VOORREDE "^TOeds lang^erd de behoefte gevoeld aan een nieiltttë uitgaaf van de Reglementen der Nederlandsche HervdriflÖë Kerk. Het voortreffelijk Kerkelijk Wetboek van J. DöuWes en mr. H. O. FeiTI^ (uitgave van 'Ö^sfirtriiS'J. B. WoLTERSi(t§ tïh'djWngen), dat sederfHièH 3den druk werd béwfiHtt door den heer J.*löf#FrÉNBELT, destijds pfëmkaSöf^ té GronitfgeW en latér $écretarisrt¥an de Algemeené Synode déV Nederlandsche Hei*k>fmde Kerk, voorzag^ gedurende véle^ren in de behoefte aan een nauwkeurigen tekst en toelichtende aanteekeningen.De laatëte, zevende, dttlk,'lM{ 1*914 versëhèttelfl, is sinds lang uitverkocht. Tal van reglementswijzigingen en geheel herziene of nieuwe reglementen komen daarin niet voor. Wel zijn drie aanhangsel^Ac>teirfeeBW)lgens toegevoegd, doch deze zijn zonder aanteekeningeiV, eii maken het raadplegen niet gemakkelijk. Toen gebleken was, dat de firma J. B. Wolters geen nieuwe uitgaaf meer ter perse zou leggen en de heer Knottenbelt geen nieuwe bewerking op zich zou nemen, besloot de Synode zelve een kerkelijk wetboek met aanteekeningen uit te geven, waarvan zij de samenstelling opdroeg vi voorrede. aan haren President dr. G. J. Weyland en aan haren Secretaris L. W. Bakhuizen van den Brink. Het door hen bewerkte boek bevat alle Reglementen, bijgewerkt tot 1921 en de voorstellen, welke in 1922, om consideratie en advies aan de Provinciale Kerkbesturen en de Classicale Vergaderingen gezonden, opnieuw door de Synode worden behandeld. Ook zijn in een Aanhangsel verschillende bijlagen opgenomen, welke de gebruiker van het kerkelijk wetboek gaarne onder Het lag irjjjde bedoelwg, dat de bundel zooveel mogpjij^f zou overeenstemmen met het bovengenoemd Kerkelijk Wetboek, zoodat van de daarin opgenomen aanwijzingen uit de Handelingen der Algemeen&;>§(ynode de bevye^kers, zoover zij dit noodig of wensc.helijk achtten, gebruik hebben gema^Sst-gAan den heet Lj,Knottenbelles?1 de firma J. B. Wolters, die, door hunne welwillende beschikking, daartoe in staat stelden, wordt hierbij dank gebracht. 's-Gravenhage, AugusnjsnT922. •loöv tèin niicKi i ; ri9tn9rfi9ig9i swtretft to ansisiari l^risg pot a> D»9Öw J. Weyland. L. W. Bakhuizen van den Brink. f»9jj 833TJOW .8 .[ armit ab teb ,zbw narfaldsg nsoT INHOUD. Bldz. Algemeen Reglement yoóf, de Hervormde Kerk in het ' , KoninKrijk der Nederlanden . -^ramd^e •■ * Synodaal Reglement voor de Kerkeraden . . . a . . 43 Synodaal Reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten . Jfa.r »•, ,• 57 Reglement op de Vacaturen '. '.. *$;.üïK •' '• ' J.'■ '• 65 Synodaal Reglement op de erkenning van niéuwe gemeenten 101 Reglement op de vorming van buurtgemeenten . . t*3Jt 104 Reglement op het Hulppredikerschap . . ... .. ..'rt$ft- tb'j<- 148 Reglement op het GodsdienstonderwaSjKU}» *4j.aa 153 Reglement op het hooger onderwijs in de Godgeleerdheid tot vorming van Evangeliedienaren voor de Ned. Herv. Kerk ™.*? l0üï nïr". * .'jb.q■ Drenthe met 3 classen: Assen, Meppel en Emmen. 3) De Waalsche gemeenten maken een afzonderlijk kerkressort uit. 4) De Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche gemeenten behooren tot de kerkelijke ressorten der Nederduitsche gemeente in de stad, waar zij gevestigd zijn. *) De classis Winsum heette vroeger Onderdendam. De wijziging dagteekent van 15 Jan. 1910. Hand. 1908 bl.ij325f335, 390—391; 1909 bl. 219—221, 303; Bijl. B. 1910 bl. 358. ; 2) Aldus sedert 31 Maart 1875, door opheffing van het Prov. Kerkb. van Limburg, dat het Classicaal Bestuur van Maastricht is geworden. Hand. 1874, bl. 364—366. 3) Emmen. Sedert 1 Jan. 1889. Bijl. B. 1887 bl. 131—132. Hand. 1887 bl. 42-^3, 414; 1888 bl. 66—67, 120; Bijl. B. bl. 161. 4) Voorstellen tot wijziging v.an deze bepaling werden door de Synode in 1879 en 1881 afgewezen. (Hand. 1879 bl. 104 —109, 110; 1881 bl. 301—313). Bij de Synode van 1915 kwam een voorstel ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 34—37. 21 in van de Class. VersvvvMf:fAililtêai tot wijziging van deze alinea en van de artt. 36 en 37 van het Alg. Regl., uit overweging, „dat (te ioestanden in de Waalsche* gemeenten, behoorende tot de Nederl; Herv. Kerk, in den loop der tijden van dien aard zijn geworden, dat er feitelijk geene aanleiding meer bestaat voor het afzonderlijk doen samenkomen eener Waalsche Vereeniging oi Réunie, het doen voortbestaan eener bijzondere Commissie tot de [zaken der] Waalsche Kerken"; waarom maatregelen werden verzocht, „dat de Waalsche gemeenten in 't vervolg gerekend worden te behooren tot de kerkelijke ressorten der Nederduitsche gemeenten, in die plaatsen, waar zij gevestigd zijn, gelijk dit voor de Presbyteriaansch- Engelsche en Schotsche gemeenten ia bepaald". Het voorstel werd in de Sjmode van 1916 behandeld en met 10 tegen 9 stemmen verworpen; de tegenstanders van het voorstel lieten voornamelijk de gronden van historie en recht gelden, terwijl men ook vrij algemeen het toen den geschikten tijd niet achtte om tot deze wijziging te besluiten. Hand. 1915 bl. 673; Hand. 1916 bl. 92-4HJ2. Art. 35. In de grensscheidingen der classen en in de bepaling der hoofdplaatsen zullen geene veranderingen kunnen worden gemaakt, dan door de Synode, op VoeWSfcef van de Classicale Besturen, die er in betrokken zijn, na gehoord te hebben de Provinciale Kerkbesturen, waaronder zij ressorteeren. Van alle zoodanige veranderingen zal terstond kennis worden gegeven aan het daartoe aangewezen Ministerieel Departement. a) x) T.w. het Dep. van Justitie. Zie Kon. Besl. van 29 Oct. 1870, n° 173; circulaire der Syn. Com. van 15 Nov. 1870 (in de Kerkel. Cour. van 19 Nov. n° 47). Bijl. B.->Sè»Pbl.' 208—211.' Art. 36. De belangen van de gezamenlijke gemeenten, in de afzonderlijke gedeelten der Nederlandsche Hervormde Kerk, zijn toevertrouwd aan Classicale Vergaderingen (overeenkomstig de bepalingen van artt. 37—40), aan Classicale Besturen en Provinciale Kerkbe sturen. De belangen van de Waalsche gemeenten zijn toevertrouwd aan de Waalsche Réunïe en de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken. x) *) Zie de aant. bij art. 34. Art. 37. De leden der Classicale en Provinciale Besturen worden benoemd door de Classicale Vergadering; jaarlijks op den laatsten Woensdag in de maand Juni 1), te houden in de hoofdplaat*der classe of in eenige andere plaats> binnen haar ressort, door haar zelve te bepalen. 2) De leden der Commissie tot de zaken der Waalsche kerken worden benoemd door eene Waalsche vereeniging of Réunie, welke, zooveel zulks mag te pas komen, de Classicale Vergaderingen vervangende, jaïaVlfjks gehouden wordt op zoodanige plaats, als door de Réunie des vorigen jaars zal bepaald zijn. *) Een voorstel om dezen datum een week te vè¥wfeegen, is in"18T4 door de Synode afgewezénjdlHand. 1874 bl. 23— 24. 197—204), evenals latere voorstellen om den datum te bepalen op den eersten Woensdag in Juni, in verband met een |Veivroeging van de bijeenkomst der Synode, werden verworpen. Hand. 1896 bl. 201—205; 1897 bl. 134 —138; 1899 bl. 123—127, 299, 300; 1900 bl. 170—173. 22 ALGEMEE*itEGLEHBWa.4-. Art. 37—40. 2) Deze'teefeegïng is in werking gekomen 15 Jan. 1921, naar aanleiding van een verzoek van de Class. Verg. van Zutphen, om Doetinchem als plaats van vergadering aan te wijzen. Opdat niet telkens wetswijziging zou noodig zijn, werd deze toevoeging voorgesteld, bedoelende, dat in bijzondere gevallen tfe^^SMëéaW'Verg. de vrijheid hebbe zich een andere vergaderplaats dan dé hoofdplaats dér classe te kiezen. Hand. 1919 bl. 7t«nf8, 85; 1920 bl. 161—162; Bijl. B. 1921 bl. 160. Art. 38. De Classicale Vergadering bestaat uit de dienstdoende predikanten van het ressort en even zoo vele dienstdoende ouderlingen 1) als er predikantsplaatsen 2) zijn in dat ressort. Deze ouderlingen .worden door den Kerkeraad van iedere gemeente, uit zijn midden, voor rekening der gemeente3), afgevaardigd. Het recht van afvaardiging van een of meer ouderlingen heeft de Kerkeraad ook, wanneer de predikantsplaats of plaatsen vacant zijn. 4) Doet echter het Classicaal Bestuur (of het Provinciaal Kerkbestuur) wat des Kerkeraads is, dan vaardigt het geen ouderlingen ter Classicale Vergadering af, wanneer er onder de kerkeraadsleden niet een of meer dienstdoende ouderlingen zijn. In gecombineerde gemeenten 5) met meer Kerkeraden zal de afvaardiging van de ouderlingen door hen bij toerbeurten geschieden. - Afgevaardigde ouderlingen zuilen zonder schriftelijk bewijs van benoeming niet ter vergadering worden toegelaten. De afgevaardigden ter Classicale Vergadering doen aan de Kerkeraden verslag van hetgeen daar belangrijks is geschied, ov 1) In 1864 wees de Synode het voorstel om ook: diakenen te doen afvaar- ' digen naar de Class. Verg. af, omdat dit in strijd zou zijn met het presbyteriaal beginsel der Kerk. (Hand. 1864 I bl. 300, 317—322, 326). In 1921 werd z. h. s. een dergelijk voorstel van de Class. Verg. van Nijmegen afgewezen. i Handt. 1921 bl. 310—311. -ïsy Het getal der ouderlingen komt overeen'-met dat der predikantsplaatsen volgens de redactie-wijziging 31 Maart 1875 hl werking gekomen.. j 3) De vergoedingiwoor reis- en ver-j blijf kosten voor de ouderlingen, die niet in de hoofdplaats der classe wonen, worde bij onderlinge overeenkomst tusschen Kerkeraad en kerkvoogdij bepaald. Hand. 1853' Bijl. B. bl. 14; Hand. | 1.-S74 hl. 338. 4) Worden dus in dit geval ook oaderlingen voor die plaats of plaatsen afgevaardigd, de Synode heeft daarentegen voorstellen om voor de niet aanwezige predikant of predikanten nog een ouderjing of ouderlingen in hunne plaats af te vaardigen verworpen. (Hand. 1875 bl. 56-57, 101, 102 ; 1879 bl. 62—65,, 86, 87 ; 1882 bU 243—247; 1885 bl 335-^349). 5) Een voorstel om bij. gecombineerde gemeenten met meer dan één Kerkeraad door elk der Kerkeraden dezer gemeenten Mn ouderling uit zijn midden te doen afvaardigen, werd in 1921 afgewezen. fflvA, 1921, bl. 128—132. Art. 39. Praeses, Assessor en Scriba van deze vergadering zijn zij, die deze betrekkingen bij het Classicaal Bestuur bekleeden; doch de overige leden des Classicalen Bestuurs hebben als zoodanig hier geene zitting. Art. 40. Aan de Classicale Vergaderingen behoort: x) lo. het doen van benoemingen, welke haar zijn opgedragen; 2o. het geven van consideratiën harer leden 2) op de haar door de 28 ALGEMEENiRECa-EfflENT. — Art. 48—51. predikanteiTJ-en twee ouderlingen. 3) Voor de Kerkbesturen, welke niet meer dan drie classen onder hun ressort, hebben, zullen ook zoovele predikanten tot tertii worden benoemd, als er predikanten in het Bestuur zijn. 1) Volgens art. 5 al. 4 zijn daarin ook oud-ouderlingen begrepen. De keus is niet bepaald tot het classicaal ressort fjland. 1858 bl. 26). 2) Een predikant-lid, die de classis verlaat, al blijft hij in dezelfde provincie, moet door zijn secundus worden vervangen. (Hand. 1865 bt. 2!r,''BWy ï* bl. 90—92). 3) Bij de hoofdelijke stemming over de aangenomen reglementswijzliinirèn' nemen daaraan echter slechts vier leden deel. Zie art. 62. (Hand. 1881 bl. 301—313, 326, 327; 1882 bl. 249—268). Art. 49. Ieder Provinciaal Kerkbestuur kiest zich, uit de predikanten in zijn midden, een President en een Vice-President. Tot Secretaris zijn benoembaar de predikanten van het Provinciaal ressort, zoowel de emeriti en zij, die de bevoegdheid van emeriti hebben, als de dienstdoende; is de Secretaris .benoemd buiten de leden van het Kerkbestuur, «mntfcéeft hij slechts adviseerende stem. *) De Secretaris wordt, bij onvoorziene afwezigheid, vervangen door een lid, hetwelk de Bestuursvergadering daartoe aanwijsf/""' 1) In dezen gewijzigden vorm is deze al. in werking getreden 15 Jan. 1917, tegelijk met de andere wijzigingen (artt. 20, 22, 43, 51 en 53) ia verband met de regeling der bevoegdheden van de emeriti-predikanterfJ (Hand. 1915 bl. 552; 1916 bl. 493; Bijl. B. 19f}jrT>I. 222). Een toevóefnig, voorl. aangenomen in 1917 (in verband met een voorstel tot wijziging van art. 6): „hetzelfde geldt van zijn secundus, wanneer deze als secretaris optreed!',"..is het volgende jaar verworpen. (Hand. 1917 bl. 94, 226 —228, 243—245; 1918 bl. 213, 234—240). De Secretaris van het Prov. Kerkbestuur, die uit de leden des Bestuurs is gekozen, geniet zijn aandeel in het honorarium evenals de andere leden, en boven hetgeen hém als Secretaris toekomt. Hand. 1881, bl. 64. Art. 50. De gewone vergaderingen worden gehouden drie malen 's jaars, op de eerste Woensdagen der maanden Mei, September en November. Zij kunnen echter worden uitgesteld of vervroegd, indien de omstandigheden dit vereischen. aljXkf*resident heeft het recht, en is, door twee leden hiertoe schriftelijk verzocht zijnde, verplicht, buitengewone vergaderingen te beschrijven. De gewone vergaderplaatsen der Provinciale Kerkbesturen zijn: voor Gelderland: Arnhem; voor Zuid-Holland: 's-Gravenhage; voor Noora-Holland: Amsterdam; voor Zeeland: Middelburg; voor Utrecht: Utrecht; voor FaaejJland: Leeuwarden; voor OverajfStl:, Zwolle; voor Groningen: OTOHingen; voor NoordBrabant met Limburg: 's-Hertogenbosch; voor Drenth*ïAssen. De Commissie TOor de Waalsche Kerken zal vergaderen te 's-Gravenhage, Amsterdam of Utrecht, of ter plaatse waar de Réunie vergadert. Art. 51. Aan de Provinciale Kerkbesturen wordt, behalve het in art. 12 genoemde, opgedragen: lo. het toezicht over de classen en hare Besturen, ter handhaving der kerkelijke.; reglementen en verordeningen ; 2o. het kennisnemen en beslis- ALGEMEéN-REiöffiMENT. — Art. 51. 29 sen van geschflle'ti, welke in de Classicale Vergaderingen en Besturen, of tusschen dezelve, zijn ontstaan ; 3o. de behandeling van geschillen en van zaken, behoorende tot de fcwkenjke tuctfiMè weten in cas van appèl, en ter eerstér instantie, wanneer het misdrijven geldt, voor welke de kerkorde afzetting eischt, of zaken, waarin de Classicale Besturen, of hunne leden als zoodanig, betrokken zijn; 4o. de benoeming van de leden der CommissieJwawiiroordraóit JBiot secundi uit hunne leden of dezer secundi voor de keuz8 ,van hoogleeraren in de Godgeleerdheid van wege de Nederlandstflie Hervormde Kerk; het examineeren van candidaten in de Godgeleerdheid en het toelaten tot den Heiligen üienSt,' bij gunstigen uitslag van het onderzoek, alsmede hef' verleenen van emeritaat, van ontslag aan predikanten uit hunne bediening -op daartöeiingediende aanvraag x); het toekennen van de< bevoegdheid Vaniééientfnaan eervol ontslagenen en het voordragen van predikanten tót ontslag uit hunne bediening aan dè Synode in buitengewone ge•vallen;r>i' 5o. het waken en zorgen voor de godsdienstige efl kerkelijke belangen in geheel het provinciaal ■tjesSöwtj nw&iname ook voor de Provinciale WeduWenbeurzen; 60. het behandelen, en, zoo mogelijk, afdoen van zaken, welke betrekking hebben op de diaconie-administratie, voor zooverre zifWj de Classicale Besturen niet beslist kunnen worden. In het belang der admif-histirtÈrtie van kerkelijke goederen stellen zij zich, des noodig, in ver¬ band met het Provinciaal Cojteffé van Toezicht. Ook zien zij toe, dat de paStfctiegoederen aan hunne bestemming beantwoorden, naar de bepalingen van het Reglement op dit onderwerp; 2) 7o. de erkennwgnvan nieuwe gemeenten, de splitsing en het tot stand brengen van combinatiën, het nemen van noodige maatregelen tot het bepalen bij onzekerheid, het beslissen bij geschil, het veranderen bij noodzakelijkheid der grensscheidingen tusseJfefl twee of meer gemeenten in hunne Provincie, behoorende tot verschillende classicale ressorten, na de Classicale BestWiMtevde Kerkeraden der betrokken gemeenten en andere belanghebbenden gehoord te hebben, in gemeen overleg met de Colleges I van Toezicht 3), die de belanghebbende administratiën hooren, en, in geval van verandering, onder goedkeuring derj-^j^ynode, met kennisgeving van een en ander aan de Regeering; 80. het doen wat des Kerkeraads is in de gevallen, bedoeld in art. 18, in verband met de artt. 9, 10, 14 en 38 van het Algemeen Reglement; 9o. de zörlf'voor het archief, naar de bepalingen van het Reglement op de kerkelijke archieven; 4) lOo. de benoeming van kerkvisitatoren met hunne 'secundi. 5) x) Alsmede — aanvraag. Deze bepaflnt Is in werking gekomen 15 Jan. 1917. (Zie bij art. 49 aant.). 2) Ook zien zü toe — onderwerp. Deze toevoegiae is, in verband met het Regl. op de pastoriegoederen, in werking gekomen 15 Jan. 1905. 3) . Zie aant. 7 bij art. 43. 4) De 9de al. is toegevoegd, in verband met het Regl. op de kerkelijke 30 ALGEMEEN REGLEMENT. •At** 51—56. archieVèn, en W werking getreden 15 tr*M.<1019. 5) De 10de al. is, in verband met het Regl. op de kerkvisitatie, in werking getreden 15 Jan. 1921, Art. 52. Tot dat einde: 1 o. correspondeeröfljfcH met alle fceVrouke Besturen en Colleges zonder tifÖfSndering, en, waar zij het noodig achten, ook met alle burgerlijke en rechterliflbe, of met bijzondere personen; 2o. geven zij der Synode geregeld die berichten van hönfte^Vèrrichtin- gen en zenden aan haar die verslagen der ClasSïÊaie BestüiWÏOé, welker mededeeling door de bestaande reglementen gevorderd, of door hen zelve geraden mocht geacht worden. Art. 53. Zij zijn bevoegd predikanten, ouderlingen en diakenen af te zetten, en aan emeriti-predikanten, aan hen, die de bevoegdheid van emerjfjuhebben, en aan can_ didaten tot den Heiligen Dienst het heilig dienstwerk te verbieden. *) *) In dezen gewijzigden vorm is dit art. in werking gekomen 15 Jan. 1917. (Zie bij art. 49 aant.). Art. 54. In geval van verschil tusschen twee of meer Classicale iBèsturén, hetwelk door het Provinciaal; Kerkbestuur niet kan vereffend wratden,' of van .verschil van eenig -Classicaal, Bestuur met het Kerkbestuur zelf, wordt de zaak ter beslissing aan de Synode gebracht. '■ HOOFDSTUK III. Het kerkelijk Bestuur over de gemeenten te zamen. ' '^ÉÉRSTE AFDEELING. De Synode. Art. 55. De algemeene belangen der gemeenten, behoorende tot de Nederlandsche Hervormde Kerk, zijn toevertrouwd aan de Algemeene Synode, die de Kerk vertegen■fWPi>r|ljgt en voor haar in rechten optreedt.; j,.; Art. 56. *) De Synode is samengesteld uit dertien prediranwi' en zes oudeHMgefc,'JMfgeva1a'rdigd door de Provin«^lfi,.K^kbesturen.enlKerkbesturen, wier ressorten meer dan 150 predikantsplaatsen bevatten (Gelderland, Zuid-Holland, Noord-HoflSWd, Friesland en Groningen), benoemen elk twee leden, en wel öf twee predikanten, öf één predikant en één ouderling, in dier voege, dat zij gezamenlijk zeven predikanten: en drie ouderlingen afvaardigen. De overige Kerkbesturen (Zeeland, Utrecht, Overijsel, NoordBrabant met Limburg, Drenthe en de Commissie voor de zaken der -Waalsche Kerken) benoemen elk één predikant en bovendien gezamenlijk bij beurtwisseling drie ouderlingen. De afvaardiging van ouderlingen heeft plaats volgens een tweevoudigen rooster, door de Algemeene Synodale Commissie naar de in dit artikel gevolgde orde opgemaakt. 3) De Kerkbesturen bepalen zich in hunne keuzen tot hun eigen ressort. Zij benoemen de leden der Synode en hunne secundi, in hunne voorjaarsvergadering, voor den tijd van drie jaren. ALGEMEEN RF.QLQM6MB.li— AfT- 61—62- 35 Art. 61. Bij de Synode berust de hoogste wetgevende 1), rechtsprekende en besturende macht, onder de verschillende waarborgen, in dit Algemeen Reglement en in bijzondfeïe; reglementen vastgesteld. *) Wetgevende macht. Voorstellen om slechts eenmaal in de 3 jaren Reglementsveranderingen in behandeling te nemen, zijn i»/1891 (Hand. bl. 168—175) en in 1904 (Hand. bl. 205—210, Bijl. B. bl. 258—363) verworpen. Art. 62. De Synode st^tt de reglementen vast 1), welke voor de geheele Kerk verbindend zijn. -"$5^ zendt 2) elk door haar voor?loopig aangenomen reglement aan de Provinciale Kerkbesturen en Classicale Vergaderingen 3), om er hunne consideratie!) op in te winnen. De Synode neemt in hare ver*; gadering van het vqigtnde jaar kennis van deze consideratiën en maakt daarvan naar eigen oordeel gebruik.4) Indien zij besluit, dat het reglement behoort te worden vastgesteld, met of zonder verandering B), onderwerpt zij het 6) aan de hoofdelijke stemming 7) van de leden der Provinciale Kerkbesturen, met dien verstande, dat in de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken vier leden hunne stem uitbrengen, en wel de drie predikanten en de ouderling, die de oudste in zitting Z^h. s) Tenzij de meerderheid der gezamenlijke leden, die hunne stem uitbrenger!, zich tegen verklaart B), wordt zoodanig reglement, als finaal aangenomen, door de Algemeene Synodale Commissie uitgevaardigd. Met fwéranderingen in de bestaande reglementen wordt évenzoo gehandeld. *) Deze formuleering is in werking getreden 31 Maart 1875. 2) Tegen deze omslachtige wijze van aannemen en vaststellen van reglements| wijzigingen is meermalen bezwaar ge( maakt. Doch de Synode heeft telkens geoordeeld, dat de hier voorgeschreven weg „alleen de vereischte waarborgen geeft tegen het onberaden üjvoeren van schadelijke of der Kerk ongevallige bepalingen". (Hand, 1887 bl. 377; vgl. 1860 bl. 94—96, 127; 1874 bl. 342, 374 —375). slfMSeronder is ook begrepen de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken. (Vgl. HaadWr 1862 bl. 177—184, 350). 4) Naar eigen oordeel gebruik. Pogingen om deze zinsnede te doen wegnemen, of den zin te beperken tot een redactioneele wijziging, Sn einde de beslissing eigenlijk te doen afhangen van de consideraties der Class. Vergaderingen, heeft de Synode afgewezen. (Hand. 1882 bl. 90—93, 106—116; 1883 bl. «7-^131; 1887 bl. 374—387; 1888 bl. 338—353; 1890 bl. 320—328 ; 1895 bl. 73—75; 1900 bi. 281—287). 5) Wijzjgiflg van 31 Maart 1875, waarin uitgesproken wordt de bevoegdheid der Synode, om een ten vorigen jare voorloopig aangenomen wijziging, terug te nemen. (Vgl. Hand. 1870 bl. | 10—12, 27). Reeds in 1872 kwam een voorstel om dit recht van veto af te schaffen, bij de Syn. ter tafel. iDe bedoeling van het voorschrift, om misbruik van macht der Synode te verhoeden, zou dan worden vernietigd; waarom het voorstel werd afgewezen (Hand. 1872 bl, 160, 161. Zie Hand. 1866, bl. 120, 122, 173— 174; Bijl. 1877 bl. 174). In l^J^toC naar aanleiding van een afgewezen verzoek om de hoofdelijke stemming van de leden der Prov. Kerkbesturen af te schaffen, besloten aan art. 62, na „uit- i gevaardigd" toe te voegen: „De Prov. Kerkbesturen deelen, door tusschenkomst van de Alg. Syn. Com. aan de I Sjaïéde mede, welke de redenen;waren; waardoor zfJ,-'Öie tegen stemden, werden geleid". Bij de eindstemming in de BneVi, Kerkbesturennèerkreeg deze aangenomen wetswijziging de vereischte 36 ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 62—65. meerderheid niet. (Hand. 1911 bl. 434 -443,145iai4te; = s) Ontworpen. Verder kon tusschen 1851 en 1870 de bepaling nog niet gaan, daar de 2e der.ifflserves bij de Koninkl. goedkeuring van het Alg. Regl. gemaakt, de bevoegdheid der,^Synode om het beheer te regelen niet erkende. Intusschen werd bij Kon. Besl. van 9 Febr. 1866, Stbld. n° 10, het toezicht op het beheer los gelaten, waardoor alle beheer ongeregeld bleef en voor allerlei misbruik ongehinderd plaatsnjrerd £emaakt. In 1870 trad het Algemeen College van Toezicht og, waarmede de Synode trachtte in 1874 tot een wettige regeling van het beheer te komen door een Concept-reglement op het be¬ heer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in Nederland en het toezicht daarop. In 1874 voorl. aangenomen, werd het, om den tegenstand der colleges van beheer, het volgende jaar echter niet vastgesteld. In 1876 verzocht de Syjjqde aan de Regeering om een wet, waarbij de rechtsgrond werd aangewezen voor de regeling van het beheer der goederen en fondsen in de gemeen,tej}i Deze poging was vergeefs, evenals latere om althans een wet te verkrijgen, die de onttrekking der goederen aan hunne bestemming verhinderde. (Hand. 1874 bl. 104—120, 217-227, 233—242, 276— 280, 291—301; 1875 bl. 153—186, 257— 261, 267—270. 280—286, 289—290, 295; 1876 bl. 103—118, 362—366; 1877 bl. 53—64, 153, 453, 523; Bijl. B. bl. 133 —136; 1878 bl. 56—58, 102—103, 146, 324, 395—398; Bijl. B. bl. 147; 1879 bl. 110—111, Bijl. B. bl. 113). In 1881 verwierp de Syn. het voorstel om uitvoering te geven aan al. 2 van art. 65 Alg. Regl. (Hand. 1881 bl. 226—241 ; 1882 bl. 41—42; Bijl. B. bl. 82). Van 1886 tot 1888 hield de Syn. zich opnieuw bezig met de zaak en werd besloten het rapport daarover van de S(j|i;.(Som. met het verslag van de beraadslagingen der Synode in handen te; stellen der rechtsgeleerde adviseurs, om de Syn. Com. te dienen van nader advies (Hand. 1886 bl. 508, 521; 1887 bl. 44, 45, 197; Bijl. B. bl. 132; 1888 bl. 15, 165, 399^447; Bijl. B. bf,,jl|^, De meerderheid dezer adviseurs was van oordeel, dat de Synode niet bevoegd is eene voor de Kerk bindende regeling van het beheer der kerkelijke goederen tot stand te brengen, en dat een Regl. op het beheer alleen in werking kon worden gebracht door vrije toetreding der gemeenten. Twee mid^ delen tot verbetering werden aangewezen: öf 'een staatswet tot handhaving van de bestemming der kerkel. goederen, öf een poging der Synode om de gebeenten, die vrij beheer hebben, te bewegen zich bij het Alg. Coll. van Toezicht aan te sluiten (Hand. 1889 bl. j|3_56i}6). De minderheid achtte het 38 ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 65. echter de roeping en den plicht ii In dit jaar werd geen lid met secundus afgevastfUigd naar het Alg. Coll. (D. en FT bl. 61). Het in 1896 ingediend ontwerp, met eenige wijziging voorl. aangenomen,' werd in 1898 vervangen door een niüöw VèoA aangenomen ontwerp. Het volgend jaar'Weril het, met eenige wijzigStfg, vastgest*kl,'i«ad*^i8*» de Prov. Kerkbesturen verwel*peï(! (Hand. 1896 bl. 489—573/ 578—605; 783 ■"#0ft,,;1897 bl. 474—565,''i71-i45&^* —644; 1898-bl. 437—487, 489—491, 522 ] —547). Een poging in 1899 om de' zaak te regelen leed opnieuw schipbreuk, doch er werd wederom een Com. benoemd met een opdracht zooals in 1895 ! door het adres van dr. T. Cannegieter I aan de Synode was voorgesteld. Het concept dier' Com. werd in 1901 in de Kerk om consideratie gezonden. De considefatiën waren ongunstig.'1 Daarop volgde een nieuw ontwerp volgens de voorstellen van dr. C. F. Bruins in 1902 (hetwelk verworpen werd); een concept van 1903 werd in het volgend iaar zoozeer-1 irp.wiizierH Hat hp.t in 1O05 opnieuw aan de consideraties in de Kerk werd onderworpen; hetMgéwijzigd ontwerp verkreeg in 1906 échter het voldoend aantal stemmen niet bij de Prov. Kerkbesturen. (Hand. 1899 bl. 131 —148. 150^-152, 154—156, 294, 379, 478; 1900 Bijl.' B. bl. 281—318» Hand. 1900 | bl. 307—319, 329, 331-339, 344—352, 375, 460—485; 1901 bfcJt»**-2»6j 285— 288, 297—298, 300—304, 510—512, 514 —515; 1902 bl. 433—453, 634; 1903 bl. 448—512, 521—538, •54$M904 bl. 316— 338, 339^-358, 360, 371—389; 1905 bl. 407—437, 441—447, 450—459, 466—477, 490—492, 668—688; Bijl. B. 1906 bl. 318). In 1913 werd bij de Synode een concept-Regl. ingezondeïfwiöp het beheer der kerkegoedcren in de gemeenten der Ned. Herv. Kerk, die zoogenaamd vrij beheer hebben", hetwelk niet werd aangenomen. Maar er werd een Com. van 3 leden der Syn. benoemd, in wier handen werd gesteld het door de Syn. van lW»,[°fbow.! vastgesteld en aan de hoofdei.' stemming van de leden der 1 PróVi KerkbesWren onderworpen Regl. op de organisatie Van het beheer, met opdracht het met haar adviöfrigewijzigd of ongewijzigd bij de Syn. van 1914 in te dienen. (Hand. 1913, bl. 243^3tt£ SJro)^ De Com., bestaande uit de heeren dr. T. Cannegieter, 0!"fiilerts de Haan en F. Tammens, bracht het concept tér tafel, dat, met eenige wijziging, werd aangenomen en, voorzien van een uitvoerige toelichting, waarin de beginselen werden uiteengezet, naar welke het ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 65—67. 39 Regl. is samengesteld, om consideratie de Kerk werd ingezonden. Het yerschilde van al de vorige concepten befangriif. omdat alle kerkel. Besturen, JUMi'.tör laagste' TOt^et hoogéièV w* elke rechtstreeksche medewerkingi^tUSh wel in het beheert als in de uitoefening van het toezicht, waren uit ge sloten. Het volgend jaar werd het echter niet vastgesteld. (Hand. 1914 bl. 363, 561—585, 704; 1915 bl. 527, 676, 709-^tlW- In 1919 echter werd besloten, naar aanleiding van ingekomen verzoeken, dat de Synode opnieuw de regeling van het beheer «er hand zou nemen en daarbij uitgaan van de eindredactie van het in 1914 vöorl. aangenomen Regl. (Hand. 1919 bl. 205, 223—229, 253, 266—300). intusscheh^iwlthl, terwiji'!- AFDEELINO. De Algemeene Synodale Commissie. I Art. 66. Tlfcschen de gevrjbro jaarlijksche vergaderingen der Sy- j ftïSaev'swÖI,Ben, in haren naam, de belangen der Nedérlahdsche HUL vormde Kerk behartigd en waargenomen door een college, onmiddellijk uitgaande van, eniin betrekking staande tot de Synode, onder den naam van Algemeene Synodale Commissie. *) *) Dit beteekent echter niet, dat de Syk 1C$to.ï'w ;J| . :teéfe 296 VI. (Bij het Regfoftent voor de Diacbfliè'ën): Aansc*i^mg3(öèxr^ïfende de beginselen van de Armenwet . . . „* * itnl'MS l?98 VII. Vrijdom van port ; %xiï 309 VIII. De bepalingen omtrent kinder-, school- en academie- .11 gelden. ...... Jlfl|.,w|- S.ninw 313 IX. Vrijstelling van den dienst bij de militie . ■ .'«at'.Ilö Alphabetisch Register ' . . . '. . .abnm 319 VERBEifERfNöEN.' De lezer gelieve dé volgende, verbeteringen aan :.te brengen: ^WttiJfc r^rrrfr?C' °- acn^6LrW&Kp plaatsen: s), rfjjg. 13 v. b. inplaats van *j teiezen:'4), reg.nRy v. "o. inplaats van 4)' Wlezen: 5), reg. 22 v. b. inplaats van 5) te lezen: ü); kol. 2, reg. 24 v. b. staat: Vroeger lees: 5) Vroeger, reg. 5 v. q. staat 5) lees: G).,; s:gy i ^tjff^fhf^^ *?/v- °- staat: De j6* .aij, lees: De 5' al. BI. 12, kol. 1, reg. 16. v. b. staat: herziening 4), lees: herziening, reg. 13 v. o. staat: 'hetzij' fri éérsten aa'rileg,' Hetzij in hoógér beroep, lees: m eersten aanleg. - BI. 14, kol. 1, reg. 11 v,'\ói fstalajtj: art. Ii7*,; Ifee&rlar£j;lj7jrPgg- 2 v. o. staat: vormen, lees: vormen1). ~3; éaanites&krsi BI. 15, kol. 2, reg. 20 v. b. —- iJ$j?ij één of meer — moet vervallen. BI. 36, kol. 2, reg. 22 v. b. staat: Fondsen2) lees: Fondsen. BI. 40, kol. 2, reg. 20 v. b. staat: is 3) lees: is, reg. 25 v. b. staat: gedragen, lees gedragen *T. BI. 52, kol. 1, reg. 18 v. b. stalatY'fcollecten; lees: xêttécten; 2),-reg. 19 v. b. staat: diaconiegoederen 2); lees: diaconiegoederen; BI. 67, kol. 2, reg. 13 v. b. staat: beschiedt, lees: geschiedt. BI. 69, kol. 2, reg. 13 v. o. staat: andere, lees: nadere. BL 79, kol. 2, reg. 2 en 1 v. o. moeten orrw^sselen. BI. 89, kol. 1, reg. 19 v. b. staat: gemeente1) lees: gemeente. Bl. 166, kol. 1, reg.ft.y. b. staat: Kerk2) lees: Kerk3), reg. 13 v. b. staat: Kerk3) lees: Ivérk2). Bl. 179, kol. 1, reg. 5 v. b. staat: terug;3) lees: terug;2), reg. 10 v. b. staat: onder b en c, lees: onder b en c3). BI. 188, kol. 1, reg. 9 v. b. staat: van een door, lees qvari een der door. Bl. 209, kol. ii/eg. 15 v. o. achter Groenlo te lezen: die zich te Amersfoort zal vestigen. Bl. 214, kol. 2, reg. 4 v. o. staat: 11, 15 en 16, lees: W, 12, 15 en 16. 6QB1. 217, kol. 2, reg. 7 v. o. staat: onder I, lees: onder J. BL 219, kol. 1, boven art. 7 te plaatsen: Van de contributiën der tot deelneming bevoegde leden. Bl. 245, kol. 1, reg. 15 v.»i?*taat: aangenomen2) lees: aangenomen. BI. 266, kol. 2, reg. 3 v. o. staat: Nederlandsche, lees: Nederlandsche Hervormde. BL 295, kol. 1 reg. 8 en 9 v. b. vervallen de woorden: op gezegeld papier geschreven. BL 296, kol. 2, reg. 5 v. b. staat: kas pensioen lees: kas geen pensioen. AFKORTINGEN. D. en F7 beteekent: Kerkelijk Wetboek van J. Douwes en mr. H. O. Feith, 7" uitgaaf, bewerkt door J. Knottenbelt, Groningen 1914. Hand. beteekent: Handelingen van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk ten jare Bijl. beteekent: Bijlagen tot de Handelingen van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. Alg. Regl. beteekent: Algemeen Reglement. Regl. beteekent: Reglement. Regl. K. O. en T. beteekent: Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht enz. V. v. V. beteekent: Verzameling van Verordeningen enz. in de Nederlandsche Hervormde Kerk, vervat in haar officieel Weekblad, 's-Hertogenbosch 1860—1867. ALGEMEEN REGLEMENT VOOR DE HERVORMDE KERK IN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN, i) I. Algemeene Bepalingen. Art. ï. De Nederlandsche Hervormde Kerk bestaat uit al de Hervormde gemeenten in het Koninkrijk der Nederlanden, Waalsche, Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche, zoowel als Nederduitsche. 2) 1) Het thans vigeerend Algemeen Reglement, hoewel rustend in het „Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden" van 1816 (door de Synode van 1824 genoemd „de Grondwet der Kerk"), is langs kerkelijken Weg tot stand gekomen en draagt in menig opzicht een ander karakter dan zijn voorganger. In 1843 werd art. 15 van het Alg. Regl. van 1816 veranderd en de wetgevende macht in kerkelijke zaken, die de koning zien had voorbehouden, overgebracht op de Synode. De Grondwet van 1848 schafte het koninklijk recht van placet af. Het sedert 1847 bij de Synodale CommWItë in bewerking zijnd nieuw ontwerp, werd den 9den September 1851 (Hand. 1851 bl. 533—558) door de Synode aangenomen, vervolgens door de Provinciale Kerkbesturen goedgekeurd, den 23sten Maart 1852 door den Koning geapprobeerd, behoudens elf reserves, en is den len Mei 1852 in werking gekomen. De elf reserves zijn opgeheven bij Koninklijk Besluit van ^23 Juli 1870, n° 8. Van de Regl. der Ned. Herv. Kcrfe. I' wijzigingen, die in het vervolg zijn aangebracht langs den voorgeschreven weg, is steeds, ingevolge art. 1 van de Wet op de Kerkgenootschappen (van 10 Sept. 1853, Staatsbl. n° 102) kennis gegeven aan de Regeering. Daarna zijn zij in werking gekomen j op den door de Synode bepaalden tijd. 2) Daar de plaatselijke gemeenten hier te lande oudtijds •^kerken" werden genoemd, sprak men van de „Gereformeerde Kerken" deaeip-landen. De eenheid lag in het gemeenschappelijk geloof, maar het streven naar een „kerkenorde" bewees het verlangen naar een organisatorischen band. (Voor de oude .kerkorden zie men C. Hooyer. Oude Kerkordeningen (1563—1638), 1865 en Dez., Kerkelijke wetten der Hervormden, Inleiding 1846). De naam Hervormde Kerk vindt men echter reeds in 1760 in de Psalmberijming van het Genootschap „Laus Deo Salus Populo"; officieel den naam „Nederlandsche Hervormde Kerk" in de „Verklaaring, gevoegd achter het authentique afschrift der Psalmen" van 1773. Deze naam drukt de eenheid der afzonderlijke gemeenten uit. De uitspraak van de Arrond. Rechtbank te Assen van 24 Mei 1921 verklaart: „De Ned. Herv. Kerk — ofschoon uit verschillende Gemeenten samengesteld — moet geacht worden één geheel uit te maken. Wie als lidmiat is toegetreden, maakt deel 1 2 ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 1—2. uit der algemeene corporatie, onverschillig in welke Gemeente hij is toegetreden; hij behoort tot die kerkelijke Gemeente, waar zijn woonplaats is gevestigd. Het K. B. van 7 Jan. 1816, n° 1 wordt niet als ongrondwettig geoordeeld; het daarop steunende Alg. Regl. voor de Herv. Kerk ia 't Koninkrijk heeft dus verbindende kracht.*' (Weekblad v. h. recht n° 107jö)tatpjn. na 1886 de „doleerende kerken" zich hebben genoemd „Gereformeerde Kerken", scheen het wenschelijk art. .1 aldus te wijzigen: „De Ned. Herv. Kerk bestaat uit al de Hervormde (Gereformeerde) gemeenten", enz. (Hand. 1893 bl. 539 e.v.; 543 e.v. 189fTJL '214— 222, 442, 443), maar de Prov. KerkbesturérfTvèrWiefpen *êe *>8ziging. Hand. 1895, Bijl. B. bl. 189—190. Een poging tot stichting of erkenning van gemeenten in het buitenland als gemeenten der Ned. Herv. Kerk, waarover de Syn. Com. voorstellen bij de Synode van 1909 ter tafel bracht, is op bezwaren afgestuit. (Hand. 1908 bl. 3Ö5-348; Bijl. B. 1909 bl. 368, Hand. bl. 481—495). • Men zegge en schrijve: Nederlandsche Herv. Kerk, maar Nederduitsche Herv. Gemeente, daar urnen tot de Nederl. Herv. Kerk (dat is de Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden) behoort, wanneer., mén lid is van een Waalsche,! Presb.; Engelsche of Schotscta* gemeente. In plaatsen waar een der drie Ja'atstgenoemde gemeenten niet bestaan, zou het echter voldoende zijn de gemeente 'enkel als Hervormde gemeente aan te «tuiden. (Vgl. het Formulier voor den beroepsbrief volgens het Regl. op de Vacaturen). Terwijl de Presb. Engelsche én Schotsche gemeenten (zie art. 34 al. 2) behooren tot de kerkelijke ressorten der Ned. gemeente in' de plaats, waar zij zijn gevestigd-,. maken de Waalsche Hervormde- Gemeenten een "afzonderlijk kerkressort uit. Dit is te danken aan de groote, historische beteekenis, die deze gemeenten in de Nederl. -Herv. Kerk hebben. Mén zie daarover D. en F7, bl. 2. Art. 2. Tot elke bijzondere gemeente behooren: die op belijdenis des geloofs tot lidmaten zijn aangenomen; die voor alsnog alleen door den doop-iB^We gemeenschap zijn in.^elijfd: we*'door geboorte fcn*TOrirormde ouders, of door den overgang hunner oudere tot de Hervormde Kerk, gerekend worden tot eene -feijeondere gemeente in betrekking te staan; die in eenige Evangelische gemeentafTietzij hier te lande, hetzij elders, zjjn erkend als behoorende tot de Hervormde Kerk en van ™5P«Si '<êóop of hunne belijdenis door behoorlijke bewijzen hebben doen blijken. *) *) Volgens de uitspraak van de Arrond. Rechtbank te Assen, 24 Mei 1921, „behoort wie als lidmaat is toegetreden, MT verhuizing naar een andere Gemeente, tot die Gemeente, zonder dat hij door het indienen eener attest|ïfe, bf op andere Mtt, van zijn wil, om tot die Gemeente te behooren, heeft té doen blijken." (Weekblad v. h Rjjjjhf ,n° 10749). Dé' Kerk echter breidt, omdat zij zooveel mogelijk allen VAi blijven omvatten, die met, (Uitdrukkelijk bewezen hebben, tot haar niet te willen behooren, ten einde door haar invloed zoovelen mogelijk ten zegen te zijn, het begrip aangaande degenen, die tot de gemeente moeten gerekend worden, veel verder uit. Oudtijds werd het onderscheid tusscljgn leden en lidmaten mat gemaakt: het Doopsformulier spreekt van de ^(ed^maten van Christus , waaronder zelfs, -de nog niet gedoopte „kinderen der geloovigen" worden verstaan. Volgens Dr. G. J. Vos Azn., Nederl. Herv. Kerkrecht 1896, bl. 97 werden echter reeds in 1655 als „leden" de nietbelijders onderscheiden van (de belijders, de vrijwillig toegetredenè als lid (lede)- ALGEMEEN-REGLEMENT. — Art. 2—3* 3 maten. — Teneinde het zeer veelvuldig voorkomend verzuim in het indienen eener attestatie (hetwelk de Synode niet heeft willen dwingen om niet in strijd te komen met het beginsel van vrijheid, Hand. 1869 bl. 232) eenigszins te verhelpen, is in het Syn. Regl. voor de Kerkeraden, art. 14, 7°, de bepaling opgenomen, in Werking getreden 15 Jan. 1920, dat binnen acht dagen aan den Kerkeraad der gemeente, waarheen een lidmaat is vertrokken, daarvan kennis moet worden gegeven. Hand. 1918, bl. 81, 83, 108; 1919, bl. 180—182, 191; Bijl. B. 1920, bl. 192. Met doop is bedoeld de kinderdoop. De beiaarden-doop, in de Reglementen niet genoemd (welke toegediend wordt volgens de oude verordeningen), volgt op het afleggen der belijdenis van nog niet gedoopten, tengevolge waarvan dezen nu in de gemeente opgenomen, en daarom gedoopt worden. De Synodale Commissie heeft op een vraag of voor de minderjarige kinderen, die alleen gedoopt zijn, de band met de Kerk moet geacht worden verbroken te zijn, wanneer de vader dien band verbroken heeft, geantwoord, dat „in overeenstemming met het bepaalde in art. 2 al. 2 en art. 3 van het Alg. Regl., minderjarige kinderen uit een gemengd huwelijk tot het kerkgenootschap, waarin zij gedoopt zijn, behooren, zoolang door de ouders, of, bij overlijden van één dezer, door de overblijvende moeder of vader niet schriftelijk is verklaard, dat de kinderen tot een ander kerkgenootschap zijn overgegaan, onverschillig of de vader of moeder tot een ander kerkgenootschap overgaan". Bijl. B. 1899 bl. 255— 259. Volgens besluit der Synode van 20 Juli 1819 moeten de Kerkeraden „de kerkelijke,' attestatiën van Protestanten uit andere godsdienstige genootschappen, ter plaatse waar dezelve geene bijzondere gemeente hebben, aannemen, en, indien zulks door hen begeerd wordt, inschrijven in het register der ledematen, mftt toevoeging van het i Kerkgenootschap, waartoe de vertooners behooren, en dezelve hun weder uitleveren, bij vertrek, met het getuigenis van onberispelijkheid in den wandel, zoo er geen bewijzen van het tegendeel bestaan." Art. 3. Deze allen blijven tot de Nederlandsche Hervormde Kerk behooren, zoolang zij niet door woord of daad ten duidelijkste toonen, zich van haar af te scheiden, of door haar van hunne betrekking tot de Kerk vervallen zijn verklaard. x) *) De uitdrukking ten duidelijkste (in het Alg. Regl. van 1816 „vrfawHBIg en duidelijk") voorkomt, dat al te spoe- [ dig zou aangenomen worden, dat iemand zijn betrekking met de Kerk heeft ver* broken. In de dagen der „Afscheiding" werd door de Synode eene circulaire uitgevaardigd d.d. 14 Juli 1836 betreffende de handelwijze der Kerkeraden ten j. aanzien van Leden, die zich willen af- I scheiden. Als tegenhanger dient de missive aan de Kerkelijke Besturen, van 10 Aug. 1891, gewijzigd in de circulaire van 16 Aug. 1902 N° 213, betreffende de handelwijze aangaande hen, die, na zich te hebben afgescheiden, tot de Kerk willen terugkeeren. Vervollen-verklaring geschiedt krachtens het opzicht, hetwelk niet geregle- 1 menteerd is, door een maatregel van bestuur als het 't gevolg is van het in de vorige zinsnede genoemde. Indien iemand zich daardoor bezwaard zou gevoelen, zou hij ia hooger beroep kunnen gaan volgens art. 14 van het Alg. Regl. Men zie hierover Hand. 1869, bl. 232—233; Bijl. B. bl. 66; 1870, bl. 71—74, 79; 1896 Bijl. B; bl. 280— 284; Hand. 1896 bl. 122, 607—723, 810—817. Art. 3*. Stemgerechtigde leden eener gemeente zijn alle manslid- 4 ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 3*. maten x), die onder haar ressort wonen 2), den ouderdom van 23 jaren bereikt hebben, en ten minste één jaar geleden, hetzij bij den Kerkeraad geloofsbelijdenis hebben afgelegd, hetzij op ingediende attestatie of bewijs van lidmaatschap als lidmaten der gemeente erkend zijn; eveneens zij, die bij verandering van de grensscheiding van de eene gemeente naar eene andere overgaan en in hunne vroegere gemeente stemgerechtigd waren. 3) Geen stemrecht wordt uitgeoefend door hen, die onder censuur of curateele staan. 4) Het stemrecht wordt uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het Synodaal Reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten. 5) 2) In 1897 (Hand. bl. 258—261); 1898 (bl. 162, 163); 1899 (bl. 258—262Ï'Ï83,: 427, 428); tjöO (bl. 65—79); 1908 (bl. 564—574); 1911 (W. 369—374, 383— 387); 1912 (bl. 171—178) zijn voorstellen tot wijziging van „manslidmaten" in „lidmaten" zonder blijvend succes in de Synode behandeld. In 1917 is de wijziging door de Synode voorloopig, in 1918 definitief aangenomen met 12 tegen 7 stemmen, maar zij verkreeg geen twee derde der stemmen in de Provinciale Kerkbesturen (Hand. 1917 bl. 270—276, 404; 1918, bl. 114— 131; Bijl. B. bl. 197). In- 1921 heeft de Synode ze opnieuw voorloopig aangenomen, weder met een wijziging in Art. 17 Alg. Regl. gepaard gaande, om te verklaren, dat zij (in meerderheid) wel het stemrecht, maar niet de verkiesbaarheid der vrouwelijke lidmaten wil. Hand. 1921, bl. 74—78, 79, 82, 83. Indien de wijziging wet wordt, ligt erin opgesloten, dat vrouwelijke lidmaten wel leden van het kiescollege kunnen zijn. (Hand. 1917, bl. 314). 2) Onder haar ressort wonen. Een voorstel van den Alg. Kerkeraad der Ned. Herv. Gem. te Rotterdam, om hieraan toe te voegen: „of gerekend worden te wonen", werd afgewezen, als in strijd met art. 3 Syn. Regl. voor de Kerkeraden, Hand. 1921, bl. 280— 282. 3) Dienstdoende predikanten, ofschoon als leden van den Kerkeraad terstond na hunne bevestiging bevoegd om deel te nemen aan de benoeming van kerkeraadsleden, zijn niet terstond bevoegd tot de benoeming van gemachtigden, maar moeten daarmede wachten totdat zij stemgerechtigd zijn geworden in de gemeente gelijk ieder ander lidmaat. Hand. 1875, bl. 149, 150. 4) Deze toevoeging werd billijk geacht door de Synode in 1917, in 1918 definitief aangenomen en is in werking getreden 15 Jan. 1919. Hand. 1917 bl. 87, 347—348, 402 ; 1918 bl. 240—242, 244; BijL 1919 bl. 201. Vroeger volgde daarop : „of in het jaar, dat aan de stemming of verkiezing voorafgaat, door een armbestuur 2Ött bedeeld geworden". Een voorstel (van de Class. Verg. van Leiden) om deze zinsnede te schrappen, kon in de Synode van 1899 (Hand. bl. 255—258) geen meerderheid verkrijgen. Een zelfde voorstel werd in 1908 voorloopig aangenomen, maar het volgend jaar weder verworpen. (Hand. 1908 bl. 99—104, 188, 189; 1909 bl. ■'206—213, 213—217). In 1911 werd het opnieuw voorloopig en in 't volgend jaar definitief aangenomen. Maar het verkreeg de vereischte meerderheid niet bij de Prov. Kerkbesturen. (Hand. 1911 bl. 504—519, 617, 618 ; 1912 bl. 474—486, 540; Bijl. B. 1913 bl. 299). Eindelijk,-fe de schrapping in 1917 weder voorl. aangenomen,' 't volgend jaar definitief en is de wijziging in werking getreden 15 Jan. 1919. Hand. 1917 bl. 310—313, 316. 317 ; 1918 bl. 103—105, 142, 143; Bijl. B. 1919 bl. 200, 201. 5) De bepaling in deze 3e alinea, al te lang in dit artikel van het Alg. Regl. gemist, is in 1917 aan de consideraties der Kerk onderworpen, werd gunstig ontvangen, in 1918 definitief aangeno- ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 3*—5. 5 men en is in werking getreden 15 Jan. 1919. Hand. 1917 bl. 317—332, 443; 1918 bl. 105—107, 143 ; Bijl. 1919 bl. 200. Art. 4. Het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk wordt uitgeoefend; lo. over de gemeenten, door Kerkeraden; 2o. over meer gemeenten, vereenigd, door Clasa»C*le Besturen en fhrwwnciale Kerkbesturen; 3o. over de gemeenten tezamen, door de Synode. 1) De belangen der Oost- en WestIndische Kerken zijn een voorwerp van de aanhoudende zorg der Synode van de Nederlandsche Hervormde Kerk. De betrekking dezer Kerken tot de Synode wordt nader geregeld. IntussCHeh wordt ai}' öü» dertlouden door tusschenkomst van den Secretaris der Svnode, als lid der Commissie voor de zaken der I Protestantsche Kerken in Nederlandsen Indië. 2) 1) Daar de gemeenten het recht hebben hare Kerkeraden zelve te verkiezen, klimt dus het bestuur der Kerk (geheel in tegenstelling met het Regl. van 1816) | uit de gemeenten op tot de Synode, die de Kerk vertegenwoordigt en voor haar in rechten optreedt (Alg. Regl. art. 55). i 2) Deze tusschenperiode duurt nog steeds voort, daar de betrekking der O.- en W.-Indische Kerken tot de Synode nog niet is geregeld. (Vgl. D. en FT, bl. 9). In 1875 (Hand. bl. 192) is aan de Synodale Commissie aanbevolen om, wanneer er sprake mocht komen van eene reorganisatie der Indische Kerken, de Synode te dienen van advies omtrent hetgeen^ net belang der Kerk zal vordarén-." In 1910 is door eene daartoe benoemde Staatscommissie een uitvoerig rapport over Reorganisatie der O.- en W.-Indische Kerken uitgebracht, hetwelk aan de Synode is toegezonden, door haar in handen is gesteld van de Syn. Com., welke hare opmerkingen daarover aan den Min. van Koloniën heeft ingezonden 15 Juni 1915. (Bijl. B. 1915 bl. 314 e.v.). Door I het Kerkbestuur te Batavia is in | 1920 een rapport over de Reorgam\ satie der Prot. Kerken in Ned. Indië met concept-Reglementen en Memories tot toelichting aan de Synodale 'Commissie toegezonden, dat door haar is in handen gesteld van eene icommissie F van drie leden. Bijl. B. 1921 bl. 209; I Hand. bl. 97. De zeven leden der Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerken in Ned. Indië (Kon. Besl. van 4 Sept. 1815 n" 5,. SWnieuwd bh' Kon. Besl. van 7 Dec. 1820, n° 113) worden door den Koning benoemd. De Com. heeft een Pres., Vice-pres. en Secr. Behalve de Secr. der Syn. van de Ned. Herv. Kerk de Syn. der Ev. Luth. Kerk en die van het Prov* Kerkb. van Zuid-Holland. De Com. houdt voortdurend correspondentie met het Min. van Koloniën en het Indisch Kerkbestuur (Kon. Besl. van 28 Oct. 1840 n° 57). Art. 5. De leden dezer Besturen worden benoemd door de Kerk op de wipe, welke verder in de verhittende hoofdstukken van dit reglement is opgegeven. Met uitzondering alleen van die der Kerkeraden, worden deze leden benoemd voor den tijd van drie jaren1). Jaarlijks treedt een derde af, en wel wat de Algemeene Synode aangaat op den derden Woensdag van de maand Juli, bij de Provinciale Kerkbesturen en de Classicale Besturen op den lsten Januari. De leden van het Classicaal Bestuur worden gekozen uit de prejïikaqten en uit de ouderlingen of oud-ouderlingen, wonende binnen het ressort. 6 ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 5—6. Tot leden van het Provinciaal Kerkbestuur zijn benoembaar pre- aiKanren, ouaerimgen en oud-ouderlingen. Tot leden van de Synode zijn benoembaar predikanten, ouderlingen en oud-ouderlingen. 2) ■ Niemand kan ten zelfden tijde lid zijn van een Classicaal Bestuur en van een Provinciaal Kerkbestuur. Een lid van eenig Classicaal Bestuur, geroepen wordende tot een Provinciaal Kerkbestuur, treedt, bij aanvaarding van deze benoeming, in de eerste betrekking af en wordt door zijnen secundus vervangen. *) 1) De Kerkeraadsleden kunnen voor hoogstens 4 jaren worden benoemd (Regl. Kerkeraden art. II). 2) Een voorstel van de Class. Verg. van Franeker, om hierop te doen vol- Sfrvff"* leuen aezer oesturen boven den Kerkeraad zijn slechts eenmaal herkiesbaar", ten einde meer wisseling in de Besturen te verkrijgen, werd afgewezen, omdat het belang der Kerk zou geschaad zijn, als een geschïKiniE na 6 jaar zitting moest worden weggezonden, omdat de Secretarissen en scriba's niet worden uitgezonderd en ömaajt'men bij onderling overleg kan verkrijgen wat men wenscht, zonder dat de wet er toe dwingt. Hand. 1916 bl. 156—159. De beperkende bepaling, dat tot leden van het Prov. Kerkb. benoembaar waren alleen die predikanten en ouderl., die leden zijn of geweest zijn van een Classicaal Bestuur, is, na vroegere vergeefsche pogingen (Hand. 1902 bl. 191 —201, 459, 488), weggenomen sedert 15 Jan. l9tiL Htatai/>1919 bl. 210, 250 —252, 326, 327; 1920 bl. 177, 181, 185; Bijl. B. 1921 bl. 159. De vroegere beperking voor leden der Synode „voor zoover zij predikanten zijn, uit de leden der Prov. Kerkbesturen en hunne secundi; de ouderlingen uit hen, die als zoodanig in de Prov. Kerkb. en in de Class. Besturen zitting hebben of gehad hebben en uit de secundi der eerstgenoemden", is, nadat in 1892 een verruiming der keuze was voorgesteld, doch het volgend jaar afgewezen (Hand. 1892 bl. 151—159, 167 ; 1893 bl. 143—149), weggenomen sedert 15 Jan. 1921. Hand. 1919 bl. 304, 320, 323, 327; 1920 bl. 181, 184, 185; Bijl. B. 1921 bl. 159. 3) De Synode keurde in 1886 goed het besluit van het Prov. Kerkb. van Gelderland, waarbij was uitgesproken de óttwétlSgheid eener vergadering van het Class. Bestuur van Harderwijk, waarin een lid zitting bleef houden, terwijl hij, door het bedanken van een der leden van het Prov. Kerkb., als primus in dit Kerkbestuur was opgetreden. Hand. 1886 bl. 210. Airt. 6. Aan elk der leden van de Besturen boven den Kerkeraad wordt een secundus toegevoegd, die de vereischten heeft om als lid op te treden. *) Bij tijdelijke ontstentenis van den primus treedt de secundus voor hem op als gewoo^ lid. 2) Bij aftreding tusschentijds van den primus wordt de secundus gewoon1 lid gedurende den diensttijd van den primus. 3) De secundus van den Secretaris of Scriba vervangt alleen in het laatste geval den Secretaris of Scriba in zijne bijzondere betrekking. Een lid van het Bestuur mag tevens secundus zijn van den Scriba. Hij vervangt hem in zijne bijzondere betrekking, zoowel bij tijdelijke ontstentenis als bij aftreding tusschentijds. Wordt hij daartoe geroepen, dan treedt zijn secundus op als gewoon lid. 4) Als een secundus gewoon lid geworden is, verkiest de eerstvolgende vergadering van het bevoegde college een ander tot zijn secundus. *) De bedoeling der le al. is. dat ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 6—8. 7 „elk lid zijn eigen afzonderlijken secundus hebben zal, en geen twee of meer leden dezen gemeen kunnen hebben." Bijl. B. 1858 bl. 37; vgl. Hand. 1896 bl. 827—830; 1904 bl. 16, 19—22, Bijl. bl. 6, 328). 2) Volgens dé opvatting der Syn. Com. en der Synode in 1899 moet ..tijdelijke ontstentenis" worden opgevat in den zin !»a*>»,tijdelijke verhindering", zoodat „een Bestuur boven den Kerkeraad, indien het bijtijds weet, dat een lid niet ter vergadering kan verschijnen wegens tijdel. verhindering, verplicht is, om den secundus van dit lid op te roepen ter vergadering". Hand. 1895 bl. 408—412, Bijl. B. bl. 286—291. 3) De Synode van 1860 verklaarde, dat art. 6, 2e en 3e al. „duidelijk genoeg den primus steeds door zijnen secundus als gewoon lid wit doen vervangen en wel voor den geheelemijiwal^ tijd van den primus, wanneer deze, onverschillig of zulks vóór dan na zijne werkelijke optreding plaats heeft, buiten staat is zijne betrekking waar te nemen, waarom I dan ook de eerstvolgende vergadering een secundus moet verkiezen." Hand. 1860 bl. 128, 129. (Vgl. Hand. 1893 bl. IK-lfttM$ 1895 bl. 5, 408—412). Een secundus van den Praeses of den Assessor treedt niet op als Praeses of Assessor, maar, volgens art. 47 Alg. Regl., treedt voor den Praeses de Assessor op, en in plaats van den Assessor het oudste lid naar het aantal achtereenvolgende dienstjaren als lid van het Bestuur. De Synode van 1857 verklaarde (Hand. 1857 bl. 17): „indien het oudste lid bij een Classicaal Bestuur in de tusschentijds opengevallen plaats van den assessor en de secundus van den assessor als lid opgetreden is, behoudt de assessor zijn eigen secundus, en behoort de nieuw benoemde secundus tot het fungeerend lid." De 6e al. bevat een uitzondering op het in al. 1 bepaalde, en is in werking getreden IS Jan. 1903, om „wettelijk te regelen hetgeen reeds in verschillende Class. Besturen wegens gebrek aan personeel {«taats heeft". Men wilde ook mogelijk maken, dat van de bekwaamheden van een ervaren lid van het Bestuur geI bruik werd gemaakt, bij vervanging van den Scriba. Hand. 1902 bl. 204, 523, Bijl. B. 1903 bl. 216. ■ *) Ofschoon werd erkend, dat dit art. wel eenige wijziging behoefde, ten einde de eenparigheid van handelen te bevorderen en dat „op de thans geldende bepalingen wel éen en ander is aan te Werken", heeft toch de Synode in 1918 niet kunnen bestuiten de voorstellen tot wijziging van de artt. 6, 42, 47, 49, naar aanleiding van voorstellen van het Classicaal Best. van Goes, in 1917 vWttoopig aangenomen» vast te stellen. (Mind. 1917 bl. 94, 226, 228, 243^4ftj 1918 bl. 213, 234, 240). Art. 7. Van alle benoemingen wordt onverwijld kennis gegeven I aan de nieuw benoemden. Van de benoeming tot leden of secundi van eenig Bestuur boven den Kerkeraad wordt tevens zoo spoedig mogelijk bericht gezonden aap den Secretaris der Synode en de onderscheidene kerkelijke BesturenjVgie er belang bij hebben. Art. 8. Alle stemmingen in kerkelijke vergaderingen, ter vervulling van openstaande of openvallende plaatsen, geschieden door de tegenwoordig zijnde leden, en wel met gesloten briefjes. Ter beslissing wordt gevorderd de volstrekte meerderheid der behoorujyi^ uitgebrachte stemmen. Wapne^r deze, na twee vrije stemmingen, bij eene derde tusschen de twee, die de meeste stemmen op zich vereenigd hadden, blijkt niet I verkregen te kunnen worden, zal het lot beslissen. 1) Voor elk lid en voor iederen secundus zal steeds afzonderlijk ge- ] stemd worden. 2) 8 ALGEMEEN REGLEMENT- — Art. 8—10. 1) De Synode, rverklaarde 4 Juli 1856, dai bij iJte*-opmaken van nominatiën de volstrekte meerderheid geen vereischte is, ofschoon kerkeliifcfcicpHeges dit in hunne huishoudelijke bepalingen kunnen opnemen. (Hand. 1856,.M. 13). Het in de 2e al. bepaalde, evenals het voliiend art. 9 geldt niéifeivoor de verkiezing van gemachtigden, als zijnde teen kerkelijke vergadering, maar wel voor de vergadering van stemgerechtigden of van het kiescollege tot de benoeming van ouderlingen en diakenen» Bijl. B. 1873 bl. 239; 1890 bl. 371. Op welke wijze de loting geschiedt, moet geheel aan de prudentie/van het kerkelijk college, dat daartoe overgaat, worden vrijgelaten!', volgens het besluit in cassatie der Syn, ,Com. 1868. (Bijl. B. 1868 bl. 100). 2) WiWging in al, 3nfceeft de Synode afgewezen (Hand; 1890 bl. 146, 367o7371). Art. 9. Geen kerkelijk Bestuur neemt eenig besluit in bestuurszaken, noch eenige beslissing in zake van kerkelijk geschil, noch doet eenige uitspraak in zake van tucht 1), dan bij tegenwoordighé» van minstens twee derden 3) der leden, waaruit het bestaan moet 3), tenzij de vergadering wegens on7 genoegzaam getal van leden, rë«S eenmaal was uiteengegaan en ten tweeden male tot behandeling der zaak wetflflijk was opgeroepen. Vergaderingen van een kiescollege in een gemeente, waar het Classicaal Bestuur (of het Pr(en, bij gevolg, ook in gevallen daarmede gelijk staande, de consulent niet tot het getal der Kerkeraddsleden moet worden gerekend. Hand. 1870 bl. 168—170 ; 1871 bl. 175—182, 286, 287. Art. 10. De leden der kerkelijke Besturen stemmen in de vergaderingen, tot welkt'ïii- zijn afgevaardigd, altijd hoofdëHjk', en zonder aan lastbrieven gehouden te zijn. Elk lid is verplicht zijn stem bepaald uit te brengen, tenzij de ver«rtering hemivan die verplichting ontslaat. J) liet), In de kerkelijke reglementen bestaat,geen bepaling, hoe gehandeld moet' wordèn ingeval de stemmen staken. De Synode heeft een voorstel om aan J*t. A0 toe te voegen een derde alinea, luidende: „Indien bij behandeling van bestuurszaken de stemmen staken, beslist het lot", afgewezen, omdat in de practijki steeds de regel heeft gegolden, dat, bij het staken dar/ stemmen over een besluit, dit besluit is verwerpen, en ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 10—11. 9 de beslissing door het lot onredelijk en gevaarlijk zou zijlui VUfflAilMfiiM299—211. De Synode' overwoog (25 Juli 1912, Hand. Wï'873), dat voetstellen, waarover de stwwnen voor de tweede maal stallen, worden beschouwd als verworpen te rijn. *W het Regl. v«W . K. O. en T., in werking getredengW | Jan. 1916, is de bepaling opgenomen: Staken de stemmen, dan is in een b%Sttuurszaak het voorgestelde of gevraagde verworpen of afgewezen (art. Art. 11. De zorg voor de belangen, zoo van de Christelijke Kerk in het algerósj» als van de Hervormde in het bijzcéider, de handhaving harer leer de vermeerde"itfir der godsdienstige kennis, de behartiging van de zendütóf"2), de bevordering van Christelijke zeden, de bewaring van orde en eendracht, en de aankweeking van liefde voor Koning en Va&Tland, moeten steeds het hoofddoafcaijn van allen, die in onderscheidene betrekking»,' m*4 het kerkeflHc bestuur belast zijn. x) Bij de herziening van het Algemeen Reglement in 1851 (Hand. 1851 bl. 313—315) is in art. 9, zooals het in het Regl. van 1816 luidde, alleen.deze wijziging gebracht, dat „Christelijke Kerk" in de plaats is gekomen van ' „Christendom", waarom het woord „Kerk" bij „Hervormde"! i moest weggelaten worden. De redactie van 1816 gaf duidelijk aan, dat bedoeld werd de leer der HervojOJde Kerk, doch bij de wijziging schijnt bedoeld te zijn, dat men het woord leer op beide wilde doen slaan en zelfs het algemeen Christelijke hooger stellen dan het speciaal Hervormde (Hand. 1878 bl. 382). Wat de leer der Hervopnde Kerk is, wordt in de Reglementen niet nader aangeduid (evenmin trouwens als wat onder „hets jfivangelie", „Gods heilig Woord", „Avondmaal" of „Doop" is te verstaan. Vgl. Regl. v. d. Kerke¬ raden art; 21, Regl. Godsd. ond. art. 23). Kerkrechtelijk wordt alleen het geloof der Hervormde Kerk aangeduid in art. 39 van het Regl. op het GodsdienstonderwBsj Doch de „leer" omvat Veelmeer en wordt niet alleen gekend uit de oude belijdenisschriften (De „drie formulieren!*» eenigheid", „die regtens nooit zijn afgeschaft". Hand. 1874 ;bk 1.40), maar, ook uit hare liturgieën, de gebruikelijke Formulieren van Doop, Avondmaal, bevesrüring. psalmen en gezangen bij de gemeente in gebruik. Zaken de „leer" betreffende zijn .in de Ned. Herv. Kerk na hare organisatie in 1616 niet-iheschouwd als zaken van kerkrecht, maar als van dogmatischen aard. De handhaving der leer is dan ook niet te verstaaan als het zitten als rechter oveecileergeschillen, maar als het besturen en bevorderen van zulke instellingen.iwaardoor de bewaring der christelijke leer wordt gewaarborgd. (Vgl, het antwoord van den Commissaris-Generaal, namens den Koning aan de Classis Amsterdam gegeven, op hare bezwaren tegen de instelling van de Alg. Synode. D. en F7., bl. 15, 16). Alleen in geval van openbaren strijd met den geest en de beginsel*» van de belijdenis der Hervormde Kerk is tucht toepasselijk,,,.ARegl. v. K. O. en T. art.: 6): Een geheel nieuw art. 11; voorloopig aangenomen in 1874, is in 1875, na de ongunstige adviezen en consideraties, niet vastgesteld, waarbij werd uitgesproken: dat „handhaving der leer naar geheel het verband van die woorden geen kerkr/wbjelü'ke beteekenis heeft, zelfs ook niet volgens het Regl. voor K. O. en T., waar alleen van openbaren Strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Kerk sprake is". (Hand. 1875 bl. 288). Men zie over,de kwestie de uitvoerige rapporten: Hand. 1874 bl. 138—158, 175—.^9, 180—185, 189—191, 1875 bl. 200—250, 286—289. (Vgl. Hand. 1878 bl. 382, 404, 405; 1879 bl. 346). Pogingen om de woorden „handhaving harer leer" te doen I wegnemen, zijn gefaald in 1887 (Hand. 1887 bl. 374), in 1889 (Hand. 1889 bl. 10 ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 11. 284—290, 290—322, 355; 1890 bl. 33S«353); in verband met een wijziging in het Regl. v. K. O. en 1. 1899 (Hand. bl. 119—123). Een voorstel van de Cl. verg. van Alkmaar, tot verandering van art. 11, uit overweging, dat dit art. „in strijd is met de waardighei*4èr Serie", is in 1919 afgewezen, aangezien niet werd aangegeven waarin de strijd met de waardigheid der Kerk bestaat en evenmin welke verandering wordt gewenscht. (Hand. 1919 bl. 44). a) Olsdhoon onder de „belangen van de Christelijke Körk in het alge meen" «Wer ook de Zenöin#!behoort, is deze SS^*r WSnsofcelijk geacht en in werking getreden 15 Jan. 1909. Het streven 'Om een nauwer verband tusschen 4e Kerk en het Zendingswerk te verkrijgen, leidde in 1904 tot de benoeming van een Commissie, die zou hebben te overwegen, of er, en zoo ja, op welke wijze verband kan en zal werden gelegd tusschen de Ned. Herv Kei* en de ZendiniT"-«7ï, 581 —584; Bijl. B. 1914 bl. 300. Tot nog toe hebben de groote ge- | meenten het Regl. op de buurtgemeenten niet toegepast, behalve de gemeente Heerlen. ÉÉRSTE AFDEEL1NO. De Kerkeraden. Art. 18. In alle gemeenten, waar het personeel daartoe niet ontbreekt, eal een Kerkeraad zijn. Getteèïtten, die, door gebrek aan genoegzaam geschikt en gewillig personeel, geen Kerkeraad kunnen hebben, of wier Kerkeraad tijdelijk de bevoegdheid heeft verloren tot het nemen van besluiten 1), zijn geplaatst onder het toezicht van het Classicaal BeStnur (of, zoo noodig, van het Provinciaal Kerkbestuur), hetwelk met de overgebleven kerkeraadsleden en, ingeval een consulent moet optreden, met dezen, doen zal wat des Kerkeraads is 2), en bevoegd is tot al hetgeen in dit Reglement en in de Bijzondere Reglementen aan den Kerkeraad is opgedragen. 1) Zie art. 1, al. 5 van het Syn. Regl. voor de Kerkeraden. 2) Volgens art. 1 al. 4 Syn. Regl. voor de Kerkéraden kan in 'bepaalde gevallen het Classicaal Bestuur, doende wat des Kerkeraads is, zich door een Commissie van twee of drie zijner leden laten vertegenwoordigen. Art. 19. De Kerkeraad wordt onderscheiden in Algemeenen en Bijzonderen. De Algemeene, die in alle gemeenten, grootere of kleinere, be¬ staat, is samengesteld nit één of meer predikanten en uitouderlingen en diakenen. *) Tot den Bijzonderen, die slechts in gemeenten met drie of meer predikanten gevonden wordt, behooren alleen predikanten en ouderlingen2), terwijl diakenen aldaar ook een afzonderlijk college uitmaken.3) De Kertoeraad vertegenwoordigt en bestuurt de gemeente; en welde Algemeene of ook de Bijzondere Kerkeraad, naarmate de zaken, die te behandelen zijn, tot den eenen of tot den anderen behooren. sAj'f.N.1. al de predikanten der gemeente — hetzij één of meer — en al hare ouderlingen en diakenen. 2) N.l. al de predikanten der gemeente — hetzij één of meer — en al hare ouderlingen. 3) In gemeenten met drie of meer predikanten vormen de diakenen een afzonderlijk college van diakenen, die (volgens art. 3 Regl. voor de Diaconieën) handelen onder medewerking en goedkeuring van den Kerkeraad, doch zij zijn tevens leden van den Algemeenen Kerkeraad. Art. 20. Aan predikanten is toevertrouwd en aanbevolen: de openbare verkondiging van. het Evangelie; het bedienen van Doop en AvondmaaïJ dêreJffing van de openbare godsdienstoefeningen; de huwelijksinzegeningen ; het catechetisch ondèi"#ijs; het afnemen van bèiWSfenis des geloofs, in tegenwoordigheid van één of meer ouderlingen; de bevestiging van predikanten, htiWpredikers, ouderlingen, diakenen en lidmaten; de hercWfijiïe11 zorg; het besturen van de vergaderingen zoo van den Kerkeraad als van het kiescollege of van de stemgerechtigden. 1) ALGEMBJêN REGLEMENT. — Art. 40—40*. 23 Synode toegezonden nieuwe reglementen of veranderingen in de bestaande — welke consideratiën zij iêcfftsfleeks aan de JijÉode doen toekomen; 3o. het opnemen en afsluiten der Classicale rekeningen 3), de regeling van hetgeen betrekking heeft op de fondsen, waartoe die rekeningen behooren, en in het bijzonder het telkens voor één jaar uit de predikant-leden des Classicalen Bestuurs benoemen van een Classir calen Quaestor en secundus. Die Quaestor treedt met den 1 januari daaraanvolgende op; . 4o. het beraadslagen over .hetgeen bevorderlijk kan zijn aan de belangen der bijzondere en gezamenlijke gemeenten in het Classicaal ressort, inzonderheid wat betreft het godsdienstig en kerkelijk leven; 5o. het in overweging nemen van de voorstellen harer leden, om ze, als de hare overgenomen zijnde 4), aan de Classicale Besturen en Provinciale Kerkbesturen, alsmede aan de Synode, op te zenden; 6o. het opnemen en afsluiten van de rekeningen der Classicale Weduwenbeurzen B), door die leden der vergadering, die tevens leden der beurzen zijn ; en het hooren van een verslag, uit te brengen door de besturen der Classicale Weduwenbeurzen omtrent den toestand dier beurzen. x) De Synode heeft in 1861 (Hand. bl. 342, 343) uitgesproken, dat niet in het Alg. Regl. maar in een regl. van orde of huishoudelijke bepalingen, een Voorschrift op haar plaats is: „dat de Scribae der Class. Besturen uiterlijk 14 dagen vóór de bijeenkomst der Class. Vergaderingen aan de Kerke* raden onder het ressort doen toeko¬ men eene opgave lo. van de vaca! turen, die vervuld moeten worden, 2n!"van de stukken, waarop corisWfti4 ratiën gevraagd worden, 3o. van de ingekomen voorstellen deï leden". ■ Voorstellen, uitgaande van de „Confessioneele Vereeniging", om de Class. l Vergaderingen de bevoegdheid te geI ven leerstellige geschillen te behandelen, werden afgewezen (Hand. 1909 M? 330—337), evenals voorstellen derf Zerrde Vereénflphg1, bedoelende „rechtsherstel van de Class. Vergaderingen". Hand. 1911 bl. '«36—563. *) De Synode sprak in 1874 uit, dat ook van de versettiltonde adviezen, door de leden uitgebracht, mededeeling aan de Synode zal geschieden. Hand. 1874, bl. 389, 367. 3) Bedoeld «UtK niet de rekeningen van de classicale quaestoren met den Quaestor-Generaal, maar die van speciale fondsen, die sommige classen hebben. Hand. 1853 bl. 27; Bijl. B. bl. 13. 4) Dit zijn dus voorstellen, die bü meerderheid van stemmen door de Class. Verg. zijn aangenomen. Niettemin heeft ieder lid der Class. Verg. het recht om zelf door tusschenkomst >SÊJÊt ;lSiass. Best. voorstellen in te zenden. Het Synodaal Besluit van 12 JMI' 1851 elsèïté,' dat „alle adressen en voorstellen, met uitzondering van dje der Class. vergaderingen, minstens 14 dagen vóór de opening der Synode «•"naren Secretaris moeten zijn ingezonden, en zullen de later ingedienden niet in overweging komen, tenzij de verg. hun, inhoud oordeelt van genoegzaam -fcMang te zfnu3ém daartoe in aanmerking te worden genomen". ; ((Hand,«ilit^lÖ. B»)*'^ 5) De wijziging in deze 6e al. is in werking getreden 15 Jati. 1615. Mand. 1913, bl. 142—146; 1914, bl. 366, 369— 372, «ijg39T; Bijl. B. 1915, bl. 257. Art. 40*.*) Om verdere uitvoering te geven aan het onder art. 40, 4o. en 5o. van dit Regtejfient genoemde, worden buitengewone Classicale Vergaderingen bjjeenge- 24 ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 40*—42. roepen, indien het Classicaal Bestuur zulks noodig acht, of minstens een derde van het aantal Kerkeraden in het Classicaal ressort het verlangen daartoe schriftelijk aan het Classicaal Bestuur kenbaar maakt. Op deze Vergaderingen 'zifltt ^Jftjf toepassing de bepalingen van de artt. 38 en 39 van dit Reglement. *) De behoefte aan buitengewone Class. Vergaderingen, omdat de gewone te zeer in beslag genomen worden door de benoemingen en de consideraties en te ijtotinig tijd overlaten om te beraadslagen over hetgeen in art. 40, 4o. wordt genoemd, werd in 1901 uitgesproken en gaf tot een voorloopig aangenomen reglementswijziging in 1902 aanleiding, die echter het voigena jaar wera teruggenomen, inana. 1902 bl. 493, 494, 503—506 ; 1903 bl. 98—105). Ook een voorstel om daartoe na art. 40 eenige artikelen in te voegen, werd in 1908 verworpen (Hand. 1908 bl. 213—237 & 1909 bl. 196—205). In 1909 werd een voorstel om een art. 40* in te voeren verworpen (Hand. 1909, bl. 4331*440, 457). Het tegenwoordige art. 40* werd sohter in de Synode van 1911 voorl. aangenomen en is in werking getreden 15 Jan. 1913. Hand. 1911' bl. 187—198, 266, 267, 341—343; 1912 bl. 353—364; Bijl. B. 1913 bl. 301 —302. TWEEDE AFDEELING. Het Classicaal Bestuur. Art. 41. In elk .classicaal ressort is een Classicaal Bestuur, bestaande uit Praeses, Assessor, Scriba *) en twee of meer dienstdoende predikanten, benevens één ouderling -) voor elk tweetal predikanten, die in het Bestuur zitting hebben. Ressorten met 20 en minderrpite+ dikantsplaatfsen zullen twee y die van 2*1 tot 35 drie; van 36 en daarboven: töfer predikanten benoemen. a) Ingevolge dit art. en art. 42, 3e al. kan een ouderling geen Scriba zijn. I Hand. 1860, bl. 16. 2) Volgens art. 3 al. 5 zijn ook oudf ouderlingen tot ouderling in het Class. Best. benoembaar. Art. 42. De leden van dit Bestuur worden, met hunne secundi, benoemd door de Qaësicale Verga» dering, bij vrije keuze;. Uit de leden van het Bestuur benoemt de Classicale-Vergadering eenen Praeses,.Assessor en Scriba.1) De Scriba en zijn secundus worden bij voorkeur gekozen uit de predikanten van de classicale hoofdplaats of hare nabijheid. Bl 5o. het waken voor de belangen van vacante gemeenten en van predikants-weduwen en -weezen in I taftt ressort, mdsmede voor de rechI iëk dér classe op de ClassjjffiÉ weduwenbeurzwijioif 6o. het toezicht op de administratie der Jflfcujönie, en het acht geven op die der kerkelijke goederen 3), alsmede der pastoriegoederen; *) 7o. de erkenning van nieuwe gemeenten 3), de splitsing en het rot stand brengen van combinatiën 8) en het nemen van noodige maatregelen tot het bepalen in geval van onzekerheid, het beslissen in gevaJk van geschil, en het veranderen in geval van noodzakelijkheid, van de grensscheidingen 7) tusschen de onderscheidene gemeenten onder hun ressort, na de Kerkeraden der betrokken gemeen[ jen en andere belanghebbenden te hebben gehoord, in gemeen overleg met de Colleges van Toezicht 8), die de belanghebbend© administratinwhöoren en, wat veranderi«ffibe jaren op dezelfde wijze terugkeert) is voor de komende jaren als volgt: Gelderland Zuid-Holland Noord-Holland Friesland Groningen Zuid-Holland Gelderland 1918— 1921. 1919— 1922. 1920— 1923. 1921— 1924. •1922—1925. 1923— 1926. 1924— 1927. ALGEMEEN'. REGLEMENT. — Art. 56—57. 33 Groningen Noord-Holland Friesland Gelderland Zuid-Holland Noord-Holland Groningen Friesland 1925— 1928. 1926— 1929. 1927— 1930. 1928— 1931. 1929— 1932. 1930— 1933. 1931— 1934. 1932— 1035. De overige Kerkbesturen vaardigen ouderlingen ai op deze wijze: Noord-Brabant met tav Limburg 1920—1923. Drenthe 1921—1924. Waalsche Commissie 1922—1925. Zeeland 1923—1926. UtrecMVm 1924—1927. Overtjsel 19^5—1928. Noord-Brabant.^nütü , Limburg 1926—1929. Drenthe 1927—1930. Waalsche Commissie 1928—1931. 4) Vóór de nieuwe wet op het Hooger Onderwijs, toen de godgeleerde faculteiten aan de Rijksuniversiteiten nog Hervormde faculteiten waren, hadden 3 hoogleeraren dier faculteiten als prae-adviseerende leden i Zltting in de Synode. Bij de invoering van het Reglement op het Hooger Onderwijs in de Godgeleerdheid (15 Dec. 1877) is de alinea, zooals zij'thans luidt, in werking gekomen. De rooster in 1878 vastgesteld (Bijl. B. 1878 bl. 132—133), onderging wijziging toen ook te Amsterdam aan de gemeentelijke Universiteit kerkelijke hoogleeraren werden benoemd. (Hand. 1884 bl. 74, Bijl. B. bl. 82). Toen dit besluit met 1 Jan. 1894 verviel, werd de rooster herzien, echter niet overeenkomstig de bedoeling van 1878: dat iedere Universiteit op haar beurt als voorzittend prae-adviseerend lid zou fungeeren en telken jare één hoogleeraar belast met het onderwijs in het kerkrecht zou zitting hebben. Een voorstel van den Secretaris tot herstel der eerste regeling; werd in 1921 aan het advies der kerkelijke hoogleeraren onderworpen; overeenkomstig Regl. der Ned. Herv. Kerk. dit advies is door de aSyn. Com. de afvaardiging vastgesteld als volgt: 1922. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine te Utrecht; sec. dr. A. M. Brouwer te Utrecht; en dr. A. van Veldhuizen te Groningen; sec. dr. W. J. Aalders te Groningen. 1923. Dr, Vf, J. Aalders te Groningen sec. dr. A. van Veldhuizen te Groningen en dr. L. Knappert te Leiden; sec. dr H. M. van Nes te LeUnË 10?4 rir H M van Nes te Leiden sec. dr. L. Knappert te Leiden; en dr A. M. Brouwer te Utrecht; sec. dr. J P QlnfpmaWcr Hp Rrninp. te Utrecht Voor de jaren 1925—1927 dezelfde namen doch in omgekeerde orde. Art. 57. De Synode kiest zich uit de predikanten *) der Nederlandsche Hervormde Kerk haren vasten Secretaris, die met der woon gevestigd zal zijn te 's-Gniiifenhage 2) of in den omtrek. Zijn secundus 3) wordt benoemd voor drie jaren. Deze zal, WPaftreden van den Secretaris, diens werkzaamheden waarnemen, totdat een nieuwe Secre^ taris, door de eerstvolgende Synode te benoemen, zijne betrekking zal hebben aanvaard. Nopens het recht, den plicht, de toelaag en het ontslag van den Secretaris zal door de Synode bij bijzondere overeenkomst en instructie nadere bepaling worden gemaakt, waarvan afschrift aan den secundus zal worden overgelegd. , Ook benoemt zij, bij voorkeur uit de leden der kerkgemeente Amsterdam, eenen Quaestor met zijnen secundus, voor onbepaalden tijd. Over hunne continuatie zal de Synode jaarlijks haar goedachten uitspreken. Hunne rechten en plichten worden in eene bijzondere instructie omschreven. Verder benoemt zij den kerkdijken archivaris. 4) 3. 34 ALGEMEEN REGLEMENT. — Art. 57—60. J) Hetzij dienstdoende*1 ot emeriti (Hand. 1884 bl. 88). Sedert het Sjjéjfe'tariaat een volle levenstaak is, verkrijgen de benoemde fwffetionarissen, dienstdoende predikanten, eervol emeritaat. V volgens-net Alg. Regl. van 1816 Wjfird.ihij uit de predikanten te 's-Gravenhage benoemd. Sedert 1851 geldt de tegenwoordige bepaling (Hand. 1851 bl. 553). ; 3) Voorl. aangenomen voorstellen betr. de plichten van den secundus, waardoor ook hij te 's-Gravenhage zou moeten wonen, zijn niet vastgesteld. (Hand. 1858 bl. 172—173, 200). *j Traevoeging in werking getreden 15 Jan. 1919?rn verband met het Regl. op de kerkelijke archieven. (Hand. 1917 bl. 67; 1918 bl. 213, 227, 245, 248, 249; Bijl. B. 1919 bl. 212). Art. 58, luidende: „Voor het hoofd van het Departement voor de zaken van den Hervormden Eeredienst, enz. en zijnen Secretaris-Generaal, mits beiden van Protestantsche belijdenis, of, bij ontstentenis van dezen, een Commissaris des Konings, den Hervormden Godsdienst belijdend?, staat de toegang open tot bijwoning der Synodale Vergaderingen" — is, tengevolge van de veranderde verhouding tusschen de Kerk en den Staat, d.d. ba&Pïtti 1864 weggevaUenfliHand. 1862 bl. 126, Bi|. # bl. 177; 1863 bl. 320, 328. Art. 59. De gewone Synodale Vergadering wordt, éénmaaPfcféérës te 's Gravenhage l) gehouden, aanvangende op den derden Woensdag in de maand Juli. 2) Deze tijdsbepaling kan niet worden veranderd, noch eene buitengewone vergadering der Synode beschreven, dan door de Synodale Commissie. s) *) De Wet op de Kerkgenootschappen (10 Sept. 1853) eischt in art. 5 de goedkeuring des konings voor de plaats der vestiging. 2) Vroeger (Alg. Regl. van 1816) de eerste Woensdag in de maand Juli; de Prov. Kerkbesturen vergaderden de eerste Woensdagen van Mei, Augustus en October; de Class. Verg. den laatsten Woensdag in de maand Juni. In de „voortgezette vergadering" der Synode, 11 Febr. 1874, „ter behandeling van de zaak der reorganisatie van Kerk en Kerkbestuur" werd de datum der Synod. verg. bepaald op den derden Woensdag van de maand Juli, en die van de verg. der Prov. Kerkbesturen op de eerste Woensdagen van Mei, September en November. (Vervolg van de Hand. der Alg. Syn. 1873/74 bjirl»--166). Dit had het voordeel, dat de termijn tusschen de Class. Verg. en de verg. der Synode ruimer werd gerionVen. (Hand. 1874 bl. 337, 364). Voorstellen om den eersten Woensdag in Juli te herstellen werden afgewezen in 1896, met het oog op den vacantietijd, die voor verschilleattep afgevaardigden omstreeks half Juli begint; evenzoo werden niet vastgesteld voorstellen om den dag der Syn. verg. te bepalen op den laatsten Woensdag van Juni en dien der Class. Verg. op den eersten Woensdag in Juni. (Hand. 1896 bl. 201 —205; 1897' bl. 134—138; 1899 bl. 123 —127, 299—300; 1900 bl. 170—173). 3) Een voorstel om hierop te laten volgen een 2e al., luidende: „Behoudens het recht op besloten zittingen ter behandeling van daartoe geëigende zaken, zijn de vergaderingen der Synode voor de Pers toegankétijfc*,5.1ïg gediend bij de Synode van 1921, werd afgewezen, als geen rekening houdende met het groot verschil van karakter tusschen de Synode en andere vergaderingen van algemeen belang. Hand. 1921 bl. 79—81. Art. 60. De Synode begint telken jare hare werkzaamheden met, onder leiding van den oudsteaoirt dièBS^Bjd der afgevaardigde predikanten, uit dezen voor zich een President en Vice-President, met plaatsvervanger, te verkiezen. ALGEMEEN REGLEMENT, Art. 70—Trttf SLOTBEPALING. 41 *) In 1869 hééft de Synode xie wenscheltjkfefeidi uitgeBTnaM*. dat deze zelf jaarlijks zooveel mogelijk de bij haar , ter tafel «gebrachte 'seksen?-mat"* «afdoen en niet dan bij gebiedende noodzakelijkheid aan deOytfuCem. zou opdragen (H««f4869 bl. 33». iel 2) Genomen besluiten ;en art. 14. Invoeging "«Bl 15 Jan. 1900. 3) In afwacHtintg van het gevolg, dat 80»' gegeven wordenbneÉoart. Wnnksjtt ' *) In verband metldattl 15 al. 2i van het Regl. voor de diaconieën. Voorstellen om de behandeling van alle quaestorale en diaconale zaken en van alle zaken van dagelijksch bestuur bij de Syn. Com. over te brengen, en om de toekenning van kleinéHoelagen aan kerkelijke administratiBn en noodlijdende personen aan- de Syn. Com. over te late» :aün niet vastgesteld. (Hand. 1865 bl. 255; 1888 bl. 125—126, 130). 5) 8o. In werking getreden 1 Jan. 1896. 6) 9o. In werking getreden 1 Jan. 1919 in verband met het Regl. op de kerkelijke archiev«öJu- Art. 71. De Synodale Commissie biedt jaarlijks der Synode een overzicht aan van den staat der NedW-» landsche Hervormde Kerk. *) *) Dit doet *0 m BljBlÜ van de Handelingen der Alg. Synode. Art. 72. De Commissie vergadert te 's-Gravenhage, gewoonlijk tweemalen 's jaars, ééns in het voorjaar en ééns in het najaar, en voorts zoo dikwerf zulks door haar moderamen noodig zal worden geacht. Art. 73. Alle kerkelijke colleges zijn vefljjicht, aan deze Commissie alle door haar gevraagde inlich$|: gen te geven, en aan hare aanschrijvingen te voldoen, behoudens het bepaalde bij art. 14. - > iArlw74. De ContHliSSjftiS, wegens alles, wat door haar wordt verricht, verantwoordroguKi^ldig ter eerste gewone Synodale Vergadering. J) tblB^ de raadpleging Qve»(deze verantwoording heeft gefiftoder Synodale leden, die tevens lid is van de Algemeene^TSy^oaale Commissie, eene conchideerende stem. Van ■eénetsnitspraak door haar gedaan, en eene bSMissing door haar genomen, ten gevolge van-beroep in cassatie, geeft zij aan de Synode alleen verslag. 2) 1) Zij geeft het verslag van hare handelingen in de Bijlagen tot de Handel, der Synode, welke de leden der Syn. vóór de jaarlijksche vergadering ontvangen. 2) Het eerste deel van deze al. beteekent niet, dat de leden der Synode, ' die leden der Syn. Com. zijn, niet mede besluiten omtrent de onderscheidene beschouwingen en adviezen der Syn. &&'iHaad. 1863 bl. 16—17; 1903 bl. 38). Het tweede deel dezer al. laat eene beoordeeling van de Synode der uitspraken en beslissingen in cassatie niet toe; overigens is niets van de hande>* lingen den Syn. Com. van de beoordeeling door de Synode uitgesloten. (Hand. 1865 bl. 21—23). Dit 2e gedeelte der al. is in dezen vorm in werking getreden 15 Febr. 1891. Slotbepaling. In dit Reglement kan geene verandering worden gemaakt dan door de Synode. Tot verandering wordt vereischt, dat eerst de consideratiën der Provinciale Kerkbesturen en der Classicale Verga■ deringen .xVjEijn gevraagd, en voorts de toestemming van twee derden 2) der gezamenlijke leden van de Pro- 42 ALGEMBEN REGLEMENT. —SLOTBEPALING. vinciale KerkbeSfllrten 3) is verkregen, nadat deze gehoord hebben de Classicale Besturen in hun ressort. Ook bipvdeze stemming geldt voor de Commissie tot de^gaken der Waalsche KerkeW'Jhet ten deze in art. 62 bepaalde. *) En der Class. vergaderingen. Invoeging van 15; Maart 1875 in verband met art. 62. 3) Der gezamenl. leden van de Prov. Kerkbesturen. Wijziging van 15 Maart 1875. (Hand. 1874/hi. 376). 2) De toestemming van twee derden. 'Waar het anderen reglemMtten geldt is het (volgens art. 62) voldoende als de helft der uitgebrachte stemmen niet teten is. Voor het Alg. Regl. echter is de toestemming van twee derden vereischt, waarbij met de uitgebrachte stemmen gerekend wordt. (Hand. 1895 ittv IS; BW. B. bl. 193). SYNODAAL REGLEMENT VOOR DE KERKERADEN. i) Algemeene Art. 1. In elke gemeente is een Kerkeraad, die haar vertegenwoordigt en bestuurt. In gemeenten, waar men, uit hoofde van gebrek aan geschikt en gewillig personeel, niet tot de samenstelling van een Kerkeraad kan geraken, treedt het Classicaal Bestuur op, om te doen wat des Kerkeraads is. In laatstgenoemd geval is de predikant der gemeente, en bij vacature de consulent, in de vergaderingen van het Besbiufc: tot de keikeraadshandelingen bestemd, met Jfeibfw'ekking van praeses en scriba bekleed, zonder echter als zoodanig eenige réchten, met opzicht tot den tijd en de plaats der samenkorri-1 sten, of ook anders tusschentijds, uit te oefenen. Waar ook slechts één kerkeraadslid buiten den predikant of den coij$ujent aanwezig is, wordt hij als zoodanig erkend en bij de bedoelde tergadering toegelaten. Voor de afdoening van zaken, die het beheer der diaconie betref¬ fen of spoed vorderen, met uitzon- j dering van hetgeen tot het beroepingswerk van een predikant beboert, kan het Classicaal Bestuur, doende wat des Kerkeraads is, zich bepaling. in de gemeente door eene Commissie upi twee of drie zijner leden laten vertegenwoordigen2), doch telkens mtt-jkenilisgeving hiervan aan de kerkelijke administratie dier gemeente. Indien 'tengevolge van bedanken, afscheiding, - schorsing of ontzetting3) van leden van den Kerkeraad eener gemeente hun aantal gedaald is beneden twee derden der leden, waaruit deze bestaan moet, en het Classicaal Bestuur mitsdien naar al. 2 van dit artikel moet doen wat des Kerkeraads is, doch in dit opzicht de uitoefening zijner kerkelijke betrekking verzuimt, doet liet Provinciaal Kerkbestuur jn zulk eene gemeente wat des Kerkeraads is, en kan zich door eene Commissie uit zijn midden voor de gevallen, in al. 4 genoemd, laten vertegenwoordigen. De kosten, hiervoor vereischt, worden berekend naar Art. 25 van het Reglement voor kerkeMJk/ppzicht en tucht en voor de behandeling van geschillen en van bezwaren tegen besluiten in bestuurszaken. x) Het Reglement vóör de Kerkeraden is, behoudens lajter. aangebrachte, wijzigingen en itamvliilingen, door de Synode 44 SYN. REGLEMENT VOOR DE KERKERADEN. — Art. 1—3. gearresteerd den 11 Aug. 1856 en in werking getreden den 1 Juli 1857. 2) Het Cl. Bestuur doende wat des Kerkeraads is, moet, behoudens de gevallen in al. 4 vermeld, bestaan uit al de leden van dat Bestuur met den predikant of den consulent, en de overgebleven kerkeraadsleden. (Bijl. B. 1888, bl. 167, loSjr'Vrgl. Haim*1 ïsSlf biJ^iV Bijl. B. bl. 40; 1864 bl. 127, 129, 134, Bijl. B. bl. 166; 1865 bl. 162—lo^rWtfr 217< BiJL A. bl. 101, 1882 bl. 87—90 ; 1889 bl. 534—542. 3) Hier eene omschrijving van de gevallen welke aanleiding geven tot het toepassea van al. 2. De beide laatste alinea's van het artikel zijn in werking getreden 15 October 1886. De laatste alinea is wegens de herziening van het Regl. voor K. O. en T. gewijzigd 15 Jan. 1916. EERSTE AFDEELING. Samenstelling van den Kerkeraad. 'B*M§. 2. De Kerkeraad bestaat uit de Opzieners der gemeente, zijnde de predikant, of de predikanten en de ouderlingen, behoudens de bewè'l&ïng der diakenen tot dit college. In gemeenten met minder dan drie predikanten wérden de diakenen altijd gerekend mede tot den Kerkeraad te behooreto* ' In gemeenten' iSSet drie of meer predikanten maken de diakenen een afzonderlijk college uit, maar worden in gevallen, nader te bepalen, mede tot de handelingen van den Kerkeraad geroepen. De Kerkeraad, uit predikanten en ouderlingen bestaande, draagt den naam van Bijzonderen Kerkeraad. ^■©jë*tfit •'predikanten, ouderlingen en diakenen bestaat, wordt Algemeene Kerkeraad genoemd. . Art. 3. De vereischten der predi¬ kanten zijn aangewezen in het Re: glement op de Vacaturen. Met het ambt van predikant is onvereenigbaar het lidmaatschap | van eene der Kamers der Staten- Generaal en dat der Provinciale . Staten. Voor predikanten, die bij het in werking treden dezer bepaling eene rder bovengenoemde betrekkingen bekleeden, geldt zij'^èerst met den ! afloop van hun mandaat als zoo- ! danig. 1) - De ouderlingen en diakenen beHéoren te zijn lidmaten der gemeente, sedert één jaar in haar midden gevestigd -), onberispelijk in belijdenis en wandel, bekende •t&cJpstanders van den openbaren godsdienst Itff geen tegenstrevers van kerkelijke ^wrordeningen ; de ouderlingen niet beneden de dertig jaren oud, de diakenen meerderjarig naar de burgerlijke wet. 3) Hét Classicaal Bestuur is bij machte, wegens bijzondere redenen op den leeftijd der ouderlingen uitzondering toe te laten. 1) De alinea's 2 en 3 zijn in werking getreden 15 Jan. 1907 (tegelijk met de invoeging in art. 1, 1°. Regl. Vacat.). De wetgever voldeed aan het luid uit¬ gesproken verlangen van hen die het veelvuldig optreden van predikantërilS den politieken verkiezingsstrijd afkeurden. De mogelijkheid, dispensatie van deze bepaling te vërUïêljiert, werd door de meerderheid in de Synode van 1906 buitengeslotenMHand. 1905 bl. 342-^-370; 1906 bl. 322—330 en 332—336). De Synode van 1921 heeft, echter yppjjloopig aangenomen de vervanging van de alinea s 2 en 3 door eene nieuwe i alinea 12: «Het ambt van predikant is slechts dan vereenigbaar met het lidmaatschap van eene "der kamers der Staten-Generaal en met dat dér Gedeputeerde Staten, als de Kerkeraad dér SYN. REGLEMENT VOOR DE KERKERADEN. — Art.l-**$fli 45 gemeente, waarin de betrokken pfëffP Milt" zijn ambt verVüBp^daaraan «IJlR goedkeuring heeit gehecht en het <»tew sicaal Bestuur, wa a r on de r deze gemeente ressorteert, zijne toestemming wSt, : gegeven, nadat dit Bestuur zich verzekerd heeit, dat in alle deelen van het ambtswerk naar behooren wordt voorzieWSvoTgens art■ £^,~£~™n net Reglement op het Hulppredikerscha#>lH van artt. 80—84 van het Reglement op A*iVaeaturen". W 2) In 1868 heeit de Alg. Syn. Cjra-j missie verklaard, „dat hier alleen spjtake is van een metterwoon gevestigd zijn in het midden der gemeente, d. w. z. binnen hare kerkelijke grenzen". (Hand. 1868 KÜ'Wr, 178 en Bijl. B. bl. 57, (98; 1887 bl. 162, 163 en 260). Vrgl. D. en F.7 bl. «Waant. 2. „LidnKaWn- der gemeente". Derhalve kan iemand die nog geen jaar geleden geloofsbelijdenis in die gemeente nee* afgelegd en dus nog niet stemgerechtigd is tot ouderling of diaken worden benoemflJB^Steöb iemand die nog geen jaar >fê1ed«tTMI*de?vyaalsche gemeente ter plaatse met attestatie is overgekomen. (Hand. 1867 bl. 100, 121). De Synode van 1921 nam de voorlocpige wijziging aan van aW.) 3* Alg. Regl.,1 WaSSrbij aan vr<*PitóHjte*Hidmaten , IfW'StewéÓht zal worden verleend. Om «8Stèr te Vöotöfomen, dat hieruit net de verkiésbsarMeM der vrouw zou worden besiöteh, heeft zij, eveneens* v»Oü loopig, in al. 4 van ar*>8 Regl. Kerke* raden, het woord „lidmaten" vervangen door „ta^sHawtfen". (Vrgl. art. 17 Alg. Regl.). 3) Burgerl. Wetboek artt. 385,'473, 474, 475, 478. Art. 4. De Kerkeraad 1) bepaalt het getal der ouderlingen en diakenen, en regelt dit 2) naar de talrijkWÖd en uitgestrektheid der gemeente, den aard der combmah tien en het getal der predikarfteti) Het getal der ouderlingen is voor het minst aan dat der diakenen gètijfck * BuitensbeeBb-bijzondere gevajjejti door het Classicaal Bestuttr it beo oordeelt*?'is het getal der ouderlingen e* dat der diakenen nergens minder dan twee. x) Blijkens art. 16, 1°. is hier de Algemeene jKerkenaad bedoeld. (Vrgl. Hand. 1858 bl. 20; Bijl. B. bl. 38). 2) Behoudens de bevoegdheid van het Cl. BestBHiïi om eene betere regeling te gelasten, als het die noodig oordeelt. (Han4r.i*866 bl. 90, 91). Vrgl. ook Bijl. 1876 bl. 191—194. TWEEDE AFDEELING. Verkiezing der Kerkeraadsleden. Art. 5. De beroeping van predikanten geschiedt naar de bepalingen in het Reglement op de vacaferen en het Synodaal Reglempnt op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten. Art. 6. De benoeming vaS-öUderfifiÉèn en diatëenen geschiedt oWST» eenkonMg het iteatttgenoemde i hierop mede betrekkelijk Synodaal Reglement. Art. 7. In nieuwe gemdenten gé* schiedt de eerste benoeming *) van ouderlingen en diakenen onder ae leiding van twee afgevaardigden uit het Classicaal Bestuur, door de Stemgerechtigde leden. Binnen drie maand-#» gaötiladé aldus benoemden in hunne bediening 'Bijn bevestigt,1 heeft de stemming plaats, bedoeld hfctürt. 4 van Bifr^ynodaal Reglement op de benWSMhg van dtfiteriingen etP^dfayj kenen en de beroeping van predikanten. De daarbij genomen beslissing 46 SYN. REÖLEMENT VOOR DE KERKERADEN. Tffl^fft. 7—11. blijft van kracht tot den dag, waarop de loopende termijn van tien jaren in de overige gemeenten eindigt. Daarna geschiedt de stemming om de tien jaren volgens de bepalingen van genoemd artikel. 2) 1) Zie art. 11 Regl. op de erkenning van nieuwe gemeenten. lift. 7 is gewijzigd in werking getreden 15 Jan. 1919. iWis in overeenstemming gebracht met het op dien zelfden datum in werking getreden herziene Syn. Regl. op de benoeming enz. Art. 8. De benoemden tot ouderling of diaken, verklaard hebbende, da^zff8^ivMèï»1:Hjn'1de opgedragen bediening te aanvaarden, worden op twee Zondagen aan de gemeente voorgesteld. *) ■*) Het behoeft dus niet — zooals tot 15 Jan. 1915..'was voorgeschreven — op twee achtereenvolgende Zondagen te geschieden. Art. 9. Bezwaren tegen een benoemde worden bij den Kerkeraad en in nieuwe gemeenten tegen een terJrtbenoemde bij het Classicaal Bestuur schriftelijk en onderteekend ingediend, uiterlijk op den tweeden dag rraa de tweede afkondiging. / [.De bij den Kerkeraad ingediende bezwaren worden aan het Classicaal Bestuur en de bijldjtvBeatuiK irigekomene aan hêtsJ^Dsffjiciaal Kerkbestuur ter beoordeeling en beslissing opgezonden. Art. 10. Indien binnen den bepaalden tijd geene bezwaren zijn ingekomen, worden de benoemden in eene gewone godsdienstoefening! binnen ééne maand na de eerste afkondiging bevestigd..l) Zijn er bezwaren ingediend, welke door het bevoegde Bestuur ongegronduli^t geoordeeld, dan heeft de bevestiging plaats in de eerste gewone godsdienstoefening, nadat de uitspraak des Bestuurs door den Kerkeraad ontvangen en aan de gemeente medegedeeld is. In geval de bezwaren geldende zijn verklaard, wordt tot eene nieuwe benoeming niet overgegaan, vóórdat de termijnen om te komen in hooger beroep zijn verstreken of anders de einduitspraak is gedaan. 2) 1) De eenstejy»jinea is tegelijk met t a*t. .6 op 15 Jan. 1905 gewijzigd. Vroeger moest de bevestiging plaats hebben op den Zondag na de laatsjtftc»fkondi- 1 ging, en sinds 1 Jan. 1898 „in eene gewone godsdieijstjoefening bjiflijen acht dagen na de laatste afkondiging". 2) De bezwaren, volgens artt. 9 en 10 ingekomen, kunnen van geheel anderen aard zijn dan die waarop art. 36 Regl. K. O. en T. doelt. Zij kunnen betrekking hebben op formjs^fpakea,, bijv. als de benoemde niet aan bepa^de eischen (wat den leeftijd enz. betreft) n»B/,de kerkeliïttfc, wet voldoet. De behandelilMhlvolgens artt. 9 en 10 moet dan ook geenszins gelijk gesteld worden met de behandeling van eene tuchtzaak, al kan zij hiertoe leiden. Evenwel moet, indien de bezwaarde (d. i. de benoemde ouderling of diaken) in hooger beroep gaat, blijkens al. 3 worden gehandeld naar het Reglement voor K. O. en T. Art. 11. Bij ouderlingen en diakenen heeft eene geregelde aftreding plaats, welke zich immer gelijktijdig slechts tot eer»>djeel van hen bepaalt. Zij gaat gepaard met de bevestiging der nieuw benoemden. !) in gemeenten van niet meer dan één predikant blijft Thjdens de va- SYlfc'REGLEMENT VOOR DE KERKERADEN. Art. UftVtó. 47 cature het personeel der kerkeraadsleden onveranderd 2), tenzf de vacature twee jaren geduuoè hebbe. ^fcD'èf diensttijd, waarvoor zij worden benoemd, is hoogstens vier jaren. Zij zijn terstond s) herkiesbaar. Overigens wordt de tijd van hunne benoeming en aftreding bepaald en geregeld bij plaatselijke reglementen. 1) Herkozen kerkeraadsleden moeten ook worden bevestigd. Hand. 1868 bl. 177, 178! Bijl. B. bl. 58 en Hand. 1890 bl. 128. In 1919 batikide heer A. de Haan voorgesteiW, die hernieuwde bevestiging te doen vervallen. De rapp. cpiunissie kon zich daarmede wel vereenigen. Doch tot wijziging is het vSa gekomen. (Hand. 1919 bl. 253—266). 2) Peïfedieke aftreding en evéntueele vervanging van periodiek aftredenden door anderen heeft derhalve niet plaats. Evenmin vermeerdering oi vermindering van-het, aantal kerkeraadsleden. Ontstaan er vacaturen, dan kan gehandeld worden volgéht .art. 12. Vrgl. Hand. 1858 bl. 48, 49: 1859 bl. 21; Bijl. Bi bl. 37 en 1868>'Ge$fege!d; De Syn. verordening van 11 Juli 1817 schreef voo#?3UWermalen des jaars". 8) Aan hetgeen sub b. en c. wordt voorgeschreven, liggen ten grondslag de Synodale verordeningen van 11 Juli tór7, 17 Juli 1819, 21 Juli 1821, 15 Juli 1842, 20 Juli 1843. 7) De z.g. huisdoop is, behalve in de onder c. vermelde gevallen, niet geoor- 50 SYN. RÖCLEMENT VOOR DE KERKERADEWiMftJiArt. 14. looft Ifcie D. en F.7, bl. 108 sub 9). Hand. 1887 bl. 161, 260. 8) „Bii voorkeur". Derhalve kunnen ook weekdoopbeurten, zooals deze door de Kerkeraden van _Anisterdam (Hand. 1876 bl. 88, 89, 393) en Rotterdam (1888 bl. 170—173) werden verlangd, worden gehouden. 9) De S#tode van I9i#i 85- B- bl- 179'< 1888 $. W-15. Bijl. K8bl. 188—192; 1895 bl. 373, 425^128; 1896 bVy9, 100. Bijl. B. bl. 268—274; 1897 bl. 54, 55. Bijl. B. bl. 182—184; 1898 bl. 70, 71). Art. 23. In hunne geheele ambtsbediening zich gedragende naar de kerkelijke reglementen emwerordeningen 1), richten zij zich voorts naar de bijzondere plaatselijke en tijdelijke Jbehoeften der gemeente, | zooveel noodig in overleg met den Kerkeraad. 1) Verordeningen. Zie art. 27 en art. 7 Regl. Examen, alsook het Formulier van den beroepsbrief. Art. 24. In de herderlijke zorg voorzien zij, zoo noodig, met raadpleging en hulp van den Kerkeraad, vooral ook door geregeld huisbezoek en getrouw krankenbezoek. 2. Der ouderlingen. Art. 25. Aan de ouderlingen is opgedragen: lo. de behartiging [■VÊn de belangen der openbare Godsvereering; 2o. de bevordering van en het toezicht op het godsdienstonderwijs, naar het reglement op dit onderwerp; 3o. het mede- j toezicht op de leden der gemeente, inzonderheid door huisbezoek, zoowel, indien zij daartoe worden verzocht, in vereeniging met de predikanten, als ook afzonderlijk, naar plaatselijke regeling; 4o. ijverige medewerking met de predikanten in alles wat aan de Christelijke opbouwing der gemeente kan dienstig., zijn. 3. Der diakenen. Art. 26. Aan de diakenen is opgedragen de meer bb$?ondere zorg voor de armen der gemeente; het duurzaam verzorgen en opvoeden van weezen en van hulpbehoevende of verwaarloosde kinderen, tot de gemeente behoorende. Daartoe zijn zij belast: lo. met het dagelijksch beheer der diaconie- 56 JWK; REGLEMENT VOOR DE KERKERADEN. Art. 26—29. goederen; 2o. met het innen van alle, aan de diaconie aankomende gelden; 3ck met de inzameling der liefdegaven; 4o. met het besteden van dit een en ander tot het doel, hetwelk de Christelijke gemeente voor hare armen beoogt, en 5o. te dien einde ook met het geregeld bezoeken deta'bttnen. In gemeenten mét',,4ifllWIer leote ,feijn geweest, wel eens in een anderen vorm mag worden gegoten" (zie het Rapport Bijl. B. 1915 bl. 350 v.v.). In haar concept maakte zij nieuwe bepalingen voor de samenstelling van de lijst der stemgerechtigden, zoodat ieder van den dag afj Waarop hij volgens het Alg. Regl. stemgerechtigd is, dit recht ook zal kunnen uitoefenen, terwijl in alle gemeenten jaarlijks «ene lijst van stemgerechtigden moet worden opgemaakt, ook waar deze slechts om de tien jaren noodig is. Tevens nam zij de bepaling op, dat in j elke gemeente een Plaatselijk Reglement behoort te zijn. De Synode nam met eenige wijziging het Reglement voorloopig aan?i(Hand. 1915 bl. 527—536). Hoe de Kerk daarover dacht, blijkt uit het rapportnsfen 1916 (Handi 1916 bl. 460—477). De rapporteerende Commissie stelde toen eenige redactie-wijziging en verduidelijking voor, terwijl zij de invoeging van een nieuw artikel bepleitte, opdat, in het belang van het j geheim der stemming, bepalingen wor! den opgenomen, die vaststellen „de wijze, waarop candidaten voor het kiescollege worden aangewezen". Bovendien stelde de meerderheid! ner Commissie voor, in art. 2 al. 1 zoowel als in art. 3* Alg. Regl. het Twoord „manslidmaten" te veranderen in „lidmaten" en de woorden „die door eenig armbestuur bedeeld zijn geworden" weg te nemen. De Synode besloot (Hand. 1916 bl. 486, 487) de beide .'laatstgenoemde voorstellen „thans niet in behandeling te nemen" en verwierp de invoeging *anX!het nieuwa-artikel 11. Zij besloot met 13 tegen 6 stemmen het Reglement aan de hoofdelijke stemming der Prov. Kerkbesturen te onderwerpen. Het werd evenwel verworpen met 49 tegen 16 stemmen. In de Synode van 194SW(Hand. blqW v.v.) kwam1 een nieuw concept ter tafel, ingediend door den heer H. Doorenbos pred. te Scheemda, strekkende voornamelijk om het bezwaar weg te nemen, tegen het opmaken en aanvullen van de kiezerslijst zooals dit in het verworpen reglement was geregeld. Daarbij was gevoegd een voorstel tot wijziging van art. 3*, Alg. Regl. (de vermelding van de kiezerslijst in dat artikel betreffende). De Commissie ad hoe nam het concept met eenige wijziging over ien: stelde voor aan art. 3* Alg. Regl. toe te voegen: „Het stemrecht wordt uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het Sjfcii'Regl. op de benoeming enz". Nadat, ten gevolge van de besprekingen, een nieuw art. 3 van het Concept-Reglement was opgesteld, werd het geheele Reglement in de zitting van 16 Aug. 1917 met algemeene stemmen aangenomen. Weder brachten de consideratiën een „stortvloed van bezwaren" tegen art. 3 (de samenstelling van/ de kiezerslijst). Om hieraan te gemoet."te'komen werd besloten, dat van de bepaling volgens welke aanteekening gehouden wordt van hen die door vertrek SYN. REÖLEMENT OP DE BENOEMING ENZ. — Art. l-j^ uit de kerkelijke gemeente of door overlijden ophouden hun stemrecht uit te oefenen, dispensatie1' kan worden gegeven door het Provinciaal Kerkbestuur, het Classica«1'!Bestuur gehoord (Hand. 1918 bl. 271). Ook eenige andere wijzigingen werdén* aangebracht, en het Reglement werd thans 'aangenomen met 16 tegen 2 stemmen (bl. 273fcit*orwJ|l besloten werd aan de ProvJftl&tfW besturen mede te deelen, dat bü de eindstemming rekening moest worden gehouden met de door de Synode van 1918 eveneens vastgestelde wijzigingen van ^Sh- 3* Alg. Regl. Deze waren: verandering van .vüahstidmaten" in „lidmaten", de toekenning van het stemrecHt aan beSSSlden en aan> stemgerechtigden die bij vehutdering van grensscheiding van de eene gemeente naar 'eene andere overgaan. Het Reglement werd->:de^ftiW' aangenomras mm 45 tegen 18 stemmen. Ook de wijzigingen in art. 3* Alg. Regl. met uitzonderiri)f0"van de eerstgenoemde fftjtfkehning van hef' stemrecht aan vrcwwelijke^maf*lfk,0welke echter door de Synode van 1921 opnieuw aan het oordeel der Kerk is 'onderworpen! ~ Art. 2. Stemgerechtigde leden eener gemeente^Bjn alle manslidmaten 1), die onder haar ressort wonen, den ouderdom van 23 jaren bereikt Hébben en ten minste één jaar gelé&ej*9llé1tti5. bij den Kerkeraad geloofsbelijdenis hebben afgelegd, hetzij op ingediende attestatie of bewijélawkn lidmaatfetëap «ëffflSmaten der gemeente erkend zijn; eveneenB^Sl^Mojs^ib'Verande*ring van de grensscheiding van de eene gemeente naar de andere overgaan en in hunne vroegere gemeente stemgerechtigd wa|!wj#J Zij, dië onder censuur of curateele staan, oefetfën geen stemrechti^iHt Alleen zfi. wier namen voorkomen op een lijst, jaarlijks op te maken en vast te stellen volgens de be- 59 palingen van dit Reglement, kunnen het ,stemreiflrtB«toefenen. 3) *) Manslidmaten. Zie het slot van de | aanteekening bij art. 1 en de aanteeke- , ning bij art. 3* Alg. Regl. De woorden „Manslidmaten die in het jaar dat aan de stemming of verkiezing voorafgaat door eenig arrhbeSttittt' islfh bedeeld gewöWeiW^öfl^WtfTtól^ste»bevoegdheid uitgesloten" komen in het nieuwe ReglenrgntrHtefiOieer voor. (Vrgl. ' de boven geciteerde aanteekeningen). 2) De woorden „eveneens — waren" j zijn tegelijk met de gelijkluidende wijziging van art, 3* Alg. Regl. in dit artikel opgenomen. (Vrgl. het slot van j 1aktT'1P'!o^tt/rt. 1). ' 8) „Het stemHettl uitoefenen". De onderscheiding, door sommigen dikwijls gemaakt tusschen „stemgerechtigd" en .jSSefljbwoegd", vond eenigen grond in het gebruik van die beide woorden in het vroegere Reglement. Thans wordt alleen van „stemrecht" en „stemgerechtigd"' gesproken. Art. 3. Deze lijst x) wordt door den Kerkeraad voorloopig opgemaakt; zij bevat de name#'Wm hen, die Op f31' October aan de gestelde eischen zullen voldoen. In de maand September wordt zij gedurende acht dagen voor de leden der gemeente ter inzage gelegd! Tijd, plaats en wijze, waarop I dit zal geschieden, worden 'tfflSig i, tëïk kSftnfe van de gemeente ge(fractrfpS BezwarelMegen deze lijst kunnen gedurlflflMfe die acht dagen worden jnWéÖiend bij den Kerkeraad. Zijn geen bezwaren ingediend, dan wordt de lijst definitief vastgesteld. n? Zijn wèl iJfewaren ingediend, dan stelt de Kerkeraad, ondtfe 'inachtÈftWring van deze bezwaren, vóór 1 October de lijst voorloopig vfciKfc 60 SYN. REGLEMENT OP DE BENOEMING ENZ. — Art. 3—4. en legt haar, benevens een lijst van de voorgestelde veranderingen, die aangebracht, en eene van die, welke niet aangebracht zijn, in de maand October op nieuw gedurende acht dagen ter inzage, na gelijke kennisgeving als in alinea 2 is voorgeschreven. Bezwaren tegen zoowel het aanbrengen als het niet aanbrengen van de voorgestelde veranderingen kunnen gedurende die acht dagen worden ingediend bij den Kerkeraad ter overbrenging naar het Classicaal Bestuur, welk Bestuur daarin eindbeslissing neemt. Nadat de voorloopig vastgestelde lijst ter inzage heeft gelegen, is zij van 1 November af van kracht, indien geen bezwaren zijn ingediend. Zijn wèl bezwaren ingediend, dan wordt zij, zoodra het Classicaal Bestuur eene beslissing heeft genomen, van kracht, al dan niet 'gewijzigd overeenkomstig deze ■beslissing. 