INHOUD. Bladzijde 1. Sumatra's Westkust, Westkust Regie-ordonnantie van 10 Maart 1915 (Staatsblad II' 245), zooals deze wordt gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 6 Augustus 1915 (Staatsblad II' 493). 1 2. Tapanoeli. Bepalingen voor de Opiumregie in de residentie Tapanoeli (ordonnantie van 22 Maart 1908, Staatsblad 11' 276), zooals deze worden gelezen ingevolge de ordonnanties van 19 Februari 1910 (Staatsblad II' 156) en 20 Februari 1912 (Staatsblad II' 201), artikel 4 sub 3e a der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad II' 218) en artikel 1 der ordonnantie van 6 Augustus 1915 (Staatsblad II' 493). 13 3. Benkoelen. Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera (artikel 1 der ordonnantie van 15 October 1898, Staatsblad II' 277), zooals die Bepalingen worden gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad II' 62), de ordonnantie van 16 April 1902 (Staatsblad II' 174) en artikel 1 § II der ordonnantie van 5 Juli 1909 (Staatsblad II' 361), met eenige wijzigingen op de residentie Benkoelen van toepassing ingevolge § II sub b der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad II' 187), zooals die paragraaf wordt gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 6 Mei 1912 (Staatsblad II' 302), de artikelen 3 sub a en 5 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad II' 218), artikel 2 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad II' 468) en artikel 1 der ordonnantie van 6 Augustus 1915 (Staatsblad II' 493) 24 4. Palembang. Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera als Vil Bladzijde Ü' 485) en artikel 4 sub 2e c der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad 11' 218) 194 16. Bali en Lombok. a. Bali regie-ordonnantie van 2 Maart 1908 (Staatsblad II' 199), zooals deze wordt gelezen ingevolge de morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 ^Staatsblad n! 485), artikel 4 sub le a der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad II' 218) en de ordonnantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad II' 412) 209 6. Verbod van bet bezit in de verboden kringen van de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok, van andere tubes dan die, waarvan de inhoud door eene letter wordt aangegeven (ordonnantie van 17 Juni 1915, Staatsblad II' 413) 225 c. Bepalingen voor de Opiumregie in de afdeeling Lombok (ordonnantie van 9 Januari 1897, Staatsblad II' 17, zooals deze wordt gelezen ingevolge § IV der ordonnantie van 18 Februari 1898, Staatsblad II' 77, artikel 2 der ordonnantie van 17' Januari 1901, Staatsblad II' 62, de ordonnantie van 16 April 1902, Staatsblad n' 174, artikel 1 der ordonnantie van 22 October 1902, Staatsblad II' 383, artikel 1 § B der ordonnantie van 8 Juli 1906, Staatsblad II' 317, artikel 1 der ordonnantie van 4 Februari 1913, Staatsblad 11' 218, § II der ordonnantie van 1 Juli 1913, Staatsblad II' 437 en § I der ordonnantie van 20 Mei 1915, Staatsblad II' 365) 227 d. Verkrijgbaarstelling uitsluitend van tubes, waarvan de inhoud wordt aangegeven door eene in den bodem gestempelde letter, bij de verkoopplaatsen in de afdeeling Lombok en in het district Tojapakeh der afdeeling Zuid-Bali (besluit van den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie van 9 Juli 1915 II' 3438/R, Bijblad II' ) 239 6 d. de plaatsen waar het regie-opium en de regie-djitjing mogen worden bezeten en e. eventueel ook de andere voorwaarden onder welke de vergunningen verleend worden. (7) De vergunningen worden verleend onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan een jaar geldig zijn. (8) In de gevallen of voor de plaatsen, eilanden of streken door het Hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen, moeten de vergunningen voorzien zijn van een portret van den houder der vergunning. (9) Bij bezit of vervoer van regie-opium of regie-djitjing door de houders der vergunningen en bij vervoer door personen aan wie dit door de houders der vergunningen is opgedragen, moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage van de Politie of van de Douane worden vertoond. (10) Aan een ieder is verboden: a. aan personen, ter plaatse niet gerechtigd tot het bezit en vervoer van regie-opium en regie-djitjing, gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; 6. personen als sub a bedoeld op eenigerlei wijze van opium te voorzien of te doen voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop. (11) Het regie-opium en de regie-djitjing welke in strijd met de bepalingen der eerste alinea van dit artikel bezeten of vervoerd worden, worden beschouwd en behandeld als onwettig opium. (12) Overtreding van de alinea's 9 en 10 van dit artikel en overtredingen van of handelingen in strijd met de in de vergunningen gestelde voorwaarden worden gestraft met de straffen bedreigd in artikel 3 alinea 2. Artikel 7. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 8. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld sub d in de eerste alinea van artikel 4, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 9. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te ver-' melden, waarop vermeend wordt, dat het opium al of niet is gekocht van de Regie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval, of blijkens zijn onderzoek ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der Regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de Regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring. (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. Zij heeft in zaken van overtreding dezer ordonnantie bewijskracht ten aanzien van hetgeen aan het voorwerp van onderzoek is waargenomen. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 'sLands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 11 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze ordonnantie wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 'sLands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 10. (1) Alle overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, waarop geen bijzondere straffen zijn gesteld, worden, — behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren— gestraft: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf, in de vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, 8 10 Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens de bij artikel 1 der ordonnantie van 15 October 1898 (Staatsblad II' 277) vastgestelde „Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera" zooals die sedert zijn gewijzigd en aangevuld en ingevolge de ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad 11? 187) en de wijzigingen en aanvullingen daarvan, in de residentie Sumatra's Westkust van toepassing zijn, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid der volgende overtreding. Artikel 11. (1) De overeenkomstig artikel 9 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze ordonnantie, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 543 van het reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Sumatra's Westkust (Staatsblad 1912 Il! 205), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers 3/7; b. aan den aanhaler of de aanhalers 2/7; c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben medegewerkt 1/7 blijvende 1/7 beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie, werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. 18 kantore van het hoofd van gewestelijk bestuur of van den in de vorige alinea bedoelden ambtenaar aangehouden register, waarin teyens f|e hoeveelheid opium is vermeld, welke die personen per maand plegen te verbruiken. (3) Aan niemand wordt vergund voor eigen gebruik per maand meer opium te koopen dan de in de vorige alinea bedoelde hoeveelheid. (4) De bovenbedoelde vergunning kan ten allen tijde door het hoofd van gewestelijk bestuur pf den in alinea 1 sub 6 van dit artikel bedoelden ambtenaar worden ingetrokken en geldt in ieder geval telkens niet langer dan voor één jaar. (5) De verder voor de uitvoering der in dit artikel opgenomen bepalingen noodige voorschriften worden vastgesteld door het hoofd van gewestelijk bestuur in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie. (6) De verbodsbepalingen, bedoeld in de eerste alinea van dit artikel, gelden niet ten aanzien van den invoer, het bezit en het vervoer van opium door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement en zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. (7) Behoudens het in de vorige alinea bepaalde, worden het opium en de overblijfselen daarvan, welke in strijd met de bepalingen van dit artikel ingevoerd, bezeten of vervoerd worden, beschouwd en behandeld als onwettig opium. Artikel 9. , Allen die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig ppium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden der bepalingen dezer ordonnantie' hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zi]n of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde giraffen, als in artikel 12 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 10. Ieder die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen in diens woning of op diens 'erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereed- 19 schappen, als bedoeld in § ƒ der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en ipdien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 11. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Regie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze* of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval, of blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der Regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken het onderzocht opium al dan niet; dan wel slechts ten deele, van de Regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (»). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw (1) De eerste alinea van dit artikel wordt aldus gelezen ingevolge artikel 4 sub 3e a der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). 20 opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 'slands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 13 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze ordonnantie wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 12. (1) Alle overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, waarop geen bijzondere straffen zijn gesteld, worden - behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van een maand tot drie jaren en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren — gestraft: _ indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding ib gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd katis bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. ' (2) De gevangenisstraf, in de vorige alinea bedoeld wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gekken duur (3) Voor de berekening van het beloop der boete wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld m de eerste alinea van artikel 11, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld K ' - 4.1 „i n on rlp in 8 ƒ der eerste alinea van in de tweede alinea van artikel 1) en de in & ƒ oer eers artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in stnDd met de be Ta ngen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verkla rd^ (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke 21 in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen, indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De hiervoren gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen g e 1 ij k g e s t el d e n met eene goedboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; 6. