E ■1 | NIET UITLEENEN 47 worden teruggevorderd, overeenkomstig de voorschriften van artikel 1175 van het Burgerlijk Wetboek, en met Inachtneming der bepalingen van de artikelen 215, 217, 218, 220en 221 van dit Wetboek. 239. De terugvordering van die koopmanschappen vervalt, indien dezelve, na zich in het bezit van den oorspronkelijken kooper, of van iemand van zijnentwege, te hebben bevonden, door eenen derde te goeder trouw zijn gekocht, en aan denzelven afgeleverd. Ingeval echter de koopprijs nog niet door dien derde betaald is, kan de oorspronkelijke verkooper de gelden, totaan het beloop zijner rekening, voor zich vorderen, mits de vordering geschiede binnen den tijd van dertig dagen na de oorspronkelijke levering. NEGENDE TITEL. Van assurantie of verzekering in het algemeen. 330. Assurantie of verzekering is eene overeenkomst, bij welke de verzekeraar zich aan den verzekerde, tegen genot eener premie, verbindt om denzelven schadeloos te stellen wegens een verlies, schade, of gemis van verwacht voordeel, welke dezelve, door een onzeker voorval, zoude kunnen lijden. 331. De verzekeringen kunnen, onder anderen, ten onderwerp hebben: De gevaren van brand ; De gevaren, waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zijn; Het leven van een of meer personen; De gevaren der zee, en die der slavernij; De gevaren van vervoer te lande, langs de kusten, en op de rivieren en binnenwateren. Van de twee laatste wordt in het volgende boek gehandeld. 332. Op alle verzekeringen, waarover zoo in dit als in het tweede boek wordt gehandeld, zijn toepasselijlc^S bepalingen bij de volgende artikelen vervat, 233. Voor schade of verlies ,uit eenig gebrek, eigen bederf, of uit den aard en de natuur van de verzekerde zaak 49 2o. Den naam van dengene, die de verzekering voor eigen rekening, of voor die van eenen derde, sluit; 3o. Eene genoegzaam duidelijke omschrijving van het verzekerde voorwerp; 4o. Het bedrag der som, waarvoor verzekerd wordt; 5o. De gevaren, welke de verzekeraar voor zijne rekening neemt; 60. Den tijd, op welken het gevaar voor rekening van den verzekeraar begint te loopen en eindigt; 7o. De premie van verzekering, en 80. in het algemeen, alle omstandigheden, welker kennis van wezenlijk belang voor den verzekeraar kan zijn, en alle andere tusschen de partijen gemaakte bedingen. De polis moet door eiken verzekeraar worden onderteekend. 241. De overeenkomst van verzekering bestaat, zoodra dezelve is gesloten; de wederzijdsche regten en verpligtingen van den verzekeraar en van den verzekerde nemen van dat oogenblik hunnen aanvang, zelfs vóór dat de polis is onderteekend. Het sluiten der overeenkomst brengt de verpligting van den verzekeraar mede, om de polis binnen den bepaalden tijd te teekenen en aan den verzekerde uit te leveren. 242. Om van het sluiten dier overeenkomst te doen blijken, wordt bewijs bij geschrifte vereischt; echter zullen ook alle andere bewijsmiddelen worden toegelaten, indien er een begin van schriftelijk bewijs aanwezig is. Niettemin kunnen de bijzondere bedingen en voorwaarden, indien over dezelve geschil ontstaat, in den tusschentijd van het sluiten van de overeenkomst en de uitlevering van de polis, bewezen worden door alle bewijsmiddelen in zaken van koophandel toegelaten ; met dien verstande echter, dat van de vereischten, welker uitdrukkelijke vermelding bij de polis, op straffe van nietigheid, in sommige verzekeringen door de wet gevorderd wordt, schriftelijk moet blijken. 243. Wanneer de verzekering is gesloten, moet de polis, binnen vierentwintig uren na de aanbieding, door den verzekeraar worden onderteekend en uitgeleverd, ten- 50 ware bij de wet, in eenig bijzonder geval, een langere termijn bepaald zij. Bij nalatigheid hiervan is de verzekeraar^ten behoeve van den verzekerde gehouden tot vergoeding van de schade, welke uit dat verzuim zoude kunnen ontstaan. 244. Hij^die, van een ander order ontvangende tot het laten doen van verzekering, dezelve voor zijne eigene rekening houdt, wordt verstaan verzekeraar te zijn op de aan hem opgegeven voorwaarden, en, bij gebreke van die opgave, op zoodanige voorwaarden als waarop de verzekering had kunnen worden gesloten ter plaatse, alwaar hij den last had moeten uitvoeren, en, indien deze plaats-hiet is aangeduid, te zijner woonplaatse. 245. Bij verkoop en allen eigendomsovergang van verzekerde voorwerpen, loopt de verzekering ten voordeele van den kooper of nieuwen eigenaar, zelfs zonder overdragt, voor zooverre schaden betreft opgekomen, nadat het voorwerp ten bate of schade des koopers of nieuwen verkrijgers is gekomen; alles tenzÖshet tegendeel tusschen den verzekeraar en den oorspronifelijken verzekerde waren bedongen. Indien, ten tijde van den verkoop of van den eigendomsovergang, de kooper of. nieuwe eigenaar weigert de verzekering over te nemen, en de oorspronkelijk verzekerde nog belang in het verzekerd voorwerp behoudt, blijft de verzekering, in zooverre, in zijn voordeel loopent 246. Verzekering kan niet alleen voor eigen rekening, maar ook voor die van eenen derde worden gesloten, hetzij uit kracht van eenen algemeenen of van eenen bijzonderen last, hetzij zelfs buiten weten van den belanghebbende, en zulks met inachtneming der volgende bepalingen. 247. Bij verzekering ten behoeve van eenen derde, moet uitdrukkelijk in de polis worden melding gemaakt, of zulks uit kracht eener lastgeving, of buiten weten van den belanghebbende plaats heeft. 248. De verzekering zonder lastgeving, en buiten weten van den belanghebbende gedaan, is nietig, indien en voor zooverre hetzelfde voorwerp door den belanghebbende, of door eenen derde, op zijnen last, was verzekerd 52 256. Indien die waarde in de polis is uitdrukt, heeft de regter niettemin de bevoegdheid, om aan den verzekerde de nadere regtvaardiging der uitgedrukte waarde op te leggen, voor zooverre door den verzekeraar redenen worden aangevoerd, waaruit gegrond vermoeden wegens het bovenmatige dier opgave geboren wordt. De verzekeraar heeft in allen gevalle het vermogen, om de bovenmatigheid der uitgedrukte waarde in regten te bewijzen. 257. Indien echter het verzekerd voorwerp vooraf is gewaardeerd door deskundigen, bij partijen daartoe benoemd, en^Öesgevorderd door den regter beëedigd, kan de verzekeraar niet daartegen opkomen, tenzij ingeval van bedrog; alles behoudens de bijzondere uitzonderingen bij de wet gemaakt. 258. Geene verliezen of schaden, door eigen schuld van eenen verzekerde veroorzaakt, komen ten laste van den verzekeraar. Hij vermag zelfs de premie te behouden of te vorderen, indien tóf reeds begonnen had eenig gevaar te loopen. 259. Indien verscheidene verzekeringen, te goeder trouw, ten aangien van hetzelfde voorwerp zijn aangegaan, en bij de eerste de volle waarde is verzekerd, houdt dezelve alléén stand, jen de volgende verzekeraars zijn ontslagen. Indien bij de eerste verzekering de volle waarde niet is verzekerd,tJzftn d? volgende verzekeraars aansprakelijk voor de meerdere waarde, volgens de orde des tijds, waarop de volgende verzekeringen zijn gesloten. 260. Bijaldien op eene en dezelfde polis, door onderscheidene verzekeraars, al ware het op onderscheidene dagen, meer dan de waarde verzekerd is, dragen zij allen tezamen naar evenredigheid van de som, voor welke zij geteekend hebben, alleen de juiste verzekerde waarde. Dezelfde bepaling geldt, wanneer ten zelfden dage, ten opzigte van hetzelfde voorwerp, onderscheidene verzekeringen gesloten zijn. 261. De verzekerde mag, in de gevallen bij de twee voorgaande artikelen vermeld, de oudste verzekeringen niet vernietigen om daardoor de latere verzekeraars te verbinden. Indien de verzekerde de eerste verzekeraars ontslaat, 53 wordt hfjigeacht zich, voor dezelfde som en in dezelfde orde, in hunne plaats als verzekeraar gesteld te hebbÉÉBdF rj (Indien hij zich Iaat herverzekeren, treden de herverzekeraars in dezelfde orde in zijne plaats op. 262. Het wordt als geene ongeoorloofde overeenkomst beschouwd, indien, na de verzekering van een voorwerp voor deszelfs volle waarde, de belanghebbende hetzelve vervolgens geheel of gedeeltelijk laat verzekeren, onder de uitdrukkelijke bepaling, dat hij zijwregt tegen de verzekeraars alleen zal kunnen doen gelden, indien en voor zooverre hij de schade op de vroegere niet zal kunnen verhalen. In het geval van zoodanige overeenkomst moeten, op straffe van nietigheid, de vroeger gesloten overeenkomsten duidelijk worden omschreven, en zullen de bepalingen van de arttikelen 259 en 260 insgelijks daarop toepasselijk'inpi. 263. In alle gevallen, in welke de overeenkomst van verzekering voor het geheel of ten deele vervalt, of nietig wordt, en mits de verzekerde te goeder trouw hebbe gehandeld, moet de verzekeraar de premie teruggeven, hetzij voor het geheel, hetzij voor zoodanig gedeelte waarvoor hij geen gevaar heeft geloopen. 264. Bijaldien de nietigheid van de overeenkomst uithoofde van list, bedrog of schelmerij van den verzekerde ontstaat, geniet de verzekeraar de premie, onverminderd de openbare regtsvordering, zoo daartoe gronden zijn. 265. Behoudens de bijzondere bepalingen ten aanzien van deze of gene soort van verzekering gemaakt, is de verzekerde verpligt om alle vlijt en naarstigheid in het werk te stellen, teneinde de schade te voorkomen of te verminderen, en hij moet, dadelijk na derzelver ontstaan, daarvan aan den verzekeraar kennis geven; alles op straffe van vergoeding van kosten, schade en interesten, zoo daartoe gronden zijn. De onkosten door den verzekerde gemaakt, teneinde de schade te voorkomen of te verminderen,OjBJn ten laste van den verzekeraar, al ware het dat dezelve, gevoegd bij de geleden schade, het beloop der verzekerde sonrte boven gingen, of de aangewende pogingen vruchteloos zijn geweest. 266. De verzekeraar, die de schade van een verzekerd voorwerp betaald heeft, treedt in al de regten, welke de 54 verzekerde, terzake van die schade, tegen derden mogt hebbenfrten de verzekerde is vtaflmtwoordelijk voor elke daad, welke het regt van den verzekeraar tegen die derden mogt benadeelen. 267.,0) 268. De wederkeerige verzekerings- of waarborgmaatschappijen worden door hare overeenkomsten en reglementen geregeerd, en bij onvolledigheid naar de be•fgfflSèlen vari'lfet regt. Het verbod, in het laatste lid van <*r«kël 271 vervat, is in het bijzonder ook op deze maatschappijen toepasselijk. TIENDE TITEL. Van verzekering tegen de gevaren van brand, tegen die waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zijn, en van levensverzekering. EERSTE AFDEELING. Van verzekering tegen gevaren van brand. 269. De brandpolis moet, behalve de vereischten bij artikel 240 vermeld, uitdrukken : lo. De ligging en belending der verzekerde vaste goederen ; 2o. Derzelver gebruik; 3o. Den aard en het gebruik der belendende gebouwen, voor zooverre zulks invloed op de verzekering kan hebben; 4o. De waarde der verzekerde goederen; 5o. De ligging en belending der gebouwen en plaatsen, waar verzekerde roerende goederen zich bevinden, zijn geborgen of opgeslagen. 270. Bij verzekering van gebouwde eigendommen wordt bedongen, of dat de schade aan het perceel overgekomen zal worden vergoed, of dat hèteelve, uiterlijk ten beloope der verzekerde som, zal worden wederopgebonwd of hersteld. 19) Dit artikel is afgeschaft^ Art. 226 van het Koninklijk besluit van 16 Mei 1914 No. 12 (O. B. No. 27). 55 In het «erste geval wordt de schade opgemaakt door de vergelijking der waarde van het perceel vóór de ramp, met hetgeen het overblijvende, dadelijk na den brand, waard is; en de schade wordt alsdan in gereed geld voldaan. In het tweede geval is de verzekerde tot de wederopbouwing of het herstel verpligt. De verzekeraar heeft het regt om toe te zien, dat de door hem te betalen penningen, binnen eenen, desnoods door den regter, te bepalen tijd, werkelijk tot dat einde worden besteed, en kan de regter zelfs aan den verzekerde, op de vordering van den verzekeraar, opleggen om, zoo daartoe gronden zijn, daarvoor voldoende zekerheid te stellen. 271. De verzekering kan gedaan worden voor de volle waarde der verzekerde goederen. Ingeval van beding van wederopbouwing wordt door den verzekerde bedongen, dat de kosten, tot den wederopbouw vereischt, door den verzekeraar zullen worden vergoed. Bij dat beding zal echter de verzekering nimmer drie vierden dier kosten mogen te boven gaan. 272. Voor rekening van den verzekeraar zijn alle verliezen en schaden, die aan de verzekerde voorwerpen overkomen door brand, veroorzaakt door onweder of eenig ander toeval, eigen vuur, onachtzaamheid, schuld of schelmerij van eigene bedienden, buren, vijanden, roovers, en alle anderen hoe ook genaamd, op welke wijze de brand ook zoude mogen ontstaan, bedacht of onbedacht, gewoon of ongewoon, geene uitgezonderd. 273. Met schade, door brand veroorzaakt, wordt gelijk gesteld die, welke als een gevolg van otttstanen brand wordt aangemerkt, ook wanneer die voorkomt uit brand in de naburige gebouwen, als daar zijn, bederf of vermindering van het verzekerde voorwerp door het water, en andere middelen tot stuiting of tot blussching van den brartfd 'gebruikt, of het vermissen van iets van hetzelve door dieverij of op eenige andere wijze gedurende de brandWnssching of berertding, alsmede de schade, welke veroorzaakt wordt door de geheele of gedeeltelijke vernieling van het verzekerde, op last van hooger hand geschied, teneinde den voortgang van den ontstanen brand te stuiten. 274. Met schade, door brand veroorzaakt, zal insgelijks worden gelijk gesteld die, welke ontstaW door ontploffing 57 TWEEDE AFDEELING. Van verzekering tegen de gevaren, waaraan de vóbrtbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zy& 281. Behalve de vereischten bij artikel 240 vermeld, moet de polis uitdrukken : lo. De liggingen belending der landerijen, welker voortbrengselen zijn verzekerd; 2o. Derzelver gebruik. 282. De verzekering kan voor een of meer jaren worden gesloten. Bij gebreke van tijdsbepaling wordt de verzekering voorondersteld voor één jaar te zijn gesloten. 283. Bij het opmaken der schade wordt berekend, hoeveel de vruchten, zonder het ontstaan van de ramp, ten tijde van derzelver inoogsting of genot, zouden zijn waard geweest, en derzelver waarde na de ramp. De verzekeraar betaalt als schadevergoeding het verschil. DERDE AFDEELING. Van levensverzekering. 284. Het leven van iemand kan ten behoeve van eenen daarbij belanghebbende verzekerd worden, gedurende den tijd bij de overeenkomst, op straffe van nietigheid, te bepalen. 285. De belanghebbende kan de verzekering sluiten, zelfs buiten kennis of toestemming van dengene, wiens leven wordt verzekerd. 286. De polis bevat: lo. Den dag, waarop de verzekering is gesloten; 2o. Den naam van den verzekerde; 3o. Den naam van den persoon, wiens leven is verzekerd ; 4o. Den tijd, waarop het gevaar voor den verzekeraar begint te loopen en eindigt; 5o. De som, waarvoor is verzekerd; 6o. De premie der verzekering. 287. De begrooting van de som en de bepaling der 80 gens het afbreken, uitstellen of veeiengen der reis, door 1 overmagt veroörzaakt. Als het afbreken, Uitstellen of verlengen der reis door] toedoen van de inladers gebeurt, geniet het scheepsvolk een aandeel in de vergoeding, die aan het schip toegewezen I wordt. Deze vergoeding wordt tusschen de eigenaars van het schip en het scheepsvolk verdeeld, in dezelfde evenredig-1 lie^Tals ten aanzien van de vracht zoude hebben plaats gehad. Indien het afbreken, uitstellen of verlengen van de reis ontstaat door toedoen van den schipper of van de eigenaars! van het schip, zijn zij tot gelijke evenredige vergoeding aanl het scheepsvolk aansprakelijk. 399. Wanneer de officieren en het scheepsvolk voor meer dan éénte reis zijn aangenomen, hebbemaij, na afloop .«•ogitdere reis, het regt om hun volle loon van de reeds afgeloopen reis te vorderen. 400. De scheepsofficieren en scheepsgezellen kunne* geen huur of loon vorderen wegens de reis, waarop het! schip genomen en voor goeden prijs1 verklaard wordt, of zoodanig strandt en breekt, dat schip en goederen geheel en al vergaan. Zij zijn echter ongehouden terug te geven, hetgeen hun op hand is voorgeschoten. 401. De officieren en scheepsgezellen zijn geregtigóU wanneer eenig gedeelte van het schip behouden is geble-| ven, om de betaling varlrde vervallen huren te vorderenuM de opbrengst van het geborgen wrak of overschot van het schip., Zulks nieistotereikend zijnde, of indien alleen koopmanl! schappen geborgen zijn, is de verdiende vracht voor die: huren aansprakelijk, n 402. De officieren en scheepsgezellen, die op aandeel in de vracht zijn aangenomen, hebben alleen aanspraak op| de vracht, naar evenredigheid van het beloop, hetwelk de|: schipper of bevrachter ontvangt. 403. Op welken voet de officieren en scÜ*epsgezellen| ook gehuurd zijn mogen, worden dezelve altijd betaald voon de dage%i gedurende welke dezelve tot berging van heil verongelukte schip en goed zijn werkzaam geweest. 84 433.9^tD8 roffideren en het scheepsvolk kunnen weigeren den dienst gestand te doen," in de volgende gevaHewt lo. Indien de schipper de reis, waarvoor zij zic*«WÉ* bonden hebben, alvorens die te ondernemen, wil veranderen ; 2o. Indien, vóór het begin der reis, de Staat in eenigen zeeoojrt^g gewikkeld wordt; 3o. Indien er, vóór het begin der reis, of het schip in eene noodhaven zijnde ingeloopen, zekere berigten waren, dat, ter plaatse werwaarts het schip was bestemd, de pest of andere soortgelijke besmettende ziekten heerschten ; 4o. Indien het schip, vóór het begin der reis, geheel van eigenaar verandert; 5o. Indien de schipper, vóór het begin der reis, sterft, of door de eigenaars of door den boekhouder wordt afgedankt; 60. Indien er aangenomen was om met konvooi te zullen vertrekken, en er geen konvooi verleend wordt; 7o. Indien de schipper het schip bestemt of gebruikt voor slavenhandel, zeeroof of strafbtóe kaapvaart 433. Wanneer de schipper, gedurende de reis, mogt goedvinden naar eene andere vrije haven te zeilen, en het schip te lossen of te herladen, zal, al werd ook de reis daardoor verlengd, het scheepsvolk in dienst moeten blijven. In dat geval bekomen zij, die bij de reislüljn aangenomen, naar evenredigheid meerder loon. 434. Gedurende de reis, vermag de schipper aan het scheepsvolk niet meer dan een derde van hun verdiend loon op rekening te betalen. 435. Bij afdanking gedurende de reis, is hij verpligt aan ieder hunner het aan hem verschuldigde te betalen. Hij kan zulks doen door middel eener aanwijzing, op den eigenaar of den boekhouder van het schip af te geven. De bepaling van het tweede lid van artikel 303 is hierop niet toepasselijk. 436. De officieren noch het scheepsvolk vermogen> l3) Sub 7o. is aan dit artikel toegevoegd bij Artikel 15 van hetKoninklijk besluit van 14 October 1910 Ndn<47 (G. B. 1911 No 4.) 85 onder eenig voorwendsel hoegenaamd, den schipper of het schip, vóór den afloop der reis, met procedures, van welken aard ook, aanvallen of belemmeren, op verbeurte van hun volle loon. Echter kunnen de officieren of nét scheepsvolk, wanneer het schip zich in eene haven bevindt, bij den Nederlandschen consul, of, wanneer deze ontbreekt, bij de overheid der plaats, ontslag van hunne verbindtenis vragen, indien de schipper hen mishandeld, of hun spijs en drank mogt onthouden hebben. 427. Bij het eindigen der reis, is de schipper, eigenaar of boekhouder verpligt de nagelaten goederen, gelden en verdiende gages van zoodanige schepelingen, als gedurende de reis overleden of achtergebleven zijnfc aan hunne erfgenamen of regthebbenden uit te keeren, en, wanneer dezelve niet dadelijk te vinden zijn, daarmede zoodanig te handelen, als bij besluit van den Gouverneur deswege is bepaald. 428. Na het eindigen der reis, waarvoor het scheepsvolk was aangenomen, is heteelve, op verlangen van den sehipper of de eigenaars van het schip, gehouden het schip te lossen, watervast te maken, te onttakelen, op de ligplaats te brengen en vast te maken, en wijders, binnen drie dagen na de lossing of ontlading van het schip, eene verklaring, hetzij alleen of met den schipper, af te leggen en met eede te bekrachtigen. 429. Nadat aan al de bij het vorige artikel vermelde vereischten door de officieren en het scheepsvolk zal zijn voldaan, moeten dezelve dadelijk worden afgedankt, en hun verdiend loon, binnen vierentwintig uren, worden betaald. 430. Voor iederen dag dat de officieren en scheepsgezellen door den schipper, boekhouder of eigenaar, zonder wettige redenen, worden opgehouden in het verkregen van hun loon, verbeuren dezen ten behoeve van eenen officier drie gulden, en ten behoeve van eenen anderen scheepsgezel een gulden vijftig centen. 431. Wanneer de schipper of boekhouder oorzaak is van de in het laatstvoorgaande .artikel gemelde ophouding, worden de vermeerderde betalingen, welke uit dien hoofde door hen hebben moeten gedaan worden, in hunne respectieve scheeps- of reederijrekeningen niet geleden. 86 432. Wanneer een schip vergaat, of genomen en voor goeden prijs verklaard is, zonder dat zelfs de vracht verdiend of iets gered zij, zijn echter diegenen van de schepelingen, welke terugkeeren, gehouden de verklaringen van deftfSChipper te bekrachtigen, of zelve hunne verklaringen in gemoede af te leggen en te beëedigen, tegen betaling van een redelijk daggeld voor hunne ophouding. 433. Het schip en de vracht zijn voor het loon, de schadeloosstellingen en het reisgeld der schepelingen bijzonder verbonden. 434. Scheepsofficieren en scheepsgezellen verbinden döOr hunne ontrouw of schuld, in den dienst gepleegd, het schip en de vracht ten behoeve van den daardoor schadelijdfitiden eigenaar der lading, behoudens het verhaal der scheepseigenaars op den schipper, en het verhaal van deze op de schepelingen, alles met inachtneming van het voorschrift des laatsten lids van artikel 1388 van het Burgerlijk Wetboek. Het loon van den schipper, en de huur der officieren en scheepsgezellen, zijn voor dit verhaal bijzonder verbonden. VIJFDE TITEL. Van bevrachting en verhuring van schepen, van chertepartijen en cognoscementen, jtn van passagiers. EERSTE AFDEELING. Van den vorm en het voorwerp der contracten van bevrachting en verhuring van schepen. 435. De bevrachtingen worden gedaan: lo. Voor het geheel of een gedeelte van een schip, tot het doen van eene of meerdere reizen; 2o. Bij aanleg op stukgoederen, wanneer een schipper van een ieder, die zich daartoe aanbiedt, zoovele goederen als hem goed dunkt ter inlading en ver» voering aanneemt. 436. Wanneer een schip, voor het geheel of voor een gedeelte, tot eene zeereis bevracht wordt, moet er een schriftelijk contract van bevrachting gemaakt worden, hetwelk genaamd wordt chertepartij. 87 487. Dit contract behelst: lo. Den naam en de grootte van bet schip; 2o. Den naam van den schipper; 3o. De namen van den vervrachter, en bevrachter of inlader: 4o. De plaats en den tijd, welke tot lading en lossing bepaald worden ; 5o. De bedongen vracht; 60. De bepaling, of de bevrachting is voor het geheele schip of voor een gedeelte; 7o. De bedongen schadeloosstelling terzake van vertraging. 438. Een schip voor het geheel vervracht zijnde, is de kajuit daaronder niet begrepen. Het is echter aan den schipper niet geoorloofd in de kajuit, noch voor zich noch voor anderen, zonder toestemming van den bevrachter, koopmansgoederen te laden, op straffe van vergoeding van kosten, schade en interesten. 439. De tijd van lading of lossing bij de chertepartij niet bepaald zijnde, moet dezelve, binnen de kolonie, zijn afgeloopen binnen vijftien achtereenvolgende werkdagen, nadat de schipper zal verklaard hebben tot laden of lossen gereed te zijn. Voor de ligterschepen wordt die tijd bepaald op drie werkdagen na de aankomst. De nalatigen zullen in de betaling van ligdagen jegens den schipper of ligterschipper gehouden zijn. Wanneer een gedeelte der lading van het schip op eene, en een ander gedeelte der lading op eene andere plaats moet worden ingenomen of gelost, wordt de tijd voor de inlading of lossing door de reis van het schip van de eene tot de andere plaats geschorst, zonder dat dit tusschen beiden komend tijdsverloop in berekening kan komen. 440. Buiten de kolonie wordt de tijd voor lading en lossing, wanneer dezelve bij de chertepartij niet bepaald is, geregeld naar de wet of het gebruik van de plaats. 441. De vervrachter of de schipper, die het Schip als grooter heeft opgegeven dan het is, is gehouden tot eene evenredige vermindering der vrachtpenningen, mitsgaders 88 tot vergoeding der kosten, schade en iaterestertfjegens den bevrachter. Wanneer de gedane opgaaf niet meer dan een veertigste gedeelte van den wezenlijken inhoud van het schip verschilt, wordt het verschil in geene aanmerking genomen. 442. De tijd en wijze van betaling der vracht bij de tlfeftepartij niet bepaald zijnde, kan dezelvë,- tegen uitlevering der ingeladen goederen, dadelijk'gevorderd worden. 443. De schepen kunnen bij de reis, of bij de maand, of op zoodanige andere wijze, verhuurd worden, als de partijen zullen overeenkomen. 444. De reis wordt geacht begonnen te zijn, zoodra het schip is vertrokken uit de plaats, alwaar de inlading is begonnen, of, in ballast zijnde vertrokken, het de ballast heeft ingenomen. 