DE EUROPEESCHE OORLOGSBRAND DE EUROPEESCHE OORLOGSBRAND een boek voor het nederlandsche volk met platen, portretten en kaarten :L DOOR Prof Dr. R j. MULLER EERSTE DEEL g , ROTTERDAM ' BREDÉE'S BOEKHAN^ ™ 0ITGEVEH,MAATSC„APP„ DRUKKERIJ KOCH & KNUTTEL - GOUDA INHOUD. Het Voorspel bladl' De Oorlog . . 1-32 oo Oostenrijk en Servië ~ 33—48 DüITSCHLAND EN BELGIË . 48 187 DüITSCHLAND EN OOSTENRIJK TEGEN RUSLAND EN SERVIË 187-218 DÜITSCHLAND TEGEN FRANKRIJK EN ENGELAND . 218-294 HET OOSTELIJK OORLOGSTERREIN ... 294-^lfi Japan en Duitschland . . Ter Zee . . . JOb-318 ~ i " 318—351 De Zuid-Afrikaansche Unie tegen Duitschland . . 35i_37i Het Westelijk Oorlogsterrein . . ,71 qoo Register . J/i—au 385-388 HET VOORSPEL. .Als Europa da Oostersche kwestie denkt ,e hebben „„„lost :lTf * kWK'ie * O—*-*, vinden." Dit w ° d lale ten ï OP"ie"" bCTeS*igd d0" * ~nissel laatste ,aren en dagen. Het is altijd nit het oosten en het z„,d- ::i::jv%rte:van Europa *™™« - ^ ,n he, , e rM' dat "aar de ""twikkelingswetten ■n m leven der rassen „p zij„ beurt aan de orde mJkJ™ H„"„ a°PeZ"vaWedg "V* als ^oom Oosten^ Honganje. Van de verhonding dezer monarchie tegenover de S av.sche kwestie hang, bljna alles a, voor het „vertge Europa „ L TooZ TT * s,aa,k„„degvan vede^ - all 7' »"™s P""'^ l-s was: „Toujours en vcueue — altijd op de wacht! wicht TT ,00Ste""ik dC S'aVlSChe ™ ■« *■» Be- S £, ^ T hand- B'n"e" eigen «re""» "e, een ta n,k SlavKch element, dat zich ten nauwste verbonden gevoel" :Cn :;::r :~rdaa' - riik aan2 V 6 geVaar 'e achte" is' ka" Oosten- nik aan ztjn zu.dgrens geen machtig Slavisch rijk dulden. Evenals ,„ de laatste jaren he, pangermanisme en h" Pa„,s,a mtsme z,ch o„,„,kke,d heef,, ,s „ok he, panslavisme ste s stë ker op den voorgrond eetreden H^t u„ . stemer ~ be, meesf rol", 5TJTJ1~£ï monarchie koesteren Fn h,( • * egen deze oor10*,brand StCren- En dat n,et ^nder reden, want Oostenrijk 3 heeft de hand gelegd op de aan zijn zuidgrens gelegen Slavische staten Bosnië en Herzegowina. In die beide staten behoort 43°/ der bevolking tot de Grieksch-orthodoxe kerk, 35°/. tot het Mohammedanisme, 21,3 •/. tot de Roomsche kerk, terwijl er 0 7°/ Joden zijn. Het verschil van godsdienst heeft aan de volkseenheid geen afbreuk gedaan. Allen zijn er trotsch op te behooren tot het Servisch-Slavische ras. In de 15e eeuw kwamen zij onder Turksche heerschappij en gingen velen tot het Mohammedanisme ^over; maar alle eeuwen door hebben zij steeds getracht het Turksche juk af te schudden. Toen in 1875 de opstand tegen de Turksche Pasja's uitbrak wilden de beide staten tot geen prijs onder de heerschappij van Oostenrijk komen. In hun verzet tegen die monarchie werden zij gesteund door Servië, dat altijd hun bondgenoot was geweest Het Servisch-Slavische ras heeft het eigenlijk nooit kunnen verkroppen, dat het met in één groot Servisch rijk is vereenigd. Te begrijpen is het echter, dat van den kant van de Donau-monarchie steeds alles in het werk is gesteld, om die éénheid te voorkomen. Zij had er belang bij dat onderlinge veeten bleven bestaan en deed er het hare toe, om partijschap en tweedracht aan te wakkeren Bij het verdrag van Santo Stefano in 1878, in 't zelfde jaar gewijzigd door het tractaat van Berlijn, luidt het in artikel 25: dat Bosnië en Herzegowina bezet en bestuurd zouden worden door OostenrijkHongarije. Aan Italië, dat protest wilde aanteekenen, werd door de overige groote mogendheden het zwijgen opgelegd. Europa heeft die bepaling goedgekeurd. De Donau-monarchie opende hare onderhandelingen over de bezetting met Turkije, toen deze reeds een voldongen feit was. Turkije eischte erkenning van de souvereiniteitsrechten van den Sultan over Bosnië en Herzegowina, en dat de bezetting enkel voorloopig zou zijn. Oostenrijk dacht er echter niet aan om Bosnië en Herzegowina slechts voorloopig bezet te houden. Graaf Andrassy achtte dat Montenegro en Servië te veel macht zouden kunnen ontwikkelen als de bezetting niet permanent bleef. Bimarck had de bezetting goedgekeurd, daar hij begreep dat voor 4 Duitschland de naaste weg naar het Suez-kanaal over Triest en Saloniki lag, en eene Triple Alliantie hem toen reeds gewenscht TeTzetting is permanent gebleven. In 1881 werd de dienst plicht ingevoerd, en de Bosnische soldaten moesten dienen in Oostenrijk, terwijl in Bosnië Oostenrijksche troepen kwamen Zeer tegen d n der overwegend Grieksch-orthodoxe bevolking bevortegen ueu ^ derde Oostenrijk het jtfi^Él Êllfe^ bouwen van room- df$ sche scholen en ker- . jjF ken, daar het zich if!^! \„' beschouwde als de ■^ÊÊÊ^SÊÊW^ '^-» beschermer van den $H » roomschen gods- :^| JL 4$£M' s. A dienst in de Balkan- JH A staten. Oostenrijk [ Jff Izou in zuidoost WÊÈé \1iém \ \ H Uuropa, naar het ^M$ÊÊÊ&™* heette, beschaving 1§ W&ffimf. mT^"' W en vrede brengen; *i WitfÈt *rW*r. W maar dan moest het ^8b ' & IIPKê^ ^y' °°k van servië ver~ Vi '^^f^A/ zekerd zijn, daar m iL / anders de weg naar ^ I^S^^T^I^JH' Macedonië voor J Oostenrijk gesloten ^^hMsÊ*^ zou blijven. Albanië Keizer Frans Joseph van Oostenryk. DUJV moes, een eigen ^ ^*,«*~ £ ^ ^ Descndvuig. Servischen invloed wilde uit- hïp Rosnië en Herzegowina van allen berviscnc» die Bosnië en ne g Montenegro eigenlijk Herzegowina heef, Oostenrijk ook nog hetSands,akaa.(deTurksche 5 provmce) van Novibazar bezet, waardoor Servië niet alleen van Montenegro werd gescheiden, maar ook den weg naar de zee voor z.ch gesloten zag. Het gevolg was, dat 9,10 van Servië's uitvoer naar of althans door Oostenrijk moest gaan. Protesten van Servië werden tot zwijgen gebracht door dwangmaatregelen op in- en uitvoer De revolutie in Turkije, die de jong-Turksche partij op het kussen bracht, had ook de formeele annexatie van Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk ten gevolge. Dit was nu wel in flagranten strijd met het tractaat van Berlijn; maar de groote mogendheden hadden vroeger toch ook reeds de voorloopige bezetting goedgekeurd, en zij waren thans niet bij machte zich krachtdadig tegen de annexatie te verzetten. Duitschland gaf Rusland een wenk, dat er oorlog komen zou, als men zich tegen Oostenrijk verzette. Engeland had een jaar na het tractaat van Berlijn zelf Cyprus in bezit genomen en in 1882 znn gezag ,n Egypte uitgebreid, zoodat het eigenlijk geen reden had tegen de annexatie op te komen. Wel heeft de vijandige houding, door de Britsche pers tegen Oostenrijk aangenomen, de kleinere Balkanstaten in beroering gebracht, zoodat toch ook weer zijdelings onder pressie van Engeland, Oostenrijk schatten besteden moest ter versterking van zijn leger aan de zuidgrens. Tevens werd Oostenrijk door een en ander genoopt tot eene nauwere aansluiting bij Duitschland, wat het tot hiertoe vermeden had Veertig jaren lang heeft Oostenrijk dus alles in het werk gesteld om al Wat Servisch is te onderdrukken, en elke opstand op het Balkansch.ereiland was in zekeren zin Oostenrijk welkom, daar het begreep dat dit verzwakking van het Slavische element tengevolge kor, hebben. Sultan Abdoel Hamid's politiek was steeds geweest Bulgaren en Serviërs tegen elkander op te hitsen. De jong-Turken vervolgden alle niet-Turksche rassen: Albaneezen, Bu.garen Serviërs en Grieken, nadat zij in 1903 eene revolutie hadden gemaakt De Jong-Turken wilden als met één slag van het nog altijd middeleeuwsch Turkije eene moderne demokratie maken, waarin geene Europeesche tusschenkomst meer geduld zou worden. In het Quartier Lat.n en ,n Genève hadden zij enkele begrippen opgedaan en enkele 6 Aan de Russische grenzen. phrases geleerd over demokratie en demagogie, maar zij bleken niet in staat hunne idealen werkelijkheid te doen worden. Sultan Mehemet V verkeerde in nog moeilijker positie dan Abdoel Hamid, 7 daar de Balkan-Unie (Servië, Montenegro en Bulgarije) met Griekenland er bij de Turksche regeering op aandrong, dat de veiligheid en de belangen der christenbevolking in het rijk zouden verzekerd blijven. Paprikoff, de minister van Buitenlandsche Zaken in Bulgarije, heeft dienaangaande met de groote mogendheden dringende onderhandelingen gevoerd, maar de mogendheden, met name Oostenrijk en Rusland, hadden met elkander strijdige en onvereenigbare belangen in Turkije, zoodat van een eendrachtig optreden der Europeesche diplomatie geen sprake kon zijn. Van de dagen van Peter den Groeten wil Rusland op strategische en economische gronden in het bezit komen van Konstantinopel, en had dit doel na den Russisch-Turkschen oorlog in 1877 bijna bereikt, toen het door de andere mogendheden daarvan werd teruggehouden. Maar Oostenrijk begeert eigenlijk hetzelfde, en het herinnert zich dat het tot de eerste helft der 18e eeuw een overwegende rol op het Balkanschiereiland heeft gespeeld. Waar het Konstantinopel betreft zijn Oostenrijk en Rusland dus altijd tegenover elkander „en vedette". De eerste Balkanoorlog, die nog versch in ons geheugen ligt breekt uit. Sofia en Belgrado, het Bulgaarsche en Servische volk zelf dringt op een oorlog tegen Turkije aan, die als een rassenoorlog te beschouwen is. Montenegro trekt het eerst het zwaard. De oorlog wordt met groote verbittering gevoerd, vooral door Bulgarije, dat een reeks schitterende overwinningen behaalde o. m. bij Kirk Kilisse en Loele Boergas. Bulgarije en Servië streden voor hunne onafhankelijkheid, en het Turksche rijk werd bijna geheel vernietigd. Bulgarije, Servië en Griekenland waren het niet eens over het verdeelen van den buit, zooals trouwens te voorzien was. Zij keerden de wapens tegen elkander, en van dien onderlingen strijd maakte Turkije gebruik om Adrianopel weder in bezit te nemen. Inmiddels waren de mogendheden, onder den invloed van Oostenrijk, overeengekomen om van Albanië, de kuststrook aan de Adriatische zee, een zelfstandig rijk te maken. Montenegro bekommerde zich niet 8 9 om de plannen der groote mogendheden en veroverde Skoetari; maar moest van zijne verovering afstand doen, daar die stad bestemd was voor het nieuw te stichten koninkrijk. Dit bleek echter voor zelfstandigheid nog niet de noodige geschiktheid te bezitten. Wilhelm, vorst van Wied, heeft althans als koning van Albanië eene taak te vervullen, waarvoor eene krachtiger persoonlijkheid dan hij misschien niet eens bekwaam zou zijn. Essad Pasja, de eigenlijke ongekroonde koning van Albanië, blijft den tegenstand der bevolking tegen een christen-vorst aanstoken. De Nederlandsche officieren, door de mogendheden _ aangewezen om de Albaneesche gendarmerie te organiseeren, kre- laten. ThM j^jj jjjj ^^^^^C^ was daarin tegengewerkt door de annexatie van Bosnië en Herzegowina. Bovendien was en is nog steeds Servië's ideaal: de stichting van een groot Servisch rijk. Dit ideaal zou een groote schrede nader tot zijn verwezenlijking gekomen zijn, indien niet het broederverbond der Balkanstaten op een algemeen bloedbad was uitgeloopen. Te begrijpen is het dus dat de oorlogen dier staten tegen Turkije en daarna onder elkander Oostenrijk hoogst welkom waren. Het Slavische element moest daardoor noodwendig verzwakken, en aan een Groot-Servië viel vooreerst niet meer te denken. Skoetari moest onder pressie van Oostenrijk aan het nieuwe koninkrijk Albanië blijven, en door dat nieuwe rijk werd Servië voor' goed van de zee afgesloten, indien het al ten zuiden van Bosnië, Herzegowina en Novibazar daarheen een weg had willen zoeken. Nu mag men deze stelselmatige belemmering van de ontwikkeling van Servië door Oostenrijk afkeuren, maar men vergete niet dat het hier ging om de kwestie van zelfbehoud. De Donaumonarchie geeft het tegenbeeld te zien van nationale eenheid; en -als elke buitenlandsche politiek, in den H striktsten zin des woords. het zoe^^ag^L^ ken is van voorbehoedmiddelen "•^I «jiiï ^tlflf 'Sff1 EÊt 1 ^ genoeg zijn. In het rijk worden |ft:jMjhj|5^^^^||^: *$& «Talf ongeveer zestien verschillende talen «^^_3^nfïJ :Bh fffi ^ifH' gesproken. Duitschers besturen de * * vinciën van Oostenrijk. Bedenkt men nu bovendien dat in het rijk zelf twee millioen Roumeniërs en vijf en een half millioen Serviërs wonen, dan komen Oostenrijks maatregelen tegen Servië wel wat in een ander licht te staan. De ondergang van Turkije bracht Oostenrijk sterk op den voorgrond, en al moest het de overwinningen der Balkanstaten met leede oogen aanzien, zoo werd toch het gevaar, dat die overwinningen voor Oostenrijk zouden kunnen worden, gedeeltelijk weer te niet gedaan door den onderlingen strijd. De haat, die in het hart der Serviërs tegen de Donau-monarchie 10 zoo lang reeds smeulde, zou eindelijk door eene opzienbarende gebeurtenis zich naar buiten openbaren. De bijna vier en tachtigjarige keizer van Oostenrijk, Franz Joseph wilde zooveel mogelijk een oorlog met Servië vermijden. De troonopvolger, aartshertog Franz Ferdinand, deelde in dit opzicht 's keizers politiek niet. Het was van algemeene bekendheid dat hij een oorlog met Servië als noodzakelijk beschouwde. Den 28en Juni 11. was hij van de legermanoeuvres in Bosnië naar de hoofdstad Serajewo teruggekeerd, toen hij en zijne gemalin, de hertogin van Hohenberg, in een automobiel gezeten, gedood werd door revolverschoten, gelost door den negentienjarigen Servischen gymnasiast Princip. Een uur te voren was het hertogelijke paar ternauwernood ontkomen aan een bommenaanslag, gepleegd door den boekdrukker Cabrinovic. Deze dubbele moord deed geheel Europa opschrikken en maakte in OostenrijkHongarije een niet te De vermoorde aartshertog Franz Ferdinand en familie. beschrijven indruk. Tijdens het gerechtelijk onderzoek en ook reeds bij het verhoor van Princip bleek het, dat men met een wijdvertakte samenzwering te doen had, waarvan de draden in Servië te vinden zijn. Voor den ouden keizer was het een geweldige slag. „Mij blijft ook niets gespaard in dit leven" — zoo moet hij op het vernemen 11 van den aanslag gesproken hebben; en wèl mocht hij zoo spreken. Zijn broeder Maximiliaan werd in 1867 als keizer van Mexico door de rebellen gefusilleerd; zijn zoon en troonopvolger Rudolf stierf onder tragische omstandigheden op het jachtslot Mayerling in 1889; zijne vrouw, keizerin Elisabeth, werd in 1898 te Genève door den anarchist Lucheni vermoord, en nu trof hem dit nieuwe onheil. Daar de vermoorde Franz Ferdinand, zoon van 's keizers broeder Louis, die in 1896 overleden was, een morganatisch huwelijk gesloten had met eene hofdame zijner tante, de aartshertogin Isabella, gravin Marie van Chotek, die bij haar huwelijk door den keizer tot hertogin van Hohenberg werd verheven, had hij afstand moeten doen van alle rechten op den troon voor zijne vrouw en voor de kinderen, welke uit deze verbintenis geboren zouden worden. De nieuwe troonopvolger is de zeven en twintigjarige aartshertog Karei Franz Joseph, die tot nogtoe nooit op den voorgrond getreden is. Hij huwde drie jaren geleden met prinses Zita van Bourbon, het dertiende van de twintig kinderen van hertog Robert van Parma. Voor zoover men weet, moet hij liberaler gezind zijn dan Franz Ferdinand, aan wien de keizer in de laatste jaren het grootste deel der regeeringstaak overliet. Nu is de vier en tachtigjarige verplicht die taak voorloopig weder geheel op zich te nemen. Door den helaas maar al te wel gelukten aanslag was een dreigend conflict ontstaan tusschen Oostenrijk en Servië. Dit laatste land heeft gedurende de voorgaande eeuw ook menig binnenlandsch conflict zien ontstaan door den strijd tusschen de huizen Obrenovitsj en Kara Georgevitsj. In 1817 werd Miloch, die den naam Obrenovitsj aannam (zijne moeder was vroeger de weduwe van Obren), bij volkskeus tot vorst van Servië uitgeroepen, maar eerst in 1830 als zoodanig door de Turksche regeering erkend. In 1839 deed hij afstand van den troon ten behoeve van zijn oudsten zoon Milan, die echter in dat zelfde jaar stierf. Diens broeder Michel volgt hem op, maar moet reeds in 1842 Servië verlaten ten gevolge van een opstand ten gunste van Alexander Kara Georgevitsj. Deze was de zoon van een boer, George Petrovitsj, bijgenaamd Kara Gjorgje 12 (George de Zwarte), die de Serviërs van het Turksche juk had bevrijd en van 1804-1813 gospodar van Servië was geweest, maar in 1817 werd vermoord. Alexander 1, nu werd door de Skoeptsjina, na de verdrijving der Obrenovitsj en, als vorst uitgeroepen en in De Troonopvolger van Oostenrijk. Karei Franz Joseph en familie. 1848 door de Porte als zoodanig erkend. In 1858 moest hij echtei Belgrado verlaten en in 1859 afstand doen van den troon. Hij stierl in 1885. De nieuwe vorst, die in 1858 optrad was weder de oud< Miloch Obrenovitsj, die nu voor de tweede maal als zoodanig doo 13 de Porte werd erkend, maar reeds in 1860 stierf. Eveneens werd voor de tweede maal zijn zoon Michel gekozen, die in 1868 werd vermoord. Deze liet geene erfgenamen achter, en zijn opvolger was Milan, een kleinzoon van Efraïm, den jongeren broeder van Michel. Milan was toen nog minderjarig en werd eerst als souverein vorst gehuldigd in 1872. Hij werd tot koning gekroond in 1882 en was gehuwd met Nathalie, van wie hij in 1888 scheidde, maar met wie hij zich in 1893 weder vezoende. Om zijne buitensporigheden werd hij in 1889 gedwongen afstand te doen van den troon. Zijn zoon Alexander verklaart zich zelf in 1893 meerderjarig. Na eene zevenjarige regeering werd hij in 1903 met zijne vrouw vermoord. In de Balkanstaten, die zich nog tot cultuurstaten moeten ontwikkelen, speelt het militaire element een groote rol. Alexander, die zich door dat element evenmin als door iemand anders de wet liet stellen in zijn avontuurlijk leven, viel als slachtoffer van een officierencomplot, dat den tegenwoordigen koning Peter I op den troon bracht. Met Alexander was het huis Obrenovitsj uitgestorven, en de tegenwoordige koning is de zoon van den reeds genoemden Alexander Kara Georgevitsj, die in 1859 afstand had moeten doen van den troon. Peter I, die in 1844 is geboren, heeft twee zonen: de oudste is George, die om zijne dwaasheden zoo goed als gedwongen werd van zijne rechten op den troon afstand te doen, en de tweede is Alexander, de tegenwoordige kroonprins. Daar zijn vader Peter om gezondheidsredenen het bestuur tijdelijk althans niet langer voeren wil, is Alexander thans prins-regent van Servië en opperbevelhebber van het leger. Nü wij aangaande Servië en Oostenrijks verhouding tot de ServischSlavische kwestie weder het voornaamste in herinnering gebracht hebben, komen wij terug op het conflict, dat niet alleen de aanleiding geworden is voor den Oostenrijksch-Servischen oorlog, maar ook voor den Europeeschen oorlog, zooals hij veilig mag genoemd worden. Zooals wij reeds opmerkten, bleek bij het verhoor van den politieken 14 moordenaar Princip dat de draden der samenzwering tegen Oostenrijk in-Servië te vinden waren; zoodat dan ook Oostenrijk alles in het werk stelde om de medeplichtigen op te sporen, en van 2 tot 22 Juli er bij de Servische regeering op aandrong hen zwaar te doen straffen. Den 23en Juli overhandigt de Oostenrijksch-Hongaarsche gezant aan Servië een ultimatum, waarvoor graaf Berchtold, minister van buitenlandsche zaken in Oostenrijk, de verantwoordelijkheid draagt, in cut ummaium wordt o.a. van Servië geeischt: dat de officieren en beambten, die aan de propaganda tegen Oostenrijk schuldig zijn, ontslagen zullen worden; dat de Oostenrijksch-Hongaarsche autoriteiten zullen mogen medewerken tot onderdrukking van de tegen de territoriale integriteit der monarchie gerichte bewegingen in Servië; dat een gerechtelijk onderzoek zal worden ingesteld tegen de bij het complot van \ pnnol. Graaf van Berchtold. 28 Juni DetrOKKe.. F'»— welk onderzoek geleid moet worden in samenwerking met gedelegeerden der Oostenrijksch-Hongaarsche regeering; dat personen, wier medeplichtigheid aan het complot bij onderzoek gebleken », in hechtenis genomen zullen worden; dat zekere beambten van den grensdienst ontslagen en streng gestraft zullen worden, en dat de Oostenrijksche regeering onmiddellijk in kennis gesteld zal worden van de tenuitvoerlegging dezer maatregelen. Het antwoord dat Servië den 25" Juli op het Oostennjksch uit., matum gaf, werd door de Donau-monarchie onvoldoende geacht omdat Servië de inmenging van Oostenrijk weigert in het onderzoek De arrestatie van den moordenaar Princip. 16 van den moord van Serajewo. Wel toont Servië zich bereid alles te doen wat de rust in Oostenrijk bevorderen kan. maar het kan onmogelijk de Servische idee onder het volk bestrijden. De Oostenrijksche gezant verlaat nog dienzelfden dag Belgrado, en de Servische regeering gelast de mobilisatie van het geheele leger. Den volgenden dag, 26 juli, is er reeds een begin der vijandelijkheden tusschen Oostenrijk en Servië bij Semlin, tegenover Belgrado, en den 28" Juli wordt officieel de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië bekend gemaakt. * * * In 1879 had zich eene alliantie gevormd tusschen Duitschland Generaal Conrad von HoeUendorf, chef van den gen. staf v. h. Oostenrijksche leger. Nicolaas Nicolajevitsj, opperbevelhebber van het Russische leger. en Oostenrijk, waarbij zich Italië heeft gevoegd in 1882. In 893 kwam een entente cordiale tot stand tusschen Frankrijk en Rusland waarbij zich. sedert de regeering van Edward VII, Engeland heeft aangesloten, welke ' entente in 1905 bevestigd werd. Toen Edward de regeering had aanvaard, en daardoor een betere verhouding van Engeland tot Frankrijk was gekomen, was de verhouding der groote mogendheden, voor het uiterlijke althans, eene vredelievende te noemen. Wel bleef de brandstof aanwezig, welke maar één vonk noodig had om Europa in lichte laaie te zetten. Tusschen Frankrijk en Duitschland zat nog altijd de bekende veete. Kan men van den nu uitgebroken Oostenrijksch-Servischen oorlog als van een rassenoorlog 17 spreken, niet minder gold dit van den Fransch-Duitschen oorlog in 1870 en 71. Uit dien worstelstrijd is het Duitsche keizerrijk geboren, en na 70 heeft Duitschland zich ontwikkeld tot eene hoogte, die eerbied afdwingen, maar noodwendig ook naijver opwekken moet. Frankrijks naijver is daarom zoo bitter, omdat het nooit kan en wil vergeten het verlies van Elzas en Lotharingen. Zoo ooit eene uitnemende illustratie gegeven is op het bekende woord, dat in de politiek een fout erger is dan een misdaad, en zich daarom dan ook soms erger wreekt dan een misdaad, dan is het de annexatie geweest van wat Duitschland thans noemt „het Rijksland". Tien milliarden had Frankrijk gewilliger geofferd dan de bedongen vijf met den afstand van zijne beide provinciën. Die annexatie heeft een blijvenden wrok gezet in de harten der Franschen en houdt de begeerte naar „revanche" levendig: een begeerte, die soms schijnt in te sluimeren, maar bij tijden krachtiger dan ooit ontwaakt. Niet allen in Frankrijk verlangen naar „revanche". Er zijn er ook, die blijven aansturen op toenadering, en het zijn zeker niet de minst ontwikkelden, die in eene samenwerking van den Duitschen met den Franschen geest een waarborg zien voor den geestelijken, economischen en politieken bloei van Europa. Baron a?Estournelles de Constant, lid van den Franschen Senaat, sprak in 1909 in het Pruisische Heerenhuis met de grootste waardeering van den arbeid der Franco-Germaansche vereeniging. Maar het volk als zoodanig, het Fransche zoo min als het Duitsche, is voor zulke beschouwingen vatbaar, en blijft zich blind staren op werkelijke en vermeende grieven. De volksziel, die zich uit in den volkswil, heeft hare eigenaardige beweegredenen, die niet te overwinnen zijn door eenig betoog dat iets hoogers bedoelt dan alleen hetgeen voor oogenis, en met dien volkswil hebben de staatslieden rekening te houden of zij willen of niet. Het is niet te loochenen - en men denke alleen maar aan Duitschlands vlootuitbreiding - dat de Duitsche keizer en zijn volk in een enkel tiental jaren volbracht hebben, waartoe anders twee geslachten voor noodig zijn. Dat weet Frankrijk, en juist dat kan het niet verkroppen. Maar ook Engeland erkent dat, en spreekt daarom van zijn kant Oorlogsbrand. J « De Keizer van Duitschland en de Koning van Engeland. 19 van „the german per»* het Duitsche gevaar. Het weet maar al te goed dat Bismarck zich geen hoog denkbeeld maakte van Engelands macht en invloed, en het heeft Treitschke's woord niet vergeten: dat als Duitschland met de anderen zal hebben afgedaan, het zich met Engeland zal gaan bemoeien. Niet alleen tusschen den Duitscher en den Franschman, maar ook tusschen den Engelschman en den Duitscher bestaat „incompatibilité de caractère," eene ongelijksoortigheid van aard, die bijna altijd op eene scheiding moet uitloopen. Toen Engeland, dat - zooals Sir Edward Örey, de minister van Buitenlandsche Zaken, het nog onlangs verkondigd heeft - het steeds als zijne roeping heeft beschouwd de kleine staten te beschermen, in 1899 niettemin . Transvaal en Oranje-Vrijstaat den oorlog verklaarde, was in geheel Europa eene vijandige gezindheid tegen Groot-Brittannië duidelijk merkbaar, en ware er geen machtige Britsche vloot geweest, dan zouden er in de eerste jaren dezer eeuw reeds wonderlijke dingen gezien zijn. Engelands behoud ligt m z.jn vloot, en daarom is het er altijd op bedacht zijn „twopower-standard" te handhaven. Maar deze vlootmacht, welke moet blijven opwegen tegen die van twee continentale groote mogendheden, wordt ernstig bedreigd door Duitschland. Von Moltke had er reeds op gewezen dat Engeland eigenlijk geen leger bezit in den striktsten zin des woords, en er ook geen zal bezitten, zoolang zijn parlement samengesteld blijft, als het is. Al is er voor een leger van louter vrijwilligers zeker ook veel te zeggen, toch dringt Lord Roberts, die het Engelsche leger „a sham" een fopperijnoemde, krachtig op invoering van algemeenen dienstplicht aan' tot nu toe zonder gevolg. Het gaat dus voor Engeland om de vloot. Reeds in de eerste maanden van den Zuid-Afrikaanschen oorlog begon Duitschland werk te maken van de versterking zijner vloot, en volgens de Engelschen zeiven zijn zij er bizonderin geslaagd Maar wat baat dit op het oogenblik Duitschland, nu het met Oostenrijk samen 48 slagschepen (dreadnoughts) bezit, welk aantal door die van Italië op 60 kan gebracht worden, terwijl Engeland Frankrijk en Rusland samen over 84 te beschikken hebben waar- 20 onder alleen maar de schepen, die Rusland in de Oostzee heeft, gerekend zijn, daar de andere in de Zwarte Zee door Bosporus en Dardanellen zijn opgesloten. Nu heeft wel een der bekwaamste Engelsche admiraals, Sir Percy Scott, onlangs betoogd, dat de dreadnoughts op den achtergrond zullen geraken, daar de moderne zeeoorlog enkel met onderzeebooten en een luchtvloot zal gevoerd worden: maar al ware dit zoo, dan staan Duitschland en Oostenrijk op dit moment nog maar met 34 onderzeebooten, 86 torpedobootenen 182 torpedoboot-vernielers,tegenover een respectief aantal van 154, 205 en 397, waarover de gezamenlijke EngelschFransch-Russischevloot beschikken kan. Deze laatste beschikt ook over 68 gepantserde krui¬ sers en 70 pantserdekschepen, terwijl Duitschland en Oostenrijk samen slechts 15 van de eerste en 44 van de tweede soort bezitten. Dan heeft Engeland nog de hoop dat zijne koloniën zich tot een zeeverbond zullen vereenigen; en op die wijze blijft Brittannië voorloopig de zeeën beheerschen, waartoe het ook verplicht is met het oog op zijne bezittingen in alle werelddeelen. Wijlen koning Edward van Engeland heeft door zijne bezoeken aan de Europeesche hoven niet weinig bijgedragen tot instandhouding van den Europeeschen vrede; maar vóór zijne komst in Generaal Boza Jancovic, voorzitter van den bond oe ijroot-aerviscne ucwcgmf 21 Berlijn verschenen in de Duitsche bladen minder welwillende opmerkingen omtrent Engeland. Delbrück meende de oogen der Duitschers te moeten openen voor het feit dat jaren achtereen Engeland door zijne verbonden Duitschland had geïsoleerd. Vooral ook maakte in die dagen de brochure: „Der Krieg in der Gegenwart" grooten opgang. Zij was anoniem uitgegeven, maar als de schrijver werd algemeen genoemd graaf Schlieffer, gewezen chef van den generalen staf en militaire raadgever des keizers. Hierin waren de Duitsche bladen het alle eens: dat de verhouding tusschen de beide landen dan eerst goed kon worden, als Engeland de uitbreiding zijner zeemacht staakte: iets waaraan Engeland natuurlijk geen oogenblik dacht. Op den dag zelf van Edwards komst te Berlijn, werd te Parijs en te Berlijn de regeling bekend gemaakt, die in de Marokkaansche kwestie getroffen was, waarbij Duitschland zijne rechten op Marokko opgeeft en goedkeuring verleent aan een Fransch protectoraat, en Frankrijk aldaar zijn economisch monopolie opheft en in een financieel verbond met Duitschland toestemt. Het een met het ander neutraliseerde het goede gevolg, dat men zich van Edwards bezoek had voorgesteld. De boven reeds behandelde annexatie van Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk deed waarlijk geen denkbeeldig oorlogsgevaar ontstaan; doch de mogendheden, zooals wij zagen, hebben zich er niet tegen verzet. Wel nam daardoor de invloed van de centrale mogendheden op de Europeesche gebeurtenissen verbazend toe, en vooral Engeland gevoelde dat Duitschland en Oostenrijk met hunne vereenigde legermachten Europa de wet zouden kunnen voorschrijven, en het Europeesche evenwicht dreigde verbroken te worden. Haar hoogtepunt bereikte de Europeesche crisis echter in 1911, toen de Franschen verklaarden hunne operatiesfeer in Marokko te willen uitbreiden buiten de grenzen door het verdrag van Algeciras bepaald. Duitschland wilde compensatie bedingen, met het oog op de uitbreking van het Fransche gezag in Noord-Afrika; een Fransch oorlogsschip verscheen voor Agadir; maar ook ditmaal werd de storm nog bezworen. In hetzelfde jaar scheen echter de doodsklok 22 geluid te moeten worden voor de Triple Alliantie toen de ItaliaanschTurksche oorlog uitbrak om Tripoli. Reeds vóór dertig jaren, beweerde Italië en zeide dit met de stukken te kunnen bewijzen, had het een recht' op Tripoli bezeten, en nu wilde het Turkije en de groote -SSinT?Sw 1 ™n Serviê die wegens riekte voorloopig aftreedtmogendheden voor een voldongen feit stellen door een ultimatum aan Turkije. Engeland kon moeilijk anders dan Italië's handelwijs goedkeuren daar het zelf eveneens zoo had gehandeld in l899.nZuidAfrika. Frankrijk begreep dat Italië aan geen vijandelijkheden denken kon zoolang het de handen vol had met Tripoli. Ter wille van de Triple Alliantie bewaarden Duitschland en Oostenrijk het stilzwijgen; 23 maar niettemin had deze alliantie een geduchten knak gekregen, daar Italië zijne bondgenooten in zake Tripoli niet geraadpleegd had, en zich genoegzaam verantwoord achtte door minister Giolitti even vóór de expeditie eene verklaring te laten afleggen aangaande Italië's „absolute loyaliteit" in betrekking tot de Triple Alliantie. De leer van het Europeesche evenwicht, waarbij geene der groote mogendheden oppermacht zal mogen bezitten over de andere, moet in haar uiterste, maar toch ook weer logische consequentie leiden tot een telkens vragen om compensatie door de eene mogendheid, zoodra de andere ook in een gebied buiten Europa invloed of bezit gekregen heeft. Zoo blijft eigenlijk altijd oorlogsgevaar dreigen, ook dan als er het minst aan gedacht wordt. Tot hiertoe waren de omstandigheden tot het toekennen van compensaties gelukkig niet gunstig, daar de groote mogendheden door allianties of ententes met elkaar verbonden waren, en dus ook van de bondgenooten veel door de vingers moesten zien. Zit echter eene alliantie zoo zwak in elkaar als de drievoudige, dan moet iedere mogendheid maar zich zelf zien te helpen, en het alleen zien te wagen als het aankomt op een onvermijdelijken oorlog Op Italië viel na Tripoli feitelijk niet meer te rekenen. Duitschland alleen had er belang bij Oostenrijk toch te steunen, ook al was het niet daartoe reeds verplicht door de alliantie. Hoewel de bepalingen van het drievoudig verbond tot nogtoe niet openbaar zijn gemaakt, valt toch uit Italië's houding op te maken, dat het zich dan eerst verplicht rekent de bondgenooten bij te staan, wanneer aan een van hen de oorlog wordt verklaard. Inmiddels schijnt het zich voorloopig geheel onzijdig te willen houden, om zich later bij de winnende partij aan te sluiten. Voor Duitschland heeft een oorlog een geheel eenige beteekenis. Of het nu dezen oorlog bepaald heeft gewild, zal eerst later voldoende uitgemaakt kunnen worden. Een feit is het, dat keizer Wilhelm zoo lang mogelijk den Europeeschen vrede heeft helpen bewaren; maar niet minder is het een feit, dat het voor Duitschland bijna eene levensvoorwaarde te achten is een wereldmacht te worden als Brittannië. Zoo krachtig als Duitschland zijn stem kan doen hooren in de Europeesche politiek, zoo weinig telt zijne stem nog mede in de wereldpolitiek. In Azië en Afrika geeft Duitschjand over het algemeen niet mede den toon aan, en toch heeft Duitschland er behoefte aan eene wereldmacht te worden met breeden invloed, om voor zijne nijverheidsproducten overal een afzetgebied te vinden. Als industriestaat gaat het wat de voedingsmiddelen betreft steeds meer van het buitenland afhangen. Met eene bevolking van bijna zeventig millioen hangt dus het economische levenspeil hoe langer hoe meer af van een voordeelige plaatsing der nijverheidsartikelen in het buitenland. Behaalt Duitschland in een Europeeschen oorlog de overwinning, dan moet het wel voordeden trachten te bedingen, die den weg openen om een wereldmacht te worden. Niet wederom zal het zich een deel van Frankrijk toeeigenen, maar van een overwonnen Frankrijk kan een deel zijner koloniën worden afgeëischt. Dat werkelijk Duitschland dien kant uit wil, bleek onlangs nog, toen op 29 Juli de Duitsche rijkskanselier aan den Engelschen gezant voorstelde, dat Engeland onzijdig zou blijven, in welk geval Duitschland de verzekering gaf, dat het na eene overwinning geen grondgebied in Frankrijk zou nemen; maar op de vraag van den gezant: en van zijne koloniën? kon de rijkskanselier geen dergelijke verklaring geven. In verband met het opgemerkte is merkwaardig wat onlangs Mac Millan Brown schreef over „Het buitenlandsch gevaar voorNederlandsch Indië". Niet van Japan zou voor Indië gevaar dreigen maar van Duitschland. Japan Franz Ferdinand. 26 heeft zelf genoeg te doen met Korea en Mantsjoerije, en bezit in de Chineesche markten reeds een prachtig afzetgebied. Volgens hem acht men daarom in Engelsch Indië dat de onafhankelijkheid van Nederland voor Engeland van even groot gewicht is als die van België voor Frankrijk, en hij acht het daarom zelfs op den weg te liggen van Australië Engeland te helpen in het beletten van de verovering van Nederland, daar het noordelijk gedeelte van Australië ongetwijfeld in hetzelfde lot zal deelen als Nederlandsch Indië. Wij beoordeelen de waarde dezer beschouwingen niet, maar zij leeren ons verstaan hoe men in Engelsch Indië over den toestand denkt. Czaar Nicolaas en President Poincarè. Nog moet gelet worden op de verhouding waarin Rusland en Duitschland-Oostenrijk tegenover Turkije staan. Rusland heeft het grootste belang bij een verzwakt Turkije. Worden de Dardanellen gesloten, dan beteekent dit strategisch, dat ook de Middelandsche Zee voor de Russische vloot gesloten is; en economisch, dat de Russische graanuitvoer naar het zuiden voor Rusland is afgesneden, wat een tijdelijke ruïne zijn zou voor dat rijk. Maar Rusland blijft altijd de kolos, die eene verbazende kracht ontwikkelen kan. Japan moge het eene ongedachte nederlaag hebben toegebracht, toch kan Rusland zich spoedig herstellen daar zijne 27 hulpbronnen zoo vele zijn. Het Slavische ras, zoo zeiden wij reeds, wacht ook zijne beurt op het wereldtooneel. en al wat Slavisch is, ziet in het Tsarenrijk zijn bolwerk. Wat eene overheersching van het Slavische ras over West-Europa zou beteekenen, is moeilijk onder woorden te brengen. Thans telt Rusland ongeveer 134 millioen en neemt jaarlijks met 2Vs millioen zielen toe. Wie met Rusland als bondgenoot iets gaat ondernemen, speelt altijd hoog spel. Rusland kan zich altijd weer herstellen ook van de grootste nederlagen, wat voor zijne bondgenooten niet altijd mogelijk zal zijn. Hoe in Duitschland over „het Slavische gevaar" gedacht wordt, blijkt uit hetgeen Lieber, het lid van den Duitschen Rijksdag, schreef in „Das Volk": „Thans geldt het niet meer politieke of economische vragen, thans is de vonk van het rassenvraagstuk tot een vlam opgelaaid. De Duitsche stam, of wel de Slavische of de Gallische? Dat is de vraag". Zoo oordeelt eigenlijk heel Duitschland, en daaruit laat zich de toenadering van Duitschland en Oostenrijk tot Turkije wel verklaren. Hoewel thans de landbouw in Turkije nog vrij primitief is, zoo kan deze toch door een bevloeiïngssysteem tot bloei gebracht worden, en Turkije dus een afzetgebed worden voor nijverheidsartikelen in ruil tegen landbouwproducten. Anatolië, Syrië en het oude Mesopotamië kunnen tot vruchtbare landstreken gemaakt worden, die door den Bagdadspoorweg, waarvoor Duitschland zich sterk geïnteresseerd heeft, tot groote ontwikkeling kunnen komen. Engeland zoowel als Rusland heeft belang bij een verzwakt Turkije, omdat Engeland door het oude Babylonië en Mesopotamië eene verbinding krijgen wil tusschen Egypte en Engelsch-Indië. Nu waren de jongste gebeurtenissen op het Balkanschiereiland, die eindigden met Turkije's ontzettende verliezen, zeer ongunstig voor Duitschland; maar indien Oostenrijk Servië ten onder brengen kan, dan bestaat er kans dat de Oostenrijksch-Duitsche bond den Balkan gaat beheerschen en vriendschapsbetrekkingen met Turkije gaat aanknoopen. Dit zou dan voor Duitschland o. m. de gelegenheid openen om eventueel zijne troepen langs bevriende spoorlijnen tot bij Egypte en het Suezkanaal te brengen. 28 Wil eindelijk Duitschland eene wereldmacht worden, dan moet het ook belangrijke havens bezitten. Engeland is in dit opzicht met zijne kolenstations in alle zeeën zeldzaam bevoorrecht. Een gelukkig gevoerde oorlog zou Duitschland waarschijnlijk wel een haven van beteekenis kunnen bezorgen. Doch wij gaan hierop nu niet verder in; maar na deze korte opsomming der meestal tegenstrijdige belangen der groote mogendheden valt het niet moeilijk de gevolgtrekking te maken, dat een conflict als het Oostenrijksch- bervische aanleiding geven kon tot een Europeeschen oorlog. In zulke omstandigheden wordt niet angstvallig gevraagd, waar de sympathieën van vorsten of natiën naar uitgaan. Van den vermoorden aartshertog was het bekend, dat zijne persoonlijke sympathieën waren voor Frankrijk en Rus- sir Edward Grey. land; maar als een goed patriot steunde hij de Triple Alliantie. Duitschland zou zich ook niet met Oostenrijk verbonden hebben, indien zelfbehoud dit niet had geëischt tegenover Rusland en Frankrijk of Engeland. En of Engeland Rusland tot bondgenoot zou gekozen hebben, als het niet was om de entente met Frankrijk, blijft de vraag. Duitschland zette veel op het spel als het aan Rusland en zijne bondgenooten den oorlog verklaarde; maar Rusland kon geacht worden een weinig aan tucht gewend leger te hebben, en door 29 binnenlandsche revolutionnaire woelingen en kans op een Poolschen opstand de handen vol te hebben. Wat Frankrijk aangaat, daar had nog onlangs Humbert verklaard, dat het leger nog niet georganiseerd was; en wat Engeland betreft, dat had al zijne krachten noodigter oplossing van de Ulsterkwestie. Van Duitsche zijde wordt volgehouden, dat Duitschland zich niet op het oorlogspad zou hebben begeven, als Rusland niet zijne mobilisatie was begonnen, en als Duitschland geene onbetwistbare inlichtingen had ontvangen dat de Franschen door België heen van plan waren Duitschland aan te vallen. Wat hierin waarheid en verdichting is, zal eerst veel later kunnen worden opgehelderd. Zeker is het, dat door Engeland nog pogingen zijn aangewend om den algemeenen oorlog te voorkomen. Sir Edward Grey heeft, volgens het jongste Engelsche Blauwboek, alle pogingen in het werk gesteld om den oorlog in den Balkan te localiseeren, daar de kwestie toch alleen Oostenrijk en Rusland aanging; maar het standpunt van Oostenrijk en Duitschland was, dat de kwestie alleen Oostenrijk en Servië aanging. Het voorstel van Grey, dat de vier „minder geïnteresseerde" mogendheden — Engeland, Frankrijk, Duitschland en Italië — te Londen zouden confereeren om een uitweg te vinden, werd door Duitschland afgewezen, op grond dat door Oostenrijk en Rusland geen arbitrage was gevraagd en dus direkt met deze „geïnteresseerde" landen onderhandeld moest worden. Den 29en Juli liet Grey aan Duitschland vragen om dan een anderen weg aan te wijzen, waardoor een oorlog tusschen Oostenrijk en Rusland kon voorkomen worden, waarop Duitschland antwoordde dat Oostenrijk geene discussie kon aanvaarden met de mogendheden over de eischen, die het aan Servië had gesteld en dat de Duitsche regeering niet zou dulden dat Oostenrijk door Rusland zou vernederd worden en zijne positie als groote mogendheid zou verliezen. In een telegram, 30 Juli aan de Duitsche regeering gezonden, verklaarde Grey: „En dit wil ik nog zeggen: Zoo de vrede van Europa behouden kan blijven, en de tegenwoordige crisis veilig voorbij is, dan zal mijn eigen streven zijn eene of andere schikking te bevorderen, waarin Duitschland 30 deelen kan, waardoor het kan verzekerd zijn, dat tegen Duitschland en zijne bondgenooten geene aanvallende of vija/idige politiek zou worden gevolgd door Frankrijk, Rusland en ons zelf, gezamenlijk of ieder afzonderlijk. Ik heb dat gewenscht en ik heb er voor gewerkt zooveel ik kon, gedurende de laatste Balkancrisis, en daar Duitschland eene soortgelijke bedoeling had, zijn onze betrekkingen merkbaar verbeterd. Het denkbeeld is tot nu toe te utopisch geweest om het onderwerp uit te maken van bepaalde voorstellen, maar als deze tegenwoordige crisis, zoo veel meer acuut dan eenig andere, die Europa gedurende menschenleeftijden heeft doorgemaakt, veilig voorbij is, ben ik vol goede verwachting, dat de opluchting en de reactie, die er het gevolg van zal zijn, eene meer bepaalde toenadering tusschen de mogendheden zal mogelijk maken, dan tot nu toe mogelijk is geweest". Toen Rusland zijne mobilisatie bleef doorzetten, terwijl de Tsaar en keizer Wilhelm hartelijke telegrammen wisselden, richtte Grey in den morgen van 31 juli nog een laatste woord tot den Duitschen gezant te Londen, prins Lichnowsky. Grey wilde op elk voorstel van Duitschland en Oostenrijk ingaan, wanneer daaruit eene vredelievende bedoeling sprak. Hij zou zelfs de entente-genooten laten varen, als zij er geen genoegen mede namen; maar als door Duitschlands toedoen Frankrijk in de zaak betrokken werd. dan zou Engeland er tevens in betrokken worden. Het schijnt dat prins Lichnowsky niet heeft geloofd, dat die laatste woorden ernstig gemeend waren. Ook maakt het den indruk dat Duitschland steeds heeft gedacht, dat Engeland de entente-genooten niet zou steunen als het er op aankwam, en in Weenen en Berlijn geloofde men evenmin dat Rusland werkelijk ten oorlog zou gaan. In het korte tijdsverloop van nog geen vier dagen, waarin met koortsachtige haast telegrammen werden gewisseld, ontstond een waar doolhof van onwillekeurige of opzettelijke misverstanden, die later eerst geconstateerd kunnen worden. Op 1 Augustus zendt Duitschland een ultimatum aan Rusland, waarin het eischt dat Rusland binnen twaalf uren zijne mobilisatie zal staken; en tegelijker- 31 tijd een ultimatum aan Frankrijk, dat zich binnen achttien uren, in geval van een oorlog met Rusland, neutraal moet verklaren. Den 3en Augustus stelt Duitschland een ultimatum aan België, waarin het van België eischt dat het het Duitsche leger en zijne operaties niet zal bemoeilijken, als dit zijn weg door België zal nemen; wat door België geweigerd wordt. Engeland verklaart dat het in een oorlog De Oostenrijkers die te Berlijn wonen, melden zich bij het Gezantschap aan. tusschen Duitschland en Frankrijk niet neutraal zal blijven, maar ten gunste van Frankrijk tusschenbeide zal komen en de neutraliteit van België en Nederland zal handhaven. Nog dienzelfden dag verklaart Duitschland aan Frankrijk en België den oorlog. Dien dag stond Europa in oorlogsbrand. Geestdriftige en oorlogszuchtige betoogingen te Berlijn ten gunste van den Oostenrijksch-Hongaarschen bondgenoot. De enorme stoet manifestanten trekt over den boulevard: „Unter den Linden" naar den „Lustgarten ■ DE OORLOG. De Augustusmaand van 1914 zal met eene zwarte kool geteekend staan in de wereldgeschiedenis. Met verrassende snelheid zijn de oorlogsverklaringen der verschillende mogendheden op elkander gevolgd. Nadat Oostenrijk-Hongarije aan Servië den oorlog had verklaard, volgde de oorlogsverklaring van Duitschland aan Rusland en Frankrijk; van Engeland aan Duitschland; van Oostenrijk aan Rusland; van Montenegro aan Oostenrijk; van Servië aan Duitschland; van Frankrijk aan Oostenrijk; van Montenegro aan Duitschland; van Engeland aan Oostenrijk; van Japan aan Duitschland en van Oostenrijk aan Japan. Allereerst vragen onze belangstelling de beide landen waardoor het oorspronkelijke conflict is ontstaan: OOSTENRIJK EN SERVIË. Het is zeker niet overbodig iets naders te vernemen omtrent Servië, dat door de laatste Balkanoorlogen en nu weder door den strijd, waarin het met de Donaumonarchie gewikkeld is, de aandacht trekt van West-Europa meer dan ooit te voren. Servië is een boschrijk bergland. Vertakkingen der oostelijke Alpen dringen in het noordwesten, die van de Transsylvanische Alpen in het noordoosten en die van het Balkan- en Rhodopegebergte in het zuidoosten het Servische gebied binnen. De dalen zijn meestal smal en diep; breeder zijn de valleien door de rivieren de Morava, de Drina en den Timok gevormd. De bergbewoners noemen het Donaugebied, waarin de hoofdstad ligt: donia zemlia of- de lage landen. De Donau vormt met de Save de noordelijke grens, en aan de samenvloeiing der beide rivieren ligt de hoofdstad Oorlogsbrand. 34 Beograd (Belgrado) d. i. Wit Kasteel, met 70.000 inwoners. De Drina, die de westelijke grens vormt, is een zijtak van de Save. Het land is zeer rijk aan mineralen, en had reeds in den Romeinschen tijd een administrateur der zilvermijnen, een procurator metallorum. Er wordt o.a. ijzer, koper en goud gevonden. Steenkolenbeddingen zijn er in menigte, ook 35 graniet en marmer in alle kleuren. Er zijn tal van warme mineraalbronnen, maar alles wacht nog op meerdere exploitatie, welke bij verbetering der verkeersmiddelen ongetwijfeld sterk zal toenemen. Toch bedroeg reeds de totale waarde der Servische mijnproducten in 1911 meer dan 15 millioen dinaren, en men berekent het in mijnbouw vastgelegde kapitaal op 30 a 35 millioen dinaren (francs). Ook de industrie heeft vooreerst nog te worstelen met een onvoldoend getal verkeersmiddelen en met een nog beperkt buitenlandsch afzetgebied. Toch heeft men in Servië bierbrouwerijen, leder- en textiel-industrie, ook staatsmonopolies zooals o.m. de tabaksindustrie. Meer echter dan de groot-industrie is de huis-industrie ontwikkeld. De kleederen worden voor het meerendeel door de vrouwen in huis geweven en geborduurd, en de Servische patronen zijn om hunne teekening beroemd. De kleedij, vooral die der vrouwen, is veelkleurig, en daar er maar weinig steden zijn en dus ook -de drang om van mode te veranderen niet sterk is, zal de nationale kleederdracht in Servië langer blijven bestaan dan ergens anders. De mannen uit het volk zijn gewoonlijk gekleed in een bruin wollen kostuum met zwarte borduursels, een buis zonder mouwen en een wijde broek ook van bruine en soms van witte stof, en dikke gekleurde kousen. Op het hoofd dragen allen de wollen muts en aan de voeten een soort sandalen. De landbouw is nog zeer primitief, terwijl toch 9/io der bewoners landbouwers zijn. Van bemesting wil men nog weinig weten. Jaren achtereen worden de landen bezaaid, en dan laat men ze weder jaren braak liggen. Toch wordt het gaandeweg beter en belooft het landbouwbedrijf veel voor de toekomst. Voornamelijk worden graangewassen en vooral maïs verbouwd. De vruchtenteelt, in 't bizonder die der pruimen, is verbazend. Men droogt de pruimen of maakt er moes van. In 1911 leverde Servië aan het buitenland voor 16V2 millioen dinaren aan gedroogde pruimen en voor 2.8 millioen aan pruimenmoes. Van de pruimen wordt ook de volksdrank schilovovitza, een slappe pruimenbrandewijn, gemaakt. Ook wordt de wijnbouw met goed gevolg beoefend. 36 en Slovenen éin volk nihnaakten, van 0= no„raeu,ae r^..-.. 2 W over den Donan, en vonden in hel .hans door hen beweid gebied geromaniseerde Kelten, me, wie zij zich vermengden. Ond den invloed der Serviërs, die de meerderheid vormden, verdwenen spoedig de oorspronkelijke inlandscbe elementen, zoodat hr,"cbe olk, in vergelijking me, andere Slavische volken beKekkelijk znive, Slavisch volk kan genoemd worden De Serviërs hebben „ver he, algemeen regelmatige tre ken en n,t be «enigszins platte Kussiscne ïezichtstype. De gelaatskleur zweemt naar het bruin-gele. Door hun voortdurend werken in de open lucht, zien zij er allen kerngezond uit. Hun vrij lang maar toch stevig lichaam is fraai gebouwd. Het haar is meestal kastanjebruin en wordt kort geknipt. Bijna allen dragen een knevel, wat hen een krijgshaftig uiterlijk geeft. Alleen de priesters dragen een vollen baard. Opvallend schoon zijn de vrouwen niet, en zij zijn zeer tot opschik geneigd. De De Duitsche Rijkskanselier huwelijkstrouw Wordt in Servië Theobald von Bethmann-Hollweg. hoog gehouden, en al iS he, de gewoonte dat bij de boeren de vrouw altijd eenige passen achter den man .„op. en s,ils.aa. als haar man op den weg stristaat zoo wordt toch de vr„uw nie, als ntinderwaard.g beschouw . Een Servisch spreekt luidt: „De vrouw maakt het hu,s hu.sehjk. Veel ïb" d „P be, land word. do„r de v,„uw verrieb,, maar ook „p Zre wijze vind. zij een bes.aan. In de «abakstahrieken werken „Mu .end vrouwen en meisjes, =n tegenwoordig zie. men haar 37 ook op de kantoren, bij de posterijen, den telefoon- en den telegrafiedienst werkzaam. Voor de geestelijke ontwikkeling des volks wordt in de laatste jaren veel gedaan. Behalve eene hoogeschool, seminariën, gymnasia en middelbare scholen zijn er ook hoogere meisjesscholen; voorts handel- en vakscholen en twee handelakademies. Tal van beurzen worden beschikbaar gesteld voor buitenlandsche studiereizen. In 1911 telde Servië 1296 volksscholen met 138.434 leerlingen en 2548 onderwijzers. De scholen zijn geheel modern ingericht, en Duitsch en Fransch wordt reeds op jongen leeftijd geleerd. Nog zijn er kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, en aan de hoogeschool te Belgrado, met drie faculteiten: de philosophie, de rechten en de technische wetenschappen, zijn gemiddeld bijna 2000 studenten ingeschreven. Door zijne opvoeding staat de Serviër boven zijne buren op den Balkan; gelijk ook de Servische vrouw in arbeidzaamheid en ontwikkeling hare zusters in de Balkanstaten verre overtreft. Wanneer men nu bedenkt dat er in Servië ook nog vele geleerde genootschappen bestaan, die alle vereenigd zijn in de Koninklijke Servische Akademie, dan zullen de denkbeelden, die menigeen omtrent Servië had, wel belangrijke wijziging ondergaan. De Serviër is meer bijgeloovig dan vroom. Stipt houdt hij zich aan de talloos vele kerkelijke feest- en heiligendagen. Aan het hoofd der Servische kerk, die zich in 1879 geheel vrij heeft gemaakt van het Grieksche patriarchaat te Konstantinopel, staat een metropolitaan, die tevens aartsbisschop is van Belgrado. Al is de Grieksch orthodoxe kerk de heerschende, zoo bestaat er toch sedert 1839 te Belgrado ook eene evangelische gemeente, die onder de bescherming staat der Servische regeering. Ook de Joden, die een eeuw geleden nog moeilijke tijden in Servië hebben doorgemaakt, zijn al sedert lang in het genot van godsdienstvrijheid. De Serviërs zijn bij uitnemendheid democratisch. Een bepaald onderscheid tusschen stedeling en dorpeling bestaat evenmin als tusschen aristocratie en burgerstand, en een proletariaat zooals in de groote steden van West-Europa is in Servië onbekend. Hoewel de Serviër 38 veel met plichtplegingen op heeft, zoo is toch de omgang onder alle standen der maatschappij zeer gemakkelijk. Een boer zal op straat een minister aanspreken als zijns gelijke. Ieder is zich van zijne eigen waarde ten volle bewust. Men noemt elkander brat en sestra, broeder en zuster, zooals men in Transvaal, naar gelang van den ouderdom, elkander oom en tante of neef en niggie noemt. Alleen met de Zigeuners zal de Serviër zich niet op gelijken voet plaatsen; hij duldt hen, maar beschouwt Het Wapen van Duitschland. nen tOCn aiS minoerwaaruig. De Servische taal is de melodieuste der Slavische talen, die zich uitnemend leent voor den zang, en de Servische boer zingt en musiceert gaarne. Hij begeleidt zijn lied 51 met de gousla, de éénsnarige viool. In vroeger eeuwen waren de meestal blinde gouslars de bewaarders der volkssagen. Dat 'er eene uitgebreide dansmuziek bestaat, laat zich denken, daar vooral de landelijke bevolking . , .. .„ Het Wapen van Oostenrijk. zeer danslustig is. Servië was, op Montenegro na, het laatste land in Europa dat spoorwegen is gaan aanleggen. De wegen, waarvan men gebruik moest maken, waren oud en slecht; maar na 1845 begonnen jonge Servische ingenieurs nieuwe wegen aan te leggen en de oude verbindingswegen te verbeteren. De oude heerbaan van ™ ■ j - kt; • C.fio a„ Ifnn. Het Wapen Tran Hongarije. BeigraOO UVCI ixisj .ma. v^.m vm — stantinopel werd hersteld. Gedurende eeuwen was deze de eenige weg naar het Oosten geweest. De Romeinen hebben er een militairen weg van gemaakt, die bekend stond onder den naam van 39 Trajanusweg. Hunnen en Gothen, Kruisvaarders en Turken zijn langs dien weg gegaan, waaraan meer herinneringen verbonden zijn dan aan eenig andere plek der Slavische Balkanstaten. De eerste spoorlijn werd in 1884 geopend. Zij liep van Belgrado naar Nisj, de tweede stad des rijks, en werd in 1886 verlengd tot Vranja, bij de Turksche grens. Door deze lijn werd Servië verbonden met Saloniki, en door de verlenging van Nisj tot Pirot met Konstantinopel. Deze Orientlijn volgt ongeveer de richting der genoemde heerbaan. * * Zelfs bij een vluchtig bezoek aan Servië valt het den vreemdeling al spoedig op, dat welke partijen er in Servië ook mogen zijn, alle toch een gemeenschappelijk ideaal hebben dat „Groot-Servië" heet. Alle Serviërs, ook de millioenen, die niet in het Servische gebied wonen, tot één groot rijk te vereenigen, daarvan droomen de ouden zoowel als de jongen, welke droom werkelijkheid scheen te worden toen na de Balkanoorlogen een stuk „Nieuw-Servië" aan het oude gebied toegevoegd werd. Voorzitter van den bond der Groot-Servische beweging is thans Generaal Boza Jancovitsj, en juist tegen deze beweging is de Donaumonarchie sterk gekant. Zij trad daar tegen op in het jongste ultimatum, waarin — zooals wij reeds opmerkten — o.a. ook werd geëischt: dat de OostenrijkschHongaarsche autoriteiten zullen mogen medewerken tot onderdrukking van de tegen de territoriale integriteit der monarchie gerichte beweging in Servië. Op dit punt van het ultimatum kon Servië wel niet anders antwoorden, dan dat het niet kon geëischt worden- van de Servische regeering dat zij de Servische idee onder het volk zou gaan bestrijden. Wat legersterkte betreft, verkeert Servië in ongunstiger conditie dan Oostenrijk. De sterkte van het Oostenrijksch-Hongaarsche leger kan geschat worden op 1.870.000 man, waarbij dan voor landstorm en laatste reserve nog op ruim twee millioen man kan gerekend worden. Wel was tegen het einde van Juli de reorganisatie van het Oostenrijksche leger nog niet geëindigd, en was de voorziening van 40 41 nieuw veldgeschut, zware houwitsers, mortieren, berggeschut en berghouwitsers nog niet gereed; maar zoo kan gevraagd worden, welk leger kan geacht worden ooit geheel gereed te zijn, met het rijk over 8 luchtschepen en 120 vliegtuigen te beschikken heeft. De staat der geoefendheid is vooral gunstig bij de grenstroepen in Bosnië en Herzegowina. Vele troepenafdeelingen zijn om politieke rib BS □o SB □o dia SE oog op de eischen, die aan een hedendaagsch leger kunnen gesteld Gezicht opAAee" D"itsohh.. redenen in den strijd tegen Servië niet te gebru.ken, maar dat worden. Over Oostenrijks vloot spraken wij reeds in verband met '^^mILÏ 1 aantal legt geen gewicht in de schaal. Daar Oostenrijk zijne oostelijke die van Duitschland. Volledigheidshalve vermelden wij nog dat het grenzen door Rusland bedreigd ziet, kan het zijne volle legermacht 42 niet tegen Servië keeren. Het schijnt met Servië nog later te willen afrekenen, en beschouwt zijn optreden tegen dit land voorloopig slechts als eene tuchtigingsexpeditie. Toch kan het een vijand als Servië niet licht achten. In de Balkanoorlogen heeft het Servische leger eene goede oefenschool doorloopen, en bleek de Servische soldaat met ware doodsverachting te vechten. Bovendien bezit het leger de volle sympathie van het volk, vooral waar het gaat om een tegenstander als Oostenrijk-Hongarije. Het Afscheid. Het Servische leger telt thans in vredestijd 80.000 man, maar nu alle mannen van 18 tot 55 jaren onder de wapens geroepen zijn, is het getal der beschikbare krachten tot 450,000 gestegen, waarvan een deel echter nog ongeoefend is. De bewapening der Serviërs is modern, maar de verplegingsdienst laat nog altijd veel te wenschen over. Ongeregelde troepen, zonder uniform, alleen van een onderscheidingteeken voorzien, zullen meer in het bizonder tegen Bosnië in het vuur gebracht worden, in de hoop onder de aldaar wonende Serviërs een revolutie te verwekken. Mag men de Servische be- 43 richten gelooven, dan was op 7 Augustus de mobilisatie gereed. De hoofdstad zal altijd moeilijk te verdedigen zijn, daar zij bizonder ongunstig gelegen is, in het uiterste noorden aan de Hongaarsche grens, bij de samenvloeiing van den Donau en de Save, omgeven door eene verouderde fortenlinie. Velerlei zijn de lotgevallen dezer stad geweest en hare geschiedenis is aldus samen te vatten: van Turksch Oostenrijksch en van Oostenrijksch Turksch. In 1688 werd de stad door de Oostenrijkers genomen, maar kwam spoedig weder in de handen der Turken. De schitterende overwinning van Prins Eugenius van Savoye op de Turken in 1697 bracht ook Belgrado weder onder Oostenrijk, maar nadat de Turken met een nieuwe legermacht weder in Hongarije waren gevallen, kwam de stad weer onder Turkije. In 1717 behaalde Eugenius in den slag bij Belgrado weder een overwinning, en kwam de Donauvesting op nieuw aan Oostenrijk. Na Eugenius' dood en de daarop gevolgde nederlagen der Oostenrijkers werd bij den vrede van Belgrado, in 1739 door de Keizerlijken met de Turken gesloten, de stad aan Turkije afgestaan. Tot in 1878 is de grens, in 1739 getrokken, dezelfde gebleven. Toen eerst is Servië, bij het reeds vermelde tractaat van Berlijn, van Turkije onafhankelijk verklaard. In Belgrado treffen vooral de tegenstellingen, gelijk in alle oude steden, die men bezig is te vernieuwen. Naast de electrische tram is de ossenwagen nog een veel gebruikt vervoermiddel. Er is electrische straatverlichting, maar nog geene bestrating. Zijn er geene modderpoelen dan waaien er stofwolken. Naast groote gebouwen staan nog krotten en schuren. Een beteren indruk maakt in de bovenstad het park, waar de Michelstraat, de met hout geplaveide hoofdstraat, begint, die na een soort verbreeding of plein overgaat in de Milanstraat, waarin het oude koninklijke paleis en het in aanbouw zijnde paleis van den kroonprins staat. Door de oorlogen van 1912 en '13 zijn de plannen voor verbetering der stad voorloopig gestaakt. Wij noemden de ligging van Belgrado als hoofdstad ongunstig, want met kanonneer- en torpedobooten kan Oostenrijk den Servischen 44 oever bestrijken. Toen dan ook reeds op 4 Augustus de Servische artillerie de bewegingen der Oostenrijksche troepen aan den Donauoever en de scheepvaart op den Donau en de Save trachtte te verhinderen, werd door het Oostenrijksche geschut het Servische spoedig tot zwijgen gebracht. De regent, kroonprins Alexander van Servië, heeft dan ook den regeeringszetel naar Nisj verplaatst. Uit de tegenstrijdige berichten van het Servische oorlogsterrein valt nochtans op te maken, dat in den nacht van Maandag 10 op Dinsdag 11 Augustus twee detachementen van een Oostenrijksch infanterieregimentop verschillende Keizer Wilhelm II als Ópper-Bevelhebber. punten den Do- nau overstaken en de Servische wachtposten aanvielen. Bij deze schermutseling hadden de Serviërs dertig dooden en vele gekwetsten, terwijl de Oostenrijksche verliezen één doode en drie gekwetsten bedroegen. De Oostenrijkers knipten verscheidene telefoondraden door en vernielden eenige bruggen, maar moesten weder over den Donau terugtrekken, wat den Serviërs aanleiding gaf 45 te spreken van de zuivering van hun terrein van Oostenrijkers. Den I3en Augustus heette het dat de Serviërs in Bosnië waren gevallen; maar van Oostenrijkschen kant werd ambtelijk het succes bevestigd der Oostenrijksch-Hongaarsche troepen, welk succes voornamelijk te danken was aan de dapperheid der Kroatische regimenten in de omstreken van Waljewo aan de Bosnische grens. Den 22en Augustus kon gemeld worden dat ten oosten van Wisjegrad in Bosnië ongeveer 30 Servische bataljons met vele stukken berg-, veld- en zware artillerie na hardnekkige gevechten op 20 en 21 Augustus over de geheele linie waren teruggedreven. Dat de verliezen der Serviërs groot waren, viel af te leiden uit de omstandigheid, dat in één loopgraaf 500 dooden werden gevonden. Ook de verliezen der Oostenrijkers waren aanzienlijk, wat vooral op rekening gesteld moet worden van de doodsverachting waarmede, naar het getuigenis der officieren, de Oostenrijksche soldaten zich op de Serviërs wierpen. De dezer dagen ontvangen en nog te ontvangen berichten der verschillende oorlogsterreinen kunnen slechts onder voorbehoud worden aanvaard. Het bericht van den overwinnaar zal natuurlijk anders gekleurd zijn dan dat van den overwonnene, en bovendien zal sympathie voor of antipathie tegen een der beide strijdende partijen in een bericht onderstrepen wat van weinig belang, of uit een bericht weglaten wat van groot belang moet geacht worden. Deze algemeene regel geldt ook in het bizonder voor de berichten, die over Sofia omtrent Servië ontvangen worden, of gezegd worden in Sofia te zijn ontvangen. Bulgarije is na de buitverdeeling van den tweeden Balkanoorlog niet goed over Servië te spreken, daar aan Servië een grooter nieuw gebied is toegekend dan aan Bulgarije. Het volgende bericht werd gezegd den 27en Augustus te Sofia uit Nisj te zijn ontvangen: Het Servische volk hecht geen geloof meer aan de overwinningsberichten der troepen, daar de gevolgen van den oorlog zich zoo zwaar doen gevoelen. De toevoer uit Griekenland, waarop men had gehoopt, is tot stilstand gebracht, zoodat men gebrek heeft aan meel, zout, geconserveerde levensmiddelen en vooral aan materiaal voor den verplegingsdienst. De gewonden, 46 die bij honderden te tellen zijn en naar het binnenland worden gebracht, krijgen zoomin verpleging als een onderdak. Door de slechte sanitaire toestanden bestaat er groot gevaar voor besmettelijke ziekten. De toestand wordt bovendien nog bemoeilijkt door de toestrooming der bevolking uit de grensdistricten. De prijs voor woningen en levensmiddelen is tot eene fantastische hoogte gestegen; maar de grootste teleurstelling voor de bevolking is de houding van Rusland, welks hulp thans alleen blijkt uit de zending van eenige Russische officieren en vrijwilligers. Afscheid van Reservisten. Zonder nu de betrouwbaarheid van dit bericht te willen beoordeelen, verdient toch de slotopmerking onze aandacht. Het ServischSlavische ras ziet nu eenmaal, zooals wij reeds opmerkten, in Rusland zijn bolwerk. Servië meende in een oorlog tegen de Donaumonarchie te kunnen rekenen op de hulp van Rusland, en dat het zich in dit opzicht teleurgesteld moet gevoelen, is te begrijpen. Rusland zou die hulp ook wel verleend hebben, daar het zelf er belang bij heeft invloed op het Balkanschiereiland te kunnen oefenen ; 47 maar behalve met Oostenrijk heeft het nu ook met Duitschland te doen, en nu het zijne westelijke grenzen door Oostenrijk en Duitschland bedreigd ziet, kan het er op het oogenblik niet aan denken Servië krachtdadig bij te staan. Van de andere Balkanstaten, behalve van Montenegro, heeft Servië vooreerst niets te verwachten. De overige Slaven op het schiereiland staan met Rusland sedert den tweeden Balkanoorlog op gespannen voet, en zoo er nog een Balkanverbond tot stand mocht komen, zou het waarschijnlijk juist tegen Rusland zijn. De aanbieding van het Roumeensche gebied in Zevenbergen door den Tsaar aan koning Carol van Rumenië, is door dezen afgewezen, daar hij zich door Rusland meer bedreigd acht dan door Oostenrijk. Roumenië heeft nog niet vergeten dat het voor zijne hulp aan Rusland verleend in den RussischTurkschen oorlog van 1876 en 77 is beloond geworden met de annexatie van de Roumeensche provincie Bessarabië door Rusland. Deze provincie zou het liever terug ontvangen dan Zevenbergen aan Oostenrijk ontnemen. Bulgarije is ook slecht te spreken over Rusland, daar het Tsarenrijk Servië in den jongsten strijd tegen Bulgarije heeft gesteund. Turkije ziet in Rusland altijd zijn natuurlijken vijand. Nu onderhandelen Roemenië, Bulgarije en Turkije samen over de houding, welke zij in de Europeesche verwikkelingen moeten aannemen; en al schijnt dit nu een monsterverbond te moeten genoemd worden, en al zou men van Slavische staten een andere houding tegenover Rusland verwachten, zooveel is toch duidelijk, dat Servië van den kant van Roumenië en Bulgarije op geene hulp vooreerst heeft te rekenen. Alleen het kleine Montenegro helpt Servië en tracht Oostenrijk zooveel mogelijk afbreuk te doen. Reeds den 7en Augustus verklaarde de oude maar nog altijd strijdlustige vorst Nikita aan Oostenrijk den oorlog. Den 12e" Augustus heeft Oostenrijk de blokkade der Montenegrijnsche kust afgekondigd; maar volgens een bericht uit Rome werden de Oostenrijksche schepen reeds op 11 Augustus gedwongen de golf van Cattaro te verlaten door het vuur der Montenegrijnsche artillerie. 48 Volgens een uit Nisj naar Londen geseind bericht zouden de Montegrijnen reeds 12 Augustus Spizza, Budua en nog andere plaatsen aan de Dalmatische kuststreek bezet hebben, en bij een stormaanval de hoogten van Matalka aan de Bosnische grens hebben genomen. Op 23 Augustus heet het dat Cattaro door de Montenegrijnen wordt gebombardeerd, en op 27 Augustus zouden de Oostenrijkers Novibazar hebben ontruimd. Vooral dit laatste bericht klinkt onwaarschijnlijk: maar wij zullen later nog terugkomen op de krijgsverrichtingen tusschen Oostenrijk en Servië, als er meerdere vastheid in de be- Keurbende met vaandel van de bekende Russische Powlowsky-garde. richten wordt verkregen. Klaarblijkelijk telt Oostenrijk het optreden van Servië niet al te zwaar en trekt het voorloopig al zijn krachten samen tegen Rusland. DUITSCHLAND EN BELGIË. Duitschland houdt vol dat het den huidigen oorlog niet heeft gewild en blijft spreken van de vredebreuk van Rusland. Den 29" juli had - volgens de Duitsche lezing - de Tsaar een telegram aan keizer Wilhelm gezonden, waarin om diens bemiddehng verzocht werd ter voorkoming van een Europeeschen oorlog. De 49 keizer antwoordde, die bemiddeling te willen aanvaarden, waarop terstond onderhandelingen in dien geest te Weenen werden geopend. Terwijl deze in gang waren, kreeg Duitschland het officieele bericht dat Rusland met zijne mobilisatie tegen Oostenrijk-Hongarije was begonnen. In nieuwe telegrammen wees de keizer er den tsaar op, dat de verlangde bemiddeling onmogelijk werd gemaakt, indien Rusland voortging met mobiliseeren. De onderhandelingen te Weenen waren toch doorgegaan en ook Engeland's voorstellen tot behoud van den vrede werden ernstig overwogen; er zou zelfs dien dag te Weenen eene beslissing genomen worden, toen bij de Duitsche regeering het officieele bericht inkwam : dat er bevel was gegeven voor de algeheele mobilisatie van het Russische leger en de vloot. Nog een laatste telegram werd door den keizer aan den tsaar gezonden, waarin gemeld werd dat Duitschland voor de zekerheid van het rijk nu wel werd genoodzaakt defensieve maatregelen te nemen; dat het het uiterste beproefd had om den wereldvrede te bewaren, die ook nu nog kon bewaard blijven als Rusland ophield Duitschland en Oostenrijk-Hongarije te bedreigen. Op dit telegram schijnt Rusland niet geantwoord te hebben. De Engelsche pers merkt op dat de termijn van twaalf .uren aan Rusland gesteld om het Duitsche oorlogsultimatum te ontgaan, veel te kort geweest is, en dat de eisch aan Frankrijk gesteld, om binnen achttien uren over de houding te beslissen die het denkt aan te nemen, nadat Duitschland aan Rusland den oorlog zou verklaard hebben, een vragen was naar den bekenden weg. Engeland acht dus Duitschland verantwoordelijk voor het uitbreken van den Europeeschen oorlog. Met verwijzing naar hetgeen wij dienaangaande op blz. 30 reeds opmerkten, kunnen wij alleen vaststellen, dat de oude raad: „Si vis pacem para bellum" — zoo gij den vrede wilt, wees dan toegerust voor den krijg — door Duitschland stipt is opgevolgd. Zeggende dat het alles heeft gedaan om den wereldvrede te bewaren, heeft Duitschland niettemin bewezen voor den strijd uitmuntend te zijn toegerust. Aan den avond van Vrijdag 31 Juli den dag waarop het laatste Oorlogsbrand. A 50 telegram van Duitschland aan Rusland gezonden werd, gebruikte de keizerlijke familie in het paleis te Berlijn het H. Avondmaal. Zaterdagmorgen, 1 Augustus reed Wilhelm in een automobiel naar het slot Bellevue en bracht daarna een lang bezoek aan den Oostenrijkschen attaché graaf Larisch. Geestdriftige ovaties vielen den keizer ten deel, die het toppunt bereikten toen des middags te 5 uur voor de deur van het paleis een officier met luide stem aan de menigte mededeelde: dat het besluit tot mobiliseering genomen was. De KlOKKen luiuuen, iici volk zong het kerklied: „Dankt, dankt nu allen God", en de keizerlijke familie begaf zich naar de Domkerk om zegen af te smeeken voor de Duitsche wapenen. Des avonds te 8 uur riep de ontelbare menigte voor het paleis: „Wij willen onzen keizer zien!" en aan het groote venster op de eerste verdieping verscheen de keizer, in de uniform der koninklijke jagerste-paard met de keizerin. De keizer hield een aanspraak en zeide o.a.: „Ik dank u voor Minister van Oorlog de ljefrje en trOUW, die gij mij Generaal von Falkenhayn. hebt bewezen. Als het tot den oorlog komt, houdt elk partijverschil op; dan zijn wij alleen nog maar Duitsche broeders. In vredestijd heeft de eene of andere partij mij wel eens aangevallen, maar dat vergeef ik van ganscher harte. Als onze buurman ons den vrede niet gunt, dan hoop en wensch ik dat ons goed Duitsch zwaard overwinnend uit den strijd te voorschijn moge komen." Ook de rijkskanselier Von Bethmann Hollweg sprak dien avond het volk toe. „In uwe liefde - zoo zeide hij hebt gij den keizer toegejuicht, ja, voor onzen keizer staan wij 51 allen pal, welke ook onze gezindheid en wat ook ons geloof moge zijn. Voor hem laten wij goed en bloed. De keizer is gedwongen geworden de zonen des volks te wapen te roepen. Als het nu voor ons tot een oorlog komt dan weet ik dat alle jonge Duitsche mannen bereid zijn hun bloed te vergieten voor den roem en de grootheid van Duitschland. Maar wij kunnen alleen overwinnen in vast vertrouwen op God, die de legerscharen bestuurt en die ons tot hiertoe nog altijd de overwinning heeft geschonken. Zoo God ons nog op het laatste oogenblik den oorlog bespaart, dan zullen wij Hem er voor danken. Maar loopt het anders, dan: met God voor koning en vaderland!" Door den Duitschen generalen staf werd het bericht ontvangen, dat in den nacht van 2 Augustus door Russische patrouilles een aanval was gedaan op de spoorbrug over de Warthe bij Eichenried, gelegen aan de lijn Jarotschin—Wreschen. Ook werd door de spoorbeambten van Johannisburg én de houtvesters van Vialla gemeld, dat in dien zelfden nacht sterke Russische kolonnes met geschut over de Duitsche grens waren getrokken en dat twee eskadrons Kozakken in de buurt van Johannisburg waren gezien. De Duitsche regeering constateerde dus dat de Russen in het Duitsche rijksgebied gevallen waren nog vóór de oorlog was verklaard. Later werd nog bericht dat eene Russische patrouille de bekende grensplaats Eydtkuhnen binnen was gereden. Ook Frankrijk — zoo zegt Duitschland — heeft den vrede verbroken; want eer nog het antwoord op het Duitsche ultimatum werd gezonden, waren uit een Fransch vliegtuig bommen geworpen in de omstreken van Nürnberg, en bleek het dat Fransche patrouilles bij Altmünster aan het kanaal tusschen den Rijn en de Rhone de grenzen waren overgetrokken. Terstond daarop werd Luxemburg door troepenafdeelingen van het VHIe legerkorps bezet ter bescherming van de spoorwegen, waarvan anders de Franschen gebruik zouden kunnen maken. Van Duitschen kant wordt dan ook de wereldvredebreuk aan Frankrijk en Rusland geweten. Den 3en Augustus wordt door Duitschland aan beide landen de oorlog verklaard. 