j ^^^^^^^^^^^^^^ ^^^^ RUSSISCHE SPRAAKKUNST DOOR B. RAPTSCHINSKY, LEERAAR IN DE RUSSISCHE TAAL EN HANDELSCORRESPONDENTIE AAN DE R. T. W. S. TE AALSMEER EN LISSE, BEËEDIGD TRANSLATEUR VOÖR DE RUSSISCHE TAAL. DEEL I. AMSTERDAM - 1915. 5 O wordt verschillend uitgesproken, naarmate ze al of niet den klemtoon heeft. Een o waarop de klemtoon valt wordt uitgesproken als een korte Hollandsche o, (bijv. in het woord tot); een o, die den klemtoon niet heeft, wordt in het Russisch uitgesproken als een korte Hollandsche a (.no.Mt = dom, BOfla = wada). y wordt uitgesproken als oe. u herinnert een beetje een doffe Hollandsche u (bijv. in het woord rnüf), maar wordt nog veel doffer uitgesproken. Een juiste voorstelling van de uitspraak van dezen klinker kan men alleen krijgen door aandachtig te luisteren naar de uitspraak van dezen klinker door een Rus. K) wordt uitgesproken als joe. 3 klinkt als een Fransche ê of als de e in het woord extra. H wordt uitgesproken als ja. x, het harde teeken, duidt aan, dat de medeklinker, achter welken het staat, hard wordt uitgesproken; t, wordt alleen aan het slot van een woord gebruikt. h, het zachte teeken, wordt gebruikt, wanneer men aan een medeklinker een zachte uitspraak wil geven: opait = brat, ópaTb = bratj. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat bijna iedere medeklinker van het Russische alphabet door toevoeging van een t een zachte uitspraak krijgt, en men moet daarom bij het lezen in het Russisch altijd opletten of de medeklinkers hard of wel zacht zijn. ö wordt uitgesproken als de Hollandsche j en wordt alleen na klinkers gebruikt. E wordt uitgesproken als b, maar aan het slot van het woord vóór een t spreekt men de 6 uit als de Hollandsche p: óo6t> = bop, Jioót = lop. B wordt uitgesproken als w, maar aan het slot van 6 het woord vóór een t spreekt men de b uit als f: post = rof, yjiaB'b = oedaf. T wordt uitgesproken als de G in het Duitsche woord Gott; in de uitgangen aro, hvo, qro, ero wordt de r uitgesproken als een w; vóór g en % wordt de z uitgesproken als ch. H. wordt uitgesproken als d en op het einde van het woord vóór een -l als t: ca^ sat, r^poflt = goröt.. 'JK wordt uitgesproken als de Ffansche j in journal; aan het slot van het woord vóór een t> wordt de jk uitgesproken als ch in het Fransche woord chasseur. 3 wordt uitgesproken als de Hollandsche z; aan het slot van het woord vóór een t, wordt de 3 uitgesproken als s: B03t = wos. K. De uitspraak van dezen medeklinker komt bijna altijd overeen met de uitspraak van de Hollandsche k. Er zijn twee uitzonderingen: 1°. voor b, fl, 1 3 wordt de k uitgesproken als de Duitsche g; 2°. voor n, t, h wordt de k uitgesproken als de Hollandsche gT JI wordt uitgesproken als de Hollandsche 1. M wordt uitgesproken als m. H wordt uitgesproken als n. P wordt scherper, d. i. meer rollend, uitgesproken dan de Hollandsche r. C en T komen overeen met s en t, maar vóór 0, r, Jê 3 worden zij als volgt uitgesproken: de c als de Hollandsche z en de t als' de d: c6opi> = zbor, c/uiti, = zdatj, q;r#ajrb = addal. Wanneer in een woord ct vóór h staat, wordt de t in het geheel niet uitgesproken: cTpac™o = strasno. $ wordt uitgesproken als f. X wordt uitgesproken als de Hollandsche io Spreekoefening. Oojrc> jm bto? KHHra an bto? JJ,Bept jih bto? J1o6t> jjh bto? raast au bto? Hto bto Tauoe? PyKa nu bto? Hora au sto? Hlea au bto? Yxo an sto? Hoct aa sto? ToaoBa an bto? KapaHaamt m bto? Mta-l m bto?. CTyat im bto? IJoa-l an bto? ByMara aH bto? CrfeHa an bto? JJ,ocKa an bto? Okho aH bto? Hepo m bto? Is dat een muur? Ja, dat is een muur. Dat is geen zee, dat is een meer. Een tafel en een stoel. Het boek en het potlood. Is dat een pen? Neen, dat is geen pen, dat is een potlood. Wat is dat? Dat is een tuin. Is'dat een moestuin? Ja, dat is een moestuin. Dat is het boek en het papier. Is dat het voorhoofd? Neen, dat is het voorhoofd met. Dat is een arm. Is dat een been? Ja, dat is een been. Dat is het bord niet, dat is de muur. Het krijt en het potlood. Wat is dat? Dat is een veld. Is dat het venster? Neen,'dat is het venster niet, dat is de deur. Is dat een muur? Ja, dat is een muur. Dat is een schuur. Is dat de vloer? Neen, dat is de vloer niet, dat is de muur. KpacH«« Kapamcama. KpacHö!/? KHóra. KpacHoe nep«. Cimi/t CToas. Céh^/z óyinara. CÉnee Ó3epo. DERDE LES. Het roode potlood. Het roode boek. De roode pen. De blauwe tafel. Het blauwe papier. Het blauwe meer. § I. Het bijvoeg, naamw. heeft hetzelfde geslacht als het zelfst. naamw., dat er door bepaald wordt. § 2. De bijvoegelijke naamwoorden hebben in het Russisch de volgende geslachtsuitgangen : JJ^jiÉHHfciË, lang. KopÓTKift, kort. EoJibmóË, groot. MajreHHKift, klein TóncTtifl, dik. *- Tóhkië, dun. ' IÏÏHpÓKifi, breed. > y"3Kifl, smal. BucÓKiË, hoog. Hó3Ki&, laag. rjyöÓKiö, diep. ïëpHUH, zwart. KaKÓË ÓTO CTOJTfc? 3t0 AJIHHHUË CTOJTfc. TÓJICTbïË JIH ÓTO MtlTL? Ra, ÓTO TÓJICTbIË JTSJTL. 3to H6 ÖijHJË KapaHflaDTL, óto HëpHtiË KapaHAanit. 3to He JKëjrrfciË CTyjrt, óto HëpHMË CTyjit. 9to mnpoKiË oropó^t. 9to ÓTjiaa KHura. 9to rëpHaa AocKa. Kanaa óto óyiiara? 9to 3ejiëHaa óyMara. 9to He KpacHaa ABept, óto atëjrraa ABept. 9to lëpHoe nepó. Bojitmóe jih óto nójie? ^a, óto óojiwnóe nójie. 9to He ótjioe okhó^ óto KpacHoe okhó. 9to He KpacHoe nepó, óto atëjiToe nepó. HëpHHË KapaHAanrt tójictuë. KpacHtrË KapaHAanrt He TÓJICTbIË, OHt TÓHKiË. CÉHÏË MT>JIt JUtÉ}mu& H TÓJICTIJË. iïïëjrTblË KapaHAanrt KopÓTKiË h tóhkIë. HIhpókië oropÓAt ajiéhhijë. .Hjihhhlië caAt mnpóKiË. KpacHHË cryjit BticÓKiË h mnpoKiË; OHt óoflbnióË. B^ëpHuË cTyat hé3Kië h y3KiË; out MajieHtKiË. BojibnióË capaË ajihhhuë. ManeHtKiË capaË ne ahhhhuë. KpacHHË jih óojitmóË cto.tb? H/etc», óojibmóË ctojtb He Kpac- HHË, OHt CHHiË. 3ejiëHaa KHóra niHpÓKaa. CóHaa KHÉra y3Kaa. E&iaa óyMara xÓHKaa. Chhhh óyMara He TÓHKaa, 0Ha TÓjrcTaa. B-kiaa ABepb 12 Btjimë, wit. KpacHHË, rood. CómË, blauw. /KëjrrtiË, geel. 3eaëHbiË, groen. KaKÓË, welke. OHt, hij. OHa, zij.Ohó, het. Hjih, of. a, maar. mm «3 Bucóiiaff. JKëjrrafl crfeHa BLicÓKaa. 9to nëpHaa aockel BticÓKafl jih (ma? JXa, OHa BucÓRaa. Eoaunóe okhó BucÓKoe h mnpÓRoe. MaaeHLKoe okhó Hó3Hoe h y3Koe. 3eaëHoe nepó KopÓTKoe h TÓacToe. JKëjiToe nepó HJüïHHoe h TÓHKoe. nójie He mnpÓRoe, ohó y3Koe. Eoabmóe Ó3epo rayóÓKoe. Eoabmóe nóae 3ejiëHoe. Mópe cHHee. TjiyóÓKoe an ohó? JJ,a, ohó rayöÓKoe. HëpHtrft KapaHAarai. TÓacrtiË, a cómË KapaHAanrL tóhkië. 3eaëHbifi ctojtl BticÓKiii, a atëaTuft ctojtl Hó3KiË. Bfeaaa óyMara fljoiHHas h TÓHKaa, a cóhhh óyMara KopóïKaa h Tóacraa. JKëjiTaH ABepb BbicóKaa h y3Kaa, a KpacHaa ABepb Hó3Kaa h mHpÓKafl. CHHee nepó ahhhhoc h TÓHKoe, a acëaToe nepó KOpÓTKOe H TÓJICTOe. TÓJicTaa jih 3eaëHaa KHüra? Hferb, 3eaëHaa KHóra He TÓacTaa, a TÓHKafl. He ófeaaa óyMara AJinHHan, a KpacHaa. JI,JiHHHoe jih óto nepó?-- HferL, óto He amëhhoc nepó, a KopÓTKoe. BucÓKaH ra qëpHafl Aocita? HferL, He nëpHaa Aoctó BbicóKaa, a KpacHaa. EoabmóË jih ófeatrft CTyjit? Htn,, He ótjilië CTym. óoaLmóË, a HëpHtiË. Spreekoefening. KaKofi bto KapaHAanrL? ^jhihhltJI jih out? JKeaTbift aH 9to MtjrL? BucoKas aH bto ABepL ? EoaLHiaa an ateaTaa ABepb? Boabnioe jih bto yxo hjih MaaeHbKoe ? HlnpoKifl aH bto nojrb ? KaKaa bto A°CKa ? HepHaa jih bto kockb,? KaKaa Kiwra TÓJicTaa: Kpacnaa, chhhh nan seaeHaa? ToHKaa an 3eaeHaH KHHra? JKejiTLiö nu bto eTyat? BucofriË an aceaTbiË CTyat? KaKOË KapaHAanrL a-mïhhlië '• ^epHtift, CHHiË unu KpacHbiË? Ototl jth bto? KaKOË bto ctojtl? Eojilihoë nu atearaË croa-l? KaKoË ctojtl MaaeHLKiË? BucoKoe an bto okho? KaKoe bto nepo: TÓHKoe unu ToacToe? BbicóKaa nu bto crfeHa? HlapoKaa jth OHa? Esaaa nu OHa? KaKOË bto m-feax: ótaHË hjth aceaTHft? 14 fljIHHHafl jih 8t0 pyKa? BhCOKÏH jih 8t0 J106l> hjih hh3k1h? Eojimhoh jih 9to KapaHaann. hjih MaJieHtKiË? BtieoKoe jih bto OKHO hjih HHSKOe? De zwarte tafel is lang. De roode tafel is niet lang, zij is kort. De gele muur is hoog. De witte muur is niet hoog, hij is laag. Het blauwe papier is dun. Het dunne papier is blauw. Welk potlood is dik, het zwarte of het gele? Het gele potlood is dik en het zwarte potlood is dun. Is de witte deur hoog? Neen, de witte deur is niet hoog, zij is laag. Is dat een groen boek? Neen, dat is geen groen boek, dat is een blauw boek.^ De groote tuin is lang en breed. Het zwarte bord is laag en smal, het is klein. Is het kleine meer diep? Ja, het is diep. Welke deur is hoog: de witte, de gele of de groene? De gele deur is hoog, en de groene deur is laag. De blauwe pen is dun, en de groene pen is dik. Het veld is lang en breed, en de moestuin is kort en smal. Is het groene boek dik? Neen, niet het groene boek is dik, maar het roode. Is de kleine schuur laag? Neen, zij is niet laag, maar hoog. De zee is groot en diep. Is het witte krijt dik? Neen, niet het witte krijt is dik, maar het gele. De witte muur is hoog en breed, en de groene muur is laag en smal. Is de hooge stoel wit? Ja, hij is wit. Is de groote vloer wit? Neen, hij is niet wit. maar rood. Niet de groote tuin is groen, maar de kleine. VIERDE LES. dmomo ca/rt ajiéhhuë. Torna cairt KopÓTKin. dma KHÉra TÓJicTaa. Ta KHÉra tóhoh. 9mo ó3epo 6ojn.móe. To osepo MajieHbKoe. Deze tuin is lang. Die tuin is kort. Dit boek is dik. Dat boek is dun. Dit meer is groot. Dat meer is klein. § 1. Het aanwijzend voornaamw. 'jmomö heeft de volgende uitgangen : êromö voor mannel. woorden, ótö voor vrouwel. woorden, óto voor onzijdige woorden. 15 § 2. Het woord ï>mo heeft twee beteekenissen ■ 1° dat is" en 2° „dit". " 9to KHnra = dat is een boek. .Bto okhó = 1° dat is een venster, 2° dit venster. § 3. Het aanwijzend voornaamw. monw heeft de volgende uitgangen :. tot5 voor mannel. woorden, T« voor vrouwel. woorden, to voor onzijdige woorden A0Jn" huis' I raacTjKt, das. JjM^) CiopTyKt, jas. MaHHtéTa, manchet. JtarorB, vest. néTOaj kacheL Mnétoa, liniaal. CTeKJIÓ> ^ ^ , .rj,bt>TÓKt, bloem. TeTpd,b (vr ); schrift> KoiinaTa, kamer. C4puË> grJjs> CaÓBo, woord. KpacóBun, moov. SépKaao, spiegel. U^B^ rechts J^"1*' kast- vlf,bu«, links. BmmiteB, schoen. | 3Tort? dezej HjiaTÓKt, zakdoek. ToTB die BopoTnöKt, boord. Hp§ 4if,D!. W°°rden npÓmÜ en worden los van de zelfstandige naamwoorden geschreven: rechteroog npaBun linkerarm | jrkaa pyKa. oof BtrcóKift'a toti> wmi> M3Kift- 9t°™ « n aTr^ " Md'TCHLKiÖ- Bta * T0T- M™« KpaCÓBHË. T:07Z^ CT ^ ^ öLyAKT. T Wrt^P[MÖ' 9totte> öoJibnióË «Z^ ' " £5 MajteHtKiÖ 6amM^ raacTyn. ajiéhhbiö . y3Kia, a T0Tlj CÉHig r, KOpOTKlfl h niHpÓKlii. «taaa. Dliipoitaa m Ta «iaaa „a„éTa? fla, J mHp6. tó Kaa. Ta jih MaHatéTa TÓHKaa ? Ht,Tt, He Ta ManatéTa TÓHKaa, a óïa. 9ïa chhhh TeTpaab óojitmaa h TÓJicTaa, a Ta nëpHaa TeTpaat MaaeHtKaa h TÓHKaa. 9ïa KHiira TÓHitaa. BoJibmaa jih Ta nëpHaa néiKa? B/ett,, ra néiKa He öojitraaa, a MaaeHbKaa. 9Ta KÓMHaTa BucÓKaa; oh& KpacÉBaa. 9ïa TÓHKaa óiaaa óywara niHpÓKaa, a Ta TÓJicTaa KpacHaa óyMara 'ysKaa. 9ïa iocKa HëpHaa, a Ta a,0CKa atëjiTaa. 9to CTeKjió TÓHKoe, a to CTeKjió TÓJiCToe. 9to KpacHoe 3épKajio fljiHHHoe h nrapoKoe; ohó óoaunóe. Eoaunóe jih to HëpHoe 3épKajio? H-ett,, to HëpHoe 3éPKaao ne óoatnióe, ohó MaaeHbKoe. KaKÓe okhó BtrcÓKoe, éro hjih to? To okhó BucÓKoe. To Kpacnoe okhó He ninpÓKoe, a y3Koe. 9to atëaToe nepó TÓHKoe. 9to /uiHHHoe nójie 3eaëHoe, a to ninpÓKoe nójie HtëjiToe. 9to jih Ó3epo rjiyóÓKoe ? Hf>n,, He §to ó3epo rayóÓKoe, a to. Spreekoefening. KaKoö KapaHflamt /urnHHti», 9tott> vim tott.? Chhië jih tot-B rajiCTyK-l? JKeaTuft jih 9tott> óaraMaKt? HepHtift jih 9Ton. atHJien.? KaKOH JKHJierc> cfeptiË, 9T0Tt hjih tott»? Tort an óanmaKt nepHtiö? KaKofi naaTOKt ótawfi? Biatiö jih TOTC. TOHKiH ffliaTOKT,? TOHKlH aH 9t0tt> CHHÜt raacTyin,? BucoKiË an btott, BopoTHHKi.? Btjiuh aH out? Btaaa an 9Ta MaHaceTa? KpacHaa an Ta MaroKeTa? BlnpoKaa an 8Ta JiHHeüKa? y"3Kaa an Ta aHHetiKa? KaKaa KOMHaTa óoatmaa, 9Ta hjih Ta? BucoKaa jih sra KOMHaTa? HH3Kaa aH Ta komnaTa? Boafcnioö an 9tot-l mKam.? ToHKaa jih 9Ta qepHaa feTpaat? ToacTaa jih Ta 3eaeHaa TeTpaat? KaKaa TeTpaai, CHiiaa, 9Ta hjih Ta? KaKaa pyKa npaBaa, 9Ta hjih Ta? 9ïa jih ho ra atBaa? ToacTufi jih btott, nepHMH KapaHa,ann>? TomtiH an tott> CHHifi KapaHi.anrc>? KpacHBaa an Ta KHHra? BucoKiH an tott, jkcjitlih cTya-l ? HnsKaa jih 9Ta HepHaa neqKa? H Deze witte zakdoek is klein, en die roode zakdoek is groot Is deze bloem mooi? Ja, zij is mooi. Is die lange gele liniaal dik? Neen, deze smalle liniaal is dik. Dat is een kleine kachel Deze zwarte kachel is groot en hoog, en die groene kachel is klein Is dat een gele schoen? Welke schoen is geel, deze kleine schoen of die groote? Deze pen is dun, en die pen is dik. Welke tuin is groot, deze of die? Die tuin is groot. Is dit potlood lang en tuk? Neen, het is kort en dun. Dat groote boek is groen, en dit dunne boek is wit. Is dit vest grijs? Neen, niet dit vest is grijs maar dat. Is dat een lange of een korte jas? Dat is een lan^é jas. Deze zwarte jas is lang, en die blauwe jas is kort. Welk huis is groot, dit witte huis of dat groene? Dat huis is hoog. Welke kamer is breed? Die kamer is breed. Deze spiegel is lang en dun, en die spiegel is kort en dik. Dit groene schrift is dun Is dat blauwe schrift smal? Neen, dat schrift is niet smal, het is breed. Deze grijze das'is mooi. Is deze manchette wit?' Neen niet deze manchet is wit, maar die. Dat gele venster is hoog en breed; het is groot. Welke arm is dat? Dat is de rechterarm. Welk is het rechteroor, dit of dat? Is dit (been) het rechter(been)? Dit veld is groen en dat veld is geel. ^Is dat mooie meer diep? Ja, het is diep. • VIJFDE LES. 1 H«\ ik looP- I Hij jih a? loop ik? Tm zjspm, gij loopt. Haënn, jih th? loopt gij? 0h% mm\, hij loopt. mrh m oirt? ,oopt hij? Ona Mm,, Z1j loopt. Hflërt w m&? Ioopt -? Oho nnëmö, het loopt. mrh m 0HÓ? loopt het? Mh b&mb, wij loopen. , H^ëMT. jih mh? loopen wij ? Bh utfme, gij loopt. HaëTe jih bu? loopt gij? Ohh mpm, Z1j Joopen. Hsjtt, jih ohé? loopen zij? Oh* Ktfm, zij loopen. | mrh m mi? loopen zij ? Gebiedende wijs: hji^! == loop! KAtimel = loopt! 2 t8 Jï jiesy, ik lig. I Seaty jih h? lig ik? Th Jieatto, gij ligt. JleaiÉnn. jih th? ligt gij? Oht, Jietóws, hij ligt. JlexÉTi jih oht»? ligt hij? Ohé JieTRÜmö, zij ligt. jlejKÉTt jih OHa? ligt zij? Ohó zeTKÜmö, het ligt. Jleaofïrt jih ohó? ligt het? Mu Jieacto, wij liggen. jTeatóMt jih mh?,liggen wij? Bh xemume, gij ligt. jTeatÉTe jih bh? ligt gij? Ohé Jieatóms, zij liggen. lleaArc, jih ohé? liggen zij? OHt nexAmö, zij liggen. HeiKart jhi oh4? liggen zij? Gebiedende wijs: new'/l = lig! xeaaümel = ligt! 3 ryjtó/ö, ik wandel. I TyjiHio jih h ? wandel ik ? Th ryMemb, gij wandelt. Tyjifleiin, jih th? wandelt gij? Oht> ) hij wandelt. ryjiaeTt jih oht>? wandelt hij? OHa > ryn&emö, zij wandelt. TyjiaeTt jih OHa? wandelt zij? Ohó j het wandelt. ryjineTt an ohó? wandelt het? Mh ryjiflfóws, wij wandelen. ryjiaeMt jih mh? wandelen wij ? Bh vyi&eme, gij wandelt. TyjiaeTe jih bh? wandelt gij? Ohh ) , TyafliOTt jih ohé? wandelen zij ? 0h4 \ W*™», Z1J wandelen. m mi? WÈmdelen zij ? Gebiedende wijs: vynM! = wandel! ryjiAümel = wandelt! § 1. De onbepaalde wijs van de Russische werkwoorden gaat uit op mh of mu (jieata/m = hggen, viwnu = loopen). Deze uitgang wordt gewoonlijk bij den stam van het werkwoord gevoegd. Soms gebeurt het echter, dat ter wille van de uitspraak een klinker wordt ingelascht tusschen den stam en dezen uitgang; in het werkwoord aeataTt is aeat — de stam, ti. — de uitgang van de onbepaalde wijs, de a is ingelascht ter wille van de uitspraak. § 2. De Russische werkwoorden worden verdeeld in BB *9 twee groepen, die elk een wijze van vervoeging hebben: De werkwoorden der eerste vervoeging krijgen de volgende uitgangen: y, (of »), euib, ems, eMd, eme, ymö (of mms), i De werkwoorden der tweede vervoeging krijgen de volgende uitgangen : y (of m), umi, umö, umö, urne, amn (qi/imö).. 10 in de eerste persoon enkelvoud en /omö of hmö in de derde persoon meervoud krijgen de werkwoorden, welke een zachten klinker hebben vóór den uitgang van de onbepaalde wijs (bijv. chitstl = zitten) en de werkwoorden, welker stam uitgaat op een harden klinker. § 3. De gebiedende wijs wordt in het Russisch gevormd door aan den stam van het werkwoord u in het enkelvoud en urne in het meervoud bij te voegen: jieacó! jieaurre! Wanneer de uitgang van de gebiedende wijs komt te staan achter een klinker, wordt de u vlug uitgesproken en komt dus in de plaats van h een ü te staan, bijv. crtó! cTÓ«Te! rdib a ctok)? 3 ctok) 3ÖIbCb. Bij cn,a;ÉTe ma,Mö. Eyda naëMt mh? Mh HaëMt mydd. HflÉTe cioda! TocnoAHHS HBaHÓBS HJtërt. rocnoató HBaHÓBö chabtl. Waar sta ik? Ik sta hier. Gij zit daar. Waar gaan wij heen? Wij gaan daarheen. Ga hier (heen). Mijnheer Iwanow loopt. Mevrouw Iwanow zit. § 4. rdm, 3dncb en ma,Mö worden gebruikt, wanneer het onderwerp zich in rust bevindt (staat, zit, ligt enz.). Kyda, c/oda en mydd worden gebruikt, wanneer het onderwerp zich beweegt. In het Russisch kan men niet zeggen: ,,kom hier", daar het onderwerp het punt „hier" nog niet heeft be- 20 reikt, en moet men daarom zeggen: ,,kom hierheen", d. w. z. in deze richting. § 5. In het Russisch worden ook de familienamen van personen gewijzigd, naarmate men spreekt van een man of van een vrouw, bijv. rocnoflóHS MnaHÓBg, rocnoata HBaHÓBÖ. HflTó1, loopen, gaan. jleacaTb2, liggen. CHjrfeTb2, zitten. (a CHHty, tm CHflónrb) CToaTb2, staan. TyjiaTb1, wandelen. fltnaTb1, doen. rocnosÉHi», mijnheer, heer. TocnojKa, mevrouw. r^t? waar? 3ntcb, hier. TaMt, daar. Kya,a? waarheen? CiOAa, hierheen. Tyna, daarheen. Kto ? wie ? B/ro? wat? nojKanyfiCTa, alstublieft. ^ëpHMft CTyjn» CTOóTt, a atëaTMil CTyji'b jieatÉrb. Eiaaa KHÉra JieatÉTT,. CóHift KapaHiann» ctoétl, a nëpHMfi KapaHaauit aeacÉTt. JJaïïHHoe TÓHKoe nepó aemöTt. JleacÉTt jth TÓncToe nepó? HtTt, TÓacToe nepó He aeatirrt. TocnoffÉHt HnaHÓBt chiétl 3jrkcb, a rocnoa,ÉHt üaBaoBt CHflHTC. TaMT>i CtOIO jih h 3irECb? Ht>TC>, bm CHflÉTe TaMt. Kjm HAëTi> rocnoJKa üaBaoBa? OHa, Hflërt cioi.a. Haërt ah rocnoaÉHt HHceHt cioaa? Ht>tl, oht> HjiëTt Tyna. Mm ryjiaeMt. r^t cTOÉTt tott> rocno/tHHt ? Oht. CTOÉTTb TaMt. Oh& ctohtb TaMt. rocnoffHH-b iïHceHTj ryjiaeTb TaMt, a bm ryaaeTe afliet. Oht> HAën» «Ofla. Haërt an tott, rocnojtóHt doia? HiTt, tot-b rocnoitÉHT» He Ha,ëTt cioa.a; oht» chaétt, TaMt. rocnoflHHi» üeTpÓBT,, Hjnrre, noatajiyiïCTa, croita. Tocnoata HnaHÓBa, CTÓËTe TaMt, r/rb bm CTOÉTe. CnflÉTe, noacaayftCTa. Ctoh 3irbcb. Hjuï Tyaa. Cnafi TaMt. ryaaïi 3itcb. TaMt aeatóTt atëaTaa JiHHéËKa. 3eaëHaa aHHéËKa aeatÉTt 21 sjTBCt. 9to CHHee nepó jieacHTt 3A'fccb, a to nëpHoe nepó jieatHTt TaMt. 3at.cf> ctoktl óojibmón nraant. TaMt jieatÉn. óijiaa MatnKéTa. KaKaa nénKa cToÉTt TaMt? TaMt ctohtl BucÓKaa lëpHaa néiKa. 9ïOTt óojibnióö atëJiTtifl óaniMaKt CTOHTt 3I.t.ci., a TOTt M&JieHbKiH lëpHblH óamMaKt JleatHTt TaMt. Spreekoefening. ^to fltjiaio a? Ctoio jih a? Ctohtc jih bh? Chahtb jih bh? Cnaty jih a? Kym hrj a? H/ry jih a Tyna? Tjit, ctom a? VjLÏ, CH^HTe bh? rjTE CHAHTt OHt? CHAHTe jih bh TaMt, rp,$> CHAHTt OHt? CTOHTt jih KHHra? JleatHTt jih OHa? CTOHTt jih TeTpa^b? Ti* JieatHTt 8Ta TeTpa^b? Tat, jieatHTt Ta TeTpaAb? CTOHTt jih 3Atcb nntant? Ta* ctohti» OHt? CTOHTt sh TaMt nepHaa neiKa? CTOHTt jih OHa SAicb? JleatHTt jhi 3Aicb óyMara? KaKaa óyMara JieatHTt 3Atcb? JleatHTt jih TaMt óyMara? KaKaa óyMara jieatHTt TaMt? CTOHTt jih nepHHH KapaHAamt? JfeatHTt jih OHt? Ta* OHt jieaurrt? JleatHTt jih OHt SAtcb? CroHTt jih CHHifl KapaHAamt ? Ta* OHt CTOHTt? KaKaa TerpaAb jreatHTt TaMt; Öojibmaa hjih MaaeHbKaa? Ctohtc> jih jiHHeüKa hjih jieatHTt? KaKaa JiHHeflKa jiejKHTt? JleatHTt jih atèjrraa jnmeHKa? Tyjiaio jih a? TyjiaeTe JIH bh? KTO CTOHTt 3AT,Cb? KïO H? Kto CHAHTt TaMt? Kto OHt? ^TO JleatHTt 3AT.Cb? *ÏTO CTOHTt TaMt? JleatHTt JIH atejITH» CTyjIt? CTOHTt JIH OHt? Ta* CTOHTt OHt? CTOHTt jih OHt TaMt? Tat, CTOHTt CTOJit? KaKaa BAtcb ABepb? Kanoe okho TaMt? Het groene boek ligt hier en het grijze boek staat daar. Wat doet mijnheer Iwanow? Hij staat. Staat mevrouw Iwanow? Neen, zij staat niet, zij zit. Waar ligt het blauwe schrift? Het ligt daar. Deze roode tafel staat hier en die zwarte tafel staat daar. Welke manchet ligt daar, de witte of de blauwe? Wat doet gij? Wij zitten hier. Zit ik? Neen, gij staat daar. Ligt hier het dikke of y, 22 het dunne boek?/Hier ligt dit dikke boek en daar ligt dat dunne boek. Waar gaat heen, mevrouw Pawlow? Ik ga daarheen. Kom (HflHTe) hier(heen)! Ik ga hierheen en mijnheer Petrow gaat daarheen. Mijnheer Jansen wandelt daar. Blijft daar staan! (vert.: sta daar!) Wie is daar? Mijnheer Pawlow. Wat doen wij? Wij loopen. Wandelt mevrouw Petrow daar? Neen, zij zit hier. Dit groote huis staat hier en dat kleine huis staat daar. Welke liniaal ligt daar, de breede roode liniaal of de smalle gele? Deze gele schoen staat hier en die zwarte schoen staat daar. Staat de stoel of ligt hij? Hij staat. Welke bloem ligt daar? De mooie roode bloem ligt daar. Waar staat de gele kast, hier of daar? De groote kast staat hier en de kleine kast staat daar. Vervoeg de werkwoorden: chjtete>, croaTb en jrbjiaTb eerst in den bevestigenden en daarna in den vragenden vorm. Voeg de gebiedende wijs (enkelvoud en meervoud) van ieder werkwoord er bij. Veü KapftHflanrt jjeatÉTt TaMt? TaMt aeatóTt moü KapaHAamt. lIb/i 8to nuiana? 9to Mok nuiana. Vbë éTO nepó? 9to mo'6 nepó. Teoü 6paTt 3,irj&cb. Teok jih bto cecTpa? 9to ezo KHHra h ek nepó. Hamp CTyjit KpacHUH. Barna óyMara chhhh. 9T0 uxö AOMt. ZESDE LES. Wiens potlood ligt daar ? Mijn potlood ligt daar. Wiens hoed is datr Dat is mijn hoed. Wiens pen is dat? Dat is mijn pen. Je broeder is hier. Is dat je zuster? Dat is zijn boek en haar pen. Onze stoel is rood. Uw papier is blauw. Dat is hun huis. iiff^'U § 1. De bezittelijke voornaamw. moü, meoü, naim en èauiö en het woord neü hebben hetzelfde geslacht als het zelfst. naamw., dat zij bepalen. 23 Zij hebben de volgende geslachtsuitgangen : mannelijk: nefi - moë I tboë Harat | Bann> o/v-tt. vrouwelijk: Hba moh tboa Hama Barna g^tttl onzijdig: ibë MÓë TBoë Hame Bame &<<£zxi' § 2. De bezittelijke voornaamw. ezo (lees : jewó), fes] q £ en worden niet verbogen en hebben het geslacht van den bezitter. HeË? wiens? C-Tém>, vader. Moë, mijn, van mij. MaTb, moeder. Tboë, jouw, van jou. Epan, broeder. Eró (lees: jewó), zijn,van hem. Cecrpa, zuster. Ea, haar, van haar: IHnana, hoed. Hamt, onze, van ons. Kram», sleutel. BaiOT,, uwe, van u. Hohct,, mes. Mxl, hunne, hare, van HepnaTKa, handschoen. hun, van haar. Octpuë, scherp. BncfeTb2, hangen. TaKace, ook. § 3. De uitdrukkingen „mijne" en „van mij", „zijne" en „van hem" enz. worden in het Russisch door een en hetzelfde woord weergegeven. Het verschil wordt aangeduid door het plaatsen van het bezittelijke voornaamwoord vóór of na het zelfstandige naamwoord. 9tott> KapaHAam-l moë, a tott, KapaHianrc, tboë. Moë KJnOTL AJIÓHHHË h TÓHKiË, a TBOË KJIKHT. KOpÓTKiË H TÓJICTHË. Moë OTéirb chaétl 3/TBCb, a tboë OTéirb ctoétt, TaMt. Kto ótott, rocnoAËHt? 9to moë óparc,. KanóË -aomt, tboë, 8t0tt. éjih TOTt ? 9tOTT> BHCÓKiË KOMT, MOË. Hann, ca/Tb óojibmóË, a Banrb ca/rb ManeHbiriË. Bann, m ÓTOTT) BbICÓKiË JlOWh? H'BTt, 9t0 He HauTB flOMT». 9t0TT> oropójrb Harat, a tott> oropóflt Banrc>. r^fe Bann. OTéirb? 24 Oht> TaMt ryjiaeTt. Baint 3enëHutt rajicTyKt aeatóTt 3jrbcb. Barat CTyjit CTOÉTt 3,a,t.Cb, a moë CTyat CTOóTt TaMt. V Moa TÓJicTaa céhhb TCTpait aeatÉTt 3irBCb, a Barna TÓHKaa 3ejiëHaa TeTpaat jieatÉTt TaMt. Moa KHÉra jieatÉTt TaMt. Tboé jiHHeËKa BHCHTt 3jrkcï>, a moh JiHHéËKa jieatÉTt TaMt. Bta HëpHaa nuiana BHCÉTt TaMt ? 9to Moa nuiana. Tboh nepHa/rka atëjiTaa, a Moa nepqa/rka nëpHaa. Hama KÓMHaTa BticÓKaa, a Barna KÓMHaTa HÉ3Kaa. Kto óTa rocnoata? 9to Moa MaTb. JleatHTt jih Moa ÖTJiaa MaHatéTa 3;rECb? HiTt, OHa jieatHTt TaMt. Moa öojibmaa Ófejiaa nuiana BHCÉTt 3fl,t>cb, a Barna MajieHbKaa nëpHaa nuiana JieatÉTt TaMt. Ctoét'l jih Bama ancKa? Hfen, oh& BHCHTt. 9to Moë nepó. Hame Ó3epo óojibmóe h nryÖÓKoe. To BbicÓKoe okhó Moë. Tboö nepó iurÉHHoe h TÓHKoe, a Moë nepó Kopóraoe h TÓJicToe. Bame CTemió TÓHKoe. Hame óojibmóe sépKajio BHCÉTt 3ji,t>cb, a Bame ManeHbKoe 3épKajio jieatÉTt TaMt. Eró Hoatt jie?KÉTt 3a,t>cb. *ïeË Óparb CTOÉTt TaMt? 9to eró 6paTt. Eró KHÉra aeatÉTt sjrfccb, a tboó KHÉra aeatÉTt TaMt. 9to eró cecrpa. Moë MaaeHtKiË kjhotl BHCÉTt 3jrkcb, a eró ÖojibmóË KJiioqt BHCÉTt TaMt. 9to eró TÓHKoe atëJiToe nepó. 9to ea atëjrraa JiHHéËKa. CTOÉTt jih ea ópart TaMt ? Hetl, ea 6paTt ryjiaeTt 3jrECb. Eró a,OMt BbicómË, a ea AOMt HÉ3KiË. 9to en MaTb. Hamt OTéirb cn^ÉTt, a ea oTént CTOÉTt. Ea nójie TaMt, rjrb eró Ó3epo h Bamt caitt. Ea jui éTOTt óoabmóË oropóirb? Ht>Tt, 3to eró oropójrb. Hxt Ó3epo rjiyöÓKoe. Hxt a,OMt ctoétx TaMt. Hxt KÓMHaTa 6oJU>maa, a moé KÓMHaTa MajieHbKaa. Hxt capaË qëpHbiË, a Hamt capaË seaëHbiË. Spreekoefening. y/ ^ba KHHra JieatHTt TaMt? Moa jih 9Ta TeTpaab? JleatHTt jih Barna TeTpa/rt TaMt? ^eË rancryRt 3eaeHHË? ^ba 9To pyKa? Hbh bto ronoBa? Hbe bto yxo? Kanoe nepo Bame, bto hjih 25 to? KaKoe nepo Moe? Heft ciopTyKt ctpBiË, moë hjih Bami,? Hen KapaHAamt KpacHHË? Bhchtt» jih Barna JiHHéËKa? JlejKHTt jffl OHa? Lab OHa jieatHTt? Fr^ jieatHTt ero KHHra? Chahtb jih Bann» ópart 3abcb? CHAHTt jih ero óparB 3abcb? *IeË fianmaKt óojibhioë, moë hjih Banra? Ctohtt. jih Hama AOCKa? JleatHTt jih OHa? Tab OHa bhchtb? Bami. jih stott, raacTyKt ? Moë jih btotb BopoTHHKt? Ta* Bama npaBaa pyKa? Tab Bama JiBBan pyKa? KaKoe bto yxo, npaBoe hjih JitBoe? Tab Bann, npaBuË raast? ^eË bto jioót? Moh jth bto mea? HeË 3t0 kjiiotb? TAB Bamt HOHtt? OCTpBIË jih OHt? Octpbië jih ero Hoatt? BucoKaa jih Hama KOMHaTa? BoJiBmaa jih OHa? Ba^cb jih moh nepwKa? HeË raaTOKt Öt>jibië? Wie is deze heer? Deze heer is mijn vader. Is deze dame (roCHOHta) je moeder? Neen, dat is mijn moeder niet, dat is zijn moeder, Wiens boek ligt daar? Zijn boek ligt daar. Mijn zuster zit hier en haar zuster zit daar. Wiens hoed hangt daar: de uwe, de hare of de mijne? Dat is haar hoed. Mijn handschoen is klein en zijn handschoen is groot> Ligt uw mes hier? Neen, mijn mes ligt niet hier, het ligt daar. Mijn lange dunne sleutel hangt hier en jouw korte dikke sleutel hangt daar. Staat uw boek of ligt het? Mijn boek staat. Zijn .blauwe schrift is groot. Waar is uw groote blauwe schrift? Mijnheer Jansen, welk veld is het uweJ( Dit groote veld is het mijne. Waar is uwe breede liniaal? Zij ligt daar. Is dit hooge huis van u? Ja, dat is mijn IruisJ En (a) van wien is dat kleine huis? Dat is haar huis. Deze groene pen is van mij en die gele pen is van hem. Hun tuin is groot, maar hun moestuin is klein. Welk veld is het hunne? Dat lange groene veld is het hunne. Is dit diepe meer ook van hen? Neen, het meer is van ons. Wiens spiegel hangt daar? Dat is zijn spiegel. De dunne witte zakdoek is van hem en de kleine blauwe zakdoek is van haar. Deze groote kamer is van hen en die kleine kamer is van mij. Is deze heer je broeder? Neen, hij is haar vader. Waar gaat u heen, mevrouw Pawlow? Ik ga daarheen, waar mijn broeder en mijnheer Pawlow zitten. 26 ZEVENDE LES. Ctojis, ctojw, • tafel, tafels. IHaanö!, mjmnM, hoed, hoeden. Tbo3A6 (m.) rBÓ3jj;tó, spijker, spijkers. CapaJ, capaw, schuur, schuren. JbJH/z, jujh«, meloen, meloenen. JjBepa, ABépw, deur, deuren. Okhó, ökhö, venster, vensters, nójie, uoïï/i, veld, velden. § 1. De zelfst. naamw. hebben in het meervoud de volgende uitgangen: mannelijk vrouwelijk onzijdig enkelvoud: -t, -b, ft a, a, b o, e, meervoud: bi, h, h j bi, h, h | a, a, § 2. De bezittelijke voornaamw.: moü, meoü, nauiö, eauiö en het woord neü krijgen in het meervoud u voor alle drie geslachten: moh \ | tboü \ I Hamt \ j Bara-b \ j Heft \ Moa > moé TBoa [ tboh | Hama Hamn | Bama \ Baron Hba > hbh Moe ) TBoie* ) I^Hame ) Bame ; ' | HBe ) § 3. De bezittelijke_yoornaamw. eeo, en en worden ra'e? verbogen en blijven dus in het meervoud onveranderd. § 4. Het aanwijzende voornaamw. smoniö heeft in het meervoud Btnu voor alle drie geslachten; het aanwijzend voornaamw. momö heeft in het meervoud mm voor alle drie geslachten. 'Ito roBopaTBvbth jtaMBi? Wat zeggen deze dames? Ohb roBoparB, hto nxt Zij zeggen, dat haar nuianu BHcaTB TaMt. | hoeden hangen daar. § 5. Het woord nmo beteekent wat; maar in het 27 begin van een ondergeschikte zin beteekent het soms ook dat. ■j£*cf**+>.'..,<-. roBopÉTï,2, zéggen. (-^>, -\m>) CTaKaHt, glas (voorwerp). Hto, dat. PacTÉ1, groeien. PÓ3a, roos. KapTöHa, schilderij. rB03Ab (m.), spijker. Hbbtbi, bloemen. .Hbihh, meloen. Jj.a,Ma, dame. 9to Hamn caAó. Hamn TeTp&AH jieacaTt 3ABCb, a BamH TeTpain aeatarL TaMt. HbH cëCTpu nnjTb cpAa? 9to Hamn CëCTpbl. ÜRJTh JIH TBOÉ CëCTpbl t&KJKe ck)Aa? HfiTB, MOÉ CëCTpH CHAHTt TaMt. HaHIH HIJIHniJ BHCHTt 3ABCb, a BaniH nuiÉnbi jieacaTt TaMt. Hxt nuianu bhcétb TaMt, rjrk eró gfcpbiH atHJiéTt BHcóTt. 9to moé nojiÉ. 3AT>Cb ero caflti, a TaMt ea oropóAbi. Ky^a HAyrB óth AaMbi? Ohb h/ryrb ciOAa, Tt AaMbi H^yTt ir //£. Tyna. 9th caati Hamn, a tb caAó: Banni. Bamn jih óth nojiÉ h Tt oropÓIUJ? HfiTB, bto HXt hqjié H eÉ OropÓAbl. ^bh óth capaH? 9to eró capaH. Tboé jih óth ÓKHa? Hbtb, óto Hxt ÓKHa. A r^t tboé ÓKHa? Tb ÓKiia moó. BamH jih tb ogëpa? H&, 3Tó HaniH 03ëpa. 9th MaHatéTbi moé, a tb MaHatéTbi tboé. Banrn jih tb jeTpaAH? Hbtb, tb TerpanH He moé. 9th KapTÉHbl BHCÉTt 3ABCb, a TB KapTÉHBI JieJKaTB TaMt. Eró jih óth nBBTBl ? HtTt, 8t0 He eró HBBTbl, a MOÉi 9th pó3Bi Hamn, a TB pÓ3BI tboé. 9to moé hojié. Hto roBopÉTt rocnoAÉHt flHceHt ? OHt roBopÉTt, hto eró TeTpaAH JieataTt TaMt. OHa roBopÉTt, hto eÉ TeTpaun jieataTt 3Atcb. ^to A'BJiaeTt rocnoHta n&BjioBa? OHa roBopÉTt, ito eÉ KapTÉHti BHCÉTt TaMt, tab Hxt 3epKana CTOHTt. TocnoAÉHt 3axapoBt, hto bbi roBopÉTe? JI roBopio, hto moé cëcrpbi CHAÉTt TaMt. Chaétb jih ea cëcTpbi TaKHte TaMt? HtTt, ea CëCTpbl He CTOÉTt TaMt; OHT. CHAÉTt 3AtCb. 28 Spreekoefening. CTOMbI jih BTO? OKHa jih BTO? flBepH jih BTO? BbH bth TeTpaflH? Moh jth bth MaHHterbi? Moh mh te MaraïeTbi? BamH jih bth TeTpajm? Ctohtt> mh 3AT>cb mKaiibi? Bto h roBopio? Bto bu roBopHTe? Bto oht. roBopHTt? CTOHTt jih ctojiu? JleacaTt jih ohh? Bhcht-l jih BamH nuiHHu? JleataTt JIH OHt?' BHCHTt JIH BamH HIJIHnbl SR^Ch? BHCHTt JIH 3AtCb KapTHHu? JleataTt jih KapraHM? BncHTt jih 3fltcb 3epKajia? BamH JIH KapTHHbl BHCHTt 3AtCb? MOH MH BTH KapTHHbl? CTOHTt MH 3At.Cb CTaKaHbl? PaCTyTt JIH 3AiiCb IIBT>TbI? PaCTyTt MH TaMt AbIHH? JleHtaTt MH 3irECb p03U? HamH MH BTH KOMHaTbl? I A Th KOMHaTbl HbH? JleïKaTt MH 3AT.Cb rB03MH? CTOHTt MH TaMt capan? CHAHTt jih BaniH cecTpu 3A"BCb? Bamn mh tt» caAbi? CïeKMa mh bto? CrBHbi mh bto? Wat is dat? Dat zijn tuinen. Wiens tuinen zijn dat? Dat zijn mijne tuinen. Zijn deze velden en die moestuinen ook van jou? Neen, de velden zijn van hem en de moestuinen zijn van haar. Deze tafels zijn van u en die tafels zijn van hen. Wiens hoedeji hangen daar? Daar hangen onze hoeden. Mijne manchetten liggen hier en jouw manchetten liggen daar. Zijn deze schriften de hunne of die schriften? Waar zijn uwe schriften? Mijne schriften liggen daar. Hangen de schilderijen of liggen zij? Deze schilderijen hangen en die schilderijen liggen. Van wie zijn deze velden? Dat zijn haar velden En (a) "waar zijn uwe velden? Mijne velden zijn daar, waar uwe moestuinen en hunne meren zijn. Liggen de vesten of hangen ze? Deze vesten liggen en die vesten hangen. Wie zijn die dames? Dat zijn mijne zusters. Wat doen jouw zusters? Zij wandelen daar. Zijne zusters gaaff daarheen en haar zusters komen hier(heen). Deze kamers 'zijn van ons en die kamers zijn van hen. Wiens glazen staan hier? Mijnheer Petrow zegt, dat deze glazen van hem zijn. Zijn die schilderijen ook van hem? Neen, de schilderijen zijn van mij. Hier groeien rozen, en daar groeien meloenen. Groeien daar bloemen? Neen. Liggen 29 hier spijkers? Neen, hier liggen geen spijkers, hier staan glazen. Mijnheer Petrow, waar hangt uw hoed? Mijn hoed hangt daar, waar uwe hoeden hangen. Deze schuren zijn van ons en die schuren zijn van hem. Van wie zijn deze kasten? Dat zijn haar kasten. ACHTSTE LES. Khhzö, khh2#, boek boeken. Py#«, vjku, hand, handen. B.o0kö, moicü, mes, messen. Knmö, wmu, sleutel, sleutels. KapaHAaws, KapaH,na#«i, potlood, potlooden. § 1. Alle zelfst. naamw., die vóór s of a één van de volgende medeklinkers hebben: z, k, x (keelklanken), m, h, ut of ui, (sisklanken), krijgen in het meervoud u in plaats van u. Waarom? CTyjit, CTyjiê/?, stoel, stoelen, nepó, népö/?, pen, pennen. BpaTt, ópa/Tö/?, broeder, broeders. HépeBo, aepéBó/?, boom, boomen. § 2. De zelfst. naamw. cmyjiö, nepo, fipamö en depeeo krijgen in het meervoud ba en zijn dus onregelmatig. § 3. Onregelmatige meervoudsvormen hebben ook de vuigcnue z.eiisi. uaaraw.: ^xo> fuiu, oor, ooren. Tjiast, rjia3«, oog, oogen. TocnoflóHt, rocno, a BaniH 3i Tynóe hotké aeacaTt TaMt. BbH anÉnHbie HëpHtie kjiioié bhcétb TaMt? TaMt BHCHTt HXt KJH0HÉ. 9TO moé pyKH. BamH jih óth HÓrn ? JJa, óto moé HÓrci. Moé ■KHÉra 3êJteHUH, a. BamH KHÉra ctptiH. BbH céhïh öyMara JieataTt sjrfccb? 9to eÉ óyMara. BëpHUH aóckh ctoétl, a KpacHtin aóckh BHCÉTt. Hxt ciopTyKÉ jieacaTt 3,atcb. Moé ÖamMaKÉ lëprnje, a BamH öanmaKÉ atëj^jue. Tt öijibie bodothhké moé. y^ÉTejib ctoétt.. a yneHHKÉ CHAÉTt. 9th öojnmrie caati Hamn, a tb Manem>Kie caaBi Bamn. 3aicb pacTyrt óojimhih óbjiuh pÓ3bi, a TaMt pacTyrt m&JieHbKia ItpaCHblH pÓ3LI. JJjIÉHHUH HtëjITblH JIHHéitKH BHCÉTt 3ITBCb, a KopÓTKiH öbjibih jmiiéflKH jiejKa/rb TaMt. Eró mnpÓKie cÉHie rajicTyKH jieataTt TaMt, a moé ysnie ctpue rajiCTyKH jiesKart 3Atct. Eé nëpHtie ÖamMaKÉ ysKie, a tboé Htëjntie öanmaKÉ mHpÓKie. Bojibmifl aóckh CTOÉTt, a Hamn MajieHbKia róc.kr jieacart. JJjiÉHHbie lëpHbie ópioKH jieataTt, a Kopóraie CBptie ÓptóKH BHCÉTt. 9TH TÓHKiH HÓJKHHUIJ ÓCTpBIH, a TT» TÓJICTbia hójkhhuu Tyirbia. KaKia caHH Bamn ? Tt öojibniia caHH Hamn. Moé ópa/rbH ctoétt», a Bamn 6pa/rta chaétb. BbH tohmh népba JieataTt TaMt? 9to eró népba. A rat Bamn tójictbih népBH? Moé népba jieadTt Tarace TaMt. 9th mnpÓKie öiabie cryjiba moé, a tb y3Kie atëjiTue CTyjiba Bamn. 3jt,cb pacTyrB BbicÓKia TÓacTbia ^epéBba h KpacÉBbie hbbtbi. Hamn aepéBba BbicÓKia, a nxt aepéBba HÉ3Kia. 3th ynra anÉHirbie, a tb ymn KopÓTKie. Eró rjia3a öoabnrie, a tboé rjiasa m&JieHBKie. 9th rocnoija nayrB cioa,a, a tb rocnoaa HiyTt Tyna. 9th öojibmie aoMa CTOÉTt 3aicb, a Tt MaaeHbKie iioMa ctoétb TaMt, ra.t pacTyTt Tt BbicÓKia KpacÉBbia flepéBba. Eró TÓHKie ÖBjibie naaraÉ aeróït TaMt, a moé MajieHBKie KpacHbie nnaTKÉ aejKart 3aicb. 32 Spreekoefening. Kauie bto CToati : Kpacmje, came hjih atejirue ? Bucoitie jih BTH CTOJIbl HJIH HH3KÏe? MoH JTH 9TH CHHifl TeTpaSH? BtH TOHKin KHHrn JieataTt TaMt ? ToHKia jih Bamn nepta ? JJ,jihhhuh jih ohh? Ctohtt» jih 3irECi> CTyjiba? Karae cTyjita CTOHTt satci»? BlJCOKie jh OHH? BfclCOKiH jih BTH CYEHH? 2KeJITBIH IH OHt? HH3KÏH jih BTH flBepH? CHflHTt jih 3JTEC£> BaiHH ÓpaTLH? KTO BBI? Kto h? ynemiKt jih h? YnHTeai» jih bli? Jleatarc» jih 3;teci> KHHrH ? KauiH bth KHnrH/? Ctohtl jih bth jiockh? BncnTt jih OHt? Tojictuh jih tt» CTeKJia? ToHKie jih bth kjiiohh? OCTpHH JIH BaiHH HOJKHHHbl? fljIHHHUe JIH MOH KJHOHH? BaHIH jui 6pK)KH cfeptie? EtauH jih BaniH MaHHteTti? ToHKie jih BaniH HOJKH? BlJCOKie JTH MOH BOpOTHHKH? TyjIfllOTt JIH MOH yieHHKH? BepHtie jih BaniH óamMaKH? JKenTtie jih moh ÓamMaKH? BncnTt jih BaniH JiHHeiiKH? Karna bto KOMHaTU? JJ,JiHHHue jih bto cropTyKg? BBipoKie aH Bamn raacTyKH? 