 33, 34, 93, 94 Categorieën van vrijwilligers. Zie Vrijwilligers. Commandanten. Zie Nalatigheid en Militaire opgaven. Commissarissen der Koningin. Betrekken van de — in de mobilisatie-vergoeding . 46, 70, 81, 82 Commissies van Voorlichting. Bepalingen betreffende de — 43- 46, 80, 81, 82 Medewerking van Burgemeesters met de — .... 45, 81 Concubinaat 51 Consulaire ambtenaren. Bemoeiingen van — 55, 65, 77, 78, 86, 87, 88, 91 Contröle. Geregelde — omtrent toegekende vergoedingen . . 72, 79 Declaratiën. — van kosten van uitbetaling 14, 29, 40, 91 Dienst. Zie Dienstjaar, Vrijstelling en Werkelijken dienst. Dienstjaar. Een uitbetalingstermijn niet over meer dan één—te doen loopen 90 Zie ook Verzamelstaten. Kostw. verg. blz. Dienstplichtige. Inkomen van den — 67, 68, 69 Duur. — der bevoegdheid van Burgemeesters tot toekenning van vergoeding 14, 28, 47 — van den bijslag 63 Duurte. — van levensmiddelen ... 63 Echtgenoote. Zie Gezin, Huwelijk en Inkomsten. Exploitatie-compagnie. Vrijwilligers van de — van het reg. genietroepen . . . 41, 68 Fondsen. Bijdragen aan — 70 Fouten. Verantwoordelijkheid der Burgemeesters voor gemaakte — . 6, 20, 34, 77, 83, 93, 94 Verantwoordelijkheid van militaire autoriteiten voor gemaakte — 77 Gebrek. Voorkoming, dat dienstvervulling — doet ontstaan 51, 63, 65, 79, 80, 81 Zie ook Beginselen. Gederfde. Maxima volgens het —. Zie Maxima. Gedragslijn. Wenken omtrent te volgen — 69, 60, 65, 71, 77, 81, 82 Zie ook Maatstaf. 7 98 Alphabetisch register. BLZ. Gemeentekas. Voorschot uit de — 1, 5,13, 14,15, 19, 28, 30, 33, 39, 40, 87, 93, 94 Voorschot aan de —■ .... 87 Genietroepen. Vrijwilligers bij de exploitatiecomp 41, 50 Gevangenbewaarders 69 Gevangenisstraf. Ondergaan van — 73 Gezin. Wat te begrijpen onder — . 51 Gezinsinkomen 67 Gezinsonderzoek 3, 8, 17, 22,32, 35, 45, 72, 79, 80 Goedkeuring. — door Minister van uitkeeringen van Burgemeesters 5, 6, 13, 19, 20, 28, 33, 34, 40, 93, 94 Onthouden van — aan toegekende vergoedingen 6, 20, 34, 77, 93, 94 Gevolgen van niet — 77, 93, 94 Graden van verwantschap . . 51 Grenzen. Zie Maxima. Grond voor vergoeding 1, 15, 30, 41, 49 Grondslag. Zie Beginselen en Maatstaf. Hechtenis. Inhouding Van vergoeding wegens — 73 BLZ. Herstel van gezondheid. Verlof tot — 74 Hoefsmeden 41, 50 Hooistraat. Vermelding van — op briefomslagen 92 Huishuur 70 Hulpgevangenbewaarder .... 69 Huur. Zie Huishuur. Huwelijk. —' vereischt voor gezinsvergoeding 51 — tijdens den werkelijken dienst 61, 62 Indiening van vergoedingsaanvragen 2, 4, 16, 18, 31, 32, 53, 55 Indivjdueele maxima. Zie Maxima. Inhoud van vergoedingsaanvragen 2, 4, 16, 18, 31, 35, 54 Inhouding. — van vergoeding wegens verlaf 71, 73, 74 — van vergoeding bij ziekte . 74 — „ „ wegens straf 73 — » „ wegens belastingschuld 83 — van te veel uitgekeerde vergoeding op volgende termijnen 83 Zie ook Inkomsten en Intrekking. Alphabetisch register. 99 blz. Inkomsten. Eigen inkomsten van gezin of dienstplichtige 59, 60, 67, 68,69 Zie ook Loonstandaard, Onderofficieren en Werkgevers. Instructie op de werving . . 41, 49 Intrekking. Aandrang op — van onnoodige vergoeding 79 — van niet in ontvangst genomen vergoeding 12,19,27,33, 39, 72 — wegens veranderde omstandigheden 72 — ingevolge ministeriëele beslissing 72 — bij het aangaan van een vrijwillige verbintenis ... 50 Jaarwedde. Zie Inkomsten en Onderofficieren. Kinderen. Inkomsten van — 67 Geboorte van — tijdens den werkelijken dienst van den vader 62 Kleeding 70 Koers 86, 88 Kommies. Inkomsten van den buitengewoon — 69 Korting. — van te veel uitgekeerde vergoeding op volgende termijnen 83 — wegens belastingschuld . . 83 blz. Kosten. — van uitbetaling 14, 29, 40, 91,93 — van levensonderhoud. Zie Levensonderhoud. Kostwinnersvergoeding. Zie de bijzondere onderwerpen. Krijgsraad. Verwijzing naar — 73 Kwitantie. Verstrekking voorschot uit gemeentekas tegen — 1, 5, 13, 14, 15, 19, 28, 30, 33, 39, 40, 87, 93, 94 Zie ook Ontvangbewijzen en Korting. Kwiteering. — voor niet ten volle uitgekeerde bedragen.... 83, 84 Zie ook Voldaanteekening. Landweer. Vrijwilligers bij. de Leidraad. Zie Maatstaf. Levensmiddelen. Prijzen van — . . 41, 50 63 Levensonderhoud. Wat te verstaan onder het „noodzakelijke tot ■—" . . 70 Aftrek van de kosten van —i van den dienstplichtige 3, 6 17, 20, 33, 34, 58, 59, 81, 93 100 AtPHABETISCH REGISTER. BLZ. Loon. Rekening te houden met het — tijdens de opkomst . 