KONINKLIJKE BIBLlOTntt'N S ALS DE KNOPPEN ZWELLEN ALS DE KNOPPEN ZWELLEN DOOR MAGDA FOPPE AMSTERDAM — P. N. VAN KAMPEN & ZOON Aan Jlntoinette ALS DE KNOPPEN ZWELLEN ALS DE KNOPPEN ZWELLEN p| L een paar maal hadden ze heen ^) en weer gedrenteld, giechelend, S arm in arm, langs het terras yjj boven de galerij op den Scheld veningschen boulevard, waar het drükliepvanpratendemenschen, langzaam flaneerende langs de verlichte winkelramen, 't Was er een gefladder van flirtende vrouwen die in opgeschikte pracht zich tentoonstelden, haar zijden waaiers wuivend nu en dan voor de blank-bleeke, onecht-schoone gezichten, waarin de oogen, onnatuurlijk glanzend lonkten om zich heen. 't Was een zachte zomeravond-aan-zee na een warm brandenden zonnedag. Een zoel windje trilde koeltegevend over de menschen, die doelloos daar gingen in den wordenden avond. Ze waren samen de groote trap opgegaan naar het stille terras, kinderen nog, in haar losse Jichte meisjesjurken, waar de witte kousenbeenen uit te voorschijn kwamen, met lange vlechten de eene, die sierlijk lagen langs de schouders en de andere het kortgeknipte ponny-kopje omwonden met een rood lint. 9 ALS DE KNOPPEN ZWELLEN »Wat blijven ze lang weg, hè« zuchtte de grootste. »'k Geloof nooit dat ze komen vanavond, jij?« »'k Weet niet!« schokschouderde de andere. Ze logeerden samen in hetzelfde pension, een kwartiertje van het strand. En 's avonds, als Ans' vader, met wien ze samen op Scheveningen was, rustig ging genieten in den voortuin van het pension, luierend in den bekleeden zonstoel en Netty's Mama en oudste zuster wandelden op de Pier of de Kurhausconcerten bijwoonden, trokken ze er samen op uit. En lichte, lachende, aanstellerige kinderen, die met haar vijftien jaren groote menschen dachten te zijn, hadden ze 't flirtende gedoe na-geaapt en de aandacht getrokken van twee jonge Kurhausgasten, kinderen ook, de een met een korte broek nog. 't Waren aardige typen van jongens met hun gebruinde gezichten en witte platte kragen die scherp afstaken tegen hun donker gebrande nek. Weeldekinderen, die alles bezaten wat ze maar wenschen konden. Ze hadden de meisjes, als die giechelend langs hen kwamen, al eens stilletjes knipoogjes gegeven, 'n Paar leuke dingen vonden ze 't wel. ALS DE KNOPPEN ZWELLEN Aardige snuitjes... en zulk mooi haar, die eene. En 't was een zwijgende afspraak geworden, dat ze elkaar 's avonds tegenkwamen, drieviermaal soms, tusschen het drukke menschengedoe. Dan lachten ze naar elkaar, de meisjes met ingehouden pret, inwendig-vereerd toch, als ze een glunder lachje terug kregen. Op een avond waren ze de trap opgegaan in de galerij, juist toen de jongens aankwamen en die waren haar stil achterna gekomen naar het leegere terras boven. Daar ging 't spelletje verder: elkaarlangsloopen en lachen — en een enkel keertje, heel even, elkaar zachtjes aanstooten in 't voorbijgaan. Dat was de eerste toenadering. Toen was het een paar dagen regenachtig geweest, lag het strand en de boulevard verlaten in den grijzen mist. Gedwongen thuis te blijven, hadden ze zich verveeld 's avonds in de groote vóór-serre waar de families bij elkaar zaten. Netty, op verzoek van haar moeder en daarna ook van de andere gasten, moest telkens viool spelen, wat ze deed met haar kortgeknipte donkere kopje bevallig schuin tegen haar ALS DE KNOPPEN ZWELLEN schouder. Ze had bedankt voor de complimentjes met een glimlach, — kind van de wereld — verbergend haar verveling en verlangen naar iets anders achter het masker van opgewektheid. En nu na die grauwe verveling-dagen eindelijk weer de zon kwam en het blije leven aan het strand werd hervat, waren ze, na den drukkenden dag samen weer naar den boulevard gegaan, in verlangen naar de jongens. Ze leunden tegen de balustrade van het terras, keken neer op de drukke menschenwoeling beneden hen. Hun oogen zochten onrustig naar de bekende figuren. En eindelijk, daar zagen ze hen komen, slenterend, onverschillig. »Ze zien ons hier niet!« pruilde Netty teleurgesteld. »Ze loopen door«. Maar Ans, drukdoend ineens, begon hard te lachen, probeerde zóó hun aandacht te trekken. »Laten we ook naar beneden gaan« stelde Netty voor. »Ze zien ons!« fluisterde Ans, verward lachend van de jongens naar Netty. De grootste, z'n breede blonde kop naar boven wendend, IX ALS DE KNOPPEN ZWELLEN lachte geheimzinnig naar haar. Toen praatten ze samen iets en keerden terug. »Jij ook met je gelach« nijdigde Netty. »Nu gaan ze weg, hebben we heelemaal geen schik meer.« Ans zweeg. Spijtig keek ze hen na, zooals ze daar langzaam wegdrentelden tusschen de menschenmassa. »Ze gaan naar boven!« juichte ze opeens, blij-vcrschrokken. »Ze komen naar ons toe.« Netty, met haar rug naar de trap, durfde niet omkijken. »Heusch?« vroeg ze, haar hoofd strak en onbewegelijk. » Daar heb j e ze... lieve tijd, wat zullen we doen? « «Niets!.... blijf zitten — net doen of je ze niet ziet.« Zoo bleven ze samen naar beneden staren, zwijgend in angstig-blije spanning, tot ze de langzame stappen op het asphalt dichterbij hoorden komen, tot vlak achter zich. Ze keken niet om, praatten onverschillige dingen over de zee, die zoo kalm was vanavond en de drukte op de Pier. ALS DE KNOPPEN ZWELLEN »Zeg!« kwam achter hen, met een stem die sterk aan 't overgaan was »wat een mooi haar heb jij!« Ans keerde zich om, keek naar de jongens. Het was de groote die dat had gezegd. »Puh!. .< deed ze minachtend, gooide achteloos de lange vlechten naar achteren. »Ja, werkelijk!« zei hij en kwam een stap dichter naar haar toe. De zwarte, met de lange wit-flanellen broek, die eerst niet goed wist wat te zeggen, ging langzaam naar de balustrade waar Netty nog altijd, met den rug naar hem toe, zat. »lk heet Edward Tomary«, zei hij en boog voor haar. Zij, klein, bevallig vrouwtje, keerde zich om. «Netty van Vredenoord«, zei ze, haar hoofd neigend. »)k ben Engelschman!« begon hij — »kan niet goed Hollandsch... Do you speak English?» »A little« antwoordde ze. En ze lachten allebei, omdat ze elkaar ineens zoo goed begrepen. »Mag ik ook zitten hier?« vroeg hij met z'n vreemd accent. 14 ALS DE KNOPPEN ZWELLEN »Ja hoor!« lachte ze terug, schoof een eindje ■ opzij, dat ook hij plaats had. »Take care« zei hij, keek een beetje angstig \ naar haar achtelooze houding op de leuning. | »Val maar niet!« «O nee, 'k ben heelemaal niet bang, hoor, I heelemaal niet!..« Hij kwam naast haar staan, z'n arm leunend \ op de balustrade. »Ben je al lang hier?« vroeg ze. Hij keek naar haar donker, mat-bruin ge- £ zichtje, waaruit de groote kastanje-oogen glan- £ zend hem aanzagen. »Two months« zei hij terug, twee vingers in | de hoogte ter verduidelijking. »And you?« »Two weeks* lachte ze. »Nog niet lang ... En waar ?« probeerde hij [ zich uit te drukken. «Welk huis?« «Villa Rosa« antwoordde ze »op de Bad- ■ huisweg.« alk ben in Kurhaus... weet u dat Kur- 1 haus ?« «O ja« zei ze »ik ga er wel naar concerten.« ■ »Do you like music?« ALS DE KNOPPEN ZWELLEN »Very much!« zei ze stralend »jij ook?« Hij knikte heftig. En ze begonnen santen in gebroken Hollandsen en Engelsch een gesprek over muziek, over 't laatste concert in 't Kurhaus, dat zoo mooi was. Een eindje verder praatte Ans met den groote, liet zich bewonderen en vleien door hem over haar mooie haar en het fijne rose japonnetje, dat haar zoo lief stond. Genietend liet hij zijn oogen gaan langs haar slanke bloeiende gestalte. Een mooi meisje —... «Zullen we 'n eindje wandelen ?« vroeg hij. Ze vond het goed en hij beduidde het den anderen die druk te praten -stonden. Ze waren aanstonds bereid en paar achter paar gingen ze langzaam loopend langs het geasphalteerde terras, dat glom in den violetten schijn der electrische booglampen. «Zullen we een portie ijs gaan nemen ?« stelde de groote voor. De meisjes lachten, glunderden stiekem tegen elkander. En de zwarte herhaalde z'n vraag bij Netty: «Do you like it?« ALS DE KNOPPEN ZWELLEN «O yes« lachte ze verlegen-doend »ik vind ijs dól!« Hij verstond niet wat ze zei, maar aan haar gezicht zag hij wel dat ze 't prettig vond. Toen daalden ze langzaam langs de breede steenen trap naar beneden. Op het bordes stond een troepje meisjes, kinderen uit het volk, die in vuurroode en helgroene manteltjes zochten de aandacht tetrekken, mooie wezentjes met felle schitter-oogen. Nijdig keken ze naar de jongens met wie ze weieens een pretje gemaakt hadden, jaloersch, wijl ze daar nu liepen met andere meisjes. »Zestien« smaalde er een, toen ze langs haar gingen en ze gaf den groote een stomp met haar elleboog. Hij deed of hij niets hoorde, terwijl een blos naar zijn wangen drong om dien smaad op zijn leeftijd, dien hij een van haar in vertrouwen had meegedeeld. »Ken je die meisjes ?« vroeg Ans, licht-geraakt. aCanaillea bromde hij. Ze lachte om dat woord, was blij dat hij haar zoo noemde. AfcS DE KNOPPEN ZWELLEN Beneden op den boulevard lieten ze zich meevoeren in de drukke menschenzee, spraken weinig. En de jongens zochten onder de galerij naar een tafeltje bij Kocaré. Vlak vooraan kwam er juist een leeg. De groote sprong er naar toe, schikte de stoelen bij en met z'n vieren schoven ze dicht rond de kleine tafel, waar het vuile gerei nog op stond. «Houden jullie van plombière?« vroeg de groote. De meisjes knikten, hun gezichtjes verrukt om 't leuke: daar te zitten met jongens. Ze voelden zich vreemd-gewichtig voor de oogen van de menschen die langs hen wandelden terwijl ze met kleine gebaartjes de vruchtjes uit den kelk pikten. «Daar komt Juf!« schrok Netty plots. »Wat is Juf?« vroeg de zwarte, verwonderd naar haar kijkend en toen wetend-ineens: »a nurse?i «Ja, ja!« zei ze zenuwachtig., «kijkt ze?« «1 do'nt know who is Jufc zei hij klein. «Zwart haar?« 18 ALS DE KNOPPEN ZWELLEN «Nee'bruin... ze is met een grooten heer... i kijkt ze?« vroeg ze weer. Hij verstond haar niet. »Ze is al voorbjj« lachte Ans, glurend tusschen | hun schouders. » Laten we maar gauw voortmaken, straks komt j ze natuurlijk weer langs« zei Netty gejaagd. | En ze haastten zich, hapten gretig nog een 1 paar schepjes. «We zullen maar weer naar boven gaan« I stelde de groote voor. Vlug liepen ze naar de binnentrap in de : galerij, kwamen daarlangs boven op 'f donkere ■ gedeelte van 't terras. »Gelukkig« zuchtte Netty verlucht. «Hebt II angst voor Juf?« vroeg de zwarte, 1 toen ze rustig boven liepen. «O nee« kwam ze »dat niet, maar ze vertelt ] alles aan Ma.« »Bad«! vond hij. En zij beaamde: «ja, flauw hè!« De zee, die rustig eerst te glimmen lag in j den lampenschijn van de Pier, werd woeliger. 1 't Weerlichtte nu en dan in de verte. ALS DE KNOPPEN ZWELLEN »Zie je dat?« zei Netty angstig terwijl ze wees over het drukke menschengewarrel, waarachter laag onder den boulevard-wal de zee aanspoelde op het breede strand. »Bent u bang?« vroeg hij. »Een beetje wel!« lachte ze. »Maar je moet geen »u« zeggen tegen me, maar »je«. Hij keek haar vragend aan. «Begrijp je me niet? You must not say »u« tegen me, but »je«. Dat is veel leuker!« »0 yes!« lachte hij.. »je bent een lief meisje.« Ze kreeg een kleur, keek naar den grond. Op de steenen bank, middenop 't terras zaten in 't halfdonker twee gestalten dicht naast elkaar in omhelzing. Ze keken ernaar, liepen stil langs en toen ze voorbij waren, pakte de zwarte zachtjes de vingers van Netty, drong dichter naast haar. »Darling« zei hij. Ze keek hem aan, lachte stil — een glans in haar oogen. Zwijgend liepen ze verder hand in hand. Er hing een groote rust over alles en 't gewoel op den boulevard leek hen heel ver weg. ALS DE KNOPPEN ZWELLEN En uit die kleine flirtation bloeide in hunne jonge harten een vreemde vreugde, een innigheid om dat zwijgend-dicht-naast-elkander-Ioopen. Achter hen gekten de twee anderen, plaagden elkaar. Ze keken niet om, genoten in hun zwijgen, hand in hand. Plots rukte een windvlaag aan. Wolken van stof en zand stoven over de menschen. Groote regendroppels begonnen te vallen. In de verte rommelde de donder. »Onweer« zei Netty verschrikt, 'r groote oogen wijd open naar hem. Hij kneep zachtjes haar vingers, lachte vaderlijk-geruststellend. Ans met den groote hing oyer de balustrade. Ze lachten om de menschen die hard dooreen liepen, een schuilplaatsje zoekend onder de galerij. «Kom, laten we gaan hollen* kwam Netty bang en trok den zwarte mee aan haar hand. Kalm hield hij haar terug. «Het is niets« zei hij rustig. Maar feller werden de bliksemschichten en dichter en harder rommelde de donder. ALS DE KNOPPEN ZWELLEN Ze voelden de regendroppels dik en zwaar door naar dunne jurken op hals en armen. »'k Ga naar huis, kom Ans!« drong Netty. »lk zal je wegbrengen« zei de zwarte. «Maar hard loopen« gebood ze. En ze gingen in een klein drafje, hand in hand nog, de anderen lachend achter hen aan. De regen viel in stralen. »Take my coat« hijgde de zwarte en hij trok zijn jasje uit, gooide het over haar schouders. Achter hen gierden de twee anderen van pret. In z'n wit overhemd en z'n lichte broek holde hij verder. Een felle bliksemstraal verlichtte alles. Vlak daarop kraakte de donder. Angstig greep Netty den zwarte vast. »'k Ben zoo bang« huilde ze, geheel kind nu, steun zoekend bij den sterken grooten jongen. Hij sloeg beschermend z'n arm om haar heen. »Ssst« deed hij sussend. »ls this your way home?« vroeg hij, in z'n alteratie geen hollandsche woorden meer kunnende vinden. »Ja ik ben zoo moe« snikte ze, »ik kan niet meer«. 12 ALS DE KNOPPEN ZWELLEN Ze hielden hun draf in, de anderen snelden f hen voorbij. De eene lichtstraal volgde op den andere en [ telkens drukte ze haar gezichtje tegen z'n S schouder om 't maar niet te zien, schreide | zacht.... Hij voelde haar als een klein kind dat hij [ helpen moest. »Poor little thing« zei hij week, z'n druipende ■ arm vaster om haar middel. «Was ik maar thuis* huilde ze «ik ben zoo nat«. | Hij wist niet goed meer wat te zeggen, nam | haar weer bij de hand. «Zullen we opnieuw t loopen?« vroeg hij, haar aanziende. Ze schudde haar natte koppetje, draafde naast s hem, angstige schreigeluidjes gevend bij iedere ï lichtstraal. Zoo haalden ze de anderen weer in. «We zijn er haast!« juichte Ans, 'r druipende I vlechten als twee donkere dunne slierten over § haar schouders gooiend «daar ginds op den ■ hoek, met al dat licht...« «Ga hier maar terug« kwam Netty angstig : anders zien ze ons«. ALS DE KNOPPEN ZWELLEN Ze reikte den zwarte z'n jasje over dat zwaar was van 't water. »Dank je« zei ze, 'r betraande verregende gezichtje naar hem opheffend. »Poor little thinga zei hij weer, pakte haar hand tot afscheid. »TiJl to morrow?« vroeg hij. Ze lachte even, knikte van ja. Luidruchtig groette Ans haar makker. Toen holden ze samen verder naar 'thuis. »M'n möoie haarlint óók bedorven* pruilde Netty voortloopend. De zwarte, die was blijven staan, verstond het juist nog. Met een glimlach keek hij haar na tot ze hollend langs de plasserige straat met haar witte bemodderde schoentjes, eindelijk bij 't tuin hek kwamen en verdwenen in het groote portiek van de villa. Hij keerde zich om, draafde door den stortregen den groote na, die lustig, handen in zakken, door de plassen stapte. «Leuke meisjes hè?« vroeg die vroolijk. De zwarte knikte. ALS DE KNOPPEN ZWELLEN »A pretty little girlc zei hij, stil, meer in zichzelf. En terwijl ze voortholden, druipnat door het onweer, de groote een deuntje neuriënd, moest de zwarte almaar nog denken aan het lieve donkere gezichtje met de bruine oogen, die hem zoo angstig hadden aangekeken. Hij zou haar wel iets willen geven, iets moois.... een kettinkje of zoo.... of een haarlint Ja, hij zou een nieuw haarlint voor haar koopen — een heel mooi — Morgenochtend als hij naar den Haag ging.... »Dat zou ze wel leuk vinden* dacht hij blij. DIENS TM E1 S J E DIENSTMEISJE OE je die van Kees het eerst, Aagje?« »Ja Mevrouw!