KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 4965 I BOND VAN NEDERLANDSCHE GRAAN EN ZAAD-IMPORTEURS Gevestigd te ROTTERDAM OVERZICHT van de werkzaamheden van den Bond van nederlandsche üraan- en zaad-importeurs te Rotterdam, sedert het uitbreken van den Oorlog tot JUNI 1917. Dagelijksch Bestuur van den Bond: P. W. SCHILTHUIS (Schilthuis & Go.), Voorzitter. M. C. VAN DER POL (Van der Pol & Zonen.) P. PENN (P. Penn.) C. V. GERRITSEN (H. Gerritsen.) W. VAN WA VEREN (N. V. Van Waverkn's Graanhandel) Mr. V. VAN PESKI, Secretaris-Permmgmeesler. Secretariaat: Leuvehaven W. Z. 107, Rotterdam. Telephoonnummers: 11802 en 11803. Telegram-Adres: Taroma-Rotterdam. INHOUD. Blz. INLEIDING. Verdeeling der kwesties 6 ï. MOEIELIJKHEDEN MET BUITENLANDSCHE REGEERINGEN. Opbrenging van graanladingen door Engelsche en Fransche Regeeringen 7 Graan-commissie voor Nederlandsche Belangen in Engeland 7 Verslag dier commissie over zaken, aanhangig bij: A. Het Engelsche Prijsgerecht 8 B. Het Fransche Prijsgerecht 8 9 Graan-commissie voor Nederlandsche belangen in Spanje 9 Telegrammen naar Amerika en de restitutie van de tevergeefs betaalde telegrarakosten door de Engelsche Regeering ... ... 11 Zee-assurantie ... . n II. MOEIELIJKHEDEN MET BINNENLANDSCHE KOOPERS EN MET BUITENLANDSCHE VERKOOPERS. Overmacht . 12 Arbitrale Rechtspraak 12 Verlenging Arbitrage-termijn .-. 12 Engelsche Arbitrale Rechtspraak 13 Duitsche Arbitrale Rechtspraak 13 Adviezen 14 Vertegenwoordiging bij arbitrages ... 14 III. MOEIELIJKHEDEN NAAR AANLEIDING VAN HET OPTREDEN VAN DE REGEERING. Inbeslagneming 15 50 Onteigeningswet ; 15 51 Taxatie, volgens voorschrift 16 Vaststelling van prijzen 17 IV. MOEIELIJKHEDEN VERBONDEN AAN DE DISTRIBUTIE BINNENSLANDS. Distributie 18 Veilingen 19 Moeielijkheden bij de veilingen 19 Meelfabrikanten ' 9.5 — 4 — Blz. V. MOEIELIJKHEDEN MET ONZE EIGEN REGEERtNG EN REGELINGEN MET DE N.O.T. Algemeen overzicht 28 Bankgaranties ... 80, 70 Oprichting N.O.T 32 Vrachtruimte 33 Loop der maisprijzen 33 Ophouding van graanladingen door Engelsche Regeering 43 Prijsverlaging door Nederlandsche Regeering 45 Verplichte verkoop aan de Regeering ... 46 Inbeslagneming van mais 50 Onteigening van mais 51 Distributie van veevoeder door Regeering 55 Commissie voor den aan- en verkoop van granen 59 Grossiers 67 Coöperaties 69 Smokkelhandel 7 71 Tarwezemelen, -grint en -gries 72 Tarwebloem 73 Lijnzaad .'. 75 DIVERSEN. Export-Centrale 78 Instituut voor Crisisonderzoek., 83 Overdruk uit het Jaarverslag 1916 van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam van het hoofdstuk „graanvoorziening gedurende den oorlog" 84 BIJLAGËN. t. Ledenlijst 99 II. Overeenkomst tusschen den Staat der Nederlanden en de Importeurs 102 III. Model-Bankgarantie, overeenkomstig art. 8, sub 2°. van de Overeenkomst (bijlage II) tusschen den Staat en de Importeurs ' 107 IV. Mais-Kooperscontract, N.O.T.-contract met bankgarantie ... 108 V. Aanvulling Bondsbibliotheek 111 VI. Lijst van geschriften verkrijgbaar bij het Secretariaat van den Bond ... .'. 113 OVERZICHT VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DEN BOND SEDERT HET UITBREKEN VAN DEN OORLOG TOT JUNI 1917, ZIJNDE TEVENS JAARVERSLAG OVER HET ACHTSTE, NEGENDE EN TIENDE VEREENIGINGSJAAR. (OFFICIEEL MEI 1914—MEI 1915, MEI 1915—MEI 1916 en MEI 1916—MEI 1917. L. S. Na de publicatie van ons Zevende Jaarverslag scheen het aanvankelijk niet mogelijk een regelmatig overzicht van den toestand in de graanwereld te geven door het 1 Augustus 1914 uitbreken van den oorlog. De verschillende moeilijkheden echter, die sedert dien datum voor den graanhandel zijn ontstaan, zijn van zoo verscheiden aard, en zoo talrijk gebleken, dat wij besloten reeds thans iets mede te deelen van onze handelingen, in de hoop deze mededeelingen later tot een volledig overzicht te kunnen aanvullen. Reeds nu is er dadelijk eene grenslijn te trekken n.1. deze, dat thans de geheele vrije handel in granen enz. verdwenen is, behoudens dan in eenige kleine artikelen. Het nuttige van samenwerking, dat uit onze vroegere jaarverslagen bleek, spruit nu uit geheel andere omstandigheden voort. Van, den aanvang af toch meende de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel wel belangen te kunnen bespreken met vereen igingen, die jaren lang bestonden, met aaneenge- — 5 — sloten groepen van belanghebbenden, doch géén rekening te kunnen houden met individueele en particuliere belangen. De moeielijkheden ondervonden, tot aan het tijdstip van het geheel verdwijnen van den vrijen handel in granen enz. hebben wij getracht in verschillende rubrieken te scheiden. Verdeeling De eerste groep van moeielijkheden kan ondergebracht worden kwesties, onder de rubriek „moeielijkheden met buitenlandsche Regeeringen". De tweede groep, als gevolg van de sub I genoemde, „moeielijkheden met binnenlandsche koopers, en met buitenlandsche verkoopers." De derde groep: „moeielijkheden naar aanleiding van het optreden van de Regeering, die voorraden in beslag nam, deed taxeeren, en den loop der prijzen door dwangmaatregelen wilde ; vastleggen". De vierde groep: „de onoverkomelijke moeielijkheden verbonden aan de distributie binnenlands, eensdeels van datgene wat als voedsel voor menschen aangemerkt werd (in hoofdzaak tarwe en rogge,) anderdeels de distributie van veevoeder (mais, gerst, haver, koeken enz.) De vijfde groep: „moeielijkheden met onze eigen Regeering en regelingen met de N. O. T. naar aanleiding van de methode en de hoeveelheden, waarop en tot welken prijs granen uit het buitenland in Nederland konden worden geïmporteerd, vervolgens in het binnenland moesten worden gedistribueerd. _ 6 - — 7 — I. Moeielijkheden met buitenlandsche Regeeringen. Onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog begonnen de Opbrenging Engelsche en Fransche Regeeringen de naar Nederland bestemde graan,adll,8en graanladingen aan te houden en naar Engelsche en Fransche havens op te brengen, ook die welke voor Nederla'ndsche rekening door Nederlanders waren gekocht en betaald. Ons bestuur had daarover onmiddellijk .verschillende conferenties met het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, welke hoofdzakelijk hierop gericht waren om ten minste betaald te krijgen, datgene, wat men van ons wegnam. De uiterste omzichtigheid moest daarbij worden in acht genomen, opdat ook ons land niet in den oorlog zoude worden meegesleept. Eene advertentie in alle dagbladen geplaatst hield in de oproeping van allen, die door tusschenkomst en medewerking van den Bond regelingen dienaangaande wilden treffen. In overleg met het Comité van Graanhandelaren werd daarop op 10 Augustus 1914, onder presidium van den Heer Van der Pol (de voorzitter was in het buitenland gestrand), eene vergadering ter beurze gehouden, waaruit resulteerde, de bekende circulaire d.d. 14 Augustus 1914, van den Bond en het Comité van Graanhandelaren te zamen en de benoeming van de vijf Heerén: H. Hanno (Rotterdam), G. Heukers (Groningen), H. Graan- Gerritsen (Amersfoort), A. P. Schilthuis (Groningen) en H. F. Commissie n m .. » ' v u . /~t • • i i i j.- • voor Engeland Schutter (Rotterdam), tot eene Commissie ter behartiging van de Nederlandsche belangen in Engeland. Op 12 Augustus 1914 vertrokken de Heeren A. P. Schilthuis (fa. Schilthuis & Co., Rotterdam/Groningen), H. Gerritsen (Amersfoort), A. L. van Halderen (Le Gue &, Bolle's Commissiehandel, Rotterdam) en Heinrich Hanno (Rotterdam), naar Londen. - 8 — Benige dagen later vertrok nog de Heer W. Verbeek (Van Stolk's Commissiehandel, Rotterdam), naar Londen, die zich daar bij de andere Heeren aansloot. Verslag Deze Commissie bracht op 10 Augustus 1916 een kort Graan- Verslag uit van het door haar in het tijdvak Augustus 1914 — Commisise. . Augustus 1915 verrichte werk. Weliswaar was dat werk op dat tijdstip nog niet geheel afgeloopen, daar de afwikkeling der bij het Fransche prijsgerecht aanhangige zaken nog op zich liet Engelsche wachten, maar het meer belangrijke Engelsche gedeelte harer rijsgerec t. werkzaamheden was zoo goed als volbracht. In het geheel zijn in Engeland documenten behandeld oveT 41871 ton graan, waarvan 32474 ton maïs, 3662 ton tarwe, 4065 ton gerst, 500 ton rogge en 1170 ton diversen (wikken, havermout, lijnkoeken, meel, zemelen, enz.) verdeeld over 36 stoomschepen. Verder zijn nog 7 booten buiten Engeland door de Commissie behandeld. In den eersten tijd der moeielijkheden waren geen booten van Nederlandsch-Indië met maïs in Engeland aangehouden, doch in de tweede helft van September begonnen zich belangrijke hoeveelheden dier maïs, onderweg naar Amsterdam, te Londen op te hoopen. Documenten over circa 4500 ton Indische maïs werden toen aan de Commissie ter behandeling gezonden. Het bleek, dat deze maïs niet te Londen zoude behoeven te worden gelost en de booten daarmede zouden mogen doorvaren, zoodra de maïs aan de Nederlandsche Regeering zoude behooren. Deze werd bereid gevonden, de partijen te koopen en op die wijze heeft alle Nederlandsen-Indische maïs, behalve eenige kleine partijen, Amsterdam kunnen bereiken. 4371 ton zijn daar aangekomen en door de Commissie aan de Regeering gefactureerd. Aan de connossementhouders werd ƒ 332.155,69 uitgekeerd. Intusschen was hetzelfde geschied met eenige partijen Indische maïs, aangehouden in 3 booten te Marseille. Vandaar werd 1329 ton naar Amsterdam verscheept en aan de Regeering gefactureerd. De Commissie ontving hiervoor f 95.329,27, welk bedrag weder aan de belanghebbenden kon worden betaald. — 9 — Hetzelfde was geschied met het grootste gedeelte der in behandeling genomen tarwe (3220 ton) en met een kleine partij La Plata mais. Bovendien werden 300 ton rogge en 549 ton wikken, boonen, havermout enz. voor overlading naar Nederland vrijgegeven, terwijl bijna 1000 ton gerst, die later dan de andere partijen aan de Commissie in behandeling was gegeven, door toevallige omstandigheden, eveneens, ofschoon met veel tijdverlies, naar Nederland kon worden doorgezonden. Het duurde tot ver in 1915, voor alle partijen waren afgewikkeld. Toen was totaal ƒ 1.792.840,50 naar Nederland geremitteerd en eveneens de opbrengst der aan de Nederlandsche Regeering verkochte tarWe (ƒ 284.351,56) daar aan de belanghebbenden afgedragen. Intusschen waren einde Augustus de Heeren Joh. A. P. Otten Graanen P. G. de Lange (van Stolk's Commissiehandel) afgevaardigd Commissie naar Ferrol, waar het Oostenrijksche stoomsehip „ Atlaütica" was sPaniebinnengeloopen met eene lading graan en hout voor Rotterdam. Na veel moeielijkheden, bij welker overwinning de Nederlandsche Gezant te Madrid zijn hulp verleende, kosten én tijdverlies, is het aan - Nederlandsche connossement houders behoorend graan, na aan onze Regeering te zijn verkocht, naar Rotterdam verscheept, waar 2741 ton mais, 305 ton tarwe, 102 ton gerst en 146 ton koolzaad is aangekomen met de daarvoor gecharterde stoomschepen „Titan" en „Vulcanus". Voor de opbrengst dezer lading 'is door de Commissie ƒ 275.119,60 aan belanghebbenden uitbetaald. Totaal is door de Commissie voor aan haar .in behandeling gegeven partijen ƒ 2.779.796,71 uitbetaald en wel aan 95 verschillende firma's." Verder kwamen nog partijen graan in behandeling uit booten, die in Fransche havens zijn binnengebracht en waarover het Fransche prijsgerecht te beslissen heeft. De Fransche afwikkeling dier zaken ging, zöoals is vermeld, zeer langzaam. Pfflsfwedrt . s.s. Grof Aan het Fransche gedeelte1 is nog veel langer gewerkt moeten szerenyi Bela worden, ook nadat onze Secretaris een zeer bezwaarlijke reis via s.s. Jiul, Duitschland en Zwitserland naar Marseille, Bordeaux en Parijs s-s> Ein had gemaakt om een vluggere afwikkeling te verkrijgen. Met de daarvoor te Parijs aangestelde twee advocaten is tot diep in 1917 — 10 — een zeer drukke correspondentie gevoerd met het resultaat, dat, na het overwinnen van telkens nieuwe moeilijkheden en het voldoen aan talrijke formaliteiten, alle door de Fransche regeering in beslag genomen partijen, met uitzondering van die in éène boot en van sommige partijen, waarvoor de eigenaars in hooger beroep zijn gegaan, zijn afgewikkeld, meestal echter op niet geheel bevredigende wijze. Inzake het s.s. „Grof Szerenyi Bela" dat in het begin van den oorlog naar Frankrijk werd opgebracht, en waarin door ons onverwijld alle mogelijke maatregelen genomen zijn om deze aangelegenheid bij de Fransche administratie te behandelen, is het ons tot Mei 1916 niet mogen gelukken deze zaken tot afwikkeling te brengen. In Mei 1916 hebben wij ons tot den Minister van Buitenlandsche Zaken gewend, met het verzoek de Fransche Regeering te willen wijzen op het verschil tusschen de behandeling in Frankrijk en die in Engeland en aan te dringen op een spoedige afwikkeling. In Juli 1916 ontvingen wij van het Fransche Gezantschap te 's Gravenhage bericht dat zij waarschijnlijk binnen eenige weken opdracht zou krijgen de bedragen aan belanghebbenden uit te betalen. De zaak bleef echter slepende tot in het jaar 1917. Bij dit s.s. hadden zes firma's belang voor resp. de volgende partijen: 392000 K.G. mais, 98000 „ 398000 „ 196000 „ 98000 „ 98000 , In Mei/Juni 1917 zijn deze zaken zóó ver gevorderd, dat twee booten, de „Eir" en de „Grof Szerenyi Bela", geheel zijn afgewikkeld en de laatste, de „Jiul", voor een klein gedeelte, alles met uitzondering van die partijen, waarover de belanghebbenden in hooger beroep zijn gegaan van de beslissing van het Prijzenhof. (Zie over Engelsche en Fransche Prijzenhoven en hun beslissingen Weekblad v. h. Recht Nos. 9743 en 9757). — 11 - Voor Telegrammen door leden van onzen Bond van den aan- Telegrammen vang van den Europeeschen oorlog af naar Amerika afgezonden, naar *men"> waren vry aanzienlijke telegramkosten betaald. Deze telegrammen gaan steeds via Engeland. Het gebruik maken van de Duitsche kabels en van de Fransche was uitgesloten. De Engelsche Regeering zond verscheidene van die telegrammen niet door, zonder dat de betaalde telegramkosten werden gerestitueerd. Tengevolge van de protesten bij de Engelsche Regeering ingediend, vatte de Engelsche Regeering het plan op de vergeefs betaalde telegramkosten te restitueeren en wel vanaf 15 Juni 1915. Restitutie. Hoe loffelijk en moreel gerechtvaardigd een dergelijke restitutie ook is, het kwam onzen Bond voor, dat de datum van 15 Juni 1915 ongemotiveerd geacht moest worden en er geen enkele reden kon bestaan dat niet de telegramkosten vanaf 1 Augustus 1914 vergeefs gemaakt, zouden worden gerestitueerd. Onze Bond wendde zich dan ook op 4 November 1915 onverwijld tot den Minister van' Buitenlandsche Zaken met het verzoek het daarheen te willen leiden, dat alle vergeefs gemaakte telegramkosten door de Engelsche Regeering werden betaald. In enkele gevallen zijn ten slotte de telegram-kosten terugbetaald. Pogingen van den Bond om te geraken tot het dekken van regeeringswege van de zeeassurahtie werden door de Regeering uit politieke overwegingen van de hand gewezen. Zeeassurantie. — 12 — Overmacht. Arbitrale Rechtspraak. Verlenging arbitragetermijn. II. Moeielijkheden met binnenlandsche koopers '*V:' en met buitenlandsche verkoopers. Hoofdzakelijk als gevolg van de moeielijkheden sub I genoemd, zijn moeilijkheden met binnenlandsche afnemers gerezen, doordat de partijen graan der Nederlandsche Importeurs in Engeland werden aangehouden en zij derhalve hunne leveringsverplichtingen tegenover hunne binnenlandsche koopers niet konden nakomen. De verkoopers meenden door overmacht daarvan ontslagen te zijn, waarbij de koopers zich echter niet wilden neerleggen. Ook hier werd de medewerking der autoriteiten gevraagd, doch in eene conferentie met den Minister van Justitie bleek, dat Z.E. van meening was, dat in deze materie niet verder mocht worden ingegrepen, eensdeels wegens de groote tegenstrijdigheid van veler belangen, anderdeels wegens het feit, dat de aangewezen weg om die moeielijkheden op te lossen lag in de beslissingen van arbiters en van de rechterlijke macht en met volkomen vertrouwen de door die organen te vellen vonnissen konden worden tegemoet gezien. Het klemde nog te meer, waar hoofdzakelijk arbiters te oordeelen hadden, als goede mannen naar billijkheid. Voorzoover als arbitrages met buitenlanders er bij betrokken waren, was het Comité van Graanhandelaren te Rotterdam bereid, de termijnen te verdagen, al bestond er eenig verschil van meening omtrent de wijze' waarop dit moest geschieden tusschen genoemd Comité en de Vereeniging van den Graan-, Meel- en Zaadhandel te Amsterdam. Door uitvoerverbod, aanhouding en gedwongen.verkoopen der Engelsche Regeering, annuleering hunner inkoopcontracten door buitenlandsche verkoopers wegens den oorlog, werden aan de importeurs bijna alle goederen onthouden, die zij stoomend of in voorkoop hadden en bevonden zij zich dus in de onmogelijkheid — 13 — aan hunne leveringsverplichtingen tegenover hunne koopers te voldoen. De koopers verzetten zich echter in vele gevallen tegen het beroep op overmacht, waarop de verkoopers overtuigd waren, zich te kunnen beroepen en eischten levering of betaling van prijsverschillen, die millioenen zouden kunnen bedragen. Eindeloos zijn de besprekingen geweest die ons bestuur over deze aangelegenheid heeft gehad om tot éeue bevredigende oplossing te geraken. i Ten slotte hebben zoowel te Amsterdam als te Botterdam de daartoe aangewezen arbiters het systeem gehuldigd, dat verkoopers, die „op levering" hadden verkocht door het niet aankomen der door hen daartegen gekochte granen niet van bun verplichtingen waren ontheven, maar hebben zij, rekening houdende met de buitengewone omstandigheden, een middenweg gekozen, door vergoedingen voor niet-levering uit te spreken die ver beneden de feitelijke ontstane prijsverschillen bleven. Op 19 November 1914 werden te Londen eenige arbitrages Engelsche gehouden over niet uitgevoerde La Plata Mais contracten Juli- arbitrale Augustus-aflading naar Rotterdam, waarin koopers, behoorende echtspraak. tot neutrale Staten, zonder vergoeding werden afgewezen. De redenen waren: le. de verkooper mag gedurende de geheele maanden Juli en Augustus verladen en was niet verplicht in het begin van Augustus te verladen, toen dat nog mogelijk was; 2e. na 7 Augustus 1914, toen een soort moratorium in Argentinië is afgekondigd, was de finantieele toestand geheel in de war, zoodat documentaire wissels onverkoopbaar werden, en verlading daardoor reeds onmogelijk was.: 3e. bevrachting van 23 booten, gecharterd door afladers, welke door de reeders zijn geannuleerd. Bij eenige latere termijnen hebben de verkoopers vergoeding gekregen. In Duitschland beslisten volgens door ons uit Berlyri ontvangen Duitsche bericht de scheidsgerechten over leveringszaken, dat een leverings- arbitrale plicht voor buitenlandsch graan, dat na 1 Augustus had moeten RechtsPraak — 14 — worden geleverd, niet meer bestond, terwijl men ons uit Hamburg schreef dat zulke verkoopen als vervallen werden beschouwd, nadat niet meer kon worden ingevoerd. Adviezen. Kon onze Bond in deze aangelegenheid niet veel doen, Vertegen- zooveel mogelijk stond de secretaris de leden van den Bond bij woordiging bij de behandeling van arbitrages bij, door het -aanbrengen van arbitrages, bewijsmateriaal enz. Van de bevoegdheid, aan de leden bij de Statuten toegekend, adviezen te mogen inwinnen, werd een ruim gebruik gemaakt. Een onzer leden beklaagde zich er over dat Amsterdamsche arbiters, hoewel de termijn van arbitrage volgens artikel 8 der "Amsterdamsche Conditiën reeds verstreken was, toch vonnis hebben gewezen, bewerende dat de tijdsomstandigheden hun recht geven dien termijn willekeurig te verlengen. Op juridische gronden is een dergelijk arbitraal vonnis nietig, immers de arbiters waren onbevoegd en zijn buiten de grenzen van het compromis gegaan. De Bond heeft dan ook een protest aan de Amsterdamsche Vereeniging ingezonden. — 15 — III. Moeielijkheden naar aanleiding van het optreden van de Regeering, die voorraden in beslag nam, deed taxeeren en den loop der prijzen door dwangmaatregelen wilde vastleggen. De Regeering meende dat het noodzakelijk was prijzen vast inbeslagte stellen en voorraden in beslag te nemen. Geschiedde dit neming, aanvankelijk hier en daar krachtens de inkwarüeringswet en krachtens de wet van Staat van Oorlog en Beleg door de autoriteiten, zeer spoedig werd een noodwet in het leven geroepen, geheeten „de wet tot aanvulling der onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving vsn waren". Deze Wet werd ingelascht bij de oude onteigeningswet onder onteigeningsde artikelen 76a tot f. Op grond daarvan traden nu de autoriteiten wet. op, rechts en links voorraden in beslag nemende en prijzen vaststellende, wat tot eindelooze moeielijkheden heeft geleid. Hieruit voortgevloeide procedures tegen de gemeente(n) en tegen den Staat der Nederlanden zijn nog niet in hoogste instantie beslist. Voorloopig werd uitgemaakt, dat géén beroep op den Rechter openstaat van de taxaties der deskundigen. Wij zijn echter van meening dat ingeval van onteigening krachtens art. 76a e. v. der Onteigeningswet, de onteigende, die met de hem, overeenkomstig art. 76a, 3e lid, toegekende schadeloosstelling geen genoegen neemt, zich wel op den rechter beroepen kan. Het bleek alweer, zooals sinds eeuwen bekend mocht worden ondersteld, dat geen regeeringsmaatregelen de prijzen kunnen dwingen, dat het een absurditeit is om, als zoodanige maatregelen falen, den handel te willen beschuldigen. Het gaat niet aan, den handel in de personen van dien stand daarvoor verantwoordelijk te stellen; immers, een maatregel tot prijsvaststelling druischt nu eenmaal in tegen de eeuwenoude Wet, waarvan het grondbeginsel steeds den handel heeft beheersèht en zal blijven beheerschen: de ijzeren Wet van vraag en aanbod. — 16 — Veel vraag en de prijzen zullen stijgen, groot aanbod zonder of niet beperkte vraag en de prijzen zullen dalen. Wettelijke maatregelen tot prijsvaststelling kunnen alleen dan met vrucht toegepast worden, wanneer men den toestand geheel en al meester is, alzoo beheerscht het geheele aanbod èn in staat is te voldoen aan alle vraag. Ook bij deze gelegenheid bleek, dat de taktiek door Regeering tijdelijk gevolgd om te trachten de prijzen laag te houden, door nominaal lage prijzen te stellen zonder voldoende' voorraden vrij te geven, steeds mislukte en in de praktijk, derden steeds tot hooger prijs verkochten. Voortdurend hebben wij dan ook geadviseerd tegen neerdrukken en vastzetten der prijzen. Hoe ook geplooid en hoe rijpelijk ook overdacht zullen wettelyke maatregelen tot normaliseering van den prijs tot een fiasco lijden, wanneer men voorbijziet, dat vraag en aanbod de markt tén allen tijde beïnvloeden. Het bepalen der prijzen zelve, na in beslagneming had dit bezwaar dat elk hooger beroep was uitgesloten. Twee taxateurs stelden de prijzen vast overeenkomstig de Koninklijke Besluiten van 1892 en 1912 en het was een geschilpunt of daartegen een rechtsmiddel open stond en zoo ja, welk. Uit den aard der zaak kon men dus zoo goed als niets bereiken, zelfs indien men meende dat de prijzen onbillijk waren. Over de inbeslagneming der voorraden en prijsbepaling door taxateurs werd door ons krachtig geprotesteerd, doch, zooals wij reeds hiervoren zeiden, men kon er verder niets aan doen. Door onzen Bond werd naar aanleiding der besprekingen op de Buitengewone Algemeene Ledenvergadering op Dinsdag 10 November 1914, tot den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel een adres gericht, waarin o. a. de aandacht der Regeering werd gevestigd op het stuk van inbeslagneming krachtens de onteigeningswet, door de verschillende burgemeesters in kleine Taxatie. plaatsen. In verschillende plaatsen geschiedde de taxatie door volmaakt onbevoegden, terwijl er zelfs burgemeesters waren, die partyen graan, tegen zeer lage taxaties overgenomen, met winst voor de gemeentekas van de hand deden. 