445. Indien een schip bij de maand is verhuurd, en er geene overeenkomst van het tegendeel gemaakts, loopt de vracht van den dag af dat het schip, volgens het voorgaande artikel, vertrokken is. TWEEDE AFDEELING. Van de regten en pligten van vervrachter en bevrachter. 446. Wanneer de bevrachter in het geheel geen gebruik heeft gemaakt van den tijd, die aan hem om te laden, hetzij bij de chertepartij, of bij de wet, is toegestaan, is de vervrachter ter zijner keuze geregtigd : Of tot de bij de chertepartij bepaalde schadeloosstelling, gedurende den tijd dat hij langer blijft liggen, of, zulks niet bepaald zijnde, tot het vorderen van schadeloosstelling, bij begrooting van deskundigen ; Of om het contract van bevrachting en vervrachting te houden voor verbroken, en van den bevrachter te vorderen de halve bedongen vracht, avarij en kaplaken ; Of om, driemaal vierentwing uren na gedane sommatie, zonder lading de reis, waarvoor het schip vervracht is, te ondernemen, en nadat dezelve 'voïbragt is van den bevrachter te vorderen zijne volle verdiende/vracht, en overligdagen, zoo die mogten hebben plaats gehad. 447. Wanneer de bevrachter slechts gedeeltelijk van 89 den tijd om te laden heeft gebruik gemaakt, heeft de vervrachter de keus ;na Of tot de schadelooststelllfjgen in het voorgaande artikel gemeld ; Of tot de reis met het gedeelte der lading, op den voet van het laatste lid van hetzelfde artikel. 448. Wanneer het schip, hetz^'met een gedeelte der lading, of ook wel geheel zonder lading, dé ffcis ondernomen heeft, is Uk vervrachter geregtigd om, wanneer gedurende de reis aan het schip eenig ongeval mogt overkomen, waardoor onkosten veroorzaakt worden, welke bij een volgeladen schip, bij wijze van avaiij-grosse, zouden moeten gedragen worden, twee derden van het beloop dier kosten van den bevrachter te vorderen over het niet geladene. 449. De vervrachter of de schipper is geregtigd tot de helft van de vracht bij de chertepartij' bedongen, wanneer de bevrachter, vóór dat de overligdagen een begin genomen hebben, zonder iets te hebben ingeladen, de reis opzegt. 450. De vervrachter vermag, in de gevallen, waarin hij het regt heeft met een gedeelte der lading of zonder lading te vertrekken, tot zekerheid van de vracht en van de avarij-grosse, andere koopmanschappen door denschipper te doen innemen, zonder toestemming van den bevrachter. In dit geval wordt de bevrachter geregtigd tot het voordeel van de vracht van die andere koopmanschappen, en ontslagen van het dragen in de avarij van dezelve. 451. Wanneer de bevrachter meer goederen inlaadt dan bij de chertepartij bepaald is, is de vetvrachter geregtigd tot de vracht van het meer geladene, in evenredigheid van den bij het contract bedongen prijs. 452. De vervrachter, ten tijde bij het contract bepaald, het schip niet in gereedheid hebbende, of niet dadelijk ter inlading in orde leverende, is aan den bevrachter gehouden tot vergoeding van kosten, schade en interesten. 453. De bevrachter is gehouden aan den vervrachter of den schipper alle papieren en documenten te leveren, bij de wet tot het vervoeren van goederen vereischt, en zulks binnen tweemaal vierentwintig uren na de inlading, indien deswege niet anders is overeengekomen. 90 Bij gebreke hiervan is de bevrachter tot vergoeding van kosten, schade en interesten gehouden, en kan de vervrachteïnfrf de schipper bovendien, door den regter, naar omstandigheden, worden gemagtigd, om die goederen te mogen lossen. 454. Bij hét aanleggen van een schip op stukgoede«IbfeStaat het den vervrachter of schipper vrij te bepalen, hoe lang hij in lading zal liggen. Deze tijd verstreken zijnde, is de schipper verpligt met den eersten goeden wind, getij en gelegenheid te vertrekken, tenzij hij zich omtrent het verder vertoeven met de inladers konde verstaan. 455. Een schip op stukgoederen zijnde aangelegd, zonder dat de tijd van in lading liggen is bepaald, staat het *M#n iniader vrij, zonder betaling van de vracht, doch tegen teruggave van de door den schipper geteekeude cognoscernej»jten, en tegen voldoenden borgtogt voor alle namaning, bpjkiien een of meer van dezelve mogten verzonden zijn,' en tegen voldoening der onkosten op de lading en lossing gevallen of bevallen, zijn goed wederom te lossen. indien echter het schip reeds over de helft .geladen was, is de scjdpper gehouden om, acht dagen na aan hem gedane sommatie, bij den eersten goeden wind, getij en gelegenheid, te vertrekken, indien de meerderheid der inladers zulks begeert, zonder dat, in het laatste geval, eenig iniader zijne koopmanschappen kan terugnemen. 456. Wanneer een schip, bij deszelfs vertrek, gedurende de reis, of op de plaats der ontlading, door schuld of nalatigheid van den bevrachter of eenen der inladers opgehouden wordt, is de bevrachter of zoodanige iniader gehouden te vergoeden de kosten, schade en interesten, zoo aan den vervrachter en schipper, Jals aan de verdere inladers daardoor veroorzaakt, waarvoor de ingeladen koopmanschappen verbonden zijn. 457. De vervrachter of schipper is gehouden tot vergoeding van kosten, schade en interesten aan den bevrachter of aan de inladers, indien het schip door schuld of nalatigheid der eerstgemelden gearresteerd of opgehouden is, bij het vertrek, gedurende de reis, of op de plaats der ontlading. 91 458. Indien de vervrachter door de schuld of nalatigheid van den schipper te dien opzigte schade lijdt, verhaalt hij zich op denzelven. 459. Een bevrachter of iniader, buiten kennis en toestemming van den schipper, goederen ladende, waarvan de invoer of uitvoer verboden is, of anderszins, buiten weten en toedoen van den schipper, bij het laden of lossen der goederen, op eene ongeoorloofde wijze te werk gaande, is verpligt het schip en den schipper en alle verdere belanghebbenden deswege schadeloos te houden, en, al wierden de goederen verbeurd verklaard, de volle bedongen vracht en avarij-grosse te betalen. 460. De bevrachter of iniader is, ingeval de schipper genoodzaakt is gedurende de reis het schip te laten vertimmeren, gehouden de vertimmering af te wachten, of des verkiezende de lading, tegen voldoening van de geheele vracht en de verschuldigde avarij-grosse, en onder de bepalingen bij artikel 494 voorgeschreven, naar zich te nemen. Hij is, gedurende den tijd der vertimmering, geene vracht verschuldigd, indien het schip bij de maand vervracht is, noch vermeerdering van vracht, indien de vervrachting voor de reis geschied is. Wannner het schip niet mogt kunnen worden vertimmerd, is de schipper gehouden, voor zijne rekening, en zonder verhooging van vracht te mogen eischen, een ander schip of andere schepen te huren, om de lading naar de bestemmingsplaats t? vervoeren. Indien de schipper geen ander schip of,'schepen, op de plaats of nabijgelegen plaats, heeft kunnen bekomen, is hem de vracht niet /verder verschuldigd dan in evenredigheid van de reeds afgelegde reisi M In dit laatste geval blijft de zorg voor de verdere vervoering der goederen aan elk der inladers overgelaten ; onverminderd de verpligting van den schipper om hen niet alleen van den staat der zaken te doen kennis dragen, maar ook om alle tusschentijds vereischt wordende maatregelen, tot behoud der lading, in het werk te stellen. Alles, tenzij door partijen anders mogt zijn bedongen. 461. De bevrachter is geene vracht verschuldigd, en heeft regt tot schadevergoeding, wanneer het blijkt, dat het 02 schip, ten tijde van het ondernemen der reis, buiten staat was om dezelve te lAinnen doen. Zoodanig bewijs wordt toegelaten, niettegenstaande en tegen de certiftcaten van onderzoek vóór het vertrek. 462. Indien de schipper zich, naar aanleiding van artikel 354, in de noodzakelijkheid heeft bevonden goederen te verkoopen, is de vracht van die goederen verschuldigd, bij behouden aankomst van het schip, geheel, en, bij verongelukking van hetzelve, naar evenredigheid der afgelegde reis. 463. De vracht is mede verschuldigd van de goederen, die tot algemeen behoud over boord zijn geworpen, in zooverre de verdeeling tot het dragen der schade, door de werping veroorzaakt, volgens dit Wetboek plaats moet hebben. 464. Van goederen door schipbreuk, stranding of door andere overmagt vergaan, of door zeeroovers of vijanden genomen, is geene vracht verschuldigd. De bevrachter kan zelfs de teruggave vorderen van hetgeen op rekening is betaald, indien het tegendeel nLetJs. bedongen. 465. Schip en lading gerantsoeneerd of vrijgekocht, of goederen, na schipbreuk, geborgen zijnde, is, voor zooverre dèreps niet kan worden ten einde gebragt, de vracht verschuldigd tot de plaats, waar het schfp genomen of de schipbreuk geledenrJs, in evenredigheid «ft* bedongen vracht De vrflgekochte of gerantsoeneerde goederen ter plaatse der bestemming door den schipper bezorgd wordende, heeft de vervrachter of de schipper regt tot de geheele vracht. In de gevallen, bij het eeiste en tweede lid van dit artikel voorzien, draagt de vemrrachter of de schipper in den losprijs of in het bergloon, bij wijze van avarijtgroBSe. *i 466. Van goederen, tot de lading van een schip behoord hebbende, die, buiten eenig toedoen van den schipper, hetzij in zee of langs stranden, worden opgevischt en geborgen, en vervolgens aan de belanghebbenden uitgeleverd, tffieene vracht verschuldigd. 467. De vervrachter of de schipper is geregtigd om den bevrachter of den geconsigneerde der lading tot lossing te noodzaken, tegen de betaling der aan hem verschuldigde 93 vracht en avarij, wanneer de tijd om te lossen, bij de chertepartij of; bij de wet bepaald,rf«prloopen is. 468. Indien de ligdagen verstóeléèftf'iijn, of er verséMl over de lossing ontstaat, is de vervrachter of de schipper bevoegd, na bekomen geregtelijke autorisatie, de lading te lossen, en die, onverminderd zijn regt op dezelve, onder beivaring van eensn daartoe benoemden parso3n te stellen. 469. De vervrachter of schipper vermag, voor de vracht, onkosten en avarij-grosse, de goederen niet aan boord te houden.' Hij heeft regt om den opslag en de bewaring onder eenen derde te vorderen, tot dat de vracht, onkosten en arvarij-grosse zijn voldaan, en, indien de goederen bederfelijk zijn, kan kif derzelver verkoop vorderen. Indien de avarij-grosse niet spoedig kan begroot worden, heeft hij regt om te voederen, dat eene billijke som, ter bepaling van den regter, daarvoor inmiddels onder geregtelijke bewaring gesteld worde. 470. Indien de schipper de goederen heeft gelost, zonder zich de vracht, averij- en andere kosten te laten voldoen, of zonder te hebben gebruik gemaakt van de behoedmiddelen, bij te wetten van de losplaats veroorloofd, verliest hij zijne aanspraak op den bevrachter of iniader, indien deze doet blijken, dat hij het beloop daarvan met den ontvanger der goederen heeft verrekend, of dat hij; uithoofde van het faillissement van laatstgemelde, hetzelve niet zoude kunnen terugerlangen. 471. De geconsigneerde weigerig ziinde om de goederen te onvangen, is de vervracHjter of de schipper bevoegd, op autorisatie van den regter, de goederen, ten beloope van de vracht, onkosten en avarij, gedeeltelijk of, zulks noodig zijnde, geheel te verkoopen; mits hij het overige brenge onder geregtelijke bewaring, en behoudens zijn verhaal, voor het te kort komende, op den bevrachter of iniader. 472. De vervrachter of de schipper is voor de vracht, onkosten en avarij bevoorregt op de ingeladen goederen vóór alle andere schuldeischers, gedurende twintig dagen na de aflevering, wanneer dezelve in geene derde hand zijn overgegaan. 94 478. In alle gevallen, waarin de vracht voor getal, maat of gewigt bedongen is, heeft de vervrachter het regt om de telling, meting of weging, dadeljjk bij de lossing, te vorderen. 474. Wanneer, in het geval bij het voorgaande artikel vernield, de goederen ongeteld, ongemeten of ongewogen van boord worden geleverd, is de ontvanger van dezelve bevoegd om, zelfs door de getuigenis van de personen, welke hij tot afhaling en opslag heeft in het werk gesteld, van de eenzelvigheid van het goed, het getal, de maat of het gewigt te doen blijken. 475. Beschadiging, bederf, roof of vermindering van het ingeladen goed vermoed wordende, is de schepper en de geconsigneerden of de belanghebbenden, ieder voor zich, bevoegd om een geregtehjk onderzoek, bezigtiging en de begrootfag van schade, vóór of bij de lossing, te vorderen. Deze vordering door den schipper gedaan wordende, benadeelt zulks hem niet in zijne middelen van verdediging. 476. De goederen duor den schipper van boord geleverd zijnde op eene quitantie of afgeteekend cognoscement, waarbij vermeld wordt, dat dezelve in eenen beschadigden, bedorven, beroofden of verminderden staat zijn gelost, is de geconsigneerde geregtigd om van de gesteldheid door eene geregtelijke bezigtiging te doen blijken, mits de bezigtiging gevraagd worde binnen tweemaal vierentwintig uren na de aflevering. 477. De beschadiging of vermindering uiterlijk niet zigtbaar>lijnde, kan de geregtelijke bezigtiging met wettig gevolg gedaan worden, nadat de goederen onder beheer van den ontvanger of geconsigneerdetslijn gebragt; mijt? zaiks mede geschiede binnen tweemaal vierentwintig uren na de lossing, en dat van de eenzelvigheid van het goed, volgens het voorschrift van artikel 474. of op eenige andere in regten voldoende wijze, kunne blijken. 478. De vervrachter en de schipper van hunne zijde aan het contract van bevrachting voldaan hebbende, kan de bevrachter nimmer vermindering van de bedongen vracht vorderen. 479. De iniader kan, in geen geval, de goederen voor de vracht abandonneren. 95 Echter kunnen vaten, met vloeibare stuffen gevuld geweest, en gedurende de reis geheel ot bijna ledig geioopen zijnde, voor de vracht, avarij en onkosten geabandonneerd worden. 480. Vreemde schepen binnen de kolonie bevracht wordende, zijn zoowel de schippers als de schepen, en, de bevrachting van dezelve buiten de kolonie gedaan zijnde, de schippers, met betrekking tot de lossing, in alles, waarvan de uitvoering binnen de kolonie gedaan moet worden, aan dit -Wetboek onderworpen. 481. De regterlijke magtiging tot lossing, opslag onder derden, verkoop en bezigtiging der goederen, en tot begrooting van schade en schadeloosstelling, waarvan in deze afdeeling de rede is, wordt verleend door den president van het hof van justitie, en, ter plaatse waar het hof niet gevestigd is, door den kantonregter. DERDE AFDEELING. Van de ontbinding der contracten van bevrachting. 482. De overeenkomst van bevrachting is van regtswege ontbonden, zonder dat de partijen eenige vracht of schadevergoeding van elkander te vorderen hebben, indien vóór het begin der reis eene der volgende omstandigheden plaats heeft: lo. Dat het uitloopen van het schip door overmagt belet wordt, om het even of hetzelve bevracht zij, teneinde eene lading uit de koionie te vervoeren, of dat het, buiten de kolonie liggende, door ingezetenen der kolonie bevracht en vervracht zij; 2o. Dat er verbod van uitvoer bestaat uit de plaats van het vertrek van het schip, of verbod van invoer op de plaats van deszelfs bestemming, hetzij van alle, hetzij van een gedeelte der goederen; bij eene en dezelfde chertepartij vermeld. Ingeval het verbod* slechts een gedeelte der lading betreft, zal het den iniader vrijstaan de overeenkomst te doen voortduren, mits den vervrachter schadeloos stellende; 3o. Dat de handel is verboden met het land, werwaarts het schip bestemd is. 97 te doen opslaan, totdat de reis kan vervorderd of andere bestellingen gemaakt worden. De kost- en maandgelden van het scheepsvolk, de huur der pakhuizen en verdere onkosten, door de ophouding veroorzaakt, worden door den bevrachter en vervrachter gedragen, bij wijze, van avarij-grosse. Indien het schip nog onbeladen is, komen twee derden van die kosten voor rekening der bevrachters; 2o. Indien het schip alleen onvrij is, wordt het contract voor de nog niet afgelegde reis, op de vordering der vervrachters, vernietigd. Het schip beladen zijnde, betaalt de vervrachter of de schipper de kosten op het laden en lossen gevallen, en heeft alleen het regt tot de vracht der bereids afgelegde reis, de overligdagen en avarijgrosse ; 3o. Indien integendeel het schip vrij, en de lading alleen onvrij is, en de bevrachter het schip niet verkiest te beladen, vermag de schipper zonder lading te vertrekken, en de verdere reis, waartoe het schip vervracht is, te vervorderen ; na afloop van de reis zal aan hein of aan den vervrachter de volle bedongen vracht betaald worden. Ten opzigte van de schade en onkosten, tot het innemen van eene andere lading, en het voordeel van de vracht daaruit voortkomende, zijn de bepalingen van de artikelen 448 en 450 toepasselijk. 486. Een schip binnen de kolonie of elders liggende, en bevracht zijnde om met ballast naar eene andere plaats te stevenen, teneinde aldaar voor eene reis beladen te worden, ter landingsplaats aangekomen zijnde, en door oorlog belet wordende de reis te volbrengen, wordt, bijaldien het schip, of schip en lading beide, onvrij zijn, het contract voor vernietigd gehouden, zonder dat de wederzijdsche partijen eenige aanspraak op elkander hebben. De lading alleen onvrij zijnde, worden de contractanten van elkander ontslagen door betaling van de halve bedongen vracht. ln 487. Indien de handel verboden wordt met het land, 98 werwaarts tfrt schip onder; tÉtM was, en heteélve dus genoodzaakt wordt met de lading terug te *fcê¥en, is niets meer verschuldigd dan de vracht van de heenreis, schoon het scM^'voor uit- en thuis-varen vervracht was. 488. Iridien de reis van een schip, hetzij vóór den aanvang, hefztj gedurende dezelve, door embargo of door eenen anderenjmaatregel van hooger hand, buiten schuld van den schipper, eigenaar of bevrachter, of door andere óvermagt, tijdelijk wordt belet, blfjven de overeenkomsten standhouden, zonder dat er over en weder eenige schadevergoeding verschuldigd is. De bevrachter is voorden tijd, dat het schip daardoor wordt opgehouden, geene vracht verschuldigd, indien hetzelve bij de maand is vervracht, noch vermeerdering van vracht, indien de vervrachting voor de reis heeft plaats gehad. De iniader vermag, gedurende dit beletsel, zijne koopmanschappen, op 4fjhe eigene kosten, doen ontladen, mits dezelve wederom inladende, of den vervrachter of schipper schadeloos stellende. 489. Alle bepalingen van deze afdeeling zijn ook toepasselijk op bevrachting met stukgoederen. VIERDE AFDEELING. Van cognoscementen. 490. Het cognoscement houdt in : lo. Den naam van den bevrachter, of van den iniader; 2o. De opgaaf van dengene, aan wien de goederen verzonden worden; 3o. Den naam en de woonplaats van den Schipper; 4o. Den naam en de soort van het schjp, mitsgaders de plaats waar hetzelve te huis behoort; 5o. Den aard, de hoeveelheid, de merken en de getallen der te vervoeren goederen; 6o. De plaats van het vertrek, en die der bestemming; 7o. Het bepaalde wegens de vracht; 8o. De onderteekening van den schipper en van den iniader, of van dengene, die voor hem de expeditie bezorgt. 49J. Het cognoscement kan houden aan order, aan toonder, of aan eenen bepaalden persoon. 99 Dat aan order kan worden overgedragen door middel van endossement. 492. Van elk cognoscement worden ten minste vier oorspronkelijke gemaakt: Een voor den bevrachter of iniader; Een voor dengene, aan wien de koopmansgoederen verzonden worden ; Een voor den schipper; .Een voor den scheepseigenaar of de reeders. Deze vier oorspronkelijke cognoscementen moeten, binnen vierentwintig uren na de inlading, onderteekend, en, tegen intrekking van de afgegeven recieven, worden uitgewisseld. 493. De schipper is niettemin gehouden aan den bevrachter of aan den iniader zoovele eensluidende cognoscementen te geven, als deze zal begeeren. 494. De bevrachters of inladers kunnen de ingeladen goederen niet wederom lossen, dan tegen teruggave van al de deswege door den schipper aan hen afgegeven cognoscementen. Wanneer een of meer der cognoscementen verzonde» zijn, mag de lossing niet gedaan worden dan op eene regterlijke magtighig, na onderzoek van zaken, en onder behoorlijke borgstelling van den iniader wegens alle namaning der verzonden cognoscementen; in alle gevallen tegen betaling van de volle vracht der goederen door hem ingeladen, en de onkosten op de lossing en het wederstuwen van de overige lading te vallen; alles behoudens hetgeen in artikel 455 is bepaald. De magtiging wordt verleend door den president van het hof van justitie, en, ter plaatse waar het hof niet gevestigd is, door den kantonregter. 495. Het cognoscement, in den voorschreven vorm opgemaakt, heeft kracht van bewijs tusschen al de bij de inlading belanghebbende partijen, en tusschen hen, die aandeel in de lading hebben, en de verzekeraars, behoudens aan laatstgemelden het bewijs van het tegendeel. 496. De schipper heeft het regt om, wanneer de ingeladen goederen niet toegeteld, toegewogen of toegemeten 100 op het cognoscement aan te teekenen, dat hem de soort, het getal, het gewigt of de maat onbekend zijn. 497. Indien de schipper kan bewijzen, dat de hoeveelheid goederen, in het cognoscement vermeld, niet in het schlf) heeft kunnen worden geladen, geldt dat bewijs wel tegen den aflader, doch hij is niettemin gehouden den geconsigneerde schadeloos te stellen, bijaldien deze, op grond van het cognoscement, aan den aflader meer heeft betaald of voorgeschoten dan het schip heeft ingehouden ; behoudens des schippers verhaal op den aflader. 498. Ingeval van verschil van cognoscementen van eene en dezelfde lading, heeft het regelmatigste de voorkeur. 499. Wanneer onderscheidene personen ieder houders zijn van een cognoscement van hetzelfde goed, is hij tot den voorloopigen opslag bij voorkeur geregtigd, die houder is van een cognoscement, hetwelk direct op zijnen naam staat, boven dengene, die slechts een cognoscement aan order of aan toonder bezit. 500. Al de cognoscementen van hetzelfde goed respectievelijk op de namen van derzelver onderscheidene houders staande, of alle aan order of toonder zijnde, moet de uitspraak van den regter, bij artikel 494 aangewezen, beslissen, wie van hen tot den voorloopigen opslag geregtigd is. 501. Indien de schipper kennis draagt, dat er meer dan één houder van een cognoscement van hetzelfde goed is, of dat er beslag op het goed is gelegd, vermag hij niet te lossen, zonder magtiging van den bij het vorige artikel bedoelden regter. Hij is bevoegd, in die gevallen, autorisatie van den regter te vragen om, onverminderd een ieders regt, het goed op te slaan onder zoodanige bewaring, als de regter zal bepalen. 503. Alle belanghebbenden, en ook de benoemde bewaarder, hebben het regt, indien de goederen, hetzij uit hunnen aard, hetzij uithoofde van den staat waarin zij zich bevinden, aan bederf onderhevig zijn, van den bij artikel 494 aangewezen regter den verkoop van dezelve te vorderen. De opbrengst van dien vervangt, na aftrek van de 101 onkosten, de plaats van het goed, en moet in geregtelijke bewaring worden gebragt. 503. Geen arrest of verzet van derden, die geene houders van cognoscementen zijn, kan den houder van een cognoscement beletten, dat hij den opslag en verkoop geregtelijk vordere; behoudens het regt van den arrestant, of die het verzet gedaan heeft, op de opbrengst van den verkoop. VIJFDE AFDEELING. Van passagiers op buitenlandsche zeereizen. 504. Indien wegens het bedrag van het vervoergeld van eenen passagier geene overeenkomst mogt zijn gemaakt, zal hetzelve door den regter, desnoods na verhoor van deskundigen, worden bepaald. 505. Indien, terwijl het schip zeilree ligt, de passagier zich niet aan boord begeeft, of zich daarvan, zonder de toestemming des schippers, verwijdert, is deze bevoegd om weg te zeilen, en desniettemin het volle vervoergeld te vorderen. 506. De passagier mag, zonder toestemming van den schipper, zijn regt, uit de gesloten overeenkomst voortspruitende, niet aan eenen derde overdoen. 507. Indien de passagier, vó5r den aanvang der reis, mogt zijn overleden, is slechts de helft van het vervoerloon verschuldigd. ib'stggtten, onder het bedongen vervoergeld, de kosten van onderhoud begrepen zijn, wordt in dat geval, door den regter, desnoods na verhoor van deskundigen, het bedrag van het vervoerloon bepaald. 508. Indien, hetzi^vóór het vertrek van het schip, hetzij gedurende de reis, door overmagt, of uit oorzaak buiten toedoen van den schipper of de reederij, de reis van het schip verbroken of gestaakt wordt, zijn de passagiers en schipper, zonder eenige vergoeding, van elkander ontslagen. Bij staking eener aangevangen reis, zijn de passagiers tot betaling van het vervoergeld, naar gelang der afgelegde reis, gehouden. 110 deren, volgens eene billijke begrooting, vermoedelijk op de plaats, alwaar de overgaaf gedaan is, zijn waardig geweest. 550. De geschillen over hulploon en bergloon worden beregt als volgt: Indien het schip naar de kolonie is bestemd, door den regter der plaats van de bestemming; Indien het schip uit de kolonie naar elders is bestemd, door den regret der plaats, alwaar het schip de eerste goederen heeft ingenomen, of vanwaar het schip in ballast is vertrokken ; of door den regter der woonplaats van den "•cnoldenaar, ter keuze van den aanlegger; Indien het schip, zonder naar de kolonie bestemd te zijn, naar herwaarts is gekomen, door den regter der plaats, waar het schip is gestrand of binnengebragt, of, indien het schip verloren is, waar de goederen zijn gered. Indien de bestemming van zoodanig schip door den schipper is veranderd naar eenige haven of plaats binnen de kolonie, is de bepaling hierboven, omtrem>sca?p*ttrtaan herwaarts bestemd, toepasselijk. 