« Haar boodschappenmand vol zwarte en witte kousen, schoon uit de wasch, onder haar arm ging ze de kamer uit, jong dienstmeisje, ouwelijk in 'r lange bonte japon met wit schortje en opgebonden haar, strak weggetrokken langs 'r blanke gezichtje — dat van een kind nog — met de blauwe oogen, die onschuldig erin te kijken stonden. »Nu ging 't weer goed worden» overdacht ze, terwijl ze het keukentje vol blinkend koper langs de muren en de groote glazenkast met wit bordengerei nog eens doorkeek, of alles in orde was. Dat keukentje, een laag vertrekje maar, en tamelijk klein, dat was haar trots; haar keukentje, daar was zij baas, wist zij alles te vinden, moesten ze haar vragen waar dit stond en dat... Nu schoof ze den rieten stoel wat dichter bij den aanrecht, 't Licht hoefde nog niet aan, ze kon best zien en ze scharrelde in de groote DIENSTMEISJE mand tusschen de kousen, zocht naar die van Keesje, om mee te beginnen. «Dat zat er weer op voor vandaag — sjonge, 't was een heele dag, 's ochtends om half acht begon ze al, tot nou toe. D'r was wat te doen in zoo'n heel huis, maar'r Mevrouw was goed, nou hoor, zóó mochten er meer zijn, en de kinderen, och, weieens lastig, maar afijn, 'n andere keer waren ze weJ weer aardig ook. Zoo overpeinsde ze dat, iederen avond opnieuw, als ze klaar was en 'r rustig zitje in de keuken in orde bracht. Die avond, die was altijd maar wat heerlijk, 's zomers met de plaatsdeur open, dat de zachte avondlucht naar binnen kwam en 's winters vlakbij't fornuis met 'r voeten op een matje, want 't was een steenen vloer; menigeen mocht het zoo hebben, vond ze, tevreden. Dan zat ze onder 't stoppen of mazen door allerlei liedjes te zingen. En binnen zeien ze: «Aag is weer aan den gang, hoor maar 'ns!« Mijnheer lachte weieens tegen haar als ze binnenkwam met de thee. «Wel meid, zoo vroolijk van hart?« Ze wist nooit erg goed DIENSTMEISJE wat ze dan zeggen moest. Mijnheer was zoo groot en zoo deftig, met die sik, dat stond zoo sjiek. Dan kreeg ze een kleur en lachte maar eens terug, mompelde zooiets van: »ja meneer* en als ze weer achter was, moest ze er almaar nog aan denken, hoe leuk-ie dat zei. Bij Sien, haar vriendin, die er zoo groot op ging bij rijkelui te zijn, die haast iederen avond feest hadden, daar mochten de meiden niet zingen. Ze waren er met z'n drieën; dan zij maar liever hier alléén — en al was hier nou niet eiken avond feest zooals bij Sien, 't was toch ook wel een deftige dienst. Mijnheer was wat een fijne heer, altijd had-ie handschoenen aan als-ie uitging en manchetten en ze mocht hier toch zingen zooveel ze maar wou. Sien 'r Meneer zou vast nooit zulke aardigheidjes zeggen als de hare. Sien, die moest natuurlijk d'r mond houden als ze in de kamer kwam. Nou maar, dan zij ... Ze praatte met Mevrouw over alles: het werk en de wasch en de kleeren... Verleden nog had mevrouw haar met kleine Emma gestuurd om nieuwe schoenen DIENSTMEISJE te gaan passen, dat had ze haar toevertrouwd, : en daar was ze wat trotsch op geweest. Zoo zat ze maar stilletjes te denken terwijl g ze het groote gat in Keesje's kous zat dicht te £ stoppen. Kees, dat was toch zoo'n wilde jongen, E altijd gaten in z'n knieën hij zou wel weer ■ gauw nieuwe moeten hebben, sjonge, en de » kousen waren zoo duur tegenwoordig.... Nu begon het toch langzaamaan donker te ■ worden. Binnen hadden ze 't licht al op, ze [ zag den schijn vanuit de kamer in den tuin vallen. E Ze tastte naar de lucifers boven den schoor- • steenrand — al was 't pikdonker, ze zou alles j kunnen vinden — en stak de lamp aan. Daar E had ze eens van groen katoen een strookje • omheen gemaakt, dat stond zoo gezellig en 't : was ook goed voor je oogen zei mevrouw. In ■ de huiskamer hadden ze zoo'n mooie kap van | zij, maar net dezelfde kleur.... »Aagje« kwam plots een stem en Lily, het E oudste meisje, met 'r lange blonde krullen, stak ■ haar hoofd om de deur. »Ma vraagt of je theewater opzet, want Pa i moet nog weg.« DIENSTMEISJE Meteen kwam ze de keuken binnen. »Hè, even uitblazen hier—is me dat werken — jakkes, die akelige sommen, daar heb jij maar lekker niks mee te maken hè, 't is een hapje hoor!« «Gelukkig nietc lachte Aagje, terwijl ze den ketel met water vulde en op het vuur zette. «Zou je 't akelig vinden ?« praatte het meisje verder. Aagje draaide haar hoofd om, stak haar tong uit: »'k Zou d'r niks van kennen« zei ze. «Ik kan 'took niet, maar ik moét wel«... Toen zeien ze even geen van beïen meer iets. »Kom« begon 't meisje, »'k ga maar weer aan m'n werk, misschien helpt Pa me nog even voor hij weggaat« — en ze sprong naar de deur. «Je hebt het water toch opgezet hè?« riep ze luidruchtig, in de gang al. Meteen was ze weg. «Die arme Lily« ging het door Aagje heen. «Daar nou maar den heelen avond te moeten zitten schrijven — dat most je wel als je een jongejuffrouw was. Nou maar, zij was blij dat ze niet deftig was... maar een gewoon dienst- 33 DIENSTMEISJE meisje, dan had je met al die dingen lekker niks te maken, en als ze den heelen dag gewerkt had, kon ze toch 's avonds rustig zitten in 'r keukentje.* Ze nam den theepot uit het glazen zijkastje, schepte de thee vast er in en met 'r elleboog leunend tegen den schoorsteen bleef ze wachten tot het water kookte.... Mijnheer moest zeker weer naar een vergadering, zooiets had ze hooien zeggen binnen en Keesje had haar verteld: »Pa praat daar soms wel een uur achter elkaar, tegen wel honderd menschen die naar hem luisteren.» »Griezelig« vond ze, als ze je allemaal zoo aankeken — maar Meneer, die zou er wel tegen kennen, o jé, die zou heusch niet verlegen worden, al waren er duizend... en ze voelde ineens iets van trots, omdat dat haar meneer was... 't Water in den ketel bruiste op, wasemde uit den tuit en ze nam het van het vuur, goot het over in den theepot. Toen, haastig, liep ze ermee naar de huiskamer. 34 DIENSTMEISJE Daar waren Mijnheer en Mevrouw en de twee oudsten, Max, de toekomstige dokter en Lily, die stond naast 'r vaders stoel, streek hem over z'n gladde, zwarte haren. »Je bent een schattevadertje« zei ze en zoende hem op bei z'n wangen. •Meneer had haar zeker aan haar sommen geholpen,» peinsde Aagje, en terwijl ze den nikkelen pot op de theetafel zette, moest ze even schuin kijken naar die twee. Lily, die kon toch soms zoo kinderachtig doen. Ze was maar één jaar jonger dan zijzelf. Verbeel' je dat zij .... Ze moest er ineens om lachen, om't gekke... «Aagje heeft weer pleizier in 'r leven» zei mevrouw. Ze schrok ervan, kreeg een kleur — omdat ze haar allemaal ineens aankeken. «O zeg, Aag,« kwam Mijnheer, terwij)-ie opstond van z'n stoel «borstel jij m'n schoenen eens op, zoomaar aan mijn voeten — wacht ik ga wel even met je mee naar de keuken ... »foei, wat donker is 't hiera vervolgde hij in de gang. »ln de keuken is het licht op, meneer« zei het schuchtere stemmetje achter hem. 3S DIENSTMEISJE Daar gaf ze hem den rieten stoel »gaat U maar zitten« en haalde uit de aanrechtkast het poetsgerei. »Je hoeft ze alleen maar wat af te schuieren, hoor.a »]a Meneer.« Ze schoof een stoofje naar hem toe, daar moest hij z'n voet maar opzetten... zoo... en toen op 'r knieën begon ze te borstelen over z'n schoenen, tot ze oplaatst zonder één stofje mooi glanzend zwart glommen. »Nou maar, jij kan het Aag, je hoeft niet onder te doen voor den schoenpoetser op het Plein, jij doet het béter...« Ze lachte haar verlegen vergenoegd lachje. «Geloof je me niet?« Ze keek hem eens aan. Wat een mooie bruine oogen had meneer toch, daar kon-ie je zoo leuk mee aankijken. »Nou?« vroeg-ie weer. »Ach,« lachte ze terug, »u houdt me voot de gek«. »Zoo« zei hij en deed net oftie boos was. «Geloof jij me maar niet hoor! Goed... best...« 36 DIENSTMEISJE »Ja — ik-e geloof*... begon ze verward. «Dag knappe schoen poetst er« zei hij onder haar praten door en liep haastig de keuken uit. »Dag meneer« riep ze hem nog na. Toen borg ze de poetsdoos weer in 't kastje. Ze wou ... ze wou... wat nou eigenlijk?... ja, dat dj Lily was, en meneer haar vader; zij Lily en dan... zooals daarnet in de kamer — die twee —... Maar meteen dat ze het dacht, wóu ze het al niet meer; dan was ze deftig en moest leeren, sommen maken den heelen avond. Nee' hoor, dan maar liever z'n dienstmeisje... Ze nam de halfgestopte kous, begon weer te werken en ze moest almaar nog denken aan meneer; hoe grappig kon-ie toch zijn. Zoo zou die van Sien vast nooit doen... en zelf in de keuken komen... Zij had t maar góed getroffen met 'r dienst, Mevrouw die was altijd even aardig en dan meneer... Draadje op, draadje neer, ging de lange naald, tot er geen open plekje meer was in heel de kous. En tevreden vond ze »dat ze maar wat goed af was.« 37 JALOERSCH JALOERSCH agenlang had ze eraan gewerkt. In'tmiddaguur en 'savonds als ze uit school kwam, was ze 't eerst naar achteren geslopen, waar de kleine speelkamer was, die uitzag op den tuin, het kale tuintje, waar niets groeien wilde omdat er nooit zon was, dat ingebouwd lag tusschen de hooge oude huizen. Haastig zocht ze dan alles bij elkaar, de kleine hompjes kleurkrijt, 't bordendoekje en ging ze langzaam met 'r bedaard, rustig natuurtje héél zeker, verder aan de teekening op 't speel-schoolbordje dat plechtig stond in den rommeligen hoek met eronder de poppen: keurig-gekleede en slorderige met roezemoezige pruiken, die wanhopig dooreenlagen met gestrekte armen en beenen, nu hun kleine poppenmoeder geen oogen meer had voor hen, geheel opging in 't landschapje met 't enkele huisje, het magere slootje tusschen de grasvelden en op den achtergrond de molen, die daar stond in kronkelige grijze krijtstrepen. Het smoezele Verkade-plaatje, haar voorbeeld, tusschen de gebruinde vingertjes stond ze daar, JALOERSCH aandachtig, terwijl 't blosje op 'r wangetjes nog rooder werd, — voJ toewijding de streepjes en lijntjes te trekken, nu weer dit, dan dat kleurtje — het landschapje, waaraan ze heel den dag denken moest, op school,, onder 't eten en 's avonds als ze in bed lag... Telkens ging ze op een afstandje staan en keek uit de verte naar de schitterende, bonte kleuren: het roode dakje en de witte muur en die groene boom... Ze smakte de lippen, slikte het slijmerige weg uit haar mond. Ze genoot... Tot de kraakstem van de oude meid ruwverstorend kwam: »Liesbet, waar zit je toch! Je mot ete'«. »lk kom« zong 'r hoog stemmetje terug, met toch iets van ongeduldigen spijt erin — dat 't nu weer afgeloopen was. — Want na het eten moest ze huiswerk maken bij moeder in de kamer, mocht ze nog even spelen met Leo en dan naar bed. Hè, dat ze nu al eten moest, 't was toch nog zoo vroeg. Ze was pas bezig. En toen na een poosje nögeens de stem nijdiger en dringender kwam vanuit de keuken: JALOERSCH »Liesbet, kom-ie nou haast!» wrevelde ze: »Ach ja!« en de kleurkrijtjes neergooiend in het bordenricheltje bromde ze in zich zelf: «Hou toch je mond!« Nog even uit de verte moest ze kijken: wat werd 't toch mooi! En terwijl ze de lange gang doorliep naar de huiskamer overdacht ze dat ze moeder vragen zou of ze 't bordje boven hebben mocht op 'r slaapkamertje. »Waar blijf je nu toch, kindje ?« kwam de stem van moeder bestraffend, toen ze, klein mager ding, binnenkwam in de kamer waar de tafel al gedekt stond. »'k Heb geteekend« zei ze schuchter, eenzelvig kind, dat nooit veel vertelde, dat maar stilletjes leefde met allerlei ideaaltjes en peinsde en droomde over onwezenlijke dingen, dat in haar kinderfantasie nog een ander leven leidde, in een vreemde wereld ... Z'n brutale jongensoogen tartend naar de hare, zei Leo spottend: «Zeker an dat prachtige schilderstuk op je bord, 't is wat!« en zich tot z'n moeder wendend, druk-gebarend: »0 43 JALOERSCH moeder, je moet zien, 'r staat 'n molen op, totaal scheef, en ...« »'tlsniet« beet ze terug, 'r gezichtje rooder wordend. »'t Is mooi, Bet zegt het ook.« «Weet Bet nogal wat van.« . * »Zoo, meer dan jij.ct Hij lachte hardop, plagerig. In werkelijkheid had hij 't mooi gevonden toen hij het 's morgens voor 't eerst zag. »Wie heeft dat gedaan ?« had hij verwonderd aan de oude meid gevraagd. En Bet had geantwoord dat 't van Liesbet was, en ze 't een kranig stuk werk vond. Hij had spottend de schouders opgehaald in jaloersche gekrenktheid, denkend aan z'n schetsboekje dat al vol was en waar niemand ooit iets van had gezegd. »Knoeiwerk!« had hij gemompeld en was de kamer uitgeloopen. «Stilte nu!« brak moeder snel het gekibbel. Ze zwegen. Maar onder 't eten zat Leo, gebogen over z'n bord scheeve gezichten te trekken tegen Liesbet aan den anderen kant. Zij at stil door, nam geen notitie. Ze vond hem een nare jongen 4* JALOERSCH Na eindeloos geveeg was dan de teekening klaar: helkleurig landschapje, dat scherp afstak op 't zwarte bord. En telkens als ze thuiskwam moest ze ernaar gaan kijken, vond ze weer iets dat niet mooi was. Zondag zou Catootje, 'r schoolbuurtje komen spelen. Wat zou die er wel van zeggen. Catootje, afhankelijk kind, dat nooit iets zelf verzinnen kon, was altijd vol bewondering voor Liesbet, zag hoog op tegen 't stille, ernstige vriendinnetje met 'r vreemde bruine oogen, die net waren als van een groot mensch, vond ze. En Liesbet onderging haar lof met een innerlijke voldoening, terwijl 'r wasachtige gezichtje kalm-onverschillig bleef en 'r oogen onbewogen keken. Maar 's avonds als ze alleen was, probeerde ze zich alles wat Catootje gezegd had te herinneren, zei het stil weer over in zichzelf. En ongeduldig wachtte ze nu Zondag af. Moeder had ze 't al laten zien. Die had alleen maar 'r hoofd geschud en »zóó« gezegd. Toen was 't kind meteen de kamer uitgeloopen, zich miskend voelend door moeder die in 'r drukke 4S JALOERSCH bezigheid zoo gauw geen woorden had gevonden. Was ze naar Bet gegaan in de keuken, die zéi tenminste dat ze 't mooi vond. En Leo... die haalde maar z'n schouders op en lachte. Leo was niks aardig. Toen Liesbet uit school kwam was tante Ciska op bezoek, stijf plechtstatig mensch met glad-weggetrokken haar, in degelijk donkerblauw mantelcostuum. »Dag tante« groette ze, plichtmatig haar handje uitstrekkend. . »Wel, wel Liesje, wat wor' je groot« en tante drukte een stijve kus op de kleine vingertjes. Haastig trok 't kind haar hand terug, altijd griezelig als ze die droge, harde lippen voelde. »In welke klas zit je nu?« •Tweede, tante.« »Zoo, zoo!« En nu tante niets meer scheen te weten om te zeggen, kwam moeder tusschen beide: »Ga maar gauw spelen, kindje.* Ze zoende moeder vluchtig, ging de kamer uit, blij weg te mogen. *6 JALOERSCH In de keuken vond ze Leo. «Waar is je bal?« begon die dadelijk. «Waarom vraag je dat?« »'k Wil 'r mee ballen.« Ze antwoordde niet, keerde zich om. «Waar is-ie nou?« drong hij aan. «Zeg ik niet« zei ze stug. Ze vond hem den laatsten tijd vervelend, zou hem nu 'ns lekker die bal niet geven. •Geef je 'm!« sprong hij driftig op. »Nee!« «Nee ?« Ze schudde hardnekkig 'r hoofd. Hij keek haar dreigend aan. «Wacht maar« en ging de keuken uit. Onbewegelijk bleef ze even staan. «Net 's goed voor 'm, «dacht ze. »'t Was haar bal, hij kon 'm lekker toch nooit vinden want hij zat in 'r werkdoos en ze had 't sleuteltje in haar zak.* Rustig hing ze haar hoed aan den kapstok in de gang. «Vervelend dat Bet er niet was, ze had een vrijen middag — en die tante Ciska binnen — 't was zoo echt saai! Ze zou maar wat met de poppen gaan spelen.« 49 JALOERSCH Langzaam trok ze haar manteltje uit, overdacht onderwijl of ze 't serviesje ook erbij zou halen en haar hand glijden latend langs den muur, liep ze door de lange nauwe gang naar de speelkamer. s De deur ging net open, Leo kwam er vandaan. Ze keek hem aan, een glans van overwinning in 'r oogen. Maar hij huppeldanste naar de keuken, lachte hard »Zou hij 'm hebben?« dacht ze. »Dat kon immers niet — wat deed-ie dan gek...« Ineens kroop een angstig gevoel haar naar de keel. Ze duwde de deur verder open, uitte een kreet van schrik... De teekening op 't bordje was half uitgeveegd. Ze liep erop toe, vlak ervoor, ging weer terug naar de deuropening. »Leelijkerd« schreeuwde ze woest, »leelijkerd die je bent... ik zal het... zal het moeder laten zien ... binnen ...« Ze liep terug, pakte het bordje en holde ermee door de gang, de verf afstootend van de deur. 48 JALOERSCH Maar hij was haar voor. Ze hoorde hem al praten »dat ze de bal niet wou geven, en dat ze zoo akelig altijd deed...