52 Op Woensdag 4 Augustus had te Berlijn in de witte zaal van het paleis de plechtige opening plaats van den Rijksdag te een uur des middags. Pages stonden bij den troon, waarvan de hemel versierd was met struisveeren in de Duitsche kleuren. Velen der afgevaardigden hadden nog geen tijd gehad hunne reiskleedingmet den rok te verwisselen. Op.de galerij zaten de keizerin, de kroonprinses en de te Berlijn aanwezige prinsessen; in de loges daarnaast de gezantschapsleden, onder wie de Oostenrijksch-Hongaarsche gezant werd opgemerKt. LinKb van den troon stonden de gevolmachtigden van den bondsraad, de rijkskanselier in dragondersuniform, de Beiersche gezant graat Lerchenfeld en de staatssecretarissen. Rechts van den troon hadden zich de generaals en admiraals opgesteld met den generaal-veldmaarschalk Von der Goltz aan het hoofd. De generaals waren allen in grijs veldtenue. Te lx/4 uur trad de keizer de zaal binnen. Ook hij was in de grijze generaalsuniform Grootvorst Nicoiaas van Rusland. met het lint van de Zwarte Adelaarsorde versierd. Drie maarschalken gingen voor hem uit en de prinsen Eitel Friedrich, August Wilhelm en Wollrad von Schaumburg-Lippe volgden hem. De voorzitter Dr. Kaempf bracht drie „Hochs" uit op den keizer, waarmede allen vol geestdrift instemden. Nadat de keizer zich voor den troonzetel geplaatst had, reikte de rijkskanselier hem de troonrede oven De keizer zette den helm op en las de troonrede met vaste, luide stem. „Geëerde heeren! In een noodlottig uur heb ik de gekozen ver- 53 tegenwoordigers van het Duitsche volk om mij verzameld. Bijna een halve eeuw konden wij den weg des vredes blijven bewandelen. Pogingen om Duitschland oorlogzuchtige neigingen toe te dichten en zijne plaats in de wereld te beperken, hebben het geduld van mijn volk vaak op harde proeven gesteld. Met getrouwheid, die zich door niets van haar stuk liet brengen, heeft mijne regeering als hoogste doel, ten spijt van alle uitdagingen, de ontwikkeling nagestreefd voor de zedelijke, geestelijke en economische krachten. De wereld is er getuige van geweest, hoe onvermoeid wij in de moeilijkheden en verwarringen der laatste jaren in het voorste gelid hebben gestaan als het gold den volkeren van Europa een oorlog tusschen de groote mogendheden te besparen. De ergste gevaren, die door de gebeurtenissen op den Balkan veroorzaakt waren, schenen overwonnen, toen zich door den moord op mijn vriend den aartshertog Franz Ferdinand de afgrond opende. Mijn hooge bondgenoot, keizer Franz Joseph, was genoodzaakt naar de wapenen te grijpen, om de veiligheid van het rijk tegen de gevaarlijke woelingen uit den naburigen staat te verdedigen. Toen de met ons verbonden monarchie tot bescherming van hare rechten en belangen optrad, trad het Russische rijk haar daarbij in den weg. Aan de zijde van Oostenrijk-Hongarije roept ons niet alleen onze plicht als bondgenoot; ons valt tevens de geweldige taak ten deel met de oude gemeenschappelijke beschaving der beide rijken, onze eigen positie te verdedigen tegen den aanslag van vijandige krachten. Veldmaarschalk Von der Goltz. 54 Met een bezwaard hart heb ik mijn leger tegen een buurman moeten mobiliseeren, met wien wij op vele slagvelden gezamenlijk hebben gestreden. Met oprecht leedwezen zag ik een door Duitschland trouw bewaarden vriendschapsband verbreken. De keizerlijke Russische regeering heeft, toegevende aan den drang van een onverzadelijk nationalisme, zich op de bres gesteld voor een stam, die door misdadige aanslagen te begunstigen, het onheil van dezen oorlog veroorzaakt. Dat ook Frankrijk zich aan de zijde van onze Officieele verkondiging der Duitsche krijgstoestanden. vijanden heeft gesteld, kon ons niet verrassen. Te vaak zijn onze pogingen om met de Fransche republiek tot meer vriendschappelijke relaties te geraken op oude verwachtingen en ouden wrok gestooten. Geëerde heeren! Wat menschelijk doorzicht en kracht vermag om een volk voor de uiterste beslissingen te wapenen, is door uwe vaderlandslievende hulp tot stand gebracht. De vijandschap, die in 55 het ooste n en het westen reeds zoo lang voortwoekerde, is nu in lichter laaie uitgebarsten. De toestand van dit oogenblik is niet het gevolg van een voorbijgaand conflict van belangen of van diplomatieke constellaties, maar is geboren uit eene sedert jaren werkzame kwaadwilligheid tegen de macht en den groei van het Duitsche rijk. Wij worden niet gedreven door veroveringszucht; ons bezielt de onbuigzame wil de plaats te behouden, waarop God ons gesteld heeft, voor ons zelf en voor alle komende geslachten. Uit de stukken, die u geworden zijn, zult gij zien hoe mijne regeering en vooral mijn rijkskanselier tot op het laatste oogenblik alles hebben ingespannen om het allerergste af-te wenden. In ons opgedrongen noodweer grijpen wij met een zuiver geweten en reine hand naar het zwaard. Tot de volken en stammen van het Duitsche rijk richt ik mijn oproep om met geheel hun kracht, in broederlijke eendracht met onzen bondgenoot, te verdedigen wat wij in vreedzamen arbeid gewrocht hebben. Naar het voorbeeld onzer vaderen, vast en trouw, ernstig en ridderlijk, ootmoedig voor God en krijgshaftig tegen den vijand, stellen wij ons vertrouwen op de eeuwige Almacht, dat deze onze tegenweer moge sterken en tot een goed einde brengen. Op u, geëerde heeren, ziet thans het geheele Duitsche volk, dat geschaard staat om zijne vorsten en aanvoerders. Neemt eenparig en snel uwe besluiten — dat is mijn innigste wensen!" Aan deze troonrede voegde de keizer nog toe: „Gij hebt gelezen, mijne heeren, wat ik tot mijn volk op het balkon van mijn paleis heb gezegd. Ik herhaal: ik ken geene partijen meer, ik ken alleen Duitschers." Op dit woord volgden stormachtige bravo's. „En ten bewijze — zoo besloot de keizer — dat gij vast besloten zijt zonder onderscheid van partij, stand of confessie, u aaneen te sluiten en met mij door dik en dun, door nood en dood wilt gaan. verzoek ik de leiders der partijen naar voren te komen en mij dat met handslag te beloven." Aldus geschiedde. De keizer drukte hun krachtig de hand. Een 56 57 driewerf hoera, door graaf Lerchenfeld voorgesteld, werd met geestdrift aangeheven. Daarna werd het volkslied gezongen, dat de werd als voorzitter herkozen, en de rijkskanselier Von Bethmann Holtweg, die terstond het woord nam, zeide o.a.: „Een geweldig keizer blootshoofds aanhoorde. Belgische ftraiUeurs- In den namiddag hield de Rijksdag zijne eerste zitting. Dr. Kaempf noodlot breekt los over Europa. Wij beschermden vier-en-veertig jaar lang den vrede en wilden in vreedzamen arbeid verder leven. 58 Een onuitgesproken gelofte ging van den keizer tot den jongsten soldaat: slechts voor eene rechtvaardige zaak zal het zwaard uit de scheede vliegen. De dag, dat wij het zwaard moeten trekken, is tegen onzen wil aangebroken. Rusland heeft de brandfakkel gezwaaid." Hierop klonken uit het geheele Huis stormachtige bijvalsbetuigingen. De rijkskanselier geeft nu een overzicht varv hetgeen in de laatste dagen tusschen de Duitsche, Russische en Engelsche regeering is verhandeld in zake het Oostenrijksch-Servische conflict, en vervolgt dan: „Moesten wij geduldig afwachten tot de mogendheden, waartusschen wij in zaten, het tijdstip om slag te leveren gekomen achtten ? Duitschland aan dit gevaar bloot te stellen zou eene misdaad zijn geweest. Eerst beperkten onze troepen zich uitsluitend tot verdediging. Dit is de waarheid. Wij zijn in staat van noodweer, en nood breekt wet. Onze troepen bezetten Luxemburg en misschien ook reeds België. Dit is in strijd met het volkenrecht. De Fransche regeering heeft wel in Brussel verklaard België's neutraliteit te zullen eerbiedigen, wanneer de tegenpartij die ook eerbiedigt. Wij wisten echter dat Frankrijk tot een inval gereed stond. Frankrijk kon wachten, maar wij niet; en een Fransche inval in onze flank aan den Beneden Rijn had noodlottig kunnen worden. Wij waren dus gedwongen ons over het rechtmatig protest van Luxemburg en België heen te zetten. Het onrecht zullen wij goed maken, zoodra ons militaire doel zal zijn bereikt. Wie zoo bedreigd is als wij, en voor het hoogste goed strijdt, mag er slechts aan denken hoe hij er zich doorheen slaat. Tegenover de Engelsche regeering hebben wij de verklaring afgelegd, dat zoolang Engeland zich neutraal houdt, onze vloot de noordkust van Frankrijk niet zal aanvallen en wij de territoriale integriteit en de onafhankelijkheid van België niet zullen schenden. Ik voeg er aan toe, dat zoolang Engeland neutraal blijft, wij ook bereid zijn in geval van wederkeerigheid geen vijandelijke operaties tegen de Fransche handelsvloot te beginnen. Ik herhaal het keizerlijke woord: „Met een zuiver geweten trekt Duitschland ten strijde." Wij strijden voor de vruchten van onzen vreedzamen arbeid, voor de erfenis van ons groot verleden, voor onze toekomst. 59 Thans slaat het groote uur der beproeving, maar met klaar vertrouwen zien wij het tegemoet. Ons leger staat te velde, onze vloot is strijdvaardig; achter hen staat het geheele Duitsche volk. Het geheele Duitsche volk!" En hierbij maakte de rijkskanselier eene handbeweging in de richting der sociaal-demokraten, die nu ook levendig bijval betuigen. „Gij mijne heeren, kent uwe plichten in hunnen vollen omvang. De ontwerpen hebben geene toelichtingnoodig.Ikverzoek hunne snelle afdoening." Na een kort woord van den voorzitter werd tot eene tweede zitting besloten tegen vijf uur; en in deze zitting gaf de sociaal-democraat Haase namens zijne partijgenooten de verklaring : dat zij in de ure des gevaars het vaderland niet in den steek zullen laten. Alle oorlogsontwerpen werden met algemeene stemmen aangenomen, zonder beraadslaging en onder stormachtige toejuichingen van het Huis. Voor oorlogsuitgaven wordt een krediet toegestaan tot een bedrag van vijf milliard. Na een verdaagd tot 24 November. Na de toespraak van den rijkskanselier verzocht de Engelsche gezant Sir Edward Goschen aan den staats-secretaris Jagow dat Duitschland het binnentrekken zijner troepen in België zou staken. Tot middernacht gaf hij uitstel voor het antwoord. Dit kon echter terstond gegeven worden, en nadat nogmaals verklaard was, dat Duitschland het een rpleegster het Duitsche Roode Kruis. ,Hoch" op den Keizer werd het Huis 60 volstrekte noodzakelijkheid achtte, dat zijne troepen hun opmarsen door België namen, verklaarde Sir Goschen te zeven uur namens zijne regeering aan Duitschland den oorlog. Het Duitsche leger mag een model-leger genoemd worden. Nergens bestaat er een tucht en een toewijding als in dat leger, maar ook nergens wordt aan een leger zooveel ten koste gelegd als aan het Duitsche. In den oorlog van 1870 werd gezegd, dat de Duitsche schoolmeester eigenlijk de overwinning op de Franschen had behaald. Zeker is het, dat waar de Fransche officieren toen blijk gaven van eene totale onbekendheid met hun eigen land, met name Elzas en Lotharingen, de Duitsche legeraanvoerders van alles volI komen op de hoogte waren. Hoe die kennis werd verkregen, kunnen wij iryhet midden laten. Over de kleedirfg en voeding der Fransche troepen was toen maar ééne klacht, maar de Duitsche intendance liet weinig te wenschen over. Nu wederom moet men zich verbazen over de zekerheid, waarmede de Duitsche legeraanvoerders te werk gaan. Het verzet moge hier of daar krachtiger zijn dan men verwachtte, maar de eens bepaalde lijn wordt onverbiddelijk gevolgd. Alles is te voren berekend en aan alles is te voren gedacht. Evenals de oude Von Moltke in 1870 het geheele plan van den veldtocht in kaart had gebracht vóór de oorlog begon, zoo is ook deze geheele veldtocht reeds in kaart gebracht en te boek gesteld. Professor Gran Duitsche Hoornblazer. 61 te Christiania hield den 3en September een toespraak tot zijne studenten, waarin hij het geweldige prestatievermogen der Duitschers toeschrijft aan het feit, dat het Duitsche volk doordrongen is van de macht der wetenschap, en in een modernen oorlog komt het z. i. op wetenschap aan. Daaraan schrijft hij die zeldzame organisatie toe, „die als één groot net is, waarvan alle draden samenloopen in een centraalpunt, en elke draad uitloopt niet naar een nummer, zooals men zich den Pruisischen soldaat wel eens voorstelt, maar naar een individueel bewusten wil, die bezield is door den geest van wetenschap, van precisiteit en van ijver om tot het uiterste met overleg te handelen, daar de geringste vergissing de ergste gevolgen kan hebben; door het gevoel van kameraadschap en gemeenschappelijke vaderlandsliefdé."* Men ^53*ijwwilïS*tófe;!' moet, volgens hem, „die organisatie bewonderen, die gedachtenenergie, die den grond legde voor die organisatie en de wetenschappelijke consequentie waarmede deze is doorgevoerd." Misschien is deze beschouwing wel wat al te idealistisch, maar het is onloochenbaar dat het Duitsche leger door zijne uitnemende organisatie iets onwederstaanbaars krijgt. De oorlogssterke van het leger wordt geschat op 5.700.000, waarvan 4.700.000 afgerichte soldaten zijn. De luchtvloot telt 471 eenheden (21 luchtschepen en 450 vliegtuigen) met 650 man. Tegen het nieuwe 42 centimeters belegeringsgeschut bleek tot hiertoe 62 niets bestand te zijn. Fortwanden uit cement opgetrokken, met pantserplaten versterkt en gedekt door een aarden wal van meer dan een meter dikte, worden met het grootste gemak doorboord. De opperbevelhebber van het Duitsche leger is keizer Wilhelm II. Hij heeft tot zijne persoonlijke beschikking de beide vleugeladjudanten, generaal Von Lyncker en generaal Von Plessen. De chef van den generalen staf is generaal Von Moltke. De acht legerinspecteurs zijn de generaal Von Prittwitz te Dantzig; Von Heeringen tè Berlijn ; Von Bülow te Hannover; prins Ruprecht van Beieren te München; groothertog Friedrich II van Baden te Karlsruhe; hertog Albrecht van Württemberg te Stuttgart; Von Eichhorn te Saarbrücken en Von Kluck te Berlijn. De kroonprins is tot commandant benoemd der eerste gardedivisie. Hij begon zijn militaire loopbaan in 1900 bij de tweede compagnie van het le garderegiment te voet. Den 18en April 1903 volgde zijne benoeming tot chef van de tweede compagnie. Den 16enJuni 1908, na zijn huwelijk, werd hij ingedeeld bij het regiment garde du corps, om ook den dienst der cavalerie te leeren kennen. In 1907 werd de kroonprins tot majoor en tot commandant van het eerste bataljon benoemd. Deze dienst werd door een commando bij het eerste garde-regiment veldartillerie onderbroken. In den herfst van 1911 volgde zijne benoeming tot commandant van het le regiment lijf huzaren te Dantzig. In het voorjaar van 1914 werd hij bij den generalen staf ingedeeld, waar hij in de verschillende afdeelingen werkzaam was en tot hoogeren troepenaanvoerder opgeleid werd. Prins Eitel Friedrich werd in 1901 bij het le garde-regiment te voet ingedeeld. Zijn diensttijd werd door een tweejarig verblijf aan de universiteit te Bonn onderbroken. In 1905 werd hij tot commandant van een compagnie lijfgarde benoemd en daarna bij het regiment garde-huzaren overgeplaatst. In Januari 1910 werd hij majoor in dit regiment en kort daarna deed hij weder dienst in het le garde-regiment te voet, waar hij thans het le bataljon 63 aanvoert. Vermoedelijk zal hem een hooger commando worden toevertrouwd. Prins Oscar voert het commando over een compagnie van het le garde-regiment te voet. Het gevaar in de lucht. Prins Adalbert trad in actieven dienst bij de marine, waar hij alle rangen heeft doorloopen en zich met alle takken van dienst vertrouwd maakte. Hij is thans kapitein ter zee en verbonden bij den generalen staf der marine. Prins Heinrich, de broeder des keizers, die eertijds het bevel 64 over de Duitsche vloot heeft gevoerd, is thans inspecteur-generaal der marine, maar komt voor een actief commando niet meer in aanmerking. De zoons van prins Heinrich behooren tot de marine, doch bekleeden geen actieven post. Uit den aard der zaak ligt het niet in onze bedoelingen militaire beschouwingen te geven; maar toch willen wij met een enkel woord wijzen op de taktiek door het Duitsche leger in dezen oorlog gevolgd. Ver voor de optrekkende dichte legermassa's uit rijden groote cavalerielichamen, die zich in talloos kleine patrouilles verdeeien om het vijandelijke terrein te verkennen, waarop dan de meer gesloten cavalerie-afdeelingen volgen. Bij die groote cavalerielichamen bevinden zich afdeelingen bereden mitrailleurs, wielrijders, infanterie-afdeelingen en rijdende artillerie. De meestal zwakke cavalerie-patrouilles, die op verkenning uitgaan, worden soms bij tientallen neergeschoten of gevangen genomen; maar al komen er slechts enkelen terug, dan is toch het doel der verkenning op het vijandelijke terrein bereikt. De groote legermassa's trekken inmiddels voort; maar te begrijpen is het, dat waar in de eerste dagen van een oorlog van overwinningen of nederlagen melding wordt gemaakt, men van weerskanten slechts met schermutselingen der verkennende cavaleriepatrouilles te doen heeft. Voor de verdere Duitsche krijgsverrichtingen is het niet ondienstig de aanvoeders te kennen der acht legers, waarover Duitschland thans te beschikken heeft. Het Ie leger staat onder bevel van generaal Von Hindenburg; het IIe leger onder generaal Von Hamen; het IIle leger onder generaal Von Bülow; het IVe onder den kroonprins van Beieren; het Ve onder den kroonprins van Pruisen; het VIe onder Albrecht von Wiirtemberg; het VIIe onder generaal Von Heeringen en het VIIIe onder generaal Von Kluck. Duitschland heeft zijne grootste troepenmacht naar Frankrijk doen oprukken, omdat van dien kant voorloopig meer gevaar dreigde dan van Rusland, dat door Oostenrijk wordt bezig gehouden, en omdat Frankrijk, nu Italië zich onzijdig houdt, zich uitsluitend met Duitschland kan bemoeien. 65 Het kwam er nu slechts op aan om den kortsten weg naar de Fransche grenzen te nemen, en tevens Frankrijk binnen te dringen aan zijn minst, beschermden kant. Het was te voorzien dat Frankrijks noordgrens het meest bedreigd zou worden met een Duitschen invai. Frankrijks oostfront is van de Zwitsersche tot de Belgische grens van buitengewoon sterke vestingen voorzien, waarvan de voornaamste zijn Belfort, Epinal, Toul en Verdun, met daartusschen nog tal van vestingen van den tweeden rang en verscheidene sperforten. Duitschlands hoofdaanval moest dus wel naar Frankrijks onvoldoend beschermde noordgrens overgebracht worden. Om echter aan de Fransch-Belgische grens te komen, moest de weg genomen worden door de twee neutrale staten Luxemburg en België. Luxemburgs neutraliteit was gewaarborgd bij het tractaat van Londen van 11 Mei 1867; maar den 2n Augustus richtte de minister van staat in Luxemburg het volgend telegram aan Sir Edward Grey: „Op Zondag, den 2n Augustus, zeer vroeg, drongen de Duitsche troepen, overeenkomstig de inlichtingen die tot nu toe de groothertogelijke regeering bereikten, op Luxemburgs grondgebied door over de bruggen van Wasserbillig en Remich, en trokken in het bizonder naar het zuiden voort en in de richting van Luxemburg, de hoofdstad van het groot-hertogdom. Een zeker aantal gepantserde treinen met troepen en ammunitie zijn langs de spoorlijn van Wasserbillig naar Luxemburg gezonden, waar hun aankomst verwacht wordt. Deze gebeurtenissen vormen handelingen, die klaarblijkelijk in tegenspraak zijn met de neutraliteit van het groothertogdom, gewaarborgd bij het tractaat van Londen in 1867. De Luxemburgsche regeering heeft niet nagelaten een krachtig protest tegen deze aanranding te richten tot den vertegenwoordiger van Zijne Majesteit, den Duitschen keizer, te Luxemburg. Een gelijkluidend protest zal telegrafisch gezonden worden aan den staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken te Berlijn." Het eerste wat de Duitschers in de stad Luxemburg deden, was het station en de brug te bezetten, die de spoorwegen naar Trier en naar Ulflingen (Troisvierges) aan de Belgische grens beheerschen. Oorlogsbrand. 5 Het zware stalen Duitsche belegeringsgeschut. 67 Tegen hunne bezetting van het regeeringsgebouw protesteerde de majoor-commandant der Luxemburgsche vrijwilligers, waarna de Duitschers het gebouw verlieten, maar met de hofbeambten wenschten te onderhandelen. De Duitschers zeggen, dat' de spoorwegen aan het Duitsche rijk verpacht zijn, en zij dus recht hebben zich van die lijnen te bedienen. De staatsminister van Luxemburg kreeg op zijn protest van de Duitsche regeering een telegram van den rijkskanselier, waarin deze mededeelde, „dat de genomen militaire maatregelen geen vijandelijke daad bedoelen te zijn tegen het groothertogdom, maar alleen bestemd zijn de spoorwegen, die aan het Duitsche rijk verpacht waren, tegen eventueele aanvallen door Fransche troepen te verdedigen. Luxemburg zal ten volle schadeloos worden gesteld." Door de bezetting van Ulflingen stond dus het Duitsche leger aan de grenzen van België. Nu is ook België's neutraliteit gewaarborgd sedert 19 April 1839 door een garantieverdrag niet met België, maar omtrent België gesloten, door de thans met elkaar in oorlog zijnde mogendheden: Engeland. Frankrijk, Pruisen, Rusland en Oostenrijk. Een indringen in het Belgische grondgebied is dus schending der gewaarborgde neutraliteit en bijgevolg schending van het volkenrecht. Dit wordt door de Duitsche regeering ook geenszins ontkend, en wij hoorden zelfs den rijkskanselier Von Bethmann Hollweg spreken van een „onrecht" België aangedaan, maar dat goed zou gemaakt worden als het militaire doel bereikt was. Het is zeker merkwaardig, dat zelfs van Fransche zijde al voor jaren werd erkend dat Duitschland in een conflict met Frankrijk de neutraliteit van België moeilijk kan eerbiedigen. In 1905 schreef generaal Ducarne in zijn rapport aan de Fransche legercommissie: „De vier a vijf legers, waarin het een millioen manschappen sterke Duitsche leger in eerste linie is verdeeld, zal zich niet door de beperkte ruimte, welke eenerzijds tusschen Verdun en de Belgische grens en anderzijds tusschen Toul tot Epinal is, kunnen persen. Hun front zal zich onvermijdelijk uitstrekken over het groot-hertog- 68 dom Luxemburg en België." In denzelfden geest liet zich reeds jaren geleden ook generaal Langlois uit: „In een gewapend conflict tusschen Frankrijk en Duitschland heeft dit laatste land er het grootste belang bij niet te stooten op de versterkte plaatsen, die het kunnen tegenhouden op de gemeenschappelijke grens van Belfort tot Verdun. Het zal waarschijnlijk beproeven door de opening (trouée) van Stenay den Franschen linkervleugel aan te vallen en België binnen te dringen." Zoo is het ook geschied: Duitschland heeft zijn weg naar NoordFrankrijk over België genomen. Wel heeft het op Zondagavond 2 Augustus te 7 uur tot België nog een ultimatum gericht, waarin aan België wordt voorgesteld eene entente met Duitschland te. sluiten om de krijgsoperaties van Duitschland te vergemakkelijken en kreeg België tot Maandagmorgen 7 uur, tijd om te antwoorden. Zoodra de Belgische regeering het ultimatum ontvangen had, heeft de ministerraad, die onmiddellijk bijeengeroepen is, onder voorzitterschap van den koning tot middernacht vergaderd. België, dat Wilhelm, Kroonprins van _ . . Duitschland. zich beriep op zijne ook door Duitsch¬ land zelf gewaarborgde neutraliteit, weigerde zijne grenzen voor de Duitsche troepen open te stellen. Een tweede nota werd door den Duitschen gezant te Brussel aan de Belgische regeering overgereikt, waarin wordt gezegd, dat na het antwoord, dat België had gegeven, Duitschland gereed was zoo noodig met wapengeweld de maatregelen door te drijven, die het voor zijne operaties noodig achtte. Onder de oorlogsverklaringen van de Augustusmaand, noemden wij die van Duitschland aan België niet. Feitelijk is ook de oorlog niet verklaard, maar beschouwde Duitschland, na België's weigering om eene „welwillende neutraliteit" te bewaren, dat land als een vijand. Had België aan Duitschlands verzoek voldaan, dan zou 69 — zoo luidde het in de eerste (ultimatum) nota — Duitschland de onafhankelijkheid en integriteit van het koninkrijk en zijne bezittingen bij de sluiting van den vrede handhaven, maar in geval van weigering dreigt het België te zullen behandelen „als een vijand." Veel zette België door zijne weigering op het spel, want het had met een machtigen vijand te doen. Het Belgische veldleger bestaat met de officieren mee uit ruim 100.000 man. Daarbij komen dan nog een 80.000 voor de vestingtroepen en 46.000 voor de burgerwacht. Dat België bij zijn verzet rekenen mocht op hulp der triple alliantie, bleek uit een telegram, den 4" Augustus door Sir Edward Grey aan den Britschen gezant te Brussel Sir F. Viliiers gericht, welk telegram luidde: „Wil de Belgische regeering mededeelen, dat, als er pressie op haar wordt uitgeoefend door Duitschland om haar te noodzaken van hare neutraliteit af te zien, Zijner Majesteits regeering verwacht dat zij met alle macht zich zal verzetten en dat Zijner Majesteits regeering haar zal steunen bij het bieden van zulk een verzet, en dat Zijner Majesteits regeering in dat geval bereid is om, desverlangd, in vereeniging met Rusland en Frankrijk, aan de Belgische regeering het aanbod te doen van eene onmiddellijke gezamenlijke actie, met hét doel weerstand te bieden aan geweldplegingvan Duitschland tegen België, en van eene garantie dat zij België's onafhankelijkheid en integriteit in toekomstige jaren zullen handhaven". Den 4" Augustus te halftien kwam de Belgische Kamer bijeen. Dat er eene koortsachtige opwinding heerschte, behoeft nauwelijks gezegd te worden. De koningin met de prinsen Léopold en Charles alle drie in het zwart gekleed en prinses Marie José, woonde de zitting bij. De koning, die met daverend gejuich werd ontvangen, hield, met de rechterhand op de borst, de volgende openingsrede: „Nooit heeft sedert 1830 een ernstiger uur geslagen voor België. De kracht van ons recht en de noodzakelijkheid van ons onafhankelijk bestaan voor Europa geven mij hoop, dat de gebeurtenissen, waarvoor gevreesd wordt, zullen uitblijven; maar als weerstand geboden moet worden aan den inval op ons gebied, zal de Een Ulanen-patrouille op weg naar het Duitsche wagenpark bij Mouland. r- 71 plicht ons in de wapenen vinden en vastbesloten tot de grootste offers. Van nu aan staan onze jonge mannen gereed het vaderland, dat in gevaar is, te verdedigen. Eén enkele plicht dringt zich op aan onzen wil: hardnekkige tegenstand, moed en eendracht. Onze kloekheid heeft zich getoond door onze onberispelijke mobilisatie en de menigte vrijwillige dienstnemingen. Nu is het tijd voor daden! Ik heb u bijeengeroepen om de Kamer gelegenheid te geven zich aan te sluiten bij de geestdrift van het land. Gij zult met spoed alle maatregelen weten te treffen. Als gij besloten zijt het heilig erf onzer vaderen ongeschonden te bewaren, dan zal niemand zijn plicht verzuimen, Het leger is berekend voor zijn taak. De regeering is zich bewust van hare verantwoordelijkheid en zal dié ten einde toe weten te dragen, om het hoogste goed van het land te beschermen. Als een vreemdeling het gebied schendt, dan zal hij alle Belgen geschaard zien om den souverein, die nooit ontrouw zal worden aan zijn eed op de grondwet. Ik geloof aan onze bestemming. Een land, dat zich verdedigt, dwingt ieder eerbied af en zal niet te gronde gaan. God zal met ons zijn!" De koninklijke familie verliet daarop de Kamer onder geweldige toejuichingen der afgevaardigden en senaatsleden. De voorzitter van den ministerraad deed daarna voorlezing van de bovengenoemde nota's, en deelde vervolgens mede dat het grondgebied reeds geschonden was. De Kamer voteerde een krediet van 200 millioen francs voor verdedigingsdoeleinden. De leider der socialisten, Van der Velde, verklaarde dat het oogenblik gekomen was. waarop de socialisten allen hun plicht zullen doen. „Wij zullen stemmen — zoo zeide hij — voor alle kredieten, die de regeering zal vragen voor de nationale defensie!" Koning Albert had niets te veel gezegd toen hij sprak over de geestdrift, die in het geheele land heerschte. Den vorigen dag en ook op den dag der Kameropening gaf die geestdrift zich in sommige lagen van het volk op vreemde wijze lucht. Het Brusselsche gepeupel begon in tal van Duitsche restaurants, winkels en bankinstellingen de glazen in te gooien en toonde op hardhandige manier 72 73 aan de daartoe aangestelde Duitsche commissie overlaten een onder- Een Duitsche patrouille heeft zich in een door de bewoners verlaten café te Mouland genesteld. schandalen. Jammer is het intusschen, dat later soms eene heele 74 stad moet boeten voor hetgeen de straatjongens hebben misdreven. * Den 3" Augustus kreeg men in Brussel ambtelijke mededeeling dat er Duitsche troepen te Visé waren aangekomen. Reeds den 2" Augustus kwam er bericht dat de Duitschers bij Longwy, en Generaal Leman. volgens een telegram aan de Fransche ambassade te Londen, dat zij ook bij Ciney de Fransche grenzen hadden overschreden Voor het oogenblik laten wij de oorlogsoperaties op Fransch grondgebied rusten, om ons alleen bij die op Belgisch terrein te bepalen. 75 Het bericht dat Dinsdagavond 4 Augustus uit Maastricht werd geseind: „Ooggetuigen beweren dat Duitschers te Visé vechten. Visé moet platgeschoten zijn. Vluchtende, uit België gezette Duitschers, trekken met have, goed en kinderen door de stad" — bevat het kort verhaal van een treurspel, dat dicht bij onze grenzen is afgespeeld. Wie Valkenburg meermalen bezocht en ter afwisseling in het nabij gelegen Visé enkele vacantieweken ging doorbrengen, ziet nog steeds het vriendelijke stadje aan de Maas, met het oude stadhuis, de brug over de rivier met de nette huisjes langs de beide oevers, de steengroeven en de steile rotsen aan den straatweg naar Argenteau en Luik. Van den heuvel, waarop de Lorette-kapel staat, heeft men een schoon uitzicht over het Maasdal bij Visé Eene eigenaardigheid was het groote aantal ganzen, dat men in Visé aantrof, die op allerlei wijs toebereid den gasten werden voorgezet, en de Maastrichtenaars maakten des Zondags menigmaal een tochtje naar Visé, niet het minst om in het Grand Hötel bij het station een friture d'oie, het beroemde ganzengebraad, te gebruiken. De ganzen hebben wel Rome, maar niet Visé kunnen redden. De 5000 inwoners behooren tot de Luikerwalen, die over het algemeen spoedig opgewonden zijn en tegen eene vechtpartij niet opzien. Wilden de Duitschers Frankrijks noordgrens door België bereiken, dan dienden zij er voor te zorgen dat de weg achter hen open bleef; maar daartoe moesten zij zich van Luik en Namen, de voornaamste Maasvestingen, meester maken. Al konden zij hierbij op verzet rekenen, toch hadden zij niet gedacht zulk een krachtigen weerstand ook van de bevolking zelf te zullen ondervinden. Voor het overtrekken van de Maas was de brug bij Visé van groote waarde; maar de Belgen hadden deze brug, zoowel als- die van Argenteau in den vroegen morgen van 4 Augustus doen springen. Voordat de groote Duitsche infanterieregimenten waren aangekomen, vielen voorloopig de cavalerie, artillerie en mitrailleurs de Belgische Maasstelling aan. Een oogenblik reden Sleeswijksche huzaren, die Zondagnacht uit Sleeswijk waren gegaan en over Münster per trein den 3" Augustus in Aken waren aangekomen, den grooten weg naar Eysden op; doch 76 zoodra zij vernamen op Nederlandsch grondgebied te zijn, gingen zij terug, daar hun gelast was de Nederlandsche grens stipt te eerbiedigen. Om de troepen op de neutrale grens opmerkzaam te maken, hadden de Duitschers, op kleine afstanden van elkander, posten geplaatst. Boven Visé werden vliegtuigen gezien, waarop door de Belgen geschoten werd. Zij wierpen bommen uit, die bij het springen bruingrijze rookpluimen achterlieten, maar geene schade aanrichtten. De brug, door de Duitschers over de Maas geslagen bij Lixhe, werd herhaaldelijk door de Belgische artillerie weggeschoten zoodra een stuk gereed was. Toch kwamen zij er eindelijk mede klaar en konden de troepen Visé binnentrekken.Visé werd verdedigd door het 2e bataljon van het 12e linie-regiment onder bevel van majoor Colijns. Te elf uur naderde een afdeeling Duitsche cavalerie. Al de omstreken waren bezet door de bataljons van het 12e en twee reservecompagnieën. De Belgen waren krachtig gedekt door de ruïnes, der door het Duitsche geschut vernielde huizen. Een peloton Duitsche cavalerie naderde'de brug van Visé. Het werd bijna geheel vernietigd door het vuur der Belgen. Ook werd gevuurd uit de huizen op den rechteroever, die reeds in handen der vijanden waren. Nadat de Duitsche artillerie in werking trad, moesten de Belgen terugtrekken. De Duitschers hadden een sterke brigade infanterie, een talrijke cavalerie, twee batterijen artillerie en vier mitrailleurs in werking gesteld. Generaal von Heeringen. Generaal von Hausen. 77 De bewoners waren in de kelders gevlucht. Eene Nederlandsche dame, die met hare beide kinderen ook in een kelder zat, kwam te voorschijn, toen alles stil geworden was. Zij hoorde de Duitschers om proviand roepen. Zij sprak met hen en werd dadelijk opgevorderd om tusschen twee soldaten mede te gaan en den weg naar de Maas te wijzen, terwijl zij met een revolver werd bedreigd, zoo zij de waarheid niet zeide. Toen moest ze naar de winkels om proviand voor hen te halen, en eindelijk werd ze met haar echtgenoot en kinderen met de handen in de hoogte op hun verzoek onder escorte over de grenzen gezet. In Visé was *iö|r 1 men spoedig Ijl. M weer kalm. ^"■1 Het stadje had a B J weinig gele- ak J den. Enkele fflm huizen waren jrtflnjWs^ verbrand;hier vMÊ^f'Jih en c'aar waren KjnV.iinÉgl kleine ronde lÉÉilllM^uM 2aaties m de ' ^AKflH vensterramen der bovenste Generaal von Bulow. Generaal von Kluck. ' .. verdiepingen, doch dat was dan ook alles. De brug was doormidden, een peiler en twee spanningen lagen in de Maas. Was de bevolking van het stadje rustig gebleven, dan zou Visé nog behouden gebleven zijn; maar de inwoners konden zich niet bedwingen, en uit enkele huizen werden op 16 Augustus schoten op de Duitschers gelost. Nu mag men het betreuren dat om de onvoorzichtigheid van enkelen een geheele stad moet gestraft worden; maar het is te begrijpen dat een troepenmassa, door een straat trekkende, als in eene val is opgesloten, wanneer niet de huizen, waaruit wordt geschoten, bestormd en omvergehaald worden. 78 Geschiedt dit niet, dan wordt elk huis eigenlijk een fort, waaruit de vijand kan worden neergeschoten. De Engelschen hebben in den Transvaalschen oorlog hetzelfde gedaan. Bijna alle boerenwoningen, die zij op hun marsch tegenkwamen, werden verbrand met al wat er in was. Volgens hen was toen ook elke woning in een fort herschapen, of liever kon er in herschapen worden, en daarom moesten zij, al lagen zij mijlen van elkaar af, toch vernield worden. De vrouwen en kinderen werden toen in de concentratiekampen opgenomen, waarin — zooals bekend is — 20.000 van hen zijn omgekomen. Meent nu een leger zoo te moeten handelen met alleenstaande boerenhofsteden, dan is het begrijpelijk dat een dorp of stad, waar uit de huizen wordt geschoten, nog eerder kans heeft een dergelijk lot te ondergaan. De woede van in de straten beschoten soldaten laat zich wel verklaren. In eiken oorlog is dan ook aangenomen, dat alle niet-militairen, die toch gewapend zijn, onverbiddelijk zullen gestraft worden, en zoo zij op heeterdaad betrapt worden terwijl zij van een wapen gebruik maken, terstond gefusilleerd zullen worden. Op francs-tireurs zijn de soldaten altijd het felst gebeten. Wee de stad of het dorp, waarvan de burgers zich niet om deze aangenomen bepalingen bekommeren! Visé is in brand gestoken door de Duitschers, en van het vriendelijke stadje aan de Maas zijn nog slechts puinhoopen over. Ontzettende bizonderheden van den brand vertelt een medewerker van het Handelsblad. Met een collega zocht hij dokter Labeye, die zich met zijne dochters veel moeite had gegeven voor de Belgische en Duitsche gewonden. „Wij zijn gerend — zoo schrijft hij — door de brandende straten, onze jassen opgetrokken over onze hoofden ter bescherming tegen den gloed en het neervallende vuur, zoekend naar het huis van dr. Labeye En ineens zagen wij het, het koperen naambordje tegen den muur terzij van de deur. Het huis er voor was een chaos van vuur, een hel van laaie vlammen,"maar het huis van den dokter en eenige huizen aan den anderen kant ernaast leken nog niet te branden. Verderop was het weer alles vuur en vlammen. De deur stond open. Wij vlogen naar binnen, links van 79 — de meubelen waren overhoop gesmeten, maar geen menschen — dan rechts — alles overhoop, maar geen menschen — in de achter- 80 kamer: de tafel stond er vol met leege flesschen en glazen, de stoelen lagen omgegooid — maar geen menschen. Wij sprongen de trappen op, zochten in de slaapkamers — de bedden lagen hevig overhoop, de kasten schenen open gerukt en leeg gesleurd, kleeren en bibelots lagen in een warboel over den grond — nergens menschen. Weer gingen wij hooger, naar den zolder. Daar óók bedden overal, wild opzij gesmeten — iedereen in Visé had inkwar¬ tiering gehad; maar geen menschen. Het dak brandde boven onze hoofden. Zij moeten dan wel gevlucht zijn. Maar waar.heen? 'tHeele stadje brandde. Hier viel niet te vluchten. Maar wij moesten weg, konden hier niet blijven — en wij renden weer voort, tusschen de razend brandende huizen door, over de heet geblakerde straatsteenen, waar wij telkens struikelden over de brokken der doorgesneden guttapercha brandslangen, die stinkend lagen te rooken. Hier en daar schoten troeoies Duitsche soldaten, twee of drie Generaal von Hindenburg, tegelijk, om de hoeken naar de brandende huizen en winkels om nog eruit te halen, wat van hun gading was — vooral de drankwinkels en cafétjes werden leeggeplunderd. Maar ook een schoenwinkel, waar door de gesprongen ruiten de schoenen naar buiten waren gevallen, werd ineens bestormd door drie a vier soldaten, die er meenamen de kokette dameslaarsjes, en alles wat er nog weg te graaien viel uit den gloed. Rennend door de brandende straten, kwam ik weer terug bij het Grand Hötel. Alleen, zonder mijn collega. Ik keek rond, naar overal, maar zag hem niet, nergens. En toen was ik even bang. Waar, om Godswil waar moest ik hem zoeken in dien poel van brand, te midden van al die halfdronken, dolle soldaten met hunne vervaarlijke wapens, die speelgoed zijn in hun handen? Ik wist het niet, ik was bang. Maar ik begreep dat ik iets doen moest, maar wist niet wat. Toen 81 zag ik hem komen door een brandende straat, steunend een oud vrouwtje, dat nauwlijks gaan kon. Ik ging hem tegemoet, maar vóór ik bij hem was, had hij het vrouwtje opgenomen in zijn armen en gedragen. Toen schoten ook twee soldaten toe om hem te helpen. En hij vertelde mij hoe hij het vrouwtje gevonden had op de cour van een ferme, hoe hij haar had meegenomen tegen haar wil in, omdat zij gezucht had, midden in het helsche van de vlammen : je ve veux pas partir, je veux mourir tci, laissez moi, je veux mourir ici." En aan het slot vertelde hij: „Ik ben gevlucht naar Maastricht, weg, om Godswil weg van al dat afgrijselijke. En heel diep in mijn hart hoor ik zoo iets als een stil gebed, dat 't nooit meer mijn taak zal hoeven te zijn een dag te beleven als dezen. Later, even nadat ik zelf in Maastricht was, heb ik de gevluchte vrouwen uit Visé zien aankomen. Een deel van haar tenminste. Zij zijn ondergebracht in de kweekschool van onderwijzers hier. En 'twas niet 't minst ellendige dat ik vandaag moest meemaken." Alles wat nog vluchten kon uit Visé en omliggende plaatsen trok naar Maastricht, en ook de duizenden Duitschers, die uit de grensplaatsen en uit Luik verdreven waren, stormden voorloopig Maastricht binnen, werden er van voedsel voorzien en per trein naar Aken getransporteerd. Ook tal van gewonden, die in auto's werden vervoerd, vonden door de goede zorgen van het Roode Kruis liefderijke opneming in het gesticht Calvariënberg, in het klooster der Ursulienen te Eysden, en op het kasteel te Eysden, behoorende aan den burgemeester Graaf De Geloes. De Duitsche soldaten, die van den weg op Nederlandsch gebied waren afgedwaald, werden naar Maastricht gezonden en werden geïnterneerd, m. a. w. ontwapend en op eene veilige plaats ondergebracht met de bedoeling hen goed te verzorgen en na het einde van den oorlog naar hun land terug te zenden. Hetzelfde lot als Visé ondergingen ook de gehuchten Lixhe, Mouland en Bernaud, omdat ook daar de bewoners op de geregelde troepen geschoten hadden. De pastoor van Bernaud, die zelf ook uit zijn kerk moet gevuurd hebben, werd door een patrouille uit de kerk gesleept, naar den Duitschen commandant gevoerd en na een summier 00 Jn het Duitsche legerkamp. 83 vonnis gefusilleerd. Aan de grens van ons Zuid-Limburg was alles één vuurzee, en de schoone, welvarende landstreek met zijne vele hofsteden is nu voor jaren verwoest. Het doel der Duitschers was natuurlijk in het bezit van Luik te geraken. Veel zou daarvoor van de Duitsche troepen geëischt worden, maar niet minder van de Belgische. Koning Albert richtte den 5" Augustus de volgende proclamatie tot zijn leger: „Soldaten, zonder de minste uitdaging van onzentwege heeft een gebuur, hoogmoedig door zijn kracht, de verdragen verscheurd, welke zijne handteekening dragen, en schendt hij het grondgebied onzer vaderen. Omdat wij eigenwaarde hebben, omdat wij geweigerd hebben eedbreuk te plegen, valt hij ons aan. Dat de eerbied en de achting van alle volkeren u in deze plechtige oogenblikken sterke. Toen zij hare onafhankelijkheid bedreigd zag, heeft de natie getrild en haar kinderen zijn als een stormwind naar de grenzen gerukt. Dappere soldaten eener heilige zaak, in uwe taaie heldhaftigheid betrouw ik, en in naam van België groet ik u. Uw medeburgers zijn fier op u. Gij zult zegepralen, want gij zijt de kracht ten dienste van het recht. Cesar heeft van uwe voorvaderen gezegd: „Onder alle volken van Gallië zijn de Belgen de dappersten." Roem aan het leger van het Belgische volk! Voor den vijand herinnert u, dat gij strijdt voorde vrijheid en voor uwe bedreigde haardsteden. Herinnert u, Vlamingen, den Slag der Gulden Sporen, en gij Luikerwalen, dat op dit oogenblik de eer der 600 Franchimonteezen u te beurt valt. Soldaten! Ik vertrek uit Brussel om mij aan uw hoofd te stellen. Gedaan ten paleize van Brussel, op heden 5 Augustus 1914." Het Belgische vorstenpaar is bizonder populair. Koning Leopold II, door wiens bemoeiing het Congo-gebied in Afrika België ten deel viel, en door wiens persoonlijke uitgaven voor de verfraaiing van Brussel deze stad niet weinig is vooruitgegaan, kon om verschillende redenen toch niet op de aanhankelijkheid van het volk bogen. Albert heeft zich in het vijftal jaren zijner regeering door zijn eenvoud en degelijkheid zeer bemind gemaakt, en met koningin Eiisabeth dweept het geheele Belgische volk. Aardige staaltjes van koning 84 Albert's populariteit worden verhaald. Als hij bij de troepen is, wil hij niet dat men hem toejuicht, zelfs niet dat men hem groet. Hij stapt van zijn paard of uit zijn auto, glimlachend en met uitgestrekte hand, en wil dat men hem zonder plichtplegingen antwoordt. „Wij zijn kameraden, zegt hij, wij moeten elkaar helpen en de hand reiken." Dan wendt hij zich tot een soldaat, die een brief in de hand houdt: „Hebt ge aan uw ouders geschreven? Geef mij dien brief, ik zal er voor zorgen " Op die manier — zegt de Matin — brengt de koning pakken brieven naar het hoofdkwartier, en de soldaten hebben opgemerkt, dat Place du Thé&tre te Luik. die brieven vlugger hunne bestemming bereiken dan andere. Ook het geheele Belgische volk leeft met zijn leger mede. De Nieuwe Gazet deelt een treffend tooneeltje mede van de ontvangst, die het leger in de eerste dagen van Augustus te Mechelen heeft gehad. „Het leger is in onze stad het voorwerp geweest van roerende betuigingen van sympathie. In al de volksstraten was het de bevolking zelf, welke onze soldaten heeft gespijsd, 't Was aandoenlijk om te zien. In deze straat waren lange tafels opgericht. De vrouwen 85 brachten brood aan en 'tnoodige om soep te maken. In al de huizen schonk men koffie op en dat alles werd aan onze soldaten voorgezet. De vrouwen legden bijeen om dat alles aan te koopen. In een andere straat werden mosselen gereed gemaakt met dikke witte boterhammen wat de jongens zich lekker lieten smaken. En zoo is het overal geweest in alle kwartieren te beginnen van de armste. De burgers ook zijn niet achteruit gebleven om de soldaten van het noodige te voorzien. We mogen zeggen dat de soldaten oprecht door de Mechelaars zijn getroeteld geworden. Ook toen zij heden Maandagnamiddag vertrokken, hebben zij op de geestdriftigste wijze hun dankbaarheid betoond. De statie zag zwart van't volk en het afscheid was meer dan broederlijk. De troepen riepen aanhoudend: „Leve Mechelen! Vive Malines! Merci Malines! Mechelen vergeten wij nooit! Hip, Hip, hoera! De vrouwen weenden, het was daarna een gejuich en gezwaai zonder einde." * * * De inneming van Luik is het eerste gewichtige wapenfeit van het Duitsche leger geweest. De stad ligt op eene berghelling aan de Maas. De talrijke torens van de oude stad, de citadel, die het geheel bekroont, de omgeving van boomgaarden en vruchtbare moestuinen geven aan de stad uit de verte gezien iets bizonder bekoorlijks. De Maas, die bij Luik zeer breed is en bezuiden de stad de Ourthe opneemt, vormt in de stad een eiland, dat door vijf bruggen met den rechter- en door vier met den linker-oeverkant is verbonden. Het grootste en voornaamste stadsgedeelte ligt op den linkeroever. De rijke steenkolenmijnen in de omstreken hebben Luik tot eene bloeiende industriestad gemaakt. De wapensmederijen van Luik en het nabij gelegen Herstal zijn wereldberoemd; bekend zijn ook de kanongieterijen, zink- en machinefabrieken. Seraing, met zijne duizenden arbeiders, dat dicht bij Luik ligt, bestaat geheel uit ijzersmederijen, in 1816 door den Engelschman John Cockerill opgericht, en uit een kristalfabriek. Luik is de hoofdstad van de provincie van dien naam en tevens een bisdom. Bloedige gevechten zijn in den loop der eeuwen in Opgeblazen brug over de Maas bij Namen. <£> 00 1 87 en om Luik geleverd tusschen de op zijne vrijheid naijverige bevolking en de vorst-bisschoppen, die vaak vreemde legers te hulp riepen. Zoo heeft in 1468 Karei de Stoute, hertog van Bourgondië, zich van de stad meester gemaakt, de muren geslecht en duizenden inwoners laten dooden of verdrinken. Ook Maximiliaan I bracht tot tweemaal toe de stad tot onderwerping. De Franschen namen Luik in 1675, 1684 en 1691, en Marlborough in 1702. In de revolutiejaren van 1792 tot 1794 was de stad het tooneel van verwoede gevechten tusschen de Franschen en Oostenrijkers. Aan de universiteit, in 1817 door koning Willem I gesticht, is een school voor mijnbouw, kunst en industrie en een bekend electro-technisch instituut verbonden. Het middelpunt van de stad is de Place du Théltre, die naar de drukste pleinen, Place Verte en St. Lambert voert, en waarop de meest bezochte straten uitloopen. De fraaiste bruggen zijn de Pont des Arches en de Pont du Commerce. De citadel is gebouwd in 1649 door den vorst-bisschop Maximiliaan Hendrik van Beieren. Van daar uit heeft men een prachtig vergezicht over de valeien van de Maas, de Ourthe en de Vesdre tot aan de Ardennen, en noordwaarts tot den St. Pietersberg bij Maastricht en de Limburgsche vlakten. Een eigenaardige weg naar de citadel is de Rue de Montagne of trappenstraat met 385 treden. Twaalf forten omgeven als een versterkte gordel de stad, die met Namen het middelpunt vormt der Belgische vestingwerken aan de Maas. De twaalf forten: Barchon, Evegnée, Fléron, Chaudfontaine, Embourg, Boncelles, Flémalle, Hollogne, Longin, Lantin, Liers en Pontisse, zijn sedert 1886 aangelegd door generaal Brialmont. Deze forten zijn geen sperforten. d. w. z. zij kunnen niet geheel geïsoleerd weerstand bieden. Zij hebben een achterkant, die naar de stad is toegekeerd, vanwaar toch geene beschieting te vreezen is, zoolang de stad niet in vijandelijke handen is. Juist die achterkant is hun zwakke punt. Daar liggen de bomvrije kazernes open en bloot, al zijn ze ook niet direct te naderen en bun ramen en deuren geblindeerd. Als een vijand tusschen de forten gedrongen is en zich van 88 89 de stad heeft meester gemaakt, kunnen die forten niets meer uit- k a a r.h, t .. , ^ . ' benoorden de stad vooraad en levensm ddelen geleverd. Meer dan richten of zij zouden de stad zelve gaan bombardeeren im, a a ♦ i „ , s uumudrueeren. vi fhonderd stuks vee van alle slag zi n n kudden van telkens vijftig Luik was goed van proviand voorzien. Maandagmorgen 3 Augustus De S des de stad binnengekomen. Het aantal karrevrachten hooi, stroo en hout - zoo schreef de Vlaamsche Gazet - hadden de Waalsche dorpen was des middags zoo groot, dat de geheele Universiteitsstraat meer 90 dan twee uren heeft volgestaan met vee en voertuigen, zonder dat iets een stap kon verzetten. Het vee trok naar het exercitieveld in de wijk Bressoux. 't Was daar een ware arke Noachs. Daar tusschendoor loopen mannen, vrouwen en kinderen, 't Is één geroep, gebalk, geschreeuw, dat de hersenen doet duizelen. De burgerwacht is met de handhaving der orde belast. Woensdagmorgen kwam nog een dorpsschoolmeester uit het Tongersche aan 't hoofd van een kudde van over de vijftig runderen. Ook werden twintig duizend zakken meel uit Vlaanderen aangevoerd. Niemand echter, behalve in officieele kringen, geloofde in ernst dat de Duitschers Luik zouden belegeren. Maar het Duitsche leger, zooals wij reeds opmerkten, moest op zijn tocht naar Frankrijk Luik in bezit hebben. Door hun snellen opmarsch hebben de Duitschers de Belgen verrast, en waren de forten der Maasvestingen nog niet geheel in voldoenden staat van verdediging gesteld. Niet overal was voor een vrij schootsveld gezorgd, en de tusschenruimten der forten waren niet voldoende bezet. Daar twee van de drie Duitsche colonnes te Trooz gestationneerd waren, had men. daar een inval van dien kant werd verwacht, om het fort Boncelles inderhaast het schootsveld gezuiverd en de kerk van het dorp Boncelles met een paar honderd huizen doen springen, verbranden en platleggen. Rondom de overige forten werden de boomen en de houten gebouwen neergehaald. Van Belgische zijde is beweerd geworden, dat het geheele IIIe leger der Duitschers in den strijd bij Luik betrokken is geweest, en dat dus de stad werd aangevallen door ongeveer 120.000 man; maar van Duitsche zijde wordt officieel medegedeeld, dat er maar 12.000 man bij Luik stonden onder bevel van generaal Von Emmich, en dat het zes zwakken vredesbrigaden met wat cavalerie en artillerie gelukt is Luik in te nemen. Eerst daarna is de groote Duitsche opmarsch begonnen en kwam het zware belegeringsgeschut, waartegen geen fort bestand bleek. Achteraf is gebleken dat van Belgische zijde zonderlinge berichten omtrent Luik verspreid zijn geworden. Nog twee weken na den val der stad liet het Belgische ministerie van Oorlog verklaren, dat nog geen enkel fort gevallen was, en dat De naast den Pont des Arches door de Duitschers gelegde schipbrug te Luik. CO 92 nog wel op een tijdstip, dat generaal Leman, de verdediger van Luik, zich reeds te Keulen in krijgsgevangenschap bevond. Drie dagen na de inneming der stad sprak nog de Brusselsche Dernière Heure van „het zegevierende Luik" in een opgewonden hoofdartikel. Of zulke berichten, daar toch later de waarheid bekend moet worden, den volksgeest versterken, mag betwijfeld worden. Luik werd verdedigd door de derde legerdivisie, versterkt door de mobiele troepen der stelling, samengesteld uit oude lichtingen der militie en der burgerwacht, vormende een totaal van ongeveer 35.000 man, benevens de garnizoenen in de forten. De forten vormen een omtrek om de stad van ongeveer 50 kilometers. Zes van de twaalf zijn aangevallen aan den rechter Maasoever, zoodat er zeven tusschenruimten te verdedigen waren, en wel van het zuiden naar het noorden: Flémalle—Boncelles, Boncelles—Embourg, Embourg—Chaudfontaine, Chaudfontaine—Fléron, Fléron—Evegnée, Evegnée—Barchon en Barchon—Pontisse. In den nacht van Dinsdag op Woensdag, 4 op 5 Augustus, poogden de Duitschers een aanval te doen op Luik en wel op de voorstad Herstal, waar de bekende wapenfabrieken gevonden worden, met haar bevolking van duizenden arbeiders. Hier werden zij niet alleen door de brigade van Generaal Bertrand, maar ook door de geheele bevolking, mannen zoowel als vrouwen, aangevallen en had er eene ware slachting onder de Duitschers plaats, waaraan slechts enkelen ontkwamen. Ook ten zuiden van de stad, tusschen de Maas en de Vesdre, hadden gevechten plaats, die voor de Duitschers onvoordeelig waren. Volgens Belgische berichten zou daar het 7e legerkorps verslagen zijn. De Duitsche berichten spreken van onbeduidende troepenafdeelingen en hechten niet veel waarde aan die schermutselingen, die alleen een bewijs waren van de doodsverachting en strijdlust der Duitschers. zooals het heette. Enkele ulanen zouden zelfs het stoute stuk hebben uitgehaald Luik binnen te dringen om den bevelhebber in handen te krijgen, maar zij werden in de straten gedood, zooals te voorzien was. In den nacht van Woensdag op Donderdag werd de aanval op 93 de forten hervat. Er is van weerskanten met groote verwoedheid gevochten. Het 10e legerkorps had het gemunt, zoo het scheen, op de tusschenruimten Flémalle—Boncelles en Boncelles—Embourg; maar ook de andere tusschenruimten werden aangevallen. Generaal Leman, de bevelhebber van Luik, die de verdediging leidde, had op de borstwering bij elk fort nog een batterij doen plaatsen. De Duitschers kropen langs de veldborstweringen tot bij de diepe ravijnen voor de forten, die van prikkeldraadversperringen voorzien waren. De eerste gelederen waren van scharen voorzien om die versperringen door te knippen en zoo voor de anderen den weg naar de ravijnen te openen; maar de kanonnen uit de forten en het vuur van de infanterie op de fortborstwering en vooral dat van de veldartillerie richtte ontzettende verwoestingen aan tusschen de op de veldborstwering gelegen Duitschers. Soms werd het glacis letterlijk schoongeveegd. Wèl mochten de Luikenaars spreken van een ontzettenden nacht, want het kanongebulder zweeg geen oogenblik, behalve bij het krieken van den dag. Toen begon het opnieuw en men zou gezegd hebben dat de Duitsche artillerie haar stellingen dichterbij had gebracht. Zoo was het ook ; want terwijl het 10e legerkorps de genoemde zuidelijke tusschenruimten bestookte, was de ruimte tusschen Evegnée—Fléron door de Duitschers genomen, die met hunne artillerie doordrongen tot Bressoux, bij het vroeger vermelde exercitieterrein, waar zij ten noorden van het niet meer gebruikte fort La Chartreuse eene gunstige positie innamen. Van hieruit begonnen zij de stad te beschieten des morgens om half vijf. Een bom valt op het huis van een notaris, op den hoek van de Rue de Pitteurs en de Quai des Pêcheurs en stak het in brand. Een tweede komt terecht op den Pont Maghin, en takelt dezen leelijk toe. Een derde valt midden in het exercitieplein van Bressoux, waar men het vee, 4000 stuks voor de legerproviandeering, had bijeengebracht. Men moest het vee onmiddellijk naar Ans overbrengen en dit vervoer wekte in de stad heel wat opwinding. De bommen bleven vallen. In de Rue Puits en Soek wordt een huis half verwoest; in het Hopital de Bavière vernielt er een het laboratorium, en een deel van de 94 zaal, waar de gewonden werden geopereerd, wordt weggeslagen. In het station Luik—Jonfosse en het daarbij gelegen militaire hospitaal, is ook schade aangericht. In de Rue St. Laurent valt een bom in eene weide en doodt twee kinderen. Te twee uur 's namiddags kwam een parlementair in een auto, in gezelschap van een Belgisch officier. Een ulaan, met de witte vlag, reed naast de auto, die de binnenplaats van het stadhuis binnensnorde, waar de eerste onderhandelingen plaats hadden. Acht minuten later vertrok de auto naar het provinciaal Gouvernementshuis,waarheen ook burgermeester Kleyer en gene- De bevelhebber van het Duitsche Maasleger generaal von Emmich. j-gaj Leffiatl Zich begaven. Van dit oogenblik af vielen er geene bommen meer op de stad. De onderhandelingen schoten moeilijk op. De Duitsche parlementair zeide dat er een aanzienlijke krijgsmacht voor de vesting stond, en dat het uit een gevoel van menschlievendheid was dat hij eene laatste maal de overgave der stad en der forten kwam vragen. 95 Oeneraal Leman antwoordde dat hij orders had en die als soldaat zou uitvoeren. Hij kon en mocht de forten niet overgeven en zou tot den laatsten man vechten. Burgermeester Kleyer pleitte uit naam der bevolking voor het sparen der stad; maar de parlementair zeide dat de Duitschers èn de stad èn de forten wilden, daar dit voor hen een zaak was van onontbeerlijke noodzakelijkheid. Hierop vertrok hij en zeide dat vóór zes uur het antwoord moest zijn ingekomen, daar anders de effectieve beschieting der stad zou beginnen. Het nieuws verspreidde zich bliksemsnel door de geheele stad en verwekte onder de bevolking eene onbeschrijfelijke paniek. Tal van families bestormden het station Guillemins om de vlucht naar Brussel te nemen. Te halfzes was Luik een verlaten stad. Alle huizen waren gesloten en gebarricadeerd en de inwoners zochten een schuilplaats in hun kelders. Een uur verliep en nog geene beschieting. Eindelijk om zeven uur 's avonds viel het eerste schot. De eerste bom viel op de Place du Théatre en drong diep in den grond op het met boomen omringde en met macadam bevloerde pleintje. De bommenregen hield nu aan, terwijl de forten het Duitsche vuur beantwoordden. Na het succes der Duitschers bij de tusschenruimten Evegnée— Fléron had generaal Leman zijne geheele divisie samengetrokken op den linker Maasoever en waren alle tusschenruimten verlaten. De meeste bruggen had hij doen springen, o. a. ook den Pont des Arches, waarvan twee bogen vernield werden. De geheele verdediging der stad berustte nu enkel bij de forten. Maar, zooals wij reeds hebben opgemerkt, de forten zijn machteloos, zoodra een leger binnen den fortengordel in de stad gedrongen is. In plaats van de stad te kunnen verdedigen, staan zij in dit geval zelf aan 't grootste gevaar bloot om plat geschoten te worden. Wie de stad Luik in bezit heeft, kan rustig afwachten totdat de forten zich overgeven of genomen zijn. In de dagorder, die koning Albert den 7" Augustus tot het leger richtte, heette het o. a.: „Aangevallen door een macht viermaal sterker dan de onze, hebben onze kameraden al hunne aanvallen teruggeslagen. Geen der forten is genomen. De plek Luik 96 (la place de Liège) is nog altijd in onze macht. Standaards en tal van gevangenen zijn de tropeeën dezer dagen. In naam der natie breng ik u mijn groet, officieren en soldaten van de 3e legerdivisie en van de 15e gemengde brigade". Indien met „la place de Liège", de stad mèt de forten bedoeld is, is die dagorder slechts ten deele juist; maar juister kan de bekendmaking geacht worden, die de Duitsche keizer dien zelfden morgen van het balkon van zijn paleis deed hooren In de vuurlinie aan den rand van een bosch. aan eene geestdriftige menigte, welke bekendmaking door zijn adjudant in den Lustgarten werd herhaald: „Hedenmorgen om acht uur was de vesting in ons bezit". Naast den door de Belgen vernielden Pont des Arches legden de Duitschers terstond een schipbrug over de Maas. Eens binnen de stad zijnde viel het niet moeilijk om het nieuwe, reeds boven ver- 97 melde 42-centimeters-belegeringsgeschut te plaatsen, waarmede de forten konden beschoten worden. Men mag aannemen dat de meeste forten om Luik den 9" of 10" Augustus reeds in handen der Duitschers waren. Den 17" Augustus bezweken de beide laatste forten; dien dag althans hoorde men nog in Maastricht het gebulder der kanonnen. Maar al floten zelfs dien dag nog de granaten over de stad, niemand der Luikenaars lette er meer op. De uitwerking van het Duitsche geschut is zóó vernielend, dat het geheele tegenwoordige systeem van bepantsering een totale wijziging dient te ondergaan. In het fort Longin bevond zich Luik's bevelhebber, generaal Leman. Uit het vernielde fort werd hij bewusteloos te voorschijn gehaald, en weer tot bewustzijn gekomen, liet hij een proces-verbaal opmaken, dat aan Koning Albert moest gezonden worden, waarbij hij verklaarde slechts voor de overmacht gebukt te hebben, en door zijne bewusteloosheid alleen, levend in de handen des vijands te zijn geraakt. Zondag 23 Augustus is generaal Leman, die eerst naar Keulen was gevoerd, vandaar naar Maagdenburg gezonden, dat hem als tijdelijke verblijfplaats is aangewezen. Op de reis droeg hij den degen, die hem door generaal Von Emmich was teruggeven. De Fransche regeering heeft aan de stad Luik het Legioen van Eer, en de stad Parijs aan generaal Leman een eeresabel geschonken. Of de tactiek van Leman die eerbewijzen verdiend heeft, laten wij aan de deskundigen over; maar een feit is, dat de Belgen zich dapper verweerd hebben. Van Belgische zijde wordt het getal der gedoode Duitschers op 25.000 geschat, wat natuurlijk zeldzaam overdreven is na hetgeen reeds op blz. 90 werd opgemerkt. Eerst later, zoo ooit, kunnen juiste cijfers gegeven worden. Zeker is het intusschen dat de Belgen gerekend hadden op de hulp der bondgenooten, Franschen en Engelschen, en dat het eene bittere teleurstelling was, dat deze hulp niet tijdig is komen opdagen. Onder de gevallen Duitschers moest ook geteld worden de negentienjarige graaf Von Arnim, zoon van een der opperbevelhebbers in het Duitsche leger. Hij werd zwaar gewond te Maastricht binnengebracht, waar hij na eenige uren overleed. Oorlogsbrand 7 98 Een vreemden indruk moet het op de Walen gemaakt hebben, dat hun stad nu geheel verduitscht is. Naast den commandant, luitenant-generaal Bayer, is het bestuur van Luik opgedragen aan den nieuwen gouverneur, generaal-majoor Von Kolewe, die met zijne administratie intrek heeft genomen in het Gouvernementshuis. Alles is voortreffelijk geregeld. Bekendmakingen en aanplakbiljetten waren reeds lang te voren gedrukt en behoefden slechts gedateerd en onderteekend te worden. De geheele administratie scheen reeds met Belgische Vluchtelingen. het leger zelf te zijn medegekomen. In een hoekje van de aangeplakte proclamaties in het Duitsch, Fransch, Russisch en Tsjechisch, gedrukt binnen een zwart-wit-rood randje — waarin met doodstraf wordt bedreigd ieder, die een hand uitsteekt naar telefoon- of telegraafdraden — staat met kleine letters gedrukt: dat dit stuk niet mag gebruikt worden in vredestijd. Alles lag dus reeds allang klaar. Geen wonder dat de Duitschers zich dan ook thuis voelen in Luik. In de kleine cafétjes werd fluks op de ramen geschilderd: „Münchener", „Pilsner", „Aachener". Al wordt er binnenshuis menig 99 hartig woordje over de Duitschers gezegd, op de straat lijkt de verhouding tusschen de soldaten en de bevolking zeer goed. De Duitschers, zoo deelden enkele vluchtelingen uit Luik te Maastricht mede, geven zelfs aan de kinderen van hun chocolade en aan de mannen van hun sigaretten en cognac; en om een einde te maken aan het rondgestrooide praatje, dat zij vergiftigde chocolade en sigaretten gaven, breken ze er eerst een stukje af en eten dit zelf op. Over het algemeen gedragen de soldaten zich zeer correct. Wanneer zij geld hebben, doen zij inkoopen in de winkels, waarvan de uitstalkasten, op bevel van den commandant der stad, geopend moeten zijn. De algemeene legerbehoeften en de benoodigdheden van den generalen staf en de hoofdofficieren worden contant betaald. De hoofdofficieren, die in de grootste hotels logeeren, betalen evenals de opperbevelhebbers van het Duitsche Maasleger met „oorlogsbons", d. w. z. in papier, hetwelk de leveranciers der handelaren zelf niet willen aannemen, zoodat deze laatsten voedingsmiddelen koopen tegen klinkende munt, welke artikelen zij weder aan Duitschers verkoopen tegen betaling in papier, waarvan de waarde zeer twijfelachtig is. Ook wat van het gemeentebestuur gerequireerd wordt, zooals fourage, voeding voor de troepen enz. wordt in oorlogsbons betaald. Het Théatre Royal is in een stal herschapen; het lokaal van de vakvereeniging in de Rue Lonhienne en het meelmagazijn op den Boulevard de la Sauvenière zijn thans ingericht als garages voor de automobielen der Duitsche officieren, die gedurende den geheelen dag de stad doorkruisen. De meeste dezer voertuigen zijn uit Duitschland meegebracht, terwijl men er uit de stad zelf geen heeft kunnen opvragen, daar deze reeds in dienst van het Belgische leger waren gesteld. Luik heeft na de bezetting hoog bezoek gehad. Prins Eitel Friedrich logeerde enkele dagen in het Gouvernementshuis, en prins August Wilhelm in het Grand Hótel. Een oorlogsbelasting van 50 millioen francs werd aan de provincie Luik opgelegd, en met de inning dier belasting werd niet getalmd. Ook werd de fabriek van Cockerill door de Duitschers in bezit genomen, nadat de directeur Greïner 100 geweigerd had voor de Duitschers projectielen te doen maken. Het mag betreurd worden, dat in Luik hetzelfde plaats vond als in Visé. Ook in Luik, waar alles rustig scheen, beweren de Duitschers dat op 21 Augustus een bom geworpen, of dat er geschoten is, en daarom hebben zij de twee grootste pleinen: de Place St. Lambert en de Place de 4' Université in brand gestoken. Het is een treurig gezicht de puinhoopen op de Place de 1' Université te zien. • IfMtinen un'1 het schieten van burgers begrijpen, zonder dit evenwel goed te keuren, daar — zooals wij reeds zeiden — zulk eene ondoordachte handelwijs eene geheele stad in ellende kan dompelen (men sprak er van dat Russische studenten voor het schieten verantwoordelijk waren), des te meer treffen ons staaltjes van zachtheid en behulpzaamheid der Duitsche soldaten, zooals twee vrouwen, Maastrichtschen van geboorte, verhaalden, die uit Luik met kleine kinderen naar Maastricht vluchtten. Op den weg van Herstal naar Visé waren de Duitsche posten zeer welwillend geweest. In Visé werden zij zelfs medegenomen naar het Roode Kruis en hier werden onmiddellijk groote kannen melk voor de vrouwen en kinderen gebracht. Men ontried haar den kant naar Mouland uit te gaan, omdat daar blijkbaar nog gevochten werd. De Citadel te Dinant met kerk en brug over de Maas. 101 Duitschers hebben toen de vrouwen even voorbij hun pontonbrug, waar niemand over mocht, in een bootje over de Maas gezet en zelf tot de Nederlandsche grens gebracht. Zij waren vol lof over de Duitsche soldaten, die beweerden dat ze ook niet voor hun plezier oorlog voerden, en zelf thuis ook vrouwen en kinderen hadden. Voor wij van het thans „Duitsche" Luik afscheid nemen, deelen wij nog mede wat de Kólnische Zeitung schreef over den brand in het Jezuieten Klooster te Luik, door een ooggetuige verhaald. De broeders, afgezonderd van de wereld, wisten niets van een oorlog en werden midden in den nacht door een brand in het klooster overvallen. De kloosterbroeder, die 6 Augustus 's nachts de wacht had, was eerst verheugd een luchtschip te zien, maar werd verschrikt toen het bommen wierp en zag hoe van kwart over elf tot kwart voor middernacht twaalf bommen op de forten werden geworpen. „Om vier uur, zoo verhaalt hij, gingen wij ter kerk De prachtig beschilderde vensters waren door den sterken luchtdruk der ontploffing naar binnen gebogen en de 80 c.M. dikke ringmuur van de binnenplaats was op verschillende plaatsen over groote lengte gebarsten. Toen we om zes uur het kerkgebouw verlieten, klonken de geluiden van het schieten en de jammerkreten der Luikenaars tot ons door, en toen de poortwachters de groote deuren openden, stormden honderden Belgen uit den omtrek de binnenplaats op. De menigte was half krankzinnig; twintig kloosterbroeders en een pater werden door de woeste horde overhoop gestoken toen wij den stroom trachtten te stuiten. De worsteling tusschen kloosterbroeders en vluchtende Luikenaars duurde niet langer dan een kwartier, maar ze was vreeselijk, en de menigte, die naar buiten gedreven was, had, niets ontziende, korenschooven en hooischelven aangesleept om er den brand in te steken. Onze broeder-overste, wien zooals ook den paters het spreken is geoorloofd, riep ons toe : „Vlucht en redt wat te redden valt!" Wij volgden zijne bevelen op. Er werd naar de politie in Luik getelefoneerd en om hulp gevraagd. Maar tot onzen grooten schrik kwamen Duitsche soldaten, die ver- 102 klaarden dat Luik aan dezen kant reeds in Duitsche handen was. De Duitschers verschenen met acht automobielen waarin onze kost- Koning Albert met Generaal von Emmich. baarheden en schilderijen, inderhaast uit de lijsten gesneden, geborgen werden. Onze gevallen broeders en den pater begroeven wij zonder een 103 enkele godsdienstige plechtigheid in een inderhaast gegraven kuil. En in de grauwe schemering van den Zaterdagmorgen trokken 350 broeders naar de Duitsche grens, terwijl achter ons de vlammen hoog op sloegen uit de brandende kloostergebouwen. Wat wij van onze eigendommen hadden kunnen redden, sleepten we drie uren ver mede. Slechts een der broeders bleef achter; kalm en gelaten zeide hij: „Ik wil hier sterven." Toen we, na een langen tocht over de grenzen waren gekomen, zonken we uitgeput neer op een weiland. Daar vielen we in den vroegen morgen in zwaren slaap, om, bewaakt door Duitsche troepen, eerst te ontwaken toen de zon reeds onderging." * * * Nu het gebleken was dat het den Belgen bloedige ernst was de Duitschers te beletten over Belgisch grondgebied naar Frankrijk te trekken, moesten de Duitschers van hun kant zich wel gereed maken geheel België in hun bezit te krijgen, wilden zij niet telkens bij hun opmarsch belemmerd worden. Die opmarsch was aldus geregeld : van Visé in de richting Hasselt (het VIHe leger onder generaal Von Kluck); van Luik over Namen in de richting Landen en Gembloux (Ille leger onder generaal Von Bülow); van Dinant naar Mézières (11e leger onder generaal Von Hausen) en over Arlon naar Montmédy (Vle leger onder Albrecht von Württemberg). Wij komen nog op dien marsch der Duitsche troepen terug, als wij de krijgsbedrijven der Duitschers tegen de bondgenooten in Noord-Frankrijk behandelen. . In het gedeelte van België waar op 11 en 12 Augustus eene reeks verkenningsgevechten plaats had, wekt bijna elke naam herinneringen aan gevechten of veldslagen in vroegere eeuwen geleverd, daar de volkeren elkander op dit terrein onder de wapenen plachten te ontmoeten, jn een breeden kring van het oosten naar het westen liggen Hasselt, Neerwinden, Landen, Ramillies, Fleurus Waterloo en Leuven, om alleen maar de voornaamste plaatsen te noemen. Vooral het door Conscience zoo geliefde en door zijne verhalen zoo bekend geworden Kempenland heeft zwaar geleden door de verkenningsgevechten in 104 105 Augustus. Het Kempenland is eene zandige landstreek met bosch veranderd. De Kempen liggen gedeeltelijk in Noord-Brabant enge- Een gedeelte van Oostelijk België. '," V ,-, Met toestemming van den uitgever J. B. Wolters te Groningen, overgenomen uit P. R. Bos, Schoolatlas der geheele aarde, herzien door T. F. Niermeyer. sn heide bedekt. Het zuidelijke gedeelte tusschen Mechelen en Hasselt, het Hageland geheeten, is reeds in vruchtbaar bouwland deeltelijk in België, en de Belgische Kempen strekken zich van de Schelde lot aan de Nerierl flndsrhp orpns uit 106 De Vlamingen zijn niet zoo opgewonden als de Walen en weten zich beter in het onvermijdelijke te schikken. Er moet al zeer veel gebeuren voordat Vlaamsche burgers op den vijand schieten zooals de Walen gedaan hebben. Bij de Duitsche soldaten had echter, na hunne ervaringen in het Walenland, het denkbeeld overal francstireurs te zullen ontmoeten, post gevat, wat menigmaal aanleiding gegeven heeft tot de totale verwoesting van vele gehuchten en dorpen in de Kempen. Op 11 en 12 Augustus hadden schermutselingen plaats tusschen St. Truiden (St. Trond) en Thienen (Tirlemont). In Hasselt hadden de Duitschers zich meester gemaakt van 2.000.000 francs uit de Nationale Bank en van 17.000 francs uit het postkantoor. Overal werden Duitsche patrouilles waargenomen: te Turnhout en Moll in het noorden en te Herenthout bij Antwerpen, te Eghezee bij Namen en te Arlon en Dinant in het zuiden. Ook te Gheel. het bekende plaatsje waar reeds meer dan twaalf eeuwen krankzinnigen en zwakzinnigen in de verschillende huisgezinnen worden verpleegd, jaarlijks gemiddeld ten getale van 2000, waaronder ook vele Nederlandsche patiënten zijn, over wier lot zich menigeen in ons land ernstig ongerust maakte; maar behalve dat de burgemeester de kas der gemeente en de postdirecteur die van zijn kantoor moest overgeven, gebeurden er geene geweldadigheden. Zooals in eiken oorlog is ook in dezen het beleedigen van vrouwen meestal de oorzaak van het schieten der burgers op de aanranders, en het schot geeft dan weder aanleiding dat soms een geheel dorp er voor moet boeten. Zoo schijnt het zich ook te Aerschot te hebben toegedragen. Daar zou de veertienjarige zoon van den burgemeester Tielemans den commandant der Duitsche troepen in zijn slaapkamer doodgeschoten hebben, om eene beleediging zijne zuster aangedaan, te wreken. Zekerheid dienaangaande zal wel nooit verkregen worden en door de weduwe van den burgemeester werd later verklaard in een brief, door het Hdbl. van Antwerpen gepubliceerd, dat zich in het huis geen enkel wapen bevond; maar indien de knaap werkelijk den commandant verraderlijk vermoord heeft, zal zijn vader hem er zeker 107 niet toe hebben aangezet, daar deze biljetten had laten verspreiden, waarin hij bekend maakte dat de bevolking zich van elke vijandelijkheid jegens de Duitsche troepen had te onthouden, daar zij anders het geheele dorp aan de schrikkelijkste wraakneming zou blootstellen. Tot straf voor den moord op den commandant werden 29 burgers, onder wie de burgemeester, zijn broeder, zijn zoon en een priester gefusilleerd, hoewel voor geen hunner buiten dien zoon ook maar de minste aanwijzing van schuld was. Zoo is het ook te Lienden gegaan; en van de Duitsche grens tot Leuven hebben de Duitschers gemeend door het verwoesten der dorpen en door het fusilleeren van notabele inwoners den Belgen ontzag en den francs-tireurs schrik te kunnen inboezemen. Wie in dezen oorlogstijd de Belgische Kempen niet heeft bezocht, kan zich dan ook moeilijk een denkbeeld vormen van den toestand, die daar heerscht. De wegen zijn doodsch en verlaten; trams en treinen rijden niet meer, tenzij voor het vervoer van soldaten naar links en rechts. De scheepvaart over de Zuid-Willemsvaart en het kanaal van Turnhout ligt zoo goed als stil en de Duitsche bruggenwachten hebben meer op de passage langs den weg te letten dan door de vaart. Handel en nijverheid liggen volkomen stil; de boeren zitten met hun vee, dat zij, voorzoover het niet door de troepen gerequireerd is, niet kwijt kunnen worden en niet meer voeden kunnen. Alle fabrieken hebben de deuren gesloten, voorzoover zij niet door de Duitschers zijn opgeëischt voor opslagplaatsen van koren, aardappelen en schietvoorraden. Over het algemeen behooren de Kempenaars toch al niet tot de bizonder gegoeden, maar nu vooral is het op vele plaatsen treurig gesteld. **. * Van de meeste schermutselingen wordt van Belgische zijde onveranderlijk gemeld, dat de Duitschers met grootere of kleinere verliezen zijn teruggeslagen. Men leest niet dat de Belgen bij die overwinningen de verschillende kassen den Duitschers weder afhandig hebben kunnen maken, en wij herinneren aan het vroeger, op blz. 64 00 O Gezicht op het groote marktplein te Mechelen. 