Hf GEEN BENEPENHEID DOOR M. J. BRUSSE HERFST 1914 BOEK*, KUNST- ■£> HANDELSDRUKKERIJ VB. OEBR. BINGER GEEN BENEPENHEID DOORM. J. BRUSSE HERFST 1914 GEBROEDERS BINGER AMSTERDAM AUTEURSRECHT VERZEKERD VOLGENS DE WET • /Tvl v% v> V» «fk V*» *J% t^l «r> v% vl v-> v> DAAR zitten ze nu.... Hen enorme baksteen heeft de rimpellooze rust van hun vijver angst" wekkend beroerd. — 't Is geweest als een donderslag bij helderen hemel, «*» ontstellend, dat eerste gruwzame oorlogsgebulder in de vreedzaam zich ont= wikkelende wereld. Maar daar zitten ze nu dan ook, reeds van einde Juli af, — bij de pakken neer, — als uilen in doodsnood. En ze hebben geen oogen meer als om 't oorlogsnieuws te spellen in de kranten j geen oor en als om te luisteren naar elkanders verhalen omtrent ellende en benauwenis. Zij zien er allemaal wat pips van uit, voelen 't als een loomheid zwaar in hun armen en beenen, een grauwe leegte in hun. hoofd. De energie schijnt gedoofd, de levensmoed, de levenslust armzalig geknakt. — Vriezen ze dood, dan vriezen ze dood. • • • IN de eerste dagen na 't overal rondom ons heen uit» laaien van den wereldbrand, ontmoette ik hier in Rotterdam een Amerikaan, een „gestranden" Ameri» kaan. Hij was in Rusland met zijn familie, toen de oorlog hen had overvallen. Juist twee weken geleden was hij aangekomen in Europa, metzijn gezin, voor een pleizierreis door de oude wereld. Hij, zijn vrouw, zijn zoon en zijn dochter, met een kamenier, een knecht=chauffeur en ik weet niet hoeveel koffers en tasschen vol bagage. Deze kleine karavaan had in die veertien dagen reeds 5 GEEN BENEPENHEID Parijs „gedaan", Berlijn, Ween en, St. Petersburg. Vooral om der wille van 't verwende dochtertje van zeventien jaar, dat nu eenmaal een passie voor dansen had, een hartstochtelijke vereering voor den dans, waar= van zij in de Europeesche centra de allernieuwste scheppingen tot in hun gedurfdste uitingen van erotische fantasie had willen opsporen, — avondaan avond, vaak tot iaat in den nacht. „En hebt u overal trouw meegenoten?" „O nee,- — zij had haar aanbevelingsbrieven, zij had haar gouden beurs wèl voorzien en haar kamenier ais chaperonne. Ik bezocht mijn zaken, ■— mijn vrouw de musea, had migraine, mijn zoon ... ja, wat zoekt een jongen van twintig jaar in de hoofdsteden van 't oude Europa? ... Wij zagen elkaar gemeenlijk aan 'tont* bijt, — vaak ook niet... en 't zal mij verwonderen wanneer we in Philadelphia thuis weer voor 't eerst samen aan tafel zullen zitten." Hij keek mij even glimlachend aan, en stak alweer zoo'n duizelingwekkend zware havannasigaar op. Maar ik begreep niet aanstonds. „Wel" zei hij weer met een goedmoedigen lach — „in 't gedrang van de bestorming der internationale treinen heb ik telkens een stuk van mijn gevolg verloren. Eerst al onze bagage, — aan een volgend station miste ik mijn zoon en de kamenier van de dames, «■*■ toen den chauf= feur, — in Frankfort mijn vrouw, — en hier bij de grens is mijn dochter zoek geraakt. Maar o, zij zullen terecht 6 GBBN BENEPENHEID komen. Onze Amerikaansche dames zijn zeer zelf" standig. En u begrijpt, — ik kan nu mijn kostbaren tijd toch niet verliezen met langs de spoorlijnen van Peters= burg naar Rotterdam acht=en=twintig stuks koffers en tasschen, drie huisgenooten en twee stuks personeel op te visschen uit die oorlogsverwarring. Want mijn zaken wachten mij dringender dan ooit. Wij moeten immers onmiddellijk partij-trekken van de debacle in Europa, om onze fabrieken in Amerika tot de hoogste productie op te jagen, ter bestrijking van een afzetgebied, waar nu zóóveel