NEDERLANDSCHE PHARMACOPEE. VIERDE UITGAVE. Aanvullingen en Wijzigingen. N.V. Boekhandel voorheen Gebr. BELINFANTE. 's-Gbavenhage — 1914. NEDERLANDSCHE PHARMACOPEE. VIERDE UITGAVE. Aanvullingen en Wijzigingen. N.V. Boekhandel voorheen Gebe. BELINFANTE. 's-Gbavenhage — 1914. Volgens artikel 3 der Wet van 2 November 1871 (Staatsblad No. 118) gewaarmerkt. De Minister van Binnenlandsche Zaken, VOOKBERICHT. Samenstelling De Pharmacopee-Commissie was bij de vaststelling van der dit Supplement op de vierde uitgave der Pharmacopee Commissie. al(Jus samengesteld: Dr. L. van Itallie, hoogleeraar te Leiden, Voorzitter; C. Guldensteeden Egeling, oud-apotheker te Zeist, Secretaris; Dr. J. W. Moll, hoogleeraar te Groningen; Dr. W. Nolen, hoogleeraar te Leiden; Dr. H. Zeehcjisen, Dirigeerend Officier van Gezondheid te Utrecht; Dr. N. Schoorl, hoogleeraar te Utrecht; Dr. P. van Rombubgh, hoogleeraar te Utrecht; Dr. J. S. Meülenhoff, apotheker te Zwolle; A. J. Wijnne, apotheker te Rotterdam; Dr. L. M. van den Berg, Privaat-docent in de Artsenij- bereidkunde en Apotheker te Groningen; Dr. R. MagnüS, hoogleeraar te Utrecht; E. I. van Itallie, laborant van 's Rijks magazijn van geneesmiddelen te Amsterdam; W. J. de Maar, Directeur der Koninklijke Pharmaceu- tische Handelsvereeniging te Amsterdam. Ook na het verschijnen van het lste Supplement werden, in verband met de circulaire, waarvan in het Voorbericht sprake is, van verschillende geneeskundigen en apothekers, van de Pharmaceutische Inspecteurs en van eenige groots handelaren zoowel opmerkingen ontvangen over de Phar- Verzameling van gegevens voor do samenstelling van het 2e Supplement. II mocopee, als voorstellen over de opname van eenige geneesmiddelen in het tweede Supplement. Over de wenschelijkheid van opname dezer geneesmiddelen werd het advies ingewonnen van de Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en van de Maatschappij ter bevordering der Pharmacie. Keuze der Op de in het Voorbericht van het eerste Supplement opgenomen aangegeven gronden konden niet alle geneesmiddelen, artikelen. waarvan opname voorgesteld was, in dit Supplement opgenomen worden en konden niet alle voorgestelde wijzigingen worden aangebracht. Woordwerken. Het bij eenige namen geplaatste teeken (*) duidt aan, dat die naam, bij de vaststelling dezer „Aanvullingen", bij het Bureau voor den Industrieelen eigendom als „merk" is ingeschreven. Het eerste gedeelte van dit Supplement bevat weder de beschrijving der nieuw opgenomen geneesmiddelen; in het tweede gedeelte zijn de Wijzigingen vermeld, die in de vierde Uitgave der Nederlandsche Pharmacopee moéten worden aangebracht. Amsterdam, 29 Mei 1914. Namens de Commissie: L. van Itallie, Voorzitter. C. Guldensteeden Egeling, Secretaris. + Argentum colloidale. Colloïdaal Zilver. Collargolum. Collargol. Colloïdaal Zilver met eenig eiwit. Groen- of blauwzwarte, metaalachtig glanzende stukjes. Colloïdaal Zilver geeft met water (1 = 50) een donker gekleurde ondoorschijnende vloeistof, welke rood lakmoespapier zwak blauw kleurt, na voldoende verdunning, bij doorvallend licht, helder roodbruin, bij zijdelings invallend licht echter opalesceerend is en waaruit bij staan niets of slechts zeer weinig bezinkt. Bij verhitting van Colloïdaal Zilver wordt de voor brandende eiwitstoffen kenmerkende reuk verspreid; na gloeiing blijft een grijs-witte rest, welke, onder achterlating van een weinig zilverchloride, in salpeterzuur oplost. Deze oplossing geeft met zoutzuur een wit neerslag, dat in ammonia gemakkelijk oplost. De oplossing in water (1 = 50) geeft met zoutzuur een bruin vlokkig neerslag, dat, na neutralisatie van de vloeistof met alkali, weer oplost. Worden eenige druppels der oplossing in water (1 = 50) met zwak alkalische waterstofperoxydeoplossing gemengd, dan heeft een krachtige zuurstof ontwikkeling plaats. De oplossing in water (1 = 50) wordt niet troebel met een tiende van haar volumen, wel met een gelijk volumen eener verzadigde oplossing van natriumchloride. Het gehalte aan Colloïdaal Zilver moet 75—80 pet. bedragen, hetgeen op de volgende wijze wordt bepaald: 2 Los 125 mG. Colloïdaal Zilver op in water tot een volumen van 25 cM?; laat 3 uur bezinken en verwarm 20 eM? der heldere vloeistof gedurende 5 minuten met 30 cM? salpeterzuur; voeg, na eenige bekoeling, 2,5 cM? zwavelzuur toe, en kook het mengsel gedurende eenige minuten, totdat de gasontwikkeling is opgehouden. Laat bekoelen, verdun met 100 cM? water; voeg toe 1 cMv eener verzadigde oplossing van ferriammoniumsulfaat, en titreer met 7i0 N. ammoniumsulfocyanide, totdat de intredende roode kleur bij omschudden niet dadelijk meer verdwijnt. Hiervoor moet 6,9 — 7,4 cM? vereischt worden. Iedere cM? Vio N. ammoniumsulfocyanide wijst 10,8 mG. zilver aan. Oplossingen van Colloïdaal Zilver moeten vóór de aflevering versch bereid en voor intraveneuse of intramusculaire inspuiting door centrifugeeren of 3 uur bezinken, gezuiverd worden. Buiten invloed van het licht te bewaren. + Argentum proteinatum. Proteïnezilver. Protargolum. Protargol.