109 reeds opgemerkte, dat zulke verkenningsgevechten van hoegenaamd geene beslissende beteekenis zijn, al wordt hun weg ook geteekend door de verbrande dorpen en gehuchten. Van meer beteekenis, om het grooter aantal troepen dat van weerszijden er aan deel nam, is het gevecht geweest bij Haelen, aan de samenvloeiing van de Velpe en de Geete op 12 Augustus, door de Belgen „de slag" bij Haelen genoemd. Het gevecht heeft den geheelen dag geduurd. De Belgische lanciers hadden bij Loxbergen het front der te verdedigen stelling bezet en de guides namen een flankstelling in op het gehucht Velpen. De artillerie stond achter twee hoogten bij Loxbergen. In Haelen zelf waren de karabiniers en de wielrijders. De Duitschers hadden behalve enkele eskadrons dragonders, huzaren en kurassiers nog 24 kanonnen, twee bataljons jagers te voet en een compagnie wielrijders en machinegeweren. Een eskadron Duitsche dragonders werd op 300 meter afstand bij de IJzerenbeek-hoeve door het snelvuur van een eskadron Belgische lanciers bijna geheel geveld. Nog viermaal werd door de dragonders een charge beproefd, maar zonder resultaat. Tusschen de charges door stuitte het vuur der Belgische tirailleurs, die zich onder korenschooven hadden opgesteld om zich aan het oog der vijanden te ontrekken, de voorwaartsche beweging der Duitsche jager-bataljons. Twee uren lang doorstonden de Belgische lanciers het vuur van den vijand. De verdedigers der IJzerenbeek-hoeve, bestookt door het hevige vuur der Duitsche artillerie, moesten terugtrekken, daar de machinegeweren de hoeve tot op 200 meters naderden. Een reserve eskadron en eene gemengde brigade uit Diest redden op het laatste oogenblik de Belgen uit hunne netelige positie en brachten de Duitschers eindelijk tot wijken. De brandweermannen uit Diest kregen op hun verzoek verlof aan het gevecht bij Haelen deel te mogen nemen. Van weerszijden is er hardnekkig gevochten. Een bericht uit Brussel deelt nog mede dat de Duitschers het vooral bij de over de Geete en de Velpe geslagen bruggen zwaar te verantwoorden hadden. De meeste dezer bruggen waren door het Belgische vuur verwoest, en men zag hoe de Duitsche officieren 110 hunne mannen presten op te rukken en tot den aanval over te gaan te midden van een kogelregen uit geweren en mitrailleurs. De bruggen waren in den letterlijken zin des woords bedekt met lijken, doch niettemin bleef de vijand zich aan het Belgische vuur blootstellen. Op een gegeven oogenblik had een ware slachting plaats op den weg van Herck naar Haelen. Een lange colonne cavalerie plaatste zich in één lijn voor de Belgische mitrailleurs en stormde toen voorwaarts. Mannen en paarden vielen bij tientallen neer en eerst toen zij gedecimeerd waren, gaf men hun order om te retireeren. Maar ook de Belgen waren onversaagd. Luitenant Van Dooren, de commandant van Diest, die de reeds wijkende Belgen te hulp kwam, trok met enkele verspreide manschappen en de sappeurs en brandweermannen van Diest naar Zeik, waar men om versterking gevraagd had. Ze ondernamen een aanval op een vijandelijke batterij, waarvan de commandant door een schot van luitenant Van Dooren gedood werd. De batterij opende het vuur op de Belgen, maar dezen wisten van geen wijken. Kruipend over den grond schoven zij vooruit, de manschappen der batterij tegelijkertijd onder vuur nemend. Tal van kanonniers beten in het zand en ten slotte trok de batterij zich terug. De kerk, de brouwerij en tal van huizen te Haelen zijn verbrand. Het terrein tusschen Diest en Haelen lag bedekt met dooden en gewonden. Voor het gemeentehuis te Diest lag een hoop buit opgestapeld en tal van paarden zijn door de Belgen opgevangen. Bij Diest, het spoorwegkruispunt tusschen Hasselt en Leuven, heeft de Belgische genie twee bruggen over de Demer doen springen, welk riviertje bij Aerschot zich met de Dyle vereenigt, bij Mechelen den naam van Rupel draagt en bij Rupelmonde in de Schelde valt. Wat te Haelen geschiedde, gebeurde ook te Cortenaeken. Ook hier werden de Duitschers teruggedreven om later toch weer het dorp te bezetten. De cijfers van dooden en gewonden in de verschillende gevechten zijn gewoonlijk verre van betrouwbaar. Volgens het Belgische bericht zouden van de 5000 Duitschers, die Haelen aanvielen, 3000 Verdekte opstelling der Belgen onder korenschooven in den slag bij Haelen. 112 in het gevecht gebleven zijn, terwijl de Belgen maar 150 dooden telden; maar het gaat met de verliescijfers zooals met elk oorlogsbericht : alles hangt af van de bron, die ze ons meldt. * * * De Belgen, die nog niets van de Fransche en Engelsche troepen gezien hadden, (men sprak reeds van „les Anglais légendaires") van wier hulp zij zich toch verzekerd mochten houden volgens de hun gedane beloften, hebben van de Franschen dan toch bijstand ondervonden in het gevecht bij Wellin in de Ardennen en bij Dinant. Het om zijne schilderachtige ligging en om de nabijheid van de grotten van Han druk bezochte stadje ligt aan den rechter Maasoever aan den voet van een rots, waarop eene oude citadel staat. Onder aan de rots, bij de brug die Dinant met de voorstad St. Médard verbindt, staat de kerk Notre-Dame. Dinant ligt in het schoonste gedeelte van het Maasdal. Meermalen werd Dinant belegerd en geplunderd, o.a., in 1466 door Karei den Stouten, daar de inwoners voor Frankrijk tegen Bourgondië partij hadden gekozen, en in 1554 door de Franschen, die de stad in 1675 andermaal vermeesterden. Vóór den 15" Augustus hadden de Duitschers de citadel bezet en er hun vlag geheschen; maar Zaterdag 15 Augustus kwam er eene afdeeling Franschen opdagen langs den linkeroever van de Maas. Zij kwamen de brug over, en zich niet storende aan het vuur der Duitschers op de citadel, beklommen zij het steile bergpad. Met 250 man klauterden de Franschen naar de citadel en slechts 25 man keerden terug; maar de Duitsche kleuren waren weg en de Belgische vlag wapperde weer op de vesting. Den 18" werd weder hevig bij Dinant gevochten. Op de Maasbrug had tusschen Franschen en Duitschen een moorddadig gevecht plaats van man tegen man; waarbij de Duitschers werden teruggedrongen. Vrijdagavond 21 Augustus waagden zich een dozijn Duitschers met een gepantserde auto, een echt rollend fort, in het hart der stad. Uit de auto werd links en rechts geschoten, en vele burgers werden zelfs in hunne bedden gedood of verwond. Den volgenden morgen 113 werden drie Duitsche soldaten dood in de straten gevonden, wat waarschijnlijk aanleiding gegeven heeft tot het bombardeeren van Dinant. De Franschen waren inmiddels teruggetrokken in de bosschen aan deze zijde van de Maas op zes kilometers afstand van de rivier. De bevolking had voor een groot deel een schuilplaats gezocht in het Paleis van Justitie. De stad werd door de beschieting, zoowel door Duitschers als Franschen, geteisterd tot Maandagmorgen. Toen trokken de Franschen weg en kwamen de Duitschers de stad binnen. Volgens de berichten van een ooggetuige — zoo meldt de Telegraaf — moeten er toen vreeselijke dingen in Dinant gebeurd zijn. In de stad alleen moeten 153 burgers, en met die uit de omstreken mede in het geheel 800 zijn omgebracht; velen zelfs in tegenwoordigheid hunner vrouwen en kinderen. Wat hiervan ook waar moge zijn, blijft voor rekening van den ooggetuige; maar waarheid is het dat het eens zoo lieflijke Dinant in een puinhoop is verkeerd. De geheele Maaslinie was thans op Namen na in het bezit der Duitschers; maar na hetgeen te Luik was geschied, viel wel te voorspellen dat Namen zonder veel moeite kon genomen worden. Namen ligt aan de samenvloeiing van de Maas en de Sambre in een vruchtbaar dal. De heuvels om de stad zijn tot den top toe begroeid, en het dal is één tuin van korenvelden en bloemen. Zelfs de kalksteenrotsen dragen nog een krans van groen. Evenals te Luik en te Dinant staat ook hier de citadel, als eene wachteres, dreigend hoog boven de stad. Fraaie bruggen zijn geslagen over de beide rivieren, wier wateren, vooral in de 16e eeuw, vaak rood gekleurd waren van bloed. Namen was altijd een belangrijk strategisch punt. Van de oude huizen der stad zijn maar weinige overgebleven tengevolge van de belegeringen door Lodewijk XIV in 1692 en van Willem III in 1695. Verder had de stad belegeringen te verduren in 1746, 1792 en 1794. De oude citadel en omgeving is thans herschapen in een arena en wandelparken, van waar men een prachtig uitzicht heeft over de terrassen der citadelrots en de ïivieren. In 1870 heeft generaal Brialmont, die de forten om Luik Oorlogsbrand. 8 114 bouwde, zooals wij opmerkten, ook Namen voorzien van negen vrije forten, op een afstand van 4 tot 7 kilometers van de stad gelegen, in den vorm van een trapezium, waarvan de basis naar het zuidoosten gekeerd is. Niemand had kunnen denken dat Namen zich reeds na eene korte beschieting van nog geen twee dagen op Dinsdag 25 Augustus aan de Duitschers zou hebben overgegeven. Aan den eisch daartoe, door een officier met enkele manschappen gedaan, werd terstond gehoor gegeven. Noch de Belgen zeiven, noch de Franschen en Engelschen zijn gesticht over deze gebeurtenis, dat Namen, als het ware als een open stad binnen een paar dagen voor den Duitschen aanval bezweken is. Er wordt gezegd dat de bevolking van Namen en zelfs het garnizoen der forten minder dapper wederstand geboden heeft dan de Luikenaars. De oorlogscorrespondenten deelen mede dat de straten en trottoirs dicht bedekt waren met geweren, sabels, ransels, leerwerk, soldatenpetten enz. Opvallend vooral was het aantal weggeworpen uniformen; de meeste soldaten schenen een burgerpakje in den ransel bij zich te hebben, dat zij in geval van vlucht spoedig konden aantrekken. Ongetwijfeld zijn de Belgen ontmoedigd geweest dat de bondgenooten hen niet terstond hebben bijgestaan, en zeker heeft ook de overtuiging, dat tegenover het Duitsche belegeringsgeschut niets bestand bleek, verlammend gewerkt. In elk geval zou het bezit van Namen voor de Franschen van overwegend gewicht zijn geweest, daar deze vesting de schakel vormt tusschen de linies van de Sambre en de Maas, en voor een opmarsch der Franschen naar het noorden of oosten een uitnemend steunpunt zou geweest zijn. Met den val van Namen was de geheele Belgische Maaslinie in Duitsche handen. Nu wij met de Maaslinie van Visé tot Dinant vooreerst hebben afgedaan, keeren wij terug naar het noorden, op den weg naar Leuven en Mechelen. * * Den 17" Augustus heeft de Belgische regeering haar zetel over- 115 gebracht naar Antwerpen. Dit had eigenlijk reeds vroeger moeten geschieden, zoo luidt het althans in de officieele mededeeling van den ministerraad, want het was reeds de wensch van den wetgever van 1859 geweest, dat in oorlogstijd de regeeringszetel naar de meest versterkte plaats, Antwerpen, zou worden overgebracht. „Dit beteekent* niet — zoo heet het — dat de gebeurtenissen ernstiger zijn dan tot nu toe. De Belgische troepen, door de Fransche cavalerie bijgestaan, hebben integendeel nieuwe overwinningen te boe- Inbezitneming van Leuven door Duitsche troepen. ken." En verder: „Gehoorgevende aan den wensch der regeering, zullen H.M. de koningin en de prinsen verblijf houden in het paleis te Antwerpen, terwijl de koning blijft te midden der dappere Belgische soldaten." Al werd dan beweerd dat de toestanden niet ernstiger waren dan tot nu toe, ofschoon den 18" Diest en Tienen door de Duitschers bezet waren, vond toch ook het hoofdkwartier van het leger het maar geraden zich 19 Augustus van Leuven naar Mechelen en op Donderdag 20 Augustus eveneens naar Antwerpen te verplaatsen. 116 Zelfs een groot deel van het veldleger trok zich binnen de stelling van Antwerpen terug. Het schijnt dat vestingen eene noodlottige aantrekkingskracht hebben voor in het veld staande troepen, die al zeer spoedig geneigd zijn zich daarin terug te trekken als de krijgskansen minder gunstig worden. Daar bovendien de waarde der vestingen door het tegenwoordige belegeringsgeschut zéér twijfelachtig wordt, zou men geneigd zijn te vragen of de Belgen met hun leger in het open veld niet meer hadden kunnen uitrichten, terwijl zij nu de meeste plaatsen van troepen gingen ontblooten ? Een feit is het, dat men van Woensdag 19 Augustus af spreken kan van een terugtocht der Belgen; waarbij dan te constateeren valt, dat in eene tijdsruimte van veertien dagen de Duitschers het grootste deel van België in bezit genomen hebben, de inneming van Luik zoowel als van Namen maar enkele dagen heeft geduurd, en het Belgische leger op Antwerpen is teruggetrokken. De Belgische ministerraad heeft van dien terugtocht verder nog gesproken als van „een maatregel, die overeenstemt met de traditioneele verdedigingsplannen, die sedert 1859 zijn vastgesteld. Zij stellen België in staat een leger te behouden, dat hoezeer ook beproefd door talrijke dappere gevechten, niettemin ter verdediging der onafhankelijkheid zal kunnen voortgaan met het voeren van doeltreffende operatiën door de legers der verbonden mogendheden te steunen." Voor het zwaar beproefde Belgische volk moet dit bericht al zeer ontmoedigend gewerkt hebben, na de opgewonden mededeelingen, nog enkele dagen te voren ter zijner kennis gebracht, omtrent behaalde overwinningen op den vijand. Reeds vroeger wezen wij op de zonderlinge berichten van België (om het zachtste woord te gebruiken) omtrent de krijgsverrichtingen. Gewoonlijk geeft dit later aanleiding tot heftig verwijt. Uit Brussel werd omtrent den terugtocht aan de N. R. Cr. door een ooggetuige het volgende gemeld. „Toen ik den weg van Wavre naar Leuven langs reed, merkte ik al gauw dat er iets op handen was. De weg over de met bosschen bezette heuvelen was totaal 117 verlaten en er hing eene sombere stilte. De wrakken van drie militaire auto's in dit doodsche bosch maakten het aanzien nog droefgeestiger; soms kwamen er uit zijwegen troepen vluchtelingen aan met ossenwagens en toen een Engelsche cinemaman, die mij vergezelde, zijn toestel op hen richtte, begonnen de arme menschen luid te klagen, want ze dachten dat het toestel een mitrailleur was. Op de open plekken zagen we de verkennende troepjes gendarmen en lanciers, den omtrek afrijdend. In Leuven bleek de geheele troepenmacht, op een achthonderd man na, reeds te zijn afgetrokken in de richting Mechelen; die achthonderd man hadden zich opgesteld op den weg Leuven—Tienen, even buiten de stad. De weg loopt daar omhoog door bosschen heen en op het hoogste punt stonden twee mitrailleurs, die naar het oosten den weg bestreken.,Links van hen, gedekt door boschjes, had men een twaalftal stukken veldgeschut neergezet, met erbij een kleine afdeeling dragonders voor bescherming. Die moesten eventueel een plotselingen aanval uit het noordoosten voorkomen, zoodat de mitrailleurs veilig terug zouden kunnen trekken. Meer naar de stad toe, dus op den weg waar de mitrailleurs stonden, had men een barricade gemaakt waarachter een veertigtal soldaten om den weg te bestrijken, zoodra de mitrailleurs terugtrokken. Nog meer terug bij de spoorbrug lagen een driehonderdtal soldaten klaar om te vuren, terwijl de houten brug gedynamiteerd was. Maar laat ik het direct zeggen, alles was berekend op het dekken van den terugtocht, niet op het verdedigen van de totaal onbeschermde stad Leuven. Om halftwaalf in den morgen reed een patrouille lansiers uit om den vijand te verkennen; reeds even voorbij de mitrailleurs stuitte men op Duitschers en het paffen begon. Blijkbaar was het eene sterke afdeeling die daar op vijfhonderd meter afstand van ons naderde, tenminste de lansiers keerden in galop terug met zes a zeven paarden zonder ruiter. Het vuren duurde voort en begon nu in een wijde boog voor ons uit waarbij de eerste kogels fluitend over onze hoofden gingen; dan begonnen de mitrailleurs te slaan met hun regelmatig klak klak klak. Dat 118 deed het Duitsche vuur even verstommen, maar spoedig kwamen de kogels weer fluitend onzen kant uit. Ik bestreek met mijn kijker Burgemeester Max, van Brussel. den weg, waar de mitrailleurs stonden, die weer lustig klak klakten. De soldaten waren druk in de weer om den weg vrij te houden, 119 maar plotseling werd het vuur te hevig en zag ik ze retireeren. Wij reden nu ook terug met onze auto tot over de spoorbrug en volgden daar verder het gevecht. Links in het veld kwamen de Duitschers ook opzetten en een van hun veldstukken schoot in de richting van de Belgische artillerie; die begon toen onmiddellijk met terug te trekken, zooals ook de soldaten achter de barricade deden. 'tWas niet noodig den aftocht te dekken want de infanteristen hadden tijd genoeg kalm terug te komen; ook de bereden Belgische verkenners, dfe nog in het veld links en rechts waren, kwamen terHig galoppeeren met achter hen aan tien a twaalf gewonde paarden zonder berijders. De troepen trokken langzaam op den weg naar Mechelen aan, gedekt door soldaten die nog bij de spoorbrug achterbleven." Nog drie dagen lang hadden de Belgen het tegen de Duitschers uitgehouden die intusschen Diest, Tienen, Aerschot èn Leuven hadden ingenomen, maar in den nacht van Dinsdag op Woensdag 19 Augustus, om half twee werd het geheele Belgische front van Hannut (in de provincie Luik) tot Leuven achteruitgeslagen. Daarna hebben zich de Belgen, zooals wij zeiden, op Antwerpen teruggetrokken. Belgische soldaten, die Woensdagmiddag Antwerpen binnentrokken, verhaalden: „Wij zijn driemaal in het veld gestuurd en driemaal werden wij volledig teruggeslagen. Wij hebben gevochten als leeuwen, maar we konden tegen de overmacht niet op. Het was of een zee van Duitschers op ons kwam aangespoeld. Ons vuur op die geweldige massa bleef om zoo te zeggen zonder de minste uitwerking. Voor één vijand, die viel, kwamen er tien anderen in de plaats. Er was geen houden aan. En toch zouden we misschien in onze stellingen gebleven zijn, indien onze mannen niet waren weggemaaid, in letterlijken zin, door het verschrikkelijke vuur der Duitsche mitrailleurs. Dat was eenvoudigweg afgrijselijk. De Duitschers hebben acht mitrailleurs per compagnie, en wij slechts twee. Dat was te veel. Die moordtuigen braken onophoudelijk den dood uit. Als een waaier vliegen de kogels in het ronde, met een razende snelheid, en smakken de soldaten neer. Daar is geen 120 121 122 moed tegen bestand; men moet vluchten." Verder klaagden zij over het gebrek aan officieren en onderofficieren. Zij waren bijna geheel aan zichzelf overgelaten en wisten niet wat ze moesten doen. De Belgische regeering heeft in hare officieele mededeeling dan ook gesproken van „een moorddadig gevecht". Hoevelen aan Belgischen kant gevallen zijn, zal men waarschijnlijk nooit weten; maar de teruggekomenen bevestigen, dat de lijken zich rondom hen ophoopten, onrustbarend snel, en de Belgen dus ontzaglijke verliezen geleden hebben. Met de terugtrekkende soldaten waren ook tal van vluchtelingen aan de Noordstatie van Brussel aangekomen uit het door de Duitschers bezette Leuven. Men begon voor Brussel het ergste te vreezen, en toen Woensdag in den loop van den middag de proclamatie van burgemeester Max kwam, twijfelde niemand er meer aan of de Duitschers zouden den volgenden dag in Brussel zijn. De proclamatie luidde: „Medeburgers, ondanks den heldhaftigen tegenstand onzer troepen, geholpen door de verbonden legers, is het te vreezen dat de vijand Brussel zal binnentreden. Indien dit werkelijkheid zou worden, hoop ik op de kalmte en koelbloedigheid van de bevolking te kunnen rekenen. Dat men zich wachte voor opwinding, voor een paniek. De gemeentelijke autoriteiten zullen hare posten niet verlaten, zij zullen doorgaan haar functies te bekleeden met die beslistheid, waarop gij recht hebt van haar in zoo ernstige omstandigheden te verwachten. Het zal nauwlijks noodig zijn medeburgers, u te herinneren aan de plichten van allen tegenover het land. De wetten van den oorlog verbieden den vijand de bevolking er toe te dwingen inlichtingen over het nationale leger en over de middelen van verdediging te geven. De bewoners moeten weten, dat zij in hun recht zijn te weigeren wat dan ook, aan den indringer betreffende dit punt mede te deelen. Deze weigering is hun opgelegd in het belang van het vaderland. Dat niemand van u aanneme als gids aan den vijand diensten te verleenen. Dat ieder zich hoede tegen spionnen en vreemde agenten, die trachten inlichtingen te winnen of manifestaties te verwekken. 123 De vijand kan wettelijk geen aanval doen, noch op het leven van de burgers, noch op particulier eigendom,"noch op godsdienstige of philosophische overtuiging, noch op de vrije uitoefening [van den eeredienst. Dat ieder misbruik door den indringer gemaakt, mij direct worde medegedeeld. Zoolang ik in leven en in vrijheid zal zijn, zal ik met alle krachten de rechten en belangen van mijne medeburgers beschermen. Ik verzoek den inwoners mijn taak te verlichten, door zich te onthouden van alle daden van vijandelijkheid, van alle gebruik van wapenen, van alle tusschenkomst in de gevechten of de ontmoetingen. Medeburgers, wat er gebeure, hoort naar de stem van uw burgemeester en behoudt het vertrouwen in hem. Hij zal het land niet verraden. Leve het vrije en onafhankelijke België. Leve Brussel!" 19 Augustus 1914. Adolf Max. De stemming waarmede de proclamatie door de Brusselaars gelezen werd, was eene van doffe berusting. In de laatste dagen was de opgewondenheid reeds zeer gedaald, daar alle telegrafische gemeenschap van de hoofdstad met de provincies, enkele plaatsen uitgezonderd, was verbroken. Wel begonnen duizenden zich aan de beide stations te verdringen om nog intijds te kunnen vluchten, doch de aandrang van het publiek was zoo sterk, dat de groote deuren van de stations moesten worden gesloten. Toch kon nog een groot aantal meekomen met treinen naar Gent en Oostende. Reeds op den avond van den 18" had de burgerwacht bevel gekregen de wapens in te leveren, en werden alle barricaden, die om de stad waren opgeworpen, opgeruimd. De officieren van de burgerwacht werden naar Gent gezonden, en hoewel zij allen woedend waren over den loop der gebeurtenissen, gehoorzaamden zij aan het bevel. Donderdag 20 Augustus trokken de Duitsche troepen langs den Leuvenschen Steenweg (Chaussée de Louvain) Brussel binnen. Te elf uur verschenen de eerste eskadrons cavalerie bij de Leuvensche poort. 124 Het moet een pijnlijk oogenblik geweest zijn voor den kloeken burgemeester, toen hij de Duitsche troepen reeds des morgens zes uur tegemoetging en de witte vlag werd omhoog gehouden ten teeken dat er bescherming voor de stad werd gevraagd. De commandeerende officier trad naar voren en onderhield zich vriendelijk met den heer Max. Hij gaf de absolute verzekering, dat der stad geen leed zou geschieden indien de inwoners niet tot vijandelijkheden overgingen. De Duitsche troepen gaven niet den minsten indruk van vermoeidheid na den nachtelijken tocht, dien zij hadden moeten maken. Enkele regimenten marcheerden in den paradepas, en allen zongen maar voortdurend „Die Wacht am Rhein" en „Deutschland, Deutschland über alles". Van de Chaussée de Louvain ging het langs den Jardin Botanique naar de Place Rogier, het plein voor de Noordstatie, en verder langs de Boulevards d'Anvers en Leopold II naar de hooggelegen vlakte van Koekelberg, waar zij voorloopig zouden kampeeren. Op hunne laatste halte voor Brussel, bij Eppeghem, hadden de troepen toilet gemaakt en zij waren allen keurig gekleed als voor een parade; de muziek speelde: het was een ware triomftocht. De weg, dien de troepen namen, was door de politie afgezet; maar op de trottoirs en in de zijstraten konden de Brusselaars, die zich zeer kalm hielden, den intocht zien. Twee dagen en nachten heeft die intocht van ongeveer 200.000 man geduurd. Een belangrijk onderdeel van den stoet werd gevormd door honderd automobielen, waarop machinegeweren gemonteerd waren. Vooral aan den legertros scheen geen einde te komen. Deze bestond uit ambulances, telegraafkorpsen, honderden vrachtautomobielen, en een onnoemelijk aantal door paarden getrokken wagens, hoog beladen met bagage en koffers van officieren. De artillerie was eveneens goed uitgerust. De kanonnen trokken voorloopig naar Waterloo. Het eerste wat de Duitschers deden, na hun hoofdkwartier te hebben gevestigd in het Stadhuis, was zich in het bezit te stellen van de telegraafkantoren. Twee uren na aankomst hadden zij een eigen telefoonverbinding tot stand gebracht tusschen het Stadhuis to De verwoeste Studentenwijk van Leuven. 126 en het hotel Cosmopolite bij de Noordstatie, waarbij de straatlantaarns als steunpunten werden gebruikt. Graaf Von Arnim deed in eene proclamatie aan de ingezetenen weten, dat hij door de oorlogsomstandigheden genoodzaakt was levensmiddelen en andere benoodigdheden op te eischen. Hij maande de burgerij ten sterkste aan niet te schieten of op eenigerlei wijze onrust te veroorzaken. In alle hoofdstraten en ook in de aangrenzende straten waardoor troepen kwamen, mochten de café's niet langer dan tot 9 uur 's avonds open blijven. Evenals te Luik verkeerden de Duitsche soldaten spoedig vriendschappelijk met de inwoners van Brussel; maar minder aangenaam was de oplegging aan de stad van eene oorlogsschatting van 200 millioen francs, welke later tot 50 millioen is teruggebracht. De vraag is gedaan of deze maatregel met de bepalingen van het volkenrecht in overeenstemming is. Het reglement betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land, behoorende bij het desbetreffende verdrag dat op de tweede Haagsche vredesconferentie werd vastgesteld en ook door Duitschland is bekrachtigd, bepaalt in art. 48 dat de gewone belastingen, rechten en tollen door den occupant slechts worden geheven, indien dit noodig is om in de kosten van het bezette gebied te voorzien, in dezelfde mate als de wettelijke regeering daartoe verplicht was. Onder deze bepaling valt de heffing van Brussel niet, want de stad had haar eigen bestuur behouden; maar het rekbare art. 49 luidt: „Indien, buiten en behalve de belastingen in het vorige artikel bedoeld, de bezetter in het bezette grondgebied andere heffingen in geld doet, kan dit slechts geschiet den ter voorziening in de behoeften van het leger of van het bestuur van dat grondgebied". Men mag dus aannemen, dat de oorlogsschatting aan Brussel is opgelegd „ter voorziening in de behoeften van het leger". Als straf-contributie kan zij althans voor Brussel, dat vrijwillig capituleerde en geen verzet bood, niet gelden. Anders was het bijv. met Luik. Daar kon de heffing geschieden op grond van art. 50, dat wel bepaalt: dat geenerlei gemeenschappelijke straf „in geld of van anderen aard" 127 mag worden opgelegd aan bevolkingen „op grond van persoonlijke handelingen, waarvoor zij in haar geheel, niet als hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden beschouwd"; maar waarbij dan toch het opleggen van straf-contributies aan steden, die zich „in haar geheel" verzet hebben, zooals Luik, niet wordt uitgesloten. Gedurende de dagen van den intocht kon men ook het Duitsche luchtleger zien voorbij trekken. Telkens zag men boven Brussel een vliegtuig, dat in de eene of andere richting weer verdween. Soldaten kampeerden op de Groote Markt voor het Stadhuis, en het de stad beheerschende Paleis van Justitie, een der grootste en merkwaardigste gebouwen der voorgaande eeuw, dat aan Brussel 45 millioen francs heeft gekost, werd in eene kazerne en tijdelijke citadel herschapen. Op de borstweringen lagen de machinegeweren rustende op zakken, ter eventueele beschieting der stad gereed. Slechts een enkel regiment bleef in Brussel ; de overige troepen trokken er slechts door en bezetten Zaterdag den 22" Aalst, Ninove en Hal. De Duitschers waren over de ontvangst der Brusselsche burgerij zeer tevreden en verklaarden dat zij ook in Leuven eene zelfde welwillendheid hadden ondervonden. Helaas! hoe spoedig zou dit in Leuven anders worden. Een eigenaardig geval had in die zelfde dagen plaats te Brée, een stadje gelegen aan de Zuid-Willemsvaart dicht bij onze Brabantsch-Limburgsche grens. Daar was door de Belgische gendarmes op Duitsche wielrijders geschoten, waarop de burgemeester, de reeds bejaarde heer Martens, en de pastoor van Brée door de Duitschers als gijzelaars werden meegevoerd. Zij werden weer losgelaten en begaven zich naar het Noord-Brabantsche dorp Budel, vanwaar zij 23 Augustus naar Brée zijn teruggekeerd. Hier werden zij den volgenden morgen opnieuw gearresteerd en voor den krijgsraad te Tongeren gebracht. De pastoor werd als gijzelaar gehouden, maar burgemeester Martens vrijgelaten, onder belofte op eerewoord dat hij binnen acht dagen voor den Duitschen krijgsraad zou terugkeeren. De kwestie waar het om ging, was of de Duitschers door burgers of door militairen beschoten waren. Het eerste aannemende 128 hadden de Duitschers aanvankelijk Brée aan de vier hoeken in brand willen steken, maar zij zagen daarvan af omdat de schietenden blijkbaar gendarmes geweest waren. Maar nu deed zich weer de vraag voor of gendarmes tot het leger behooren, wat van Belgische zijde werd volgehouden maar van Duitsche zijde betwist. Van dit verschil was de burgemeester het slachtoffer. Hem werd als voor- • Verschrikkingen van den oorlog. waarde gesteld, dat hij binnen een week de gendarmes, die geschoten hadden, zou aanwijzen of uitleveren; anders zouden hij zelf en zijn stadje het moeten ontgelden. De heer Martens begaf zich met zijn zoon op nieuw naar Budel, waar zijne vrouw hem in doodsangst wachtte en de heele bevolking hem met de grootste deelneming ontving. Daar stelde hij zich in verbinding met baron Fallon, den Belgischen gezant in Den Haag. Zaterdag 29 Augustus .bereikte den heer Martens te Budel de geruststellende telegrafische 129 verzekering van het Duitsche gezantschap, dat noch aan hem, noch aan Brée eenig leed zou geschieden. Een brief zou volgen; en nu bleek het dat deze beslissing te danken was aan de bemiddeling van onzen minister Loudon. De Belgische gezant had zich tot hem gewend om zijne bemoeiing te verzoeken bij de Duitsche legatie ten behoeve van den opgejaagden grijsaard, en minister Loudon heeft daarop de formeele belofte verkregen, dat dezen geen leed meer zou geschieden van de zijde der Duitsche troepen en dat Brée gespaard zou blijven. Deze bemoeiing van den Nederlandschen minister van Buitenlandsche Zaken heeft zeker het hare er toe bijgedragen om bij de Belgen een gevoel van wrevel tegenover Nederland te doen verdwijnen. Er heerschte toch in België de meening, dat Nederland aan de Duitsche troepen vrijen doortocht door Limburg zou hebben toegestaan. Wat ook de oorzaak voor die meening moge geweest zijn, laten wij voor het oogenblik daar; maar het gerucht van den doortocht was zóó overal doorgedrongen, dat zelfs de burgemeester van Antwerpen het in eene officieele proclamatie heeft vermeld. Dit zette veel kwaad bloed in het zoo sterk geteisterde België tegen het tot nög toe van oorlogsellende vrij gebleven Nederland. Zelfs de Duitsche soldaten, die Brussel binnentrokken, spraken in hunne onwetendheid van het doortrekken door ons Zuid Limburg. Gelukkig hebben de Belgen weldra hunne dwaling ingezien en is het gerucht door de Belgische autoriteiten officieel tegengesproken. Wat door Nederland en zijne bewoners voor duizenden en nog eens duizenden behoeftige over onze grenzen vluchtende Belgen is gedaan, heeft België kunnen overtuigen van onze warme sympathie voor het lijdende volk niet alleen, maar ook van de strikte handhaving onzer neutraliteit, waarbij van een overschrijden onzer grenzen door vreemde troepen geen sprake kon zijn. Het bestuur over het bezette gedeelte van België was door den keizer opgedragen aan den generaal-veldmaarschalk Von derOoltz, onder den titel van gouverneur-generaal. Met het civiele bestuur werd belast de regeeringspresident Von Sandt te Aken. Als com- Oorlogsbrand. 9 130 mandant van de bezetting van Brussel werd generaal Von Arnim Een huis in de Lange Leemstraat te Mechelen, waarvan door een granaat de geheele voorgevel werd weggeslagen. benoemd, die enkele dagen later vervangen werd door generaal 131 Von Jakowski. Deze laatste bewoont het Paleis der Natie (de ministerieele gebouwen) gelegen aan het Park, dat gesloten is voor het publiek. Het Stadhuis is bestemd voor den groothertog van Mecklenburg. Door gebrek aan brood begon het volk rumoerig te worden. Op 30 Augustus had men de draden van de Duitsche telefoon in de Rue Neuve en in de Rue Botanique doorgesneden, waarop generaal Von Jakowski eene proclamatie deed bekend maken waarin gezegd werd dat indien zich zoo iets nogmaals voordeed, beide wijken zouden verwoest worden. Burgemeester Max bezwoer de bevolking zulke daden achterwege te laten. Dat Max durf hééft, zal niemand ontkennen. Dien zelfden 30" Augustus heeft hij op eigen gezag — zoo meldt de Nieuwe Gazet —hei volgende plakkaat doen aanplakken : „Medeburgers ! De Duitsche gouverneur van de stad Luik, luitenant-generaal Von Kolewe, heeft het volgende bericht doen aanplakken: „Aan de inwoners der stad Luik. De burgemeester van Brussel heeft aan den Duitschen commandant laten weten, dat het Fransche gouvernement verklaard heeft dat het in de onmogelijkheid is, op welke manier dan ook, België bij te staan in de aanvallende beweging, daar het zich verplicht ziet zelf een verdedigende houding aan te nemen." Ik geef de stelligste logenstraffing van deze bewering. Adolf Max." Het is voor de Brusselaars een groot verlies geweest, dat hun burgervader later gevangen genomen en naar Duitschland gevoerd is. Men heeft als reden zijner gevangenneming opgegeven, dat hij den Brusselaars zou hebben aangeraden met de opbrengst der oorlogsbelasting maar te wachten tot nader order; maar volgens een gerucht, mij uit Brussel medegedeeld, moeten de Duitschers ontdekt hebben dat reeds vóór de bezetting Brussel met Antwerpen telefonisch verbonden was door eene leiding onder de Senne, het kanaal van Willebroeck en de Schelde. Door die leiding werden, op eene voor de Duitschers onverklaarbare wijze, oorlogsberichten van Brussel naar Antwerpen overgebracht. Zij vermoedden dat de burgemeester niet onkundig moest zijn van die geheimzinnige over- 132 brenging; en toen na onderzoek het geheim dier telefoonleiding, waarvan Max gebruik had gemaakt, was opgehelderd, was het natuurlijk met zijn burgemeesterschap gedaan. Burgemeester Max is den 15" October te Leipzig aangekomen, en naar het gevangenkamp van Ohrdruf overgebracht. * * * Na de bezetting van Brussel kwam Antwerpen aan de beurt, Vluchtelingen op alle soorten voertuigen stroomen onze grensplaatsen binnen. nadat vooraf Mechelen aan hevige bombardementen was blootgesteld.' Mechelen (Malines), een centrum der Belgische spoorwegen, maar overigens eene stille stad met antieke gebouwen, behoorde in de middeleeuwen tot het bisdom Luik. Evenals Luik kwam de stad in opstand tegen Karei den Stouten, maar zij werd spoedig tot rust gebracht. De kinderen van Maximiliaan van Oostenrijk: Philips de Schoone en Margaretha werden in Mechelen opgevoed. Toen Maria van Hongarije Brussel in plaats van Mechelen tot residentie koos, 133 werd de stad schadeloos gesteld door haar tot een aartsbisschoppelijken zetel te verheffen. De eerste aartsbisschop was Antoine Perrenot, meer bekend als de kardinaal van Granvelle. Op het hoofdplein (Grand' Place) vindt men fraaie huizen met trapgevels uit de 16e en 17e eeuw. De Lakenhal, met haar klokketoren in het midden, werd in 1320 vernieuwd. De kathedraal van St Rombout, een gothisch gebouw in kruisvorm, werd gesticht in de 13e eeuw, en heeft een kolossalen toren, die eens de grootste der Christenheid moest worden. De torenbouw werd in 1452 begonnen, maar is onvoltooftLgebleven. Behalve de hoofdkerk zijn er nog tal van schoone oude kerkgebouwen. Het Paleis van Justitie was het oude paleis van Margaretha van Oostenrijk. De oudste gedeelten dateeren van 1507. De voorgevel is het oudste overblijfsel van den renaissance-stijl in België. Mechelen kan in menig opzicht gelden als de type van eene 16e eeuwsche stad. In den morgen van 25 Augustus werd Mechelen door de Duitschers beschoten. De toren van de St. Romboutskerk werd licht, maar tweehonderd huizen werden zwaar beschadigd. De Duitschers werden echter door een uitval der Belgen uit Antwerpen tot Vilvoorden teruggedreven. Zooals het met de meeste plaatsen in België gegaan is, ging het ook met deze stad: afwisselend was zij nu eens in het bezit der Duitschets en dan weer in handen der Belgen. Een ingezetene uit Mechelen, die aanwezig was bij de eerste beschieting van Mechelen. verhaalt: „Het is niet algemeen bekend welk een rol de koning bij de beschieting van Mechelen heeft gespeeld. Ik heb hem gezien te midden zijner soldaten gedurende de eerste beschieting, en koning Albert moest met geweld worden bewogen zich niet noodeloos aan direct gevaar bloot te stellen en naar een veiliger plaats terug te keeren. In gezelschap van een generaal verliet hij daarop de plaats van het gevecht." Donderdag 27 Augustus werd Mechelen opnieuw door de Duitsche artillerie veertig minuten lang beschoten, waardoor vele openbare gebouwen beschadigd werden. De burgemeester en schepenen, die op het stadhuis zitting hielden, moesten in de kelders de wijk nemen. Vóór de beschieting had het gemeentebestuur verzocht of de be- 134 volking de stad wilde verlaten, en daarop had een uittocht plaats der bewoners. Zij, die geen plaats in den trein meer konden krijgen trokken meest naar Duffel aan de Nethe, waar zij den nacht in de dorpskerk doorbrachten. Onder de vluchtelingen waren ook veel geestelijken in gewone kleeding. Vrijdagmorgen 8 uur werd de beschieting hervat, welke tot den middag duurde, en nu vluchtten ook de laatste inwoners uit de stad. Een ooggetuige, die als vluchteling na veel wederwaardigheden te Tiel aankwam, deelde aan de Nieuwe Tielsche Courant het volgende mede: „Tot Dinsdagmorgen 25 Augustus half zes bleef alles rustig, doch toen werden wij eensklaps opgeschrikt door granaatvuur. Gedurende twintig minuten duurde het bombardement, toen werden de Duitschers door de Belgen teruggedreven. De kanonnade was hoofdzakelijk gericht op den prachtigen St. Romboutstoren, die echter slechts weinig geleden heeft. Maar de kerk is zwaar beschadigd. Ik zag een granaat boven den toren uiteen spatten; de vele kogels verwoestten tal van huizen in de nabijheid. In de Heembemd werden een oude man en een vrouw, die hun geld wilden halen, in hun woning door een granaat gedood. De Belgen, 135 die de Duitschers terugwierpen, slaagden er in de kanonnen, welker moorddadig vuur zooveel schrik en jammer had verspreid, te vermeesteren. De Duitsche soldaten trokken zich naar den kant van Vilvoorden terug. Den volgenden dag had bij Hofstade en Hellewaard een groote slag plaats. Van Mechelen uit werd van 's morgens vier uur tot 's middags vier uur onophoudelijk zwaar kanongebulder gehoord. De schrik sloeg den bewoners om het hart en velen vluchtten met achterlating van alles, wat zij bezaten. De treinen werden bestormd, gevochten werd er om een plaatsje. De algemeene gedachte was nu, dat de Duitschers spoedig zouden komen opdagen en met een aantal families verschool ik mij in den kelder van onze woning. Voor de veiligheid werd een gat gegraven naar den kelder van de buren; viel dan ons huis in, dan zou van schuilplaats verwisseld kunnen worden. Het was een angstig wachten in de donkere ruimte. Daar niets vernomen werd, waagden enkelen het uit de schuilplaats te kruipen en werd de mededeeling ontvangen, dat wij dien nacht rustig konden gaan slapen, omdat de stad aan de Duitschers was overgegeven. Inderdaad stoorde dien nacht niets onze rust. Toen ik Donderdagmorgen 27 Augustus opstond, was de stad als uitgestorven. Ik nam een kijkje bij de bruggen, waar de Belgische genie bezig was de bestaande ijzeren bruggen af te breken en te vervangen door houten, en nam terloops nog waar, dat van vier ulanen, die kwamen aangereden, drie doodgeschoten werden. Van een treinenloop was op dat oogenblik niets te bespeuren, zoodat ik besloot voorloopig in de stad te blijven. De algemeene meening van de nog aanwezigen was, dat de Duitschers weder teruggetrokken waren. In den loop van den morgen kwam een groote schare vluchtelingen uit Leuven, Moerbeke en Herent de stad binnen. Terwijl zij door de ingezetenen gevoed en verzorgd werden, vertelden zij van de ellende, die zij meegemaakt hadden. Over de behandeling der Duitschers hadden zij niet te klagen. Zij moesten wel midden in de straten loopen, geëscorteerd door Duitschers en kregen bevel een Duitsche vlag in de hand te nemen, doch de soldaten gaven hun brood en brachten den stoet 136 137 op den weg naar Mechelen, waar de stakkers aan hun lot werden overgelaten. Toen ik 's middags gegeten had, kwam een boodschap dat het nu nog tijd was om te vluchten; de burgemeester liet afkondigen, dat de stad weder gebombardeerd zou worden en zette de menschen aan de wijk te nemen. Weeskinderen, nonnen en kloosterlingen zag ik in grooten getale naar het station gaan, en daar ik hoorde, dat nog slechts één trein zou loopen, besloot ik eveneens de stad te verlaten. Aan het station heerschte eene ware had de Onze Lieve Vrouwekerk geleden. Verschillende bommen waren dwars door het dak in het kerkschip gevallen. Bijna al de geschilderde ramen werden verbrijzeld, en de beroemde triptiek van Rubens, „De wonderbare Vischvangst", werd op verscheidene plaatsen door scherven van shrapnells gescheurd. Het bombardement geschiedde op grooten afstand uit de richting van Vilvoorden. De Duitschers zouden granaten gebruikt hebben gevuld met pikrine, welke gaten van 50 cM. in steenen muren slaan en diepe gaten in I In een van de fraaiste wijken van Antwerpen. In het midden: de beroemde toren van O. L. V. Kerk, rechts: de Van Dijck-Kade, links: de Jordaenskade. paniek; vrouwen weenden om hunne in het gedrang verloren kinderen; tot boven op de wagens van den trein zaten de passagiers en soldaten en ik was blij zelf een plaatsje in een veewagen te hebben veroverd. Te vier uur vertrok de overvolle trein en juist was deze de brug van Neckerspoel over of de Belgen lieten de brug springen." De schade was thans erger dan den vorigen keer. Verschillende huizen in de Statiestraat werden geducht gehavend, maar het ergst den grond, terwijl die granaten tevens overal brand veroorzaken. Juist een maand later den 28" September, werd Mechelen ten derden male door de Duitschers gebombardeerd, waardoor de St. Romboutskerk zeer beschadigd werd. De bombardementen hebben vooral op het hoofdplein, de Grand'Place, de grootste schade aangericht. Het stadhuis, waarvan de voorgevel is blijven staan, is toch ernstig beschadigd; evenzoo de St. Pieters en Paulus-kerk; de St. Romboutstoren staat nog overeind, maar het beroemde klokkespel 138 in den toren is vernield. Het is met een bombardement anders dan met een brand. Bij brand wordt alles vernield, maar bij een bombardement blijven vaak de voorgevels ongeschonden, terwijl de ruimte daar achter in puin ligt. Wanneer van een gebombardeerde stad de puinhoopen opgeruimd zijn, lijkt bij eene oppervlakkige beschouwing de verwoesting nog zoo erg niet, vooral als men de stad nooit in haar ongeschonden toestand heeft gezien; maar wie het Mechelen van enkele maanden geleden met het tegenwoordige vergelijkt, kan niet anders dan pijnlijk getroffen worden door de aangerichte verwoesting. Den correspondent van het Berl. Tageblatt trof de grauwe stilte in Mechelen sterker dan al de oorlogsellende, die hij had gezien. De 60.000 inwoners waren gevlucht. De donkere huizen stonden open. De straten waren leeg, en de leegte was zóó aangrijpend, dat men bij het gaan door de verlaten stad onwillekeurig zijne schreden verhaastte. Hij geeft van Mechelen eene beschrijving, die als type dienen kan voor elke, door het oorlogsvuur verwoeste, stad: „Af en toe vertoonen zich soldaten op straat. Op de Groote Markt, op de Wolmarkt, op de Place d'Egmont, aan het station zijn soldaten in vrij talrijke troepen aanwezig, maar de inwoners ontbreken. „Zij zijn gevlucht, toen Mechelen door de niet te voorziene toevalligheden van den oorlog in het middelpunt kwam van het geschutvuur van de beide tegenstanders. Zij lieten hun huizen voor wat ze waren; ze lieten in hun overhaaste vlucht het middageten staan en de mantels in de gang hangen. „Misschien zijn er nog twintig inwoners in de stad, misschien ook nog maar tien. Men weet het niet. Ik zag in het geheel slechts vijf menschen, drie vrouwen en twee mannen. Zij maakten in het grauwe licht van den somberen dag den indruk van spoken, van dooden die uit hun graven waren opgestaan. Een soldaat van de wacht deelde mede, dat er nog slechts veertien burgers in de stad waren gebleven. De uitgestrekte voorstad Muysen was reeds lang uitgestorven. Alle huisdeuren stonden wijd open. Achter een venster staarde een witte geit, die door de geopende deuren in een kamer was geloopen, ons door de verweerde ruiten aan. In de gang van 139 een ander huis hing een meisjeshoed met een wijnrooden sluier; de winkels alle geopend en nergens een mensch te zien. Tegenover de kathedraal staat een herberg: „In 't Gulden Vlies". Op de tafeltjes staan nog de glazen met restjes wijn erin; daar rondom heen stoelen, waarvan de menschen zoo juist schenen te zijn opgestaan. Links daarnaast een groot kleedingmagazijn met het opschrift: „Lakens en alle kleedingstoffen". De deuren wijd geopend; de kleeren op rieten poppen in huiveringwekkende eenzaamheid. Daarnaast weer De soldaten moeten hunne kousen zelf stoppen. een „schoenmagazijn". Dezelfde aanblik; iedere winkel, ieder huis van den kelder tot het dak zonder een levende ziel. Op de Dyle, die midden door de stad stroomt, drijven leege schuiten, als door een onzichtbare hand geleid, langzaam stroomafwaarts. Een hond snuffelt voor een huis dat door een springende granaat is ingestort en één groote puinhoop vormt. De leegte en de stilte in de middeleeuwsche straten is zóó verschrikkelijk, dat het hart iemand in de keel klopt en een herinnering uit de jeugd van het sprookje van 140 de gedoemde stad, opeens tot ontzettende werkelijkheid wordt. „Wat nooit nog iemand zag, wat Hoffmann en Edgar Allen Poe in "hun stoute fantasieën nooit gedroomd hebben, is hier werkelijkheid geworden. In een groote stad zijn de menschen als door een vernietigenden tooverslag in 't niet verzonken. Zij hebben huis en hof verlaten en niet eens hun geld en kostbaarheden meegenomen, op hun vreeselijken tocht der verschrikking. De eenige teekenen van leven die achterbleven waren de vogels hier en daar in de kooi en de dieren in den stal. De beesten zwerven, nu niemand hen meer komt voederen, in de huizen rond; de zangvogeltjes in de kooien zijn verhongerd van hun stokjes gevallen. Midden in de stad troont de kathedraal van St. Rombout, een gothisch bouwwerk van reusachtige afmeting. De 100 meter hooge toren vormt aan de westzijde de afsluiting: heel in de hoogte vier wijzerplaten van 14 meter in doorsnede. Ze zijn verbogen en kapot geschoten. In de muren van de kerk gapen zeven groote gaten, die daar door granaten ingeslagen zijn; het dak en de toren zijn als bezaaid met sporen van kartetsvuur. Het inwendige vertoont een gruwelijke verwoesting. De prachtige gekleurde vensters, die het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis in schitterende kleuren afbeeldden, liggen aan scherven op den vloer; rijk gebeeldhouwde altaren en kostbare schilderijen zijn gespaard gebleven. De plek vóór het hoogaltaar werd door een granaatscherf getroffen en de gesneden houten heiligenbeelden zijn van hun voetstukken afgerukt; het marmer van de oude bisschopsgraven is versplinterd. Bij 'nadere beschouwing van den chaos ziet men echter, dat de schade over 't geheel niet groot is en dat de grootste kunstschatten gespaard zijn. Alleen de kleurige pracht der kathedraalvensters is vernield. Eenige ruiten en stukken geschilderd glas zijn nog la hun volle schoonheid te herkennen, en boven het middenvenster op het oosten straalt krachtig en duidelijk nog in fel-kleurig glas het plechtige woord: „Soli Deo Gloria, in Aeternum." Dat het niet altijd de vijandelijke troepen zijn, die in een verlaten stad tot plundering overgaan, blijkt uit een brief, dien de 141 Duitschers berichten te Antwerpen gevonden te hebben, welke brief gericht was tot den Belgischen minister van Oorlog, en door dezen De beroemde Kathedraal van St. Rómbout te Mechelen. bij zijn vertrek uit Antwerpen is achtergelaten. In dien brief dd. 26 September beklaagt zich de rector van het gymnasium te Mechelen 142 bij den minister over de plundering in zijne woning gepleegd door de soldaten van het 3e Belgische linie-regiment, die in de schoollokalen onder dak waren gebracht. Hij beschuldigt de soldaten dat zij 350 flesschen wijn en alle voedsel stalen, de gesloten kasten en de spaarpotten der kinderen openbraken en bovendien laarzen en linnengoed hebben weggenomen. De rector verklaart zelfs: „de ongeloofelijke plundering werd gepleegd onder het toezicht van de verantwoordelijke officieren." Aardiger is een staaltje van boerenslimheid tegenover de Duitschers, die natuurlijk alles, wat eetbaar was, van de boerenerven, waarlangs zij trokken, medenamen. Een boertje vertelde mij, dat hij zijn varken een paar blauwe plekken op den rug geverfd had, en den Duitschers had te kennen gegeven dat dit een gevolg van de varkensziekte was. De soldaten lieten natuurlijk het varken ongemoeid. * * Nog treuriger lot dan Mechelen heeft Leuven getroffen. Leuven aan de Dijle is evenals Mechelen een rustig stadje. Van de 12e eeuw af was het de residentie der hertogen van Brabant. Nu telde het nog geen 50.000, maar in de 14e eeuw wel 150.000 inwoners, en toen was Leuven beroemd om zijn lakenfabrieken. Na den opstand der burgers tegen den adel in 1378 verhuisden tal van Leuvenaars naar Holland en Engeland, en begon het verval der stad. De glorie van Leuven was de universiteit, gesticht in 1426 en sedert 1432 gevestigd in de Lakenhallen. In haar tijd gold zij voor een der voornaamste van Europa. Door keizer Joseph II van Oostenrijk werd zij gesloten, maar spoedig weer geopend. In de Oostenrijksche Nederlanden kon men geen openbaar ambt bekleeden zonder een graad gehaald te hebben in Leuven. Toen de Franschen haar wederom sloten, werd zij door Willem I in 1817 heropend, maar vervormd tot een „collége philosophique", zeer tegen den zin der geestelijkheid; iets wat o.m. een der oorzaken werd voor den opstand in 1830. De Belgische Staat heeft haar in 1834 niet langer als universiteit erkend, en zij werd daarna eene vrije „katholieke" universiteit. De bibliotheek telde 300 000 boeken en vele handschriften van waarde volgens de 143 ópgaaf van Mgr. P. Ladeuze, rector-magniiïcus der Leuvensche universiteit. Leuven is ook bekend om zijn fraaie kerken: de St. Pieter, begonnen in 1423 en voltooid in de 16' eeuw, de Jezuitenkerk St. Michel, de St.e Gertrude, en niet het minst om zijn prachtig Stadhuis, gebouwd van 1447 tot 1463, dat in sierlijkheid en rijkdom van beeldhouwwerk dat van Brugge, Brussel en Gent overtreft. In de geschiedenis van den huidigen oorlog in België zal de nacht Een infanterist helpt een arm moedertje vooruit met den kruiwagen die al haar bezittingen bergt. van 25 op 26 Augustus altijd met ontzetting herdacht worden, want toen werd Leuven verwoest en verbrand. De Duitschers zeiven spreken van eene „Schreckensnacht." Wat aanleiding gegeven heeft tot de verwoesting door de Duitsche bezetting is moeilijk na te gaan, en het zal misschien wel nooit geheel opgehelderd kunnen worden, waarom deze stad zulk een lot heeft moeten ondergaan. Was hier godsdiensthaat in het spel, zooals Belgen mij verzekerd hebben? Er wordt gezegd, dat de naar België gezonden troepen bijna uit- 144 sluitend uit protestanten bestonden, en Leuven is een der strengst roomsche steden in België. Van Duitsche zijde wordt beweerd dat de geestelijkheid de bevolking door woord en daad tegen de Duitschers heeft opgehitst. Hebben de burgers op de troepen geschoten en waren de huizen zoowel als de toren der St. Pieterskerk van mitrailleurs voorzien en hebben de Duitschers daarom bloedig wraak genomen op de stad ? Of zijn het Poolsche en Russische studenten geweest, onder welke tal van revolutionaire elementen zijn, die misschien evenals te Luik het eerst hebben geschoten, daar in de buurten waar zij woonden, zich het eerst de ongeregeldheden hebben voorgedaan ? Zoo vraagt een Leuvenaar, die de verschrikkelijke dagen van 25 en 26 Augustus heeft medegemaakt. Wie zal het ooit uitmaken, daar zelfs „ooggetuigen" in dit opzicht met hunne berichten lijnrecht tegenover elkander staan — een bewijs te meer (zoo het nog noodig was) voor de moeilijkheid om ooit eene volledige en juiste beschrijving van eene gebeurtenis te geven of te ontvangen. Of alléén van een ontzettend „misverstand" gesproken moet worden, zooals enkelen beweren, dat n 1. de Duitsche troepen zouden geschoten hebben op hunne eigene manschappen, die uit de richting van Antwerpen weder Leuven binnentrokken, mag intusschen betwijfeld worden- Misschien hebben de inwoners gemeend een poging tot verzet te kunnen wagen tegen de vermoeide Duitsche troepen, daar het gerucht ging dat de Engelschen de stad zouden bevrijden; misschien ook waren de Duitschers in een overspannen toestand, waardoor zij in eiken burger weer een franc-tireur meenden te zien, en waren zij het gebeurde te Bernaud en te Luik en elders in het Walenland nog niet vergeten. Wat hiervan ook zij: het een zoowel als het ander zal wel medegewerkt hebben tot de vernieling van Leuven. Het beste is zeker eenvoudig de feiten te laten spreken. Maandag was de stad nog kalm, en gingen burgers en soldaten vreedzaam met elkaar om; maar Dinsdagmiddag kwam het gerucht dat het garnizoen van Antwerpen een uitval zou doen en dat de Engelschen zouden trachten Leuven te hernemen. Er moet inderdaad eene Engelsche troepenmacht naar Leuven opgemarcheerd zijn, 145 waartegen Duitsche troepen uit Leuven optrokken. Deze laatste schijnen niet ver gegaan te zijn daar zij oververmoeid waren, en zij marcheerden weder naar de stad terug, na enkele schermutselingen te hebben geleverd. De Leuvenaars dachten dat de terugkeerenden vluchtelingen waren en de Duitschers door de Antwerpsche troepen verslagen waren. De vreugde, die de bevolking daarover deed blijken, heeft natuurlijk de achtergebleven soldaten ontstemd. Maar het bleef, volgens ooggetuigen, niet bij vreugde alleen. De troepen binnen Leuven werden van de bovenverdiepingen en de daken der huizen hevig beschoten. Dit gebeurde tegen 8 uur des avonds. De Duitschers spreken van eene georganiseerde guerilla der francs-tireurs, daar niettegenstaande de wapenen alle heetten te zijn ingeleverd er nog zoovele bij de burgers gevonden zijn, en de reeds ingeleverde blijkbaar bestemd waren om onder de burgers te worden uitgedeeld. Omtrent dit laatste deelde de Belgische legatie ten onzent mede, dat het „meerendeels jachtwapens waren, die alle gemerkt zijn geworden met den naam van hun eigenaar en in de steden achter slot gesteld werden. Te Namen en te Leuven heeft men dergelijke gemerkte en gerangschikte wapens gevonden. Men heeft daaruit ten onrechte afgeleid, dat die wapens de namen droegen van hen voor wie ze bestemd waren, en niet die hunner eigenaars". Daartegenover staat weder het bericht van een „Hollander", die van zijne bevindingen mededeeling gedaan heeft aan De Nieuwe Courant, en gezien had dat in sommige straten nog de lijken lagen, ook van burgers, „enkelen met de revolver in de hand". Een Duitsche soldaat, die de verwoesting der stad heeft medegemaakt, schrijft aan de Aachener Allgemeine Zeitung: „Dinsdag waren wij er met ons transport binnengetrokken en vonden de bevolking in zeer vreedzame stemming; overal had men witte vlaggen of witte doeken en dergelijke dingen uit de vensters gehangen, ais bewijs dat men niets vijandelijks tegen ons in het schild voerde. Aangezien wij op onzen marsen naar Leuven ook niets ondervonden hadden, waaruit eene vijandige stemming der bevolking kon blijken, Oorlogsbrand. 10 146 dachten wij werkelijk dat deze inderdaad tot bezinning was gekomen en maakten daarom in onze kwartieren gaarne gebruik van de gastvrijheid, die ons met vriendelijke woorden werd aangeboden. Doch wij zouden op vreeselijke manier uit onze dwaling ontwaken. Steltenloopers in het Fransche leger. De avond was nog niet geheel gevallen over de vreedzame stad, toen het scheen of de hel haar poorten had geopend. Mijn gastheer had mij meegenomen naar een restaurant en wij zaten gezellig een glas bier te drinken, toen van de straat het helsch lawaai van repeteergeweren klonk, nog versterkt door het knetteren en ratelen 147 van snelvuur-kanonnen. Ik vloog onmiddellijk op en rende met mijn geweer in de hand naar de deur. Drie kerels beproefden mij den weg te versperren, doch met de kolf maakte ik ruim baan en vermoed dat ik dit zoo afdoende heb gedaan, dat mijn tegenstanders nooit weer in de verzoeking zullen komen het sluipmoordenaarswerk der francs-tireurs nog eens op te vatten. Op straat zag ik eene afschuwelijke verwarring. Uit alle vensters en luiken der huizen vuurden Belgen in burgerkleeding; uit enkele huizen en van den kerktoren zaaiden snelvuurkanonnen een kogelregen. Wij manschappen van de bagage beproefden ons in formatie op te stellen, doch gewonden kwamen ons tegemoet, die van de voorhoede kwamen der afdeeling, die naar Antwerpen was opgerukt: een groot aantal doodmoede soldaten met doorgeloopen voeten, die kort voor den overval van de voorhoede naar Leuven teruggekeerd waren. De verwarring op straat bereikte haar toppunt, toen de paarden der bagagewagens woest werden door wonden en het helsche spektakel van het schieten en als dol door de straten renden, waarbij ze alles en iedereen omver liepen. Dit heeft veroorzaakt dat onze manschappen niet zooveel schotwonden opliepen — de Belgen schoten ellendig — als wel beenbreuken. Het leek wel alsof wij nooit meer uit dezen moordkuil zouden komen, want de verraderlijke francs-tireurs hadden voor den aanval alle straten gebarricadeerd met op elkaar gestapelde karren, zoodat wij als muizen in den val zaten. Doch toen de nood het hoogst was, was ook de redding nabij. Het was geen toeval, doch God zelf had het zoo beschikt, dat op het oogenblik van het grootste gevaar een bataljon infanterie, dat op weg naar Antwerpen was, met den spoortrein te Leuven aankwam. De commandant begreep den toestand dadelijk en onze dappere kameraden kwamen ons in den looppas te hulp, zonder aan gevaar te denken." Nog meldde de Köln. Zeitang o. a. dat „van eene afdeeling van den generalen staf, die over de markt ging, alle paarden gedood en vijf officieren gewond werden. Ook de troepen, die bij het station waren gelegerd, werden uit huizen en café's beschoten." m 00 O, | s ■ ff 5' X) ï o & 5" o •o 9 O ? 