551. Alle bedingen of acetoorden wegens hulp- of bergloonen, hetzij op zee, hetzij bfistranding, metieliippers, bevelhebbers of eigenaars, ten opzigte van in nood zijnde schepen $f,goederen gemaakt, kunnen door den regter gewijzigd of vernietigd worden. Nogtans zal het aan ieder vrijstaan, nadat het gevaar voorbij is, over het bergloon of hulploon in der minne te handelen en overeen te komen. Zoodanige overeenkomsten zijn echter niet verbindend voor eigenaars, geconsigneerden of assuradeurs, zoo zij tot dezelve geene toestemming gegeven hebben. ACHTSTE TITEL. Van bodemerij. 553.r vBodemerij is eene overeenkontWffti&lschen eenen geldschieter en eenen geldopnemer, waarbij eene som gelds wondt opgeschoten, met beding van premie, en onder verband van schip of goed, of van belde, met datgevolg.dat, indien het verbondene, geheel of gedeeltëlijk, door toavaj-* len op zee, vergaat of vermindert, de geldscnMt«rv«ijn regt 111 op de opgeschoten penningen en op de premie verliest, voor zooverre dit een en ander niet op hetgeen overblijft kan worden verhaald, maar, indien het verbondene behouden ter plaatse zijner bestemming aankomt, de hoofdsom, benevens de premie, moet betaald worden. 553. De overeenkomst van bodemerij moet schriftelijk worden opgemaakt. Dezelve bevat: Den naam van den geldschieter, en van den geldopnemer; De ter leen verstrekte hoofdsom, en de premie, die men overeenkomt om voor het gevaar van de zee te betalen ; De voorwerpen, die voor de geldleening bijzonderlijk verbonden zijn; De namen van het schip en den schipper; Of de geldleening plaats heeft voor eene of meerdere reizen, voor welke reis, en voor welken tijd; De tijd der teruggave van het opgenomen geld ; De plaats en den dag, op welken de bodemerij is aangegaan. 554. Alle bodemerijen moeten, binnen acht dagen na derzelver onderteekening, worden ingeschreven ter griffie van het kantongeregt, onder welks ressort zij zijn aangegaan. 555. Zonder dat aan de vereischlen bij de twee voorgaande artikelen voldaan zij, wordt het contract voor geene bodemenf gehouden, en is de geldschieter alleen tot de hoofdsom met de wettelijke interesten, onder persoonlijk verband van den geldopnemer, geregtigd. 556. Alle bodemerij brie ven kunnen, indien zij aan order houden, aan derden worden overgedragen, door middel van endossement, in denzelfden vorm als wisselbrieven. In dit geval treedt de geëndosseerde in de plaats van den endossant, zoo in de baten als schaden, zonder dat de endossant tot eenigen verderen of anderen waarborg, ge)-, houden is, dan dien van het bestaan der bodemerij. ooWffii De geidleeningen op bodemerij kunnen gedaan worden onder verband: 112 Van het casco en de kiel van het schip ; Van de takeiage en het verdere scheepstuig; Van het oorlogstuig en de victualie ; Van de lading; Van al deze voorwerpen gezamenlijk, of ieder afzonderlijk ; Van een bepaald gedeelte van elk derzelve; Van de vrachtpenningen en de verwacht Wordende winst, doch met inachtneming der bepalingen van artikel 561. 558. Indien eene bodemerij is gesloten onder verband van het schip, zonder verdere aanduiding, is de takeiage en verder scheepstuig, mitsgaders het oorlogstuig, daaronder begrepen. 559. Alle geldopneming op bodemerij, aangegaan voor eene som, te boven gaande de waarde der voorwerpen waarop zij gevestigd is, kan nietig verklaard worden, ten verzoeke van den geldschieter, indien bewezen wordt, dat er aan de zijde van den geldopnemer bedrog plaats heeft. Indien er geen bedrog heeft plaats gehad, is de overeenkomst bestaanbaar tot het beloop van de waarde der voorwerpen, voor de opgeschoten som verbonden; het meerdere van de opgenomen som wordt, met de wettelijke interesten, teruggegeven. 560. Geen geld mag op bodemerij geschoten worden aan matrozen of zeelieden op hunne soldijen of reisgelden. 561. Geen geld mag op bodemerij worden geschoten op de te verdienen vracht alleen, op de verwacht wordende winst alleen, of uitsluitend op beide voormelde voorwerpen gezamenlijk. In deze gevallen, en in die van bet vorige artikel, heeft de geldschieter alleenlijk regt op de teruggave der hoofdsom, zonder interesten; 562. Geldleening op bodemerij door den schipper binnen de kolonie gesloten, zonder schriftelijke bewilliging der aldaar gevestigde eigenaars, of buiten de kolonie, zonder dat aan de formaliteiten bij artikel 354 voorgeschreven is voldaan, geeft geene aanspraak op voorregt dan voor het aandeel, hetwelk deuschipper in het verbonden voorwerp zoude mogen hebben. 113 563. De aandeelen der scheepseigenaars, die, na de vereischte geregtelijke aanmaning, hunne verschuldigde bijdragen niet hebben opgebragt om het schip uit te rusten, zijn ook verbonden voor de geldleeningen tot vertimmering en tot aankoop van levensmiddelen, zelfs op de woonplaats der nalatigen, zonder hunne bewilliging, gedaan. 564. De gelden, ten behoeve van de laatste seis, van het schip opgenomen, worden betaald bij voorrang boven de schuld voor nog onbetaalde kooppenningen, en boven de gelden voor eene vorige reis geleend. De geiden, gedurende de reis en ten behoeve derzelve, uit noodzakelijkheid door den schipper opgenomen, zijn bevoorregt boven die, welke vóór het vertrek van het schip opgenomen waren ; en indien verscheidene geldopnemingen gedurende dezelfde reis door hem gedaan zijn, is de laatste leening altijd boven de voorgaande bevoorregt. Bodemerijschulden, op eene en dezelfde reis, in dezelfde noodhaven, gedurende hetzelfde oponthoud, aangegaan, hebben onderling gelijk regt. 565. De geldschieter bij wege van bodemerij oa koopmanschappen, geladen in het schip bij contract uitgedrukt, draagt het verlies der koopmanschappen niet, al zijn zij zelfs door gevaren van de zee verongelukt, zoo de goederen in een ander schip zijn overgeladen, tenware bewezen worde, dat die overlading door overmagt veroorzaakt was. 566. Ingeval van bodemerij op goederen vóór het aangaan der reis, moet zulks zoo op de cognoscementen als op de manifesten worden aangeteekend, met mvoeging lÜh^vien de schipper, ter bestemde losplaatsen, kennis van de behouden aankomst geven moet. Bij gebreke van dien is de geconsigneerde, die, zich op het bekomen cognoscement verlatende, acceptatie van wissels gedaan of penningen voorgeschoten heeft, boven den houder van zoodanigen bodemerijbrief bevoorregt. Ook kan de schipper, onbewust aan wien hij kennis van zijne aankomst geven moet, de goederen, bij gebreke van de hierboven gevorderde aanteekening, doen lossen, zonder zich daardoor eeni^szins aan den houder van den bodemerijbrief, in dat geval, aansprakelijk te stellen. 567. Die met bodemerij bezwaarde goederen te kwader 114 trouw heeft .gsJqfiWen nadeele van den houder van den bodemerijbrief, wordt daardoor voor de voldoening van de bodemejflschuld persoonlijk aansprakelijk. 568. Wanneer het contract van bodemerij geene bijzóndere bepalingen inhoudt, begint het gevaar van de zee voor den geldschieter: Ten opzigte van het verbonden schip, en deszelfs tuigage, oorlogstuig en victualie, van het oogenblik, dat Hetzelve is onder zeil gegaan, en het eindigt op het tijdstip, waarop het schip ter plaatse zijner bestemming het anker heeft laten vallen of vastgemaakt is; Ten opzigte van de goederen, zoodra dezelve in het schip of in de vaartuigen, die de goederen aan boord moeten brengen, geladen zijn, en, indien de bodemerij op reeds geladen koopmanschappen gedurende de reis is aangegaan, van den dag, waarop het contract is gesloten. In de beide laatste gevallen eindigt het gevaar, zoodra de goederen ter bestemder plaatse zijn gelost of hadden behooren gelost te worden. 569. Indien, na het sluiten van een bodemerijcontract, de reis van het verbonden schip en goederen niet voortgaat! kan de geldschieter zijn opgeschoten geld, benevens de wettelijke interesten, bij voorregt terugeischen, zonder de premie, tenware het gevaar, naar aanleiding van het vorige artikel, reeds voor deszelfs rekening was begonnen, in welk geval hij regt op de premie heeft. 570. De geldopnemer is persoonlijk voor de hoofdsom, en de premie verantwoordelijk, wanneer de reis door zijn toedoen Óf met zijne toestemming is veranderd, of wanneer het verpande schip of goed door inwendjg bederf, of door toedoen, schelmerij, moedwil of nalatigheid van den geldopnemer, vermindert, verergert of vergaat. 571. Wanneer de verbonden voorwerpen geheel verloren, of genomen en voor goeden prijs verklaard «ijn, en het verlies of de neming door een onvoorzien toeval of overmagt heeft plaats gehad, gedurende den tijd en op de reis waarvoor het geld geschoten is, kan de opgeschoten som niet worden teruggevorderd. Indien een gedeelte van de verbonden voorwerpen 115 behouden wordt, heeft de geldschieter daarop regt van verhaal, doch niet verder dan hetzelve strekken kan. 572. Bodemerij uit noodzakelijkheid gesloten draagt, indien bet tegendeel niet uitdrukkelijk is bedongen, geene andere avarij dan de schade, die uit het verlies of uit de vermindering naar aanleiding van artikel 552 voortvloeit. 673. De geldopnemer moet, ingeval het verbonden schip of goed eenige ramp ondergaat, of genomen wordt, zoodra hij zulks verneemt, daarvan aan den geldschieter doen kennis dragen. Onverminderd de verpligting van den schipper, bij den derden titel van dit boek omschreven, moet de geldopnemer, indien hij zich bij het verpande bevindt, alle naarstigheid aanwenden om hetzelve, ten koste van het voorwerp, te redden; bij nalatigheid in beide gevallen, is hij tot schadevergoeding gehouden. 574. Die bij stranding of schipbreuk van een verpand schip schulden betaalt, welke vóór eenen houder van eenen bodemerijbrief zouden gaan, treedt van regtswege in het voorregt van den oorspronkelijken schuldeischer. NEGENDE TITEL. Van verzekering tegen de gevaren der zee, en die der slavernij. EERSTE AFDEELING. Van den vorm en den inhoud der verzekering. 575. Behalve de vereischten, bij artikel 240 vermeld, moet de polis uitdrukken : lo. Den naam van den scUpper, dien van het schip, met vermelding van deszelfs soort, en, bij verzekering van het schip, de opgave, of hetzelve van vuren hout is, of de verkering, dat de verzekerde van die omstandigheid onkundig is; 2o. De plaats, waar de goederen zijn ingeladen, ol moeten ingeladen worden ; 3o. De haven, vanwaar het schip heeft. moeten ver! 'trekken, of moet vertrekken ; 116 4o. )TDe havens, of de reeden, waar het moet laden of ontladen; 5o. Die, waar het moet inloopen ; 60. De plaats, vanwaar het gevaar voor rekening van den verzekeraar begint te loopen ; 7o. De waarde van het verzekerde schip. Alles behoudens de uitzonderingen, in dezen titel voorkomende. 576. De zeeassurantie heeft bijzonderlijk tot onderwerp : Het casco en de kiel van het schip, ledig of geladen, gewapend of niet, alleen of tezamen met anderen varende; Het tuig en de takeiage; Het oorlogstuig; Mondbehoeften, en in het algemeen alles wat het schip, tot het in zee brengen toe, gekost heeft; De op bodemerij geschoten penningen, en de premie ; De ingeladen goederen; Verwacht wordende winst; De te verdienen vrachipenningen ; Het gevaar der slavernij; Bij eene verzekering op het schip, zonder verdere aanduiding, wordt daaronder verstaan het casco en de kiel, het tuig, de takeiage en het oorlogstuig. 577. Verzekering kan gedaan worden op het geheel of op een gedeelte der voorwerpen, gezamenlijk of afzonderlijk; ' In tijd van vrede of in tijd van oorlog, vóór of gedurende de reis van het schip; 5<;iv*6or de heen- en terugreis, voor een van beiden, voor de geheide reis, of voor eenen bepaalden tijd; Voor alle zeegevaren; Op goede en kwade tijdingen. > 578. Indien de verzekerde onkundig is, in welk schip verwacht wordende goederen zullen worden geïaden, zal de vermelding van den schipper of van het schip niet borden vereischt, mits bij de poüs verklaring worde gedaan 118 3o. Op schepen of goederen, waarop de volle waarde vroeger op bodemerij is geschoten ; 4o. Op voorwerpen, waarin, volgens de wetten en verordeningen, geen handeljnag worden gedreven ; en 5o. Op de schepen, welke tot vervoer der voorwerpen, in no. 4 vermeld, zijn gebruikt. 583. Op schepen of goederen, waarop niet de volle waarde of bodemerij is geschoten, mag alleen de meerdere waarde, mitsgaders hetgeen als bijdrage in de avarij, bij behouden aankomst, zoude moeten betaald worden, verzekerd worden. 584. Wanneer op gedeeltelijk met bodemerij bezwaarde voorwerpen ook verzekering voor het overige is genomen, wordt, ingeval van abandonnement aan den verzekeraar, het bedrag van het geborgene tusschen den bodemerijgever en den verzekeraar, in verhouding van hun wederzijdsch belang, gedeeld. Indien echter in dit geval de bodemerij uit noodzakelijkheid is gesloten, gaat de bodemerij vóór de verzekering. 585. Verzekering op het casco en de kiel van het schip kan gedaan worden voor de volle waarde van het schip, nevens al deszelfs toebehoorene ,en alle onkosten, tot in zee toe. 586. Verzekering mag gedaan worden op schepen en goederen, welke reeds vertrokken of vervoerd waren van de plaats, vanwaar het gevaar voor rekening van den verzekeraar zoude beginnen te loopen; mits in de polis worde uitgedrukt, hetzij het juiste tijdstip van het vertrek des schips of der vervoering der goederen, hetzij de onwetendheid van den verzekerde te dien3QOzigi^,i," in allen gevalle moet, op straffe van nietigheid, in de polis worden uitgedrukt de laatste tijding, die de verzekerde van het schip of van de goederen bekomen heeft, en, indien de verzekering voor rekening van eenen derde geschiedt, de dagteekening van den order- of adviesbrief, of de uitdrukkelijke vermelding, dat de verzekering, zonder lastgeving van den belanghebbende, plaats heeft. 587. Indien de verzekerde, bij de polis, de bij het voorgaande artikel bepaalde verklaring van onwetendheid doet, en het naderhand blijkt, dat de verzekering gedaan 119 is, nadat de schepen vertrokken waren van de plaats, vanwaar het gevaar voor rekening van den verzekeraar zoude beginnen te loopen, moet, ingeval van schade, de verzekerde, op de vordering van den verzekeraar, -zijne verklaring van onwetendheid met eede bevestigen. 588. Indien in de polis, noch van het vertrek van het schip, noch van de onwetendheid deswege melding is gemaakt, wordt zulks gehouden voor eene erkenning, dat hetzelve, bij het afgaan van den laatsten post, die vóór het sluiten der polis is aangekomen, of, alwaar geene geregelde posten zijn, bij de laatste bekwame gelegenheid om tijding over iè brengen, nog was liggende ter plaatse, vanwaar hetzelve moest vertrekken. 589. Indien verzekering is gedaan op schepen, welke nog niet op de plaats zijn, vanwaar het gevaar moet beginnen, of die tot het aannemen der reis of tot het innemen der lading nog niet gereed zijn, of op goederen, die niet terstond kunnen geladen worden, is de verzekering nietig, tenware die omstandigheid in de polis vermeld zij, of daarbij, zij opgegeven, dat de verzekerde daarvan geene kennis draagt, met vermelding van den advies- of orderbrief, of de verklaring, dat die niet bestaat, mitsgaders in allen gevalle van de laatste tijding, die hij van het schip of van het goed bekomen heeft. De verzekerde en diens lasthebber zijn, ingeval van schade, verpligt om, op de vordering van den verzekeraar, hunne onwetendheid met eede te bevestigen. 590. In eene verzekering op bodemerij moet de hoeveelheid der geleende geldsommen en van de bodemerijpremie, ieder afzonderlijk, in de polis vermeld worden; zulks niet geschied zijnde, wordt het daarvoor gehouden, dat de bodemerijpremie niet verzekerd is. 691. Verzekering op bodemerij is niet bestaanbaar, wanneer de polis niet inhoudt: Den naam van den geldopnemer, al ware deze ook de schipper; Den naam van het schip, waarmede de reis zal gedaan worden, en dien van den schipper; De plaats der bestemming; De vermelding of het geld in eene ladingsplaats, of in 120 eene noodhaven, voor noodige reparatiën of andere noodzakelijke onkosten, verstrekt is. 692. Wanneer de schipper, op reis zijnde, genoodzaakt geweest-' is geld op bodemerij te nemen, kan de geldschieter zoodanige bodemeïf-laten verzekeren, al ware er veolÉff eene verzekei ing van het verbodemde voorwerp gedaan. 593. Wanneer een reeds verzekerd schip of reeds verzekerde koopmanschappen, zonder noodzakelijkheid, en alleen in het belang van den geldopnemer, door bodemerij verbonden worden, treedt de geldschieter in de regten, die de geldopnemer jegens den verzekeraar zoude hebben gehaflf ten beloope van de geleende som. 594. Indien echter de geldschieter geene kennis heeft gedragen van de gesloten verzekering, en hij zulks met eede bevestigt, zijn de verzekeraars op de bodemerij niet ontslagen, doch is de verzekerde, ingeval van schade, verpligt aan ben af te staan die regten, die hij op de verzekeraars van het schip of van de goederen, uit kracht der wettelijke indeplaatsstelling, zoude hebben. Ingeval de geldschieter de verzekeraars op schip of lading onmiddellijk aanspreekt, zijn die op de geschoten penningen ontslagen, tegen teruggave der premie. 595. Goederen mogen verzekerd worden voor de volle waarde, welke dezelve hebben ten tijde en ter plaatse der verzending, met alle onkosten tot aan boord, de premie va ft verzekering daaronder begrepen, zonder dat eene afzonderlijke begrooting van ieder voorwerp kan gevormd worden. 596. De werkelijke waarde der verzekerde goederen mag verhoogd worden met de vracht, inkomende regten en andere onkosten, welke bij de behouden aankomst noodzakelijk moeten worden betaald, mits daarvan melding in da polis worde gemaakt. 597. De verhooging bij het voorgaande artikel omschreven is niet verbindend, indien het verzekerde ter bestemder plaats niet aankomt, voor zooverre daardoor de betaling van de vracht* inkomende regten en andere onkosten geheel of ten deele vervalt. Maar indien de vracht, volgens overeenkomst met den schipper vóór zijn vertrek gemaakt, heeft moeten vooruit 121 betaald worden, blijft de verzekering te dien aanzien stand grijpen; ingeval van ramp, of schade, moet de daadzaak der vooruitbetaling bewezen worden. 598. Verzekering op verwacht wordende winst moet afzonderlijk bij de polis begroot worden, met bijzondere opgave, op welke goederen dezelve wordt gedaan; bij gebreke hiervan, is de verzekering nietig. Indien de waarde van het verzekerde in het algemeen is uitgedrukt, met stellige bepaling, dat al hetgeen de waarde der goederen te boven gaat voor verwacht wordende winst zal worden gehouden, is de verzekering geldig voor de waarde der verzekerde voorwerpen ; doch zal bet overschietende worden herleid tot de bewijsbare hoegrootheid der verwacht wordende winst, berekend naar den maatstaf bij de artikelen 604 en 605 vermeld. 599. Vrachtpenningen kunnen voor bus vol beloop worden verzekerd. 600. Het schip vergaande of strandende, wordt de verzekering ingekort, voor zooveel het beloop betreft van hetgeen de schipper of de eigenaar van het schip, door dat ongeval, voor gage of soldij aan het scheepsvolk, en andere onkosten, welke bij behouden aankomst moeten betaald worden, niet of minder schuldig is. 801. Verzekering tegen slavernij wordt gedaan tot eene bepaalde som, voor welke de persoon, die in slavernij gebragt, en wiens vrijheid verzekerd is, mag vrijgekocht worden. Het onderscheid tusschen den rantsoenprijs en de verzekerde som komt ten voordeele van den verzekeraar ; en, ingeval eene grootere som dan die, bij de overeenkomst bepaald, tot het vrijkoopen vereischt wordt, volstaat hij met de voldoening der in de polis uitgedrukte som, TWEEDE AFDEELING. Van de begrooting der verzekerde voorwerpen. 603. De volle waarde op de kiel of het casco van een schip verzekerd zijnde kan, hoezeer bevorens getaxeerd, door geregtelijke uitspraak, desnoods na berigt van deskundigen, nader bepaald of verminderd worden: 122 nelo/Titidien hettschip bij dêi^êlis is getaxeerd naar den inkoopprijs",' of naar hetgeen hetzelve van boöWèft, gekost heeft, en hettelve, hetzij door ouderdom] hetzij door het afleggen van vele reizen, reeds minder waarde had; 2o. Indien het BOjiip, voor onderscheidene reizen zijnde verzekerd, na eene of meer reizen te hebben afgen legd, en uit dien hoofde vracht te hebben verdiend, vervolgens op eene der verzekerde reizen vergaat. 603. Indien de verzekering gedaan is voor de terugreis uiteen land, waar handel alleen bij Wljlje van ruiling plaats heeft, wordt de begrooting van de waarde der verzekerde goederen berekend op den voet van hetgeen de in rttHÜag gegeven goederen gekost hebben, met^èijvoeging van de transportkosten. 604. Verwacht wordende winst wordt bewezen door erkende prijscouranten, of, bij gebreke daarvan, door eene begrootiog van deskundigen, waaruit blijkt van de winst, welke de verzekerde goederen, bij behoren aankomst, na het afleggen eener gewone reis, redelijkerwijze, op de plaats der bestemming, zouden Rebben opgeleverd. 605. Indien uit de prijscouranten of uit de begrooting van deskundigen blijkt, dat, bij behouden aankönist, de winst minder zoude hebben bedragen dan de som, die de verzekerde bij de polis had opgegeven, ',#fttstaat de verzekeraar met de betaling van dat mindere. HijYis niets verschuldigd, indien de verzekerde voorwerpen geene winst hoegenaamd zouden hebben opgebragt. 606. Het bedrag der vrachtpenningen wordt bewezen door de chertepartij of de cognoscementen. Bij gebreke van chertepartij en cognoscementen, of indien hèt goederen geldt aan de scheepseigenaars zelve toebehoorende, wordt het bedrag der vracht door deskundigen begroot. DERDE AFDEELING. Van het begin en het einde van liet gevaar. 607. Bij verzekering op het schip, begint het gevaar voor delf verzekeraar te loopen van het oogenblik, dat de schipper een begin heeft gemaakt' ifiet het laden van koop- 124 zijn aangekomen, of zooveel eerder als de vracht'betalende goederen en koopmanschappen tfullen zijn ' gelost. De bepaling van artikel 612 is ook ten deze toepasselijk. 614. Bij verzekering op eene bodemerij, begint en eindigt h*t gevaar voor den verzekeraar te loopen op het oogenblik, dat het ^gevaar des geldschieters begint en eta' digt volgens de wet, of volgens een aan den verzekeraar bekend gemaakt beding. 615. Wanneer de reis gestaakt wordt, nadat een verzekeraar heeft begoanen gevaar te loopen, biSft het gevaar in, eene verzekering op goederen loopen vijftien dagen, en in eene verzekering op het schip eenentwintig dagen, nadat de staking der reis heeft plaats gehad, of zooveel korter als de laatste goederen of koopmanschappen gelost z^L^ 616. De tijd van den aanvang en het eindigen van het gevaar op verwacht wordende winst staat gelijk met den daartoe voor goederen bepaalden tijd. 617. Het staat, in alle verzekeringen, aan de wederzjdsche partijen vrij, om bij de polis andere bedingen, rn^f^*schip; Alle regtsvordering terzake van schade, door aanzeilen, overzeil*^ aandrijven of aanvaren veroorzaakt. De eerstgemelrie verjaring begint te loopen van den dag der levering van de voorwerpen, of van het voltooijen des werks, en de laatstgemelde van dien der plaats gehad hebbende gebeurtenis. 719. Door verloop van vijf jaren verjaart: Alle regtsvordering, voortspruitende uit eenen bodemerijbrief, of uit eene polis van verzekering. Die verjaring begint te loopen van den dag der gesloten overeenkomst. 149 Li Ï20. Alle aanspraak, tusschen de belanghebbenden, tot den omslag bij wege van avarij-grosse, vervalt twee jaren na het eindigen der reis. l^bJMt' De voorrang op schepen, vrachtpertnlngen en goederen, uithoofde vart' bodemerijschuld, verva(l«na verloop, van zes maanden na de aankomst des schips, ter plaatse waar de reis eindigt, indien de bocJèmfcrlJtyrief verleden is in Nederlandsch, Fransch of Britsch Giuffna, op een der West-Indische eilanden, of op eenige plaats behoorende tot de staten van Amerika aan den Atlantischen Oceaan tusschen Britsch Guyana en Noord-Amerika; na verloop van een jaar, indien dezelve is verleden,ln eenig ander dan de hierboven opgenoemde gedeelten van het vaste land of de eilanden van Amerika, op het vaste land of de eilanden van Europa, in de Levant, aan de noordelijke of westelijke kusten van Afrika tot aan de Kaap de Goede Hoop en deze daaronder begrepen, of op de eilanden van Afrika bewesten dat werelddeel gelegen; en na verloop van twee jaren, in alle andere gedeelten der wereld. Bij oorlog ter zee wordt de termrjtp'verdubbeld. 722. Alle aanspraak tegen den schipper en de verzekeraars wegens schade, aan de ingeladen goederen overgekomen, vervalt, indien zij, zonder bezigtiging en begrooting der schade, op de wijze bij de wet voorgeschreven, zijn aangenomen, of, ingeval niet uiterlijk van de schade bleek, de bezigtiging en de begrooting niet heeft plaats gehad binnen den tijd bij de wet bepaald. 