concurrenten met lamheid geslagen liggen. „Laten ze hier in de oude wereld elkander maar afrna» ken en vernielen > — verwoesten en afbreken wat ze zoo moeizaam in een halve eeuw opgebouwd hadden. Dan kunnen wij aan den overkant van hun nood een deugd maken, en rusteloos voortwerken aan onze han» delsmacht over de wereld. — Dus U begrijpt, voor 't opsporen van bagage, van vrouwen en jongeman" nen heb ik nu geen tijd. Ik zou hun trouwens geen goe= den dienst bewijzen, niet waar, om de mooiste kansen om enorme slagen te slaan voorbij te laten gaan.. . terwijl zij, God weet waar, rondzwerven zonder bagage en voor 'teerst in hun leven van elk dubbeltje de waarde leeren op prijs stellen ... „Nee, voor Amerika hebben de Europeesche kanonnen immers de gouden eeuw ingeluid. — En voor het kleine Holland?" • « * 7 GBBN BENEPENHEID MIJN lakonieke Amerikaan bleek, naast zijn zaken, nog een sterke liefde te koesteren. En die gold Holland, 't Was wonderlijk zooals die door en door materialistische businessman, die in volslagen kalmte zelfs heel zijn gestrande gezin overliet aan de niet te gissen ontberingen en gevaren van de oorlogvoerende gebieden,—hoe diezelfdescepticus, met een oprechte genegenheid, met een heusche vereering loskwam over ons kleine land, — daar dien avond op het promenadedek van het varensreeë groote schip, dat aanstonds toch ook de geheimenis te gemoet zou gaan van een door den oorlog onveilig geworden, met ver» holen mijnen bestrooide zee. Heel gemakkelijk lag hij in zoo'n langen dekstoel ge» strekt) een reisdeken om de voeten, de oogen rustig beschaduwd door de naar voren geschoven pet waar de overweldigende havanna»rol, mèt den breed gouden band er nog om, als een boegspriet uit kwam gegloeid. Al vijf keer was hij nu met zijn familie in dear old Hol» land over geweest, voor een rondreis — die, zooals hij er waarlijk innig over sprak, wel een bedevaart scheen. Een bedevaart naar het land zijner vaderen, — naar dat Friesche dorpje, waar in de heel oude kerk nog ge= grift stond de naam van zijn geslacht op een grafzerk. Dat vertelde hij met trots, met den familietrots van den Amerikaan, die zich aanzienlijk voelt door zijn drie eeuwen oude afkomst van Nederlandschen stam. En, in Friesland, hadden zij van Leeuwarden uit per motor- 8 GEEN BENEPENHEID boot de kanalen en vaarten doortuft j — zehadden er met het jachtkanon devaderlandsche eenden bestookt,trommels en trommels vol broze drabbelkoeken meegevoerd en de kanten mutsen en de gouden kappen, en kunstig besneden klompen, — waarop het jonge meisje later, voor de drabbelkoek=knabbefende dames in Philadelphia, voor de lange Goudsche pijpen rookende Amen* kaansche heeren, triomphen gevierd had, ongekend, met een zelf verzonnen klompendans. De couranten hadden er van gewaagd in hun mondaine kronieken, en 't was de topic geweest van de season — deze wonderlijk barokken „Friesche klompendans", op de bals van de rijke Philadelphianen... En Marken hadden zij natuurlijk bezocht, Volendam en Broek in Waterland,het Rijksmuseum, 'tRembrandthuis in de Amsterdamsche Jodenbuurt, — met de Carsjens-boot van Leiden uit, de meren... Zóó kenden zij Holland: als een vaudeville, — 't Holland in kleurige vermomming van nationale drachten en oubolligheid, van prentbriefkaarten, genrestukjes en gloednieuwe antikiteiten... Kinderlijk opgetogen vertelde mijn Amerikaan daarvan ■— 's avonds op het groote schip, dat straks de beoorloogde zeeën zou bevaren, — de zeeën met de dreigende mijnen ... En geen woord sprak hij verder over de verloren geraakte verwanten, over zijn eigen ongerief en ontberingen, zijn waarnemingen opzijn benarde reis door het tot oorlogsgloed smeulende Europa... 