148 149 Hierin komen alle berichten van hen, die tijdens het straatgevecht in Leuven waren, overeen, dat uit bijna alle huizen geschoten werd. De lezing, die de waarlijk niet Duitschgezinde Nieuwe Gazet van het gebeurde geeft, luidt: „Dinsdagmiddag 25 Augustus vernam men in de richting van Cortenberg een nog al hevig kanongebulder. Men verzekerde dat de Engelschen en Franschen er aan den slag waren met de Duitschers. Over den uitslag van dit gevecht werd niets bekend gemaakt. Om 7 uur 's avonds werd alarm in de stad geblazen en liepen al de Duitsche soldaten te wapen. Twee regimenten voetvolk, die uitgeput, pas waren aangekomen en eenige uren rust hoopten te kunnen nemen, moesten onmiddellijk verder trekken. Wat er in dien tijd gebeurd is, weet niemand met zekerheid. In ieder geval weerklonk op eens het geknetter van snelvuurkanonnen, doormengd met het geknal van geweerschoten en het gedonder van veldkanonnen, dat uit het midden van de stad scheen te komen. Later verzekerde men mij dat verschillende huizen door de Duitschers waren in brand gestoken. In de Statiestraat zag ik zelf Woensdagmorgen om 9 uur talrijke woningen in vuur en vlam. Om gemelde afschuwelijke bestraffingen te rechtvaardigen, vertelden de Duitsche officieren aan hunne soldaten, dat Fransche soldaten in burgerkleedij in Leuven waren gedrongen en geholpen door de inwoners der stad, van af de daken der huizen met snelvuurgeweren op de Pruisen zouden geschoten hebben." Een Duitscher. verhaalt nog: „Het schouwspel was verschrikkelijk. Voor onze oogen werd een groot aantal inwoners, die wapenen droegen, zonder vorm van proces neergeschoten. Voortdurend knalden de geweerschoten. In de herbergen ontploften de spiritusvaten. Het was een lawaai, zoo oorverdoovend, dat ik er thans nog half doof van ben. Den volgenden morgen bracht een nog vreeselijker tooneel. Er lagen doodgeschoten menschen en er werden telkens nieuwen neergeschoten. Er liepen weenende vrouwen en kinderen. Ondanks alle woede over dezen overval, die volgens een vooraf bepaald plan precies om acht uur begon, kon geen Duitsch hart ongeroerd blijven bij het aanschouwen van deze c 01 Wi s c cu CU £ o" cö to O £ o iS 7o V N O O cU ■o "5 j= o c/) O  He, Saksische echtpaar Junghans met hunne tien zonen die allen aan den krijg deelnemen. ; cu — TJ c CU cu £ '-3 u ca & s ■s -s 2 d (U cu •O £ > 1 'v» 8 CU O C O o « «o 42 ë 1 s 3 cu £ n ° k f. 1 cu cu =5 S EL *r O CU 43 151 geestelijkheid bij het straatgevecht in Leuven zou hebben gespeeld. Twee priesters, die gezegd werden patronen te hebben uitgedeeld, werden terstond gefusilleerd. Een twaalftal priesters zag een ooggetuige dood in een weiland liggen. In een artikel in De Tijd leest men: „De kathedraal was verwoest, omdat men in den toren een mitrailleur gevonden had, die vroeger, toen zich de stad nog in handen der Belgen bevond, was gebruikt om'er mede te schieten op vijandelijke vliegmachines. Nu was absoluut niet geschoten, doch men had de mitrailleur waarschijnlijk bij den haastigen aftocht vergeten. Toch werd daarom de kathedraal in brand gestoken en de geestelijkheid gefusilleerd." Volgens een bericht in het Handelsblad moeten gevangen Leuvenaars hebben verklaard, dat de geestelijken tot schieten hadden aangespoord. In de N. Roti. Courant deelt een Nederlander zijne ervaringen dienaangaande mede, en hij zegt dat bij den grooten uittocht uit Leuven na de verwoesting, de Duitsche soldaten langs den geheelen weg schreeuwden: „Weg met het katholicisme, alle priesters moeten dood, alle priesters moeten gefusilleerd worden " Wie zal, ook in dit opzicht, ooit het voldoende licht opsteken of zelfs kunnen opsteken: of werkelijk de geestelijkheid tot gewapend verzet heeft aangespoord? Eindelijk kan nog verondersteld worden, dat niet door particulieren, maar door de burgerwacht op de Duitschers is geschoten, en in dit verband vraagt de sociaal-democratische Vorwdrts, ofschoon de scherpste maatregelen tegen „verraderlijke overvallen en aanvallen op weerlooze gewonden" zeer goed kunnende begrijpen: „Is men in België niet te ver gegaan? Behandelt men de burgerwacht als francs-tireurs? Zijn de Duitsche soldaten en officieren wel op de hoogte van het karakter van de burgerwacht? En al zijn ze. hierover ingelicht, is de mogelijkheid van misverstand uitgesloten?" Er kan echter moeilijk van misverstand gesproken worden, als men gelooven mag wat dienaangaande aan de Kieler N. N. medegedeeld werd door ritmeester Von Esmarch, wiens moeder prinses Henriette van Sleeswijk-Holstein was. Ook deze schrijft: „De inwoners 152 153 schoten door de neergelaten blinden, waaruit men het zag bliksemen. kwamen de francs-tireurs uit hunne huizen de trappen af. Zij hadden Er moesten dus van tevoren in de blinden gaten geboord zijn, dat „og de wapens in de hand: jachtgeweren, revolvers, legergeweren enz. DE LAATSTE EER. Belgische soldaten bewijzen de laatste eer aan een hunner vele kameraden, in den slag aan de kust gevallen. Hij wordt op het slagveld begraven. wil zeggen, dat de geheele overval was voorbereid." En dan be- Het waren verwilderde gestalten, schuim der maatschappij, zooals schrijft hij de schutters, die uit de verbrande huizen eindelijk te ik ze nog nooit in mijn leven heb gezien. Zij werden natuurlijk voorschijn moesten komen, aldus: „Zoodra de rook sterker werd. door de beneden staande posten neergeschoten. Daarbij lieten onze 154 brave mannen alle vrouwen en kinderen ongedeerd door." „Mijne wonden - zoo zegt hij verder - zijn van een machinegeweer, dat op het balkon van een hotel stond, waarin onze staf ingekwartierd zou worden." Von Esmarch werd naar het ziekenhuis overgebracht. „Uit de huizen aan den overkant — zoo besluit hij — werd nog op"het ziekenhuis geschoten, zoodat de infanterie die huizen 's nachts nog moest zuiveren. Den volgenden middag werden wij gewond naar het station vervoerd, waarbij wij weer beschoten werden." Wij kunnen ons den doodsangst der burgers in een stad. waarin geheele wijken in brand waren gestoken en in de brandende huizen nog schoten werden gelost op de vluchtelingen, moeilijk voorstellen. Velen waren in de kelders gevlucht, waarin zij toch ook niet lang konden blijven, wilden zij niet door den rook verstikt worden of door het puin van het boven hen brandende huis worden bedolven. De bewoners, wier onschuld bleek, ouden, zieken en kinderen en ook voor een deel de vrouwen, moesten hunne woningen verlaten. Eene sectie artillerie, uit den omtrek van Brussel opontboden, wierp voortdurend granaatkartetsen in de stad, die den brand deden toenemen. Hoeveel onschuldig bloed is vergoten, valt niet te benaderen. Zoowel de soldaten als de burgers schenen door een paniek aangegrepen te zijn. Het vernielingswerk in den nacht van Dinsdag begonnen werd Woensdag voortgezet en den 26" Augustus was Leuven voor een groot deel verwoest. De berichtgever uit Maastricht van het Handelsblad, die met een paar andere personen Leuven per auto is gaan bezoeken, schreef, dat zij van Tienen af reden door troepen van vluchtelingen, mannen, vrouwen en kinderen, nauwelijks gekleed; soms eene heele bevolking van een nonnenklooster, oude en zieke nonnen, door haar zusters op kruiwagens voortgereden. Overal waar de auto passeerde, staken de stumpers de beide handen omhoog om te laten zien dat zij ongewapend waren. In Leuven zelf was het niet mogelijk door te rijden, zonder de oogen af en toe te sluiten. De wagen moest overal een toegang zoeken tot de stad, die van alle kanten door brand was afgesloten, en toen zij eindelijk een weg gevonden hadden, 155 moesten zij in zigzaglijn rijden om uit te wijken voor de langs den weg liggende lijken van menschen en paarden. Zij passeerden een plek waar vier geestelijken naast elkaar lagen neergeschoten. Hoewel eetst van plan door te gaan naar Brussel, bleven zij te Leuven overnachten, omdat de commandant der stad hen ontried verder te gaan met het oog op francs-tireurs en Duitsche soldaten, die fel gebeten waren op al wat burger was. De reizigers vernamen dit toen zij aangehouden werden door een patrouille, die onder luid geschreeuw een vijftigtal geweerloopen op hen richtte. Door groote kalmte te bewaren, wisten zij te ontkomen aan het gevaar van neergeschoten te worden. Zij moesten overnachten op het stationsplein in de open auto, vanwaar zij echter later verdreven werden door een officier, die hen waarschuwde dat zij daar zeker zouden doodgeschoten worden door francs-tireurs, van wie een aanval werd verwacht. Zij kregen toen een plaatsje tegen een goederenloods. Toen het dag werd, bleek het dat zij overnacht hadden naast twee doode paarden. Overal om hen heen was de brand, die telkens feller opvlamde, nu hier dan daar in dezen afgrijselijken nacht. Soms klonken er geweerschoten. Licht geschut, dat een twintig meter van hen af werd opgesteld, behoefde gelukkig niet gebruikt te worden. Het gedeelte van Leuven, dat het meest geleden heeft is de omgeving van het Stadhuis en de belendende pleinen en straten. De Rue de Tirlemont (Thienenstraat), waardoor men de stad, van Maastricht komende, binnenrijdt, is geheel verwoest. Van de huizen zijn - de tusschenmuren gedeeltelijk blijven staan, overigens is alles verbrand en in puin gevallen. Ook de Boulevard Tirlemont, een der deftigste gedeelten der stad, is aan beide zijden geheel verwoest. Op de Groote Markt is alles verwoest, niets als puin en muren, die op instorten staan. De bibliotheek, met haar boeken en handschriften, is geheel vernield. Niets staat er meer van dan enkele stukken muur en enkele bogen zonder onderling verband. Het universiteitsgebouw daarentegen is geheel onaangetast gebleven. Ook aan het zeldzaam fraaie Stadhuis is geen spoor van vernieling te bespeuren; zelfs niet aan de houten stellages van het herstel- CO m 13 co .SP •5 c CU c O O c CU bo _n E o 'cu CU SS CU CJC bo O e CU J3 .2 •5 ^s* u CU & co e 3 e c 2 •g -° 3 C co co ë > ö £ > CU CU ■O W> E co O '§ -3 CU 3 «2 cu 5 •H "O IE bfl cd S co co O. cu CO > Op wacht voor Antwerpen. 157 spuiten aangebracht, opdat het vuur het gebouw niet zou aantasten. De vernieling der collegiale (kanunniken) kerk van St. Pieter (niet, zooals deze in een bovenvermeld bericht van De Tijd heette: de kathedraal, want Leuven is geen bisschopszetel) valt mede. De toren, waarin dan de mitrailleur werd gevonden, hebben de Duitschers beschoten, en de brandende toren viel op de kerk. Van de kunstschatten was zoo goed als niets beschadigd; het houtsnijwerk en de schilderijen zijn volkomen gaaf gebleven. De antieke gebouwen tegenover het Stadhuis zijn alle verbrand. Ook van de openbare gebouwen als het ThéStre Royal, de Vlaamsche Schouwburg, het Paleis van Justitie, en van nog andere meer, is niets overgebleven dan de kale muren. Van de Statiestraat, de voornaamste winkelstraat van Leuven, is niets meer over dan op instorten staande muren. De zijstraten van de Statiestraat zijn tot op korten afstand dier straat eveneens verwoest. Op het Stationsplein zelf is er van de twintig restaurants en hotels geen enkel meer over. Alles ligt daar in puin. Is de verwoesting niet zóó uitgebreid als de eerste berichten deden vermoeden, toch kan van een gedeeltelijk vernield Leuven gesproken worden. De benaming „moderne Hunnen", door de Engelschen voor de Duitschers gebezigd, dagteekent van Leuven. De Times schreef, dat de Duitschers het nog erger gemaakt hebben dan Attila, want „deze had tenminste nog zijne goede zijde: hij spaarde Milaan. Van hem zegt men, dat al verwoestte hij steden zonder eenig zelfverwijt, hij toch het volkenrecht, zooals men dat in zijn dagen opvatte, eerbiedigde". Van het in Leuven gebeurde nemen de Engelschen natuurlijk alleen deze lezing aan: dat de Duitschers op hun eigen menschen geschoten hebben, die na den Antwerpschen uitval weer Leuven binnentrokken, en toen voor Engelsche troepen werden aangezien. Honderden Leuvenaars, mannen zoowel als vrouwen, werden naar Duitschland getransporteerd, vanwaar later de meesten weer zijn teruggezonden. De gevoelens van de Leuvenaars tegenover de 158 Duitschers kan men zich wel voorstellen; maar ook de laatsten zagen in eiken Leuvenaar een franc-tireur. De wederkeerige gevoelens blijken o.a. uit een bericht van de Nederlandsch-Duitsche grens gezonden: „Wij vernamen dat gisteren (1 September) een transport is vervoerd van gevangen genomen Belgische burgers, inwoners van Leuven, beschuldigd van op Duitsche soldaten te hebben geschoten. Hun aantal bedroeg bijna duizend. Onder streng geleide werden zij in gesloten spoorwegwagens naar het binnenland overgebracht. Gedurende de reis ontstond in een der wagens een kleine opstand. Een der gevangenen vloog plotseling een soldaat naar de keel. Met bajonetsteken werd hij door de andere soldaten gedood. Tevens werden eenige andere gevangenen door geweerschoten verwond; daarna was de orde hersteld. Na dit voorval is de bewaking van zoogenaamde francs-tireurs nog gestrenger geworden. Zij worden niet meer als gewone krijgsgevangenen behandeld en krijgen slechts het hoog noodige voor hun levensonderhoud". *** Eer wij voorloopig afscheid nemen van het westelijk oorlogsterrein om ons naar het Oosten te keeren, is het noodig in de reeks der Duitsche bezettingen in België ook nog de inneming van Antwerpen op te nemen. Wat na Antwerpen in Vlaanderen is geschied, vormt eigenlijk één geheel met de krijgsbedrijven in noordwestelijk Frankrijk. Met den val van Antwerpen begint voor de Duitsche krijgsoperaties in het westen als het ware een nieuw tijdperk. Wij hebben op blz. 60 van den Duitschen veldtocht gesproken als van het volgen van een vooraf beraamd plan. Of na al het gebeurde in België de eens bepaalde lijn door de Duitscher stipt is gevolgd, mag tot op zekere hoogte betwijfeld worden. Dat het bezit van Antwerpen niet in het plan zou zijn opgenomen, laat zich moeilijk denken, ook met het oog op hetgeen wij reeds blz. 28 opmerkten; maar wel blijft het de vraag of reeds vóór de veel besproken en begeerde inneming van Parijs oorspronkelijk de inneming van Antwerpen in de bedoeling lag. Elke oorlog heeft echter zijne verrassingen, en nu het Belgische leger zich in Antwerpen 159 terugtrok, moest het om deze stad gaan, zij het dan ook eerder dan men het zich had voorgenomen. In de maand September hebben de kleine steden en dorpen in Vlaanderen hetzelfde lot ondergaan als die in het Walenland: om Een geweer voor en tegen een vliegtuig. beurten werden zij door Duitsche en Belgische troepenafdeelingen bezet. Na de overgave van Namen waren de Belgische troepen, die de vesting hadden moeten ontruimen, na een tocht door het noorden van Frankrijk per scheepsgelegenheid naar Oostende gevoerd, om weder deel te kunnen nemen aan de verdediging van Antwerpen. 160 Deze troepen en die, welke van tijd tot tijd uitvallen uit Antwerpen waagden, en vrijwilligerskorpsen hebben het den Duitschers in Oost-Vlaanderen moeilijk genoeg gemaakt: maar waren tevens — natuurlijk tegen hun wil — oorzaak, dat menig Vlaamsch stadje aan eene dubbele beschieting werd blootgesteld, waardoor er soms niet veel van overgebleven is. Van Aerschot en Mechelen hebben wij reeds gesproken; nu het op Antwerpen aanging, lagen Aalst (Alost) en Dendermonde (Termonde) op den weg der Duitschers, wien het er natuurlijk om te doen was de gemeenschap tusschen Antwerpen en de kust te verbreken. Den 1" September waren Ninoven en Aalst in het bezit der Duitschers ; ook Dendermonde, het oude stadje aan de samenvloeiing van Schelde en Dender. Den 4" hadden er hevige schermutselingen plaats tusschen Aalst en Dendermonde. De Belgen hadden ten zuidwesten van Mechelen de dijken der Leuvensche vaart doorgestoken, en de geheele streek onder water gezet, waardoor de Duitsche opmarsch niet weinig werd bemoeilijkt. Den 5" meldden de Belgen dat Dendermonde weder door de Duitschers werd ontruimd; maar als de Belgen den 11" berichten: dat de plaats door hen hernomen is, dan moet Dendermonde tusschen den 5n en den 11" weder in Duitsche handen geweest zijn. Die verwarde berichten laten zich echter wel verklaren. Is eenmaal een plaats door de Duitschers genomen, en voor 't grootste gedeelte platgeschoten of verbrand, dan wordt de plaats, zoo deze van geen overwegend strategisch belang is, weer verlaten, terwijl slechts enkele manschappen achterblijven. Trekken dan de Belgen er weer binnen, dan moeten de Duitschers hen weer verjagen, en zoo hebben in en om sommige stadjes en dorpen schier om den anderen dag schermutselingen plaats gehad. Den 5" September hadden de Belgen de brug over de Schelde door dynamiet doen springen; toen de poging om ook die over de Dender „op te blazen" mislukte, werd deze in brand gestoken. Men hoopte op deze wijze de Duitschers te beletten in de richting St. Nicolaas door te dringen, daar zij dan de eenige nog overgeblevene spoorwegverbinding 161 tusschen Antwerpen, Gent en Oostende zouden kunnen bezetten. Toen de Belgen, zooals het heette, Dendermonde den 11" hadden hernomen, was er van de stad niet veel meer overgebleven. Van de 1400 huizen waren er 1100 door brand vernield. De hoofdkerk, ljiet museum en het stadhuis waren nog gespaard gebleven. Ook het gerechtshof bleef ongeschonden; maar vernield door bommen en vuur waren het groote hospitaal, het klooster der arme Klarissen, de Benedictijnerkerk, de fabriek La Dendre, het klooster der Theresianen en het gebouw van de Banque de la Dendre. Dit laatste hadden de Duitschers in de lucht doen springen. Toen het hospitaal in brand stond, hebben de Duitschers de zieken, die niet meer gaan konden, opgenomen en in een aangrenzend weiland gelegd. Het standbeeld van den Vlaamschen dichter Prudens van Duyse is ongeschonden gebleven. Door brand was de Koninklijke Akademie, het gebouw van den katholieken werkmanskring, het bisschoppelijk college en de veemarkt vernield. Het Duitsche observatielegér hield inmiddels de Belgische troepen door kleine operaties nu hier, dan daar van een gezamenlijk optreden terug, en zoo had er dan weder een gevecht plaats bij Dendermonde op 17 September. Het tot hiertoe gespaarde belangwekkende stadhuis werd nu door verscheidene granaten getroffen en vernield. De toren is er afgeschoten tot bij het uurwerk, dat op half acht ('s avonds) is blijven stilstaan. De kleine beiaard, een meesterstukje nog van de Nederlandsche klokkengieters Hemony, lag in scherven op de markt. Het geheele binnengedeelte, dat uit de 14e eeuw dagteekende, ging in vlammen op. De hoofdkerk werd ook, hoewel niet onherstelbaar, beschadigd. De twee schilderijen van Van Dijck waren gelukkig nog intijds in veiligheid gebracht. Van Dendermonde kan gezegd worden, dat het tot het verledene behoort. Het lag in de bedoeling der Duitschers om aan weerszijden van de Maas in een breed front in de richting Rijssel-Longwy een inval in Frankrijk te beproeven. Wat hun bij den opmarsch naar Rijssel in den weg stond, moest wijken Dat hebben in Oost-Vlaanderen de stadjes Ninoven, Melle en Oudenaarde ondervonden, en heeft de beschieting van Aalst ten gevolge gehad. Duitsche troepen hadden Oorlogsbrand. 11 N O De bergpas van Uzsok in de Karpathen, waar de Russen in Hongarije binnenvielen. 163 Zaterdag 26 September beproefd over de Dender te trekken, maar zij werden door de Belgen teruggedreven. Daarop hebben de Duitschers Aalst onder vuur genomen, en het station, de Nieuwe Kerk en een school werden door verscheidene projectielen geraakt. Verschillende gebouwen, o. a. het hospitaal, vlogen in brand. Bij die gelegenheid hebben de Belgen vier kanonnen buitgemaakt en werden 800 Duitschers gevangen genomen. Zondagmorgen lieten de autoriteiten de stad ontruimen en duizenden inwoners vluchtten naar Gent. Maandagmorgen kwamen de Duitschers opnieuw opdagen en verlieten de nog overgebleven inwoners de stad. Volgens een Belgisch bericht deden de Duitsche troepen 40 burgers voor zich uitloopen, en van dezen werden er in een schermutseling verscheidene door de Belgen zelf doodgeschoten. Dien dag was Aalst weder Duitsch. De Duitschers hadden intusschen Antwerpen niet uit het oog verloren. Integendeel; want al de reeds vermelde gevechten in OostVlaanderen dienden enkel om aan de westzijde der stad tegen overvallen gevrijwaard te zijn. Uit Luik waren zes der bekende 42 c.M. kanonnen naar Antwerpen gezonden en alles deed een geweldig beleg verwachten. Antwerpen was immers de sterkste vesting van België, en de verwachting van het geheele volk was op Antwerpen geconcentreerd. De Belgische koningskinderen waren den 31" Augustus naar Engeland vertrokken j maar de koning was in Antwerpen gebleven, en de koningin keerde den 8n September uit Engeland naar Antwerpen terug. Het Belgische vorstenpaar had tot nogtoe het lief gedeeld, maar wilde nu ook trouw het leed met zijn volk deelen. Den 1" September werd uit Antwerpen gemeld, dat alle forten nog niet gereed waren, en nog kanonnen ontbraken J dat de manschappen door uitvallen verzwakt waren, en dat het zware Duitsche belegeringsgeschut reeds voor de stad stond. Nog geen anderhalve maand later zou reeds de Duitsche vlag van den toren der Onze-Lieve-Vrouwe-kathedraal wapperen. Antwerpen heeft tijden van grooten bloei, maar ook van diep 10 | S CU O liü CO CO E oo" co m "c s O. Q. O CU J3 Cl O ca CO Sï 'cu o X) p N •a c CU CU OTj > CU > cu 5 •o "* s ^ CO Cfi 3 O C O. O a3 SP « > ! r- X) c N CU Ti c ^ _ c E 3 .1 M ï * .2 c C/3 CO ja CU "O „ in g >— CU 3 £ "~ e 1 ^ ta <3 co ft. £ 165 Amsterdam en Rotterdam. Bij den vrede van Munster werd de Schelde gesloten verklaard ten behoeve der noordelijke Nederlanden. In ^1795 werd Nederland gedwongen den Scheldetol op te heffen. Napoleon I, die de strategische waarde van Antwerpen inzag, bouwde en vergrootte de kaden en de dokken. In 1814 had de gouverneur Carnot de stad te verdedigen tegen de gealliëerden. In 1830 werd Antwerpen, dat door het Weener congres aan Nederland was toegewezen, door de omwentelingspartij overmeesterd, en week de militaire commandant, luitenant-generaal Chassé, met zijne manschappen naar de citadel. Het verbreken door de Belgen van een gesloten wapenstilstand, gaf aanleiding tot het bombardement van den 28" October, dat, ondersteund door het vuur der kanonneerbooten, een gedeelte der stad in een puinhoop veranderde. Er werd wederom een wapenstilstand gesloten, maar de citadel en de daarbij behoorende forten bleven in de macht der Nederlanders, en Chassé verklaarde, dat hij ze, trots alle besluiten der mogendheden, tot het uiterste zou verdedigen. Toen koning Willem I hardnekkig weigerde de citadel te doen ontruimen, trok de Fransche generaal Gérard met bijna 53000 man voetvolk en 13000 man ruiterij naar Antwerpen. Te vergeefs sommeerde hij den grijzen Chassé om de citadel over te geven. In den nacht van 29 op 30 November 1832 werden de loopgraven geopend, maar eerst den 23" December, toen de citadel tot een puinhoop geworden was, kon Chassé tot een overgaaf besluiten. Daags daarna trokken de Franschen er binnen en 31 December werd de citadel door Belgische troepen bezet. Tot 1839 had Nederland het tolrecht van de vaart op de Schelde, welk recht in 1863 voor 36 millioen francs door België werd afgekocht. Na de „vrijmaking der Schelde" begon voor Antwerpen een tijd van nieuwen bloei. Als bron van een groot deel van België's stoffelijke welvaart, is Antwerpen van meer beteekenis dan Brussel. Zijn haven is de verzamelplaats van eene groote handelsmarine, van tal van buitenlandsche stoomvaartlijnen, en een in- en doorvoerhaven, die eerst in de laatste jaren door het vooruitstrevende Rotterdam is overvleugeld. Als stapelplaats kan de stad ten 'Cl 0 3 ^ ° L o CU Si cu 5 tuO "co' 5 e s 5 g 1 § 0 T3 i- _ — CU C 1 "§ 8) o o .= 6 > s S SS CU CU CS § Q g e s ■§ 5 CU CU <- 60 u. o E cs 0 O CS •a n c c CO CU T3 t) cö cs C » M jg cu <" Q ü JJ • 5 xi •£ C M 1 « '5 ■8 2 * CO CO c ê i .2 3 £ o 22 cu fc O J3 o. o t-> £• -5 -2 E *CU is o m > c w § u 5 •£ C CU - ^ -. i_ si *» s ■ i g § e n <; CU _^ > * .2 o g £ 3 J ■5 M cu C > c 'C cu cu co = ü 3! CS TJ < De aanvoerders van het Poolsche legioen, i Overste Joseph Pilsudski. 2 Chef der Generale Staf Joseph Sosenkowski. 3 De burgercommissaris van Kielce Dr. Sokolnicki. 4 Luitenant Bylina. 5 Bataljonscommandant Trojanowski 6 Romanschrijver Gustav Danilowski. 167 westen van de stad geschieden tot aan de Nederlandsche grens en tot de polders Wilmaersdonk en Austruweel worden uitgebreid. Ook aan de zuidzijde is dit mogelijk, en ook daar kan belangrijke uitbreiding verkregen worden door het openstellen van Rupel, Dyle en Nethe. Buiten de genoemde verouderde omwalling heeft men een reeks van nieuwe werken, die onderling door een wal met grachten verbonden zijn en de stad op 3000 a 4500 M. omgeven. Met inbegrip van de forten Merxem en St. Philippe telt men op den rechter Scheldeoever tien forten. Maar ook deze forten zijn verouderd en hebben weinig schootsveld, en tal van omliggende dorpen beperken zeer hunne vuuruitwerking. De forten aan den linker Scheldeoever, onmiddellijk aan de rivier, zijn ook verouderd en deels ook geslecht. België was dus, door de in de laatste jaren aangebrachte verbeteringen van het geschut en de projectielen, tot moderniseering van zijn centraal reduit gedwongen. Bij de wet van 30 Maart 1906 werd voor verbetering van de stelling van Antwerpen 65 millioen francs toegestaan, en daar de raming tegenviel, klom het bedrag tot 80 millioen. De voornaamste forten zijn thans opgeworpen bij Rupelmonde, in het noorden het fort Schooten, bij het kanaal van Turnhout en het fort Cappellen aan de spoorlijn naar Roosendaal. Moderne forten liggen aan de westzijde van Nethe en Rupel. Op den linker Scheldeoever zijn nog vier forten opgeworpen, en op den rechteroever ten noorden van de Nethe zijn niet minder dan twaalf forten gebouwd. De buitenste fortenkring op 10 a 16 K.M. van de stad gelegen, vormt een omtrek van 90 K.M. waardoor het kamp van Antwerpen vervierdubbeld is. Na Parijs is Antwerpen de grootste en meest moderne vesting ter wereld. De vestingbouwkundige, generaal Brialmont, rekende dat de vaste bezetting dezer vesting 50.000 man moest tellen. Thans waren de koning en de koningin, de regeering en het veldleger in Antwerpen opgesloten, wachtende op de dingen, die komen zouden. Wat de voeding aangaat, hadden de legerhoofden zoowel als het stadsbestuur al het mogelijke gedaan om voor vier maanden voorzien te zijn. In de provinciën Antwerpen en Limburg werd langs Oorlogskaart van het westelijk front. 170 de Nederiandsche grens al het vee, dat maar te krijgen was, opgekocht. Het grootste deel van het vee werd in de weilanden langs de forten gebracht en het andere geslacht en ingezouten. In den nacht van 24 op 25 Augustus had reeds een Zeppelin boven Antwerpen gemanoeuvreerd en acht bommen geworpen van groote explosieve kracht. Tien personen werden gedood en acht gewond. Een bom ontplofte zelfs op het Meirplein voor het koninklijke paleis zonder dit echter te beschadigen. Den 2n September, des morgens om half vier, wierp wederom een Zeppelin tien bommen in de stad waardoor een tiental huizen werden getroffen. De correspondent van de Nieuwe Courant schreef dienaangaande: „Het is eene eigenaardige, niet te beschrijven gewaarwording, die men ondergaat, wanneer ge 's nachts uit uw slaap gewekt wordt door donderend kanongebulder en knetterend geweervuur, wanneer ge het huis voelt beven en de ruiten hoort rinkelen. Dat is nu de tweede maal in acht dagen, dat die gewaarwording angstwekkend over mij en over heel de stad Antwerpen komt en dat een bommenwerpende Zeppelin de zenuwen,van de bewoners onzer goede Scheldestad komt schokken. Ditmaal gelukkig zonder andere gevolgen dan stoffelijke schade en eenige kwetsuren en schrammen. Het was gisteren zoo een prachtige avond vol maanlicht en helder stergeflonker, en het scheen of er over heel de wereld een zoete vrede, een alles doordringende klaarte lag. Het was overal zoo stil, zoo innig-rustig, dat men onwillekeurig alle gedachten aan oorlog en strijd had laten varen, dat men het verschijnen van een luchtschip in dien helder-blauwen nachthemel als iets zeer onwaarschijnlijks, bijna onmogelijks had beschouwd. En daar opeens verscheen het weer, heel, heel hoog. Ik zag het zoo hoog, dat het gevaarte, dat anders een lengte van 150 M. heeft, meen ik, nu nog nauwlijks een paar meter lang was; gehuld in de stralen van de verschillende blauwkleurige zoeklichten maakte het bijna een geheel uit met den nog dieper blauwen achtergrond van den hemel. Dat heel de stad wakker geschud werd door het ontploffen der bommen, het gedreun der kanonnen en het geknetter der geweren, spreekt vanzelf, en 171 dat heel de stad wel nagenoeg in de kelders zal hebben gezeten, konden wij vandaag afleiden uit de verhalen, die ons langs verschillende zijden gedaan werden. Ondanks het tragische van den toestand, moet daar toch de komische kant niet ontbroken hebben. Men moet sterke zenuwen hebben om al die emoties te doorstaan, die ons in deze dagen van dichtbij of van veraf treffen. En de wijze van optreden der Duitschers ten opzichte van ons land in het alge- Veldmaarschalk Von Hindenburg met zijn staf. meen, en van onze stad in het bijzonder —- en hetgeen wij hier te verduren hadden is dan nog niets vergeleken met wat andere steden en dorpen te lijden hadden — verwekt aanvankelijk wel angst, maar als deze vervaagd is gevoelens van heel anderen aard bij de Belgen." Eerst den 28" September zijn de Duitschers feitelijk met het beschieten der forten om Antwerpen begonnen. Dien Maandag vielen zij de zuidelijke forten Waelhem en Wavre-St. Catherine aan, 172 waarbij een uitval der Belgen werd teruggeslagen, en een munitiemagazijn bij Waelhem in de lucht vloog. Dinsdagmorgen werd het bombardement op de beide forten Hervat, en Woensdag 30 September waren, volgens een Duitsch bericht, twee forten reeds door het Duitsche geschut vernield. Welke forten het waren, werd niet gemeld. Toen Vrijdag een „Taube" boven de stad vloog, hebben de Belgen, volgens het Handelsblad van Antwerpen, nog al wat ongelukken veroorzaakt in hun eigen stad: „Aan de Cogelslei werd een oud man aan de knie gekwetst door een stuk shrapnell van onze eigen kanonnen, die de Taube beschoten. In de Vijfhoekstraat werd een vrouw gedood en haar man erg gekwetst. Een andere shrapnell, door onze kanonnen afgeschoten, trof het huis van een rentenier en ontplofte daar met een geweldigen slag. Het hoofd van den man, die op zijn balkon stond, werd letterlijk afgerukt, en de geheele inboedel der kamer werd verbrijzeld. Ook in de Nationalestraat werd een meisje door de scherf eener shrapnell gekwetst." Het scheen bovendien dat de burgerlijke en militaire autoriteiten in de laatste dagen den toestand binnen Antwerpen niet meer volkomen meester waren. Toen Zaterdag 26 September weer een „Taube" over de stad vloog, werd eerst geschoten toen elke kans om het vliegtuig te raken, door den grooten afstand vervlogen was. Na de paniek door de vliegtuigen ontstaan, trokken Zondag duizenden vluchtelingen uit de omstreken door de straten. Aan het stadhuis, waar zij hunne huisvestingsbiljetten aanvroegen, waren de ambtenaren het hoofd kwijt. Maandag en Dinsdag toen er nog honderden vluchtelingen uit Lier aankwamen, bereikte de verwarring haar hoogtepunt. Het geheele spoorwegverkeer werd op een gegeven oogenblik stopgezet. Dichte drommen vluchtelingen, aan wanhoop ten prooi en omstuwd door burgerwachten, bewogen zich over de Keizerlei. Een bevel werd uitgevaardigd, volgens hetwelk geen inwoner der stad, Antwerpen meer verlaten mocht, terwijl de vluchtelingen binnen 24 uur moesten vertrokken zijn. Later op den dag vertrokken toch weder enkele treinen in de richting van Cappellen. > * 3 2 2" "O 8 S TJ 2 N 3 CD & O -i 3 < ° £13 TJ 3 3*. CfQ 3 rt> s. 3 e» s* £ 2 « -!. 3r> CfQ I n 1 SS. 3* n W 3 CL O. o. • n> O. 3 n 3 l—l "> ÏÏ | O 1 gr 2 o C/5 O Q. _ 5. 3 to | Ss O 3 O* fl> 3 "1 3 H o O Hl Cf ST CD ■ 3 ro 3 5' Eb re co 55" Cl rt> 3 O TJ N n' 3" f& < ■ 3 CL a> en ft) 5' erg > 3 I ~4 174 een infanterie-aanval beproefd op de vooruitgeschoven loopgraven te Wavre-St. Catherine, maar zij waren tot staan gebracht door het vuur der Belgische infanterie en door de mitrailleurs. Zij hadden wel het dorpje Waelhem met hun geschut erg gehavend, maar het fort was nog geheel onbeschadigd gebleven. Welk een schok zou het optimisme der Antwerpenaren, gevoed door misleidende berichten, gekregen hebben, als het bekend was geworden, dat reeds Donderdagmiddag, 1 October, te vijf uur het fort Wavre-St. Catherine en de redoute Dorpveldt met de daartusschen, gelegen werken door de Duitschers bestormd en genomen waren; dat het fort Waelhem was ingesloten, en het westelijk vooruitgeschoven gewichtige steunpunt Dendermonde in Duitsch bezit was! Maar nog steeds bleven de berichten even gunstig. Zelfs Zaterdag, den 3" October, toen uit het Duitsche hoofdkwartier des avonds gemeld .... . _ p .0. werd, dat ook de forten Lier, Nikolaas II, Tsaar van Rusland. ' 7 Waelhem, Koningshoyckten de daartusschen liggende redouten waren gevallen, en in de tusschenstellingen 30 kanonnen veroverd waren, en dat het door de bres in den buitensten fortengordel mogelijk was geworden om over te gaan tot de belegering van de binnenste fortenlinie en van de stad — luidde nog een officieele mededeeling uit Antwerpen: „Twee aanvallen van de Duitschers zijn met zware verliezen voor hen afgeslagen. Zondag zullen de Britsche voorhoeden op het front zijn"; dus niets meldende over de belegering. En een Parijsch 175 communiqué meldde dien dag: „De Duitschers beschieten het zuidoostfront van de vesting Antwerpen, zonder dat evenwel nog eenige uitwerking van beteekenis op de vestingwerken valt waar te nemen." Een nieuw oorlogsmiddel der Belgen, in dien tijd beproefd, om de spoorwegverbindingen der Duitschers in het ongereede te brengen door het laten loopen van z.g. „wilde", onbemande treinen, baatte ook al niet veel. Een dier wilde treinen was op een rangeerenden trein bij Hal geloopen en had dien vernield. Twee Duitsche spoorwegmannen werden gedood ; maar de Duitschers lieten daarna twee bruggen ten westen van Hal springen, zoodat andere wilde treinen, zonder schade te veroorzaken, in het water liepen. Uit het Duitsche hoofdkwartier werd medegedeeld, dat de Duitschers de kerken niet zouden beschieten, als de Belgen daarvan geen gebruik maakten voor militaire doeleinden. Deze mededeeling stond waarschijnlijk in verband met een gerucht, ook ten onzent in De Maasbode gepubliceerd, dat de toren der Onze-Lieve-Vrouwe kerk zou bezet zijn met machine-geweren; dat deze ook geplaatst waren op het kerkschip en dat er een draadloos telegraaftoestel op den toren zou staan. Op het stadhuis en op den grooten kerktoren werd Zaterdag voor alle zekerheid het bij de conventie van Genève overeengekomen rood-witte-vlaggetje geheschen, ten teeken dat men te doen heeft met historische kunstwerken. Dien zelfden dag deden ook eenige Engelsche troepenafdeelingen voorzien van geweldige automitrailleurs, onder luide toejuichingen van het publiek, hun intocht in de stad. Nu begon de stemming meer gedrukt te worden, want men begreep dat de stad zelf wel eens eerder belegerd kon worden, dan verwacht was. Winston Churchill, de Engelsche minister van Marine, was ook in Antwerpen aangekomen om een onderhoud te hebben met koning Albert over de verdediging der stad. Den 4n „hing de lucht hier vol goed nieuws", werd uit Antwerpen aan De Telegraaf geseind. Immers zou bij Waelhem een geheel Duitsch regiment door de Belgen vernietigd zijn, en bleek 176 het voor de Duitschers onmogelijk om over de Nethe te komen. Er was ook sprake geweest dat de regeering en de ministerieele bureaux naar Oostende zouden vertrekken, maar des middags kwam tegenbevel, en is alles in de stad gebleven. Maar die hoopvolle stemming kon niet beletten dat Maandag 5 October wederom het vuur uit twee forten: Kassei en Brochem door de Duitschers tot zwijgen gebracht werd en het stadje Lier en het spoorwegfort aan de lijn Mechelen—Antwerpen genomen waren. Den 6" October begon men in de stad eerst recht den ernst van den toestand in te zien. De commandant der versterkte stelling, generaal De Guise schreef des avonds aan de burgemeesters der gemeenten, welke binnen die stelling gelegen zijn, den volgenden brief: „Ik heb de eer ter kennis van de bevolking te brengen, dat de beschieting van Antwerpen en de voorsteden en van de omstreken op handen is. Ik veronderstel dat de bedreigingen met of de uit¬ voering van de beschieting geenerlei invloed zullen hebben op den duur van den tegenstand, welke tot het alleruiterste zal worden volgehouden." Nog werd gemeld, dat de gemeenteraad van Antwerpen in geheime zitting met eenparigheid van stemmen zijn volle vertrouwen zou gesteld hebben in de krijgsoverheid, en dat hij het volkomen met die overheid eens was weerstand te bieden tot het laatste en liever de stad te laten beschieten dan ze over te geven — zoo zeide althans de Generaal Rennenkampf, bevelhebber van het Russische noordelijke leger. 177 Flandre Libérale. Dit was het antwoord, dat gegeven werd op den eisen van den bevelhebber der Duitsche troepen, dienzelfden dag des middags per estaffette aan de stad gesteld: om Antwerpen over te geven, daar anders tot het bombardement zou worden overgegaan. Aan den avond van den 7" October werd uit het Duitsche hoofdkwartier officieel gemeld: „Bij Antwerpen is het fort Brochem in Duitsche handen gevallen. De aanvallers zijn de Nethe overgetrokken en naderen den binnensten fortenkring. Een Britsche brigade en de Belgen werden tusschen den buitensten en den binnensten fortengordel op Antwerpen teruggeslagen. Vier batterijen zwaar geschut, 52 veldstukken en vele, ook Engelsche, machine-geweren werden in het vrije veld veroverd." Het bombardement der stad begon om 3 uur in den nacht van Dinsdag 6 op Woensdag 7 October. De regeering vertrok den 7" met de mailbooten van den dienst op Oostende daarheen, en de gezanten met het personeel der gezantschappen zijn ook naar Oostende uitgeweken. Ook de bevolking trok in massa's de schipbruggen over naar het Land van Waes, om te voet Oostende te bereiken. Het aantal der vluchtelingen werd geschat op ongeveer vijfhonderdduizend. De koning bleef nog altijd in Antwerpen. Zooals boven reeds gemeld werd, waren de Duitschers eindelijk over de Nethe getrokken, maar eerst over de zevende door hen gelegde brug. Bij die rivier was woedend gestreden. De Belgen hebben daar als leeuwen gevochten en de Engelschen plaatsten bij hunne aankomst het zware scheepsgeschut in de binnenste fortenlinie. Het oppercommando over de" troepen werd in Engelsche handen gegeven en de Belgen en Britten streden gezamenlijk tegen den overmachtigen vijand. Was aanvankelijk alleen de aanval door de Duitschers gedaan op de bres in de fortenlinie, Maandag werd die met groote hevigheid met flankenuitbreiding ondernomen op de overgangen over de Nethe bij Lier en op de forten bij Puers. De Duitschers wisten door te breken tusschen Boom en Puers, doch de Engelsche versterkingen, die snel over Rupelmonde oprukten, kwamen hun makkers te hulp, en bloedig werd de aanval afge- Oorlogsbrand. 12 Een kamp van gevangen Russen bij Lodz op de landstraat te Leczyca (Russisch Polen). 00 179 slagen, waarbij de bajonet de beslissing bracht en honderden bij honderden vielen. De Belgen lieten alle bruggen over de Nethe en de Rupel in de lucht vliegen, maar toen Dinsdag de Duitschers Lier en Puers weer met ongewone heftigheid aanvielen, konden Belgen en Engelschen niet beletten dat de Duitschers bij Boom over de Nethe en de Rupel wisten te komen. Onder dekking van een geweldig geschutvuur zwommen Duitsche pontonniers de Nethe over, het werk van twee kanten aanvattend, en zoo slaagden de Duitschers er in voor de zevende maal een pontonbrug te slaan, waarover zij hun manschappen en hun zwaar geschut konden transporteeren. Het zwaar belegeringsgeschut kon toen worden opgesteld en het bombardement werd aangekondigd. De Nethe was door het aantal lijken bijna afgedamd. Lier en Contich waren door de Duitschers in brand geschoten. Woensdag begon de groote uittocht uit Antwerpen en voorsteden per trein, per boot of te voet naar Nederland. Dien dag (7 October) bevonden zich reeds 10.000 vluchtelingen te Roozendaal en 6000 in Breda. Het bombardement duurde den geheelen nacht en werd den 8" voortgezet. Het was zoo hevig dat zelfs de huizen in Roozendaal trilden. De gloed, dien men vandaar boven Antwerpen zag hangen, was het gevolg van den brand der petroleumtanks, door bommen uit een Zeppelin op de tanks te Hoboken geworpen. De eerste granaten die in Antwerpen vielen, kwamen terecht op het zuidelijk gedeelte der stad. Vooral de voorstad Berchem heeft zwaar geleden en is zoo goed als verwoest. De Engelschen hadden de binnenste forten wel met zwaar geschut bezet, maar toch bleek de toestand der stad onhoudbaar. Donderdagmorgen 8 October eerst verliet koning Albert Antwerpen en kwam hij te Selzaete aan. Dien dag viel ook het fort Breendonck en had de beschieting plaats der daartusschen liggende stadswijken. Vrijdag, 9 October, heeft het Belgische leger de stelling Antwerpen verlaten om zich bij het leger der bondgenooten te voegen, en nu zou de stad alleen door de Engelschen verdedigd worden. Een achttal dagen te voren (1 October) had de Tirttes nog verklaard dat Engeland nooit zou dulden, O oo 181 dat Antwerpen in Duitsche handen zou overgaan; maar dien zelfden Vrijdag, des morgens om 9 uur reeds, werd de witte vlag geheschen op de Antwerpsche kathedraal. Burgemeester De Vos en schepen Louis Frank ontmoetten generaal Von Beseier aan de Berchemer poort en gaven de stad over. De opperbevelhebber van het belegeringsleger, Hans Hartwig von Beseier, was 75 jaar. In den oorlog van 1870 kreeg hij het ijzeren kruis en trok reeds de aandacht van zijn chefs bij het beleg van Parijs en Metz. In 1911 had hij ontslag uit den dienst genomen, maar bij het uitbreken van den oorlog werd hij weer actief. Van den keizer heeft hij na de inneming van Antwerpen de orde Pour le Mérite ontvangen. Des middags was de stad in Duitsche handen. Enkele forten bleven nog door de Belgen bezet, maar dit had geen invloed meer op de inneming der Scheldestad, die gordelvesting van Europeesche vermaardheid, die nog geen anderhalve week na het begin van den aanval gevallen was. De Duitschers hadden hierbij in toepassing gebracht den z.g. verkorten aanval, reeds voor jaren door den vestingbouwkundige Von Sauer, met het oog op zulke legerplaatsen, bepleit. Toen de Engelschen het onmogelijke eener verdere verdediging spoedig inzagen, waarover Churchill met koning Albert had geconfereerd, besloten zij weg te trekken met de enkele Belgen, die nog aan de verdediging hadden deelgenomen. De laatste forten deden zij springen en de aftocht geschiedde geregeld. Alleen de achterhoede trok af in ordelooze vlucht, want de Duitschers hadden kans gezien bij St. Nicolaas, ten westen van Antwerpen, die achterhoede af te snijden, waarbij zij vele gevangenen maakten. De rest der achterhoede trok over onze grenzen, zoodat in Zeeuwsch Vlaanderen 3200 Belgen en 800 Engelschen moesten geïnterneerd worden. Koning Albert had met zijn gemalin in den afgeloopen nacht bij ingezetenen van Selzaete een onderdak gevonden, 's Morgens vertrokken zij per auto naar Oostende, vanwaar de koningin naar Engeland overstak. De intocht der Duitschers in Antwerpen geschiedde, evenals in Brussel, in uitstekende orde. De eerste troepen, die binnenrukten, 182 waren wielrijders, gevolgd door een brigade infanterie en verschillende veldbatterijen. Deze laatsten trokken in draf door de stad naar de kaden en schoten daar met granaatkartetsen op de Belgische achterhoede, die naar de overzijde van de Schelde vluchtte. Een compagnie infanterie ging over een pontonbrug, die in het midden was opgeblazen door de Belgen. Twee soldaten sprongen in het water, zwommen over het open vak, en klommen aan de andere zijde weer op de brug en rukten voort om den anderen oever te verkennen. In twee uren hadden de Duitschers de brug hersteld en toen trokken de troepen daarover in een onafgebroken stroom. Het gros van het leger kwam eerst Zaterdagavond ; 60.000 man werden geïnspecteerd door generaal Von Schultz en admiraal Von Schroeder, die met een schitterenden staf te paard voor het koninklijk paleis stonden. Vijf uren lang trokken de troepen door de stra- Generaal Moritz Ridder von Auffenberg. , . . . ten; de verlaten huizen dreunden onder de krachtige voetstappen van hun paradepas. De troepen zongen Die Wacht am Rhein en Ein fester Burg ist unser Gott. De paarden waren goed bereden en goed opgetuigd, ook het geschut was goed gepoetst Achter de artillerie kwamen de kurassiers met helmen en kurassen van gebruind staal, huzaren in met bont gevoerde attilla's en daarna de ulanen met hun lansen en fladderende vlaggetjes. Toen volgden zeetroepen van de marine- 183 divisie, een afdeeling donkerblauwe Beiersche infanterie, lichtblauwe Saksische troepen en Oostenrijkers in zilvergrijs. Een afdeeling gendarmerie, zilver en groen, sloot den stoet. Uit alles bleek dat de Duitsche troepen bevel hadden gekregen de stad en de inwoners met groote omzichtigheid te behandelen, en spoedig stonden de soldaten met de overgebleven burgers op goeden voet. Aangaande den toestand der stad schreef de bizondere corres¬ pondent te Antwerpen aan De Nieuwe Courant o. a. het volgende : Enkele dagen na de inneming had hij de stad per fiets doorkruist, en kon hij constateeren dat de weg van Merxem naar Antwerpen ongeschonden was. De noordkant had dan ook het minst geleden, en daar stonden overal nog de kanonnen met ammunitie zooals de Belgen die hadden verlaten. Heel de weg lag bezaaid met militaire uitrustingsstukken. In de stad komende vond hij dat op de Keyzerlei bijna niets beschadigd was. Op de Ge¬ meenteplaats waren van het Atheneum de ruiten gesprongen en was het binnenste verbrand. Op de Meir was zoo goed als niets aangetast en bleek het Paleis ongeschonden. Op de Schoenmarkt was evenwel een geheel blok winkelhuizen zoodanig getroffen dat er niets meer van recht stond. Niemand mocht dien kant passeeren, daar er groot gevaar was voor instorten. Op-de Groenplaats was het Hótel Royal geheel uitgebrand. De Groote Markt.bleek nagenoeg ongeschonden. Op denboulevard voerder Viktor Léopold waren onderscheidene huizen zwaar beschadigd; ook achter de Waranda, vooral in de Zonstraat. Maar het meest hebben Berchem en Zurenborg, twee voorsteden, die onmiddellijk aan de stad grenzen, te lijden gehad. DeCobdenstraatteBerchem.waar nogal veel Nederlanders wonen, had zeer veel geleden. De Statiestraat en de Vredestraat hadden het hard te verantwoorden, en daar waren ook menschen slachtoffers geworden. In Zurenborg had de Groote en Kleine Hondstraat en de omtrek van het Dageraadsplein het meest geleden. Ook het zuidelijk gedeelte van de stad was zwaar getroffen, maar, zoo zegt hij, ik kan met groote stelligheid verklaren, dat geen 50ste gedeelte van de stad is geschonden. De meeste huizen, welke beschadigd zijn, kunnen binnen eenige dagen weer bewoonbaar worden gemaakt. Om de haven van Antwerpen onbruikbaar te maken, hadden de Belgen het stoomschip de Gneisenau van deNordd. Lloyd laten zinken, benevens twee lichters met graan. Ook waren 184 185 er mijnen gelegd, twee uren in den omtrek van de Schelde. Van de 34 Duitsche stoombooten, die zich bij het uitbreken van den oorlog in de haven van Antwerpen bevonden, waren alleen de machines onbruikbaar gemaakt. De groote havensluis was ongeschonden, maar voorloopig door met steenen beladen gezonken booten niet bruikbaar. De manschappen der Duitsche marine werden belast met het verwijderen der mijnen, en men hoopte dat het scheepvaartverkeer van en naar Antwerpen spoedig weder hervat zou kunnen worden. Ook over den oorlogsbuit hadden de Duitschers niet te klagen, want deze bedroeg, volgens hunne opgaaf, op zijn minst 500 stuks geschut, een groote hoeveelheid munitie, massa's zadels en paardedekens, zeer veel ambulance-materiaal, tal van auto's, vele locomotieven en wagons, vier millioen K.G. koren, veel meel, kolen en vlas voor tien millioen mark; wol, koper en zilver tot een waarde van een half millioen mark; een gepantserde trein, verschei- Duitsche soldaten aan den maaltijd. 186 dene ambulance-treinen met voorraad en groote hoeveelheden vee. Al geven wij hier uit den aard der zaak geene militaire beschouwingen, dan dringt zich toch de vraag aan ons op, of het juist gezien was van de Belgen om zich binnen eene verschanste legerplaats terug te trekken in plaats van in het veld te blijven? Had het Belgische veldleger zich tijdig uit Antwerpen teruggetrokken om zich aan te sluiten bij dat der bondgenooten, dan was het zeker tot geene beschieting van Antwerpen gekomen. Daar het den Duitschers niet in de eerste plaats om eene verovering van België te doen was, maar om een inval in Frankrijks noodgrens, was misschien het westelijk deel van België vrij gebleven, als de Belgen niet terstond op Antwerpen waren teruggegaan. Eenmaal in die vesting, was het leger daar als het ware opgesloten, en nu het veldleger daar eenmaal zat, konden de Duitschers het daar onmogelijk dulden als eene voortdurende bedreiging van hun rug en hun rechterflank. Niemand zal betwisten dat de Belgen dapper hebben gestreden; en wij voelen ons diep getroffen door de ellende in België geleden ; maar of de Belgische tactiek ook bewondering verdient, laten wij gaarne aan het oordeel van krijgskundigen over. Zondag 4 October werd het plaatsje Lanaeken, het laatste Belgische douanestation voor Maastricht door de Duitschers beschoten. Een vijftigtal Belgen zou op de Duitschers geschoten hebben. De Belgen trokken zich terug in de bosschen van Tournebride, welke bosschen door de Duitschers in brand werden gestoken. Bij de beschieting vielen drie granaten in de kerk, en werden alle huizen van de kerk van Lanaeken tot Tournebride verbrand. Tal van vluchtelingen stroomden weder Maastricht binnen. Door de beschieting moet ook het kasteel der graven Dumonceau vernield zijn. Donderdag 8 October vielen de Duitschers bij een patrouillerit door de Kempen in Turnhout. In de daardoor ontstane paniek vluchtten de Turnhouters over onze grenzen. Hiermede zijn de krijgsbedrijven der Duitschers speciaal tegen de Belgen vooreerst geëindigd. Wat daarna in West-Vlaanderen is 'geschied, behoort — zooals wij reeds opmerkten — tot de Duitsche 187 operaties tegen de bondgenooten. Wij gaan nu over tot den strijd der Duitschers en Oostenrijkers tegen de Russen en de Serviërs. DUITSCHLAND EN OOSTENRIJK TEGEN RUSLAND EN SERVIË. Wie meent dat op elk gebied alles aan vaste wetten moet gehoorzamen, zal allicht spreken van de wet, volgens welke elk ras op zijn beurt invloed moet uitoefenen op het wereldgebeuren ; maar al zou men bij wereldgebeurtenissen weigeren een gang volgens vaste wetten aan te nemen, dan valt het toch niet te loochenen dat volgens het Godsbestuur elk ras op zijn beurt en op zijn tijd als leider optreedt in de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid. Wat nog niet aan de beurt kwam, maar toonde levensvatbaarheid te bezitten en dus niet ten ondergang gedoemd is, heeft slechts zijn tijd af te wachten. Het hangt natuurlijk van den ontwikkelingstoestand af van het ras. dat als leider optreedt, of de algemeene ontwikkeling vóór- of achteruit zal gaan; en daarom is het pessimisme wel verklaarbaar, dat van een nu nog wachtend ras, het Mongoolsche, spreekt als van het „gele gevaar." Maar er is naast het Mongoolsche nog een ander ras, dat ook wacht en zeker is van zijn toekomst: het Slavische. Van dat ras hebben wij den Servischen stam reeds behandeld. Thans vooral trekt Rusland allermeest onze aandacht, dat tusschen Europa en het „gele gevaar" staat. West Europa wist een halve eeuw geleden eigenlijk nog maar zeer weinig van het Tsarenrijk, en eerst nu zijn ons, door Ruslands groote schrijvers, de Slavische toestanden niet totaal vreemd meer. Zeker bestaat er reden om van een in menig opzicht nog „achterlijk" Rusland te spreken; maar als men bedenkt dat Rusland eerst onder Peter den Grooten (f 1725) kennis heeft gemaakt met de Westeuropeesche beschaving, dan verbaast men zich over de ontwikkeling van dat rijk in die paar eeuwen. Die ontwikkeling onder Petefs invloed is zoo abnormaal snel gegaan, dat vele oude toe- 188 standen zijn blijven bestaan, die niet in overeenstemming zijn met de nieuwe banen, waarin de geestelijke stroomingen, die zich in de laatste eeuw ook in Rusland deden gelden, de dingen wilden voeren. Die botsing tusschen het oude en het nieuwe heeft op elk gebied een geest van onvoldaanheid gekweekt, die zich uit in een scherpe kritiek over den toestand der moedsjieks (boeren), bestuursambtenaren en staatslieden; en aan die kritiek hebben wij de schoonste producten der Russische letterkunde uit den laatsten tijd te danken. Het is vooral „Jong Rusland" dat zich onvoldaan gevoelt ; want aan den eenen kant is het zich bewust van de machtige uitgestrektheid van het rijk, dat aan de wereld ontzag moest inboezemen, en aan den anderen kant gevoelt het de machteloosheid van het rijk, dat door de andere staten nog als onontwikkeld wordt beschouwd. De geest van „Jong Rusland" voelt zich daardoor geslingerd, niet in evenwicht, en is er voortdurend op uit om iets verbazingwekkends te doen voor het oog der wereld. Indien men bovendien zich herinnert, dat allen, die van oudsher met de Slaven in aanraking zijn geweest, een eigenaardigen trek van weemoed bij hen waarnamen, dan laten zich de tragische gebeurtenissen, die zich in het leven van geheele groepen of van individuen in Rusland afspelen, zielkundig wèl verklaren. De naam „Slaven", die naar het schijnt niet vóór de 5e eeuw na Chr. gebruikt werd, komt reeds bij de Bizantijnsche schrijvers der 6e eeuw gedurig voor. De herkomst van deze benaming wordt in verband gebracht slava (roem) of met slovo (woord) of ook wel met slawa (vuurgodin). Rusland is het land van de secten, als een natuurlijk gevolg van de versteening, waarin de Grieksch-orthodoxe Staatskerk verkeert. Waf leerontwikkeling betreft is zij de minste der drie groote Christelijke kerken. In 1054 scheidde zich de Oostersche of Griekschorthodoxe kerk formeel af van de Westersche of Roomsen-katholieke kerk. De Westersche kerk bleef den paus van Rome als hoofd erkennen, maar de Oostersche kerk stelde zich onder het geestelijk opzicht van den patriarch van Konstantinopel. Deze scheiding is J 189 gebleven tot op dezen dag. Vooral in Rusland heeft die „orthodoxe" kerk zich in den loop der eeuwen uitgebreid onder het patriarchaat van Moskou, dat tegenover Konstantinopel zelfstandig geworden is. In 1702 verbond Peter de Groote de hoogste kerkelijke macht met de keizerlijke waardigheid, en stelde in 1721 de „heilige synode" aan, die voortaan de opperste leiding zou hebben der geestelijke en kerkelijke aangelegenheden. In Maart 1913 werd het derde eeuwfeest gevierd van de regeering der Ro- manofs, van welk geslacht de 190 eerste tsaar Michaël regeerde van 1613 tot 1645. Feitelijk was de laatste mannelijke spruit uit het geslacht Romanof de kleinzoon van Peter den Grooten, Peter II, een jongeling, die op vijftienjarigen leeftijd ongehuwd stierf, en de laatste vrouwelijke, de dochter van Peter den Grooten, keizerin Elizabeth. Haar zoon en opvolger Peter III was van moederszijde dus nog een Romanof, maar zijn vader was een Duitsche prins, Carl Friedrich van Holstein-Gottorp. De verdere heerschers zijn dus eigenlijk uit het Huis Holstein-Gottorp-Romanof. In de voorgaande eeuw heeft Alexander I, die regeerde van 1801— 1825 en na Napoleon s val als weldoener der menschheid werd begroet, hervormingen ingevoerd in de rechtspleging en in het krijgswezen. In de Oostzeeprovinciën heeft hij de lijfeigenschap trachten af te schaffen en zelfs den Polen was hij welgezind; maar in zijne laatste regeeringsjaren kwam zijn autocratisch karakter op den voorgrond. Zijn broeder Nikolaas I was sterk tegen de ontwikkeling van het volk gekant. Betere tijden schenen te zullen aanbreken met Alexander II, die na Nikolaas in 1855 den troon beklom. De Krimoorlog, onder Nikolaas begonnen, eindigde onder Alexander's regeering met de inneming van den Malakoftoren door de Franschen, en toen door de verovering van de Turksche vesting Kars aan de eer der Russische wapenen was voldaan, kon de vrede den 30" Maart 1856 gesloten worden. In 1861 werd door Alexander de lijfeigenschap opgeheven. Hoezeer dit ook pleiten mocht voor de liefde van den tsaar voor het verdrukte volk, toch kwam volgens Tolstöj — die afschaffing- te laat. Al het land was der bevolking reeds ontnomen, en indien de boer thans een stuk land ter bebouwing wilde bezitten, werd hij zoozeer met belastingen bezwaard, dat er niet veel verschil bestond tusschen den vroegeren en den nieuwen toestand. Eigenaardig is het, dat deze tsaar, die veel voor het volk heeft gedaan, ook inzake het onderwijs, als slachtoffer gevallen is van de dweepzucht der nihilisten. Een bomaanslag maakte in 1881 een einde aan zijn leven. Het woord „nihilist" is ontstaan uit een roman van den schrijver Toergènjef: „Vaders en Zonen". Daarin wordt van iemand gesproken, die nihilist is; en op de vraag wat dat 191 beteekent, zegt er een: „Nihilist, dat komt, voorzoover ik weet, van het latijnsche nihil, niets. Dat moet dus beteekenen een mensch, dfe niets erkent. Zeg liever — zoo merkt een ander op — iemand, die voor niets achting heeft. Of — zégt een derde — die ten opzichte van alles een kritisch standpunt inneemt. En op de wedervraag van den eersten: Is dat dan niet hetzelfde? Zegt de derde weer:Neen, niet hetzelfde. Een nihilist is een mensch, die voor geen enkel gezag buigt, die geen enkel beginsel op goed geloof aanneemt, hoezeer dat beginsel ook door iedereen geëerbiedigd wordt." Zoo werd het woord geboren, dat later zooveel vrees zou aanjagen. Op Alexander II volgde Alexander III, die in 1894 stierf. Van dat jaar tot heden heerscht als tsaar aller Russen zijn zoon Nikolaas II. Het zou ons te ver voeren zoo wij een overzicht wilden geven van den tegenwoordigen socialen toestand van Rusland. Een feit is het, dat niettegenstaande de instelling eener douma of zéér beperkte volksvertegenwoordiging, de eeuwenoude strijd tusschen den heerscher, die absolute macht voor zich eischt, en het volk, dat om zelfbestuur vraagt, nog steeds voortduurt. Vooral wat opvatting van bestuur betreft is Rusland nog altijd half-Aziatisch, en dat bestuur vindt zijn steun in eene corrupte bureaucratie en in een politiekorps, dat een handlanger dier bureaucratie is. Wat in het Russische hart omgaat, leeren wij kennen door de schrijvers, van wie velen eene gedwongen of vrijwillige ballingschap hebben moeten ondergaan. Aangrijpend is de indruk, welken hunne geschriften op ons maken; alle getuigend van diepen weemoed, maar ook van medegevoel voor het volk, niet het minst voor het boerenvolk, in zijn kinderlijken eenvoud met alle deugden, en in zijn slaafsche onderworpenheid met alle ondeugden daaraan verbonden. Rusland's eerste groote dichter was Poesjkien (1799—1836). De meest bekende schrijvers zijn Lermontof, Tolstöj, Dostojewski, Gogol, Tourgènjef en Gorkiej, om van de nieuweren te zwijgen. Hoog boven allen steekt Tolstöj (1828—1910) uit, een der grootste en edelste geesten der 19e eeuw. Wij noemen hier Ruslands schrijvers, 192 omdat wij door hen de verhouding leeren kennen waarin de Rus staat tegenover West-Europa — of zooals de echte Rus het eenvoudigweg noemt: Europa — en die verhouding tevens hun politiek standpunt bepaalt. Wat wij zouden noemen: radicaal en conservatief, noemt de Rus: westerling en Slavophiel. De „westerling" wil het beste wat Europa bezit ook Rusland doen verkrijgen, maar met behoud van het als goed erkende nationale. De „Slavophiel" acht daarentegen het Westen (Europa) verrot en acht de meeste ellende, over Rusland uitgestort, gekomen van het Westen. Alleen in het Russische volk ziet hij den toekomstigen brenger der beschaving, al erkent hij ook dat daartoe in Rusland zelf nog veel moet veranderen. Toergènjef en Gorkiej zijn „westerlingen"; Tolstöj was „Slavophiel". Hierin zijn echter beide partijen het eens: dat het Russische volk voorbeschikt is om het eerste te zijn in den strijd, die de menschheid uit haar lijden zal verlossen. Uit het behandelde kan eenigszins opgemaakt worden wat de Slavische geest inhoudt, en wat een overwicht van dien geest op het wereldgebeuren te beteekenen zou hebben. Van het Russische leger is het juiste effectief uit den aard der zaak moeilijk te berekenen. Het telt officieel 3.700.000 man. De Oostzeevloot telt 158 en de Zwartezeevloot 52 eenheden met 53.500 koppen, en de luchtvloot 262 eenheden met 250 man. * In den nacht van 2 Augustus waren Russische patrouilles in Oost-Pruisen gevallen zonder dat de tsaar op het laatste telegram van keizer Wilhelm had geantwoord (zie blz. 49 en 51). Hierdoor hadden de Russen een voorsprong op de Duitschers in de cavaleriegevechten, die op den inval volgden; maar ter zee waren de Duitschers hen voor. Dien zelfden 2" Augustus werd gemeld, dat de kruisers Augsburg en Magdeburg de Russische oorlogshaven Libau hadden gebombardeerd en in brand geschoten. De Augsburg stootte op een mijn en zonk. Den 3" Augustus werden de Poolsche grenssteden Kalisch, Czenstochau en Bendzin door de Duitschers bezet; en het bezetten Een kijkje in bet beschoten Rijssel. gj o en k O ér 3* 2 rt> ËL eo 3 rt> re ca re ■ re 3 < N O. re en TJ C O 3° re 3 ^ re re 3 re 3 I O) — o e < 3 O n re 3 ca O O 3" cu c ca CA < O O < w 3 CfQ re | o' 3* O 3 Cl Ca < CU Cl ■ ■ Cl re co co 194 en Breslau—Warschau. Het Duitsche front was vijf kilometers over de Russische grens vooruit geschoven. In de voorposten- en verkenningsgevechten van 5 Augustus hadden de Russen verliezen geleden bij Soldau in Oostpruisen en werd Wielun door de Duitschers bezet. Op 8 Augustus kon het Duitsche met het Oostenrijksche front verbinding krijgen bij Olkusch in Polen, en den volgenden dag werd eene Russische cavaleriebrigade teruggeslagen, waarbij deze acht kanonnen moest achterlaten. Het een en ander kon echter niet beletten dat de Russen den 10" door het Styrdal Gallicië binnenrukten. Al waren dit slechts cavalerie-invallen, dus van geen groote beteekenis, dan had toch Duitschland, dat zijne legers tegelijkertijd naar het oosten en het westen moest zenden, in het oosten met een geweldige overmacht te doen. Zelfs al moet erkend worden dat door het ijle spoorwegnet de troepenbeweging in Rusland verre moet achterstaan bij die van Duitschland, dan blijft Rusland toch altijd de groote „stoomroller", die alles dreigt te verpletteren door zijne opstuwende massa's. Het Duitsche Ie leger op het oostelijk gevechtsterrein had echter in zijn aanvoerder, generaal Von Hindenburg, een tacticus van zeldzame bekwaamheid, zooals er waarschijnlijk geen in het Russische leger zal te vinden zijn. Het liet zich bovendien ook aanzien dat de binnenlandsche toestanden in Rusland de weerkracht er niet sterker op zouden maken. In het tsarenrijk bestaat nog altijd de Poolsche kwestie. In den tijd van Catharina II (1762—1796), die Rusland tot den rang van groote mogendheid verhief, was Polen een koninkrijk met 12 millioen inwoners, zich uitstrekkende van Pommeren en Hongarije tot diep in het tegenwoordige Rusland. Het was een rijk, dat tegen zich zelf verdeeld was en innerlijk vermolmd. Door toedoen van Catharina was haar gunsteling Stanislas Poniatofski tot koning gekozen, en slechts een enkele stap behoefde gedaan te worden om van Polen een provincie van Rusland te maken. Rusland's buren, Frederik II en Joseph tl, mederegent met zijne moeder Maria Theresia, achtten den invloed van Rusland bedenkelijk, vooral nadat de Russen na een gelukkig gevoerden oorlog tegen Turkije, waarbij de Turksche 195 vloot werd vernietigd, diep in het vijandelijk gebied doordrongen. Pruisen noch Oostenrijk wilde een oorlog tegen Catharina beginnen, en om nu te voorkomen dat Rusland zich bovendien alleen verrijken zou ten koste van het innerlijk verzwakte Polen, wilden zij ook een deel van den buit erlangen, en kwam eene verdeeling van Polen ter sprake. Maria Theresia was eerst huiverig om aan die buitverdeeling mede te doen, maar gaf toch eindelijk toe, en in 1772 kwam te St. Petersburg het eerste verdeelingsverdrag tot stand. De verdeeling had plaats in 1773, waarbij Rusland zich het leeuwendeel toeeigende; maar ook Frederik II had niet te klagen, want hij verwierf Westpruisen, waardoor hij het handelsverkeer op den Weichsel in zijn macht kreeg. Te laat zagen de Polen in dat hun ongeluk aan eigen tekortkomingen te wijten was. Wel werden hinderlijke misbruiken afgeschaft, o. a. het recht van veto van den adel, waardoor een enkele afgevaardigde door zijn tegenstand de uitvoering der besluiten van den Landdag — dePoolsche Landdag is spreekwoordelijk geworden M 5 v ' ° Veldmaarschalk Sir John French, — kon verhinderen, maar eene sterke opperbevelhebber van het Eng.ieger. partij in het rijk was op de hand van Rusland. Deze had zelfs Russische troepen in het land gehaald, en de Poolsche adellijke afgevaardigden, door Russisch goud omgekocht verrieden hun vaderland, en stemden in eene tweede deeling van, Polen toe. Vrijheidshelden als Jozef Poniatof'ski en Kotsjoesko gr,epen naar de wapenen om zich tegen deze nieuwe berooving van grondgebied te verzetten; maar Kotsjoesko werd door de Russen verslagen en gevangen genomen, Warschau gaf zich over en nu had in 1795 de derde deeling plaats. Op het Weener Congres (1814—1815) was bepaald, dat het overgebleven Poolsche land door den tsaar van Rusland als een konink- 196 rijk zou worden bestuurd. De bevolking had daarover geen reden tot klagen, want Alexander I was hun welgezind, zooals wij reeds opmerkten; maar de herinnering aan vroegere grootheid en vrijheid liet de Polen niet los, en zij werkten zelfs de beste regeeringsmaatregelen stelselmatig tegen. Tsaar Nikolaas I onderdrukte elk spoor van volksvrijheid, waarop de bekende Poolsche opstand volgde (22 November 1830). Binnen acht dagen was het geheele land in verzet; men had getracht den onderkoning, grootvorst Konstantijn, en zijne hovelingen te vermoorden, maar wederom was er onder de opstandelingen geen eensgezindheid. Enkelen wilden slechts de willekeur der regeering tegengaan, maar de meesten verlangden Polen's volkomen onafhankelijkheid. De Landdag verklaarde den tsaar vervallen als koning van Polen, waarop deze een leger zond van 120.000 man. Wonderen van dapperheid verrichtten de Polen onder Skrzyetsjki en Chlopitsjki, maar de eerste werd in 1831 bij Ostrolenka verslagen door de Russen. De Russische generaal Diebitsj, die aan de cholera bezweek, werd vervangen door Paskewitsj, die op Warschau aanrukte. Van de Russen vielen 11000 man onder de muren der stad — maar de regeeringspresident leverde Warschau in de handen der Russen en liep over naar den vijand. Na de onderwerping van Polen vaardigde de tsaar eene algemeene amnestie uit, maar duizenden Polen verkozen een leven van vrijwillige ballingschap in Frankrijk, Engeland en Zwitserland boven de kans van met den dood gestraft of naar Siberië gestuurd te worden. Nu was het Finis Poloniae, het einde voor Polen gekomen. Het land werd als een provincie bij het tsarenrijk ingelijfd, het leger werd ontbonden, de hoogescholen te Warschau en Wilna opgeheven en de kunstschatten naar Petersburg gevoerd. Generaal Paskewitsj was de eerste, die als stadhouder het veroverde gebied te besturen kreeg. Polen moge uit de rij der vrije volken verdwenen zijn, toch bestaat er nog altijd brandende vaderlandsliefde bij jong en oud, en leeft het volkslied: „Nog is Polen niet verloren" in de harten van allen. Een eeuw lang heeft Duitschland, Oostenrijk en Rusland moeten ondervinden, dat het Poolsche volk niet te dooden is en 197 niettegenstaande alle verdrukking nog leeft en bloeit. Wat de Polen geweest zijn voor de wetenschap, muziek en literatuur, zeggen ons de namen van Koppernik (Copernicus), Chopin en Sienkiewitsj, om slechts de meest bekende te noemen; en men vergete niet dat het de Poolsche koning Sobieski was, die Weenen en daardoor Europa Een loopgraaf aan de Aisne. van de Turken bevrijdde. Vooral in de laatste jaren heeft Duitschland alles gedaan om de Poolsche taal te onderdrukken. Rusland heeft steeds meer vrijheid ontnomen dan gegeven aan het „roomsche'' Polen. Alleen in Oostenrijk, met name in Galicië, genieten de Polen veel vrijheid. Daar geldt zelfs de Poolsche taal als de officieele, en in Krakau en in Lemberg laten dan ook de Poolsche nationalisten hun stem klinken voor de rechten der 23 millioen Polen in 198 Europa. In Galicië zijn de groote Sokol-vereenigingen (Padvinders) en de Strzeley (schuttersvereenigingen). De Strzeley zijn zelfs officieel erkend door de Oostenrijksche regeering en hebben van deze rijksgeweren ontvangen. Al heeft nu Duitschland in de laatste jaren getracht de Polen met geweld te germaniseeren, zoo is het toch begrijpelijk dat op dit oogenblik de Poolsche geestelijkheid, nu het tegen Rusland gaat, de Pruisische Polen aanspoort het Duitsche rijk in den oorlog te steunen om de Polen in Rusland te bevrijden. De tsaar heeft van zijn kant bij een oekase van 15 Augustus den Polen zelfbestuur toegezegd; maar de Poolsche sociaal-democraten roepen alle Polen op ten strijd tegen het tsarisme. Begrijpelijk is het dus dat er Rusland alles aan gelegen is om Galicië, dat steeds de Poolsche beweging gaande houdt, tot een Russische provincie te maken. Al even doorzichtig als de belofte van zelfbestuur aan Polen, is de vraag, op 16 Augustus door den tsaar tot de Russische Joden gericht, om het rijk in dezen oorlog te steunen „uit dankbaarheid voor de weldaden van het huis Romanof genoten"; welke weldaden in de laatste jaren meestal bestonden in de bekende pogrom's (letterlijk : gedonder) naar aanleiding van de laster-campagnes tegen de Joden omtrent de ritueele moorden, die heetten op Christenkinderen gepleegd te zijn. Alleen de Finsche senaat beloofde trouw aan den tsaar — maar in dien senaat heeft al sinds jaren geen enkele Fin meer zitting. In vroegere eeuwen behoorde Finland aan Zweden, en kreeg daardoor deel aan de Westeuropeesche beschaving en aan het protestantisme naar de luthersche belijdenis. In 1809 kwam Finland aan Rusland, maar met de belofte van eigen regeering en vrijheid van godsdienst. Alexander III heeft aan Finland's privilegiën een einde gemaakt. Sedert 1890 begon de verdrukking en de russificeering der Finnen, waarmede gepaard ging vervolging tegen het lutheranisme. Het doel was de Finnen terug te brengen tot de orthodoxe Grieksche kerk. Een adres, in 1899 tot den tsaar gericht ten gunste van Finland door de invloedrijkste personen van geheel Europa, bleef zonder gevolg. Na de Russische 199 nederlagen tegen Japan scheen er een tijd van verademing voor het verdrukte Finland te zullen komen, maar weldra werd weder het oude systeem gevolgd: de Finnen werden zooveel mogelijk uit alle ambten ontzet en bij verzet gevangen genomen, en thans is er van een vrije ontwikkeling voor Finland geen sprake meer. Of na het opgemerkte het bericht uit Russische bron waarheid behelst: dat de Polen tegenover Rusland loyaal zullen blijven, mag op goede gronden betwijfeld worden. De Russen waren niet alleen Galicië binnengerukt, maar bleven zich ook in Oostpruisen handhaven. Den 17" Augustus werden aldaar de Russen bij Stallupönen door de Duitschers verslagen, waarbij deze laatsten 3000 krijgsgevangenen maakten en 6 mitrailleurs vermeesterden. Den volgenden dag werd de Russische grensstad Mlawadoorde Duitschers bezet. Niettemin begon het er voor Oostpruisen ernstig uit te zien. Voor de overmacht der Russen moesten de Duitschers op vele punten wijken. Bij Gumbinen hadden de Russen voordeden be¬ haald, maar werden 22 Augustus weer teruggeslagen, waarbij zij opnieuw 10.000 gevangenen en acht stukken geschut in Duitsche handen moesten laten. Toch stonden de Russische troepen nog altijd bij Goldapp, Marggrabowa, Lyck, Generaal Lord Kitchener. 