8 April 1915 werd door den Minister gewaarschuwd tegen — 17 het aan de markt onttrekken van hoeveelheden leyensmiddelen en veevoeder, zijnde zulks in strijd met de Wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad 351), „ter voorkoming van vasthouding en prijs„opdrijving van waren". , Bijaldien op 15 April 1915 deze partijen niet wederom in omloop zouden gebracht zijn, zou door den Minister tot de onverwijlde inbezitneming van de hem bekende voorraden worden overgegaan. Deze waarschuwing bracht weder onder de importeurs beroering - teweeg, immers, de importeurs, hoewel zeer begeering te verkoopen en dringend aanbiedend, bij den toenmaligen overvloed en geringe vraag slechts weinig en- langzaam kunnende verkoopen, werden daardoor gedwongen voorraden te houden. De vraag rees nu bij de importeurs of de bovenbedoelde waarschuwing ook op de graanimporteurs doelde. Onverwijld stelden wij ons met den Minister in verbinding, die ons telegrafeerde dat de waarschuwing niet gold voor graan-importeurs die nog niet konden verkoopen, doch dat ze gericht was tegen de koopers van de importeurs, die de door hen van de importeurs gekochte partijen vasthielden, met het kennelijk doel ze aan de circulatie te onttrekken. Inzake de vaststelling der prijzen werd door onzen Bond Vaststelling voortdurend gecorrespondeerd met het Rijksbureau voor de van PrÖ"ndistributie van graan en meel. — 18 — IV. Moeielijkheden verbonden aan de distributie binnenlands, eensdeels van datgene wat als voedsel voor tnenschen aangemerkt werd (in hoofdzaak tarwe en rogge,) anderdeels de distributie van veevoeder (mais, gerst, haver, koeken enz.) Distributie. De moeielijkheden met de distributie binnenlands. Deze rubriek valt te splitsen: a. de distributie van het menschenvoedsel; b. de distributie van het veevoeder. Onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog nam de Regeering den aanvoer van Tarwe met uitsluiting van ieder ander ter hand; zij legde beslag op de voorraden Tarwe in ons land en sloot eene overeenkomst met de meelfabrieken, die zich daarbij verplichtten, enkel Tarwe der Regeering bij wijze van loonbedrijf te malen. Met den inkoop der buitenlandsche Tarwe werden eerst eene, daarna een tweede firma belast, welk monopolie groote ontevredenheid heeft gewekt vooral onder de agenten, die vóór den oorlog geregeld tarwezaken deden. Verschillende van deze belanghebbenden wendden bij herhaling pogingen aan, om ook in de gelegenheid te worden gesteld, tarwe aan de Regeering te verkoopen, waarin wij hen naar onze beste krachten steunden, maar, ofschoon de Regeering zich steeds op het standpunt stelde, dat passende offertes ook van hunne zijde in overweging zouden worden genomen, is het practische resultaat zeer gering geweest. Reeds in September 1914 werd door den Bond tot den Minister van Landbouw enz. een uitvoerig schrijven gericht, waarin werd gezegd, dat wij vernomen hadden, dat de Regeering door eigen aankoopén wilde trachten te voorzien in de behoeften van graan voor meelfabrikage en voor veevoeder en dat de Regeering — 19 — speciaal wat de voergranen betreft, rechtstreekschen verkoop en aflevering op het oog had. Door deze directe aflevering zoude echter uitgeschakeld worden de breede schare van kooplieden, agenten, makelaars en commissionairs, die toch ongetwijfeld eene hoogst gewichtige functie vervullen in de economische verhoudingen tot distributie der handelswaren. Niet alleen, dat der Regeering zoude blijken, dat rechtstreeksche distributie tot tallooze moeielijkheden en onbillijkheden voeren zoude, maar ook zouden al deze handelaars, wier zaken nu stil liggen, en die buiten verdiensten zijn geraakt, daardoor niet in de gelegenheid zijn met hunnen zoodanigen arbeid, iets te verdienen, waarvoor hunne kantoren, en hun personeel uit den aard zooveel geschikter ingericht zijn, dan welk voortreffelijk georganiseerd regeeringsbureau ook. Op deze gronden werd door ons aan den Minister gevraagd Veilingen^ of de Regeering daarom niet van de diensten van den handel gebruik wilde maken b.v. door wat de Regeering kocht bij vrije inschrijving aan den handel te koop aan te bieden, bij voorkeur op geheel dezelfde condities, als waarop de Regeering kocht, zoodat voor haar elk risico zou zijn uitgesloten, desverkiezende met vaststelling van een minimum en maximum-hoeveeelheid voor eiken inschrijver en van een maximum-prijs, waarvoor op tweedehands condities (basis boordvrij, gezonden inclusief makelaarsprovisie) zou mogen worden verkocht, om onredelijke winsten te verhinderen. Zulk eene regeling zou de beslommeringen der Regeering sterk verminderen, den handel en de makelaars in de gelegenheid stellen, hunne werkzaamheden te hervatten en een matige verdienste te bereiken en de gebruikers op eene normale wijze en tot redelijke prijzen van granen voorzien. Al spoedig rezen bij de veiüngen van de Regeeringsmais Moeielijkmoeielijkheden. heden bij de Tot de voorwaarden, waarop de eerste inschrijving, zijnde veiIinKenvoor ca. 4658 ton La Platamais per s.s. „Ascaro", zou plaats vinden, behoorde de bepaling, dat inschrijvers verplicht waren te verkoopen tot een maximum-prijs van ƒ 190,— per 2000 K.G. en tevens zoo lang de voorraad zou strekken aan Coöperatieve — 20 — Vereenigingen te leveren, wat deze zouden opgeven noodig te hebben. Na afloop der inschrijving van de mais ex s.s. „Ascaro" ontvingen alle inschrijvers gelijktijdig het bericht, dat het Centraal Bureau uit het Nederlandsch Landbouw-Comité den geheelen voorraad tot den maximum-prijs, door den Minister van Landbouw enz. bepaald, van allen had genomen. Niemand had dus de beschikking over eenige mais gekregen; niemand kon zijne klanten bedienen, alles moest op grond van de bovenaangehaalde inschrijvingsbepaling aan den eersten bieder, het Centraal Bureau, afgestaan worden. Alle tusschenpersonen, die in deze tijden gaarne iets verdienen, de geheele binnenlandsche handel, allen werden voorbijgegaan. Slechts boerenbonden schenen recht van bestaan te hebben, waarbij nog kwam de in die richting minder gelukkige uitlating van den Directeur-Generaal van den Landbouw in de Nederlandsche Staatscourant. Welke uitlating luidde: „Teneinde de verdeeling van de aangekochte mais over de „landbouwers in de verschillende provinciën zoo goed mogelijk „te doen geschieden, zal het wenschelijk wezen, dat de bestaande „coöperatieve en coöperatief werkende landbouwvereenigingen, „voor zoover zulks nog niet is geschied, zich provinciesgewijze „van de daarvoor bestaande centrale lichamen bedienen, waar „de opgaven der gevraagde hoeveelheden worden verzameld. „Deze provinciale! lichamen kunnen zich rechtstreeks tot de „Importeurs wenden, doch nog beter gebruik maken van een „Centraal Bureau, dat te Rotterdam kantoren heeft. Als zoodanig heeft het Centraal Bureau uit het Nederlandsch Landbouw Comité in overleg met dat Comité, belangloos zijne „bemiddeling aangeboden. „Onnoodig zal het zijn op te merken, van hoeveel belang „het is voor hen die nog niet bij de bestaande landbouworganisaties zijn aangesloten, dat zij daartoe thans overgaan. „Reeds is door verschillende dezer besloten om in deze moeilijke „tijden ook aan niet-aangeslotenen de behulpzame hand te „bieden". In 't kort gezegd komt het artikel in de Staatscourant dus hierop — 21 — neer, dat deze Regeeringsambtenaar, als zoodanig de boeren opwekt zich bij de landbouworganisaties aan te sluiten en de coöperatieve vereenigingen aanbeveelt. Tegen deze aanbeveling der coöperatie is door ons krachtig geprotesteerd. Met volledige erkenning van het nut, dat coöperatie voor hare vakgenooten sticht, hebben wij ons veroorloofd toch de meening uit te spreken, dat het nu kwalijk op den weg van een Regeeringsambtenaar kon liggen de benarde tijden en den verzwakten toestand, ja den nood waarin een deel van den juist zoo zwaar getroffen stand der graanhandelaren verkeerde, te gebruiken om eenzijdige voorkeur te toonen en daardoor propaganda te maken, ten bate van een klein deel der bevolking, doch ten nadeele van een ander deel en in deze benauwde dagen te trachten dwang uit te oefenen tot aaneensluiting bij de door hem voorgestane vereenigingen. Waar op groote schaal door de Regeering en particulieren getracht werd het gedeeltelijk gestremde economische leven zijn normaal verloop te doen herkrijgen, teneinde de verdiensten van alle klassen der bevolking te verbeteren, verklaarden wij te betreuren, dat een Regeeringsambtenaar maatregelen verzon en aanbeval, die er toe konden leiden, honderden, die ook door arbeid gezinnen moeten onderhouden, voor goed hunne klandizie en zaken te ontnemen. De kwestie met het s.s. „Ascaro" heeft veel stof tot schrijven gegeven en door ons bestuur is daarover een levendige briefwisseling gevoerd, wat tot resultaat had dat er een nieuwe regeling kwam voor den verkoop der z.g. regeeringsmais, eene regeling welke reeds werd toegepast bij de inschrijving s.s. „Marte". Immers, de bepaling, dat inschrijvers verplicht waren aan coöperatieve vereenigingen alles te leveren wat deze zouden opgeven noodig te hebben, had plaats gemaakt voor de mildere beschikking, dat door coöperatieve vèreenigingen slechts aanspraak op 50 pOt van het ingeschreven kwantum kon gemaakt worden. De maximum-prijs van ƒ 190,.— per 2000 K.G. veel te laag ten opzichte der marktwaarde van mais, bleef gehandhaafd. Ook deze regeling droeg niet onverdeeld de instemming van den handel weg. — 22 — Wel werd daardoor den importeurs, die gewoon zijn boordvrij Rotterdam te verkoopen de mogelijkheid geopend een deel dier mais te koopen en ten gerieve hunner cliëntele op de gewone wijze te distribueeren, maar werden daarentegen de importeurs in de provincie, wier zaken erop gebaseerd zijn, hunne granen per goedkoopste scheepsgelegenheid naar huis te laten gaan en vandaar te distribueeren aan hunnen vele kleine afnemers, voor wie het koopen boordvrij Rotterdam, absoluut onmogelijk is, door de getroffen regeling totaal uitgeschakeld en zullen hun bedrijf moeten stopzetten, niet alleen ten nadeele van henzelf en hun personeel, maar bovenal ten nadeele der vele kleine molenaars, die zij geregeld bedienen en die op hunne beurt weder hoofdzakelijk leveren aan de arbeiders in de dorpen, die uit hoofde van hunne positie, geen lid der landbouwvereenigingen kunnen zijn, maar wel bij de groote vlucht, welke de varkensmesterij in de laatste jaren heeft genomen, allen een of meerdere varkens mesten. Door ons bestuur werd dan ook aan den Minister verzocht aan die importeurs, die niet te Rotterdam gevestigd waren, toe te staan, de mais naar huis te halen, vandaar uit te distribueeren bijv. onder de voorwaarde, dat zij bij de burgemeesters hunner woonplaats en bij het bureau van onzen Bond eene lijst deponeerden van hunne afnemers. Kort na de gehouden inschrijving en toewijzing der ca. 5500 ton La Plata mais per s.s. „Marte" werd aan de markt gebracht een gedeelte der disponibele Amerikaansche Mixed mais, zijnde circa 6000 tons. De voorwaarden van inschrijving waren vrijwel gelijk aan die van de partij La Plata Mais s.s. .Marte"; alleen- was de maximumprijs gesteld op f 230.— per 2000 K.G. wederom een prijs, belangrijk lager dan de marktwaarde.. Na toewijzing deed zich ter beurze het wel eigenaardige geval voor, dat in de tweedehand de gegunde Mixedmais belangrijk hooger dan tot den voor inschrijvers vastgestelden maximumprijs werd verhandeld. , Zeer zeker was dit tegen de bedoelingen van de Regeering, die immers een maximumprijs van f 230.— had bepaald. — 23 — Echter zijn voor dit feit twee zeer gereede verklaringen te vinden. Primo luidde art. 6 der inschrijvingsvoorwaarde: Door de Regeering wordt als maximumprijs «oor de inschrijvers gesteld ƒ 230,— etc., tot welken prijs de mais moet worden afgegeven. Uitdrukkelijk heette het „voor de inschrijvers"; de koopers aan wie door inschrijvers moest worden afgegeven, waren volgens de letter der bepaling aan een maximum-prijs niet gebonden. Secundo bleek opnieuw, dat de wet van vraag en aanbod krachtiger is, dan welke ministerieële bepaling ook. Door het Comité van Graanhandelaren, den lasthebber van de Nederlandsche Regeering, werd onmiddellijk krachtig ingegrepen om de inbreuk door den handel gemaakt op de bedoeling der bepalingen van inschrijving te herstellen. Aan diegenen, waarvan vaststond, dat de mais tot hoogeren prijs dan den vastgestelden in de tweede hand was verkocht, werd niet geleverd en langs minnelijken weg werd hersteld wat misdreven was geworden. Op demonstratievè wijze was echter aangetoond het Onhoudbare van vaststelling van een maximum prijs en het verluidde weldra, dat de eerstvolgende inschrijving zoude zijn eene absoluut vrije. Aldus geschiedde. t Op 23 November 1914 had het bestuur van onzen Bond met den Minister van Landbouw enz., den Heer Van Ebldb van het distributie-bureau, den Heer Van Hoek, directeur-generaal van den Landbouw, den Heer Van Genderbn Stort, namens den Landbouwersbond en den Heer Nykamp van het Centraal Bureau te Enschedé, een bijeenkomst. Naar aanleiding van deze bijeenkomst werd op 24 November 1914 eene buitengewone Algemeene Ledenvergadering gehouden en werd per 27 November 1914 een uitvoerig schrijven tot den Minister gericht. Aan dit schrijven ontleenen wij het volgende: „Uit de besprekingen bleek een diepgaand verschil van meening, „daar de vertegenwoordigers van de veeteelt 'zich gerechtigd — 24 - „achtten, van de regeering levering van mais tot lagere prjjzen, „dan de tegenwoordige, ja zelfs tot de vroeger vastgestelde te „verlangen, althans zoolang het volgens hen bestaande gebrek „aan veevoeder nog zou voortduren, terwijl de handel een „vrijeren verkoop bepleitte, waarbij al zijne organen hun functie „zouden kunnen vervullen. Vooral had de handel bezwaar „tegen levering door de Regeering tot prijzen belangrijk „beneden de tegenwoordige, omdat hij als gevolg daarvan een „algemeene prijsverlaging vreesde, die hem verlies zou berokkenen „op de partijen, die de handel zelf aanvoert. „Ten slotte verklaarden de vertegenwoordigers van den handel, „beseffend, dat slechts door eene tegemoetkomende houding een „resultaat te bereiken viel, zich te willen neerleggen bij eene „zoodanige, door onzen Voorzitter in overweging gegeven regeling, „dat het Centraal Bureau uit het Nederlandsch Landbouw Comité „van de door de Regeering aangevoerde mais de aan dit lichaam „bestelde hoeveelheid ongeveer gelijkelijk verdeeld over Ameri„kaansche Mixed mais en La Plata mais van totaal 1500 waggons „van 10,000 K.G. tot een door de Regeering vast te stellen prijs „zou ontvangen, waartegenover het zich verplichtte, verder, „zooals de voorzitter het uitdrukte, zijn boeken te sluiten, „d.w.z. geen verdere bestellingen te verzamelen bf op te nemen, „behoudens de voorziening in zijn eigen directe behoeften. „Ook ons bestuur heeft dus deze regeling aanvaard in het „vertrouwen, daardoor een stap nader te zijn gekomen tot normale economische verhoudingen op dit gebied, waarnaar Uwe „Excellentie ons immers mededeelde, ook zelve te streven. Wij „veroorlooven ons, daaraan den wensch te verbinden: le. „dat Uwe Excellentie bij de vaststelling van den prijs zooveel „mogelijk rekening moge houden met de marktwaarde van „den laatsten tijd, omdat een al te lage prijsvaststelling een „algemeenen prijsdruk zou uitoefenen te onzen nadeele en „den importhandel allicht huiverig zou maken zijne aan„koopen voort te zetten. 2e. „dat het Uwe Excellentie moge behagen, tyj verdere distributie „van regeeringsgraan, dit op eerste hands-conditiën (dus cif 25 , Amsterdam/Rotterdam tegen documenten) bij inschrijving „voor aankomst te doen verkoopen, opdat importeurs, andere „handelaren en tnsschenpersonen daaraan kunnen deelnemen. „Deze wijze van verkoop zal het dubbele voordeel hebben, „dat de prijzen niet worden opgeschroefd, daar de inschrijvers „elkaar bij den verderen. verkoop concurreeren en dat on„noodig extra kosten en groote vertraging in de aflevering „door voorafgaande lossing in lichters worden voorkomen". In Februari 1915 kwamen van eenige onzer leden klachten in over de maatregelen van de Regeering voor aankoop van tarwemeel, mais en de distributie van mais, terwijl tevens betreffende dat laatstgenoemde een copie-request inkwam van de Grnningsche Graanhandelaren. Wat was sedert gebeurd? Na de algemeene ledenvergadering van den Bond in 1914 gehouden, viel er aan de mais-distributie niets meer te doen, ondanks herhaald bezoek bij den Minister van Landbouw enz. De Regeering bleef volharden bij haar standpunt, dat zij het geven van mais in plaats van rogge die onteigend was, een eereschuld vond. De regeering had n.1. de rogge afgenomen tegen een prijs beneden de waarde, zoodat zij het zich eene eereschuld rekende maïs te verstrekken tot overeenkomstigen prijs. Echter is daarop door het geheele land heen, veel te veel mais gedistribueerd, wat de markt drukte, die nog meer gedrukt werd door groote veilingen en inschrijvingen van Regeeringswege. *) Alle importeurs hebben die prijsdaling gevoeld en het meest zij, die juist op aansporing van de Regeering met energie importeerden. Een klacht van anderen aard was de volgende: de meel- Meelfabrikanten ontvingen van regeeringswege tarwe en moesten fabrikante« hun meel tegen f 17,— per 100 Kilo af. fabriek leveren in welken prijs ƒ 0,25 provisie voor den tusschenhandel begrepen was. De klacht nu was deze, dat sommige fabrieken zouden trachten de betaling dier provisie aan den tusschenhandel te onthouden, en koopers, die direct kochten zonder tusschenpersoon *) Zie «Loop der Maisprijzen" bldz. 33. zouden laten voorgaan bij koopers, die van een tusschenpersoon gebruik maakten. Aldus bespaarden de fabrieken de ƒ 0,25, b.v. bij verkoop direct aan bakkerij. Naar aanleiding van deze klacht werden conferenties gehouden met den Voorzitter van de Vereeniging van Meelfabrikanten en den Minister van Landbouw enz. De Minister deelde mede, dat hij door accountants had laten onderzoeken de wijze van inboeking van de verschillende bij de meelfabrikanten ingekomen orders, en tengevolge daarvan gelast had en ook liet controleeren dat alle orders door de meelfabrikanten moesten worden uitgevoerd in dezelfde volgorde als waarin die orders waren binnengekomen. Aan het nakomen van dit voorschrift waren bezwaren verbonden. Zooals de toestand was, kwamen bij de meelfabrikanten meer orders in dan in normale omstandigheden. Waar reeds in gewone tijden de meeste fabrieken gedurende zes dagen van de week dag en nacht doorwerkten, kon de productie, uit den aard dor zaak, niet belangrijk opgevoerd worden. Het gevolg van een en ander was, dat alle bestellingen niet konden worden uitgevoerd, hetgeen aanleiding gaf tot eenen onderlingen strijd tusschen de afnemers, wie van hen het meeste van die productie tot zich kon weten te trekken. Teneinde aan die bezwaren tegemoet te komen, meende de Minister de distributie van bloem en meel wederom zooveel mogelijk in normale banen te moeten terugbrengen. De Minister besloot bij zijn voorschrift, in werking getreden met ingang van 1 April 1915, aan de afnemers een recht van voorkeur toe te kennen bij bestelling aan die fabrieken, waarvan zij vóór 1 Augustus 1914 gewoon waren hun meel te betrekken en wel voor bestellingen van hoogstens 14 dagen tot het gemiddelde van de hoeveelheid die zij, gedurende zes maanden vóór Augustus 1914 gewoon waren van die fabrikanten af te nemen. Hetgeen daarna van de productie overbleef, na aflevering aan deze categorie van afnemers, zoude dan kunnen worden verstrekt aan die aanvragers, die niet gewoon waren hun meel van de betrokken fabriek te betrekken. Bij de beoordeeling of eene aanvrage voor het geheel of voor een gedeelte moest worden ter zijde gelegd, heeft de ïneelfabri- — 26 — - 27 — kant zich dan slechts te overtuigen of de betreffende aanvrager vorenbedoeld het gemiddelde reeds heeft overschreden. Verder bepaalde de Minister dat door de meelfabrikanten aan alle tusschen personen eene korting moest worden gegeven van 25 cent per 100 K.G. met dien verstande, dat tusschenpersonen, die in normale tijden als regel door tusschenkomst van sub-agenten hun meel betrokken, slechts recht hadden op eene korting van 12^2 cent per 100 K.G., in welk geval het overige aan den agent moest worden uitgekeerd. Geschillen die zich eventueel mochten voordoen bij de toepassing van dit voorschrift zouden in hoogste ressort worden beslist door eene commissie bestaande uit de Heeren R. van Stolk, Utrecht, G. j. Gantvoobt, Amsterdam en W. 