2) Zij blijft van kracht tot den lsten November van het volgende jaar. Op deze lijst wordt aanteekening gehouden van hen, die door vertrek uit de kerkelijke gemeente, censuur, curateele, verlies van het lidmaatschap der Kerk of overlijden ophouden hun stemrecht te kunnen uitoefenen. Van de bepaling, dat op deze lijst aanteekening wordt gehouden van hen, die door vertrek uit de kerkelijke gemeente of overlijden ophouden hun stemrecht te kunnen uitoefenen, kan het Provinciaal Kerkbestuur, het Classicaal Bestuur gehoord, dispensatie geven aan die gemeentBttj;. voor welke naar zijn i oordeel de uitvoering der bepaling met te groote moeilijkheden gepaard gaat. [iqöoh 1) De „lijst, van stemgerechtigden" was, zooals uit de aanteekening bij art. 1 blijkt, de aanleiding tot de her- I ziening en daarna het struikelblok voor de totstandkoming van het nieuwe I Reglement. De meerderheid der Commissie van 1918 was van oordeel, dat op de lijst moeten worden geplaatst de namen van hen die in den loop van I het jaar, waarvoor de lijst van kracht I is, stemgerechtigd worden, met verI mélding van den dag waarop dat I geschiedt, zoodat zij, van dien dag af, aan de stemmingen kunnen deelnemen. De minderheid (één lid) was van geI voelen, dat de lijst, op een bepaald tijdstip vastgesteld, geene verandering moet ondergaan, tenzij de verandering krachtens kerkrechterlijke uitspraak of I beslissing .noodzakelijk is geworden. | De consideraties en ad.viezen, vooral van sommige grootere gemeenten, waren j gekant tegen-het gevoelen der meerderI heid. De eerste en de beide laatste ' alinea's van artikel 2 doen zien, op welke wijze de Synode aan die bezwaren j tegemoet: is ..gekomen. (Vrgl. de aani teekening bij art. 1). 2) In art. 3 zijn de alinea's 4 en 5 thans vervangen door de op 1 Jan. 1922 in wérking getreden alinea's 4, 5 en 6, j welke duidelijker dan de vroegere aanwijzen, wanneer de lijst definitief vaaUStsieiu en vau iuai.ni wuiui. Art. 4. De stemgerechtigde leden der gemeente kunnen het recht tot benoeming van ouderlingen en diakenen en tot beroeping van predikanten zichzelven voorbehouden of daartoe den (Algemeenen) Kerkeraad machtigen. Om de tien jaren, telkens binnen twee maanden vóór den dag (1 Maart), waarop die termijn zal zijn verloopen 1), roept de Kerkeraad de stemgerechtigden op, om daarover opnieuw eene beslissing te nemen. De stemming geschiedt met gesloten briefjes. Tijd en plaats van SYN. REOteMEIOVlOP DE BENOEMING ENfoawt Art. 4—6. 61 Sff'futomming worden ten minste acht dagen tevoren ter kenmij Hm de gemeente gebracht. De meerderheid der wettig mg gebrachte stemmen besoèt. Bij het staken der stemmen blijft de bestaande wijze van benoemen en beroepen voortdWfjfcn Stemgerechtigden kunnen binnen veertien dagen bij het Classicaal Bestuur tegen de gehouden stemming bezwaren inbrengen. Zij geven aan den Kerkeraad kennis van het inbrengen van bezwaar. Wordt besloten tot verandering van de bestaande wijze van bestemen en beroepen, dan treedt deze veranljering in werking op den itsten November daaraanvolgende. 1) De eerste termijn was onder het oude Reglement verloopen na 1 Maart 1871, zie art. 12. Art. 5. Hebben de ijsjtemgerechtigden zich het recht tot benoeming van ouderlingen en diakenen en! tot beroeping van predikanten voorbehouden, naar art. 4, dan wordt dit recht in gemeenten van minder dan 100 stemgerechtigden door henzelven uitgeoefend. Tn gemeenten van 100 en meer stemgerechtigden wordt het uitgeoefend door een kiescollege. *) Een en ander behoudens het in de derde alinea bepaalde. Het al of niet optreden of voortbestaan van een kiescollege hangt iMfcrtWÉ het aantal der stemgerechtigde leden bij de tienjaarlljkscn» stemming. *) Dikwijls zijn voorstellen gedaan, hetzij om de kiescoffeges af te schaffen, of althans het kiezen en beroepen van den predikant geheel aan den Kerkeraad over tedUtfen. Vrgl. Hand. 1888 bl. 282 —^yu, aoy—on; ïaov ui. ty&—ui», Bijl. G. bl. 58—74; 1908 bl. 592; 1909 bl. 194—196fDiWÖ bl. 440, 442; 1911 I b"ï!s388, 472, 487. Laatstelijk is1 (Mn** dïï»'gehandeld in de Synode van 1919. (Hand. bl. 253^266). Voorgesteld was art. 5, Maar over het kiescollege gesproken wordt, weder te verwijderen, „omdat het kiescollege in strijd is met herwezen van de Kerk, in strijd met het Reglement zelf en ook met het aspect van onzen tijd". De meerderheid der ralpvC'SCefllmissie kon Aedegaan met het voorstel, maarnverklaard* zfch j tegen de af schaffing in gemeenten met meer dan één predikant, zoolang niet het parochiestelsel zou zijn ingevoerd. Ook wa*„',ihgekomen een voorstel tot j wjiziging van art. 23 Alg. Regl. aldus: ' ,Tnet recht der benoeming van binftrlïngen en diakenen berust bü^jHt gemeente; de benoeming en beroeping van predikanten geschiedt door den ! Kerkeraad". Zij die het voorstel (»'dienden, wenschten lo. de. afschaffing van het kiescollege; 2o. de afschaffing van de Coöptatie van den Kerkeraad; 3o. de benoeming en beroeping van de predikanten door den Kerkeraad. Weder een ander vaersteller wenschte de benoeming van eene „veïtro*wen|H commissie" op het oogenblik dat eene I "oftdikantsvacature ontstaat, opdat de gemeente juist dan uitspraak kan doen, welken predikant zij wenscht beroepen I t»(jHen. Ook over deze voorstellen was het gevoelen der rapp. Commissie niet eenstemmig. De Synode besloot het pas gewijzigd Reglement onveranderd te laten, ondanks de opmerking van een harer-teden (bl. ttttV^at bij | de herziening van het in werking getreden Reglement alleen fornieéle veranderingen waren: aangebracirt»i„n* de materieele tot nader order ter zijde ; waren gelaten. Bt Art. 6. Het kiescollege bestaafcl^f de leden van den (Algemeenen) Kerkeraad en uit tweemaal zoovele 62 SYN. REGLEMENT OP DE BENOEMINCfflENEtf SMS&rt. 6—9. gemachtigden als er kerkeraadsleden behooren te zijn, te benoemen door en uit de stemgerechtigden. De gemachtigden worden benoemd : voor den tijd var» vier jaren. Jaar- j lijks treedt een vierde of zoo na j mogelijk een vierde gedeelte af, volgens een 'iboster, voor de eerste maal dbgPHe't lof 'vastge9teRb*»i De aftredenden zijn terstond herkiesbaar. Art. 7. Voor de vergaderingen, tot de benoeming van ouderlingen en diakenen en tot de beroeplagi van predikanten belegd, gelden de voorschriften van de artt. 8 en 9 van het Algemeen Reglement. Deze voorschriften gelden niet voor de verkiezing van gemachtigden. !) *) Aangezien art. 8 Alg. Regl. niet geldt voor de verkierinfefvaH gemachtigden, zijn de gemeenten vrij, de vraag welke meerderheid gevorderd wordt, de volstrekte of de gewone, zelf te Beélltwoorden. Hierover moetih8tii»laat« selfjk Reglement beslissen. Seeft het PlPSïegl. die beslissing niet, dan is dit eene leemte, welke behoort te worden weggenomen (Hand. 1920 bl. 226). Art. 8. In de kosten van het verkiezingswerk voorziet de Kerke1' raad in overleg met de kerkvoogdij. Aan de uitoefening yan het stemrecht kan geen geldelijke verplichting worden verbonden. x) ^ty'ïn het Reglement van 1867 was bepaald, dat aan de uitoefening van het ilWfriescht door den Kerkeraad eene contributie zou worden verbonden, in- ' dien in de kosten van het werk der verkieïinérjiiet op eene antleie.! wijze kon worden voorzien. Die contributie mocht de som van één guldens jaars niet te boven gaan. Herhaal&lift zijn [ pogingen om het stemrecht te beperken, algewezen. (Hand. 1868 bl. 100 v.v.; 1869 bl. 114—M7, 145, 146; 1874 Bl. 172, 381f 1880 Bijk^R. bl. 102—105. Hand. bl. 77, 78; Hof bl. 165, 170). ! Vrgl. ook aant. 2 "bij art. 9. u^Art?11!!. In de gemeenten, waar de stemgerechtlgttetirtich het recht tót benoeming en beroeping hebben voorbehouden, bestaan Plaatselijke Reglementen1), waarin bepaaldelijk wordt geregettff' de oproeping tot en de regeling van de stemmingen 2); des«tmenstelling van de stëmbUreaux; de oproeping tot en de leiding van de vergaderingen, zoowel van stemgerechtigden als van het kiescollege; de vorm en de wijze van invulling van de stembiljetten; de voorziening in de kosten der verkiezingen; de * elke gemeente. (Hand. 1867 bl. 129; 1868 bl. . 101, 145; 1869 bl. 119, 120,. 146;. Bijl. B. bh 76—78. Vrgl. D. en F.7 bl. 94, aant- 1) . ; .v. De Synode heeft' voorstellen ,tbt invoering van het z.g. couloir-stelsel afgewezen. Niettëniin'Bfestaat dit Stètfljj vólgens eene mededeeltog in de Synode van 1916 (Hand. bl 161/162) in verschillende gemeenten. Het lid der Synode dat deze mededeeling deed, achtte een wettelijk voorschrift daarvoor met noodig. (Vrgl. Hand. 1896 bl. 209—2Sft» In 1911 stelde de Cl. Verg. van Hoorn voor, de practëflk" der kerkeffflté ver- SYN. REGLEMENT OP DE BENOEMING* ENZ. — Art. 9—11. 63 kiezingen in overeenstemming te brengen met die der burgerlijke, ten einde het geheim der stemming te verzekeren. Dit voorstel werd afgewezen omdat het in strijd werd geacht met het toen vigeerend Reglement, ïWegens de beperking van rechten der kiezers, welke er uit voortvloeien zou. (Hand. 1911 bl. 467, 472). Om dezelfde reden werd in 1916 een .dergelijk) (Voorstel van eene Gereformeerde Kiesvereeniging te Hoogeveen door de meerderheid der rapp. Commissie,.«niet aannemelijk" geacht. De Synode nam daarop (met ééne stem tegen) een voorstel aan van een harer leden, om geene bindende bepalingen vast te stellen, aangezien in het (toen vigeerend) Reglement omtrent de wijze van stemming niets bepaald was, en dus „de wijze van verkiezing over te laten aan het oordeel der plaatselijke gemeenten, te regelen in het Plaatselijk Reglement". (Hand. 1916 bl. 159—162). Art. 10. Het Plaatselijk Reglement wordt door den Kerkeraad ontworpen en daarna gedurende 14 dagen voor de stemgerechtigden ter inzage gelegd. Tijd, plaats en wijze, waarop dit zal geschieden, worden tijdig ter kennis van de gemeente gebracht. Elk stemgerechtigde is bevoegd binnen dien termijn bezwaren bij den Kerkeraad in te dienen, die daarover een besluit neemt. De Kerkeraad zendt na afloop van dezen termijn het ontworpen Reglement of — indien bezwaren zijn ingediend, die den Kerkeraad juist zijn voorgekomen — het dienovereenkomstig gewijzigd ontwerp binnen acht dagen ter beoordeeling aan het Classicaal Bestuur. Wanneer dit Bestuur oordeelt, dat het Plaatselijk Reglement niet in strijd is met dit of eenig ander Reglement, dan onderwerpt dat Bestuur het aan de goedkeuring van het Provin¬ ciaal Kerkbestuur, dat ook met de belangen der gemeente te rade gaat naar art. 51, 5o. van het Algemeen Reglement. x) Met veranderingen in het Piëètt'-' selijk Reglement wordt op dezelfde wijze gehandeld. Aanstonds na de goedkeuring treden zoowel het Reglement als de daarin gemaakte veranderingen in werking. Wanneer tot verandering in de wijze van benoemen en beroepen wordt besloten, geschiedt het wijzigen of ontwerpen van het Plaatselijk Reglement zoo tijdig, dat vóór den lsten October de goedkeuring kan zijn gevolgd. x) De bevoegdheid van het Prov. Kerkb. is thans in de kerkelijke wét duidelijk omschreven, in overeenstemming met de verklaring welke de Alg. Syn. C. in 1888 (Bijl. B. bl. 177—179) van de handeling der goedkeuring heeft gegeven. (Hand. 1888 bl. 174). Wordt de goedkeuring geweigerd, dan kan de Kerkeraad zich beroepen op de Alg. Synode (Hand. 1899 bl. 103, 104, 108, 111). Art. 11. In gemeenten, waar het Classicaal Bestuur doet wat des Kerkeraads is, zendt dit Bestuur het Plaatselijk Reglement ter > beoordeeling aan het Provinciaal Kerkbestuur, hetwelk, indien het daarin niets gevonden heeft in strijd met dit of eenig ander Reglement, het ter goedkeuring opzendt aan de Synode, of, zoo deze niet vergaderd is, aan de Algemeene Synodale Commissie. Wanneer een Provinciaal KerkbestuuUte. Mijoor het overlijden; -het vertrek, het emeritaat2), den vrijwillïrennSïstand 3), de aanneming van net Btffnaatschap van eene der Kamers der StatewiQSfièïfel of dat van de Provinciale Staten4), het ■ongevraagd ontslag of de afzetting van hem, die ze bekleedt ; J '$d; 'door de vestiging eener nieuwe predikantsplaats, waarvoor het geheele (traktement gevonden is. 5) x) Het Reglement op de Vacaturen, alsmede op de beroeping en het ontslag van Predikanten, goedgekeurd bij Kon. Besl. van 29 Aug. 1816 n° 68, is vervangen door het Reglement .enz., goedg. bij Zijner Majesteits besluit van 23 Nov. 1826, n° 189, en dit laatste door het thans geldende, .in Werking getreden 20 Mei 1857. IJ™ .„Verzameling van verordeningen enz. in de Nederlantwche Hervormde Kerk, vervat in haar officieel vwek*l«d", 11884—1898, 'bl. 138 vtv.*). IDe talrijke wijzigingen en toevoegingen, in den loop der jaren aangebracht, zijn bij de artikelen aangewezen. 2) ■Emeritaat .wordt verkregen na 40jarjgen óf langeren diensttijd, wegens ziekte, die voor verdere ffljoefening van den dienst ongeschikt maakt, wegens benoeming 'tot een ander ambt binnen Regl. der Ned. Herv. Kerk. I de Kerk (kerkelijk hoogleeraar, secretaris der Synode; ook aan tot gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid benoemden wordt emeritaat verleend). (Bijl. B. 1869 bi. 96—98; Hand. bl. 244; 1870 bl. 82; Bijl. B. bl. 122, 123). 3) Hierbij kan eervol ontslag worden aangevraagd. En aan toet eervol ontslag kunnen de rechten van emeriti worden verbonden sedert deze zaak geregeld is in art. 7 van dit Reglement. Volgens de overweging van de Arr. Rechtbank te 's-Gravenhage is „vrfjwjllige afstand" niet alleen toepasselijk op het vragen van ontslag, zooals dat in art. 7 is geregeld, maar in het algemeen op iedere daad, waaruit blijkt, dat men vrijwillig afstand doet van zijne betrekking (Wkbld. v. h. Recht, 1888 n° 5524). 4) deze toevoeging is, nadat zij in 1891 was voorgesteld en in 1892 teruggenomen, in werking gekomen 1 Jan. BW^Ïwèrband met een toevoeging aan I art. 3Syn. Regl. vodfde Kerkeraden. Hand. 1906 bl. 410. (Vgl. (Hand. 1891 bl. .214—218, 384; 1892 bl. 131—138; 1897 bl. 46—47). In 1921 is voorl. aangenomen een voorstel, in verband met een wijzig, van art. 3 al. 2 Syn. Regl. v. d. Kerkeraden, om in het Regl. op de Vac. art. 1 onder 1° te doen vervallen de woorden: „de aanneming van het lidmaatschap van eene der Kamers der .Staten-Genéraal of .dat vandeProvïïoitejpateh". Hand. 1921 bl. 295, 297, 3&;w—312. 5) Toevoeging in werking getreden 15 Jan. 1907, met het doel om te doen uitkomen, dat de, naar .art. 43, 8° Alg. 5 66 REGLEMENT OP DE VACATURÈN. — Art. 1—5. Regl., nieuw gevestigde predikantsplaatsen in het geldend recht als vacante plaatsen moeten worden beschouwd en dienovereenkomstig behandeld. Hand. 1905 bl. 235—237, 244, 262—263, 495— 497, 622; 1906 bl. 308—314, 411. Pogingen, aangewend, nm hier een minimum te bepalen, zijn in 1917 afgewezen. (Hand. 1916 bl. 387—407, 416— 417, 496; 1917 bl. 422). Eene toevoeging, als de Class. Verg. van Zutphen aan de Synode van 1921 voorstelde: „tenzij de nieuwe predikantsplaats gevestigd is in een bestaande gemeente, waar de arbeid door den pastor loei of de pastores loei tot aan de vervullntë'-'van de nieuwe predikantsplaats op gelijke wijze als vóór de vestiging daarvan kan worden waargenomen", heeft de Synode overbodig geacht. (Hand. 1921 bl. 270—271). Art. 2. Van het overlijHèh' des preancams geen ae ïsenceraaa onverwijld kennis aan het Classicaal Bestuur met opgave of de overledene eene weduwe of minderjarige en nog niet tot onafhankelijk bestaan gekomen kinderen nalaat. Bij overlijden van den éénigen predikant eenel* gemeente, zendt de Kerkeraad terstond het bericht met de opgave omtrent de nagelaten betrekkingen aan den consulent, die het doet toekomen aan den praetor van den ring en aan het Classicaal Bestuur, hetwelk de mededeeling doet aan het daartoe aangewezen Ministeriëel Departement. *) *) T.w. het Ministerie van Financiën. Deze wijziging dagteekent van 8 Mei 1864. Art. 3. Het overijlden van den predikant, nalatende eene weduwe of minderjarige, nog niet tot onafhankelijk bestaan gekomen kinderen, doet de vacature ontstaan voor een geheel jaar, bijaldien deze na- | bestaanden gebruik maken van het recht, hetwelk hun wordt' toegekend, om de inkomsten der vaceerende predikantsplaats (het genot van inwoning in de pastorie of van huishuur en van de door den overleden predikant genoten persoonlijke toelage x) daaronder begrepen) gedurende dit tijdvak met en boven het sterfkwartaal geheel en onbezwaard te genieten, behoudens de bepaling van art. 6 van het Reglement 'op de Algemeene Weduwenen Weezenbeurs der Nederlandsche Hervormde Kerk.*) Zonder inbreuk op dit recht, tracht men zoo mogelijk het dusgenoemde jaar van gratie, met goedvinden van belanghebbenden, geheel qfjgedeeltelijk te doen vervallen, ten einde de vervulling der vacature bespoedigd worde, ., *) In werking getreden 15 lan. 1917. omdat het geheele traktement van den overleden predikant aan de rechthebbenden gedurende het gratie-jaar moet worden uitgekeerd. Hand. 1915 bl. 249— 256, 736; 1916 bl. 434; Bijl. B. 1917 bl. 225. 2) In verband met de herziening van het Regl. op de Wed.- en Weezenbeurs in werking gekomen 15 Jan. 1896. Art. 4. Meerderjarige kinderen of andere bloed- en aanverwanten van den predikant, die tijdens zijn overlijden bij hem inwonen, zijn gedurende drie maanden, te rekenen van den dag des overlijdens, gerechtigd tot het genot van pastorie en al de overige inkomsten van de standplaats. Art. 5. Een predikant, naar elders vertrekkende, wordt door den Kerkeraad, onder voorzitting van den consulent, waar. deze werkzaam is, RBÓUENffiNT OP DE VACATUHEN. — Art. 5—6*. 67 .ijgn)., zijne betrekking tot de gemeente ontslagen. De Kerkeraad deelt onverwijld aan het Classicaal Bestuur den datum mede van de akte van ontslag. !) Ingeval hij de Classis verlaat, ontslaat hem het Classicaal Bestuur schrifteJ[ijkf) van zijne betrekking tot de classis, nadat het van hem een daartoe strekkend verzoek, minstens veertien dagen te voren ■en onder overlegging der vSreischte stukken gedaan ontvangen heeft. Het ontslag uit de classis wordt verleend, zonder dat daarbij de overlegging kan worden gevorderd van het bewijs der voldoening van de door de Classicale Wedu wenbeurs gevorderde gelden pro exitri.8) i Aan den alzoo ontslagen predikant worden akten gegeven? (ingericht overeenkomstig de bij dit Reglement gevoegde formulieren B en C. -1) Deze al. is in werking gekomen 15 Jan. 1910, naar aanleiding wan een | desbetreffend verzoek van den Min. van j Financiën aan de scriba s der Class. Besturen. (Hand. 1908 bl. 175—176, 220. j 2) Vroeger geschiedde het ontslag door een afgevaardigde uit het Class. Bestuur tegelijk met het ontslag door den Kerkeraad. (Zie Hand. 1888 bl. 195 —198). Sedert .SJrMaart 1875 geldt het tegenwoordige voorschrift. 3) Al. 3 is in werking getreden 1 Maart 1871. De bepaling is gemaakt naar aanleiding van een door een Classicaal Bestuur geëischt bedrag . pip J exitu ten behoeve van een Weduwenbeurs. (Mud. 1868 bl. 203—206; 1869 bl. 203, 219; Bijl. B. bl. 21—32, 113— 114; Hand. 1870 bl. 235W240, 242-*«Hjj|. ] Art. 6. Indien een predikant komt te overlijden na zijn ontslag en vóór zijne bevestiging in den loop der | maand, waarin dit ontslag heeft plaats gevonden, dan wordt hij gerekend nog te behooren tot de gemeente, die hij-J^erliet; doch heeft zijn overlijden plaats na het einde der maand, waarin hij werd ontslagen, dan wordt hij gerekend te behooren tot de gemeente, die hem riep. eb Op beide gevallen is het bepaalde bij artt. 3 en 4 van toepassing. Art. 6*.x) Het verzoek om emeritaat beschiedt bij het Provinciaal Kerkbestuur, hetwelk, na het Classicaal Bestuur van het ressort gehoord te hebben, het gevraagde emeritaat verleent, tenzij daartegen 'gewichtige bezwaren bestaan. Bij de aanvraag van emeritaat, hetzij met, hetzij zonder pensioen, behooren de volgende bescheiden te worden overgelegd : lo. eene akte van geboorte; 2o. een getuigschrift van getrouwe ambtsvervulling en van onergerlijken wandel, aan den belanghebbende afgegeven door den Kerkeraad zijner woonplaats ; 3o. een bewijsschrift^ yiïji den Kerkeraad der gemeente, bij welke de predikant de evangeliebediening aanvaardde, houdende opgave van het jaar, waarin en van den dag, waarop dat geschied is; en 4o. voor het geval, dat ongesteldheid als grond der aanvrage wordt aangevoerd, eene verklaring van een bevoegden geneesheer, dat werkelijk zoodanige ongesteldheid bij den belanghebbende aanwezig is en deze daardoor bij voortduring buiten staat wordt gesteld om zijn •ttiwfct>inaar eisch waar te nemen. Indien door onvoorziene omstandigheden het pensioen nog niet mocht ingaan op den dag, waarop het emeritaat ingaat, zoo blijft de 68 REGLEMENT OP DE VACATUREN. — Art. 6*—7. emeritus-verklaarde tot den dag, waarop hij zijn pensioen verkrijgen zal, in het genot zijner vroegere rechten en voorrechten, .ttrr'wordt hij in zijne ambtsverrichtingen zooveel noodig door den Ring bijgestaan. x) Art. 6*, door de Synode vastgesteld en aangenomen door de Prov. Kerkbesturen, is echter niet uitgevaardigd. Dit art. toch behoort tot die, waartoe de medewerking der Regeering wordt vereischt en die dus haar goedkeuring noodig hebben, volgens art. 1 der Wet van 1853. De Regeering maakte bezwaar tegen de vermelding van pen- sioen «r ai. i en tegen ae voorziening van al. 3 in het daar gestelde geval, daar zij vasthoudt aan den regel dat het emeritaat verleend moet worden door de Kerk buiten bemoeiing der Regeering en het emeritaatspensioen door de Regeering zonder raadpleging der Kerk (Hand. 1863 bl. 322—323). Een staatswet tot regeling van de predikantspensoenen is niet afgekomen. De Regeering houdt zich dus aan de bij haar vastgestelde regelen, welke steunen op vroegere algemeene verordeningen en Koninklijke besluiten, of ontleend zijn uit hetgeen reeds vóór 1815 heeft bestaan en alzoo bij de Grondwet is gewaarborgd. De aanvraag om emeritaat en om pensioen geschiedt op de volgende wijze: Het emeritaat wordt, met inachtneming van de 2e al. van dit art., bij het Prov. Kerkbestuur aangevraagd, (zonder dat daarbij van pensioen wordt gewag gemaakt). Het Prov. Kerkb. informeert bij den Min. van Financiën of deze bezwaar heeft den adressant aan de Koningin voor het bekomen van rijks-emeritaatspensioen voor te dragen, en verleent, na antwoord bekomen te hebben, dat deze geen bezwaar; heeft, het gevraagde emeritaat. Daarna geschiedt door den belanghebbende de aanvraag om emeritaatspensioen bij adres aan H. M. de Koningin, volgens de door de Regeering gestelde bepa¬ lingen (waarbij'gelet worde op het bepaalde ingeval van aanvraag om pensioen wegens ziekte, hetgeen niet overeenstemt met het in dit art. 6* onder 4o. vermelde). Een voorstel tot wijziging van de artt. 1 en 6*, voorstellen tot pensioneering en het oprichten van een pensioenfonds, bij de Synode vatf Ï914 ter tafel gekomen (Hand. 1914 bl. 119, 292, 345, «7—50J&, hebben geen gevolg gehad. Art. 7.1) Een predikant, die vrijwillig van zijne bediening wenscht afstand te doen, dient, overeenkomstig het bepaalde in art. 51, 4o. van het Algemeen Reglement, zijne aanvrage om ontslag bij het Provinciaal Kerkbestuur in met opgave van den tijd, tegen welken hij willens is zijn ambt neder te leggen, en geeft daarvan schriftelijk kennis aan den Kerkeraad zijner gemeente. , De Kerkeraad zendt van de ontvangen kennisgeving onmiddettjk bericht aan het Classicaal Bestuur. dat hiervan weder onverwijld mededeeling doet aan het daartoe aangewezen Ministeriëel Departenïèitt Aan den eervol ontslagene, die den wensch daartoe schriftelijk kenbaar maakt, kan het Provinciaal Kerkbestuur, nadat dit het Classicaal Bestuur heeft gehoord, de bftvoegdheid toekennen, die art. 20 van het Algemeen Reglement (vgl. art. 21 van het Reglemérit voor de Kerkeraden) aan emeriti-predikanten verleent. Aan predikanten, die bij het in werking treden van het in het vorige lid bepaalde, reeds eervol ontslag hebben verkregen, kan deze bevoegdheid op hun verzoek worden verleend door het Provinciaal Kerk¬ bestuur, waaronder zij thans ressorteeren, nadat dit het Classicaal Be- REGLEMENT OP DE VACATUREN. — Art. 7—9. 6g stuur, onder welks toezicht zij • staan, heeft gehoord. 1) Art. 7 is in dezen vorm in werking getreden 15 Jan. 1917. Het vroegere art. had slechts twee leden, waarvan alleen het tweede ongewijzigd is gebleven. Nadat een voorstel om een 3e alinea aan art. 7 toe te voegen, bedoelende, dat predikanten, die zich geroepen gevoelen zich te gaan wijden aan een werk van uit- of inwendige zending, onder de goedkeuring van de Kerk zelf, kunnen voortgaan binnen de Ned. Herv. Kerk ambtelijke handelingen te verrichten, bij de Synode van 1911 ingediend, niet werd aangenomen (Hand. 1911 bl. 563—575), kwam een volgend jaar een verzoek in van eervol ontslagen predikanten, die op het gebied van in- of uitw. zending werkzaam waren, dat de Synode hunne positie in de Kerk zou regelen. (Hand. 1912 bl. 178—181). Hierbij ontbrak echter een wetsvoorstel. In 1913 besloot de Synode aan de Syn. Com. op te dragen haar over dit onderwerp van advies te dienen. In 1915 kwam het advies Jjii de Synode ter tafel. Hand. 1915 bkH9--524, 551—555; Bijl. B. bl. 317; Hand. 1916 bl. 204—227, 492—495; Bijl. 1917 bl. 224. De Syn. Com. heeft aanleiding gevonden om aan de Prov. Kerkbesturen d.d. 3 JnnrWBO n° 1743 een schrijven te richten, waarin 'zlpUtB^ Vertrouwen uitspreekt, dat de Prov. Kerkbesturen de bevoegdheid in dit art. bedoeld, niet zullen verleenen, dan nadat hun genoegzaam is gebleken, dat zulks strookt met de waardigheid en de belangen der Kerk Bijl. B. 1920 bl. 221. Art. 7*tr?Bij het ontslag van de betrekking tot de gemeente en de classe, ten gevolge- rvanr verkregen emeritaat of vrij willigen afstand van den dienst, wordt gehandeld als in art. 5 is geregeld, doch worden de akten ingericht naar de formulieren D en E, en geschiedt de schadeloosstelling van den consulent door hem, ten wiens behoeve de handeWig 'plaats heeft. De overeenkomstig het eëtStè^Hèf I Ygfn dit artikel ontslagen predikant I geeft, na verandering van woonplaats, daarvan binnen eene maand bericht aan het Classicaal Bestuur, waaronder hij ressorteert. 2) *) Aldus gewijzigd in werking getre■ den, 31 Maart 1875. 2) Toevoeging in werking getreden 15 Jan. 1887. Art. 8. In geval van ongevfïtttgtt ontslag en van ontzetting uit den dienst geeft het Classicaal Bestuur, op ontvangen bericht van het Proi wjjiciaal Kerkbestuur, hiervan terstond kennis aan den Kerkeraad, den consulent, den praetor van den. Ring en het daartoe aangewezen Ifltnref^Wer'-Departement. TWEEDE AFDEEL1NG. Voorziening in den dienst gedurende de vacaturen. _, JujL^9. In vacante gemeenten wordt de predikdienst waargenomen door de predikanten van den Ring. Het overige Tierder- en leeraarwerk is aan den consulent opgedragen. De andere regeling dier waakzaamheden geschiedt volgens huishoudelijke bepalingen van den Ring, goedgekeurd door het Classicaal Bestuur. Bij langen duur der vacaturex) ten gevolge van een annus gratiae of gerezen geschil over hare vervulling, tracht de Kerkeraad, daartoe reden vindende, eenen tijdelijken hulpprediker te bekomen, volgens het Reglement op het hulppredikerschap. jjj 70 REGLEA1ENT OP DE VACATUREN. — Art. 9—12. x) De circulaire van 12' Aug. 1890 aan de Kerkeraden gericbteuom, bij langdurige vacature, in het belang van de gemeente, ter voorziening in het herderlijk werk vooral, een godsdienstonderwijzer aan te stellen, omtrent wiens bezoldiging zij in overleg hebben te treden met den Ring en dezen uit te noodigen dispensatie aan te vragen van art. 23 Regl. Vac, is den 28 Juli 1900 door de Synode buiten werking gesteld. Hand. 1900 bl. 60. Een voorstel van predikanten in de classe Zierikzee tot aanvulling van dit art. 9, ten einde bepalingen te maken om een vacante gemeente te brengen tot combinatie met eene andere, is afgewezen, voornamelijk omdat dit overbodig werd geacht, daar het Regl. bi» de predikantstraktementen kleine gemeenten reeds voldoende tot combinatie met andere gemeenten aanspoort. Hand. 1921 bl. 267—268. Art. 10. In gemeenten met twee of meer predikanten wordt de vacature voor al de deelen der Evangeliebediening waargenomen door den Ring, tenzij de overblijvende predikant of predikanten met het geheele werk, buiten den predikdienst, zich alleen willen belasten; een en ander te regelen door huishoudelijke bepalingen van den Ring, onder goedkeuring van het Classicaal Bestuur. Art. 11. Voor elke gemeente met één predikant wordf'-een consulent en nevens hem een secundus benoemd, ten einde in de voorkomende gevallen als zoodanig naar het reglement op te treden. Voor gemeenten met twee of meer predikanten x) wordt de zaak van het consulentschap door den Ring, onder goedkenHng van het Classicaal Bestuur, geregeld. x) De Synode heeft in 1865 (Hand". i^20$m Voor jaarlijks wederkeerende werkzaamheden bestemde. Invoeging van, .1 Maart 1870. Daaronder zijn te verstaan b.v. vergaderingen voor de diaconie-rekening, kerkvisitatie, censura morum vóór het Avondmaal. Buitengewone zfjta die voor de wericéaamheden ter vervuwihg der vacature, waarop dan ook art. '20 van toepassing is. (Hand. 1865' bl. 21; Bijl.- B. bl. 92, 98; 1867 Ut' 122). 2) Art. 8. Zoo moet in plaats van art. 4 gelezen worden sedert de invoering van het nieuwe Reglement op de benoeming enz. 15 Jan. 1919.. (Hand. 1919 bl. 327). Art. 20. De Kerkeraad, buitengewoon de tegenwoordijebjriklyan den consulent vprlancrptirif» rpnrU. hom eene schriftelijke uitnoodigfhg en vmékert hem de vergoeding der kosten van het verblijf met f 3, en van de heen- en wederreize te za- t men voor elk uür 'afstands met j In het Waalsche ressort worden de reis- en verblijfkosten berekend naar een tarief, ontworpen door de Waalsche Commissie, en goedgekeurd door de Algemeene Synode.2) -rtJdEen! voorstel om de hier genoemde cijfers; niet te handhaven heeft de Synode afgewezen. (Hand. 1921 bl. 268 —270). 2) Toevoeging van 31 Maart 1875, omdat voor de Waalsche gemeenten, in enkele voorname steden gevestigd en op groote afstanden van elkaar gelegen, de bepaling in de le alinea ondoelmatig is. Art. 21. De verdeeling der predikbeurten wordt door den: Ring geregeld. De consulent vervult de eerste prediltBetirt na het ontstaafltyijn uden van zoogenaamde oefeningen. Hand. 1859 bl. 123 —124, 135. Art. 26. De Kerkeraad draagt zorg voor de goede ontvangst en huisvesting van den consulenten jfljfc overige ringpredikanten, wanneer zij in het belang der vaceerende gemeente overkomen. Art. 27. De ten behoeve der vacante gemeente bewezen diensten in het algemeen en de waarneming van het consulentschap in het bijzonder geven den Ring aanspraak op al de inkomsten x) aan dê jöbènstaande predikantsplaats verbonden2), met uitzondering van de gevallen, in artt. 3 en 4 vermeld, waarin hij zijne diensten zonder geldelijke vergoeding bewijs?.*),,f' Indien de inkomsten, uit pastoriegoederen of gemeentéroelagen, of uit beide, voortvloeiende, mw 1bfefjrip, van het landstMktement, meer dan twaalfhonderd gulden bedragen, komt het meerdere van pastorie-inkomsten en gemeentetoelagen voor de eene helft tenrWojfn' deele van de ritfèpredikanten, voor de andere helft ten voordeele van de kerkekas der gemeente.4) Twee derde gedeelten van het aan den Ring aankomende worden genoten door den hulpprediker, die door den Kerkeraad wordt aangesteld naar artt. 9 en 47. Indien deze twee derde gedeelten meer bedragen dan f 800 's jaars, blijft het meerdere voor den Ring. *) Al de inkomsten. Zie over den grond van deze bepaling en over afgewezen voorstellen tot beperking D. en F.7 bl. BB1—173. (Bijl. B. 1877 bl. i 153—167; Hand. 1889 bl. 327—335, 340 ' —343; 1900 bl. 449—456). 2) Particuliere toelagen aan den vertrokken of overleden predikant boven de inkomsten aan de predikantsplaats verbonden, vallen dus den Ring niet ten deel. (Bijl. B. 1861 bl. 158). 3) De Syn. he^eft d.d. 23 Aug. 1916 een circulaire n° 477 aan de Ringen gezonden betreffende aanbeveling van een goede regeling van het viaticum voor de ringpredikanten. Hand!. 1916 bl. 451—454, 510. *J, Zie' over pastorie-goederen D. en r*'m. 114—175 en over de alinea zooals zij vóór de wijziging van 15 Jan. 1915 luidde, bl. 175—177. Van groot belang is het aldaar vermelde arrest (Weekbl. v. h. Recht 1876 n° 4048), waarin de rechtsbevoegdheid der Kerk om te dezer zake wettelijke bepalingen te maken, op geschiedkundige gronden wordt gehandhaafd, hetwelk ook is opgenomen in Bijl. B. 1877 bl. 154—167. De 2e alinea is in den tegenw. vorm in werking getreden 15 Jan. 1915. Het werd billijk geacht, dat gemeenten, die het traktement door hoofdelijken omslag bijeenbrengen, en zich dus opofferingen getroosten boven die, welke uit pastoralia het traktement verkrijgen, ook van de gelden, die zij zelve opbrengen, een deel kunnen terugontvangen voor de kerkekas, indien het traktement meer ,dan f 1200 bedraagt. Hand. 1913 REGLEMENT OP DE VACATUREN. — Art;327—30. 7$ bl. 105—109, 183-Ü4W> 1914 bl. 385— 396? ÊW. B. 1915 bl. 263—264. Een voorstel, om een minimum (van f 1000) vast te stellen voor hetgeen aan den Ring moet worden uitgekeerd, ingediend door den Ring IJsselmonde met adhaesiebetuigbigen van Classicale Vergaderingen, werd in 1918 afgewezen. (Hand. 1918 bl. 86—88). De ComriÜsine tot een ontwerp-Reglement op het predikantstraktement en -pensioen had in haar concept, in de Buitengew. Verg. der Synode 21 April 1921 ter tafel gebracht, voorgesteld in art. 27 al. 2 Regl. Vac. te bepalen: van deze, den Ring aankomende, gelden •wordt 10 pCt. gestort in de Alg. Wed.en Weezenbeurs, 10 pCt. in het Fonds voor de pensioenen vÉMI -f\tlé Nederl. Herv. Kerk en 20 pCt. in de kerkekas der vacante gemeente. (Hand. B. V. 1920 bl. 37). Dit concept is echter niet vastgesteld en in het aangenomen Reglement op de predikantstjpaktemeirten is geen wijziging in art. 27 Regl. Vac. gebracht, (Hand. 1920, bl. 451). Art. 28. Bij gerezen geschil tusschen den Ring en de vaceerendé gemeente over de aan den Ring toekomende gelden, tracht* vóór dat in rechten wordt opgetreden, het Classicaal Bestuur, en, bij het mislukken viöifdeze poging, het Provinciaal KerkbeittiSir, des noods in overleg met het Provincia» College van ToezïeW, het geschil te vereffenen. x) 1) Dit art. is gewijzigd in werking getreden 1 Maart 1871. Vóór dien tijd zijn tal van geschillen gerezen, welke moeilijk waren op te lossen. D. en F.7 geeft aan: Hand. 1862 bl. 135, 140, 191 -rlKSA. Bijl. B. bl. 219—224; 1863 bl. 53—54, 125—126, 219—220, Bijl. B. bl. 13—16, 102—104; 1864 bl. 210—211, 312—313; 1865 bl. 24—28, 62—63, 225; Bijl. B. bl. 128—131; 1866 bl. 22, Bijl. B. bl. 22—25; 1867 Bijl. B. bl. 31—32. Bij weigering van het Classicaal Bestuur kan de Ring zich wenden tot het Prov. Kerkb.,'bij weigering van dit Kerkbestuur tot de Synode of de Synodale ijn5b2*05»*S 19Ö9 bI. :3»2«ÉMil427—429. 2) JKo«S ziin dienstwerk ongeschikt gewo^j)jj'D|i(|Bj|woorden moeten worden verklaard niet van een slechts plaatselijke, relatieve o! tijdelijke, maar van een volstrekte, absolute en blijvende opgescjiikjt$|;id (Hand. 1868 bl. 236— 237); ook niet van een^ongeschiktheid voor een deel van het werk< tjjFwijl de predikant voor een ander gedeelte nog geschikt zou geacht worden (Hand. 1868 bl. 237—238). Een in 1894 voorl. aangenomen toevoeging: „De op grondvan het hierboven henaalde emprïtiic-ver- klaarde, of eervol ontslagen predikant Sla' de Ned. Herv. Kerk niet beroepWflr, en vervult er geen der deelen ♦WWittehgeliebedienmg, voordatïjSt PfantvRetlrtR; waaronder iij ressorteert, ' REGLEMENT OP DE VACATUREN. — 4*&i37—40. 79 na ingesteld onderzoek, getuigt, dat hij wederom geschikt is voor de vervulling van zijn dienstwerk", werd het volgend jaar teruggenomen, als in strijd met de oorspronkelijke bedoeling van dit art., dat het oog heeft gehad op volstrekte en blijvende ongeschiktheid. (Hand. 1894 bl. 573, 574, 576—577; 1895 bl. 177— 188,'200—201). 3) De Synode heeit geoordeeld, dat dit hooger beroep door de Synodus contracta en niet door de volle Synode moet worden behandeld, in aanmerking nemende het beginsel; dat het Alg. Regl. de geheele wetgeving beheerscht, terwijl ook eerst, wanneer naar art. 15 Alg. Regl. wordt gehandeld, aan den bezwaarde volkomen .recht. zal.' kunnen geschieden, daar hem, bij ongunstige beschikking, nog het beroep op de geheele Synode overblijit. Hand. 1875 bl. 122—125. Echter moet in aanmerking genomen worden, dat de zaak als een administratieve rechtspraak behandeld wordt en niet valt onder de termen van het Regl. voor K. O. en T., zoodat de in dat Regl. voorgeschreven vormen en termijnen niet behoeven in acht genomen te worden. (D. en F.T bl. 183). Art. 38. Ingeval een predikant provisioneel of voor bepaalden of onbepaalden tijd geschorst is1), gééft het Classicaal; Bestuur daarvan mede kennis aan den praetor van den Ring en, waar hij bestaat, ook aan den consulent, opdat in dèn dienst der gemeente als in dien eener vacante worde voorzien. De dienst wordt vergoed, en met het overschot van het traktement wordt gehandeld overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor kerkelijk opzicht en tucht. J) -1) Aldus gewijzigd' 'n werking gekomen 15' Jwl. 1916, isgevolge het nieuwe Ragt/ voor K. O. en T. Hand. 1915 bl. 761; Bijl. B. 1916 bl. 293. Art. 39. Voor de diensten, in artt, 33—37 vermeldt, geldt het bepaalde ten aanzien van vacaturen in artt. 23 en 24. Bij een gelijk verzuim, als in art. 32 is omschreven, betaalt de predikant, die nalatlKÏS gebleven, ten behoeve van de diaconiekas een boete van zes gulden.a) l) Een voorstel om hierna een art. 39* in te voegen en wijzigingen daarmede in verband staande in andere artt. aJBlilte'Jbrengen, bedoelende de verplaatsing van predikanten mogelijk te maken of te bevorderen konden niet worden aangenomen. Hand. 1917 bl. 233—235, 239t-340. DERDE AFDEELING. Vervulling der vacaturen. A. Beroeping. Vóór de beroeping. Art. 40. De Kerkeraad doet, door tusschenkomst van het Classicaal Bestuur, aanvraag bij het daartoe aangewezen Ministeriëel Departement1) tot het verkrijjjfen eener machtiging, ten einde aan den te beroepen leeraar het bedrag der laatstelijk aan de standplaats verbonden inkomsten te kunnen aanbieden, en voert daarbij de gronden aan, waarop zijri verlangen rust om de vacature op denzelfden voet te doen vervuld worden. a) Dit is, na opheffing van het Departement van Eeredienst, het Dep. van FmanfJen. Overigens is dit art. in overeenstemming gebracht met het Kon. Besluitsan 15 Dec. 1861 tot intrekking van het besluit van den Souv. Vorst d.d. 23 Dec. 1813 n . 17 (betreffende de en tot vaststelling van bepalingen omapprobatie voor predikantsberoepingen) 80 REGLEMENT OP DE'VACATUREN. — *HS 40—41. trent de toekenning bij vacaturen van hWfitraktement en verdere voordeden aan de standplaats verbonden: Art. 1: Vóór tot de vervulling der vacature eener predikantsplaats bij een der .Protestantsche kerkgenootschappen, waar Van'sJands wege traktement oï andere voordeelfen (.aan zHn verbonden, overte gaan, doet de bevoegde Kerkeraad wkn* vrage bij het Departement voor de zaken van den Herv. EeredienSt, ienz., tot het erlangen ^eener autorisatie, ten einde aan den te beroepen leer aar, met het hferWep-,- 'twens het bedrag dier laatstelijk aan de standplaats verbonden inkomsten te kunnen aanbieden. Art. 2. HÊnet geval dat het beroep geschiedt op het bestaande traktement, verleent onze Minister voor de zaken van den Herv. Eeredienst, enz. de bij art. 1 f bedoelde autorisatie. Art. 3. Ingeval echter vermeerdering of. vermindering van net Tjëstaande traktement mocht worden aangevraagd of noodig geacht, wordt Onze beslissing vereischt. Even- I zoo geschiedt de bepaling en toekenning eener !bezoldiging van iahdswege door Ons, wanneer die gevraagd wordt door of ten behoeve van predikanten, die nog geen traktement uit 's lands kas genoten. In de gevallen boven bedoeld wordt de autorisatie, in art. 1 vermeld, niet I verleend, dan nadat door Ons zal zijn beslist. Art. 4. Na de kerkel. goedkeuring van het beroep, doet^bet betrokken kerkbestttur daarvan 'ntededeeIing aan den Minister voornoemd, ten einde door dezen de vereischte maatregelen worden genomen tot uitbetaling van het traktement. Hand. 1862 bl. 125 —126, 410—411; ,Bijl. 43. bl. 173—176; Hand. 1863 bl. 321—322, 328—329). De Syn. Com. heétf d.d. 5 ApriI^88Tne I aandacht der Class. Besturen gevestigd op artt. 40, 41 en 70, volgens welke de hier bedoelde aanvrage door de Kerkeraden zelve, bij officiéél schrijven, op ongezegeld papier, .getefekend door i den Praeses en een Ouderling loco scribae en geadresseerd aan Z.Exc. den Minister van Financiën, 'béhooren ingezonden te worden aan de Class. Besturen, die ze bij ^Sdhrijven, door Praeses en Scriba geteekend, aan het Dept; :doen toekomen. Bijl. 1867 bL l'8HsM;81*3 f 2) Aan de standplaats verbonden inkomsten. Dit betreft ook de plaatsen, waaraan geen traktement is verbonden, omdat er toch pensioen, -kindergeld enz. aan verbonden is. Voorstellen tot wijziging van art. 40 in verband met de vaststelling van een minimum-traktement, in 1916 ingediend, werden' niet aangenomen- (Hand. 1916 bl. 38, 89ff«-d07, 4.16—417). Een voorstel tot invoeging van een art. 40*: „De Kerkeraad vraagt bij de kerkelijke administratie zijner gemeente een opgaaf aan van de toelagen en emolumenten, die, niet op den ligger vermeld zijnde, evenwel als personeele toelagen aan 'den te beroepen predikant kunnen worden aangeboden. Deze van de kerkelijke administratie verkregen opgaaf wordt tegelijk .met de aanvraag in het vorig art. genoemd, aan het Classicaal Bestuur toegezonden" werd in 1915 voorloopig ingenomen, in 1916 echter teruggenomen. (Hand. 1915 bi. 736; 1916 bl. 419—427). Art. 41. De aanvraag, in art. 40 vermeld, geschiedt zoodra het genoegzaam .zeker is, dat de vacature zal ontstaan. !9dno Het Classicaal Bestuur brengt deze aanvraag niet over, tenzij gebleken* ^is1!* " a. dat de verschenen Classicale quota (quota voor de -kosten van Bestuur) en de verschenen bijdrage voor de kas voor de predikantstraktementen zijn betaald; b. dat eene schriftelijK* Verklaring is overgelegd van de kerkelijke administratie der roepende gemeente, dat zij bereid is niet slechts .art. 27 na te 'leven, maar ook de kosten vermeld in art. '73 te voldoen, en bij geschil over het 'bedrag de beslissing aan het Classicaal Bestuur over te laten REGLEMENT OP DE VACATUREN} an Art. 41—44. 81 c. dat het aan de predikantsplaats verbonden traktement minstens bedraagt het traktement bedoeld in art. la en b van het Reglement op de predikantstraktementen. Waar een jaar van gratie is in* getreden, wordt met de aanvraag gewacht tot op zes maanden vóór dat het zal geëindigd zijn. 1) De 2e al. van dit art. is aldus tlfëHfNiSl in werking getreden 15 Jan. 1921, in verband met de invoering op dien datum van het Reglement op de predikantstraktementen. Hand. 1920 bl. 430, 445; Bijl. B. 1921 bl. 180, nadat vroegere pogingen om, door wijziging van art. 41 en (oï)ÖB)3aii Art. 50. Om beroepen te worden in de Nederlandsche Hervormde Kerk zijn al hare predikanten en hare candidaten tot den H. Dienst, die, wanneer de beroeping wordt 84 REGLEInUl^T OP DE VACATUREN. — Art. 50—55. uitgebracht, den leeftijd van 23 jaren bereSrt hebben, in het algemeen bevoegd, behoudens echter de bepalingen voor bijzondere gevallen, in de eerstvolgendè^firtt. voorkomende. Art. 51 is sedert 1 Maart 1870 vervallen. x) x) Dit art. luidde: De candidaten, in het voorgaand art. bedoeld, zijn niet beroepbaar tot vervulling van de standplaats, welke reeds vaceerde, of waar de termijn van drie maanden vóór het einde van het jaar van gratie reeds verstreken was, toen zij de toelating tot de Evangeliebediening verkregen. Art. 52. Tot de vervulling van eene vacature komen niet in aanmerking de predikanten, die op den dag der beroeping hunne eerste standplaats nog geen twee volle jaren bekleed hebben.1) Tot dispensatie2) van deze bepaling, niet dan om zeef bijzondere en gewichtige redenen aan de zijde j der roepende gemeente of van den beroepen predikant te verleenen, is de Synode of in hare plaats de Synodale Commissie bevoegd, na gehoord te hebben de Classicale en de Provinciale Besturen der ressorten. -1) Een voorstel om in plaats van twee volle jaren te lezen vier volle jaren, ten einde tegenover het kwaad, dat vele predikanten I te lang op eenzelfde plaats blijven, het andere kwaad te bestrijdenndat sommige predikanten veel te kort in hunne gemeente blijven, werd door de Synode in 1921 afgewezen. (Hand. bl. 272—274). 2) Dispensatie. Art. 59 geeft aan hoe Wff-Xérkeraad in dat geval heeft te handelen. — De dispensatie hier bedoeld is niet noodig voor een pred., die, in Indië in diénst geweest zijnde, daarna op zijn èerste standplaats in Nederland nog geen twee volle jaren werkzaam was. Hand. 1875 bl. 99—100, 101. Art. 53. Die eenmaal voor de op ivem afgebrachte beroeping bedankt heeft, of naar art. 61 gerekend wordt bedankt te hebben, is bij elke volgende keuze in dezelfde vacature uitgesloten. *) -1) Voorstellen om te bepalen, dat een pred. niet beroepbaar is in een vacature, door zijn vertrek ontstaan; dat, wie eenmaal voor een beroeping heeft bedankt, na verloop van een jaar» twee, drie, Vier jaar, of na een aan te wijzen tijdsverloop, weder in dezelfde vacature mag beroepen worden, werden afgewezen. (Hand. 1868 bl. 92—93, 145— 146; 1875 bl. 58—59, 102; 1885 bl. 139 —141; 1888 bl. 13**136; 1893 bl. 122; 1895 bl. 174—177). Art. 54. Om beroepbaar te zijn in gemeenten met drie of meer predikanten wordt gevorderd de vervulling van den diensttijd van drie1), en van den leeftijd van zes en twintig jaren op den dag der beroeping. 1) Diensttijd van drie jaren. Volgens het gevoelen der leden van de Syn. Com. (Bijl. B. 1921 bl. 212) laat dit art. geene uitzondering toe. (Dit in verband met de vraag of een pred., uit een andere kerk met coll. doctum toegelaten, die reeds in die kerk meer dan drie jaren dienst had, in aanmerking kon komen voor een beroeping in een gemeente met drie of meer predikanten in de Nederl. Herv. Kerk). Art. 5§ H'sedert 1 Januari 1907 vervallen. x) l) Dit art. luidde: „Een candidaat tot den Heiligen Dienst, bij eene wettig erkende instelling van hooger onderwijs tot hoogleeraar benoemd, wordt, na de toestemming van de Synode op zijn REQLËMEIW? OP DE VACATUREN. — Art. 55—57. 85 verzoek verkregen te hebben, als predikant bevestigd, zonder aan eene bepaalde gemeente verbonden te zijn. De bevestiging geschiedt met oplegging der handen, onder de leiding van den voorzitter der Synode, in eene openbare zitting, daartoe door haar te houden in een der kerkgebouwen van de Hervormde gemeente te 's-Gravenhage." Het dagteekendeldn dezen vorm van 13 Jan. 1879. De Synode van 1906 besloot, overeenkomstig de consideraties der Kerk over het ten vorigen jare aangenomen voorstel, art. 55 geheel te doen vervallen. Zie D. en F.7 bl. 190—191. Art. 56. Die buiten 'slands het recht tot den predikdienst bij een erkend Hervormd Kerkgenootschap *) verkregen, maar nog geen vaste standplaats bekleed hebben, hetzij inboorlingen of vreemdelingen, zijn niet beroepbaar bij eene gemeente der Nederlandsche Hervormde Kerk, zoolang hun niet de akte van toelating tot de Evangeliebediening, overeenkomstig het reglement op het examen 2), door een van de wettige Besturen dezer Kerk is uitgereikt. *) Zie de aant. bij art. 57 onder/SjT 2) Met name art. 8 van dat Regl. De Synode heeft het noodig geacht in eene circulaire d.d. 16 Aug. 1895 den Prov. Kerkbesturen onder de «Mdacht te brengen, dat het colloquium doctum op zulk eene wijze moet worden afgenomen als het belang der Kerk, het Regl. op het examen en de., billijkheid tegenover de m 6hs land universitair opgeleide predikanten vereischen. (Hand. 1895 bl. 381—385). Art. 57.!) Om op predikanten, | die in het buitenland als zoodanig bij eenft-Kerkende Hervormde gemeente2) zijn werkzaam geweest, de beroeping uit te brengen, is de Kerkeraad verplicht, ingevaj^ iB^'' volgens het Reglement op het examen als Candidaten tot den Heiligen Dienst hier te lande zijn toegelaten, hen ter goedkeuring aan de Algemeene Synodale Commissie 3) voor te dragen. Te dien einde zendt de Kerkeraad deze voordracht, onder overlegging van de vereischte — den predikant betreffende',— stukken, door tusschenkomst van het Classicaal Bestuur en het Provinciaal Kerkbestuur van het ressort aan den Secretaris der Synode. Genoemde Besturen voegen daaraan toe hunne adviezen betreffende de vraag, of zij de voordracht in het belang der gemeente achten. Die vereischte stukken zijn: a. bewijs, dat hij aan een wettig erkende inrichting van Hooger Onderwijs in.fle^ buitenland den graad van Candidaat in de Godgeleerdheid of een daarmee gelijkstaanden graad heeft verworven; b. bewijs, dat hij ten minste twee achtereenvolgende jaren bij eene erkende Hervormde gemeente de Evangeliebediening heeft bekleed; c. getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door een bevoegd college of door bevoegde personen. De voordracht, met de onder a, b en c genoemde stukken, wordt door den Secretaris der Synode overgebracht bij de Algemeene Synodale Commissie, welke onderzoekt: lo. of de inrichting van Hooger Onderwijs, aan welke de predikant zijne studiën heeft volbracht, inderdaad een inrichting van Hooger Onderwijs is, waar de wetenschappelijke eischen, aan welke voldaan moet worden om zich voor het kerkelijk eindexamen te kunnen aan- 86 REGLEMENT OP DE VACATUREN: — Attt-rS?—57*. geven, overeenkomen met die aan de Nederlandsche Universite^tefl^n] 2o. of de gemeente waartny,-4nj[ de Evangeliebediening heeft bekleed, is een erkende' Hervormde gemeente: . 3o. of zijne toelating kan geacht worden te zijn in het algemeen belang der Nederlandsche Hervormde Kerk. Ontvangt de Secretaris d*-*»|* node een toestemmend antwoord, dan geeft hij daarvan, met toezending van de stukken, onder a, b en c genoemd, bericht aan het Provinciaal Kerkbestuur van het ressort; is "Her' antwoord ontkewnend, dan zendt hij ■gènpemde stukken door tusschenkomst der Besturen aan den Kerkeraad terug. Eindelijk handelt het ProvihSaal Kerkbestuur, nadat het de stukken^ in de vorige alinea vermeld, heeft ontvangen, naar de bepalingen van art. 12 van het Reglement op het examen en voldoet de predikant, bij gunstigen uitslag van het daar omschreven colloquium, aan de voorschriften van artt. 17 en 27 van hetzelfde Reglement. Indien de predikant geen Nederlander is, vraagt hij vwSt het aanvaarden van zijn bediening de Koninklijke toestemming. Heeft hij de bediening aanvaard, dan is op/Bern van toepassing het voorgeschrevene in art. 52.4) De Kerkeraden der Waalsche gemeenten hebben zich te dezer zake te wenden tot de Commissie voor de zaken der Waalsche Kerken, door tusschenkomst van haren Secretaris. 5) -1) Ten einde te voorkomen, dat personen zonder voldoende wetenschappelijke opleiding tot de Evangeliebediening in de Nederl. Herv. Kerk werden toev f gelaten, werd in 1913 een wijziging van art. 57 zooals het toen luidde, .voorgesteld en voorl. aangenomen: (Hand. | 1913 bl. 614—623, 629—631). In de f Synode van 1914 werd, na een belangrijk historisch overzicht van de hand van prof. dr. -S." D. van Veen over de [ land'skerkèn in de verschillende Staten van het Duitsche' Rijk (Hand. 1914 bl. 4T4—482), in plaats'I van ;,erkend Hervormd Kerkgenootschap" gesteld „erf kende Hervormde gemeente", en' met deze wijziging is het art. in werking getreden 15 Januari- 1915. Hand. 1914 bl. 364—365, 464—485, 517—519;' Bijl. B. 1915 bl. 264—265. 2) Erkende Herv. gemeente. In 1894 (Handj_M .'380 en 381) werd uitgespro- { ken, dat „erkend" niet meer kan beteekenen „door den Staat" erkend, maar. als Hervormd erkend door de Hervormde Kerkgenootschappen. Ditzelfde werd ook opgemerkt in de Synode van 1914 (Hand. bl. 484). Zie Bijl. B. 1918 bl. 267—268; Hand. bl. 428. 3) Vroeger stond hier: „aan het Prov. Kerkbestuur van het ressort",. De Synode oordeelde, dat weggenomen diende te worden wat voor de Prov. Kerkbesturen onzeker en moeilijk moet ! zijn bij hunne béoordeelihg van de voordracht. 4) Het werd billijk geacht, dat de ■ hier' bedoelde predikanten, in de Herv. Kerk toegelaten, ook twee jaren op hunne eerste standplaats moeten doorbrengen. B) Zie Hand. 1913 bl. 620—622; 1914 bl. 472—473. Art. 57*.x) Om op een eervol ontslagen predikant bij de Protes- I tantsche Kerken in Nederlandsen Oost- en West-lndië, die vroeger als I predikant of als candidaat tot den H.- Dienst tot de Nederlandsche Hervormde Kerk behoord heeft, eene beroeping uit te brengen, is de Kerkeraad der gemeente, waar men hem wenscht te beroepen, verplicht, REGLEMENT OP DE Art, 67*-r59. 87 met overlegging van de akte vaj} zijn eervol ontslag en van een getuigschrift van zedelijk gedrag, afgegeven door den Kerkeraad der Protestantsche gemeeriteNn Nederlandsen. Oost- of West-Indië, waarbij hij laatstelijk gediend heeft, van het ProvinciaaTRerkbestuur, waaronder die gemeente ressorteert, de schriftelijke verklaring te vragen, dat een beroep in de Nederlandsche Hervormde Kerk op hem kan worden til toebracht. Deze bepaling is, met uitzo'nde» ring van de akte van eervol ontslag, 'ook van toepasstag op die predikanten bij 'genoemde Kerken, die met verlof hier te lande vertOWRl Bij de beoordeling van de aanvrage om bedoelde verklaring gaat .het Provinciaal Kerkbestuur, na het Classicaal Bestuur, waaronder die gemeente ressorteert, en de Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerken in NedertM&sch Oosten West-lndië gehoord te hebben, te rade niet alleen met de wenschen van bijzondere gemeenten, maar ook en bovenal met het algemeen belang der Nederlandsche Hervormde Kerk. Binnen- acht dagen na de genomen beslissing wordt aan den Ker* keraad, die de verklaring heeft aangevraagd, door" tnsscWenkomst van het Classicaal Bestuur, alsmede aan den belanghebbenden?; predikant, daarvan kennisgeving gezonden. x) Art. 57* is ingelascht op verzoek van de ConUr tot de zaken der Prot. Kerken in Ned. O.- en wfv-Ihdië, opdat misbruiken worden voorkomen "pli TSb'roeping van een'nttt-eervol ontslagen Indisch predikant. Het art. is verder aldus gewijzigd, dat, naar de analogie der kerkel. Reglementen, de Prov. Kerkbesturen hebben te verklaren, dat een beroep op Indische predikante^ ,kan worden uitgebracht; in werking getreden LlEehfi 1892. Hand. 1889 bl. 160—162; 1890 bl. 188—191, 210—Mi Bijl. B. m^iSrVM%t. 188—198, 366; Bijl. B, 1892 bl. 208. Art. 58. De Kerkeraad waakt voor de rechten der gemeente, met eerbiediging altoos van de rechten van derden, bij volstrekte collaftl^ï electieT^hieaéstemming, enz.' «erazen geschillen met derden tracht hij in der minne te beslechten, tevens daarvan kennis gevende aan het PJ^jcaal Bestuur, 't welk alsdan handelt overeenkomstig,art. 47, en den Kerkeraad met raad en hulpe ter zijde staat. Tot het inslaan van den weg van rechten behoeft de Kerkeraad de goedkeuring van het Classicaal Bestuur, behoudens beroep, ingeval van weigering, op het Provinciaal Kerkbestuur. 1) Collatie. Indien een vol collatierecht door een kerkvoogdij is aangekocht, rrioet dit beschouwd worden als YftfiS ffe Hervormde Gemeente te zijn verkregen ',gB dus vervallen te zijn, zoodat het beroepen van een pred. in dit geval moet geschieden door hen, aan wie ditKracbtens het Regl. op de benoeming enz. is opgedragen. Hand. ÏBwjd. ,509; Zie Hand. 1910 bl. 413— 414, Bijl. B. bl. 414. Art. 59. Zoodra de beroeping is uitgebracht, wordt zij door den Kerkeraad aan den beroepene bekend gemaakt door eenen brief, ingericht naar het formulier, hetwelk aan dit reglement is toegevoegd. Jngeval er naar ajèt, 52 dispensatie voor de gedane beroeping moet worden aangevraagd, geeft de Kerkeraad hiervan voorloopig kennis aan den beroepene en wordt met het opmaken van den beroepsbrief 88 REGLEMENT OP DE VACATUREN. — Art. 59—62. gewacht totdat de dispensatie verkregen is. Wanneer het verzoek om dispensatie mocht worden afgewezen, wordt zujj?è onverwijld aan den beroepene bericht.1) x) Deze 2e al. is in wei king getreden 1 Maart 1867, om het verband tusschen artt. 52 al. 2, 59 al. 1 en 61 te verduidelijken. Hand. 1865 bl. 21—23, 171 —174, Bijl. B. bl. 105—^ Art. 60. De Kerkeraad doet den beroepsbrief gepaard gaan met eene officieele opgave1) van de inkomsten, aan de standplaats verbonden. 2) Veranderingen91» ' de inkomsten worden door den Kerkeraad vni« gemaakt en niet gedoogd, zonder toestemming van het Provinciaal Kerkbestuur, op voordracht van het Classicaal Bestuur. T.w. eene die gewaarmesfct is door kerkvoogdij en Kerkeraad. 2) Een voorstel om aan al. 1 toeftó voegen: „waarbij vermeld wordt eene pensioenregeling", is in 1919, althans voorloopig, ter zijde gelegd. Een concept-pensioenregeling is, eerst verbonden met —, daarna naast het Reglement op de predikantstraktementen nog bij de Synode aanhangig. Een voorstel tot aanzienlijke uitbreiding van deze alinea, o.a. dat de opgave moet bevatten een vólleaïge beschrijving van het traktement met de emolumenten, den beroepen pred. toekomende, met vermelding der rechte» en titels van herkomst; een nauwkeurige aanduiding van de ambtswoning enz., werd bij de Synode van 1921 ingediend, doch afgewezen. Daarop is echter, niet zonder tegenstand, aangenomen een voorstel luidend: „De Algemeene iSynode is van oordeel, dat de nieuwe liggers, die volgens art. 1 I van het Regl. op de predikantstrakjjfl. menten, ter goedkeuring aan de Prov. Kerkbesturen worden aangeboden, moe¬ ten • bevatten het minimum-traktement zonder eenige bijbepaling daaromtrent niet betrekking tot den dienstdoenden predikant". Intusschen is de Syn. Com. uitgenoodigd de zaak van den ligger van het pred. traktement na te gaan en de Synode van 1922 te dienen van advies". Hand. 1921 bl. 274—277, 278. Na de beroeping. Art. 61. Van het ontvangen van den beroepsbrief wordt aan den Kerkeraad, die hem heeft toegezonden, onverwijld door den beroepene bericht gegeven. Binnen den termijn van drie we-* ken*) legt hij omtrent de aanneming of afwijzing van de op hem uitgebrachte beroeping eene stel-' lige schriftelijke verklaring over, en als deze na dit tijdsverloop niet gegeven is, wordt hij geoordeeld de' roeping te hebben afgewezen. *) Een voorstel, om, in geval een pred. in de onmogelijkheid verkeerde binnen dezen termijn te beslissen, dispensatie mogelijk te maken, is, met het oog op misorujken, die daatuit zouden kunnen voorfüómen, afgewezen. (Hand. 1883 bl. 87—89). De terminus a quo van de drie weken is de ontvangst van den beroepsbrief ten huize van den beroepene, waarvan deze onmiddellijk, met nauwkeurige vermelding van het tijdstip, behoort kennis te geven aan den Kerkeraad. Art. 62. Zoodra het bericht van afwijzing ontvangen, of de tijd van . beslissing verstreken is, wordt door den Kerkeraad aan de rechthebbenden, naar art. 58, kennis gegeven en wordt het werk der beroeping ten spoedigste hervat, opdat deze immer binnen den verloop van zes weken zij uitgebracht. ^■©S eene tweede en iedere volgende beroeping is vari Hoepassing REGLEMENT OP DE VACATURE!*.3-^'Art. 62—66. 89 wat in art. 45 ten aanzien**»!} diligentverklarii!flp7is voorgeschreven.1) J) Toevoeging van 1 Jan. 1876. _.Artt 63, De beroepene, indien hij verklaard heeft de beroeping aan te nemen, wordt op de drie eerstvolgende Zondagen bij de openbare godsdienstoefeningen aan de gemeente voorgesteld, ten einde desbevoegden, zoo zij wettige bezwaren mochten hebben, in de gelegenheid te stellen, om die tegen hem in te brengen. Art. 64. Tot het inbrengen van bezwaar tegen den beroepene zijn alleen bevoegd de niet onder censuur staande lidmaten der roepende gemeente.1) De bezwaren houden in bepaalde beschuldiging, de Evangeliebediening of den wandel van den beroepene betreffende, voorzien van duidelijke en deugdelijke bewijzen. SMfJCljaworden, seWiftelijk en onderteekend, uiterlijk op den tweeden dag na de derde afkorld^ging, over»gelegd bij den Kerkeraad.x) J) In dezen vorm is dit art. in werking gekomen 15 Jan. 1903, nadat in al. 1 het woord „lidmaten" in de plaats was gekomen van het vroegere „manslidmaten". Art. 65. De akte van beschuldiging wordt met de daarbij overgelegde stukken door den Kerkeraad onverwijld opgezonden aan het Classicaal BestuüriWln het ressort der roepende gemeente. Dit Bestuur zendt al de stukken, als ingediende klachten, ten spoedigste aan het ClassiêSar'iBestuur', waaronder de beroepene behoort, hetwelk de zaak behandelt overeenkomstig het Reglement voor'bbtïcnT en tucht. Zoodra de beslissing genomen, en dez^'Ukfachtens de wettelijke bepalingen, als eene eindbeslissing te beschouwen is, wordt zij onverwijld ter kennis gebracht van het Classicaal Bestuur, waaronder de roepende gemeente ressorteert, hetwelk deze kennisgeving ten spoedigste aan den Kerkeraad ovwbrengt. Art. 66. Wanneer binnen den gestelden termijn geene beschuWP j&rigeh'^fi^H&ebracht, of de 'Ag?1 brachte bij einduitspraak niefs«* grond of niet géWithtig genoeg geoordeeld zijn, wordt de beroepsbrief met al de daarbij noodige bescheiden*) door den Kerkeraad aan het Classicaal Bestuur toegezonden, tot het bekomen van de kerkelijke goedkeuring. De vereischte bescheiden zijn: ö. waar het eene beroeping geldt, uitgebracht op eenen predikant: lo. afschrift van de aan den beroepene toegezonden opgave der inkomsten, volgens art. 60 van dit Reglement; 2o. getuigschrift van I zeSelijk gedrag, zoo de beroepene dienstdoend predikant is, aan hem afgegeven door het Classicaal Bestuur, waaronder hij behoort, en zWlnLmiet dienstdoend predikant isV behoudens de bepaling van* are 57*, afgegeven door het Classicaal Bestuur of de Classicale Besturen, tot wiens of wier ressort hij de 1 MtêfeWtPSKvee jaren heeft behoord,; I overeenkomstig formulier G, bii éRf' Reglement gevoegd; 3o. wettig be- I wijs, zooveel noodig, dat er ten aanzien van leeftijd en diensttijd voldaan is aan de bepalingen van artt. 52 en 54, alsmede, waar zij bestaan, aan de rechten van derden; 90 REGLEMENT OP DE VACATUREN. — Art. 66—68. b. waar het de beroeping geldt van een candidaat: lo. afschrift van de opgave der inkomsten, volgens art. 60 vanj dit, reglenneatj 2o. wettig bewijs, dat er ten aanzien van leeftijd voldaan is aan de oepaungen van art. öu, alsmede, waar zij bestaan, aan de rechten van derden{n3o. akte van toelating tot den H. Dienst; 4o. getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het Classicaal Bestuur, onder welks ressort hij woonachtig is, na gehoord te hebben den Kerkeraad zijner woonplaats en de Qjsöcale Besturen, onder wier toezicht hij sedert zijne toelating tot de Evangeliebediening, volgens art. 26 van riet Reglement op het examen enz., is geplaatst geweest; en 5o. schriftefjjjce, door hem onderteekende betuiging, dat hij bij zijne plechtige, ter toeafing tot de Evangeliebediening, afgelegde verklaring en belofte oprechtelijk volhardt; — de twee laatste stukken alleen tot toezending aan het Provinciaal Kerkbestuur. Bij den beroepsbrief van een buitenlandsch predikant wordt het bewijs gevoegd, dat voldaan is aan de. in art. 57 gestelde voorwaarden, benevens een getuigschrift van den Kerkeraadtffjjner gemeente, jtCF wan het kerkbestuur waaronder die gemeente behoort. ,. *) Ofschoata' JaSet'.iis voorgeschreven een bewijs, dat de drie afkondigingen YDteejM'^rt. 63 hebben plaats gehad, is het wel gewenscht, dat de Kerkeraad bij de toezending der yiereischte bescheiden,, ook de -.erklaring voege, dat deze hebben plaats gehad. Overigens is, bij twijfel, het Class. Bestuur verplicht daaromtrent MHj (den consUl*aTlOB< den Kerkeraad inlichtingen in te winnen (Hand. 1886;"* 469, 175—176, Bijl. B. bl. 119). .njA/tffiJ. Nadat de verdachte stukken in orde bevonden zijn, wordt de kerkelijke goedkeuring van de beroeping door het Classicaal Bestuur°Üérleend, mits da*PM»ok geblekemjBs'. ■ lo. dat bij de beroeping is gei handeld overeenkomstig de kerkeI lijke bepalingen, rilêt name die in art. 58 van dit reglement zijn vervat, zullende anders het Classi'Ctn. Bestuur, tot opheffing van bezwaren of tot wegneming van twijfel, zich wenden naar gelang oe^juaf, óf tot het Provinciaal Kerkbestuur, óf, door dit Bestuur; tot de Synode of de Synodale Com' missie, of ook rechtstreeks tot het Ministeriëel Departement; 2o. dat in het bedrag der inkomI sten van de standplaats geene ver| andering is gebra^^ndan met de [ wettige machtiging, naar art. 60 [ sub Bot vereischt.1) r x) Een wijziging van de le al. van art. 67 hnddnde: Nadat de vereischte stukken, jn [Orde bevonden a^n-ipn door den beroepen predikant de schriftelijke verklarjnjgi'is afgelegd, dat rflOM, tjem van de kerkelijke administratie geene personeele toelagen van welken aard Ook bedongen of aanvaard ziin. buiten en boven die, welke zijn vermeld in de : opgaaf genoemd in art. 40* van dit Reglement, wordt de kerkelijke goedkeuring van de beroeping door het CrasSicaal Bestuur verleendrmits dan ook gebleken'Tij!*1 werd in 1915 voorloopig aangenomen, maar in 1916 teruggenomen. (Hand. 1915 bl. 249—257, 736—737; 1916 bl. 419—427). Art. 68. Bij de beroeping van een candidaat zendt het Classicaal Bestuur, na approbatie verleend te hebben, den beroepsbrief, met de in art. 66 vermelde attesiatie en bjj^ging, aan het ^r^yjnciaal REGLEMENT OP DE VACATURBNi Art. 68—72. 91 Kerkbestuur, ten einde den brief, nadat de stukken in orde: zullen bevonden zijn, met zijn visum te voorzien, en alsdan aan het Classicaal Bestuur terug te zenden. x) Jj Dit visum wordt door het Prov. Kerkb. ook dan gegeven, wanneer het Class. Best. doende wat des Kerkeraads is, een candïdaat heeft beroepen, omdat het voor ,&'wièa",^e8èéï»Mttll den beroepsbrief van 'candidaten eene handeling is, die alleen aan de Provinciale Kerkbesturen is opgedragen (Hand. 1862 bl. 140, Bijl. B. bl. 213—214). Alleen in het geval in art. 69 voorzien, wordt de approbatie verleend door de Synode of de Syn. Com. Art. 69. Ingeval het Classicaal Bestuur, krachtens art. 1 van het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden, Mi iöke de beroeping heeft moeten doen wat des1'Kerkeraads is, wordt de berWBp8Öridf;door dat Bestuur ter approbajlè'I,aan het Provinciaal Kerkbestuur aangeboden. Waar kradhtens art. 49 van dit reglement het Provinciaal Kerkbestuur de beroeping doet, wordt de apprdBÉRe door de Syiffldèuof de Synodale Commissie verleend. Art. 76. AUè zaken, die op de vacaturen en hare vervulling betrekking hebben, worden door het Classicaal Bestuur met den meesten spoed behandeld, en, indien geene gewichtigev herwaren zich daartegen opdoen, door den praeses en den scriba, namens het Bestuur, afgedaan. Die spoed geldt inzonderheid alle handelingen, die beschuldigingen tegen den beroepene betreffen. Zoowel het ClassicaalBestuur als ook hetProvinciaal Kerkbestuur en de Synodale Commissie, waar hunne bemoeiing vereischt wordt, maken daartoe ge- bruik van de vrijheid, in artt. 46, 50 en 72 van het Algemeen Reglement, ten aanzien van het houden der vergaderingen toegekend. Indien na verloop v^vajef weken de approbatie op de aanvrage van den Kerkeraad door het Classicaal Bestuur nog niet verleend is,-vei> zoekt dit Bestuur, met opgave van redenen, diligentverklaring bij het Provinciaal Kerkbestuur voor een bepaalden termijn. Is na dezen termijn aan het verzoek om approbatie nog niet voldaan, dan oordeelt het Provinciaal Kerkbestuur, of er termen zijn, om de zaak nu zelf ter beëindiging ter hand te nemen, en om, bij weigering van het Classicaal Bestuur, in diens plaats de approbatie te verleenen. *^3ürt^ri. Na de kerkelijke goedkeuring van de beroeping doet het Classicaal Bestuur, of, waar zulks noodig is, hef hooger Kerkbestuur, daarvan mededee^ng aan het daartoe aangewezen.jSlinisteriëel. Departement, opdat het de vereischte naatregplen kunne nemen tot uithetahng,' van het traktement.*) Van die mededeeling geeft het Bestuur onmiddellijk kennis èn aan den beroepene èn aan den Kerkeraad, die de beroeping heeft uitgebracht. 1) Dit is in overeenstemming met art. 4 van het, Kon. Besluit van 15 Dec. 1861: „Na de kerkelijke goedkeuring van het beroep, doet het betrokken kerkbestum,d3arvan mededeefi^°:a«k &p Minister [vroeger van Eeredienst, thans van Financiën], ten einde door dezen de vereischte maatregelen worden genomen tot uitbetaling van het traktement". : Art. 72. Indien de beroepene in gebreke blijft it^Tberoeping, die 92 REGLEMENT OP DE VACATUREN. — Art. 72—74. Sf1 heeft aangenomen; op te volg*^flwfcteïfrt!'de Kerkenaad der rwèpende gemeente, o*->; Éf ) er in berust. Van zoodanige berusttoè moet," ingeval de beroepëWe een predifqmt'rtJKfflé eene «emdwlaahV ISide Kerk bekleedt, evenzeer blijken aan de zif*e van den Kerkeraad der gemeente, uifiwelke de leeraar ueroepen is, VööP'iJiet geval dat deze ireeds voorbereidfedSn' ^Htil d*««P van eehe nieU"*l8 beroeping gemaaktnheeft. Indien niet, zoo veel nootffgi^jin wederzfjdtfiHwordt i^fïrttsibdi^b deelt het WaSBitaffliBeetüür, waaronder de beroepene ressütftee&s diens verantwoording. Wordt zij onvoldoende bevondènpèn^^igtert de beroepen* zich naar dat oordeel te gedragen, dan behandelt" het Classicaal Bestuur de zaak, en volgt den weg, in het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht voorgeschreven. Bij het ontstaan van geschil of ander beletsel, dat den beroepene buiten zijne schuld verhindert de aangenomen beroeping op te volgen binnen zes maanden7, nadat zij is uitgebracht, mag hij zich van zijn gegeven woord ontslagen rekenen, zoodra hij den wensch daartoe fe(*enWeW gééft aan den Kerkeraad der roepende gemeente en aan het Classicaal Bestuur,) waaionder die gemeente ressorteert, ^fesdpberoepeae dienstdoend predikant, zö» geeft hij aan den Kerkeraad zijner eigerte gemeente aanstonds kennis, dat hij öm ,de vroeger aangenomen beroeping heeft afgezien. Zoolang de kennisgeving in het derde en vjepde lid van dit artikel vermeld, niet geschied ïs.ïïéemt^hij eene .nieuwe berotfcirtgiiMetaataldsg ^toft. 73. De noodzakelijke kosten, «wtög in overeenstemming met de bepalingen van dit Reglement en van dat op de Algemeene Weduwen- ert' WeezenbeumJider Nederlandsche Hervormde Kerk1) veroorzaakt worden door de beroeping, het vertrek en het vervoer van den beroepen leeraar met huisgezin en goederen, komen ten laste der roepende gemeente, o De kerkelijke Administratie vergoedt deze kosten, des verkiezende nfarTiij haar bestaande, door het Classicaal Bestuur goedgekeurde bepalingen, of, waar deze ontbreken, tegen overlegging van de noodige bewijsstukken. ïèwi4tefl een predikant de aanbieding van eene Evangeliebediening elders, of eene andere betrekjri*jg aanneemt binnen twee ia ren na rlf»n dag zijner bevestiging pp zijne tegenwoordige standpl|wts,1(j^ja«3 dien hij zijne bediening binnen dien tijd vrijwillig nederlegt, rust op hem de verplichting om, des gevorderd, de tot vergoeding der kosten hem uitbetaalde gelden terug te geven. Geene verbintenissen worden erkend, waardoor den Jbaroepene eene langer dan twee jaren voortdurende verplichting tot de teruggave zou i zijnr,opgelegd: 1 Aan een candidaat is het recht op vergoeding van eenige kosten niet verbleven. J) T.w. volgens art. lOd van het Reo-t op de Alg. Wefl.7. en W.-beurs (Hand. 1890 bl. 130—132, 165; 1891 bl. 103— 110, 364; 1895 bl. 439; 1896' Bijl. B. bl. 225). Art. 74. Kosten van zoogenaamde b^eplHgfiCiwriiiilëw^, ""of die op andere"tj^ie mogen gemaakt zijn, REGLEMBNT OP DE VACATUREN. — Apfe;74—79. 93 om tot de keuze van den beroepen predikant te geraken, worden nimmer gebracht ten laste van het diaconiefonds der gemeente. B. Bevestiging. Art. 75. De bevestiging van den beroepen predikant heeft plaats uiterlijk drie maanden na de toezending der kennisgeving, in art. 71 vermeld. Zoo bij den beroepene hiertegen beletsel ontstaat, brengt hij dit ter kennis van den Kerkeraad der roepende gemeente en van het Classicaal Bestuur, waaronder de gemeente ressorteert, teBi einde van dit Bestuur, nadat het den Kerkeraad zal hebben gehoord, verlenging van den gestelden termijn te verkrijgen. Art. 76. De beroepen predikant levert vóór de bevestiging de akte van ontslag L) uit de betrekking tot zijne vorige gemeente en, zoo hij van classis verandert, de akte van ontslag uit zijne betrekking tot de Vorige classis bij den Kerkeraad zijner nieuwe gemeente in. *) Een voorstel om hierbij te voegen een attestatie van lidmaatschap is onnoodig geacht: niemand kan tot de Evangeliebediening worden toegelaten zonder lidmaat te zijn. (Hand. 1867 bl. 11, 124—128). Art. 77. In gemeenten met één predikant is de bevestiging het werk van den consulent, als den pastor foei vervangende, of van zijn secundus. Indien de beroepene het verlangt, wordt deze plechtige handeling door den consulent aan een ander, door den beroepene aan te wijzen, predikant afgestaan, doch wordt de tegenwoordigheid van den consulent of van zijn secundus, of anders tot plaatsbekleeding de toestemming (tóp den praeses van het Classicaal Bestuur gevorderd.veranderd, van de akte vöfl ontslag uit de betrekking tot zijtas1 «Vött'ge classis, en doet Vöfëlag aan den algemeenenpkorrespondent van het kerkeWj fc*Wg|ÉÖhï?d) n y • Het Classicaal BesWfflP doet aan den bevestigdë^akté van lidmaatschap der classe toekööden, volgens 't Formulier F, aan dit reglement annex. Binnen" acht dagen na de bevestig ging geeft de consulent het archief in eene kerkeraadsvergadering over, nadat het met den in art. WOWü* melden inventaris11!2al vergeleken 'De scriBl"'Uan het Classicaal Bestuur doet de vervulling der vacature onmiddellijk ter kennis komen van het daartoe aangewezen Ministerieel Departement. *) Het „kerkelijk orgaan'1, vroeger de Kerkelijke Gourant, waarin het officieele van het niet'-officieele gedeelte werd geschèidèn, over : welks in de tweedè plaats genoemd gedeelte " de Synode geen zeggen had, dewijl de Kerkelijke Courant het eigendom eener uitgeversfirma was, is sedert 1917 het Weekblad der Nederlandsche Hervormde Kerk (officieel orgaan); de „algemeene correspondent" is de Secretaris van de Algemeene Synode. Zie Hand. 1893 bl. 285—294, 326—327, 455; 1916 bl. 110, 118—119, 408-415, 480, Bijl. B. bl 335; 1917 bl. 19, Bijl. B. bt%2a\^p. VIERDE AFDEELING.l) Beroeping van predikanten voor de vervulling van een of meer bijzondere werkzaamheden. A..Bij reeds.pesiaan.de predikantsptaatsen. ' ,1' Art. 80. In gemeenten :'met twee of meer predikanten kam'in dé'riref* vulling van eene bestaande predikantsvacature worden vóórzien door de beroeping van een predikant voor het verrichten van een of meer bijzondere werkzaamheden. Vierde Afdeeling. Door de Synode werd in 1915 aan de Syw^ Com. opgedragen eene regeling te ontwerpen, waardoor de Kerkeraden de bevoegdheid zouden verkrijgen, predikanten te beroepen voor speciale werkzaamheden. (Hand. 1915 bl. 155—158). De gedachte daaraan werd gewekt door de noodzakelijkheid in den mobilisatietijd (1914 —1918) om te voorzien in de geestelijke verzorging der vele manschappen, die toen onder de wapenen waren; en den wensch om een verzorging, die in oorlogstijd noodig was, ook, nooveel mogelijk in vredestijd in de garnizoensplaatsen voort te zetten. Nadat de Syn. Com. bij den Min: van Oorlog op dit laatste had aangedrongen en daarvoor door den Minister een regeling was ontworpen, werd het wenscheïÖk geacht, al bleef mWH'm de eerste plaats aan de verzorging der militairen in groote garnizoensplaatsen denken, om ook voor andere speciale werkzaamheden bepaalde predikanten aan te stellen of wel aan aanwezige predikanten speciale werkzaamheden op te dragen. Daaruit is voortgekomen de regeling, welke in deze 4e Afd. is vervat, alsmede een toevoeging aan art.' 20 Alg. Regl. en . aan M^S^tf^h. Regl. voor de Kerkeraden. Zij is in werking getreden 15 Januari 1918. Bijl. B. 1916 bl. 300-^305; Hand. 1916 bl. 439—443. 456—459; 1917 bl. 336—344, 399-^402; Bijl. B. 1918 bL 228—230. ! Bij deze regeling, welke een • exceptioneel1 en facultatief karakter draagt, is ongeschonden bewaard het grondbeginsel, dat er een innige band bestaat tusschen den pred. en de gemeente, die hem voor de verzorging van al hare belangen noodig heeft. Tegelijk wordt het verrichten "van bijz. werkzaamheden door predikanten geheel binnen de sfeer der kerkelijke gemeente gebracht. Met REGLEMENT OP DE VACATÜRËN. — Art. 80—86. 95 het oog zoowel op de geesten^»''» sfinffelijke belangen van de gemeente als op het belang van de bijzondere werkzaamheid, werd noodig geacht, dat de pred., beroepefc>.volgens art. 85, indien hij zijne bijz. taak neerlegt, gerekend wordt afstand te doen van zijne bediening.. Anders staat het met den pred., beroepen volgens art. 80. De band, die hem aan de gemeente bindt, is van inniger aard. Hij kwam, toen in een bestaande vacature moest worden voorzien. Blijkt hij voor de vervulling van de speciale werkzaamheden ongeschikt, of gevoelt hij zich gédfOUfen dien arbeid op te geven, dan blijft hij nochtans de persoon, door wien de vacante predikantsplaats werd bezet. Hetwui hierbij alleen de vraatf zijn, op welke .wijze hij zijne plaats als gewoon dienstdoend pred. in de gemeente zhl flÉffemen. Dlr zal het best kunnen geschieden op de wijze als in art. 90 is Omschreven. Art. 81. De predikant, voor het verrichten van een of meer bijzondere. 'Werkzaamheden beroepen, wordt van zijne gewone ambtswerkzaamheden door den Kerkeraad geheel of gedeeltelijk vrijgesteld. tagemeenten met twee predikanten kan deze vrijstelling alleen geschieden met goedkeuring van den anderen predikant.1) De ambtswerkzaamheden, waar\TOlwqSrcfnHg fi^e^féehdj woïi^eh vervuld door den anderen predikant of de overige prrakafiten der gemeente. 1) De bedoeling'is .echter, dat, als er een vacature komt en een andere predikant wordt beroepen, deze laatste de goedkeuring niet zal kunnen weigeren. Art. 82. Eene regeling, atè nSSH* 81 bedoeld, kan ook *getröfföft worden ten opzichte van één dflr fëi^bs,die^tdV3etidfrb''fSièdikanten eener gemeente, zoo deze zich hiertoe bereitf'JWfldaBl't!11'> Art. 83. Aan den predikant, volgens de artikelen 80 en 81 beroepen, wordt toegekend het aan de vacante predikantsplaats verbonden traktement, verminderd met het bedrag, dat hij voor het verrichten'van eene of meer bijzondere werkzaamheden zal genieten. Deze in mindering gebrachte som wordt onder de predikanten der gemeente gelijkelijk verdeeld. ■J B.v. in geval een pred. vodr'bttfc werkzaamheden eefl'tWötteiÉfent van een Vereeniging ontvangt, dat hooger is dan het aan de vacante pred. plaats verbonden traktement, omdat aan die bijz. werkzaamheid ook bj^z. eischen worden gesteld. (Hand. 1916 bl. 441). Art. 84. De beroeping van een predikant voor het vervullen van ë$n, (fl meer bijzondere werkzaamheden, de geffeele of gedeeltelijke vrijstelling van de gewone ambtswerkzaamheden, en de bepaling van het gedeelte, waarmede het trktement, volgens den ligger9fiSn hem uit te keeren, zal worden verminderd, behoeven de goedkeuring van het Classicaal Bestuur. B. Bij nièttiï'è p%dtkantsplaatsen. Art. 85. De Kerkeraad eener gemeente kan besluiten, dat boven het getal der predikanten een predikant beroepen worde voor het wrHcnjfen van een of meer bijzondere werkzaamheden. Art. 86. Door dat besluit ^jMBi de bepaling van art. 43, 8o. van het Algemeen Reglement is in acht genomen — wordt' èen niéuwe pré- 96 REGLEMENT OP DE VACATURE» trfj Art. 86—93. dikantsplaats geacht te zijn gevestigd, waaraan een traktement moet 'j^i'yerbonden. x) ») De laatste woorden schijnen overtollig, omdat een pred. plaats eerst gevestigd kan zijn, wanneer er een traktement aan verbonden is; de bepaling dient echter om te voorkomen, dat iemand eene werkzaamheid aanvangt, zónder zekerheid voor het traktement. (Hand. 1916 bl. 442). Art. 87. Deze predikantsplaats kan worden opgeheven, als de predikant, voor een of meer bijzondere werkzaamheden beroepen, niet meer in de gemeente»ö8ls dienstdoend predikant werkzaam is. Art. 88. De verhouding van deze predikantsplaats tot den Ring wordt in het ring-reglement geregeld. C. Algemeene Bepalingen. Art. 89. De predikanten, beroepen volgens de artt. 80 en 85, bezitten in den Kerkeraad dezelfde bevoegdheden als de overige predikanten. Zij vervullen echter in de gemeente geene werkzaamheden, waarvan zij bij de beroeping zijn ontheven, tenzij dit hun door den Kerkeraad is toegestaan of verzocht. Art. 90. Een predikant beroepen volgens art. 80 voor de vervulling van een of meer bijzondere werkzaamheden, en door de omstandigheden gedrongen, die taak neder te leggen, treedt, met goedkeuring van den Kerkeraad, in de vervulling van de gewone ambtswerkzaamheden van den predikant. In dat geval legt hij in den Kerkeraad de verklaring af, dat hij zich ge¬ bonden acht aan alles wat in den gewonen beroepsbrief aan den predikant is opgedragen. Van deze verklaring wordt mededeeling gedaan aan het Classicaal Bestuur ter approbatie. x) x) De beteekenis van dit art. is volgens de Synode deze: „Een pred., die volgens art. 80 beroepen is en; niet langer wenscht de bijz. werkzaamheid te verrichten, is eigenlijk gelijk aan iemand, die zijn ambt nederlegt; maar dit art. komt hem tegemoet, door te bepalen, dat de Kerkeraad hem in dat geval kan laten blijven voor de vervulling van gewone werkzaamheden". Hand. 1916 bl. 459; Bijl. B. bl. 304. Art. 91. Een predikant, die volgens art. 82 met een of meer ! bijzondere werkzaamheden is belast, kan, in geval een der andere | predikantsplaatsen vacant wordt, tot de gewone ambtsbezigheden terugkeeren, indien hij daartoe zijn verlangen te kennen geeft. Is er geen vacature, dan kan dit geschieden met goedkeuring van den Kerkeraad. Art. 92. Een predikant, beroepen volgens art. 85 en door omstandigheden gedrongen om zijn taak neder te leggen, wordt gerekend afstand te doen van zijne bediening. Art. 93. De beroepsbrief van een voor eene of meer bijzondere werkzaamheden beroepen predikant zal eene nauwkeurige omschrijving bevatten van hetgeen hem wordt opgedragen. x) Op dien beroepsbrief, geapprobeerd door het Classicaal; Bestuur, plaatst het Provinciaal Kerkbestuur zijn visum. *) De bijzondere werkzaamheden zijn REGL. OP DE VACATUREN. — ADD. ARTIKEL. — FORMULIER A. 97 te verschillend dan dat een uniforme beroepsbrief! mogelijk ' zon zijn. (Hand. 1916 bl. 343; Bijl. B. bl. 304). Additioneel Artikel. Het vroegere reglement vervalt met de invoering van het tegenwoordige- benevens al de bepalini.garW7nidere reglementen en al de kerkelijke verordeningen, welke met dit reglement in strijd zijn. FORMULIEREN ftjJfër!^ REGLEMENT OP DE VACATUREN. Formulier A. Beroepsbrief. (A) De Kerkeraad der Hervormde Gemeente te ...., heden wettig bijeengekomen ter zake van de beroeping van eenen herder en leeraar naar de kerkelijke verordeningen; gezien den uitslag van de daarvoor gehouden stemming der bevoegde manslidmaten; of gezien den uitslag der daarvoor , gehouden stemming van het kiescollege; gezien de akte van collatie.... van electie .... van agreatie,.. ingevolge de stemming van de daartoe gerechtigden; (B) heeft goedgevonden te beroepen, gelijk hij beroept bij deze, tot herder en leeraar dezer gemeente den WelEerwaarden N. N., predikant te .... den Eerwaarden N. N., Candidaat tot den Heiligen Dienst bij het Provinciaal Kerkbestuur .... (of: verklaart, dat tot herder en leeraar dezer gemeente beroepen is de enz.) en zulks op zoodanig traktement en zoodanige emolumenten, als aan deze standRegl. der Ned. Herv. Kerk. plaats verbonden en in annexe opgavé°^ermeld ïfjti?" (C) De Kerkeraad, deze beroeping ter kennisse van den WelEerwaarden N.N. (den EeBwaarden).... brengende, vertrouwt, dat hij deze beroeping opvolgende, na de approbatie van het daartoe bevoegde1 kerkelijke gezag verkregen te hebben ten spoedigste tot de gemeente ! zal overkomen, dm door leer en voorbeeld, bestuur en opzicht, alles te doen wat eed herder en leeraar, ! overeenkomstig Gods Heilig Woord, : volgens de verordeningen der Nederlandsche Hervormde Kerkv.betaamt; inzonderheid door het verkondigen van het Evangelie en het bedienen van den H. Doop en van het H. Avondmaal op de bij de Gemeente vastgestelde tijden ; het vertroosten der kranken, het bezoeken der gemeenteleden) fp hunne huizen, en door het onderwijzen van de bijbelsche en kerkelijke geschiedenis en van de geloofs- en zedeleer van den christelijken godsdienst in catechisatiën, gedurende het gansche jaar wekelijks te houden; (D) terwfll de Kerkeraad wederkeerig al die achting, liefde en medewérWflg'' belooft?riwelke den rechtgëaaTSlehEvangeiiédienaar toekomt. GedaanjljMmze vergadering te den.. (E) De Kerkeraad der (Utd£rduitsche of WaaUdiej Hervormde Gemeente te.... Ingeval het Classicaal, Bestuur, naar art. 1 van het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden, of naar art. 49 van het Reglement op de Vacaturen, en het Provinciaal Kerkbestuur naar laatstgemeld ar-, 7 98 REGLEMENT OP DE VACATUREN, — FORMULIEREN A—B. tikel doen moeten, wat des Kerkeraads is, hebben de volgende wijzigingen plaats: ,, in (A). „Het Classicaal Bestuur doende in de Gemeente.... wat des Kerkeraads is naar art. 1 van het Synodaal reglement ivoor de Kerkeraden" of, „Het Classicaal Bestuur.... doende in de Gemeente .... wat des Kerkeraads is naar de artt. 46 en 49 van het Reglement op de Vacaturen en alzoo heden wettig bijeengekomen" enz.; of „Het Provinciaal Kerkbestuur handelende naar de artt. 46 en 49 van het Reglement op de Vacaturen, ten aanzien van den Kerkeraad van ...., heden wettig bijeengekomen!!, enz.; in (B). „heetP'gJDedgevöftdfelVSBji beroepen, gelijk het beroept'nbijl de2fef^^n*ft;Sd38l9d"id' sb ncv rifiv ny of JGezièn het Viertal, door het Classicaal Bestuur van.... voorgedragen, heeft goedgevonden te Detoejjen. gelijk het beroept bij deze" enz.; in (C). „Het Classicaal Bestuur, handelende, als boven", enz.; of „Het Provinciaal KerkbésttWr, handelende als boven" enz.; in (D) „vertrouwende het Glas-' sicaal Bestuur, dat de WelEerwaarde.... (Eerwaarde....) bij de gemeente, en wanneer men in haar midden weder tot de samenstelling van eenen Kerkeraad zal kunnen geraken, ook bij dezen » wederkeerig a\ kerkelijke procedure is ingesteld, dan nadat over de tegen hem ingediende kl ach te finale uitspraak is gedaan. In de formulieren D en E kunnen wijzigingen, naar de gesteldheid der zaak, door het Classicaal Bestuur, of met zijne goedkeuring, worden aangebracht. . SYNODAAL REGLEMENT OP DE ERKENNING VAN NIEUWE GEMEENTEN, i) Art. 1. Nieuwe gemeenten worden opgericht: a) door stichting; b) door splitsing van combinatiën; c) door toekenning van een zelfstandig bestaan aan een of meer gedeelten eener gemeente, die op grooten afstand van het kerkgebouw verwijderd zijn; d) door vereenigin*)i*an kerkvrjjp buurtschappen2) met een deel van eene gemeente; e) door samenvoeging van gedeelten van meer dan ééne bestaande gemeente. 3) *) Dit Reglement is in werking getreden den len Maart 1869. 2) Met kerÈ^üe^WÜrtschdppéèP^npden bedoeld „gehuchten en bè,MDllM> gen. die hier en daar. vooral op heiden en in veeriènjiverre van kerkgemeenten ontstaan en nog bij geen der naburige kerkgemeenten zj^}.,nigelijfd. (Hand. 1865 bl. 114. Vgl. Bijl. B. 1862 bl. 142 —143). 'HfifcÏR- 4Ö/iali1ii ztt^iWe* bepaald vermeld, doch moeten toch daaronder worden begrepen, de zoogenaamde: gestichtsgemeenten, hetzij men die beschouwt als gevormd door stichting dan wel door toekenning van een zelfstandig bestaan. Daartoe behooren: de Hervormde gestichtskerk van de Prov. ^kgnhuizen nabij Santpoort en fe Bakkum (vroeger „Meerenberg"; sedert 1919 is de naam aljFvermeld gewijzigift Hand. 1919 59, 90),rl%e-f,',Weezenkapef' té Neerbósch, de' „Vluchthëu- stichting'.' te Alphen aan den Rijn, die, om haren eigenaardigen toestand bij bijzonder besluit der Synode zijn opgenomen in het kerkelijk verband voor een bepaald aantal jaren, zoodat het contract na dien termijn hernieuwd WrO#Zie o.a. Hand. 1915 bl. 490—492; 1919 bl. 59. Art. 2. De aanvraag om als zelfstandige-gemeente erkend te worden geschiedt door den Kerkeraad, belanghebbende personen of hunne gecommitteerden. j Art. 3. De aanvraag wordt, met redenen omkleed, aan het Classicaal Bestuur gericht, wanneer belanghebbenden onder dezelfde Classis ressorteeren; aan het Provinciaal Kerkbestuur, wanneer zij behooren onder meer dan ééne ■ Classis;: aan de Algemeene Synode, of, als deze niet vergaderd is, aan ^p1 Algemeene Synodale <5ommissie, warfïfeer zij behooren onder meer dan één provinciaal ressort. i Art. 4. De kerkejjjKe BestnrenjBy art. 3 vermeld, kunnen, ook zonder dat eene aanvraag bij hen ontvangen werd, elk binnen zijn ressort, WvopHWWjW|g van eene nietiwfe"glè'* nieente in" overweging nemen en, deze nuttig öf noodig keurende, trachten te bevorderen. 102 REGL. OP DE ERKENNING VAN NIEUWE GEMEENTEN. — Art. 5—8. Art. 5. Bij de aanvraag in art. 2 bedoeld, worden overgelegd: a) eene kaart of plattegrondsteekening, aanwijzende de kadastrale uitgestrektheid, indeeling en begrenzing van de nieuwe gemeente, welker oprichting wordt verlangd; b) eene juiste opgaaf van het:g«ai*aer4lll' maten en leden, die de nieuwe gemeente zullen uitmaken; c) een voldoend bewijs, dat de gelden, voor het predikantstraktement benoodigd, in den regel 'althans voor de helft, gevonden zijn?1); d) een nauwkeurig bericht aangaande hetgeen bereids geschied is en, zoo noodig, nog geschieden zal, ten einde te voorzien in de behoefte der nieuwe gemeente aan een kerkgebouw en een pastorie; e) eene opgaaf van de middelen, waaruit in de behoeften van den openbaren eeredienst zal kunnen voorzien worden. *) Dit staat in verband met de mogelijkheid om aan de Regeering een „alterum tantum" te vragen. (Ministerieele aanschrijving aan de Prov. Colleges van toezicht, van 25 Aug. 1827, |F *n Ide herderlijke zorg. 6°, 7° worde 7°. 8°. 4°, 5° worde 5°, 6°. In het Formulier worde in B achter de woorden: predikant te.... ingevoegd: godsdienstonderwijzer te.... Toelichting. De bedoeling van deze wijziging is de stichting van nieuwe gemeenten, ter plaatse waar godsdienstonderwijzers in zich sterk uitbreidende gemeenten werkzaam zijn, mogelijk te maken. Deze vorm van hulppredikerschap draagt een tijdelijk én bijzonder karakter. Zulk een hulpprediker kan in deze functie alleen werkzaam zijn en blijven in de gemeente, die hij zelf heeft helpen TOrWSiilIf* zijn Persoon houdt fnuafe I gemeente deze vorm van hulppredfkerI schap automatisch op te bestaan. In verband hiermede zijn de hem toegekende bevoegdheden ook tot de noodzakelijke beperkt. Deze wetswijziging bedoelt een overgangstoestand te regelen tot de vorming van zelfstandige gemeenten en daarmede de vervloeiing der Nederlandsche Hervormde Kerk tegen te houden. Art. 3. Hulppredikers kunnen in de gevallen, bij het voorgaande artikel bedoeld, worden aangesteld: lo. gedurende het jaar van gratie, I of in meer dan gewoon langdurige vacaturen, wanneer de bijzondere behoeften van de gemeente of van den ring zulks vorderen, of ook op nieuw gevestigde standplaatsen, waarvan, om geldelijke of andere redenen, het vaste traktement nog I niet geheel verzekerd is; 2o. in bezwaarvolle combinatiën of uitgestrekte gemeenten ten platten lande, waar, hetzij wegens tij— delijke, hetzij wegens blijvende omstandigheden, de predikant niet in de noodwendige behoeften der gemeente kan voorzien, en wegens -tact te geringe zielental, geene vermeerdering van standplaatsen gevraagd kan worden; 3o. in gemeenten^ waar het getal der predikantsplaatsen niet in verhouding staat tot het zielental, en voor alsnog niet kan worden uitgebreid, of, wanneer in grootere gemeenten een of meer der predi| kanten tot verlichting of tot aaflivulling van hun werk eenen helper verlangen; 4o. wanneer een predikant, persoonlijk, wegens tijdelijke ongesteldheid naar het lichaam of naar 108 REGLEMENT OP HET HULPPREDIKERSCHAP. -— Art. 3—6. den geest, zijne bediening öf geheel niet, öf slechts ten deele wadHnemen kan; 5o. wanneer een predikant, door ouderdom of, ajiidëre oorzaken voor zijn dienstwerk ongeschikt geworden, zijn emeritaat heeft gevraagd, en de inwilliging van dit verzoek wordt vertraagd; 60. wanneer een predikant "Bi zijnen dienst geschorst is; 7o. wanneer een predikant, voor zijn ambtswerk geheel ongeschlKt geworden, zoodat zijn ontslag volstrekt noodzakelijk is, echter weigert het emeritaat •ilm)!Jtë'vragen, en het Provilifcfeö'1 Kerkbestuur op een door den Kerkeraad of dow de ouderlingen hierover ingediend beklag, handelend optreedt. 2) -1) Wijziging in werking getreden 15 Jan. 1919. 2) Een voorstel om aan art. na 7° toe te voegen: 8° „waneer een wijk voor de bearbeiding van één predikaat te groot is", met daarbij aansluitende wijzigingen in de artt. 7 en 13 is verworpen. (Hand. 1915 bl. 27tljdens zijn werkzaamheid als hulppredikePWBt standplaats, dan kan die werkzaamheid alleen voortduren, indien opnieuw voldaan wordt aan de bepaling in al. 1 van dit artikel. *) Ingevoegd in verband met de toevoeging aan art. 2, in werking getreden 15 Jan. 1919. Art. 6. De beroeping1), in het voorgaande art. vermeld, wordt aan den gekozene bekend gemaakt door de uitvaardiging van een wettigen brfWjsshgericht'rfipr het formüftet, bij dit reglement gevoegd en, bij de aanvrage om approbatie, over te leggen bij het Classicaal Bestuur. J) Als bij art. 5. REGLEMENT?OP HET JWLPPREDIKERSÜrJAtf. — Art. 7—13. 109 Art. 7. In de gevallea, in art. 3, sub 3o. laatste gedeelte^», en 5o. vermeld,'ihtéleft de predikant (hebben de predikanten), na verk^eg)WW toestemming van het Classicaal Bestuur, ingevolge art. 4, het recht om eene voordracht bij den Kerkeraad in te dienen. Zij, aan wie de beroeping van predikanten is opgedragen, veranderen deze voordracht in eene benoeming. & wj;iweigering\vll(P«i'-¥le predikant (doen de predikanten) andermaal eene voordracht. Na '^wnfeifwde Wereering ■gètëchïêflt de beroeping door het Classicaal BeShWr, zonder aan eenige voordracht 'gebonden te zijn, en onder goedkeiiWiig van het ProvincïaSP KerkbesrJBft n9 Art. 8. Op gelijke wijze als aan het slot van het vorig artikel bepaald is, wordt gehandeld wanneer het Classicaal Bestuur, naar art. 1 van het Reglement voor de Kerkeraden, doende wat des Kerkeraads is, den Hulpprediker beroepen *) heeft. Als bij art. 5. Art. 9. Een hulpprediker, tot wiens bezoldiging eene toelage uit. 's lands kas benoodigd* is, worldft niet beroepen1), vóór gat de gelden door het bevoegd Ministerieel Departement, op aanvrage, zijn toegezegd. 2) 2) Als bij art. 5. -) Het bevoegd Ministerieel Departement is het Ministerie van financiën. Thans wordt alleen nog aan den Kerkeraad van Oudewater een toelage van f 75 per kwartaal verleend voor den hulpprediker te Hekendorp (Goverwelle). Art. 10. De hulpprediker wordt aangesteld voor onbepaalden of jjfPjMibepaalden tijd.1) Vóór de aanvaarding '.van zijne hidierijng wordt hij door den predikant (een der pre/jmcanten) of den consulent, zonder oplegging der handen, kerkelijk bevestigd. x) „Het hulppredjkerschap mag niet eelijk worden gesteld met de vaste Evangeliebediening. Iedere dienst van een hulpprediker is tijdelijk, en het is van belang dat de Kerk haar alzoo beschouwe. Zij 'iK&'dngt sleooö r^Ét plaats en den werkkriBjl van den Evangeliedienaar daar en zoolang daarin niet is voorzien. Zij is altijd slechts eene hulp e.... en dus tijdelijk, zoolang zij duurt, zoolang er behoefte aan is". Bijl. B. 1858 bl. 33. Art. 11. In de gevallen, art. 3, sub lo.; 4o., 5o., 6o. en 7o. vermeld, wordt de hulpprediker voor niet langer dan voor zes maanden aangesteld. Om gëwiéhtige redenen kan door het Classicaal Bestuur, op aanvrage der belanghebbenden, verlenging van den diensttijd worden toegestaan. Heeft dit Bestuur beOTnkihg daartegen, dan wordt op flè*amVrage door het ProvThchtlft Kerkbestuur9 oftSHfet.'1 'J • 4Ëk voorgeschrevene.^n art. 70, alinea 1 van het Reglement op de vacaturen, is mede van toepassing op alle zaken, die op de aanstelling eens hulppredikers betrekking hebben; het doen eener beroeping is hiervan uitgezonderd. Art. 13. De werkzaamheden van den hulpprediker worden bij Zijne aanstelling geregeld door den Kerkeraad of, in de gevallen art. 3 sub lo. eerste gedeelte, 6o4 en 7o. 110 REGL. OP HET #ÖLPPREDIKEH5CHMK *Ü Art. 13—18. FORMULIER. vermeld, door den ring, en in de gevallen sub 3o. tweede gedeelte, 4o. en 5o. aangeduid, naar gelang der omstandigheden, door den predikant (de predikanten) of ddcjr den consulent, onder goedkeurtflfe [ des Kerkeraads, steens in overetat* stemming met de bestaande kerkelijke vero?8eningen. De aldus geregelde werkzaamheden worden behoorlijk in eene instructie omschreven, die, na door het Classicaal Bestuur te zijn goedgekeurd, tegelijk met den brief van beroeping in art. 6 vermeld aan | den beroepene wordt toegezondtnii' Ingeval hij de beroeping aanneemt, onderteekent hij de beide stukkétt en zendt ze aan den KerkeraSH 1 terug, die daarop de noodige.approbatje^ pij het Classicaal Bestuur : aanvraagt. Art. 14. De hulpprediker heeft als zoodanig zitting in den Kerkeraad met adviseerende stem. Tot bekleeding van het voorzitterschap is hij echter niet bevoegd. Art. 15. Bij de kerfy^sitatie wcwg ook onderzoek gedaan naar dén dienst en den wandel des hulp- L predikers. *) 1) Dit is echter niet uitdrukkelijk in het Regl. op de kerkvisitatie opgenomen. Art. 16. Ingeval de hulpprediker in een vacature op beroeping gaat prediken, zorgt hij >toor de waSt^ neming van zijnen predikdienst in | de gemeente waar hij werkzaam is. Art. 17. Van den staat van bet hulppredikerschap in het ressort, ^Sreft-' door de Provittciale Keflt* besturen, na ontvangen Opgaven deswege van de Classicale Besturen, jaarlijks aan de Synode verslag gedaan. Art. 18. Dit Reglement treedt in werking op den lsten November 1860. Met de invoering ervan zijn de vroegere reglementaire bepalingen, het hulppredikerschap betreffende, vervallen. Formulier. (A.) De Kerkeraad der Hervormde Gemeente te ...., heden wettig bijeengekomen, ter zake de beroeping van een hulpprediker naar de kerkelijke verordeningen, — gezien den uitslag van de daarvoor gehouden stemming van het kiescollege; — gezien , den uitslag van de daarvoor gehouden stemming der istemgerechtigden, — gezien de voordracht.... (B.) Heeft goedgevonden aan te stellen, gelijk hij aanstelt bij dezen, voor den tijd van.... (voor onbepaalden tijd), tot hulpprediker dezer Gemeente den weleerw. heer N. N., predikant buiten vaste bediening, (den eerw. heer N. N., candidaat tot den Heiligen Dienst bij het Provinciaal Kerkbestuur ïlRfisti» predikant te....), en zulks op eene bezoldiging van .... (C.) De Kerkeraad, deze beroeping ter kennisse van den weleerw. heer .N. N. (den eerw. heer N. N.) brengende, vertrouwt, dat hij, deze beroeping opvolgende, na de approbatie van het daartoe bevoegde kerkelijke Bestuur verkregen te hebben, ten spoedigste tot deze gemeente zal overkomen (zijn arbeid in deze Gemeente zal opvatten), om door de getrouwé .Wérvulling FORMULIER BIJ HET REGLEMENT OP HET HULPPREDIKERSCHAP. 111 van de werkzaamheden, in bijgevoegde instructie omschreven, en door het voorbeeld van een godzaligen wandel, aan hare opbouwing en volmaking mede te ar- | beiden; H (D.) terwj^dg.Kej"keraad wederkeerig" al ^we HÏclfinlg* -riefclé eri medewerlün» belooft, v«telke den rechtgeaarden Evangeliedienaar toekomt. Gedaan in onze vergadering te .... den .... (E.) De Kerkeraad der (Nederduitsche of Waalsche) Hervormde Gemeente te .... Ingeval het Classicaal Bestuur, hetzij naar art. 7 van het Reglement op het Hulppredikerschap, hetzij naar art. 1 van het Reglement voor de Kerkeraden, doen moet wat des Kerkeraads is, hebben de volgende wijzigingen plaats: op (A.) Het Classicaal Bestuur van ...., handelende ten aanzien van den Kerkeraad der Hervorntdé'1 Gemeente te naar art. 7 van het Reglement op het Hulpjiredikerschap, (doende in de Hervormde Gemeente te .... wat des Kerke¬ raads is, naar art. 1 van het Reglement voor de Kerkeraden); op (B.) Heeft goedgevonden aan te stellen, gelijk het aanstelt bij deze, enz.; op (C.) Het Classicaal Bestuur handelende (doende! .^s boven, brengt' deze benoeming' ra^kénnis van . ... en vertrouwt, dat hij, deze oeroeping Opvolgende,- na aenftpprobatie van het ProvSHttiaal Kerkbestuur verkregen te hebben, ten spoedigste tot de voormelde Gemeente zal overkomen om, enz.; op (D.) Vertrouwende het Classicaal Bestuur, de weleerw. heer ...! (eerw. heer . ...) zoo bij den Kerkeraad afsoij de Gemeente (bij de Gemeente voornoemd, en wanneer men in haar midden weder tot de samenstelling van een Kerkeraad zal kunnen geraken, ook bij dezen) wederkeerig al die achting, liefde en medewerking zal ondervinden, enz.; op (E.) Het Classicaal Bestuur ...., handelende naar art. 7 van het Reglement op het Hulppredikerschap (doende naar art. 1 van het Reglement voor de Kerkeraden). REGLEMENT VOOR KERKELIJK OPZICHT EN TUCHT EN VOOR DE BEHANDELING VAN GESCHILLEN EN VAN BEZWAREN TEGEN BESLUITEN IN BESTUURSZAKEN, i) HOOFDSTUK C Kerkelijk opzicht en kerkelijke tucht.2) Art. 1. Het beginsel van alle kerkelijk opzicht en van alle kerkelijke tucht moet zijn de christelijke liefde en barmhartigheid. 3) Kerkelijk opzicht wordt gehouden en kerkeliJHë' tucht wordt geoefend tot bevordering van christelijk 'ïé^ ven, tot voorkoming en wegneming van alles wat het godsdienstig|iï,'é5r zedelijke welzijn der gemeente belemmert, tot behoud van wie drei¬ gen af te dwalen en verloren te gaan, en tot handhaving van de kerkelijke Reglementen en verordeningen. *) Het Reglement van 1816 is door dat van 28 September 1825, en dit laatste weder door het Reglement van 1 Juli 1857 vervangen. Toen zich in het begin .dezer eeuw weder eene reorganisatie-beweging openbaarde, waren er, die ook eene andere wijze van toepassing van de kerkelijke tucht op hun programma hadden geschreven.. Sommigen meenden de „leertucht" op den voorgrond te moeten stellen, anderen vonden - de geheele regeling van de rechtspraak „dwaas" (dr. J. R. Slotemaker de Bruine in zijne brochure: „Reorganisatie" Nijmegen 1904 bl. 39, j 40) en „eene toch nooit geheel slagende nadoérimg van de wereldlijke rechtbanken". In het rapport der z.£. ^êtótfg'ÖBV satie-Commissie zijn deze meeningen in een afzonderlijk opstel (Bijl. G. 1906 bl. 136 v.v.) weerlegd. De regeling bleef dan ook gehandhaafd, behoudens wijzigingen voor en na daarin aangebracht. In, 1912 diende echter, jde toenmalige VUS-president der Synode het voorstel in, het Reglement van 1857 te herzien, maar, blijkens de Memorie van toelichting, op grond van overwegingen welke niet met reorganisatie. verband hielden. (Hand. 1912 bl. 112—118). Allerminst werd begeerd eene herziening, waarbij het groote hoofdbeginsel van het Reglement, het karakter der broederlijke liefde, zooals zij zich in de Kerk van Christus behoort te openbaren, ook maar in het geringste zou worden geschaad. Het Reglement, hoe voortreffelijk ook. bevatte evenwel „een voor de praktijk bezwarend complex van bepalingen". In de eerste plaats ware het noodig, zonder verwijzing naar tot ongerief van den kerkelijken rechter, enkele waren weggelaten! 'bepaalde voorschriften te geven, welke gelden voor elke behandeling in rechten, hetzij uitspraak, beslissing of besluit. (Handel. 1912 bl. 115). De Synode besloot tot herziening. De door haar benoemde Commissie nam de meeste der voorgestelde wijzigingen over in haar concept, of hield er rekening mede. Hare meerderheid was beducht voor groote REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN TUCHT. 113 veranderingen, welke bezwaren of gevaren medebrachten. Zij was huiverig afrevWjkèn van de bestaande bepalingen, als dit niet hoogst noodzakelijk was. Bovendien was de Commissie gebonden aan het Algemeen Reglement. Haar arbeW Was derhalve van conserVatjeVèW' aard. (Bijl. B. 1914 bl. 325—375). Evenwel zijn tal van aïHkèlen bij de herziening gewijzigd of anders gerangschikt. De Synode van 1914 nam, na uitvoerige behandeling, het gewijzigd Reglement voorloopig aan. (Hand. 1914 bl. 759 —780). Het werd in de Kerk zeer gunstig ontvangen (vrgl. het rapport, Hand. 1915 bl. 634—657), in de 30ste zitting der Synode met 15 tegen 4 stemmen definitief aangenomen, en het trad in wë?Kirig 15 Januari 1916. 2) Hoofdstuk I bevat de fundamenteele artikelen. 3) Het hoofdbeginsel van het Reglement wordt voorop geplaatst. 1flïa!H. 1914 bl. 7»'!3Hand. 1856 bl. 117, 118, 141) vrgl. art. 5 en de vorige aanteekening. Art. 2. Het houden van opzicht en het uitoefenen van tucht is opgedragen aan de Kerkeraden, de Classicale Besturen, de Provinciale Kerkbesturen en de Algemeene Synode, volgens de bepalingen van dit Reglement. Art. 3. Het kerkelijk opzicht strekt zich uit tot allen, die volgens art. 2 van het Algemeen Reglement, door belijdenis, doop, geboorte of op andere wijze tot de Nederlandsche Hervormde 'Kerk 'behooren. ') Opzicht en Tucht zijn in dit Hoofdstuk alleen formeel onderscheiden. Het kerkelijk opzicht moet de grondslag blijven voor tuchtoefening.. Door splitsing van opzicht en tucht zou het opzicht worden gedenatureerd. (Bijl. B. 1914 bl. 332 en 333). Het streltP'z^' uit tot allen, lidmaten en leden, die tot dë Kerk behooren. Daarentegen wordt Regl. der Ned. Herv. Kerk. '. de tucht alleen in bepaalde gevallen en uitsluitend op lidmaten toegepaSt.'WaiM? 1856 bl. 117, 118, 141). Art. 4. De in art. 2 genoemde Besturen houden opzicht op zoodanige wijze als hun het meest geschikt zal voorkomen. Art. 5. Zij trachten de te hunner kennis gekomen verkeerdheden door raadgeving en terechtwljz^hgf, voor zoover zij die daarvoor vatbaar oordeelen, in den geest der broederlijke liefde uit den weg te ruimen. Art. 6. Aan de kerkelijke tucht zijn onderworpen alle lidmaten, en inzonderheid leeraren, ouderlingen, diakenen en andere leden van kerkelijke Besturen, ter zake van onchristelijken wandel, van openbaren strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Hervormde Kerk (art. 39 van het Reglement op het godsdienstonderwijs en, wat de leeraren in het bijzonder betreft, art. 27 van het Reglement op het examen) '), van verstoring van orde en rust, en van verzuim of vergrijp in de uitoefening van kerkelijk, betrekkingen. 