200 Johannisburg, Ortelsburg en Soldau, waardoor de geheele grens van Oostpruisen in hun bezit was en de Duitschers, die buiten de grens vooruitgeschoven waren, gevaar liepen dat hun verbindingslijn met het binnenland van Pruisen zou worden afgesneden. Den 27" Augustus bezetten de Russen Tilsit en Insterburg en een paar dagen later sloten zij zelfs Koningsbergen in. Van de Russische gruweldaden gaven de Duitsche bladen ontzettende berichten. De ruwheid der Kozakken moet niet veel verschild hebben van die der Duitschers, zooals de Belgische bladen die ons meldden na den Duitschen inval — eene ruwheid, die zich uitte in plunderen, branden, moorden, vrouwenaanrandingen, zooals zich dat van Kozakkenbenden liet verwachten. In de Finsche golf waren de Duitschers evenmin gelukkig. Den 27" Augustus liep de kruiser Magdeburg (zie blz. 192) door den mist vast bij het eiland Odensholm. Toen de Russen zich van den kruiser meester wilden maken, bezorgden de Duitschers hem, zooals zij het noemden, een „eervollen" ondergang, door het schip te laten springen. Een groot deel der bemanning werd door de Duitsche torpedoboot V. 26 gered. Het eerste belangrijke gevecht op de oostgrens had plaats van 26 tot 30 Augustus tusschen Gilgenburg en Ortelsburg bij de Masurische meren. Van deze meren werd onlangs in den Temps eene beschrijving gegeven door iemand, die vroeger het Masurenland in Oostpruisen aan de Russische grenzen had bezocht. „Ik heb — zoo schrijft hij — van mijn bezoek aan die streek herinneringen behouden, die tot de mooiste van mijn reis behooren. Eenige uren sporens hadden mij van Koningsbergen naar Lötzen gebracht, door een golvend terrein, waar troepen reeën huppelden over weiden omringd door hooge wouden. Te Lötzen vond ik een klein stoombootje, waarmede ik een dag lang over de meren voer. Het waren geen meren als de grootsche meren van Zwitserland of Savoie, waarin hooge bergen zich afspiegelden. Neen, het waren minder diepe wateren, waarin slechts vreedzame begroeide heuvelen neerzagen. Al die meren stonden met elkander in verbinding. De oevers van het meer van Lötzen werden steeds nauwer, tot zij slechts een engen doorgang vormden, welke zich spoedig weder verwijdde, die een nog 202 aangrijpender aanblik schonk, zoo wild was het en zoo vreemd belicht. En toen verdween dit meer weder, terwijl een ander opdaagde: van de eene verrassing werden wij naar de andere geleid. Wij stoomden langs prachtige hooge bosschen, met boomen, honderden jaren oud en honderd voet hoog: eiken, beuken, reuzendennen en hier en daar op een open plek het beeld van een hert. Men had zich in de eerste dagen van de wereld kunnen wanen. Onder den helderen hemel was het water zóó doorzichtig, dat men forellen en snoeken kon zien schuiven over de kiezelsteenen van den bodem. Troepen wilde eenden vlogen vóór ons op. Op een open plaats hield men stil om eenige boschwachters op te nemen in grijsgrauwe jas en met den hoed met veeren op het hoofd. Het is hier een groot wildpark, waar de keizer enkele malen komt jagen, en dat zeer scherp bewaakt wordt. Men vindt er veel groot wild, o. a. enkele exemplaren van een uit onze streken verdwenen diersoort, de eland, een soort reuzenhert, groot en sterk als een paard, met machtige horens en die zulk een kracht daarin heeft, dat hij er gaten mede maakt in palissadeeringen. Om het ras voor ondergang te behoeden, is de jacht op den eland absoluut verboden; alleen den keizer en enkelen aanzienlijken gasten is het geoorloofd er een schot op te wagen. Het laatste meer was bereikt: de avondschemering legde een gouden waas over zijn kalmen spiegel. Ik verliet de stoomboot om over te gaan in een roeibootje, dat door twee kleine Poolsche jongens met een stok bestuurd werd. Men moest telkens bukken voor de takken, die een prieel boven onze hoofden vormden en den hemel voor ons verborgen. De jongetjes kenden slechts enkele woorden Duitsch, zoodat ik moeite had mij verstaanbaar te maken. De germaniseerende invloed der Duitsche school scheen nog niet veel vat op hen gehad te hebben. In de herberg aangekomen, waarin ik moest overnachten, bleek de herbergier verrukt een Franschman te zien. Na den eten nam hij mij mede om kreeften te visschen, waarvan de rivier wemelde. Wij waren weder in de boot en gleden zachtjes in den nacht over het water voort, met een fakkel, waarvan het schijnsel op het water beefde." 203 Evenals in het westen de lieflijke Kempen en de schilderachtige Ardennen, zou nu ook in het oosten het idyllische Masurenland het tooneel worden van den oorlogsgruwel. Den 30" Augustus kon door den generaal kwartiermeester Von Stein geméld worden, dat het aan het le leger onder Von Hindenburg gelukt was vijf legerkorpsen en drie cavaleriedivisies van het Een loopgraaf verborgen achter een opgemaakt bosch. He Russische leger te verslaan en in de Masurische meren en moerassen te dringen. Dit IIe leger was van den Naref (een rivier die in Polen in den Weichsel valt) naar Oostpruisen opgetrokken. Het drie- of vierdaagsche gevecht tusschen Gilgenburg en Ortelsburg begon bij Tannenberg, ten noorden van Gilgenburg. Schitterend mag de overwinning der Duitschers tegen de Russische overmacht genoemd worden; maar zeker was nog op geen terrein in 'dezen oorlog zooveel ontzettends gezien en zooveel ellende 204 geleden. De strijd had nu eens plaats in de bosschen, dan weer in de moerassen en de meren, en meestal was het een gevecht van man tegen man. Vier dagen lang was het rantsoen der meeste Duitschers slechts beschuit en water. Het was vooral bij Hohenstein, dat eene gemengde landweerbrigade groote dapperheid ten toon spreidde. De kanonnen raakten vast in de moerassen en moesten onder het moordend vuur van den vijand losgewerkt worden. De meren vulden zich met de lijken der vechtenden, en van Russische zijde wierpen de manschappen zich met hun geschut in het water, om den Duitschers de kans te ontnemen het Russische geschut te vermeesteren. De haat tegen de Kozakken, die de Duitsche stadjes en dorpen in Oostpruisen hadden geplunderd en vernield, zat den Duitschers in het bloed. Van vier zijden omringd, werden de Russen in de meren gejaagd, en wie niet verdronk, werd doorstoken of gevangen. De 67-jarige Von Hindenburg had zijn roem als tacticus, reeds in den Fransch-Duitschen oorlog verworven, schitterend gehandhaafd. Het door de Duitschers verslagen Naref-leger stond onder bevel van den uit den oorlog in Mandsjoerije bekenden generaal Rennenkampf, en had een sterkte van ten minste 300.000 man. De Russische gevangenen, zoo werd van het oorlogsterrein aan het Berliner Tageblatt geschreven, maken geen aangenamen indruk. Zij loopen met de handen gekruist op de borst, met gebogen hoofd, alsof zij vreezen geslagen te zullen worden. Hunne gewonde kameraden dragen zij op hun rug naar de Duitsche liniën om ze door de Duitsche doktoren te laten verbinden. Van de strategie der Russen werd aan de Vorwdrts het volgende gemeld: „Het is er den Russen blijkbaar niet om te doen groote overwinningen te behalen, maar daartegenover hebben zij ook groote nederlagen te vermijden. Hoe moeilijk het is de Russische legers geheel te verslaan, heeft Napoleon reeds moeten ervaren en van zijne overwinningen hebben die van Eylau, Friedland, Smolensk en bij de Moskwa de geringste gevolgen gehad. Het feit. dat Russische legers zulk een buitengewoon taaien tegenstand bieden, vindt zijn diepste oorzaak in het Russische karakter en in de Russische 205 denkwijze. De Russische moedsjiek (boer) is van huis uit passief, vredelievend en weinig geneigd tot daden. Hij verstaat niet zoo goed als de Franschman de kunst om een held te zijn, maar hij verstaat de kunst, om als martelaar der stompe gehoorzaamheid in stoïcijnsche gelatenheid te sterven. Bij den Russischen moedsjiek stijgt de oorlogzuchige stemming niet tot het kookpunt, maar hij bezit daarvoor in de plaats het buitengewoon, wellicht uit de eentonigheid van zijn slavenbestaan voortvloeiend vermogen, om, zich aan de afgrijselijke indrukken van den slag aan te passen en verliezen te dragen, die verre boven het normale gaan. De superioriteit van de vijandelijke artillerie, die hem dwingt zijne positie te verlaten, moet wèl zeer groot zijn, en veelal moet deze nog gepaard gaan met de bedreiging van een bajonetaanval. Zijn Russische troepen tot den terugtocht gedwongen, dan moet men er op voorbereid zijn, dat zij slechts weinige kilometers verder, achter Vice-Admiraal Sir John Jellicoe, reeds lang Van te VOren OpgeWOr- opperbevelhebber van de Engelsche vloot. pen verschansingen, nieuwen tegenstand zullen bieden. De etappe-gewijze terugtocht onder het gebruik maken van achter elkander liggende stellingen, is zelfs kararakteristiek voor verslagen Russische legers, en al heeft tot dusver nooit een Russisch veldheer groote aanvalstalenten tentoongespreid, als kunstenaar in het retireeren heeft toch menig Russisch generaal naam gemaakt." Werd er eerst gemeld dat er 30.000 Russen krijgsgevangen gemaakt waren bij de Masurische meren, op 1 September kon vastgesteld worden dat er 70.000 krijgsgevangenen waren, waaronder 3 generaals en 300 officieren. De Russische generaal Samsonof was gesneuveld. 206 Van Duitsche zijde kon dus zonder overdrijving gesproken worden van de vernietiging van het Naref-leger. Dien zelfden dag veranderde de Russische hoofdstad haar naam in Petrograd. De oude naam Sint Petersburg klonk na de geweldige nederlaag in Oostpruisen voor een Russisch oor te Duitsch, en moest nu in het Russisch vertaald worden. * * * Thans vragen de krijgsbedrijven der Oostenrijkers weder onze aandacht. Reeds op blz. 44 en 45 behandelden wij de eerste schermutselingen tusschen de Oostenrijkers en de Serviërs en hoopten wij meerdere vastheid in de berichten van het oorlogsterrein te zullen verkrijgen. Over het algemeen is Oostenrijk in zijne operatiën tegen Rusland niet gelukkig geweest. Den 10" Augustus waren de Russen reeds Galicië binnen gerukt (zie blz. 194), en al waren de Oostenrijkers in den omtrek van Lublin in Zuid Polen er in geslaagd de Russen op enkele plaatsen terug te drijven, toch werden zij door de Russen den 3" September van Lublin teruggeworpen, en werden Lemberg en Halisj door de Russen bezet. Bij Halisj werden, volgens een bericht uit Petrograd, zelfs 4800 Oostenrijkers door de Russen begraven en in de streek van den benedenloop der Gnila Liparivier (een zijtak van den Dnjester), lieten de Oostenrijkers 20.000 dooden en gewonden op het slagveld. Ook veroverden de Russen een vaandel, 32 kanonnen en legertreinen en maakten zij veel krijgsgevangenen. Bij Lublin waren ook reeds drie kanonnen, tien mitrailleurs en meer dan duizend krijgsgevangenen in de handen der Russen gevallen. In het noorden was de linie langs de Masurische meren nog steeds in handen der Duitschers, maar Tilsit bleef ook daar door de Russen bezet. Dat de Russen in het onverdedigde Lemberg, de hoofdstad van Galicië, waren getrokken, was voor de Oostenrijkers een geduchte tegenvaller; en steeds dieper drongen de Russen Galicië binnen, en trokken den 7" September op naar Przemysl, eene vesting ten westen van Lemberg. Ook in Servië waren de Oostenrijkers niet gelukkig. Nu wij nadere inlichtingen bekomen hebben — wij bleven op blz. 45 bij 207 de gevechten van 20 en 21 Augustus in Bosnië — bleek het ten zuiden van Donau en Save meer dan eene eenvoudige strafexpeditie van Oostenrijk tegen Servië te zullen worden; wat dan ook wel te voorzien was geweest. De Oostenrijkers waren bij Schabatsj aan de Save Servië binnengedrongen en voortgerukt in het district Podrigne met het doel zich van Waljewo meester te maken. Was dit plan gelukt, dan zou het Servische leger, dat langs Donau en Save opereerde, van zijne basis zijn afgesneden. Dit plan is echter mislukt. Wel hadden de Oostenrijkers met ongekende vlugheid Schabatsj, Lesnitsa en Losnitsa aan de Drina, en zelfs enkele hoogten in het Tsergebergte bezet, maar een verder doordringen bleek dan eerst mogelijk, nadat het Servische leger, dat posities tegenover de Oostenrijkers had ingenomen, verslagen zou zijn. Dit bleek nu niet zoo eenvoudig, want al was het Oostenrijksch-Hongaarsche leger veel sterker — 250.000 man tegenover 100 a 150 duizend Serviërs — de laatsten stonden op eigen bodem en hadden den kundigen strateeg Poednik tot leider. De linkervleugel van het Oostenrijksch-Hongaarsche leger stond in de laagvlakte van Schabatsj, het centrum op het plateau van het Tsergebergte, waar het een hoogte van 700 meter had bezet, en de rechtervleugel bij Kroepagn. De lengte van het gevechtsterrein bedroeg 60 en de breedte 35 kilometer. Het Servische centrum had na een hardnekkigen strijd de posities op het Tserplateau vrij spoedig in zijn bezit. De Oostenrijkers vluchtten naar den 400 meter hoogen Iwerak, doch konden zich daar nog minder staande houden, omdat de Tser die hoogte volkomen bestrijkt. Zij namen ten slotte in wanorde de vlucht in de richting van Losnitsa en Lesnitsa. Dit was de eerste nederlaag der Oostenrijkers in den zevendaagschen slag. Drie regimenten van het Oostenrijksch-Hongaarsche leger waren volkomen vernietigd. De Servische rechtervleugel trachtte den Oostenrijkschen linkervleugel in de vlakte van Schabatsj te omsingelen, en dreef een deel van dien linkervleugel in de richting van Lesnitsa: De Servische artillerie had van hare hooge posities de pontons over de Save beschoten en ze geheel vernietigd; de 208 terugtocht over de rivier was dus voor het Oostenrijksche leger een onmogelijkheid. De Oostenrijksche rechtervleugel had versterkingen uit Bosnië gekregen, en kon zich langer staande houden. Doch nadat de Servische linkervleugel ook versterking bekomen had, kwamen ook hier de Serviërs in het voordeel. Op den zevenden dag besloot de Servische opperbevelhebber tot een algemeenen aanval over te gaan. Alles kwam dien dag in beweging: artillerie, infanterie, cavalerie. Alles wat oorlogstuig heet, werd in werking gesteld: geschut, mitrailleurs, geweren en bajonetten. Het Oostenrijksche leger kon dien aanval niet weerstaan. In een wilde paniek nam het de vlucht naar de Drina. Alles werd in den steek gelaten om slechts het leven te redden. De veldmaarschalkluitenant Pschiborsky liet zijn leven op het slachtveld. De Drina was bedekt met lijken van menschen en paarden. Vier regimenten van den Oostenrijkschen linkervleugel zochten hun heil in Schabatsj, waar de Serviërs op hunne overgave wachtten. De Oostenrijksche gewonden en gevangenen werden naar Belgrado gebracht. Meer dan honderd kanonnen werden door de Serviërs veroverd. — Zoo teekende ons de berichtgever uit Nisj van het Alg. Handelsblad den 23" Augustus het échec der Oostenrijkers in den slag bij Schabatsj. De Oostenrijksche soldaten vochten dapper genoeg; maar de aanvoerders schenen alleen manoeuvre-strategen te zijn: theoretisch wel ontwikkeld, maar voor de praktijk op het gevechtsterrein weinig bruikbaar. Zoowel tegen de Serviërs als tegen de Russen bestonden hunne operatiën meest in lang niet altijd „welgeslaagde" terugtochten, zoo werden deze aldus euphemistisch betiteld in de officieele berichten. De aanvoerders verontschuldigden zich telkens door te wijzen op de overmacht des vijands; maar al kon dit gelden voor de Russische, dan toch zeker niet voor de Servische strijdmacht. Den 11" September konden de Duitschers melden, dat na hunne overwinning bij de grensstad Lyck, de Russen uit geheel Oostpruisen verdreven waren. Von Hindenburg had stelselmatig de Russen naar de lijn Tilsit—Insterburg teruggedreven en zich daarna op hunne verbindingen geplaatst, zoodat hun niets anders overbleef dan het 209 reeds bezette gebied te ontruimen. De terugtocht der Russen ontaardde in een vlucht. De Duitschers maakten 80 stukken geschut buit en vliegtuigen van allerlei aard; ook werden ongeveer tienduizend ongekwetste Russen krijgsgevangen gemaakt. Dat de rollen, door Von Hindenburg's beleid, omgekeerd waren, bleek duidelijk, daar in Soewalki, op Russisch grondgebied, een Duitsch bestuur werd ingesteld, met graaf Meerveldt, den vroegeren regeerings-president te Münster, als gouverneur. Waren de Russen uit Oostpruisen verdreven, Galicië trokken zij Een Indiër, Turko, Zouaaf, Marokkaan en Senegalneger als krijgsgevangene. steeds verder binnen, en vooral na den reeds vermelden opmarsch naar Przemysl aan de San, werd de toestand voor Oostenrijk zeer hachelijk. Van 25 Augustus tot 10 September waren de gevechten in het zuidelijk deel van het gouvernement Lublin, en met name bij Cholm, een reeks van nederlagen voor het Oostenrijksche leger onder de generaals Auffenberg en Dankl. De welgeslaagde operatiën der Russische troepen werden uitgevoerd onder leiding der generaals Roessky en Broessilof. Den 12" September behaalden de Russen weder eene overwinning bij Krasnik en Tomassof, waarbij de Oostenrijkers over de San werden teruggedreven. Ook ten westen van Lemberg hadden de Russen succes, waarbij zij meer dan 200 Oorlogsbrand. 14 210 officieren en ongeveer 30.000 man gevangen namen, en het noodige oorlogstuig buitmaakten. Dinsdag 15 September waren de Russen nog maar een dagmarsch van Przemysl verwijderd, en werd uit Petrograd bericht, dat de Oostenrijkers tot op dien dag reeds 250.000 dooden hadden, dat er 100.000 krijgsgevangen waren gemaakt en 400 kanonnen in Russische handen gevallen waren. Ook hadden de Russen 5000 Duitsche krijgsgevangenen en 30 Duitsche kanonnen. Volgens order van den opperbevelhebber van het Russische leger werd een oproep verspreid in de zeven verschillende talen, gesproken in de voornaamste Oostenrijksche landen, waar de Russen veroveringen hadden gemaakt. Nadat verklaard werd dat Rusland den oorlog, door Oostenrijk begonnen, heeft aanvaard om het geknechte Servië te bevrijden, luidde het verder in het manifest: „Volkeren van Oostenrijk-Hongarije! Bij het binnentreden van het OostenrijkschHongaarsche grondgebied, verklaar ik u, namens den grooten tsaar, dat Rusland, dat reeds meermalen zijn bloed geofferd heeft ter bevrijding van andere naties uit het juk van den vreemdeling, niets anders brengt dan het herstel van het recht en de gerechtigheid. Volkeren van Oostenrijk-Hongarije! Rusland brengt u de vrijheid de wenschen te verwezenlijken, die gij sedert eeuwen omtrent uwe nationaliteit gekoesterd hebt. De Oostenrijksch-Hongaarsche regeering zaaide verdeeldheid onder u en bestendigde uw tweedracht, omdat uwe twisten den grondslag vormden van haar macht over u. Rusland echter, stelt zich uitsluitend ten doel u gelegenheid te geven u te ontwikkelen en tot voorspoed te geraken, met behoud, als kostbaar erfgoed uwer vaderen, van uw eigen taal en uw eigen geloof. Dat ieder van u, met zijne broederen vereenigd, in vrede blijve leven met zijn naburen, hun nationale rechten eerbiedigend. Wij zijn er verzekerd van dat gij al uwe krachten zult inspannen om dit doel te bereiken, en roepen u daarom op om onze Russische legers te ontvangen als trouwe vrienden, die komen strijden om uwe schoonste droomen te verwezenlijken". Dit manifest was onderteekend door den generalissimus, grootvorst Nikolaas. Als men onder het lezen van dit manifest aan Polen en Finland 211 De Kathedraal te Reims. 212 denkt krijgt men hetzelfde gevoel als bij de verklaring van den Engelschen minister (zie blz. 19): dat Brittannië altijd als beschermer der kleine naties is opgetreden. Volgens een Russisch bericht hadden de Magyaren en de Duitschers de Galicische hoofdstad verlaten en konden de Lembergers zich best schikken in het nieuwe Russische beheer. Niet alleen waren de winkels weer geopend, maar ook de publieke vermakelijkheden waren weer begonnen en daarvan werd druk gebruik gemaakt. Er werd een Russisch telegraafagentschap en eene Russische bankagentuur te Lemberg gevestigd. In de tweede helft van September kwam van het oostelijke front een stortvloed van tegenstrijdige berichten. Berlijn sprak Petrograd en Petrograd Weenen onophoudelijk tegen. Als de Russen den 18" September meldden dat de Duitschers hun offensief in het gouvernement Soewalki tot staan hebben gebracht, wilde dit natuurlijk zeggen, dat de Duitschers er zich wel voor gewacht hebben al te ver in Rusland door te dringen, zoolang zij in hun rug niet genoegzaam gedekt waren. Niettemin stond Von Hindenburg met zijne troepen dien zelfden dag bij de vesting Osowiec in Polen, ten zuiden van Lyck. In Galicië echter bleven de Russen aan de winnende hand. Den 20» vermeesterden zij de sterkten Seniava en Sambor, en werd Jaroslaf beschoten. Wat voor de Oostenrijkers de strijd in Galicië nog hachelijker maakte was het verraad van.de Roeteensche en Oekrainische Russenvrienden in het land zelf. De Oekraine, het Russische gebied ten oosten van den Dnjepr, vroeger door de Polen op kozakkenstammen veroverd, moest - volgens de Duitsch-Oostenrijksche mededeelingen - nog steeds sterke sympathieën hebben voor de stamverwante Galiciërs, die van Roeteenschen oorsprong zijn. Nu hadden de Russen sedert lang door omkooping in Galicië voor hunne zaak propaganda gemaakt onder de aldaar wonende Roetenen en Oekrainers, en menige nederlaag der Oostenrijkers werd geweten aan het verraad der omgekochten. Daartegenover stond, dat in de Oekraine zelf, en met name in Kjef, een groote partij tegen Rusland 213 gekant was, en op de hand van Oostenrijk zou zijn. Die partij gaf zelfs een blad uit, waarin geijverd werd voor de „bevrijding" van de Oekraine, en in dit biad, de Ukrainische Nachrichten, werd bepleit het scheppen van een onafhankelijken Oekrainischen Staat, met eene constitutioneele, democratische monarchie en een eigen (roomsch-katholieke) kerk. In genoemd blad werd onlangs geschreven: „In het volle bewustzijn van haar historischen plicht, haar oude cultuur tegen het Aziatisch barbarisme, der Moskovieten te beschermen, is de Oekraine altijd de verklaarde vijandin van Rusland geweest, en heeft in haar streven naar bevrijding steeds de hulp van het Westen, in het bijzonder van Duitschland, ingeroepen. In den tijd van Catharina II zocht de Oekrainische adel bij het Pruisische hof bescherming tegen de tyrannie der Moskovieten." Dat zulke herinneringen op. dit oogenblik verspreid werden, toonde wel dat men in de Oekraine nog geenszins wanhoopte aan den toestand van Galicië, al was dit nu grootendeels door de Russen bezet. Er moeten dan ook vele Oekrainers — altijd volgens de Oostenrijksche berichten — tot de Oostenrijkers overgeloopen zijn, en het moet in Rusland een pijnlijken indruk gemaakt hebben, dat er onder de Oostenrijksche krijgsgevangenen ook soldaten van Oekrainische nationaliteit werden aangetroffen. Toch was het den Oostenrijkers geraden deze Oekrainische sympathiebetuigingen onder benefice van inventaris te aanvaarden. Het Roeteensch-Oekrainisch ideaal zal toch nooit kunnen zijn een Slavische Staat onder Oostenrijkschen of Duitschen invloed, al wordt voor dat ideaal op het oogenblik die invloed gaarne benut tegen Rusland. Maar zelfs die invloed zeide weinig nu Rusland voortging het den Oostenrijkers moeilijk te maken. Uit Petrograd werd den 21" September gemeld, dat de DuitschOostenrijksche legers, na ten westen van Lemberg verslagen te zijn, werden opgesloten gehouden tusschen de San en haar zijtak de Wilok, en dat de bevolking van Krakau zich tot de vlucht gereed maakte. Al pleitte het niet voor de Oostenrijksche bevelhebbers, zoo was het toch een verstandig besluit, dat in den veldtocht tegen 214 Rusland, den 2" October het opperbevel door den Duitschen generalen staf werd overgenomen. Dit belette evenwel niet dat de Duitschers het gouvernement Soewalki moesten ontruimen en Lyck in Oostpruisen weder door de Russen bezet werd. Bij hun brandstichten in de dorpen en in de alleenstaande woningen gingen de Russen stelselmatig te werk en hadden zij zich meestal goed voorbereid. Dienaangaande schreef Paul Block in het Berl, Tageblatt: „Om aan te steken hadden zij bruine, doorzichtige strooken bij zich, die zij aan een sigaret aanstaken en dan in een strooschelf of droog hout wierpen. Onmiddellijk sloegen dan de vlammen uit. Deze strooken heeft men in grooten getale in de amunitiewagens en in de fzakken van de kozakken gevonden. In brand gestoken werden bijna alleen de schuren met korenvoorraad, veevoeder en de stallen. Op het landgoed van den hertog van Anhalt-Dessau, dat vier dagen lang brandde, staat het hoofdgebouw nog ongerept. In brand gestoken werd echter niet alleen om voorraden te vernietigen, maar ook als straf voor vermeende aanvallen. Met alle beslistheid moet echter gezegd worden: nergens is het voorgekomen dat Oostpruisische boeren of burgers de Russen verraderlijk aangevallen of zelfs gedood hebben, zooals dat met onze soldaten in België geschied is. Bij het plunderen van de stadswinkels hadden de vijandelijke gasten een voorliefde voor zadelmakers en schoenwinkels. Zeer groot en uiteenloopend waren, volgens geloofwaardige berichten, de behoeften der „dames", die eenige deelen van het Russische leger vergezellen. Ik heb zelf een linnenkast gezien, waaruit netjes opgevouwen hemden met kant te voorschijn gehaald waren en verschillende toiletartikelen voor dames meegenomen waren. Als quitantie lag een stuk papier erbij, waarop geschreven stond: Merci, adieu, Felicia. Totaal uitgeplunderd zijn de steden Friedland en Nordenburg. Hier bleef niets in de woningen achter. Ter wille van de rechtvaardigheid moet gezegd worden, dat Russische hoofdofficieren op vele plaatsen dergelijke diefstallen verhinderd en gestraft hebben, ten minste in den tijd van den opmarsch. Later, toen zij terugtrokken, verloren de meerderen alle gezag, en 215 de gevallen van brutaal geweld, die uit deze dagen medegedeeld worden, zijn weerzinwekkend, en deels zelfs ontzettend." Is het niet — zooals wij reeds vroeger opmerkten — alsof hier door de Duitschers den Russen verweten wordt, wat de Belgen den Duitschers hebben verweten? Tal van kunstwerken hebben de Russen ook uit het museum van Lemberg medegenomen en naar Petrograd gevoerd. Al waren de Russen ver voorbij Przemysl meester in Galicië, toch bleef die vesting, die van den 15" September was ingesloten, nog maar steeds weerstand bieden. Een Russisch soldaat schreef, volgens de Neue Freie Presse, in een brief, die in Oostenrijksche handen gevallen was: „Het is onmogelijk Przemysl bij een stormaanval in te nemen. De vesting is ompantserd. Eerst twee grachten met draadversperringen in het water. Dan volgen linies van forten, en daartus¬ schen weer draadversperringen en wolfskuilen. Men kan Een Goerka. die vesting slechts uithongeren, en men zegt, dat er groote voorraad is. Wagen wij een stormaanval — dan vaarwel, mijn dierbare kinderen!" De wolfskuilen, waarvan in dezen brief gesproken wordt, zijn diepe gaten in den grond, op korten afstand van elkander, waarin palen gedreven zijn met de scherpe punt naar boven gericht. Deze gaten worden met takken of gras bedekt om ze voor den vijand onzichtbaar te maken. Men kan zich voorstellen welk een machtig beletsel zulk een veld met kuilen oplevert, niet alleen voor een infanterie-, maar vooral ook voor een cavalerie-aanval. De paarden breken hun Bij het krieken van het morgenlicht. 218 pooten en worden bij het struikelen door de punten gewond. Wie in een wolfskuil terecht komt, is zoo goed als verloren. Wat Servië aangaat deelden wij reeds mede dat de Oostenrijkers den 23" Augustus bij Schabatsj geslagen werden. In het begin van September mislukte eene poging der Serviërs om bij Mitrowitsa aan de Save Oostenrijk binnen te dringen; maar van hun kant verijdelden zij ten tweeden male een Oostenrijkschen inval in Servië. In het noordwesten hadden de Serviërs hunne positie op de lijn Losnitsja aan de Drina tot Obrenovatsj aan de Save, en zij slaagden er in zich daar zes weken te handhaven onder tal van schermutselingen met de Oostenrijkers. Inmiddels ontvingen de Oostenrijkers versterking door de troepen, die van de Italiaansche grens kwamen, zoodat zij vijf versterkte legerkorpsen tegenover de Serviërs konden stellen. Om strategische redenen, zooals dat altijd euphemistisch genoemd wordt, begonnen nu de Serviërs te retireeren. Obïenovatsj en WaljeWo moesten ze ontruimen evenals Belgrado, en op den 17" November waren de Oostenrijkers tot aan de rivier de Kolubara, die zich bij Obrenovatsj met de Save vereenigt, Servië binnengedrongen. Na dit succes der Oostenrijkers verlaten wij het oostelijke oorlogsterrein voorloopig, om de krijgsbedrijven op het westelijke terrein in oogenschouw te nemen. DUITSCHLAND TEGEN FRANKRIJK EN ENGELAND. Uit Parijs werd den 4" Augustus gemeld, dat president Poincaré in zijne boodschap aan de Kamers verklaarde: „dat Frankrijk het voorwerp is geweest van een brutalen te voren beraamden aanval. Het Duitsche rijk verklaarde eerst gisteren den oorlog en kan aan Frankrijk, sedert den aanvang der crisis, geen daad, geen gebaar, geen woord verwijten, dat niet vreedzaam en verzoenlijk was. Den 219 dag na dien, waarop onze bondgenooten en wij openlijk de hoop uitspraken, dat de onderhandelingen vreedzaam zouden worden voortgezet onder leiding van het Kabinet te Londen, verklaarde Duitschland plotseling den oorlog aan Rusland, viel in Luxemburgsch grondgebied, beleedigde op schandelijke wijze het edele Belgische volk. In den oorlog, welke zal beginnen, zal Frankrijk het recht aan zijn zijde hebben en heldhaftig worden verdedigd door al zijn zonen, trouw bijgestaan door zijn bondgenoot Rusland, en gesteund door de loyale vriendschap van Engeland. Frankrijk ziet zich reeds aan alle kanten door de beschaafde wereld met sympathie bejegend, want het vertegenwoordigt nu meer dan ooit voor de geheele wereld: de vrijheid, de rechtvaardigheid en het verstand." Mag men de Duitsche berichten gelooven, dan valt er wel .iets af te dingen op de bewering, dat Frankrijk door daad noch gebaar zou getoond hebben den vrede te willen verstoren. Behalve hetgeen wij reeds vroeger meldden (zie blz. 51), werd van Duitsche zijde bericht, dat reeds den 2n Augustus drie Franschen, een dokter en twee officieren, te Metz werden gefusilleerd, omdat zij aldaar een bron poogden te vergiftigen met cholerabacillen; en den volgenden dag zouden reeds Fransche troepenafdeelingen over de Vogezen in den Elzas getrokken zijn, en Gottesthal, Metzeral en Markirch, benevens een bergpas, bezet hebben. Dat men in Frankrijk, ook al was het voor den oorlog nog niet geheel gereed, over het algemeen gretig elke aanleiding zou aangrijpen om den voet te zetten in het revanche-land, laat zich begrijpen; en toen de eerste Fransche soldaten in Elzas-Lotharingen waren, zonden zij aan vrienden en verwanten briefkaarten, waarop een paar grassprietjes, een boomblad, een bloempje zijn geplakt, geplukt in het land der revanche. Zoo iets is echt Fransch. En er waren in die eerste dagen meer staaltjes van dien zelfden fijnen Franschen geest waar te nemen. Op initiatief van president Poincaré heeft bijv. de balie Gustave Hervé weer als advocaat ingeschreven. Deze bekende anti-militarist was destijds geroyeerd, wegens zijn onderteekenen op het Socialisten-congres te Namen van de 220 motie- Vaillant, welke in geval van oorlog opstand aanbeval. Hij heeft ook verscheidene jaren gevangenis achter den rug wegens zijne anti-militaire actie. Dezer dagen echter meldde hij zich in zijn blad La Guerre Sociale aan, om als soldaat te mogen worden ingedeeld en naar de grens gezonden te worden. En Poincaré heeft onmiddellijk bovengenoemde hoffelijkheid tegenover Hervé betoond. De sterkte van het Fransche leger is 4.372.000 man. De vloot bestaat uit 353 eenheden met 64.500 koppen, en de luchtvloot uit 360 eenheden (10 luchtschepen en 350 vliegtuigen) met 1200 man. De 62jarige opperbevelhebber van het Fransche leger, tevens chef van den generalen staf, is generaal Joffre, die reeds als 2e luitenant der pioniers den oorlog in 1870 medemaakte, en om zijne militaire bekwaamheden het vertrouwen der Fransche natie bezit. Frankrijk bezit 20 en Duitschland 25 legerkorpsen. Zooals wij reeds zagen, was het oorspronkelijke plan der Duitschers dat hun leger over België zijn weg zou nemen naar NoordFrankrijk, daar de gemeenschappelijke grens tusschen Frankrijk en Duitschland, door de Fransche vestinglinie van Belfort tot Verdun, ontzachelijke bezwaren opleverde (zie blz. 67 en 68). DoorBelgië's weerstand heeft dit plan eene noodzakelijke wijziging ondergaan. Maar al had dit plan, om van Frankrijk's noordelijke grens Parijs te bereiken, ongewijzigd uitgevoerd kunnen worden, dan zou toch altijd een deel der Duitsche krijgsmacht getracht hebben door een der openingen (trouées) in de vestinglinie ook in Oost-Frankrijk te vallen, waardoor de Franschen van hun kant in de eerste dagen van Augustus Elzas-Lotharingen waren binnengedrongen. . De opmarsch naar Frankrijk's oostelijke grens van 4 Duitsche legers, bestaande uit 13 legerkorpsen, was aldus geregeld: die van het VIe leger (het 4e, lle en 13e legerkorps) onder Albrecht van Württemberg, over Arlon naar Montmédy tegen het front Mézières— Stenay; die van het Ve leger (het 8e, 14e en 15e legerkorps) onder den Duitschen kroonprins uit het front Arlon—Diedenhofen, eerst naar Longwy en daarna naar de lijn Stenay—Verdun; die van hef IVe leger (het 3e legerkorps en het le, 2e en 3e Beiersche korps) PT C/3 o ■3 g CA 3^—' CA S l D. crq ra - oq 3 cd 3 _ ra cl g ™ ■ r| Os ^< ca S "1 33 | ^ a cm ra c -> cl "3* ra « 3 3 a> N s. " 09 CA — 3 00 09 " 3 » O. 3 ra to < t o crq — ai n> N OQ ra ra 3 f o 3 cl re ?r o o 3 TJ 5' CA I ■n rt) r» &• < 09 3 CO re rÖ' rt> p 31 ro o 3 ra N I to to De „Place de la République" te Belfort. 222 Den 6" Augustus hadden Duitsche troepen de kleine Fransche grensplaats Briey, dicht bij de Lotharingsche grens bezet; maar dé Franschen hadden zich inmiddels meester gemaakt van Altkirch en zich in Mülhausen, in het zuiden van den Elzas, genesteld. Mülhausen is een belangrijke industriestad van omstreeks 100.000 inwoners. Reeds in 1268 werd de plaats door Frederik II een vrije stad. Na 1648 sloot ze zich bij de Zwitersche kantons aan. In 1798 verzocht deze kleine republiek haar vereeniging met Frankrijk, en hoewel het tractaat van Frankfort haar aan Duitschland toevoegde, zoo heeft toch Mülhausen meer dan veel andere Elzas-Lotharingsche plaatsen de liefde voor Frankrijk trouw bewaard. Menige slag woedde buiten hare muren. Mülhausen weerstond Karei den Stouten. Turenne versloeg er de keizerlijken in 1674. Maar enkele dagen hebben de Franschen Mülhausen in bezit gehad. Reeds den 10" moesten zij de stad en omstreken ontruimen en maakten de Duitschers in de gevechten bij Mülhausen 10 officieren en 513 man krijgsgevangen. Het aantal gewonden moet na de gevechten aan weerszijden zeer groot zijn geweest. Scholen, kerken en hotels moesten in der haast tot hospitalen worden ingericht, en nog treinen vol gewonden naar Mülhausen, St. Ludwig en andere steden gezonden worden. De cijfers liepen zeer uiteen, al naarmate ze van Fransche of Duitsche zijde kwamen, maar het aantal gewonden liep toch aan beide kanten in de duizenden. Den 11" werd eene Fransche gemengde brigade bij Lagarde in Lotharingen op Fransch grondgebied teruggeworpen, waarbij de Duitschers meldden dat zij 1000 krijgsgevangenen gemaakt hadden. Toch zijn die eerste gevechten, zooals wij dat ook in België en aan de Russische grenzen zagen, slechts verkenningsschermutselingen voor het meerendeel, die van weinig beteekenis geacht wordenZoo kon den 14" Augustus bericht worden dat prins Hendrik van Beieren een afdeeling Fransche dragonders in de pan had gehakt; maar daar stond tegenover dat den 17" Duitsche troepenafdeelingen. uit Straatsburg voor de Franschen hadden moeten wijken bij Schirmeck in den Elzas. Ook den 19" sloegen de Beiersch-Badensche troepen 223 bij Weiier, ten noordwesten van Schlettstadt in den Elzas, de 55e Fransche infanteriebrigade met zware verliezen terug. Een merkwaardige episode werd door de Frank/. Ztg. medegedeeld, die den 20" werd afgespeeld ten zuiden van Mülhausen, dat toen weder door twee Fransche legerkorpsen bedreigd werd, terwijl een bataljon van een Duitsch landweerregiment tegen Tagsdorf oprukte, en plotseling een veel sterker Fransche troepenmacht tegenover zich zag. „Met beleid werd langzaam voortgemarcheerd over een linie die bedenkelijk lang was, maar toch niet lang genoeg of de Franschen dreigden die elk oogenblik om te trekken. De laatste compagnie van de Duitschers ontwikkelde zich uit een boschje om de linie nog wat te verlengen. Waarschijnlijk vermoedden de Franschen, dat achter het boschje de eigenlijke reserve van de Duitschers verscholen was. Zij waren in elk geval op hun qui vive en maakten geen beweging. Zoo stond het gevecht wel een uur lang stil. Plotseling doemden vlak tegenover het centrum der Duitsche linie ongeveer 700 a 800 man cavalerie op. Het waren Afrikaansche jagers. „Een aanval!" was de kreet die onmiddellijk aan Duitsche zijde van mond tot mond ging. In het volgende oogenblik was het bevel gegeven: „Bedaard schieten, zeker schieten, altijd eerst op het paard, dan op den man I" Ook werd aan elke afdeeling een bepaald schietveld toegewezen. De snelvuurgeweren werden ook opgesteld. Dit alles geschiedde in enkele seconden. Wij hoorden dan ook reeds de paardenhoeven, het dreunen van den grond, het kletteren van de sabels en de aanvurende commando's. Het kwam als een stormwind op ons los, maar de eskadrons reden niet in dezelfde vas taan eengesloten formatie, zooals de Duitschers een attaque rijden. Hun verbanden begonnen zich op te lossen en de ruiters reden reeds op afstanden van en door elkaar nog vóór zij 500 meters van de Duitsche linie verwijderd waren. En nog maar steeds werd het Duitsche vuur niet geopend. Rustig lagen de landweermannen achter hun geweren. Daar begonnen, toen de Franschen nog 500 meters van ons waren, eerst de snelvuurgeweren, vrij langzaam, maar doelzeker een moorddadig vuur. 224 Het kleingeweervuur volgde toen de ruiters tot 300 a 400 meters genaderd waren. De uitwerking was vreeselijk, ofschoon het vuren niet langer dan twee a drie minuten duurde. Maar dit was voldoende. Geen kerntroep had een rustiger vuur kunnen ontwikkelen. Steeds werden de voorste rijen neergeschoten; de achter de vallende paarden aanhollende ruiters konden in vele gevallen niet meer uitwijken en stortten met het paard over het vóór hen gevallen dier. Het was in die oogenblikken een vreeselijk tooneel om te zien en te hooren. Een jammeren, steunen, gillen, steeg uit den damp der rossen naar den blauwen hemel op. Ruiters en paarden vielen, trachtten zich weer op te richten, vielen wéér en voorgoed. En daartusschen het nauwkeurige schieten der Duitsche infanteristen. Geen ruiter kon keeren, zij waren te dicht bij het vijandelijke vuur. Zoo was uit het trotsche, kloeke tafreel van de nog pas twee a drie minuten te voren op ons stormende eskadrons, een allerdroevigste massa geworden, terneergesmeten en verpletterd. Van de Afrikaansche jagers, die deze attaque reden, bleven er 27 man onverlet als gevangenen in handen der Duitschers; meer dan de helft was zwaar gekwetst, de anderen dood." Hier kan gesproken worden van een doodenrit der Afrikaansche jagers. Van meer beteekenis was het gevecht in de Vogezen op 21 Augustus. Ten zuiden van Metz behaalden de Duitschers onder aanvoering van Rupprecht van Beieren eene groote overwinning op de Franschen. Acht Fransche legerkorpsen werden op de vlucht gejaagd, die 10.000 krijgsgevangenen en 150 stukken geschut in Duitsche handen moesten laten. Door deze overwinning konden de Duitsche troepen onder kroonprins Rupprecht van Beieren den 23" de linie LunévilleBtëmont-Cirey overschrijden, en kon het le (Beiersche) legerkorps Lunéville bezetten. Over het gevecht tusschen Metz en de Vogezen komt in de Kölnische Ztg. het volgende verhaal voor van een gewond officier. „Wij hadden in den nacht van 19 op 20 Augustus in loopgraven gelegen, in afwachting van een Franschen aanval. Hoewel van tijd 225 tot tijd schoten werden gewisseld, rukten de Franschen niet voorwaarts. Toen kwam te half zes van onzen kant het bevel tot den aanval op de Fransche stellingen westelijk en oostelijk van Dieuze. De Franschen hadden tegenover Burg Altdorf eene positie aan het Monackerwald, ten westen van Vergaville ingenomen. Zij hadden hier een sterk vuren van de Duitsche troepen te doorstaan, wat zij levendig beantwoordden. Onder den aanval onzer machinegeweren hield het Fransche geweervuur echter spoedig op, en de Duitschers drongen ondanks de belemmering, die de hoogstaande haver in de velden bood, met onbedwingbare dapperheid tegen den vijand voorwaarts, zich steeds meervereenigend tot compagnieën en den aanval voortzettend. Onder het voorwaarts rukken trof het ons, dat uit eenige huizen noordelijk van het Monackerwald, waar zich blijkbaar gewonden bevonden, hevig werd gevuurd. De Duitsche troepen maakten hieraan spoedig een einde, schoten de bewo¬ ners dood en legden de huisjes in puin. Toen deden de Duitschers een schitterenden aanval met de bajonet op den rechtervleugel der Franschen. Er kwam verwarring in de Fransche gelederen, de Franschen weken terug en vluchtten naar hun hoofdstelling. De met Fransche lijken als bezaaide velden getuigden ervan welk een afschuwelijken oogst de dood hier had binnengehaald. Alles drong Generaal Galiéni. De nieuwe gouverneur van Parijs. Oorlogsbrand. 15 226 nu naar de hoofdposities terug waar een verdekt moorddadig artillerievuur de Duitsche troepen beproefde op te houden. Maar tevergeefs. Het ging voorwaarts met onweerstaanbaar geweld de hoogte op, en onder dezen aanval van het Duitsche artillerievuur moest de vijand zijn voornaamste stelling ontruimen. Hij deed dit over de geheele linie, want van Vergaville tot Dieuze waren der velden bezaaid met Fransche lijken, met Lebel-geweren en met ransels, die de vluchtelingen hadden weggeworpen om in hun vlucht niet belemmerd te worden. Wagonladingen Fransche patronen bedekten hier den grond. Er vielen ons batterijen van het zwaarste kaliber in handen, waarvan de paarden nog niet uitgespannen waren, maar doodgeschoten op den grond lagen. Ook de geheele weg van Vergaville naar Geblingen was met doode roodbroeken bedekt, waaruit men kan afleiden, dat op den aftocht den vijand zware verliezen zijn toegebracht. Een Fransch majoor, die zijn bataljon op de vlucht zag slaan, schoot zich bij onze nadering dood. De Franschen lieten zich bij honderden gevangen nemen en smeekten om hun leven." Dien zelfden dag had ook de Duitsche kroonprins Fransche troepenafdeelingen bij de vesting Longwy, in den noordoostelijken hoek van Frankrijk ^gen de Luxemburgsche grens, teruggeworpen, en werd een Fransch leger, dat over de rivier de Semois, in het zuiden van Belgisch Luxemburg getrokken was, door de troepen van Albrecht van Württemburg, die uit Neufchateau optrok, verslagen. De beide kroonprinsen en hertog Albrecht ontvingen den volgenden dag het IJzeren' Kruis le en 2e klasse. Den 25" werd na dapperen tegenstand der Franschen de vesting Longwy door de Duitschers genomen. Nadat 25 Augustus Namen en daardoor de geheele Belgische Maaslinie in handen der Duitschers was gevallen, was een opmarsch der Franschen naar het noorden vooreerst uitgesloten (zie blz. 114), en konden de Duitschers van de Belgische provinciën Namen en Luxemburg uit de troepenbeweging der Franschen in Noord Frankrijk in bedwang houden. Tusschen de Sambre, Namen en de Maas 227 werden dan ook den 27" acht Fransche legerkorpsen geslagen en tot bij de vesting Maubeuge achtervolgd. Op Vrijdag 28 Augustus behaalden de Duitschers in Noord Frankrijk het eerste groote succes. Ten noorden van St. Quentin, waar eens graaf Egmond in 1557 zijn glorierijke overwinning behaalde, werden de Engelsche en Fransche troepen door de Duit- Gezicht op een der hoofdstraten van de stad Rijssel na de verovering door de Duitschers. schers verslagen, waarbij de laatsten duizenden gevangenen maakten en zeven veldbatterijen en een zware batterij hun in handen vielen. Bovendien was hertog Albrecht bij Mézières over de Maas getrokken. Het Berliner Tageblatt voegde aan de vermelding dezer overwinning het volgende toe: „In steeds helderder licht komen de geweldige overwinningen onzer legers tusschen Cambray en de zuidelijke Vogezen ons voor oogen te staan. In deze 450 kilo- 228 metersflange gevechtslijn komt geen enkele tegenslag, geene enkele mislukking, geene enkele misrekening voor! Vatten wij het tot hiertoe verkregen resultaat kortelijk samen, dan kunnen wij het niet beter uitdrukken, dan in de woorden van den generaal-kwartiermeester: „De vijand is overal verslagen en is in vollen terugtocht". Dit was zeker sterk gesproken, en al werd bij den inval in het noordoosten van Frankrijk een vast plan gevolgd, zoo viel toch nog wel het een en ander aan te merken op dat: „geen enkele terugslag, mislukking of misrekening". Immers den 17" was door de Duitschers zelf een terugslag bij Schirmeck erkend. Het had wel iets van de Belgische oorlogsberichten; maar in oorlogsberichten schijnt nu eenmaal eene bijzondere logika gevolgd te worden. De Duitsche linkervleugel had dien zelfden 28" Augustus de Fransche alpenjagers tot bij Epinal teruggedreven. Ik had het voorrecht in Zuid-Frankrijk de alpenjagers (chasseurs alpins) meermalen te zien manoeuvreeren, zoowel infanterie als artillerie. Het zijn kranige soldaten, die alpenjagers, met hunne korte broeken en platte ronde mutsen. Ze zijn vlug in hunne bewegingen en geweldige bergbeklimmers. De bergartillerie maakt, zooals de Italiaansche, gebruik van muildieren, vaak grooter dan paarden, en zooals bekend is van sterker uithoudings- en klimvermogen dan de laatste; ofschoon toch ook de Italiaansche cavalerie met haar paarden wonderen verricht in het gebergte. Ook het sterke Fransche sperfort Manonviller viel den 28" Augustus in Duitsche handen. I De positie van de Duitschers was tegen het einde van Augustus de volgende: in het noordwesten bij de Belgisch-Fransche grens stonden de legers van Von Bülow en Von Hansen tegenover acht gemengde Fransch-Engelsche legerkorpsen; het leger van VonKluck was uit België genaderd tot Amiens, waarvan de belegering begonnen was; het leger van Albrecht van Württemburg stond over de Maas in Noord-Frankrijk; daarnaast stond het leger van den Duitschen Kroonprins tot bij Verdun; bij Lunéville stond het leger van Rupprecht van Beieren, en dat van Von Heeringen stond in co s- §" n CTQ cn 3 ro I. § 3 O CTQ t Cu < 2. EO 3 TT ro 3 3 ■5 o 1 S 3 I 3 f Cu re Cu Tl O 2 g c/5 o. " m 3^ m i3 I 33 do De stad Ieperen vreeselijk geteisterd door het granaatvuur van het zware belegeringsgeschut. tot hiertoe voor de Duitschers vrijwel enkel succes te boeken, na dien datum begon het er voor hen minder gunstig uit te zien. Het moet aangenomen worden dat de Franschen stelselmatig en met opzet voor de Duitsche overmacht terugtrokken, volgens de leus, door de Temps namens het geheele Fransche volk opgeheven: „Durer et Tenir." Wel waren de voordeden door het volgen van die leus voor generaal Joffre vooreerst nog van negatieven aard; gebroken. Enkele Engelsche bladen, o.a. de Times critiseerden vrij scherp de „misvatting" van den Franschen generalen staf, op wiens rekening de lange en voortgezette terugtocht der bondgenooten moest gesteld worden; maar de Globe merkte daar tegen op, dat generaal Joffre door zijn terugtrekken de Duitschers juist gedwongen heeft te komen ter plaatse waar hij ze hebben wilde; en dit laatste scheen door de feiten hoe langer hoe meer bewaarheid te worden. 250 Het Fransche leger toch opereerde in eigen land, te midden van een goedgezinde bevolking, terwijl de Duitschers bloedige aanvallen moesten doen, en dus den prijs van elk succes, van eiken duim gronds, duur moesten betalen. De verliezen door de terugtrekkende partij geleden, waren dus veel minder dan die van den aanvaller. Al waren ook slag op slag de groote vestingen en forten die het Fransche noordfront moesten afsluiten: Rijssel, Valenciennes, Maubeuge, Hirson, Givet, Mezières en Longwy in Duitsche handen gevallen, zoo vergden zij toch, de een meer, de ander minder bezettingstroepen om ze te behouden. Onvermoeid hadden de Duitschers tot hiertoe gestreden, en eiken dag legden de troepen onder feilen zonnebrand dertig, veertig kilometers af. Zoo moesten de gelederen wel slinken met duizenden strijders, die bij den geforceerden marsch gedood, gewond of uitgeput nedervielen, of tot bescherming der verbindingsliniën moesten worden achtergelaten. Wonderlijk tegenstrijdig zijn de berichten omtrent hetgeen van 4—10 September bij de Marne moet gebeurd zijn. Tot een bepaalden, door allen verwachten grooten slag, is het niet gekomen. Wel mocht het een reuzenworsteling genoemd worden tusschen de Duitschers en de bondgenooten. De Duitsche rechtervleugel, die het verst naar voren geschoven was, bestaande uit de legers van Von Kluck, Von Hausen en Von Biilow, had het 't zwaarst te verantwoorden, en begon den 10" September te retireeren. De Engelschen en Franschen drongen dien vleugel den 11" zestig kilometers ten oosten van Parijs terug, maakten 6000 gevangenen — volgens een Engelsch bericht — maar hadden zelf ook geweldige verliezen geleden. De Duitschers trokken noordelijk van de Marne en westelijk van de Ourcq terug. Bij de Ourcq was reeds den 8" een moorddadig gevecht geleverd. De Duitschers hadden daar een groote hoeveelheid artillerie bijeengebracht. Het Fransche leger heroverde Montmirail na een verwoeden strijd. Woensdag zette het 6e Fransche leger het gevecht aan de Ourcq voort, waarbij de bondgenooten zegevierden over het verzet aan de Petit Marne. Een belangrijk feit in dezen strijd was het succes der Engelsche vliegers, die door generaal 251 Joffre werden bedankt voor de nauwkeurigheid en regelmatigheid van hun inlichtingen-dienst. Den 13" zetten de Duitschers hun terugtocht voort tusschen Marne en Oise, en begon ook het Duitsche centrum uit te wijken. De opsomming van al de verschillende gevechten kan achterwege blijven; maar geconstateerd dient te worden dat de Duitsche rechtervleugel geheel noordwaarts werd teruggedrongen tot aan de Belgische grenzen. Was dit een strategische manoeuvre of konden de Duitschers op dat punt de heftige aan- De lakenhallen te Ieperen in brand geschoten. vallen der bondgenooten niet weerstaan? Niet zonder beteekenis was de vervanging van generaal Von Hausen, commandant van het IIe leger — zoo het heette wegens ziekte — door generaal Von Einem. De generaal-kwartiermeester Von Stein werd tegelijkertijd benoemd tot commandeerend generaal van het 14e reservekorps. Sedert 9 September waren dus de bondgenooten, behalve bij Verdun, aan de winnende hand, vooral aan hun linkervleugel. Daar kwamen zij vooruit van de lijn Meaux—Nanteuil tot de lijn Chateau— 252 Thierry—Soissons. In het centrum werden de Duitschers van de lijn Sézanne—Vitry-le-Francois naar die van Epernay—Chaions— Suippe teruggedrongen. Ook in het Argonnerwoud was dit het geval. Tusschen Verdun, Toul, Nancy en Epinal, was het geheele Fransche Oosterleger samengetrokken. Van Verdun tot Toul ligt de sperfortenlinie der Maas (Digue du Nord). Deze linie werd door het leger van den kroonprins beschoten. Verdun zelf is een vesting van den eersten rang. Ten noorden en ten zuiden daarvan ligt langs het Maasdal een heuvelketen. Naar het oosten steekt ter breedte van eenige kilometers een sterk begroeide heuvelrug uit, die vervolgens in de vlakte van Woevre overgaat. Die heuvelrug draagt twee versterkte linies bestaande uit verscheidene forten. Op de heuvels ten westen en zuiden van Verdun liggen ook zeer sterke forten, en de ruimten tusschen de forten zijn versterkt en afgesloten door schansen, batterijen en loopgraven. Op deze verschanste legerplaats was het leger van den kroonprins met kracht aangevallen, echter zonder resultaat van belang. Een aanval op de sperforten ten zuiden van Verdun werd voorbereid en het fort Troyon had twee dagen lang een hevig bombardement te verduren, waaraan echter krachtig weerstand werd geboden; maar den 16" September deelde de Engelsche legatie ten onzent mede, dat hoewel de Duitschers nog steeds sterke stellingen bezet hielden ten noorden van de Aisne en het gevecht over de geheele linie werd voortgezet, het leger van den kroonprins verder was teruggedreven en nu stond op de linie Varennes—Consenvoye—Ornes. Waar dit leger zich dus eerst in een halven cirkel rond Verdun had opgesteld, stond het nu in een meer rechte lijn ten noorden en oosten der vesting. Het leger van den Duitschen kroonprins moest trouwens wel meer naar het noorden trekken, toen het centrum teruggedrongen werd, daar dit leger anders gevaar liep van de Duitsche hoofdmacht afgesneden te worden. Over de belemmeringen door storm en regen veroorzaakt, werd het volgende aan de Times geschreven: „Het waait een storm! De regen valt in stroomen, regen die in de wegen diepe sporen slaat. 253 Over de sombere velden jagen zware wolken, mist hangt in de toppen der boomen. De beekjes langs den weg zijn tot riviertjes gezwollen met watervallen, en hoewel de aarde geroosterd was in de jongste dagen van tropische hitte, is alles nu doorweekt. Dat is het Frankrijk van den grooten terugtocht — het Frankrijk zoo onderscheiden van het lachende land van de vorige week als maar met mogelijkheid is te verbeelden. De veroverende benden van den De beschadigde lakenhallen te Ieperen. Duitschen keizer trokken over de wegen, hard en effen voor de wielen van hun transportwagens; de groote belegeringskanonnen met hunne groote bespanningen rolden snel voorbij de mooie velden; de hoeven der paarden weerklonken op den vasten weg.£n nu! De groote wielen gaan niet meer over effen wegen. De wegen zijn overspoeld. De wielen zinken weg in de diepe wagensporen en de oververmoeide paarden moeten hun uiterste krachten inspannen. De begeleiders schreeuwen en gebruiken onbarmhartig de zweep. De groote dieren steigeren en worstelen in heldhaftige pogingen, maar de wielen zinken dieper. De groote kanonnen slingeren en 254 zwaaien. Een ruiter nadert: „Vlug, vlug, de Engelschen komen!" Weer dalen de natte zweepen neer. Weer die vreeselijke spanning der touwen! Te vergeefs; de wielen zitten vast. Soldaten snijden de touwen door. De bevrijde paarden rennen weg. De terugtocht gaat langzaam voort in de duisternis — een eindelooze stroom, vermoeid, afgemat, hongerig, zonder munitie; en in de verte vertelt het geluid der kanonnen van den slag, die steeds voortduurt." Ook in West-Vlaanderen werd de strijd voortgezet. In. een bosch bij Rousbrugge, niet ver van Ieperen, dat later zulk eene treurige vermaardheid krijgen zou, werden den 14" September 3000 Duitsche ruiters gezien. Een afdeeling van 1000 Fransche ruiters werd op hen afgezonden. Zeer voorzichtig naderden zij het bosch, juist op het oogenblik dat de Duitschers rust namen; zij overvielen hen en dreven ze op de vlucht. De Duitschers begonnen zich echter hardnekkig te verdedigen en de kans scheen te zullen keeren, toen in den middag vijftien Engelsche automobiel-mitrailleurs van Duinkerken de Fransche ruiterij kwamen versterken en de Duitschers deden wijken. De Duitsche verliezen waren vrij aanzienlijk. De Franschen verloren twee officieren en 30 man. De stand der slaglinie was sinds 14 September voortdurend in het nadeel der Duitschers gewijzigd; maar al waren zij, sneller dan zij oprukten, over een grooten afstand teruggetrokken, zoo kon toch evenmin van een algemeene wanorde of vlucht hunnerzijds als van een beslissende overwinning der Franschen anderzijds gesproken worden;' tenzij men het vervolgen van een vrijwillig teruggaanden vijand als eene overwinning wilde opvatten. Van Duitsche zijde werd dan ook in het Berl. Tageblatt er op gewezen, dat twee dingen tot dusverre nog niet aan het Fransche oppercommando gelukt waren: 1°. de insluiting van den Duitschen rechtervleugel, en 2". het doorbreken van het Duitsche front. Wel wat al te optimistisch voegde het blad er aan toe: „zoolang de slag nog onbeslist is en de mogelijkheid van aankomst van nieuwe strijdkrachten steeds grooter wordt, terwijl de tegenstander zich ro O ro ra < co 3 re ca 55 CR) < re O « re O O O O Q re 3 O o re ca TJ O 3 O re 3 •< Co 3 ra g re o 3 < cr O ro O r» ff -i Cl c CL g co re 3 g Cl < re I CO 3 CL < re co, "TJ fë~ Pi 3 Co 3 c C/3 —• 3 e P 5- N 3* CL re s>r CO 3 M re 3 < O O cl re O cn o 3* re to 01 ot 256 de Daily Telegraph aldus geschilderd: „Meaux, een aardig stadje, in het Marnedal gelegen op 20 kilometer afstand van Parijs, doet mij denken aan een van de Indiaansche steden, die om onbekende redenen door de inwoners verlaten zijn. De huizen staan er, zijn kerken en publieke gebouwen zijn ongeschonden, alleen de straten zijn stil; de vensters en deuren gesloten. Geen levend wezen is er te zien, behalve een paar Roode Kruis-zusters, die de ambulances afwachten, welke de gewonden van het slagveld aanvoeren. Toen ik de stad verliet, kwam ik voor een nieuwe verrassing te staan. Wat zou er gebeurd zijn? Hier wandelden op klaarlichten dag mannen in Pruisische uniformen en vrouwen in den donkeren Moorschen mantel gehuld. Dat konden toch geen Pruisische soldaten zijn of Amazonen van Marokko. Het was inderdaad een zonderling verschijnsel, maar de verklaring was te vinden op den weg naar het oosten; zij stond daar geschreven in vreeselijke teekenen: doode mannen, die in de slooten lagen, zouaven in hun oostersche kleederdracht, Mooren in wijde mantels, Fransche soldaten in lange jassen en grijze uniformen. Op iedere 100 meter afstand lag een verminkt paard met een met bloed bevlekt zadel. Dit was de rand van het slagveld van de Marne, en de mannen en vrouwen in Pruisisch en Moorsch tenue waren onschuldige burgers, die uitgegaan waren om de dooden te begraven en den gewonden bijstand te verkenen. Het regende bij stroomen en de wind was bitter koud, en nu hadden zij de kleeren der dooden maar aangetrokken. Verder den straatweg volgend, kwam ik in een bosch, waar men juist bezig was de dooden in een grooten kuil te leggen, vrienden en vijanden bij elkaar. Langzamerhand kwam ik op een pad, waar de eigenlijke strijd had gewoed; overal zag men daar verspreid liggen granaatscherven, gebroken geweren, met bloed doorweekte lappen, waarmede de stervenden gepoogd hadden hun wonden te betten; bussen en blikjes, stukken van brieven, waarin de ongelukkigen gepoogd hadden hun Iaatsten afscheidsgroet tot uiting te brengen; op sommige plaatsen was de grond omwoeld door cylinders, waarvan de stukken nog in het zand lagen, de plaats waar de kanonnen en 257 machinegeweren gewerkt hadden, en de lijken van hen, die het geschut bediend hadden, lagen er naast. Onder een appelboom, volgeladen met rijpe vruchten, lagen twee levenlooze gezichten naar de lucht te staren: de tegenstelling van een slagveld!" Wat het voor beide liniën zoo moeilijk maakte om belangrijke vorderingen te maken, waren de terreinhindernissen in Noord-Frankrijk. Tusschen de talrijke rivieren en zijstroomen is het terrein boschachtig; de dalen der verschillende waterloopen zijn diep ingesneden en het uitzicht is door het een en ander zeer beperkt. Niet alleen in Engeland begon men ongeduldig te worden (ofschoon daar vooral), omdat zoo bitter weinig van de krijgsoperatiën werd medegedeeld. Men sprak niet meer van den slag bij de Marne, maar nu werd het de slag bij de Aisne. Van Maandag 14 September afwas daar hevig gevochten; maar vooral werd het gevecht verwoed in den nacht van Dinsdag op Woensdag, toen door de Duitschers een nachtelijke aanval werd beproefd op den Fransch-Engelschen linkervleugel. Achtmaal zouden — volgens een Fransch bericht — de Duitschers dien aanval herhaald hebben ondanks de verschrikkelijke verliezen bij eiken aanval. De bondgenooten weerstonden dien echter en noopten de Duitschers twaalf kilometers terug te trekken. Den 20" September 's avonds deelde de Duitsche generale staf van het groote hoofdkwartier mede: „Bij den aanval op het FranschEngelsche leger zijn op enkele plaatsen vorderingen gemaakt. Reims ligt in het gevechtsfront der Franschen. Wij waren gedwongen hun vuren te beantwoorden en betreuren het dat de stad daardoor schade heeft geleden. Er werd last gegeven zoo mogelijk de kathedraal te sparen." Dit bericht deed natuurlijk het ergste omtrent Reims vermoeden en gaf weinig hoop dat de kathedraal werkelijk zou gespaard zijn. Spoedig volgde dan ook de mededeeling dat de kathedraal was beschoten, waardoor zware vernieling teweeggebracht was. Het prachtige bouwwerk behoorde tot de vier oud-gothische kerken van Frankrijk, met die van Parijs, Amiens en Chartres. Deze kathedraal was gesticht ter vervanging van de hoofdkerk te Reims, die in het Oorlogsbrand. 17 00 m CN „Ik had een wapenbroeder". 259 begin der 13e eeuw door brand was vernield. Men is met den bouw in het eerste kwart der 13e eeuw begonnen en was er reeds in 1214 zoover mede gekomen, dat het domkapittel zijn intrek in de kathedraal nemen kon. De heerlijk schoone voorgevel werd eerst in de tweede helft der 13e eeuw ontworpen en tegen het einde der 14* voltooid. Niet alleen moest zij gerekend worden tot de architectonisch allermooiste werken, die, in uitmuntenden staat, nog behouden waren gebleven, maar was ook beroemd om den schat van beeldhouwwerk, waarmede het gebouw zoo uit- als inwendig versierd was. Voor menig détail schonk deze kerk dan ook misschien nog belangrijker materiaal voor de studie der gothische bouwkunst dan de Parijsche Notre-Dame. De beide groote torens zijn 81V» M. hoog. De torenspitsen werden in 1480 door brand vernield. Boven den hoofdingang was de reusachtige rosette ingebouwd, een venster van 12 meters in doorsnede, een wonder ook van sculptuur. Aan den voorgevel stonden 530 beelden; binnen in de kerk waren er nog 122. Het orgel is een der beroemdste van de wereld. De grootendeels nog ongeschonden kerkglazen dagteekenden voor het meerendeel uit de 13e eeuw. In de kathedraal te Reims werden sedert 1173 de Fransche koningen gekroond (met uitzondering van Hendrik IV) tot Lodewijk XVI toe. Bekend is hoe Jeanne d'Arc koning Karei VII te Reims deed kronen. Wij zeggen niet te veel als wij constateeren dat er een schok ging door de geheele beschaafde wereld, toen de beschieting der kathedraal bekend werd. Donderdagmiddag, 17 September, had een medewerker van de Times op den toren gestaan, en schreef aan zijn blad: „Een granaat sloeg met een afschuwelijk gegil door het dak van het transept aan het andere eind van de kathedraal. Daar woei de Roode-Kruisvlag. In de drie dagen van het bombardement werd de kathedraal door acht granaten getroffen. Gelukkig — zoo kon hij toen nog schrijven — hebben ze alleen schade gedaan aan het metselwerk. Er werden toen Duitsche gewonden uit een naburig hospitaal in de kathedraal gebracht en in het schip van de kerk 260 op stroo gelegd. De abt Andrieux en een soldaat klommen in den toren en hingen twee Roode-Kruisvlaggen uit. Ik geloof dan ook, dat de granaat, die de kathedraal trof, toen ik mij in den toren bevond, een verdwaald schot was." Maar de Parijsche correspondent van de N. Rott. Ct. die Zondagmorgen de kathedraal bezocht, seinde: „Uit de kathedraal zelf steeg rook op. Door de open deur zag men de vlammen, het puin en het brandend steigerwerk. Het linker portiek was aan de buitenzijde vrij ernstig beschadigd. Het oude vernielde bisschopspaleis terzijde van de kerk bood een hartverscheurenden aanblik. Ik ben de kerk binnengegaan. Wat er nog brandde en rookte waren vooral de rieten stoelen in het ruim. Het was er om te stikken. Alles was zwart van de rook en er was zware schade aangericht. Mijn algemeene indruk, dien ik Zondagmorgen om 10 uur en later nog weer in den middag kreeg, toen ik de stad heb verlaten, was dat de prachtige kerk verscheidene ernstige wellicht onherstelbare beschadigingen heeft ondergaan, en dat zij altijd de droeve litteekens zal blijven dragen, maar dat zij, afgescheiden van de omgeving en den staat waarin de kunstschatten in het inwendige der kerk verkeeren — iets, waarover wij niet konden oordeelen — in haar architectonisch geheel is behouden gebleven." Vele beelden, welke den westelijken gevel versierden, zijn hoofdeloos. De klokketoren is ingevallen en de klokken zijn versmolten — zoo meldde de correspondent van de Daily Mail, die er nog bij voegde, dat van de 130 Duitsche gewonden, die in de kathedraal lagen, dertien in de vlammen zijn omgekomen, daar er geen tijd was om hen te redden. De correspondent van de Times, die Donderdagmiddag nog van „een verdwaald schot" gesproken had, seinde Zondag: „Er is nu niets meer dan een leeg omhulsel van zwarte muren. De kathedraal van Reims zal misschien eens worden gerestaureerd, maar het kan nooit meer worden, wat het tevoren was." Van Duitsche zijde werd er in de verschillende bladen op gewezen, dat de beschadiging van de kathedraal te Reims de schuld was van 261 de Franschen zelf, die hun geschut bij de kathedraal opstelden en begonnen te vuren. „Dat zij daardoor het artillerievuur richtten op de kerk, die hun tot dekking diende, sprak wel van zelf en behoeft geen verontschuldiging onzerzijds". De Lokal Anz. wees er op, dat de geheele stad Reims onaangeroerd bleef, toen de Duitsche troepen naar de Marne daar doortrokken. „De Franschen hadden nu ook ditmaal de stad buiten de vuurlinie kunnen laten". Hoe de Franschen de beschieting hebben opgenomen, bleek uit een protest door de regeering der republiek tot alle mogèndheden gericht: „Zonder zelfs een schijn van militaire noodzakelijkheid te kunnen aanvoeren, alleen uit zucht tot vernieling, hebben de Duitsche troepen de kathedraal van Reims aan een stelselmatige en verwoede beschieting onderworpen. Op dit oogenblik is de beroemde kerk niets dan een puinhoop. De regeering der republiek acht het haar plicht, deze weer¬ zinwekkende daad van vandalisme, welke, door een heiligdom onzer geschiedenis aan de vlammen prijs te geven, het menschdom van een onvergelijkelijk stuk van zijn artistiek erfgoed berooft, aan de algemeene verontwaardiging prijs te geven. Delcassé." * * # In de laatste dagen van September hervatten de Duitschers weder het offensief, daar zij versterkingen hadden bekomen door troepenafdeelingen, die aan het centrum onttrokken waren en uit Lotharingen en de Vogezen langs Kamerijk, Luik en Valenciennes werden aangevoerd, en bij St. Quentin en ten zuiden daarvan bij La Fere werden opgesteld. Terzelfder tijd kregen de Duitschers vasten voet op de Maasheuvels (Cótes de la Meuse). Zij rukten voort in de richting van St. Mi hiel aan de Maas, en nadat zij hun geschut Generaal-Overste von Moltke, tot 10 December 1914 Chef van den Duitschen generalen staf. 262 tegen de sperforten in stelling gebracht hadden, was het voornaamste dier forten, Camp des Romains, gevallen. De poging der Franschen om door steeds wijder uit te halen den rechtervleugel der Duitschers te omvatten, leidde tot hevige gevechten tusschen La Fere en St. Quentin. In steeds grooter bogen ging het van Noyon om den vleugel bij La Fere heen, naar Lassigny, Roye en Ham, en daarop naar Péronne, den eenigen bevestigden overgang over de alleen bij de bruggen overschrijdbare Somme. Daar echter die omvattingspogingen door de Duitsche cavalerie steeds bijtijds werden gesignaleerd, boog ook de Duitsche vleugel onder gestadige verlenging en versterking medé, en kwam geleidelijk^ van La Fere tot St. Quentin. Het plateau van St. Quentin verschafte den Duitschen vleugel eene uitstekende gelegenheid tot verdediging dier flank. Ook in het centrum, tusschen Oise en Aisne, en tusschen Reims en het Argonnerwoud, boden de Duitschers — volgens een Fransch bericht — in welvoorbereide verschansingen krachtig weerstand, en trad geen verandering van beteekenis in. Ten oosten van het'Argonnerwoud rukten de Duitschers op tot Varennes en zetten hun aanval met groote kracht voort. Bij Nancy en de Vogezen poogden zij, doch vruchteloos, terrein te winnen. Ook hunne doorbrekingspogingen bij St. Mihiel, en in het westen bij Roye en Albert mislukten, en de kring begon zich steeds nauwer om hen te sluiten. Wel werd telkens bericht, dat zij alle Fransche aanvallen uit Verdun, Toul en Nancy afsloegen, maar vorderingen maakten zij niet. Bij hun terugtocht van de Marne (zie blz. 250) hadden de Duitschers het moeilijk begane Argonnerwoud vermeden, en waren zij ter weerszijden daarvan door de dalen van de Aisne en de Aire naar het noorden getrokken, en lieten zij de boschwegen in het woud onbezet. De Franschen begrepen onmiddellijk hun voordeel, drongen door op den middelsten weg tot voorbij Les Islettes, en bezetten de beide dwarswegen. Daardoor werd natuurlijk de direkte verbinding tusschen de Duitsche troepen ter weerszijden van de Argonnerheuvels onderschept. De Duitschers bemerkten spoedig hun 263 onachtzaamheid, en spanden voortdurend al hun krachten in om haar te herstellen; vandaar die telkens terugkeerende verbitterde gevechten in het Argonnerwoud. Omtrent het artillerieduel bij Albert, in de buurt van Amiens, werd nog gemeld van Engelsche zijde dat het zwaarste oogenblik in dit gevecht was de nacht van Zaterdag op Zondag, 3 en 4 October. Het duister van den nacht was, als het ware, gewekea-voor het helle licht der ontploffende projectielen. Zondags wonnen de Duitsche troepen onmiskenbaar terrein en tot den middag rukten ze bestendig voort. Hun verder opdringen kon slechts door een onophoudelijk artilleriesnelvuur der Franschen worden tegengehouden. Ook Dinsdag zetten de Duitschers hun aanvallen voort. Gedurende het gevecht werd het kleine stadje Albert door het kanonvuur volkomen vernietigd. De bewoners zochten hun heil in de vlucht naar Amiens; de straatweg was zwart van de vluchtelingen. Het stadje was 's avonds één vuurzee, waartegen de kerk, met haar ongedeerd gebleven toren, als een donkere silhouet scherp afstak. Den 7" October werd uit Parijs gemeld dat op den Franschen linkervleugel de strijd nog altijd met groote hevigheid voortduurde. De beide legerfronten, die der Franschen en die der Duitschers, strekten zich thans uit tot in de buurt van Lens en La Bassée, de industriestreek in Noord-Frankrijk rondom Rijssel. Die vleugels werden verlengd door massa's cavalerie, die met elkaar slaags raakten tot dicht bij Armentières. Werd de Duitsche rechtervleugel steeds meer naar het noorden teruggedrongen, zoodat Vlaanderen naar alle waarschijnlijkheid het gemeenschappelijke gevechtsterrein dreigde te worden, ook van den kant van Antwerpen af trokken de Duitschers Vlaanderen in, en den 9n October hadden er schermutselingen plaats met de Belgen bij Zevenecken en Loochristi, tusschen Gent en Lokeren, welke laatste plaats werd gebombardeerd. Bij Quatrecht en Malle verloren de Duitschers 600 dooden en hadden zij vele gewonden, en na een bajonetaanval namen de Fransche marinefusiliers nog 400 Duitschers gevangen. Dit nam echter niet weg dat de Duitschers inmiddels tot bij Selzaete, aan onze Zeeuwsch- 264 Vlaamsche grens genaderd waren. Bij Atrecht, zoo werd van Fransche krijgsgevangenen maakten. Zaterdag 10 October waren zij reeds in zijde bericht, had een gevecht plaats gehad dat voordeelig was de stad gekomen, omdat de autoriteiten de stad tegenover de voor de Franschen. De Duitschers moesten 16 K.M. terugtrekken Nachtelijke verkenningstocht Duitsche troepen voor open hadden verklaard; maar de Franschen met een verlies van 12.000 dooden en gewonden; maar den 14" West VIaanderen- hadden er, bij een poging tot omtrekking van Duinkerken,eveneens werd Rijssel (Lille) door hen bezet, waarbij de Duitscher 4500 troepen heengezonden, en de Duitschers werden dien eigen avond 266 in een straatgevecht door Fransche jagers te paard dadelijk verdreven. Een correspondent van de Nieuwe R. Ct. berichtte het volgende: „Het bombardement begon kort daarop en bracht een vreeselijke paniek teweeg. Een Taube wierp nog bommen. De nacht was kalm, maar Zondagavond dreunde weer de kanonnade. Toen ontstond er brand en de burgers vluchtten half gekleed in alle richtingen. Maandagmorgen van zes uur af begon opnieuw het bombardement. De Fransche kanonnen antwoordden uit de verte, 's Morgens om 9 uur verscheen er een Duitsche parlementair en Dinsdagavond trokken de Duitsche troepen de stad binnen. Zuidelijk van de stad werd nog steeds geschoten. Toch was men nog niet zeker of Rijssel Duitsch zou blijven, maar even na middernacht werd de witte vlag op het stadhuis geheschen. Tegen half drie 's nachts klonk echter weer geweervuur in de stad, dat een halfuur duurde. Woensdagmorgen trokken de Duitschers met muziek de nog brandende stad binnen. Reeds waren er Dinsdagavond boden naar Roubaix, Tourcoing en Croix gezonden, om de brandweer te hulp te roepen, die dadelijk kwam en met behulp van Duitsche soldaten het vuur bluschte. Wij bereikten Rijssel Woensdagavond en nog steeds stonden veel huizen in brand, terwijl het deel van de stad tusschen het groote station en de kerk St. Maurice geheel verwoest is; vooral de Tournaistraat, de Vieux Marché en St. Anne. De kerk St. Maurice stond in vlammen: de Rue de Paris ligt in puin en op het Regnauxplein brandde het nog. Het Palais des Beaux Arts en het hotel Bellevue hebben door bommen geleden." Later bleek echter dat het Musée des Beaux Arts gespaard is gebleven; maar dat 800 huizen vernield waren. De Belgische regeering had haar zetel naar Havre verplaatst, welke stad den 13" October door de Fransche regeering ter harer beschikking was gesteld. Geheel België was half October, op een klein strookje gronds na, door de Duitschers vooreerst gezuiverd, vaa gewapende tegenstanders. Tusschen Schelde en Leye (Lys) ter eener, en de Nederlandsche grens en de zee ter anderer zijde, was na zwakken tegenstand der Engelsche troepen alles door de Duitschers schoongeveegd. Welke 267 eigenaardige toestanden uit de bezetting van Vlaanderen door de Duitschers ontstonden, leert ons de volgende beschrijving van den correspondent te Aardenburg aan de Nieuwe Ct. o.a. omtrent Brugge kennen. „Daar stonden ze, in dicht aaneengesloten massa, op het afgezette marktplein aan den voet van Breydel en De Koning (het monument ter herinnering aan den Guldensporen-slag). Hoog de bonkige halletoren, en aan de overzijde de fleurige geveltjes. En daartusschenin de Duitsche scharen, een egale vlek van dof groengrijs, dra vullend het heele plein. In het midden een klein altaar, een prediker in officiersuniform, een bijbelboek, waarvan het verguld op snede schitterde Hl de zon. En opklonk het: „Ein fester Burg ist unser Gott." De eerste godsdienstoefening van de in meerderheid protestantsche overwinnaars in de veroverde katholieke stad. Een groote kring van officieren, en de regimenten in rij en gelid. Eerst hardop, kortaf, genummerd: „eins," „zwei," enz. Zoo doorliep het geroep de secties der gelederen. Daarna plotseling de stilte van het gebed, waaruit één mannenstem opklonk, rustig. En dan die duizenden zware mannenstemmen invallend machtig. Gedrongen stonden de nieuwsgierige Bruggelingen bijeen in de straathoeken waar zij werden afgehouden van hun eigen plein. Verstoken, stil, toch in gespannen aandacht luisterend. Het was toch anders dan bij hen. Die rustige zelfbewuste mannen samen zingend. „Maar het was toch schoone." Een nooit gezien schouwspel op dat gewijde katholieke plein, waar wij jaar op jaar het Heilige Bloed hadden zien dragen. En nu „ein fester Burg." En schimmen rezen uit de late middeleeuwen, toen ook in Brugge een dergelijke klank wel klonk. Zoo was onze eerste indruk toen wij op Zondagmorgen de schoone Vlaamsche stad herzagen na de groote verandering in het geheele Vlaanderenland. Veertien dagen geleden nog gevuld met Angelsaksers, blij begroet door een vroolijk volk. Nu verschenen plotseling hun antipoden in dezen oorlog, de Duitsche drommen, een lawine gelijk, uitstroomend naar de zee. „Wir gehen immer weiter" zei vandaag een overmoedig officier tot mij. En waarlijk: met oer-kracht dringen zij thans door." 268 De Duitschers hadden nu Gent, Brugge en Ostende in bezit, en hun rechtervleugel was tot de lijn Duinkerken—Ieperen—Rijssel verlengd. Het Duitsche front was tot aan de zee gesloten, en de kust van België was tot Duinkerken Duitsch. Maar ook de bondgenooten hadden hun linkervleugel van de streek bij Ieperen tot aan de zee verlengd. Tusschen de beide vijandelijke vleugels lag de streek van de Yzer, die bij Nieuwpoort in zee uitloopt. Dit terrein kon met succes onder water gezet worden. Het liet zich dus verwachten dat de in die streek gelegen plaatsen als Ieperen, Veurne, Roeselare en Diksmuiden, het hard te verantwoorden, zouden krijgen; want al scheen nu, op enkele gevechten in Noord Frankrijk na, die toestand van versteening der operatiën in te zullen treden, die gewoonlijk het gevolg is van een positie-oorlog, waarin beide partijen zich in hunne loopgraven ingraven, zoo lagen toch genoemde plaatsen tusschen twee vuren in. Na de bezetting van Brugge op den 14" en van Ostende op den 15" October, begon de opmarsch naar de lijn Rijssel—Duinkerken onder voortdurenden weerstand der bondgenooten, die nochtans terugweken; maar den 17" werd van Fransche zijde gemeld dat de Duitsche troepen niet voorbij de lijn Oostende— Thorout—Roeselare—Meenen waren gekomen. De bondgenooten drongen intusschen, op hun linkervleugel wijkend, naar Rijssel op, en vermeesterden Fleurbaix, terwijl zij tot bij Armentières doordrongen. Dienzelfden dag, 's avonds 11 uur, werd echter geseind, dat de marinetroepen aan het kanaal van Ieperen tot aan zee aanvallen der Duitschers hadden afgeslagen. Den 19" en 20" werd gemeld dat het Belgische leger tusschen Nieuwpoort en Diksmuiden verscheidene Duitsche aanvallen had afgeslagen, dat het zich langs Generaal Joftre. Opperbevelhebber over de Fransche troepen. 