723. De bepaling van artikel 1994 van het Burgerlijk Wetboek is toepasselijk op de verjaring, in de artikelen 717, 718 en 719 vermeld. DERTIENDE TITEL. Van de schepen en vaartuigen, welke de kusten, rivieren m en binnenwateren bevaren. 1,1 W4. Ten aanzien van schepen en vaartuigen, welke BiWiftsluiting gebruikt worden tot de scheepvaart langs de kusten van Nèderlandsch, Britsch en Fransch Guyana, en tot die op de rivieren en binnenwateren der kolonie, gelden de navolgende bepalingen. 160 725. De voorsebriften van den eersten-jflilel van dit boek zijn ook op dezelve toepasselijk, behoudens de navolgende wijzigingen : lo. Dat de bepaling van het tweede lid van artikel 291, mitsgaders van «Jikel 294, worden beperkt tot de in het voorgaande artikel genoemde kustvaartuigen* welke de grootte hebben van meer dan tien lasten ; 2o. Dat de bevoorregte schulden, welke op de opbrengst der in het vorige artikel vermelde schepen en vaartuigen kunnen worden verhaald, zijn de na te meldene, in de orde waarin dezelve geplaatst zijn: a. De berg-, hulp- en loodsloonen; b. De tonnen-, baken,- vuur- en andere havengelden ; c. De legger-, bewaarder- en sjouwergelden; d. De huur van pakhuizen of van bergplaatsen, om het scheepstoebehoorenende gereedschappen te plaatsen; e. De gages van denschipper en het scheepsvolk. Het voorregt, bij litt a, b, c, d, en e verleend, kan niet worden ingeroepen na verloop van drie maanden, te rekenen van den dag, dat de schuld is opvorderbaar geweest; ƒ. De noodige leveringen en reparatie aan het schip of vaartuig en deszelfs gereedschappen gedaan, gedurende drie jaren, te rekenen van den dag, dat de reparatie is volbragt; g. De schuldvordering wegens den aanbouw van het schip, benevens de renten van de drie laatste jaren ; h. De schade en interesten van inladers wegens het niet, of niet behoorlijk, uitleveren van de door hen ingeladen koopmanschappen, en die, welke, door ontrouw of schuld van den schipper of het scheepsvolk, aan de goederen veroorzaakt zijn ; , 3o. Dat, indien de opbrengst van het schip of vaartuig Èlfi B IJ L A Q E B. BESLUIT Tan 25 Mei 1886 (O. B. No. 17), gewijzigd bij besluit van 27 Maart 1919 (Ü. B. No.29), houdende bepaling van de wijze van handelen met het nagelatene door schepelingen, in het geval bedoeld aan het slot van art. 427 van het Wetboek van Koophandel. IN NAAM DES KONINGS ! DE GOUVERNEUR VAN SURINAME, Overwegende, dat ter uitvoering van art. 427 van het Wetboek van Koophandel, het noodig is, het navolgende vast te stellen; Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, besloten: Art. 1.') De schippers, eigenaars of boekhouders der koopvaardijschepen zullen de nagelaten goederen, gelden en verdiende gages van zoodanige schepelingen, welke gedurende de reis overleden of achtergebleveiraljn, wanneer de erfgenamen of rechthebbenden niet dadelijk te vinden' zijn, doen overbrengen in de consignatiekas, met inachtneming van het bepaalde in het Bestuit, houdende aanwijzing der plaats tot het ontvangen van consignatien. Voor zooverre het nagelatene geheel of gedeeltelijk mocht bestaan uit andere voorwerpen dan gereede penningen, zullen die voorwerpen, in het voorgestelde geval, op de wijze bij de Administratie gebruikelijk, in het openbaar verkocht en de opbrengst daarvan in de consignatiekas gestort worden. Art. 2. Voor zooverre de overledene of achtergeblevene schepelingen, buitenlanders of vreemdelingen mochten geweest zijn, behoorende tot een land, van hetwelk een Consul of ander Agent zich in de kolonie bevindt, zal van het overlijden of achterblijven, aan dien Consul of Agent worden kennis gegeven door den Commissaris van politie, indien het vaartuig te Paramaribo aankomt, en elders, door den eerst aanwezenden ambtenaar ter plaatse van aankomst, opdat het overlijden of achterblijven ter kennis der belanghebbenden worde gebracht en deze ') Het eerste lid van dit Artikel is gewijzigd bij Art. 1 van het Besluit van 27 Maart 1919 (G. B. No. 29). 156 daardoor tot het doen der vereischte reclames in staat worden gesteld. Art. 3. De Commissaris van politie of de in art. 2 bedoelde ambtenaar, zal mede aan den ambtenaar, te wiens kantore de consignatie moet geschieden, doen toekomen een uittreksel uit de monsterrol voor zooveel betreft de overledene of achtergeblevene schepelingen en zal daarbij vermelden of de erfgenamen of recbroebihenden al dan niet bekend zijn, en wie als zoodanig zijn opgegeven. Art. 4. Insgelijks zullen in de consignatiekas worden overgebracht, alle van vroegeren fl|a nog aanwezige gelden en goederen van den voorzegden aard, naar welke door de ambt«M»CJ|j(met de consignatie belast, de vereitthte nasporingen zullen worden gedaan; zullende alle authoriteiten daaromtrent aan die ambtenaren op hunne aanvrage alle mogelijke inlichtingen geven. Art. 5. Dit besluit treedt in werking op den dag der afkondiging. Gegeven te Paramaribo, den 25sten Mei 1886. H. j. Smidt. De Gouvernements-Secretaris, W. TONCKENS jlz. Uitgegeven 29 Mei 1886. De Gouvernements-Secretaris, W. TONCKENS jlz. 4$7 BIJLAGE C. BESLUIT van 18 April 1911 (Gh B. No. SOA), ter uitvoering van de artikelen 533 en 535 van het Wetboek van Koophandel. IN NAAM DER KONINGIN ! DE GOUVERNEUR VAN SURINAME, Overwegende, dat ter uitvoering van de artikelen 533 en 535 van het Wetboek van Koophandel, het noodig is het navolgende vast te snellen; Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, besloten : Art. 1. (1) Het beheer der strandvonderij behoort in elk aan zee gelegen district aan een strandvonder. (2) Als strandvonder treedt op de Districts-Commissaris. Art. 2. (1) De gevallen, waarin de strandvonder zich het beheer van gestrande schepen en goederen moet aantrekken, zijn uitsluitend die, vermeld bij artikelen 533 en 534 van het Wetboek van Koophandel. (2) Desniettemin doet hij, wanneer zoodanige schepen en goederen aan wal worden gebracht in tegenwoordigheid van den Schipper, bevefcebber-eigenaar der/lading of geconsigneerde, zich zoodra mogelijk, als strandvonder kennen en draagt hij zoo dit wordt begeerd, zorg voor het verleenen van de noodige hulp en redding,,. Art. 3. De Strandvonder houdt het oog, of doet het oog houden op de stranden in zijn district. Hij zorgt dat hetgeen krachtens het Wetboek van Koophandel onder zijn beheer behoort daaraan niet worde onttrokken. Hij waakt tegen ontvreemding of verduistering der onder zijn beheer zijnde goederen en doet in elk bijzonder geval daarvan zoo spoedig mogelijk een inventaris opmaken. Een afschrift van dezen inventaris wordt per eerste gelegenheid aan den Controleur der Belastingen toegezonden. / Inhoud van het Wetboek van Koophandel. Algemeene bepaling blz. 3 Eerste Boek. Van den koophandel In het algemeen» I Titel. Van kooplie^n en van daden van koophandel . . blz. 3 H „ Van koopmansboeken ...,.„ 4 III „ Van vennootschap van koophandel . „ 6 IV ,, Van kassiers „ 14 V „ Van commissionnairs, expediteurs, voer¬ lieden, en van schippers, de kusten, rivieren en binnenwateren bevarende „ 14 Vi „ Van wisselbrieven ....».„ 19 VII „ Van orderbriefjes of promessen aan or¬ der ; van assignatiën, en van kassiersen ander papier aan toonder . „ 39 VIII „ Van reclame of terugvordering in zaken van koophandel „ 44 IX „ Van assurantie of verzekering in het al¬ gemeen „ 47 X „ Van verzekering tegen dé gevaren van brand, tegen die waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zijn, en van levensverzekering „ 54 Tweede Boek. Van de regten en verpiigtingen uit scheepvaart voortspruitende. I Titel. Van zeeschepen. ..... blz* 58 II „ Van eigenaars, medereeders, en van boek¬ houders van schepen „ 61 III „ Van den schipper * 65 IV „ Van het huren van scheepsofficieren en scheepsgezellen, en derzelver regten en pligten „ 75 V Van bevrachting en verhuring van schepen, van chertepartijen en cognoscementen, en van passagiers . „ 86 VI „ Van schade door het overzeilen, aart- zeilen, aanvaren en aandrijven veroorzaakt blz. 103 VII „ Van schipbreuk, stranding en zeevonden „ 105 VIII „ Van bodemerij ,110 IX „ Van verzekering tegen de gevaren der zee, en die der slavernij . . . „ 115 X „ Van verzekering tegen de gevaren van den vervoer te lande, langs de kusten, en op de rivieren en binnenwateren . ,, 135 XI „ Van avarijen . . „ 136 XII „ Van het tenietgaan der verbindtenissen in den zeehandel. 0"f'. 148 XIII „ Van de schepen en vaartuigen, welke de kusten, rivieren en binnenwateren bevaren ,149 Derde Boek, Van de voorzieningen, ingeval van onvermogen van kooplieden .... blz. 153 Bijlagen tot het Wetboek van Koophandel. A. Besluit van 27 April 1869 (G. B. No. 23), ter uitvoering van art. 378 van het Wetboek van Koophandel, betreffende de monstering van scheeps-officieren en scheepsgezellen . . blz. 154 B. Besluit van 23 Mei 1886 (G. B. No. 17), gewijzigd bij besluit van 27 Maart 1919 (G. B. No. 29), houdende bepaling van de wijze van handelen met het nagelatene door schepelingen, in het geval bedoeld aan het slot van art. 427 van het Wetboek van Koophandel „ 155 C. Besluit van 18 April 1911 (G. B. No. 30A), ter uitvoering van de artikelen 533 en 535 van het Wetboek van Koophandel . . . . • , „ 157 1919. No. 40. GOUVERNEMENTSBLAD VAN DE KOLONIE SURINAME. R E S Opü TIE ran 11 April 1919 No. 1290, bevelende de plaatsing in pft Gouvernementsblad van den geldenden tekst van het Wetboek van Koophandel', voor de kolonie Suriname en van de ukvoeringsbesluifèn daarvan. DE GOUVERNEUR VAN SURINAME, Gelezen .... (enz.); Overwegende: dat het Wetboek van Koophandel voor de kolonie Suriname, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 4 September 1868 No. 17 (G. B. No. 14), verschillende wijzigingen en aanvullingen heeft ondergaan bij de verordeningen van : 5 Augustus 1886 (G. B. No. 36), 5 Augustus 1886 (G. B. No. 37) en 16 Januari 1909 (G. B. No. 21); en bij de Koninklijke besluiten van : 14 October 1910 No. 47 (G. B. 1911 No. 4) en 16 Mei 1914 No. 12 (G. B. No. 27); dat hierdoor de raadpleging van dat Wetboek wordt bemoeilijkt; dat bovendien het noodige aantal exemplaren van bedoeld Wetboek niet beschikbaar is; dat het daarom wenschelijk is den thans geldenden tekst van meerbedoeld Wetboek, met bijvoeging van de uitvoeringsbesluiten als bijlagen, in één geheel samen te vatten en dit in het Gouvernementsblad te doen opnemen. Bepaalt: dat het Wetboek van Koophandel voor de kolonie Suriname, gelijk het luidt na de daarin aangebrachte wijzigin- 2 gen en aanvullingen, nevens een extract uit deze resolutie, in zijn geheel en met bijvoeging van den geldenden tekst der uitvoeringsbesluiten daarvan, in het Qouvernementsblad zal worden geplaatst. Paramaribo, 11 April 1919. S/TAAL. Uitgegeven den 'lrlden April 1919. De wd. Gouvernements-Secretaris, i rCaKHOUT. 3 Wetboek van Koophandel, gelijk het luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen en aanvullingen bij de verordeningen van : 5 Augustus 1886 (G. B. No. 36), 5 Augustus 1886 (G. B. No. 37) en 16 Januari 909 (G. B. No. 21), en bij de Koninklijks besluiten van : 14 October 1910 No. 47 (G. B. 1911 No. 4) en 16 Mei 1914 No. 12 (G. B. No. 27). WETBOEK VAN KOOPHANDEL. Algemeene bepaling. Art. 1. Het Burgerlijk Wetboek is, voor zooverre daarvan bij dit Wetboek niet bijzonderlijk is afgeweken, ook op zaken van koophandel toepasselijk.... Behalve de bewijsmiddelen, bij dit en bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen, zal, in zaken van koophandel, het bewijs door getuigen, in alle gevallen, en zonder aanzien van den aard of het bedrag des onderwerps, worden toegelaten, tenware, bij dit Wetboek, een bepaald middel van bewijs bij uitsluiting is voorgeschreven. Eerste Boek. Van den koophandel in het algemeen. EERSTE TITEL. Van kooplieden en van daden van koophandel. 2. Kooplieden zijn diegenen, welke daden van koophandel uitoefenen, en daarvan hun gewoon beroep maken. 3. Door daden van koophandel verstaat de wet, in het algemeen, het koopen van waren, om dezelve weder te verkoopen, in het groot of in het klein, hetzij ruw, hetzij bewerkt, of om alleen het gebruik daarvan te verhuren. 4. Onder daden van koophandel begrijpt de wet insgelijks : 4 lo. Den commissiehandel; 2o. Alles wat tot den wisselhandel betrekking heeft, zonder onderscheid welke personen zulks ö&k moge aangaan, en hetgeen orderbriefjes betreft, alleenlijk ten opzigie van kooplieden; 3o. De handelingen van kooplieden, bankiers, kassiers, houders van administratie-kantoren van publieke fondsen, zoo ten laste van het Koningrijk en zijne koloniën of overzeesche bezittingen als van vreemde mogendheden, allen in hunne betrekking als zoodanig; 4o. Alles wat betrekking heeft tot amnemingen tot het bouwen, herstellen en uitrusten van schepen, alsmede het koopen en verkoopen van schepen voor de vaart, zoo binnen als buiten de kolonie; 5o. Alle expeditiën en vervoer van koopmanschappen ; 60. Het koopen en verkoopen van scheepstuigage en scheeps-mondbehoeften; 7o. Alle reederijen, verhuringen of bevrachtingen van schepen, mitsgaders bodemerijen en andere overeenkomsten betreffende den zeehandel: 80. Het aangaan van huur van schippers, stuurlieden en scheepsgezellen en derzeiver verbindtenissen, ten dienste van koopvaardijschepen; 9o. De handelingen van factoors, cargadoors, convooiloopers, boekhouders en andere" bedienden van kooplieden, terzake van den handel van den koopman, in wiens dienst zij werkzaam zijn ; lOo. Alle assurantiën. 5. De verpligtingen ontstaande uit het aanzeilen, overzeilen, aanvaren of aandrijven; uit hulp of redding en berging bij schipbreuk, stranding of zeevonden; uit werping en uit avarij, zijn zaken van koophandel. TWEEDE TITEL. Van koopmansboeken. 6. Elk koopman is verpligt dagboek te houden, waarin,, van dag tot dag, naar orde des tijds, zonder witte vak- 5 ken, tusschenregels of kantteeker.ingen, moeten worden aangeteekend zijne inschulden en schulden, de ondernemiitgeii in zijnen handel, de trekkingen, acceptatiën of endossement ten van wissers en andere handelspapieren, zijne verbindtenissen, en, in het algemeen, alles wat hij ontvangt en uitgeeft, van welken aard het ook zij; alles onverminderd zoodanige verdere boeken als in den koophandel gebruikelijk zijn, doch waarvan het houden door de wet niet geboden wordt. 7. Hij is verpligt de brieven, welke hij ontvangt, te bewaren, en van diegene, welke hij afzendt, een kopieboek te houden. 8. Hij is verpligt alle jaren, binnen de zes eerste maanden van elk jaar, eer.en staat en balans op te maken, in een afzonderlijk daartoe bestemd register in te schrijven, en eigenhandig te onderteekenen. 9. De kooplieden zijn gehouden hunne boeken dertig jaren lang te bewaren. 10. Indien de handeling niet geheel ontkend, of het bestaan derzelve in het algemeen bewezen wordt, leveren rigtig gehouden koopmansboeken, desgevorderd met eede gesterkt of door den dood bevestigd, het bewijs op tusschen kooplieden wegens zaken hunnen handel betreffende, ten aanzien van den tijd der handeling en der levering, de hoedanigheid, de hoeveelheid en den prijs der goederen, behoudens tegenbewijs; ook de kopieboeken van brieven, righg gehouden, kunnen door den regter als middel van bewijs worden aangenomen. 11. Men kan niemand noodzaken 'om zijne boeken, balansen, en verdere daartoe betrekkelijke papieren, open te leggen, dan alleen ten behoeve van hem, die als erfgenaam, als belanghebbende in eene gemeenschap, als vennoot, als aansteller van factoors of bewindvoerders, daarbij een regelregt belang heeft, en eindelijk ingeval van faillissement. 12. In den loop van een regtsgeding kan de regter, op verzoek van eene der partijen, of zelfs van ambtswege, de openlegging der boeken bevelen, teneinde daarvan inzage of een uittreksel te doen nemen, voor zooveel het punt in geschil betreft. 6 Ingeval die boeken zich bevinden op eene andere plaats dan die, waar de regter, voor welken de zaak hangt, gevestigd is, staat het hem vrij den plaatselijken regter op te dragen om van dezelve boeken inzage te nemen, en van zijne bevinding een verbaal op te maken en over te zenden. 13. Hij, die nalaat aan het regterlijk bevel te voldoen tot het openleggen zijner boeken, of wel, die weigert dezelve open te leggen, indien de tegenpartij zich aan dezelve wil gedragen, doet daardoor een vermoeden in zijn nadeel ontstaan. In beide gevallen kan de regter aan de tegenpartij den eed opleggen, alware er geen ander bewijs aanwezig. DERDE TITEL. Van vennootschap van koophandel. EERSTE AFDEELING. Algemeene bepalingen. 14. De wet erkent drie soorten van vennootschappen van koophandel: De vennootschap onder eene firma; De vennootschap bij wijze van geldschieting, anders compagnieschap en commandite genaamd; De naamlooze vennootschap. 15. De verbindtenissen van vennootschappen van koophandel worden geregeerd door de overeenkomsten der paTrtijen, door de bijzondere wetten van den koophandel, en door het burgerlijk regt. TWEEDE AFDEELING. Van de vennóiMschap onder eene firma, en van die bijwijze van geldschieting of en commandite genaamd. lt>. De vennootschap onder eene firma is diegene, welke twee of meer personen aangaan, teneinde onder eenen genieenschappelijken naam koophandel te drijven. 17. Elk der vennooten, die daarvan niet is uitgesloten, is bevoegd ten name der vennootschap te handelen, gelden uit te geven en te ontvangen, en de vennootschap aan derden, en derden aan de vennootschap te verbinden. 7 Handelingen, welke niet tot de vennootschap betrekkelijk zijn, of tot welke de vennooten volgens de overeenkomst onbevoegd zijn, worden onder deze bepaling niet begrepen. 18. In vennootschappen onder eene firma is elk der vennooten, wegens de verbindtenlssen der vennootschap, hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk», jij 19. De vennootschap bij wijze van geldschieting, anders en commandite genaamd, wordt aangegaan tusschen eenen persoon, of tusschen meerdere hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten, en een of meer andere personen als geldschieters. Eene vennootschap kan alzoo te gelijker tijd zijn eene vennootschap onder eene firma, ten aanzien van de vennooten onder de firma, en eene vennootschap bij wijze van geldschieting, ten aanzien van den geldschieter. §0. Behoudens de uitzondering, in het tweede lid van artikel 30 voorkomende, mag de naam van den vennoot bij wijze van geldschieting in de firma niet worden gebezigd. Deze vennoot mag geene daad van beheer verrigten of in de zaken van de vennootschap werkzaam zijn, zelfs niet uit kracht eener volmagt. Hij draagt niet verder in de schade dan ten beloope der gelden, welke hij in de vennootschap heeft ingebragt of heeft moeten inbrengen, zonder dat hij immer tot teruggave van genoten winsten verpligt zij. 21. De vennoot bij wijze van geldschieting, die de beja|lingen van het eerste of van het tweede lid van het vorige artikel overtreedt, is wegens al de schulden en verbindtenissen van de vennootschap hoofdelijk voor bet geheel aansprakelijk. 22. De vennootschappen onder eene firma moeten worden aangegaan bij authentieke of bij onderhandsche akte, zonder dat het gemis eener akte aan derden kan worden tegengeworpen. 23. De vennooten onder eene firma zijn verpligt de akte, in de daartoe bestemde registers, te doen insch/ijw.' ven, ter griffie van het kantongeregt, in de plaats of plaatsen waar de vennootschap is gevestigd. 24. Het staat echter aan de vennooten onder eene 8 firma vrij, om de akte slechts bij uittreksel te doen inschrijven, mits dat uittreksel in authentieken vorm vervat of door al de vennooten onderteekend zij. 25. Een iegelijk kan de ingeschreven akte of derzelver uittreksels inzien, en daarvan, te zijnen koste, afschrift bekomen. 26. Het ufftrêksel, bij artikel 24 vermeld, moet inhouden : lo. Den naam, voornaam, het beroep en de woonplaats der vennooten onder de firma; ■ 2o. De opgave der firma, met aanduiding of de vennootschap is algemeen, dan wel of zij zich tot eenigen bijzonderen tak van koophandel bepaalt, en, in het laatste geval, met aanduiding van dien bijzonderen tak; 3o. De aanwijzing der vennooten, die van de teekening der firma zijn uitgesloten; 4o. Het tijdstip, waarop de vennootschap begint en zal eindigen; 5o. En voorts, in het algemeen, zoodanige gedeelten der overeenkomst, welke ter bepaling van de regten van derden omtrent de vennooten moeten dienen. 27. De inschrijving zal moeten worden gedagteekend op den dag, op welken de akte of het uittreksel ter griffie gebrag t' ist^' 28. De vennooten zijn daarenboven verpligt om een uittreksel der akte, overeenkomstig het voorschrift van anncel 26, te doen bekend maken in een der binnen de kolonie verschijnende nieuwsbladen, alsmede door aanplakking aan het gebouw, waar de regter;',btj artikel 23 aangewezen, zijne zittingen houdt. 29. Zoolang die inschrijving en de bekendmaking niet zijn geschied, zal de vennootschap onder eene firma, ten aanzien van derden, worden aangemerkt als algemeen voor alle handelszaken, als aangegaan voor eenen onbepaalden tijd, en als geenen der vennooten uitsluitende van het regt om voor de firma te handelen en te teekenen. Ingeval van verschil tusschen het ingeschrevene en het bekend gemaakte,, werken alleen tegen derden zoodanige 9 beflaiirHjBn, welke, naar aanleiding van het vorige artikel, zijn bekend gemaakt. 30. De firma van eene ontbonden vennootschap kan, hetzij uit kracht der overeenkomst, hetzij indien de gewezen veongoto^Hiens naam in de firma voorkwam, daarin uitdrukkelijk toestemt, of, bij overlijden, deszelfs erfgenamen zich niet daartegen verzetten, door een of meer personen worden aangehouden, welke, ten blijke daarvan, eene akte moeten uitbrengen, en dezelve doen inschrijven en bekend maken, op den voet en wijze als bij de artikelen 23 en volgende is bepaald, en op de straffe bij artikel 29 vermeld. De bepaling van het eerste lid van artikel 20 is niet toepasselijk, indien de afgetredene, van vennoot onder eene firma, vennoot bij wijze van geldschieting is geworden. 31. De ontbinding eener vennootschap onder eene firma vóór den tijd bij de overeenkomst bepaald, of door afstand of opzegging tot stand gebragt, derzelver verlenging na verlóóp van het bepaalde tijdstip, mitsgaders éne veranderingen in de oorspronkelijke overeenkomst gemaakt, welke derden aangaan, zijn aan de voormelde inschrijving en bekendmaking onderworpen. Het nalaten daarvan heeft ten gevolge, dat de ontbinding, afstand, opzegging of verandering niet tegen derden werken. Bij verzuim van inschrijving en bekendmaking, ingeval van verlenging der vennootschap, zijn de bepalingen «martikel 29 toepasselijk. 32. Bij de ontbinding der vennootschap zullen de vennooten^, dierhet regt van beheer hebben gehad, de zaken der gewezen vennootschap moeten vereffenen in naam van s dezelfde.firma, tenzfv*tt$fc de trekker voor het ontbrekende gehoudtfl?' 92. Indien de betrokkene den wisselbrief niet heeft gwceptewd.njn de houdet verzuimd heeft denzelvenffidig te laten profiteren, is de trekker niettemin verpligt aan laatstgenielde af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de betrokkene van hem ttn vetvaldage heeft in handen gehad, en zulks tot het beloop van den wisselbrief.; en hij moet aan den houder, te diens koste, de noodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de trekker in staat van faillissement is verklaard, zijn de curators in zijnen boedel tot dezelfde verpligtingen gehouden, tenware dezen mogtenawtóeaen den houder als schuldeischer, voor het beloop van den wisselbrief, toe te laten. < 93. De houder van eenen geprotesteerden wisselbrief heeff in geen geval eenig regt op het fonds, dat de betrokkenë fan den trekker in handen heeft. IndWÓf de wisKelbrtef niet is'geaccepteerd, behooren die penningen, bij faillissement van den trekker, aan diens ÏJlOfiMu.i: Ingeval van acceptatie blijft het fonds, tot het beloop van den wisselbrief, aan den betrokkene, behoudens de verpligting van deze om jegens den houder aan zijne acceptatie te voldoen. 94. De Wisselbrief getrokken zijnde aan de order van eenen deïöe, alleen1 teneinde daarvan de betaling te vorderen, zoo is zulks, tusschen den trekker, of dengene voor 22 wiens rekening is getrokken, en den nemer, eene enkele lastgeving, waarin echter de bevoegdheid ligt opgesloten om den eigendom des wisselbriefs door endossement over te dragen. DERDE AFDEELING. Van het accepteren van wisselbrieven, en van den borgtogt aval genaamd. 95. Een wisselbrief moet bij de vertooning, immers uiterlijk binnen vierentwintig uren daarna, zonder onderscheid van Zon- of andere dagen, worden geaccepteerd* Indien de wisselbrief na dien termijn niet, met of zonder acceptatie, is teruggegeven, is degene, die denz«Jvrotest den wissel betaald heeft, verliest hij zijn verhaal tegen diegenen, die er belang bij zouden mogen hebben, dat de wissel behoorlijk tegen den oorspronkelijk betrokkene geprotesteerd was. 113. De betaling van eenen wisselbrief kan, onverminderd de acceptatie van den betrokkene, bovendien 26 verzekerd worden door eenen borgtogt aval genaamd. 114. Deze borgtogt wordt gesteld op den wisselbrief zeiven, of bij een afzonderlijk geschrift, zelfs bij eenen brief. 115. Dusdanige borg is (zoo geene andere overeenkomsten tusschen partijen gemaakt zijn) voor het geheel verbonden op dezelfde wijze, en kan tot de betaling genoodzaakt worden door dezelfde middelen, als de trekker en de endossanten. VIERDE AFDEELING. Van het endosseren van wisselbrieven. 