'H. Wichbrlink, Bloemendaal. Veel behoeven wy niet meer over de distributie van menschenvoedsel en veevoeder te zeggen. Eindeloos zijn de besprekingen geweest die ons bestuur heeft gehad, zoowel met Regeeringsambtenaren als met leden van den Bond, besprekingen die, alleen dat resultaat hebben gehad dat commissies in het leven werden geroepen bestaande uit personen uit den graanhandel. Over het werk dier Commissies en wat aanleiding tot hunne samenstelling was, daaromtrent hebben wij reeds onder groep IV eenige bijzonderheden vermeld. In de allereerste plaats moesten wij onze aandacht aan den importhandel wijden en daarom heeft het thans geen zin ons in diepzinnige beschouwingen te verdiepen over het door de Regeering gevolgde stelsel van distributie. Waar zulks in het belang van onze leden noodzakelijk was, hebben wij onzen steun verleend bij de pogingen die in het werk werden gesteld, verbetering in. de voorwaarden van die distributie te brengen. Waar de distributie door de laatste nieuwe regelingen zoo verwant werd' aan den importhandel, kwam het o. i. beter voor het slot van dezen distributiefilm aan dien van den import te verbinden. — 28 — V. Moeielijkheden met onze eigen Regeering en regelingen met de N. O. T., naar aanleiding van de methode en de hoeveelheden, waarop en tot welken prijs granen uit het buitenland in Nederland konden worden geïmporteerd, vervolgens in het binnenland moesten worden gedistribuëerd. Een der eerste maatregelen der Regeering was, dat zij den inkoop en aanvoer van buitenlandsche Tarwe geheel aan zich trok, teneinde zekerheid te hebben, dat dit onontbeerlijke artikel in voldoende mate zou beschikbaar blijven. Met dezen aankoop belastte zij ééne firma, later ook een tweede, terwijl andere firma's, die meenden, ook dergelijke rechten te kunnen doen gelden' zeer weinig succes hadden. Den import van meel (tarwebloem) nam de regeering ook ter hand, maar door bemiddeling van de in dit artikel werkende firma's. Den aanvoer van andere granen en veevoeder liet de regeering vrij, maar zij verklaarde zich wel bereid, ook deze van den handel te koopen. Deze import was intusschen zeer bezwaarlijk geworden, omdat de gebruikelijke wijze van zaken doen, het af-koopen van exporteurs met betaling tegen documenten, vrijwel onmogelijk was geworden. Daarom zonden verschillende firma's vertegenwoordigers naar Engeland en Noord- en Zuid-Amerika en richtten andere er zich op in, ook in de exportlanden zelf te koopen en zelf voor de bevrachting te zorgen. Gedurende ongeveer een half jaar konden vrij groote hoeveelheden Amerikaansch en Russisch graan van Engeland naar hier worden gezonden, maar daarna verbood Engeland dezen export, zoodat ons land zoo goed als uitsluitend op Noorden Zuid-Amerika was aangewezen. Na eene periode van stagnatie der aanvoeren (een natuurlijk gevolg van het in beslag nemen der stoomende ladingen door Engeland en Frankrijk), herleefde dus een nieuwe handel, waaraan de Regeering in zóóverre haar medewerking verleende, dat zij verlof gaf de — 29 — ladingen aan haar te consigneeren, hetgeen Engeland eischte als waarborg tegen heruitvoer naar Duitschland. Tegenover de verantwoordelijkheid, die de Regeering hierdoor op zich nam, eischte zij van de Importeurs een bankgarantie, die haar waarborg gaf tegen zulk een heruitvoer, waartegen trouwens de toen reeds afgekondigde uitvoerverboden ook reeds waakten. Dit systeem is echter niet lang gehandhaafd, maar vervangen door eene consigneering der gekochte granen aan de einde 1914 opgerichte Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij, waardoor de Regeering van een groote verantwoordelijkheid ontheven werd. De voedergranen werden niet alleen door den handel, maar ook door de Regeering geïmporteerd, daar zij bevreesd was, dat anders de aanvoer te klein zou zijn. Dit leidde echter tot het tegenovergestelde resultaat, daar de handel met de regeering, wie het natuurlijk niet om winst te doen was, een zeer bezwaarlijke concurrentie te voeren had, zoodat hij zijn aankoopen dikwijls angstvallig beperkte. De Regeering maakte n.1. den omvang harer inkoopen niet bekend, hetgeen de handel juist wensen te. 23 November 1914 had ons bestuur met den Minister van Landbouw; Nijverheid en Handel en de Hoofdambtenaren van dat Departement besprekingen inzake den verkoop van door de Regeering aangevoerd graan, bestemd voor veevoeder en van de voorwaarden waarop dergelijk graan door de Importeurs kon worden aangevoerd. Op 27 November d.a.v. werd door onzen Bond aan den Minister een adres verzonden, waaraan wij hét volgende ontleenen: le. „Gaarne zoude ons bestuur opgaaf ontvangen van alle hoeveelheden graan door de Regeering aangekocht en afgeladen, teneinde hiervan aan zijne leden mededeeling te „kunnen doen. „Immers de onzekerheid die hieromtrent bestaat, maakt den „handel huiverig zelf in voldoende mate in het buitenland „te koopen, daar de volslagen onbekendheid met de hoeveelheden die, en met de prijzen waartoe de Regeering zal „verkoopen, hem bij voortduring in het duister doet rondtasten. — 30 — Bankgarantie. 2e. „Om dien zoo zeer gewenschten Import door den handel „zelf minder bezwaarlijk, ja duurzaam mogèhjk te maken „zouden wij de volgende wijzigingen of toevoegingen wen„schen te zien aangebracht in de garantiecontracten met „Uwe Begeering; a. „De Bankgarantie ware te vervangen door eene garantie „van den importeur zelf, desverlangd tot een vast te stellen „maximum. Indien de bankgarantie bleef gehandhaafd ('t zij in „alle gevallen, 't zij boven dit maximum) zou liet bedrag daarjfe »van dienen te worden verlaagd, zoowel wat de eenheid betreft „(toen 5 maal de waarde) als het totaal bedrag. 6. „Een maximum garantie ware vast te stellen voor alle „zaken door één importeur te doen, derhalve eene generale ga„rantie; waarop zijn achtereenvolgende zaken zouden kunnen „valideeren. c. .De mogelijkheid zou dienen te worden geopend voor „collectieve garantie van meerdere importeurs, ómdat de praktijk „reeds ons heeft geleerd, dat bij de groote bezwaren en risico's „onder de bestaande omstandigheden aan het importeeren verbonden, meerdere firma's zich onderling aaneensluiten. d. „Een termijn ware vast te stellen na aankomst der betreffende boot, binnen welken de garantie stilzwijgend afloopt. „Aan dezen wensch hechten wij groote waarde, omdat het niet „afloopen der garantie, zooals zij nu geregeld is, onvermijdelijk „leiden moet tot spoedig staken der importen door den handel. „Immers de achtereenvolgende zich opstapelende garanties zouden „weldra zulk een geweldigen omvang aannemen, dat de bankiers „ze zouden moeten weigeren, waar nog bijkomt, dat de handel „aan de bankiers eene vrij belangrijke provisie heeft te betalen, „zoolang de garantie van kracht blijft. „Ook wil het ons voorkomen dat tegen het spoedig afloopen „der garanties van de zijde der Regeering nauwelijks bezwaar „zal kunnen bestaan, omdat de groote behoefte, het gebrek aan „voorraden en de lagere prijzen voor latere levering er toe zullen „leiden dat elke partij zeer spoedig, zeker enkele weken na aankomst zal zijn verbruikt. 31 — „In verband hiermede zou de garantie 2 of 3, hoogstens „4 weken na aankomst der betreffende boot stilzwijgend kunnen „afloopen. Wij moeten eene regeling in den aangegeven zin als „eene uiterst belangrijke zaak voor onze leden beschouwen, zoo „niet eene levenskwestie, zoodat wij Uwe Excellentie met vrijmoedigheid durven verzoeken, daaraan wel Uw volledige aandacht te willen schenken, waaraan wij trouwens na het belang,rijk onderhoud dat wij Maandag de eer hadden met U te „voeren, waarüjk niet kunnen twijfelen. „Bovendien zijn wij overtuigd, dat de handel als hem de „weg volgens onze bedoelingen wordt geëffend, bereid en in [staat zal büjken geleidelijk voor voldoenden aanvoer te zorgen „én in alle behoeften aan veevoeder zal kunnen voorzien." De Minister maakte bij missive d.d. 10 December 1914 bezwaar te voldoen aan ons verzoek om opgaaf te ontvangen van alle hoeveelheden graan, door de .Regeering aangekocht en afgeladen. Zijne Excellentie deelde ons echter mede, dat er weliswaar belangrijke hoeveelheden waren aangekocht, maar er toch ruimte voor aanvoer door particulieren overbleef. Wat punt 2 van ons schrijven betreft, merkte de Minister op: o. dat art. 8, sub 1 van de overeenkomst die de Staat der Nederlanden gewoonlijk aangaat met hen; die goederen, waarvoor hier te lande een uitvoerverbod bestaat, op naam der Regeering wenschen te importeeren, de gelegenheid openstelt tot het stellen van eene garantie door den importeur zelf, hetzij in geld, hetzij in effecten. art. 8 sub 1 luidt als volgt: „Tot zekerheid voor de stipte naleving van deze overeenkomst verbindt zich de importeur „aan de Regeering als onderpand te geven de geldsommen „en/of waarden vermeld op de aan deze overeenkomst gehechte „door beide partijen gewaarmerkte lijsten tenzij door de „Regeering met eene andere zekerheid wordt genoegen ge„nomen." (De hier door den Minister genoemde overeenkomst is hierbij als bijlage gevoegd onder No. II, terwijl als bijlage III is opgenomen de overeenkomstig art. 8 sub 2 — 32 — van bovengenoemde overeenkomst door de Regeering geeischte bankgarantie). 6. dat gelegenheid wordt geboden tot het stellen van eene generale garantie, als door ons bedoeld. Het bedrag dier generale garantie moet alsdan in overleg met de Afdeeling Handel worden vastgesteld, terwijl hij, die garant is, moet verklaren, dat eventueel op te leggen boeten niet in mindering zullen komen van bet bedrag waarvoor garantie wordt verleend; c. dat eene collectieve garantie van meerdere importeurs als in het adres bedoeld, niet is uitgesloten en zelfs in een enkel geval reeds is geaccepteerd, doch dat de Regeering hiertoe slechts in zeer bijzondere gevallen toestemming kan verleenen; d. dat het doen afloopen der garanties vóór het einde van den oorlog in geen geval kan worden toegestaan. Uit het sub b. medegedeelde blijkt echter, dat een generale garantie kan worden verleend, zoodat het bezwaar, dat de garanties zich te zeer zouden opstapelen dan ondervangen wordt. Eene garantie die vóór het einde van den oorlog afliep zou slechts eene zéér betrekkelijke waarde hebben. Oprichting Inderdaad is dit ook weldra het geval geweest en heeft de N. 0. T. N.O.T., die begin 1915 haar functies begon als verbindingsschakel en vertrouwens-lichaam tusschen de oorlogvoerenden (hoofdzakelijk de geallieerden) eenerzijds en onzen importhandel anderzijds het aan zich doen adresseeren der geimporteerde granen geheel van de Regeering overgenomen. Zij sloot daartoe contracten met Importeurs (zie bijlage IV), die dit wenschten, waarbij dezen zich op straffe van zware boeten, die door bankiers werden gegarandeerd, verplichtten, er tegen te waken, dat de geïmporteerde goederen (later zelfs ook de daaruit vervaardigde producten) weder naar het buitenland werden uitgevoerd. Uit den aard der zaak eiscbten de Importeurs óp hunne beurt van hunne koopers een dergelijke garantie, waarbij zij zich echter steeds met eene garantie van die koopers zelf, dus zonder bankiers-waarborg tevreden stelden. Tot lof van onzen handel in al zijn vertakkingen dient te worden vermeld, dat handelingen in strijd met de aangegane verplichtingen in het — 33 — algemeen niet voorkwamen, waarbij één belangrijke uitzondering moet worden gemaakt, daar in den laatsten tijd gebleken is, dat vele partijen Moutwijn, te Schiedam gestookt uit onder N.O.T.-verband geïmporteerde granen, in strijd met door de Importeurs tegenover de N.O.T. aangegane, verplichtingen en natuurlijk buiten hun weten, door de fabrikanten zijn geëxporteerd. Daarvoor heeft de N.O.T. aan die Importeurs belangrijke boeten opgelegd en in meerdere gevallen ondervinden dezen of hunne koopers moeielijkheden bij het verhalen dezer boeten op hunne koopers, doordat sommige personen zich schijnen te hebben geleend tot praktijken, waardoor zij partijen graan, waarop N.O.T.-verband rustte, als N.O.T.-vrij verder verkochten. Een boékje beschrijvende de N.O.T., haar oorsprong en werkwijze, is in onze bibliotheek voor de leden en arbiters beschikbaar. In het voorjaar van 1916 was de gezamenlijke aanvoer, Vrachtruimte, speciaal van Mais, door de regeering in den handel zóó groot geworden, dat hij de behoefte verre overtrof, welke overvloed leidde tot een sterke prijsdaling en gedwongen verkoopen, die den prijs in ons land tot ver beneden de pariteit der prijzen in de importlanden drukte. De handel vond hierin aanleiding, een poging te doen, den mais-import weer alleen in handen te krijgen, maar hiertegen bestond het bezwaar, dat de regeering met Nederlandsche reeders en Stoomvaartmaatschappijen een collectief vervoer-contract van Noord- en Zuid-Amerika had afgesloten, dat nog eenige maanden geldig bleef. Ten einde den import aan zich te kunnen trekken, zou de Handel dit contract dus moeten overnemen, hetgeen zeer bezwaarlijk was, daar dit vrachtcontract, wegens daling der vrachten, te duur was. De handel heeft deze overeenkomst dan ook niet aangedurfd, hetgeen hem vermoedelijk later zal hebben gespeten, want hij had zich, door het aanvaarden van dit risico, waarschijnlijk langer in den graanimport kunnen handhaven. De bovenbedoelde prijsdaling nam steeds grooteren omvang, Loop der daar de Regeering voortging, groote hoeveelheden Mais bij in- Maisprijzen. schrijving te verkoopen, terwijl ook de handel, vooral angstig geworden of finantièel minder sterke tweehandshouders, zijn — 34 — aankomende, partijen tot eiken prijs verkocht. Dit gaf ons Bestuur aanleiding, den Minister van Landbouw, enz. te verzoeken, de Regeeringsverkoopen te staken, althans te verminderen, hetgeen leidde tot een audiëntie op 8 Maart 1915. De Minister kende toen den prijsval niet, erkende, dat de toestand van veehouderij en mesterij prijsverlaging van maïs volstrekt niet noodzakelijk maakte en zegde ernstige overweging en bestudeering van den toestand en der geuite wenschen toe, den indruk wekkende, dat, voorloopig althans geen verdere maïs der Regeering op de markt zou worden geworpen. 10 Maart 1915 richtte ons Bestuur tot den Minister een uitvoerig schrijven, waarin de bezwaren en wenschen van den graanhandel te dezer zake werden uiteengezet, terwijl bij schrijven van 15 Maart d.a.v. nog eene beschouwing inzake maïs-aanvoeren en maïs-prijzen aan den Minister werd verzonden. Na verzending van laatstgenoemd schrijven op 15 Maart 1915 ontvingen wij van den Minister een schrijven, waarin hij mededeelde over de redenen, die wij voor de prijsdaling opgegeven hadden (n.1. de overvloedige hoeveelheden maïs, die door de Regeering beschikbaar waren gesteld) met ons van meening te moeten verschillen. Volgens den Minister was de voornaamste reden van de prijsdaling te vinden in de door den particulieren handel ingevoerde hoeveelheden en kon de Minister ons dan ook geen toezegging doen geen distributie van Regeeringsmaïs te zullen doen plaats hebben. In aansluiting op dit schrijven en in antwoord op ons schrijven van 15 Maart 1915 ontvingen wij per 24 Maart d.a.v. van den Minister een schrijven, waarin de Minister ons mededeelde, dat de Regeering zich bij den import van maïs gehouden had aan haar voornemen, om zelve niet meer te importeeren dan ongeveer 30.000 ton 's maands, het overige aan den handel overlatende. Waar de import der Regeering dit bedrag heeft overschreden, geschiedde dit om te voorzien in de behoefte aan mais voor die gemeenten, waar de inbezitneming der rogge door Regeering of gemeente een noodtoestand had doen ontstaan, welke maïs, gelijk bekend is, door de Regeering rechtstreeks aan de boeren werd verstrekt. Deze hoeveelheid viel dus, uit den aard — 35 - der zaak, buiten hetgeen door de Regeering voor den handel werd geïmporteerd, hetgeen voor dezen geen nadeelige gevolgen kon hebben, omdat de boeren die deze mais ontvingen, in gewone omstandigheden hun vee met eigen verbouwde rogge voeren en dus voor die hoeveelheid geen mais van den handel betrekken. Ter toelichting van deze opmerking van den Minister diene het volgende: De inbeslagneming van rogge riep vele moeielijkheden in het leven, met name in de landbouwbedrijven in verschillende zandstreken van ons land. Juist in deze streken, welke de meeste rogge hebben beschikbaar moeten stellen, wordt deze graansoort niet voor de markt geteeld, doch dient ze in normale tijden als een voornaam veevoeder, voor den veestapel des verbouwers zelf. Door den tot' begin 1915 onregelmatigen aanvoer van mais is het velen kleinen landbouwers in die streken onmogelijk geweest, een voldoende hoeveelheid veevoeder tegen matige prijzen terug te koopen. Om aan dit euvel een einde te maken wilde de Minister aan de landbouwers in bedoelde streken desgewenscht een hoeveelheid regeeringsmais, overeenkomende met de in beslaggenomen hoeveelheid rogge, rechtstreeks beschikbaar stellen tegen den kostenden prijs (welke per last ongeveer in dien tijd zou bedragen ƒ 190,—> voor La Plata en ƒ 230,— voor Mixed mais). De Minister bleef dus bij zijn oordeel, dat de prijsdaling van de maïs niet kou worden geweten aan de Regeering, doch moest geacht worden het gevolg te zijn van de groote hoeveelheden, die door particuliere importeurs zijn ingevoerd. 16 Maart 1915 richtte ons bestuur een schrijven tot den Minister waarin verzocht werd handelaren en agenten in de gelegenheid te stellen, via een Centraal bureau tot tarwe-aankoop, hunne offertes te maken. Dit toch was voor dien niet mogelijk, althans hadden vrijwel alle pogingen daartoe in de praktijk schipbreuk geleden. De regeering bleef vasthouden aan haar systeem om den aankoop der benoodigde tarwe uitsluitend in handen te leggen van twee firma's. Uit den aard der zaak zijn daardoor andere firma's in hunne inkomsten getroffen. Uit door ons ontvangen — 36 — brieven van leden bleek ona, dat het gevolgde systeem, gevaar met zich bracht tot onnoodig nadeel. De Regeeriug toch zal dan tot de marktwaarde kunnen koopen, als Zij den Handel in de gelegenheid stelt onderling te kunnen concurreeren. In het bovenbedoelde schrijven aan den Minister memoreerden wij een en ander, eindigende met het verzoek met onzen Bond van gedachten te wisselen over de mogelijkheid van overneming van de noodige scheepsruim te. Bij schrijven van 30 Maart 1915 ontvingen wij van den Minister bericht dat wat den eventueelen aankoop van La Plata tarwe betrof, het de bedoeüng was, deze tarwe, wanneer zij in prijs gunstig uitkwam, van handelaren of agenten te koopen en dé mogelijkheid dan ook niet uitgesloten was, indien er vrachtruimte over was, deze voorgenoemde inkoopen te gebruiken. Door de Regeering werd daarop den Bond het positief aanbod gedaan vrachtruimte over te nemen. Direct werd aan alle leden per 3 April 1915 een circulaire gezonden, inhoudende het verzoek ons te berichten, of men genegen was in het overnemen van de bedoelde vrachtruimte deel te nemen, zoo ja, voor welke hoeveelheid, voor welke artikelen en van welke exporthavens. Al spoedig bleek, dat de raeesten onzer leden binnen den in het aanbod gestelden termyn geen besluit durfden te nemen. De groote voorraden nog aanwezig, zoowel van den handel als van de regeering, de onzekerheid, wanneer die verkocht zouden worden, de nog zeer gedrukte prijzen, die op een standpunt stonden ver beneden de vraagprijzen in exportlanden, zoodat de handel feitelijk den import nog niet weder kon opvatten, de naderende lente, die het gebruik zeer sterk zou doen verminderen, dat alles maakte den handel huiverig zich reeds begin April met vrachtovername te verplichten. Toch wenschte hij niets liever, dan de graanaanvoeren te hervatten, zoodra dit met eenige kans op succes mogelijk zoude zijn en wij hadden goede hoop, dat daarmee na enkele weken weer zou kunnen worden begonnen. Daarom verzochten wij den Minister per 10 April 1915 ons tot 1 Mei 1915 tijd te geven voor de door onze leden te nemen beslissingen. 27 April 1915 bracht ons bestuur een bezoek bij den Minister, — 37 — waar mede aanwezig waren de heeren C. A. P. van Stolk en S. Hepnbr (firma L. Hoyack & Co.). Zoowel de kwestie van vrachtoverneming als in verband daarmede de regeeringsaanvoeren maakte een onderwerp van bespreking uit. 29 April d. a. v. werd door ons Bestuur aan den Minister een brief gericht waaraan wij het volgende ontleenen: „Met erkentelijkheid hebben wij kennis genomen van Uw bereidverklaring om in den vervolge den import van voederartikelen weder over te laten aan den handel zelve, mits deze behoorlijke waarborgen van controle kan bieden, zoo dat de Regeering blijvend kan weten, dat er voldoende voor de behoeften wordt geïmporteerd. Naar aanleiding daarvan hebben wij ons nu gehaast overleg te plegen met de belangrijkste, hiervoor in aanmerking komende firma's, daar wij niet snel genoeg met al onze leden in verbinding konden komen en hebben bij allen den levendigen wensch ontmoet, zoo spoedig mogelijk hun importbedrijf te hervatten. De toestand der graanmarkt maakt dit voor onze leden echter nog steeds even bezwaarlijk door de blijvende wanverhouding tusschen de prijzen onzer artikelen in de exportlanden en die op onze markten. Het hoofdartikel: Amerikaansche Mixed Mais, tevens de eenige soort, die voorloopig voor import in aanmerking komt, daar van Plata Mais door vertraging van den nieuwen oogst den eersten tijd nog geen aanbod wordt verwacht, kost op het oogenblik te New York 86 a 87 cent, hetgeen den prijs, onder bijberekening van 7/6 vracht, assurantiën, onderwicht en onvermijdelijke kosten, voor den importeur op 223 tot 225 Gulden per 2000 K.G. brengt. De laatste veiling te Amsterdam, die onder zeer gunstige omstandigheden plaats had, bracht grootendeels 219 gulden op voor Mixed Maïs van den ouden oogst, die eenige gulden meer waard is, dan wat men nu uit Amerika koopen kan. In aanmerking nemende dat op deze veiling elke kleine liefhebber 10.000 K.G. kon koopen, volgt uit deze cijfers, dat de handel, door nu te importeeren, bij een onveranderde prijsverhouding de zekerheid zou hebben, onder berekening der — 38 — onvermijdelijke kosten 7 a 8 gulden per last te verliezen. Deze zekerheid zou hem alleen kunnen worden ontnomen door de Regeering, als deze er toe meewerkte, den prijs der Mais in ons land op een standpunt te brengen, geëvenredigd aan de prijzen in de exportlanden. De handel meent, Uw Excellentie het verzoek om zulk eene medewerking te mogen doen, daar de bedoeling toch niet kan zijn, den graanhandel de keus te laten tusschen voortdurende opoffering van zijn bedrijf of voortzetting daarvan met zeker verlies. Om ons dus hervatting van ons bedrijf mogelijk te maken iri.a.w. ons in staat te stellen, vrachtruimte van de Regeering over te nemen, zouden wij de overtuiging moeten erlangen, dat de prijs der maïs met medewerking der Regeering op een standpunt zou worden gebracht en gehandhaafd, waarop import met een bescheiden profijt (van bijv. 2 %) mogelijk zou zijn en daar deze wensch ons voorkomt volkomen redelijk te zijn, verzoeken wij Uwe Excellentie, dien wel welwillend en ernstig te willen overwegen, waarna onze leden o. i. bereid zullen zijn de gelegenheid aan te grijpen hunne zaken te hervatten en daarvoor gebruik te maken van de ons geboden gelegenheid tot overname van vracht der Regeering, al moge op het oogenblik vrachtruimte tot iets lagere cijfers voor ons verkrijgbaar zijn". 4 Mei 1915 antwoordde de Minister o. a. het volgende: „Uit den aard der zaak zal het ook mij aangenaam zijn, indien de handel zoo spoedig mogelijk weer op normale wijze bij den import kan worden betrokken. Mij verwondert het evenwel dat, om dat doel te bereiken, een voorstel om de prijzen in Nederland gelijk te maken aan die in de exporteerende landen van Uwe zijde de Regeering bereikte en dat terwijl op de laatstelijk aan mijn Departement gehouden conferentie juist de Voorzitter van Uw Bond zoo nadrukkelijk aan de wet van vraag en aanbod herinnerde. Ik meen dat de door U voorgestane regeling te zeer miskenning van die wet zou inhouden, dan dat ter wille van het doel die regeling zou moeten worden aangenomen. — 39 — Het zou mij leed doen indien dat doel: het herstel van de medewerking van den handel bij den import, op geenerlei andere wijze kon worden bereikt, maar ik reken mij niettemin verplicht U het ontwerp en van een nader voorstel in overweging te geven. Met belangstelling wordt een dusdanig voorstel door mij tegemoet gezien." 