269 de Yzer had weten te handhaven en dat bij Ieperen gevochten werd, maar dat de Duitschers nog altijd de omgeving van Rijssel bij Armentières, Veurne en La Bassée bezet hielden. Op den 21" Jcwam bericht dat er hevig gevochten werd van de Noordzee tot La Bassée. Ook uit Berlijn kwam den 22" weder eens bericht, waaruit bleek dat de gevechten aan het Yzerkanaal voortduurden, en elf Engelsche oorlogsschepen de vijandelijke artillerie ondersteunden. Ten oosten van Diksmuiden werden de bondgenooten teruggeworpen en in de richting van Ieperen rukten de Duitsche troepen met succes op. De gevechten ten westen en noordwesten van Rijssel waren hevig geweest. Zoo ooit van wisselende krijgskansen kon gesproken worden, dan was het in het westen van België. Het is onmogelijk om met juistheid het verloop der schermutselingen na te gaan die van 24 October tot begin November om en bij de Yzer geleverd zijn; al zijn ze dan ook zoo moorddadig geweest, dat van sommige compagnieën slechts enkele manschappen waren overgebleven, zooals in particuliere brieven van Duitsche zijde werd medegedeeld. Nu eens wonnen de bondgenooten en dan weder de Duitschers enkele kilometers terrein. Het eenige wat te constateeren valt, is dat in 't begin van November Ieperen, Diksmuiden en Nieuwpoort nog steeds niet in het bezit der Duitschers waren. Sedert 1 November werden de Duitsche operaties vooral bemoeilijkt door het inundeeren van het terrein vande Yzer en het kanaal van Ieperen. Niet alleen door het doorsteken der dijken, maar ook door het openzetten — de Duitschers spraken van het vernielen — der sluizen bij Nieuwpoort, waardoor ook het zeewater binnenvloeide, werd elke ernstige operatie onmogelijk gemaakt. Door die inundaties werden de Duitschers genoodzaakt ook den rechteroever van de Yzer prijs te geven; maar zij rekenden zich nog gelukkig dat de troepen zonder het verlies van een man, paard of wagen uit het overstroomde gebied konden terugtrekken. Ten oosten van Soissons bij de Aisne konden de Duitschers den 3n November een succes boeken. Meer dan 2300 Engelschen werden aldaar door hen gevangen genomen. 270 Merkwaardig is het oordeel van een redacteur van het Berl. TbL, die aan den strijd in Vlaanderen deelgenomen heeft. Hij waarschuwt tegen het onderschatten van den Engelschen soldaat: „Vol strijdlust en zeker van een gemaklijke overwinning marcheeren al die jonge (Duitsche) regimenten tegen den vijand, om Engelschen te vangen, zooals zij zeiden. Ieder man was vast overtuigd, dat God den Engelschen slechts daarom zulke lange beenen gegeven had, opdat zij dan sneller het hazenpad zouden kunnen kiezen. Men dacht aan de voorstellingen, die men thuis van Tommy Atkins gelezen had en verheugde zich er op, door den oorlog goedkoop aan een tennisracket te komen. Slechts enkelen waarschuwden er tegen, de Engelschen te onderschatten. Sneller dan wij dachten, kwamen wij met hen in aanraking. Op een morgen, toen wij op marsch waren, heette het plotseling: de eerste doode Engelschman! Wij galoppeerden het veld in, naar een plaats, waar een van onze patrouilles stilhield. Daar lag hij, de eerste Engelschman, dien wij in dezen veldtocht te zien kregen. Dood, op de rechterzijde uitgestrekt. Het doodelijke projectiel was hem midden door het hart gegaan. Een piepjong, slank, gespierd lichaam dat het khaki zeer goed stond. Sneeuwwit was zijn jong, baardeloos gezicht, en de linkerhand was krampachtig samengebald op de borst. Kort daarop vonden wij in een huis twee zwaar gewonde Engelsche officieren, wien wij hunne dagboeken met belangrijke notities afnamen, en een uur later werd de eerste Engelschman als krijgsgevangene door een patrouille langs ons heen gebracht. „Als een chauffeur ziet de kerel er uit," zeiden onze mannen. „Of die huurling schieten kan? Hij ziet er meer uit naar voetbal en cricket!" Weer een uur later hebben de kameraden van den gevallen Engelschman ons antwoord gegeven op de vraag of zij schieten konden. En zij hebben dit voor de duidelijkheid onmiddellijk praktisch gedemonstreerd en zoo duidelijk, dat bijvoorbeeld ons bataljon reeds in de eerste gevechten tot de helft geslonken was. Wij hadden aan den lijve ondervonden, dat de gladgeschoren gentlemen hun lange beenen niet steeds tot de vlucht, maar hier en daar ook tot heel gevaarlijke aanvallen gebruiken. In eenige uren hadden wij ge- 271 leerd, dat we een geenszins ongevaarlijken vijand tegenover ons hadden." Nadat hij nog de Engelsche artillerie minstens gelijk meent te moeten achten met de Duitsche veldartillerie, en de energieke verdediging van het terrein toeschrijft aan de jagersinstincten van ~~den Engelschen sportsman, besluit hij: „Wij Duitschers moeten er voor oppassen onze tegenstanders, al zijn het ook Engelsche „huurlingen" te onderschatten. Ons doordringen in West-Vlaand eren kan slechts langzaam, stap voor stap, plaats vinden. Ieder die bij Ieperen meegevochten heeft, weet, dat daar, eer het tot een beslissing komt, nog geduld, zeer veel geduld toe noodig is." Nu het front van de Duitschers zoowel als van de bondgenooten zich tot aan de zee uitstrekte, kon van eene omtrekkende beweging geen sprake meer zijn. Wat bovendien in dezen oorlog eene strategische omtrekking bijna tot eene onmogelijkheid maakte, was de verkenning uit de lucht door vliegtuigen. Daardoor viel alles, wat de vijand in zijn schild voerde, binnen den kring der waarneming; terwijl juist het effect van een strategische handeling gebouwd is op de verrassende uitwerking van het verschijnen van nieuwe strijdkrachten in een niet verwachte richting. Ook de doorbreking van een krachtig vijandelijk front is door de geweldige uitwerking van repeteergeweren, mitrailleurs en snelvuurkanonnen bijna eene onmogelijkheid geworden. Alleen 's nachts zou zoo iets nog kunnen gebeuren, en dat verklaart de vele nachtelijke, doch steeds mislukte aanvallen der Duitschers. Het kwam er nu dus maar op aan welke partij het sterkste uithoudingsvermogen bezat. In dit opzicht waren de Duitschers niet gering te schatten; maar daar stond tegenover dat hun verbindingsliniën zeer lang waren en over ettelijke rivieren door honderden kilometers vijandelijk gebied liepen, terwijl de Franschen te midden van een welwillend gezinde bevolking lagen en hunne verbindingslijnen veel korter waren en door het eigen gebied gingen. Den 9" November hadden de Duitschers het offensief hernomen tegen Diksmuiden en in de omgeving van Ieperen. Deze laatste stad, die thans 17.000 inwoners telde, was reeds in de lle eeuw bekend CN CM C/J O cd o > p 11 o» ft s ~* c CL» ~ *n e c cc —• jo c > cu c .22 > X) T3 cd co e * "co C -SP <" S CJ ■ cd S E ._ cu CL) * B cu :^r" *- co — CU T3 Im ca _ cd s J3 CU CU S a O ü c c CU CU co "O oo « O " o .5 * "O S co -a 03 JS? CU N Ui TJ cu cd CU •? "O C CU .ë > u co cu « "2 c i uü cm C cu cu co 35 2 -S ü > cu c 0 „ . "O co C ü 1 * .53 >-h 273 beeldenstorm, de troepen van Alva, van de Geuzen en van Parma, en door het een en het ander verminderde het aantal der inwoners tot 5000. Viermaal werd de stad door de Franschen genomen en JJleef zij aan Frankrijk behooren tot 1715. Nog altijd was het een der merkwaardigste Vlaamsche stadjes, beroemd om zijn keurige trapgeveltjes, zijn Lakenhal met den 70 meter hoogen klokketoren en de Sint Maartenskerk, beide uit de 13e eeuw. De bekende bisschop Jansenius (na wiens dood de Jansenistische strijd ontbrandde) ligt voor het altaar van genoemde kerk begraven. Reeds den 28- en 29" October had Ieperen geducht te lijden gehad door het artillerieduel tusschen de bondgenooten en de Duitschers. Den 1" November volgde een tweede, en den 3" November een derde bombardement. Den 9" November brachtten de Duitschers nog groote houwitsers in stelling, zoodat van Ieperen niet veel is overgebleven. De Statiestraat is verwoest, maar het treurigst was het gesteld op de Groote Markt. Door een noodlottig toeval zijn juist de fraaiste huizen getroffen, waarvan alleen nog maar zwartberookte ruïnes over zijn. De Sint Nikolaas- en de Sint Maartenskerk hebben geweldig geleden door de beschieting, en van de prachtige middeleeuwsche Lakenhal met het daaraan verbonden stadhuis zijn sommige gedeelten in puin geschoten. Niettemin was Ieperen nog steeds in het bezit der bondgenooten. Hoe verwoed vijftien dagen lang bij de Yzer is gevochten blijkt uit het bericht van een ooggetuige in de Temps: „De heldhaftige moed der aanvallers is zonder voorbeeld in de historie; onder gezang en met groote doodsverachting werd de storm ondernomen. De verliezen der Engelsche troepen zijn verschrikkelijk, de helft van hen is weggemaaid. Vele bataljons zijn zonder officieren, zoodat korporaals het bevel moeten overnemen. Op 31 October was de Engelsche ruiterij voortdurend aan het Duitsche geschutvuur blootgesteld; drie regimenten verloren binnen een paar uur 60 pCt. van hun manschappen, en zoo ook de Indiërs, die midden in deze hel waren opgesteld. Een enkel schot van een 42 c.M. mortier begroef geheele gelederen en de totale verliezen der bondgenooten zijn enorm." De 274 Belgen hadden alleen aan de Yzer 10.000 man dooden en gewonden. Volgens een Reuter-bericht zouden de Duitschers daar 90.000 man verloren hebben. Woensdag 11 November viel Diksmuiden in de handen der Duitschers. De correspondent van de Daily News seinde dd. 12 November aan de N. Roti. Cr. dat de Duitschers Woensdag een onverwachten en buitengewoon feilen aanval deden op de Engelsche linie, waaraan zij aanmerkelijke verliezen toebrachten en waardoor zij terrein wonnen. „Als loon voor hun inspanning kregen zij Diksmuiden, dat thans nog slechts een steenhoop is. Ik geloof dat dit reeds de zesde maal is dat de stad in andere handen overgaat. Weken lang is zij bijna dagelijks gebombardeerd; het heeft nog een naam en een plaats op de kaart, maar dat is ook alles. Bij Ieperen hadden de Britsche strijdkrachten opnieuw een uitbarsting te weerstaan van die Duitsche aanvalswoede, welke het speciale voorrecht is van de Engelschen van Duitschen kant uit te lokken. De Duitschers overtroffen de Engelschen verre in getalsterkte. Volgens alle regelen van het oorlogsspel hadden wij uit de plaats verdreven moeten zijn. Wij leden zware verliezen aan manschappen, doch behielden het terrein, ofschoon de felheid van den stormloop der Duitschers hen een paar kilometers in westelijke richting deed winnen. Verder naar het zuiden hadden de Franschen het zwaar te verduren. Ik geloof dat de Duitschers dicht genoeg opdrongen om Béthune onder kanonvuur te nemen. De aanval werd uitgevoerd in een hevigen westerstorm met regenvlagen, en de actie der Duitschers was 's avonds ternauwernood verslapt. Al deze gevechten dragen in zeker opzicht hetzelfde karakter. Behalve in straatgevechten, wanneer er snel en opwindend werk van man tegen man te doen valt, waarbij persoonlijke behendigheid en vaardigheid van groot gewicht zijn, is er weinig variatie in het algemeen beloop van dezen niet zeer pittoresken oorlog. Af en toe brengen de Britsch-Indiërs of de Algerijnen een nieuw element in den strijd, door de weinig orthodoxe manier waarop zij bij stormaanvallen de blanke wapens hanteeren of door steelsche nachtelijke aanvallen, waarbij de Duitsche lichtkogels den Ooster- to UI 75" 22. -t CO n' "5 I fD CO 3 CO Q. 3 fD < CO t/Q — ra n ca 3 £ 3 ^ 2/ c 5V -l n 3 O « 5. 2. » fD 3" »i rt> co O % * * 2. O 5> p fD fD E 3 ff 3 3 co O I. £ ; 5. Crq' 3 O" Cl CO fD "o' P 3 Co fD < r p I Drie uit één dorp. 276 charges uitgevoerd; de bereden artillerie stormt slechts zelden voort op de manier, die op schilderijen zoo aantrekkelijk aandoet. Men ziet bijna nooit iets dan rook, en ook daarvan niet veel; voorts krijgt men gewonden te zien. Veel verscheidenheid is er enkel in het geraas dat men te hooren krijgt." In een schrijven uit Britsch-lndië worden de Indische soldaten aldus geteekend: „Splendid die natives uit Br.-India! Het zijn de Punjabis, Goerkha's en Sikhs, drie Indische volksstammen uit VoorIndië aan de grenzen van Hindoestan en Afghanistan. Ze zijn als soldaat en te paard geboren, leven voor niets anders dan voor vechten en hebben veel ondervinding opgedaan in de voortdurende grensgevechten. De Punjabi is een groote, flink gebouwde kerel, lichtgeel van kleur meestal, met zwarten baard; de Goerkha lijkt meer op een Japanner, klein van stuk, maar zeer bloeddorstig. Zoodra ze dicht genoeg bij den vijand komen, werpen ze hun rifle weg en gaan er op in, gewapend met een groot mes, de koerikoe, waarmee zeeën man in tweeën houwen. Hebben ze eenmaal bloed gezien, dan zijn ze half gek en zeer moeilijk door hun officieren tegen te houden. Maar het is de vraag of het wel wijs geweest is 70.000 van die duivels in Europa los te laten In Indië is het heel anders. Maar in Europa neemt men gauw te veel notitie van ze; vertroetelt ze, overlaadt ze met allerlei, en daar zijn ze niet aan gewend. De eenige blanken, die ze gezien hebben, zijn de dozai's en officieren. Nu (in Europa) zien ze blanken langs den weg werken, in lompen gehuld enz. Ze zien toestanden, die voor hen verborgen moesten blijven. Komen ze terug, dan zeggen ze allicht: „Het eenige verschil tusschen hen daar ginds en ons, is dat zij wit en wij zwart zijn." En daar schuilt het gevaar. Dan nog de andere gevaren, zooals drank en vooral blanke vrouwen. Zooals alle natives zijn ze daar dol op en is dat een beslist gevaar. Maar van den anderen kant is het ook goed dat de koloniën voelen, dat nu het moederland in oorlog is, zij ook mogen helpen door hun troepen te zenden." Deze Britsch-Indiërs, wier hulp door Engeland dankbaar was aanvaard (zie blz. 234), moesten de gedunde Engelsche gelederen aan- 277 vullen. Dit was te meer noodig, daar Engeland wel een staand leger (expeditionary force) bezit, dat onmiddellijk klaar staat om waar en wanneer Brittannië dit wenscht, zijn gezag te doen gelden; maar dit leger had in het voorjaar van 1914 slechts een totale sterkte van ongeveer 150.000 man, en het vocht nu reeds maandenlang naast de Franschen op het vasteland. In vergelijking met de legersterkten, die aan Duitschers en Franschen tegenover elkaar staan, was het Engelsche contingent slechts een legertje te noemen. Dat nochtans de Engelschen zooveel van zich doen spreken, is te verklaren uit het feit dat de Engelsche pers, voorgelicht door de generaals, met French aan het hoofd, uitvoerige mededeelingen geeft omtrent hetgeen de Engelsche troepen op 't vasteland verrichten. Dapper hebben deze gevochten en in verhouding tot de Franschen hebben zij zware verliezen geleden. Alleen reeds aan krijgsgevangenen hadden zij in het midden van November meer dan >/„> van hun sterkte ingeboet: 15.730 man en 417 officieren. Wanneer men bovendien bedenkt, dat in eiken oorlog het aantal krijgsgevangenen, gewonden en gesneuvelden klein is, vergeleken bij het aantal van hen, die wegens ziekte aan de oorlogsterkte worden onttrokken, en dat eer nog een schot gevallen is, die sterkte gemiddeld met !/4 is verminderd, dan kan men eenigszins nagaan hoe noodig telkens aanvulling voor de oorlogvoerenden is. Tot hiertoe liet de Engelsche strijdbare jongelingsschap het staande leger, de gehuurde Tommies, voor zich vechten; maar na Lord Kitchenefs oproep kwamen de vrijwilligers toesnellen. Daarmede had Engeland echter nog geen soldaten, maar althans het materiaal, waaruit zij te maken zijn. Daarom moest Engeland vooreerst wel zijn koloniale troepen naar Frankrijk overbrengen. Minister Asquith deelde 11 November in het Lagerhuis mede, dat hij den 17° een voorstel zou indienen om de legersterkte te verhoogen. Nu, zeide hij, was voor het staande leger een sterkte van 1.186 000 man toegestaan, en telde het leger nu reeds 1.086.000. Die mededeelingen werden toegejuicht; maar men vergete niet,'dat die aantallen nog geen strijdvaardig leger vertegenwoordigen, en dat drie en een halve maand na de oorlogsverklaring, het leger van Engeland, zooals ge- 278 zegd, slechts 150.000 man bedroeg, en half November zeker tot 100.000 man was gedaald. De Times meldde den 11" November dat de Duitschers Béthune Graf van veertien Duitschers, gesneuveld op den weg tusschen Brussel en Mechelen. hadden gebombardeerd, en erin geslaagd waren het stadhuis, een kerktoren en ettelijke winkels en huizen te beschadigen, maar tot dusver hadden zij er geen voordeel van gehad. De Duitsche kanonnen 279 waren te Givenchy in stelling. Ook de beschieting van Atrecht werd hernieuwd en die schoone oude stad werd nu langzamerhand met den grond gelijk gemaakt. De kathedraal werd opnieuw beschoten. De middelbare school voor meisjes en vele huizen in de Rue du Temple stonden in brand. Een aantal bewoners werden door de granaten, die in de stad en den omtrek vielen, gedood. Er vielen er 5000 in een uur. Den 13" braken 10.000 Duitschers door de linie Ieperen en Diksmuiden. Zij hadden ongeveer vier K.M. terrein gewonnen, toen zij plotseling stuitten op sterk bezette loopgraven, waaruit zij in front en flanken heftig beschoten werden. De Duitschers trokken snel terug en lieten 5000 dooden en gevangenen achter. Ook werd Reims en omgeving weder hevig beschoten, waardoor de stad opnieuw geleden heeft. In de gevechten tusschen Nieuwpoort en Diksmuiden hadden zich vooral het lle en 12e regiment Belgische infanterie onderscheiden. De vaandels dier regimenten werden gedecoreerd met het ridderkruis der Leopoldsorde. Diezelfde onderscheiding kreeg ook het 7e regiment voor zijn heldhaftig gedrag bij Lombardzijde, ten noordoosten van Nieuwpoort. Koning Albert, die door zijn persoonlijk vóórgaan in den strijd zijne troepen bleef bezielen, kon over zijn soldaten tevreden zijn, die wonderen van dapperheid verrichtten, hoewel ze tegen de Duitsche overmacht weinig vermochten. Tegenover den heldenmoed van genoemde regimenten stond het gedrag van zeven Belgische officieren, die op Nederlandsch grondgebied geweken waren, zonder door de gebeurtenissen daartoe gedwongen te zijn. Bij besluit van 5 November werden zij van de lijst der gedecoreerden geschrapt. Naast de Yzer werd in de oorlogsberichten ook vaak de rivier de Leye vermeld. Voor de Vlamingen heeft de naam der rivier een dichterlijken klank, zooals blijkt uit het volgende schrijven van Vlaamsche zijde aan de Telegraaf: „Bij dien naam alleen reeds gaat het Vlaamsche harte open: de Leye. De Leye.... en ik zie de zich grillig kronkelende rivier tusschen de weiden en de lieve dorpen van haar oever, en ik hoor het vroolijk gezang van de vlasrooters 280 of de maaiers en hooisters in den beemd. Vlaamsche dichters en schrijvers en zangers hebben de Leye steeds liefgehad. Daar waar aan haar boord 't grijze Harelbeke staat, volgens de legende de Oudste stad van Vlaanderen, wier heeren, de foresteers, de voorouders onzer graven zouden zijn geweest, werd Peter Benoit geboren ; daar staat nog zijn ouderlijke, 't zoo nederig huizeke, nu met een steen in den gevel, herinnerend aan „Vlaanderens grootsten harpenaar"; daar luisterde 't knaapje naar vaders klarinet, moeders declamatie of tooneelspel en ooms fantastische verhalen over Jan Breydel en Wanne van Frankrijk (Johanna van Navarre); daar zong hij bij meester De Coninck in de kerk met haar kloeken, romaanschen toren; daar maakte hij, knaap nog, zijn eerste muziekstuk. En toen Benoit was geworden de beroemde componist, die zulke triomfen vierde, aan koning en hoogen van het land werd voorgesteld, maar die zich zoo vreeselijk ergerde aan franskiljonisme en geheime kuiperij, o, dan ontvluchtte hij zoo gaarne het woelige Antwerpen, om hier aan de Leye te wandelen, te rusten en te droomen. Hier aan de rivier van Vlaanderen schreef hij in waarheid zijne heerlijke gewrochten, hier, waar hij zich thuis en eigen en gansch vrij gevoelde. En me dunkt, ik zie een andere gestalte, den forschen, bultigen kop gebogen, de zware handen gevouwen op den rug: Gezelle, die langs zijn Leye wandelt, „Jordane van zen hert". Gezelle, die aan dien oever neerzit en „'t droevig lied van 't ranke, ruischend riet" beluistert of ,,'t krenkelende waterding met het zwart kabotseken" volgt in zijn snellen loop over den vloed of er treurt, zooals hij, de niet begrepen, vervolgde, getergde, treuren kon Aan de Leye, meer Gentwaarts te Afsnee, woont 'szomers onze Cyriel Buysse; aan de Leye schilderen Claus en Huys en Wiersin en andere kunstenaars nog. Cesar Gezelle ook mint de rivier. René de Clercq vond er de stof voor zijn Rootland en de kern van menig gedicht en lied, waardoor hij geworden is de zanger van zijn volk. En nog zooveel anderen hebben de Leye lief. Maar het kanongebulder heeft hun droomen verstoord." Er kan veilig gezegd worden dat tot het einde des jaars — om 281 nu vooreerst maar niet verder te gaan — het kanongebulder bleef aanhouden. De loopgraven- of positie-oorlog in het westen van België, moest begrijpelijkerwijs aanleidmg geven tot een vloed van tegenstrijdige berichten, waarin nu eens van de zijde der Duitschers en dan weer van die der bondgenooten melding werd gemaakt van het winnen of verliezen van enkele meters terrein (want Fransche Kurassiers. kilometers werden het niet meer), juist zooals wij reeds schreven dat het in het begin van November ging (zie blz. 269). Zelden ontaarde een krijg tot een strijd in de loopgraven als deze. De laatste honderden meters die de vijanden van elkaar scheidden, werden van weerszijden zóó werkzaam onder vuur gehouden, dat het bijna niet doenlijk was die terreinstrook te overschrijden. Vooruitgaan was dus niet meer mogelijk en teruggaan wilde men natuurlijk niet. Men groef zich dus in zijne loopgraven in, en om de ondersteunings- 282 troepen of reserves, die achter de tirailleursliniën lagen, tegen vijandelijke projectielen te beschermen, werden, zooals gewoonlijk in zulke gevallen, overdekte loopgraven gemaakt, waarvan de zoldering, uit boomstammen of golfijzer bestaande, op dwarsliggers rust, die met piketten zijn afgezet, en met planken wordt afgedekt, waarover een laag grond geworpen wordt. Hoe men zich het leven in de loopgraven bij voortdurende slechte weersgesteldheid moet voorstellen, blijkt uit de beschrijving er van in een brief van een Fransch soldaat aan de Temps: „Het leven, dat wij sedert zes dagen in de loopgraven leiden, is afschuwelijk. Het zijn gaten in de vochtige aarde, waarin men eet, slaapt en vooral waakt. Het is niet voorzichtig ze te verlaten om welke reden dan ook, want de Duitschers schieten voortdurend en liggen op ongeveer vijf a zeshonderd meter afstand in hun loopgraven. We weten echter niet precies waar die liggen, en zij weten het van de onze gelukkig evenmin. Want als we over en weer de juiste plaats wisten, zou het granaten regenen. Toch komen er nog genoeg en dan kruipen we weg in onze gaten en hoort men soms een gekwetste schreeuwen en huilen. Elke twee, drie, soms vijf of zes dagen worden we weer door andere troepen afgelost. Dat gebeurt dan des nachts in alle stilte, want als de Duitschers het hooren of iets vermoeden, hagelt het kogels, 's Nachts worden ook de levensmiddelen in de loopgraven gebracht; wat brood en een stukje gekookt vleesch per man en koffie, die natuurlijk koud aankomt. Vuur mag er niet worden aangemaakt, en rooken is 's nachts verboden, want de vlam van een lucifer kan onze opstelling verraden." Van tijd tot tijd werd ook door de Engelschen de kust beschoten. Door de Britsche oorlogsschepen werd het Palace-Hotel te Zeebrugge, waarin de kommandantur der Duitsche marine-brigade gezeteld was, vernield. Het gebouw brandde geheel af evenals dat van het loodswezen. Te Heyst werden de kerktoren en de openbare school, benevens enkele particuliere woningen getroffen en ernstig beschadigd. Sommige granaten vielen ver het land in, zelfs tot bij Dudzele, ongeveer 10 K. M. van de kust. 283 Koning George van Engeland bracht Vrijdag 4 December aan koning Albert een bezoek, op het uiterste hoekje van diens grondgebied, dat nog niet door de Duitschers bezet was. De oorlogscorrespondent van de Westminster Gazette gaf daarvan de volgende beschrijving: „Op den weg naar Veurne, in den oorlog stukgereden, vol kuilen en gaten, stond Vrijdagmorgen kort voor twaalven koning Albert te wachten in de buurt van wat boerenwoningen met roode pannendaken, waar een dubbele rij steenen palen langs het kanaal de grens aanwijst tusschen Frankrijk en België. Hij was met drie auto's in zijn gevolg komen aanrijden; doch de komst van dezen uiterst democratischen vorst had geen opwinding vol pijnlijk ontzag teweeggebracht. Toen hij, in zijn blauwe tuniek, met een enkele decoratie erop, uit zijn auto stapte, zag hij er veel eenvoudiger uit dan de met goud galon en gouden tressen versierde officieren van zijn gevolg, die geen van allen zoo lang waren als hij zelf. Een troepje boerenmenschen stond tusschen de grenswachten, die bleven rondslenteren op de onverschillige manier die zij zich hebben aangewend, tot ze een of ander rijtuig zien aankomen. Weldra verscheen een motorfiets en daarachter vijf zwarte limousine-auto's, keurig en proper in vergelijking met wat men daar gewoonlijk langs den weg ziet. Zij hielden stil aan den kant van den weg om de laatste door te laten. Op de portieren was het Britsche koninklijke wapen geschilderd, en een Union Jack (de Britsche vlag) wapperde erop. Koning George stapte eruit, in khaki-uniform, een pet met breede roode bies op het hoofd; hem volgden op eenigen afstand de prins van Wales, en 's konings particuliere en adjunct-secretaris. De beide vorsten waren alleen toen ze elkaar ontmoetten. Koning Albert stak zijn langen arm uit en Koning George vatte zijn hand, drukte die lang, zonder hem te schudden. Het was een dramatisch oogenblik, die ontmoeting dezer twee koningen; de een na dapperen strijd van alles beroofd, behalve van dit hoekje land; de andere, keizer en koning, in de volheid van zijn macht, met de reserve van een groot rijk achter zich. Zij bleven een tijdlang bij het kanaal staan praten, waarbij koning Albert nu en dan met een handgebaar oo CU CU TJ TJ •o 1 § cu cd i cu K * CU e N CU ^ — CU 2> O O N "3 c CU CU 3 «> C TJ 2 n cu ^5 3 cu cu bfi O cu .2 cu 'C Cu cd O « 0 f co 3 > CU CO > e CU 5 "33 Cd -4-» S r s 1 ° 3 > cd cu CU v; co •—> ^ 1 cu ? 3 . cd cu N cu bD 25 co cu CO TJ 'o. ••=' co -Q 285 begint te vuren en telkens weerkeert als het vuren gestaakt wordt." Nadat Armentières tweemaal door de Duitschers bezet was en door bombardement en brand, waarbij kerk en stadhuis vernield werden, vrijwel tot een puinhoop was geworden, werd het, volgens een Engelsch bericht, Dinsdag 8 December door de Engelschen op de Duitschers hernomen. Nog werd gewag gemaakt van een schitterend wapenfeit der Engelschen, n.1. de inbezitneming van het bosch van Wytschaete, ten zuiden van Ieperen. Maandagnacht den 14" December, deden de Engelschen een bajonetaanval om 't bezit der loopgraven, die de Duitschers aan den zoom van het bosch bezet hielden. De Engelschen wierpen de Duitschers door het woud terug, die nog door eene andere afdeeling, welke ongemerkt was omgeslopen, beschoten werden met mitrailleur- en geweervuur. Cavalerie sneed den Duitschers den terugtocht af, waarop de Engelschen nog een bajonetaanval deden, waarop de rest van de Duitsche afdeeling zich overgaf. Maar de Duitschers bleven zich handhaven, zelfs nadat verscheidene legerkorpsen aan het westelijk front waren onttrokken om de Russen uit Polen te helpen verdrijven. Dat oogenblik had generaal Joffre zien aankomen, en in zijn legerorder van 17 December klonk het: „Nadat wij de Duitschers tot stilstand hebben gebracht, is het de tijd om ze te breken en ons land definitief van de indringers te bevrijden." Doch de indringers, hoe verzwakt op het moment ook, zijn toch gebleven, en kregen weldra nieuwe versterkingen. Ook Engeland zou versterking krijgen uit Canada. Reeds waren vandaar ongeveer 53.000 man gezonden, die echter nog niet voldoende geoefend bleken. Nu werden weder 30.000 man geëxpedieerd en nog een gelijk aantal zou voorloopig in Canada gedrild worden. Volgens de Times waren die 30.000 „Canadeezen" echter voor het meerendeel Engelschen, die slechts een paar jaren in Canada hadden doorgebracht. Toen zij weer in het oude vaderland terug waren, zijn velen voor de verleiding van het goedkoope Engelsche bier bezweken; met het gevolg dat geheeleafdeelingen „ongewenschten" weer naar Canada moesten worden teruggezonden. De overigen 286 moeten zich nu beter gedragen, doch moesten vooreerst nog in de kampen te Salisbury geoefend worden. Zoo brak het Kerstfeest, het vredefeest, van 1914 aan. Er waren van verschillende zijden pogingen aangewend om ter gelegenheid van het Kerstfeest den strijd althans twee dagen te laten rusten, maar verschillende omstandigheden, o. a. het feit, dat het Russische feest niet samenviel met dat der overige Christenheid, schenen dit te beletten. Toch werd hier en daar in alle eenvoudigheid het kerstboompje ontstoken door de Duitschers, en vergastten zich de Engelschen op de van huis gezonden plum-pudding. Zelfs moeten op enkele punten aan weerszijden der loopgraven versnaperingen gewisseld zijn — maar de strijd bleef voortgaan. De Belgen aan de Yzer meenden, wonderlijk genoeg, dat in den Kerstnacht de Duitschers een overrompeling zouden wagen, en hunne waakzaamheid was dus bizonder groot. Het weder was somber, koud, vriezend, mistig. Ten zuiden van Ieperen bleef het kanon ook in den Kerstnacht donderen. Eindelijk valt nog te vermelden dat België het nieuwe jaar inging met een nieuwen gouverneur. Von der Goltz, die reeds vroeger het Turksche leger had georganiseerd, zou die taak weder gaan aanvaarden nu Turkije de bondgenoot van Duitschland geworden was. Hij werd vervangen door baron Von Bissing, wiens benoeming in Belgische roomsche kringen een zeer gunstigen indruk had gemaakt. Men wilde weten dat hooge Duitsche en Belgische kerkelijke overheden gekend waren in deze benoeming van een man, van wiens geloofsovertuiging, tact en welgezindheid — zooals uit België aan de Tijd werd geschreven — men de beste verwachtingen mocht koesteren. Te Münster stond hij als commandant met den bisschop op zeer goeden voet en werden door zijn tusschenkomst de Fransche priester-soldaten in het seminarie geherbergd, nog vóór het besluit van den keizer dienaangaande was uitgevaardigd. * * Van hetgeen in den Elzas, op het plateau van Woevre in het Argonnerwoud en aan de Aisne van midden October tot 1 Januari 287 is geschied, valt zoo goed als geen belangrijks mede te deelen. Ook daar ging het telkens om het winnen van enkele kilometers en weldra ook van enkele meters terrein. Alleen was er groote verandering ontstaan in de opvolging der Duitsche legers. Was deze vroeger, Generaal der cavalerie von Bissing, de opvolger van Generaal-Veldmaarschalk von der Goltz als Gouverneur van België. gerekend van den Elzas naar het noorden: generaal Von Heeringen, kroonprins van Beieren, kroonprins van Pruisen, hertog Albrecht van Wurtemburg, generaal Von Hausen, generaal Von Biilow en generaal Von Kluck; thans was de volgorde deze geworden: generaal 288 Von Strautz, kroonprins van Pruisen, generaal Von Einerh die Von Hausen vervangen had, generaal Von Heeringen, generaal Von Kluck, generaal Von Bülow, kroonprins van Beieren, en hertog van Wurtemberg. De legers der beide laatsten opereerden nu bij La Bassée en de Yzer, dat van Von Bülow aan de Oise. De strijd op het oostelijke front droeg van den aanvang af een ander karakter dan die in het noordwesten. Op het front Verdun— Belfort was het een vestingoorlog, en in het noordwesten was het een veldoorlog. Daarom bleven ook de Franschen op het front Verdun—Belfort passief, en waren zij op het front Verdun—Nieuwpoort actief. In het centrum, op de lijn Verdun—Laon—La Fère verstijfden evenwel de operaties ook al vrij spoedig tot een positieoorlog; maar de onbewegelijkheid was nog grooter op de lijn Verdun—Belfort, omdat daar een vestingoorlog gevoerd werd. Wel werden daar enkele gevechten geleverd, als bij Nancy, St. Dié, Altkirch en nog op sommige andere plaatsen; maar dit konden eerder uitvallen uit een permanent front, dan eigenlijke aanvallen genoemd worden. Op het front Verdun—Nieuwpoort lagen geen vestingen of forten, die in den daar gevoerden strijd een rol konden spelen, Verdun zelf natuurlijk uitgezonderd. Het bleef nu voor de bondgenooten de groote vraag of zij op het front Verdun—Nieuwpoort weder tot een offensief op groote schaal konden overgaan, zooals in het begin van September toen zij de Duitschers begonnen terug •te werpen. Al was Verdun nog altijd in het bezit der Franschen, zelfs nadat het sperfort Camp des Romains den 25" September voor het Duitsche vuur bezweken was, en al werden de Fransche aanvallen uit Verdun, Toul en Nancy door de Duitschers afgeslagen (zie blz. 262), toch moesten de Duitschers nog steeds de aanvallers genoemd worden, daar zij zich op Fransch grondgebied gehandhaafd hadden. Dat het ook in het Argonnerwoud tot een positie-oorlog gekomen was, blijkt ten overvloede uit een brief uit het plaatsje Souain aan de Kbïnische Ztg. van iemand, die daar op het oorlogsterrein was. „Des morgens, na een doorwaakten nacht, een halve kroes koude 289 koffie, een half kommiesbrood uit roggemeel gemaakt, en's avonds, vóór het vertrek uit onze dag-stelling, een pandeksel vol rijstsoep met een paar hompjes vleesch. Dat is alles. Koopen kan men natuurlijk niets, omdat er geen gelegenheid toe bestaat, en vooral niet aan de westzijde van het woud, waar wij nu zijn. De koude fnuikt ons erg (de brief was uit de eerste dagen van December), maar het is toch nog uit te houden. Wij wonen vanwege de artillerie en de vliegers in holen, donkere, vochtige gaten, waarvan de bodem met een paar handen vol stroo is bedekt. Daar kruipen we op handen en voeten in, en de anderen moeten dan maar over ons heen scharrelen, als ze er ook in willen. Tentlinnen en dunne wollen lappen vormen matras of dek. Sedert ik uit Keulen weg ben — en dat is nu eenige weken geleden — ben ik natuurlijk nog geen seconde uit mijn kleeren en laarzen geweest. Waarschijnlijk zal iedereen wel een beetje rheumatiek mee naar huis brengen; regen en wind, koude, vorst en overdag bodemlooze plassen in het bosch en op de weiden, maken ons het leven zwaar, maar zij kunnen ons het vaste vertrouwen en den moed niet ontnemen. Wij hebben ons al sedert veertien dagen niet gewasschen. Water is er niet, zelfs niet om te drinken. Vandaag hebben we ijs van de plassen gekookt en gefiltreerd. Vanmiddag zal een van ons wat chocolade voor zich en mij klaarmaken. Hij heeft een busje cacao van thuis toegestuurd gekregen. We hebben genoeg te rooken, maar daarentegen hebben we gebrek aan dingen, waar we vroeger nooit om dachten, b.v. kaarsen, lucifers, bouillonkoekjes, boter, reuzel en dergelijke kostelijke dingen. De post komt hier iederen dag even sekuur als de veldkeuken, en beide worden ze metevenveel spanning verwacht." Uit eene beschrijving in de Kölnische Ztg. vernemen wij dat het zoo vaak genoemde Argonnerwoud, (zie blz. 262) ten noorden van Verdun, ongeveer 38 kilometer lang en 12 kilometer breed, op een golvend heuvelland ligt, tusschen. de dalen van de Aisne en de Aire. Het bosch bestaat geheel uit dicht kreupelhout, omdat de stammen boven den wortel worden afgehakt. De berk en de eik Oorlogsbrand ]Q 290 komen er het meest in voor. Het bosch is zoo dicht, dat zelfs het geoefendste oog niet door den warwinkel van twijgen en planten kan doordringen. Er loopen wegen door van twee meter breedte, en ook boschpaden van één meter, die in alle richtingen door het woud gaan. Overal zijn kleine blokhuizen voor jagers en hutten voor kolenbranders. De Franschen hadden zich in het bosch meesterlijk verschanst. Door het geheele bosch liepen loopgraven, wolfskuilen en prikkeldraadversperringen, terwijl de vrije strooken door machinegeweren werden bestreken. Het voorwaarts komen heeft Oostfriesche landstorm. den Duitschers dan ook zware verliezen gekost. Vooral hebben in het begin de Alpenjagers hevige aanvallen gedaan. Dat niet alle Franschen er nog uitgedreven zijn — zegt de Kölnische — ligt hieraan, dat de Duitschers niet al te heftig wilden optreden om noodelooze verliezen te vermijden. Het was een echte guerrilla, die zich in het Argonnerwoud afspeelde. Dat ook de humor niet ontbrak bleek uit de opschriften aan den ingang der loopgraven in het Aisne-dal: „In den lustigen holbewoner," of: „Hier woont de oermensen." Op een aan een deurpost geplakt menu kon men lezen: „Dagelijks groene compóte, gratis 291 geleverd door de Engelschen," waarmede bedoeld werden de groene lyddietgranaten der Engelschen. Van de aanvallen, die zooals wij zeiden eerder uitvallen konden genoemd worden, vraagt de aandacht de bestorming van Vailly in het Aisne-dal door de Duitschers op 30 October. Een landweerkapitein gaf daarvan in de Lokal Anzeiger een volledige beschrijving. Zes weken lang reeds hadden de Duitschers in de loopgraven over Vailly gesproken, dat beneden in het Aisne-dal nog geen kilometer van hen af lag, maar door een heuvelrug voor hen was verborgen. De Engelschen hadden er zich sedert half September verschanst, maar werden half October door de Franschen vervangen. Met zigzag loopgraven naderden de Duitschers de Fransche stellingen. Het terrein bood geweldige hindernissen door geboomte en draadversperringen. De Duitschers werden door de Fransche kogels weggemaaid en het ellendigste gevoel was, dat men niet wist waar het vuur vandaan kwam. „Eindelijk — zoo schreef de landweer-kapitein — zie ik uit een houtstapel links ter zijde voor mij een dunnen straal rook komen. Daar zitten de kerels dus. Ik brul, dat men den houtstapel onder vuur moet nemen. Vizier is overbodig, daar wijslechts dertig meter er van af liggen. Nog steeds is geen mogelijkheid om vooruit te komen. Een machinegeweer wordt aangedragen. De dragers worden merkwaardig genoeg niet getroffen in al dien hagel. Naar den houtstapel 1 schreeuw ik. Voor ze echter richten kunnen, zijn beide dragers gevallen. Tusschen ons en den vijand in ligt het machinegeweer. Nu kunnen nog slechts handgranaten helpen. Op bevel komt een lange pionier aangekropen; hij kruipt nog een beetje naar voren naar het doel dat ik hem aanwijs, springt dan op, en werpt met een grooten zwaai de lading. We drukken ons allen dicht tegen den grond, den neus in de aarde. Twee, drie seconden Ivan doodelijke spanning - dan een geweldig gekraak, een dichte, huishooge zwarte wolk. Als die is weggetrokken, zien wij de roodbroeken vluchten in het dichte kreupelhout voor ons, en met een sprong zijn wij in de loopgraaf van den vijand. Niet een enkele van deze Franschen ontkwam ons. Zij vielen allen in de 292 verbindingsgraven. Doch nu breekt plotseling een even vernietigend vuur van links los, uit de hoofdstelling van den vijand. Zoo goed het gaat nemen wij dekking in de vijandelijke voorpositie. Doch zelfs hier verlies op verlies. Intusschen komen versterkingen. Overal zitten de troepen van alle compagnieën door elkaar. Eindelijk vermindert het vuren en nu gaat het in stormpas voorwaarts op de vijandelijke hoofdschans aan. Onder het loopen zie ik links van mij een dichte linie van schutters bijna op de vijandelijke hoofdschans liggen. „Voorwaarts mannen, voorwaarts!" roep ik. Maar zij volgen niet meer. Zij hadden hun plicht reeds gedaan. Zij zijn dood. Juist zagen wij nog de laatste roodbroeken in de begroeide kloof, die naar Vailly gaat, verdwijnen." Toen zij tot den uitersten rand van den heuvel gekomen waren, zagen de Duitschers Vailly in rook en puinhoopen. Langs de hellingen, over velden en tuinen, kwamen zij in het verwoeste stadje. De Franschen hadden allen tegenstand opgegeven. „Onze musketiers — zoo besluit de kapitein zijn verhaal — jagen hen op uit alle kelders en schuilhoeken, en binnen een uur trekt een lange blauwroode colonne van gevangenen over den weg in de richting van Duitschland. Honderden dooden lieten zij op den heuvel achter; slechts weinigen ontkwamen. Wij echter vereenigden. ons nu. Toen ik bij mijn regiment kwam, had ik nog een hoopje van 80 man bijeen, 's Avonds kwamen er nog een paar troepjes bij, maar hoe ik ook rekende met mijn sergeant-majoor, het werden er niet meer dan tegen de honderd. Meer dan honderd anderen, daaronder 57 dooden, liet mijn compagnie alleen op de bloedige heuvels achter. Ik huiverde, niet alleen van den kouden avondnevel in het Aisne-dal." Den 17" November beproefden de Franschen een aanval op het dorp Chauvoncourt bij St. Mihiel. Evenals op het westelijk front waren ook de plaatsjes aan de Maas beurtelings in Duitsche en Fransche handen. De Franschen hadden het dorp op de Beieren heroverd, die op den linkeroever van de Maas nog maar enkele half in puin liggende huizen bezet hielden. Den 18" om 5 uur 's morgens hoorde men een doffen slag aan het uiteinde van Chauvon- 293 court: een regen van modder, steenen en puin viel over het dorp, en drie ledige huizen waren in de lucht gevlogen. Dadelijk gaf de Fransche bevelhebber last het reeds bezette deel van het dorp te ontruimen. Die voorzorg bleek noodzakelijk, want het zuidwesten van Chauvoncourt was overeen oppervlakte van twee hectaren ondermijnd. Tegen 8 uur sprong een groot gedeelte van het plaatsje in de lucht. De Franschen troepen hadden het reeds om half zes verlaten, zoodat zij door de ontploffing geen verliezen leden. Een aantal der burgers die de plaats niet hadden willen verlaten, moet echter omgekomen zijn. Nog werd uit het Duitsche hoofdkwartier op 27 December gemeia aat ae rranschen m den Boven-Elzas de Duitsche stellingen O in o 294 ten oosten van de linie Thann-Dammerkirch hadden aangevallen, maar teruggeslagen waren. De belangrijke hoogte ten oosten van Thann bleef in het bezit der Duitschers. Er is beweerd geworden dat het geheele plan van den veldtocht in België na de inneming van Luik, het terugtrekken van Parijs en het zich daarna nestelen aan de Noordzee, door keizer Wilhelm zou zijn beraamd; maar het zal moeilijk vallen een redelijken grond voor die bewering aan te geven. De man onder wiens invloed de operatiën stonden, was de chef van den grooten Duitschen generalen staf Von Moltke, die evenals in 1870 zijn beroemde bloedverwant en naamgenoot, tot hiertoe de eigenlijke leider van Duitschlands operatiën moet genoemd worden. Waarschijnlijk is men tot de genoemde bewering gekomen door de aftreding van Von Moltke als chef van den staf op 10 December, en zijne vervanging door den minister van Oorlog Von Falkenhayn. HET OOSTELIJK OORLOdSTERREIN. Nadat de Oostenrijkers in Galicië telkens meer terrein hadden verloren (zie blz. 212), kwamen de Duitschers hen te hulp, en vereenigden zich met hen in Silezië tusschen Breslau en Krakau. In Oostpruisen hadden de Russen Lyck weer bezet, maar in Galicië werden zij door de nu vereenigde Duitschers en Oostenrijkers verrast. De troepen, die de Russen ter versterking van de Weichsel-linie uit Galicië noordwaarts zonden, kwamen te Iaat. Hunne pogingen om ter hoogte van Opatof den Weichsel over te steken mislukten, en het bruggenhoofd bij Sandomir, in het zuiden van Russisch Polen, viel in handen der Duitsch-Oostenrijksche troepen, zoodat de San-linie weder in Oostenrijksch bezit was. Ook Przemysl, dat [door de Russen beschoten was, raakte nu voor een tijd uit de beknelling waarin het tot nu toe door de Russen was gehouden. Daar zouden de Russen 15 Oostenrijksche officieren en ongeveer 1000 man krijgsgevangenen gemaakt hebben; maar een correspondent van de Kölnische Ztg. meldde over de Russische beschieting van 8 tot 10 295 October: „De hoofdaanval was tegen het zuidelijk front gericht. Hier onderhielden zij eene beschieting, die 72 uren duurde. De Russische infanterie werd door de officieren met zweepslagen aangespoord. Er waren gevangenen bedekt met striemen. Wie terugliep werd door de Russische machinegeweren gedood. In tien rijen kwamen de moedsjieks aangerend, tuimelden over elkaar en vielen in rijen. Drie dagen en drie nachten rukten op die manier tal van Russische bataljons voorwaarts en werden vernietigd." In het geheel zouden de Russen in de eerste helft van October voor Przemysl aan dooden en gewonden 70.000 man en verder eenige duizenden gevangenen en zeer vele kanonnen verloren hebben. Bij een tweede poging om in Oostpruisen te dringen hadden de Russen Lyck weer moeten ontruimen, en had Von Hindenburg inmiddels zijn linkervleugel tot Warschau verlengd; maar de Russen, die reeds een groot deel van Polen in Duitsche handen zagen, beletten hun door een krachtig tegen-offensief de oude hoofdstad te vermeesteren. Van Warschau tot Ivangorod overschreden ze met behulp van 16 bruggen den Weichsel. Ook de Oostenrijkers hadden eerst in zooverre succes, dat zij tot de San waren gekomen, maar hier stuitten ook zij op een hevig verzet van de Russische achterhoede, en moesten zij het terrein aan de Russen voet voor voet ontrukken, en mochten zij tevreden zijn — zooals 20 October onomwonden uit Berlijn werd gemeld — als zij zoodoende 1 K.M. per dag vooruit kwamen. Droeg de strijd op het oostelijk oorlogsterrein twee en een halve maand lang een bij uitstek heen en weergaand karakter, wat behalve aan de geweldige uitgebreidheid van het oorlogstooneel, aan zeer groote terreinmoeilijkheden (wouden, moerassen en rivieren) te wijten was: in het laatst van October scheen de toestand geheel gewijzigd te zullen worden. Den 28» October werd ambtelijk door de Duitschers en de Oostenrijkers erkend: „dat in Polen de Duitsch-Oostenrijksche troepen voor nieuwe Russische strijdkrachten, die van Ivangorod, Warschau en Novo Georgiefsk oprukten, uit den weg zijn gegaan, nadat zij tot dusverre in gevechten, die verscheidene dagen duurden, Boren links: Gezicht op Plock. Bo ven rechts: De fabriekstad Lodz. In het midden: Een automobielenpark op het oostelijk oorlogsterrein. Onderaan links: De hoofdstraat in Mlawa. Onderaan rechts: Een Duitsche batterij wordt in gevechtsstelling gebracht. 298 alle Russische aanvallen met succes hadden afgeslagen. De Russen vervolgden eerst niet. Het zich losmaken van den vijand geschiedde zonder moeilijkheden. De troepen zullen zich overeenkomstig den nieuwen toestand opstellen." Hiermede werd dus erkend dat de Duitschers en Oostenrijkers geslagen waren en terugtrokken. Von Hindenburg bleef terugtrekken, waarover de Russische bladen reeds jubelden; maar, zooals later bleek, wachtte deze kundige tacticus en strateeg, eerst daartoe gedwongen, daarna vrijwillig, op het voor hem geschikte oogenblik om opnieuw front te maken en weerstand te bieden. In het noorden, langs de grens van Oostpruisen, bleven twee groepen der Duitschers stand houden tegenover de hernieuwde pogingen der Russen om Duitschland binnen te dringen: de eene groep bij Thorn aan den Weichsel, de andere, meer zuidelijk bij Kalisch in de nabijheid van de rivier de Warta. Tusschen die beide groepen bleef eene opening, en daar door van Thorn uitgaande, waagde Von Hindenburg opnieuw het offensief, zoodat van een strijd tusschen Weichsel en Warta kon gesproken worden. Hij kon nu de flank en de verbindingsliniën der Russen zóó bedreigen, dat deze wel terug moesten trekken. Het bleef ook nu weer een gestadig manoeuvreeren, en de toestand in de eerste helft van November was al zoo wat dezelfde als in het begin op het oostelijk oorlogsterrein. Zoo was het ook in Galicië; want de Oostenrijkers werden, na een aanvankelijk succes, bij Krosnitz teruggeslagen. Intusschen waren de Duitschers nog altijd op Russisch grondgebied, hoewel in Oostpruisen de Russen weer Duitschland waren binnengedrongen tot de lijn Gumbinnen—Johannisburg, ten noorden en ten zuiden van de Masurische meren. Den 14" November berichtte het Duitsche hoofdkwartier: „In de omgeving van Wloklawec is een Russisch legerkorps teruggeworpen." Hieruit bleek, dat de Duitschers zich geworpen hadden tusschen twee Russische legergroepen in Oostpruissen en in Polen, en dat zij het beiden moeilijk genoeg konden maken, zooals wij reeds opmerkten omtrent Von Hindenburg's positie tusschen Weichsel en Warta. De Duitschers waren nu dus weer voortgerukt tot de lijn 299 Plock—Koetno. Den 15" November gaf de Russische generale staf een uiteenzetting van den thans ingetreden toestand, waarbij echter de nederlaag bij Wloklawec verzwegen werd. In dit bericht heette het: „Op zijn terugtocht van de Weichsellinie Warschau—Ivangorod heeft de vijand alles gedaan om onze vervolging te vertragen. Spoorwegen, stations, bijgebouwen, watertorens, waterleidingen, duizenden meters rails, spoorwegbruggen, gewone harde wegen en de daarin gelegen bruggen, telegraaf- en telefoonverbindingen, dit alles werd zoo grondig vernield, dat de herstelling of onmogelijk of verbazend tijdroovend was. Hierdoor werd onze vervolging enorm belemmerd en slaagden de Duitschers er in, zich geheel aan onze aanraking te onttrekken. Vervolgens hebben zij een groot deel hunner in de linie Kalisch—Czenstochau staande troepen door middel van de spoorwegen naar Thorn en omgeving verplaatst om hen daarna onder bedekking van cavalerie tusschen Weichsel en Warta in zuidoostelijke richting te doen oprukken. Daaruit volgden gevechten, die zich op het oogenblik ontwikkelen, doch nog niet tot een beslissing voerden." De Duitschers beschikten in Polen over drie legers en verscheidene cavaleriedivisiën. Een der drie legers bestond echter uit één Duitsch en twee Oostenrijksche korpsen, zoodat er in 't geheel 13 legerkorpsen aanwezig waren. Daardoor steeg de totale sterkte der legers in Polen en Galicië tot bijna twee millioen manschappen. Toch bleef de zoo groote verwachting opwekkende opmarsch van Von Hindenburg vooreerst tot de rivier de Bzoera, een zijtak van den Weichsel, bepaald, en trokken de Duitschers al schermutselend daarna weer op de grens terug, van waaruit zij de Russen in bedwang konden houden door onverwachte offensiefstooten, maar waardoor ook de strijd dat heen- en weergaand karakter begon te vertoonen waarop wij reeds wezen. Den 5" December werd de stad Lodz door de Duitschers genomen; maar nog grooter succes kon den 17" uit het Duitsche hoofdkwartier worden gemeld. Heel Berlijn was in vlaggentooi, de klokken van alle kerktorens luidden en Von Hindenburg's naam was 300 op aller lippen. „Nog nooit — juichte de Lokal Anzeiger — sedert onze aarde een geschiedenis heeft, is zulk een reusachtige slag als nu in Polen gestreden. Deze historische slag is er een van den eersten rang. Wij hebben deze overwinning te danken aan het genie van Von Hindenburg en de doodsverachting van zijne troepen, die onder de roemruchtige vaandels van Duitschland en Oostenrijk vochten." Het Russische millioenenleger was werkelijk bij Lodz en aan de Bzoera verslagen en teruggedreven. Dit terugdrijven hing echter nauw samen met hetgeen in Galicië en in de Karpathen was geschied; want hoewel niets afgedongen behoeft te worden van Von Hindenburg's beleid, had toch het Oostenrijksche leger ditmaal den eersten stoot gegeven tot den Russischen aftocht. In het begin van December hadden de Russen in Galicië voortdurend terrein gewonnen, en hadden. zij zelfs aan de zuidelijke ingangen der Hongaarsche vlakte enkele plaatsen bezet, nadat zij door de Uszok-pas in de Karpathen in Hongarije gevallen waren. Den 6" December keerde echter weder het krijgsgeluk; want toen de Oostenrijkers begrepen dat het met den inval in Hongarije ernst dreigde te worden, grepen zij de Russen met alle kracht uit het zuiden aan, verdreven ze uit de komitaten (Hongaarsche graafschappen) Zemplen en Ung, en noordwaarts doordringend, kwamen zij de in West-Galicië voortgedreven Russen op de linkerflank. Den 8" December waren de Oostenrijkers er in geslaagd de Russen ten zuidoosten van Krakau terug te drijven, en den 15" kon uit Weenen bericht worden: „Ons offensief in West-Galicië heeft den vijand tot een terugtocht gedwongen; daardoor is ook het Russische front in Zuid-Polen aan het wankelen gebracht." Zoo was het ook; want de algemeene terugwaartsche beweging der Russen zette zich voort tot Piotrow, ten zuidoosten van Wielun. Dit succes der Oostenrijkers aan de noordelijke Karpathen was het begin van den algemeenen terugtocht der Russen, die nu verder door het beleid van Von Hindenburg onvermijdelijk was geworden. Wel stond te voorzien dat de terugtrekkende Russen, evenals de Duitschers in de laatste dagen van October 301 (zooals wij boven zagen), weldra een nieuw front zouden maken. Reeds 20 December werd dan ook uit het Duitsche hoofdkwartier gemeld: „In Polen trachten de Russische legers stand te houden in een nieuwe, vooraf gereed gemaakte stelling aan de Rawka (zijrivier van de Bzoera) en aan de Nida (zijtak van den Weichsel)." Al kon den 24" uit Berlijn officieel bericht worden dat Mlawa Duitsche officieren rijden door het Jodenkwartier van Mlawa. (zie blz. 199) en de Russische stellingen in de buurt van Mlawa weer in Duitsche handen waren, zoo kon toch ook niet verheeld worden dat (o. a. door het mistige weder) met het geschut weinig kon worden uitgericht en men zich tot bajonetgevechten bepalen moest. Van Russische zijde werd gemeld dat een vrij aanzienlijke Duitsche troepenmacht, die langs den rechteroever van de Bzoera trok, door de Russen daags te voren op de vlucht was gejaagd; 302 en op den voorlaatsten dag des jaars meldde de generale staf uit Petrograd: „Over het geheele front op den linkeroever van den Weichsel heerscht rust, behalve in de omgeving van Bolimof, Inoflodsj en ten zuiden van Malogastsja, waar hardnekkige gevechten geleverd worden." Het succes der Oostenrijkers in Servië (zie blz. 218) bleef Het hoofdkwartier der Duitschers in Mlawa (in het witte huis). afwisselend voortduren tot de eerste helft van December. Den 2" December berichtten de Serviërs dat zij de Oostenrijkers ten oosten van de Kolubara en de Ljig hadden teruggedrongen, maar den 3" werd Belgrado door de Oostenrijkers bezet. Inmiddels waren de Montenegrijnen in Bosnië gevallen en hadden den 14" Visegrad aan de Drina in bezit genomen. Den 14" moesten ook de Oostenrijkers ten zuidoosten van Waljewo terugtrekken en den voigenden 303 dag zelfs Belgrado weder ontruimen. Uit alles bleek, zooals ook vroeger reeds opgemerkt is (blz. 208), dat over het beleid der Oostenrijksche aanvoerders in Servië niet te roemen viel. Een correspondent van de Times verhaalt van de herovering van Belgrado nog het volgende: „De herovering van de hoofdstad is niet zonder wanhopigen strijd gegaan. Zoolang de Oostenrijkers nog niet gedemoraliseerd waren, weerden ze zich uitstekend, maar ze konden tegenover de herhaalde verwoede aanvallen der Serviërs geen stand houden. Het was feitelijk gedaan met het verzet toen de stelling Torlak, die Belgrado beheerscht, in den avond van den 14" gevallen was. De hoogten, die zwaar versterkt waren, werden met groote hardnekkigheid verdedigd, en eerst na drie bajonetaanvallen door de Serviërs genomen. De Oostenrijkers hadden ter voorbereiding van hun terugtocht voortdurend voorraden weggevoerd. Bij de spoorbrug was over de Save een brug geslagen, maar toen het bericht kwam dat Torlak gevallen was, begon er een algemeen sauve qui peut. Officieren lieten hun soep en wijn staan en gingen er ijlings vandoor. Een poging van de Serviërs om den linkervleugel om te trekken en de brug te vernielen werd verijdeld door een verzet tot het uiterste van de Oostenrijkers, die de stelling van Topsjider bezet hielden, en zoo kon de terugtocht, hoewel deze wild en wanordelijk was, voortgaan. De eerste Servische patrouille kwam den ochtend van den 15" de stad binnen. Achter haar aan kwam koning Peter, terwijl het gevecht bij de brug nog aan den gang was. De Serviërs beschoten de brug daarna met granaten en vernielden haar. Op dat oogenblik waren er nog een groot aantal Oostenrijkers en een menigte transporten ten zuiden van de Save, en volgens de laatste telling zijn 150 officieren, 10.000 man, 8 stukken geschut, 450 vrachtwagens en 1000 paarden in handen van de Serviërs gevallen. Vele kanonnen werden ook in de rivier geworpen. De Oostenrijksche legers, die Servië zijn binnengevallen, zijn als gevechtseenheden vernietigd en de Serviërs weten zelf nog niet hoe groot hun buit is. Op grond van wat ik zelf gezien heb, schat ik den buit op ten minste 150 kanonnen en 250 munitiewagens, waarvan 304 de meeste met duizenden geweren en zeker met millioenen patronen volgeladen waren. De voldoening van het Servische volk — zoo besluit hij — is natuurlijk grenzenloos, te meer omdat het succes werd behaald zonder hulp van buiten, op een oogenblik dat Europa de Servische zaak verloren achtte." Evenals in Polen bleven de Russen ook in Galicië, na hun terugtocht uit de noordelijke Karpathen, standhouden. Uit Weenen werd den 19" December officieel gemeld: „De Oostenrijksche troepen, die oprukken langs de linie Krosno—Tsablitsi stuitten gisteren opnieuw op krachtig verzet. Ook aan de beneden Doenajets (zijtak van den Weichsel) wordt hevig gevochten. De troepen, die uit Przemysl uitvallen deden, keerden terug zonder door de Russen te worden lastig gevallen. Zij voerden eenige honderden gevangenen mede in de vesting." Van Russische zoowel als van Oostenrijksche zijde werden tot het eind des jaars „geslaagde" gevechten gemeld, zoo o. a. nog op 30 December uit Petrograd: „Tegenaanvallen der Oostenrijkers in de Karpathen in de buurt van den Uszokpas werden even als nieuwe uitvallen van het garnizoen van Przemysl afgeslagen." Met dat al bleef Galicië in handen der Russen. Waarom het bezit van Galicië van politieke beteekenis was voor Rusland, zagen wij reeds (blz. 198); maar ook economisch is Galicië van groote beteekenis. Het Galicische vlakke land behoort tot de productiefste graanlanden van Oostenrijk. Langs den buitenrand der Karpathen loopt tot de Bukowina (het zuidoostelijk gedeelte van Galicië) een zout-zöne, en langs den binnenrand een petroleum-zöne. Het zout wordt bij Wieliczka, zuidoostelijk van Krakau, ontgonnen. De-steden Wieliczka en Bochnia staan ondergronds met elkaar in verbinding, en de bekende zoutmijnen aldaar leveren een vierde deel van de gezamenlijke zoutproductie der monarchie. De petroleumontginning wordt vooral te Boryslaw en omstreken gedreven. Ongeveer 200 ondernemingen bevinden zich ten zuiden en ten westen van Lemberg in de Karpathen. Ook de steenkolenvelden in het heuvelland ten noorden van Krakau zijn van beteekenis, daar zij jaarlijks ongeveer 10 millioen ton kolen leveren. Het zuidoostelijk deel, de Bukowina, n < 9 St & | S? 5 5 Cl u " CO .CO ? a a 2 n a. ro ' Cl 3 fD >3: CO PT Cf n; ft* f6 5T CfQ 3* fD CO 3- W fD 1 fD 3 fD CO — 5° crq = fD O 3 3 o I o. TT crq' co fD fD O S. Si fT ö £ —; Co fD: 3 55' P" £ D Cl n 2 s* 3- O i— cr 3 | 3- O t\5 3 fD <5ar -i 2 55' co' 3* O O 2 co 5"T fD fD fD 3 CT fü CTQ co O Cfp' ST 3 Cl 3 fD B tVq fD co fD n er n c zr fD 3 O" O co co O 3- ro 3 CJt 306 bezit der Oostenrijksche monarchie en telt ongeveer 7.400.000 inwoners. Als merkwaardigheid zij hier nog vermeld een kaart, door den Russischen generalen staf in 1911 uitgegeven, en door de Duitschers gevonden onder de oorlogsbuit in Oostpruisen op de Russen veroverd. In de Vossische Ztg. werd zij beschreven als een kaart in kleuren gedrukt, van de Mark Brandenburg, een stuk van Pommeren en Mecklenburg. Links bovenaan in den rand stond gedrukt: Spazialnaja karta iewropelskoi Rossii II, d. i. speciale kaart van Europeesch Rusland II. Die II verwijst dus naar een kaart van een nog westelijker deel van Europeesch Rusland, dat dus tot ver in Hannover zou reiken. Volgens die kaart zou dan in 1911 Duitschland alvast officieel zijn verdeeld. JAPAN EN DUITSCHLAND. Dat de Europeesche oorlogsbrand tot een wereldbrand zou worden was tot op zekere hoogte wel te voorspellen, voorzoover onder de oorlogvoerende partijen ook koloniale mogendheden waren; maar zonderling was het dat Japan, dat den 5" Augustus nog had bekend gemaakt zijne neutraliteit te zullen handhaven, terwijl in de laatste dagen van Juli nog een vriendschappelijk bezoek was gebracht aan Tsingtau door den gouverneur-generaal van Port Arthur, baron Foekoesjima met gevolg, den 16" Augustus een ultimatum zond aan Duitschland, waarin werd verlangd dat Duitschland zijne schepen in het verre Oosten binnen een maand zou ontwapenen of zich zou terugtrekken uit het gebied van Kiaotsjou. Japan verlangde vóór 23 Augustus Duitschland's antwoord. Het doel van dit ultimatum, zoo werd uit Tokio gemeld, was om te voorkomen dat in het Oosten verwikkelingen zouden ontstaan, waarvan gesproken werd in het Engelsch-Japansche verdrag, waarin — zooals het heet — men de onafhankelijkheid en de onschendbaarheid van het grondgebied van China op het oog had. Die aandoenlijke bezorgdheid van Engeland en Japan voor China strekte zich, volgens genoemd verdrag, tot geen ander buitenlandsch gebied uit dan tot co O Gezicht op Kiaotsjou. 