59, 60 Zie ook Beginselen en Werkgevers. Loonstandaard 60 Maatstaf 70 Machtiging. — van andere personen tot mede-ohderteekening voor ontvangst ... 12, 27, 38, 84 Maxima. Algemeene — . 1, 15, 30, 41, 58 Individueele — 3, 6, 17, 20, 33, 34, 58, 59, 60, 61, 81, 93 — volgerts leeftijd ; . 32, 41, 58 Onderling overleg van Burgemeesters tot voorkoming . van overschrijding der —; 11, 26, 37, 57 — over verschillende tijdperken 56 Medeonderteckening der aanvra¬ gen door dienstplichtigen . 3, 17, m 32, 53 Miliciens. — postduivenverzorgers . 41, 49 — hoefsmeden 41, 50 Militaire autoriteit. Nalatigheid van de — ... 77 Militaire opgaven 10—13, 24, 25,27, 28, 37, 29, 42, 76—78, 84, 91 Mobilisatie-toelage 68 Munt Overmaking van gelden in vreemde — 86 BLZ. Mutatien. Zie Militaire opgaven. Nadere goedkeuring van beslissingen der Burgemeesters 5, 6, 19, 20, 33, 34, 93, 94 Nalatigheid. — in het zenden van opgaven door militaire autoriteiten . 77 fttet-verevening. Zie Verevening. Noodzakelijke tot levensonderhoud. Beperking der vergoeding tot het — 65 Wat te verstaan onder het — 70 Tarieven voor het — ... 70 Onderhoud. Zie Levensonderhoud. Onderofficieren. Rekening houden met inkomsten van — 68, 69 Onderteekening. — van vergoedingsaanvragen 3,17, 32, 53 Onderzoek. Geregeld — omtrent toegekende vergoedingen . . 72, 79 — naar gezinstoestand 3, 8, 17, ^ 82, 32, 35, 45, 72, 79, 80 Onkosten. Zie Kosten. Ontheffing van werkelijken dienst 17, 22 Ontslag. Kennisgeving van —. van dienstplichtigen aan consulaire ambtenaren 78 — wegens lichaamsgebreken . 74 ALPHABETISCtl register. blz. Ontvangbewijzen. — model EE en XI 10, 12, 13, 24, 26, 27, 28, 37, 38, 39, 85, 86, 91 — betr. vatt 1 Marine ontvangen terugbetalingen... 94 Opgaven. Zie Militaire opgaven. Opslag. Zie Bijslag. Overgang. — van dienstplichtige tot vrijwilliger 50 — van vrijwilliger tot diehstplichtige 61 Percentage van den bijslag . . 63 Periodiek onderzoek naar ge¬ zinsomstandigheden . . 72, 79 Postduivenverzorgers . . . 41, 49 Postwissel, Toezending van vergoeding per — . . . 10, 24, 37, 88, 86 Preventieve hechtenis .... 73 Prijsstijging 63 Quarantaine-inrichting. Werkzaamstelling bij — ... 69 Quitantie. Zie Kwitantie. Raming. — van zelfkosten 59 — van verdiensten . . . 69, 60 Reclames. Zie Bezwaarschriften. Regelen voor de uitbetaling . 16, 30 101 blz. R ckening-courant. — met consulaire ambténaren 87 Reserve. Vrijwilligers in — .... 41, 49 Schaal. Vaste — 65 Schadeloosstelling. Vergoeding strekt niet tot algeheele — 65 Zie ook Beginselen en andere bijzondere onderwérpen. Sergeant. Zie Onderofficieren. Soldij. Zie Inkomsten en Onderofficieren. Staking van uitbetaling'. Zie Inhouding en Intrekking. Staten van inlichtingen 8,13,22.27, 28, 35, 39, 91 Stelsel. Zie Beginselen, Gedragslijn en Maatstaf. Stilstand. Zie Inhouding. Straf. Inhouding van vergoeding gedurende het ondergaan van — 73 * Tarief voor noodzakelijke uitgaven voor levensonderhoud 70 Telegraafdienst. Reserve-personeel van den militairen — 41, 50 Telegram nopens militaire opgaven 11, 25, 37, 76 102 Alphabetisch register. t BLZ. Termijnen. Een uitbetalingstermijn mag niet over twee dienstjaren loopen 90 Terugbetaling. — door het Rijk van door den Burgemeester uitgekeerde vergoedingen 6, 14, 20, 28, 34, 40, 93, 94 — door vergoedingtrekkenden van te veel ontvangen vergoeding ....... 83, 84 Terugvordering van commandanten van te veel betaalde vergoeding 77 Terugwerkende kracht 71 Tijdsomstandigheden. Zie Bijzondere tijdsomstandigheden. Toelage. Zie Bijslag, Inkomsten, Onderofficieren, Kommiezen, Gevangenbewaarders, Quarantaine-inrichting. Toeslag. Zie Bijslag en Werkgevers. Tuchtklasse 73 Uitbetaling 1, 5, 9, 10, 12, 15, 19, 23, 26, 30, 33, 36, 37, 38, 50, 84, 85 , 86 Kosten, vallende op de —, worden door het Rijk vergoed . . . .14, 29, 40, 91, 93 Aandrang op tijdige —■ aan personen in het buitenland 86 — van bedragen, lager dan waarvoor gekwiteerd ... 83 — bij overgang dienstjaar 9, 23, 36, 83 BLZ. Uitbetaling. (Vervolg). — in strijd met wettelijke voorschriften 5, 6, 19, 20, 33, 34; 72, 77, 81, 93, 94 — bij verblijf buiten de gemeente .9, 10, 23, 37, 85, 86 — bij verhindering kwiteering op verzamelstaat wegens ziekte e. d 26, 38, 85 — bij vestiging in de gemeente 85 Zie ook Inhouding en Intrekking. Uitkeeringen. Zie Uitbetaling en andere bijzondere onder¬ werpen. Uitzonderingsverlof \ 74 Vakgenooten. Loon van —■ 60 Vaste schaal 65. Vaststelling der vergoedingsbedragen 4, 11, 18, 26, 33, 37, 57 Veranderingen. — in de positie van dienstplichtigen; zie Militaire opgaven. Verbintenis. — van dienstplichtigen als vrijwilliger 50 Vergoeding na afloop vrijwillige — 61 Verblijf in dienst als voorwaarde voor vergoeding . . . . 