27 Mei 1915 repliceerden wij daarop het volgende: „Wij hadden de eer, Uw geacht schrijven van 4 Mei te ontvangen, waarin Uwe Excellentie den wensch onzer leden, het overnemen door hen van Regeeringsvracht voor den import van maïs en andere voedergranen in verband te brengen met den prijs, waartoe de Regeering haar voorraad maïs aan de markt brengt, afwees als zijnde in strijd met de wet van Vraag en Aanbod. Wij meenden integendeel, dat onze wensch daarmee volkomen in overeenstemming was, daar wij immers juist vroegen, dat het aanbod hier zich zou regelen naar de vraagprijzen in het productieland, wat wel de meest normale verhouding zou zijn, maar, hoe interessant en leerzaam een debat daarover met Uwe Excellentie ook voor ons zou zijn, wij meenen ons daarin verder niet te moeten verdiepen, om op Uw tijd niet onnoodig beslag te leggen, en omdat genoemde wet en alle economische verhoudingen sedert en door den oorlog niet het minst door tal van Regeeringsmaatregelen zóózeer in 't gedrang zijn moeten komen, dat deze richtsnoeren voorloopig hun waarde grootendeels hebben verloren. Wij komen op deze zaak terug, omdat onze leden bij voortduring de levendige wensch bezielt, zoo spoedig mogelijk hun importeursbedrijf, dat door de Regeerings- in- en verkoopen nog steeds vrijwel stil ligt, te kunnen hervatten, terwijl zij overtuigd zfin, dat de Regeering ongetwijfeld hun recht daarop zal erkennen, nu de omstandigheden reeds sedert geruimen tijd voldoenden waarborg verschaffen voor de mogelijkheid van geregelden import door den handel. Wij hebben vernomen, dat de Regeering van haar vrachtruimte per Juni-aflading 25 a 30.000 Ton voor maïs van Argentinië heeft bestemd. Wel is waar moet zij ook verdere 25.000 Ton — 40 — dezelfde bestemming hebben gegeven, maar wij meenen, die vooralsnog buiten beschouwing te kunnen laten, omdat, naar ons is meegedeeld, deze in Juli zullen vallen. Wat eerstgenoemde 25 a 30.000 Ton betreft, verzoeken wij Uwe Excellentie, deze op de volgende voorwaarden ter beschikking van onzen handel te willen stellen: le. De Bond van Nederlandsche Graan- en Zaad-Importeurs neemt ten behoeve van zijn leden de 25 a 30 duizend Ton Juni-vracht van La Plata over tegen 61/- netto (of zooveel lager als de Regeering heeft bevracht) op de Conditiën van het Centrocon-charter met optie lijnzaad voor 2/6 verhooging. 2e. De Regeering geeft den Bond op dezelfde voorwaarden optie op de voor voedergranen bestemde en/of vrijkomende Juliruimte tot 20 Juni. 3e. De Regeering verbindt zich per Juni geen La Plata Mais te importeeren. 4e. De leden van den Bond verplichten zich voor de hun afgestane vrachtruimte, Mais en andere voederartikelen en/of Lijnzaad te importeeren. 5e. De Regeering brengt haar voorraad en haar nóg uit Amerika te ontvangen Mixed Mais (gezonde kwaliteit) aan de markt niet beneden den tegenwoordigen importprijs, waaronder verstaan wordt de prijs aan boord Amerikaansche Exporthaven -f- assurantie -f molestverzekering -f vracht -f importeursmarge + 2 %. Evenwel behoeft die prijs niet meer dan ƒ 1,15 per 2000 Kg. te zijn boven den prijs van gezonde loco Plata Mais. Wij hopen ernstig op den grondslag van deze voorwaarden met Uwe Excellentie tot overeenstemming te kunnen komen, want de gedwongen stilstand onzer importzaken werkt buiteri gewoon schadelijk, zoodat vele onzer leden steen en been klagen en vreezen, genoodzaakt te zullen worden, hun personeel sterk in te krimpen, daar hun bedrijfskosten bij gebrek aan een groot deel van hun bedrijf hen te zwaar gaan drukken. Mocht Uwe Excellentie ons opnieuw ter nadere bespreking willen ontvangen, dan zouden wij dat zeer op prijs stellen". 41 — Juni 1915 werd door ons aan de leden een circulaire gezonden waarin wij de voorwaarden formuleerden, waarop wij meenden, dat onze Bondsleden desverkiezende een gedeelte der Regeeriugs-vracht zouden kunnen overnemen. Op Vrijdag 16 Juli 1915 had onze Bond te Amsterdam een bijeenkomst met de Commissie voor den Graanhandel, de Vereeniging voor den Graan-, Meel- en Zaadhandel en het Comité van Graanhandelaren. Als resultaat dezer besprekingen werden den 308ten Juli door deze vier lichamen aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel twee requesten gericht, waarin in hoofdzaak betoogden, dat naar hunne meening gedurende het afgeloopen oorlogsjaar gebleken was, dat, na de eerste stremming, de importhandel in Granen door het doen van ruime aanvoeren, met behulp van de N. O. T. zooveel kracht en energie had getoond, dat ernstig zou kunnen worden overwogen of de Regeering dien aanvoer niet weder uitsluitend aan den Handel zou kunnen toevertrouwen en werden ook eenige speciale wenschen te berde gebracht wat betreft den aanvoer en den verkoop van Tarwe en Meel, terwijl ten slotte de wensch werd geuit, de aankoopen van Regeeringstarwe niet tot enkele firma's te beperken. Wat de eventueele terugtrekking der Regeering uit het importeeren van voedergranen aangaat (in 't bijzonder Mais) verklaarde men zich bereid, desgewenscht geregeld opgaaf der aangevoerde en gekochte hoeveelheden te verstrekken, opdat de Regeering zich steeds zou kunnen vergewissen, of door den Handel in de behoefte van ons land voldoende werd voorzien. De Minister van Landbouw noodigde naar aanleiding hiervan de bedoelde vier lichamen tot eene bespreking uit op Dinsdag 17 Augustus, waarbij ook het bestuur van de Nederlandsche Vereeniging van Meelfabrikanten en meerdere adviseurs der Regeering aanwezig waren. Het vierledige hoofdresultaat der uitvoerige gedachtenwisseling, waarbij de Minister zijn standpunt en zijn motieven met groote welwillendheid uiteenzette en toelichtte, was: le. Dat van een vrijen invoer van Tarwe en Meel nog geen — 42 — sprake kan zijn, een opvatting, waarmee de Meelfabrikanten zich ten volle vereenigen, daar ook zij het tijdstip daarvoor nog niet gekomen achtten; 2e. Dat firma's, die vóór den oorlog gewoon waren offertes in Tarwe te maken, ook nu de vrijheid zullen hebben, deze te maken aan het Bureau voor Distributie van Graan en Meel3e. Dat de wensch spoedig weder Amerikaansch Tarwebloem der Regeering beschikbaar te stellen, zal worden vervuld; 4e. Dat de Minister niet bereid is zich uit den aanvoer van Voedergranen (in hoofdzaak Mais) terug te trekken en dezen dus aan den Handel alleen over te laten. Wij hebben ons voor dit laatste onderdeel, het belangrijkste voor onze leden, recht warm gemaakt en met klem van redenen getracht den Minister duidelijk te maken, dal de gebleken kracht en durf der importeurs, de medewerking en de positie der N. O. T. en het geregelde vrachtaanbod der Nederlandsche reederijen voldoende waarborgen verschaften voor een geregelde voorziening van ons land door den Handel met Voedergranon, te meer, daar wij ons desgewenscht tot elke medewerking bereid verklaarden, die de Regeering mocht verlangen om van voldoenden aanvoer en daardoor tegen prijsopdrijving verzekerd te zijn. De Minister bleek ons vertrouwen allerminst te deelen, maar was met zijn adviseurs van meening, dat ook voor de bedoelde artikelen zeer goed een oogenblik kon aanbreken, waarop, evenals dit voor andere is geschied, een buitenlandsche Regeering den aanvoer zou kunnen beperken, of zelfs geheel afsnijden, in welk geval hij partijen en ladingen, aan den handel toebehoorende, veel minder veilig achtte, dan Regeeringsgraan. Hij sprak de overtuiging uit, dat in zulk een geval dit laatste, in tegenstelling met de eerste, nog zou worden doorgelaten en dat zelfs openstaande Regeeringscontracten nog zouden mogen worden uitgevoerd. Hij achtte zich dus niet alleen niet verantwoord den Regeeringsaanvoer te staken, maar zou zelfs ernstig moeten overwegen, of hij, evenals dit voor Tarwe geschiedt, den aanvoer van allé andere graansoorten niet eveneens tot Regeeringsmonopolie zou moeten maken, dien dus voor ieder ander verbiedend. De — 43 — adviseurs opperden daarop het denkbeeld en de Minister lichtte dit nader toe, dat de ról, die hij dan nog aan den Nederlandschen Importhandel misschien zou kunnen toebedeelen, die zou kunnen zijn van een gecentraliseerd inkoopbureau, waaraan de Regeering inkooporders zou kunnen geven. Wij hebben den Minister geantwoord, dat zulk een regeling ons bedrijf zou doen vervallen, dat wij een kunstmatige, gedeeltelijk overbodige rol zouden spelen, dat de verdeeling eener Bajks-inkoöpprovisie over de gezamëlijke Import-firma's wel een zeer karig deel voor ieder zou overlaten en dat zulk een regeling en de verdeeling onder de belanghebbenden ons onuitvoerbaar voorkwam, maar de Minister handhaafde zijn standpunt, dat hij voor het land het veiligst achtte. Op onze vraag, of de toestand niet ten minste kon blijven als hij was, antwoordde hij, dat alleen ons verzoek hem aanleiding gaf ons zijn denkbeeld in overweging te geven, dat er voorloopig althans, voor hem geen aanleiding bestond in dien geest in te grijpen, maar de toestand onveranderd kon blijven, doch dat er geen zekerheid bestond, dat dit duurzaam het geval'zou zijn, zoodat hij op den duur ook voor den. Handel den door hem voorgestelden weg den veiligsten achtte. Uit deze bespreking bleek voldoende dat voor de importeurs verruiming van den handel niet bereikbaar was; maar het gunstigste, dat zij konden verwachten, bestond in de handhaving van den toen bestaanden toestand. Ter bespreking van bovenvermelde aangelegenheid werd op 2 October 1915 te Utrecht eene Buitengewone Algemeene Ledenvergadering van den Bond gehouden, waarin het bestuur verslag uitbracht omtrent het met den Minister verhandelde en men tot de conclusie kwam, dat er niets anders overbleef dan de beslissingen van den Minister te aanvaarden. Einde October 1915 werd onze steun gevraagd bij eene Ophouding nieuwe groep moeielijkheden met de Engelsche Regeering. Deze "^g",^] toch ging, in de overtuiging, dat de invoer van mais en rogge in Nederland te grooten omvang dreigde te nemen, er toe over, de met deze artikelen geladen en naar ons land bestemde schepen, in het Kanaal op te houden, niettegenstaande de ladingen - 44 — geconsigneerd waren aan de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij. Door onzen Bond werd onverwijld een uitvoerig telegram gezonden aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, dat ons echter naar de N.O.T. verwees. 3 November 1916 verzonden wij èn aan den Heer 0. J. K. van Aalst,te Amsterdam, voorzitter der uitvoerende commissie van de N.O.T. èn aan de Uitvoerende Commissie zelve te 's-Gravenhage, een telegram van den volgenden inhoud: ,Het Bestuur Boud Nederlandsche Graan-Zaad Importeurs, groote waarde Uwer bemoeiingen ten bate Nederlandschen handel,' speciaal ter vrijmaking vastgehouden graanladingen gaarne erkennende, vestigt Uwe bijzondere aandacht op groot belang dezer vrijmaking, daar niet alleen handel groote schade lijdt door oponthoud, reuteverlies, eventueelen kwaliteitsachteruitgang, maar ook het binnenland gebrek krijgt aan mais, waarvan de prijs voor het weinig leverbare sinds begin oponthoud van 195 tot boven 210 steeg. Tevens brengt oponthoud toekomstige tijdige graan voorziening in gevaar, daar stoombooten vertraagd in laadhavens terugkeeren, bovendien onze reeders door deze moeielijkheden afgeschrikt worden naar Nederland te varen, en liever elders even loonende vrachten aannemen. Wij verzoeken U derhalve krachtigste pogingen aan te wenden vrijmaking vastgehouden ladingen te verkrijgen, veroorloven ons ten slotte opmerking niet alle personeel N.O.T. voldoende belangrijkheid dezer aangelegenheid doordrongen, daar afteekening groote partijen gerst, haver, lijnkoeken meerdere dagen geweigerd, waarvan oorzaak, volgens erkenning N.0 T. personeel, in hun overdreven overbodig gebleken voorzichtigheid lag". Wel werd aan deze booten na eenigen tijd door de Engelsche autoriteiten toegestaan, hun reis te vervolgen, maar de ontstane schaarschte had een niet onbelangrijke prijsverhooging veroorzaakt, die na de aankomst der aangehouden schepen slechts zeer kort werd onderbroken. De verbruikers gevoelden zich namelijk — 45 — in onzekerheid of later iets dergelijks zich niet zoude herhalen en dan wellicht met minder gunstigen afloop, en het natuurlijk gevolg van deze ongerustheid was, dat velen besloten, zich van een flinken voorraad te voorzien. Onze Reeeering deed toen, ofschoon haar voorraad haar Prijsverlaging door daartoe waarschijnlijk wel in staat zou hebben gesteld, geen Regeering moeite de maisp'rijzen te doen dalen, maar maakte integendeel van de prijsstijging gebruik door zich van een groot gedeelte van hare maisvoorraden tot bijna dagelijks verhoogde prijzen te ontdoen, doch gekomen op het allerhoogste prijsniveau, (voor Laplata mais werd tot ƒ 250.— per 2000 K.G. toe betaald), veranderde zij zonder eenige voorkennis van taktiek en ging de mais ter beschikking stellen ver beneden den prijs, waartoe zij nog even te voren den handel en de consumptie voorzag. De importeurs met bezorgdheid den loop der prijzen gadeslaande, werden eenigszins gerustgesteld door het bericht in de pers, dat de Regeering zou ingrijpen, doch dat zij daarbij de belangen der importeurs in het oog zoude houden. De graanhandel, hoewel zich ietwat beklemd gevoelende, kreeg weer moed, toen Maandag 6 December 1915 de lasthebber van de Regeering berichtte, dat deze met beschikbare Amerikaansche Mixed Mais niet meer aan de markt was, doch disponibele La Plata Mais, offreerde a ƒ 245,— per 2000 K.G. Verscheidene consumenten maakten onmiddellijk van deze aanbieding, ƒ 5,— onder de importeursprijzen, dankbaar gebruik, doch ziet, des anderen daags verlaagt de Regeering haar vraagprijs op ƒ 240,—, terwijl nog een dag later het ongelooflijke bericht de ronde deed, dat ze het Nederlandsch LandbouwGomité niet minder dan 5000 tons La Plata mais ter dispositie heeft gesteld tot den prijs van ƒ 220,— per 2000 K.G. uit lichter te ontvangen, terwijl zij aan consumenten dezelfde mais gelijktijdig ter beschikking stelt a ƒ 235,— per 2000 K.G. boordvrij langs lichter. In drie dagen tijd was er dus een prijsval van f 250,— tot f 220,—, een prijsverlaging van zegge dertig gulden per last. Het verkoopen aan het Centraal-Bureau van 5000 tons mais tegen f 220,— per 2000 K.G. bracht mede, dat de handel — 46 — van de gelegenheid tot koopen van de Regeering slechts weini* gebrmk maakte, hetgeen nog in de hand werd gewerkt, doordat men bij iedere verlaging, zoo dit al niet bekend werd gemaakt, dan toch liet doorschemeren, dat verdere verlagingen zouden volgen. Zoo daalde eindelijk de regeeringsprijs voor handelaars tot f 220,- en als natuurlijk gevolg ging de open markt met deze beweging mede. De prijs daalde daar tot ongeveer ƒ 225,—. De regeering had dus, zonder veel mais van haar voorraad op te offeren, den prijs aanzienlijk doen dalen, en toen zij daarop ƒ 215,- vaststelde als den prijs waartoe zij van de importeurs hunne partijen overnam, bleek hieruit wel duidelijk met welke bedoeling deze prijsverlaging was doorgezet. Door onzen Bond is over deze aangelegenheid veel geschreven en geconfereerd, echter met niet veel succes. 24 December 1915 had ons bestuur een bijeenkomst met de heeren: Minister posthuma, StIPRIAAN LüICIUS, van stolk, VAN RANDWIJK, Kröller, Bolle (voor de Lijnkoekenimporteurs), van Rede en van Eyk (voor het Comité van Graanhandelaren), Willebeek le Mair en^ Brandenburg (voor de Rotterdamsche Agenten), Nijkerk en Polak (voor de Amsterdamsche Agenten), Meijer (voor de Vereeniging voor den Graan-, Meel- en Zaadhandel) en Reijnvaan (voor de Commissie voor den Graanhandel). Het resultaat van deze vergadering is vervat in een op denzelfden dag aan alle leden verzonden telegram luidende: vShl »Mini8ter Posthuma verklaarde vergadering heden alle ongeRegeering. loSte aangekomen> alle stoomende mais aan de Regeering moeten worden overgedaan. Bij weigering wordt gedreigd met inbeslagneming. Regeering wil mais voor 215 overnemen, en rogge voor 295, behoudens kans hoogeren prijs voor partijen, die duurder cif gekocht zijn, waarvan bewijzen onmiddellijk aan Rijksbureau Graandistributie moeten worden gezonden. Wij raden u zulke bewijzen direct in te zenden zonder bereidverklaring verkooo 215 of 295." V De aanvankelijk geheim gehouden bedoeling, welke men der- — 47 — halve met de prijsverlaging had gehad, kwam nu maar al te duidelijk aan den dag. Op de Maandagbeurs van 27 December 1915 heerschte algemeene verontwaardiging en ontevredenheid over de beslissingen van den Minister en zulks werd aanleiding voor het bestuur om dien eigen avond alsnog den volgenden brief aan den Minister te zenden: „De Graanhandel toont zich zeer teleurgesteld over het dreigende ingrijpen der Regeering in zijn bedrijf, dat daardoor sterk wordt ingekrompen, ja voor velen bijna stopgezet, maar hij begrijpt voor een meer algemeen belang, indien dit werkelijk aanwezig is, te moeten wijken. Hiertegenover meent hij echter ook 6en behandeling te kunnen verlangen, waarbij het hun toegebrachte nadeel tot het strikt onvermijdelijke wordt beperkt en dit niet nog wordt vergroot door een' inderdaad gedwongen verkoop aan de Regeering beneden de feitelijke waarde, of waarbij geen rekening zou worden gehouden met de waarde der verschillende soorten en met betaalde hoogere prijzen. Ook dient niet te worden vergeten, dat, waar door Uwe Excellentie de bedoeling werd uitgesproken, dat de handel het goed, dat bij zijne koopers nu niet leveren kan, met hen zal afrekenen op basis van den door U betaalden prijs hij wel zal moeten vergoeden, wat onder dien prijs verkocht was, maar geen vergoeding krijgt voor de vele partijen, die hooger zijn gekocht. Wij meenen, dat het minste, wat de handel kan verlangen, de waarde is, die de mais op de wereldmarkt heeft, daar het toch niet redelijk zou zijn, dat de Nederlandsche veehouders ten koste van den Nederlandschen handel mais zouden kunnen voeren tot lageren prijs, dan dit in Frankrijk, Engeland, Scandinavië het geval is, waar dezelfde mais ook ingevoerd wordt, dan dat het - Staatsbudget dit voordeel zou genieten. Deze wereldprijs is nu ongeveer ƒ228,— per 2000 K.G. cif. (te Londen, de wereldhoofdmarkt, werd de laatste dagen 45/3 tot 46/"- ƒ225 tot ƒ230 betaald.) - 48 — Afgescheiden van de omstandigheid, dat het redelijk zou zijn den prijs der Regeerings-niais voor de gebruikers hiermee in overeenstemming te brengen, komt toch den handel, naar het ons voorkomt, zulk een prijs toe, te meer daar de beperkte voorraad de Regeering onvermijdelijk zal nopen door geleidelijke prijsverhooging het gebruik eenigszins te beperken en bij den handel inderdaad verbittering zou ontstaan door het volgen eener taktiek, waarbij men eerst den prijs liet stijgen (half-November tot half-December), hem daarna kunstmatig drukte (2e helft December), van dien druk gebruik maakte om de mais van den handel in twee bedrijven te koopen en de prijzen daarna weer verhoogde. Wij vertrouwen derhalve, dat de prijs voor de Plata Mais zal worden verhoogd op minstens ƒ225,—, maar hopen dat dit ƒ 230,— zal zijn. Nog twee andere punten zijn, naar het ons voorkomt eischen van billijkheid: le. Het betalen van Java Mais en Amerikaansche Mixed Mais in verhouding tot hunne hoogere waarde tegenover Plata Mais, welke aan de Regeering zoo dikwijls gebleken is, waar haar, vooral voor Mixed Mais geregeld een prijsverschil werd betaald, dat ƒ 20,- per last bereikte, terwijl bovendien Java maïs een extra prijsverschil wegens de levering in zakken waard is. 2e. Het afrekenen met de Regeering tot prijzen boven de algemeen vastgestelde voor die partijen, welke de laatste cif-eigenaren daarboven hebben gekocht en betaald, daar zij anders zeer groot feitelijk verlies lijden. Dit werd reeds door Uwe Excellentie in uitzicht gesteld en wij twijfelen niet, of de handel zal hierin niet worden teleurgesteld. J'f^ï , Indien aan deze onze wenschen wordt voldaan, gelooven wij onze leden voor de door Uwe Excellentie bedoelde regeling te kunnen winnen en zijn wü bereid hun dit aan te bevelen". De toestand werd er niet beter op, zoodat wij de leden telegrafisch tot eene vergadering opriepen, en wel tegen Donderdag 30 December 1915. Deze vergadering gaf het bestuur opdracht — 49 — den Minister telegrafisch in kennis te stellen met het oordeel van de vergadering. Het antwoord van den Minister gaf ons aanleiding weder een uitvoerig schrijven te zenden aan den Mi.nister d.d. 3 Januari 1916. 7 Januari 1916 ontvingen wij van den Minister de mede» deeling dat na herhaalde besprekingen ten slotte een stelsel van overname was aangenomen, waarvan niet meer kon worden afgeweken. 17 Januari 1916 k wamen onze leden te Rotterdam weder in eene buitengewone Algemeene ledenvergadering bijeen. De vergadering was zeer teleurgesteld over het antwoord van den Mi-. nister en droeg het bestuur van den Bond op zich nogmaals voor deze, voor den graanhandel zoo belangrijke, kwestie in te spannen. Op 18 Januari d. a. v. richtten wij ,dan ook brieven en tot de N. O. T. en tot de Regeering. Aan de N. O. T. verzochten wij ons mede. te deelen of zij bereid was, de connossementen over de aangekomen maïs-partijen af te teekenen, opdat' de leden voor afdoening konden, zorgen, terwijl wij den Minister in kennis stelden met de teleurstelling die zijn, hierboven afgedrukt, antwoord, bij onze leden had gewekt. Door den Minister was toch niets geantwoord op de o. i. krachtige argumenten, uiteengezet in ons schrijven van 3 Januari j.1., betoogende hoe onbillijk het zou zijn, voor de meer waardevolle Java-maïs niet meer te geven dan voor La Plata, en voor de boven 225 gekochte Plata maïs de eigenaren een groot verlies te laten lijden. Onze argumenten waren door den loop der zaken des te steekhoudender geworden. De wereldprijs was verder sterk gestegen, zoodat hij op dat oogenblik te Londen voor Plata maïs reeds f 260,— had bereikt, en de indertijd hier boven ƒ 225,— gekochte maïs aan de eigenaars, zoo zij ze hadden gehouden, dus nu aan de Rêgeering voordeel kon bezorgen. Is het dan verdedigbaar, aldus schreven wij den Minister, dat de Rêgeering dien importeurs hun goed zou willen afnemen met aanmerkelijk verlies, waar bovendien het bedrijf der graanhandelaren zoo sterk is beperkt in het heden en voor velen ernstig bedreigd in de toekomstP Deze Regeerings-inkoopen mogen formeel geen onteigening — 50 — heeten, materieel zijn zij het wel en daarom dienen er, naar wij meenen, de beginselen op te worden toegepast van de onteigeningswetten waarvoor van ouds het voorschrift: geen onteigening zonder schadeloosstelling beeft gegolden en nog geldt. Dikwijlsis daarbij uitgemaakt, dat daarin ook een zekere vergoeding voor winstderving moest zijn begrepen, maar dit wordt onzerzijds niet gevraagd; de belanghebbenden verlangen slechts, geen verlies te moeten lijden. Wij gevoelen zóó sterk het billijke van ons standpunt, dat wij bereid zouden zijn de beslissing te aanvaarden van een scheidsman of scheidsmannen, aan te wijzen bijv. door den VicePresident van den, Raad van State of door den Voorzitter der Kamer van Koophandel te Rotterdam en die zouden hebben te oordeelen, zelfs niet volgens wettelijk begrip van schadeloosstelling bij onteigening, maar „als goede mannen naar billijkheid". Inbeslag- Tn het einde van December 1915 achtte de regeering het neming der gewenscht, de mais tot zich te riemen, die te Rotterdam en te • Amsterdam was aangekomen, doch zich nog in de booten bevond en waarvoor de N.O.T. nog geen verlof tot aflevering aan de eigenaars had gegeven. Ook van de stoomende partijen wilde zij zich het bezit verzekeren. Aan de eigenaars werd bericht, dat de regeering den prijs voor de overneming had vastgesteld op ƒ 215,— per 2000 K.G. De importeurs, die door dezen maatregel werden getroffen, achtten dezen prijs echter veel te laag. Nadat bij de Regeering sterk was aangedrongen op verhooging van den prijs, bracht zij dien op ƒ 225,— voor La Plata eri Indische mais, ƒ 235,— voor Amerikaansche mixed mais van den ouden oogst. Met deze verhooging waren de importeurs nog geenszins tevreden. Aan de wereldmarkt was de waarde van mais reeds meerdere guldens hooger. Voor Plata-mais naar Engeland bedroeg die reeds ongeveer ƒ 228,—. In ons land was zij belangrijk hooger door de eenvoudige werking van de wet van vraag en aanbod. Door de bekende maatregelen der Engelsche Regeering waren de aanvoeren in onze havens in den laatsten tijd kleiner geworden. Indien de markt zich normaal had ontwikkeld, zonder ingrijpen — 51 — van de regeering, zouden die importeurs in plaats van een groot verlies, een normale winst hebben te boeken gehad en slechts door de door de regeering teweeg gebrachte onnatuurlijke prijsdaling en de daarop gevolgde prijsvaststelling op ƒ 226,—, veranderde die winst in verlies. De importeurs gevoelden zich dus alleszins gerechtigd, de regeering te verzoeken, hun voor de hooger dan ƒ 225,— gekochte partijen hun inkoopprijs te betalen. De groote meerderheid hunner verklaarden zich daartegenover bereid, zich voor de door hen voor ƒ 225,— en daaronder verkochte partijen Plata mais het offer eener niet onbeteekenende winstderving te getroosten, en zij stonden deze mais aan de regeering af voor ƒ 225,—. Ondanks herhaald aandringen bleef de regeering echter weigeren voor Indische mais en voor de boven ƒ 226,— door de importeurs gekochte partijen La Plata en Indische mais, haar prijs te verhoogen. In plaats daarvan besloot zij tot een nieuwen, zeer strengen maatregel. Zij bediende Onteigening zich daarbij van de Levensmiddelenwet van 3 Augustus 1914 der maSs(Staatsblad No. 351). Deze wet was in de eerste donkere dagen van den wereldoorlog aangenomen, teneinde de dreigende opdrijving van de'prijzen der levensbehoeften tegen te gaan. Men herinnert zich, hoe toen vooral bij enkele kleinhandelaars de neiging scheen te bestaan, van den toestand van algemeene onrust te profiteeren door hun voorraden levensbehoeften voor ongemotiveerd sterk verhoogde prijzen aan den man te brengen. De Levensmiddelenwet voegde aan de Onteigeningswet eenige artikelen toe, welke onteigening mogelijk maakten bij dreigende vasthouding en prijsopdrijving van enkele met name genoemde goederen, waaronder voederartikelen. Onder No. 97 hebben wij in onze bibliotheek opgenomen „De Distributie/wet 1916, voorafgegaan van de aanvulling der Onteigeningswet met begeleidend commentaar door Dr. D. Hoek, werkzaam bij het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel". Behalve een commentaar op de Distributiewet 1916, ontleend aan de door de Regeering met de beide Kamers der StatenGeneraal gewisselde stukken en aan de in de* Kamers gevoerde — 52 — debatten, behelst het een commentaar op de Aanvulling der Onteigeningswet van 3 Augustus 1914, die ook, naast de Distributiewet, nog altijd toepassing vindt, zooals uit het volgende zal blijken. Verder zijn in het boekje opgenomen de beschikkingen, circulaires en bekendmakingen, ter uitvoering of naar aanleiding van de Distributiewet 1916 tot en met 31 October 1916 gepubliceerd, geclassificeerd in 12 rubrieken. 