* Een proteïneverbinding, welke 8 — 9 pet. zilver bevat. Zeer fijn, geel- tot grijsbruin reukeloos poeder, dat gemakkelijk in water oplost tot eene bruine, zwak alkalisch reageerende vloeistof, die bij doorvallend licht helder, bij zijdelings invallend licht opalesceerend is, maar bij staan geen bezinksel afzet. 3 Bij verhitting van Proteïnezilver wordt de voor brandende eiwitstoffen kenmerkende reuk verspreid; na gloeiing blijft een grauwe rest achter, die geheel of op een uiterst geringe hoeveelheid na, in salpeterzuur oplost. Deze oplossing geeft met zoutzuur een wit neerslag, dat in ammonia gemakkelijk oplost. De oplossing in water (1 =s 10) moet op lakmoespapier zwak alkalisch reageeren. De oplossing in water (1 = 50) geeft met een gelijk volumen zoutzuur een neerslag, dat bij verwarming weer oplost. De oplossing in water (1 =50) mag met een gelijk volumen eener verzadigde oplossing van natriumchloride niet dadelijk troebel worden. Wordt 500 mG. Proteïnezilver met 5 cM? sterken spiritus geschud, dan mag het filtraat door zoutzuur niet troebel worden. Het gehalte aan zilver moet 8—9 pet. bedragen, hetgeen op de volgende wijze wordt bepaald: Los de, na verbranden van 1 G. Proteïnezilver verkregen, rest op in salpeterzuur; verdun met 100cM? water; voeg toe 1 cM? eener verzadigde oplossing van ferriammoniumsulfaat, en titreer met yi0 N. ammoniumsulfocyanide, totdat de intredende roode kleur bij omschudden niet dadelijk meer verdwijnt. Hiervoor moet 7,4—8,4 cM? vereischt worden. Iedere cM? 1/10 N. ammoniumsulfocyanide wijst 10,8 mG. zilver aan. Proteïnezilver mag, bij 100° gedroogd, niet meer dan 8 pet. aan gewicht verliezen. Oplossingen van Proteïnezilver moeten met koud water en telkens versch bereid worden. Buiten invloed van het licht te bewaren. 4 + Gallas Oxyiodeto-bismuthicus. Bismuthoxyiodidegallaat. Airolnm. Airol.* Grijs-groenachtig, reukeloos poeder met zwak zuren en eenigszins wrangen smaak, dat bij voorzichtige verhitting een sublimaat geeft, bestaande uit een zwart benedengedeelte, waarin regelmatige zeshoekige kristalletjes voorkomen, en een oranje bovengedeelte. Aan water, spiritus en aether geeft Bismuthoxyiodidegallaat sporen oplosbare stof af. Bismuthoxyiodidegallaat lost, bij verwarming, op in verdund salpeterzuur, onder ontwikkeling van violette dampen. Bismuthoxyiodidegallaat geeft met natronloog een gele, troebele vloeistof, die met lucht geschud, rood wordt. Wordt 100 mG. Bismuthoxyiodidegallaat, onder verwarming, opgelost in 0,5 cM? verdund zoutzuur, dan scheiden zich bij bekoeling kristalnaalden van galluszuur af, welke door toevoeging van 5 cM? water weer oplossen, terwijl bij verdunnen met 50 cM? water een wit tot lichtgeel neerslag ontstaat. Wordt Bismuthoxyiodidegallaat met de tienvoudige hoeveelheid water geschud, dan mogen bij bezinken geen gele deelen zichtbaar zijn en mag de bovenstaande vloeistof slechts zwak zuur reageeren. Wordt 500 mG. Bismuthoxyiodidegallaat met 10 cM? natronloog en 1 G. van een mengsel van gelijke deelen zink- en ijzerpoeder gekookt, dan mag geen ammoniak ontwikkeld worden (nitraten). Het gas, ontwikkeld door inwerking van een stukje zink op een, door verwarming bereide en daarna bekoelde, 5 oplossing van 500 mG. Bismuthoxyiodidegallaat in 10 clfi verdund zoutzuur, mag filtreerpapier, bevochtigd met mercuri chloride, binnen 15 minuten niet geel kleuren. Wordt 1 G. Bismuthoxyiodidegallaat met 10 cM? salpeterzuur in een kolfje verwarmd, totdat de gasontwikkeling is opgehouden, daarna de vloeistof in een porseleinen kroes tot droog uitgedampt en de rest gegloeid, dan moet deze minstens 390 en ten hoogste 450 mG. bedragen. Wordt deze rest opgelost in 10 cM? verdund salpeterzuur, hieraan toegevoegd 50 cM? water en zooveel natriumcarbonaat, dat de vloeistof nog slechts zwak zuur reageert en een blijvend neerslag ontstaan is, daarna 25 cM? natriumacetaat, vervolgens 15 minuten gekookt en gefiltreerd, dan mag het filtraat niet troebel worden door kaliumbichromaat (lood). Wordt 500 mG. Bismuthoxyiodidegallaat met 5 cM? verdund, zoutzuur gekookt, 5> cM? water toegevoegd en uit de vloeistof het bismuth door zwavelwaterstof verwijderd, dan mag het filtraat door een gelijk volumen eener oplossing van lijm in water (1 = 100) niet troebel worden (looizuur). Het gehalte aan iood moet minstens 20 pet. bedragen, hetgeen op de volgende wijze wordt bepaald: Verwarm 500 mG. Bismuthoxyiodidegallaat met 10 cM5 natronloog; voeg na bekoeling 20 cM? salpeterzuur en 20 cM? Yj0 