51, 71 Verdiensten. Zie Inkomsten. Verevening. Niet —■ van ten onrechte betaalde vergoeding 6, 20, 34, 72, 77, 93, 94 Zie ook Goedkeuring. Alphabetisch register. 103 blz. Vergoeding. Veïhooging, verlaging of intrekking van — wegens gewijzigde behoefte .... 79 Toekenning, verhooging en verlaging van — op last van den Minister 81 Toekenning van — voor eenzelfden dienstplichtige aan meer dan één gezin 11, 26, 37, 38, 57 ZieookBeginselen,Burgemeester, Inhouding en andere bijzondere onderwerpen. Vergoedingseommissies . . 43—46, 80—82 Vergoedingsinstituut. Zie Beginselen en andere bijzondere onderwerpen. Vergoedingsmaxima. Zie Maxima. Verhaal. — van ten onrechte betaalde vergoeding op nalatige militaire autoriteit 77 Verhooging. — van vergoeding op last van den Minister 81 — van vergoeding in verband met duurte van levensmiddelen 63 Onderzoek of — noodig is 72, 79 Datum van ingang van — . 79 Zie ook Bijslag en Maxima. Verhuizing. Zie Woonplaatsverandering. blz. Verlaging. -— van vergoeding op last van den Minister 81 Onderzoek, of — mogelijk is 81, 82 — van vergoeding in verband ' met inkomsten van onderofficieren 68, 69 — wegens bijzondere militaire inkomsten 69 Verlof. Opgaven omtrent —; zie Militaire opgaven. Uitkeering van vergoeding in geval van — . . . .71, 73, 74 Idem bij — tot herstel van gezondheid 74 Idem bij algemeen —.... 73 Idem bij bijzonder —.... 73 Idem bij uitzonderings — . . 74 Idem bij — in afwachting van ontslag uit den dienst wegens gebreken 74 Achterblijven van — wegens ziekte 74 Zie ook Verhaal. Vermindering. Zie Verlaging. Vervaldagen 9, 23, 36 Verwantschap. Graden van bloed- en aan — 51 Verzamelstaten. Vervroegde inzending van — 13, 28, 39, 90 Geregelde inzending van — . 90 Reden van wijziging der vergoeding te vermelden in de — 79 104 Alphabetisch register. blz. Verzamelstaten. (Vervolg.) Elk der — mag slechts op één dienstjaar betrekking hebben ......... 90 Afzonderlijke — voor militie, voor landweer en voor landstorm op te maken .... 89 Idem voor vrywiUigers . 42, 89 Idem voor vergoedingen, uitgekeerd door consul, ambtenaren 89 In — eenzelfden persoon slechts onder hetzelfde nummer te vermelden .... 90 Vermelding van bijslag in de — 90 Inzending van — aan het departement 12, 13, 27, 28, 39, 40, 89, 90, 92 Overlegging van stukken bij — 12, 13, 27, 28, 39, 40, 87, 91 Nadere — .... 13, 28, 40, 90 Voor ontvangstteekening op — 12, 26, 38, 85 Series — 89 Modellen voor — 8, 22, 36, 42, 89 Nummering van — 13, 28, 40, 90 Volgorde der namen in — .90 Optelling der bedragen in — 90 Bijzondere adresseering bij inzending — aan Dep. v. Oorlog 92 Verzekerde bewaring 73 Voldaanteekening. Voor — op ontvangbewijzen 10, 24, 26, 37, 38, 85, 86 Voor — op verzamelstaten 12,26, 38, 85 — voor bedrag, hooger dan uitgekeerd is 83, 84 blz. Volgnummer. Op de verzamelstaten eenzelfden persoon slechts onder hetzelfde — te vermelden . 90 Voorschot. — uit de gemeentekas 1, 5, 13, 14, 15, 19, 28, 30, 33, 39, 40, 87, 93, 94 Bespoediging terugontvangst van het — . . . 13, 28, 39, 90 — aan vergoedinggerechtigden in het buitenland .... 55 — aan de gemeentekas door Minister van Financiën . . 87 — van den Minister van Financiën voor geldzendingen naar het buitenland 87 Teruggaaf van—uit gemeentekas 6,14,20, 28, 34, 40, '93, 94 Voorwaarden voor toekenning van vergoeding . . . . 51, 71 Vrijstelling van den dienst . . 3, 8 Zie ook Werkelijken dienst. Vrijvrilligers. Categorieën van —, aan wie vergoeding, kan worden toegekend 41, 49, 50 Maxima voor — .... 41, 58 Toekenning van vergoeding aan de betrekkingen van gewezen — .61 Staking van uitbetaling aan ■gezinnen van dienstplichtigen, die — worden ... 50 Miliciens-postduivenverzorgers en miliciens-boefsmeden der infanterie zijn —. . 41, 49, 50 Alphabetisch register. 105 blz. || Vrouw. Zie Concubinaat, Gezin, Huwelijk en Inkomsten. Waarde van arbeid geraamd in geld 60 j Waarschuwingstelegram nopens militaire opgaven . . . 37, 76 Wenken. Zie Maatstaf. Werkelijken dienst. Alleen in geval van — kan vergoeding worden toegekend 71 Ontheffing van — ... 17, 22 |! Zie ook Inhouding en Vrijstelling. Werkgevers. Uitkeering door — ... 