21 Januari 1916 werden we verrast met de volgende mededeeling van den Minister. „De Minister van, Landbouw, Nijverheid en Handel heeft „order gegeven aan de Burgemeesters van Rotterdam en Amsterdam, „om de mais, waarover tot dusver onderhandeld werd, in beslag „te nemen. Dit geschiedt met een beroep op artikel 76c tevens „van de aanvulling der onteigeningswet. (3 Aug. 1914 St.bl. 351), „terwijl als deskundigen te Rotterdam en te Amsterdam zijn „aangewezen de heeren Nijkamp, van het Centraal Bureau uit „het Landbouw-Comité, en P. Ledeboer, firma Ledeboer & „van der Held. Aan herr als schatters is de instructie gegeven „te schatten niet naar de dagwaarde, ook niet naar hét bedrag „van den koopprijs, waarvoor de tegenwoordige eigenaar, die „onteigend moet worden, die mais zelf kocht, doch naar den „aankoopsprijs betaald door den eersten importeur van de mais, „plus een matige winst." De heer Ledeboer nam daarop als schatter ontslag, omdat hij als eerlijk taxateur weigerde te schatten volgens opdracht: hij meende terecht, dat een schatter zelfstandig moet oordeelen en de waarde als vakman moet waardeeren. Dat ontslag-nemen op grond van volmaakt eerlijke motieven, schijnt men in den Haag niet aangenaam te hebben opgenomen. Art. 76c der Onteigeningswet, waarom het hier gaat, bepaalt het volgende: „Onze voornoemde Minister kan bepalen, dat de Burgemeester „bepaalde soorten of hoeveelheden van genoemde waren in bezit — 63 — „zal nemen, alsmede dat van in bezit genomen waren gedeelten „ter beschikking worden gesteld van den Burgemeester eener „andere gemeente tegen den prijs eh bp de wüze, door dien „Minister te bepalen. „Voldoet de Burgemeester niet onmiddellijk hieraan, dan „gesohiedt de inbezitneming en de terbeschikkingstelling van „Burgemeesters van andere gemeenten door of vanwege dien „Minister. „Alsdan wordt de schadeloosstelling bepaald op de wijze, bij „artikel 76a, geregeld, met dien verstande, dat de benoeming „der schatters dan steeds geschiedt door of vanwege, dien Minister. „Het vierde en het laatste lid van artikel 76a zijn ook in „dit geval van toepassing, met dien verstande, dat de uitgave „komt ten laste van de gemeente, te welker behoeve de waren „zijn beschikbaar gesteld." Art. 76a* luidt: „Onder levensmiddelen zijn begrepen voedingsmiddelen voor dieren bestemd." Uit krachte van deze artikelen werd door de Burgemeesters te Amsterdam en Rotterdam beslag gelegd op de partijen, waarvoor de eigenaars den prijs van ƒ 226,— geweigerd hadden, zonder dat daarvan aan de eigenaars was kennis gegeven. Op de telefonische aanmerking, deswegens door de eigenaars bij het Rijksbureau ingediend, kregen zij van den adviseerenden assistent ten antwoord, dat men met hen niets te maken had, daar het beslag gelegd was bij den kapitein. Aan dit systeem is gemeld bureau steeds blijven vasthouden. Brieven en protesten bleven dan ook onbeantwoord. De Burgemeesters van Rotterdam en Amsterdam, aan wie reeds was opgedragen de mais in beslag te nemen, zouden aan de eigenaars de door de schatters volgens hun instructie vast te stellen, in de meeste gevallen zeer lage prijzen uitbetalen. Over de rest zouden de importeurs den Burgemeesters (of. den Staat) een proces kunnen aandoen met de zekerheid, dat een beslissing langen tijd, misschien eenige jaren, op zich zou laten wachten. In vergelijking daarmede scheen de andere weg, die hun werd opengelaten, iets minder verwerpelijk. Den importeurs werd — 54 — door de schatters namelijk gewezen op de gelegenheid, hun gelaten door artikel 766 der Levensmiddelenwet, om de mais alsnog voor ƒ 225,— aan de Rêgeering af te staan. Indien zij hun bereidheid daartoe aan de Burgemeesters kenbaar maakten, zouden deze de inbeslagneming schorsen en de Regeering zou den vroeger voorgestelden prijs nog betalen. Verschillende eigenaren van mais besloten, van de twee kwaden het lichtste te kiezen en legden zich onder protest neer bij den prijs van ƒ 225,— per 2000 K.G. De mais, in Januari 1916 door de Burgemeesters in beslag genomen, bleef eenige maanden vastgehouden, zonder dat van taxatie of overneming sprake was, ofschoon de marktwaarde, tijdens de inbeslagneming ƒ 262,- in Maart 1916 reeds tot ƒ 325,— was opgeloopen. Wij teekenen nu hierbij aan, dat die eerste importeur in bijna alle gevallen niet meer is de „tegenwoordige eigeuaar". De „tegenwoordige eigenaar" heeft die mais tegen veel hooger prijzen in de open markt gekocht, op een tijdstip dat ook de Regeering tot veel hooger prijzen met haar mais aan de markt kwam. Bezien wij nu de boven geciteerde aanvulling der onteigeningswet, dan blijkt verder, dat de schadeloosstelling voor in bezit genomen artikelen zal worden geregeld in den geest van die bij de vordering van paarden (zie artikel 27 van het K. B. d. d. 10 November 1892, St.bl. 253, laatstelijk gewijzigd bij Kon. B. d.d. 16 December 1902, St.bl. 222). Eene instructie zooals die van den Minister is eene grove wetschennis en rechtskrenking. De geest der Onteigeningswet toch wil, dat ieder schadeloosstelling ontvangt. De deskundigen of schatters moeten toch hunne eerlijke meening geven. Een bevel aan hen, om op de een of andere wijze een prijs te bepalen is waardeloos; Volgen zij dat op, dan is hunne schatting van nul en geener waarde. Wordt het goed voor dien aldus bepaalden prijs afgenomen dan pleegt de regeering een onrechtmatige daad, zij het dan ook, omdat dit begrip aan bepaalde wetsartikelen doet denken, in ruimen zin. — 55 — Een door de wet aan twee deskundigen opgedragen schatting, op boven vermelde wijze door den Minister toegepast, wordt feitelijk op zij gezet en door een schatting van den Minister zelf vervangen. Slechts enkelen hebben meer gekregen, n.1. zij die als le importeur van een buitenlandschen exporteur tot een hooger prijs dan ƒ 215,— gekocht hadden. Bleek uit een en ander duidelijk dat de Minister den handel Distributie niet erg gezind was, de tijd zou leeren dat de ellende voor den Tan v*"oe e handel zijn toppünt nog niet had bereikt. Regeering. Nog steeds had de importhandel zich, niettegenstaande de groote moeielijkheden en bezwaren weten te handhaven en, nadat de Regeering allen mais-aanvoer aan zich had getrokken, zich bezig gehouden met de overgebleven artikelen, hoofdzakelijk Gerst, Haver, Boekweit, Lijnzaad, Lijnkoeken, Katoenzaad- en Maisproducten. Verschillende importfirma's bevrachtten daartoe booten en kochten de daarvoor bestemde ladingen in Noord- en ZuidAmerika. Plotseling werd ook hier in December 1915 op onaangename wijze ingegrepen door eene mededeeling, die hun van het Rijksbureau voor Distributie van Graan en Meel gewerd, dat de Regeering, opgeschrikt door het plotseling gebleken feit, dat de Tarwevoorraad in ons land bijna was uitgeput, alle scheepsruim te, die spoedig kon worden beladen, noodig had, om Tarwe aan te voeren. Het Rijksbureau verlangde dus van de Importeurs, die dergelijke booten hadden bevracht, en van de reeders dier booten, dat deze voor het genoemde doel ter beschikking der Regeering werden gesteld, waartegenover zij beloofde, op een later, niet nauwkeurig aan te geven tijdstip een overeenkomstige hoeveelheid scheepsruimte weêr aan dezelfde Importeurs terug te leveren. Zulk een ingrijpen stuurde de zaken der betreffende Importeurs natuurlijk danig in de war, verlamde ze voor geruimen tijd en veroorzaakte groot verlies aan bewaarloon en rente op de in Amerika gekochte en bepaalde partijen, maar men besefte, zich deze opoffering te moeten getroosten, waar het zulk een groot landsbelang betrof en voldeed aan de wenschen der Regeering, — 56 — niet echter zonder wrevel te gevoelen over de organen en adviseurs der Regeering, die zóó weinig voorzorg hadden getoond. Na eenige maanden heeft de Regeering inderdaad de gerequireerde ruimte weder aan de Importeurs teruggeleverd, maar niet lang daarna kwam aan den Importhandel van bijna alle granen en bijna alle voederartikelen een einde want in de eerste helft van Mei maakte de Minister bekend, dat hem gebleken was, dat voornamelijk ten gevolge van schaarschte aan scheepsruimte, de prijzen der veevoeder-artikelen (gerst, haver, lijnkoeken en dergelijke) meer dan noodig waren gestegen en dat in verband daarmede de aanvoer en de distributie van deze artikelen van regeeringswege ter hand genomen zouden worden en wel vanaf 15 Mei 1916. De houders van reeds verscheepte partijen van bovengenoemde artikelen werden verzocht zich voor overgave van deze partijen te wenden tot het rijksbureau voor de distributie van graan en meel i te 's-Gravenhage. Hierbij waren in de eerste plaats de Importeurs betrokken, van wie de Regeering in Maart 1916 scheepsruimte had opgevorderd, welke hier pas was teruggekeerd, zoodat zij nu in de noodzakelijkheid kwamen, de daarmêe te vervoeren ladingen aan de Regeering te verkoopen. Hierbij beeft deze echter eene meer tegemoetkomende houding aangenomen, dan te voren bij het overnemen der mais het geval was en meer bevredigende prijzen betaald. Het nieuwe besluit heeft aan de beurs groote ontroering en ontsteltenis teweeg gebracht en eene begrijpelijke ontstemming, omdat dit het doodvonnis beteekeude voor den geheelen graanhandel. Bovendien rezen de vragen op, hoelang zal zoo'n maatregel duren, wanneer zal hij ongedaan gemaakt worden ? Wanneer zal men tegenover het buitenland weer kunnen beginnen met zakendoen? Ons bestuur, dat direct bijeenkwam, besloot zich telegrafisch met den Minister in verbinding te stellen en seinde als volgt: „Nederlandsche Graanhandel vernam met ontsteltenis Uw .besluit ook importeering alle nog vrije granen en voederartikelen „aan rêgeering te trekken. Overtuigd, dat tegenwoordige duurte, — 57 — „die behalve door hooge vrachten grootendeels veroorzaakt werd „door noodgedwongen beperkten aanvoer, door de te verwachten „vermeerdering daarvan, ook bij vrijen handel spoedig zal ver„ minderen, overtuigd, dat een regeling mogelijk is, waarbij „onze handel gehandhaafd blijft, de regeering tevens haar doel „van lagere prijzen en handhaving daarvan bereikt, verzoeken „wij Uwe Excellentie, ons spoedig te willen ontvangen ter „bespreking bereiking van dit tweeledige doel". Dit telegram werd gevolgd door ons schrijven d.d. 12 Mei 1916 waarin wij het volgende aanvoerden: dat het aan zich trekken door de Regeering van bedoelde artikelen voor vele graanhandelaren stilzetten van hun bedrijf en stilstand hunner inkomsten beteekeut met voortzetting hunner uitgaven; dat deze stilstand voor hen van veel langoren duur kan zijn, dan nu te voorzien is, ook omdat het hervatten hunner afgebroken relaties voor inkoopen en verkoopen bij herstel van normale toestanden buitengewoon bezwaarlijk zal zijn, zoodat hun schade ook daarna nog lang zal voortduren; dat deze desorganisatie hen zal beletten na den oorlog klaar te staan, voor de inkoopen van andere exportlanden, de verkoopen naar andere importlanden, waarmede juist dan, zulk een groot Nederlandsch belang zal rijn gemoeid; dat voor den oorlog onze graanhandel voor zijn aanvoeren vrijwel geheel afhankelijk was van buitenlandsche. exporteurs, waarvan hij zich door eigen vestiging en versterking buitenlands gedurende den oorlog grootendeels heeft weten vrij te maken, waarmede ook na den oorlog een zeer groot Nederlandsch belang ook voor de scheepvaart is gemoeid, welke voordeelen, door groote inspanning bereikt door bedoelde desorganisatie zouden teloor gaan; dat wij derhalve hopen, dat de bedoelde maatregel niet zal worden doorgezet; dat mocht Uwe Excellentie hiertoe niet kunnen besluiten, naar 't ons wil voorkomen eene regeling kan worden getroffen, — 58 — desverkiezende op basis der Regeeringsvracht, waarbij de handelaren blijven importeeren en verkoopen, maar waarbij zij zich onderwerpen aan regeeringsvoorschriften omtrent hun verkoopprijzen ; dat daardoor de verkoopprijzen niet hooger zullen zijn, dan bij regeeringsverkoop, misschien zelfs lager, daar de handel kosten kan vermijden, die van een Rijksorganisatie onafscheidelijk zijn; dat de tegenwoordige hooge prijzen ongetwijfeld belangrijk zullen dalen, zoodra de grootere aankomsten van Regeeringsmais een ruimere verdeeling daarvan zullen mogelijk maken en de andere artikelen door de spoedig te verwachten meerdere stoombootruimte weer in voldoende mate door den handel kunnen worden aangevoerd; dat bij bedoelde artikelen de verschillen in kwaliteit en soort en de bronnen waar gekocht wordt, zoovele en velerlei zijn, dat zelfs het beste Rijksbureau daarvan nauwelijks tijdig op de hoogte kan komen, zooals een sinds jaren geschoolde handel dat is, terwijl bovendien verschillende kleinere nuttige artikelen, waarvoor alleen de handel de bronnen en de kanalen van afzet kent, aan de aandacht zouden ontsnappen ; dat bedoelde maatregel een einde zal maken aan het bevrachten "naar Nederland van niet-Nederlandsche schepen, zooals de handel herhaaldelijk deed en waarvan hij ook nu nog eenige te verladen heeft, waardoor een waardevolle vermeerdering onzer graan- en koekenvoorziening plaats heeft; dat door den bedoelden maatregel het teruggeven van booten voor hun bedrijf, hetgeen namens de Regeering overeengekomen werd met de importeurs aan wie deze ten behoeve der- tarwevoorziening werden ontnomen, voor hen vrijwel waardeloos zou worden; dat, waar de handel zich bereid verklaart, volgens voorschriften der regeering te werken en dus het landsbelang zooveel mogelijk te dienen, de noodzakelijkheid van zijn vrijwel algebeele uitsluiting naar onze meening niet bestaat; dat de uitgesproken bedoeling der Regeering, met de belangen — 69 — van den handel rekening te houden, voor dien handel in zijn geheel slechts zal kunnen worden bereikt, door een ruimere regeling dan de door Uwe Excellentie bedoelde. 22 Mei 1916 had er wederom eene Buitengewone Algemeene Ledenvergadering van onzen Bond plaats, thans ter bespreking van het antwoord van den Minister en van de in verband daarmede verder te nemen maatregelen. Naar aanleiding van de met de Heeren Q. J. van Stipriaan Luiscius, A. G. Króller en C. A. P. van Stolk gevoerde besprekingen en van den brief van den Minister van Landbouw enz. aan den Boud, waarin deze in antwoord op boven afgedrukt schrijven van den Boud wijzende op de bezwaren van den Graanhandel tegen den laatsten maatregel van den Minister inzake Rijksimport van Gerst, Haver, Lijnkoeken en andere veevoederartikelen, berichtte met de belangen van den Graanhandel zooveel mogelijk rekening te zullen houden, richtten wij op 24 Mei 1916 aan de Heeren van Stipriaan Luiscius, Kröller en van Stolk een schrijven waarin wij hen mededeelden dat de Heeren: F. ter Braake Bzn., firma F. ter Braake Bzn., Almeloo. A. C. van Eyk, firma Pieterson & Oo.'s Graanhandel, Rotterdam. M. Feuer, firma Feuer's Handelmaatschappij, Rotterdam. Ph. Philips, firma M. B. Nykerk & Co., Amsterdam. J. H. van Rede, firma J. van Rede & Zonen, Rotterdam. P. w. Schilthuis, firma Schilthuis & Co., Rotterdam. H. A. Vosman, Stoom meelfabriek „Fortuna", Leeuwarden. w. van Waveren, N.V. van waveren'sGraanhandel, Haarlem, . als eene voorloopige Commissie uit den Bond en het Comité van Commissie Graanhandelaren benoemd waren ter voorbereiding van eene voor den aan en verkoop regeling, die de Nederlandsche Graanhandel aan de Kegeenng yan _raneBwenschte voor te stellen, teneinde te voorkomen, dat deze handel het gedeelte zijner zaken, dat hem nog overgebleven was door bedoelden maatregel vrijwel geheel zou verliezen en om te bereiken, dat hij zooveel mogelijk nuttige functies zal kunnen vervullen bij den aankoop, den verkoop en de distributie van de voedergranen der Regeering. Dat wij van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt nog- — 60 — maals een poging te doen de oude methode van graan voorziening weder ingevoerd te krijgen, blijkt uit bovenbedoeld schrijven. Daarin toch schreven wij betreffende deze voor ons belangrijke kwestie, het volgende: „Wij gaan hierbij van de veronderstelling uit, dat de Minister „inderdaad blijft bij zijn besluit ook den import der bedoelde „artikelen aan zich te trekken, hetgeen wij levendig zouden betreuren, daar wij aan voortzetting van dien import door den „handel verre de voorkeur zouden geven en dien ook zeer goed „uitvoerbaar achten, desgewenscht op basis van door de Re„geering bevrachte booten en met voldoenden waarborg tegen „verhooging der prijzen boven het strikt noodzakelijke, zoodat „het landsbelang niet zou worden geschaad. Het liefst zouden „wij willen trachten, in dezen geest met U tot eene regeling te „komen, zoodat wij U in de eerste plaats verzoeken aan zulk „eene mogelijkheid Uwe aandacht te willen wijden. „Mocht de Minister evenwel van meening blijven, dat een „regeeringsmonopolie in dezen de voorkeur verdient, dan zal de „handel, hoewel noode, zich aan zulk een maatregel aanpassen, „maar dan spreekt hij ook de verwachting uit, dat zijn organisaties, zijn ervaring, zijn practische keunis zooveel mogelijk „zullen worden benut, en dat zal worden medegewerkt tot het „scheppen en gebruiken eener organisatie, waardoor de handel „nuttig werkzaam zal kunnen zijn en dat hij niet voor een zeer „groot deel met zijn talrijk personeel aan werkeloosheid zal zijn „overgeleverd". Omtrent de door ons bedoelde organisatie gaven wij in meergenoemd schrijven een schema van den te volgen weg. Zaterdag 10 Juni 1916 bevatte de pers een officieel bericht dat de Minister van Landbouw enz. medegedeeld had, dat ten aanzien van de distributie van gerst, haver en lijnkoeken tusschen de Regeering en den handel eene regeling was getroffen, waarbij de importeurs en de andere handelaren zooveel mogelijk in dezelfde positie wareu gelaten als in normale omstandigheden. - 61 — De consumenten zouden zich dus hebben te richten tot diegenen, van wie zij voorheen deze artikelen betrokken. 14 Juni 1916 richtte de commissie, benoemd uit den Bond, het Comité vau Graanhandelaren, de Vereeniging voor den Graan-, Meel- en Zaadhandel tot de leden dier organisaties een rondschrijven, waarin medegedeeld wordt dat de Commissie er in geslaagd was met de Regeering de volgende regeling te treffen, opdat alle vertakkingen van den handel aan den inkoop en verkoop van gerst, haver en lijnkoeken voor de regeering, deel zouden kunnen nemen. „De drie genoemde artikelen zullen voor rekening der regeering worden geïmporteerd en verkocht, waarbij de handel in drie groepen verdeeld, op de volgende wijze zijn medewerking zal verleenen: Groep A, bestaande uit agenten en die importeurs, die gedurende den oorlog Export-zaken ter hand hebben genomen, zal aan de Regeering verkoopen boordvrij aflaadhaven in hare booten en daarvoor van haar eene provisie ontvangen, volgens een nader vast te stellen maatstaf onder de leden der Groep te verdeelen. Groep B, bestaande uit importeurs én tusschenpersonen, wordt belast met den verkoop boordvrij Amsterdam/Rotterdam. Aan eiken importeur wordt een aandeel, vastgesteld in verband met den omvang van zijn bedrijf, ten verkoop toegewezen. De verkoopen, die slechts mogen geschieden tot door de Regeering vastgestelde prijzen, worden aan de lasthebbers der Regeering (Commissie voor den Graanhandel te Amsterdam en Comité van Graanhandelaren te Rotterdam) opgegeven, waarbij steeds een tusschenpersoon moet worden genoemd. Deze lasthebbers beslissen over eiken verkoop, dus of hij wordt erkend, verminderd of geweigerd. De importeurs ontvangen van de Regeering eene provisie van l1^ %» waarvan zij ƒ 1,— per 2000 Kg. aan den tusschenpersoon moeten afstaan, terwijl zij voor de N. O. T.