1130 F 43 DIALOGEN KarelWasch DIALOGEN K EM.QUEPIDO I k. AMSTERDAM > 1920^1 DE HOOGSTE EENHEID PERSONEN: Zij - Hij. Octobermorgen. De kamer, uitzicht-gevend op tuinen met boomen vol geel-dorrend loof onder vaag-blauwen, wolk-overvliesden hemel, ligt in fijn-grijze, even goud-doorvleugde klaarheid in een stilte-sfeer van wondre voorvoelingen lichtelijk vervuld. De vrouw zit bij het raam en staart met ijlen glimlach naar buiten, na-levend het in nachtdroom aanschouwde... De man beziet haar en tracht op heur gelaat te lezen welke nieuwe zielsontroering zich tot bewustzijn wil heffen. Er verloopt een periode van zwijgen, dat hij eindelijk verbreken moet door de vraag: Kun je 't mij nog niet zeggen? 8 Zij zonder van houding te veranderen. De droom zelf wel. Niet zijn diepste beteekenis... Hij. Misschien zullen wij die enkel samen vinden. Zij. Het is mij, of je haar al weet... Hij. Niet zoo, dat ik er een vorm aan zou kunnen geven. Ik weet alleen, dat wij bereid werden tot een kanteling opwaarts. Welken werkelijkheidszin dit voor ons heeft kan ik eerst uitspreken na een woord van jou ... Zij tot hem opziende. Zoolang de droom duurde, voelde ik je wezen rijzen achter het mijne. En terwijl ik brak in ontroering, was ik er mij nog even van bewust, hoe jij klaar en stil doorzag. Zooeven heb ik het alles nóg eens beleefd. Maar een schroom weerhoudt mij het eenvoudig te vertellen, als ik het onderging... Hoe komt dat? Hij. Je zei het zelf al. Je zoekt de diépste bedoeling. Je tracht te scheiden de associatie aan verleden daggebeuren van de beelding, die zuiver opkwam uit het onbewuste. Dat is góéd. Wij moeten alles pogen te schatten 9 op zijn zuivere waarde. Droomen kunnen voor ons alléén beteekenis hebben voor zoover zij ons bewust maken van een verandering in het wezensinnerlijk. Zij. Zoo voelde ik het ook. Maar mijn twijfel ging soms te ver. Ik brak alles af. Ik beschuldigde mijzelf van terugkeer tot een overwonnen standpunt. Hij beslist Dat is het in géén geval. Als dit een hernemen is, dan toch op hóóger plan ... Zij. Vanwaar die zekerheid? H ij. Omdat ik het gebeurende als een stijging aanvoel. .. Zij wendt zich weer van hem af. Haar gelaat wordt met een blos overtogen. Een korte weifeling. Nu zal ik het zeggen, 't Was enkel dit: Ik had een kind. Het lag in mijn armen. Het dronk uit mij. Toch was ik niet volkomen gelukkig. Er steeg een droefenis in me, die mij al meer vervulde. Tot ik mij snikkend over mijn kindje heenboog en aldoor moest denken: Waarom ben ik nu niet gelukkig? 10 Hij gespannen. En bij alles behield je bovendien het bewustzijn, dat ik achter je stond en doorschouwde? Zij. Ja... H ij loopt in strak nadenken heen en weer. Dit is héél belangrijk. Terwijl je vertelde, heb ik een krimping van pijn gevoeld, alsof ik je iets had onthouden ... Z ij smartelijk~geschokt. O ... Hij. Het is geen zelfkwelling. Het beteekent voor mij alleen, dat ik diep in mijn wezen heb te graven. Naar een begeertestand, die een deel van mijn vroeger handelen beheerscht moet hebben... Zij met verwijtenden ernst. En dat zou géén zelfkwelling zijn? Hij. Neen. De grondslagen van ons huwelijksverband zijn geraakt. Wij hebben opnieuw te onderzoeken of ze deugdelijk zijn. Zij. Deugdelijk? Hij. De voor ons levensgeluk eenigmogelijke... Zij met een vleug van angst. En als ze dat niet blijken? LI Hij ingaand op haar vrees. Volgt géén terugval. Maar wij herbouwen, wat wij eens zuiver doorvoeld hebben, op hoogeren, hechteren grondslag... Z ij opademend. Ja, daarop moet ons oog gericht blijven ... Hij. Maar zonder iets op te offeren van ons diepst behoeven . . . Zij. Waarom zeg je dat opeens? Hij. Om te voorkomen, dat wij een van beiden, gedreven door het verlangen elkander smart te besparen, zouden berusten in een oplossing, die de ware niet is ... Zij. Wat is dan een zuivere oplossing? Hij na een volgen van gedachtevluchten, Die ons bindt in één pure vreugde-van-opgaan ... Zij leunt achterover in haar stoel en ziet hem aan met den glimlach van het vertrouwen. Hij treedt nader en legt haar de hand op den schouder. Hij. Zoo stonden wij gisteravond eerst ook. En het herinnert mij aan wat later gebeurde. Zijn spreken wordt door opkomende gedachte-reeksen on- 12 devbvoken. In ons samenzijn van de laatste avonden lag de voorbereiding. Hebben ze zich niet gekenmerkt door een stijgende behoefte aan lief koozing ? Hij buigt zich over haar. En weet je nog,*hoe daarbij een vage ongerust' heid in ons was? Nu en dan vroeg je mij of je me niet uit mijn studie hieldt en ik zei neen met de overtuiging toch niets te kunnen doordenken. Het was meer dan toegeven aan een loomheid. Ik handelde naar den drang van een verlangen, dat evenzeer in jou leefde. Getuige je vraag, die je mij nooit stelde, als wij een onzer gesprekken hielden over een geestelijk probleem. Al kostte dit soms een ganschen studieavond. En de lichte onrust, die ons beving, was dan ook enkel het gevoel heengedreven te worden naar iets, dat wij niet konden realiseeren. Hij richt zich op. Het is vreemd, zelfs nü, terwijl ik toch louter wil doordringen tot het begrip van onze ervaring, rijst telkens de neiging in me, er niét over te denken, er niét verder over te spreken, maar weer stil 13 aan je voeten te gaan zitten met het hoofd in je schoot... Zij op overgegeven toon, die blijk geeft hoe volkomen ze al het uitgezegde doorvoelt. Zooals gisteravond... Hij. Ja ... En zou je dan weer mijn hoofd in je handen nemen en met die vreemde, haast-weemoedige innigheid zeggen, dat je mij als je kind voelt... Zij. Ik geloof het wel... H ij al gedempter sprekend, als vreesde hij, dat het geluid van zijn eigen stem de wordende gedachteweefsels kon doen scheuren. Was je gelukkig in dat oogenblik? Z ij eenvoudig. Volkomen ... Hij. Graaf eens diep in jezelf. Hief zich geen enkel verlangen, terwijl wij zoo samen waren? Zij zonder nadenken. Geen schaduw ... Hij.* Ook niet de visie van een nog hooger geluk? Zij met schijn van glimlach. Alsof dat kón ... Hij na een peinzen. Is er dan vanmorgen, onder je naleven niet een 14 moment deze gedachte door je heengegaan : Zooals gisteravond mocht ik het kind wel hebben. In de verbeelding. Niet in de realiteit. Of lag onder iets van hetgeen je zag, de aanvoeling van die gedachte? Zij licht-bevveemd. Waarom vraag je dat? Hij. Je wedervraag houdt een antwoord in... Zij. Neen... Mijn antwoord is, dat ik het niet weet. Er kwam zooveel in mij op: ik kan niet alles meer hervinden ... Maar het doet mij vreemd aan, dat je dit uit mij halen wil... Hij. Je voelt heel zuiver, dat ik iets bijzonders van je verlang. Dat ik speur naar strevingen in je onbewuste zijn, die nauwelijks tot aandoening gerealiseerd werden ... Zie: wij zijn man-enyrouw in eeuwigheidsstand. Dit sluit in, dat in geen van ons beiden een aandoening kan rijzen, die niet een gelijkwaardige reflex heeft in den ander. Ik moet jou ontroeringen in mijn begrip kunnen weervinden. En omgekeerd ... Indien ik werkelijk door een 15 bcgcertestand, dus in onze verhouding een verkeerd begrip, misleid ben, moet er in jou een verlangen onbevredigd zijn gebleven ... Zij. Maar de gelijkwaardigheid dan? Er moet dus ook in mij een fout zijn geweest... Hij. Louter, dat je je behoeven niet tóónde... Z ij drijft weg in gedachten. Na een tijd. Onze uitwisselingen zouden dus enkel daarin bestaan, dat wij het gelijktijdig in 't diepste zelf ondergane als brengen in dezelfde sfeer? Hij. Wederzijdsche bewustmaking. Analoog aan die in ons eigen wezen alleen geschiedt, wanneer zielsontroeringen worden gevat in begrip ... Zij. Ik twijfel er nu juist aan óf onze bewustmaking wel wedexzijdsch is. Vaak schijnt het mij, dat ik alleen door jou in bewustzijn groei... Hij. Omdat je diepste zelf ligt in de sfeer der blinde ontroering. Voor jou komt het begrijpen eerst na je innigste beleving. Maar voor mij rust de diepste beleving in het begrip. Daarom kun je 16 soms je bewustwording als iets van mij stammends beschouwen, Maar je vergeet wat mij van jou toekomt. Ik drink je gewaarwording in om te worden opgevoerd in mijn sfeer van begrijpen. Met evenveel recht kan ik dus zeggen door jou in bewustzijn te stijgen. En zoo is het ook. Het blijft een wederzijdsch geven-en-ontvangen. Hoe zou anders opbouw mogelijk zijn ?... En wat wij nü onder de oogen moeten zien is in wezen niets anders dan het voortdurend samenbeleefde. Slechts zijn er dwalingen aan voorafgegaan en grijpt het dus diéper in... Het had tijd noodig om zich te ontplooien. Zij. Toch blijft er voor mijn gevoel een onzekerheid. Hoe kan uit een gelijkwaardige innerlijke beleving een wederkeerig geven-en-ontvangen worden opgebouwd? Is er niet öf het een öf het andere? H ij. Er is schijnbaar alléén de opbouw, de voortgang van ons liefdeleven. Wat ik den eeuwigheidsstand noemde zou dan bet correlaat daarvan zijn. Maar 2 17 kennen wij niet een ervaring, die dien stand als tot werkelijkheid voor ons maakt? Een verzweven boven al wederzijdsch zelfbegrip uit? Een gelijktijdig zijn-en-niet-zijn in de onpeilbaarheid van het vereeuwigd oogenblik. En wat is dit anders dan het nooit bewust-bestreefde, maar steeds dichterbenaderde dóel van den opbouw. Leeft in ons niet het verwachten, van wat wij eens noemden: de hoogste binding ?... Zij zwijgt, doch zonder volkomen bevredigd te zijn. Een directe tegenwerping rijst echter niet in haar. Stilte overgolft al het verwerkelijkte. Haar gedachten zijn teruggedwaald naar het uitgangspunt, tot ze opeens zegt. Is het eigenlijk wel goed zooveel waarde te hechten aan een droom... Hij glimlacht. Ziji Waarom lach je? H ij. Om je prachtig-vrouwelijke negatie van mijn heele begrips-structuur. Z ij. Het kwam zoo in mij óp... Hij. Omdat mijn zelfbeschuldiging je een gevoel van pijn heeft gegeven? 18 Zij blijft het antwoord schuldig. Hij. En wij hechten toch geen waarde aan den droom als zoodanig? Hij diende ons toch enkel als middel? Hij deed je een onbevredigd verlangen tot uiting brengen, zóó dat het in mij kon reflecteeren als zelfverwijt... Je zei me, dat alleen het kind-in-mij je niet genoeg is, dat de behoefte aan hët andere moederschap daardoor niet volkomen wordt gestild ... Zij. Leidt je dat nu niet af uit den droom als zoodanig? Hij. Louter uit het feit, dat je hem voor jezelf als openbarend erkende... Wat je nu weer bevestigt door 't uitblijven van een directe tegenspraak... Zij zonder onmiddellijke repliek, terugkeerend tot iets van 't vroegergezegde, dat bleef naleven in haar gedachten. Maar moeten dan al mijn verlangens zonder meer bevredigd worden ... Hij. Al je behoéften... Slechts de begeerte ten opzichte van elkaar zagen wij steeds te moeten opgeven ... Zij. Je zegt, dat ik hóóger reik dan 19 naar het kind-in-jou ... Is het dan geen begeerte in mij, die me meer doet verlangen dan mij gegeven wordt. Ik mag toch niet meer vergen dat wat uit jou is? Hij. Zou je het reëele moederschap dan niet door mij verkrijgen? En je móet vergen alles wat tot zuivere stilling van je behoeften noodig is, Of het gegeven wordt of niet. Anders ging je geraken tot een ongevraagde opoffering, waaronder een al dieperwordende onbevredigdheid zou verborgen liggen ... Dit moet bij onze verhouding uitgesloten zijn ... Het is een bron van noodelooze kwelling, het begin van een vervreemding... Zij. Het is toch ontzaglijk moeilijk, altijd de begeerte van de behoefte te onderkennen... Hij. Niét als wij ons voortdurend klaar blijven uitspreken ... Zij haar gedachtelijn vervolgend. Je sprak over zelfverwijt... Ik verwijt mij zoo vaak, dat ik je niet genoeg gééf... Hij. Zie je nu hoe noodzakelijk het 20 is, dat wij nog eenmaal in volle bewustheid beschouwen, wat er ons toe gebracht heeft te leven, zooals wij doen? Al het onopgeloste woelt zich bloot. Na een zwijgen. Weet je nog wanneer wij voor 't eerst zagen, dat onze éénheid het diepst en zuiverst zou zijn, als wij een uitsluitend geestelijk samenleven konden hebben ? Het was een zomeravond, toen wij terugkeerden van een verren tocht door de velden. Zóó diep had ons de puurheid van den avond doordrongen, zoo vér hadden wij onze wezens verloren gegeven in de ruimte, dat het bewustzijn van een stoffelijk bestaan als verslagen was en wij ons één wisten in het ontijdelijke ... Maar bij het langzaam keeren van het lijfsbesef overviel ons een droefenis. Die we alleen wisten te verdrijven door de mogelijkheid van een geestelijk huwelijk uit te spreken. Later hebben wij eerst het vaste besluit genomen... Was het niet zoo? Zij. Ja... Hij. Dan is nu mijn vraag: zijn wij te diep beïnvloed geworden door de 21 stemming van één enkelen avond of ontplooide die zich juist uit onzen waarachtigen wezensstand ... Zij. Ik geloof het laatste... Hij. Waarom? Zij. Waren wij niet aldoor gelukkig? Wij voerden toch geen strijd met onszelf? En leden niet onder een gemis... H ij. Ik nóóit... Maar bestond jou geluk niet daarin, dat je rustte in de zekerheid hoe mij niets ontbrak? Z ij. Zoodat ik mij van een gemis nooit bewust werd? Maar kan dat. En is het dan wel een gemis, als het zich toch niet doet voelen? Wat kan daaruit voortkomen? H ij. Een stagnatie, Wij móeten elkaar telkens iets onthouden, zoodat de een den ander door het toonen van een onvoldane behoefte kan drijven tot een nieuwe gave ... Z ij met een glimlach. Strijd op leven en dood. H ij ernstig. Ja. Onze sexestrijd, onze kamp om de volkomen eenheid. En al voert die niet tot verbitterde woordenwisselingen of tijdelijke scheiding, toch 22 kunnen wij in bewustheid niets anders doen dan wat elke man en elke vrouw moeten doorworstelen, om elkaar te leeren zien als van aangezicht tot aangezicht ... Zij. Een volkomen kennen? Hij. Dat is er niet. Evenmin als absolute zelfkennis. Wat wij bereiken kunnen is alleen, dat iedre vraag, die rijst in één van ons een onmiddellijk antwoord vindt in den ander, dat elke aandoening wordt verwerkelijkt, elk begrip doorzield... Zij. Gebeurt dat dan niet? Hij. Altijd nog onvolkomen. Vooral nu. Mijn aanvoeling je iets te hebben onthouden is tot zekerheid gegroeid. Voor een zuiveren voortgang is een gave mijnerzijds noodig. Wij moeten zóólang zoeken, tot wij weten welke... En daarom vraag ik mij af: Heb ik wei al de consequenties van ons besluit zorgvuldig gewogen? Kan er niet een zelfbedrog zijn binnengeslopen bij de beschouwing van de motieven?... Ik zal nu trachten alle begripsdrijfveeren, die mij geleid hebben, bloot te leggen. 