3/rECb an moh nepnaTKH? JleataTt an oht» 3a.t>ci>? PacryTt jih 3a.rfcci» lepeBtn? CTOHTt an TaMt caHH? Bucoitie an tt» ,noMa? Waar liggen uwe blauwe schriften? Zij liggen hier. Zijn deze dikke groene boeken van u? Neen, mijne boeken zijn dun. De zwarte stoelen staan hier, en de gele stoelen staan daar. Wie zijn die heeren? Dat zijn hare broeders. Mijne broeders zitten hier en jouw broeders gaan daarheen. Deze leerlingen zitten en die leerlingen staan. Wiens zwarte potlooden liggen daar: de mijne, de uwe of de zijne? Hier liggen uwe zwarte potlooden en daar liggen haar blauwe potlooden. Mijne sleutels zijn lang en dun, en hunne sleutels zijn kort en dik. Van wie zijn die hooge huizen? Dat zijn onze huizen. De blauwe pennen zijn smal, maar de gele pennen zijn breed. Zijn de breede deuren hoog? Ja, zij zijn hoog. Deze hooge huizen zijn wit, en die lage huizen zijn grijs. De lange dunne messen zijn scherp, en de korte dikke messen zijn bot. Van wie is deze lange blauwe broek? Dat is zijn broek. Welke papieren zijn van hem: de dunne blauwe papieren of de 33 dikke groene? De blauwe papieren zijn de mijne. Waar liggen jouw kleine witte zakdoeken? Zij liggen hier. Mijnheer Jansen, waar zijn uwe gele handschoenen? Zij liggen daar. Wat zegt mijnheer Petersen? Hij zegt, dat onze breede witte hoeden hangen daar. Welke meren zijn diep? Deze kleine meren zijn diep. De lange blauwe jassen hangen hier en die korte grijze jassen liggen daar. Welke bloemen groeien hier? Hier groeien mooie witte en roode rozen. Daar groeien groote boomen en hier groeien kleine boomen. Mijn groote. slede stj^t hier en jouw kléine slede ligt daar. Wiens oogen zijn groot? Haar oogen zijn groot. Mijne öogen zijn blauw en zijne oogen zijn grijs. NEGENDE LES. S Tpóraio iëpHW# KapaHJtarae. Mei ^BóraeMi. xëjvrue ctojiw. BepëTe jih bij ctinee nepo? Bm Tpóraeie êm tóhkm «TëKjia. OHT, BHflHTB to BMCÓK00 flépeBO. Ik raak het zwarte potlood aan. Wij verplaatsen de gele tafels. Neemt gij de blauwe pen? Gij raakt deze dunne glazen aan. Hij ziet dien hoogen boom. § 1- De vierde naamval van mannelijke en onzijdige woorden — zelfst. naamw. en bijvoeg, naamw. — is in beide geVallen gelijk aan den eersten naamval. § 2. De vierde naamval der aanwijzende voornaamwoorden êmomö en moma (mannel. enkelv.), ömo eh mo (onzijd. enkelv.), êmu en mm (meervoud) heeft denzelfden uitgang als hun eerste naamval. .bepeTe jih bm moë lëpmaft KapaHAanrt ? ,Ha, h 6epy eeó. KnaflëTe jih bm 3ejiëHoe nepó ? ,H,a, h èeó Kjiaay croaa. JI,BóraeTe jih bm HëpHMe CTyjIM Neemt gij mijn zwart potlood ? Ja, ik neem het. Legt gij de groene pen neer? Ja, ik leg ze hier neer. Verplaatst gij de zwarte stoelen ? 3 35 De bezittel, voornaamw. eeo, en en uxö blijven altijd onveranderd. IIhcbmó, brief. ypÓKt, les. Ctóbhtl2, neerzetten. (cTaBjfo, cTaBnmt enz.; cTaBt, CTaBtTe). PyccKin, Russisch. rojinaHACKin, Hollandsch. Bn.nt.Tfc2, zien. (BÉacy, Büjaiufb enz.). TpóraTfc1, aanraken. ^BÉraTb1, bewegen. Spart1, nemen, (óepy, óepëmï. enz.). OTKpHBart1, openen. 3aKptiBaTt\ sluiten. KjiacTB1, leggen. (Kjiaay, KJiaflëmt enz.). nHcaTfc1, schrijven. (wiuf, nMteutb enz.; nnwH, nn«/HTe). 3tott> yqeHóKt óepëTt tójicteih HëpHtifi KapaHjjann,, a tott, yHeHHKT. óepëri. TÓHKili cÉHift KapaH^ann.. Bu OTTtpuBaeTe bto óojibmóe okhó, a OHa saKpuBaert to MaaeHbKoe okhó. OHa KJiaaëTt óbjihh Mijn> h óepëTt cÉHee nepó. rocuojtéht. Bhcchi nÉmeTt roraaHflCKoe nnctMÓ. Tbi aBÉraenib BucÓKifi nëpHufi cTyjit, a h annraio hé3Kië JKëjrraH cTyjrt. EepÉTe, noatajiyöcTa, moë aséhhuü chmh rajiCTyKT> h bhcómS ÓBJIblH BOpOTHHKt. OHa ÓepëTT, KpaCÉBtlfi CÉHift UBBTÓKt. Moft OTén-L rOBOpÓTT,, HTO OHT. BÉIHTt Baffll. ÓOJIbHIÓH, KpaCÉBHË jioMt, Bame nójie h Bann. oropó^t. B CTaBjno tboé atëJiTtie ÖamMaKÉ h óepy Hamn HëpHtie ÓamMaKH. Ohb Kaaien, moé aaÉHHLie CBptie ópiOKH h óepëTi. tboé KopÓTKie cÉHie ópiOKH. 3th yneHHKÉ nÉmyrc, pyccKia nÉctMa, a Tt yneHHKÉ nÉmyTT, roaaaHflCKia nÉctMa. Mu KJiaaëMi» óoaunie Tynóe hojké h óepëMt MaaeHMïie ócTpue hojké. 3th yieHHKÉ óepyrt flaÉHHHH TÓHKifl néptH, a Tt yneHHKÉ óepyTt KopÓTKia tójicthh népta. Oht, Óepëra Kpacmie UBtTBI. H BÉHty TBOÉ JUIÉHHbie TÓHKÏe KflHHÉ H HamH, KOpÓTKie TóacTbie KJnoHÉ. 36 BepëTe jih bu moh nëpmjË kjhoyl? Tja, a eró Óepy. OTKpuBaeTt jih eró cecrpa to BHCÓKoe okhó? JJa, OHa orKpsiBaen, eró. Béihtc jih bij rayÓÓKoe Ó3epo? fla, mm eró BÉflHMt. CTaBHTe JIH BM TE JKëjITH© ÓamMaKÉ TaM1> ? Jl&, h HXt TaMt craBaio. Bhihtl jih ynemiKÉ tt, bmcókih lepéBta? JJ,a, ohé HXt BÉflHTt. TpóraiOTt jih ohé te mnpÓKie njiaTKÉ? Htrt, ohé TpóraiOTt §th TÓHKié njiaTKÉ. Kto ÓepëTt totl TynóË hoste? Moé cecTpa öepëTt eró. OhA óepëTt nxt KapaHiamÉ. Tboé ópaTta óepyTt 9th atëJiTMe hbiitm, a eró ópa/Tta óepyrt te KpacHMe H CÉHÏe HBtTH. MM OTKpHBaeMt Tt HIKaiIIJ H 3aKpMBaeMt 3TH. Bepëmt an tm moh KapaHAamt? Ht,te, h óepy cboh KapaHAamt. ÖHt óepëït cboë rajiCTyKt. OrapMBaeTe jih bm Moë OKHÓ? HtTt, fl OTKpMBaK) CBOë OKHÓ. Mm BÉJJHMt Hamn caaEi n Bamn oropóan. Mm ÓepëMt cboé hbt,th. Ohé nÉmyrt cboé ypÓKH. Ohé óepyrt cboé rojiaaHiCKia nÉCbMa. Mm craBHMt cboé craKaHM h ÓepëMt Bamn. OHa óepëTt CBoë MaaeHEKoe 3épKajIO. OHH BÉIHTB CBOÉ HOJIÉ H OrOpÓlM. OHt Óepëït CBOë TÓHKoe CÉHee nepó h nÉmeTt cboh pyccKiË ypÓKt. Mm craBHMt cboé errata 3jrfiei>, a Bamn CTyjma TaMt. OHa bé#hte cboé ÓtjiMË ,noMt h CBoë rjiyÓÓKoe Ó3epo. S pr eekoef ening. Bto h aiaaio? Bto h óepy? KaKofi KapaHAamt a óepy? Tporaio jih a CTOJit? J^nraio jih h CTyjit? Bepy jih a mt>jte? KaKOË Mtjit a óepy? Bepy jih a atenTMË MtJit? Kiaay jih a KapaHAamt ? KaKOË KapaHAamt a Kaaay ? Kaaay jih a qepHMË KapaHAamt? BeË KapaHAamt' Kaaay fl? BeË rajiciyKt Tporaio a? Tporaio jih a Bamt raaerynt? BnaHTe m bm moë jioót? BH/nrre m bm cboë jioót ? Bhahtc an bm moë npaBMË raa3t ? KaKoe yxo Tporaio h, npaBoe h.ih jrEBoe ? Bte yxo Tporaio a ? Tporaio jih a Bame npaBoe yxo ? nnmy an a ? nnmeTe an bm ? 37 IlHDieTe jih bh pyccKoe u-hcbmo ? Tporaio jih h okho ? OTKpHBaro jih h ero ? Bepy jih h Bamn nept» ? Tporaio jih h Banrb bopothhkt. ? Tporaio jih a moë atHJiert? 3ai;puBaio jih a mKant? JjBHraio .th a cTy.it? Kia/iy jih a mt>jit>? Bnaty jih a bth ctojih? BH^HTe .th bh tê CTeKJia? BHJTHTe JIH bh moh 6pK)KH? BHJKy jih a tt. ^epeBba? Tporaio jih a 8tott> kjooht.? Ky^a KJiaay a ero? OTKpuBaro. jih a btotl niKamb? 3aKpHBaio jih h ero? BeË HOiK'b BHHty a? Bepy jih a Bamn ocTpne hojkh? CTaBjno jui a bth iibtith/ Tporaio jih a Banit Huwen.? Bn^HTe jih bh moh ÓamMaKH? BHHty jih a Bamn ÓamMaKH? Ik neem het groene potlood en ik leg de dunne pennen neer. Wij schrijven Russische brieven en uwe broeders schrijven hunne Hollandsche lessen. Raak ik deze groote tafel aan ? Neen, gij raakt dat hooge blauwe venster aan. Ik zie mijne groote tuinen, mijn diep meer en uwe hooge huizen. Opent gij dat breede venster of dit smalle? Ik open het smalle venster en sluit het breede. Wat doet gij ? Ik verplaats (= beweeg) deze groote witte stoelen. Neemt hij mijne lange dunne pennen ? Ja, hij neemt ze. Opent zij onze kleine schuur? Ja, zij opent ze. Ga, alstublieft, hier(heen). Ziet gij die groote moestuinen? Ja, wij zien ze. Mijnheer Pietersen neemt uwe kleine sleutels en haar breede scherpe messen. Welke tafels zet gij hier neer, deze groote tafels of die kleine witte? Wij zetten de groote zwarte tafels neer. Ziet gij uwe oogen? Zie ik uwe ooren ? Ja, gij ziet ze. Ik neem deze brieven en ik leg ze hier neer. Welk glas neemt je broeder?/Hij neemt zijn dunne glas. Ik raak mijn kleinen blauwen sleutel aan; ik neem hem en leg hem daar neerj Wiens scherp mes neemt haar broeder? Hij neemt zijn mes en haar potlooden. Legt hij deze mooie bloemen hier neer? Neen, hij legt ze daar neer. Mijnheer Jansen, wiens zakdoeken neemt gij? Ik neem mijne dunne zakdoeken. Schrijft de leeraar Hollandsche woorden? Neen, hij schrijft Russische woorden. Zet deze groote glazen hier en die kleine glazen daar. Ik open mijn kast en neem er mijne smalle blauwe dassen en mijne hooge witte boorden uit. Wiens zakdoeken neemt mevrouw Iwanow? Zij neemt haar (eigen) zakdoeken. 5° DERTIENDE LES. £1 óepy tiëpH^tó KapaHjuuna. Th He óepëniL H'êjmaao KapanaannJ. Oht> He TpóraeTt ófawü crfcrtó. Mh He ^HTaeMt pyccn«#6 KHHrS. Bh He saupHBaeTe óojibih&rö OKÓHS. Mh He bhahmb 3ejiëHMa?a c&i,óeö h jB&a.THX5 noséü. Kaïwao ypÓKö bh He 3HaeTe? Oht> He oTKpuBaen» ÓOJIBDItfgO OKHtó. Ik neem het zwarte potlood. Je neemt het zwarte potlood niet. Hij raakt den witten muur niet aan. Wij lezen geen Russische boeken. Gij sluit de groote vensters niet. Wij zien de groene tuinen en de gele velden niet. Welke les kent gij niet? Hij opent het groote venster met. § 1. De bijvoeg, naamw. en de daarmee overeenkomende woorden (d. w. z. woorden, die uitgaan op uü of oü) krijgen in den tweeden naamval de volgende uit¬ gangen : vrouwelijk I onzijdig aa, hh | oe, ee oft, eft aro of oro, aro le naamv. enkelv. 2e naamv. enkelv. 2e naamv. meerv. mannelij k HH, OH, ifi SjTO, oro, aro | HXt HXt | HXt, HXt| HXt, De uitgangen: aeo, oeo en mo worden uitgesproken als: awo, owo en jawo. § 2. De bijvoegelijke naamwoorden met uitgang op iü, die vóór dezen uitgang een keelklank (r, k, x) hebben, krijgen in den vie&i&n naamval enkelvoud: aeo in het mannelijk en onzijdig en oü in het vrouwelijk. De bijvoegelijke naamwoorden met uitgang op iü, die vóór dezen uitgang een sisklank hebben (jk, h, m of nr), 54 Ohé He bh,ï];htt> Bamuxö caaÓBt. Bu He jöepëTe uoüxö MaHHtéTT». OHÉ H^BÉAHTt tboiiscö HOJléfi. Zij zien uwe tuinen niet. Gij neemt mijne manchetten niet. Zij zien jouw velden niet. § 1. De bezittel, voornaamw.: moü, meoü, ceoü, muis, eauiö krijgen in den tweeden naamval de volgende uitgangen : 1°. in het enkelvoud: edó (lees jewo) in het mannelijk en onzijdig en in het vrouwelijk; 2°. in het meervoud: uxö in alle drie geslachten. Voorbeeld: mannelijk vrouwelijk onzijdig MOH MOÉ MOë Moeró Moéft Moeró MOHXt MOÉXt MOÉXt le naamv. enkelv. 2e naamv. enkelv. 2e naamv. meerv. § 2. Het woord: neü krijgt in den tweeden naamval de volgende uitgangen: le naamv. enkelv. neö 2e naamv. enkelv. nberó 2e naamv. meerv. HbHxt BepëTe jih bu moé cjiOB&pb? Ht.tte>, h eeö He óepy. BÉIHfflb jih tu Ty KapTÉHy? HtTt, h èk~ He BÉaty. BHTaeTe jih bu Moë nncbMÓ? HiiTt, h czó He HHTaK). BepëTt jih tboé ópaTt moé MaHatéïu ? HtTt, OHt nxt H^Jtepërt. HbH Hbe HbeÉ iberó HbHXt HbHXt Neemt gij mijn woordenboek? Neen, ik neem het niet. Ziet gij die schilderij? Neen, ik zie ze niet. Leest gij mijn brief? Neen, ik lees hem niet. Neemt je broeder mijne manchetten? Neen, hij neemt ze niet. §3. De persoonl. voornaamw. oho, om en oho 55 krijgen in den tweeden naamval de volgende uitgangen: le naamv. enkelv. oht. OHa ohó 2e naamv. enkelv. eró eÉ eró le naamv. meerv. ohé oht. ohé 2e naamv. meerv. hxt» hxt. hxt. Opmerking. Het woord ek kan dus zijn zoowel de tweede naamval enkelvoud van het persoonlijk voornaamwoord om als een bezittelijk voornaamwoord. § 4. De aanwijzende voornaamwoorden: êmomö en momö hebben in den tweeden naamval de volgende uitgangen: le naamv. enkelv. awmö dja mo wmö\ Ta to 2e naamv. enkelv. sweo dwft dweo weó \ wiï weó 2e naamv. meerv. wm®% stuxö qtuxö rixt He Tpóranre ócTpuxT. hohv£«. j Raak de scherpe messen niet aan. Oht> He ÖepëTT. fljióHiiuxT. Hij neemt de lange Kjnoiétó. sleutels niet. 9tott> yqeHHKT. He Deze leerling koopt noKynaert KapaHAamt. | geen potlooden. § 5. De mannel. zelfst. naamw., die vóór het s een sisklank hebben (d. w. z. at, h, ra of ra,), krijgen in den tweeden naamval meervoud: eü in plaats van: ooö. Oht. He ópocaen> népó&ïs Hij werpt de pennen _ Ha ctojit.. niet op tafel. Mm He béahmt. aepéBétfffs. "Wij zien de boomen niet. § 6. De zelfst. naamw., die het meervoud onregelmatig op ba vormen, krijgen in den tweeden naamval meervoud: beeo. § 7. Het woord fxo heeft in den tweeden naamval meervoud: ymcü', het woord znms heeft in den tweeden naamval meervoud: zjima. 56 B He 4HTaK) KHftVU. Oht. HHTaeTT. He KHÉry, a nnctMÓ. B óepy He Bamt KapaHJiams, a cboé. Ik lees het boek niet. Hij leest niet het boek, maar den brief. Ik neem niet uw potlood, maar het mijne. § 8. De ontkenning wordt in het Russisch geplaatst onmiddellijk voor het woord, dat door de ontkenning wordt getroffen. Een ontkenning regeert den tweeden naamval alleen dan, wanneer zij staat vóór het overgankelijk werkwoord. Tëmnjfi, warm. t JIhctb (meerv. jiÉcrta), blad. Mant, speelbal. Hjiaurt, mantel. ^CTÓpoatt, waker, /-w^ móro AÓMa h atca. B He BÉ?Ky TBoeró HÓBaro oropÓAa. He Tpórafi Moeró 3ejiëHaro KapaHJiama! X Mti ne BÉAHMt Bamefi hóboë mKÓJiti. B He ct&bjiio tboóé jiaMnti Ha CTOJit. OHa He óepërt TBoéË cÉHefi cyMRH. OHt He TpóraeTt Moéfi hóboé kopóókh. rocnoaca HBaHÓBa roBO^ pÉTt, hto OHa He 3HaeTt Bameö cecrpti. B He KJiajry BameË TÓHKOË 3ejlëH0Ë TeTpaAH Ha CTOJit. "3 OHt He ópocaeTt CBoeró nepa Bt KopoÓKy. Bti He béahtq 57 ^ Hamero nójra. Moë ópaTt He béjihtt. Bamero Bucónaro CTaparo AépeBa. Tboë OTéirb ne HHTaeTt Moeró pyccicaro ijHCbMa. ^ Mu He BÉAHMt Banmxt 3ejiëHbixt jiyrÓBt h óojibmÉxt atcÓB-b. Moé ópaVita He Óepyrt tboëxt. Kpaciiuxt rianÉHTOBt h TëMHbixT> TrojibiiaHOB'b. rocnoAÉHt HBaHÓBi. He Tpóraen» HaniHXTi caoBapéË. rocnoata ÜBaHÓBa He Óepërt tboéxt. tvm «"* nóxt HÓauiHH'b. Eh MaTb He Kaafl.ërb cbohxt. hóbux-l cfrpuxt nepnaTOKT.' Bt cboiö céhioio Kopóóity. o H He Tpóraio eró iuiauia. Moh cecTpa roBopÉrt, hto oh& He óepëTt eró hóboë cyMKH. Ohë He HHTaiOTt eró iiHctMa. Bu He cxaBHTe eró óamMaKÓBt Ha CTy.it. OHa He KJiaAërt eró MaHHtérc> Bt cboiö itopóóity. Mu He OTKpiiBaeMt eró oKÓHt. B ne BÉaty ea1 HÓBaro AÓMa. Mu He TpóraeMt efr m&jieHtKOË f- | nëpnpË aocké. He HHTaËTe ea^nÉceMt. He TpóraËTe ea tóhKaro CHHaro nepa. ÜHt He pBeTt ea KpacÉBuxt Óiauxt po3t. ^ Tpóraemb jih tki mok KapTÉHy? HfcTt, a He Tpóraio eir. BÉAHmb jih tu óth Jiyra? Hferb, a nxt He BÉaty. Ilohynaenib jih tu óth pyccnia khéth? Htrb, a axt He noitynaio. 3Haenib jih tu óth (ppaHiryscKia cjioBa? Hfert, a nxt He 3Haio. ^ S'*£L YiÉTejib He SHaert Hxt ópara. B ne Tpóraio eró mhheL »//*«• 9th Majn>HHKH He ópocaiOTt CBoÉxt óojibmÉxt nëpHuxt f MaiéË. BaniH ópa/Tta He noKynaiOTt Tënjiuxt njiainéË. Bu He '^^j' 3HaeTe Hamnxt HÓBuxt CTopoatéË. Moé cecTpa He jiiöÓHTt <" J ÓBouieË. Mu He BÉAHMt nëpHuxt rpanéË. YiÉTejit He KJia- '"/^J ■ AëTt CBOÉxt KopÉHHeBuxt KapaHAaméË Ha CTOJit. Tu ne g ft. Tpóraemb eró ócTpuxt HoacéË. CïópojKt He ÓepëTt CBOÉxt 1 AJIÉHHUXt KjnOHéË. wy/4. y Mu He CTaBHMt BucÓKHXt CTyjibeBt Ha CTOJit. 9th yne- ' hhké He KJiaAyTt CBOÉxt népbeBt Bt Ty óojitmyio Kopóóity^ FocnoAÉHt BaBJioBt roBopÉTt, hto OHt He SHaert Bamnxt ópaTbegt. Ohé He béahtl Hamnxt BucÓKHXt AepéBteBt. Be TpóraËTe TÓHKHXt 3ejiëHuxt jiÉCTbeBt. 5« $ He xpóraöTe óraxt TiojitnaiioBt. a He óepy ótoé nëpHOfl maénu. Ohé He pByrt óthx-l (piaaoKt. Mu He béahm-b tbxt. oaëpt. Ohé He óepyrt érnxt TÓJiCTuxt TeTpaaeft. B ne óepy Toró CTyjia, a óepy ótott, cTyjrt. Oh'b He Tpóraert toé pyccKoft KHÉrn, om, HHTaert óry (J)paHiry3CKyio KHÉry. ft 3 He CT3.BJIH) TflatëJIOfi CÉHeÉ KOpÓÖKH Ha CTOJit. a CTaBJlK) He THatëJiyio Kopóóny Ha crnrt, a jiërKyio. Ohé hb noKynafort ÓTHXt ótauxt po3t. Ohé noKynarort He óth ötuiuh pÓ3u, a rfe KpacHua. Bu He aiöÓHTe ÓToro CTÓpoxa. Bu aroÓHTe He ÓToro yiÉTejin, a Toró. He bu jnoÓHTe óth riBtTH, a Bamt ópart. rocnoaÉHt HaBJiOBt He 3Haert aHrjiiflcKaro aauKa. rocnoiKa neTpÓBa sHaert He aHraiHCKin H3HKt, a . (J)paHrry3CKiö. Mu HHTaeMt He óth pyccKia KHÉra, a tb roaaaHicKifl. Spreekoefening. Bepy jm h Bamy KHHry? JlroÓHTe jth. bu oboihh? noKynaeTe an bu Tenaue naamn? Tporaio jih h Bamy nepHyio cyMKy? Bepy aH h ero nepo? Bpocaio jih h moh óyMara Ha nojrt? * JIoMaio jth h Bamn cnHiKH ? CTaBjno jih h ero KapaHAanrt Ha CTOJit? OTKpuBaio aH a ero KHHry? 3aKpuBaert an out cboiö TeTpaat? Bpocaio jih h Bamt Mant Bt cajrt? Tporaio .th h aTOTt CToat? Bepy jih a Tt KapaHiamH? BnaHTe jih bu moh kjhohh? Bepy aH a Bamn KpacHue mhih? noKynaeTe an bu Tenaue naaniH? KaaaeTe an bu oCTpue ho;kh Bt cboé KapMaHt? HeceTe jih bu bth ateaTue CTyata Bt caat? IIoKynaeTe aH bu naoxia nepta? JIioÓHTe jui bu CTapue oboihii? BHAHTe an bu te bucokIh ToaCTua aepeBta? Bhahtc jih bu cboh ynm? Bhihtb jih OHt cboh raaaa? 3HaeTe jth bu cboh pyccKie ypoKH? BHTaio jih a Bamn roaaaHacKia nnctMa? BepeTe jih bu ero nepiaTKH? Kjiaaert jih OHt cboh ótaua MaHateTu Ha okho? PBeTe jui bu moh Tomsia TeïpaiH? Bhihtc 59 .ïh bu Ty mnpoKyH) yaniry? TpóraeTe .th bu Ty raaieayK) locKy? Kaaay .th a moh tohkïh pyccKift caoBapt bt. Bamy cvmkv? ' De jongens nemen de kleine zwarte ballen niet, zij nemen de groote roode ballen. Deze wakers nemen hunne warme mantels niet. Mijn broeder zegt, dat hij uwe wakers niet ziet. Wij zien de zwarte kraaien niet. Zij nemen niet onze tulpen en hyacinthen, maar hunne rozen en viooltjes. Ik werp je pennen niet (neer), ik leg ze in het doosje. Ziet gij onze nieuwe school? Neen, wij zien haar niet. Haar zuster neemt onze mooie witte seringen niet. Ik raak deze groote witte stoelen niet aan. Ziet gij die hooge boomen ? Neen, wij zien die boomen niet. Zijn broeder hangt deze dikke sleutels niet op, hij legt ze in zijn zak. Wij leggen niet de breede scherpe messen (neer), maar de smalle botte messen^ Hij breekt" deze zwarte potlooden niet, hij werpt ze in dit doosje. Zij scheuren die mooie groene bladeren niet. Wij scheuren niet dit blauwe papier, maar dat groene papier. Deze dames koopen die slechte groenten niet. Koopt hij dezen bal? Neen, hij koopt hem niet. Leert gij de Fransche taal? Neen, ik leer ze niet. Breekt gij de dunne groene lucifers? Neen, ik breek ze niet. Wij zien zijne groene weiden en hare groote bosschen niet. Deze leeraar zegt, dat hij hare broeders niet kent. Schrijft hij deze les? Neen, hij schrijft haar niet. Zij raakt mijn zwart taschje aan. Hij kent deze Russische woorden, maar hij kent die Duitsche woorden niet. VIJFTIENDE LES. yiHTeab 30BëTL TBoeeó öpaxa. 3HaeTe an bu mom cecTpy? Moü 6paTT> 3Haen> èTunes MaatHHKOffS. Oht» noKynaeTtHëpHVAoaóniaaö. Bu BHAHTe Ham«a?5 .loma^K. De leeraar roept je broeder. Kent gij mijn zuster? Mijn broeder kent deze jongens. Hij koopt een zwart paard. Gij ziet onze paarden. 6o § 1. In de vorige lessen hebben wij gezien, dat de vierde naamval gelijk is aan den eersten naamval (alleen de woorden op a en h hebben in den vierden naamval enkelvoud afzonderlijke uitgangen). Deze regel geldt echter slechts voor woorden, die doode voorwerpen en planten aanduiden; zelfstandige naamwoorden, die levende wezens aanduiden, hebben in den vierden naamval de volgende vormen: a. De mannelijke zelfstandige naamwoorden krijgen in den vierden naamval den uitgang van den tweeden naamval. b. Zelfstandige naamwoorden met uitgang op a en n krijgen in den vierden naamval enkelvoud y of m en in den vierden naamval meervoud den uitgang van den tweeden naamval meervoud. c. Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden op b krijgen in den vierden naamval enkelvoud den uitgang van den eersten naamval enkelvoud en in den vierden naamval meervoud den uitgang van den tweeden naamval meervoud. § 2. Bepalingen (bijvoegelijke naamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden) hebben in den vierden naamval den uitgang van den tweeden, indien zij een zelfstandig naamwoord bepalen, dat in den vierden naamval den uitgang van den tweeden naamval heeft. HejioBkRi.. (geen meerv.), mensch, man. Myan> (Myatta, Myatéfi), echtgenoot, man. CaiÓBMun,, tuinman. JJjoah, menschen. MyjKHKt, boer. yneHÉna, leerlinge. Jlómaib (vr.), paard. KoHb (m.), ros, paard. CoóaKa, hond. KómKa, kat. CtlHt (cHHÓBbfl, CUHOBéft), zoon. lipn.ié;khbiü, vlijtig. HtjHhbmh, lui. 6i OqeHi,, zeer, veel. OTBtnaTB1, antwoorden. SBaïL1, roepen. CocT.it (coakiii, cocko,eË), (h aoBy, tm 30Bënn>, oht, buurman, 30Bërn>, mm 30BëMt, bm CTapmin, oudste. 30BëTe, ohh aoByrt; 30bé, Mjiainrin, jongste. 30BÉTe). yMHMft, verstandig. CnpanniBaTt.1, vragen. rjrynMH, dom. 3HaeTe jih bm ótoto nejioBtKa? ,H,a, h eró 3Haio. y^n/rem. 30BëTT. éroro npHJié^tHaro yneHHKa. B 3Haio ea CTapmiro 6paTa, ho h He 3Haio ea MJianinaro 6pa/ra. yHóTent 3Haen» Moeró onia.' 9tott> rocnojunit 30Bën> CBoeró MJlaaraaro cóna. 3HaeTe jih bm ea Myata? Htrt, ea Myaca a ne SHaio. Bm He 3HaeTe hxt> HÓBaro caaÓBHHKa, a a eró 3HaK>. Hanit cocEJit cnpaniHBaeTt CBoeró CTapraaro CMHa, Kyia OHt HflëTt. Bto cnpamHBaeTt Bamt OTént éroro MyatHKa? OHt cnpamHBaeït eró, Ky^a MyatHKt HecëTt óboihh. ynirrejik rOBopnrt, hto OHt He jnbÓHTt ÓToro JTBHÈBaro yneffinta. B Biiacy Bamero KpacóBaro kohb, ho moh CTapniiH Spart He béjihtl eró. rocnoaóHt naBJioBt roBopórt, hto OHt 3HaeTt rocnoJiÉHa BeTpÓBa. £ Moë ópart 3Haerc> óraxt niojiéfl, ho h nxt He 3HaK>. 3Ta MaTB JIIÖÓHTt CBOHXt CMHOBÓft. JIl&ÓHTë JIH bm CBOHXt CTapmHxt ópaTteBt? JJ,a, a Hxt óneHt jiioöjiió. Hamt coct/rt He JiioÓHTt HëpHMXt rpanéii. Mm jnóÓHMt xopómnxt h yMHMXt it* jno/iefi, ho mm He jnöÓHjFb njioxHXt, h rjiynMxt jno^éö. B He jiroÖJiro óraxt rjiynMxt h jitHHBMxt Majn>HHKOBt. rocnoaca BaBjioBa He 3Haen> Hamnxt HÓBMxt CTopoatéö. 3HaeTe jih bm éraxt jiaMt? JJa, h nxt 3Haio. 3HaeTe jih bm t&Kace nxt Myatén? HtTt, nxt Myatéö h He 3Haio, ho moë Opart 3Haerc> nxt. Efl cTapmift 6pan> roBopÉTt, hto OHt 3Haert Hamnxt HÓBMxt yqHTeaéö. Bm SHaeTe Moéxt CTapMxt coct/ieft, a Bamt 6parc> 3iiaen> TaKace Monxt HÓBMxt coctflen. B BÉacy 68 He hmt>eMT> jih mu? He HMteTe jih bh? He HMTJOTt jih ohé? He hm-ëiott, jih oht»? hebben wij niet? hebt gij niet? hebben zij niet? Hett» jih y HaCT>? Hett» jih y Bact? HtTt JIH y HHXt? Hint jih y HHXt ? hebben zij niet ? 8 1. In ontkennende zinnen neemt het werkwoord 6umb y in plaats van ne ecmb den vorm immö aan, welk woord een verbastering is van He eert. Het woord Hibnw kan dus behalve „neen" ook „is niet" beteekenen. Daar het in zulke gevallen de uitdrukking „w uM/bmb" vervangt, d. w. z. een ontkennende vorm van een overgankelijk werkwoord, regeert het den tweeden naamval. § 2. De woorden: nmo en nmo krijgen in den tweeden naamval: kosó en nezó (lees: kawó en tsjewo). Mohi.1, kunnen. (a Mory, th MÓJKemt, OHt MÓacert, mh MÓateMt, bh MÓJKeTe, ohé MÓryrt). Ecjih, indien. Be3t (met den 2den naamv.), zonder. Ptaair»1, snijden, (a ptaty, th pBHtemb, enz., ptan», ptHCbTe). Ho-pyccKH, in het Russisch. no-rojuiaHJiCKH, in het Hollandsch. no-aHrjiiltCKH, in het Engelsch. Ho-(ppaHny3CKH, in het Fransch. IIo-HtMén;KH, in het Duitsch. HoneMy? waarom? IIoTOMy hto, omdat. Bo,na, water. Cynt, soep. flóauta, lepel. BnjiKa, vork. XatÖt, brood. KaKt30ByTt?hoe noemt men? nHTt1, drinken. (h ni»io, tu nbënib enz., neft, néftTe). 'Bcti,, eten. (fl tMt, tu tmt, OHt tCTt, MÜ tflÉMt, bu "BJIÉTe, OHÉ ■fejIÉTt; tnib, tratTe). PyöÉTb2, vellen, hakken, (a pyöjnb, tu pyómm enz.). JI,poBa, brandhout. Tonópt, bijl. Mflco, vleesch. 74 Hèa TOTópe KontftKH. rocnoAÉHt SHÓeHt roBopÉTt, hto y Heró ecTt Tpn pyóJiÉ. y Heró Tpn Tonopa. y Bamero mji&amaro opéra ecTb Tpn KopóÖKH, a y MeHH tójilko OAHa. Brijj,hrre ;ih bij TaMt jtBa Ó3epa? HtTt, mu TaMt BÉAHMt qeTópe Ó3epa. y Hact ieTópe KJiiOHa, a y Bamero coakAa TÓJTbKO KB& KJIHDHa. B BÉaty 3jrfi(t riHTb CToaÓBt, mecit OKOHt, neTópe ctbhh, Tpn jj,Bépn h HeTHpe CTy.ia. TaMt jieatart hhti. cÉHHxt h BÓceMb 3ejiëHuxt TeTpaneÉ, a 3,n,ici> jieataTt jtéBHTb mnpónnxt TÓHKHXt jiHHéeKt. 9to npeAJioHtéme HMteTt BÓceMb caoBt, a to npejtJioatéHie hm-feeTt tójh.ko Tpn caÓBa. PyccKan a3öyKa hmt,eTt TpÉAHaTb nHTb ÖyKBt. ToCHOAÉHt ndBJIOBt hmt>eTt OAÉHHawaTb pyóaéft ABamaTb mecTb KonfeeKt, a rocnosÉHt HÉTepceHt HMtert BoceMHaAnaTt ryjitAeHOBt TpÉAnaTb oAÉnt CeHTt. y MeHÉ IIHTbAeCHTt OflÉHt CeHTt. 3AtCb Mbl BÉAHMt naTHaAHaïb BbicÓKHXt h AB&AnaTt AéBHTb HÉ3KHXt AepéBbeBt. y Hact ABtHaAHaTb öojibmÉxt Jióatent h AécaTb ócTpnxt Hoatéü. Ohé óepyrt cópoKt imTb pyccKHxt h BÓceMbAecHTt ceMb rojiaaHACKHxt KHHrpb h CTaBHTt Hxt Bt tt mKanti. y Haniero HÓBaro cocÉAa TpHHaAnaTt KpacÉBtixt ctpbixt aomaAéö, a y Hact TÓJibKO OAHa HëpHan jiómaAb. y Bamero ynrrejiH neTtrpT HaAuaTb yneHHKÓBt h ABtHaAHaTb yqeHÉirb. Bama cecTpa HecëTt Bt cboiö KÓMHaTy niecTHaAnaTt ÓTOtixt po3t, ABaAnaTt Henjpe TMtnana h AeBHTH&AnaTb cÉHHxt rianÉHTOBt. 9th yneHHKÉ 3Haiort BÓceMbAecHTt mecTb pyccKHxt cjioBt h céMtAecaTt nHTb (ppaHrr/3CKHXt caoBt. y Heró ntCKOJibKO KonieKt, a y MeHÉ ABaAnaTt ABt k mohxt> pojtHTejieË? PBy .th h CTpaHHiry h3t> Moeit khhfh ? Bpocaio jih h chhhkh H3i> KopoÓKH ? CnjiHTe jih bu JiaJieKO OTT. OKI ia ? Ctoio jih h jiajieKO ort jiockh? Ckojibko TeTpaiieö óepy a h3t> 8Toh cyMKH ? OTKyaa óepy h aeHtrn? Bepy jih h KHHry co cryjia? Kya,a Hayrt ynemiKH H3t ihko.tu? JJaaeKo jih Hama niKOJia ott» Bamero aoMa? JJ,BHraio jth h aocKy ort ctt.hu? Hecy jm h cryaijH H3t KOimaTu bt. cait? üpHxoaiy jih h H3i. KoppHaopa? Wie van (= uit) jullie kent mijn vader? Ik ken hem. Deze jongen werpt de mooie witte rozen uit het kleine gele doosje op de groote tafel. Uwe zusters nemen de hooge zwarte stoelen van den witten muur af en brengen ze in den tuin. Neemt hij zijne dunne blauwe schriften uit. zijn zwarte tasch? Neen, hij neemt ze uit die groote kast. Mijnheer Iwanow neemt zijn grooten hoed van den muur. Zijn zuster neemt hare grijze handschoenen uit haar zwarte taschje. Ik neem de Russische boeken van de tafel en zet ze in de kast. Zijne broeders komen uit hun veld. Uw huis staat niet ver van onze school. Is uwe school ver van het groote oude bosch? Neen. De leeraar neemt het krijt uit het smalle roode doosje. Komt gij uit onzen tuin ? Neen, wij komen uit hun groene weide. Wij komen van (== 0tt>) uwe ouders. Deze leerlingen gaan van (= uit) hun school naar huis. Uit welke (KOTopuft) gang komt deze heer? Hij komt uit die smalle en lange gang. Waarvandaan brengen ze deze mooie bloemen? Zij brengen ze uit onzen nieuwen tuin. De leeraar neemt het potlood uit het lange zwarte doosje, dat (= hetwelke) niet ver van zijne Russische boeken en dunne schriften staat. Mijn zuster neemt de vorken en • messen uit de kast en legt ze op de tafel neer. Komen de boeren uit het groote bosch? Neen, zij komen uit hun tuinen en moestuinen. Deze leerling scheurt een bladzijde uit zijn nieuw schrift. 8o TWINTIGSTE LES. | Waarvan is dit muntstuk (gemaakt)? Dit muntstuk is van goud. Wat voor een muntstuk is dat ? Dat is een gouden muntstuk? Uwe jas is van laken. Dat is een lakensche jas. Hun schoenen zijn van leer. Zij hebben leeren schoenen, kan door toevoeging van: naamw. worden veranderd, M30 nezo §Ta MOHéTa? 9Ta MOHéTa U3Ö 3ÓJI0TÖ. KaKaa ói^MOHéTa? 9TO 30JI0T«/? MOHéTa. Bann, ctopryict U3ö cyKHM. 9to cjkóhhuü ctopTyKt. Hxt ÓaniMaKÉ 1130 kójk». y HHXt mbmaaHm ÖamMaKÉ. § 1. Een zelfst. naamw. euü, huü of oü in een bijv. bijv. mejiKt-mejiKoew^, Koaca-KOJRawwö, 3ojioto-30jioto#. § 2. De naam van de stof, waaruit het voorwerp bestaat, kan in het Russisch op twee manieren worden aangeduid: a. door een bijvoegelijk naamwoord; b. door een zelfstandig naamwoord, voorafgegaan door het woord: u3ö. De naam van de stof wordt gebruikt als bijvoeg, naamw., wanneer de zin een antwoord is op een vraag beginnende met: kmoü. Als zelfst. naamw. wordt de naam van de stof gebruikt, wanneer de zin een antwoord is op een vraag beginnende met de woorden : H3t nero. § 3. De stofnamen hebben in het Russisch meervoud. CyKHÓ, laken. ITojiothó, linnen. CyKÓHHtiH, lakensche. « LTojioTHaHhijh, linnen. IIIëjiKt, zijde. ÏÏIepcTE (vr.), wol. IIIënKOBtiH, zijden. | »HlepcTHHófi, wollen. geen 8i Kóaca, leer. Byinara, papier. KóataHtifi, leeren. ByMaatHiiH, papieren. SKexkio, ijzer. OteKHÓ, glas. JKejiiaHufi, ijzeren. CTeKróHHH, glazen. ÏA^^A 3ÓJI0T0, goud. MeTato, metaal. *3ojioTÓH, gouden. MaTepiant, stof. Cepeópó, zilver. Canórt, laars. CepéópaHuü, zilveren. BIhts1, naaien. MkR,b (vr.), koper. (mbio, nibënn,; meË, méöTe). Mt,otuh, koperen. OiM/ia, kleeren. CTani» (vr.), staal. BaaTte, costuum, japon. -CTajitHÓH, stalen. . MoHéTa, munt, muntstuk. CBHHéüVL, lood. Pyöaxa, hemd. CBHHUÓBtift, looden. B^Jitë, ondergoed. Jlépeso, hout. OóyBb (vr.), schoeisel. #epeBflHHEift, houten. Kojimjó, ring. KaMeHb (m.), k&mhh, steen. nparoTOBjurri»1,vervaardigen. KaMeHHtiii, steenen. <■ Ofléatfly npBroTOBjiHfort h3t> cyKiia, h3t> mépcTH h h3t> niëjiKa. Bkjibë nrwoTt H3t noaoTHa h h3t> mépcTH. OöyBL muon. H3i. KÓatH. 3ïa pyóaxa h3t> xopóraaro TÓHKaro nojioTiia. rocnoata IlaBjioBa noKynaen. mëjiKOBoe naa/rte. B noicynaK) cyKÓHHbie öpioKH. 3Ta a,&Ma He hm-feert tóhkhxi, mëjiKOBtixT. njraTKÓBT>, y Hea ToatKO noaoTHHHHhie naaTKó. B He aioöaïo 6yMaatHtixa> bopothhkóbb. BoneMy bij He öepëTe óthxt. KpaCÉBïJXT. KÓataHUXt CyMOKt? lIOTOMy HTO h JHOÖJIIO nOJIOT- HHHHBiH cyMKH. 3' 6epy mepcTHHyio pyóaxy, a moh ópaTt óepëTt nojiOTHHHHyio pyöaxy. OHa noKynaerL HëpHtiit mëakobijh 3óhthkt>. 3th MyatHKH HMBiOTt Tënaue mepCTHHËie naaiiuï. B aioóaio cónie h HëpHtie mëjiKOBije raacryKH, a rocnoaHHt BeTpÓBt jddGhtl ckpue mepcTHHtie raacTyKH. 82 Kjhohh flijiaiorL h3t> HtejrtBa. JliHtrH jrfoiaiOTt m% 3ÓjioTa, H3T. cepeópa, hjih H3t Mtaii. 3th nacó H3t 3ÓjioTa. Tonópt Hst acejrEaa hjih H3t CTajiH. JIójKKa, KOTÓpyio bu KjiaaëTe Ha ctojit», H3T> cepeópa, a Ta JióatKa H3t mt,ih. 3ïa BóJHta h3t. CTara. 3 óepy ócTptift CTajitHÓö hohct.. y Hea xopóniia CTajitHHH HÓacHHinj, a y eró MJiajrmeË cecTpó njioxia HtejrteHiJH hójkhhiiij. 3to m'feaHafl Jióauta. Ecti, ah y Bact cepéóparnjH pyóJii.. Ht»tt», y MeHH HiiTt cepéópflHaro pyÓJró. y mchh xopómie 30JiOTóe nacu, a y rocnoiinia HHKOJiaeBa cmpue cepéÓpHHtie nacn. y ÓToro rocnojiÉHa öójiLme cepéópamjxt MOHért ht>mt. y TBoeró OTn,a. 9th cryjitH H3t jjépeBa, a Tt CTyatH H3t atejrisa. Hamt hóbbih jOMt H3t KaMHH, a Bamt CTapuft JioMt nat aépeBa. PyccKia néHKH iitJiaiOTt H3t KaMHH, a rojrjtóHflCKifl nénKH H3t atejitsa. 3epKaaa npHroTOBjiaiOTt H3t CTeKJia. H óepy lepeBHHHyio JuraéftKy h Knairy eë Bt cboiö nojio- THHHHyK» CyMKy. TocnOJIIIHt HHCeHt rOBOpHTt, HTO OHt BÉaHTL Hamy KaMemiyH) iHKÓJiy. Tboh ópan. HecëTt imtTH H3t Bamero CTaparo iiepeBHHHaro capaa. 3totl MajitHHKt noKynaert KpacHuft KÓataHufi Mant. Tboh ópaTt CTaBHTt cboiö CTeKJiaHyio jiaMny Ha Toxt MajieHLKÏH CTOJit. Spreekoefening. H3t nero 9totc> CTOJit? H3t nero 9th CTyjita? 2Kejit3HtiH jih 9th CTyjita ? H3t nero moh nacu ? 3ojioTtie jih Bamn nacu ? H3t nero Moe kojibiio ? KaKoe y mchh kojim.0 ? KaKoö y Bact raacTyKt? H3t nero moh rajiCTyKt? HlejiKOBijfl jih 9T0Tt njiaTOKt? H3t nero mtiOTt pyóaxn? HltiOTt m pyóaxn H3t cyKHa? HlepcTHHaa jih y Bact pyóaxa? nojioTHHHHtie jhi y Bact ÓamMaKH? H3t nero mwoTt oóyBt? KaKaa y Bact cyMKa? H3t kojkh jui ero cyMKa? H3t MtM jih 9Ta MOHeTa? KaKifl MtfltHJH roJiJiaHACKia mohctu bij SHaeTe? KaKia cepe- «3 opflHfcia pyccKia MOHGTLi bh 3Haeie? Hat nero Bame njiaTte? Hat nero bth ctbhh? Karna bto ctshh? JlepeBHHHafl jih bto lOCKa? Hst iero btotl noat? KaMeHHaa jth bto nenna? Tporaio jth h a.epeBHHHyio CTtHy? OTKpHBaio jih h CTeKJiaHyio anept? Kanyio KopoÖKy CTaBjno h Ha ctoht.? Ectl jih y Bact xejrt3HaH najiKa ? KaKaa naJiKa y Bamero yHHTeaa ? MtaimË jih bto KJiiOHt ? Ü3t nero BTOTt KjiiOHt ? H3t nero bth nepta ? Ik heb een lakensche jas. Heeft uwe zuster een zijden japon ? Neen, haar japon is van wol. Van welk metaal zijn deze muntstukken ? Dat zijn zilveren roebels. Een roebel is van zilver en een kopeke is van koper. Is dat een houten muur? Neen, deze muur is van steen. Van welke stof is uw vest? Mijn vest is van wol. Ik heb linnen zakdoeken en mijn zuster heeft zijden zakdoeken. Hier liggen de stalen messen en daar liggen de zilveren lepels en vorken. Deze dame heeft een nieuwe zijden parapluie. Onze taschjes zijn van leer en haar taschjes zijn van linnen. Ik houd veel van mooie gouden ringen. Hier zijn zes groote glazen deuren. Hier hangen ijzeren sleutels en daar liggen koperen spijkers. Ik zie de hooge steenen muren niet. De leeraar neemt zijn gouden horloge uit zijn zak en legt het op de tafel. Schoeisel vervaardigt men van leer, en kleeren naait men van laken, wol of zijde. Goede pennen vervaardigt men van staal. Van (= uit) welke metalen vervaardigt men horloges, ringen, lepels en messen ? EEN EN TWINTIGSTE LES. Karna mKÓJia CTOÉTt y • rjryöÓKöZO Ó3ep«. Onze school staat bij een diep meer. il CTOIÓ'W^O lOCKtf. Hjih kosó HecëTe bh éTOTt Ik sta naast het bord. Voor wien brengt gij CTyat ? Mh BÉAHMt nocpédcmeoMö dezen stoel. Wij zien door middel van (onze) oogen. raa3S. 84 § 1. De voorzetsels: y, ókojio, djin en nocpêdcmeoMö regeeren den tweeden naamval. BëpHaa ancKa cróón, y jtbboö ctt>hh. y npaaoË ctêhh CToÉn» öoabmóË mKant. Bamt OTént CTOÉn. y Toró BucÓKaro OKHa n CMÓTpnn. Bt cast. Bama nmóaa CTOÉn. y 6ojn>móro rydóro jrhca HeflaaeKÓ on> Bamero rayöÓKaro Ó3epa. Bijnjft CTyjit CTonn. y aocKÉ. B cnaty ÓKoao Bamero Maaa.maro ópa/ra. Moa ótaaa maana BHcnn ÓKoao nxt óoabmnxt nëpHtixt maant. Tboé annéËKa aeacÉn ÓKoao MoéË tóhkoë céhcë TeipaaH. 9Ta a&Ma Kaaien. cboé TioabnaHbi ÓKoao MOÉxt KpacÉBtixt po3t. Eró CTapaa noaoTHÉHnaa cyMKa aeaurrt ÓKoao MoéË hóboë KÓHcanoË cyMKH. 9to nncbMÓ a,aa Moeró cTapmaro öpaTa. jj,m TeöÉ an era TÓHKia TeTpaOT? Btn, óth TeTpaan aeata/rt 3jrbct am MOÉxt Maa/tmaxt cecTëpt. B 6epy óiy pyccKyio KHÉry aan Moeró orna. OHa noKynaen mhtl juih TBoeró Maaamaro ÖpaTa. Moé MaTb mbën hóblih noaoTHÉHHbifl pyóaxn a,jiH mbhé h juih. MOÉxt ópaTbeBt h cecTëpt. nocpéflCTBOMt raaat aibaii BÉaan to, hto mh fliiaaeMt. nocpéflCTBOMt pyKt aioan Móryrt paöÓTaTb h nacaTb. Bocpéa- CTBOMt HOrt mh MÓHteMt XOflÉTb h ÓTraTb. HTÉqU He HMÏIOTt pyKt. Ohb HMtiOTt ana Kpnaa, nocpéacTBOMt KOTÓpuxt ohs MÓryTt aeTaTb. y, bij. "OKoao, naast. JTaa, (bestemd) voor. Bocpé^cTBOMt, door BtraTb1, draven, hard loopen. E/rÉna, vogel. Kpuaó (meerv.: Kpnaba), vleugel. XoflÉTb2, loopen. (a xoacy, th xóahxdl enz.) middel van HeTait1, vliegen. TycTÓË, dicht. HaHAHmt, meiklokje, «5 ./'•ïfj Spreekoefening. Ctoio jih h y ÓKHa? CHiHTe jih bij y aBepn? PacTyn» jih sepeBta okojio Bamero ^flona? BHiHTe jih bij rycrofi Jitci. okojio HameË mKOJiu? nocpeacTBOMi» nero bij bhahtc? IJocpejictbomt. nero hthhij JieTarorc. ? MoateTe jih bij xomti» ? BocpejiCTBOMt nero bij xoflHTe? TJocpeflCTBOMt nero mu MoateMt pkaaTb xjit.6t>? Pkatyrt jih óyMary nocpeiCTBOMi. Tonopa? Bto Jiiuiatorb nocpeACTBOMi. Tonopa? Bto mu jrBJiaeMi. uocpea,ctbomt> Hamnxt pyKt ? Okojio Koro chahtc bij ? Ctohtt, jih AOCKa y npaBoit ctehij ? noneMy jhojth He Moryn» jieTaTL? Okojio nero ctohtb CTyjit? Bhchtt> jm moh mjiana okojio BaiHHXT. mjinni.? Cnaty jih a okojio CTOJia? JleatHTt jih m-bjit> okojio CHHiiro KapaHjama? CTaBjno jth h KopoÓKy okojio Moeft cyMKH ? Bhchtt. jih aTa KapTHHa y aockh ? JJ,jih Koro JieatHTt 8Ta KHHra? Bepy jih h CTyjit ajih Bact? Bpocaio jth h nepta okojio ótnaro MtJia? Waar (= waarheen) legt deze leerling zijne schriften ? Hij legt ze naast uwe Russische boeken en mijn Hollandsch woordenboek. Voor wien brengt gij deze mooie meiklokjes en witte seringen uit uwen tuin? De meiklokjes zijn voor mijne jongste zusters en de seringen zijn voor onzen leeraar. Het zwarte bord staat bij den witten muur. De vogels hebben vleugels door middel waarvan (= van welke) zij vliegen. Dit huis staat naast onze nieuwe school. Ik leg mijn gouden horloge naast uw zilveren horloge. Zijn nieuwe wollen mantel hangt naast jouw oude lakensche jas. Door middel van onze oogen zien wij. Door middel waarvan (= nero) kunnen wij werken? Hij staat naast (= bij) dezen ouden hoogen boom. Deze roos is voor mijn oudste zuster. Ik neem dit woordenboek van de tafel (= weg) en leg het in de kast naast jouw Fransche boeken. Mijnheer Zoerow zit naast haar oudste broeders. Een paard heeft vier pooten (= beenen) door middel waarvan (= van welke) het kan loopen en draven. 