« Toen kwam zij, 'r gezichtje bleek, met groote kringen onder de oogen. «Kijk nu 'ns« zei ze smartelijk — «kijk 'ns moeder... tante... dat heeft hij gedaan... hij... Ze stampvoette van drift. »Dan moest jij maar...« »Je bent een valscherd.« Moeder, boos, stond op, zei streng dat ze de kamer uitmoesten, onmiddellijk. «Zegt u 't dank drong ze bevelend — «dat hij gemeen is... geméén ...« «Liesbet!« Moeders vertoornde oogen dwongen haar de kamer uit. Dat die kinderen zoo konden doen, juist nu tante Ciska er was. Die schudde maar verschrikt het hoofd. «Wel foei« hoorde Liesbet haar zeggen, toen ze weer in de gang was. O, ze kon wel Ze hoorde Leo achter haar komen, draafde weg, het bordje stijf tegen zich aan gedrukt. *9 JALOERSCH Toen gooide ze de speelkamerdeur met een slag voor hem dicht. Hij, toch niet tevreden met zichzelf, bleef dralen in de gang, had 't land, durfde niet achter haar in de speelkamer te gaan. Ze smakte het bordje in den hoek, gooide zich neer op den grond en 'r hoofd stijf gedrukt op haar armpje snikte ze het uit. Nou was alles weg, alles — kon ze 't niet meer op haar slaapkamertje zetten, hoefde Catootje ook niet te komen,Zondag! O, waaromhad moeder hem niet gestraft, ze had 'm moeten slaan — waarom moest zij nou de kamer uitgestuurd worden... en die tante Ciska, 'n draak was 't... waarom zei diè nou niks... Ze huilde hardop. Toen ging de deur open, kwam 't hoofd van Leo om de opening. Verschrikt keek hij naar haar, zooals ze daar op den grond lag. »Liesbet« zij hij spijtig. »Ga weg« snikte ze «vooruit... valscherd... je krijgt niks meer van me... m'n bal niet... en m'n blokken niet...« s° JALOERSCH •Toe, Jaren we maar wegkruipertje gaan doen!« | stelde hij voor, met iets in z'n stem van: laat het nou maar uit zijn. »'k Speel niet meer met je... nooit meer hoor, nooit meer...« huilde ze. „Schiet op!" Z'n handen in de zakken, verlegen met zichzelf, draaide hij de kamer uit. »'t Was ook eigenlijk gemeen van 'm« vond-ie, maar toch was-ie blij dat de teekening weg was nu. Wat die Bet daar een ophef van maakte. Of 't heel wat was! »En dan, erdoorheen, moest-ie zichzelf weer bekennen »dat 'ttoch mooi was en zonde om zoomaar uit te vlakken.» Hij ging naar den tuin, strekte zich lui uit op het gras, lusteloos. Liesbet, in de speelkamer, hoorde z'n krakende stap op het grind. En ze hield zich in, dat hij 'tniet hooren zou... snikte gesmoord in 't onbewust verdriet: dat er nu niemand was om'r te troosten. Langzaam kwam ze overeind, kroop op 'r ! knieën naar de poppen en betastte ze een voor I een... streek hun verwarde haren glad...'r ge- ' zichtje rood-behuild. at JALOERSCH »'t Is een nare jongen» zei ze almaar... »'t Was toch zoo mooi!« En de glanzende, glimmende poppenoogen, die naar haar schenen te kijken, troostten haar. »Kom jullie maar hier hoor,« praatte ze beschermend, alsof ook hen iets dreigde!» »'k Zal 't morgen we] aan Bet vertellen.« Toen trok ze, getroost, de poppen allemaal op haar schoot. STRAATKIN DEREN STRAATKINDEREN jfira... krèg 'k een centje, juffra?« zeurde de aangetontelde rommelpot-sinterklaas, in een sukkeldrafje voortloopend naast een kleine dame, die hij juist had zien komen uit een breed deftig Parkstraathuis. En toen zij niet scheen te luisteren, probeerde hij medelijden op te wekken door met tragische stem verder te gaan: »'t Is veur me moeder juffra... één centje maar...« Verveeld haalde de dame haar zilveren beursje te voorschijn, duwde hem een stuiver in de uitgestoken hand. Gretig pakte hij hem aan. »Dankie juffra« zei hij, z'n vinger aan z'n pet willend brengen, waar hij in plots zich bewust worden van z'n sinterklaasschap de krantpapieren steek voelde op zijn hoofd. Toen holde hij weg, de Oranjestraat in, waar de „Piet" in het kozijn van een blind raam z'n centen uit te tellen stond, in rijtjes van vijf. ss STRAATKINDEREN »Jö, 'k heb 'n stüver gekreige« schreeuwde-ie al van verre «hoeveel cente' heb-ie al?« «Vèf en dertig en 'n hallef... schiete' me effe' op!« Met z'n tweëen deden ze de koperen centen weer in 't vuile knikkerzakje, dat de »Piet« tusschen z'n verkleurde vodderige jurk stak, een oude jurk van z'n zusje, die hem tot even over het middel reikte en waaruit z'n gescheurde broek en de slordige jongensbeenen met afzakkende kousen vol gaten en veel te groote kapotte schoenen te voorschijn kwamen. «Zalle'mede stad ingaan ?« stelde sinterklaas voor, het gore manshemd, dat hem tot op de teenen reikte, opsjorrend. a's Mèn goed« zei de »Piet« »maar 't is hier ègelik zoo'n rèke buurt, zouwe' we niet...« »Och jö, dat rèke volk, ze benne zoo gierig as wat!« »Nö, en d'rnet kreeg-ie toch nog 'n heile stüver...« «As ze dat allemaal 's deejen! « Zwijgend sloften ze samen verder in de dichte mist, die laag neerhing, twee kleine, vreemde Sé STRAATKINDEREN gestalten, stijf naast elkander, schoten ze de Paleisstraat in, waar ze haastig liepen langs de tuinhekken, waarachter ver de villa's stonden, groote, streng-deftige huizen, ongenaakbaar, en gingen ze de hel-verlichte stad tegemoet, voorbij het Paleis met het groote massale standbeeld ervoor: de man op het paard. »Zalle me 's bij de Koningin gaan zinge' ?« brak sinterklaas het zwijgen, schaterlachend meteen om de onmogelijkheid ervan. »'k Denk dat me gow weggejaagd werden, door die twei soldate' die d'r veur staan. »Zö jèj durve?« »lkke nie'.d »Zö jèj nie graag 's in 't Palès kèke' ?« »0 ja.« »En d'r in wone?« »'k Zö je danke, met al die stève venters voor de deur, die maar staan te bügen.« »'k Weet nog niete peinsde de»Piet«, »je zal d'r wel lekker vrete.« »Jó, zalle' me 's bij Krul binnengaan, d'r zit zoo'n hoop volk voorüt. En ze gooiden de deur open, liepen brutaal den lunchroom in, n STRAATKINDEREN sinterklaas bonzend met z'n stok op de maat van het versje, dat ze samen zongen met schorre stemmen: »'k Heb zoolang met den rommelpot geloopene »'k Heb geen centje om een broodje te koopen« «Rommelpotterij, rommelpotterij« «Geef me 'n centje, dan ga ik voorbije. Vanachter de toonbank kwam een zwartgejurkte juffrouw naar hen toe, die dreigde met haar vinger naar de kant van de deur. Ze zagen het nauwelijks. Hun oogen lieten niet los van de overvolle tafeltjes, waar de dames zaten te smullen van gebakjes en cake. Een reikte er een half overgeschoten taartje aan den sinterklaas, die vlug kwam aanloopen, en 't in z'n mond stak. Meteen voelde-ie een stevige hand aan z'n arm: de zwarte juffrouw, die hem de deur uitzette. Gedwee liet hij met zich doen, kauwend op het lekkers. »VüJe schrok« schold de »Piet« hem, »geef mèn nou 's wat!« en hij liep terug naar den lunchroom, waar hij met een huilerig gezicht s* STRAATKINDEREN drensde: »Juffratje, krèg 'k ook wat, ik heb niks...« In z'n uitgestoken hand werden een paar centen geduwd. Toen holde hij voor de juffrouw, die ook hem halen kwam, öm, voldaan den winkel uit. •Die twei cente hö 'k veur me ège« zei hij in 't portiek tegen sinterklaas »jèj kreig 'n taaretje.* »'n Hallef.« »'s Nietes.* »'s Welles.* •Hu, hu« lachte een bedelkind, dat voor het raam te hangen stond «sinterklaas heb ruuzje met z'n knech'.e •Vule bedelaar* deed de »Piet« minachtend. »Bè' je zelf* schold ze terug. Er stond een rijtuig voor de deur met een klein meisje erin, dat te wachten zat op een dame die in den winkel stond te koopen. 't Portier was open en de »Pi et« stak z'n hoofd binnen het rijtuig. •Dag zussie* zei hij met een zware stem. Het kind ontstelde van het zwarte roetgezicht, 59 STRAATKINDEREN waarin de oogen, hei-wit haar tegenblonken. »0 nee, ga weg, ga weg« huilde ze met een klein stemmetje, haar handje voor de oogen. «Eerst mö 'k 'n centje hebben.« »'k Heb geen centjes« deed ze wanhopig. «Dan neem 'k je mee« plaagde hij en stak z'n hoofd verder naar binnen. «Hier, neem Tïppy dan maar.a Ze gooide hem het lappen hondje-op-wieletjes toe. »Mammie« gilde ze ontzet «mammietje dan!...« «Meneer* riep het bedelkind den koetsier toe, «die knul steilt wat ut 't rètug!« Verstoord keek de man om, zag juist het hoofd van de »Piet« naar buiten komen en kletste z'n zweep naar achteren. Maar de jongen was al weg, hollend achter den andere aan. De koetsier sprong van den bok. «Heeft die jongen je wat gedaan?» vroeg hij het huilende meisje, «heeft hij iets weggenomen?* »Nee« snikte ze «hij vroeg een centje en toen gaf ik hem Tippy en die wou-ie niet hebben. O, 'k ben zoo bang!... ik vind zwarte Piet akelig... ik vind hem zóó akelig!...« 6» STRAATKINDEREN • Ylegels« bromde de oude koetsier tusschen f § z'n tanden. In de verte stond de »Piet« een lange neus £ ■ te trekken tegen hem. »Jö, drensde die meid effe!« pretlachte hij j : tegen sinterklaas. En ze gingen weer verder, opgewekt, dreunde : | hun liedje in winkel naast winkel, klampten de f I voorbijgangers aan. 't Begon te miezeren. Nat lagen de geasphal- § £ teerde straten te glimmen in den lichtschijn die [ [ uit de winkels naar buiten viel. Een echte gure, kille Decemberavond. Ze waren door de Hoogstraat en Veenestraat j \ op 't drukke kruispunt bij de Wagenstraat 9 £ gekomen, waar 't een geschreeuw was van i | krantenverkoopers en een geduw en gepraat ■ : van menschen die zich verdrongen voor den i £ sigarenwinkel op den hoek om de bulletins te i I lezen. «Daar staat Janus van naast ons« wees de j j »Piet« met z'n vinger naar den kleinen kranten- j £ jongen, die in een dun jasje, 'n roode das om j j zijn hals geknoopt, te huiveren stond midden i 63 STRAATKINDEREN op 't verkeerspunt, in de eene hand een stapel kranten, de andere in z'n zak. Schor en zacht was zijn stem tusschen 't geschreeuw van de anderen. <»Dag Janussie« maakte sinterklaas hem oplettend. »Bè' jij 't, Koos, wat zie je d'r uit« glunderde de krantenjongen »en Willem ook... hebbe' jullie al veel opgehaald?* »'t Zal waar weze'... we hebbe' zeker al 'n gul de'« pochte de »Piëta. »'n Gulde?« deed de jongen ongeloovig. »ls 't nie' waar?« ondervroeg de »Piet« sinterklaas. »Als 't nie meer is« verzekerde die. Huiverig trok de krantenjongen z'n hoofd naar omlaag, duwde z'n schouders op. »'n Gulde« mompelde-ie in zichzelf. •Waarom doe je 't óók niet?« vroegen ze. »'k Kan niet zingen met me longe.« •je hoef' niet te zingen, dan mot je maar de knech' zijn, die hoef' alleen maar gek te springe'. Spoeg je nog wel eens bloed?« vervolgde hij na een poosje. 61 iBaaaaBaBaaaaBaaaBaBaaaaai STRAATKINDEREN »Fluimen* zei de jongen, «d'rnet nog, waar is 't nou... 'fc zag 't net nog legge'.« Als naar iets kostbaars, zochten hun oogen op het natte asphalt. »Daar heb-ie 't!« wees de krantenjongen naar een donkerrood kloddertje, dat dreef op den modder. Geef dat wat?« vroeg de »Piet« belangstellend, sis dat erg?« De jongen haalde de schouders op, onverschillig. «Kan me niks schele', 'k ga toch kapot.« De twee keken hem even aan met een eerbiedig medelijden. •Waarom blèf-ie niet in je bed?« vroeg sinterklaas. »'k Mot van me vader, anders krijg 'k geen ete'.« »Verkoop-ie nogal veil?« Weer haalde hij z'n schouders op. »'k Heb geen stem« zei hij, »die anderen schreeuwen zoo, mijn hoore' ze niet.c «Wil ik 's effe wat zien te verkaupe?« «Zeker met zoo'n bakkus« schorlachte de krantenjongen. «3 STRAATKINDEREN »Nö, wat zö dat? Me jurk uttrekke?« »Kom jö, ga nö mei!« zanikte sinterklaas. »Besjoer dan« en met z'n tweêen trokken ze de Spuistraat in, hoorden de onmachtige stem van Janus achter zich: «Avondblad van 't Vaderland.* «Hoe laat ga je naar hüs« schreeuwde de »Piet« terugkeer end, hem toe. »'k Weet nog nie', as 'k ze kwijt ben, en dan mot 'k nog naar 't beroo in de Parkstraat.« «Acht uur? dan wachte' me op je op de Groenmarkt.^ »'s Mijn goed« Onverschilligde de krantenjongen, hield meteen een courant aan een voorbijganger voor: «Avondblad van 't Vaderland, meneer, met de Beurs, meneer.! De »meneer« tastte in zijn zak, gaf een dubbeltje. «Twee en 'n half voor jou« mompelde hij, de krant aanpakkend. Hij tikte aan z'n pet, liet het dubbeltje in zijn zak glijden. In de verte zag hij de buurjongens loopen. Die hadden al een gulden en hij zeven en een halven cent. STRAATKINDEREN : «Had die knul nö late' schiete'« nijdigde | sinterklaas, «wat heb-ie daar nö an!« «Ach ,j STRAATKINDEREN «Wasch ik met me pet bij 't pompje op de Haven of in 'n plas.« «Kan ik nie doen.« «Waarom nie?« Hij haalde zijn schouders op. »Je ken toch ook wel sinterklaasje spele.« «O ja.« »Nö dan« en in een plots opkomend medelijden, dat hij zich niet bewust was stelde hij voor: )>zalJe wèj morgen same' gaan, dan zal ikke wel zinge'... mot jèj maar de »Piet« zèn.« De oogen van den krantenjongen schitterden koortsig. »Ja« knikte hij opgewonden, »zouwe' we dan ook 'n gulde ophalen ?« »'k Weet niet« schokschouderde de »Piet«, »'t zal wel.« En ze spraken samen af voor den volgenden dag, hoe laat en wat Janus aan zou trekken. »Nog maar niks van tegen Koos zegge« fluisterde de »Piëta hem in 'toor, toen sinterklaas aan kwam dragen met de bokkingen in een vettig krantenpapiertje. Gulzig hapten ze in de hartige visch, maar STRAATKINDEREN toen de anderen hem al lang naar binnen gespeeld hadden, zat Janus nog met de grootste helft en pulkte aan alle kanten het bruine harde velletje eraf. •Schiet op jö« snauwde sinterklaas. »'k Lus nie meer« zei de jongen hijgerig, •neem jij maar.« •Die lus ook niks« dachten de anderen en de »Piet« overwoog dat als hij morgen met janus ging sinterklazen, hij bijna al de verdienste alleen op kon eten, omdat die knul van alles dalik genoeg had. »Zalle me ons nö meteen maar urkleeje?« zei sinterklaas »help me 's effe an dat haakie vanachteren.« En ze deden de vodderige kleedingstukken uit, rolden ze tot een klein pakje. De »Piet« waschte met het binnenste van zijn pet dat hij nat maakte in een plas, het roet van z'n gezicht. Toen trokken ze, drie armoedige, schooierige jongens, huiverend in hun weinige kleeren, dicht naast elkander, naar huis. 73 TELEURSTELLING TELEURSTELLING O E zeg, Iaat me nou door <(, zeurde ze verveeld, de bruin pluchen hoed steviger drukkend op haar donkere krullen. »Nare jongens die jullie bent!« Ze moest van haar broer, die voorzitter was van een cricketclub, een paar uitnoodigingen wegbrengen voor een fuif, in Duinoord, waar ze niet goed den weg wist. Maar 't had haar een leuke afleiding toegeschenen voor den langen saaien Woensdagmiddag nu Thea, haar zusje, ziek was. Met een dubbeltje voor de tram was ze er op uit gegaan, had ze gereden tot de Laan van Meerdervoort en was daar met een beetje benauwd gevoel van niet te weten welken kant, uitgestapt. Maar ze had toch al een paar adressen gevonden. En nu stonden haar daar een paar jongens te plagen, hielden samen een lang touw vast en als ze een stap verzetten wilde, liepen ze op haar toe om haar te vangen. »Js hier de Copernlcusstraat?* vroeg ze na een poosje, op een vriendschappelijke manier probeerend vrij te komen. 77 TELEURSTELLING »Copèrnicusstraat« verbeterde de grootste, den nadruk leggend op den tweeden lettergreep inplaats van op den derden. »'t Gaf een kleine toenadering, «Moet je hier zijn?« vroeg hij «weet je hier geen weg?« •O ja« antwoordde ze, zich groot houdend «maar 'k kom hier niet dikwijls, 'k woon hier ver vandaan.* «Waar woon je dan?« vroeg hij weer, het touw latende vallen en dichter naar haar toekomend. Ze wou zeggen dat het hem niet aanging, die nare plaaggeest, maar ineens vond ze 't wel leuk dat hij nu zoo naar haar toekwam, een jongen, ze praatte nooit met jongens. En ze dacht aan Sybilla, waar ze naast zat op school, die 't altijd zoo druk had over jongens en heeren. Nu zou zij ook eens... »Nou« vroeg hij weer «waar woon je?« »ln 't Bezuidenhoutkwartiere zei ze trots, »Mariastraat... gezellige buurt welk «Sjasses nee« vond hij «misschien als je d'r gewend ben ...« «Zoo lekker vlak bij 'tbosch.« 7» TELEURSTELLING »Wat heb je daar nu aan?« »Nou!« «Nou ?« Ze lachten allebei hard in eens. «Waar moet je zijn?« vroeg hij haar «dan zullen we je wegbrengen.