1) De tusschen ( ) opgenomen woorden zijn eene, 15 Jan,, 1909 in werking getreden, ampliatie van de oorspronkelijke tusschen ( ) geplaatste woorden: „art. 27 van het Reglement op het examen". Deze ampliatie werd noodig geacht, omdat in het artmjèJ niet alleen van leeraren, maar van A,alle lidmaten" sprake is. Afgewezen werd een voorstel van den Kerkeraad van Rotterdam, om de verwjjzfhg naar art. 27 Regl. Examen wegtenemen, omdat deze woorden geen beteekenis meer zouden hebben sinds 15 Jan. 1883, toen de nieuwe proponents-formule niet langer eeiWiïÉfe'' 114 REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN T$$HT. — Art. 6—7. wijzing inhield omtrent de verplichtingen, die de Candidaat tot den H. D., de a.s. Kerkleeraar ten aanzien van de belijdenis der Hervormde Kerk op zich nam". Naar het gevoelen van dien Kerkeraad geeft de verwijzing thans aanleiding tot „siio)eCtieve en willekeurige wetsinterpretatie en rechtspraak, waarbij miskend wfcilaew'tfe'öttdrnKfcénlk door de Kerk gehandhaafde woorden uit art. 3 al. 2 van het ReglemaW.TWio^ K. O. en T." (Bijl. fr-, 1906 bl. 144 v.v. Hand. 1906 bl. 486*^504, 512, 1907 bl. 495—502, 519, 320, 543 en 544 ; 1908 bl. 215—224, 230 en 231). Art. 7. De tueHtima'delen x) welke de in art. 2 genoemde Besturen, na kennisneming en onderzoek, overeenkomstig de voorscWrwten°vati^lit ReglemérlfPkunnen toepassen, zijn: eene bërttiping ; 2) ontzegging van het gebruik des Heiligen AVondmaals voor bepaalden of onbepaalden tijd; vervallenverklaring van de beVÖ«yheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en tot het aanvaarden van kerkelijke bedieningen en ambten voor bepaalden of onbepaalden tijdi^T schorsing in de waarneming van kerkelijke bedieningen en ambten voor bepaalden of onbepaaldtfliMSjtt^ me^Wzonder geheel of gedëHtefijtt1 verlies van traktement;3) ontzetting van kerkiSïfke bedieningen en ambten; ontzetting van het lidmaatschap der Nederlandsche Hervormde Kerk. 4) 1) In het oude Reglement ging hieraan vooraf de alinea, welke thans als art. 5 in het herziene Reglement voorkomt en dus bij de arüMen gevoegd is, welke over het „op^icw.'* handelen. Wat de toepassing van de tuchtmiddelen betreft kan worden verwezen naar het rapport van 1856 (Hand. bl. 124), waaraan het volgende is ontleend: „Geheel in overeenstemming . met het bjwén aangeduide beginsel (t. w. het beginsel der broederlijke liefde) is de groote vrijheid die aan de verschillende kerkelijke colleges gelaten wordt. Nergens komt in het concept eene opsomming voor van de overtredingen welke tot de uitoefening van de kerkelijke tucht aanleiding geven, noch ook eene bepaalde aanwijzing van de tuchtmiddelen die op elke overtreding moeten worden toegepast. Iets dergelijks mag «Bepmin in een strafwetboek ontbreken, als het in een reglement vaayférkelijk opzicht en tucht op zijne plaats zou. zijn. Sommige besturen en kerkeraden evenwel hebben zich met het stelsel hierin door het concept gevolgd, niet kunnen vereenigen, en maken opmerkzaam op het gevaar, aan het gemis van vaste bepalingen verbonden. Vele kerkelijke coHeges,, zoo meenen zij, zullen daardoor in groote verlegenheid geraken, niet het minst de kerkeraden te platten lande, aan welke men in den regel geene ervarenheid in het behandelen van zaken van kerkelijke tucht mag.. toeschrijven; • onzekerheid, ongelijkmatigheid, verwarring, wellicht ook misbruik van macht zullen daarvan het gevolg zijn. Het ware veiliger geweest, uitdrukkelijk te bepalen; welke tuchtmiddelen op de met name genoemde afdwalingen! toepasselijk waren; en alzoo de verantwoordelijkheid, vooral der lagere kerkelijke colleges, eenigermate te. verlichten. "m „Uwe Commissie gevoelt al het gewicht van die bedenkingen. En toch kan zij U Hoog Eerw. alleen aanraden, dat zij 1 zich' in dit opzicht geheel en al houdeh- aan het door het concept gevolgde .> stelsel. Elke afwijking daarvan zou tevens afwijking zijn van het beginsel, waarvan kerkelijk opzicht en , tucht uitgaan. Dat beginsel vordert gebiedend, dat niet slechts op de bverfreiaing, als geïsoleerd feit. maar ook, ja vooral op den zedelijken toestand, waarvan het de openbaring is, op het waarachtig belang zoo van den schuldige als van de gemeente, acht worde gegeven. Dit alles wordt hoogst be- ïé8éfc£vooR KERKEuifiiiörPÉïais'aïrw^ Art, i^fM^ 115 zwaar lijk, zoo niet onmogelij k, wanneer het kerkelijk college in de toepassing der tuchtmiddelen door de letter van een reglement gebonden->isp hoe groote ruimte het overigens ook laten moge. Daarenboven, begon men eenmaal de overtredingen op te sommen, dan mocht er ook geene enkele ontbreken, want haar gemis zou de bevoegdheid der besturen, tot groote schade der gemeenten, beperken. En wie zou durven beweren, dat volledigheid in dit punt béreikbaat13^*'? Het moge dan waar zijn, dat de bevoegdheid van elk kerkelijk college, binnen de grenzen van zijn eigen gebied gelaten, hare bezwaren" heeft, het beperken van die vrijheid achten wij oneindig meer bedenkelijk. Het is billijk, dat de wijze van kennisneming en onderzoek-, althans in hare hoofdtrekken, -door den wetgever bepaald worde, doch eik oordeele, nadat hij voldoentw. ingelicht is, naar de uitsDraak van zijn geweten. Mag hij dat niet doen, dan verliest de kerkelijke tucht haar vaderlijk, haar opvoedend karakter, en het kerkelijk1 college in plaats van te handelen uit het vrije beginsel 'der broederlijke liefde, wordt de dienaar eener geschrevene !wèfc'-M i: -) Sinds 1 Jan. 1877 is onder de tuchtmiddelen de „berisping" opgenomen. Vóór dien tijd behoorde de „waarschuwing en bestraffing" tot de middelen welke werden toegepast bij het in den geest der broederlijke liefde wegruimen van verkeerdheden. De personen die zulk eene waarschuwing of bestraffing hadden ontvangen, misten dan echter het recht van hooger beroep," welk recht door het opnemen van de„berisping" onder de tuchtmiddelen is verzekerd geworden. (Hand. 1875 bl. 42—44, 138—142, 145, 146; 1876 bl. 91—95, 266, 267; 1877 bl. 52). 3) Vrgl. de aanteekening bij art. 47. .4) Of schoon het concept-reglement van 1857 als laatste tuchtmiddel had opgenomen; „afsnijding van alle betrekking tot de Nederlandsche Hervormde Kerk" heeft de kerkelijke wetgever, ondanks de laatste woorden van art. 3 Alg. Reglement, daartoe noch toen, nooh later willen besluiten. Wel heeftde Kerk ter laatster instantie de bevoegdheid tot zoodanige afsnijding, doch zij maakt van die bevoegdheid |; geen gebruik, „indien zij althans in den geest van haar Stichter, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren Was, handelen zal". (Hand. 1856 bl. 121, 122; 1887 bl. 186—195, 304, 305). D.' en F.T bl. 231 voegt' hieraan li toé: „De besluiten omtrent z.g. doleerenden genomen, waren geene ) kerkrechtelijke uitspraken en.-waren, na ; hunne ontzetting van het lidmaatschap, ' geen 'tweede vonnissen, zooals men het wél 'eens heeft doen voorkomen, maar bestuursbesluiten, waarbij werd geconstateerd-,! dat de bedoelde personen nu ook zeiven ten duidelijkste hadden rge-' toond, zich van de Kerk te hebben ■ afgescheiden; i en, mitsdien ,niet meer jtot haar te behooren". Art. 8. Zij zijn bevoegd naar de in hun ressort bestaande verkeerdj heden, welke tot de toepassing van een der in art. 7 genoemde tuchtmiddelen aanleiding zouden kunnen geven, onderzoek in te stellen en daarover uitspraak te doen, overeenkomstig de bepalingen1 Van dit Reglement,; onverschillig' of zij van zoodanige verlHfërdheden door eene ! vöïgens dé; a¥tt:1 36 tot 39 ingei diende aanklacht, of Tip öènfge andere wijze kennis bekomen hebben. Art. 9. Ieder lidmaat der Kerk is verplicht de besluiten (in bestuurszaken), uitspraken (in zaken van tucht) en beslissingen (in geschillen) *) van de bevoegde kerkelijke I Besturen te eerbiedigen, behoudens recht van hooger beroep en aanvrage van herziening of vernieti- I ging, met inachtneming van hetgeen daaromtrent in dit Reglement is voorgeschreven. *) In het herzien Reglement is óveral 'genandhaafd de sinds 15 Fèbr. '1891 in- REGL. VOOR KERKElUpfrWHCHT EN TUffiHT, — Artv9^te*jfo gevoerde onderscheiding tusschen besluiten, uitspraken en beslissingen, welke terminologie thans in dit artikel is vastgelegd. (Hand. 1889 bl. 474—479: 18#0 bl: '379, 406, 407. 408, 490—496). HOOFDSTUK II. Algemeene bepalingen. Art. 10. leder kerkelijk Bestuur gaat in de kennisneming en het onderzoek van zaken tot zijne bevoegdheid behoorende, te werk, zooals de aard der zaak, de belangen der Kerk in het algemeen en de bijzondere omstandigheden der betrokken personen het vorderen. x) Hoofdstuk I bevatte alleen de fundamenteele artikelen. In Hoofdstuk II zijn de „Algemeene bepalingen" opgenomen, welke behooren te worden toegepast bij elke behandeling, waar het geldt tnWtfraak, of beslissing, of aangevallen 1je8ïutt'.;i0ientengevolge konden de arttjiflt; al. 1 en 78 van het vorige Reglement! -vervallen. Art. 11. Ieder kerkelijk Bestuur bepaalt, naarmate de omstandigheden en de billijkheid het vorderen, of bezwaarden en andere personen voor d#volle vergadering of voor eene daartoe benoemde commissie zullen gehoord worden, met aantoijÜirig van tijd en plaats. *) *) Het vorig | artikel laat aan het Bestuur ook de bevoegdheid alleen een schriftelijk onderzoek in te stellen (Hand. 1886 bl. 567) „Er kunnen zelfs gévallen zijn" — zoo merkt D. en F.7, bl. 232 op — waarin het hooren, scjnattelijk zoowel als mondeling volstrekt onmogelijk of geheel overbodig is". Art. 12. Wie voor een kerkelijk Bestuur geroepen wordt, is verplicht in persoon, en zonder bij¬ stand van een raadsman of zaakgelastigde 1), te verschijnen. 1) In het concept der Commissie was aan dit artikel eene alinea toegevoegd, aldus luidende: „In bijzondere gevallen kan het Bestuur den bijstand van een raadsman ijïéfoorlovenyj mits daartoe voorat schriftelijk het verzoek is ingediend". De meerderheid der Commissie achtte de mogelijkheid, de deur voor den raadsman te openen, mits omschreven en beperkt als in deze tweede alinea, in het belang van goede rechts- pleging. ■ (Biji: 1914 bl. 337, 338). In de Synode werd echter door dr. Canne¬ gieter betoogd, dat er principieel onderscheid is tusschen burgerlijke en kerkelijke rechtspleging, gelijk er onderscheid is [ tusschen straf en tucht. En hier schijnt.— volgens hem — een stap gedaan te worden op den weg van de burgerlijke rechtspraak. De besturen zouden belemmerd kunnen worden in hunne waardseering van de feiten, SiRi ander lid der Synode voegde daaraan toe, dat het voor de besturen moeilijk gemaakt werd i„te zeggen waar een bijzonder geval is en waar niet, zoodat er beschuldiging van willekeur zou kunnen zijn". De alinea werd daarna verworpen met 15 tegen 4 stemmen. De rapporteerende commissie van 1915 nam — mede op grond van de consideratiën — de alinea weder op, en de rapporteur stelde o.a. in het licht, dat de raadsman geen advocaat behoeft teiiiiSn'tnaar een ander, ook een predikant kan wezen, die een onbeschermd man tot hulp mag zijn. De alinea werd echter op nieuw, ditmaal met 11 tegen 8 stemmen, verworpen, (Hand. 1914 bl. 763, 764; 1915 bl. 639, 640, 666). Art. 13. Alle ingediende stukken moeten door de belanghebbenden zeiven zijnWomderteekend, en alleen, bijaldien iemand zijn naam niet kan schrijven, wordt, bij vermelding hiervan in het aangeboden stuk, de onderteekening namens hem toegelaten. REGL. VOOR KERKELIJK OPZtQrJTvflN WCHT. — Art. 13—17. 117 Alle gedurende het onderzoek schriftelijk ingediende berichten en andere stukken, alsmede alle in schrift gebrachte verklaringen worden door hem, die ze indient of daarbij eene verklaring aflegt, onderteekend. ;) Verklaringen van iemand, die zijn naam niet kan schrijven, worden, met vermelding van •j&ptai omstandigheid, onderteekend door het lid of de leden van het Bestuur, voor wie zij zijn afgelegd. Tot het afnemen van den eed van getuigen wordt niet dan in de uiterste ■ noodzakelijkheid overgegaan. Art. 14. De voorzitter van het Bestuur bepaalt den tijd voor het uitbrengen van rapporten, voor het kennisnemen van afschriften en van oorspronkelijke stukken. Inzage van oorspronkelijke stukken wordt niet geweigerd aan hem, tegen wien een onderzoek is ingesteld. Ook staat het hem vrij, zich op zijne kosten volgens het tarief1) in art. 25, 4o, afschriften te doen geven door, tjisschenkomst van den bewaarder dier stukken. 4) Dit tarïêf'wordt sinds 1 Jan. 1922 vastgesteld door de AlgC'lBynode (Alg. Syn. C). Art. 15» Aanteekeningen door de scriba's of secretarissen van de kerkelijke Besturen in de notulen of de agenda gedaan ten aanzien van den tijd van ontvangst en verzending jukstukken, worden voor waar gehouden, zoolang van geene onnauwkeurigheid is gebleken. Het bezorgen van schrifturen en het ontbieden van personen — yoflKSpOver het niet plaats heeft heBÖStdoor post of telegraaf — ge- schiedt door de gewone kerkelijke bedienden, of, des noodig, door een ander persoon, daartoe voor ieder bijzonder geval door het Bestuur, met de behandeling van de zaak belast, aan te wijzen. De verslagen van deze bedienden j worden voor waar gehouden, zoolang het tegendeel niet is gebleken; doch zij zijn verantwoordelijk voor alle schade, door nalatigheid en I onnauwkeurigheid in het volbrengen van de hun gegeven bevelen veroorzaakt, onverminderd de toepassing van tuchtmiddelen, indien I daartoe termen zijn. .1 Bij het verzenden per post van afschtWteH^4*#rt'tytspt"aken, besluiten en beslissing<é1>Vfrmöesl|nde afzender ze laten aanteekenen of adviseeren. Art. 16. Bij n iet-inachtneming door de belaïfghebbenden van de krachtens de artt. 11 en 14 gestelde termijnen.''Worden desongeacht zoowel het onderzoek'iftif de afdoening van de zaak onver,vrtJÏ3 voortgezet. Art. 17. yyie in eenige zaak als I lid van een kerkelijk Bestuur ge! handeld of tot het besluit1), de uitspraak of de beslissing mede¬ gewerkt heeft, mag in geen hooger Bestuur, en evenmin na verwffzuiE wegens vernietiging2), van dezelfde zaak kennis nemen. x) Het BniKet' spreekt thans duidelijk uit, dat, hetgeen bij uitspraken of beslissingen reeds vroeger gold. ook geldt bij besluiten in hooger beroep. ") ..En evenmin na verwijzing wegens vernietiging". Vroeger kon een lid van de Alg. Syn. C. medegewerkt hebben aan eene cassatie en nochtans als lid van het bestuur waarheen de zaak was verwezen, op nieuw kennis vjm die zaak nemen, di 118 REGL. VOOR KERKELIJK OPZl'ÖHT EN TUCHT. — Art. 18—22. Art. 18. Leden van een kerkelijk Bestuur oordeelen niet ovei*'fzaÉïfil, in welke zij persoonlijk of hunne vrouwen of personen, die hun en hunnen vftfiiVven of öwflëdéib ettJtv genooten in de eerste^ dHe graden van bloedverwaWSfchap of zwagerschap bestaan of bestonden, betrokken zijn. !) 1) Wel mogen bloedverwanten (bijv. vader en zoon) aan de behandeling van eene zaak (in welke zijTUet betrokken zijn) deelnemen, als zij daartoe hetzij als leden van een zelfde bestuur of van verschalende bestureJJBWorden geroepen (Hand. 1858 bl. 26). Art. 19. In de gevallen bij artt. 17 en 18 vameld, moeten zoodanige leden gedurende de behandeling van de zaak de vergadering verlaten. Art. 2-9. Indien, ten gevolge van het bepaalde bij artt. 17 en 18, het getal stemmende leden tot beneden twee derden verminderd wordt, zal het ontbrekende getal worden aangevuld, in den Bijzonderen Kerkeraad door oproeping van de laatst afgetreden ouderlingen, en, waar deze niet bestaat, door oproeping van de laatst afgetreden kerkeraadsleden, in beide gevallen te beginnen met den oudsten in jaren, en bij de overige kerkelijke Besturen door oproeping eerst van de secundi, en verder, waar noodig en mogelijk, van de tertii.x) 1) Dit artikel is niet in strijd niét art. 9 Alg. Regl. Immers wordt daar met normale omstandigheden gerekend, teTfwiil" het hier bifltbndere omstandigheden betreft. (Hand. 1914 bl. 766, 767). In de slotwoorden: „waar noodig en mogelijk, van dé tertii'' is „en mogelijk" ingevoegd, omdat de kerkelijkè Wet alleen tertii kent bij Provinciale Kerkbesturen met drie classes. Art. 21. Wanneer het Classicaal Bestuur of het Provinciaal Ketkbestuur in eenige zaak1) heeft gedaan wat ^ëteiKefkéraads is;; ilffaf» I nést- het zijne bevoegdheid aan de 1 verdere behandeJWigvvan deze zaak deel te nemen, welke bevoegdheid overgaat op het in rang volgend hooger- Bestuur.'---. Is dit hooger Bestuur de Synode, dan geldt het bepaalde in art. 15, 6e lid, van het Algemeen Reglement. 2) *) In het vroeger Reglement was het daar ingevoegde art. 15* nie,t toepas- I selijk op gesclulren. Thans, nu het artikel is opgenomen in de Algemeene Bepalingen, geldt het niet alleen voor bestuursctLtuchtzaken, maar ook voor geschillen. I 2) Door de ComMlssie voor herziening is de vraag overwogen, of op art. 21 z'ou moeten volgen een artikel, waarin den (aan)klager de bevoegdneW wordt I ontzegd, aan de behandeling van de zaak deel te nemen. Een zoodanig artikel werd. .echter niet 'noodig geacht. (Bijl. B. 1914 bl. 339). Art. 22. Elk besluit, elke uitspraak en elke beslissing wordt, met inachtneming van art. 9 van het Algemeen Reglement,, vastgesteldnwj I meerderheid van stemmen. Al de lieden, zonder, uitzondering zijn verplicht aan de stemming deel te nemen. Staken de 'Stèmmen, dan is in eene bestuurszaak het voorgèstélde of gevraagde verworpen of afgeweten 1) ; de uitspraak is in dat geval ten gunste van den bezwaarde; de beslissing zal afhankelijk zijn van een nieuwe, daarop gevolgde J stemming; indien ook dan weder de stemmen staken 2), wordt, bij de Kérkeraden, opgeroepen dé oudste 1 in jaren van de laatst afgetreden REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN TOOIT. Art. 22—25. 119 lÖ^^raadsleden(overeenkomstiyart. ; 20), bij de overige Besturen, de secundus Van0 het in diensttijd oudste lid gerekend naar het aa'tiral achtereenvolgende zittingsjaren..*Jk 1 en bij gelijk aantal jaren vari^lüp- .j ting de secundus van het in leeftijd oudste lid. *) Dit is eene nieuwe bepaling, welke met het oog op besluiten in bestuurszaken gebleken was, zeer noodig te zijn. -) In de laatste alinea is, ondanks de consideratie van het Prov. Kerkb. van Friesland, de „oude omslachtige manier" voor de afdoening van geschillen, wanneer de stemmen staken, behoudend De Commissie van rapport had voorgesteld op het woord „staken" te doen volgen de woorden: „is de eischende partij iri het ongelijk gesteld". (Hand. 1915 bl. 661, 663). 3) Hierjs een nadere bepaling betreffende den diensttijd, naar analogie van art. 47 al. 1 Alg. Regl., gegeven. Art. 23. In zaken, dit Reglement betreffende, is de vergadering be- ! voegd, aan de leden geheimhouding op te leggen ten aanzien van de uitgebrachte adviezen en stemmen. Art. 24. Bij besluiten, uitspraken en beslSsirrgen moeten zoowel de gronden, waarop zij VÜsten, als de zaken en feiten, welke het onderwerp der beoordeelinjg' zijn gewepri, nauwkeurig worden omschreven. Bij eene uitspraak moet bovendïe'tï'de verkeerdheid of overtreding^ welke naar het ddrdwef^^iH het Bestuur uit die feiten voortvloeit en aanleiding geeft tot de toepn^ *SjS(gT;van een der in art. 7 genoem- I de tuchtmiddelen, 'met rtaffle7 worden uitgedrtllft. nr' "\ Eene uitspraak moet door al de : leden, die daaraan 'héSben deelgê2 | nomen; wérden onderteekend | zóó, als minute, bewaard blijven. Besluiten en beslissingen worden alleen door voorzitter en scriba öf secretaris onderteekend. 1) De Commissie van rapport in de Syi&ïéê! vitil WlS nam een voorstel over van de Class. Vergadering van Amsterdam, om ook uitspraken alleen door voorzitter en scriba of secretaris te doen onderteekenen, omdat tegen het onderteekenen door allen in een groot Bestuur, zooals de Kerkeraad eener groote gemeente, overwegend bezwaar is. De Synode verwierp evenwel dit voorstel fnw 1*0 tegen 9 stemmen. '^tHrt^'W. Geene kosten kunnen in rekening gebracht en geleden worden, dan: lo. de Kosten van buitengewone vergaderingen van kerkfelijke Besturen boven den Kerkeraad, en van de Algemeene Synodale Commissie, wanneer deze door belanghebbenden gevraagd of door die Besturen noodzakelijk''gekeurd worden; de reiskosten worden bèrëftend, voor zoover van een publiek vervoermiddel kan worden gebruik gemaakt, vöö&elk lid naar de hoogste klasse van het tarief en, voorzoover daarvan geen gebruik kan worden gemaakt, worden de gemaakte reiskosten in rekening gébracht. De Verblijfkosten en vergóedirtgeW1#<8W den bepaald door de Algemeene Synode of de Algemeene Synodale Cóntffltssie, wanneer de Synode haar dit '!ö£draagt.1) Leden, die hunne woonplaats reeds den dag vóór de opening der vergadering moeten verlaten, of op den dag na fië* afülting moeten terugkeeren, ontvangen in beide gevallen ook Wftt "ftlen dag verjfeéding van verbHjïkosten;2o. de kosten van commissiën 120 REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN TUCHT. — Art. 25—26. der in ; lo genoemde Besturen, wanneer zij zich buiten den tijd der gewone zittingen van het Bestuur om eenige zaak van hunne woonplaats hebben moeten verwijderen, reis- en verblijfkosten, beide berekend zooals sub lo. is vastgesteld. Om voor een tweeden dag verblijfgeld te kunnen vorderen, moeJRJn "6% niet minder dan zes uren den eersten dag werkzaam zijn geweest, tenzij het voldoende worde aangewezen, dat men de behandeling van de zaak op den eersten dag niet heeft kunnen voortzetten; 3o. de reiskosten van getuigen; deze worden berekend, voor zoover van een publiek vervoermiddel kan worden gebruik gemaakt, naar de hoogste klasse van het tarief; en voorzoover daarvan geen gebruik kan worden gemaakt, wordt eene vergoeding toegekend, berekend naar billijkheid. Evenzoo worden de verblijfkosten naar billijkheid berekend 2); 4o. de kosten van het afschrijven van processtukken voor kerkelijke Besturen en van die door de belanghebbenden zijn gevraagd, berekend naar een maatstaf, vastgesteld door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt 3) ; 5o. alle briefporten en telegramkosten voor kerkelijke Besturen, hunne commissiën of leden, ter zake dienende; 6o. de bezoldiging van boden of bedienden voor hunne diensten bij buitengewone bijeenkomsten van kerkelijke Besturen of commissiën, ten bedrage van één gulden per dag, en vijftig cent voor een halven dag; 7o. billijke vergoeding van reiskosten aan hen, die naar art. 15, 2e lid, schrifturen bezorgen of per' sonen ontbieden. Indien, ten gevolge van onverI mijdelijke overvaart van wateren, [ of bij gemis van min kostbare reisgelegenheden, de reiskosten noodwendig grooter zijn, wordt het aan de beoordeeling van het Bestuur, met het onderzoek van de zaak belast, overgelaten, die meerdere 'kosten in rekening te brengen, of aan de belanghebbenden toe te j leggen. In het Waalsche ressort worden de reis- en verblijfkosten berekend naar een tarief, ontworpen door de Waalsche Commissie, en goedgekeurd door de Algemeene Synode. !) Deze volzin is opgenomen en in | werking getreden 1 Januari 1922. Er stond in het artikeli „Worden de gemaakte reiskosten in, rekening gebracht of eene vergoeding toegekend, berekend naar 10 cents per K.M. heen en 10 cents per KLM. terug; de 'Verblijfkosten voor elk lid berekend tegen drie gulden en vijftig cent voor eiken dag en twee gulden en vijftig cent voor eiken nacht". De Alg. Syn. C. heeft: thans vastgesteld f 0.20 per K.M. en de verblijfkosten f 5 voor eiken dag en f 5 voor elken nacht. (Circ. aan de Prov. Kerkbb. en Cl. BB. 8 Dec. 1921 n° 987). 2) Ook hiér is''thans f 0.20 per K.M. bepaald. 'n i3)' Dé foliobladzijde van dertig regels, elk .van ten minste twaalf lettergrepen, is thans berekend op 40 ets. Art. 26. Voorzopver de kosten, bij het vorig artikel vermeld, moeten worden gedragen door de Kerk, za^ daarvan een gespecificeerde staat1) door den scriba of secretaris van het Bestuur, met de zaak belast, opgemaakt, worden REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN ^WtWfRa7*-Art. 26—30. 121 ingezonden bij de Algemeene Synodale Com missie, welke den staat beoordeelt, met of zonder wijziging vaststelt, en den Quaestor-Generaal tot de uitbetaling machtigt. Kosten, door een Bestuur ten laste van een bezwaarde gebracht, worden door den scriba of secretaris van dat Bestuur tegen kwitantie ontvangen en verantwoord aan wie zulks behoort. 2) P In Hand. 1894 Bijl. B. bl. 293 is het model van zulk een staat opgenomen. D. en F.T bl. 237;herinnert aan het voorschrift van de Alg. Syn. Comm. (Bijl. A. 1883 bl. 49), dat bij de declaratie eene korte aanwijzing gevoegd worde van de zaak en van het verloop der zaak, opdat kan worden beoordeeld, of de kosten 'vallen in de termen van dit Reglement. iia^jfr? overi&e bepalingen betreffende de kosten zijn gebracht waar' w.jSyj hooren in de volgende hoofdstukken. Art. 27. De wijze, waarop voorschot van gelden, waar dit tot ondéttöek van eene zaak mocht-'*»»» tfftïfijH'; gedaan of bekomen wordt, blijft in ieder bijzonder geval aan de regeling van het betrokken Bestuur overgelaten. Art. 28. Van elkel'liftBpraak in zaken vatt^éht wordt binnen acht dagen na hare dagteekening een gewaarmerkt afschrift gezonden aan den bezwaarde. Van de uitspraak des Kerkeraads, in welke ontzetting van het lidmaatschap wordt toegepast, en van elke uitspraak in eersten aanleg door de Classicale Besturen en Provinciale Kerkbesturen genomen, wordt, indien daarvan geen hooger beroep is aangevraagd, binnen veertien dagen na verloop van den ter- mijn, voor het hooger beroep bepaald, een afschrift toegezonden .flffflj'ftJttHO' opklimmenden rang volgend Bestuur. Van elke beslissing wordt binnen acht dagen na hare dagteekening een gewaarmerkt afschrift gezonden aan beide partijen in het geschil. De scriba's en secretarissen voegen bij het afschrift eene begeleidende kennisgeving, waarin de dag van verzending wordt vermeld.1) 1) De derde en vierde alinea's bevatten voorschriften, welke in het vroeger reglement ontbraken. De vierde alinea is noodig met het oog op de ontvankemvverklaring. "wW^fs^WHtétf'vun besluiten vrgl. de eerste alinea van art. 14 Alg. Regl.. zooais deze 15 Jan. 1916 is gewijzigd, alsmede art. 81 al. 2. Art. 29. WanjtBBr, kerkelijke BeStenen in de volgens art. 28 te hunner kennis gebrachte uitspraak schennis of verkeerde toepassing van de Reglementen opmerken, deelen zij hunne opmerkingen en wenken jtiede aan het lager BeStuur, hetwelk daarop acht slaat.1) a) Zij zijn derhalve daartoe niet alleen bevoegd, maar ook verplicht (Hand. 1915 bl. 645). Art. 30. Een kerkelijk Bestuur, ontwarende, dat een Bestuur onder zffri ressort op bestaande verkeerdheden geen acht geeft, of een te zijner kennis gebracht bezwaar, zonder het behoorlijk te hebben onderzocht, ter zijde legt, vraagt daaromtrent inlichtingen aan het lager Bestuur. JISEpdjen de gegeven inlichtingen onvoldoende bevonden worden. 122 REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN TUCWF. — Art. 30—32. spoort het hooger Bestuur het lagere tot handelen aan, en rieemt, na weigering of bij voortdulröWte vertraging van het laatstgenoemde, eindelijk zelf het onderzoek van de zaak ter hand, en doet wat het lager BeStiilfar'fiad bettóWren te doen. Art. 31. Ontwaart een kerkelijk Bestuur, van lageren rang dan de Synode, dat een Bestuur onder zijn üesstfrt een be^fiÉ' heeft genOWKto in eersten aanleg, Shetaelk strijdt tegen de Reglementen der Kerk, dan is het bevoegd, in het belang van de Kerk, dat besluit te vernietigen, en zoo noodig zelf de zaak ter hand te nemen, behoudens hooger beroep van de zijde van het lager Bestuur. Ontwaart de Algemeene Synodale Commissie dat een kerkelijk Bestuur, van lageren rang dan de Synode, een besluit heeft genbifaen in eersten aanlega'toetwelfc Strijdt tegen de Reglementen der Kerk, dan vestigt zij daarop de aandacht d^plfjywode, Wfclktfi'n dat geval, na door uitloting op de helft harer leden te zijn verminderd, de aangegeven zaak in behandeling neemt. Van haar besluit kan herziening worden gevraagd bij de geheele Synode. lJ x) Over de opneming van dit artikel is strijd gevoerdtijPorspronkelijk was het opgenomen in het concept als art. 30* aldus: „Ontwaart een kerkelijk Bestuur, dat een Bestuur onder zijn ressort een besluit heeft genomen, hetiitféWSlrijdt tegen de RégliftteTit^'lieï Kerk, dan is het bevoegd, in het belang van de Kerk, dat besluit te vernietigen, en zoo noodig zelf de zaak ter hand .te nenten, behoudens hooger beroep van de zijde van het lager Bestuur'', Het artikel werd vergeleken met de cassatie m het Wéiang der wet, ingesteld door den Procureur bij den Hoogen Raad, terwijl het door den Hoogen Raad te wijzen arrest geen invloed heeft op de ï echten van partijen (art. 98 Rechterlijke organisatie). Het ontworpen art. 30* wilde echter recht van vernietiging ! toekennen aan elk hooger college „gum | effectu reali". En hiertegen had de meerderheid van de leden der Commissie tot herziening bezwaar, vooral uit vrees voor machtsoverschrijding. Daarj om werd het ten slotte niet in het conj cept opgenomen. (Bijl. B. 1914 bl. 341). In de Synode werd het door den vicei president op nieuw aanbevolen met bij— i voeging van eene tweede' ^linea, aldus ■ luidende: „Is het-in al. 1 bedoelde I kerkelijk Bestuur de Algemeene Synode, dan wordt zoodanig besluit genomen i door de Synode verminderd op de helft harer leden. Van haar besluit kan herI ziening worden gevraagd". Ter toelichting werd gezegd, dat in de kerkelijke reglementen geen weg wordt gewezen om te komen tot vernietiging van een besluit, dat verkeerd is, OTln strijd met het belang der Kerk. De prae-btmsèur dr. Cannegieter, deelde dit gevoelen. H8M¥a<|(Vlttfl'e'ordeel. dat de bezwaren (vooral bestaande in vrees voor machtsoverschrijding en' voor vermeerdering van het aantal instopties) waren te ondervangen, en stelde voor, aan het oorspronkelijke art. 30* twee alinea's toe te voegen. Daarna werd het aangenor men met 13 tegen 6 stemmen. (Hand. 1914 bl. 768, 769, 771, 772). In de Synode van 1915 ontbrandde de strijd op nieuw. Het artikel behaalde echter met 12 tegen 7 stemmen de overwinjMtHL nadat in de tweede alinea nog eene wijziging was aangebracht. (Hand. 1915 bl. 646. 664—666. Vrgl. ook bl. 672 en 673). Art. 32. Besluiten, uitspraken of beslissingen worden openbaar genfaal^'ÏHÖfen dit daarbij is voorgWcWëVen, doch niër Vóórdat zij de geldigheid van" eindbesluiten, einduitspraken en eindbeslissingen hebben verkregen. REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN T©CHT. — At&i&liXKk 123 Art. 33. Geene uitspraak van een kerkelijk Bestuur treedt in werking, voordat zij de kracht van einduitspraak heeft verkregen, derhalve, voordat de termijnen om in hooger beroep te komen en herziening of vernietiging aan te vragen^yerstreken zijn, behoudens de gevallen waarin geen hooger beroep, herziening of vernietiging is toegelaten (artt. 437éni46). Art. 34. Ontzegging van het gebruik des H. Avondmaals, vervallenverklaring , van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen en ambten, voor onbepaalden i; uitgesproken, schorsing^»-de waarneming van kerkelijke bedieningen en ambten voor onbepaalden tijd1), alsmede ontzetting van ambt of bedieningen om eene andere reden dan wegens onchristelijken wandel (art. 53) kunnen te allen tijde bij met redenen omkleede uitspraak van het i Bestuur, dat het tuchtmiddel toepaste, worden opgeheven. Ontzetting van het lidmaatschap wordt, behoudens goedkeuring fvan het Bestuur »dat haar uitsprak, opgeheven door den Kerkeraad der gemeente, onder welker ressort de van het lidmaatschap ontzette woonachtig is, na plechtige vernieuwing van de verklaring en belofte, bij de belijdenis des geloofs afgelegd, in eene daartoe belegde vergadering van dien Kerkeraad. J) De woorden „schorsing in de waarneming van kerkelijke bedieningen en ambten voor onbepaalden tjjaLViOTG , braken ten onrechte in het desbetreffend artikel (38) van het vroegere Reglement. HOOFDSTUK UI. Bijzondere bepalingen de uitoefening van tucht betreffende. EERSTE AFDEELlMOush) In ea ris t e n aanleg. A. Bij den Kerkeraad. Art. 35. Aan de tucht des Kerkeraads 'zijn onderworpen alle lidmaten der gemeente, godsdienstonderwijzers en -oncterwijzeressen mede daaronder begrepen. De Kerkeraad is onbevoegd eene uitspraak te doen ten aanzien van bezwaren tegen dienstdoende, emeriti of eervol ontslagen predikanten, hulppredikers, Candidaten tot den Heiligen Dienst, ouderlingen, diakenen en leden van kerkelijke Besturen en tegen stemgerechtigden als zoodanig1), en ten aanzien van godsdienstonderwijzers en -onderwijzeressen, wanneer deze bezwaren naar zijn oordeel aanleiding zouden kunnen geven tot schorsrWg^m de waarneming, of tot ontzenmè van hunne bediening. J) „Als zoodanig" — Deze woorden slaan, gelijk ook uit de volgende artikelen voldoende blijkt, alleen op „stemgerechtigden". (Hand. 1915 bl. 648). De stemgerechtigden als zoodanig worden afzonderlijk vermeld, omdat zij in die hoedanigheid verkeerdheden kunnen Diegen. (Hand. 1867 bl. 102, 123*"WW bl. 64 en 105). Art. 36. Ieder HBet onder censuur staand lidmaat J) der Kerk is bevoegd, bij den Kerkeraad zijner (harer) gemeente, bij onderteekend geschrift, bezwjare»! in te brengen tegen den handel of wandel van 124 REGL. VOOR KERKELIJK OPZICrJTvEN TUCHT. - Art. 36—40. een lidmaat derzelfde gemeente, en-art.;.6. Regl. ■ od: het godsdienstpnder- ook van een der personen in het wijs. Krachtens .laatstgenoemd. ;artikel 2e lid van art. 35 genoemd. • heeft de ontslagene het recht zich te n» Kpi-l/praaH slant nn riip he*. beroepen op het Cl. Bestuur. Hand. De Kerkeraad. slaat op die t» ^ . i83-l9i. zwaren acht, en handelt te dien I J99 20Q aanzien gelijk in de volgende artikelen wordt Itöiofrgélslcoi'öïn.Ke . . on . , . . & Art. 39. De bezwaren, ingebracht Reeds in 1897 had de Cl. Verg. tegen predikanten, hulppredikers van Arnhem voorgesteld in plaats van: Candidaten tot den Heiligen Dienst, „manslidmaat", „ndroaat" te lezen. In ouaéïflngen, diakenen en tegen 1900 werd dit voorstel door de Cl. stemgerechtigden als zoodanig, Verg. van Sneek op nieuw ingediend, worden door den Kerkeraad x) Öeiw*ftrirttfJflsd 15 Jan. 1902 in wer- voorloopig onderzocht, uiterliUrilÉit>- king Dtr^i^tx^^ia^ouweliike fle„i^eï*N«lten na betcpmen ken- lidmaten volgens dit artikel>i bezwaar . ,. ,, . .. . .. , , ... „„„ irtirengen rtTV. ™s- Oordeelt Ni blpmeerderlieWvW Sllêmmen, die- bezwaren gewichtig Art. 37. Indien de bezwaren be- j genoeg en niet van grond ontbloot, trekking hebben op handelingen «9**nhij ze me*i^dd«i«rt»è van leden des Qpsicalen Bestuurs 4Wtrek*eliJ*« ingètomenaitulrlwrien en hunne secuim aislzoodanig, ***t zijne eigene otterwëgingen aan wór&n zij terstond langs den kerf j '**t Classicaal Bestuur, onder het- kelijkeri weg opgezonden aan het welk de gemeente bWtoort. Provinciaal Kerkbestuur. Leden èp ! de bezwaren den predi- secundi van het Provinciaal Kerk- : kant of een der predikanten .van bestuur, van de Algemeene Synode de gemeente betreffew^>lwWdihtiujpr en van de Algemeene Synodale dé^etwriding aan > het Classicaal Commissie, als zoodanig, betreffen- Bésttter de medrderhfeid>l*an twee W™W8wfftM evenzoo opgezonden derden der stemmen gevorttatt, aan de Algemeene Synode, onverminderd de bevoegdheid van dit Bestuur om te handelen gelijk Art. 38. De bezwaren tegen gods- in art. 30 is voorgeschreven, dienstonderwijzers en -onderwijze- Binnen veertien : dagen *na dien:, ressen, van den aard als in het bericht. de Kerkeraad aan hem tweede, lid . i,van',,art.' 35.. bedoeld, (haar),- die hef bezwaarschrift heeft worden door den Kerkeraad opge- ingediend, of het'terzijde Is gelegd, zonden aan het ftffcssicaal Bestuur, dan wel in nadere behandeling zal onder hetwelk de gemeente be- worden genomen. hoort1). -:'■>'.•;. a) De vraag, of de vergadering i yan i) Hiermede is niet aan den Kerke- den. Kerkeraad,,als de bezwaarde is de raad.,de. bevoegdheid .ontnomen, gods- ""'f Predikant door den consulent diensforiderwiizers en godsdienstonder- f°et w.orden ?feIe,ld- ,s onopgelost ge- wijzeressen te ontslaan,'voor zoover dit 'aten' WlM '? e" tev,e"s arj? ontstaan' eene bestuursdaad is. Wie het yo°r de Kerkeraden (Hand. 1915 recht heeft hen aan te stellen, heeft ook ÖK MB' 04y' de bevoegdheid hen te ontslaan krach- . • irf'l ll tens a'rtbrl,.: 9o..SynljRegl. Kérkeraden Art. 40. Indien de uitspraak om- JT EN TUCHT. — Art. 36-^40, en art.- fi. Reel. oo het eodsdienstonder- ffibfcHroOR KERKELIJK 0PZICHT EN TUCHJK3* Art. 40—44. 125 trent He* Ingebrachte bezwna**WiP gens ittl'P'Croi*tlHllrtlöri>!tot de beVoegdÜei dien, kennis gegeven aan hem (haar), die het bezwaarschrift heeft ingediend. Art. 41. Indien de uitspraak over tiet, bezwaar,;iirolgens art. 35, tot de bevoegdheid van den Kerkeraad i behoort, en deze, volgens art. 40, termen tot voortzetting van de zaak gevonden heeft, onderzoekt en handelt hijnWBrder overeenkomstig de voorschriften in het tweede Hoofdstuk gegeven. Wanneer bij het onderzoek van eene zaak mocht blijken van nog andere verkeerdheden ten laste van denzelfden bezwaarde, gaat de Kerkeraad hieromtrent mede te werk, zooals in het tweede Hoofdstuk bepaald is. Art. 42. De tuchtmiddelen, welke door den Kerkeraad worden toegepast, zijn: eene berisping; ontzegging van het gebruik des Heiligen Avondmaals voor bepaalden of onbepaalden tijd; vervallenverklaring van de bevoegdheid tot )Mttw uttv oefenen van kerkelijke rechten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen en ambteq voor bepaalden of onbepaalden tijd; ontzetting van het lidmaatschap. Art. 43. Bij een geruchtmakend bezwaar of een van ergerlijken aard is de Kerkeraad bevoegd eene ontzegging van het gebruik des Heiligen Avondmaals, voor den tijd van ten hoogste drie maanden, provisioneel uit te spreken, zonder dat hiervan hooger beroep wordt toegelaten.1) !) In 1887 had de Cl. Verg. van Amsterdam voorgesteld, dat het in art. 42 in de tweede plaats genoemde tuchtmiddel onmiddeiijk provisioneel door den Kerkeraad zou kunnen worden toegeoast. Het voorstel werd verworpen. (HaM. .1887 bl. 155, 156, 252, ÜSfli JSSS, iïUpSfyfi322-, 203—205). In 1897 werd het, gewüz^d, door de CL Verg. van Arnhem op nieuw ingediend. Het leidde toen tot de bepaling, welke in dit artikel is opgenomen. B. Bij het Classicaal Bestuur. Art. 44. Het Classicaal Bestuur oordeelt over bezwaren volgens art. 38 te zijner kennis gebracht, en over alle bezwaren tegen de personen in art. 35, 2e lid, genoemd/ ook voorzoöVer aan hen het beheer van de kerkelijke goederen en fondsen, of de administratie van de pastoriegoederen, volgens de Reglementen of bijzondere bepalingen, mede is opgedragen1), behoudens de bepaling van art. 37. Het volgt in zijn onderzoek en in zijne uitspraak de voorschriftenin het tweede Hoofdstuk gegeven. 2) Indien bij het voorloopig- onderzoek of gedurende de behandeling van de zaak blijkt, dat de bezwaren tegen personen, in artl 3S, 2e lid, genoemd (met uitzondeering van de/godsdienstonderwijzers en -onderwijzeressen), aanleiding zouden kunnen geven tot ontzetting uit een kerkelijke bediening of tot verval- 126 REGL. VOOR KERKELIJK OPZKHT EN TUClfcf. — Art. 44—47. lenverklaring van de bevoegdheid tot het aanvaarden van kerkelijke bedieningen en ambten, verzendt het Classicaal Bestuur al de bescheiden tot de zaak betrekkelijk, met de noodige inlichtingen, aan het Provinciaal Kerkbestuur, en geeft, binnen veertien dagen na dien, daarvan kennis aan den bezwaarde. J) De woorden „ook voor zoover aan hen het beheer van de kerkelijke goederen en fondsen volgens de Reglementen of.'nbzohdere bepalingen mede is opgedra'geR' njn" iri het artikel opgenomen 15 Jan. 1890. TegèhjlftrtiM tra'"nét' 'sub 12o. in art. 14 Regl. Kerkeraden opgenomene in werking, hetwelk duidelijk aanwijst, wat onder „beheer" in Art. 44 Regl. K. O. en T. moet worden verstaan'. .(Hand. 1888 bl. 393, 394; 1889 bl. 480—485, 489). Later (15 Jan. 1905) ziin ingevoegd de woorden: „of de administratie der pastoriegoederen". 2) Het volgt de voorschriften van het tweede Hoofdstuk, maar'-4wt is natuurlijk ook bevoegd volgens art. 8 van het eerste Hoofldstuk te handelen;'o i Art. 45. Indien iemand, met eene kerkelijke betrekking bekleed, gedurende de behandeling van een bezwaar te zijnen laste, zijne betrekking nederlegt, wordt de zaak niettemin voortgezet en ten einde gebracht. Art. 46. Indien een geruchttnatoend? bezwaar of een' van ergerlijkèn aard ter kennis van het Classicaal Bestuur gekomen is, kan dat Bestuur reeds bij zijn voorloopig onderzoek eene provisioneel^ schort, sing van den bezwaarde uitspreken, zonder dat hiervan hooger beroep wordti toegelaten.1) Indien bij de uitspraak van een Classicaal Bestuur of van een Provinciaal Kerkbestuur schorsing voor bepaalden of onbepaalden tijd, of ontzetting uit kerkelijke bediening I wordt toegepast, en de bezwa^iidei van deze uitspraak in hooger beroep komt, of van de in hooger beroep bevestigde uitspraak herziening of vernietiging vraagt, blijft de provisjoneele schorsing gedurende den loop van de zaak van kracht. Van zulk eene provisionftete schorsing wordt, wanneer, .zij een predikant geldt, dadelijk kennis ger geven aan den Kerkeraad, aan den consulent zijner gemeenteven aan het Provinciaal Kerkbestuur; betreft de uitspraak een Candidaat tot den . Heiligen Dienst, dan geschiedt het bericht hiervan aan de Algemeene Synodale Commissie;, betreft zij de : overigé in art. 35, 2e lid,'genoemde personen, dan wordt alleen kentate gegeven aan den Kerkeraad' huhrier gemeente. x) Deze .provisioneele. schorsing sis. dus dadelijk van kracht. Art. 47. Het traktement van een predikant, die provisioneel, of voor bepaalden of onbepaalden tijd geschotst ris-, wordt ontvangen door den quaestor of door den gemachtigde van den ring, waartoe hij behoort. Is er bij de schorsing geen iverlies; van traktement uitgesproken1), dan wordt: dit, na aftrek :van noodzake-r* lijke reiskosten der in zijne plaats dienstdoende predikanten, ter beoordeeling van het1 Classicaal Bestuur, aan den geschorste uitbetaald. Bij verlies van een gedeelte van het traktement wordt dit gedeelte, en- bij-verlies van het geheele frak- REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT ElttHpQMÜf[ Art. 47—52. 127 tement het geheel, doch in beide gevallen na aftrek van de reiskosten, in het voorgaande lid van dit artikel vermeld* door den quaestor of den gemachtigde van den ring bewaard, om, naardat de einduitspraak luidt, óf aan den ring öf aan den vrij gesprokene te I worden uitbetaald. Wordt de schorsing bij de einduitspraak door vrijspraak gevolgd, dan worden de voor reiskosten afgetrokken gelden aan den vrijgesprakene door de Kerk vergoed. Het tweede en vierde! W1 van dit artikel zijn ook van toepassing, als de schorsing provisioneel is uitger, sproken, i l) Den 15 Febr. 1872 werd in het Reglement van 1857 de .bet^aUng opgenomen, dat aan de schorsing verlies van tractement kon worden verbonden. De kerkelijke rechter ontving daarmede ' eene bevoegdheid terug welke hem in vt0*BerfltSd was idSÖend. (HanffiofifiS))1 bl. 13S—140, 179, 180; 1871 bl. 322—325. Vrgl. ook over dejjjoepassing van art. 47 (art. 37 van het vroegere ReglemeatL Bijl. B. 1892 bl. 284—288. Art. 48. De tuchtmiddelen, welke door het Classicaal Bestuur worden toegepast, zijn die, welke in art. 42 worden opgenoemd; daarenboven: schorsing in de waarneming van kerkelijke bedieningen ISP ambten voor Töepaalden of onbepaalden tijd, en wat de godsdienstonderwijzers en -onderwijzk» ressen betreft, ontzetting uit hunne betrekking. C. Bij het Provinciaal Kerkbestuur. Art. 49. Bezwaren, volgens art. I 44 door het Classicaal Bestuur van dien aard geoordeeld, dat zij aan- leiding tot ontzetting uit een kerkelijke bediening of tot vervallenverp klaring van de bevoegdheid tot het aanvaarden van kerkelijke bedieningen en ambten, zouden kunnen geven, alsmede alle bezwaren tegen leden van Classicale Besturen en hunne secundi als zoodanig, worden door het Provinciaal Kerkbestuur, waaronder die personen behooren, onmiddellijk behandeld,' en daarover uitspraak gedaan op de wijze als in het tweede Hoofdstuk is voorgeschreven. Art. 50. De tuchtmiddelen, welke door het Provinciaal Kerkbestuur worden toegepast, zijn die, welke in de artt. 42 en 48 worden opgenoemd, en bovendien: ontzetting van kerkelijke bedieningen en ambten. D. Bij de Algemeene Synode. Art. 51. Bezwaren ten laste van iemand, die, volgens de bepalingen van de artt. 56 en 67 van het Algemeen Reglement, tot de Algemeene Synode of tot de Algemeene Synodale Commissie behoort, of van zijnen'-seclrnOTs, als zoodanig, alsmede ten laste van een lid van het Provinciaal Kerkbestuur of zijnen secundus, als zoodanig, worden onmiddellijk gebracht voor de Algemeene Synode, en, met inachtneming van art. 15 van het Algemeen Regjètnent, behandeld en daarover uitspraak gedaan overeenkomstig de bepalingen vaev k^e#t tweede Hoofdstuk. Art. 52. De tuchtmiddelen, in de artt. 42, 48 en 50 genoemd, kunnen ook worden toegepast door de Algemeenet iSynode.' 128 !lSöfeTVO0R KERKBÜJKTOPZICHT EH TUCHT. — Art iS&rKSas Art. SS>V/k wegeW êmctïrlsitelijken wandel van zijne bediening of van zijn ambt ontzet is, kan in zoodanige betrekking niet weder worden aangesteld, dan na bekomen rehabilitatie-ën opheffing van de ontzetting uit het lidmaatschap, indien deze was uitgespn*feïll«*)fl De rehabilitatie'Wtffdt evenwall flteti verleend dan na verloop van vijf jaren sedert de dagteekeningooital de laatste uitspraak in de zaak, en op eene met redenen omkleede aanvrage, welke door tusschewkomst van de Algemeene Synodale Commissie, met de door haar ingewonnen inlichtingen, aan de Algemeene Synode won(tt5|roorgelegd, ten einde deze daarop uitspraak doe. *) De woorden: „en opheffing van deontzetting uit het lidmaatschap, indien deze was uitgesproken" zijn in het herzien Reglement opgenomen, ornaat voor het weder aangesteld worden, in ambt of bediening, wanneer aan den betrokken persoon ook het lidmaatscSfip5r'l8 ontnomen, tevens noodig is die handeling van den Kerkeraad, welke aan het slot van art. 34 wordt omschreven. TWEEDE AFDEELING. In hooger beroep en herziening. Art. 54. Tot de behandelWg •▼aw een in zake van tucht' gevraagd hooger béroep of gevraagde herziening wordt zoo spoedig mogelijk, en" althans in- de eerstvolgende zitting van het Bestuur, overgegaan op de wijze als in het tweede Hoofdstuk is voorgeschreven. Art. 55.- Hij tegen wieh de toepassing van een der in art. 7 genoemde tuchtmiddelen is uitgespro¬ ken, kan van die uitspraak! in hooger beroepjkoinen 1), of, indien het eene uitspraak in eersten aanleg of hooger beroep i-va'n de Synode be- i treft, ifclerziening vragen binnen I veertien dagen na de dagteekening van de hem toegezonden kennisgeving (volgens art. 28) van de uitspraak. Hij is verplicht, daarvan binnen denzelfdenrtéraiijn schriftelijk kennis te geven aan den scriba ■ of secretaris van het Bestuur/ dat de uitspraak gedaan heeft, en, onder overlegging van het door hem ontvangen afschrift van de Uitspraak met de daarbij behoorende kennisgeving■■' (volgens art. 28) 2), aan den scriba of secretaris van het Bestuur, op hetwelk hij z4ch beroept. Na verloop der gezegde veertien dagen is de aan- | vrage niet meer ontvankelijk. Bovendien is hij verplicht in handen van den scriba of secretaris voldoende zekerheid te stellen voor de kosten, in eersten aanleg gemaakt en in hoogaÊ beroep te makérï, tot een bedrag en binnen een termijn, vast te "stellen door het Bestuur waarop bH zich beroept. Ingeval van blijkbaar onvermogen wordt hij van deze laatste verpuchting en van de betaling der ytflgens art. 60 te zijnen laste gebrachte ."kósten, door het Bestuur o& hetwelk' hij zich beroepen heeft, vrijgesteld. *) Alleen den bezwaarde is het hooger beroep gegundi rranmer den aanklager (aanbrenger). Voorsteftéh, om in I sommige gevallen den klager dit recht I te geven, zijn steeds door de Synode verworpen of teruggenomen. (Hand. 1856 bl. 127; 1870 bl. 82, 83. Bijl. B. bl. 128—131; 1873 bl. 9, 10, 176—181, 185, 186; 1882 bl. 349—357). Vrgl. ook de: uitspraken der Alg. Synod. Comih. REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN TUCHT. — jAj$^5-r-60. 129 (1863 Bijl. B. bl. 147—149) en Hand. 1886 bl. 127. 128, naar aanleiding van de toepassing van art. 10 al. 3 Regl. Kerkeraden. Alsmede de tweede aan- I teekening bij art. 63. -) „Met de daarbij behoorende kennisgeving (volgens art. 28)'.TJeze toevoeging was noodig, om de laatste alinea van art. 38 aan haar doel te doen beantwoorden. jj Art. 56. De scriba of secretaris van het Bestuur, tegen welks uitspraak hooger beroep is aangeteekend, zorgt, dat binnen acht dagen nfldetl hij daarvan kennis bekomen heeft, al de schrifturen, tot de zaak betrekkelijk, met uitzondering van de mi nu te der uitspraak, worden ingezonden aan het Bestuur, dat in j hooger beroep moet oordeele9»*flWïf bijvoeging van een inventaris der stukken, in dubbel opgemaakt, van welke één door den scriba of secretaris van het hooger Bestuur geteekend voor ontvangst, wordt teruggezonden. IndjeBtihet aangeteekende hoogst beroep door den bezwaarde niet binnen den bepaalden termijn is voortgezet, ■ of daarvan door hem later is afgezien, wordt hiervan door den scriba of secretaris van het hooger Bestuur onverwijld kennis gegeven aan het lager, opdat aan de uitspraak gevolg worde gegeven. Art. 57. Indien eene uitspraak wordt te niet gedaan, doet het Bestuur, in hooger beroep rechtsprekende, uitspraak, zooals het I meent, dat in eersten aanleg had behooren gedaan te zijn. Hebben zich sinds de eerste uitspraak nieuwe feiten voorgedaan, of zijn nieuwe feiten of gegevens aan het licht gekomen, ten gunste Regl. der Ned. Herv. Kerk. of ten laste van den bezwaarde, dan is het Bestuur, in hooger beroep uitspraak doende, verplicht daarmed4ifl|ïer weken na de dagteekerftüg der kennüégeviirt'feedoeld in art. 59, 3e lid, kan de bezwaarde, " mits hij zijn voornemen daartoe0»^ lÉSh 'verzoek om *er1fiietiging kenbaar maakt, de gronden, waarop Wf Verzoek rust, Mj %*ne door hem onderteekenriA4gemeene SynodalBioCommissie". Deze woorden zijn vervallen op grond van art. 70 Alg, RegL^^al aan die Comm. geenerlei zoodanige bevoegdheid toekent. Bovendien zoude die Comm. niet h^re eigene beslissingen kunnen casseeren. ' Art. 69. Geschillen tusschen leden derzelfde gemeente; met geene ker- 1 kelijke betrekking bekleed, alsmede tusschen deze en godsdienstonderwijzers, krankenbezoekers en kerkelijke bedienden, en tusschen de genoemde personen onflerimg, worden gebracht voor den Kerkeraad der gemeente, waartoe zij behooren. Art. 70. Geschillen in of tusschen Kerkeraden; tusschen deze en de ringen, of-'twsschen de ringen onderling; tusschen predikanten, emeriti, Candidaten tot den Heiligen Dienst, alsmede de geschillen, de diaconie^administratie en de administratie der pastoriegoederen betreffende; geschillen over het verkiezingswerk in de gemeente1), over de benoeming van ouderlingen en diakenen en over de vervulling van hunne vacaturen; over de benoeming van godsdienstonderwijzers,'krankenbezoekers en kerkelijke bedienden; geschillen tusschen vacante gemeenten en consulenten 2); alle geschillen betrekkelijk vacaturen van predikanten en beroepingswerk, alsmede geschillen over grensscheidingen tusschen de onderscheidene gemeenten en de veranderingen daarin, worden (de Jprowiéfmelde met inachtneming van art. 43, 7o. van het Algemeen Reglement) gebracht voor het Classicaal Bestuur, waaronder zij te zamen behooren. -1) De Class. Besturen beslissen derhalve in eerste instantie in geschillen over verkiezingswerk, en dus over alles wat met het werk der verkiezing in verband staat.,(Hand. 1872 bl. 167, Bijl. Bi"b!, 316). -)' 'Ook over zulke geschillen beslist hét Cl. Bèstüut in eerste instantie. Op het in art. 12 al. 2 Regl. Vac. genoemde geschil tusschen Ring en Cl. Bestuur is in art. 70 niet gelet. kuAft»f7tl> Geschillen tu$6chen belanghebbenden bij helJvVflrig artikel opgenoemd, welke niety onder hetzelfde Classicaal ressort behooren, alsook geschillen in en tusschen Classjcflle Besturen, worden gebracht voor het Provinciaal Kerkbestuur, waaronder zij te zamen behooren. " An77K'öesénfflen in en tusschen Provinciale Kerkbesturen en tusschen Classicale Besturen, kerkelijke Besturen en personen, onder verschillende Provinciale ressorten behoorende, worden gebracht voor de Algemeene Synode. Geschillen in de Algemeene Synodale Commissie en tusschen deze en de Provinciale Kerkbesturen worden behandeld door de Algemeene Synode. Art. 73. Memoriën, door eene partij in zake van geschillen overgelegd, kunnen des noodig door de kerkelijke Besturen worden gesteld in handen der tegenpartij, om daarop binnen een bepaalden tijd te antwoorden. Art. 74. Alle geschillen worden, zoowel door de verwerende als door de eischende partij, gevoerd voor eigen rekening. Van de eischende partij wordt, 134 REGL. VOOR KERKELIJK 0PZ1CHXEN>H|WHTS .-M- Art. 74—79. des noodig, borgstelling voor de kosten gevorderd. Bij de besliSijng wordt de partij, die in het ongelijk gesteld is, in al de kosten veroordeeld, tenzij om I redenen, in de beslissing te vermar j den, ieder der partijen voor een bepaald aandeel in de kosten mocht worden verwezen. Kosten door een kerkelijk,«B8#fcwfc' i gemaakt, en bij beslissing ten laste van één der geschilvoerende partijen Of van beiden gebracht, worden ontvangen en verantwoord, gelijk in art. 26, 2e lid, is bepaald. Art. tp.'De bijzondere bepalingen voor hooger beroep, herziening en vernietiging in zaken van tucht, gelden ook voor de behandeling van gesüjiillen, met uitzondering van art. 64. *) 1) „Met uitzondering van art. 64". Immers voor de Alg. Syn. Comm. geldt, waar het betreft de cassatie van een geschil, mél dat artikel, maar artikel 77. Art. 76. Worden in een geschil tijdens het onderzoek in eersten aanleg of in hooger beroep onregeltmftigheden of verkeerdheden ontdekt, welke met het geschil zelf geen onmiddellijk verband houden, dan zal het beslissend Bestuur ajnbtshalve tnjfafzonderlijk besluit of afzonderlijks uitspraak daarover recht doen volgens de bepalingen van dit Reglement. x) 1) Dit artikel is nieuw. Het dient in de eerste plaats, om te voorkomen, „dat beslissing wordt genomen op grond van ontdekte verkeerdheden, fouten of afwijkingen van de Reglementen, welke geheel buiten de geschilpunten tusschen partijen omgaan" (Bijl. B: 1914 bl. 360). B,sAifcwït7. Bij de beoordeeling van aanvragen om vernietiging van beslissingen slaat de Algemeene Synodale Commfsw tfrajuïtend acht op die gronden, welke door de partij, die de vernietiging vraagt, aangevoerd worden, en welke bewezen worden door stukken, die gediend hebben bij het Bestuur, van welks beslissing de vernietiging gevraagd wordt, of wel door die beslissing tizelve. Art. 78. De Algemeene Synode, en, onder hare machtiging, de Algemeene Synodale Commissie, zijn bevoegd in het belang der Kerk voor den burgerlijken rechter gedingen te voeren. De daartoe noodige kosten, alsmede die, tot welker betaling zij,bij rechterlijke uitspraak, worden veroordeeld, worden gedragen door de.jCftfkfj.jri Art. 79. Tot het voeren van gedingen voor den burgerlijken rechter kunnen de Kerkeraden, Classicale Besturen en Provinciale Kerkbesturen, alsmede de ringen1) en de predikanten, als beheerders der pastoriegoederen, of zij aan wie het beheer dier goederen krachtens voldoenden rechtstitel is opgedragen,2) machtiging vragen van de Algemeene Synode, of, deze niet vergaderd zijnde, van de Algemeene Synodale Comnienfieiwll Deze machtiging wordt niet verleend, tenzij in die gedingen tevens Set algemeen belang der Kerk is betrokken. Alleen wanneer die machtiging verleend is, worden de kosten gedragen door de Kerk. x) „Alsmede de ringen'VLi' Invoeging (in art. 66, oud) van 1 Maart 1870. Vrgl. artt. 27 en 28 Regl. Vac. REGL. VOOR KERKELIJK OPZICHT EN TUCHT. — Art. 80—85. 139 2) „En de predikanten als beheerders der past.-goederen enz.". — Invoeging van 15 Jan. 1912. Vrgl. art. 7 al. 4—8 Regl. Past.-goederen. HOOFDSTüiP!!^ Bijzondere bepalingen betreffende de behandeling van bezwaren tegen besluiten in bestuurszaken. Art. 80. Kerkelijke Besturen, ringen, lidmaten en leden der gemeente, die zich bezwaard gevoelen door eenig besluit in bestuurszaken van het kerkelijk Bestuur, Waaronder zij onmiddellijk geplaatst zijn, hebben het recht, zicR bij het in opklimmenden rang volgend Bestuur te beklagen. Het Moderamen van dit Bestuur oordeelt, of het in het belang der zaak noodig is, dat het aangevallen besluit voorloopig van kracht blijft, dan wel tijdelijk buiten werking moet worden gesteld, en geeft daarvan, binnen acht dagen kennis aan het betrokken Bestuur en aan den bezwaarde. Art. 81. De bijzondere bepalingen voor hooger beroep, aanvrage tot herziening en tot vernietiging in zaken van tucht, moeten ook door en ten opzichte van hen, die zich bezwaard gevoelen door een besluit in bestuurszaken, worden in acht genomen. Is den bezwaarde geen afschrift gezondöil van het aangevallen besluit, en is ten gevolge daarvan de termijn van veertien dagen niet vast te stellen, dan blijft aan het Bestuur | waarop hij zich beroept, de beoordeeling van de al- of niet-ontvankelijkheid van het ingediende bezwaar. J) Vopr kerkelijke Besturen en ringen is de bedoelde termijn bepaald op dertig dagen. x) Alinea 2 voorziet in eene vroeger bestaande leemte. Art. 82. Het Bestuur bij hetwelk het bezwaar is ingediend, neemt, na behoorlijk onderzoek, een besluit in hooger beroep, zoo noodig *nct vernietiging van het besluit des lageren Bestuurs. Art. 83. De kosten van het hooren * van bezwaarden of getuigen worden berekend naar art. 25, 3o. van dit Reglement. Art. 84. De kosten vallende op de behandeling van het bezwaar, worden bij besluiten in hooger beroep en bij eindbesluiten gebracht ten laste van de Kerk, als het ingediend bezwaar gegrond wordt bevonden; ten laste van den bezwaarde, indien het aangevallen besluit wordt bevestigd. Van lidmaten en leden der gemeente wordt door den scriba of secretaris, vóór de behandeling van de zaak, gevorderd zekerheidstelling voor de kosten, of overlegging van een wettig beyf.jjft.jVan onvermogen. Art. 85. De Algemeene Synodale CommiSffle1'handelt met betrekking tot de haar gezonden eindbesluiten naar de artt. 29 en 61. REGLEMENT OP DE KERKVISITATIE, i) I. Algemeene bepalingen. Art. 1. De kerkvisitatie wordt gehouden schriftelijk en persoonlijk. *) Ondanks de herhaalde wijzigingen, die in het Reglement op de kerkvisitatie waren aangebracht (D, en F.7 bl. 259), bleven de resultaten met het oog op de moeite en kosten, voornamelijk aan de persoófiliiKe kerkvisitatie besteed, onbevredigend. Bü de Synode van 1917 waren verschillende voorstellen ingekomen tot herziening van het Reglement (Hand. 1917 bl. 251), waarover de daartoe benoemde Commissie rapporteerde. Zij merkte in haar rapport op; „uit het telkens weer indienen vim voorstellen tot verbetering, Oók uit de uitlatingen van versdnfïïenoV Kerkeraderi , . . ., wordt wel duidénfc dat de Kerk in haar geheel met de tegenwoordige inrichting der kerkvisitatie niet tevreden is". En zij stelde voor (bl. 256): 1. De vergadering besluite over te gaan tot een herziening van het Reglement op de kerkvisitatie. 2. Zij benoeme een Commissie, die een cohcept-Reglement ter Synode van 1918 indient. Beide conclusies werden7 Wet:algemeene stemmen aangenomen. Het concept-Reglement (Bijl. B. 1918 bl. 277) kwam 12 Aug. 1918 in behandeling (Hand. 1918 bl. 377). Een aantal amendementen werd ingediend. Daaronder een amendement op art. £ van den secretaris (bl. 382): „De kerkvisitatie wordt gehouden door daartoe benoemde afgevaardigden, volgens de bepalingen van dit Reglement". De bedoeling was de kerkvisitatie OP geheel anderen voet te regelen en wel Htbr • jttoTt-jtJ nsgttttsqsd Wbnoijfö i nagsi f»lBW»d MV gnilsiïnfidsd .n3j|8i«nuuti»d ni HSttui zoo, dat in een bepaald Hoofdstuk „Van de kerkvisitatoren" wordt omschreven: lo. hoeveel, 2o. wie, afi, yóor hoe lang, 4o. dö'br, wlë, kerkvpntatOren worden benoemd en wat hun taak zal zijn". Beslotetl werd (bl. 385) een Commissie td benoemen, die het denkbeeld van het amendement Uitwerkt* en een nieuw concept bij de Synode van het volgende laar ter tafel zou .brengen, en daarbij I de schriftelijke kerkvisitatie niet uit te sluiten.-JHet nieuwe cóncept-Reglertiefit Bfflt. B. I9l9^vbl. 258) kwam HP4e Synode vari 1919 ter tafel. De Commis- I sie heeft in het oog gehouden, dat het concept 'moest beantwoorden aan het ! aangenomen /beginsel, dat de persoonlijke kerkvisitatie voortaan wordt gehouden door daartoe benoemde kerkvisitatoren, zóó dat door hen alle gemeëntéri ÖmneTrïr jaar pefsoonlljk.wwj» den bezocht, maar dat daarnaast de schriftelijke kerkvisitatie niet mocht worden afgeschaft. Geeft deze laatste den jaarlijksch algemeen overzicht over den staat der gemeenten, de persoon- [ Hwfb kerkvisitatie moet het karakter dragen van broederlijke samenspreking ÓVer al de belangen der gemeente, ten einde vart fafiff 1 en Voorlichting te dienen. Een omschrijving van Wat onder kerkvisitatie is te verstaan werd niet noodig geachte omdat het woord een historische beteekenis heeft, die öf gebrekkig Öf voor een reglement te uitvoerig zou moeten omschreven worden, terwijl uit de tabel voor de schtiftetijke l kerkvisitatie volkomen blijkt, waarover [ zij loopt en uit de bepaling omtrent de taak,der persoonlijke kerkvisitatie (art. k 11) voldoende duidelijk is hoe deze moet worden opgevat. Ook werd geen onder- REQLEMENT OP DE KERKVISITATIE)^*- Art. 1—5. V37 scheiding gemaakt tusschen de inwendige en de uitwendige belangen der gemeenten, daar deze dikwijls ineenvloeien, maar wel werden eenige groepen van bij elkaar behoorende vragen gesteld. Het Reglement. kWam 2^-JYuli 1919 (Hand. 1919 bf.üSJySn DenWüèrmgS werii [ 'worloopig aangenomen den 31, |Bli 1919 (bl. 104), na behandeling van het rapport over de consideraties, aangenomen met op 1 na algemeene stemmen den 13 Augs. 1920 (bl. 361, 465), door de meerderheid van de stemmen der leden van de exöyinciale Kerkbesturen goedgekeurd, uitgevaardigd om in werking (rwédön den 15 jatmarï'i^r(Btpv B. 1921 bl. 160). Art. 2. Zij geschiedt om het andere jaar1) schriftelijk in aUe: gemeenten, waarbij de statistische gegevens over de beide jaren worden verSfHèkt.2) *) Oorspronkelijk was voorgesteld „jaarlijks"; een amendement „om de twee jaar" werd aangenomen. Hand. 2) Waarbij de statistische gegevens enz. Noodzaken» geworden door de bepaling, dat de schriftelÜRè^ifèrKVisItatie om het andere jaar wordt ge» houden Hand. 1920 bl. 35. Art. 3. Zij geschiedt persoonlijk j door kerkvisitatoren in een deel der gemeenten, met dien verstande, dat in den loop van vijf jaren alle gemeenten ten minste eenmaal door kerkvisitatoren zijn bezocht. In gecombineerde gemeenten wordt zij gehouden waar de kerkvisitatoren, plaatselijke omstandigheden en gebruiken in acht genomen, dit het meest gewenscht achten, .ü ,1 Art. 4. Een Classicaal Bestuur of de Waalsche Commissie, daartoe bepaalde aanleiding vindende, kan een buitengewone persoonlijke kerkvisitatie houden, indien door het Provinciaal Kerkbestuur vah het ressort, en waar het de Waalsche Commissie geldt, de Algemeene Synode of Synodale Commissie, door een schriftelijke verklaring de noodzakelijkheid daarvan zal zijn erkend. x) De Classicale Besturen geven Steeds kennis van het resultaat hunner onderzoekingen aan de Provinciale'jKerkbesturèn, de Waalsche Commissie aan de Algemeene Synode of de Synodale Commissie. 1) De Commissie voor het concept heeft gemeend naast de schriftelijke en persoonlijke kerkvisitatie te moeten handhaven de mogelijkheid, dat een Classicaal Bestuur een buitengewone kerkvisitatie houdt bij wijze van opzicht, wanneer het van oordeel is, dat daartoe redenen voorhanden zijn. ) I II. De schriftelijke kerkvisitatie. Art. 5. De schriftelijke kerkvisitatie wordt gehouden volgens tabellen, door de Classicale Besturen vóór den len Februari aan de Kerkeraden in hun ressort toegezonden met de bijzondere vragen, welke de Algemeene Synode kan besluiten daaraan toe te voegen.*) *) Tabellen. Volgens het besluit der Synode van 1889 (Hand. bl. 33Ü^ÈS^ behoeven KTOigingen in de Tabellen voor de Kerkvisitatie, hetzij deze redactie-wijzigingen ' betreffen, of moeten dienen tot nauwkeuriger en doelmatiger omschrijving van het in het Reglement bepaalde, alsmede al zoodanige vragen, als uit eenige nieuwe bepaling in het Reglement voortvloeien, niet meer aan het oordeel der Kerk onderworpen te worden; aangezien de Tabellen de uitvloeisels ïUfl' van bet RegleméHt!J8élll 138 RËGL.EMËNT-Oft DE KERKVISITATIE. — Art. 5—9. kunnen zij bij besluit der Synode worden vastgesteld. In het tegenwoordige Reglement zijn echter de vragen niet in de artikelen van het Reglement opgenoemd doch alleen in de Tabellen, die niet het Reglement aan de consideraties der 'lCerk werden onderworpen. Art. 6. De tabellen en de daarbij door de Algemeene Synode gevoegde bijzondere vragen" woraen door den Kerkeraad in een wettige Vergadering ingevuld en beantwoord, en in gemeenten met één predikant door alle aanwezige leden onderteekèbd' in de «tvérige door den voorzitter, den scriba, twee ouderlingen en twee diakenen. n9Zf("worden vóór den 15den April toegezonden aan den scriba van het Classicaal Bestuur. Niet nauwkeurig of onvolledig ingevulde tabellen worden vanwege het Classisaal Bestuur aan de betrokken Kerkeraden teruggezonden, met opdra/tfttV tot verbetering bjnnen een bepaald aangegeven termijn, en met aanwijzing van de punten, waarop verbetering wordt verlangd. De scriba verzamelt de opgaven van de Kerkeraden op de classicale tabellen. Deze tabellen worden vóór den 15en Meiwaan den secretaflo'Vm het Provinciaal Kerkbestuur toegezonden. De secretaris stelt uit de gegevens der Classicale Besturen een osserakht op, dat vóór den 15den Juni aan den secretaris der AlgenteWtèP Synode wordt toegezonden. De Kerkeraden van de Waalsche gemeenten zenden de tabellen op aan de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken, die daarmede JtasdSt zooals de Provinciale Kerk¬ besturen doen met de classicale tabellen. De secretaris der Algemeene Synode ;5Wr#t, dat uiterlijk in de 8ste zitting der Synode een algemeen verslag uit de overzichten der Proynflciale Kerkbesturen ter tafel is. De Algemeene Synode besluit HMttodaaruit in een beknopt verslag ■M!>di*liW*elHtgen der fliynode zal worden opgenomen en in het officieel orgaan der Kerk ter algemeene kennis zal worden gebracht. Elk Bestuur ontvangt zijne tabellen of overzichten, nadat daarvan gebruik is gemaakt, terug, ter bewaring in zijn archief. Na twee jaren mogen zij vernietigd worden. x) Het concept had: „door dat Bestuur goedgekeurd, vóór den 1 Juni.... toegezonden". Bij amendement is dit gewijzigd in: „vóór den 15den Mei".jWjgirmede de goedkeuring door het Classicaal Bestuur is vervallen. '^*rt 7. De Algemeene Synode, in de overzichten der Provinciale Kerkbesturen of in die der Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken aanleiding vindende tot opmerkingen van bijzonderen of belangrijken aard, deelt deze mede aan de daarbij betrokken Besturen, die gehouden zijn daarmede naar eisch van zaken te handelen. Art. 8. De secretaris der Synode zorgt, dat het algemeen verslag in art. 6 genoemd en de opmerkingen bedoeld 'W art. 7, worden ter kennis gebracht van de kelkvisitatoren. III. De persoonlijke kerkvisitatie. Art. 9. De persoonlijke kerkvisitatie wordt gehouden op den REGLEMENT OP DE KERKVISITATIE. — Art. 9—11. 139) I tijd door de kerkvisitatoren te bepalen en in de gemeenten door henzelven aan te wijzen, met dien verstande dat, overeenkomstig art. 3, alle gemeenten in elk provinciaal ressort ten minste eenmaal in vijf j jaar zijn bezocht. Art. 10. Kerkvisitatoren geven aan eiken Kerkeraad der gemeenten, die zij wenschen te bezoeken, ten minste.. 1* dagen vóór hunne komst kennis van den dag en van het uur van hun voorgenomen bezoek. De voorzitter wordt door hen uitgenoodigd tegen dien tijd eene kerkeraadsvergadering te beleggen, en de gemeente, ten minste acht dagen tevoren, bij een openbare godsdienstoefening kennis te geven van de kerkvisitatie, met bekendmaking, dat de leden der gemeente, die een of ander onder de aandacht van kerlaHsriatoren hebben te brengen, daartoe in de gelegenheid zullen worden gesteld. Voor vacante gemeenten wordt de kennisgeving gericht aan den i-ijiinuiciii, juc veijjiiciu is m ue vergadering, voor de kerkvisitatie bestemd, tegenwoordig te zijn. Al de leden van den Kerkeraad zijn verplicht deze vergadering bij te wonen, en, in geval van verhindering, daarvan schriftelijk, met opgaaf van redenen, aan den voorzitter van den Kerkeraad kennis te geven. De Kerkeraad zorgt, dat alle boeken, stukken, bescheiden en eigendomsbewijzen (in de tabellen genoemd) ter tafel zijn, en stelt visitatoren in staat tot de vervulling van hunne taak. Art. 11. Kerkvisitatoren, ter vergadering verschenen en de leiding der vergadering op zich genomen hebbende, vragen eerst of voldaan is aan art. 10, le lid, van dit Reglement.1) Is daaraan niëiJvoldaan, dan zijn zij bevoegd, de visitatie uit te stellen en haar later op kosten der gemeente te doen plaats hebben. Zij doen persoonlijk onderzoek naar al hetgeen aan den Kerkeraad is toevertrouwd. Inzonderheid stellen1 Zij zich op de hoogte van het kerkelijk-godsdienstig leven, het godsdienstonderwijs, de armverzorging, het zedelijk leven. Zij treden met den Kerkeraad in overleg omtrent gewenschte verbeteringen en dienen bij al hunne bevindingen den Kerkeraad van voorlichting en raad. Wordt tot het verkrijgen van verbeteringen geldelijke opoffering van de gemeente vereischt, dan stéllen Zij zich, voor zoover noodig is, in betrekking met het beheerscollege van de gemeente. Zij onderzoeken, Of er eenig lid der gemeente is.opgekomen om een of ander onder de aandacht van kerkvisitatoren te brengen; trachten in den geest van art. 5 van het Reglement voor kerkelijk Opzicht en Tucht enz. bezwaren uit den weg te ruimen of brengen, zoo dit onmogelijk blijkt, de te hunner kennis gebrachte zaken bij het Classicaal Bestuur, waaronder de gemeente ressorteert, opdat dit handele overeenkomstig genoemd Reglement. Bij hun onderzoek maken zij, voor zooveel zij dit doelmatig achten, gebruik van de tabellen A en B als leidraad. De Classicale Besturen stellen ter beschikking van kerkvisitatoren alle gegevens, welke dezen voor de vervulling van hun taak noodig achten.2) 140 REÖLEMENT OP DE KERKVISITATIE. — Art. 11—15. 1) Hiermede is het verzuim hersteld, dat in het Reglement van 1899 art. 6 bestond (D. en F.7, bl. 262). 2) Het bezwaar van sommigen, ook van de meerderheid van de leden der Commissie van rapport over de consideraties, die de in de consideraties aangevoerde bezwaren tegen het ontnemen van de persoonlijke kerkvisitatie aan de Classicale Besturen deelden, gaf den heer dr. Weyland.aanleiding amendementen in te dienen, waardoor er nauw verband tusschen de Classicale Besturen en de kencvisitatie zou blijven. Van deze amendementen werd alleen het in de laatste al. van dit''jflttfel bepaalde aangenomen (Hand. 1920 bl. 352, 357). Art. 12. Kerkvisitatoren plaatsen hun visum op de boeken en bescheiden, die daarvoor in aanmerking komen, wanneer zij die in orde hebben bevonden. Wanneefotxlj het een of artder niet in orde bevinden en dit voor spoedige herstelling vatbaar achten, stellen zij den Kerkeraad een termijn van ten hoogste drie maanden, om daarin !*arbetering te brengen. Zij bepalen tevens, of zij eene hervisitatie zullen houden, dan wel of de stukken ter overtuiging aan het Classicaal Bestuur zullen worden opgezonden. Is een en ander binnen den gestelden termijn niet behoorlijk hersteld, dan neemt het Classicaal Bestuur de maatregelen, die het meest doeltreffend zijn. Wordt daartoe eene vernieuwde persoonlijke kerkvisitatie noodig geoordeeld, dan geeft het Bestuur daarvan kennis aan de kerkvisitatoren. Zij geschiedt op kosten van de gemeente. Art. 13. Kerkvisitatoren geven van hunne bevindingen verslag aan de Algemeene Synode door t> tg»} schenkomst van de Classicale Besturen. Hebben deze hiervan kennis genomen, dan zenden zij het verslag ter kennisneming aan de Provinciale Kerkbesturen. De laatste zenden het door aan de Algemeene Synode, zóó. tijdig, dat Jiet vóór 15 Juni in handen van den secretaris der Synode is! Art. 14. Bij hun verslag voegen zij een bericht aan de Classicale Besturen omtrent die punten, welke zij volgens art. 11 en art. 12 oor- I deelen, dat dezen Besturen tot handelend optreden aanleiding moe- j ten geven. Afschrift van dit bericht wordt door de Classicale Besturen, mede door tusschenkomst van de Provinciale Kerkbesturen, aan de Synode toegezonden. Art. 15. Omtrent den uitslag van hetgeen verricht is tot herstelling van leemten en gebreken binnen den in art. 12 gestelden termijn, of ook daarna, geven de Classicale Besturen spoedig kennis aan het Provinciaal Kerkbestuur. De secretaris van het Kerkbestuur zendt daarvan verslag in ra de najaarsvergadering van de Algemeene Synodale Commissie. Deze verzamelt de desbetreffende benaften' In een algemeen verslag, dat zij overbrengt bij de Algemeene Synode. De Algemeene Synode, tot ervaring gekomen, dat met de herpraljrig van de gebreken ergerlijk I Verzuim wordt gepleegd of dat zich andere toestanden hebben voorgedaan, die dringend voorziening eischen, vestigt daarop door middel van de Besturen de aandacht REGLEMENT*-OP DE KERKVISITATIE! W Art. 15—18. 141 -vwu ld»'betrokken ' Kwkeraden eri draagt hun op de zaak ter hand te nemen, met aanwijzing hoe daarin gehandeld behoort te worden. Art. 16. De Algemeene Synode, insMet verslagen der kerkvisitatoren aanleiding vindende tot opmerkingen van bijzonderen aard, deelt deze mede aan de betrokkenOBe- ' sturen, die gehouden zijn daarmede naar eisch van zaken te handelen, alsmede aan de kerkvisitatoren^rl ; IV. De kerkvisitatoren. vl Art. 17, De Provincj^e3fJH(rt.M^a3. OVERGANGSBEPALING. Van de aangenomen benoeming geven de Prdtnmeiale Kerkbesturen onverwijld kennis aan de Classicale Besturen in hun ressort en aan de Synode; de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken aan de Synode. Art. 19. Kerkvisitntoren regelen onderling hunne bezoeken, met dien verstande, dat steeds twee visitatoren te zamen eene gemeente bezoeken en geen visitator als zoodanig ..jflj(«jn eigen gemeente optreedt. Voor de kerkvisitatie w de Waalsche gemeente» wordt de vfcftator, die in zijn eigen gemeente zou moeten optreden, voor dat geval door zijn secundus vervangen. Zij bepalen onderling wie van hen in alle of in sommige gemeenten als voorzitter en wie als secretaris zal fungeeren. Art. 20. Kerk^ttate»8fldrJ8bben het redht*bij de Synode voorstellen in te dienen omtrent voofSChriftèn voor een onderzoek, dat zij geH^ïhsbht achten. V. De kosten. Art. 21. De kostelinvan de kerk■WSttatie, behalve die welke bedoeld rHf#vin art. 11 al.-'ÏStnrt. 12 al. 5 | en in art. 23, woMten gedragen door de Algemeene ^töslBSj Art. 22. De reiskosten der vttt- : tatorett -Kwden berekend naar het tarief der hoogste klasse van de I openbare middelen van vervoer, waarvaffriffij zooveel mogelijk hels- 1 *Bên 'gebruik te malde* en naar den j werkdfpikOstendénü'|irïjs der iIJM»! zondere vervoermiddelen^! die zij j voor hun doel behoeven. Voor a*0>■ver daarvan geen gebruik kan worden gemaakt, wordt een vergoeding ^toegekend, berekend naar j billijkheid. Hunne verblijfkosten worden bepaald door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt. x) Zij doen opgaaf van deze kosten aan de Algemeene Synodale Commissie op declaratiën, waarvan deze het model vaststelt. De tijd en de wijze van betaling worden mede door haar bepadfcM 9 x) De bepaling in deze ai, Is in overe'eWstemming met de in 1922 ingevoerde Wflüigingen in het Reglement op de kosten en in andere Reglementen, waarin vergoedingen werden vastgesteld. Deze behooren niet in de wet vastgelegd te zijn, maar .naar bevind van zaken door de Synode (Synodale Commissie) te worden bepaald. De verblijfkosten zijn thans vastgesteld op f 5 per dag en f 5 indien de kerkvisitatoren een nacht moeten uitblijven, til; lohAirfe'!23. De kosten van een buitengewone kerkvisitatie wordeij, flwanneébfïvoldaan is aan de voorwaarde in art. 4 genoemd, naar de bepalingen van het Reglement voor I kerkelijk Opzicht en Tucht enz. door de Algemeene Kas gedragen. Overgangsbepaling. Dit Reglement treedt in werking op den 15den Januari 1921, ter verI vangin1tf',van het Reglement op de kerkvisitatie van 20 Augustus 1898 met de daarin aangebrachte wijzigingen; met bepaling, dat de schriftelijke kerkvisitatie in 1921 over 1920 zal worden gehouden. REGLEMBlWöP DE KERKvTBiTAlte.'+ï'ABEL A. a—b. 143 TABEL A. Voor de schriftelijke kerkvisitatie. a. t. Hoe groot is het zielental der gemeente ? Hoe groot is het aantal der lidmaten ? 2. Welke' godsdienstoefeningen worden er gehouden (morgen-, middag-, avond- en weekbeurten)? Hoevelen bezoeken gemiddeld de godsdienstoefeningen: a. bij morgeriBèuiHw b. des namiddags ? c. des avonds ? d. bij weekbeurten ? N.B. Dit kan ook bij wijze van procent der gerftëenteleden worden aangegeven. ,afR*Wóevele malen 's jaars wordt het Avondmaal bedien/dPT'E'! Hoevelen maken gemiddeld gebruik vhn de bediériing des Avond- N.B. Dit kan ook bij wijt!é>r,WÉn procent der lidmaten worden aangegeven. 4. Hoévele1iy%wdén in het afgeloopen jaar gedoopt: a. kinderen ? b. volwassenen ? 5. Hoevele h'éfwéfijken werden ingezegend ? 6. Hoe groot is het getal der jj^sofehstonderwijzersïèssen) door den Kerkeraad aangesteld ? 7. Hoe gróót'-mn het getal der catechisanten: a. mannelijke ? b. vróüwelijkft*?' n: 8. Hoevelen zijn gedurende het afgeloopen jaar op belijdenis des geloofs tot lidmaten aangenomen: ff. mannelijke ? b. vrouwelijke ? 9. Gedurende hoevele maanden wordt het godsdienstonderwijs gegeven ?*) I Aan alle leerlingen of slechts aan een deel van hen ? 10. Hoevele overgangen zijn u bekend geworden van andere kerkgenootschappen naar de Nedêrilandsche Hervormde Kerk ? Hoevelen hebben, naar u bekend geworden is, opgehouden te behooren tot de Nederlandsche Hervormde Kerk: ff. door overgang tot andere kerkgenootschappen ? b. zonder dat zij tot andere kerkgenootschappen zijn overgegaan ? x) Tabel A. a. 9. Gedurende hoevele maanden enz. Bij amendement opgenomen in plaats van „gedurende hoevele kwartalen" (Hand. 1920 bl. 359). 1. Verkeeren de gebouwen en lokalen voor de openbare godsÏRenstoefenkiJpéh het godsdienstonderyVfls bestemd en de pastoT^en'J'W'goeden toestarflPr Indien niet, wat wordt tot verbetering gedaan ? stnxjmjFjjn zjj behoorlijk tegen brandschade verzekerd ? "s3Kïtfff'Wfl,zoo noodig van een ] bliksemafleider voorzien en wordt deze bliksemafleider jaarlijks door een deskundige onderzocht ? 4. a. Wordt er voldoende voor j gëwaakt, dat bij herstéHiHgén aan het dak van het kerkgebouw*1 en I iMrgfeïijlte1 het werkvolkyMn 'het bijzonder bij loodgieterswfc?kzaamheden, al het noodige doet om brandgevaar te voorkomen ? J) b. Wordt er voldoende gezorgd voor de bescherming tegen diefstal, 4Wbral van daklood ? 144 REOLEMBMT OP DE KERKVISITATIE- TABEL A. ö—e. c. Wordt er behoorlijk gewaakt voor het jaarlijks bijhouden van de (Jtefkjap-verhooging ? 2) (1 •; 5. Indien het beheer der kerkelijke goederen bij den Kerkeraad berust, zijn de boeken der administratie en de liggers der kerkelijke goederen en fondsen in orde? *) Tabel A. vraag b. 3 en 4a. Ingevoegd -met het oog op brandgevaar °R vo°rstel van den Rijksarchivaris, tijdelijk werkzaanr ut het belaS? oer kerkelijke archieven. (Hand. 1920 bl. 3èw"ft 2) Vraag 4c. Bedoeld zijn de zerken in de kerkgebouwen:. I K>b tjbtïos &■. c. 1- Zijn de hoeken, stukken en ■registers, waarvan het aanleggen, bijhouden en bewaren aan den Kerkeraad is opgedragen, in (jrde ? 2. Zijn de liggers voorhanden en in ord^iijffay , <7. van het predikantstraktfajf^t,? b. van de kosterijgoederen en -inkomsjhgfi ^8 Kmat; c. van de diaconiegoederen en -fondsen ? d. van al de overige fondsen en eigendommen, die aan dijs,gemeente benooren, voor zoover die onder beheer of toezicht van den Kerkeraad zijn ? 3. Is de inventaris der pastoriegoederen in orde ? Zijn de fondsen en waarden, daarop vermeld, aanwezig ? 4. Wordt voldaan aan art. 7 aj. 1 van het Reglement op de pastoriegoederen ? d. 1. Heeft de Kerkeraad ook iets mede te deelen omtrent het beheer der kerkelijke goederen naar art. 16, 4° van het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden? .aifci Welke andere fondsen^ instellingen of goederen staan onder het beheer of toezicht van den Kerkeraad ?ln'3lais Is het beheer daarvan in goede orde ? 1 e. 1. Is de boekhouding der diaconie in orde ? 2. Zijn de effecten, de bewijzen van open bewaa,FO$tjing, van inschrijving, van eigendom en schuldbekentenissen onder verband van hypotheek, voorhanden ? 3. WeJ[k ifiljfer wijst de diaconierekening van het voorafgaande jaar aan: ■ ff, voor inkomsten (buiten het batig saldq^&gb» b- voor uitgaven ? 4. Hoe groot is in het eerste cijfer het bedrag der gewone inkomsten uit: ^ a. bezettingen ? b. collecten ? c. andere middelen buiten het batig saldo ? 5. Welk bedrag is door de diaconie ter ondersteuning van de behoeftigen besteed: r* a* in geld ? b. in natura ? 6. Hoe groot is het aantal der ondersteunden: , -ff. doorloopend ondersteunden ? b. tijdelijk ondersteunden ? 7. Welke legaten, erfsteflingen en schenkingen van f 100 en daarboven zijn in het voorafgaande jaar aan de diaconie vermaakt of gedaan ? Hééft de diaconie gebruik gemaakt van de bevoegdheid ver- REGL. OP DE KERKVISITATIE. TABEL A. e—ƒ. TABEL B- a—6. 145 leend in het Reglement voor de diaconieën: a. bij art. ,22 ? b. bij art. 22* ? c. bij art. 28? 9. Verkeeren de gebouwen onder het beheer of toezicht der diaconie of aan de diaconie behoorende in goeden "toestand ? 10. Wat wordt gedaan om de inkomsten der diaconie te vermeerderen ? f. Zijn uit uwe gemeente ook gebeurtenissen, veranderingen of besluiten mede te deelen, der vermelding in het algemeen verslag der Kerk waardig ? Zijn uit uwe gejmeente ook bezwaren, klachten of behoeften te vermelden ? TABEL B.1) N.B. De kerkvisitatoren kunnen bij hun onderzoek gebruik maken van Tabel A als leidraad en de daarin vervatte' vragen aanvullen met de volgende, voor zoover deze doelmatig zijn in de gemeente, waar de kerkvisitatie plaats heeft. x) Tabel B. Kerkvisitatoren zijn niet gebonden aan de vragen in deze Tabel, maar vinden èn in Tabel A èn in Tabel B de voornaamste punten aangegeven, ■waarover, ook''H'lltr'!l(ui "werk niet het verzamelen van statistische gegevens, toch het ondersoek en de samensprekingen zullen loopen. Bijl. 1919 bl. 359. a. 1. Is er gedurende de laatste vier jaren verandering gekomen in het aantal der predikantsplaatsen? Regl. der Ned. Herv. Kerk. In de grenzen der gemeente ? Is er een geschikte wijkverdeeling, ook in verband met de diaconale wijken ? 2. Geschiedt de beroeping van predikanten en de benoeming van ouderlingen en diakenen door: a. den Kerkeraad ? 6. de stemgerechtigden ? c. het kiescollege ? d. met collatie, electie, agreatie? 3. Worden in de gemeente ook godsdienstige samenkomsten gehouden in en ten bate van de Nederlandsche Hervormde Kerk, die niet van den Kerkeraad uitgaan ? Hoevelen maken daarvan, voor zoover gij weet, gemiddeld gebruik? Is er samenwerking tusschen den Kerkeraad en degenen, van wie de bedoelde samenkomsten uitgaan ? En tusschen degenen, die de godsdienstoefeningen en die de bedoelde samenkomsten plegen te bezoeken? 4. Welke pogingen worden aangewend om de belangéflèlling in de godsdienstoefeningen, Doop- en Avondmaalsbediening en huwelijksinzegening te doen toenemen ? 5. Wat'wwrdt er gedaan om de belangstelKng in het godsdienstonder(vtj#bté verlevendigen ? Wat woirdt met betrekking Hift het godsdienstonderwijs verricht in de scholen, de gestichten, de verbeterhuizen, de gevangenissen, op de schepen en voor de militairen ? b. 1. Is er gedurende de laatste vier jaren verandering gekomen in het aantal der kerkgebouwen of der lokaliteiten ten bate van de gemeente ? 10 146 REGLEMENT OP DE KERKVISITATIE. TABEL B. b—f. 2. Wordt door het trjüege van beheer voldoende gezorgd voor de kosten: a. van den eeredienst ? b. van het godsdienstonderwijs ? 3. Wat wordt gedaan tot ver- j betering van het predikantstrakte- | ment ? Hoe is de toestand van het ker- j kelijk archief: vóór 1650? van 1650—1816? van 1816 af? In welke bewaarplaats(en) zijn deze archieven ondergebracht en j hoe is haar toestand ? dëinventaris daarvan gemaakt j enjbijgehouden ? Bestaat er een register van uitleening der archiefstukken ? d. L Wordt door den Kerkeraad j steeds behoorlijk kennis genomen | „on dllo innplmmpn «tukken, in- ! zonderheid van die, welke van de Synode uitgaan ? 2. Heeft de Kerkeraad ook wenschen met, betrekking tot de j Reglementen op grond van de ervaring, die hij heeft van de werking dier Reglementen in de pragfgjc? e. 1. Wat doet de diaconie om ar- | moede te voorkomen ? 2. Wat geschiedt tot verzorging j van kranken ? 3. Op welke wijze wordt de ar- \ menzorg zóó ingericht, dat zij mede dléisïbaar is aan het geestelijk leven der behoeftigen overeenkom- i stig art. M van het Reglement | voor de diaconieën ? 4. Wat heeft de diaconie op te merken omtrent de oorzaken, die ondersteuning noodig.maakten: ouderdom ? invaliditeit ? werkloosheid ? onverzorgd achterblijven ? of andere oorzaken ? 5. Wat doet de diaconie voor de duurzame verzorging en opvoeding van: weezen, tot de gemeente behoorende ? hulpbehoevende of verwaarloosde kinderen, tot de gemeente behoorende ? ƒ■ 1. Voor welke fondsen en kassen onder beheer de* Synode wordt, behalve hetgeen verpIHÉt is, door den Kerkeraad gecotfèeteerd of door de gemeente bijgedragen ? Is er verzuim in de naleving van de verplichtingen ten opzichte van het Fonds voor noodlijdende kerken en personen en van de Generale Kas? 2. Wat is het oordeel van den Kerkeraad over het godsdienstigzedelijk leven der gemeente ? 3. Wat wordt door, met medewerking van of buiten den Kerkeraad om, behalve predikdienst, huis- en krankenbezoek en godsdienstonderwijs gedaan tot opwekking van geestelijk leven, tot bevordering van de in- en uitwendige zending, tot bestrijding van volkszonden en tot maatschappelijke verbeteringen ? 4. Wordt het huis- en krankenbezoek getrouw behartigd ? 5. Hoe is de samenwerking van predikant(en) en Kerkeraad ? 6. Is in het belang der gemeente REGLEMENT OP DE KERKVISITATIE. TABEL B. ƒ. 147 vermeerdering van werkkrachten gewenscht ? 7. Zou splitsing der gemeente, grenswijziging of stichting van een nieuwe gemeente gewenscht zijn ? 8. Verlangt iemanö iets op te merken over de belijdenis, de ambtsvervulling en den wandel zijner medeleden ? x) *) Vraag f. 8. Dat deze vraag, evenmin als de andere vragen in de Tabel, niet verplichtend is gesteld, mag, volgens de opmerking van dr. Slotemaker de Bruine, naar geene zijde worden geïnterpreteerd (Hand. 1920 bl. 360). De mogelflkhetöt' tóT1 bespreking van dit onderwerp is echter in deze vraag gegeven en daarmede behouden hetgeen bü de vorige herziening van het Reglement was hersteld (D. en F.T, bl. 260). REGLEMENT OP DE KERKELIJKE ARCHIEVEN, i) Art. 1. Tot de kerkelijke archieven worden gerekend te behooren: a. het archief der Synode, b. de archieven der Provinciale Kerkbesturen, c. de archieven der Classicale Besturen, d. de archieven der Kerkeraden, e. de archieven der kerkvoogdijen, wanneer het beheer van de kerkelijke goederen en fondsen geheel of ten deele bij den Kerkeraad berust, ƒ. de archieven der diaconieën en der kerkelijke stichtingen onder bestuur of toezicht van den Kerkeraad, g. de archieven der kerkelijke hoogleeraren. 2) De in alinea 1 genoemde besturen of personen zijn verantwoordelijk voor de bewaring, instandhouding en het gebruik der onder hun beheer staande archiefstukken. Onverminderd deze verantwoordelijkheid, dragen de besturen in den regel het dagelijksch bestuur van het onder hunne bewaring verblijvend gedeelte van het archief op aan hun secretaris of scriba, volgens door hen te maken bepalingen, die niet in strijd mogen zijn met de bepalingen van dit of eenig ander kerkelijk Reglement. x) Reglement op de kerkelijke archieven. Ofschoon in het Reglement voor de Kerkeraden (art. 19) en in het Reglement op de Vacaturen (artt. 14 en 79) de bewaring van de archieven aan de Kerkeraden was opgedragen en met name in het Reglement op de kerkvisitatie bepalingen voorkwamen, waardoor voor de belangen der kerkelijke archieven werd gewaakt; een afzonderlijke regeling bestond voor de bewaring van het oud-archief der Synode en in de instructie van den secretaris der Synode aan hem de zorg voor dit oudarchief was opgedragen; werd langen tijd een regeling op de bewaring, instandhouding en het gebruik der kerkelijke archieven gemist. De groote belangrijkheid der oude archieven, de dikwijls gebleken verwaarloozing en ondoelmatige verzorging van de archiefschatten in de gemeenten gaf herhaaldelijk tot bespreking dezer aangelegenheid in de Synode aanleiding. In de Synode van 1873 (Hand. bl. 22, 24, 200—201) werd, op voorstel van den hoogleeraar dr. D. Chantepie de la Saussaye aan de Syn. Com. opgedragen, te gelegener tijd van advies te dienen over de vraag, of er termen bestaan tot het benoemen van een vasten archivaris, „die tevens belast zou zijn, zoo veel mogelijk met de wetenschappelijke bearbeiding en uitgaai der voor de geschiedenis der Ned. Herv. Kerk belangrijke documenten". Van dit advies wordt echter verder geen melding gemaakt. In 1878 verscheen de catalogus van het OudSynodaal Archief, bewerkt door H. Q. Janssen. (D. en F.7 bl. 118). Synodale circulaires betreffende de kerkelijke archieven werden uitgevaardigd in 1899, 1900, 1901 (Zie Bijl. F. 1920 bl. 293— 296). Ook werd omgezien naar een deskundige, die met raad en daad de kerkelijke besturen in de verzorging hunner archieven kon bijstaan. In 1904 werd het toenmalig lid der Synode REGLEMENT OP DE KERKELIJKE ARCHIEVEN. — Art. 1—3. 149 dr. G. A. Hulsebos te 's-Gravenhage bereid bevonden geheel belangeloos als deskundige voor de kerkelijke archieven op te treden. En sedert dien tijd werd van jaar tot jaar een crediet van f 1500 uit de Algemeene Kas ten behoeve van de verzorging der kerkelijke archieven verleend. In 1900—1904 is te vergeefs beproefd een Reglement op de bewaring en het gebruik van de kerkelijke archieven in te voeren. (Hand.;, 1900 bl. 293t~#W» 330, 440, 502^+503, 505; Bijl. B. bl. 274, 277; 1901 bl. 528—547, 552—553; 1902 bl. 637—643; 1903 bl. 380-^01). In 1915 echter gaf eene aanmerking van dr. Hulsebos, dat een kerkeraadslflSfifit zonder voorkennis van hoogere besturen in bruikleen aan het provinciaal rijksarchief was gegeven, aanleiding tot de overweging om daartegen een art. 16* in het Alg. Regl. in te voegen, alsmede een toevoeging in de artt. 43 en 51 van het Alg. Regl. en in art. 19 van het Regl. voor de Kerkeraden. Intusschen werd door de Syn. Com. een circulaire uitgevaardigd aan de kerkelijke Besturen omtrent de bewaring der archieven. (Bijl. B. 1915 bl. 384—385). De Syn. Com. was echter van oordeel, dat het veel meer gewenscht was de zaak der kerkel.„.archieven in haar geheel te regelen. (Bijl. B. 1915 bl. 381 —384). De Synode vereenigde zich eenstemmig met deze gedachte en benoemde eene commissie tot het ontwerpen vgn een Reglement (Hand. 1915 bl. 325—326). Het concept kwam bh' de Synode van 1916 ter tafel met een memorie van toelichting. De rapporteerende Commissie had voornamelijk bezwaar tegen de financieele gevolgen, die de aanneming van dit concept zou hebben; in de discussie werd opgemerkt, dat het concept te ver ging en daardoor onaannemelijk werd, dat de archieven meer toegankelijk moeten zijn, dat' het onder goede waarborgen in dépöt geven niet verboden moet zijn, enz. Het concept werd in handen gesteld van de Synodale Com., om het te herzien en, met inachtneming van de gevoerde discussie, een ontwerp bij de Synode van 1917 ter tafel te brengen (Hand. 1916 bl. 190—203). Het herziene concept is in 1917 met eenige wijzigingen voorl. aangenomen. Na de in aanzienlijke meerderheid gunstige adviezen en consideraties is het Reglement, na nog eenige redactiewijziging te hebben ondergaan, vastgesteld, bü de eindstemming goedgekeurd en in werking getreden 15 Jan, 1919. Hand. 1918 bl. 226—234, 245—249; Bijl. B. 1919 bl. 208—212. Zie ook in het Ned. Archievenblad 1919—1920 bl,,$57 v.v. het artikel van dr. L. Lasonder. 2) Het zal overweging verdienen in dit art. ook melding te maken van de archieven der ringen en van de archieven der pastorieën. Bijl. F. 1919 bl. 291. Art. 2. Onverminderd het bijzonder toezicht der kerkelijke Besturen krachtens de kerkelijke Reglementen, wordt een algemeen toezicht op de kerkelijke archieven, op hun bewaring, instandhouding en gebruik, in opdracht van de Synode uitgeoefend door de Algemeene Synodale Commissie, overeenkomstig de bepalingen van dit Reglement. Art. 3. De Algemeene Synodale Commissie is bevoegd zich bij de uitoefening van haar taak ten aanzien van de kerkelijke archieven te laten bijstaan door een door de Synode aan te stellen kerkelijken archivaris, wiens instructie door deze wordt vastgesteld. x) De Provinciale Kerkbesturen, de Classicale Besturen en de Kerkeraden verleenen aan de Algemeene Synodale Commissie bij de uitoefening van haar in dit Reglement omschreven taak eiken door haar gewenschten bijstand. 1) Reeds in 1900 was door de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken verzekerd, dat de regeering 150 REGLEMENT OP DE KERKELIJKE ARCHlSVEN. — Art. 3—7. bereid zou zijn alle verzoeken om medewerking en hulp in overweging te nemen, welke in het belang van de verzorging der archieven van de Ned. Herv. Kerk (dit „nationaal belang") mochten worden gedaan?-1 (Hand. 1900 bl. 502—503). In 1919 heeft de Synode zich gewend tot den MH^yan'wlBef* wijs, Runsten en Wetenschappen om de hulp, waarvoor de Synode geene middelen ter beschikking had. Daarop heeft de Min. goedgevonden den rijksarchivaris dr. L. Lasonder te belasten met de werkzaamheden in het belang der kerkelijke archieven van September 1919 tot bept. 1920; deze opdracht werd voor een jaar verlengd. Daarna is wel de heer dr. Lasonder tot zijne bezigheden op het rijksarchief teruggekeerd, doch onder zijn toezicht wordt op het rijksarchief nog voor de kerkel. archieven gewerkt in afwachting van een nadere regeling. Bijl. B. 1919 bl. 228, Hand. bl. 10, 79; Bijl. B. 1921 bl. 186—187. Art. 4. De kerkelijke archieven moeten zoo bewaard worden, dat hunne ongeschonden instandhouding zooveel mogelijk verzekerd is. Wanneer, tengevolge van verzuim of verwaarloozing door de beheerende besturen of personen, stukken van een archief ontbreken, of wanneer gevaar bestaat voor het teloor gaan daarvan, en de beheerende besturen of personen na aanmaning geen afdoende maatregelen ter voorziening hebben genomen, is de Algemeene Synodale Commissie bevoegd dit archief elders in bewaring te geven en zijn de beheerende besturen of personen tot onmiddellijke afgifte verplicht. Art. 5. De kerkelijke archieven worden, voor zoover mogelijk, gescheiden in: a. archief vóór 1650; b. archief van 1650 tot 1816 en c. nieuw archief van 1816 af. *) x) Deze onderscheiding heeft de practische bedoeling, wélke in art. 10 wordt omschreven. Art. 6. Toegang tot alle kerkelijke archieven en het gebruik van F w*wehiefstukken moet door de beheerende besturen of personen worden gegeven aandien, die krachtens dit Reglement toezicht op de archieven uitoefenen. Het gebruik van de archieven iwordt aan ieder toegestaan, mits voldoende blijke, dat het den aanvrager om zuiver historisch onderzoek te doen is. Hij moet daartoe bii de aanvraere het onderwert) nauwkeurig omschrijven. ^ Kerkelijke ar c h i e ve n, tij de 1 i j k b i j het Rijk in depót;1'zjjn alleen toegankelijk na machtiging van het kerkelijk bestuur, dat de verzameling beheert, waartoe het stuk behoort. Inzage van eigendomsbewijzen mag alleen worden gegeven aan hen, die krachtens kerkelijke Reglementen tot toezicht op de archieven geroepen zijn. Art. 7. Archiefstukken mogen niet geraadpleegd worden dan onder toezicht en ter plaatse, waar?1^ bewaard worden, tenzij voldaan is aan de waarborgen door de Algemeene Synodale Commissie geëischt. x) *) Hier zou, op het voetspoor van het in artt. 7 en 8 van het Kon. Besl. van 14 Jan. 1920 voor de rijksarchieven I bepaalde, ook voor de kerkel. archiéVéh | kunnen worden vastgesteld, dat zij, die van de kerkel. archieven gebruik maken, verplicht zijn een exemplaar van het door hen uit die archieven gepubliceerde af te staan aan de Bibliotheek van de Synpde. Bijl. F. 192$ O! 291. REGLEMENT.OP DE KERKELIJKE ARCHIEVEN. — Art. 8—11. 151 Art. 8. De kosten van het toezicht en die voor de bewaring en de instandhouding, door de Algemeene Synodale Commissie krachtens dit Reglement gemaakt, worden gedragen door de Nederlandsche Hervormde Kerk. Jaarlijks stelt de Synode, op voorstel van de Algemeene Synodale Commissie, daarvoor een zeker bedrag beschikbaar. De kosten, verbonden aan het raadplegen van de archteVen komen ten laste van hem, die het onderzoek instelt. Art. 9. De bestuurders maken van hunne archieven inventarissen op en houden die bij; desgewenscht met de hulp van den kerkelijken archivaris. Van de inventarissen der archiefstukken van vóór 1816 zenden hun beheerders afschriften, de Kerkeraad aan het Classicaal Bestuur en de Algemeene Synodale Commissie, het Classicaal Bestuur aan het Provinciaal Kerkbestuur en de Algemeene Synodale Commissie, het Provinciaal Kerkbestuur aan de Algemeene Synodale Commissie. Deze laatste maakt daaruit een algemeenen inventaris op. Art. 10. Voor zoover archiefstukken niet reeds in behoorlijke kerkelijke archief-bewaarplaatsen zijn saamgebracht, worden, met toestemming van de beheerende besturen of personen, behoudens het in art. 4 al. 2 bepaalde, a. de archiefstukken van vóór 1650 saamgebracht in het archief der Synode te 's-Qravenhage en gesteld onder beheer der Algemeene Synodale Commissie; b. de archiefetukken van 1650— 1816 saamgebracht in Provinciale kerkelijke archieven, in de kerkelijke hoofdsteden der provinciën te vustigen, onder beheer der Provinciale Kerkbesturen. x) De archiefstukken van 1816 af blijven onder beheer van de Kerkeraden, diaconieën en de andere in art. 1 genoemde besturen en personen. 1) Naast de vestiging van provinciale zou ook die van classicale archiefbewaarplaatsen kunnen worden voorgeschreven. De practijk zou dan aldus kunnen zijn, dat voor het geval een ItiSkélijk bestuur zijn archief geborgen heeft in een brandvrije archiefbewaarplaats, gelijkstaande met de kluis van de Synode (zooals thans reeds met het archief van het Prov. Kerkbestuur van N.-Holland, en met de archieven van de classis Rotterdam, de classis Gouda en de classis Amsterdam het geval is), ook de stukken van vóór 1650 daar konden blijven, terwijl in alle andere gevallen die stukken naar de brandvrije kluis van de Synode zouden moeten worden overgebracht. In het in dit art. onder a. genoemde zou: „Onder beheer der Alg. Syn. Com." zijn te vervangen door: „onder beheer van den in art. 3 bedoelden kerkelijken .. archivaris" en in b.: „Onder beheer der Prov. Kerkbesturen (en classicale Besturen)" door: „onder beheer van een door het betrokken Prov. Kerkb. of Class. Bestuur aan te stellen archiefverzorger." In plaats van „aWhief(ven)" zou duidelijkheidshalve in dit art. kunnen gelezen worden: „archiefbewaarplaats(en) '. Bijl. F. 1920 bl. 291—292. Art. 11. Overgangsbepaling: Zoolang geene bewaarplaatsen in de kerkelijke hoofdsteden der provinciën aanwezig zijn, is de Algemeene Synodale Commissie, onverminderd het in art. 4 al. 2 bepaalde, bevoegd, met toestemming der beheerende besturen of personen, ar- 152 REGLEMENT OP DE KERKELIJKE ARCHIEVEN. — Art. '11. chiefstukken van vódfc>*816 te doen overbrengen naar de Rijks-archieven, wanneer van Rijkswege daartegen geene bezwaren bestaan. *) } In dit geval worden zij aldaar in bewaring of in bruikleen gegeven onder voorwaarden, die niet in strijd mogen zijn met de algemeene bepalingen van dit Reglement, onder waarborgen als de Algemeene Synodale Commissie doeltreffend zal achten en onverminderd het recht van de eigenaars op hun eigendom en het gebruik daarvan. Indien archiefstukken vóór de invoering van dit Reglement aan der¬ den in bruikleen of in bewaring zijn gegeven, worden zij terstond teruggevorderd, tenzij de Algemeene Synodale Commissie tijdelijke ontheffing verleent -ï'fiteü8ynode bepaalt' Hénnen welken tijd de inventarissen bedoeld in art. 9, in orde moeten zijn gebracht. *) Na het tot stand komen der Archiefwet 1918 zou hier«laats van: „Rijksarchieven, wanneer van rijkswege daartegen geene bezwaren bestaan", kunnen worden gelezen: „Openbare archiefbewaarplaatsen^als bedoeld in art. 1 van de Archiefwet 1918". Bijl. F. 1920 bij 292—293. REGLEMENfWliET GODSDIENSTONDERWIJS. *) HOOFDSTUK I. Over het godsdienstonderwijs in het algemeen. Art. 1. Het godsdienstonderwijs omvat het onderricht in het bijbellezen, in de bijbelsche en kerkelijk^ geschiedenis en in de christelijke geloofs- en zedeleer. *) Het „Reglement op het Godsdienstig onderwijs in de Nederlandsche Hwvsrmdc Kerk" van 1816, werd in 1847 door een nieuw Reglement vervangen, waarin ook opgenomen waren de artikelen over de zomercatechisatiën, van 1830, de additioneele artikelen, de ampliatiën in het Reglement op de kerkvisitatie van 1843, de voorstellen van 1844 en eenige nieuwe bepalingen (Hand. 1846 bl. 93). Het Reglement » ' 1847 is ljlrzren in 1861 en dit herziene Reglement is in werking getreden op 1 October 1862. Een voorstel van den secretaris der Synode in 1915 om het Reglement, dat verschillende verouderde bepalingen bevat, leemten heeft en artikelen (blijkens de ook toen aanhangige voorstellen tot W&iging van de artt. 11, 19, 39), welke velen in de Kerk niet voldoen, geheel te herzien en daartoe een Commissie te benoemen, werd afgewezen. (Hand. 1915 bl. 369, 492^96). Art. 2. Het wordt aan kinderen gegeven, zoodra zij tot jaren van onderscheid gekomen zijn, gaat trapsgewijze voort, en is altijd naar de vatbaarheid der onderscheidene leerlingen ingericht. Art. 3. Ook bij het onderwijs van mingevorderden wordt een beknopt overzicht van den oorsprong, de uitbreiding en hervoflfting der Christelijke Kerk gegeven. Art. 4. Tot bewaring en vermeertlWnjJ>!*an de verkregen kennis en tot bevordering van de zegenrijke vruchten van het godsdienstonderwijs worden Zondagsscholen, catechisatiën voor lidmaten en bijbellezingen gehouden. HOOFDSTUK II. Over de godsdienstonderwijzers en hunne vereischten. Art. 5. Het godsdienstonderwijs is steeds een van de voornaamste plichten van de herders en leeraren. Waar het noodig is, wordt dit onderwijs ook gegeven door daartoe aangestelde godsdienstonderwijzers, onder welke benaming hier en in de volgende: artikelen mede onderwijzeressenj^jegrepen worden. Ook candidaten tot den Heiligen Dienst en geordende leeraren buiten vaste bediening zijn bevoegd tot het geven van godsdienstonderwijs. *) *) Dat particuliertn godsdienstonder- 154 REGLEMENT OP HET GODSDIENSTONDERWIJS. — Art. 5—11. wils geven, wordt hier niet verboden: het Reglement handelt over godsdienstonderwijs vanwege den Kerkeraad. (Bijl. B. 1870 bl. 268—271 ; Hand. 1877 bl. 235 v.v.; 1882 bl. 312—315). Een wijziging om in- het 2e lid van art. 5 vGon-fle woorden. ,Jnede onderwijzeressen begrepen worden" in te voegen: „behalve in art. 11", voorgesteld door de Commissie van rapport over een voorstel tot wijziging van art. 11, is verworpen. (Hand. 1915 bl. 133—137). Art. 6. Het recht om godsdienstonderwijzers in eene gemeente aan te stellen en te ontslaan, berust, overeenkpnj^tig de bepalingen in artt. 14 en 15 van het Synodaal reglement voor de Kerkeraden, bij den Kerkeraad der gemeente. *) Bij ongevraagd of niet eervol ontslag is er beroep op het Classicaal; Bestuur. -1) D. i. de Algemeene Kerkeraad in gemeenten met 1 of 2, de Bijzondere Kerkeraad in gemeenten met 3 of meer predikanten. Bezwaren, die aanleiding zouden kunnen geven tot schoreBg^si ontzetting worden behandeld volgens de desbetreffende artt. 35 en 38 van het Regl. voor K. O. en T. Aanstelling van godsdienstonderwijzers om, met dispensatj^'.yan, art. 23 Regl. Vac, diensT té 'doen in ' vacante gemeenten, een maatregel, welke een tijdlang is aanbevolen, heeft de Synode in 1900 niet langer toegelatert'^Ötantli 1900 bl. 56—58, 60). Art. 7. De Kerkeraad maakt voor het godsdienstonderwijs in de gemeente bepaalde verordeningen, hetzij in zijn huishoudelijk, hetzij iÉP^trafzonderiifjbi reglement. Ook stelt de Kerkeraad de instructièTOor de godsdienstonderwijzers vast. i Art. 8 InlBélrdWtbjlfeandidaten voor den Heiligen Dienst en p-pnrdenHp leeraren, buiten vaste bediening,, «aken van hunne bevoegdheid tot het geven van godsdienstonderwijs geen gebruik dan met toestemming van den Kerkeraad en onder het gewone toezicht" is 15 Jan. 1886 vervallen. (Hand. 1884 bl. 132—135; 1885 bl. 427-r-432l,$| Art. 9. Van deze onderwijzers worden, waar dit noodig is, de meest geschikte tot krankbezoekers verkozen. Art. 10. In gemeenten,jwaar openbare catechisatiën gehouden worden, zijn de aangestelde godsdienstonderwijzers verplicht,, daartoe gevraagd zijnde van de leerjaren en onder de leiding van dezen, daarbij hunne gaven tot stichting der gemeente te besteden. -dAft- 11. Bovengemelde personen hebben de bevoegdheid om bijbellezingen en zoogenaamde oefeningen te houden, doch niet dan niet uitdrukkelijke toestemming van den leeraar of de leeraren der geI meente. *) *) Dit »n..jM in de plaats gekomen van art. 16 in het Regl. van 1847, waarin de beperking stond] „alleen in de gemeente tot welke zij behooren". (Hand. fgiSO MT 150, 172, Bijl. B. bl. 119; 1861 bl. 214, 219, 298, 3£2). Een voorstel om aan dit art. toe te voegen: „Wanneer eene gewone godsdienstoefening eener gemeente bij gebrek aan een leeraar als voorganger, zou moeten stilstaan, kan de Kerkeraad dier gemeente de leiding dier godsdienstoefening opdragen aan een door hem daartoe geschikt geachten godsdienstonderwijzer, behoudens de goedkeuring van den leeraar of de leeraren der gemeente, of van den consulent", werd in 1896 afgewezen, daar 1H. '11 daarin reeds voorziet (Hand. 1896 bl, 218, 241); hetgeen echter niet juist schijnt, daar in het voorstel sprake was van „leiding REGLEMENT OP-HET GODSDIENSTONDERWIJS. Art. 11—14. 