67, 68 Wervingsinstructie 41, 49 Wijziging door Minister van be-. slissing der Burgemeesters 5, 19, 34, 72, 81 1 blz. AVisselvallige verdiensten. ... 60 Woninghnur 70 Woonplaatsverandering. Gezinsonderzoek na — ... 80 Uitbetaling na — 10, 24, 37, 85 Zelfkosten. Aftrek van — 3, 6, 17,20,33,34, 58,59, 81, 93 Ziekenfondsen. Bijdragen aan — 70 Ziekte. Vergoeding bij verlof wegens — 74 Achterblijven van verlof wegens — 74 Zwagerschap. Graden van bloedverwantschap en — 51 DUUR DER VERGOEDING. Voor hoelang mag vergoeding worden gegeven? De vergoeding mag slechts worden gegeven voor den duur Geen 8 , ..... 5 , .... ,. 58 _ vergoeding van het verblijf in werkelijken dienst. De Burgemeester mag buiten dus geen vergoeding toekennen voor dagen, aan de opkomst dienst, voorafgaande, al zou hij van oordeel zijn, dat er wel reden toe was om bijvoorbeeld voor een dienstplichtige, die zich reeds eenige dagen vóór den datum van opkomst op reis heeft moeten begeven, ook over de reisdagen, waarop hij zonder loon was, vergoeding te verleenen. Evenmin mag de Burgemeester nog vergoeding geven voor de dagen van werkloosheid, welke volgen op den terugkeer naar huis na verblijf in werkelijken dienst (art. 84 Af. W., art. \5bis La. W., art. 9 Lst. W.). Ook mag de Burgemeester, zoo hij vergoeding noodig acht, Terugdeze niet steeds over den geheelen duur van het verblijf in kracht, dienst uitkeeren. In beginsel mag hij de vergoeding eerst doen aanvangen op den datum, waarop de vergoedingsaanvraag is ingediend. Alleen wanneer in een bijzonder geval stellig blijkt, dat het gemis van vergoeding schulden tot gevolg heeft gehad, mag de Burgemeester de vergoeding ook verleenen voor verblijf in dienst, dat voorafgaat aan den datum van indiening der aanvraag (circ. 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 159 L). En hij moet de vergoeding uiteraard Eindiging reeds vóór het einde van het verblijf in dienst doen ophouden, Tereroedingwanneer ze reeds eerder niet meer noodig is. Soms zullen uitlatingen in verzoekschriften aanleiding kunnen geven tot twijfel, of sommige gezinnen wel inderdaad de vergoeding, welke zij kregen, nog noodig hebben. Ook zal het in vele staking gevallen, waarin een dienstplichtige in het genot van verlof veSo?.8 is getreden, goed zijn, dat de Burgemeester doet nagaan, of het verlof tot gevolg heeft gehad, dat het gezin het na het 72 DUUR DER VERGOEDING. einde van het verlof een tijdlang of misschien wel voorgoed zonder verdere vergoeding kan stellen. Dit kan zijn, wanneer de dienstplichtige tijdens zijn verlof veel heeft verdiend of de inkomsten van zijn bedrijf sterk heeft doen stijgen. Behalve dergelijke omstandigheden kunnen er zich nog vele andere voordoen, waarin de vergoeding voor intrekking vatbaar is. Zoo bijvoorbeeld in het voorjaar; dan worden voor ÏS$£m£* vele gezinnen de inkomsten weer ruimer. Het is daarom noodig, dat de Burgemeester periodiek een onderzoek instelt naar den toestand der gezinnen, die vergoeding genieten, wegenf ver- Zoodra den Burgemeester blijkt, dat een vergoeding vöoronSdig- lo°Plg of in het geheel niet meer noodig is, dient intrekking heden. tijdelijk of voorgoed te volgen (circ. 5 Nov. 1915, afd. Dienstplicht, no. 446 L, 15 April 1916, afd. Dienstplicht, no. 135 L, 23 Mei 1916, bureel Verloven aan dienstplichtigen, no. 117, zesde lid). togévoS^ Het kan ook voorkomen, dat de Minister de vergoeding Singeele niet langer noodig acht en den Burgemeester uitnoodigt de vergoeding in te trekken. Het zal dan zaak wezen, dat de Burgemeester aan de uitnoodiging het gewenschte gevolg geeft. Anders stelt hij er zich aan bloot, dat de Minister hem later de uitgekeerde vergoedingsgelden niet terugbetaalt; (art. 9, derde lid, M.-V.-B., art. 9, derde lid, Lw.-B. III; «rt. 30, derde lid, Lst.-B.). we™lt- Soms 8even degenen, die vergoeding genieten, aanleiding ne'^ng^*' de veronderstelling, dat de vergoeding niet langer noodig is. Dit is in het bijzonder het geval, wanneer zij de vergoedingsgelden in geruimen tijd niet komen afhalen. Indien de vergoeding door nalatigheid van de daarop rechthebbenden niet m ontvangst is genomen binnen 6 weken na den vervaldag, moet de Burgemeester ze als onnoodig en als niet toegekend beschouwen (§ 24, tweede lid, M.-V.-I.; 8, tweede lid, Lw.-B. UI; § 34, tweede lid, Lw.-I. III; art. 29, tweede lid, Lst.-B.; § 38, tweede lid, Lst.