* Ze vond het bespottelijk en een beetje gek ook... als Ma eens wist... met vreemde jongens... maar meteen dacht ze aan school, aan Sybilla, wie ze 't vertellen zou «Eerstin deze straatc zei ze, gewoon doend »hoe moet ik die ook weer noemen, d'rnetzei 'k het fout?« »Copèrnicusstraat« zei hij met een gezicht van 't wel te weten. »Ga je mee« wenkte hij den kleinen jongen en ieder aan een kant van haar liepen ze de stille straat in, spraken een poosje geen woord. •O, hier ben ik er« zei ze al gauw bij een van de eerste huizen. «Moet je erin?« »Nee.« Ze duwde waardig een briefin de bus. De jongens vroegen niets nu ze uit zichzelf niet vertelde wat het was. 'tWaren echtenette 79 TELEURSTELLING jongens, dacht ze, tusschen hen voortloopend, haar hoofd gebogen, dat ze bij iederen stap hun mooi-glimmende schoenen en fijn wollen kousen zag. «Heb je broers?» vroeg hij weer »en kunnen die voetballen?... zoo tof zeg, voetballen hè» knikte hij vóór haar om naar den kleinen vriend, die zwijgend voortliep, niet erg in zijn humeur scheen en recht voor zich uit bleef zien. «Heb jij verstand van voetballen?« vroeg hij haar meteen. «O jawel« zei ze uit de hoogte «ik hoor daar thuis veel over praten, 'k heb twee broers.» «Leuk wel zeg« viel hij haar in de rede, «we hebben zoo'n tof pleintje ervoor ... H. B. S.pleintje noemen we het en daar gaan we iederen middag na school naar toe.« «Ben je op de H. B. S.?« vroeg ze. «Ja, 't eerste jaar — lollige boel wel, nogal gezellige leeraars, behalve de Fransche, dat 's een...« Hij hield het scheldwoord in, keek haar lachend aan. «Ben jij ook op de H. B. S. ?« «Op de Mulo in de achtste» antwoordde ze. ................................ .. . ................................. TELEURSTELLING »Maar 'k moet nog twee jaar wachten eer 'k examen mag doen, echt vervelend* deed ze pruilend. «Waarom ?« «Omdat Pa vindt dat ik te jong ben.« «Hoe oud ben je dan?« waagde hij. »'k Wor' veertiena zei ze, terwijl ze pas twee maanden dertien was. «Is dat zoo jong? ik ben dertien.... dan ben jij nog ouder.« «Nou saluut hoor« zei het vriendje, toen ze op de Beeklaan kwamen, 'k moet naar huis.« «Nou al ?« Hij knikte stug, liep meteen weg op een draf. Wat Cor daar nu aan had, met zoo'n vreemd meisje mee te loopen. Eerst 'r staan treiteren en dan ineens poeslief tegen 'r. Hij had het land aan meisjes, plaagde ze graag! Wat 'n flauwe kul liep die Cor te kletsen tegen 'r. Bah! hij zat dan nog liever Vader!andsche geschiedenis te blokken. «Die kerel is altijd zoo saaie begon de jongen, toen ze samen den anderen kant heengingen. «O ja?« vroeg ze, zonder belangstelling. 81 TELEURSTELLING Hij liep het touw, waar hij haar mee geplaagd had, om zijn hand te winden, vertelde onderwijl jongensachtig-druk van school en van voetballen en fietsen. »Heb je een fiets?« vroeg ze. »'n Ouwe.... jij ?« »Nee« zei ze spijtig, die krijg ik pas als ik zestien ben.« »Kan je nog een lekker tijdje wachten.* »Ja.« Hij liep met haar mee tot ze alle brieven bezorgd had. Toen bracht hij haar naar de tram, wachtte galant tot die wegreed. Hij vond 't wel een aardig meisje, een beetje stil, maar toch veel leuker dan al die akelige meiden bij 'm op school.... met 'r lef, allemaal. Den volgenden morgen kwam Line met een opgeheven hoofd de klas in, een geheimzinnige uitdrukking op haar jonge gezichtje. Nu had zij ook eens wat, kon zij ook eens iets vertellen! Wat zouden ze ervan staan kijken! »Dag« groette ze fluisterend Sybilla, die al in de bank zat. Si TELEURSTELLING Ze gooide ha*r kastje open, borg de boeken erin en bleef even scharrelen in de rommelige boek Tilly en Hélène, die voor haar zaten kwamen onderwijl binnen, Tilly haar groetend met een harden klap op haar schouder. »Dag, dag« zei ze opgeruimd terug en toen ze zaten, fluisterde ze over de bank heen: »'k Moet jullie wat vertellen.* Ze waren alle drie ouder dan zij, vijftien en zestien, Tilly en Hélène echte kinderen nog, jongensachtig en ondeugend, SybilJa met een ouwelijk »weten« op 'r wij» gezicht, altijd vol over fuiven en soireetjes. De les begon, 't Was aardrijkskunde en de juffrouw zou dezen keer vertellen over de rijstvelden in Indië. Ze had platen meegebracht, 't Zou wel gezellig worden, dachten ze. »'n Fijne gelegenheid om 't te vertellen* vond Line, »je had geen kans dat je een beurt kreeg.« «Zeg, moet je hooren* begon ze al heel gauw tegen SybiJJa, terwijl ze de twee voor haar aanstootte »moet je hooren.* Verwachtend draaiden ze haar hoofden naar haar toe. «3 TELEURSTELLING En zij, vooroverliggend op de bank, fluisterend: »'k Ben gisteren met een jongen uit geweest.« »Jij?« vroegen Hélène en Tilly tegelijk, verwondering in haar stemmen. »Ja!« zei ze triomphantelijk »en zoo'n leuk type. Hij is op de H.B.S., 'n echte aardige jongen.» Hélène keerde zich weer om in de bank. »Niks voor joua zei ze kort. »Ook wat!« deed Line kwaad met haar hoofd schokkend «Waarom niet?« Hélène haalde haar schouders op. Line voelde zich warm worden, »wat deed die Hélène vervelend!« »Flauwerd« beet ze haar driftig toe. Maar Hélène keek niet meer om en Tilly stak ineens luidruchtig haar vinger op om iets te antwoorden wat de juffrouw gevraagd had. «Hoe vindt jij het?« vroeg ze hopend aan Sybilla. »Wat was 't voor een jongen ?« vroeg die wen hoe kwam je er aan?« En opgewonden vertelde ze alles, hoe t N TELEURSTELLING begonnen was en wat hij gezegd had en dat hij haar had weggebracht.... Met een kalm onverschillig gezicht hoorde Sybilla haar aan. «Dat is natuurlijk maar kinderwerk« zei ze ten laatste, met een minachtend gebaar. »Nee' zeg, moet je hooren, gisterenavond bal masqué geweest in den Dierentuin, reuzelol gehad zag, fameus....« •Stilte!« gebood de juffrouw, «geen gepraat.« Ze zwegen even. Teleurgesteld zat Line achterover in de bank. Ze had 't zoo heel anders gedacht en nu niemand vond het leuk, niemand zei er wat van, 't Waren akelige wezens alle drie. »'k Heb champie ook gedronken, zag« fluisterpraatte Sybilla achter haar hand, »en 'k zag er zoo eenig uit, ze zeien 't allemaal en er was een officier zag, die dacht dat 'k twintig was.... verbeel je!« Zonder aandacht zat Line te kijken. Kon haar wat schelen, dat bal masqué, ze zou er nu eens lekker niks van zeggen. Met een verrukte stem praatte Sybilla verder; TELEURSTELLING »o, en een schat van een heer heeft me gevraagd voor 't souper en Arthur, je weet wel, waar 'k laatst mee uit geweest ben, die was zoo jaloersch, hij 's gewoon razend zag, 'k kan er niets aan doen« besloot ze »ik kan ze toch allemaal hun zin niet geven...« »Stilte« gebood de juffrouw voor de tweede maal, met een dreigende blik naar hun bank. •Straks verder« waagde Sybilla nog en ze bleef een poosje zitten staren in blij na-genieten. Line, naast haar, voelde zich smartelijk teleurgesteld, 't Loopen met dien jongen had ze alleen leuk gevonden om het te kunnen vertellen op school, anders nergens om. En wat had ze nu? Waarom deed Tilly zoo gek, die was vandaag zoo ijverig, gebeurde ook niet iederen dag Tilly, die had toch ook wel eens met een jongen geloopen... die speelde altijd met jongens en Hélène, die deed waarachtig net of zij, Line, zoo'n klein kind was. Wat verbeeldde Hélène zich... toch vervelend dat ze nu boos was... want dat was ze, ze had 't al lang gezien, dat zag je altijd dadelijk aan Hélène. 86 TELEURSTELLING • Line Tervaart, herhaalt u eens wat ik heb verteld van den rijstbouw.« Ze schrok op, kreeg een kleur. Ze had er niets van gehoord. • Kom eens voor de klas, meisje.« Sloffend ging ze naar voren, bleef staan bij het bord, haar handen op den rug, zwijgend. »Nu?« drong de juffrouw aan, na een poosje. Ze haalde haar schouders op, keek onverschillig over de rijen banken waarin de meisjes met glundere pretgezichtjes, verlangend naar wat sensatie, haar zaten aan te kijken. •Praten maar, waar, anderen van de les afhouden* deed de juffrouw kwaad met een schuine blik op Sybilla, die correct rechtop zat nu. Line gaf geen antwoord, haalde nog eens met minachtend gebaar haar schouders op. •Brutaal wicht* viel de juffrouw uit, driftig wordend om de koele onverschilligheid en het minachtend doen van het kind. »Ga naar uw plaats!« Ze zei dat »uw« plechtig, zooals ze altijd deed als ze kwaad was. Line slenterde terug naar haar bank, half verstaanbare dingen mompelend, waarom er toch 87 TELEURSTELLING een paar, waar ze langs kwam, in een lach schoten. Dreigend volgden haar de oogen van de juffrouw tot ze op haar plaats zat, 'r ellebogen onder 't hoofd. •Blijft u om twaalf uur eens na, Angeline« zei de juffrouw, plechtig langzaam. «Akelig wijf« bromde Line voor zich uit, bleef even onverschillig zitten. Toen ging de les verder. •Gut zag« begon Sybilla, binnensmonds pratend »wat 'n ophef maakt dat mensch, trek je er toch niets van aan« »Wat een kreng hè« toonde Tilly op haar gewone jongensmanier haar meevoelen, terwijl ze haar ondeugende gezicht naar Line omwendde. Even voelde ze zich getroost, maar vlak daarna kwam weer de groote leegte van daareven, kreeg ze een wee verdrietig gevoel ook om Hélène, die niet eens 'ns wat zei, natuurlijk boos was. Onder de teekenles, waarvoor een andere leerares kwam, een mooie, slanke vrouw met een ovaal blank gezicht, die de meisjes altijd aansprak met »jongedames« was Line gedrukt en stil. Anders maakte ze altijd schik, vjonge- 88 TELEURSTELLING dames« zooals ze haar noemden, liet veel oogluikend toe. Ze hadden vrij teekenen en Line was bezig aan een weiland met een boerenhuisje op den achtergrond. Met weinig ambitie zat ze te krabbelen met haar potlood, veegde telkens weer uit wat ze gezet had. «Niemand had er naar haar geluisterd... Hélène was boos... en nu moest ze nog schoolblijven ook, bij die draak nog wel« dreinde het in 'r en ineens dacht ze er aan of ze eens zou probeeren of Hélène nog kwaad was... waarom was ze 't eigenlijk. Meteen keek ze op, pikte met de punt van haar potlood in een klein kuiltje, dat in Hélène's hals zat, 'n overblijfseltje van lichte pokken. Dat deed ze dikwijls als ze Hélène grappig plaagde en ze hadden altijd schik om dat gaatje, waar je zoo leuk in kon peuteren met je potlood. Gestoord zag ze om. Als Hélène omkeek, keek ze altijd scheel. »Zeg« vroeg Line »Ben je kwaad op me?« »Ach« zei Hélène boos, «altijd dat gezanik over jongens, van Sybilla hoor je nooit anders...« Verontwaardigd keek Sybilla op van haar tee- s9 TELEURSTELLING kenboek, waarin ze bezig was aan een mannenkop. »Van mij ?« vroeg ze quasi geërgerd »verbeel' je zag, 'k ben zestien!« Maar Hélène luisterde er nauwelijks naar, keek alleen even verwijtend naar Line: »En nou jij ook alk Om twaalf uur zat Line in de leege verlaten klas, onverschillig schuin in de bank, haar beenen over elkaar. Ze wou dien jongen nooit meer zien... nooit meer! Wat had ze er nu aan? Niets dan narigheid. En die Sybilla met 'r drukte over dat bal van gisterenavond, die had altijd het hoogste woord, nam haast niet eens notitie van wat zij beleefd had! En ze had het voornamelijk gedaan om 't te kunnen vertellen, want ze vond er niets aan met zoo'n vreemde jongen. Ze deed het nooit meer! Met een verdrietig gezichtje bleef ze zitten wachten op de juffrouw en het standje dat ze zou krijgen. 90 1 KLEUTER TJ ES KLEUTERTJES icht naast elkander zaten ze op de lange lage bank tegen den muur in de groote, lichte wachtkamer van de Wijkverpleging die lag in een vunzig achterbuurtje van de groote stad. Armoedige, slordige kindertjes meest, met gescheurde, kapotte kleertjes en hongerige, witte gezichtjes, enkele volwassenen ertusschen, vrouwen uit het volk, blootshoofds in hun werkplunje. «Dat jullie nu allemaal zoo laat komen« bromde de zuster, een lief, goedig nonnetje, met al wat rimpels op het kalme maagdengezicht, enkel zachtheid in de reine goede oogen die met liefde zagen naar de verwaarloosde wezentjes, die met hun kleine kwalen naar haar kwamen. «Kijk eens op de klok, Jan, negen uur al en nu kom jij pas binnen, natuurlijk weer te laat op school vandaag, 'k moest je eigenlijk wegsturen*. »'k Mos op me zussie passen« verdedigde hij zich, een ingehouden brutaallachje even om z'n mond. 93 KLEUTERTJES »Nu, ga maar zitten dan, voortaan eerder hoorl Wat scheelt jou, kleintje?» Met een treurig gezicht wees het kind op haar voet. »M'n teen doet zoo zeer!» zei ze, nauw hoorbaar. » Zoo vrouwtje, trek je schoentje maar eens uit.e »En jij ?« vervolgde ze, de rij langsgaand, »ja« tot de vorige »je kous ookl» Ze was druk in de weer, bond lapjes om vingers, smeerde zalf op winterteentjes.'t Leken allen wel kinderen van haar, die alles van haar verwachtten, zooals ze daar verlangend te kijken zaten of ze nog niet aan de beurt waren. In de hoek, dichtbij 't raam, dat uitzag op een ruime binnenplaats, zat Sientje, klein, bolbleek kind in een oud pluchen manteltje dat vroeger wit was geweest en nu vergeeld en vuil het gezichtje nog meer vergoorde, met Fransje, kleiner broertje, dicht naast haar. Zijn hoofd achterover tegen den muur zat hij te sabbelen op zijn vingertje, rustig, of er niemand om heen was, star kijkend voor zich 94. KLEUTERTJES uit. «Dag Fransje« groette de zuster hem, langs hem heen gaand. Verlegen draaide hij met zijn hoofd, gaf geen antwoord, ging wat zitten futselen aan een knoop van z'n gescheurde openstaande jasje. «Kom je weer mee met je zusje?« Nog verlegener stak hij zijn tong uit, likte er langzaam het nat onder z'n neusje mee weg, zei niets. Sientje keek vereerd-lachend van de zuster naar Fransje, toen naar de vrouw, die dichtbij hen zat. «Wat scheelt eran?« begon die te ondervragen, «waarom kora-ie hier?« Sientje wees naar haar voet. »Gestooten« zei ze, blij dat er naar gevraagd werd. En ineens spraakzaam wordend vervolgde ze: »'k Ben al twee keeren hier geweest... 't is nou haast over«... «Gelukkig maar, hè« praatte de vrouw, om de verveling van het wachten wat te verdrijven, want de dokter kwam weer laat, zeker een operatie of zooiets, en de zuster kon 'r niet helpen; ze kwam voor d'r longen en dat was KLEUTERTJES geen zeere vinger waar je met een lappie of wat zalf van de zuster afkwam. Sientje bleef met hetzelfde vereerde gezicht half-lachend rondkijken. Na een poosje begon Fransje te draaien, klauterde de bank op en af. «Stilzitten* gebood Sientje, ouwelijk ineens. Maar Fransje, of hij niets gehoord had, ging zijn gang. »'k Zal 't tegen moeder zeggen, hoor« dreigde ze, haar stem hard en ruzieachtig. Ze keken allemaal naar haar kant. 't Maakte haar weer verlegen. Fransje sloeg kwaad met zijn hand in haar richting, stak toen zijn vinger weer in z'n mond en keek hulpzoekend naar zijn zusje, benauwd om al die op hem gerichte oogen. Ze hielp hem op de bank. Met een harde bons gooide hij zijn hoofd tegen haar arm en zoo bleven ze een tijdje stil zitten, durfden geen van beiden rond te zien. Tot de stem van de zuster dichtbij hen klonk: «Kom Sientje, begin alvast!« Ze schrok op, duwde Fransje weg, begon 96 KLEUTERTJES gewichtig haar schoen los te veteren. De zuster trok de bruine, verkleurde kous uit, haalde het hechtpleistertje van haar voet: een klein schrammetje was het maar, dichtbij haar enkel. Fransje, geheel en al aandacht, keek naar het gedoe. »Zie je wel« toonde Sientje het hem toen de zuster naar de verbandkamer was om een nieuwen pleister. «Wat is dat ?« verlangde Fransje te weten, wijzend op vierkante witte plekjes rond het wondje. «Weet ik niet« zei ze schouderophalend »ook zéér« en ze zette een pijnlijk gezichtje omdat ze de zuster terug zag komen, trok haar neusje op tegen den kleinen jongen, die eerbiedig keek naar zijn grooter zusje dat zooiets ergs ondervond. »Doe ik het goed, Fransje?« vroeg de zuster, terwijl ze den pleister erop plakte. Hij deed verlegen zijn mond wijd open, schoof zijn onderkaak langzaam heen en weer, gaf geen antwoord. »Ziezoo« praatte de zuster tegen Sientje, KLEUTERTJES »kom Maandag maar eens terug, dan zal 't wel beter zijn. Nu maar vlug opschieten, 't is meer dan tijcLc »Ze benne maar op de bewaarschool* lichtte een meisje in, dat naast hen zat. De zuster ging verder. »Zal 'k je es helpen ?