23 En uitspreken, onverhuld als deed ik het enkel tegenover mijzelf, wat er rijst in mijn geest, nu ik opnieuw in het vraagstuk wil doordringen. Ik voel, dat dit nóódig is. Hij loopt eenige malen op en neer. Er leefde in mij steeds een sterke drang naar vergeestelijking. Eén kant ervan was mijn hang naar eenzaamheid en mijn geneigdheid tot studie. Toch had ik altijd het voorvoelen van een vróuw, die er voor mij wezen moest... En ik was nooit geheel vrij van de zinnelijke begeerte. Maar ik heb daaraan niet toegegeven, intuïtief wetend, hoe dan mijn leven een keer zou nemen tégen zijn hoogste bedoeling in. Dus was er een strijd in mij. Maar naarmate in den loop van jaren mijn zelf-bewustzijn toenam en mijn verlangen naar zelf-verwerkelijking, nam die een ander karakter aan. Ik vond het middel om mijn innerlijk conflict te beslechten ... Zij opeens gespannen. En dat was? H ij. Het in gedachte, in de verbeelding toegeven aan de opkomende begeerte. Zoo ver mogelijk. Tot ze brak ..» 24 Zij. Hoe kwam je daartoe? H ij. Dóór mijn zelf-ontleding. Ik wilde de consequenties van toegeven eens zién... Dus stelde ik mij voor het gedaan te hebben en er mede door te gaan in den allerergsten vorm. Er volgde géén opzweeping, zooals je misschien zou verwachten. Het volgroeien door de imaginaire verwezenlijking maakte, dat ze mij als zuiver waanbeeld ontviel... Wel keerde ze telkens. Maar de zekerjbeid nooit door haar overheerscht te hoeven worden, bleef onaangetast... Want ik kon mijn geestelijken uitlaat ten slotte in alle bewustheid toepassen ... Toen ben jij gekomen. Ik wist je de ééne voor mij, zónder dit eerst in 't begrip te hebben opgebouwd. Je wekte aandoeningen in mij, die ik niet volkomen wilde of kón realiseeren. Ook deze: dat ik nu zélfs geen strijd meer tegen 't zinsbegeeren zou hoeven te voeren. Althans: 't scheen uit mij weggezonken. Later heb ik dat wel gehouden voor een symptoom van de volkomen wezensaanvulling, die je mij bracht... Nu 25 wou ik er enkel dit mee zeggen: ons besluit was tenminste in één opzicht de zuivere voortzetting van een vroegergevonden levenshouding... En scheen een uitbouw van wat door onze eerste aanrakingen was geworden... Er lag niets geforceerds in. Zelfs de gedachte aan een innerlijk bezwaar tegen de uitvoering, kon geen invloed doen gelden, omdat mij toch immers nog het eens-gevonden middel tot wering van alle troebelingen was gebleven ... Zij vreemd verschuchterd. Dus was er geen reden tot zelfverwijt? Hij. Schijnbaar niet. Toch voel ik ergens een hapering. Ik kan er alleen nog geen woorden voor vinden. Ik zal dóórgaan, dan rijst het van zelf. Val mij in de rede, zoodra er een tegenspraak in je opkomt. Dat breekt het aprioristische van mijn gedachtegang en houdt mij in zuiver contact met het onbewuste... Ik ben er mij zéér wel van bewust geweest, dat ik je het moederschap ging onthouden. Maar nooit had ik den instinctieven drang ernaar als een sterke behoefte 26 in je gevoeld. Terwijl in mij van jongsaf een voorvoelen is geweest, dat ik nooit kinderen zou hebben. Dit ontleedde ik nimmer. Toch zou hierin een sleutel kunnen liggen, Wat was dat? Zij zit roerloos. Er is als een fijn net van smart over haar aangezicht gelegd. Hij ziet het niet, ganschelijk in innerlijke aanschouwing verloren. Kwam het door de behoefte van het kind-in mijzelf? Zag ik de vrouw alleen als geestelijke zuster en draagster van teederheid voor dat kind... Was mijn voorvoelen dus slechts een onbewuste, verfijnde jaloezie? Die in de kiem verstikte, wat eens mededingen kon? Of lag er levensangst onder? Zag ik mijn wezen als een einde? Was mijn drang naar zelfverwerkelijking zóó egoïst, dat ik er de reëele wezensvoortzetting in het kind aan opofferde? Of nog anders: huiverde ik enkel terug voor het onbekende? Was het dus al een waan? Ook mijn stand ten opzichte van de begeerten der zinnen. Sloot ik mij af van dat, waar ik mij eigenlijk in wilde, in moést werpen? 27 Een afbreken. Ik zeg niet, dat een van al deze dingen absoluut waar voor mij is. Het zijn flitsen, die mij doorschieten. Wat ik zoek, is steeds nog iets anders. Hij wendt zich tot haar en ziet de smart, die over haar gelaat verbreid ligt. Wat is er? Doe ik je pijn. Zij kan niet antwoorden. Hij neemt haar hoofd tusschen de handen. Met teederheid. Heeft mijn kille zelfontleding je geschokt? Zij zacht. Je zei zulke vreemde dingen. Ik heb je nooit zoo gezien. H ij. Hinderde je alleen mijn onttakeling? Of iets anders? Zij. Ik kan het zoo moeilijk zeggen. Ik kan niet zoo ver doordringen in alles als jij. Maar ik geloof niet dat je waar was. Het beeld, dat je ontwierp was niet je eigen beeld. Ik stond er vreemd tegenover. Ik voelde het niet als van mijn man. Ik begrijp wel, dat al die gedachten, door je héén gaan. Maar niet, dat je ernaar handelen zou... Hij in peinzing. Niet dat ik ernaar handelen zou... Waarmee je bevestigt, 28 dat er een andere, diépere drijfveer was, die wij nog niet blootlegden... Plotseling. Zég me dan, wat voor jou den doorslag gaf tot ons besluit? Zij. Voor mij? Ons gelük. Hij. Niets anders? Z ij. Neen... Ik kan het wel anders zéggen: jóu geluk, H ij. Het mijne? Maar dat is niet hetzelfde ! Z ij. Voor mij wel... Je maakte me zóó rijk, aldoor gaf je mij zooveel, dat ik niet weet, hoe ik het je ooit vergoeden kan. Wanneer jij gelukkig bent, ben ik het ook ... H ij. Ik kan niet aannemen, dat je je enkel onderschikken wilt aan mijn gezag ... Dat je blindelings volgen wilt, wat ik zou gezien hebben, dat je mij blindelings géven wilt, wat ik schijn te vergen... Je gelooft aan mijn liefde, aan mijn bewuste bedoeling je gelukkig te maken. Toch is het, alsof je niét ziet, waaruit dit streven gevoed wordt. Het is, alsof je gelooft, dat ik maar wegschenk van een onuitputtelijken rijkdom en je slechts aanvaardt. Ik 29 verscherp opzettelijk de tegenstelling. Je ziet nog altijd niet de gelijkwaardigheid van de uitwisseling, niet dat al wat je van mij ontvangt slechts de teruggave is van hetgeen je mij geschonken hebt. Wat zegt dit ? Dat ik je steeds moet belet hebben je naar je diepste beleving volkómen te geven, dat ik ondanks de voortdurende begripsvatting iets van je geweigerd heb... Ander zóu de gedachte mij te kórt te doen niet in je kunnen opkomen. Z ij. Kan ik dan niet het bewustzijn hebben, dat alles, wat ik te geven heb, nóg niet genoeg is voor jou, niet opweegt tegen wat ik van je ontvangt? Hij. Héb je dat bewustzijn? Z ij. Soms wél... H ij. Nü niet? Z ij verward. Ik weet het niet... Neen... H ij haar aanziend. Heb je ook de zekerheid mij alles gegeven te hebben ... Zij al verwarder. Het is zoo moeilijk voor mij, daarover te spréken ... Hij. Had je óóit die zekerheid? 30 Zij. Ik geloof niet, dat ik dit ooit ontleed heb. Hij. Als het zoo was, zou het geen ontleding behoeven. Dan wist je het... Z ij. Ja ... misschien ... Ik wou je zoo graag anders antwoorden. Kon ik maar beter met mezelf tot klaarheid komen.. Ik voel wel, dat je iets van mij verwacht, dat ik niet géven kan ... Er is ook altijd iets geweest, dat ik in mij droeg, maar nooit uiten kon. WelHcht durfde ik het niet... Of ik vond het te onbelangrijk... Soms hield ik het voor een begéérte, waardoor ik mij niet wilde laten meeslepen Hij. Dus wat ik zei is waar:'in je diepste wezen voelde je een weigering van mij uitgaande naar wat lichtverlangend zich hief. Z ij Waarom wil je toch alles tot een i ^beschuldiging terugbrengen ? Hij. Er is geen ander middel om tot volkomen klaarheid te geraken. En doe fe..tfniet even2e«f als ik? Zij zwijgt rly loopt eenige malen heen en weer vol nieuwe gedachten. Als ik mij nü afvraag, wat ons leidde, is er dit ant- 31 woord: de bewustheid, het begrip. Dat alleen. En al is het waar, dat dit opgebouwd werd uit ons beiden, het is eveneens waar, dat wij dus lééfden maar wat slechts voor mij de diepste bevrediging inhoudt... Zij. Maar mijn verlangen naar bewustwording dan? Hij. Vindt zijn hoogsten uitingsvorm in een algeheele overgaaf aan die je de ééne voor je weet met de onuitgesproken bedoeling je niet-te-realiseeren gevensdrang in hem als grijpbare bewustheid te zien rijzen... Dit heb je mij aldoor gezégd ... En het is in wezen niets anders dat wat wij vroeger zagen. Slechts handelden wij er niet geheel naar. Althans ik niet. Want het zal je alleen mogelijk zijn het te doen, als ik de hoogste uitingsvorm gaf aan mijn verlangen naar zielsontroering, staag-wellend uit het onbewuste als een niet-te-weerstreven stroom, als ik mij overgeef aan de ééne, die er voor mij is ... Zij. Deedt je dat dan niet? Hij. Nooit zóó, als ik nü zie, dat 32 mogelijk is. Nooit zóó, dat ik de leiding van het onbewuste erkende an Und für sich... Z ij. Wat volgt daar dan uit voor ons 7 Hij. Dat je mij brengen zult tot onbegrepen daden... Dat wij het begripslicht dooven en ons schip toevertrouwen aan de blinde loods van je gevoefeaanschouwing ... Zij. En waar voert ons dit heen? H ij. Ik zal het je zeggen, als wij er zijn... Een vreemde glimlach bindt hen. En wat zul je nu doen als ik mijn hoofd in je schoot leg? Zij antwoordt niet Een stilte-weven... Je hebt gelijk. Ik moet niet meer vragen. Hij zet zich aan haar voeten en buigt het hoofd achterover. Zij omvat zijn gelaat met beide handen. De stilte overgroeit hen. Zij na een tijd, zelfvergeten. Mijn kind... H ij met gesloten oogen. Je had altijd een vage angst voor iets in mij, nietwaar? Je zag mijn geestelijken stand hoog boven de jouwe. Je geloofde nooit, dat je wezens-eigen, je innig- 3 33 heid hooge waarde voor mij had... Z ij schuchter-verwijtend. Waarom zég je dat? Hij. Omdat ik een groote behoefte aan teederheid heb, die je geheel stillen kunt, als je het wilt. Zij. Waarom zóu ik het niet willen? H ij. Ik weet het wel. Het is ook geen verwijt. Enkel een bekentenis. Zij buigt zich over hem en streelt hem de wangen. Haar warme adem strijkt langs zijn oogleden. Hij. En zóó groot is die behoefte, geloof ik nu, dat ze eerst volkomen bevredigd zal worden door het kind. Als dit er is en wij buigen ons daar samen over heen en je geeft je dan in een blik der oogen of een handdruk, zal ik eerst alle teederheid ontvangen, die je geven kunt. Want dan zijn de diepste bronnen in je ontsloten. Zij antwoordt niet, hijgt een langen zucht uit. Hij. Is het zoo niet? Zij streelt hem het gelaat met een begin van hartstocht. 34 H ij. Er loopt een vreemde trilling door je handen. Z ij. Je hebt ook zooveel in mij gewekt. Hij. Niet meer dan waf ahuA A^..^ wachtte... Zij. Ik ben bijna bang. Het is of je mij dieper kent dan ikzelf... Hij. Toch geef ik mij enkel over aan de ontroeringen, die ik in je voel rijzen... Z ij na een tijd. Is dit nu hartstocht... Hij. Misschien. Als het niets méér is zullen wij er doorheen gaan en 't ontvalt ons vanzelf... Zij. Zonder schending? Hij. Ja. De schending ontstaat alleen door het verwijlen erin ... Maar alle doorgang voert tot het licht. Een stilte. Zij. Het is zoo vréémd. Het lijkt mij, of je nu juist het tegenovergestelde zeat van straks Rn *a^v. Hij. Voel je geen inconsequentie. Zij. Neen. Hij. En je werd dieper geraakt. Zij. Dat óók ... Hij. Er is ook slechts dit onderscheid, 35 dat ik nu aanvaard in jou sfeer, wat ik eerst alleen aannam voor de mijne... Eens zag ik den blinden hartstocht als een begéérte. Voor die in de begripssfeer ligt te verwinnen en te ontstijgen met een imaginair doorgaan... Maar in de ontroeringssfeer moet dit reëel zijn. Vandaar de schijnbare tegenstelling ... Zij na een stilzwijgen, waarin beiden zich zuiver aan hun gevoelservaringen hebben overgegeven, 't Is of je mij een offer brengt... Plots-afbrekend. Zeg ik iets vréémds? H ij in een even openen-en-sluiten der oogen. Iets prachtigs. Ja, eindelijk kan ik mij géven. Naar je behoefte. Als samenstemt met je eigen overgave. Zóó, als wij steeds geloofden, dat niet mócht... Na diepere stilteteugen. Het is wonderlijk, hoe wij nu komen tot wat wij eerst verwierpen. Want het is geen terugval. Niet een hernemen van 't oude, omdat wij te hoog wilden grijpen. Géén hartstocht-zondermeer voert ons mede... Z ij. Wat dan ... Hij. Innerlijke groei, die ons de din- 36 gen des levens in hooger verband doet zien. Nu kennen wij de begeerte en 't blinde zelfvergeten als een schakel van den voortgang. Vroeger zagen wij ze als een einde. Daarom vermeden wij ze en brachten een stagnatie in ons teweeg... Z ij. Was dan al 't voorafgegane wel noodig geweest? Zouden wij niet vroeger dezen stand bereikt hebben, als wij ons hadden overgegeven zonder te begrijpen? Hij. Is dit enkel een vraag, die rijst of een overtuiging, waaraan je nu vorm geeft? Z ij. Enkel een vraag ... Hij. Dan geef je 'tantwoord zelf: 't is nooit de daad, maar de leiding daaronder, die ons verder brengt... Zij dwaalt even geheel weg in gedachten. Hij voelt dit, omdat haar hand hem alleen werktuiglijk neer streelt, H ij. Welke twijfeling kwelt je nu nog ? Z ij. Je sprak over mijn behoefte . .. Drééf ik je dan hiertoe? Hij. Ik zou ja kunnen zeggen. 