86 TWEE EN TWINTIGSTE LES. fl Öepy KHHry rocnoaÉHö IIeTpÓB«. Oho. BBmaeTt nuiÉny Moeeó öpara Ha cTinry. Ik neem het boek van mijnheer Petrow, Zij hangt den hoed van mijn broeder aan den muur. § 1. De zelfstandige naamwoorden, die den bezitter aanduiden, staan in den tweeden naamval, in welken naamval ook alle woorden gezet worden, die deze zelfstandige naamwoorden bepalen. Ik ken uwen Russischen leeraar (= uwen leeraar van de Russische taal). Daar ligt mijn leerboek van de Engelsche taal. § 2. Wanneer men in het Hollandsch het woord van gebruikt, terwijl men met dit woord geen verwijdering wil aangeven, wordt in het Russisch de tweede naamval gebruikt zonder een voorzetsel. fl 3Haio Bamero ynóTejia pyCCKÖ20 H3tIKa. Taart jiestÉrt moh ynéÖHHKt aHTjriËCKÖ!20 ffiWSA. K&KÓeo nBlvra óia CTtHa? 9ïa crfeHa fsfesLan. 9ïa crina ókmeo uBtTa. i Moh MaHHtéTH Toaö-ate ubt/m KaKt MOË BOpOTHHKt. Eró ÖamMaKÉ apyróa? uBiiTa HT>Mt moé ÖamMaKÉ. Welke kleur heeft (= van welke kleur is) deze muur? Deze muur is wit. Deze muur is wit van kleur (= is van witte kleur). Mijne manchetten zijn van dezelfde kleur als mijn boord. Zijne schoenen hebben een andere kleur (= zijn van een andere kleur) dan mijne schoenen. 87 § 3. De naam van een kleur kan in het Russisch in den eersten of in den tweeden naamval worden gezet. ynéÓHHKT., leerboek. KaKt, als. Bbt>tb (meerv. ubbtei), kleur. ToTt-ate, dezelfde. Mojiokó, melk. LToTonÓKT. (noTOJiKa), plafond. JBiaH, oom. OpaHiryst, Franschman. OaMÊJiia, familienaam. ApneMéTHKa, rekenkunde. TpaMMaTHKa, grammatica. roaaaHa,ent (roaaaHana), Hollander. EBMent (HBMna), Duitscher. PyccKin, Rus. AHrjfflnaHHHt (meerv.: aHraniaHe), Engelschman. Oht> KJiajtëTB KHóry Bamero Maaajnaro öpaTa bt, Bamy cyMKy. Mbi HecëMT. ubt/th H3rb caaa rocnoa.ÉHa IleTpÓBa. 9to hbt>tei Moéö cTapmen cecrpó. Etaan nutóna ótoë aaMBi aeacÉTt ókojio hóboë maÉnu Moéft cecTpó. fl óepy caoBapB rocnoaÉHa BHceHa. Mbi He TpóraeMt cryjia yHórejiH. CyMKH óraxt npnaéHtHBixT» yHeHHKÓBT. aeataTB affEct. 9to caat Moero aÉaH. B BBmaio hxt. mJiHnu ÓKoao maant h naaineË Hamnxt ynHTeaéft. Moë ynéÖHHKt apneMéraKH aeacÉTt ÓKoao Bamnxt pyccunxt KHHrt. 3stCB aeatÉTt ynéÖHHKt pyccKoË rpaMMaraKH Moeró Maaamaro öpaTa, a TaMt aeacart yHéÖHHKH roaaaHa.CKaro H3tiKa h (ppaHiryacKoË rpaMM&THKH CTapnmxt cuHOBéË Bamero HÓBaro coctaa. JJepéBta óraxt caaÓBt BBicóKia h TÓacTtia: óto óneHt CTaptiH AepéBBH. Kamt ynÉTeaB d)pamry8CKaro H3BiKa (ppaHnyst, a Bamt ynÉTeaB HtMénKaro HSBiKa roaaanaent. Kanóro nBBTa óth aHHéËKH? 9ïa mHpÓKaa aHHéËKa ötaaa, a Ta ysKaa aHHéËKa atëaTaa. Moé népBH jKëaTBia, a Bamn népBH cÉHia. KopóBa Hamero cocBaa ötaaa, a Hama KopóBa Hëpnaro nBBTa. Moé KapaHaanrÉ atëaTaro nBEta. Eró KÓJKaHaa cyMKa KpacHaro nBBTa, a moé noaoTHÉHHaa cyMKa nëpHaro 88 iiBBTa. Boaa ÓToro rayóÓKaro Ó3epa cóH«ro HBT/ra, a Boaa Toró MéjiKaro Ó3epa 3eaëHaro riBT/ra. Moh raacTynt Toró-ate iiBTvra Kant moh MaHatéTu. Toró-ate m HBT>Ta noat KaKt noToaoKt? Htrt, noat apyróro nBsta. Cttvhu moóë KÓMHaTtj apyróro HBT>Ta HtMt cTtiHti HameË nmóau. Bacu ótopo HT>Mu,a Toró-ate iiBï,Ta KaKt nacu Hamero ynÉTeaa Ta KaKt Mant Maaamaro cb'ma Bamero caaÓBHHKa. Spreekoefening. BbK) KHHry 6epy a? Tporaio an a TeTpaab Bamero ÖpaTa? 3HaeTe an bu (paMHaiio Bamero ynaTeaa pyccKaro H3UKa? KaKoro HBtiTa Bama cyMKa? Toro-ate na OHa nBijTa KaKt cyMKa BToro yqeHHKa? KaKoro HBtTa 3oaoTO? Toro-ate aa cepeópo HBtTa KaKt 3oaoTO? flpyroro an HBtTa moë BopoTHHKt HtMt moë raacTyKt? flpyroro an HBtTa Bamn ópiOKH HtMt Bamt ataaeTt? KaKoro HBtTa aaHabimt? Toro-ate aH HBtTa ■nMMiaau KaKt aaHauint? Apyróro 3h nBT>Ta bth ctbhu ntMt noToaoKt? KaKoro npten noToaoKt BameË KÓMHaTU? Apyróro an HBT>Ta Bamt flOMt HtMt Hama mKoaa? Toro-ate aa qB^Ta CToat KaKt CTyjiLH? Toro-ate aa HBtTa aocKa KaKt CTtHa? KaKoro nBtra MoaoKó? Toro-ate an HBtTa moh soaoTue nacu KaKt Bamn cepeópaHue nacu? 3HaeTe aa bu (paMaaiio Bamero yiaTeaa aHraiËCKaro a3UKa? BtMent an a? cDpamryst an bu ? AHraanaHe aa mu? ToBopaTt an ht,mh,u no-pyccKH? ToBopaTt aa pyccKie no-roaaaHacKH ? Kto roBopHTt no-aHraiËCKH ? BoieMy bu roBopHTe no-roaaaHACKH ? KaKoro nBiTa Bamt yneÖHHKt pyccKaro a3UKa? KaKoro nBliTa Bamn yneÓBUKH roaaaHacKOË rpaMMaTHKH h apaöMeTBKH ? JleataTt aa cyMKa 3Toro yqemiKa SaaeKO on> BameË cyMKa? 89 Hij legt de boeken in de tasch van uwen broeder. De witte^ handschoenen van deze dame liggen naast de gele handschoenen van zijn jongste zuster. Het huis van onzen leeraar staat niet ver van onze school. Het kleine houten huis van dezen boer staat naast het groote steenen huis van den broeder van mijnheer Pawlow. De schriften van dezen leerling liggen naast de linialen van mijn broeder. Van welke kleur zijn deze muren? Deze muren zijn geel en die muren zijn wit. Is de vloer van dezelfde kleur als het plafond ? Neen, de vloer is niet van dezelfde kleur, maar van een andere kleur. \ Van welke kleur is uw leerboek van de Fransche taal? MijnHfeerboek van de Fransche taal is groen (= is van de groene kleur). Is uw boord van dezelfde kleur als" uwe manchetten ? Neen, mijne manchetten zijn van een andere kleur. De hyacinthen van deze dame zijn van dezelfde kleur als mijne tulpen. Ons huis is van een andere kleur dan uw huis. De dunne pennen van dezen jongen zijn van een andere kleur dan de dikke pennen van jouw broeder. Weet gij den familienaam van dezen Duitscher? . DRIE EN TWINTIGSTE LES. Oht> óepën. cójiw. MaTb noKynaen» aÓJioKO Km rocTéË. Tboh cecxpa óepën em,ë mvkw H BOK.Ü flJIH TBCTa. Hij neemt (wat) zout. De moeder koopt appelen voor de gasten. Je zuster neemt nog (wat). meel en water voor het deeg. § 1. Wanneer een overgankelijk werkwoord slechts betrekking heeft op een zeker gedeelte van de aanwezige stof, die door het lijdend voorwerp wordt aangeduid, wordt de naam van deze stof, of van de voorwerpen, in den tweeden naamval gezet (de verdeelingsgenitief). CTaKant boa^, KycóKi. xjtbóö!, CTaa nrans, $yHn. rpyms, een glas water, een stuk brood, een zwerm vogels, een pond peren. go § 2. De tweede naamval (de verdeelingsgenitief) wordt in het Russisch gebruikt ook na zelfstandige naamwoorden, die een maai of een hoeveelheid aangeven. Ovhtt, caxapy, j een pond suiker. ,H,Ba (pynra na/o, Kycónein, m&jry, twee pond thee. een stukje krijt. § 3. Sommige woorden (caxapt, mt,jit>, iaa enz.) hebben in den tweeden naamval enkelvoud een y of /om plaats van a of a. § 4. Het woord KÖ0e wordt niet verbogen. Cojij, (vr.), zout. HóaoKo(meerv.aÓJioKH),appel roert (m.), gast. Myna, meel. Tt,cto, deeg. KycÓKi, (hyena), stuk. Kycónem, (icycóHKa), stukje. CTaa, zwerm. TapéjiKa, bord. ApnniHT,, el. OyHTx, pond. Tpyma, peer. Caxapt, suiker. Bafi, thee. Kóio naö 6e3i. caxapa. YHóTejib óepën, bojiij, a rocnojnim, ÖTenaHOBT, óepën BHHa. 9Ta ,naMa noKynaen rpynrt ara cboéxt, ctmoBéfl. rocnoata IleTpÓBa noKynaen cyiraa Ha naarte, a moh cecTpa noKynaen raëjiKa h mépCTH. ynÉTeai, óepën KapaHaann, h oyMarn h naa^ën hxt, Ha cboh ctojit,. Oht, óepën xa-BÓa. Moh CTapnrin ópan noitynaen cnnieKT,, a a noKynaro TeTpaai,. BepëTe jth br óójiokt,? H-ett,, a óèp/ rpynn,. Moit ópan jnöÓHn aÓJiOKH, a a jnoójnö rpynm. «DyHTT, caxapy ctóhtt, 25 céHTOBT,. 9Ta aaMa nonynaen Tpn (pyHTa aÓJioKT, h naTi, (pyHTOBT, rpynn,. yHÉTejn, óepën. 94 n$3U, a Bt JIÓHfl,oHf> acHByrt aHrjiireaHe. B KJiaAy KjiiOHt Ha CTOJit. Kjuont jieatÉTt Ha ctojib. Moé KHÉra JieacarB Bt cyMKt. B B-Bmaro tbob mjiÉny Ha crtHy. Tboé nijiÉna BHCÉTt Ha CTBHB. YHÉTejIB UlëTh H3t KOppHflÓpa Bt KÓMHaTy. Mtl CHflÉMt Bt KÓMHaTt. OropÓJIHHKt HflëTt Bt OropÓiTB. OrOpÓAHHKt paóÓTaeTt Bt oropÓAt rocnoAÉHa XéppHTceHa. Ohé chaétb Ha CKaMéÉKt y OKH& h _CMÓTpflTt / Ha CTaH nTHHt, KOTÓpBIH JieraroTt He^ajieKÓ oit Toró" rycróro jiBca. Ha Ó3ept mh béjihmb MHÓro ÓOJIBIHÉXt h m&aeHBKHXt napoxÓAOBt. 9th ÉroAH pacTyrt Ha KycTB. Tt hjioabi pacTyTt Ha «épeBt. PbiÓBI OTByTt Bt BOli. PÓ3BI CTOÉTt Bt CTaK&Ht Ha OKHB. KapaHAamt aeacÉTt Bt KapMairt ynÉTejia. Yhétcib óepëTt KapaHAamt H3t KapMaHa h KJiaAëTt ero Ha CTOJit. YneHÉKt óepëTt KycÓKt acëjiTaro Mtjiy h nÉmeTt Ha aockb. y^eHHKÉ HflyTt bb ynÉJiHme. YneHHKÉ CHAÉTt Bt yHÉjmm,t. Mbi HAëMt Bt nójie. Bt nójrt paÓÓTaiOTt MyatHKÉ. Bt njiaTBt ótoh AaMu HtTt KapMaHOBt. Tboé Maajimifl ópaTt roBopÉTt, HTO OHt He MÓHteTt naaBaTB Bt Mópt. 9totb Majn»HHKt KaaAëTt JiHHéËKy Ha TeTp&AB. JlHHéfiKa aeacÉTt Ha TeTpaAH. Moé nuiÉna bhcétb Ha ABepÉ. CtiHt éToro MyatHKa chaétb Ha jióhkiah CBoeró oTHa. OTérrB óepëTt CBraa ct jiómaAH h CTaBHTt eró Ha CKaMéflKy. PÓÓU JKHByTt Bt 03ëpaXt h Bt MOpÉXt. BTÉirBI aCHB^Tt Bt jitcaxt. yneHHKÉ nÉmyTt Bt TeTpanaxt. Bt mKÓJlt yiÉTeaB chaétb Ha CTyjit, a ynemaKÉ CHAÉTt Ha CKaMéftKaxt. BroAH pacTyit Ha Kycróxt. JJepéBBH pacTyTt Bt atcaxt h Bt caAaxt. ]hbm atHByTt Bt AOMaxt. BBtTó pacryTt Bt caAaxt, Ha nojróxt h Ha jryraxt. MyacHKÉ paÓÓTaiOTt Ha noJiÉxt h Ha jryraxt; caAÓBHHKH paÓÓTaiOTt Bt caAaxt; oropÓAHHKH paÓÓTaKTt Bt oropÓAaxt. Bt mKÓJit Ha crtHaxt BHCÉTt KapTÉHH. 96 VIJF EN TWINTIGSTE LES. YqÉTeat nËmeTt Ha HëpHOÖ a.OCK/4. Bt ÓOJSbBlÓMÖ AÓM/5 BÓCeMB KÓMHarB. Oht> nónieTrb bt> ciïaeü TeTpajiw. KHÉra aejKaTt bt> óoiihmüxd HëpH«a?s cfmtaxo. De leeraar schrijft op het zwarte bord. In het groote huis zijn acht kamers. Hij schrijft in het blauwe schrift. De boeken liggen in groote zwarte tasschen. § 1. De bijvoegelijke naamwoorden hebben in den zesden naamval de volgende uitgangen: mannelijk i vrouwelijk ua, oa, ia aa, hh om-l, ein, oë, eË onzijdig oe, ee omt>, ewb hxt>, hxt> Eerste naamv. enkelv. Zesde naamv. enkelv. Zesde naamv. meerv. 3 roBopio o CTapm&m5 cóh/s Bamero cocfeaa Ohé roBopÉTt o6ö oropóa), over. rópo/ri>, stad. .HepéBHH, dorp. TpaBa, gras. 97 § 3. Het woord oKueómnoe, ofschoon een zelfst. naamw. wordt verbogen als een bijvoeg, naamw. Moó khéth aeatan. Ha MaaeHutoMt KpyraoMt cïoai. Ohó roBopóTL o 6t,a.H0MT> cocsat, rocnoAóHa f leTpÓBa. Moft CTapmifi öpart atHBëTT, Bt ÓHem, öoaunÓMt rópojti. Bt pyccKOMt yqéÖHHKTj 184 CTpaHónti, a Bt roaa&BACKOMt yHéÓHHKt TÓatKo 112 CTpaHónt. Bt cóHeMt cyKÓHHOMt cropTyKT» ctma rocnoAóHa BHceHa Herupe KapMaHa, a Bt 3eaëB0Mt niepcTaHÓMt atnaéTT. TBoeró öpaTa TÓatKO ABa KapMaHa. B aioÖJnö aeata/ïï. Ha 3eaëH0ö TpaBt. Oat nómen> Bt tóhkoë cóHefl TeTpaAH. 9TOTt MyatóKt atHBëTt Bt MaaeHtKofi óbahoh AepéBHt. Bt pyccKoü aaöyKt 35 óyKBt. Bt MaaemjtoH AepeBÓHboë KopóÖKt. aeacóTt Mtat, a Bt óoabmóó KÓataHOH cyMKt aeataTt KHórn h TeTpaAH. Bt rayÖÓKofi TapéaKt cynt, a Bt MéaKOH TapéaKt móco. Ha óoatmÓMt KpacHOMt okbt» CTOjrrt Bt CTaKaBt r^Btiti. Ohó paöÓTaiOTt Ha HÓBOMt noat Moeró oTija. Bt rayöÓKOMt Ó3ept Hamero aóah MHÓro puöu. Ha BticÓKOMt TóacTOMt AépeBT. pacryTt HÓaoKH. Mu HHTaeMt Bt pyccKOH KHórfe Hamero öpaTa o noaé3Huxt h BpéAHUXt atHBÓTBUXt. B HHTaK) O AÓKHXt JKHBÓTHUXt, KOTÓpua atHByTt Bt rycTuxt atcaxt H Bt BUCÓKOÖ TpaBT, öoaunóxt ayrÓBt. Mu roBopóMt o ö-babuxt» aróAHxt, KOTópue atHByTt Bt cmpoMt AepeBÓHHOMt aómt, HeAaaetó OTt ósepa. Bt óoatmóxt roaaaHACKHXt ropoAaxt MBÓro CTapuxt KpacóBuxt AOMÓBt. Ea Hó3KHXt KycTaxt pacTyTt xopómia aroAu. KHórn yneHHKÓBt aeataTt Bt aëpHuxt KÓataHuxt óan noaoTHHHHUxt cyMKaxt. Mu nómeMt Bt TÓacTuxt atëaTuxt TeTpaAHxt. Spreekoefening. r\:$d Bt KaKoti TeTpaAH nnmeTe bu? nnmy an a Ha KpacHOH AOCK'b? Bt KaKOMt ropoAT, atHBeTe bu? JÜHBeTe aH bu Bt 9» flepeBHt ? JlroóüTe jih bu chjtetl Ha TpaBt ? Tk,t> bhchtt» Kap- THHU? Ha KaKOMT. CTyffB CHAHTT. yiHTejIL? Bt KaKOË pyKt y MeHH KapaHAanrL? Bt. KaKOË cyMKt JieacaTT. Bamn khhfh? T^t JieJKHTT. MLJIT.? BT. KaKOË KOpoÓKt? Ha KaKOMT. CTOJTE jieatHTT. moh KHHra? Ha KaKHXT. KycTaxT. paCTeTT. cnpeHi.? T^t jiejKaTT. moh nacu? Bt. KaKOMT» KapManb? Chahmt. jm mu bt. MaaeHLKofi KOMHart ? Ckojilko öyKBT. bt. pyccKOË asóyKt? ÜKOJILKO ÖyKBT. bt. rOJIJiaHACKOË a3ÖyKt? Ckojilko CTpaHHUT. bt. CHHeË TeTpaAH, KOTopaa JieHtHTr. Ha CTOJit? Ckojilko KHHn. BHAHTe bu Ha CTOJit yHHTejM ? Ckojilko AOManmnxT. jkhbotbuxt. HMteTe bu? JleacaTT. jih moh öyMarn Ha KpyrjioMT. CTOJit? JKHBCTe JIH bu BT. AepeBHHHOMT. AOMt ? Bt. KaKOMT. AOMt JKHBeTT. BaniT. ahah? Ckojibko KonteKT. bt. rojiJiaHACKOMT. ryjiLAeHt? JIlOÖHTT. JIH yHHTeJIL TOBOpHTL O TJiyHUXT. H JltHHBUXT. yqeHH- Kaxi.? JIioóHTe jm bu HHTaTL o pyccKHXT. ropoAaxT.? Mijne Russische boeken liggen in de nieuwe zwarte tasch. Wij lezen in dit Hollandsche boek over nuttige huisdieren en schadelijke wilde dieren. Spreekt hij over den rijken buurman van uwen ouderen broeder? Neen, wij spreken over den nieuwen waker van den heer Nikolin. In welk doosje liggen zijne pennen? Zij liggen in het kleine papieren doosje, dat (= welke) op de ronde zwarte tafel staat. Ik zit op een gelen stoel en hij zit op een kleine witte bank. Het vleesch ligt op een wit rond bord. In groote steden wonen de menschen in hooge steenen huizen. In de Russische dorpen wonen de boeren in lage houten huizen. Zijn vader vertelt (= spreekt) over de groote mooie appels, die (= welke) in de groote tuinen van deze boeren groeien. Onze hoeden hangen aan den witten muur. In de groote dichte Russische bosschen leven wilde dieren. Hij spreekt over het gouden horloge van zijn vader. In het Russische alphabet zijn er meer letters dan in het Hollandsche. Deze dames spreken over de oudste dochter van onzen buurman. Deze leerlingen schrijven in dikkè blauwe schriften en die leerlingen schrijven in dunne grijze schriften. 99 ZES EN TWINTIGSTE LES. Mm ryjiaeMi. öö jrfecy\ CTyjrt CTOÉTt na nojiy. Mu rOBOpÉMt o JIT.C/6. Wij wandelen in het bosch. De stoel staat op den vloer. Wij spreken over het bosch. § f. Sommige zelfstandige naamwoorden (cairt, Jiyn., öépert, jtbcb, nojrt, yrojrc. enz.) krijgen in den zesden naamval enkelvoud in plaats van -fc^een y, waarbij zij tevens den klemtoon op deze y krijgen. Deze onregelmatige vorm kan alleen na de voorzetsels: ea en na staan; na het voorzetsel o komt altijd de regelmatige vorm te staan. O HëMö bu roBopÉTe? Waarover spreekt gij? Mu roBopÉMt oót btuxö Wij spreken over deze CTfxhHXö. stoelen. O komö roBopÉTt ohé? Over wien spreken zij? Ohé roBopÉTt o ópaTö^s Zij spreken over de broe- rocnoflÉHa üeTpÓBa. ders van den heer Petrow. § 2. De woorden: umo en nmo krijgen in den zesden naamval: komö en uêm. § 3. De aanwijzende voornaamwoorden : stott» en tott. hebben in den zesden naamval de volgende uitgangen: lste naamv. enkelv. êTomö I öta óto tothö Ta I to 6de naamv. enkelv. §tomö | qtoü öto^ö tomö toü \ tomö 6de naamv. meerv. orüm t£xt» § 4. De zelfstandige naamwoorden, die het meervoud onregelmatig op bu vormen, hebben in den zesden naamval meervoud: bnxö. ToBopÉTe jih bu o MÓëMÖ ópa/rva ? Ohé roBopÉTL o b&meü éecrpA. TOBOpÉTe jih bu o HëMö ? Htrt, mu roBopÉMt o eacö. Spreekt gij over mijn broeder? Zij spreken over uwe zuster. Spreekt gij over hem? Neen, wij spreken over u. IOO § 5. De bezittelijke voornaamwoorden: moü, meoü, ceoü, hcuuö en eauiö hebben in den zesden naamval de volgende uitgangen: mannelijk vrouwelijk I onzijdig Zesde naamv. enkelv. èin» efl ewh Zesde naamv. meerv. hxt. hxt. hxt. bijv. moü, ito'ëMö, moüccö; tboh, tboóü, tboüxö; Hame, uémeMö, Ham«a?s. 411 • óyEérfe Óójn.me po3t temt. bt» MoëMt oyKérfc. Bt. moömt» pyccKOMT. yqéÓHHKT. óójiune CTpaHÉnr. ht»mt» bt. TBoëMi, d^pa-HrryacKOMT. cjioBapr». rocnoaÉin» XéppHTcein» pobo,pÈTT. o CBoëMT. CTapmeMT. cóht». Bt. HanieMT. hóbomt» jk>mt» HHTb ÓOflbnrÓXT. KÓMHaTTi, a bt» HXT. CTÉpOMT» flÓMT» TÓJH.KO nerape KÓMHara. Bt. eró npanoMT. KapManB aeHta/rT» eró kjijdhh, a bt» eró jtebomt. KapMaHf. aeacÉn. eró pyccKan KHÉra. O komt» ona jryMaen.? OHa jTyMaen. o CBoéË MJiaanreË cecTpr». Bt» TBoéfi cÉBeË TeTpaAH 12 cxpaHÉnr», a bt» MoéË BeueHOË TeTpaiH 24 CTpaHHnti. Bt. HameË niKÓflt. 19 yneHHkóbt. h 12 yqeHÉnr.. Bt» BameË HamKT» kó MyatÉKT» ayMaeTr. o 101 esoëMt CTajrfc. Molt OTénr. roBopÉTt o BameMt pyccKOMt btici.M'b. Bt HaniHXTb cajraxt pacTyTt éöjiokh h rpynra. Ha Bamaxt noaaxt paóÓTaiOTL MyatHKÉ. Ohé paÓÓTaiOTt bt> CBOÉxt oropójtaxt. Hxt néptH aeatBTt Bt nxt MajieBtKHXt Kopóöicaxt. Bt eÉ mëJiKOBhrxt miaTbflxt htvtb KapMaHOBt. Bt éTOMt 6ojn»raÓMt rópoflt mhóTo atÉTejieü, a Bt toh ósjtboh ji;epéBHt óneHb meuio acÉTeaeÉ. Bt éTOMt KaMeHHOMt JïÓMt fléBHTb KÓMHaTt, & Bt TOMt JtepeBÉHHOMt JIÓMT, HieCTI. KÓMHaTt. Moö OTént roBopÉTt oöt öraxt 3eaëHbixt ayraxt. Bt Ttxt rjiyÖÓKHXt 03ëpaxt MHÓro pnöu, a Bt érnxt MéjiKHXt oaëpaxt óieHi. méjio pnÓH. B roBopio o TeÖT., a th roBopÉim. o HëMt. Yhétcih. tobopÉTt He o Bact, a 060 mht.. B nnniy 0 HHXt h oöt nxt cëCTpaxt. Moé CTapraifl cëCTpn ryaÉiOTt Bt atcy. Mh CHJïÉMt Ha BHCÓKOMt Öepery rjryöÓKaro Ó3epa h CMÓTpHMt Ha MyatHKÓBt, KOTÓpne paÖÓTaiOTt Ha HanieMt Jiyry. njioirja h hbIjtó pacryTt Bt cajry. 9T0Tt CTyjit ctoétb Ha noay, a TOTt cryjit CTOÉTt Ha ctojit,. Moé najina CTOÉTt Bt TOMt yray. Hamt cociflt roBopÉTt 0 CBoëMt jiyrfe. Ohé roBopÉTt 0 MOÉxt cTaparnxt Öpaitflxt. Ohé roBopÉTt 0 CBOÉXt CTa.Il.HHXT. népbHXt. MH CHflÉMt Ha BHCÓKHXt lëpHHXt CTyjH.HXt, a OHÉ CHflÉTt Ha HÉ3KHXT. HtëjITUXt CTyjn^ixt. B nnniy 0 chhobmïxb Hamero cocijia. B hhteud 0 pa3JIÉHHHXt JiepéBbHXt h HXt JIÉCTbflXt. Spreekoefening. Ha neMt jieataTt moh KHHrn? PacTyTt jih Bt BanieMt caiy poBH? Tjit. pacTyrt dbt»th ? B/rB pacTeTt TpaBa? PacTyn. jih oboihh Bt atcy? CTOHTt jih CTOJit Bt yrjiy? TyjiaeTe jth bh Ha öepery Mopn ? JljMaeTe ie bu o BanieMt OTrrfe ? Ha neMt CHflHTt jhojth Bt TeaTpt ? Fjit paöoTaeTt caiOBHHKt? 102 Ha BTOMt JIH CTÓJIS' JleatHTt MOH KHHra ? Ha KaKOË CTSHt BHCHTt KapTHHtl ? CkOJH>KO OKOHt Bt BameË KOMHaTB ? Ckojh>ko KÓMHaTt Bt 8T0Mt flOMTi? CKOJIBKO CTpaHHITB Bt TOB TeTp&I,»? MHoro jth atHTejieft Bt BameË aepeBHt? MHoro jih KapMaHOBt Bt MoeMt ciopTyKt ? CnjiHTe jbi bi>i Ha TOMt CTyjit ? JTjMaeTe jih bij o CBOHXt ypoKaxt? Ckojusko yieHHKOBt Bt BameË ihkojit. ? Kto paóoTaert Ha jryry ? Hto Bt MoeË npaisoü pyrcfe ? Ha BameH jih rojiOBt Bama mjuma? Ha Monxt jth pynaxt moh nepnaTKH ? Bt BameMt jui KapMaHt moh aojioTtie nacij ? Ha MoeMt jih najn.h.t. Moe kojh>ho? Ha mhtj jth moh HepBtnt ciopTyKt? KaKOË Ha HeMt cropTyKt? KaKie Ba Bact ÓamMaKH ? De leerlingen wandelen in het dichte bosch en in onzen grooten tuin. Spreekt gij over uwen nieuwen tuin? Neen, wij spreken over hun groot bosch. Deze dames zitten op den hoogen oever van dat diepe meer. Wij lezen in dit Russische boek over verschillende huisdieren. Op uwe weiden werken vele boeren. Aan (= op) deze hooge boomen groeien peren en aan (= op) die kleine struiken groeien bessen. In onze nieuwe school zijn er veel leerlingen. Hoeveel bladzijden zijn er in jouw Hollandsch woordenboek? Waarover (= over wat) schrijf je in dezen brief? Ik schrijf over mijne oudste broeders, die (= welke) nu in een groote stad wonen. In dat kleine dorp wonen 27 boeren. In deze groote kamer staan 12 stoelen en twee tafels. In mijn warmen mantel zijn geen zakken. In den schouwburg zitten de menschen op stoelen of in fauteuils. In zijn grooten tuin groeien tulpen en hyacinthen en in uwe kleine tuinen groeien rozen, seringen en viooltjes. De leeraar spreekt over zijne vlijtige leerlingen. In dezen BiÉÈef schrijft de heer Bacharew over zijne zoons en broeders. In mijn fuiker zijn tulpen en hyacinthen en in haar ruiker zijn witte rozen en mooie seringen. ZEVEN EN TWINTIGSTE LES. B 6hviö, óbiJid, Tu 6uJiö, óuiöj, ik was, ik ben geweest, gij waart, gij zijt geweest. 103 Oht. óujiö, OHa 6uM, Ohó 6üno, Mu 6unu, Bu 6üjiu, Ohó, oht» 6h.##, B BÓjrLïS, BBjrfiJMZ, Tfcl BÓjrBflTb, BÓJTjktëö, Oht. BHjjiua, OHa BÓJTEVM!!, Ohó Btjvk/io, Mh bójtivïw, Bh Bójrktëw, Ohó, oht, Bójrkw, hij was, hij is geweest, zij was, zij is geweest, het was, het is geweest, wij waren,' wij zijn geweest, gij waart, gij zijt geweest, zij waren, zij zijn geweest, ik zag, ik heb gezien, gij zaagt, gij hebt gezien, hij zag, hij heeft gezien, zij zag, zij heeft gezien, het zag, het heeft gezien, wij zagen, wij hebben gezien, gij zaagt, gij hebt gezien, zij zagen, zij hebben gezien. § 1. De Russische werkwoorden hebben slechts één verleden tijd. De verleden tijd wordt in het Russisch gevormd door toevoeging van: jiö, na of jio in het enkelvoud en nu in het meervoud aan den stam van het werkwoord. Het verschil in de uitgangen van het enkelvoud wordt veroorzaakt door de eigenaardige eigenschap van de Russische werkwoorden om in het enkelvoud van den verleden tijd het geslacht van het onderwerp aan te duiden; op m gaat de vorm uit, wanneer het onderwerp mannelijk is, op na wanneer het vrouwelijk is en op no wanneer het onzijdig is. Cezódun fmpoMö h ónat j TBoeró ópa/ra. Bnepa eènepoMö mh ryjifljm BT> JTBCy. Vanmorgen ben ik bij je broeder geweest. Gisteravond hebben wij in het bosch gewandeld. § 2. De uitdrukkingen: vanmorgen, vanavond enz. worden in het Russisch vertaald door: heden 'smorgens, io4 heden 'savonds enz. Men spreekt in het Russisch ook niet van: gisteravond, gistermorgen enz. maar van: gisteren 's avonds, gisteren 's morgens enz. CerójiHfl (lees: sewodnja), #t,aymKa, grootvader. heden, vandaag. EaoymKa, grootmoeder. Biepa, m^fgen.^/W^ • Bopora (onz., geen Ytpomt,, 's morgens. enkelv.), poort. Béqepc-mt», 'savonds. HrpaTt1, spelen. roA.1» TOMy HasaAt, een jaar 1,1 Jlóisa, thuis. geleden, verleden jaar. Botómt,, daarna. fl-feBOHKa, meisje. Kjiacct, klas. He^TJia, week. Kor/ia, wanneer. JJeHb (jihé m.), dag. Rna ró/ia. TOMy naaijvb mu hjéjih bt, IleTporpajit,, a Tenépi> mu jKHBëMt bt, Mockbt,. Biepa yrpoMt mu ryjiÉJin na 3eiiënoMT> Jiyry Bamero cociyia, a hotómt, mu óhjih y Hamero #iyryniKH. B Öhjtl Biepa BénepoM-l bt, Tearpi,. Toflt. TOMy wa&jv, h óujit, bt, jTÓHJIOH'Ë h bt» napÉHtt. CerÓflHH yTpOMT» fl óujit, bt, mKÓjrfe, a hotómt, a paöÓTaat bt, ca;ry Moeró oïn,a. Moé cecrpa öuiia Biepa BéiepoMT, y Hamefi óaóymKH. 3Ta JiT,BoiKa niTajia Bamy KHÉry. YiemiKÉ CHffEjm bt, Tearpi, ókojio CBoeró yiÉTejia. Ohé ne imcajin pyccKHxi, nÉceMt, noTOMy hto ohé He 3HaiOTT, pyccKaro H3UKa. 3th MjijibiHKH He 3HajiH cboéxt, ypÓKOBT». MyatHKÉ He pyöÉJin jtoobt,, noTOMy hto y hhxt, ht,tt, xopómnxt TonopÓBT,. Toat, TOMy Ha3aar, ÓTa KHÉra CTÓHjia ieTHpe pyÓJiÉ, a renépi, OHa ctóhtt, tójilko /ma pyöjiÉ. Bhhó ctoéjio Ha ctojit,. B Biepa He iihjit, laio. Ohé iht&jih pyccKyio KHÉry o CTapuxT, pyccKHxt ropoAaxT,. Spreekoefening. rjrfc bu óhjih Biepa BeiepoMt? Bto bu flfcjiajiH cerojHa yrpoMT,? Kor.ua bu Óhjih y Bamero flijiyniKH? KaKyio KHHry io5 iHTaan bm Biepa BeiepoMt ? Tirfc bm ryjiaan Biepa ? Buaiï .ra bm Tpn ma TOMy Haaajrt Bt mKoat? Kora,a bm óhjih bt> Tearpt? Bmjbi jm Bama cecTpa y Barnet öaöymKH? O-Koao Koro CHjrfcaH bm Biepa Bt KJiacct? OrapuBajiH jth bh BopoTa? Bpocajni m bh nepLH H3t KopoÓKH Ha ctojtl? HHTaan jih bh pyccKyio-KHHry r* BncaaH hh bh Biepa pyccKoe iihclmo ? Ckoalko mefa TOMy Basalt iHTajiH bh btotl ypoKt ? PaÓOTaan .th bh Biepa Bt caay? ïïrpajra m bu ceroaHH Ha ayry? Bhjih jih bu Biepa yTpoMt apMa? Bto bu jrBaaaH Biepa Bt mKoat? PBaaH an bu b,bt>tu ? naaBaan jih bu Biepa Bt Mopt? II hjih an bu Biepa BeiepoMt iaË? nnan an bh ceroaiw Kotpe? Bij wien ben je gisterenavond geweest? Gisterenavond ben ik bij mijn ouderen broeder geweest. Twee jaar geleden woonden wij te Amsterdam. Wij waren vanmorgen in het bosch en daarna wandelden wij op den oever van het diepe meer. Deze boeren werkten gisteren op uwe velden. Heb je dit boek gelezen? Ja, ik heb het gisterenmorgen gelezen. Wat deden je broeders gisterenavond? Zij hebben Russische brieven geschreven en daarna hebben zij hunne lessen gemaakt. Hij is gisteren iri den schouwburg geweest. Vanmorgen wandelden wij op uwe weide. Drie jaar geleden woonden wij in dit mooie dorp en wandelden wij iederen dag in de bosschen en op de groene velden. Ik heb gisteren schriften gekocht. Hij heeft mij gevraagd, waarom ik gisteren mijn Russische les niet gemaakt (= geleerd) heb. Zijn kleine zuster heeft nog geen melk gedronken. Zij zegt, dat zij onze hoeden niet gezien heeft. Wij waren vanmorgen bij hen op de weide en wij lagen in (= op) het groene gras. ACHT EN TWINTIGSTE LES. JleatÉTt an nmo-HuÓfdb Ha CTyat? JJ,a, TaMt umó-mo aeacHTt. Ligt er iets op de stoel? Ja, daar ligt iets. io6 TaMt umntó He jieatÉrt. Ctoétt. jih icmo-HuÖfdb ókojio flBépa? T,a, TaMt itmó-mo CTOHTt. Ha ÖTOMt CTOJIT. HUKmÓ He CHflÓTt. BhJIH JIH Btl KOZda-HUÓfdb Bt napÉJKB? Jta, a TaMt /coed&-mo öujit. OHt emë Humzdd He BÉjrfijn, MÓpa. Daar ligt niets. Staat er iemand naast de deur? Ja, daar staat iemand. Op dezen stoel zit \ niemand. Bent u' ooit in Parijs geweest ? Ja, ik was daar weieens. Hij heeft nog nooit de zee gezien. § 1. De uitdrukkingen: iets, iemand en ooit hebben in het Russisch elk twee verschillende vormen. 1mo-Huó~fdb wordt gebruikt bij een vraag, wanneer degeen die vraagt er niet. zeker van is, of er zich werkelijk iets op de door hem genoemde plaats bevindt. Vmo-mo wordt gebruikt, wanneer men weet, dat er wel iets is, maar niet precies wat; nmo-mo wordt ook gebruikt, wanneer de spreker het niet noodig acht aan te duiden, wat zich eigenlijk op de door hem genoemde plaats bevindt. Hetzelfde verschil bestaat ook tusschen de uitdrukkingen: Kmo-HuÖfdb en /cmo-mo, meda-HUÖfdb en mzdd-mo. BhSHHII. JIH TM k08ó-m6yjLh ? HtTt, a hukozö He BÉaty. OHt nunezó He 3HaeTt. Zie je iemand? Neen, ik zie niemand. Hij weet niets. § 2. De woorden: ktho en nmo van de uitdrukkingen: KTo-HHóyflb, kto-to, HTo-HHöyit en hto-to worden verbogen. § 3. De woorden: KTo-HHÖyfli. en kto-to hebben in den tweeden en vierden naamval denzelfden vorm, nl.: KoróHHóy/rt en Koró-To (spreek: kawo). Waarom? § 4. De woorden: numnb en nrnmó hebben in den T07 tweeden naamval: hukozö (lees: nikawo) en ntmeeó (lees: nitsjewo). i § 5. De uitdrukkingen: hhktó, hhhtó en HHKoraa worden altijd vergezeld door het woord He. KTo-HHÖy/u., iemand (wie dan ook). Kto-to, iemand. HTo-HHÓyiu», iets (wat dan ook). Bto-to, iets. Kora,a-HHÓyai», ooit ("wanneer dan ook). Koraa-To, wel eens. Hhktó, -aèeifc Tv( Hhhtó, niets. HHKor/i;a, nooit. Ta3éTa, krant. PascitaauBaTi.1, vertellen. TaKÓË, zulk een. CTÓJH.ko (regeert den 2den naamv. meerv.), zooveel. 3ooaorÉHecKiË caat, dierentuin. CaoHt, olifant. Cïpayct, struisvogel. JleBt (atBa), leeuw. Topa, berg. PefUTb, Rijn. Bóara, Wolga. JTrrBnpt, Dnjepr. Ba HëpHoint CToa4 ctoétb hto-to. JleatÉTt an HTo-HHÓyat Ha KpacHOJn CToat? HtTt, Ha KpacHOMt cToak HHneró HtTt. PacTërc. aH HTo-HHÖyai. Ha ótomt. nóaii? fla, TaMt hto-to pacTërt. EpocaeTt an yneHÉKt HTo-H*6yjrt> h3t> moóh kopóókh ? B,a, oht> hto-to ópocaeTt. Bto aiaaert ynÉTeat? OHt hto-to nanieTt Ha jiockt.. Bt npaBOMt KapMaat rocnoaÉHa BHceHa aeacHTt hto-to. PaSKaatiBaat aH ynÉTeat HTo-HHÓyai. o JI,Htnpt h Bóarfe? Ei>rc>, OHt HHneró He pa3CKa3tiBaat. Bepëmt an tbi HTo-HHÓyaB? HtTt, h HHHeró He óepy. CTOÉTt an KTO-HHÓyiB ÓKoao OKHa? JJa, TaMt kto-to ctoétl. Kto TaMt CTOÉTt? TaMt CTOÉTt rocnoaÉHt ntryxÓBt. Ha éTOMt CTyat CHAÉTt Hamt ynÉTeat, a Ha TOMt CTyak hhktó He cnaÉTt. B Koró-TO BÉaty Ha óepery ósepa. Euat jjh kto- HHÓyat H3t ÖTHXt yneHHKÓBt Bt JIóhioht. ? HtTt, HHKTÓ. H8t io8 HHXt He ötiJit Bt éTOMt aHraiftCKOMt rópoa.t. 3BaaH jih bh Koró-HHÖyjri. ? Jla, a 3Baat rocnojuiHa Bmtó.iHiia. B ryjiajit Bt atcy, ho a HHKoró TaMt He bé/rkat. jKhjhi ih bh Koraa-HHÖyat Bt Mockbs? JL\a, fl Koma-to fltnat TaMt. rocnoata lÏBaHÓBa roBopÉTt, hto OHa HHKor/ia eiu,ë He BHirfcaa Péihia. Bh HHKoraa ne óhjih Bt HameMt sooaornnecKOMt caay. Mofl CTapman cecTpa Kora.a-TO ÓHJia Bt BeTporpaJit, ho a TaMt emë HHKoraa He ónat. 3HaeTe jui bh Hamero coclyia? ^a, a ero Kora.a-To Bó^tat Bt aÓMt Bamero OTna. Ohh HHKoraa enië He bhjit>jih CTpaycoBt h jjtBOBt. Spreekoefening. Ecti. jih HTO-HHÓyat Bt BameMt npaBOMt KapMaHt? Ecti> an HTo-HHÓyjib Bt Moefi atBOH pyKt? JleatHTt jih iTo-HHÓya.b Ha CToat? Bto aeatHTt Ha ctojis? BncnTt an HTo-BHÓyjib Ha 9t0ë CTtHt? CTOHTt JIH KTO-HHÓyab OKOJIO flOCKH? nHmy aH h HTO-HHÓyat Ha apcKt? BnjitaH jih bh Kora.a-HHÓyab pyccKia jieHbrn ? Bnatjit jih KTO-HHÓyab H3t Bact PefiHt hjih ^HT.npt ? Ehjih an bh Koraa-HHÓyab Bt 3ooaorHHecKOMt caay? Bnat an KTo-HHÓyjib H3t Bact BHepa Bt TeaTpt ? BnataH jih bh Kora,aHHÓyab BHCOKia ropn? Kaaay jih a HTO-HHÓya,b Bt KapMaHt? CTOHTt an HTo-HHÓyftb Bt TOMt yrjiy ? JKhjih jih bh KoraaHHóyab Bt Mockbt. ? Bn/ptat an kto-HHÓyab H3t Bact Bojiry ? PacTert jih hto-HHÓyab Bt BameMt caay? BaasaH jui bh Koraa-HHÓyab . caoHa? BHa,taH jih bh Korjia-HHÓyab ctojh>ko TioabnaHOBt? nHcaaH jih bh HTO-HHÓyjb ceroiHH yTpoMt? 3Haen. an KTo-HHÓyjib H3t Bact (bpaHny3CKÏH a3HKt? LBupi jih bh Koraa-HHÓyab (hpaHrryscKoe bhho? 3HaeTt ih KTO-HHÓyflb H8t Bact mok) (paMHaiio? Ziet gij iemand in den tuin? Neen, ik zie daar niemand. Iemand staat bij de deur van het huis. Zag hij iemand op het veld? Neen, hij heeft daar niemand gezien. Ligt er iets in dat gele doosje? Ja, daar ligt iets. Wat ligt daar? Krijt. Op deze ronde log tafel liggen boeken en schriften en op die lange tafel ligt niets. In mijn rechterhand heb ik een potlood en in mijn linkerhand heb ik niets. In deze fauteuil zit mijn vader en op dien stoel zit niemand. Bent u ooit in Petrograd geweest? Neen, ik ben daar nog nooit geweest. Ik was wel eens in Moskou en in andere Russische steden. Deze heer zegt, dat hij nog nooit de Wolga heeft gezien. Wie van (= uit) jullie heeft nog nooit hooge bergen gezien? Ik heb nog nooit een Russische krant gelezen. Een (= iemand) van (= uit) deze leerlingen heeft mijn woordenboek genomen. Heeft de leerdar vandaag iets verteld over de groote Russische meren ? Wij hebben nog nooit iemand gezien, die (= welke) zooveel boeken heeft gelezen als mijnheer Stepanow. Niemand in onze school kent zooveel Russische woorden als deze leerling. NEGEN EN TWINTIGSTE LES. Yhétcjil nómert mt>wmö Ha JJOCKT». Mu "BjiHMt cyrrt jióikko/», a mhco nfamoro. Oht> nómeTt nepó.ws, a mu nÉnieMT> KapaHa.ani«.w#. VfbMÖ mu BHIHMTj? De leeraar schrijft met krijt op het bord. Wij eten soep met een lepel en vleesch met een vork. Hij schrijft met een pen en wij schrijven met potlooden. Waarmee zien wij ? § 1. De namen van werktuigen, door middel waarvan het onderwerp het werk volbrengt, staan in het Russisch in den vijfden naamval (ablativus instrumentalis). In zulke gevallen komt er geen voorzetsel vóór deze woorden en antwoorden zij op de vraag: uibMö? § 2. De zelfst. naamw. hebben in den vijfden naamval de volgende uitgangen: mannelijk vrouwelijk I onzijdig lste naamv. enkelv. t, t, n a, t, a o, e 5de naamv. enkelv. omt., ewh, eMt oio, mo, eio omt>, eMt (oii) (en) 5de naamv. meerv. rmh. hmh, hmh aMH, hmh, hmh aMH, hmh ITO Opmerking. De uitgangen: om en em in den vijfden naamval enkelvoud der vrouwelijke woorden worden alleen in de schrijftaal gebruikt; in het dagelijksch leven gebruikt men tegenwoordig bijna uitsluitend de verkorte vormen: oü en eü. rvt i* w/xw*^ 9th&\ l*fy'J' § 3. Het woord %mo heeft in den vijfden naamval: mws. HiöxaTb1, ruiken. Bócthtb2, schoonmaken, Pott> (pTa), mond. schuieren, poetsen. B3HKt, tong. (nnury, hécthdii. enz.). ByTÓJiKa, flesch. BJêTKa, borstel. BaHcnraTt1, aansteken. Bhtb1, slaan. 3aBoiiÉTi.2, opwinden. (óbio, óbënn. enz.; 6eË,6éËTe). (3aBoaty, saBÓ/iHint enz.) MuTb1, wasschen. Hrjia, naald. (mók», MÓenib enz.) Jlmi, zaag. 3eMjia, aarde. nnjÉTt2, zagen. Kon&Tb1, graven. naxa/rb1, ploegen. 3acTynt, spade, (nanry, namenib enz.) jTunó, gezicht, njiyrt, ploeg. KojkW, hakken. Mojiotókt. (MOJioTKa), hamer. (kojiiö, KÓJienib enz.). CTynaTb2, kloppen. Mbi HlÖXaeMT. HÓCOMt. PTOMt mu tflÉMt, a H3HKÓMt mu roBopóMT». MyacÉKi. nanieTt njjyroMt 3éMjno. OropójiHHKt Konaero. séMJiro 3acTynoMt. Tboë ópaTt KÓJierb jrpoBa tohopÓMt. B CTyny mojiotkómb. B nnmy mbjiomt. na jiockt,, a oht. nÉmeTT. KapanaamÓMt bt. TeTpajui. Oht. pkHcert cnÉHKy HoacÓMt. Tboh cecTpa Hrpaero. mhhómt>. B 3aHtHraio jiaMny ciiéhkoio. Mu nrtëMt nrjióro. MyatHKó qéjihtt. JipoBa nHJiÓK». Oht. hhcthtt» cboë óamMaKÉ mëTKOK). Oht. óbëTb KÓnmy najraoio. yHÉTein. CTynÉTt jiHHéËKOKt. Oht. ópocaeTt TeTpairtio Bt CBoeró ópara. B Tpóraio pyKÓK) CToat.: III H. nHnry nepÓMT.. Oht. hócthtb ct^jh>h hojiothómt». Hróna. CTyHÓTT» KpHJlÓMT.. Mu bóiihmt. niaaaMH. Mu xójthmt. HoraMH. Mu paóÓTaeMT. pynaMH. Ohh KonaiOTT. 3aciynaMH séMjno. MyatHKó kójuott, ApoBa TonopaMH hjih nójiflTT. hxt. nn.raMH. h mók jïhbó pynaMH. 3TH MaJIBHHKH HrpaiOTT. mhhh.mh. Ohh SaBÓJlflTT. cboh 30JI0THe nacu KJHOHaMH. Tt yneHHKÉ CTynarB najn.n,aMH bt. ÓKHa. CnitHKH h p4aty hohcómt., a óyMary HÓacHHnaMH. Ohó ópocaron. KaMHHMB BT. ó^buxt. COÓaKT.. Spreekoefening. Ht>MT> MU BHJIHMT.? HEMT. fl HHHiy Ha flOCKT»?. HEMT. BU roBopHTe? Hemt» bu Binrre? Hroxaere jih bu ptomt.? Hemt» bu HioxaeTe ? Hemt. bu saBOJHrre nacu ? MoateTe mi bu bh/tetb 6e3T. raasT.? Hemt» mu kojicmt. /rpoBa? 3aatHraeTe jih bu jiaMny KapannamoMT.? Bto bu /rfcjiaeTe KapaHJiamoMT, ? Mory jih a 3ajKHraTb jiaMnu bt. hikojit. Óe3T> cimHeKT.? Hemt. bu Mpère Jinno h pyKH? MoeTe jth bu pyKH mojiokomt.? Hemt. bu nteie mojioko ? HncraTe jih bu óanmaKH njiaTKOMT. ? Hemt. bu HHCTHTe ÓaiIIMaKH ? HEMT. MyjKHKT. nameTT. 3eMJII0? HEMT, KOIiaiOTT. 3eMJIK) Ca/IOBHHKH H OropOflHHKH ? HEMT, IHBIOTT. ? HEMT. mu imwh cynt? Hemt. mu pBateMT. mhco? Hemt, mu b/ihmt. mhco? Ha hcmt. jieatHTT. mhco? Hbmt. bu KJiaflere obohih bt. pon.? Hto bu /rhjiaeTe pynaMH? Hto bu jrfcjiaeTe hocomt.? Hemt. fl cryiy? Cïyqy jih a jiHiieintofi? Hemt. hhjihtt. jipoBa? Hemt. mu xojihmt.? Hbmt. mu paÓoraeMT»? nnmeTe jih bu mbjiomt, Ha óyMarfe? Hbmt> nnniyTT, Ha óyMarfe? Ha neMT. nnniyTT. mbjiomt.? Papier knippen (== snijden) wij met een schaar. Brood snijden wij met een mes. Met de oogen zien wij; met den mond spreken wij; met de beenen loopen wij; met de handen werken wij. Waarmee eet gij het vleesch? Ik eet het vleesch met een vork 112 en de soep met- een lepel. Hij steekt de lamp met een lucifer aan. De boeren ploegen de aarde met ploegen. Hij graaft de aarde met een spade. Mijn vader windt zijn horloge met een sleutel op. Mijn broeder reinigt (= HHCTHTT.) de kleeren met een borstel. Zij zagen dien boom met een zaag. Ik wasch mijn gezicht en mijne handen met water. Deze meisjes naaien met naalden. De waker hakt het brandhout met een bijl. Kunt gij een boom met een mes vellen? Ik schrijf met een potlood en hij schrijft met een pen. Wij drinken melk uit (= met) glazen en koffie uit (= met) kopjes. Zij beweegt dien hoogen stoel met (haar) voet. Ik sla den spijker met een hamer. Deze jongens werpen met steenen naar (= in) de kleine vogels. DERTIGSTE LES. fl pkacy ócTpwjts hoïïiömö. Ik snijd met een scherp mes. MyjKHKó iiÉjiHTh Tynó/o De boeren zagen met mvióro. een botte zaag. Oht, inwon, töükumu fawMU. Zij naaien met dunne naalden. Maaapti KpacHrb ctt.hu De schilders verven de RjauiauMU kuctmmu. muren met lange kwasten. § 1. De bijvoegelijke naamwoorden hebben in den vijfden naamval de volgende uitgangen: mannelijk I vrouwelijk onzijdig lste naamv. enkelv. uë, oë, iË aa, ' * aa oe, ee 5de naamv. enkelv. hmt>, hmt> oio, eio uin., hmt. (ofoË),(ofeË) 5de naamv. meerv. umh, hmh umh, hmh | hmh, hmh Majtópi., schilder. Kocétl2, maaien. KpacHTb2, verven. Koca, zeis. ,Khcti> (vr.), kwast. Ky3Héirb, smid. HopTHÓË, kleermaker. KoBa/ri.1, smeden. H3 (kviö, KyëiHt; nyt, KyaTe), MójiorL, zware hamer. nojiHBan.1, besproeien. Hófe/rt, trein. yTpeHHifl, ochtend-. Benépmn, avond-. Tpaita, bed (in een tuin). CBtatiH, frisen. (cibiBy, cjujBëniL, enz.). yfest&rt1, vertrekken. (naany, njiararab enz.). ÜxaTb1, varen, rijden, (s/ry, tjienib enz.). OöaaJolTb1, beschikken over. Cjihtb1, den naam hebben. IIjiaTitTb2, betalen. Kpacita, verf. § 2. De werkwoorden: oÖJiadómb, cmmb, ilxamb en ymdK&nib regeeren den vijfden naamval. Ky3HénT» Kyërt ateafao THacëjiHMt mójiotomt.. MyjKHKt nameTt 3éMjno hóbumt, CTaataHMt njryroMt. B yfeataio yrpeHhhmt. nófeioMt, a rocnoaca HaBJioBa ytsJKaert Be^épHnurt nótsaoMt. Ont CTynlrrt ManeHtKHMt mojiotkómt.. yneHnkÉ nrpaiOTB Óoj&mÉMt KpacHUMt mhhómt>. HöpTHÓH HlbëTT. ÓCTpOK) HrJIÓK). MyatÉKt KÓcnrt TpaBy crajiLHÓio kocóh). OropóffHHKt nojiHBaert rpa/rti CBBateio bojhóio. Maaapt KpacHTt anept nnipoKOK» kóctmo. Mij KpacHMt noat atëjiToft npacKoft, a noToaoKt ótaoft KpacKOË. Mh nümeMt npaBOK» pyKÓK). OHt CTy«rÉTt tóhkoio aepeBAHHoio aHHéftKOK». 