9 GEEN BENEPENHEID Het oude Holland, waarvan over enkele dagen de oceaan hem weer scheiden zou... „En"— vroeg hij — „gedraagt uw land zich ook nu weer rustig ondernemend naar den ouden trant? Is de handelsgeest wel wakker, de nijverheid vaardig, om van de tijdsomstandigheden te profiteeren?" Ik aarzelde even, maar hij bemerkte het niet in zijn vaste vertrouwen op de Hollandsche onvervaardheid, op het Hollandsen rustige, geduldige overleg, op den Hollandschen ondernemingsgeest, die, aan rampen en tegenspoeden van buitenaf gewend, nooit despereerde, of zijn koopmanszin verzaakte. Want zóó kende hij Holland. Ui t d e geschiedenisboeken, die, ter verpoozing in de jacht van het Amerikaansche bedrijf, zijn liefste lectuur bleken te wezen: om er voor Zich zelf evenwichtigheid uit te leeren, doorzettingskracht, die zich nooit liet ontmoedigen. En hij sprak van den dapper gedragen en zoo fier beslisten Tachtigjarigen oorlog, waarvan immers onze gouden zeventiende eeuw, in oppersten bloei van handel, van scheepvaart, van schoone kunsten de triomfantelijke apotheose geweest is. Van de onversaagde Watergeuzen, van De Ruyter en Tromp, den tocht naar Chatham ... „Want nooit is het kleine land immers grooter en machtiger aan de wereld verschenen dan juist onder de rampen van den oorlog en daarna. „Omdat" — zoo meende de waarlijk in vervoering ge= raakte Amerikaan — „omdat dit goede land immers *o GEEN BENBPBNHEID voet voor voet en door de tijden heen ontworsteld is moeten worden aan, en steeds door verdedigd tegen den alles overtnachtigen vijand: de zee! Een gestadige kamp Van kleine, maar dappere, volhardende, schrandere menschen, tegen golven, stormen en springvloeden. Een aanhoudend heleg, door tegenweer en versterkingen eindeloos getrotseerd, — dat heeft dit volk van de lage landen getraind in waakzaamheid, maar ook in rustig vertrouwen op eigen kracht. Want de vijand dreigt immers uur op uur en eeuw aan eeuw langs de langste lijnen van uw grens? — langs de kust? „Om van uw prachtige koloniën te zwijgen: zoo zeldzaam bewust die numerieke overmacht beheerscht, dat alle groote mogendheden het aan die kleine natie benijden, niet waar? „Dus... door heel de historie heen altijd bedreigd, altijd waakzaam, en een innerlijk rustige kracht, een zelfvertrouwen, met een volhardende werkzaamheid, waardoor uw handel en nijverheid vaak geduchte mededingers zijn op de wereldmarkt j waardoor uw kunst vermaard is, uw mannen van wetenschap veelal aan de spits staan, — uw zeevaart... voor 't oogenblik weer de eenige toeverlaat is van de tienduizenden „gestrande' Amerikanen, om naar 't groote vaderland terug te keeren ... „Mij dunkt, in zulke critieke tijden moet het een zegen wezen om te wonen in een land, dat zóó zeer vertrouwd is met tegenspoed en gevaar > — dat altijd vecht en er n GEEN BENEPENHEID zich bovenop houdt. Vooral nu ge tot heden toe voor de gruwelen zelf van den oorlog zoo gelukkig blijft bespaard. — Dat rustig zelfvertrouwen te midden van 't gevaar waarin de Nederlanders opgegroeid zijn van geslacht op geslacht, — dat waakzaam wezen en voort» werken, opgewekt en ondernemend.... wat moet het weldadig zijn om juist nu die ernstige volkskracht overal om u heen te gevoelen. En trouw aan de traditie, zal uw kleine, dappere land, met die onvervaarde menschen des te stoerder uit den brand te voorschijn komen. Want in alle richtingen is het juist voor zóó'n volk nu de tijd om voortvarend te zijn, z'n kansen waar te