37 Z ij. Maar aldoor voelde ik jou leiding. Je verwerkelijkte, wat vaag in mij leefde èn meer. Je gaf, wat ik noodig had... En je belooft méér nog, dan ik behoef ... H ij. Dit kan ik nü niet tegenspreken. Het is de oude strijd op hooger plan. Toch zul je ééns weten, dat ik niet meer geven kon, dan je behoefte mij vroeg... Z ij. Wannéér? H ij. Als je diepste wezen volkómen ontbloeid is. Zoodra je de onderlinge waarde kent van de aandoeningen, die je nu verward en vaag doorzweven. En je verstaan hebt, dat er niets te onderdrukken is, dat een zuivere opgang de ontplooiing van alle kiemen vereischt... Z ij drijft even weg, dan cfoorpaarf haar een rilling, als instroomend uit de ruimte. Zij drukt de handen vast tegen zijn gelaat en kust hem. Hij buigt de armen om haar hals en zij stijgen in 't zelfvergeten hunner mach" tige omhelzing. Tot ze zich losmaken van elkaar en zich licht-hijgend ver- 38 heffen. Met nieuwe oogen zien zij elkander aan. Zij met klimmenden blos. Zóó had je me nog niet gekust... Hii antwoordt niet, doch legt haar langzaam de handen op de schouders. Z ij. Ik duizel... En toch niet. 't Is alleen of er geen werklijkheid meer bestaat. Of wij de eenig-levenden zijn ... Zij schouwt in zijn oogen als opende zich daar een Mysterie.,. Is dit nu de hoogste eenheid? H ij met vreemden glimlach en diepverstilde stem. Enkel een voorvoelen nog... Zij geeft zich opnieuw in zijn armen. 39 LIEFDES AANGEZICHT PERSONEN: De Meester — De leerling. De vrouw. Steenen bank in bosch bij vijverkom. Kronkellanen, waarin nu en dan een gestalte zich toont, voeren naar de plek. Mei. Vogeldoorzongen stilte. Meester en leerling zitten neven elkander op de bank, de Meester rustig en recht voor zich ziend, de leerling in speurend peinzen gebogen. 42 De leerling. Dit is een vreemd uur. Saamvattende herdenking doet een nieuwen bouw in mij rijzen. Maar ik vermag dien niet te overzien... Ik wacht een laatste woord van u, dat ik nochtans niet vragen wil. Het is of ik den top bereikt heb, doch een floers mij de oogen dekt. En een terugbeven blijft in mij voor het oogenblik, waarin het vallen zal... Laat mij terugzien: uwe leeringen heb ik gevolgd tot ze beleving mij werden, uwe voorzeggingen duidde ik tot ik haar diepst bedoelen verstond ... De Meester. Ook déze leering, dat ik louter uw vragen heb ingelost ? Voor vormgeving van antwoord, dat in mij gesproken werd ? En déze voorzegging, dat gij alles volbracht zultzien, zoodra uw wezensbouw ganschelijk verklaard u is? De leerling. Steeds heb ik verstaan, hoe gij gemeenschap hieldt met den oneindigen voortgang en mijn meestverholen verlangen wist te heffen tot besef... En onvermoeid liet ge mij nemen uit u te mijner voltooiing... De Meester. Hoe zoude ik anders 43 kunnen, waar mij zonder ophouden gegeven wordt. Ben ik niet de alzijdsopene, het doorstroomde vat... De leerling. Gij ligt in de liefde. Ik moet het al dieper erkennen. Het voert mij tot staag-inniger toewijding... En schooner doorschouwing. Zoo leerde ik hoe uw gestrengheid een schij n was, verhullend de wijste leiding... De Meester. Want ik verbood u niets, doch louter gebood u in liefdes naam, om te beproeven of gij volgen zoudt zonder mededoogen voor d' eigene weerstreving... De leerling. Toch aanvaardde ik uw geboden in strengheid en leerde zelf kastijdend afstand doen van de begeerte, stijgende in de vervoering van het ontzeggen .., De Meester. Tot gij ook die als begéérte herkende ... De leerling. En vermocht haar neder te leggen telkenmale, dat zij zich in mij verhief... De Meester. Om te breken in overgave, al stiller... De leerling droomerig herhalend. 44 Al stiller... En het mij scheen of ik nauw was veranderd. Schoon ik toch mjip oud zelf verloren had i .. .De Meester. Tot een gelouterd hervinden ... De leerling opziend tot des Meesters gelaat, Gij zegt het. Zijn blik glijdt weder omlaag. Telkens wist ik het verleden te ontsterven. En aldoor nog. Nu ik het uitspreek, ontwaar ik een nieuw heenschemeren... Blijft dit ? De Meester. Niets blijft én alles... Eens zult gij u alle verledens ontstorven weten ... De leerling. Wanneer? De Meester. Als gij de ervaring van hun eeuwig bestaan hebt doorproefd... En de waan uwer ontstervingen is afgevallen ... De leerling. Dus is het waar, dat niets uit het bewustzijn wordt weggenomen ... De Meester. Louter in 't stroomen der liefde ligt vergetelheid... De leerling. Zijn eigen gedachtelijn volgend: Ik wist het. Ik zag het. Alleen... 45 DeMeester. Hebt gij het niet doorleefd. De leerling met straffe gespannenheid. Zal ik dat ooit? De Meester metglimlach-vleug. Gij zult het. De leerling sidderend-van-inhouden. En is dat de opperste verklaring ... De Meester. Haar óógenblik. Dat durend keert. Doch u bij ieder keeren wijdere omvaming en dieper herkennen blijkt... De leerling na een uithijgen. Bijna scheurdet gij den laatsten sluier. Vlidderingen van vreemde smart doorvaren mij. Wat wil die droefenis ... Als het uur vol is, zult gij mij dan verlaten? De Meester zwijgt. Zijn aangezicht toont geen afschijn van ontroering. De leerling stil. Of zal ik heengaan van ü... De Meester. Den nieuw-gekomene zult gij volgen. Om hooger mij te hervinden. En nader tot u. Dies verlaat ik u niet. 46 D e 1 e e r 1 i n g in plotsen smarthuiver. i Vader... De Meester eenvoudig. Mijn zóón. tLen stilte. De leerling na een tijd. Is deze I scheiding onvermijdelijk? D e M e e s t e r. Vraag uw eigene diepste beleving. Is onze samengang u lief óm het wandelen met mij of terwille j van den staat, waartoe gij hoopt te worden opgevoerd? De leerling. Gij leidt en ik volg u geduriglijk. De Meester. Om te volgen of ter 5; bereiking ? De leerling. Ziende dat ik zoo beI reiken zal... De Meester. Alzoo óm de toeIgMtsmg van uw begripsbouw, om .blijvende vormvatting van het nu g vormeloos ervarene. Een aanschou| wmg wilt gij, die u het woord doe spreken, dat bevestigt en géén ontkennen wekt... De leerling begeerig. Bestaat dat woord? De Meester. Het is er voor ü. 47 De leerling. Louter voor mij? Niet voor ü? De Meester. Ik zie de liefde als de eeuwig-stroomende.deeenig-volstrekte. In haar vindt alle bevestiging een ontkenning en alle ontkenning hoogere bevestiging. Want haar volstrektheid gedoogt geenerlei beperken, dus iedere bepaling moet worden opgeheven door het onbepaalde daartegenover. En dit sluit in haar twéé-zijn, doch ook de eenheid van dit twee-zijn én de veelheid als de ontkenning van eenheidin-twee-zijn. En het niet-zijn als ontkenning van het zijn... Zóó gaat haar durende stroomen het Niet vervullend van het Al en den schouwer is het of achter ieder gebeuren rijst een immerwijkende geheimenis, die hij ontwaart als grond van het grondelooze en wier naamloozen vorm hij zich noemt gelóóf ... Ik weet, hoe er een weifelen in u blijft, om meer, dan het schemerige dezer wóórden. Want zij kunnen het niet duiden, noch het verbeelden, louter een benadering brengen. Als alles kunnen zij zich heffen in den stroom 48 en dien zóó meerder doen aevoelen. Maar dat uw stand mij noopt wóórden te zoeken tot een begripsverwezenlijking van het strengst-verzwegene, dat enkel stilte vol kon doen overgolven, wijst op een onbevredigdheid, zich verscherpend door onzen samengang. Gij wilt in den eindeloozen voortgang het stokken om te overzien, in den stilstand wilt gij omvatten het be¬ wegende, het oogenblik uitlengen tot duur... Toch weet ik, dat gij dien naam behoeft te uwer voltooiing en het verlangen voert u den nieuwen Meester toe, die u brengt, wat ge uit mij niet winnen kunt, den Meester, welke u nader is en waarin gij mij voor uwe beleving hóóger hervindt... De leerling na een peinzend zwijgen. In mij is dezelfde stille huiver gewekt, die mij beving bij ons eerste ontmoeten. Het is of dat uur wéérkwam. Schoon anders: verdiept. Toen stónden wij aan het water, eenzaam ik, in dolende gepeinzen, tot mijn blik werd opgetogen naar den uwen en een vreemde herkenning mij bewoog. 4 49 Ik zag, ontstellend en rustgevend in éenen, hoe gij waart, die alles van mij wist En aarzelloos ging mijn geest uit tot den uwen... Aldoor stijging bracht gij. Uw eerste aanraking bewerkte een heftigen ommekeer en sindsdien onderging ik steeds nieuwe wezenskantelingen. Wat is er over van dien ik mijzelf noemde, vóór ik u kende... De'Meester. Alles en gij spreekt dit slechts uit om mijn bevestiging te erlangen. Er is alleen dit verschil: thans kunt gij overzien. Gij moogt omvatten. En wat star in u stond werd in den voortgang verlegd ... De leerling. Uw woord klinkt diep in mij door... Ik moet steeds hetzelfde gezocht hebben, schoon het mij onder verschillenden vorm begeerlijk scheen. Thans volgroeit in mij het besef, dat ik klaar zal kunnen uitspreken wat ik verlangde én dat die uitzegging mij het bereiken brengt. Ik zie, hoe ik durend onbewust gedreven ben, door hetgeen nu in bewustheid zich ontvouwt. Toen ik voor 't eerst u gemoette, was ik gevlucht van een 50 der festijnen, die hartstocht aanricht ter bedwelming van 't ééne verlangen, wijl ik een oogwenk had mogen doorzien. Danser wilde ik zijn, in zwijmel van vervoering gaande van armenpaar tot armenpaar, streeling vergetende door streeling, de ééne gebondenheid prijsgevende om de andere. En een rijk-levende geloofde ik mij, tot ik opeens geslagen werd door het vernederend besef een diep-afhankelijke te zijn, rustloos-doorstormd van begéérten, een, die zich dronken maakte door zijn eigen verlangen naar dronkenschap. En ik zocht eenzaamheid, om te doorspeuren, waaruit het besef stamde, dat mij geslagen had. De Meester. Het was uwe ontkenning van de veelheid der begeerten, die haar één-zijn bevestigde. De leerling. Toen hief zich uw aangezicht en ik wist mij doorschouwd. Maar tegelijk een schrede verder. Ik leerde ontzegging. Ik beleed u als schuld, wat ik eens uit diepste aandrift gedaan had. En ik geloofde in het wandelen met u de ééne gebondenheid te hebben 51 verkregen, die ik behoefde ... Doch in mijn bloed roerden zich weder de oude neigingen. Opnieuw gaf mij het diepe branden van een oogenpaar den hartklop der onrustkoorts, opnieuw kon mij het lokkend borstbeweeg of de heupdeining eener voorbijschrijdende vrouw doen rillen van begeerte naar een zelfvergeten uitvieren der felste leefdrift... Ik verwon deze opvlagingen. Maar nimmer volkomen. Telkens kéérden zij en ik trachtte te vinden welke dan haar wezenskern was, die ik mij had te ontzeggen. Ik vermocht deze niet ganschelijk bloot te leggen. Doch blééf strijden. En steeds dieper werd de behoefte aan uw inwijding. Schoon tegelijk het besef u al meer te moeten afvragen mij begon te beklemmen. Desondanks ging ik ermede voort... Ik kon u dit nimmer zeggen, omdat het altijd lag ónder het andere. Het andere: dat ik de wijsheid van uw gebod ging verstaan en al vervoeringloozer breken kon in ontzegging, dat het opdansen der oude begeerten als tot een spél in mij werd, of mij de 52 zekerheid was gegeven hoe ze mij slechts getoond werden en ik door haar niet meer kon worden meegesleept... De Meester. Loutering is al wat geschiedt in u. De noodwendigheid der begeerte erkent gij... na de ontzegging. Alleen verstaat gij niet de bedoeling van dit spel-der-bewustheid... De leerling. Ik versta dit, dat gij mij alles geeft en toch een onbevredigdheid in mij blijft... Ik wil u niet verlaten en toch ... De Meester. Zijt gij naar uw diepste aanvoeling reeds van mij vervreemd... De leerling zelf-opzweepend. Zég mij dan, dat ik u volgen móet zonder onvoldaanheid... Gebiéd mij te buigen voor uw gezag, zonder tegenstand. Bréék in mij het laatste, diepste, onvatbaarste, dat zich tegen uw leiding blijft verzetten. Want ik wil niet dan wandelen met u, ik wil niet dan ópgaan met u, er kan niets zijn buiten u... De Meester. Vanwaar deze vrees? Dit wanhopig vastklemmen aan wat gij verzinken voelt? Weet gij wel, wat gij mij vroegt? 