308 datgene, hetwelk Duitschland op het vaste land van Oost-Azië bezat. Men had het gemunt op Kiaotsjou, dat zestien jaren lang eene Duitsche kolonie was geweest. Japan, dat een vernis van westersche beschaving gekregen heeft, had al sinds jaren zijne zonen naar Europa gezonden, waar zij in Berlijn, Londen en Parijs een wetenschappelijke en militaire opleiding gekregen hadden. Toen Europa van een „geel gevaar" begon te spreken, had het moeten bedenken dat het voor dit „gevaar" zelf de wegen en toegangen gemakkelijk had gemaakt. Toen Rusland dacht zich aan de kust van den Grooten Oceaan voor goed genesteld te hebben, vooral nadat de Siberische spoorweg tot de vesting Wladiwostok was voltooid, en het tsarenrijk zijn invloedssfeer over Mandsjoerije en Korea zag uitgebreid, ondervond het ernstigen tegenstand van Japan, dat voor zijne dichte bevolking een gebied als Mandsjoerije en de rijstvelden van Korea liefst niet onder Russischen invloed zag. Het waagde den strijd met Rusland en behaalde bij Moekden en Port Arthur schitterende overwinningen. Rusland's laatste hoop was gebouwd op zijn Oostzeevloot, die om Afrika heen, langs Oost-Indië de reis naar de Japansche wateren ondernam, maar in den zeeslag bij Tsjoesima in April 1906 geheel vernietigd werd. Sedert dat jaar beheerscht Japan het schiereiland Korea. Al heeft het van zijne overwinningen toch niet het voordeel getrokken dat het zich had voorgesteld, zoo bleek Japan in OostAzië een macht te zijn, waarmede ernstig rekening moest gehouden worden. In den Russisch-Japanschen oorlog was Engeland de bondgenoot van Japan, en ook thans zien wij beide mogendheden tegen Duitschland's bezit in China gezamenlijk optreden. Of Engeland, met het oog op zijne eigene koloniën, door zijn bondgenootschap met Japan geen politieke fout heeft begaan, willen wij thans hier niet beoordeelen. De Duitsche regeering heeft het niet noodig geacht op het Japansche ultimatum te antwoorden. „Japan heeft opgehouden een staat te zijn waarmede men op Europeesche wijze kan verkeeren" — zoo werd den 22» Augustus uit Berlijn gemeld. De regeering riep 309 haar gezant te Tokio terug en stelde den Japanschen chargé d'affaires te Berlijn zijn pas ter hand. Dienzelfden dag, 23 Augustus, verklaarde Japan aan Duitschland den oorlog. Men berichtte uit Berlijn dat het feit op zich zelf het Duitsche volk koel liet. „Men denkt natuurlijk met weemoed aan de zoo moedige mannen op de verloren posten in het verre Oosten, afgesneden van alle hulp en van hun vaderland; maar in gezaghebbende kringen is men ervan overtuigd, dat Kiaotsjou onder leiding van den uitstekenden gouverneur Meyer Waldeck het veel langer kan uithouden ;dan de Japanners zich voorstellen." In Amerika werd in officieele kringen het Japansche ultimatum beschouwd als een der ernstigste dingen, waartoe de oorlog kon leiden; maar de regeering te Washington, hoewel het geschil tusschen Japan en Duitschland betreurende, achtte zich toch bevredigd daar l. vaststond, dat Japan geen uitbreiding van grondgebied wenschte, 2°. dat Japan beloofde Kiaotsjou te zullen teruggeven aan China en de integriteit der republiek China te zullen handhaven, aldus handelende in overeenstemming met het Engelsch-Japansch verdrag van bondgenootschap, dat beoogt de gelijkheid der handelsbelangen van alle mogendheden in China te bewaren, en 3°. omdat - ingeval van onlusten in het binnenland van China - Japan met de Vereenigde Staten overleg zou plegen alvorens maatregelen te nemen buiten de grenzen van Kiaotsjou. Het gebied en de haven van Kiaotsjou waren sedert het einde van 1897 in het bezit van Duitschland. De Chineesch-Japansche Oorlog van 1894—'95 was voor China zeer ongelukkig afgeloopen en Japan stelde zijne eischen zóó hoog, dat Rusland besloot een eskader te zenden om Japan wat toegevender voor China te stemmen. De bondgenoot Frankrijk steunde de Russische inmenging en zond ook zijn eskader, en Duitschland sloot zich bij Rusland en Frankrijk aan. |De vloten der drie mogendheden verschenen in de Chineesche haven Tsjifoe, en Japan moest aan de beschermers van China toegeven dat Port Arthur en Liaotong onbezet zouden blijven. Dat Duitschland mede op dit terrein verscheen, had zijn reden. i c 1) CU 3 J 3 S 2P 0 n co co v; G cu cu c u ■— co "O 3 3 1 Q CU CU •° u et cu ca Si e 2. 1 2 o CU co CJ3 Een Engelsch-Indische transport-colonne doorwaadt een rivier op weg naar Tsingtau. O co cu > G . O e CU CU t>0 01 si co ca :cu 'n < co O O e "cü T3 s ca st G cu -a e CU E CU c CU O G 'n o O > 311 gelegenheid om een vast punt voor zijn vloot in de Chineesche wateren te verwerven. Het doel was de haven van Kiaotsjou. De onderhandelingen werden slepende gehouden, maar de omstandigheden waren Duitschland in dit opzicht gunstig. In de Chineesche provincie Sjantoeng (waartoe Kiaotsjou behoorde) waren Duitsche roomsche missionarissen vermoord. De Duitsche regeering nam daaruit aanleiding om een eskader te zenden en aan China verantwoording te vragen. Admiraal' Diederichs viel 14 November 1897 met zijn kruisers de haven van Kiaotsjou binnen en zes weken later reeds kreeg Duitschland het recht om over een gebied van 1112 K.M.2 souvereine rechten uit te oefenen, voorloopig voor 99 jaren. Rondom dit gebied zou een neutrale zóne van 7650 K.M.5 worden aangenomen, waarbinnen de Chineesche regeering geen zeggenschap kon laten gelden. Rusland kreeg terzelfder tijd Port Arthur, Engeland in 1898 het eilandje Weihaiwei en Frankrijk de baai van Kwangtsjoewan. De Duitsche stad, die aan de kust verrees, heette Tsingtau. De Duitschers hebben van die stad een centrum voor den wereldhandel gemaakt, dat reeds de zevende plaats innam onder het vijftigtal handelshavens van het Chineesche rijk. Ook de industrie was aan het opkomen. Dadelijk bij de vestiging was men tevens met den spoorweg begonnen, die de vruchtbare provincie Sjantoeng, het achterland der kolonie, voor het handelsverkeer moest openen. De steenkolenmijnen der streek leveren overvloed, zoodat de schepen van alle natiën aan de opslagplaatsen der haven te Kiaotsjou hun voorraad aan brandstoffen kwamen aanvullen. In het handelsjaar 1912—13 nam de invoerhandel zelfs met 34% toe. De invoer van waren van niet-Chineeschen oorsprong, hoofdzakelijk materialen voor spoorwegen en mijnbouw, werd op een waarde van 42 millioen dollars geschat. De stad Tsingtau had een Chineesche en een Europeesche wijk. De Chineesche stad telde 53.000 inwoners van de 121.000. De Europeesche stad had aan de andere zijde van de baai haar badplaats, die in den zomer druk werd bezocht. Van den aanvang af heeft de kolonie door een goed schoolwezen ook aan de Chineesche De Japansche bevelhebber luitenant-generaal Kamio in Tsingtau en de Engelsche bevelhebber generaal-majoor Bernardiston. 314 bevolking de noodige hulp tot ontwikkeling geschonken. De ontbossching van het gebied door de Chineezen hebben de Duitschers terstond gestuit, en zelfs Britsch-Indië en Japan hebben hun voordeel gedaan met hetgeen de Duitsche boschcultuur te Kiaotsjou te zien gaf. De verhouding der kolonie tot China liet niets ts wenschen over. In de dagen van den „bokseropstand" was Kiaotsjou een rugsteun voor Joeantsikaïs maatregelen om de orde te herstellen. GedHrende den Russisch-Japanschen oorlog was Tsingtau's haven, die haar neutraliteit zorgvuldig handhaafde, een toevlucht voor wie aldaar veiligheid kwamen zoeken. Ook tijdens de laatste revolutie zochten de vluchtende Chineesche staatslieden in de Duitsche kolonie een toevluchtsoord. * Drie maanden lang werd Duitschland's bolwerk in het verre Oosten tegen de Japansche en Engelsche overmacht verdedigd. In de Duitsche bladen werd dan ook deze episode in den wereldoorlog een voorbeeld genoemd voor de geheele wereld van „Duitsche trouw en flinkheid." Omtrent de blokkade der Japanners, den 25" Augustus begonnen, «werd uit Tokio den 2" September gemeld, dat de Japanners zeven eilanden rondom Kiaotsjou bezet hadden en uit het water in de buurt van Kiaotsjou meer dan duizend mijnen hadden opgevischt. De Japanners hadden gedacht de vesting Tsingtau den mikado op zijn verjaardag (31 October) te kunnen aanbieden, maar dit voornemen werd niet geheel vervuld. Wel begon op dien dag, zooals uit Tokio werd gemeld, de algemeene aanval zoowel van de land- als van de zeezijde. Geen oogenblik hadden de Duitschers zich voorgesteld Tsingtau te kunnen behouden, maarzij hebben tot het uiterste de vesting verdedigd. Den 6n November hadden de Japanners 200 gesneuvelden en 878 gewonden, en de Engelschen 2 dooden en 8 gewonden, onder wie twee majoors waren. Uit vliegtuigen werden bommen op de stad geworpen en circulaires, waarin den bewoners werd aangeraden geen deel te nemen aan de militaire operaties. De bestorming der vesting had plaats in den De landingsplaats der Japansche en Engelsche troepen in de Lao-shanwan-baai bij Tsingta 316 nacht van 6 op 7 November, en deze werd gekenmerkt door dezelfde geringschatting van menschenlevens, welke de Japanners reeds in den oorlog tegen Rusland aan den dag hadden gelegd. Zij beklommen de Duitsche borstweringen onder een kogelregen uit de machinegeweren. De Japansche linkervleugel bezette niettemin de noordelijke batterij op den Sjautanheuvel en de oostelijke batterij Tahtoengsjing. Hun centrum rukte ondertusschen op tegen de forten Iltis, Bismarck en Molkte, waarbij zij twee zware stukken geschut in de nabijheid der hoofdwerken veroverden. Om zes uur 's morgens heesch het garnizoen de witte vlag op het observatorium en om half acht volgden de kustforten dit voorbeeld. Zoo was dan 7 November Tsingtau gevallen. De Japanners verloren bij den laatsten aanval 36 officieren en 426 dooden en gewonden. Ook twee Engelsche officieren werden gewond. Het totale verlies der Japanners bij Tsingtau werd op ongeveer 10.000 man geschat. Van de Duitschers werden 2300 krijgsgevangen gemaakt. Zelfs de Times moest erkennen dat de Duitschers zich kloek hadden verdedigd. Den 9n November werd uit Tsingtau aan keizer Wilhelm geseind: „De vesting is na uitputting van alle verdedigingsmiddelen door bestorming en doorbreking gevallen. De vestingwerken en de stad hebben zeer geleden door de zware beschieting met 28 c.M. geschut, vereenigd met de beschieting van de zeezijde. De verliezen zijn nog niet geheel te overzien, maar ze zijn, ondanks het voortdurend zware vuur, veel geringer dan men verwachtte." Aan den president van den Rijksdag, Kaempf, zond de keizer dien zelfden dag het volgende telegram: „Ik dank u voor uwe gevoelens van deelneming en vertrouwen in de toekomst, waarvan met den Rijksdag alle Duitsche harten met het oog op den val van Tsingtau zijn vervuld. De verdediging vol heldenmoed van dit na lange jaren arbeids ontstane model van Duitsche cultuur getuigt opnieuw eervol van den geest van trouw tot in den dood, die het Duitsche volk bezielt, en dien het met zijn leger en vloot in den tegenwoordigen verdedigingsoorlog tegen een wereld van haat en nijd reeds zoo herhaaldelijk en door den wil van God niet vergeefs, heeft getoond." 317 Eenstemmig was de Duitsche pers van oordeel, dat de aanval der Japanners op Tsingtau „het begin was van een rooftocht tegen het geheele blanke ras," en een eerste stap van Japan in de richting naar China. Voor dien rooftocht was het verbond met Engeland den Japanners een welkom voorwendsel; maar al is Rusland de onvermijdelijke tegenstander van Japan, zoo kon het nu nog niet tegen Rusland optreden, omdat het tsarenrijk op het oogenblik Engeland's Russische reservisten uit den Kaukasus. bondgenoot is. Wat ook de gevolgen mogen zijn van Japan's bezetting van Tsingtau, zoo is het duidelijk genoeg dat het er vooreerst niet aan denkt dit gebied, dat heet ten behoeve van China te zijn veroverd, aan China terug te geven. Van beteekenis is in dit opzicht hetgeen uit Tokio den 7" November werd gemeld omtrent eene uitlating van den onder-minister van marine Soezoeki, die, sprekende over de toekomst van Tsingtau, zeide: „Zoolang de oorlog duurt zal Tsingtau beheerd worden door Japan. Aan het 318 einde van den oorlog zal Japan onderhandelingen met China openen." De Japansche regeering heeft dan ook inmiddels generaal Kamio tot gouverneur van Tsingtau benoemd. Wat de Berl. Lokal Anz. schreef: „Nooit zullen we de daad van geweld van de gele roovers vergeten, en ook nooit vergeten, dat het Engeland was, die hen daartoe aanhitste" — gaf ongetwijfeld het gevoelen van geheel Duitschland weer; maar merkwaardig is in dit verband wat de Kreuzzeitung opmerkte: „Wij voelen thans een gloeiende schaamte, dat het Duitsche kooplieden en Duitsche geleerden waren, die het eilandenrijk der gelen bij zijn wedergeboorte en zijn vlucht opwaarts hielpen, en dat het de invloed van den Europeeschen geest was, die den roovers van Kiaotsjou den weg baande tot macht en invloed, die zij zqo smadelijk misbruikten tegen hunne weldoeners." Dit stemt overeen met de door ons reeds gemaakte opmerking: dat Europa zelf voor het „gelegevaar" de wegen en toegangen gemaklijk heeft gemaakt. TER ZEE. „Aan het einde van de eerste oorlogsmaand gekomen, kan worden vastgesteld, dat Groot-Brittanje en zijne bondgenooten in het onbetwiste bezit zijn gebleven van de heerschappij ter zee. Het grootste gedeelte van de Duitsche en Oostenrijksche vloten blijft in de havens onder de beschutting van haar mijnen en batterijen. Vier Duitsche kruisers, een hulpkruiser, twee torpedovernielers en een onderzeeboot, benevens een Oostenrijksche kruiser, zijn gezonken. Een Duitsche dreadnought en een kruiser zijn zonder te vechten gevlucht en hebben een schuilplaats gezocht in de Dardanellen. De Duitsche handelsvloot is van den Oceaan verdwenen, terwijl de zeeën geheel vrij zijn voor den handel van Groot-Brittanje. In elk gedeelte van de groote zeeën, in China, den Stillen Oceaan en den Atlantischen Oceaan, hebben de Duitsche schepen den strijd met de Engelsche kruisers ontweken. Zij gaven er de voorkeur aan op ongewapende koopvaardijschepen onvruchtbare aanvallen te doen 319 in plaats van den strijd aan te binden met de oorlogsvaartuigen, die zij ontmoetten. Hoewel de Duitsche kruisers zich nog hier en daar bewegen, zijn hunne verrichtingen gering te noemen, en zijn ze niet in staat om ergens te vertoeven waar een ernstigen aanval op den Engelschen handel zou kunnen worden gedaan. Hoewel de Engelsche marine thans reeds zeer sterk is, zal zij binnen twaalf maanden nog worden aangevuld met niet minder dan tien eerste klasse slagschepen, vijftien kruisers en twintig torpedojagers. Het Kalmukken in het Russische leger. bestaande overwicht op alle soorten van schepen der Duitsche marine wordt hierdoor nog belangrijk vergroot, daar Duitschland het in eenzelfde tijdvak tot niet meer dan een derde van bovengenoemde getallen kan brengen." Zoo luidde de officieele mededeeling der Engelsche regeering op 7 September na het zeegevecht op 28 Augustus bij Helgoland. Juist twee maanden later namen die mededeelingen niet meer den vorm van lofzangen aan. Toen heette het in de Times: „Aanhoudend hebben duikbooten het talrijke smaldeel, dat nu op de kust van België optreedt, bestookt, maar hun torpedo's hebben tot nu toe geen 320 enkelen keer doel getroffen. In het algemeen kan men uit het werk van de vloot in de Engelsche wateren gedurende de laatste drie maanden de slotsom trekken, dat de vijand door het gebruik van duikbooten en mijnen tot op zekere hoogte, maar niet wezenlijk de veiligheid, die wij op zee zochten te handhaven, hebben verminderd. Wij blijven ons hoofddoel uitvoeren, maar tot zekeren prijs en met toenemend gevaar. Onze strategie dwingt onze schepen in zee te blijven waar zij meer gevaar loopen dan wij gewoon waren te verwachten. Wij moeten rekening houden met meer van die verliezen, en er ons kalm bij houden, steeds bedenkende, dat onze verliezen voortdurend zóó goedgemaakt worden, dat wij onze betrekkelijke meerderheid in zeemacht handhaven." Dit werd geschreven naar aanleiding van het succes in de laatste dagen van September en October door de Duitsche vloot op het prestige en de sterkte der Engelsche marine behaald, want de Engelsche kruisers Aboukir, Hogue en Cressy waren door een Duitsche onderzeeboot, de U 9, in de Noordzee tot zinken gebracht op 22 September, en nauwelijks was op den 1" November de Engelsche kruiser Hermes op de kust van Frankrijk door een Duitsche duikboot getorpilleerd, of nog wel op de Engelsche kust zelf bij Norfolk, nabij de haven van Lowestoft, werd de kanonneerboot Halcyon door een Duitsch smaldeel opgejaagd en ernstig beschadigd. Bij die gelegenheid zonk ook een groote Engelsche onderzeeër, de D 5, die op een mijn liep door een Duitschen kruiser uitgeworpen, en bijna de geheele bemanning kwam in de golven om. Bij het begin van den oorlog had niemand kunnen vermoeden dat van Engelsche zijde zou erkend moeten worden: „Onze strategie dwingt onze schepen in zee te blijven waar zij meer gevaar loopen dan wij gewoon waren te verwachten", maar dat toch door de Britten hunne „betrekkelijke meerderheid" in zeemacht zou gehandhaafd worden. In verreweg de meeste kringen was men er van overtuigd dat tegen de Britsche overmacht ter zee door de Duitsche marine weinig uitgericht zou kunnen worden; maar het handige manoeuvreeren der Duitsche duikbooten heeft die overtuiging wel eenigszins aan 321 het wankelen gebracht. Wij kunnen hier in geen maritieme beschouwingen treden omtrent het al of niet verkieslijke van dreadnoughts boven kleinere schepen; doch al kan in den hedendaagschen zeeoorlog de dreadnought misschien moeilijk gemist worden, zoo is het toch duidelijk opnieuw gebleken dat met kruisers, torpedobooten en vooral met onderzeebooten meer succes te behalen is dan met de groote zeekasteelen. De onderzeeër, die alleen met zijn periskoop of kijkspiegel even boven het water komt als hij het noodig acht, kan het vijandelijke schip ongemerkt naderen, en is gebleken de David te zijn tegen wien een Goliath in de meeste gevallen weinig of niets vermag. * Wij hebben reeds gesproken (zie blz. 192) over een beschieting op 2 Augustus van Libau door de Duitsche kruisers de Magdeburg en de Augsburg, waarbij de laatste op een mijn stootte en zonk, en over den „eervollen" ondergang van de Magdeburg in de Finsche golf op 27 Augustus (zie blz. 200). Wij vermeldden toen dien ondergang in verband met de Duitsche operaties tegen Rusland; maar nu wij den oorlog ter zee behandelen, komen wij nog eens op de Magdeburg terug. In Ueber Land und Meer gaf een ooggetuige een verslag van de ramp, dien kruiser overkomen, die onder de Russische kust was vastgeloopen. „Er hangt een dichte nevel. Op tien meter afstand is reeds niets meer te zien. Ons schip krijgt vijfmaal achter elkaar een hevigen stoot, die het gehéél doet trillen. We werken met koortsachtige haast om los te komen. Het schip, dat met ons samenvaart, is in den dichten nevel niet meer te zien; het zoekt ons vermoedelijk. Ook de torpedoboot is nergens te zien. Onze draadlooze toestellen kunnen we niet gebruiken, daar de Russen de telegrammen zeker zouden opvangen en er door naar ons toe gelokt zouden worden. Door peilingen hebben we vastgesteld dat we op een steengrond vastgeloopen zijn. Rechts trekt de nevel wat op. Onze torpedoboot komt ter zijde en tracht ons uit alle macht af te brengen ; maar te vergeefs. We slaan met alle kracht achterwaarts, doch het is on- Oorlogsbrand. 21 322 mogelijk om los te komen. De nevel trekt steeds meer op, en op drie honderd meter afstand zien we land, en vlak daarbij is het Russische signaalstation. Nu moeten wij zeer snel handelen, want het staat vast dat men ons ontdekt heeft en dit heeft gerapporteerd. We moeten er op rekenen dat spoedig belangrijke vijandelijke^strijdkrachten, misschien zelfs een geheel eskader zal verschijnen. Alle ballast wordt overboord geworpen: alle ontbeerlijke en onontbeerlijke stukken zooals ijzeren deuren, tafels, proviand, werktuigen, alles gaat overboord. We hopen dat het schip daardoor vlot komt. Vergeefs. We zitten als vastgenageld. De vijand komt in het gezicht. Nu kan de pret beginnen. We worden beschoten door de Pallada en we antwoorden krachtig. Aan beide kanten vallen gewonden. Men beschiet ons van de Pallada met geweren, en wil waarschijnlijk ons schip zoo onbeschadigd mogelijk in handen krijgen. Men neemt het besluit het schip in de lucht te laten vliegen om het niet in handen van den vijand te laten vallen. De overmacht wordt steeds sterker, en in onze onbewegelijkheid liggen we hier als een schijf. We hebben de torpedoboot onze bedoeling medegedeeld. Alle mannen achter springen overboord in de booten, en nu wordt de patroon gelegd. De kapitein blijft als laatste aan boord. Ik ga naar hem toe, maar hij keert zich af, gaat naar het geschut en vuurt. We hebben het schip verlaten onder een hoera voor den keizer en de Magdeburg. Het vlootlied wordt gezongen. Juist op het oogenblik dat berekend was, vinden de ontploffingen plaats, driemaal achter elkaar. De nevel wordt iets minder- Het schip gaat overzij, en weemoedig zien we nu op eenigen afstand toe. De torpedoboot komt dichtbij om de manschappen op te nemen en wordt met vuur overstelpt. Het kan ons niet schelen, want de kerels schieten ellendig. Alle gewonden, vijftien man, hebben we kunnen bergen. We vuren steeds door, maar 't is moeilijk uit het bereik van het vijandelijk vuur te komen. Een schot treft een van onze turbines en we kunnen nog slechts met halve kracht varen. De nevel wordt weer dichter. Een schot treft de officiers mess, waar onze gewonden verpleegd worden en verplettert hen. Eere aan hun nagedachtenis! Ze stierven den dood voor het 323 vaderland. We vuren steeds door, maar de stukgeschoten turbine hindert ons zeer in onze bewegingen. De nevel wordt dichter, en door handig manoeuvreeren komen we buiten bereik van het vijandelijke vuur en ontsnappen met de grootst mogelijke snelheid. De nevel, die ons ons schip kostte, is nu onze redder." Den 13" October werd de Pallada door een Duitsche duikboot in de Oostzee vernietigd. Evenmin als wij stilstonden bij elke schermutseling der vijandelijke legers, zullen wij nu elk schip vermelden dat in de Noordzee, het Nauw van Calais, op de Noordkust van Frankrijk en op de kust van Engeland zelf door de Duitschers werd getorpilleerd, vervolgd of tot zinken gebracht. Wij willen ons bepalen bij de hoofdfeiten; en tot hiertoe bleek dat de meerderheid in zeemacht der Britten — naar het reeds aangehaalde bericht in de Times zelf — „betrekkelijk" moet heeten. Alleen zij hier nog vermeld dat vooral door een wel doorgevoerde actie ter zee met mijnen, in hoofdzaak gericht op het gevaarlijk maken der toegangswegen naar de Britsche havens, de Duitsche zeemacht aan Britsche oorlogsschepen en handelsvaartuigen heel wat schade heeft toegebracht. Die actie werd reeds bij den aanvang van den oorlog geopend door het stoutmoedig optreden van den mijnenlegger Königin Luise, die echter bij de Britsche kust tot zinken werd gebracht. Het eerste slachtoffer van de Duitsche mijnen was de Engelsche kruiser Amphion. Hetzelfde lot trof achtereenvolgens de kanonneerboot Speedy en den hulpkruiser Oceanic. Ook de Britsche superdreadnought Audacious liep op een mijn. * * * Wat nu bepaalde zeegevechten betreft, dan dient vermeld te worden het gevecht bij Helgoland op 28 Augustus, waarbij drie Duitsche kruisers, de Köln, de Mainz en de Ariadne vernietigd werden, en het gevecht op 17 October ter hoogte van Texel in de Noordzee, waarbij vier Duitsche torpedobooten tot zinken werden gebracht. 324 Van dit laatste gevecht zond een officier, dienst doende op den kruiser Undaunted, aan de Times het volgende relaas: „Wij waren Harwich uitgestoomd met een bemanning die niets liever wenschte dan den vijand te ontmoeten en met hem af te rekenen. Toen wij de gevaarzóne hadden bereikt, zagen wij al spoedig eenige levendigheid in de Noordzee. Het zal ongeveer 2 uur zijn geweest, toen wij in noordelijke richting stoomend evenwijdig aan de Hollandsche kustlijn den rook zagen van vier schepen. Onze kapitein liet dadelijk alles voor de actie gereed maken en gaf bevel de vier bodems na te zetten. Onze kruiser, geflankeerd door twee torpedojagers, vloog over het water. Aan dek was het een en al spanning: de manschappen opgewonden van drift en ongeduld, dat de kans hun misschien nog zou ontgaan. De zeeën vlogen over ons en bedekten ons van voren en van achteren. De Duitsche torpedobooten keerden om en vloden, maar wij hadden de grootere snelheid in ons voordeel en kregen hen binnen schot. Daar vielen de eerste schoten uit ons 6-duims krombaans geschut. Toen wij de Duitschers dicht genaderd waren, lieten wij onze 4duims semi-automatische kanonnen werken. De „destroyers" naast ons gaven ook hunnerzijds de volle laag. Zoo zagen de Duitsche schepen zich plotseling in 't nauw gebracht, wilden hun koers veranderen teneinde een betere strategische stelling in te nemen en openden het vuur op ons, waarbij de schoten bijna allen op onze „destroyers" gericht waren. Plotseling daverde van ons schip één enkele hoerakreet door de lucht: een van de Duitsche duikbooten was in de diepte verdwenen. Een 8-duims lyddiet-granaat had haar juist beneden de brug getroffen. Het was 't werk van twee minuten geweest. Wij waren inmiddels dichter genaderd en van tal van torpedo's — er moeten er tenminste acht afgeschoten zijn — zagen wij de sporen van luchtblazen op het watervlak. Een scheerde op een paar el afstand langs ons achterschip.Te 2.55 hadden wij de tweede torpedoboot van den vijand buiten gevecht gesteld. Het schip stond voor en achter in vlam, zóó hadden de lyddiet-granaten dek en uitstekende deelen getroffen. Schoorsteenen, brug, torpedobuizen en alle gerij aan dek verdween en een dichte rook van de herhaalde ontploffingen bedekte 't schip 325 voor en achter. Een oogenblik later voeren wij over de plek waar het eerste schip gezonken was en terwijl wij over het water vlogen met een vaart van 30 knoopen, zagen wij rondom de op wrakhout ronddrijvende schepelingen de armen naar ons uitstrekken. Het was een vreeselijk gezicht, maar daar wij nog twee andere combattanten buiten gevecht hadden te stellen, zouden wij zelf het grootste gevaar hebben geloopen door op zulk een korten afstand menschen te gaan redden. Wanneer wij stil hadden gaan liggen, hadden de vijandelijke torpedo's ons onvermijdelijk zeker getroffen. Wij moesten met het eenmaal begonnen werk voortgaan en maar trachten van ons af te zetten het gruwelijke resultaat van onze actie. Het tweede schip, slechts één massa ziedende vlammen, zonk binnen weinige minuten, en inmiddels hadden wij ook de overige twee letterlijk doorboord en vernield. Hun onzuiver vuren had ons geen schade toegebracht, alhoewel het van hun kant granaten genoeg geregend had en het een wonder was, dat toevallig geen van die projectielen ons raakte. Onze torpedojagers Loyal en Lennox waren dicht bij een van de twee Duitsche schepen genaderd en hadden het spoedig den genadestoot gegeven, terwijl wij met het andere afrekenden. Onze kruiser had twee gewonden. Te 3.30 was het gevecht geëindigd en had de Duitsche vloot vier eenheden minder. Onmiddellijk na het verdwijnen van het vierde schip werd bevel gegeven de booten uit te zetten en menschen te redden. Het gelukte 2 officieren en 29 man aan boord te brengen. Een van de officieren, de kapitein van de duikboot S. 119 was zoo ernstig gewond, dat hij kort daarna stierf." De totale bemanning van de vier destroyers moet ongeveer 240 man geweest zijn. Daarna vraagt onze aandacht de zeeslag aan de Chileensche kust, bekend als de slag bij Valparaiso. In het begin van September bevonden zich zeven Duitsche kruisers in den Stillen Oceaan, n.1. de Scharnhorst, de Gneisenau, de Nürnberg, de Stettin, de Emden, de Dresden en de Leipzig. De 70 Engelsche, Fransche, Russische en Japansche kruisers, die op de Duitsche 326 jacht maakten, meenden het gemakkelijk te kunnen klaarspelen met die enkele Duitsche schepen, die in het zuidelijk gedeelte van den Grooten Oceaan rondzwalkten. De kleine, gepantserde kruisers Dresden, Leipzig en Nümberg hadden reeds succes te boeken. Van de Dresden werd 10 September gemeld, dat ze de Engelsche kolenboot Holmwood gekaapt had. De Nümberg sneed begin September den kabel, die Canada met Australië verbindt, tusschen Britsch Columbia en Fanny-eiland door, en de Leipzig deed het Engelsche schip Bankfleld met een suikerlading van 6000 ton voor Liverpool, ter waarde van £ 1.200.000, en het Engelsche olieschip Excelsior op de Chileensche kust zinken. Den len November ontmoetten de Good Hope, de Monmouth en de Glasgow de genoemde Duitsche kruisers: de Scharnhorst, de Gneisenau, de Leipzig en de Dresden. De beide smaldeelen stoomden in zuidelijke richting bij harden wind en vrij zware zee. Aan de Duitsche zijde was een kleine overmacht, waarbij nu althans geen sprake was van het roekeloos brutale optreden van duikbooten. Beide partijen stonden dus vrijwel gelijk. Het Engelsche smaldeel was een deel van admiraal Craddock's vloot. Volgens de Engelsche verklaring duurde het gevecht een uur; maar reeds kort na het begin werden de Good Hope en de Monmouth in brand geschoten. „Zij vochten door — zoo meldde de Britsche admiraliteit den 7" November — tot het bijna donker was, toen een heftige ontploffing aan boord van de Good Hope plaats had en dit schip zonk. De Monmouth werd weggesleept; het schip maakte veel water en scheen niet in staat weg te stoomen. De Monmouth was vergezeld door de Glasgow, die gedurende het gevecht slaags was geweest met de Leipzig en de Dresden. Toen de Duitschers de ontredderde Monmouth weer naderden, kwam de Glasgow ook onder het vuur van een der gepantserde kruisers en raakte weg van de Monmouth. Toen werd dit laatste schip weer aangevallen. Het resultaat is niet definitief bekend. De Glasgow is niet ernstig beschadigd en heeft weinig verliezen. Noch de Otranto, noch de Canopus nam deel aan het gevecht. Berichten uit Valparaiso door het ministerie van Buiten- 327 landsche Zaken ontvangen, zeggen dat een oorlogsschip aan de Chileensche kust is gestrand. Dit is wellicht de Monmouth. Krachtige maatregelen zijn genomen om eventueel overlevenden te redden. De admiraliteit oordeelt dat het gevecht op de dapperste wijze is uitgestreden, maar door de afwezigheid van de Canopus was het overwicht der Duitschers belangrijk." Het was een pijnlijke zaak voor de Britsche admiraliteit de nederlaag aan de Chileensche kust wereldkundig te moeten maken. Het Duitsche smaldeel had een kleine overmacht aan scheepsgeschut, maar vooral was het door strategisch beleid dat de Duitschers de overwinning behaalden. Zij wisten hunne schepen op den Grooten Oceaan te vereenigen, voordat de tegenpartij het de hare had kunnen doen. Beleid kan den Duitschers in hunne operaties te land en ter zee niet ontzegd worden. De voornaamste Amerikaansche bladen als de New-York Tribune, de Evening Post en de Herald waren verbaasd en zelfs teleurgesteld over de geringe schade, die het Engelsche eskader de tegenpartij toebracht. Ze erkenden dat de Duitsche kanonniers uitmuntend schoten en de Engelsche slechts matig, en alle zijn het er over eens, dat de Duitschers veel bekwaamheid en durf aan den dag hebben gelegd. Dat de Duitsche bladen nu op hun beurt lofzangen zongen, was te begrijpen; maar niet weinig overdreven was de toon in de Oostenrijksche pers. Het Fremdenblatt orakelde: „Het gevecht bij het eiland Santa Maria beteekent het intreden van een nieuwe aera in de geschiedenis van de heerschappij ter zee. In Zuid-Amerika is de legende van de onoverwinnelijkheid der Engelsche vloot definitief vernietigd. De Britsche staatslieden kunnen thans, wanneer de donder van het Duitsche scheepsgeschut tot Londen wordt gehoord, vragen, of het niet beter zou zijn geweest Engeland buiten schot te houden." Ongetwijfeld was de behaalde overwinning voor de Duitsche marine van groote moreele waarde — maar de Engelsche vloot bestond toch nog altijd, en het getij kon licht verkeeren. Hoe de Duitsche schepen in den Grooten Oceaan aan kolen en 328 329 levensmiddelen kwamen, dienaangaande werd den 7" November uit Santiago aan de Times geseind: „De Prinz Eitel is met een lading steenkool en levensmiddelen gisteren uit Valparaiso vertrokken. In aansluiting aan vorige telegrammen betreffende het leveren van kolen De Karaak verklaarde aan de overheid, dat een Engelsche kruiser jacht op haar gemaakt had en zij haar lading over boord had geworpen. De Engelsche gezant heeft een klacht ingediend. De Chileensche regeering is tot dusver strikt onzijdig geweest en heeft OP aa □o De Duitsche gepantserde kruiser „Scharnhorst", het vlaggeschip van admiraal Von Spee. en levensmiddelen aan de Duitsche kruisers door schepen uit de Chileensche havens, kan er nog op gewezen worden, dat de Karaak den 2" October met 6000 ton steenkool uit Iquique vertrok, naar men zeide met bestemming naar San Francisco via Callao. Op den 26" October kwam het schip te Antofagasta zonder lading, terwijl er aanwijzingen waren, dat het de kolen in zee had overgeladen. alles gedaan om door de oorlogvoerenden haar onzijdigheid te doen eerbiedigen. Zij heeft ook nu de aanhouding van de Karnak bevolen om het geval te onderzoeken. Indien het onderzoek van dit en andere gevallen bewijzen van schuld oplevert of de verdenking daarvan bevestigt, zullen de stoomschepen tot het einde van den oorlog worden vastgehouden." 330 Het was trouwens ook bekend dat de Scharnhorst, Gneisenau en Nürnberg den 3" November in Santiago geproviandeerd hadden. * * :~\\ Van den Duitschen kruiser de Emden moet.afzonderlijk melding gemaakt worden, omdat deze een aan het roekelooze grenzende De kruiser Emden. stoutmoedigheid ten toon spreidde. Ook de Karlsruhe, een kleine kruiser van 5000 ton, heeft een schitterende daad van zeemanschap gedaan. Den 2" October had de Karlsruhe onder bevel van kapitein Koehler zeven Engelsche schepen in den grond geboord in den Atlantischen Oceaan. Ze stoomde langs de Falklandseilanden naar Chili en werd daar vervolgd door een Engelschen kruiser. Bij het naderen van Santiago, zoo meldde de Daily Mail, stuurde zij plotseling op de kust aan, zonder zich te bekommeren om de blinde 331 klippen, waarmede dat vaarwater dicht bezaaid is. Aldus gelukte het haar achter een klein eiland, dat in onzijdig territoriaal water lag, in veiligheid te komen. Toen brak de nacht aan. en- onder- be-~ scherming der duisternis speelde de Karlsruhe het klaar, aan de vervolging van den Engelschen kruiser te ontkomen. De Emden noemden de Engelschen niet ten onrechte het „kaperschip." Telkens moest de Britsche admiraliteit melden, dat de Emden, die overal tegelijk scheen te zijn, schepen had buitgemaakt of in den grond geboord. De Emden was een kleine gepantserde kruiser van 3650 ton en was in 1908 van stapel geloopen. Zij was bewapend met 12 kanonnen en had 2 onderwater-torpedolanceerbuizen op het zijschip. Er waren' 360 koppen aan boord onder het kommando van kolonel Von Muller. De Emden verscheen — om nu enkel maar bij de hoofdfeiten te blijven — tusschen 10 en 15 September in de Golf van Bengalen, deed er 6 stoomschepen zinken en bombardeerde den 22" Madras en andere plaatsen. Op 28 en 29 September boorde zij ten zuiden van Ceylon 4 stoombooten in den grond en vermeesterde er een van, en verdween toen voor eenigen tijd uit het oog, om plotseling weer in den Indischen Oceaan op den overgang naar de Arabische Zee op te duiken en weer eens tusschen 15 en 19 October 5 stoombooten te doen zinken en er één te nemen. Tien dagen later op 28 October dook de Emden weer op in de haven van Penang, waar zij onder vermomming (door het aanbrengen van een vierde pijp) was binnengekomen, en boorde een Russischen kruiser en een Franschen torpedojager in den grond. Daarna werd niets meer van de Emden gehoord tot op 10 November, toen van Engelsche zijde bericht werd dat de Emden in een gevecht met de Sydney bij de Cocoseilanden in den Indischen Oceaan vergaan was. Ëen Britsch correspondent op de Keeling- of Cocoseilanden zond omtrent het gebeurde het volgende verslag: „Maandagmorgen (9 November) om 6 uur verscheen aan den mond van de lagune een kruiser met 4 schoorsteenen, die geen vlag voerde, terwijl een der schoorsteenen klaarblijkelijk een nagemaakte was. Veertig gewapende manschappen 332 met 4 snelvuurkanonnen werden aan land gezet, bestormden het telegraafbureau, joegen de telegrafisten er uit en begonnen de instrumenten stuk te slaan. Overigens waren de Duitschers goed onder appèl en gedroegen zich behoorlijk. De bemanning der sloep begon nu te visschen naar telegraafkabels, zonder ze te vinden. De voorraden voor de electrische toestellen lieten ze in de lucht vliegen. Om 9 uur v.m. werd de landingstroep teruggeroepen, doch de Emden voer weg. Toen verscheen de Sydney aan den gezichtseinder. Het gevecht duurde 80 minuten, tot de Emden ten slotte ten noorden van de Keelingeilanden op de kust liep, daar zij in het gevecht een volslagen wrak was geworden. Beide schepen trachtten elkaar te torpilleeren, doch de strijd werd beslist door het vèr dragend zware Britsche geschut. De landingstroep die de Emden niet meer kon bereiken voor het gevecht begon, maakte zich meester van een hoeveelheid voorraden en ontsnapte in een gestolen vrachtboot." Dat de Sydney op het terrein verscheen was te danken aan die omstandigheid dat de ambtenaren der kabelmaatschappij bij de nadering van de Emden onmiddellijk daarvan bericht zonden naar elk punt, vanwaar signalen de Britsche schepen konden bereiken. Het bericht door Von Miiller gezonden kwam in hoofdzaak met dat van den Britschen correspondent overeen; alleen vermeldde hij nog dat het aan het landingsdetachement gelukt was den telegraafkabel te vernielen. Hij besloot zijn bericht aldus: „Om verder nutteloos bloedvergieten te voorkomen, capituleerde ik met het overschot der bemanning. De verliezen der Emden bedragen: 6 officieren, 4 dekofficieren, 26 onderofficieren en 93 man gesneuveld. Eén onderofficier en 7 man werden zwaar gewond." Uit Londen werd den 11" November gemeld: „De kapitein van de Emden en prins Franz Joseph von Hohenzollern zijn beiden gevangen genomen en niet gewond. De minister van Marine heeft last gegeven alle eerbewijzen, die in den oorlog mogelijk zijn, aan de overlevenden van de Emden te bewijzen. De kapitein en officieren 333 mogen hun degens behouden." Ofschoon het voor den Britschen handel een opluchting was dat de Emden was verdwenen, spraken toch de Engelsche bladen hun bewondering uit voor de heldendaden van den kleinen kruiser, die den bijnaam verdiende van „De Wet ter zee"; en al had Von Müller den Engelschen verliezen toegebracht, die op eenige millioenen ponden sterling geschat werden, zoo erkenden zij toch dat hij zich altijd volkomen hoffelijk gedroeg, niet noodeloos menschenlevens deed verloren gaan, niet nutteloos schade toebracht en de internationale oorlogswetten in acht nam. Op het telegram van deelneming van het gemeentebestuur van Emden aan keizer Wilhelm, naar aanleiding van den ondergang van het schip dat den naam dier stad gedragen had, zond de keizer het volgende telegram: „Groot hoofdkwartier, civiel kabinet. 15 November. Hartelijk dank voor het telegram van deelneming naar aanleiding van het droevige maar heldhaftige einde van mijn kruiser Emden, het dappere schip, dat nog in het laatste gevecht tegen een overmachtigen vijand lauweren heeft behaald. Een nieuwe sterkere Emden zal opstaan, aan wier boeg het ijzeren kruis zal worden aangebracht als herinnering aan den roem van de oude Emden. Wilhelm I. R." In de zitting van het gemeentebestuur der stad Emden werd besloten tot het houden van een collecte voor de nagelaten betrekkingen van de manschappen van de Emden. De stad opende deze met 1000 mark. Voorts zou men aan den nieuwen eereburger, den kommandant Von Müller, een model van het schip aanbieden en voor de bemanning uit de overblijfselen van het wrak in de stad een gedenkteeken oprichten. * Na de overwinning aan de Chileensche kust merkten we op dat het getij wel eens zou kunnen verkeeren. Dit had reeds een maand later plaats bij de Falklandseilanden. Den 13" November werden de Leipzig en de Dresden draadloos naar Valparaiso opgeroepen ten- 334 einde daar levensmiddelen te laden en op den 20" werd bericht, dat twee handelsschepen, de Memphis en de Luxor, uit de Chileensche havens waren ontsnapt om nieuwe voorraden naar de Duitsche oorlogsschepen te brengen. Tot den 8" December werd omtrent het Duitsche eskader niets meer gehoord. Uit de omstandigheid dat het op dien datum bij de Falklandseilanden werd ontmoet, viel af te leiden dat het uit de Stille Zuidzee naar den Atlantischen Oceaan poogde te ontkomen, waar de kruiser Karlsruhe toen de eenige vertegenwoordiger der Duitsche marine was. Vóór het uitbreken van den oorlog bevond zich de vloot van admiraal Von Spee in de haven van Kiaotsjou. In het begin van Augustus koos zij het ruime sop waarop zij gedurende vier maanden nagenoeg algeheele vrijheid van beweging bezat. De Scharnhorst was het vlaggeschip, met een bewapening van 46 kanonnen van verschillend kaliber en een bemanning van 764 koppen. Van dezelfde kracht was de Gneisenau. De Leipzig had 10 kanonnen en nog een aantal kleine vuurmondenen mitrailleurs, en 297 koppen. De Dresden en de Nürnberg waren zusterschepen van den beroemden kruiser Emden. De overwinning bij Valparaiso had het vertrouwen der bemanning niet weinig versterkt. Op den 8" December maakte de Britsche admiraliteit het volgende bericht bekend: „Op 5 December te 7.30 v.m. werden de Scharnhorst, Gneisenau, Nürnberg, Leipzig en Dresden door het Britsche eskader onder vice-admiraal Sir Frederick Sturdee nabij de Falklandseilanden gesignaleerd. Een gevecht volgde, waarin de Scharnhorst, die de vlag van admiraal graaf Von Spee voerde, de Gneisenau en de Leipzig in den grond werden geboord. Tijdens het gevecht maakten de Dresden en de Nürnberg zich uit de voeten. Zij worden vervolgd. Onze verliezen zijn gering." Door deze overwinning had admiraal Sturdee de nederlaag van admiraal Craddock schitterend gewroken. De Duitsche bladen wijdden eenstemmig artikelen aan den roemrijken ondergang van het Duitsche eskader. Zij meenden dat er geen doorslaander bewijs kon gegeven worden voor den eerbied, dien Engeland voor de Duitsche vloot koesterde, dan door dit oproepen van Britsche schepen op groote 335 schaal, want het succes der Britten was ditmaal enkel aan hun getalsterkte te danken. De bizonderheden, die omtrent het gevecht zijn bekend geworden, gaven recht om van een „roemrijken" ondergang te spreken. De Falklandseilanden zijn een Engelsche kroon-kolonie, en staan dus onmiddellijk onder de kroon. De gouverneur heeft een groot machtsgebied, waartoe ook het geheele Zuid-Poolland behoort. Hij geeft ook vergunningen uit voor de walvischvangst en de belastingen daarvan komen den Falklands ten goede. Het is een eenzame, voortdurend door stormen geteisterde eilandengroep, waarvan het Engelsche koloniaal vernuft toch nog iets heeft weten te maken, zooals blijkt uit Port William and Stanley Harbour, den zetel van het gouvernement, dat voordeelig afsteekt bij het nare cosmopolitische havenplaatsje Punta Arenas, ongeveer anderhalven dag stoomens ver in de Straat van Magelhaes. De Britsche schepen, de Canopus (slagschip) en de kruisers Carnarvon, Cornwall, Bristol en Glasgow, waarbij zich later de Invincible en de Inflexible kwamen voegen, waren den 7" te Port Stanley aangekomen. Van het gevecht gaf de correspondent van de New York World te Montevideo een verslag, uit den mond der Engelsche officieren opgeteekend, welk verslag werd overgenomen door de Times. Het luidde als volgt: „Den 7" December waren de Britsche schepen te Port Stanley aangekomen; bij het oorspronkelijke eskader hadden zich twee reuzenschepen, de Invincible en de Inflexible, gevoegd, zonder dat de Duitschers dit hadden kunnen bemerken. Deze beide schepen waren de baai ingegaan, die bijna aan alle zijden door land wordt omringd. Achter de hooge heuvels waren ze geheel onzichtbaar. Op den morgen van den 8" verscheen het Duitsche eskader, vergezeld van den hulpkruiser Eitel Fritz aan den horizon; blijkbaar hadden zij de bedoeling de Falklandseilanden bij verrassing te nemen en Port Stanley als kolenhaven voor zich zelf te winnen. Daar zij slechts een Britsch eskader van vijf schepen aantroffen, waarvan geen enkel de gelijke was der twee grootere Duitsche kruisers, en alleen een oud slagschip, de Canopus, op wacht lag, maakten de 336 Duitschers zich gereed voor het gevecht en openden zij het vuur op de Britsche schepen. Er had zich reeds een woedend gevecht ontsponnen en de kansen schenen vrijwel gelijk te staan, toen plotseling door de nauwe bovenmonding de lange grootere gedaanten van de groote kruisers naar buiten schoten, de groote kanonnen gereed voor den strijd. Admiraal Von Spee ontwaarde onmiddellijk dat hij een vreeselijke vergissing had begaan en dat hij in den val was geloopen. Hij gaf aan zijn eskader het sein zich te verspreiden, maar het was reeds te laat, want in het vuur van het gevecht waren de Duitsche schepen te dicht binnen het bereik der Britsche kanonnen gedrongen. De Scharnhorst en de Gneisenau werden onmiddellijk het doelpunt van de groote kanonnen der liniekruisers, terwijl de kleinere Duitsche schepen aan de lichtere Britsche werden overgelaten. De Invincible, die leidde, had het vuur van de Duitsche kruisers in de ergste mate te doorstaan. Hoewel beide gepantserde kruisers zeer goed zagen dat zij in een hopeloozen toestand waren, vochten ze toch met den moed der wanhoop, en daar zij de Britten onder schot hadden, genoten ze althans de voldoening om de Invincible verscheidene malen de volle laag te kunnen geven. De granaten echter ratelden langs de zware pantsering neer zonder schade aan te richten. De granaten van de Scharnhorst hagelden gedurende eenige oogenblikken op het dek van de Invincible en een 21 c.M. granaat vernielde de officierskajuit; de bemanning was echter geheel verdekt opgesteld en niemand werd gewond. Intusschen sloeg het eene salvo na het andere uit de 30.5 kanonnen geleidelijk de Duitsche schepen aan stukken, ze van de achter- tot de voorsteven als afschrapende. De lichte pantsering werd weggerukt en gaten gaapten aan de zijden. Het duurde niet lang of er sloegen vlammen uit de Scharnhorst en daarna ook uit de Gneisenau op en het eene kanon na het andere zweeg, nadat de bemanning in den strijd was gedood. Maar er was niet de geringste aanduiding van een overgaaf. Tot het laatst toe uitdagend vurende met de laatst overgebleven kanonnen zonk eerst de eene, daarna de andere dappere kruiser in de diepte. De admiraalsvlag van graaf Von Spee was het laatste wat van de 337 Scharnhorst zichtbaar bleef. Intusschen was de Glasgow met de Leipzig in gevecht gewikkeld. Laatstgenoemd schip kon met zijn lichtere stukken niet tegen de Glasgow op, en hoewel het aan dit schip eenige schade toebracht (er vielen aan boord daarvan 9 dooden en 4 gewonden) heesch het na een gevecht van twee uren de witte vlag. De Leipzig stond in brand en was zinkende. De Glasgow staakte onmiddellijk het vuren en ging booten uitzetten, toen opeens een nieuw schot van het Duitsche schip werd gelost en een granaat aan boord van het Britsche sprong. In een oogwenk was men op de Glasgow weer aan de stukken en het zinkende schip werd de volle laag gegeven, waardoor zijn vernietiging werd verhaast. De Britsche officieren gaven hun leedwezen er over te kennen, dat dit in de hitte van het gevecht was gebeurd; zij meenden namelijk te mogen aannemen, dat het schot bij ongeluk door de Leipzig was afgevuurd. Andere schepen gingen de Nürnberg achterna; de kommandant weigerde zich over te geven, maar het schip bezweek voor de overmacht en spoedig werd het in den grond geboord. De ondergang van dit schip bleek de redding, te zijn van de twee andere Duitsche schepen, want de Britsche hielden even op om de overlevenden van de Nürnberg op te pikken en van dit respijt maakten ze gebruik om weg te komen." Totzoover het Engelsche waardeerende verslag over den zeeslag. Een ander bericht meldde nog, dat toen de Gneisenau zonk haar munitie geheel op was; officieren en manschappen stonden op het dek en zongen „die Wacht am Rhein" toen zij in de golven verdween. Een aantal officieren en matrozen van dien bodem konden echter gered worden. Twee zonen van admiraal Von Spee kwamen om, de een op de Scharnhorst, de ander op de Gneisenau. In het geheel werden ongeveer 150 Duitschers, van welke velen ernstig gewond waren, gered. Ze werden allen naar Engeland gezonden. In Duitschland was men op de nederlaag bij de Falklandseilanden voorbereid. Deze was ook trouwens te voorzien geweest. De Inflexible en de Invincible waren schepen van 20.300 ton en voerden ieder 8 stukken van 30.5 c.M. Het slagschip Canopus had een be- Oorlogsbrind. 22 338 wapening van 4 stukken van 13 c.M.; de Carnarvon een van 4 stukken van 19 c.M.; de Cornwall een van 4 stukken van 15 c.M. en de Bristol en Glasgow ieder een van 2 stukken van 15 c.M. Bovendien zouden bij het Britsche eskader ook nog 4 groote gepantserde kruisers: de Shannon, de Achilles, de Cochrane en de Natal tegenwoordig zijn geweest; zoo werd althans bekend gemaakt, al sprak bovenvermeld verslag er niet van. New-Yorksche bladen bevatten telegrammen uit Buenos Aires, die zelfs mededeelden: „dathetDuitsche eskader gevangen werd tusschen de Britsche en de Japansche vloot," terwijl minister Churchill zijn Japanschen ambtsbroeder een dankbetuiging zond. Wat hiervan ook zij: de Duitsche marine had wederom, ook bij de nederlaag, haar goeden naam gehandhaafd. De Duitsche schepen gingen naar den bodem met de vlag in top en met de bemanning op het dek geschaard. * * In de laatste helft van December werd door de Duitschers een stout stuk uitgehaald, n.m. de beschieting van de noordkust van Engeland. Vaak was er al over geredeneerd of en hoe ooit een landing in Engeland zou kunnen plaats hebben. De argumenten voor en tegen waren gewikt en gewogen, en ofschoon sommige Engelschen waarschuwden toch steeds waakzaam te blijven, scheen met het oog op het ingesloten-zijn der Duitsche vloot in de Oostzee van landingsgevaar of bombardeering van Engeland's kust geen sprake te kunnen zijn. Alleen het mijnen-gevaar, waarop wij straks zullen wijzen, maakte een beschieting al bijna onmogelijk, terwijl de Engelschen, volgens hun beweren, bovendien de Noordzee schoongeveegd hadden van Duitsche schepen. Begrijpelijk was de verbazing en de ontroering van het Engelsche volk toen het de beschieting van Scarborough, Hartlepool en Whitby vernam. Al mocht er, volgens de Engelsche bladen, niet van een paniek gesproken worden, en al werd het gewicht van het bombardement door hen tot de kleinste afmetingen teruggebracht, zoo werd toch uit Londen aan de bladen medegedeeld: „dat het volk er door 339 beseffen zal, dat het zijn krachtsinspanning voor den oorlog moet doen toenemen en nu besluiten zal eiken beschikbaren man, elk beschikbaar kanon en geweer naar het vaste land te zenden." Dat door de Duitschers het gewicht van het bombardement zou worden onderstreept, lag voor de hand. Zoo werd met niet weinig overdrijving in het Berl. Tageblatt verklaard: „Scarborough is de belangrijkste haven op de Engelsche oostkust tusschen den Theems en den Humber en wordt beschermd door machtige batterijen;" waarop de Engelsche bladen antwoordden: „Het eenige kanon, dat Scarborough in het graafschap York. zich te Scarborough bevond, is een oud stuk, dat wel drie eeuwen geleden werd gegoten en als curiositeit wordt bewaard in de tuinen rondom de ruïnes van het middeleeuwsche kasteel. De tegenwoordigheid daarvan zou dan de moord op vrouwen en kinderen moeten verontschuldigen." De beschieting van Scarborough schijnt bij mistig weer te zijn begonnen op 16 December. Het plaatsje, een der drukst bezochte badplaatsen in Noord-Engeland, is schilderachtig gelegen tegen de rotsen, waardoor het eene natuurlijke bescherming heeft. Door een baai wordt het in twee deelen gesplitst, die door twee bruggen ver- 340 bonden zijn. Door het bombardement werden 12 personen gedood en 24 gewond. Een der telegrammen meldde dat twee kerken en vele huizen getroffen werden. De schade te Hartlepool was aanzienlijker. Dit zeestadje bestaat uit de eigenlijke haven op een steil schiereiland in het bekoorlijke graafschap Durham. Het bezit, als zoovele plaatsen in die streek, die rijk is aan fraaie kathedralen een gothische kerk uit de 12e eeuw, de St. Hilda. Aan gene zijde der uitgestrekte dokken ligt de westelijke haven met ongeveer 63.000 inwoners en met uitgebreide inrichtingen voor scheeps- en machinebouw. De kommandant van WestHartlepool meldde dat drie Duitsche kruisers in den morgen van 16 December tusschen 8 en 9 uur met vuren begonnen op Britsche torpedojagers acht mijlen van de kust. Van de inwoners van Hartlepool werden 107 gedood en 250 gewond door de Duitsche granaten. Een granaat raakte een gashouder, die in brand vloog. Van den Britschen kruiser Patrol, die bij Doon in de buurt van Hartlepool in den grond werd geboord, werden vijf matrozen gedood en 15 gewond. De derde plaats die door de beschieting getroffen werd, was Whitby, gelegen tusschen de beide andere kustplaatsen, en evenals Scarborough een gezochte badplaats en tegelijkertijd de belangrijkste haven voor de haringvloot. Een historisch monument, de abdij van Whitby, gesticht in 657, maar sedert 1763 in verval geraakt, werd gedeeltelijk vernield. Het klassieke raadhuis en de Normandische Kerk bleven gespaard. Volgens het bericht van den vestingkommandant van Hartlepool was het een klein Duitsch vaartuig dat het vuur opende tegen Scarborough en Whitby. Op Scarborough waren ongeveer vijftig granaten gevallen. Na het bombardement verdwenen de Duitsche kruisers in noord-oostelijke richting. Zoo geheel onverwacht als sommige Engelsche bladen het wilden doen voorkomen, kwam de beschieting dier kustplaatsen toch niet, als men tenminste een telegram uit Huil van 16 December gelooven mag, dat luidde: „De overheid van Scarborough ontving hedenmorgen tijdig mededeeling van den voorgenomen aanval op de kust en 341 de verdediging werd zorgvuldig voorbereid. Alle artillerie- en infanterietroepen bevonden zich op hun post." Wij zagen ook dat de lichte kruiser Patrol in gevecht kwam, en de Duitschers maakten melding van twee torpedojagers op de kust van Yorkshire. Bevreemdend mag daarom genoemd worden wat de Köïn. Zeitang omtrent het gebeurde schreef, dat min of meer als een verontschuldiging kon worden opgevat. Er werd n.1. in betoogd, dat de bepalingen der Haagsche conventie ten opzichte van bombardementen van kustplaatsen slechts bindend zijn voorzoover alle oorlogvoerenden tot de contracteerende partijen behooren. Zij zouden niet behoeven te worden opgevolgd omdat Servië, Montenegro en Turkije de conventie niet mede hebben onderteekend ; bovendien, zoo werd geargumenteerd, heeft Groot-Brittanje zóóveel bepalingen geschonden, dat het thans geen recht meer heeft er zich op te beroepen. Het ware meer afdoende geweest als van Duitsche zijde eenvoudig een Fransch bericht van dienzelfden dag (16 December) tegenover de Engelsche opmerkingen was gesteld, welk bericht luidde: „Westende, noordoostelijk van Lombardzijde, is hevig gebombardeerd door een Britsch eskader." * * A Van Engelsche zijde werd den 25" December een vergeefsche aanval beproefd op Cuxhaven, aan den westelijken oever van den mond der Elbe. De haven ligt 115 K.M. van Hamburg en behoort tot het gebied dier stad. Cuxhaven is geducht versterkt en een der belangrijkste Duitsche zeehavens, terwijl de ondiepten zoodanig liggen, dat men de Elbe niet kan opvaren zonder te komen op schotsafstand van het geschut. Er is een depot voor torpedobooten, een centrum voor vliegers en een loods- en reddingbootstation. De HamburgAmerika stoomvaartmaatschappij gebruikt de haven als punt van aankomst en vertrek. De Britsche admiraliteit berichtte: „Den 25n December werden Duitsche oorlogsschepen, die ter hoogte van Cuxhaven lagen door zeven Britsche watervliegers aangevallen, die begeleid werden door kruisers, torpedobooten en duikbooten. De Duitschers vielen hen aan 342 met twee Zeppelins, drie watervliegers en verscheidene duikbooten, doch het geschut der kruisers Undaunted en Arethusa dreef de Zeppelins op de vlucht en de duikbooten kon men ontwijken. Alle Duitsche bommen misten hun doel. Zes Britsche vliegers keerden ongedeerd terug, doch het wrak van een vliegmachine die ontbreekt, werd bij Helgoland gezien, terwijl omtrent het lot van den vlieger niets bekend is. Hoeveel schade de bommen der Britsche vliegers aanrichtten, kan niet geraamd worden, doch ze ontploften alle op punten van militair belang." Uit latere berichten bleek dat drie Britsche vliegtuigen waren gezonken en dat de Britsche bommen, op den gashouder te Cuxhaven gericht, daaraan geen schade hadden toegebracht. Een door de Engelschen opgevangen draadloos telegram uit Berlijn meldde, dat twee Britsche torpedojagers met bommen geraakt waren en een der schepen in brand vloog. De Hamburger Nachrichten gaf na het gebeurde de opmerking ten beste: „De Britten weten nu dat de eenige weg om de Duitsche kust te bereiken over de Noordzee voert. Die door de lucht is versperd en hun wachten daar groote gevaren." * Nog met een enkel woord zij vermeld het gevecht, dat in November in de Zwarte Zee plaats had, nadat Turkije zich bij Duitschland en Oostenrijk-Hongarije had aangesloten. Die aansluiting was te voorzien geweest, want Duitschland en Oostenrijk hadden in de laatste jaren steeds toenadering tot Turkije gezocht (zie blz. 27). Op die aansluiting van Turkije komen wij later nog terug, daar met de kwestie der Dardanellen en met de houding, die door het niet langer onzijdige Italië in deze kwestie werd aangenomen, de verdere ontwikkeling en misschien zelfs de uiteindelijke afwikkeling van den wereldoorlog nauw samenhangt. Doordat Turkije de Dardanellen gesloten had verklaard voor de triple entente, was in de Zwarte Zee de Russische vloot als 't ware opgesloten. Die vloot bestond uit 5 slagschepen, 2 gepantserde kruisers, 17 torpedojagers, 17 torpedo- 343 booten en 5 duikkooten. Op het Europeesche deel van de Zwarte Zeekust heeft Rusland voor diepgaande schepen slechts drie bruikbare havens : Odessa, Feodosia en Sewastopol, dat zeer sterk bevestigd is en als basis dient voor de Russische vloot. Feodosia ligt ongeveer 100 K.M. van den ingang van de Zee van Asof, aan de zuidoostkust van de Krim. Aan den ingang van die zee ligt de han¬ delshaven Kertsj met de oude vestingjenikale en denieuwe Paul. De forten van Ostjakof en Kinboern, bekend uit den Russisch-Turkschen oorlog, die den ingang tot de DnjeprBoegmonding bestrijken, dienen tot kustverdediging. Aan de Kaukasische kust zijn de havens Noworossiisk, Poti en Bathoem de voornaamste. Rusland's landgrens metTurkije is door een reeks zware bergkammen en door de vesting Kars (zie blz. 190) in den Kaukasus beschut. Minder beschermd is de Russisch-Perzische grens, die zich uitstrekt van den Ararat tot de Kaspische Zee. De Engelsche gezant te Petrograd berichtte, dat den 30" October twee Turksche kruisers de haven Noworossiisk bombardeerden en dat de Engelsche stoomboot Frederica was verbrand en tot zinken gebracht. Volgens een bericht uit Weenen van 3 November zou er in de steden aan de Zwarte Zee groote angst zijn ontstaan. Uit Livadia werden alle kostbaarheden van de bezittingen van den tsaar naar Moskou overgebracht. Te Odessa zouden de banken door de vluchtenden bestormd zijn geworden. Te Feodosia zou het station door Mohammed V. Sultan van Turkije. Turksche tweedekker boven de Dardanellen. 345 de beschieting in puin gelegd zijn, en te Noworossiisk zouden de gebouwen van de naftamaatschappij zeer geleden hebben. Een uitgebreider bericht werd den 3" November uit Konstantinopel aan het Berl. Tageblatt gezonden, waarin het begin van den oorlog in de Zwarte Zee aldus geschilderd werd: „Dinsdag (3 November) voer de vloot (d. i. de Turksche) de Zwarte Zee in om te manoeuvreeren. Woensdag voeren de Barbarossa en de Turgut Reis en eenige torpedobooten den Borporus weer in. De Goeben en de Breslau, door torpedojagers begeleid, zetten de manoeuvres in de Zwarte Zee voort. Donderdagmorgen ontwaarde de Turksche vloot aan den horizon- twee Russische schepen en drie torpedobooten, die snel op den Bosporus afvoeren. De Turksche Zwarte Zeevl oot begon de Russische schepen te naderen. De laatste upenuen net gescnuivuur tegen de kleine torpedo- Een Zerghier. Bewoner van den oostelijken Kaukasus. booten, die vooropvoeren. Na een wederzijdsche kanonnade van een half uur zonk de Russische mijnenlegger Proeth (5000 ton) en werd een andere torpedojager (1000 ton) zwaar beschadigd. Een kolenschip werd gekaapt. De Turksche vloot redde drie officieren en 72 Russische matrozen en bracht ze gevangen naar Konstantinopel. De Russische torpedojagers begonnen toen den terugtocht, maar vuurden onophoudelijk. De Turksche vloot begon de vervolging en kwam tot bij Sewastopol dat gebombardeerd werd. Daarop 346 voer de vloot naar Noworossiisk en Odessa, waar vijftig petroleumtanks, veertien militaire transportschepen, vele graansilos en het Marconi-station en nog bovendien de groote Russische kruiser Sinope, een kruiser van de vrijwillige Zwarte Zeevloot en nog vijf andere schepen werden vernield." De Times vernam uit Sewastopol dat bij de beschieting 116 granaten in de stad vielen. De Goeben was van de stad uit goed te zien en bevond zich op nog geen mijl afstand, toen het vuur werd geopend met de bedoeling den spoorwegtunnel te vernielen. De mist vergemakkelijkte de nadering van den vijand. De batterijen beantwoordden het vuur van de Goeben en het draadlooze sta¬ tion onderschepte een telegram van de Goeben naar Konstantinopel, waarin de commandant mededeelde, dat zijn schip beschadigd was en Oq B Oq O. O •O O 347 dat hij naar Konstantinopel zou terugkeeren voor de noodige herstellingen. Den 6" November vernam het Italiaansche blad de Secoio uit Boekarest dat een Turksche kruiser bij Sewastopol het Russische schip Grootvorst Alexander in den grond had geboord en de bemanning en de passagiers naar Konstantinopel had gebracht. Waarschijnlijk was ook de Jeruzalem in den grond geboord, daar het schip sedert Zon- 348 dag 1 November niet meer antwoordde op de draadlooze oproepingen. Den 19" November ontmoetten de beide vloten wederom elkaar. Het Turksche hoofdkwartier meldde i dienaangaande: „De Turksche vloot, die was uitgevaren om de Russische Zwarte Zeevloot, welke TreI bizonde heeft bej schoten, te zoeken, trof deze aan ter hoogte van Sewastopol. De Russische j vloot bestond uit -, twee slagschepen en vijf kruisers. In het zeegevecht dat ontstond leed een Russisch slagschip zware averij, de overige Russische schepen gingen op de vlucht in de richp.TT'fcc-- ting van Sewastopol en werden door de Turksche oorlogsschepen achtervolgd." Uit Petrograd werd officieel door ~ den grooten gene- ralen staf gemeld, dat Dinsdag, den 8" December, geen Turksche schepen meer in de Zwarte Zee werden gezien. E £. o s O i si 349 Wat gold van de berichten omtrent de gevechten te land, geldt vooral niet minder van de gevechten ter zee: de mededeelingen dienaangaande zijn te beoordeelen naar het belang dat de berichtgevers hebben bij het verkleinen of vergrooten van een tegenslag of een succes. De Turksche berichten, voorzoover ze niet nader bevestigd werden, waren slechts onder voorbehoud te aanvaarden. Maar zooveel was toch duidelijk, dat de actie ook in de Zwarte Zee in vollen gang was. Dat Rusland voor de Russische en Turksche havens en kusten mijnen ging strooien, lag al evenzeer voor de hand als dat Turkije beslag ging leggen op de Engelsche en Fransche schepen in de haven van Konstantinopel. Dat Frankrijk en Engeland intusschen de Dardanellen niet uit het oog verloren, zou te zijner tijd blijken. * * * Het leggen van mijnen in de Noordzee door Duitschland had tot half October reeds den ondergang veroorzaakt van een aantal Britsche en neutrale koopvaardijschepen en het verlies van zestig levens van neutrale en niet ten strijde toegeruste personen. De Britsche regeering wees er op, dat deze daad een schending was van de aangenomen volkenrechtelijke beginselen en in lijnrechte tegenspraak met de woorden van baron Von Bieberstein, die als eerste Duitsche gedelegeerde ter vredesconferentie van 1907 had verklaard: „Wij zijn niet voornemens, indien ik een uitdrukking van den Britschen gedelegeerde gebruiken mag, „kwistig mijnen te zaaien op iedere zee." Wij zijn niet de leer toegedaan, dat alles wat niet uitdrukkelijk is verboden, zou geoorloofd zijn." Op de tweede vredesconferentie werd de vrijheid der zee voor vreedzaam handelsverkeer als een vaststaand beginsel aanvaard, en werd bovendien het volgende aangenomen: „Als geankerde automatische contactmijnen gebruikt worden, moet iedere mogelijke voorzorg worden genomen voor de veiligheid der vreedzame scheepvaart. De oorlogvoerenden nemen op zich hun uiterste best .te doen om deze mijnen na verloop van een vastgestelden tijd schadeloos te maken, en mochten de mijnen niet langer onder observatie staan, de gevaarlijke zones, zoodra militaire eischen dat ver- 350 oorloven, aan te geven in een bericht aan zeevarenden, dat tevens langs diplomatieken weg aan de regeeringen moet worden meegedeeld." De Britsche regeering constateerde, dat Duitschland zich aan geen enkel besluit der zeevaart-conventie had gehouden en zij was van meening „dat de klaarblijkelijke onmenschelijkheid dier strijdwijze met de afkeuring en veroordeeling van alle beschaafde volken op haar bedrijvers zal worden gewroken." Zoo luidde het in een mededeeling van het Britsche gezantschap. Niettegenstaande die ont- Het arsenaal en de Gouden Hoorn. boezeming nam Engeland tegenmaatregelen van gelijken aard. „Om militaire redenen — zoo deelde den 2" October de Britsche admiraliteit mede — heeft de Engelsche regeering machtiging gegeven tot het leggen van onderzeesche mijnen op zekere punten en bovendien zal er een mijnenveld worden gevormd van groote uitgestrektheid." Wel maakte de admiraliteit de grenzen van de gevaarlijke zóne bekend, maar voegde er aan toe: „Hieruit mag niet worden afgeleid dat de scheepvaart in het geheele zuidelijke gedeelte van de Noordzee veilig zou zijn." De Times schreef dan ook den 29 Oc- 351 tober, dat er tegen het zaaien van mijnen in de Noordzee door de Duitschers — van de Engelschen werd niet gerept — maar één veilig middel bestond, n.1. de Noordzee te sluiten voor alle scheepvaart der onzijdigen. Evenals in de Noordzee hadden de Duitschers ook in de Oostzee mijnen- en torpedoversperringen aangebracht. Den 17" October maakte de Russische regeering bekend, dat de Russische marineoverheid nu op haar beurt genoodzaakt was op groote schaal dergelijke maatregelen te nemen, en dat de golf van Finland en die van Riga van genoemden datum af als gesloten moesten beschouwd worden. De Britsche admiraliteit meldde den 2" November dat de geheele Noordzee als militair gebied moest worden beschouwd, tengevolge van het strooien van mijnen door de Duitschers „onder neutrale vlag." Deze laatste beschuldiging moet nog altijd bewezen worden. Zoo ondervond de neutrale handel door den oorlogstoestand geduchte schade. Daarbij kwam nog het onderzoekingsrecht, dat door de kruisers der oorlogvoerenden op neutrale schepen niet altijd even humaan werd toegepast, nadat gebleken was dat een neutrale vlag soms contrabande of wat daarvoor gehouden werd, dekte. Werden er dus in de Noordzee al geen groote zeeslagen geleverd, zoo kon toch zonder overdrijving van een handelsoorlog gesproken worden. DE ZUID-AFRIKAANSCHE UNIE TEGEN DUITSCHLAND. „Uit Afrika altijd wat nieuws": dit gezegde der oudheid was vooral in de laatste jaren op Zu/tf-Afrika toepasselijk. Niemand kon vermoeden dat zoo kort na den oorlog, waarin Transvaal en OranjeVrijstaat hun onafhankelijkheid verloren hadden, aldaar op nieuw naar de wapenen zou gegrepen worden en een burgeroorlog ontstaan zou naar aanleiding van het besluit der Unie-regeering om 352 een inval te doen in Duitsch Zuidwest-Afrika. Al heeft hetgeen in Zuid-Afrika is geschied geen merkbaren invloed gehad op het wereldgebeuren, zoo werd toch door Nederland, dat in de jaren 1899— 1902 met de beide vroegere republieken zoo geheel mede had geleefd, de rol, die de Zuid-Afrikaansche Unie in den wereldoorlog speelde, met verklaarbare belangstelling gadegeslagen. Het is onmogelijk zich een juist denkbeeld te vormen van den ingewikkelden politieken en kerkelijken toestand, wanneer men niet zelf in Zuid-Afrika heeft gewoond. Ons bestek gedoogt niet hierover te dezer plaatse te handelen; alleen moet herinnerd worden aan de telkens opkomende verdeeldheden en partijschappen reeds onder de emigranten uit de Kaapkolonie, die door den „grooten trek" <1835—1838) zich een vrij volksbestaan wilden waarborgen. De groote leiders van den trek Andries Pretorius en Hendrik Potgieter trokken niet altijd één lijn, en toen den 17" Januari 1852 het verdrag van Zandrivier met Engeland gesloten werd, waarbij alleen de onafhankelijkheid der Boeren benoorden de Vaal werd erkend, achtte zich Potgieter met zijn aanhang op de samenkomst van Zandrivier niet vertegenwoordigd, en dreigde er een burgeroorlog te zullen ontstaan. Pretorius was de invloedrijkste man onder de Boeren, en het gesloten verdrag was zijn werk. Potgieter oordeelde dat Pretorius door het sluiten van een verdrag met de Engelschen zijn macht was te buiten gegaan. Op eene groote volksvergadering 16 Maart 1852 te Rustenburg gehouden ontmoetten de twee voormannen elkander en werd het geschil gelukkig bijgelegd, en bijna eenstemmig nam dien zelfden dag de volksraad het gesloten verdrag aan. Den 23" Februari 1854 werd de conventie van Bloemfontein gesloten. Gelijk het verdrag van Zandrivier de grondslag was van de onafhankelijkheid van Transvaal, waarborgde de conventie van Bloemfontein de onafhankelijkheid van Oranje-Vrijstaat. Een der eerste moeilijkheden voor den Oranje-Vrijstaat kwam van den kant der naburen over de Vaal. Aldaar was Marthinus Wessel Pretorius, de zoon van genoemden grooten voortrekker, staatspresident. Hij was vervuld van den wensch de beide republieken te vereenigen. Met dat doel kwam 353 hij in September 1856 naar Bloemfontein, doch inplaats van vriendschappelijke onderhandelingen te voeren stelde hij eischen, en beweerde dat hij aanspraak maken kon op den Vrijstaat. De toenmalige president Boshoff gaf aan Pretorius bevel om binnen 24 uur Bloemfontein te verlaten, waarop deze in Mei 1857 met een macht van bijna 400 gewapende Boeren het Vrijstaatsche grondgebied binnendrong. Niet alle Transvalers echter keurden de handelwijs van Pretorius goed, en de Lijdenburgers brachten zelfs een kommando bijeen om de Vrijstaters te hulp te komen. Nabij Rhenosterrivier ontmoette Boshoff met 800 man de Transvalers; maar gelukkig kwam het ook hier wederom tot geen strijd. Onderhandelingen werden geopend, en den 1" Juni werd een verdrag gesloten, waarbij de zelfstandigheid en vrijheid van beide republieken van weerszijden werd erkend. Na de aftreding van president Boshoff werd nochtans in 1860 deze Transvaalsche president Pretorius tevens tot president van den Vrijstaat gekozen, want zijn geliefkoosd plan: eene vereeniging der zuster-republieken aan weerszijden der Vaal, had gaandeweg bij velen ingang gevonden. Doch het verzet van Engelsche zijde tegen zulk een vereeniging, en de verwarring en feitelijke regeeringloosheid in Transvaal gedurende Pretorius' verblijf in den Vrijstaat, deden het plan mislukken. President Pretorius was genoodzaakt naar Transvaal terug te keeren om de zaken aldaar te regelen, en zond 1863 zijn ontslag in als president van den Vrijstaat. De Vrijstaat heeft zich daarna geleidelijker ontwikkeld dan Transvaal. Vooral heeft president Brand, de „vader des vaderlands" (1864—1888), veel gedaan voor het welzijn des volks. Zijn opvolger Reitz voltooide den aanleg der spoorwegen, door Brand voorbereid en sloot een tolverbond met de Kaapkolonie. In 1893 werd Reitz herkozen, maar bedankte in 1895 om gezondheidsredenen, waarop in 1896 gekozen werd Marthinus Theunis Steyn, die in den grooten oorlog de partij koos van Transvaal tegen Engeland. Zijn gezondheid was in dien oorlog geknakt, zooals bekend is; maar tot op dit oogenblik is hij een der uitnemendsten en nog altijd de invloedrijkste onder de Boeren. Oorlogsbrand. 