9toti. yieHH^t Hamert TÓacTHMt acëaTHMt nepÓMt, a Tort yneHÉKt nnmert tóhkhmt, caaaiit nepÓMt. HrÉna óbëTt npaBHMt KpujiÓMt.* Btott. rocnoaiïnt oóaaaaert óoatnniMt rjryöÓKHMt ó3epoMt. PHt njiaTHTt 3a HBT.TH CepéÓHHHMH MOHéTaMH. 9th MyaCHKH oóaaaaic-Tt öOwTtnióMH CTaaaMH. Hxt cuHOBta caHByrt atHHBUMH yieHHKaMa. Oht, pkatyrt óyMary #jihhhhmh óctphmh HÓatHHnaMH. Ohh taart cepéópaHUMH jióatKaMH a BHjmaMH. CaaÓBHHKH piatyrt HiBtTH óo.'lblIIHMH CTaJItHHMH HOataMH. YHeHHKÉ nófflyrt JIJIÓHHHMH nëpHHMH KapaH/ianiaMa. Mh CTynÉMt aëntHMH Mo.ioTKa.mh. 8 ii4 Spreekoefening. HtMt Kyert Ky3Heirt? KaïtHMt mojiotoitb ityeTt Ky3Hen,t? MoateTe jih bh HHJrHTb Tynoö nMOH? Kanon hhjioë nnjiHTt ? HtMt Majiapt KpacHTb? Mosten. jih Majrapt itpacHTb noTonoKt KOpOTKOH KHCTtK) ? HtMt KOCHTB TpaBy? KaKOH KOCOË? HtMt HOpTHOH hii>eTC>? KaKHMt MTjJIOMT. nHmy h? ilHHieTe jih BH sejieHHMi. nepoMt? Kauofl boiioh nojiHBaiOTt rpaiH Bt oro- pOflT.? KaKOH BOJIOH bu MOeTe JIHHO? IlOJIHBaiOTt JIH UBtTIJ Tenfloö BOfloli? KaKHMi. 3acTynoMt Konarort 3eMJiio? Puikhmh AeHbraMH raiaTHTt bt> IlapHHtt? IIjiaTHTt jih Bt AMCTepjaMT. pyccKHMH seHbraMH? KaKHMt nót3,noMt t/iert BanrL ynHTejit bt> AMCTepii,aMt? IlHJiHTt jih Mt/raoH nnjiofi? ITaniyTt jih AepeBHHHHMt njiyroMt? KaKOH pyitoft nHHieTe bh? PaöoTaeTe JIH BH JTBBOË pyKOH ? KTO CJIHBeTt JTÈHHBHMt? PyÖHTt JIH JiepeBbH CBHHHOBHMt TOHOpOMt? KaKHMt TOnopOMt pyöflTt? JDflHTe JIH BH 30JI0THMH JIOJKKaMH? De tuinders besproeien de bedden met frisch water. Ik wasch mijne handen met warm water en mijn broeder wascht zijne handen met koud water. De schilder verft de deur met een dikke kwast. Met welke verf verft gij de muren? Wij verven de muren met roode verf en het plafond met blauwe verf. De leeraar schrijft met geel krijt op het bord. De leerlingen schrijven met zwarte of blauwe potlooden in hunne schriften. Deze jongen speelt met een leeren bal. Ik open de deur van de kast met den kleinen koperen sleutel. Hij betaalt met Fransch geld. Hij klopt met (zijn) rechterhand op (= in) de deur. Wij kunnen het brood niet snijden met een bot mes. Deze jongen zegt, dat hij met (zijn) linkerhand kan schrijven. Zij vellen, de boomen met zware stalen bijlen. Wij eten met zilveren lepels en vorken. Zij varen met de kleine witte stoomboot. De tuinlieden graven met nieuwe ijzeren spaden de bedden in den moestuin. Wij vertrekken met den ochtendtrein. "5 h roBopro cö ceeTpo» Hamero cockjia JlHHéflKa jiójkhtb juêo/cdy khétgmu JlaMna bhchta nadö ctojw.wö Knóra aeatHTT.\«o()s cTojrówa 9Ta jj;epéBHH jiestHTt m rycT/^s jriico.i/ó IIpiHTHo HMliTL népedö* r6momö ca/rb, EEN EN DERTIGSTE LES. Ik spreek met de zuster van onzen buurman. De liniaal ligt tusschen de boeken. De lamp hangt boven de tafel. Het boek ligt onder de tafel. Dit dorp ligt achter een dicht bosch. Het is aangenaam vóór het huis een tuin te hebben. § 1. De vijfde naamval wordt geëischt door de volgende voorzetsels: cö (co), Mèoicdy, nadö, nodö, 3a en népedö. Opmerking 1. Het voorzetsel cö (co) regeert den tweeden naamval, als het „van" beteekent, en den vijfden naamval, als het ,,mef' beteekent. Opmerking 2. De voorzetsels: nodö en 3a regeeren den vierden naamval, als zij de richting aangeven, en den vijfden naamval, als het voorwerp zich in rust bevindt. § 2. Het vragend voornaamwoord nmo heeft in den vijfden naamval kjimö. Ol (co), met. Méayry, tusschen. Hajrt, boven. IIoirB, onder. 3a, achter. LTépejri>, vóór. LTpiflTHO, aangenaam. Ckaxa, rots. Oói/iaTb1, dineeren. Kpóma, dak. Hepiraaa (onz., geen enkelv.), inkt. iloKpuBaTb1, bedekken. CKarepTb (vr.), tafellaken. ropo,a,ckóh, stedelijk, stads-. Ptna, rivier. Tenb1, vloeien, stroomen. (ïeKy, Tenëmb, TeKyrt; h, th, 0HT> TëKt). TfeHb (vr.), schaduw. OGi/rt, diner, middageten. n6 Mu HHTanH 9Ty KHÉry ct yqÉTeaeMt bi. mKÓjrt. B blio nan et MOiioKÓMt h caxapoMt. Ta/rÉTe jib bu cynt ct caxapoiat? Htrt, mu SflÉMt cynt ct cójimo. H ryjifljit Bnepa yTpoMt co CTapniHMt cHHOMt Hamero yHÉTena HtMénKaro asuKa. 3atcb ctoétl öyrujiKa ct KpacHUMt BHHÓMt. 9ïa ptKa TenëTt MéHtay bucókhmh CKaaaMH. Hamt rópojrt jieKÉTt Méatjry rycruMH jrtcaMH. Jbrfenpt Tenert Méayry hé3khmh óeperaMH. Méatay nBtT&MH Bt BameMt caay h BÉaty MHÓro npacÉBUxt po3t. nTÉna aeTaert Haat Kpumeö ÓToro Bucónaro AÓMa. Bt Moéfl KÓMHaTt Haat anépLio BHCÉTt nacHw 3épitaao BHCÉTt Haat KpyrjnjMt nepHUMt cToaóMt. B 'öpocaio KHÉry noat CTOJit. KHÉra jieatÉTt noat CToaóMt. Hioan He MÓryTt jkhtl noat BoaóK». B jhoöjuo aeataTt noat TBBtio aepéBteBt. Bamt ciopryRt BHCÉTt noat TënauMt naamÓMt Bamero CTapmaro ÖpaTa. Tboé jmHéinta aeatÉrt noAt tóbcthmh pyCCKHMH CJIOBapÉMH. 3T0Tt KpacÉBuft rópoat aeatÉTt 3a bucókhmh rop&mh. B 'feay 3a rópoat. OHt atroërt 3a rópoaoMt. Bt npómaoMt roay mu jkéjih 3a Mockbóé. 3a KaKÉMt CToaóMt oötaaan bu? Mu oÖt^mh 3a KpyrauMt nëpHUMt CToaóMt. Hepe/rt HÓBUMt aÓMOMt Bamero ópara pacryrt bucókbi CTapua aepéBtH. B nxt BÉjrknt népeat bucókoé CKaaóit. Ohé ctoéjih népejrt ropoa,ckémh bopot&mh. nepeat oötaoMt MOÉ MaTB nOKpUBdeTt CTOJit 6tJI0Ë CKaTepTbK). OHt CTOÉTt népeat oKHÓMt. Hama mKÓaa CTOHTt népeat óoatmÉMt ropoacKÉMt TeaTpoMt. Spreekoefening. Ct ittMt bu ryjmjiH Bnepa BenepoMt? EcTt m y Bact nepe/rt aoMOMt caat? Tenert m PefiHt Meatay bucókhmh röpaMH? Ct ntMt nteTe bu nafi? ÜAHTe an bu cynt ct "7 MOJioKOMt ? IlteTe jih bh KOtpe ct coJitio ? Ctohtl jih Hama mKOJia Meatay oropojtaMH? Ct KtMt a Tenepb roBopro ?. Kyaa. Kaaay a KHHry? r/rfe JieatHTt Kaura? Btiat noKpHBarort CToat nepe/rt oÓta.oMt? jlroÓHTe an bh CHa.tTt noat tt>hi>k) aepeBa? BHCHTt aH aaMna Haat CToaóMt? > JleatHTt an KHHra noat ósaoii 6yMaroft? CTOHTt jih' Bamt AOMt 3a rypTUMt aicoMt. JleataTt m Bamn TeTpaAH Meatay KHiiraMH ? PacTyTt an nepexb mKoaoË KycTH? BtHBeTe jih bh Bt ropo^t naH 3a ropoflo»^? TeneTt an Boara Meatay rycTHMH atcaMH h bhcokhmh ropaMii? Ik spreek met den oudsten zoon van onzen leeraar over het boek, dat (= welk) wij gisteravond hebben gelezen. De leeraar wandelde vanmorgen met (zijne) leerlingen in het bosch. Met wicn bent u gisteren in den stadsschouwburg geweest? Ik was daar met den jongsten zoon van den heer Pennewip. Het Russische woordenboek van mijn vader staat in de kast tusschen Fransche en Engelsche boeken. Het gele doosje staat onder den witten stoel. Ons huis staat op een weide tusschen groote tuinen. Ik drink thee met suiker en melk. In den tuin vóór de nieuwe school groeien mooie bloemen. Vóór het middageten dekt men de tafel met een wit tafellaken. Dit kleine dorp ligt achter groote dichte bosschen. De vogels vliegen boven de hooge bergen. Deze rivier stroomt tusschen groote rotsen. Dit meisje staat vóór den grooten spiegel. Haar jongste zoon is bekend als (= caHBeTt) een goede en vlijtige leerling. Tusschen de huisdieren zijn er veel zeer nuttige en tusschen de wilde dieren zijn er veel zeer schadelijke. TWEE EN DERTIGSTE LES. B roBopóat ct tbo«.ms ÖpaTOMt. OHa ryjióeTt ct -moiImu cëcTpaMH. Tboh aHHéËKa neatËTt noat iioé/o cyMKoro. Ik heb met je broeder gesproken. Zij wandelt met mijne zusters. Jouw liniaal ligt onder mijn tasch. n8 § 1. De bezittelijke voornaamwoorden hebben in den vijfden naamval de volgende uitgangen: mannelijk vrouwelijk onzijdig 5de naamv. enkelv. hmt> eio (of eit) hmt> ... 5de naamv. meerv. hmh hmh hmh bijv. moh — mohmt> — mohmh; nama — Hamero (of Hamen) — HamHMH; Bame — BaniHMt — BamHMH. Kto KOMaBiyert btumö Wie kommandeert dit nojntóMt. regiment ? 9to/ö CTpaHÓK) npaBHTt Over dit land regeert aóöptrH Kopó.iL. een goede koning. Moh ópart pyKOBÓJurri Mijn broeder heeft de lei— èTUMu caflÓBHHKaMH. ding over deze tuinlieden. § 2. De aanwijzende voornaamwoorden amomo en momö hebben in den vijfden naamval de volgende uitgangen: lste naamv. enkelv.I óTOTt | éTa óto Tort Ta to 5de naamv. enkelv. óTHMtj ótok) óTHMt TBMt tók) rtMt |(0f ÓTOfl) (of toë) 5de naamv. meerv.| óthmh tt.mh § 3. De zelfst. naamw., die het meervoud onregelmatig op bn vormen, krijgen in den vijfden naamval meervoud b/iMu. § 4. De persoonlijke voornaamwoorden hebben in den vijfden naamval de volgende vormen: lste naamv. enkelv. a th OHt OHa obó 5de naamv. enkelv. mhók» toöók» HHMt Héro (of Hen) hhmt> 5de naamv. meerv. HaMH beimh hhmh KoMaHJtoBaTb1, ITojikóbhhk'b,' kolonel. kommandeeren. ETojiKt, regiment. (KOMaHiryio, KOMaHjryemt; CTpaHa, land. KOMaHjrjH, KOMaHiyHTe). ITpaBHTt2, regeeren. ng (npaBJiK), npaBHinb enz.). PynóBOflóTt2, leiden. KomejiëKT, (Komejiwta), (pyKOBoaiy, pyKOBÓJtnnitenz.). portemonnaie. JJumaTb2, ademhalen. Hacro, dikwijls. Jlënrifl (onz.), longen. wi*>:. Hamen mKÓaoË pacTyrb Bucóma CTapuH aepéBbfl. Moa aHHéËKa aeaurn» Méayry tbohmh TÓHKHMH cóhhmh TeTpaaHMH. B ÓUJTb BHepa BénepoMi, y Teöa ct. eró CTapmHMT, Ópa/roMT,. roBopÉai» jih tu Korjja-HHÓyflb ct> ea cecTpón? Hêtt,. Ha/rt eró ctojiómt, bhcétt, óojmman aejiëHaa aaMna. Hama khhth Jieatarb Méayry hxt, pyccKHMH h rojuianjtcKHMH cpoBapaMH. roar, TQity Hasaar, h öujtt, ct, Moéio MJiajnneicr cecTpóio bt, TeaTpi,. 9thmt, nojiKÓMT, KOMaH/ryeTT, nojntÓBHHKT, IleTpÓBT,. CïpaHÓro, o KOTÓpOË MU BHepa HHTaJUI BT> TOË KBÉFÊ, npaBHTT». a.Ó6pHË h cnpaBejtJiHBufl Kopójn,. T/emh yneHHKaMH pyKOBoa.Hjrt óparn yqÉTejia. Haar, ótoë KpumeË aeTaioTT, nTÉnu. Moa cecTpa roBopHJia ct toë iiaMofl. Oht, namén, 3éMató temt, crapuMT, njiyroMT,. YnÉTejib roBopÉJiT, co mhóio h ct, mohmt, ópa/roMT,. Kto pyKOBÓSHTT» BaMH? H. B HHTaio ct, hbmt, KaacauË BénepT, HTQ-BBÓyai, no-pyqcjsa hbh no-tppaHiryöcKH. Oht, CTOfljrc, népeiT, toóóio, ho tu eró He 120 Bó^iuit. BHepa moh cecTpayjHjaa ct Béio y namen öaóymKH. Kaataoe yrpo mij HaëMt ct hémh bt> niKÓJiy. i$Ê{' Oht, Haërtj co , cbohmh öp^aTbflMHv Bt TeaTpt.V; Hxt aoMt ctoétt. Méatay óthmh bucóHhmh AepéBhflMH. Eró KapaHa.ann> jieatÉTt Méatay eró hóbijmh cTaabHHMH, népbHMH Bt eró MajieBbKOö KopóÖKt. Barna , naaita aeatÉrt noat t&mh tophumh CTyjibHMH. Hamt coci/rb fcaeTt ceróiHH BénepoMt co -cboémh CTapniHMH cijhobbémh Bt AMCTepjuiMt. iMi Spreekoefening. Kto KOMaHJiyeTt nojiKOMt? Kto pyKOBMHTt BaMH? Kto npaBHTt Hamen CTpaHoft? Kant 30ByTt Hamy KopojieBy? Ct KTiMt bij HfleTe Bt fflKOJiy? HtMt mu JIUmHMt? HtMt mu cjiumHMt? JleatHTt jih Bame uepo Meatay mohmh itapaHJtamaMH? CTOHTt jih Bamt aoMt Meatay aepeBbHMH? Ct KtMt h TOBOpiO? Ct KtMt bu TOBOpHTe? Ct kt>Mt bu TOBOpHTe AOMa? ToBopio an h ct HHMt? ToBopio an h ct BaMH no(ppaHiry3CKH? CHaiiTe jih bu Meatay temh yHemntaMH? Kto CHAHTt Meatay bthmh yneHHitaMH? BHCHTt an Haat BamHMt CToaóMt aaMna? ToBopHTt jih Bamt ynnTeab pyccKaro H3UKa ct BaMH no-aHraiflcKH? Deze vader wandelt iederen avond met zijne zoons in olezen tuin. Mijne jongere broeders spelen met deze groote honden."'Op (= in) school zit ik tusschen uwe broeders. De 'leeraai^feeeft met dien armen man gesproken. Welk land regeert deze rechtvaardige koning? De menschen ademen met hun longen. Zij wandelt iederen avond met onze kleinere zusters op de|i hoogen oever van deze rivier. De leerlingen schrijven ;' met hun stalen pennen. Onze schuur staat tusschen die hooge "boomen. Waarom spreekt gij geen Russisch met hem ? Omdat hij geen Russisch heeft geleerd. Hij spreekt met mij. Zij bedekt met dit tafellaken de ronde tafel. U spreekt met ons Russisch of Hollandsch. In 121 ons land (= met ons land) regeert Koningin Wilhelmina. Deze tuinen liggen tusschen hun velden en uwe moestuinen. Vóór dezen schouwburg is een groote tuin. Tusschen deze school en dien schouwburg staan zes oude huizen. Mijn moeder wandelt met haar en met haar zuster. In mijn portemonnaie tusschen het Hollandsen geld liggen eenige Russische zilveren roebels. Ik stond met hem onder dien boom. Het meer ligt vóór ons en het bosch is achter óns. DRIE EN DERTIGSTE LES. Tegenwoordige tijd. fl ojjtBaRicé, ik kleed mij aan. Tm ojrjfcBaemBC/ï, gij kleedt u aan. Oht», OHa oatBaeT&g, hij, zij kleedt zich aan. Mu ojTEBaeMC/ï, wij kleeden ons aan. Bu oirfiBaeTecé, gij kleedt u aan. Ohó, oht. ojj'BBaiOTC/?, zij kleeden zich aan. OjrjbBanc/?, kleed je aan. OjrEBanTecö, kleedt u aan V e r 1 e d'e n t ij d. B oirBBajic/?, ojtkBajiacó, ik kleedde mij aan. Tu ofltBajic»?, o/ttBajiacó, gij kleeddet u aan. Oht. ojsjkB&aca, hij kleedde zich aan. Om oA'BBajjacö, zij kleedde zich aan. Mu 0fltBa.THC8, wij kleedden ons aan. Bu oJttBajiHCó, gij kleeddet u aan. Ohé, oht, 0AtBa»,HC6, zij kleedden zich aan. Tegenwoordige tijd. B caacycs, ik ga zitten. Tu cajjHnifcc/z, gij gaat zitten. Oht., OHa cajrÉTC/?, hij, zij gaat zitten. Mu ca^hmc;?. wij gaan zitten. Bu caflóTecé, gij gaat zitten. Ohh, oht. caaóTc/?, zij gaan zitten. C&jjjicb, ga zitten; ca/urrecfi, gaat zitten. 122 Verleden t ij d. B ca/iójie/?, caiutiaeö, Tti caaóiic/?, cajtajiacft, Oht. cajróac/?, Ona caaóaacö, Mu caaóaneö, Bu caaóancö, Ohó, oht. caaójraeó, ik ben gaan zitten, gij zijt gaan zitten, hij is gaan zitten, zij is gaan zitten, wij zijn gaan zitten, gij zijt gaan zitten, zij zijn gaan zitten. § 1. De overgankelijke werkwoorden kunnen in het Russisch worden veranderd in wederkeerige (soms ook in lijdende) door toevoeging van het woordje ch aan de onbepaalde wijs van het overgankelijk werkwoord. De werkwoorden op ch worden vervoegd als gewone werkwoorden, maar zij behouden altijd het woordje ch. Na een klinker (dus, in de eerste persoon enkelvoud en de tweede persoon meervoud van den tegenwoordigen tijd, in den meervoudsvorm van de gebiedende wijs en in den verleden tijd behalve van het mannelijk enkelvoud) neemt ca den vorm cb aan. 0/tT.BaTB1, aankleeden. OjTBBaTbCH1, zich aankleeden. CaaiiTB3, zetten, planten, (caacy, ca/uinn. enz.). CajjóTfcca2, gaan zitten. YMUBaTt1, wasschen. yMUBaTBCfl1, zich wasschen. HaauBaTt1, noemen. HaauBaTtcH1, zich noemen, genoemd worden. npocunaTbca1, wakker worden. Paan, vroeg. nó3AHo, laat. BcTpinaTbca1 ct, zich ontmoeten. BcTpsHaTi.1, ontmoeten. Bi. npónuiOMT» roay, verleden jaar. Bcer^a, altijd. JIoacóTbca2, gaan liggen. nocTéjn, (vr.), bed. ropa;óTi,CH2, trotsch zijn. jVn..v, (ropatyct, rop/tónrscH enz.). CnynraTbCH1, gehoorzamen. Eohtlch2, bang zijn voor. ^n.v. 123 Pt>iko, zelden. SaBTpaKan.1, ontbijten. BcTaBaTb1, opstaan. CnaTb2, slapen. (BCTaro, BCTaënn> enz.). (chjiio, cnHim. enz.). § 2. De werkwoorden: yMUBa/rbca, BaabiBa/rb, HaauBaTbcn, BCTptnaTbca ct en ropjrj4Tbca, regeeren den vijfden naamval; de werkwoorden: arymaTbca en öoHTbca regeeren den tweeden naamval. yneHHKa, KOTÓpuft Bcer/ui flSJiaert cboé ypónn, mu HaauBaeMt npnjiéHtHUMt. B npocunaiocb Bcera.a paHo yrpoMt. B yMUBaiocb CBtaceio boiiók), o^tBaiocb, saBTpanaio n Hjry Bt niKÓJiy. Ha yjiHrrfc h BCTptaaiocb ct apyróMH yneimKaMH, b mu roBópóMt o Baninxt ypónaxt n o TOMt, hto mu HHTaan Bt yrpeBBefi raaéTt. Bt nmónt mu cajióMCH Ha cnaMéÉKH, a yHÈTein. ca/urrca Ha cboh CTyjit. Mu jnöOHMt Hamero yróTejia h cjrymaeMCH eró. BénepoMt mu jkmkómch cnait Bt nocTeatv OHt ÓOÓTCH 8t0ë Jia."ieHI>KOH coóaKH. He ÓÓHTeCb BamHxt po/urreiieË, a jnoöóre Hxt h cjiymafiTecb nxt. Mu npocunaeMCH ónem. paHo. BcTpinaeTecb .th bu nacTo ct cuhobbémh Hamero yqóTejia? ,H,a, h nxt nacTo BCTptHaio Bt /kimt, nxt OTna. yneHHKt, KOTÓpuó He 3Haen> CBonxt ypónoBt, HaauBaeTCH atBÉBUMt. Cajurrecb, noHtaJiyflCTa. Ohó ca/nrrca Ha TpaBy noat t-ehbio éroro craparo flépeBa. B caacycb, a bu BCTaëTe. Bt npómjioMt roay mu h&cto BCTptHajiHCt ct BamHMH öpaTtHMH Bt ropojicKÓMt caay. 9Ta MaTb óneBt ropaóTCH cboóml yMBUMt h npHJiéatHUMt cuHOMt. B ropacycb cbohmh poflóTeaHMH h mkijiio nxt. 9th ^t>bohkh óohtch Ttxt óojibmóxt KopÓBt. Kor/ia-TO a nacTo BCTptnajit (ppaflnyaoBt h anriHHaHt Ha öepery MÓpn, a Tenépb h ct hhmh TaMt ptjnto BCTpt>HaH)Cb. Spreekoefening. Ca/urrecb jm bu? Caatycb jih h? CHHty jih a? Kyaa h caatycb? ra.t a cnaty? Koro mu HaauBaeMt jiiBHBUMt yqeHH- 124 komt»? Kor/ia bu npocuiiaeTecb? BpocunaJiHCb :ih bu bt» nponuoMT» roay paHo? IlpocunaeTecb :ih bu Tenepb H03aB0? Bcrpt^aeTe J» bu Meun qacro bt» akcy ? BcTpkHaeTecb jih bu nacTo co jproio? Jloaorrecb .th bu Bceraa paHo cuajffi?. Kyaa bu jioHtHTeoi» cnaTb ? rak bu cnHTe ? rop/urrcfl .m yiHTeab jitHHBUMH'yieHHKaMH? Kauhmh yieHHKaMH ropaHTCH yHHjejn»? KaKHMH cuHOBbHMH ropaaTCH poa.HTe.th? CjryHiaeïecb jih BU BaniHXT» poaHTejiefi? Bohtch jih coêaKa najiKH? BoHTecb jih bu MajieHbKHxt coóaub? Kora.a mu aojKHMca cnaTb? Koraa mu BCTaeMi»? Bto mu a.l»aaeMT» yTpoMt? Bto mu AkaaeMT> BenepoMi»? Kanoft boaoh bu yMUBaeTecb? YMUBajiHCb jih bu KorAa-HHÓy^b Tenjioio Boa.010? rak bu BCTptnaeTecb ct» apythmh | yieHHKaMH? BcTpinaeTecb jih bu ct» bhmh nepear» niKoaoio? O neMT» bu roBopHTe ct» ApyrHijH ynemiKaMH? , Ik ontmoette (= BCTpf»HaTbCfl) hem dikwijls in het huis van zijn oudsten broeder. Wordt gij vroeg wakker? Ja, ik word zeer vroeg wakker. Deze jongen wascht zich iederen morgen met frisch water. Wij staan vroeg op, wasschen ons, kleeden ons aan, ontbijten en gaan naar school. Gaat u zitten! Wij gaan zitten op deze stoelen en zij gaan zitten op die banken. Gaat gij vroeg slapen? Deze vader is trotsch öp zijne zoons. Een goede jongen gehoorzaamt altijd zijne ouders en leeraren. Mijn kleine broeder was bang voor de wilde dieren', die hij in den dierentuin heeft gezien. De leeraar is trotsch op zijne vlijtige leerlingen. Een leerling, die zijne lessen niet leert, wordt een luiaard genoemd. Ik ben trotsch (op) mijn • mooien hond. Wascht gij u met warm water? Verleden jaar werd ik gewoonlijk (= altijd) laat wakker, maar nu, wprdt ik vroeg wakker. Vervoeg de werkwoorden: yiiuBaTbCH, Ha3UBaTbca, npocunaTbca, BCTpkHaTbCH, aoatHTbCH, ropaHTbcn, ciyniaTbCH en óoHTbCH 'eerst *in den tegenwoordigen tijd en daarna in den verleden tijd. Voeg de gebiedende wijs er bij. 125 VIER EN DERTIGSTE LES. Kb rcoMf bu H/i;ëTe? Naar wien gaat gij? Mu HAëMt kb rocnoflÉHy Wij gaan naar den IleTpóBy. heer Petrow. Oht. xBÉraerb CTyar. kb Hij beweegt den stoel in de ctt.h/6. richting van (naar) den muur. Oht. Hi.ëTH> kb mèjtu. Hij gaat naar de deur. Ohé ryjiÉMTT. no nyrÓMö Zij wandelen op (langs) de h uojiAmb. I weiden en de velden. § 1. De voorzetsels: kb (ko) en no regeeren den derden naamval. § 2. De zelfst. naamw. hebben in den derden naamval de volgende uitgangen: mannelijk vrouwelijk I onzijdig lste naamv.^enkelv. t., b, n a, a, b o, e 3de naamv. enkelv. y, k», k) k, k, h y, w 3de naamv. meerv.)aMT>, hmt>, HMT.|aMT., hmt., hmt.|aMT>, hmt. § 3. De vragende voornaamw. kjiio en nmo hebben in den derden naamv.: KOMf en hcmï. Kt. (ko), aan, tot, naar. IIo, langs. Hjtté1, loopen. (h, tij, oht. niëjiT.; OHa mjia; mu, bu, ohé nijni). HecTÉ1, dragen. (h, tu, oht. HëCT»; OHa Hecjia; mu, bu, obé necjin). Spyrb («py3bÉ, iipy3én), vriend. KaHÉuTb. kanaal. TeaerpaMMa, telegram. IIocuaaTb1, sturen, zenden. IIÓHTa, post. Ho nóqTk, per post. TeaerpaqVt, telegraaf. IIo Tejierpa(b-y, per telegraaf. ,H,opóTa, weg. JlkcTHHua, ladder, trap. Coe/umÉTb1, verbinden. S*nv. njróüT,ajn> (vr.), plein. 126 § 4. Het woord „naar" kan in het Russisch vertaald worden door: „Bt" of „Kt". Door „Kt" wordt het vertaald, indien het onderwerp van plan is alleen ïoi aan het voorwerp te gaan (en niet verder); door „Bt" wordt het vertaald, indien het onderwerp van plan is in het voorwerp door te dringen. fl nay Kt CToay h óepy KHÉry co CToaa. Kt KOMy nuia bu b^epa BéiepoMt, Koraa h Bact BÉakat aa Eoabmóa naónjaiH? Mu niJiH Kt rocnoaimy IleTpÓBy. Mu kxara Biepa no KaHajiy, KOTÓpuö coeaaHÉerb Hamy pkKy ct TtMt óoabniHMt Ó3epoMt. fl Hëct bth UBtTU Kt ynÉTeaio. Mu einë HHKoraa He ryaÉaa no óépery Toró Ó3epa. fl aay Kt a.ÓMy cockaa. OHt aaërc> Bt mKÓJiy. fl Hecy CTyjit Kt nmany. fl CTaBjiK) KHiirii Bt niKant. Ohh Hecyn, BucÓKyro akcTHany Kt caparo. Ohé ryaÉaa ceróaim yTpoMt no ayry. LTÉCLMa h AéHbrH mu nocuJiaeMt no nónrk, a Teaerp&mmu mu nocujiaeMt no Teaerpaijry. Mu MÓaceMt aéHbrn TaKace nocuaa/n> no Teaerpatpy. fl BCTpknaiocb ct BaniHMt ópa/roMt no appórk Bt mKÓay. OHt Haërc» no KÓMHaTk H3t yraa Bt yroat. IIo aopórk Bt neTporpaat mu bé/tejeh MHÓro óoawnÉxt h ManeHbKHXt, wkMéuKaxt n pyccKHxt ropojiÓBt h aepeBénb. HaÉTe Kt JtBépn! IIo Bóart h Jhrknpy aaanaiort óoabnrie napoxóau. fl Hecy CTyat Kt okay? no MÓpio naaBaiOTt óoabnrie CTaabHue napoxóaju. Mu ryaaan no nóaio éToro MyatHKa. CaflÓBHHKt HecëTt akcTHHrry Kt aépeBy. Koraa bu ryaÉeTe no yannaMt neTporpaaa, bu BHflHTe MHÓTO BUCÓKHXt h KpaCHBUXt flOMÓBt. Moft otcitb HflëTt Kt MyatHKaMt, KOTÓpue kóchtl TpaBy Ha BanieMt nyry. 9tb a&mu HflyTt Kt cëCTpaMt Hamero ynÉTeaa. Mu ryaaan ceróaaa yTpoMt no ayraMt h noaflMt a TaKate no óeperaMt ötoë ptKÉ. 127 Spreekoefening. Moatert jih HejiOBT>Ki> xoamt no bo/tb KaKt no 3emvh>? Hay jih a kt» OKHy? Haere jih bu kt> ct-bht,? Hecy aH a CTyat kt> OKHy? Hecy jih a m-feat Kt CToay? KaKt bu nocuaaeTe iiHCLMa? KaKt bu nocuaaeTe TeaerpaMMU? KaKt Bu nocuaaeTe fleHbrn? MoateTe aH bu iiochjuitl iiHCLMa no Teaerpacpy? Hto bu nocuaaeTe no hohtb ? Hay aH a no Koppnaopy ? HaeTe an bu no naomaiB Bt niKoay? HtMt mu taeMt no Mopio? 'BayTt an H3t AMCTepaaMa Bt TaapaeMt no KaHaay? TyjiaaH an bu ceroa.Ha yTpoMt no yannaMt PoTTepa.aMa? noneMy bu TaMt He ryaaan? Hto bu BHaHTe, Koraa bu HaeTe no noaio? HIbh an bu BHepa BenepoMt Kt rocnoaHfly HHceHy? Kt KOMy man bu Biepa yTpoMt? Hecan aH bu bb-btu Bt niKoay? IJIan an bu Biepa BeiepoMt Kt a.pyry Bamero CTapmaro ópaTa? Ziet gij iemand op straat? Ja, op (= langs) straat loopen jongens, die naar school gaan. Gaat hij naar den zoon van mijnheer Bos? Neen, hij gaat naar den leeraar van zijn broeder. Hij gaat naar de kast en neemt uit de kast twee boeken en eenige blauwe schriften. Hij gaat naar het bord. Brengt gij deze ladder naar (= tot aan) de schuur? Neen, wij brengen ze naar den boom, die niet ver van de schuur staat (= groeit). Een mooie witte stoomboot vaart op (= langs) het meer. Gisteren wandelden wij met de broeders van onzen tuinman op (= langs) de velden en weiden. Hij loopt in (= langs) de gang van het venster naar de deur. Stuurt gij dezen brief per post? Neen, ik zend hem met mijn broeder. Naar wien bent u gisterenavond gegaan ? Op (= langs) de zeeën varen veel stoombooten. Ik ga naar de deur, neem den sleutel uit mijn zak, open de deur met den sleutel en -ik ga naar den tuin. Zij gaan naar de ouders van hunne vrienden. Ik wandelde langs den oever van het kanaal, dat den Rijn met de Merwede- verbindt. 128 VIJF EN DERTIGSTE LES. KoMf daëme bu KHÉry? Aan wien geeft j^j het boek? 3 dam KHÉry ynÉTea/o. Ik geef het boek aan den leeraar. 9ïa KHÉra npumdneoKiimo Dit boek behoort aan den ópary ynÉTéJia. broeder van den leeraar. § % Wanneer men in het Hollandsch het woord ,,aan" gebruikt of kan gebruiken, wordt in het Russisch de derde naamval geëischt zonder voorzetsel. § 2. De derde naamval wordt ook geëischt door de werkwoorden : JtaBaTb, noMorait, BpeaÉTb, mojiétbch, KaaBHTbca. In zulke gevallen antwoordt datgene, wat in den derden naamval staat, op de vraag: KOMf? Jj^aBaTb1, geven. (a.aió, aaëmb, flaërb enz.). IlpHHaAJieadTb2, toebehooren aan. TJoMoraTb1, helpen. BpeaÉTb2, schaden. (Bpeaty, BpeaÉnib enz.). ryceHHna, rups. HackKÓMoe, insect. BxoaÉTb2, binnenkomen. (BXOHty, BXÓjiHnib enz.). YxoaÉTb2, weggaan, (yxoaty, yxó^HHib enz.). H3Óa, hut. PacTéme, plant. MojiÉTbca2, bidden. Eort (lees: Bog), God. KaaHHTbCH1, groeten. Haoat, afgod. ITpéaciie, vroeger, eerst. CTopona, zijde, kant. Mohi.1, kunnen. (verl. tijd: a, tu, oht.mgtt.; om Morjia; mu, bu, ohé MoraÉ). 3;i,paBCTByËTe, goeden dag. JJ,o CBHaama, tot ziens. BXeHa, vrouw, echtgenoote. 8th hojié h oropóau npHHaaaeHtaTt rocnoaÉHy MiÓJiJiepy, a Tk caflu npHHaJuieataT'l ópary Hamero cockaa. KoMy aaëro. tboé ÓpaTt TOTt TënauH naamt? OHt aaërc> eró crópoaty. I2g Mu noMoraeMt poaÉTeaaMT, h caymaeMca hxt,. ryceHHHBi óthxt, iiacBKÓMuxT, BpejraTi, pacTéHiain, bt, caaaxT, h oropóaaxT,. Koraa yneHHKÉ BxóaaTT, bt, niKoay, ohh uaanaiOTca ynÉTeaio h roBopart: „3/ipaBCTByËTe!" Koraa mu bxójuïmt, bt, KÓMiiaTy, mu roBopÉMt: ,,3a.paBCTByËTe!", a Koraa mu yxóaiiMT,, mu roBopÉMt: ,,jio CBHaaBia!" Ytpomt, h BénepoMT, mu mójihmch Bóry. fl KJiaHflioct cecTpk rocnoaiiHa XéppBTceHa. ÜOMoraeTe jib bu ópa/ry, Kora.a oht, nÉmerB cboh ypÓKH? HkrB. Moë Spart roBopËn., hto tt, ayra npHHajraejKaTT, MyaaiKaMT,, KOTÓpue TaMt kocéjth TpaBy. fl a.aró yneHHBaMT» HameË ihkójiu ypónn pyccKaro H3UKa. Kora.a-To jhojui KaaHHaHCb ÉaoaaMT,. Koraa bu BxóaiiTe Bt mitóay, bu roBopÉTe yneHHitaMT,, KOTÓpue CHJiari, bt. Kjiacct: „3flpaBCTyËTe!" ÜTBBHaiOTT, m ohé? ^a, ohé TaKace roBopÉTL: „3apaBCTByËTe!" Spreekoefening. Bto bu roBopHTe, Koraa bu BxoiBTe bt, KÓMHaTy? Bto OTóknaiOTT,? Bto mu tobophmt,, Kora.a mu yxojuiMT,? KoMy mu KJiaHaeMca? KaaHaeTecB an bu aioaaMt, kotopuxt, bu He 8HaeTe? KaaHaeMca aH mu TenepB HaoaaMT,? KoMy mu MoaHMCH ? MoaaTect an bu Bory eacejiHeBHo ? Kto bpchhtt, pacTeHiaMT,? BpeaarB bh rycenHuu aroaaMT,? BpeaaTT» jih ryceHHHij KaMHAMt? BpejrjHTT» an CBkataa bojui anrry? Bto a «aio yneHHKaMT, ? KoMy npHHa^aejKHTT, 8Ta pyccKaa KHHra ? npHHaaaejKBTT, aB tott, caar, yHHTeaio? npHHaaaejKHTT, an Ta JiHHéËKa ópaTy BToro yneHHKa? noMoraeTe jih bu oTuy paöoTaTB bt, easy? noMoraere an bu 6paTy a.kaaTB ypoKH? nnraeTe an bu KOMybhÓ^b pyccKia nHCBMa? Aan wien geeft hij het Russische boek? Hij geeft het aan den zoon van mijnheer Goessakow. Deze Russische woordenboeken behooren aan mijnheer Petrow en die Duitsche woordenboeken 9 130 behooren aan den broeder van onzen buurman. Die velden behooren aan de boeren, die (= welke) in dat groote dorp wonen. De rupsen veroorzaken veel schade (= schaden veel) aan de planten nn onzen tuin. Deze boeren helpen den heer Schaper (met) in het veld werken. Wie heeft den waker van dit dorp geholpen? Wij bidden God iederen morgen en avond. Wien hebt gij gegroet? Ik heb dén leeraar gegroet; hij liep aan (= op) den anderen kant van de straat. Schrijft gij vaak aan den broeder van uwen buurman? Ja. Mijn vader heeft den leeraar geschreven, dat ik gisteren niet op (= in) school kon zijn. De roode rozen behooren aan de zusters van dezen leerling, en de tulpen en hyacinten behooren aan den zoon van mijnheer Cort. De jongens komen de kamer binnen en zeggen (hun) ouders: «Goeden dag«. ZES EN DERTIGSTE LES. 51 Hay Kb CTapm&Jty chhv cockaa. Oht> h^ën. ho Bojifcin<5# - rfmu/ki Oht> np&Th Kb rayóOKOJty ósepy.. Mbi ryaaeMt no sesëHMMö Ik ga naar den oudsten i zoon van den buurman. Hij gaat door de Groote straat. Hij gaat naar het diepe meer. Wij wandelen in (langs) de groene weiden. § 1. De bijvoegelijke naamwoorden hebben in den derden naamval de volgende uitgangen: onzijdig oe, ee OMy, einy l1mt>, HMt Wij krijgen onderwijs in de Russische taal. mannelijk vrouwelijk ■ lste naamv. enkelv. tin, ott, in aa, aa 3de naamv. enkelv. OMy, eury oft, eit 3de naamv. meerv. | tnrt, hmt> hmt>, hmt» Mu yiHMca pyccKftMy aau/rf. i3i ^..gai* ***** yiHTejn, yum, | CBOÉxt I De leeraar leert (='onderyHeHHKÓBT, roHitóHflCKO^y wijst) zijne leerlingen de munfü apHOMÓTHK/i. Hollandsche taal en rekenkunde. § 2. De naam van het leervak wordt in het Russisch gewoonlijk in den derden naamval gezet (wanneer er sprake is van ondej^wjs geven of genieten). yqÉTt2, onderwijzen, leeren. I Kopa6ju,(m.), boot (zeeboot). yiÉTBca-, onderwijs krijgen. 3aBÉ#0BaTi>, benijden. f Bojmaj golf. (saBÉayio, 3aBÉjryemi> enz., OKHnaxi,. rijtuig. MocKÓBCKin, Moskousche. TaapjieMCKiÉ, Haarlemsche. HéËJteHCKiË, Leidsche. ynpajKHéHie, oefening. CkBepnoe MÓpe, Noordzee. 3»jjep8ée, Zuiderzee. HteikaMaa anpóra, spoorweg. ilBT,TÓHHaa JiyKOBHUa, bloembol. ITpeKpacBuö, heerlijk, zeer mooi. 3aBÉjryn, 3aBÉjryflTe). TpóÉKa, driespan. ÜOHTÓBUH, pOSt—. nkryxT,, haan. Kypena (meerv. Kypu), kip. Ynta, eend. Byjn,BapT,, boulevard. OKpécTHocTb(vr.), omstreken. THrpt, tijger. Bojikt,, wolf. JlncÉna, vos. MejiBkat (m.), beer. §3. De werkwoorden: ymïmbcx, eh 3aeüdoeanib regeeren den derden naamval. Ohé ryjiÉK)tt> no BucÓKOMy öepery Hamen nryóÓKoft pknÉ. Mu yqHMCH (ppaHiryecKOMy H3UKy, a ohé ynaTca aHraifiCKOMy HsuKy. Oht, TiKfiTb kt* MaaiimeMy öpary ÓToro yaeHHKa. 3th napoxó/tu kjryTT, no nrapÓKOMy HÓBOMy Kaaajiy. B óepy CTyaT, OTT, CTkBH h Hecy eró kt, BucÓKOMy Kpacnojiy CToay. Mu HflÖMT, kt, BUCÓKOMy k&MeHHOMy aÓMy, bh, KOTÓpOMT, JKHBëït moë apyro». 132 Ohh ryjiflJiH BHepa BénepoMt no KpacÉBofi léËa,eHCKOË yaHrrk. IIo npeitpacHOH noHTÓBOfl anpórk ka.eTT, TpóËKa. fl yny Bact apnoMéTHKt. Bu ynHTecb pyccKOH rpaMMaTHKï). B nay kt. CÉHeË ftBépH h OTKpUBaK) eë ÓTHMT, TÓHKHMT» KMOHÓMT,. HflÉTe kt» HëpHoË aock'B, öepÉTe Mkat h iiHfflÉTe óto ynpaatHéme no-roJiJiaHACKH h no-pyccKH. YneHnKÉ Hjryrt no aaÉHHOË h y3K0fi Mockóbckoë yamrb bt. nntóay. Mu nocuadeMT» óth iiwbtóhhuh jryKOBHnu no ateaksHoË aopórk. Ohé t>ayTT> napoxóaoMT, no CtBepHOMy MÓpio. üo rayóóKOMy Ó3epy naaBaeTT» Maaem,KiË HëpHufi napoxóar,. B Hay kt» 6oatmósiy cÉHeMy OKHy h 3aKpuBaK> eró. Koraa h jKHat bt» Mockbt», h h&cto ryaaat no itpacÉBUMT» mockóbckhmt» óyatBapaMT». Bo céhhmt» BoaHaMT» 3ioaep3ée nauByTT» KpacÉBue KopaöaÉ. He 3aBÉayËTe óora/ruMT» aioaHMT,! ntTyxÉ, Kypu h yTKH npHHaaaeataTT, kt» Kpvémmwh nTÉnaMt. HeBT», Tnrpi», BoaKT» h ancÉna npHmaaeataTT, kt» BpéflBUMT, aÉKHMt jkhbóthumt» ; aómaai», KopóBa, coóana h KÓniKa npHHaa.neatarc» kt, nóaé3HUMT> ffOMamHHMT, atHBÓrauMT,. yHeHHKÉ ryaaaH co cboémt» yqÉTeaeMT, no npeKpacHUMT, pKpécTHóCTHMT, TaapaeMa h BÉ/rfcaH TaMt noaÉ ct, hbtitóhhümh ayKOBHnainH. HpiÉrao t»XaTI» Ha TpÓËKT» XOpÓBIHXT, aomaa,éË HO niHpOKHMT, pyCCKHMT» noHTÓBUMT» appóraMT». Spreekoefening. HeMy bu yHHTect bt, niKoak? Heiny yny h BacT»? Heiny ynHTT, BacT» yHHTeai» HkMenKaro H3UKa? Yny an h BacT, roaaaHACKOfi rpaMinaTHKk? YnHJiHCi, an bu itoraa-HHÓyirt, Mö Zij helpen die arme ókiHMMt MyatHKaMt. boeren. § 2. De aanwijzende voornaamwoorden hebben in den derden naamval de volgende uitgangen: jmannel.j vrouwel. lonzijdigl mannel. vrouw, onzijdig lste naamv. enkelv. 9tott> éra 8to i tott> Ta to 3de naamv. enkelv. 8T0My| ótoh | éTOMy TOMy toh TOMy 3de naamv. meerv.] 8thmt> TkMt § 3. De persoonlijke voornaamwoorden hebben in den derden naamval de volgende uitgangen: lstenaamv. enkelv. h tu [ oht>, ohó j OHa 3de naamv. enkelv. MHk Teök eiay I eö 3de naamv. meerv. | HaMt | BaMt | hmt, hmt. Opmerking. Wanneer vóór de woorden: exf, eü en umö een voorzetsel staat, nemen zij den vorm: «eMy, «en, «hmt, aan. § 4. De zelfst. naamw., die het meervoud onregelmatig op bn vormen, krijgen in den derden naamval meervoud: bHMö, bijv. ctvji6«.w3. i35 Oóknja/n,1, beloven. MpTHTt2, zich wreken op. (a Miiry, tu MCTHnrb enz.) Bpan,, vijand. HoapaataTk1, navolgen, nabootsen. BkpnTb2, gelooven. rpo3óTi>2, dreigen. HaMkHHTB1, ontrouw worden. .Tiran,1, liegen, (jiry, aacënn,, aryTT,). BécTHuö, eerlijk. Hejibaa, men mag niet. npnHnT., prins. npnHnécca, prinses. § 5. De werkwoorden HtCTHTt2, vleien, (atury^, abCTnnn,»enz.). MkmaTi.1, storen. HacjikflOBan.1, erven, opvolgen (op den troon). (HacjikjryK), Hacakayemi, enz.). Haflokaa/n,1, vervelen. HpaBHTtca2, behagen. (HpaBaioct, Bpa,BHnn,ca enz.). Myxa, vlieg. JKecTÓKo (bijv.), wreed. JJjaace, zelfs. ABTOMo6Éai>(m.), automobiel. Hapóar,, volk. ^Bopént (flBopna), paleis. MCTHTB, nOflpaHtaTL, BkpHTB, rposóTt, H3MkHaTt, araTt, jcbCTHTb, MkraaTb, HacjikjoBaTi,, HaaoBa.aTt en HpaBHTbca regeeren den derden naamval. 9tott> MaafcHHKt noApaacaert CBoeMy CTapmeMy ópaTy. BécTnufi leaoBkKt BHKoraa He H3MT>HóeTT> CBoeMy caÓBy. 9ïa nninna npHHaaaeacóTT, Moén Maaanren cecTpk, a Ta manna npHHaaae»nri> TBoéfl. CTapmeft cecTpk. * Oht» noMoraeTi, CBoén cecTpk nacaTb (bpaHnyscKoe ynpaacHéme. Mu Ha.ëMT> kt, BamHMT, poAHTeaaMT,. Hayn, an ohé kt> eró ÓpaTy ? Hkn,, ohó HayTT, kt, ea ÓpaTy. He aróre cboómt, pojnrreaaMT,. B He Bkpio hxt, caoBaMT». B KJiaHaiocb TOMy rocnoaóHy h toë rocnoatk. B aaiö éTOMy Maaem >KOMy Majn>HHKy KpacHoe aóaoKO. flBopénr, npnHaa;ieaurri, éTofi óoraron npHHnécck. Mu «e noa.paataeMT, óthmt, akHóbumt, yneHHKaMT,. 9th KpacóBue nëpHue aBTOMoóóan npnHaAaeataTT, rfavn, rocnoaaMt. Mu He 3aBóayeMT> óthmt, óora- tumt, aiblBMT,. 136 Mht> HpaBHTca óTa KpacHBaa ókjiaa pÓ3a. Myxn HaMT. ónein. Baant/taroTT.. Kto HacjikiieBajrB ÓTOMy aóópoMy h cnpaBea.jrH80My Kopoiob? Esiy HacirBflOBajii, ótott. hphhütb. He MtmaiiTe hmt. paóÓTaTt. Tm rposHBiB eö CBoéö tóbctoh naaKOH. Ha,ëim> an tbi kt. Heiay? Hbtt., a nay kt. Teók. Kb KOMy hijih bbi Biepa BénepoMT,? Mbi rnaH kt. hhmt.. Oht. BaMT. jkcctóko mcthjtb. Oht. hmt. TaKT. heIcto arajn., hto ohh eMy TenépB ne BBparB, aante Kora.a -oht. He amërB. HaMT» HpaBHTca KpacÉBBie hbbtb'i h npeKpacHBiH KapTHHH. Mm Ha.