53 De leerling. Ik ben tot alles bereid. Dat wilde ik u zeggen. Tot eiken doorgang ... Er is een nieuwe beleving in mij geworden, die ik niet duiden kan, schoon ik weet, dat zij samenhangt met den bouw, dien ik gerezen wist... Geef mij nu antwoord. Thans vraag ik u het laatste. Scheur den sluier weg. De Meester. Wat gij mij vraagt, zult gij u zelf zeggen. Met vreemden nadruk. Richt u op. De leerling verheft zich onwillekeurig en ziet voor zich uit. Door de kronkellanen dwaalt een vrouw met afgewend gelaat. Zijn blik hecht zich even aan heur haar en de buiging van haar hals. Eert korte droom bindt hem. Dan: Waarom weest gij mij deze vrouw? De Meester. Gij deedt het u zelf. Ik zeide alleen, dat gij u oprichten zoudt uit een wezenshouding, die u naar den neergang deed zien. Met een schok wierpt gij u omhoog. Toen zaagt gij die vrouw. En het kan u geweest zijn, of zij het beeld was, dat ontsprong en uw bewustzijnsgroei verwerkelijkte. 54 De leerling. Zij was het beeld. De verleiding van haar hals zag ik. En de geheimenis van heur haar. Ik zeide mij, hoe ik nu de begeerte kon hebben dat hoofd te omvatten en mijn lippen te doen dalen tot de blanke schemering van haar vleesch, zwijmelende in verrukking. Maar tegelijk dat deze begeerte zich nimmer in mij heffen zou, noch die duizel mij bevangen, zelfs dan niet, wanneer ooit mijn lippen haar beroeren mochten ... En even omving mij een droom, die geen droom was ... De Meester. Gij mocht stijgen tot de aanvoeling van droomlooze daad, onvatbaar gewórden uit diepste drijven des geestes, dat aan het hart den warmsten belevingsbloei ontzéggen wil, doch onmachtig is iets anders te bewerken, dan wat het te weerhouden poogt... Uw geestesdrijven trachtte zich te binden aan mij, doch zijn daad-van-uitspreken bevrijdde u ... De leerling. Het is waar: ik ben in ijle klaarheid. Er was een bevrijding. Doch niet van u. Want ik voel mij nader tot u gebracht. Het lijkt of gij 55 den sluier hebt weggenomen en alleen dit weten mij genoeg is, zoodat ik gümlachende kan blijven droomen met gesloten oogen .. . De Meester. Een waan des harten. Dat aan den geest het voortgaand streven ontzeggen wil. Ook deze zal breken in droomlooze daad ... De leerling. Steeds weer moet ik denken aan die vrouw. Is het niet een wonder dat zij verscheen, juist toen gij uw woord had gesproken... Dit is wél een vreemd uur. De Meester. De vrouw was er van den beginne. Alleen zaagt gij haar niet, omdat uw blik bleef neergewend. En zoo gij haar al gezien had, zou het u niet zóó ontroerd hebben als in het ééne oogenblik, waarvan nog de geur u vervult... De leerling. Aldoor zegt gij het nu. Ieder wóórd draagt het. En het is in de doorruischte stilte tüsschen de woorden ... Wat is het goed neven u te zijn . . . De Meester. Toch breng ik u geen enkelen vorm. Want in liefdes eeuwigen 56 doorgang vermag ik niet deze te bestendigen. Ook kan ik u geen woord schenken, dat macht heeft voor u ... Dit zult gij uzelven vinden. De leerling. Onder de vele, die ge mij gaaft... De Meester. Door uw zwijgend verlangen uit mij gebroken. Zoodat gij kiezen zult uit het diepst-eigene... D e 1 e e r 1 i n g blijft verzonken in glimlachende bestaring van een herinneringsbeeld. De Meester. Wat is u? De leerling. Een herinnering. Ik weet niet, wat haar opwekte... Het was een waan, die mij eens gebonden hield. Ik wilde u gelijk zijn en zelf een Meester. Om te dwalen met een eenigen leerling, dien ik alles geven zou, wat hij vroeg. Ik wilde den opgroei bespieden van het zaad des woords, dat ik in hem ging werpen. Ik wilde in hem vórm zien verkrijgen, wat zich vormeloos in mij verhief, tot beleving zien worden, wat ik slechts in geestesdoorgang ervoer ... Vreemd, dat ik dit nu zéggen moet... 57 De Meester. Geenszins. Wat eens waan was, werd nu bevestigd. Gij zijt die Meester. Gij hebt dien leerling. Maar beiden liggen in uzelf. En hun namen noemdet gij reeds: geestesdoorgang en hartservaren. Slechts één ding zaagt gij nog niet: aldoor wisselen zij van stand. De Meester wordt leerling, leerling de Meester. En deze voortdurende kanteling is uw groei... De leerling. Mijn groéi... Hij ziet den Meester aan in zwijgende dankbaarheid. De Meester. Dank niet. Thans breekt ge geen woorden meer uit mij. Gij hebt het ééne verstaan... Nu mag mijn spreken weer zijn als het strooken van wind door lichtbewogen riet... De leerling. Zonder bedoeling en toch mij doorhuiverend als een geheime duiding ... Dit is ons schoonste samenzijn ... De Meester. De bereiding van een blank uiteengaan tot hooger hervinden ... De leerling. En mij is het, of wij nimmer gescheiden zullen wezen. Aldoor 58 spréken wij van uiteengaan, terwijl voor mijn besef een steeds hechtere band wordt gelegd. Even verliest hij zich. Zijn stem klinkt anders. Ook dit heeft die vrouw mij gebracht, dat er een trilling nableef, zwevender nog dan de echo van muziek ... De Meester. Oók dat. Eerst geloofdet gij haar louter beeld. Thans opent zich de erkenning, dat zij u méér was ... De leerling. En opnieuw moet ik gevoelen, dat gij haar langs mij gevoerd hebt. Al deedt gij mij zeggen, dat ze verschijning was en niets meer... Want zóó is uwe leiding: gij wijst, zonder te duiden en wacht tot de duiding rijst in mij. Dan voert gij haar op tot besef... De Meester. Dus mag het ü zijn. Ik wijs nimmer een vorm. Ik zag deze vrouw langs u treden. En merkte de ontroering, die over u viel. Uw bewogenheid ligt in den voortgang. Haar kon ik herkennen. De leerling afbrekend. Is het niet vreemd, dat ik telkens gedreven word/ 59 over haar te spreken ? Terwijl toch een andere vervulling in mij kwam ... De Meester. Welke vervulling zou er zijn buiten deze, dat gij volkomen verstild zijt en in uw wezen de bewogen spiegeling speuren moogt der wisselende vormen, waarin liefde u aldoor voorbijgaat... De leerling. Wederom wijst gij op haar... En toch niét, versta ik thans... Eéns heb ik verlangd, hoe gij mij het aanschijn der dingen verklaren zoudt. Ik wilde lezen, wat in wolkrunen aan den hemel geschreven wordt. Ik wou de klankbeelden verstaan, die de open vogelschal oproept. Doorvoelen het geheim van den stilstijgenden avond. Ganschelijk zijn opgenomen in de verklaring van den nacht. En den vrede erlangen uit het droomloos beschouwen van aardes aanwezen ... De Meester. Gij wildet uw begripswezen doen overneigen in ontroering, die een hoogere begripswerkelijkheid zou mogelijk maken ... De leerling. Maar ik zie nu, hoe dit verlangen een vaag voorvoelen 60 was. Gij hebt mij hooger geheven. Langs een wonderen weg mij geleid tot een staat, waarin het vervuld werd, schoon ik het nauw bemerkte ... Nóg kan ik niet klaar uitzeggen wat dit is, maar het nadert onweerhoudbaar... Een verzweven. Ik denk aan de winding van heur haar en vraag mij waarom. Wordt een herinnering in mij levend, die zich bindt aan een voorvoelen? Wat wil ik? Hoe is het, dat ik telkens den draad van mijn denken verlies en toch een voortweven merk... Hij ziet op, of niet de vrouw door de lanen naderdwaalt even den Meester vergeten. De Meester met verre stem. Zij zal komen ... De leerling wendt zich verward terzijde. Hij ontwaart, hoe een hooge bleekheid het gelaat des Meesters heeft overtogen, wijl zijn oogen in staren zich verwijdden. Het is of een ander wezen bezit nam van zijn vorm... De leerling aarzelt. Eerbied weerhoudt een vraag. En nóg een. Tot hij weet maar één ding te mogen 61 uitspreken, dat alles omvatten zal. Gedachte-scharen doorstormen hem. Nieuwe bewogenheên doen hem sidderen. Hij duizelt voor de verklaring, die aanstaande is. Dan komt zijn stem, als buiten den eigen wil om. Wie zijt gij... De Meester. Zij zal u antwoorden. Hij verheft zich en beroert lichtelijk den schouder zijns leerlings. Zwijgend gaat hij tot om den vijver heen. Van de overzijde wenkt zijn hand een groet. Dan treedt hij verder, langzaam en recht, tot zijn gestalte in kronkellanen zich verliest. De leerling blijft roerloos achter, in het doorsidderd wachten, dat de vervulling voorafgaat. Hij ziet de vrouw komen, doch kan haar enkel bestaren. Eerst als zij tot aan zijn zijde genaderd is vermag hij zich om te wenden en schouwt haar in de oogen. Een schuchtre vraag ontzweeft hem: Waarheen gaat gij? De vrouw. Weet het de wind, waarheen hij gaat of het blad op den wind ? Weet het de stroom of de halm op 62 den stroom ? Weet het de bloem, waarheen zij groeit, al reikt zij op haar stengel naar het licht! Deleerlingis opgestaan. Hij steunt met den rug tegen de bank, wijl de vrouw tegenover hem blijft: Welk is het licht, waarnaar gij reikt? De vrouw. Hetzelfde, dat uw oogen in staren hield, toen ik naderde... De leerling. Kunt gij het benoemen? De vrouw. Waartoe? Zoo wij ons maar heffen mogen in zijh milde klaarte. Een zwijgen. De leerling. Zijt gij tót mij gekomen? De vrouw. Ik moet het gelooven, wijl ik bij u ben ... De leerling. En blijven wilt? De vrouw. En blijf. Weer zwijgen. De leerling. Vréémd zijt gij mij en toch diep-bekend. Gij brengt mij veel, schoon anders dan de Meester... Kent gij hem? De vrouw. Ik zag hem neven u en gemoette hem, toen hij u verlaten had. De leerling. Wat zeide hij u? 63 De vrouw. Hij heeft niét tot mij gesproken. Even glijdt glimlachschijn haar om de lippen. De leerling. Doch gaf u iets? De vrouw. Zijn groet... Hun blikken hechten zich aan elkander. De leerling. Uw oog verdiept zich. Het was u veel: die groet... De vrouw. Een hooge uitwisseling: binding en scheiden in éénen ... De leerling. Er ging iets van den Meester door u heen bij dit herdenken ... Zijn blik glijdt af langs haar aangezicht. Ik kan u niet blijven aanzien. Uw gelaat deinst weg van mij als in een ijle verte. Nóg weet ik de kleur uwer oogen niet... Gouden geloof ik ze ... De vrouw. Zij hebben de kleur van wat er zich in weerspiegelt... De leerling na stilteweven. Hoe weinig verhaalt ge van uzelf. En toch rijst zooveel in mij. Want uw zang klinkt tot mij door ... De vrouw. Het. is het lied der eeuwigheid, dat zwak in mij weergalmt ... 64 De leerling. Gij houdt mij in wondere ontroering: rust en onrust in aldurend wisselen... De vrouw. Dat is de vervulde stilte, die ons omstroomt... De leerling. Wat ik doorproef is een zoete rijpheid, zonder overneiging tot vergaan. De vrouw. Uw wezens-wasdom... De leerling. En als een ijle geur ontstijgt er en doordringt mij; het is of gij ganschelijk mij overwolkt... De vrouw. Uw eigen bloei is het, dien gij speurt... De leerling na een tijd. Verleden is nu zoo vér... Een matelooze waan, die mij omving. Of ik het ééne, dat diepst mij dreef, kon doen uiteengaan én besluiten in vormen veelte, een wanhopig worstelen tot alzijdsch omvatten in verlorenheid... De vrouw, 't Begéérte-zelf... De leerling. Een vreemd bevesten klinkt mij tegen uit uw woord. Of gij meent, dat deze staat niet zou voorbijgegaan zijn... De vrouw. Wijl ik zijn eeuwigen 5 65 naam noemde ?... Zijt gij dien staat dan niet ontstegen in het besef? De leerling. Waarin de éénige bevrijding ligt, meent gij ? Ik versta u... En zoo is het. Besef ontvoerde mij uit den doolhof der rustelooze begeerten. Ik zag de baan van het ééne verlangen, dat leidde omhóóg ... Den Meester wilde ik nabij zijn ... Toch mocht ik niet durend wandelen met hem. Ik moest hem te veel ontnemen. Hijzélf moest aldoor mijn betrouwen voeden... Eerst zijn heengaan heeft mij het laatste gebracht. De ziel zijner woorden is in mij gebleven. En zijn voorzegging spant mijn verlangen niet meer ... Een hoo- I gere Meester zou mij worden toegevoerd. Mij beweegt geen smachten i naar zijn komst... Wat is geeft de bewogenheid, welke ik zocht... Ik l leef in ontzegging van alle verlangen... En ik kan gelooven, dat zijn duiding bééld was en in mijzelf de nieuwe | leer aar kwam ... De v rouw. Vanwaar dan uwe ont-. * kenning, telkens toen ik het u bevestigde ? 66 De leerling of een sluier valt. Gij... Met al stijgender ontroering. Het is waar, aldoor trachtte ik te verbeelden, wat mij beving door uw bijzijn en steeds voerdet gij het tot mijzelf terug... Hoe kon ik zóó verzonken zijn in 't verleden om één oogwenk te vergeten, hoe gij het zijt, die mij eindeloos beweegt, hoe met üw komst deze wondere droomhof mij ontsloten werd ... Hij ziet haar aan, doch opnieuw glijdt zijn blik af. Wederom herken ik u. Al blijft ge vreemd mij... Wie zijt gij... De vrouw. Gij alleen kunt benoemen wie ik ben in ü... De leerling na peinzen. Het is of ge mij zegt, dat ook de Meester louter in mij was... De vrouw. Wijl die hij is in u bleef en gij den heengegane niet kent? De leerling. Wonderlijk verwijdt gij mijn besef... Of het zichzelf ontwiekt ... Gij brengt mij verklaring als een suizende opvlucht. Een schok doorvaart hem. Gij zijt de Meester, de hoogere, die komen zou. Hij blijft haar bestaren in vervoering. 