116. De eigendom van wisselbrieven, betaalbaar aan order, kan, zoolang dezelve niet vervallen zijn, aan anderen door middel van endossement worden overgedragen. 117. Het endossement wordt op den wisselbrief, of deszelfs secunda, tertia enz., gesteld, en moet zijn gedagteekend en onderteekend. Hetzelve behelst den naam van den persoon, aan wien, of aan wiens order, de betaling moet geschieden» met bijvoeging van „genoten waarde" of van „waarde in rekening." Indien de waarde van eenen derde afkomstig was, wordt daarvan, met aanduiding van dien derde, melding gemaakt. 118. Het endossement de vereischten missende, bij het vorige artikel voorgeschreven, wordt tusschen den endossant en dengene, aan wien hij den wisselbrief heeft geëndosseerd, voor eene volmagt gehouden, strekkende om den inhoud des wisselbriefs, zelfs in regten, in te vorderen. Indien het endossement aan de order van den geëndosseerde is gesteld, heeft deze de bevoegdheid om den eigendom des wisselbriefs bij endossement over te dragen, behoudens zijne verantwoordelijkheid jegens zijnen lastgever. 119. Het endossement kan ook in blanco geschieden, door de bloote naamteekening van den endossant op den wisselbrief gesteld. Zoodanig endossement wordt gerekend de erkenning van genoten waarde te bevatten,en draagt den eigendom des wisselbriefs aan den houder over. 130. Een valsch endossement doet den eigendom van den wissbrief niet overgaan, maar alle latere endossementen vervallen, onverminderd de regtsvordering van den houder tegen al de teekenaars dier endossementen. ' 27 De endossementen, ouder dan het valsche, behouden derzelver kracht en waarde. 131. Het is verboden bij de endossementen eene vroegere dagteeking dan die, waarop men dezelve werkelijk onderteekent, uit te drukken, op straffe van vergoeding van kosten, schade en interesten, en onverminderd de openbare actie, indien daartoe gronden zijn. 133. Wisselbrieven, waarvan de vervaldag is verstreken, of die niet betaalbaar zijn gesteld aan order, zijn niet vatbaar voor endossement, maar de eigendom moet bij eene afzonderlijke akte van cessie, overeenkomstig de voorschriften van.' het Burgerlijk Wetboek, worden overgedragen. VIJFDE AFDEELING. Van de verbindtenis tusschen den trekker en den acceptant, tusschen den houder en den acceptant, en tusschen den houder en de endossanten. 133. Tusschen den trekker en den acceptant ontstaat uit den wisselbrief eene handeling van lastgeving, waarbij laatstgemelde zich verbindt denzelven op den vervaltijd aan den houder te voldoen. 134. Indien de wisselbrief voor rekening van eenen derde is getrokken, is deze alleen daarvoor aan den acceptant verbonden. 135. De trekker is verpligt aan den betrokkene tijdig kennis of advies te geven van den door hem getrokken wisselbrief, en, bij nalatigheid daarvan, gehouden tot vergoeding van de kosten, door weigering van acceptatie of betaling uit dien hoofde gevallen. 136. De trekker wordt geacht voor zijne eigene rekening te hebben getrokken, indien uit den wisselbrief, of uit den adviesbrief, niet blijkt, voor wiens rekening zulks is geschied. 137. De acceptatie geeft aan den houder het regt om de betaling des wisselbriefs van den acceptant te vorderen. 128. De acceptatie valsch zijnde, heeft elke houder verhaal op den trekker en de endossanten. 129. Allen, die eenen wisselbrief ge teekend, geaccep- 28 teerd of geëndosseerd hebben, zijn ieder voor het geheel verpligt den houder te waarborgen. 130. De bepalingen omtrent de gehoudenheid van den acceptant zijn ook toepasselijk op dengene, die den wisser ter eere, voor rekening van den trekker,, nemer of endossant, heeft geaccepteerd ; behoudens hetgeen bij artikel 112 is bepaald. 131. Indien, na de acceptatie van eenen wisselbrief, de trekker, uithoofde van de wanbetaling des acceptants, verpligt was denzelven in te trekken, heeft hij tegen deze eene regtsvordering, zoowel tot de verantwoording van het aan hem tot die betaling verstrekte fonds, als tot vergoeding der schade uit het niet volvoeren van den aangenomen last ontstaan. ZESDE AFDEELING. Van den vervaltijd en de betaling van wisselbrieven. 132. De wisselbrief, op tijd getrokken, is betaalbaar op den vervaldag. 133. De wisselbrief, op zigt getrokken, is betaalbaar op deszelfs vertooning. , 134. De termijn in eenen wisselbrief,uitgedrukt, welke op een of meer dagen, maanden of uso's na zigt getrokken is, begint te loopen op den eersten dag na dien, waarop de acceptatie of het protest van non-acceptatie gedaan is. 135. Door maanden verstaat men, zoowel bij wisselbrieven op zigt als op tijd getrokken, die der Gregoriaansche tijdrekening. Door uso's worden, ten aanzien van alle binnen de kolonie betaalbare wisselbrieven, verstaan dertig dagen, welke, ten aanzien van wisselbrieven niet op zfgJL getrokken, beginnen te loopen daags na derzelver dagteekening_ 136.4) Indien de betaaldag van eenen op tijd of op zekeren termijn na zigt getrokken wisselbrief invalt op eenen Zondag of op eenen daarmede gelijkgestelden dag, is dezelve betaalbaar op den eersten daafopvolgenden dag, welke'geeli' Zondag noch daarmede gelijkgestelde dag is. 4) Dit artikel is opnieuw vastgesteld bij Art. 1 van de Vötördening< Yön^»l#«Januari 1909 (G. B. No. 21). 29 Met den Zondag worden ten deze [gelijkgesteld de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paaseh- en Pinketebdag, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag en de verjaardag des Konings. 137. Wisselbrieven worden gehouden voor vervallen, zoodra de betrokkene is gefailleerd, en kunnen door den houder, des verkiezende, dadelijk van non-b*rfaling worden geprotesteerd. In dat geval kunnen de trekker of endosSftöten, aangesproken wordende, de betaling uitstellen tot den vervaldag ULdèn wissel uitgedrukt, mits inmiddels borg stellende volgens het bepaalde in artikel 159. 138. Een wisselbrief moet betaald worden in het geld daarbij uitgedrukt. Indien nogtang»dat geld geenen wettelijken koers in de kolonie had, zal, wanneer de koers niet bij den wisselbrief is geregeld, de betaling geschieden in geld wettigen koers in de kolonie hebbende, volgens den wisselkoers van den vervaltijd en van de plaats der betaling, en zoo daar geen wisselkoers bestaat, alsdan volgens dien van de handelplaats het naast gelegen bij die, waar de wisselbrief moet worden betaald. 139. Wanneer gedurende den looptijd des wisselbriefs de daarin uitgedrukte geldmunt, op hoog gezag, ter plaatse van de betaling, in waarde was vermeerderd of verminderd, zal de betaling, of zullen, ingeval van wanbetaling, de respectieve terugvorderingen tegen trekker en endossanten geregeld worde» naar de bepalingen van de arüfelen 1775 en 1776 van het Burgerlijk Wetboek. Dezelfde verordeningen gelden, wanneer de .waarde der geldmunt vermeerderd of verminderd mogt itfln vóór de trekking, zonder dat de trekker had kunnen kennis dragen van de verandering der waarde. 140. De betrokkene, den wisselbrief vóór den venjltfr tijd betalende of in disconto nemende, is verantwoojtfejiik voor de geldigheid der betaling. 141. De houder van*eenen wisselbrief kan niet genoodzaakt worden de betaling vóórdien vervaltijd te ontvangen. 142. De betaling van eenen wisselbrief op eenen se- 30 cunda, tertia, quarta, enz. gedaan is bestaanbaar, #anneer de tweede, derde, vierde, enz. inhoudt, dat deze betaling de kracht der overige te niet doet. 143. Die op eenen secunda, tertia, quarta wisselbrief, enz. betaalt, zonder tevens in te trekken den wisselbrief, waarop zijne acceptatie staat, wordt daardoor niet ontslagen met opzigt tot een ander, die houder van zijne acceptatie is; behoudens zijn verhaal op dengene, aan wien hij onverschuldigd heeft betaald. 144. Van eenen en denzelfden wisselbrief een prima, secunda, tertia, enz. gemaakt zijnde, en de betrokkene op meer dan eenen derzelve eene acceptatie gesteld hebbende, is deze verpligt al de geaccepteerde wisselbrieven te betalen, wanneer onderscheidene houders daarmede ten vervaltijde opkomen ; behoudens zijn verhaal op dengene, die meer dan eenmaal gebruik van den wisselbrief gemaakt heeft. 145. De acceptant is niet anders verpligt eenen vermisten wisselbrief te betalen dan op voldoend bewijs van het regt van dengene, die de betaling vraagt, mitsgaders tegen diens verbindtenis tot vrijwaring voor alle namaning, en onder bijgevoegden borgtogt. 146. Die eenen vervallen wisselbrief op den vervaltijd betaalt, zonder dat er verzet tegen zij gedaan, wordt vermoed deugdelijk gekweten te zijn. 147. De vertooner van eenen wisselbrief, welke aan hem niet is geëndosseerd, dóch die schriftelijk kan bewijzen, dat dezelve hem door den regthebbende ter invordering is toegezonden, kan de betaling onder borgtogt vorderen, en, bij gebreke van betaling, denzelven laten protesteren. 148. De houder van eenen wisselbrief, die de betaling ontvangt, en al de vroegere endossanten, zijn aan dengene, die den wisselbrief betaald heeft, verantwoordelijk voor de wettigheid van alle vroegere endossementen. 149. Buiten het geval, in artikel 145 gemeld, is de acceptant ongehouden tot betaling van den wisselonef, tenzij hem de geaccepteerde wisselbrief, met behoorlijke quitantie van den houder voorzien, worde uitgeleverd. 31 150. De betrokkene bereid zijnde tot eene gedeeltelijke betaling van den inhoud van den wisselbrief, is de houder verpligt die gedeeltelijke betaling, waardoor de trekker en de endossanten in zooverre ontlast worden, aan te nemen, en wegens het overige protest te laten doen. 151. In het geval van het vorige artikel kan de betaler echter de uitlevering van zoodanigen wisselbrief niet vorderen, maar moet zich vergenoegen met eene afschrijving van de gedane gedeeltelijke betaling op den wisselbrief zeiven, en met eene door den houder onderteekende quitantie. 152. Een geprotesteerde wisselbrief kan betaald worden door een ieder ter eere van den trekker, of van eenen der endossanten. Van de betaling, ter eere gedaan, wordt het bewijs ingelascht in de akte van protest, of achter dezelve gesteld 153. Die eenen wisselbrief ter eere van een ander betaalt, treedt door die betaling "zelve in de regten van den houder, en is aan dezelfde verpligtingen onderworpen. Hij is daarenboven gehouden van de gedane betaling onverwijld kennis te geven aan dengene, ter wiens eert hij betaald heeft, op straf van vergoeding van kosten, schade en interesten, zoo daartoe gronden zijn. 154. Indien de betaling ter eere gedaan is voor rekening van den trekker, zijn al de endossanten bevrifedV j Indien zij gedaan is ter eere van eenen der endossanten, zijn al de op hem volgende endossanten bevrijd. 155. Indien verscheidene personen zich tot de betaling van eenen wisselbrief ter eere aanbieden, worden de regelen gevolgd ten aanzien van acceptiën (ter eere voorgeschreven. 156. Indien degene, op wien de wisselbrief oorspronkelijk getrokken was, en tegen wien dezelve van non-acceptatie was geprotesteerd, willig is de betaling te doen, wordt aan hem boven allen de voorrang gegeven. ZEVENDE AFDEELING. Van de regten en verpligtingen van den) houder, bij non-acceptatie of non-betaling van den wisselbrief. 157. De houder van eenen wisselbrief, de acceptatie 32 van denzei ven van den betrokkene hebbende afgevraagd, en die niet bekomende, fs verpligt een protest te laten opmaken. 158. De acceptatie van wisselbrieven moet gevraagd worden aan den betrokkene, te zijner werkelijke woonplaats of aan zijn persoon, en niet ter plaatse alwaar de wisselbrief betaalbaar is gesteld. 159. Op vertooning [van het protest van non-acceptatie zijn de endossanten* en de trekker respectievelijk verpligt borg te stellen, dat de wisselbrief ten vervaldage «flvworden voldaan, of denzelven dadelijk, met de protestkosten en herwissel, in te trekken. De borg, hetzij van den trekker, hetzij van den endossant, is alleen hoofdelijk met dengene verbonden, ten wiens behoeve hij zich als borg heeft gesteld. 160. Ingeval de acceptant vóór den vervaldag is gerailleerd, kan de houder protest doen opmaken, en als hierboven borgtogt of voldoening vorderen. 161.5) Bij gebreke van betaling op den vervaldae is de houder, zonder aanzien of de wisselbrief al dan niet geaccepteerd^, verpligt denzelven op den volgenden dag te laten protesteren. *'1tfÉHeH die dag invalt Op eenen Zondag itrfl opstenen der in het tweede lid van artikel 136 daarmede gelijkgestelde dagen, moet het protest geschieden op den eersten daaropvifiitgenden dag, welke geen Zondag noch daarmede gelijkgestelde dag is. 162. De betaling van eenen wisselbrief moet gevraagd, en het daarop volgend protest gedaan worden, ter woonplaatse van den betrokkene. Indien de. wisselbrief getrokkej»nte om in eemfwandere aangéweaen woonplaats, of door eenen anderen aangevflfBfü persoon, hetzij op dezelfde plaats, hetzij elders, te worden betaald, moet de betaling gevraagd, en het protest opgemaakt worden, ter aangewezen woonplaats of aan den aangewezen persoon. 5) Het tweede lid van dit artikel is opnieuw vastgesteld bij Art) T Van de verordening van 16 Januari 1909 (O. B. No. 21). 33 :Wanneer degene, die den wisselbrief moet betalen, geheet onbekend of niet te vinden is, moet het protest gedaan worden aan het parket van den procureur-generaal, voor zooveel betreft het oude gedeelte der kolonie, en aan het hoofd van het plaatselijk bestuur, voor zooveel de disrieten Nickerie en Coronie betreft. Hetzelfde moet plaatst hebben, indien een wisselbrief is getrokken om op eene andere plaats te worden betaald dan die, waar de betrokkene woont, en de woonplaats, waar de betaling moet geschieden, niet is aangewezen. 163. De houder is, bij weigering van den betrokkene, verpligt de betaling af te vragen aan dengene, die den wisselbrief ter eere heeft geaccepteerd, of aan wien dezelve, volgens het daarin vermelde, ingeval van nood, ter acceptatie of ter betaling is aanbevolen. Tegen ieder hunner, die de betaling weigert, zal protest worden opgemaakt, hetgeen zal kunnen geschieden bij eene en dezelfde akte. 164. Alle protesten van non-betaling en alle beteekeningen, betreffende wisselbrieven die getrokken zijn op het oude gedeelte der kolonie, worden gedaan te Paramaribo, met inachtneming der bepalingen van de artikelen 76 en 77 van het Burgerlijk Wetboek aangaande het geregtelijk domicilie, r,n van artikel 2 van bet Wetboeic van Burgerlijke Regtsvordering; behoudens het geval waarin zoodanige wisselbrief op zigt is getrokken, en dat voorzien in artikel 185 van dit Wetboek, als wanneer het protest wordt gedaan ter werkelijke woonplaats van den betrokkene, of aan zijn persoon. 165. De protesten, zoo van non-acceptatie als van non-betaling, worden gedaan door eenen notaris, of den griffier van den kantonregter, of door eenen deurwaarder. Zij moeten vergezeld zijn van twee getuigen. De protesten behelzen : lo. Een letterlijk afschrift van den wisselbrief, van de acceptatie, van de endossementen, van den borgtogt genaamd aval, en van de adressen daarop gesteld ; 2o. De vermelding, dat zij de acceptatie of betaling aan de personen, of ter plaatse in de twee voorgaande artikelen gemeld, afgevraagd en niet bekomen hebben ; 34 3o. De vermelding van de opgegeven reden van nonacceptatie of non-betaling; 4o. De aanmaning om het protest te teekenen, en de redenen van weigering; 5o. De vermelding, dat hij notaris, griffier of deurwaarder, wegens die non-acceptatie of non-betaling, heeft geprotesteerd. 166. De notarissen, griffiers of deurwaarders zijn verpligt, op straffe van vergoeding van kosten, schade en interesten, afschrift van het protest te laten, en hiervan melding in het afschrift te maken, en hetzelve, naar orde des tijds, in te schrijven in een bijzonder register, genommerd en gewaarmerkt door den kantonregter van hunne woonplaats, en om wijders, zulks begeerd wordende, een of meer afschriften van het protest aan de belanghebbenden te leveren. 167. De houder van eenen wisselbrief, van non-acceptatie of van non-betaling geprotesteerd, is verpligt, op straffe van vergoeding van kosten, schade en interesten, uiterlijk binnen vijf dagen na het gedaan protest, hetzelve te doen beteekenen aan dengene, van wien hij den wisselbrief heeft bekomen, indien beiden in dezelfde plaats woonachtig zijn. Indien beiden niet in dezelfde plaats woonachtig zijn, zal de houder, op gelijke straf, verpligt zijn een afschrift van het protest, voor waar geteekend door dengene, die hetzelve heeft opgemaakt, toe te zenden aan hem, van wien hij den wisselbrief heeft bekomen, en zulks uiterlijk op den eersten gewonen postdag na bovengemelde vijf dagen, of, zoo er geen regelmatige post bestaat, met de eerste openlijk bekende gelegenheid ter verzending na gezegde vijf dagen. 168. Ieder endossant is, onder gelijke verantwoordelijkheid, verpligt, uiterlijk binnen denzelfden termijn, te rekenen van den dag van het ontvangen protest, hetzelve te doen beteekenen of toe te zenden aan dengene, van wien hij den wisselbrief bekomen heeft, en zulks op gelijke wijze als bij het vorige artikel is bepaald. 169. De houder van eenen wisselbrief, die van nonbetaling is geprotesteerd, is geregtigd de vergoeding van 35 denzelven te vorderen van den acceptant, van den trekker en van al de endossanten, als ieder voor het geheel verbonden zijnde. Hij heeft de keus hen gezamenlijk of afzonderlijk in regten aan te spreken. Indien hij den trekker alleen aanspreekt, zijn al de endossanten bevrijd. Indien hij eenen der endossanten aanspreekt, zijn de latere endossanten bevrijd. 170. De houder van eenen wisselbrief, wegens nonbetaling geprotesteerd, kan insgelijks zich de vergoeding bezorgen door middel van herwissel. Herwissel is eene hertrekking van den houder eens wisselbriefs op den trekker, of op eenen der endossanten, wegens de hoofdsom van den geprotesteerden wisselbrief en de kosten, volgens den wisselkoers ten tijde der hertrekking. Deze hertrekking doet, ingeval van niet-voldoening, het regt ter vervolging tegen geen der medeschuldenaren verloren gaan. 171. De herwissel wordt, ten aanzien van den trekker, geregeld naar den wisselkoers van de plaats, waar de wisselbrief had moeten worden betaald, op de plaats, waaruit dezelve getrokken is. In geen geval is hij tot eenen hoogeren wisselkoers gehouden. 172. Ten aanzien van de endossanten wordt de herwissel geregeld naar den wisselkoers der plaats, werwaarts de wisselbrief door hen verzonden of verhandeld is geworden, op de plaats, waarde terugbetaling gedaan wordt. 173. Wanneer tusschen de onderscheidene plaatsen geen onmiddellijke wisselkoers bestaat, wordt de herwissel geregeld naar den wisselkoers der twee meest nabij gelegen plaatsen. 174. De hertrekking gaat vergezeld met de retourrekening. 175. De retourrekening bevat de hoofdsom van den geprotesteerden wisselbrief, de protestkosten en alle andere wettige onkosten, als de provisie van den bankier, dezegels en briefporten. 36 Zij maakt melding van den naam van dengene, op wien de hertrekking gedaan is, en van den wisselkoers, voor welken dezelve vernegotiëerd is. Derzelver juistheid wordt door eene verklaring van twee kooplieden bevestigd. Zij gaat vergezeld van den geprotesteerden wisselbrief en van het protest, of een voor waar geteekend afschrift van hetzelve. Ingeval de hertrekking op eenen der endossanten gedaan is, gaat zij bovendien vergezeld van eene verklaring tot bewijs van den wisselkoers der plaats, waar de wisselbrief betaalbaar gesteld was, op de plaats, van waar de wisselbrief getrokken is geweest, of waar de terugbetaling gedaan wordt. 176. Over eenen en denzelfden wisselbrief kan men niet meer dan ééne retourrekening maken. Deze retourrekening wordt betaald door den eenen endossant aan den anderen respectievelijk, en eindelijk door den trekker. 177. Men kan geene herwissels op elkander stapelen ; ieder endossant draagt er slechts één, gelijk ook de trekker. 178. De interesten van de hoofdsom van den van non-betaling geprotesteerden wisselbrief zijn verschuldigd van den dag van het protest af. 179. De interesten van de protestkosten, van den herwissel en andere wettige onkosten, zijn verschuldigd van den dag af, dat de geregtelijke dagvaarding is gedaan. 180- Er is geen herwissel verschuldigd, indien bij de retourrekefljfeng niet gevoegd zijn de verklaringen, volgens het voorschrift van artikel 175. 1816.) ■:TlSjfc7) Wanneer de houder van een geprotesteerden wisselbrief, hetzij met den trekker, hetzij met den ac- 6) Dit artikel is afgeschaft bij Art. 226 van het Koninklijk besiuit van 16 Mei 1914 No. 12 (G. B. No. 27). 7) hk't e:rste lid van dit artikel is gewijzlÉd bij Art. 228 »ta|*)et Koninklijk besluit van 16 Mei 1914 No. 12 (G. B. No. 27). 3* ceptant, een vrijwillig accoord aangaat, verliest hij zijn verhaal tegen al de endossanten. Indien dat accoord is aangegaan met eenen der endossanten, verliest hij zijn verhaal tegen al de volgende, maar geenszins tegen vorige endossanten, noch tegen den trekker, noch tegen den acceptant. Wanneer hetzelve is aangegaan met den trekker, wordt de acceptant, welke geen fonds ontvangen heeft, van alle verdere aanspraak bevrijd; in het tegenovergestelde geval blijft hij verantwoordelijk. Eindelijk, wanneer het accoord vrijwillig is aangegaan met eenen acceptant, welke fonds in handen heeft, wordt daardoor alle verder verhaal tegen den trekker verloren. 183. De houder van eenen geprotesteerden wisselbrief heeft mede eene regtsvordering tot vergoeding tegen derden, voor wier rekening de wisselbrief getrokken is, indien dezelve de waarde daarvoor genoten hebben. 184. De houder van eenen wisselbrief, die denzelven te laat heeft doen protesteeren, heeft geen regt van vergoeding tegen de endossanten, en moet zich met zijne aanspraak tegen den acceptant tevreden stellen; behoudens de verpligting van den trekker, in de artikelen 91 en 92 bepaald. 185. Indien een wisselbrief zoo tijdig is verzonden dat hij wel vóór den vervaldag had kunnen aankomen in handen van dengene, aan wien dezelve luidt, en door deze ter betaling had kunnen worden aangeboden, doch niettemin, door onvoorzien toeval of door overmagt, eerst na den vervaldag aankomt, moet dezelve daags na de ontvangst worden aangeboden en bij niet-voldoening geprotesteerd, indien de betrokkene in dezelfde plaats als de houder woonachtig is. Indien hij elders woont, of de wisselbrief op eene andere plaats is gedomicilieerd of betaalbaar gesteld, moet de wisselbrief worden verzonden met de eerste openlijk bekende gelegenheid, en de houder behoudt zijn regt, indien de wisselbrief, daags na de aankomst, ter betaling is aangeboden, en bij non-betaling geprotesteerd. 186. De houder van eenen geprotesteerden en vermisten wisselbrief heeft regt van den trekker de vergoeding te vorderen, tegen bewijs van zijn regt en het stellen van borgtogt. 38 ACHTSTE AFDEELING. Van het te niet gaan van wisselschuld. 187. Behoudens de bepalingen der drie volgende artikelen, gaat wisselschuld te niet door alle middelen van schuldbevrijding, bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen, en daarenboven door het vrijwillig accoord, bij artikel 182 van dit Wetboek vermeld. 188.8) 189. Met uitzondering van hetgeen bij het volgend artikel is bepaald, verjaart wisselschuld door een tijdsverloop van tien jaren, te rekenen van den vervaldag des wisselbriefs. Niettemin zullen zij, die deze verjaring inroepen, gehouden zijn desgevorderd onder eede te verklaren, dat zij terzake van den wisselbrief niets meer schuldig zijn, en derzelver erfgenamen of regtverkrijgenden, dat zij te goeder trouw vermeenen, dat er uit dien hoofde niets meer verschuldigd is. 190. De regtsvordering tegen de endossanten en tegen den trekker van eenen van non-betaling geprotesteerden wisselbrief, de laatstgemelde wanneer, en voor zooverre, hij bewijst fonds te hebben bezorgd, verjaart door na te melden tijdsverloop: Ten aanzien van wisselbrieven getrokken uit de kolonie en betaalbaar: Op plaatsen in Nederlandsch, Fransch en Britsch Guyana, op een der West-Indische eilanden, en op plaatsen behoorende tot de staten van Amerika aan den Atlantischen Oceaan tusschen Britsch Guyana en Noord-Amerika, met twaalf maanden; Op andere dan de hierboven opgenoemde gedeelten van het vaste land en de eilanden van Amerika, op het vaste land en de eilanden van Europa, op de Levant, op de noordelijke en westelijke kusten van Afrika tot aan de Kaap de Goede Hoop en deze daaronder begrepen, en op de eilanden van Afrika bewesten dat werelddeel gelegen, met achttien maanden; s) Dit artikel is afgeschaft bij Art. 226 van het Konink lijk besluit van 16 Mei 1914 No. 12 (G. B. No. 27). 39 Op alle andere gedeelten der wereld, met twee jaren. De hierboven gemelde tijdsbepalingen worden in tijd van oorlog ter zee.verdubbeld. De verjaring begint te loopen tegen den houder des wisselbriefs te rekenen van deszelfs vervaldag, en tegen ieder der endossanten van den dag dat hij tot betaling in regten is aangesproken, of, indien er geene regtsvordering heeft plaats gehad, van den dag dat hij vrijwillig heeft betaald. ZEVENDE TITEL. Van orderbriefjes of promessen aan order ; van assignatien, en van kassiers- en ander papier aan toonder. EERSTE AFDEELING. Van orderbriefjes of promessen aan order. 