155 der gewone godsdienstoefening}!} waw toe art. 11 den godsdienstonderwijzer niet bevoegd verklaart en dat art. 25 Regl. Vac. bepaaldelijk verbiedt. Zie de circulaire der Synode van 24 Aug. 1894 aan de Class. Besturen (Hand. 1894 bl. 195—197. (Vgl. Hand. 1896 bl. 216, ttrP'Wl. B. bl. 252). De in dit art. 11 bedoelde toestemming van den leeraar is in vacature de toestemming van den consulent. Een voorstel om achter de woorden „bovengemelde personen" in te voegen de woorden: „uitgezonderd de godsdienstonderwijzeres$eW"4s verworpen, alsook het vtfiwstel van de meerderheid der Commissie van rapport om de bedoelde wijziging aan te brengen in art. 5, door opneming aldaar van de woorden: „behalve in art. 11" vóór „mede godsdienstonderwijzeressen". (Hand. 1915 bl. .||»*-137). .3Ö;jrtJ)t2. Het getal der godsdienstonderwijzers is in iedere gemeente naar hare behoefte bepaald. De keuze geschiedt door den Kerkeraad, in gemeenten van één predikant op voordracht van dezen; in andere gemeenten op voordracht van hen, aan Wid het toezicht over het godsdienstonderwijs7 is opgedragen. Art. 13. De bevoegdheid tot de betrekking van godsdienstonderwijzer wordt verkregen door het ondergaan van een examen. Om tot het examen te worden toegelaten wordt gevorderd: lo. dat men sedert twee jaren lidmaat zij ïfer Hervormde Kerk en zich voorbeeldig hebbe gedragen; 2o. dat men zich tot het geven van godsdienstonderwijs gedurende Oébl minste twee jaren geoefend en voorbereid hebbe in alles, wat tot het examen behoort, onder opzicht van één of meer leeraren der Hervormde Kerk; 30. aar men op oen aag aer aangifte den leeftijd van 23 jaren bereikt hebbe.1) Bij de aangifte tot het examen moeten ten deze de noodige schriftelijke bescheiden worden overgelegd. *) In overeenstemming met hetgeen art. 50 Regl. Vac. omtrent den leeftijd, waarop predikanten beroepbaar zijn, bepaalt. Weggenomen is de leeftijdsgrens van ten hoogste BIPJnren en de mogelijkheid óm daarvan dispensatie te verkrijgen, zooals in het vroegere reglement was bepaald. (Hand. 1876 bl. 18, tt, 203—203, 405—406; 1877 bl. 119— 122, 176. 'At^rtv exarnen wordt na behoorlijke aangifte in een voorgaande vergadering1), kosteloos afgenomen door het Classicaal BeÉtaWft*),, waaronder de gemeente, tot welke de bedoelde personen behooren, ressorteert3); of, voor zooveel de Waalsche gemeenten betreft, door de Commissie aan welke de zaken der Waalsche Kerken zijn opgedragen. De Waalsche Commissie gedraagt zich ook naar de bepalingen van dit reglement, behoudens de uitzonderingen, welke de bijzondere inrichting der Waalsche Kerken vereischt. x) Volgens in de Syn. verg. van 28 Juli 1921 (Hand. bl. 62) uitgesproken gevoelen, is „een voorgaande vergadering" niet „de voorg. verg.", daar een Class. Bestuur zoo met werk kan overladen zijn, dat het niet aan het examen kan toekomen; uitstel tot een volgende verg. is te minder bezwaarlijk, omdat . een Class. Best. viermaal 's jaars vergadert. 2) Kosten hl rekening te brengen heeft de Syns'Com. en de Synode, ook al zijn. er door een Class. Best. ver- 156 REGLEMENT OP HET GODSDIENSTONDERWIJS. — Art. 14—17. scheidene candidaten te examineeren, niet toegestaan. Hand. 1921 bl. 61—62, Bijl. B. bl. 316. :. 3) Afgewezen werd een voorstel om het examen te doen afnemen door het Class. Bestuur, waarbij het verzoek om, toelating is ingediend. (Hand. 1893 bl. 133). Art. 15. Het examen gaat over de volgende vakken : a. gronden van de Nederlandsche taal; meer bijzonder mondelinge en schriftelijke proeven van bekwaamheid om zich in goed Nederlandsch uit te drukken; en van de onderwtjlgkunde; b. algemeene inhoud en geschiedenis der Bijbelboeken; c. het behoorlijk lezen en verklaren van den Bijbel; inzonderheid van de historische boeken des Nieuwen Testaments; d. Bijbelsche en kerkelijke geschiedenis ; e. Christelijke geloofs- en zedeleer. *) Zij, die bij de aangifte tot het examen hebben overgelegd eene akte van bekwaamheid als onderwijzer, volgens art. 56a2) der wet op het Lager Onderwijs, of een bewijs van bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de Nederlandsche uiar aan eene inrichting van Middelbaar of van Hooger Onderwijs, worden van het examen in de Nederlandsche taal vrijgesteld.3) 1) a—e zijn in werking gekomen 15 Jan. 1890, voornamelijk met de bedoeling om meer te letten op kennis der Nederl. taal. 2) Thans art. 77a. 3) De laatste alinea is in werking getreden 31 Jan. 1899. Een voorstel om fat act. 13 op te nemen, dat bij de aangifte tot het examen een akte als hulponderwijzer of voor gewoon lager onderwijs moet worden overgelegd en dan uit art. 15 het onder a genoemde te doen vervallen, is afgewezen (Hand. 1879 bl. 61— 62, 90). Een voorstel, om, naar aanleiding van een adres door vrouwelijke doctoren en studenten in de Theologie bij de Synode van 1914 ingezonden, om tot de evangeliebediening in de Ned. Herv. Kerk te worden toegelaten, een nieuw liid in art. 15 (als vóórlaatste lid) op te nemen, werd voorloopig aangenomen. Het zou luiden: „Zij, die in het bezit zijn van den graad van Candidaat in de Godgeleerdheid, verkregen aan eene der in art. 1 van het Reglement op het Hooger Onderwijs in de Godgeleerdheid enz. bedoelde Universiteiten, worden vrijgesteld van het examen in de onder a tot c genoemde vakken en in de kerkelijke geschiedenis, benevens van het onder 2° in art. 13 bepaalde", waarvan de strekking was, om, „indien de Synode meent, den weg tot de bediening van het predikantsambt in de Nederl. Herv. Kerk voor vrouwen niet te mogen openstellen, een geordenden werkkring, aan hare capaciteiten passende, te scheppen". Het werd echter het volgend jaar teruggenomen. (Hand. 1914 bl. 112—116, 130—133, 151; 1915 bl. 108—|77>h> Art. 16. Nog worden bij het examen voldoende proeven gevorderd van geschiktheid tot het geven van [ onderwijs, zoowel aan kinderen als [ aan meer bejaarden, in tegenwoordigheid van één of meer leeraren af te leggen. Art. 17. Het examen duurt ten minste drie uren. *) Onder deze uren wordt niet gej rekend de tijd, voor proeven van geschiktheid tot het geven van onderwijs gevorderd. *) Volgens het besluit der Synode 21 Aug. 1889, in plaats van de vroeger ! bepaalde twee uren. REGLEMENT OP HET GODSDIENSTONDERWIJS. — Art. 18—20. 157 Art. 18. Als iemand bij zijn examen is afgewezen, wordt hij door het Classicaal Bestuur tot een hernieuwd examen toegelaten, wanneer hij een bewijs heeft overgelegd, dat hij zich nog één jaar volgens éWI9j3, 2o. geoefend heefatf)abi Ook bij verandering van woonplaats is alleen het Classicaal Bestuur, dat hem heeft afgewezen, tot het afnemen van een hernieuwd examen bevoegd. Die driemalen is afgewezen,!wordt niet weder tot een examen toegelaten. ÖM Aldus gewijzigd in werking getreden 15 Jan. 1917. Hand. 1915 bl. 68, 230—231. 3£8; 1916 bl. 351—353, 434; 1917 Bijl. B. bl. 219. Art. 19. Geen akte tot het geven van godsdienstonderwijs wordt verkregen, dan nadat zich ten minste twee derdenx) der stemmen van het Classicaal Bfiituur (der Waalsche Commissie) voor de toekenning verklaard hebben, en de geëxa-* mineerde hierop deze belofte heeft onderteekend: ^'.jWïj ondergeteekenden, bij het Classicaal Bestuur van (de Waalsche Commissie), geëxamineerd en toegelaten tot het geven van godsdienstonderwijs, beloven, dat wij, iri gehoorzaamheid aan onze roeping, daarin met ijver en trouw zullen werkzaam zijn, om, overeenkomstig de beginselen en hét karakter van de Hervormde Kerk hier te lande, het Evangelie van Jezus Christus te onderwijzen en te verkondigen, en de belangen van het Godsrijk, en, in overeeilBiteW ming hiermede, die der Nederlandsche Hervormde Kerk, met opvol. ging harer verordeningen, naar vermogen te behartigen^."*)' 1) Een voorstel om hiervoor (alsook voor de toelating tot de Evangeliebediening) in de plaats te stellen „de volstrekte meerderheiC, is aigewezen (Hand. 1867 bl. 97—99, 119). j*"FDeze belofte is gewijzigd in werking getreden 1 MJH». 1888. In 1914 en 1915 kwamen voorstellen bij de Synode tot wijziging van artt. 19 en 39 van het Regl. op het godsdienstonderwijs, te zamen met een wijziging van art. 27 van het Regl. op het examen enz. In art. 19 zou dan achter „hier te lande" worden gevoegd: „te onderwijzen en te verkondigen het Evangelie van Jezus Christus, overgeleverd om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking (Rom. 4 : 25), en de belangen van het Godsrijk, en, in overeenstemming hiermede, die der Nederl. Herv. Kerk, met opvolging van hare verordeningen, naar vermogen te behartigen". Met de andere voorstellen werd ook de wijziging van art. 19 verworpen. (Hand. 1914 bl. 666 —669, 683; 1915 bl. 245, 296—321). Art. 20. Na het onderteekenen van deze verklaring enx) belofte, stelt het Bestuur (de Commissie) aan den geëxamineerde de volgende akte van toelating ter hand: „Het Classicaal Bestuur van (de Waalsche Commissie), geëxamineerd hebbende N. N. geboortig van .... oud ...., jaren, wonende te ... I, verklaart hem (haar) bevoegd, om te staan naar den post van godsdienstonderwijzer (godsdienstonderwjjaeres) en gerechtigd om, na verkiezing door den Kerkeraad eener gemeente, in die gemeente godsdienstonderwijs te geven, overeenkomstig de bepalingen van het Reglement op het godsdienstonderwijs in de Nederlandsche Hervormde Kerk". *) De woorden „verklaring en" behooren hier niet meer, aangezien in art. 19 alleen van „belofte" sprake is. 158 Rti&LEMENT OP HET GODSDIENSTONDERWIJS. — Art. 21—22. Art. 21. Om in eenig Classicaal ressort de betrekking van godsdienstonderwijzer te aanvaarden, wordt de akte van toelating door het bestuur van dat ressort geldig gekeurd, op vertoon van voldoend bewijs omtrent zijnen christelijken wandel gedurende de laatste twee jaren, afgegeven door djeap'Kerkeraad zijner woonplaats en, indien hij gedurende die twee jaren binnen meer gemeenten heeft gewoond, dóór de Kerkeraden dier gemeenten. Bij toepassing van art. 48x) van het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht enz. wordt deze akte voor bepaalden of onbepaalden tijd ingetrokken. 2) Allen, die onder het bestaan van het Reglement van 1816 tot het geven van godsdienstonderwijs zijn toegelaten, behouden de rechten hun in art. 25 van hetzelve gewaarborgd. s) x) In het vorige Regl. v. K. O. er. T. was dit art. 49. (Hand. 1915 bl. 761). | 2) Deze le alinea, vroeger uit twee deelen bestaande, is in dezen vorm in werking getreden 1 Jan. 1898 en ver- j gemakkelijkt voor den godsdienstonderwijzer het solliciteeren. Hand. 1896 bl. 184—185, 191, 197—198TlWf!H, 1 155—157, 250 ; 1898 Bijl. B. bl. ISf, 185. j^IrDit art. 25 luidde: „Deze akte van admissie zal door elk ander ClassiöÜn | Bestuur, waaraan dezelve vertoond wwrdt, geldig gekeurd worden» om yefkiesbaar te zijn onder deszelfs ressort. Allen, die tot dusverre door de Kerkeraden tot het geven van godsdienst¬ onderwijs zijn toegelaten, zullen worden opgeroepen, om te ontvangen, zonder examen, eene akte tot voortzetting van het godsdienstonderwijs, onder;'vwrWèi tenis en onderteekening als in art. 22 is bepaald; bij verplaatsing nochtans zullen zij verplicht zijn zich aan het examen te onderwerpen van het Classi¬ caal Bestuur, waaronder hunne nieuwe woonplaats behoort". Art. 22. Bij de vervulling der posten van voorlezers, voorzangers, kosters en andere personen, die onder dergelijke namen hfchet genot treden van inkomsten uit kerkelijke goederen der Hervormden voort¬ spruitende, zoeken de Kerkeraden het daarheen te richten, dat, bij gelijke bekwaamheid tot de bedje? Hingen, waarvoor zij in aanmerking komen,, zij in den regel verkozen worden, die een bewijs overleggen van bij een Classicaal Bestuur als godsdienstonderwijzer te zijn geëxamineerd en toegelaten. Vóór hunne aanstelling in de*kerkelijke j wdiening verbinden deze zich alsdan schriftelijk, om godsdienstonderwijs te geven aan Hervormde schoolkinderen, indien en zoolang de predikant of commissie (art. 19) dit oorbaar acht en op zoodanige wijze en met zoodanige bezoldiging, als de predikant of de commissie, in overleg met hen bepaalt, zonder daardoor de bevoegdheid te hebben om godsdienstonderwij^^aan anderen te geven, tenzij ze door den Kerkeraad daartoe zijn of worden toegelaten. !) *) In 1897 werd een voorstel aangenomen door de Synode om achter art. 22 een reeks aanvullende artikelen op te nemen, betreffende het aanstellen van personen, die de bekwaèmneid en de bevoegdheid zouden bezitten om kinderen bekend te maken met de bijbelsche geschiedenissen. Deze onderwijzers zouden door het Class. Bestuif worden geëxamineerd, flet volgend jaar is echter dit voorstel teruggenomen, daar velen in de Kerk er onguriafi over oordeelden. (Hand. 1897 bl. 21, 104, 130—133, 602—605; 1898 bl. 288 —292.) RTOLEMENT OP HET GODSDIENSTONDERWIJS! H« Art. 23—27. 159 HOOFDSTUK III. Over het godsdienstonderwijs, inzonderheid in scholen, godshuizen, openbare gestichten en voor armen. Art. 23. Alle predikanten zijn gehouden het gansche jaar door wekelijks even getrouw catechetisch onderwijs te geven, als zij wekelijks Gods heilig woord verkondigen. Art. 24. De Kerkeraden zorgen zooveel mogelijk, dat aan de Hervormde schooljeugd ééns of meermalen in de week godsdienstonderwijs gegeven worde. Art. 25. In alle diaconiescholen, en voorts ook in alle godshuizen, verbeterhuizen en gevangenissen, waar zulken gevonden worden die tot de Hervormde Kerk behooren, als ook aan de Hervormde krijgslieden wordt godsdienstonderwijs gegeven. Zooveel mogelijk wordt desgelijks voor de openbare en bijzondere lagere1), alsmede voor de middelbare 2) en hoogere scholen de gelegenheid tot het ontvangen van godsdienstonderwijs geopend. Dit onderwijs wordt gegeven, hetzij door de leeraren, daartoe door de Commissie van Toezicht uitgenoodigd, hetzij door anderen, daartoe volgens dit Reglement bevoegd. -1) De Syn. Com. heeff W 'het kerkelijk Weekblad bij herhaling onder de aandacht gebracht de gunstige bepaling vJSOilftt^ 26 van de Wet op het Lager Onderwijs, welke aan den Kerkeraad het recht geeft op elke school voor openbaar lager, uitgebreid lager en vervolgonderwijs godsdienstonderwuaó te doen geven gedurende de schooltijden i en dit onderwijs op den lesrooster te doen plaatsen, alsmede art. 143, dezelfde bepaling bevattende ten opzichte van de Rijkskweekscholen voor ondervafzers en onderwijzeressen (7 Juni 1921 N° 1772, Weekblad N° 19). 2) Op een schrijven van de Synode, waairm* véVzocht werd aan den Minister van Binnenl. Zaken om bij het leerplan voor inrichtingen, voor meer uitgebreid lager en middelbaar onderwijs, door den Staat ingesteld of gesubsidieerd* met het godsdienstonderwijs rekening te houden en minstens één morgenuur in de week daarvoor beschikbaar te stellen, heeft de Minister geantwoord, dat daarover door de Kerk of leeraar overleg gepleegd kan worden met het schooltoezicht of met den directeur der inrichting van onderwijs. „Mocht in dit geval de noodige medewerking ontbreken, dan zal de Regeering doen wat binnen den kring harer bevoegdheid ligt, ten einde die medewerking te verkrijgen". Hand. 1889 bl. 67—69, 95—97; 1890 '883 B. bl. 305. Ook in 1898 wendde zich de Synode hierover tot den Min. van Binnenl. Zaken. Hand. 1898 I bferfKM—106; 387—388. Art. 26. Die met dit onderwijs f zijn belast, gedragen zich bij het gevefi daarvan naar de rechten hun toegekend, en naar de plichten, hun opgelegd door de staatsverorde- I ningen. In het bijzonder hebben zij, dien hst1 aangaat, de bepalingen in acht te nemen van de lnstrucmHwegens de godsdienstoefening in de groote \ strafgevangenissen en in de burgerlijke en militaire huizen van verzekering, vastgesteld bij Koninklijk beslu»iVa1Plifl9ctober 1826, litt. C. De uitreiking van deze instructie aan de betrokken personen bij | hunne aanStëihng wordt daarom aan de Commissie aanbevolen. Art. 27. Wanneer dit godsdienst- 160 :RHÖLEMENT OP HET GODSDIENSTONDERWIJS <~- Art. 27—36. onderwijs niet anders dan op tijden van gewone godsdienstoefeningen kan gegeven worden, is het alléén toegankelijk voor hen, die tot de bedoelde scholen en gestichten iri' betrekking staan of op het godsdienstonderwijs toezicht hebben. Art. 28. Wat de.genoemde gestichten aangaat, wordt het onderwijs in de gebouwen zelve gegévülf> Alle protestanten, daarin verpleegd, worden daarbij toegelaten; maar geene personen van andere gezindten hebben toegang tot dit onderwijs, tenzij zulks uitdrukkelijk door hen verlangd wordt en zij hiertoe eene bijzondere vergunning van de bestuurders of regenten verkregen hebben. Art. 29. Aan behoeftige personen wordt het godsdienstonderwijs om niet gegeven. Art. 30. Overeenkomstig de bepalingen door de Regeering gemaakt of nog te maken ten aanzien van het godsdienstonderwijs, zoo in de koloniën van den Staat I als op 's lands schepen, wordt dit reglement, naar gelang der omstandigheden, toegepast op de vorming ien het examen van de daarvoor bestemde onderwijzers, gelijk ook wat het toezicht over hen betreft. HOOFDSTUK IV. Over het toezicht op het et)»»; Godsdienstonderwijs. Art. 31. De Classicale Besturen zien toe, dat niet alleen in vacature, maar ook bij langdurige ongesteldheid des predikants of an¬ dere onvoorziene omstandigheden, in de bestaande behoefte aan godsdienstonderwijs met gelijke zorgvuldigheiir'yPbrde voorzien als ten aanzien van de openbare Evangelieprediking plaats vindt. Art. 32. Den godsdienstleraren is aanbevolen hun, die zich tot het geven van godsdienstonderwijs wenschen bekwaam te maken, de vereischte hulp en opleiding daartoe te geven. In groote gemeenten wordt dit werkrAanjtfén, of meer leeraren opgedragen, die daartoe door den Kerkeraad worden uitgenoodigd. Art. 33. Het toezicht over het godsdienstonderwjjis, gegeven door ondergeschikte personen, is opgedragen aan den Kerkeraad der gemeente (art. 6). In iedere gemeente van vier of meer predikanten bestaat eene commissie, die dit toezicht namens den Kerkeraad uitoefent. Art. 34. De Kerkeraad benoemt deze commissie jaarlijks uit zijn midden; zij bestaat uit een gelijk getal van predikanten en ouderlingen. Art. 35. De keus der leerboeken en leervakken, voor ondergeschikte godsdienstonderwijzers, wordt opgedragen aan hen, die in hunne gemeenten het toezicht hebben over het godsdienstonderwijs. Art. 36. De Commissie van toezicht beijvert zich om eene behoorlijke bezoldiging te verkrijgen voor hen, die belast zijn met het onderwfflé 'jWj artt. 25 en 29 bepaald. Waar geene voldoende fondsen REGÊÊAmfTT-OP-HET GODSDIENSTONDERWIJS. — Art. 36Vrf$;. 161 hiervoor bestaan, tracht zij zelve de zoodanigen bijeen te brengen, en beheert deze onder verantwoording aan den Kerkeraadjw.b Zij biedt de behnlpzame hand aan verdtófts'telfjke krankbezoekdfiï en godsdienstonderwijzers, die door j ouderdom of ziekte tot waarneming van hun werk onbekwaam geworden zijn, ter verkrijging van een billijk pensioen.1) a) Naar' aanleiding van een adres der Vereeniging van godsdienstonderwijzers bij de Nederlandsche Hervormde Kerk aan de Synode, werd in de zitting van 13 Aug. 1918 besloten 1° een schrijven te richten tot de Kerkeraden aangaande de regeling der pensioneering van hunne godsdienstonderwijzers, 2° aan de Clas- [ sicale Besturen op te dragen een onderzoek in te stellen naar de pensioenregelingen der godsdienstonderwijzers in hunne classes en daarvan aan de Synode verslag te doen, 3° dat bij de toekenning Van subsidies voor godsdienstonderwijs ook rekening zal gehouden worden met de regeling van de financieele positie der godsdienstonderwijzers, vooral met het oog op hun ouden dag. Hand. 1918 bl. 398, 402—403. fat 1921 werd aan alle Kerkeraden, die godsdienstonderwijzers in hun dienst hebben, een schrijven gericht door de Synode betreffende een behoorlijke pensioenregeling. (Hand. 1921 bl. 296—2M)v f Art. 37. Zij bezoekt de inrichtingen van godsdienstonderwijs, die aan hare zorg bepaaldelijk zijn aanbevolen, tenminste tweemalen des jaars opzettelijk, terwijl elk van hare leden tot deze inrichtingen altijd den toegang heeft, na overleg, waar dit vereischt wordt, met regenten of bestuurders. Regl. der md. tferv. Kerk. nsitfrs • - HOOFDSTUK V. rwgnw Over het aannemen en bevestigen van lidmaten. .Art. 38. De aanneming van lidmaten geschiedt van wege den Kerkeraad. Zij, die als lidmaten der Kerk wenschen te worden aangenomen, melden zich daartoe aan bij den predikant hunner gemeente; in gemeenten van twee of meer predikanten, bij den predikaat, die hen heeft onderwezen, of zoo zij niet tot de leerlingeii van een der predS>' kanten behooren, 'bij den predikant hunner keuze.1) De Kerkeraad, na zich te hebben verzekerd, dat er tegen het zedelijk gedrag der aannemelingen geene bezwaren -üHn 2), vaardigt tot de aanneming af den predikant, bij wien de aangifte ïleeft plaats gehad, en één of meer ouderlingen. 3) Door den predikant wordt, met inachtneming van de vatbaarheid en de ontwikkeling der aannemelingen, een onderzoek ingesteld naar hunne kennis van de Christelijke geloofs- en zedeleer en van de bijbelsche en kerkelijke geschiedenis, met name ook van die der Hervorming. Het onderzoek wordt zóó ingericht, dat de aannemelingen gelegenheid erlangen, niet alleen om van hunne verkregen kennis te doen blijken, maar ook om belijdenis af te leggen van hun Christelijk geloof. Wordt de mate der verkregen kennis door de meerderheid van de afgevaardigden des Kerkeraads voldoende bevonden, dan heeft de aanneming voortgang, wanneer de aannemelingen zich bereid verklaren toestemmend te antwoorden op de li 162 REGLÉMENT-OI8HET GODSDIENSTONDERWIJS^*-- Art. 38. vragen, dié hun naar art. 39 zullen worden gedaan, en voor zoover zij niet gedoopt zijn, den Doop te «omW vangen. 4) De aanneming geschiedt namens den Kerkeraad door den predikant. **SËlke predikant heeft het recht, zijn eigen aannemelingen te bevestigen. 5) *JW De juridische onzekerheid of een lidmaat verplféït is kerkelijkeBftoofdelijken omslag te betalen, gaf de Class. Verg. van Alkmaar, op advies van een harer leden ■— na het arrest van den Btegen Raad van 29 Dec. 1911 (Weekblad van,Jiet Recht waarbij uitgesproken werd, dat de vraag, pf iemand lidmaat der Kerk en belasojlgpjicntig is, móet worden beantwoord min'in de eerste pltÉats1' aan de hand van de kerkelijke reglementen maar naar het burgerlijk recht — aanleiding tot hpt voorstel om tusschen de 2e en 3e al. van art. 38 een nieuwe al. op te nemen, luidende: rff3i, die minderjarig zijn, leggen tevens óver eene schriftelijke aanvrage van hunnen vader ó4 'voogd (voogdes), waarbij dezCBR 1 aanneming verzoekt aan deh Kerkeraad, met) dien verstande evenwel, dat men ook zonder die aanvrage kan aangenomen worden. De aanvragen worden door den Kerkeraad bewaard". Het voorstel werd door de SynOjfe verwöB- : pen. Öe overweging van de leden, die tegen adviseerden en stemden, was voor nahtfeTSï:, dat het belijdenis''döitf ; een1''persoonlijk'geestelijke zaakyIJs» waarin men een stoffelijk belang/ niet moet betrekken. (Hand. [1014 bl. 453 ; —460). ,rö ;,,ir; {,r.; ) *y De Synode beeft m dei Jichtva^dige .wijze, ^waarop soms mflitawefl ih, garntzoensplaatseh Werden aangenumw./aatiléiding geVóiraen in 1885 en I nogmaalsin "1888 'Om de Kerkeraden aan te schrijven, dat omtrent deze jonge menschen een getuigschrift worde gevraagd uit hunne vorige woonplaats, opdat, men wete of zij daar eenige belangstelling in den godsdienst nebben aan den dag gelegd. Hand. 1885 bl. 364, 389—392; 1888 bl. 293. dffldgjhfiDdbls 3) Voorstellen om de 3e al. aldus te wijzigen, dat daarin opgenomen worde „dat zij minstens de twee laatste jaren geregeld godsdienstonderwijs hebben genoten" werdeniM^J?12, 1913 en 1914 niet door de Synode aangenomen. (Hand. 1912 bl. 1M^163; 1913 bl. 179 —182, 1914 bl. 157—168). 4) De zinsnede en vöof zoover zij niet gedoopt zijn, den Doop te ontvangen is in werking getreden 15 Jan. 1908. Reeds in 1824 werd door de Synode overwogen door welk middel de leeraren bij het aannemen tot lidmaten van personen buiten hunne gemeente geboren, zich zondët kunnen verzekeren of deze al dan niet gedoopt; zijn. Zij heeft echter geen bindend voorschrift willen geven, en vertrouwende, dat elk leeraar hierop behoorlijk acht geeft, géén aanschrijving noodzakelijk geacht (Hand. 1824 bl. 14, 15, 55—57). Latere voorstellen om het oieerleggen van een doopbewijs verplichtend te stellen werden verworpen (Hand. 1837 bl. 98—99, 133—194; 1865 bl. 197—200, 202—205, W6-»dB6; 1874 bl. 367—371: 1876 bl. 393;^ 187.7 bl. 146,i 180; 1882 bliiiMitmf 349; 1888 bh-110,.238-4-241!;-' 1895 bl. 75— 77; 1896 bl. 276—280, 445—446, 765 ; 1897 bl. 158—173, waarbij de Synode uitsprak, dat men niet reglementeeren moet, wat van zelf spreekt). In 1905 werd echter, naar aanleiding van een verH6eh1<'om zoodanige wijziging der kerkelijke reglementen als noodig is, om te doen blijken, dat de Herv. Kerk geen ongedoopte lidmaten in haar midden erkent, het reeds in 1896 gedane voorstel weder ter talel gebracht door den secretaris:.' „niemand wordt aangenomen, zoneter dat gebleken is dat hij gedoopt Is, óf anders bereid, is, zich vóór of bij de bevestiging te 'laten doopen". De 'Itènandeling ddarvan werd uitgesteld tot het volgend jaar. In 1906 besloot de Synode in art. 39, na de woorden: „Na de toestemmende beantwoording van deze vragen", op te nemen: „en toediening van den H. Doop aan degenen, die nog ongedoopt zijn". REGLEMENT OP HET GODSDIENSTONDERWIJS. — Art. 38—39. De voorl. aangenomen wijziging werd door de Kerk gunstig ontvangen, en de wijziging werd, in den vorm zooals zij thans luidt, aan het slot van al. 5 in art. 38 ingevoegd, terwijl in art. 39 in de laatste alinea werd ingevoegd.' „en de toediening van den Doop aan degenen die nog ongedoopt zijn". Hand. 1905 bl. 623^625; 1906 bl. 439—452, 466, 467. 5) Deze laatste al. is, tegelijk met de invoeging in art. 39 „althans wat betreft den geest en de hoofdzaak enz.", in werking gekomen 1 Jan. 1880. Hand. 1879 bl. 238—260, 275—277, 315—338; Bijl. B. 1880 bl. 87. Art. 39. De bevestiging van lidmaten heeft plaats in eene daarvoor bepaalde godsdienstoefening, bij welke hun de volgende vragen, althans wat betreft den geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en beloftex), ter beantwoording worden voorgesteld : „In tegenwoordigheid van God en van zijne gemeente vraag ik u: Vooreerst: Belijdt gij te gelooven ih God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heer, en in IHjïr Heiligen Géèstb?l;H Vervolgens: Zijt gij des zins en willens, bij deze belijdenis door Gods genade te volharden, de zonde te verzaken, te ,sf(;eyen naar heiligmaking, en uwen Heiland in voorspoed en tegenspoed, in leven en in sterven getrouw te volgen, gelijk aan Zijne ware/BMijders betaamt? Eindelijk: Belooft gij, tot den bloei van het Godsrijk in het algemeen en van de Nederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder, met opvolging van hare verordeningen, naar uw vermogen vojjiyerig mede te werkanïtbain-: • Na de toestemmende beantwoording van dieze vragen en de toediening van den Doop aan degenen die nog ongedoopt zijn, worden—zij plechtig en met gepaste^toespraak tot lidmaten verklaard". 1) Althans wat betreft den geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte is ingevoegd 1 Jan. 1880, tegelijk met de laatste al. van art. 38. Het toewSeg'sëi is in art. 39 opgenomen, nadat de vraag of de KetB^ bij aanneming, daarover zou moeten worden gehoord, met meerderheid van stemmen ontkennend was beantwoord. De beide toevoegsels werden door de meerderheid der stemmen van de Prov. Kerkbesturen goedgekeurd. Hand. 1879 bl. 337; Bijl. B. 1880 bl. 87. Bij de Synode van 1909 kwam een voorstel in om deze woorden te schrappen. Het werd echter' verworpen. Evenzoo in 1912. Toen werd echter besloten aan de Kerkeraden en de predikanten een circulaire te zenden, met de bedoeling op de beteekenis van art. 39 de aandacht te vestigen, tl? Aug. 1912 N° 488). Hand. 1912 bl. 548—552. In 1913 werd een voorstel tot schrapping wederom verworpen. In 1914, werd, na afwijzing van voorstellen tot wijziging Vst* tatt 19 Regl. godsd.-onderwijs (belofte door g.o. af te leggen) en art. WjAMfe Examen (proponentsformule.; zie de aant. aldaar) aangenomen de woorden te doen, vervallen. Het volgend jaar werd die wijziging weder teruggenomen, maar een voorstel werd ingediend, om al. '1 aldus te lezen: „De bevestiging enz., bij welke hun de volgende vragen i worden voorgesteld, waarop zij, althans wat betreft ,enz-; toestemmend hebben te antwoorden". De bedoeling der voorstellers was: „het willekeurige'lormuleeren van detusscben de woorden „Hervormde Kerk" en „Hooger Onderwijs" te voegen: „overeenkomstig hare beginselen en haar karakter, kenbaar, uit bare belijdenisschriften" en evenzoo in al. 2 van art. 10 in de daar bedoelde belofte in te voegen: „zijn onderwijs in alles zal inrichten overeenkomstig de beginselen en het karakter der Nederl. Herv. Kerk, kenbaar uit hare belijdenisschriften", werd in 1914 door de Synode afgewezen. (Hand. 1914 bl. 445—452). Art. 2. Vanwege de Nederland- RÉGÜEIKÊNT OP HET HOOGER ONDERWIJS. 167 iche Hervormde Kerk.voéidt Hooger Onderw4|<»agsegeven in: a. de geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk en harer leerstellingen; b. de bijbelsche Godgeleerdheid; c. de leerstellige Godgeleerdheid; d. de : C^ptelijke zedekunde; e. de practische Godgeleerdheid met de daarbij vereischte oefeningen; • jtojjim ƒ. het Nederiandsch-Hervoitna kerkrecht; g. de Christelijke zending; en voorts'jin alle andere vakken, waaromtrent te eeniger tijd blijken zal, dat aanvulling Van het Universitair onderwijs noodzakelijk is.1) a) Herhaaldelijk, «in de Synode gesproken over de vakken van onderwijs: „dé ' Wéélsche gèsSètóèdenis" en „de chrisfe1ijkfc,'esd6kunde", welke in het vroegere art. 2 onder ft. en B werden genoemd (met „de oordeelkunde en uitlegkunde des Bijbels") onder de vakken, die „yoor zoover zulks noodig,is" zouden worden onderwezen. Zie D. en F:T;'bI. 286—287; voorts Hand. 1915 bl. 8—10. In verband met de belangrijke wijzigingen, die in 1917 zijn vastgesteld in het Reglement op het examen, is in art. 2 van het Regl. op het H. O. wijziging gebracht, zoodat de vakken, die „voor zooveel noodig" onderwezen Worden, zijn weggenomen, waarbij de ,JÓhf1*ïellJkés¥edekunde"'> e*hter onder de te onderwijzen vakken is opgenomen en „de geschiedenis der Christelijke zending" is gewijzigd in „de Christelijke zending". Aldus is in den tegenwoordigen vorm dit art. in werking gekomen 15 Jan. 1919. Hand. 1916 bl. 491; 1917 bl. 353—399, 408-415, 416—419, 442; Bijl. B. 1918 bl. 236. .: Art; S. In elke ;8tad, :w&ar het in art. 2 genoemd onderwijs gegeven wordt, is dit opgedragen aan twee noogleeraren. x) a) kt 1915 kwam in de Buitengewone vergadering der Synode van 8 April ter sprake een voorstel om een derden hoogleeraar te benoemen (Hand, 1915 bjflhftEiilV-13). Besloten werd hierover het advies der kerkelijke hoogleeraren in te winnen. Dit advies, waarin werd uitgesproken, dat „vakken zijn samengevoegd, die te veel van de krachten van een persoon vergen, waardoor met de eischen der wetenschapr. .die langzamerhand belangrijk omvangrijker geworden zijn, niet genoegzaam gerekend wordt", kWant1 in de 15de zitfiér9»!! de gewone vergadering xtêr Synode in, doch het voorstel werd, overeenkomstig de conclusie der minderheid, op onderscheidene gronden verworpen. (Hand. 1(^^218, 263t-^9^ ,v Art. 4. Tot hoogleeraar kunnen benoemd worden: a. zij, die herder en leeraar zijn of geweestf!«ij9 in de Nederlandsche Hervornjdèj Kerk; candidaten tot den H. Dienst in dezelfde Kerk, mits zij Doctor in de GodgeleerdhenjLzijn en niet geroepen worden tot het geven van onderwijs in practische vakken. }0H*$jj5inibt van kerkelijk hoogleeraar is onvereenigbaar met het ambt van hoogleeraar of buitengewoon hoogleeraar aan eene universiteit. J) 1) In 1893 antwoordde de Synode op een vraag van B. en W. van Amsterdam of er overwegend bezwaar zou zijn om deze al. te wijzigen, dat dóór 'opheffing dezer bepaling inbreuk zou worden gemaakt op het beginsel, dat het kerkelijk H. O. moet» Wfekken om Evangeliedienaren'IVBOï de Nederl. Herv. Kerk te vomwn. (Hand. 1893 bl. 280— 285, 295, Bijl. B. bl. 319—323). In 1921 echter is, mede op grond, dat door het nieuw academisch statuut het ambt van kerkelijk hoogleeraar meer gelijk gesneld is aan dat tan *sftnlts-hoogIeeraar, en omdat toèh "volgens art. 10* aan de 168 REOEEMÉNT OP HET HOOGER ONDERWIJS.^^MSütab&lj Synode de bevoegdlltt(t'>(bnifti in (sten ongewensellt geval een kerkelijk hoogleeraar 4*3 Verbieden een ander hoogleeraarschap te aanvaarden, besloten aan het oordeel der Kerk de schrapping fSül'-deze al. te onderwerpend Hand. 1921 tno305auj»'/ 312—313jiG .1 Art. 5. De benoeming van hoogleeraren geschiedt door de Algemeene Synode uit eene alphabetisch gerangschikte, met redenen omkleede voordracht van drie personen voor elke vacature. Deze voordracht wordt opgemaakt door eene Commissie van voord¥atht voor de benoeming van hoogleeraren in de GodgeleerdHtkif van wege de Nederlandsche •HÉt'vormde ÜSStt¥8' De leden dezer Commissie worden gekozen door de Provinciale KerkoeOTi'-rèn en de Commissie tot de zaken, der Waalsche Kerken/|Se uit hunnB leden of de secundi van dezen elk ééh ffÖ"èn eenen secundus voor den tijd van drie jaren benoemen. Zij zijn herkiesbaar!. wanneéf^Bp tijdens hunne aftrëêmï^'FMlen of | secundi van een Provinciaal KèflS? bestuur of van de ComnVKsie tot de zaken der Waalsche Kerken zijn. Zij, die in den loop van hun j diensttijd het provinciaal ressort metterwoon verlaten, en zij, die hun ambt neerleggen of verlieien, hun eervol' ontslag of emeritaat beKbp men, worden door hunne secundi vervangen.x) Hij, die tot eene voordracht hjfjRRi medegewerkt, wordt, indien hij lid der Synode Is, bij de benoeming uit I die voordracht, door zijnen sëcufe dus vervangen! Jaarlijks treedt, volgens eert^ljf! maken rooster, zoo na mogelijk I een derde van de leden der com¬ missie af. De eerste aftreding wordt door het lot aangen§eïen.2) *) Deze al. is gewijzigd in werking getreden 15 Jan. 1910, ten einde aan alle onzekerheid en ongelijkheid in de toepassing van het in deze ai^bëóawde een einde te maken, ?Hlfnd. 1908 bl. 29 —32, 92-^95, 187—188; 1909 bl. 239— 232, 304—305. 2) De eerste samenstelling dezer commissie wordt vermeld bl. 13 Hand. B. V. 1878, de rooster van aftreding bl. 106. Art. 6. Wanneer een leerstoel van Hoogerv ©nderwijs vacant wordt, beslist de Synode, en, als deze niet vergaderd is, de Algemeene Synodale Commissie, of in het belang van het onderwijs eene buitengewone vergadering van de Synode ter vervulling van de vacature moet worden samengeroepen, en zoo ja, wanneer deze vergadering zal plaats hebben. Art. 7. Uiterlijk vier weken vóór de vergadering der Synode, waarin de benoeming van een hoogleer**» zal gesenieden, komt de Commissie van voordracht te 's-Gravenhage IftiettoW^orjor deö0séfe'rfetaris der Synode uiterlijk acht dagen te voren daartoe opgeroepen. Inmijgjjiïs noodigt de secretaris der Synode ieder der van wege de Kerk aangestelde hoogleeraren uit vóór de bijeenkomst der Commissie van voordracht adv§eis*fri te zenden over de personen^ die hij voor deze betrekkingaanbevelenswaardigacht. Voor elke vergadering, bestemd tot het opmaken van eene voordracht, benoemt de Commissie uit haar midden eenen vodrzSter en eenen secretaris. Ten opzichte van deze vergadew ring geldt het bepaalde in artt. 8 i%5fc6^ja*r-op HET HOOGER ONDBRWlSae-T*Ö;/7— 11 ■ 169 en 9 van het Algemeen Reglement voor de Ned. Herv. Kerk. Ten aanzien van de adviezen der hoogleeraren,'ro gehouden beraadslagingen en, d*jlMÜcliting, waarmede de voordracht aan de Synode wordt toegezonden (art. 5, le lid) is aan de leden der Commissie geheimhouding opgelegd. 1) De eerste verg. der Com. van ! voordr. werd gehouden 18 Dec. 1877, de j Buitengew. Verg. dew)Safnode tot benoeming der eerste kerkel. hoogleer aren kwam 16 Jan. 1878 bijeen. .' Art. 8. De benoemde hoogleeraar | verklaart binnen ééne maand na het ontvangen van de kennisgeving van zijne benoeming, of hij haar aan- j neemt. Is die verklaring bij het verstrijw ken van genoemden terïnlm.^lftj P geschied, zoo wordt hij geacht de benoeming te hebben afgewezen. Art. 9. De hoogleeraar ontvangt bij zijne benoeming opgaaf, in welke van de in art. 2 onder a—-gx) vermelde vakken hij onderwijs zal hebben te geven. Ten opzichte van l|fc£ geven van onderwijs in vakken, die niet onder a—g ^^wrimeld zijn, treedt de Synode met hem of hij met de Synode in overleg. Den hoogleeraren, in dezelfde Imivereiteitsstad werkzaam, is, onder gpedjceuring van de Synode, onderlinge verwisselling van de hun aangewezen vakken van onderwnjb ; geoorloofd. *) Vroeger a—f. Gewijzigd, in overeenstemming met de wijziging van art. 2, in werking gekomen 15 Jan. 1918. Hand. 1917 bl. 438—442; Bijl. B. 1918 bl. 225, 236. Art. 10. Binnen drie maanden nadat de hoogleeraar verklaard heeft, ide op hem uitgebrachte benoeming aan te nemen, aanvaardt hij zijn ambt door in de stad, waarin hij werkzaam zijn zal, in het openbaar eene rede te houden, bij welke gelegenheid deii§)jnode door haar Moderamen wordt vertegenwoordigd. Aan het houden van die rede gaat onmiddellijk vooraf eene door hem in handen van den president der Synode af te leggen belofte, dat hij zijn ambt met ijver en trouw overeenkomstig de bepalingen van dit Reglement zal watffnemen, en de belangen der Nederlandsche Hervormde Kerk naar vermogen zal blijven behartigen. Het Moderamen neemt, indien de benoemde hoogleeraar dienstdoend predikant is, deze belofte niet af, 55nj#adat door hem de akte van ontslag is overgelegd. x) l) Deze 3e al. is in werking getreden 15 Jan. 1887. Art. 10*. De kerkelijke hoogleeraar bekleedt geen andere openbare betrekking noch eenig ambt, waaraan eene bezoldiging verbonden is, zonder toestemming der S^fiÖde.1) 1) Dit art. is in werking getreden 15 Jan. 1887. Art. 11. Den hoogleeraren is aanbevolen, toezicht te houden op het gedrag van de aanstaandtfy&töfl* geliedienaren en hen in den loop hunner studiën met goeden raad bij te staan. Het getuigschrift van goed zedelijk gedrag, voor de toelating tot 170 REGLEMENT OP HET/fHOOGER ONDERWIJS. — Art. 11—12. het examen ter verkrijging van bevoegdheid tot de Evangeliebediening vereischt, wordt door hen afgegeven. Art. 12. De namen der studenten in de Godgeleerdheid, die zich tot de Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde Kerk voorbereiden, worden jaarlijks door den in diensttijd oudsten hoogleeraar in elke universiteitsstad in een album ingeschreven. x) De inschrijving geschiedt kosteloos, op vertoon van het 'bewijs, dat de in art. 16 bedoelde bijdrage betaald iao'tyow 1) De vraag of ook zij, die niet bepaaldelijk tot de evangeliebediening in de Nederl. Herv. Kerk worden opgeleid, zich in het album kunnen laten inschrijven heeft meermalen een punt van overweging in de Synode uitgemaakt. Zie D. F.7 bl. 289—2m Hand. 1889 bl. 59, Bijl. B. bl. 235; 1895 bl. 380, |Hj|il|)j bl. 303—305; bl. 157—170. De Synode heeft deze vraag steeds ontkennend beantwoord; maar er is geen- bezwaar tegen, dat studenten, di.e slechts uit belangstelling de kerkelijke hoogleeraren wenschen te hooren, op hunne colleges worden toegelaten. Hand. 1896 bl. 170; 1897 bl. 267, 333. Een verzoek om art. 12 te wijzigen, ten einde studenten van buitenlandsche kerken, inzonderheid uit Zuid-Afrika, in de gelegenheid te stellen^totöe evangeliebediening in de Nederl. Herv. Kerk te worden toegelateji,', is afgewezen. Maar goedgevonden werd, dat de kerkelijke hoogleeraren dezulken een examen afnemen gelijkstaande aan het kerkelijk voorbereidend examen, en, bij welslagen, hun daarvan een bewijs afgeven. Voorts werd aan de Prov. Kerkbesturen verzocht ...dezulken te willen examineeren conform hét .proponentsexamen. Dit 1$ geschied in overleg met de CommisSefltfe'r WdWduitsche*Bt%Vv. Kerk in Zuid-Afrika. Hand. 1906 bl. 427 —436, 438—489» 1907 bl. 6/t6lH^63, 107 —109, 546; Bijl. B. bl. 371; 1910 bl. 11—12, Bijl. B. bl. 423—426, Hand. bl. 43, 596; Bijl. B., 1911 bl. 309—311, i Hu&^nt.„Wnjjl Verzoeken om ook vrouwelijke studenten in té 'scfirijven werden herhaaldelijk afgeweafiï Hand. 198?Cb1. 210— 218; 1906 blU(8ê5--293; 1908 bl. 528— 536, 538—540, .JKg&bg 2) Een voorstel om, ten einde te voorkomen, dat de candidaten te slecht op de hoogte zijn van de bijbelsche geschiedenissen (waarover herhaaldelijk in de Synode is geklaagd), een 3e al. aan dit art. toe te voegen: „Deze inschrijving geschiedt niet, tenzij onder overlegging va^hej: bewijs, af te geven door een Hervormd predikant, dat de in te schrijven student gedurende drie jaren met vrucht onderwijs^ïieeft genoten in de bijbelsche geschiedenis", werd in 1906 voorloopig, in 1907 definitief aangenomen, maar verkreeg niet de meerderheid bij de eindstemming, (ïfand. 1906 bl. 526—533, 541—542; 1907 bl. 310—318, 489—490; Bijl. B. 1908 bl. 381). In 1914 werd, in verband met eene wijziging van art. 7a voorgesteld in art. 12, le al., na de woorden „in een ajbum ingeschreven", de zinsnede te voegen: „De namen Van wie studeeren in eene in art. 7a van het Réff óp het examen bedoelde Gemeente-universiteit moeten worde» 'ingeschreven in het album van de universiteitsstad, waar zij later de lessen der hoogleeraren vanwege de Nederl. Herv. Kerk wenschen te volgen" in te voegen. In 1915 werd echter de voorloopig aangenomen wijziging ingetrokken. (Haj^imCÏWj 59?; 1915 bl. 223—229). In verband met art. 99 van de HoogerOndertWjsVè't, hetwelk bepaalt, dat voor dë': stèdeiïftn^eWcltweekelingen, bedoeld in art. 155 van dezelfde wet, de som voor de inschrijving bij den Rector Magnificus de helft bedraagt van die, welke van andere studenten voor hun inschrijving gevraagd wordt, kunnen ! geehe andere studenten in de Godgeleerdheid van dit voorrecht genieten. REGLEMENT OP HET HOOGER ONDERWIJgffr— Art. l^-fi^fa 171 dan die hetdhetHtfftjlfertoonen, dat zij In het album der kerSelü'ke hoogleeraren zijn ingeschreven en het in art. 16 van het Regl. op het H. O. voorgeschreven bedrag hebben bétaald. Hand. 1915 bl. 257—261, 3», 525. Art. 13. Aan de hoogleeraren is het praesidium opgedragen bij de vporstellen, waartoe het Reglement op het examen de studenten in de Godgeleerdheid verplicht. Art. 14. Met het einde van het studiejaar, waarin een hoogleeraar den ouderdom van zeventig jaten bereikt, wordt hem door de Synode eervol ontslag verleend. Het wordtnhem vroeger verleend, wanneer hij door langdurige lichaams- of geesteskrankheid naar het oordeel derv Synode voor zijn werk ongeschikt is geworden. Art, 15. Den hoogleeraren worden jaarwedde, pensioen, alsmede pensioen voorhunne weduwen en weezen1) verzekerd tot hetzelfde bedrag, als den hoogleeraren aan de Rijksuniversiteiten zijn toegekend of zullen toegekend worden. -1) „Alsmede pensioen voor hunne weduwen en weezen" in werking getreden 15 Febr. 1893. Hand. 1891 bl. 80, 136^137, "HSL A. bl. ljj£-U69; 1892 bl. 89—90, 174; 1893 Bqf? B. bl. 193, 195, 202. Art. 16. Voor het bijwonen van de lessen der van wege de Kerk aangestelde hoogleeraren wordt, gedurende hoogstens vier jaren, jaarlijks eene som van f 25 betaald. Uit het Fonds door deze bijdragen gevormd, worden betaald 1): a. de kosten voor het Hooger Onderwijs; b. de kosten voor de vergade- ringen der Commissie van voordracht; c. de kosten voor de buitengewone vergaderingen der Synode tot benoeming van kerkelijke hoogleeraren en die van hunne installatie; d. de kosten van de vergaderingen der gezamenlijke kerkelijke hoogleeraren, door de Synode of dfjflr (te'Algemeene Synodale Commissie bijeengeroepen; e. de rejitr.en verblijfkosten van hoogleerareiv geroepen om in eene andere universiteitsstad het kerkelijk voorbereidendrjexamen mede af te nemen. Alle reiskosten, uit dit Fonds te betalen, worden, voor zooveel van een publiek vervoermiddel kan worden gebruik gemaakt, berekend naar de hoogste klasse van het tarief dier vervoermiddelen. De verblijfkosten of presentiegelden worden bepaald door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt. 2) *) De onder a—e genoemde kosten zijn vastgesteld in 1891. Hand. 1890 bl. 121—123, lMfMéBpBflL A. bl. 139—160; 1891 bl. 82—85, 365—366.Etó>voorstel om jaarlijks minstens f 400 uit het Fonds te bestemmen voor het Studiefonds is afgewezen. (Hand. 1892 bl. 257—261). 2) Deze laatste al. is gewijzigd in werking getreden 1 Jan. 1922. Het bedrag der verblijfkosten is door de Syn. Com. thans bepaald op f 10. Art. 17. De aanvang van het studiejaar en de duur der vacantiën zijn bepaald in overeenstemming met art. 46 der Wet tot-regeling van het Hooger Onderwijs. 172 REGLEMENT OP HET HOOGER ONDERWIJS. — Art. 18—23. Art. 18. Vóór den ÜS1 Jülï van elk jaar onderwerpen de hoogléfefltëeill aan het oordeel der Synode de Mjst '88' wfesen, in het volgendê->8tWfïe« jaar door hen te geven. De Synöde stelt de door haar goedgekeurde lijst vast. Art. 19. De hoogleeraren, in iedere üniVtfrSRèSrs^tad gevesftigd, zénden jaarlijks aan de Synode een verslag van den staat van hét ówdéfu wlji gëdurende het laatst geëindigde studiejaar. De hoogleeraren beheeren hun atcnielflTlaWtfe bepafingeYr^m* Üèï Reglement op de kerkelijkB^uaiJJ ënieiren.1) *) De 2e al. is in werking getreden 15 Jan. 1918, in verband met het Regl. op de kerkelijke archieven. Art. 20. Een hoogleeraar, die zich aan plichtverzuim of wangedrag schuldig maakt, wordt deswege gehoord door de Synode, bij uitloting op de helft harer leden verminderd, en, indien daartoe termen blijken te bestaan, door haar uit zijn ambt ontslagen. Hij kan van die uitspraak herziening vragen bij de geheele Synode, die einduitspraak doet. ;W*W*R 18. 19, 20, 22 en 62 *) van het Reglement voor kerkeHjfc'hflp^ zicht en tucht zijn hierbij van toepassing. *) Wijziging in werking getreden 15 Jan. 1916, m verttónd met het herziene Regl. voor kerkel. O. en T. Art. 21. Bij het in werking treden van dit Reglement worden alle in andere reglerrientew-hiermede -sttrij¥ dtge bepalingen buiten werking gesteld. O vergan gsbepalin gen. Art. 22. Vóór het opmaken van de voördfcacht voor deoeerste benoeming van hoogleeraren wordt het advies- ingewonnen van die leden der Godgeleerdè Faculteiten, die benoemd zijn krachtens het Opganiek Besluit van 2 Augustus 1815, no. 14. Art. 23. Wanneer de benoeming van hoogleeraren voor de eerste maal geschiedt, zal de in art. 5 van dit Reglement genoemde Commissie aan de Synode eene alphabetisch [ gerangschikte, met redenen omkleede, voordracht aanbieden van een twaalftal (of zestiental), in overeenstemming met art. 1, waarml de Synode zes (of acht) hoogleeraren kiest. REGLEMJ*ffi$P HET EXAMEN TER TOELATING TOT DE EVANGELIEBEDIENING IN DE NEDERLANDSCHE HERVQfcMDE KERK. i) Art. 1. Ter toelating tot de Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde Kerk wordt gevorderd een examen bij een der Provinciale Kerkbesturen of bij de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken. 2) x) Het Reglement op het examen van 1854 is, tengevolge van het in werking treden van het Regl. op het H. O. in de Godgeleerdheid, herzien in 1877. Het voorl. aangejwmen Regltf^WTn in 1878, zooveel noodig gewijzigd, nog niet terstond vastgesteld, aangezien de Synode zich verplicht achtte de consideraties en adviezen der Prov. Kerkbesturen en der Class. vergaderingen eerst nog in te winnen op het nieuwe, daarin aangebrachte, beginsel van een voorbereidend door de kerkelijke hooglderaren af te nemen examen, zooals dit is bepaald in art. 7b. In 1879 werd het Regl. vastgesteld en den len Januari 1880 is het in werking getreden. Nadat in het verloop der jaren wijzigingen in verschillende artikelen waren aangebracht, is in 1915 tot eene gedeeltelijke herziening van het Regl. besloten, mede naar aanleiding van ingekomen adressen, f^aarin bezwajen tegen het proponentsexamen, zooals dit toenmaals was gereglementeerd, werden geuit. De Commissie, die daarover in de Synode fvfi'Wlï^ftlpibrteerde, beval wijzigingen aan ten einde het examineeren „ter" en „bis in idem" te doen ophouden, anderdeels om dat examen meer over¬ eenkomstig zijn eigenlijken aard in te richten en beter aan zijne bestemming te doen beantwoorden. De discussie over liet rapport leidde tot de aanneming van een voorstel om eene Commissie te benoemen, waarin de kerkelijke hoogleeraren zitting zouden hebben, (air /Herziening van het Regl. op het H. O. in de Godgeleerdheid enz. en van het Regl. op het!(«(amen. Behalve de zes kerkelijke hoogleeraren werden drie leden der Synode in deze Commissie benoemd. Het rapport der Commissie kwam in 1916 in behand eling en leidde tot de voorl. aanneming van belangrijke wijzigingen. Hst volgend jaar werden, nadat ook de adviezen der Theoioaisetieirfnculteiten aan de Rijks«sivéjttfteiten waren ingewonnen, de wijzigingen, met eenige amendementen, vastgesteld en den 15den Jan. 1919 traden zij in werking. Hand. 1915 bl. 616, 6gl-*-630; 1916 bl. 228, 242—251, 335—341, 487—491; 1917 bl. 352—399, 408—419, 438^142; 1918 bl. 15, 59. Bijl. B. bl. 232—236. Met het oog op het nieuw Academisch S^MWUWt aan de kerkelijke hoogleeraren op te dragen de Synode van advies te dienen in zake eventueele veranderingen in de universitaire voorbereiding tot de evangeliebediening. Hand. 1921 bl. 21, 68—69. 2) Een voorstel, om dit art. zóó uit te breiden, dat ook personen, die, zonder het proponentsexamen af te leggen, om hun waardigheid of bekwaamheid 174 REGLEMENT OP HET EXAMEN. — Art. 1—6. tot de evangeliebediening kunnen worden toegelaten, heeft de Synode afgewezen. (Hand. 1917 bl. 124—130). Verzoeken om vrouwelijke theol. studenten in het kerkelijk album in te sëbnjvliOSii .tof hetAalftggen van het kerkelijk examen toe te laten, ten einde voor haar den weg 'tw'4ie^'predilrambr1 in de Kerk te openen, zijn tot nog toe bij herhaling afgewezen. (Zie o.a. Hand. 1909 bl. 339—344, 512—520; 1910 bl. 327—333; 1911 bl. 199; 1912 bl. 308— 310; 1913 bl. 109—120). Evenzoo verzoeken om voor gestudeerde vrouwen een geOrdenden werkkring te scheppen, passende aan hare capaciteiten, of om voor vrouwel. candidaten in de Godgeleerdheid, in het bezit van de acte voor godsdienstonderwijs, een plaats als hulpprediker open te stellèriS) (Hand. I 1914 bl. 112—116, 130—133, 151—152; lMS,'.bl. 170—l«j bl. 131-^MHliuIh de Synode van 192Jj werd echter besloten aan de kerkelijke hoogleeraren een advies te verzoeken om voor de in 'de TheologieJgestudeerd hebbende vrouwen een ambtelijken werkkring in de Kerk mogelijk te maken; Hand. 1921 bl., 292 —295. Voorstellen om bekwame godsdienstonderwijzers, die minstens 10 jaar dienst hebben, en om zendelingen, die lidmaten der Ned. HWf*. Kerk zijn eneen zeker aantal jaren dienst hebben, toe te laten als candidaten. tot den H'. Diénst zijn1 afgewezen (Hand. 1889 bl. 107, 410—433, 464—469, 489; 1899 bl. 289-pÜ82(^ Evenzoo een voorstel om, in plaats van door de Prov. Kerk- I besturen, het examen te doeti afnemen door een daartoe benoemde-'tèSÉnïsllSé, j W&Wbij het examen door twee kerkelijke '■ höogieeraren zoui worden' 'bijgewoond (Hand. 1896 bl. 220—230), en het \ voorstel' van de Belgische Christelijke' Zendingskerk, dat de gemeenten dier Kerk de predikanten en proponenten der Nederl. Herv: Kerk zouden kunnen. ! beroepen en dezen eèn.b%r4<ép'Wfcbr'België zouden kunnen aannemen, zonder dat zij geacht' worden' gebrokeWttK'ltoJ ben met de Nederl. Herv. Kerk Bij ziekte van een der hoogleeraratts^fcfjnvacature wordt een der hoogleeraren van de andere Universiteiten, volgens door de Synode opgérrf8Bkten roosfitfii5), tot het mede afnemen van dit examen afgevaardigd. Het examen loopt over ^f8^ anfig bijbelsche Godgeleerdheid; de leerstellige Godgeleerdheid*!3' de geschiedenis van de Nederlandsche Ifeetformde Kerk en van hare leerstellingen; de Christelijke zedekunde; de hedendaagsche ProtestafttedhtS zending. Wanneer het döfdeel der examinatór*1)p)övér de toelating eengsfrig onguhstfë5' is, wordt hipSïfgewezen. 7) De afwijzing geschiedt voor ten minste drie maanden en ten hoogste één jaatjno * b. bewijs, dab H$ getrouw 8) de 1 lessen iism kerkelijke hoogleeraken' I iftftjft Wfgewoond, gedurende1 twee jaren over de prdetlsdHy Godge^ leerdheid met de da»Tbij behoot^wlë I oeféttfttaent geddtBhdebiéén jaar I èÜriiliét'Nederlatldsch Hervormd tóérkfecht; c. bewijs, dat hij aan eene Neder! lAitVtiil^lfenfrWSiteit getrouw heeft geVdtgd: 178 REGLEMENT/OP HET EXAMEN. — Art. 7. gedurende drie jaren de lessen in de uitlegging van het Oude en Nieuwe Testament; of gedurende twee jaren aan eene Nederlandsche Universiteit en gedurende een derde jaar aan eene buitenlandsche, wettig erkende inrichting van Hooger Onderwijs; gedurende één jaar de lessen in de encyclopaedie der Godgeleerdheid, in de geschiedenis van den Israëlietischen godsdienst, in de geschiedenis van de' leerstellingen van den Christelijken godsdienst, en in een der tot de wijsbegeerte behoorende vakken naar keuze van den student. 8) - -j Zijn de«j66sen onder b. en c. vermeld, gegeven in een halfjarigen cursus, dan wordt deze den examinandus voor een geheel jaar toegerekend. Van de bepalingen onder b- en c. wordt, op vertoon van eene verklaring van den daarbij betrokken hoogleeraar, door het Kerkbestuur, dat voor het afnemen van het examen is aangewezen, den examinandus dispensatie verleend ten opzichte van de lessen, die gedurende zijn verblijf aan de Universiteit niet gegeven zijn. Zij, die het doctoraal examen in de Godgeleerdhettt.aan eene*def»tW a. bedoelde Universiteiten met goed gevolg hebben afgelegd, zijn van de bepalingen onder c. vrijgesteld. d. bewijs, dat de examinandus onder vowtitting van een hoogleeraar een voorstel gedaan heeft (art. 13 van het Reglement op het Hooger Onderwijs in de Godgeleerdheid), hetwelk hem echter niet wordt vergund, voordat hij het onder a. bedoeld examen heeft afgelegd. e- getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven overeenkomstig art 11, al. 2 van het Reglement op het Hooger Onderwijl fi de Godgeleerdheid. ƒ. eene kerkelijke attestatie, mede inhoudende, dat de examinandus meer dan twee jaren lidmaat is van de Hervormde Kerk. -1) In dit artikel zijn belangrlllfiP'Wi* zigingen gebracht zoowel in de 3e alinea in verband met de afwijzing van verzoeken om de candidaatsbul van andere Universiteiten dan van die, waaraan ook kerkelijke hoogleeraren onderwijs geven, te erkennen, als in den eisch aangaande over te leggen testimonia. Zij zijn in werking getreden 15 Januari 1919. 2) Het candidaatsexamen in de Godgeleerdheid is door het nieuwe Academisch Statuut (Kon. Besluit van 15 Juni 1921, Staat§jbL N° 80°) aldus geregeld, dat het omvat ($ zi: 1. geschiedenis der godsdiensten Jbk' het algenfeen: jtL ethiek; 3. uitlegging van geschriften des Ouden Testaments, overzicht van de Israëlietische letterkunde, godsdienst van Israël; 4. uitlegging van geschriften des Nieuwen Testaments, overzicht van de Oud-christelijke letterkunde; 5. geschiedenis van het Christendom. .— Het doctoraal examen (§ 3) omvat: 1. een der drie groepen van wetenschap, welke in deze faculteit SSkOnderscheiden vallen, namelijk de letterkundige (Bijbelsche), de historische (daaronder niet begrepen de geschiedenis der godsdiensten in het algemeen) en de wijsgeerige, ter keuze van den candidaat; 2. en 3. twee, door den candidaat, onder goedkeuring van de faculteit buiten de groep, die het hoofdvak van het examen w^nlaakt, gekozen bijvakken, waarvan ten minste één moet behooren tot de vakken 'wafë 2 genoemd, en één kan behooren tot de vakken eener andere faculteit.— Of hierdoor wijziging zal moeten worden gebracht in de eischen voor de toewting tot de evangeliebediening is door de Synode hl *wW aan het advies der kerkelijke hoogleeraren onderworpen, i 3) SedertHïJan. 1880 luidde art. 7a: -REGUBMENT OP HET EXAMSIÏTWS Art. 7. 177 „bewijs, dat de examinundus den graad van Cand. in de Godgeleerdheid aan eene Nederlandsche Universiteit heeft bekomen". In 1899 werd, in verband met een aangenomen walging in art. 9 van dit Regletnem,' ook een wijziging van arfe FoWKr'a'fin d aangenomen (Hand. 1899 bl. 264—270, 425—427; hetgeen echter onjuist was, aangezien art. 9 voorziet in het bijzondere geval, dat „Candidaten tot den H. Dienst bij andere ProfesifHitsche Kerkgenootschappen in Neaerland verlangen tot het examen te worden toegelaten", terwijl In. 7, betrekking heeft op de gewone omstandigheden, waarin zij verktéèteW31 Ve&# wie het examen is ingesteld). Het volgend jaar werd de wijzigingiivastgesteld, die 15 Jan. 1901 in werking trad, zoodat onder a. werd gelezen: „bewijs, dat de examinandus den graad van Candidaat in de Godgeleerdheid aan eene der in art. 1 van het Regl. op het Hooger Onderwijs in de Godgeleerdheid tot vorming van EvangelieWBttorlB voor de Nederl. Herv. Kerk bedoelde Universiteiten heeft verkregen". Naar aanleiding vaBn^en verzoek in 1908, om te verklaren, dat het bewijs van aan de Amsterdamsche Universiteit afgelegd candidaatsexamen voldoet aan den eisch vSB^art? 7a, gaf de Syn. Com. te kennen, dat de graad van Candidaat in de Qthlgfeleerdheid, om toegang te geven tot het proponents-examen moet worden verkregen aan een der Rijksuniversiteiten, die thans. alleen voldoen aan art. 1 van het Regl. op het H. O. (Bijl. B. 1909 bl. 399—403; Hand. 1909 bl. 83, 521—524). In 1910 werd in de Synode het voorstel gedaan om in plaats van: JroPÏt'art. 1 bedoelde Universiteiten" te lezen: „Nederlandsche Rijks- of daarmede n^inikgestelde gemeentelijke Universiteit". Het voorstel werd, ondanks de gewichtige bezwaren van vele leden, aangenomen. In 1911 echter werd, bij de discussie over het niet gunstig in de Kerk ontvangen voorstel, gewezen op het groote belang van het toezicht door de kerkelijke hoogleeraren gedurende den geheelen studietijd, al kan dit niet overal..in zijn vollen omRegl. der Ned. Herv. Kerk. vang worden uitgeoefend. Ten slotte werd de wijziging verworpen. (Hand. 1910 bl. 224—228, 355—363, 462; 1911 bl. 403—415). In 1914 werd, naar aanleiding van een verzoek van prof. dr. A. Bruining te Amsterdam, wederom ' bedoelende den eisch los te laten, dat de candidaten voor het proponentsexamen moeten hebben gestudeerd aan de Rijks-universiteiten waar de kerkelijke hoogleeraren onderwijs geven, telt slotte, nadat ook ter Synode:iet voorstel werdfiingediend de Vrije UniveMig téil te erkennen .als e*ne zoodanige, j waaraan deze candidaten kunnen hebben göstudeerd, een wijziging aangenomen: in art. 7a te lezen: „bewijs, dat.... aan een Rijksuniversiteit, de Gemeenteuniversiteit te Amsterdam of j de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag te Amsterdam heeft verkregen". Het volgend jaar echter werd, uit overweging, dat het vaststellen daarvan* den «Mrhk zou kunnen wekken, dat de Kerk zelf het beginsel in art. 1 van het Regl. op het H. O. vervat, zou willen JÖJjsgeven en de hoogst ongewenschte gewilfcen, die I daaruit zouden kunnen voortvioe|&, zich zou laten welgevallen, het voorstel verworpen. (Hand. 1914 bl. 586—594, 596, 599; 1915 bl. 223—229). In 1919 kwam wederom het voorstel ter tafel ' om de candidaatsbul van de gemeentelijke en de Vrije Universiteit te erkennen, doch het werd met groote meerderheid verworpen (Hand. 1919 bl. 6fih-64). 4) Voorstellen tot wijziging van deze bepaling, zoodat drie I hoogleeraren aan het examen zouden deelnemen of dat het ootièel der twee hoogleeraren eenparig gunstig moest zijn, zijn niet' vastgesttM. (Hand. 1881 bl. 14HfMB*/ 1882 bl. 118—124, 330—332; 1891 bl. 91—95; 1901 bl. 359). * 5) Deze rooster is vastgesteld 7 Aug. 1889 (Hand. bl. 159), doch moest wijziging ondergaan na de opheffing der leerstoelen voor de kerkelijke hoogleeraren te Amsterdam. 8) De wijzigingen in de vakken en de vereischte testimonia zijnfe|*i verband 12 178 REuLfiiftENT OP HETiflXAMEN. — ArtjIW». met de wijzigingen JlÉjwhet Reglement op het Hooger Onderwijs, om het herhaaldelijk geëxamineerd worden in dezelfde vakken te- ! Verrijden, en het examen meer een examen pro ministerio te doen zijn, in 1916 voorl. aangenomen; in 1917 '«iet' eenige wijzigingen, waarbljxtdl») eisch werd teruggenomen, dat het kerkelijk voorbereidend examen niet eerder plaats zou kunnen hebben dan twee jaren na het met goed gevolg afgelegd candidaatsexamen in de Godgeleerdheid, vastgesteld en in werking gekomen 15 Jon. 1919. Hand. 19f6 tiL< 228—250, 33S-a$Ui 487—«tëp 1917 bl. 352—399, 408—419, 438—442; Bijl. B. 1918 bl. 232—236. 7) In 1907 werd een voorstel aangenomen om voor het kerkelijk voorbereidend examen graden te verleerifcnili „met lof" of „met goed gevolg". De aangenomen wijeiging verkreeg echter, niet het vereisehter aantal stemmen der leden van de Prov. Kerkbesturen, zoodat zij niet kon worden vastgesteld. (Hand. 1807 bl. 330; 1908 bl. 237—252, 2»—«80; 1909 bl. 232—238; Bijl. B. 1910 bl. 356). 8) „Met vrucht'' is veranderd in ,jgè*rouw";; in iwèrking getreden ;tS- Hots 1919; deze toevoeging werd ook gevraagd bij dé testimonia der staatshoogleerttrdnj Sommige hoogleeraTe»aam» d*iKöksMivèrsiteit te Utrecht hebben er echter bezwaren tegen. 9) Vóór 1919 werd een testimonium gèlischt van gedurende een jaar gevolgde lessen in de logica en in de Nedèrlandschè taal. Bij de wüzigin'g tan art. 7 is het testimonium logica vervangen (taHnhètsfcestimoniurasvoor een der wijsgeerige vakken^ en het testfcd monium voor Nederlandsche taal is vervallen. .1 litft. 8. Die buitenslands hunne Stftffiën hebben volbracht, leggen., ook wanneer zij aldaar het recht tot oe evangeliebediening bij een Hervormd Kerkgenootschap bekomen hebben, zonder nochta*8.;.Ai$Vr d. voldoende getuig^hnf^fl aangaande hun zedelijk " g4(ïK 1903'bl. 179—185, 277—279/> BW. B. bl. 324—335; 1904 bl. 100MÏ05, 115. -) De 'alinea's 4—8 zijn, ten einde eenheid van handelwijze, welke vroeger soms bij de onderscheidene Kerkbesturen ontbrak, te verkrijgen, aan dit art., zoomede' aan art. 10a toegevoegd, en ■ ffWè'rking getreden 31 Jan. 1899. Hand. 1897' bl.' 408—410, :617^618; 1898 bl. ! wjÓ^,141, 397—398; (vgl. Hand. 1895 \ bl; 381—385). ;■#) Vroeger c. en d.;. in werking gekonten'18^1. 1919. 4) Vroeger: „met uitzondering van de geschiedenis der Christelijke zending en^ei'T&'derlalK'scn Hervormd kekk-r reent". WiizöniT'in werking getreden i-HÊIan! iJn!™71 5) Vroeger „DSMtHeö'tlthWijziging in werking getreden 15 Jan. 1919. Art. 9. Candidaten tot den Heiligen-Diens* -bij; andere Protestantsdre'Ke^kgenedtschappen in Neder»" [ tmdl' tTrititi 181 schappelijke eischen, aan welke voldaan moet worden om zich voor het kerkelijk eindexamen te kunnen aangeven, overeenkomen met die aan de Nederlandsche Universiteiten ; 2o. of zijn toelating kan geacht worden te zijn in het algemeen belang der Nederlandsche Hervormde Kerk. bnöltfy^W' jfeiSfr?re*?l^%'der Synode eeh^ toestemmend antwoord, dan handelt hij met de overgelegde stukken overeenkomstig het voorschrift van art. 13; is het antwoord ontkennend, dan zendt hij genoemde stukken aan den examinandus terug; b. bewijs, daj.Mtöt lidmaten der Nederlandsche Hervormde Kerk zgnaangenomen; -■j(iV ft?M1'8schr''t van S°ed zedelijk gedrag' ten genoegen van het Provinciaal Kerkbestuur, afgegeven door een bevoegd collége of door bevoegde personen. M Omtrent het colloquium' döctum BWftPllirt. 12 nadere bepalingen. De Synode heeft aanleiding gevonden tot een ernstige behandeling van de colloqina docta aan te sporen. Zia bij art. 56 Regl. Vac, alsmede aant. 2 bij art. 6 Regl. examen. ., 2) Sedert de ,,Xrite . Universiteit op Gereformeerden grondslag" te Amster¬ dam bij de wet als Universiteit is ejfr kend, kunnen predikanten bij de -Gb» reformeerde këiWèW%a$etlerIand, Ine aldaar hunne academische vorming hebben verkregen, indien zij aan de overigens gestelde eischen voldoen, tot het colloquium doctum worden toegelaten; joaaBijKschiedde in 1919 eri TjjaFfïffiif. B.1 W^%.}iS^a^ .1921 bl. 212). *) Een voorstel om hier in te voegen: „in het binnenland of in het buitenland" werd 'in 1919 voorl. aangenomen, doch MÉWrolgende jaar teruggenoriniL (Hand. 1919 bl. 68—70, 86; 1920 bl. 147—149). Art. 11. Die vroeger in de Roomsch-Katholieke Kerk den geestelijken stand bekleedden en tot de Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde Kerk wenschen toegelaten te worden, leggen telfpirart. 21 omschreven examen af bij het aangewezen Kerkbestuur, dat vooraf hunne aanvraag onderzoekt en over de toélatHig tot het examen beslist. Bij die aanvraag leggen zij over: a. bewijs, dat de examinandus den graad van Candidaat in de Godgeleerdheid aan eene der in art, 1 van het Reglement op het Hooger Onderwijs in de Godgeleerdheid tot vorming van Evangeliedienaren voor de Nederlandsche Hervormde Kerk bedoelde WjlrèiMitfeiten heeft veritregen, en de bewijzen in art. 7 onder b, c en ƒ vermeld ; ft. eene verklaring van het Classicaal Bestuur, waaronder hunne Waterplaats ressorteert, dat het tegen hunne toelating tot het examen geen bezwaar heeft. x) In overeenstemming met de wijzigingen in art. 7 aangebracht, in werking getreden 15 Jan. 1919. Art. 12. Predikanten, die buitenslands als zoodanig bij eene erkende Hetypjrode gemeerjje1) werkzaam zijn of geweest zijn en niet tot de Evangeliel|>ediening in de ■Nfijjei^andsche Hervormde Kerk zijn toegetetfih, onderwerpen zich in het geval, waarin bij art. 57 van het Reglement op de Vacaturen is voorzien, en nadat de in het vierde lid van dat artikel gestelde vragen door de Ajlgenieene Synodale Commissie toestemmend zijn beantwoord, aan een colloquium doctum 182 REGLEMENT OP HET EXAMEN. — Art. 12—18. over de vakken, in art. 21 van dit Reglement genoemd, met hen te houden door het Provftïélaal KerkdBmnu, tot welks re»wt de gemeente behoort, die de beroeping wenscht uit te brengen. 2) Een colloquium ÖocAim heeft plaats met gesloten deuren, ^jjtyëïigens gelden daarvoor dezelfde bepalingen, dféYftr'de volgende artikelen omtrent het examen zijn vastgesteld, voor zooverr'fflf!rop in die artikelen niet uitdrukkelijk Wtzfthcfering wordt gemaakt. 1) Zie aant. 1 bij art. 57 Regl. Vacaturen. 2) Dit ajit'% in dezetefvcVm gewijzigd in werking getreden 15 Jan. 1915, in verband met de wijziging van art. 57 Regl. Vacaturen. Hand. 1914 bl. 470— 471, 473, 483—485. Art. 13. De seGfBtaris der Synode zendt de bij hem ingekomen getuigschriften en verdere stukken zonder verwijl en naar de orde, waarin zij ingekomen zijn, aan den secretaris van het Kerkbestuur, waarbij het examen moet plaats hebben, en geeft bij elke aangifte een bewijs af, waaruit blijkt, dat de in art. 4 vermelde volgorde in acht genomen is. Art. 14. De secretatfs1 van het Kerkbestuur, 'tfaWbij het examen moet plaats hebben, geeft, wanneer de getutgSÖHiften en verdere stukken door hem en den president in orde zijn bevofHietl, aan derf3***minandus bericht, op"*l.w£ ordeningen, naar vermogen te behèjttfr gen". Tegelijkertijd kwamen hierbij betuigingen van instemming maar ook anders geformuleerde voorstellen. Het verzoek werd afgewezen. In 1913 kwam de Gereformeerde Bond met eènigsïnii gewijzigde formuleeringen,J dnén ook deze werden verworjiei|?weneens werd ISgewezen het voorstel van de Confessioneele Vereeniging, die in art. 27 wilde lezen: „overeenkomstig de leer der Herv. Kerk hier te lande (art!3l van het Alg. Regl.), uitgedrukt in .de drie formulieren van eenigheidj het Evangelie van Gods ^me genade in ChiWruyTO 'A?erkondige>n>*, dat van' den Kerkeraad Van Ee (olassft Dokkum) ek van verschillende class. vergaderingen. Evenwel werd in 1914 opnieuw een ver- ' zoek ingediend tot wijziging van art. 27 (en van de artt. 19 en 39 Regl.'ïödsd.onderwijs); benevens een verzoek van de heeren dr. H. U.vMeyboom en dr. H. Oort, om uit de artt. 38 en 39 het voorschrift tot beantwoording van belijdenisvragen te .doen vervallen. Het voorstel om ihrtfrt. 27 Regl. op het examen na: „hier te lande" in te voegen: „zooals deze gekend worde» uit | hare belijdenisschriften, te verkondigen | het Evangelie van Jezus ChriglüsH.'overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking (Rom. 4 : 25)", werd verworpen (Hand. 1914 bl. 669 en 683).) Een in 1915 ingediend verzoek, om alsnog dit voorstel opj nieuw in overweging te. J*men, of althans zoodanige wijziging te brengen in de proponentsformule en de godsdienstonderwijzers-belofte, dat duidelijk fiffltè^.10. wat met „beginsèL'efT karakter der Herv. Kerk" wordt bedoeld, en I 2 . dat „het Evangelie van Jezus CBftstus" geèi'HHÜIiè is dan hetgeen Christus en Zijne apostelen zelf hébben H. Schrift, en hetgeen Christus zeiven als den algenoegzamen Zaligmaker tot inhoud heeft", werd afgewezennfHaud. 1915 bl. 293—320). Bij de Syn^Jelw» 1916 werd door predikanten van Amsterdam een protest ingediend tegen de wijze, waarop in 1915 het voorstel is behandeld en tegen de besluiten ten aanzien van het voorstel, genomen (Hand. 1916 bl. 140—150). Art. 28. De geëxamineerde wordt hierop met toespraak vah den pWSKtent1) tot de Evaftgtfiêftettösi ning toegelaten, en ontvangt liet navolgende, door öflfSident en sècréttrls onderteekende, getuigschrift: " „Vermiwjyoor ons verschenen is N. N., verlangefidöfot de Evangeliebediening te worden toegeliWft^Ml wij bevonden hebben, dat de vereischte getuigschriften, ook dat aangaande zijn zedelijk gedrag, in goede orde waren, zoo hebben wij geene zwarigheid gevonden tot het voorgeschreven examen övj^ tv&t gaan. En hebben wij hem nauwkeurig onderzocht in al hetgeen tot de onderwerpen van het examen behoort, met dien uitskaj^u dat wij Voornoemden N; N., nadat hij de gevorderde verklaringen en beloften afgelegd en die, zooveel noodig, door zijne handteeleening beteiaclttigd had, tot de ©WiHgeliebediening hebben toegelaten. „Het Provinciaal Kerkbestuur van .... reglement OP het examen. — Art. 28—30. 187 (of: de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken"). In den aanhef van het getuigschrift wordt, achter den naam van den geëxamineerde, zijn wetenschappelijke titel (Candidaat of Doctor in de GodgefëjUniheid aan de Universt^ëit te ) of, zoo hij 'Snik een titel niet bezit, aijne vroegere kwaliteit vermeld. De Syned^hee*}. dd. 15 Aug. 1889 de (presenten der) Prov. Kerkb]»6tHgen uitgenoodigd »de Candiftatpn, bij toelating tot den H. Dienst, op het hart te drukken, dat zij, zooveel zij kunnen en de omstandigheden zulks toelaten, overeenkomstig hunne roeping, door het houden van méér dan eene go^sdjjefjrtrt oefening op Zondag ot ijfc.de week, «wicriiaiistiir leven zoeken te wekken". (Hand. 1899 bl. 34, 157—160, 167—168, 304). Art. 29. Die aldus toegelateftzijfl. y^rkmgen $en titel van Candidaten tot den ..JJedigen Dienst ^nfifö ravoegid om te staan naar de t^angeliebedien i n g. Zoo lang zij echter niet als preaP kanten bevestigd zijn, missen zij de ^Voea^hfijdjfOm Doop en Avondmaal te bedienen.1) n' *) Nadat de SyKöflb had beSltftenftfiJt het doen vervallen van art. 55 Regl. op de Vacaturen (zie aldaar), werd het voorstel aangenomen tot toevoeging van een 3e al. aan art. 29 Regl. op het examen,, luidende^: ^Deze bevoegdheid ' rt9lsbibn»3ioi> s imhrefeotansib wordt op aanvrage ook gegeven aan Candidaten tot den H. Dienst, die, zonder als predikanten te zijn bevestigd, tot?hoogleeraar in de Godgeleerdheid of in de Hebreeuwsche_jaal''en HebreeuwsChe oudheden worden be- I npemdT^U.., wordt hifi verleend door ' het Kerkbestuur, waardoor zij tot de Evangeliebediening in de Ned. Herv. Jjtërk werden toegelaten". Een afzon¬ derlijke bevestiging van ae in ae« nieuwe alinea bedoelde personen zou voortaan niet meer noodig ^^aP* consideraties over deze aanvulling wafen'J?mgönstig eri'2» werd het volgend jaar We^WstkeSS^oWarid1. I905 bl492—495, 696—b97;lliK»06 bl. 543—552). Een voorstel om aan al. 2 van ajtuW toe te voegen: „een huwelijk in te zegenen of kerkeraadsleden te be>^es}f1- gen" werd,, om,flnfteS?Sh$rn^eij!^e,ien' afgewezen. (Hand. 1913 bl. 451—455). Art. 30. De officieele bekendnfalïïng der toelating^ geschiedt door het Kerkbestuur, met deze woorden: „Door het Provinciaal Kerkbestuur var/]^!', (of: door de Commjs$&tot de zaken der Waalsche Kerken) 1 ïüJ N. N. na afgelegd examen als Candidaat tot den Rëligen Dienst toegelateftj::^ Van de toelating van predikants2önCT geschiedt daarenboven kennisgeving aan den Minister van Financiën. . . . De Overgangsbepalingen vifil Tiet Reglement van 1879 ziln vervaUeHI'S 9» 'fflo bisribisalsgboO sb tri ta*b | tflEWJv slrtso 1 n mos ni. najfibwj rfstst sttb ns'nni irt |irt issnctsw VERORDENINGEN OP HET PREDIKEN VAN CANDIDATEN IN DE GODGELEERDHEID, i) Art. 1. Het is aan studenten vergund voor eene gemeente te prediken, onder voorfjjtaarde da^oJtjVjafc d<8»*4Mmaat a|ntfö»MHervormde Kerk; m b. Candidaat in de Godgeleerdheid; c. een voorstel onder voorzitting van een door de Kërïcaangestelde hoogleeraren gedaan hebben, en d. van een goed zedelijk gedrag zijn. De predikant, voor'wierf zij zulIffljflötreden, verzekert zich vooraf, dat zij deze vereischten JjffltW wat het eerste betreft, dóór een getuigenis van den Kerkeraad hunner woonplaats, en omtrent het overige .■aSar -een getuigenis van een der kerkelijke hoogleeraren, onder wiens voorzitting zij een vpOKtel hebben gedaan. Het getuigscfilp aangaande het zedelijk gedrag zal niet langer dan één jaar na de dagteekening geldig z'jn. De vergunning aan een Candidaat in de Godgeleerdheid om te prediken in eene gemeente vervalt, wanneer hij niet binnen drie jaren na dagteekening van zijn candidaatsexamen als Candidaat tot den Ifwfigen Dienst is toegelaten^Tr J) Uitgevaardigd 5 November 1858, ter vervanging van de Synodale Ver¬ ordeningen onitifeht het prediken van StBöenten, d.d. 8 JüflbJ8Sfi*15rt. 1 is gewijzigd in wërtfng getreden^ Jan. 1819, W.vfcfband met het Regl. op het nuoger unaerwijs in de Godgeleerdheid. ,™),W»e*sölf!é> 'van de bepaling in deze laatste al. is niet toegelatön/Haaar deze Verordeningen de kracht *ebben van een Syttodaal Reglement. HÈnd. 1890 bl. 152. :Art. 2. Zij mogen niïjÉ voor eene gemeente optreden, dan "wr tegenwoortffgYreid, of althari^ninet toestemming van den predikant dier gemeente, of van één der rjtëc* kanten. Art. 3. In ééne en dezelfde gemeente mogen niet meer dan zes ' predikbeurten, gedurenw dén tijd van één-sjnar, door Candidaten in de Godgeleerdheid vervuld worden, tenzij met goedkeuring van den Kerkeraad. Art. 4. Geene openbare godsdienstoefening zal door Candidaten in de Godgeleerdheid mogen geleid worden in eene vacante gemeente, overeenkomstig art. 25 van het rcegiement op ae vacaturen. Art. 5. Een Candidaat in de Godgeleerdheid is evenmin bevoegd tot de inzegening van het huwelijk en VERORDENINGEN OP HET PREDIKEN VAN CANDIDATEN. 189 de bevestiging van kerkeraadsleden als tot de bediening van den Doop en het Avondmaal. Art. 6. De predikantaaJn het bijzonder en de Kerkeiï«n'*m^ïtêt algemeen, zijn verplicht deze bepalingen in acntTfe nemen, en deswege verantwoordelijk voor het Classicaal Bestuur, waaronder zij ressorteeren. Art. 7. Het toezicht over de inachtneming dezer verordeningen is aan de Kérkeraden en hoogere kerkelijke Besturen bijzonder aanbevolen. REGLEMENT VOOR DE DIACOlfttÊÉrt ff^NÊDERLANDSfcHE HERVORMDE KERK.1) Art. 1. In elke gemeente der Nederlandsche Hervormde Kerk bestaat eene diaconie of kerkelijke instelling ter verzorging der armen. *) In de Nederlandsche Hervormde Kerk, welke sinds 1816, ook wat betreft de verzorging van hare armen, afhankelijk was van den Staat, trad na het tot stand komen van het Algemeen Reglement, den 20 Mei 1857 een Reglement voor de Diaconieën in werking, 'waarbij de zelfstandige taak der Diaconieën, als zuiver kerkelijke instellingen is geWigeld. In de armenwet van 28 Juni 1854 (Staatsblad n° 100) was n.1. het *egin*el vastgelegd, dat de burgerlijke armenzorg alleen dan behoort op te treden, wanneer de kerkelijke en MJhJIP^ dere liefdadigheid in gebreke zijn gebleven. Aan de kerkelijke armenzorg werd derhalve de Vrijheid gelaten, welke Zij sindsdien heeft genoten. Vrgl. Hand. 1856 bl. 194 en 195 en de aanschrijving van de Alg. Syn. Comm. aan de Kerkeraden van 15 Nov. 1858 Bijl. B. 1859 bl. 26—29. Hoe. naar het oordeel der Synode, deze vrijheid moest worden gebruikt bleek, behalve uit de aanschrijving van 15 Nov. 1858, uit de circulaires van 1891 (Hand. 1891 bl. 358 en 362), en van 1896 (Hand. 1896 bl. 26, 68, 69, 573—577) aan de Kerkeraden. ! Tben, de armenwet van 1854 was vervangen door de wet van 27 April 1912 tot regeling van het Armbestuur (Staatsblad ,n° 165), brak voor de armenverzorging een nieuw tijdperk aan, waarmede de kerkelijke wetgeVer rekening diende te houden. Het Reglement van 20 Mei 1857, waarin meermalen weging was gebracht, moest worden herzien, en het herziene Reglement trad op 15 Januari 1916 in werking. Hand. 1913 bl. 146—151, 153, 154, 405—426, 450, 451, 456—458, 507—511; 1914 bl. 519_547, 553, 577—580, 597, 598; 1915 Bijl. B. bl. 254, 266—269. De Synode heeft echter hare taak geenszins uitsluitend beperkt tot wetgevenden arbeid. In hare aanschrijving van 11 December 1912 no. 994 heeft de Alg. Syn. Comm. eene uiteenzetting gegeven van de beginselen, waarvan de nieuwe Armenwet uitgaat, en van de rechten eh. .plichten, die zij voor de diaconieën jnedebrengt. In 1909 besloot de Synode (Hand. bl. 276, 318, 328) eene diaconale conferentie (te Utrecht) te houden. Deze conferentie was zoo goed geslaagd, dat reeds in 1910 werd besloten tot het houden van eene tweede (te Rotterdam), waarop later andere te 's-Gravenhage en te Amsterdam zijn gevolgd. In 1918 werd besloten het bijeenroepen van diaconale conferenties toetevertrouwen aan de „Vereeniging van diakenen in de Ned. Hervormde Kerk". Hier moge ook worden herinnerd aan de uit vijf leden bestaande Commissie voor gevraagd en ongevraagd advies in zake diaconale armenzorg, welke door de Synode van 1910 is benoemd, en OP welker aansporing eene enquête is ingesteld naar ,:de Werkwijze der diaconieën". Eene vragenlijst werd daartoe door de Synode van 1918 vastgesteld (Hand. bl. 623—628, 631, 632). Evenwel is de genoemde CommUitoi met haar REGLEMENT VOOR DE DlACÖNtëlSS.' — Art. 2—6. 191 rapport over de ingevulde vragenlijsten niet gereed gekomen. Art. 2. Diaconieën zijn instellingen van weldadigheid van zuiver kerkelijken aard, onder kerkelijk bestuur en toezicht.1) Hare taak is het helpen en ondersteunen van de armen der gemeente en het duurzaam verzorgen en opvoeden van weezen en van hulpbehoevende of verwaarloosde kinderen, tot de gemèente behoorende. 2) a) Vrgl. de vorige aanteekening. De nieuwe armenwet onderscheidt (in HoOfdStttk i art. 2) a. gemeehteiftitffelral1^ gen, door de burgerlijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd; b. instellingen eener kerkelijke gemeente, Vanwege die kerkelijke gemeente geregeld en bestuurd; e. instellingen, door bijzondere 'personen'''of ■'bijzondere, niet kerkelijke vereenigirïgén of stichtingen geregeld en bestuurd; d. instellingen van'gémengden aard, in' weikef :regeling . of bestuur door de burgerlijke overheid) I eji.iyanwege een* kerkelijke gemeente of,'door Lbijzondere :personen of bijzondere, niet kerkelijke, v.ereenigingen of. • stichtingen gezamenlijk, wprdt vóórzien. : I De Diaconieën behooren derhalvë onder b. 2) Tengevolge van de uitvaardiging' 1 dër'z.g. „Kinderwetten" ïs' in een nieuw art. .431i,"Bur.gerlijkr- Wetboek bepaald;' i dat de voogdij over minderjarigen door den rechter kan worden opgedragen aan instellingen van weldadigheid, welker ; statuten o,f reglementen' „duurzame verzorging van minderjarigen . voorschrijven". Dit .-.'duurzaam' verzorgen" is 1'5 Jan. 1906 in art. 2 'opgenomen, terwijl' tevens de artt. 3 en 12 van het toenmalig reglement' (thans: artt.' . 3. en , ;ll)i ; en de artt. 16, 2o. en 26 ,van:,het. Re-. gle!nent,.yoor de Kerkeraden zijn' gewijzigd: ^(Hand'. 1904 bl. 146—149, iïQ. ' 211; ,1905 bl. 173^8^j9^ Art. 3. De^kérkelijké-' verzorging van armen, het duurzaam verzorgen en öjWoeden van weezen en hulpbehoevende of verwaarloosde kinderen, tot de gemeente behoorende, wötfcl*4iill>jfe>eoefend door diakenen, onder medewerking en goèdkeuring van den Kerkeraadx) en onder toéfefeWt van het Classicaal Bestuur. ' Bij dezen arbeid kunnen diakenen zich doen bijstaan door meerderjarige leden 2) der gemeente, zoowel vrouwelijke als mannelijke. 3) x) De Synode van 1858 (Hand. bl. 26. Bijl. B. bl. 42) heettlverklaard, dat hier de j Algemeene Kerkeraad 'i is. bedoeld (vrgl. art. 20 al. 6) Alg. Regl. artt. 14, llo. en 16, 2o. Syn. Regl. voor de KerkeraderiJ .n 2) „Leden". Dus niet uitshtSlenir „lidmaten": Aan' de meerderjarigheid is uitdrukkelijk; Vastgehouden. 3) Alméa^B .is ,it\ werking getreden 15 Jan. 1915. Art. 4. De zorg der diakenen voor de stoffelijke belangen der'aïïmfri wordt, zooveel maar immer mogelijk, dienstbaar gemaakt aan de bevordering van hunnen geestelijken welstand. •''«B!?y. Ten aanzien van hèf^ftftjHfk der diakenen, hunne vereiSCTttèn,hunne benoeming, hunne verhouding tot den Kerkeraad en. het' Classicaal Bestuur, en wat den duur hunner bediening betreft, wordt gehandeld overeenkomstig de bepalingen van het Algemeen Reglement en de bijzondere Reglementen. Art. 6. Elke diaconie zorgti'W>ür^. de armen, die in het kerkelijk ressort van hare gemeente wOn^dtl^?' Aan armen, dié elders wonen, of 192 REGLEMENT VOOR DE DIACONIEËN. — Art 6—ll> die zich tijdelijk in eene gemeente ophouden, wordt niet dan bij uitzonderingdoor diakenen ondersteuning verleend. In het eerste geval geeft de diaconie, die ondersteuning verleent, hiervan kennis aan de diaconie der gemeente, waar de Ondersteunde zich bevindt. x) !) Het artikel is in werking getreden lijjaityiSie. Het voorloopig aanKe.nomen .arjutel werd in d^, Synode van 1914 zoo ingrijpend gewijzigd, dat op nieuw het oordeel 4» Kerk moest'worden gevraagd. Volgens die wijziging zou de. diaconie vetpWcht worden,ta»bIastigen, die naar elders vertrekken, te blijven ondersteunen, behalve wanneer zij „zonder overleg met, of, in geval van overleg, tegen het advies van de diaconie" zijn vertrokken. Hand. 1914 bl. 525, 526, 540—542). De wijziging werd, gehoord deiore||ilL> ongunstige consideratiën, vooral omdat de toepassing OMBtwöerbaar zou/zijn, in 1915i|Vl6(rwt>rpen, en de tegenwoordige redactie aangenomen. (Hand. 1915 bl. 280—293). Art. 7. Diakenen zorgen allereerst en bij voorkeur voor de arme lidmaten der gemeente en hunne kinderen, doch zullen hunne zorg ook uitsttekken tot armen, die geen lidmaten zijn1), indien en in zoover hunne middelen daartoe strekken. 1) Zij strekken hunne zorg dus ook uit tot henfidie volgens art. 2 al. 3, 4, 5 Alg. Regl. tot de Kip behooren, en die, indien de geldmiddelen het vergunnen, nwtna'an het burgerlijk arttt*) bestuur mogen worden overgelaten. " Art. 8. Geen arme hflirtihet recht onderstand te eischen; de kerkelijke •▼•raorging van armen is vrije en ongedwongene liefdadigheid. Art. 9. Bij de uitoefening van hunne armverzojgiBg houden dia¬ kenen rekening, niet de .h^cuidere nooden en de persoontyifëse^jirh schappen der behoeftigen. Hun streven moet zijn hen zdov*eh*Aogeüjk op te haffen, opda* zij weder tot zelfstandigheid worden gebraétabl Zij zien nauwkeurig toe, dat de onderhodti^ïetitihgen aan hahhe ! verlichtingen voldoen tmmiMmeA. alle gepaste maatregelen» om de nalatigenfisartoe te nopeflytfj» n ,,i)ln art. 9 worden de. easeotieele beginselen uitgesproken» welke in de ; Synodale Circulaire van 11 Kk MSf no. 994 op den voorgjtgnd,J|^mj(e.steW. Inzonderheid wordt hier de individualiseerende armenzorg aan de diakenen voorgeschreven. Vrgl. ook art. 11. , Geschrapt is de zinsnede voorkomende inja^«9 (oud): „In geen gevaljJ)j$|lj zij gehouden meer personen te ondersteunen, of meer ondersteunjijg;1te verSttekken, dan hunne middelen gedoogen" (Hand. 1913 bl. 421—423). Art. 10. Allereerst zien diakenen toe, dat-zij door hunne ondersteuning geen luiheid of onmatigheid, noch eenige zedeloosheid bevorderen. Zij trachten het gebruik van sterken drank bij hunne bedeelden tegen té gaan, en verkenen hun, die zich aan misbruik daarvan schuldig maken, in geen geval eenige geldelijke ondersteuning. Art. 11. Diakenen zorgen, zooveel zij kunnen, voor de maatschappelijke, zedelijke en godsdjpnstige belangen van de ondersteunden en hunne gezi/inén, alsmede van de weezen, de hulpbehoevende en verwaarloosde tón* deren, die aan hunne 20!*Wsj£j#j toevertrouwd; zij dienen hen met raad.lnnpèn «rtroosting; zij zoeken hun arbeid te verschaffen en hun jwjerklust te bevorderen.ïnlia REGLEMENT VOOR DE DrACOWElHOV- fMÜtrirM. 193 moedigen igfctrouw schoolbezoek eos het volgen van vakonderwijs aan1); zij bevorderen het bijwonen van de openbare godsdienstoefeningen en zorgen voor het cateckisane*' bezoek' der kinderen,. *) In het vroegere Reglement zorgden de diakenen „vooral ook voor het schoolgaan dèr kinderen^ §inds de invoering van de leerplichtwet rust die znrjjnTet meer op hen. Wel echter kunJjHFiiir „getrouw sënoolbezoek en het volgen van vakonderwijs" aanmoedigen. Art. 12. Indien personen van elders Bi de gemeente komen wonen, en zich spoedig i*m ondersteking aanmelden, geven diakenen bijzonder acht op de redenen, die hen tot verahdërlng van woonplaats hebben genoopt, en bepalen hiernaar, pf, en zoo ja, op welke wijze hulp zal worden verleend. *) T) Dit is het bij de herziening gewijzigde art. 10 (oud). De woorden „armen" en „bedeeling", welke in dat artikel voorkwamen, zijn hier zoowel als. elders in het Reglement zooveel mogelijk vermeden. Niet langer mag de opvatting,; worden gehuldigd, alsof de hulp van diakenen slechts bestaat uit bedeeling. (Hand. 1913 bl. 407). Art. 13. Diakenen zamelen de • liefdegaven der gemeehtdSn, beheeren de inkomsten der diaconie, en zorgen voor hare bezittingen en eigendommen, ook, zooveel de gebouwde eigendommen aangaat, dooriosrarzekering ttegen brand* schade. Zij doen wat in hun vermogen is, om de inkomsten te vermeerderen, vooral door beroep op de liefdadigheid der gemeente, en zoeken alzoo aan de kerkelijke verzorging der armen dettemimsien omvang te geven. Regl. der Ned. Herv. Kerk. Art. 14. Kerkelijke gemeenten nemen geen subsidie aan van het burgerlijk toestuur, en sluiten met dat bestuur. «Wn gebroken met het „vwderfelijk sflWdierttflpeljW waardoor de Diakenen geheel afhankelijk werden van het „gouvernement". (Hand. 1856 bl. 194, 195). De vraag, of er nog diaconieën bestaan, zdölïtH-in dit artilfi*'bedoeld, is onbeantwoord gebleven. Art. 16. Diakenen zijn gehouden aan het burgerlijk bestuur en aan den armenraad de inlichtingen te geven, die bij de armenwet van y'2t>pap»i< ren van geldswaarde en bew1j2ie* 13 194 REGLEMBW -VOOR DE DIACONIEËN. — Art. 17—21. van eigendom der diaconie; zij zijn aansprakelijk, ieder voor zooveel hem aangaat, voor elk nadeel en verlies daaraan geleden, uit achter loosheid, verzuim of kwade trouw voortspruitende. yv iahss Zij zijn verplicht te allen tijde aan den Kerkeraad, alsmede aan het Classicaal Bestuur, wanneer dit een aanvrage daartoe doet, genoemde bescheiden te vertoon en. g| Zij beheeren hun archief naar de bepalingen van het Reglement op de kerkelijke archieven. 2) x) „Behoudens het bepaalde in art. 21 al. 2" (in werfauM;, getreden j5.jGnL 1915). De 2e alinea van dat artikel behelst het voorschrift, dat de geldswaardige papiérHi In open bewa'arnemWji' worden gegeven blp'^»it*antw bestaat in de kerkelijke Reglementen, hoe de diaconie of de Kerkeraad wordt vertegenwoordigd, en hoe ,dus de acte van bewaargeving behoqrt., te zijn onderteekend. Daarom is niét de Nederlandsche Bank eene overeenkomst getroffen door d.e Alg. Syn. Comm. .betreffende "het1 in'1 open bewaring geven van geldswaardige papieren der diaconie. Dezje overeenkomst is te vinden Bijl.' BJ. J-917' bl. 252—255. In het Weekblad <^sb^^ ^?r^ 0%rfe.vI&PjJj n° 12 is déze regeling, ter , algemeene kennis georacm." Art 22. De Kerkeraad is bevoegd' diakenen te vergunnen, het batig saldo der rekening tegen behoorlijke rente aan de plaatselijke kerkekas ter lëen te geven. Bl Art. 22*. Diaconieën, wier inkomsten de uitgstóntste boven gaan, kunnen aan diaconieën, die behoeftig zïjfK tlit het batig saldo bijstand verleenen. Zij verleenen dezen bijstand niet dan na goedkeuring van het Classicaal Bestuur, op een gemotiveerd verzoek van de ondersteunende diaconie.1) *) Deze bepaling dankt haar ontstaan aan een voorstel' van de Cl. Verg. van Hoorn. Z& dient, om te vergeiafelrkéJijken, wat te voren in art. 30 (oud) was bepaald. In dat arflfcel'was ten 1 dWichte het f^Wleenen van ondersteuning aan de kerkekas der eigen gemeente gelijk gesteld met hef ""vei1* j leenen van ondersteuning aan behoeftige diaconieën van andere gemeenten. De SjtnödÜ deelde met 13 tegen 6 stemmen het gevoelen van de Class. Vergadering^ van 'Hoorn, dat eene regeling moest worden getroffen, waardoor zoo min mogeMjk wordt verzwaard de * toch reeds groote moeilijkheid Voor den rijke, om van zijn rijkdom aan den arme af te staan (Hand. 1913 bl. 146—151). |.\Art. 23. Tot het voeren van rechtsgedingen de diaconie betreffende, hetzij eischende, hetzij verwerende, behoeft de Kerkeraad de toestemming van het Classicaafr Bestuur. De recHttNfordering der eischende partij wordt ingesteld door de Hervormde Gemeente J) ten name van diakenen of' van het college van diakenen. Deze bepalingen ^Jhf nfet-'^fte*. passelijk '' Óp vorderingen, voortsf*8ittii#de uit de bepalingen van 1 Hebfdstuk V van de artnenwet. In deze ;.|S§*0allen treedt de diaconie, in gemeenten met drie of meer predikanten met kennisgeving aan den j Kerkeraad, zelfstandig op, zoowel ëiéchende als HtëtHverende, en wordt dan bij voorkeur vertegenwoordigd door/,#ën.'|böekhouder- of adimrifS8 freeferitteil'''d1akeh.2) 196 REGLEMENT VOOR DE DIACONIEËN. — Art. 23—27. -flJbrD. w. z. door den Kerkeraad, die volgens art. 19 al. 4. Alg. Regl. en art. 1 Keel. Kerkeraden de gemeente vertegenwoordigt. (Bijl. B. 1.862 bl. 208—2m. 2) Alinea 3 is bijgevoegd, bepaaldelijk met het oog op die gevallen waarin de Diaconie krachtens art. 63 der nieuwe Armenwet haan recht tot verhaal van den onderstand kan doen gelden (vrgl. het artikel van mr. P. E. Briët in . het Maandblad voor Kerkel. Armenzorg, lfei.;lA13, bl. 81—92>^pp de moeilijkheid en de omslachtigheid die zich dasshij zouden voordoen met het oog op art. 23 al. 1 is gewezen door mr. A. Ph. W. Aita in bovengenoemd Maandblad van Februari 1913 bl. 32-rn1&! | De Synode heeft daarover het advies ingewonnen van mr. J. Knottenbelt, volgens wien de diaconieën steeds bezeten hebben en ook nu bezitten rechtspersoonlijkheid. Maar de uitoefening van het recht van verhaal (art. 64 der Armenwet) zou naar zijn gevoelen zeer stellig vallen onder de bepaling van art. 23 al. 1 en 2. Wil men, voor de uitoefening van dat recht, de diaconieën niet onderwerpen aan die bepaling, dan is de toevoeging van alinea 3 noodzakelijk. In overeenstemming met dit advies is gehandeld. (Hand. 1913 bl. 412-^15, 425: 1914 bl. 546). De Diaconie wordt in de vernaaiprocedure bij voor&iyy1( |yje^Ugenwperdigd door den boekhouder- of adrhuusj, treerenden diaken. De wenschelijkheid i kan n.1. bestaan, dat anderen voor de belangen der diaconie opkomen. Art. 24. Legaten, erfstellingen en schenkingen van honderd gulden en daarboven, aan de diaconie vermaakt of geschonken 1), worden rentegevend belegdfr*)i» tenzij de erflater of schenker daarvoor eene andere bestemming heeft aan- | gewezen. Van de aanvaarding van elk van deze moet kennis worden gegeven aan het Classicaal Bestuur, hetwelk alleen in dringende gevallen vfjjn - stelling verleent van het opvolgen van het in de eerste alinea van dit artikel gegeven voorschrift. !) Vrgl. Burgerlijk Wetboek artt. 947 en 'l7rf, welker bepalingen krachtens KtóWnkiijk Besl. van 29 Öct. 1870 worden uitgevoerd - en toegepast door den Minister van Justitie. Mitsdien moet alles wat aangaat de uitvoering en toepassing van die artikelen omtrent het aanvaarden van makingen bij uiterste wilsbeschikking en van schenkingen, worden ingezonden aan het Departement van Justitie (zie circulaire 15 Nov. 1870 van de Alg. Syn. Comm.). In gemeenten met minder dan drié predikanten geschiedt dit door de. Kerkeraden, in de overige rechtstreeks door het college van diakenen. (Hand. 1869 bl. 247, 248). -) Belet wordt alzoo (sinds 31 Jan. 1899), dat zij gebruikt worden tot schulddelging of dekking van het tekort, tenzij zulks door den erflater (schenker) is bepaald, of door het Cl. Bestuur is toegestaan. Art. 25. Geene betaling mag door den boekhouder of administreerenden; diaken voor de diaconie worden gedaan, tenzij onder doorloopende of bijzondere macHtSj^flg'' van diakenen. Bij vejfstShil beslist de Kerkeraad. Art. 26. De boekhouder of administreerende diaken is te allen tijde verplicht aan diakenen, aan •Stf^trkeraad en aan het Classicaal Bestuur, wanneer dit aanvrage daartoe doet, opening te geven van den staat der kas, de boeken te vertoonen en vaa>ld*/laadwezigheid der kasgelden te doen blijken.»!:; Art. 27. Diakenen doen jaarlijks, vóór den eersten April, rekening en verantwoording van hunne administratie over het afgeloopen jaar ten overstaan van den Kerkeraad, ftfeaëfeMEflT VOOR DE DIACONlflËN. — Art 27—28. 197 en leggen daarbij ove*'lttMlenBeSA|>fcfch wiH'Jéigiendom derUHfeconie, de ren*egevënde effecten en dë/tfewi}1 zen van open bewaarnenfll^ VÏm \ met den ligger (art. 18) vergeleken te worden. Bij de berefedefegrngen over de goedkeuring der rekening hebben diakenen geen conchMtftór rende, stem. insmstsr Deze rekening, door den Kerkeraad goedgekeurd, wordt voor de gemeente ter inzage gelegd, en op dag en uur, vooraf bekend gemaakt, in orde bevonden zijnde, ten overstaan van de gemeente gesloten. Bezwaren omtrent de gehouden administratie worden bij den Kerkeraad ingebracht en behandeld, behoudens beroep op het Classicaal Bestuur. In de vergadering des Kerkeraads hebben diakenen bij de behandeling dezer bezwaren geen concludeerende stem. De Kerkeraad is verplicht*) jaarlijks uiterlijk twee maanden na de faltstelling van zijne diaconierekening een afschrift2) daarvan te zenden aan het Classicaal Bestuur. *) Tot de verplichting van den Kerkeraad, om het afschrift aan het Class. Bestuur te zenden, is in 1914 voorloopig besloten. Vroeger was het Class. Bestuur „bevoegd, om gewichtige redenen, afschrift der rekening te vragen". KFiwJziging is in werking getreden 15 Jan. 1916. 2) In 1921 is voorloopig aangenomen eene nieuwe wijziging van al. 4: „De Kerkeraad zendt jaarlijks vóór den eersten Mei aan het Classicaal Bestuur een behoorlijk gewaarmerkt extract uit de diaconierekening, waaruit aard en bedrag zoowel der inkomsten als der uitgaven blijken". (Hand. 1921 bl. 46— 48, 90). Art. 28. Diaconieën, wier inkom¬ sten de uitgaven ver te boven gastei kunnen aan de kerkekas harer geTft/èmtïn *) uit het batig saldo 2) iAi|Brsteuning verleenen. Deze ondersteuning behoeft de goedkeuring van het ^ownctaal Kerkbestuur na adviesftatKtietfQtaasicaal Bestuur en inzage van den staat van inkomsten en uitgaven over de laatstverloopen vijf jaren, zoowel van de diaconie als van de kerkelijke/ administratie. De ondersteuning wordt telkens slechts voor één jaar verleend en alleen dan, wanneer gebleken is, dat daarvoor dringende noodzakelijkheid bestaat, en dat de voorschriften van dit Reglement, met name art. 7, getrouw worden nageleefd. 3) !) Art. 28 is het vroegere art. 30, waaruit nu in de eerste alinea de ondersteuning aan andere diaconieën, welke daarin 15 Jan. 1903 was opgenomen, weder is weggevallen; echter, om naar art. 22* te worden overgebracht. 2) „Het batig saldo". — Is het batig saldo het gunstig verschil tusschen 4fc gewone inkomsten en uitgaven van één boekjaar, zonder het batig saldo van het vorig jaar ? Deze vraag is door het Prov. Kerkbestuur van Gelderland en door de meerderheid in de Synode van 1921 toestemmend beantwoord. De minderheid oordeelde (mit den Kerkeraad van Batenburg), dat, ter vaststelling van het batig saldo van het laatste boekjaar, tot <*e Kewone inkomsten óók mogen gerekend worden de batige saldo's der vorige jaren. (Hand. 1922 bl. 137, 138, 244, 245). . ?);Pe tweede en derdevajjnea's hebben eene redactiewijziging ondergaan. Bovendien is duidelijker dan vroeger uitgesproken, dat de toepassing van dit i artikel door het Provinciaal Kerkbestuur wordt beoordeeld. De woorden „op voordrecht van het Classicaal Bestuur" zijn n.1. veranderd in „na 198 BEOtilMENT VOOR DE DIACONIEËN. — Art. 28-r3fl. advies van het Classicaal Bestuur". De Class. Besturen zijn derhalve niet bevoegd verzoeken tot goedkeurinZiKiaut.te wijzen, zonder dat Hét-Prov. Kerkbestuur daarvan kennis draagt.v1mna. 1913 bl. 4ffi -05; 1914 W}^, 533). Art. 29. Diakenen zijn verplicht zich aan de bepalingen, in dit reglement vervat, te houden; de Kerkeraad zorgt vooMiare handhaving en uitvoering; het Classicaal Be* stuur houdt daarop een waakzaam oog en zorgvuldig toezicht; bij verschil in den Kerkeraad beslist het Classicaal Bestuur, behoudens hooger beroep. Art. 30. Ter voorziening in plaatselijke behoeften kunnen door den Algemeenen Kerkeraad bijzondere reglementen gemaakt worden, ahw* eenkomstig ' art. 25 van het Algemeen Reglement. REGLEMENT OP DE PAStOWEÖOËDBREtf' IN DE NEDÉb£aNDSCHE HERVORMDE KERK. i) -lAftf^s/k Onder pastoriegoederen verstaat dit Reglement alle goederen, zoo roerende als onroerende, en rechten, die het eigendom zijn van de pastorie eener Nederduitsche Hervopfide gemeente en waarvan de opbrengst bestemd is 2) om als ambtsinkomen genoten te worden door den predikant of de predikanten dier gemeente. 1) Dit Reglement is in werking getreden 15 Januari 1905. Reeds in 1901 had de toenmalige secretaris der Synode een tmgfWiPt ingediend, dat onder den titel: ■ „Reglement op de administratie van de pastoriegoederen of fondsen en de betrekking tusschen hunne bestuurders en dj.jjj^r$eraden" aan de Kerk ter overweging werd gegeven. De bedoeling was, uitvoering te geven aan art. 65 laatste lid van het Alg. Regl. voor zoover de pastoriefondsen betreit. De noodzakelijkheid eener kerkelijke regeling werd geacht voorttevloeien uit gerezen geschillen, terwijl het algemeen belang der Kerk volledige bekendheid eischte met den aard en den omvang der pastoriegoederen en fondsen^ (Band. 1901 bl. 555—577),i De meerderheid der Prov. kerkbesturen en niet minder dan 41 Class. vergaderingen ontrieden de vaststelling. Nochtans waren er een vijftiental, die een ander Reglement begeerden, zooals was ingediend door het Prov. Kerkbestuur van Friesland. Dit kerkbestuur achtte het bedenkelijk uitvoering te wjllien geven aan art. 65 Alg. Regl. met het oog op de onzekere ttwpiwïHe'Tan de 2e alinea. Met deze alinea tot uitgangspunt waren wel bepalingen ontworpen betreffende de administratie, maar niet betrefiende de bestemming der pastoralia, en juist deze werden door het genoemde kerkbestuur meest noodig geoortfeetd. Bovendien moest worden bedacht, dat het beheer van de pastoralia voldoende is geregeld in artt. 803—864 van het Burgerlijk WeMftei., waardoor.jafen .,tt...volgens Friesland —. „OOK de pastor loei als vruchtgenieter in zijn beheer der pastoralia moet gebonden achten". De Kerk beftit alleen „IWft recht maatregelen te treffeni'tfW'itfiIBh moeten om ttsozOrgen, dat de pastoriegoederen aan hunne-bestemming beahtwdbrden en blijven beantwoorden". Niet uit art. 65 Alg. Retlft-maar uit de geschiedenis der patfttfrïe^eederenv'' moet het recht der Kerk worden afgeleid. Wat aangaat de gronden voor deze beschouwingen, werd verwestert naar de brethuHWfcm dr. J. A. Bruins: „Het iWWWMhapb Kjffibestunt^tèlBÏVieSiand en de"prödikawtS'trttctementen, Leeuwarden, 1901 bl. 35 —51.1'sjB rapporteerende Commissie adviseerde het voorloopig aangenomen Reglemait niet vast te stellen en het concept van Friesland ter zijde te leggen. Doch de Synode verwees het Friesche concept naar dé ^fijit»1©*»» missie, die het in 1903 met eene kleine wijziging opnieuw indiende. Ditmaal luidden de consideratie»gunstiger, en in de zitting van 24 Augustus 1904 werd het definitief aangenomen, fflahd. 1902 jbLjSOft-t*^; 1903 bl. 124 —129, 347—35T,? Bijl. B. bl. 335—342; ïwPm[4W-U31, 438—441). •"•y'.lBestemd Wv^e kerkelijke wet- 200 REGL. OP DE PASTORIEQOEDEREN. — Art. 1—4. gever neemt dus geen vrede met den in sommige gemeenten bestaanden toestand, dat de opbrengst der pastoralia óf niet óf slechts ten deele als ambtsinkomen door den predikant of de predikanten geneten wordt (Hand. 1902 bl. 625). Volgens mr. H. de Bie (Alg. Regl. op het beheer, 1916 bl. 3) zijn pastoriegoederen „eigen vermogenscomplexen, waarvan de goederen de voorwerpen en de stichtingen zelve de onderwerpen waren". Anders gezegd: de pastoralia vormen zelfstandige vermogens met bepaalde bestemming. Art. 2. Het beheer der pastoriegoederen wordt gevoerd door den predikant1), die er het vruchtgebruik van geniet en voor zoolang hij dit geMït^tënilj het krachtens voldoenden rechtStïtel is opgedragen aan derden. *) Het recht van den predikant op het beheer der pastoriegoederen staat historisch vast. In verschillende procedures is dit uitgesproken en telkens door den Hoogen Raad bevestigflV/?lfl het arrest van het Hof te Leeuwarden van 29 Oct. 1919 inzake het beheer van de past. g. te Beetsterzwaag, Beets en Olterterp (Weekbl. v. h. Recht, 8 Dec. 1919 n° 10489), waarbij ifcgangenomen, „dat de pastorie in 1869 was eene stichting en dat de predikant was orgaan dier stichting en beheerder"..Evenzoo het arrest vajtitden H. Raad van 4 Maart 1921 (Weekbl. v. h. Recht 12 Dec. 1921 n° 10804) in de zelfde zaak: „dat die goederen vormen een stichting waarvan rechtens de predikant beheerder is". Art. 3. Het toezicht op het beheer der pastoriegoederen door den predikant-vruchtgebruiker wordt uitgeoefend door de kerkvoogden 1) der gemeente, overeenkomstig het Plaatselijk Reglement op het Beheer der kerkelijke goederen en fondsen, of door hen aan wie dit anders door de gemeente op wettige wijze mocht zijn opgedragen. i) «»PpoiL de ierkyoogderr"^Yplgens art. 21 Alg. Regl. is het de Kerkeraad die, wanneer hij verkeerdheden ontdekt in de aamwfstnfne; (flatvan kennis geeft aan het Class. Bestuur, welk Bestuur, volgens art. 43, 6o. Alg. Regl. eveneens toezicht houdt, gelijk ook het Prov. Kerkbestuur (art. 51, 6o. Alg. Regl.). In art. 3 wordf'^eyenwerVfcstgesteld, dat' het toezicht wordt uitgeoefend door kerkvoogden (die ook volgens art. 9, tenzij het krachtens voldoenden rechtstitel aan derden mocht toekomenfiMe^ yacatltffc.het beheer voeren). Pt., wetgever', ..wetende dat kerkvoogden" gewoonlijk; ais vertegenwoordigende de gemeente,' toezicht houden, gaf hun op grond van de practijk een recht, waarvan niet gebleken is, dat het hun, krachtens de geschiedenis Öef jWhtoriegoederen*1-toekomt. Dat zij dit recht van toezicht, afgezien van art. 3, zouden bezitten, heeft het Alg. Coll. •?DTë>é*fcht als bewegen vooropgesteld, toen hef teti: 9 van zijn Alg. Regl. vaststelde, en later opnieuw (1895), toen het"»" «ft. 20'' a^ïNé goedkeuring van het Prov. College eischte voor het vervreemden, beSwSWHï of verpanden van pasWfiegoederen. (Zie de uit»9V. mr. H. de Bie, bl. 24, 2§pojnj(I .1 Hoe het Alg. College v. Toez. over het Regl. op de Pastorieg. oordeelt, blijkt o.a. uit zijne circulaire aan de kerkvoogdijen van 19 Deceml8ir0ï9llrtr 7801 Dit oordöël':'Vönd latéf zijne tfeVehtfl ging in een vonriil°van de Rechtbank te Assen VjörVWfMP fS20. Volgens dat vonnis zijn beheerders van pastoriegoederen in aangesloten gemeetrten^jlèJ bonden aan de bepalingen van het Alg. Regl. op het Beheer. at Art. 4. De predikant is niet bevoegd het beheer over de pastoriegoederen, waarvan hnL Vruchtgebruiker is, over te dragen aan REGL. OP DE PASTOR1EGOEDEREW =W Art. 4—7. 