67 De vrouw. Omdat gij mijn beeld in u schouwt door de verklaring, die u gewerd... De leerling. Wié legt dan de binding tusschen ons, waaruit mij deze dingen openbaar worden, zoo gij het niet zijt? Kwaamt gij niet tot mij juist toen mij de Meester verlaten had... De vrouw. Zeide ik u niet reeds, dat ik nimmer weet, waarheen ik ga? De leerling verward. Gij wéét het niet? Opeens. Hoe ziet gij mijn beeld in u? De vrouw. Gij zijt de Eéne, tot wien ik gevoerd ben. De leerling in opperst verbazen. Gij ziet mij uw leerling niet. D e v r o u w. Ik zie u mijn Meester... De leerling wankelend. Dus wij spiégelen in elkander? Als ziel in wederziel... Daarom kon ik u niet blijven aanzien, noch uwer oogen kleur bepalen. Daarom herken ik al dieper u, zonder dat ik u benoemen kon... En nader tot u, heeft hij gezegd. Thans versta ik ganschelijk zijn woord, dat levend werd voor mij. En ook, hoe 68 ik dit immer gezocht heb. Gij zijt het te wier ontmoeting ik was uitgetogen. Eeuwen der ziel doorreisde ik om uwentwille alleen... Dit is het opperste uur. Ik zie, dat ik u kende van den beginne, want aldoor viel uwe weerspiegeling in mij. Maar ik mocht haar niet klaar erkennen, aleer ik door reeksen van offeranden gezuiverd was. En^ in het oogenblik van stralendst besef rijst gij voor mijn aangezicht en ik weet niet meer wat waarheid is ... De werkelijkheid is opgeheven in 't innigst-eigen beeld en 't beeld des harten staat vóór mij in de wereld. Ik zal volgen u, die ik ben en mijzei ven, die gij zijt... Hij tracht haar oogendiep te peilen. Toch wil ik u éénmaal blijven aanzien. Nu ik weet, hoe wij gaan zullen langs wegen der lente, om een zang te zijn of louter een gedein van muziek, wil ik éénmaal, éénmaal... Hij moet afbreken ... Ik dacht, dat dit het einde was... Dat ik den top bereikt had. En wederom begint een bouw in mij... Wat is dit... Een ontzaglijke siddering grijpt 69 hem aan. Wie zijt gij ?... Waarom vraag ik dit opnieuw? Heft zich een hóóger antwoord? Slaat mij een dieper herkenning? Ik zag u zóó in oogenblikken van onttogenis, die zich samenrijen thans tot een verklaring, welke zichzelve ontstijgt... Er is tóch een woord en ik moet het spreken. Gij zijt tóch de verwachte en ik moet u benoemen. Thans eerst weet ik, waarom ik u nimmer vermocht te binden met mijn verlangenden blik. Gij hebt Liefdes Aangezicht... Dan geschiedt zijn droomlooze daad des harten: hij vlucht aan haar borst. Nog omvat zij hem niet. Want aan de overzijde is de Meester verschenen en over het ge~ bogen hoofd des mans schenkt zij Hem eerst den glimlach-groet der hoogste verstandhouding. Doch als de Meester zich opnieuw in kronkellanen aan 't oog onttogen heeft, neemt zij'het hoofd des mans tusschen hare handen en in den ernst der overgave buigt zij zich tot hare lippen hem beroeren. Een huiver grijpt hem en machtiger windt hij zijn armen om haar heen. 70 AFTERNOON-TEA PERSONEN: Zij, bekoorlijke jonge weduwe. Hij, een ongehuwde veertiger. Boudoir van een elegante vrouw. Namiddag. Zij en hij zitten tegenover elkaar in een cosycorner. Hij is er nog niet lang. De begroetingsfrazes zijn juist gewisseld. Een kop thee is gepresenteerd. 72 Hij roert in zijn thee. Ik ben dus de eerste... Zij. U zult ook de laatste zijn. Zij nipt even van haar kopje. Hij ironisch. Als vele eersten, Mevrouw? Of als „de man, die blijft"? Die komt vóór de anderen en heengaat na hun vertrek. Zij. Eenvoudiger. Als de eenige. Ik heb mijn jour voor eenmaal verzet en het u alléén niet laten weten. Ik wilde ons gesprek van eergisteravond voortzetten. Het was zeer interessant. Hij zijn kopje neerzettend. U is bijzonder openhartig na zoo korte kennismaking, Mevrouw. Maar ik leen mij niet tot psychische vivisectie. Zij geïnteresseerd. Ik herken u weer. U is dus altijd zoo cynisch. Hij. Ik word het, zoodra men mij interessant gaat vinden. Z ij. Om uw ware wezen te verbergen ? Neen, Mevrouw. Society eischt nu en dan wat geveinsde belangstelling. Verder vervul ik geen rol. Zij ziet hem ongeloovig aan. Dus? 73 Hij. Natuurlijke zelfverdediging, Mevrouw. Zij. Heb ik u dan aangevallen? Hij. Dacht u iets anders te hebben gedaan ? Zij. Waarmede? Op het bal bij de Hoogenraads ontmoet ik u voor het eerst. Men stelt u aan mij voor, als iemand, die slechts korten tijd hier is, omdat hij bijna altijd reist. Ik uerwachtte dus iets van de conversatie. En terecht. Ik bemerk, dat u vleierij vermijdt. U maakt geen opmerkingen over de aanwezigen. Uw antwoorden zijn origineel. Wat is natuurlijker... Hij. Dan dat de vrouw in u tot het uiterste wordt geprikkeld... Zij. En? H ij. Besluit alles op het spel te zetten om een man, die zich zóó onverschillig tegenover haar betoont, te onderwerpen. Zij lachend. Het sprookje van de hoogtronende koninklijke Vrouw, die alle mannen als slaven aan haar voeten wil zien, herzien en op de moderne vrouw van toepassing gemaakt door... 74 Een handbeweging. Dus u kunt zich niet voorstellen, dat een vrouw zuivere belangstelling gevoelt in een man? Dat zij met hem wil omgaan als vriend? Hij. Ik kan mij voorstellen, dat zij dit van zichzelf gelooft, Mevrouw. Z ij. Waarom zégt u dat ? Ik ben omringd door een aantal mannen, die mij als om strijd willen overtuigen, dat ik met één van hen moet hertrouwen. Och en ik geloof ook wel, dat ik er vroeger of later toe kom. Maar intusschen vertellen zij me maar voortdurend hetzelfde. Ik kan hun liefde dróómen. En dan omgeven zij me met vleierij, zij overladen me met attenties, ze... Hij. Vervelen u. Zij. Eigenlijk gezegd, ja. Begrijpt u nu, dat ik wel eens verlang naar den omgang met iemand als u, die al die dingen schijnt te versmaden. Hij. Laat ons doorredeneer en, Mevrouw. U zoekt omgang met mij, omdat ik een tegenstelling vorm tot uw gewone omgeving. Verondersteld, dat ik aan uw verlangen voldoe. Wat word 75 ik dan ? Uw amuseur. Een soort hofnar. Een aan u onderworpene. Ik heb vele dingen waardeloos leeren achten, Mevrouw. Alleen niet de vrijheid. Zij. Wie is vrij? H ij. U niet, Mevrouw en daarom denkt u, dat niemand het is. Zij niet direct een antwoord hierop wetend en dus reageerend op het vroeger door hem gezegde. U ziet de vrouw dus als een spin. Die de „arme mannen" zoolang fascineert, tot ze hulpeloos in haar net verward raken. Hij. Ik zie iederen voortgezetten om- j gang tusschen de twee sexen als een ] verbitterden strijd om de oppermacht. Zij. Ook goed. En nu ontwijkt u dien strijd. Uit angst dus. Hij. U zegt „angst", Mevrouw, om ! mij tot het tweegevecht te prikkelen. Vieux jeu. Zij. Uit voorzichtigheid dan. U wilt j zelfs de kans niet loopen te verliezen. Hij. Als men het gewin waardeloos acht, zou men dan het verlies riskeeren? Zij. U is er .dus moede van! Hij. Zooals men bv. van elkkleeding- 76 stuk eens moede wordt, Mevrouw. Ja. Zij. Ik begrijp u. U behandelt het nu „en bagatelle". Maar zoo gemakkelijk laat ik mij niet vangen. Ik wil voor een oogenblik aannemen, dat u thans oprecht is. Mei nadruk. Doch in geen geval hebt u er altijd zoo over gedacht. H ij. U geraakt op platgetreden wegen, Mevrouw. Uw volgende vraag zal wezen, welke vrouw mij zoo „gemaakt" heeft, om dan na mijn antwoord te kunnen opmerken, dat ik ongelijk heb het genus vrouw naar één exemplaar te beoordeelen en mij ten slotte aan te raden, het nog éénmaal met haar te beproeven. Z ij. U is zéér slagvaardig. Zeker door uw grootere ervaring. Het kan zijn, dat de weg, die u bedoelt, is platgetreden. Doch niet door mij. Als ik u die vraag gesteld had, wat hadt u dan gezegd? H ij. Waarschijnlijk iets in dezen geest, Mevrouw. Dat het er weinig toe doet, wélke vrouw het was. Zij is er geweest en heeft haar werk gedaan. Wordt tusschen man en vrouw niet overal het zelfde wreede spel gespeeld ? 77 En verliest niet ieder, die in den ernst ervan gelooft? Zij denkend hem schaakmat te zetten. Eén vraag: wie verliest er, als I beiden in den „ernst van het spel" gelooven ? H ij. Beide spelers, Mevrouw. Doch } dan merken zij het niet van elkaar. | Alleen, wie zijn persoonlijk geval kan zien als een blinde herhaling van het f ééne spel, wint stééds. Tot zijn belangstelling erin dooft en hij zich terugtrekt in zichzelf. Z ij. Zooals u. Maar dat hadt u niet gedaan, als u wat vaker aan de win- ] nende hand was geweest. Hij. Ik heb ontelbare malen gewonnen, I Mevrouw. Toen ik wist en dus bewust jj speelde. Later ook, toen ik mijn interesse ] al verloren had en de tegenpartij zich 1 steeds vruchteloos afmatte. Z ij. Wat een woorden gebruikt u toch. Spel. Tegenpartij. Afmatten. U is wel bitter. H ij. U bedoelt, dat u zich niet kunt I voorstellen, hoe iemand zijn belang- | stelling in deze dingen verliest. 78 Z ij. Het is waar. Ik had het anders moeten zeggen. U is koud. H ij. Indien u tegenstelling en tot uzelf zoekt. Mevrouw, moet u zeggen: sterk. Want wat te denken van iemand, die een noodlottig spel begint met het voornemen, te zullen verliezen. Zij lichtelijk opgewonden. Omdat ik zeide, dat de hulde van de mannen om mij heen mij wel eens verveelt. En ik des ondanks hertrouwen wil. Maar men kan toch niet steeds alléén blijven? Hij. Niet zonder het geleerd te hebben, althans Mevrouw. Zij opstaand. Ik benijd u niet om die meerdere kennis. Maar laat mij u nog een kop thee inschenken. Ironiek. U zult daar behoefte aan hebben. Zij schenkt onderwijl thee in Hij terwijl hij de hem geboden thee aanneemt. Dank u, Mevrouw. Ik zeg dit als de society-man, die ik nog even zijn moet. Eigenlijk kwam de thee ü toe. Z ij is weer gaan zitten. Hoe méént u ? Hij. Ik hield geen verhandeling, Mevrouw. Ik gaf maar wat sobere antwoorden op uw veelomvattende vragen. 79 Zij zucht Hé, hé. Op conversatietoon. U herinnert mij waarachtig aan mijn overleden man. Hij. Een compliment, Mevrouw? Ik vrees er voor. Want zeker houdt u zijn nagedachtenis in eere. Tenminste, van het huwelijk heeft hij u nog niet afkeerig gemaakt. Zij. Neen, cynicus. Het was geen compliment. Ik wou alleen zeggen, dat hij ook zoo theoretiseeren kon. Het schijnt een manne-eigenschap te zijnHij. Ook zóó. Nu wil u mij „en bagatelle" behandelen. U wilt doen uitkomen öf dat ik maar praat öm te praten öf dat u, hetgeen ik zei, niets bijzonders vindt. Zoodat ik er dieper op zal ingaan, waardoor de vrouw in u hoopt meerdere aanvalspunten te zullen vinden. Z ij. Uw wantrouwen is verschrikkelijk. Hij. Evenredig aan de gecompliceerdheid van het geval, Mevrouw. Zij. Maar totaal ongemotiveerd. Ik wou, dat ik iets doen kon, om u dat te doen verliezen. Hij. Ziet u nu zelf de wreedheid van 80 het spel? Ziet u nu den strijd om de oppermacht? U zegt openlijk mij mijn kostbaarst bezit te willen ontrooven. Z ij. Dus uw wantrouwen noemt u uw kostbaarst bezit. Maar dat is... Daar is geen wóórd voor. Weet u, wat ü doet? U vergiftigt uw eigen leven. H ij. Neen, Mevrouw, ik verhelder het slechts. Zij. Met het zien door een beslagen bril! Hij. Merkt u wel op, Mevrouw, dat terwijl u doet, wat in uw vermogen is, om mij van mijn „waan" te genezen of om uw laatste beeld te gebruiken, mijn „oogglazen te reinigen", ik mij tegenover u slechts tot een afwerende houding bepaal? Zij. Wat wil u daarmede zeggen? H ij. Dat ik u mijn levensbeschouwing niet poog te doen aannemen, Mevrouw. Zij weet niet, wat daarop te antwoorden. Zij vraagt zich af, waarom ze niet hoos wordt en hem beduidt heen te gaan. Een stilte. De schemering begint te vallen. Ik vraag mij op het oogenblik af, waarom u nog hier 6 81 blijft. Als alles waar is, , wat u zeide, moest u al lang weg zijn. H ij. Ik vroeg mij dat óók af, Mevrouw, Misschien is het de overtuiging, dat ik gaan kan, wanneer ik wil, die mij geen haast doet maken. Of het gaat mij als de natuuronderzoeker, die een wet heeft opgesteld, aan welker onfeilbaarheid hij vast gelooft, maar die haar toch gaarne weer eens door de ervaring bevestigd ziet. Z ij. Ik heb u dus als proefkonijn gediend. — En wie is er nü aan de beurt. Hij. Uit uw kring zal niemand zich meer als zoodanig aanbieden, Mevrouw. Morgen ben ik hier niet meer. Zij. Gaat u weg? Hij. Ja, Mevrouw. Naar Londen. Invitatie van een ouden schoolvriend. Z ij. Wat een kort bezoek aan Holland! Hij. Doorreis, Mevrouw. Ik moest hier even zijn, om een geldkwestie te regelen. Zij. Houdt u niet van Holland? Hij. Het is zoo klein, Mevrouw. 82 Zij. Ja. Dat is het. En wat gaat u doen in Londen, als ik vragen mag ? H ij. Society, Mevrouw. Theaters, concerten, bals, gesprekken met mijn vriend. Verslag van mijn reis in Voor-Indië. Hij is er óók geweest. Mijn beschrijvingen van de natuur, van de bewoners, van de tijgerjachten zéggen hem dus iets. Zij. Is uw vriend getrouwd? H ij heel rustig. Neen, Mevrouw. jBen stilte. De schemering wordt dichter. Zij. Hoe komt het, dat ü opeens niet cynisch meer is. Ik ben zulke conver- sationsfahige antwoorden niet van u gewend. H ij. U viel mij ook niet aan, Mevrouw. Integendeel. U hebt zelfs gepoogd, u in mijn levenswijze in te denken. Zij. Ik? H ij. Ja, Mevrouw. Door u zelf af te vragen, waarom ik hier nog was. Zij hem weifelend aanziend. Meent u dat nu? Of is het een verfijnd cynisme. Hij. Ik heb u nog niets ongemeends gezegd, Mevrouw. 