« vroeg goedig de vrouw, toen Sientje aan het tobben was met haar kous, waarvan de hiel boven op de voet zat. »lk-kan-'t-wel-a]]eenig,« gaf 't kind langzaam ten antwoord, haar tong uit den mond van inspanning. Ze lette niet meer op klein Fransje, dat midden in de zaal te kijken stond naar een jongen, die op bevel van de zuster het verband van zijn knie wikkelde, waar ze allemaal naar keken met griezelige gezichten, omdat bij iederen slag de bloedvlek die er bovenop zat, al grooter werd. De jongen werd van benauwdheid en angst hoe langer hoe rooder en die er naast zat trok vies zijn neus op, schoof een eindje verder op de bank. Fransje draafde terug naar zijn zusje, drukte 98 KLEUTERTJES zich dicht tegen haar aan. »Mee Sien — sool toe!« drong hij. »Op zij« gebood ze, meerderheid in haar stem. Met moeite zat ze de schoen aan haar voet te werken, 't Wou maar niet lukken. »As 't zoo iederen morgen gaat, zou je als moeder zijnde, je geduid d'r bij verlieze» merkte de vrouw op tegen een dienstmeisje naast haar. »Dat zou je zeker« beaamde die. Het schoot Sientje, onder het dichtrijgen van haar schoen, plots te binnen, dat Fransje vandaag jarig was. Ze hield dadelijk op. »Hij 's jariga zei ze overtuigd tot de vrouw. •Zoo, zoo« deed ze belangstellend »en hoe oud ben je wel ?« »Vier« antwoordde zij voor hem, terwijl hij het nog aan 't voortellen was op z'n vingertjes: »een-tee-die-vie-.« »'k Geloof dat 'k voor jou nog wel een centje heb« zei de vrouw, tastte in de zak van haar schort naar haar portemonnee. Verwachtend keken ze allebei naar aJ haar bewegingen. 99 KLEUTERTJES •Kijk es an en jij ook een ?« Ze legde een cent in de uitgestoken handjes. »Wat zeggen jullie nou? Dankie wel juffrouw?« •Dankie wel jufrrouw« herhaalde Sientje, maar Fransje wist van verlegenheid en blijdschap niet hoe hij kijken zou, schoof weer langzaam zijn onderkaak heen en weer. •Nog niet klaar ?« vroeg de zuster, »kind, kind, kom eens hier?« Handig reeg ze de schoen dicht met de te korte veter. «Ziezoo, vlug naar school nu.« Ze hielp hen van de bank, gaf ze beide een zacht duwtje in den rug. Werktuigelijk pakte Sientje haar broertje bij de hand, trok hem mee door de zaal, sloffend over den steenen vloer. De deur ging juist voor hen open; een jongen met een klein schreeuwend kind op den arm kwam binnen. Buiten liepen ze zwijgend naast elkaar op het smalle stoepje, dicht langs den muur. De school was vlak naast de Wijkverpleging. •Gaan we uit school een kaneelpijpie koopen, hè« stelde Sientje voor, in haar handje stijf den cent geklemd. KLEUTERTJES «Suiketies ikke« zei Fransje. »Benne te duur« wist zij, «kaneel pij pi e is ook lekker.* »Neelpijpie óók lekker!* vond hij toen ook maar. Toen stapten ze met tevreden gezichtjes de stoep van de school op, liepen de lange leege gang in. »Za' je 't zeggen, dat je jarig ben« praatte ze luid tegen hem. »Ssst« kwam de vermanende stem van de gangzuster. »Hij is jarig« wees Sientje naar Fransje. En hij, schuin-opglurend, verlegen lachend naar haar, herhaalde: »Fansie ben jaajjg.« ONBEGREPEN ONBEGREPEN e zouden met de juffrouw een dagje naar tante Antoinette gaan. Lena, de oudste met Corry en Albert. Dagenlang hadden ze er zich op verheugd. Tante Net woonde buiten, in een groot oud huis, een geheimzinnig huis vonden ze 't met een breede lange gang vol zijgangetjes en overal deuren. Een huis vol verrassingen. Tante, een goede vijftiger, was een excentrieke vrouw. Ze zag er uit als de dame uit de Middeleeuwen op 't oude schilderij, dat in vaders studeerkamer hing, vond Bert, en Lena praatte altijd over tante's oogen, die zoo'n vreemde kleur hadden en die toch zoo leken op die van moeder. Ze had bijna alleen naar tante verlangd om haar oogen, om iets terug te zien van moeder, die gestorven was, een paar maanden geleden. Nu zou ze met haar eens praten over moeder... ze deed het met niemand. Ze dachten dat ze 't al lang was vergeten omdat ze weer zoo gewoon deed en er nooit over sprak. Ze ONBEGREPEN kon 't niet helpen, dat ze zoo was. 't Kwam vanzelf. Laatst toen ze aan 't dollen was met de kleintjes hoorde ze vader zeggen tegen de juffrouw: »ze hebben er gelukkig geen weet van, geen van allen*. Ze had het wel verstaan, maar ze speelde door, wilder nog en drukker, tot Juf haar had verboden. Maar.'s avonds in haar bed, toen ze allemaal sliepen, had ze nog lang liggen snikken, 'r gezichtje in het kussen. Om moeder.... die er niet meer was.... Vanaf den eersten dag nadat moeder begraven was, had ze zich haar niet meer kunnen voorstellen. Ze had gestampvoet en geschreid, was telkens naar haar portret geloopen, dat in de huiskamer hing; 't portret van wel tien jaar terug. Dat had haar even voldaan, maar 't waren alleen de oogen van moeder, al 't andere was haar vreemd: het kapsel dat ze nooit had gezien en de lachende mond in 't jonge gezicht, de blouse met de hooge wije mouwen die ze moeder nooit aan had zien hebben. 106 ONBEGREPEN Als ze aan moeder dacht, zag ze alleen maar de geruite japon en het witte schortje en de voeten wist ze ook nog wel in de blauwe pantoffels... de handen soms — met de twee mooie ringen, de eene met de punt bovenop vol steentjes en de andere die te wijd was.... Een enkel keertje wist ze de oogen nog — heel even maar, altijd — en heel onduidelijk... de oogen, zooals ze keken, als ze straf had verdiend en dan moest ze ineens huilen. Ze hadden nooit een kleur als ze ze zag en 't waren ook eigenlijk geen oogen. 't Was alleen zooals moeder keek als ze boos was. Maar meestal als ze aan haar dacht, zag ze alleen haar lijf en geen hoofd. Veel nachten viel ze huilend in slaap. Dan had ze hoofdpijn den volgenden dag, kon niet leeren en vader, die zoo streng was bromde op 'r als ze Zaterdags thuiskwam met slechte cijfers, terwijl ze toch soms heusch haar best had gedaan. 't Ontmoedigde vaak het jonge hartje, dat zoo'n behoefte had aan meevoelen. Ze werd lastig op school, uitte het zich-miskend-voelen vaak in ondeugende grappen. Dan was ze druk «OJ> ONBEGREPEN en lawaaiig, durfde alles doen en alles zeggen tot ergernis van de onderwijzeres, een jong, oppervlakkig meisje, dat, iederen dag met kinderen, hen toch niet kende. Eens had ze hardop gezegd in de klas, dat ze wel zag dat Lena niet van haar Mama had gehouden, anders was ze nu wel braver geweest. 't Kind was opgesprongen in de bank. »Welle riep ze woest. En de juffrouw had haar bij de arm genomen, en naar de gang gebracht, gezegd dat ze'n brutaal schepsel was. een heel lee- lijk kind . Met 'r grijze oogen, groot van drift, had Lena haar aangekeken terwijl ze dat zei — gezwegen. En diep in haar jonge hartje woelde een wrok. »Ze zou dat mensch wel krijgen, wacht maar, ze zou haar treiteren om zooiets te zeggen een leugen was 'tl Hoe durfde ze.... Het woord »mama« uit haar mond had haar een heiligschennis geleken, 't Was een leugenaarster! Moeder.... ze was dól op moeder....« En ze was gaan staan huilen, 'r arm tegen den muur, toen ze alleen voor straf stond in »o8 ONBEGREPEN de groote holle gang, waar de kapstokken vol hingen met kleeren. Tot ze een deur hoorde opengaan. Ze schrok op, keek. Een kind uit de tweede klas, dat iets halen moest uit haar tasch, kwam voorbij. Ze schaamde zich, groot meisje uit de vijfde, dat stond te huilen. «Wat heb je gedaan ?« vroeg de kleine nieuwsgierig. »Niks« bitste ze, haar tranen afvegend met 'r mouw, »'t is een mispunt.« »Wie?« vroeg het kleintje en toen begrijpend ineens »de Juffrouw?« »Ja, natuurlijk, wie anders ?« »Ach!«... kwam het ding met een zangerig stemmetje, 'r hand voor den mond — liep giechelend naar de klas terug. Bij de deur keerde ze zich nogeens om, lachte beteekenisvol. Maar Lena keek strak onverschillig. Ze vroeg niet of ze binnen mocht komen, bleef staan in de koude gang tot de school uitging. Toen had de juffrouw nog gezegd dat ze koppig was en strafwerk opgegeven. 10$ ONBEGREPEN 't Kon haar allemaal niets schelen. Alles was akelig nu moeder er niet meer was. Thuis ook. Pa was bijna altijd op reis en de juffrouw die na moeders dood gekomen was, was wel goed voor haar, och ja! Ze had dadelijk een nieuwe schooltasch gekregen, toen ze erom had gevraagd, maar ze kon niet praten met Juf zooals met moeder. Als ze eens iets had verteld, een grapje, dat ze had uitgehaald met de anderen op school, dan schudde Juf dadelijk met een strak gezicht haar hoofd. »Gehoorzaamheid is onze eerste plicht, Lena« zei ze dan. Na dien keer vertelde ze nooit meer iets. Moeder zei ook weieens wat, dat 't niet mooi was van 'r of zoo, maar heel anders altijd. Moeder was een schat! Maar ze had vader eens hooren zeggen tegen oom Pree, toen die bij hem was: »de juffrouw is een braaf mensch.« Dus zou 't wel waar zijn als Pa het zei. Maar moeder was in alle geval nog véél braver! En daar hield ze duizendmaal meer van dan van Juf! Als ze nu naar tante ging, dacht ze, zou IIO ONBEGREPEN ze daar eens kunnen praten. Tante was anders dan iedereen. Ze zou haar vertellen hoe naar het was zonder moeder en hoe verdrietig ze er altijd om was, wat niemand wist. En ze had ernaar verlangd, weken te voren al. Misschien mocht ze wel alleen gaan met de kleineren — dat had ze verleden jaar ook gedaan. Toen had Pa hen op de tram gezet en de oude Sien, tante's meid, was hen komen afhalen. Als dat nu weer eens was ... Maar op een middag, toen zij aan tafel zaten, had vader er over gepraat en gezegd, dat Juf mee moest gaan. «Tante zou haar graag eens zien« had ze geschreven. Lena gluurde naar Juf, die knikte, het heel goed scheen te vinden. Toen gooide ze hard 'r vork op 't bord. Ze keken haar aan. »"Wat beteekent dat?« vroeg vader boos. »'k Heb geen trek!« zei ze stug. «Moet je daarom zoo onbeleefd doen?« Ze zweeg, keek voor zich, voelde ook Jufs oogen boos naar eich toe. En op T kamertje, waar ze haar huiswerk ging maken na het eten, til ONBEGREPEN I zat ze, 'r ellebogen onder 't hoofd, te mokken, £ een harde trek op 'r jonge gezichtje. 't Was een mooie Zondagmorgen toen ze, £ Corry en Al bert aan de hand van de J uffrouw, I Lena er naast, door de nog stille straten liepen | naar de stoomtram, die van de groote stad ging s naar de kleinere dorpen in den omtrek. Ze zagen er netjes uit, de kinderen, Albert • in z'n wit matrozenpakje en de meisjes in de s lichtblauw gesmockte jurkjes, die moeder nog | had gekocht. Corry, zevenjarig kleutertje, liep huppelend I naast de juffrouw; haar leuke gezichtje was een 3 en al pret. En vóór Juf om, praatte ze met [ Albert, die wat ouder was dan zij, maar kleine £ jongen toch ook nog met z'n lichte strooI hoed. Lena, groot meisje zich voelend met 'r elf { jaar, liep stil ernaast, haar korte krul pijpjes, ! zorgvuldig ingedraaid, dansend onder het panai mahoedje, eenvoudig, met alleen het zwarte *" I lintje erom. En zonder het te laten merken luisterde ze ONBEGREPEN naar het gebabbel van de twee, die 't zoo heerlijk vonden, ging ze heelemaal op in 't gesprek j zonder zelf iets te zeggen. De kleintjes legden aan Juf uit hoe 't huis j was-: ahier twee kamers en aan den anderen j kant van de gang twee en « •Eén aan den anderen kant« kwam Lena I ertusschen. »'sNiet« streed Corry, »twee.« »Hoe ziet die tweede d'r dan uit?« •Weet ik niet« zei Cor, »'k ben er nooit in geweest. Maar er zijn heusch twee deuren.« »Zie je nu wel, dat je 't niet weet. Die achterste is een kast« zei Lena hoog. »0-o-o« kwam de kleine en het gesprek met Juf vervolgend: »nu dan, aan den anderen kant een kamer en een kast« .... 't Was druk in de stoomtram en ze konden niet naast elkander zitten. Lena met Albert zaten een eind van Juf af. »Mag ik buiten staan ?« had de jongen gezeurd »'t is zoo echt!« Maar de juffrouw had beslist geweigerd. «'3 ONBEGREPEN »Hè, toe nou!« zanikte hij nog door, z'n hand vleiend op de hare. »Neen« zei ze kort »ga ginder zitten met Lena«. Hij zette een verveeld gezicht maar toen de tram aan 't rijden ging, begon hij al gauw een druk gesprek met Lena, vergat het buitenwillen-staan. Met Bert kon Lena nog het best opschieten. Ze keken samen naar de verre weilanden waarachter vaag dorpstorens te schimmen stonden, luisterden naar de Zondagsklokken, die luidden voor de Hoogmis. Er lag een vredige rust over de landen en weggetjes, waar de dorpelingen langs gingen, donkere gestalten, kalm wandelend met hun kerkboeken. »'k Zou hier best willen wonen» vond Lena, onder den indruk van den kal men zomer-zondagmorgen-op-het-land. En ze staarde verlangend in de blauwe verten, zweeg een poosje Toen ze aankwamen vonden ze Sien aan 't stationnetje. Die pakte gedienstig dadelijk Bert's jasje en de tasch van de juffrouw, groette luidruchtig. ONBEGREPEN En onder het voortgaan naar huis praatte ze druk hoofdschuddend: «Wel kinderen, wel kinderen, zijn jullie daar weer, wat zal tante blij zijn... De vorige keer was jullie mama d'r nog bij, weet je wel... och Heer, dat ze d'r nou nie' meer is. Dat hadden we ook niet kenne' denken hè...« Ze nam Lena bij den arm. «Zoo'n goeie ziel was het toch« ging ze verder. «Alles voor de kinderen... en nog zoo jong... och Heere, ze was nog zoo blond als Lenaatje hier en nou al dood ... « Juf knikte. De kinderen trokken ongeduldigverlangend aan haar hand om er maar gauw te zijn. En Lena liep, stijf 'r lippen op elkaar om maar niet in huilen uit te barsten, strak voor zich uit te zien, vlak naast de pratende oude vrouw. •Waar is 't nou ook weer?« zeurde Corry. «Sien, is het daar?« «Wat lieffie?... daar — ja — bij die groote lantaarn. Zie je 't wel? Loop d'r maar hard naar toe!« ONBEGREPEN Aanstonds lieten de kinderen de juffrouw los, j I renden weg. Die keek kwaad, voelde zich ineens j E vreemd-leeg loopen, met niets in haar handen. I I Maar ze durfde hen toch niet terug te roepen, j Toen ze bij het hek kwamen, zag ze juist de I j twee al de deur binnenstormen, hoorde hen J [ druk en hard lachen. Ze ergerde zich. Toen liep ook Lena vooruit, kwam zij, samen j ■ met de oude meid, achteraan. In de groote vestibule, met den ouden blauw- g steenen vloer, zag ze tante, een groote forsche | ! dame in haar zwart tullen japon, die in plooien j I langs haar mooie gestalte hing. Haar gezicht I i was wat gerimpeld al, een bittere, droeve trek j om den mond. Maar de oogen glansden haar j I tegen, zacht en diep. I Ze vond Lena terug in die oogen. Vriendelijk kwam ze op de juffrouw toe, be- j | groette haar. »Dus U zorgt nu voor de kindertjes ?« vroeg J ze lief. I De juffrouw voelde zich klein bij die groote vrouw, waar zoo'n vreemde gratie van uitging. ONBEGREPEN Bedeesd antwoordde ze op haar vragen. Maar toen ze eenmaal zaten in de deftige, ouderwetsch-gemeubelde kamer, de kinderen dicht naast tante, rond de groote tafel, verloor zij zoetjesaan haar schroom, durfde meer vrijuit te praten. Lena, naast Juf, keek aanhoudend naar tante's matte gezicht met de oogen. »'tWas net of tante met 'r oogen praatte« en ze moest ineens lachen om dat gekke idee. »Ze lijkt toch niet op moe- I der« vond ze spijtig, 't Voldeed haar heelemaal I niet. Toen keek tante ineens naar haar. »Jjj ziet ! er niet zoo goed uit, vrouwtje!« zei ze. Nu leek ze éven op moeder, hèèl eventjes maar.... Ze bloosde ervan. «Mogen we in den tuin gaan spelen ?« vroeg j Albert. Tante lachte. »J ij kleine rakker« zei ze, »'t j is jou te saai hier in de kamer, waar?« Hij schoof verlegen heen en weer. »Ga jij maar hoor!« deed ze goedig. »lk ook?