-I.). Wanneer de dienstplichtige tijdens zijn verblijf in dienst Opgaven door korpsen. Bewijs ontvangst militaire opgaven. Tijdstip afzending militaire opgaven. Waar- schuwings- telegram nopens militaire opgaven. OPGAVEN VERLOVEN ENZ. Opgaven van militaire autoriteiten in verband met kostwinnersvergoeding. De verschillende voorvallen met den dienstplichtige, welke aanleiding kunnen geven om de vergoeding tijdelijk of voorgoed in te trekken, moeten de militaire commandanten opgeven aan de burgemeesters. De opgaven moeten zij doen ten aanzien van alle dienstplichtigen, onverschillig of hun verwanten vergoeding genieten of niet, en wel zóó tijdig, dat de Burgemeester in staat is de vergoeding ter rechter tijd te staken (§ 20 M.-V.-I.; §§ 29 en 30 Lw.-I. III; § 34 Lst.-L; Circ. 13 Sept. 1915, afd. Dienstplicht, no. 286 L). De opgaven zijn ingericht volgens een vast model en voorzien van een ontvangstbewijs, dat onverwijld behoort te worden teruggezonden aan den commandant. Zoo deze het niet binnen drie dagen na de afzending aan den Burgemeester terugontvangt, herinnert hij dezen aan de terugzending. Opdat de Burgemeesters de opgaven ten spoedigste zullen kunnen ontvangen, moeten de commandanten de opgaven nog op denzelfden dag, waarop ze gedagteekend zijn, aan de post doen bezorgen; slechts wanneer de post op dien dag niet meer kan worden bereikt, mag de aanbieding voor verzending op den volgenden dag geschieden, maar dan zoo vroeg mogelijk (besch. 9 Nov. 1916, Ie afd., no. 100 — Legerorders 1916, B 283 — en 19 Dec. 1917, afd. Dienstplicht, no. 50 L — Legerorders 1917, B 370). Het zou echter kunnen zijn, dat de opgaaf ondanks onverwijlde afzending toch niet op tijd bij den Burgemeester zou aankomen en de vergoeding daardoor niet tijdig genoeg zou worden gestaakt. In zoo'n geval moet de commandant aan de opgaaf een telegrafische waarschuwing doen voorafgaan. Besch. 9 Nov. 1916, Ie afd., no. 100 — Legerorders 1916, B 283.) 78 OPGAVEN VERLOVEN ENZ. Bericht aan Consulaire Ambtenaren van Inhoud militaire opgaren. Tusechen- komst Duitsche overheid voor mededeeling aan Consulaire Ambtenaren. vergoeding betrokken is geworden, dient ook deze tijdig bekend te zijn met voorvallen tijdens de dienstvervulling, welke tot tijdelijke of voortdurende intrekking der vergoeding nopen. Daarom zal dan de Burgemeester, vdie de vergoeding toekende, den Consulairen Ambtenaar ten spoedigste mededeeling moeten doen van de te zijner kennis gekomen opgaaf (circ. 21 Januari 1916, afd. Dienstplicht, no. 385 L). De Burgemeester zal hiertoe dikwijls van de telegraaf gebruik dienen te maken. Het zal hem echter niet mogelijk zijn rechtstreeks te telegrafeeren met Consulaire Ambtenaren in het door Duitschland bezette gebied van België. De Burgemeester -kan van 1 April 1918 af zijn telegrafische mededeelingen omtrent het staken der vergoeding doen aan de Duitsche gouvernementen of Kommandanturen ter standplaats van de Consulaire Ambtenaren. Voor de consulaten te Antwerpen, Brussel, Namen, Charleroi en Luik treden de Duitsche gouvernementen in die steden als tusschenpersoon op, voor het consulaat te Leuven de Duitsche Kommandantuur aldaar. De Duitsche Overheid laat bedoeld telegrafisch verkeer niet toe in het bezette gedeelte van België, wat het operatie- en étappengebied betreft (circ. 8 Februari 1918, no. 178 L, en 27 Maart 1918, no. 500 L, afd. Dienstplicht). VERKOOGING EN VERLAGING. Wijziging van toegekende vergoedingsbedragen. Eenmaal vastgestelde vergoedingsbedragen zijn niet on- Gewijzigde herroepelijk. Wanneer de behoeften na de toekenning ver- ceftc' anderen, dient de Burgemeester het bedrag te herzien. Wanneer hem blijkt, dat verhooging of verlaging noodig is, kan hij daartoe overgaan zonder voorafgaande machtiging van den Minister (circ. 6 Nov. 1914, afd. Dienstplicht, no. 371 L). Natuurlijk mag door het toepassen van verhooging nooit meer dan een vergoeding volgens het wetsmaximum en ook niet meer dan het zuiver gederfde gegeven worden. Wel mag, als de vergoeding tot het bedrag van het zuiver gederfde is op- . gevoerd, nog ten hoogste 25 % daarvan als bijslag op de vergoeding worden gelegd, ofschoon ook dan gezorgd moet worden, dat vergoeding en bijslag te zamen niet meer dan het wetsmaximum bedragen (circ. 13 Juli 1916, no. 127 L, 25 Aug. 1916, no. 98 L, 11 Oct. 1917, no. 51 L, en 28 Maart 1918, no. 164 L, afd. Dienstplicht). Wanneer de Burgemeester een vergoedingsbedrag wijzigt, Bericht van moet hij de