nemen, en groote dingen te doen IK voelde me eerlijk gezegd 'n beetje beschaamd, en daarom ben ik maar wat eerder van boord af gegaan, den Amerikaan latend in zijn illusies. Ik heb hem een goede reis gewenscht, — een gelukkig terugzien van zijn gezin, —' en: voorspoed in zijn zaken. Maar ik nam mij meteen voor, om te gelegener tijd zijn vertrouwen op den geest van ons volk in deze gruwzame en zorge= lijke periode... wat wijder ruchtbaar te maken, omdat het vernemen van de goede en groote dingen, die een clever man van ons verwacht, wel eens aan kan sporen om die verwachtingen niet te beschamen. En toen ik laat naar mijn bed ging, en met wat onrust in verbeelding de triomfantelijke uitvaart van dat mach» tige schip uit de Veilige omarming der pieren volgde naar 12 # * GEEN BENEPENHEID de dreigende geheimzinnigheid van den nacht over zee, — toen kon ik toch den slaap niet vatten. Want allerlei gedachten warden er door mijn hoofd over wat ik zooal waargenomen had van de stemming, van den geest onder de menschen in ons landje, dat vaak toch wel in volkomen strijd was met de voorstellingen, die deze Amerikaan van Hollandschen stam zich naar het richt» snoer der geschiedenis van ons maakte. Heel zeker, er is reden te over voor dankbaarheid, ja, voor oprechte bewondering. Wie maar een flauw ver» moeden heeft van de moeilijkheden, die daar allereerst onze regeering dag aan dag te overwinnen en te om» zeilen krijgt om Nederland voor rampen te behoeden, voor toch nog internationale conflicten, voor zware ontberingen, ja, misschien wel voor honger bij een langen duur van ons isolement in de brandende oorlogszee, — wat onze ministers, met een koel hoofd, op grond van kennis en ervaring aan vaak zeldzaam vernuftige maatregelen van waarachtige staathuishoud» kunde treffen, om 't ontwrichte raderwerk van het economische leven weer zooveel mogelijk op gang te helpen, — hij zal met grooten eerbied getuigen van hun volkomen toewijding aan het gemeenebest, en hun staatsmanswijsheid, hun organiseerend talent hoogelijk prijzen. En wat al voorbeelden zijn ons bekend van mannen en vrouwen, die, bezield van den oud»Hollandschen geest, zich door de schrikwekkende gebeurtenissen om ons »3 GEEN BENBPBNH E I D heen, door de dreigende wolken aan den horizont van 't eigen land, alleen lieten opwekken om sterk en welberaden leiding te geven bij 't reddingswerk, zij 't dan vooral onder de slachtoffers van de plotselinge debacle in het maatschappelijk bedrijf, zij het tot hulp van de duizenden vluchtelingen, die over onze grenzen de traditioneele gastvrijheid komen zoeken. Zoo zijn er dan ook waarlijk heldendaden verricht, al is 't dan Goddank niet van wapengeweld, — daden van volkomen zelfverzaking en stoïsche wijsheid in tijden van paniek, waardoor het land, het volk wel vaak prachtig gediend is. En in alle rangen der samenleving zijn deze dapperen plotseling naar voren gekomen. Ook de Hollandsche ondernemingsgeest is veelal onverzwakt gebleken temidden van de grootste verwarring, van de drukkendste beduchtheid. Hoevelen hebben er met bewonderenswaardige evenwichtigheid hun zaken kranig voortgezet door de stormen heen, — hebben de bakens verzet naar 't zoo wild verloopen tij, en daden van koopmanschap verricht, die zelfs onzen Amerikaan een glimlach van voldoening zouden geven. — Den een z'n dood is den ander z'n brood, — Mercurius is nu eenmaal niet sentimenteel, en voor den handel geldt immers een andere moraal dan voor de zuiver ideëele verhoudingen tusschen de menschen. Een moraal ook, die bij argelooze leeken, juist in zoo'n