« vroeg Corry en toen tante knikte, j »'7 ONBEGREPEN liet ze zich vlug van den stoel glijden, holden ze samen de kamer uit. »'t Zijn toch zulke lieve kinderen« zei tante tegen Juf. Ze begonnen een gesprek over die twee, over Albert, die zoo goed kon leeren en zoo aardig teekende, net als vroeger tante's broer.... En tante vertelde aan de juffrouw de heele geschiedenis van Hans, den jongen schilder, die stierf toen hij nog maar even dertig jaar was. Ze sprak over hem met liefde. Haar oogen schitterden als ze zijn naam noemde. Hij was. haar eenigste broer en na den dood van haar ouders was ze alleen met hem overgebleven. Ze hadden samen verder geleefd. Altijd was ze öm hem geweest, opgaande in z'n werk, had hem hooger zien stijgen in z'n kunstenaarsschap. Tot de dood kwam Dagen en nachten had ze bij z'n bed gezeten, alles gedaan wat ze kon Hij was toch gestorven Haar gezicht vertrok in pijn. Een poos zat ze zwijgend, haar hoofd gebogen. Over haar Hl ONBEGREPEN de juffrouw, die niets wist te zeggen, strak te kijken zat naar één punt. En Lena voelde zich vreemd-angstig onder dat zwijgen, durfde zich niet verroeren en 'r oogen gingen van tante naar het groote portret dat hing boven de schrijftafel. »Dat was oom Hans« wist ze. O, ze zou wel stil naar tante willen gaan en 'r een zoen geven en zachtjes tante's grijze hoofd tegen zich aandrukken.* 't Verlangen ernaar ging door haar heen als een rilling. «Maar juf, die erbij zat Dat nare mensch, wat deed ze hier eigenlijk. Ze was toch maar een vreemde.... Buiten voor de open ramen kwamen lawaaiig de kinderen. »Dag!... dag!« riepen ze uitgelaten. »Kom je ook eens, Leen?« vroeg Bert. »En juffie ook?« drong Corry. »Er zijn zooveel kippen en konijnen en eenden«. Ze danste van pret. »Ga ook eens kijken, Lena« zei tante, opgewekt uit haar neerslachtigheid. »Er zijn weer veel nieuwe beesten, dit jaar.« ■19 ONBEGREPEN 't Kind stond op, lusteloos gehoorzamend. »Of heb je geen zin ?« vroeg tante lief, terwijl ze Lena bij de hand pakte en naar zich toe trok. »Ja tante« zei ze vroolijk, zich altijd anders gevend dan ze was: »ik vind het juist wel leuk!« «Kijk eens aan, ga dan maar gauw!« lachte tante. Ze keek haar na tot ze verdween in de warande. «Dat kind lijkt op haar moeder« dacht ze stil. En terwijl Lena meedraafde met de kleintjes in den grooten tuin, keek naar de eenden, die rondzwommen in 't kleine vijvertje, voelde ze nog, als iets echts, die zachte hand van tante toen ze haar pakte. «Als Juf nu eens even wegging, dan zou ze met tante over moeder praten — al was 't maar héél even....« «V/at is dat voor een beest ?« vroeg Corry haar. «Een kalkoens zei ze. En opgewekt ineens, met nog den heelen middag in 't vooruitzicht, pakte ze Corry bij de hand. ISO ONBEGREPEN «Zullen we'nu eens naar den moestuin gaan ?« «Wat is dat?« vroeg de kleine verwonderd, j «O, weet je dat niet? Daar groeien allerlei j vruchten en groenten.* »Hè ja!« danste Cor. En samen liepen ze langs de smalle paadjes ! naar het zonnige achtergedeelte. Bert rende hen achterna. »Waar gaan jullie naar toe ?« schreeuwde hjj hijgend. «Wacht even op me!« Maar de twee liepen verder, in druk gesprek. In den moestuin vonden ze Knilles, Sien's j oudste zoon, aan 't boonen snijden. Ze kenden hem nog wel van vorige keeren, ! lieten zich alles uitleggen door hem, hoe dit j groeide en wat dat was.... Tot ze na een poos de stem van Sien hen I hoorde roepen. «We ko-o-o-men« galmde Bert, z'n handen j in een tuitje voor den mond, en ze liepen naar j den kant waar ze de stem hoorden. Daar zagen ze haar, aan 't begin van een I zijlaantje. ONBEGREPEN «Gaat gauw naar binnen allen!« riep ze hun al uit de verte toe. »Er valt wat te peuzelen voor u!« »Hoera« danste Bert, mal-doend. «Stil toch wat!« bestrafte Lena zacht. In de eetkamer, waar het breede gebeeldhouwde buffet stond, dat ze iederen keer opnieuw bewonderden, vonden ze de koffietafel gereed. Door de openstaande deur golfde het licht naar binnen en kwam de bloemengeur van de perken buiten de kamer in zweven. Tante, die in het zonlicht zat, leek wel een fee. De kralen garneering op haar japon, glinsterde als goud. Onbewust keken de kinderen haar zwijgend-eerbiedig aan. «Wel ondeugden« begon ze «jullie zult wel trek hebben, hè!« Lena lachte. Bert schudde van ja. Corry keek naar Juf. «Dan zullen we maar gauw beginnen.« »Corry« kwam de stem van de J uffrouw, met een blik, die iets beteekende. En 't kleintje maakte het kruisteeken, bad hardop voor, zooals ze thuis ook altijd deed. fis ONBEGREPEN H aar hooge stemmetje beefde, ze knipperde met haar oogjes, kneep stijf 'r handjes samen, praatte zich, in haar zorg om 't toch vooral goed te doen, voorbij. Ze vond haar stem hier heel anders dan thuis. Toen begonnen ze aan de dunne sneedjes brood, mochten zelf zeggen wat ze er graag op wilden.... En ze smulden van de jam, die Sien zelf gemaakt had, van de eierkoeken, die Sien had gebakken.... Ze zeiden niet veel, de kinderen, dronken met korte teugjes uit hun beker melk, terwijl tante hen maar aanmoedigde, dat ze gerust nóg een sneedje mochten nemen. Tante vroeg of ze de nieuwe duiventil al hadden gezien. Ze keken elkaar aan. Nee, ze wisten er niets van dat er een nieuwe was. En met z'n allen gingen ze naar den tuin, tante en juf tusschen hen in. Toen ze overal hadden gewandeld en alles hadden gezien, gingen ze krijgertje doen en blindemannetje. ONBEGREPEN Tante kon zoo leuk meespelen. Alles draaide j om tante. Tot ze moe en hijgend zei, dat ze nu heusch even ging zitten. Ze veegde met haar dunnen kanten zakdoek j langs het gezicht. »Hè tante!..« zeurden ze. Maar J uf verbood hen, zei dat tante nu wat rusten moest. »ln de groote warande staat thee ingeschonken« kwam Sien zeggen en tante deed nog even mee: wie er het eerst was. Lachend kwamen ze aanrennen, tante en J uf ] achteraan. En in de groote rieten stoelen zaten ze alle- i maal even te hijgen — dat was loopen geweest! «Zoodra de kinderen hun kopjes leeg hadden en de koekjes opgepeuzeld, draafden ze weer weg. Lena bleef dralen. Ze wou dat Juf nu ook 1 met hen meeging en ze alleen met tante kon blijven. Maar J uf maakte het zich gemakkelijk, schikte j de kussens in haar rug. •*4 OiNBEGREPEN «Naar mensch, ze deed of ze hier hoorde» I dacht ze bitter, bleef óók zitten. »Ben je zoo moe ?« vroeg tante na een poosje. I »Ja« jokte ze, met een zucht, gooide haar j i hoofd achterover tegen de stoelleuning. En een heelen tijd bleef ze zoo zitten, een S I moeie trek op haar jong gezichtje, bleef ze wach- j ten tot ze misschien eens alleen zou zijn met tante. | | Maar Juf ging niet heen. Toen overdacht ze of ze er maar niet over ] j zou gaan praten, over moeder,... misschien I < ging ze dan wel. En ze peinsde wat ze zeggen zou en hoe ze ! beginnen moest. «Moeder speelde ook altijd blindemannetje : I met ons« zei ze plots, schrikkend, omdat ze het I I nu zoo ineens uitsprak. Ze keken haar aan, gestoord in haar gesprek, j «O ja?« vroeg tante belangstellend. »Ja, en dat was zoo leuk« ging ze verder, f 'n zenuwachtig tintelen in haar oogen. Tante keek haar lachend-medelijdend aan. | Er was even een zwijgen. »We speelden het zoo dikwijls* hield het ] ONBEGREPEN kind vol, een vurig blosje op haar wangen. »Ja, daar hield je Maatje wel van« vond tante, niet goed wetend wat te zeggen. Lena voelde tranen in haar oogen komen om dat »Maatje.« Ze had het altijd gezegd toen ze nog klein was, later was het »moeder« maar Corry zei altijd nog »maatje«, Bert soms ... Er kwam een prop in haar keel, ze kon haast niet meer slikken en ze voelde benauwend de oogen van tante en juf die haar zaten aan te kijken. Ze sprong op. »Hè, 'k ben zoo warme bracht ze uit en ging den tuin in. »'k Geloof dat ze er veel last van heefta zei tante toen ze weg was. »Toch niet!« verzekerde »Juf,« Mijnheer zei 't laatst ook nog. Maar 't is een vreemd kind — heel vreemd....« In den tuin, achter het rhododendron-perk lag Lena in 't gras, keek naar de warande, waar ze de twee vrouwen zag zitten. Ze wist dat ze over haar praatten. En ze balde 'r vuisten, omdat alles zoo akelig 116 ONBEGREPEN was, bleef zoo liggen, voorover, leunend op haar ellebogen. Een heele poos. Ze zag de kinderen naar binnen gaan, even later was ook de warande leeg. Maar ze bleef rustig liggen. Na een tijdjehoordeze Corry haar naam roepen. Ze gaf geen antwoord. Tot ook Bert's stem kwam galmen. Toen stond ze op. «Waar was jij ?« vroeg hij verwonderd. «Liggen luieren in 't gras« zei ze. En met z'n drieën gingen ze naar binnen. 't Middagmaal stond klaar. Tante wees hen waar ze zitten moesten, keek tersluiks naar 't bleeke gezichtje van de oudste. »Kom jij hier naast mij ?« vroeg ze haar. »Hè-è-è« riepen de kleintjes teleurgesteld. Maar Lena, vereerd, lachte naar tante, ging naast haar zitten. Onder 't eten zei ze niet veel, luisterde stil naar Bert, die maar druk zat te praten. »Nu ging ze straks naar huis en ze had over niets gesproken met tante« dacht ze spijtig. ONBEGREPEN 't Maakte haar wrevelig, ze gaf korte antwoorden en toen ze met z'n allen na tafel nog even den tuin ingingen, bleef ze zwijgend op haar plaats. » Kom kindjea zei tante, haar bij dehand nemend. »'k Blijf hier« zei ze kort, »'k ben zoo moe.« »Ga dan op den divan wat rusten«, raadde tante goedig, »kom eens hier«... En in 'r forsche armen droeg ze 't kind ! naar de groote rustbank in de zijkamer. Bert danste van pleizier met Corry, omdat Lena, zoo'n groote meid, werd gedragen. »Nu,« lachte tante, toen ze haar neerlegde, »wat zeg je daar wel van?« En ze streek met i 'r zachte hand over haar gezichtje. 't Kind voelde haar hoofdje warm, 't bonsde in haar keel. «Tante,« zei ze zacht. En terwijl ze 't grijze hoofd zich over haar heen zag buigen, merkte ze de kinderen, die j met pret-oogen haar nagekomen waren. »Hü — hü —,« lachte Bert plagerig, «zusje wordt gedragen« en Corry deed met 'r kleine i vingertjes «sliep uit«. 118 ONBEGREPEN •Wou je iets?« vroeg tante haar. Ze schudde nee, draaide meteen haar hoofd naar den muur, bleef roerloos zoo iiggen. Ze hoorde hen allen de kamer uitgaan. Toen trapte ze woedend de kussens op den grond, gooide zich wild heen en weer. Ze kon niet huilen, niet aan moeder denken... »Juf en Bert en Corry en tante... ze waren allemaal nare akelige menschen. Ze had het land aan hen gruwelijk....« In die stemming vonden ze haar terug — kleedde ze zich aan en nam afscheid, koel en zwijgend. »Ben je niet in orde, vrouwtje ?« vroeg tante. » k Ben zoo moe«, zei ze weer. En ze hoorde tante fluisteren tegen Juf, dat ze haar vooral veel melk moest geven — dat ze 't we) noodig had Ze deed of ze 't niet hoorde. Melk, wat kon haar mèlk schelen! En als een boos plan besloot ze: »dat zou ze nu lekker eens niet doen....« 's Avonds thuis, op de kleine slaapkamer, ii9 ONBEGREPEN mopperde J uf op haar, terwijl ze'r naar bed bracht. »Je kent niet tegen plagen«, besloot ze. »Bert en Corry deden het toch maar voor een grapje, toen ze je uitlachtena. Lena haalde de schouders op. »Net of 't daarom was«. — Ze was blij toen J uf de kamer uitging, begon te denken aan alles wat er gebeurd was, dien dag. En langzaam zakte 't bittere gevoel weg. Ineens voelde ze weer de armen van tante, toen ze haar naar den divan gedragen had. Ze voelde ze duidelijk onder haar hals en rug — 't Gaf haar een wee-warm gevoel en meteen wist ze, dat moeder haar ook zoo gedragen had verleden jaar, toen ze ziek was geweest... zag ze haar duidelijk, heelemaal.... Ze drukte haar gezichtje in 't kussen. Ze zag het nog.... Toen sprong ze zacht uit 'r bed, liep op 'r teenen naar de tafel, waar 'n klein portretje stond van moeder. Ze nam het in haar handen, liep er mee naar het raam, waardoor nog wat licht naar binnen viel, keek er lang na.... IJO ONBEGREPEN En stijf tusschen 'r vingers geklemd, nam ze 't mee in bed, trok het laken over zich heen. »Maatje«, zei ze zacht.... en meteen snikte ze 't uit... snikte gesmoord onder de dekens... Met 'r mondje op 't kleine portretje, viel ze huilend in slaap. KERM] SKI ND KERMISKIND A jMj^JÖERLATEN, langs den groóten ^sLC^^^-J^I ^reec^en weg> even buiten het m, / j dorp, op een kaal plekje gras, ^k^WvB stond de bontgeverfde poffer' IÉ? tjestent, een lichte kleurige vlek tegen het donkere geboomte erachter. «Etablissement de Paris« vlamde in vuurroode, grillige letters boven den ingang. Op den voorgrond het fornuis, waarvoor een plompe stugge jonge kerel op z'n hurken te scharrelen zat met brokken hout die hij kleiner zaagde en op het hoog oplaaiende vuur smeet. De smalle deurtjes waren gesloten voor den wind die wild aanjoeg van over de spoorbaan en rukte aan de zeilen van de lichte tent. Middenin, een eindje van den jongen af, zat een meisje te lezen, haar ellebogen onder 't hoofd, een opgewonden kleur op haar verleidelijk-lief gezichtje met de donkere oogen. Nu en dan gooide ze het golvend haarkwastje, dat in een lok over haar voorhoofd hing met de groote groene haarstrik opzij, naar achteren. Een prachtig boek had ze — van 'r broer KERMISKIND die naar de stad was vanavond, en ze had het stil weggepakt uit de »cuisine« zooals ze het noemden, het kleine ruimtetje achter de tent, waar ze aten en sliepen. »Wat mot jij met dat boek ?« had de moeder gevraagd, die haar geheimzinnig gedoe zag. »Leze« zei ze kort »d'r zal nikste doen zijn vanavend, 'r is te veel wind...« »Maar as José het ziet?« «O, die hoef' 't niet te zien, 'k leg 't vanavend weer op z'n plaas... as jij 't maar niet verklap'., za' je niet?« vleide ze. De moeder, druk opgetuigde vrouw, in rood geruite japon, met veel glinsterende spelden in 'r zwarte, toch al wat grijzende haar, gewend samen te gaan met het kind, als het tegen de mannen en vooral tegen José gold, schudde haar zwaar hoofd. »Jij, feeks!« zei ze. »Za' je 't niet vertelle, an 'm?« zanikte ze nog eens. »Ach welnee', schiet op!« bitste de vrouw, met toch een lachje in 'r mondhoeken. »Zoo'n klein kreng was het toch bang voor geeneen ...« Ze keek haar na tot ze verdween door .36 KERMISKIND de lage deuropening in de tent. »'t Werd een knappe meid« vond ze tevreden »al zoo flink ontwikkeld voor d'r dertien jaren en een aardig gezichie. Ze keek altijd vriendelijk as ze an 't bedi enen was. 't ^?!ƒerd een goeie voor de zaak...« Nu zat ze buiten in de voortent waar 't fornuis stond aan het tafeltje met de vier stoelen eromheen voor de bezoekers, die vooral met mooi weer dikwijls liever buiten zaten. Zoo leuk ze het anders vond als het druk liep en de kleine witte hokjes een voor een vol kwamen, hoopte ze nu dat er niemand zou komen, dan kon ze eens lekker een heel eind opschieten in José's boek. »Het noodlottig geheime heette het en het ging over zoo'n lief, mooi meisje, dat niet wist wie haar vader en moeder waren geweest en die wel drie millioen bezat... Ze zuchtte bij dat getal. «Jeetje, zij zou al blij zijn als ze drie gulden bij elkaar had voor de rood sati netten blouse die ze vanmorgen in een winkel op het dorp had gezien. »J7 KERMISKIND Ze had wel wat bij elkander, maar de vorige week had ze pas een nieuw haarlint gekocht en een mooie broche met groene steentjes. Van 'r moeder, als ze een goede ontvangst had gehad, kreeg ze soms een dubbeltje of een kwartje en een enkele bezoeker liet haar ook wel eens een stuivertje houden als ze afrekende. Dat moesten ze allemaal eens doen. Wat zou ze dan al tijk zijn. Ze had den heel en zomer al geholpen.... dan zou ze zeker wel honderd gulden hebben . « 't Was een echt mooi en toch een griezelig boek. Ze begreep er niet alles van; er kwamen heele bladzijden in over stukken die een notaris had; dat vond ze saai en sloeg ze maar over... »Doe je dat boek nou 's dich'«, snauwde plots de stem van den jongen bij 't vuur. »Ze denke' da'me geslote' benne'... al 't volk loop' voorbije. »Wel zekere, deed ze plagerig, inwendig toch geschrokken. »As je 't niet doet, smijt 'k het zoo in de vlammene, schreeuwde hij driftig, »jij, medam... jij zit maar te leze'... bekommer je om niks.. .e >t< KERMISKIND Ze maakte een minachtend gebaar, maar deed toch het boek dicht omdat er een paar meisjes te dralen stonden of ze erin zouden gaan. Ze lachte vriendelij k-uitnoodigend naar de twee, met een wrevelig gevoel toch om die mispunt van een jongen met z'n lef. »Kompt u gerus' binne'«, praatte ze, het smalle hooge deurtje openduwend. De meisjes kwamen giechelend de voortent in. »We dachten dat u gesloten was met 't slechte weer«, zei de een. »Nee' hoor, gaat u d'r in«, lachte ze en terwijl ze het deurtje voor haar opendeed, voelde ze de nijdige oogen van den jongen op haar gericht. Binnen ging ze ineens druk aan den gang, zette stoelen recht, scharrelde achter het buffet dat volstond met kogelfleschjes en glazen, 't Schemerde al, maar 't kon nog best even zonder licht, dacht ze zuinig. Ze hoorde het onderdrukt lachen en afspreken wat ze nemen zouden van de twee in het witte hokje. Na een poosje ging ze erheen. '39 KERMISKIND »Wat wille' de dames gebruiken?