N. zilvernitraat toe, en kook de vloeistof 3 — 4 minuten; verdun met 100 cM5 water; voeg toe 5 druppels eener verzadigde oplossing van ferriammoniumsulfaat, en titreer de overmaat zilver met yi0 N. ammoniumsulfocyanide, totdat de intredende roode kleur bjj omschudden niet dadelijk meer verdwijnt. Hiervoor mag niet meer dan 12,1 cM? vereischt worden. Wordt 100 mG. Bismuthoxyiodidegallaat onder verwarming opgelost in 5 cM? verdund salpeterzuur, hieraan 6 toegevoegd 5 cM? ammonia en 3 cM5 1/l0 N. zilvernitraat, dan mag het filtraat, met verdund salpeterzuur zuur gemaakt, slechts zwak troebel worden. + Glandulae Thyreoideae Ovis. Schildklieren van het Schaap. Glandulae Thyreoideae. De Schildklieren van Ovis aries Linn. Klieren nabij het strottenhoofd tegen de luchtpijp gelegen als rechter en linker schildklier, die soms door een dunne streng verbonden zijn. Roodbruin, schildvormig, aan de eene zijde nagenoeg plat, aan de andere gewelfd; uit een enkele lob bestaande, die 3-4 cM. lang, 1,25— 1,9 cM. breed en 0,5-0,9 cM. dik is. Schildklieren bestaan uit een bindweefselomhulsel, waarvan de in het orgaan dringende voortzettingen, het eigenlijke klierweefsel, dat uit met epithelium bekleede blaasjes bestaat, omgeven. Daarnaast zijn talrijke bloeden lymphvaten aanwezig. Voor de bereiding van poeder moeten versche normale schildklieren van gezonde schapen, dadelijk na het slachten van vliezen en aanhangend vet ontdaan, in stukken gesneden, bij ten hoogste 40°—45° gedroogd, tot poeder A 1,5 gebracht, met petroleumaether ontvet en daarna tot poeder (B20) gebracht worden. Lichtgeel of rose, reukeloos of slechts zeer zwak riekend poeder. Bij verhitting verbrandt Schildklierpoeder onder verspreiding van den voor brandende eiwitstoffen kenmerkenden 7 reuk en laat ten hoogste 5 pet. asch achter, welke ijzerhoudend is. Wordt 50 cM? water met 1 G. Schildklierpoeder geschud, dan ontstaat een schuimende, neutraal of zeer zwak zuur reageerende vloeistof. Wordt deze gefiltreerd en bij 25 cM? van het filtraat azijnzuur en kaliumferrocyanide gevoegd, dan ontstaat een overvloedig neerslag. Wordt dit neerslag afgewasschen, gedroogd, gemengd met de achtvoudige hoeveelheid watervrij natriumcarbonaat en dit mengsel gegloeid, daarna uitgetrokken met water en deze vloeistof gefiltreerd, het filtraat met zoutzuur zuur gemaakt en met 1 druppel rood rookend salpeterzuur en 5 cM? chloroform geschud, dan wordt deze laatste sterk violet. Wordt 20 cM? van het filtraat, door schudden van 50 cM? water met 1 G. Schitdklierpoeder en filtreeren verkregen, met 1 druppel rood rookend salpeterzuur en 5 cM? chloroform geschud, dan mag deze laatste niet violet worden, ook niet na druppelsgewijze , toevoeging van zwavelwaterstof water. Schildklierpoeder moet 0,4 pet. iood bevatten, hetgeen op de volgende wijze wordt bepaald en geregeld: Meng 500 mG. Schildklierpoeder met 2 G. watervrij natriumcarbonaat en 2 G. kaliumcarbonaat; gloei zacht; kook de massa uit met water; filtreer de vloeistof; wasch het filter uit, en schud het filtraat, na het met zoutzuur zuur gemaakt te hebben, met 2 druppels rood rookend salpeterzuur en 10 cM? chloroform, en herhaal deze uitschudding nog tweemaal met 5 cM? chloroform. Filtreer door een droge wattenprop, wasch deze met 2 cM? chloroform uit en titreer het iood onder krachtig schudden, met Y100 N. natriumthiosulfaat. Iedere cM?, noodig ter ontkleuring, wijst 1,27 mG. iood aan. Schildklierpoeder, dat bij dit onderzoek minder dan 0,4 pet. iood blijkt te bevatten, mag in de apotheek slechts 8 gebruikt worden tot menging met poeder, dat een grooter ioodgehalte bezit. Poeder, dat meer dan 0,4 pet. iood bevat, moet door toevoeging van iood-arm poeder of van melksuiker op het aangegeven gehalte worden gebracht. Buiten invloed van het licht en met behulp van ongebluschte kalk te bewaren. + Glycerophosphas calcicus. Calciumglycerophosphaat. Ca(C3H706P). 2H20. Wit, reukeloos, kristallijn poeder. Calciumglycerosphosphaat is in 24,7 deelen water oplosbaar, gemakkelijk oplosbaar in glycerine, doch zeer moeilijk in spiritus. De oplossing in water (1 == 40) is opalesceerend en wordt bij staan langzamerhand troebel; bij verwarming op een waterbad ontstaat een wit neerslag, dat bij bekoeling weder oplost. Zij reageert alkalisch op lakmoespapier, neutraal of zwak alkalisch op phenolphthaleïne. Zij geeft met ammoniumoxalaat en met zilvemitraat een wit, in verdund salpeterzuur oplosbaar, neerslag; met loodacetaat geeft zij een wit neerslag, dat in azijnzuur oplost. Wordt Calciumglycerophosphaat gegloeid en de rest opgelost in salpeterzuur, dan geeft deze vloeistof bij verwarming met ammoniummolybdaat een geel neerslag. Wordt 500 mG. Calciumglycerophosphaat met 4 cM? natriumcarbonaat gekookt en de vloeistof gefiltreerd, dan geeft het filtraat met 1 cM? natronloog en eenige druppels kopersulfaat een heldere en blauwe vloeistof. De oplossing in water (1 = 40) mag door baryumnitraat niet troebel worden. 