201 derden, tenzij met toestemming 1) van het Provinciaal Kerkbestuur op voordracht van het Classicaal Bestuur, waaronder hijji31fessorteert, en onvermintiëra'zijne eigene verantwoordelijkheid. De overdracht is van rechtswege vervallen, zoodra de predikant, die haar deed, ophoudt vruchtgebruiker -) der «astoriegoeddtWi te zijn. J) In 1897 heeft het Prov. College v. Toez. in Groningen beslist, dat eene overeenkomst tusschen kerkvoogden en den predikjfin-vruchtgenieter, waarbij dén predikant een vast inkdmen uit de piftonéëöederen wordt gewaarborgd, geen goedkeuring behoeft. Volgens dat College is hier geen vervreemding, maar eene schikking van persoonlijken èï38jjïelijken aard. Art. 4 eischt evenwel de toestemming van het Prov. Kerkbestuur. 2) De predikant, die eene pastorie, tot de kerkelijke goederen behoorende. bewoont, is geen „vruchtgebruiker", maar heeft het „vruchtgenot". (Vrgl. mr. H. de Bie t.a.p. bl. 24). to-JHa-'ii Art. 5. De predikant, die belast is met het beheer der pastoriegoederen, is vernkjcht daarvan_ee$ volledigen staat'ca.inventaris *) aan te leggen en bij,.!*; houden, waarop vermeld fSftat. alles, ^jjajf^ volgens art. 1. van dit Reglement gerekend moet wordjmtot de pastoriegoederen te behoójen^JMjPievens alle daarop rustende, uit het vruchtgebruik te lijden lasten. Deze staat wordt, zooveel mogelijk, van-sq Art. 6. Van den in het vorige artikel genoemden staat of inventaris en van de daarin aangebrachte wijzigingen wordt, zoodra daarop de goedkeuring van het Provinciaal Kerkbestuur verkregen is, door den beheerder dejfjjsastoriegoederen e<ö> gewaarmerkt afschrift gezonden aan den Kerkeraad zijner gemeente voor het houden en bijhouden van den rrakterwentsligger, voorts aan het Classicaal Bestuur en aan het Provinciaal Kerkbestuur. Art. 7. Goederen, zoo roerende als onroerende, tot de pastodflr goederen behoorende, zullen door den beheerder öf de beheerders,niet mogen worden verkocht, verruild, verpand of bezwaard, noch op eenige tfutdere wijzevveilwieemd en aan hunne .(bestemming onttrjsjft ken a), zonder machtiging van het Provinciaal Kerkbestuur. t>4 Het Provinciaal Kerkbestuur verleent die machtiging niet, dan na h«4'.'advjtes:;fnge!wonnen te hebben van het betrokken Classicaal Bestuur en na zich verzekerd te hebben, dat de beheerder of de beheerders handelen in overeenstemt min&.n^fc^a^die het tojpjcht uitoefenen op hun beheer, riuüetgeen uit den verkoop, het verruilen, bezwaren of verpanden van ^aSKOrieèoederen voortwleett&t'Mf wefozeer als pastoriegoed aan te merken. De predikanten als beheerders der pastoriegoederen, of zij aan 202 REGL. OP DE PASTORIEGOEDEREN. — Art. 7—8. het beheer krachtens voldoenden rechtstitel is opgedragen, behoeven de toestemming van het Provinciaal Kerkbestuur, het Classicaal Bestuur gehoord, tot het voeren van rechtsgedingen, de pastoriégoëderen betreffende, behalve tot invordering van huren, paCB*n, interessen en andere dergelijke inkomsten. De kosten en verdere gevolgen, voortspruitende uit rechtsgedingen, gevoerd met goedkeuring van het rrbvfttciaal KerkfJéstuur, komen ten laste van de pastoriegoederen, waarover die gedingen geloopen hebben. Alvorens eene rechtsvordering in te stellen, waartoe volgens al. 4 de goedkeuring van het Provinciaal Kerkbestuur niet verèSscht wordt, kunnen de beheerders zich, ter hunner verantwoording, daartoe doen machtigen door het Provinciaal Kerkbestuur, het Classicaal Bestuur gehoord. Hebben de beheerders»'Op eigen gezag eene rechtsvordering inge* steld, zonder van zoodanige machtiging te zijn voorzien, zoo'kjuiflïjt Provinciaal Kerkbestuur, het Classicaal Bestuur gehoord^R bepalen; dat de daaruit voortvloeiende kosten en verdere gevolgen niet zullen mogen worden gebracht ten laste der pastoriegoederen, maar zullen blijven ten>i'laste der beheerders persoonlijk. 2) 7,aT„i(«h hunne bestemming onttrokken". Daarvoor te waken is het hoofddoel van dit ReglenHeitt}! i(gien'ia.n'tj. 1 en 2 sub art. 1). Bij de kerkvisitatie wordt dan ook gevraagd, of aan art. 7 al. 1 wordt voldaan. En in circ. n°8iylQ van 23 Jan. 1918 is getrouwe naleving van dit artikel bijzonder aanbevolen. Op hoe onieoorTOofde wljze^lfams in strijd met srzf gehandeld?flfijkt uit het geval te Beekbergen, waar door kerkvoogden, onder goedkeuring van den predikant, gelden tot de pastoralia behoorende, van | het Grootboek waren genomen zonder goedkeuring van het Prov. Kerkbes,ttUUj. De Alg. Syn. Comm. heeft toen aan de Directie van het G. B. veriwftft I èTOwafsrfjfijving te weigeren, waarbij niet de in art. 7 voorgeschreven machtiging wordt overgelegd. (BÏS^B. 1910 bl. 467, 468). 2) De laatste vier alinea's zijn in werking ietreden 15 Jan. 1912. Ter fWder tijd werd in het toenmalig artikel 66 Regl. K. Opz. en T. (thafls art. 79) de bepaling opgenomen, dat jopk predikanten, als beheerders der pastorie* goederen of zij aan wie het beheer dier goederen krachtens voldoenden rechtstitel is opgedragen, machtiging kunnen vragen van de Alg. Synode (Alg.'iiVn, CJyüm.) tot het voeren van gedingen voor den burgerlijken rechter (Hand, 1910 bl. 228—231; 1911 bl. 347-iSi 381, 382, 389—397; 398-403). iüüArt"8» De predikant, die ophoudt vruchtgebruiker der pastoriegoederen te zijn, of'tijhe rechtverkrijgenden, dragen het beheer der pastoriegoederen, met alles waf^daSroè gerekend moet worden tè'behoören, binnen vier weken over aan de kerkvoogden der gemeente1), overeenkomstig den in art. 5 genoemden goedgekeurden staat of inventaris. Bij accoordbevinding van die overdracht wordt hun door kerkvoogden binnen veertien dagen vónedige décharge verleend. a) Volgehs de verklaring der Synode in hare zitting van 2 Aug. 1917 (Hand. bl. 143, 144) treden in gemeenten net meer dan eene predikantsplaats, waar de predikanten volgens, dit Reglement het beheer hebben over de pastoriegoederen, in geval van vacatoe van niet alle ijr'edikantsplaatsèn, de kerkvoogden op als medebeheerders diyS'. als beheerders1 ^or dat deëPWtf'flas- REGL. OP DE PASTORIEGOEDEREN. — Art. 8—11. 203 toriegoederen, waarvan de predikant (en) ophield(en) vruchtgebruiker(s) te zijn, terwijl de overblijvende predikant of predikanten het hun toekomend deel blijven beheeren. Bij nadere overweging moet de vraag worden gesteld, of deze verklaring inderdaad steun vindt in het Reglement. Het Gerechtshof te Leeuwarden althans heeft in zijn arrest van 29 Oct. 1919 inzake de pastoralia te Beetsterzwaag ca. overwogen „ten aanzien daarvan, dat het Synodaal Reglement op de pastoriegoederen, ook al mocht dit geldig zijn, hier geen duidelijk voorschrift geeft; dat daarbij het beheer in geval van vacature wordt opgedragen aan kerkvoogden, blijkbaar doelende op het meest normale geval, dat slechts één predikant ter plaatse is; dat bij dit reglement niets is bepaald voor het geval, dat er twee predikanten — beheerders van het pastoriegoed — zijn, waarvan één, bij het wegvallen van den ander, het beheer kan voortzetten; dat het Hof met geïntimideerde" (den predikant H. Pos) „van oordeel is, dat het in zulk een geval in den aard der zaak ligt, dat de overblijvende het beheer alleen voortzet, tenzij eenige uitdrukkelijke bepaling hem dit verbiedt'V (Weekbl. v. h. Recht 8 Dec. 1919, n° 10489). Art. 9. Tijdens vacature en in de gevallen, voorzien bij de artt. 33, 35, 37 en 38 van het Reglement pp de Vacaturen, Wordt het beheer over de pastoriegoederen, tenzij het krachtens voldoenden rechtstitel aan derden mocht toekomen, gevoerd door de kerkvoogden l) der gemeente, onder toezicht van notabelen of van hen, die in de gemeente de plaats van notabelen innemen, in alles naar de bepalingen van dit Reglement. *) „Het beheer" — „gevoerd door de kerkvoogden". Vrgl. de aant. bij art. 3. Ook hier heeft de wetgever zich geheel aangesloten „bij het bestaande gebruik, dat de kerkvoogden beheeren, als de pastor loei ontbreekt". (Bijl. B. 1903 bl. 341). ^jnojl Art. 10. De beheerders der pastoriegoederen tijdas vacature en in de gevallen voorzien bij de artt. 33, 35, at en 38 van het Reglement op' de Vacaturen, dragen de opbrengst der pastoriegoederen, na aftrek der daarop rustende lasten, af aan ben, die daarop recht hebben, met inachtneming van het bepaalde in de artt. 3, 4 en 27 van het Reglement op de Vacaturen. Bij daarover gerezen verschillen wordt gehandeld naar art. 28 van hetzelfde Reglement. 1) 1) Soms waren daarover geschillen gerezen, die eerst na langdurige en kostbare procedure voor den burgerlijken rechter konden worden beslist. Het slot van dit artikel dient, om zulke procedures zooveel mogelijk te voorkomen. Art. 11. Is de vacature vervuld of houden de gevallen, voorzien bij de artt. 33, 35, 37 en 38 van het Reglement op de Vacaturen, op te bestaan, dan dragen de beheerders der pastoriegoederen, op de wijze in art. 8 voorgeschreven, en binnen den tijd, in al. 1 van dat artikel bepaald, hun beheer over aan den WHChtgebruiker, die tot het beheer der pastoriegoederen gerechtigd is. Bezwaren, tegen die overdracht gerezen, worden onderworpen aan het oordeel van het Classicaal Bestuur, dat ze op minnelijke wijze uit den weg tracht te ruimen. ": Indien zulks niet gelukt, neemt het Classtttal Bestuur omtrent die bezwaren eene beslissing, waaraan partijen zich hebben te onderwerpen, behoudens haar recht om bin- 204 REGL. OP DE PASTORIEGOEDEREN.M- Art. 11. nen veertien dagen, nadat de beslissing des Classicalen Bestuurs te harer kennis is gebracht, daarvan in hooger beroep te komen'üij het Provinciaal Kerkbestuur, en binnen "\Wertien dagen na de dagteekening fteP^aar toegezonden kenillSgëVWre j van de beslissing in hooger beroep vernietiging aan te vragen bij de Algemeene Synodale Commissie, overeenkóShStïg art. 63 van het Rè^émënt voor kerkelijk opzicht en tucht enz. De kosten der behandeling komen ten laste der partij, die in het ongelijk gesteld is. REGLEMENT OP DE PREDIKANTSTRAKTEMENTEN, i) Art. 1. Het rajjBjptum-predikantstraktement bedraagt: a. een aan vangst ra ktem ent van f 2500 voor gemeenten met minder dan 1500 leden per predikantsplaats; f3000 voor gemeenten met 1500 tot 3000 leden per predikantsplaats; f3500 voor gemeenten met meer dan 3000 leden per predikantsplaats. b. vrije woning of vergoeding daarvoor. c. twaalf tweejaarlijksche verhoogingen van f 160. d. kindergeld, voor kinderen tot fewyji<3fe».-vo°r die van &—'2 jaar f50; voor die van 12 jaar tot hunne meerderjarigheid naar de BntgeHijke wet f 100 per kind. In gezinnen met meer dan 3 kinderen worden de kindergelden met 50 pCt. verhoogd voor het aantal kinderen, waarmee het drietal wordt overtroffen van het vierde af gerekend; voor kinderen, die tot den gevë5>tigden stantf ilfn gekomen, wordt geen kindergeld hieer genoten. Onder gevestigden stand wordt verstaan het hebben van een inkomen van op zijn minst f800. 1) Dit Reglement is vastgesteld door de Alg. Synode den 18den Augustus 1920, om in werking te treden den 15den Januari 1921 (behoudens het bepaalde in art. 27). Nadat in de laatste tientallen van jaren de zaak der geringe bezol- I diging van het meerendeel der predikanten, zoowel in de vergaderingen der Synode als in de Kerk zelve voortdurend aan de orde was geweest, gingen, sinds in de oorlogsjaren een zeer kritieke toestand was ontstaan, van alle zijden stemmen op, welke luide om verandering riepen. Met alle waardeering voor den arbeid verricht door de Vereeniging „Aanpakken", welke begonnen was jaarlijks een steeds toenemend be- ■ drag der rente van baar bijeengebracht kapitaal in het Fonds voor de schraalste pred.-traktement en te storten, begreep ieder, dat ingrijpende maatregelen in 't belang van alle predikanten;, noodig waren. Van de Synode, hoewel haar het zeggenschap'over het beheer nog steeds werd betwist, verwachtte men I maatregelen, welke konden strekken, om de dienaren der Kerk en hnnne gezinnen te beschermen tegen lijden en gebreteto i 1917 waren verschillende voorstellen ingediend, welke leiddenlütot eene (voorloopige) wijziging van art. 41 al. 2 van het Reglement op de Vacaturen, waarbij -sub c. werd bepaald, „dat aan den te beroepen predikant een traktement van j minstens f 1500 met vrije woning of vergoeding van huishuur wordt gewaarborgd", met daaruit voortvloeiende wijziging van art. 10 Regl. op het Fonds tot stichting van nieuwe pred. plaatsen. (Hand. 1917 bl. 277—298, 303, 335, 336). In 1918 werd weder een voorstel ingediend, volgens hetwelk de gemeenten in 6 categorieën werden verdeeld, met ! taafctémenten van f 1600—f tSOOO,. gebaseerd op een vrijwilligen hoofdelijken Omslag van al de leden der Kerk, volgens de gegevens van de kohieren der Rijksinkomstenbelasting (1 tot 5 pCt. van 206 REGL. OP DE PREDIKANTSTRAKTEMENTEN. — Art. 1. de hoofdsom der belasting). Dit voorstel • moest opnieuw worden afgewezen. (Hand. 1918 bl. 405—408). Het zelfde gold van een „ontwerp-Reglement op het Predikant straktement en .pensioen",, door de : heeren dr. M. J. A. de Vrijer en D. Boer ' bij de Synode van 1919 ingediend, waarin voorstellen werden gedaan be- I treffende minimum-traktement, verhoo- gingen, Kinaergeia, pensioen, zoowei voor de predikanten als voor predikahtsWe20 opnienw 'Jh* aéVMSêi^ ling, nadat aan eene Commissie ad hoe was opgedragen, met het Algemeen College van Toezicht, de Vereeniging van kerkvoogdijen en den „Bond van predikanten" in overleg te treden»™,. .Öe/rjiPP.cirteerende Commissie had met talrijke bezwaren, ook met nieuwe voorstellen, o.a. een nieuw concept-RegleméW' Vafl dèri Hoogleerihr :dï!n8Ëfel maker de Bruine, rekening te houden. Zu'rdOMBtierjIjóe, enkele zeer belangrijke wijzigingen aan te brengen^ het voorloopig aangenomen Reglement. Op den voorgrond werd thans'gesleki, dat de regeling moet zijn centraal, maar Jn'.de uitvoering gedecentralise'érÈr.'iHet beginsel moet worden gehandhaafd, dat de Synode eeneJarègeling maakt, iftfo.litf regeling moet een minimum-traktement worden, bepaald;^ njoet worden aangegeven,hoe het gevonden wordt. Een centrale Raad van beheer moet worden geschapen, welke niet in betrekking staat tot de lidmaten! maar tot de gemeenten, terwjjl van den arbeid der bestüyWébltfeéi"in de gemeenten zooveel mogelijk' gebruik zal worden gemaakt. Voorts werd in de vertoogingen en ' dwWndergelden eene wijziging gebracht, ' waardoor eene aanzienlijke besparing werd Verkregen. De gemeente zal gehéB-Vrij zijn in I de wijze waarop zij het minimum-aanvangstraktemël»B^%|eenbrengen. Eerst als zij duidelijk kan aantoonen, dat zij niet in staat is voor het geheele bedrag te zorgen, kan zij hulp verkrijgen uit de Centrale Kas. De Commissie liet ook vallen de gedachte van een algemeenen kerkelijken hoofde,yjken omslag, waarvan de heffing op ceji^rpaj-fiscale wijze zou moeten worden geregeld. De gemeenten (en dus niet de leden) zullen de bijdrage voor de Centrale Kas moeten bijeen brengen, door middel van de beheerscolleges, op de wijze en uit de middelen, die zij zelve hebben aan te geven. Die bijdrage zal overeenkomstig de draagkracht der gemeente door den Raad van beheer worden bepaald onder goedkeuring van de Synode. Voor weigerdbïftige gemeenten moet eene bepaling in het Regl. Vacaturen worden opgenomen, krachtens welke in dat geval geen aanvraag om handopening wordt | doorgezonden, ijs; Nog op verschillende andere punten was het voorloopig aangenomen Reglement door de Commissie vereenvoudigd. Het werd, nadat nog eenige wijziging,^ %épaaldëlflknm artt. 21 en 27 was aangebracht, met algemeene adviezen en stemmen aangenomen in de zitting van 18 Aug. 1920. (Hand. 1920 bl. 101, 103, 106, 191, 232, 384— 452,.BIL &,bUW&;.rBijl. B. 1921 bl. 156, 174, 179, PW,. 183). "Ktnsschen bleef de in 1919 benoemde Commissie, nadat de President, dr. Weyland, verzocht had een ander lid in ztlMè^Wa'Ws' aan te wijzen, diligent met betrekking tot, de pensioenregeling. In 1921 heeft zij bij de Synode een uitvoerig rapport met daarbij Kgevoegd Concept-Reglement ingediend, welk reglement, tengevolge van overwegende bezwaren niet voorloopig kon worden aa'ngïhónfen, maar in'Sanden is gesteld van de Alg. Syhi'C, opdafÉJ'met de 208 REGL. OP DE PREDIKANTSTRAKTEMBNTEN. — Art. 1—7. Commissie en met andere adviseurs in overleg zoude treden en, hetzij een gewijzigd, of een nieuw Reglement zoude indienen bij de Synode van 1922. (Hand. 1921, bl. 21, 248. 322—324). Art. 2. De bepaling, van art. 1 a geldt niet van gemeenste!»'met minder dan 100 zielen. *) 1) De Synode van 1921 heeft voorloopig aangenomen de toevoeging ^an ëene tweede alinea aan art. 2 ^fjWe0 Raad van beheer kan ook, na het betrokken Pro!tftciaal Kerkbestuur gehoord te hebben, aan andere gemeenten ontheffing verleenen van dat gedeelte van hét traktement, dat eene gemeente niet in staat is bij8êï";te'1 brengen". (Hand. 1921 bl. 249—254, 287, 288). Art. 3. De klassificatie van de gemeenten, bedoeld in art. 1 a., wordt om de vijf jaar herzien door den Raad van beheer. In geval van snelle, belangrijke verandering in het aantal leden per predikantsplaats, hetzij door W«J<ölD afneming der bevolking, het_ffl dötör wijziging in het aantal predikantsplaatsen, kan eene gemeente ook tusschentijdsnjn een andere klasse worden gebracht. Bij overbrenging in een andere klasse treft der het predlftantetraktement, de ifflcbmsten uit de kerkegoederen en verder door die middelen, die zij zelf het meest verkieselijk achten. Eerst wanneer eene gemeente niet bij machte is het minimumaawvangstraktement mefc><¥"iie wonfiïgof vergoeding daarvoor bHeen' te brengen, kan eene toelage wor- 1 den verkregen uit de kas voor de predikantstraktementen. Art. 7. Uit de kas voor de preditoaittstraktementen worden de ver- REGL. OP DE PREDIKANTSTRAKTEMENTflNS1— Art. 7-4t&H 209 hoogingen en de kindergelden, genoemd in art. 1 c en d, betaald. Art. 8. De kas voor de predikantstraktementen wordt gevormd door: a. bijdragen van de gemeenten; b. andere middelen. Art. 9. De bijdragen der gemeenten worden bepaald naar hare draagkracht. Hierbij wordt reke- j ning gehouden met de inkomsten uit de kerkegoederen en pastoriegoederen, en de inkomsten van de leden der gemeente, maar ook met hetgeen de gemeenieleden voor de behoeften van de eigen gemeente moeten opbrengen. Gemeenten, die bezwaar hebben tegen de van haar geëischte bijdrage, kunnen zich beroepen op den Raad van beroep. Art. 10. De vaststelling en de inning van de bijdragen voor de kas voor de predikantstraktementen wordt geregeld in een afzonderlijk Reglement, door den Raad van beheer te ontwerpen-en door de Synode goed te keuren. Art. 11. Er bestaat een Raad van beheer. Hem is opgedragen: a. het beheer van de kas voor de predikantstraklMSlbsI'i'teri;'3-!' b. de vaststelling van de bijdragen, door de gemeenten te betalélff c. de bepaling*''van de uitkeeriflguit de kas volgens art. 6 al. 2. De Raad van beheer is rekenplichtig aan de Synode. Art. 12. De Raad van beheer bestaat uit 7 personen. Zij worden benoemd door de Synode, 3 naar vrije keuze, 2 uit een voordracht Regl. der Ned. Herv. Kerk. van het Algemeen College Van Toezicht, en 2 uit een voordracht van de Vereeniging van kerkvoogdijen.1) De leden van den Raad hebben 7 jaar zitting. Ieder jaar treedt een hunner af volgens een op te maken rooster. Zij zijn herkiesbaar. De zittingstijd der leden, die volgens den rooster moeten aftreden in de eerste! zes jaar, wordt dienovereenkomstig verkort. *) De Raad van beheer bestaat uit de heeren D. Eilerts de Haan, pred. te Heilo, Voóreltter; ir. C. W. E. van Voorst van Beest, te Maarssen, Secretaris ; N. Koomans, te 's-Gravenhage, Penningmeester ; D. Bloemers te Zwolle, mr. J. H. Bybau te Roermond, Joh. de Breuk te Haarlem, mr. W. J. Koppius 'te Arnhem. Art. 13. Als hoofdambtenaar benoemt de Raad van beheer een directeur. *) Zijne instructie en bezoldiging worden vastgesteld door den Raad van feeheer. *) Tot Directeur van het bureau voor dé kas van de pred. tr. is benoemd de heer mr. C. J. Bartels te Groenlo. Het bureau wordt te Utrecht gevestigd. Art. 14. De werkzaamheden van den Raad van beheer en de aangelegenheden van de kas voor de predikantstraktementen worden bij Huishoudelijk Reglement geregeld. Dit Reglement wordt ontworpen door den Raad van beheer, en vereischt de goedkeuring van de Synode. Art. 15. Er bestaat een Raad van' beroep. Hem is opgedragen: de beslissing'ingeVal van bezwaren tegen de door de Gemeente te betalen bijdragen. n 210 REGL. OP DE PREDIKANTSTRAKTEMENTEN. — Art. 16—22. Art. 16. De Raad van beroep bestaat uit drie leden.1) Zij worden benoemd»ööar de Synode voót de* tijd van drie jaar. Ieder jaar treedt een hunner af volgens een op te maken rooster. Zij zijn herkiesbaar. a) Leden van den Raad van beroep zijn de heeren mr.; HjfjC* Dresselhuys te 's-Gravenhage, Voorzitter; mr. R. del Campo ie *Ss-Hertogenbosch en Jhr. mr?l\ vin Lennep te Vorden. Het domiclBe0W8in het gebouw der Synode, Javastraat 100 te VGravenhage. Art. 17. De werkzaamheden van den Raad van beroep worden bij Huishoudelijk Reglement geregeld. Dit wordt ontworpen door den Raad van beroep en vereischt de goedkeuring van de Synode. Art. 18. Uit de kas voor de predikantstrateterhenten worden de volgende uitkeeringen gedaan: a. de toelagen bedoeld in art 6, al. 2; b. de tweejaarlijksche verhoogingen, bedoeld in art. 1 c; c. de kindergelden, bedoeld in art. 1 d. Art. 19. Kerkvoogden van gemeenten, die in aanmerking komen voor het ontvangen van,'eene toelage, bedoeld in art. 18 a, wenden zich met een verzoekschrift tot den Raad van beheer. Zij verstrekken hem daartoe aHe.rgewenschte bescheiden en inlichtingen. Geen toelagen worden verleend, indien de gemeenten zich niet verbinden de bepalingen van dit Reglement na te komen. Art. 20. Gemeenten met minder dan 100 zielen ontvangen geen toelagen, bedoeld in art. 18 a. Art. 21. De uitkeeringen, bedoeld in art. 18 u, 6 en c, worden niet gedaan voor de predikantsplaatsen in gemeenten, die de bepalingen van dit Reglement niet nSKÓmen. Gemeenten, die het .recht op uitkeering niet terstond hebben verkregen of tijdelijk hebben verloren, omdat zij niet voldaan hebben aan hare verplichtingen, kunnen in het genot daarvan worden gesteld of hersteld, indien zij het totaalbedrag der achterstallige bijdragen aan de kas voor de predikantstraktementen, vermeerderd met eene rente van 4 pCt, in de kas storten. Aan den Raad van beheer blijft de bevoegdheid, om naar door hem | te stellen regelen de naar alinea 2 gestorte bijdragen'geheel of gedeeltelijk ten goede te doen komen aan predikanten, voor wie krachten^ alinea 1 geen uitkeeringen zijn ge! daan. In bijzondere gevallen kan van het bepaalde in de alinea's 1 en 2 geheel of gedeeltelijk dispensatie worden gegeven door den Raad van beheer. Art. 22. Ook worden geen uitkeeringen, bedoeld in art. 18a, b en c gedaan voor predikantsplaatsen in gemeenten, die naar het oordeel der Synode met eene andere | gemeente behooren gecombineerd te worden, en voor predikantsplaat- | sen, die naar het oordeel der Sy- | node kunnen worden opgeheven. In beide gevallen wint de Synode het..oordeel der betrokken Kerkeraden, Classicale Besturen en Pro- | vinciale Kerkbesturen in. REGL. OP DE PREDIKANTSTRAKTEMENTEN. — Art. 23—27. 211 Art. 23. Voor nieuwe predikantsplaatsen in bestaande of in nieuwe gemeenten, gesticht na de invoering van dit Reglement, wordt eerst het recht op déTntKeeringen, bedoeld in art. 18a, b en c, verkregen, indien de Synode dit goedkeurt, na den Raad van beheer te hebben gehoord. Art. 24. Aan predikanten van zoogenaamde gestichtsgemeenten worden geen n^Jieeringen uit de kas voor de predikantstraktementen gedaan. Predikanten voor de vervulling van bijzondere werkzaamheden komen voor de uitkeeringen alleen in aanmerking met goedkeuring van de Synode. Art. 25. De uitkeeringen uit de kas voor de predikantstraktementen geschieden door tusschenkomst van kerkvoogden. De betaling geschiedt per drie maanden. Kindergelden volgens art. 5 worden betaald aan rechthebbenden.1) *) De Synode van 1921 nam voorloopig aarit art. 25 te vervangen door een nieuw artikel, aldus luidende: „De wijze van uitkeering uit de Kas voor de predikantstraktemeaten wordt geregeld in het Reglement, bedoeld bij art. 14 van het Reglement op de predikantstraktementen". (Hand. 1921 b1. 249— 254, 287, 288). Art. 26. Heeft een gemeente het traktement van een bij de invoering van dit Reglement dienstdoenden predikant vóór 1 Juli 1920 gebracht boven het in dit.Reglement voorgeschreven minimum-aanvangs-traktement, genoemd in art. 1 a, met vrije woning, genoemd in art. 1 b, door middelen, verkregen uit hoofdelijken omslag, vrijwillige bijdragen, collecten en huur van zitplaatsen, dan kan van het surplus worden afgetrokken dat bedrag, hetwelk de predikant aan verhoogingen en kindergelden ontvangt^ maar niet meer dan de bijdrage aan de kas bedraagt. Art. 27. Dit Reglement treedt in werking 15 Janttaci4921, met dien .veretaride, dat de betaling van de bijdragen aan de kas voor de predikantstraktementen en de uitkeeringen daaruit beginnen in 1922. Gemeenten, die niet, bij machte zijn in 1921 te voldoen aan de bepaling van art. 1 a, kunnen daarvan dispensatie verkrijgen van den Raad van beheer.a) Indien de stand der kas niet toelaat alle uitkeeringen, bedoeld in art. 18 b en c volledig te doen, geschieden zij voor allen pondsponds-geWijpjnii: *) In verband met de voorloopig aangenomen wijzigingen in de artt. 2 en 25, is in 1921 ook voorloopig aangenomen de schrapping van deze tweede alinea. REGLEMENT OP DE BIJDRAGEN. Art. 1. De bijdrage eener gemeente wordt jaarlijks vastgesteld overeenkomstig hare draagkracht en de behoefte der kas voor de predikantstraktementen (Qtotraki Art. 2. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt rekening gehouden met de inkomsten, die/uit de kerke-, pastorie-, kosterij- en andere goederen getrokken kunnen < worden, na aftrek van de lasten, die daarop drukken; met de;inkortte sten van de leden der gemeente en met hetgeen deze voor de behoeften van de eigen gemeente moeten opbrengen. Art. 3. De Raad van beheer stelt zich door alle gepaste middelen op de hoogte van de inkomsten der gemeenten en der predikartteSJ voor zoover deze uit pastoralia voortvloeien en van de daarop drukkende lasten. Ter beoordeeling van de inkomsten der gemeenteleden wordt kennis genomen van de aanslagen in den kerkelijken Hoofdetijken omslag, waar deze bestaat. Wordt in eenige gemeente zoodanige omslag niet geheven, of berust deze naar het oordeel van den Raad van beheer niet op goede grondslagen, dan kan gebruik gemaakt worden van de kohieren der Rijksinkomstenbelasting. Omtrent hetgeen de gemeente- | leden reeds voor de behoeften van de eigen gemeente moeten opbrengen, worden door de gemeente aan den Raad van beheer de noodige ihnchtingen verstrekt. Art. 4. De behoeften der kas voor de predikarrtStrhktementen worden geregeld met inachtneming van hetI geen benoodigd is: "f* voor de töëtaling van de verhoogingen en de kindergelden bedoeld in art. c en d van het Reglement op de predikantstraktementen; 2' voor de betaling van de toelagen, bedoeld in het 2'ie lid van art. 6 van dat Reglement; 3" voor de administratiekosten; 4" voor de vorming van een bedrijfskapitaal. Art. 5. Ter bepaling van het in het vorig artikel sub 1 bedoelde bedrag verstrekken de daarvoor in aanmerking komende personen de noodige inlichtingen. Art. 6. Kerkvoogden van gemeenten, die meenen aanspraak te kunnen maken op een uitkeering als bedoeta in art. 4 sub 2, wenden zich met een verzoekschrift tot den Raad van beheer en verschaffen alle gewenschte bescheiden en inlichtingen. Geen toelage wordt verleend indien de gemeente zich niet schriftelijk verbonden heeft de bepalingen van het Reglement op de predi- REGLEMENT OP DE BljPRAPSJfatT' Art. 7—15. 213 kantstraktementen blijvend na te komen. Art. 7. Er wordt een bedrijfskas gevormd. Daarin worden gestort: 1 ° de ,,andere middelen" bedoeld in art. 8 van het Reglement op de predikantstraktementen; 2° vijf ten hónderd van alle andere inkomende gelden; 3° de rente, die Vtasldd'sub 1 en 2 bedoelde bedragen wordt gekweekt. Art. 8. Het bedrijfskapitaal wordt tijdelijk of blijvend belegd op een der Grootboeken der Nederlandsche Wettelijke Schuld of op andere wijze, teï'-^oordeehh'g*' aan den Raad van beheer. De stortingen bedoeld sSf% 2 van het vorige artikel houden op zoodra en zoolang de bedrijfskas de hoogte bereikt heeft van een bedrag, dat noodig zou zijn om voor één jaar alle trakteiÉefltsVfertiöogingen te betalen, aannemende dat alle predikanten 24 dienstjaren vervuld hebben en er geen vacaturen zijn. Art. 9. De bedrijfskas wordt beheerd door twee leden van den Raad van beheer, daartoe door dezen aangewezen. De fondsen worden bewaard in eene van twee ongelijk werkende sloten vö6ft!iene vèiBge bewaarplaats. Bij ieder van de beheerders berust een der sleutels. Art. 10. De aanslagen worden door den Raad van beheer op een kohier gebracht, dat aan den Directeur ter invordering wordt uitgereikt. Art. 11. De Directeur doet aan iedere gemeente zoo spoedig mogelijk mededseijog van het door haar te betalen bedrag. Art. 12. De aanslag moet worden betaald, de helft vóór 1 Augustus, de wederhelft vóór 1 November,("an het loopende jaar. Wordt de aanslag geheel voldaan vóór 1 Augustus van het loopende jaar, dan kan daarop gekort worden een bedrag, gelijkstaande met 3 inaanden rente a 4 pCt. per jaar van de helft van den aanslag. Is de aanslag eerst na 1 Juli vastgesteld, dan moet hij geheel betaald worden vóór 1 November van het loopende jaar. „r,J\ans^agen na 1 November vast• gesteld zijn onmiddellijk invorderbaar. Art. 13. Alle gelden worden vrachtvrij, bij voorkeur door storting op de Post-girorekening overgemaakt aan den Directeur, die bevoegd is voor de betaling kwijting te geven. r Art. 14. De gemeente, die nalatig is in hare verplichting tot betaling, wordt door den Directeur gewaarschuwd om nog binnen 8 dagen daaraan te voldoen. Op de waarschuwing kan een aanmaning om binnen gelijken termijn te be- i tolên volgen. Wanneer een gemeente in hare weigering om te betalen volhardt, wordt dit door den Raad van Be- I heer aan de Synode bericht. Art. 15. De gemeente, die bezwaar heeft tegen haren aanslag, kan binnen dertig dagen na de dagteekening van de uitnoodiging tot 214 REGLEMENT OP DE BIJDRAGEN. — Art. 15—22. betaling,'dïtlrvan herzwnhlg vragen aan den Raad van beheer bij een gÖnbtiVeerd verz4*toêhrtft>,;dat aangeteekend per post wordt gezonden aan of tegen gedagteekend ontvangBêwRs1' wordt bezorgd bij den Di- De uitspraak op dit verzoekschrift wordt zoo spoedig mogelijk toegezonden aan de verzoekster. Art. 16. De Gemeente, die bezwaar heeft tegen de nadere uitspraak van den Raad van beheer, kan btonen dertig dagen na de dagteekening van die nadere uitspraak, een gemotiveerd bezwaarscmSWiï^ dienen bij den Raad van beroep, bedoeld in art. 15 van het Reglement op de predikantstraktementen. Art. 17. Het bezwaarschrift wordt aangeteekend aan den Raad van beroep gezonden. belanghebbende gemeente en een afschrift daarvan aan den Raad van beheer. Art. 20. De uitkeeringen uit de Centrale Kas geschieden aan het einde van elk kwartaal.,. ybDeo kindergelden, voor elk jaar berekend naar den toestand op 1 Januari, worden in één I termijn rechtstreeks aan den belanghebbende I uitbetaald. Art. 21. Zoolang de bedrijfskas bedoeld in art. 7 niet toelaat aan het voorgaandehBJitikel te voldoen, wordt het tijdstip der uitkeeringen door den Raad van beheer naar beste weten geregeld overeenkomstig den stand der gewone kas. Art. 22. In alle gevallen, waarin dit Reglement niet voorziet of voor meer dan ééne uitlegging vatbaar is, beslist de Raad van beheer. Art. 18. Alvorens op een bezwaar- Aldus vastgesteld in de vergadeschrift uitspraak te doen zendt de ring van den Raad van beheer voor Raad van beroep dit aan den Raad de predikantstraktementen, gehouvan beheer tot het geven van in- den te Utrecht den 23"° Juni 1921. lichtingen. Goedgekeurd door de Algemeene S^ynode in hare vergadering van Art. 19. De Raad van beroep, op 9 Augustus 1921 (Hand. 1921 bl. het bezwaarschrift beschikkende, 261—267, waarbij in aanmerking handhaaft den aanslag door dén [ is te nemen, dat in de artt. 11, 15 Raad van beheer opgelegd of stelt en 16 redactiewijzigingen zijn aaneen nieuwen aanslag vast. gebracht, die door de Synodale Hij zendt zijn uitspraak aan de Commissie zijn goedgekeurd). REGLEMENT OP DE ALGEMEENE WÈDtjVVEN- EN WEEZENBEURS DER NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK. i) Van het wezen en het doel der . Beurs. Asti 1. De Algemeene Weduwenen Weezenbpurs der Nederlandsche Hervormde Kerk, staande onder beheer van de Algemeene Synode, heeft ten doel ondersteuning van de weduwefjj en de nagelaten ongehuwde kinderen der predikanten tot den 23-jarigen leetmd,: volgens de bepalingen van dit Reglement. M Zooals uit art. 27 blijkt, is dit Reglement 1 Jan. 1907 in werking getreden. Het verving dat van 1 Januari 1896, hetwelk eene herziening was van het Reglement van 20 Mei 1857. Dit laatste was in de plaats getreden van het oorspr. „Reglement voor eene Alg. Wed.-beanM'van 10 Nov. 1819. Ofschoon de Alg. Weduwen- en Wee» zenbeurs geene levensverzekering ten doel heeft, is het toch, vooral na treurige ervaring van vroegere tijden, van het hoogste belang geacht, de financieele basis van het fonds aan zorgvuldig onderzoek te onderwerpen. Op dien grond werd in 1890 de hoogleeraar dr. P. van Geer uitgenoodigd, zulk een onderzoek intestellen, berustende op eene wetenschapelijke balans van het fonds. Het nog altijd hoogst belangrijk „rapport en advies van dien deskundige, gedagt. 21 Nov. 1891, is opgenomen in Bijl. 1892 (tusschen bl. 138 en bl. 139). Over den socialen toestand van den predikant handelt de eerste paragraaf; § 2 over den toestand der weduwenbeurs, welker geschiedenis (sinds 1848, toen voor het eerst een jaarverslag werd gedrukt) de stof levert voor een uitvoerigen staat; § 3 geeft berekeningen; § 4 een onderzoek van het Reglement, waarbij de hoogleeraar de Beurs beschouwt „als eene instelling van liefdadigheid", „bestemd voor tegemoetkoming in geval van noód"!,,'Daardoor" — zoo zegt hij — „vervallen alle berekeningen van tarieven en reserve; het doel kan alleen zijn een evenwichtstoestand te bereiken, zoodat de eenmaal vastgestelde uitkeeringen niet behoeven verminderd te worden". In eene vijfde § worden verdere voorstellen aangeboden, voornl. hierin bestaande, dat, op grond van de gebrekkige organisatie van classicale en andere beurzen, aan de Synode de raad wordt gegeven, al deze fondsen tot zich te trekken, met den Staat eene overeenkomst te sluiten betreffende de uitkeering van de Rijks-weduwenpensioenen, en op die wljife'^' de weduwenverzorging in ééne hand te vereenigen, door xk oprichting van één algemeen fonds. Voorshands gaf de Hoogleeraar den raad, telken vijf jaren een deskundig onderzoek te doen Instellen, op grond waarnrf8!^ uitkeering JWjor de volgende periode wordt bepaald. Dit rapport werd gevolgd door het advies der Alg. Syn. Comm., welke een gewijzigd Reglement indiende (Bijl. A. 1892 bl. 139 v.v.), dat echter*straks door 216 REGL. ALG. WEDUWEN- EN WEEZENBEURS. — Art. 1—3. de Kerk niet gunstig werd ontvangen (Hand. 1893 bl. 197—218, 241). Een nieuw concept werd 22 Aug. 1895 vastgesteld en trad in werking 1 Jan. 1896. Reeds 13 Aug. 1904 achtte men het oogenblik gekomen, den financieelen toe- I stand der Beurs^en het Regfnmjnt öp nieuw aan een oonderzoek te onderwerpen. Het concept-reglement, dat dientengevolge in 1905 is ingediend (Bijl. B. bl. 397—425), werd, met wijziging van eenige niet onbelangrijke punten, voorloopig aangenomen. (Hand. 1905 bl. 297 —316). Doch inmiddels was de heer O. Norel, pred. te Wtms, opgetreden met eene brochure, getiteld: „Hoe krijgen onze weduwen f jjW) pensioenjpG I Deze titel wekte veel belangstelling. In verschillende kerkelijke bijeenkomsten werd door den schrijver een nieuw concept aanbevolen. Bij de Synode van 1906 werd dit concept ingediend. Het bleek, dat de cardo rei hierin bestond, dat 3 % contributie zoude moeten worden geheven van de predi^aawtraktementen, echter niet te betalen door de predikanten zeiven, doch door de kerkvoogden. Ook aan het denkbeeld van den hoogleeraar van Geer betreffende naasting van «lassikale en andere beurzen werd in hef pntwerp-Norel eene belangrijke plaats ingeruimd. De Synode besloot intusschen haar eigen, reeds voorloopig aangenomen Reglement aan de ejhjutemming te onderwerpen (Hand. tfHje'bl. 351—386, 398, 399, 453—464), en op 1 Jan. 1907 trad dit in werking. Het ontwerp-Norel werd in 1908 ten fine van consideratie en advies aan jaejRingen gezonden, en in 1909 besloot de Synode Cjfend. bl- 376, 386) ^ftAW't, vasttejtttj ] len, nadat hare Commissie van rapport ' zich tegen alle hoofdbeginselen had verklaard, waarop het was gebouwd. Terzelfder tijd besjopt ,zij eene Algemeene Weduwen- en Weezen Hu'pbeurs in het leven te roepen. Van de verplichting tot het lidmaatschap. Art. 2. Tot het lidmaatschap zijn verplicht *) de in de Nederlandsche Hervormde Kerk dienstdoende predikanten. *) Eenstemmig oordeelde de Commissie van 1904, dat alle dienstdoende predikanten verplicht moeten zijn lid der Beurs te worden. Anders zoude'de Beurs kunnen worden „van min vaste formatie" (Bijl. B. 1905 bl. 399. 400). In het reglement van 1896 waren ook alleen de dienstdoende predikanten verplicht. Maar in dat van 1857 rustte de verplichting bovendien op hen die tot den dienst in de Indische Kerk of in dienst van eene Hervormde Kerk in het buitenland overgingen, alsmede op emerttfi imet minstens f 600 pensioen. Van de bevoegdheid tot het lidmaatschap. Art. 3. Tot het lidmaatschap zijn bevoegd.1) : A. de predikanten in de Nederlandsche Hervormde Kerk, emeriti geworden wegens vervulde veertigjarige ambtsbediening of wegens ongesteldheid; B. de hoogleeraren vanwege de Nederlandsche Hervormde Kerk; C. de hoogleeraren bij de theologische faculteit of bij de litterarische faculteit belast met het onderwijs in het Hebreeuwsch en de Hebreeuwsche oudheden aan eene wettig erkende instelling van Hooger onderwijs, wanneer zij als Candidaat tot den Heiligen Dienst of als predikant bij de Nederlandsche Hervormde Kerk tot hun ambt worden geroepen en lidmaat van de Kerk blijven; D. de Secretaris van de Alge¬meene Synode en de QuaestorGeneraal, wanneer zij bij het aanvaarden van deze betrekkingen lid der Beurs zijn; E. de onder B, C en D genoemden, als zij hun betrekking neer- REGL. ALG. WEDUWEN- EN WEEZ$$B#URS. - Art. 3. 217 leggen om rede») van leeftijd of ongesteldheid; F. de predikanten, die tot den dienst bij eene Hervormde Kerk in het buitenland overgaan; G. de onder F genoemden, die wegens vèrWfflde veertigjarige ambtsbedfeWhg of om reden van .THwefttefdheid hun emeritaat bekomen; H. de predikanten, die tot den dienst bij de Indische Kerken overgaan; /. de onder H genoemden, die wegens 40-jarige ambtsbediening of wegens ongesteldheid emeritS:tWttt,t den verklaard; /. de predikatflfenj' fifèrftun ambt in de NederlBttdeche HervWW^ Kerk hebben nedergelegd, en aan wie overeenkomstig aW^T, 3e en ^éè^WT'Van het Reglement op de Vacaturen de bevoegdheid v V|Ut emeriti is verleend 2); K. de in de Nederlandsche Hervormde Kerk dienstdoende hulppredikers, die Candidaat tot den Heiligen Dienst zijn; L. hulppredikers, tevens Candidaat tot den Heiffèen Dien£Mttfïlë! Nederlandsche Hervormde Kerk, die eervol ontslag hebben verkregen wegens vervulden ;>ijkjrtigjarigen dienst of wegens ongesteldheid, en zij, die door niet-herbenoeming buiten hun schuld hunne betrekking hebben moetëft wederleggen; Af. hulppredikers, tevens Candidaat tot den Heiligen Dienst, die i!l^«(Wm!éi:15 Januari I 1917 aldus gelezen. Vroeger (d. w. z. {; sinds 1 Jan. 1907) waren onder die letter opgenomen „de predikanten, die hun ambt in de Nederlandjjcbe HervhHhde Kerk nederleggen, om in dienst te treden van eene Vereeniging voor In- en Uitwendige Zending in Nederland of in de Koloniën gevestigd, ter beoordeeling van de Algemeene Synode". De Synode 'van 1905 had, zooals in de vorige aant. is vermeld, als beginsel aangenomen, dat zij die hun ambt nederleggen ophouden lid te zijn. Echter wilde men het lidmaatschap behouden | zien voor eervol ontslagenen, die een werkkring aanvaardden, waarbij zij in betrekking bleven tot de Kerk. Daarom werd, op voorstel van den toenmaligen Secretaris, de categorie sub J. opgeno- ' men. In de practijk is later gebleken, 218 REGL. ALG. wiSiS9wTÖ*J- EN WEEZENBEURS. — Art. 3—6. 3ay, w1 definitie van hetgeen onder „Vereeniging voor In- of Uitwendige Zending" wordt verstaan, soms zeer rekbaar moest worden gemaakt. Toen op 15 Jan. 1917 de categorie der eervol ontslagenen, die de bevoegdheid van emeriti hebben, haar intrede deed in de Kerk, gaf de Synode aan dé zoodanigen, ofschoon zij op de financieele voorrechten van emeriti geen aanspraak hadden, de bevoegdheid lid der beurs te blijven. Zij wijzigde daartoe art. 3 J. 3) De letters K, L. Af zijn in werking getreden 15 Januari 1915. (Hand. 1913 bl. 128—130,0177—179; 1914 bl. 417—125, 444). Van het verlies van het lidmaatschap. Art. 4. Onverminderd het bepaalde in art. 3 1), wordt het lidmaatschap verloren door hen die, hetzij doordat zij predikant worden bij een ander kerkgenootschap, hetzij om andere reden ophouden te behooren tot de Nederlandsche Hervormde Kerk. *) Vrgl. aant. 1 bij art. 3. Van de contributiën der tot deel.>. neming verplichte leden, van • vacante plaatsen en van Ringen. Art. 5. Zij, die tot het lidmaatschap der Beurs verplicht zijn, betalen jaarlijks, als zij in dienst traden vóór of op 1 Januari 1888 . . f 15.— na 1 Januari 1888 . . ; . „20.—x) *) Een predikant, vóór 1 Jan. 1888 in dienst getreden en na dat tijdstip emeritus geworden, maar later op nieuw als dienstdoend predikant opgetreden, wordt, wanneer hij tenminste bij zijn emeritaat van de bij art. 3 A. hem toegekende bevoegdheid heeft gebruik gemaakt, om lid te blijven, niet beschouwd als te zijn in dienst getreden na 1 Jan. 1888, en betaalt derhalve mfet f 20 maar f 15. Beslissing van de Alg. Syn. Comm. Bijl. B. 1918 bl. 275 *WBT7^cj|oeftgekeurd door de Alg. Synode, Hand. 1918 bl. 40—42. Art. 6. Van plaatsen, vacant op 31 Maart, waarvan vacatuurgelden worden genoten, wordt jaarlijks eene contributie betaald ten bedrage van f 20. x) Echter wordt de contributie, gedurende het jaar van gratie door de weduwe of door de deelgerechtigde kinderen te beta'en> gelijk gesteld met die van den predikant, door wiens overlijden de vacature ontstaan is. Door Ringen wordt 10 percent UUR.het bruto bedrag der vacatuurgelden aan de Beurs betaald, behalve van dat deel, hetwelk aan hulppredikers of aan godsdienstonderwijzers wordt uitgekeerd. *) Vroeger luidde deze eerste volzin: „Van vacante plaatsen, waarvan vacatuurgelden worden genoten, wordt jaarlijks eene contributie betaald van f 20". De redactie „vacant op 31 Maart" werd opgenomen om „allerlei misverstand uit den weg te ruimen". Daarvan gaf de rapp. Commissie van 1905 eenige voorbeelden (ByT, S'oL 403). Evenwel^ het misversfMttjis gebleven. De regeling bnjlr. telkens 'moeilijkheid baren. Wftl. o.a. Bijlagen B. 1921 bl. 213— 215). Deze moeilijkheid loopt over de vraag: op welke wijze de Ring die in het j eerste kwartaal f 20.— heef t af testaan van het R. T. moet afrekenen met..den in dat kwartaal vertrekkenden oj.optredendèlLiffedikant, die immers ih elk geval zijne volle bijdrage van f 20 (f 15) moet storten. De Synode van !ÏWH<*vdrklaarde alI dus: „de bedoeling van art. 6 is: dat | de predikanten de volle contributie betalen van het le kwartaal traktement. De plaatsen, die op 31. Maart vacant ZUIL betalen daf 5; onverschillig hoe lang zij vacant zijn, zonder verdere verrekening,9nfflötöêv-1919 bl. 307—310). REGL. ALG. WEDUWEN- EN WEEZENBEURS. — Art. 7—9. 219 Art. 7; jffl, die gebruik maken van de bevoegdheid, hun gegeven in art. 3, betalen jaarlijks, als zij behooren tot de rubrieken: A, G, I en L, als het pensioen f 600 of daarboven is ... . f 12.50 en is het minder dan f600 ! , 7.50 B en C, gedurende de eersté m jaren van hunne dienstvervulling „ 25.—J en vervolgens „ 40.— D . . . . . „30.— E': J. , V „20.— F, ] en M . . 40.— H . . . . ■: ■] ■ „50.— K '.' „20.—!) x) In dit artikel is, tengevolge van de toevoeging der letters K, L, M in art. 3, eenige wijziging gebracht. (In werking getredeSblS- Jan. 1915). Van het betalen der contributies. Art. 8. De confrife*tiën worden voldaan voor een geheel jaar; op tefUgfeettÜing van gedeelten van contributie kan geen aanspraak gemaakt worden. Voor zoover de contributie niet of slechts gedeeltelijk door den Staat van het rijkstraktement of pensioen wordt ingehouden, om overgemaakt te worden aan den Qtfeiestor-Oeneraal, wordt zij jaarlijks vóór den 15den AprH door de leden bij den Quaestor hunner classis betaald of aangezuiverd. Deze en andere betalingen hebben, voor zoover zij door de Waalsche prtSift I kanten verschuldigd zijn, plaats door tuSSfchenkomst ifon den Séot& taris defJWipitóeife Commissie. De contributie van leden die buitenslands wonen, wordt door hen, eterfëehs vóór den 15den April, rechtstreeks overgemaakt aan of aangezuiverd bij den QuaestorGeneraal. De betaling of de aanzuivering van de contributie voor vacante plaatsen geschiedt, voor zoover zij niet of slechts gedeeltelijk door den Staat van het rijkstraktement wordt ingehouden, om overgemaakt te worden aan den Quaestor-Generaal, door de Ringquaestoren, die haar van de vacatuurgelden inhouden en vóór den 15den April overmaken aan den Quaestor hunner classis. Wordt van een jaar van gratie gebruik gemaakt, dan wordt, zoo noodig, het verschuldigde van de betrekkingen ingevorderd door den Quaestor der classis eveneens vóór den 15den April. Het volgens art. 6 alinea 2 door Ringen verschuldigde wordt door de Ringquaestoren elk kwartaal overgemaakt aan den Quaestor hunner classis. Art. 9. GesChteltt de betaling of de aanzuWiéHng van het VersfthWi digde nietfrïbinnen den bepaalden tijd, dan yfef%alt de nalatige in eene bpété^van f2.50. De Quaestor der classis pf de Quaestor-Generaal, als het hem aangaat, geeft daarvan bericht aan den nalatige met verzoek ëflf Wfertog binnen ééne maand of, zoo hij buiten Europa woont, binnen 3 maanden zijne schuld te voldoen. Blijft deze ook dan nog in yëraulm, dan wordt hiervan kennis gegeven aan de Synode, of aan de Synodale Comrmssté, wanneer aan haar het beheèf'^Éfer Beurs is opgedragen, die alsdan de noodige maatregelen tot afdoening der aangebrachte zaak neemt en de bevoegdheid heeft hem, tüé^haar art. 3 lid Sj.lwegens zijne nalatigheid van 228 REGL. jU^WÊPUWEN- EN WEEZENBEURS. — Art %n+fc het lidmaatschap verveen te verklaren, j irsfy Van de bijdragen. , • Art. 10. Aan de Beurs wordt bijgedragen: a. door hen, die na afgelegd examen of na gehouden colloquium doctum toegelaten worden tot de Evangeliebediening f 25, te voldoen aan den Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur; b. door de predikanten en hulppredikers, die Candidaat tot den Heiligen Dienst zijn in de Nederlandsche Hervormde Kerk, bij hun indiensttreden f 10, binnen ééne maand na hunne bevestiging te voldoen aan den Quaestor der classis; c. door de predikanten, die, tot den dienst bij de Indische Kerken of eene Hervormde Kerk in het buitenland overgaande, lid der Beurs blijven, f 30, binnen ééne maand na hunne bevestiging te voldoen aan den Quaestor-Generaal; d. door de predikanten bij de Nederlandsche Hervqrfn.jje Kerk en hulppredfl^Ms, die Candidaat tot den Heiligen Dienst zijn in de Nederlandsche Hervormde Kerk, bij elke verwj^pejing van standplaats f 20, te voldoen binnen ééne maand na hunne bevestiging aan den Quaestor der classis; e. bij trouwen cdj hprt,rouwen, zoowel door de Nederlandsche Hervormde als door de Indische of bij eene Hervormde Kerk in het buitenland dienstdoende predikanten en hulppredikers, die Candidaat tot den Heiligen Dienst zijn in de Nederlandsche Hervormde Kerk, die lid der Beurs gebleven zijn, f 25, welk bedrag ook verschuldigd is door hen, die gehuwd zijnde in dienst treden; ƒ. bij trouwen of hertrouwen, zoowel door de Nederlandsche Hervormde als door de Indische of bij eene Hervormde Kerk in het buitenland dienstdoende predikanten en hulppredikers, die Candidaat tot den Heiligen Dienst zijn in de Nederlandsche Hervormde Kerk *), die lid der Beurs- gebleven zijn, indien hurt leeftijd met meer dan vijf jaren dien van hunne echtgenoote overtreft, f 5 voor elk jaar verschil boven vijf; $^§Épl g. door hen die op hoogeren leeftijd dan dien van dertig jaren in dienst treden, voor elk jaar dat zij ouder zijn dan 30 jaar f 5. De onder e, ƒ, g bedoelde bijdragen worden voldaan door de predikafften in Nederland aan den Quaestor der classis binnen ééne maand en door de predikanten in Oost- en West-Indië of elders in het buitenland aan den Quaeste-rGeneraal binnen 3 maanden na de huwelijksvoltrekking of de bevestiging, st x) Ook in artikel 10 is, tengevolge van de toevoeging der letters K, L, M M§ï?art. 3. eenigWwinrmlf gebracht, t.w. lat) b, d, e en / (in werking getreden 15 Jan. 1915). Art. 11. De predikaten ;van een binnen- en buitenlandsch Kerkgenootschap, die bij de Nederlandsche [ Hervormde Kerk in dienst treden, betalen, behalve het bij art. 10& genoemde, f 15 voor elk jaar boven den 23-jarigen leeftijd. Deze som moet binnen 6 maanden na de bevestiging aan den Quaestor der classis voldaan worden. i(,Deze bepaling is niet van toepas-* sing op de predikanten uit de Rl^felrfUjMtyEDÜWEN- EN WEEZENBEURS. -J/A&1t&-i%9ïi 221 Indische .Kerken of uit eene Her* vormde Kerk in het buifiSHMWd wederkeerende, die lid van de Beurs gebleven zijn. De predikanten, die geen gebruik gemaakt hebben van de hun bij [ art. 3 toegekende bevoegdheid om lid van de Beurs te blijven, of die wWJ**Ört daarop öf naar art. 4, öf ten gevolge van kerkelijke tucht verloren hebben, betalen, zoo zij wederom dienstdoend predikant bij de Nederlandsche Hervormde Kerk worden, binnen 3 maanden daarna, bij den Quaestor der classis, voor I elk jaar, dat zij niet aan de Beurs gecontribueerd hebben, de gelden, welke zij zouden hebben moeten betalen, wanneer zij lid der Beurs gebleven waren. De predikanten, die na 1 Januari 1907 hun ambt in de Nederlandsche Hervormde Kerk hebben nedergelegd en die niet bevoegd verMaard zijn lid der Beurs te blijven, maar | die, op grond van de overeenkom- j stig art. 7, 4e lid, van het Reglement op de Vacaturen hun verleende bevoegdheid van emeriti, weder lid der Beurs wenschen te worden, betalen binnen 3 maanden, nadat zij dezen wenscff hebben te kennen gegeven, voor elk jaar, dat zij geen contributie hebben betaald, overeenkomstig het bepaaKltHn art. 7 van dit Reglement, f 40. x) x) De vierde alinea is in werking getreden 15 Jan. 1917. Zij dient, om de maat van welwillendheid vol te meten voor de eervol ontslagen predikanten, aan wie de bevoegdheid van emeriti is verleend. Vrel. de aant. op art. 3 J. Van kennisgeving van huwelijk of overlijden. Art. 12. Is een predikant, wan¬ neer hij iti ^feenst treedt, gehuwd, dan geeft hij ^hUteVan binnen 3 maanden kennis aan den Quaestor der classis', ihët ooeavd'van naam. voornamen en geboortedaturh zijner vrouw. Eveneens wordt die kèni$£ geving gevorderd vatt «Éf die, lid zijnde, in het MtrWfeHjhü't.reedt. De Indische en biji'^etie Hervormde Kerk in het buitenland dienstdoende predikanten zenden diél''kennisgeving aan den Quaestor-Generaal. nBwjden termijn van drie maanden zonder kennisgeving laat voorbijgaan, vervalt in eene boete van f5; is deze kennisgeving na zes maanden niet geschied, dan wordt de boete verhoogd tot f 10, en blijkt na het (Oerlijden, dat de kennisgeving riiÖr is gedaan, dan wordt door de nagelaten betrekkingen f20 betaald. Art. 13. De leden der Beurs zijn verpicnt van het overfljoen hunner echtgenoote binnen drie maanden kennis te geven, zoo zij binnenslands wonen aan den Quaestor der classis en, zoo zij buitenslands wonen, aan den Quaestor-Generaal met opgave van het aantal, de namen en den leeftijd hunner ongehuwde kinderen. Van het kapitaal der Beurs. Art. 14. Het kapitaal der Beurs wordt belegd in inschrijvingen op een der Grootboeken der Nationale Schuld ten name van: „het Algemeen Weduwenfonds der predikanten onderjftjtt ressort der HervWrmde Synode rWae Nederlanden"; — of in hvDotheken od landerijen met ten minste V3 overwaarde, voor welke belegging de toestemming 222 REGL. ALG. WEDUWEN- EN WEEZENBEURS. — Art. 14—15. der Algemeene Synode of der Algemeene Synodale Comm^MVwordt gevorderd; of in waarden, voorkomende op eene lijst, vastgesteld door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. Deze lfet mag echter slechts bevatten de fondsen, waarin de activa der Rijksverzekeringsbank belegd mogen worden. De stukken worden in open bewaargeving gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank en kunnen van haar alleen teruggenomen worden op eene aanvrage, geteekend door den President, den Secretaris en den Quaestorj£je-n.eraal der Synode. De vervallen coupons kunnen opgevorderd worden op eene aanvrage, door den Quaestor-Generaal ! alleen geteekend. Het kapitaal wordt vermeerderd door alle giften, met bepaalde bestemming tot kapitalisatie geschpn- '■ ken, en door legaten en erfstellingen. 2) De Quaestor-Generaal is bevoegd om als kasgeld te réserveeren eri slechts tijdelijk op rente uit te zetten eene som van hoogstens f 25.000. *) De eerste vier alinea's zijn in werking getreden 15 Jan. 1915. Reeds de Commissie voor herziening van 1905 had voorgesteld, de belegging niet uitsluitend op het G. B. te doen plaats hebben, maar ook in „waarden voorkomende op de lijst' *tm?','!\2at herinnerde er de Synode aan, dat de Rijkspensioenfondsen deze zelfde methode volgen. Elk half procent van het tegenwoordig (d. w. z. in 1905) belegde | kapitaal zou der Beurs een voordeéfc geven van ± f 4500.—. (Bijl. B. 1905 | bl. 405). "De Synode vereenigde zich daarmede I en stelde tevens aan de Kerk voor, art. 65 lo. Alg. Regl. te wijzigen en i eene dergelijke verandering als die van art. 14 Regl. Wed. Beurs te brengen in de belegging van de verschillende fondsen. BijJjA. ISWÜw. 18. Hand. bl. 38, 371—375, 396 en 397, 460—466. Ofschoon de considêrfeftfen hierover gunstig luidden en zelfs door Rotterdam en Leiden de belegging in landerijen of hypotheken op landerijen wenschelijk werd gekeurd, besloot de Synode van 1906 de wikugingen niet vast te stellen (Hand. bl. 341—349). In dat lot deelde ook art. 14. Hét "Bleet bij inschrijving op een der Grootboeken. (Hibgtf'1906 bl. 372, 373,' 382). Doch kt"ÏM8b werd de zaak' tfpiinieuw door de Alg. Syn. Comm. aan de orde gesteld. De wijzigingen (in art. 65 al. 1 Alg. Regl., in de reglementen der verschillende fondsen en in het Regl. op de kosten voor het bestuur) werden, ditmaal zonder hoofdélijkè stemming, voorloopig aangenomen, en op 15 Jan. 1915 traden z|PW%èrking. 2) MeermaMBt' is de vtal*B/»verwogen, of aan de gemeenten niet de verplichting moet worden opgelegd, jaarlijks voor de Beurs eene collecte te houden. Laatstelijk is het voorstel daartoe afgewezen door de Synode van 1919 (Hand. bl. 184, 185). Ook heeft men niet willen tredèWfc' het denkbeeld, een vaste bijdrage bij wijtftbvan quotum tat'-aischen. (Hand. 1916 bl. 134—140). Art. 15. De inkomsten der Beurs, die niet tot kapitalisatie zijn bestemd, zijn, na aftrek der administratiekosten, voor uitkeering beschikbaar. De Algemeene Synode, of de Algemeene Synodale Commissie, wanneer aan haar het beheer der Beurs is opgedragen, stelt jaarlijks, na ingewonnen advies van den Quaestor-Generaal en te rade gaande zoowel met de inkomsten van het vorige, als met de vermoedelijke inkomsten en behoeften van het loopende jaar, naar haar beste weten, het bedrag der uitkeering REGL. ALG. WEDUWEN- EN WEEZENBEURS. — ,'AfeV.35—17. 223 vast, met inachtneming van de volgende bepalingen. lo. Er wordt door middel van de onder 3o en 5o voorgeschreven stortingen eene reserve gevormd van ten minste f 25.000, waarvan alleen mag worden genomen, indien zich het geval, onder 6o genoemd, voordoet. 2o. Het bedrag der uitkeering is zoo mogelijk ten minste f 180. 3o. Wanneer de voor uitkeering beschikbare gelden eene uitkeering van meer dan f180 per trekkende partij mogelijk maken, maar het bedrag der reserve f 25.000 niet bereikt, wordt het bedrag der uitkeering op f 180 vastgesteld en het saldo der beschikbare gelden in de reserve gestort. 4o. Bedraagt de reserve ten minste f 25.000, dan worden zooveel mogelijk alle voor uitkeering beictnTtbkre geldént'wtgekeerd tot de uMkèerfng een bedrag van f 205 heeft béïëikT.^ .w^tW 5o. Laten de voor uitkeering beschikbare gelden eene hoogere uitkeering dan f 205 toe, dan bepaalt de Synode, op voorsttSv%&W de Synodale Commissie, of dit meerdere bedrag geheel of gedeeltelijk in de reserve zal worden gestort, dan wel geheel of gedeéïfeïtjk voor uitkeering zal worden bestemd. 6o. Wanneer de voor uitkeering beschikbare gelden eene uitkeering van f180 niet gedoogen, wordt het ontbrekende zoo mogelijk uit de reserve aangevuld.1) -1) Dit artikel is gewüzigdin werking getreden 15 Januari. 19f4T Bij de herziening van 1905 was bepaald, dat de reserve f 10.0001 zoude bedragen. Bij overschrijding van dat bedrag zoude het meeidere worden gevoegd bij de gelden, bestemd voor uitkeering. In lS}a.'was echter de reserve reeds tot ' XT 25.000 geklommen, en hetgeen er meer was dan r 10.000, was niet uitgekeerd, niettegenstaande de uitkeering geleidelijk van f 175 op f 205 was gebracht. Dit was zeer terecht niet geschied, om te voorkomen, dat dé uit- i keering een al te wisselvallig karakter zou krijgen. Om nu den feitelijken f toestand en het reglementaire voor- r schrift in overeenstemming te brengen, en tevens desifioTliteit in de uitkeering zooveel mogeHJiV'te verzekeren, is art. 15 op voorstel van de Alg. Syn. Commissie in den teg.enwoordigen vorm gebracht. (Hand. 1912 bl. 134.V.v.; 1913 I bl. 219—224, 276 en 3W>fM»! Art. 16. Op uitkeering hebben ' aanspraak de weduwen van de leden der Beurs, zoolang zij niet hertrouwen, als mede hunne naget laten, ongehuwde kinderen, die den i leeftijd van 23 jaren nog niet heb| ben bereikt. De weduwe, wier echtgenoot, toen hij met haar huwde, behoorde tot de rubrieken van art. 3 A, f, i' fe>4 en die nog geen 3 jaren met den deelgerechtigde gehuwd was, heeft geen aanspraak op uitkee! ring. Art. 17. De ongehuwde kinderen van predikanten en hulppredikers, die Candidaat tot den Heiligen Dienst fijn in de Nederlandsche Hervormde Kerk 1), die den leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt, door eene deelgerechtigde weduwe of door een als weduwnaar overleden lid der Beurs nagelaten, treden gezamenlijk op voor het aandeel, dat de weduwe genoten heeft of zou genoten hebben.. (qsJ> Laat een lid der Beurs, behalve eeO; deelgerechtigde weduwe, deel- 224 REGL. ALG. WEDOWÊM^N WEEZlfctitëllllS.' — Art. 17—21. gerechtigde kinderen na tfiWén of meer vorige huwelijteflj dan verftrtj^èn de weduwe en de gezamOTg mke'. deelgerechtigde kinderen uit elk vorig huwelijk een gelijk aandeel in het uit te keeren bedrag. Blijven na den dood eener weduwe deelgerechtigde kindereftoüllf meer dan één huwelijk'achter, dan wwilt het uit te keeren bedrag gelijkelijk onder hen verdeeld. Hetzelfde geldt, wanneer een lid der Beurs als weduwnaar overlijdt, en deelgerechtigde kinderen uit meer dan-één huweMjitmalaat. 1) De verandering van „predikants-: kinderen" in „kinderen van predikanten en hulppredikers enz." is in werking getreden tegelijk met de invoeging van de letters K, L en M in art. 3. Art. 18. Om hunne aanspraak op uitkeering te kunnen doen gelden, zélfden belanghebbenden bij den Quaestor der classis, waaronder zij ressorteeren, in: lo. het Bewijs van DeeleerechtiffdWeid (zie art. 25)°) 2o. het BeWijé'fVan overlijden van den petSèbn, wiens dood hun recht op uitkeevrog geeft. De weduwen of de deelgerdöfid ; tigde kinderen, nagelaten door in Indië pl^elders in het buitenland woonachtige leden der Beurs, zèn- j den die^élfikken rechtstreeks in bij den Quaestor-Generaal. Art. 19. Het genot der uitkeering gaat in, wanneer deelgerechtigden nagelaten zijn: a. dodrJdienstdoende predikanten iH>Ned*ffland, na afloop van het j jaar van gratie; Ö. door de in artikel 3 genoemden, wanneer het door hen genoten traktement of pensioen ophoudt, of, werd dit niet genoten, met den dag volgende op dOHW'Van het overlijden. Het genot Óét uitkeering voor deelgerechtigde kinderen 1), die nagelaten worden door eene deelgerechtigde weduwe, gaat in aanstonds na haar overlijden, behoudens de bepaling onder a. J) „Deelgerechtigde kinderen". Vóór 15* 4a»oïu»ur ^W%fr!irfrei%,niet vóór 1 October afgegeven door den Quaestor der classis, of, ingeval de deelgerechtigden niet in lfledertand wonen^^oor de burgerlijke overheid of het Consulaat in het ressort hunner woonplaats. Deze attestatie moet tevens vermelden, wanneer het eene weduwe betreft, dat zij niet is hertrouwd, en, wanneer het kinderen betreft, dat:zij den leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt en nog ongehuwd zijn. Geschiedt de opvrage der uitkeering eerst na verloop van vijf jaren, dan doet de Quaestor-Generaal geene betaling zonder daartoe gemachtigd te zijn door de Algemeene Synodevjifll door de Algemeene Synodale Commissie, wan- REGL. ALG. WEDUWEN- EN WEEZENBEURS. — Art. 21—26. 225 neer aan haar het beheer der Beurs is opgedragen. Van de administratie. Art. 22. De administratie der Beurs wordt gevoerd door den Quaestor-Generaal. Hij is gemachtigd tot het ontvangen van de renten en van alle andere inkomsten der Beurs; zorgt voor de tijdelijke belegging der beschikbare gelden; zendt jaarlijks zijne rekening en verantwoording in bij de voorjaarsvergadering der Algemeene Synodale Commissie; en maakt voor de leden der Beurs j een kort verslag op van de goed- j gekeurde rekening en van den Staat der Beurs. Hij houdt een, register, bevattende de namen der leden en deelgerechtigden. De vergoeding, jaarlijks door den Quaestor-Généraal voor zijne administratie te genieten, wordt vastgesteld door de Algemeene Synode, of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt.1) *) De wijziging in de 4e alinea dagteekent van 1 Jan. 1922. Art. 23. De Algemeene Synodale Commissie onderwerpt de rekening en verantwoording van den Quaestor-Generaal met haar advies aan de goedkeuring der Algemeene Synode. Heeft de Algemeene Synode het beheer der Beurs aan de Algemeene Synodale Commissie opgedragen, j dan wordt de rekening en verant- i woording aan de goedkeuring van deze Commissie onderworpen. Art. 24. De Secretarissen der Provinciale Kerkbesturen en de Regl. der Ned. Herv. Kerk. Quaestoren der classes: verrekenen alle bedragen minstens ieder half jaar met den Quaestor-Generaal. De Quaestoren geven hem bericht van alles wat met betrekking tot de Beurs, hare leden en deelgerechtigden te hunner kennis komt en ter zake dienende is. Van het Bewijs van Inschrijving en Deelgerechtigdheid. Art. 25. Na ontvangst van de kennisgeving van het huwelijk of van het gehuwd in dienst treden van een predikant, doet de QuaestorGeneraal hem een Bewijs van Inschrijving en Deelgerechtigdheid toekomen. Op dit Bewijs worden de artt. 15 al. 2, 16—18 en 21 afgedrukt. !) Duplicaten van dit Bewijs zijn te allen tijde verkrijgbaar tegen beta-t ling van f3, ten behoeve der Beurs. *) De bewijzen van inschrijving zijn niet zegelplichtig onder de werking der nieuwe Zegelwet. Bestuurders van andere weduwen- en weezenfondsen, waarin de deelneming niet verplicht is, doen goed, tot een bedrag van f 1.— te doen zegelen de bewijzen van inschrijving in het onder hun beheer staand fonds, voorzoover daarop niet de vrijstelling van art. 46, la der Zegelwet kan worden toegepast. Die vrijstelling is echter toepasselijk op dergelijke stukken, vóór de inwerkingtreding dier wet opgemaakt. (Vrgl. art. 98 lid 4 en 5 der Zegelwet van 1917). Bedoelde vrijstelling betreft zulke fondsen, waarvan de uitkeering niet hooger komt dan f 500 in eens of f 2 per week. (Bijl. B. 1918 bl. 269, 270). Van geschillen. Art. 26. Geschillen over de uitlegging en toepassing van de bepalingen van dit Reglement worden 15 226 REGL. ALG. WEDUWEN- EN WEEZENBEURS. — Art. 26—28. ter kennis gebracht van de Algemeene Synodale Commissie, die daarin beslissing neemt in hare eerstvolgende vergadering. Van deze beslissing kunnen de belanghebbenden*!» Nederland binnen 4 weken, en in Indië of elders in het buitenland wonende binnen zes maanden na de dagteekening der hun toegezonden kenniskéVmg van de'bésfissing, in hooger beroep gaan bij de Algemeene Synode, die S|a/Uj' eindbeslissing neemt in hare eerstvolgende vergadering. Van de inwerkingtreding. Art. 27. Dit Reglement vervangt het „Reglement op de Algemeene Weduwenbeurs enz." van 1895 en treéW m werking met den lsten Januari 1907. Overgangsbepaling. Art. 28. Hij, die op 31 December 1906 lid der Algemeene Weduwenbeurs is, maar het volgens dit Reglement niet zou mogen zijn, blijft Hd op de voorwaarden hem gesteld in het Reglement, waaronder hij lid der Beurs is geworden. s''EiK'^die op genoemd tijdstip lid der Beurs zijn, maar wier contributie volgens de bepalingen van dit Reglement verhoogd zou moeten worden, zijn van die verhooging vrijgesteld. De bepalingen van dit Reglement, volgens welke de aanspraak op uitkeering voor nagelaten of na te laten betrekkingen zou verloren gaan, zijn niet van toepassing op dïegënen, die op den 31 sten DeCenPbef 1895 daarop aanspraak konden doen gelden volgens het Reglement van 1857. REGLEMENT OP DE WEDUWEN- EN WEEZEflHULPBEURS DER NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK. i) Art. 1. De Weduwen* en Weezenhulpbeurs der Nederlandsche Hervormde Kerk, staande onder het beheer der Algemeene Synode, beeft ten doel de ondersteuning van de weduwen der leden van de beurs en yan hunne kinderen, die den leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt, volgens de bepalingen van dit Reglement. *) ToetT/nP'•'1909 de poging^ aan de weduwen, een pensioen van f 600 te verzekeren (vrgl. de aant. bij den titel van het Regl. op de Alg. Wed. en Weezenb.) hadden gefaald, werd een voorstel van den heer D. Eilerts de Haan aangenomen, om te doen onderzoeken, of de oprichting van eene hulpbeurs mogelijk zou zijn. (Hand. 1909 bl. 386—390, 434). De daartoe benoemde commissie was reeds Hét volgend jaar met baar rapport, vergezeld van een concept-Reglement, gereed. (Bijl. B. 1910 bl. 448; Bijl. G. bl. 1—19). In dit Concept was het stelsel gevolgd, dat de uitkeering in de eerste plaats zou moeten strekkgB, ,öm de inkomsten der deelgerechtigde predikants-betrekkingen te verhoogen tot een minimum van f 600. Daarom zouden, zoolang dit doel niet was bereikt, allereerst de betrekkingen worden, geholpen die beneden dat bedrag bleven. Was het gezamenlijk bedrag van inkomsten en uitkeering van ieder deelgerechtigde op een minimum van f 600 gebracht, dan zou het overblijvende' voor uitkeering beschikbare geld onder alle deelgerechtigden gelijkelijk Worden verdeeld, onverschillig welke hunne inkomsten waren. Bij dc toepassing van dit grondbeginsel moest in hooge mate worden gerekend op het solidariteitsgevoel der predikanten, te (Beer, omdat de Commissie zich voorstelde, dat de toetreding tot de hulpbeurs vrijwillig zoude blijven. Bóven* djen moest een beroep worden gedaan op het gevoel van zedelijke verplichting van beheerscolleges en leden der Kerk. In bijzonderheden berekende en regelde de Commissie in hare memorie van toelichting het bedrag der uitkeeringen en de wijze van uitkeeren. Het concept werd na uitvoerige behandeling door de Synpde van 1910 voorloopig aangenomen en aan het oordeel yan de Ringen onderworpen. (Hand. 1910 bl. 233—252). Honderd een en twintig Ringen brachten hun advies uit. Het bleek duidelijk, dat men het grondbeginsel der solidariteit, waarop het concept was gebouwd, zou moeten prijsgeven. Ook waren vele voorstellen .tot wijziging van het Regl. op de Weduwenn en Weezenbeurs zelve ingediend. De rapporteerende Commissie had ze zorgvuldig getoetst, I doch moest tot de slotsom komen.dat geen dezer voorstellen aanbeveling verdiende. Zij was van oordeel, dat eene versterking van de geldmiddelen der Alg. Wed. en W,-beurs niet de voordeelen geeft, welke eene hulpbeurs kan bieden. De meerdere inkomsten zouden ; terstond onder 450 deelgerechtigden moeten worden verdeeld, en de uitkeering zou van weinig beteekenis zijn. Bij eene hulpbeurs daarentegen wordt geheel opnieuw begonnen. Van hare revenuen trekken alleen de weduwen dergenen die lid van die hulpbeurs zijn. Oe Commissie meende op grond van de ingekomen, bezwaren het goede be- 228 REGL. WEDUWEN- EN WEEZENHULPBEURS. — Art. 1—5. ginsel der solidariteit uit het Concept te moeten wegnemen en in de plaats te stellen het beginsel, dat de voor uitkeering beschikbare som over alle deelgerechtigden (der hulpbeurs) gelijkelijk ïarworoen Veraeêra. Maar aan het principe der VTjfwillige toetreding, waartegen veel bezwaar was gerezen, bleef zij vasthouden. De Synode van 1911 wilde echter het bovengenoemde" grondbeginsel niet prijsgeven, en besloot het concept vasttestellen. (Hand. 1911 bl. 285«-333, 603—617). In de uitvoerige toelichting aan de predikanten werd medegedeeld, dat het Reglement op 1 Jan. 1913 in werking zoude treden, terwijl de laatste termijn van toetreding was bepaald op 31 December 1913. Doch in de Synode van het volgend laaft welke over de definitieve vaststelling zou moeten beslissen, bleek, dat 874 predikanten de inschrijvingsbiljetten hadden ter zijde gelegd. Daarom werd besloten de Hulpbeurs vooralsnog niet in werking te doen treden. (Hand. 1912 bb 146—151). In 1913 werd besloten, in art. 17 de alinea's 1 en 2, welke op de solidariteit betrekking hadden, te schrappen, en in beginsel aantenemen: lo. dat de vooH uitkeering beschikbare gelden-» gelijkelijk worden verdeeld onder alle deelgerechtigden; 2o. dat een gedeelte van de vrijwillige bijdragen en mlften kan worden gebruikt voor eene bijzondere ondersteuning van de meest hulpbehoevende deelgerech^ tigden (Hand. 1913 bl. 4OT-^44WmBe Commissie'voor herziening! wijzigde het Reglement in dien geest;>tfMjl. B. 1914 bl. 433 v.v.). De behandeling ervan wérd n uitgesteld tot 1915; Toen werd het aangenomen in de zitting van 12 Aug. 1915, nadat verschillende artikelen nog waren gewijzigd. (Hand. 1915 bl. 460—465). Opnieuw werd het aan de Ringen gezondeni^Ditmaal waren 344 predikanten tot deelneming bereid. Besloten werd, het Reglement- in werking te doen treden op 1 Januari 1917, zoodat de deelneming tot 31 December van dat jaar openbleei voor predikanten, Uie vóór 1 Juli 1917 predikant zijn geworden. (Bijl. 1916 bl. 294t"-4J$1S<*eri' kelijke Courant van 22 Dec. 1916 no. 51). Art. 2. Tot het lidmaatschap zijn bevoegWf 3 a. dienstdoende predikanten der Veaérrandsche rrerVormde Kerk; 6.. zij die, lid zijnde, wegens ongesteldheid of vervulde 40-jarige ambtsbediening, emeritus zijn geworden; c. zij die, lid zijnde, benoemd worden tot Secretaris van de Algemeene Synode of tot hoogleeraar vanwege de Nederlandsche Hervormde Kerk. Art. 3. Donateurs zijn zij, die, niet tot het lidmaatschap bevoegd, een bijdrage per jaar van ten minste f 10, of een gift in eens van ten minste f 100 schenken. Art. 4. Hij, die lid der beurs wenscht te worden, moet daarvan binnen 6 maanden na zijne indiensttreding schriftelijk mededeeling doen aan den Quaestor-Generaal, onder opgave van naam, voornamen, woonplaats, datum van bevestiging en, met inachtneming van het minimum, bepaald in art. 12, ÜÉt'bedrag der door hem te betalen contributie. Hij wordt geacht lid te zijn geworden op den dag zijner bevestiging. Zij, die vóór 1 Juli 1917 dienstdoende predikanten der Nederlandsche Hervormde Kerk zijn, kunnen tot den 3Vten December 1917 lid der beurs worden. Daartoe moeten zij dezelfde mededeeling doen als in a. 1 van dit artikel vermeld. Hun lidmaatschap wordt geacht in te gaan 1 Januari 1917. Art. 5. Na ontvangst van de aanvrage tot het lidmaatschap doet de REGL. WEDUWEN- EN WEEZENHULPBEURS. — Art 5—10. 229 Quaestor-Generaal den predikant een bewijs van inschrijving in de registers der beurs toekomen. Duplicaten van dit bewijs zijn te allen tijde verkrijgbaar tegen betaling van f 3.— ten behoeve der beurs. Art. 6. De leden zijn verplicht den Quaestor-Generaal van iedere verandering hunner woonplaats zoo spoedig mogelijk mededeeling te doen. Art. 7. Hij, die ophoudt dienstdoend predikant der Nederlandsche Hervormde Kerk te zijn, behoudens het bepaalde in artikel 2 onder b en c, of meer dan 5 maanden achterstallig is in het betjajeft van zijn contributie, wordt geschrapt als lid der beurs. In het laatste geval kan de Algemeene Synodale Commissie, op aanvrage van den belanghebbende, op de door haar te stellen voorwaarden, den Quaestor-Generaal machtigen idien aanvrager weder als lid in te schrijven. Art. 8. De administratie der beurs wordt gevoerd door den QuaestorGeneraal. Art. 9. De Algemeene Synode benoemt jaarlijks in hare gewone vergadering eene Commissie van bijstand, bestaande uit ten minste 5 personen, niet-predikanten. ' Zij wijst daaruit den voorzitter en den secretaris aan. Voor de eerste maal geschiedt deze benoeming door de Algemeene Synodale Commissie.1) De voorzitter van de Commissie vtfcl bijstand benoemt den ondervoorzitter en het lid, dat den secretaris vervangt. Mocht te eeniger tijd het aantal. leden der Commissie beneden het vereischte minimum zijn gedaald, dan voorziet de Algemeene Synodale CommïsSfe in de vacature tot de gewone vergadering der Algemeene Synode. De Commissie van bijstand regelt hare werkzaamheden, met inachtneming van de bepalingen van dit Reglement, bij huishoudelijk Reglement, dat de goedkeuring vereischt van de Algemeene Synodale Commissie. 2) De Commissie heeft het recht de door haar gemaakte kosten in re[ kening te brengen aan de beurs. *) De Commissie van Bijstand be| noemd door de Alg. Syn. Commissie. BjjL(.B. 1917 bl. 232. "--■y.'Bït huish. Reglement is goedgekeurd door de Alg. Syn. Commissie op 22 Nov. 1918 (Bijl. B. 1919 bl. 224 en 225). Art 10. De Commissie van bijstand geeft de Algemeene Synode advies omtrent de waarden, waarin het kapitaal der beurs belegd kan worden en betreffende het deel der inkomsten, dat voor uitkeering kan worden bestemd; benoemt drie hare? leden tot onderzoek van de rekening van den Quaestor-Generaal, die .daarover praeadvies aan de Algemeene Synode uitbrengen; neemt maatregelen tot versterking van de middelen der beurs *) en doet aan de Algemeene Synode voorstellen omtrent alles, wat zij oordeelt in het belang der beurs te zijn. x) Uit het Jaarverslag der Commissie van Bijstand over 1920 bleek, dat tot nog toe weinig succes is behaald met pogingen, om „verdere daling van giften en contHBÖties tegen te gaan". Hand. 1921 bl. 65). 230 RgGL^.^PDUWEN- EN WEEZENHULPBECIRS. — Art. 11—15. Art. 11. De middelen der beurs bestaan uit: a. contributies van de ledenx); b. bijdragen en giften van donateurs; c. contributies van derden, bijdragen, collecten, giften en legaten. *) In 1919 werd f 5625 aan contributie ontvangen. In 1920, van 548 leden, f 5485. Art. 12. De contributie der leden bedraagt: voor dienstdoende predikanten en en voor de leden, bedoeld in art. 2 onder c, ten minste f 10.—; - voor emeriti-predikanten ten minste f 5.—, in te gaan op den 1""™ Januari na de emeritaatsverleening. Art. 13. De betaling van de eerste contributie moet onmiddellijk met de aanvrage van het lidmaatschap geschiedenFIjver de volgende contributies wordt door den QuaestorGeneraal telkens vóór den lstc" Mei beschikt aan het door het lid opgegeven adres. Mocht dit niet zijn geschied, dan rust op het lid de verplichting de contributie vóór 1 Juni aan den Quaestor-Generaal te zenden. Art. 14. Het kapitaal der beurs kan belegd worden in: a. inschrijving op een van de Grootboeken der Nationale Schuld, ten name van de Weduwen- en Weezenhulpbeurs der Nederlandsche Hervormde Kerk, staande onder het beheer der Algemeene Synode; b. eerste hypotheken op landerijen, met ten minste Vs overwaarde; c. waarden, voorkomende op een lijst van beleggingen, goedgekeurd door de Algemeene Synode, de Commissie van bijstand gehoord. Voorzoover deze waarden bestaan uit effecten aan toonder, worden zij in open bewaargeving gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank. Zij kunnen slechts worden gelicht op schriftelijke aanvrage van den President, Secretaris en Quaestor-Generaal der Algemeene Synode. Voor hellichten van coupons en talons is alleen de handteekening van den Quaestor-Generaal vereischf, ■ .... Tijdelijk niet benoodigde gelden kunnen op prolongatie worden uitgezet. Art. 15. Voor uitkeering moet worden bestemd: a. over het jaar 1918 een bedrag van 4 pCt. der in 1917 ontvangen cdfitfifeuties der leden; over het jaar 1919 8 pCt. en zoo gedurende de eerste 25 jaren telkens 4 pCt. meer van de ten vorigëlï1 jare ontvangen contribtrtSes der leden, met dien verstande,'tiï»t rtóh elke trekkende partij üit dezen hoofde niet meer dan zestig gulden per jaar wordt uitgekeerd. *) Na verloop van 25 jaren wordt telken jare het bedrag der ten vorigen jare ontvangen contributies der leden, vermeerderd met het bedrag der rente van het kapitaal, gevormd door de in de eerste 25 jaren niet uitgekeerde gelden, geheel uitgekeerd; b. de onder art. 116. en c. vermelde inkomsten, voorzooverre deze met de uitdrukkelijke bepaling tot onmiddellijke uitkeering zijn geschonken. *«J W'i920 was f 675 voor uitkeering beschikbaar voor 9 weduwen over 12 maanden, 1 weduwe over 9 maanden, 2 REGL. WEDUWEN* EN WEEZENHULPBEURS. — Aft. 15^)flft 231 weduwen. over 6 en 2 over 3 maanden, ^oo was er juist voldoende, om de maximum-uitkeering van f 60 over een vol jaar te voldoen. Art. 16. De Algemeene Synode stelt jaarlijks in hare gewone vergadering1, Op advies1' van de Commissie van bijstand, het bedrag vast van hetgeen van de inkomsten, vermeld in art. 116. en c, of van het kapitaal, hieruit gevormd, voor uitkeering zal worden bestemd. Art. 17. Aan alle deelgerechtig- 1 den wordt een gelijk deel uitgekeerd van de voor uitkeering bestemde gelden, genoemd in art. 15 a. Van de voor uitkeering bestemde gelden, genoemd in art. 15 b en art. 16 kan door de Synode een gedeelte worden gegeven aan behoeftige predikantsbetrekkingen, met dien verstande, dat dit deel nooit meer dan 50 pCt. mag ber ■dragen. Het andere gedeelte wordt gelijkelijk verdeeld onder alle deelgerechtigden. Art. 18. Op uitkeering hebben aanspraak de weduwen van de leden der beurs, zoolang zij niet hertrouwen, alsmede hunne nagelaten ongehuwde kinderen, die: den leeftijd van 23 jaren nog niet. hebt ben bereikt. Ingeval een lid huwt, terwijl hij reeds emeritus is, zijn zijne weduwe en de kinderen, uit dit huwelijk geboren, niet deelgerechtigd. Art. 19. De ongehuwde predikantskinderen, die den leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt, door eene deelgerechtigde weduwe of door een als weduwnaar overleden lid der beurs nagelaten, kun¬ nen gezamenlijk hetzelfde recht uitoefenen, als eene weduwe genoten heeft of genoten zou hebben. Laat ew'Kd der beurs behalve eene deelgerechtigde weduwe, deelgerechtigde kinderen na uit een of meer vorige huwelijken, dan kunnen de weduwe en de gezamenlijke deelgerechtigde kinderen uit elk vorig huwelijk op een gelijk aandeel van de urtkèeYing uit de beurs aanspraak maken. Hetzelfde geldt, indien slechts kinderen van een lid uit verschillende huwelijken zijn nagelaten. Bij hertrouwen der weduwe treden de kinderen in hare rechten. Art. 20. Om hunne aanspraak op uitkeering te kunnen doen gelden, zenden de belanghebbenden een daartoe strekkend verzoek aan den Quaestor-Generaal, waarbij moet worden overgeifeg^R?10^ lo. het bewijs van lidmaatschap van het overleden lid; 2o. de akte van overlijden van den perSÖÖn, wiens dood recht geeft op uitkeeWlfe.i'* Art. 21. Het genot der uitkeering gaat in, wanneer deelgerechtigden nagelaten zijn: a. door dienstdoende predikanten, na afloop van het jaar van gratie; 6. door de in art. 2 6. en c. genoemden, wanneer het door hen genoten traktement of pensioen ophoudt. Om voor de eerste uitkeering in aanmerking te komen moet het verzoek, bedoeld in art. 20, uiterlijk 31 Januari, volgende op het jaar, waarover de uitkeering plaats vindt, zijn toegezonden. Het genot der uitkeering voor deelgerechtigde predikantskjnderen, 232 REGL. WEDUWEN- EN WEEZENHULPBEURS. — Art. 21—25. die nagelaten worden door eene predikantsweduwe, gaat in aanstonds na haar overlijden, behoudens het bepaalde onder a. Art. 22. Het genot der uitkeering houdt op met den laatsten dag van het kwartaal, waarin een deelgerechtigde weduwe hertrouwt, of, zonder deelgerechtigde kinderen na te laten, sterft, of waarin van de deelgerechtigde kinderen het jongste den leeftijd van 23 jaren bereikt of het laatst overgeblevene komt te overlijden. Art. 23. De uitkeering geschiedt door den Quaestor-Generaal jaarlijks in November of December, na ontvangst van eene attestatie de vita, niet vóór 1 October afgegeven door den Quaestor der Classis, of, ingeval de deelgerechtigden niet in Nederland wonen, door de burgerlijke overheid of het consulaat in het ressort hunner woonplaats. Deze attestatie moet tevens vermelden, wanneer het eene weduwe betreft, dat zij niet is hertrouwd, en wanneer het kinderen betreft, dat zij den leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt en nog ongehuwd zijn. De uitkeering geschiedt, voorzooverre het deelgereteHtigden in Nederland wonende betreft, door bemiddeling van de Classicale quaestoren, die voor iedere uitkeering f 0.30 in rekening kunnen brengen aan de beurs. ': Indien de opvrage der uitkeering niet geschiedt voor den l"*n November van het jaar, volgende op dat, waarin de betaling kan geschieden, vervalt het recht op deze uitkeering. Art. 24. De verzoekschriften om eene buitengewone toelage volgens art. 17 al. 2" moeten vóór 1 No* vember worden ingediend bij^'öfe | Synodale Commissie, die ze met haar advies doorzendt aan de Synode. Bij elk verzoekschrift moet zijn gevoegd: een opgaaf: a. van de namen en voornamen, de laatste standplaats en den dag van het overlijden van den predikant, die de hulpbehoevende betrekkingen heeft nagelaten; b: van de namen en voornamen van hen, die toelagen verzoeken, van hunne betrekking tot den overleden predikant, van hunnen oude¥*dom en woonplaats; c. van het getal en den ouderdom der nog onverzorgde kinderen van weduwen; d. van hunne inkomsten, den aard der inkomsten, pensioenen, kinder-, school- en academiegelden; van de kassen en fondsen, waaruit toelagen worden genoten; van het bedrag van iedere soort dier inkomsten en van het geheel van alle inkomsten; e. verder van de bijzondere omstandigheden van personen of huisgezinnen. Art. 25. De Quaestor-Generaal is gerechtigd tot het ontvangen van de renten en van alle andere inkomsten der beurs en zorgt voor de belegging der gelden. Hij zendt jaarlijks zijne rekening en verantwoording in aan de Commissie van van bijstand, die haar met praeadvies aan de Algemeene Synode doet toekomen. De goedkeuring der rekening door de Algemeene Synode strekt den Quaestor-Generaal tot décharge van zijn beheer. REGL. WEDUWEN- EN WEEZENHULPBEURS. — Art. 25—29. 233 Tot het verkoopen van inschrijving op een der Grootboeken der Nationale Schuld heeft de Quaestor-Generaal de machtiging noodig van de Algemeene Synode. Tot het sluiten en royeerep yan hypotheken en het vervreemden en verruilen der oVerrgé' Vaarden heeft hij de machtiging noodig van het moderamen der Algemeene Synode. Hij houdt een register, bevattende de namen der ieden. Hiiiontvangt geen honorarium, doch is gerechtigd de door hem gemaakte kosten in rekening te brengen aan de beurs. Art. 26. Geschillen over de uitlegging en toepassing van de bepalingen van dit Reglement worden ter kennis gebracht van de Algemeene Synodale Commissie, die daarin beslissing neemt. Van deze beslissing kunnen de belanghebbenden in Nederland binnen vier weken en in het buitenland binnen zes weken na de dagteekening der hun toegezonden kennisgeving, in hooger beroep gaan bij de Algemeene Synode, die daarin eindbeslissing neemt. 'kAfrti 27. De gelden, die bij eventueele liquidatie der beurs overblijven, worden gestort in de kas der Algemeene Weduwen- en Weezenbeurs der Nederlandsche Hervormde Kerk. Art. 28. In dit Reglement kunnen g^Lljfc veranderingen worden gemaakt door de Algemeene Synode, onder voorbehoud van goedkOTirïe van de vergadering van leden der beurs. De oproeping tot deze vergadering, welke ten minste 10 vrije dagen vöór het houden der vergadering moet plaats vinden, geschiedt door middel van eene advertentie in het officieel orgaan van de Nederlandsche Hervormde Kerk of, wannen djit ontbreekt, in een of meer te Amsterdam of Rot■WTOitP- verschijnende dagbladen. Zij wordt door den Voorzitter en den Secretaris der Algemeene Synode onderteekend. De vergadering wordt geleid door den President der Algemeene Synode. Als secretaris treedt op de Secretaris der Algemeene Synode. De vergadering besluit bij meerderheid van stemmen der aanwezige leden. Zij kan slechts een voorstel in zijn geheel aannemen of verwerpen. De leden van het moderamen, voorzoover zij geen leden der beurs zijn, hebben eene adviseerende stem. De Quaestor-Generaal en de leden van de Commissie van bijstand hebben recht de vergadering bij te wonen en brengen daarin eene adviseerende stem uit. De notulen der vergadering worden geteekend door den voorzitter en den secretaris, benevens een bij den aanvang der vergadering door den voorzitter daartoe aangewezen lid. De aldus geteekende notulen leveren volledig bewijs op van het in de vergadering verhandelde. Art. 29. Dit Reglement treedt in werking den l*te" Januari 1917. De eerste uitkeering geschiedt over het jaar 1918 in het jaar 1919. De Algemeene Synode behoudt zich het recht voor bij niet voldoende deelname het Reglement buiten werking te stellen. SYNODAAL REGLEMENT1 VOOR DE CLASSICALE EN PROVINCIALE WEDUWENBEURZEN. i) Art. li Onder dit Reglement vallen de door of voor predikanten opgerichte beurzen van kerkelijken aard, met name die, waartoe alle dienstdoende predikanten binnen eenig (voormalig of tegenwoordig) Classicaal of Provinciaal ressort, onder de voorwaarden in hare statuten bepaald, recht van toetreding hebben, en welker fondsen bestemd zijn ter ondersteuning van de weduwen en minderjarige weezen van hen, die.tot hun oyerhISfim deelhebbers zijn gebleven. 1) Dit Reglement is 13 Aug. 1879 vastgesteld en 1 Jan. 1880 in werking getreden. Het dankt zijn' ontstaan aan het feit, dat sommige fondsen aan hunne oorspronkelijke bestemming konden worden onttrokken, zonder dat de kerkelijke besturen dit konden verhinderen. De vraag, of deze ClaijHcale en Provinciale fondsen van kerkelijken dan wet privaten aard zijn, was reeds vroeger gesteld en in belangrijke rapporten behandeld. In 1869 had de heer C. Hooyer een historisch onderzoek naar den oorsprong dier beurzen"! ingesteld. HU kwam tot de slotsom, dat zij, met uitzondering van de Provinciale Friesche Beurs, aan welke jaarlijks eene bepaalde som..uit de schatkist van het Rijk wortft verstrekt, moesten worden beschouwd als verbintenissen tusschen particuliere personen. (Bijl. B. 1869 bl. 21—32). Daarentegen stelde de Alg. Syn. Commissie in 1878 bij de in¬ diening van het concept van dit Reglement op den voorgrond, dat de Provinciale eri Classikale Weduwenbeurzen fondsen zijn op kerkelijk territoir, niet door particulieren, maar door predikanten, in hun kwaliteit, binnen een door het Algemeen Reglement der Kerk aangewezen kring, opgericht, en voor alle dienstdoende predikanten binnen dien kring opengesteld, met uftkluiting van alle andere personen. Als zoodanig gaan zij niet buiten de zorg en de bemoeiing der kerkelijke besturen om (zie artt. 40, 6o„ en 43, 5o. Alg. Regl.). In art. [1 zijn dan ook alleen deze fondsen in het oog gevat. Alle andere beurzen, welke een particulier karakter dragen, ook al zijn zij door predikanten opgericht, vallen buiten dit Reglement. Over de financieels grondslagen der Classikale en Provinciale beurzen heeft de Hoogleeraar dr. van Geer in zijn bekend rapport (Bijl. B. 1892) een ongunstig oordeel geveld. Hij gal aan de Synode den raad, deze fondsen, wegens hunne gebrekkige organisatie, tot zich te'trokken, ten einde de Alg. Wed. èn Weezenbeurs te versterken (zie aant. bij den titel van het desbetreffend Reglement). Een overzicht van de Provinciale, Classicale en Ring-Weduwenbeurzen is opgenomen in Hand. 1897 bl. 22—40, 2Sj3—255. Vrgl. verder met betrekking tot dit Reglement: Hand. 1872 bl. 19, 20; 1876 bl. 394—396, 404, 405; Bijl. B. YBn W 140—142; Hanaf*rër77 bl. 158, 312—317, 331—335; Bijl. B. 1878 bl. rwfi-l»; Hand. 1878 bl. 44—47; 1879 bl. 144—153, 219—221, 279—286; 1881 bl. 49—51, 151—157; Bijl. B. bl. 105, SYN. REGL. V. D. CLASS. EN PROV. WED.BEURZEN. — Art. 1—5. 235 106; 1887 bl. 12, 13; BUL B. bl. 130, 131; D. en F.7 bl. 389 en 390. Art. 2. De rechten en verptich* tingen der leden van deze beurzen, alsmede het beheer der fondsen worden door hare eigene statuten geregeld. Art. 3. Deze statuten wijzen aan: lo. de-vtWrwaarden vari «THd*' maatschap; 2o. de rechten en verplichtingen van de leden; 3o. de regeling van het beheer der fondsen; 4o. de gevallen, waarin de beurs ontbonden wordt; 5o. de bestemming van het fonds in geval van ontbinding. Van deze statuten wordt aan ieder predikant binnen een bepaalden Mjlfl-na zijne intrede in hef «ssört een exemplaar ter hand gesteld. Art. 4. Geene statuten of veranderingen daarin treden in werking alvorens te zijn goedgekeurd, — die voor eene Classicale beurs, na ingewonnen advies van het Classicaal Bestuur, door het Pro¬ vinciaal Kerkbestuur, — die voor eene Provinciale beurs, na ingewonnen advies van het Provinciaal Kerkbestuur, door de Algemeene Synodale Commissie; in beide gevallen, behoudens de bevoegdheid der oprichters of bestuurders, van ■ïicfl dit de Algemeene Synode te beklagen. Art. 5. Onverminderd de bepa11311% in art. 40, 6o. van het Algemeen Reglement, wordt jaarlijks door de bestuurders der beurzen afschrift van hunne rekening gezonden, van de Classicale beurzen aan het Provinciaal Kerkbestuur, van de Provinciale beurzen aan de Synodale CoinmlSsfe,',r Overgangsbepaling. De statuten der thans bestaande beurzen, in art. 1 omschreven, worden, voor zoover noodig, Met dit Reglement in overeenstemming gebracht en binnen een' jaar na het in werking treden hiervan aan de bij art. 4 bepaalde goedkeuring onderworpen. REGLEMENT VOOR HET DOOR GEMEENTEN DER NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK ONDER TOÉSÖCHT DER ALGEMEENE SYNODE GESTICHTE HULPPENSIOENFONDS VOOR PREDIKANTENDOM HUN EERVOL EMERITAAT MET RIJKSPENSIOEN HEBBEN VERKREGEN. i) Art. 1. Het doel van het hulppensioenfonds is, aan predikanten, die hun eervol emeritaat met rijkspensioen hebben verkregen, eene jaarlijksche toelage te verzekeren.!8) *) Het Reglement werd 28 Juli 1875 door de Synode vastgesteld. Aangezien het alleen voor de vrijwillig toegetreden gemeenten verbindend was. behoefde het advies der Classicale Vergaderingen en der kerkelijke besturen niet te worden gevraagd (zie art. lor. Wèt fonds zelf trad, met inachtneming van de bepalingen van het Reglement, in werking in het loopende jaar van 1875, zoodat de eerste bijdrage over dat jaar door de deelnemende gemeenten betaald is vóór 1 Februari 1876. In 1918 stelde de Synode een aantal wijzigingen vast in de artt. 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 13 welke dd. 18 October 1918 door de Alg. Synodale Commissie zijn uitgevaardigd (sub n° 774). In Circuculaire n° 790 dd. 25 October 1918, werd het geheele Reglement in zijn gewijzigden vorm aan de kerkeraden toegezonden, tevens om tot deelneming optewekken. Aanleiding tot deze herziening gaf een schrijven van kerkvoogden te Kralingen betreffende de moeilijkheid, gelegen in de bepaling van art. 6 (oud), tengevolge waarvan voor gemeenten die alsnog zouden willen toetreden tot het fonds, de vereischte storting zwaarder werd gemaakt naarmate het Reglement ouder werd. (Bijl. B. 1917 bl. 260, 261). In de zitting van 15 Aug. 1917 werd het concept besproken (Hand. 1917 bl. 426—429) en voorloopig aangenomen. Nadat het aan de 382 betrokken kerkeraden ten fine van advies was toegezonden, werd het in de zitting van 13 Augustus 1918 vastgesteld jjianil 1918 bl. 408—410). 2) Doel van het fonds is, het pensioen van hen, die eervol emeritaat met rijkspensioen hebben verkregen, te verhoogen door eene toelage. Wie geen rijkspensioen genieten, vallen er buiten en vielen er buiten zoolang het fonds bestaat. (Vrgl. circulaire der Alg. Syn. Commissie van 27 Nov. 1873 en Hand. 1918 bl. 408). Art. 2. De inkomsten van het fonds bestaan uit: a. jaarlijksche bijdragen van gemeenten; b. giften en erfstellingen; c. renten van kapitaal. Art. 3. Alle gemeenten, tot de Nederlandsche Hervormde Kerk be- REGLEMENT DP HET HULPPENSIOENFONDS. — Art. 3—6. 237 hoorende, kunnen aan dit fonds deelnemen en aan den predikant of de predikanten, bij haar in dienst zijnde, die een eervol emeritaat met rijkspensioen verkrijgen, eene jaarlijksche toelage verzekeren.1) x) Het geval kan zich voordoen, dat voor eene gemeente, welke contribueert voor slechts ééne predikantsplaats, door twee predikanten gelijktijdig uitkeering wordt genoten. Dit geval deed zich in 1893 voor in de gemeente Dinther. De Quaestor-Generaal was van oordeel, dat dit in strijd was met de bedoeling van artikel 4. De Synodale Commissie oordeelde echter anders. (Bijl. A. 1893 bl. 173 en 174). Art. 4. De bijdrage, door de gemeenten, die aan het fonds deelnemen, jaarlijks te voldoen, bedraagt voor elke predikantsplaats f 10. Het staat echter aan de gemeenten vrij om in plaats daarvan in eens eene som te storten, welker rente, berekend tegen 4 ten honderd, met het bedrag der jaarlijksche bijdrage gelijk staat. Art. 5. Gemeenten, die geen deel namen aan het hulppensioenfonds en het nog verlangen, zullen voor elke predikantsplaats, behalve de gewone jaarlijksche contributie in art. 4 genoemd, hebben te betalen eene inkoopsom, berekend naar het kapitaal van het fonds, gedeeld door het aantal deelgerechtigde predikantsplaatsen. Deze inkoopsom wordt naar boven afgerond tot een veelvoud van f 25. Indien het gewenscht wordt, kan deze inkoopsom over drie jaren worden betaald, telkens een derde gedeelte. De bepaling in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor nieuw gestichte gemeenten, noch oók in gevallen van combinatiën of van vermeerdering van predikantsplaatsen, indien de gemeente binnen een jaar na de voorgevallen verandering verklaart aan het fonds deel te nemen. De latere deelneming, in het eerste lid van dit artikel genoemd, komt niet ten goede aan predikanten, die op het tijdstip van de toetreding der gemeente tot het fonds hun 38ste dienstjaar hadden vervuld, of die in het geval der uitbreiding van het fonds in de 2de alinea van art. 7 vermeld, binnen ttef jaar na de toetreding der gemeente wegens ziekte emeritaat verkrijgen. 1) Dit artikel is bij de herziening in de plaats getreden van art. 6 (oud), terwijl art. 5 (oud) geen zin meer had, indien art. 5 (nieuw) werd aangenomen. Daarom is art. 5 (oud) vervallen. Bij de redactie van art. 5 (nieuw) is rekening gehouden met het bezwaar van de kerkvoogdij te Kralingen (zie aant. 1 bij den titel), en tevens met den stand van het fonds, zoodat is overwogen, welk bedrag aan alle gemeenten zou moeten worden uitgekeerd, indien opheffing van het fonds mogelijk ware. Art. 6u; Nieuw toetredende gemeenten met meer dan eene predikantsplaats kunnen alleen toetreden voor alle predikantsplaatsen. *) x) Gemeenten met meer dan ééne predikantsplaats zijn gehouden; indien zij toetreden, voor alle predikantsplaatsen deeltenemen (Hand. 1884 bl. 142, 143). Het geval had zich n.1. te Dedemsvaart, waar twee predikanten werkzaam waren, voorgedaan, dat vbor ééne predikantsplaats was deelgenomen, zonder aanwijzing, welke van de beide predi- 238 RÊOÉEMENT DP HET HULPPENSIOÉftFONDS. — Art. 6—9. kantiwfèatsen was bedoeld. Daarom is de herziening in 1918 art. 6 ingevoegd. Art. 7. Toelagen uit het fonds worden uitbetaald aan predikanten, die na 40-jarigen dienst x) eervol emeritaat hebben verkregen en wier gemeente aan dit fonds heeft deelgenomen. ?oodra voor 800 prèpkanfsplaatsen aan het fonds zal zijn deelgenomen, worden ook toelagen verstrekt aan wegens ziekte gepensionneerde predikanten van aangesloten gemeenten. x) „Veertigjarigen dienst". Hierbij mogen niet in aanmerking komen de jaren welke niet in werkelijken dienst zijn doorgebracht, gelijk ook als regel geldt bij de toekenning van Rijks-emeritaatspensioen. Daarom mag geen toelage worden uitgekeerd aan predikanten .■die''Keen eervol emeritaat na veertigjarigen dienst hebben verkregen". (Hand. 1885 bl. 49). Art. 8. Het normaal bedrag der jaarlijksche»'toelage wordt vastgesteld op f 100. Mocht de staat van: het fonds eene verhooging veroorloven, dan wordt deze door' de Synodale Commissie (wanneer aan haar het beheer is opgedragen) of op hare voordracht doof de Synode (wanneer deze het beheer niet heeft overgedragen), vastgesteld.1) Mocht het echter blijken, dat de inkomsten niet toelaten, aan eiken rechtverkrijgende eene uitkeering van f 100 te doen, dan wordt het tantum over hef afgeloopen jaar door de Synodale Commissie in hare vaorjaarszitting bepaald. In zoodanig geval zal ecjöff het volle bedrag der gemeentebijdragen en de rente van het' kapitaal ter be- StHWfing der uitkeeringen worden aangewend. lanisso De toelage voor predikanten, die om ziéKw' gepensionneerd zmjj wordt, evenals dit bij het rijkspensioen plaats vindt, berekend voor elk dienstjaar op een veertigste van het bedrag der toelage, die aan de na veertigjarigen dienst gepensionneerden wordt uitgekeerd. a) 1922 kon dit door de Algemeene Synodale Commissie worden bepaald op f 110, uittercéren over 1921. Het aantal deelgerechtigde gemeenten bedroeg in wil 365 met 511 plaatsèh.'-,Hrervan hebben 18 gemeenten met 18 plaatsen zich ingekocht. Het totale bedrag der contributies over 1921 bedroeg f 5105. Eene uitkeering werd gedaan aan 57 predikanten en 5 erven. Art. 9. Wat er na aftrek van de uitbetaalde toelagen en admiriiStWff tiekosten jaarlijks overblijft," wordt evenals het bedrag der jflHën, erfstellingen en inkoopsommen 1), gekapitaliseerd en op naam van het fonds op een der Grootboeken N. W. Si^lGgeflchreven; of belegd in waarden, voorkomende op eene Bfttfy vastgesteld door de Algemeene Synode der Nederlandsètie Hervormde Kerk. Deze Iffstnmag echteprden. n'öflcBtukken worden in open bewaargeving gedeponeerd bjjidfi'f'tei' derlandsche Bank en kunnen van haar alleen teruggenomen worden op een aanvrage, geteekend door den President, den Secretaris en den Quaestor-Generaal der.Synode. fiiBeWertallen'coupons kunnen opgevorderd worden op éeiie aan- REGLEMENT DP HET HULPPENSIOENFONDS. — Art. 9—14. 239: vrage door deni QuaeatorrGeneraal alleen geteekend. 1) Bij de herziening is bepaald, dat ook de inkoopsommen moeten worden gekapitaliseerd. Art. 10. Het toezicht over het fonds berust bij de Algemeene Synodale Commissie, die dit op gelijke wijze voert als over de Synodale fondsen. Zij doet jaarlijks verslag en opgave van den staat van het fonds aan de Synode en deelt den hoofdinhoud van dit verslag mede in het officieel orgaan der Kerk. Het beheer over het fonds, de ontvangst, uitbetaling en belegging der gelden, is opgedragen aan den Quaestor-Generaal der Synode, die hiervoor gedurende de eerste j/ijf jaren een honorarium van f 150 's jaars geniet. Later zal het bedrag van het honorarium op voordracht der Synodale Commissie door de Synode kunnen veranderd worden. Art. 11. Elke gemeente bezorgt hare bijdrage over het afgeloopen jaar vóór 1 Februari vrachtvrij aan den quaestor van hare classis, die het door hem ontvangene vóór 1 April met den Quaestor-Generaal verrekent. De quaestoren der classen genieten voor kleine uitgaven 2J pCt. van de door hen over te maken gelden. Art. 12 De uitbetaling der toelagen over het afgeloopen jaar geschiedt aan de rechthebbenden in den loop der maand Juni van het volgende jaar.1) Indien een emeritus in de eerste helft van het jaar overlijdt, hebben zijne weduwe of, zoo hij geene weduwe nalaat, zijne kinderen, of, zoo hij ook geene kinderen nalaat, zijne tijdens het overlijden wettig, lijk bij hem inwonende verwanten, recht op de helft, en, indien dit in de tweede helft van het jaar plaats vindt, op het geheel der "toelage. *) Door tusschenkomstisian de classicale quaestoren, die eene attestatie de vita afgeven. Art. 13. Mocht eene gemeente in gebreke blijven aan hare verplichtingen jegens het fonds te voldoen, of niet verder wenschen deel te nemen, dan verliest zij daardoor alle rechten en aanspraken op het fonds. Wil zijr. later weder onder de deelnemende gemeenten worden opgenomen, dan betaalt zij, boven de achterstallige contributies, eene som van f 50 voor iedere predikantsplaats, te zamen tot een maximum van de inkoopsom in art. 5 vermeld. Mocht dat verlies van rechten en aanspraak plaats vinden in het tijdperk, dat een of meer predikanten van zoodanige gemeenten toelagen uit het fonds genieten, dan wordt aan dezen de toelage niet ontnomen, maar wordt telken jare het bedrag van de jaarlijksche gemeentèoJjdrage afgetrokken. Het ingehouden gedeelte der toelagen wordt den predikant echter geheel vergoed, indien de gemeente alle achterstallen heeft aangezuiverd. Art. 14. Predikanten, die op toelagen uit het fonds recht verkrijgen, berichten zoo spoedig mogelijk aan den quaestor der classis, 240 REGLEMENT DP HET1 HULPPENSIOENFONDS. — Art. 14—16. waar zij zich metterwoon vestigen, wanneer hun emeritaat ingaat. Art. 15. Gemeenten, die aan dit fonds wenschen deel te nemen, geven daarvan bericht aan den quaestor der classis, onder welke zij ressorteeren, die hiervan mededeeling doet aan den QuaestorGeneraal der Synode. Art. 16. In dit Reglement kunnen alleen door de Algemeene Synode veranderingen gemaakt worden, na daarop, behalve over | het in artt. 8 en 10 bepaalde, de Kerkeraden der deelnemende gemeenten gehoord te hebben. REGLEMENT OP HET FONDS VOOR NOODLIJDENDE KERKEN; Hf1 PERSONEN. i) Art. 1. 'Hl'tfe NedeFkWdsthe Hervormde Kerk bestaat eèhr,'?ttSBi voor noodlijdende kerken en personen. 1) Dit Reglement is in zijn oorspronkelijken vorm vastgesteld 22 Augustus 1878, en in werking getreden 15 Januari 1879. Art. 2. De kapitalen, tot dit fonds behoorende, worden belegd: vtTOTyi inschrijvingen op een der Grootboeken der Nationale Schuld. Deze inschrijvingen geschieden onder.netjj^lgemeene hoofd: Kerkelijke liefdefondsen, onder het oppertoezicht en beheer, van het Algemeen Chri&èfifc.$mpde der Hervormde Kerk in het Koningrijk der. Nederlanden. 2o. in waarden, voorkomende op eene lijst, vastgesteld door .deuflïr gemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. Deze .jwi mag echter slechts bevatten de fondsen, waarin de activa der Rijksverzekeringsbank belegd mogen worden. JH De stukken worden in open bfr>waargeving gedeponeerd, bij de Nederlandsche Bank en kunnen van haar alleen teruggenomen worden op eene aanvrage,' geteekend door den President, den Secretaris en (tón Quaestor-Generaal der Synode. Regl. der Ned. Herv. Kerk. De vervallen coupdÉ£kuOnen opgevorderd worden op eene aantfWIgeti'door den Quaestor-Generaal alleen geteekend. 3o. in hypotheken op landerijen nfttf'-ieri minste •SB dvfirwaarde. Voor iedere belegging op hypotheek wordt de toeslemming der Synode of der Synodale Commissie gevorderd.*) x) Art. 2' is 15 Jan. 1915 gewijzigd. Vergl. overndlB: wijziging de aant. bij art. 14 al. 1 van het Regl. op de Alg. Weduwen- en Weezenbeurs. Art. 3. Het kapitaal van het fonds wordt vermeerderd door schenkingen, legaten en erfstellingen, indien daaraan geene bepaalde bestemming tot uitdeeling gegeven is. Art. 4.'jaarlijks houden de Kerkeraden ten minste ééne collecte in hunne gemeente ten behoeve van noodlijdende kerken en personen. J) 0f)b3fmis 31 Jan. 1899hziJieaUe Kerkeraden verplicht i voor het fonds ten minste ééne collecte te houden (Hand. 1897 bl. 592—595; 1898 bl. 107—U2). Art. 5. De inkomsten van het fonds bestaan We -1 a. de renten der kapitalen ingeschreven op een der Grootboeken der Nationale Schuld; s 16 242 REGL. OP HET FONDS NOODL. KERKEN EN PERS. — Art. 5—10. b. de renten van beleggingen; c. de renten van hypotheken; d. de renten van tijdelijk belegde gelden; e. giften en toevallige baten; ƒ. de opbrengiiCfcÖiroftiölleW^C -1) Tegelijk met de wijziging in aft. 2* is ook eene verandering gebracht in de vermelding van de inkomsten. Art. 6. Tot uitdeeling zijn, na aftrek der administratiekosten bestemd: ifiiiafcSt batig slot van het verloopen jaar; it b. alle ren ten, hoe ook genaamd; c. de opbrengst der collecten, alle giften van kerkvoogdijen, van bijzondere personen en overige baten. Ter voorziening in zeer dringende behoeften kan in buitengewone omstandigheden een gedeelte van het kapitaal worden gebruikt. Voor een daartoe te nemen besluit wordt de •ïüèstemming van drievierden van de leden der Synode gevorderd. ' 2 Art. 7. Uit het fonds worden verstrekt: InSfP lo. gróóte toelagen tot het bouwen of herstellen .yan kerkgebouwen en pastorieën:': '. 