83 Zij. Dus u is gevoelig voor sympathie. Hij. Vrouwelijke sympathie, bedoelt u. Zij is zeer zeldzaam. Ik zoek haar niet. Maar waarom zou ik haar niet op prijs stellen, als ze mij geboden wordt? Zij. Ik zal eens heel eerlijk zijn. Straks vroeg ik me af, waarom ik u niet beduidde, maar héén te gaan. Hij. Dat wéét ik, Mevrouw. Toen gelóófde u een oogenblik, dat ik niet comedie speelde. En u hebt één schakel overgeslagen. NI. de gedachte, dat ik u dit alles maar gezegd had, om mij zelf bijzonder te maken in uw oogen en u zoodoende te winnen. Voor dat overslaan blijf ik u dankbaar. Z ij. Wat een wantrouwen. Wat heeft de vrouw, die u zóó gemaakt heeft, veel aan u misdaan! H ij. Om in uw stijltespreken, Mevrouw: meer dan eenige andere ooit zou kunnen goedmaken. Zij. Dat zegt u. Maar hebt u nooit een vrouw ontmoet, die in gelijke mate als u, door mannen gedesillusioneerd was? 84 Hij. Ik heb veel gedesillusioneerde vrouwen ontmoet, die reikhalzend uitzagen naar den man, die haar de illusie hergeven zou. Een berustende vrouw nooit. En die zou ook mijn gezelschap niet gezocht hebben. Zij. U zoekt wèl gezelschap. Hij. Slechts schijnbaar. Want bewust tijdelijk. En een vrouw zou niet zóó reizen als ik. Niet zoo verschijnen in het ééne milieu, om dan meer over te gaan in het andere. Zij .zou bijvoorbeeld alleen gaan wonen in een groot oud huis. Ergens buiten. Zij. droomevig. Het zou toch wel móói zijn, als het toeval u eens een vrouw, geheel aan u verwant, deed ontmoeten. Hij. Waarom, Mevrouw? En dan: de kans is zéér klein. Wij zoeken elkaar immers niet. Zij. Er zijn toch ook toevallige ontmoetingen. Neem de onze bijvoorbeeld. Hij. Onze ontmoeting is niet toevallig, Mevrouw. Zij. Het is waar. Ik heb u gezocht. Stilte. Het wordt donker. Zij ont- 85 steekt de schemerlamp. Hij wil opstaan. Blijft u nog even. Dus morgen gaat u al. En u komt zeker niet spoedig weer in Holland. Dat hoorde ik wel aan u. Misschien zien wij elkaar nooit weer. Ik zal toch nog wel eens aan u denken. Hij. Wat moet ik op uw verborgen vraag antwoorden, Mevrouw ? Het is zeer wel mogelijk, dat ik later aan u herinnerd wordt. Over den dieperen zin van uw vraag kan ik wel iets zeggen: als ik twintig jaar jonger was, zou ik nu aan uw voeten liggen. Zij gespannen. Dus? Hij. U is mooi, Mevrouw. Dat zou ik het eerst gezegd hebben. Behalve gemoed bezit u ook geest. Dit had ik daarna gezegd. En dan nog, dat u een echte vrouw is, omdat al uw geest toch nooit uw gemoed overheerscht. Zij. Maar ... H ij. Ik weet het, Mevrouw. Zoo spreekt men niet op dien leeftijd. Ik geef ook slechts een analyse. Ik ben geen acteur. De begeerteroep, die dit alles zou geweest zijn, kan ik niet meer namaken. 86 Zij stil. Dus de begeerte is in u gestorven. Hij. Is dat niet genoeg? Zij. Ik dacht niet, datdieooitkónsterven. Hij. Ik heb haar gedóód, Mevrouw. Omdat zij anders mij zou vernietigd hebben... Zij is geschokt, weet eerst niet wat te zeggen, Dan: Nu gunt u mij voor het eerst een kijk in uw innerlijk leven. U is dus van het ééne uiterste in het andere vervallen. , Hij. Schijnbaar, Mevrouw. Toen ik de begeerte van mij had afgestooten, begon ik te begrijpen, hoe vroeger door haar mijn zien van alles was vertroebeld. En dat was de middenweg, waarop ik blijven kon. Zij antwoordt niet. Er komt iets droevigs over haar. Zij na een tijd, zacht. Was zij héél wreed. Hij. U meent bewust of onbewust, Mevrouw. Ik weet het niet. Toen kon ik dat niet beoordeelen. Zij. Was zij mooi? Hij. Niet mooier dan u. Mevrouw. 87 Zij wat verward. Ik begrijp u. Ik doe dwaze vragen. Ik ben wat onder den indruk van de beschuldiging, die u tegen ons uitbracht. Ik vraag mij af, of wij werkelijk zoo wreed zijn... H ij héél rustig. Ik heb nooit gezegd, dat ü bewust wreed was, Mevrouw. Zij. Maar onbewust. De „vrouw is mij", nietwaar? U wéét niet, wat een vrouw is. Wat zij doet voor den man, waarvan zij houdt. Hoe ze zich gééft met haar hééle ziel. Met haar hééle lichaam. Hoe zij tracht zijn minste begeerte te raden. Al zijn gedachten te begrijpen. Hoe zij lééft alléén voor hem. H ij. U bedenkt niet, wat zoo'n vrouw eischt. Hoe zij zich vastklemt aan den man, dien zij zegt lief te hebben. Hoe zij hem bezitten wil naar ziel en lichaam. Hoe zij zelfs zijn gedachte geen rust gunt. Hem dwingt te leven alléén voor haar, omdat zij hem in alles de idee opdringt, slechts te kunnen bestaan door hem. Zij. Maar wat wou u dan... Hij. Alleen u doen zien, dat óók de „absolute overgave" der vrouw be- 88 doeld is ter „absolute verovering" van den man. Dat de begeerte van de vrouw even vreeselijk is als die van den man. Een zwijgen. Zij. U hebt mij een vreemden middag bezorgd. Ik krijg geen houvast aan u. Alles wat ik zeg, keert u om. En alleen uit wantrouwen. Daartegen geef ik den strijd op. Hij. Ik dank u, Mevrouw, voor dit tweede bewijs van sympathie. U hebt een verderen, schakel in den gedachtegang overgeslagen. Wij waren nu zoover, dat u mij uw vriendschap hadt moeten aanbieden. Doch u geeft mij mijn afscheid. Zij. Ik begrijp u niet. Hij. Ik heb veel gesprekken als dit gevoerd, Mevrouw. Maar dit was het eerste, dat zóó eindigt. Zij verzinkt in gedachten. Hij blijft zwijgen. Na eenigen tijd zegt zij: Wat zijn er toch vreemde mannen in de wereld. Huiverend. Hè, ik zou kou krijgen. Hij opstaand. Het is mijn tijd, Mevrouw. En wacht u vooral niet te 89 lang met hertrouwen. Er gaat niets boven het samenzitten bij een huiselijk haardvuurtje als men het vrije, eenzame zwerven onder den blooten hemel te koud vindt. Zij nemen afscheid. 90 DE DANS PERSONEN: Ange — Geerten. Winteravond. Haar kamer, behaaglijk door rijken eenvoud, rustig in den schijn van een groote, lichtgeel-omkapte lamp. Geerten zit in peinzing bij den haard; Ange sluit de portière naar het aangrenzend vertrek, waar zij piano gespeeld heeft en zet zich tegenover hem. 92 Geerten opziend. Ik kan nog niet ten volle zeggen, wat je pianospel voor mij is. Ange rustig, zonder opzettelijke nederigheid. Het is gewoon. Wat zou het anders zijn... Maar welke componist doet jou het meest ? Geerten. Chopin. Die geeft mij het sterkst den huiver van het buitentijdelijke... Doch het liefst hoor ik je eigen fantasieën, als zooeven. Ange met een lach. Dank je. Dus je stélt mij bóven Chopin? Geerten. Ik bedoelde geen vergelijking. Je fantaseeren treft mij om een andere reden. Het brengt mij nader tot het begrip van je wezen. Ange schertsend-licht. Aha, dus terwijl ik me argeloos laat gaan in mijn muziek, maakt professor zijn psychische analyse. En mag de patiënt ook weten, wat de uitslag van het onderzoek is? Geerten haar aanziend, om de uitwerking van zijn woorden in geenen deele te missen. Zeker. Het kan zóó samengevat worden : dat de twee in- 93 teressantste eigenschappen, die ik tot dusver van je leerde kennen louter... spel zijn. Ange blijft in schertstoon, alleen haar oogen schitteren even op. En wat is de andere? Geerten. Je spel met mannen. Ange quasi-ernstig. Daarin gaat dus mijn leven op... het bespelen van toetsen en van manne-harten of mannezielen of... Geerten in haar toon. Snaren van zieleharpen... Ange. Goed. Laat ons poëtisch worden. Maar intusschen: jou wóórdenspel is geestig. Geerten. En jou vraag naar de diepere bedoeling van mijn opmerking prachtig verborgen. Gelukkig niet onvindbaar. Ik zal haar zoo goed mogelijk beantwoorden... Als je fantaseert, zooals straks, zie ik je dansen. Een dans om den dans. Luchtig van beheerschtheid. Tenminste in het begin. Want als je een tijdlang bezig bent, komt er iets sleepends in je bewegen. Geen moeheid. Maar het is of je zelf 94 meegevoerd wordt... Je dans wordt dieper-gevoelig, ofschoon minder beheerscht. Er gaat een smachting door je heen. Doch dan merk je het en langzaam onttrek je je eraan. En je eindigt, zooals je begon ... Ange heeft even ernstig nagedacht, lacht dan en zegt op lichten toon, iets afwerend. Ik fantaseer, dus ... een gebaar. Geerten. Je antwoord is prachtig. M aar je hadt je zin niet kunnen voleindigen. Je wou er ook niets mee uitdrukken. Enkel iets zéggen, om de vraag, die in je opkwam, te verbergen. Ange spotachtig. Und das war? Geerten. Ook je verlegenheidsDuitsch is schitterend. Maar ik verg geen erkenning van je. Je vroeg jezelf af in den een of anderen vorm: is het waar, wat hij zegt, dat terwijl ik fantaseer uit mijn onderbewustzijn dat verlangen opkomt en uiting vindt in mijn spel? Ange. Welk verlangen? Geerten. Om je te geven. 95 Ange invallend, iets agressief. Volkomen te geven in mijn muziek. Ja, dat ontken ik geen oogenblik. Geerten. Waarom dan die terughouding? Ange. Omdat ik niet alléén was. In het bewustzijn voor iemand te spelen, kan ik me nooit zoo laten gaan als anders. jjj Geerten. Dus de „argeloosheid , waarover je zooeven sprak... Ange. Was een scherts, om jou verder uit je tent te lokken. Geerten. Ik moest je dus eens kunnen hooren, terwijl je van mijn aanwezigheid niets vermoedde... Ange onwillekeurig. Ja, dan zou je misschien ... zij houdt in. Geerten met zekeren nadruk. Den vollen omvang genieten, van wat ik nu alleen aanvoel... Begrijpen, wat je kunt geven ... als je je géven wilt... Ange schertsend, doch met ernsügen ondertoon. Zou je niet eens binnensluipen ? Geerten. Aan uitnoodigingen tot overrompeling geef ik nooit gevolg. 96 Ange. Is dat spel je te gevaarlijk? Geerten. Te weinig spannend. Bovendien geloof ik, dat jij op alle verrassingen bent voorbereid. En zoo je al eens een oogenblik mocht overrompeld zijn, in het volgend moment was je jezelf weer meester en zou niemand kunnen merken, of je verrastheid ook niet mede tot het spel behoorde... Ange. Met andere woorden: je ziet mij aan voor een geraffineerde kokette! Geerten. Neen. Evenmin als mijzelf voor een flirt. Ange op een toon, die alles kan beteekenen. Zóó ... Geerten. Al had je dat zóó nog tienmaal sfinxiger gezegd, het brengt me niet van de wijs. En al houdt een enkele, die je niet begrijpt, je voor koket, ik zie je niet aan, voor wat je niet bént... Ange. En waarop steunt die negatieve conclusie? Geerten. Op wat je me vertelde in onze allereerste gesprekken. Weet je nog hoe ik tegen je zei: „U is een 7 97 vrouw, die haast alle mannen tot u kunt trekken, maar het is de vraag of u zich ooit geheel aan een géven zult". Ange knikt ten teeken, dat ze het zich herinnert. Je antwoord was heel merkwaardig. Eerst het je blijken, dat je je van je macht volkomen bewust was. Maar zonder je erop te beroemen. Zonder de minste verheuging zelfs. Toen begon je als argeloos een paar „gevallen" te vertellen. En waarop viel de nadruk? Natuurlijk niet op het feit zelf. Maar op de methode, die je hadt aangewend om zonder kwetsend of direct-afwijzend te zijn de opgewekte hartstochten te stillen. Zoo hoorde ik, hoe je den een terugbracht tot zijn vrouw, een ander tot zichzelf en leidde je niet een derde tot zijn bruid? Ange rustig. Je bedoelt Han met Mary Oltens. Ja. Ze zijn al getrouwd. En ook zij ontvangt me steeds héél goed. Geerten. Geen wonder ... Maar ik wou zeggen: zoo gaf je een beeld van je virtuositeit om met mannen om 98 te gaan zonder in pijnlijke of dramatische verhoudingen te geraken. Ik zag, hoe het een spel voor je was geworden, hoe je je er zóó in beheerschte, dat je over alle moeilijkheden heendanste. Ange glimlacht. Maar ook daarin zag ik je soms even meegesleept worden. Bijvoorbeeld toen je van „Han" zei, bijna met een zucht: „Het was toch wel een aardige jongen." Ook onder dien dans, merkte ik iets van het verlangen, dat je niet ten volle wou uitspreken. Ange. Is dat niet wat anders ? Meer medelijden? Je zegt zelf mij geen kokette te vinden. Is het dan niet héél natuurlijk, dat het me leed doet aan een jongen, die me overigens sympathiek is, niet te kunnen geven, wat hij van me vraagt... Geerten met een glimlach. Hoogst natuurlijk zelfs. En volkomen in de lijn van wat ik zei. Je kon je behoefte om alles te geven niet zuiverder uitdrukken dan door die betuiging van spijt. Een zwijgen. Ange hem open aanziend, evenwich~ 99 tig-ernstig. Wij willen vrienden zijn, niet waar ? Ik heb je al veel van mijzelf verteld. Te veel om ook dit niet te zeggen... Er is eenmaal een man in mijn leven geweest, aan wien ik me had kunnen geven. Wellicht noem ik je later wel eens zijn naam. Ofschoon je hem niet kent... Hij heeft het nooit geweten. Want het kön niet. En het mocht niet. Hij was getrouwd... Ik heb zijn gevoelens voor mij nooit gepeild. Niet willen peilen zelfs. Want ik wist, dat ik mijn geluk tóch niet duurzaam zou kunnen bouwen op het lééd van een andere... Hij had zelfs eert kind • • • Ik ben weggegaan uit zijn leven. Zij blijft stil voor zich zien, een vleug van weemoed strijkt haar over het gelaat. Geerten, even kalm-ernstig als zij. Ik dank je voor je vertrouwen. Maar mag ik je één vraag doen: is het lang geleden ? Ange. Lang genoeg om er rustig over te kunnen spreken ... Geerten. Dus de pijn... hij zegt voorzichtiglijk niets meer. 100 Ange. In 't begin was die heel erg. Natuurlijk. Geerten knikt Maar nu niet meer. Lichter. Alleen herinneren jullie me telkens aan wat had kunnen zijn. Vandaar mijn „spel". Geerten. Jullie. Dus ik ook ... Ange. Zeker. In bijna alle gesprekken. Met een glimlach. Ik wil hier niet mee zeggen, dat je er daarom over zou moeten zwijgen. Integendeel. Het is nieuw voor me, er met een vriend onbevangen over te kunnen praten. ' Geerten ironiek. Dus je bekentenis van zooeven had niet de bedoeling mij mijn plaats ten opzichte van je goed duidelijk te maken ? Met andere woorden om tegen mij te zeggen: „Tracht niet meer voor mij te worden dan een vriend. Het zou je een teleurstelling brengen. Want het diepste in mij, waartoe je poogt door te dringen is reeds — zij het in bijzonderen vorm — vergeven" ... Ange. Ik heb tegenover jou nooit aan het voorkomen van een liefdesverklaring gedacht... 