23 354 Het duurde tot 1860 eer de vereeniging tot één enkele republiek in Transvaal tot stand kwam. Onder den eersten, reeds genoemden president Pretorius (1857) werd als vlag de vierkleur aangenomen, en tot zinspreuk gekozen: „Eendragt maakt Magt." In 1865 werd Pretorius herkozen, en naast hem stond als kommandant-generaal S. J. Paul Kruger, de latere en laatste president. Toen in 1871 het scheidsgericht omtrent de regeling der grenzen in het zuiden, niet ten genoege van het volk was afgeloopen, verklaarde de volksraad dat de president buiten zijn bevoegdheid gegaan was. Pretorius trad af en werd opgevolgd door Burgers (1872—1877), een verlicht man, die het plan voor den spoorweg naar Delagoabaai voorbereidde, maar door velen om zijne godsdienstige overtuigingen werd gewantrouwd. Gedurende zijn bewind had de inlijving van Transvaal door Engeland plaats (1877). Die gebeurtenis heeft, door den daaruit ontstanen vrijheidsoorlog, de eenheid onder het volk bevestigd. Met het roemrijke gevecht van Amajuba op 27 Februari 1881 was de worstelstrijd der Transvalers in hun voordeel geëindigd, die op Dingaansdag (16 December) 1880 was begonnen. Dat in het onafhankelijke Transvaal in 1882 Paul Kruger tot president zou gekozen worden, was te voorzien. Geen man was zóó gezien en bezat in die mate het volle vertrouwen der Transvalers als Kruger. Hij had zich zelf moeten ontwikkelen, zoo goed en zoo kwaad als het ging. Hij bezat een buitengewoon helder doorzicht in zaken, een zeldzame menschenkennis en een onwrikbaar Godsvertrouwen. Hij was politiek als weinigen, en ieder die weet hoe in Transvaal liefst ieder zijn eigen weg gaat, en elke ossenwagen op den weg of tent in het veld een klein republiekje is, dank zij den ingeschapen vrijheidszin der Boeren, kan niet nalaten Kruger's beleid te bewonderen, waardoor de eenheid onder de Transvalers jarenlang bewaard is gebleven. Voor vreemdelingen, vooral voor Engelschen, was Kruger niet bizonder toeschietelijk. Geen wonder, want van Engeland dreigde steeds het gevaar; vooral toen de goudzoekers Transvaal overstroomden en rechten eischten, die volgens de landswetten hun niet toekwamen. Wat toch was geschied ? Vier jaren 355 na de herwonnen onafhankelijkheid werden uitgestrekte en rijke goudvelden ontdekt, en het land dat als een betrekkelijk arm land met een groote Kafferbevolking weinig aantrekkelijks had voor de Engelschen, werd nu op eens in den waren zin des woords voor hen een dorado, een goudland. Tallooze maatschappijen werden opgericht, spoorwegen moesten worden aangelegd en de landverhuizers stroomden toe. Belangrijk vooral waren de goudvelden van Witwatersrand. Hier ontstond Johannesburg, in 1886 nog een mijnkamp, thans de grootste stad in Zuid-Afrika. Met het oog op het gevaar door die instrooming van goudzoekers, werd de wetgeving in de republiek zoodanig geregeld, dat burgerrecht en stemrecht niet konden worden verkregen zonder lange inwoning en zonder het afzweren van getrouwheid aan het gouvernement, waartoe de vreemdeling oorspronkelijk behoorde. Een tweede punt was, dat de regeering een aandeel kreeg van de minerale schatten des lands. Hierover waren de nieuwe inwoners ontevreden. In 1895 ging men in Johannesburg over tot het vormen van een samenzwering, waarmede gepaard ging de bekende en mislukte Jameson-'mvaX. De samenzweerders dachten hulp te zullen ontvangen van de Britsche Zuid-Afrikaansche Maatschappij, gesticht door Cecil Rhodes. Deze ver vooruitziende staatsman had in de laatste jaren een groot gebied aan de noordgrens van Transvaal onder Britschen invloed gebracht: het tegenwoordige Rhodesia, waardoor Transvaal naar het noorden was afgesloten. Zijn ideaal was: één groot ZuidAfrika van de Kaap tot de Zambesi. Hoe schoon dit ideaal moge zijn uit Britsch oogpunt beschouwd, voor Transvaal en Vrijstaat was het de dood. Bekend is het hoe de eischen der vreemdelingen of „uitlanders" voor een groot deel werden ingewilligd, maar hoe Engeland steeds meer eischen bleef. Een oorlog kon niet uitblijven, en van 1899 tot 1902 heeft de krijg gewoed, die toch nog meer bleek te zijn dan een „militaire wandeling," zooals generaal Lord Roberts zich dat had voorgesteld. Zaterdag 31 Mei 1902 werd de vrede te Vereeniging aan de Vaal gesloten. Van de 60 afgevaardigden stemden 54 vóór en 6 tegen de aanname van den vrede, waarbij de onaf hankelijkheid werd opgeof- 356 ferd. Onder de 6 tegenstemmers waren drie uit den Vrijstaat en drie uit Transvaal. Over hetgeen te Vereeniging is geschied, ligt nog altijd een sluier. Twee jaren later kregen Transvaal en Vrijstaat zelfbestuur, bij den vrede van Vereeniging toegezegd, en in 1909 had de Unie plaats, waardoor Kaapkolonie, Natal, Vrijstaat en Transvaal onder één vlag kwamen: de Britsche. Een van de vele raadselachtigheden, waarop men in Zuid-Afrika telkens stuit, die wel op te lossen zijn, maar waarvan de oplossing niet tot het bestek van dit boek behoort: was het meer dan koningsgezind zijn dan de koning zelf van de ministers Botha en Smuts, die toch in den oorlog tegen Engeland waren te velde getrokken, en Smuts nog wel als geboren Kapenaar. Botha, de eerste minister van de Unie-regeering, heeft evenmin als Smuts met zijn onderwijswetgeving, aan de van hen door het Afrikaansch sprekende deel der Boerenbevolking gekoesterde verwachting beantwoord. Talent is hun niet te ontzeggen, maar in staatsmanswijsheid staan zij ver beneden Kruger. Er is van den grooten trek af altijd een partij geweest, die maar al te spoedig tot een verzoening met het Engelsche bestuur geneigd was, deels uit partijschap tegen den op dat oogenblik fungeerenden voorman of president, deels uit een streven naar vooruitgang te verklaren. Nooit kwam dit meer uit dan bij Krugefs derde presidentsverkiezing (1893), toen op hem 7854 stemmen en op generaal Piet Joubert 7009 stemmen werden uitgebracht. De oude Transvalers waren voor Kruger, de min of meer progressieven voor Joubert. De sedert de laatste helft der vorige eeuw in Transvaal geïmmigreerde Kapenaars, die om verschillende redenen de kolonie hadden verlaten, stonden uit den aard der zaak anders tegenover het Britsche gouvernement en alles wat Engelsch was, dan de Transvalers. De Kaap was van 1806 een Engelsche kolonie, en de Kapenaars konden niet verstaan wat in het hart leefde van de nakomelingen der voortrekkers. De Kapenaars hadden, met meerdere ontwikkeling, ook een niet te miskennen voorliefde voor de 357 Engelsche taal medegebracht, ook al gebruikten zij in den gewonen omgang de minder beschaafd geachte Afrikaansche taal. Met leede oogen zagen zij Krugefs bevoorrechting der Nederlanders boven Kapenaars en Engelschen in Transvaal, terwijl juist de oude Transvalers begrijpelijkerwijs op de Nederlanders gesteld waren. Dit gaf vaak aanleiding tot heftige botsingen. Daarbij kwam nog dit eigenaardige, dat de oude republikeinen een soms blind vertrouwen stelden in de naar hun zin gekozen voormannen, maar evenzeer een haast niet te overkomen tegenzin openbaarden tegen een voorman, die niet naar hun hart was, al had ook de meerderheid hem gekozen. Verzet tegen maatregelen, door den niet langer gewilden voorman genomen, liet nooit lang op zich wachten, al had ook de meerderderheid van een volksvergadering, volksraad of parlement deze aangenomen en bindend verklaard. Een wijs staatsman moest daarmede rekening houden. Kruger deed het zooveel in zijn vermogen was ten opzichte van „Kaapsche" of „Engelsche" toestanden, door de oude Transvalers synoniem geacht. Botha scheen die wijsheid te missen De Vrijstater, generaal Hertzog, was in de laatste jaren de man naar het hart der Kruger-parti], vooral nadat hij uit het ministerie-ZtorTia was gezet. Steyn wordt door allen geacht en vertrouwd. Met uitzonderingen natuurlijk, lieten zich van 1835 af tot heden duidelijk twee politieke stroomingen waarnemen: die van Potgieter — Joubert — Botha tegenover die van Pretorius — Kruger — Steyn — Hertzog. Al wist Botha zich in 't eerst zeer populair te maken, zijn onmiskenbaar streven om het „empire," het Britsche rijk, groot te maken, ook tegen de gevoelens der oude republikeinen in, deed hem bij dezen zijn populariteit verliezen, en alleen behouden bij de imperialisten. Mannen als Hertzog, De la Rey, Beyers en De Wet werden thans door de Transvalers meer vertrouwd en geëerd dan Botha en Smuts. Het was noodzakelijk in groote trekken den oorsprong der hedendaagsche stroomingen in de Zuid-Afrikaansche Unie te teekenen, wil men een recht begrip krijgen van hetgeen geschiedde, toen ook in de Unie de wereldoorlog ontbrandde. 358 Den 6" Augustus werd door den Engelschen minister van Koloniën aan den gouverneur-generaal der Unie het volgende telegram gezonden: „Indien uwe ministers begeeren en zich in staat gevoelen om zoodanig deel van Duitsch Zuidwest-Afrika te bezetten dat zij Swakopmund, Luderitzbucht en de draadlooze stations aldaar en in het binnenland in hun macht kunnen krijgen, zouden wij dit als een grooten en noodzakelijken dienst aan het rijk beschouwen. U zal echter beseffen dat alle grondgebied thans bezet, ter beschikking moet zijn van de rijksregeering met het oog op een uiteindelijke regeling bij het einde van den oorlog. Andere gewesten handelen op soortgelijke wijze onder dezelfde omstandigheden". Men heeft in dit telegram een proefballon willen zien voor de loyaliteit der Afrikaners, Gingen dezen er op in, dan konden veilig de nog overgebleven Britsche troepen uit Zuid-Afrika teruggeroepen worden. Bleken de Afrikaners niet bizonder gezind tot een inval in Duitsch Zuidwest-Afrika, dan was het zaak Generaal de wet. een grootere troepenmacht in het land zelf te concentreeren. Wat hiervan ook waar moge zijn: het Britsche rijk had in Botha zijn voorvechter. Dit eene werd door Botha's houding bereikt: dat het Britsche gouvernement de Engelsche troepen uit Zuid-Afrika terug kon nemen; maar nu had men vrijwilligers noodig om de plaats in te nemen der troepen, daar de reeds bestaande (burger) verdedigingsmacht thans moest versterkt worden. Tot kommandant-generaal was Beyers benoemd. Toen er geen vrijwilligers genoeg kwamen, werden de burgers eenvoudig opgekommandeerd. Wie niet naar Duitsch-West 359 wilde gaan, werd in de gevangenis gezet: een maatregel, die feilen haat kweekte tegen de regeering, Uit het telegram bleek, dat het bezetten van het Duitsche gebied geheel aan de discretie der Unieregeering werd overgelaten, maar uit de rede, door Botha in het parlement gehouden, viel er niet aan te twijfelen hoe de regeering in deze zaak handelen zou. Botha was hartelijk ingenomen met het plan om het Duitsche gebied te bezetten. Zijne volgelingen juichten zijne imperialistische rede toe. Zelfs de arbeidspartij („de rooidassies" zooals de Afrikaner ze noemt) zakte bij, toen het ministerie afkondigde, dat de verbannen socialistische leiders mochten terugkomen. Slechts enkelen lieten hun stem hooren tegen de onderneming. Generaal Hertzog meende dat op de Unie geenszins de verplichting rustte, zooals de premier het had voorgesteld, om den oorlog te verklaren. Het land wist nog te goed wat oorlog was, om er zoo licht toe over te gaan. De vraag van Botha: of we allen niet liever onder Engelsche dan Duitsche vlag waren, heeft met deze kwestie niets te maken. Eerst diende het volk geraadpleegd te worden eer men dien stap deed. Hij stelde toen de motie voor: „Dit Huis is bereid alle noodzakelijke maatregelen voor verdediging te nemen tegen eiken aanval, maar is van meening, dat een aanval op Duitsch gebied in Zuid-Afrika tegen het belang der Unie is." Ook de Engelschman, prof. Freemantle stond aan de zijde van Hertzog. Vooral Fichardt, eveneens een Engelsche Afrikaner, trad tegen Botha en Smuts op. Hij antwoordde op Smuts' betoog, dat de Duitsche keizer aan Lord Roberts het plan aan de hand had gedaan om de Boeren te overwinnen, dat het — zelfs indien die bewering waarheid was — dan toch Lord Roberts en de Engelschen geweest waren, die onze idealen en onze onafhankelijkheid vernietigd hadden. Ieder was gewillig voor de verdediging van zijn land, maar niet om op roof uit te gaan. Botha had ook gezegd, dat de Duitschers in Zuid-West een uitval gedaan hadden en Nakob hadden vermeesterd. Dit weersprak Fichardt en hij toonde aan hoe de parlementsleden met de kaart, die zij vóór zich hadden, door de regeering bedrogen waren. „Op geen Engelsche 360 kaart — zeide Fichardt — komt het voor. Op de nieuwe spoorkaart, die juist onder de leden is uitgereikt, zien we echter Nakob aan den kant van de Unie; doch als de heeren zoo goed wilden zijn om de kaart tegen het licht te houden, zouden zij zien dat de naam Nakob uitgeschrapt is aan den Duitschen kant, en naar de Unie overgebracht." En wat Botha's jeremiade betrof over Leuven, konden dan de Vrijstaters vergeten dat hun heele land van het eene einde tot het andere was verbrand. Kunstschatten waren in België vernield, doch in Zuid-Afrika moesten 26.000 vrouwen en kinderen omkomen. Een „Dutchman" moest wel karakterloos zijn als hij thans juist zoo gevoelde als een Engelschman. Met zulke herinneringen kon de premier het doen; maar toch bleek bij de eindstemming dat er maar 12 van de 92 tegenover Botha stonden. Er was dus besloten dat er oorlog zijn zou. Een onmiddellijk gevolg van dit parlementsbesluit was het bedanken van generaal Beyers als kommandant-generaal van de verdedigingsmacht. In zijn brief aan generaal Smuts van 15 September herinnerde Beyers er aan, hoe hij die die betrekking had aangenomen onder de verdedigingswet, waarvan het eerste artikel luidde: dat de strijdmachten alleen ter verdediging van de Unie kunnen gebezigd worden» Die wet liet dus, volgens hem, niet toe den vijand over de grens aan te vallen. Reeds in Augustus had hij aan Botha en Smuts mondeling te kennen gegeven dat hij het zenden van kommando's naar Duitsch Zuidwest-Afrika afkeurde. „De Regeering moet ervan bewust zijn, zoo schreef hij, dat de overgroote meerderheid van de Hollandsensprekende bevolking van de Unie beslist er op tegen is om over de grenzen te trekken, en de beide konferenties van kommandanten, onlangs te Pretoria gehouden, leverden hiervan sprekend bewijs. Ik daag de Regeering uit om, door zich op het Volk te beroepen, zonder dwang te gebruiken, 'n ander resultaat te verkrijgen." En verder; „De geschiedenis leert ons, dat, waar 't hare belangen past, GrootBrittannië steeds bereid is kleinere natiën te beschermen; maar ongelukkig verhaalt de geschiedenis ons ook van gevallen waar de heilige onafhankelijkheidsrechten van kleinere natiën door datzelfde Rijk 361 verkracht en traktaten niet geëerbiedigd werden. Als bewijs behoef ik enkel erop te wijzen hoe de onafhankelijkheid van de Zuid-Afrikaansche Republiek en van den Oranje-Vrijstaat geschonden werd, en wat de Zandrivier Konventie beteekende. Beweerd wordt dat oorlog gevoerd wordt tegen de „barbaarsheid" der Duitschers. Wij hebben vergeven, maar niet vergeten al de barbaarsheden welke hier in ons eigen land gepleegd werden gedurende den Zuid-Afrikaanschen oorlog. Met zeer weinig uitzonderingen waren alle boere-plaatsen — om niets te zeggen van talrijke dorpen — even zoovele Leuvens, waarvan we nu zooveel moeten hooren." Hij eindigde aldus : „Ik zie geen kans onder de tegenwoordige omstandigheden aanvallenderwijze op te treden, en als iemand, die zijn land en volk innig liefheeft, protesteer ik ten sterkste ertegen dat de Burgerwachten der Unie over de grenzen zullen gezonden worden. Wie kan zeggen waar het vuur, dat de Regeering besloten heeft aan te steken, uitbranden zal ?" Beyers voorzag maar al te goed dat het vuur ontbranden zou tusschen de burgers zeiven. Botha miste, zooals wij reeds opmerkten, de staatmanswijsheid van een Kruger. Hij had kunnen en moeten weten dat een deel der Hollandsch sprekende Afrikaners zich absoluut tegen een aanvallenden oorlog verzetten zou, en dat, als hij zijn plan doorzette, er een burgeroorlog moest ontstaan. Botha's ideaal van „vergeven en vergeten" werd des te onbereikbaarder, naarmate het vroegere, door Engeland gedane onrecht, nu noodwendig weer werd opgerakeld, en zijn politiek van „verzoening tusschen Boer en Brit" zou een geduchten knak krijgen al werd de bezetting van Duitsch Zuidwest-Afrika bereikt. Dinsdag 15 September werd bekend gemaakt dat generaal De la Rey door een revolverschot was gedood. Doordat een bandietentroep de omstreken van Johannesburg onveilig had gemaakt en een hunner met een motorkar trachtte weg te komen, werd gelast dat alle motorkarren aangehouden en onderzocht moesten worden. Twee ongelukken waren daarvan het gevolg. Eerst werd een dokter uit Johannesburg door de politie aangeroepen, maar door het stormachtige weder hoorde de bestuurder dit niet en werd de dokter door de politie doodge- 362 schoten. Terzelfder tijd kwam een motorkar aan, waarin generaal Beyers en generaal De la Rey waren gezeten, op weg naar Potchefstroom. Ook hier hoorde de bestuurder niet. De politie vuurde en generaal De la Rey viel voorover, doodelijk gewond in de borst. Voor hij te Langlaagte kwam, was hij een lijk. In De la Rey verloor Zuid-Afrika een zijner dapperste en oprechtste zonen. Het was niet onbekend dat hij, evenmin als Beyers, Botha's politiek in zake Duitsch Zuidwest-Afrika goedkeurde. Wat er dus werd gedacht in deze dagen van gisting omtrent het „ongeluk," dat De la Rey was overkomen, kan men zich wel voorstellen. In elk geval was zijn dood een opluchting voor de regeering. Het zag er in Zuid-Afrika, dat na de Unie nog geen voorspoed had gekend, treurig uit bij het uitbreken van den oorlog in Europa. Het onmiddellijk gevolg was het sluiten van de diamantmijnen, het omhoog gaan van de prijzen der levensmiddelen, het belemmeren der geldcirculatie en een zware druk in alle zaken. De van ouds bekende twee stroomingen traden ook nu vooral in het licht. Aan de oprechtheid om het land te dienen kon bij Botha evenmin als bij Beyers en Hertzog getwijfeld worden; maar de eerste had enkel oog voor de belangen van het rijk, waartoe Zuid-Afrika behoorde, en voor de beide anderen kwam éérst Afrika, en daarna het Britsche rijk. Den 28" September hield Botha een redevoering te Bank, om zijne kiezers ronduit te vragen hun meening te zeggen over de motie, die hij aan hun oordeel zou onderwerpen. Als deel van het Britsche rijk, zoo begon hij, behoorde ook Zuid-Afrika tot de oorlogvoerenden. Het rijk had alles gedaan om den oorlog te voorkomen, maar de Duitsche keizer had den oorlog gewild. Duitschland was zoekende naar een plaats voor zijn overbevolking, en Zuid-Afrika leek den Duitschers een vet lam, klaar voor den slachter. „Bij het uitbreken van den oorlog, ging Botha voort, had ik de Britsche regeering de diensten der Britsche troepen in Zuid-Afrika aangeboden en haar verzekerd dat Zuid-Afrika klaar stond om zichzelf te verdedigen. Dit aanbod werd dankbaar aanvaard. Eenigen tijd later gaf de imperiale regeering te kennen, dat er zekere punten van 363 hoog strategisch belang in Duitsch Zuidwest-Afrika waren, wier bezetting door de Unieregeering van groote beteekenis kon zijn voor het rijk. Wat konden we doen? Er waren er die zeiden dat de regeering het volk had moeten raadplegen; maar wat had men aan een regeering die nooit bereid was verantwoordelijkheid op zich te nemen en steeds trachtte die verantwoordelijkheid van zich af te schuiven? De regeering was er toch immers om leiding te geven!" Daarna besprak Botha de houding door sommige officieren aangenomen, toen de regeering besloot dat de veldtocht naar Duitsch Zuid-West zou ondernomen worden. Er was toentertijd bepaald dat niet de „citizen defence force" (burgerverdedigingsmacht) zou worden uitgezonden, maar dat de veldtocht zou ondernomen worden met vrijwilligers en dat al het werk zou gedaan worden door vrijwilligers. Om de bewering te weerleggen dat de „defence act" niet toeliet dat de krijgsmacht der Unie de grenzen der Unie overschreed, las Botha aanhalingen uit art. 1, 76 en 77 voor, waarin sprake is van „binnen of buiten de Unie". Hij betreurde de houding van Beyers. Deze had kunnen lezen in de „defence act" dat zoodra het land in staat van oorlog was, geen officier zijn ontslag indienen kon. Te begrijpen was het, dat op deze vergadering, voor de grootste helft uit Botha's geestverwanten bestaande, de volgende motie met overgroote meerderheid zou worden aangenomen: „Deze vergadering, generaal Botha gehoord hebbende, besluit de politiek der regeering te steunen, alsmede de beslissing van het parlement inzake Duitsch Zuidwest-Afrika". Dat Botha vroeger anders gesproken had, bewees de tweede voorzitster van den vroegeren Duitschen bond tot hulp aan de Boerenvrouwen, mevrouw Becker uit Berlijn, die een open brief zond aan Botha. Zij verklaarde in het bezit te zijn van alle acten, betrekking hebbende op de oorlogvoering der Engelschen in den Boerenoorlog. Daaronder komen foto's voor, die Botha haar als bewijsmateriaal gegeven had. Zij herinnerde hem aan de reusachtige sommen, die zij hem door haar bond ter beschikking gesteld had, en hoe zij het resteerende bedrag van 120.000 mark zelve aan Botha 364 afdroeg ter stichting van een weeshuis voor Boerenkinderen in Pretoria. Ook herinnerde zij verder Botha aan verschillende gesprekken die zij toentertijd met hem gevoerd had, en voegde daarbij: „Gij schilderdet mij het zedenbederf en de volksbesmetting, die de Engelschen in uw gezonden Boerenstam brachten, en toen ik u daarop toevoegde: „Wij Pruissen hebben ook ons 1807, maar evenzeer ons 1812 en 1815 gekend!" toen, heer generaal, zult u zelf nog wel weten wat u mij toen geantwoord hebt. U zult ook nog wel weten dat u mij toen zeide: „Als wij, Boeren, niet heelemaal ondergaan, als wij nog eenmaal weder een nieuwe jeugd zullen zien ontstaan, als ons volk, onze vrouwen, onze kinderen niet vernietigd zijn, dan danken wij dat alleen aan het ingrijpen der Duitsche vrouwen voor ons." * * Nu eenmaal tot den veldtocht besloten was, werden overal vergaderingen belegd om het regeeringsbeleid te bespreken. Doch wat zou dit nu nog baten? Bovendien werd het critiseeren van dat beleid meestal onmogelijk gemaakt door het rumoer der jingo's en Engelschgezinde Afrikaners; dit ondervond o.a. generaal Chris de Wet te Potchefstroom. Intusschen waren de schermutselingen aan de grens begonnen, waarover van regeeringszijde een geheimzinnig stilzwijgen werd bewaard. Alleen wist men dat omstreeks 26 September Luderitzbucht door de Unietroepen bezet was. Maar op Maandag 12 October werd officieel medegedeeld, dat luitenantkolonel Marie Maritz met een aantal van zijn officieren en een deel der onder zijn bevel staande manschappen naar den vijand was overgeloopen. Hier was dus openlijk rebellie gepleegd tegen de regeering. Maritz, de bekende krijgsmakker van Danie Theron, had aan het einde van den driejarigen oorlog geweigerd den eed van getrouwheid af te leggen en was naar Duitsch West-Afrika getrokken. Later was hij eenigen tijd in Madagascar en daarna in Duitschland. In 1910 had hij een slachterij te Braamfontein (Johannesburg). Toen de verdedigingsmacht werd georganiseerd, werd hij als majoor en later als luitenant-kolonel aangesteld. 365 Maritz nam de officieren en manschappen, die zijn voorbeeld niet wilden volgen, gevangen en zond ze naar het Duitsche gebied; tevens verklaarde hij dat hij alleen wilde onderhandelen met de generaals Beyers, De Wet, Muller en Kemp, en dat hij anders in het gebied der Unie zou vallen en daar de Vrije Republiek zou uitroepen. Dat hij zich op genoemde generaals beriep, had zijn reden. Zij hadden zich met hun kommando's eveneens tegen de regeering verklaard, en 26 October meldde Botha dat enkele gewapende kommando's de stad Heilbron, in het noorden van de Oranjerivier kolonie, reeds hadden ingenomen. Botha stelde zich nu zelf aan het hoofd der verdedigingsmacht en kwam den 27" in aanraking met de macht van Beyers, die teruggedreven werd. 80 rebellen werden met de wapens in de hand gevangen. Vrijdag 30 October rapporteerde Botha dat zijn kommando de overblijfsels van het Beyers' kommando had achtervolgd. Generaal Kemp, die bij generaal Beyers was, had met een kleine eskorte in de richting van Lichtenburg weten te ontvluchten. In het noorden van den Vrijstaat werden militaire benoodigdheden opgekommandeerd in naam van generaal De Wet, en was een trein met gewapende manschappen van de verdedigingsmacht opgehouden en ontwapend. De Wet was den 28" te Vrede aangekomen met 150 bereden manschappen. Hij moet — altijd volgens het regeeringsrapport — daar in een redevoering o.m. gezegd hebben: „Ik ga door naar Maritz waar we wapens en ammunitie zullen krijgen en vandaar naar Pretoria om de Britsche vlag neer te halen en een nieuwe Zuid-Afrikaansche republiek te proclameeren. Allen, die mijn opinie zijn toegedaan gaan met mij mede en de anderen gaan naar het gouvernement. Ik teekende het tractaat van Vereeniging en legde een eed van trouw af aan de Engelsche vlag, maar wij zijn zoodanig vertrapt door de ellendige en verpestende Engelschen, dat wij het niet langer kunnen verdragen." Er sloten zich bij de rebellen meer aan, dan men dacht; zelfs enkele predikanten kozen hun partij. De opgekommandeerde burgers, die de rebellen moesten bevechten, deden het ook niet allen van harte. Toch waren het betrekkelijk kleine afdeelingen, die 366 met elkander slaags raakten, ofschoon De Wet toch tot 2000 man onder zijn bevel had. Over en weer werden gevangenen gemaakt en vielen er dooden. Men zag bij de rebellen, van wie men het nooit zou gedacht hebben, en er bleven bij de regeering, van wie een andere koers zou zijn verwacht. Lang konden de rebellen-kommando's het niet uithouden. Er gaven zich steeds meer aan de regeeringstroepen over, en op 1 December rapporteerde kolonel Koen Brits dat hij De Wet had gevangen genomen op de plaats Waterbury ten westen van Mafeking. Brits had bij de vervolging voornamelijk gebruik gemaakt van motorkarren, waarmede hij de kleine bende telkens nauwer insloot. Met De Wet werden 52 rebellen, 180 paarden en 31 geweren genomen. Botha en Smuts hadden zich tot Steyn gewend met het verzoek tot het volk een woord te spreken, waardoor de opstand zou gedempt worden. Steyn betreurde het zeer dat het tot een rebellie gekomen was, maar tot het volk te spreken voelde hij zich niet geneigd, daar het misschien olie in het vuur zijn zou. Hij schreef aan Botha en Smuts dat hij hun politiek beslist afkeurde, en dat hij reeds vóór drie jaar hen gewaarschuwd had voor den weg, dien zij uitgingen, en waarvan hij dit gevolg had voorzien. Aan generaal Beyers stond de regeering toe met president Steyn een onderhoud te hebben, waarvoor aan Beyers een vrijgeleide gegeven was. Toen dit vrijgeleide ten einde liep, werd Beyers onafgebroken door de regeeringstroepen achtervolgd, die hierdoor volkomen op de hoogte bleven van zijn verblijf. Na bijna vier weken achtervolgd te zijn, begreep hij dat er geen ontkomen meer voor hem was. Hij zeide dit aan den leeraar, die bij het kleine troepje ruiters zich bevond, maar toonde zich volkomen kalm en bereid, en verklaarde vrede te hebben met God. Maandag 7 December dwong kommandant Sarei du Toit generaal Beyers tot een gevecht. Beyers vluchtte naar Klerkstroom, in den driehoek, die de Vaal en de Zandspruit vormt. Bij het aanbreken van den dag op 8 December ontmoette een regeeringskommando Beyers met zijn ruiters. Dit kommando dreef hen van Zandspruit naar de Vaalrivier bij de.plaats Greylings-request, tusschen 367 de Zandspruit en de Maquassiespruit bij de Vaal. Daar had een scherp gevecht plaats van vijftien minuten. Beyers trachtte over de Vaal te komen, maar hij verdronk. Wie het voorrecht had gehad hem te kennen, betreurde zijn verlies. Hij was een der edelste zonen van Zuid-Afrika, die door zijn volk nooit zal vergeten worden. Na Beyers' dood en De Wet's gevangenneming, kon de rebellie feitelijk als geëindigd beschouwd worden. Maritz en generaal Kemp ontkwamen naar het Duitsche gebied. De Wet was den 4" December op het fort te Johannesburg gevangen gezet. Over kommandant Jopie Foarie werd het doodvonnis uitgesproken. „Schrijf op mijn graf: voor God en Vaderland," zoo luidde het in zijn laatsten brief in de gevangenis te Pretoria geschreven in den nacht van 20 December. „Voor God en vaderland" — dat was de lijfspreuk van al de rebellen, die ook elk gevecht begonnen met het zingen van het oude Transvaalsche volkslied. Zou het hun te doen geweest zijn om zich van Engeland los te maken? Wie zal het zeggen; maar een feit is het, dat het met Maritz anders stond dan met de overigen. Bij een brief, dien Maritz aan kolonel Koen Brits zond, waarin gevraagd werd of deze zich bij de beweging wilde aansluiten, was het traktaat gevoegd tusschen de regeering van Duitsch Zuidwest-Afrika en Maritz „handelende in naam en ten behoeve van een aantal officieren en manschappen, die bereid zijn de onafhankelijkheid van Zuid-Afrika uit te roepen." In dit traktaat werd o.a. bepaald, dat als Engelsch Zuid-Afrika geheel of gedeeltelijk onafhankelijk werd verklaard, de gouverneur van Duitsch Zuidwest-Afrika alle maatregelen zou nemen om die onafhankelijkheid zoo spoedig mogelijk door het Duitsche rijk erkend te krijgen. Daarvoor zou dan de Duitsche regeering bezit nemen van Walvischbaai en de eilanden tegenover Duitsch West Afrika; daartegen zou zij geen bezwaar maken als de nieuwe staat of staten bezit zouden nemen van Delagoabaai. Eigenaardig is het dat door een Engelsch blad, de Manchester Guardian, de daden van De Wet en Beyers nog het zuiverst beoordeeld werden. Het blad acht hun opstand alleen toe te schrijven aan hun tegenzin om gedwongen te worden deel 368 te nemen aan hetgeen zij als een buitenlandschen oorlog beschouwden, die in hun oogen nutteloos en onnoodig was. Had men alleen vrijwilligers opgeroepen, dan zou er geen opstand gekomen zijn. Ten slotte betoogt de Manch. G. dat de welvaart en de tevredenheid van de bevolking van Zuid-Afrika Engeland meer waard moeten zijn dan de verovering van Duitsche koloniën. Daarom zou het misschien beter zijn in Zuid-Afrika vrijwilligers op te roepen voor dienstneming in Europa, dan de bevolking te dwingen dienst te doen tegen Duitsch Zuid-West. Die hulp zou Engeland meer welkom zijn dan de verovering van de Duitsche kolonie. De leiders van den opstand hebben dan ook in hun manifesten gesproken van een „gewapend protest" tegen de handeling van de regeering om de bevolking te dwingen deel te nemen aan den aanval op het Duitsche gebied. Dat dit gewapend protest op den langen duur de begeerte om zich vrij te vechten weer zou doen opvlammen, was te voorzien. Er is door het besluit der Unieregeering een tweespalt ontstaan tusschen de hollandsche Afrikaners, die in geen menschenleven bijgelegd kan worden. Wat burgeroorlog beteekent in een land waar de meesten door familiebanden aan elkaar verbonden zijn, verstaat ieder die Zuid-Afrika eenigszins kent. Duitsch Zuidwest-Afrika werd nu door de Unieregeering voor het Britsche rijk in bezit genomen. Den 15" Januari werd officieel uit Pretoria bericht dat Swakopmund door de strijdkrachten der Unie was bezet. De plaats ligt ten noorden van de Britsche enclave Walvischbaai. Wat de verliezen aangaat in den burgeroorlog: het hoofdkwartier meldde dat aan de regeeringszijde tot en met 22 December waren gesneuveld of gestorven aan wonden of ziekte: 176 man; gewond: 267 man; gevangen genomen en in handen des vijands: 321 man. Volgens schatting — maar zekerheid is hieromtrent niet te geven — werden 170 rebellen gedood en meer dan 300 gewond. Zoo liet het jaar 1914 ook in Zuid-Afrika onheelbare wonden achter. Hier was het gegaan burger tegen burger: een gevolg van het drijven van Botha en Smuts. In het begin van 1915 werd de anti-Duitsche stemming in Zuid-Afrika warm gehouden door het 369 optreden van twee sprekers, uit België gezonden, de heeren Standaert en Dr. v. d. Perre, die op verschillende plaatsen redevoeringen hielden over de ellende, waarin België door de Duitschers was gebracht; en toen het bericht kwam dat de Lusitania in den grond was geboord, hadden er den 12" en 13" Mei opstootjes plaats in Johannesburg, Pretoria, Durban en Kaapstad, waarbij winkels en hotels van Duitsche eigenaars door Engelschen werden geplunderd en verbrand, en dii niet door het gepeupel alleen. Inmiddels hadden Botha en Smuts, zooals wij reeds zeiden, zelf de leiding der operaties in Zuid-West in handen genomen. De Uniemacht bedroeg volgens een mededeeling in Ons Land tusschen de 30 en 40.000 man, en de Duitsche troepen in Zuid-West waren slechts ongeveer 3300 man sterk. Dat de Unietroepen het moesten winnen, was te voorzien; maar toch was een operatie in een woestijnstreek, waar gebrek aan water was, geen geringe zaak. Den 8" Juli gaf de Duitsche strijdmacht zich aan Botha over. Den 10" Juli seinde Reuter's correspondent bij Botha's troepen: „Generaal Beves gaf een legerorder uit, waarbij hij dank bracht aan de eerste infanteriebrigade voor haar moed en volharding betoond bij den uiterst zwaren marsch van 245 mijlen, feitelijk zonder rust. De laatste 80 mijl waren afgelegd in vier dagen met een laatsten geforceerden marsch van 45 mijlen in 36 uur. Dit is een mooie prestatie in een streek, waar water moeilijk is te krijgen, waar men veel last heeft van stof, en waar de bezwaren aan het transport verbonden, oorzaak waren, dat de mannen zich moesten tevreden stellen met halve rantsoenen en zelfs gedurende zes dagen met een vierde rantsoen." Het terrein was bovendien op een afstand van verscheidene mijlen met doornstruiken begroeid. Koning George liet een nieuwen torpedojager met den naam Botha doopen, en de Engelsche bladen waren vol lof over het schitterende gedrag en het beleid van Botha. De Daily Chronicle schreef: „Juist nu denken wij er aan dat men vroeger wel getwijfeld heeft of Botha's politiek beleid het juiste was in het belang van Zuid-Afrika, maar nu kunnen wij er slechts trotsch op zijn, dat het Oorlogsbrand. 24 370 succes van den uitnemenden Zuid-Afrikaander, generaal Botha, de Engelsche regeering ten zeerste aan hem heeft verplicht door zijn beleid als staatsman zoowel als door zijn talent als veldheer van het begin van den oorlog af. Botha heeft het racialisme (rassenonderscheid) in Zuid-Afrika gedood en een nieuwe Unie op vaste grondslagen gesticht." De Times getuigde: „Den jongsten der zusterstaten van het Engelsche rijk komt de roem toe van de eerste volkomen overwinning der Engelsche wapenen in dezen oorlog." En de Daily News. zong Botha's lof in deze bewoordingen: „Ieder tot steun te zijn, maar een handvol politieke dissenters aan de kaak te stellen; een uitstekend leger van vrijwilligers te organiseeren, een uiterst gevaarlijken opstand met kracht, maar gematigd door wijze en edele mildheid, te onderdrukken, en ten slotte ten strijde te trekken om den staat te verdedigen, waartegen hij niet veel meer dan een tiental jaren geleden met dezelfde dapperheid en hardnekkigheid streed — zulke diensten en overwinningen overtreffen elke politieke en militaire verdienste en zijn zelfs zeldzaam in de lange geschiedenis van het rijk, waaraan Botha zijn trouw en eer heeft verpand." De Morning Post haalde nog even de onbewezen „laagheid" der Duitschers op, die in Zuid-West de bronnen zouden hebben vergiftigd, en eindigt dan met een profetie, die voor verschillende uitleggingen vatbaar is: „Generaal Botha heeft niet alleen een militaire overwinning behaald; hij heeft een overwinning behaald, die onmiddellijke gevolgen zal hebben voor de toekomst van Zuid-Afrika." Te midden van al den haat, die in de geheele wereld opvlamde, deed zich een stem hooren uit Engeland, die weldadig aandeed. Dr. Temple, zoon van wijlen den aartsbisschop van Canterbury, beval in een oproeping tot het houden van bidstonden het volgende „gebed voor Duitschland" aan. „Geef Uw zegen, o Heer, aan het volk van dat groote, schoone land, met welks regeerders wij in oorlog zijn. Neem weg den boozen hartstocht van haat en verdenking, en de oorlogskoorts zoowel bij hen als bij ons. Ondersteun en help die droeve schare van lijdenden onder hen, zoowel als onder ons. Beloon het geduld, de arbeid- 371 zaamheid, de groote liefde en eenvoudigheid van het gewone volk, en al de eerlijke en goedhartige menschen, die onder hen zoowel als onder ons gevonden worden. Vergeef de wreedheid, de eerzucht, dén dwazen trots, de hartelooze plannen, waaraan de wereldheerschers zich schuldig hebben gemaakt. Geef ons het groote voorrecht, vereenigd in goede verstandhouding met hen, die thans onze vijanden zijn, niettegenstaande zij onze broeders in Christus zijn, tezamen een nieuwen bond te vormen, die de banier zal volgen van den Zoon des menschen, dien wij hebben verloochend en beschaamd gemaakt en opnieuw gekruisigd hebben op het Golgotha van onze slagvelden." HET WESTELIJK OORLOQSTERREIN. Het jaar 1915 brak somber aan. Eén wensch was in aller hart: mocht het spoedig vrede zijn; maar geen zweem van vrede was nog te bespeuren en de oorlogsbrand bleef voortwoeden aan alle kanten. Wat men van weerszijden gehoopt had, was bij den aanvang van het nieuwe jaar nog niet bereikt. De Duitschers hadden Duinkerken en Calais nog niet in hun bezit, en de bondgenooten waren er nog niet in geslaagd de Duitschers uit België en Frankrijk te verdrijven. Behal ve in Galicië hadden de Russen nog maar geen vasten voet kunnen krijgen in Oostpruisen, Polen en Silezië. De oorlog had zich voor de Duitschers hoe langer hoe meer ontwikkeld tot een strijd met twee fronten, waarbij zich tegen elk front een machtige, en op het oostelijke terrein zelfs een overmachtige vijand bevond. De Matin heeft uitgerekend hoelang het front was, waarlangs gestreden werd tegen „het Germaansche gevaar." Het blad kwam tot de volgende cijfers: de Franschen hielden een front van 870 K.M. bezet, de Engelschen een van 50 K.M. en de Belgen van 28 K.M.; totaal 948 K.M. Het Russische front was 1370 K.M. lang, de Serviërs en Montenegrijnen bezetten 350 K.M., zoodat men dus als geheel vocht langs een front van 2668 K.M. In de laatste dagen van December hadden de Duitschers hard- Oorlogsbrand. 24* 372 nekkige pogingen in het werk gesteld om ten noorden van Diksmuiden en Nieuwpoort den aanval met kracht te hervatten. Dag en nacht, maar meest des nachts, moest gewerkt worden om tal van slooten en zijwegen door het aanleggen van houten bruggen bruikbaar te maken en in het gevechtsplan te doen opnemen. Bij dien arbeid vielen dikwijls meer slachtoffers dan bij het hernemen van een loopgraaf. De Duitschers werkten nachten achtereen in het ijskoude water. Zij die het leven op hun huiveringwekkende nachtelijke expedities niet lieten door het moordend lood. of niet in een verraderlijke onder het water onzichtbare sloot verdronken, kwamen meer dood dan levend terug. Punten van minder strategisch belang werden dan ook liever maar aan den vijand gelaten, dan ze terug te winnen ten koste van offers, die niet in verhouding stonden tot de waarde van het punt. Zoo hadden de Duitschers den 1" Januari het platgeschoten St. Joris in de handen der bondgenooten gelaten, of moeten laten, zooals het Fransche bericht meldde. Ook in den Elzas was in de laatste dagen van December verwoed gevochten met afwisselend succes. De bondgenooten hadden vorderingen gemaakt, en den 4" Januari moesten de Duitschers het verlies van Steinbach erkennen. Zij berichtten: „Bij Thann in den BovenElzas, toonde de vijand levendige bedrijvigheid. Na een overweldigend vuur op den heuvel ten westen van Sennheim (Cernay) gelukte het hem tegen den avond onze in elkaar geschoten loopgraven op dezen heuvel en het door ons hardnekkig verdedigde dorp Steinbach te vermeesteren. De heuvel werd 's nachts door ons met de bajonet heroverd. Om Steinbach wordt nog steeds gevochten." Die heuvel 425 (aldus naar een daarop geplaatsten mijlpaal geheeten) werd echter weer door de Franschen hernomen. Het slechte weder in het begin van Januari werkte op menig punt van het westelijke terrein belemmerend op de operaties. Af en toe was er een wolkbreuk en de Leye trad 9 Januari buiten haar oevers. Ook de Aisne was zoo sterk gezwollen, dat de door de Franschen gebouwde bruggen werden weggeslagen. In de Vogezen had men te kampen met mist en sneeuw. Niettemin werd er hevig gevochten, 373 en zooals gewoonlijk met afwisselend succes, ten oosten van Perthes bij het Argonnerwoud om de heuvels 200 en 132; maar een overwinning van meer beteekenis konden de Duitschers den 14" Januari boeken bij Soissons. Van den 11" af hebben de Franschen in de Falaise de Champagne hevige aanvallen gedaan op La Qusselle en Nourion ten noordwesten van Soissons, en daarna op de hoogten bij Crouy. Het scheen dat zij aan de Aisne door het Duitsche front wilden breken, maar de aanvallen zijn mislukt. De Franschen erkenden het zelf, maar meenden hun échec te moeten wijten aan de overstrooming der Aisne, waardoor hunne bruggen waren weggeslagen. De tegenaanval der Duitschers dreef de Franschen over de Aisne, waarvan de noordelijke, het terrein beheerschende hoogten nu in Duitsche handen gekomen waren. De Franschen noemden de Duitsche overwinningen bij Soissons een „plaatselijk succes," en meer is het, wat de gevolgen betreft, ook niet geweest, al werd zelfs een oogenblik gedacht aan het doorbreken der Duitschers van het Fransche front tusschen Soissons en Reims. De bestorming der Duitschers van de hoogvlakte van Vregny, ten oosten van Soissons, had plaats onder het oog van den keizer. Soissons zelf was den 15" door de Duitschers met buitengewone hevigheid gebombardeerd. Het gebouw van de rechtbank werd ernstig beschadigd; van enkele straten werden alle huizen vernield. Een der torenspitsen van de St. Janskerk werd omvergeschoten. Van de kathedraal werden de hoofdingang, de preekstoel en een kolom van de spits vernield en werd een der klokken gebroken. Ook de huizen in de buurt van de kathedraal hadden zeer veel te lijden gehad. Een eigenaardige voorstelling van den slag bij Soissons, zooals die werd waargenomen in het hol, dat als telefoon-centrale was ingericht, gaf de brief van een officier van den telefoondienst, door dezen geplaatst in de Hamburger Corresp. „Mijn hol," zoo schreef hij, „is een soort verzamelpunt geworden van officieren en draagt sedert eenige dagen den naam van „telefoon-centrale voor de veldartillerie." Deze naam zegt reeds genoeg. Alle bevelen gaan door mijn bureau. Van de voorste gevechtslijn tot geheel naar achter, bij 374 het opperkommando van het Jeger, dat hier opereert, en naar de divisie, vliegen de gesprekken heen en weer. Ordonnansen komen en gaan om bevelen te ontvangen en over te brengen. Men komt niet op adem. Het zweet staat ons in dikke druppels op het voorhoofd, maar wij houden vol, hangen onophoudelijk aan de draden, pratend, roepend, brullend, scheldend, al maar door zonder pauze. Daarbuiten het geloei van den slag: brullende kanonnen, fluitende kogels, barstende granaten, een wild gebrom, een beven van den grond en van de lucht. Plotseling een gedonder als in de onderwereld. Ons hol schijnt in te storten. Van de zoldering van steen vielen stukken zoo groot als een vuist; de adem stokt en ontzettende luchtdruk beklemt de borst. Wat is dat? De jonge soldaten beven en worden bleek; maar een korte veelzeggende blik van de oude krijgslieden is genoeg om de nieuwelingen, die nog geen echten slag hebben meegemaakt, weer bij te brengen. Het is maar een kleine stinkbom van 24 centimeter geweest, die hier in onze buurt is ingeslagen. De ervaren soldaat weet dat zij niet boven op ons hol terecht gekomen is, en hij laat zich daarom niet in zijn gesprek storen, want hij weet, dat ieder vertraagd bevel veel Duitsch bloed kan kosten. Intusschen golft de slag op en neer. „Onze infanterie gaat achteruit en heeft de voeling verloren. De eerste en derde compagnie van regiment... zijn verdwenen." Of; „hoogte... moet onmiddellijk in storm genomen worden. Het eerste bataljon krijgt flankvuur, de verliezen zijn zwaar; het... moet onmiddellijk te hulp. De artillerie moet onmiddellijk drie honderd meter vooruit, waar onze eigen infanterie gevaar loopt. Kapitein X zooeven gesneuveld. Luitenant Y neemt het kommando op zich. Veldartillerie onmiddellijk snelvuur op hoogte of op weg of op weggaloppeerende artillerie." Twee minuten later is de weg in kruitdamp gehuld, maar steeds vallen de granaten in de opeengepakte menschen en paarden. Hoera! brult plotseling een telefonist; en snel voegt hij er aan toe: Cuffies geheel genomen; ook hoogte.... Nu is het middag. We hebben een groot succes behaald. Niemand denkt aan middageten. We drinken slechts zwarte koffie, van 's morgens vroeg tot 's avonds 375 laat; 't is het eenige wat iemand op de been houdt. De vijandelijke artillerie staakt langzamerhand het vuren, maar de onze werkt zoo mogelijk nog heftiger. Plotseling dringend bevel: „de heele artillerie moet het plaatsje Crouy en Vauxrot rijp maken voor den stormaanval." Om 2.40 is Crouy na hevigen strijd genomen. Twee uren later is Vauxrot zoo ver en wordt met weinig verliezen genomen. Een uur later, nadat de glasfabriek die een sterk steunpunt van de Franschen was, vreeselijk door onze artillerie in elkaar was geschoten, valt ook deze in onze handen. Nu rent de Fransche infanterie op de Aisne toe, en verdringt zich over de bruggen naar de zuidelijke oevers. Onze artillerie houdt met snelvuur huis onder de ordelooze massa en slechts weinige duizenden komen naar de overzij. Honderden echter van deze arme dappere soldaten kleuren den grond van hun vaderland met hun bloed." De Manchester Guardian maakte naar aanleiding van de gevechten bij Soissons de volgende opmerking: „Uit het gevecht blijkt wel dat de Duitsche krijgsmacht in Frankrijk niet merkbaar verzwakt is door het zenden van troepen naar Rusland. Lord Kitchener zeide trouwens in zijn laatste rede, dat de Duitschers blijkbaar voldoende troepen hadden gelaten om hun terrein te behouden. Met het voorjaar wordt de toestand weer zooals die was in het begin van den oorlog, en de Duitschers zullen dan waarschijnlijk weer een wanhopige poging in het werk stellen om de linie der verbondenen in Frankrijk te breken. Op het oogenblik is het seizoen nog niet gunstig voor zulk een poging, doch men kan verwachten dat de eerste de beste gelegenheid zal worden aangegrepen. Daarom schijnt het dat de verbondenen verstandig doen, zoo voorzichtig mogelijk te werk te gaan, tot ze op hun volle sterkte zijn. En generaal Joffre is juist de man voor den huidigen stand van zaken." Na het plaatselijk succes, zooals we hoorden dat de Franschen niet ten onrechte de overwinning der Duitschers bij Soissons noemden, waren de gewone uitvallen uit de loopgraven van weerszijden weder aan de orde van den dag. Uit het Ysergebied meldde een oorlogscorrespondent der Nieuwe Courant uit Veurne den 18" Januari: „Reeds 376 sedert eenige dagen is het weder vaster geworden, en dit beteekent dat van de gelegenheid om rond de Yser terrein te winnen, wordt gebruikt gemaakt. Zoo is dan ook reeds den 15" weer een strijd begonnen nabij Pervyse eenerzijds en langs Nieuwpoort en Ramscappelle aan den anderen kant. Een nieuw element is hier op het oorlogsterrein verschenen, n.1. een kleine soort kanonneerbooten der Engelschen met geschut bewapend, die het kanaal Nieuwpoort— Veurne en verder het geïnundeerde gebied bevaren. Deze „beweeglijke batterijen" kunnen nu de Duitsche stelling gemakkelijk bestrijken, terwijl ze zelf door haar beweeglijkheid minder gevaar loopen te worden getroffen. Reeds een groot deel van deze kanonneerbooten neemt deel aan den strijd. Gisteren werd er dan ook vrij hevig gevochten. Het bleek mij, dat de gevechten hier niet op zichzelf stonden. Ook hooger op was de strijd aan den gang. Hier aan de Yser leden de Duitschers een nederlaag. Van beteekenis was het dat een Duitsche munitiebergplaats aan den weg tusschen Pervyse en Diksmuiden werd vernield. De Belgen lieten deze in de lucht springen. De Duitsche beschieting van Veurne heeft maar weinig schade aan-, gericht. Ik had heden nog eens gelegenheid dit te constateeren. In de buurt van het station zijn alle sporen van de vernieling verdwenen. Ik bracht ook heden een bezoek aan de omgeving van Ieperen, dat voor een gedeelte weer wordt bewoond. In Veurne heerschte begin December nog schaarschte op allerlei gebied, maar nu de commissie tot voorziening in de levensbehoeften aan het werk toog, mag men veeleer van overvloed spreken. Alle winkels van wollen goederen, leerwerk, manufacturen enz. hebben flinken voorraad en doen uitmuntende zaken. Bovendien wordt er levendig gehandeld in tabak, lucifers, veters en andere kleine benoodigdheden. Het stadje vertoont thans gelijkenis met een handelsstadje uit vroegere eeuwen, waar juist markt wordt gehouden. Maar men wordt wel weer aan den modernen tijd herinnerd door de gepantserde auto's, die zich voortdurend van links en rechts naar het front begeven. Deze spelen dan ook een belangrijke rol in den hier gevoerden strijd. Ze dienen voornamelijk om de voorposten der tegenpartij aan te vallen. Met 377 razende snelheid, meestal onhoorbaar, komen en gaan ze. Dikwijls begeleiden ze de vliegers, teneinde zoo mogelijk een noodlanding te dekken. Ik bezocht ook op mijn terugtocht van Ieperen nog Pervyse. Ook dit plaatsje heeft ontzettend geleden. De kerk is o.a. deerlijk gehavend, Vele huizen zijn niet alleen totaal onbewoonbaar, maar zullen op enkele brokken muur na geheel moeten worden herbouwd. Van verscheidene huizen zijn trouwens de fondamenten zoo getroffen, dat men ze niet meer kan vertrouwen en ook deze dient men dus wel opnieuw op te bouwen. Het contingent der Belgische Een legerluchtschip Zeppelin. soldaten neemt steeds toe. Het aantal vrijwilligers, dat in de laatste dagen weer is aangekomen, loopt in de duizenden. Van „tegen hun zin geprest worden," kon ik niet veel merken. Meermalen kwam ik lustig zingende troepen tegen. Trouwens ik heb in gesprekken met de meesten de overtuiging gekregen, dat zij met geestdrift strijden tegen den aanvaller, die hun land verwoestte en hun bloedverwanten lasten Oplegde. Vooral ontstemden de moeilijkheden die worden ondervonden bij het vertrek uit het land. Het moet zijn voorgekomen — voor de waarheid sta ik niet in — dat familieleden hun stervende bloedverwanten niet mochten opzoeken." Den 19" Januari had er een Zeppelin-aanval plaats boven Norfolk. 378 Op Yarmouth werden vijf bommen geworpen, waardoor vier per-; sonen gedood en een aantal huizen vernield werden. Te Kings Lynrt werden twee huizen vernield en 150 beschadigd; ook hier werden enkele menschen gedood, terwijl de hydraulische inrichting werd vernield. Over Sandringham, waar zich het zomerverblijf van koning George bevindt, vloog eveneens een Zeppelin, die bommen wierp, welke hevige ontploffingen veroorzaakten. Het lucht-bombardement boven Yarmouth had ongeveer tien minuten geduurd en had plaats 's avonds te half negen. Nog werd gemeld, dat het Engelsche vorstenpaar uit Sandringham in Londen was aangekomen voor de verschijning van het Duitsche luchtschip. De Berl. Morgenpost schreef: „Wat helpt den Britten thans de zee, die hun land van alle kanten omspoelt; wat helpen hun oorlogsschepen, welke de kust moeten bewaken, wanneer de Duitsche luchtschepen in koene vlucht de watervlakte, die de landen scheidt, overvliegen en plotseling hun bommen neerwerpen ? De Engelsche angst voor een Duitschen inval zal sterk toenemen. De Duitsche lust tot daden en ondernemingsgeest hebben ook de afgeslotenheid van het Britsche eilandenrijk met goed gevolg weten te overwinnen." In Engeland was men verontwaardigd over den Duitschen aanval op open, niet versterkte plaatsen, maar de Duitschers brachten in herinnering hoe Engelsche luchtschepen op klaarlichten dag o.a. op de open stad Freiburg eveneens bommen hadden geworpen, en uit het Duitsche hoofdkwartier werd den 23" Januari officieel gemeld, dat de bondgenooten, hoewel zonder succes, den 22" bommen geworpen hadden bij Gent en Zeebrugge. Dien zelfden dag, zoo werd uit Parijs bericht, hadden Duitsche vliegers 80 bommen geworpen op Duinkerken en omstreken, waardoor 20 slachtoffers gemaakt werden, van wie 7 gedood waren; ook werd een loods vol goederen in brand gebombardeerd. Inmiddels werd den 21" Von Falkenhayn (zie blz. 294) op zijn verzoek van zijn ambt van minister van Oorlog ontheven. Zijn opvolger was Wild von Hohenborn. De eerste bleef echter als chef van den generalen staf door den keizer gehandhaafd. Op het westelijke terrein waren wel enkele kwetsbare punten der 379 wederzijdsche tegenstanders, waar over en weer belangrijke voordeelen konden bevochten worden; maar het bleef meestal bij resultaten, die als bij verrassing werden verkregen, terwijl de tegenstander er wel voor zorgde dat daarop geen verdere uitbreiding kon volgen. Tot die punten behoorde het gevechtsterrein ten noorden van Soissons, waarover wij reeds spraken, het Bois le Prêtre bij Pont a Mousson en het terrein van La Bassée. Op het doorweekte terrein van La Bassée werd Maandag 25 Januari een belangrijk gevecht geleverd door de Engelschen, waarbij het 56e Pruisische regiment te Givenchy, waar het een loopgraaf vermeesterde en tot in de stad doordrong, toch werd teruggedreven'met achterlating van 400 dooden ; maar de pogingen der Engelschen om het dien dag verloren Quinchy te heroveren, werden den 26" door de Duitschers afgeslagen, die tevens bij Craonne, in de buurt van Soissons, volgens hun zeggen, succes hadden gehad. De Franschen .werden uit hun stellingen bij Heurtebise geworpen en naar de zuidelijke hellingen dier heuvels teruggedrongen. In den nacht van 29 op 30 Januari werd weer hevig gevochten bij Quinchy waarbij de Engelschen zoowel als de Duitschers van behaald succes spraken. Wat wij boven reeds opmerkten (blz. 269) omtrent het westelijk gedeelte van België, geldt eigenlijk van het geheele westelijk oorlogsterrein: het is onmogelijk om met juistheid het verloop van al de schermutselingen na te gaan. Het was wekenlang slechts het winnen of verliezen van loopgraven door de bondgenooten of door de Duitschers, maar hetzij verlies of winst, het kostte toch telkens aan honderden en duizenden het leven. Het eenige dat van belang te vermelden blijft, is de vliegaanval der Engelschen op de Belgische kust den 16" Februari. Nadat reeds den 11" een Engelsch luchteskader van 34 vliegtuigen op de Belgische kust had geopereerd, werd den 16" de streek Zeebrugge—Oostende weder gebombardeerd door 40 Engelsche vliegtuigen en 8 Fransche marinevliegtuigen. Er werden bommen geworpen op de zware batterijen aan de oost- en westzijde der haven van Oostende, op de geschutsstellingen te Middelkerke, op transportwagens, op den weg van Oostende naar Ghis- 380 telles en op den havendam te Zeebrugge, teneinde de schade te vergrooten welke reeds bij vroegere aanvallen aan de sluizen van Zeebrugge, de booten buiten Blankenberghe en de trawlers buiten Zeebrugge liggende, werd toegebracht. Uit Londen werd gemeld, dat de 8 Fransche vliegmachines een aanval deden op het vliegkamp te Ghistelles, waardoor de Duitsche luchtmachines met goed gevolg werden verhinderd de aanvallende vliegers af te snijden. 381 Er zouden — altijd volgens het Engelsche bericht — goede resultaten verkregen zijn. Generaal French gaf een loffelijk getuigenis aangaande de Engelsche troepen. Hij meldde: „De troepen in Frankrijk hebben zulke zware beproevingen doorstaan als ze bij mogelijkheid aan een legertroep opgelegd kunnen worden. Het wanhopig gevecht, waarvan mijn vorige telegram sprak, was nauwlijks geëindigd of zij werden weer opgeroepen om weerstand te bieden aan de moeilijkheden van een winterveldtocht. De manschappen stonden uren lang tot aan het middel in het bitter koude water op slechts een tweehonderd yard afstand van den zeer werkzamen vijand. Ofschoon alles wat wetenschapen medische kennis aan de hand kunnen doen om de moeilijkheden te verzachten, werd toegepast, hebben de mannen zeer zwaar geleden. Ze zagen er krijgshaftig uit, maar de sporen van den oorlog waren goed aan hen te merken. De geest blijft goed en ze zijn vol vertrouwen." Een praktische uitvinding der Duitschers was hun „badinrichting op wielen." De badtrein bestond uit een lokomotief en vijf wagens. De trein reed voortdurend langs de spoorlijnen vlak achter de eerste liniën. De eerste wagen was een reusachtig waterreservoir, dat volgepompt werd op daartoe geschikte plaatsen. Daarin was ook de stookplaats om het water te verwarmen. Vandaar uit gingen geleidingen naar de vier andere waggons, en een geleiding om de ruimten centraal te verwarmen. Aan de zolderingen der waggons waren doucheinrichtingen aangebracht. Welk een heerlijkheid dat voor de soldaten was, laat zich denken. Ze kwamen moe, beslijkt, vervuild uit de voorste looggraven, waarin ze verscheidene dagen hadden gezeten, zonder rusten dikwijls, met nauwlijks tijd om te eten, en altijd in de uiterste zenuwspanning. Schoon ondergoed was voor hen klaargelegd. Na zich flink te hebben ingezeept gingen ze onder de douche staan, en met hun schoon ondergoed gevoelden ze zich welbehagelijk. Op het bad volgde een flinke maaltijd en veertien dagen rust in een Belgisch dorp achter de vuurlijn. Zoo opgefrischt en uitgerust, konden ze weer hun man staan. 382 Hoe groot ook de nood in West-Vlaanderen mocht wezen, niet minder erg was het gesteld in het door de Duitschers bezette deel van Noord-Frankrijk, zoo berichtte althans, na ernstig onderzoek te hebben ingesteld, een correspondent van de Tijd. „Niet alleen, schreef hij, is het vleesch er zeer schaarsch, maar zelfs het brood; is zeldzaam en zeer slecht. Voor zoover het te krijgen is, betaalt men het met 55 centiemen per kilo, wat voor die streek zeer hoog is. Boter kost fr. 5.50 per kilo. Alles: automobielen, fietsen, landbouwgereedschappen, telefoontoestellen enz. heeft men naar de gemeentehuizen moeten brengen, en op het bezit van duiven staafde doodstraf. Daar de nood in deze streek groot is, zag de bevolking zich dikwijls gedwongen verscheidene kilometers te loopen om in België voorraden te gaan opdoen. Om zulks tegen te gaan, hebben de Duitschers nu sinds enkele dagen, uit vrees voor spionnage, ook de Belgisch-Fransche grenzen streng gesloten. In Rijssel waren sinds het begin der bezetting door de Duitschers tot 1.1. Donderdag (18 Februari) 28 proclamaties aangeplakt, ongeveer dezelfde als reeds bekend uit verschillende plaatsen in België. Rijssel heeft minder door het bombardement geleden dan door den brand. Voor het grootste gedeelte zijn verwoest de Rue de la Gare, Rue de Béthune, Rue de Paris en de Rue du Plat. Openbare gebouwen werden niet verwoest; wel veel bekende en groote hotels als café Jean, restaurant Dyvoir en Taverne Charles. De stad zelf ligt niet meer in de vuurlinie, maar wel wordt er sinds maanden hevig gestreden op 5 K.M. afstand, bij het dorp Bourdin. De laatste dagen is het er wel rustiger, daar de Fransche kanonnen zich haast niet meer laten hooren en juist zij het waren, die reeds twee maanden lang daar voortdurend het offensief openden. De Duitschers schijnen dankbaar te zijn voor de rust, en houden zich ook kalm. In Armentières is de toestand voor de bevolking allerdroevigst. Reeds eerder heerschte er nood, maar thans is elke verbinding afgesneden, daar de stad tusschen twee legers ligt. Geen enkele soldaat bevindt zich in de plaats en toch wordt ze voortdurend beschoten." In de Argonnen, zoo werd den 31" Januari uit Parijs gemeld, 383 trokken de Franschen 200 M. terug naar nieuwe liniën achter die, welke zij eerst hadden bezet. Om dit terrein werd hevig gestreden, en werden vooral door de Franschen ernstige verliezen geleden. Dat hierop den 1" Februari een bericht volgen moest, dat de bondgenooten een succes hadden gehad, liet zich verwachten. Dien dag zouden de Duitschers Cernay (Sennheim) ontruimd hebben, dat in puin geschoten was. Bepaalde belangrijke voordeden werden door geen der partijen behaald in de maand Februari, al meldden dan ook de Duitschers en de bondgenooten verwoede aanvallen en tegenaanvallen in Champagne en de Vogezen, waar het vaak ging om een enkelen heuvel en waar dan altijd van weerszijden gemeld werd dat „over de geheele linie vorderingen van meer of minder beteekenis" gemaakt werden. Officieel werd den 2" Maart uit het Duitsche hoofdkwartier bericht: „Nieuwe, weer met sterke strijdkrachten ondernomen aanvallen in Champagne liepen dood in het vuur der Duitschers onder zware verliezen voor de Franschen. Op enkele punten werd het een strijd van man tegen man, waarbij het vooral voor de Duitschers goed afliep en deze hun stellingen stevig wisten te handhaven. In de Argonnen veroverden de Duitschers verscheidene loopgraven en maakten 80 man krijgsgevangen. Een aanval op Vauquois werd met bloedige verliezen afgeslagen. In de Vogezen hebben de Duitschers de voordeden welke zij in de laatste dagen hadden weten te verkrijgen ondanks hevige tegenaanvallen der Franschen, weten te handhaven. Gisteravond (Maandag 1 Maart) deden de Franschen ten noordoosten van Celles een aanval, welke hun buitengewoon veel verliezen veroorzaakte." Van meer belang waren de krijgsbedrijven op het oostelijk oorlogsterrein in de eerste maanden van het nieuwe jaar. REGISTER DER VOORNAAMSTE PERSONEN EN PLAATSEN. A. Aalst, 127, 160, 161. Abdoel Hamid, 5. Adalbert (Prins), 65. Aerenthal, 4. Aerschot, 106. Aire, 262. Aisne, 252, 257, 290, 372. Albanië, 7. Albert (Koning), 71, 83,95,133,175, 279, 283. Albert, 362, 263. Albrecht van Württemberg, 62, 64, 226, 228, 287. Alexander (Prins-regent van Servië Algeciras, 21. Altkirch, 222. Altmünster, 51. Amiens, 228, 335. Andrassy, 3. Antwerpen, 115, 158. Argenteau, 75. Argonnerwond, 352, 288, 383. Armentières, '263, 385, 382. Arnim (Von), 97. Arnim (Generaal Von), 136, 130. Asof (Zee van), 343. Asquith, 234, 277. Atrecht, 264, 279. Auffenberg, 209. Ayvelles (Les), 231. B. Bassée (La), 263, 269, 379. Bayer, 98. Belfort, 65, 68, 287. Belgrado, 34, 43, 218, 303, 303. Benckendorf, 234. Bendzin, 192. Berchem, 179. Berchtold (Von), 14. Bergen, 240. Bernaud, 81. Bertrand, 92. Beseier (Von), 181. Bethmann Hollweg (Von), 50, 67. Beyers, 358, 367. Bismarck (Von), 3, 19. Bissing (Von), 286. Bois le Prêtre, 379. 1 Boncelles, 90, 93. Bordeaux, 331. Bosnië, 3. Botha, 356, 365. Boza Jancovitsj, 39. Brée, 127. ' Breendonck, 179. Bressoux, 90. Brialmont, 87, 167. | Briey, 222. 179, 181, Britsen-Indiërs, 276. Brochem, 177. Broessilof, 309. 103, 330, Brugge, 267. Brussel, 132. \, 13, 44. Burg Altdorf, 335. Bukowina, 304. Bulgarije, 47. Bülow (Von), 62, 64, X03, 338, 287, Bzoera, 399, 300. Cambon, 234. 1 Cambray, 337. 1 Camp des Romains, 362, 288. I Canadeezen, 285. Carol I, 47. Cattaro, 47, 48. Charleroi, 239, 340. Chauvoncourt, 392. Cnili, 335, 328. Cholm, 309. Churchill, 175, 338. Ciney, 74. Cocoseilanden, 331. Colijns, 76. Condé, 331. Contich, 179. Cortenaeken, zio. I Craddock, 336. Crouy, 375. Cuxhaven, 341. Czenstochau, 193, 299. D. Dankl, 309. Delbrück, 31. Delcassé, 330, 361. Dendermonde, 160. I Diest, 110. 386 Diksmuiden, 369, 371, 374. 379. Dinant, 112. Dnjepr, 212. Doenajets, 304. Doornik, 341. Drina, 307, 208, 303. Duinkerken, 368. E. Edward VII, 16, 20. Eichenried, 57. Eichhorn (Von), 62. Einem (Von), 351, 387. Eitel Friedrich (Prins), 62, 99. Elisabetb van België, 83. Emmich (Von), 90, 97. Epinal, 65, 67. Essad Pasja, 8. d'Estournelles de Constant, 17. Eugenius van Savoije, 43. Evegnée, 93. Eydtkuhnen, 51. Eysden, 75, 81. F. Falkenhayn (Von), 394, 378. Falklandseilanden, 330, 333, 335. Fère (La), 331, 261. Finland, 198. Flémelle, 93. Fléron, 93. Franz Ferdinand, 10. Franz Joseph II, 10. French (Sir John), 334, 377, 381. Friedrich II van Baden, 63. G. Galicië, 197, 199, 300, 304. Galiéni, 232. Gent, 268. George V, 383. Gbeel, 106. Gilgenburg, 203. Givenchy, 379. Givet, 231. Gnila Lipa, 306. Goldapp, 199. Goltz (Von der), 52, 139, 386. Goschen (Sir Edward), 59. Gottenthal, 219. Grey (Sir Edward), 19, 29, 65, 69, 334. Guignies, 343. Guise (De), 176. Gnmbinnen, 199, 398. H. Haase, 59. Haelen, 109. Hal, 127, 175. Halisj, 206. Hardinge (Lord), 234. Hartlepool, 340. Hasselt, 106. I Hausen (Von), 64, 103, 328, 287. Havre, 366. Heeringen (Von), 63, 64, 321, 238, 287. Helgoland, 319, 323. Heinrich (Prins), 63. Hendrik van Beieren, 333. Herstal, 93. Hervé, 219. Hertzog, 357, 359. Herzegowina, 3. 1 Heyst, 283. Hindenburg (Von), 64, 194, 203, so8,209,295. Hirson, 231. Hoboken, 179. I Hongarije, 300. I. Ieperen, 254, 371, 379. Insterburg, 200. Ivangorod, 395. J. Jagow (Von), 59. Jakowski (Von), 131. I Jaroslaw, 2x2. j Jellico (Sir John), 234. Johannisburg, 51, 200, 298. Joffre, 220, 333, 349, 285. K. I Kaempf, 52, Kalisch, 192, 398. JftSS Kamio, 318. | Karei Franz Joseph, 11. Karpathen, 300, Kemp, 365. Kempenland, 104. 1 Kiaotsjou, 308. I Kitchener (Lord), 334, 277. Kleyer, 95. Kluck (Von), 62, 64, 103, 228, 331, 287. Koehler, 330. Koetno, 298. Kolewe (Von), 98, 131. Koningsbergen, soo. Krakau, 300. Kiasnik, 309. Kroonprins van Duitschland, 62, 220, 238. L. Lagarde, 333. Lanaeken, 186. Laon, 231. Leman, 92, 94, 9Si 97Lemberg, 206, 209, 212. Lens, 263. Lerchenfeld, 52. Lesnitsa, 307. Leuven, 117, 127, 142. Leye, 266, 279, 372. Libau, 192, 321. Lichnowsky, 30. | Lieber, 27. 387 Lienden, 107. Lier, 174, 179. Lixhe, 76, 81. Lodz, 299, 300. Lombardzijde, 279. Longin, 97. Longwy, 74, 226. Losnitsa, 207, 218. Lublin, 206. Luderitzbucht, 358, 364. Luik, 85. Lunéville, 224, 228. Luxemburg, 51, 65, 67. Lyck, 199, 208, 214, 294, 295 Lyncker (Von), 62. M. Maas, 226, 228. Mac Millen Brown, 25. Manonviller, 228. Marggrabowa, 199. Maritz, 364, 367. Markirch, 219. Marne, 236, 237, 250. Marokko, 21. Masuriscbe Meren, 200, 298. Matalka, 48. Maubeuge, 227, 236. Max, 122, 131, 132. Meaux, 256. Mechelen, 84, 132. Mehemet V, 6. Melle, 161. Merxem, 167. Metz, 224. Metzeral, 219. Meyer Waldeck, 309. Mézières, 227. Michel, 232. Mitrowitsa, 218. Mlawa, 199, 301. Moltke (Von), 62. Monackerwald, 225. Montenegro, 47. Mouland, 81. Mühlhausen, 220. Muller (Von), 331, 333. N. Namen, 113. Nancy, 236, 288. Naref, 203. Nethe, 176, 177. Nida, 301. Nikita (Vorst), 47. Nikolaas II, 48, 191, 198. Nikolaas (Grootvorst), 210. Ninove, 127. Nisj, 48. Noordzee, 323, 350, 351. Novibazar, 5. o. Obrenovatsj, 318. Odessa, 346. Oekraine, 212. Oise, 351. Olkusch, 194. Oostende, 368, 379. Oostzee, 193, 351. Oranje-Vrijstaat, 19, 352. ürtelsburg, 300, 303. Oscar (Prins), 63. Osowiec, 212. Ourcq, 250. P. Paprikoff, 7. Parijs, 231. Percy Scott (Sir), 20. Pervyse, 376, 377. Peter I, 13, 303. Petrograd, 206. Plock, 299. Poednik, 207. Poincaré, 218. Polen, 194. Princip, 10. Przemysl, 209, 315, 294. Pschiborsky, 308. Puers, 177. Q. Quinchy, 379. R. Rawka, 301. Reims, 231, 257. Remich, 65. Rennenkampf, 204. Rijssel, 244, 264, 382. Roberts (Lord), 19. Roeselare, 241. Roessky, 209. Rouaan, 236. Roumenië, 47. Rousbrugge, 254. Roye, 262. Rupel, 179. Ruprecht van Beieren, 62, 221, 224, 228. s. Sambor, 212. Sambre, 226 San, 209, 213, 294. Sandomir, 294. San Stefano, 3. Save, 207, 218. Scarborough, 339. Schabatsj, 207. Schirmeck, 220, 228. Semlin, 16. Semois, 226. Seniava, 212. Sennheim (Cernay), 372, 383. Serajewo, 10. 388 Sewastopol, 345, 346. Smuts, 356. Soewalki, 209. Soissons, 269, 373. Soldau, 194, 200. Sorel, 1. Spee (Von), 334, 336. Stallupönen, 199. Stein {Von), 251. Steinbach, 372. Stenay, 68. Steyn, 366. St. Mihiel, 261. St. Philippe, 167. St. Quentin, 227, 251, 262. St. Truiden, 106. Sturdee, 334. Styrdal, 194. Swakopmund, 358, 368. Tagsdorf, 223. Thienen, 106. Tilsit, 200, 206. Tomassof, 209. Toul, 65, 67. Transvaal, 19, 352. Treitschke, 19. Tripoli, 22. Troyon, 252. Tsergebergte, 207. Tsingtau, 3x1. Turken (Jong-), 5. Turkije, 27, 47, 342. u. Ulflingen (Troisvierges), 65. Uszokpas, 300, 304. v. Valenciennes, 250. Valparaiso, 325. Velde (Van der), 71, Verdun, 65, 67, 228, 231, 252, 288. Vergaville, 225. Villiers (Sir F.), 69. Visé, 74. Vogezen, 224, 227, 228. w. Waelhem, 171, 174. Waljewo, 45, 218. Warschau, 295. Warta, 298. Wasserbillig, 65. Wavre St. Catherine, 171, 174. Weichsel, 295, 298. Weiier, 223. Wellin, 112. Wet (De), 364, 367. Whitby, 340. Wielun, 194. Wild von Hohenborn, 378. Wilhelm II, 30, 48, 62, 230, 236, 316, 333. Wilok, 213. Wilson, 230. Witry-lès-Reims, 235. Woevre, 252. Y. Yarmouth, 378. Yzer, 269, 273, 375. z. Zeebrugge, 282, 379. Zwarte Zee, 342, 345, 348. VERBETERINGEN. Bladz. 21, regel 3 v. o. lees voor „ 64, „ 10 v, o. „ „ „ 67, „ 6 v. o. „ „ „ 120, onder de plaat „ „ „ 228, regel 7 v. o. „ „ : een Fransch: een Duitsch. Von Hansen: Von Hausen. Ducarne: Ducarme. Het verwoeste: Het niet verwoeste Stadhuis. Von Hans en: Von Hausen.