1 2o. kleine toelagen aan gemèen'-j tenx) om in de gewone behoeften der kerkelijke adriiirnstratie 'te voorzien, en dus niet gebezigd te worden tot verhooging van de jaarwedden van de predikanten of gOdsdirasTOncferWijzër's; t^n^'ar^ÏR??^?^/)?^^*0^ on<^er" steuning van betrekkingen van predikanten. 2) i) De Synode is tot heden geWoon, bij de toekenning van kleine toe¬ lagen aan gemeenten geen hooger bedrag dan f 90 te verleenen. Gemeenten die zulk een" kleine toelage ontvangen worden bij de quotisatie aangeslagen in de laagste klasse. Op voorstel van de Alg. 'Syn. Goimmissie werd daartoe tnreloten nr de 8ster'zlfting vatr"890, H*Jf. bl. sa^jfrd *) De bepaling is ruim gesteld. Meermalen is de vraag gesteld, of predikantsdochters, welke gehuwd zijn geweest, in de termen vallen van dit artikel. De vraag moet bevestigend worden beantwoord, ofschoon moet worden aangenomen, dat een gehtfyd man verplicht is te zorgen, dat jjïune vrouw, weOHWe geworden, geen gebrék lijat. Elk aanzoek om hulp „moet op zich zelf worden beoordeeld" (Hand. 1882 bl. 35; 1887 bl. 31). Art. 8. BSJljde berekening van het bedrag, dat voor de groote toelagen mag worden bestemd,, wordt eerst voor de kleine toelageffgeiuke, som afgezonderd als daarvoor ten voorgaanden jare besteed .ÜU*'., Art. 9. Alle verzoekschriften om ondersteuning voor kerk- of pastoriebouw worden aan de Synodale Commissie^fbegezonden door tusschenkomst van de Classicale Besturen en ProvirftSalé Kerkbesturen van het ressort, opSat deze deswege hunne overwégirr#ën tnededeelen é^bïrmeer aanvragènfoit dezelfde classis of:^pTOvincre. 'tevens die gemeenten aanwijzen, welke naar hun oordeel in de eerste plaats voor hulp in aanmerking, kohienv Art. 10. Bij de verzoekschjfijfipjt! om eene groote toelage tot het bouwen pf herstellen van kerkgebouwen en pastorieën worden als bewijsstukken overgelegd: ö. een specifieke staat van alle bezittingen en schulden en van de ontvangsten en uitgaven over de REGL. OP HET FONDS NOODL. KERKEN EN PERS. -*H*rtJ 10—11. 243 laatste drie jarenthbebooKlijk geteekend door kerkvoogden ren notabelen; b. bestek1), teekening en specifieke begrooting'-) van het werk, dat men wenscht te doen verrichten. Het bestek moet de bepalingen bevatten, dat de aannemer verplicht is zijne ondergeschikten en werklieden voldoende, ten genoege van het betrokken Provinciaa^ijKfliifcT bestuur, tegen geldelijke schade ten gevolge van ongelukken of sterfgevallen door het werk veroorzaakt, te verzekeren3), en dafcdjaj jhet werk geen sterke drank zal woeien geschonken; c. eene verklaring van het Pro- vinciaal College van toezicht op het beheer der kerkelijke goederen van de Hervormde gemeenten, waar- I onder de vragende gemie#nte behoort, dat zij werkelijk hulpbehoevend is en dat het de gevraagde somalthans niet overdreven keurt; d. een schriftelijk bewijs van het bedrag der i«{den, welketatfe gemeente zelve bijdraagt; e. een bewijs dat men — waar op de Provinciale begrootingen 'daarvoor fondsen zijn aangewezen, of bijzondere provinciale fondsen i tot ondersteuning van hulpbehoevende gemeenten bestaan — zich tot de Provinciale Staten of tot de bestuurders van die fondsen-gewend heeft; met opgaaf van de som, wélke gevraagd en beloofd of ven» kregen is; ƒ. bijaldien ondersteuning!, voor den bouw van eene nieuwe kerk of voor aan te brengen zeer. belangrijke veranderingen wordt gevraagd, eene teekening van het te sloopen of nieuw in te richten gebouw, welke ahrattigendom der Synode tot haar archief blijft behoordnaran rkgt oorwaarde gesteld, dat in het bestek duidelijk moet worden omschreven: lo. dat alle muren ter volle dikte van een trasraam moeten wpfaen voorwen, hoog minstens 50' c.Mj? waarvan i W*c.M. beneden en 20 c.M. boven den beganen grond moetéHfl8SMelifriféi.rrlfift de buitenmuren ter volle hoogte, van kerken en pastorieën, moeten zijn ter zwaarte van^ ^minstens anderhalven steen, en wel, indien zulks noodig wordt geoordeeld door den' Bouwkundigen adviseur, steens- met halve steèfismuren, waartusschen eene spbuw van minstens 10 c.M.; 3o. dat de steenen voonitf» buitenmuren met de afmetingen van het Rijksiofma^ moeten overeenkomen; 4o. dat de kerken en pastorieën' afgedekt moeten worden met goed geconstrueerde beschoten kappen. Hand. 1912 bl. 97 —99. 2) In de begrooting moeten oolflwèfa den opgenomen het honorarium van den : bouwkundige en de kosten van aanbesteding en toezicht Omland. 1895 bl. 43, 78). 3) Sinds het in werking treden van de „Ongevallenwet" is dit voorschrift overbodig geworden. 4) De toevoeging sub g. dagteekent Wtn 15 Jan. 1915. Het komt er ten | aiétitU op1 aan, dat de bouwkundige, die met de leiding en het toezicht wordt belast, geacht kan worden een „vertrouwbaar en onafhankelijk man" te zijn. (Hand. 1910 bl. 253—257; 1913 bl. 234—236; 293, 294). Art. 11. De gemeenten, welke niet onder toezicht van het Alge- ' jwpéhnC*Hege op het behèenistaan, leggen in plaats van het in art. 10 onder e. bepaalde over: fe SB 244 REGL. OPilteT R)MBB1©ÖBli'' KERKEN EN PBRS.—Art. 11—16. a. een door htfcyPlaatselijk'tSollege van ibeheer gewaarmerkt en door den Kerkeraad voor met Mpt oorspronkelijk overeenstemmend verklaard af schrift der rekening en verantwoording van het kerkelijk beheer over de laatste drie jaren; b. eene verklaring van genoemd college, dat het zich verbindt in de eerstvolgende vijf jaren een afschrift van de rekeningen verantwoording in te zenden bij de Synode door tusschenkomst van het Classicaal Bestuur, waaronder de gemeente behoort. Art. 12. De verzoekschriften worden met de vereischte stukken vóór 1 September ingediend bij de Classicale Besturen, die ze vóór 1 November met de noodige inlichtingen, benevens eene door den Praeses en den Scriba onderteekende lijst van de overgelegde bescheiden 1), met de verklaring, dat in alles voldaan is aan de voorschriften van dit Reglement, opzenden aan de Provinciale Kerkbesturen. Van deze ontvangt de Synodale Commissie ze Vóór het einde des jaars. In buitengewone omstandigheden, ter beoordeeling van de Synodale Commissie, worden ook later ingekomen verzoekschriften in overweging genomen. *) Deze lijst is sinds 15 Jan. 1995'.ia het Reglement voorgeschreven. Art. 13. Zoo dikwijls de Synodale Commissie het noodig acht, onderwerpt zij het bestek en de begrooting van het werk, waarvoor subsidie' wordt aangevraagd, aan de beoordeeling van een bouwkundige, door haar daarvoor ten laste van het fonds aan te wijzen, en maakt van diens voorlichting gebruik bij hare 'ffl «are voöfjtftafSVe'rgBderflïg op te maken voordrachten aan de Synode. Bij de aanvrage om eene groote toelage voor geheele vernieuwing van kerk of pastorie laat de Syhö* dale Commissie door een bouwkundige onderzoekQtt'M'Qdtae gebouwe#;.QP HET FONPS ^PODL. KERKEN EN W0t stond na de openbare aanbesteding, hierop de goedkeuring van het PröVindiaanKertcbestuur' te vragen. De goedkeuring wordt met den in dezeÏMrereischteflngpoed door het > Provinciaal KerkbeStuui» verleend,' nadat het daarover het Classicaal Bestuur heeft gehoord. Gaat de aannemingssom belangrijk boven de gespecificeerde begrootillff *t8*G||*t werk.ffdsrt men wenscht te laten uitvoertt»/ dan Wêbdt de goedkeuring geweigerd, tönBtj'öülÖdr. de overschrijding der begrooting geldige reden bestaaferftl Zoodra de goedkeuring verleend is, wordt 'aan de Synodale Commissie bericht gegeven vah de som, waarva»>ft het werk is aangenomen. *)i»Blfjkt daaüntf, rtfat de aan-t ttemlngssom, vermeerderd met de kosten van besteding, van plannen, bestekken, teekeningen en toezicht^ voor zoo verre deze niet bij de >SS»feWaérden der bestedhifcPin de aanneimngssom begrepen ilifn, beneden het cijfer der begrooting : bHfWn, dan komt het vefwhil ten bate van het fonds. *) Al«e«s»i»vlneevoegd 15 Jan. 1915. (Hand. 191» bl.. 189—lölv/J06.) 207). Art. 18. De Algemeene Synodale Commissie is bevoegd tot onderhandsche aanbesteding toestemming tei-Merleenen/ioioiHVOordracht van de betrokken kerkelijke Besturen, of van den bouwkundigen raadsman, na de betrokken kerkelijke Besturen te hebben gehoord.]) *) Dit arjikel is, geheel vernieuwd, in , werking getreden 15 Jan. 1920. Vroeger was bepaald, dat tot onderhandsche aanbesteding alleen dan goedkeuring kon wortWa verleend, als de geraamde kosten het cijfer van f 400 I niette boven gragetttin isd i Art. 19. In buitengewone gevallen geeft de Synodale Commissie vóór het toekennen van ondersteBfltt^ mede toestemming om al vast tot dèb aanbesteding en de uitvoering van het werk over te gaan; doch met de uitdrukkelijke verklaring, dat de Synode vrij blijft in hare ! beschikking op de aanvraag, en met oplegging van de verplichting tot onverwijlde kennisgeving van den uitslag der aanbesteding. ItïA?- De toegekende bijdragen voor het bouwejuof hersteller^van kerkgebouwen of pastorieën worden niet uitbetaald, vóórdat door tusschenkomst van het Classicaal Bestuur bij de Synodale Commissie een voldoend bewijs zal zijn ingediend, dat het werk overeenkomstig het bestek is afgeleverd x) en de kerkelijke gebouwen behoorlijk tegen brandschade verzekerd zijn. Wanneer echter f 2000 of meer voor subs^dtéiuit het fonds is toegestaan, wordt de begunstigde gemeente, als zij bij den eersten termijn minstens een vierde van de aannemingssom betaaW-freeft, tot betaling van den tweeden termijn door yjtkeering van de helft Sf-jtot' betaling van den laatst en termijn 246 REGL. OP HET FONDS NOODL. KERKEN EN PERS. — Art. 20—24. door uitkeering van de wederhelft der subsidie in staat gesteld, behoudens op gelijke wijze over te leggen voldoend bewijs'derljeheo*" lijke aflevering van het werk bij elk dier termijneil?r' De betaling hetzij in eens, hetzij in termijnen; geschiedt evenmin, wanneer niet voldoende blijkt, dat aan het in art. lOö bepaalde omtrent de verzekering tegen ongelukken, en het niet schenken van sterken drank is voldaan. x) De dagelijksche opzichter geeft daarvan eene schriftelijke verklaring. Art. 21. De ondersteuning, die niet binnen vijf jaren na de toekenning is opgevraagd, vervalt ten bate van het fonds. Art. 22. Bij een eerste verzoek om eene kleine toelage ter voorziening in de kosten' van den eeredienst wordt gevoegd' a. eene opgaaf van het getal leden, lidmaten en armen; b. een nauwkeurige staat van alle bézjtühgen en schulden; c. eene gespecificeerde opgaaf van de ontvangsten èn ditgaven bij de kerk en diaconie gedurende de laatste vijf jaren, van elk jaar afzonderlijk, en bericht omtrent den toestand van kerk en pastorie. 'ytWbVts wordt bij elk verzoek gevoegd eene voordracht van de betrokken BestürTen* 'tot toegang of afwijzing en bij die tot toewijzing opgaaf van de redenen, waarom de gemeente zelve in de behoeften van den eeredienst niet kan voorzien. *) 1) De gegevens worden door de Classikale Besturen verzameld op tabellen, hun door den Secretaris der Algemeene Synode in Jblanco toegezonden. Art. 23. Bij elk verzoekschrift om eene toelage voor noodlijdende personen wordt door de betrokken Besturen bij de voordracht gevoegd x): lo. eene opgaaf: a. van dejfculpbehoevende betrekkingen van predikanten; b. van de namen en voornamen, de laatste standplaats.' en den dag | van het overlijden der predikanten, die haar hebben nagelaten; c. van de namen en voornamen van hen, die toelagen verzoeken, | van hunne betrekking tot den overleden predikant, van hunnen; oudffltfi dom en woonplaats; -y Ook hiervoor, worden tabellen I verstrekt evenals voor noodlijdende gemeenten. Art. 24. De verzoekschriften wor| dati met de vereischte stukkefl-ïWJBrl REGL: OP HET FONDS NOOBlflXERKEN'BNfePERS. *8 Art.' 24^-28. 84? liulétaptember ingediend' bij het Classicaal Bestuur van het ressort, hetwelk ze vóór 15 October met de noodige inlichtingen opzendt aan het ProviriciiWsKphVbestuur. De Provinciale Kerkbesturen verzenden de ontvangen aanvragen vóór het einde des jaars aan de Synodale Commissie, die alsdan in hare voorjaarsvergadering eene, met redenen omkleede, voordracht vaststelt en deze met al de daarbij gevoegde bescheiden aan de Synode opzendt, welke daarover definitief beslist. In buitengewone omstandigheden, ter beoordeeling der Synode, kunnen ook later ingezonden verzoekschriften in overweging worden genomen. Art. 25. Het beheer van het fonds Is opgedragen aan den QuaèstorGeneraai, die: lo. gemachtigd is tot ontvangst van alle renten1), alsmede van de legaten, giften en alle overige 4n— komsten en gelden voor het fonds bestemd, terwijl afschrijvingen door hem alleen op uitdrukkelijke machtiging der Synode geschieden; 2o. de beschikbare gelden tijdelijk belegt; 3o. aan de Synodale Commissie in hare voorjaarsvergadering opgaaf doet van de middelen, die voor het loopende jaar vermoedelijk beschikbaar zijn; 4o. de toegekende groote en kleine toelagen uitbetaalt 2); de toegewezen ondersteuning voor het bouwen en herstellen van kerkgebouwen en pastorieën echter niet dan na Ontvangen bericht van de | Synode of de Synodale Commissie, dat aan de in art. 20 omschreven verplichtingen voldaan is; 5o. door tusschenkomst der Sy- rtedale ©emmissle; jaarlijks rekening en verantwoording doet van zijn gehouden beheer, en daarbij opgaaf inzendtgvan denofcfaat van het fonds; en 6o. voor beheerskosten jaarlijks een vergoeding geniet, welke wordt vastgesteld door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt.3) 1 „Van alle renten" — wijziging van 15 Jan. 1915. ,2) De uitbetaling van kleine toelagen aan personen en gemeenten geschiedt dopt tusschenkomst van de Classikale quaestoren in de maand Augustus van het jaar, waarin de bijdrage werd toegekend. 8) De wijziging sub 6o. is in werking geiteden 1 Jan. 1922. Art. 26. De Synodale Commissie is bevoegd op aanbeveling der kerkelijke Besturen van het ressort -in-onvoorzienen nood te helpen met eene toelage van hoogstens 50 gulden. ■ Art. 27. De Classicale quaestoren en de secretaris van de Commissie voor de zaken der Waalsche kerken zenden vóór het einde van ieder jaar aan den Quaestor-Generaal, met eene gespecificeerde opgaaf, de door de Kerkeraden in dat jaar verzamelde gelden en de overige bij hen ingekomen giften voor het fonds. Art. 28. De Algemeene Synodale Commissie doet jaarlijks, bij het toezenden van den collecte-brief aan de Kerkeraden, mededè*fptf van den staat van het fonds en van de rekening en verantwoording over het afgeloopen jaar, met aan- 248 REGL. OP HET FONDS NOODL. KERKEN EN PERSi ■=FflArtl(28. bev.eling der belangen van nood- ment worden alle vroegere beslui- lijdende kerken en personen. ten en voorschriften betrekkelijk -qo iidu>ftb n?> ,-i!»'jri9d K)bim\- op de aan te vragen of te verlee- i nsv \ Slotbepaling^jrij.'.fir hav nen ondersteuning uit het fonds iet mr.Bbna) vooii' noodlijdende kerken en. per-t Bij de invoering van dit Regie- sonen buiten werking gesteld. asMmo naris >m '9S9b.-ns- REGLEMENT OP HEtffcONDS DER NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK TER VOORZIENING IN DE GEESTELIJKE .'/ÖpOEFTEN VAN HARE GEMEENTEN, WAAR EIQ^.MIDDELEN ONTBREKEN, *). Art. 1. In de NederlandflttRë Her- I Vormde Kerk bestaat een1j$n$'tty* | voorziening in de geestelijke IfP I hoef ten van hare Gemeenten, waar eigen middelen ontbreken, waarvan het beheer berust bij de Algemeene Synode. , l) Dit Reglement is vastgesteld 9 (Jtll f 1868 en! in werking getreden 1 Maart 1869. Reeds in 1863 was tot de oprichting besloten, en de coIlecJ* welke daarna in vele gemeenten is gehouden, ; vuiiuut; ucu ^lunu^iag vuur nei Kapnaai ■whrtlit fonds (vrgl. art. 7c). Nog altijd worden Jfcfcamelingen gehouden, dim : slechts in enkele classes. Vele groote [ en rijke gemeenten verleenen nimmer \ steun. l^soJJimgnpat Art. 2. Dit fonds bestaat uit eenkapitaal van inschrljfóirig op een van de Grootboeken der Nederlandsche Schuld, of uit hypotheken? op landerijerr nrer'Ten' minste''*» j overwaarde, voor welke belegging de toestemming der Algemeene Synode of der Algemeene Synodale. Commissie wordt gevorderd; of uit waarden, voèrltomende op eene IfflSft vastgesteld door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. Deze lijst mag echter slechtsbevatten de fondsen, waarin de activa der Rijksverzekeringsbank belegd mogen worden. M ii'Oei'3tu*fcen< worden in open bewaargeving ;gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank en kunnen van haar alleen teruggenomen worden op eene aanvrage, geteekend door den President, den Secretaris en den Quaedtori-Generaal der Synode. De vervallen coupons kunnen opgevorderd worden op eene aanvrage, doob den QuaesJwWïleneraat alleen geteekend.*) 'jJDit. fonds wordt vergroot door hetgeen daaraan bij uiterste wilsbeschikking wordt vermaalefcue* door de batige saldo's, alsmede, indien de! behoeften het toelaten, door een vierde deel zoo der, jaarlijksche bijdragen als der giften. 2) x) In art. 2 is d.d. 15 lan. 1915 eene dergelijke wijziging aangebracht als in art. 2 van.het JJeglement op het Fonds voor noodl. kerken en personen (waaTT ovër vrgl. de aant. op art. 14 al. 1 Regl. Alg. Wed. 'en Weezenbeurs). 2) Een *8oïèlBBÉf'4875 gedaan, om alle baten van. inzameling en rente 250 REGL. O. H. FONDS T. VOORZ. IN DE GEEST. BEH. — Art. 2—6. jaarlijks uittekeeren, is afgewezen. Er zoude op die wijze geen voldoende waarborg zijn voor geregelde uitkeering aan nieuwe gemeenten van de bijdrage, waarop het „alterum tantum" van het Rukiii-yitHreseni jtHand. I8p6 tbk 3%< 39; YsYTbr[ StrWr 30 Ml 0/1/3IXH00V 9 Art. 3. Aan de Kerkeraden blijft het overgelaten,, ten. behoeve van dit fonds jaarlijks' geldén ïri^irZamelen op zoodanige wijze en tijden, als door hen meest geschikt zai geoordeeld worden. Art. 4. Uit dit fonds worden gelden verstrekt: A. tot voorziening in den predikdienst: to. bij verwij derde gedeelten van gemeenten, door het bezoldigen van eenen hulpprediker of godsdienstonderwijzer, en het verleenen van hulp voor zoodanig predikantstraktement, als noodig geoordeeld wordt om ze tot afzonderlijke gemeenten te verheffen; 2o. bij groote gemeenten, waar het getaiufJreriikanten te gering is, door het verstrekken van hulp ter gedeeltelijke vervulling der predikbeurten; 3o. bij gemeenten, die door ziekte van eenen predikant of door lan gdurige vacature tijdelijk schade lijden, door hét I geheel of gedeeltelijk bezoldigen van eenen hulpprediker l); >b oc B. tot,vtoorziening in het godsdienstonderwijs en andere werkzaamheden ten nutte der gemeentÉif'jdS^1*'1 lo. het houden van godsdienstóè^mngen voor armen, voor krijgslieden en zeevarenden, of ook in hospitalen en liefdadige gestichten; 2o. net geven van godsdienst¬ onderwijs aan de gewone catechisanten en aan de schooljeugd; >p 3te ;het houden van openbare bijbellezingen en voordrachten over r>de_kerkgeschiedenis;,,, '4o. 'het bezoèkéirvan kranken en hulpbdhfMveiden, en andfff dergelijke werkzaamheden; „ '""6* tof tegemöefkénmh'g aan jon! gebeden van goeden aanleg en gunstige verwachting in de kosten htmnért>pleiding tot de betrekking van godsdienstonderwijzer. 1) Of ook van eenen godsdienstonderwijzer, indien de Ring te weinig kan afstaan voor diens bezoldiging. (Hand, 1888 bl. 355, 356; 1896 bl. 50. Bfll A. bl. im Art. 5. Er worden geene jaarlijksche bijdragen tot predikantsfraxferiienten, zooals in art. 4 onder A lo. bedoeld zijn, toegekend, dan die door de renten van het vasté ikapitaal ten volle kunnen bestreden worden. Art. 6. De aanvragen om ondersteuning uit het fonds worden door den Kerkeraad of, waar^t nieuw op té Jltphten gemeenten betreft, ook door belanghebbende personen; of door hunne gecommitteerden ingezonden bijLde Algemeene Synodale Commissie door tusschenkomst van de Classicale Besturen en Provinciale Kerkbesturen, opdat deze daarbij nunne adviezen voegen. x) 1) De aanvraag nt6éf1'eW'?}adr 8g nieuw worden gedaan. Uit dit fonds Wordt geen vaste toelage verleend, ofschoon de eens verleende steun, vooral wanneer deze . .diende om aan eene, gemeente een Rijkstraktement te verzeb keren, haar gewoonlijk nje't'yefd onttrokken, zoolang niet op' andere wijze REGL. O. H.-FONDS TTJHÏGRZj IKDKSOEEST, BEH. — Art. 6—11. 251 in het vollle bedrag: van het vereischte „prius ,■ tantum" was voorzien. (Vrgl. Handv7l|ftf>;bl. 33—i]^ Art. 7. Bij elke aanvraag wordt gevoegd eene nauwkeurige opgave der bestaande behoefte en van het bedrag der verlangde,, flülp. Geldt de aanvraag eene bestaande gemeente, dan wordt haar uit het fonds geene subsidie verleend,'Isffij zit.Moor haaf .zijn .overgelegd: a. de volledige staat der inkomsten en Uitgaven van hare kerkelijke administratie en van de goederen en/OTtómsten der pastorie, waar die in mindere of meerdere mate aanwezig «Ipi.iv o. ner oewijs, aat ae aoor naar verschuldigde classicale quota zijn voldaan. Voor nieuw op te richten gemeenten moet worden opgegeven al wat tot het doel, waarvoor de aanvraag51 geschiedt, reeds verzameld of toegezegd is, of, de toestand der gemeente in aanmerking genomen, redelijkerwijze verwacht mag worden; c. het bewijs, dat in de twaalf maanden vóór de aanvraag in de gemeente eene inzameling voor het fonds is gehouden, en dat de gemeente zich veroWdt die inzameling jaarlijks te herhalen. *) *) Het sub b. en c, voorgeschreven» is in werking getreden 15 Febr. 1893 en 15 Jan. 1894. Art. 8. De aanvragen moeten jaarlijks vóór 1 September ingediend worden bij het Classicaal Bestuur. Dat Bestuur doet ze vóór den eersten Woensdag in October met de vereischte stukken, bénevens eene door den Praeses en'den Scriba onderteekende lijst van de overgelegde bescheiden, met de verklaring, dat in alles voldaan is aan de ivdttrschriften van dit Rejöëiftehfb1&}'aan het PröJrtncMl Kerkbestuur toekomen, dat ze, vóór oen eersten Januari daaraanvolgende, verzendt naar de Algemeene Synodale Commissie, jjsb n Later ingekomen aanvragen, met uitzondering van die ter voorziening in eene onverwacht öHnts^ttlWë^f^cR^ lijke behoefte, worden door de Synodale Commissie niet"n? fnWe y^rja^svergaderjag behandeld, maar eersj die van het vfil^end jaar aan de orde gesteld. 1) Deze lijst en verklaring worden sinds 15 Jan. 1905 vereischt. Art. 9. Bij gelijktijdige toezending van^i^ftBvragen om ondersteuning doen de Classicale Besturen en Provinciale Kerkbesturen in hunne adviezen bijzonder uitkomen, welke aanvragen wegens den aard en den drang; der behoeften het meest in aanmerking moeten komen. Art. 10. De Algemeene Synodale Commissie benoemt„i» nare naj^r^y^rgadertng „uit. haar 'injmeg voor de verschillende provinciale ressorten correspondenten tot voorloopig onderzoek der in hunne handen te stellen aanvragen. Art. 11. Jaarlijks^ bepaalt de Algemeene Synode, op voordracht van de Algemeene Synodale Commissie, of de Algemeene Synodale Commissie (wanneer aan haar het hptiper is nnffoHradonV 1\ urclk-o I betalingen uitliet fonds geschieden I zuilen2), alsook over welke som door die Commissie tot aan de volgende Synode beschikt kan worden voor de in art. 4 onder A 3o. vermelde behoeften. 252 REGL. O. H. FONDS T. VOORZ. IN DE GEEST. BEH. -rJtattiUiÊêÊ. ]) „Of de Algemeene Synodale Commissie enz.". Ingevoegd 15 Jan. 1895. -) Tijdens vacature wordt de toelage niet uitbetaald, maar zij blijft verzekerd aan 'den te Beroepen predikanf."jffla5£ 1887 bl. 18, '19)',' '•"Öè'ffifltkeeringen geschieden op den laatsten dag van elk kwartaal (31 Maart, 30 Juni enz.), door tusschenkomst van den Quaestor der Classis. De toelagen worden uitgekeerd in het jaar, volgende op dat, waarin zij zijn toegekend. i~Xrficl2. De Classicale quaestoren en de Secretaris' van de Commissie voor de zaken der Waalsche kerken zenden jaarlijks, uiterlijk vóór 31 December, aan den Quaestor-Generaal, met eene gespecificeerde opgave, de door de Kerkeraden in dat jaar verzamelde gelden en de overige bij hen ingekomen giften voor het fonds. Art. 13. De administratie van het fonds is opgedragen aan den Quaestor-Generaal der Algemeene Synode, die lo. gemachtigd is Aot ontvangst van alle renten1), alsmede der legaten, giften en alle overige inkomsten en gelden, voor het fonds bestemd; 2o. voor de tijdelijke belegging der beschikbare gelden zdrï»r7'3o. aan de Algemeene Synodale Comttifssic, BijTïa're voorjaarsvergadering^opgaaf doet van de beschikbare gelden; 4o. door tusschenkomst der Classicale quaestoren en van den Seci^aTnVva^'flë Commissie voor de zaken der Waalsche kerken uitbetaiiiijr doet van de toegekende uitkeeringen; 5o. aan de Synodale Commissie (wanneer aan haar het beheer wordt opgedragen) of, door hare tusschenkomst, aan de Synode (wanneer deze het beheer niet heeft overgedragen) 2), rekening en verantwoording doet van zijne gehouden administratie, benevens opgaaf van den staat van het fonds; 6o. voor administratiekosten jaarlijks een vergoeding geniet, welke wordt vastgesteld door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneefüiQe Synode haar dit opdraagt.*) ^ 1) „Van alle renten". Wijziging van 15 Jan. 1915. 2) Wijziging van 15 Jan. 1895 (vrgl. art. 11). 3) Het sub 6o. bepaalde is in werking getreden 1 Jan. 1922. Art. 14. De Algemeene Synodale Commissie doet jaarlijks aan de Kerkeraden mededeeling van den staat van het fonds en van de rekening en verantwoording over het afgeloopen jaar met aanbeveling der belangen van het fonds. REGLEMfWR^HET FONDS TOT VERBETERING DER SCHRAALSTE PRED^NTSTRAKTEMENTEN IN DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK. i) Art. 1. In de Nederlandsche Hervormde Kerk bestaat eennMndwitOt verbetering der schraalste predikantstraktementen. *) Dit Reglement is in weiicing getreden 15 Jan. 1879. Art. 2. De bronnen van inkomst voor dit fonds aji»:,rv a. vrij willige bij dragen; ,3 b. buitengewone giften)]». c. legaten en erfstellingflftjd . d. lo. de renten van kapitalen j belegdi#tshypotheken op, landerijen met ten minste Va overwaarde, I vorirr, welke belegging/de to es tent- l ming der Algemeene Synode of der j Algemeene Stynodale Commissie wordt gevordeïdji ■» 2o. de renten van kapitalerotéaa* f geschreven in een van de Grootboeken der Nationale Sctatkl, of belegd in waarden, nnrliiWiMHlt op eene lijstvastgesteld door de Algemeene Synode der Nederland- i sctïetHervormde Kerk. Deze lijst mag echter slechts bevatten de fondsen-^cwmarin de activa der Rijksverzekeringsbank belegd mogen worden. De snikken worden in open bewaargeving gedepnèèwd bij de Nederlandsche Bank en kunnen van haar alleOT-'fliruggenomen worden op eene aanvrage, geteekend door den President, den Secretaris en den Quaestor-Generaaft -fler Synode. ,.n'T^. p' De vervallen coupons kunnen opgevorderd worden op eene aanvrage, door den Quaestor-Generaal alleen geteekend.x) e. de renten van. tijdelijk belegde gelden. 1) Het sub d. berjaalde is in werkiritr getreden 15 Jan. 1915. (Vrgl. de aant. op art. 14 al. 1 Regl. Alg. Wed. en Weezenbeurs). Art. 3. De kapitalen ingeschreven in een der Grootboeken staan onder het algemeene hoofd: Het Fonds tot verbetering van de schraalste predikantstraktementen onder het oppertoezicht en beheer van het Algemeen Christelijk Synode der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden. Tot vergigjoting van de kapitalen van dit fonds 1) worden gebruikt, na aftrek der kosten van beheer: a. het bedrag der legaten en der erfstellingen, niet uitdrukkelijk ter uitdeeling geschonken; b. de helft van de vrijwillige bijdragen, of van deze bijdragen zoo 254 REGL. OP HET FÖNDS DER SCHR. PRED. TRAKT. —Art. 3—7. veel meer als daarvan ten voorgaanden jare ongebruikt is' gelaten 2); c. het bedrag der buitengewone giften. •3I30 Q*1IH3T3HftlV TOT 8 ^Tegelijk raèt de wijziging .yan art. 2 d. is ook eenige redactie-wijziging aangebracht in al. 1 en 2, van art. 3., 2) Vroeger was oolï BP^Htitf H.vah het bedrag der renten" voor kapitaalvergrooting bestemd. Die bepaling ls echter 15 Dec. 1880 vervallen, zoodat volgens art. 4 het volle bedrag der renten wpr,4fl9uitgekeerdwiii_)„_j>;fljt./ Art. 4. Van de inkomsten worflfetf fer uitdedilfg'^jejsternd het volle1) bedrag^oer renten, in het voorafgaande jaar ontvangen en op zijn hbogst de helft van de vrijwillige bijdragen. *) Vrgl. aant. 2 bij art. 3. Art. 4*. De Synode is bevoegd het geheele bedrag der voor uitkeering bestemde gelden te storten in de kas voor de predikantstraktementen. Geschiedt dit niet, dan wordt gehandeld naar de bepalingen van art. 5 en volgende.1) J) Art. 4* is in werking getreden 15 Jan. 1921, tegelijk met het Reglement op de predikants-traktementen. Art. 5. Uit dit fonds wordt bij voorkeur uitgekeerd ten behoeve van predikantsplaatsen, waaraan, bij gemist Vafhwrtje wonin*)''een\ traktement verbonden is, hèwettfy alle gewone envbjritengewone toelagen daaronder begrepen, de som van f 1000 niet te boveé gaat.1) !) Sinds 189Q,Y&fd. bl,' 126, 127) werd, als er geen vrijdom was van dé eerste twee grondslagen der personeele bilasttSg;1 ééne som van f 50 afgetrokken van het cijfer, dat het traktement aanwees, ten einde het zuiver traktement vasttestellen en diensvolgens het bedrag der toelage te bepalen. In 1906 werd, op voorstel van dr. Cannegieter, besloten het gedeelte van elke tog]AS;ek waardoor het traktement, ma aftrdk •Van'HMSO'vóor^ belastmgftde , f 900 zou overschrijden, /tef doen SUD~ ' jiIéérênMMOT^?tfraerafè itaS, iopdat |^et;M^}i]tg^i;yaji het fonds foor verdere inkrimping mocht worden bewaard. Later is deze wijze van handelen vereenvoudigd, zoodat uit de Generale Kas als suppletie wordt verstrekt, wat boven het voor uitkeering beschikbare bedrag noodig is. Sinds de Vereeniging „Aanpakken" de renten van haar kapitaal jaarlijks ter beschikking van het fonds stelde, kon het cijfer van f 1000, in art, 5 genoemd, telkens worden verhoogd. In 1921 werd het op f 1400 en fif 1922 op f 1600 gesteld. In 1922. heeft de genoemde Vereeniging eene soni van f 26.000 rente , (d. i... f 2000 rseef (Jan in Ï92Ï) aan het foktis afgedragen. Art. 6. De Synode of de Synodale Commissie (wanneer aan haar het beheer is opgedrageAftels bevöégd eene toelage toe te kensen en het bedrag daarvan te bepalen. Art. 7. Aanvragen om ondersteuning uit dit fonds, Ahetoij: die strekken om voor de eerste maal eene toelage te ontvangen, of tot bestendiging of verandering vian eene reeds1 verleende toelage 1), wórden, door den Kerkeraad geridht aan de Algemeene Synodale Commissie en ' vóór 1 September ingezonden bij het Classicaal Bestuur, waaronder de vragende gemeente ressorteetfc De Kerkeraad legt daaiiWpsjrfèr: a. eene nauwkeurige'Opgave van : deHirikomstenpaan de priediJtants»-? plaats verbonden, en van de t)e»i ; soneele toelage^ingeval de predikant idie geniet; b. een specifieken staat van alle ggGüJ Of HET FONDS DBRgCHRj'PRED. TRAMT. —Art. 7—10. 255: bezittingen en schulden der kerkelijke administratie, door den President en den Secretaris van het administreerend college onderteekend ; c. bijneene eerste aanvraatg^ee» behoorlijk gewaarmerkt afschtiS van de rekeningen der; kerkelijke i administratie over de drie vooraf- i gaande jaren en, waar het bestendiging of verandering van reeds • verleende toelage geldt? seen behoorlijk gewaarmerkt afschrift der rekening van het laatst verloop*» jaar; d. een behoorlijk gewaarmerkt «fefaiftinjvan de rekening der diaconie over het laiatst«ftBriDope« jaar; e. een bewijs, dat de wagende gemeente het door haar verscHt*t ■ digde quotunf'vtMdaan he«tt3fl' ƒ. een bewjff':dat in de twaalf maanden; aan de aanvraag voorat-; j gaande, in de gemeente eene iifap ïftëfing voor het fo»dS>'ls gehouden, , nwf 'opgave van Hfef'^éedrag dier • inzameling, tenzij het blijken mocht | dat het verzuimen daarvan onwillekeurig is geweest; g. een bericht aangaande de pogingen, die aangewend" jf^jn tot verbetering van het traktement, en den uitslag daarvan. 2) x) Sinds 1 Jan. 1896 (Hand. 1895 bl. 192) wordt de toelage telken» slechts voor één jaar toegekend. Derhalve moet elk jaar op nieuw worden aai;. gevraagd. De gegevens door elke aanvragende gemeente te verstrekken, worden door haar verzameld op een staat, welke, begeleid door het advies der kerkelijke besturen, bij de Alg. Syn. I ' Commissie wordt ingediend. Deze staat, in blanco door tusschenkomst van de Cl. B. B. aan de betrokken gemeenten ter invulling toegezonden, moet niet < worden vereenzelvigd met den „model- \ staat", waarvan in art. 8 spridfe is. 1 .lifft In de laatste.'Jard»lhelef*-nerSynode zeer aangedrongen op hef ,'stidhtenlrfvaA [ plaatselijke fondsen tot verbetering van het traktement. Zij verlangde bij de toekenning van. subsidie, de zekerheid, dat pogingen als sub g. bedoeld, worjlen aangewend. Art. 8. Wordt door de Classicale Besturen bevonden, dat al de .ver2 eischte bescheiden Dij dé aanvragen voorhanden zijn, dan zenden zif%{é vóór 1 November met huflradvies, overgebracht op een dtar'de Synode vast te stellen modelstaat, aan het PröfluScTaiF Kerkbestuur waar.ondeiynj ressorteeren.'zij voegen daarbij 'eene' door den PraeSfis en dea A^ija. onderteekendé Im? van de overgelegde bescheiden,'jnët de verklaring, dat in alles voldaan is aan de voorschriften van het vorig artilHff", Art. 9. De Provinciale Kerkbesturen onderzoeken de aanvragen met de overgelegde bescheiden en zenden die, wanneer hun blijkt dat aan de voorsCnriften van^e%e?cTe vorige artikelen voldaan is, met hun advies vóór het einde des jaars aan de Synodale Commasie, die een en ander met haar advies overbrengt bij de Synode, wanneer deze haar het beheer niet heeft opgedragen. Art. 10. Van het ontstaan of de vervulling der vacature in eene gemeente, waaraan eene toelage uit het fonds is toegekend, geeft de Quaestor der Classis terstond kennis aan den Quaestor-Generaal. *) 1) In art. 10 is sinds 1 Jan. 1896 aan den Quaestor der Classis opgedragen, wat vroeger door den Kerkeraad der betrokken gemeente moest geschieden. 256 RÖGt.'ÖriftET FDNDS DER SCHR: WED. TRA«n^aflu*lQ»tt (Hand. 1894 bl. 197—199; 446—488. Bijl. A. bl. 156—158; 1895 bl. 189—199). Art. 11. Het beheer van het fond6 is opgedrSfeerl'^-aah den QüftTtStbW lo. gemachtigd is tot de ontvangst van atle^enlen 1), van de hem telken jare Vóór 31 December door de Classicale offiararOTeri Sn dén secretaris 'van de Commissie tot dé zaken der ^aalsche kerken overgemaakte gelden, alsmede;.yVrLJtë ïe^gptm^ giften en alle ove'rjgVjglomw en gelden voor het fonds bestemd; -JSjLiL 2o. de beschikbare gelden. tijde■jre-. Belegt; 3p. aan de Synodale Commissie in.haYe voorjaarsvergadering eene opgaaf inzendt van de voor uitkeerfng bescfincbare gelden; 4o. uitbetaling doet van de door de Synode of door de Synodale Commissie (wanneer aan haar het beheer is opgedragen) toegekende toelagen door tusschenkomst van de Classicale quaestoren en j v«Éiafcn99ecretaris-der Commissie tc*>dB zaken der Waalsche kertaÉjij -t»Bdt>aan de SynodalenOummiBsiè (wanneer aan «aar het beheeimte opgedragen) of •deor-Jhare tusschenkomst aan de Synode (wanneef déze het beReeirtjpfcèt heeit over- 1 gedragen) jaarlijks rekening en verantwoording doet van zijn gehouden beheer inetv-afzonderlijke opgaaf van den staastean het fonds? j i3©o. voor toefceerBkosten jaarlijks een vergoeding gemët/welkeiworidt vastgesteld door de AlgemeenB. Synode of door dea»Algèmeene Synodalejnj&NBmissie, wanneer de ; Synode haar dit opdraagt. 2) 1) „Van alle renten". Wijziging van 15 Jan. 1915. 2) De woordeu^Öflb^öftujW1 in wer" | king getreden 1 Jan. 1922.-; nsS^-.f Art. 12. De Algemeene Synodale Commitsie verzendt jaa$Biks aan de Kerkeraden een verslag van den staat van het jfpnds met aanbeve: ling van zijne belangen,,-jv. jad.t REGLEMENT OP HET FONDS TOT STICHTING VAN NIEIJWE PREDIKANTSPLAATSEN, i) Art. 1. In de Nederlandsche Hervormde Kerk bestaat een Fonds tot stichting van nieuwe preoifcantsplaatsen in gemeenten, waar meer dan 4000 zielen aan de zorg van één predikant zijn toevertrouwd. *) Dit Reglement is vastgesteld 19 Augustus 1898 en in werking getreden 31 Januari 1899. (Hand. 1896 bl. 236 -4KID'. Het fend*1 bleef echter zonder kapitaal. In 1921 bedroeg het niet meer dan f 42, waaruit volgt, dat het nimmer aan zijne bestemming heeit beantwoord. Art. 2. De inkomsten van dit fonds zijn: a. de opbrengst van collecten en giften; b. schenkingen, legaten en erfstellingencri ji c. de renten van kapitalen, gevormd door de batige saldo's der jaarlijksche rekening en door de renten van tijdelijk belegde gelden. Art. 3. Van de inkomsten worden J voor uitkeering bestemd: a. de helft/Wh1 de in art. 2 onder a. vermelde opbrehgSfti 'l: b. de renten van de in art. 2 onder b. en c. genoemde kapitalen. Art. 3*. De voor kapitaliseerihjj bestemde gelden moeten worden belegd in inschrijvingen in een der Regl. der Ned. Herv. Kerk. Grootboeken der Nationale Schuld, of in hypotheken op landerijen met ten minste Va overwaarde, voor welke belegging de toestemming der Algemeene Synode of der Algemeene Synodale Commissie wordt gevorderd; of in waarden, voorkomende op eene lijst, vastgesteld door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. Deze lijst mag echter slechts bevatten de fondsen, waarin de activa der Rijksverzekeringsbank belegd mogen worden. De stukken worden in open bewaargeving gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank en kunnen van haar alleen teruggenomen worden op eene aanvrage, geteekend door den President, den Secretaris en den Quaestor-Generaal der Synode. De vervallen coupons kunnen opgevorderd worden op eene aanvrage, door den Quaestor-Generaal alleen geteekeno.*™ * *) In de artt. 2 en 3* is d.d. 15 Jan. 1915 dezelfde, . regeling aangebracht, welke ook in de reglementen der andere fondsen is opgenomen (waarover vrgl. de aant. btfiTt. 14 al. 1 Regl. Alg. Wed. en Weezenbeurs). Art. 4. Aan de kerkelijke administratiën van de in art. 1 bedoelde gemeenten wordt ten behoeve van 17 orannnm 258 REGL. FONDS STICHTING N. PRED.PLAATSEN. — Art. 4—11. de nieuwe predikantsplaats een zeker bedrag uitgekeerd ter aanvulling van datgene, wat de gemeente heeft te zamen gebracht vooif het aan de nieuwe predikantsplaaiör tbegekerkw ^ykfemèwtXntïfl voldaan zij aan de in dit Reglement gestelde voorwaarden, en de Kerkelijke administratie zich onder overlegging van de noodige bescheiden bij de Synodale Commissie aanmeldt. Art. 5. Het bedrag der uitkeeringen wordt geregeld naar de inkomsten vangnet fonds en mag niet hooger zijn dan de helft van het geheele traktement, dat aan de nieuwe predikantsplaats is toegekend. Art. 6. De bijdrage uit het fonds vervalt wanneer de gemeente in gebreke blijft te zorgen voor het van harentwege te betalen aandeel in het traktement. Zij wordt voor niet langer uitgekeerd dan voor vijftien jaren, gedurende welken termijn de gemeente moet gezorgd hebben, dat het geheele aan den predikant der nieuwe predikantsplaats toegekende 'traktement voor zijn geheelen diensttijd in die gemeente verzekerd zij, met dien verstande dat de uitkeering uit het fonds telken jare met een vijftiende deel verminderd worde. Art. 7. Voor het verkrijgen van de in de artikelen 4—6 bedoelde uitkeering wordt vereischt het overleggen van de nawolgende bescheiden: a. opgave van het zielental der gemeente; ndx jopgSve van*toet traktemeruy aan de nieuwe predikantsplaats verbonden; c. bewijs dat de noodige gelderi voor het traktement verzekerd zijn overeenkomstig de bepalingen in ! Trarït.T5 en 6. Art. 8. De uitkeering uit het fonds geschiedt kwartaalsgewijze. Wanneer eene predikantsplaats, met de hulp van dit fonds gesticht, komt te vaceeren,, wordt de bijdrage niet uitgekeerd zoolang de vacature duurt. Art. 9. De aanvrage om uitkeering wordt, met redenen omkleed, vóór 1 September ingediend bij het Classicaal Bestuur. Dit Bestuur zendt de aanvrage vóór 1 November met zijn advies aan het Provinciaal Kerkbestuur. Dit zendt de aanvrage met de noodige inlichtingen aan de Algemeene Synodale Commissie'VóÓr hare najaarsvergadering. Art. 10. Voor de vestiging van eene nieuwe pfedikantsplaatsi. naar art. 1 worden de bepalingen in acht genomen, vervat in art. 43, 8o. van het Algemeen Reglement en in art* 4 van het Synodaal Reglement voor de Kerkeraden. Art. 11. Het beheer van dit fonds, is opgedragen aan den QuaestorGeneraal, die lo. gemacjj£gd is tot de ontvangst van alle renten,1) van de hem telken jare door de Qlafisicale Quaestoren en den Secretaris van de Commissie voor de zaken der Waalsche Kerken overgemaakte gelden, alsmede van de legaten, giften en alle overige gelden voor het fonds bestemd; REGL. FONDS STICHTING N. PRED.f>LAATSEN. — Art. 11—12. 259 2o. de beschikbare gelden tijdelijk belegt; 3o. aan de Algemeene Synodale ©éittlhïssie in hare voorjaarsvergadering een opgaaf inzendt van de voor uitkeering beschikbare gelden; 4o. uitbetaling doet van de door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer aan deze het beheer is opgedragen, toegekende toelagen door de tusschenkomst van de Classicale quaestoren; 5o. aan de Algemeene Synode of aan de Algemeene Synodale Commissie, wanneer aan deze het beheer is opgedragen, jaarlijks rekening en verantwoording doet van zijn gehouden beheer, met afzonderlijke opgaaf van den staat van het tonds; 60. voor de administratie jaarlijks eene vergoeding geniet, welke wordt vastgesteld door de Algemeéne Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt.2) 1) ,,Alle renten". Wijziging van 15 Jan. 1915. V Het sub 60. bepaalde is in werking getreden 1 Jan. 1922. Art. 12. De Algemeene Synodale1 Commissie zendt jaarlijks aan de Kerkeraden een verslag va* den1 staat van het fonds, met vermelding van de daaruit verleende toelagen en met eene aanbeveling aan de Kerkeraden en kerkvoogdijen, om dêbjHSBngen van het fonds zooveel mogelijk te bevorderen. REGLEMENT OP HET STUDIEFONDS DER NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK. i) Art. 1. Er bestaat in de Nederlandsche Hervormde Kerk een Studiefonds tot ondersteuning van, hen, die wenschen zich voor te bereiden tot de Evangeliebediening in die Kerk. *) Dit Reglement is vastgesteld 21 Augustus 1889 en in werking getreden lojaniiari 1890. Oorspronkelijk was de bedoeling, een gedeelte van de renten van het Fonds op de kosten van het Hooger onderwijs (zie art. 16 Regl. H. O. in de Godgeleerdh.) voor dit Studiefonds beschikbaar te stellen. Daartoe is het echter noch destijds noch later gekomen. De geringe middelen van het fonds zijn eenigermate versterkt door eene jaarlijksche ondersteuning uit de baten van den Vervolgbundel en door eene jaarlijksche gift van bestuurderen van het Fonds RacerTak. Deze laatste gift, waardoor telkens aan 4 studeerenden eene beurs van f 200 konde worden verstrekt, is evenwel in 1921 tot f 400 gereduceerd, terwijl in dat zelfde jaar geene baten van den Vervolgbundel mochten worden overgeschreven. In 1922 is voor. .nit-i keering beschikbaar eene som van f 680, waarvan f 280 uit het fonds zelf. (Hand. 1887 bl. 41, 226, 369, 412; 1888 bl. 188—194, 306—313, 472—476; 1889 bl. 183—198, 248, 362—366, 401^09 ; Bijl. B. 1890 bl. 177—180; 1892 bl. 257 —261). Art. 2. Dit fonds wordt gevormd en gesteund: a. door schenkingen en makih- gen, die, wanneer zij meer dan f 100 bedragen, en door de gevers of erflaters niet voor uitdeeling bestemd zijn, worden belegd in inschrijvingen in een van de Grootboeken der Nationale Werkelijke Schuld ten name van het „Studiefonds tot ondersteuning van hen, die wenschen zich voor te bereiden tot de Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde Kerk", of in hypotheken op landerijen met ten minste V3 overwaarde; voor welke belegging de toestemming der Algemeene Synode of der Algemeene Synodale Commissie wordt gevorderd; of in waarden, voorkomende op eene lijst, vastgesteld door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. Deze lijst mag echter slechts bevatten de fondsen, waarin de activa der Rijksverzekeringsbank belegd mogen worden. De stukken worden in open bewaargeving gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank en kunnen van haar alleen teruggenomen worden op eene aanvrage, geteekend door den President, den Secretaris en den Quaestor-Generaal der Synode. De vervallen coupons kunnen opgevorderd worden op eene aanvrage, door den Quaestor-Generaal alleen geteekend1); REGL. OP HET STUDIEFONDS. — Art. 2—7. 261 b. door de opbrengst van collecten; c. door vrijwillige jaarlijksche bijdragen van kerkelijke administratiën of van bijzondere personen. *) In art. 2 is 3aö> a de invoeging opgenomen, welke ook in de andere fondsen is aangebracht 15 Januari 1915. *?J5*f-3. De Kerkeraden zenden de Sftwreflg^dér collecten en andere bijdragen'aan de Classicale quaestoren, die dezeyVÓór 31 December van elk jaar met eene gespecificeerde opgave doen toekomen aan aen yuaestor-ueneraal. Art. 4. De Synode of de Synodale CotapMsgie (wanneer aan haar het beheer is opgedragen) kan jaarlijks ter ondersteuning beschikken over de gelden, difl niet moeten worden belegd, over de renten/vat het kapitaal van dit fonds en over de inkomsten sub b. en c. genoemd. Art. 5. Uit dit fondgxkan toelage worden verstrekt: niib lo. Aan ouders of voogden ten behoeve hunner zonen of pupillen: -9#h;die een jaar na de aanvrage op een gymnasium hopen toegelaten te worden; o. die reeds hunne studiën aan een gymnasium hebben aangevangen of volbracht; c die als studenten in de Godgeleerdheid ter voorbereiding voor de Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde. Kerk zijn flMeSchreven in het atlttrh van de kèVkelifke hoogieeraren bij eene der Nederlandsche Universiteiten, | doch den leeftijd van drie-en-twin- I l'g jaren nog niet hebben bereikt; 2o. aan meerderjarigg^tudenten als onder lo., c. bedoeld en ingeschreven. Art. 6. Ouders of voogden van in art. 5, lo. a., b. en c. bedoelde zonen of pupillen en meerderjarige studenten, «ft art. 5, | 2o. bedoeld, die uit dit Studiefonds ondersteund wenschen te worden, wenden zich bij schriftelijke aanvrage, onder overlegging der vereiscjjttè stukken, tot het Classicaal Bestuur, waaronder zij ressorteeren. Deze aanvragen, jaarlijks op nieuw vóór 15 September bij het Classicaal Pestuur ingediend, worden door dit Bestuur vöór 1 November opgezonden <£#Wuhet ProjBjjpjfty Kerkbestuur met eene gemotiveerde voordracht omtrent toekenning of afwijzing, benevens eene door den Praese»; en den Scriba onderteekende Hint van rlp overgelegde!,b|Bch^eil;«(»tfe verklaring, dat in alles is voldaan aan de voorschriften van dit Reglement. Dit Kerkbestuur zegidto cle aanwa.g#n met de voordracht vanihet | Classicaal Bestuur «n zijn eigen j advies vóór het einde des jaars I op;. aan de Algemeene Synodale Commissie, die daarover beslist J (wanneer aan haar het beheer is j opgedragen), of vóór lSJitlj eene I voordracht doet aan de Algemeene j &^*°de (wanneer deze hè^ïeteeer | niét heeft ifMejïgedragen), WeUse dan daarover beslist. n Art, 7. Bij elke aanvrage moet wordén: overgelegd: i:nai. Voor leerlingen, die voor- | nemens zijn een gymnasium te | beqoeken: lp? Bewijs dat zij behooren tot <8e8Nederlandsche Hervormde Kerk en mei vrocïït g^dsdienstondérwfïs genietemiof lidmatenjanffi;.8 . 262 REGL. OP HETiOWüDIEPOl^a W^ri T^W 2o. Een getuigenis van goed gedrag, af te geven door den Kerkeraad der gemeente van hunne woonplaats. WorÉ;*p deze aanvrage eene toelage toegezegd, dan wordt deze niet uitbetaald voordat de leerlin- ' gen gedurende een half jaar het gymnasium hebben bezocht en een gunstig getuigenis van den Rector omtrent hun aanleg en vlijt hebben overgelegd. b. Voor leerlingen aan een gkfH1 nasium of die eindexamen hebben afgelegd: lo. De bewijzen sub a, lo. en 2o. vermeld; 2o. Gunstig getuigenis van den Rector omtrent vtijt^vorderingen en 'gedrag. c. Voor minderjarige en door meerderjarige studenten in de Godgeleerdheid: st lo. Bewijs dat zi^lidmaten zijn van de Nederlandsche Hervormde Kerk; 2o. Getuigenis, af te geven door de hoogleeraren in de Godgeleerdheid vanwege de Nederl andséhè Hervormde Kerk, dat zij geschiktheid hebben voor de Evangeliebediening en door bekwaamheid, *Httj en goed gedrag zich onderscheiden ; 3o. Opgave van het bedrag, dat door hen uit beurzen of uit anderen hoofde wordt genoten. In de eerste week van Mei moet door de aanvragers opnieuw eene opgave worden overgelegd van hetgeen door hen uit beurzen of uit anderen hoofde is genoten, en tevens van hetgeen1 hun voor het volgend studiejaar is toegezegd. *) 1) De toevoeging onder c. 3o. is in werking getreden 15 Januari 1917. * Art. 8. Toelagen uit «tnStodie- fonds kunnen worden veMe'ènd van hoogstens f 400, voor hoogstens zeg jaren aan leerlingen van gjTntnasiën en voor hoogstens'vtfer | jaren aan Studenten in de Godgeleerdheid. 2) 1) Wegens de zeer geringe inkomsten van het fonds kan sinds 1921 alleen aan studenten in de Godgeleerdheid eene toelage worden verstrekt. uhï)r.,Van de toekenning wordt aan de Kerkejljfce hoogleeraren mededeeling gedaan (Hand. 1894 bl. 177). Art. 9. Ouders of voogden van leerlingen of minderjarige studenten, aan wie eene toelage uit dit fonds is toegezegd, verbinden zich tot terugbetaling, indien de Synode dit verlangt, van de genoten gelden] ingeval hunne zonen of pupillen niet in de Godgeleerdheid tot voorbereiding voor de Evangeliebediening in de Nederlandsche Hervormde Kerk gaan studeeren of blijven studeeren. Meerderjarige fetudenten verbinden zich tot gelijke terugbetaling, wanneer zij willekeurig hunne studiën staken, of in eene andere Faculteit overgaan, of binnen vijf jaren na hunne bevestiging als predikant bij een ander Kerkgenootschap gaan dienen of eenen anderen werkkring hebben gekozen. Art. 9*. OnjuiStheitfHirt de -opgaven, bedoeld in art. 7 c. 3o. kan !> intrekking van de verleende toelagen ten gevolge hebben.1) x) Dit artikel is tegelijk met de toevoeging onder c. 3o. in werking getreden 15 Jan. 1917. Art. 10. De administratie van dit fonds is opgedragen aan den Quaestor-Generaal, die REGL. OP HET STUDIEFONDS. — Art. 10—11. 26$ lo. gemachtigd is tot inschrijving in een der Grootboeken van de daartoe bestemde gelden, tot ontvangst van alle renten1), alsmede van alle schenkingen en makingen en van alle andere gelden voor dit fonds bestemd; 2o. zorgt voor de tijdelijke belegging van de niet dadelijk benoodigde gelden; nii-Soajaan de Synodale Commissie bij hare voorjaarsvergadering opgeeft, welke gelden beschikbaar 4o. de toegekende ondersfjeiunfh.gen uitbetaalt in de maand Februari, ten behoeve van minderjarige leerlingen en studenten aan hunne ouders of voogden en, wat meerderjarige betreft^ aan dezen zeiven; 5o. jaarlijks aan de Synodale Commissie -(wanneer aan haar het beheer is opgedragen), of aan de Synode (wanneer deze het beheer niet heeft overgedragen), rekening en verantwoording doet vanr zijne administratie,' 60. voor de administratie jaarn Ijjks eene vergoeding geniet, welke wordt vastgesteld door de Algemeene Synodfi of door de Algemeene "synodale Contmissiéj Wanneer de Synode haar dit Opdraagt. x) „Van alle renten" (in werking getreden 15 Jan. 1915). Art. 11. De Algemeene Synode *) doet jaarlijks aan de Kerkeraden en Kerkelijke administratiën mededeeling van den staat van dit fonds en van de rekening en verantwoorI ding over het afgeloopen jaar, met uitnoodiging om collecten te houden en bijdragen te schenken ten behoeve van dit fonds. *) Het artikel^zou moeten luiden: „De Algemeene Synode of de Algemeene Synodale Commissie, wanneer aan haar het beheer is opgedragen doet jaarlijks enz.^L Immers, dit vloeide voort uit de wijziging in art. 10 sub 5 (in werking getreden 15 Jan. 1895). Door misverstand is echter deze wijziging in art. 11 achterwege gebleven. REGLEMENT OP DE GENERALE KAS TEN BEHOEVE VAN DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK. i) Art. 1. Er bestaat eene Generale Kas ten behoeve van de Nederlandsche Hewörmde Kerk. 1) Het Reglement is vastgesteld 17 Augustus 1899 en in werking getreden 15 Januari 1900. Het dankt zijn ontstaan aan het initiatief van den predikant dr. A. Boon, te Uitwierda, die in een geschrift, getiteld „Waarom nog dralen", aandrong op de stichting van eene „Algemeene kas der Nederlandsche Hervormde Kerk". Het was diens bedoeling, eerst eene. vrijwillige, daarna eene verplichte contributie 'intevoeren voor alle welgestelde leden en lidmaten der Kerk. De Synode besloot echter op 20 Augustus 1898 tot wijziging van zijn plan, in dien zin, dat van alle lidmaten en meerderjarige leden der Kerk eene vrijwillige contributie zou worden gevraagd. De consideratiën luidden gunstig en drongen, voor een deel (t.w. van drie prov. Kerkbb. en 24 Cl. Vergg.), aan op verplichte bijdragen. De Synode van 1899 besloot: in den titel van het Reglement duidelijk te doen uitkomen, dat het hier niet de stichting van een fonds, maar van eene kas betrof, terwijl in art. 2 het beginsel der verplichting werd opgenomen. Het Reglement werd daarop definitief aangenomen met 17 tegen 2 stemmen, terwijl 39 leden van Prov. Kerkbb. zich vóór verklaarden. Desniettemin werden in 1900 vele bezwaren ingediend, als zoude het Reglement niet op wettige wijze tot stand zijn gekomen. Deze bezwaren werden door de Synode verworpen. Latere pogingen, om het Reglement te wijzigen, I door terugtekeeren tot het beginsel van vrijwillige bijdragen, zijn door de Synode i zelve gedaan, maar weder teruggenoi men. (Hand. 1898 bl. 1155—189, 326, 396, 392,^432—436. BH^BUAl. 221: 1899 bl. 317—338, 342—350, 421—424. Bijl. 6£W. 262—264; 1900 bl. 418—422, 431 —436; 1901 bl. 406-^16, 418—428, 443, j 444, 504—508; 1902 bl. 380—413; 1903 j bl. 280 -Wn, 319; 1904 bl. '«0, 205. 1 Vergl. ovef de vóórgeschiedenis van het Reglement, R en F.7 bl. 369, 3"veiÉn en ondanks de traagheid en de onverklaarbare tegenwerking van al te velen, toegenomen zoodat het in 1921 (met inbegrip van de nagekomen bijdragen over 1920) f 50.972.97 bedroeg. ) De woorden „die op belijdenis des geloofs tot lidmaten worden aangenomen" zijn 15 Jan. 1902 in de plaats getreden van de oorspronkelijke: „die tor her lidmaatschap der Kerk toetreden". Zij zijn ontleend aan art. 2 m?yt Alg. Regl. Art. 3. De inkomsten, vermeld in art. 2 b, voor zoover zij uitdrukkelijk tot belegging bestemd zijn, worden ingeschreven in een der Grootboeken van de Nationale Schuld ten name van de Generale Kas ten behoeve van de Nederlandsche Hervormde Kerk, of belegd in hypotheken op landerijen met ten minste V3 overwaarde, voor welke belegging de toestemming der Algemeene Synode of der Algemeene Synodale Commissie I wordt gevorderd, of belegd in I waarden, voorkomende op eene lijst, vastgesteld door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. -eJteWb üjst mag echter slechts bevatten de fondsen, waarin de activa der Rijksverzekeringsbank belegd mogen worden. De stukken worden in open bewaargeving gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank en kunnen van haar alleen teruggenomen worden op eene aanvrage, geteekend door den President, den Secr^te$j| eg, den Quaestor-Generaal der Synode. De vervallen coupons kunnen opgevorderd worden op eene aanvrage, door den Quaestor-Generaal alleen geteekend.1) De renten van de ingeschreven kapitalen worden evenwel onder de jaarlijksche inkomsten gerekend en evenals deze ter uitdeeling gebruikt. 1) Aan de eerste alinea vaal art. 3 zijn dd. 15 Jan. 1915 de bepalingen toegevoegd,JSwelke toen ook in de Reglementen op de fondsenoBijn opgenomen (vrgl. de aant. bij' art. 14 al. 1 Regl. Alg. Wed. en Weeitabeurs): Art. 4. Uit deze kas kunnen, op aanvrage bij de Synodale Commissie, worden verstrekt toelagen *): a. tot het stichten in nieuwe of zich uitbreidende gemeenten van kerken, pastorieën» en andere kerkelijke gebouwen, alsmede tot het onderhouden van reeds bestaande; b. tot het predikantstraktement of tot het pensioen van emeritipredikanten; c. voor nagelaten betrekkingen van predikanten, namelijk weduwen en ongehuwde kinderen; d. voor andere kerkelijke doeleinden, ter beoordeeling van de Synode. Bovendien kunnen worden verstrekt voorschotten tot het bouwen 266 RferjfetoéNT ÖêrtERALE KAS. — Arf.'4«J3fl W:ltó8tëHW van kerken en pastorieën. Kerkvoogden verbinden zich dan'^scn^frtëfijk met betrekking tot de teïftefls' voor elk bijzonder geval door de Synode te bepalen rentevergoeding en jaarlijksche aflossing?*) 9rl Een en ander op vtiofHïacht van 3ê°"5yhbdale Commissie, gehoord de KerkëKfke' Besturen. 1) De toelagen worden uitgekeerd in de maand September van het zelfde jaar, waarin zij zijn toegekend. Aangezien het echter gewoonte is geworden, dringende aanvragen om steun voor kerkelijke gebouwen van het Fonds voor Noodl. k. en p., indien aldaar de middelen ontbreken, overtebrengen naar de Generale Ka^'lSwjWSrvoor zulke groote toelagen de zelfde regelen gelden, welke bij dat fonds bestaan. s) De tweede alinea van d. is ingevoegd 15 Jan. 1918. Zij maakt het mogelijk, aan gemeenten, die niet noodlijdend zijn, tijdelijk hulp te verleenen. Het terugkomende geld kan dus andermaal worden toegewezen. Van „belegging" van inkomsten der Generale Kas is hier natuurlijk geen sprake, ofschoon rentevergoeding en jaarlijksche af lossing worden geëischt, waarvoor kerkvoogden, i eene schriftelijke verbintenis tot terugbetaling, nader te regelen voor iedere leening, afgeven. Eene dergelijke bepaling in art. 7 van het Regl. op het Fonds voor noodl. k. en p., in 1916 voorloopig aangenomen, werd in 1917 verworpen. (Hand. 1916 bl. 176—179; 1917 bl. 96—100, 130)./ -ihArt.! 5. De kas wordt beheerd door de Synode. Art. 6. De administratie der kas is opgedragen aan den QuaestorGeneraal, die daarvoor jaarlijks eene vergoeding geniet, welke wordt vastgesteld door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt. Art. 7. Van den staat der kas zal jaarlijks mededeeling worden gedaan aan de Kerkeraden léft in het officieel Orgaan der Nederlandsche Kerk, met aanbeveling van de belangen der kas. tjEÖ&EMENT OP DE KOSTEN VOOR HET BESTUUR DER NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK. i) Art. 1. De kosten voor het be- I stuur der Nederlandsche Hervorm- ] de Kerk worden bestreden uit een fonds, dat den naam draagt van Algemeene kas der Nederlandsche Hervormde Kerk ten behoeve van haar bestuur. *) Dit Reglement is in de plaats gekomen van het vroegere „Reglement op de Classicale kosten" (goedgekeurd JfiS Kon. BestjYuf Si'jW, Wijt li?dJE voornamelijk wegens de veranderde betrekking tusschen Kerk en Staat, reeds lang herziening behoefde. VBtv tegenwoordige Reglement is in werking getreden 1- Jinuari 1876. (Hand?W76 bl. 49^40, 83—85, 134—ifBBj'iWjlP 'A. bl. 91—101, 102—111). Sedert 1914 zijn i talrijke wijzigingen in het Reglement aangebracht, die bij de verschillende artikelen zijn aangeteekend. Art. 2. De beschikking over deze kas behoort bij de Synode, naar de regelen bij dit reglement valtgesteld. Art. 3. De administratie dezer kas wordt onder behoorlijken borgtocht gevoerd door den Quaestor-Gene- ! raai der Algemeene Synode, volgens zijne insttncw/'-3'1 Art. 4. Het toezicht op de administratie van den Quaesïwl j Oeneraal wordt namens de Synode uitgeoefend door de Algemeene' Synodale Commissie, die daarvoor jaarlijks eene Commissie van twee leden en twee plaatsvervangers uit haar midden benoemt. Deze Commissie is te allen tijde bevoegd inzage te nemen van de boeken en verdere bescheiden der administratie, de kas op te nemen en alles te verrichten, wat zij voor het toezicht noodig acht. Dezelfde Commissie %) neemt de jaarrekening op, uitemjk in de maand April, en brengt verslag uit in de voorjaarsvergadering der Synodale Commissie. De Synodale Commissie sluit de rekening voorloopig af, en brengt deze met het bij haar ingekomen rapport van hare gecommitteerden bij de eerstvolgende Synode ter tafel tot definitieve afsluiting. Indien de Synodale Commissie bezwaar maakt tegen de voorloopige afsluiting, geeft zij- de zaak aan de Synode over ter eindbeslissing. Van de afgesloten rekening wordt, wat de eindcijfers van elk hoofdstuk betrèjojj een afdruk met de noodige toelichtingen door de zorg der Synode ter kennis gebracht van de Kerkeraden en de kerkelijke Administratiën der gemeenten van de Nederlandsche Hervormde Kerk. *J Eeri 'voorstel om hier te laten vol- 268 REGL. OP DE KOSTEN VOOR HET BESTUUR. — Art. 4—7. gen: „bijgestaan door een accountant, die, benoemd door de Syn. Com., tevoren geheel de administratie heeft onderzocht" is in 1914 afgewezen (Hand. 1914 bl. 118—119). !fl2K j T3H HO o / V Art. 4*. Het kapitaal, .to.t.dit fonds behooreMfe, wordt'uèfegb' rh ' inschrijvingen op een der Grootboeken der Nationale Schuld; of in hypotheken op landerijen met ten minste Vs overwaarde,-voor welke belegging de toestemming der Algemeene Synode of der Algemeene Synodale Commissie wordt géVQrjderd; of in waarden, voorkomende op eene lijst, vastgesteld door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. Deze lijst mag echter slechts bevatten de fondsen, waarin ..dé iixtiya der Rijksverzekeringsbank belegd mogen worden. De stukken worden in open bewaargeving gedeponeerd bij de Nederlandsche Bank en kunnen v|p haar alleen, teruggenomen worden op eene aanvrage, geteekend door J den President, den Secretaris én den Qua&tor-Generaal.der'Synö.dë. De vervallen coupons kunnen 'aftgevorderd' worden op eene' aanvrage, dóór den.Quaestor-Generaal \ alleen geteekérra,. . De / Jn^rayWiJjen op een der Grootboeken geschieden onder het aigemèëne hoora: „De Algemeene Syno.de van ,de Nederlandsche Hervormde kerk in het Kón%£rijk der Netferiariêm | voor de Algemeene Kas'." ^ Het kapitaal van dit Fóifijk jKOrert yérhieerderd door 'köï&ikin- I jan, legaten en erfstellingen,, M- J dién' daaraan geen . Ompaalde,'ftg- i sremming is' ge'geVefi, en ofior dé j batige saldo's, „Koor, zoover-, ó^eze \ naar het oordeel Van de Algemeene Synode, gehoord den QuaestorGeneraal, belegd kunnen worden. x) *) In werking getreden 15 Jan. 1915. Hand. 1914 bl. 378—384, 400—401, 445, Art. 5. De inkomsten der Algemeene kas zijn: lo. toelage van het Rljkj r. kopbijdragen van de gemeenten; der Nederlandsche HervormdeRêrk: 3o. bijdragen der diaconieën; 4o. renten van beleggingen; 5o. opbrengst der Synodale Handelingen; 60. buitengewone baten. x) J) Aldus gewijzigd in werking gekomen 15 Jan. 1915 eh jjs Jan. 1921. Zie aant. 1 bij art. 4* en Hand. 1920 bl. 89, 90—91, 188—190, 227, (alwaar telkens voor: „3°—6° wordt 4'°— 7°" ^•?VBl*«r4i wor(len: „3°—5° wordt 4°—6a"7.^YJBinj|jB. 1921 bl. 180—181. Art. 6. De bijdragen der gemeenten worden verkregen door eenen omslag, waarbij (tedere gemeente •wordt^aangeslagen vooreen bed*»gjridoor haar telken jare aan den quaesrtö+'l3iSe¥tnWa§sis, waaronder zij ressorteert, en, < zooveel de Waalsche getóeétWei?betreft, aan den secrërans der Commissie voor de zaken der Waalsèhe 'kerjoèfn,331 door de bedoelde quaestoren' ën dfin1£et^oemden secretaris aan den Quaestor der Ajgemeene Synode Wfif'te maken. . . _,Q^nnainee^de! geineenten wordën ais eene gemeente besMquwsd. sb Art. 7. Voor dezen omslag worden de gemeenten in IQ V). klassen gerangschikt )mj;n tbiow Iedere gemeente draagt de som REGL. OP DE KOSTEN VOOR HET BEST-UUR. — ArtJff»—11 *. bij, welke zij naar hare klasse te betalen heeft, vermenigvuldigd met het cijfer van het getal van hare predikantsplaatsen, -è De jaarlijksche omslag bedraagt in de verschillende klassen, behoudens de vermenigvuldiging nJrtjjj^ boven bedoel*» in de eerste klasse f5; in de tweede f 10; in de derde fftnj in de vierde f20; in de •jHjfde f30; in de zesde f40; in de zevende f50; in de achtste f65; in de negende f80; in de tiende f 100. 2) 1) Vroeger 9 klassen (15 Febr. 1893). Wijziging in werking getreden 15 Jan. j iyw. nana. iüio Dl. SZ—84, 432—433; Bijl. B. 1917 bl. 227—228. V Art. 7 is aldus inwerking getreden 15 Jan. 1917. Hand. 1914 bl. 102—-BkL -Utj-118; 1915 bl. 164—165, 219— 613—614; 1916 bl. 82—84, 433—434; Bijl. B. bl. 227. Art. 8. De Algemeene Synodale Commissie stelt de bijdragen voor alle gemeenten voorloopig^yast, na g^raadfMëégd te hëbö^rPae'T'rovinciale Kerkbesturen en de Classicale Rteturen, welke eerste ook den Hjegkeraad der bij eene voorgestelde ^$$8*11? betrokken gemeente hoorm*3 fl|erna brengt zij den daarvan opgemaakten stkjit Jpet d^MP j gekomen adviezen bij de Algemeene Synode ter tafel, onder mededeeling, indien zij van de bedoelde adviezen is afgeweken, van de redenen, die haar daartoe hebben geleid. De Synode beslist en stelt de omslagen definitief vast. Zij zendt een afschrift van de lijst der omslagen aan den Quaestor-Generaal. x) Wijziging in werking getreden 15 269 Febr. 1893. Han&>VÜ91 bl. 86—87. 367 —368; BijüflftaatetJfl8-»aiO; 1892 bl. 102—103, 175. Art. 9. Bij de bepaling tot welke klasse eene gemeente behoort, wordt gelet op de talrijkneiaeinq» welvaart van hare leden, alsmede op de inkomsten van hare kerkegoederen. Bij gecombineerde gemeenten wordt het aandeel, door. elk van haar in den gemeenschappelijken aanslag te dragen, met het oog op dit artikel geregeld tenzij bij vroeger gesloten pn4erlinge overeenkomsten daarin nader mocbfyzijn voorzien. x) 1)iDeze 2e al. is toeeevoeed. omdat soms belangrijk .verschil bestaat lade gegoedheid van de deelen der gecombineerde gemeenten. In werking getreden 15 Jan. lSW'TM Art. 10. Het quotum van iedere gemeente wordt jaarlijks door den Kerkeraad vóór 1 Aprltf4j»wrgemaakt. De Kerkeraad vraagt het tijdig van het College der kerkelijke administratie van de gemeente. Art. 11. ElkejiYJjf jaren, te beginnen met het vijfde jaar na het in wwiti!jjp%ëden van ^ reglement, wordt, behoudens de quotiseering ttas^Wetm/ds, voortvloeiende uit de swhfing van nieuwe gemeenten, de opheffint^'van combinatiëï §èn de vfymQkxVftë in het getal der predikantsplaatsen van reeds bestaande gemeenten, de tabel van den omSHÊg door de Synodale CommisSW herzien en op dezelfde wijze, als bij art. 8 is bepaald, vastgesteld. Art. 11*. De quota kunnen, op 270 REGL. OP DE KOSTEN VOOR HET BESTUUR* Wt A«tlW*.tfti& voorstel van de Synodale Commissie, door de Algemeene Synode met ten hoogste 10 % worden verhoogd, telkens voor den tijd van iëti^kilR'iMien de toedtand varrde ; Algemeene kas dit noodig maakt.1) 1) Art. ll*'iH:ta werking getreden 15 Jan. 1916. Hand. 1914 bl. 102—104, 117—118; 1915 bl. 164—165, 555; 1916 Bijl. B. bl. 269. inBXr.t/. 11**. De bijdifcgen der dia- ! flSifièen worden ieder jaar bepaaid naar de gewone ontvangsten uit eigen middelen en collecten, zooals die op de d&cöMe-rekeningen van het vorig jaar vermeld worden. De bijdrage beloopt voor ontvangsten: van f 100 tot f 1000 f 2.50 van f 1001 tot f2000 f 5.— van f2001 tot f4000 f 10.— van f4001 tot f6000 f 15.— boven f6000 f 25.— Indien de ontvangsten minder dan f 100 bedragen, wordt geen bijdrage gestort. De bijdragen moeten jaarlijks vóór 1 Juli bij den quaestor der classis worden gestort.1) 1) Dit art. is in werking getreden 15 Jan. J*21. Hand. 1920 bl. 90—91, 1S8—190,^27; 1921 Bijl. B. bl. 180—181. Art. 12. De uitgaven ten laste der kas zijn: lo. de reis- en verblijfk^ten of presentiegelden van de leden der Synode en der Synodale Commiss en van de uit haar midden gecommitteerde leden; 2o. het honoijarium en de bureaukosten van den secretaris der Sy- I node; 'u 3o. het honoranjjgn van den Quaestor-Generaal wegens de ad-> ministratie der kas; 4o. de vergaderingskosten der Synode en derii8jfiK>dale Commissie; I jart miv s 5o. de reis- en presentiegelden van de leden der Provjflfliale Kerkbesturen, de Commissie voor de zaken der Waalsche kerken; daaronder begrepen, alsmede van hunne secundi; 6o. de honoraÓ*öBn bureaukosten van de secretarissen dier Besturen; 7o. de reis- en presentiegelden van de leden der Classicale Besturen !); 8o. de honoraria en bureaukosten van de scriba's der Classicale Besnaren, alsmede van den Cïassiea1eA>'quaestor2); 9o. de kosten der kerlcvS&ffetfe fïr lOo. de toelagen voor de Classicale vergaderingen; 11 o. de toelagen aan de ringen; i2o. drukloonen; 13o. vergoeding van kerkelijke en burgerlijke proceskosten; a 14o. de algemeene administratiekosten voor de Algemeene kas; 15o. buitengewone uitgaven.4) *) In de Synode van 1913 werd met 15 tegen 4 stemmen aangenomen, dat de scribae der Class. Besturen recht hebben te deelen in de reis- en presentiegelden der leden. Hand. 1913 bl. 498 2) De Sj'node is van oordeel, dat, indien de betrekkingen van scriba en quaestor gescheiden iijh, aan den scriba twee derde, aan den quaestor een derde toekomt van het bedrag voor den scriba-quaestor bestemd. ; rtèitib 3) Zie Regl. op de kerkvisitatie, artt. 21—23. *), Ben voorstel om hiertoe ook te rekenen reis- en verblijfkosten van de leden eens Be^tuurs of van het Moderamen van een ring, afgevaardigd voor een of andere gelegenheldt. werd afgewezen. (Hand. 1916 bl. 130—133). Eveneens etns,voorstel om de, artt. 7. REGUOP DE KOSTEltyfilOR HET BESTUUR. ~T&tq 271 8, 9, 11 en 18 zóó te wijzigen, dat de quota zouden geheven worden door de heffing van een bepaald percentage van het gepaddelde der intónMKn'MrTterV voogdijen. (Hand. 1916 bl. 103—106). 1 Art. 13. Het honorarium en het bedrag der bureaukosten ten behoeve van den secretaris der Synode en het bedrag van het hem te verleenen pensioen, als ook het honorarium van den QuaestorGeneraal, worden door de Synode vastgesteld. De reiskosten voor de leden der Synode en der Synodale Commissie worden, voor zoover van een publiek vervoermiddel kan worden gebruifcjMmaakt, berekend naar de hoogste klasse van het tarief dier vervoermiddelen, en voor zoover daarvan geen gebruik kan worden gemaakt, worden de gemaakte rets- : kosten in rekening gebracht. De verblijfkosten en presentiegelden van de leden en de bijzondere toelage voor den president worde» vastgesteld door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt.*) De leden, die hunne woonplaatsen iccus een uag voor ae opening aer Vergadering moeten verlaten of op den dag der sluiting niet meer kunnen bereiken, ontvangen in beide gevallen ook voor dien dag vergoeding van verblijfkosten.^,,; Het bedrag der honoraria van de secretarissen en scriba's der Provinciale en Classicale Besturen, alsmede dat van den Classicalen | quaestor, worden door de Synctfje ifiungesteld op voordracht van de | Synodale Commissie, na de betrokken Besturen te hebben gehoord. IV L Het bedrag van de overige kos-t [ ten der vermelde Besturen» :met inbegrip der bureaukosten, alsmede van de toelagen aan de Classicale vergaderingen en aan de ringen, wordt insgelijks op voordrac^S van de Synodale Commissie die de froYBfcBiale Kerkbesturen hoort, door de Synode geregeld, doch de onderlinge verdeeling er van aan de raspeptëBVe Besturen overgelaten, i rmté Voor de secundi en tertii, die bij de Provinciale Kerkbesturen krachtens het Reglement op het examen van Candidaten jtor toelating tot de Evangeliebediening opgeroepen worden, worden de reiskost*!! ^berekend en vergoed, voor zoover van een publiek vervoermiddel kan worden gebruik gemaakt, naar de hoogste klasse van het tariêf 'öjjejH vervoermiddelen,!, en voor zoover daarvan geen gebruik gemaakt kan worden, worden de gemaakte kosten vergoed. Hunne verblijfkosten en-^presentiegelden worde* (vastgesteld door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt. 3) *) Aldus in werking getreden 1 Jan. 1922. Hand. 1920 bl. 132—134, 136—139, 142—143, 482—484: 1921 bl. 71—73. 98—101. Het bedrag is door de Synodale Commissie thans vastgesteld op f 10 VÏSlï verblijfkosten, met een door de Synode1 eventueel! Jte bepalen toeslag,U Qovnoto presentiegeld voor leden, die in 's-Gravenhage wonen; voor den president f 5 bovendien voor eiken dag. 2) Deze bedragen zijn in 1921 herzien en vastgesteld. Bijl. B. 1921 bl. 28—30. 3) Deze bedragen zijn in 1921 '§S* bftrcïr-w'-'f1 7SfcorT eiken dag verblijfkosten, of, als zij ter plaatse der vergadering wonen, f 3.50 presentiegeld. 2% REGL. OP DE KOSTEN VÓÓR ff&V BBiWÜR. — Art. 14—18. Art. 14. Voor de kosten der persoonlijke kerkvisitatie wordt eene som voor iedere classis door de Synode vastgesteld op voordracht van de Synodale Commissie, die de Provinciale Kerkbesturen en door deze de Classicale Besturen hoort.1) Aan gecommitteerden voor eene buitengewone kerkvisitatie wordt een vacaties-geld ten laste van de Algemeene kas toegekend, vast te stellen door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt. 2) " *) Deze eerste alinea van art. 14 had behooren weggenomen te worden of gewijzigd bij de herziening van het Reglement op de kerkvisitatie. Thans is zij met art. 22 van dat Reglement ii sffjld. 1( 2) Het bedrag is thans bepaald op f 5 voor een dag en f 5 meer indien zij een nacht moeten ;WtbT9wfiw' Art. 15. De Synodale Commissie geeft de noodige/i^oorschriften betreffende het model der declaratiën, de wijze en den tijd van betaling en alles wat de comptabiliteit betreft. Art. 16. Wanneer één of meer leden van een Classicaal Bestuur voor zakeo^Jpiet vallende in de termen van het Reglement voor kerkelijk opzichtten tucht enz., of van dat op de Kerkvisitatie, zich buiten hunne woonplaats begeven, komen de kosten ^Hiérvan ten laste van de personen, •Mnleges of . gemeenten, ten wier behoeve zulks geschiedt. Het bedrag der kosten wordt vastgesteld als volgt: de reiskosten, voor zoover van een publiek vervoermiddel kan worden gebruik gemaakt, voor elk lid berekend naar de hoogste klasse van het tarief dier vervoermiddelen, en voor zoover daarvan geen gebruik kan gemaakt worden, worden de gemaakte reiskosten vergoed. De verraffkosten worden bepaald door de Algemeene Synode of door de Algemeene Synodale Commissie, wanneer de Synode haar dit opdraagt. !) De kosten worden voldaan binnen één maand na de inzending der declaratie. In het Waalsche ressort worden de reis- en verblijfkosten berekend naar een tarief, ontworpen door de Waalsche Commissie en goedgekeurd door de Algemeene Synode. 2) *) Het bedrag der verblijfkosten is : thans bepaald op f 5 daags voor elk lid. ") In 1874 is deze alinea opgenomen wegens den exceptioneelen toestand, waarin het Waalsche ressort verkeert door het ver uiteen liggenn van hare gemeenten. Art. 17. De kosten van het bestuur over iedere bijzondere gemeente blijven te haren laste, en worden op de gewonënwfl^e gevonden. Art. 18. Dit Reglement treedt in werking den 1 Januari 1876. Met dien dag vervalt het Regtetflent op de Classicale kosten met alle daartoe betrekkelijke besluiten, als ook alle regeling van honoraria en toelagen, voor zoover Utt'met dit reglement in strijd worden bevonden. BIJL. I. (Bij het Algemeen Reglement) AANHANGSEL. ZESDEiHOOFDSTUK *wljilrfjde Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden. Van de Godsdienst. MB^HÉWB. Ieder belijdt*^t(è godsdiernstjgè meeningen met volkomen vrljneid, behéidens de bescherming der maatSKhjfpptr'o'teï! hare leden tegen de overtreding der strtttffUW-lf 168 (165). Aan alle kerkgenootschappen in hetfffijk wordf'geMfke bescherming verleend. ■,SH5J»*(166). De belijders der ondèrSSMteldene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten en hefibeftïïJtl^lè* aanspraak op het bekleeden v*n waardigheden, ambten en bedieningen. -^Wür (167). Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en WMpWh plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verkettering der openbare orde en rust. Onder dezelfde* bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten. 171 (168). De traktementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. *) Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd of het bestaande vermeerderd worden. 172 (169). De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. fi I?0). De tusschenkomst der Regeering wordt niet vereischt bij de briefwisseling met de hoofden der onderscheidene kerkgenootschappen; noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften. ,,m *) Tegen het ontwerp van de Grondwetscommissie, ingesteld bi] Kon. Beswil Vaar 24!EMaart 1910, n° 16 ontwikkelde de/^Syn. Comm. bezwaren.' (Bijl. B. 1913 bl. 365—372). Regl. der Ned. IMK». Kerk. 18 274 WET OP DE KERKGENOOTSCHAPPEN. Wet van den lOden September 1853, S. 102, tot regeling van het toezigt op de onderscheidene kerkgenootschappen. (Zooals die wet is gewijzigd bij de wettenj'yap; 15 April 1886, S. 64, 31 Decem- j ber 1887, S. 265 en 15 April 1 1896, S. 70). Wij Willem III enz. 1. Aan alle kerkgenootschap^fëff' is en blijft de volkomeiï*Vr1jheid verzekerd, alles wat hunne godsdienst en de uitoefening daarVkn infliyunnen eigen boezem betreff/j^ regelen. De bepalingen betreffende de inrigting en het bestuur worden, voor zooveel zij niet reeds aan Ons bekend zijn gemaakt, binnen eene ! maand na de afkondiging dezer wet, door de bestuurders of hoofden der kerkgenootschappen aan Ons medegedeeld. Nieuw te maken bepalingen worden mede vt^^ttf^HM het in werking brengen daarvan, op gelijke wijze te Onzer kennis gebracht. Voor zooveel er zich onder de bepalingen, bij dit artikel bedoeld, eenige bevindt, welke de medewerking van het Staatsgezag vereischt, wordt die medewerking niet verleend, tenzij de bepaling door Ons is goedgekeurd. 2. Vreemdelingen aanvaarden geene kerkelijke bediening, dan na daartoe Onze toestemming te hebben verkregen. ''jjöfeen in het belang der openbare orde en rust kan die toestemming geweigerd worden. 3. De titulaturen in de kerkge- j nootschappen aan de bedienaren der openbare, godsdienst toegekend, I geven noch ten opzigte van-Wt"T wereldlijk gezag, noch ten opzigte van andere kerkgenootschappen, eenige aanspraak, rang of voorregt. In de aanraking met het wereldlijk gezag worden die titulaturen alleen, gebezigd met vermelding nU flen geslachtsnaam der titularissen. 4. De ter aanwijzing van kerkelijk gebied door kerkgenootschappen gebezigde namen van provinciën of gemeenten worden slechts als van kerkelijken aard beschouwd en hebben geen verder gevolg. 5. Synodale vergaderingen en hoofden, die kerkgenoot*|Cj)appen vertegenwoordigen of besturen, behoeven Onze goedkeuring op de plaats van vestiging. Voor zooveel deze goedkeuring bij de afkondiging dezer wet nog niet is verleend, wordt, na met hen gehouden overleg, door Ons, den Raad van State gehoord, over de geschiktheid der aangewezene vestigingsplaats uitspraak gedaan. Alleen in het belang der openbare orde en rust en bij een met redenen omkleed en openbaar gemaakt besluit kan een aangewezen vestigingsplaats als zoodanig door Ons ongeschikt worden verklaard. 6. De bedienaren der openbare godsdienst dragen het gewaad voor kerkelijke plegtigheden of bij de uitoefening van de openbare godsdienst in hun kerkgenootschap gebruikelijk, niet dan binnen gebouwen en besloten plaatsen, of daar, waar de openbare godsdienstoefening naar het 2e lid van art. 1671) j der Grondwet, is toegela^^^B handeld." 10. De officieren van Justitie bij de arrondissementsregtbanken eischen, overeenkomstig met de 'bepalingen. *) T.w. Burgemeester en Wethouders. (Missive van den Min. v. Binnenl. Zaken d.d. 9 Febr. 1864.) 2) Thans art. 170. van art. 854 van hetuWitboek van Burgerlijke Regtsvordering, voor de regtbank, ter burgerlijke teregt- : z¥rhitg,,,de toepassing van het voorgaand arffltéi. '>b Geene vervolging kan door hen worden ingesteld dan op magtiging van den procureur-generaal onder wiens bevelen zij staan, of op last dete regters in de gevallen, voorzleftu'bij art. 31 van het WétbtWkn ; vffl3St'rafvordering e*nStt. 73 van de wet op de Regterlijke Organisatie en het beleid der Justitie. 11- sJtan het vonnis wordt appèl, van het arrest cassatie toegelyatüw 12. Die, na eenmaal ter zake van overtreding dezer wet te zijn veroordeeld, zich aan herhaling daarvan schuldig maakt binnen den tijd van vijf jagCn nadat de vroegere veroordeeling onherroepelijk is geworden, wordt gestraft met de schorsing in de uitoefening zijner burgerschapsregten voor' den tijd vÉftïiirie tot tien jaren, en met hechtenis van een dag tot een jaar, te zamen of afzonderlijk. 13. De regtsgedingen krachtens het voorgaand artikel ter zake van herhaalde^ overtreding,, gevoerd, worden op de gewone wijze voor den gewonen ; ,strafregter behandeld. De vervolging wegens overtredingen van deze wet verjaart door verloop van twee jaren. 14. Bij het in werking komen dezer wetr,z/jn, behoudens de bepalingen der wetten en reglementen, bedoeld in art. 167 J) der Grondwet, afgeschaft de' Wet van 18 Germinal jaar X en alle andere met de tegenwoordige wet strijdende bepalingen. 2) tj Thans art. 170. 2fê WET OP OÈ KERKOENOOTSCfiAPPEN. a) Door déri Minister van Justitie is déri 21 Mei 1921 eeti Staatscommissie geïnstalleerd, ingesteld bi} Kon: Besluit van 16 April 1921 N° 144, aan welke is opgedragen: lo. de beantwoording van de vraag, of het noodig of althans wenschelljk is, wettelijke maatregelen iri fb vwnSh, waardoor?^? a. hét reent'^it kerkgenootscHapilêlt' om als zoodanig op te treden en aan i het rechtsverkeer deel te nemen, als- i mede hunhe volledige vrijheid om hunne «kwendige aangelegenheden te regelen, wordt erkend en bevesügd; b. de burgerrechtelijke gevolgen der kejkëlijke reglementen en voorschriften; alsmede de gevallen waarin en de Wijze waarop bij de wetgeving en het bestüut het gevoelen der kerkgenootschappen moet worden ingewonnen, worden geregeld; ^QiJijrl tla. in zooverre deze vraag ontkennend wordt beantwoord, de grondéh aan te geven, waarop dit gevoelen j bCHfef;1- w'sooverre het antwoord bevestigends luidt, een ontwerp van zoodanige maatregelen aan te bieden met bijbehoorende toelichting. De Staatscommissie heeft haar, rapport den 6en Mei 1922 aan H. M,/jtói Koningin aangeboden. Uit het wetboek van strafrecht. Art. 145. Hlp'ëfe door geweld of bedreiging mét geweld, hetzij eehè geoorloofde openbare gctóéfflenSfige ttfëënk'dhfet, hetzij eene geoorloofde kerkelijke plechtigheid of twgrafeni^fwclnïgheid vétftntfèrt, Wwdt gestraft met gevangenissttSf1 van ten hoogste een jaar. Art. 146. Hij die opzettéBfk' door I Mit<*tfrtiiefcken van wanorde1 of het maken vatft gedrulseh hetzij eene geoorloofde openbare godsdienstige bijeenkomst, hetzij eene geoorloofde kerkelijke plechtigheid) dfcfbegrafenlsplechtigheid stöattsptwbrdt gestraft met gevangenisstraf tv!»™*: Hoogste eene maand dfc'jgeldboete van ten hoogste honderdtwintig gulden. > ■ Art. 147. Met gevangenisstraf van ten hoogste drifintaanden of'-'gelnV böete van bten hoogste honderdtwintig gulden wordt gestraft: lo. hij die een dienaar van den godsdienst in de geoorloofde waarneming zijner bediening bespot. . .t(M'fiij oteKlroorwerpen aan eenen eeredienst gewijd, waar en wanneer de uitoefening van dien dienst geoorloofd is, beschimpt. Art. 449/i De bedienaar van den godsdienst, die, vóór dat partijen hem hebben doen blijken dat haar huwelijk ten overstaan van den ambtenaar van o den burgerlijken stand is voltrokken, eenige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk, verrieSt^rwordt gestraft met geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. Indien tijdens het plegen van de oVertreding nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeetingiivan den schuldige wegwis > igèhjke overtretibïg' onherroepelijk is geworderiS>hfclÉ$ in plaats van de geldboete, hechtenis van ten hoogste ;twee maanden worden opgelegd. BIJL. II. (Bij het Algemeen Reglement.) ALGEMEEN REGLEMENT OP HET BEHEER DER KERKELIJKE GOEDEREN EN FONDSEN VAN DE HERVORMDE GEMEENTEN IN NEDERLAND, EN HET TOEZICHT DAAROP. Art. 1. Het beheer der kerkelijke goederen en fondsen der Hervormde gemeenten in Nederland en de zorg voor de kosten van haren eeredienst zijn in iedere gemeente opgedragen aan Kerkvoogden, onder medewerking van Notabelen en onder toezicht van Provinciale Colleges en van een Algemeen College. De Waalsche gemeenten vormen een bijzonder ressort, met een eigen College van toezicht, dat ten aanzien van zijnen werkkring en zijne bevoegdheid met de Provin¬ cie ^oneges geujK staat. EERSTE HOOFDSTUK. Van het beheer. EERSTE AFDEELING. Organisatie der gemeenten ten aanzien van het beheer. Art. 2. Stemgerechtigde leden eener gemeente zijn alle mansjidmaten, die bij het vaststellen der lijst, vermeld in art. 5, onder haar ressort wonen, den ouderdom van | 23 jaren bereikt hebben en ten minste één jaar geleden hetzij bij den Kerkeraad geloofsbelijdenis afgelegd hebben, hetzij op ingediende attestatie of bewijs van lidmaat- , schap als lidmaten der gemeente erkend zijn. Van de uitoefening van het stem. recht zijn uitgesloten zij, die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens onnoozelheid, krankzinnigheid, razernij of zwakheid van vermogens de beschikking of het beheer over hunne goederen verloren hebben, alsmede die nalatig zijn in het voldoen van het aan de gemeente verschuldigde, hetwelk od den da et van Hp «luitin tOfdezen kiütoeene belooning worden toegekend bij een door het ! Provinciaal Collegte'evan toezicht j goedgekeurd besluit van Kerkvoogden en Notabelen. De rentmeester of ontvanger, die geen KerhVoogld is, zal tenagenoege | van Kerkvoogden zékerheid stellen. $ovnw I Art.iJi De Kerkvoogden of Notabelen, die zich > aan ontrouw of | verregaand plichtverzuim of aan wangedrag schuldig maken, kunnen ; uit hunne betrekking worden ontzet. Zoodanige ontzetting heeft niet plaats dan op voordracht van Jfctjt Provinciaal College, door het Algemeen College, nadat de betrojfr! ken Kerkvoogden of Notabelen door dit laatste; zijn gehoord, althans tot verdediging in de gelegenheid zijn gesteld. >il Hij, die van de bediening van -Mèrkvoogd of Notabel is ontaet, of, geschorst zijncte)'-bedankt, kan in den loop der eerstvolgende vijf■ jaren noch tot Kerkvoogd.nBÖch tot Notabele worden benoemd. Het Provinciaal College is bevoegd, om, hangende het onderzoek, de beklaagde Kerkvoogden of Notabelen in de uitoefening van hunne bediening te schorsen en j -gSfléttflfl, wordt gevoerd. Indien de beheerders ontbreken, voorzien de Kerkvoogden in het beheer der pastorij- en kosterijgoederen. Art 10. Kerkvoogden ^"bewaren alle-stukken, die tot de kerkelijke 280 ALO. REÖ6. OP HET BEHEER.' •»*■ Art. 10—12. goederen en fondsen van hunne gem«eriiënfile,trekking hebben. '"'Éf^ maken, onder medewerking van Notabelen, inventarissen van de goederen, fondsen, baten, schulden « lasten, naar een door het Ppfrvinciaal College vast te stelten model. Van de onroerende goederen, waaronder worden begrepen - alle zakelijke rechten in zulke goederen, worden daarbij aangeduid de kadastrale indeeling en grootte, de jaarlijksche yaste of gemiddelde opbrengst, de plaatselijke benaming en ligging, met eene nauwkeurige opgave van de voordeelen en lasten, daaraan vëifcbnden. Deze inventarissen worden, voor zooveel de pastorij- en kosterijgoederen betreft, na overleg met de tijdelijke gebruikers of beheerders, vastgesteld. Een afschrift van deze inventarissen, door Kerkvoogden géwaatimerkt, wordt aan het Provinciaal 'tSÓBege gezonden en een ander, voor zooveel de pastorijgoederen twitreft, aan den Kerkeraad. Zoo dikwerf daartoe aanleiding bestaat, worden gemelde inventarissen bijgewerkt, Waarvan aan igfenoemde Colleges kennis wordt gegeven; ■ Art. 11. In iedere gemeente wordt jaarlijks eene begrooting Opgemaakt van al hare inkomsten en uitgaven, loopende van den lsten Januari tot den 31 sten December. Het ontwerp dier begrooting, ingericht naar een door het Provinciaal College vast te stellen model, wordt vóór den lsten November, voorafgaande aan bet jaar waartoe zij betrekking heeft, door Kerk| voogden in eene: gecombineerde vergadering va* Kerkvoogden en Notabelen ter tafel gebracht, en door deze vergadering, na onderzoek, zoo noodig gewijzigd, vóór den 15den derzelfde maand vastgesteld. Is na de vaststelling verandering in de begraotingiBOodig, dan wordt I daartoe door Kerkvoogden en Notabelen besloten. . De begrooting alsmede de verandering in de vorige alinea bedoeld, liggen op tijd en plaats, bij openbare aankondiging aangewezen, 14 dagen ter inzage roor de stemgerechtigde leden, die gedx*rende dien tijd hunne bezwaren schriftelijk daartegen kunnen inbrengen bij het Provinciaal College van toezicht, dat in hoogste ressort -bèslMy ) Van deze begrooting en de be"SitiMen tot verandering wordt ivejv Vtiigètts aan het Pro^BOiaal College ■afsclWrft gezonden. Art. 12. Indien de gewone inkomsten niet voldoende zijn pm de uitgaven te dekken, .kan het ontbrekende gevonden worden door eenen hoofdelijken omslag. In den hoofdelijken omslag worden begrepen alle personen, die een eigen middel van bestaan hebben, binnen de kerkelijke gemeente > hun hoofdverblijf houden en volgens het Algemeen Reglement van de Hervormde Kerk in het Koninkrijk deel Nederlanden tot die Kerk behooren. De grondslagen, naar welke de hoofdelijke Omslag geheven wordt, en de wijze van invordering worden bij plaatselijk Reglement geregeld, n -M&kHUÊtfïOP HET BEHEER; -mAtttHhrlR. Art. 13. Het kohier van den hoofdelijken omslag wordt door Kerkvoogden opgemaakt en door Kerkvoogden en Notabelen vastgesteld. Van die vaststelling wordt aan>"lüéwilging gedaan, onder mededeeling, dat het kohier gedurende veertien dagen voor de gemeente ter inzage is gelegd. Het aanslagbiljet, uitgereikt binnen twee maanden na de vaststelling van het kohier, behelst een uittreksel uit het kohier voor zooveel het den aangeslagene betreft, niet vermelding van den dag der uitreiking. Binnen één maand na de uitreiking kan de aangeslagene schriftelijk tegen zijn aanslag bij I Kerkvoogden en Notabele» beswaren inbrengen. ' Kerkvoogden en Notabelen beslissen daarop zoodra mogelijk en geven van hunne beslissing terstond schriftelijk" kennis aan den belanghebbende. Van de beslissing van Kerkvoogden en Notabelen kan binnen drie weken, na de dagteekening der kennisgeving aan den belanghebbende, in hooger beroep worden gekomen bij het Provinciaal College, dat in hoogste ressort beslist. De verplichting tot het betalen van den aanslag wofW door het indienen van bezwaarschriften en het instellen van beroep, niet opgeschort. Heeft de befalstihgschul""dfife-'TfÓór de eindbeslissing zijn aanslag geheel of gedeeltelijk betaald, dan wordt het eventueel teveel betaalde hem zoo spoedig mogelijk terugbetaald. Art. 14. Ketfwoogden doen vódr den lsten Juni in eene gecombi¬ neerde vergadering Mn Notabelen rekening en verantwoording van hun beheer over het afgeloopen jaar. a . Deze rekening, ingericht naar een door het Provinciaal College vast te stellen model, wordt binnen vier weken opgenomen en vastgesteld. Kerkvoogden onthouden zich hierbij van medestemming. Art. 15. Nadat de rekening door Notabelen is vastgesteld, ligt zij gedurende acht dagen ter inzage van de gemeenteleden, op tijd en plaats 'b^i• openbare afkondiging aangewezen. Binnen veertien dagen zenden Kerkvoogden een afschrift der rekening aan het Provinciaal College. Art. 16. Elk stemgerechtigd lid der gemeente is bevoegd de bezwaren, welke hij tegen de rekening en Vfjgmtwoording van Kerkvoogden mocht hebben, aan het Provinciaal College mede te deelen, dat daarop in hoogste ressort beslist. :'. Aft. 17. De regeling van het gebruik der kerkgebouwen voor de .godsdienstoefeningen blijft aan den Kerkeraad. lo Tot veranderingen, welke invloed hebben op de inkomsten of uitgaven der gemeente, is overleg met Kerkvoogden noodig. Art. 18. Organisten, kosters en andere kerkelijke bedienden; net uitzondering van voorlezers, voorzangers, godsdienstonderwijzers en krankenbezoekers, worden door Kerkvoogden benoemd, van instructièn voorzienV geschoihx :en ontslagen, den Kerkeraad gehoord. 282 ALG. RÈttlAOP HET BEHEER. —i fattifagk n?lBipl}aarweddej*iof andere belooningen aan kerkelijke beambten, die niet .ter- benoeming staan van Kerkvoogden, uit de kas der gemeente te betalen, worden, "na overleg met den Kerkeraad, door Kerkvoogden enlNotabelen in eene gecombineerde vergadering vastrgëStéttfcuOrftnc De predikanten worden niet geacht tot de kerkelijke beambten te behooren, behalve voor zoover aangaat de regeling hunner jaarwedde. Art. 19. Kerkvoogden vertegenwoordigen de gemeente bij alle handelingen, de kerkelijke goederen en fondsen of de kosten van den eeredienst betreffende. Zoodra die handelingen echter de perken van het gewoon beheer te buiten gaan, doen zij deswege een "Vöbmfeel aan de gecorriWneêrde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen, en gedragen zich naar de besluiten in die vergadering gevallen. ?f Tot conservfcrtbfte'imaatregetih zijn Kerkvoogden inmiddels bevoegd!* Tot de besluiten, waarbij de raexKMöfahg van Notabelen wordt gevorderd, behooren die tot het ■hs> a. het opnemen van gelden; ; • 'J'.b. het vervreemden, bezwaren of verpanden van onroerende gbèdebèK of van inschrijvingen op' het [ Grootboek en andefftschuldbrilwért; c. het aanvaarden van schenkingen, erfenissen of legaten, waaraan lasten verbonden zijn; d. het instellen van rechtsgedingen, behalve tot invordering van ' kerkelijke belasting, van huur van zitplaatsen of vanfoJindere in het openbaar verhuurde eigendommen, -Van interessen en van andere dergelijke inkomsten; nc e. het aangaan eener dading of van een compromis, of het zich ■«erüédigen tegen seehtsisorderingen en hèt berusten daarin; ' n'jV het verhuren van onroerende goederen op een andere wijze dan volgens plaatselijk gebruik en in het openbaar ten overstaan van een daartoe bevoegd openbaar ambtenaar. Deze bepaling is op het verhuren jr-^poi)'Jhtaizén niet van toepassing. Art. 21. De gelden der gemeente mogen, zonder machtiging van het Provinciaal College, niet anders worden belegd dan door aankoop van onroerende goederen, van in- 1 schrijvingen op een der Grootboeken yan de Nederlandsche [ Nationale Schuld, of bij, uitleening onder eerste hypothecair verband op landerijen, tot een bedrag van [ ten hoogste de helft van de geschatte waarde dier landerijen. I Eveneens kunnen, zonder zoodanige machtigjpg, gelden op een spaarbank of boerenleenbank tot een bedrag van hoogstens vijfhonderd gulden^btjjdelijk wdrden be- I legd. alg. REdLvOP HETBbHeER. -±->.MG22—27. 283 ■ V«or den lsten October bevorens. Tussch^gliids ingeyajtefl vacaturen kunnen tegelijk met de periodieke worden vegfluki, ten wa^^et i getal der leden tot minder dan vijf : mocht zijn gedaald. Art. 31. Elk College verkiest uit zijn midden eenen Voorzitter, alsmede uit of buiten zijne leden eenen . Secretaris. Aan den Secretaris kan een .honorarium worden toegelegd. Art. 32. Elk Provinciaal College heeft zijnen zetel in de hoofdplaats der provincie. Het vergadert ten minste eens in de drie maanden, en voorts zoo dikwijls .de Voorzitter het noodig oordeelt, of drie leden zulks, met opgaaf van redenen, i schriftelijk verlangen. Het Algemeen College kan, op voorstel van de PjiBWtiHciale Colleges, ontheffing''J Verleenen van de I verplichting om ten minste eenmaal in de drie maanden te vergaderen. ~S.'-#W College van toezicht voor de Waalsche gemeenten vergadert ter plaatse ■ door zijnen Voorzitter te bepalen, ten minste eenmaal 's jaars. Art. 33. De wijze, waarop spöedeischende zaken tusschentijds zullen worae'h afgedaan, wordt door elk College bij zijn Reglement van orde geregeld. Art. 34. Door de zorg van elk College worden de inventarissen, in art. 10 vermeld, verzameld, in orde gehouden en zooveel mogelijk bijgewerkt. Art. 34*. Warneer hetzij Kerkvoogden, hetzij Notabelen, in gebreke0)fj§yen uitvoering te geven aan de voo^hrjften van het JSjtgemeen of, van het Plaatselijk Reglement, of wanneer een der AL&. RËGt. ÓP HET Bfir1ft!eifc7^lrt}94*---40. 285 beide of beidé CÖheges OntlSfélteH, wordt ifl:,lid; WtvèéHng doOf hét PréVmclaW Collége tfodtzien. Art. 35. Zoo dikWijlS'een Provinciaal Golwgé'.,'héf^oor een behoorlijk toezicht noodig acht, kan het van KerT^bögden en Notabelen mondelinge erf 'ieBHiftelij ke ThlMclIf ting en overlegging van bescheiden vragen. TWEEDE AFDEELING. Van het Algemeen College. -nvn 6b. Het Algemeen College van toezicht op hefjiteeheer der kerkelijke goederen en fondsen)a/ém'. de Hervormde gemeenten 'bestaat; uit dertien leden. Door eilrj Provinciaal College en door het College van toezichtrmtfen deaWalalsche gemeente* wordt één lid uit hun midden benoemd. Deze benoeming geschiedt voor dOB'ifljd van drie jaren, b: Een derde dwialtfuwvbenoemde leden treedt jaarlijks met den lsten Januari volgens daartoe op te maken roosten ati'w De vervulling der plaatsen^ door zulk aftreden open te vallen, heeft bij voorraad plaats in de laatstvoorafgaatidè vergadering van het betrokken.College; die van andere vacaturen in de eerste vergadering na baar ontstaan. Verder Wordt door de Algemeene' Synode èêft lid uit haar midden aangewézen.' ■ * Aan elk lid wordt een secundus toegevoegd, die de vereischten heeft om als lid «p te treden. Art. 37. Het Algemeen Coltegé kiest jaarlijks uit zijn midden eenen Voorzitter en eenen Onder-Voorzitter, alsmede uit of buiten zijne leden eenen Secretaris en desnoodig eenén Thesaurier. Aan den > Secretaris en aan den Tlhteatltier kan een honorarium worden toegelegd, ddor het College tast te stelten. Art. 38. Het Algemeen College vergadert eens in het jaar te 's Gravenhage. -ë wdddier vergadering wordt door den Voorzitter bepaald. Indien de Voorzitter het noodig 'oordeelt of vijf leden hem daartoe^; met opgaat vjws-redenen/ . ^|ien schriftelijk voorstel doen, wordt er eene buitengewerië vergadering belegd. ! Art. 39. De wijze, waarop in de afdoening van spoedeischende zaken? buiten den tijd der vergaderingen, zal worden voorzien, wordt bij Reglement van orde bepaald. !, zA^tny40. Het Algemeen College waakt voor de belangen der Hervormde gemeenten ten aanzien van hare kerkelijke goederen en fondsen en van andere middelen om in de kosten van den eeredienst te voorzien. . nlle*9is ambtshalve bevoegd, de bepaling van een goedgekeurd-: Plaatselijk Reglement, welke in strijd is met het Algemeen Reglement, na het Provinciaal College geboord te hebben, te schorsen of teovwtiietigen. Het regelt daarbij de gevolgen van deze schorsing of vernietiging. Het neemt, behoudens de uitzonderingen in art. 11 al. 4, art. 13 al. 5 en art. 16, m hooger 286 ALG. REGLItOP-HET BEHEER. — Art. 40—42. beroep kennis van alle besluiten en beslissingen van de Provinciale Colleges en van het College voor de Waalsche gemeenten, waar belanghebbenden dit vorderen. Zoodanig beroep moet,b onder opgave van gronden, binnen drie weken na de dagteekening der kennisgeving van het besluit of de beslissing, worden ingesteld. Worden tijdens het onderzoek onregelmatigheden ofenuerkeerdheden ontdekt, welke met het geschil zelf geen onmiddellijk verband houden, dan zal het Algemeen College ambtshalve, bij afzonderlijk besluit, daarover recht doen. Bij de behandeling eener zaak in hooger beroep of ingeval van ambtshalve beslissing kan het lid, dat voor het betrokken College zitting heeft, inlichtingen geven, maar niet aan de stemming deelnemen. Geldt het de ontzetting van een of meer Kerkvoogden of Notabelen, zoo onthoudt het lid, benoemd door het College, van hetwelk de voordracht is wfgegaan, zfBh eveneens van alle medewerking tot de te nemen beïfissing. Art. 41. Indien eene gemeente mocht te niet gaan of zoodanig teruggaan, dat hare goederen en fondsen als buiten wettig beheer kunnen worden beschouwd, of indien het om andere gewichtige redenen noodzakelijk is, in de regeling van het beheer te voorzien, geeft het betrokken Provinciaal ,< of Waalsch College daarvan kennis aan het Algemeen College, dat alsdan in dat beheer voorziet en beschikkingen maakt, die strekken kunnen! om gemelde goederen en fondsen bij voortduring, althans zoo na mogelijk, aan hunne bestemming te doen beantwoorden. Art. 42. Wanneer het Algemeen College oordeelt, dat dit Reglement wijziging of aanvulling noodig heeft, zal het daartoe een besluit ! ontwerpen entidit ontwerp, met de noéidige toelichting, aan de Provinciale Colleges en aan het College van toezicht voor de Waalsche gemeenten doen geworden, met uitnoodiging om i Kerkvoogden en | Notabelen bij de gemeenten in hun ressort daarop te hooren, en om voorts, onder mededeeling van den zakelijken inhoud der aldus ingewonnen berichten, het Algemeen College binnen eenen'.door dit laatste te bepalen termijn, van ten minste drie maanden met hunne eigene beschouwingen bekend te maken. Wanneer deze termijn verstreken is, zal het Algemeen College, na kennis te hebben genomen van de ontvangen adviezen, het oorspronkelijk ontwerp, tenzij het mocht worden ingetrokken, zooveel noodig wijzigen of aanvullen, om vervolgens dat ontwerp in beraadslaging en ter beslissing te bjrengen in eene vergadering, bestaande uit de gewone leden van het College, versterkt door een lid der Synode, door haar aan te wijzen, en door een stemgerechtigde uit iedere provincie, en uit de Waalsche gemeenten, terlctezen door Afgevaardigden van de vergaderingen van Kerkvoogden en Notabelen, op de wijze I jttjptart. 28 van di* Reglement bepaald. De verkiezing van de siemgerechtigde leden geschiedt op de wijze als om&chreven in art. 29. ALG. REGL. OPHET BEHEER. — Art. 42—49. Wanneer ten 'ftiflste drié*FWvlhs' ciale Colleges van töétflbht of ten minste een tiende der toegetreden gemeenten wijziging verlangen, is het Algemeen College verplicwf #Rf in beraadsïajging te brengeïlg^yWIPI eenkomstig het in dit artik%f''W-c paalde. Art. 43. De Voorzitter, OnderVoorzitter en de Secretaris van het Algemeen College vervullen dezelfdèTjeTrelntingèn in heraldus versterkt College. Algemeene bepalingen. Art. 44. De leden van de in dit Reglement of bij Plaatselijke Reglementen genoemde Colleges genieten geen honorarium noch presentiegeld, dan voor zoover bij dit Reglement is toegelaten. De vergoeding voor reis-, iréiblijf- en bureaukosten^ wOrdt door het Algemeen College, voor zooveel de Provinciale Colleges betreft, op hunne voordracht, geregeld. Wanneer de uit anderen hoofde te verkrijgen gelden jMtfcivoldoende mochten zijn, worden de kosten gevonden uit bedragen van de ReViiVêogdflèn der provincie voor het College van hare provincieiviM bijdragen van de Waalsche gemeenten voor het College dier gemeenten en uit bijdragen van alle gemeenten voor het Algemeen College. De bijdragen worden voor iedere gemeente bepaald door het Algemeen College, zooveel mogeKil^fltt'J evenredigheid van de^Smtomstén der gemèèrf&n, de Provinciale S3lleges en het College voor de Waalsche gemeenten gehoord. Art. 45. Verlies van het radikaal tot eene der naar éfccReglement opgedragen kerkelijke betrekkingen' heeft aftreding ten gevolge. Art. 46j«Bij de benoeming?, téir vervulling eener tusschentijd»isïi»j gevallen vacature, treedt de nieuw jWêftbrihde, ten'SÖBzlen van den tijd van aftrédlhg, in de plaats van zijnen voorganger. De aftredendeS blijft akting houden tot dat fiijs^ervangen is. Art. 47. Aan elk College, krachtens dit Reglement samengesteld, wordt overgelatöflpden gang zijner werkzaamheden bij een Reglement van orde te bepalen. Art. 48. In de vergaderingen van jhe^Atet'ÉAIfe'n- College wordt geen ;beÏMBt''genornen, zoo niet ten minste twee derden, in de Jferg^aderinvt gen der OVêrtge in dit Reglement eenoemde Colleges, zoo niet meer dan de helft van hét ^bepaalde getal leden, en in de gecombineerde vergaderingen van Kerkvoogden en Notabelen, zoo niet onder het vereischte getal de meerderheid van het bepaalde getal Notabelen*t"tlfd genwoordig is. Wanneer hetxHiHde voorgaande alinea vereisehté getal ontbreekt, wordt na afloop van ten roinsterf vier en twintig;-' uren eene nieuwe i v<(fgadéri»!;; belegd^ •' In deze'laatste vergadering worden de^beslüiten door de dan tegen» woordigé leden* ge*töii96h."'J" i Art. 49. Bij het nemen van een. beshiïlr wordt de Volstrekte meerderfteid der stemmende leden ver- eischf^flml #fc|liersoon vereenigd^tefj: wijl het daarop volgend getal door twee öf meer is v^fkregen, zoo wordt bij eene tusschenstemming uitgemaakt, owie van de laatsten in dte herstemming zal deelen. Indien bij eene herstemming de stemmen staken, beslist het lot. Bij het Plaatselijk Reglement, regelende de verkiezing van Notabelen, kan van deze bepalingen worden afgeweken. Tegen de verkiezing van Notabelen kan door stemgerechtigden binnen drie weken ha den dag der verkiezing, verzet worden aangeteekend bij het Provinciaal College. Ten aanzien van de verkiezing van leden in de Provinciale Colleges kan, binnen gelijken termijn, verzet worden aangeteekend bij het Algemeen, College. Art. 51. De Plaatselijke Reglementen, waarvan in dit Reglement sprake is, worden na op voordracht van Kerkvoogden of Notabelen, in eene gecombineerde vergadering, vastgesteld te zijn, tenminste veertien dagen voor de stemgerechtigden ter inzage gelegd en vervolgens aan de goedkeuring van het Provinciaal College onderworpen, i Jak stemgerechtigd na der gemeente is bevoegd binnen evengenoemden termijn de bezwaren, welke hij tegen het vastgestelde Reglement hebben mocht, aan het Provinciaal College mede te deelen. Art. 52. De kerkvoogden zijn verplicht zorg te dragen voor de rich!tige uitvoering van alle* in hooger beroep genomen beslissingen. De uitvoering van .