101 Geerten volhoudend. Ik bedoelde ook niet, dat het een bewust streven van je zou geweest zijn. Maar de onbewuste drijfveer van je spreken ... Het kon wezen, dat je zoozeer was gewend geraakt aan je „spel", dat je het ook tegenover mij moest uitspelen. Waardoor het vanzelf verfijnder werd, omdat ik het gewone kende. Ange met spot-tinteling in haar stem. O, o! Zag je me langs jou héén dansen ? Geerten. Ja. Ange. En was er ook nu iets, dat me „toch meesleepte"? Geerten. Je vraag bewijst, dat je het even goed weet als ik. Ange plaag-spottend. Ik ben er mij niet van ... bewust. Geerten luchtig, schoon met ernstigen ondertoon. Je laat het mij niet zeggen, want ik wou het zeggen... Je wilt met mij spreken over dien „éénen", om de bevestiging te krijgen van een gevoel, dat in je gegroeid is. Je hebt verstaan, dat het geheel-zichgeven in verbéélding geen verlies van 102 het zelf beteekent en dus de mogelijkheid van een zich-geven in de werkelijkheid is gebleven. Door mij wil je overtuigd worden, dat al was hij voor je gevoel de ééne, je je toch eens volkomen geven kunt, aan hem die komen zal... Ange. Zal? Geerten. Ja, zal. Niet gezegd in den zin van voorspelling. Maar om de gevoelszekerheid uit te drukken. Want wat zou de waarde zijn van een toekomstillusie, als je haar niet koesterde met de verwachting van het onwankelbaar geloof... Ange plotseling. Hoe zou ik door jou zoo'n bevestiging kunnen krijgen ... Geerten. Alles wat ik zei over je innerlijk leven, was een opbouw ervan.. .* Ange hem recht aanziend. Wat is de onbewuste drijfveer, die jou dat werk deed beginnen ... Geerten na kort pensief stilzwijgen. Mijn verlangen ieder, met wie ik in aanraking kom, zoo diep mogelijk te begrijpen ... 103 Ange. Daar is iets wreeds in... Geerten. Schijnbaar. Ik doe het niet om te héérschen. Ik zuig de andere niet bewust geestelijk leeg om haar dan te laten. Vergeet niet, dat hoe sterker een man aan een vrouw doet blijken, dat hij haar begrijpt, hoe méér hij zich bloot geeft. Begrip van eens anders wezen steunt altijd op zelfkennis. De macht tot het ontrafelen van gevoelens in een ander wijst op analoge gevoelens in ons zelf. .. Ange. Zoodoende komt het dus ook wel voor, dat je aandoeningen gaat „inleggen". Dat je méént de zielsontleding van je partner te geven, doch feitelijk aan je eigene bezig bent... Geerten lachend. Je zet is fijn. En ik zou meenen, dat ze op mij van toepassing was, als ik niet te goed kende je onoverwinnelijke neiging tot den dans. Ange. Je zegt: „kennen". Maar als daar nu juist eens het „inleggen" begon ? Want wat je van mij zei, is veel meer van toepassing op jezelf. Jou behoefte om de gevoelens van de 104 vrouwen, die je ontmoet, zoover mogelijk te ontleden en aan haar bewust te maken is niets dan een spel. Hoeveel je je daarbij ook „blootgeeft". Immers, zoolang je conclusies juist zijn, behoudt je de overhand. Iemand begrijpen is hem in zekeren zin in je macht hebben. Het blijft jou mogelijk je terug te trekken uit het leven van degene, waarvan je alles weet. Of genoeg naar je zin. Ik wil dit zeggen: wat jij doet, kan geen ander gevolg hebben, dan het scheppen van tijdelijke verhoudingen met de vrouwen, die op je weg komen. Dus jij danst. Met de eene wat langer dan met de andere, met een enkele koel, met een andere wellicht wat hartstochtelijker. Maar een dans blijft het... Daarom gebruikte ik zooeven het woord: wreed ... Geerten. Waarbij je vergat, dat elk „afscheid" voor mij minstens even pijnlijk is als voor de andere, de „zij". Begrijp je dan niet, hoe ieder afbreken van een verhouding, wat die op zichzelf ook gaf, het onbevredigd gevoel achterlaat: Ook dit was het weer niet. 105 Ange met ironischen nadruk. „Het" niet. Je bedoelt: het tóch meegesleept worden ? Geerten. Je zegt het... Ange. Hoe zou dat bij jou mogelijk wezen? Geerten. Door het vinden van de vrouw, bij wie het doordringen-inbegrijpen een steeds grooter begrip van mijn eigen wezen tengevolge had. Die ik voortdurend aan haar zelf zou ontdekken en zoo al verder tot het eigen zelf indringen. Tot ze in mij alle mannen zou bezitten, terwijl in haar alle vrouwen mijn waren. Ange den oorspronkelijken draad van haar gedachte weer opnemend. Dus je geeft je niet, omdat je zoekt naar eene, aan wie je het volkomen kunt doen. Is dit niet juist wat je over mij zeide? En kan er beter bewijs gevonden worden voor het inleggen van je eigen gevoelens in mij, die je dan als conclusie over me uitspreekt !... Geerten met nadruk. Een conclusie, die ik handhaaf. Plotseling. Of ontken 106 je. Ange aarzelt. Je aarzelt. Dat zegt genoeg. Ange. Ik heb ontkend noch erkend. Geerten. Je aarzelen was de erkenning. Wat is er ook tegen ? Wij willen toch vrienden zijn. Wij weten nu, dat een soortgelijk verlangen ons drijft. Ik sprak het onomwonden uit en jij doordat je in den vicieusen cirkel van je weerleggingspogingen bleef ronddraaien ... En wat is daarmee gezegd ? Iets zeer algemeens. Ange ziet hem aan met bedoéling. Zeker, méér dan een algemeene beteekenis voor onzen wederzijdschen stand had het niet. Zij blijven elkander even zwijgend bestaren. Ange met een glimlach. Ja... Hoe lang kennen wij elkaar nu al? Geerten. In de gewone realiteit is dit onze vierde ontmoeting. Ange uitlokkend, schoon iets spotachtig. En anders? Geerten. De voortzetting van onze eeuwenoude ... vriendschap. Ange half-spottend, half-ernstig. Ik kan me niet herinneren je in een vorige incarnatie ontmoet te nebben. 107 Geerten. Ik wel. En als je fantaseert, worden de onderbewuste herinneringen daarvan opnieuw levend in mij. Ik zie je in allerlei gestalte ... en herken je. Ange opeens ernstig. Het hindert mij, dat je zooiets zegt... Geerten. Het is waar. Ange. Ik houd er niet van, dat iemand zijn fantazieën uitgeeft voor werkelijkheid. Geerten. Is er dan in je gevoelsleven zoo'n kloof tusschen wat „verbeelding" genoemd wordt en wat „werkelijkheid" heet? Heb je nooit een droom gehad, die zulk een felle emotie gaf, dat de herinnering eraan je even diep bewoog, als had je de aandoening ondergaan in de dagelijksche realiteit? En daarentegen: is het je nooit gebeurd, dat een ingrijpend werkelijkheidsfeit op zoo vreemde wijze aan je voorbijging, dat je er later géén andere herinnering aan had dan van een droom? Ange. Zeker. Maar ik wist óók altijd nog nauwkeurig, of het werkelijk een droom was geweest of niet. 108 Geerten. Zuiver verstandelijk gesproken. Maar voor je gevoelsleven was er geen verschil. Verstandelijk bezien weet ik ook niet, of er wel incarnaties bestaan. Ik vraag me af, of dit geen gezichtsbedrog is. Of we hier niet te doen hebben met bijzondere bewustzijnstoestanden, die enkel den schijn dragen iets uit vorige levens terug te brengen ... Maar in mijn gevoelsleven niet. Daar onderga ik die bijzondere toestanden als het wonderbaar ontsloten-worden van lang-verhulde verledens.... En wanneer een ontmoeting met jou, waarvan ik wéét, dat ze in de dagelijksche realiteit de éérste is, mij de aandoening geeft in contact te zijn met iemand, die ik onberekenbaar-lange tijden kén, zonder dat ik dit verder vermag te ontleden, moet ik wel spreken van een voortzetting der verhouding ... door de eeuwen. Temeer, als telkens dit gevoel in mij weerkeert en verschillende uitingen van je het naar alle richtingen versterken. Ange. Zóó bezien heb je natuurlijk 109 gelijk ... En zóó zou ik van jou misschien hetzelfde kunnen zeggen ... Geerten glimlacht. Ange. Waarom lach je? Geerten. Om je „misschien". Ange. 't Is waar. Dat had achterwege kunnen blijven. Maar vertel me nu eens iets méér van je ... fantazieën mag ik niet zeggen ... verbééldingen, is dat een goed woord? Geerten licht-plagend. Hèt tusschenwoord ... Dus je wou weten, hoe jou beeld in mijn gevoels-innerlijk gereflecteerd wordt? Ange. Je bent er zelf over begonnen. En ik wou alleen maar eens zien ... Geerten. In hoeverre mijn verbeeldingen met jou werkelijkheid overeenstemmen. Zonder antwoord af te wachten. Nu dan. Eerst iets heel fantastisch. Straks onder je spel rees het beeld voor mij op van een uitheemsche vrouw, laat mij zeggen een Magyaarsche. Zij droeg een rijk, veelkleurig gewaad en had een donkerbonte kap op het hoofd. Zij was bleek en zwart. Haar mond leek mij zeer 110 vast en toch schemerde er iets van teederheid om de hoeken. De uitdrukking van haar oogen was bijna-gestreng, maar bij het aanzien kwam er mij toch een warmte uit tegen. Het scheen mij een vrouw, die een ontzaglijke begeerte zou kunnen opwekken, maar ook dooven en dan tot een overgave in een vreemde teederheid bereid zou zijn. Ik kénde die vrouw... zooals ik aanvoelde, van onmetelijke tijden her. Haar uiterlijk had niéts met het jouwe gemeen. En toch wist ik, dat je het was... Ange. Het is merkwaardig ... Hoe komt het in je op. Een Magyaarsche... Ik had vroeger wel sterk de neiging om mij te verkleeden. Geerten. Natuurlijk. En die heb je nog... Ange lachend. Ja ... Geerten. Ik ook trouwens. Het is heerlijk, zoo een rol te spelen tegenover jezelf, door in een andere huid te kruipen. Het hoogste erin is, voor den spiegel te staan en jezelf te beschouwen als de ander, die je bent en toch niet bent. 111 Ange. Of het samen te doen en allebei even serieus aan te zien, hoe de twee imaginaire grootheden, waarvan je er ieder één draagt, tegen elkaar uitgespeeld worden. Geerten. Om het bewustzijn te hebben je te geven, zonder het nochtans te doen. Je te laten gaan en tegelijk glimlachend toe te zien. Dat zou een spel zijn voor óns ... Ange iets-ontwijkend. Ja, misschien... Maar wat ik wilde zeggen: bij de beschrijving van je Magyaarsche vrouw, sprak je van een overgave in teederheid. Zooals je haar teekende, had ik eerder gedacht aan een zich geven in een grooten hartstocht. Geerten. Zoo zou het bij jou dus zijn? Ange. Dat zei ik niet. Waarom vraag je dat zoo plotseling? Was je beschrijving soms een bewust zelf-gemaakte, met het doel mij tot tegenspraak te prikkelen en zoodoende... Geerten. Néén. Wat ik beschreef, zag ik. Maar wat jij bedoelt is enkel het begin. De eerste, onstuimige sprong, het blusschen van den ergsten verlan- 112 gcnsbrand. Daarna komt eerst de eigenlijke overgave en geschiedt die niet, zooals ik zei, in een vreemde teederheid ... Is dat niet het kenteeken van de diepte der aandoening. De blijvende behoefte aan liefkoozing? Anders is er niets dan een kort, heftig beroeren der zinnen gevolgd door een abrupte schei' ding... A n g e na een stilzwijgen. Je hebt gelijk. Geerten. Je intuïtieve sprong was prachtig. Terwijl ik het gevoel beschreef, leefde je je erin, je doorproefde het en nu geef je me gelijk. Want in de realiteit heb je het nooit gekend ... Ange. Jij dus wel. Natuurlijk. Een man. Geerten. De licht-spij tige toon, waarop je dat zegt, is weer bijzonder karakteristiek ... Ange. Ik moet je toch eens iets zeggen. Maar wordt er niet boos om. Weet je, wat me soms wel in je hindert? Het professorale in je manier van spreken. Je kan zoo dogmatisch doen. Alsof je alles in theorieën wilt vastleggen. Hij ziet haar aan. Ja, het 8 113 is moeilijk precies te zeggen, wat ik meen. Ik doel niet op ons woordenspel. Integendeel. En ook moet je niet denken, dat ik onze gesprekken te ernstig zou vinden. Maar er is in den toon, waarop je sommige dingen lanceert, iets, dat mij het gevoel geeft: het is hem geen ernst. In dien zin dan, dat je mij als een soort psychisch proefdier gebruikt (om er ik weet niet wat mee te bereiken). En je zelf er bij! Geerten eenvoudig-ernstig. Je verwijt treft mij dieper, dan ik in enkele woorden kan zeggen. Ik begrijp volkomen, wat je bedoelt. Je hebt gelijk. Ik zal me dan ook niet verdedigen. Alleen trachten je een verklaring te geven. Ange. Ik heb geen oogenblik bedoeld je te kwetsen. Misschien overdreef ik, maar... Geerten. Je overdreef niet. En ik ben blij, dat je 't uitsprak. Wat je zoo eenvoudig-weg zegt, interesseert mij het meest in je ... Ange verheugd iets goed te kunnen maken van hetgeen ze toch als eenigs- 114 zins-kwetsend blijft navoelen. Ja, mij in jou ook ... Geerten. En dan voortdurend die gecompliceerdheden nietwaar? Maar er is ook in jou steeds een ontwijken geweest, als ik het merken iets te begrijpen of te willen begrijpen, van hetgeen je het diepste bewoog. Je manier-van-antwoorden en je schijnbaar-schertsende tegenaanvallen waren er aldoor op ingericht mij algemeen, ik zou haast zeggen abstract, te doen blijven... In ieder geval hadden ze ten doel het persoonlijk-geméénde aan mijn woorden te ontnemen. Ange. Wellicht vergis ik mij. Maar dit lijkt mij een formeele verdediging. En niet maar een simpele verklaring... Geerten. Ik ben er ook nog niet. Het zooeven aangevoerde is geen verdediging, want... ondanks alles, had ik mij door jou niet op dien weg mogen laten brengen ... Ange. Dat lijkt mij nu het tegenovergestelde van verheldering. Geerten. Toch is het eenvoudig. Ik bedoel dit: je hadt van te voren vast- 8* 115 gesteld, dat onze verhouding louter een vriendschappelijke zou zijn, In dat bewustzijn woog en wikte je iedere uiting. En zoodra er een kwam, die een diepere bedoeling scheen te hebben, maakte je een zwenking of trachtte op een andere manier den voortgang te stuiten. Daarom sprak ik voortdurend over je dans. Maar danste mee. Ik wou ook wel zoo. Want daardoor viel het mij gemakkelijk van al de emoties, die je me deed ondergaan, alleen zooveel te toonen, dat je in mij den speler met-woorden of den lanceerder-van-abstracties blééf zien. Op die wijze zette ik de zelfontleding, waaraan ik mij nooit onttrekken kan, hardop in je bijzijn voort. Slechts zóó, dat ik enkel de algemeenheden