tijd, wel eens de vraag doet rijzen of 't, tervoorkoming van verwarringen, niet beter zou wezen een anderen naam aan te nemen. GEEN BENEPENHEID Want dat de handelsgeest in perioden van ramp en gevaar soms ontaardt in winzucht, in baatzucht, ten koste van het algemeen, — dat die bastaard van soliden huize zich niet ontziet de kwade kansen voor de gemeenschap gewetenloos te vergrooten .... ook daarvan ge= tuigt in den vorm van een waarschuwing de jongste Troonrede, getuigen — voor de ingewijden — sommige pijnlijke maatregelen van verweer, die de overheid wel gedwongen is tegen dezen roekeloozen binnenlandschen vijand te nemen. En zoo zou een overzicht van de maatschappelijke handelingen in zoo'n tijd in een reeks van kleurovergangen zijn te teekenen, — van heldhaftigheid tot kleinmoedigheid en lafheid, — van 't weldadigst altruisme tot aan 't misdadigst egoisme toe. Maar juist Over die tusschennuancen, waardoor uiteraard de breede middenstof, die niet klaar kleur bekent, aangeduid wordt, daarover zou ik graag nog mijn woordje zeggen. • • • V VT 7"ANT daar vindt ge de kleinzieligheid, de be* \ A/nepenheid, waarop ik boven doelde. Daar zitten » * ze bij de pakken neer, als uilen in doodsnood. En: vriezen ze dood, dan vriezen ze dood. Zij waren het, die in dien voorzeker ellendig spannenden tijd van nog vóór de oorlogsverklaringen op slag alle ideëele begrippen, alle overwegingen van moreelen aard, van fatsoen — waarop juist deze lieden in 'ton- 15 GEEN BBNBPBNH BID beroerde leven 200 prat gaan — ijlings over boord gooiden. En 't brute ik, 't domme, zelfzuchtige ik bleef griezelig naakt over. Hun vertrouwen, hun goede trouw, zelfs — hun verantwoordelijkheid jegens anderen in de saamgehoorigheid waarop nu eenmaal de menschenmaatschappij berust, — al dit moois lieten ze pardoes in den steek. De vaandels met de eenvoudigste levensspreuken, die zij in dagen van rust en vrede 't op= zichtigstvertoonen,waarzijmeezwaaien,tepasenteonpas,—ze wierpen ze aanstonds weg, om in een hebberige drift hun hebben en houden te verzilveren. En boven op die stapels guldens, rijkdaalders en tientjes, daar blijven ze nu maar naargeestig op zitten te jeremieeren. Zij waren 't, die de banken bestormden, die aan de welverzekerde bankbiljetten 't crediet opzegden, die hun zolders en kelders, hun kasten en schuren vol stapelden met vaak de dolzinnigst overbodige mondvoorraden, — en sedert aan hun verplichtingen niet meer voldoen, hun leveranciers niet betalen, achter opwissels en kwitanties zetten: „na den oorlog", en wat al niet meer voor miserabele dingen begaan, — terwijl ze maar stiekempjes op al hun bare goud en zilver zitten te broeden. Er zijn er, die laten in hun enghartigheid daar alles voor in den steek. Met dien in den grond gegraven schat zijn ze veilig, — met die traditioneele kousen vol op de meergemelde bedsteeplanken. En 't tellen van al die rinkelende schijven, waarvoor ze vaak dag en nacht 16 CBBN BENEPENHEID hebben staan dringen — 't geglinster, de verlokkende klank, zooals ze nooit eerder hun bezit hadden gerealiseerd/ dat heeft van heel wat menschen vrekken gemaakt. Want ze weten, dat er verscheiden zijn, die van hun vermogen bedenkelijk hebben ingeboet/ dat er geduchte klappen zijn gevallen in de financieele wereld. Zij weten van coupons, die niet betalen, van gevlogen dividenden, ■— ja, van inkomsten uit tal van bedrijven, die plotseling opgehouden hebben te vloeien. — Des te gretiger weten zij daar, onder hun directe bereik, de pure realiteit van hun tientjes, rijksdaalders en guldens. Maar nu ook geen cent daarvan