191. Een orderbriefje of promesse aan order is een gedagteekend en onderteekend geschrift, bij hetwelk iemand zich verbindt om, ter zijner woonplaatse, of ter woonplaatse van een ander op dezelfde plaats of elders, en met of zonder tijdsbepaling, de daarbij Uitgedrukte geldsom aan de order van den nemer te voldoen, met erkenning van genoten waarde of van waarde in rekening. 192. Alle wetsbepalingen omtrent wisselbrieven, bij den vorigen titel vastgesteld, en betreffende: Den vervaldag; . Het endossement; De hoofdelijke verpligting voor het geheel; Den borgtogt, genaamd aval; Het protest; De regten en verpligtingen van den houder; Den herwissel, en de interesten en kosten; De betaling, en die ter eere ; De verjaring, en andere wijze van schuldvernietiging; Zijn op orderbriefjes of promessen aan order toepasselijk! TWEEDE AFDEELING. Van assignatien. 193. Eene assignaties een gedagteekend en onderteekend geschrift, waarbij door den uitgever een bepaald persoon wordt aangewezen om de daarbij uitgedrukte geldsom aan eenen anderen bepaalden persoon, of deszelfs 40 order, te voldoen terzelfder plaatse, waar het geschrift is Uitgegeven; zonder onderscheid of daarbij al dan niet de erkenning van genoten waarde, of van waarde in rekening' is uitgedrukt. 194. Ingeval het geschrift betaalbaar is gesteld op eene andere plaats dan waar het is uitgegeven, wordt het insgelijks voor eene assignatie gehouden, bijaldien daarbij geene erkenning van genoten waarde, of van waarde in rekening, is uitgedrukt. 195. Assignatiën aan order kunnen op dezelfde wijze als wisselbrieven worden geëndosseerd. 196. De betaling eener assignatie, zonder tijdsbepaling, moet gevraagd, en, bij ontstentenis* het protest van non-betaling opgemaakt worden, uiterlijk binnen den tijd van eene maand na de dagteekening, indien de tot voldoening aangewezen persoon terzelfder plaatse woont waar de assignatie is uitgegeven, en uiterlijk binnen den tijd van drie maanden, indien dezelve elders woonachitg is. 197. De assignatie betaalbaar op eenigen tijd na zigt moet, met inachtneming der onderscheiding bij artikel 196 omtrent de woonplaats, uiterlijk binnen den tijd van eene maand, of van drie maanden, aan den aangewezen persoon worden aangeboden, teneinde door deze, met bijvoeging der dagteekening, voor gezien te worden geteekend. Zoodanige aanteekening op haar zelve, zonder uitdrukkelijk bijgevoegde acceptatie, wordt voor geene acceptatie gehouden. Bij weigering om die aanteekening te doen. wordt de assignatie geprotesteerd, alsof de betaling ware geweigerd, zonder dat er verder 'protest van non-betaling behoeft gedaan te worden. 198. De assignatie, die, tengevolge der aanteekening bij het vorige artikel vermeld, of, volgens haren inhoud, op eenen bepaalden tijd vervalt, is betaalbaar op dezelfde wijze als wisselbrieven van dien aard, en moet bij wanbetaling het protest op gelijke wijze worden opgemaakt. 199. De houder eener geprotesteerde assignatie moet daarvan, uiterlijk binnen vijf dagen na dien van het protest, kennisgeven aan dengene, van wien hij dezelve heeft in betaling genomen. 41 Indien beide personen niet op dezelfde plaats woonachtig zijn, geschiedt de kennisgeving met de eerste openlijk bekende gelegenheid. 200. Hij is insgelijks, op straffe van vergoeding van köstenyfachade en interesten, verpligt, voor zoover de assignatie aan order luidt, en geëndosseerd is, van het protest aan den oorspronkelijken uitgever kennis te geven. Indien uitgever en houder niet op dezelfde plaats woonachtig zijn, is de slotbepaling van het vorige artikel toepasselijk. 201. De houder, die verzuimd heeft de voorschriften van de artikelen 196, 197, 198 en 199 na te;ltt»men, verlies^ indien hij de waarde heeft voldaan, zijn verhaal op dengene, van wien hij de assignatie heeft ontvangen, en, zoo die voldoening geene plaats heeft gehad, is hij tot de betaling van den inhoud der assignatie verpligt. In het een en ander geval moet de uitgever aan den houder afstaan en overdragen de xpr/lering, welke hij ten laste van den ter betaling aangewezen persoon heeft, tot het beloop der assignatie toe, en tevens aan denzelven, te diens koste, de noodige bewijsstukken verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de persoon, die tot betaling is aangewezen, aan den uitgever niets, of niet zooveel, verschuldigd was als de assignatie bedraagt, is de uitgever jegens den houder tot schadevergoeding verpligt. 202. Eehalve het verhaal op den uitgever der assignatie, heeft ieder houder slechts zijn verhaal op den onmiddellijk voorafgaanden endossant, zonder den vroegeren te mogen aanspreken. 203. De bepalingen van het tweede lid van artikel 83, van het tweede lid van artikel 100, van het derde lid van artikel 162, en van artikel 164 zijn mede toepasselijk op assignatien^ 'a 204. De regtsvordering uithoofde eener assignatie verjaart op dezelfde wijze, als ten aanzien van wisselbrieven is bepaald. DERDE AFDEELING. Van kassierspapier en ander papter aan toonder. 205. Het kassierspapier en ander papier aan toonder 42 moet de juiste dagteekening der oorspronkelijke uitgifte bevatten. 206. De oorspronkelijke uitgever van kassierspapier of ander papier aan toonder, door eenen derde betaalbaar, heszij;, hetzelve in den vorm van assignatie of van quitantie is vervat, is jegens iedere» houder voor de voldoening aansprakelijk, gedurende twintig dagen na de dagteekening, die dag niet: daaronder begrepen. 207. De verantwoordelijkheid van den oorspronkèlff* ken uitgever blijft echter voortduren, indien hij niet bewijst, dat hij, gedurende den bij het vorige artikel bepaalden" tijd, gereede penningen, ten beloope van het uitgegeven papier, bij den persoon op wien hetzelve is afgegeven, heeft gehad, en dat hij die penningen sedert bij denzelven heeft gelaten. 208. De oorspronkelijke uitgever, die, tengevolge van de vorenstaande bepalingen, van alle verantwoordelijkheid is bevrijd, is niettemin verpligt aan den houder, te diens wpe> de noodige bewijsstukken te verschaffen, teneinde zijn regt te doen gelden tegen dengene, op wien het papier is afgegeven. 209. Buiten den oorspronkelijken uitgever blijft een ieder, die het voormeld papier in betaling heeft gegeven, gedurende den tijd van zes dagen daarna, de dag der uitgifte niet daaronder begrepen, aansprakelijk jegens dengene, die het van hem heeft ontvangen. 210. Indien hij, die een of meer briefjes ofquitantiën op zijnen kassjer heeft afgegeven, later in staat van faillissement is verklaard, is de kassier desniettemin bevoegd, uit de daartoe voorhanden zijnde gelden, met de betaling \jaaj£OOdanige briefjes of quitantiën voort te gaan tot op het tijdstip dat daartegen, hetzij door een of meer houders van andere briefjes of quitantiën hetzij door de curators in den boedel, of eenig ander belanghebbende, zal zijn verzet gedaan. Ingeval van verzet, of indien de kassier niet met de betaling is voortgegaan, moeten de penningen, welke de kassier van den failliet in handen heeft^afgezonderd blijven, teneinde daaruit de houders van vóór het faillissement deugdelijk1'afgegeven briefjes of quitantiën bij voorrang boven andere schuldeischers worden voldaan, hetzij in het 43 geheel of ponds-ponds-gelijke, zonder onderscheid van de dagteekening der quitantiën. 211. De houder eener promesse aan toonder is verpligt voldoening te vorderen binnen den tijd van zes dagen na den dag, op welken hij dat papier heeft in betaling genomen, die dag niet daaronder gerekend, en hij moet, bij wanbetaling, binnen eenen gelijken termijn daarna, de promesse ter intrekking aanbieden aan dengene, die hem dezelve heeft in betaling gegeven, alles op verbeurte van zijn verhaal tegen denzelven, doch onverminderd zijn regt tegen dengene, die de promesse heeft geteekend. Indien bij de promesse de dag is uitgedrukt, op welken dezelve betaalbaar is, begint de termijn van zes dagen eerst te loopen daags na den uitgedrukten betaaldag. 212.9) Indien de laatste dag van eenigen termijn, waaromtrent in dezen titel eenige bepaling voorkomt, invalt op een Zondag of op eenen der in het tweede lid van artikel 136 daarmede gelijkgestelde dagen, blijft de' verpligting en verantwoordelijkheid voortduren tot en met den eersten daaropvolgenden dag, welke geen Zondag noch daarmede gelijkgestelde dag is. 213. Alle regtsvordering tegen de uitgevers van papier, in deze afdeeling vermeld, verjaart door tijdsverloop van tien jaren, te rekenen van den dag der oorspronkelijke uitgifte. Niettemin zullen zij, die deze verjaring inroepen, gehouden zijn desgevorderd onder eede te verklaren, dat zij, terzake van gemeld papier, niets meer schuldig zijn, en derzelver erfgenamen of regtverkrijgenden, dat zij te goeder trouw vermeenen, dat er uit dien hoofde niets meer verschuldigd is. De oorspronkelijke uitgever van het bij artikel 206 vermeld papier is desgevorderd verpligt onder eede te verklaren, dat hij gedurende den bij het voorschreven artikel bepaalden termijn gereede penningen, ten beloope van het uitgegeven papier, bij den persoon op wien hetzelve is uitgegeven, heeft gehad, en dat hij die penningen sedert bij 9) Dit artikel is opnieuw vastgesteld bij Art. 3 van de verordening van 16 Januari 1909 (G. B. No. 21). 44 denzelven heeft gelaten, en zijne erfgenamen of regtverfcrljV, genden, dat zij zulks te goeder trouw vermeenen. ACHTSTE TITEL. Van reclame of terugvordering in zaken van koophandel. 214. Ingeval koopmanschappen zijn verkocht en geleverd, en de koopprijs niet ten volle is gekweten, is de verkooper, bij faillissement van den kooper, geregtigd om de koopmanschappen terug te vorderen, onder de volgende bepalingen. 215. Tot de uitoefening van het regt van terugvordering wordt vereischt, dat de koopmanschappen, zonder vermenging met andere, dezelfde zijn, welke zijn verkocht en geleverd. Het bewijs daarvan wordt toegelaten, al waren zij ook uitgepakt, verpakt of verminderd. 216. Koopmanschappen, hetzij op tijd, hetzij zonder tijdsbepaling, verkocht, kunnen worden teruggevorderd, indien dezelve nog onder weg zijn, hetzij te land, hetzij te water, of indien dezelve zich nog in natura bevinden onder den failliet, of onder eenen derde, die de koopmanschappen voor hem bezit of bewaart. In beide gevallen kan deze terugvordering slechts worden gedaan binnen den. tijd van dertig dagen, te rekenen van den dag, waarop de koopmanschappen onder den failliet of onder den derde zijn opgeslagen. 217. Indien de kooper de kooppenningen gedeeltelijk heeft voldaan, is de verkooper, bij de terugvordering van het geheel, verpligt om de reeds ontvangen penningen aan den boedel terug te geven. 218. Ingeval de verkochte koopmanschappen slechts gedeeltelijk in den boedel worden gevonden, geschiedt de teruggave naar evenredigheid en in verhouding met den koopprijs van het geheel. 219. De verkooper, die zijne koopmanschappen terugontvangt, is verpligt den boedel des gefailleerden schadeloos te houden voor al het reeds betaalde of nog verschuldigde wegens regten, vracht, commissie, verzekering, avarij- 45 grosse, en al hetgeen verder tot behoud der koopmanschappen is aangewend. 220. Indien de kooper bij eenen wisselbrief of ander handelspapier heeft geaccepteerd voor het volle bedrag der verkochte en geleverde koopmanschappen, heeft er geene terugvordering plaats. Bijaldien de acceptatie slechts voor een gedeelte van de verschuldigde kooppenningen is geschied, kan de terug*-' vordering plaats hebben, mits ten behoeve van den boedel des failliets worde zekerheid gesteld voor hetgeen van denzelven, tengevolge der acceptatie, mogt kunnen gevorderd worden. 221. Indien de teruggevorderde koopmanschappen door eenen derde, te goeder trouw, zijn in beleening genomen, behoudt de verkooper zijn regt van terugvordering, maar is daarentegen verpligt aan den geldschieter te voldoen het bedrag van het daarop geschoten geld, met de verschuldigde interesten en kosten. 222. De terugvordering der koopmanschappen vervalt, indien dezelve, gedurende de reis, op facturen en op cognoscementen of vrachtbrieven, te goeder trouw door eenen derde zijn gekocht. Niettemin is de oorspronkelijke verkooper, in dat geval, bevoegd den koopprijs, zoolang dezelve nog" niet is gekweten, tot het beloop zijner inschuld, bij den kooper in te vorderen, en hij is bevoorregt op die penningen, zonder dat dezelve met den boedel van den failliet mogen worden vermengd. De bepalingen van het vorige lid zijn ook toepasselijk' op het geval dat de koopmanschappen, na zich in het bezit van den failliet, of van iemand van zijnentwege, te hebben bevonden, door koop en levering, te goeder trouw, het eigendom van eenen derde zijn geworden. 228. De bewindvoerders in eenen gefailleerden boedel hebben het vermogen om de teruggevorderde koopmanschappen voor den boedel te behouden, mits aan den verkooper voldoende den koopprijs, welken deze van den failliet had bedongen. 224. Zoolang in commissie gegeven koopmanschappen zich nog in natura bevinden onder den gefailleerden com- 46 missionnair, of onder eenen derde, die dezelve voor laatstgenoemde bezit of bewaart, kunnen dezelve door den commissiegever worden teruggevorderd, onder gehoudenheid als bij artikel 219 is uitgedrukt. Hetzelfde regt van terugvordering heeft plaats ten aanzien van den koopprijs van in commissie gegeven en door den commissionnair verkochte en geleverde goederen, voor zoover de koopprijs niet vóór diens faillissement mogt zijn gekweten, al ware het dat de commissionnair eenig voordeel had berekend als waarborg voor den kooper, of voor het zoogenaamd del credere. 225. Ingeval de in commissie gegeven koopmanschappen door eenen derde te goeder trouw zijn in beleening genomen, gelden de voorschriften van artikel 221. 226. Indien in eenen gefailleerden boedel worden gevonden nog niet vervallen, of vervallen en nog niet betaalde wisselbrieven, handels- en ander papier, aan den failliet ter hand gesteld alleenlijk met last om dezelve in te vorderen en het beloop daarvan ter beschikking van den zender te houden, of om daaruit bepaaldelijk aangewezen betalingen te doen; of indien zij bijzonderlijk bestemd waren om daarmede te dekken wisselbrieven, op den failliet getrokken en door deze geaccepteerd, of biljetten aan zijne woonplaats betaalbaar, kunnen die wisselbrieven, dat handels- en ander papier, worden teruggevorderd, zoolang dezelve zich in natura bevinden onder den failliet, of onder eenen derde, die* dezelve voor deze bezit of bewaart; alles echter behoudens het regt van den boedel om daartegen zekerheid te vragen voor hetgeen van denzelve, tengevolge der acceptatiën van den failliet, mogt kunnen gevorderd worden. 227. Ook buiten het geval van bestemming of acceptie, bij het vorige artikel vermeld, kunnen de aan den failliet overgemaakte wisselbrieven, of het handels- of ander papier, worden teruggevorderd, al ware een of ander op eene rekening-courant gebragt, mits de zender, ten tijde der overmaking, of daarna, voor geenerlei som hoegenaamd schuldenaar van den failliet zij geweest, daaronder niet begrepen de onkosten, welke op de overmaking gevallen zijn. 228. Buiten het geval van faillissement, kunnen zondOTtjjcisbepaling verkochte en onbetaalde koopmanschappen 48 zelve onmiddelijk voortspruitende, is de verzekeraar nimmer gehouden, tenware ook daarvoor uj^tolkkelijk zij verzekerd. 234. Indien hij, die voor zich zeiven heeft laten verzekeren, of hij, voor wiens rekening door een ander is verzekerd, ten tijde der verzekering geen belang in het verzekerd voorwerp heeft, is "de verzekeraar niet tot schadeloosstelling gehouden. 235. Alle verkeerde of onwaarachtige opgave, of alle verzwijging van aan den verzekerde bekende omstandigheden, hoezeer te goeder trouw aan diens zijde hebbende plaats gehad, welke van dien aard zijn, dat de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden, zoude zijn gesloten, indien de verzekeraar van den waren staat der zaak had kennis gedragen, maakt de verzekering nietig. 236. Uitgezonderd de gevallen bij de wet bepaald, mag geene tweede verzekering gedaan worden, voor denzelfden tijd en voor hetzelfde gevaar, op voorwerpen, welke reeds voor derzelver volle waarde verzekerd zijn, en zulks op straffe van nietigheid der tweede verzekering. 237. Verzekering, welke het beloop van de waarde of het wezenlijk belang te boven gaat, is alleen geldig tot het beloop van hetzelve. Indien de volle waarde van het voorwerp niet is verzekerd, is de verzekeraar, ingeval van schade, slechts verbonden in evenredigheid van het verzekerd tot het niet verzekerd gedeelte. Het staat echter aan partijen vrij uitdrukkelijk te bedingen, dat, onaangezien de meerdere waarde van het verzekerd voorwerp, de aan hetzelve overgekomen schade, tot het vol beloop der verzekerde som, zal worden vergoed. 238. Afstand, bij het aangaan der verzekering, of gedurende derzelver loop, gedaan van hetgeen bij de wet tot het wezen der overeenkomst wordt vereischt, of van hetgeen uitdrukkelijk is verboden, is nietig. 239. De verzekering moet schriftelijk worden aangegaan bij eene akte, welke den naam van polis draagt. 240. Alle polissen, met uitzondering van die der levensverzekeringen, moeten uitdrukken : lo. Den dag, waarop de verzekering is gesloten; 51 vóór het tijdstip, waarops hij kennis droeg der, buiten zijn weten, gesloten verzekering. 249. Indien bij de polis geene melding is gemaakt, dat de verzekering voor rekening van eenen derde is geschied, wordt de verzekerde geacht die voor zich zeiven te hebben gesloten. 250. De verzekering kan tot voorwerp hebben alle belang, hetwelk op geld waardeerbaar, aan gevaar onderhevig, en bij de wet niet is uitgezonderd. 251. Alle verzekering gedaan op eenig belang hoegenaamd, waarvan de schade, tegen welke verzekerd is, reeds op het tijdstip van het sluiten der overeenkomst bestond, is nietig, indien de verzekerde, of hij die met of zonder last heeft doen verzekeren,''van het aanwezen der schade heeft kennis gedragen. 252. Er bestaat vermoeden, dat men van het aanwezen dier schade heeft kennis gedragen, indien de regter, met inachtneming der omstandigheden, oordeelt, dat er sedert het aanwezen der schade zooveel tijds is verloopen, dat de verzekerde daarvan had kunnen kennis dragen. Ingeval van twijfel staat het den regter wj, om aan verzekerden en derzelver lasthebbers den eed op leggen, dat zij, ten tijde van het sluiten der overeenkomst, van het aanwezen der schade geene kennis hebben gedragen. Indien die eed door de partij aan hare wederpartij wordt opgedragen, moet dezelve in allen gevalle door den regter worden opgelegd. 253. De verzekeraar kan altijd hetgeen hij verzekerd heeft wederom laten verzekeren. 254. Indien de verzekerde den verzekeraar, bij eene geregtelijke opzegging, van zijne verpligtingen voor het toekomende ontslaat, kan hij zijn belang voor denzelfden tijd en hetzelfde gevaar andermaal doen verzekeren. in dat geval moet, op straffe van nietigheid, in de nieuwe polis worden melding gemaakt, zoowel van de vroegere verzekering, als van de geregtelijke opzegging. 255. Indien de waarde der verzekerde voorwerpen niet door partóen in de polis is uitgedrukt, kan dezelve door alle bewijsmiddelen worden gestaafd. 56 van buskruid, door het springen van eenen stoomketel, door hit Inslaan van den bliksem, of dergelijke, al had dan ook die ontploffing, dat springen, of dat inslaan, geen brand tengevolge gehad. 275. Indien een verzekerd gebouw eene andere bestemming verkrijgt, en daardoor aan meerder brandgevaar wordt blootgesteld, zoodat de verzekeraar, indien zulks vóór de verzekering had bestaan, hetzelve of in het geheel niet, of niet op dezelfde voorwaarden, zoude hebben verzekerd, houdt deszelfs verpligting op. 276. De verzekeraar is ontslagen van de verpligting tot voldoening der schade, indien hij bewijst, dat de brand door merkelijke schuld of nalatigheid van den verzekerde zeiven veroorzaakt is. 277. Bij verzekering op roerende goederen en koopmanschappen in een huis, pakhuis of andere bergplaats, kan de regter, bij gebreke of onvolledigheid van de bewijsmiddelen bij de artikelen 255, 256 en 257 uitgedrukt, den eed aan den verzekerde opleggen. De schade wordt berekend naar de waarde, welke de goederen, ten tijde van den brand, hebben gehad. 278. Indien bij de polis deswege geene bijzondere bedingen zijn gemaakt, worden de uitdrukkingen van roerende goederen, inboedel, meubelen of huisraad, en stoffering verstaan, zoodanig als dezelve bij de vierde afdeeling van den eersten titel des tweeden boeks van het Burgerlijk Wetboek zijn omschreven. 279. Indien bij eene onderzetting tusschen den schuldedenaar en zijnen schuldeischer is bedongen, dat, ingeval van schade aan het verzekerd of te verzekeren bezwaard perceel overgekomen, de assurantiepenningen, tot het beloop der inschuld en der verschuldigde renten, in de plaats van de onderzetting zullen treden, is de verzekeraar, aan wien dat beding is beteekend, verpligt de verschuldigde schadevergoeding met den hypothekairen schuldeischer te verrekenen. 280. Het bedingt bij het vorige artikel vermeld, heeft geen gevolg, dan indien en voor zooverre de hypothekaire schuldeischer batig zoude zijn gerangscWkt geweest, indien de schade niet was voorgevallen. 58 voorwaarden van de verzekèntog staan geheel aan het goedvinden der partijen. 288. Indien de persoon, wiens leven verzekerd is, op het oogenblik van het .sluiten der verzekering, reeds was overledenfWvalt de overeenkomst, al had de verzekerde van het overlijden geene kennis kunnen dragen, tenzij anders ware bedongen. 289. Indien hij, die zijn leven heeft laten verzekeren, zich van het leven berooft, of met den dood wordt gestraft, vervalt de verzekering. 290. Onder deze afdeeling zijn niet begrepen weduwenfondsen, tonlinw, maatschappijen van onderlinge levensverzekering en andere dergelijke overeenkomsten op levensen sterftekansen gegrond, waartoe eene inlage of eene bepaalde bijdrage, of beide, gevorderd wordt. Tweede Boek. Van de regten en verpligtingen uit scheepvaart voortspruitende. EERSTE TITEL. Wan zeeschepen. 291. Schepen zijn roerende goederen. Echter kan de levering van zeeschepen, hetzij geheel of bij gedeelten, niet anders geschieden dan bij akjte overgeschreven in de daartoe bestemde openbare registers. Ondéfzeeschepen worden niet verstaan de vaartuigen, die bij uitsluiting de kusten van Nederlandsch, Britsch en Fransch Guyana bevaren. 292. Indien schepen aan ingezetenen der kolonie toebehoorende zich buiten de kolonie bevinden, en aldaar aan vreemdelingen worden geleverd, geschiedt de levering volgens de wetten en gebruiken der plaats, alwaar dezelve gedaan 'wordt. 293. Bij geregtelijken verkoop van schepen moeten de regelen gevolgd worden, bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven. 294. De eigendom van zeeschepen gaaf1 nbij verkoop, 59 hetzij binnen, hetzij buiten de kolonie gesloten, niet over dan onder de lasten en behoudens de voorregten en regten, welke bij de artikelen 295, 296 en 297 zijn vermeld. 295. De bevoorregte schulden, welke, in het geval des vorigen artikels, op de opbrengst der zeeschepen kunnen worden verhaald, zijn de na te meldene. Zij zijn in de navolgende orde bevoorregt: lo. De berg-, hulp- en loodsloonen; 2o. De tonnen-, baken-, vuur-, quarantaine- en andere havengelden; 3o. De legger-, bewaarder- en sjouwerloonen ; 4o. De huur van pakhuizen of van bergplaatsen, om het scheepstoebehooren en de gereedschappen te plaatsen ; 5o. De gages van den schipper en het scheepsvolk; 6o. De levering van zeilen, touwen en andere scheepsbenoodigdheden, en de kosten ,$an onderhoud of van reparaHên van het schip en deszelfs toebehooren; ,ï,Pg penningen aan den schipper voorgeschoten, geleend of voor hem betaald, ten nutte en dienste van het schip; gelijk mede de penningen versclftridigd ter vergoeding van goederen, welke, om de voormelde schulden te voldoen, door den schipper hebben moeter? worden verkocht, en indien, voor het geheel of een gedeelte dier schulden, een bodemerijbrief is verleden, alsdan het beloop van denzelven, de bodemerijpremie daarbij gerekend. De schulden, onder no. 1, 2, 5 en 6 vermeld, genieten het voorregt, indien zij terzake van de laatste reis zijn gemaakt, en zulks: Die, welke voorkomen in no. 1 en 2, benevens in het laatste lid van no. 6, voor zooverre zij gemaakt,ntljn gedurende de rékfpb Die, welke voorkomen in no. 5, en in het eerste lid van no. 6, vetfr zooverre zij»h>p het schip opnemen, noch hetzelve vervrachten of verhuren. 354. Indien er gedurende de reis noodzakelijkheid bestaat om te vertimmeren, zeilen, touwen, of andëf%cheepstoebehooren of levensmiddelen aan te koopen, of in andere dringende behoeften te voorzien, en de omstandigheden of de afstand der woonplaats van de eigenaars van het schip of de lading niet gedoogen om deswege derffclver order af te wachten, vermag de schipper, na, tot bewijs van die noodzakelijkheid, eene verlewring doe* de voornaamsten van het ^scheepsvolk te hebben doen teekenen, en na bekomen autorisatie van den Nederlandschen consui»i*>f, deze ontbrekende, van de plaatselijke overheid, zoodanige vertimmering, aankoop of uitgaven te doen. Indien hem daartoe de noodige fondsen ontbreken, en hij zich buiten staat bevindt om dezelve te erlangen, door middel van wisselbrieven op den boekhouder of de eigenaars van het schip af te geven, is het hem geoorloofd om, met autorisatie als hierboven gemeld, bij wege van bodemerij, geld op het schip en toebehooren, en desnoods op de lading, op te nemen, of, ingeval deze opneming geheel of gedeeltelijk ondoenlijk wieid bevonden, alsdan koopmanschappen, ten beloope van de benoodigde.som, te verkoopen. 