reden daarvoor mededeelen aan den Minister Minister. a°n den eersten keer, dat hij de gewijzigde vergoeding verantwoordt. Hij kan er mede volstaan, de reden in het kort aan te teekenen in den verzamelstaat (circ. 6 Nov. 1914, no. 371 L, en 5 Nov. 1915, no. 446 L, afd. Dienstplicht). De verhöoging mag als regel eerst ingaan op den datum, Ingang , . . . t. Yerhooginpr. waarop aanvraag om verhooging is gedaan. De Burgemeester. behoort slechts wanneer in een bijzonder geval stellig blijkt, dat door gemis van hoogere vergoeding schulden moesten worden gemaakt, een uitzondering te maken (circ. 25 Febr. 1916, afd. Dienstplicht, no. 1.59 L). Ter voorkoming, dat de vergoeding niet meer in overeen- Periodiek stemming is met de behoefte, is het noodig, dat de Burge- °n erZoe ' VERHOOGING EN VERLAGING. 81 Strijd zou zijn met de wettelijke voorschriften, moet de com- Ria^Pm*|n£r missie den Burgemeester mededeeling van diens gevoelen d°°|oedinK9. over de klacht vragen. • commissie. Omtrent haar bevindingen brengt de commissie aan den ^app"^ Minister rapport uit, waarin zij tevens haar oordeel vermeldt, J^^^ De Minister ontvangt het rapport óf rechtstreeks óf door tusschenkomst van den Commissaris der Koningin, die er dan zijn beschouwingen en raad bij mededeelt (K. B. 17 Aug. 1915, no 34; besch. en circ. 24 Aug. 1915, no. 468 L, en 14 Maart 1918, no. 81 L, afd. Dienstplicht). De Burgemeester behoort zooveel mogelijk bereidwilligheid Medewerking te betoonen om de hem door de commissie gevraagde voor- f™jg*™ lichting en inlichtingen spoedig te verstrekken. Zoo mogelijk v«woedüwsdient hij de commissie ook ter wille te zijn met kostelooze beschikbaarstelling van een aan de gemeente behoorend lokaal, wanneer de secretaris of een lid der commissie bij het instellen van een plaatselijk onderzoek daaraan behoefte heeft (circ. 24 Aug. 1915, no. 468 L, en 14 Maart 1918, no. 81 L, afd. Dienstplicht). Acht de Minister een door den Burgemeester geweigerde Toekeumn^ vergoeding noodig, een toegekend bedrag te laag of te hoog, ^JJg"*,. dan kan hij den Burgemeester opdragen, een zekér bedrag van Minister, toe te kennen, de vergoeding tot een zeker bedrag te verhoogen of ze tot een zeker bedrag te verlagen. De opdracht Patal™ tot verlaging van vergoeding strekt zich alleen uit over ter- „p^fcht van mijnen, waarover de Burgemeester bij de ontvangst van de Mini8teropdracht nog geen vergoeding heeft uitgekeerd, als de op- . dracht tot verlaging ten minste niet geschiedt omdat aan vergoeding meer werd toegekend dan hetgeen het gezin aan inkomsten van den dienstplichtige genoot na aftrek van zijn zelfkosten (art. 9, tweede lid, M.-V.-B., art. 9, tweede lid, Lw.-B III; art. 30, tweede lid, Lst.-B.). Wanneer de Minister een vergoedingsbedrag doet verlagen, kan daarin voor den Burgemeester een aanwijzing zijn gelegen, dat de door hem verleende vergoedingen in het al- 6 Kostw.vers. 82 VERHOOGING EN VERLAGING. gemeen hooger zijn dan de Minister noodig vindt. De Burgemeester dient dan, voor zoover noodig, de bedragen ook voor de andere gezinnen té verminderen. Zoo hij dit wenscht, zou hij, alvorens tot algemeene verlaging over te gaan, den Commissaris der Koningin of de vergoeó^gscommissie kunnen raadplegen (circ. 8 Sept. 1916, afd. Dienstplicht, no. 102 L). UITBETALING. Uitbetaling van de vergoedingen. De uitbetaling der vergoedingen moet in den regel ge- Betaaldagen, schieden op den 6den, den 16den en den 26sten van elke maand voor de daaraan voorafgaande dagen, waarover de vergoeding loopt. Geen uitbetaling behoort te geschieden op een Zondag, op Nieuwjaarsdag, Goede-Vrijdag, TweedePaaschdag, Hemelvaartsdag, Tweede-Pinksterdag, EersteKerstdag of Tweede-Kerstdag. Indien de uitbetaling volgens den regel op een dezer dagen zou moeten geschieden, behoort ze te worden verschoven naar den eersten werkdag daarna. Zoo de vergoeding doorgaat van het eene jaar in het andere, heeft de uitbetaling er van plaats niet op 27 of 28, doch op 31 December over al de dagen van het dan eindigende dienstjaar. Tijdens de tegenwoordige bijzondere omstandigheden zijn herhaaldelijk afwijkende regelingen gegeven voor de dagen van uitbetaling in het einde van het jaar en het begin van het daarop volgende (zie o.a. circ. 6 Dec. 1917, afd. Dienstplicht, no. 65 L). Wat te doen, indien om een of andere reden een vergoeding niet op den daarvoor bestemden betaaldag kan worden uitgekeerd? Dan moet de uitkeering plaats hebben op den daaraanvolgenden betaaldag of, als dit niet mogelijk is, zoo spoedig doenlijk daarna (§ 19 M.