* vroeg ze onderdanig. »Twee porties poffertjes*, bestelde de een. Ze dribbelde weg, de tent uit. »Twee poffer!« riep ze buiten den jongen toe. Op den wit gewaaiden weg zag ze een gearmd paar op de tent aankomen. Ze wachtte even, hield toen ook voor hen gedienstig het deurtje open. Een windvlaag rukte naar binnen, deed de ruitjes rinkelen en zette de lakens, die de kleine kamertjes vormden, bol. De man wrong zich door de smalle deuropening, de eene hand aan z'n hoed, met de andere zijn meisje vasthoudend. »Brrr, wat een tocht«, zei hij knorrig. »Ja, wat een wind hè meneer,« deed ze vriendelijk »en dat voor Augustus gaat u binne juffrouw!« Ze kwam achter hen aan in de groote tentruimte, wachtte even tot ze zaten en vroeg dan wat ze gebruiken wilden. «Gelukkig ook poffertjes*., dacht ze. Het fornuis voor de wafels stond achter de tent, 140 KERMISKIND dat brandde niet meer en ze hadden wat wafels klaarliggen om op te warmen. Maar dat was nooit zoo lekker. »Nog twee poffer«, riep ze om de deur en bedrijvig ging ze dan vast bordjes halen en vorken, vulde de groote suikerbus die haast leeg was. Een paar maal stak ze haar hoofd om de deuropening »of ze nog niet klaar waren«, maar 't duurde lang. Ze draaide 't licht op, 't werd toch te donker. Ook de lamp buiten, die heftig te schommelen hing aan de lange draad, stak ze aan. Toen kwamen er nog wat menschen binnen, drie soldaten, een oude heer en dan nog een juffrouw met een jongetje. Er waren nu al vijf kamertjes vol. Ongeduldig zaten de meisjes te roepen »of er nog wat kwam ?« »Ja dames, dadelijk benne' ze klaar*, zei ze terug. Ze nam wat bordjes, ging ermee naar buiten. »Ze branden verdikkeme allemaal an«, nijdigde de jongen. »ls me dat een weer! De wind 141 KERMISKIND staat op het vuur, 't brandt als een bezetene...« »]s d'r nog niks klaar ?« vroeg ze, geen acht slaand op z'n driftwoorden. »Stik«, zei hij als antwoord. »Nou nou«, suste ze, sarcastisch doend en dan nijdig ineens: «Schiet nou op, 't volk wordt ongeduldig . anders loope' ze weg.« »Kan jij 't?« snauwde hij, maar pakte meteen de bordjes van haar aan, telde de rookende poffertjes erop uit. Drie tegelijk nam ze ermee naar binnen, strooide suiker erover en pikte een stukje boter uit de groote pot, dat dadelijk smeltend wegdroop tusschen de gloeiende poffers, bracht ze, met vorken erbij, ruwe ijzeren dingen, naar de eerstaangekomenen. Dan holde ze weer weg om nieuwe te halen, die de jongen alvast had klaar gezet op de tafel naast 't fornuis. Met een vriendelijk gezichtje liep ze rond, dacht niet meer aan 'r boek; blij dat er nog buiten verwachting menschen gekomen waren, bediende en praatte ze, korte beleefdheidswoordjes erbij. «Juffie!« werd er geschreeuwd, terwijl ze 14» KERMISKIND juist het laatste bordje wilde gaan halen. Ze liep op het kamertje toe, waaruit het geluid kwam. »Wat blieft u?« vroeg ze, het tullen gordijntje opzij schuivend. »'t Is ingebrande kost, hoor,« zei een van de soldaten en de anderen plaagden: snee juf, 'k dacht dat je lekkerder broedertjes had.« Ze lachte, maar vond het toch naar. «O meneer, 't is ook zoo'n wind en...« »Nee' juffie,« viel-ie weer in de rede, »je val' me tegen hoor... jij niet, maar je waar...« Ze maakte een gebaar met haar hoofd van sloop heen«, ging toen de laatste portie halen. »Ze klage' dat ze ingebrand benne',« zei ze tegen den jongen. »Laan ze doodval le'« schold hij. «Zóó .. fijn van je klante'... dat mo'k zegge'« deed ze, 'r neusje optrekkend. Die Hein had vandaag een bui, nou... dat was vanmorgen al begonnen. Anders was-ie zoo kwaad niet, maar hij kon van die dagen hebben dat je 'm geen handbreed in den weg moest leggen of je kon krijge'... Ze hield nog '41 KERMISKIND het meest van hèm. José, daar was ze bang voor, die kon zoo zuipe'.. d'r moeder was ook angstig voor 'm. Hij speelde altijd de baas. D'r vader, die al een paar jaar ziek lag an de tering, had heelemaal niks te zeggen. Ze vond hem een goeie man, had medelijden met hem, omdat hij altijd zoo hoestte en zoo benauwd was. Hij lag in een soort van bedstee van ongeschaafd hout, die iederen keer als de tent verplaatst werd, uit elkaar werd gehaald. Er was een deur voor, die Cel, de oudste, die overal waar ze kwamen, werk zocht als timmerman, gemaakt had, om dicht te doen als de vrouw in 't kleine bedompte hokje voor de etenspot zorgde, omdat hij altijd zoo benauwd werd van rook. Nu ging ze de laatste portie brengen aan den heer, die alleen zat in 't achterste kamertje. Hij hield een krant wijduit voor zich, zat aandachtig erin te lezen. «Alstublieft meneer« zei ze, zette het bordje neer op 't witte tafelzeil, de vork ernaast, lachte in gewoonte-van-vriendelijkheid even naar hem. '44 KERMISKIND »Kijk eens aan, dank je wel« begon hij met [ een schuin knipoogje naar haar. Ze wilde weggaan. »Kom eens hier?« vroeg hij. Ze keek verwonderd, kwam dichter naar £ hem toe. »Kom eens naast me zitten« drong hij, haar [ hand pakkend. Maar ze trok die haastig terug, g «"Wat doet die vent gek« dacht ze. »Wat zou-ie I nou van 'r willen... dat ze naast 'm kwam 1 zitten... ze had wel wat anders te doen « S »Nee' meneer« zei ze lachend »'k heb heusch I geen tijd.« «Eventjes niet?« vleide hij met z'n oogen, j pakte weer haar hand en trok haar naar zich toe. j »Laa' me los« zei ze gesmoord, bang dat de [ menschen het hooren zouden.., »ga weg« ... ï «Stil nou ... stil nou... « gebood hij Huis- | terend »je bent een lief schatje hoor, kijk m' ï eens aan ?« Ze voelde z'n hartstochtelijke-lieve woorden f als iets prettigs en warms, gaf zich onbewust | even over met een blik in zijn oogen, die haar j zoo vreemd aankeken. Maar meteen, terwijl : <45 KERMISKIND hij haar op z'n knie wilde trekken, werd ze bang voor 'm. »Nee' nee'..« weerde ze af »'k mot weg... laat me nou gaan— meneer..« Hij schrok, omdat ze't zoo hard zei, liet haar los, pakte nog even haar gezicht. »Wat een mooie oogjes heb je!« vleide hij. Weer voelde ze z'n woorden als 'n vreemde bekoring... even toen kwam weer de angst. Met een schuwen blik wendde ze haar hoofd af. »'t Is toch een rare vent* vond ze. En ineens dacht ze aan wat 'r moeder wel eens zei: «Meid je mot vriendelijk zijn tege'de menschen, maar as ze in je lijf wille' komme', dan spoeg je ze maar in d'rlui facie.« Dat maakte haar ineens woedend. »Engerd,« siste ze tusschen haar tanden, rukte zich meteen van hem los en met een kleur op haar aardige jonge gezichtje, verleidelijk, zonder dat ze 't zich bewust was, trippelde ze, gewoon willend doen, de kamertjes langs. «Juffrouw,* werd er geroepen. En aan den >*6 KERMISKIND anderen kant zat iemand te tikken met z'n vork op het bord. Ze kreeg het ineens druk, moest afrekenen en nog porties erbij bestellen. Maar geen oogenblik vergat ze den meneer uit 't achterste kamertje. Hij was lief en toch naar ook. Ze rilde als ze aan hem dacht, voelde zich al angstiger worden in 't vooruitzicht dat ze straks met hem zou moeten afrekenen. En toch was 't wel eens leuk toen hij zoo haar hoofd tusschen zijn handen nam en haar naar zich toetrok. Ze raakte in de war met haar geld door 't denken eraan. Half verwaarloosd kind, trekkend van de eene plaats naar de andere, terwijl ze 't allemaal druk hadden altijd, was er weinig notitie van haar genomen, had ze niet veel liefheid ondervonden. Langzaam-aan liep de tent leeg. Een soldaat was er nog ingekomen en de juffrouw met het jongetje zou nu wel gauw weggaan. «O, ze wou, dat ze niet hoefde afrekenen met dien meneer.e. Ze werd er al rooder van. '47 KERMISKIND Opeens hoorde ze hem tikken tegen z'n bord. Haar hart bonsde. Met knikkende knieën ging ze er naar toe. «Geef me er nog maar een,« zei hij. Haastig pakte ze z'n bordje, liet de vork liggen. Ze voelde z'n oogen strak op haar gericht, 't Maakte haar zenuwachtig. Gejaagd schoof ze de tullen gordijntjes opzij, liep de tent door naar den uitgang en riep naar den jongen om nog een portie. «Kom maar hier,« schreeuwde hij haar toe, »'k heb nog net wat klaar.« Haar schortje bolde op door den wind en 'r haren woeien voor haar gezicht. Ze probeerde ze weg te krijgen, maar 't lukte niet. »Wat een wind hè!« praatte ze. »En toch loopt het nogal vanavond 'k ha't niet gedacht jij?« deed ze ouwelijk. »Nee',« zei de jongen, »ik ook nie'.« »Z'n kwaaie bui is zeker wat gezakt,« dacht het kind, dat geen antwoord had terugverwacht en plots voelde ze behoefte bij hem haar toevlucht te zoeken. »D'r zit nou zoo'n klier binne',« begon ze. 148 KERMISKIND »Zoo,« zei hij alleen. »Reken jij met 'm af?« waagde ze. «Loop naar den duivel!« snauwde hij, «nou nog mooier, 'k Heb hier me werk!« alk ben zoo bang voor die ventic huilde ze bijna. »Ze zèlle' je niet vermoorde, d'r zit toch meer volk...« «Nou ja ...« pruilde ze. «Schiet op,« beval hij, haar het dampende bordje poffertjes in de hand duwend. «Maak vort.« Onwillig pakte ze het aan. Toen maakte een woede om haar hulpeloosheid zich van haar meester. «Hazelip.ö schold ze, aleelijk mirakel!« Hij nam een blok hout, smeet het naar haar voeten, maar 't raakte niet.- Ze stoof naar het deurtje, duwde het met haar rug open en haar gezicht naar den jongen gewend, riep ze 't nogeens: «Hazeliplc Bleek van kwaadheid en van den scherpen wind, liep ze de tent door op 'r hooggehakte '49 KERMISKIND zeildoek-schoentjes, die glommen in het licht en ze dacht er niet meer aan angstig te zijn, kon er niet meer aan denken. Ze wist alleen: dat ze Hein een groote, gróóte mispunt vond. Eerst toen ze 't kamertje binnenkwam waar ze 't loerende gezicht ineens op zich gericht voelde, ontstelde ze van schrik. Vlug zette ze 't bordje voor hem neer, staande aan den anderen kant van de tafel. Onafgebroken volgden haar z'n uitdagende, waterige oogen. »Alstublieft« zei ze, liep meteen weg. De juffrouw met het jongetje stonden juist op. Ze ontving het geld, liet haar beleefd uit. 1 n 't voorste kamertje zat de soldaat nog te eten. Ze ging even zitten aan de groote tafel, die vol was met borden en vorken. Gedachteloos keek ze de tent rond, las, zonder het te weten, een voor een de namen der wapens van de Fransche steden : Marseille, Lyon... waarvan er boven ieder hokje een prijkte in bonte kleuren. Er waren er twaalf in 't geheel. Als ze haar oogen dicht deed, zag ze ze nog en met de letters erboven nog wel. •50 KERMISKIND In de nikkelen bol, vlak bij haar, waar je de bovenste helft af kon tillen, zag je de heele tent in 't klein, 'r eigen zag ze ook met een groot hoofd en een heel dun lijfje. Toen ze klein was kon ze soms heele tijden daarvoor staan kijken. Als je ernaartoe liep zag je je al dikker worden erin. Dan leek je net een kikvorsch — dat was toch zoo mal... »Juf, hè' je'n pot bier voor me?« riep de soldaat. Ze stond op, knikte »ja« tegen hem. »De poffers waren zoo zout« lachte hij met een knipoogje. «Schiet op« deed ze met haar elleboog en liep naar 't buffet, langs het kamertje waar «die meneera nog zat, haalde uit een schuifkast een fleschje bier en nam een glas van de toonbank. «Jakkes, nou moest ze nog eens voorbij.« Hij tikte met z'n vork op den rand van 't bordje. »'k Kom dadelijk meneer« zei ze in 't langsgaan, bracht eerst het bier naar den soldaat, maakte het fleschje open en schonk hem een glas in. KERMISKIND Toen liep ze op een drafje naar achteren. Een groote portemonnee in z'n hand zat hij haar af te wachten. «Hoeveel is 't?« vroeg hij. Ze leunde met haar hand op de tafelrand. «Zeventig cente, meneer<( zei ze. Hij tastte in het bruin leeren ding, schudde en rammelde met het geld. »A]lemachies« dacht ze «hij heeft cente genog, allemaal zilvergeld« ... Hij nam een gulden, legde hem in haar hand, die ze uitstak. Met haar andere zocht ze in 't zakje van haar schort naar drie dubbeltjes om terug te geven. »Laat dat maarte knikte hij met z'n hoofd. »'t Is zeventig cente' meneer« zei ze schuchter, denkend dat hij 't niet goed had begrepen. »Ja, ja!« zei hij «de rest is voor jou.« «Dankuwel meneer« zei ze kinderlijk-blij, een blosje van vergenoegdheid op 'r gezicht. Met welbehagen keek hij naar haar. «V/at krijg ik nou van je?« daagde hij haar uit. KERMISKIND Ze deed verlegen met haar hoofd. «Krijg ik daar nu niets voor ?« vroeg hij weer. »Ach« lachte ze onthutst, hem niet goed begrijpend. Hij merkte het. »Nou— krijg ik nu niet één zoentje ?« Ze begon ineens hard te lachen. »Wat 'n gek« dacht ze »dat vroeg-ie nou net als die jongen uit de suikerkraam, waarnaast ze laatst op een kermis stonden — die wou ook altijd een zoen.« Ze keek eens naar z'n gezicht, 't Was nogal glad... zou ze... waarom eigenlijk niet... ze had dertig cente' van 'm gehad... en voor dat ze 't zelf goed wist, had ze een vluchtige zoen op z'n wang gegeven. Toen holde ze lachend weg, hem geheel verbouwereerd achterlatend. Hij had meer gewild. Leunend tegen de groote tafel stond ze te wachten tot hij weg zou gaan. 't Duurde even; toen kwam hij, de kranten in z'n binnenzak stoppend, het hokje uit, liep langzaam naar den uitgang. Ze ging op het deurtje toe om hem uit te laten »dat was een goeie geweest.* '53 KERMISKIND »Dag meneer* knikte ze vriendelijk en toen hij vlak langs haar heen ging zei ze zachtjes: au wordt nog wel bedankt.* Hij kneep stiekem in haar half bloote arm. Ze liet een gilletje, vond het toch wel leuk. aDag schatje« fluisterde hij dicht aan haar oor. Ze lachte weer, knikte nogeens. Toen deed ze het deurtje achter hem toe. Ze had een prettig gevoel drie dubbeltjes ineens, sjonge... en 't was toch wel een grappige vent. Hoe kon ze eigenlijk bang voor hem zijn!... Ze ging wat loopen ruimen, haalde de vuile borden en vorken bij elkaar en toen de soldaat ook weg was en de heele tent leeg, bracht ze 't stapeltje alvast naar de »cuisine.« »Ben jij daar, Sjaan?« kwam de stem van moedér, laat die deur 's ope' je ken hier niks zien en je vader heit 't weer zoo te kwaad. Steek 's gauw de lamp an.« Tastend zocht ze naar de tafel die volstond met keukengerei, zette er de bordjes op. Toen ging ze naar den donkeren hoek, waar de man lag. '5* KERMISKIND «Ouwe Pappie* zei ze klagend »is 't weer mis met je?« »Steek nou liever 't licht an« driftigde de vrouw, stampvoetend. »Nou, nou« kalmeerde het kind brutaal, zocht in 't donker naar lucifers en stak de lamp aan die op de rommelige tafel stond. »'s Effe kijke' of d'r geen volk is, 'k geloof dat 'k wat hoor«. Meteen kwam Hein binnen. »We gane maar sluiten, 't is al bij tienen en 't begint te regenen ook, d'r zal nou niks meer komme,... vooruit Sjaan, doe ook es wat.« »'k Ben al bezig« zei ze. »Wat was d'r nou met dien vent, hebt-ie je niet vermoord?* plaagde hij. »Wat voor vent?* kwam de moeder ertusschen. «O, die wou da'k een meneer ging bediene', daar was ze bang voor« spotlachte hij. »Wat voor meneer ?« vroeg weer de vrouw »en waarom was je daar bang voor ? ... deed-ie je wat?« »Nee«, zei't kind nuchter. »'t Was wel een leukerd*. 'SS KERMISKIND »Hei je nou ooithc nijdigde de jongen, »wat I zat je dan te leuteren d'rnet?« Ze haalde haar schouders op, lachte geheim| zinnig. »'k Heb drie dubbeltjes fooi van 'm ge■ hadc glunderde ze en rammelde met het geld | in den zak van 'r schort. »Dertig cente'?« vroegen ze tegelijk. 1 »Ja«, zei ze. »En en ..« stotterde de vrouw, «waarom ! was dat ?« «Weet ik dat.« »Zei die dan niks?« »Ja«. »Wat dan?« «Weet ik veel!« »Nou, zeg op, of was 't niet veel moois?« Ze lachte. »0 ja, hij zei dat 'k mooie oogen [ had!« »Puh!« deed de jongen minachtend. «Zoo!.. en ?« vroeg de vrouw verder, haar I handen in de heupen. »Toen wou-ie een zoen hebben.« »Wat een poen!« riep ze fel »en wat dee' jij ?« nik gaf 'm d'r een!« KERMISKIND «Ben je nou heelemaal bezopen... een vreemde vent te zoenen ... mot dat zóó gaan ?« ... Ze huilde van verontwaardiging en drift. «Is dat nou zóó erg?