9 Het gas, ontwikkeld door inwerking van een stukje zink op de oplossing van 1 G. Calciumglycerophosphaat in 10 cM? verdund zoutzuur mag filtreerpapier, bevochtigd met mercurichloride, binnen 15 minuten niet geel kleuren. Wordt 1 G. Calciumglycerophosphaat in een porseleinen kroes gegloeid, herhaaldelijk met salpeterzuur bevochtigd en nogmaals gegloeid, dan moet de witte gloeirest minstens 510 en ten hoogste 520 mG. bedragen. Calciumglycerophosphaat mag, bij 160° verhit, niet minder dan 13,5 en niet meer dan 15 pet. aan gewicht verliezen. Wordt de oplossing van 1 G. Calciumglycerophosphaat getitreerd met 1/10 N. chloorwaterstofzuur, dimethylamidoazobenzol als indicator gebruikend, dan moet ter roodkleuring minstens 38 en ten hoogste 41 cM? Yio zunr vereischt worden. + Glycerophosphas natricus. Natriumglycerophosphaat. Na2 (C8 H7 06 P). 5Vt H2 O. Witte, reukelooze kristallen. Natriumglycerophosphaat is in 1,2 deelen water oplosbaar, gemakkelijk oplosbaar in glycerine, doch moeilijk in spiritus. Natriumglycerophosphaat kleurt een niet lichtende vlam terstond sterk geel. De oplossing in water (1 = 20) is helder en reageert alkalisch op lakmoespapier en neutraal of zwak alkalisch op phenolphthaleïne. Zij geeft met een gelijk volumen calciumchloride, bij verwarming, een wit neerslag, dat bij bekoeling weder oplost. De oplossing in water (1 = 5) geeft met 1 cM? natronloog en eenige druppels kopersulfaat een heldere, blauwe vloeistof. 10 De oplossing in water (1 = 40) geeft met zilvernitraat een wit, in salpeterzuur oplosbaar, neerslag; met loodacetaat geeft zij een wit neerslag, dat in azijnzuur oplost. Wordt Natriumglycerophosphaat gegloeid en de rest opgelost in salpeterzuur, dan geeft deze vloeistof bij verwarming met ammoniuminolybdaat een geel neerslag. De oplossing in water (1 = 40) mag door baryumnitraat en door magnesiamixtuur niet troebel worden. Het gas, ontwikkeld door inwerking van een stukje zink op de oplossing van 1 G. Natriumglycerophosphaat in 10 cM? verdund zoutzuur, mag filtreerpapier, bevochtigd met mercurichloride, binnen 15 minuten niet geel kleuren. Natriumglycerophosphaat mag bij 125° verhit niet minder dan 31 en niet meer dan 32 pet. aan gewicht verliezen. Wordt 1 G. Natriumglycerophosphaat in een porseleinen króes gegloeid, dan moet de witte gloeirest minstens 420 en ten hoogste 425 mG. bedragen. Wordt de oplossing van 1 G. Natriumglycerophosphaat getitreerd met Y10 N. chloorvvaterstofzuur, dimethylamidoazobenzol als indicator gebruikend, dan moet ter roodkleuring minstens 31,5 en ten hoogste 32 cM? Yio N. zuur vereischt worden. + Herba Adonidis vernalis. Kruid van Voorjaarsadonis. Het opwaarts groeiend gedeelte van Ad onis vernalis, LiNN. Sp. PI. 547, verzameld tijdens den bloei. Stengel hoog tot 30 cM., kruidachtig; loodrecht, aan de basis 1 of 2 takken dragend; rolrond; oppervlak soms min of meer gesleufd, kaal, lichtgroen, aan de basis soms 11 roodachtig. Bladstand verspreid. Blad lang en breed tot 2,5 cM., onvolkomen, met een, vooral bij de onderste bladen duidelijke, korte scheede, doch ongesteeld; enkelvoudig; schijf handdeelig, tot 5-tallig, de deelen elk voor zich dubbel vederdeelig, slippen lijnvormig met gaven rand; oppervlak kaal. Bloemen verspreid, uitsluitend aan den top van stengels en takken gezeten. Bloem tot 5 cM. in diameter, volkomen, straalsgewijze symmetrisch, hypogynisch, spiraalbloem. Kelk 5-bladig, stervormig; kelkbladen lang tot 1,5 cM., langwerpig, met stompen top; rand gaaf, soms met 1 of 2 insnijdingen; rood- of blauwachtig groen, oppervlak der buitenzijde zachtharig. Bloemkroon ingeplant op een kroondrager met 0,5 mM. lang bladloos onderst gedeelte; 14- tot 16-bladig, soms met nog grooter aantal bladen, stervormig; kroonbladen met een kortoren of langeren nagel, die geleidelijk in de plaat overgaat; langwerpig-omgekeerd eirond; rand gaaf,' naar den top soms ingesneden; geel; oppervlak kaal. Meeldraden lang 7 — 8 mM., vele — meer dan 50 — in aantal, geel; helmdraad eenigszins naar binnen gebogen; helmknop rechtopstaand, langwerpig, met spleten zijdelings openspringende. Stampers tot 2 mM. lang; ingeplant op een tot 5 mM. langen, kegelvormigen stamperdrager met naakt onderst gedeelte van 1 mM. lengte; vele — ongeveer 50 — in aantal; enkelvoudig, met 1 korten, haakvormig naar buiten gebogen stijl en 1 stempel; bleekgroen; vruchtbeginsel eenigszins afgeplat kogelvormig, éénhokkig, 1 zaadknop bevattend. Reuk onbeteekenend; smaak bitter. Grootste gift per keer 500 mG. Grootste gift per etmaal 1,5 G. 12 + Hydrochloras Aethylmorphini. Aethylmorphinehydrochloride. Dioninum. Dioniue.