-bankgaranties moeten zorgen en de factuurbedragen hunner verkoopen bij genoemde lasthebbers moeten storten, zoodat zij zelf aan hunne koopers factureeren. Als tusschenpersonen zullen worden erkend allen (firma's of personen), die als zoodanig tegenwoordig in den handel in voedergranen en koeken werkzaam zijn. Groep C, bestaande uit reeds in 1915 als zoodanig gevestigde binnenlandsche handelaren, fabrikanten en coöperaties, aan wie door de leden van Groep B zal worden verkocht, waarbij zooveel mogelijk met ieders behoefte, berekend naar zijn maisgebruik over 1915 (voor fabrikanten die Gerst verwerken naar hun Gerstgebruik, voor koopers van lijnkoeken naar hun behoefte aan dit artikel gedurende 1915) zal worden rekening gehouden, en voor de Coöperaties (Landbouw en Molenaars) hun evenredig aandeel door Groep B steeds beschikbaar zal moeten worden gehouden. De leden van groep C zullen het door hen gekochte slechts mogen verkoopen in hun eigen districten met eene matige winst ter beoordeeling van de Regeering of hare lasthebbers. Voor elke groep is eene Commissie van uitvoering en overleg gevormd uit de aan den aanhef genoemde Commissie, welke laatste als Centrale Commissie werkzaam blijft". Verder werd door de Commissie aan de importeurs, behoorende bij groep B, het volgende schrijven gericht: „De Commissie heeft de eer U bet volgende mede te deelen: „Zij is er in geslaagd, met de Regeering tot overeenstemming te geraken omtrent een regeling van inkoop, verkoop en distributie van Gerst, Haver en Koeken, volgens welke deze artikelen voor rekening der Regeering zullen worden gekocht door agenten en exporteurs (Groep A) en verkocht door importeurs door bemiddeling van tusschenpersonen (groep B) aan de binnenlandsche handelaren, coöperaties en fabrikanten (groep C). De importeurs-leden van groep B zullen daarbij het volgende hebben in acht te nemen: Aan ieder dezer importeurs wordt van Regeeringswege een bepaalde hoeveelheid ten verkoop gegeven. Deze verkoopen moeten alle geschieden tot een van Regeeringswege vastgestelden prijs. Van de ten verkoop gegeven hoeveelheden moeten deze importeurs steeds een bepaald, nader vast te stellen, gedeelte reserveeren voor de landbouw- en molenaars-coöperaties. — 62 — — 63 — Elke verkoop moet steeds onmiddellijk worden opgegeven aan het Comité van Graanhandelaren te Rotterdam, dat tezamen met de Commissie voor den Graanhandel te Amsterdam een Centrale Commissie voor de beoordeeling der verkoopen vormt. Bovendien moet elke verkoop van de te Amsterdam te leveren partijen steeds aan de Commissie voor den Graanhandel te Amsterdam worden opgegeven. Elke opgaaf moet steeds vergezeld gaan van den naam van den tusschenpersoon, aan wien de importeur provisie zal betalen. Deze provisie bedraagt ƒ 1,— per 2000 K.G. en mag noch verhoogd, noch verlaagd worden. Bovengenoemde Centrale Commissie heeft steeds het recht, bij monde van een der beide lichamen waaruit zij bestaat, eiken verkoop te erkennen, niet te erkennen, of de hoeveelheid ervan te verminderen en geeft daarvan zoo spoedig mogelijk bericht aan den importeur. De bestaande Inkoop-Bureaux der Landbouw- en molenaarscoöperaties worden als tusschenpersonen beschouwd en genieten als zoodanig de vastgestelde provisie. De importeurs zijn verplicht er zooveel mogelijk toe mede te werken, dat de distributie van het Regeeringsgraan gelijkmatig en billijk geschiedt, en dus niet sommige koopers, zeer groote hoeveelheden koopen, buiten verhouding tot den omvang van hun bedrijf in vergelijking met anderen. De importeurs genieten van regeeringswege een provisie van l'/a % van den verkoopprijs, waartegen zij bovengenoemde provisie voor de tusschenpersonen moeten betalen en waartegen zij a. moeten zorgen voor de N.O.T. bank-garantie, indien en zoolang deze door de N.O.T. wordt verlangd; 6. het factuurbedrag der door hen verkochte hoeveelheden voor de aflevering en onmiddellijk na eerste aanvraag bij de Commissie voor den Graanhandel, resp. het Comité van Graanhandelaren moeten storten. In verband hiermede zijn het dus de importeurs, die aan hun koopers factureeren. Het niet nakomen van eene of meerdere der verplichtingen, — 64 — in het bovenstaande vastgelegd, kan leiden tot het tijdelijk of blij vend uitsluiten als importeur-lid van groep B. Hiertoe kan worden besloten door een commissie uit groep B, in overleg met de lasthebbers der Regeering, welke Commissie bestaat uit de heeren: W. C. Bolle, M. C. van dkr Pol, P. W. Schilthuis, W. van Waveben. Deze Commissie belast zich bovendien met elk overlég dat met en tusschen de Regeering, hare vertegenwoordigers en lasthebbers en de leden van groep B mocht werischolijk blijken. Bij de verdeeling van het Regeeringsgraan aan Importeurs zal steeds een maatstaf in acht worden genomen, waarnaar het aan eiken importeur gegeven aandeel zal worden berekend en waarbij ongeveer rekening is gehouden met den omvang der verschillénde bedrijven. Wij hebben daarvoor de importeurs in 3 rubrieken verdeeld (1, 2 en 3) en aan elk dier rubrieken een cijfer toegekend (4, 2 en 1) zoodat de te verkoopen hoeveelheden in de verhouding 4, 2 en 1 onder de rubrieken 1, 2 en 3 worden verdeeld. Indien er dus b.v. zes importeurs in rubriek 1, vijf in rubriek 2, en zes in rubriek 3 zijn, die samen 8000 ton gerst tën verkoop krijgen, dan zouden deze 8000 ton in 6 X 4 plus 5x2 plus 6 x 1 = 40 parten van 200 ton worden verdeeld, waarvan elke importeur uit rubriek 1 zou krijgen 800 ton (samen 4800 ton), elke importeur uit rubriek 2 zou krijgen 400 ton (samen 2000 ton), elke importeur uit rubriek 3 zou krijgen 200 ton (samen 1200 ton). Ten slotte deelen wij nog mede, dat wij U in rubriek... hebben gerangschikt. Wij vertrouwen, dat U krachtig zult medewerken om deze regeling tot volle tevredenheid der Regeering te doen slagen; wij hebben goede hoop, dan ook binnen betrekkelijk korten tijd de mais in de regeling te kunnen betrekken." *) Op den 17den Juni 1916 richtte de Commissie thans genaamd „Algemeene Commissie tot in- en verhoop van Regeerings-gerst, *) Dit is inderdaad met ingang Tan de maand November geschied. — 65 — -haver en -koeken het volgend^ schrijven aan de Nederlandsche tusschenpersonen in voedergranen en lijnkoeken: „Hét is U ongetwijfeld bekend, dat de Graanhandel erin gegeslaagd is met onze Regeering een regeling te treffen voor den in- en verkoop voor hare rekening van gerst, haver en lijnkoeken, waaraan ook de tusschenpersonen in deze artikelen als zoodanig deel zullen kunnen nemen. Een algemeene Commissie tot in- en verkoop Van regeeringsgerst, -haver en -koeken, gevormd uit vier Bonden en vereenigingen uit den Graanhandel, heeft deze zaak ter hand genomen en geregeld en is verder met de uitvoering ervan belast. De verkoop van gerot, haver, lijnkoeken en lijnkoekschilfers zal geschieden door daarvoor aangewezen importeurs tot door de regeering vast te stellen prijzen, uitsluitend aan Coöperatieve vereenigingen, handelaars, molenaars én fabrikanten, alleen voor eigen gebruik of voor detail-verkoop aan afnemers in ieders district respectievelijk ter verwerking in ieders eigen fabriek. Voor eiken verkoop zal elke importeur steeds een tusschenpersoon opgeven, die de zaak tot stand heeft gebracht of geacht wordt dit te hebben gedaan en die daarvoor een provisie van den importeur ontvangt van ƒ1,— per 2000 K.G., welke provisie noch mag worden verhoogd, noch verlaagd, onverschillig in welken vorm. Tegenover deze gunstige regeling voor de tusschenpersonen staat echter hun verplichting, in alle opzichten ertoe mede te werken, dat het met deze regeling beoogde doel wordt bereikt, waartoe in de eerste plaats behoort, dat de voor rekening der Regeering verkochte artikelen zoo regelmatig mogelijk worden verspreid, zoodanig dat niet sommigen veel en anderen niets zouden krijgen en dat de verkoop uitsluitend geschiedt aan die afnemers, welke reeds in 1916 daarvoor gewoon waren van Amsterdam en Rotterdam van de Importeurs te betrekken. Te dien einde mogen tusschenpersonen slechts orders opnemen van vereenigingen, personen, firma's en fabrikanten, die in dit geval verkeeren en bovendièn slechts in verhouding van hun normale — 66 — behoefte. Ter vereenvoudiging der administratie verdient het in hooge mate aanbeveling, dat afnemers op denzelfden dag een zelfde artikel slechts door een tusschenpersoon koopen en dat deze zulk een order zooveel mogelijk slechts bij een importeur uitvoert. Een Centraal lichaam, gevormd uit de lasthebbers der Regeering (Commissie voor den Graanhandel en Comité van Graanhandelaren) zal aan de Importeurs steeds zoo spoedig mogelijk mededeelen of de gedane verkoopen geheel, gedeeltelijk of niet zijn goedgekeurd en de Importeur geeft aan zijn koopers bericht, voor zoover de verkoopen gereduceerd of vervallen zijn. Het is te verwachten, dat vooral den eersten tijd het aanbod der bedoelde artikelen nog klein zal zijn, zoodat zoowel tusschenpersonen als koopers de hoeveelheden, die ieder wenscht te koopen, zooveel mogelijk zullen moeten beperken om een eenigszins gelijkmatige, billijke verdeeling mogelijk te maken. Wij doen dan ook een ernstig beroep op alle tusschenpersonen om door medewerking in dezen geest de uitvoering der regeling te doen slagen. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat er dan later uitbreiding ook over andere artikelen aan zal kunnen worden gegeven. Tusschenpersonen, die zich echter niet aan dè hier uiteengezette verplichtingen zouden houden door te trachten onredelijk groote hoeveelheden voor hunne koopers te verkrijgen of te verkoopen aan personen, die blijkens het voorafgaande daarvoor niet in aanmerking komen, zouden zich blootstellen aan het gevaar door onze Commissie voor kortoren of laugeren tijd, of voor goed van de bedoelde zaken te worden uitgesloten. De in het bovenstaande uitvoerig uiteengezette regeling is niet onveranderd in praktijk gebracht, daar de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel in den zomer van 1916 een systeem van distributie van voedergranen en lynkoeken heeft ingevoerd, waarbij niet uitgegaau werd van levering door importeurs en handelaars aan hunne koopers (kleinhandelaren, molenaars en coöperaties) maar als uitgangspunt uitsluitend de — 67 — bestelling van den veehouder aan zijn leverancier werd aangenomen. Om hiertoe te kunnen geraken werd het land in 7 veevoederdistricteh verdeeld, elk met een veevoederbureau, aan het hoofd waarvan eene Centrale Toewijzingscommissie bestaat. Deze bnreaux geven bestelbiljetten voor veevoeder uit, die door de veehouders naar een vasten maatstaf als voederrantsoen voor elke soort vee moeten worden ingevuld en die het uitsluitende recht op distributie der betreffende regeeringsartikelen verschaffen. Deze bestellingen bereiken via de kleinhandelaars weder de veevoederbureaux, die ze door bemiddeling van de gemachtigden der Regeering door de Importeurs doen uitvoeren. Ongelukkig was hierbij eene categorie van handelaren over het hoofd gezien, n.1. de grootere binnenlandsche handelaren (in ons systeem Vallende onder groep C). Naar aanleiding hiervan richtte op 7 September 1916 onze Grossiers. Bond het volgende schrijven tot den Minister van Landbouw, enz.: „Wij nemen de vrijheid ons tot Uwe Excellentie te wenden in verband met Uwe voorschriften en regelingen omtrent de distributie van. voedergraan. De handel ërkent gaarne de juistheid van het systeem, dat de levering dezer granen regelt naar den veestapel van iederen gebruiker, maar de uitwerking ervan, zooals die nu is bepaald, leidt tot de uitsluiting van een belangrijke categorie van handelaren, daar de veehouder enkel door bemiddeling van zijn eigen leverancier de veevoeder-bureaux zou bereiken. Daar nu deze leveranciers in verreweg de meeste gevallen kleinhandelaars (slijters) of molenaars zijn, die meestal gewoon waren, van groothandelaars (grossiers) te koopen, zouden deze laatsten buiten deze regeling vallen. Niet alleen zou daarin, naar 't ons voorkomt, een onbillijkheid zijn opgesloten, die ongetwijfeld niet bedoeld kan zijn, zulk een regeling zou ook de distributie ingewikkelder en in vele gevallen duurder maken, dan indien deze binnenlandsche grossiers hun medewerking verleenden. Immers, het bedryf van deze laatsten ontleent zijn recht van bestaan aan het doen vervoeren van de goederen in groote partijen naar de binnenlandsche plaatsen van distributie, — 68 — waar de grossier met behulp van zijn personeel, zijn pakhuizen, zijn machinale inrichtingen tot aflevering, de detailleering der goederen op economische wijze verricht, ze dikwijls ook eenige bewerkingen laat ondergaan, die ze meer onmiddellijk bruikbaar maken. Hierdoor bereiken de kleine hoeveelheden den gebruiker op practischer wijze en met minder kosten, dan dat ze hem zonder hunne medewerking direct van de eerste opslagplaats werden toegezonden. Ook zouden de grossiers door in het systeem te worden ingeschakeld het werk der Regeeringsorganen ten zeerste verlichten. Een vrij groot aantal van de grootere, hier bedoelde grossiers, z\jn leden van onzen Bond en dit geeft ons aanleiding Uwe Excellentie te verzoeken deze categorie, die anders zonder werk en zonder verdienste zoude geraken, eene plaats in de distributie aan te wijzen, door hen de bestelbiljetten te doen verzamelen en hun eene vergoeding zou kunnen worden toegekend." Door den Minister van Landbouw enz. is welwillend voldaan aan het door ons geuite verlangen om aan de grossiers, die in het nieuwe distributieplan waren vergeten, alsnog de plaats in te ruimen, die aan deze categorie van personen, bij den handel in veevoeder betrokken, toekomt. Deze vrijgevige en rechtvaardige beschikking heeft reeds dadelijk het minder gewenschte gevolg gehad dat verschillende coöperatieve vereenigingen of hunne Inkoop-Centrales, zoowel van molenaars als van landbouwvereenigingen, waarvan het Centraal Bureau te Enschedé de voornaamste is, zich nu door hunne clientèle lieten opgeven, niet als tusschenpersoon, zooals oorspronkelijk overeengekomen was, maar als grossier, hetgeen door Veevoederbureaux werd goedgekeurd. De bedoeling van deze wijziging is duidelijk. Als grossier ontvingen deze lichamen ƒ 2.— commissie per last, terwijl voor de tusschenpersonen ƒ1.— was vastgesteld, hetwelk niet alleen een voordeel was voor deze lichamen zelf, maar in vele gevallen ook voor de bij hen aangesloten personen of vereenigingen, omdat zij aan deze, voorzoover zij op coöperatieven grondslag — 69 — werken (en dit is bij het Oentraal-Bureau het geval) hunne winst grootendeels aan hunne klanten uitkeeren. . Dit kan nauwelijks de bedoeling van den Minister geweest zijn? De Ministeriëele beschikking heeft slechts ten doel gehad eene categorie van nijvere burgers, die door de nieuwe bepalingen waren uitgesloten, ter wille te zijn, niet echter de winstmarge te vergrooten van hen, die in de veevoederdistributie steeds een vast aandeel hebben gehad. De verhouding tusschen coöperatieve vereenigingen en grossiers werd nu als volgt: De slijters en coöperatieve vereenigingen konden hunne bestellingen van de veehouders doorgeven aan de grossiers in plaats van aan de Veevoeder-Bureaux. Voor die doorzending aan de Veevoeder-Bureaux zorgt dan de grossier en de door hem via de slijters en vereenigingen verzamelde bestellingen der veehouders worden hem vanuit Rotterdam en Amsterdam toegezonden, door bemiddeling der importeurs. De grossiers ondervonden groote concurrentie van de coöperaties, Coöperaties, zulks was wel is waar niet nieuw, maar men beklaagde zich er over, dat van de tijdsomstandigheden gebruik werd gemaakt, om, misschien voor goed, de klanten van de grossiers weg te trekken. Deze hebben dan ook tal van pogingen aangewend, öm verandering in den toestand te brengen, waarbij ons bestuur hen door het voeren van besprekingen, het inzenden van rekesten en anderszins zooveel mogelijk heeft ter zijde gestaan. Ook trachten zij zichzelf te helpen, door aan een van ouds bestaanden Bond van binnenlandsche handelaren in graan en meel nieuw leven in te blazen, zoowel door het toetreden van tal van nieuwe leden als door verandering in het Bestuur. Het beoogde hoofddoel: de Coöperaties weder als tusschenpersonen te beschouwen en in overeenstemming daarmee hunne provisie weder op ƒ 1.— te brengen, werd niet bereikt, integendeel werd de provisie der grossiers op ƒ 1.— verlaagd, waarin echter weldra weder verandering werd gebracht door de provisie, zoowel voor grossiers als tusschenpersonen op ƒ 2.— te brengen. Bovendien genieten de grossiers de zoogenaamde „indirecte - 70 — voordeelen" voortvloeiende uit het hun toegekende recht, bij levering van kleine hoeveelheden den koopers de vrachtbesparing in rekening te brengen, die zij door het samenladen van verschillende partijen tot eene grootere, weten te bereiken. In sommige streken van het land blijkt dit een voordeel van beteekenis te zijn, in andere, vooral die welke hun graan in den regel niet met scheepsladingen, maar per spoor en door stoombootdiensten uit Amsterdam en Rotterdam ontvangen, heeft het voor de grossiers zeer weinig waarde. Sommigen van hen, waaronder van de belangrijksten, zijn dan ook voortdurend over de grossiers-regeling ontevreden gebleven en hebben getracht, onder de groep der importeurs te worden opgenomen, hetgeen voor eenigen wèl, voor anderen niet heeft plaats gehad. Gedurende de wintermaanden zijn de gedistribueérde hoeveelheden zeer groot geweest, vooral sedert ook de mais aan de lijst der artikelen werd toegevoegd, maar na het afkondigen van den verscherpten duikbootoorlog en de daarmee verbandhoudende ernstige beperking der aanvoeren, zijn zij sterk verminderd, zoodat er nu (Mei/Juni), een groote schaarschte aan veevoeder in ons land heerscht. Het is van het grootste belang, dat hierin verbetering zal kunnen komen tegen den tijd, dat het gebruik van veevoeder weer toeneemt. Bankgaranties V°0T den aanvoer van granen hadden verschillende Importeurs voor belangrijke bedragen bankgaranties aan de Regeering en aan de Holland-Amerika Lijn gegeven. Waar op 16 Maart 1915 aangenomen mocht worden, dat de granen, voor welker import in 1914 de garanties aan den Staat en aan de Holland-Amerika Lijn gegeven zijn,, zonder uitzondering reeds waren verbruikt, wendden wij ons tot de Directie der Holland-Amerika Lijn met het verzoek, in overleg met de Regeering te willen treden om tot opheffing der bedoelde garanties te geraken. Gelijkertijd zonden wij een soortgelijk verzoek aan den Minister, waarin wij o.a. als redenen van ons verzoek aanvoerden, dat aan de Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij die inmiddels opgetreden was, nieuwe garanties moesten worden verstrekt. — 71 — Een andere reden was de kosten-kwestie. De importeurs moesten aan hunne bankiers voor de loopende bedragen provisie betalen, die hun van maand tot maand opnieuw in rekening werd gebracht. Terwijl het antwoord van de Holland-Amerika Lijn afwijzend luidde, schreef de Minister van Landbouw enz. ons dat er bij hem, na overleg met de Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij in beginsel geen bezwaar tegen bestond de ten behoeve van den Staat der Nederlanden gestelde bankgaranties te doen afloopen, . indien door de importeurs kon worden aangetoond, dat zij ten behoeve van de N. O. T. een minstens even groote bankgarantie hadden gesteld, op welke garantie mede zouden kunnen worden verhaald eventueel op te leggen boeten, voortvloeiende uit eene door hen met den Staat der Nederlanden gesloten overeenkomst. De importeurs die van deze regeling gebruik wenschten te maken, zouden zich ter zake met genoemde maatschappij in verbinding kunnen stellen. Bij brief van 30 April 1916 kwam de Holland-Amerika Lijn nader op ons schrijven terug en deelde zij mede de zaak nogmaals met de Rêgeering te hebben opgenomen, waarbij haar werd medegedeeld, dat de zaak aan de N. O. T, in behandeling was gegeven, welke instelling op een der eerstvolgende vergaderingen betreffende dit onderwerp waarschijnlijk een besluit zou nemen, hetgeen inderdaad spoedig op voor de Importeurs bevredigende wijze is geschied. Een uitvoerverbod voor tal van artikelen, groot verschil in Smokkelprijs in ons land en Duitschland, riepen zooals van zelf spreekt handel, een uitgebreiden smokkelhandel in het leven. Het optreden van de militaire autoriteiten gaf hier en daar aanleiding tot klachten, als zoude door al te streng optreden, de soliede handel zelf, bemoeilijkt worden. Uit den aard der zaak kwamen die klachten speciaal uit onze grensdistricten. Door het toepassen van bezwaarlijke maatregelen en formaliteiten werden vele moeielijkheden in den weg gelegd, waarbij het den handelaren dikwijls moeilijk viel, hun bedrijf en hun goed humeur te handhaven. - 72 — Tarweze- Gedurende den oorlog zijn door de leden van den Bond me en,-Grint meer aigeuaeeu gedaan in deze afvalproducten der bloem¬ en -Gries. t , , _ r fabricage dan in vroegere jaren. Naarmate de voor onzen handel beschikbare artikelen in aantal verminderden door de zich voortdurend uitbreidende inmenging der Regeering, wijdde de handel meer en meer zijne aandacht aan voederartikelen, waarin vroeger eigenlijk slechts speciaal daarvoor ingerichte firma's handel dreven. In het eerste oorlogejaar, toen mais, gerst en andere graansoorten nog in flinke hoeveelheden door den handel konden worden aangevoerd, was de wisseling der seizoenen met hunne groote verschillen in het gebruik van zemelen, grint en gries, evenals in gewone tijden, nog van grooten invloed op den omvang van den handel in deze artikelen. Ook de prijzen werden daardoor toen nog sterk beïnvloed en ofschoon die soms belangrijk stegen, bewogen zij zich dikwijls zeer weinig boven de van vroeger bekende niveaus. Het feit bovendien, dat gewoonlijk het grootste gedeelte van de in Nederland geproduceerde afvalproducten der bloem fabrieken zijn weg naar het buitenland (voornamelijk Duitschland) vindt, terwijl nu de uitvoer was verboden, droeg in sterke mate bij tot de uitbreiding van den handel in deze artikelen, doch was tevens aanleiding voor soms vrij plotselinge sterke prijsdalingen. Ook werden vrij geregeld partijen aangevoerd uit Argentinië en Brazilië. Bij het stijgen der zeevrachten, die door het lage natuurgewicht der bedoelde producten vooral voor deze zich sterk deed gevoelen, was de aanvoer van overzee spoedig niet meer loonend, waardoor hij na eenigen tijd werd gestaakt. Toen in 1916 allengs het tekort aan veevoeder tengevolge van verminderden aanvoer van buitenlandsch graan zich sterker deed gevoelen, vormden zemelen, grint en gries een steeds belangrijker gedeelte van de voor veevoeder beschikbare artikelen en bij voortdurend stijgende prijzen werd aan den handel daarin door steeds meer graanhandelaren deelgenomen. Van ongeveer ƒ 10 per 100 Kgr. in Januari 1916 steeg de prijs van zemelen en grint in den loop van het jaar tot circa ƒ 21.