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der . eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in- overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens het voor het gouvernement Sumatra's Westkust buiten werking gestelde reglement voor de opiumpacht op Java en Madoera, vastgesteld bij de ordonnantie van 14 Juli 1890 (Staatsblad li' 149), zooals het sedert is gewijzigd en aangevuld, bij de ordonnantie van 28 Juli 1890 (Staats- 22 blad 11! 155) voor eerstgenoemd gewest van toepassing is verklaard, zoomede die, uitgesproken krachtens de bij artikel 1 der ordonnantie van 15 October 1898 (Staatsblad D? 277) vastgestelde „Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera" zooals die sedert zijn gewijzigd en ingevolge de ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad ïl! 187), zoomede het Koninklijk besluit van 15 Mei 1905 II' 37 (Indisch Staatsblad 11' 417), voor de residentie Tapanoeli van kracht waren, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid der volgende overtreding. Artikel 13. (1) De overeenkomstig artikel 11 uit 'slands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze ordonnantie, worden onverwijld, nadat de verocrdeelihg kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 543 van het reglement tot regeling van het rechtswezen in. de residentie Sumatra's Westkust, vastgesteld bij de ordonnantie van 26 Maart 1874 (Staatsblad II' 946), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers VtJ b. aan den aanhaler of de aanhalers "/t> c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben medegewerkt Vt> blijvende 1/7 beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den hoofdinspecteur der opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking vm overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt i1). (2) Het hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (1) De le alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 6 Augustus 1915 (Staatsblad no. 493). (4) De verdeeling tüssehen Meerdere aanbrengers, aanbalers öf andere deelgerechtigden geschiedt door het hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 11? 6 (Staatsblad 11? 56) en van artikel 1, L\ i, van het besluit van 18 September 1853 11? 5 (Staatsblad W 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 11? 14 (Staatsblad 11? 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het hoofd van gewëstélijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de eerste alinea van artikel 11 bedoelde verklaring van den directeur van de fabriek der opiumregie of van den scheikundige bij die fabriek. Artikel 14. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium en de andere in artikel 1 genoemde zaken voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. Artikel 15. Opium ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de opiumrëgie buiten de residentie Tapanoeli wordt ten ëanzien van de bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium gekocht bij een der binnen dat gewest gelegen verkoopplaatsen. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesehe talen aangeplakt Worden. 23 24 Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel bem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 22aten Maart 1908. J. B. VAN HEUTSZ. De wd Algemeene Secretaris, v. d. HOUVEN VAN OORDT. Uitgegeven den dertigsten Maart 1908. De wd Algemeene Secretaris, v. d. HOUVEN VAN OORDT. Nieuwe voorschriften omtrent het opslaan van opium in entrepot en omtrent den aanvoer van dat artikel op Java en Madoera en in de residentie Sumatra's Westkust (ordonnantie van 11 Juli 1879 (Staatsblad n; 224), zooals die wordt gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 19 September 1907, (Staatsblad lï 408), zie deel II bladzijde 1. Deze ordonnantie is ingevolge het Koninklijk besluit van 15 Mei 1905 W 37 (Indisch Staatsblad ff 417) op de residentie Tapanoeli van toepassing gebleven. BENKOELEN. Bij § I sub 6 der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad Il! 187) is bepaald, dat met ingang van 1 Augustus '1905 de Opiumregie wordt ingevoerd in de residentie Benkoelen. De bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera, vastgesteld bij artikel 1 der ordonnantie van 15 October 1898 (Staatsblad n! 277), zooals die zijn gewijzigd en aangevuld en bij § II sub ö der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad 11? 187) met eenige wijzigingen van toepassing zijn verklaard op de residentie Benkoelen, luiden.voor dit gewest thans: Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in het gebied der Opmmregie in de residentie Benkoelen, anders dan door de regie, zijn verboden (*). (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met optorn vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders, en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. Artikel 2. (1) Door de regie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der regie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3 (2). (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor ver-, bruikplaatsen öf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats geves- (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge § II sub le b der ordon* nantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad no. 187) juncto artikel 2 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad no. 468). (2) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62). 25 26 tigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdambtenaar, ■Chef van den dienst der Opiumregie (1). Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal: (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (3) Overtreding van de vorige alinea wordt gestraft: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden. Artikel 4(2). De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voorzoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten het woord „opiumkit", in dé Nederlandsche, de plaatselijke Inlandsche en de Chineesche talen, duidelijk te lezen staan, op verbeurte eener boete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim. Artikel 5 (»). (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vroüwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (1) De titel 'van dezen Hoofdambtenaar luidt thans Hoofdinspecteur Chef van den dienst der Opiumregie. . (2) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62). - (3) De le, 2e, 3e en 5e a'inea van dit artikel zijn opgenomen zooals zij luiden ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62) terwijl de 4e alinea is opgenomen zooals zij luidt ingevolge de ordonnantie van 16 April 1902 (Staatsblad no. 174). 31 die handelingen op eenige .wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als tegen den overtreder zijp bedreigd. Artikel 9 (1). Jeder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld sub ƒ in de eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend "Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 10. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de regie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven, op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door heni onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of blijkens zijn (1) Dit artikel is ppgenomen zooals het luidt ingevolge § II van artikel 1 der ordonnantie van 5 Juli 1909 (Staatsblad no. 361). 32 onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijk gesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. Zij heeft in zaken van overtreding dezer ordonnantie bewijskracht ten aanzien van hetgeen aan het voorwerp van onderzoek is waargenomen (2). (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 'sLands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 12 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze ordonnantie wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd wórden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 'sLands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel ÏL (1) Alle overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, waarop geen bijzondere straffen zijn gesteld, worden, — behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren, — gestraft: (D Dg eerste alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 3 sub a der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). (2) De tweede alinea is goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 3 Juli 1903 no. 38 (Indisch Staatsblad no. 314); vide ook het Koninklijk besluit van 18 Juni 1907 no. 75 (Indisch Staatsblad no.341, zie deel I bladzijde 33)- 33 indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd ' niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van' ■één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's Gedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voorde eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf, in de vorige alinea bedoeld, wordt met' opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete wordt als grond-" slag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, ■waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de' «erste alinea van artikel 10, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen, indien de rechter daartoe termen vindt, verionden en executabel worden verklaard voor de betaling van de 'opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De hiervoren gestelde straffen zijn niet van toepassing: e. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; Bepalingen. 3 36 vangst der in de eerste alinea van artikel 10 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of van den Scheikundige bij die fabriek (*). Artikel 13. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium en de andere in artikel 1 genoemde zaken voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. Overgangsbepaling. Artikel 14. (Over opium hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). Bij § II sub 7« b der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad W 187) is verder bepaald, dat opium ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie, doch buiten het gebied der Opiumregie in de residentie Benkoelen zijn wettig karakter behoudt in het gebied der Opiumregie in bedoeld gewest. PALEMBA NO. Bij § I sub b der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad ff 89) is bepaald, dat met ingang van 1 April 1906 de Opiumregie wordt ingevoerd in de residentie Palembang. De Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera, vastgesteld bij artikel 1 der ordonnantie van 15 October 1898 (Staatsblad II' 2 7 7), zooals die zijn gewijzigd en aangevuld en bij § II sub l der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad II' 89), met eenige wijzigingen van toepassing zijn verklaard op de residentie Palembang, luiden voor dit gewest thans: (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 5 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). 37 Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in het gebied der Opiumregie in de residentie Palembang, anders dan door de regie, zijn verboden (1). (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden mei opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders, en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. Artikel 2. (1) Door de regie wordt bereid onium in het klein vAi-Wht. ™ de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der regie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3 (2). (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen öf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ineevolse 8 TT snh 1a7> dor nrrtnn. nantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad no. 89) juncto artikel 1 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad no. 468). (2) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad lo. 62). 