* C19H!(SNOj.HCl. 2H20. Wit, reukeloos, zwak bitter smakend microkristallijn poeder, dat bij 112° begint te smelten, bij 120° geheel gesmolten is en bij sterkere verhitting verbrandt zonder iets achter te laten. Aethylmorphinehydrochloride is in 11,6 deelen water, in ongeveer 15 deelen spiritus en zeer weinig in aether en in chloroform oplosbaar. De Oplossing van 10 mG. Aethylmoiphinehydrochloride in 1 cM? zwavelzuur is nagenoeg kleurloos en wordt door een spoor ferrichloride, bij zachte verwarming, donkerblauw. De oplossing in water (1 = 12) reageert neutraal op lakmoespapier en geeft met zilvernitraat een wit neerslag, dat in ammonia gemakkelijk oplost. Wordt de oplossing van 10 mG. Aethylmorphinehydrochloride in 2 druppels water gemengd met 2 druppels eener versch bereide oplossing van 1 mG. kaliumferricyanide en 10 mG. ferrichloride in 1 cM? water, dan mag het mengsel ten hoogste groen, doch niet onmiddellijk blauw worden (morphiné). Aethylmorphinehydrochloride mag, bij 105° gedroogd, niet minder dan 8 en niet meer dan 10 pet. aan gewicht verliezen. Wordt 250 mG. Aethylmorphinehydrochloride gebracht in een mengsel van 10 cMJ chloroform en 10 cM? water, waaraan vooraf is toegevoegd 2 druppels phenolphthaleïne en zoo noodig x/10 N. chloorwaterstofzuur of yi0 N. alkali tot neutrale reactie, dan moet deze vloeistof, onder herhaald 13 krachtig schudden, 6,4—6,6 cM? Yio alkali ter roodkleuring vereischen. Grootste gift per keer 25 mG. Grootste gift per etmaal 100 mG. Voor onderhuidsche inspuiting: Grootste gift per keer 25 mG. Grootste gift per etmaal 60 mG. + Hydrochloras p. Ami nobenzoyldi- aethylaminoaethanoli. p. Aminobenzoyldiaethylaminoaethanolhydrochloride. NoYOcainum. Novocaïne.* C18H20N2O2.HCl. Kleur- en reukei ooze, zwak bitter smakende, op de tong een gevoel van verdooving teweegbrengende kristalletjes, die bij 156° smelten en bij sterkere verhitting geheel verbranden. Het zout is in minder dan 1 deel water en in 9 deelen spiritus oplosbaar. Een mengsel van gelijke deelen van het zout en mercurochloride wordt door een spoor water zwartgrijs. De oplossing in water (1 = 10) moet helder, reuk- en kleurloos zijn én op lakmoespapier neutraal of slechts zeer zwak zuur reageeren. Zij geeft met zilvernitraat een wit neerslag, dat in ammonia oplost. Met kaliloog geeft zij een witte troebeling; wordt dit mengsel gekookt, dan worden ammoniakale dampen ontwikkeld. De oplossing in water (1 = 100) geeft met kaliummercuriiodide een overvloedig wit neerslag. 14 Worden bij de oplossing van 100 mG. van hei zout in 5 cM5 water 3 druppels verdund zwavelzuur en 5 druppels eener oplossing van kaUumpermanganaat (1 = 1000) gevoegd, dan verdwijnt de violette kleur zeer snel (onderscheid van cocaïne). De oplossingen van 100 mG. van het zout in 1 cM? zwavelzuur en in 1 cM? salpeterzuur moeten kleurloos zijn. Wordt 200 mG. van het zout gebracht in een mengsel van 10 cM? chloroform en 10 cMÏ water, waaraan vooraf is toegevoegd 2 druppels phenolphthaleïne en zoo noodig 1/1o chloorwaterstofzuur of Yio alkali tot neutrale reactie, dan moet deze vloeistof, onder herhaald krachtig schudden, 7,25 — 7,45 cM? Yic N. alkali ter roodkleuring vereischen. Voor lumbaalanaesthesie: Grootste gift per keer en per etmaal 150 mG. Voor infiltratieanaesthesie-(in verbinding met Suprarenine) in oplossing van 0,5—1 pet.: Grootste gift per keer en per etmaal 1 G. Voor onderhuidsche inspuiting (zonder Suprarenine): Grootste gift per keer en per etmaal 250 mG. + Hydrochloras Tropacocaini. Tropacocaïnehydrochloride. C16H19N02. HC1. Kleur- en reukelooze, zwak bittersmakende, op de tong een gevoel van verdooving teweegbrengende kristalletjes, die bij sterke verhitting geheel verbranden. Tropacocaïnehydrochloride is zeer gemakkelijk in water en gemakkelijk in spiritus oplosbaar. Een mengsel van gelijke deelen Tropacocaïnehydrochloride 15 en mercurochloride wordt door een spoor water zwartgrijs. De oplossing in water (1 = 10) is helder en kleurloos, reageert neutraal Op lakmoespapier en is optisch inactief. De oplossing in water (1 = 100) geeft met kaliummercuriiodide een. overvloedig wit, met kaliumbichromaat een licht oranjegeel neerslag en met zilvernitraat een wit neerslag, dat in ammonia gemakkelijk oplost. Worden bij de oplossing van 100 mG. Tropacocaïnehydrochloride in 5 cM? water 3 druppels verdund zwavelzuur en 1 druppel eener oplossing van kaliumpermanganaat (1 = 1000) gevoegd, dan mag de violette kleur na 1/i uur niet verdwenen zijn. De oplossing van 100 mG. Tropacocaïnehydrochloride in 1 cM? zwavelzuur moet kleurloos zijn. De oplossing van 100 mG. Tropacocaïnehydrochloride in 2 cM? water geeft met 3 cM3 natriumcarbonaat een melkachtige troebeling, die geheel verdwijnt als het mengsel met 10 cM? aether geschud