ëMT> kt. tbmt, bmcókhmt. aepéBtaMT.. fl noMoraio eró cmhobbhmt. paóÓTaTB Ha oropóak. nocnaaeTe an bu óth KHÉrn BamHMT. spy3BaMT,, KOTÓpne JKHByrB bt. AMCTepAaMt? JJ,a, mm hmt. nocMaaeMT. óth khéitï. Spreekoefening. McTHTe an bm BamHMT. BparaMT»? OókinaaT» aH a BaMT» HTO-HHÖyflB.? HoanaataeTe m bm BameMy ópaTy? Bkpan. jïh yneHHKH CBoeMy ynHTeaio? Jiryro. m yieHHKH cbohmt. ynnTeaaMT,? jTbcthtc jth bm Kora,a-HHÓyaB cbohmt. poaHTeaaMT» ? MkmaaT. aH BaMT. KTO-HHÓyab, Koraa bm nncajiH pyccKoe ynpaatHeme? HaflokaaiOTT» an HaMT. Myxn? HpaBHTca jm eMy ara KHHra ? H3mt.hhiott> an necTHMe jhoih CBoeMy caoBy? Kto Hacai^yeTT. Hamen KopoaeBk? KoMy Bacak^oBaaa Hama KopoaeBa? Hbmt. a eMy rpoaty? BkparB jra poaBTean cbohmt. CMHOBBBMT. ? HOHBMy OHH HMT. BkpflTT.? BkpHMT» jih mm JiioaaMT., KOTopMe HaMT. npeacae Jiraan? Hay an a kt» toh crÈfffc? TJaro jih a 3T0My yneHHKy KHHry? Geef mij alstublieft het Russische boek. Deze tuinen behooren aan mijne oudste broeders, en die velden behooren aan zijn vader. Men mag zich zelfs op zijne vijanden niet wreken. Hij zegt, dat *37 deze schilderijen hem zeer bevallen (= behagen). Wij gingen vanmorgen naar hem toe, maar op (= langs) de Leidsche straat ontmoetten wij hem en zijne broeders. Geloof niet aan hunne woorden. Deze jongen liegt (tegen) zijne ouders en zijne leeraren. Ik dreigde hem met den stok. Geef de rozen aan je zusters en de tulpen aan mijne broeders. Hij schrijft dikwijls aan zijne vrienden, die (= welke) in verschillende Russische steden wonen. Een eerlijke man wordt nooit ontrouw aan zijn koning. Geloof hem niet, hij vleit jou. Dit paleis behoort aan deze goede prinses. Schrijft mijnheer Andrejew vaak aan zijne broeders? Neen, hij schrijft hun zelden. Zij storen ons. Hij erft (van) zijn grootmoeder. Wij reden verleden jaar op (= langs) die mooie wegen. Wie volgt onzen koning (op)? Deze bosschen behooren aan dien prins. Je vrienden bevallen mij niet. Groet gij dien heer? Ja, ik groet hem en zijn vrouw. De vliegen vervelen ons zeer. Dit veld behoort aan dezen rijken boer. Ik heb nog nooit op (= langs) deze rivier gevaren. ACHT EN DERTIGSTE LES. § 1. Bij het bestudeeren van de uitgangen der naamvallen van de Russische zelfst. naamv. merken wij, dat sommige woorden, ofschoon van verschillend geslacht, bijna in alle naamvallen dezelfde uitgangen hebben (bijv. de woorden op ö en a). Zulke woorden heeft men vereenigd in groepen, die den naam van verbuigingen krijgen. De Russische zelfst. naamw. worden verdeeld in drie verbuigingen. Deze verbuigingen worden op haar beurt verdeeld in harde en zachte verbuigingen. Tot de harde verbuigingen behooren de zelfst. naamw. met uitgang op 5 of een harden klinker; tot de zachte verbuigingen behooren de zelfst. naamw. met uitgang op 0, ü of een zachten klinker. De eerste verbuiging. § 2. Tot de eerste verbuiging behooren de mannelijke zelfst. naamw. met uitgang op a, b, u en de onzijdige op o en c. Voorbeelden van de eerste verbuiging. Enkelvoud. Meervoud. I Enkelv. Meervoud. Enkelvoud. Meervoud. 1. CT0JI8 CTOJIM THrpa TÓrpW rB03aö rBÓ3JL« 2. ctojiö CTOJiotfs THrpa TÉrpoes rB03a./? moszeH 3. CToay ctom^s TÉrpy rarpaMö tbosrw tbosr/imö 4. CTOJIS CTOJIM TÉrpff TÉrpOtfS TB03A6 rBÓ3Jl« 5. ct01wmö CTOmMU t&.y\)OMÖ TÉrpa.mw TBOZJLëMÖ YBOZAHMU 6. ctoji/6 cvonaxö I TÉrp/s Tórpa^s | rB03a/& tbobkjixö Enkelv. . Meerv. Enkelv. Meerv. II Enkelv. I Meerv. I Enkelv. Meerv. 1. kohó koh» capa« capa» okhö ókhö nóae noa/? 2. koh/ï Koneil capa/z capaeea okhö! okóhs nóa/? noató 3. koh» koh^a capa» icapa/7.wa okhj okhövKB nóa/o uosmmö 4. koh/? KOHeü capaS capa» okho ókhö nóae noa« 5. vxmëMd koh#.w» capa&ws !capa//j«« okho.xó okh«.w» nóa&wa uoramu 6. koh/6 koh«#a |capa/& |capa«^a okh/6 okuoxö nóa/5 noJM^a § 3. De zelfst. naamw., die het meervoud onregelmatig op b/i vormen worden in hel meervoud verbogen als volgt: cryaö<«, CTya6&?3, CTfnbXM5, ctjjó/?, crfabiïMU, crfmnxd. qsM?yhfaian 6-kim 2. HëpHÖgö iëpH«a?3 Qtirfhzo ckhuxö 6kao« ófawxö 3. nëpHö^y WèvmuMO . CHHCwy ckhumö lóhwü 6-knbiMö 4. als 1 of 2 als 1 of 2 als 1 of 21 als 1 of 2 ökayvo als 1 of 2 5. iëpHMj(g Wè^wMU céh«^9 céh«.w« Ókao/ö (oü)lóimMU 6. qëpHO^a këpH«#a cMeMö ckwxö lóinoü ófawxö 1. paHH«« pamM/z KpacHoe KpaCHW« CHHCC CHHM 2. pa,HH, klokkengelui. EateMkcaiHUH, maand-. EatejffléBHtiH, dag-. Emë, nog. JKypHant, tijdschrift. Verbuig de volgende woorden: juihhhijh ctvjtl, npnaeat. Htift yiéHHKT,, xopomift cyata, KpacHBtiH somt», Beneprnfi sbobt», yTpeHHsa MOJiHTBa, rayÓOKoe 03epo, paHHHH ójpa, oceHHiH flCHb, Maaamin cliht», CTapniaa aoHt, eateMkcHiHUH atypHajit, eatejiBeBBafl rasera, ckpaa aomajtb, Hteak3Haa aopora, noa§3Hoe jOManiBee XHBOTBoe, Bpe/moe HackKOMoe, juntaa uTHua, noairaiH oók/rt, roaaaBacKoe caoBo. VEERTIGSTE LES. § 1. Behalve de drie verbuigingen over welke wij hebben gesproken in les 38 bestaat er nog een onregel- 142 matige verbuiging. Tot deze verbuiging behooren zelfst. naamw., die gedeeltelijk volgens de eerste, gedeeltelijk volgens de tweede of derde verbuiging worden verbogen. § 2. De onregelmatige verbuiging bestaat uit: 1°. tien woorden met uitgang op mm, en 2°. het woord dumk. Opmerking. De woorden met uitgang op mh en het woord juiTfl zijn onzijdig. Enkelvoud. Meervoud. Enkelvoud. Meervoud. 1. hm/z mneuaf min jrkT« 2. mteHU nitcffö junamu Rfhteü 3. t/menu ïmeuaMd jmr/imu a^hmö 4. hm/7 vmena wr/r, RfBrep 5. mieMMö mwHüMU minmem r^tsmu 6. HMe«w ymeuaxö m-Ynmu i&trpcö § 3. Het woord ckMH heeft in den tweeden naamval meervoud ckM««s. / BpéMH, tijd. CkflTt1, zaaien, •£Hmh, naam (voornaam). CojiJtdTt, soldaat. 3 IkiéMfl, stam, volk. IlpHÖjiHataTLca1, naderen. y3HaMH, vaandel. Oöatént1 (geen tegenw. jCkMa, zaad. u> cm^e^ -M^t^d tijd), verbranden. ^IIjiaMfl, vlam. Xynóft, slecht* /BpéMH, last. JKiaTb1, wachten. 5flHTfl, kind. 3HaeTe jih bu HMeHa, yqeHHKÓBT> Hamen hikójiu? ,Ha. B He Mory Óutl y Baci>, noTOMy hto y mchh nbn* BpéMeHH. Caji.óbhhk'b roBopiHTt, hto y Heró Hkm> ckuawh óthxt. nBktóbt». B HHTdat oót> éTOMt njiéMeHH. BHepa a BÉakat Ha ^jnnrfe MHÓro aioa,éË co 3HaMëHaMH bt> pyKaxt. 3BaeTe jth bu 143 HBtTa pyccKaro 3HaMeHH? JJa. He npHÓjraadHTect kt, éTOMy nnajieHH, noTOMy ito bu MÓ;neTe oórcéHb pyny. Ott. xyaóro ctMeHH He ;kah xopómaro miéMeHH. B He 3h&k) Bamero HMeHH. Coajurru Hecjió 3HaMëHa cbohxt. nojmÓBT.. ynirrejib pa3CKaau- BaeT'i CBOHMT, yHéHHKaMT, o 3HaMëHaXT, pa3JIHHHUXT, pyCCKHXT, bojikóbt.. 3th CBMeHa mu ckeMT. bt. óojibmÓMT» caay. y ówo flóóparo cyabó nan, jTkréfi, a y Hamero cockaa BÓcem akTéft. 9ïa aóópaa Marb ryaaerr» e;Ke^BéBHo co cbohmh ATiTbMH bt. TOpOACKÓMT. G&fLJ. OHT. «aëTT. CBOHMT. JTETflMT» hójiokh. fl hmt. pa3CKa3UBaio o flóÓpuxT. jtethxt» Moeró apyra. ^■ethmt. HejIbSa . npHÖHH'/KaTbCfl kt» IIJiaMeHM. Spreekoefening. 3Haio jih a HMeHa mohxt. yneHHKOBT. ? 3HaeTe .th bu HMeHa h (paMHjiiH HamnxT. yrnrreaeH? Kam. mchh 3objtt.? KaKT, 30ByTT> BToro yneBHita? Bnatan bh bu Korjta-HHÖyAb pyccKoe 3HaMfl? Toro-;Ke jih HBkTa pyccKoe h rwaaHacKoe 3hhmh ? KaKoro HBkTa 3BaMa Hamen Kopoaeau? KaKT. 80Byro> Hamy KopojieBy? 3BaeTe jih bu hmh npHHn;eccu? Karna ckMeHa ckeTe bu bt. caay nepea.t. BamHMT. jiomomt.? npHÓJOCKaeTecb jih bu kt. 6ojn>moMy naaMemi? IIoneMy? MHoro jih JtkTefl y BaranxT. poJtHTejieii ? ryaaeTT. an Bama MaTb Kora,a^HH6yflï> CO CBOHMH fltTbMH BT» Caiy? ToBOpilJIT. jih h BaMT. Korjja- HHÓyib oftb HMeHH Moerp 0th,a? noneMy a He 3Haio HMeHH BameH Ma/repn? Geef deze zaden aan je oom. Hoeveel kinderen heeft deze rechter? Hij heeft slechts één kind. Ik liep gisterenavond door (= langs) deze groote straat en zag veel soldaten met vaandels. Hebt gij veel vaandels gezien, toen gij in Petrograd waart? Ik ken de namen van onze leeraren en leerlingen. Ik zaai de zaden van bloemen en hij zaait de zaden van groenten. Ik ken den naam van dezen heer niet. Nader een vlam (= tot aan een vlam) H4 niet. Wij spreken over dit kind. Ik heb over deze stammen in een Engelsch boek gelezen. Mijn zuster wandelde vanmorgen met de kinderen van onzen oom in het bosch. Ik kan dezen zwaren last niet dragen. Deze soldaat liep vóór het regiment met het vaandel in de rechterhand. Hij weet de namen en familienamen van deze jongens. Hoe is de naam van deze prinses? Deze moeder is trotsch op haar vlijtige kinderen. Tusschen de zaden van deze bloemen lagen ook zaden van groenten. j Verbuig de woorden: jjoópoe aiiTa, xopomee csmh, cuHee 3HaMH, Ta;Kejioe öpeMH, KpacHoe nnaiifl, lecïHoe hma. EEN EN VEERTIGSTE LES. JJjIHHHHH, KlimmïbC, IIpHJiéatHtiö, npHfléJKH/je, rjiynuH, rjiyn/se, CÓHÜï, CHH/k, lang, langer, vlijtig, vlijtiger, dom, dommer, blauw, blauwer. § 1. De vergrootende trap van de bijvoegelijke naamw. wordt in het Russisch gevormd door toevoeging van ne aan den stam van het woord. § 2. De vergrootende trap heeft een gemeenschappelijken uitgang voor alle drie geslachten en wordt niet verbogen. BoraTEifi, óorême, BonMnóH, öóflBniej BfcicÓKiH, uiiiue, rjiyöÓKifi, Tïïyóa/ce, TycTÓlt, ryiue,-* KopÓTKift, kopów, KpknKÜi, Kpknw, JlërKin, nérw, MajieHbKiË, méahiue, rijk, rijker, groot, grooter. hoog, hooger. diep, dieper, dicht, dichter, kort, korter, sterk, sterker, licht, lichter, klein, kleiner. H5 MéïKift, MéJitw, ondiep, ondieper. MojroffóË, Moaóage, j°ng> jonger. /^MantiË, yiArne, zacht, zachter. HÉSKiË, HH^ee, laag» lager. IIjioxóë, xfaeg, slecht, erger. CTaptiË, CTap MantHnKt ysmke n npna&KHfce TBoeró Maaamaro 6pa/ra. Sépnaao, KOTÓpoe BHCÉTt Ha toh crknk, KpacnBke HtMt Hame sépnaao. CTaabHtra hóïkhhiuj Moéö CTapmeH cecTpó ocTpke óthxt> TÓHKHXt CTaabHHxt HÓ'iKHnnt. PyccKin caoBapb Hamero ynÉTeafl Taateake ótoh óoatraóft (bpaHiryacKon khé™. TroatnaHbi, KOTÓpue pacryTt Bt MoëMt caay, reMHke HkMt BamH TioabnaHbi. Ilaanrb Hamero HÓaaro CTÓpoaca Tenake Moeró naama. CTapmin ctiHt TBoeró aóan akmiBke HkMt ctiHt Hamero cyabH. CoöaKa noaé3Hke nkMt KÓmKa. Bt caay CBkiKke HkMt Bt KÓMHark. 9totc> ökaHbiH neaoBkKt Hecrake h cnpaBeaaÉBke Toró 6ora/raro itynna. Céhhh Terpa/rt mnpe h Tóame KpacHon reTpaan. 9th iiaoaó aynme Tkxt naoAÓBt. PycCKiö ynéÓHHKt Moeró ópara TÓm,me h yate HkMt tboh roaaaHflCKaa rpaMMaTHKa. JJepeBHHBHH- a.OMt Hamero cockaa HÉxe h Mém>me KaMeHHaro aÓMa éToro óoraTaro Kynna. BoaunóË HëpHtift CToat Bbime n KpacnBke MaaeHLKaro KpacHaro CToaa. flepéBba Bt BameMt caay Bóme h Tóame HkMt aepéBba Bt HameMt caay. JJfim Moaóate HtMt Moa Mart. 9to Ó3epo rayóiKe toh pkKH, ho ohó Méabne Mópn. Tort crapbin akct rym;e Hamero akca. Tboh cyMKa aërKaa, ho moé emë aérne. «47 Spreekoefening. Hto Buine: okho hjih aBepb? ïïlHpe jih a.ocKa HtMt aBepb ? ;KaKaH KHHra Toaiue? ToHtme jih Bama KHHra HkMt moh TeTpaat? Kopone jih chhIh KapaHaamt nepHaro KapaHaama? Bojmme m ctojit, HkMt CTyat? KpacHBie jih poaa TMbnaHa? Jlerne jih moh KHHra HtMt Bama TeTpaob? Moaóate jih h Bact? Bojn>me an Hama mKoaa nkMt aoMt, Bt KOTopoMt bh acHBëTe? Boatme jih AMCTepaaMt nkMt Mockb§.? TBepate an ÓyMara HkMt jKejrkso ? KaKaa jnmeËKa Kpknne: HteakaHaa hjth AepeBaHHaa? CnacTjoiBke jih óoraitiË ökjiHaro? TeMErke an yjpoMt HkMt BgnepoMt? Btime an ^epeBLa 8THXt jSQMom,? Tay6;Ke an Mope nkMt qpepa? Tyme an ca^t jikca? Jlynme an cyKOHHoe naarte nkMt noaoTHHHHoe? Deze tuin is grooter en mooier dan onze tuin. De huizen te Parijs zijn hooger en grooter dan de huizen te Amsterdam. Welke liniaal is langer, de houten of de ijzeren? Het groene papier is dikker en breeder dan het grijze papier. De zwarte hoed, die daar hangt, is kleiner dan de nieuwe witte hoed van mijn broeder. Zijne zusters zijn grooter (= langer) dan uwe zusters. Is uw vader ouder dan de mijne? Ja. Deze leerling is jonger dan de zoon van onzen rechter. Ijzer is sterker dan koper. Deze stof is zachter en mooier dan dat laken. De zoons van onzen buurman zijn vroolijker dan uwe broeders. De rozen in mijn tuin zijn witter dan die rozen. Deze man is gelukkiger dan ik. Zijn rechterarm is korter dan mijn linkerarm. De deur van mijn kamer is smaller en lager dan deze deur. De Wolga is breeder en dieper dan de Rijn. Een stalen mes is gewoonlijk scherper dan een ijzeren mes. Deze schaar is botter dan de mijne. Zijn nieuwe Hollandsche woordenboek is dikker en zwaarder dan zijn Fransche woordenboek. Deze jongen is vlijtiger dan die leerling. Het bosch, waarin (= in welk) wij gisteren nebben gewandeld, is grooter en dichter dan dit bosch. Kooplieden zijn gewoonlijk rijker dan boeren. Al de zinnen, waarin een vergelijking voorkomt, eerst met uibMö te vertalen en daarna \er zonder. 148 TWEE EN VEERTIGSTE LES. JJjjiÉHHuË, juiminMmiï, lang, langst. Jtóóptin, no6])Muiiü, goed, best. TjiynbiË, Tsynmüuiiü, dom, domst. § 1. De bijvoegelijke naamw., die de vergrootende trap regelmatig met ne vormen, krijgen in de overtreffende trap nüiuiiï (nUuma, nüuiee). Y3KiË, yxêituiiü, smal, smalst. ÏÏInpÓKin, mwpoHaüuiiü, breed, breedst. KopóTKin, KpamMiuiü, kort, kortst. § 2. De bijvoeg, naamw., welker stam op een sisklank uitgaat, krijgen in de overtreffende trap aüuiiü(attiwn,aümec). § 3. De overtreffende trap wordt verbogen op dezelfde manier als de stellende trap van de bijv. naamw. IIpujicoicHmüiuiü yneHÉKt, ï , .... n- ' ~ , 1 de vlijtigste leerling. Uomuu npujieoKHUu yneHÉKt, ) ' ö 6 HjiuHw'büman yanna, ) n, , de langste straat. vciMaa ojiiiHHaa yjmna, ) ° Tomaamee nepó, ) ri. , \ de dunste pen. OuMoe moHKoe nepó, ) v Ocmpfbüuiin HÓatHnnti, ) n, , , \ de scherpste schaar. UaMua ocmpbin HÓatHnnH, ) v § 4. De overtreffende trap kan in het Russisch ook worden gevormd door het woord cumuü (caMaa, caMoe) vóór de stellende trap van het bijvoeg, naamw. te voegen. Beide deelen van een op deze manier g^^mde overtreffende trap worden afzonderlijk verbogej||tV CopTi» (meerv. copTa), soort. JKypaBjn, (m!), Kraanvogel. IïépKOBb (vr.), kerk. Kpymnjn, groot (omva|l$. Mara3Ém,, winkel. CTenHóö, steppen —. Jff- ■ram 149 EBpóna, Europa. CflyKóTB2 (««naamv.), dienen. -ItKapcTBO, geneesmiddel. HtKOToptiö, sommige. KynÉTb (geen tegenw. tijd), koopen. ^paronkHHtift, kostbaar. . BSftiKiH, groot. | BkpHHË, trouw. /J,péBHiË, aloud. CTOJióiia, hoofdstad. Poccia, Rusland. Otjihhhhë, uitstekend. BoJik3Hb (vr.), ziekte. BeTporpa/rB KpacnBkËmiË pyccniË rópoAt. 3óboto AparonkHHtöraiM MeTajiJit. Bónra BenHHaËmaa pyccKaa pkua. Coöaaa b-bpHkftffliö Apyrt HeJioBkica. PÓ3a KpacnBkËmiË HBkTÓKt. BÓBropoAt ApeBHkËmaa cTOJiana Poecm. JIómaAb h KopóBa nojié3Hkömia jkhbóthijh. 8ïa KHóra cainaa TÓJicTaa, a Ta KHHra caMaa TÓHKaa. Moë ÓpaTt caMbiË npHJiéatHbiË yneuÉKt HameË niKÓJibi. 9to caiaoe BbicÓKoe AépeBO Moeró caAa. JKypaBDb caMan KpynHaa cTenHaa nTÉua. 9to caMbie óojibinie Mara3óHH Hamero rópoAa. ' * KieBt OAËH'b H3t ApeBHkËniHx-B pyccraxt ropoAÓBT». Mh HHTaeMi» o BejiHHaËmeË pknk EBpónn. 9th kóohh cjiyaart OTJióHHkËmHMT» akKapcTBOMt OTt pa3jrÉHHHXt óoakaHeË. YhhTeab roBopÉTt o cboëxt. yMHkËninxt h npHaéJKHkËmHxt yner HHKaxt. B iHimy nacbMÓ MoeMy AoópkËmeMy A^Ak. Mu KynÉan óth KHórH Bt KpynHkËmeMt MaraaÉHk. B He 3aBÉAyio öor^aTtËmeMy. MH BHepa ónan Bt BeannaËmeË népKBH Mockbh. B óepy caMyio TÓHKyio TeTpanb, a BaMt a Aaiö caMyio TÓacTyio. Bh He 3HaeTe caMaro npHaearaaro yneHHKa mKÓaH. 9TOTt MarasóHt npHHaAaeatÉTt caMOMy óoraroMy Kynny HameË AepéBHH. Mh roBopÉMt o caMuxt ókAHHxt artrreaaxt óTHxt ropoAÓBt. PeËHt 0Ana^3t caMHXt ÓoaHnnxt pkKt EBpónn CöóaKa npnHaAaejKHTt Kt caMHMt nqaéaHHMt AOMamHHMt JKHBÓTHHMt. OHt ptHteTt CaMbIMH ÓCTpHMH CTailbHHMH HÓJKHHUaMH. $S»>1- m Spreekoefening. , Kant 3obvtl caMaro crapmaro H3t Baninxt ópaTteBt? KaKoe JKHBOTHoe caMoe noaesHoe? KaKt Ha3tiBaeTca BeaHHaiimaa pyccKaa pkKa? KaKt Ha3tiBaeTca caMuft öojibihoh röaaaHa.CKiH rppoat ? Bankan jih bh Koriia-HHóyju» caMyio BHCOKyio HepKOBb rojuiaHicKOH ctojihhh? KaKt iiasHBaeTca mHpoHanmaa HkMep,Kaa pkna? KaKOH ropojit Ha3HBaeTca ApeBHkHineio pycckok) i CToaHp;eK) ? Ha3HBaeMt m mh Mkat AparoiikHHkfiniHMt MeTajiaoMt? BnaH jih bh Kora.a-HH6yat Bt caMoË 6ojh>ihoh CToagnk EBponu? 'BflHTe an bh caMHH 3eaeHHa hójiokh? HpaBHTca jih HaMt kxaTB no caMUMt naoxnMt yannaMt ? 3HaeTe aH bh KpaTiaHrayro ^opory H3t AMCTep^aMa Bt neTporpa^t? Eep£ :ih a caMyio 6ojn,rayio KHHry? Kaaay .ih a caMHË aaHHHHH KapaH^anit? Onze buurman is de beste man van onze stad. Deze jongen is de vlijtigste leerling van uwe school. Ik neem de dunste potlooden en ik leg ze in het kleinste doosje. Hij neemt de dikste pennen. De boeren zagen de hoogste boomen van dit bosch af. Wij lezen over de hoogste bergen van Europa. Zelfs in de diepste zeeën leven verschillende soorten (van) visschen. Welk huis is het hoogste? Het steenen huis van mijnheer Danilow is het hoogste en het mooiste in ons dorp. Deze straat is de langste en breedste in Amsterdam. Die boer is de armste inwoner, van het dorp. Weet gij den kortsten weg naar (= in) Moskou? De oudste kerken zijn gewoonlijk ook de mooiste. Deze dame gaat naar de jongste zuster van den leeraar. Wij wonen in de grootste Hollandsche stad. De leeraar vertelde ons over de nuttigste huisdieren. De beren leven in de dichtste Russische bosschen. Sommige vogels leven op de hoogste rotsen. Hij kocht den warmsten mantel, dien hij in den winkel zag. Wij wandelden door deze schoonste weide. Dat zijn de mooiste omstreken van deze hoofdstad. De overtreffende trap in deze oefening eerst te vertalen met caMufl en dan er zonder. Verbuig de volgende uitdrukkingen: yMHtHmiH MajmHHK'fc, caMoe noae3Hoe JioManmee atHBOTHoe, KpaTiaftmaa lopora, KpynHkfimaH cxenHaa riTuua, JipeBHkHnirH pyccKifl ropo/rk, caMaa^Óojmmaa pyccnaa pkna. DRIE EN VEERTIGSTE LES. Bt> yrcry ctohtl Bucó/ciü CTyjITj. 3T0TT> CTyjit BtICÓKS. Ha CTonk JieatHTb ófaian óyMara. Bama óyMara ókjtó. B óepy TÓHKoe nepó. Eró nepó tóhko. 8th TerpaytH tojict& a Tk TOHKfL In den hoek staat een hooge stoel. Deze stoel is hoog. Op de tafel ligt het witte papier. Uw papier is wit. Ik neem een dunne pen. Zijn pen is dun. Deze schriften zijn dik en die zijn dun. § 1. In les III hebben wij gezien, dat de bijvoeg, naamw. de volgende uitgangen hebben: nul, oü, iM, an, nn, ee, ee in het enkelvoud; ue, ie, un, in in het meervoud. Deze uitgangen noemt men de volle uitgangen. Behalve de volle uitgangen bestaan er nog de verkorte uitgangen, n.1.: mannelijk vrouwelijk onzijdig Enkelvoud t>, b a, a o, e Meervoud li, h h, h ij, h § 2. De bijvoeg, naamw. met de volle uitgangen worden attributief gebruikt (als bepalingen). § 3. De bijvoeg, naamw. met de verkorte uitgangen worden predicatief gebruikt (als gezegde). 152 § 4. De bijvoeg, naamw., welker stam op een sisklank uitgaat, krijgen als verkorte mannelijke uitgang s (en nooit t). § 5. Alleen die bijvoeg, naamw., welte^|en hoedanigheid met veranderlijken graad aanduiden (bijv. rood, klein enz.), hebben een vollen en een verkorten uitgang. De overige bijvoeg, naamw. hebben slechts één uitgang: óf den vollen óf den verkorten. Oht. HeAOcraToiHo bucókt,. I Hij is niet lang(hoog)genoeg. Btott. caoBapt caamKOMr. Dit woordenboek is veel THjKëjn,. te zwaar. § 6. Op de woorden: docmamouHO, uedocmdmoHHO en cMuikomö volgt gewoonlijk een bijvoeg, naamw. met verkorten uitgang. Oht. mam me npraéHteHT> Hij is even vlijtig als u. Kam u bh. I B ne mam mójiojtb mm oht>. | Ik ben niet zoo jong als hij. § 7. Even (= zoo).... a/s wordt vertaald door mam me Kam u; niet zoo ... . als door ue mam '.... Kam. § 8. Wanneer in een verkorten mannelijken vorm aan t. twee medeklinkers voorafgaan, die moeilijk zijn uit te spreken (bijv. mh, hh, th enz.) plaatst men ter wille van de uitspraak tusschen deze medeklinkers een e of een o. Cjehhikomt,, veel te ^ocTaTOHHo, voldoende. HeAocTaTOHHo, onvoldoende TaKt ate, even, zoo. KaKt h, als. 3anepTHH, gesloten. Otkphthh, open. CHHMa/n.1, afnemen. Bek, allen. PaÓóTa, werk. Btoöbi, om. Chjtbhbih, sterk. CjiaÓHH, zwak. PaajioMair.1, doorbreken. Y'0^ PaaopBaTt1, verscheuren, jtfê* üoflHHMaTB1, optillen. JKéHüT,HHa, vrouw. ZtemëBBiH, goedkoop. JtoporóË, duur. 153 § 9. De werkwoorden: pa3aoMa/rb en pasopBarb hebben geen tegenw. tijd. B He Mory pasaoMaTb Kjnona, noTOMy hto a HeAOCTa/ronHO cÉJieHt ,i.ifl ÓToro. He Bek yneHHKÉ npnaeacHH. 9to «épeBo bhcokó. Mofl HëpHaa KHóra Toacra, a Bama céhhh KHÉra TOHKa. y3ko .TH óto OKHÓ? HkTt, OHÓ HIHpOKÓ. HOHeMy bm He noKynaeTe ÓToro caoBapa? noTOMy hto oht> caómKOMt AÓport. 9to ó3epo caómKOMt Mé.nto Ajih 6o;u>hihxt> napoxÓAOBt. B He nosHHMaio mKana, noTOMy hto oht. canrnKOMt BeaÉKt h THHtëaT*. 3ra MaTépin cjrnmKOMt KptnKa: a He Mory paaopBaTt eë. rocnosÉHT. OrenaHOBt caaót. 9Ta acémnHHa HeAoCTaTonno CHObHa Rjia TaKOfl THatëaoË paöÓTH. B HeaocTaTOHHO cÉJiem. htoóh pa3aoMaTt ÓTy KpknKyio najnty. OKHa ÓToro aósia mnpoKó, ho ÓKHa HameË hikó.th emë mnpe. Tboë ópart caÉinKOMt Aoópt. 9tott> KaïOHt cjuimKOMi, TBëpai., fl He Mory pasaoMart eró. 9tott> MéTaajii» ónem. MflroKt. flpéBeHt :ih ótott. rópoAt? JJa, bto ApeBHkËmiË rópoat HameË CTpaHH. Hamt jtoMt TaKt ate KpacÉBt KaKt h Bamt. 9Ta népKOBb He TaKt speBHa KaKt Ta. JBrfenpt TaKi» ate rayóÓKt KaKt h PeËHt. 9to Ó3epo He TaKt MéaKO naiït Ta pkKa. Hamt Kopó.Tb TaKt ace cnpaBeajniBt n Aoópt KaKt h eró oTént. CïkHH «epeBflHHUXt AOMÓBt He TaKt KpknKH KaKt CTtHH KaMeHHbixt aoMÓBt. 9TOTt CTyat TaKt ate aëroKt KaKt n totl. Spreekoefening. BticoKa an 9Ta ABepb? ToacTa an Bama chhha TeTpaAt? HlnpoKt an noToaoKt? Blicoko m bto okhó? Bkaa an Hama AOCKa? Chhs an Bo«a Bt Mopk? CnatHH m bh? Caaót an OHt? I^oporH an bth nepba? JJ,emeBt an Bamt KapaHAamt? Bhcokh an AepeBbH Bt ropoACKOMt caAy? flocTaTOHHo an h BbicoKt htoóh TporaTb noToaoKt? JI,ocTaTOHHo an bh cnabHH htoóh pa3aoMaTb ateaksHyio naany ? noneMy Kaïont He Moatert «54 miaBaTb no Boak ? OTKpuTa jih j^ept ? 3aKPUTo jih okho ? 3anepTa jih anepB? IToneMy h He Mory pa3opBaTL TOJicTyio Ma-repi»? IToieMy bij He Kaftflere c.ioBapa Bt KapMain,? TaKt ae jih brcok'i, AOMT, KaKt bto aepeBo? TaKt ace jih y3Ka Bama JiHHéËKa KaKt moh? JkroKt jih btott, ctojit,? flocTawiHo an rayóoKa 9Ta pkKa? üoneMy Öoaume iiapoxoau He Moryn, naaBaTt no aMCTepa.aMCKHMt KaHaaaMt? EfojieaHa aH coöaKa? Btpna jih OHa? JIocTaTorao an bbi chjif,hh aaa TaseaoË paóoTij? Meano jih CiBepHoe Mope y roaaaHACKHXT, öeperoBt? KpacHBu jih OKpecTHocTH TaapaeMa ? De witte muur is hoog en de gele muur is laag. Zijn oudste broeder is zeer schrander. De koe is een nuttig dier. De koe is nuttig. Deze leerling is zeer vlijtig. De hond is trouw. Zij zijn oud. Zijn roode liniaal is' lang en breed, en haar witte liniaal is kort en smal. Dit woordenboek is dik en zwaar. Dat Fransche leerboek is dun en licht. Ben ik lang (= hoog) genoeg om het plafond aan te raken? Dit zwarte potlood is veel te kort en dun. De groene deur is veel te zwaar, ik kan ze niet openen. Waarom tilt hij deze tafel niet op? Omdat de tafel veel te zwaar is of omdat hij niet sterk genoeg is. Het venster is breed en hoog. Uw oom is veel te goedhartig. Deze Russische boeken zijn grijs en die Hollandsche boeken zijn blauw. Groenten zijn nuttig, maar bloemen zijn mooi. Deze oude vrouw is niet zoo oud als uwe grootmoeder. Dit kind is niet zoo mooi als zijn jongste zuster. Ons land is even groot en mooi als het uwe. De groote deur is open en de kleine deur is gesloten. Is het roode venster open? Neen, het is dicht (= gesloten). Deze man is gelukkig. Die jongens zijn altijd vroolijk. Deze mantel is veel te duur. VIER EN VEERTIGSTE LES. Tpn TÓHKöfljfl nep/1 | Drie dunne pennen. ^BaAnaTi, neTópe pyccKzm Vier en twintig Russische caoBap/Ê. I woordenboeken. i55 § 1. De telwoorden: dea, (den), mpu, uemépe, óó~a, nonmopé regeeren, wanneer zij in den eersten of vierden naamval staan den tweeden naamval en wel: den tweeden naamval enkelvoud voor de zelfst. naamw. en den tweeden naamval meervoud voor de bijvoeg, naamw. en de overige bepalingen. De telwoorden vijf en hooger regeeren, wanneer zij in den eersten of vierden naamval staan, en voor de zelfst. naamw. en voor de bepalingen den tweeden naam¬ val meervoud. G/cómko nnmö b&ikeMy öpary ?^ MoeMf 6pa/ry TpnYóaa. B&mea cecTp/Ê. tójilko mecTb jibtb. Hoe oud is uw broeder? Mijn broeder is drie jaar oud. Uwe zuster is slechts zes jaar oud. § 2. Het woord eodö krijgt in het meervoud mmé; de tweede naamval meervoud is: jrkrs. § 3. Bij de mededeeling van den ouderdom van een persoon, dier of voorwerp wordt de naam van dien persoon, dat dier of dat voorwerp in den derden naamval gezet. JbïkcTH, tweehonderd. TpncTa, driehonderd. HeTópecTa, vierhonderd. UaTBCórb, vijfhonderd. IHecTtcórt, zeshonderd. CeMbcórB, zevenhonderd. BoceMBcÓTTj, achthonderd. ^eBflTBcórB, negenhonderd. Tócana, duizend. MjKMiÓHT», millioen. 06a (vr. óók), beide. llojiTopa, anderhalf. BacTB (vr.), deel, gedeelte. Jl,kjmTB2, deelen. eBpajiB, Februari. Bhcokóchbih roirB, schrikkeljaar. BpéMH róaa, jaargetijde. Tost», jaar. M/kcnnt, maand. He/rjuiH, week. fleHB (/uw), dag. Bact. uur. MnHyTa, minuut. CeKynaa, seconde. CocTanjiHTB1, samenstellen. 156 CyTKH (vr. geen enkelv.), etmaal. HasBame, riaam. Cikajioïnifl, volgende. BocKpecéHte, Zondag. HoHeakjibHHKt, Maandag. BïópHHK't, Dinsdag. Cpèaa, Woensdag. BeTBéprt, Donderdag. nflTHima, Vrijdag. CyóóÓTa, Zaterdag. Past, één maal. § 4. In het Russisch worden uitdrukkingen als: twaalf¬ honderd, negentienhonderd enz. niet gebruikt, maar men noemt de duizendtallen afzonderlijk (duizend tweehonderd, duizend achthonderd enz.). TpóCTa niecTBAecart nHTb /men cocTaBjiarort rojrt. Mh jrkjiHMt rojTt Ha 12 MkcaueBt Am Ha 52 HeakjiH. He,a,kjifl HMken» 7 jmeft. HaaBaBia jmeö cjikayromia: BocKpecéBbe, noHeAkin.BHK'l, BTÓpHHKt, cpeaa, neTBéprt, naTinuia, cyóÓÓTa. Rem, n hohb cocTaBJiaion» cyTKH. CyTKH mli jtfemm, Ha 24 naca; nact mh jikjiHMT. Ha 60 MHnyrt; MHayTy mu akjiHMt Ha 60 ceKyniTb.. BkKÓTopbie Mkcanu HMkiOTt 31 jieHb, iipyrie 30 atieft KatfyrHH, a ojihht, Mkcant HMkert TÓJibKO 28 jmefi. 9totc> KopÓTKifi MkcHHTb Ha3HBaeTca (heBpaab. Pa3t Bt neTiipe róm (beBpaiib HMkert 29 aHeii. TaKÓH roat iia3biBaeTca bhcokóchuml. Mu jkjiHMt rojvb na 4 nacra, kotóphh mh Ha3biBaeMt BpeMeHaMH róia. y Mefia 2 cecTpó, h óök crapnie mchh. 9tott» yneHÉKt HMkeTT, 4 pyCCKHX-b KHHm H 5 TÓHKHXt CÉHHXT, TeTpaa.eïi. 06a MJiajiniHxi» öpaTa rocnojuiHa neTpÓBa óhjih BHepa Bt Tearpk. OHt nÉmeTt 3 pyccKHxt nncbMa. B óepy 7 pyccKHxt itóceMt. Bt ÓTOH KHÉrt 892 CTpaHÉIIÜ, a Bt TOH KHÉrk TÓJibKO 107 CTpaHÉHt. OHt JiaëTt CBoeMy ópa-ry 895 pyöjién 61 KonkËKy. TaMt mh BÉAHMt 123 npacHHxt TiojrwiaHa, 341 óknyio pÓ3y, 796 cÉHHxt riauÉHTOBt h MHÓro(CH^HSp B noKynaio iy2 . Ckójtlko airt BanieMy a.fljrk? EMy 52 róa.a. Moéfi CTapmen cecTpk 24 róaa, a MoeMy MaaameMy 6pary TÓaBKO 3 róaa. HameMy ynóTeaio 29 akrB, a CTapmeMy hst. Hamnxt yneHHKÓB'b 19 akrB. Spreekoefening. Ckojibko jmeü bt> roay? Ckojibko arien bt> bhcokochomt. roay? Ckojibko Heikjib bt. roay? Ckoabko Heakjn. HMkèTB oanm» MtcrnrB ? KaKOH MkcHiTB HMkerB 28 aBeö? Kora,a éTorB MkcHirB HMkerB 29 jHeË? Bhcokochbih .th TenepB tojtb? Ha CKOJIBKO HaCOB'b mbi JlkjIHMB CyTKH? CKOJIBKO MHHyTB HMBerB iacT> ? Ckojibko ceKyHjrb HMkerB naci» ? Ckojtmco MHHyn. HMkiorB 4 naca? Ckojibko nacoBi. HMkerB Hea,t\wi? KaKÓH ceróana: AeHB? KaKOH jsfiHb óbhtb BHepa? Ckojibko BaMT> atrb? Ckoitbko akrB BanieMy oray? Ckoabko bbtt. BanieMy CTapmeMy ópaTy? Ckojbko akrB namen KopoaeBt? CKoaBKO akrt npHHiiecck POaiaHk? CKoaBKO H'ferB npHHny rempHKy? fl HMtio 3 pyóaa; CKoabKO ryaBaeHOBT* h cchtobtj HMkio h? Ecan KTO-HHÓyab paÓOTaerB 5 jiHeö n 5 Honen, CKoaBKO nacoB'b paÓOTaerB oht.? 7 ryaBfleHOBT» — ckobbko pyóaefl n ceHTOBT>? 8MBCflB,eB,b— CK03BK0 JTHeË? Ik neem 4 zwarte potlooden en 7 dunne pennen. Aan dezen muur hangen 23 korte dikke sleutels en 12 lange dunne sleutels. Mijnheer Gawrilow heeft 385 Roebel 68 kopeken. Hoe oud is uw broeder? Mijn broeder is 17 jaar oud. De oudste zoon van onzen rechter is ouder dan ik: hij is 21 jaar oud en ik ben 18 jaar oud. Onze school ,heeft (= in onze school zijn) acht klassen en iedere klas heeft 42 leerlingen, hoeveel leerlingen heeft onze school? Uwe school heeft 336 leerlingen. Deze stad heeft (= in deze stad zijn) 3.853.964 inwoners. In onze stad zijn er 3563 steenen huizen en 1684 houten huizen. In deze straat wonen 21 rijke en 33 arme menschen. Het Russische woordenboek 158 heeft (= in het Russ. woordenboek zijn) 986 bladzijden. Hoeveel inwoners heeft (= zijn er in) ons land? In ons land leven 5-879-345 inwoners. Mijnheer Petrow is 38 jaar oud. Schrijf in het Russisch in woorden de volgende getallen op: 1917; 797; 976; 683; 222; 893; 500; 894; 1896; 233195; 13833; 319; 457; 256; 345; 123456; 67890; 97531; 86420; 1928; 3456. VIJF EN VEERTIGSTE LES. § 1. De hoofdtelwoorden worden in het Russisch verbogen en wel als volgt: Enkelvoud Meervoud, mannelijk vrouwel. I onzijdig m. en on.l vrouwel. m. en on. vrouwel. 1. oa,HHö \omd lomó om/'f \omm jlb« mm 2. omozó \omóü \omozó \0mux0 \omm%ö I myxö myxv 3.omoMf lowóü lomoMf lomÜMö \omft>Mö\myMö myjuo 4. als lof2 omf omó als lof 2 als lof 2 als lof 2 als lof2 5. omïiMö omóio omÜMö omÜMu I omfbMU myjuk myjuA 6. omÓMö \omóü ]omÓMö omüxö \0mmx0 \myxa \myxo man. en onz. vrouwel. j 1.66a 66/s iTpa uhtö cópoKS mmaecflTa ctö 2.oGöuxö \06mux0 kjiëxö asrni copoKO" naT«ii,ecaT« CTa 3.06ÓUMÖ toómuMö Tp&ws iwtü copotó mt/'/necaru CTa 4. als lof 2 alslof2 alslof2 naTö cópoKS imTöflecflTS cto 5. 06ÓUMU oónuMU \t])cmh roro/0 copoKa" naTó^ecHwo cta 6. oÓóuxö \06mux0 \Tpcxö [na™ copotó naiy?,necaT« jcTa flö-ECTü, AByxcÓTt, myMCT&wh, micm, AByMacTaMH, AByxcraxt. § 2. Het telwoord nemüpe wordt op gelijke wijze verbogen als het telwoord mpu. De telwoorden met uitgang op t worden verbogen als «59 de vrouwel. zelfst. naamw. met uitgang op t (volgens de derde verbuiging). De telwoorden: 60, 70 en 80 worden verbogen als het telwoord 50. Het telwoord 90 wordt verbogen als het telwoord 100. Het telwoord mticma wordt verbogen als een zelfst. naamw. met uitgang op a. Het telwoord Munnibm wordt verbogen als een zelfst. naamw. met uitgang op s. OHt ryjiaert co cboümu Hij wandelt met zijne mjMh cummhMU. twee zoons. Mh roBopHMi. o copo/ró m<&mü Wij spreken over de 48 leer- ynemnttm Hamen mKÓjru. lingen van onze school. § 3. Het telwoord (behalve wanneer het in den eersten of vierden naamval staat) heeft denzelfden naamval als het zelfst. naamw., dat er door bepaald wordt. § 4. Wanneer een getal bestaat uit eenige telwoorden, wordt ieder telwoord afzonderlijk verbogen, y Memi 6hjiö BÓceMb KHHn>. I Ik heb acht boeken gehad. BHepa y Heró óhjio Tpn Gisteren had hij drie roebel pyÖJM, a Tenépb y Heró en nu heeft hij slechts TÓJibKO 86 KonteKt. 86 kopeken. § 5. Wanneer het werkwoord hebben in den verleden tijd door 6nm wordt uitgedrukt en voorafgaat aan een telwoord boven één, gebruikt men in het Russisch het woord óüjio, Bepcra, werst. Pa3ikJinTb (geen tegenw. Khjiomótpi., kilometer. tijd), verdeelen. no (met den 3den naamv.), a. HanacTb, aanvallen. XoTkTb, willen. nosónia, positie, (xony, xónemb, xónen,, IIpHÓHTb, aankomen. xothmt>, xoTÉTe, xoTHTb). , BóópaTb, kiezen. i6o Coctobtb H3t, bestaan uit. CHHTaTb1, tellen. 7I,o (met den 2den naamv.), circa. IIoTepflTB, verliezen. HaxoitÉTbca2, zich bevinden. (Haxoxycb, Haxó^nnibca). OcTaTbca1, blijven. ^ecaTHHa, desiatin (1,092 hectaren). Apinia, leger. OaoiaaTB1, wachten. BÉTBa, slag. PiraÉTbca, besluiten. HafiTÉ, vinden. HyniKa, kanon. Hamt atct coctohtb H3t 275 CTapuxt aepéBBeBt n 615 MoaoaBixt JiepéBteBt. Y óraxt Tpëxt MaTepéË no naTH ctiHOBén. YntiTejib roBopnat o 44 yneHHKaxt Hamen mKÓati. ,H,aHTe óraMt 24 yneHHKaMt 48 KapannaméH. B xony paaatJniTB óth néptn MéiKJty 243 yneHHKaMH ótoh nmóaBi. Hamt aoMt ctobjtb Bt 23 BepcTaxt OTt Mockbbi. Bt toh aepéBHt jKHBërt ao 200 neaoBtKt. B chht&k) otb 65 ao 83. Y leTtipëxt yieHHKÓBt nameft mKÓati hbtb poa,HTeaeË. TaapaeMt HaxóaBTca Bt 29 KHaoMéTpaxt OTt HameË aepéBHH. B^iepa y MeHfl Óóao óóaimie 35 népBeBt, a TenépB y Memi ocTaaocb TÓaBno 17 népBeBt. Y ÓToro Myatnica 6bmo ókoïo 13 a;ecHTHHt ayra. Pyccnaa apMia CToaaa Bt 170 Bepcraxt otb Mockbó h oatnaaaa öHTBy, KOTÓpyio oökmaat BapnaaH-Ae-Toaaé. Bet 3Haan, ito KyryaoBt ptmHaca Ha ÓHTBy h xoTtat TÓabKO HaftTÉ xopómyio no3órrho. MnaopAjïOBHnt npóöbiat ct 15000 coaaaraMH. TIo3Én.no KyTysoBt BHöpaat Bt 108 BepcTaxt OTt Mockbó, HCnaneKÓ OTt ceaa Eopoa.HHÓ. Pyccnaa apinia cocToaaa H3t 120000 nëaoBtnt ct 640 nynmaMH. HanoaeÓHtj y KOTÓparo ÖBiao ao 185000 neaoBtKt n öóaBine 1000 nymeKt, Hanaat Ha pyccKnxt ct anyxt CTopÓHt. 06t apjriH noTepnan Bt óTOTt a,eflB öóaBme 10Q000 neaoBtin.. i6i Spreekoefening. flaro joi a ara KHHra 2 yiieHHKain> ? MoateTe m bh cmrraTB no-pyccKH ao 10000? Mo;i;eTe jih bu paairkiHTB 28 hÖjiokt. Meatay 17 a.BTBMH? Coctohtb an Hama mKOJia H3t> 4 KaaccoBt? HaxpAHTca .th AMCTepaaMt bt> 25 KHJioMeTpaxt otb TaapaeMa? Ckojibko KonkeKT, bt» 45 ceHTaxt ? Ckojibko ryaha.eHOB'b h ceHTOBT, Bt 16 pyóJiaxT, 86 KonBöKaxt? Ckojibko 183 óest 78? TyjineTe .ih bu KOraa-HHÓyaB cb BamHMH OÓOHMH MaajUTTHMH ÓpaTBHMH? Verbuig de volgende uitdrukkingen : 41 kohb; 67 aoMQBT,; 194 nepa; 13 CTajiBHuXt HoateS; 22 npH.re;KHHxt' yneHHKa; 6 tohkhxt, TeTpaAH; 71 pyccKaa KHHra; 18 bucokhxb c.TyjH>eBT>; 4 TeMHuxT» TïOJiBnaHa. ZES EN VEERTIGSTE LES. IlépBuft, eerste. BTopón, tweede. Tpéïiö, derde. HeTBëpTUH, vierde. DTflTufi, vijfde. ÏÏIecTÓflj zesde. CeaBMÓH, zevende. BocbmóS, achtste. fleBaTun, negende. SecaTufi, tiende. OAüHHasnaTuö, elfde. ^BkHasnaTHH, twaalfde. TpHHaflnaTuö, dertiende. BeTópHaanaTUH, veertiende. naTHa^naTuË, vijftiende. BlecTHasnaTUH, zestiende. CeMHaanaTHft, zeventiende. BoceMHasnaTufi, achttiende. JleBHTHaaflaTHË, negentiende. ^BaanaTun, twintigste. JlBasnaTB népBuft, een en twintigste. TpHfluaTun, dertigste. CopoKÓBun, veertigste. nHTHflecaTun, vijftigste. BIecTHa.ecHTHft, zestigste. CeMHaecflTUft, zeventigste. BocBMH^ecaTuft, tachtigste. fleBHHÓCTBin, negentigste. CÓTufi, honderdste. ^ByxcÓTUH, tweehonderdste. naTHCÓTuË, vijfhonderdste. Thchhhhh, duizendste. TUCHia aeBHTBCÓTB nHTHaa- naTuË, negentienhonderd vijftiende. IÖ2 § 1. De rangtelwoorden worden gevormd van de hoofdtelwoorden door achtervoeging van de uitgangen uü, oü, iü. BoctMÓü ypÓKt. De achtste les. Hatan CTpaHóna. De vijfde bladzijde. IIIecTÓe caóBo. Het zesde woord. Mu nnTaeiri. cópont Wij lezen de zes en mecTf/0 CTpaHÉny. veertigste bladzijde. Hamt flOMt CTOÉTt Ha cto Ons huis-staat 148 werst (op cópont Bocbwóu Beperk de honderd acht en veer- oTt Mockbó. tigste werst) van Moskou. § 2. De rangtelwoorden hebben in het Russisch afzonderlijke uitgangen voor alle drie geslachten, welke uitgangen geheel overeenkomen met die der bijvoeg, naamw. Bij samengestelde rangtelwoorden heeft alleen het laatste telwoord den geslachtsuitgang; de overige hebben den vorm van hoofdtelwoorden. § 3. De rangtelwoorden hebben steeds hetzelfde geslacht, hetzelfde getal en denzelfden naamval als het zelfst. naamw. dat er door bepaald wordt. § 4. De rangtelwoorden, met uitzondering van het woord mpémiiï, worden verbogen als bijvoeg, naamw. met harde uitgangen. § 5. Het telwoord mpêmiü wordt verbogen als volgt: .... .... .... meerv. voor alle mannelijk vrouwelijk onzijdig driegeslachten 1. TpéTÜ« TpélbM TpéTötf TOétbU 2. TpéTÖ/?20 TpéTó0# TpéTö/?20 rpêtbuxö 3. TpéT6&wy TvéTbeiï TpétbCMy T^érbUMd 4. als 1 of 2 TpéTö/o Tpé™? als 1 of 2 5. TpéTiwifS TpéTitf/» (-ben) TipéTbUMö T^éTbimu 6. TpéTó&WS TpéTótó TpéTö&MÖ TliéTbUXÖ § 6. Bij de verbuiging van samengestelde rangtel- 163 woorden wordt alleen hel laatste telwoord verbogen, bijv.: 1. Cto jBajrnaTö népBwS yieHóKö. 2. Cto flBajmaTö népBö^o jnemm. 3. Cto aBajra,aT6 népBOj«y yneHHR/f enz. Pb/tl, rij. 3HMa, winter. CipoKa, regel (in een boek). I TaaBa, hoofdstuk. CKaMéËKa, bank (zitbank). KoBént (KOHn.a), einde. PóTa, compagnie. aHBapi> (m.), Januari., --^ ^ JKh3hl (vr.), leven. Mapn,, Maart. Hósiept, nummer. Anpkai, (m.), April. 3Taarc>, etage, verdieping. Mafl, Mei. CTynéHB (vr.), trede. Bom, (m.), Juni. JlkcTBHua, trap. Löjh, (m.)f Juli. nocakjiHin, laatste. ABrycn,, Augustus. yjiepéTi, (geen tegenw. CeHTaópi, (m.), September. tijd), sterven. OKTaópt (m.), October. BecHa, lente. Boaópt (m.), November. JTkTo, zomer. fteKaÓpt (m.), December. OceHt (vr.), herfst. § 7. De namen van maanden en dagen worden in het Russisch niet met hoofdletters geschreven. Bo BTOpÓH h&CTH 9T0Ë KBÉrH 458 CTpaHÉnt, a Bt TpéTLeË h&cth TÓ.TfcKo 241 cTpaBÉna. BHepa yneHHKÉ nacajui 33^ ynpaacHéHie, a ceróaHH ohó nÉnryrb 3400. HHTaan ;ih bm TpéTHO HaCTL 9T0Ë KHÉTH? Ra,, H eë HHTajfl. Mbi Tenépt HBTaeïTL KOHérrt naroË nacTH. Bt népBOMt KJiacck y Hact 39 yneHHKÓBt, bo BTopÓMt — 37, a Bt TpéiteMt — 34. Hama aepéBHa Haxó/tHTCH Ha 181oa BepcTk OTt AMCTepAaMa. Bt 440fl raaBt 9toë pyccKOË KHÉra 245 CTpoKt, a Bt 59°« raaBt tojikko 94 ctpoké. BaTaËTe HeTópHaaflaTyio CTpoKf 560fi CTpaHÉBti. Bu raatan BHepa BénepoMt Bt TeaTpt Ha aBtHaaiKiTOMt ciyak 164 23i>aro paaa. Mh HtHBëMt bo BTOpÓMt s-Taat-fe, a tboë ópaTt atHBëTt bt> népBOMt a-raadi. Tocnoaca HaBaoBa yMepaa Ha 650Mt rojry CBÓét jkó3bh. BeCHa COCTOÓTt h3t» TpéTbHFO, HCT- BëpTaro h nafaro mt^hibi róaa, a ócem, cocTOórt H3t aeBHTaro, jtecflTaro h oaóHHaarjaTaro mt>can;a. Ohó CHa.aTt Ha ceabMÓË CKaMéËKt, a mh CHflóMt Ha TpéTbeó. B ctoió Ha népBofi crynéHB jfbcthhbh, a bh CTOóTe Ha nocaijnieË. 