meer gewaagd... De eigen zaken, — als die, onder den huidigen noodstand niet vanzelf met onfeilbare zekerheid de blinkende stapels vergrooten, — wel, dan ontslaan ze met de week hun trouwe personeel, dat hen wie weet hoeveel jaren ijverig gediend heeft. Dan kan de kast toe blijven, sparen ze meteen nog allerlei kosten, was 't alleen maar van licht, — en zij zelf kunnen de wacht bij de dubbeltjes blijven houden. Anderen zijn er, wier bedrijf dan ook niets geen nadeel van den oorlog ondervond, die hun bedienden, hun arbeiders wijzen op den ernst der tijden, het als een gunst voorstellen dat ze op den ouden voet door mogen werken — waar er zoovelen broodeloos loopen —■ maar daarom dan ook de loon en tot de helft, tot een derde terugbrengen. En hoevelen, die in hun zaken nu juist, tengevolge van »7 GEEN BENBPB N H B I D den noodstand, gouden tijden beleven, profiteeren van de crisis doorlevens te korten op hun werkkrachten, of de normale prijzen te knijpen ? Zulke naargeestige zielen, zulke schrapers en zij, die maar zitten blijven op hun verborgen schatten, ze zijn veelal van hun geldzucht de deerniswaardige slaven. Want ze durven er niet van los te laten, iedere gulden dien ze uitgeven, vermindert immers 't bezit, waarvan ze hun ziel en zaligheid maken. Zij lijden er ontberingen om, — misschien even erg als zij, die waarlijk gedoemd zijn door de barre tijden tot krimp. Ik weet van die arme rijken, die zich sedert den fatalen eersten Augustus alles ontzeggen, wat het materieele leven veraangenamen kan. Die geen sigaren meer rooken of hoogstens op Zondag een pijp tabak; — die geen thee, geen koffie meer drinken, of althans er het schepje suiker uit besparen. Ik ken er, die in plaats van boter margarine schrapen op hun boterhammen, ze „onbekleed" verorberen, soms, in plaats van de triditioneele drie sneedjes, er nu nog maar twee. Sommigen sturen den slager van de deur, — hun versleten schoenen laten ze nog maarniet lappen, en nieuwe koopen ?... na den oorlogTlnmiddels gebruiken er verscheiden hun vrijen tijd om alle mogefljke lidmaatschappen af te schrijven. Voor arme menschen aan de deur geldt hier en daar het consigne: wendt u tot het steuncomité, tot de commissie voor de vluchtelingen, voor kindervoeding, voor gratis kleeding, spijsuitdeeling. De adressen hangen op een lijstje in t 18 GEEN BENEPENHEID portaal naast de deur. Voor de extra lessen van hun kinderen, voor dansles, muziekles, weet ik wat, hebben verscheiden welgestelde ouders lang reeds bedankt. De hoogst noodige vernieuwingen inden huisraad, de aanvulling van de garderobe voor den komenden winter ... 't is oorlogstijd, 's Avonds staan er huizen van werkelijk nog rijkaards luguber in donker, en op den kroon brandt slechts een gaspit op halflicht. De banketbakker, de bloemist, de kapper voor 't geleverde haarwerk aan mevrouw, de mooiste, de boekhandelaar — o ijdele bedrijven, die moeten met hun nota's uit weelderige dagen maar wachten, tot de oorlog voorbij is. Er zijn er, die houden de keukenmeid aan voor 't genot van den kost, maar de kamenier, den huisknecht, den tuinman, het bellemeisje, de kinderjuffrouw, den koetsier, palfrenier, de gouvernante en den chauffeur schaffen ze af, — wie weet ook de kanariepiet om 't zaad. Tennisclub, voetbalclub, zwemschool, roeivereeniging voor de jongens en meisjes allemaal ijdelheid, „waar zóóveel leed wordt geleden". En met treurwilgengezichten zitten dergelijke families alleen in 't sombere huis, waar geen bloem meer wat. poëzie mag brengen, waar de piano niet meer open gaat, in zóóveel weken niet