355. Bij behouden aankomst van het schip ter bestemder plaatse, zullen de vertocJ$e^ckoopmansflhappen worden berekend volgens den marktprijs, welken goederen van gelitten aard en gelijke hoedanigheid, op de plaats der bestemming van het schip, ten tijde van deszelfs aankomst, hebben zullen. Indien die marktprijs minder was dan de prijs, voor welken de koopmanschappen zijn verkocht, zal het voordeel voor de eigenaars der koopmanschappen zijn. Het schip ter bestemder plaatse niet kunnende aankomen, zal de prijs, voor welken de goederen verkocht fffi' tot grondslag genomen worden. 366. Bij gebrek aan levensmiddelen gedurende de reis, mag de schipper, na het oordeel van de voornaamsten vap 72 het scheepsvolk gevraagd te hebben, diegenen, welke nog van levensvoorraad voorzien zijn, noodzaken denzelven, tegen betaling van de waarde, ten algemeenen beste te geven. 357. De schipper, die binten noodzakelijkheid geld heeft opgenomen op het schip, deszelfs toebehooren of op de victualie, die koopmanschappen of victualie verkocht of verpand heeft, of die verdichte schaden of uitgaven in rekening heeft gebragt, is deswege aan de belanghebbenden verantwoordelijk. Hij is persoonlijk gehouden het opgenomen geld terug te geven, of de waarde der goederen op te leggen, onverminderd de vervolging tot straf, zoo daartoe gronden zijn. 358. Alle verkoop van het schip door den schipper, zonder eene bijzondere volmagt van den eigenaar of de medereeders, buiten het geval van wettelijk bewezen onbevaarbaarheid, is nietig en van onwaarde, en de schipper daarenboyen persoonlijk gehouden tot schadevergoeding; ononverminderd de vervolging tot straf, zoo daartoe termen'eijh'i 359. Vóór het vertrek uit eene noodhaven, of vóór het aannemen van de terugreis, is de schipper gehouden aan den eigenaar of boekhouder der reederij, of derzëlyèr gemagtigden, eene door hem onderteekende rekening te zenden, behelzende eene opgave van de lading en den priis der door hem voor rekening der reederij ingeladen koopmanschappen, wijders van het beloop der gedane timmering en van de som door hem ter leen opgenomen, benevens de namen en woonplaatsen der geldschieters. 360. Hij is bevoegd om, alvorens de reis bij het voorgaande artikei vermeld te ondernemen, zich voor het beloop van de in zijn schip voor scheepsrekening geladen goederen, of de vordering wegens uitschotten, die hij voor rekening van het schip gedaan heeft, te laten verzekeren, mits hij daarvan, bij het verzenden van de rekening, aan den eigenaar of den boekhouder kennis geve. 361. Elke schipper is gehouden, uiterlijk binnen driemaal vierentwintig uren na zijne aankomst in eene haven, zijn journaal te vertoonen, en eene verklaring van zijne reis af te leggen, inhoudende: lo. De plaats en den tijd van zijn vertrek; 2o. Den koers, dien hij genomen heeft; 73 3o. De gevSfcn, welke hij geloopen heeft, de ongeregeldheden; welke aan boord hebben .plaats gehad* en de andere merkwaardige omstandigheden van zijne reis. 362» Die vertooning geschiedt en de verklaring wordt afgelegd : i rfj»; de havens der kolonie, ten overstaan van den kantonregter; In alle andere havens, ten overstaan van het daartoe bevoegde gezag. 363. De schipper is gehouden, bij het afleggen van deze verklaring, waar zulks ook gedaan worde, door denBSnè, ten wiens overstaan de verklaring verleden is, het exhibitum op zijn dagregister of journaal te doen stellen welk dagregister of journaal hij gehouden is aan de belanghebbenden ten allerf tijde te vertoónen, en aan hen daarvan afschrift of uittreksel te laten nemen. 8 jfffiy^ ëevallen> waarin de schipper voor getal, maat of gewigt aansprakelijk is, of anderszins daarbij belang heeft, kan hij vorderen, dat de telling, meting of weging bij de lossing gedaan worde. 365? "De schipper is, ingeval van schipbreuk, van het inloopen in eene noodhaven of van schade, gehouden daarvan, met alleJtegenwoordig zijnde officieren en scheepsgezellen, binnen vierentwintig uren, verkliring af te leggen opjëe eerste plaats hunner aankomst, en ten overstaan van de openbare magten bij artikel 362 aangewezen. 366. Alle verklaringen, welke tot bewijs van geleden verliezen, rampen, schaden of van eenige vordering, hoe ook genaamd, moeten strekken, moeten door hen, welke dezelve hebben afgelegd, met eede bevestigd zijn of'worden voor de daartoe bevoegde magt, welke den schipper, de officieren en scheepsgezellen, en zelfs de passagiers, betrekkelijk de daadzaken en omstandigheden, kan ondervragen. Het tegenbewijs wordt aan alle befóttghebbenden Vrijgelaten. ' 367. De bepalingen van artikel 393, van het eerste lid van artikel 394, van de artikelen 397 en 398, zijn ook op den schipper toepasseifki voor zooverre de daarbij vermelde voorvallen buiten zijn toedoen hebben plaats gehiffi1"1 74 368. De bepalingen van de artikelen 395, 396, 400, 401, mitsgaders die van de artikelen 405 tot 417, zijn insgelijks op den schipper toepasselijk. 369. Na het afloopen van iedere reis is de schipper gehouden, aan den eigenaar of den boekhouder der reederij van het schip, te doen behoorlijke rekening en verantwoording vaiï> zijn gedrag en bewind mei en over het schip en de lading gehouden, en daarbij, tegen een schriftelijk blijk} over te leveren al de journalen, boeken, papieren en penningen, welke tot de rekening eenigszins betrekkelijk zijn. 370. De eigenaar of de boekhouder der reederij is verpligt die rekening en verantwoording dadelijk op te nemen, dezelve behoorlijk bevindende af te sluiten, en aan den schipper onverwijld te betalen zoodanig batig slot, als hem, volgens dezelve, ziti bevonden worden toe te komen. 371. Geschil over deze rekening ontstaande, is de eigenaar of boekhouder gehouden de bedongen huur of . gage van den schipper aan denzelven bij provisie te voldoen, onder borgtogt voor de teruggave, en de overgeleverde dagregisters of journalen, boeken en papieren, ten gebruike van al de partijen, ter griffie van het kantongeregt te brengen. 372. Indien de schipper aandeel in de winst heeft bedongen, moet hij zich, omtrent de voldoening van hetzelve, regelen naar de voorschriften van het regt omtrent handelsvennootschappen plaats hebbende. 373. Het schip, met deszelfs tuigage en toebehooren, en verdiende vrachtpenningen, is aan den schipper voor zijne huur, gage en maandgelden, gelijk mede voor zijne schadeloosstelling en reisgeld, bij voorregt verbonden. 374. Ingeval de schipper mede-eigenaar of mede¬ reeder is van het schip, zijn deszelts aandeelen, Denevens het gedeelte van de winst bij die aandeelen behoorende, voor de voldoening van het door hem verschuldigde aan de reederij bij voorregt verbonden. 375. De schipper, alleen eigenaar van het schip zijnde, is ten opzigte van de inladers of bevrachters gehouden aan ai de verpligtingen, welke aan de schippers en scheepseigenaars zijn voorgeschreven. 16 VIERDE TITEL. Van het haren van scheepsofficieren en scheepsgezellen, en derzelver regten en pligten. 376. Het contract tusschen den schipper en de scheepsofficieren en scheepsgezellen bestaat, aan dpfZijde van de officieren, matrozen of gezellen, in de verhuring van hunnen dienst tot het doen van eene of meer zeereizen, ieder in zijne betrekking, voor een bedongen loon, en van de zijde van den schipper, in eene verbindtenis tot voldoening van hetgeen voor dezen dienst, uit kracht van het beding of van de wet, verschuldigd is. 377. De voorwaarden der verbindtenissen tusschen den Schipper en de officieren en het scheepsvolk worden bewezen door de monsterrol. Bij gebreke van mejaterrol worden alle andere wettige bewijsmiddelen aangenomen. 378. De monstering geschiedt ten overstaan van den ambtenaar, daartoe door de bevoegde magt gesteld. Hij regelt zich in het opmaken der monsterrol naar hetgeen in het volgende artikel wordt voorgeschreven, en geniet zoodanige belooning als hem bij zijne aanstettinjf' >#6rdt toegekend. 379. De monsterrol moet bevatten: lo. De namen^y^Jie^ ,schip, van den schipper, van de scheepsofficieren en van het scheepsvollti 2o. De plaats waar de reis haren aanvang neemt, die werwaarts het schip bestemd is, en die waar hetzelve moet terugkomen; 3o. De bedongen gage, en of dezelve bij de reis of bij de maand verdiend wordt; 4o. Het beloofd of ontvangen handgeld; 5o. De verpligting van ieder lid der equipage om met zijn goed aan boord te komen, op den tijd door den schipper bepaald, en wijders om, zoowel binnen als btiïfen de kolonie, niet buiten het schip te vernachten zonder verlof van den schipper, mitsgaders om zijn goed niet weder van boord te mogen brengen zdnder visitatie van den schipper of den stuurman; 78 6o. De verklaring van den stuurman, dat hij ai of niet bevorens naar de plaats der bestemming als officier heeft gevaren; 7o. Het vermogen van den schipper om af te danken en zonder gage, vóór zijn vertrek, aan land te zetten ieder lid der equipage, welke zich in eene qualiteit heeft verhuurd, waartoe hij onbekwaam is; en, ingeval die onbekwaamheid eerst na het vertrek van het schip ontdekt wordt, aan zoodanigen persötth de qualiteit en gage toe te leggen, die de '^«Miipper voegzaam zal oordeelen; 80. De omschrijving van het voedsel of zoogenaamd rantsoen, hetwé»lürn gewone omstandigheden aan ieder^an moet worden gegeven, en der ruimte tot ligging en verblijf; 9o. De verpfigting om, zonder tegenspreken, den schipper en de officieren, ieder in zijne qualiteit, te gehoorzamen, en zich van dronkenschap en vechterijen te onthouden; lOo. De letterlijke invoeging van den inhoud van de artikelen 386, 405, 424, 425, 426 en 428 van dit . Wetboek; llo. De bepaling, dat degene, die deserteert en het schip vóór de afdanking verlaat, zijn te goed zijnd loon verbeurt; 12o. De verpligting van den stuurman om te zorgen voor de behoorlijke stuwing en plaatsing der in te laden goederen, of straffe van schadevergoeding; 13o. De verpligting van den stuurman om dag en nacht aan boord te blijven, wanneer het schip, koopmans goederen inheett, en om voor de sluiting, vooral des nachts, zorg te dragen; 14o. De-verpligting van de officieren en scheepsgezellen om zich betamelijk en overeenkomstig de regelen van goede orde, zoo met opzigt tot de openbare godsdienstoefening, als bij alle .andere gelegenheden, te gedragen; 15o. De algenwene verpligting om bovendien na te komen, hetgeen verder' bij het Wetboek van Koophandel is voorgeschreven; 77 16 o. Eindelijk, al hetgeen tusschen partijen verder mogt zijn overeengekomen. 380'2). 381. De wederzijdsche verpligtingen tusschen den «Chtoper cn de officieren en ischeepsge zeilen beginnen van het oogenblik, dat de monstering gedaan is. 382. De monstering gedaan zijnde, zijn de scheepsofficieren en gezellen gehouden, op bevel van den schipper, aan boord te k)~nen, het schip in orde Ie brengen en te beladen. 383. Niemand van het scheepsvolk mag zich van boord verwijderen, zonder verlof van den schipper of deszelfs plaatsvervangende. 384. De schipper, of die hem vervangt, kan de sterke hand inroepen tegen diegenen, welke weigeren aan boord te komen, hetzelve zonder verlof verlaten, en weigerig zijn den verhuurden dienst ten uiteinde toe te volvoeren. De kosten, daarop vallende, kunnen op de gages der overtreders gekort worden, onverminderd derzelver verpligting tot vergoeding van kosten, schade en interesten, zoo daartoe gronden zijn. 385. Behalve het bedongen loon van zeevarende personen, is aan dezelve, gedurende den tijd dat zij in dienst zijn, behoorlijk levensonderhond verschuldigd. 386. Alle scheepsofficieren en scheepsgezellen zijn gehouden den schipper bij te staan, in alle gevallen van aanranding en rampen, het schip en de lading overkomende. 387. Alle scheepsofficieren of scheepsgeze'len, die zich als bevaren aangeven, zijn uit dien hoofde aansprakelijk tot vergoeding van alle schaden, welke zelfs door onkunde in het uitvoeren van hunnen dienst ontstaan. 388. De stuurman, die zich verhuurt naar eèmrhaven, werwaarts hij nimmer als officier gevaren iheéft, zonder zulks bij de monstering te verklaren, of die valschelijk verklaard heeft derwaarts in die hoedanigheid te hebben 12). Dit artikel is ingetrokken bij Artikel 14 van het Koninklijk besluit van 14 October 1910 No. 47 (G.B. 1911 No. 4). 78 gevaren, verbedrti%ijne volle gage, en is ingeval van schaden, aan schip of lading door zijne onkunde veroorzaakt, deswege tot vergoeding gehouden, onverminderd de volkering tot straffe, zoo daartoe gronden zijn. , 389. Wanneer de scfcipper na de afreis verkiezen mogt naar eene andere haven te zeilen, is de stuurman gehouden wederom verklaring te doen, voordat die reis door hem wordt ondernomen, op poene van dezelfde verbeurte, vergoeding en straffe, als in het voorgaande artikel is bepaald. 390. De stuurman, in het geval bij het voorgaande artikel voorzien, verklarende nimmer naar zoodanige plaats als officier gevaren te hebben, zal niettemin tegen zijn bedongen loon, of, zoo hij bij de reis is aangenomen, tegen een loon, verhoogd naar evenredigheid van de verlenging en den aard der reis, moeten in dienst blijven. 391. De schipper vermag, in zoodanig geval, dien stuurman niet uit den dienst te ontslaan, dan tegen betaling van het volle bedongen loon, en, bij de maand gehuurd zijnde, tot den tijd, op welken de reis waarschijnlijk had kunnen afloopen. Hij is daarenboven gehouden aan den stuurman te goeden de kosten van zijne reis naar de plaats, waar hij is aangenomen. Hij is tot deze betaling en vergoeding ongehouden, indien de stuurman, bij zijne aanneming, aan den schipper *wpvbe»ijb' uciu opgegeven, zuuuamge reis oevorens ais Officier te hebben gedaan. 392. De scheepsofficieren of scheepsgezellen mogen, zonder vracht te b;talen en zonder toestemming van de eigenaars van het schip, of (zoo het geheele schip bevracht is) van de bevrachters, geene koopmanschappen laden voor hunne rekening, tenzij bij het nemen van dienst of bij de chertepartij anders zij bepaald. 393. Indien de reis, door toedoen van den eigenaar, den schipper of den bevrachter, in het geheel geenen voortgang heeft, hebben de officieren en de scheepsgezellen de keuze, of om tot schadeloosstelling te behouden al-heigeen zij op hand ontvangen hebben, of, onder aftrek daarvan, te vorderen ééne maand huur, of, indien zij bij de reis zijn aangenomen, een vierde van het bedongen loon. 79 Op hoedanige wijze zij ook mogten gehuurd zijn, blijgten zij geregtigd tot de vordering van hun loon voor die dagen, gedurende welke zij sedert de monstering in dienst zijn geweest, berekend in evenredigheid van de bedongen huur. 394. De schorsing der reis voorvallende nadat dezelve §B begonnen, bekomen zij, boven en behalve het reeds verdiende loon, tot schadeloostelling, het dubbel van hetgeen bij het vorige anikel is bepaald, en het noodige reisgel d tot naar de plaats van waar het schiD is uitgevaren, zoo ■thter, dat het verdiende loon en de schadeloosstelling, in ,|een geval, kunnen te boven gaan hetgeen zij genoten zouden hebben, indien de reis geheel ware volvoerd geweest. Het beloop van het reisgeld wordt berekend, voor ofR-i■eren én het scheepsvolk, in evenredigheid van derzelver bedongen loon, en. ingeval van verschil eteer de begrooting, overgelaten aan den Nederlandschen conftul, of, daar er geen ■ aan de uitspraak van het daartoe bevoegde gezag, op de plaats waar het schip is liggende. I $95. Wanneer, vóór het begin der reis, de handel met de plaats, werwaartshet schip bestemd is, of de uitvoer der waren, waarvoor het bijzonder beuracht is, verboden wordt, of het schip, vóór het begin der reis, door hooger Éand isrin beslag genomen, is de huur alleen verschuldigd voor den tijd, gedurende welken de offioferen en het scheepsvolk in dienst zijn geweest, onder korting van hetgeen dezelve op hand hebben ontvangen. I 396. Zoodanig verbod of inbeslagneming voorvallende nadat dei reis begonnen is, behouden zij hunne volle gage totde afdanking, en bekomen tot reisgeld zooveel als bij ■kei 394 is bepaald. 397. Indien de reis door toedoen des schippers of der bevrachters, of door het liggen in eene ppodhaven^,of we■rregtelijke opbrenging, of aanhouding,!Jóf uit 'andere oorzaken, ten beste en tot behoud van schip en lading verlengd wordt, moet de huur der officieren en scheepsgezellen, die voor de reis aangenomen zijn, vermeerderd worden naar evenredigheid van de verlenging^.., 398. Indien de officieren en scheepsgezellen op aandeel in de winst of in de vracht zijn aangenomen, is aan ■zelve geene vergoeding of daggelden verlc&üldigd, we- 81 Bijzondere vlijt, met goed gevolg bekroond, wordt in dit gevaf buitengewoon op den voet van bergloon beloond. 404. Buitengewone scheepsdienst wordt in het dagboek of journaal opgeteekend, en kan regt geven tot buitengewone belooning. 405. Ieder schepeling, die gedurende de reis ziek, of in dienst van het schip, óf in gevecht tegen vijanden of zeeroovers, gewond of verminkt wordt, blijft zijne huur behouden, is gerechtigd tot oppassing en genezing, en, ingeval van verminking, tot schadeloosstelling, op zoodanigen voet en op zoodanige wijze, als de regter, ingeval van verschil, zal oordeelen te behooren. 406. De kosten, welke voor oppassing en genezing moeten besteed worden, en de schadeloosstelling, komen ten laste van het schip en van de verdiende vrachtpenningen, indien de ziekte, verwonding of verminking in scheepsdienst onlstaan of gebeurd is. Zij worden bij wijze van avarij-grosse over het schip met de verdiende vrachtpenningen, en over de lading, omgeslagen, wanneer een gevecht tot verdediging van het schip daartoe aanleiding heeft gegeven. 407. Wanneer de zieke, gekwetste of verminkte schepeling, ten tijde van het vertrek van het schip, nog, niet zoover herstem is, dat hij zonder gevaar mede kan vervoerd worden, zal de voormelde oppassing en genezing tot zijne herstelling voortduren. De schipper is, vóófl ?ijn vertrek, gehouden tot betaling van gemelde kosten, en in het onderhoud van de zieken of gekwetsen voorziening te doen. 408. De zieke, gekwetse of verminkte blijft niet alleen geregtigd tot zijn loon, gedurende de genezJilgi maar ook tot den dag toe, waarop hij zal kunnen teruggekofliefloHte op de plaats, van waar hij met het schip vertrokken is, en tot eene redelijke vergoeding van zijne reiskosten tot de laatstgemelde plaats toe. 409. In de gevallenpfcij de artikelen 406,407 en 408#bt* meld, heeft hij geene verdere aanspraak dan op het schip en de verdiende vrachtpetaningen, of op het schip en de verdiende vrachtpenningen en op de lading. 82 410. Een scheepsofficier, of ander scheepsgezel.,' zonder verlof van boord gegaan zijnde, en aan land ziek, gekwetst of verminkt wordende, blijven de kosten van oppassing en genezing ten zijnen laste. 411. Het lijk van eenen, gedurende de reis, overleden schepeling moet, volgens de beslissing van den schipper, en ten koste van het schip, of begraven of overboord gezet worden. 412. De schipper is gehouden voor des overledenen aan boord van het schip nagelaten goederen zorg te dragen, en van dezelve, in bijzijn en ten overstaan van twee schepelingen, eene behoorlijke beschrijving te maken, welke door den schipper en de gemelde twee schepelingen moet onderteekend worden. 413. De soldij of huur is aan des overledenen nalatenschap verschuldigd, volgens de na te melden onderscheidingen : Indien hij bij de maand is aangenomen, tot het einde van de loopende maand; Voor eene reis uit en thuis, de helft, indien hij op de heenreis sterft; Geheel, indien hij op de terugreis sterft. Indien de overledene op aandeel van winst of vracht was aangenomen, is zijn aandeel geheel verschuldigd, wanneer hip sterft nadat de reis begonnen is. Het loon V»n schepelingen, welke bij de verdediging van het schip gesneuveld zijn, is ten volle verséTIWdigd voor de geheele reis, indien het schip in behouden haven aankomt. 414. Losprijs tot bevrijding van eenen op het schip genomen en slaaf gemaakten schepeling kan van den schipper, de eigenaars, of de bevrachters, niet gevorderd worden. Hij heeft aanspraak op de soldij tot den dag, dat 'hH genomen en slaaf gemaakt is. 415. De schepeling, die genomen en slaaf gemaakt wordt, terwijl hij in zee of naar land ten dienste van het schip gezonden was, heeft regt om de beralin^Vah zpnTgeheele soldij te eischen op hettï schip en de vrachtfi volgens de voorschriften van de artikelen 400 en 401. Hij heeft ook regt op eene schadeloosstelling voor zijne lossing, indien het schip zijne reis behouden volbrengt. 83 416. De eigenaars van het schip zijn tot deze schadeloosstelling verpligr, indien de schepeling, in scheepsdienst* in zee of naar land is gezonden. Deze schadeloosstelling komt ten laste van de eigenaars van schip en lading, indien zulks ten dienste van schip en lading is geschied. 417. De hoegrootheid van deze schadeloosstelling, de wijze van betaling en van het gebruik van het geld, worden bij besluit van den Gouverneur bepaald. 418. Wanneer de schipper de officieren of scheepsgezellen om wettige redenen ontslaat, moet hij hun de verdiende huren betalen, berekend naar evenredigheid van de afgelegde reis tot den dag van de afdanking toe, en, zoo het ontslag gegeven is voordat de reis is begonnen, naar de dagen welke zij in dienst geweest zijn. 419. Voor wettige redenen worden gehouden de volgende : lo. Ongehoorzaamheid; 2o. Gewoonte van dronkenschap; .,..,3<%. Vechten aan boord; 4o. Eene door de wet veroorloofde of verpligte staking der reis, mits voldoende aan hetgeen de wet in dat geval bepaalt; 5o. Verwijdering van boord zonder verlof. 420. Elke scheepsofficier of scheepsgezel, die bewijst, dat hij na de monstering, zonder wettige redenen, is afgedankt, heeft regt tot vergoeding van schade, ten laste van den schipper. 421. De schadeloostelling wordt bepaald: Indien de afdanking vóór het begin der reis plaats heeft, op een derde van de gage, die de afgedankte bij de reis waarschijnlijk had kunnen verdienen ; Gedurende den loop der reis gedaan wordende, op de volle soldij, welke hij zoude verdiend hebben van het oogenblik der afdanking tot de volbrenging van de reis, en de kosten der terugreis. De schipper kan, in geen dezer gevallen, het beloop der schadeloosstelling van den eigenaar of de reederij terugvorderen, tenware hij door dezelve tot de afdanking ware gemagtigd geweest. 96 In al deze gevallen zijn de kosten ivan iaden en lossen voor rekening van den bevrachter. 483. Het contract van bevrachting kan, op de vordering van eene der partijen, vernietigd worden, wanneer vóór het begin der reis «en oorlog ontstaatpssaardoorschip en lading, of een van beide, niet meer als onzijdig eigendom kunnen beschouwd worden. | Schip en lading beide even onvrij zijnde, kunnen de bevrachter en vwdfïéhter geene vergoeding van * elkander vorderen; en de onkosten, op het laden en lossen gevallen, zijn voor rekening van den bevrachter. De lading alleen onvrij zijnde, betaalt de bevrachter aan den vervrachter alle onkosten, die noodzakelijk gevorderd worden om het schip tot het doen der reis in gereedheid te brengen, mitsgaders de door hem betaalde soldijen en het kostgeld van het scheepsvolk, tot den dag toe van de vordering der vernietiging of van de lossing der reeds geladen goederen. Het schip alleen onvrij zijnde, betaalt de vervrachter of de schipper al de onkosten op het laden en lossen gevallen. 484. In de gevallen, bij de twee voorgaande artikelen vermeld, behoudt de vervrachter of de schipper zijne vordering tot overligdagen, zoo die plaats mogten hebben, fÊffljVmede het regt tot de vordering, van avarij-grosse wegens schade, vóór de ontbinding of de vernietiging der overeenkomst geleden. 485. Wanneer een schip vervracht is voor meer dan eene bestemming, en zich, na het volbrengen van eene reis, in de haven bevindt, van waar de andere zoude moeten beginnen, doch, voordat dezelve wordt begonnen, een oorlog ontstaat, moeten de volgende bepalingen worden achtervolgd: lo. Schip en lading beide onvrij zijnde, moet het schip tot aan den vrede, of totdat hetzelve met konvooi, of op eene andere veilige wijze, kan vertrekken, of totdat de noodige orders van de eigenaars van het schip en de lading bij den schipper zijn ingekomen, en langer liiet, aldaar blijven liggen. w.Éfct'schip beladen zijnde, vermag de schipper de lading in pakhuizen of andere veilige bergplaatsen 102 509. Indien in het geval van artikel 460 de passagier de vertimmering wil afwachten, is hij geene vermeerdering van vervoergeld verschuldigd, doch hij is verpligt intussehen voor zijn eigen onderhoud te zorgen, of zich deswege met den schipper te verstaan. 510. in de gevallen, waarin de overeenkomst, hetzij vóór den aanvang der reis, hetzij gedurende dezelve, wordt verbroken, heeft de schipper het regt om te vorderen, hetgeen hij aan de passagiers reeds verstrekt, of voor dezelve heeft uitgeschoten. 511. De passagiers zijn verpligt zich naar de bevelen des schippers te gedragen, voor zooverre die strekken tot bewaring der goede orde aan boord. 