wordt. Wordt de aetherische vloeistof door een droog filter gefiltreerd en de aether op een waterbad verdampt, dan blijft een kleurlooze, olieachtige rest achter, die na drogen in een exsiccator en wrijven met een glazen staaf, kristallijn wordt. Deze kristallen moeten smelten bij 47°—49°. Wordt 200 mG. Tropacocaïnehydrochloride gebracht in een mengsel van 10 cM? chloroform en 10 cM? water, waaraan vooraf is toegevoegd 2 druppels phenolphthaleïne en zoo noodig yi0 N. chloorwaterstofzuur of 1/10 N. alkali tot neutrale reactie, dan moet deze vloeistof 7 — 7,2 cM5 Y10 N. alkali ter roodkleuring vereischen. Voor lumbaalanaesthesie: Grootste gift per keer 50 mG. Grootste gift per etmaal 50 mG. 16 + Oleum Chaulmogra. Chaulmograolie. Het bij gewone temperatuur vaste vet, door warme persing verkregen, uit de zaden van Taraktogenos Kurzii, King Journ. As. Soc. Beng. LIX (1890), II, 123. Lichtgeelbruine, weeke, eigenaardig riekende massa waarin kristallijne uitscheidingen. Chaulmograolie smelt voor het grootste gedeelte tusschen 22° en 23° en is bij 25° volkomen gesmolten. Soortelijk gewicht (bij 25°) 0,945—0,955. De oplossing van Chaulmograolie in chloroform (1=10) vertoont in den polarimeter bij een buislengte van 1 dM. een draaiing van + 6,8° tot + 8,2°. Wordt 5 cM? der oplossing in chloroform (1 — 10) geschud met 1 druppel zwavelzuur, dan wordt de oplossing na eenige minuten fraai groen. Het verzeepingsgetal is 195—215. Het ioodadditiegetal, bepaald met 150—180 mG., na een in werkingsduur van 25 minuten, mag niet lager dan 96, en niet hooger dan 104 zijn. Chaulmograolie moet in het dubbele volumen absoluten alkohol, bij verwarming op een waterbad, oplossen. Deze oplossing kleurt met water bevochtigd blauw lakmoespapier rood. + Pasta Zinci. Zinkpasta. Meng vijf en twintig deelen Zinkoxyde 25 met vijf en twintig deelen Tarwèzetmeel 25 en vijftig deelen Gele Vaseline Gelijkmatige, geelwitte, stijve, zalfachtige massa. 50 17 Lijst van Reagentia. Acidum dimethylainido- Dimethylamidoazobenazobenzolcarbonicum. zolcarbonzuur. Methylrood. Een oplossing in sterken spiritus (1 ss 500). Wordt bij 10 cM? V,00 N. alkali 1 druppel Dimethylamidoazobenzolcarbonzuur gevoegd, dan moet de vloeistof geel worden; wordt daarna 1 druppel 1/100 N. chloorwaterstofzuur toegevoegd, dan moet de vloeistof rood worden. Aether Fetrolei (65°-80°). Petroleuniaether (65°-80°). Kookpunt 65°-Uo°. Soortelijk gewicht 0,69—0,71. Deze moet, "behalve wat het kookpunt en het soortelijk gewicht betreft, voldoen aan de bij Aether Petrolei gestelde eischen. Hydrastinum. Hydrastine. Kristalnaaldjes. Smeltpunt. 132°. Een, met behulp van verdund zwavelzuur bereide, verdunde oplossing in water geeft, bij toevoeging van een weinig kaliumpermanganaat, blauwe fluorescentie. Molybdas ammonicus. Ammoninmmolybdaat. Een oplossing in water (3 = 100.) In de 4de uitgave der Nederlandsche Pharmacopee aan te brengen wijzigingen. De volgende namen van een * te voorzien en dus te lezen: Adrenaline*, Antipyrine*, Aspirine*, Diuretine*, Formaline*, Migrainine*, Pyraniidon*, Salol*, Suprarenine*, Tanualbine*, Trional*, Urotropine*, Veronal*. Aqua Foeniculi. Bladz. 43, regel 10 en 11 v. b. te lezen: Voor de aflevering moet Venkelwater geschud en gefiltreerd worden. Aqua Menthae piperitae. Te lezen aldus: Schud een deel Pepermuntolie 1 krachtig met honderd deelen lauw Water 100 Voeg, na bekoeling, onder schudden bij gedeelten toe negenhonderd deelen Water 900 Zwak troebele vloeistof. Asa foetida. Bladz. 48, regel 7 v. b. te lezen: hoogste 15 pet. bedragen. 19 + Balsamum tolutanum. Bladz. 51, regel 14, 15 en 16 v. b. te lezen: verontreinigingen, in spiritus en in chloroform, en is gedeeltelijk oplosbaar in zwavelkoolstof. Na de laatste alinea te laten volgen: Wordt de oplossing in zwavelkoolstof verdampt, dan moet de tot poeder gewreven rest een zuiver aromatischen, niet een aan terpentijn herinnerenden reuk en smaak bezitten. Wordt de verdampingsrest, verkregen door 1 G. Tolubalsem met zwavelkoolstof uit te koken en de vloeistof te verdampen, gekookt met 2—3 cM? ammonia, dan mag zelfs na 12 uur staan, de vloeistof niet in een gelei veranderd zijn (hars). + Carbonas bismuthicus basicus. Bladz. 71, regel 1—4 v. b. te lezen: Wordt 500 mG. Basisch Bismuthcarbonaat met 10 cM? natronloog en 1 G. van een mengsel van gelijke deelen zink- en ijzerpoeder gekookt, dan mag geen ammoniak ontwikkeld worden (nitraten). Cortex Chinae. Bladz. 109, regel 19—8 v.o. te lezen: achterblijvende, onder verwarming op in 20 cM? spiritus; voeg 20 cM? water toe, en titreer in de nog warme vloeistof de alkaloïden, na toevoeging van 3 druppels methylrood met 1/l0 N. chloorwaterstofzuur. Hiertoe mag niet minder dan 10 cM? vereischt worden. Iedere cM? gebonden 1/10 N. zuur wijst 30 mG. alkaloïden aan. 20 Extractum Chinae. Bladz. 