9totc, co.iii.aTT> ctoótt» bt. kohixe BTopóro paaa TpéTbeö pÓTH. 9to c.IÓBO HaxójHTca Ha 3150fl CTpaHórrfc caoÈapó. Bt ojióHHa/maTOMt mtxhbtb 30 aHeË, a Bt JtBtHaarj,aTOMt — 31 aeBb. Spreekoefening. KaKaa 1M óyKBa a3ÓyKH? KaKaa nocataBH»? KaKaa 3ba óyKBa caoBa „Hoct"? KoTopaa óyKBa B, E, K, V, B, A? Kotophë Mtcant aeKaópb, okthópb, Mapit, iiOHb, aBrycTt Bt roay? KaKoe BpeMa roa.a coctohtl H3t raecToro, ceabMoro h BocbMoro MtcflHeBt ? KoTopyio CTpaHHuy mh ceroiBH wraaH? KaKt Ha3HBaeTca nocatamË aeHb HeataH? KaKt HasHBaeTca 310, 5hö 20&, 4ufi, 6°a aeHt Heatan? KaKOË ceroaHH aem>? H3t KaKHXt MtcaneBt cocronTt 3HMa? Ha KaKOMt btoke jKHBeTe bh ? Kto cnaHTt Ha nocataiieË cKaMeËKt ? Ha KOTopoË CKaMeËKt CHAHTe bh? CkOJH>KO AHeË BO BTOpOMt MT>CflH,i>? Hij zit op den zesden stoel van de 33ste rij. Wij lezen de 437ste bladzijde. Op (=in) den I33at, trein. npeacTaBjiéme, voorstelling. Ilbéca, theaterstuk, stuk. Kóhhhtb (geen tegenw. tijd), eindigen. nójiHOHB (vr.), middernacht. ilónaeHB (m.), middag. JlkTOMt, 's zomers. 3hm naTHaanararo róaa. B poiÉJica asaanaTB naTaro (peBpana THcana BoceMBCórt BÓceMtaecan. cejitMÓro róaa. § 2. De datum wordt woord; de naam van de naamval gezet. Hhcjió, datum, getal. BéTBepTK (vr.), kwartier, HojioBBHa, half, de helft. PoaÉTbca2, geboren worden. ÜMnepaTopt, keizer. HaHHHaTtca1, beginnen. KoHnaTtca1, eindigen. Beet, Bca, Bcë, geheel. TÓJibKO, pas, slechts. JI,em> anrejia, naamdag. Bt npónuiOMt roay, verleden jaar. Tenépt nojioBÉHa niecTÓro. OHt óbltb y Bact BHepa wb 7 nacÓBT> Bénepa. Hamt ypÓKt pyccKaro H3HKa HannHaeTca bt> 10 MHHyTB TpéTBaro n KomaeTca bt> nérBepTB neTBëpTaro. Jlkm, noneMy bm He HaëTe bt, niKÓJiy? Bamn ypÓKH HannHaiOTca Bt Tpn néTBepm aenflTaro, a Tenépt tójibko 6e3t (jyMHHyTt 8. Tenépi. 18 MHiryrB BTopöro; népeat 12 MHHyrt HannHaeTca Bantt ypÓKt. rocnoaóHt üeïpÓBt yksataeTt napoxóaoMt Bt 7 nacÓBt Bénepa. HkTOMt a oÓMKHOBémio BCTaio Bt nojioBÉHy ceiBMÓro, a 3hmók) tójibko Bt nojioBÉHy BocBMÓro. OHt KÓBHHJIt CBOIO paÓÓTy TÓJIBKO Kt TpëMt HeTBepTBMt KW!i- Haanararo. Bacó öBJöTt nónaeHB, n ak™ nayrt aoMÓn. 167 Bt 1913 roay népBoe nireapa óóao bt» cpéay, a bt, 1914 roay népBoe amapa ÓHao m, neTBéprt. BeTBëpToe ïidpTa npóniaaro róaa Óóao Bt noHea.lun,HHKt. Bt óTOMt roay ceMHaaiiaToe iéaa ÓHao Bt cyóÓÓTy. Moïi CTapnrift ópaTt poa.naca 21 iróHa 1883 róaa, a moh Maaamin ópaTt poanaca 26 aBrycTa 1908 róaa. KopoaéBa BuatreatMÉHa poaaaaci, 31 aBrycTa 1880 róaa, irpHHut réHapHKt poanaca 19 anptaa 1876 róaa. npHHuécca lOaiaHa poAóaact 30 anpiaa 1909 róa.a. HMnepa/ropt IlëTpt BeaÉKift ysiept 26 HHBapa 1725 róaa. HMnepa/ropt Kapat Y yjnept Bt 1558 roay. Kopóat BaaaeMt II yinept 17 MapTa 1849 róaa. Bt 1912 roay (heBpaat HMiat 29 arren, a Bt ÓTOMt roay (JreBpaai, HMteTt 28 arren. B poajïacH 12 Hoaópa, a aem> Moeró aHreaa 7 aeKaópa. Biepa ónao 1 MapTa. 31 hoaa aeHt aureaa Hamen Marepn. Bt npómaoMt roay aem, Moeró aHreaa Ótiat Bt^cpéay, a Bt ÓTOMt rojvy Bt neTBéprt. Spreekoefening. 1 Kora,a HanHHaeTca roat? Koraa OHt KOHHaeTca? KoTopoe ceroaBH nncao? KoTopufi Tenept Hact? KoTopoe HHcao ónao BHepa? Kora.a bh poanjincb? Koraa poajiaca Barat CTapmin ópaTt? Kora.a poanaacb Bama Mart? Koraa yMept Kopoat BnaaeMt III? Kor.ua poflnaca Bamt ynHTeat? Bt KOTopoMt nacy HanHHaeTca Banit ypoKt? Bt KOTopoMt nacy oótaaeTe bm ? Bt KOTopoMt nacy naeTe bm aomoh ? Bt KOTopoMt nacy npHxoMiy a Bt nmoay? Kora.a poanaact Hama KopoaeBa? Bt KaKOH Aent ÓMao Bt aTOMt roay nepBoe aeKaópa ? ryaaeTe an bm Bt noaHOHi,? Bt KOTopoMt nacy BCTaeTe bm aiiTOMt? BcTaere an bm 3hmoio TaKt-ate paHo KaKt at>TOMt? Bt kotopoMt nacy HanHHaeTca renept a.em>? Hij is 3 Juli 1897 geboren; zijn broeder Jan is 25 Augustus 1899 geboren; zijn zuster Anna is 30 September 1903 geboren. ï68 Hoe laat is het nu? Het is een kwartier voor negen. Mijnheer Jansen zegt, dat hij bij u is geweest om (= in) 20 minuten over 7. Het is nu half acht. Om acht uur was ik reeds bij mijn leeraar. Hij vertrekt om kwart over elven. Onze lessen beginnen om (= in) half negen en eindigen om (= in) 10 minuten over 12. De heele avond zat hij brieven te schrijven (= hij zat en heeft brieven geschreven) en pas 7 minuten over n eindigde hij. 25 kopeken zijn een vierde van een roebel. Zijn vader stierf den i3 atejrfcsHöaopÓHCHoË craHnin. Ha CTanniH mu BHJltJIH MHÓro H0t3AÓBt. ToJJiaHaHU atHByTt Bt rOMaHJÜH, a pyccrae — Bt Poccïh. Coaaaru ctohjih no npaMÓË jthmh. Bt npónuioMt roay moë Ópart óunt Bt AHrnin, a Bt óyaymeMt roay OHt óyaerb Bt TepMaHiH h Bt Poccïh. Moh ópa/rtH ynaTCH Bt aMCTepaaMCKOË • rHMHasiH. YnÉTeab pasCKasuBaert MJiaaniHMt yneHHKaMt 0 móbhih. nëTpt BeaÉKiË atnat Bt ToMaHsiH h Bt AHrain. HHeaa cniuirb Ha óiiioË JiÉJiin. Mu poanancb Bt roMaHjnH. Bt TonaaHaiH poaóancb Hamn poaÉTejin. rojaanaiH Hame oTénecTBo. Moë ópaTt óujit Ha asaanarb nflTOMt npeacTaBaémH* ótoë nbécu. Mu 3aBTpa ÓyaeMt Bt TOMt ÓoabmÓMt 3a&Hin. Ohh {&U™>, ÓHJIH Ha HT6H1H o POCCÏH. Bt ÓTOMt CpaateHlH ÓHJIO MHÓro yóóTuxt. Ohh roBopójiH 0 BOCHHTamH h ynémH atTéË. Bt ÓTOMt nperrjioïKémH BÓceMb caoBt, a Bt TOMt npeaaoatémH TÓJTbKo neTupe caÓBa. Mu HHTaan oót ÓTOMt pacTémn, hto ohó óneBt noaé3HÓ. Bt ÓTOMt ynpaatHémH 21 npeaJioatéme. Ha yannaxt Ilerporpaaa bh BHanre MHÓro KpacÉBuxt 3aaniË. 3totc> óyKÓTt cocroÉTt H3t aÉaiË. Bt HameMt rópoat nrnt rHMHasiË. Bt TpóanaTb TpéTbeMt ynpaacHéiUH 45 npeaao'rKémË. Bt 1912 roay öhjio MHÓro óoabnmxt cpaaëfmË. 3ro pacTéHie HMtert nHTb pasjniHHUxt HasBamË. Bt HameMt yHéÓHHKt 60 • ynpaaméiiiË. Spreekoefening. Tak roBopaTt no-pyccKH ? Tak roBopHTt no-HtMen,KH ? Kant roBopaTt Bt ToaaaHain? Bt KaKOË CTpaHk atHBeMt mh? 3HaMeHHTUË, beroemd. OrapaBjiHTbCH1, zich begeven. Yóëtuë, gedood. IIpaMÓË, recht, gelijk. i7r BMjmTe jih bh BHCoraa 3iamH bt» jiepeBHii ? Ckojbsko Htejrk3no- AOpOHtHUXT» JIHHiH BT, ToJIJiaBJliH ? I^k bh pOAHJIHCb? TjIT, poAHJiCH Bami, vHHTejn,? CKOJibKO ynpavKHemH bt, stomt, yqeóhhkt» ? Tat, jKHByT'b pyccrae? By^eTe jih bh 3aBTpa bt, btomt, 3Aairiii? Ctohtt, jih yneHHKH uo npHMon JiHHin? EcTb jih y BacT, JuuiiH? OTnpaBjiaeTecb jih bh 3aBTpa bt>Poccüo? 3BaeTe jih bh XOpoiHO Ha3BaHifl 8thxt, pacTeHin? Twee jaar geleden was ik in Frankrijk en bet vorige jaar was ik in Duitschland. Wij spreken over de plant, die daar groeit. De Russen wonen in Rusland, de Duitschers in Duitschland, de Engelschen in Engeland, de Hollanders in Holland. Spreekt men in Frankrijk Russisch? Neen. Hoeveel woorden zijn er in dezen zin? In dezen zin zijn 10 woorden. Ik zag in zijn tuin veel mooie en nuttige planten. Hij maakt een ruiker van witte lelies. In ons land zijn veel gymnasia. In het gymnasium leeren de leerlingen verschillende levende en doode talen. In 1909 was ik. in Engeland en in 1916 zal ik in Rusland zijn. Wij hebbeh gelezen over dezen beroemden slag. Ik weet de namen van deze planten niet. Wij waren gisteravond in dit gebouw. Hoeveel spoorlijnen zijn er tusschen Amsterdam en Rotterdam ? Wij gingen naar het station. Ik vertelde mijn broeder (veel) over den bliksem. In (— op) onze straat bevinden zich meer dan 35 groote gebouwen. In dit leerboek staan (= zijn) 65 oefeningen. Hij vertelde op die lezing over de opvoeding van kinderen. Bent u vanavond naar (= op) de lezing over Rusland geweest? Neen. NEGEN EN VEERTIGSTE LES. TenënoKö, TexAma, kalf, kalveren. MeABkjKè'«0/ï0, uernkmÉma, \ beertje, beertjes. § 1. De namen van jonge dieren worden gewoonlijk gevormd door toevoeging van den .uitgang mom aan den stam van het woord, dat den naam van het volwassen dier aanduidt. f]2 Deze woorden krijgen in het meervoud //ma en na sisklanken oma. In den tweeden en vierden naamval meervoud hebben zij de uitgangen umö of arm. KpecTb^«««s, KpeCTbAue, boer, boeren. AurnmdHUHö, rnrmndne, Engelschman, Engelschen. § 2. De zelfst. naamw., die op amm of mhuhö uitgaan, verliezen in het meervoud in alle naamvallen den lettergreep m. Deze woorden hebben in den eersten naamval meervoud den uitgang e en in den tweeden en vierden naamval meervoud s. Eojirajw«0, öojirapc, Bulgaar, Bulgaren. Bap««s, 6ap, veulen. TejiëHOKt, kalf. BumiëHOKt, kuiken. HJeHÓKt, jong van yTëHOKt, jong van een eend. een hond. Me/tBt;KëHOK'i>, jong KoTëHOKi», jong van een kat. van een beer. *73 BoanëHOKt, jong van een wolf. KpecTBflHHHT., boer. MtinaHÉHt, burger. ijwwttö^Mwt JI,bophhéh'i>, edelman. BoarapnHt, Bulgaar. Boarapia, Bulgarije. XosanHt, baas, patroon. EapHHt, landheer, heer. Jlpyrt ct apyroMt, met elkaar. npyirt, vijver. MnauË, lief. Paóónin, werkman. Hjnkme, landgoed. BpMapna, jaarmarkt. THaTb2, drijven. (rÓHM, rÓHHHIb, TÓHHTt, rÓHHMt, rÓHHTe, rÓHaTt). CnaKaTL1, draven, , galoppeeren. (cnany, CKanemL, cKanerL, CKaneMt, cnaneTe, CKanyrt). PócKaTb, zwerven1. vd. n^ca^a. (pónry, pómemt, pónieri, pórneMt, ptiineTe, pómyrt). npoaa/n. (geen tegenw. tijd), verkoopen. Mnjitie nëpHtie KOTÉTa nrpaan Ha ayry. HJeHHTa nrpajui flpyrt ct Jtpyroivrt. BtepeöaTa CKanajiH no ayry. Bt HameMt CTaat MHÓro Teaórt. Y óraxt peóart Htrt Manen, y Hact 16 HtiniiaTt h 20 yrart. MeaBfcKara iKHByrb Bt akcy. Bojmt ptnneTt co cboémh BeanaraMH ónoao aepéBira. B He Jiroöjnö KOTflTt. Mu HHTaan o jtepeoaraxt h Teaaraxt. OHt rÓHHTt Teaart Ha apMapny. My;KÉKt npoa,é,at nyniry CBOHXt ïKepeönrt Ohé. öpocdiOTt ineHÉrt Bt npyat. KpecTtaHe aaiByrb Bt itepeBHaxt, a MtinaHe Bt ropoaaxt. y éTnxt npecTbaHt MHÓro reaan. h ;Kepeöa.Tt. B 3Haio MtnulHt éToro rópoaa. y rkxt anopÉBt HkTt HMtHiË: ohh nxt npoAaaH KpecTbBHaMt h MkmaHaMt. AHrannaHe atHByrt Bt AHrain. Mot OTént roBopÉTt ct KpecTtaHaMH o nóat, KOTÓpoe OHt y HHXt nynnat. ' •»- . JKHByTt an 3atcb öoarape? HtTt. PaÓónie roBopflTt co cboémh xpsaeBaMH o CTa^axt, KOTÓptia ohé rnaaH Ha apMapny. lêt^U™1. 8th noaa npHHaaae?K&rt rfeMt rocnoa,&Mt. Xo3aeBa aioóart HéCTHblXt paÓÓHHXt. !74 Spreekoefening. Kto jKHBert Bt Ahtjoh? jTioÖHTe jih bij kothtt>? Kto jKHBert Bt JiepeBHT>? Kto jKHBert Bt ropoaaxt? Kto auraen. Bt HMBHUt ? KaKHXt paÖOHHXt JIIOÓHTt X03fleBa? KTO JKHBeTt Bt BojirapiH? Bhjit>jih jih bu Kor/ta-HHÓyat meHHTt? HpaBHTCH jih BaMt iiunjiHTa ? MoryTt jih MejrBkacaTa CKaKaTt? JKnByrt jih meHHTa Bt BOJii? MoryTt jih BunjiHTa nnaBait no npyny? Kto MoaceTt naaBaTt ? De katjes spelen met elkaar. Wij hebben zeven veulens en zes kalveren. Hoeveel eendjes zwemmen in den vijver? Er (= daar) zwemmen twaalf eendjes. De veulens dfaven door (= langs) de weide. Daar liggen zeven zwarte en vijf grijze hondjes. De beertjes leven in het woud.' De jonge wolven zwerven met hun moeder door (= langs) de velden en in de omstreken van de dorpen. Hondjes en katjes zijn zeer lieve dieren. De boeren ploegen den grond met ploegen. In dit dorp wonen meer dan tweehonderd boeren. De werklieden spreken over hun patroons. Wij hebben over de Bulgaren en hun vaderland gelezen. Deze landheeren wonen op hun landgoed. De edellieden hebben hun velden aan de burgers van deze kleine stad verkocht. Rusland heeft (= in Rusland zijn) veel boeren. Deze vrouw telt haar kuikens. De boer drijft de kalveren en veulens naar de jaarmarkt. Mijn oom roept de boeren, die in (= op) zijn veld werken. Verbuig de volgende uitdrukkingen: mhjibih KOTgHOKt, 6oraTLiH nrkui,aHHHt, loópbiH xo3HHHt, óoraTbin öapnHt, ckpuö BOJineHOKt. VIJFTIGSTE LES. Bt npómjiOMt roay mh nacTO nnjiu Bt nrnónk. yqeHHKÉ 3anft>Jiu HapÓIIHIjft THMHt. Verleden jaar zongen wij vaak op school. De leerlingen zijn begonnen met het zingen van het volkslied. J75 Ik schreef (herhaaldelijk) brieven aan mijn vader. Ik heb een brief geschreven (geëindigd) aan mijn vader, 's Zomers ontving ik iederen dag een krant. Gisteren ontving ik de krant 's morgens vroeg. Hij gaf mij (vaak) alles wat ik vroeg. Hij heeft mij een potlood gegeven (één keer). Ik nam (vele malen) les in de Russische taal. Hij heeft mijn boek genomen (één bepaalde keer). § 1. De Russische werkwoorden worden verdeeld in voltooide en onvoltooide. De onvoltooide werkwoorden geven de werking aan, zonder daarbij mede te deelen of ze pas begonnen is of al lang geleden, of ze geëindigd is of niet; zij geven zelfs niet aan, of het onderwerp van plan is zijn werk te eindigen. De onvoltooide werkwoorden geven tevens aan, dat het werk herhaaldelijk geschiedt. De voltooide werkwoorden geven daarentegen het einde van een werk of het begin er van aan. De voltooide werkwoorden worden eveneens gebruikt, wanneer men van een bepaalde handeling, die één keer gebeurd is, spreekt. De voltooide werkwoorden worden gevormd van de onvoltooide door bijvoeging van een voorzetsel (nacaTb — «airacaTb, jioMaTb — pa3nm%^ enz.) of door verandering van een of meer letters (6poc — öpocjm, cudmb — c/&CTb). Soms fl nucÓJiö nÉCbMa MoeMy oTiry. fl mnucanö iihclmó MoeMy OTiry. JlkTOMt a nojiynójiö CïKeaHéBHO" raséTy. Bqepa a nojtymijiö raséTy paHo yTpc-Mt. Om> daedjiö smk Bcë, hto a npocÉjrt. Oht. dcuiö imk KapaHAanrt. fl fipajio ypÓKH pyccKaro B3bIKa. OHt 83HJlb moio KHÉry. 176 worden voor het aanduiden van den voltooiden vorm andere woorden gebruikt dan voor het aanduiden van den onvoltooiden vorm (öpan. — b3ht>s, KJiacTt — nonoHorn. enz.). § 2. Daar de voltooide vorm aanduidt, dat het werk voltooid, geëindigd is, hebben de voltooide werkwoorden geen tegenwoordigen tijd. |$|f § 3. De meeste werkwoorden, die wij tot nu toe in dit boek gebruikt hebben, zijn onvoltooide werkwoorden. Daar de vorming van de voltooide werkwoorden vrij lastig is, plaatsen wij in het woordenlijstje de beide vormen van de in dit boek gebruikte werkwoorden naast elkaar. IlHDiHTe e/kejnréBHo Tpa ynpa/KHéma. HannmÉTe óto ynpaauréme. HHTaöre KaatAoe yrpo MOJIHTBy. npoMHTaftre ótott> ypóin». Schrijf iederen dag drie oefeningen. Schrijf deze oefening op. Zeg (lees) iederen morgen het gebed. Lees deze les door. § 4. De gebiedende wijs der voltooide werkwoorden wordt gevormd op dezelfde manier als de gebiedende wijs der onvoltooide werkwoorden. De gebiedende wijs der voltooide werkwoorden wordt gebruikt, wanneer het bevolene één keer moet geschieden. De gebiedende wijs der onvoltooide werkwoorden wordt daarentegen gebruikt, wanneer men wil, dat een werk herhaaldelijk (iederen dag, iedere week enz.) zal geschieden. HanncaTb (volt.), schrijven, opschrijven. nojiynaTb^onv.), ontvangen. noayiHTb (volt.), ontvangen. ITetl1 (onv.), zingen, (noiö, noëniL; non, HöHTe). 3arrETb (volt.), beginnen met zingen. CnkTb (volt.), eindigen met zingen. HapóitHnrH thmht., volkslied. ,H,aTb (volt.), geven. t77 B3hti> (volt.), nemen, (geb. wijs: bo3bmé, BOSMOrre). ITocjiaTB (volt.), sturen, (geb. wijs: noinjra, noniJiÉTe). BHBMaBie, aandacht. OótacHéHie, verklaring. Pkma/rB4 (onv.), oplossen (van sommen). ApHeMeTÉnecKiö, rekenkundig. 3aaaHa, vraagstuk (som). PacoBaHie, het teekenen. KaaccHafl /tocaa, schoolbord. AcnHABaa irocKa, lei. Phcobeïtb1 (onv.), teekenen. (pncyio, pncyenib; pncyË, pacyfiTe). PpÉihejiB (m.), griffel. Tenépt, nu. nponHTaTb(volt.), doorlezen. CKaaaTt (volt.), zeggen, (geb. wijs: CKasiÉ, cKaatÉTe). I CerÓAHannriË, van vandaag. CjikjiaTB (volt.), doen. HapncoBaTt (volt.), teekenen. Pa3JioMaTi, (volt.), doorbreken. BcTpkTHTb (volt.), ontmoeten. üoëtë (volt.), gaan. (geb. wijs: noË^ó, nonsÉTe). JI,aTB (volt.), geven. npocÉTt.2 (onv.), vragen, verzoeken. (nponry, npócnniB enz.). BpócHTB (volt.), werpen. (geb. wijs: ópocB, ópócBTe). CkcxB (volt.), gaan zitten, (geb. wijs: ckrl, cÉ/n/re). noao3CËTB(volt.), neerleggen. Kop3ÉHKa, mandje. Bó3ak (reg. 2den naamv.), naast. 3aupuTB (volt.), dicht doen, sluiten. TpóiryTB (volt.), aanraken, (geb. wijs: TpoHb, TpóHBTe). Moé óparBa nncajni BHepa BénepoMt cboé ynpaatHéma. Mbi Hanncaini cerömn yTpoM-b 5 pyccKHx-b nÉcein,. Bbi MÓiKeTe paaaoMaTB cnÉHny, ho bu He MÓateTe pa3jioMa/TB Miona. Bt, npómjioin, roiry mu h&cto nooynairH irÉCBMa otb Hamnx-b BHanómbixt,. noayHHjrB jih tboë ÓpaTt Moë iihcbmó, KOTÓpoe a nocjiajit eMy H3T> Mockbbi? fta, oht, nojiynÉJTB eró. 3hmóio moé MaTB «aBajia mh± naat/we yTpo CTaKam» mojiok&. OHa flajia éTy JiHHéËny MoéË MJiaiuneË cecTpk. Otkpujih jih bu ÓKHa b-b óojibhióë 12 178 KÓMHaTt? HtTt, mh Hxt Tenépb ontpuBaeMt. OHt npoHHTaat MOJTHTBy. YnÉTejib Bsaat KycÓKt Miay h Hanncaat Ha aockt, HicKOJitKo npeAaoatémn no-roJüiaHSCKH, a yneHHKÉ HanHcaan óth npejuioiKéHiH Bt CBOÉxt TeTpa^axt no-pyccKH. YnÉTeab CKasaat HaMt, hto OHt Bt npómaoMt roay 6urb Bt Hóhaoht. h Bt napÉati. B BCTpinaat h&cto Bamero öpaTa. Mh nxt BCTp-feTHan Bt ropoACKÓMt caay. Oflt noaoatÉat bbbth Bt Kop3ÉHKy. Mh óneBt aioÓHMt Hamero ynÉTeaa. Mh ct öoatnrÉMt BHHMamëMt caymaeMt eró ootacHémfl. Mh yaté MÓateMt HHTa/Eb no-pyccKH h ptmaTt aënüa apneMeTÉHecKifl 3ajiaHH. CerÓAHa y Hact 6uat ypÓKt pncoBama. YnÉTeim pncoBaat MTjioMt Ba KaaccHofi aockt,, a yneHHKÉ pncoBaaH rpHfpeanMH Ha CBOÉxt acnHAHHXt AOCKaxt. HHorAa mh pncyeMt Bt CBOÉxt TeTpasaxt. TpÓHLTe AocKy. BostMÉTe Kaïont h oTKpófiTe ABepb. HHTanre cópoKt héthë ypÓKt. npoHHTaïïTe MoaÉTBy. CaAbTe h nnmÉTe. CKa/RÉTe mht., KaKt aómaAb no-roaaaHACKH. ToBopÉTe no-pyccKH. CAtMiaÉTe Bamn ypÓKH, a noTÓMt bh MÓateTe haté ryaaTb. Spreekoefening. Bpaan m bh Bt npomaoMt roAy ypoKH pyccKaro a3HKa? B3aat an a KHHry co CToaa? HanHcajm :m bh ynpaatHeme ? nncaaH jm bh Bt npomaoMt roAy ynpavKHeHifl? HoaynaeTe .th bh OTt Koro-HHÓyAb nncbMa? noaynnan an bh BHepa yTpoMt ra3eTy? noeTe an bh Tenepb? He-th an bh nacTo shmoio? KoMy nocuaaeTe bh bto nncbMo? Ha KaKOMt asuKt roBopio a ct BaMH ? ÜKa3aat an a BaMt HTo-HHÓyiib no-? noKynaeTe jth bh Hacro hobhh TeTpaAH? Kynnjin jih bh BHepa hobvio TeTpaai.? Jl,OCTaTOHHO JIH H BHCOKT. HTOÖH TÜOHyTL nOTOJIOKT.? Kunt gij den sleutel doorbreken? Neen, wij kunnen hem niet doorbreken. Zij hebben gisteren hunne oefeningen geschreven, 's Zomers schreven wij dikwijls brieven aan onze broeders te Petrograd. De leeraar ontvangt van zijne broeders, die in Rusland wonen, vaak Russische brieven. Gistermorgen ontving mijn jongste broeder van mijn oom twee mooie boeken. Verleden jaar ontmoette ik iederen morgen haar zuster in (=op) deze straat. Maandag 15 April waren wij in het bosch en wij hebben daar de zoons van onzen nieuwen rechter ontmoet. De leerlingen zongen het volkslied. Bent u al begonnen met zingen? Ja, en wij hebben reeds twee keer een mooi Russisch lied gezongen (= geëindigd met zingen). De leeraar gaf ons vanmorgen nieuwe leien en griffels, 's Winters gaf mijn moeder mij iedere week een nieuw schrift. Hij wierp (herhaaldelijk) de bloemen in de mandjes, die naast hem stonden. Wie heeft het boek van de tafel op den vloer geworpen? Wat deedt gij gisteren? Wij hebben onze lessen gemaakt. De leerlingen sluiten hun boeken en gaan naar huis. Zij hebben de deure^n gesloten. Hebt gij vaak 's zomers gezwommen? Ja, bijna iederen dag. Ik kan dit boek verscheuren, maar ik wil het niet. Open het venster. Leg de schriften op dé tafel neer. Raak het bord niet aan. EEN EN VIJFTIGSTE LES. ^ 6fpj ryjiHTi, Th öyflenn, „ Oht., OHa Óyaeri. „ Mh öjmwb „ Bh 6yieTe „ Ohh, oht. öy/ryrr. „ Byay jih h ryjiHTt? Byjjenii» jih th ryjHTt? ik zal wandelen, gij zult ,, hij, zij zal ,, wij zullen ,, gij zult „ zij zullen ,, zal ik wandelen? zult gij wandelen? i8o § 1. De toekomende tijd van de onvoltooide werkwoorden wordt gevormd door toevoeging van de onbepaalde wijs van het hoofdwerkwoord aan den toekomenden tijd van het hulpwerkwoord 6umb. De s vragende vorm van den toekomenden tijd der onvoltooide werkwoorden wordt op dezelfde wijze gevormd als in het Nederlandsch. Het woordje jih wordt geplaatst tusschen het hulpwerkwoord en het onderwerp. § 2. De onvoltooide werkwoorden hebben dus drie tijden: een tegenwoordigen tijd, een verleden tijd en een toekomenden tijd; de laatste wordt gevormd door middel van het hulpwerkwoord óutb en wordt daarom een samengestelde toekomende tijd genoemd. B 6yay 1 Tij 6yienn> Oht>, ohó óynen. OhsL öyaen» Mu ÓyieMt Bu öyaeTe Ohé, ont öyayn. Hirkri. of y MeHaiöyiieTt „ „ y Teöa , .« » y Heró » „ y nea , • „ „ y Hact „ „ „ y Bact „ > y HHXt „ J^ÓJiro, lang (van tijd). PoHtb (vr.), rogge. nineHÉna, tarwe. BnitféHt (m.), gerst. OBëct, haver. PpeHÉxa, boekweit, üpóco, gierst. TaKt KaKt, aangezien, no BenepaMt, in de Orypént (orypna), augurk. CKa3Ka, sprookje. BopoHÉTi,2 (onv.), eggen. BopoHa, eg. Oxótho, graag. KynaTbCH1 (onv.), baden. PaMa, raam, lijst. OT/iuxaTt1 (onv.), rusten. KonÉjnta, spaarpot. avonden ('s avonds). KapTÓ (m.), aardappelen. KanycTa, kool. JlyKt, uien. To, dan. IlflTanÓKt (naTaHKa), vijf kopeken* t8i § 3. De woorden poaa,, HHMéHb, nmeHóna, oBëct, rpeiaxa>, npóco, KanycTa en aynt hebben geen meervoud. \t&j^o^tJU. Bt 6yayui,eMt roay a óyay xojuiTb Bt niKóay. B óyay BHTaTt Bain, pyccKia cKaSKH. Tu óyaemb ctobtl bt, yray ao Bénepa! jTrVroMt mu óyaeMt xoarrn, bt, atct h 6ya,eMt CHfltTB TaMt Ha 3eJlëH0Ë TpaBT, nOJÏT, TTjHBH) cxapuxT, AepéBteBt. BlecTt aaen mu paóÓTMH, a bt, cejitMófl aem,, Bt BocKpecéHte, mu óyaeMt OTjiuxaTb. Oht, óyaen, 3aBTpa cnaTb ap 8 nacÓBt £-oc<,jLu. yTpa. JHitomt, mu 6ya.eMt noMora/n, HaniHMt poflHTeaaMt. Mu 6y\neMt ryaaTt bt, aicy. Bt, óyaymeMt roay ohh óyayrc, ynHTbca pyccKOMy a3UKy. Mu 3aBTpa öyaeMt KynaTbca bt, CBiaten boab HameË ptKH. TaKt KaKt 3aBTpa nmóaa 3aKpuTa, to mu 6ya.eMt Becb aBHb ryjiHTt. Bt óoabmóft KonnaKT, y MeHa óyayrb aeacaTb pyóaÉ, a Bt Majiem>Kon KonÉaKt óyayrc, aeaca/n, cepéópaHue h MiaBtie naTamtó. 3aBTpa KpecTbaHe ö^ayTt naxait cboh noaa, a noTÓMt ohh öyayTt óopoHÉTb nxt ÓopoHaMH. Ha ÓTOMt nóa-fe mu ÓyaeMt c£htl poatb, nme- HÉny h OBëct, a Ha rtxt noaaxt KpecTbaHe óyayrt cfeaTb npóco h rpenéxy. Ha Hamnxt oropóaaxt óyaeTt pacTó Kap- Tóipeab, KanycTa, ayKt h oryprru. BHepa a HM-feat 62 céirra, a Tenépb y mchh TÓabKo 18 céHTOBt. y Heró 3aBTpa 6yaerc>' óoatme 4 pyóaén. y Heró Bt te^^ix, ÓyaymeMt roay óynert óóamne KHHrt ntMt y Teóa. EcaH a eatejiHéBHo óyay ópoca/rb Bt KomiaKy , OHa, ohó uojijHumö, hij, zij, het zal „ Mu noafwMd, wij zullen ,, Bh . no:ijmme, gij zult Ohó, OHt nonjHamö, *zij zullen § 1. De toekomende tijd van de voltooide werkwoorden wordt gevormd zonder het hulpwerkwoord óutb en wordt daarom de eenvoudige toekomende tijd genoemd. § 2. De toekomende tijd van de voltooide werkwoorden heeft dezelfde uitgangen als de tegenwoordige tijd der onvoltooide werkwoorden. Daarom bepaalt bij de voltooide werkwoorden de toekomende tijd of ze tot de éérste of tot de twééde vervoeging behooren. § 3. De voltooide werkwoorden hebben slechts twee tijden : een verleden tijd en een toekomenden tijd, waarbij, zooals wij al gezegd hebben, hun toekomende tijd een¬ voudig is. KapMamiue nacu, horloge. B3htb (volt.)1, nemen. (B03bMy, BosBMënn. enz.). CkcTï, (volt.)1, gaan zitten, (caay, caaenrs enz.). CkaaaTB (volt.)1, zeggen. (cKaHty, CKaatenn, enz.). yBHflkTb (volt.)2, te zien krijgen. ytxaTb (volt.)1, vertrekken. nokxan. (volt.)1, rijden, varen. BojapoKi., cadeau. noHTó (volt.)1, gaan, loopen. (nonay, non;i,ëinB enz.). BcTptTHTi, (volt.)2, ontmoeten. (BCTpkny, BCTpkTHmb enz.). BcTaTt (volt.)1, opstaan. (BCTany, BCTaHenn. enz.). OitTbCH (volt.)1, zich aankleeden. (oatirycB, ojkHemtCH enz.). yMHTbca (volt.)1, zich wasschen. Pa3CKa3a/n> (volt.)1, vertellen. OcTaTbCH (volt.)1, blijven. (ocTanyct, ocTaHeratca enz.). 184 Yan&Tb (volt.)1, te weten komen. KieBi., Kiew. Kacca, kas. EHaéri», kaartje. ITpoBecTÉ (volt.)1, doorbrengen. (npoBeiry, npoBeaënib enz.). npoCHyitca (volt.)1, wakker worden. Bbfihcthtb(volt.)2, poetsen. npHiecaTi.(volt.)1, kammen. nosjjopóBaThCH1 (volt.), begroeten. 3a6HTb (volt.)1, vergeten. (3a6yjry, 3a6yir,enn> enz.), npoóïrn» (volt.)1, slaan. IIonpomaTbCH (volt.)1, afscheid nemen. OrapaBHTbca (volt.)2, zich begeven. (oTirpaBjnocb, OTnpaBHnrBca enz.). TóTHact, onmiddellijk. IIpoBÓpHo, vlug. Cauórt, laars. Bonoca (meerv.), haar, (haren). noMOJiüTbCfl (volt.)2, bidden. CoBckMt, heelemaal. roTÓBLifi, klaar, nócak (met den 2den naamv.), na. yjioatóTb (volt.)2, rangschikken . ByjKHUH, de noodige. PyqKa, penhouder. BponycKBaa óyMara, vloeipapier. ynnaHnie, school, yaté, reeds. yjtoBÓJibCTBie, genoegen. KaK'i, a iipoBe,T,y yrpo. ^ £ B npocnycb bt> ceMt> nacÓBt yrpa. B TÓTiact BCTaary h npoBÓpHO oatHycb. CanorÉ b oaéatay a Bóranry em,ë ct Béqepa. B yMóioci. h npHqenry Boaoca. nócak ÓToro a noMoaiocb Bóry h Kt nojioBBBk BoctMÓro yaté óyay coBckint roTÓBt. B noaaopÓBaioci. ct OTUÓMt h MaTeptK) h caay 3a CToat mnt Haft. nócak qaa a yaoacf Bt cyMKk Bek HyacHtia khhtb b TeTpaAH. Be 3a6y\ny a Taote bojiohcétb Tyaa pyray ct nepÓMt h nponycKByio óyMary. Kora,a npoóbërt BÓceMt qacÓBt, a nonpon^aiocb ct poairreaHMH h orapaBaiocb Bt yqftranie. •*5 Bt, ynnjfflirrb yneHHKH caayri, Ha CKaMéËKH, a ynHTeai, CflaeTt Ha CBOH CTyat. OaÉHt h3t> yHBHHKÓBT. npOHHTaeTt MOJIHTBy, a nOTÓMt Mbi ÓyneMT, HHTaTb, nHCaTt HJIH CHHT&TI,. ynÉTejit pa3CKaatert HaMT, HTo-HHÓyai, o Poccih h mij ct, öojilhihmt, yjiOBÓjn,CTBieMT, óyaeMt cjiyniaTi, eró. nócui ypóna MH BCTaHeMT, H nOHflëMT, ryjiHTt. Spreekoefening. Bt, KOTopoMT, nacy npocHeTeci, bij 3aBTpa? Bt, KOTopoMt nacy npocHyjmci, bh BHepa? Bto bh ca.iaaeTe, Koraa bh npocHëTect? 3aónaH jth bh noaoaunt bt, cyMKy nponycKHyio óyMary? Bt, kotopomt, nacy bh orapaBHTect bt, ynHJiHme? B3HJIT, JIH H KapMaHHHe HaCH CO CTOJia? CtjIH JIH BH ? C4>at JIH H? CKa3aJIT, JIH H BaMT, HTO-HHÓyiI, ? YBHHCy JIH fl BaCT, bt, B0CKpecem,e ? YriaeTe jih bh bt, óyaymeMt roay H3i, PoaaanaiH? no-EaeMT, m mh napoxoflOMt mh aceaf,3h0h aoporoft? BcTpiTHJiH jih bh MesH BHepa? BcTpriHy jih a Bact saBTpa? Eyay m a Bact nacTo BCTp-BnaTb? OcTaHeTeci, jih bh Bt BocKpeceHbe yTpoMt aoMa? Fjrb bh KynHTe óhjicth? nojryHHTe an bh 3aBTpa noaapKH? Tflt, bh npoBeaeTe ceroananmiH Benept? BonpomaeTeci, an bh co mboio, ecan bh yfcaeTe Bt Pocciio? BtMt bh BHHHCTHTe naarte? noMoaHanci, m bh yate Bory? Over twee maanden zal ik te Moskou zijn, waar ik mijn ouderen broeder ontmoeten zal, en wij zullen samen naar Petrograd gaan. Vanavond zal ik in den schouwburg mijnheer Jansen zien (== te zien krijgen). Ik denk, dat ik een horloge zal ontvangen op (= in) mijn naamdag. Morgen zal ik je een brief schrijven (= opschrijven). Wij zullen- deze boeken Donderdag meenemen (= in Donderdag nemen). Wanneer zult gij aan de kinderen zeggen, dat wij morgenochtend naar (— in) het bosch zullen gaan ? Ik zal het (= dit) hun vanavond zeggen. Ik zal u een sprookje vertellen. Wij zullen naar het station gaan en daar zullen wij (op) den trein van i86 (= uit) Amsterdam wachten. Zullen uwe zusters met ons meegaan (= noËTH) ? Neen, zij zullen thuis blijven. Wij zullen direct (= onmiddellijk) te weten komen, wanneer de trein naar Kiew vertrekt. Mijnheer Petrow zal naar de kas gaan en zal kaartjes koopen. MocKBa, 1 Iiojih 1915 r. TocnoAHHy L A. Hhcebt, 8ö raapMMib. Mhjiocthbmh rocyaapt, IIoKopHtnnre npocHSTh coo6m,HTb Banrn utehbi Ha rianHHTti pnMCKie n jnunn xajm,e,a;oHHKyMt. Ct coBepmeHHUMt noHTemeMt B. HBAHOBt h CuHt. TaapaeMt, 16 Iiojih 1915 r. ToCIIOaaMt B. HBAHOBt HUCfcJHt, 80 MoCKOÏb. MnjiocTHBtie rocyjiapn, Bt oTBtTt Ha B/noHT. 3anpoct OTt 1 c/m cooóinaio, hto Bt HacToaniee BpeMH npoiiaio rianHHTti pnMCKie no P. 65.25 3a 1000 niTynt, a jihjuh xajni,eii;oHHKyMt~no P. 148.50 3a 100 nnynt. Bt osn/tamn BamHxt 3ana30Bt npeótiBaio ct coBepraeHHtiMt noHTemeMt I. A. BHCEHt. jTncce, 13 ABrycTa 1915 r. rdcnoiinry , Bt OTBtTt Ha B/noHT. hhcbmo ort 28 Iiojih HMteMt Heen, cooönnnt Baint Hanm Kpaiinia itehh Ha yKa3aHHUH BaMH jiyKOBHnti: i87 1) MaxpoBtie riaiiHHTu aa rpaHaect 3a 100 iht. P. 15.— 2) anain aBpaTysrt „100 „ „ 35.— 3) aeBKOH MaxpoBtie KpacHbie. . . „ 100 „ „45.— D/kHu ct ynaKOBKon h a,ocTaBKon ao ct. atea. a,oporn. OaaiaaeMt B/Wit. saKasu h npeÓtiBaeMt ct coBepraeHHUMt nonTemeMt K. km Xpootb. AaacMeept, 12 OKTHÓpa 1915 r. rocnoaimy B. KaonKOBy, eö BuÖopzib. MnaocTHBLift rocyaapb, IIoflTBepHt^aio noayneme B/noHT. nncbMa ott> 4 c/m h yBtjlOMaaio Bact, hto Bt HacToaiuee BpeMH npoaaeMt: 1) CnpeHt 3a 100 BivroKt P. 25.— 2) XpH3aHTBMfcI . . „ 100 BITyKt „ 12.— Bbhm TBep^ua, thpaHKO neTporpajt. ToBapt oTnpaBaaio no noayqemn 3aaaTKa Bt l/% ctohmocth 3ana3a; Ha ocTaabHyio cyMMy Bh BuraaeTe B/Benceaa cp. Ha 3 met. OTt aHH {J>aKTypti. Bt oKHflamH B/3ana30Bt npeÓUBaio ct coBepmeHHUMt nonTemeMt B. rAHCEHt. WOORD a, maar, en. anrycrc,, Augustus. aBTOMoönai, (m.), automobiel, aaóyna, alphabet. aHraHHaHHHt, Engelschman. AHrain, Engeland, anpkab (m.), April. EN LIJST. apneMéTHKa, rekenkunde. apneMeTÉHecKiH, rekenkundig. / apMia, leger. - apmÉHt, el. / acnnjiHafl a,0CKa, lei(bord). óaóyrnica, grootmoeder. i88 6ainMaKT>, schoen. 6e3T> (2de naamv.), zonder. óépert, kust. ómêrb, kaartje. 6htb&, slag. óhtb1 (onv.), slaan. (óbk), ötënTt enz., óen, óéiÏTe). óoraTua, rijk. Eofb (bog), God. ÓÓJiBme, grooter, meer. óojitniÓH, groot. ÖojrksHb (vr.), ziekte. óopoHa, eg. öopomiTt2 (onv.), eggen, óparc,, broeder. ópaTt1 (B3HTt), nemen, (óepy, óepënib enz., öepirre). ópéMH, last. ópocaTb1 (onv.), werpen. ópócHTb2 (volt.), werpen, (öpómy; ÓpócBTe). ÖpiÖKH, broek. óyKBa, letter. óyKérB, ruiker. óyMara, papier. óyMaatHBiË, papieren, óypa, storm. óyniJiKa, flesch. óuTb, zijn. ókraTb1 (onv.), draven. ÓkjmBiii, arm (bijv. n.). % ókffibia, wit. , ókatè, ondergoed. Bann», uw, van u. B&rnKiïï, groot. BepcTa, werst. BecëfltiH, vroolijk. BecHa, lente. Beet, Bca, Bcë, geheel. BeïépBin, avond-. BénepoMt, 's avonds. Bénept, avond. B3BTB1 (volt.), nemen. (B03bMy, B03bMënn> enz.; B03BMÉTe). BÉAkïb2 (yBó,a,kTb), zien. (BHJKy) BMKa, vork. bhbó, wijn. _ / BHCOKócBtin ro/n>, schrikkeljaar. bkcbtb2 (onv.), hangen. BBHMame, aandacht. Boaa, water. BÓ3Jik (2de naamv.), naast. bojikt>, wolf. BOjma, golf. BOJioca (m. meerv.), haar. BOJiqëHOKrb, jong van 'n wolf. , BopoTa (o. meerv.), poort. BopoTHÉK'b, boord. BoceMHa/maTb, 18. BÓceMb, acht. BÓceMbJiecarB, 80. r8q BoceMtcÓTt, 800. BocKpecéHbe, Zondag. BocnHTame, opvoeding. Bpart, vijand. BpejÉTt2 (onv.), schaden. BpéjmuH, schadelijk. Bpéina, tijd. BpéMH róaa, jaargetijde. Bceraa, altijd. BCTaBan.1 (onv.), opstaan. (BCTaio, BCTaënn. enz.). BcraTi,1 (volt.), opstaan. (BCTaHy, BCTdHemt enz.). BCTpkiaTL1 (BCTpkTHTb2), ontmoeten. BTópHHKt, Dinsdag. BTopón, tweede. bxoiéti»2, binnenkomen. Biepa, gisteren. Bt (4de en 6de naamv.), in. Bóöpan,1 (volt.), kiezen. (Bóöepy, Bóöepënib enz.). Bkpntrn, trouw. BkniaTt1 (onv.), doen hangen. BónncTHTt2 (volt.), poetsen. (BHHHiny) Tdara, Den Haag. raaéTa, krant. rancTyat, das. rB03ji;i> (m.), spijker. ra,k? waar? repMania, Duitschland. raMHaaia, gymnasium. raaBa, hoofdstuk, raast (raaaa), oog. rjiyooKin, diep. rayntiii, dom. ^ maTt (onv.), drijven, (rome-, rÓHnnn. enz.). roBopÉTt2 (onv.), spreken, re-at, jaar. roaaanaent (-an;a), Hollander. roaaanaia, Holland. roMaHflCKiË, Hollandsch. rojioBa, hoofd. ropa, berg. ropaóTi>ca2(onv. 5denaamv.), trotsch zijn op. ropoflCKÓn, stads-, rópoat (-aa), stad. rocnoanHt (-Aa), heer. rocnoaca, mevrouw, juffrouw, roert, (m.), gast. /roTÓBMH, klaar. rpaMMaTHKa, grammatica, rpant, kraai. rpÉiheaB (m.), griffel. rpo3HTb2 (onv., 3de naamv.), dreigen. z rpyat (vr.), borst, rpyraa, peer. rpaaa, bed (in 'n tuin). igo vfnbK.eKb, gulden. ryjiflTi,1 (onv.),' wandelen, ryceiffliia, rups.« rycTÓö, dicht, Aa, ja. AaBa/rb1 (Aart), geven. (Aaio, Aaënu. enz.). Aaate, zelfs. Aaaenó, ver. AaMa, dame. AaTB (volt.), geven. (AaMi., AaniB, Aacri, AaAHMt, AaAUTe, mnfn,; AaËTe). ABa, ab'B, twee. ABaAuaiB, twintig. ABepb (vr.), deur. ABKraW (ABHByTt1), bewegen. ABopént (-pn.a), paleis. ABtHaAnaTb, twaalf. Abbcth, 200. AeBHHÓCTO, 90. AeBHTHaAnaTb, 19. AëBHTb, negen. AeBflTBCÓTt, 900. Aenaópb (m.), December. AeHb (ahh), m., dag. AéBtra (-Hen., vr.), geld. AepéBHa, dorp. AépeBo (-Bba), boom. AepeBBHHbrn, houten. AécHTb, tien. AeniëBbiö, goedkoop. AHKin, wild. Ahtb (onz.), kind. AJiBBHbin, lang. Ajih, (bestemd) voor (2de n.) ao (2de naamv.), tot. AÓópbin, goed. AÓnro, lang (van tijd). AÓMa, thuis. AOMarnnin, huis-. Aomóh, huiswaarts. Aopóra, weg. Aoporón, duur. AO CBHAaHifl, tot ziens. AOCKa, (school)bord. AocTaTOHHo, voldoende. Aoib, dochter. , AparonkHHbiË, kostbaar. ApéBHiË, aloud. _ ApOBa (onz.), brandhout. ApyróË, een andere. Apyn. (Apy3bó), vriend. AyMaTb1 (onv.), denken. AHHa, meloen. AbimaTb2 (onv.), ademen. AkBonna, klein meisje. AkAyniKa, grootvader. AkaaTb1 (onv.), doen. ,} AfoniTb2 (onv.), deelen. ABAa, oom. EBpóna, Europa. eró (jewó), zijn, van hem eateAHéBHo, iederen dag. eateiHéBHtiH, dagelijksch. eateHeskjibHO, iedere week. eaceMkcHHHLiH, maand-, écan, indien, ernë, nog. | en, haar, van haar. ayuiTb1 (onv.), wachten. ateak3Haa aopóra, spoorweg, aceatamjn, ijzeren, aceatso, ijzer. atëflTHö, geel. ateHa, vrouw (echtgenoote). atéminiHa, vrouw. acepeóëHOKt (-HKa), veulen. atecTÓKo, wreed. (bw.). atHBÓö, levend. acHBÓTHoe, dier. acnani, (vr.), layen. atHJién., vest. atHTt1 (onv.), leven. (atHB^, acBBëmb enz.; atHBÉTe). , acypaaaB (m.), kraanvogel. atypHajit, tijdschrift. 3a (4de én 5de"n.), achter. saöÓTb1 (volt.), vergeten. (3a6yay, 3a6ya.eniB enz.; 3aöya,BTe) [saÓHBaïB1]. saBiiAOBaTt1 (onv., 3de n.), benijden. (3aBHflyio, 3aBHayenn> enz.), z 3aBOABTB2 (onv.), opwinden. 3aBTpa, morgen. 191 saBTpaKaTB1 (onv.), ontbijten. /3aflaqa, thema. > saacHraTb1 (saacénB1), aansteken. saKpuBaTt1, sluiten. / 3anepTBiö, gesloten. sankTB1 (volt.), beginnen te zingen. saKpóTB1 (volt.), sluiten. / (3aKpóio, 3aKpóeniB enz.). / sacTynt, spade. - SBaTB1 (onv.), roepen. (sob^, 30BënrB enz.; soBóTe). li 3BOHT), geluid. 3a.aarie, gebouw. 3ApaBCTByftTe, goeden dag. zjsfccb, hier. seaëHBrn, groen. 3eMan, aarde. 3épKaao, spiegel. 3HMa, winter. 3HMÓK), 's winters. * SHaHenÉTBin, beroemd. SHaMH, vaandel.. SHaTB1 (onv.), weten, kennen. 3óaoTo, goud. § 3oaoTÓn, gouden.- 3öhthk,b, | parapluie. _ n, en. nraa, naald. nrpaTB1 (onv.), spelen. aanat, afgod. 1Q2 BflTó1 (onv.), loopen. (verl. t. mëjit, nuia, hmh). • H3Öa, hut. HBMtHHTI,1 (H3MÏ,HHTt2), 3den., ontrouw worden. H3i> (2de naamv.), uit, van. HJIH, Of. HMnepa/ropt, keizer. HMtTb1 (onv.), hebben. émh, naam. HHoria, soms. hxt», hun, haar, iïÖHB (m.), Juni., üojh. (m.), Juli. ' KaacAtrfi, ieder. KaKÓË, welke. • KaKt, hoe, als. KaMeHb (-mhh), m., steen. KaHajrt, kanaal. KapaHflanrt, potlood.. KapinaHt, zak. KapTinra, schilderij. , Kacca, kas. tj / kéctb (vr.) kwast. KJiaHHTtca1 (onv.), 3de n., groeten. KJiacct, klasse. KiiacTt1 (nonoatÉTi.2), neer- - leggen, (Kjiaay, KJiaAënn>; iuiajrt). KniOHt, sleutels KHóra, boek. Kopa6jn> (m.), (zee)boot. / KOBaxt1 (onv.), smeden. (kvio, Kyënit enz., KyËTe). Kor^a, wanneer. KorAa-HHÓyirt, ooit. KorAa-TO, wel eens. •KÓata, huid. i kojiótk1, hakken. Koatnó, ring. KOMaHAOBaTt1 (onv.), 5de n., kommandeeren. KÓMnaTa, kamer. KOHéirt (-Hn;a), einde. kohi> (m.), ros, paard. KÖHHaTfc1 (KÓHHHTt.2), eindigen. / Kona/rt1 (onv.), graven. / KonóJiKa, spaarpot. KonkËKa, kopeke. ✓ KópeHt (-pHa), wortel. / KopÉHHeBtrË, bruin. / Kop3ÉHa, mand. KopóÖKa, doosje. KopóBa, koe. KopojiéBa, koningin. Kopójit (m.), koning. KopÓTKiË, kort. KoppHAÓpt, gang. -, / Koca, zeis. / kochtb2 (onv.), maaien. KOTëHokt (-HKa), katje. KOTÓpuË, welke. KÓ(pe, koffie. v KomeaëKt (-awca), beursje, z KpacHBtiü, mooi. / KpacHTt2 (onv.), verven. , KpacKa, verf. Kpacwjfi. rood. y Kpécjio, fauteuil. KpecTF>HHirHT>, boer. y KpyrjitiH. rond. / KpynHtra, groot. Kpu.ió (-ata), vleugel. / KpMnia, dak. / KpknKia, sterk. kto, wie. KTo-HH6y#i>, iemand. kto-to, iemand. Kyaa, waarheen. / Ky3Hënt, smid. , KynaTbCH1 (onv.) zich baden. Kynéirt (Kynna), koopman. KynÉTL2 (volt.), koopen. KypHTja, kip. KycÓKt (KycKa), stuk. z Kycrc», struik. Kt, KO (3de n.), naar> tQt Jiaifna, lamp. jirait1 (onv.), liegen. (jDKëmt, araën», aatëMt). aeBt (jiLBa), leeuw, aërran (Ijogkiej), licht, y aërctoe, long. aeacaTt2 (onv.), liggen. m aeTaTL1 (onv.), vliegen. aHnéHKa, liniaal. aÉHia, lijn. aHCHna, vos. ancn., blad. anno, gezicht. aoöt (aóa), voorhoofd. aoHCHTbca2 (onv.), gaan liggen [aeqfc1]. aó;KKa. lepel. aoMait1 (onv.), breken, aómaat (vr.), paard, ayrt (ayrd), weide, ayqme, beter. atcTHTL2, (auny), vleien. atBun, linker. / aiKapcTBo, geneesmiddel. akHÉBbiü. lui. /akcTHnna, ladder, trap. akct, bosch. akro, zomer. akTOMt, 's zomers. aioóóit2, aioöaio, (4de naamv.), houden van. aiOAH, menschen. MarasÉHt, magazijn. MaË, Mei. Maaem>Kin\ klein. Maao, weinig. HaatnHKt, jongen. Maaapt, schilder. I MaHxéTa, manchet. 