— bij voortdurend sterke vraag, waaraan de bloemfabrieken slechts gedeeltelijk konden voldoen, niet het minst — 73 — door de bruinbroodregeling der Rêgeering, die de productie van afvalproducten aanmerkelijk verminderde. In December* 1916 werd aan den vrijen handel in zemelen, grint en gries een einde gemaakt door de Regeering, die voorschreef, dat deze artikelen in het vervolg moesten worden ter beschikking gesteld van de Veevoederbureaux, die zich verder met de distributie zagen belast voor door de Regeering vastgestelde prijzen. Dat ook de importhandel in buitenlandsche tarwebloem Tarwebloem, door den oorlog in zéér groote moeilijkheden geraakte zal wel niemand verwonderen die eenigszins met dit bedrijf bekend is. Het overgroote gedeelte van buitenlandsche bloem toch komt uit Noord-Amerika en in tegenstelling met het artikel graan, hetwelk op stoomboot- of zoogenaamd zeeconnossement wordt verladen, geschiedt dit met Amerikaansche bloem op spoor- of doorvoerconnossement. (Through Bill of Lading.) Toen nu de booten door de oorlogvoerende partijen opgebracht werden naar hare havens en de goederen daar gelost, werd van de eigenaren dier partijen het bewijs verlangd, dat inderdaad zij de rechtmatige eigenaren waren, hetgeen veel moeilijker door middel van een door een Spoorweg Maatschappij afgegeven laadbrief kan geschieden, dan door een connossement, afgegeven door den kapitein van het stoomschip, hetwelk de goederen vervoerde. Immers de rechten van een houder van een doorvoer-connossement zijn feitelijk nergens omschreven en bepaald, noch is er eenige aanduiding op den laadbrief, met welk schip het vervoer zal plaats hebben of plaats gehad heeft. Zeer aanzienlijke partijen Amerikaansche bloem waren ook nog onderweg van de fabriek in Amerika naar de zeehavens, toen de oorlog uitbrak, terwijl de ontvanger hier de goederen reeds tegen doorvoerconnossement had betaald. Met het oog op de aanhouding en opbrenging weigerden de stoomboorlijuen deze goederen, als zijnde contrabande, te verladen. Om tot een juist begrip te komen van de moeilijkheden waarvoor importeurs geplaatst werden, is eene verdeeling gewenscht en wel in de volgende vier rubrieken: — 74 — 1. Amerikaansche bloem op weg naar Holland in Hollandsche booten; 2. Amerikaansche bloem op weg naar Holland in Engelsche, Noorsche of Deensche booten; 3. Amerikaansche bloem waarvan de doorvoer-connossementen in handen waren van Nederlandsche houders, doch waarvan partijen nog in Amerika waren, terwijl de StoombootMaatschappij het vervoer weigerde, tenzij de bloem geconsigneerd werd aan de Regeering; 4. Contracten op latere levering^ welke de verkooper (Amerikaansche molen) niet kon uitvoeren daar hij zijne wissels niet onder kon brengen noch zeevracht kon bekomen. Over rubriek 1 het volgende: Hollandsche booten (s.s. „Sommelsdijk" te Havre, s.s. „Nieuw Amsterdam" te Brest) in vreemde havens binnengebracht, werden verplicht alle z.g. of „beweerde" contrabande te lossen. Eigenaars stelden zich in verbinding met den Nederlandschen Consul ter plaatse van lossing, doch in den beginne was alles zóó onzeker, dat niemand kon zeggen wat met de bloem gebeuren zóu. Na ruim een jaar werd ongeveer de waarde vergoed, meestal met inbegrip der kosten, doch niet voordat de meest positieve eigendomsbewijzen waren overgelegd. Rubriek 2. Aan alle Engelsche booten werd gelast naar Engelsche havens te stoomen en daar te lossen. Het vervoer der goederen naar Nederland was uitgesloten. De ingediende vorderingen werden hoewel langzaam, geheel of gedeeltelijk voldaan. Goederen in Deensche of Noorsche booten bereikten onze havens niet daar deze stoomschepen met het oog op het mijnengevaar Nederlandsche havens niet aandeden doch rechtstreeks naar hun land stoomden. Als meest practische oplossing werd de bloem daar door den Hollandschen eigenaar verkocht. Rubriek 3. Met partijen bloem welke nog in Noord-Amerika waren, doch hier reeds betaald, koD men twee wegen volgen: Of de — 75 — bloem in Amerika terugverkoopen, wat zeer bezwaarlijk ging wegens het feit, dat de verpakking (50 Kilos) niet in Amerika gebruikelijk is, of de partijen overdoen aan de Nederlandsche regeering. Deze laatste weg werd het meest gevolgd, alhoewel de betaalde prijzen algemeen te laag bevonden werden. Rubriek 4. De meeste Amerikaansche molens hebben hunne contracten stipt uitgevoerd, of wel bij anuleering eene vergoeding betaald. De Nederlandsche Regeering nam ook bij uitvoering de partijen wederom over. Rest nog de bespreking van de partijen buitenlandsche bloem hier aanwezig bij het uitbreken van den oorlog, en sedert het uitbreken hier aaugekomen voor rekening van importeurs. Hierop werd beslag gelegd en onteigend. De enkele maal dat houders van loco voorraden eens een winstje konden maken (zolderen bracht immers bijna altijd verlies) grijpt de Regeering in en onteigent tegen prijzen die algemeen veel te laag werden geschat. Verzet kon echter hier niet baten. De importen door particulieren werden sedert gestaakt. De Nederlandsche Regeering werd de eenige importeur die de bloem door bemiddeling van agenten-importeurs in Amerika kocht, naar Nederland vervoerde en hetzij door publieke veilingen of bij inschrijving als anderszins aan handelaren en verbruikers verkocht. In de tweede helft van Juli 1914, vóór de onzekere dagen Lijnzaad, die aan den oorlog voorafgingen, verkeerde het artikel in willige stemming. Er werd betaald voor: La Plata Lijnzaad Augustus/September ƒ 302.— \ per 1960 K.G. Juli/Augustus. ...» 296.— / cif Amsterdam/ Bombay Lijnzaad Augustus/September „ 333.— Rotterdam. Bij het intreden van den oorlogstoestand, stond de handel plotseling geheel stil en trokken de koopers als gevolg van den ontredderden financieelen toestand zich terug. De onzekerheid die bestond ten aanzien van de door de Engelsche Regeering te nemen maatregelen met betrekking tot de partijen, die naar onze havens onderweg waren, had tot — 76 — gevolg, dat eenerzyds. koopers geene nieuwe engagementen wilden aangaan, anderzijds, dat de verkoopers hunne nog niet afgeladen contracten annuleerden. De prijzen daalden onder den drang van aanbod • van disponibele partijen tot ƒ 275.— voor loco La Plata en ƒ 300.— voor loco Zuid-Russisch en ƒ 310.— voor loco Bornbay zaad. Toen men eenigszins tot bezinning kwam en de financieele toestand opklaarde, de stoomende partijen door maatregelen van de Engelsche Regeering onze havens niet meer bereikten, trad gaandeweg verbetering in, zoodat reeds begin September voor disp. La Plata lijnzaad boven de ƒ 300.— werd betaald, welken prijs ook afgeladen partijen bedongen, nadat zekerheid was verkregen dat ten aanzien van den invoer geen verdere moeielijkheden door de Engelsche Rêgeering zouden gemaakt worden. Sindsdien heeft dé prys met uitzondering van enkele reacties een stijgende lijn gevolgd, totdat in Juni 1915 als gevolg van het uitvoerverbod van lijnolie een scherpe daling intrad. De prijs viel van ƒ 350.— op ƒ 310.— terug. Doch slechts van zeer korten duur bleek deze teruggang te zijn, door de stijgende vrachten en groote schaarschte aan vrachtgelegenheid hernam de markt baar stijgende richting. In December was de prijs tot ƒ 420.— opgeloopen. Intusschen had de N. O. T. de distributie van het artikel ter hand genomen -met het doel de levering beter te kunnen controleeren. Ook het jaar 1916 toont een voortdurende prijsverhooging aan, zoodat aan het eind daarvan de prijs van ƒ 740.— is bereikt, mede als gevolg van het mislukken van den Argentijnschen oogst, die op 130.000 ton wordt geschat tegenover ongeveer 1 milioen ton in gunstige jaren. Deze prijs werd door de fabrikanten betaald met het vooruitzicht, dat de fabricage hun eer na- dan voordeel zou opleveren, en hoofdzakelijk met de bedoeling, hun bedrijven te kunnen voortzetten. Toch zijn zij ook hierin ten slotte niet geslaagd, want in den voorzomer van 1917 is aan allen aanvoer van lijnzaad in ons land, die steeds in handen van eenige Nederlandsch-Argentijnsche firma's en de N. O. T. was gebleven, een einde gekomen. De laatste - 77 - lading, d'è „Sommestad" kwam in April te Rotterdam aan, maar alle anderen, die toen onderweg waren, grootendeels zeilschepen, zijn op ééne uitzondering na (een kleine, getorpedeerde lading) in Engeland tot na Mei/Juni 1917 vastgehouden, zonder dat men met nauwkeurigheid de reden van deze onwelwillende houding der Engelsche autoriteiten kent. — 78 — DIVERSEN. Export-Centrale. Op verzoek van de Nederlandsche Vereeniging van Exporteurs van fijne zaden te Amsterdam, sloten wij ons aan bij de groep van belanghebbenden bij den Import en Export, welke groep thans onder den naam „Raad van Vereenigingen, belanghebbend bij den Nederlandschen Import en Export" te 's-Gravenhage is gevestigd. Wat gaf ons aanleiding onze steun te verleenen? De Regeering is voornemens over te gaan tot het stichten van een lichaam hetwelk uitsluitend belast zou zijn met de behartiging der belangen van den Import en Export. Zoodra zulks bekend werd hebben de vertegenwoordigers van Handel, Landbouw, Visscherij en Industrie zich vereenigd teneinde hun standpunt te bepalen naar aanleiding der Regeeringsplannen, daar de belangen van de bovengemelde takken van bedrijf in de hoogste mate bij die plannen zijn gemoeid. In de vergaderingen die belanghebbenden hebben belegd, kwam het duidelijk uit dat het tijdstip nog niet was aangebroken een gedragslijn te kunnen vaststellen. De geheele handel en de graanhandel in het bijzonder, verkeerde in moeielijkheden. Van de op te richten export-vennootschap wisten wij nog niets, alléén begrepen wij dat de buitenlandsche handel gevaar liep staatsmonopolie te worden. Eindelijk verscheen het wetsontwerp betrekking hebbende op de bijzondere maatregelen ten aanzien van het goederenverkeer naar het buitenland. Dit ontwerp werd op 1 Juni j.1. reeds door de vergaderde vereenigingen besproken en uit die besprekingen bleek dat de Nederlandsche Handel, Landbouw, Visscherij en Industrie ernstige bedenkingen daartegen hadden en het ongewenscht achtten dat genoemd ontwerp althans in den vorm waarin het werd voorgesteld, tot Wet zou worden verheven. Het resultaat was dat de belanghebbenden besloten — 79 - een request te zenden aan de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Aan dat request op 12 Mei 1917 verzonden, ontleenén wij het volgende: Requestrant wenscht er dadelijk op te wijzen dat de groote spoed, waarmede de Regeering, na de bekende motie aangenomen in de Eerste Kamer der Staten Generaal, het bedoelde ontwerp heeft ingediend eenerzijds en de verschillende maatregelen om tot het constitueeren van den bovenbedoelden Raad te geraken, anderzijds, het requestrant onmogelijk hebben gemaakt reeds nu in détails alle bezwaren, welke de verschillende takken van bedrijf in Nederland tegen het voorgestelde Wetsontwerp hebben, ter kennis van Uw College te brengen. Requestrant wil dan ook volstaan met thans onder Uwe aandacht te brengen, dat een Raad, welke omvat nagenoeg alle bedrijven van Nederland, is tot stand gekomen en tevens, dat reeds thans gebleken is, dat in die bedrijven ernstige bezwaren tegen de voorgestelde Regeeringsplannen worden gevoeld. Requestrant veroorloofd zich dan ook hieronder reeds nu in groote lijnen de bedoelde bezwaren kenbaar te maken, terwijl hij zich voorbehoudt om binnenkort meer gedetailleerd en gepreciseerd- de verschillende grieven onder Uwe aandacht te brengen, meenende daartoe gerechtigd te zijn als vertegenwoordiger van een zoo integreerend deel van het Nederlandsche Volk, wiens levensbestaan door de Regeeringsplannen ernstig wordt bedreigd. Het bedoelde wetsontwerp en de daarbij gevoegde Memorie van Toelichting kenmerken zich door vaagheid. Indien dit ontwerp tot wet zou worden verheven, zou daarmede aan de Regeering een blanco volmacht worden verstrekt, hetgeen met alle waardeering voor die Regeering toch nimmer de bedoeling der Staten-Generaal zal kunnen wezen. De Raad is van meening dat in de tot stand te komen wet duidelijk zal moeten worden afgebakend de bevoegdheid van de — 80 — Regeering bij het treffen van maatregelen regelende den import en export. Toegevende dat de huidige toestand zeer zeker niet beantwoordt aan de eischen welke aan eene behoorlijke regeling van den import eh export mogen worden gesteld, meent requestrant dat het in te stellen lichaam nimmer zal moeten wezen eene particuliere onderneming, zij het dan ook dat deze onderneming door de Regeering zal worden gesteund, maar dat hiertoe uitsluitend bevoegd moet wezen een staatslichaam, waarvoor de Regeering de volle verantwoordelijkheid tegenover de Volksvertegenwoordiging en het Nederlandsche Volk moet dragen, welk lichaam zich moet doen voorlichten door de Gecentraliseerde Vertegenwoordiging van Handel, Landbouw, Visscherij en Industrie. Tevens meent requestrant dat het in te stellen Staatslichaam ten doel moet hebben: de Centralisatie van consenten voor den Export, doch dat in geen geval een dergelijk lichaam bevoegd zou mogen zijn om zelf handel te drijven. Zooveel mogelijk moet de handel in Nederland in stand blijven, terwijl naar requestrant's meening geen maatregelen mogen worden getroffen, waardoor de handel wordt uitgeschakeld en het particulier initiatief wordt gedood. Nog daargelaten dat de Regeering niet de mogelijkheid heeft om zelfstandig prijzen vast te stellen en gunstige handelsvoorwaarden te bedingen, zou het bedenkelijk kunnen zijn, wanneer zij, als scherp handelaarster optrad tegenover Buitenlandsche Regeeringen, welk scherp karakter ten eenenmale ontbreekt, zoo de handel zelf de transacties uitvoert. Bovendien komt het requestrant voor, dat bij het tot stand komen van een Export-centrale, in geen geval moet worden uitgegaan van eenig fiscaal voordeel, doch dat veel meer het doel moet zijn gericht op een billijke regeling der uitvoerconsenten en het ruilen van waren tegen waren. Bij de regeling die requestrant zich in groote trekken voorstelt kan dan ook het voorstel van de Regeering tot het oprichten van de in het wetsontwerp bedoelde bank vervallen. — 81 - Requestrant wénsóht er nög op te wijzen dat in den Raad gebleken is dat de thans bestaande Commissies aan verschillende takken van bedrijf eischen hebben gesteld, welke naar réquestrant's volle overtuiging noch aan de Regeering noch aan de leden der Staten-Generaal bekend zijn. Ook hierom is het noodzakelijk dat het in te stellen centrale lichaam zal zijn een Staatslichaam onder volle verantwoordelijkheid der Regeering en dat het niet mogelijk moet wezen dat er heffingen geschieden anders dan bij de Wet voorgeschreven. Met het oog op de hierboven genoemde omstandigheden meent requestrant thans met het bovenstaande te kunnen volstaan. De bovenbedoelde Raad blijft echter diligent en zal zoo spoedig mogelijk uitvoeriger gemotiveerd en goed gedocumenteerd de ernstige bezwaren die Handel, Landbouw, Visscherij en Industrie tegen de Regeeringsplannen hebben, aan Uw Hoog College nader kenbaar maken. Waar requestrant de verschillende bedrijven in Nederland bestaande vertegenwoordigt, die bij de voorgestelde Regeeringsmaatregelen hun ondergang tegemoet zien, temeer waar de duur van het door de Regeering beoogde lichaam volgens de voorgestelde regeling bij geen benadering valt te bepalen, vertrouwt requestrant dat Uw Hoog College reeds nu met de in dit request geopperde bezwaren zal rekening houden en bij Uwe besprekingen daaraan de noodige aandacht zal willen schenken. Vit de graanwereld zijn, behalve onze Bond de volgende vereenigingen resp. Bonden bij meergenoemden Raad van Belanghebbenden aangesloten: Comité van Graanhandelaren, Rotterdam. Vereeniging „De Rotterdamsche Korenbeurs", Rotterdam. Vereeniging voor den Graan-, Meel- en Zaadhandel, Amsterdam. Vereeniging van Graanhandelaren in Westelijk Noord-Brabant, Bergen-op-Zoom. Vereeniging van Graanhandelaren in Zeeland, Goes. ^ 6 — 82 — Vereeniging van Graanhandelaren, Rotterdam. Bond van Meel- en Bloemfabrikanten, Amsterdam. Vereeniging van Nederlandsche Olie-Fabrikanten, Krommenie. Vereeniging van Importeurs van Vetten en Oliën, Rotterdam. Vereeniging van Nederlandsche Zaadhandelaren, Amsterdam. Vereeniging van Nederlandsche Zaaizaadhandelaren, Amsterdam. Nederlandsche Vereeniging van Exporteurs van Fijne Zaden, Amsterdam. Vereeniging van Fabrikanten en Handelaren in Kunstmeststoffen en Voederstoffen, Amsterdam. In de werkcommissie uit den „Baad van Vereenigingen" hebben o. a. zitting: Bond van Nederlandsche Graan- en Zaad-Importeurs te Rotterdam. (Vert. F. H. Mkykr, i/N.V. Van Waveren's Graanhandel, Haarlem; plaatsvervanger Mr. V. van Peski te Rotterdam). Vereeniging van Importeurs van Vetten en Oliën te Rotterdam. (Vert. Ed. M. Goossens, Rotterdam). Nederlandsche Vereeniging van Exporteurs van Fijne Zaden, Den Haag. (Vert. H. Holsmuller Hzn., Amsterdam). Wij zullen te dezer plaatse niet opsommen de bezwaren die de Graanhandel tegen het ingediende wetsontwerp heeft; in de pers maakt deze aangelegenheid toch reeds een ernstig punt van bespreking uit, terwijl de Raad van Vereenigingen zorgt voor publicatie van al die maatregelen, welke hij meent in het belang van de door hem vertegenwoordigd wordende groepen van belangen te moeten nemen. — 83 — Instituut voor Crisisonderzoek. Onze Bond is op verzoek toegetreden tot het in November 1916 opgerichte Instituut voor Crisisonderzoek, waarvan de gedrukte stukken No. 1, in de bibliotheek van den Bond voor onze leden en arbiters ter beschikking zijn. De Secretaris van onzen Bond treedt als vertegenwoordiger van den Bond op, tevens vertegenwoordigende den Bond van Nederlandsche Meel-Importeurs en de Rotterdamsche Vereeniging voor den Termij nhandel in Granen. De werk-commissie bestaat uit de Heeren Mr. A. van Gijn, oud-Minister van Financiën, Voorzitter; Prof. Mr. P. J. M. Aalberse; Prof. Mr. G. J. W. Bruins; Mr. H. A. Hartogh; Mr. W. M. J. van Luttbrveld; Prof. Mr. E. M. Meyebs; Mr. H. W. Methorst; Prof. Mr. C. A. Verbijn Stuart; J. Gerbitsz, algemeen Secretaris; G. A. Kessleb, w.i. en Mr. Dr. H. Fryda, Secretarissen der voorloopige Commissie.. Het Instituut heeft een tachtig leden, waaronder de voornaamste vereenigingen van Handel, Industrie, Scheepvaart enz. benevens de Kamers van Koophandel van Rotterdam en Amsterdam. Het doel van het Instituut is als volgt geformuleerd: a. het verzamelen van gegevens omtrent verschijnselen, die op de waarschijnlijkheid van eene economische crisis of van economischen opbloei wijzen; b. het bewerken dier gegevens en publiceeren hiervan; c. het indienen van adressen en het verstrekken van adviezen aan openbare en andere lichamen in verband met de uitkomsten der onder b bedoelde verwerking. _ 84 — OVERDRUK uit het Jaarverslag 1916 van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam van het hoofdstuk: ORAANVOORZIENING GEDURENDE DEN OORLOG. Gedurende het jaar 1916 is de Regeer ing ten opzichte van den graanhandel voortgegaan op haar reeds in 1915 ingeslagen weg. Reeds sedert het begin van den oorlog had zij den aanvoer van overzee van tarwe en tarwebloem tot zich getrokken en aan het einde van 1916 was allengs de aanvoer en de distributie van vrijwel alle graansoorten en lijnkoeken in handen der Regeering overgegaan, terwijl zij bovendien den Nederlandschen oogst van tarwe, rogge, haver, gerst en sommige andere artikelen van de producenten in ontvangst neemt en aan de verbruikers aflevert. Langzamerhand heeft deze toestand gedurende 1916 zijn beslag gekregen en slechts geleidelijk heeft de Nederlandsche graanhandel zijn vrijheid ingeboet. In ruil daarvoor zijn hem door de Regeering verschillende werkzaamheden bij aanvoer en distributie opgedragen. Hier volge een beknopte beschrijving van do wijze, waarop de Nederlandsche graan* handel gedurende 1916 zijne functies allengs op de Regeering zag overgaan, nadat reeds gedurende het voorafgaande gedeelte van den oorlog verschillende stappen in die richting door de Regeering waren gedaan. In December 1915 had de Regeering den aanvoer van mais geheel ter hand genomen, nadat zij dien vroeger reeds gedeeltelijk had bezorgd. Hetzelfde geschiedde met rogge, terwijl de aanvoer van buitenlandsche tarwe en tarwebloem zich reeds langen tijd geheel in handen der Regeering bevond. Van de binnenlandsche rogge liet de Rêgeering verder het grootste gedeelte aan zich afleveren. De invoer der overige buitenlandsche graansoorten en de handel in binnenlandsch graan, afgezien van een gedeelte der rogge, was dus bij den aanvang van 1916 nog aan den graanhandel toevertrouwd. Ook bezat die handel nog een voorraad mais, overgebleven van den aanvoer — 86 — van 1915. Lang heeft deze voorraad echter niet geduurd, temeer daar de Regeering, in verband met de aan ons land door de Ententerijken opgelegde beperking van den aanvoer van mais en rogge, zuinig diende te zijn met haar beschikbare hoeveelheden en daardoor slechts gedeeltelijk in de behoefte voorzag. In Januari stond zij slechts een enkele" keer een beperkte hoeveelheid aan den handel af en in Februari bracht zij een meer gelijkmatige verdeeling en een eveneens tot bezuiniging voerende verandering in haar maisverkoop. Tot nog toe had deze plaats door veilingen te Rotterdam en Amsterdam, doch te beginnen met Februari werden door de handelaars bij de Regeering bestellingen ingediend van de door hen voor hun clienteele benoodigde hoeveelheden. Nauwkeurig werd toegezien, dat niet meer werd aangevraagd dan de handelaar voor zijn eigen détailafzet noodig had en voorschriften werden uitgevaardigd omtrent de winst, die de handelaar voor zich mocht reserveeren. De prijs, dien de Regeering voor de door haar in Januari beschikbaar gestelde mais verlangde, bewoog zich tusschen ƒ215,— en ƒ235,— per 2000 K.G. en ook de volgens de nieuwe methode in de maanden Februari en Maart gedistribueerde partijen stond zij af voor ƒ 235,—. Allengs is in den loop van het jaar die prijs verhoogd, zoodat hij in November, in hoofdzaak den prijsloop aan de wereldmarkt volgende, was geklommen tot ƒ 285,—. Toen bleek echter, zoude het bedrijf geen verlies opleveren, een radicale verhooging noodzakelijk en de prijs werd in die maand gebracht op ƒ 335,—, waarop hij tot het einde van het jaar werd gehandhaafd. Bij den aanvang van het jaar, toen de Regeering aanvoer vsn mais door den handel had uitgesloten en deze nog slechts een beperkten voorraad in handen had, werd reeds spoedig gevreesd voor schaarschte, vooral daar de Regeering zeer karig was met haar maisverkoop. Hierdoor breidde zich de vraag naar andere voedergranen sterk uit met name gerst en inlandsche tarwe, welke laatste graansoort door de Regeering niet voor de broodvoorziening van het land werd gebruikt en dus voor het overgroote gedeelte als veevoeder het mais-tekort hielp dekken. Wel verflauwde de vraag voor deze artikelen eenigszins, toen de regeerings-maisdistributie voor de maand Februari plaats vond, doch daar deze slechts 30 % van de aangevraagde hoeveelheid bedroeg, waren de verbruikers spoedig weder gedwongen naar andere voederartikelen om te zien. In de volgende maanden herhaalde zich — 86 — dikwijls dit Terschijnsel. Gedurende de maandelijksche maisdistributie verminderde de vraag naar gerst, voertarwe en andere veevoederartikelen met soms eenige prijsinzinking, doch wegens de vrijwel telkens geringe hoeveelheid mais, die de Regeering ter beschikking stelde, was het verschijnsel meestal van korten duur. De prijzen van alle graansoorten stegen voortdurend tengevolge van de hoogere Amerikaansche markten en de steeds duurdere zeevrachten, die ongehoorde hoogten bereikten. Gedurende 1915 met zijn flinke maisaanvoeren, niet gebreideld door rantsoeneering door de Ententemogendheden, was gerst meestal moeilijk te plaatsen, niet het minst door de in vergelijking met mais te hooge prijzen. In 1916 was dat echter anders; buitenlandsche gerst, lijnkoeken en in mindere mate