139, regel 3 v.b. te lezen: 3 G. tragacanthpoeder, nogmaals krachtig en destilleer dadelijk van Bladz. 139, regel 5 — 11 v.b. te lezen: af. Los de rest, onder verwarming, op in 20 cM? spiritus; voeg 20 cM? water toe, en titreer in de nog warme vloeistof de alkaloïden, na toevoeging van 3 druppels methylrood, met Y10 N. chloorwaterstofzuur. Hiertoe moet 5—6 cM? vereischt worden. Iedere cM? gebonden yi0 N. zuur wijst 30 mG. alkaloïden aan. Extractum Chinae liquidum. Bladz. 140, regel 14 v.b. te lezen: krachtig, en destilleer dadelijk van 80 cM? der heldere vloeistof. Bladz. 140, regel 19—13 v.o. te lezen: (= 4 G. extract) den aether af. Los de rest, onder verwarming, op in 20 cM5 spiritus; yoeg 20 cM? water toe, en titreer in de nog warme vloeistof de alkaloïden, na toevoeging van 3 druppels methylrood, met yi0 N. chloorwaterstofzuur. Hiertoe moet 6,7 — 8 cM? vereischt worden. Iedere cM? gebonden yi0 N. zuur wijst 30 mG. alkaloïden aan. Extractum Hydrastis liquidum. Bladz. 146, van af regel 11 v.o. te lezen: filtreer. Bepaal van het filtraat het hydrastinegehalte en voeg, zoo noodig, zooveel verdunden spiritus toe, dat het hydrastinegehalte 2 pet. bedraagt. 21 Bruingele, heldere vloeistof, waaruit door verdund salpeterzuur een geel, kristallijn neerslag afgescheiden wordt^ Vloeibaar Hydrastisextract moet, na uitdamping op een waterbad en drogen bij 105°, 17—22 pet. droogrest achterlaten. Het hydrastinegehalte wordt op de volgende wijze bepaald Meng 5 G. extract met ^O cM? water, en kook totdat ongeveer 10 G. zijn overgebleven. Voeg 5 cM? verdund zoutzuur en zooveel water toe, dat het gewicht 20 G. bedraagt. Laat, na eenige oogenblikken schudden, minstens 6 uur staan en filtreer, zoo noodig na toevoeging van 1 G. talk. Schud 10 G. van het filtraat met 25 cM? aether en 7 cM? ammonia krachtig gedurende eenige minuten; voeg eerst 25 cM? petroleumaether (kookpunt 65°—80°) en dan 2 G. tragacanthpoeder toe, en schud nogmaals krachtig, totdat de vloeistof helder is geworden. Destilleer dadelijk van 40 cM? der vloeistof (= 2 G. extract), in een kolfje van bekend gewicht, 32 cM? af; voeg toe een kristalletje hydrastine (minder dan 1 mG.); laat het gesloten kolfje 3 uur op een koele plaats staan; schenk de vloeistof helder af, en droog bij 100°. Het gewicht der hydrastine moet 39 — 41 mG. bedragen. Extractum Secalis cornuti F. I. Bladz. 154, regel 11 v.o. te lezen: en voeg, na bekoeling en filtratie, toe regel 9 — 5 v.o. te lezen: Filtreer het vocht na 2 dagen, en damp snel uit tot een dik extract. Moederkoornextract moet met 4 deelen water een heldere vloeistof geven; deze mag niet troebel worden door een dubbel volumen spiritus. 22 Folia Sennae. Bladz. 181, regel 12 en 11 v.o. te lezen: Het aschgehalte van poeder van Sennebladen moet 6 tot 12 pet. bedragen. + Gallas bismuthicus basicus. Bladz. 203, de laatste zin in de voorlaatste alinea te lezen: Wordt 500 mG. Basisch Bismuthgallaat met 10 cM5 natronloog en 1 G. van een mengsel van gelijke deelen zink- en ijzerpoeder gekookt, dan mag geen ammoniak ontwikkeld worden (nitraten). Bladz. 204, tusschen regel 10 en 11 v.b. in te lasschen: Wordt 500 mG. Basisch Bismuthgallaat met 5 cM? verdund zoutzuur gekookt, 5 cM? water toegevoegd en uit de vloeistof het bismuth door zwavelwaterstof verwijderd, dan mag het filtraat door een gelijk volumen eener oplossing van lijm in water (1 = 100) niet troebel worden (looizuur). + Gossypium depuratum. Bladz. 210, regel 2 v.b. te lezen: dan 20 mG. achterblijven; worden de watten daarna gedroogd. + Mei. Bladz. 255, regel 7 — 5 v.o. te lezen: De suikerhoudende zelfstandigheid, die door de honigbij (Apis mellifica LlNN.) wordt bereid uit het suikerhoudende sap, dat de bijen aan de bloemen ontnemen en welke daarna door hen in de raten wordt afgescheiden. 23 In verschen staat vuilwitte of lichtgele tot lichtbruine, stroopachtige, doorschijnende Bladz. 256, regel 4 en 5 v.b. te lezen: baryumnitraat slechts weinig troebel worden. Wordt bij 2 cM? van het heldere filtraat, verkregen door 10 cMSder vloeistof op een waterbad te verwarmen met zooveel tannineoplossing (1 =. 10), dat de aanwezige eiwitstoffen volledig zijn neergeslagen en na 12 uur te filtreeren, 2 druppels sterk zoutzuur en 20 cM? sterken spiritus gevoegd, dan moet het mengsel helder blijven (dextriné); 10 cM?, der vloeistof mag na Bladz. 256, tusschen regel 8 en 9 v.b. in te lasschen: Wordt 5 G. Honig met 5 cM? aether afgewreven, de aetherische vloeistof in een porseleinen schaaltje, zonder verwarming, verdampt, dan mag de rest, bij bevochtiging met een oplossing van metadioxybenzol in sterk zoutzuur (1 s 100), niet duidelijk rood worden (kunsthonig). Oleum Ricini. Bladz. 