13 MapTi., Maart. MaTepiajit, stof. MaTb, moeder. MeABiflb (m.), beer. Me^BtMtëHOKt, jong van 'n beer. MéïK.ny (5deoii.), tusschen. MénKifi, ondiep; ✓ MéHbme, kleiner, minder. ' MëpTBbift, dood. MeTaiurb, metaal. MeTpT>,^meter. MÉjibiH, lief. MHHyTa, minuut. Maa^miü, jongere. MHÓro, veel. moh, smijn, van* mij. MOJióTBa, gebed. MoaÉTbca2 (onv.), bidden. / mójihIb, bliksem. mojioaóh, jong. 'mojiokó, melk. mojiotókt» (-TKa), hamer, MOHéTa, muntstuk. MÓpe, zee. MocKBa, Moskou. Moib1, kunnen. (Mory, MÓ;i:emb, MÓryn>). MCTHTb2 (Mury), wreken. MyatóKT», boer. Myatt, man, echtgenoot. / MyKa, meel. i94 [ Myxa, vlieg. mu, wij. MbiTb1 (mók) enz.), wasschen. i Mkjib (vr.), koper, j Mkat, krijt. ! MkcHH.1, maand. MkmaTb1 (onv.), 3de n., storen. MarKlË, zacht. mhco, vleesch. Man», (speel)bal. Ha (4de en 6de n.), op. Haflok^aTb1 (HaaotcTb), 3de n., vervelen. Ha^t (5de n.), bpven. / Ha3Banie, benaming. HaabiBan.1 (HaaBaTb1), noemen. | / Hana^aTb1 (HanacTb1), aanvallen. Hapó^t, volk. ✓ Hacjik^OBaTb1, erven (3de n.), (Hacjïfiiyio, Hacakflyenib,enz.)." BackKÓMoe, insect. HaxoaÉTbca2 (onv.), zich bevinden. HaaHHaTbCH1 (onv.), beginnen. Hamt, onze, van ons. He, niet, geen. HeiaoieKó otb, niet ver van. HeaocTaTonHo, onvoldoende. Heatim, week (z. n.). Heab3a, men mag niet. HecTÉ1, dragen, brengen. hé3kïh, laag. HHKoraa, nooit. hhktó, niemand. hhhtó, niets. ho, , mes. HÓMept, nummer.» Hoaópi. (m.), November. HpaBHTtca2 (onv., 3de n.), behagen, bevallen. ■ HyaunjH, noodige. HkKOToptiH, sommige. HkMénKiË, Duitsch. HkMent (-Mna), Duitscher. ht>tt>, neen. HióxaTt1 (onv.), ruiken. hhhh, kinderjuffrouw.v o, o6t> (6de n.), over. Ó6a, óöt, beide. / oÖaa.naTB1 (onv., 5de n.), beschikken over. / óoyBk (vr.), schoeisel, y oóuKHOBéHHO, gewoonlijk. / oótHCHéme, verklaring. oÓtflaTB1 (onv.), dineeren. oókat, diner. ÓBOurb, groente. oropóAHHK'l, tuinder. oropójrB, moestuin. ojéatjta, kleeren. oaóHHaanaTB, elf. OiHHt, ojum, omó, een. 'f oatBa/rk1 (o^eti4), aantrekken. oatH^aTB1 (onv.), wachten. Ó3epo,t meer. okhó, venster. ÓKoao (2de n.), naast. oKpécTHocTB (vr.), omstreken. OKTHÓpB (m.), October. OHt, OHa, ohó, hij,^zij, het. ohh, oHk, zij (meerv.). z ocTaTBCH1 (volt.), blijven. (ocTaHjCB, ocTaneniBCH). océHHift, herfst-. ócTpHfl, scherp. OTBkH&TB1 (OTBkTHTB2), antwoorden. / oTiaB&Tb1 (oTiaTb), weggeven. OTént (othA), vader. oTénecTBO, vaderland. OTKpBIBaTB1 (oTKpÓTB1), openen. otkpótbië, open. OTKyaa, waarvandaan. / oTJióHHBiö, uitstekend. / OTnpaB.'IHTB1 (oTnpaBHTB2), wegsturen. igó ónenb, zeer. iióiieirb (naatqa), vinger. najiKa, stok. napoxoat, stoomboot. naxark1 ploegen, (namy, namenib, enz.), néprnjtf, eerste, népeai. (5de n.), vóór. nepó (népba), pen. nepwKa, handschoen. neTporpa,ïn>, Petrograd. néma, kachel, nnjia, zaag. nHjniTb2 (onv.), zagen. nncaTb1 (HanncaTb1), schrijven, (nnnry, nnmenib, enz.) nncbMÓ, brief. nnTb1 (BbinnTb1), drinken, (nbio, nbënib enz., nénie). naaBaTb1 (onv.), zwemmen, naaina, vlam. naaniTb2 (onv.), betalen. naaTÓKi. (-Tna), doek. naaTbe, costuum. naaurb, mantel. naéMfl, stam. naoat, vrucht, naoxón, slecht. nayr-l, ploeg. no (3de naamv.), langs, a. noaapoin, (-pna), geschenk. noaHiiMaTb1 (onv.), optillen. noapaacarb1 (onv., 3de n.), nabootsen. nojrb (4de en 5de n.), onder. noataayficTa, alstublieft. nó3aHin, laat (bijv. n.). nÓ3aHo, laat (bijw.). / no3jopÓBaTbca ct>, groeten. nosÉnia, positie. noöTH (volt.), gaan. (nonay, noftaëmb enz). noKynaTb1 (Kynnrb2), koopen. noaaéHb (m.), middag. nóae, veld. noaésHbin, nuttig. noanBaTb1 (noaón,1), besproeien. noaKÓBHHKT), kolonel. noarn., regiment. nóaHoib (vr.), middernacht. noaoBHHa, half, helft. ' noaojKHTb2 (volt.), neerleggen. noaoraó, linnen. iio.ioTHaHHbin, van linnen. noaropa, anderhalf. noaynaTb1 (noayqóTb2), ontvangen. noarb, vloer. noMoraTb1 (onv.), helpen. noMoaÉTbca2 (volt. 3de naamv.), bidden. noneflkabHHKT., Maandag. no-nÓTrk, per post. 197 nonpamaTBCH1 (volt.), afscheid nemen. nopTHÓft, kleermaker. nocji&Tb (volt.), sturen, (nomaio, nomaënib enz.), nócak (2de naamv.), na. nqcakxHiö, laatste. nocpéflCTBOMt (2de naamv.), door middel van. nocTéat (vr.), bed. noTepHTt1 (volt.), «verliezen. noToaónt (-ana), plafond. noTOMy hto, omdat. hotómtj, daarna, noneiry, waarom. nóHTa, post. noHTÓBtin, post-. npaBHTb2, npaaaio (5de naamv.), regeeren. npaBuö, rechter-, npeaaoacéme, zin. npéacae, eerst, vroeger. npeKpacHbin, zeer mooi. npnöanataTbca1 (onv.), naderen. npnóbiTb1 (volt.), aankomen. npnroTOBaaTb1 (onv.), voorbereiden.npHHaaaeróTb2 (onv., 3de naamv.), toebehooren. npnHOCHTb2 (onv.), brengen. npnHnécca, prinses. npronrt, prins. npnxoaiïTb2, komen. nptóTHo, aangenaam. ✓ npnHecaTb1 (volt.), kammen. (npanemy, npnaénieBTb enz.). npoöóTL1 (volt.), slaan. npoBecTÉ1 (volt.), doorbrengen. (npoBeay, npoBeaënn. enz.). / npoBÓpHO, vlug. npoaaTb (volt.), verkoopen. npocHTb2 (onv.), vragen. npocHn&Tbca1 (npocHyTtca1), wakker worden. npyjrb, vijver. npoHóTaTt1 (volt.), doorlezen. nrnna, vogel. , nynrea, kanon. / nneaa, bij (zelfst. naamw.). / nbéca, (theater) stuk. nkTyxTj, haan. nkTb (onv.), zingen. (noio, noënib enz.). / naTanónt (-hk&), stuiver. naraaanaTb, 15. naTHnna, Vrijdag. HaTbaecart, 50. naTbCÓTi., 500. paÓÓTa, werk. paóÓTaTb1 (onv.), werken. pa3^kaóTb2 (volt.), verdeelen. paaaHHHbin, verschillend. iq8 paaaoMaTL1 (volt.), doorbreken.paacKaafciBaTL1 (paBCKaaaTb1), vertellen. pa3T>, eén keer. paMa, raam. paHHiö, vroeg (bijv. n.). pacTéme, plant. pacTó1 (onv.), groeien. pB&Tb1 (paaopBaTb1), verscheuren.peöëHOKt (-Cara), kind. pncoBame, het teekenen. pHcoBaTb1 (onv.), teekenen. (pncyio, pncyenib efiz.). poAÉTejin (m.), ouders. poflóTbca2 (onv.), geboren worden. pÓ3a, roos. Poccia, Rusland, póra, compagnie, pon. (pTa), mond. pyöaxa, hemd. pyÓóTb2 (onv.), hakken, pyóab (m.), roebel, pyna, hand, arm. pyKOBoarrry* (onv.), 5de n., leiden [pyKOBoacy]. pyccKifl, Rus, Russisch, pyina, penhouder, póóa, visch. ptrcKaTb1, zwerven. (póiny, pónienrb enz.). pk^KO, zelden. ptaaTb1, snijden. (ptaty, pkacembenz.; ptan/re). pkKa, rivier. pkmaTb1 (pknnlTb2), besluiten. pa,nt, rij. caaÉïb (onv.), zetten, (caaty, caannib enz.). ca^ÉTbca2(onv.), gaan zitten. caflÓBHHKn, tuinman, caflt, tuin. caHH (v., meerv.), slede, canórt, laars. capaË, schuur. CBHHén/b (-Hna), lood. CBHHnóBbifl, looden. CBkatift, versch. c^kaaTb1 (volt.), doen. caxapi», suiker. cerÓABH (r = w), heden. ce/rbMón, zevende. ceK^ana, seconde. ceMflaanaTb, 17. cejn>, zeven. céMb^ecflTb, zeventig. ceMjbcÓTt, 700. ceMbó, gezin. ceHrb, cent. ceHraöpb (m.), September, cepeöpó, zilver. cepéópaHbiü, zilveren. 199 cecrpa, zuster. chj,TjTi>2 (onv.), zitten. CMbHtiË, sterk, cnmn, blauw. CKaaita, sprookje. caaaaTL1 (volt.), zeggen, (cnaaty, cKaatenn. enz.). CKanaTb^onv.), galoppeeren. (cnany, cKanemt. enz.). CKaMéËna, bank. CKajia, rots. cnaTepTB (vr.), tafellaken. ckójibko, hoeveel, caaótin, zwak. ciÉniKOMTb. te veel. cnoBapb (m.), woordenboek. cjóbo, woord. cjiofl, lettergreep. cjom>, olifant. caymaTbca1 (volt., 2de naamv.), gehoorzamen. ciyatóTfc^on v.), 3de n., dienen. caun»1 (onv., 5de naamv.), den naam hebben van. (cjitiBy, cjiuBëfflL enz.), cakayromifl, volgende. CMOTpkTt2 (onv.), kijken. CHHMaTb1 (cHaTt1), afnemen, cooaaa, hond. coBckMt, heelemaal. COe^HHaTB1 (coejHHÉTL2), vereenigen. coasaTT», soldaat, coat (vr.), zout. copoKÓBtift, veertigste. cópoKTb, veertig. copTTb, soort. cocTaBJHrn,1 (onv.), samenstellen.cocTOflTb2 (onv.), bestaan, coct/rt, buurman. cnart2 [cujiio], slapen, (onv.). cnHHa, rug. cnniKa, lucifer. cnpaBeflJióBkiH, rechtvaardig. cnpaniHBaTB1 (cnpocÉTt2), vragen. cnkn.1 (volt.), zingen. cpaatéHie, slag. cpeaa, Woensdag. CTaBHTL2 (onv.), zetten (CTaBJIK)]. cra,no, kudde. CTaKam», glas (voorw.). CTajn. (vr.), staal. cTaatHón, stalen. CTannin, station, crapmin, oudere. CTapun, oud. cTenjió, glas (stofn.). CTeKJiflHóö, glazen-. cto, honderd. CTÓHTt2 (onv.), kosten. CTOjnina, hoofdstad. ■ 200 ctojtl, tafel. CTÓabKO, zooveel. CTÓpoJKt, waker. CTopoHa, zijde. CTOflTb2 (onv.), staan. CTpaHa, land. CTynéirt (vr.), trede. ctvwb2 (onv.), kloppen. CTkHa, muur. cyóöÓTa, Zaterdag, cyata, rechter (z. n.). cyaHó, laken. cyKómnjH, lakensche. cyMKa, tasch. cynt, soep. cyTKH (cyTOKt), vr., etmaal. cnacTnóBUH, gelukkig. cnHTaTb1 (onv.), tellen, ct, co (2de naamv.), van. cuHt (clihoblh), zoon. CkBepHoe MÓpe, Noordzee, ckpun, grijs. ckcTt1 (volt.), gaan zitten, (caay, caa,enit enz.; cflatre; ckat). ckaTL1 (onv.), zaaien, cioaa, hierheen. ciopTyKt, jas. TaKHte, ook. TaKÓË, zulk. TaKt, zoo. TaKt KaKt, aangezien dat. TaMt, daar (plaats). Tapéjma, bord. TBëpfltiH, hard. tboh, jouw. Tearpt, schouwburg. TeaerpaMMa, telegram. Teaerpaqot, telegraaf. TenëBOKt (-jiHTa), kalf. TëMmjË, donker. Tenépb, nu. TënjujH, warm. TeTpaab (vr.), schrift. TeW (onv.), stroomen. Tnrpt, tijger. to, dan; dat. TóncTbin, s dik. TÓJibKO, slechts. TÓHKiË, dun. Tonópt, bijl. TÓTnact, onmiddelijk. TOTt, die. TpaBa, gras. TpéïiË, derde. Tpn, drie. TpHJinaTb, dertig. TpHHajfflaTb, dertien. TpóCTa, 300. TpóraTb1 (TpÓByrt1), aanraken. TpóËKa, driespan. Tyaa, daarheen. TynóË, bot, 20I Tócana, duizend. rBHb (vr.), schaduw. ttjCto, deeg. TaxëjiKiH, zwaar, y (2de naamv.), bij. yóÉTtjfl, gedood. yBHjrËTB2 (volt.), te zien krijgen [yBóacy]. yrojit (yraa), hoek. yji,0BÓiu>CTBie, genot, yacé, reeds. yaKin, smal. yam-r^ (volt.), te weten komen. yanna. straat. yMHpaTt1 (yMepéTt1), sterven. yMHtin, schrander. yMtiBaTB1 (onv.), wasschen. jmütiJ (volt.), wasschen. (yMÓH), yMÓemb enz.). ynpaatHéHie, oefening, ypónt, les. yTëHOKi, (yraTa), eendje. yTna, eend. yTpeHHin, ochtend-, yrpo, ochtend. yTpoin,, 's morgens, yxo (ynin), oor. yxojurrt2 (onv.), weggaan. yiéóHHKt, leerboek. yneHóKT., leerling, yiéme, het leeren. ynnjnnne, school. ynnTeai», leeraar. yróTt2 (onv.), leeren. yfeaataTL1 (onv.), vertrekken ykxaTi,1 (volt.), vertrekken (y%, yk/tenib enz.). ipaMÉaia, familienaam. qóeBpaab (m.), Februari. OpaHnia, Frankrijk. 4»pamry3CKin, Fransch. (hpaHrrya-i., Franschman. «ppyKTti, fruit. (pynrB, pond. xakr/b, brood. xojniTL2 (onv.), loopen. xoaanm,, baas. xopórain, goed (b. n.). xoikTB (onv.), willen, (xony, xónenn,, xotémt.). xyitófl, mager, xyate, erger. UBkTÓKT> (nakTKa), bloem. UBtTÓHHaa jiyKOBnna, bloembol. UBkTT. (nBkTa)^ kleur. UBkiti, bloemen. népnoBt (vr.), kerk. nunaëHOKi. (-jurra), kuiken, nkfluft, heel (b. n.). nan, thee. nacTo, dikwijls. nacTb (vr.), gedeelte. 202 Hact, uur. Hacó, horloge, klok. Hanma, kopje. nefl, hbh, Htë, wiens. HeaofikKt, mensch. Hépe3T> (4de naamv.), door. HepHÉaa (meerv., onz.), inkt. HëpHHft, zwart. aécTHtiH, eerlijk. HeTBéprt, Donderdag. léTBepTt, een vierde. HeTópe, vier. HeTópecTa, 400. neTópHa^naTb, 14. hhcjió, getal, datum. HHTaTt1 (onv.), lezen. hécthtl2 (onv.), poetsen. HTéHie, het lezen. hto, wat; dat. htoÓó, om. nro-HHó^b, iets. hto-to, iets (bepaalds). nkMt, dan. mëant, zijde (stof). mëjiKOBun, zijden (b. n.). mepcTL (vr.), wol. mepcTHHón, wollen. mecTHasnaTL, zestien. raecTt, zes. raecTbjecaTt, zestig. niecTbcÓTt, zeshonderd, niéa, hals. mnpónin, breed. niHTb (onv.), naaien. (mbm, nibëmb enz.; ménte). niKant, kast. raKÓAa, school. nuiana, hoed. uieita, wang. meHÓKt (nreHaTa), hondje. mëTKa, borstel, ten, (onv.), eten. (kMt, tnit, tCTt, tjiÉMt enz.; tmtTe; tat). kxaTt1 (onv.), rijden, (tav, kiemt, enz.). BTaact, verdieping. I BKHnasct, rijtuig. óTOTt, deze. MHoraa, jongeling. aÓjfOKo (-kh), appel, flroita, bes. H3óKt, taal; tong. HHBapb (m.), Januari. apMapna, jaarmarkt. 6o6ü (m. meerv.), boonen. rB03JuiKa, anjelier. rianiiHTt, hyacint, ropóxt, erwten, rpenaxa, boekweit, ayót, eik. eab (vr.), spar. Kan ƒ CTa, kool. KapTÓibojiL (m.), aardappelen. KpÓKyct, crocus. jiaHjitini-t, meiklokje. jieBKÓft, leucojum. .téjuh,- lelie. jiyK'b, uien. MaKt, papaver. MÓpKOBb (vr.), wortelen. HapuacL, narcis. Hesaöyaaa, vergeet-me-n iet j e. OBëct (oBca), haver. orypéut (-pua), augurk. noflCH^bnaiKT», sneeuwklokje. nmeHnna, tarwe. poJKb (patn), (vr.), rogge. pÓ3a, roos. r> cnpéHb (vr.), seringen. TMLnaHt, tulp. (j)iaJiKa, viooltje. INHOUD. Blz. 1. Het alphabet 3 2. Het geslacht van zelfst. naamw 8 3. Het gesl. van bijv. nw. 10 4. Aanwijzende voornw. 14 5. De tegenw. tijd .... 17 6. Bezittel, voornw 22 7. Meerv. van zelfst. nw., bezittelijke en aanw. voornw 26 8. Meerv. van bijv. nw. 29 9. Accusatief van mannelijke en onz. woorden 33 10. Accusatief der vrouw. woorden 38 t 1. Accusatief na voorzetsels 42 12. Genitief na ontkenningen 45 13. Genitief van bijv. nw. 50 Blz. 14. Genitief van voornw. 53 15. Accusatief van namen van levende wezens . 59 16. ÜMtTb en ÖblTB y.. 63 17. Ontkennende zinnen met „hebben" 67 18. Genitief na telw 71 19. Genitief na voorzetsels 76 20. Stofnamen 80 21. Genitief na voorzetsels 83 22. Genitief zonder voorzetsels 86 ^23. Verdeelingsgenitief .. 89 24. Prepositief van, zelfst. naamw •. 92 25. Prepositief van bijv. naamw 96 26. Prepositief van voornaamw 99 I yc^l- De verledënpGjd .... 102 Blz. B, 28. KTO-HHÖyJlt enz...../ 105 43. Verkorte uitg. van 29. Ablatief van zelfst. nw. 109 bijv. nw 30. Ablatief van bijv. nw. 112 44. Hoofdtelw I54 31. Ablatief na voorzetsels 115 45. Verbuiging van de 32. Ablatief van voornw.. 117 hoofdtelw 158 33. De werkw. op CH... 121 46. Rangtelw 161 34. Datief van zelfst. nw. 125 47. Tijd iQc 35. Datief zonder voor- 48. De woorden op ifl en ie 168 zetsels 128 , 49. De woorden op eHOKT> 36. Datief van* bijv. nw. 130 en HHt. . ., I7I 37. Datief van voornw. . 133 1 50. Onvplt. en volt. werk- 38. De drie verbuigingen woorden 174 van de zelfst. nw 137 51. De toekom, tijd van 39. De drie verbuigingen t/> de onvolt. werkw... 179 van de bijv. nw 140 52. De toekom, tijd van 40. Onregelmatige verbui- de volt. werkw 182 gingen , 141 Brieven j86 41. Vergrootende trap. ., 144 Woordenlijst 187 42. Overtreffende trap... 148 Inhoud 203 204 Boek en Kunstdrukkerij, v/h Roeloffzen-Hübner en Van Santen, Amsterdam. VOORBERICHT. De groeiende belangstelling voor de Russische taal, ten gevolge van de zich steeds meer uitbreidende handelsbetrekkingen met Rusland, heeft de behoefte doen ontstaan aan een bruikbaar, in het Nederlandsch samengesteld, leerboek van de Russische taal. Dit werkje bedoelt zulk een leerboek te zijn. Het is samengesteld uit lessen, verkregen gedurende het practisch onderricht door den schrijver. De onderwijsmethode, die erin gevolgd wordt, valt bij het gebruik duidelijk in het oog. Het is bijna overbodig te zeggen, dat de leeraar bij het onderwijs geven in de Russische taal niet behoeft vast te houden aan de in de „Spreekoefeningen" gestelde vragen, maar daarvan steeds kan afwijken. Ten slotte voegt de schrijver een woord van hartelijken dank aan Zijne Excellentie, den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, door wiens welwillende medewerking de uitgave van dit boek mogelijk is geworden. Amsterdam, September 1915. B. RAPTSCHINSKY. i 3 EERSTE LES. § 1. In tegenstelling met de West-Europeesche talen, die alle het Latijnsche alphabet gebruiken, heeft de Russische taal een eigen alphabet, dat bekend is onder den naam „kirillitsa", omdat het samengesteld is door den H. Kirill. De ,,kirillitsa" heeft het voordeel, een afzonderlijke letter voor iederen klank te bezitten, wat het gebruik van samengestelde letters (als se, oe, ou, ie, ch, sh, sch, sj enz.) overbodig maakt. Behalve door de Russen wordt de „kirillitsa" gebruikt door de Ruthenen, Bulgaren, Serviërs en Montenegrijnen. § 2. Het Russische alphabet bestaat uit de volgende 35 letters. 4 § 3. Het Russische alphabet bestaat uit 11 klinkers (a, -e, h, i, o, y, u, -fe, », ro, a), 3 halve klinkers (t,, l, ë) en 21 medeklinkers. § 4. De klinkers worden verdeeld in harde en zachte. Onder zachte klinkers verstaat men in het Russische alphabet die klinkers, welke door een j-klank worden voorafgegaan, bijv. a = ja, ro = joe, e = jê enz. Iedere harde klinker heeft een overeenkomstigen zachten klinker. . Harde klinkers: a o y u 3. Zachte klinkers: aë io a,i e,t. naVvW* § 5. De uitspraak der Russische letters. A wordt uitgesproken als een korte Hollandsche a (bijv. in kas). E en U worden uitgesproken als jê. Soms gebeurt het, dat de e wordt uitgesproken als jö; zulk een e wordt in dit boek met ë aangeduid. H en I worden uitgesproken als ie en na een klinker als jie. I staat altijd vóór kjinkers en vóór tf; vóór medeklinkers' en aan het slot van het woord schrijft men h. 7 B wordt uitgesproken als ts. ^ wordt uitgesproken als tsj. III wordt uitgesproken als de Fransche ch in chasseur. UI wordt uitgesproken als sjtsj. Q komt alleen in vreemde woorden voor, voornamelijk in Latijnsche en Grieksche, waarin zij de th vervangt: Theodor = Geoaopi». Deze letter (de e) wordt uitgesproken als f en verdwijnt langzamerhand uit het gebruik. § 6. De Klemtoon. De lettergreep, die den klemtoon heeft, wordt in het Russisch veel duidelijker uitgesproken dan de andere. Met de verplaatsing van den klemtoon verandert soms zelfs de beteekenis van een woord ; zoo beteekent bijv. mjkh = pijn en MyKa = meel. Het is daarom van groot belang, den klemtoon op de juiste plaats te leggen. Daar er echter in het Russisch geen regels bestaan, die den leerling als hulp kunnen dienen bij het leggen van den klemtoon, hebben wij in dit boek door middel van accenten boven de klinkers overal aangegeven, op welke lettergreep de klemtoon valt. /^Leesoefening. ^opóra. SaBÓAt. ToBopHTt^ iu,n ,na -JK^pa fuiuia na-ma. neTpoil^y^ MocKBa. Kieirb. Oflécca. AMCTepAai^». PorrepAaMt. rojHiaH^ia. Poccia. OajrJ^rb. ApHeMé.THKa. ^jkóü. lOBejuiprb. 9Héprifi, rDpÉCTt. PepeHOKT». ntxyxt. Yrojrt. yro.it. Boót>. Popt. QajrB. HteHHutJ. ,2,aHT>. flaHt. JBpHTM. Hhiih. Jlr^a. I4éjie6ecfc. BoaoTÓro.' CÉHaro. HaHeró.' Kpost. KpoBt. TeTpa^b. J^Bept. #02k;u>. Poac^ecTBÓ. Tocnófli.. H,apt>. rpaoeatt. Btiro^a. iMöpHpa. Quana. ITycTiJHa. ji,ÓMa. ji,oMa. .Hopóra. ,fl,opora.. IIóflaTi.. UopATb. .^ajÓTOHnuË. 8 TWEEDE LES. - 1o6t>, voorhoofd. Tjiaat, oog. Hoct, neus. KapaH^amt, potlood. JfM/Ejit, krijt. Ctojtl, tafel. CTy.TB, stoel. Capaft, schuur. Ca^t, tuin. \- Ilojit, vloer, f Oropó^t, moestuin. TojioBEt, hoofd. PyKa, arm, hand. Hora, been, voet. f IHéa, hals. KHÉra, boek. Byjiara, papier. CTtHa, muur. -f-J],ocKa, bord. Jl,Bepb, deur. in. Okiió, venster. + Ilepö, pen. Ilójie, veld. Mópe, zee. X Cteepo/ meer. yxo, oor. 9to, dat is. £T, He, niet, geen. fla, ja. HkTt, neen. H, en. fHro óto TaKÓ'é? wat is dat? § 1. De Russische taal heeft geen lidwoorden; ctojtl beteekent dus zoowel een tafel als de tafel, Kinira — een boek als het boek. § 2. Men onderscheidt in het Russisch, evenals in het Nederlandsch, drie geslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Het geslacht der zelfst. naamw. — die levenlooze voorwerpen of planten aanduiden — wordt bepaald door de letters op welke zij uitgaan. Mannelijk zijn de zelfst. naamw., die aan het slot van het woord ö of | hebben: ctojtl, capaö. Vrouwelijk zijn de zelfst. naamw. T die uitgaan op a of n: KHÉra, mea. 9 Onzijdig zijn de zelfst. naamw., die aan het slot van het woord een o of e hebben: ó3epo, MÓpe. De zelfst. naamw., die aan het slot van het woord een b hebben, zijn soms mannelijk, soms vrouwelijk. In dit leerboek zal bij alle woorden met uitgang op l het geslacht worden aangegeven. JI,Bepb — deur — is vrouwelijk. § 3. In het Russisch wordt de tegenwoordige tijd van het werkwoord zijn niet gebruikt. 3to óyMara. j Dat is papier. 9to ctojtl. Ctojit> jih óto? Dat is een tafel. Is dat een tafel? § 4. Bevestigende zinnen worden in vragende veranderd door het woordje jih achter het woord te plaatsen, dat. aangeeft waarnaar gevraagd wordt, terwijl dit woord dan geheel naar voren wordt gebracht. Hto óto TaKóe ? 9to oropóii». Oropóflt m bto ? JJa, 8to oropÓAi.. Ca^t jih óto? B/fen», óto He ca/rt, óto oropó^t. inéa jih óto ? HtTt, óto ne méa, óto rojiOBa. J].o(h> jih óto ? fla, óto jioó'b. rjia3i. h yxo. Pyna h Hora. KapaHaann> h jtejit,. MT>jn> jih óto? HtTt, óto He Mtjit, óto KapaH,ii,aim>. Cfeepo jih óto? J[av óto Ó3epo. Ilójie jih óto? Hlvri., óto ne nójie, óto oropó^t. 9to cajrL. 9to okhó. CrfeHa au óto? H/fcTTb, óto He CTfeHa, óto okhó. K^Bept jih óto? HtTTj, óto He flBept, óto crtna. Yxo jih óto? R&, óto yxo. PyKa jih óto? Hlvra, óto He pyna, óto Hora. rjia3T> jih óto? HtTt, óto He rjia3Tb, óto yxo. KHÉra h óyiuara. JI,Bepb h okhó. 9to He crtHa, óto aocKa. JIocKa jih óto? ^a, óto 1,0ck&. 9to MÓpe. Hto óto TaKóe? 9to hoct>. IlÓJie jih óto? HtTt, óto He nójie, óto ca/tl. 11 De harde vórm. De zachte vorm. Mannelijk: uit, oü-^ -caTiü "<$\ Vrouwelijk: an rr 4, Onzijdig: oe ^ajl , ec § 3. Op dezelfde wijze worden de geslachtsuitgangen gevormd van alle andere woorden, die een met de bijvoegelijke naamwoorden overéénkomenden uitgang hebben ; bijv. K&KOÜ, K&KttR, K&KÖe. n>*o4i} MajieHtKtó ctojiö. De kleine tafel. MajieiibKö!^ noem. Het kleine bord. MajieHbKoe Ó3epo. ] Het kleine meer. § 4. Na r, k, x, jk, h, m, ui komen nooit u. r of w voor, en worden zij vervangenïïoor de klinkers u,_a of y. Btjhjh erwt jiaÉHHflJl.£#A^f| De witte tafel is lang. ,Hjihhhijh jih óiuitiH croai»? Is de witte tafel lang?' BbjiMfi jih ^aaHHtiË ctojtb? Is de lange tafel wit? § 5. In een vragenden zin wordt in het Russisch eerst datgene gezet, waarnaar eigenlijk gevraagd wordt, en moet dit woord steeds door het woordje jih worden gevolgd. Opmerking. Indien in een zin de vraag wordt aangegeven door een vragend voornaamwoord of bijwoord (bijv. welk? wie? wat? waar? hoe? wanneer? enz.), wordt het woordje an niet gebruikt. 3eaëHaa KHÉra TÓacTaa, a I Het groene boek is dik, en öiaafl KHjira TÓHKaa. (of maar) het witte is dun. He céhih KapaHAanrfc KopÓT- Niet het blauwe potlood is Kit, a KpacHuö. kort, maar het roode. § 6. Het woord a wordt in het Russisch gebruikt bij een tegenstelling en wel voornamelijk, wanneer men in het Nederlandsch zoowel en als maarzon kunnen gebruiken. 34 JJ,a, h uxö iBHraio. Bepëïe jih bh óth népta? JJa, h uxö óepy. Ja, ik beweeg ze. Neemt gij deze pennen? Ja, ik neem ze. § 3. De vierde naamval van de persoonlijke voornaamwoorden ohö en ohó is czö (lees jewó); de vierde naamval van het persoonlijk voornaamwoord ohü (meervoud van oht> en oho) is uxö. Daar de woorden ezó en uxö tegelijkertijd bezittelijke voornaamwoorden zijn, moet men goed opletten, of men heeft te doen met den vierden naamval van een persoonlijk voornaamwoord dan wel met een bezittelijk voornaamwoord. BepëTe jih bh moë kjhoht.? HiTi,, h 6ep^ ceoü kjhoyl. OTupHBaert jih OHa Bame okhó ? HtTt, OHa OTKpHBaeTT, Neemt gij mijn sleutel? Neen, ik neem mijn sleutel. Opent zij uw venster? Neen, zij opent haar ceoë okhó. (eigen) venster. Mh oTKpHBaeMt ceoü ÓKHa. Wij openen ónze vensters. § 4. Wanneer het ondeiwerp tegelijkertijd bezitter is (ik neem mijn potlood, hij beweegt zijn stoel enz.) kan wt in het Russisch het bezittelijk voornaamwoord ceoü worden gebruikt, (vrouwelijk — cboh, onzijdig — CBoë, meervoud voor alle drie geslachten — cboé). Opmerking. Wanneer het onderwerp in den derden persoon staat en tegelijkertijd de bezitter is van het lijdend onderwerp - d. w. z. als men in het Nederlandsch de uitdrukking eigen" bij het bezittelijk voornaamwoord kan voegen, bijv. ,,hij neemt zijn eigen boek" — moet in het Russisch het bezittelijk voornaamwoord ceoü altijd gebruikt worden. § 5. De bezittel, voornaamw. moü, meoü, uauiö, eauiö en ceoü en het woord neü krijgen in den vierden naamval dezelfde uitgangen als in den eersten naamval. 3» TIENDE LES. TaMt JieJKHTTb HëpHÖ!/? KHÉrö. fl óepy nëpHy/o KHÉry. 9ia céhm/i nuiÉnö! nok. Bu TpóraeTe mo/ó cAwo/o maÉny. Mu OTKpuBaeMij ót^iy/o jinepi. Kmf/o KHÉry HHTaeTe bu, óry éjih Ty? Bwo ÖyMary Tpóraen. oh&? OHa Tpóraen. Bamy ÓyMary. Bu iBÉraeTe Hainy aocKf. Oht> HHTaert cbo/ó KHÉry. Mu öepëMt eró KHÉry, eÉ TeTpajjw h hxt> jiHHéHKy. Kató/? KHÉr« óepëTi, Bama cecrpa? OHa depen cboü tójictw/ï pyccK^ KHÉrtó. Daar ligt het zwarte boek. Ik neem het zwarte boek. Deze blauwe hoed is van mij. Gij raakt mijn blauwen hoed aan. Wij openen de witte deur. Welk boek leest gij, dit of dat? Wiens papier raakt zij aan ? Zij raakt uw papier aan. Gij verplaatst ons bord. Hij leest zijn (eigen) boek. Wij nemen zijn boek, haar schriften en hun liniaal. Welke boeken neemt uwe zuster? Zij neemt haar (eigen) dikke Russische boeken. § 1. De woorden, die uitgaan op een a, krijgen in den vierden naamval enkelvoud y; de woorden met uitgang op a krijgen in den vierden naamval enkelvoud /o. §2. Op dezelfde wijze wordt de vierde naamval enkelvoud gevormd van de bezittelijke voornaamwoorden Mok, meoh, mum, eama en ceok en van de aanwijzende voornaamwoorden êma en ma. Het woord mn krijgt in den vierden naamval enkelvoud HbfO. § 3. De vrouwel, zelfst. naamw., die uitgaan op b (bijv. deepb), krijgen in den vierden naamval enkelvoud ook b. 39 § 4. De vrouwel. bijvoeg, naamw. met uitgang op an krijgen in den vierden naamval enkelvoud ym; de vrouwel. bijvoegl. naamw. met uitgang op nu krijgen in den vierden naamval enkelvoud mm. § 5. De vierde naamval meervoud van de vrouwel. woorden — zelfsf. naamw., bijvoeg, naamw., bezittelijke en aanwijzende voornaamw. — heeft (evenals de vierde naamval meervoud van de mannelijke en onzijdige woorden) denzelfden uitgang als de eerste naamval meervoud van hetzelfde woord. BepëTe jih bu mm khhtj? fla, h 6epy eë. Tpóraert jih oht. Ham» jamèMu? JI&, OHt uxö Tpóraett. Neemt gij mijn boek? Ja, ik neem het. Raakt hij onze linialen aan? Ja, hij raakt ze aan. § 6. Het persoonlijk voornaamwoord oh/'/ heeft in den vierden naamval enkelvoud meervoud: uxö. BHTa/rt1, lezen. Cvto fy&iui Bpocait1, werpen. I 3HaTi.\ weten, kennen. PBait, plukken, scheuren. (h pBy, tu pBëmi, enz.). AHrjimcKiH, Engelsch. HtMénKin, Duitsch. $paHiry3CKiË, Fransch. eë en in den vierden naamval najnta, stok. A3Óyua, alphabet. BJeita, wang. CnpéHb (vr.) seringen. ByKBa, letter. . Hama cecTpa óepën Hëpnua nepnaTKH, a eró cecTpa óepën acëjiTUH nepiaTKH. Mu béahmt» ótjiuh ctshh h bhcókïh 3eJtë- HUH ABépH. Mu OTKpUBaeJTL TÓJICTH3 HtMéllKlH TeTpaAH. Mu nÉmeMt pyccraa óyitBu. Ohé óepyn TÓHKia HëpHua najiKH. Karaa hóhjhhhu Bamn? Tt. ócTpua hójkhhd;u moé. Offfc HHTaïOTT. Ty TÓHKyio jih owh ee? BHairre an bij 8Ty neiKy? BnjiHTe an bu Ty KOMHaTy? Bpocaio aH a rb TeTpaAH? 3aKpuBaio an a Banry TeTpaai»? Bbk» TeTpaat OTKptiBaio a? Tporaio an a Banry MaHHteTy? BbH MaHHieTbi bhihtc bij? BHaty an a BaniH MaHateTbi? BniiHTe jih bu moio nuiany? BHJiHTe an bu bth KapTHHU? Tporaio an a Ty KapraHy? KaKyio nepnaTKy Óepy a? Wij openen onze groote deur. Sluit gé uwe groene Russische boeken? Ja, wij sluiten ze. Mijn broeder opent zijn dikke blauwe schrift en schrijft zijn Russische les. Uwe zusters nemen haar zwarte handschoenen en haar groote blauwe hoeden en gaan wandelen. Wiens dunne gele stokken nemen deze heeren ? Zij nemen onze stokken. Welke boeken lezen deze leerlingen: de Russische, de Hollandsche, de Fransche of de Engelsche? Deze leerlingen lezen de Russische boeken en die leerlingen lezen de Duitsche boeken. Hij legt mijn lange witte liniaal neer en neemt haar mooie viooltjes^jHaar broeders zetten deze groote zwarte borden neer. Raakt gij deze hooge witte muren aan of die lage gele? Neem, alstublieft, mijn grooten zwarten hoed en mijne dunne zwarte handschoenen en leg ze daar neer. Gij raakt zijn linkerarm aan. Ziet gij deze Russische- letters? Ja, ik zie ze. Wiens scherpe schaar neemt deze dame ? Zij neemt haar schaar. Deze heeren leggen hunne witte manchetten neer. Kent gij deze letters? Ta, ik ken ze; dat zijn Russische letters. /Welke bloemen neemt gij ? Ik neem de mooie witte seringen. Neemt uwe zuster rozen? Ja, zij neemt die roode rozen. Wat ziet gij daar? Ik zie 42 daar een mooie schilderij. Ziet gij die mooie witte en roode rozen ? Ja, wij zien ze. Ik werp de gele handschoenen neer en ik neem de grijze. Kent gij het Duitsche alphabet? Ja, ik ken het. Ik ken ook het Russische en Hollandsche alphabet. Wat doet de leeraar? Hij verplaatst (= beweegt) de zwarte kachel. Neemt mijn broeder je witte hoed? Neen, hij neemt zijn zwarten hoed. Raak ik mijn wang aan? Ja. Ziet gij mijn rug? Wiens seringen neemt deze hèer? Hij neemt zijne seringen. Ryda nay a? Bu HflëTe eb éry KÓMHaTy. OHt KJiaJlëTt cboh KapaHflann. ea Kapiiaiiö. Tu KJiaiënrs KHHry na cAh/o/o öyM&gy. O-Ht KJia^ëT'l KHÉry nodö ctojis. ELFDE LES. Waar ga ik heen? Gij gaat naar (in) deze kamer. Hij steekt (legt) zijn potlood in zijn zak. Je legt het boek op het blauwe papier. Hij legt het boek onder de tafel. Kijk door het venster! naamw. in den CinoTpÉTe Hèpe3ö okhó! § 1. In het Russisch staat een zelfst vierden naamval: a. als het lijdend voorwerp is. b. na de voorzetsels: eö, m en nodö, wanneer zij de richting aangeven. In zulke gevallen moet het zelfst. naamw., dat in den vierden naamval staat, antwoorden op de vraag: uyda? uepe36 c. na het voorzetsel CMOTp'fiTk2, kijken. BsmaTt1, doen hangen. HecTÉ1, dragen, brengen KopóÓKa, doosje* BlKÓJia, school. CyMKa, taschje. KapMaHt, zak. yrojit, hoek. yjrana, straat. Bt, in. Ha, op. noat, onder. Bépe3T., door. 43 Mei HaëMt Bt Hamt fiojiEmóft cain». Fnr.nnTriïHT, ITRa.uAna. KJiaflëT'e CBOH pyCCMH KHÉrH h TÓHKiH CÉHifl TeTpaAH bt> cbom 3ejiëHyio cyMKy. Ohó HAyTt Bt mKÓJiy. Eró óparB HAëTt b"e cbok KÓMHary, a h h/iy Bt cajrE. HAÉTe Bt KÓMHaTy h nHmHTe BaniH ypÓKH. Out öpocaerB népba Bt Ty MaaeHbKyw , KopóóKy. rocnoAHH-e HBaHÓBt öepëTi. a-héhheih CHHift KapaHAamt h miaAëTt eró -Bt KapMaHt. Bei CT&BHTe cboio najnty Bt ÓTOTt yrojit, a h CTaBaio mok najnty Bt tote yrojit. I Ohé HAyrt Bt nójie. Moh cecTpa CTasHTt CTaK&HEi Bt TOTt mnant. 9tote yieHóKt KJiaAërt pyccma KHÉra Bt 3eaëHHH cyMKH, a roajiaiiACKia KHÉra Bt cÉma cyMKH. Mei miaAëMt tóiikih I HéptH Bt Tt MaiieHEKifl KpaCHEIH KOpÓÖKH, a TÓJÏCTBIH IlépEH Bt ÓTH y3Kifl CT>pElH KOpÓÖKH. B CMOTpró Ha TOTt KpacÉBBift HBtTÓKt. B Btmaio pyccKyio I aaÖyKy Ha ÓTy CrEHy a roaaaHACKyio asöyKy Ha Ty crfeHy. Tboé óparB öpocaeTt népEH Ha tote MaaeHBKin CToat. B CTaBJiK) CTyat Ha noat. Eró cecTpa BtmaeTt Bamn maÉnu I Ha Ty HÉ3Kyio ABepb. Tboé MaaeHbKaa cecrpa öpocaeTt tboé KapaHAamÉ Ha noat. OHt KJiaAëTt KHÉra Ha Tt HÉ3Kie ctojiei. Moé öpaTBH CMÓTpHTt Ha Tt BBicÓKie 3ejiëHbie aom& h Ha BamH KpacÉBEiH osëpa. Ohé BtmaiOTt cboé nuianEi Ha Tt rBÓ3AH. Tocnoata naBaoBa KJiaAëTt Bamn jihhcékh Ha cÉma TeTpaAH. rocnoaÉHt HBaHÓBt KJiaAëTt KHÉry noAt Bamn 3eaëHEia I ÓyMara. B Kaaay cboiö npanyio pyKy noAt CToat. OHa craBHTt CTyat noAt Bamt KpacnBiH CTOJit. TocnoAÉHt BHceHt KaaAëTt cboé nepnaTKH nÓAt cboiö maÉny. Moh OTént CMÓTpHTt népe3t to okhó Ha Bamt oropÓAt. rocnoaca üeTpÓBa HAëTt népeat Ty óojmmyio KÓMHaTy Bt caAt. yneHHKÉ HayTt iépe3t ÓTy mHpÓKyio yanny Bt nmójry. 44 ($Êk Spreekoefening. Kyna KJiajj;eTe bh cboh KHHrn h TeTpaAH? KaajeTe jih bh hxt> bt. ero cyMKy? Ky^a BimaeTe bh cbohhuihhh? BtniaeTe m bh Hxt Ha 8T0TB rB03ji,t? Kyna Kjiaay h KapaHAamt? Bepe3t Kanoe okho cmotpio h ? Cmot pio jih h Ha ary KapTHHy ? CMOTpHTe jih bh Ha yjrarry ? Cmotpk) jih h Bt Bamy cyMKy? Bto bh HeceTe Bt mKOjry? Bepeat KaKyio yjoury bh h^eTe Bt mKojry? Bto öpoêaert yHHTejE. Bt KopoÓKy? Bt KaKyio KopoÓKy ópocaeTt yniTejib Mtat ? Bpocaio .th h nepo Bt KopoÓKy ? KjiajieTe jih bh Bamy cyMKy Ha CTOJit? Kjiaay jih h pyny Ha cnHHy? CMOTpHTe jih bu Ha KapTHHy? Cmotphtc jih bh Bt pyccKyio KHHry? Kyna naeTe bh ryjifl-n.? OraBjiio jih h btotl CTyjit Ha CTOJit? Kjiaay joi h ero Ha nojit? Ky/ia KJiaaeTe bu iiepta? CïaBHTe jui bh ÓamMaKH Ha cryjit? BpocaeTe jih bu cbok» mjiany Ha noat ? BHTaeTe jih bh (ppaHrry3CKyio KHHry ? BtnïaiOTt jih KapTHHH Ha iBepi,? CïaBHTt jm CTanaHu Bt mnant? BpocaiOTt jm i^BtTU Ha nojit? PBere jih bh cboh nepnaTKH? Kyaa KJiaiy h 3T0Tt KJimt? Kjia/ry jm h ero Bt Ty KopoÓKy? Kiaay jm h ero Bt Bamt KapMaHt? Ik steek (== leg) mijne zwarte handschoenen in mijn diepen zak. Uwe zuster gaat naar (= in) haar kamer, neemt daar haar hoed en hangt haar aan (= op) den witten muur. Wij openen deze groene deur en gaan naar (= in) onze kleine kamer. Mijnheer Petrow zet den zwarten stoel onder de groote witte tafel. Haar kleine zuster legt haar schriften en pennen in het roode taschje en gaat naar school. Kijkt gij door het venster? Ja. Waar hangt zijn broeder deze mooie schilderijen op? Hij hangt ze aan dien hoogen muur op. Ik leg de groote zwarte sleutels in dit groene doosje en zet het doosje onder de tafel of op de roode vensterbank (= venster). Mijne broeders gaan naar (= in) onzen moestuin en uwe broeders gaan naar uwen tuin. Gaat hij wandelen in het veld of in den tuin? Hij gaat wandelen in dezen grooten tuin. Hij gaat door zijn tuin en onzen moestuin ons huis in. Deze 45 leerling legt de boeken en schriften in de kast. In welk taschje legt gij uwe grijze handschoenen, in dit roode taschje of in dat blauwe? Ik leg mijne handschoenen in dat taschje. Waar zet gij de glazen neer, in de kast of op de tafel ? Wij zetten deze glazen in de kast en die glazen op de tafel. Wij hangen de schaar aan dien kleinen spijker. In welken hoek zet gij uwe stokken ? Wij zetten ze in dien hoek. Kijkt gij naar (= op) deze mooie rozen of naar (= op) die viooltjes. Ik neem de witte seringen en ik' leg ze op de kleine tafel neer. e-~niaK) mjiflnw, h bt.maio Bann. cropTyin». Mu ne 0TKptiBaeMrb okhó, mu 3aKpuBaeMT> ABepb. B ne óepy TeTpaiw. § 1. Wanneer vóór een overgankelijk werkwoord een ontkenning staat, dan is in het Russisch het daarbij behoorend voorwerp geen lijdend voorwerp, doch staat het in den tweeden naamval. § 2. De zelfstandige naamwoorden krijgen in den tweeden naamval de volgende uitgangen: Ik raak de tatel aan. Hij raakt de tafel niet aan. Hangt gij den hoed aan den muur. Neen, ik hang den hoed niet op, ik hang uw jas op. Wij openen het venster niet, wij doen de deur dicht. Ik neem het schrift niet. mannelijk le naamv. enkelv. t, b, h 2e naamv. enkelv. a, h, h 2e naamv. meerv. | obt>, eit, eBt Mu He oTKpuBaeMt okówb. Oht> He Tpóraen. aócokt.. vrouwelijk onzijdig a, h, h o, e u, h, h a,1 h t», t, eË t>, eö Wij openen de vensters niet Hij raakt de borden niet aan. 46 § 3. De woorden die uitgaan op a en o krijgen soms in den laatsten lettergreep een o of e, wanneer de uitspraak dit namelijk vereischt. 