39 gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden, in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (*) voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande dat de kitten in ieder geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) Indien handelingen worden gepleegd in strijd met de le, de 2e of de 4e alinea van dit artikel, of indien de kithouder de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet, of doet voorzien, voor zoover deze handeling niet het karakter draagt van verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan, wordt hij gestraft met eene boete van tien tot honderd gulden. Eene gelijke boete wordt verbeurd door hen, die zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding -van de 3e alinea van dit artikel, en zulks boven en behalve de straffen, op het houden van verboden pandhuizen gesteld. Artikel 6 (2). (1) Buiten de dienaren van het Gouvernement van ambtswege bandelende, is het aan niemand wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: «. ruw opium; *. bereid opium, dat niet is gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Palembang; e. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; (1) Zie noot (1) blz. 38. (2) Dit artikel is opgenomen zooals het wordt gelezen ingevolge § II sub le b der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad no. 89) juncto artikel 1 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad no. 468). 40 d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Palembang of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden var* meer dan een halve thail; ƒ. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden, tot- of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die koopen ten behoeve van derden envoorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren of doen vervoeren van meer dan één thaü opium der Regie in de verpakking der Regie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van eene verkoopplaats naar eene andere plaats, beide met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaats en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste ééa jaar onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden ingetrokken. (4) Het afgeven aan derden van opium der Regie in de verpakking der Regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats waar het is gekocht, door de houders der vergunningen wordt, mits de in die vergunningen gestelde voorwaarden niet worden overtreden, niet als wederverkoop beschouwd. (4a) Aan kithouders en houders eener vergunning als bedoeld in alinea 2 van dit artikel, is het vergund overblijfselen als bedoeld in § d van alinea (1) van dit artikel, te bezitten, te vervoeren of te doen vervoeren tot eene hoeveelheid, voor ieder hunner door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. (5) Als opium niet gekocht van de regie in de residentie Palembang wordt beschouwd en behandeld: ö. opium in andere verpakking dan die voor de regie in de residentie Palembang door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; l. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der regie in de residentie Palembang, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. 41 Artikel 7. Het is verboden: a nit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereidené. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de regie. Artikel 7a (1) In de residentie Palembang zijn, behoudens de uitzonderingen genoemd in alinea 2 van dit artikel, het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Regie afkomstig,^ verboden aan een ieder, die niet voorzien is van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik zoomede van regie-djitjing of van eene vergunning als bedoeld in alinea » van artikel 6. (2) Het in de vorige alinea van dit artikel bedoeld verbod is niet van toepassing op: a. de gewestelijke hoofdplaats Palembang, met uitzondering van het gedeelte, hetwelk begrensd wordt ten Zuiden door de Zuidergrens dier hoofdplaats en verder door de Oganrivier, de Moesirivier en de Kramasanrivier, ten aanzien van personen, niet behoorende tot de inheemsche bevolking; b. het bepaalde door het Hoofd van gewestelijk bestuur in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie aan te wijzen ondernemingen van land- of mijnbouw of exploratiën, ten aanzien van de niet tot de inheemsche bevolking behoorende werklieden; c. het bezit en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en geldt mede niet voor dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. (3) Behoudens het bepaalde in de volgende alinea, worden de vergunningen tot het bezit en vervoer van regie-opium en regie- (1) Dit artikel is ingevoegd bij artikel 1 van de ordonnantie van 6 Mei 1912 (Staatsblad no. 303); suba der 2e alinea is opgenomen zooals het luidt ingevolge de ordonnantie van 1 Augustus 1914 (Staatsblad no. 534). 42 djitjing voor eigen gebruik, bedoeld in alinea 1 van dit artikel, alleen verleend aan hen, die op het tijdstip der inwerkingtreding dezer ordonnantie Q) reeds binnen het gewest gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken. (4) Vergunningen als hiervoren bedoeld kunnen bij gebleken noodzakelijkheid, te beoordeelen door het Hoofd van gewestelijk bestuur, ook na de inwerkingtreding dezer ordonnantie worden verleend, mits betrokkenen niet tot de inheemsche bevolking behooren en onthouding eener vergunning strijdig kan worden geacht met bevordering van de oeconomische ontwikkeling van het gewest, aan: I. werklieden bij 's Landswerken en op ondernemingen van bandof mijnbouw of exploratiën, welke niet overeenkomstig het bepaalde bij alinea 2 sub b van dit artikel zijn aangewezen als dezulke, waar het*ezit en het vervoer van regie-opium zoomede van regiedjitjing aan zoodanige personen is toegestaan; II. andere personen dan sub I bedoeld, ter begunstiging van immigratie of van definitieve vestiging als ingezetene dan wel van handelsdoeleinden als anderszins. (5) In de vergunning wordt aangegeven een maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder per maand niet mogen overschrijden. (6) De vergunningen worden verleend onder het voorbehoud dat zij ten allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan één jaar geldig zijn. (7) Bij bezit of vervoer van regie-opium of regie-djitjing door de houders der vergunningen en bij vervoer door personen aan wie dit door de houders der vergunningen is opgedragen, moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage der Politie worden vertoond. (8) A~an een ieder is verboden: a. aan personen, ter plaatse niet gerechtigd tot het bezit en vervoer van regie-opium en regie-djitjing, gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; i. personen als sub a bedoeld op eenigerlei wijze van opium te voorzien of te doen voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop. (9) Het opium en de overbüjfselen daarvan, welke in strijd met de bepalingen der eerste alinea van dit artikel bezeten of vervoerd worden, worden beschouwd en behandeld als onwettig opium. (1) l November 1912. 43 (10) Overtreding van de alinea's 7 en 8 van dit artikel wordt gestraft met de straffen bedreigd in artikel 3 alinea 3. Artikel 8 (*). Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 9 (x). Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld sub / in de eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 10. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet (1) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge § II van artikel 1 der ordonnantie van 5 Juli 1909 (Staatsblad no. 861). 44 is gekocht van de regie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. Zij heeft in zaken van overtreding dezer ordonnantie bewijskracht ten aanzien van hetgeen aan het voorwerp van onderzoek is waargenomen (2). (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 's Lands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 12 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan é én gulden. (4) Al wat op grond van deze ordonnantie wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en (1) De eerste alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 3 subb der ordonnantie van 4 Februari 1918 (Staatsblad no. 218). (2) De tweede alinea is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 3 Jutf 1903 no. 38 (Indisch Staatsblad no. 314); vide ook het Koninklijk Besluit van 18 Juni 1907 no. 75 (Indisch Staatsblad no. 341, zie deel I blz. 33). 45 overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 11. (1) Alle overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, waarop geen bijzondere straffen zijn gesteld, worden, — behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één m a a n d tot d r i e j a r e n, en bij herhaling voor den tijd van d r i e maanden tot vijf j a r e n, — gestraft: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd met meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van éen duizend tot tien duizend, gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf, in de vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 10, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder' begrepen de zaken, bedoeld m de tweede alinea van artikel 1) en de in § / der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verHaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen, indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De hiervoren gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de 46 in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van d r i e tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; b. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (1) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens het voor de resident» Paiembang buiten werking gestelde reglement voor de Opiumpacht op Java en Madoera, vastgesteld bij de ordonnantie van 14 Juli 1890 (Staatsblad ff 149), zooals het sedert is gewijzigd en aangevuld, en bij de ordonnantie van 28 Juli 1890 (Staatsblad ff 155) voor'eerstgenoemd gewest van toepassing is verklaard, komen mede in aanmerking bij de beoordeeüng of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge §11 sub 3° b der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad no. 89) en § I der ordonnantiavan 12. November 1908 (Staatsblad no. 639). Artikel 12. (1) De overeenkomstig artikel 10 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze ordonnantie, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in do gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 446 van het reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Palembang, vastgesteld bij de ordonnantie van 8 Januari 1878 (Staatsblad II? 14), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers 3/7; i. aan den aanhaler of de aanhalers »/ • c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben mede gewerkt */_« blijvende »/T beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (*), buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt (2). (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijneruiensten heeft verleend. (4) De verdeeling tussehen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie'van 16 September 1833 11' 6 (Staatsblad II' 56) en van artikel 1, La &, van het besluit van 18 September 1853 11' 5 (Staatsblad 11' 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 II' 14 (Staatsblad 11' 106) blijven gehandhaafd. (1) Zie noot (1) blz. 88. (2) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge § II sub 4°& der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad no. 89). 47 60 dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium gekocht hij een der binnen dat gewest gelegen verkoopplaatsen. III. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1909. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 12den November 1908. J. B. VAN HETJTSZ. De w"1 Algemeene Secretaris, v. d. HOUVEN VAN OORDT. Uitgegeven den drie en twintigsten November 1908. De wd Algemeene Secretaris, v. d. HOUVEN VAN OORDT. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1913. No. 255. Invoering van de opiumregie in het gewest Oostkust van Sumatra (1). IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDU5, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, willende overgaan tot invoering van de Opiumregie in het gouvernement Oostkust van Sumatra; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. In het gouvernement Oostkust van Sumatra, zoowel in het rechtstreeks bestuurd gebied als in dat der zelfbesturende landschappen, - (1) Ingevolge artikel 2 van de ordonnantie van 6 Augustus 1915 (Staatsblad [no. 493) zjjn in deze ordonnantie de woorden „de residentie" telkens vervangen door „het gouvernement." 61 wordt het beheer van het opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen genomen en gevoerd onder den naam van OpiumTegie en zulks met ingang van 1 April 1912; wordende voor dat gouvernement voorts met ingang van genoemden datum buiten werking gesteld: a. het „Reglement voor de pacht van het recht tot den verkoop van opium in het klein in die gedeelten van de residentie Oostkust van Sumatra, waar dat recht door het Nederlandsch-Indisch Gouvernement in pacht wordt afgestaan", gehecht onder La A. aan de ordonnantie van 16 October 1885 ^(Staatsblad ff 167), met de aanvullingen en wijzigingen daarvan; b. de overige bepalingen in de sub hiervoren genoemde gedeelte der afdeeling Bengkalis aan niet tot de Chineesche bevolking behoorende personen met uitzondering van hen, die voorzien zijn van eene vergunning als hiervoren sub a bedoeld; met dien verstande dat in het sub a, b en c bedoeld gebied bezit en vervoer van regie-opium mede zijn toegestaan aan hen, die voorzien zijn van eene vergunning als bedoeld in de tweede alinea van artikel 6 dezer bepalingen. (2) De in de vorige alinea bedoelde vergunningen tot bezit en vervoer van regie-opium voor eigen gebruik, worden verleend: in het sub a bedoeld gebied aan hen die op het tijdstip van inwerkingtreding dezer bepalingen reeds in dat gebied gevestigd zijn en geregeld van opium gebruik maken, zoomede bij gebleken noodzakelijkheid, ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk bestuur, aan (1) De le, 2e en 4e alinea's van dit artikel zijn opgenomen zooals zij luiden ingevolge § I der ordonnantie van 4 Mei 1915 (Staatsblad no. 346). Bepalingen. 5 66 niet tot de inheemsche bevolking behoorende werklieden op ondernemingen van land- of mijnbouw of exploratiën en aan dergelijke werklieden bij 's Lands werken gebezigd; in het sub b bedoeld gebied bij gebleken noodzakelijkheid, ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk bestuur, aan niet tot de inheemsche bevolking behoorende werklieden bij 's Lands werken en op ondernemingen als vorenbedoeld; in het sub c bedoeld gebied aan niet tot de Chineesche bevolking behoorende personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding dezer ordonnantie (J) reeds in dat gebied gevestigd zijn en geregeld van opium gebruik maken, zoomede bij gebleken noodzakelijkheid, ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk bestuur, aan niet tot de inheemsche of Chineesche bevolking behoorende werklieden op ondernemingen als vorenbedoeld en bij 's Lands werken. (3) In de vergunningen als bedoeld in de voorafgaande alinea wordt aangegeven een maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder per maand niet mogen overschrijden. (4) De vergunningen, bedoeld in alinea 2 van dit artikel worden verleend onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan één jaar geldig zijn. (5) Aan een ieder is het verboden aan personen, die ter plaatse niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; b. opium of de in alinea 2 van artikel 1 omschreven zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. Artikel 10. (1) Vaartuigen, die opium aan boord hebben, niet afkomstig van de Regie, mogen in de wateren van Nederlandsch-Indië niet binnen den afstand van drie Engelsche mijlen van de kusten, behoorende tot het gebied van het gouvernement Oostkust van Sumatra, ten handel of ten anker komen, dan in de havens of op de reeden van Bengkalis, Bagan Si Api Api, Laboehanbilik, Laboehandeli (Belawan), Tandjoengbalai, Batoebara (Tandjoengtiram), Tandjoengpoera en Pangkalan Brandan. (1) 1 October 1915. 70 indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf sub f der vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete, in de eerste alinea sub f bedoeld, wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 21, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. . (6) De in § ƒ der eerste alinea van dit artikel gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en van de achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; l. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 21. (1) Dadelijk na aanhaling van opium —. daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Regie in Nederlandsch-Indië, waar dezo wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of, blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der Regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de Regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (x). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 's Lands kas uitge- (1) De eerste alinea van dit artikel wordt aldus gelezen ingevolge artikel 4 sub l°e der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). keerd en verdeeld op de wijze als in artikel 22 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat 'op grond van deze Bepalingen wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welie dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 22. (1) De overeenkomstig artikel 21 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze Bepalingen, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het Eeglement op de strafvordering en artikel 461 van het Reglement op het Rechtswezen in het gouvernement Oostkust van Sumatra, vastgesteld bij de ordonnantie van 21 Februari 1887 (Staatsblad n? 45, juncto Staatsblad 1908 ff 554), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers »/ • b. aan den aanhaler of de aanhalers 2 / . c. aan allen, die tot het ontdekken van de overtreding en het doen van de aanhaling hebben medegewerkt yTj blijvende 1/7 beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. plaats, een houten hord wordt gesteld, waarop, voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten, het woord „opiumkit" in de Nederlandsche, de plaatselijke of eene andere ter plaatse verstaan wordende Inlandsche en de Chineesche taal, duidelijk te lezen staan. Artikel 5. (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede gewapende of beschonken lieden worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande, dat de kitten in elk geval van elf uur des avonds tot half zee uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) De kithouder is strafbaar, indien handelingen worden gepleegd in strijd met de le, de 2e of de 4* alinea van dit artikel, of indien hij de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet of .doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van. verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan. Artikel 6. (1) Behalve in de gevallen, bedoeld bij de artikelen 11, 12 en 13 en behoudens het bepaalde bij de artikelen 17 en 24 dezer Bepalingen, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; b. bereid opium, dat niet is gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Regie; 78 (3) Voor de berekening van het beloop der boete, in de eerste alinea sub f bedoeld, wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 21, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie ïs gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke m overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de* opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De in § / der eerste alinea van dit artikel gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § / der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en van de achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; b. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § / der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschapPen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en van de aangehaalde gereedschappen, gestraft: 85 wezen in het gewest Atjèh en Onderhoorigheden, vastgesteld bij de ordonnantie van 14 Maart 1881 (Staatsblad Il! 82), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers »/ ' b. aan den aanhaler of de aanhalers y • c. aan allen, die tot het ontdekken van de overtreding en het doen van de aanhaling hebben medegewerkt y • blijvende Vt beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belconingen op den voet van de slotbepaling in de eerste alinea. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 II' 6 (Staatsblad D.' 56) en van artikel 1, letter b, van het besluit van 18 September 1853 11' 5 (Staatsblad II' 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 11' 14 (Staatsblad 11' 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnep acht dagen na ontvangst van de in de eerste alinea van artikel 21 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of den scheikundige bij die fabriek. Artikel 23. Opium, ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden, wordt ten aanzien van de Bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium, gekocht bij een der binnen dat gebied gelegen verkoopplaatsen. Artikel 24. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op oen invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. Overgangsbepalingen. Artikel 25. (Over opium, hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). III. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 April 1913 en kan worden aangehaald als de „Atjèh Regie-ordonnantie". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking Of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 14den Februari 1913IDENBTJRG.De wd. Algemeene Secretaris, DE GEAEFF. Uitgegeven den een en twintigsten Februari 1913. De wd. Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 14 Februari 1913 D? 56). 90 Artikel 6. (1) Behalve in de gevallen, bedoeld bij de artikelen 11, 12 en 13 en behoudens het bepaalde bij de artikelen 17 en 24 dezer Bepalingen, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; 6. bereid opium, dat niet is gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Begie; c. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht, of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Regie, of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § 4 in hoeveelheden van meer dan één halve thail, behoudens het bepaalde in alinea 5 van dit artikel; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden totof het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die voorzien zijn van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren van meer dan één thail bereid opium der Regie in de verpakking der Regie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van eene verkoopplaats naar een of meer andere plaatsen, alle met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaatsen en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der Regie in de verpakking der Regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats, waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Aan kithouders en houders eener vergunning, als bedoeld in alinea 2 van dit artikel, is het vergund overblijfselen als bedoeld in § d van alinea 1 van dit artikel, te bezitten of te vervoeren tot eene 94 hoeveelheid, voor ieder hunner door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. Artikel 7. Als opium, niet gekocht van de Eegie, wordt beschouwd en behandeld: a. opium in andere verpakking dan die, voor de Eegie door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der Eegie, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 8. Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de Eegie. Artikel 9. (1) In de residentie Eiouw en Onderhoorigheden zijn het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Eegie afkomstig, verboden: a. in de tijdelijke onderafdeeling Kwantandistricten der afdeeling Indragiri aan een ieder; b. in Boven-Indragiri (onder welke uitdrukking ten deze verstaan wordt het gebied van den Eijksbestierder Soetan Moeda) aan een ieder, met uitzondering van de werklieden op bepaalde, door het Hoofd van gewestelijk bestuur in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, aan te wijzen ondernemingen van land- of mijnbouw of exploratiën, zoomede van de personen die voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur afgegeven vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium, uitsluitend voor eigen gebruik, wordende echter enkel vervoer van regie-opium mede toegestaan aan hen, die daartoe eene speciale vergunning hebben van het Hoofd van plaatselijk bestuur, zoomede aan hen die voorzien zijn van eene vergunning als bedoeld in de tweede alinea van artikel 6 dezer bepalingen. 95 {<£) De vergunningen tot bezit en vervoer van regie-opium, bedoeld sub b van alinea 1 van dit artikel, worden verleend onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door of namens het betrokken Hoofd van bestuur (schriftelijk) kunnen worden ingetrokken en in ieder geval niet langer dan een jaar geldig zijn; terwijl zij, voor zoover betreft personen, tot de inheemsche bevolking behoorende, alleen worden verleend aan hen, die op het tijdstip van inwerkingtreding dezer Bepalingen reeds geregeld opium gebruiken. (3) Aan een ieder is het verboden aan personen, die ter plaatse niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; opium of de in alinea 2 van artikel 1 omschreven zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. Artikel 10. (1) Vaartuigen, die opium aan boord hebben, niet afkomstig van de Regie, mogen in de wateren van Nederlandsch-Indië niet binnen den afstand van drie Engelsche mijlen van de kusten, behoorende tot het gebied van de residentie Riouw en Onderhoorigheden, ten handel of ten anker komen dan op de* reede van Tandjoengpinang. (2) De verbodsbepaling van de vorige alinea van dit artikel is niet toepasselijk op vaartuigen, aan boord waarvan zich geen ander opium bevindt dan dat, hetwelk ten behoeve en voor rekening van het Gouvernement of op den voet der daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen, ten behoeve van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd. (3) Het in de eerste alinea van dit artikel genoemde verbod om ten anker te komen geldt niet in gevallen van zeeramp of nood ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Artikel 11. De gezagvoerder, die met zijn vaartuig eene plaats binnen de in alinea 1 van artikel 10 bedoelde gedeelten van Nederlandsch-Indië aandoet, is verplicht van het aan boord van zijn vaartuig aanwezige opium, voor zoover dat niet van de Regie afkomstig is, onverschillig of dit tot de lading behoort dan wel het eigendom is van de passagiers of opvarenden, melding te maken in den praaibrief of — indien ter plaatse van aankomst geen havenmeester gevestigd is — onverwijld na aankomst bij de hoogste plaatselijke autoriteit aangifte te doen. 96 Artikel 12. (1) Het opium, dat niet ten behoeve van of voor rekening van het Gouvernement of, op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen voorschriften, van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd en niet afkomstig is van de Eegie, -wordt in de bij het laatste lid van artikel 10 bedoelde gevallen, zoodra mogelijk en in andere gevallen binnen 24 uur na aankomst van het vaartuig, onder bewaking van daartoe door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur aan te wijzen ambtenaren, aan wal gebracht en in een publiek entrepot of andere wel verzekerde bergplaats opgeslagen. (2) Het is verboden de emballage te openen of het opium over te pakken. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. (4) Hij stelt, indien hij vergunning verleent tot het aan boord blijven van het opium, het vaartuig onder bewaking van daartoe door hem aan te wijzen ambtenaren. Artikel 13. (1) Het opium, dat krachtens het vorig artikel in eene bergplaats is opgeslagen, wordt weder geladen in het vaartuig, waarmede het is aangevoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan om bijzondere redenen vergunnen, dat het opium in een ander vaartuig wordt geladen. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bepaalt hét tijdstip van de inlading in dier voege, dat het vertrek' van het Vaartuig niet wordt vertraagd. (4) Het opium wordt aan boord zoodanig geborgen, dat men zich gemakkelijk van zijne aanwezigheid overtuigen kan. Artikel 14. (1) Het opium moet met het Vaartuig, aan boord waarvan hef. blijft krachtens de in het laatste lid van artikel 12 bedoelde vergunning, of waarin het krachtens artikel 13 is geladen, binnen een door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen termijn worden vervoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan het Bepalingen. 7 97 opium aan boord doen bewaken tot het vaartuig vertrekt of tot een ander door hem te bepalen tijdstip. Artikel 15. (1) De kosten van de lossing, van het vervoer naar de bergplaatsen en van daar naar boord, en van de inlading komen voor rekening van den gezagvoerder. (2) Pakhuishuur of andere dergelijke vergoeding is niet verschuldigd. (3) Indien de emballage van het opium naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te wenschen overlaat, wordt die voor rekening van den gezagvoerder hersteld of vervangen. (4) Dezen worden voor de "bewaking waakloonen in rekening gebracht tot een door bedoeld Hoofd vast te stellen bedrag. Artikel 16. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, onder, zoo mogelijk in overleg met dén Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie vast te stellen voorwaarden, de bepalingen van de artikelen 10, 12, 13 en 14 voor bepaalde schepen of reederijen geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Artikel 17. De verbodsbepalingen in deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het vervoer, het bezit en den verkoop van opium door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. Artikel 18. (1) Overtreding van de Bepalingen dezer ordonnantie wordt gestraft : a. van de tweede alinea van artikel 3 of van de derde alinea van artikel 9: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder icon van één maand tot drie maanden; 98 b. van artikel 4 met eene geldboete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim; c. van de derde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden en zulks boven en behalve de straffen op het houden van verboden pandhuizen gesteld; d. van de eerste, tweede, vierde of vijfde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden; e. van artikel 11, van het tweede lid van artikel 12 en van het eerste lid van artikel 14 met eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden en verbeurte van het opium, welks aanwezigheid de overtreding deed begaan of hetwelk niet binnen den voorgeschreven termijn vervoerd is; f- alle overige overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf sub f der vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete, in de eerste alinea sub f bedoeld, wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 21 wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging*. 99 100 (6) De in § f der eerste alinea van dit artikel gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; &. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met een geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens de buiten werking gestelde voorwaarden der opiumpacht ter residentie Eiouw, vastgesteld bij de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad Il; 105), zooals die sedert zijn gewijzigd en aangevuld, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid van de volgende overtreding. Artikel 19. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of 103 blijvende 1/7 beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der O p i u mregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, hieeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede n beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 n! 6 (Staatsblad Il? 56) en van artikel 1, letter b, van het besluit van 18 September 1853 Il! 5 (Staatsblad Il! 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 11! 14 (Staatsblad II? 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk hestuur, niet twijfelachtig -is, dat de verbeurdverklaring van eenige 5 partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst van de in de eerste alinea van artikel 21 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 23. Opium, ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten de residentie Eiouw en Onderhoorigheden, wordt ten aanzien van de Bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium, gekocht bij een der binnen dat gebied gelegen verkoopplaatsen. Artikel 24. De voorschriften van déze ordonnantie zijn niet van toepassing op 105 BANKA EN ONDEEHOQEIGHEDEN. Bij § I sub a der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad Il; 89) is bepaald, dat met ingang van 1 April 1906 de Opiumregie wordt ingevoerd in de residentie Banka en Onderhoorigheden. De Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera vastgesteld bij artikel 1 der ordonnantie van 15 October 1898 (Staatsblad II5 277), zooals die zijn gewijzigd en aangevuld, en bij § II sub a der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad 11' 89) met eenige wijzigingen van toepassing zijn verklaard op de residentie Banka en Onderhoorigheden, luiden voor dit gewest thans; Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in het gebied der Opiumregie in de residentie Banka en Onderhoo¬ righeden, anders dan door de regie, zijn verboden (*). (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders, en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. Artikel 2. (1) Door de regie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der regie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3 (2). (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewes- (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge § II sub le a der ordon. nantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad no. 89) juncto artikel 1 der ordon. nantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad no. 468). - (2) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62). telijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen óf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (3) Overtreding van de vorige alinea wordt gestraft: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidsteUing aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden. Artikel 4 (2). De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen dat voor aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke Inlandsche en de Chineesche talen, duidelijk te lezen staan, op verbeurte eener boete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim. (1) De titel van dezen Hoofdambtenaar luidt thans Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie. (2) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62). 106 (5) Als opium niet gekocht van de regie in de residentie Banka en Onderhoorigheden wordt beschouwd en behandeld: a. opium in andere verpakking dan die voor de regie in dë residentie Banka en Onderhoorigheden door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; l. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der regie in de residentie Banka en Onderhoorigheden, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 7. Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; h. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de regie. Artikel 7a. (1). (1) In de residentie Banka en Onderhoorigheden zijn, behoudens de uitzonderingen genoemd in alinea 2 van dit artikel, het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Regie afkomstig, verboden aan een ieder, die niet voorzien is van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik zoomede van regie-djitjing of van eene vergunning als bedoeld in alinea 2 van artikel 6. (2) Het in de eerste alinea van dit artikel bedoeld verbod geldt niet ten aanzien van het bezit en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan door, ten behoeve van of vanwege het Gouvernement, en is mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. (3) Behoudens het bepaalde in de volgende alinea, worden de vergunningen tot het bezit en vervoer van regie-opium voor eigen gebruik en van regie-djitjing, bedoeld in alinea 1 van dit artikel, alleen verleend aan personen, niet behoorende tot de inheemsche bevolking, die op het tijdstip van inwerkingtreding dezer ordonnantie (2) reeds (1) Dit artikel, is opgenomen zooals het luidt ingevolge § I der ordonnantie van 8 Maart 1915 (Staatsblad no. 240). (2) 1 April 1915. 109 130 (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor dè toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 11? 6 (Staatsblad II? 56) en van artikel 1, La b van het besluit van 18 September 1853 II? 5 (Staatsblad II? 73) alsmede van het. besluit van 11 April 1874 II? 14 (Staatsblad II? 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst van de in de eerste alinea van artikel 21 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 23. Opium ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten de assistent-residentie Billiton wordt ten aanzien van de bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium gekocht bij een der binnen die assistent-residentie gelegen verkoopplaatsen. OVEEGANGSBEPALING. Artikel 24. (Over opium, hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie- is vervallen door verloop van tijd). III. Deze ordonnantie treedt in werking op den len Augustus 1909 en kan worden aangehaald als de „Billiton Begie-ordonnantie". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. 131 Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat^ aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 15den Juli 1909. J. B. VAN HEUTSZ. De wd Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den twintigsten Juli 1909. De wd Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1014. No. 351. Nieuwe bepalingen voor de Opiumregie in de gewesten Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en Westerafdeeling van Borneo. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVEENEUE-GENEBAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, de Bepalingen voor de Opiumregie in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo willende herzien en de op genoemd gewest en op de residentie Westerafdeeling van Borneo betrekking hebbende bepalingen zooals zij na die wijzigingen zullen luiden, in hun geheel opnieuw willende afkondigen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. Ter vervanging van de bij § II van de Borneo regie-ordonnantie van 2 Maart 1908 (Staatsblad II' 200) vastgestelde bepalingen, Zööals die bij § II der ordonnantie van 17 Februari 1909 (Staatsblad n! 142) ziin gewijzigd en aangevuld en van toepassing zijn verklaard Artikel 3. (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen of gedeelten daarvan in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen of voor mannen of voor vrouwen, en onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunningen tot het openen van meer dan één kit voor mannen, ol van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daai waar geen verkoopplaats gevestigd is, worden niet verleend dan na overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een iedei verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eent zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld, waarop voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen'" en voor zoover betreft de andere kitten, het woord „opium kit" in de Nederlandsche, de plaatselijke of eene andere ter plaatse verstaan wordende Inlandsche en de Chineesche taal, duidelijk te lezen staan. Artikel 5. (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, personen, behoorende tot de Dajaksche bevolking, zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. 133 (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit ot hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd 'van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande, dat de kitten in elk geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn (5) De kithouder is strafbaar, indien handelingen worden gepleegd in strijd met de le, de 2e of de 4e alinea van dit artikel, of indien hij de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet of doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan. Artikel 6. (1) Behalve in de gevallen, bedoeld bij de artikelen 11, 12 en 13 en behoudens het bepaalde bij de artikelen 17 en 24 dezer Bepalingen, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; b. bereid opium, dat niet is gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Begie; c. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede aünea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Regie, of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan één halve thail, behoudens het bepaalde in alinea 5 van dit artikel; ƒ. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereide!. van opium. (2) Nochtans zijn zij, die voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren of doen vervoeren van meer dan één 184 138 masin of het innemen van daarvandaan afkomstige of het lossen van daarvoor bestemde lading te ankeren: a. voor zooveel Pontianak betreft in de Padangtikar-baai op de Koeboe, de Kleine Koeboe, de Poengoer en de Kleine Kapoeasrivier en voor den mond van laatstgenoemde; b. voor zoover Sambas betreft op de Kleine en Groote Sambas-rivier en voor den mond van de laatste; c. voor zooveel Bandjermasin betreft op de Barito-rivier en voor den mond daarvan. (3) De verbodsbepalingen van de vorige alinea's van dit artikel zijn niet toepasselijk op vaartuigen, aan boord waarvan zich geen ander opium bevindt dan dat, hetwelk ten behoeve en voor rekening van het Gouvernement of op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te steUen bepalingen, ten behoeve van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd. (4) De bepaling in de eerste alinea van'dit artikel en het verbod om ten anker te komen, zijn mede niet toepasseüjk in gevallen van zeeramp of nood ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Artikel 11. De gezagvoerder, die met zijn vaartuig eene plaats binnen de residentiën Westerafdeeling van Borneo en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo aandoet, is verplicht van het aan boord van zijn vaartuig aanwezig opium, voor zoover dat niet van de Begie afkomstig is, onverschillig of dit tot de lading behoort dan wel het eigendom is van de passagiers of opvarenden, melding te maken in den praaibrief of — indien ter plaatse van aankomst geen havenmeester gevestigd is — onverwijld na aankomst bij de hoogste plaatselijke -autoriteit aangifte te doen. Artikel 12. (1) Het opium, dat niet ten behoeve van of voor rekening van het Gouvernement of, op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen voorschriften, van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd en niet afkomstig is van de Begie, wordt in de bij de laatste alinea van artikel 10 bedoelde gevallen, zóodra mogelijk en in andere gevallen binnen 24 uur na aankomst van bet vaartuig, onder bewaking van daartoe door het Hoofd van zake in overtreding worden bevonden, in die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en van de achterhaalde gereedschappen, gestraft. Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; b. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in Strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en van de aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen uitgesproken krachtens de buitenwerking gestelde voorwaarden voor de amfioenpacht in de residentie Westerafdeeling van Borneo en te Sambas, gehecht aan de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad II' 105), zooals die voorwaarden sedert zijn gewijzigd en aangevuld of krachtens het voor de residentie Zuideren Oosterafdeeling van Borneo buiten werking gesteld reglement voor de opiumpacht op Java en Madoera, vastgesteld bij de ordonnantie van 14 Juli 1890 (Staatsblad II' 149), zooals het sedert is gewijzigd en aangevuld, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid van de volgende overtreding. Artikel 19. Allen, die tot het verkoöpen of vervoeren van onwettig opium of 142 143 tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als in artikel 18 tegen den overtreder zijn bedreigd. • Artikel 20. ' Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § f der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van Strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders. Artikel 21. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Eegie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of, blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid det kenmerken, ■welke aan het opium der Kegie m bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet dan wel slechts ten deele van de Regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring. (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken - gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 's Lands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 22 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze bepalingen wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 22. (1) De overeenkomstig artikel 21 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan, ter zake van overtreding van deze bepalingen, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen bedoeld bij artikel 410 van het Reglement op de strafvordering, artikel 411 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Westerafdeeling van Borneo [vastgesteld bij de ordonnantie van 1 Februari 1883 (Staatsblad n! 59)] en artikel 461 van het Eeglement op het rechtswezen in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo [vastgesteld bij de ordonnantie van 5 Maart 1880 (Staatsblad Il! 55)], de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: 144 147 STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1907. ïo. 114. Invoering van de Opiumregie in de residentie Menado en het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDEELANDSCH-INDIE. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, uitvoering willende geven aan de Koninklijke machtiging tot invoering van de Opiumregie in de residentie Menado en het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: L In: a. de residentie Menado; b. het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden; wordt het beheer van het opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen genomen en gevoerd onder den naam van Opiumregie en zulks met ingang van 1 April 1907; wordende voor die gewesten voorts met ingang van genoemden datum buiten werking gesteld: a. de ordonnantie van 8 October 1872 (Staatsblad D? 170); b. de voorwaarden voor de amfioenpacht in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, te Menado en in de afdeeling Gorontalo en Onderhoorige eilanden, gehecht aan de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad II' 105) met de aanvullingen en wijzigingen daarvan; en verder de ordonnanties van: c. 9 Januari 1898 (Staatsblad IP 17); d. 9 Mei 1900 (Staatsblad DJ 149); e. 7 April 1902 (Staatsblad 11' 164); f. 24 Juni 1903 (Staatsblad II' 254); g. artikel 6 van de ordonnantie van 6 November 1904 (Staatsblad II' 437); 148 ■h. 17 Maart 1905 (Staatsblad IF 200); c, d, f en h voor zoover betrekking hebbende op opium. II. Voor de Opiumregie in: a. de residentie Menado; b. het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden; zijn van toepassing de' volgende: „BEPALINGEN voor de Opiumregie in de residentie Menado en het „gouvernement Celebes en Onderhoorigheden" (1). Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in de residentie Menado en het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, anders dan door de Eegie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten, of daarmede vermengd zijn. (3) Het verbod in de eerste alinea van dit artikel is niet toepasselijk op den invoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik op den voet van artikel 9 (2) dezer Bepalingen en geldt, voorzoover invoer betreft, mede niet voor het opium, bedoeld in in artikel 24. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie, het verbod in de (1) Bij artikel 1 der ordonnantie van 11 Februari 1909 (Staatsblad no. 130) wordt onder meer bepaald dat voor het van het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden afgescheiden en bij de residentie Timor en Onderhoorigheden ingedeeld gebied der voormalige afdeeling Bima van eerstgenoemd gewest, de voor dat gewest geldende regelingen betreffende den dienst der Opiumregie voorloopig van kracht blijven. Blijkens het besluit van 24 Juni 1909 no. 29 (Staatsblad no. 338) is op genoemde ordonnantie de Koninklijke goedkeuring verleend. Bij § II der Timor-Eegie-ordonnantie van 14 Februari 1910 (Staatsblad no. 148, vide bladz. 194) is bepaald dat voor de afdeeling Soembawa der residentie Timor en Onderhoorigheden op den voet van artikel 1 der hiervoren bedoelde ordonnantie van 11 Februari 1909 (Staatsblad no. 130) van kracht blijven de bepalingen van deze Celebes Regie-ordonnantie. (2) Zie noot (*) bladz. 152. eerste alinea voor zooveel betreft den verkoop van regie-opium voor bepaalde landschappen of streken, tijdelijk buiten werking te stellen. Artikel 2. (1) Door de Eegie wordt bereid en ruw opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Eerstbedoeld opium wordt bereid in eene daarvoor fabriek der Eegie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid en ruw opium door de Eegie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3. (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen of gedeelten daarvan in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen öf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen, of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de GouverneurGeneraal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (3) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om. in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie, het verbod in de vorige alinea voor bepaalde landschappen of streken tijdelijk buiten werking te stellen. 149 152 Artikel 7. Als opium, niet gekocht van de Eegie, wordt beschouwd en behandeld: a. opium in andere verpakking dan die, voor de Eegie door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der Eegie, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 8. (1) Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de Eegie. (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie het verbod sub b bovengenoemd, voor bepaalde landschappen of streken tijdelijk buiten werking te stellen. Artikel 10 (*) (=). (1) In de residentie Menado zijn het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Eegie afkomstig, verboden: (1) Artikel 9 is ingetrokken b\j § I der morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad no. 485), b\j § II waarvan bepaald is dat, waar in de Celebes Regie-ordonnantie wordt verwezen naar artikel 9 der betrekkelijke „Bepalingen", moet worden geacht te zijn verwezen naar de morphine-ordonnantie. (2) Artikel 10 is opgenomen zooals het wordt gelezen ingevolge artikel 1 § I der ordonnantie van 16 December 1909 (Staatsblad no. 582), welke in werking is getreden op 1 Mei 1910 en waarvan artikel 2 luidt: Ten tweede: De vergunningen tot het bezit en vervoer van opium uitsluitend voor eigen gebruik, bedoeld in alinea I sub b van artikel 10 der ordonnantie van 12 Februari 1907 (Staatsblad no. 114), zooals het wordt gelezen ingevolge artikel 1 hiervoren, mogen alleen afgegeven worden aan hen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de onderwerpehjke ordonnantie reeds ter plaatse gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken. a. in de afdeelingen Bolaang Mongondou en Sangi- en Talaudeilanden en in het landschap Mooetong van de afdeeling Midden-Celebes aan een ieder; b. in de afdeelingen: 1. Mënado, met uitzondering van de gelijknamige hoofdplaats; 2. Amoerang; 3. Tondano, met uitzondering van het gebied der mijnbouwmaatschappij Totok; 4. Gorontalo, met uitzondering van de onderafdeeling Bwool; 5. Midden-Celebes, met uitzondering van de afdeelingshoofdplaats Donggala en van het sub a hiervoren genoemde landschap Mooetong, aan een ieder, die niet voorzien is van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur afgegeven vergunning tot bezit en vervoer van regie-opium, uitsluitend voor eigen gebruik, wordende echter enkel vervoer van regie-opium toegestaan aan hen, die daartoe eene speciale vergunning hebben van het Hoofd van plaatselijk bestuur; c. 1. ter hoofdplaats Menado aan Minahassers; 2. in de afdeeling Gorontalo, buiten de onderafdeeling Bwool, de hoofdplaats Gorontalo en de plaats Soemalata, aan Gorontaleezen; d. in de onderafdeeling Bwool van de afdeeling Gorontalo aan een ieder, die niet behoort tot werklieden op bepaalde door het Hoofd, van gewestelijk bestuur in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie aan te wijzen ondernemingen van land- of mijnbouw of exploratiën. (2) Aan een ieder is het verboden om in de residentie Mënado aan personen, die ter plaatse niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; b. opium of de in alinea 2 van artikel 1 omschreven zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. (3) De verbodsbepalingen in de eerste en tweede alinea van dit artikel zijn niet van toepassing op het bezit, den eigendom, het vervoer en den verkoop van opium -voor geneeskundig gebruik, waaromtrent gelden de bepalingen in artikel 9 (1). (1) Zie noot (') blz. 1B2. 153 154 Artikel 10a O- (1) In het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden zijn het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Begie afkomstig, verboden voor zoover betreft: a. de tijdelijke afdeeling Makasser in: het district Balotji der tijdelijke onderafdeeling Pangkadjene; de districten Tjamba, Malawa, Tjenrana, Gantarang Matinggi, Laija, Tanralili en Soediang en de gedeelten der districten Maros en Toerikale-landen, gelegen ten Zuiden en Oosten van den grooten weg van Tjamba via Maros naar Makasser, alle welke genoemde districten gelegen zijn in de tijdelijke onderafdeeling Maros, de districten Borongloë, Patalasang, Borisallo, Manoedjoe en Parigi der tijdelijke onderafdeeling West-Goa; i. de tijdelijke afdeeling Bonthain in: de geheele afdeeling met uitzondering van de afdeelingshoofdplaats Bonthain en de onderafdeelingshoofdplaatsen Sindjai en Benteng (tijdelijke onderafdeeling Saleier); c de tijdelijke afdeeling Boni in: het gedeelte der tijdelijke onderafdeeling Boni, gelegen ten Westen van het scheidingsgebergte tusschen het stroomgebied der Walanaë- en Patiro-rivier (de districten Lamoeroe, Attang Lamoeroe en Beengo zoomede het onderdistrict Banoea Bankoenge van het district Ponre); het gedeelte der tijdelijke onderafdeeling Soppeng ten Zuiden van het district Lalambata en ten Westen der Walanaë-rivier (het district Patodjo en een gedeelte der districten Mario-ri-Wawo, Lili-ri-Adja en Lili-ri-Lao); het gedeelte der . tijdelijke onderafdeeling Boni-ri-Attang gelegen ten' Westen der hoogergenoemde waterscheiding (het district Kahoe met uitzondering van het onderdistrict Laboeadja, de districten Pitoe Bila Bila, Patempeng en Tjani zoomede het ten Westen der meergenoemde (1) Dit artikel 10a is ingevoegd bij artikel 1 der ordonnantie van 22 December 1910 (Staatsblad no. 669), welke in werking is getreden op 1 Juli 1911 en waarvan artikel 2 luidt: Ten tweede: De verdunningen tot het bezit en vervoer van opium uitsluitend voor eigen gebruik, bedoeld in alinea 1 van artikel 10a der ordonnantie van 12 Februari 1907 (Staatsblad no. 114), zooals deze is aangevuld ingevolge artikel 1 hiervoren, mogen alleen afgegeven worden aan hen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de onderwerpelü'ke ordonnantie reeds ter plaatse gevestigd zyn en gereg-ld opium gebruiken. 155 waterscheiding gelegen gedeelte der districten Sapoeloe Wanoea en Mara); de tijdelijke onderafdeeling Barroe (landschappen Barroe, Soppeng-ri-Adja en Tanette); d. de tijdelijke afdeeling Loewoe in: de tijdelijke onderafdeelingen Bante-Pao en Makale; e. de tijdelijke afdeeling Pare-Pare in: de landschappen Sidenreng en Rappang gelegen in de tijdelijke onderafdeeling Pare-Pare zoomede de tijdelijke onderafdeelingen Pinrang en Enrekang; f. de tijdelijke afdeeling Mandar in: de geheele afdeeling met uitzondering van de afdeelingshoofdplaats Madjene, aan een ieder, die niet voorzien is van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur afgegeven vergunning tot bezit en vervoer van regie-opium, uitsluitend voor eigen gebruik, wordende echter enkel vervoer van regie-opium mede toegestaan aan hen, die daartoe eene speciale vergunning hebben van het Hoofd van plaatselijk bestuur. (2) Aan een ieder is het verboden om in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden aan personen, die ter plaatse niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; b. opium of de in alinea 2 van artikel 1 omschreven zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. (3) De verbodsbepalingen in de eerste en tweede alinea van dit artikel zijn niet van toepassing op het bezit, den eigendom, het vervoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik, waaromtrent gelden de bepalingen in artikel 9 (l). Artikel 11. (1) Aan vaartuigen, die opium aan boord hebben, niet afkomstig van de Regie, is het verboden zich te bevinden binnen den afstand van zes Engelsche zeemijlen, voor zoover zij in Nederlandsch-Indië thuis behooren en van drie Engelsche zeemijlen voor zoover zij aldaar niet thuis behooren, van de kusten, behoorende tot het gebied van de residentie Menado en het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. (1) Zie noot (>) blz. 152. 156 (2) Op Europeesche wijze getuigde vaartuigen van meer dan vijf en zeventig kubieken meter of zes en twintig en een halven registerton zijn van dat verbod uitgezonderd, doch mogen binnen den in de eerste alinea van dit artikel vermelden afstand ten handel noch ten anker komen dan op de reeden van Makasser, Menado en Gorontalo. (3) De verbodsbepalingen van de vorige alinea's van dit artikel zijn niet toepasselijk op vaartuigen, aan boord waarvan zich geen ander opium bevindt dan dat, hetwelk ten behoeve en voor rekening van het Gouvernement of op den voet der bij artikel 9 (*) vastgestelde bepalingen, ten behoeve van particuliere apothekers en geneeskundigen wordt aangevoerd. (4) De bepaling in de eerste alinea van dit artikel en het verbod om ten anker te komen zijn mede niet toepasselijk in Straat Alas, Straat Sapeh, Straat Saleijer en Straat Bangka of Likoepang en gelden niet in gevallen van zeeramp of nood ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Artikel 12. De gezagvoerder, die met zijn vaartuig eene plaats binnen de in alinea 1 van artikel 11 genoemde gedeelten van Nederlandsch-Indië aandoet, is verplicht van het aan boord van zijn vaartuig aanwezige opium voorzoover dat niet van de Begie afkomstig is, onverschillig of dit tot de lading behoort dan wel het eigendom is der passagiers of opvarenden, melding te maken in den praaibrief of — indien ter plaatse van aankomst geen havenmeester gevestigd is — onverwijld na aankomst bij de hoogste plaatselijke autoriteit aangifte te doen. Artikel 13. (1) Het opium, dat niet ten behoeve van of voor rekening van het Gouvernement of, op den voet van artikel 9 (1) dezer Bepalingen, van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd en niet afkomstig is van de Begie, wordt in de bij het laatste lid van artikel 11 bedoelde gevallen, zoodra mogelijk en in andere gevallen binnen 24 uur na aankomst van het vaartuig, onder bewaking van daartoe door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur aan te wijzen ambtenaren, aan wal gebracht en in een publiek entrepot of andere wel verzekerde bergplaats opgeslagen. (1) Zie noot (') blz. 152. 