uitsprak en het bijzondere hield in mijzelf. Terwijl ik vooral verborg, dat het contact met jou me zooveel verder bracht. En van mijn verbeeldingen louter denuiterlijken stand beschreef... Ange. Wanneer ik geweten had, dat mijn los gezegde je zóó raken zou, had ik gezwegen. Intusschen geloof ik, dat 116 we allebei evenveel „schuld" hebben. Beide maakten wij de verhouding noo- deloos gecompliceerd. Geerten. Wij moesten wel, zoolang wij de Wederzijdsche angst niet hadden opgegeven. Ange. Welke angst? Geerten. Voor de pijn, als onze levens elkaar te diep zouden geraakt hebben en één van béiden trok zich dan terug. Dat wij geen van beiden aan onszelf wilden bekennen, hoe een samentreffen tusschen twee menschen als wij moét leiden tot een verhouding, dieper dan vriendschap, is er het bewijs van. Daarom abstraheerden wij telkens onze gevoelens. Het verkleed-spel, waarover wij straks spraken, speelden wij reeds in geestelijken zin. Wij maakten onszelf tot de poppen, die wij tegen elkaar in beweging brachten ... Tot jij zei, dat het genoeg was. Ange. Waarom ik. Geerten. Ik was het verste gegaan met het spel. Té ver zelfs. En dat sprak je opeens uit door het woord: professoraal. Daaruit zag ik, hoe kil- 117 ontledend ik was komen te staan tegenover mijn eigen diepste aandrift èn de jouwe. Ook hoe je dat niet wilde. Niet wilde, dat is je vroeg een spontaan geven van mijn kant, terwijl je het totnutoe had pogen te belemmeren. Jij vraagt nooit iets, zonder zelf minstens evenveel terug te schenken. Dus er was geen gevaar meer. En de ommekeer begon. Ange. Ontleedt je dit nu weer niet te ver? Je schrijft mij een bewustheid toe, die ik niet bezit. Ik geef toe, dat ik eenigszins aanvoelde, wat je daar zei. Maar in geen geval zoo fel, als je het doet voorkomen. Geerten. Ik schrijf je een intuïtie toe, die minstens even ver doordringt als mijn bewust-ontleden. Doch wat doet het er toe, of ik nu wellicht iets te ver ging. Het is goed, dat ik dit alles zei. En nu kan ik ook dit uitspreken: Wat is al ons spreken? Hoogstens het wegruimen van beletsels. Wij ontleden. Wij redeneeren dóór, wederzijdsch bouwend op eikaars instemming of tegenwerpingen. En laten 118 wij niet al het gezegde rusten om de conclusies, terwijl wij de conclusies op haar beurt laten rusten om hetgeen rijst daarachter ? Wij willen elkaar zoo diep mogelijk leeren kennen. Waartoe? Niet om die kennis-zelve. Maar terwille van de aandoening, die ons dan zal vervullen. Terwille van den staat, waartoe wij opgevoerd worden. Wat leeft er van gesprekken als het onze na in de herinnering ? Niet het gezegde als een zware, onverteerbare massa. Maar een enkel loos woord, waaraan geen aandacht geschonken werd, toen het kwam. De heugenis van een blik, waarover niets werd gezegd. Een bijzóndere stilte, waaraan geen naam valt te geven. Dus: het onbewust-doorleefde. Dat is het hoogste. Wij drijven voortdurend onze bewustheid op de spits om een telkens hoogere onbewustheid op te roepen. En daarmee kunnen wij niet te ver gaan. Integendeel. Na elk „doorrijden" zal ik het nu maar eens noemen, bevinden wij ons in een wijder onbewustheid en genieten rust... 119 Ange. Je nam daar een groote vlucht. Ik onderschrijf niet alles, ofschoon hetgeen je zei heel mooi was. Geerten. En toch professoraal. Ange. Ja. Maar ... Geerten. Juist. Maar. Het was het niet alléén meer. En ook je bezwaren voel ik. Doch ga nu eens na: Wat je het diepste beweegt is het verlangen je te geven aan den man, dien je jezelf waard acht. Intusschen wijs je telkens mannen af, die zich op hun best aan je vertoonen en je vragen. Dit spel gaat niet zonder meer aan je voorbij. Want bij iedere nieuwe aanraking maak je een vergelijking tusschen hem die zich aanbiedt en je ideaal. Je weegt tegen elkaar af wat de verhouding is tusschen hetgeen je verlangt en hij geven kan. Maar wat je verlangt bezat je nooit en je hebt er dus géén bewuste voorstelling van. Enkel een verbeeldingsgezicht. Is het nu niet waar, dat na iedere nieuwe afwijzing, die je moest doen, het verbeeldingsgezicht op het onbereikte klaarder werd in je? Voelde je niet na iedere scheiding feller 120 aan, hoe de man moest zijn voor jou en was ook niet het verlangen naar de eindelijke ontmoeting machtiger geworden? Toen leerde je dien éenen kennen, aan wien je je had kunnen geven, doch de omstandigheden scheidden je van hem. Die aanraking heeft je niet gebroken. Je hebt er géén afstand door gedaan van het geluk. Integendeel. Want is het niet daarna je aandrift het allersterkst geworden? Zou je nu bij een tweede dergelijke ontmoeting niet bijna op het eerste gezicht zeggen: hij is het? En moet je niet erkennen, dat door hem je macht om je te geven, dermate is vergroot, dat je haast terughuivert voor het oogenblik, waarin je zult voelen het te kunnen, te moéten doen? Ik sprak over „wij" zooeven. ^Vant voeren niet de intuïtieve sprongen door het staag-werkende verlangen tot hetzelfde als de zelf-bewustmakingen tengevolge van den op één doel gerichtblijvenden wil. Ange. Nu begrijp ik je ... En bijna zou ik vragen: hoe weet je dat alles. 121 Je woorden geven mij een kijk op mezelf, die ik nooit heb gehad en alléén ook niet had kunnen bereiken... Jij bereikt dat gezicht op jezelf wél. Daarin ügt het verschil tusschen ons. Geerten. Een verschil, dat een aanvulling is. Want hetgeen ik bereiken kon is louter het gezicht op mijzelf. Een telkens hooger gelegen bewustheid, waar ik alleen in rustte om den sprong te doen naar een nóg hooger bewustzijn. Terwijl in jou juist de drang ügt naar al dieper onbewustheid. Een drang, die door iedere bewustmaking sterker wordt en eindigen wil in een volledige overgave, een geheel vergeten van jezelf. Daarom kon ik door onze eerste geestelijke samenvloeiing, stijgen tot het begrip van mijn begrip, mij in een opperst overzien als plaatsen buiten mijzelf en verstaan, dat al mijn zelfbeschouwend omvatten géén doel is maar middel. Middel van een onbegrepen, dat is steeds dieper te begrijpen, macht om mij te drijven tot het opperste zelfbezit, dat voor mij tevens de opperste mogelijkheid van 122 overgave inhoudt... En elke verdere samenvloeiing van onze wezens zal ons nu een blijder waardééring brengen van het noodwendig-intermitteerende van bewustheid en onbewustheid. Ik begrijp door jou nu iets van de eeuwige drijfkracht van alles, zonder mij echter aan de stuwing te willen onttrekken door eenigerlei verstardheid-in-begrip~ pen... En jij moet door mij al bewuster worden, nochtans zonder éénige verkilling... Zoo is het. Niet het bewuste is doel, noch het onbewuste, maar de gerustheid in de eeuwige wisseling dier beiden ... Ange. Het gevoel te leven... Geerten. Nu zei je het... Ange stil. Hadden wij elkaar dit niet veel eenvoudiger kunnen zeggen? Geerten. Ja en neen. Naar de wóórden gezien wel. Maar die zouden geen gezag hebben gehad, als ze waren uitgesproken vóór den geestesstrijd, die ons tot elkaar bracht. Ook zullen wij het gezegde van vanavond nog op velerlei wijze herhalen. Wij zullen er prachtig-eenvoudige vormen voor vin- 123 den. Maar wij zouden geen menschen van dezen tijd zijn, als wij niet eerst den minst-eenvoudigen hadden gekozen. Ange. Menschen van dezen tijd... Jij bent het. Ik ken geen man van zoo zelfbewuste gecompliceerdheid. Maar ik? Je wil in mij méér zien, dan ik ben. Geerten. Die ik nu ben, werd ik door jou. En over wat je van mij maken kunt, heb ik nog niets dan vage algemeenheden gezegd ... Ange. Ik ben zoo bang, dat je je in mij teleurgesteld zult gaan gevoelen. Geerten. Waarom? Ange. Je wil zoovéél... Geerten. Niets méér dan jij... Alles wil je geven. Ik óók... En samen willen wij het zóó, dat het een wederzijdsche verrijking is ... Ange. Straks zei je in één vrouw alle vrouwen te willen bezitten ... Geerten. Zou dit kunnen als ik niet in mijzelf alle mannen gaf? Wat is bezitten-in-liefde anders dan een gevenen-ontvangen ? Wie liefde aanvaardt 124 zonder terug te schenken, begrijpt haar niet. En krijgt dus niet ten volle, wat hij zou kunnen ontvangen. Hij mist de genieting van het geven. En de durende vermenigvuldiging der gave. Hij is ten slotte even arm als te voren. Ange. En ook die gééft zonder te ontvangen, wordt arm ... Zij verzinkt in gedachten. Geerten. Daarom je dans. Je wilde niet arm worden. Je intuitie zocht hem, dien je alles kon geven en steeds rijker zijn. Den man in wien je alle mannen je eigen zou weten ... Ange. Wat je zegt is waar. Ik hoor het voor het eerst en toch is het mij, als had ik het altijd geweten ... Geerten. Je weet alles. Intuïtief. Ik maak het je enkel bewust. Ange. Dus dat was wat de anderen niet kónden... Geerten. Wij zijn ook beiden even gecompliceerd. En onze levensliefde is even fel... Ange. Ik zie het. Hun blikken hechten zich inéén. Zwijgend bestaren zij elkander, als voor het eerst. Dan wen- 125 den zij tegelijk, met een diepere uitademing, den blik af. De stilte duurt nog voort... Zal ik nu iets voor je spelen ? Geerten een huiver van ontroering doorvaart hem. Zijn stem beeft. Nóg niet. . . Ange. Waarom ontroert je dat zoo ? Geerten. Ik hoorde het al in verbéélding. Maar wacht nog even ... Ange. Ik geloof, dat ïk me nu kon laten gaan ... Geerten. Ik wéét het... Weer stilte. Ange sfaaf op om zich naar het klavier te begeven. Geerten. Ange... Zij blijft hem vragend aanzien, licht geleund tegen haar stoel.... Ik zal niet altijd zoo zijn als vanavond ... Ange wordt stil, wat strak. Meer en meer maakt zich''van beiden een wonderlijke beklemming meester. Hun spreken dempt zich nu en dan tot fluistering. In welk opzicht niet... Geerten. Soms kan ik bijna niet spreken. En niets ondeden. Dan zal het me genoeg zijn, stil bij je te blij- 126 ven. Of misschien nu en dan een enkel woord te zeggen, over wat er ons invalt... Ange met dvoomerige teederheid. Dacht je, dat ik die stemming niet kon begrijpen? Geerten. Ik weet, dat je intuïtief alles omvat. Maar straks zag ik even de angst in je, dat er te veel zelfsuggestie bij mij zou zijn. Zoodat die eens kon breken en een pijnlijke ontnuchtering geven. Ange wendt even, lichtelijkverlegen het hoofd af. Daarom bereid ik je vóór... Anders zou je in mijn zwijgen later wellicht de bevestiging zien van een vermoeden ... Ange opademend met een glimlach: Zul je zoo altijd alles van me wegnemen ... Geerten. Als ik het zie ... Ange warm. Hoe kan ik dat voor jou doen? Geerten. In je vraag ligt het antwoord. Je verlangen is voldoende. Het intuïtief-begrijpen zal je vanzelf brengen tot een daad of een woord, die mij alles geven... Ik heb zoo weinig noodig... 127 Ange. Je hebt een gróóte behoefte aan teederheid. Je was teveel alléén met jezelf... Geerten ziet haar aan met ontroering-befloersden blik. Ange vraagt sprakeloos om een wederwoord. Geerten. Dat was de moeder, die door je héénging ... Ange bloost en wendt haar blik af. Je denkt nu toch van mij niet, dat ik een vrouw ben, die een man enkel wou koesteren? Geerten. Evenmin als ik louter gekoesterd zou willen worden. Het is één van de vele schakeeringen van ons samenzijn. Je zult ook de zuster voor mij wezen ... Ange. Ook niet alléén ... Geerten. Neen. Evenmin als de minnares. Toch die allen bij tijden. En zóó, dat in iederen stand de aanvoeling blijft van de anderen— Tot ze in een hoog moment samenvallen... Ange. En dat is? Geerten. Wat ons eeuwig bindt, omdat er een scheiding op volgt, die 128 de voorbereiding vormt van een hoogere verééniging .. . Ange stil. En dat noem je: alle vrouwen bezitten in ééne? Geerten. Dat is het. En ik vond het in jou. Jij bent het wezen van al mijn verbeeldingen ... Jij moést afwijzen, die niet alles vroegen. Je moést teleurstellen, die maar een deel van je wezen zochten, omdat ze enkel dat deel begrepen ... Ange zeer zacht. Maat als je nu de zekerheid hebt van het bezit... Geerten. Die zal ik nooit hebben. Want ik wil alles... dat is het onbereikbare. Daarom is onze band niet meer te verbreken ... Alleen in oogenblikken van zelfvergeten is een zekerheid. Maar die verdwijnt telkens weer voor het verlangen naar een hóógere... Ange met lichten huiver. Zou er geen blijvend zelfvergeten kunnen zijn... Geerten ver. Het is nooit te zeggen, wat wij samen kunnen vinden ... Een lange, vervulde stilte. Ange. Wat zijn wij stil geworden. Nu is onze dans uit... 129 Geerten. Neen, Ange. Die is geen oogenblik onderbroken. Alleen het tempo veranderde ... Na gaat zij naar het klavier, als in droom. Geerten blijft roerloos zitten. Zij speelt. Vreemde huiveringen doorvaren hem. Ange geeft zich in haar spel. In al breeder akkoordenvluchten stort zij haar machtig-hartstochtelijk verlangen uit zonder eenigen schroom. Tot de verstilling komt en zij eindigt met een tvijd-vloeiend adagio... als verging de uitbrekende overgave in een hoog-teeder nagenieten door liefkoozing. Geerten is opgestaan. Hij kan niet spreken. Als Ange hem genaderd is, omvat hij haar en buigt voorzichtig heur hoofd tot zijn schouder. Als zijn mond haar lippen beroert sluit zij de oogen. 130 IN DEZELFDE SERIE VERSCHEEN: JOHAN DE MEESTER. Goethe's Liefdeleven. IS. QUERIDO . . De Jeugd van Beethoven. CAREL SCHARTEN, De bloedkoralen doekspeld. TOP NAEFF Vriendin. M. J. BRUSSE, In 't verbouwereerde kleine stadje.