512. De schipper is niet verpligt, noch zelfs bevoegd, om gedurende de reis, op de vordering of in het belang van den passagier, eene haven aan te doen, of zich op te houden. 513. Indien het tegendeel niet is bedongen, zorgt de passagier'Voor zijné1 eigene behoeften. Ingeval van opgekomen nood is de schipper echter gehouden hem de vereischte levensmiddelen, tegen redelijken prijs, te verschaffen. De bepaling van artikel 356 is op den passagier toepasselijk. 514. Bij overlgden f'v&n eenen passagier, gedurende de reis, verblijft aan den schipper de beschikking om het lijk te doen begraven, of over boord te zetten. De schipper draagt zorg voor de bewaring der goederen van den overleden passagier, welke zich aan boord bevinden. 515. De passagier wordt, ten aanzien van de goederen welke hij aan boord heeft, als iniader beschouwd; voor de schade overgekomen aan goederen van den passagier, welke deze onder zijne eigene bewaring gehouden heeft,, is de schipper alleen verantwoordelijk, indien dezelve veroorzaakt is door zijn toedoen, of dat der equipage. 516. Voor het aan den schipper verschuldigde wegens vervoergeld, of kosten van onderhoud, heeft vhij regt van terughouding en van voorrang op de goedeUSh, door den passagier aan boord gebragt. 103 ZESDE TITEL. Van schade door het overzeilen, aanzeilen, aanvaren en aandrijven veroorzaakt. 517. Indien een schip, door schuld van den schipper of van-iMpfoacheepsvolk, een andter !schip overzeilt, of tegen hetzelve aanzeilt, aanvaart of aandrijft, en alzoo beschadigt, moet de geheele schade, aan het fachip en aan de goederen toegebragt, worden vergoed door den schipper, wiens schip de schade heeft veroorzaakt. 518. Bijaldien dit een of ander door de schuld van wederzijde veroorzaakt is, draagt elk zijne eigene schade. n9jBe schippers zijn, zoo in dit als in het bij het voorgaande artikel bepaalde geval, aan de eigenaars van de schepen en koopmanschappen tot vergoeding gehouden, onverminderd hun verhaal op de officieren en het scheepsvolk, indien daartoe gronden zijn. 519. Indien dit overzeilen, aanzeilen, aanvaren of aandrijven door een louter toeval veroorzaakt is, dragen elk schip en lading deszelfs eigene schade; behoudens hetgeen bij artikel 523 bepaald is. 520. De bepaling van het vorige artikel is ook toepasselijk op het geva^jdat een der beide schepen onbeladen mogt zijn. 521«'jj.tadien noch de schuld, noch het toeval kan worden bewezen, en alzoo de oorzaak van het overzeilen, aanzeilen, aanvaren of aandrijven twijfelachtig is, zal de schade, aan de schepen of goederen toegebragt, zamengevoegd, en door ieder, in evenredigheid der respectieve waarde van de onderscheidene schepen en ladingen, gedragen worden. Het bedrag van hetgeen elk schip en lading in de algemeene schade dragen moet wordt, in evenredigheid van derzelver waarde, over elk bijzonder schip en lading omgeslagen. 522. Indien, na het aanzeilen, overzeilen, aanvaren of aandrijvgn, een schip vergaat op de streek of den koers, welken het genoodzaakt is geworden te nemen, om, tot herstelling van schade, eene noodhaven te bereiken, bestaat het vermoeden, dat het vergaan door het aanzeilen, overzeilen, aanvaren of aandrijven is veroorzaakt. 104 528. Indien een zeilend of drijvend schip een ander schip, hetwelk te bekwamer plaatjjfr ten anker ligt of vastgemaakt is, door het aanzeilen, aandrijven of aanvaren beschadigt, en zulks geschiedt buiten schuld van den schipper of het scheepsvolk van het aanzeilend, aandrijvend of aanvarend schip, zal hetzelve de helft van de schade dragen, welke het aan het vastliggende schip en deszelfs lading toegebragt heeft, zonder dat het vastliggende schip iets drage in de schade van het aanzeilende of aandrijvende schip, of deszelfs lading. Deze schadevergoeding wordt bij wijze van avarijgrosse over het schip en de lading omgeslagen. Deze vordering tot halve schadevergoeding heeft geene plaats, wanneer de schipper van het vastliggende schip, door het botvieren der kabels of het kappen der touwen, buiten eigen gevaar, de schade had kunnen voorkomen of verminderen, en, door of vanwege den aanzeilenden of aandrijvenden schipper intijds daartoe vermaand zijnde» zulks niet heeft gedaan. 524. Indien een schip driftig geworden, en op de touwen van een daarbij ten anker liggend schip gedreven zijnde, de schipper van het eerstgemelde schip de touwen van het laatste heeft gekapt, waardoor hetzelve van zijne ankers geraakt is, en schade heefFbekomen, of wel dadelijk schipbreuk heeft geleden, is het driftig geworden schip tot vergoeding van de geheele schade aan het andere schip en deszelfs lading gehouden. 625. Schepen, in eene haven voor hunne ankers of vast in eene laag liggende, en, zonder van de ankers te slaan of drijvende te worden, door een wassend of hol water, of door storm of ander toeval van hooger hand, de naastbij liggende schepen door aanstooting of aanwrijving beschadigende, wordt die schade als eene bijzondere ramp door het beschadigde schip gedragen. 526. Een schip aan' den grond zittende en niet kunnende wijken, heeft de schipper het regt om in tijd van gevaar, van een digtbij liggend schip te vorderen, dat hetzelve zijne ankers ligte of desnoods kappe, en wijke, mits dat het bijliggend schip, zonder zich zelf aan gevaar bloot te stellen, zulks doen kunne, en aan hetzelve vergoed worde de schade door dat wijken of kappen veroorzaakt. 105 De schipper van het bijliggend schip, die, in dit geval, weigerachtig of nalatig is geweest aan de vordering te voldoen, moet de schade, daardoor veroorzaakt, vergoeden. 527. Alle schippers, wier schepen voor anker liggen, zijn aansprakelijk voor de geheele schade, welke veroorzaakt wordt door het verzuim van eene boei of eenen dobber op hunne ankers te hebben, tenware zij bewezen, dat dezelve buiten hunne schuld daaraf geraakt waren, zonder dat zij dezelve hadden kunnen herstellen. ZEVENDE TITEL. Van schipbreuk, stranding en zeevonden. 528. Het is aan niemand geoorloofd, zonder uitdrukkelijke toestemming van den schipper, of van hem die in zijne plaats bevel voert, ofschoon ook onder het voorwendsel van te willen helpen of bergen, aan boord van een schip te komen. 529. Schepen strandende of brekende op buitengronden, en goederen opgevischt wordende in zee of op de buitengronden, zullen door niemand mogen worden geborgen en gered, tenzij daartoe verlof hebbende van den schipper, of van dengene, die in zijne plaats het bevel voert, zoo die daarbij tegenwoordig is. 530. Indien de schipper, bevelhebber, eigenaar der lading of geconsigneerde aanwezig is, moeten de voormelde schepen en goederen aan de beschikking van deze worden overgelaten, en door de bergers dadelijk, en tegen genoegzame zekerheid voor hunne bergloonen, worden overgegeven. 581. Die de gestrande, geborgen of geredde schepen of goederen ophouden, of aan de vordering van den schipper, of van dengene die in zijne plaats het bevel voert, van de geconsigneerden, of de eigenaars der lading, om de goederen aan hen tegen genoegzame zekerheid over te geven, niet dadelijk voldoen, verliezen alle aanspraak op berg- of hulploon, en zijn daarenboven gehouden alle schade te vergoeden, die door zoodanige ophouding veroorzaakt wordt. 532. De onkosten en vrachten, welke de vervoering der goederen van de bergplaats naar de plaats der bestem- 106 ming, in het geval bij de voorgaande artikelen vermeld, veroorzaakt, worden betaald door diegenen, die dezelve ontvangen; behoudens hun verhaal, indien daartoe gronden zijn. 533. Indien schepen of goederen in zee of op de buMflngronden gered, geborgen of geviseht worden, zonder dat de schipper, andere bevelhebber, eigenaar der lading, of geconsigneerde, daarbij aanwezig of bij de bergers bekend zijn, zullen dezelve, zoo spoedig mogelijk, ter naaste plaatse, alwaar de berging geschied, is, worden overgebragt, en gesteld in handen van zoodanigen .ambtenaar, als door den Gouverggur met het beheer van dezelve belasjt is, en, zoodanig persoon daar niet zijnde, alsdan in handen van het bestuur der plaats. Bij overtreding verliezen de bergers hun berg- of hulploon, en zijn tot schadeloosstelling gehouden, onverminderd de regtsvordering tot straf, zoo daartoe gronden zijn. 534. Schepen strandende en brekende, of goederen g*jWscht wordende aan of op vaste stranden, zullen, bij afwezigheid van den schipper, bevelhebber, eigenaar der lading of geconsigneerde, of indien dezen geene andere beschikking hebben gemaakt, bij uitsluiting van alle anderen, moeten gered en geborgen worden, door of/ten overstaan van den daartoe gestelden ambtenaar, of, bij ontstentenis van dien, van het plaatselijk bestuur, onder welks ressort de stranding en vissching zijn geschied. Indien echter, in het geval van dit artikel, hetzij door de vermenging der goederen, of op eenige andere wijze, niet stellig blijkt, aan wien de geborgen of opgevischte goederen toebehooren, of deswege verschil bestaat, zal de beredding en berging bij uitsluiting door voorschreven ambtenaar of plaatselijk bestuur moeten geschieden. 535. In de gevallen, waarin de genoemde ambtenaar, of het bestuur, ter plaatse waar eerstgemelde niet aanwezig is, de bevoegdheid hebben om gestrande, geredde of opgenschte voorwerpen te beheeren, zijn zij verpligt daarvan eenen behoorlijken inventaris op te maken, en staan zij ten aanzien der uitlevering der voorwerpen in dezelfde verpligting als de bergers, die de schepen of goederen in zee of op de buitengronden hebben geborgen. Zij 107 genieten voor hun beheer zoodanig loon, als bij besluit van den Gouverneur is vastgesteld. Wederkeerig staan de schippers of eigenaars der schepen of goederen jegens de gemelde ambtenaren of het bestuur, ten aanzien van de bergloonen, in dezelfde verpligting als jegens andere bergers. 536. De voormelde ambtenaren zijn verpligt van al de gevallen hierboven gemeld, in hun ressort hebbende plaats gehad, en van het door hen daaromtrent verrigte, zoo spoedig mogelijk aan den Gouverneur verslag toe te zenden. 537. Zij moeten zoodanige goederen, welke niet gereclameerd worden, en welke of door beschadiging, of uit derzelver aard, aan een spoedig bederf onderhevig zijn, of welker bewaring ontwijfelbaar strijdig is met het belang van den eigenaar, onverwijld in het openbaar en naar de plaatselijke gebruiken doen verkoopen. 538. Zij zullen zoodra mogelijk, in een der nieuwspapieren van de kolonie, met opgave van alle merken en kenteekenen, van de gedane berging kennis geven, tevens teï reclame oproepende elk en eenjiegelijk, die tot het geborgene vermeent geregtigd te zijn. De oproepingen zullen viermaal herhaald worden, en wel van maand tot maand. In de gevallen nogtans, waarin de weinige belangrijkheid der goederen dit raadzaam maakt, zullen de oproepingen, met toestemming van den Gouverneur, voorloopig mogen worden uitgesteld, teneinde dezelve naderhand met die van andere goederen in ééne oproeping zamen te voegen. 539. Indien iemand, door cognoscementen of andere deugdelijke bescheiden, zijn regt op het geborgene bewijst, zullen zij hetzelve, tegen betaling van het bergloon en de kosten, aan denzelven afgeven. Ingeval van twijfel over het regt van den reclamant, of van tegenspraak van derden, of van verschil over de bergloonen en onkosten, moeten partijen naar den gewonen weg van regten worden verwezen; kunnende, in het laatste geval, de regter de uitlevering der goederen tegen voldoende zekerheid bevelen. Wanneer de berging en de beredding door het plaat- 108 Sfl8l**esluur gedaan is, is hetzelve gehouden alles na te komen, hetgeen ten aanzien der bovengemelde ambtenaren bij dit en de voorgaande artikelen is bepaald. 540. Indien zich, na de vier oproepingen, niemand opdoet om het geborgene of opgevischte te reclameren, zal hetzelve publiek verkocht worden, en de opbrengst van dien, na aftrek der bergloonen en onkosten, aan den Gouverneur worden verantwoord, en provisioneel in de consignatie-kas worden gestort. De goedkeuring dezer verantwoording door den Gouverneur benadeelt het regt van de belanghebbenden niet, dat zij tegen die verantwoording mogten willen doen gelden. 541. Wanneer, binnen den tifjPvan tien jaren, iemand kan doen blijken eigenaar van het geborgene te zijn gewéést, zal de opbrengst aan hem worden afgegeven. Binnen dien tijd niemand opgekomen zijnde, zal die opbrengst als vacerend goed beschouwd worden. Vijandelijke verbeurd verklaarde goederen kunnen nimmer worden teruggevorderd. 542. Nimmer zal eenig strandregt van gestrande of geredde schepen of goederen geheven worden. Deze bepaling verhindert niet het regt tot verbeurdverklaring van gestrande vijandelijke schepen of goederen. 543. Voor de hulp, aan de uit den nood geredde schepen of goederen toegebragt, wordt betaald hulploon of bergloon. 544. Hulploon wordt toegestaan, wanneer door de bijgebragte hulp en bijstand de schepen en ladingen, hetzij tezamen, of na gedane lossing en ligting, wederom in eene veilige plaats- in zee, of in eene behouden haven, worden gebragt. Hulplon^ «»Vordt begroot naar den spoed, waarmede men, bij ontdekking van het eerste gevaar, is te hulp geschoten ; naar den tijd, waarin de dienst is geschied; naar het getal der personen, die daartoe noodzakelijk zijn werkzaam geweest; naar den aard van den dienst, die daartoe is verrigt; en eindelijk naar het gevaar, dat daarmede gepaard was. 545. De gevallen, waarin bergloon wordt toegestaan. 109 Wanneer schepen ot goederen, hetzij uit zee of op de stranden, onbeheerd en als zeevonden worden gevischt, gevonden of geborgen; Wanneer goederen geborgen worden uit schepen, die in de branding of op strand zitten, en in zoodanig gevaar zijn, dat dezelve niet meer tot eene veilige bergplaats der goederen, of tot lijfsberging van het scheepsvolk kunnen dienen ; Wanneer goederen uit werkelijk verbrijzelde schepen worden geborgen; Eindelijk, wanneer schepen, welke, uithoofde van het gevaar waarin dezelve zijn, of door het gemis van lijfsberging op dezelve, door het scheepsvolk verlaten worden, of dat de schepen, nadat het volk tot behoud van het leven er van gehaald en geborgen is, door bergers bezet worden, en vervolgens schip en lading, in het geheel of stukswijze, in behouden haven worden gebragt. 546. Bij de begrooting van bergloon wordt in aanmerking genomen niet alleen al hetgeen in het tweede lid van artikel 544 is bepaald, maar ook het gevaar, waaruit het geborgene is gered, mitsgaders de waarde van hetzelve, door deskundigen te begrooten. 547. De begrooting der hulploonen of bergloonen en de benoeming van deskundigen geschieden, ingeval van verschil, door den bevoegden regter. 548. Wanneer een schip door den schipper en het scheepsvolk wordt verlaten, en door bergers wordt aanvaard, zal het evenwel den schipper of bevelhebber ten allen tijde vrijstaan, naar zijn schip terug te keeren en het bestuur over hetzelve te hernemen ; in welk geval de bergers dadelijk, op verbeurte van hun bergloon, en gehoudenis tot schadevergoeding, het bestuif aan den schipper zullen moeten overgeven, onverminderd hun reeds verkregen regt tot het bergloon. 549. Bijaldien geborgen schepen en goederen, die op de bergplaats tegen gestelde zekerheid zijn overgegeven, tusschen de bergplaats en die der bestemming vergaan, zonder dat derzelver waarde ter bepaling van het bergloon zij begroot geworden, zal de berekening door deskundigen gedaan worden naar hetgeen de geborgen schepen of goe- .fit van des verzekerden onkunde daaromtrent, alsmede opgave van de dagteekening en den onderteekenaar van den laatsten advies- of orderbrief. Het belang van den verzekerde kan op deze wijze slechts voor eenen bepaalden tijd verzekerd worden. 579. Indien de verzekerde onkundig is, waarin de goederen, welke aan hem worden toegezonden of geconsigneerd zijn, bestaan, mag hij verzekering op dezelve laten doen onder de algemeene benaming van „goederen." Onder zoodanige verzekering zijn niet begrepen gemunt goud en zilver, gouden en zilveren staven, juweelen, paarlen of kleinooden, en krijgsbehoeften. 5S0. Indien de verzekering is gedaan op schepen of goederen, welke, ten tijde van het sluiten der overeenkomst, reeds behouden ter plaatse hunner bestemming waren aangekomen, of op eenig belang, waarvan de schade, tegen welke verzekerd is, reeds op voorschreven tijdstip bestond, zijn op die gevallen toepasselijk de bepalingen van de artikelen 251 en 252, indien namelijk bewezen wordt of er vermoeden bestaat, dat de verzekeraar van de behouden aankomst, of de verzekerde of diens lasthebber van het aanwezen der schade, bij het sluiten der overeenkomst, heeft kennis gedragen. 581. Het vermoeden, bij artikel 252 vermeld, heeft ten aanzien van den verzekerde geene plaats, indien de verzekering is gedaan op goede of kwade tijding, mits in dat geval in de polis worde vermeld het laatste berigt, hetwelk de verzekerde ten aanzien van het verzekerde voorwerp heeft bekomen, en de verzekering voor rekening van eenen derde zijnde gesloten, ingeval van schade, deugdelijk btijke van de dagteekening van den last, dien de lasthebber, tot het doen der verzekering, bekomen heeft. Met dat beding kan de verzekering alleen dan worden vernietigd, indien er bewezen wordt, dat de verzekerde of diens lasthebber, ten tijde van het sluiten der overeenkomst, van de geleden schade heeft kennis gedragen. 582. Verzekeringen zijn nietig, wanneer zij gedaan zijn : lo. Op de soldijen of gages van het scheepsvolk; 2o. Op de premiën of het kaplaken des schippers; 123 manschappen; of, zoo hij alleen in ballast moet vertrekken, zoodra hij een begin heeft gemaakt met den ballastte laden. 608. In de, bij het voorgaande artikel, gemelde verzekering eindigt het gevaar voor den verzekeraar eenentwintig dagen nadat het verzekerde schip ter bestemder plaatse is aangekomen, of zooveel eerder als de laatste koopmanschappen of goederen gelost zijn. 609. Bij verzekering van een schip voor eene uit- en thuis-reis, of voor meer dan ééne reis, loopt de verzekeraar, zonder tusschenpoozing, het gevaar, tot en met den eenentwintigsten dag nadat de laatste reis is volbragt, of tot zoovele dagen minder als de laatste koopmanschappen of goederen gelost zijn. 610. Goederen of koopmanschappen verzekerd zijnde, begint het gevaar, voor rekening van den verzekeraar, te loopen, zoodra de goederen zijn gebragt op de kade of den wal, om van daar! ingeladen of vervoerd te worden naar de schepen, waarin dezelve geladen worden, en eindigt vijftien dagen nadat het schip ter bestemder plaatse zal zijn aangekomen, of zooveel eerder als de verzekerde goederen aldaar zullen zijn gelost, en op de kade of den wal geplaatst. 611. Bij verzekering op goederen of koopmanschappen, loopt het gevaar onafgebrdkeu voort, hoezeer de schipper genoodzaakt zij geweest in eene noodhaven in te loopen, aldaar te lossen en te repareren, totdat of de reis wettig gestaakt, of doori den verzekerde bevel tot het niet weder inschepen van de goederen gegeven, of de reis geheel volbragfcTtijL 612. Indien de schipper of de verzekerde op goederen, door wettige redenen, verhinderd wordt binnen den bij artikel 610 bepaalden tijd telossen, zonder zich aan vertrafflhg schuldig te maken, mWtt het gevaar van den verzekeraar doorloopen, totdat de goederen gelost zijn. 613. In eene verzeteiiing op te verdienen vrachtpenningen, begint de verzekeraar het gevaar te loopen van het oogenblik en naarmate, dat de vracht betalende goederen en koopmanschappen in het schip geladen zijn, en eindigt vijftien dagen nadat het schip ter bestemder losplaats zal 127 vaar is geloopen op voorwerpen, welke ligtelijk aan bederf of vermindering onderhevig zijn, is de verzekeraar niet gehouden tot zoodanig beloop in de schade daaruit ontstaande, als hetwelk, volgens de bestaande gebruiken, op de plaats der verzekering, niet door de verzekeraars gedragen wordt. Bij verschil zal zulks door den regter, na verhoor van deskundigen, worden bepaald. Wanneer er onder de voorschreven goederen zoodanige waren, die, ter plaatse alwaar de verzekering is gedaan, gewoonlijk niet anders verzekerd worden dan vrij van beschadiging, lekkage of smelting, is de verzekeraar van die schade geheel bevrijd. 628. Indien de goederen van de soort, in het voorgaande artikel gemeld, in de polis met derzelver namen zijn uitgedrukt, zonder eenig bijzonder beding, is de verzekeraar niet aansprakelijk voor de avarij .onder de drie ten honderd. 629. Indien eene verzekering is gesloten met het beding „vrij van beschadigdheid", om het even of daarbij al of niet is gevoegd „bij behouden aankomst", is de verzekeraar niet verantwoordelijk voor eenige schade, wanneer de verzekerde voorwerpen bedorven of beschadigd ter plaatse hunner bestetfftning zijn aangekomen. Dezelfde bepaling is toepasselijk op het geval, wanneer de voorwerpen onder weg of in eene noodhaven, uithoofde van beschadigdheid, of uit vrees dat zij zouden bederven of andere goederen aansteken, zijn verkocMPge^feotfden. Avarij-grosse, mitsgaders schade door werping, neming, roof of dergelijke, of door het vergaan van het schip, veroorzaakt, worden niettemin, bij dat beding, door den verz'ekeraar gedragen. i 680. In eene verzekering onder het beding • „vrij van molest", is de verizekeraar bevrijd, zoodra het verzekerd voorwerp vergaat of bederft door geweld, neming,; kaperij, zeeroovetij, aanhouding op last van hooger hand, verldaw ring van oorlog, en represaijlestn* WWs** kel 724 bedoelde schepen en vaartuigen, geregeld naar de bepalingen van den vijfden titel van het eerste boek van dit Wetboek, naar die van het Burgerlijk Wetboek omtrent huur en verhuur, naar de algemeene verordeningen daaromtrent vastgesteld, en, bij onsténtenis van deze, naar de plaatselijke gebruiken. 730. De voorschriften van den zesden titel van dit boek zijn op de bij artikel 724 bedoelde scheepvaart toepasselijk, met deze wijzigiqg, dat, in de gevallen bij de artikelen 521 en 523 uitgedrukt, elk schip of vaartuig, en elke lading, derzelver eigene schade draagt. Hetzelfdfivis ook toepasselijk op het geval, dat het eene schip of vaartuig een zeeschip is, en het andere tot de in artikel 724 bedoelde vaart behoort. 731. De voorschriften van den zevenden tjtel van dit boek ziinjn het algemeen, en naar de omstandigheden, cSLpp de bij artikel 724 bedoelde scheepvaart toepasselijk. De geschillen over berg- en hulploonen worden beregt door den bevoegden regter. 732. De bepalingen van de artikelen 685, 686, 687, 688, 689, 690, 69f,r692, 693, 694, 695 en 697 z«n\ ook op de in artikel f24 bedoelde scheepvaart toepasselijk. ak 733. Indien, tot behoud van het schip of vaartuig en de lading, goederen worden geworpen, heeft de omslag plaats op dezelfde wijze en naar dezelfde regelen, welke ten aanzien van de zeevaart zijn voorgeschreven. f!l 734. Dezelfde bepaling geldt, indien, tot behoud van het schip of vaartuig en de lading, goederen in de ligters of booten zijn overgeladen. De kosten daartoe vereischt, de schade aan de goederen overgekomen, en de schadeloosstellingen aan de ligters of de booten verschuldigd, worden, op den voet van het vorige artikel, door het principale schip of vaartuig en de lading gedragen. 153 735. De overige bepalingen van den elfden titel zijn niet toepasselijk op de in artikel 724 bedoelde scheepvaart. 736. De voorschriften van den twaalfden titel gelden in het algemeen, en naar de omstandigheden, ook op de in artikel 724 bedoelde scheepvaart. Derde Boek. Van de voorzieningen, in geval van onvermogen van kooplieden. 787—893.14) 14) Het Derde Boek is afgeschaft WJ art. 226 van het Koninklijk besluit van 16 Mei 1914 No. 12 (G. B. No^HJfc waarbij tevens overgangsbepalingen zijn vastgesteld (zie de artikelen 233—239). 154 BIJLAGE A. BESLUIT van 37 April 1869 (GL B. No. 33), terbuitvoering van êrtfi$?8 van het Wetboek van Koophandel, betreffende de monstering van scheeps-officieren en scheeps-gezellen. IN NAAM DES KONINGS ! DE GOUVERNEUR VAN SURINAME, Overwegende, dat 4»fti|itvoering van artikel 378 van het Wetboek van Koophandel, het noodig is het navolgende vast te stellen; Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, besloten: Art. 1. De ambtenaar, ten wiens overstaan de monstering van scheepsofficieren en scheepsgezellen geschiedt, is te Paramaribo de Commissaris van Politie, en in Nickerie de Districts-Commissaris. Art. 2. Voor de monstering van elk schip zal (het zegel daarbij niet begrepen) worden betaald f 3.— voor elke verandering in de monsterrol „ 1.— Deze belooning wordt, even als het zegelrecht in de gevallen waarin dit verschuldigd is, door den schipper of diens vertegenwoordiger voldaan. Art. 3. De Commissaris van Politie en de Districts-Commissaris in Nickerie houden van de plaatsgehad hebbende aanmonsteringen een nauwkeurig register. Art. 4. Dit besluit treedt in werking op lo. Mei 1869. Gegeven te Paramaribo, den 27 April 1869. VAN IDSINGA. De Gouvernements-Secretaris, E. A. van Emden. Uitgegeven den 28 April 1869. De Gouvernements-Secretaris, E. A. van Emden. 158 Art. 4. Hij ondersteunt zooveel mogelijk alle pogingen tot redding en zorgt dat er voor het redden en beheeren van gestrande schepen en goederen geene meerdere kosten worden gemaakt, dan de waarde daarvan kan bedragen. Art. 5. De kennisgevingen en oproepingen, bij artikel 538 van tot