-V.-I.; § 28 Lto.-I. III; § 33 Lst.-L). De Burgemeester is gehouden de vergoeding ten volle uit Korting op te betalen. Hij mag bijv. geen korting toepassen wegens g|ffendlngs belastingschuld (Af. v. A. He Kamer 23 Mei 1916 betr. wetsontwerp tot tijd. verhooging vergoedingsmaximum). Ook dan, inhouding wanneer over een vorigen vergoedingstermijn te veel ver- j^™."^6 goeding werd uitgekeerd, mag de Burgemeester zich niet bende, gerechtigd achten het te veel uitgekeerde op het gezin te verhalen door inhouding op volgende uitkeeringen, of het 84 UITBETALING. Inlichtingen tusschen Burgemeestersnopens voorvallen tijdens dienstvervulling. Personen, aan wie uitbetaling geschiedt. Kwiteering. moest zijn, dat de op de vergoeding rechthebbende toestemming geeft voor de inhouding. Is dit het geval, dan mag inhouding plaats hebben tegen overgifte van een kwitantie voor het ingehouden bedrag (circ. 30 Juni 1915, afd. Dienstplicht, no. 115 L). Om zeker te kunnen gaan, dat uitkeering van vergoeding niet plaats heeft over dagen, waarop wegens voorvallen tijdens de dienstvervulling geen aanspraak er op bestaat, dient de Burgemeester ten aanzien van militieplichtigen, landweerplichtigen of landstormplichtigen, die niet voor zijn gemeente als mUitieplichtige zijn ingelijfd, daar niet staan ingeschreven in het landweerverlofgangersregister, of niet voor zijn gemeente als landstormplichtige in werkelijken dienst zijn gesteld, tijdig vóór den dag van uitbetaling aan zijn ambtgenoot der gemeente, waarvoor de inlijving of waarin de inschrijving in het landweer-verlofgangersregister dan wel waarvoor de indienststelling plaats had, te vragen, welke opgaven deze omtrent den militair van den commandant ontving (§21 M.-V.-I.; § 31 Lw.-I. Hl; § 35 Lst.-L; circ. 7 April 1917, afd. Dienstplicht, no. 32 L). De uitbetaling moet geschieden aan den rechthebbende; dus aan de echtgenoote van den dienstplichtige, aan het hoofd van het gezin, waartoe hij behoort of waarin hij is opgenomen als pleegkind, of aan den persoon, die hem in den eersten of tweeden graad van verwantschap bestaat. Voor het geval de rechthebbende om bijzondere redenen niet in staat wordt geacht om zelf over de vergoeding te beschikken, kan de uitbetaling plaats hebben aan een ander, die aangewezen is om de vergoeding ten behoeve van den rechthebbende in ontvangst te nemen (§ 18, eerste lid, M.-V.-L; § 27, eerste lid, Lto.L lil; § 32, eerste lid, Lst.-L). Zij, die de vergoeding beuren, moeten voor ontvangst teekenen. Is degene, die voor het in ontvangst nemen der vergoeding in aanmerking komt, de echtgenoote van den dienstplichtige, dan moet de dienstplichtige, zoo hij er niet UITBETALING. 85 buiten staat toe is, ook medeteekenen of een gemachtigde Gemachtigde, aanwijzen voor mede-teekening (§ 23 M.-V.-I.; § 33 Lto.-I. III; § 37 Lst.-L). Waarop moeten rechthebbenden voor het ontvangen der Kwiteering op _ verzamel- vergoeding teekenen? In den regel op een verzamelstaat van staten, uitgekeerde vergoedingen, wanneer zij wonen in de gemeente, welker Burgemeester hun de vergoeding toekende (§ 22 M.-V.-I.; § 32 Lw.-I. III; § 36 Lst.-L). Voor den verzamelstaat heeft de Minister van Oorlog verschillende modellen vastgesteld, al naar gelang de militair militie-, landweer- of landstormplichtige is (model DD, behoorende bij de M.-V.-L; model DD, behoorende bij de Lw.-I. III; model X, behoorende bij de Lst.-L). Ziekte of soortgelijke redenen kunnen den-rechthebbende Kwiteering op ° J ontvangstverhinderen te komen om op den verzamelstaat te teekenen. bewijzen. In dat geval moet de Burgemeester hun een ontvangstbewijs zenden ter teekening. Voor zulk een ontvangstbewijs komen. eveneens in aanmerking zij, die buitenslands wonen, en zij, die na de toekenning naar een andere gemeente zijn verhuisd; de voor het bewijs gegeven modellen zijn EE voor militievergoeding, EE voor landweervergoeding en XI "voor landstormvergoeding (§ 19, derde lid, M.-V.-L; §§ 28, derde lid, en 32, tweede lid, Lw.-V.-I. III; §§ 33, derde lid, en 36, tweede lid, Lst.-L). Eerst na terugontvangst van het voor voldaan geteekende uitbetaling ontvangstbewijs mag de Burgemeester er toe overgaan, de poetwissel, gelden aan den rechthebbende toe te zenden; de toezending geschiedt dan per postwissel (§ 19, derde lid, M.