9TH CTEHbl ÓTJIbIH. fl He Tpóraio ctèhèi. ÜTKpÓËTe ÓKHa! OHt He OTKpHBaeTT> OKHEL § 4. Deze muren zijn wit. Ik raak den muur niet aan. Open de vensters! Hij opent het venster niet. Wanneer twee (of meer) naamvallen denzelfden uitgang hebben (bijv. de tweede naamval enkelvoud en de eerste en vierde naamval meervoud der vrouwelijke en onzijdige zelfst. naamwoorden), worden zij dikwijls onderscheiden door het verschil in de plaatsing van den klemtoon; de tweede naamval enkelvoud heeft gewoonlijk den klemtoon op de laatste lettergreep, de eerste en vierde naamval meervoud krijgen den klemtoon op de vóórlaatste lettergreep. Ik lees het boek niet, ik schrijf een brief. Ik neem den handschoen niet. fl He HHT&K) KHÓr«, h nnmy nnctMó fl He óepy nepqaTK». § 5. De zelfstandige naamwoorden met uitgang op a, die vóór dezen klinker een keel- of sisklank hebben, krijgen in den tweeden naamval enkelvoud u in plaats van u. Waarom? JIoMaTb1, breken. jTasraa, lamp. CnÉiKa (neKt), lucifer. CwBapb (m.), woordenboek. rianóHTt, hyacinth. • Ho, maar. TiOJibnaHt, tulp. § 6. Het woord m wordt gebruikt bij scherpe tegenstellingen, wanneer dus in het Nederlandsch geen ,,en" kan worden gebruikt. 47 fl He KJiaay TiojiEnaHa Ha ctojfb, h KJiaay riairóHTB bt. Ty cyMKy. Oht. He ópocaeTt rianóHTa Ha hojfe, oht. KJiaAëTt eró Ha CToat. fl He pBy cjiQBapa, a. pBy óynary. 9tote yneHÉKt He BHaeTt ypÓKa. fl He Tpóraio ctojkI, h iBóraio CTyjit. Tboh cecTpa He CTaBHTt CTaK&Ha Ha CTOJit. OHt He OTKptiBaeTt nreana, OHt 3aKptiBaeTt eró. fl He óepy rajicryKa. OHt He BtniaeTt ciopTyua Ha Ty CT-ferry. OHa He ÓpocaeTt Mt,jia Bt KopóÓKy. OHt He BHCHTt capaH. Ohó, He óepërt HB'ETÓBt, OHa ÓepëTt KapaH/iainó h TeTpa/ni. Moa MaTt He CTaBHTt CTaKaHOBt Ha CTOJit. 9th yneHHKÉ He 3HaK)Tt ypÓKOBt. Bu He BÓflHTe CaflÓBt h OropÓflOBt, ho rocnoaóHt HBaHÓBt bé/ihte Hxt. Be Tpórafce CTOJiÓBt! 9tó i&mu He oTKpuBaiOTt niKanÓBt. Mu He ÓepëMt rBoa^éft. OHt He KJiaAëTt cjiOBapéft Bt cboiö cyMKy. He Tpórafrre rB03i.éH: ohó ócTpue. He oTKpuBairre capaeBt! fl He CTaBJiio jiaMnu HacTOJit. 9totb rocnoióHt He BHCHTt ihkójiu. OHt Tanate He bó/ihtb yjiHHBi. OHt He TpóraeTt crEHH. fl He Óepy nuumu. YióTejiB He BtniaeTt KapTóHu Ha CTtHy, OHt KJiaflëTt eë Ha CTOJit. OHt He jioMaeit cnóHKH. fl He Ópocaio kopóókh. He Tpó- raftTe cyMKH. 9tott> yneHóKt roBopÉTt, *ito OHt He 3HaeTt asÓyKH. Moh ópaTt He HHTaeTt khóitï, OHt nÉineTt nHCEMÓ. Tu He óepëmE jihhchkh, th óepëniE KHóry. TocnojióHt flHceHt He óepëTt ieihh, OHt óepëTt HBtTU. Moh MaTE He oTKpuBaeTt aaépH. Tboh cecTpa He Kjia/tëTt^peHH Ha CTOJit, ohA HecëTt eë Bt cboiö KÓMHaTy. fl He /iBóraio raéH. Ohó He wraiorE khhit». Mu He TpóraeMt óyMart. Mu He b-EniaeMt injiflirt Ha CTlmy, mu KJiaiëMt nxt Ha CTyjit. He ópocaËTe MaHatéTt Ha nojit. fl He Bóaty po3t h tiojie-" naHOBt. OTént He KJiaaëTt KapTóHt Ha CTOJit, OHt BBmaerE nxt Ha ctbhh. 9ïa flitMa He óepëTt HÓHCHHirt. He craBETe jiaMHt Ha ctojte! 48 Mu He ÓepëMt jhjhi.. Ohé He 3aKpuBaH)Tt aRepéft. 9th yneHHKÉ He KJiaayTt TeTpajteË Bt cboé cyMKH. Mu He BÉAHMt caHéft. S He 3aKptiBaio okhel Mu He jioMaeMt CTeiuia. Moé yneHHKÉ He BÉflHTt Ó3epa. fl He nnniy nnctMa, h hhteud KHÉry. fl He óepy nepa, h óepy Mtjit. Mu He béahm^ nóaa. Ohé He BÉAHTt MÓpH. He TpóraftTe yxa. OHt He b-koiaen» sépKajia Ha Ty CTtHy. Mu He aoMaeMt CTeKJia. Ohé He béahtb 03ëpt. Ohé t&Kate He BHCHTt Mopéft. He TpóraöTe 3epKaat. Ohé He béahti» nojiéö. Mu He TpóraeMt AÓcoKt. Moh cecTpa He KJiaAëTt jiHHéeKt Ha ctojtl. Moé ópa/its He Óepyrt naaoKt. He KaaAÉTe nepqa- TOKt Bt Ty KOpÓÓKy. MM He CTElBHMt KOpÓÓOKt Ha CTOJit. fl He HHTa» nÉceMt, ho moé ópaTt iHTaeTt nxt. He orapuöikm 1 BaËTe QKÓHt. OHt He JioMaerc. cnÉneKt, OHt KJiaAëTt nxt Bt Ty MajieHtKyio KopóóKy. 9™ AOMa BMCÓKie, a tt» AOMa HÉ3Kie. fl He BÉaty AÓMa, h BÉaty caAt. Mm TpóraeMt ctt»hm. OHt ne Tpóraen» ctt.hu, OHt TpóraeTt AOCKy. Bm KJiaAëTe pyKH Ha CToat. OHt He KJiaAëTt pyKÉ Ha okhó. Bm 3aKpuBaeTe tt» ÓKHa. fl He 3aKpuBaio ÓKHa. Moé cëcTpM HAyTt Bt mKÓJiy. fl He BÉacy cecrpH. Tboé .MajieHtKifi ópaTt aöMaeTt CTëKJia. fl He Tpóraro CTeKJia. BÉAHTt jih yneHHKÉ tt» 03ëpa? Mm He BÉAHMt Ó3epa. YnÉTejii» roBopÉTt, hto pyccKia MopÉ rjryóÓKia. Mm He BÉAHMt TaMt MÓpn. Bto AT»naeTt rocnoAÉHt neTpÓBt ? OHt nÉnieTt nÉctMa. fl He nnnry nnctMa, h hht&io tjboio th? Kaaay an a óyMary Ha 49 ctojiT) ? CTaBjno jih h ctvjit» Ha ctojit,? Bpocaio jih h jtbjit, Ha hojit»? Kjiaay jih h nepo Ha KHHry? CTaBjno jth h KopoÓKy no/rt ctojit>? Bpocaio jm h TKwanaHu h riamiHTH Ha ctojit.? BnaHTe jih bh nojifl? OTKpBiBaere jih bh TeTpaaH? jloinaeTe jih bh CITH4KH ? CTaBjno jih h aaiiny Ha okho? Kaaay jth h caÓBapt bt. KapMam.? BtniaeTe jih bh nijiHnn Ha aBept? TpóraeTe jth bh ctehh? BepeTe jih bh jihhchkh? BpocaeTe jih bh najiKy bt. caar.? Btniaio jih h KapTHHu Ha crsHy? 3aKpHBaio jih h niKam. ? CTaBjno jih h CTanaHH Ha ctojit. ? Bepy au a nepnaTKH? BmaeTe jih bh nncBMa? BHaHTe jih bh yaHHy? 3HaeTe jih bh ypoKt ? Tporaio jhi a meKy ? HeceTe jih bh CHpem.? nnmeTe jih bh óyKBH? PBeïe jih bh (piajiKH? BepeTe jih bh rB03,a,h? Deze leerling kent de les niet. Ik neem het potlood niet, ik neem het krijt. Mijn broeder hangt de jas niet aan den muur. Leest gij een boek? Neen, wij lezen geen boek, wij schrijven een brief. Schrijft mijnheer Jansen ook een brief? Neen, hij schrijft geen brief, hij schrijft zijn Russische les. Raakt de leeraar den muur aan? Neen, hij raakt den muur niet aan. Ik open de deur niet, ik sluit haar. Wij zien de velden en tuinen, maarwij zien de zee en de meren niet. Neemt hij de schriften? Neen, hij neemt de schriften niet, hij legt de boeken neer. Open de deuren niet. Openen deze leerlingen de boeken? Neen, zij openen de boeken niet, zij leggen ze in hun tasschen. De leerlingen zien de tuinen en moestuinen niet. Mijn broeder werpt de spijkers niet (weg), hij legt ze in het gele doosje. Haar zusters nemen de rozen en seringen niet, zij nemen de tulpen en hyacinthen. Ik breng de liniaal niet in je kamer, ik leg ze op de tafel. Mijn broeder zegt, dat hij de velden niet ziet. Ik neem de handschoenen niet, ik neem de hoeden. Breekt je kleine broeder de glazen (CTeKJia)? Neen, mijn broeder breekt de glazen niet. Raakt deze leerling het bord aan? Neen, hij raakt het bord niet aan, hij legt het krijt in het groene doosje. Mevrouw Iwanow opent de kast niet, zij sluit de deur. Raak ik mijn been aan? Neen, gij raakt het been niet aan, gij raakt uw arm aan. krijgen in den séésden naamval enkelvoud: «20 in het mannelijk en onzijdig en eü in het vrouwelijk. TóatKo, slechts. Yiétl2 (overg.), leeren. KopÉHHeBtin, donkerbruin. MéflKiü, ondiep. TaatejoiH, zwaar. JlërKin (lees ljochkiej), licht. Hóbmh, nieuw. CTapufl, oud. B3MKt, taal. TëMHtiH, donker, flpyróit, een andere. Xopóniin, goed. IIjioxóh, slecht. B He ópocaio ótjiaro MTjia. ynóTejn. He KJiaaërt KopóHHeBaVo KapaHJjama Bt cboh KapMaHt. Mu He 3HaeMt hióh cóHeft jijümhm Ha ctojte. Focnoaca naBjióBa He 6epën> nmpÓKOË 3ejiëHoft KopóÓKH. 8Tort yieHHKt roBopóTt, hto OHt He 3HaerE pyccnofi aaóyitH. Oh£ He pByTt ó-kron cnpéHH. j He ÓepÉTe TaatëjioH kophhhcboh uajiKH. 3ïa fl&Ma He óepëTt aërKoö ótjioh mjianM. j Efl OTént roBopHTt, hto OHt He 3HaerL en óojnjnóft hóboë KapTÉHM. OHa He 'óepëTt ócTpMxt HÓaunurb. rocnofliïHt neTpÓBt ne ÓepëTt Tflacëjnoxt nëpHMXt caHéfi. Hamt . MajieHtKÜ ópaTt He aoMaeTt TÓHKHXt cnÉneKt. Mm He nimieMt pyccKHxt óyKBt. 52 Th He KJiaaënib xopóniaxt hóbuxb TeTpajen Ha ctojtl. 3th i&mu He KJiajiyTT. TëMHuxt nepnaTOKt Bt cyMKH. He öepÉTe njioxÉxt aHHéeKt! Mu He BÉiuiMt bucókhxt> hóbuxt» KÓMHarb. He TpóraHTe THHcëjiuxt lëpHuxt aócoKt. Mu He OTKpuBaeMt nëpHuxt aBepéft. f Moë OTérrt He nÉmerb HtMénKaro nHCbMa. B He ópocaio TÓHKaro céhhto nepa. YnÉTejib ne HHTaerb (ppaHqyacKaro nncbMa. Mu He BÉa.HMt 6oabmóro niyöÓKaro ósepa. 3th yiieHHKó He 3HafOTt HteMéuKHxt cjiOBt, ho ohé 3Haiorb roaaaHacKia h pyccnifl cjiobéL Mu He TpóraeMt CT&paro aépeBa. i He KaaaÉTe MaaeHbKHXt 3epKajrt ciosa, CT&BbTe hxt. TaMt. Hxt MaTb He OTKpuBaerb j)KOHt. Mu He BÉAHMt ninpÓKHxt 'seaëHuxt nojiéö. 3th rocnoa.a He BÉaarb Méannxt 03ëpt. Tboh öpa/rbH He 3HaK)Tt (ppaHrry3CKHxt cjioBt. He nnniÉTe HLMélIKHXt CJIOBt. 1 TocnojiÉHt HHceHt He nÉniero. roaaaaacKHxt nÉceMt. Ohh He JIOMaiOTt TÓHKHXt CTëKOJIt. Spreekoefening. YiHTe jih bu (ppaHrryacKifi H3UKt? 3HaeTe jih bu pyccmit H3UKt? BpOCaH) JIH h THJKéJIUH KJHOHt Ha CTOJit? BHflHTe JTH bu MejiKoe 03epo? BnaHTe jih bu TaMt Bucome aoMa? Tporaio jih h nepHyio aocKy? JjBHraio jih h atejiTuö CTyjit? Hecy jih h THHcejiyio nepHyio cyMKy? Bpocaio jih h HtejiTua nepiaTKH Bt KopoÓKy? O-TKpuBaio jth h pyccKift cjioBapb? KaaaeTe jih bu hobhë rojiJiaHJiCKift cjioBapb Bt cbok» cyMKy? BnTaeTe jih bu pyccKyio KHHry ? BHTaio jih h cbpaHrry3CKoe nncbMo ? 3HaeTe jih bu ypoKt? nnnieTe jih bu pyccKia nncbMa? BepeTe jih bu Ötjiyio cnpeHb? JIoMaro jih h KpacHua chhhkh? CTaBjno jih h Jierraa qepHUH najiKH Bt TOTt yrojit? HeceTe jih bu ciofla KpacHue rian,HHTu h tcmhuc TioabnaHu? Tporaio jih h npaByio pyKy? Kaaay jih h jriByio pyKy Ha CToat? Bpocaio 53 jih h hobuh TOHKifl TerpaiH no/rt cto.it>? Btniaio .th a cTapua Tvnua hohchhuu Ha mosat? Kjiaaj jih h hobuh cnmË ciqpTyKT» Ha CTy;it? OntpuBaio jih h cTapuft nntant? Hecy jih a Tflatejioe HOBoe aepitajio bt> Ty KOMiiaTy? flBHraio'jih a óojiunyio nepHyio nenity? Kjiaiy jih a tohiüh ötjiua MaHHteTu bt. Kopoötty? Bnmre jih bu öojibniie oropoAu h 3ejieHue caiu?> Ik neem het dunne Russische boek niet, ik neem het dikke Hollandsche boek. Hij raakt den witten muur niet aan. Wij lezen geen Russische boeken, wij lezen Duitsche boeken. Hij plukt de mooie witte rozen niet, hij plukt de donkere tulpen en de blauwe hyacinthen. Ik raak de dunne donkerbruine schriften niet aan,» ik neem mijn groene nieuwe schriften. Gij legt de oude gele pen niet neer. Wij openen de groote zware deuren niet, wij sluiten dé vensters. Mijnheer Pawlow neemt de nieuwe Hollandsche woordenboeken niet. Deze leerlingen leeren de Russische taal niet, zij leeren de Fransche en Engelsche taal. Wij zien de diepe meren niet, wij zien slechts de ondiepe. / Pluk de witte seringen^ niet. Zijn zuster hangt de zware schilderij niet op. Hij neemt de oude gele schoenen niet, hij neemt de nieuwe zwarte schoenen.. Je zuster legt de scherpe schaar niet neer, zij le.gt het botte mes neer. Wij openen de hooge vensters niet, wij sluiten ze. Mijn broeder hangt de groote blauwe hoeden niet op, hij legt ze op de tafel. Hij neemt de lange zwarte bioek niet. Zij brengen de breede gele dassen niet. Deze dames nemen de zwarte handschoenen niet. Hij breekt de dikke roode lucifers niet, hij breekt de dunne groene lucifers. Je broeder maakt (= doet) de Russische lessen niet. Deze heer kent de Duitsche taal niet. Haar broeder zegt, dat hij het Russische alphabet niet kent. VEERTIENDE LES. B He Tpóraio TBoeeó cioBapa. Tu He HHTaerat iioezó nncbMa. 0«t He óepëTt Bameiï. khhth. Ik raak je woordenboek niet aan. Je leest mijn brief niet. Hij neemt uw boek niet. 62 tboéxt. MJiaflmHXT. ópaTbeBt, ho h He BÉacy tboéxt. CTapmHxt opaTteBT.. fl noKynaio éraxT. KpacÉBUxT. nëpHUxt KOHéö, a rocnoa.Ém> flHceHt noKynaerc. ttoct. bucókhxt, ciipuxT. Konén. "3 fl 3Haio sry yneHÉny. rocnoaca JJaBJiOBa roBopÉTt, hto oh& ^ SHaen» Bamy cTapmyio cecTpy. OHa He 3HaeTT> MoéÉ Maaarnefi ' ,*#-'" cecTpa. BÉaiiTe jih bh Ty aaMy ? JI,a, h BÉacy eë. MaTb aiofiHTb cboiö Maaanryio cecTpy. Eró Maaa.maa cecTpa óneHb .hóohtt. ^ xu.»cboiö ManeHbKyio coóaKy. & t^^y^**^ ^ 3oBërt jth tboh OTénr> tboéxt. MJiajiuiHxt cecrëpt ? Bivrb, oht» hxt» He 30BëTi>. fl jhoöjiiö moéxt. cecTëpT». 3Hae're jih bij óthxt» yMHbixi. yneHÉnt ? JJ|a, h hxt. 3Haio. rocnoaÉm. HBaHÓBT. ÖepëTT. CBOÉXT. COÓaKT. h HJlëTT. BT. jit.CT.. 3TH AEIMH ÓHeHb JIIÖÓHTT. CBOÉXT. KÓHieKT.. MOH MaTb He JHÖÓHTT» KÓHieKT. h COÓaKT». $ 3HaeTe jih bu moïö MaTb? B,a, a eë 3Haio. Focnoaca naBaoBa j ciipamHBaeTT., 3HaeTe jih bu eÉ MaTb? Ht»tt», a eÉ He 3Haio. ^bO1* KaKyio aómaib noKynaeTT. tboé OTéirb? Moë OTénr. noKynaerc. ctpyio Jiómaflb. BepëTe jih bu moió Moaoayio qëpHyio aóniaAb ? /P** Ht»tt», a He 6epy BanieË MoaoAÓË nëpHoË JiómaaH. Ohé nony- " " naton» nëpHuxT, aomaAéË, a bu noKynaeTe ótjiuxt». BoKy- naiOTT. JIH BTH MyaCHKÉ XOpÓHIHXT. JIOHiaiéÉ? H'btt,, OHÉ He noKynaion. aomaAéË. Spreekoefening. Bdfflfl&. 3HaeTe jih bu Moero CTapniaro öpaTa? 3HaeTl jih bu MJiaiwfrni, öpaTbfsg» sto^ yieHHKa? Jlrooirre jih bu Bamero oTna? JIioóHTe jih bu Bamy MaTb? JIioóhtt. jih yiHTejiT. niynuxt yneHHKOBT» ? JItoóhmt, hh mu raynuxT» JiiOAeË? SHaeTe jih bu mohxt. yneHHKOBT.? 3Haio an a Bamero OTna? 3HaeTe an bu cbohxt. cociaeft ? JIioóHTe an bu coöaKT. ? noKynaen» an Bann, OTenr. aoma^b? BnAHTe an bu 3ir£Cb kohh? 3HaeTe jui bu 9THXT» MaabMHKOBT. ? 3HaeTT> an oht. BaniHxi. CTapuiHXT. öpaTbeBT. ? 3HaeTe an bu MyacHKOBT»? 3HaeTe au bu Maa^mnxt ÖpaTbeBT,)^ ÓToro yneHHKa? BnaHTe an bu 3atcb KonieKT»? , r>f« c"-*- r^t/p e-**si^ —— ^ yi • 63 Kent gij dezen man? Ja, ik ken hem. De leeraar roept deze leerlingen. Roept de vader zijn ouderen zoon ? Ja, hij roept hem. ïk ken uwe oudste broeders. Mijn vader vraagt onzen nieuwen tuinman, waarheen hij de bloemen draagt. Wat antwoordt de tuinman ? Hij zegt, dat hij ze naar die schuur brengt. Wij zien uwe jongste broeders en uwen vader. Ziet gij mijn oudste zuster ook? Neen, ik zie haar niet. Kent gij onzen ouden buurman? Ja, "wij kennen hem. Wij kennen ook zijn jongsten zoon. Mijnheer Pawlow zegt, dat hij uwe oudste broeders en zijn jongste zuster kent. Kent gij deze dames ?^(Ja, ik ken ook haar echtgenooten en hare broeders. Ziet gij de boeren daar? Neen, ik zie ze niet, maar mijn broeder ziet ze (wel). Ik zie uwe mooie zwarte paarden, maar mijn broeder ziet ze niet] Welk paard koopt zijn broeder? Hij koopt dit zwarte paard./ Koopt hij ook dat mooie grijze ros ? Neen, hij koopt het niet. De leeraar vraagt zijne leerlingen: wat doet gij? Welken hond neemt gij: dezen grooten zwarten hond of dien kleinen witten hond? | Deze dame houdt veel van ha'ar jongste broeders en zusters. Deze jongens zeggen, dat zij veel van hun leeraar houden. Mijn broeder kent uwe oudste zoons. De leeraar roept de vlijtige leerlingen. Ziet gij die jongens? Ja, ik zie ze. Houdt gij van uwen vader? Ik houd van mijn vader en (van) mijn moeder. Welke leerlingen roept de leeraar? Mijn kleine zuster kijkt naar (= op) haar hond. Zij houdt veel van honden en katten. ZESTIENDE LES. Tu HMtenn., Oht. HM-feert, OHa hht>eTT>, Ohó mvkevh, Mu hmt>eMT>, Bu HMteTe, OHÓ HMTjBDTt, Oht. hmt>iott., B hm4k), y MeHfl ecTi>, y Teöfl eert, y Heró ecu., y HeH ecTL, y Heró een., y Hact eert», y Baei> ecTt, y hhxtj ecTt, y hhxt» eCTfc, ik heb. gij hebt. hij heeft, zij heeft, het heeft. wij hebben, gij hebt. zij hebben, zij hebben. 64 Hmlto :ih h? Ectl «th y mchh? heb ik? HMSenn. ;ih tij? Ectl jih y TeÓs? hebt gij? HMTeTT. .th OHt? Ectl jih y Heró?.. heeft hij? HMiieTt jih OHa ? Ectl jih y Hejf?W*^ heeft zij ? HmteTt jih ohó? Ectl jih y Heró? heeft het? HirbeMt jih mm ? Ectl jih y Hact ? hebben wij ? ümt>eTe.jih bm? Ectl jih y Bact? hebt gij? Hmtiiotl jih ohé? Ectl jih y HHXt? hebben zij? Hmltotl jih oh4? Ectl jih y HHXt? hebben zij? § 1. Het werkwoord „hebben" kan in het Russisch worden vertaald door de werkwoorden: UMiïnib en öbimb y. Beide uitdrukkingen zijn gelijkwaardig en het staat daarom den spreker vrij te gebruiken, wat hij het gemakkelijkst vindt. In het dagelijksch leven wordt in Rusland gewoonlijk aan den tweeden vorm de voorkeur gegeven; de Rus zegt dus: „bij mij is een potlood" en zelden: ,,ik heb een potlood". In de uitdrukkingen: y mnk ecnib enz. wordt het woord ecTL soms weggelaten. TocnoflÉHt HBaHÓBt rorfcerL nutóny.) Mijnheer Iwanow y rocnoaÉHö UnaHÓBö ecTL nuiÉnö. \ heeft een hoed. MMLeTt jih tboë ópaTt KHÉry? ) Heeft je broeder Ectl jih y tbo^ö öparü! KHÉrö. ) een boek? § 2. Wanneer wij een zin, die gevormd is met behulp van het werkwoord UM&mb, willen veranderen in een zin, waarin het bezit wordt uitgedrukt door: Öbirnb y, dan moeten wij de volgende veranderingen in den bouw van den zin brengen: a. Daar het voorzetsel y den tweeden naamval regeert en het altijd vóór het woord, dat den bezitter aanduidt, moet worden geplaatst, — wordt het onderwerp van den 65 eersten zin in den tweeden naamval gezet en houdt het dus op, onderwerp te zijn. b. Het lijdend voorwerp moet in den eersten naamval worden gezet en wordt dus het onderwerp van den nieuwen zin. JJ,ém>rH (vr., geen enkelv.), geld. Hmetl, hebben. .Hohb, dochter. Kopófi-a, koe. IIanen,t> (najitna), vinger. Ehtb, zijn. y (regeert den 2den naamv.), bij. 3óhthkt>, parapluie. KópeHt (m.), wortel. Bacu (geen enkelv., m.), '''/f: R horloge. Bu hmt>eTe nëpHuö 3óhthkl. Ectb jih y Heró ÓojitniaH nntóna? JJa, oht» hmt»eTi> óojibmyio nuróny. rocnoa.HHt n&BjioBt hmt>eTt pyccKyio khéW. HMT>eTT> jih rocnoAHHt neTpÓBt apHt? jTa, y Heró een. aonb. 3totl Majn.HHKt hmt>erc> nëpHufi mhht>. ^epéBbfl hmthotl KÓpHH h JIHCTfcH. 3totl MyjKÓKt hmt>eTC> óojnjnyio KpacHyro KopÓBy. Moh CTapmin 6pan> HMT,erc> nacu. rocnoAóm. TaHceHT. HM-iert jniÉHHue HëpHue KapaHflamn h TÓHKia HcëjmiH nept». Eró CTapmaa cecTpa KMiien, oojiunyro Ö-fsjiyio pÓ3y, a moh Mjiaimaa cecTpa, uwkerh KpacHBue CHHje TK)jn>ndHU. Hamt yiHTejn, HMte/rt CTapmnxt 6pa/n>eBt h cecTëpt. B hmt,h) pyccKia h roflJiaHflCKia aém>rH, a moë CTapmin ópart HMteTt (bpaHiry3CKia h aHrjiiöCKia fléHbra. 3totc> rocnoflHHt HMT>eTL qëpHaro kohh. Ectl jih y Bamero caflÓBHHKa cuhoblh? ,Ha, OHt HMtert yMHUxt cuHOBÓfi. Hamt yHBTejIL hmt>eTt npHJiéacHuxt h jrEHÓBuxt yqeHHKÓBt. B hmtjo HÓByio cyMKy. 3T0Tt MyatÉKt HMteTt xopómyio ckpyio Jiómaflt, a TOTt MyatHKt HMT,eTt njioxyw HëpiryK) Jióniajrt. y nejioBTJia een. Hoct, ynm, rjiaaa, pywi h hófh. y Haniero CTaparo cajj;ÓBHHKa ecTb 6ojn>mófl cuHt. y MOHxt CTapmnxt cecTëpt 5 66 acëjiTbie óamMaKH, a y Banraxt CTapniHxt cecTëpt lëpHtie ÓamMaKH. 9tott> yieHHKt HMBert CHHiË atMért, a totb yqeHHKt HMBert ctpuË atHJiért. rocnoiËHt HHKOSaeBt HMBert ÓOJILHIÓË CaJTB. OHa HMT>eTT> HOBUH ÓCTpUH HÓJKHHU.U. MoË CTapmiË ópart HMtert JKëjmjH nepnaTKH, aVMjia/uniË ópart HMtert ctpufl nepnaTKH. Spreekoefening. HMteTt jih Bamt OTeirt cajrt? EcTt ra y Bact CTapmie ópaTta? HMtert ra Bamt yiHTera pyccKyio KHHry? Een. ra y Baci> pyccKia a,eHtni? EcTt ra y Bact pycatiË cjioBapt? KaKOH cjioBapt HMteTe bei? HMtert ra Bamt oTent oropo/rt? HMtiOTt ra sepeBLH KopiiH ? HMteTe ra bij nacu? HMtert jih Bamt yHHTera nacu? EcTt ra y Bamero OTH,a CTopoart? HMtert ra Bamt yiHTejit yqeHHirt? Ecn> ra y Bamero oma kohb? Ectl ra y Bact enn hkh ? HMteTt jih totl yHeHHKt pyccKyio KHHry? EcTt ra y Bact HepHan cyMKa? HMtert ra Bamt yHHTejit cyMKy ? KaKyio cyMKy HMtert Bamt yqHTejrt? Kaïde y Bact ÓamMaKH? KaKia y mchh nepnaTKH? EcTt ra y Bact coctra ? EcTt ra y Mera MaHHteTti ? KaKia MaHxeTti y MeHH? KaKoft y Bact ciopTyKt? KaKaa y Bact raHeËKa? EcTt jih y Hact óontmaa HepHan aocKa? HMteTe jih bu oTH,a? EcTt ra y Bact MaTt? Hebt gij een zwart potlood? Ja, ik heb een zwart potlood. Mijn zuster heeft een grooten blauwen hoed en een parapluie. Deze leerling heeft een Russisch, boek. Heeft die vlijtige leerling oudere broeders en zusters? Ja. Deze leerling heeft dunne blauwe pennen, en die leerling heeft dikke gele pennen. Deze jongen heeft een vader en een moeder. Heeft mijnheer Pawlow eèn wit paard? Neen, mijnheer Pawlow heeft een zwart ros. Mijn oudste broeder heeft een grooten tuin. Deze boer heeft een groene weide. Heeft je jongste zuster witte seringen en roode rozen? Ja. Hebt 67 gij geld ? Welk geld hebt gij, Russisch of Hollandsch ? Deze boer heeft zoons en die boer heeft een dochter. Deze jongen heeft oudere broeders en die jongen heeft jongere zusters. Heeft haar jongste zuster een breede witte liniaal? Deze dame heeft een zwarte parapluie en zijn oudste zuster heeft een blauwe parapluie. Hebben zijn broeders witte stokken? Deze boeren hebben koeien en die boeren hebben paarden. Onze buurman heeft een warmen mantel en een grooten zwarten hoed. Hebben deze heeren wakers? Wat voor een taschje (= welk taschje) heeft zijn jongste zuster? Zij heeft een groen taschje en ik heb een blauw taschje. Onze buurman heeft groote zoons en een kleine dochter. De zinnen van deze oefening eerst te vertalen met UMi'bnib en dan met 6umb y. Voorbeeld : Ik heb een potlood — B hmtio KapaHjiann. — y Menn ecTL KapaHflanrt. i ZEVENTIENDE LES. B He HMTJO, Tu He HifEemL, Oht. He hmt.6tt», OHa He Hirfiert, Ohó He hm-feerL, MU He hm'f.eML. Bu He hmt>eTe, Ohh He hmtjIOTl, Oht, ne hmttote, He hmIho jih h? He HMsemb jih tu? He HM-Eera jih oht.? He HMTieTT» JTH OHa? He HMterL jih ohó? y MeHfl HT.tl, y TeÖH HT.tt», y Heró hett., y Hea hi»tt>, y Heró hete, y HaCT> hete, y BaCT. ht.tt., y hhxt, ht.te, y hhxt. HT1TE, Hete jih y Mena? Hete jui y TeÓa ? Ht>te jui y Heró? Hete jih y Hea? Hete jih y Heró? ik heb niet. gij hebt niet. hij heeft niet. zij heeft niet. het heeft niet. wij hebben niet. gij hebt niet. zij hebben niet. zij hebben niet. heb ik niet? hebt gij niet? heeft hij niet? heeft zij niet? heeft het niet? ,69 Moë MjiajjmjË 6part jae HMT,ert nacÓBt. Y éToro yneHHica Htrt pyCCKOË KHÉrH, H OHt He MÓHterb HHT&Tt. r0CH0JTËHT> IlaBjoBt hmt,eTï> pyccKiË CJioB&pt, a y rocnoaËHa HHceHa HtTt pyccKaro cjioBapa. y Bact Htrt JüiÉHHHxt nëpHuxt KapaH- aaméË, a y Bamero öpara Htrt tóhkhxt> cóhhxt> TeTpaieË; rocnoAHHt HnwojiaeBt He HMiert hóbuxt. atëjiTtrxt nepHaroKt. He HMteTe jih bu CTapnraxt öpaTteBt? Htrt, y mchh HtTt CTapmnxt öparteBt. Htrt jih y Teóa xopómaro nepa? Htrt, y mchh Htrt xopóninxt népteBt. Ectt> jth y öToro MyacHKa — /f , , KÓpOBa ? Htrt, 3T0TB MyatÉKt He HMteTt KOpÓBH. Hxt COCtJTt He HMtert Jiómara. y éToro neaoBtKa Htrt ctiHOBéË. y Bamero CTÓpoata Htrt Tënjiaro njiama h Tënjiuxt nepnaTOKt. y ÓToro ca^ÓBHHKa Htrt KpacÉBtixt TKwitnaHOBt h riarróHTOBt. y rfext MajH>HHKOBt Htrt öojitinóro KpacHaro Mana. y BameË CeCTpÓ HtTt ÓCTpHXt HÓJKHHITt. MóaceTe jih bh nacaTt, écjin y Bact Htrt napaHflama? Htrt, h He Mory nócaTt, ecjra y Meitó HtTt KapaH^ama.. ndneMy bh He tjnrre cyna? noTOMy hto y mchh Htrt jiójkkhJ a óest jióhckh a He Mory tcrt cynt. 9totl Myatónt He Méneert pyóÉTt (QrjjoBaT) noTOMy hto y Heró Htrt ócrparo Tonopiu HoneMy rocnoaËHt naBJioBt He OTKpHB&ert jiBepéË? noTOMy hto y Heró Htrt kjhoheL noneMy Tti He ntëmt BOflti? noTOMy hto y MeHfl Htrt CTanaHa. 9th MyjKHKË He noKynarort jioma,n;ëË h KopÓBt, noTOMy hto y HHXt Htrt JiéHert. H He tMt Mflca, noTOMy hto y MeHfl Htrt bhjikh h jiójkkh. Ohh He nnmyTt CBOHXt pyCCKHXt ypÓKOBt, IIOTOMy HTO OHÉ He HMTJOTt pyCCKHXt KHHPt. noneMy bbi He roBOpÉTe iio-HtMérrKH ? noTOMy hto a He 3Haio HtMén,Karo a3tnca. Ero cecrpa He Méneert roBopóTt no(ppaHrry3CKH. MóaceTe jih bh nHca/rt aHTJiiËCKoe nnctMÓ ? Htrt, a He 3Hax) aHrjdËCKaro a3UKa. 9ïoro rocnoJtóHa 30Byrt neTpÓBt, a Toró rocnojrÉHa 30Byrt 7° HHKoaaeBt. KaKt 30Byn> TBoeró CTapmaro 6pa/ra ? Moeró CTapraaro öpara aoByrt BHt, a Moeró Mjia/nnaro ópa/ra 30Byrt EIhti>. Spreekoefening, i EcTt jih y Bact (ppaHHy3CKiH cjioBapt? MoateTe jih bh tCTt cynt, ecjiH y Bact HtTt jiojkkh ? MoateTe jih bij pyÓHTb ipoBa, ecjiH y Bact Htn> Tonopa? MoateTe jih bij pt3aTb mhco, ecjiH.y BactjsHtrt ocrparo Hoaca? MoateTe jih bij bh^btl/ cboh Hoct'? Montert jih HejioBtKt BHAtTi. cboh nia3a ? Moryrt jih 9TH yneHHKH nHCaTb CBOH ypOKH, eCJIH OHH He HMtlOTL nepteBt? Mory jih h hhtb BOiy, ecjiH y mchh HtTt CTaitaHa? MoryTt jih yneHHKH HHTaTb no-pyccKH, ecjiH y HHXt HtTt pyccKHxt KHHrt? Mory jih h öpocaTt KapaHAamt Ha CTOJit, ocjiH y ïweHH HtTt KapaHiama? MoateMt jih mu OTKpuBaTb bth iBepn 6e3t KJHona? MoateTe jth bh tCTt mhco 6e3t jioaotn? Be3t nero bu He MoateTe nncaTt? Be3t nero bu He MoateTe ptsaTb ? Be3t qero MyntHKt He Moaterb pyöHTb ? Be3t nero 4ejioBtKt He Montert CMOTptTb ? Be3t nero HejioBtKt He MonteTt hjith? ToBopHTe :ih bu no-(ppaHHy3CKH ? noneMy bu He roBopHTe no- één. Oimó (onz.) ) Jïpa, (m. en onz.)) m (vr.) 1 Tpn, drie. Berape, vier. IIhtb, vijf. IIIecTb, zes. CeMt, zeven. Bócein., acht. JJ,éBHTb, negen. JlécflTb, tien. OiÉHHajinaTb, elf. ^BiHamaTb, twaalf. TpHHamaTb, dertien. HeTbipHaJtnaTb, veertien. LTHTHamaTb, vijftien. IIIecTHamaTb, zestien. CeMHannaTb, zeventien. BoceMHamaTb, achttien. Jl,eBaTHaji;naTb, negentien. #Bajni.aTb, twintig. JI,BajtnaTb ojj,óht., een en twintig bepaald door het laatste telwoord. ^BaAnaTb JiBa, twee en twintig. TpÉmaTb, dertig. CópoKt, veertig. BHTbJiecHTi., vijftig. BlecTbJiecaTi., zestig. CéMbiecaTt, zeventig. BóceMbflecan,, tachtig. JteBflHÓCTo, negentig. Cto, honderd. Cjion>, lettergreep. npejjJioJKéme, zin. MHÓro, veel. Majio, weinig. H^CKOJibKO, eenige. CKÓJibKO, hoeveel. Bójibnie, meer. MéHbme, minder. Btjmt., dan. PyÓJib (m.), roebel. KonliHKa, kopek. Fyjibjtem., gulden. CeHTt, cent. PaóÓTaTb1, werken. y Moeró 6pa/ra ecTb oflófft lëpHtin KapaHAanrL, oma tójiCTan TeTpaflb n oraó atëjiToe nepó. B óepy ojray KonkHKy, a bu óepëfe ojuutl cernt. Oht, öepërb o;my TÓHKyro chhköo TeTpajb. HMierb jih Bama MajieHbKaa cecTpa ma céirra? HiTT», y 75 Bact. 3atct JieaiÉrt Öóatme rB03aén qtMt Taart. Ohh pyöart MHÓro- bhcókhxï». 3Atct óojitme KpacHBuxt AOMÓBt HSMt TaMt. 85 óójnjne HtMt 43 Ha 42. 16 MéHbme itjrb Ha 13. 67 Óóaune ntMt 39 Ha 28. Y MeHfl 48 uépteBt, a)yBact 24 nepa; y Koró öóatme népteBt? .y Bact 6óabme.mépbeBt. 22 Öóatme hbmt. 16 Ha 6. Bójibme au 35 HtMt 29? JJa. Hto MéHbme: 34, 49, 16 hjih 67. 16 MéHbme. Spreekoefening. CKOJibKO pyccKHxt KHHn> HMteTe Bbi? Ckoju.ko aHrjiÏHCKHXt KHHFL HMteTt OHt? CliOJIbKO 3ltCb CTOJIOBt? CKO.IbKO OKOHt ? CKoabKO aBepefi? ÜKoabKo KapaHAameftBHAHTe bu y MeHH ? CKOJibKO pyKt HMtert neaoBtKt? Ckojh>ko y MeHH rjiaat? CKOJibKO y Bact ymefi ? CkojddKO y Bact Hort ? CKoabKO ceHTOBt HMtert ryabieHt ? CkoatKO Kontent HMteTt pyöat? CkoatKo konteiit HMtert ryflt^eHt? Ha cuoatKO KontèKt pyöat Óoatme ntMt ryat^eHt? Ha CKOJitKO ceHTOBt ryatAeHt MéHbme ntMt -pyöat? Ckojh>ko Hort y KOHfl? CkoatKO pyKt y KÓmKH ? Ckojh.ko ymeft HMtrort neTupe neaoBtKa? CKoatKO y Bact öpaTbeBt h cecTëpt? CKOJibKO yHHTeaeii HMteMt mu 3Atcb? Mhoto an yneHHKOBt y Bamero ynnrejia? Ha CKoabKO KonteKt ryatAeHt MeHtme ntMt pyöJib? Ckóju>ko cjoroBt HMtert caoBO „KapaHAamt"? CKOJibKO caoBt HMteTt npeAaoateme: „mu HHTaeMt pyccKyio KHHry"? 3HaeTe an bu MHoro pyccKHxt caoBt? 3HaeTe jih bu MHoro 14 ryjiBieHOBi, 59 cchtobt,. Ha ckojibko 21 ryjiBiieirB 4 ceHTa MeHBme hbmt, 22 ryjibieHa 3 ceHTa? noHeury öojiBme jno,neft 3HaE0TT> pyccKia hshk-b ht»mt, ronjiaHflCKin? Ckojibko y BacB KapMaHOBt ? Ckojibko y BacB jiHHeeKB ? Ckojibko óyKB-b HMseTB roajiaH/tcKaa aaóyKa? Deze leerling heeft vier potlooden, één boek 'en zes dunne schriften. Hebt gij veel broeders en zusters? Ik heb geen zusters. Een roebel heeft 128 centen en een gulden heeft slechts 87 kopeken. Hoeveel geld heeft deze heer? Hij heeft zeer veel geld. Hoeveel boomen ziet gij daar? Ik zie daar veel groote en kleine boomen. Heeft uw leeraar veel leerlingen? Ja. Mijnheer Petrow heeft vijf broeders en zes zusters. Ik heb vijf roebel en 63 kopeken. Deze zin heeft zeven woorden. Hoeveel lettergrepen heeft het woord „paóOTaTB"? Dit woord heeft drie lettergrepen. Hoeveel letters heeft het woord „ npeflJIOJKeHie" ? Dit woord heeft 11 letters. Daar hangen acht lange en zes kleine sleutels. 15 roebel en 38 kopeken hoeveel gulden en,centen zijn dat? (Op) hoeveel is 48 meer dan 27? 48 is (op) 21 meer dan 27. Deze leeraar heeft 35 leerlingen en die leeraar heeft 27 leerlingen. Hier werken 64 boeren en daar werken slechts 21 boeren. Mijnheer Iwanow heeft 98 roebel en ik heb slechts 19 gulden 77 centen. Deze heeren koopen 13 paarden. Dit huis heeft 9 groote en 6 kleine kamers. Hier liggen 18 scherpe messen, 12 witte lepels en 14 vorken. Mijn zuster zet 9 glazen op de tafel (neer). Deze boomen hebben veel mooie bladeren. Onze vader heeft 35 Russische boeken, 41 Duitsche boeken, 56 Engelsche en 95 Hollandsche. NEGENTIENDE LES. Kyda KJiaaëTe bbi KHóry? H Kjiairy KHóry na ctojis. Waar legt gij het boek heen ? Ik leg het boek op tafel. 77 Omtcfda öepëTe bij khéth? H óepy KHóra co ctoji«. yqÉTejrt 6epën> KapaHJiann> U3ö Kapnanff. Oht> öepërt CTyjit oniö ctoji«. Waar haalt gij de boeken vandaan ? Ik neemde boeken vandetafel. De leeraar neemt het potlood uit (zijn) zak. Hij neemt den stoel van de tafel. § 1. In les XI hebben wij gezien, dat de voorzetsels: es, na en nodö, wanneer zij de richting van een beweging aangeven, den vierden naamval regeeren. Daarentegen regeeren de voorzetsels: es (co), oniö en U3ö, die een verwijdering van het voorwerp af aangeven, den tweeden naamval. Deze voorzetsels antwoorden op de vraag: omxfda? . § 2. Over het gebruik van de voorzetsels: et (co) en oTt dient het volgende te worden opgemerkt: a. co wordt gebruikt, wanneer het volgende woord begint met twee medeklinkers, waarvan de eerste een c of een met de c verwante letter is, bijv. co crojia. In alle andere gevallen wordt cö gebruikt; b. cö (co) wordt gebruikt, wanneer het verwijderde voorwerp zich bevond op het voorwerp, waarvan het verwijderd werd; *l c. oniö wordt gebruikt, als de verwijderde voorwerpen zich naast elkander bevonden. Ct (co), van. Ort, van. Hat, uit. JXaaeKó ort, ver van. Heaajieitó OTt, niet ver van. Koppnaópt, gang. JJomóh, naar huis. CTpaHóna, bladzijde. npnxoflHTi.2, komen, (a npnxoHty, tij npnxóflHnn. enz.). PoJtÉTem (m.), ouders. OTKyaa, waarvandaan. KoTÓptin, welke, dewelke. 91 KycóneKt óiaaro wkry n nÉmerL pyccKia cac-Ba. Moh ópan. ntërL eateaiiéBHO Tpn CTaK&Ha iaio, a a nbio tójilko oaÉHt CTaKaHT» naio. Moa MaTt óepëTt aaa CBoeró TLCTa rbsl (pyHTa MyKïi h oaÉHt CTauaHt Boaó. B t>jto> tójilko oaHy TapéaKy cyna. Oht. bhahtt» óojiLmyio CTaio nrant. B nay ryjprrb h BÉaty CTa^a nëpHuxt h KpacHuxt KÖpÓBt. OyHTt naio CTÓHTT. 95 céHTOBTb. ApfflÉHt 3T0rO CyKHa CTÓHTT. HeTUpe pyÓM 65 Kon-feeKT.. Bama MaTb óepërb kb& MéTpa niëjiKa h HeTÓpe MéTpa cyKHa. MeTpt éroro nëpHaro cyKHa ctóhtt. Ha 89 céHTOBt óójrtme ht.mt> MeTpt Toró ctparo cyKHa. p B nbio jj;bt> HanntH KÓ(pe eateaiiéBHO, a moé ópaTt nbëTt Tpn éjih neTópe naniKH KÓtpe. B He jnoÓJUo KÓyHTL Ha»? CKOJILKO CTOHTt (})yHTL caxapy? Ckojh.ko ctohtl kb& (pyHTa cojth? OkoabKO CTOHTt (pyHTt MyKH ? Bepy jth a CTaKaHt bojuj? CKOJibKO nanieKt KO(pe nbeTe bu eateaiiéBHO ? CKonbKO nameKt naw m,eTe bu? CKOJibKO TapeaoKt cyna tanTe bu? 'Ba.HTe jth bu MHoro caxapy? BepeTe jth bu coan, ecan y Bact HtTt caxapy? Bepy an h óobmhoh KycoKt Mtay? übeTe an bu HHora.a BHna? CnoabKo KycKOBt xatóa tiHTe bu eatean:eBHO? noitynaeTe an bu (hyHTL rpymt? CKoabKO ctohtl cyKOHHUH cropTyKt? CKoabKO MeTpoBt cyKHa noKynaeTe bu Ha ctopTyKt? CKoaLKO MeTpoBt noaoTHa noKynaeTe bu Ha pyóaxy? CKoabKO ctohtl apnniHt cyKHa? BnanTe ih bu CTaao KopoBt Hea.aaeKo oTt Hamero caaa? BanHTe jth bu CTaio iiTnnt? Ctohtl jih apnrHHt noaonia óöabme HtMt apnuiHt cyKHa? Drinkt gij een kop koffie? Ja, ik drink een kop zwarte koffie. Mijnheer Jansen drinkt soms zes kop thee. Ik neem een stuk brood en (wat) zout. Wij zien daar een zwerm vogels, die (= welke) 92 niet ver van dat dichte bosch vliegen. Hij koopt twee el leer. Zijn moeder koopt een stuk riiooi wit linnen en naait er hemden van (= uit) voor mijne jongere broeders en zusters. Hoeveel suiker koopt deze dame? Zij koopt tien pond suiker. Een pond suiker kost 25 centen. Wij koopen peren en appels voor onze gasten. Mijn jongste zuster drinkt iederen dag twee glazen melk. Mevrouw Iwanow koopt drie pond meel en een pond zout. De leeraar neemt drie stukjes krijt en legt ze in het zwarte doosje, dat (= hetwelk) naast het zwarte bord staat. Haar kleine zuster neemt een stuk zwart brood voor de vogels. Deze heer drinkt een glas wijn. Hij eet een bord soep. VIER EN TWINTIGSTE LES. Kydd KJia^ëTe bu KHÉry? H KJiaay eë m ctqjis. rdn> jieatÉTt KHóra? KHÉra jieatÉTT» ua ctoji/L YHÉTeat ópocaeTt népba 65 KopoÓKy IlépbH aeataTt ? en regeeren zij den zesden naamval. § 2. De zelfstandige naamwoorden hebben in den zesden naamval de volgende uitgangen: mannelijk vrouwelijk onzijdig Eerste naamv. enkelv. t>, b, n a, a, t o, e. Zesde naamv. enkelv. t, t, i % % til t>, f>. Zesde naamv. meerv. axi», hxt», hxt> axt, nxt, axt axt, axt. § 3. De zelfstandige naamwoorden met uitgang op e hebben in den eersten en vierden naamval enkelvoud e en in den zesden naamval enkelvoud n>. Aangezien er hoegenaamd geen verschil bestaat tusschen de uitspraak van deze twee klinkers, moet men er zich bij het gebruik van deze woorden altijd rekenschap van geven, welken naamval zij hebben. neTporpaii», Petrograd. OpyttTbi, fruit. MocKBa, Moskou. njiojrt, vrucht. raara, Den Haag. IliaBaTb1, zwemmen, varen AMCTepflasrb, Amsterdam. (op een boot). jTóh;i.oht>, Londen. Póóa, visch. Ilapnan., Parijs. KaKt, hoe. EepjióHt, Berlijn. ynnjinme, school. CkaMéËKa, bank. Oropójnuurb, tuinder (van KycTT», struik. een moestuin). napoxoai., stoomboot. Hro/ta, bes. JKnTb1, leven, wonen. (a HtHBy, tli %HBënu> enz.) B b LTeTporpafft. n bt. Mockbt. SKHByrt pyccme, bt. AMctepflaMT. h Taart atHByTT. rojwaHjnti, bt. IlapÉact, acnByn. (bpaH- 95 Spreekoefening. • rjrfc jieatarB Bama KHara? Ciiaty jra a Ha CKaMeaKt? CaajiTe .th bbi Ha CTyjit>? ÜHniy jib a Ha iocke? rjrfc mm? Bt bojit. .th mu? rjrfc atBByn. pMÓH? PacTyn. iia nBtTH Ha nojrt? rjrfc pacTyn. .nepeBLa? r/rt pacTvn» bbt/tm? Bto pacTert Ba KycTaxi> ? Bto pacTert bt. oropojiaxt ? MoateTe jih bm njaaaTi» bt> Mopfc ? BtaBeTe jib bm Bt AMCTepjiaMt ? rjrfc ataBert Bamt ynaTeai. pyceicaro a3MKa? . rjrfc roBopart no-HtMenKH? KaKt roBopaTt Bt napHacfe? KaKt roBopaTt Bt neTporpajrfc? rjrfc roBopart ao-pyccKH? rjrfc roBopaTt no-rojuiaHflCKH ? rjrfc tobopart no-aHrjiiacKH ? Kyjia KJiajry a njiaTOKt? rjrfc jieatHTt njiaTOKt ? ÜTKy/ia óepy a njiaTOKt. OTKyjui óepy h KapaHAamt ? Kyjia Kjiaay h KapaHAanrL? rjrfc JleatHTt KapaHjianrt ? Bto BHCHTt Bt HIKOJt ? Put BHCHTt KapTHHM ? Tjli atHByTt pyCCKie ? PacTyrt jih njiojna Ha noat? rjrfc jieatHTt Mtjit? Put atHByrt nranH? Trt> atHByTt jhojib? Mijn hoed hangt aan den muur. Zijne boeken liggen in de tasch en mijne boeken liggen op de tafel. De boeren werken in (= op) de velden van onzen buurman. De oudste zoon van den tuinman wandelt op het veld van den heer Pawlow. Te Petrogad spreekt men Russisch en te Amsterdam spreekt men Hollandsen. Haar oudere zuster woont te Parijs. Spreekt men te Berlijn Russisch? Neen. Bloemen groeien in de tuinen en boomen groeien in de bosschen. Bessen groeien op struiken. Ik heb zeven gulden 25 centen in (mijn) zak. De pennen van dien jongen liggen in het doosje, en het doosje staat in de kast. De leerlingen schrijven in schriften. Kunt gij in het water zwemmen als een visch? Neen. Dit fruit groeit aan (= op) een boom. Rozen groeien aan (= op) struiken. Op het meer zien wij 20 witte stoombooten. Een roebel heeft (= in een roebel zijn er) 128 centen. Wonen er veel menschen in Den Haag? In de jas heb ik drie zakken en in het vest heb ik twee zakken. Op (= in) school hangen aan de muren schilderijen.