ïSen besluit, waarvan belanghebbenden in hooger beroep zijn gekomen, wordt geschorst, totdat op dit beroep zal zijn beslist, n Art. 53v. De afkondigingen en bekendmakingen, waarvan in dit Reglement^ sprake is, geschieden des Zondags in of aan de kerkgebouwen. Overgangsbepalingen. Art. 54. Dit Reglement treedt in werking op den lsten October 1870. Art. 55. De Hervormde Floreenplichtigen in Friesland blijven in iedere gemeente, waar zij bestaan, voorloopig den werkkring vervullen, elders aan Notabelen toegekend, en zulks voortaan in overeenstemming met de voorschriften van dit Reglement. De door hen benoemde en verder te benoemen Kerkvoogden gedragen zich eveneens naar dit Regie- ALQ. REGL. QRjHET BEHEER. — 55—60- 389 BJöli: eni; naa* Plaatselijke Reglementen, daarmede zooveel mogelijk in overeenstemming gebracht. Deze Plaatselijke Reglementen tW***yen de goedkeuring van het Provinciaal College. Art. 56. De Kerkvoogden en Notabelen^SKfinoemd naar de voorschriften van het besluit ter voorTOüfwge órganlsatojAranMde Nederlandsche Hervormde Kerk aangaande het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van hare gemeenten en het toezicht daarop, vastgesteld den 12en October 1868, blijven bij het in werking treden van dit Reglement in functie, voor zoover zij de overige bepalingen van dat besluit hebben nageleefd, ai .Evenzoo de Provinciale Colleges en het Algemeen College van toezicht, krachtens hetzelfde besluit samengesteld. Art. 57. Binnen zes maanden na het tijdstip bij art. 54 bepaald, zorgen de dan fungeerende Kerkvoogden, dat de noodige Plaatselijke Reglementen tot stand gebracht zijn, en binnen denzelfden tijd maken zij zoowel als Notabelen, ieder voor zich, in eene gecombineerde vergadering eenen rooster van aftreding op, in dier voege, dat bij hen eene eerste aftreding plaats heeft den lsten Januari 1872, en dat het ledental hunner Colleges alsdan tevens in overeenstemming wordt gebracht met de bepalingen van het Plaatselijk Reglement. Art. 58. Op denzelfden voet als in het voorgaande artikel ten aanzien van Kerkvoogden en Notabelen is bepaald, wordt de aftreding der Regl. der Ned. Herv. Kerk. leden van dfePipvincïale Colleges .£n.,yan het Algemeen College van toezicht,''binnen zes maanden na ■ het in werking treden van dit Reglement geregeld; étflieeft de eerste aftreding bij die College^mede op den lsten Januari 1872 plaats. Art. 59. Bij vtSOrgëBÓiHien aansluiting van gemeenten is het Provinciaal College van toezicht bevoegdT'óni naar êiipe, TOoSÖIrmten 'nfffl Zjpp noodig — onder jfiRje 'leiding de wijze! vsp. aansluiting, JU» verkiezing van Notabelen of yan Kerkvoogden kH *\fè vasTSxeHn% van een Plaatselijk Reglement te regelen. Art. 60. Het College van toezicht voor de Waalsche gemeenten wordt, onmiddellijk nadat de meerderheid dier gemeenten zich tot aansluiting bereid heeft verklaard, naar de voorschriften van dit Reglement benoemd en treedt alsdan, na kennisgeving aan het Algemeen College, in functie. Vastgesteld door het dubbel AIgemeen College van toezicht op het beheer der goederen van de Hervormde gemeenten in zijne vergadering van 17 Juni 1870, en krachtens besluit dier vergadering door het enkele Algemeen College, na kennisgeving aan de Regeering, volgens de wet van 10 September 1853 (Staatsblad n° 102), uitgevaardigd den 21 Juli 1870. Gewijzigd of aangevuld, wat betreft de Artikelen 2, 3, 5, 6, 7, 12, 13, 20, 28, 34*, 35, 40, 41, 42, 44, 46, 48, 49 en 59 door het dubbel Algemeen College van toezicht op 19 290 ALG. REGL. OP HET BEHEER. het beheer der goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in Nederland m-ziihe vergadering van dén 27 Maart 1895 én door het enkel Algemeen College, na kennisgeving aan de Regeering, volgens jdc'wèt' van lo sëptember 1853 (Stb. n° 102) uit te vaardigen den 1 Juli 1895. Gewijzigd of aangevuld, wat betreft de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, l&JQflTl, 13, 14, 16, 18, 20, 21, ja^',40, 42, 44, 50 en 52 door het dubbel Algemeen College van toezicht op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in Nederlafflf'IHi -zijne vergaderfösg van 14 Maart 1922 en door het Algemeen College, na kennisgeving aan de Regeering, volgens de wet van 10 September 1853l(a*a nl>a02), uitgevaardigd 1 Juni 1922. G. W. VAN DER FELTZ, Voorzitter. W. J.iÏBOPPIUS, Secretaris, ne BIJL. III. (Bij het Algemeen Reglement.) fl9 ,bl£swsjd trsbiow st lairi'jiE Isfib Uit het Synodaal besluit van 3 Aug. 1853, omtrent de°wjze van correspondeeren tusschen ''''Tèrkelijke lichamen. 1. In den regel zenden deifcertelijke Besturen en vergaderingen hunne stukken, behelzende voorstellen, vragen om inlichting en verslagen, ook .twelke voor nog hoogere kerkbesturen befctemd zijn, onmiddellijk aan de naastaangrenzende hoogere Besturen. 2. De stukken, welke aan hoogere Besturen moeten komen, worden ingezonden met de^JSSchtingen, welke de tusschen in liggende Besturen, of (deze nièï vergaderd zijnde) de praeses en secretaris of scriba, als zij meenen het te kunnen afdoen, daarbij willen voegen. Meenen deze, dat zij de zaak kunnen afdoen, dan zenden zij ze met hunne inlichting of beslissing aan de inzenders terug. Hebben deze daarbij geen vrede, dan kunnen zij handelen naar art. 14 van het Algemeen Reglement. 3. Uitgezonderd zijn van deze middellijke correspondentie: al wat formeel is bij de vacaturen en beroepingen; het verzoek in art. 201) van het reglement op het godsdienst-onderwijs vermeld; de voorstellen bij de Synode van de Classicale Vergaderingen, welke maar ééne week 2) vóór de Synode bijeenkomen; het beklag, bij art. 14 van het Algemeen Reglement en in andere reglementen genoemd, en Mermede "gelijkstaande gevallen; desgelijks, alle zaken, welke geen nrttïal^HBjden; —*béoch zullen de lagere Besturen en vergaderingen in deze laatste gevallen altijd afschrift zenden van hunne adressen aan de tusschen-in-liggende Besturen, en dit in hunne adressen bij de Synode en Synodale Commissie vermelden. 4. De Synode behoudt voor zich het recht, om onmiddemjk, niet door Provinciale Kerkbesturen, ingezonden stukken ter zijde te leggen of terug te zenden; en hare antwoorden op alle stukken, naar gelang van den inhoud, uit te vaardigen aan alle kerkbesturen, hetzij middellijk, hetzij onmiddellijk.' 5. Hetzelfde recht heeft ook de Algemeene Synodale Commissie, doch zal zij, bij onmiddellijke terugzending van hare antwoorden aan Besturen of vergaderingen beneden de Provinciale Kerkbesturen, hiervan aan de tusschen-in-liggende Besturen kennis geven. (De Colleges, die niet tot de kerkelijke Besturen kunnen gerekend worden, zooals de afzonderlijke colleges van diakenen, de ringen, enz. zijn niet aan bovenstaande voorschriften gebonden. Synodale beslissing van den 30 Juli 1858). -1) De bepaling, hier bedoeld, in het thans vigeerend regl. op het G. O. art. 13, laatste al., opgenomen, is later vervallen. 2) Thans drie weken. 292 WIJZE VAÏliCORRESPONDENTlE. I»d [i8) JH Synodale brief van 30 Juli 1879 aan de provinciale kerkbesturen en classicale vergaderingen, betrekking hebbende op dé mededeelingen van voorstellen en consideratitSPlén den vorm der van hen inkomende stukken. '■Öè Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk, in ervaring gekqrnen, dat njet zelden, berichten, co'nsidegjuën .^jvtforstellen, inzonderheid Ir nwraii? Classicale Vergaderingen, tóf [naar , worden gebracht in ;gehéél ^ onbéhoorlijken ■ vofh}, ffirfr'w Ai iv-'-JUF dfi" wüPf' 4^31 "wat van uwentwegé of dóór uwe tusschenkomst, dér Synode ter kennisgeving of tér overweging wordt aangeboden, bij harén Secretaris woraè ingezonden, geschreven. Zooyeél ^gglijkJf mét duidelijk leesMrOi^nd, op „'een behoorMk JjfiRl papier, geschikt,' om in het' Syno¬ daal archief te worden bewaard, en voor zoo veel het verschillende onr dexwérpen bebjgit.jflp afzondfflj*a*wke bladen. Zij verzoekt de Moderamina der Classicale Vergaderingen, zooveel mogelijk acht te gevenjftdat door deze geen voorstelleaiitob de Synode worden gebracht, dan met redenen omkleed of althans voldoende toegelicht, zoodat de bedoeling der voorstellen duidelijk blijke; •— onder opmerking, dat geheel ongemotiveerde en onduidelijke voorstellen bezwaarlijk in behandeling kunnen worden genomen. (De Alg. Syn. Comm. vond den 20 Dec. 1886 nog eens aanleiding om bij de Classicale Besturen, zooveel noodig, er op aan te driftgea, dat voortaan alle officieele, van die Besturen uitgaande stukken, door . Rrafesêsi-.en jScj-iba geteekend en op ieen Wad groot, papier geschreven iwo.rd.enfl-Bijk< 1887, bl. 180, 181). BIJL. IV. (Bij het Reglement voor de Kerkeraden.) Wijze van handelen tegenover hen, die, na zich afgescheiden te hebben, tot de Ned^J^rv. Kerk wenschen terug te keeren-ytCkc, ; der Alg. Synode van 10 Aug. ttJ8Sj'l1 n° 20t"L hv,3o. en 4o. gewijzigd naar de Circ. van 16 Aug. 1902, n° 213.) lo. Ten aanzien van personen, die zich van de Ned. Herv. Kerk hebben afgescheiden en medewerkten tot de stichting van zoogenaamde doleerende kerken, doch die in de Ned. Herv. Kerk geen ambten of bedieningen bekleedden. Voor zoover op de zoodanigen geen tuchtmiddelen toegepast zijn, noch ook op hen art. 3 eerste gedeelte van het Algemeen Reglement is van toepassing verklaard, meent de Algemeene Synode aan de Kerkeraden te moeten overlaten de regeling van de wijze, waarop deze personen weder tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en het bekleeden van kerkelijke bedieningen zullen kunnen worden toegelaten. Eene verklaring evenwel van deze personen, dat zij wenschen te behooren tot de Ned. Herv. Kerk, zooals deze thans georganiseerd is, zal behooren te worden afgelegd. 2o. Ten aanzien van personen, wier willekeurige en onrechtmatige handelingen de kerkelijke Besturen noodzaakten op hen tuchtmiddelen toe te passen, doch die, hunne dwaling erkennende, weder in hunne vroegere rechten, met opheffing van de op hen toegepaste tuchtmiddelen, hersteld wenschen te worden, zal moeten gehandeld worden overeenkomstig het voorschrift, vervat in^rt 38 al. 2 van he^Rflgj voor kerl^KjJc opzicht en fSebiliKL 3o. Ten aanzien Yan i personen, aangaande wie, nadat eene tuchtuitspraak tegen hen de geldigheid van eene einduitspraak verkregen had, naar art. 3 eerste gedeelte van het Algemeen Reglement is ygrjdaard, dat «aal zoowel door woord als door daad ten duraéujkste hebben getoond zich van de Ned. Herv. Kerk te hebben afgescheiden en dat zij mitsdien niet meer tot haar behooren. Deze personen worden weder hersteld als lidmaten der Nedw Herv. Kerk door den Kerkeraad hunner woonplaats, nadat zij, overeenkèwit;' stig art 38 al. 2 *) laatste gedeelte van het Regl. voor kerkel. opzicht en tucht enz., voor dezen de da|ar bedoelde verklaringen en beloften hebben afgelegd. Daarna behooren zij zich te wenden tot het kerkelijk Bestuur, dat de toepassing van tuchtmiddelen tegen hen heeft uitgesproken, met verzoek om van deze tuchtmiddelen ontheven te worden. Indien zij tevens ontzet zijn van het lidmaatschap der Ned. Herv. Kerk, behooren zij vooraf, overeenkomstig genoemd art. 38 al.23) door den Kerkeraad hunner woonplaats, na raadpleging van het kerkelijk Bestuur, dat ontzetting uit het lidmaatschap heeft uitgesproken, in het lidmaatschap hersteld te worden. 4o. Ten aanzien van personen, omtrent wie alleen naar art. 3 eerste gedeelte van het Algemeen Reglement verklaard is, dat zij Thans art. 34. 294 WIJZE V. HAND. T. HEN, DIE T. D. KERK WENSCHE* tt4RU8'TÖÖK zoowel door woord als door daad ten duidelijkstej getoond hebben zich van de Ned. Herv. Kerk af te scheiden en dat zij mitsdien niet meer tot haar behooren. De zoodanigen worden weder hersteld als lidmaten der Ned. Herv. Kerk en bevoegd verklaard tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen door den Kerkeraad hun¬ ner woonplaats, nadat zij, overeenkc^stjeart. 38 aL^J'laatste sufo dëè'fte van hét Regl. vtaÖP'kèrkei; ópzfcm^eri tucht enz., 'vJbSP dezen de daar bedoelde verkjirmgfl? en j belofferff^fgelegd hebber?.,;* (Zie Hand. 1902, bl. 148—152, 643 j —646.) >), Thans art. 34. BIJL.' Y>- (Bij het Reglement op de Vacaturen.) PENSIOENEN. Bepalingen omtrent het verleenen van pensioen aan emeriti. De aanvragen om pensioen moeten door de belanghebbenden zeiven worden gedaan bij adres op zegel, rechtstreeks aan de Koningin, onder overlegging van de akte van emeritaat en van geboorte, en bij minder dan 40-jarigen dienst, bovendien van eene op gezegeld papier geschreven verklaring van minstens twee bevoegde geneeskundigen, dat de ongesteldheid, waaraan de pensioenvragende lijdende is, hem geheel ongeschikt maakt voor de verdere waarneming der betrekking en onherstelbaar is te achten. Buitentandsche geboorte-akten moeten vóór de inzending van het Nederlandsche zegel worden voorzien. Geen pensioen wordt verleend vroeger dan uiterlijk drie maanden vóór den ingang van het pensioen; terwijl het penéitteiï' ophoudt met den dag van overlijden. Zonder eervol ontslag kan geen pensioen worden verfeènd, „de honor kan sine stipendio, maar het stipendium nimmer sine honore rfftrHs'y¥èlrtig1-jarige dienst, eervol volbracht, geldt voor w*!ttige aanspraak op vol pensioen. Bij minder dan W-jarigen dienst wordt geen aanspraak op pensioen erkend. In den regel is vol pdnsioen gelijk aan het bedrag van het aan de stand¬ plaats vast verbonden fljkstraktement. Bü [''minder dan 40-jarigen dienst wordt voor ieder volbracht dienstjaar een veertigste deel van het volle pensioen toegekend. Het volle-pensioen is echter nooit minder dan f 600, het maximum f 2000. Alle pensioenen zijn echter sedert 1920' met 40 % verhoogd. Voor de Hervormde predikanten; te Amsterdam is het volle rijkspensioen bepaald op f 2000 's jaars, bij K. B.:t9BM>vl39Decernber 1815, n° 32. Voor de predikanten bij de in 1816 bestaande gemeenten in Limburg zijn bij verschillende Kon. Besluiten de rijkspensioenen geregeld als volgt: n • Na volbrachten 40-jarigen dienst: Maastrichtiaf .1600, Venlo f 900, de overige standplaatsen f 700. In geval van volstrekte ongeschiktheid tot verdere dienstwaarneming door ziels- of lichaamslijden: na 10-jarigen dienst de helft van het volle pensioen; na 20-jarigen dienst twee derden van het volle pensioen en na 30-jarigen dienst drie vierden van het volle pensioen; terwijl de vrijheid < wqorbehouden\ VrOrdt, ook om zeer bijzondere en gebiedende, redenen hiervan af te wijken. Voor de Hervormde predikanten te platten lande in de provincie Groningen is bij K. B. van 26 Februari 1841, n° 16, het Rijkspensioen bepaald: bij 40-jarigen of langeren dienst en 65-jarigen ouder- 296 PENSIOENEN VOOR EMERITI JEN PREDIKANTSWEDUWEN.' dom op f 600 's jaars, en na 10jarigen dienst f 15 per dienstjaar. Voor de predikanten bij de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Groningen is bij resolutie van den Stedelijken Raad .van 24 Juli 1712, het pensioen bepaald op f 1000 's jaars, en sedert de pensliieialèt uit 's lands kas worden DënlaljB, wordt nu ook dit bedrag toegekend. Voor predikantsweduwen. Rtflis Predikantsweduwen-pensioen. De predikanla-wèduwen, aan welke van Rijkswege pensioen wordt verleend, behooren bij hare aanvrage, die door de belafigheb» benden izelve moet worden gedaan, bij adres op zegel, rechtstreeks aan H. M. de1 Koningin, ■ovpryte leggen hare geboofte-akte, h&re huwelijksakte en de dood-akte van haren echtgenoot. Al deze akten moeten gezegeld zijn en buitenlandsche akten moeten vóór de inzemfling van het Nederlandsche zegel voorzien wórden. Bij verschitöeWè' K. B. is het Rijkspensioen voor weduwen van p^èdik EK- 'PREOIKAÏfftSWEDUVWEN, . 207! opgehouden, zijnde den dag van overlijden. Als het pensioen niet wordt aangevraagd binnen het jaar waarop de aanspraak daarop is 1 verkregen, gaat het pensioen eerst , in met het kwartaal volgefiw^opM' dat, waarin de aanvrage wordt gedaan. De weduwe heeft geen aanspraak I op Rijkspensioen, wanneer het huwelijk eerst geslóten is, nadat aan den overleden predikant het emeritaat is verleend; of wanneer de predikant, buiten redenen welke ■aanspraSlt'- geven op Rijks-emeritaatspensioen, afstand doet van zijne - bediening. BIJL. VI. (Bij het Reglement voor de Diaconieën.) AANSCHRIJVING BETREFFENDE DE BEGINSELEN VAN DE ARMENWET. 's-Gravenhage, 11 December 1912. Eerwaarde Broeders. Het is U allen bekend, dat op 1 September j.1. de Wet van den 27,te" April 1912, tot regeling van het Armbestuur (Staatsbl. N" 165) in werking is getreden en de wet van 28 Juni 1854 heeft vervangen. Voor het armwezen in ons Vaderland is hiermede een nieuw tijdperk aangebroken. Dit feit is van zeer groot belang voor de diaconieën van de Nederlandsche Hervormde Kerk, die in de Nederlandsche armverzorging zulk eene aanzienlijke plaats innemen. Het is te verwachten, dat zij eenerzijds den invloed van de nieuwe Armenwet merkbaar zullen ondervinden, terwijl anderzijds de goede werking van deze wet in niet geringe mate zal afhangen van de wijze, waarop onze diaconieën hare medewerking zullen verleenen. WiJ.'ltchten het daarom onzen plicht U een beknopte uiteenzetting te geven van de beginselen, waarvan de nieuwe wet uitgaat, en van de rechten en plichten, die zij voor de diaconieën medebrengt. ' ■ •fnUtellingen van weldadigheid in den zin van deze wet zijn (volgens art. 1) die, welke armenverzorging, in of buiten- gestichten, voortdurend ten doel hebben. De wet onderscheidt (volgens art. 2): a. gemeente-instellingen, door de burgerlijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd; b. instellingen eener kerkelijke gemeente, vanwege die kerkelijke gemeente geregeld en bestuurd; c. instellingen, door bijzondere personen of bijzondere, niet kerkelijke, vereenigingen of stichtingen geregeld en bestuurd; d. instellingen van gemengden aard, in welker regeling of bestuur door de burgerlijke overheid en vanwege eene kerkelijke gemeente pf door bijzondere personen of bijzondere, niet kerkelijke, vereenigingen of stichtingen gezamenlijk wordt voorzien. In iedere gemeente (zegt art. 3) wordt van alle daarin gevestigde instellingen van weldadigheid door Burgemeester en Wethouders eene lijst opgemaakt en bijgehouden naar de onderscheidingen, in art. 2 vermeld. Het is niet van belang ontbloot na te gaan, of men op die lijst voorkomt en hoe men daarop is gerangschikt, omdat het geplaatst zijn op de lijst (volgens art. 5) medebrengt de hoedanigheid van rechtspersoon voor zoodanige in[ stellingen, welke niet uit anderen hoofde die hoedanigheid bezitten. Daarbij verleent het aan iedere in- AiWSCMWJVlNG BEfRÉÊFENDE DE ARJtóNW*¥?> 299 stelling, 9qiè armefiVét%.of^a\0^BWt E IBP *¥ëSHcf1ten ten doel heeft, de bevoëgtiJWèid een vertegenwoordiger in den armenraad aan te wijtW j (art. 42). Ook waarborgt het de deelgérwhtigdlfeid in de gelden, f jttMjefii'. "iftt. 16 bestemd ten behoeve van alle noodlijdenden. Allereerst 7wffl%» .wij U thans Vffpfeïi op de beginselen, die aan deze wet ten grondstuk liggen. lo. De wet wil vasthouden aan het bégihsel van de armenwet van raWy dat de burgerlijke armenzorg IRSfits dan behootf %p te treden, I wanneer de kerkelijke en bijzftftP | dere liefdadigheid in gebreke btff*é"tï."t*)k 2o. De Samenwerking tusschen de verschillende orgarteW Van armen- fiwéft? ontbrOHHl,''zal wöirtteti' bevorderd. Zij sniéet vrijwillig' tot stand komen, maar zal van overheidswege worden aangemoedigd I' en geStfcOTd, inzonderheid door de weilM'ng der armenraden. 3o. De wet achUfhet voor de goede ontwiMHling van de kerke- j IHÉèeW'i'fJzöndere armenzorg noodzakelijk, dat zij de 'grootst mogelijke vrijheid geniefc'Eif laat daarom de diaconieën geheel 9ih de wijze, waarop zij onderstand vtflü { leenen en vraagt slechts van haar een aantal opgaven, jaarlijks in te 8 WWfen, terw«e!van eene behoorlijke armenstatistiek; en bovendien verlang! alj, dat de diaconieën, op aanvrage, bepaalde inlichtingen zullen verstrikken, die voor de sameny*»ifilli""g5!tusschen de verschil- , lende instellingen van armenzorg onontbeerlijk zijn. 4o. Krachtens hetzelfde beginsel, dat onder 3o. werd aangeduid, wil de wet subsidie uit openbare mid¬ delen aan kerkelijke en bijzondere instellingen zooveel mogelijk beperken, lftn het zifói,,'Igeheel doen verdwijnen, opdat de vrije liefdadigheidszin zoo krachtig mogelijk zal worden: fleVbfderd. Voor de diaconieën van de Nederlandsche Hervormde Kerk is dit alles van groote beteekéfltB?m: Wat het eerste beginsel betreft: hoewel dé ihftfefltWijke armenzorg geheel vrij flijft in hare werkzaamheid en geen wettelijke verplichtingen in deze kan erkennen, verwacht de wetgever van 1912, evenals die van 1854, dat de Kerk het als een eerezaak zal beschouwen, hare arme en noodlijdende leden te ÖMéfweunen ëhvf#el in die mate, dat geen beroep behoeft te worden gedaan op de burgerlijke gemeente. '3öit :j^Sèf standpunt, waarop ook de Kerk zich behoort te plaatsen. De ervaring van allen, die op het SWÉhY' der arnwriofgitig practisch werkzaam zijn, leert dat het ttTtrelKen van aalmoezen alléén. zonder zedelijken steun, zonder het aanwenden van eene poging om de bron der armoede te stoppen, haar slechts in stand houdt en zelfs be¬ vordert. Waar het nu te doen moet zijn om opheffifi*'' van het diepgezonkene en bestrijding van de verwoestende macht ït&W het pauperisme, waarbij stoffelijke middelen alléén ontoereikende zullen blijken te zijhals de Kerk bij uitnemendheid geschikt, de taak der verzorging ter hand te nemen. Hare gesOTlëdenBi7 levert daarvan overvloedige bewijzen; en al moge iSPileR1 bewust üiiH yan vele tekortkomingen en veel gebrekkigs bij de uitoefening van hare taak, toch zai men moeten erkennen, dat zij wijzen kan op een verleden, dat 300 AANSCHRIJVING BETREFFEWDB DE, ARMENWET. haar eer aandoet. De nieuwe armenwet noodigt de Kerk uit op dezen weg voorttegaan en zoo mogelijk hare zorgen; nog . verder ej$e8$r|ekken, opdat zij)tgesteund en aangevuld door de bijzondere instellingen, yan. armenzorg, het terrein van de vrije liefdadigheid zoo ver mogelijk uitbreide, en zooveel mogelijk syerjioede 'dat- een beroep moet gedaan worden pp steun van-,overheidswege.. Dit laatste is, helaas, al te dikwijls geschied; en het is gebleken, vooral in groote steden, dat de burgerlijke; armenzorg steeds grootere verhoudingen aannam. Voor -zoover de armenwet "Whi^4 hieraan schuld had, heeft de, nieuwe armenwet getracht de belemmeringen weg te nemen, die de goede ontwikkeling van de vrije weldadigheid schade deden. Het spreekt, van zelf, dat de bepalingen, die de wet hieromtrent bevat, de bijzondere aandacht van diakenen verdienen. Vooreerst spreekt de wet in art. 28 • (het eerste artikel van het hoofdstuk, dat handelt van de armenverzorging door burgerlijke instellingen en door de burgerlijke overheid rechtstreeks) het beginsel uit, dat niet, allereerst yan de kerkelijke en bijzondere instellingen de ondersteuning der armen wordt verwacht, maar van hen, die, krachtens hunne betrekking tot de noodlijdende personen, ingevolge de wet tot het vertrekken daarvan zijn gehouden. Het is een, ernstige misstand, die in vele gevallen zwaar op de diaconie drukt, dat onderhoudsplichtige ouders, kinderen, verwanten of betrekkingen hunne verplichting verwaarloozen en dezen Jast geheel op dé diaconie afschuiven De nieuwe armenwet tracht hieraan tegemoet te komen ! door de artt. 63^73,;;die-jVjóor, alle armbesturen den weg openen, op eenvoudige en snelle wijze op te treden tegen nalatige onder;houds7 f plichtingen. De diakenen, behooren deze bepalingen .-te ^kennen en hen, die volgens de1 wet tot onderhoud verplicht zijn, daarop te wijzen. Mocht dit laatste, na herhaalde ,verj maning, niet baten, dan zou de diaconie, • met inachtneming van art. 23 van het Synodaal Reglement voor de diaconieën, gebruik moeten maken van de rechten, haar j door de armenwet: verleend en in | de artt. 64—67 aangewezen. Indien echter de onderhoudsplichtigen zelf onmachtig -zijn, -of wanneer het volgen van dezen weg uit anderen hoofde niet aanbevelenswaardig mocht ;wezen, .moet jde diaconie; het als .hare roeping; beschouwen, de arme en noodlijdende leden der Kerk op de beste wijze te ondersteunen. Dit sluit in zich, dat eenvormigheid in de wijze, waarop onderstand wordt verleend, zooveel mogelijk moet vermeden worden. Te dikwijls worden „armenverzorging" en „bedeeling" als gelijkluidende' begrippen beschouwd en alle armen, zonder onderscheid op dezelfde wijz$.\behandeld. De diaconale armenzorg moet daarentegen telkens, ten . aanzien van elken arme, vragen welke de beste hulp voor dien bepaalden persoon is en daarbij steeds in het oog houden, dat zij moet trachten zichzelf overbodig te maken en, indien mogelijk, de arme.:-gezinnen .opate heffen, opdat zij zoo spoedig mogelijk hunne zelfstandigheid herwinnen. De wet eischt ;dit yan de bwgeiüjke armenzorg, waar zij in art. 29 .voorschrijft: „Indien onder- afschrijving betreffende de armenwet. 301 steuning wordt verleend, wordt zij verstrekt zoodanWtsri vorm en zoodanige mate, als wHrt1 hét 'öög op de behöèfteliNSffide persoonlijke eigenschappen1 in verband met de omstandigheden van den arme het meest gewenscht is om hem weder.■"WOTHiBtJaat te stelIenjiHf tiet onder•WÜÖ*h"WMt'l*lch en zijn geztoifite VifJörz4eW.,*?i'f3sa wet kan dien eisch jttW^itellen aan de kerkelijke armenzorg, omdat zij deze geheel vrij wil laten; maar de diaconieën moeten 4Wftrispiegele9t>itla*n dit artikel en uit eigen aandrift den weg oetreaen, cue nier aangewezen wordt. De diaconale arnleilisbrg mag in geen geval op lager peil staan dan de burgerlijke. De onderstand mag defhalve ook niet op rKutk'"5SèH6| i#ijze wordWiritgereikt, dat ouden en jongen, fatsoenlijke lieden met een eervol verleden en diepgezonkenen, wier gedrag hen in dien'f toestand 'gebra^tSttWWjftftriJf*een moetfen"i%ltaan om „bedeeldttfte worden. Opheffhlglva'n degenen, vftot wië de mogelijkhetdBtatRSIfpIléffblg^ttdstaat (en wie zou hier de uiterste gre!WtJfl29. De overheid legt deze beginselen door de wet aan de burgerlijke instellingen op. De 'wBrt^'ltón op hare organen in deze geen dwang uitoefenen; zij kan slechts (en dit willen wij dan ook doen) met grooten ernst de diaconieën wijzen op de beteekenis van het hier uitgesproken beginsel en haar vermalnen, te breteen met de massale bedeeling, die met'tgoMe armenzorg in strijd is en in tegenspraak met het beginsel der diaconale armenzorg, die, krachtens haren aard, in stilte arbeidende, maatschappelijke en geestelijke opheffing der armen beoogt. -ilH(CuWart. 29 aan de burgerlijke armènzorg vergunt nog anderen dan geheel verarmden te ondersteunen, mag de diaconie hierbij zeker niet achterblijven. 'Maar dan , volgt hieruit, dat zij bij haar verleenen van hulp aan zulke personen een anderen weg moet inslaan, dan tot hiertoe Veelal bewandeld werd. ^nïftfö^komen thans tofrfeef tweede beginsel der armentite©<^te toevot*dering van samenwerking tusschen de verschillende organen, van ar- i m^nzöbglol 1 Dat de diaconieën niet altijd in staat zijn uit eigen middelen aan alle eischen te voldoen, weten wij maar al te wel. Niet alleen dat de geldmiddelen een beletsel zijn, maar met terrein der armenzorg heeft zich dusdanig uitgebreid, dat het beginsel.'^vari iy,veïdeèlingi;van arbeid" moet worden toegepast, wil men althans met vrucht werkzaam -zBW3 Het moet dan ook als een groot voordeel worden beschouwd, kfat'tfaliooze bifaopdere'instellingen zijn opgericht om doeltreffende hulp te verleenen, in allerlei bepaalde nooden. De diaconie moet ^WteWerkUBtw deze «tfweenistoken ; waardeeren en een dankbaar geI bruik daarvan maken. Een groot I euvel bleek het echter, dat^Udt ■werk van deze vereenigingi*n>HN|i ipMten gevallen, geheel buiten de diaconie omging; dat het onderzoek naar den toestand van hen, die zich als behoeftigen aanmeldden, en het verder toezicht*' van meerdere zijden tegelijk geschiedde, 302 AANSCHRIJVING BETREFFENDE DE ARMENWET. en daarbij de zoo noodige samenwerking ontbrak, Ja De nieuwe apnenwet doet een krachtige'poging, hierin te voorzien. Zij wil de samenwerking niet opleggen, maar wil haar bevorderen, beschermen en haar een officieel karakter geven door de instelling van de armenraden. Niet in alle gemeenten zullen armenraden worden opgericht: zij kunnen door de Kroon worden ingesteld. Iedere instelling van wel- aamgneia (zegt art. M), welxe voorkomt op de lijst bedoeld in art. 3 denVwet, en armenverzorging -buiten gestichten ten doel heeft, is bevoegd één vertegenwoordiger in den raad aan te wijzen. De burgerlijke instellingen zijn tot die aanwijzing verplicht. Bij gebreke van burgerlijke instellingen wijzen Burgemeester en Wethouders een vertegenwoordiger aan. Eene instelling van weldadigheid evenwel, welke recht heeft meer dan één bestuurslid te doen benoemen (en -dit staat, volgens art. 48, in verband met het bedrag der uitgaven door de instellingen aan ondersteuning besteed), heeft recht evenveel vertegenwoordigd' in den ,raad aan te wijzen, als zij recht heeft bestuursleden te doen benoemen. De aangewezen vertegeowaoirdjgers vormen den armenraad. De armenraad heeft, volgens art. 56, tot taak: lo. het instellen van een onderzoek naar de omstandigheden der personen, die zich als hulpbehoevend tot het bureau van .den armenraad gewend hebben of die, blijkens mededeeling van ingezetenen of instellingen, zich om hulp bij die ingezetenen of instellingen feebben aangemeld; \\\ 2o. het verzamelen in een register I van de ingewonnen inlichtingen en van de mededeelingen, die van de besturen van instellingen van weldadigheid zijn ontvangen; 3o. het verstrekken van inlichtingen in het algemeen aangaande -astnvergorging en in het^jzonder uit de gegevens, bedoelchenda^alfl. en 2o., aan instellingen van weldadigheid en, volgens voorsefcfijh ten, bij het huishoudelijk reglement te geven, aan anderen; 4o. het zich op de hoogte stellen en houden van het armwezen in het ambtsgebied; 5o. het: dienen: van raad. zoowel op verzoek als eigener beweging, aan autoriteiten en aan instellingen van weldadigheid ten aanzien van aöe onderwerpen, het armwezen in het ambtsgebied of in het algemeen betreffende; 6o. het bespreken van gemeenschappelijke belangen en het beramen van maatregelen tot bevordering van goede armenverzorging, in het. bijzonder het steunen en bevorderen van samenwerking van alle instellingen van weldadigheid | in het ambtsgebied werkzaam; 7o. het samenstellen van een jaarverslag betreffende het armwezen in het ambtsgebied van den raad. Wij bevelen U ten zeerste aan, voor zoover ten Uwent een armenraad mocht worden opgericht, U hierin te doen vertegenwoordigen, en alles te doen wat in Uw vermogen is om het welslagen van deze instelling te bevorderen, eventueele verzoeken van den armenraad om inlichtingen zoo snel en goed mogelijk te beantwoorden, en in alles zooveel mogelijk met:den armenraad samen te werken. Wij AANSCHRIJVING BETREFFENDE DE ARMENWET. 303 houden ons overtuigd, dat langs dien weg niet alleen de arbeid der diaconieën, naar eigen roeping))zal worden bevorderd, maar ook hare positie Itt Mét armwezen zal WtMlden vergemakkelijkt en verhoogd. Hoe krachtiger de armenraad door de diaconieën wordt gesteund, des te meer vrucht zullen deze van de 'IWnéttraden kunnen oogsten. Het zal niet het minst aan de houding der diaconieën liggen, of de ar¬ menraden inderdaad zulten worden, rwW ïij moetén teijn: de centrale organen, die de plaatselijke instellingen van armenzorg vereenigen en steunen in hare pogingen om (elk naar eigen roeping en taak) fW*èeTite armetfïtfdoende te helpen en bedrog en misleiding te keeren. Op plaatsen, waar geen armenraad bestaat, hebben Burgemeester en Wethouders, omtrent het vragen en geven van inlichtingen over personen, die zich als behoeftig aanmelden, dezelfde plichten en bevoegdheden als de armenraad (artt. 12 en 57). In het vorenstaande*3 ligt tevens opgesloten, dat wij U de samenwerking met andere instellingen aanbevelen, niet alleen door het geven van inlichtingen, wanneer deze van U worden gevraagd, maar vooral ook door gemeenschappelijk overleg tot het nemen van de beste maatregelen in het belang van de gezinnen. Wij achten deze samenwerking volkomen vereenigbaar met de zelfstandigheid van de'^dBiWfc'l nieën. Van bijzonderen aard is de samenwerking met het burgerlijk armbestuur, waarbij in het oog gehouden moet worden, dat de ^Wèrhfttidihg van de diaconiefh'j*8t het burgerlijk armbestuur'dobr^fc nieuwe armenwet wijziging heeft ondergaan. Dit betreft allereerst de [ opheffing van het Verbod der z.g. „dubbele bedeeling?. Hoewel dit verbod Sinds lang op vele plaatsen werd overtredènjojauhet toch van niet geringe 'beteekenis, dat thans de wet zich niet langer tegen eene aanvulling van de diaconale ondersteuning met een zeker bedrag vanwege het burgerlijk armbestuur verzet. Voor diaconieën, die, on- I danks de uiterste inspanning in het verkrijgen der middelen, niet in staat zijn de arfne leden der gemeente behoorlijk te steunen, zou men oppervlakkig!geneigd zijn deze wetswijziging éene uitkomst te noemen. Maar wij mogen onze oogen niet stuiten voor het groote gevaar^AoX in de nieuwe regeling ligt. Het is mogelijk, dat daardoor de positie'van de diaconie op plaatsen, waar tót dusverre de „dubbele bedeetirigfr'^et of slechts in een enkel geval voorkwam; aanzienlijk zal worden gewijzigd. Het zou echter zeer te betreuren zijn, wanneer de diaconieën in het vervolg gingen' steunen op den aanvullenden onderstand van het burgerlijk armbestuur. Er kan, integendeel, niet genoeg op worden aangedrongen, dat zij toch alle krachten zullen inspannen om hare armen uit eigen'Middelen afdoende te helpen, zoodat hare verzorging hulp van overheidswege overbodig maakt. Intusschen zal het 'burgerlijk armbestuur, volgens art. 31 van de wet, niet tot iondersteuning van een arme, die reeds door de diaconie J wordt gfeholpen, mogen overgaan, dan nadat zooveel mogelijk met de ! diakenetPOVerleg is gepleegd. Voor j het geval ondersteuning mocht i worden toegekend, moet, volgens 304 AANSCHRJI.VI8G BETREFFENDE DE ARMENWET. datzelfde artikel, zooveel mogelijk gestreefd worden naar samenwerking en eenheid in de ondersteuning en in ailes, wat met die ondersteuning samenhangt. Het burgerlijk armbestuur of Burgemeester en Wethouders zijB^Jbevoegd er toe mede te werken, dat in het gestelde geval de ondersteuning uitgereikt en het tolezicht.jop den ondersteunde gehouden worde door één instelling, b.v. door de diaconie. Indien dus de diaconie alles gedaan heeft wat in haar vermogen ligt, maar niet in staat is voldoenden onderstand te"jigeven en derhalve den aanvullenden onderstand van het burgerlijk armbestuur als onver m ijde 1 ijk moet aanvaarden,, zullen de diakenen zooveel in hun vermpgenv/is! i rmoetert bevorderen, dat gehandeld wordt, oyereenïfpmstig het voorschrift van art. 31, öpdarb.deïnadeelen (fan* de:.^dubbele 'bédeeling'' zóovteel mogelijk worden vermeden; JBrskatoiook iniét genoeg wp worden gewezen»: ihoe deze nieuwe regeling ivoor de diaconieën den ■ weg. iop.enty.-dat -zij>. als -alle aangewenden pogingen--tot- verbetering harer middelen onvoldoende bleken, toch niet tot geheele verwijzing van de armen naar het burgerlijk armbestuur b*hpeven te hesluiten» kir,zoodanig: geval toch ,kaü}I'dbor het verschaffen van eene •gedeeltelijke ondersteuning de band met den arme worden .onderhouden, terwijl voor de aanvulling van dien steun een beroep op het burgerlijk armbestuur kan worden gedaan. Voor dit alles is echter noodig, dat de gezindheid tot goede samenwerking aanwezig zij en wij hopen, dat de diaconieën van deze gezindheid steeds blijk zullen geven. in enkele woorden willen wij ook op een derde beginsel in de nieuwe ; armenwet wijzen. In overeenstemming met de bei doeling van den wetgever: de vrijheid van de kerkelijke en bijzondere instellingen zooveel mogelijk te eerbiedigen, is het aantal bepalinI gen, die ook voor de diaconieën een dwingend karakter hebben, gering. De belangrijkste zijn wel j „die, , welke in, de artt. 12 en 13 vervat zijn, waarop wij Uwe bijzondere aandacht vestigen en waarom wij art. 12 al. 1 en(3 hier laten volgen. .gtaei' ' -ib • nsmsato ■ ; :i,l.„._De, armenraad of de beheerder iya.ni! het, register van-[inlichtingen en, bij gebreke daarvan, Burgemeester en Wethouders wenden i zich op verzoek van het bestuur -vani eene instelling. van weldadigheid, bij welke door een arme. ondersteuning gevraagd,- tot de -besturen ;yan de: instellingen , van weldadigheid, van welke redelijkerwijze vermoed kan worden, dat de arme aan haar steun heeft kunnen verzoeken, met de vraag, of aan sdien.-arme dppr-.die. besturen, ;onder-steumng, wordt gegeven en, zoo ja, -in welken, vorm en tot welk bedrag. jBjj ngebreike;, van: een .-armenraad, van een register van inlichtingen -,en-.:;yan eene burgerlijke ■ instelling, kunnen Burgemeester en Wethouders die. vraag stellen met betrekking • tot een arme, die aan hen -ondersteuning j^ft gevraagd. Op ■de vraag, bedoeld in de beide voorj gaande zinsneden, wordt binnen eene week schriftelijk geantwoord. I Indien het antwoord ontkennend I luidt en na de inzending daarvan alsnog tot ondersteuning wordt besloten, wordt hiervan onder mededeeling van vorm en bedrag van de ondersteuning alsnog binnen AANSCHRIJVING BETREFFENDE DE ARMENWET. 305 eene week bericht gezonden aan den armenraad, aan den beheerder van het register van inlichtingen of aan Burgemeester en Wethouders. „2. Het antwoord en het bericht worden door den armenraad, den beheerder of Burgemeester en Wethouders gebracht ter kennis van het bestuur, dat het verzoek heeft gedaan." Wederkeerig kan eene diaconie bedoelde inlichtingen vragen omtrent armen, door een burgerlijke instelling van weldadigheid of door Burgemeester en Wethouders ondersteund. Art. 13 bevat de bepaling, dat de besturen van de instellingen van 'weldadigheid, ten dienste van het jaarverslag betreffende het armwezen in de gemeente, binnen bepaalden termijn en naar voorgeschreven indeeling, jaarlijks aan den armenraad, of aan Burgemeester en Wethouders, opgaven tren* den van het aantal bedeelden of verpleegden,'van de inkomsteit>«ll! bezittingen, makingen, collecten, subsidies of andere vrijwillige bijdragen, alsmede van de uitgaven voor onderstand van allerlei aard, voor beheer en voor andere doeleinden. Het is dus aan te bevelen de administratie van de diaconie zóó Ht»tB»lehten, dat aan bovengenoemde bepalingen steeds kan voldaan worden, waartoe het noodig is, dat elke diaconie een behoorlijk bijgehouden lijst of register heeft van alle door haar ondersteunden, met vermelding van het bedrag, dat zij aan onderstand ontvangen. De boeking van inkomsten en uitgaven moet zoodanig zijn ingericht, dat de jaarlijksche opgaven, bedoeld bij art. 13, lste lid, gemakkelijk kunnen Regl. fer Ned. Herv. Kerk. geschieden. Ook zal de lijst der bedeelden en verpleegden nauwkeurig de geboortedata moeten bevatten, alsmede de oorzaken der armoede, den aard en den duur van de ondersteuning, om te kunnen antwoorden op de vragen, die volgens § 1 van den Algemeerttfi Maatregel van Bestuur jaarlijks aan de diaconieën zullen worden gesteld. Tegelijk vestigefl<*4fHJwe aandacht op de vereischte opgaven bij verpleging in godshuizen of uitbesteding in gezinnen. Deze opgaven, genoemd in j^Uftttëm den ■} «8tuursmaatregel/li Bijn niet weinige. Toch behoeven zij geen bijzonderen last te veroorzakelïj wanneer de diaconieën} van 1 Januari' 1913, hare registers zóó inrichten, dat aan het eind "diaconieën, zou subsidieering van eene diaconie door de burgerlijke gemeente,(j|jet meer kunnen voorkomen. Aan het beginsel van de onafhankelijkheid van de diaconie behoort strikt te worden vastgehouden. Intusschen, voor zoover in sommige gemeenten deze subsidieering nog mocht bestaan en historische gronden wellicht daarvoor mogen pleiten, behooren de Kerkeraden kennis te nemen van de vrij strenge voorwaarden, die art. 14 van de wet stelt. -nSiMn wij nu nog enkele andere bepalingen na, die in de nieuwe aïimenwet voorkomen. Diaconieën, die inzameling houden bij de huizen van alle ingezetenen, hebben te letten op art. 15 der wet, dat echter dezelfde bepaling bevat als art. 13 der wet van 1854, behalve dat de kennisgeving aan Burgemeester en Wethouders behoort te geschieden, in plaats van aan het gemeentebestuur, i Hoewel art. 21 slechts regels bevat voor de burgerlijke armenzorg, achten wij>ihet evenzeer van groot belang voor de diaconieën, die, door het overwegen en opvolgen van de daarin gegeven regelen, haren arbeid zeer zullen kun- I nen bevorderen. Wat het goede onderzoek en het toeaiehti'lietlieitr zal de diaconale armenzorg toch I in geen enkel opzicht' mogen achterstaan bij de burgerlijke. De burgerlijke instellingen zullen, volgens, dit artikel, bij hare armenzorg kunnen gebruik maken yan armbezoekers. Reeds meer dan eens wezen wij U op de wenschelijkheid, dat diaken»ito*jn groote gemeenten «die een groot aantal gezinnen te verzorgen nebben, zich zullen doen-bijstaan door gemeenteleden, mannelijke zoowel als vrouwelijke, i opdat behoorlijk toezicht op de ondersteunde gezinnen zal kunnen plaats hebben;. Wanneer de burgerlijke instellingen tot dezen maatregel overgaan, hoeveel te meer- reden is er voor de diaconieën, zich bereidwillige en geschikte hulpkrachten toe te voegen, opdat het werk te beter geschieden moge. Art. 32 zal voor enkele diaconieën van beteekenis kunnen zijn. Indien de burgerlijke autoriteiten in sommige - gemeenten de gedachte ingang zouden willen doen vinden, alsof de . . .diaconie tot verzorging van de arme leden van de Hervormde (atfatètlmittiv ettelijk verplicht is, zoodat tart lidmaatschap dier Kerk deze leden zou uitsluiten van eiken steun van overheidswege, ook wanneer de diakenen, om voor hen geldende, redenen^jljteun meenen tel moeten weigeren,' moet deze voorstelling als.,, onjuist worden aangemertabrtejteijfide diakenen het beheer hebben verkregen over publieke fondsen en daar tegenover bepaalde verplichtingen op zich hebben genomen. Indien echter partijdigheid hierbij een rol mocht spelen, geeft art. 32 aan de diacinieën een wapen in de hand tegenover eene zoodanige niet gerechtvaardigde houding. Dit artikel toch zegt (al. 1): „Indien onder- t AANSCHRIJVING BETREFFENDE DE ARMENWET, 807 steuning iq©rdilBgew#ige,rd met de kenlijke bedoeling om armen van ondersteuning uit te sluiten op gronden, niet overeenkomende met de bestemming van de burgerlijke armenverzorging, 9kan door Ons worden beslist, dat ondersteuning moet worden toegekend". Art. 40 schijnt buiten het terrein der diaconie te liggen. Het wil een dam opwerpen tegen de afschuiving van de armen van eene gemeente op eene andere door het burgerlijk armbestuur. Bij het nauwe contact, dat in sommige gemeenten tusschen diaconie en bttKge*lijk armbestuur bestaat, zou het echter kunnen zijn, dat diaconieën in dergelijke gevallen wel eens met het burgerlijk armbestuur hebben samengewerkt. Het is daarom wellicht niet overbodig, hier op het ongeoorloofdeAWWt•:■ dergelijke handelingen te wijzen. Wij hebben reeds boven Uwe aandacht gevestigd op de artt. 63—73, handelende over het verhaal van den onderstand op de onderhoudsplichtige personen. De aandacht van diaconieën, die een eigen weeshuis of liefdadig gesticht bezitten, zij er op gevestigd, dat art. 69 een nieuwen regel brengt. Konden vroeger de bestuurders of regenten zelf bepalen welk het bedrag zal zijn der verplegingskosten, die werden afgehouden van de eigen verdiensten of inkomsten van verpleegden, voortaan zal dit bedrag moeten worden vastgesteld door den kantonrechter. Bij verpleging van meerderjarigen kan echter met deze, volgens art. 71, eene overeenkomst worden aangegaan, zonder medewerking van den kantonrechter. Wij voegen hieraan toe, dat volgens de artt. 84 en 85 alle stukken, uit deze wet voortvloeiende, ,, De diaconieën behooren bekend te zijn met, de strafbepalingen vdn de artt. 78 en 79, die betrekking hebben op het niet of niet behoorlijk antwoorden op een verzoek van den armenraad of van Burgemeester en Wethouders om inlichtingen aangaande een arme, en het niet doen van de verplichte opgaven voor het jaarverslag, of het nalatig zijn in het kennisgeven van de oprichting of opheffing van eene instelling van weldadigheid en het overleggen van de statuten, den stichtingsbrief of het reglement der instelling. Wij koesteren echter de hoop, dat toepassing van deze strafbepalingen voor de diaconieën nooit zal plaats hebben. Eindelijk vestigen wij nog Uwe aandacht op de instelling van de Algemeene Armencommissie, tot het dietien van raad aan autoriteiten en, op verzoek, aan instellingen van weldadigheid (art. 82). In vele gevallen, waarin de diaconieën 308 AANSCHRIJVING' BETREDENDE DE ARMENWET. -behoefte gevoelen aan een deskundig en officieel advies, zal deze Commissie voor haar van nut kunnen zijn. Zij zullen zich daarvoor tot haren Secretaris moeten richten (Mr. A. J. L. van Beeck Calkoen te 's-Gravenhage). In het ^openstaande hebben wij getracht U een overzibüt-te geven van de voornaamste bepalingen der nieuwe armenwet. Het zal U gebleken zijn dat zij, hoewel zeer weinig dwingende bepalingen voor de diaconieën 'bevattende, toch velerlei inhoudt, dat voor haar van belang is. Wetten op zich zelf kunnen echter op dit gebied uitteraard weinig uitwerken. Bijna alles hangt af van de gezindheid van de personen en de instellingen, die bij de uitvoering zijn betromen. Hoe meer geestelijk leven in onze Kerk gevonden wordt, hoe meer hare armverzorgers, door dit leven bezield, het beste voor hunne behoeftige medeleden zoeken, op stoffelijk zoowel als op geestelijk gebied, des te meer zal van ver| Schillende bepalingen een gezegend gebruik kunnen worden gemaakt. En daarom spreken wij ten slótte de bede uit, eerwaarde Broeders, dat de Gemeente moge opwassen in de genade en kennis van onzen Heer én -ZÉÏigmaker Jezus ChthVÊÊ^ en daf'Gij, hare armverzorgers, en wij allen, die tot haar behooren, mogen samenwerken tot overvloediger liefdebetoon en tot een 'zitti steeds meet^ gewiilig geven voor het tijdelijk en eeuwig welzijn van hen, die met ons der hemelsche roeping deelachtig zijn. De Algemeene Synodale Commissie der Nederlandsche Hervormde Kerk, H. A. LEENMANS, President. J. KNOTTENBELT, Secreiértsy^ BIJL. VII. VRIJDOM VAN PORT. Koninklijk besluit van 19 Dec. 1892, Staatsblad n° 284, gewijld bij besluit van 12 Jan. 1904, Staatsblad n° 8. 1. Vrijstelling van port voor stukken den openbaren dienst betreffende, wordt door Ons verleend op de voordracht van den Minister van Waterstaat, zooveel noodig na door hem gehouden overleg met de hoofden der bij de zaak betrokken Departementen van Algemeen Bestuur. 2. Een pakket met portvrije stukken mag het gewicht van 21 kilogram en da afmetingen van 45 centimeter in lengte, breedte en hoogte of, indien het een rol is, van 75 centimeter in lengte en 10 in doorsnede niet te boven gaan. Indien het pakket echter stukken bevat, die niet voor splitsing vatbaar zijn, hetgeen alsdan moet blijken uit eene door den afzender onderteekende verklaring op het adres, kan het tot een gewicht van 5 kilogram worden toegelaten. Open kaarten, zonder omslag verzonden, mogen niet kleiner zijn dan 9 centimeter in de breedte en 12 in de lengte, en niet grooter dan 13 centimeter in de breedte en 18 in de lengte. De eene zijde is uitsluitend voor het adres bestemd. Het papier voor die kaarten be¬ hoort ten minste even stevig te zijn als dat der briefkaarten. De Minister van Waterstaat kan bij uitzondering in het belang van den dienst, afwijkingen van de bovengenoemde afmetingen toestaan. 3. De afzender van portvrije stukken is verplicht die te waarmerken, door op het adres zijne gewone handteekeninjf^fe stellen, voorafgegaan door de aanduiding der ambtsbetrekking, waarin door hem aanspraak wordt gemaakt op vriji sttlling van port. Bovendien is bovenaan ter linkerzijde van het adres, het woord „dienst" te vermelden. De waarmerking van stukken, afkomstig van Colleges of Commissies geschiedt door den voorzitter, den secretaris of griffier. De voormelde Minister is gemachtigd: lo. uitzonderingen toe te laten op den hierboven vermelden algemeenen regel, dat de waarmerking eigenhandig moet geschieden; 2o. vergunning te verleenen die waarmerking te vervangen door afdruk van een stempel of door eene gedrukte aanwijzing. Zij, die de sub 2 vermelde vergunning hebben verkregen, wijzen den ambtenaar aan, die met de bewaring van den stempel of van de omslagen met de vorenbedoelde gedrukte aanwijzing belast en voor 310 VRIJDOM VAN PORT. het richtige gebruik daarvan persoonlijk aansprakelijk is, en doen desgevraagd opgave van den naam van dien ambtenaar aan den Directeur van het postkantoor ter plaatse. 4. De stukken, welke riiet beant-' woorden aan de bepalingen van de | artikelen 2 en 3 betreffende het gewicht, de afmetingen en de waarmerking, worden den afzender met I de hoódige inlichting tëru'g'gegevén,' of, zoo die teruggave niermogélijk is, met port belast/ T Die,'' wèjke*Tiift ..lrerl3ot^^'lzijii' ingepakt, zoödat ze tëgen 'beschadiging niet vpldoéhde; verzekerd' zijn, wórden mede térbetèréJy:oprziëning" aan' den afzender terug- j gegeven. a" 5. Portvrije stukken/'welke dóór hun omvang' óf aantal verstopping ; der 'postbus'zouden lainrien veroorzaken, mögén daarin' niet géw'prpen worden, maar moeten aan het kantoor worden ^J^JiêveB? De afzefiBen,^nFTn''stfi]l71«is" vborgeschiWen: 'w het tegenover-* gestelde geval wordt het stuk kosteloos uitgere'fift.*•* -^10éHrderl8eadres3eerde geengevd^f'ïan de uitnoodiging om ten pV>éftkafltore te yerSfaihijnen èn aldaar het stuk te opèlneil?fen iirordt hiervan meÖ»> proces-verbaal opgemaakt en daarin degVönden voor Her vermoeden omsiSlfeven. De Directeur van het postiÉSfftÓè? gaat daartoe echter niet övBf"d4Mf nadat driemaal 24 uren na de ^jwltieiijke mededeeling van den geadresseerde verloopen zijn. 10. Dit besluif'nreedt in werking op den vijfden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en de Staatscouraht, flfraarin het is geplaatst. Op dat'fljJSstip vè¥VaM1:flet Koninklijk besluit van 7 November 1876 (Stsbl. n° 192). De Minister van Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. Lijst van colleges en gequalificeerde personen der Ned. Herv. Kerk, aan welke vrijdom van port is toegestaan. De Synode der Hervormde Kerk en de Alg. Syn. Commissie correspondeeren vrij met alle Colleges en Ambtenaren der Hervormde Kerk, alsmede met de Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerken in Nederlandsch Oost- en West-Indre'. De Secretaris en de Quaestor der SyWöde, benevens de President en déoSeeWrtaffis der Syn. Commissie, met alle Colleges eri- Ambtenaren dèr*'H.erv. Kerk, en de leden der Syn. Commjs6iè^bTfdé(rling. De Provinciale Kerkbesturen met alle Colleges en Ambtenaren der | rttrrdrthde Kei'kV binnen den omtrek derüpfötoncie,' alsmede met de Commissie tötQje'Eaken dérf^cfi 1 Kerken- in Ned. Oost- en West- j ÜMWlkO '-hfifc" Secretarissen dier Besturen | met' alle Colleges en Ambtenaren der Herv Kerk,-binnen den omtrek der provincie, en de leden dier 1 Bestuiten in dezelfde provincie onderling. •- 1 De Commissie 'tót de zaken der i ^SaHfcfie ïiërken mdt dfie Colleges en Ambtenaren dier Kerken en met de Commissie tot de zaken der Prot. KeYkSn in Ned. Oost- en West-Indië'. De CommiSSfeI,'tÖt de zaken der Protestantsche Kerken in Ned. Oost- en West-Indië en de President en de Secretaris dier Commissie met de Synode der Hervormde Kerk, de Alg. Syn. Commissie, de Prov. Kerkbesturen, het Algemeen College van Toezicht, de Provinciale Colleges van Toezicht, de Plaatselijke Colleges van Toezicht, de Consulenten dier Commissie (ook deze met de Commissie voornoemd), de Synode, de Synodale Commissie, alsmede President, Secretaris en Penningmeester van de Synode en de Syn. Comm. der Evangelisch Luthersche Kerk, de Algemeene Kerkelijke Vergadering I van de Hersteld Evangelisch Lutherj sche Kerk, het Bestuur der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit, de Theologische Faculteit aan de ver- 312 VRIJDOM VAN PORT. schillende Hooge Scholen, Seminariën, alsmede de Hoogleeraren dier Faculteit, de Commissie voor de zaken der RemonstraitapM Broederschap, de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken, de Besturen van Nederl. Zending- en Bij belgenootschappen. Het AlgemeenhQpIlege van Toezicht op het beheer der goederen ilo^SB ^Hervormde Gemeenten met den Secretaris en de leden van dat College, de Provinciale Colleges van ToezièWt de Plaatselijke Colleges van Kerkvoogdij en de Commissie tot de zaken der Prot. Kerken in Ned. O.- en W.-Indië. De Secrifejris en de^leden van dat College met het Algemeen College, de Prov. Colleges van Toezicht en de Plaatselijke Colleges van Kerkvoogdij. De Provinciale Colleges vaa;To«^ zicht met alle Colleges en Ambtenaren der Herv. Kerk, lriiinen den omtreK oer provincie (.evenals de | Portvrij. Secretarissen dier Colleges), alsmede met het Algemeen College van Toezicht, den Secretaris en de Ook de leden der Prov. Colleges leden van dat College en met de Commissie tot de zaken der Prot. Kerken in Ned. O.- en W.-Indië. (in dezelfde provincie) onderling. De Plaatselijke Colleges van Kerkvoogdij met het Algemeen College van Toezicht, den Secretaris en de leden van dat College en de Commissie tot de zaken der Protflstantsche Kerken in Ned. O.en W.-Indië. *) *) Binnenkort treedt de wijziging in werking, dat op het adres van kerkelijke portvrije stukken moet geplaatst worden: Frankeering Bevat uitsluitend stukin ken betreffende den afrekening. kerkelijken dienst. Dienst. Departemént van Financiën. BIJL. VUL DE BEPALINGEN OMTRENT KINDER-, SCHOOL- EN ACADEMIEGELDEN. Naar de verschillende Kon. Besluiten, i voor zoo ver zij betrekking hebben op de Hervormden. Kinder-, school- en academiegelden worden, ten behoeve der kinderen, genoten door predikanten of hunne weduwen en, bij overlijden van beide ouders, door de voogden (K. B. 1 Aug. 1816, n° 65). Predikants-zonen, die in eenige militaire of burgerlijke betrekking bij eene vreemde Mogendheid dienen, zijn daardoor vervallen van het genot van kinder-, school- of academiegelden (K. B. 2 Juni 1828, n° 28). Het genot dezer gelden, eenmaal tengevolge van het komen tot gevestigden stand hebbende opgehouden, kan niet weder aanvangen (K. B. 2 Juni 1828, n° 28) en gaat ook verloren wanneer een predikant, buiten redenen welke aanspraak geven op Rijks-emeritaatspensioen, afstand doet van zijn bediening. Ook strekt het zich niet uit tot de predikanten in, Nederl. Oost- en West-Indië, of die naar het buitenland vertrekken. Nemen zij echter later hier te lande weder een beroep aan, dan kunnen zij er opnieuw aanspraak op maken. Het gewone kindergeld is be¬ paald op f 25 's jaars voor elk der kinderen, die den ouderdom van twee en twintig jaren nog niet volkomen hebben vervuld en nog tot geen gevestigden stand gekomen of gehuwd, maar ten laste der ouders gebleven zijn (K. B. 1 Aug. 1816, n° 65). De kinderen worden gerekend tot gevestigden stand gekomen te zijn: wanneer zij een inkomen hebben verkregen van drie honderd gulden of daarboven; in 's Rijks-, land- of zeedienst, of in eenige burgerlijke betrekking zijn aangesteld onder genot eener bezoldiging of belooning, hoe ook genaamd, ten beloope van evengemelde som; wanneer zij eenig bedrijf of eenigen handel op eigen naam uitoefenen; eindelijk wanneer zij in den huwelijken staat getreden zijn. Verder houdt het genot van kindergeld ook op, wanneer de ouders of voogden jaarlijks f 300 of meer inkomen hebben uit het goed hunner kinderen. (Min. Resol. van 1 Dec, 1864, n° 11). De belanghebbende predikanten zijn verplicht om op het in te leveren bewijs van het leven hunner kinderen, de uitdrukkelijke (onderteekende) verklaring te stellen, dat die kinderen in den vermelden zin tot geen gevestigden stand zijn gekomen. In gevallen, 314 KINDER-, SCHOOL- EN ACADEMIEGELDEN. waarin zich twijfelingen mochten opdoen, wordt naar deze beginselen door den Minister beslist (K. B. 2 Juni 1828, n° 28). Boven Jiet--, gemelde,. kindergeld wordr vóór "(ken'' zóón' van eeri predikant (van tien- tot twintigjarigen leeftijd, K. B. 13 Maart 1882, n° 91), wanneer hij een Gymnasium bezoekt, of bijzonder onderwijs in de Latijnsche taal geniet, op bewijs van een Rector van een Gymnasium, eetyaaïnWsOT schoolgetS^ii f_j« voldaan (KlrB. 1 ' Aug^ lSi'6, ri° 65): Voor. ÖfJ die bijzonder dflaéryvijs genieten, behooren voor 'van Financiën (d.d. 5 November 1921) geantwoord: Niet ontkend kan worden, dat het Koninklijk besluit van 1 Augustus 1816 no. 65 (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1816), bepalende de wijze, waarop aan alle Hervormde, mitsgaders aan de Luthersche en Remonstraófeche predikanten kinder-, school- en academiegelden zullen worden i voldaan, verouderd Hl Btfldit zooweMÉMtna'tóHeelen als in formeeRSi'^zin. Noch de zalteïiWÖj' inhoud der bepalingen, noch de wijze, waarop zij rechtskracht hebben verkregen, is volkomen in overeenstemming met de opvattingen van dezen tijd. Het schijnt daarom aanbeveling te verdienen, 'de inróMOlge dat KonitrttHfk 'bèölkttf verkregen rechten te eerbiedigen, zonder er ijltbreiding aan te geven. (Weekbl. d. Ned. Herv. Kerk 1921 no. 39). BIJL. IX. VRIJSTELLING VAN DEN DIENST BIJ DE MILITIE. Uittreksel uit de Wet van 2 Febr. 1912, Staatsblad n" 21. Art. 21. 1. Vrijstelling van den dienst bij de Militie wordt verjeeilfc' 4o. aan hen, die een geestelijk of een godsdienstig-menschlievend ambt bekleedt of daartoe wordt opgeWldf 3. De'lswfjstelling om de redenen, genoemd onder 4o. moet worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten, zoo de redenen aanwezig zijn op 21 Maart van het jaar, waarin omtrent hem, voor wien de vrijstelling wordt gevraagd, door den militieraad uitspraak moet worden gedaan ; ontstaan deze eerst na genoemden datum, dan wordt de vrijstelling bij Ons aangevraagd. 4. De vrijstelling om de redenen genoemd onder 4o„ wordt aanvankelijk slechts tijdelijk en wel ten hoogste viermaal voor een jaar en daarna, zoo de grond voor de vrijstelling ook bij (te ten vijfden male te nemen beslissing nog aanwezig blijkt, voorgoed verleend. De vrijstelling om de redenen, genoemd onder 4o., wordt ook voorgoed verleend, zoodra vaststaat, dat, ..taaien zij werd verleend voor één jaar, belanghebbende niet meer tot'!atenst gehouden zou zijn. « Art. 31. 1. Vorstelling op grond van de in art. 21, eerste lid, onder 4o., bedoelde reden wordt verleend: lo. aan den geestelijke, den bedienaar van den godsdienst, den zendel)Bfc leeraar, den broeder-diakoon van eene godsdienstige vereeniging en den Roomsch-Katholieken orde-broeder, die tot eene binnen het Rijk gevestigde kloosterorde behoort. 2o. aan den student in de Godgeleerdheid en den zendeling-kweekeling, die aan eene bij de algemeene maatregel van bestuur aan te wijzen inrichting van onderwijs tot geestelijke, tot bedienaar van den godsdienst, of tot zendelingleeraar wordt opgeleid, en aan den proef-broeder, die tot broeder-diakoon van eene godsdienstige vereeniging wordt opgeleid. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, wie worden geacht eene der in het vorige lid bedoelde hoedanigheden te bezitten. Uittreksel uit het besluit van 13 April 1912, Staatsblad n° 145. Art. 21. 1. Jaarlijks in de eerste helft van Maart, maakt de burgemeester, bij eene of meer openbare kennisgevingen, bekend hetgeen de ingeschrevenen in hoofdzaak hebben te doen tot het verkrijgen van vrijstelling van den dienst om eene der redenen, vermeld Iri'ïflS 21, eerste lid, onder lo.—5o. der wet, of in het geval, bedoeld in art. 34, } eerste Jid, onder 2o. der wet. 2. Daarbij worden tevens bekend gemaakt de tijden, waarop en de plaats waar bij den burgemeester voor zooveel noodig aanvraag kan geschieden tot het opmaken of opvragen van de noodige bewijsstukken, dan wel inlevering van de bewijsstukken moet plaats hebben. 3. Van het aanvragen bij den burgemeester tot het opmaken of opvragen van bewijsstukken, zoomede van het inleveren van bewijsstukken wordt een bewijs afgegeven aan dengene, die de aanvraag of de inlevering doet. Art. 31. 1. Met betrekking tot de vrijstelling van hen, die een kerkelijk of een godsdienstig-menschlievend ambt bekleeden of daartoe worden opgeleid, VRIJSTgLÖNG VAN DEN ÖtëNST BIJ DE MILITIE. 31? kleeden of daartoe worden opgeleid, geldt hetgeen vervat is in de bij dit besluit behoorende tabellen I r8813I(.9S 2. De verklaringen, volgens deze tabellen over te leggen, moeten, voorÜWvWtiy het model niet het tegendeel blijkt, binnen het Rijk zijn afgegeven. «WWor hem, die is vermeld op het inschrijvingsregister, dat laatstelijk gesloten is, en op 4 Maart na de sluiting verkeert in een der in bedoelde tabellen omschreven gevallen, wordt de verklaring, in de tabellen aangeduid, in den regel afgegeven op genoemden datum of moet, zoo dit niet geschiedt, niettemin uit de verklaring blijken, dat bedoeld geval op dien datum aanwezig was. 4. Voor hem, die na den in het. vorig lid genoemden datum in een der bedoelde gevallen komt te verkeeren, wordt in de verklaring de toestand vermeld, gelijk die is op het oogenblik der afgifte en geschiedt de afgifte niet ] Vóór bet tijdvak, binnen hetwelk de verklaring volgens art. 32 bij den burgemeester moet worden ingeleverd. Art. 32. De Verklaring, bedoeld in de ïn art. 31 vermelde tabelleri wordt door of vanwege den belanghebbende ingeleverd bij den burgemeester, waar hij Is ingeschreven of voor welke hij heeft geloot: lo. vóór 1 April van het jaar, waarin het' inschrijvingsregister is gesloten, in geval de reden van vrijstelling aanwezig was op 21 Maart van bedoeld jaar. 2o. in de maand November van het jaar, voorafgaande aan dat, waarin hij zou moeten worden ingelijfd; a. in geval de reden van vrijstelling is ontstaan tusschen 21 Maart en 1 November van eerstbedoeld jaaii b. in geval hil^èpnieuw vrijstelling vraagt en hij bij de eerste maal verkeerde in het geval omschreven onder a.\ 3o. binnen eene maand nadat de reden van vrijstelling is ontstaan, in geval die heeft plaats gehad op of na 1 November van het jaar, voorafgaande aan dat, waarin hij is of zou worden ingelijfd; 4o. in de maand, op één na vooraf- | gaande aan die, waarin de loopende vrijstelling eindigt ingeval hij opnieuw vrijstelling vraagt en hij, bij de eerste maal verkeerde in het geval omschreven onder 3o. Uittreksel uit tabel I. - BiJ'de Nederlandsche Hervormde Kerk worden geacht de hoedanigheid te bezitten van: lo. geestelijke of bedienaar van den godsdienst: a. zij, die predikant zijn bij eene kerkelijke ' gemeente; b. zij, die tot proponent zijn bevorderd: c. zij, die den rang van candidaat in de godgeleerdheid hebben bekomen. 2o. student in de godgeleerdheid: . zij, jlje onderricht in de godgeleerdheid ontvangen aan eene wetfigujk 'Destaande inrichting van hooger onderwijs, met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst te worden opgeleid, en zij, die leerling der 5de of der 6de klasse van een wettiglijk bestaand gymnasium zijn en aan die inrichting onderwijs ontvangen in de Hebreeuwsche taal, met het stellig gebleken voornemen om zich voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid. De verklaring moet worden afgegeven: lo. voor geestelijken of bedienaren Van dén godsdienst, uitgezonderd candidaten in de godgeleerdheid: door het classicaal bestuur, in welks ressort zij zijn gevestigd, naar model 10; 2o. voor candidaten en studenten in de godgeleerdheid : door den rectormagnificus van de universiteit, waar zij zich tot het leeraarsambt voorbereiden, of den rector van het gymnasium, waar zij onderwijs ontvangen, naar model 11 of 32. MODEL 10. .Art. 31 en-Tabel I van het Militiebesluit. Militie. Verklaring. :>ftlttf^ 'Classicaal Bestuur te.. verklaart, dat (geslachts- en voornamen voluit geschreven) 318 VRlJSTftLfcflNG VAN-vftgff 0IPNST BIJ DE MILITIE. (Eerste geval) op 21 Maartr vani dit: jaar pred. was predikant is Wtfé'Hervormde Gemeente3*!??. .'??P! (Tweede geval) vóór .(op),, 21. Maart van dit jaar tot proponent is bevorderd. .... 19.... Het Classicaal Bestuur voornoemd, I Praeses. \ v; Scriba. Bovenstaande handteekeningen zijn I die van 19.... : De Burgemeester, MODEL II. Art. 31 en Tabel I van het Militiebes^Wt Militie. Verklaring. Rijks- De Rector-magnificus van de GemeenteVrije universiteit te verklaart dat (geslachte- en voornamen ■ voluit geschreven) (Eerste geval) vóór (op) 21 Maart van dit jaar den rang van/*6a£kiidaat in de Godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval) op 21 Maart van dit jaar als student was aan die universiteit ingeschreven en, blijkens aangehechte verklaring van de(n) hoogleerareftfar) '.".^Jfcrtïe-» lijk de theologische lessen aan genoemde .ailtli/i volgde 'Inrichting van onderwijs • en volgt,j|aï: I alzoo inderdaad onderricht in de god) ai ontving geleerdheid -7-: . met het stellig ontvangt gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst te worden opgeleid. ., . / H. .,9(J.n,'49. . .. . De Rector voornoemd, Bovenstaande handteekening is die van den hoogleeraar rectorRijks- ■ af magnificus aan de Gemeente-universiteit Vrije te 19.... De Burgemeester, MODEL 32. Art. 31 en Tabel I van het Miiitiebesluit. Militie. Verklaring. De Rector van het gymnasium te verklaart, dat 1 (geslachts- en voorname» ■ voluit geschreven) op 21 Maart van dit jaar leerling der 5de was -' klasse van dat gymnasium 6de is KV ontving en aan die inrichting, onderwijs j : ontvangt in de Hebreeuwsche taal, met het stellig gebleken voornemen om zich voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid. 19,..> u De Rector voornoemd, Bovenstaande handteekening is die van... ^ ^T:*JlS 19...//; De Burgemeester, ALPHABETISCH REGISTER, A. AMhbëitteding. Diakenen mogen geen — ' UvSnlIde diaconie aannemen, 194. 20. Openbare en dndwfcindsche — van i inwerken waarvoaf *>ÉdersteuningWWl* leend uit het Fonds v. N. K. éSPS1., 245. 17—19. Aanbeveling van Kerkvisitatoren door de Classicale Besturen, 25. 43; 141. 17 en 18. Adviezen van — van Kerkelijke Hoogleeraren, 168. 7; — van | de uitreiking der Instrtfötti wegens de godsdienstoefening in de groote straf' gevangenissen enz., 159. 26; — van den nood der armen bij afzonderlijke doopbediening, 47. 14; — der1 Kerkelijke Besturen bij onvoorzienen nood, -)i24IJ>. 26; — van dl^Jlelangen der Fondsen, 247. 28; 252. 14; 256. 12; 259. 12; 266. 7. Aangifte tot het 'ertameWWoor godsdienstonderwijzer, 155. 13 en 14; 156. 15; — voor het prdïfóhentsexamen. 174. 2 en 6; 18$ Xèh ,'■ Aanklacht ingediei»^vdiltnd;ihet Regl. v. Kerkelijk Opzicht en Tucht. 115. 8. Aanleg. Behandeling eener-zaak in eersten —. 12. 15; 25. 43 ; 28. 51; 121. 28; 122. 31; 128. 55; 129 57 en 60; 130. 62**4*4. 76. Aanleiding om feiten en rechtspunten anders te beoordeeleh, 12. 15; 131. -t6S; tot het maken van oèWerkingen, 138. 7; 141. lftjbto* handelend op'trexfên, 137. 4; 140. 14; tot toepassing van tuchtmiddelen, 115. 8; 119. 24; tot feeaorsm*, ^ontzetting of ver- | vallen verklaring, 123. 35; 125. 44; 127. 49; om de kosten door de Kerk te doen drage^o!29. 60. Aanneming van :eene beroeping door een predikant, 88. 61 ; door een hulpprediker, 109. 13; van eene benoeming door een Kerkvisitator, 141. 18; door een hoogleeraar, 169. 8 en 10; van lidmaten; 161. 38; 164. 40; m|64. 2. Aanslag der gemeente voor dért1ias "^eor^ #e'11predikantstr aktemériWi^ 413. 10, 11, 12—»;4M4. 19; der ge'knéÖnte voor de Algemeene Kas (quotum), 268. 6; 269. 9. Aanspraak op uitkeètftig uit de Alg. »'JWadwen''«i Weezenbeurs, 223. 16; | 224. 18; 226. 28; uit de Weduwen en Weezen Hulpbeurs, 231. 18, 19 -en "20; op TOt^HulppensióenfWds, j2M 13. Aanstelling van hulppredikers, 107. 3; 108. 5 en 5*; 109. 10^*3; vatij§is•"BenstonderwUjjè'rs, 158. 22; 159,^36. Aanteekening van handelingen en'-mven van den Kerkeraaa/W. •fSjlfsOr de scriba's of secretarissen van Ker•"MèKfke BeslMtkü}*Mt>.« 15; op de'Wst' der stemgerechtigden, 59. 3; -="pNer post, 117. 15,"«8|K|fc214. 17. Aanvaarden van Kerkelijke bedieningen en ambten, 114. 7; 34; 125. 42 ■efl 44-j lBv-49; van zijn ambt door een Kerkelijk hoogleeïi!a#lö1€9. 10; van legaten enz.ll!**or de diaconie, 196. 24; bij het ■«*-dezer betrekkingen, 216. 3; bij het — vajMfctm dienst, 220. 10; 221. 12; 225. 25; 228. 4. 320 ALPHABETISCH REGISTER. Aanvraag van predikanten om ontslag, 28. 51; 68. 7; om emeritaat, 67. 6*; 78. 37; — om bericht omtrent het zedelijk gedrag der ouders die elders wonen bij den doop, 47. 14; om hulp door predikanten die kerkelijke vergaderingen moeten bijwonen, 77. 34; om een Indisch predikant te mogen beroepen, 86. 57*; van een gewezen R. C. geestelijke om tot het propot .nents-examen te worden toegelaten, 181. 11; om handopening, 79. 40; 80. 41; 109. gtlom approbatie, 91. 70; 108. 6; 109. 13; om verlenging van den diensttijd van een hulpprediker, 109. 11; om erkenning als gemeente, 101. 2 en 4; 102. 5; om herziening of vernietiging, 115. 9; 126. 46; 128. 55; 130. 62 en 6S;n01. 65; 134. 77; 135T 81; 203. 11; om rehabilitatie, 128. 53; tot het gebruik der archieven, 150. 6; om ondersteuning der diaconie, 193. 12; van het Classicaal Bestuur om inzage bij de Diaconie, 193. 17; 196. 26; van de Diaconie tot het voortduren van den abnormalen toestand, 193. 15; tot terugneming van stukken en van coupons, 221. 14; 230. 14; 238. 9; 241. 2; 249. 2; 253. 2; 257. 3*Kfj»„.2; 265. 3 ; 268. 4*; van het lidmaatschap der Hulpbeurs, 228. 5; 230. 13; om herstel in het lidmaatschap, 229. 7; om toelagen uit de Fondsen, 242. 9; 244. 13; 245. 19; 246. 24; 250. 6; 251. 7-10; 254. 7; 255. 8 en 9; 258. 9; 261. 5—7; 265. 4; van den Kerkeraad om het quotum, Aanwijzing waar verbetering wordt verlangd, 138. 6; hoe gehandeld behoort tei-fWOTden, 140. 15; van een lid der vergadering, 233. 28; van gemeenten die in de eestte plaats in aanmerking komen, 242. 9; van een bouwkundige, 244. 13. Administratie der diaconie, 25. 43; 28. 51; 133.i"B)l£|9«S!7ïf der pas¬ toriegoederen, 16. 21; 25. 43; 28. 51; 52. 16; 125. 44; 133. 70; van den Quaestor-Generaal, 36. 65; 225. 22; 229. 8; 251 13; 259. 11; 262. JflL2ML&; 267. 3 en 4; 270. 12; r^'der'Hilgemeene Kerkelijke fondsen, 40. 70; der bijzondere Kerk- pastorie-kosterij- en andere gemeentefondsen, 36. 65; der Kerkelijke goederen, 16. 21; 25. 43; 28. 51; 40. 70; 52. 16; 143. A, b; de Kerkelijke — eener gemeente, 25. 43 ; 43. 1; 80. 41; 92. 73; 102. 6; 197. 28; 242. 7; 251. 7; 254. 7; 257. 4; 260. 2; 263,^14; 267. 4; 269. 10. Advies van den Kerkeraad, 124. 39; . 269, 8; van het Classicaal Bestuur, I 57. 85; 103. 12; 108/s**; 197. 28; 201. 5—7; 235. 4; 242. 9; 250. 6; 255. 8; 258. 9; 269. 8; van het Prov. Kerkbestuur, 57. 85; 235. 4; 242. 9; 250. 6; 255. 9; 261. 6; 269. 8; van de Synodale Commissie, 225. 23; 232. 24; 255. 9; van de Comi missie van Bijstand, 229. 10; 231. 16; 232. 25; van den QuaestorGeneraal, 222. 15; van de hoogleeraren, 168. 7; 172. 22; in zaken Regl. v. Kerk. Opzicht en Tucht, ;3l9.. 23. Afgevaardigden van den Kerkeraad, 22. 38; van het Classicaal Bestuur, 83. 49._ Afkondiging van benoemde Kerkeraadsleden, 46. 8—10; van een beroepen predikant, 89. 64; van het besluit omtrent indeeling der buurtgemeenten, 104. 2. Aflossing door de Synode te bepalen jaarlijksche, 265. 4. Afrekening tusschen den Ring en de aankomende en vertrekkende predikanten! 78. 29. j Afscheiding. Door — onvoltallig wor- I den van den Kerkeraad, 43. 1. Afschrift van een besluit in bestuursI zaken, 11. 14; 135. 81; van een beslissing in geschillen, 121. 28; van ALPHABETISCH REGISTER. 321 een uitspraak in zaken van tucht, 117. 15; 121. 28; 128. 55; 129. 59; 130. 63; 131. 65; van een uitspraak van den Raad van Beroep, 214. 19; van oorspronkelijke stukken, 117. 14; van een bericht van Kerkvisitatoren, 140. 14; van de instructie van den Secretaris der Synode, 33. 57; van den ligger van het predikaqtstractement, 89. 66; van den ligger der pastoriegoederen, 201. 6; van den inventaris van het archief, 71. 14; 151. 19; van den ligger der diaconiegoederen, 194. 18; van de rekening der diaconie, 196. 27; 254. 7; van de rekening der Kerkelijke administratie, 243. 11; 254. 7; van de rekeningen van den Quaestor-Generaal, 267. 4; van de (rekeningen der Classicale en Provinciale W'eduwenbeurzen, 235. 5; van de lijst der omslagen (quota), 269. 8. Afstand. Vrijwillige — van bediening door een predikant, 65. 1; 68. 7; 72„ 21; 92. 73; 96. 92. Aftreding. Geregelde — bij de Besturen, 5. 5; — tusschentijds, 6. 6; 27. 47; van ouderlingen en diakenen, 46. 11; van leden van het Kiescollege, 61. 6; 105. 5; van leden van de Synode, 30. 56; van de Synodale Commissie, 40. 68; van de Commissie van Voordracht, 168. 5; van den Raad van Beheer, 209. 12; van den Raad van Beroep, 210. 16. Afvaardiging naar de Classicale Vergadering, 22. 38; 47. 14; naar de Synode, 30. 56; voor de aanneming van lidmaten, 161. 38; van een hoogleeraar tot het mede afnemen van het examen, 175. 7. Afwezigheid van den consulent, 71. 16. Afwijzing van een beroep, 88. 61 en 62; , van een benoeming tot hoogleeraar, 169. 8; Bij het examen voor godsdienstonderwijzer, 157. 18; bij het Kerkelijk • voorbereidend examen, 175. 7; bij het proponentsexamen, 184. 22, 24 en 25; van de aanvrage Regl. der Ned. Herv. Kerk. tot vernietiging, 131. 65; van een verzoek om toelagen, 246. 22 en 23; 261. 6. Afzetting van een predikant, 65. 1. Agreatie. Uitstel of weigering der —, 82. 47; beroeping met —, 145. B, a. Akte van ontslag uit de gemeente, 66. 5; 69. 7*; 93. 76; 98. F, B; 99. F, D; 169. 10; uit de classis, 66. 5; 69. 7*; 93. 76 en 79; 99. F, C en F, £; van eervol ontslag van een Indisch predikant, 86. 57*; acte van lidmaatschap der classis, 93. 79 ; 99. F, F; vantoelating tot de Evangeliebediening, 81. 43; 85. 56; 89. 66; van toelating als Godsdienstonderwijzer, 157. 19 en 20; 158. 21; van bekwaamheid als onderwijzer, 156. 15; van beschuldiging, 89. 65; van geboorte, 67. 6*; 81. 43; van overlijden, 224. 18; 231. 20. Ambt. Aanvaarden van Kerkelijke —, 114. 7; 123. 34; 125. 42—44; 127. 49; schorsing in de waarneming van Kerkelijke —, 114. 7; 123. 34; 127. • .48; 'Ontzetting van Kerkelijke —, 114. 7; 123. 34; 127. 50; 128. 53; neerleggen van het —, 168. 5; 216. 3; 220. 11; — van hoogleeraar, 167. 4; 169. 10; 216. 3; ontslag uit het — van hoogleeraar, 172. 20; — waaraan eene bezoldiging verbonden is, 169. 10*. Approbatie van den beroepsbrief, 82. 47; 90. 68; 91. 69 en 70; 96. 90; 108. 6; 109. 13. Archief. Zorg voor het —, 25. 43; 28. 51; 47. 14; toezicht op de —, 40. 70; 149. 2 en 3; bewaring van het —, 53. 19; 150. 5; 151. 10 en 11; bewaring in het — der tabellen, 138. 6; wat tot het — behoort, 148. 1; raadpleging der —, 150. 6 en 7; 151. 8; inventaris van het —, 151. 9; het — van den Kerkeraad, 71, 14; 93. 79; 145. B, c; 194. 18; het — der diakenen, 193. 17; der Kerkelijke 21 322 ALPHABET1SCH REGISTER. hoogleeraren, UB. 19; der Synode, 243. 10. Archivaris. De Kerkelijke —, 33. 57; 149. 3; 151. 9. ArmeiKZörg voor de —, 15. 20; 17. »1#4». 26; 139. llj.'-Mft'B.e; 190. 1; 191. 2-4 en 6; 192. 7—Igéj193. 13; behartiging der geestelijTO ife» hoeften déV--, 52. 16; 480. 29; 191. 04fi$50. 4; — van élifcrs, 191. 6; Mtl 12; getal der —, 143. A, e; 246. 22; de — raad, W3. 16; de — wet, 195. 23; 298. Bijl. VI. Assessor van het Classicaal Bestuur, 22. 39; 24. 41 en 42; 27. 47. Attestatie voor inschrijving in de lidmatenboeken, SA**; 47. 14; 59. 2; over te leggen 'bij1' het proponentsexamen, 175. 7; 178. 8; 179. 9; over te leggen bij de beroepsbrief van een candidaat t. d. H. D., 89. 66; 90. 68. Avondmaal wordt bediend door predikanten, 15. 20; 54. 21; de zorg voor het —, 47. 14, zie ook aant. 3; voorbereiding voor het —, 47. 14; vragen bij de voorbereiding,'So. 22; tijd voor de viering van het —, 72. 22; ontzegging van het gebruik van het H. -, 114. 7; 123. 34; 125. 42; provisionéele ontzegging, 125. 43; onderhoek naar de viering van het —, 143. A, a', 145. B, o; niet bevoegd tot het bedienen van het —-, zijn Candidaten tot den H. Dienst, 187. 29; en Candidaten in de Godgeleerdheid, 188. 5. B. Bedanken van Kerkeraadsleden, 43. 1; • voor 'een beroep, 84. 53. Bedienden. Kerkelijke —, 117. 15; 120 9.5 • t33 fiQ m 7f) Bediening. Aanvaarden van KerkeTtJke —, 114. 7; 123. 34$ 1Ë5. 42 en*; schorsing in de waarneming van Kerkelijke —, 114. 7; 123. 34 en 35; 127. 48; ontzetting van Kerkelijke —, 0ff4i<« «O. 34 en 35;lï5. 44; 126. 46; 147.' 49 en 50; 128. 53; prediI kanten buiten vaste —, 106. 2; 153. 5; gelijke bekwaamheid tot de —. 158. 22; bediening van Doop en Avondmaal, 187. 29; 188. 5; veertigjarige ambts —, 216. 3; 228\<*B/1''-' Beginsel. Het — van alle Kerkelijk opzicht en van alle Kerkelijke tucht, f't/tmï 1; de — der belijdenis -der Hervormde Kerk, 113. 6; de — en het ^Karakter van de Hervormde Kerk, io/. iy; löo. £i. Begrooting. Jaarlijksche —, 194. 19; van hei-•#««*, 242. 10; 244. 13 en 16; 245. 17; de PWvinciale —, 242. 10. Behandeling van onderwerpen, 19. 30; >eenè# zaak 71. 16; 78. 37; 118. 21; 119. 25; 122. 31; 129:>#J'; 131. 66; -V«a bezwaren 62. 9; 124. 39 en 40; 125. 41 en 44; 126. 45; 135. 84; 196. 27; 203. 11; van beschuldigingen, 91. 70; van tuchtzaken, 25. 43; 117. 16; 118. 19; 128. 54; van g:e' schillen, 25. 43; 134. 75; van hooger beroep, 11, 14; van aanvragen om • *»erfllétigmg, 134. 77; van later inge- komen verzoekschriften en aanvragen, 244. 12 ; 246. 24; 251. 8. Beheer der diaconiegoederen, 15. 20; 55. 26; 143. A,e; 193. 13; 194. 21; van kerkelijke goederen, 47. 14; 125. 44; 143. A, b, d; 148. 1; 2(H): 10; der pastoriegoederen, 134;t"*?©; 200. 2-4; 201. 5 en 7; 202. 8; 203. 9 en 11; der fondsen, 36. 65; 160. iJ6£f.235. 2 en 3; 238. 8; 23»^j0?' 247J/25; 251. 11; 2521*13; 254. 6; 255.9; 25*. 11.} 259. 11; 261. 4 en 6; "26B?'10; der Kas, 209. Mif der Beurs, 219. 9; 222. 15^224. 21; 225. 23; der archieven, 148. 1; Ï51. 10; Colleges van —, 40. 70; 145. B, b; 243. 11; — van den Kerkeraad, 52. 16; 143. A, c; — der Synode, 145. B, f; 215. 1; 2».i! lfü9. 1; 26é. 9fC± > ALPHABETISCH REGISTER. 323 ■ van 'den Quaestor-Generaal, 232. 25; 247. 25; kosten van —, 253. 3; geschiedenis van het —, 36. 65, aant. 5; Reglement op het —, 277. Bijl. II. Beheerder der pastoriegoederen, 201. 6 en 7; 203. 10 en 11; van de bedrijfskas, 213. 9; van de Kerkelijke goederen, 245. 17. Behoefte. Geestelijke — der armen, 15. 20; 52. 16; der gerrhSSite, 70. 12; 143. A. f; 209. 9; 212. 2 en 3; 242. 6; 249. 1 en 2; 251. 7—9 en 11; — der kas, 212. 1—4; der Beurs, 222. 15; der Kerkelijke administratie, 242. 7; van den eeredienst, 246. 22; aan ondersteuning, 246, 23. Belang der gemeente, 22. 40 ; 30. 55; 'MM 13; 63. 10* T0. 12; 78. 37; 85. 57; 102. 7; 106. 2; 145. B, f; der Nederl. Hervormde Kerk, 36. 64; 39. 66; 85. 57; 86. 57*; 116. 10; 122. 31; 134. 78 en 79; 157. 19; 178. 8; 180. 10; 185. 27; van het Godsrijk, 157. 19; 185. 27; der Evangeliebediening. 106. 1; van dén predikant, 78. 37; >W6, 1 en 2yi»«9. 10, van personen, 132. 67; der armen, 191. 4; 192. 11; godsdienstige en Kerkelijke —, 28. 51; der zaak, 135. 80; van het onderwl}8J"168. 6; der beurs, 229. löffvan het fo«hv 247. 28; 252. 14;-'256. 12; 259. 12; der kas, 266. 7. Belanghebbende bij grensscheiding, 25. 43; 28. 51; bij den Doop, 27. 14; bij het jaar van gratie, 66. 3; bij emeritaat, 67. Softij erkenning eener gemeente, 101. 2 en 3;^bij''den dienst van een hulpprediker, 108. 4; 109. 11; bij een zaak, 116. 13; 117. 16; ^llOJ^S; bij een geschil, 133. 71 en 72; 225.S!06; 233. 26f bij de aanneming, 164. 40; bij de kindergelden, 214. 20; bij de Wtkeering, 224. 18; 231. 20;<*j de beurs, 229. 7; bij ondersteuning uit een fonds. 250. 6; — predikant, 86. 57*, — gemeente, 214. 19. Belegging van gelden der diaconie, 194. 21;f:i98. 24; vairbet bedrijfskapitaal, M3. 8; van het kapitaal der beurzen,--KH>j 14; 229.iSecündi, 7. 7; 21. 37; 22. 40; 27. 48, van de leden der Synode en hunne secundi. 30. 56; van den Secretaris der Synode en zijnen secundus. 33. 57; van den QuaestorGeneraal en zijnen secundus, 33. 57; van de leden der Synodale Commissie en hunne secundi, 89; 67; van de Commissie van Toezicht op het Godsdienstonderwijs, 160. 34; van godsdienstonderwijzers, 47. 14; 133. 70; van voorlezers en voorzangers, 47. ■14; van krankenbezoekers en Jcérke- 324 ALPHABETISCH REGISTER. lijke bedienden, 133. 70; van hulppredikers, 109. 7; 217. 3; van consulenten en secundi,.' 70. 12; van Kerkvisitatoren en hunne secundi, 28. 51; 141. 17 en 18$;v8fi'de leden^Her commissie van vooraracnt en hunne secundi, 28. 51; van hoogleeraren, 168. 5 en 7; 169. 8—10; 171. 16; "172. 22 en 23; van de leden van den Raad van Beheer, 209. 12; van de leden van den Raad van Beroep, 210. 16; van de leden der Commissie van Bijstand, 229. 9; van de provinciale correspondenten;! 2Si. 10; van de leden der Commissie van toezicht op de administratie van den Quaestor-Generaal en hunne plaatsvervangers, 267. 4. Bepaling waarvan dispensatie, 11. 12; der ringen, 19. 23» 69. 9; 70. 10; [ 75. 29; 76. 31; omtrent de administratie, 36. 65; 125. 44; omtrenfcnde lijst van stemgerechtigden, 59. 3; omtrent de predikdienst, 72. 23; 73. 24; Tft 33; 189. 6; in zake beroeping, 83. 49 eau50; 84. 52;W.,W, 89. 66; 90. 67; 92. 73; 95.3K; 105. 5; omtrent het examen, 85. 57; 181. 12; 182. 16; der Kerkelijke Administratie, 92. 73; strijdige —, 97. Add.; 172. 21; omtrent goederen en fondsen, 104. 4; omtrent Hulppredikers, 110. 18; omtrent kerkelijk op- f zicht en tuchfr,n89. 65; 113. 2; 115. 8; 127. 51; 129. 60; 134. 76; omtrent reis en verblijfkosten, 119. 25; 171. 66; omtrent hooger beroep, 134. 75; 135. 81; van Kerkvisitatoren, 142. 19; inzake archieven, 148. 1; 149. 2; 151. 11; *Sfëj,19; omtrent godsdienstonderwijs, 155. 14; 197. 20; 159. 26; 160. 30; omtrent attestaties, 104. 40; omtrent kerkelijke vergaderingen, 168. 7; omtrent Hooger Onderwijs, 169. 10; 171. 17; omtrent testimonia, 175. 7; omtrent de diaconie, 181. 5; 193. 12; 194. 19 en 20; 195. 23»tfl98. 29; om- trent pastoriegoederen, 203. «9 en 10; omtrent predikantstraktementen, 208. 2; 209. 9—11; 210. 19; 211. 27; 212. 5 en 6; omtrent weduwenbeurzen, 215. 1; 220. 11; 223. 15; 225. 26; 226. 28; 227. 1; 229. 9; 230. 15; 235. 5; omtrent het Hulppensioenfonds, 237. 5; omtrent het bestek, 242. 10; 245. 20; omtrent de fondsen, 254. 4*; 258. 7 en 10; 265. 4; omtrent het quotum, 269. 9; 270. 11**. Bericht aan den Kerkeraad, 47. 14;' 88. 61 en 62; van den Kerkeraad, 124. 39; aan den consulent, 71. 13; aan het Classicaal Bestuur, 66. 2; 68. 7; 69. 8; 102. 5 en 8; 185. 26; aan den quaestor der classis, 239. 14; 240. 15; aan den Ring, 103. 2; aan het Provinciaal Kerkbestuur, 85. SMjjflan de Synode, 30. 52; 140. 15; aan de Synodale Commissie, 245. 17; aan den Quaestor-Generaal, 225. 24; 247. 25; aan den beroepene, 87. 59; aan het Bestuur dat uitspraak deed, 130. 63$tfftat Kerkvisitatoren, 140. 14; van benoenïiflg, 141. 18; aan den examinandus, 182. 14; aan den nalatige, 219. 9; omtrent zedelijk gedrag, 47. 14; omtrent de erkenning eener nieuwe gemeente, 108.' lO^ïfltntrent den toestanCJvan kerk en pastorie, 246. 22; aangaande pogingen tot verbetering van het traktement, 254. 7; aangevraagde —, 11. 13; 19. 31: schriftelijk ineediende—. 116 13 Berisping, een tuchtmiddel, 114. 7; door den Kerkeraad toe te passen, 125. 42. Beroep. Hooger —, 11. 14; 12. 15; 25. 43; 28. 50 ; 40. 70; 46. 10; 78. 37; 115. 9; 121. 28; 122. 31; 123. 33; 128. 54 en 55; 129. 56—60; 130. 61—63; 134. 75 ent®; 135 81, 82 en 84; 198. 29; 203. 11; 225. 26; 233. 26; wanneer geen hooger — is toegelaten, 125. 43; 126. 46; op het Classicaal Bestuur, 154. ALPHABETISCH IREGISTER. 325 6; 196; 27; op het Provinciaal Kerkbestuur, 87. 58; op de Algemeene Synode. 235. 4; Raad van —, 209. 9 en 15. Beroeping. Recht tot —, 17: i33*ji)§f; 1; 60. 4; 61. 5; 83. 49; vrije —, 17. 24; 83. 4$e het werk der —, 43. Ij 82. 45-JffS 83. 49 ; 89. 62; . 439L'Ml»M5. B, a; dag der -, 83. 50.; 84. 52 en 54; op — preeÖënSWi 43; i 110. 16; — van een predikant, 45. 5; 52. 16; 81. 44; 83. 48; 89. 66; voor bijzondere werkzaamheden, 94. 80; 95. 84; 96. 89; in buurtgemeenten. 105. 5; van eeni buitenlandsch predikant, 85. 57; 181. 12; van een Indisch predikant, 86. 57*; van een candidaat tot den H. Dienst, 89. 66; 90. 68; van een hulppredtMer, 108. 5;; 189. 7, 9, Itötn 13; bekendmaking der —, 871 59; 91. 71; 108. 6; bedanken voor de —, 84. 53; 88. 61; aanneming der, 88. 61; 89. 63; approbatie der —, 82. 47; 90. 67; 91. 71; niétiopvolgen der aangenomen —, 91. 72; kosten der —, 91. 73. Beroepsbrief. Toezending :.van den —, 87. 59; 88. 60 ; 89. 66; 90. 68; 91. 69; ontvangen van den —, 88. 61; voor een candidaat tot den H. D., 90. 68; verklaring omtrent den —, 96. 90; voor een predikant voor bijzondere werkzaamheden, 96. 93; formulier van den —, 87. 59; 97. F, A; 108. 6; 110. F-: -w»van een hulpprediker, 108. 6; 109. 13. Bescheiden. Aangevraagde —, 11. 13; i 19. 33; over te leggen —, 67. 6*; 89. 66; 155. 13; 193. 17; 210. 19; 212. 6; 244. 12 ; 246. 24; 251. 8; 255. 8 en 9; 257. 4; 258. 7^28816; — tot de zaak betrekkelijk, 125. 44; 129. 56; — bij de kerkvisitatie, 139. 10; 140. 12; — der administratie, ~ 207.'«.at Beschuldiging tegen een predikant, 89. 64 Jen 66; akte van —, 89. 65; behandeling; Van —, 91/ TOB ;1 Beslissing in geschillen, 12. 15; 20. «32; 28. 51; 30. 3*4 71. 18; 80. 41; 115. 9; 132. 68; 134. 74; 196. 25; 198. 29JTO5. 26; 23*126; omtrent machtiging, 45. 7; 60. 4; omtrent bezwaren? 46. 9; 203. 11; 209. 15; ; omtrent de lijst der stemgerechtigden, 59. 3; omtrent de consulentschappen, 70. 12; omtrent eene aanvrage, 86. 57*; 108. 4; 109. 11; 245. 19; 246. 24; 261. 6; öirttrebt het beroep, 88. 62; omtrent eene beschuldiging, 89. 65; der zaak, 131. 6ff; door derden, 132. 67; omtrent eene buitengewone : Vergadering!, 168. 6; in hooger beroep, 40. 70 ; 203: '11j 225. 26 ; 233. 26; in cassatie, 41. 74; afschrift eener —, 117. 25; 121. 28; medewerking tot êenfrB , 117. 17; vaststelling 48ier —-, 118. 22; gronden eener —, 119. 24; openbaarmaking der —, 122. 32; vernietiging eener —, 134. 77; kennisgeving der —, 225. 268TO3. 26. Besluiten in bestuurszaken, 11. 14; 115. 9; 135. 80 en 81; van den Kerkeraad, 53. 18; 63. lOf :tt. 17; 104. 2 en 4; 105. 6; van het Provinciaal Kerkbestuur, 78. 37; 103. 12; 182. 18; Svnodale —, 40. 70; — in hooger beroep, 11. 14; 135. 82 en 84; omtrent beroeping, 95. 85 en 86; : omtrent erkenning, 102. 6; tot afwijzing, 184. 24; omtrent het kapitaal, 242. 6; afschrift van een —, 117. 15; :' vaststelling van een —, 117. 17; 118. 22; gronden van een —, 119. 24; strijdige —, 122. 81; openbaarmaking Ssnwiten —, 122. 32; afzonderlijk ■—, 134; 76; aangevallen —, 135. 80 en 84; mededeeling omtrent —. 143. A,f; vroegere —, 248. SI.; 272. 18. : Bestuur. Het Classicaal —.zijn werkzaamheid. 5. 4; 11. 12; 19. 30; 21. 36; 23. 40*; 25. 43; 26. 44 ; 46. 9; 66. 5; 73. 24; 75. 28; 76. 32; 80. 326 ALPHABETISCH REGISTER. 41; 81. 42; 82. 45 en 47; 83. 49; 85. 57; 89. 65 ; 90. 68 ; 91. 70 en 72; 93. 75 en 79; 96. 93; 101. 4; 103. 9 en 11; 109. 7 en 11; 113. 2; 121. 28; 125. 44; 126. 46 en 47; 129. 59; 130. 63j!,133. 70; 137. 5; 138. 6; 139. 11; 140. 12-14; 141. 17 en 18; 149. 3; 151. 9; 160. 31; 189. 6; 201. 5;i JftVU; 244. 12; 247. 24; 251. 8; 255. 8; 258. 9; 261. 6; doende wat des Kerkeraads is; 8. 9; 15. 18; 22. 38; 43. 1; 63. 11; 82. 46; 91. 69; 109. 8; 118. 21; goedkeuring van —, 11. 12; 19. 28; 69. 9_{ ;70. 10—12; 75. 29; 87. 58; 90. 67 en 68; 92. 73; 95. 84; 108. 5 en 5*; 110. 13; 194. 21; 195. 22* en 23: adviezen en consi¬ deraties van —, 18. 26; 28. 51; 41. S, /; 52. 16; 59. 3; 63. 10; 67. 6*; 68. 7; 72. 23; 84. 52; 85. 57; 86. 57*; 103. 12; 104. 2; 194. 21; 197. 28; 201. 5 en 7; 210.1 22; 235. 4; 245. 17; 251. 9; 255. 9; 258. 9; 269. 8; 272. 14; beslissing van — 20. 32; 59. 3; 71. 18; 76. 31; 108. 4; 198. 29; voorstel van —, 21. 35; 88. 60; 200. 4; 261. 6; bevoegdheid van —, 27. 45; 44. 3; 45. 4; 78. 37; 126. 46; 127. 48; 134. 79; 137. 4; 155. 14; 157. 18—20; 158. 21 en 22; 194. 20; vergaderingen van —, 27. 46; verantwoordelijkheid van —, 28. 51; verslag van —, 30. 52; 110. 17; geschillen van —, 30. 54; 70. 12; 133. 71 en 72; verzuim van —, 43. 1 ; kennisgeving van —, 69. 8; 79. 38; 91. 71; 93. 79; 137. 4; 140. 12 en 15; 803. 11; tusschenkomst van —, 70. 12; 79. 40; 242. 9; 243. 11; 245. 20; 250. 6; verklaring van —, 181.11; toezicht van —, 191. 3; 198. 29; aanvrage van -, 193. 17; 196. 26; leden van -, 5. 5; 8. 9; 21. 37; 24. 41; 45. 7; ta€)f£37;;i27. 49| 2f0. 12; 271. 13; 272; 16; kènnisgevihg aan —; 16;'21; *8^85j866. 2 en 5; 68.€T;:69. 7*; 77. 35 en 36; 87. 58; 93. 75 en 79; 96. 90; 140. 14; 141. 18; 185. 26; 196. 24;.beroep op —, 17. 22; 154. 6; 196. 27; verslag aan —, 19. V30;; Opzending aan — 22. 40; 60. 4; 89. 65 é&66; 101. 3$> 108. 6; 124. 38 en 39; 138. 6; 148g 12; 201. 5 en 6; 244. 12; 247. 24; 251. 8; 254. 7; 258; 00*261. 6; afschrift aan -, Oi. 10; ia*, i»; archieven van —, 148. 1; verhouding tot —, 191. 5. Bestuur Kerkelijk —, werkzaamheid, 11. 13; 85. 56; |02. 7; 113. 5; 114. 7; 116. 10-12; 117. 14 en 15; 118. 22; 119. 24; 122i 31; 123. 34; 128. 54 en 55; 129. 56; 130. 61; 133. ."78; .885. 80 en 81; 138. 7; 141. 16; 150. 6; recht der —, 11. 13 en 14; 19. 31; 135. 80 en 81; bevoegdheid der —, 115. 8; 118. 21; uitspraak . der —, 1Z 16; 115. 9; 123 33; 129. 57; besluitbder —, 102. 6; 115. 9; 135. 82beslissing der —, M3të9; 132. 68; 134. 76 en 77; toezicht der —, 47. 14; 113. 4; 149. 2; 189. 7; tusschenkomst der —, 140. 15; kennisgeving der —, 91. 71; 103. 10; . -adviezen der —, 244. 16; 245 18; 246. 22 en 23; 24T. .8»; 265. 4; 271. 13; geschillen van, 133. 72; archief der —, 138. 6; 148. 1; 150. 4; leden der —, 113. 6; 116. 13; 117. 17; 118. 18—20; 123. 35; vergaderingen der —, 119. 25; kos- ten van —, 119. 25; 120. 26; 121. 27; berichten aan —, 130. 63; 131. 65; hooger en lager —, 121. 28—30; 129. 59; — van gelijken rang, 131. 66; beheerende —, 150. 4 en 6; 151. 10 en 11: buitenlandsëÜl—. 178. 8. Bestuur. Uitoefening van het, 5. 4; 191. 2; colleges van —, 40. 70; quotum voor het —, 52. 16; 80. 41; 244. 14; kosten van het —, 267. 1; .• 272.1.7; — van het archief, 148. 1; burgerlijk —, 193. 14—16. Bestuurders van beurzen, 22. 40; 235. 4 en 5; van fondsen, 36. 65; 242. ALPHABETISCH REGISTER. 327 10; van archieven, 151. 9; van inrichtingen, 160. 28; 161. 37. Bestuurszaken. Besluiten in —, 11. 14; 115. 9; 118. 22; 135**80 en 81. Betaling van kosten, 128. 55; 129. 60; 142. 22; 182. 18; 278.,,$; van aanslagen, bijdragen, contributies enz., - tÏ70ö!l2; 171.,i#S 182. 17; 211. 27; 213. 12, 14 en 15; J48. 8 en 9; 220. 11; 221 124ri22$»,25; 228. 5; 229. 7; 230. 13; 239. 13; der inkoopsom, 237. 5; der aannemingssom, 245. 20; der uitkeeringen enz., 211. 25; 212. 4; 213. 8; 239. 12; ;?JM5.>2Q; 8>1. 11; 256. 11; 259. 11; 261. 7; 262. 10; der kindergelden, 211. 25; 212. 4; door diakenen |5«. 25; door den Quaestor-Generaal, 224. 21; 239. 10; 247. 25; 252. 13; 256. j)eR1^-269. 11; terug -4 P&. 8; 262. 9. Betrekking, Kerkelijke —, 113. 6; 126. 45; 133. 69 ;< van ufodsdienstonderwijzer. |ÏI7. 48; 155. 13; 158. 21; 250.- 4; herstel in —, 128. 53; aanvaarden of neerleggen der —, 216. 3; • openbare —, 169. 10*. Betuiging. Schriftelijke | —, van een candidaat tot den H. D., 89. 66; 90. 68. Beurzen. Opgave van het bedrag uit —, 2ftli J; 270. 9*. Bevestiging van predikanten, 15. 20; 54. Zt; 67. 6; 81. 44; 92. 73; 93. 75—77 en 79; 187. 29; 220. 10 en 11; 228. 4; 235. 3; 262. 9;ïvaa„«en ïficaftgidaat t. d. H. D., 93. 78; van hulppredikers, 15. 20; 54. 21; 109. 10; 220. 10; van ouderlingen en diakenen, 15. 20; 46. 10; 54. 21; 188. 5; van lidmaten, 15. 20; 47. 14; 54. 21; 161^3852183. 39; 164. 40; 165. 41 en 42. Bevoegdheid der Kerkelijke Besturen, 11. 13; 115. 8; 116. W; 119. 23; 122. 3UJL29. 57; van de Synode, 40. 70; 72. 23; 134. 78; 219. 9; 254. 4* Mi 8»?ttan, de Synodale Commissie, 72. 23; 134. 78; 149. 3; 150. 4; 151. 11; 219. 9; 245. 18; 247. 26; 254. 6; van den Raad van Beheer, 210. 21; van de commissie van toezicht op de administratie van den Quaestor-Generaal, 267. 4; van den | Quaestor-Generaal, 221. 14; van Kerkvisitatoren, 139. 11; van het Classicaal Bestuttfijl24. 39; 157. 18; -)SWfcvden Kerkeraad, 124. 40; 125. 41 en 43; 195. 22; van den Centralen Kerkeraad en de buurtkerkeraden, .iJ04y:3 en 4; van de Kerkeraden der | Waalsche, Presbyteriaansch-Engelsche I6n 3chotsche gemeenten, 47. 14; der diaconie, 143. A, e', der predikanten, 96. 89; 200. 4; van emeriti,jC»); 17. 22; 25. 43; 28. 49 en 51; 30. 53; 54. 21; 68. 7; 208. 5; 216. 3; 220. 11; van geordende leeraren buiten vaste bediening, 106. 2; 153. 5; van candidaten tot den H. D., 106. 2; 153. 5; van candidaten in de God- i geleerdheid, 188. 5; van godsdienstonderwijzers, 154. 11; 155. 13; 158. 22; van lidmaten, 123. 36; tot de Evangeliebediening» 169. 11; 187.29; tot hft lidmaatschap der beurzen, 216. 3; 219. 7; 22S. fi;,228. 2; tot oordeelen, 132. 67; tot beklag, 235. 4; ,. verlies van —, 15. 18; 30. 53; 118. 21, vervallen verklaring van de —, 34> 125 42 en 44; 127. 49; bewijs van —, 156. 15. ' Bewaarplaats van het archief, 71. 14; 145. B, c; 150. 7; lffTlO en 11; van de fondsen, 213. 9. Bewaring van het archief. 148.1; 149. 2; 150. 4; 151. 8 eótM; der ver- kregen kennis, 153. 4; door diakenen, J§83. 17. Bewijs van doop, 2. 2; dat geen bezwaren bestaan tegen de aanneming, 164. 40; van genoten godsdienston- ... derwijs, 261. 7; van belijdenis, 2. 2; van lidmaatschap, 3. 3*; 59. 2; 261. 7; dart men tot de N. H. K. behoort, 261. 7; van christelfjken wandel, 158. ;ö81.t>8*n het bezit van den graad van 328 ALPHABÉTI8CH REGISTER. candidaat in de Godgeleerdheid, 85. 57; van het bökleeden der Evangeliebediening. 85. 57; over te leggen vóór de toelating tot het examen, 175. 7; 178. 8; 179. 9; 181. 11; tot het colloquium doctum, 180. 10; van bevoegdheid, 156. 15; van inachtneming der volgorde, 182. 13; noodig voor de approbatle,-^89. 66; van voldoening, 66. 5; 93. 77; van de berloepingskosterij 18B?n7Ï5f ♦a^'teëcbtijving, 224. 18; 225. 25; 228. 5f É31. 20; omtrent de pa*toriegoedè»tnlf*201. 5; van overlijden, 224$ 18; 231. 20; van oefening, 157. 18; van toelating als godsdienstonderwijzer, 158.'J12; benoeming voor ouderlingen,yB2. 38; van de beschmfliging, 89. 64; van onvermogen, 135. 84; datHset tractemelr gevonderi'lir*888). kerkvisitMI»y 139. 11; 143. XP-ff in zake het archief, 151. 11; tegen toelating tot het examen, 181. 11; 186. 28; tegen de overdracht van het beheer, 203. 11; tegen de administratie der; diaconie, 196. 27; tegen de 'bijtfragen, 208. 9 en 15; 213. 15; 214. 16—19; tegen de rekening van den Quaestor-Generaal, 267. 4; gewichtige —, 91. 70; ge^TSchjhnakend —, ItS. 43; 126. 46; geldelijk **lf 166. 1; döör "tóe — kan worden ingebracht, 89. 64; binnen welken tijd, 62. 9; 89. 64; behandeling van het —, 126. W; 135. 82 en 84; 196. 27;ftjetójde legging van het —, 121. 30;'aanvankelijkheid van het —, 135. 81; beslissing omtrent l»et,|03. 11; 209. 15; — waarover Be TCerkeraad geen uitspraak doet, 123. 35; tot de bevoegdheid van den Kerkeraad behoorend, 124. 40; 125. 41; — bij het Classicaal Bestuur, 125. 44; bij het Provinciaal Kerkbestuur, 127. 49:'l#!de Synode. 127. 51. Bezwaarde kan in hooger beroep komen, 12. tB^^kan vernietiging of herziening aanvragen, 129. 58; 130. 62 "W 68; moet zich houden aan de bepalingen, 135. 81; het hooren van —, 88.16.1 Ï1JHÏ35. 83; gronden door — aangevoerd, 131. 64; verkeerdheden ten laste van —, 125. 41; nieuwe feiten ten laste of ten gunste van —, ' ! 128:'57; provisioneele schorsBHP^i» , 1E6.:48; uitspraak ten gunste van —, 118.' 22; afschrift gezonden aan den, 121. 28; 131. 65; HaVSt:§ka? nisgeving aan den, 125. 44; 135. 80; - fcêrnstihg van den —, 13Ó. 60; af- ALPHABETISCH REGISTER. 329 zien van het hooger beroep of van de aanvraag tot vernietiging door •—, 129. 56; 130. 63; kosten ten laste van —, 120. 26; 129. 60; 135. 84. Boeken bij de kerkvisitatie, 139. 10; 140. 12; 143. A, b en c; des Bijbeis, 156. 15; 183. 21; leer — bij het godsdienstonderwijs, 160. 35; lidmaten —, 164. 40; administratie —, 196. 26; 267. 4. Boete voor het niet vervullen eener vacaturebeurt, 76. 22; 79. 39; in zake Weduwen en Weezenbeurs, 219. 9; 221. 12; in zake het Hulppensioenfonds. 239. 13. Bouwkundige van kerkvoogden, 242. 10; van de Synodale Commissie, 244. 13 en 16; 245': 18. Buurtgemeenten. Indeeling van grootere gemeenten in —, 14. 17*; 104. 2; Plaatselijk Reglement voor de —, 104. 4; bepalingen geldig voor —, 105. 5. Buurtschappen. Kerk vrije —, 101. 1. Bijbel. Lezen, verklaren, uitlegging des —, 153. 1; 156. 15; 183. 21; boe- ,')IÉBii'hoofdstukken. gedeelten des —, 156. 15; 182. 15 en 18; 185. 26; — lezing, 153. 4; 154. 11;.250. -4. Bijdrage voor het bijwonen der lessen I derkerkelijke hoogleer ar en, 170. 12; 171. 16; voor de kas der predikantstraktementen, 80. 41; 209. 8—11 en 15; 210. 21; 211. 26 en 27; 212. 1; voor de beurzen, 220. 10; 230. 11; voor het Hulppensioenfonds, 236. 2; 237. 4; 238. 8; 239. 11 en 13; voor het predikantstraktement. 211. 26; . 250. 5 ; 258. 6 en 8; van gemeenten, 242. 10 ; 244. 14; 268. 5 en 6; 269. 8; der Diaconieën, 268. 5; 270. 11**, voor de Generale Kas, 52. 16; 264. •>-2; aan de fondsen, 249. 2 ; 253. 2 en 3; 254. 4; 260. 2; 201. 3; 263. 11; toegekende —, 245. 20. Bijstand. Zonder — van een raadsman of zaakgelastigde, 116. 12; in zake de archieven, 149. 3; aan behoeftige diaconieën, 195. 22*; Commissie van — voor de Hulpbeurs, 220. 9 en 10. C. | Candidaten tot den Heiligen Dienst. Toezicht■'«»; :tuchtzaken over —, 25. 43; schorsen van —, 27. 45; 30. 53; 126. 46; mogen in vacaturen preeken, 74. 25; mogen op beroep preeken, 81. 43; zijn beroepbaar, 83. 50; 89. 66; 90. 68; bevestiging van — geschiedt met handoplegging, 93. . 78; hebben geen recht op vergoeding van kosten, 92. 73; kunnen hulppre: diker zijn; 106. 2; 216. 3; 220. 10; 223. 17; mogen godsdienstonderwijs geven, 153. 5; kunnen tot Hoogleeraar benoemd worden, 167. 4; zün niet onderworpen aan de tucht van den Kerkeraad, 123. 35; bezwaren tegen —, 124. 39; geschillen tusschen —, 133. 70; Indische predikanten die als — tot de N. H. K. behoord hebben, 86. 57*; hoogleeraren die als — tot hun ambt zijn geroepen, 216. 3; titel van —, 187. 29; toelating als —, 187. 30; 188. 1; — bi) startere Prot. Kerkgenootschappen. 179. 9. Candidaten in de Godgeleerdheid. Examineeren van ■—, 28. 51; 183. 19; kunnen bij het proponentsexamen zijn, 174. 5; kunnen het proponentsexamen afleggen, 175. 7; 186. 28; mogen onder bepaalde voorwaarden preeken, 188. 1—5; bewijs van den : graad Van — in Nederland, 179. 9; ■jMm. 10; 181. 11; in het buitenland, 85. 57; 178. 8. Cassatie^ Beroep in —.41. 74. Catechisatie. Aantal leerlingen op de . —-, 143. A, a; — voor lidmaten, 153. .I8S openbare —, 154. 80{ door predikanten te geven, 159. 23; bezoek der —. 192. 11; aan de schooljeugd, 250. 4. Catechismus. Het gebruik van den Heidelbergschen —, 55. 22. . 936 ALPHABETISCH REGISTER. Censuur sluit van de uitoefening van het stemrecht uit, 3. 3*; 59. 2; over wie de — in eerste instantie door den Kerkeraad geschiedt, 17. 22; aanteekening van — op de lijst van stemgerechtigden, 59. 3; bevoegdheid van niet onder — staande lidmaten, 89. 64; 123. 36. Classis. Waanrifc eene — bestaat, 20. 33; de — eener provincie, 20. 33; I welke classis er zijn, 20. 34; grenzen der —, 21. 35; hoofdplaats der —, 21. 37; elke — benoemt een predikant en bij beurtwisseling een ouder-: ling in het Provinciaal Kerkbestuur, 27. 48; toezicht over de —, 28. 51; ontslag uit de —, 6fcd>; 69. 7*; 93. 76 en 79; 99. Form. C en Ej iKfr maatschap der —, 88>i79; 99. Form. F; belanghebbenden ander dezelfde — of onder meer dan een — ressoi-. teerend, 101. 3; Kerkvisitatoren uit de — aangewezen, 141. 17 en 18; aantal —, 141. 17; 174. 3; vertrek uit de —, 141. 18; aanvragen uit dezelfde—, 242. 9; een som voor iedere —, 272. 14; quaestor der —, 220. 10 en 11; 221, 12 en 13(>2208ri8 en 21; 225. 24; 232. 23; 239. 11 en 14; 240. 15; 255. 10; 268. 6; 270 11**. Collatie. Opheffing van — rechten, 18. 24; zie ook aant. 1, het recht van —, f82. 47; volstrekte —, 87. 58; onderzoek' naar —, 145. B, a. Collecten. Het vaststellen der —, 15. 20; 52. 16; inkomsten uit, 143. A, e; 270. 11**; onderzoek voor welke | fondsen — gehouden zijn, 145. Èph middelen verkregen uit —, 211. 26; 230. 11; het houden van ten minste ééne —, 241. 4; opbrengst der —, 241. 5; 242. 6; 257. 2; 260v2>; 201. | 3; toezending van den — brief, 247. i 28; uitnoodiging om — te houden, 263. 11. College, dfarkelijk — van bestuur, 40. 70; 41. 73; van diakenen, 15. 19; 44. 2; 195. 23; Algemeen — van . toezicht op het Beheer, 209. 12; 243. 11; Provinciaal — van toezicht op het Beheeüj 25. 43 ; 280SS1; 75. 28; 102. 6 en 7; 103. 10; 242. 10; van kerkelijk beheer, 40. 70; 139. 11; 145. B, b; 243. 11; 284. 7; 269. 10; van kerkvoogden, 104. 2 en 4; bevoegd —, 85. 57; 180. 10; kosten ten laste van —, 272. 16; lijst van — en gequalificeerde personen, der N. H. K. aan welke vrijdom van port is toegestaan, 311. Bijl. VII, b. Colloquium doctum, 85. 57; 180. 10; 181. 12; 182. 16 en 17; 183. 19; 220. 10. Combinatie. ToMstawt komen van —, 25. 43; 28. 51; 237. 5; splitsing van —, 25. 43; 28, 51; 101. 1; 269. 11; aard der —, 45. 4; 107. 3; gemeenten die voor — in aanmerking komen, 210. 22; kerkvisitatie,(Btfr--, 137. 3; quotum in —, 268. 6; 269. 9. Commissie, Algemeene Synodale. Het in opklimmenden rang op het Lifitoj/lBciaal Kerkbestuur volgend Bestuurisnietde — maar de Synode, 11. 14, aant. 3; werkzaamheden der — ten opzichte der Kerk, 35. 62; 39. 66 ; 40. 70; 41. 73; ten opzichte der Synode, 30. 56; 34. 59; 41 71 en 74; 122. 31; 133. 72; 168. 6; in zake beroeping/1163. 11; 85. 57; 91. 69; 178. 8; 180. 10; 181. 12; in zake dispensatie, 72. 23; 84. 52; in zake rechten van derden, 90. 67; in zake erkennfi%; iVan nieuwe gemeenten, 101. 3 en 4; 103. 9; in zake staten van kosten, 120. 26; in zake rehabilitaüe,)S|28. 53; in zake cassatie, 12. 15; 41. 74; 130. 63; 131. 64-66; 134. 77; 203. 11; ontvangt kennis van de schorsing van candidaten tot den H. D., 120. 46; krijgt afschriften van uitspraken in hooger beroep, 129. 59; 130. 61; 135. 85;. is bevoegd en geeft machtiging tot het voeren van burgerlijke ALPHABETISCH REGISTER. 331 gedingen, 134. 78 en 79; werkzaamheden in zake de kerkvisitatie, 137. 4; 140. 15; 142. 22; in zake de archieven, 149. 2 en 3; 150. 4 en 7; 151. 8—11; hvizake hoogerTqtflftjr;. wijs, ,171. 16; in zake diaconie, 193. 15; in zake de fondsen, 36. 65; de Alg. Weduwen en Weezenbeurs, 219. . 9; 221. 14; 222. 15; 224. 21; 225. ;^&IJ3 «>U26; de Hulpbeurs, 229. 7; 232. 24; 1233. 26; de Classicale en Provinciale Weduwenbeurzen, 235. 4 en 5; het Hulppensioenfonds, 238. 8; 239. 10; het fonds voor Noodlijdende Kerken en Personen, 241. 2; 242. 7; 244. 12, 13, 15i**Kl6; 245. 17—20; 246. 24; 26 en 28; het fonds voor geestelijke behoeften»'249. : 12; 850. 6; 251. 8, 10 en 11; 252. 13 en 14; het fonds voor schraalste ' predikantstraktementen, 253. 2; 254. 7; 255. 9; 256. 11 en 12; het fonds voor nieuwe predikantsplaatsen, 257. 3* en 4;358. 9 en 11; 259. 12; het "studiefonds, 260. 2; 261. 4 en 6; 262. 10; de generale kas, 265. 4; 266. 6; de Algemeene kas, 267. 4; 268. 4*;,3fl9. 11 en 11*; 270. 12; 271. 13; 272. 14—16; de leden der —, 39. .®; 40. 68; 124. 37; 127. •51; 270. 12; >2JH, I3fctde vergade- -rinéen der -, 41. 72t)j,77. 34 ; 91. 70; 119. 25; 22l>22 en 26; 238. 8; 251. 8 en 10? 270. 12. Commissie van Bijstand voor de Weduwen en Weezen Hulpbeurs, 229. 9 en 10; 230. 14 ; 231. 16; 232. 25; 233. 28. Commissie, Indische. Doel der commissie, 5. 4; samenstelling der commissie, 5. 4, aant. 2; wordt gehoerd 86. 57*. Commissie van Toezicht op het Godsdienstonderwijs, 155. 12; 158. 22; 159. 25^89-, 160. 33-36; 161. 37. Commissie van Voordracht, 28. 51; 168. 5 en 7; 171. 16; 172. 23. Commissie, Waalsche. De belangen der Waalsche gemeenten zijn toevertrouwd aan de —, 21. 36; wordt benoemd door de Waalsche Réunie, 21. 37; aantal leden, 27. 48; vergaderplaats, 28. 50; benoemt leden der Synode, Sd0l356; van de Commissie van Voordracht, 168. 5; brengt bij de eindstemming 4 stemmen uit, 35. 62; -if4»V 181.; ontwerpt een tarief Hnot ■ ■ reis en verblijfkosten, 72. 20; 119. 25; 272. 16; ontvangt de voordracht der Waalsche gemeenten omtrent' buitenlandsche predikanten, 85. 57; houdt kerkvisitatie, 137. 4; 138. 6 en 7; 141. 17 en 18; neemt het examen voor godsdienstonderwijzers af, 155. 14; 157. 19 en 20, en het proponentsexamen, 173, 1; 174. 2 en . 65 183. 20; 185. 27; 186. 28; 187. • 30; ten opzichte der Weduwenbeurs, 219. 8; der fondsenl 283827; 252. 12 en 1"3^B6. 11; 258. 11; van het quotum, '288. 6; de kosten der —, 270. 12. Commissie van 2 of 3 leden vertegenwoordigend het Classicaal Bestuur of het ProVfficlaal Kerkbestuur doende wat des kerkeraads is, 43. 1; beroepings —, 92, 74pnaWlKerkelijke Besturen, 116. 11; 119. 25; uit den KerkeraaéftiVöor bevestiging van lidmaten, 165. 44|£ voor kerk of pastoriebouw, 245. 17; van toezicht op de adminfeffijtWffiVah den Quaestor- • .Generaal, 267. 4. Consideratie. Aangevraagde — zonder • verwijl op te zenden, 11. 13; 19. 31; der Classicale Besturen, 19. 26; der Classicale Vergadering, 22. 40; omtrent voorloopig aangenomen Reglementen, 35. 62; omtrent veranderingen in het Algemeen Reglement, 41. SI.; Syn. Brief van 30 Juli 1879 over de mededeeling van —, 292. Bijl. III, b. Consulent wordt niet gerekend tot de leden van den Kerkeraad, 8. 