« vroeg het kind. «Erg erg... je bent een schandaala kreet ze woest... «een groot schandaal... dertien jaar... wat mot daarvan komme'! Hoor-ie 't.. vader ?« De man in den hoek kuchte. »Sjaan« riep hij. Ze ging naar hem toe. Hij schudde z'n hoofd, een droevige trek op zijn moeie, ingevallen gezicht met de wijd uitstekende kaken. «Dat gaat verkeerd met je, Sjaantje« zei hij heesch, »dat mot je niet doen, zooiets!«... «Ga je nou ook al zeuren, pappie« deed ze luchtig. Hij kreeg een hoestbui en ze gaf hem het glas waar hij in spuwde. Toen liep ze haastig de tent in om 't boek te gaan halen van José. Hein kwam achter haar aan. «Dag mokkeltje* plaagde hij, 't geval wel aardig vindend «wat zee-die ook weer?« •17 KERMISKIND »Dat jij een hazelip had!« treiterde ze terug en liep hard naar de voortent, waar t boek nog op de tafel lag. Ze rommelde nog wat, hier en daar, zette een paar stoelen recht, terwijl de jongen het zeil dichtspande. Toen kwam hij binnen, draaide de lichten uit en samen gingen ze door de donkere ruimte naar de »cuisine« terug. Ze hield het boek onder haar schort, legde het stil op de ruw-houten hoekplank, waar ze 't vandaan had gehaald. »'k Ga slapena zei ze, haar armen rekkend boven haar hoofd. »Mot je eerst niet effe' de boel omwassche' ?« vroeg de moeder. »Nee'« gaapte ze, »'k heb zoo'n maf!« en liep naar den donkeren hoek waar de vader lag, trok haar jurk uit. «Eerst afrekene'« riep de vrouw, »je heb' de cente' nog!« «Hier, haal ze d'r maar uit« zei ze, haar schort overreikend, «maar drie dubbeltjes benne van mijn, hoor.« «ts KERMISKIND »Dat je dat geld heb kenne aannemen« begon de moeder weer en ze bleef zuchten en klagen erover. Maar 't kind lag al uitgestrekt op de marras, met haar rug naar 't licht, hoorde vaag, heel uit de verte de verwijtende stem van de vrouw. »Was dat nou zóó erge overdacht ze, «waarom mocht ze dat nou niet... hij had'r toch dertig cente' gegeven — en as-ie dat nou zoo graag wilde...« Waarom-ie dat wou en wat-ie eraan vond, begreep ze niet, 't was een gekke kerel maar toch wel aardig ook. Hij zei van die leuke dingen, die niemand ooit tegen je zei... van 'r oogen... Ze vond het prettig daar nog eens aan te denken. »Zou 't waar zijn ?« dacht ze, «dat ik mooie oogen heb ...« Morgen zou ze eens kijken in de spiegel achter 't buffet. Maar ze keek er toch eigenlijk iederen dag in en ze had 't nooit gezien van d'r eige', gek toch — Ze hoorde de twee oudste jongens samen binnenkomen met veel lawaai. José was weer niet richtig. Hij liep overal tegenan, dronkelap. Toen hoorde ze nog, of 't heel uit >S9 KERMISKIND de verte was, dat ze de koude wafels opaten, [ die waren overgebleven.. , 's Nachts werd ze wakker van 't benauwde I gehoest van den vader. Ze hoorde moeder naast hem nijdig praten, | dat ze nooit eens rust had. »Mot je 't glas hebbe' ?« vroeg 't kind slaperig. j »'k Zal 't wel inslikke'« zei hij heesch. Aan den anderen kant lagen de jongens te | snurken. »Wat is er ook weer?« dacht ze suf. En meteen wist ze 't als iets echts: »Die dertig cente' voor de rooie bloes... [ en die gekke vent, die om een zoen vroeg en : zei dat ze mooie oogen had...« De regen kletterde op het zinken dak en de | wind rukte ruw aan de tent. Ze voelde hem 1 van alle kanten door de kieren, trok de katoenen I deken ver over zich heen.... Met een prettig gevoel viel ze weer in slaap. S GEERTJE'S ANGST geertje's angst N 't kamertje was drukke bedrijvigheid van 'n bezige vrouw, scharrelend voor 't groote fornuis, — waar dampend wasem opkwam uit den zwartijzeren pot, waarin de dik-witte pao te jjjlN 't kamertje was drukke be- koken stond. Op tafel zette ze rinkelend de vuile koppen ineen, waaruit de restjes koffie donker, zwartachtig wegdropen en neerplekten op de ruwsteenen schoteltjes, zoo dat het was een groezelige boel van vuil vaatwerk. Loomig, met 'r handen onder 't hoofd, droomerig kijkend naar 't gedoe van moeder, zat Geertje te suffen, bleek, blond kindje van acht jaren, met wat plakkerige haartjes langs 'r smal gezichtje, samengebonden opzij met een rood bandje, frummelend ineengestrikt, en een rood met zwart geruit bont jurkje van dikke wol, vaal-verschoten door 't vele wasschen. Uit den tafelstoel van lichtgeel hout, kaalgetrapt en volbekrast, kwam huilerig gedrein van 'n mager joggie, dat zuigend op z'n vuistje eerst zoet gezeten had, maar nu z'n kleine .6, GEERTJE*S ANGST knuistjes boos sloeg op de stoelarmleuninkjes en driftig stommelde met z'n veel-te-groote grove schoentjes tegen 't hout. •Stil maar jantje, zoete Jantje, waar?« 't Meisje had 'r stoel dichtbij geschoven, trommelde met bei 'r handjes op het blad van den tafelstoel, trok 'r gezichtje in allerlei scheeve vormen, tot Jantje oplaatst 't uitgierde van de pret. «O, jij stoutertje«, lachte ze 'm tegen, »nou kan je wel lachen, jij.« »Geer«, kwam de stem van moeder grofgoedig, »toe meid, schenk jij je moeder 'ns 'n kop koffie in, vooruit,« terwijl ze zonder opkijken aan 't beredderen bleef. 't Kind, aldoor nog grappen makend tegen den kleine, stond op, schoof 'n dikke, gebarsten kop naar zich toe en nam de groote witgeemailleerde koffiekan, vol zwarte vlekken door het afstooten. Stijf klemde ze d'r lipjes op elkander en tilde de kan, met 'r klein handje aan 't oor, in de hoogte, over Jantje heen, die met z'n tafelstoeltje daar erg in den weg zat. De kleine jongen sabbelde weer zoetjes aan •«4 GEERTJE'S ANG8T z'n duimpje, onbewust van 't dreigend gevaar boven hem. Opeens klonk een schelle gil door 't kamertje Uit de tuit van de koffiekan, die schuin naar voren helde in Geertje's hand, liep een straaltje bruin op Jantje's hoofd. Met groote angstoogen stond Geertje te staren, 'r mondje opengesperd en 'r toch al zoo bleeke gezichtje ineens nog witter. De vrouw holde toe, stiet het bevende kind met 'n scheldwoord op zij. »Jij domoor,« kreet ze, terwijl ze het schreeuwende kleintje uit den stoel trachtte op te nemen. «Levend verbranden zou je je broertje. Kijk toch 'ns... stil maar ventje hij zal nog doodgaan ... stil nou maar Jan en 't is jouw schuld, jij«... Geertje had de kan op 'n stoel neergezet en 'r bevende handjes zochten den deurknop. «Hier! zeg ik je, zou je nou — ik alleen met 'n halfdood kind«. Ze hoorde nog, vaag uit de verte — de woorden komen, terwijl ze't kleine voorportaaltje doorrende, naar buiten ... D'r knietjes knikten, ze voelde 'r hart bonzen, ,6, GEERTJE'S ANGST maar ze liep, ze holde weg, 't poortje uit, de straat langs, zonder omkijken, 't Was of alle menschen 'r aanzagen, of ze wisten, dat zij 'r broertje... O, verleden jaar nog, hoe duidelijk zag ze alles weer vóór zich, toen Marietjevan buurvrouw Gerrits in de kuip met heet water gevallen was. Heel gauw was 'r 'n auto gekomen, 'n ziekenhuisauto, waar ze 't kind in hadden weggebracht, en d'r moeder liep maar te huilen, héél hard, toen kwam Gerrits die schold haar uit, zei, dat 't haar schuld was, en buurvrouw huilde nóg harder, terwijl de man er maar doorheen schreeuwde. Ze had staan luisteren voor de deur met zooveel andere menschen, die zeien ook allemaal, dat 't waar was, wat Gerrits zei, dat 't kind door haar schuld levend was verbrand. Toen was ze stilletjes er tusschen uit gedrongen, voelde ze net of ze óók moest huilen om Marietje en om buurvrouw die arme buurvrouw. Nu zou 't weer zoo zijn op 't hofje, zouen ze weer allemaal komen en schreeuwen, o, en zou dan, zou dan ook, die auto... Ze sperde m geertje's angst 'r fletse, kleurlooze oogjes wijd open, zou het? en ze wrong 'r kleine magere handjes krampachtig tot vuistjes, groote droppels zweet gleden langs 'r moei gezichtje, nat kleefden d'r haren op d'r voorhoofd. Ze voelde er niets van, niets dan dat ééne: Weg te loopen, ver weg, dat ze d'r nooit zouden vinden, ze 't nooit, nooit hooren zouden, dat 't »haar schuld« was. In de stille buitenwijk kwam ze, die maar half bebouwd was, waar tusschen de huizen telkens 'n opening gaapte van 'n grasbegroeid stukje grond met wat neergegooid puin en modderig-donkere plassen, 't Was er stil, alleen hier en daar werklui, die op steigers en ladders bezig waren aan half opgetrokken huizen. Ze herademde even, hier waren tenminste niet zooveel menschen, die naar haar keken. Met de groote, wije lucht boven en de diepe verte van groene weilanden vóór zich, voelde ze iets van vrij zijn, wist ze de beboomde gracht, het poortje, waar ze woonde, héél ver achter haar en durfde ze héél even en héél voorzichtig 't kleine hoofdje omkeeren. Maar têr geertje's angst wit en leeg lag de breede straat achter haar, stil en doodsch, en niemand, die haar vervolgde. Toen werd 'r bange zieltje ineens wat rustiger en zich veilig voelend hier in de stilte, liet ze zich zachtjes neer langs den wegkant, waar wat gele bloempjes en groene grassprietjes tusschen de nog ongelijk liggende stoepsteenen uitgroeiden. Ze veegde met 'r vuilig handje 't zweet van 'r gore gezichtje. Langs 'r magere lijfje voelde ze nat 'r kleertjes plakken. Hier zou ze maar gaan liggen, daar in de laagte, niemand zou haar zien en ze gleed langs de schuine helling in het onbebouwde stukje land en languit, haar arm onder 't hoofdje, ging ze liggen uitrusten. Nu zou ze maar aan niets denken, alleen maar stilletjes liggen zoo.... Maar ineens met 'n schok, die haar trillen deed, zag ze alles weer! de groote koffiekan boven Jantje's hoofd, 't bruine vocht, dat langs z'n lichte haartjes afdroop, hoorde ze z'n angstige gil en toen moeders stem, die zulke vreeselijke dingen riep tegen haar Ze kromp ineen, duwde haar hoofd stijver op 'r arm en tranen kwamen gloeien in 'r bran- ■68 geertje's- angst derig-heete oogjes. Heftig schokte 'r heele lichaampje en wild snikte ze haar smart uit. Maar langzaamaan werd ze rustiger, lag ze maar stilletjes te schreien. Omdat 'r eigen lief broertje verbrand was.... door haar schuld Geertje Mook was zoek. In het Burgerlustlaantje was het een geroezemoes van pratende buurvrouwen, die 't elkaar vertelden. •Zoo'n kind toch ook.« »En 't had niks te beduiden, de koffie was lauw, — 't kleine schaap mankeerde niemendal.« •Nou ja, maar je weet toch ook wel, hoe vrouw Mook is — ze noemen d'r niet voor niks: »»Mie de schreeuwster«« 't Kind zou toch niet voor niemendal zijn weggeloopen.a »Waar ze nou zijn kon.« Langs de gracht door de drukke volksstraat was vrouw Mook in de stille buitenwijk gekomen. Een paar buurkinderen waren den anderen kant op gegaan en alleen liep ze nu .69 geertje's angst gejaagd verder, 'r oogen angstig zoekend naar alle kanten. Ze zoü ze, zoo'n klein mirakel, den doodschrik, joeg ze d'r moeder op 't lijf, God, als ze maar niet in 't water of onder 'n wagen of, of Ze wrong 'r grove werkhanden. «Heer God,« bad ze halfluid, «geef, dat ik 'r vind, geef 't nou, geef 't« 'n Goed kind was 't toch, ze dêe zooveel voor 'r, al de boodschappen, en was zoo aardig met Jantje altijd, 'n Ongeluk had ze zich geschrokken toen-ie zoo gilde, en toen ze 'm 'n appel gaf, twee minuten later, kraaide-ie van pleizier, en daar krijg-ie nou die heele narigheid van, loopt zoo'n meid om weg. — Was ze dat niet, daar, in die zijstraat, waarachtig je zou 't zweren. Ze trok de wenkbrauwen bij elkander, 'r oogen boorden door het vallende donker heen, en al sneller begon ze de leege zijstraat in te loopen. Ze was 't. Ineens had ze 't gezien. Haar rood-bonten jurkje, dat veel te lang was, stak donker af tegen de vaalgeworden bruine kousjes, die als twee lichte pijpjes er onderuit kwamen, 'r Rokje stond open en het grijze ondergoed, dat te voorschijn 170 geertje's angst kwam, leek wel een lichte plek op al dat zwart... I «Geer, Geertjea.... 't Kleine schimmetje bewoog zich ineens niet i meer, een oogenblik stond het doodstil, toen [ wendde ze heftig 'r hoofd om. Nee! ze ging j niet mee, ze ging niet mee, en 'r moeie voetjes f klik-klakten over de groote steenen, sleepten ! haar afgematte lichaampje verder, ze ging liever : dood dan mee naar huis.... «Geer!» hoorde ze weer, dichterbij. «Ze voelde 'r hoofdje kloppen. «O nee, ze : dééd 't niet.ft «Je krijgt geen slaag, kom maar.« «Zou ze, zou jantje niet....« en toen ineens i bleef ze staan, wist ze niet wat te doen. Ze : was zoo moe, had zoo'n honger, d'r lijfje deed f er pijn van en huilend liet ze zich neervallen ! op den stoeprand met bei 'r handjes voor de j vochtige oogjes, dat ze niks zag Tot ze 'r | magere armpjes beet voelde pakken en ze zich | op liet trekken en moeders stem vlakbij zich j hoorde: «Hoe kom-ie nou zoo, nare meid, is me dat i naar je laten zoeken. Kom!« 171 geertje's angst En naast moeder, aan haar hand, liet ze zich meesleepen, zonder iets te zeggen. «Waar ben je nou geweest al dien tij d ?« ondervroeg ze. »Hier,« kwam benepen 't huilerige stemmetje. »Hier? Toe Joop nou maar niet te dreinen. Waar hier?« »Op 't land.« Ze keek terzij naar 't magere wezentje aan haar hand, zag het behuilde gezichtje. »Hè je geen honger?« 't Kind knikte. »Kom, loop dan maar gauw, dan kan jethuis wat eten.« »Thuis?« ging het door 't kleine hoofdje, thuis, waar Jantje misschien... en weer zag ze dat akelige — een kistje — met Jantje d'r in, z'n oogjes toe, en z'n handjes samen, Jantje, doodl O, dat moeder d'r nou niks van zei, dorst ze 't maar te vragen, en stilletjes liep ze mee, zonder iets te zeggen.... »Wat had je nou eigenlijk willen doen ?« »Niks.« »5» geertje's angst »J e beprijp toch, dat de pelisie je ingepikt had.« 't Kind zweeg! Zei moeder nu maar liever wat anders, zei ze nou maar iets van Jantje. Zou ze 't nou vragen, of ie thuis was, en of 't erg was. Misschien was het ook wel niks, want moeder was heelemaal niet kwaad, maar toch niet gewoon. Ze keek zoo raar. »'k Heb nou alles alléén moeten doen«, begon de vrouw weer. •Wat alles ?« kwam 't kind, angstig opeens, dat ze 't nou hooren zou, en héél veel vreeselijke dingen zag ze voor zich. »Wat alles ?« herhaalde de vrouw verwonderd, bits, de woorden nazeggend. »Je weet toch óók wel, wat er te doen is Zaterdags, het eten voor morgen en de kinders verschoonen.... nou net heb 'k ze naar bed gebracht.* »En Jantje?* durfde 't kind angstig-zacht vragen. »Ook, natuurlijk, wat dacht jij ?«.... »0!« kwam 't terug, héél schuchter, maar in de fletse, rood-omrande oogjes lichtte een glansje van blijheid en op de teer-witte wangetjes bloste even wat rood. »73 geertje's angst »Jantje niet dood!« moest ze almaar stilletjes denken, aniet dood!« En ze wou nu wel op een holletje naar huis loopen met 'r moeie lijfje, naar huis, waar Jantje was! Maar naast moeder bleef ze voortstappen nu, liet zich niet meer meetrekken en zei niéts meer.... In 't kleine kamertje zat ze onder de brandende petroleumlamp aan de houten tafel, lepelde schuw wat overgebleven rijstepap uit de groote pan. En stil af-en-toe moest ze even kijken naar 't kleine ledikant je naast de bedstee, waar ze Jantje's slapende koppetje net zien kon boven het dekje, met z'n dichte oogjes. Alles was zoo gewóón en toch zoo heel anders. Tot ze opeens haar lepel neergooide op de tafel en hard begon te snikken. Moeder en Piet, de oudste, die wat te knutselen zat in een hoek, keken verschrikt op. »Wat nou ?« kwam de jongen. En moeder, barsch: «Waar drein je nou weer om?«.... maar dan goedig: »Je gaat *14 geertje's angst nou gauw onder de wol, is me dat ook 'n dag!«... 't Kind — met 'r hoofdje voorover op de tafel — hoorde niet eens goed, wat ze zeien, maar toen er beweging kwam in 't ledikantje, waar Jantje onrustig door 't gerumoer z'n slaperige kleine oogjes op 'n kier opendeed, en zachtjes begon te huilen, sprong ze op, en snikkend suste ze hem: »Zoet maar Jantje, slapie doen« en ze lachte met tranen op 'r gezichtje, omdat alles zoo gewoon was, met Jantje in z'n bedje.... En moeder tegen den jongen haalde nietbegrijpend 'r breede schouders op: »'n Mal kind toch«, maar dan weer met 'r zware stem, grof-goedig: »Ze most maar gauw naar bed gaan«. 'IS INHOUD. BI*. Als de knoppen zwellen y Dienstmeisje 2y Jaloersch Straatkinderen • • • • 53 Teleurstelling 75 Kleutertjes «, Onbegrepen iQr Kermiskind 133 Geertje's angst jgj