gestemd, waar de leesportefeuille is gestaakt. En ze spellen de oorlogsberichten en al de ellende uit de krant van a tot z, allemaal prikkelbaar overspannen van angst, in een criante stemming. Want zélfs missen zij het toch altijd wel verwarmend bewustzijn, dat zij »9 G B B N BBNBPBNHBID •: naar krachten, ware 't alleen maar met geld, hebben bijgedragen om 't gebrek van de werkeloozen, om de ontberingen van de vluchtelingen, 't leed van de gewonden een beetje te helpen lenigen. Zij missen alle actie, zij missen iedere afleiding, zij missen elke bevrediging die 'thelpen in tijden van nood toch kan geven, ■— zij missen de machtige emoties van verontwaardiging, van meelij, vertrapte illusies, en gaan onder in hun benepenheid, met in 't directe bereik: den gouden en zilveren schat 1 Dat een dergelijke baatzucht, een dergelijke onmaatschappelijkheid de straf draagt in zich zelf, — wie, die er zich druk om bekommeren zou. Maar véél verder, onberekenbaar verder zieken de gevolgen van die enghartige eigenbaat voort. Want 't is een wonder zoo fel besmeÉelijk als de kwaal der benepenheid is, in zorgelijke perioden, met een onzekere toekomst. Dan blijken de menschen wel uiterst vatbaar voor die verderfelijke invloeden, die 't juist gemunt hebben op wat zij nu 't meest behoeven: een rustig vertrouwen, een frisch bewustzijn van de betrekkelijkheid aller materieele dingen, een zeker fatalisme tegenover het lot, dat nu eenmaal tóch komen zal zooals het komt, én zooveel mogelijk blijmoedigheid, getemperd door den ernst in al het leed, dat wordt geleden. Manskerels — zoo zag ons mijn Amerikaan — als kloeke Hollanders, in strijd en waakzaamheid gehard, en dappere vrouwen, nu ze daar staan voor de praktijk van haar streven naar 20 GBBN BBNBPBNHBID mondigheid, naar zelfstandigheid, om gelijkwaardige medestrijdsters te zijn van den man, juist als de wind ons tegen is. Hij prees weer het voorbeeld van die stoere varensmannen, die nu, trouw aan hun plicht, de oogen klaar, de handen rap, en met een leutig deuntje op de lippen, toch nog' t ga t uitvaren, al het verholen onheil van de zee tegemoet, — maar vastberaden en waaks, in den dienst van de menschheid, om den handel nog gaande te houden, om leeftocht, grondstoffen voor de geremde nijverheid aan te voeren, en de bekommerde men» schen te brengen, over en weer, waar de noodzaak hen roept, waar gastvrijheid en veiligheid hen wachten. De oud-Hollandsche pittigheid, — sprak hij van, die zekere levensbravour als de gevaren dreigen, — en nu is 't de tijd om te toonen dat de geschiedenis van het Hollandsche ras niet loopt in de neergaande lijn. Van den moed om ons leven onbeducht voort te leven, — alleen reeds omdat beduchtheid voorzeker toch niet het noodlot, de beproevingen uit de toekomst wegbezweert. Zeer zeker, de materieele gevolgen van den oorlog doen zich bitter gevoelen in de gezinnen van honderden, van tienduizenden, ook in ons land. Maar is 't dan toch geen averechtsche tactiek, geen kleinmoedigheid van de duizenden, wier inkomsten niet zijn verminderd, wier bezit onaangetast is gebleven, — of althans niet in die mate verkort, dat zij hun normale levenswijs behoeven in te krimpen, — om die knijperige voorheelden na te 21 £ GEEN BENEPENHEID •: volgen, en, uit een bedenkelijke economie, dat leger van nijveren, van leveranciers en ondernemers op ieder gebied, het zaken doen onmogelijk te maken. Want naast zijn aan het inkomen ruim evenredigen steun in geld voor de verschillende comités, is een ieder immers verplicht naar krachten bij te dragen tot het herstel van het economische