296, regel 2 v.o. te lezen: inwerkingsduur van 15 minuten, mag niet lager dan 82. + Oleum Sesami. Bladz. 300, regel 7 v.b. te lezen: en niet hooger dan 114 zijn Opium. Bladz. 304, regel 7 v.o. te lezen: Poeder van Opium moet, na met behulp van ongebluschte kalk gedroogd te zijn, 9,8 — 10,2 pet. morphine bevatten. 24 Bladz. 305, regel 5 v.o. te lezen: toevoeging van rijstzetmeél, welke beide met behulp van ongebluschte kalk gedroogd zijn. + Pasta Zinci salicylata. Bladz. 313, regel 8 v.o. te lezen: Pasta Zinci salicylata Lassari. Bladz. 313, regel 7 v.o. te lezen: Salicylzuurhoii (lende Zinkpasta volgens Lassar. Regel 5 en 6 v.o. vervallen. + Pilulae Blaudi. Bladz. 322, regel 3 v.o. te lezen: vijf en dertig G. Glycerine 35 G. Bladz. 323, regel 1 v.b. te lezen: Maak van dit mengsel, zoo noodig met glycerine, een pillenmassa en verdeel deze in duizend (1000) pillen ; rol Salicylas bismuthicus basicus. Bladz. 373. De laatste zin in de voorlaatste alinea te lezen: Wordt 500 mG. Basisch Bismuthsaiïcylaat met 10 cM5 natronloog en 1 G. van een mengsel van gelijke deelen zink- en ijzerpoeder gekookt, den mag geen ammoniak ontwikkeld worden (nitraten). Sulfas ferrosus exsiccatus. Tusschen de 2de en 3de alinea in te lasschen: De oplossing in water (1 = 200) mag door dimethylamidoazobenzol niet rood worden. 25 Tal c urn. Toe te voegen: Talk moet met behulp van zeef bodem B50 van verontreinigingen en grove deeltjes bevrijd worden. + Terebinthina laricina. Bladz. 463, regel 7 v, o. te lezen: gevoegd, de vloeistof gedurende 1 uur onder terug- BLADWIJZER. O'S 9 ra i s S . ... Oplosbaar in NAAM Blad- |g-5 Grootste g.ft VAN HET GENEESMIDDEL. zyde. na» d-g o (*) £ö S?« 35® S |J per keer. per etmaal- Water. Spiritus. A. Acidum dimethylamidoazobenzolcarbonicum (Reagens). 17 Aether Petrolei (65°-80°) (Reagens). 17 Aethylmorphinehydrochloride. 12 Airol* 4 Airolum 4 p. Aminobenzoyldiaethylaminoaethanolhydro- chloride. 13 Ammoniammolybdaat (Reagens). 17 Aqua Foeniculi 18 x Aqua Menthae piperitae. 18 X + Argentum colloidale ... 1 X + Argentum proteinatum. 2 x Asa foetida 18 X B. + Balsamum tolutanum . . 19 Bismuthoxyiodidegallaat. 4 (*) De cursief gedrukte cijfers hebben betrekking op synoniemen. u II. -g- . L M . 3"S 2 ■3 i s § „.... . , ... Oplosbaar in vr a a «1 t>i a >3 S 2 tui-1* S Grootste gift , , • NAAM Blad- 5„ <« g o S deelen VAN HET GENEESMIDDEL. zijde. aS « ^ c3 £ , .8 öö o Ö i Sg-2 3 per keer. per etmaal. Water. Spiritus. c. Calciumglycerophosphaat. 8 + Carbonas bismuthicus basicus. 19 Chaulmograolie 16 Collargol 1 Collargolum 1 Colloïdaal zilver 1 Cortex Chinae ......... 19 D. Dimethylamidoazobenzolcarbonzuur (Reagens). 17 Dionine* 12 Dioninum 12 E. Extractum Chinae 20 Extractum Chinae liquidum. 20 Extractum Hydrastis liquidum. 20 Extractum Secalis cornuti F. 1 21 F. Folia Sennae 22 III. ■2h§ §4*3 § n i i^l Oplosbaar in NAAM Blad- |2s 1Grootste gift ^Xea . VAN HET GENEESMIDDEL, zjjde. aJSt ^c|| 3^5 Ê^S* parkeer, per etmaal. Water. Spiritus. G. + Gallas bismuthicus basicus. 22 + Gallas Oxyiodeto- bismuthicus. 4 Glandulae Thyreoideae. 6* + Glandulae Thyreoideae Ovis. 6 x x + Glycerophosphas calcicus. 8 24,7 + Glycerophosphas natricus. 9 1,2 + Gossypium depuratum.. 22 H. + Herba Adonidis vernalis. 10 500 mG. 1 5 G. + Hydrochloras Aethylmorphini. 12 (25mG. lOOmG.) 11,6 15 ) onderh. onderh. I iinspuiting, inspuiting, i (25mG. 60 mG. J tt n , , , . / Voor lumbaal \ + Hydrochloras p. Amino- anaosthesie. i o t. ij- li. i • k IBOmG. 160 mG. i 1 v benzoyldiaethylamino I Voor infiltratie anaes- / 11 i • ■« q 1 tnesie (in verbinding f aeiüanoil lo J met suprarenine) in \ 1 oplossing van 0,5—1 pet. ( J 1 G. 1 G. L f Voor onderh uidsche 1 f inspuiting (zonder 1 i suprarenine). v 250 mG. 250 mG. / + Hydrochloras Voor lumbaal m ■ ■ , . anaesthesie. Tropacocaim. 14 50 mG. 50 mG. IV. •3 ■ a ü -I S 2 § "3 ó * § - o ... Oplosbaar in NAAM Blad- BjS IS^Ö Grootste gift deelen VAN HET GENEESMIDDEL. zijde.. gfl » -gua ■ : 3«i S "*.3 S per keer. per etmaal. "Water. Spiritus. Hydrastine (Reagens) .. 17 Hydrastinum (Reagens). 17 M + Mei 22 Methylrood (Reagens).. 17 Molybdas ammonicus (Reagens). 17 N. Natriumglycerophosphaat. 9 Novocaïne* 13 Novocainum 13 O. + Oleum Chaulmogra. ... 16 X Oleum Ricini 23 X + Oleum Sesami 23 x Opium , 23 x X P. + Pasta Zinci 16 + Pasta Zinci salicylata.. 24 Petroleumaether(650-800). 17 i + Pilulae Blaudi 24 Protargol* 2 Protargolum 2 Proteïnezilver 2 V, ^aam Hij Hs' fal i Grootetegift Oplosbaar in NAAM TSlad- ó^a «o,« deelen VAN HET GENEESMIDDEL. zijde. jj«J ^gljl s^S S 3" per keer. per etmaal. "Water. Spiritus. s. Salicylas bismuthicus .. basicus. 24 Schildklieren van het schaap. 6 Sulfasferrosusexsiccatus. 24 T. + Talcum 25 Terebinthina laricina... 25 Tropacocaïnehydrochloride . 14 v. Voorjaarsadonis (Kruid van). 10 z. Zinkpasta 16