-V.-L; § 28, derde lid, Lw.-I. III; § 33, derde lid, Lst.-L). Toezending van ontvangstbewijzen en postwissels is voor uitbetaling ,. . , , - ï , itt D*l vestiging de huidige tijdsomstandigheden zeer beperkt geworden. Wan- in de t"i j i_ L Ci_ j j gemeente. neer namelijk de rechthebbende van de eene gemeente naar de andere verhuist, behoort de Burgemeester der nieuwe woonplaats de vaststelling en uitkeering der vergoeding verder Van zijn ambtgenoot der verlaten gemeente over te nemen 86 UITBETALING. met ingang van den in overleg met dezen vast te stellen datum (circ. 22 Sept. 1916, afd. Dienstplicht, no. 112 L). va^Jefde? Het is v00r de buitenslands wonende gezinnen van belang, tand8bTier3^18" **** ziJ de vergoeding zooveel doenlijk regelmatig ontvangen, bitjvenden. Voor zoover de Burgemeester hun de vergoeding rechtstreeks toezendt, dient hij de zending daarom geregeld per 10 of 11 dagen te doen geschieden (circ. 25 Jan. 1915, afd. Dienstplicht, no. 309 L). ton^hevan Verleent een Consulair Ambtenaar zijn medewerking, dan Ambtenaren. kan de Burgemeester het ontvangstbewijs ter teekening en de gelden ter uitbetaling aan dien ambtenaar zenden. Deze zorgt dan, dat een en ander in handen van den rechthebbende komt (circ. 24 Aug. 1914, afd. Dienstplicht, no. 190 L). Bij toezending der gelden aan den Consulairen Ambtenaar moeten de namen dergenen, voor wie de vergoeding bestemd is, op de strooken der postwissels worden vermeld (circ. 17 Oct. 1914, geïdenln1* afd- dienstplicht, no. 87 L). Ten einde rechthebbenden de Sun™de voue waarde der in Nederlandsen geld toe te kennen vergoeding te verzekeren en den Consulairen Ambtenaar voor schade wegens koersschommeling te vrijwaren, behoort de Burgemeester de gelden over te maken in francs of marken (circ. 20 Mei 1916, afd. Dienstplicht, no. 132 L). VOORSCHOTTEN. Voorschotten voor de uitbetalingen der vergoedingen. De Burgemeester is verplicht, de vergoedingen, welke hij Voorschotten toekent, al dadelijk uit te betalen zonder de goedkeuring van gemeenteden Minister af te wachten. De gelden, welke hij daarvoor Burgenoodig heeft, schiet de gemeentekas hem voor. Op zijn aanvraag stelt de gemeente-ontvanger ze hem tegen kwitantie ter hand (art. 8 M.-V.-B.; art. 8 Lw.-B. III; art. 29 Lst.-B.). Het kan gebeuren, dat de gemeentekas ontoereikend is tot voorschotten het geregeld verstrekken der noodige voorschotten. In dat ciën aan geval verleent de Minister van Financiën op daartoe door den semttn e asBurgemeester rechtstreeks schriftelijk of telegrafisch gedane aanvraag voorschotten tot het in de aanvraag als noodig aangegeven bedrag. Dit bedrag mag niet hooger zijn dan het bedrag, dat de Burgemeester reeds van het Rijk kan terugvorderen wegens uitgekeerde vergoeding. De Burgemeester .moet de genoten voorschotten verrekenen bij de inwisseling van de assignatie, welke hij voor teruggaaf der uitgekeerde vergoeding ontvangt. De betaalmeester mag echter dan al dadelijk desverlangd het benoodigde voorschot opnieuw ter beschikking van de gemeentekas stellen. (Bekendmaking, door de Commissarissen der Koningin in November 1914 gericht aan de Burgemeesters; Staatscourant 1915 no. 130; circ. 22 Aug. 1916, afd. Dienstplicht, no. 145 L). Niet alleen de Burgemeester, ook de Consulaire Ambtenaar, voorschotten die medewerking bij de uitbetaling van vergoeding verleent, meesters aan kan voorschot noodig hebben. De Burgemeester moet hem Ambtenaren, dit voorschot — zoo noodig met daarvoor aan den Minister van Financiën gevraagde gelden — dan verschaffen in een rond bedrag in francs of marken, en moet het tijdig aanvullen. In verband hiermede is het noodig, dat de gemeente een rekening-courant met den Consulairen Ambtenaar houdt. Voor overmaking van gelden ter goede rekening aan de Con- 88 VOORSCHOTTEN. sulaire Ambtenaren in België moet de Burgemeester de tusschenkomst van den Minister van Buitenlandsche Zaken inroepen; met de overige Consulaire Ambtenaren kan hij rechtstreeks in verbinding treden. Bij de demobilisatie rekent de Consulaire Ambtenaar met den Burgemeester af door overmaking van zijn kassaldo. De Burgemeester doet dan aan den Minister van Oorlog mededeeling van de verstrekte voorschotten, van den chequekoers, van het bedrag in vreemd geld, dat de Consulaire Ambtenaren bij demobilisatie terugstorten, en van de tegenwaarde daarvan in Nederlandsch geld (circ. 20 Mei 1916, afd. Dienstplicht, no. 132 L.) I