leven. Onnoodige schrielheid, overdreven zuinigheid, zijn daarmee in flagranten Strijd. Denkt toch eens na over de gevolgen van dat benepen zich bekrimpen.Denkt eens door overal diemenschen, van 't winnen van den grondstof af, die bij de bewerking, bij den groothandel, den tusschenhandel en den kleinhandel in die duizenden verbruiksartikelen betrokken zijn, — en die ge meehelpt broodeloos te maken, die ge toedrijft naar de drommen van werkeloozen, m met den winter in 't zicht. * „Er zal in Nederland geen honger geleden worden, — heeft Minister Treub met een prachtig vertrouwen op den gemeenschapszin van ons volk gezegd. Maar als ooit geldt het eten en laten eten, in den ruimsten zin, dan is het thans. Of durft ge mee de verantwoordelijkheid er voor dragen — gij, boven zóó velen bevoor^ recht door een zekeren welstand in deze benarde tijden — dat uw leveranciers, dat al die ondernemers, die onderwijzers, die handwerkers, kunstenaars, waarvan gij in normale dagen het bestaan, ook om uwent wille, mogelijk maakt *» op den langen duur hun winkels, hun zaken en ateliers zullen moeten sluiten, en de riem al 22 OBBN BBNBPBNHBID stijver toetrekken om hun magen ? Dat hun eigen financieele draagkracht breekt, dat hun personeel op straat komt te staan, met die menigten van tusschenpersonen? Dat de grossiers blijven zitten met hun voorraden, en op hun beurt hun personeel gedaan moeten geven? Dat de fabrieken, die toch reeds kwijnen door t sluiten van den uitvoer, den stoom af moeten blazen, — en de drommen van arbeiders dan, die nu nog het voorrecht van den zelf verdienden kost genieten? Denk eens aan: gij bekrimpt u op alles, terwijl ge uw geld hebt opgeborgen. Maar al die handwerkslieden dan, — die kweekers, die planters, de bouwers, de drukkers, de menschen van net vervoer, de duizenden die op hun beurt de fabrieken van machinerieën voorzien? Want één ondeelbaar in elkaar grijpend raderwerk is het machtige leven van voortbrenging, van bedrijf. En ieder onderdeel van dit de wereld voedende, kleedende, van weelde* en genotartikelen voorziende, met kennis en ontspanning dienende mechaniek moet onvoorwaardelijk blijven draaien, wil 't geheel er niet door worden vertraagd, door geremd. Doch niet alleen het leger van al deze werkers wordt hierdoor tot werkeloosheid gedoemd, — gedoemd om een beroep te doen op de vervulling der belofte, dat er geen honger zal worden geleden in Nederland, — ook hun koopkracht verlamt ge... en het onheil is niet te overzien. Mee door uw schuld! Door uw benepenheid, door uw 23 GBBN BENBPBNHBID enghartige tekort aan levensmoed. En zullen de offers, die de welgestelden dan gedwongen zullen zijn te brengen, niet oneindig grooter nog zijn, dan wat een verstandig economisch inzicht thans van u vraagt: om naar de mate van uw inkomen uw levenswijze voort te zetten, opdat aan loon kan blijven vloeien, wat anders door bittere bedeeling moet worden vervangen? Want ook hierin uit zich de volkskracht, het zelf* vertrouwen en de dapperheid, waardoor een land, dat tot heden voor het oorlogsgeweld is bespaard, zich kan onderscheiden. Leve* en laten leven, zii het ernstig en welberaden, — maar zonder benepenheid. Met dat rustige optimisme, temidden van het dreigende gevaar, wat het kleine gastvrije Holland aan zijn traditie ver» plicht is. September 1914. □ 24 □ ^TTOT herstel van het economische evenwicht A zijn bij Gebroeders Binger te Amsterdam alreeds de navolgende „Crisis«brochures" ver* schenen: JAN FEITH, Onze Zuinigheids-Manie. M. J. BRUSSE, Geen Benepenheid. L. SIMONS, „Bezonnen" Bezuinigen.