haver moesten toen te zamen met de inlandsche graansoorten, tegemoet komen aan het tekort aan mais, het meest gebruikte veevoeder in ons land. Het kostte groote moeite, voldoende hoeveelheden aan te voeren, doch al was het dan ook voor steeds stijgende prijzen, in de grootste behoefte kon worden voorzien. Voor Amerikaansche voergerst, die in de laatste dagen van 1915 ongeveer f 240,— kostte, werd in Juni f 390,— betaald. De prijs van Amerikaansche haver steeg in hetzelfde tijdsverloop van f 12,75 tot f 18,— per 100 K.G. Wel was aan buitenlandsche haver, die slechts in geringe mate ter vervanging van mais wordt gebruikt, minder behoefte dan aan gerst en lijnkoeken, daar bovendien de geheele Nederlandsche oogst kwantitatief goede resultaten had opgeleverd, maar de aanvoer was toch van flinken omvang, niet het minst door de aankoopen voor de Intendance. Voor Amerikaansche lijnkoeken was de vraag bij voortduring levendig en de aangevoerde hoeveelheden werden steeds gaarne opgenomen. De prijs voor dit artikel steeg minder sterk dan voor de zooeven genoemde voedergranen. Ons land is namelijk een der grootste afnemers van Amerikaansche lijnkoeken, die eigenlijk slechts hier en in Scandinavië (nu België en de Beneden-Rijn niet als koopers optreden) geregelde koopers vinden. De beperkte scheepsgelegenheid verminderde in Amerika den afzet van het artikel en mede hierdoor steeg de prijs in ons land tusschen het einde van 1915 en Mei 1916 slechts van f 150,— tot f 165,— per 1000 KG. Van buitenlandsche tarwe en rogge was de aanvoer en distributie geheel in handen van de Regeering, die. den inkoop van die artikelen opdroeg aan de door haar daarvoor aangewezen personen. Den prijs, waartoe zij de tarwe — 87 — ter beschikking stelde van de bloemfabrikanten, hield zij zooveel mogelijk stabiel, hetgeen haar te gemakkelijker viel, omdat zij in de gelegenheid was, zich voor standvastige vrachtcijfers scheepsruimte onder Nederlandsche vlag te verzekeren. Ondanks de groote prijsstijging van tarwe in de uitvoerlanden omstreeks het midden van het jaar, wist de Regeering haar tarweprijs van f 368,— per 2400 K.GL, waarmede zij het jaar had geopend, tot September op dat peil te handhaven. Zij verhoogde den prijs toen op f 425,— en zag zich begin November genoodzaakt tot een nieuwe verhooging op f 456,—. De omvang van den tarwevoorraad der Regeering liep gedurende bet jaar vrij sterk uiteen. Door verschillende oorzaken was zij in Maart tot zeer kleine afmetingen teruggebracht. Klachten van de verbruikers over de kwaliteit der nieuwe Amerikaansche tarwe hadden geleid tot inkrimping van den voorraad, teneinde kwaliteitsachteruitgang tengevolge van langdurig bewaren te voorkomen. Toen nu de geregelde aanvoer werd belemmerd door het oponthoud, dat de scheepvaart door de ontwikkeling van den oorlogstoestand ondervond, was plotseling de voorraad sterk geslonken. Teneinde niet slechts in de dagelij kscbe behoeften te voorzien, doch tevens een nieuwen voorraad aan te leggen, zag de Regeering zich genoodzaakt, zich baseerend op de juist aangenomen Schepenuitvoerwet, alle daarvoor geschikte Nederlandsche stoomschepen aan te wijzen voor den aanvoer van tarwe. Verschillende van die schepen waren reeds door den handel bevracht voor ladingen voedergraan en lijnkoeken van Noord- en Zuid-Amerika. Weliswaar stelde de Regeering eenige maanden later, toen de tarwevoorraad eenigermate was hersteld, een overeenkomstige hoeveelheid scheepsruimte ter beschikking van den handel ter vervanging van de schepen, waarop zij in Maart de hand had gelegd, doch stremming in den aanvoer van gerst, haver, boekweit, lijnkoeken enz. en daaruit voortvloeiende schaarschte van die artikelen was reeds het gevolg geweest, gepaard gaande met niet onbelangrijke prijsstijging. De loop dier prijzen is reeds boven aangeduid, doch vermelding verdient nog de beweging van den maisprijs, zooals die zich in de eerste maanden van 1916 ontwikkelde voor de partijen, die zich nog in de handen van den handel bevonden. Daaruit blijkt namelijk hoezeer de schaarschte aan veevoeder zich toen reeds deed gevoelen. Toen de Regeering zich genoodzaakt had gezien den geheelen aanvoer van mais ter hand te nemen met uit- — 88 — (sluiting van den handel, bleek reeds spoedig, dat zij slechts in een gering percentage van de behoefte kon voorzien en de prijzen, waarvoor de handel zijn voorraden uitverkocht, stegen snel. De Regeering hield haar prijs op f 235,— doch de handel, die in Januari nog voor ongeveer dienzelfden prijs verkocht, kon zijn prijzen spoedig verhoogen, tot in het einde van Maart voor die vrije mais een maximumprijs van f 300,— werd ingesteld. Tegen den nieuwen binnenlandschen oogst waren ook de oude voorraden Nederlandsche tarwe, haver en gerst voor verreweg het grootste gedeelte opgebruikt en reeds was sprake van zaken in de producten van den oogst van 1917, toen door den Minister yan Landbouw, Nijverheid en Handel een geheel nieuwe regeling voor de distributie van den Nederlandschen oogst uitgevaardigd werd. Voor den handel kwam deze regeling neer op een verdere sterke beperking van zijn bedrijf. Reeds den 27sten Juni had de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bekend gemaakt, dat de nieuwe rogge-oogst. niet slechts voor 3/5 gedeelten, zooais voor den vorigen oogst, doch geheel door hem zou worden aangekocht. Den prijs stelde hij vast op ƒ 9,10 per 70 K.G. in plaats van ƒ 8,— zooals tot nog toe door de Regeering was betaald. De distributie aan de bakkers zou geschieden door de provinciale rogge-commissie voor den vroegeren prijs, zoodat verhooging van den roggebrood prijs niet noodig was. Ingevolge de Distributiewet wordt het nadeelig verschil door rijk en gemeenten betaald. Voor de door hen af te geven rogge kunnen de landbouwers mais in ruil ontvangen voor veevoeder voor f 235,— per 2000 K.G., onafhankelijk van den pnjsloop der overigens door de Regeering beschikbaar gestelde mais. Verder werd aan branderijen en distilleerderijen verboden inlandsch graan te verwerken, terwijl bovendien de Regeering waarschuwde tegen het aankoopen van tarwe, gerst of haver van den nieuwen oogst, daar zij de bedoeling had, den geheelen oogst dier artikelen zelve aan te koopen. Einde Juli werd aan dit voornemen uitvoering gegeven en de provinciale rogge-commissies, wier naam werd veranderd in provinciale brood-commissies, ontvingen opdracht, door bemiddeling der Burgemeesters niet slechts de rogge, doch ook alle tarwe, haver en gerst aan te koopen, waarbij de verbouwers slechts werd gelaten het door hen benoodigde zaaigraan, alsmede dat gedeelte van hun eigen oogst, 89 dat zij voor de eerste acht maanden voor veevoeder zouden noodig hebben. Aan de zooeven genoemde artikelen werden in October nog boonen toegevoegd. Als inkoopsprijzen stelde de Regeering vast per 100 K.G. voor tarwe van een hooger natuurgewicht dan 75 K.G. per H.L. f 15,25, voor lichtere tarwe f 15,—, voor gerst f 14,—, voor haver ƒ 13,—, voor boonen f 17,—. Om een geleidelijken aanvoer te verkrijgen, betalen de broodcommissies voor partijen, die niet onmiddellijk worden geleverd, een bewaarloon per H.L. van 3 cents per week voor graan, 5 cents voor peulvruchten. De rogge wordt evenals vroeger door de Regeering zelve in ontvangst genomen en gedistribueerd. Van de overige artikelen geschiedt in Friesland, Groningen en Drente de ontvangst, de betaling, de bewaring en aflevering door den handel, die daarvoor een vastgestelde belooning ontvangt. In de andere provinciën zijn daarvoor in verband met de plaatselijke omstandigheden speciale regelingen getroffen. De uit de provinciale brood-commissies gevormde centrale broodcommissie, zételende te 's-Gravenhage, zorgt voor een gelijkvormige uitvoering der voorschriften. De door de brood-commissie gekochte en opgeslagen granen worden in overleg met het Rijksbureau voor de distributie van graan en meel ter beschikking gesteld van de verbruikers. Deze distributie zelve geschiedt echter door de veevoederbureaux, welke in Augustus zijn ingesteld en zetelen te Rotterdam (voor de provincies Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant), Amsterdam (voor de provincie Noord-Holland), Utrecht (voor de provincie Utrecht), Roermond (voor de provincie Limburg), Zwolle (voor de provincies Overijsel en Gelderland), Groningen (voor de, provincies Groningen en Drente) en Leeuwarden (voor de provincie Friesland). De veevoederbureaux zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van handel en landbouw en hun afgevaardigden vormen te zamen met de commissie van toewijzing in zake de maisdistributie, welke vanaf Februari 1916 de maandelijksche maisdistributie had geregeld, de Toewijzingscommissie, welke zetelt te 's-Gravenhage. Deze commissie regelt te zamen met de veevoederbureaux de verdeeling niet slechts van de beschikbaar te stellen hoeveelheden binnenlandsche gerst, haver en tarwe, voor zoover deze voor veevoeder wordt gebruikt, doch eveneens van de van overzee aangevoerde gerst, haver en lijnkoeken en, met ingang van November, ook van mais. — 90 — Reeds in Mei was door de Regeering namelijk besloten, dat de aanvoer van gerst, haver en ljjnkoeken geheel in haar handen zou overgaan, doch wij hebben het voorschrift omtrent de binnenlandsche granen eerder behandeld, omdat de uitvoering daarvan eerder merkbaar werd. Zooals boven werd beschreven, legde de Regeering reeds in Maart de hand op vele door den handel voor den aanvoer van voedergraan en lijnkoeken bevrachte Nederlandsche stoomschepen. Wel kreeg de handel in ruil daarvoor later de beschikking over een even groote hoeveelheid door de Regeering aangewezen scheepsruimte, doch de belading dezer schepen was de laatste handeling, die hij als. vrije graanhandel heeft kunnen verrichten. Den 15den Mei bepaalde de Minister van Landbouw, dat niet slechts van mais, doch ook van gerst, haver en lijnkoeken de aanvoer en distributie geheel regeeringszaak zou worden. De reeds door den handel naar Nederland verscheepte partijen werden, evenals in December 1915 voor mais was geschied, door de Regeering overgenomen en dus ook die partijen, die verladen waren of nog zouden worden met de scheepsruimte, die aan den handel was afgestaan in ruil voor de hem in Maart ontnomen schepen. In tegenstelling met de in December 1915 voor de overgenomen mais betaalde prijzen, had de handel ditmaal geen aanleiding zich over de betaalde prijzen te beklagen, doch de overgenomen hoeveelheid was niet van grooten omvang. De aankoop van de voor ons land benoodigde gerst, haver en lijnkoeken diende dus in het vervolg, evenals die van tarwe, tarwebloem, mais en rogge, door de Regeering zelve in de uitvoerlanden te geschieden. De handel verkreeg echter, in tegenstelling met tarwe, het recht de Regeering bij dien inkoop behulpzaam te zijn en haar de benoodigde granen en lijnkoeken te verkoopen, f o.b. de door haar bevrachte stoomschepen in de havens der uitvoerlanden. Niet slechts gerst, haver en lijnkoeken, doch ook mais werd op deze wijze door de Regeering aangekocht, ofschoon zij een gedeelte harer behoeften ook in die artikelen steeds door haar vertegenwoordigers, die den tarwe-aankoop bezorgen, laat dekken. Het duurde geruimen tijd, niet het minst door langdurig aanhouden der ladingen aan de Engelsche kust, vóór uit de volgens de nieuwe regeling aangevoerde partijen een voorraad van voldoenden omvang ontstond om tot distributie te kunnen overgaan. Begin September vond een beperkte distributie plaats van haver, omdat — 91 - vele bedrijven, vooral in de groote steden, geheel van dit arikel verstoken geraakten. Het was begin October voor met de distributie van gerst en lijnkoeken een aanvang kon worden gemaakt. Reeds geruimen tijd was daarnaar rijkhalzend uitgezien, want de voorraden van veevoeder bij de handelaars en verbruikers waren onrustbarend geslonken en ook de maisdistributies waren de laatste maanden weder verre van toereikend geweest De nieuwe wijze van distributie door de veevoederbureaux bereidde in den aanvang menige moeielijkheid. vooral door den grooten omvang der formaliteiten De nieuwe distributieregeling ging namelijk uit van een geheel nieuw beginsel. Grondslag voor de toewijzingen was niet meer de behoefte van den handelaar voor zijn kleine afnemers, doch de door den veehouder benoodigde hoeveelheid. Ieder veehouder is verplicht een bestelbiljet in te vullen, waarin bij zijn veestapel nauwkeurig heeft op te geven. De normale hoeveelheid voeder per stuk vee is vastgesteld, zoodat op het bestelbiljet de benoodigde hoeveelheid kan worden ingevuld. De bestelbiljetten worden verzameld door de handelaars en landbouwvereenigingen, die ze door bomiddeling van een makelaar of commissionair inleveren bij de veevoederbureaux. De veevoederbureaux beoordeelen de juistheid der aanvragen en zenden ze door aan de toewijzings-commissie te 's Gravenhage, welke, ' in verband met de geheele aangevraagde hoeveelheid en den omvang der door het Rijksbureau voor de distributie van graan en meel beschikbaar gestelde partijen, het toe te wijzen percentage voor ieder artikel vaststelt. De aflevering aan de handelaars geschiedt dan door de importeurs, grootendeels te Rotterdam en Amsterdam gevestigd, die de partijen aan de Rêgeering betalen en deze dan afleveren aan de handelaars, welke hun door bet Comité van Graanhandelaren te Rotterdam en de Commissie voor den Graanhandel te Amsterdam in opdracht der toewijzings-commissie worden aangewezen. Door dit stelsel, hetwelk door verschillende in den graanhandel bestaande vereenigingen aan de Regeering was voorgesteld en door deze laatste met enkele kleine wijzigingen aangenomen, werd de handel althans niet geheel werkeloos. Spoedig bleek echter, dat de regeling geen plaats overliet voor die binnenlandsche graanhandelaren, grossiers genoemd, die onder hunne klanten geen of slechts een klein aantal verbruikers tellen, doch alleen of grootendeels kleinhandelaren, die op hun beurt de verbruikers bedienen. In deze leemte is spoedig — 92 — voorzien, zoodat aan alle bij den graanhandel betrokkenen een functie ba de distributie is toebedeeld. Geheel overeenkomstig de plaats, welke zij tot nog toe innamen, is deze functie echter in alle gevallen niet. De belooning, die voor de verschillende werkzaamheden is vastgesteld, is bovendien dikwijls zeer beperkt, zoodat de tevredenheid met de nieuwe regeling verre van algemeen is. Zij bereikt echter, dat alle verbruikers een zelfde percentage van hun behoeften ontvangen en daarbij de willekeur van den leverancier geen rol meer speelt. Te beginnen met de November-distributie, is ook mais toègevoegd tot de op boven beschreven wijze te verdeelen artikelen. De gedistribueerde percentages zijn dikwijls zeer teleurstellend geweest. Zij bedroegen: Voor September (geleverd in ( g6rst25 % October) / haver30 » ' lijnkoeken ... 40 B / voertarwe en gerst 22V2% Voor October haver 55 ( lijnkoeken ... 35 „ / voertarwe en gerst 50 % Voor November .... I haT6r50 ■ I lijnkoeken ... 22 „ l mais 50 , / voertarwe en gerst 45 °/Q Voor December ) haver40 - I lijnkoeken ... 25 , ' mais . . , . . 45 Uit deze percentages blijkt, dat, wanneer het den handel gelukt nog voederartikelen aan te voeren, deze gemakkelijk koopers vinden. Door het ingrgpen der Regeering is echter het terrein zeer beperkt geworden. Voor de binnenlandsche handelaren en diegenen onder de importeurs, die geen directe handelsverbindingen hebben in over- zeesche gewesten, komen eigenlijk nog slechts de producten van onze Nederlandsche industrie in aanmerking, zooals bij den aanvang der nieuwe distributie-regeling inlandsche lijnkoeken en verschillende andere voederkoeken en een groot aantal afvalproducten, waarvan echter slechts die van de bloemfabrieken, in groote boeveelheden — 93 — geproduceerd worden. In tarwe-zemelen, -grint en -gries bestond dan ook een levendige handel. Allengs zijn echter ook vele dezer prodnoten gevoegd bij de door de veevoederbureaux te distribueeren artikelen. Op 10 December geschiedde dit met de afvalproducten der bloemfabrieken. Werd dus het gebied van den handel in voederartikelen, vervaardigd in Nederland, steeds kleiner, ook de aanvoer door den handel van veevoeder van overzee nam voortdurend in omvang af. Uit Noord-Amerika worden nog aangevoerd boekweit en enkel uit mais en katoenzaad vervaardigde voederartikelen, doch het wordt steeds bezwaarlijker scheepsruimte te vinden, de beperkende maatregelen, door de Entente-regeeringen uitgevaardigd, worden steeds scherper en het aan den aanvoer verbonden risico stijgt voortdurend. Buiten een gedeelte der bovengenoemde in ons land gefabriceerde veevoederartikelen en de vrijwel geheel van Noord-Amerika aangevoerde boekweit en uit mais en katoenzaad bereide voedermeel- en koekensoorten, bleef aan den handel de aanvoer van lijnzaad overgelaten. Dit laatste artikel wordt onder nauwkeurig toezicht en volgens voorschriften der Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij ingevoerd door een beperkt aantal grootendeels in ons land gevestigde firma's, die voor den uitvoer uit Argentinië zijn georganiseerd. Slechts Argentinië komt voor levering van lijnzaad naar ons land in aanmerking, daar de andere lijnzaad-uitvoerende landen door verschillende met den oorlog in verband staande oorzaken zijn uitgeschakeld. De prijs van lijnzaad is in den loop van 1916 vrijwel voortdurend gestegen, dikwijls met groote sprongen. Van f 395,— per 1960 K.G. in Januari, is de prijs opgeloopen tot f 740,— op het einde van het jaar, terwijl de aanvoer steeds grooter bezwaren ondervond. Behalve de stijging der zeevrachten is de prijsverhooging van lijnzaad voor een zeer groot gedeelte het gevoig geweest van dezelfde oorzaken, die ook voor tarwe, mais en alle andere soorten graan en voederartikelen een slechts met enkele onderbrekingen steeds toenemende duurte tengevolge hebben gehad. Op de zeer overvloedige oogsten van tarwe in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Canada en zeer voldoende opbrengsten van deze en andere graansoorten in die landen en in Argentinië en Australië, is in vele uitvoerlanden van graan een zeer veel minder voorspoedig seizoen gevolgd. Ongunstige — 94 — klimatische invloeden en plantenziekten hebben de opbrengst van het Noord-Amerikaansche vasteland sterk doen achterblijven bij het vorige jaar. Ook in Europa waren in de meeste landen de oogstresultaten minder gunstig en van een en ander waren voor en gedurende den oogsttijd voortdurende sterke prijsstijgingen het gevolg. De toestand werd nog verscherpt door langdurige droogte in Argentinië, waaronder vooral lijnzaad zeer sterk heeft geleden. Ook tarwe en haver ondervonden daarvan de nadeelige gevolgen en aan het einde van het jaar werd daarvoor den maisoogst, ook in verband met sprinkhanenschade, het ergste gevreesd. In Noord-Amerika is in den loop van den herfst wel gebleken, dat de schade, aan den graanoogst toegebracht, oorspronkelijk met te zwarte kleuren -was geschilderd, doch overvloedig is de voor uitvoer beschikbare hoeveelheid toch allerminst. Op de zeer hooge prijzen van omstreeks midden November is dan ook weliswaar een scherpe daling gevolgd, toen een meer optimistische opvatting ontstond over het vermogen van de graanuitvoerende landen om Europa in het komende seizoen te voorzien, doch in de laatste week van het jaar verschenen reeds weder de eerste teekenen van een nieuwe algemeene prijsstijging. De-volgende vergelijkende staat van noteeringen van de vroegst genoteerde termijnen aan de markten van Chicago en Buenos-Aires geeft een denkbeeld van de prijsbeweging in het afgeloopen jaar: Chicago. Buenos-Aires. (dollarcents p. bushel), (centavos p. 100 K.G.) Tarwe. Mais. Tarwe. Mais. Lijnzaad. 7 Januari . . 1251/* 77i/8 9.10 4.90 12.05 29 April . . . HSVa 76% 8.10 4.70 11.55 19 Juni . . . 1023/8 72V4 7.20 3.95 11.10 9 October . . 157i/2 76»/4 11.95 6.35 17.85 13 November . 1897* 98% 15.50 9.90 26.— (20/11) 18 December . 1533/4 933/8 11.60 7.75 22.50 26 ■ -159 91i/2 11.90 7.90 23.— Slechts in Australië was het resultaat van den tarweoogst zeer gunstig, doch het staat te bezien, of bij de groote schaarschte aan scheepsruimte de zich op dien verren afstand bevindende overvloed in voldoende hoeveelheden naar Europa kan worden overgebracht. — 95 — Het jaar 1916 sloot dus met alles behalve gunstige vooruitzichten voor de voorziming van Europa met buitenlandsch graan. Ofschoon Volgens bovenstaande beschrijving van den Nederiandschen Graanhandel gedurende het jaar 1916 gebleken is, dat zijn onafhankelijk bestaan in zijn zorg voor de voorziening van het land vrijwel heeft opgehouden, heeft hij, voor zoover de in de uitvoerlanden georganiseerde firma's betreft, eenige vergoeding gevonden in zaken naar andere Europeesche landen, in het bijzonder de Scandinavische rijken en Denemarken. In de laatste maanden zijn daar echter verschillende krachtige ondernemingen opgericht met het doel, dezen handel zelve ter hand te nemen, zoodat het zeer de vraag is of de Nederlandsche relaties van blij venden aard zullen zijn. > Minder dan in het vorige jaar hebben in 1916 onze Oost-Indische Koloniën een rol vervuld bij de maisvoorziening van Nederland. Hoofdoorzaak was het gebrek aan scheepsruimte, terwijl de Nederlandsche regeering, die immers den maisaanvoer in handen heeft, slechts nu en dan partijen uit Indië heeft gekocht. BIJLAGEN. — 99 — LEDENLIJST. Provincie GRONINGEN. TrteiraM-Adre.: 1. De Groninger Silo, De Boer en Schuitema Groningen Silo. 2. G. IJarkema & Zonen „ G. Harkema. 3. N. V. Helder & Hesselink's Graan- en Zaadhandel „ Hesselink. ; 4. J. R. Heukera „ Heukers. 5. J. K. J. Nieboer „ Nieboer. , 6. Nóord-Nederlandsche Oliebriek „ Swastika. Provincie FRIESLAND. ; 7. TJ. Twijnstra's Oliefabrieken (Franeker) Akkrum Twijnstra. 8. G. P. Cath &. Zonen Joure Cath. 9. J. Koopmans, Meelfabriek „Frïso" ... (Groningen) Leeuwarden Koopmans Meelfabriek. 10. N. V. Stoommeelfabriek „Fortuna" s Fortuna. 11. G. N. Bouma & Zonen, Stoommeelfabriek „De Hoop" Sneek Bouma. 12. »N. J. Wouda n Wouda. Provincie DRENTE. 13. J. A. Fryda's Handelmaatschappij, Asser Silo ... Atten Fryda. Provincie OVERIJSSEL. 14. F. ter Braake Bzn .' Almelo Terbraake Jumor. |15. Emmericher Dampfoelfabrik Deventer Dampfoelfabrik. 16. N. V. Industriëele Maatschappij v/h. Noury & Van der Lande B VanderLande. 17. G. Kappelle ... | Kappelle. 18. N. V. Stoomolieslagerij v/h. Gebrs. Ten Hove ... „ Tenhove. 19. As. van Aalderen Wzn Zwolle Vanaalderen. ' Provincie GELDERLAND. '20. Constant Reyers, Firma Gebr. Reyers ... (Doesburg) Arnhem ConstantReyers-Arnhem ,21. W. Reyers, Firma L. Reyers „ Lely. Bijlage I. — 100 Telegram-Adres: Provincie LIMBURG. 22. J. Meulemans & Co (Ravestein) Venlo Meulemans. 23. A. & P. van Oeyen „ • Vanoeyen, Markt. 24. Th. van Oyen „ Vanoyen, Havenstraat.', Provincie ZEELAND. 25. *L. Callebaut, N. V. Zélandia ... Sas van Bent Zélandia. Provincie ZUID-HOLLAND. 26. Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek Delft Gistfabriek. 27. N. V. Stoommeelfabriek v/h. o/d.-firma van Nicola Koeehlin & Co., Postadres: Rijswijk, Z.H. Geestbrug gem. Voorburg Koechlin, Haag. 28. De Koster