9, aant. 3; is voorzitter van den Kerkeraad., 332 ALPHABETISCHr RBQ1STER. byffiï. 18; 66. 5; 71. 13 en 15; ook wanneer het Classicaal Bestuur of het Provinciaal Kerkbestuur doet wat des Kerkeraads is, 15..;18; 43. 1; ontvangt bericht, .66. 2; 69. 8; 79. 38; 126. 46; zendt bericht, 66. 2; 72. 22; 93. 79; ontvangst van den —, 74. 26; schadeloosstelling van den —, 69. 7*; 71. 19; 72. 20; zijn werkzaamheid in vacante gemeenten, 69. 9; 71. 14—17; 93. 77 enSV»;;(|§8. 10 en 13; 139. 10; benoeming door den Ring, 70. 11 en 12; 103. 12; • bezwaren der gemeente tegen den |—, 70. 12; geschillen van den —, 133. 70. Consulentschap door den Ring geregeld, 19. 28; 70: 11; wisseling van het ., 70. 12. Contributie voor de Alg. Weduwen en Weezenbeurs, 218. 5 en 6; 219. 7 en 8; 220. 11; 226. 28; voor de Hulpbeurs, 229. 7; 230. 11—13 en 15; voor het Hulppensioenfonds, 237. 4 en 5; 239. 13. Correspondent. Algemeene — van het kerkelijk orgaan, 93. 79, zie ook aant. 1; provinciaal — der Synodale Com- -• missie, 251. 10. Correspondentie opgedragen aan de Syn. Commissie, 40. 70; wijze waarop de — tusschen . .kerkelijke lichamen gevoerd wordt. Syn. besluit van 3 Aug. 1853; 291. BtMII, a. Coupons kunnen opgevorderd worden door den Quaestor-Generaal, 221.14; j 230. 14 ; 238. 9; 241. 2; 249. 2; 253. 2; 257. 3*; 260. 2; 265* 3; 268. 4*. Curateele sluit van de uitoefening van het stemrecht uit, 3. 3*; 59. 2; aanteekening van —, 59. 3. ,r D. Datum van geboorte, 221. 12; variSfclt getuigschrift. 188. 1; van aangifte 155. 13; van bet examen.'182. 14 en 18; 188. 1; van de aanvaarding der Evangeliebediening, 67. 6*; 228. 4:; van de vervulling van het ver- - jeischte aantal/ dienstjaren, 208. 4; ; van het neerleggen der bediening, 68. 7; van de acte van ontslag, 66. 5; van overlijden. 66. 2 en 4; 67. 6; 224. 19; 232. 24; 246. 33; van de begrafenis, 72. 21; een in het plaatselijk reglement vast te stellen —, 105. 5; van een uitspraak, 121. 28; 128. 53; 131. 65; 214. 16 ; van een beslissing, 121. 28; van eene kennisgeving, 121. 28; 128. 55; 130. 63; 203. 11; 226. 26; 23&i'26; van ter inzage legging, 196. 27; van de uitnoodiging tot betaling, 213. 15. Departement, Ministerieel.! Kennisge. . ving aan het —, 21. 35; 66. 2; 68. 7; 69. 8» 18. 30; 91. 71; 93. 79; 187. 30; aanvraag bij het —, 79. 40; bezwaren van het —, 81. 42; het Classicaal Bestuur wèndt zich tot'het wegnemen van bezwaren tot het —, 90. 67; toezegging door het—^lOfUM Diaconie-goederen, fiRS2Ó?t52. 16; 55. 26; 104. 4; 143. A, c;l*84; 21; gelden, 15. 20; 55V26; 194. 21; kas 76. 32; 79. 39; fondsen, 52. 16; 92. 74; 104. 4; bezitSSg,taiWtïij.i '«gendom der —4193. 13 en 17; inkomsten der —, 193. 13; 195.28*; 197. 28; uitgavefcfider —, 197. 28; beheer der —, 47. 14; 52. 16; administratie der —, 133. 78; boekhouding der —. 143. A. e; rekening der -, 52. 16; 254. 7; 270. 11**; archief-der —, 148. 1; 151. 10; kennisgeving der —, 191. 6; levering aan de —, 194. 20; betaling voor de —, 196. 25; legaten, erfstellingen en schenkingen aan de —, 196. 24; behoeftige —, 195. 22*; ondersteuniBdé --, 195. 22*; bijdragen der —, 268. - 5; 278. 11**; ü elke gemeente bestaat een —, 190. 1; eene — is eene instelling van weldadigheid, 191. 2; zorgt voor de armen der gemeente, 191. 6; onderzoek' naar de —, 145. ALPHABETISCHiitBQISTER-.. 333 B, e; rechtsgedingen de —, betreffende, 195. 23; gesubsidieerde —, Diaken. Vere*Örten voor —, 14. 17; 44. 3; 191. 5; benoeming* bvan —, 17. 23; 45. 6; 46. 8 en 11; 57. 1; 60. 4; 61. 5; 103. 11; 105. 5; 133. 70; 145. B, a; 191. 5; getal der — 45. 4; 191. 5; bevestigingl van —, 46. 10 en 11; 54. 21; aftreding van, 46. 11; bezwaren tegen —,123. 25; 124. 39; schorsing van —, 27. 45; ' afzetting van —, 30. 53; diensttijd van —, tu. 11, isi, i]- wat aan — is opgedragëï, 14. 17; 15. 20; 55. 26; 104. 4; .jUU. 3, 4 en 6; 192 7 en 9*rW, 193. 138-14, 16 en 17; 194. 18, 20 en 21; 195ii>23j 196. 25 en 27; 198. 29; vormen een afzonderlijk college, 15. 19; 44. 2; verhouding tot den Kerkeraad, 15. 19; 44. 2; 191. 5; 195. 22; verhouding tot het Classicaal Bestuur, 25. 43; 113. 6; 191. 5; 193. 17; 196. 26; bij de kerkvisitatie, 138. 6; hebben geen concludeeren.de stem bij de behandeling hunner tHcening of van bezwaren daartegen, 197. 27; adminislreirend —, 195. 23; 196. 25 en 26. Diensttijd van Öllderlingen en diakenen, 46. 11; 47. 12; 105. 5; 191 5; oudste in —, 27. 47; 30. 56;. 34 60; 35. 62; 41. SI.; 53. 18; 118. 22;] 170. 12; in den loop van den —, 30. 56; 168. 5; vervulling van —, 84. 54; 89. 66; 208. 4 ; 219. 7; 238 7 en 8; 258. 6. Diligentverklaring verzocht door den Kerkeraad, 82. 45 en 46; 88. 62; door het Classicaal Bestuur, 91. 70. Directeur van het bureau voor de kas van de predikantstraktementen, 209. f 13; 213. 10 en ll;s13-15. Dispensatie van bepalingen die uitdrukkelijk zijn aangewezen, \% JB; omtrent den leeftijd der ouderlingen, 44. 3; omtrent het getal der ouderlingen en de diakenen, 45. 4"u«an de aan¬ teekening op de lijst dér itemgerechtigden, 59. 3; omtrent de predikbeurten in de vacature, 72. 23; omtrent ■den diensttijd op de eerste standplaats, 84. 52; voor de gedane beroeping, 87. 59; ten opzichte van lessen die niet gegeven zijn, 17&£7.; geen — omtrent, het vervallen der vergunning tot prediken, 188. 1, aant. 2i omtrent verbod aan diakenen en ouderlingen, 194. 20; omtrent open bewaargeving,. 194. 21; te geven door den Raad van Beheer, 210. 21; 211. 27. Donateur van de Weduwen en Weezen Hulpbeurs, 228. 3; 230. 11. Doop. De — lijft ui eene gemeente in. 2. 2; 113. 3; het bedienen van den ; toevertrouwd aan predikantesJlS. 20; 54. 21; niet toegestaan aan candidaten tot den H. D., 187. 29; noch aan candidaten in de Godgeleerdheid, 188. 5; bepalingen omtrent den —, 47. 14; bewijs van den —, 47. 14; van bejaarden, 2. 2, aant. 1; 161. 38; 163. 39; onderzoek naarüfen —, 143. A. a: 145. B. a. Duplicaat van bewijs van: Inschrijving, 225. 25fS228. 5. E. Eed. Het afnemen van den eed van ge- tuigen, 116. 13. Eeredienst. De openbare — in hulpbehoevende gemeenten, 19. 28; de behoeften van den openbaren —, 102. 5; 246. 22; kotten van den openleren —, 145. B, b; 246. 22. Eindbeslissing. Geldigheid van —, 122. , 32-; in eakérbezwaar tegen de lijst van stemgerechtigden; 59. 3; in zake beschuldiging tegen een beroepen predikant, 89. 65; in zake de Alg. Weduwen en Weezenbeurs, 225. 26; in zake de Hulpbeurs, 233. 26; in zake 334 ALPHABETISCH REGISTER. de rekening van den Quaestor-Generaal, 267. 4. Eindbesluit. Geldigheid van —, 122. 32; kosten bij een i—, 135. 84; de aan de Synodale Commissie'gezonden —, 135. 85. Einduitspraak. Geldigheid van —, 122. 32; 123. 33; het Bestuur waarnaar eene zaak verwezen is doet, 12. 15; 131. 66; de geheele Synode doet—, 12. 15; 130. 12; 172. 20; in zake bezwaren tegen benoemde kerkeraadsleden, 46. 10; in zake beschuldigingen tegen een-beroepen predikant, 89. 66; na provisioneele schorsing,. 126. 47. Electie. Recht van —, 87. 58; 145. B, a. Emeritaat wordt verleend door het ***■ •' ■ ' v„_i,u.„* ia ri . a . eene vacature ontstaan, 65. 1; 72. 21; hoehet verkregen wordt, 67. 6*; weigering om — te vragen, 78. 37; 107. 3; vertraagd —, 107. 3; verkregen —, 168. 5;: 208. 5; 216. 3; 230. 12; 236. 1 en 3;;238. 7; 239. 14. Emeritus. Waartoe een — bevoegd is, 15. 20; 54. 21; staat niet onder censuur van den Kerkeraad; 17. 22; ! 123. 35; staat onder toezicht van het Classicaal Bestuur, 25. 43; kan Secretaris van een Provinciaal Kerkbestuur zijn, 28. 49; aan hem kan het j heilig dienstwerk worden verboden, 30. 53; tot — verklaarde, 67. 6*; 216. 3?,228. 2; 231. 18; geschillen van een —, 133. 70; kinderen van een it-, 208. 5; contributie van een —, 230. 12; pensioen van een —, 67. 6*; 265. 4; overlijden van een —, 239. 12; zij die de bevoegdheid van — hebben, 15. 20; 17. 22; 25 43; 28. 49 en 51; 30. 53; 54. 21; 68. 7; 208. 5; 216. 3; 220. 11; bepSfingen omtrent" het verleenen van pensioenen aan —, 295. Bijl. V, a. Erkenning, als zelfstandige gemeente, 101. 2; 102. 6 en 8; 103. 9 en 10. Evangelie-Het — van Jezus Christts, -iJSfc 19; 185. 27; - dienaren, 106. 1; 166. 1; 169. 11; 179. 9; 180. 10; verkondiging, 15. 20; 54. 21; prediking, 160. 31; 184. 24; geschiktheid voor de — bediening, 261. 7; voor'■ IbeïSdiag tot de — bediening, 169. 12; 260. 1; 261. 5; 262. 9; toelating tot de — bediening, 85. 56; 89. 66; 173. 1; 181. 11 en 12; 184. 23 en 24; 185, 26 en 27; 186. 28; 220. 10; aangifte tot de — bediening, 174. 2; recht tot de — bediening, 178. 8; bevoegdheid tot de — bediening, 169t 11; 187. 29; aanvaarden der — bediening, 67. 6*; 92. 73; praktijk der — bediening, 183.21; bekleeding der — bediening, 85. 57JM88; 20; het belang der — bediening, 106. 1; bezwaren betreffende de — bediening, 89. 64; aanbieding van een — bediening, 92. 73. Examen voor godsdienstonderwijzer. 25. 43; 155. 13 en 14; 156. 15—18; 160. 30; eind — van het gymnasium, 262. 7; candidaats — in de Godgeleerdheid, 188. 1; kerkelijk voorbereidend —, 171. 16; 175. 7; 179. 9; proponents —..28V-51; 169. 11; 173. 1 en 2; 174. 3-6; 175. 7; 178. 8; 179. 9; 181. 11 en 12; 182. 13-18; 183. 19—21; 184. 22-»8S; 185 26 ifWffl^ 186. 28; 187. 29 en 30; 220. 10; kerkelijk eind — in het buitenland, 85. 57. F. Feiten en rechtspunten waarvan de beslissing eener zaak afhangt, 12. 15; 131. 66; die aanleiding geven tot de toepassing van een tuchtmiddel, 119. '24; zijn nieuwe — of gegevens aan .Ofife licht gekomen, 129. 57. Fonds. Speciale classicale —, 23. 40, zie ook aant. 3; algemeen kerkelijke —, 36. 65; 40. 70; 145. B, «ia».'-! 10; kerkelijke —, 36. 65; 104. 4; 125. 44; 143. A, b; 148. 1; 200. 3; ALPHABETISCH REGlSTERt. 335 pastorie —, 36. 65; 143. A, c; kosterij, 36. 65; gemeente —, 36. 65; '52. 16; 143. A, c; diaconie -, 52. 16; 104. 4; 143. A, c; voor godsdienstonderwijs, 160. 3; gevormd door ■Mie bijdragen, 171. 16; van de be■'taHffskas, 213. 9; kosten bestreden uit een —, 267. 1; waarin de activa der Rijksverzekeringsbank mogen belegd worden, 221. 14; 238. 9; 241. 2; 249. 5:253. 2; 25?p8*; 260. 2; 265. 3; 268. 4*; waaruit toelagen worden genoten, 232. 24; 246. 23; bestemd tot ondersteuning van weduwen en weezen, 234. 1; 235. 2 en 3; op Provinciale begrootingen aangewezen, 242. 10; bijzondere provinciale —, 242. 10; inkomsten! van het —, 236. 2; 241. 3>,I2AT. »teÏT27: 252. 12 en 13; 253. 2; 256. 11; 257. 2; 258. 5 en 11; 260. 2; 412. *w; ■ collecten voor het —, 250. 3; 251. 7; 263. 11; kapitalfl^ivan het :^; «87. 5; 24t¥ 2?.«ï j; 249. 2; 253. 3; 261. 4; 268. 4*; belangen van het —, 252. 14; 256. 12; 259. 12; deelneVnen aan het —, 236. 3; 237. 4 en 5; 238. 7; 240. 15; uitbreiding van het —; 287. 5; verplichting jegens het —,'399. 13; recht op het —, 239. 13 en 14; toezicht op het —, 239. 10; beheer over het —, 239. 10; 247. 25; 252. 13; 256. 11; 258. 11; 262. 10; staat van het -, 238. 8 ; 239. 10;-247. 25 en 28; 252. 13 en 14; 2503 li■ en 12; 258. 11; 259. 12*1263. 11; toelagen uit het -, 238;f?; 242. 7; 244. 14; 285/ 20; 248. SI.; 250. 4 en 6;351. 7; 254. 5 en 7; 255. 10; 257. 3; 258. 6 en 8; 259. 12; 261. 5; 202. 8 en 9; betalingen uit het —, 251. 11; hulp van het —, 258. 8; ten laste van het —, 244. 13; ten bate van het —, 244. 16; 245. 17; 246. 21. Formulier A van den beroepsbrief, 87. 59; 97. F. A; B. akte van ontslag van Kerkeraad en gemeente voor een verroepen predikant, 67. 5; 98. F. B; C. akte van ontslag uit de classis voor een verroepen predikant, 67. 5; 99. F. C.; D. akte van ontslag uit den dienst der gemeente voor een predikant, die emeritus is verklaard, of die zijn dienst nederlegt; 69. 7*; 99. F. D; E. akte van ontslag uit de classis voor een predikshftidie emeritus is verklaard, of die zijn dienst ''nddeïlegt, 69. 7*; 99. F. E.; F. acte van lidmaatschap der classis, 94. 79; 99. F. F; G. getuigschrift van zedelijk gedrag voor een verroepen predikant, 89. 66; 100. F. G; van den beroepsbrief voor een hulpprediker, 108. | 6; 110. F. G. Geboorte uit Hervormde ouders doet tot de N. H. K. behooren, 2. 2; 113. 3; akte van —, 67. 6*; 81. 43; da¬ tum van —, cci. Gébruik van archiefstukken, 148. 1; 149. 2; 159X6; 151. 11; van bevoegdheid, 143. A, e; 217. 3; 219. 7; 22fl;stl; van een gratiejaar, 219. 8; van het kapitaal, 242. 6; van de -QWhieren, 212. 3; van sterken drank, 192. 10; 242. 10; 245. 20; van voorlichting, 244. 13. Geding voor den burgerlijken •' rechter, 82. 47; 134. 78 en 79; rechts — de diaconie betrëMende, 195. 23; rechts — de pastoriegoederen betreffende, 202. 7. Gedrag. Getuigenis van goed zedelijk .80!) 85. 57 ; 86. 57*; 89. 66; 100. F. G; 164. 40; 169. 11; 175. 7; 178. 8; 179*i9; 180. 10; 186.C$8; 188. 1; 261. 7; bericht omtrent het zede;*8k' —, 47. 14; zich onderscheiden door goed, — 155. 13; 261. 7; geen bezwaren tegen het zedelijke, 161. 38; toezicht op het —, 169. 11; het — betreffende, 161. 40. Geest. Strijd met den — en de begin- 336 ALPHABETISCH REGISTER. selen van de belijdenis, 113. 6; althans wat betreft den geest en de hoofdzaak der daarin i vervatte belijdenis, 163. 39; jin den — der broederlijke liefde, 113. 5; 139,jdlM9b Gegevens. Statistische —, 137. 2; de — der Classicale Besturen, 138. 6; alle — welke kerkvisitatoren. noodig achten, 139; 11. Geheimhouding ten aanzien van de uitgebrachte adviezen en stemmen, 119. 23; opgelegd aan de leden der Commissie van Voordracht, 168. 7. Geldigheid van eindbesluit, einduitspraak, eindbeslissing, 122. 23; 123. I 33; van het getuigschrift aangaande het zedelijk gedrag, 188. 1. Gemachtigden in het kiescollege, 61. 6; 105. 5; verkiezing van —, 62. 7; een — van den Ring, 75. 30; 126.47. Gemeente der Nederlandsche Hervormde Kerk, 1. 1; 85. 56; 199) 1; 267. 4; 268. 5; Nederduitsche Hervormde —, 1. 1; 174. 2; 183. 20; 199mJ; Hervoïmde —, 1. 1; 13. 16; 85.i8Ip 181. 12; 195. 23; 242. 10; Evangelische —, 2. 2; bijzondere (plaatselijke) —, 2. 2; 14. 17; zelistandige —, 101. 2; 102. 6;;.250. 4; gro*te —, 14. 17*; 104. 1; 107. 3; 160. 32; 250. 4; «bijgelegen —, 20_!i8B; gecombineerde — ,.3Bkl38; 137. 3; I 268. 6; 269. 9; oorspronkelijke —, 104. 4; centrale —, 14. 117*1} 194. 3 en 4; nieuwe —, 25. 43; 28. 51; 45. 7; 46. 9; 101. 1; 102, 5i> 7 en 8; 103. 9-13; 145. B, f; 211. 23; 237. 5; 250. 6; 251. 7; 265. 4; 269. 11; mét minder dan 100 zielen, 208. 2; 210. 2; van minder dan 100 en van 100 of meer stemgerechtigden, 61. 5; met 1 predikant, 44. 2; 46. 11; 55^26; 70. H4ff93ïï7T-en/79; 138. 6; 155. 12; 194. 20; met 2 [ predikanten, 44. 2; 55. 26V95. 81; 194. 20; met 2 of meer predikanten, 70. 10 en 11; 93. 77; 94. 80; 138. 6; 161. 38; met 3 of meer pre¬ dikanten, tfJ 19; 44. 2; 84. 54; 195. 23; met 4 of meer predikanten, 160. 33; kerkelijke —, 193. 14; vacante ~A 22. 38; 25. 43; 69. 9; 71. 15; 72. 23 ; 74. 25 en 26; 75. 28; 76. 32;fW. 38; 133. 70; 139. 10; 188. 4; 250. 4; roepende —, 67. 6; 71. 19; 80. 41; 84. 52; 89. 64 en 65; 91. 72; 92. 73; 93. 75; 181. 12; vorJUtft — 67. 6; 93. 76; verlaten —, 76. 33; 77. 35; onvermogende —, 208.8(05 211. 27; nalatige —, 213. 14; 239. 13; 258. 6; hulpbehoevende —, 242. 9; 243. 10; begunstigde —, 245. 20; vragende —, 254. 7; deel der —, 101. irl\J,*|50. 4; gestidlts —, 211. 24; grenzen der -, 14. 17; 25. 43; 28. 51; 133. 70; 148..R a en f; zielental der —, 143. A, a; 258. 7; leden der —, 25$ 43 J 133. 69; 135. 80 en 84; 139. 11; 155. 14; 195. 3; 205. 1; 212. 2 en 3; lidmaten der —, 123. 35 en 36; 135. 80 en 84; 165. 42; J92j37f; befctutfr der —, 5. 4; 13. 16; Kerkeraad der —,18. 18 en 19; 22. 38; 25. 43; 43. 1; 51. 15; 86. 57*; M^Sd; 93. 76; 108.3Ü; 123. 34 en 36; 124. 38 en 39; 126. 46; 139. 10; 154. 6; 157,„20; 160. 33; 164. 40; 201. 6>261. 7; 264. 2; 269. 8; predikanten der —, 19. 27; 43. 1; 124. 39; Jftfc.il; 161A38; 188. 2; 199. 1; 239. 13; opziétaer der -, 44. 2; consulent der —, 43. 1; 126. 46; inrichting der —, 13. 16; belangen der -, 14. HfclS. 25; 21. 36; 22. 40; m. 55; 47. 13; 63. 10; 70. 12; 78. 37; 106. 1 en 2; 145. B, f; recht der —, 17. 23 en 24; 57. 1; 83. 49; 87. 58S 210. 21; behoeften der —, 55^22; 70. 22; 107. 3| 143. A, f; 155. 12; 209. 9; 212. 2 en 3; 246. 22; predikantsplaatsen eener —, 18. 26; 210. 21 en 22; 211. 23; 269. 11; plaatselijk reglement der —, 62. 9; verkiezingswerk in de —,133. 70; kerkvisitatie W$ 'de —, 137. 2 ALPHABETISCH REGISTER. 337 en 3; 138. 9; 139. 10; 142. 19; godsdienstonderwijs in de —, 154. 6, :Z,.eo. 10; 155. 12; 157. 20; 160. 35; 250. 4; godsdienstig en zedelijk leven der —, 1421 1; 145. B, f; doopboek der —, 47. 14; lidmatenboek der —, 164. 40; fondsen en eigendommen der —, 143. A, c; inkomsten der —, 212. 3; traktenwpi der —, 208. 6; 211. 26; bijdragen der -rsil45. B, f; 209. 9, 11 en.-lflt; 212. 1; 236. 2; 237. 4; 239, 11; 242. 10; 244. 14; 257., 4; 268. 5—7; 269. 8; liefdegaven der —, 193. 13; collecten der —, 241. 4; 251. 7; inzameling voor eene —, 244. 15; toelage aan eene — 219. 19 eng1'* 212- 7; 251. 7; 255. 10; omslag in de —, 212. 3; quotum van de —, 244. 14; 254. 7; 269. 10; arme» der —, 191. 2 en 6; weezen der —, 145. B, e', 191. 2 en 3; rini^, 19. 27; consulentschap der -hi 19. 28; 70. 11; toezicht over de —, 25. 43; 243. 11; — waar het Classicaal Bestuur doet wat des Kerkeraads is, 43. 1; 63. 11; voorstelling aan de —, 46. 8; 89. 63; kennisgeving aan de —, 63. 10; 104. 2; 213. Ilf,ï214. 19; betrekking tot de —, 66. 5; dienst in de — 79. 38; 110. 16; 258. 6; vergoeding vanwege de —, 81. 43; kerkekas der —, 197. 28; kerkelijkêJiö» ministratie der —, 80. 41; nWu A', beheerscollege der —, 139. 11; 243. 11; 245. fTïkerkvoogden der —, 200. 3; 202. 8; 203. 9; 210. 19; 212. 6; kosten der —, 139. 11; 140. 12; 272. 9ttpill7; ten bate der —, 145. B, b; prediken in eene —, 188. 13; ressort eener —, 191. 6; 193. 12; classificatie der —, 208. 3 ; 268. 7; 269. 9; inlichtingen der —, 212. 3; bezwaren der —, !4&A, f; 213. 15; 214. 16; deelneming (toetreding) der —,237. 4-6; 238. 7; 239. 13; 240. 15 en 16; verbintenis der —, 251. 7; zorg der —, 258. 6; ter inzage en ten Regl. der Ned. Herv. Kerk. overstaan der —, 196. 27; toestand der —, 251. 7; klachten der —, 143. A, f. Gemeente, Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche behooren tot de N. H. K., 1. li; tot de kerkelijke res. sorten waarin zij gevestigd zijn, 20. 34; bevoegdheid hunner Kerkeraden, 47. 14; Evangeliebediening bil djOl-» 174. 2; 183. 2jT li Gemeente, Waalsche behooren tot de N. H. K., 1. 1; het ressort der —, 20. 34; 119. 25*272. 16; de belangen der —, 21. 36; Kerkeraad der — 47. 14; 85. 57; 138. '6; tótk; ;H8si88le in de —, 141. 17; 142. 19; examen voor godsdienstonderwijzer in de —, 155. 14; Evangeliebediening bij de —i 174. 2; quotum van de —, 268. 6. Geschiedenis. Bijbelsche —, 153. 1; 156. 15;7f61. 38; 183. 21; — der BJjbitboeken, 156. 15; 183. 21; kerkdllké —, 153. 1; 156. 15; 161. 38; 250. 4; — der Hervorming, 161. 38; — der N. H. K. en hare leerstellingen, 175. 7. Geschil. Ontstaan van een —, 91. 72; bestaan van —,132. 67; kennis nemen van een —, 25. 43; 28. 51; 132. 68; onderzoek van —, 26. 44; 132. 68; 134. 76; behandelen van —, 25. 43; 28. 51; 134. 75; beslechten van -, 75. 28; fg^lÖ; 132. 68; 203. 10; beslissing van .-+{ ï?. 15; 20. 32; 28. frjOW. 43; 40. 10;aW 12; 71. 18; 80. 41; 115HIig|; 196. 25; 198. 29; 225. 26; 233. 26; voor den Kerkeraad, 87. 58; 133. 69; 196. 25; voor het Classicaal Bestuur, 20. 32; 25. 43; 71. 18; 75. 28; 80. 41; 133. 70; 198. 29; 203. 10; voor het Provinciaal Kerkbestuur, 28. 51; 70. . n.t2;-m 8;55§«™ulSs.'io; voor de Synod£!$$2»fc 36. 63; 133. 72; voor de Synodale Commissie, 40. 70; 225. 26; 233. 26; met derden, 87. '58; (partij in een —, 121. 28; 132. 22 338 ALPHABEnsCH^REGISTBR; '67;-133. 73 'memorie in een geschil, 133. 73; véFbdnd met hét—, 13*. 76. Gesticht. Godsdienstonderwijs in —, 145. B, «•; 159. 25 étïTh 160. 2»; -godsdienstoefening" in- -^v 250. 4. Getal zielen, 107. 3; 143, A, a; 288. 7; leden, 102; 5; 118. 20; 208 3; 328. 9; 2401 22; 209. Bdmaten, 108. 5* fifeW^f. 240. 22; stêm- gerechtigden, 61. 5; gemachtigden, 61. 6; predikanten, 95. 85; 250. 4; Kerkeraadsleden, 43. 1;. 61. 6; 104. 4; ouderlingen, 4£K*4^diakenen,'45. 4; 191. 5-; •gpdsdieBstonderwijzers, , 143. A, a^féSPta ; armen, 246. 22; kinderen, 205. 1; 221. 13; 232. 24; 246. 23; aatiiMt«lé8it|^;.,AvondmaaI>s- gangers, catechisanten,./ doopelingen, •huwelijksinzegeningen, overgangen, 143...A, o; kerkgangers, .145. SP*: predikantsplaatsen-, 107. 3-; 145. B, a; 208. 3; 2»i5; 268. 7;.<289Ó%; godsdienstoefeningen, 47'. 14; 55. 22; 143. A, a; kerkgebouwen, 145. B, 6; classes, 141. 17"; zittingsjaren, 118. -'22'; t dienstjaren,'208. 4; gelijk —, 45. 4; 166. 34; Getuigen afnemen yan-den eed -van —, 116; 13; reiskosten en vergoeding aan —; 119. 25; het hooren van —, Getuigschrift omtrent ■onérgërlijkèn ' wandel1, 67'. 6* ; omtrent goed zedelijk gedragi 85. 57; 86. 57-*; 89. 66; 'lOO^.êF l64 40; 169. 11; 175 261. 7; van candidaat.' in de Godgeleerdheid-, 174. 5'; omtrent het voorstel, 188;^y; voér Mst •proponentsexamen, 182, 13 en 14, 186' 28; Van ■ toelating' tof' de !Ey«niB&iebediening, 186. 28?' omtrent aanvaarden"der Evangeliebediening, 67'. 6*;-van getrouwe ambtsvervulling, 67. 6*; van den rector; 261. 7; van dé kerkelijke hoogleeraren, 261. 7. Géyal1; met ^vacature -gelijkstaande; 76. ^; W. S^aO^nfl^iaïij 79. 38; 203. 9—tl; waarin geen hooger beroep, herziening of vernietiging toegelaten is,-123- ;3S; 'waarin de kosten gedragen worden door de Kerk,'ï29. 601; van verhindering, 139; 10: geen bewaarplaatsen aanwezig- zijn, 151. 11; van- weigering, 164. 40; van beroeping van een baitenlaridsch predikant, 181. 12; van armen die elders wonen, 191. 6; van vorderingen in 'zake armenwet, 195. 23; van mogelijke- combinatie en mogelijke opneffihg, 210 22; van- predikanten die. de bevoegdheid van emeriti hebbens' 2t0i: 3$ Jwaarin de tijd der ambtsbediening moet worden berekend, 248? 31; de beschikbare gelden een- uitkeering van f:180.— niet gedoogen, 222. 15; een lid der beurs 5 maanden achterstallig is in het be¬ talen der- contributie, 229'. 7; waarin de beurs ontbonden: wordt, 235. 3; van combinatie of vermeerdering der predikantsplaatsen eri- van' uitbreiding van het -fonds.'237: 5; de inkomsten geen uitkeering; van f l'OOi—- toelaten, 238. 8; de leden hun** woonplaatsen vroeger moeten; verlaten .en: later 'kunnen 'berëiken.j 271I. 13 ; ' waarin het ■Reglement niet'doorziet, 214v :22; dringende —, 196. 24; bijzonder —, 210:. 21; 265. 4; buitengewoon —. 945 1,0. „. t Züt-.t ., ... 7"z\.iJ> waai ui ecu 'iiuiupreuiKer Kan worden aangèsteld, BW. 8}cil: Gevangenis/ Godsdienstonderwijs .tfp#>£>' 145. B, a; 158u28ii9;f Gift met bepaalde bestemming gé'schon'kën, 221; '14; van- donateurs, 228. 3; 230. 11; als inkomsten, 230. 11; 280. ; 2: 238 Cl- 941 % „„ 5- 94,9 fi- 247. 25 en 27; 249. 2; 252. 12 en ;^3PÖ53> 28«tf 3; 238. 11; 257. 2; 258. 11; 260. 2; 262. 10; 264. 2. Godsdienst. De besturendW macht der . ^Synode gaat over alles wat den openbaren^-betreft, 36. 64; ouderlingen en diakenen behooren te zijn- bekende voorstanders van dén openbaren —, ALPHABBfISCH REGISTER. 339 44. 3; leeraren is het aanbevolen hen te helpen (He zich wenschen te bekwamen tot het geven van godsdienstonderwijs, 160. 32; leiding der openbare — oefening, 15. 20; 54. 21; loa. bevestiging Mt.eene openbare — oefófing, 46. 10; 163£$0; 165. 41; getal, tijd en plaats der gewone — oefening, 47. 55. 22; 143. A, a; 159. 27; vöbtstelling van den beroepene bij de openbare — oefening» ' 89. 63§rliennisgeving in een openbare — oefening, 139. 10; het bijwegen' der opénbare — oefening, 192. 11; — oefening voor armen, voor krijgs- < 'liédeh en zeevarenden, in hospitalen en liefdadige gestichten, 250. 4; van den — Zesde hoofdstpjfnvan de Grondwet, 273. Bijl. I, a. Godsdienstonderwijs. Wat het omvat, 153. 1 en 3; aan wie het gegeven wordt, 153. 2; 158. 22; 159. 24, 25 en 27; 160. 28 en 29; vrucht van het —, 153. 4; 261. 7; belangstelling in het —, 145. B, }2; toezicht op -, 160. 33 en 35; een deel der vacaturegelden kan aan — worden uitgekeerd, 218. 6. Goederen. Beheer der kerkelijke —, 16. 21; 25. 43; 28. 51; 40. 70; 47. 14; 52. 16; 125; W, 143. A, b en d; 148. 1; 200. 3; 242. 10; beheerders der kerkelijke —,245. 17; inkomsten uit kerkelijke —, 158. 22; 208. 6; 209. 9; 212. 2; 269. 9; kerkelijke in buurtgemeenten, 104 4; diaconie -, 194. 21; 143. A, c; kosfeii^^ 212. 2; 143. A, c; — onder beheer van den Kerkeraad, 143. A, d; — van den beroepen leeraar, 92k ./i Goedkeuring der ffcrnode, 11. 12; 28. 51; 56. 28; 72. 20; 103. 9; 119. 25; 169. 9; 172. 18; 209jJO« 14; 210. 17; 211. 23 en 24; 225. 23; 230. 14; 232. 25; 272. 16; door de Synodale Commissie, 85. 57; 103. 9; 225. 23; 229. 9; 235. 4 en Ov.; door het Provinciaal Kerkbestuur, 11. 12; 25. 43; 52. 16; uM^i% 103, 9; 104. 2; 109. 7; 197. 28; 201. 5 -7; 235. 4 en Ov.; 245. 17; door het Classicaal Bestuur, 11. 12; 19. 28; 69. 9; J6,v 10-^12; 90. 67; 91. 71; 95. M; 103. 12; 108. 5 en 5*; 109. 13; 194. 21; 195. 22*; van het hooger bestuur, 11- 12^JS9H«kferkeraad, 96. 90 en 91; lflRl3; 188. 3; 195. 27; van het Bestuur dat haar uitsprak, 123. 34; van den anderen pre- •r. dJIP.Hh. 95. 81; van den consulent, 71. 16; van de vergadering van leden der beurs, 233. 18; kerk^hjke —, 89. 66; 90. 67; 91. 71; vereischte —, 103, 10. Gratiejaar voor de weduwe (of onverzorgde kinderen) van een predikant, 66. 3; 69. 9; 80. 41; 81.;ran een hulppredikdj cand. t. d. H. D., 220. 10. Herziening. Aanvrage ötaP—, 11. 14; 12. 15; 115. 9t' 122. 31; 123. 33; 126. 46; 128. 55; 129. 58; 130. 62; 172. 20; behandeling van gevraagde —, 128. 54; uitspraak bij —, 129. 60; bepalingen omtrent —, 134. 75; 485. 81; van den aanslag, 213. 15; van de tabel van den omslag, 269. 11. Hoofddoel van allen die met het Be- <' stuur belast zijh, 9. 11. Hoofdplaats van den ring, 19. 29; van de classis, 21. 35 en 37; 24. 42; van de provincie, 151. 10 en 11. Hoogleeraar, Kerkelijk. Wie benoemd kan worden, 167. 4; waarmede het ambt onverêeriigbaar is, 167. 4; 169. 10*; benoeming, 28. 51r*68. 5 en 7; 169. 8; 171. 16; 172. 22 en 23; 188. ;J1; «WaUallë, 169. 10; 171. 16; belofte, 169. 10, wat hem opgedragen is, 167. 3; 169. 11; 178. 12; 171. 13 en 16; 172. 18 en 19; 175. 7; vakken van onderwijs, 169. 9; album, 170. 12; 261. 5; lessen, 171. 16; 172. 18; 175. 7; 179. 9; 181. 11; verklaring, 175. 7; getuigschtiflv*i89. 11; 175. 7; 179. 9; 181. 11; 188. 1; 261. 7; bevoegdheid, 216. 3; 228. 2; vergadering, 171. 16; verslag, 172. 19; ontslag, 171. 14; 172. 20; jaarwedde, pensioen, weduwen en weezen pensioen, 171. 15; reis en verblijfkosten. 171. 16; zitting inï5.; 91. 71 w»,R.; 93. 75; 126. 46; i 139. 10; 164. 40; 10R.-23; 247. 28; 252. 14; 263. 11; 260. 7; 267. 4; aan de diaconie, 191. 6; aan den predikant, 78. 37; 87. SJftuea 59; 91. 71; 93. 75; aan den consulent, «9. 8*. f2. 21; 79fc.38tJil26. 46; aan een hulpprediker, 108. 6; aan den benoemde, 7. 7; 141. 18; 169. 8; aan wie het bezwaarschrift heeft ingediend, 124. 40; aan den bezwaarde; 125. 44; 131. 65; 135. 80; aan kerkvisitatoren, 140. 12; aan den examinandus, 182' 18; 184. 24; aan de bezitters van rechteaf vaöSierden, 88. 62; aan het College van Toezicht, 103. 10; aan de kerkelijke administratie, 263. 11; 267. 4; begeleidende — van Scriba's en Secre- ! tarissen, 121. 28; 128. 55*1*9. 59; [ 130. 63; van de beslissing in hooger beroep, 203. 11; dagteekening der —, 130; 63; 225. 26; 233. 26. Kerk. Nederlandsche Hervormde, haar naam, 1. 1, aant. 2; tot haar behooren, 1. 1; 3. 3; 113. 3; 143. A, a; 159. 25; 218. 4; 261. 7; geest en begkiseléillva* de belijdenis 'der —, 113.6; beginselen en karakter der —, 157. 19; 185. 27; symbolische en liturgische geschriften, 183. 21; leer der —, 9. 11 ; leerstellingen der —, 175. 7; bloei der —, 163. 39; belangen der —, 9. M; 30. 55; 30. 64; 39. 66; 85. 57; 86. 57*; 116. 10; 122. 31;, 184 78 en 79; 157. 19; 169. 10; 178. 8; 180. 10; 181. 12; 185. 27; ivertegenwoordiging der —, 30. 55; het t*S0mr) 'der —,"Sra4; 287. 1; gedeelhjgb der —, 21. 36; Synode der —, 5. 4; 221. 14; 241. 2; 249. 2; 253. 2 ; 257. 3*; 260. 2; . 265.13; i 268: 4*; Reglementen» der —, 35. 62; 122. 31; 185. 27; staat der —, 41. 71; overgangen naar —, 143. A, b.; leden der —, 264. 2; lidmaatschap der —, 114. 7; lidmaten der -, 115. 9; 123. 36; 155. 13; 175. 178. 8; 179. 9; 180. 10; 188. 1; 261» 7; 264. 2; gemeenten der -, 2. 2; 190. 1; 236. 3; 267. 4; 268. SlsEvangeliebediening in de — 170. 12; 173. 1; 181. 11 en 12; J85. #; 260. 2 ; 261. 5; 262. 9; Evangelieprediking in de —, 184. 24; Evangeliedienaren Invde —, 175. 7; 178. 8; 180. 10; 181. U; wie beroepbaar zijn in de —, 83. 50; 85. 56; 86. 57 {' predikanten bij de —, 86. 57*; 155. 13; 216. 2 en 3; 220. 11; 228. 2 en 4; 229. 7; candidaten tot den H. D. in de—, 86. 57*; 216. 3; 220. 10; 223. 17; hulppredikerschap in de -0£ 106. 1; hulppredikers MI*,~, 216. 3; 220. 10; 223x37; onderwijs van wege de —, 100, 1 en 2; hoogleeraren van wege de —, 168. 5 en 7; 171. 16; 188. 1; 216. 3; 228. 2; 261. 7; geschiedenis der —, 166. 2; 175. 8Skerkrecht-^i0<. 2; 175. 7; 179. 9; 183. 21; maatregelen te nemen door de — tegen 344 ALPHABETISCKIIÏBÖISTER. verkeerdheden en misbruiken in zake rechtSi'van derden, 17. 24; kosten door de — te dragen, 120. 26;'<ïB6. 47; 129n 60; 134, 7%/135. 84; 151. I 8; 166. 1; beurzen in de —, 215.! 1; 227. 1; fondsen in de —, 241.' 1; f 249. 1; 253. 1; 257. 1; 260. ^kassen ten behoeve der —, 264. 1; 267. 1; officieel orgaan der —, 138. 6; 239. 10; 266. 7. Kerk. Oost- en West-Indische, haar belangen een voorwerp van de aanhoudende zorg der Synode, 5. 4; pre-, dikante* der — eervol ontslagen of met verlof,:86ili57*; predikanten die tot 'den dienst der — overgaan; 216. tmjm. W en H: 221. 12 en 13; 225. 26. Kerk. Christelijke —, 9. 11; 153.''3; Protestantsche — genootschappen in Nederland, 179. 9; 180. 10; 218. 4; J 220. 11; erkend'Hervormd — genootschap in het buitenland, 85. 56; 178. 8; 181. 12; 216. 3; 220. 10 en 11; f 221. 12; Roomsch-Katholieke —, 181. ] 11; ontvangsten en uitgaven bij de — \ en diaconie, 246. 22; Wet van den lOden Sépt. 1853 tot regeling van'het toezicht op de onderscheidene — genootschappen. 274. Bijl. I, b. Kerkbestuur. Provinciaal, oefent het bestuur uit over meer gemeenten, 5. 4; de belangen van de gemeenten in een deel der Kerk zijn aan het — toevertrouwd, 21. 36; de leden van het -, 5. MSI. 37; 27. 48; 884. i . 37; 127. 5$SJ70. 12; secundi en tertii van het —, 271. 33; secretaris van bet, 28. 49; 140. 15; 382/ 14 ïen 16; 220. 10 ; 225. 24; 270. 12; 271. 13; corinnksie uh het —, 43. 1; doet wat des Kerkeraads is, 8. 9; 15. 8; 43. 1; 63. 11; 118. 21; vergaderingen van het —, 28. 50; '91. 1 ; 70; 174. 6; 182. 18; wat aan het — is opgedragen;! 25. 51; wat het daartoe doet, 30. 52; waartoe het bevoegd is, 30. 53; houdt eindstemming, 35. _ 62; 41. SI.; stelt onder goedkeuring > der Synode een reglemeW'JTOit^tll. 12; herziet een Reglement, 26. 58; kan een nieuwe gemeente oprichten, 1101. 4;; brengt een beroeping uit, 83. 49; verandert de Ringen, 18. 26; verleent dispensatie, 59. 3; 175. 7; ■194. 21; emeritaat, 67. 6*; eervol ontslag en bevoegdhêitï^flÉV emeritus, 68. 7; geeft ongevraagd ontslag, 69. 8; pleegt overleg""met het College van Toezicht, 75. 28; verklaart beroepbaar, 85, 57*; geeft toestemming, 88; 60; 200, 4; 201. 7; plaatst'zijn visum, 90. 68; 96. 93; approbeert een beroep, 91. 69; verleent goedkeuring, 11. 12; 25. 43; 52. 16'; 56. 29; 63. 10si403. 9; 104. 2; 109. 7; 197. 28; 201. 5—7; 235. 4; 245. 17; geeft consideratie,■ 35. 62; 41. SI.; advies, 85. 87; 210. 22; 235 4; 251 9; 255. 9; 258. 9; 261. 6; 269. 8; 271. 13; 272. 14; geeft machtiging, 201. 7; 244. 15;- vraagt machtiging, 134. 79; wordt gehoord, 21. 35; 72. 23; 84. 52; benoemt, 28. 49; 30. '508941. 17 en 18; 168. 5; treedt handelend op, 107. 3; beslist omtrent bedenkingen,'109. 11; behandelt geschillen, 30. 54; 70. 12; 75. 28; 133. 71; geschillen waarin het — betrokken is, 36. 63; 133. 72; bezwaren ' ingeWfacht bij het —, 46. 9; 78. 37; tracht bezwaren op te heffen, 81. 42; 90. 67*; besluit, 78. 37; 103. 12; 182. 18; 201. 7; houdt opzh*tden oefent tucht, 113. 3; past tuchtmiddelen toe, 127. 50; doét'uitspraak, 126. 46; 127. 49; 130. 63; zendt afschrift, 121. 28; 129.' 58? 151. 9; 235. 5; geeft verslag, 110. 37; 140. 14; 185; 26; geeft kennis, 18. 26; 69. 8; 141. 18; 182. 15; 185. 26; verzendt stukken, 140. 13; 244. 12; 246. 24; 251. 8; 255. 9; 258. 9; 261. 6; wat het '— ontvangt, 22. 40; 25. 43; 26f-8i4; 52. 16; 82. 45; 89. 66; 101. 3; 124. 37; 125. 44; 126. ALPHABETISCH REGISTER. 345 46; 137. 4ial38. 7; 140. 15; 151. 9; 174. 5; 182*J3; 20U8&235 5; 224. 12; 246. 24; 251. 8; 255. 8; 258. 9; 261. 16; beheert en verleent bijstand in zake het archief, 148. 1; | 149. 3; 151. 10; erkent de nood- I zakelijkheid eener buitengewone kdrk- J visitatie, 137. 4; geeft overzicht'*»» ;|) de gegevens der fceekvisitatie, 138. 6; voorziet wanneer meer dan een derde aek plaatsen in den Ring vacant zijn, 73. 24; neemt examen af, 173. 1; 174. 2 en 4; 181. tl) 183. 21; 184. 25; 185. 27; 186. 28; 187. 30; houdt colloquium doctum, 181. 12; 183. 19; tusschenkomst van het HM 140. 14; 242. 9; 250. 6; beroep ; op het —, 57. 58; 203. lijsten genoege van het — 180. 10;#WflO. f Kerkeraad. Algemeene — ctllt 19; 44. 2; 51. 15; 52. 16; 53. 17; 61. 6; 104. 2; Bijzondere —, 15. 19; 44. 2; 47.. 14«««b ;«5;c8B. 17; 118. 20; Centrale —, 104. 3 en 4;f»5.| 5; buurt —, 104. 3 en 4; 119. 25; aannennngi. namens den —, 161. 38; ] aanstelling door den —. 69. 9; 74. 27; 82. 47; 108. 5; 143. A, a; 154. 6; aanvraag van den —, 25. 43; 79. j , 40; 80. 41; 91. 70; 101. 2; 109. 13; 250. 6 ; 254,yl*269. 10; aanvulling van den —,118. 20; aanwezigheid van den —, 15. 18; 43. 1; afleggen van geloofsbelijdenisSïS den —, 59. 2; afvaardiging door dén —, 22. 38; II ■ 161. 38; antwoord aan den —, 164. 40; archief van den —. 53. 19; 71. 14; 93. 79; 148. 1; ÏM^^S;, behandeling door den —, 123. 36; 196. 27; beheer van —, 143. A, b, c en d; j 151. 10; beklag, van den —.107. 3; benoetlfing. door den —, 145. B, a; 160. 34; bepaling door déls»»-, 45. 4; bericht aan den —, 88. 61; bericht van den —, 68. 7;' beroeping door den —, 83. 49; 145. B, a; be- : . slissing van den —, 196. 25; besluit van den —, 95. 85 en 86; 104.S2; 1, 'bestuur boven den —, 7. 7; bestuur van den —, 5. 4; 15. 19; 148. 1; betrekking tusschen den, 36. 65; bevoegdheid van den —, 125. 41 en 43; 195. 22; bezwaren bij den —, 46. 9; 59. 3; 63. 10; 89. 64; 123 36; 196. 27; bezwaren van den —, 70. 12; 78. 37; buiten den — om, blÉBwB, n en 1; bijstand van den —, 148. 3; censuur van den —, 17. 22; commissie» uit. den —>.184.r41; geschillen van dett1«-,ja9m8l2; 25. 43; 71. 17; 133. 69 en 78£{getuigschrift van den —, 67i>6?S 188. 21; 164. 40; 188. 1; 261. 7; goedkeuring van den —, 96080; 188. 3; 191. 3; 196. 27; goedkeuring van het Classicaal Bestuur behoeft de —, 87. 58; handelingen van den —, 53. 19; hooren van den —. 25. 43; 28. 51; 102. 6; 240. 16; 269. 8; hulp van den -, 55. 24; invulling door den —, 138. 6; inzameling door den —, 145. B, f; 241. 4; 247. 27; 250. 3; 252 12; 263. 11; 264. 2; kennisgeving (mededeeling) aan den —, 68. 7; 69. 8; 86. 57*; 91. 71 en 72; 93. 75; 126. 46; 139. 10; 143. A, —, 81. 43; 93. 76 en 79; 254. 7; ten overstaan van den —, 196. 27; overweging van den —, 124. 39; voor de rechten der gemeente waakt de —, 87. 58; .regeling! door den -«tiitlfiO. 13; reglement van den —, 53. 20; 154. 6; 198.. 30; samenstelling van den —, 4Ü 2; 46. 11; staken der stemmen in den —, 118. 22; termijn gesteld aan den —, 140. 12; terugzending aan den —, 85. 87; 109. 3; w88j3o;.%elating door den —, 158. 22; toepaséfiig door den —, 125. 42; toestemming van het Classicaal Bestaat behoeft de —, 195. 23; toestemming van den —, 55. 22; 108. 5*; 194. 21; al wat toevertrouwd* is aan den —. 139. 11; ttMeending aan den —, 137. 5; ;208.'<18;.;tdezending 'éSti den —, 89ja86; 121. 28;b438. ^6; 151.8% toezicht van den —, 143. A, c en d; 148KM; .toezicht namens den —, m60$f,S3; tucttSvain den —, 123. 35; uitnoodiging van den —, 160. 32; 259. 12; 263. 11; uitspraak van den ,8ffilSB8$(vaststettlhg"(Jeor den —, 59.^8jii444tirOj verandering door den —, rtl?.zi24; verandering wordt gemaakt' noch gedoogd door den —, 88. 60; verantwoórdSnsflfean den —, 160. 36; vergadering van den -v 15.. 20; 47. 13; 53. 17 en 20; 54. 21; 71. 13—16 en 19; 93. 79; 96. 89 en 90; 138. 6; 139. 10 en 11; 196. 2»^ verkiezing door den —, 157. 20; vSfklaring van den —, 91. 72; 243. 11; verlangen van den —, 72. 20; verordening van den —. 154. 6; verplichting van den —,85. 57; 86. 57*; 189. 6; 196. 27; verslag aan den —,'22. 38; 256. 12»*». •1'2; vertegenwoordiging door den —, 15. 19; vertoonen aan den —, 193. 17; verzoek van den —, 82. 43; 96. 89; 164. 4ö^£voèédr.acht aan den —, 109. 7; voordracht van den —, 85. ; 157; voorziening door den —, 62. 8; voorzitter van den —j 53. 18;'889. 10; vrijstelling door den —, 95. 81; waarmerking door den —, 184. 18; iSfeigeTinffivan den —, M9. 8; wen.'Schett' van den —, 145. B, d; werkzaamheden*) van den —, 47. 14; 51. 15; 52. 16; 53. 20; zitting in den.—, 110. 14; zoeken van den —, 158. 22; zorg van den —, 47. 13; 74. 26; 139. 10; 159. 24; 198. 29. Kerkgebouw eenerillieuWe gömeette, 182. 5 en 8; gemeenten met meer -•JSdatt'féén —, 104. 1 ;.aantal der —, 145. B, b; toestand van het —,143. A, ft; 246. 22; teekening van het —, 242. 10; bouwen of herstellen van W-;ia42i;8,.9 en 10; 245. 17 en 20; 8047."25; 265. 41; nfeawe -, 242. 10; 244. 13) 265. 4. Iftfkvisltatiejr^ahrittelijke —, 26. 44; : 8S21 16; 136. 1; 137. 2 en 5; persoonlijke —, 52. 16; 136. 1; 137. 3; . 138. 9; 139. 10; vernieuwde persoonlijke —, 139. I,tfe«iil2; buitengewone .^pettêcn8Bt«0^, 26. 44; 137. 4; 272. < 14; — ih'Ide Waalsche gemeenten, 141. 17; 142. 19; onderzoek bij de -, 110. 15; kottencler —, 142. 21; !'c27.0. 12; 272. 14{tlsrerslag der —, 138. 6 en 8. Kerkvisitatoren. Aanbeveling van —, 25. 43£a*l. 17 en 18; benoeming van —, 28. 51; 141. 17 en 18; werkzaamheden van —1) 137. 3; 138. 9; 139. 10.An.ai; 140. 12 en 14;ïontvangen het algemeen verslag en de opmerkingen der Synode, 138. 8; zijn bevoegd, 139. 11; hebben ter beschikking, 188. 11; geven, vierslag, 140. 13 en 14; 141. 16; regeling der —, 142. 19,-eWcht^arf^, 142. 20; reis en verblijfkosten van —, 142. 22; 272. 14. ALPHABETISCH REORyfER: 347 Kerkvoogden. Aanstelling van, 103. 11; als medebeheerders, 202. 8, aant. 1; beheer van —, 203. 9; collèfee''v,aW —, 104. 2 en 4; decharge van, 202. 8; mededeeling van —, 242. 10; overdracht aan —, 202. 8; tfe'at geteekend door —,-'242. 10; toezicht van —, 200. 3; tusschenkomst van —, 211. 25; verbintenis van —, 265. 4; verzoekschrift van —, 210. 19; 212. 6. Kerkvoogdij. Aanbeveling aan de —, 259V£12{ tefdnièf der —, 148. 1 )Wpi I ten der —, 242. 6; kas der —, 74. 27; overleg mét de —, 62. 8; vereeniging van, 209. 12. Keuze van een predikant, 92. 74^'Jlan godsdienstonderwijzers, 155. 12; naar •' '—*SfeSl dén'ütüdent, 175. 7; van leerboeken, 160n4K5j<- van hoofdstukken, 182. 15; beperking der —, 81. 43; doen van een kéiis, 82. 45; predikant hunner —, 161. 38;-volgende —, 84. 53; vrije —, 209. 12. Kiescollege. Beroeping en benoeming door het —, 145; B, a; 'gflfthif'tusschen het -fp»l. 18; leden van het 105. 5; optreden van het. 01. 5; samenstelling van het —, 61. 6; stem in het h*i 71. 15; vergaderin^Sta» SjftfS—, 15.!-2(ft 54.%21. Kinderen. Hulpbehoevende of verwaarloosde —, 52. 16; SSjiaO^ttB,*, e; 191. 2 en 3; 192. 11; gedoopte -, 143. A, a; onderwijs aan —, 153. 2; -*fie. i6; \s6.*Êi;ïito.m-, cate- !1chisatieb'ezoëk der' —192. 11; — van arme lidntiiten, 192. 7; minderjarige en nog niet tot onafhankelijk bestaan (gevestigden stand) gekoaien —, 66. 2 en 3; 75. H|y208. 4; meerderjarige —, 66. 4'J^W. 79; khrifcrgeld voor -j, 1205. 1; 208. 5; tóhïè- J*en die tot den gevestigderi'sfand ge."jjRpmen zijn, 205. 1; nagelattè;'ongehuwde — tot den 23-jarigen leeftijd, -TOS>f»'jB3. 16 en 17; 224. 21; 227. 1; 231. 18 en 19; 232. 23^205. 4; deelgerechtigde —, 218. 6; 223. 17; | •t224e£f&^30; 231. lOTlen 21; 232. 22; aantal, namen en leeftijd der ongehuwde —, 221. 13; getal eni ouderdom der nog onverzorgde —, 232. : '24;fcB46.*'ï3;SEt van een emeritus, 239. 12yïw W Kindergeld. Aftrek van het —, 211. 26; bedrag van het —,205. 1; van — school en academie —, 232. 24; 246. 23; berekening vaW—, 214. 20; betaling vin^eï —k i20t?!7; 211. 25; 212. 4; 214. 20; uitkeering van het -, 20O.CJ5; 210. 18 ; bepalingen om trent — scfcÖÖI en academie —, 313. Bijl. VtnjjTP Klasse inöfeellrtg in —^èverbrenging naar een andere —, 208, 3; rangschikking in —, 268. 7; bepaling der -i'tt^MO.'fhi'hpogste — van het tarief. 119. 25; 142. 22; 171. 16; 271 13; «iWR8K- 16. Kosten. Welke — in rekening kunnen ■^worden gebracht, 119. 25; ten aanzien waarvan met de omstaria1^h4aen te rade wordt gegaan, 77. 36; kosten ' die niet in de aannèmingssom; zijn begrepen, 245. 17; raming der —, 244. 16; zekerheid voor de —, 128. 55; 135. 84; — van beroepingscommissies, 92. 74; van bestuur, 80. 41; 267. l;'28f.tt|7 ; van hef'-*8Wssicaal -"Bestuur (Prov.;''!?»rirb*BtttUr) doende wat des Kerkeraads is, 43. 1; van het godsdienstonderwijs, 145. B, ft; van den eeredieSKfi' 145. B, ft; 246. "?2Sr? vm Iet hwwell'v'all'li&ezwaarden 'J!rT •StuigCT; 185. «9; van kerkvisitatie. 139. 11; 140. 12; ;142. 21 en 23; 270. 12; 272. 14; van opleitfmg, 250. 4; van het'Ve'rkiezingswerlÈ',! 82. 8 en 9; 71. lOj' ten laste van de -ftetlrft' 229. 9; 232. 25; ten tattfe'fvan den bezwaa'rde, 120 26; 129. 60; "135. 84;' Stetr 16ste van het fonds, 171. 16; -tflIP Iwke*tler bezochte gemeente, 139. f¥?'f40. 12; tenïfifcte der roepende gemeente, 71. 19; 92. 348 ALPHABETISCH REGISTER. 73; tén:cfe*tè. der Kerk, 120. 26; 129. 60; 134. 78 en 79; 135. 84; 142. 21; 151. 8; 270. 12; ten laste der pastoriegoederen, 201. 7; ten laste van hen die in het ongelijk zijn . gesteld, 78. 37; 133. 74;-898,'1>0; ten laste van hen ten wier behoeve gehandeld wordt, 272. 16; voor eigen rekening, 117. 14; 151. 8; 201. 7; administratie —, 212. 4; 222. 15; 238. 9; 242. 6; 247. 25; 252. 13; ir-XNtfS; 256. 11; 264^; 270. 12; bureau —, 270. 12; 271. 13; Classicale kosten, 272. 18; proceskosten, 270. 12; reis en verblijf —, 72. 20; 77. 34; 81. 43; 93. 77; 113. 13; giJg|ftp47; 142. 22; 171. 16; 174. 3; 182. 18; 270. 12; 27JM3; 272. 16. Koster. Bij de vervulling der posten van — genieten godsdienstonderwijzers de voorkeur, 158. 22. Krankenbezoekers. Geschillen waarin — betrokken izijn, 133. 69 en 70; godsdienstonderwijzers als —, 154. 9; 160. 36; 250. 4. Krenking van geestvermogens van een predikant, 76. 33; 77. 36. L. Lastbrieven. Leden van Kerkelijke Be- libJtBTBn stemmen zonder aan — gebonden te zijn, 8. 10. Leeftijd van stemgerechtigden, 3. 3*; van ouderlingen en diakenen, 44. 3; van predikantenejJS.. 37; 84. 50 en 54; 89j #S*.;m(,3; 216. 3; 220. 10 en 11; van oud-ouderlingen, 118. ■ ySMl'jlwn afgetreden Kefkeraadsleden, 118. 20 en 22; van leden van Besturen, 118. 22; van godsdienstonderwijzers, 155. 13; 160. 36; van hoogleeraren, 171. 14; 216. 3; van kinderen, 205. 1; 215. 1; 221. 13; 223 16 en 17; 224. 20 en 21; 227. 1; 231. 18 en 19; 232. 22—24; 246. 23; van hen die toelagen verzoeken, 232. 24; 246. 23->nvan studenten, 261. 5; verschil in —, 220. 10. Le.er. Handhaving der —,9. 11; christelijke geloofs en zede —, 153. 1; 156. 15; 161. 38. Leerrede door den examinandus in te zenden één maand voor zijn examen, , 182. 16. Legaat voor de diaconie, 143. A, e; 196. 24; voor een beurs, 221. 14; 230. 11; voor een fonds, 236. 2; 238. 9; 241. 3; 247. 25; 249. 2; 252j 13; 258,12 en 3; 25(0.1; 257. 2; 258. 11; 260. 2; 263. 10; voor een kas, 264. 2; 268. 4*. Leven over het godsdienstig en kerkelijk — wordt op de Classicale Vergadering beraadslaagd, 22. 40; bevordering van christelijk —, 112. 1; kerkvisitatoren stellen zich op de hoogte van het kerkelijk-godsdienstig —, van het zedelijk —, 139. 11; het oordeel van den Kerkeraad over het godsdienstig-zenejljk. —, wat gedaan wordt tot opwekking van geestelijk —, 145. B, f; kennis van het kerkelijk en godsdienstig —, 183. 21. Lid der gemeente, 11. .14; 17. 22; 25. 43; 33.:57; 133. 69; 135. 80 en 84; 139. 10 en 11; 143. A.a; 191. 3; 205. 1; 208. 2 en 3; 209. 9 ; 212. 2 en 3; 246. 22 ; 269. 9; der Kerk, 264. 2; stemgëftehtigd —, 3. 3*; 45. 7; 59. 2; van den Kerkeraad, 15. 18; 61. 6; 104. 4; 118. 20; 138. 6; 139. 10; 145. B, f; 188. 5; van het kiescollege, 61. 6; 105. 5; van de Commissie van Toezicht op het Godsdienstonderwijs, 161. 37; van den Ring, 76. 31 en 32; 103. 13; van de Classicale Vergadering, 22. 40; der Kerkelijke Besturen, 8. 10; 113. 6; 116. 13;-117.1 19e; 118. 18—20 en 22; 119. 23-25; 123. 35 van het Classicaal Bestuur, 21. 37; 22. 39; b|WU42; 27. 4® en 47; 28. 51; 45. 7; 124. 37; 127. 49; 270. 12; 272. 16; van het Provinciaal Kerkbestuur, ALPHABETISCH REGISTER. 349 21. 37;1«B(1v4Bben 50; 35. 62; 41 SI.; 124. 37; 127. 51; 168 5; 174 3; 182. 18; 184^22 en 23; 270. 12; van de Waalsche Commissie» 21. 37; 35. 62; 168. 5 en 7; 270. 1 £\ van de Commissie van VoordrattHJidMfl 51; 168. 5; van de Synode, 12. 15; 30. 56; 41. 74; 124. 37; 129. 59; 172. 20 ; 242."6; 270. 12; 271. 13; van de Synodale Commissie, 39. 67; 40.>.08-141. 74; IWkisïT; 270. 12; 271. 13; van de Commissie van Toezicht op de administratie van den Quaestor-Generaal, 267. 4; van het Moderamen, 233. 28; van kerkvisitatoren, 141. 17; van den Raad van Beheer, 209. 12; 213. 9; van den Raad van Beroep, 210. 16; van de Commissie van Bijstand, 229. 9 en 10; 233. 28; der Godgeleesde Faculteit, 172. 22; eener beurs, 22. 40; 216. 3;!219. 8 en 9; 220U1O en 11: 221. 12 en 13; 223. 16 en ...Aï{h224. 18 ; 225. 22 en 24; 226 28; 227. 1; 288. 2 en 4£ 229. 6 en 7; 230. 11-13 en 15; 23t.J&rfP; 232. 25; 233. 28 ; 234. 1; 23fc 2 en 3. Lidmaat. Mans —, 59. 2; der N. H K, 188. 1; 216. 3; 261 7ï 264 & 2 laar —, 155. 13; W51.1?; 178. 8; 1 jaar —, 179. 9; arnjp,*—, armen die geen — zijn.zMZ. 7; aanneming tot -, 16T:(38; 164. 40; 180. 10; 264. 2; bevestiging van —, 54. 21; 163. 39; 164. 40£ 105. 42; rec»£LVan -, 11. 14; 135. 80; bevoegHhet* van —, ;(m. 64; 104. 2; 123. 36; verplichting van—, 115. 9; catechistatie voor —, 153. 4; — zijn ondJfrworpen aan de tucht, 113. 6; 123. 35; zeker- I heidstelling van — gevraant 135. j 84; getal der —, 188.(5;i 148. A, ü ; 246. 22. Lidmaatschap eener gemeente, 14. 17; toekenning van het —, 47. 14, bewijs van —, 59. 2; verlies van, 59. 3; ontzetting uit- het —, 114. 7; 121. 28; 123. 34; 125. 42; 128. 53; t< rechten en verplichtingen aan het — verbonden, 165. 42; — der Classis, 93. 79; 99. F, F; — eener beurs, 216. 2 en 3; 218. 4 en 5; 219 9; 228. 2-5; 230. 13; 231. 20; 235. 3; — vatf een der Kamers der Staten Generaal of van de Provincie!» Staten, ; 1.44,08 ; 65. 1. I Liefdegaven, ^ameling der —, 15 20; 55. 26; 183. 13. I Ligger ,van het predikantstraktement, 52. 16; 95jhit ;W..«ïtT;?201. 6; van de diaconiegoederen, 52. 16; 143. A, c; 194. 18; 196. 27; van dé ! overige fondsen en eigendommen die aan de gemeente behooren, 52. 16; 143. A, c; van de kosterijgoederen, 143. A, c. Liturgische schriften. Het gebruik der —, 55. 22; kennis van de —, 183. 21. Lflt* Beslissing doorïefOir. 7. 8; rooster van aftreding voor dê eerste maal door het — geregeld, 30. 56 ; 61. ! S1C8' 5. Lijst van stemgerechtigden, 59. 2 en 3; der te Velrvnllen predikbeurten^^*. 22; naam nTsiKan de leden der Synode, 30. 56; der-jHtjssen der hoogléeraren, 172. 18; van de overgelegde bescheiden, 244. 12; 251. 8; 255. 8; 261. 6; der omslagen, 269. 8; lijst van waarden, 221. 14; 230. 14; 238. 9; 241. 2; 249. 2; 253. 2j jHiOi*; 260. 2 ; 265. 3; 268. 4*. M. Maatregelen van de Kerk. tegen verkeerdheden of misbruiken in zake rechten van derden, 17. 24; om den voortgang van het beroepingjfjwerk te bevorderen. 82. 45 en 46; tot uitbetaling van het traktement, 91. 71; tot het bijeenbrengen van gelden, 102. 8; tot herstel, 140. 12; ter voorziening, 150. 4; om nalatige opjterhoudplichtigen te nopen aan hunne ver- 350 ALPHABETISCJBiraQFSTERv 1 plichtingeri te 'voldoen, 192. 9; tot afdoening, 219. 9; tot versterking van de middelen der beurs, 229. 10. Macht. De wetgevende — der Synode, 35. 61 en 62; «'Mèhtsi>rekende — der Synode, 35. 61; 36. 63; de besturende — der^9ynode, 35. 61; 36. 64; der1 Synodale Commissie om te doen hetgeen der Synode is, 40. 70; ' feene gemeente die niet b8'i^8y'8»6j 6; 211. 27. Machtiging van den Quaestor-Generaal, 36. 65; 121. 26; 224. 21; 225. 22; 229. 7; 232. 25; 247. 25; 252. 13; 256. 11; 258. 11; 262. 10; van het Ministerieel Departement, 79. 40; 81. 42; tot verandering van het traktement, 90-, -87; itot,''het voeren van gedingen, 134. 78 en 79; tot het gebruik 3tt^l4rfliiefyWl?8150. 6; van diakenen, 196.■ 25; 'in; zake pastoriegoederen, 201;j 184. '■59! 'ï38?flï8; der gezamenlijke leden der Provinciale Kerkbestuiea[bo85. 62 ; van de_ afgevaardigden des Kerkeraads, 161: 38! -.1 Memorie bij een verzoek tot vernietiging yan:'een ■uitspraak, 130. 63; in (a ifel^Va« geschillen, 133r 73. J Militairen. Godsdienstonderwijs aan —, 145. B,a; 159. 25 en 26; 160. 30; 250. 4. Minute eener uitspraak, 119. 24; 129. 56. Moderamen der Synode, 12. 15; 169. "0fc0f«32. 25; 28SV128; der Synodale ' Commissie, 41. 72 ; van het Bestuur "^aktbij beklag is ingediend, 135. 80. N. Naamlijst van de leden der Synode. 30. 56. Nominatie. Bij — is dé vols'frekt'è meèri derheid-geen vereischte, 7. 8, 'aant.' 1;. op de — prediken, 81. 43;. — !(viertal) opgemaakt door het Classicaal Bestuur, 83. 49. Noodzakelijkheid eener buitengewone kerkvisitatie, 137. 4; < dringendé — der ondersteuning aan de kerkekas, 197. 28. Notabelen. Aanstelling1 van — en plaatsvervangers van —, 1030111; toezicht van — of van hen die de plaats van — innemen; 1203. 9; staat geteekend ■ ■ dóór kerkvoogden en —, 242. 10. O. Omslag. Hoofdelijke —, 211. 26; 212. 3; der geméönte (quotum), 268. 6 3ben'^ 269. 8^-11* . Ondersteuning aan armen, 143. A, e; 145. B,e; 191. 6",V182. « en 10; 193. 12; aan de kerkekas, 197. 28; aan weduwen en nagelaten kinderen, 215. 1; 227.11388, 1; aan betrekkingen va» predikanten, 242. 7; 246. - 23';--aah gemeenten, 242. 9 en 10; 244. 14-16; 245. 17 en 19; 246. 21; 247. 25; 248. SI.; 250. 6; 251. - 9'; 254: !f% voo'r opleiding, 250. 4; 260. 1; 261.'Sf jn '6; 263. 10. Onderteekening van de belofte döor godsdienstonderwijzers, 157. 19 en 1 '20; door proDÓheritën, 185. 27; 186. 28; van aanvragen, 221. 14; 230. 14; 238. 9; 241. 2; 249. 2 ; 253. 2; 257. 3*;IB88. 2; 265. ^1208. 4*i Onderwijs. Catechetisch —, 15. 20; 54. 21; wet op het Lager —. 156. 15; "'•vak '—; 192. 11; inrichting van Mid- - delbaar 1 •—,' 156. 55; 1 inrichting van SWootfer —, 87. 57; 156. 15; 178. 8; 179. 9; 180. 10; in de Nederlandsche taal, 156. 15; in het Heb'rëeuwsch, 216. 3; Hooger — in de.Gödgéleerd' 'h'eid - van wege de R. H. iKj; 166. 1 ï^e^i^g.^; 168. 6;«76. 7; vak: 1 iln; vantfiooger —, 167. ,4; 169. 9. ALPM ABEJFISGHr' REGISTER. 35} Onderzoek naar verkeerdheden, 115. 8; Van zaken door de Besturen, HO. iu en is7j mi. 14 «o iiv; ij9, 25; f §211 30; van bezwaren* irn luchtzaken, 124. 39 en 40:; 125, 41 en 44; 126. 46; 131. 6r>; van geriéhafa'n, 132 68; fVai8tM&ztvaren in bestinirs>«kiin^[13B..8Ej3(ü dg kerkvisitatie, 137. tt W9.!91-tl48i. 20; van den • ■^ikseraafleider, 143. A, è; van ar: fchudfen, 159. 6.; 151. 8; bij de aan- • neming- va» iidtóateii, 161. 38; bij <*el "Mikanien, 183. 19—21; 184. 22; «85, 2fij >*an de rekening van den Quaestor-Generaal, 229. 10; door een bouwkundige, 244 13; der aanvragen, ^25jt. 10; 255- 9t Ontslag van een predikant door den ;'ltert?eraadv 52^ 16; 66 5 - 67 6•Mit7rtvMi,4#i 93, 76; 99. F, B en F, B; 169. 40; uit de classisu88t><5; 0fft8**; 93. 79>pr89i F, C eé door het Provinciaal Kerkbestuur, 28 51; 68. 7; 78.iS^ lft7. 3; 168. 5;' i'JOiurewraagd'-, 65. 1; 69; Sjc71u;18; 'j'344 21; van een O.- en WiTfacfcisch predikant; 86. 57ft^»fcin een Hoogleraar, 171. 14; 172.' 20; van den SecASÏris der Synode, 33. 57; van een hulpprediker, 216. 3; van een godsdienstonderwijzer, 47. 14; 154. i«5 1 van voorlezer of voorzanger, 47. 14. ; \ Ontstentenis van den primus, 6. 6; van den praeses, 27. 47; van een hoogleeraar, 30. 56. Orrtvang*va»5stukken, 117. 15; 129 56; 141. 18; 169, 8; 225. 25; 894.' 21; 228. 5; van eene toelage,.'180 aaftotwiigelden, 225. 22; 232 'l"»!) 239. Ii0;-,24«;ra5jl2lfe 13;,s5l5,M; n858tr>l fcpjaD»!: •1©;-begroeting omtrent —, 194» ISHseeat- va» —, 282. ibOt 24«i 22; bedrag van -, 270. 11**; bjdtengewone —, 268. 5i Ontvankelijkheidi eener aanvrage, 128 38»; 130. 62 en 63;.881..35sobenor*d*luig der —, 135. 81. Ontzegging van.«iet gebruik van het f H. Avondmaal, 114. 7;-123 34; 125 42 en 43. Ontzetting van leden van den tte*fceraad, 43. 1; van een predikant, 69. ''9ÖuW;}iiriM; nW. 2ï; van een godsdienstonderwijzer, 123. 35; 127. 48; van kerkelijke bedieningen en ambten, 114. 7; 123. 34; 125. 44; 126 46' ! 127i 4Bv 5fl^en 52; 128. 53; van het lidmaatschap der N. H. K.; 114 7121. 28; 123. 34; 125. 42; 127 '48 . 50 en 52; 128. 53. Onvermogen. Vrijstelling van de zekerheidstelling en van de hetoalimr dor '■ kosten bij blijkbaar —; 1281. 55; 129. 60; bewijs van —, 135. 84; stelt vrij !_2bKL de w-iP,'c**e bijdrage, 264. 2. i Opdracht vam het Classicaal Bestuur tot verbetering der tabellen, 138. 6; aan derden van hetsbeheer der pastoriegoederen, 200£ J£-der Syiibhe-. aan dsaSswetfate Commissie?'SOV'flflP '225. 22 anilfc 252. 13 ; 250^81 <259. 11; 262. 10; 266. 6; 271/9*3; 272. 14 en 16; van kerkvoogden aan een bouwkundige, 242. 10. Openbaarmaking van besluiten, uit--sbraken en beslissingen, 122ts32bd Opgave van het traktement, 88tf-«0; \ 89. 6&V258. 7; van kosten,-142. 22; van inkomsten, 232. 24; 246. 13; 254. 'TfciWMi ideft staat van het? fonds,' y 239. 10; 247. 25; 256. 11;258. 11; i -*eed».ivei(kregetil «^toegezegde \ gelden, 242. 10; 251. 7; 854 7; 261. 7; onjuiste —, 262. 9*; van ontvangst en uitgaven, 246; 22; van Schikbare middelen, 247 25; 252 i 13; 256. 11; 258. 11; 262 10; van' , collecten, 247. 27; 261. 3; van redenen, 9Wt7&}£ 188/ IQ» 104 4018ftl«!l240 22; van getallen,, 882. 5; 221. 13; 232. 24; 240. 22 en 33 ; 258. 7; van namen. 221. 12 en 13; 228. 4; 232. 24; 246. 23; van data, 9Mi42|n228, 4; 240V"23^*va»ile«ftijd, 221. 13; 232. 14; van- woon- 352 ALPHABETISCH REGISTER. plaats, 228. 4; 229. 6; 232. 24; bij een verzoekschrift, 232. 24; 246. 23; J 251. 7; omtrent het hulppredikerschap, 110. 17; verzameling der — op tabellen,. 138. 6; van de vakken, 169. 9; 184. 24; van hoofdstukken des Bijbels, 182. 15 en 18; 185. 26; | van den gang van het onderzoek, 183. I 19; van den tijd aan het onderzoek in elk vak besteed, 185. 26. Opheffing van tuchtmiddelen, 123. 34; van ontzetting van het lidmaatschap, 123. 34; 128. 53; tot zelfstandigheid, 192. 9; predikantsplaatsen die voor — in aanmerking komen, 210. 22; van combinatiën, -269. 11. Oplegging. Candidaten worden bevestigd met — der handen, 93. 78; hulepredikers zonder — der handen, 109. 10; met — der verplichting, 245. 19. Opleiding van godsdienstonderwijzers, 160. 32; 250: 400$ Opmerking. Kerkelijke Besturen deelen hunne — mede aan het lager Bestuur, 121. 29; de Synodale Commissie deelt hare — van algemeen belang mede in het Kerkelijk orgaan, 130. 61; de Synode deelt opmerkingen van belangrijken aard mede aan de betrokken Besturen, 138. 7; 141. 16; deze — worden ter kennis van kerkvisitatoren gebracht, 138. 8. Opzicht. Beginsel en doel van Kerkelijk : —,112. 1; aan wie opgedragen, 113. 2; over wie het zich uitstrekt, 113. 3; hoe bét gehouden wordt, 113. 4; oefenüg onder — van een of rtleèr predikanten, 155. 13. Orde. Verstoring van — en rust, 113. 6; boeken, bescheiden, I getuigschriften, rekeningen die in — zijn, 140. 12; 182. 14; 186. 28; 196. 27; wanneer kerkvisitatoren iets niet in — I bevinden, 140. 12; volg —, 174. 4; 182. 13; f84. 25. Orgaan. Officieel Kerkelijk — der N. H. K„ 93. 79, zie ook aant. 1; 1130. 61; 138. 6; 233. 28; 239. 10; 266. 7. Ouderling. Wat aan — is toevertrouwd en aanbevolen,bl4, 17; 15. 20; 47. . 14; 54. 21;Sik25 en 261 ïl. 14; vereischten voor een —, 14. 17; 44. 3; waartoe benoémblferv 5. 5; 24. 41; 27. 48; 8ft»^6; 35. 62; 39. 67; 40. 68; 41. fi|«J.\ 138. 6; 160. 34; benoeming, 17. 23; 45. 6 en 7; 46. 8; 57. 1; 60. 4; 61. 5; 103. 11; 105. 5; 145. B, a; bevestiging, 46. 10 en 11; 54. 21; aftreding, 46. 11; afvaardiging, 22. 38; 161. 38; aantal, 24. 41| 27. 48; 30. 56; 39. 67 ; 45. 4; 160. 34; zijn leden van den Kerkeraad, 15. 19; 44. 2; staan niet onder de tucht .yan den Kerkeraad, 123. 35; maar van het Classicaal Bestuur, 25. 43j 113. 6; worden geschotat? door het Classicaal Bestuur, 27. 45; afgezet door het Provinciaal Kerkbestuur, 30. 53; hebben een bewijs van benoeming noodig, 22. 38; de oudste in diensttijd vervangt den predikant als vódrzjtter van den Kerkeraad, 53. 18$ kunnen een klacht over een predikant indienen, 107. 3; twiêe — teekenen de tabellen der kerkvisitatie, 138. 6; nemen deel,aan het onderzoek van candidaten, 184. 22; bezwaren ftegen —, 124. 39; verbod van levering door —, 194. 20. Oud-ouderling benoembaar tot lid der besturen, 5. 5; de laatst afgetreden — wordt opgeroepen in den Kerkeraad, 118. 20. Overdracht van het recht van vrije beroeptagVèiet toegelaten, 17. 24; van het beheer over de!#astoriegoederen, : 200. 4; 202. 8; 203. 11. Overgang der ouders tot de Hervormde Kerk, 2. 2; van en naar de N. H. K., 143. A, a; van predBfèuiten tot den dienst bij eene HertyQfmde Kerk i in I het buitenland of bij de Indische Kerken, 216. 3; 220. 10. Overlegging van een bewijs van onvermogen, 135.; 84; van de noodige : bescheiden, 155. 13; 157. 16; 174. ALPHABETISCH REG1STBR; 353 tn§fc242. 10;,243> 11; 251. 7; 257. 4; 258. 7; 261. 6 en 7; van een akte, :156^15?vl5&.2g<; 169. 10; 174. 5; 175. 7; van bewijs Van goed gedrag, 158. 21; 164. 40; van*'Bewijs van betaling, 170. 12; van de eigendoms; bewijzen,; 196. 27; van bewijs van aflevering, 245. 20; van hewifeüvaaHIdmaatschap, 231. 20. Overlijden van een predikant, 65. ,1; , 66. ,2-4* 67. 6; 72. 21; 208. 4; 218. 6££B1. 12; 232. 24 ; 234., 1; 246. 23; van een emeritus, 239. 12; [ van eene weduwe, 223. 17; 224. 20; VflSV 21; 232. .22; van het laatste deelgerechtigde .kind,' 224. 20; 232. 22; kennisgeving van —, 66. 2; 71. 13; 221.,13;rfdaAf*R> vj»s -, 224. 19; 232„i2és246. 23; «e van -224. -18; 231. 20; van een kerkvisitator, 141. 18; door het iweniStepferzaakt, (242. 10; aanteekening van —, op de lijst,_ 59. 3. Overzicht van de gegevens der kerkvisitatie, 138. 6 en 7.» Pastorie. Inwoning in de —, 66. 3 en I 4; btouw, fherstel of vernieuwing der [*& M2.;5 en 8; 242. T, 9»en i«>; 244. 13; 245. 17 en 20; 247. 25; ;2S5-:t4; toestand der —, 143. A, b; 246. 22; archief der —, 148. 1, aast. 2; eigendom van de—, 199. 1; 251. 7. Pastoriegoederen. Toezicht op de —, 16. 21; 25j 43; 28i 51; 52. 16ajn«J komsten uit 1-^:74. 27; 203. 10; 208. 6; 209. 9; 212. 2 en 3; 251. 7; j . bezwaren tegen hen /aan wie de ad- ! ministratie der — is opgedragen, 125. 44; geschillen de administratie der — betreffende, 133. 70;. beheerders der ©4. 79; 200. 2;,JflL5—7; ; 203. 9—11; inventies: der —, 143. A,c; 201. 5 en 6-£.202: 8; wat tot de ^Sbeaoort, 199; U£»|^ en 7; de vruchtgebruikers der —, 200. 3 Regl. der Ned. Herv. Kerk. en 4; 202. 8; 203. 11; toezicht op het beheer derS-W 200.1.3; 201. 7; overdracht van het beheer der |—, 200. 4; 202. 8 ; 203. 11; rechtsgedingen de — betreffende, 201. 7. Pensioen. Rijks — voor predikanten, 67. 6*; 219,7pt0 8; 224. 19; 381.21; 236. 1 en 3; 238. 8; toelage tot het : —,236. 1; 265. 4; van hoogleeraren, 171. 15; van den Secretaris deil(Synodes 271. 13; voor godsdienstonderwijzers en krankenbezoekers, 160. 36; opgave vamibet —, 232. 24;r24flil23iM bepalingen omtrent het verleenen van . t-v aan emeriti, 295. Bijl. V, a. Persoon. Betrokken —'» 61; die voor kerkvisitatoren worden aanbevolen, 141. 17 en 18; ondtt ;Wier beheer archieven staan, 148. 1; 150. 4 en 6;7B5ÏEdO en 11; die het examen voor godsdienstonderwijzer .181; ; len ondergaan. 155.; 14; die in het genot treden van inkomsten uit kerkelijke goederen, 158. 22; belast met het geven.van godsdienstonderwijs in gevangenissen, 159. 2|61;jfIlQr8BVfa* -488. 5; 158. 23 en 25; 160. 32; 161. 38; 189. 6; 257. 1; benoembaar tot lid van een bestuur, 5. 5; 24. 41 en 42; 27. 48; 30. 55; 33. 57; 3». 67; 40. 68; zijn lid va» den Kerkeraad, 15. 205>i44. 2; van de» ring, 19. 27; 69. 8; 70. 10; 72. 22; 74. 26 en 27; 78, 32£71Ê84; val* tf* classis, 93. 79; 98. Ferm. F; va» de ctas- fgttoe verga&ridfe, 22. 38; kunnen lid zijn van de Commissiie van Toezicht op het Godsdienstonderwijs, 100. 34; via het Classicaal Bestuur, 24. 41 en 8ftf van kei Provinciaal; Kerkbestuur, 27. 48; lT^iét^vai de Synode, 30. 56-JfWb34; van de Synodale Commissie, 39. 67; 40. 68; 77. 34; kunne» benoemd worden tot Se- - cw*a*ül Van de Synode, 33. 57; tot kerkvisitator^ 18^17; tot hoogleeraar, 107. 4; 168. 10; vereischte» van —, '&è£&^*frb*toepmg van —, 17 :93fS85. 5; 57. 1; 60. 4; 61; f* 62 7 e*-8*> I* 40.; 83P 48^-50; 84 52-54 ; 85. 56 en 57; 86. 57*; 87 50; 88 6t en 62; 89, 63 en 66; 98. 67 en 68; 91. 69, 71 en 7292. 73; 96. 93; 9Hi'9mMë. AftWÓ. 5^ 198. 5*; 145. B, a; beroeatag.rvan — voo#ii*i^iondere i TWrkzaam heden, 15. 209i84l' 8£t; 85. 81, 83-85.; 96 87, 89,-90-93;. 211'. a^vrijstellihg !van — van gewone werkzaamïeèén, 15. 20; 95. 81 en 82<;<*& W'i*±ai der -, 15. 19; 24. 44qI27. 48; 30 56; 39. 67 ; 44. 2; 46. ll;155?ïjS: 66. 2; 70. 10 e» 1*H84, 54 ; 95 -«1(1.881 77 en 79; 94. 80; 138 6,: 155, 12? 188. 33 en 34; 161. 38; 195; 23; 250. 4; staan niet onder censuur van de»'-ke»fceraad, 15. 20; 44. 2; maar onder toezicht van het Classicaal Bestuur, 25. 43; en aan de tucht onderworpen, 113. 6; bezwaren tegen —, 88. 64—66; 123. ■ '36;*-124: 39; ontslag van een — door den Kerkeraad, 52. 16; 66. 5; 71 13; 98. 99. F, O; uit de classis, 86. 5; 67. 6; 69. 7*; 93, 79; 99. 'mö?' F'£' ioOT het p*è"i«wialal Kerkbestuur, 29. 51; 68. 7; schorSSig va» een —, 27. 45; 76. 33; 79. 38; 107. 3; 126. 46 en 47; ontzjtting(ongevraagd ontslag)- van een —, 29. 51; 05. 1; 69. 8; emeritaat van een -, 65. 1; 67. 6*; 69. 7*; 238. 1; vrijwillige af8ten*- vön een —, 65 1; 68. 7; 69. 7*; 96. 92; aann^j^, door een — van hèt lidmaatschap van een der Kamers der Staten-Generaat of der Provinciale Staten, 44. 3; 05. 1; vertrek van een —,05. 1; 66 5; 69. 7*; 75. 29; 81. 44; 92. 74; : '©vernféèni van eeuJ--v65 1; 66 2 : <&ï- 88; 6.; 208i4$m218. 6; 232384; 246. 23; weduwe van een —; 66 3; 75. 29; 288. 4; 215. 1; 218 6; 223 16; 246. 23; 285..n*^.kind«té«oteflfl een -, 66. 3; 75? 2S> 18Ï. 30; 205 1; 208. 4 en 5; 215. 1 ,-218 6; 221 13; 223. 17 ; 231. 19 en 21 ; 246^ '23;; 1265.. 4; verwanten: va» e«tt-*J-,. 68. 4; 75, 29; 242. 7; 246. 3; huwelijk van een —, 221. 12; 225; 05; kennisgeving van een —, 221. 13; dienstdoende -, 28^49;-39. 67; 123 .35; 169. 10; 21fc#pl2|9/4* e*Öï; 224. 19; 228* 2 en 4; 22»$ en./7.' 230. 12; 231. 2KJ1234,. t; 236. 3; eervol ontslagen —, 68. 7; 216. 3; AlPHABETISCH! REGISTER. 355 220. lt; aanstaande —, 166. 1; 169. Ui bevestiging van —, 67. 7; 75. 29; 93. 75—77 en 79; 187. 29; 262. 9; dienstwerk Van —, 76. 33; 77. 35 en 36; 78. 37; 96. 91; 107. 3; 178. 8; de — voorzitter van den Kerkeraad, 43. 1; 53. 18; samenwerking van — en Kerkeraad, 145. B./; ziekte naar Ichiaam of geest van een -, 76. 33 en 36; 107. 3; 160. 31; 216. 3; 238. 8; 250. 4; geheel ongeschikt worden van een —, 78. 37; 9971 35? getuigschriften van een —, 85. 57; 86. 57*; 89. 66; 180. 10; belang van den—,106. 1 en 2; voordracht van den —, 109. 7; 154. 12; toezicht van den —, 154. 10; 155. 13; 15fijiiilê;>: toestemming van den -, 154. 11; 158. 22; 188. 1 en 2; recht van den —, 109. 7; 161. 38; diensttijtfc. vatt' den —, 208. 4j 213. 85; 2M. 3; 237. 5; 238. 7; de — in newaarvoile combinaties, 107. 3; als hulpprediker, 106. 2; 108. 5*; 208. 4; van een gestichtsgemeente, 211. 24; buiten vaste bediening, 106. 2; personen, niet —. 229. 9; geschillen van —, 133. 70; traktement van den —, 52. 16; 75. 29:ïfl9;- 38; 91. 71; 95. 84; 126. 47; 199. 1; 208. 3 en 6; 209. 10, 11 eifl94i 210. 18 en 21; 211b 24—27; 212. 1, 3 en 4; 242. 7; 250. 4; 258. 6; de — beheerder der pastoriegoederen, 134. 79; 200. 2 en 4; 201. 5—7; 203. 11; de — vruchtgebruiker, 200. 3; 202. 8; 203. 11; toelagen en uitkeeringen aan den —, 210. 21; 239. 13 en 14; 254. 7pbc<»itrihutie van den —, 218. 5; 219. 7; 230. 12; boete van den —. 76. 32; venfobf van den —, 92. 73; geen — worden uitgenoodigd op de nominatie te preeken, 81. 43; buitenlandsche —, 85. 57; 181. 12; 216. 3; 220. 10 en 11; — van andere kerkgenootschappen, 180. 10; 218. 4; 220. 11; Indische —, 86. sSTff'216. 3; 2295 10 en 11; — in de Hoogduitsche taal, 183. 20; Waalsche —, 19. 29; 351 62; 41. SI.; 219. 8. «* Predikantsplaats.S8Setal der —, 22. 38; 24. 41; 30. 56; 93. 77; 104. 1; 107. 3; 145. B,a; 194. 20 ; 208. 3; 237. 5 en 6; 238. 7; 269. 7 en 11; k' vestiging van een —, 25. 43; 65. 1; 95. 86; 237. 5; 25703$ 258. 10; opheffing van een —, 25. 43; 96. 87; 210. 22; vacature van een —, 65. 1; 66. 3; 73. 24; 74. 27; 95. 83; 96. 91; 258. 8; inkomsten (tractement) van een —, 05. li, 66. 3; 74. 27; 80. 41 ; 95. 83 en 86; 254. 5 en 7; 257. 4; 258:5t4^«ÉMtetHng voor een —. 210. 21 en 22; 211. 23; 254. 5; 252. 4; aantal leden per —, 205. 1; 208. 3; bijdrage per*-i-$«8-7, 4 en 5; 1.289. 13; worden vereenigd ; Tta*a&igeni 18. 26; 73. 24; 96. 88. Predikbeurt in vacaturOÏlS 72. 21 en 23; 74. 25; 76. 32; IQsïi der -, 72. 22; vervulling der —, 77. 34; 250. 4; waarnemen van — door candidaten tot den H. D.. 81. 43; door candidaten in de Godgeleerdheid, 188. 3. Predikdienst in vacante gemeente», 89. 9; 72. 23; in nieuwe gemeenten, 103. 13; werk (handelingen) buiten den —, 70. 10; 71. 15; recht tot den —, 85. . 56;-Waarneming van d4fl—, 110. 16; voorziening in den —, 2501 4. President der Svnode. 12. 15; 34. 60; 39. 67; 40. 68; 169. 10; 201. 14; 230. 14; 233. 28; 238. 9; 241. 2; 249. 2; 253. 2; 257. 3*; 260. 2; ,lflMfes3; 268. 4*; 271. 13; van het Provinciaal Kerkbestud"h>S>28. 49 en 50; 182. 14; 186. 28; van het administreerend college, 254. 7. Psalmen. Het gebruik der — en gehangen, 55. 22. .TS',t Q. Quaestor van den Ring, 19. 29; 75. 30; 126. 47; 219. 8; van de classis, 356 ALPHABE5TISCH REGISTER1, 22. 40; 219. 8 en 9; 220. 10 en 11; 221. 12 en 13; 224. 18 en 21; 225 24; 232.23^239. 11 en 14;-240 .08; 247. 27i?i262,8l»{(|r.f«a-J 255. 10; 256. 11; 258. 11; 2M>3;;284 2 * 268. 6; 270. 11** en 12; 27l' 13; — Generaal, 30. 56; 33 57; 36 ; 16531103. 1115 ,«0^^268, 216 3; 219' ! 8 e»»j 220."10; 221. 12-4*4; 222 15; .2243^18 en 21; 225^i22*«25: 228. 4 en 5; 229, O^S eiDIK);; 280. 13 ëS 18? 281. 80; •282»d23 en 25; -;2a*;hm9i,238. 9;H«39.!H09tèn 11; 240. 15; 241. 2; 247. *25 en 27; *889. 2; 252.^1^a 1%W3J2; 8W s «Hfa 250. 11; 257.:31-: 388.; 11; 260 2; 261. 3; 262. Hik-.1264. 2 ; 265*3■ , 208aOê)267. 3 en 4; 268. 4* ën 6; T269. 8; 270. 12; 27L883,?)' Quotum voor de kosten- Van bestitóf, 52. 16r-tS80C^l!'.244. 14#ft81»,»7j: 'j*. /; ioo. /; £o». iirie*ai»?4'ri R. Raad van Beheer, 208. 3; 209 10—14210. 19.ie8«2Mt«l. 23 en 27; 212 M en'Ojaiia. 8-10, 14 en 15; 241 16, 18, 19, 21-23; van Beroep, 209. ■~0ïhp15; 210. 16en 17; 214,*6-*19. Rang, OpUfmmenaV-^, 11. 13 en 14; :;41SB1; 121.28; 135/-|0^g*BjkèV,_, 12. 15; 131. 66; lagere -, 122. 31. Rltpp0tt.flrajdi.Voor het uitbreS|^"• 1 l^Oiao Iln>t8j8dmaatschap verbonden, 165. 42;'jd«kvoorstelIen in te dfiifai, 11. 13; 19. 31; 142. 20; om zich te beklagen, 11. 14; 135. 80; van hooger beroep, 115. 9; 203. 11; van benoeming en beroeping, 17. 23; 57 1; 60. 4; 61. 5; 62. 9; 82 47; 83' T«9g«7. 58; -,.•*■») berden, 17. 23 en 24; 47.n44; 52. 16jH5.7 1; 82 >47j088. 49$r 87. 58; 889«2; 89 66; 90. 67;,M»»tI1; 145. B,aii4È>M -dpt^n,TllOI31, aantnl? 89*185; 75. 28; 87. 58; — doen door het Bestuur, 134. 76; uitoefenen van kerkelijke —, 114. 7; 123. 34; 125. 42; tot den predikdienst, 85. 56; 178 8; ■op uitkëe'rihg, 210. 21; 211. 23 en 25; 224. 18; 23tfM9 en 20» 232 23;(239,12—14; op onderstand, 192. 8; -^Jidie het eigendom der pastorie zijn. 199. 1; op de onhrens-st lier ras. toriegoederea, 203. 10; — bestemd voor het predikantstraktement, 208. 6. Rechtspunten waarvan de beslissing lOener zaak:invangt, 12. 15; 131. 66. RedtÖönïLÖ^a'oTltejiSWtn^Aenöen —, 134. -79; 209t 2; 201. 705203. 9. ! Regeering. Kèfaifgèving ahn de —, 25. 43; 28. 51; 103. 10; dbrrespondÜRhs met de —, 40. 70; bepalingen door | de —, 160. 30. Regelen voor de behandeling van uitspraken gelden ook vdtfr het nèlnen . £fv»ii beslissingen, 12. 15; en van besluiten, 11. 14; door den Raad van Beheer te Sfellën, 210. 21; voor de beschikking over de Algemeene Kas, 267. 2. Regeling van hetgeen betrökkjng heeft op fondsen, 22. 40; 235. 2 en 3; van werkzaamheden, 5&S20; 69 6£95. 81 en 82; 209. 14; 210. 17; van godsditmitoefeningen, 55. 22; 72 21; plaatselijke —, 55. 25; 2041 2-;Vfcin ALPHABETISCH REGISTER. 357. -stemmingen, .••62.i 9$; jan consulentschappen, 70. 12; van kosten, 77. 34; 121. 27; der bezoeken der kerkvisitatoren. 142. 1'9: van biidraeen. 209. 10; 269. 9(it.t*n; honoraria en toeflaS*epV2(72. 18. Register van den Kerkeraaa»liÉ$;eW;J 143uS& cjl vannuitleening der arcöjtistukken, 145. B, c; van de bezittingen der diaconie", 194. 18; bevattende de namen téTi leden der beurs, 225. 22; 229. 5;tW3>iJJ5j£S Reglement. Algemeen verbindende —, 11. 12; 35. 62; bijzondere —, 11.12; 18. 25; 53. 20; 56. 29; 154. 7; 198. 30; 209. 10 en 14; 210. 17; 229. 9; het Plaatselijk —, 46. 11; 62. 9; 63. 10 en 11; 104. 3 en 4; 105. 6; ' van den Ring. 96. 88; provinciale —, 53. 2Q; 56. 28 en 29; vervallend, 56. 27; 97. Ad.; 272. 1.8; plaatselijk | reglement op het BeheerjMÖjÖ9fil3; | wijzen de bepalingen aan van welke dispensatie kan worden gegeven,. 11. 12; verandering der —, 22. 40; 41. SI.; 233. 28; 235. Ov.; 240. 16; handhaving der —, 28. 51; 40. 70; 112. 1; 193. 14; strijd met deSS-s 122. 31; 148. lj.A^^gJIS&i.lS; invoering van —, 211.23, 26 en 27; 248. 81.*269. Il;(ig72. 18; uitlegging van —, 160. 30; 214. 22; 233. 26; buiten werking stellen van —, 233. 29; 248. SI.; voorschriften van —, 244. 12; 251. 8; 255. 8; 257. 4; j 261. 6; 267. 2; werking déKt—. 145. B, d. Rehabilitatie. Op welke wijze te verkrijgen, 128. 53. Rekening. Voor — der gemeente»iJ2. 38; der diaconie, 143. A, e; 195. 22 en 22*; 196. 27; 197. 2fe2*4.£?; 270. 11**; van de > kerkelijke administratie, 243. 11; 254. 7; der Classicale Weduwenbeurs, 23. 40; 235. 5; der Provinciale Weduwenbeurs, 235. I 5; van den Quaestor-Generaal, 225. 22 en 23; 229. 10; 232. 25; 247. 28; 252. 13; 256. 11; 257. 2; 258. 11; 262. 10 ; 263. 11; 267. 4; Postgiro —, 213.Kt3.dV1 Rente van achterstallige bijdragen, 210. 21; van bedragen, 2J31CT #133114; van kapitaal. 236. 2; 238. 8; 241.5; 250. 5; 253, 2; 257. 2 en 3; 265. 3; 268. 5;-ontvangst van}A-, 242. 6; i247. 25; 252. 13; 256. 11; 258. 11; 262. 10; van het vorige jaar, 254. 6; : te bepalen — vergoeding, 266. 4. Reserve van de Algemeene Weduwen en Weezenbeupsl 222. 15. Ressort eener getffeente, 3. 3*; 59. 2; , 123. 34; 191. 6; eener buurtgèmeertte, 105. 5; van den .Ring, 73. 24, eener classis,* 6jll. 12; 21. 37; 22. 40; 24. 41; 89. 66; 101. 3; 108. 5*; 133. 71; 137. 5; 158. 21; 181. 11; 185. 26; 234. 1; 235. 3; 242. 9; 246. 24; 268. 6; eener provincie, H. 12; 20. 33 en 34; 27. 48; 28. 51; 30. 56 ; 39. 67; 41. SI.; 101. 3; 110. 17; 133. 72; 138. 9; 141. 17 en 18; 168. 5; 174. 3; 181. 12; 234. Jf/tiS. 3;.242. 9; 244 15; 251.10; , van een Kerkelijk Bestuur, 115. 8; 121. 30; 122. 31; het WaalscBtt^, 20. 34 ; 72. 20;, Mfl. 25; der nswto* plaats, 224. 21; 232. 23. Resultaat der onderzoekingen i :bij; !de, persoonlijke kerkvisitatie! 137.: 4; der aanbesteding, 245. 19. Réunie. Waalsche, 21. 36 en 37; 28. 50. Ring. Aanspraak van den —, 74. 27; afrekening van den 61. 5; bevoegdheid der —, 68. 4; 63. 10; kunnen den Kerkeraad machtigen, 60. 4; zich zelf het recht van benoeming «BHjfceroeping voorbehouden, 60. 4; 61. 5; 62. 9; 145. B,«; — eener buurtgemeente, £05. 5; geschillen van —, 71. 18; bezwaar tegen i—, 123. 35; 124. 39. Stemming bij benoemingen, 7. 8; oproeping tot en regeling Van —, 62. 9; tien jaarlijksche —, 45. 7; 66. 4; 81. 5; der Provinciale Kerkbesturen, 35. 62; 41. SI.; verplichting tot deelneming aan de —, 118. 22. Stemrecht. Uitoefening van het —, 3. •T8*JS9. 2 en 3; 62. 8; 105. 5. Stichting van nieuwe gemeenten, 101. 1; 145. B,f; 237. 5; 289. 11; kerkelijke t-S.148. 1. Strafrecht. Uit het wetboek van —,276. Bi», l. c. 481 ;i. Strijd tusschen bijzondere en algemeene Reglementen, 11. 12; met een Regle- . ment, 63. 16 en 11; 97. Ad.; 122. 31; 148. 1; 151. 11; 172. 21; 272. 13; openbare — met den geest en de beginselen van de belijdenis der Hervormde Kerk, 113. 6; tusschen de meeningen van twee partijen. 132. 67; tegen volkszonden, 145. B, f. Studenten in de Godgeleerdheid, 261. jcflhlti 262. 8, 9 en 10. Stukken bij den Kerkeraad inkomende, 53. 19; 145. B,d; vereischte — bij de beroeping, 85. 57; 89. 65; 90. 67 en 68; 92. 73; bij de behandeling van tuchtzaken, enz., 116. 13; 117. 14 en 15; 119. 25; 124. 39; 129. i56; 134 63; 134. 77; bij de kerkvisitatie, 139. 10; 140. 12; 143. A, c; archief —, 150. 4, 6 en 7; 151. 9 —11; vereischte — bij het examen, 360 ALPHABETISCH- 'REGISTER. 175. 7; 178. 8; 180. .10; 182|t.48 en 14; hoofd — de8fBübeWi82f»15 I en 18; 183. 21; i in ■ open bewaargfeï T ving 'UlüteiMedériandsche Bank, 194 21; 221. 14; 230. 14 ; 238 9; 241 ;C2jl249. 2; 253. 2; 257. 3*£«60. 2;' 265. J3; 268. .4* ;is*ea)«h»8n»>'->** 'bij aanvragen, 224. 18; 244. 12; 246. ;r.aw^&oi. ö; zot. o. Subsidie van het burgerlijk bestuur aan de diaconie^ 101 1111 t£9l5(. uK^de fondsen, 244. 13 en 14; 245. 20; Synode. Leden der —,15; 5; 30 56; 41. 74; 124. 37; 127. 51; 168 5; 242. 6; 270. 12; 271. 13; moderamen crtodéfcó—, 12.^1^169. 10; 232w«l; President Van de —, 39. 67; 40 68; 169. 10; 222. 14; 230. 14; 233 28; 238. 9; 241. 2; 249. 2; 253. 5; 257 £3*; 260. 2; 265. 3; 268. 4*; 271. 13; Vieèlpresideht van de —,39 67; 40. 68; Secreta ris van de W, 5. 4; 30. 56; 33. 57; 39. 67; 40. 68; 85 57; 93. 79, aant. 1; 138. 6 ën*8: 140. 13; 168. 7; 174. 6|ri«8f 8* 180. 10; 182. 13; 184. 25;.j2Ha3; 222. 14; 228. 2; 230. 14; 233. 28; 238. 9; 241. 2; 249. 2; 253 2; S»?..!3*,£B60. 2; 265. 3; 268. 4*; 270. 13£WkU8;lÖuaestottftfea*fcaI der - 222. 14; 230. 14; 238 9; 239. 10; 240. 15; 241. 2; 249 2; 252. iaji253. 2*1257; 3*; 260 2; 265. 3; 267^«ft268. 4*;«nift; ,vergadering der —, 12. 15; 34. 59; 35. I«;l3»jl56; 40. 68; 41. 74;.W.b84? 168. 7; 171. 16;229. Q$28l. 16; 270. 12; uitloting der M feytoodus contraötir>,M2. 15; JS8. 21; 122 31; 127.S1; 129. 59»A30. 62; 132. „20; geheele «4 (synodus plena), 12. j '95; 122. 31; 130. 62; 172. 20; eerstvolgende ^, 33. 57; 251. 11; ftWB.4; lageren rang dan de —, 122. 31; doende hetgeen der — is, 40. 70; ' Handelingen der —, 138. 6; 268 5; archief der —, 148. 1; 151. 10; 242. ;£§0;tieheer berustende bij de —, 36 ru;65ij;145iiSM; 215. 1^SI27. 1; 249. I -1; 266. 5; belangen toevertrouwd aan iiate«#Ü30. 55; bestuur toer 5.S:4; bevoegdheid van de —, 36 65; 40 70; 72. 23 ; 8Vfil52§Tia)| JfSft 254. 4* en 6; macht berustende bij de —. 35. 61; 36. 63 en 64; ophefffagEian bezwaren door de —, 90. 67; optreden in rechten door de —, 30.'55; opzicht te houden en tucht te oefenen n*to*iaJe -^,'.liB}i&s>0g! 33? 5.8E80. IHB6;S19. 25; 142. 22; 151 11; 171 16; 222. 15;. 251. 11; 254. 6; 066' 4; 271. 1-3,-f212,4«|'>beschikkiititaer -, 78. 37; 245. 19; 261. 4; 267. 2; "^beslissing der —, 30. 54; 36 63; 168. 6; 225. 26; 233. 26; 246 24; 267. 4; 269. 8; besluit der -, 35 . 62; 40. 70; 188..8; 138. 5;;bi»ènroeping door de, 171. 16; dispensatie £v<#ft>end doo*, de —, 72. 28? 84. 52; '•erkenningTfldr noodzakelijkheid door de —, 137. 4; ervaring der —140. 15; geschillen voor de —, 133. 72; goedkeuring van de —, 11. 12; 28 51; 56. 28; 72. 20; 103. 9; 119 25; 169. 9; 209. 10 en 14; 210. 17; 211. 23 en 24'; 225. 23; 230. 14; j»84s25; 272. 16; mashtiging door de —, 4037»? 134. 78»ën T8; ,224. 21; 232. 25; 244. 15; 247. 25; mededeelingen door de —11188. 7; 140 15^141. 16;M4fc; B,d; 247. 25; 263. 11; ontslag door de —, 171. 14; 172. 20; noïdeel der -WmB2„ 18; 210. 22; 246. 24; 265. 4 ; 268 4*; opdracht! tier —,130; SB8;8tDf-70; 119. 25; 140. 15; 142. 22; 149 2; 171. 16; 225. 22 en 28;347. 25; 251. 11; 252. 13; 255. 9; 256 11; 258. 11; 261. 4 en 6; 262. 10; 266. ALPHABETIS0*| REGISTER. 361 6; 267. 4;13; 272. 16; opmerkingen der —, 138. 7ï:nro©#er j opgemaakt door de —, 175. 7i?É>e-t; kenning door de —, 244. 16; 256. H(U1;.258. 11; tpepassing door de —, 127. 52; toestemming der i-i-, 169. 10; ,221,,,M; 241. 2; 242.4* 249. [ 2; 253. 2-f,2^0**3660. 2) 2fi5j*3f 268. 4*; toezending door de —, 35. .0w2ï'269. 8; uitspraak van de —, 12. 15; 127. 51; 128. 53 enltj;, 129. 58; 130. 62i,v«ststeüjng door de —, 11. 12; 35. 62; :llft!>-25; 149,a3; 172. 18; 222. 15; 225. 22; 238 8 en 9; 241. 2;,247j>2*ti249. 2; jjjö. 13; 253. 2; 255. 8; 257. 3*; 258. 11; z; g>S. 'iu; zoo. ó; ibb 6; 268. 4*; 269. 8; 271. 13; 272. J 14; veranderingen door de i-ttMÏ. 35; 41. SI.; 232» 10; 240. 16; verhoor door de —, 172. 20; verlangen der —, 262. 9; voorbehoud van de —, 165.044;, 233. 29,;8bifc8>ndfetë vragen gesteld door dei :9tt$7. 5; 138. 6; aan«raïg,>*a4édè —, 101. 3; advies aan de —, 229. 10; 232. 25; beroep op de —, 78. 37; 225. 26; 233. 26; 235. 4; consideratie aan de —, 22. 40; kennisgeving aan de —, 18. 26; 25. 43;,j3fl. 52; 103 10; 122. 31;iljj7r4.j{,l^iil8; 213. 14; 219. 9; opzending aan de —, 22. 40; 41. 71; 63. 11; 124. 37; 129. 59; 232. JP; 243. 11.; 2*6. 24; 255. 9; overleg met de —, 169. 9; rekening en verantwoording aan de —, 209 11 • 252 13 • 9m 11 • 958 11 • 262. 10; versikgaan de —, 41. 74; 110:37^131. 65; 178üJ9; 185. 26; 239. 10; voordracht aan de —28. 51; 172. 23ib?(MiflA .voorsteLuW» de —, 142. 20;ï29,ïl0; 267».,4; 269. 8. Zm IfiF li T. Taal. Nederlandsche —, 156. 15; 182. 16; ' 183. 20; Fransche, Engelsche, Hoogduitühe —, 183. 20. Tabel voor de schriftelijke kerkvisitatie, f 137. 5; 138. 6; 139. 10 en 11; - JÊOtKJS.den omslag, 269. ll^ff 0 Tarief voor het maken, van afschriften, 117. 14; H<9.:£5„ zie ook aant. 3; voor reis en verblijfkosten in het Waalsche,a-*ssort, 72.r^;I0l^j,,25; hoogste klasse van het —, 119. 25; 142. 22; 17taHk271. 13; 272. 16. Teekening van het te sloepen gebouw, 242. 10; van het werk, 242. 10; kosten van^or-, 245. l\ ^ Tegenwoordigheid van minstens twee derden der leden, 8. 9; van ouderlingen,, 15. 20; 47. 14; 54. 21y|der jjjOaiters, 47. 14; van denconsulent, 72. 20; 93. 77; van afgevaardigden van het Classicaal Bestuur, 83. 49; van predikanten, 156. 16; 188. 2; van candidaten in de Godgeleerdheid bil het ntODonentSexampn. 174 5 | Tentamen heeft bij het proponentsexamen niet plaats, 183. 19. Termijn. Zittings —, 5. 5; 19. 29; 21. 37; 30. 56; 40. 68; 46. 11; 141. 18; 160. 34; 168. 5; 209. 128*90. 16; 229. 9; 267. 4; voor het, indienen van bezwaren, 46. 9; 60. 4; 62. 9; 63. IQ} .70. 12; 89. 64; 104. 2; . door den Kerkeraad in acht te nemen, 47. 11; gedurende welke de beslissing jpprtrentrjiie.'iWijze van benoeming en beroeping geldt, 45. 7; 60. 4; 64. 12; in acht te nemen bij vacaturen en fciroeping, 66. 5; 69. 7*; 72. 22; WiSpJfTO. 37; 80. 41 ; 81. 44; 82. 47; 84. 5?0fi,54; 85. 57; 86. 57*; 88. 61 en 62; 89. 63, Men 66; 91. 70 en 72j 93.1 7^ 92775 eföf9; voor de aanstelling van een hulpprediker, 108. 5*; 109. 10 en lljoxjpr welke tuchtmiddelen worden toegepast, 114. 7; 123. 34; 125. 42 en 43; 126. 46 en 47; 123."48jt>5ft,en 52; 158. 21; ifliJfcht te nemen bij Opzicht en tucht, 114. 7; 116. 11; 117. 14 en 16; 121. 28; 122.-92; 123. 33; 124. 3(9 «MO; l»».:l44; 128. 53-55; 129. 56 en 59; 130. 362 ALPHABETISCH REOISTER. Ö;' 131. 65; 133. 7$ll35. 86' en 81; 172..t20^'d**erkvisitatie, 137. 2, 3 en 5; 138. 6 èa*9^*88»r»Ölf 140. 12, 13 en 15; 141. 17 en 18; 143. A, e en e; 145. b, a en b; voor het in orde brengen van den inventaris ■der archjevélij 151. M; m zake Godsdienstonderwijzers, 158; 13; 158. 17; 157. 18; 158. 21; voor catechisatie, - 159. 23; bij aanneming van lidmaten, 164. 40; bij een benoeming van een Hoogleeraar, 189. 8 ea 10; m?3M? 172. 18; bij ■■etn1»ropo»entsexanïen, 174. 6;'178V7;Tt79. 9; 182?88»en ''nWf't*3- 19; 184. 24 en 25*W«et preeken van candidaten, 188; f£;in •' tamP diaconie jéaWiïng, 198. 27; in zake oridwsteninntllvim ée kerke kas door de diacotiieBjlO?. 28; in zake pastariefeoederen, 202. 8; 203. 11; in "''ïaii#^öl^flcantStra"lttèmenten, 208. 3 en 4; 21-f.' 25 en 26;|)ji iake de bijdragen, 213. !2»~i4*n 15; 214. 16 • *tp 30; wj zake de Weduwenbeurs, 216. 3; 2t8. 5 e#¥, 219. 7-9; 220. 10 en IV^ÊSBÊ: -W^n 13; 223. 16 en 17; 22».-18—21; 8881 24 en 26; in zake de Hulpbeurs, 228. 4; 229. 7; 230. 13 en 15; 231. 18, 19 en 21; 232. 22—24: 233. 26 eni2ff in zake Classicale en ProvO^Sate WeduHwerAeunEen, 235. 3; in zake het Hulppensioenfonds, 28f ''5;*288. 10—12; in zake NoWRudende BSeYjten en PerS^oatói. 243. 10 en 14; 244. 12; 245. 20; 246. 21, 22 en 24$?«.2!£'en 28; in zake GeesteÖftel5Belioetten, 251. 7, iPan-ï rf? 252. 12 en 14; in zake StJjtnalste Predïkantstraktementen, 254. 4 en 7l?«(jj6. 8 en ^'SSO. 11 en 12; in zake Nieuwe Pr^iHkanwpIaatsen, 258. 6, 8 I en 9; 258l*l2;>TOT4ake Studiefonds, ' 261. 3, 5-7; 262; 8^109^63.^1; in zake Generale Kas, 204. 2; 266. ^"j-W^al^Kèwfcn'van BestuurYW7. 4; 268. 6; 200, 'ft. «! en U'f&Iv. ll**;:2?t.<16..,i-r Tertins. Lid van Ih^ï^ovinciaal Kerkbestuur, 27. 48; 118. 20; 174. 3; 271. 13. *>••*< Toegang tot kerkelijke archieven, 150. 6; tot het »odsdienstondefw8si WO. G*7; 160. 285*884. 37. Toelage. Persoonlijke — voor predikanten, 06. 3^2$7. '«j.258. 5—7; ligger van het —,52. 16; 88. 60;- 89. 66; 9*. «7; 95. 84; 143. A,c; 281. 6; ïann^,J&$OÖ; 75. 30; overschot van het —, 78^38; uitbetaling van het —, 91. 71-fJjgsrmindering van het —, 98.-83 en 84; 208. 3; verlies van her^,*H4.r'7; 126. 47; verbetering van het —, 145. B,b; 242. 7; 253. 1; 254. 7; ophouden van het —, 224. 19; 231. 21; Midi-ae-en vonr het — 250 & m ?>• 265. 4; minihnrm predikants —, 205. 1; 208. 6; 211. 26-, kWvoer de preluTatte*--, 208. 6 en 7; 209. 8, 10, 11 en 14; 210. 18; 211. 24—27; 212. 1 en 4; 254. 4«: — van een 1 hofprediker, 74. 27; 82. 47-f499. 9; 110. F.; 256. 4; — van een godsdienstonderwijzer, 158^ 22; 160. 36; 250. 4; van een HoogleepaWi Irl. 15; van den Birecteur, 209. 13; ambt waaraan een — verbondfca'U, •njpj' 10*. ' ,owr., Tncht. Zakei?%ri —, 12. 15; 25. 43; 29. 51; 115. 9; 121. 281-.H28. 54; 134. 75; 135. 81; handhaving van orde eri — is aan de ouderlingen toevertrouwd, 15. 20; beginsel en doel der kerkelijke —, 112. 1; aan wie het uitoefenen vajt-*-,'è opgedragen, ,«*£2; wie aan de keflceiijke —'onderworpen'Mjn,' 113. 6; 123. 35; recht ten gevolge/4y%« kerkelijke — verloren, <228M IpS ,.JKLj Tltchtlttitol«i^élkiS'i-£kunnen wot/jlen toegepast, 114. 7; 125. 42; UtjW, 50 ei 53; toeoassmg van een —,115. 8; lW.;t5; 119. 24; 129.384; 128 55; 129. 60. U. Uitkeering van kindergeld, 208. 5; 211. • 26; uit de kas 130. 60; van ö*<;f>yiKnle 12. 15; 127. 51; 128. 53 en 55 129. 58 en 59; J30. 62; 172. 20 van de Synodale Commissie. 12. 15 41. 74; 130. 63; 131. 65 en 66; in eersten aanleg, 12. 1^;^/. 22; 121 28; 128. M; ■ 129. 57 en 60; 130. .;;;62;- in hooger beroep, 12; 15, 40. 70; 128rp5i3)^j;57—60;43f8£pl h-63; hooger .beroep van een —, 12. 15; 17. 22; 46. 10; 121. 28; 123. ^33;yl26. 46; 128. 5%H 18&3Öfe»l 58; vernietiging van een —, 12. 15; 40. 70; 41. 74; 117. 17; 123. 33; ;21^8157 :ent 58; 130. 63; 131. 64 ,i,,-—66; ,herziéning van..een —, 12. 15; 123. 33; 128. 55; 129. 58 en 60; 130. 62; 172r;i20i, afschrift vaneen —, 117. 15; 121. 28? 128. 55; 129. 59; 130. 63; 131. 65e Iberustin» in de —, 128. 60; gronden der —, 119 ''■' TpX.' *en ïunste van den bezwaarde 118. 22e! medewerking aan een — 117. 17; minute der —. 119. 24 *129ii56,; qnderteekenirig deifHTsJ'a;|fil,-5 Nederlandsche —, 85. 57; 175. 7 178. 8;,.ÖQ, 10; Rijks -, 171. 15 ü—T«fed, 169. & 171. 16; 172.sfc9. Vacature. Ontstaan eener —, 65. 1 70. 12: 72. 21 en 22: 80 41 Pn 44 96. 91; 105. 5; 255. 10; waarneming van den dienst tijdenSifle.*—, 18. 26 19. 27; 43. l£j&9. 9; 70. 10; 72 21 en 23; 76. 32; duur der —, 46 ; ïreifbö. 3; 69. 9; 80. 41; 107. 3 .,«250;., 4; 258. 8;<;yeRVjijljng der — ci7-9. 40; 84. 521*54^91.-70; 93. 79 94. 80: 255. 10: — relden. 75 30 76. 31; 218. 6; 219. 8; gevallen met — gelijkstaande, 76. 33; 77. 34—36 ALPHABET1SCW1REGISTER. 365 78. 37; 79. 385. aantal v-, 73 24; predikeittSai»-;*Mp 25; 81. 43>jfc*H). -^16^1188. 4; geschillen óVer —, 133. 7f>;:.toezicht tijden* —,160. 31; beheer der pastoriegoedereriE.Sdènsn»-, 203. 9*-^l t|i(!wanneer er geen/tdwüjn, ;£88i' 91; 213in8;-van ouderlingen en diakenen, 133. 70; van een kerkelijk Hoogleeraar, 168. 5 en 6; 175. 7; van eèttsilid der Commissie-vaW.ftlj./ stand, 229. 9. Veranderinrf. «OJeglementen, 11 12; 22. 40; 35. 62; 41. SI.; 63 10105. 6; 233. 28; 235. 4; 240. 16; in dé gJrènsscheidirig der gemeentin, 3. 3**59: 2; 102. 7; 105. 6; 133. 70; 148; B,5a; 2J7.t8^in de indeeling der «ih«en, 18. 26; in de consulentschappen, 70. 12;jJnTde grensscheiding der classes, 21. 35; in de gemeente, 143. A, I; in de regeling der godsdienstoefeningen, 55. 22; in de i -9*^^w«benoemen en beroeping, 60. | 4; 63. 10; in de lijsteer -stentgewwh- f tigdeny 59. 3; in den ligger van het predikantslra8ftbient,i52. 16; 88U8D; f 90. 67; 201. 6; in den inventaris1 jder pastoriegoederen, 284s 5 en 6; van standplaats, 108. 5*; 220. lO^irchV wooriplaüts, 69. 7*{4sl57 18; 185 26; 193. 12; 229: 6; van het aantal' predikantsplaatsen, 183, B, a; 208. 3; E 237. 5;H69. 11; van het aantal leden per predikantsplaats en van de klasse eener gemeente, 208. 3; in het aantal der kerkgebouwen, 145. B, b; aan een ;ljSrkgebouw, 242. 10; van bouwplan, I 244. 16; van toelage. 254. 7; in het quotumr>269. 8; in het bedrag vanJiei I honorarium, 239. 10. ni VenMitwoordelijkheid van beheerende "'besturen en personen in zake de archievéh,'399 werkzaamheden der —, 22. 40; consideraties der —, 22. 40; 35. 62; 41. SI.; verslagen aan de -^22ii.4(J^25i)43881üiïefe^êÉ(Sie —, 23. 40*; 47. 14; geschillen in de -o#t>28. 51; toelagen .voor de —, 2TO 12; 271. 13. Vergadering. 3»$ze van stemmen in kerkelijke —, 7. 8; vereisen^ nantar' leden in kertóèlijke —, 8. 9; van Kerkelijke Besturen, 8, 9 en 10; 116 Wl^Jatèfcn^ilig. 23 en 25; der Synode, 34. 59; 35. 62; 39 66; 40 68; 41. 74{f J3. 11; 77. 34; 138. 6; 168. 6'enJ*il71. 16; 2283126; 229. 9; 231. 16; 271. 13; van de Synodale «ComihislttS & 72; 77. 34; 91 70»ltB;S25; 140. 15}225. 22; 226 26244: 13; 246. 24; 247. 25; 251 8; 366 ALPHABEnse»- REGISTER. 252. 13 ; 256. 11; 258. 9 en 11; 262. 10 ; 267. 4; 271. 13; van het Provinciaal Kerkbestuur, 28. 49 en 50; 30. 56; 91. 70; 141. 17 en 18; 174. 6; 182. 14 en 18; 183. 21; 184. 22; 185. 27; van het Classicaal Bestuur, 27. 46 en 47; 43. 1; 91. 70; 155. 14; van de Waalsche Commissie, 141. 17; van de Waalsche Réunie, 21. 37; van den Kerkeraad, 15. 20; 47. 13; 53. 17-20; 54. 21; 66. 5; OÏtóff*; 71. 13—16 en 19; 93. 79; 123. 34; 138. 6; 139. 10 en 11; 196. 27; van het kiescollege, 8. 9; 15. 20; 54. 21;iJ2. 7 en 9; 71. 15; van stemgerechtigden, 15. 20; 54. 21; 62. 7 en 9; der Commissie van Voordracht, 168. 7; 171. 16; yan Hoogleerarea, 171. 16; van de leden der Hulpbeurs, 233. 28. Vergoeding voor vrije woning, 66. 3; 205. 1; 208. 6; van afgetrokken gelden bij vrijspraak, 126. 47; van het ingehouden gedeelte der toelage, 239. 13; van kerkelijke en burgerlijke proceskosten, 270. 12; voor den consulent, 72. 20;.93T177S voor den ring, . 74. 27; 79. 38; aan een predikant bij verandering van standplaats, 92. 73; aan een candidaat tot den H. D., 81. 43; 92. 73; voor een hulpprediker, 106. 2; voor administratie, 225. 22; 232. 25; 239. 10; 247. 25; 252. 13; 256. 11; 258. 11; 262. 10 ; 266. 6; 270. 12; vastgesteld door de Synodale Commissie,'119. 25; 142. 22; 174. 3; 271. 13; 272. 14 en 16. Vergrijp in de uitoefening yan kerkelijke betrekkingen, 113. 6. ni Vergunning om te prediken aan een candidaat in de Godgeleerdheid, 188. 1; tot het voorloopig voortduren van den abnormalen toestand eener diaconie, 193. 15; aan diakenen om het batig saldo aan de plaatselijke kerkekas ter leen te geven, 195. 22; tot verandering van een bouwplan, 244 16. Verhooging van de zerken in de kerk¬ gebouwen, 143. A, b; tweejaarlijksche verhooguigen van het predikantstraktement, 205. 1; 208. 4 en 7 ; 210. 18, 21 en 22; 211. 23, 26 en 27; 212. 4 en 5; 213. 8; van contributie voor de Weduwenbeurs, 220. 28; der toelage uit het Hulppensioenfonds, 238. 8; van de jaarwedden der I predikanten, ;JÏ0i 7; der quota, 269. 11*. Verhuizing binnen de centrale gemeente heeft geen verlies van stem- I recht ten gevolge, 105. 5. Verkeerdheid in de administratie der kerkelijke goederen of in die der pastoriegoederen, 10. 21; 52. 16; ofmisbruiken bij de uitoefening van rechten van derden, 17. 24; Kerkelijke Besturen trachten — uit den weg te ruimen, 113. 5; stellen een onderzoek in naar bestaande —, 115. 8; of overtreding moet bij een uitspraak met name worden uitgedrukt, 119. 24; | wanneer een Kerkelijk Bestuur op bestaande — geen acht geeft, i 121-. 30; nog andere — ten laste"- van den zelfde bezwaarde. 125. 41; of onregelmatigheden ontdekt bij -het Onderzoek in een geschil; 134. 76. Verkiezing. Geschillen over het — werk in de gemeente, 133. 70; van: een godsdienstonderwijzer '.dóór den j Kerkeraad, 1571 20ü,r, Verklaring der Synode, 137. 4; van de Synodale Commissie, 131. 66; i 137. 4; 245. 19; van het Provinciaal Kerkbestanr, 87. 57*; 137. 4; van het Classicaal Bestuur, 181. 11; 244. 12; 251,»; 255. 8; 261. 6; van eene gemeente, 237. 5; van een Kerkeraad, 91. 72; van een predikant, 88. 61; 96. 90; van een gódsdienstónder-' I - >wijzer; 157. 20, zie ook aant. 1; van: . een hoogleeraar, 169. 8 en 10; 175. 7; bij de aanneming tot lidmaat, 123. 34; 161. 38; 163. 39; bij de toelating tot de Evangeliebediening, 89. 67; 185. 27; 186. 28; van het Provinciaal College van Toezicht, 242. 10; : van: ALPHABETISCH REGISTER. 367 i^fc kerkelijke administratie, 80. 41; 243. H ; van een bevoegden geneesheer, OiO*; tot emeritus 210. 3; ;8n schrift gebrachte — worden onder- teekend, 110. 13. Veifics van het lidmaatschap der Kerk, •''■80. 3; van stemrecht, 106. 5; van traktement, 114. 7; 126. 47; van bevoegdheid, 15. 18; 30.' $38 JBotn»; . 'vanrihet ambt, 168. 5; nadeel of — geleden aan. papieren van waarde iier diaconie, 193. 17; van aanspraak ep ;.t,v&n leden der Kerkelijke Besturen, 8 10; 118. 22; van den Kerkeraad, 47. 14; 104. 3 en 4; 189. 6; 196:28flf7van predikanten,: SSL33; 159. 23; 189. 6; 201. 5; 216. 2; van den! consulent, 138. 1.0; van dia- : keuen. 193. 16 en 17; 196. 26; 198. 29; van; gemeenten, 145. B./; 210 21; 213. 14; 238. 13; 245. 19 en' ' 20; 347f-ffi5e va» lidmaten, 115. 9; -■Am5ï 42; 264. 2; voor stemgerechtigden, 62. 8; voor godsdienstonder¬ wijzers, 154. 10; 159. 26; van studenten, 171. 13; van leden van bewrrH»»c j.. kerkelijke goederen, 245. 17; van onderhoudplichtigen, 198. 9; van den aannemer, 242. 10; 245. 20; 247. I 25; van wie voor een kerkelijk bestuur geroepen wordt, 1ML 12; van wie in hooeer beroep komt of vernistiginrJeV herziening vraagt, 128. 55; 136. 63. | Verslag: van den Secretaris der Synode, 138. 6 en 8 j>8É3,lAt f; van de Synodale Commissie. 41. 74; 133 65' 140. 13; 239. HOi; 256. 12; 259. 12; van den Quaestor-Generaal, 225. 22; van de Commissie van Toezicht op de adraindstratie' van den Ouaestor: Generaal, 267. 4; van kerkvisitatoren, MO. 13 en 14; 141. 16;S8èr Hoogleeraren, 172 19; van. het Provinciaal Kerkbestuur; 110.J7;. 185. 26; van het CiasSêaal Bestuur, 25. 43; 30. 52; van de Classicate Weduwenbeurs, 22. 40; van de Classicale ilhttV gadering, 22. 38; 47. 14; van den Ring, 19. 30t?»an den Kerkeraad of van. een consulent,93. 79; van kerkelijke bedienden, 117. 15. Verstoring van orde en rust„fU3. 6. Yétfrek van stemgerechtigden . tuits dê/ kerkelijke gemeente, .58.; (3c nrarc een predikant, 85. 1; 6T. 5; 92. 73; uit de classis, van een kerkvisitator, ■ i,141;.i 18. VervaHe» verklaring van de betrekking tót de Kerk, 3. 3, zie ook aant! 8; van de bevoegdheid tot bet uitoefenen van kerkelijke rechten en tot het aanvaarden van üitkeiüke bedieningen, 114. 7; 123. 34; 125. 42 en 44; 127. 48, 50 en 52 ; van bet lidmaatschap der beura, 219. 9. Vervulling eener vacature vam een predikant, 66. 3; 79.:40ÊI81 43- 84 :«2#»1. 705,11616:»; 84. 80; »»! 70; 255. 10; van predikbeurten,,,32. 368 ALPHABETISCH REGISTER. 2i-»23; 77. 34";! 188! 3*<25fc*»tt!*» - ambt. j'diensttu'd; ambtsbediening, 84. 54; 145. B,/; 213. 8; 216, 3; 228. 2; 237. 5; van bijzondere werkzaamheden, 95. 84; 96. 89 en 90; 211. r24;-i: va'ii eene' vacature-1 van Hoogleeraar, 168. 6; Van de taak van kerk.Tvr&tatbren7-'139. 10 en 11; van posten van voorlezers, voorzangers en kosters, 158. 22; ! ,t±iw« Verwanten. Bloed en aan — (betrek¬ kingen) van v121; 28; — van bezwaren van het Classicaal Bestuur, 124; .39; aangeteekende — per post, 117. 15; 213. 15; 214. 17. Verzoek om>««taifetiging, 12. 15;j1S0> 63; om ontslag uit de classis, 67. 5; ; om 'emeritaat, 67: 6*; 107. 3; om de bevoegdheid van emeritus, 68. 7; van een predikant, 77. 36; om diligent verklaring, 82. 45; om dispensatie, 84ji52; 87. 59; om approbatie, 91. 70; om erkenning als zelfstandige gemeente. 102. 6; om den dienst van een hulpprediker, 108. 4; om getuig: schrift van goed zedelijk gedrag, 164. 40; van een examinandus, 182. 18; 184. 25; van de diaconie, 195. 22*; aan den Raad van Beheer, 210. 19; 212. 6; 213. 15; aan een lid der Weduwen en Weezenbeurs. 219. 9; aan den Quaestor-Generaal/-231. 20 : en 2T'om eene toelage, 232. 24; 242. 9 en 10; 244. 12; 246. 22-24; om ; ièerfè' collecte te houdehj; 263'. 11. : Verzorging der armen, 190. 1; 191. 3; 192. 8 en 9; 193. 13$!;fran weezen „en-lvari hulpbehoevende of verwaarloosde kinderen, 52. 16; 55. 26; 145. B, e; 191. 2 en 13 van kranken, 145. B,ei.C 0€ ;8t '.dl ,b, Verzuim van een predikbeurt,. 5Byi32; i 79. 39; in de uitoefening van kerkelijke betrekkingen, 1135015;-.met het herstellen van gebreken,:: 140. 15; van beêfüren-lof-.personen die.archieven beheeren, 150. 4; van diakenen, ;188jtl7; van een;lid der Weduwen en Weezenbeurs, 219. 9; ten opzichte van het houden eener collecte, '145. B,/; 254. 7. Vestiging van eerie nieuwe predikantsplaats, 25. 43; 65. 1; 95. 864*211. t|3;(237>;ê; 258. 10a2«9. 11. Vice Praetor van den Ring, 191 29i Vice President der Synode, 12. 15; 34. 60; 39. 67; 40. 68; van het Provinciaal Kerkbestuur, 28.84S£l Visum van het ProvinciaaiVHerkbestuur, 90 68 ; 96. 93tfbvan-*erkvisitatoren, 140. 12. Voordracht van deC Synodale Commis-, usie-aan de Synode, 238. 8; 239. 10; 244. 13; 246. 24; 251. 11; 261. 6; 266. 4; 271. 13; 272. 14; van het Algemeen College van Toezicht en I! van de Vereeniging van Kerkvoogdijen .taan de Synode, 209. 12; van de Commissie van Voordracht' aan de Synode, 168. 5 en 7; 172. 22 en 23; van Kerkelijke Besturen of van den bouwkundige omtrent onderhahfiscke aanbesteding, 245. 18; omtrent toewijzing of afwijzing der Kerkelijke I Besturen, 246. 22 en 23; 261. 6; 04fcrdracht van den Kerkeraad aan de Synodale Commissie omtrent een buitenlandschpredikant, 85. 57; van het Classicaal Bestuur in zake verandering van het predikantstrakte- ALPHABETISCHr ■ REGISTER. 369 ment, 88. 60; in zake overdracht van -■ het:beheer der pastoriegoederen, 201. rnafj van predikanten aan den Kerkeraad in zake benoeming van een hulpprediker, 109. 7; in zake benoeming van een godsdienstonderwijzer, 155. 12; over kerkgeschiedenisv'250. 4. Voorlezers en voorzangen worden aangesteld, geschorst en ontslagen door den Kerkeraad, 47. 14; bij de vervulling van pésten van — genieten godsdienstonderwijzers de voorkeur, 158. 22.;mi Voorlichting kan worden gevraagd bij en moet worden gegeven aan het in opklimmenden rang naastvolgende Kerkelijk Bestuur, 11. 13; van kerk- . visitatoren,; 139. 11; van een bouwkundige, 244. 13. Voorschot van gelden wordt aan de regeling van het betrokken Bestuur overgeIaten,>i|28. 27; voor het bouwen of herstellen van: kerken en pastorieën, 265. 4. Voorschrift voor behandeling van uitspraken en beslissingen, 11. 14; 12. 15; omtrent openbaarmaking, 122. 32; handelen volgens —.903. 36; 125. 41 en 44; 127. 49; 130. 63; 131. 66; 178 . <8; 180. 10; om-atelf -re nanoeien, i£4. ,iy; omtrent een gedagteekende kennisgeving, 129. 59; • omtrent herziening, 130. 62; van kerkvisitatoren, 142. 20^. omtrent» belegging, 186. 24; naleving der —, 197. 28; verklaring dat voldaan is aan de —, 244. 12 ; 251. 8; 255. 8 en 9; 261. 6; buiten werking- stellen van —, 248. SI.; van de Synodale ■Commissie, 272. 15. Voorstel van een Kerkelijk Bestuur, 11. 13; van de ringsvergadering, 19. 31; van leden der Classicale Vergadering, 22: 40; van kerkvisitatoren, 1421130; van de Synodale Commissie, 151. 8; ^It81fc 15; 269. 11*; van de Commissie van Bijstand, 229. 10; bij staken der stemmen is in bestuurszaken een Regl. der Ned. Herv. Kerk. — verworpen; 118. 22; de vergade! ring van leden der Hulpbeurs kan een — slechts in zijn geheel aannemen of verwerpen, 233. 28; van een student, | 171. 13; 175. 7; 179. 9; 188. 1. I Voorwaarde dat de geldswaardige papieren den- Diaconie in open bewaarneming worden gegeven bij de Nederlandsche Bank, 194. 21; waarop hij lid der Beurs is geworden, 226. 28; door de Sfynodale Commissie te stellen, 229. 7; van lidmaatschap, 234. 1; 235. 3; der aanbesteding, 245. 17; mits voldoen zij aan de gestelde —, 257. 4. Voorzütter van den Kerkeraa2£53. 18 en 19; 66. 5; 110. 14; 138, 6; 139. 10; van een Kerkelijk Bestumu»)117:14; 119. 24; van kerkvisitatorenpljfi, 19; van de Commissie1 van Voordracht, 168. 7; van de Commissie van Bijstand, 229. 9; van de Synode, 233. 28. Vordering tot vernietiging of herzie. ziening, 11. 14; 40. 70; rechts —, , 1861:23 ; 201. 7. Vragen. Bijzondetd — bij de kerkvisitatie, 137. 5 en 6; bij de bevestiging van lidmaten, 161. 38; 163. 39; bij de voorbereiding tot het Avondmaal, 55. 22; vragen aan de Synodale Commissie gesteld, 85. 57; 178 8; isn in- 1R1 10 Vruchtgebruik der pastoriegoed eren door den predikant, 200. 2—4; 201. .(■$• 202. 8; 203. 11. ; I Vrijdom van Port, 309. Bijl. VII, a. j Vrijstelling van.de gewone ambtswerkzaamheden, 54. 21; 95. 81 en 84; in gevat, van blijkbaar onvermogen, 128. 55; 264. 2; van het examen in de Nederlandsche taal, 156. 15; van sommige testimonia voor doctorandi, 175. 7; 176. 8; voor belegging, 196. 24; van de meahooging der contributie, 226. 28; van den dienst bij de Militie, 316. Bijl. IX. 24 ^Ltn^aaana^Ba^H^n^BSH 370 ALPHABETISCH REGISTER. w. Waarden. Voorkomende op eene lijst vastgesteld door de Synode, 221. 14; 230. 14 ; 238. 9; 241. 2; 249. 2; 253&V2; 257. 3*; 260. 2 ; 265. 3; 268. 4*; waarin hét kapitaal der Hulpbeurs belegd kan worden, 229. 10; voor zoover deze — bestaan uit eiSi fee ten aan toonder worden zij in open bewaargeving gedeponeer» bij de Nederlandsche Bank, 230. 14; het vervreemden en verruilen der overige —, 232. 25. Waarneming van de werkzaamheden van den Secretaris der Synode, 33. 57; van het herder en leer''aarsambt, 106. 2; van den predikdienst, 110. 16; van het werk als godsdienstonderwijzer, 160. 36; van het ambt van Hoogleeraar, 169. 10; schorsing in de — van kerkelijke bedieningen of ambten, 114. 7; 123. 34 en 35; 127. 48, 50 en 52. Wandel. Bezwaren tegen den —, 89. 64; 123. 36; onderzoek naar den —, 1}0. 15; 145. B, ƒ; onchristelijke —, 113. 6; 123. 34; 128. 53; christelijke —, 158.121. Weduwe van een predikant, 66. 2 en 3; 75. 29j 208. 4 ; 215jsl; 218. 6; 231. 21; 232. 24; 246. 23;26£ö4; van een emeritus, 231. 18; 239. 12; van een hoogleeraar, 171. 15; van een lid der beurs, 223. 16 en 17; 224. 18 en 21; 227. 1; 231. 18; 232. .23; 234. 1; deelgerechtigde —, 223. 17, 224. 19 en 20; 231. 19; 232. - 22; die geen aanspraak op uitkeering heeft, niet deelgerechtigde —, 223. 16; 231. 18; Pensioen voor Predikants —, 296; Bijl. V, b. Weduwenbeurs. Classicale —, 23. 40; . 25. 43; 66. 5; 93. 77^235. 4 en 5; Provinciale —, 28. 51; 235. 4 en 5; Algemeene Weduwen en Weezenbeurs, 40. 70; 66. 3; 76. 31; 92. 73; 182. 17; 233. 27. Weezen verzorging van —, 52. 16; 55. 26; 145. B, e; 191. 2 en 3; 192. 11; van hoogleeraren, 171. 15; minderjarige —, van hen die tot hun overlijden deelhebbers zijn gebleven, 234. 1. I Weigering van het Classicaal Bestuur om approbatie te verleenen, 91. 70; bij — van het lager Bestuur neemt het hooger Bestuur zelf de zaak ter hand, 121. 30; van den Kerkeraad ! om een hulpprediker te benoemen, 109. 7; der gemeente om te betalen, 213. 14; der goedkeuring door het Provinciaal Kerkbestuur bij overschrijding der begrooting, 245. 17. Werk. Herderlijk —.dienst — van een predikant, 19. 28; 38jf53; 69. 9; 70. 10; 71. 15 en 17;.78. 33; 77. 35 en 36; 78. 37; 100. 2; 107. 3; der beroeping, 82. 45 en 47; der opleiding van godsdienstonderwijzers, 160. 32; van gbdsfllenstonderwijzers, 160. 36; verbod voor diakenen en ouderlingen tot het verrichten van bezoldigd — voor de diaconie, 194. 20; tot bouw of herstel van kerkgebouwen en pastorieën, 242. 10; 244. 13; 245. 17-56-., i Werking. In — treden, 64. 13; 110. 18; 123.1,33;Ui. 66; 142. Ov.; 172. 21; 211. 27; 226. 27; 233. 29; 235. 4 en Ov.; 269. 11; 272. 18; buiten — stellen, 135. 80; 165. 43; 172. 21; 233. 29; 248. SI.; der Reglementen in de praktijk, 145. B, d. Werkkring. Wat tot den — van een ander college beboert, 11. 13; predikanten die een anderen — hebben gekozen, 262. 9. Werkzaamheden van predikanten, 15. 20;. 96. 89; bijzondere — van predikanten, 15. 20;:ït 21; 94. 80; 95. 81 en 83—85; 96. 87, 90, 91 en 93; 211. 24; van predikanten als hulpprediker, 108. 5*; 109. 13; van emeriti en die de bevoegdheid van emeriti hebben, 15. 20; van den Kerkeraad, 51. 14}453. 20; 69. 9; 71. 19^jran ALPHABETISCH REGISTER. 371 den consulent, 69. 9; 71. 9; van diakenen, 191. 3; ten nutte der —, 250. 4; van den Ring, 19. 30; van Kerkelijke Besturen, 11. 13; van het Classicaal Bestnur, 25. 43; van de Synode, 34. 60; van den Secretaris der Synode, 33. 57; van den Raad van Beheer, 209. 14; van den Raad van Beroep, 210. 17; van de Commissie van Bijstand, 229. 9; van loodgieters, 143. A, b. Woning. In — in de pastorie, 66. 3; vrije — 205. 1; 208. 6; 211. 26; 254. 5. Woonplaats van leden van Besturen, 119. 25; 271.13; 272. 16; Classicaal Bestuur der —, 181. 11; 185. 26; Kerkeraad der —, 47. 14; 67. 6*; 89. 66; 123. 34; 158. 21; 164 40; 188. 1; 261. 7; gemeente der —, 165. 42; diaconie der —, 191. 6; ressort der —, 224. 21; 232. 23; opgave der —, 228. 4; 232. 24; 239. 14; 246. 23; verandering van woonplaats, 69. 7*; 157. 18; 185. 26; 193. 12; 229. 6. Wijk. — verdeeling, diaconale —, 145. B,a. Z. Zekerheidstelling bij hooger beroep in tuchtzaken, 128. 55; van de eischende partij in geschillen, 133. 74; van lidmaten en leden der gemeente bij bezwaren tegen besluiten in bestuurszaken, 135. 84. Zending. De behartiging der zending, 9. 11, zie ook aant. 2; 145. B, f; de hedendaagsche Protestantsche —, 175. 7; 178. 8. Ziekte van een Hoogleeraar, 171. 14; 175. 7; van een predikant, 14. 17; 76. 33; 77. 36; 78. 37; 107. 3; 160. 31; 250. 4; van een godsdienstonderwijzer, 160. 36; emeritaat wegens —, 67. 6*; 171. 14; 216. 3; 228. 2; 237. 5; 238. 7 en 8. Zitting ter Synode, 30. 56; in den Ker¬ keraad, 110. 14; van de Synode, 138. 6; van de Synodale Commissie, 238. 8;. van Kerkelijke Besturen, 119. 25; 128. 54; van de leden van den Raad van Beheer, 209. 12; van de leden van den Raad van Beroep, 210. 16. Zorg der Synode voor de belangen der Oost- en West-Indische Kerken, 5. 4; voor het ter kennis brengen van de rekening van den Quaestor-Generaal, 267. 4; van den QuaestorGeneraal voor belegging, 225. 22; 232. 25; 252. 13; 262. 10; van allen die met het bestuur belast zijn voor de belangen van de Christelijke Kerk in het algemeen en de Hervormde Kerk in het bijzonder, 9. 11; van het Provinciaal Kerkbestuur voor het archief, 28. 51; voor de godsdienstige en kerkelijke belangen, 28. 51; van het Classicaal Bestuur voor het archief, 25. 43; voor het godsdienstonderwijs in vacaturen, 160. 31; van den Kerkeraad voor de betamelijke viering der openbare godsdienstoefeningen, 47. 14; voor het godsdienstonderwijs, 47. 14; 159. 24; voor hetgeen betrekking heeft op benoeming en beroeping, 52. 16; Voor de diaconie goederen, 52. 16; voor het quotum, 52. 16; voor de bijdrage aan de kas der Predikantstraktementen, 52. 16 ; voor de ontvangst van den consulent en de ringpredikanten, 74. 26; voor de handhaving en uitvoering van het reglement voor de diaconieën, 198. 29; van de ringpredikanten vöor de vervulling van alle deelen van het herders en leeraarswerk, 19. 27; de herderlijke — opgedragen aan predikanten, 15. 20; 54. 21; 55. 24; 257. 1; mede aan ouderlingen, 15. 20, van diakenen voor de armen der gemeente, 15. 20; 145. B, e; 191. 4; 192. 7 en 11 voor de eigendommen en bezittingen der diaconie, 193. 13; van de Commissie van Toezicht op het Godsdienstonderwijs, 161. 37. I