163 oordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 525 van het reglement op het rechtswezen in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden en artikel 4?3 van dat in de residentie Menado (vastgesteld bij de ordonnanties van 6 Februari 1882 Staatsbladen n°8. 22 en 27), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers s/ ; b. aan den aanhaler of de aanhalers 2/ • c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben medegewerkt y • blijvende l/7 beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdinspecteur der Opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Voor zoover betreft de boeten opgelegd door rechtbanken in streken waar de bevolking nog is gelaten in het genot van eigen rechtspleging en waar het gewoonte is dat de boeten geheel of gedeeltelijk onder de leden der rechtbank worden verdeeld of ten goede komen aan andere personen of instellingen dan 'sLands kas, kan door het Hoofd van gewestelijk bestuur van het in de eerste aünea van dit artikel bepaalde worden afgeweken voor zoover de door die rechtbanken opgelegde boeten betreft. (3) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (4) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (5) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (6) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (7) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 D.' 6 (Staatsblad 11' 56) en van artikel 1, la b van het besluit van 18 September 1853 11' 5 (Staatsblad n' 73) alsmede van het besluit van 11 April 1874 n' 14 (Staatsblad II' 106) blijven gehandhaafd. 167 zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten, het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke of eene andere ter plaatse verstaan wordende Inlandsche en de Chineesche taal, duidelijk te lezen staan. Artikel 5. (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, in overleg met .den Hoofdinspecteur der Opiumregie, voor elke kit gedurende welke uren zij voor het pubhek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande, dat de kitten in elk geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) De kithouder is strafbaar, indien handelingen worden gepleegd in strijd met de le, de 2e of de 4e alinea van dit artikel of indien hij de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet of doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan. Artikel 6. (1) Behalve in de gevaUen, bedoeld bij de artikelen 9 (*), 12, 13 en 14 en behoudens het bepaalde bij artikel 18 dezer Bepalingen, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; i. bereid opium, dat niet is gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Eegie; (1) Zie noot (]) blz. 169. 168 c. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Begie, of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan één halve thail behoudens het bepaalde in alinea 5 van dit artikel; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden totof het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die voorzien zijn van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren van meer dan één thail bereid opium der Begie in de verpakking der Regie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van een verkoopplaats naar een of meer andere plaatsen, alle met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaatsen en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der Regie in de verpakking der Regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats, waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Aan kithouders en houders eener vergunning, als bedoeld in alinea 2 van dit artikel, is het vergund overblijfselen als bedoeld in § d van alinea 1 van dit artikel, te bezitten of te vervoeren tot eene hoeveelheid voor ieder hunner door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. Artikel 7. Als opium, niet gekocht van de Regie, wordt beschouwd en behandeld : a. opium in andere verpakking dan die, voor de Regie door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der Regie 169 of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 8. Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de Regie. Artikel 10 (1). (1) In de residentie Amboina zijn, behoudens de na te noemen uitzonderingen, het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Regie afkomstig, verboden. (2) Dit verbod is echter niet van toepassing op: a. de onderafdeelingen Waroe en Ceramlaoet en Goram der tijdelijke afdeeling Ceram; b. de gewestelijke hoofdplaats Amboina, de plaatsen Kajeli en Djikoemerasa der onderafdeeling Boeroe (afdeeling Amboina) en de groep der Banda-eilanden (afdeeling Banda), ten aanzien van personen, niet behoorende tot de inheemsche bevolking en van personen, wel daartoe behoorende, doch die voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk Bestuur afgegeven vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium, uitsluiteno voor eigen gebruik; <■ c. het gedeelte der tijdelijke onderafdeeling Boeroe (afdeeling Amboina), uitmakende het gebied der voormalige onderafdeeling Kajeli, buiten de sub b hiervoren genoemde plaatsen, zoomede de onderafdeeling Aroe-eilanden, ten aanzien van personen, die voorzien zijn van eene vergunning als sub b hiervoren bedoeld, wordende zoodanige vergunningen in evenbedoeld gedeelte der tijdelijke onderafdeeling Boeroe alleen verleend aan niet tot de inheemsche bevolking behoorende personen; met-dien verstande dat ook in de sub a, b en c hiervoren genoemde streken het bezit en het vervoer van regie-opium (1) Artikel 9 is ingetrokken bij § I der morphine-ordonnantie ?an 26 Augustus 1911 (Staatsblad no. 485), by § II waarvan o. m. bepaald is dat overal waar in de Amboina-Regie-ordonnantie verwezen wordt naar artikel 9 der betrekkelijke „Bepalingen" moet worden geacht te z\jn verwezen naar de morphine-ordonnantie. 170 algeheel verboden zijn aan personen, behoorende tot de Alfoersche bevolking. (3) De vergunningen tot bezit- en vervoer van regie-opium, bedoeld sub i> en c van alinea 2 van dit artikel, worden verleend onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden ingetrokken en in ieder geval niet langer dan één jaar geldig zijn; terwijl zij, voor zoover betreft personen, tot de inheemsche bevolking behoorende. alleen worden verleend aan hen, die op het tijdstip van inwerkingtreding dezer Bepalingen reeds ter plaatse gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken. (4) Aan een ieder is het verboden aan personen, die ter plaatst niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; i. opium of de in alinea 2 van artikel 1 omschreven zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. (5) De verbodsbepalingen in de eerste en vierde alinea van dit artikel zijn niet van toepassing op het bezit, den eigendom, het vervoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik, waaromtrent gelden de bepalingen van artikel 9 (1). (6) De verbodsbepalingen in de eerste alinea van dit artikel gelden mede niet ten aanzien van personen als bedoeld in de tweede alinea van artikel 6 dezer Bepalingen, welke opium vervoeren ten behoeve van personen als bedoeld in de tweede alinea sub b en c van dit artikel. Artikel 11. (1) Vaartuigen, die opium aan boord hebben, niet afkomstig van de Begie, mogen binnen den afstand van drie Engelsche mijlen van de kusten, behoorende tot het gebied van de residentie Amboina, niet ten handel of ten anker komen dan op de reeden van Amboina, Dobo en Neira (Banda). (2) De verbodsbepaling van de vorige alinea van dit artikel is niet toepasselijk op vaartuigen, aan boord waarvan zich geen ander opium bevindt dan dat, hetwelk ten behoeve en voor rekening van het Gouvernement of op den voet van de bij artikel 9 (*) vastgestelde bepalingen, ten behoeve van particuliere apothekers en geneeskundigen wordt aangevoerd.* (1) Zie noot (]) blz. 169. 171 (3) Het in de eerste alinea van dit artikel genoemde verbod om ten anker te komen geldt niet in gevallen van zeeramp of nood, ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Artikel 12. De gezagvoerder, die met zijn vaartuig eene plaats binnen de in alinea 1 van artikel 11 bedoelde gedeelten van Nederlandsch-Indië aandoet, is verplicht van het aan boord van zijn vaartuig aanwezige opium, voor zoover dat niet van de Eegie afkomstig is, onverschillig of dit tot de lading behoort dan wel het eigendom is van de passagiers of opvarenden, melding te maken in den praaibrief of — indien ter plaatse van aankomst geen havenmeester gevestigd is — onverwijld na aankomst bij de hoogste plaatselijke autoriteit, aangifte.,te doen. Artikel 13. (1) Het opium, dat niet ten behoeve van of voor rekening van het Gouvernement of, op den voet van artikel 9 (*) dezer Bepalingen, van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd en niet afkomstig is van de Eegie, wordt in de bij het laatste lid van artikel 11 bedoelde gevallen, zoodra mogelijk en Tn andere gevallen binnen 24 uur na aankomst van het vaartuig onder bewaking van daartoe door het Hoofd van gewesteüjk of plaatselijk bestuur aan te wijzen ambtenaren, aan wal gebracht en in een publiek entrepot of andere wel verzekerde bergplaats opgeslagen. (2) Het is verboden de emballage te openen of het opium over te pakken. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan af wijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. (4) Hij stelt, indien hij vergunning verleent tot het aan boord blijven van het opium, het vaartuig onder bewaking van daartoe hem aan te wijzen ambtenaren. Artikel 14. (1) Het opium, dat krachtens het vorig artikel in eene bergplaats (1) Zie noot O blz. 169. 175 ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens de onderstaande buiten werking gestelde bepalingen: a. „Voorwaarden voor de amfioenpacht' te Amboina", gehecht aan de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad DJ 105), zooals die voorwaarden sedert zijn gewijzigd en aangevuld, b. „Eeglement voor de pacht van het recht tot den verkoop van opium in het klein", in die gedeelten van de assistent-residentie Banda, waar bedoeld recht door het Nederlandsch-Indisch Gouvernement in pacht wordt afgestaan, vastgesteld bij artikel 2 der ordonnantie van 16 Augustus 1876 (Staatsblad DJ 210), zooals dat reglement sedert is gewijzigd en aangevuld en bij artikel 3 der ordonnantie van 11 Januari 1902 (Staatsblad W 22) van toepassing is verklaard voor de opiumpacht in de onderafdeelingen Waroe en Ceramlaoet en Goram, c. „Bepalingen ten aanzien van den invoer, het bezit, het vervoer en den verkoop, alsmede van den aanvoer van opium in die gedeelten van de residentie Amboina, waar het recht tot den verkoop van opium in het klein niet wordt verpacht", vastgesteld bij de ordonnantie van 2 Maart 1893 (Staatsblad 11? 70), d. „Eeglement voor de pacht van het recht tot den verkoop van opium in het klein in de residentie Amboina", vastgesteld bij artikel 1 der ordonnantie van 12 September 1902 (Staatsblad II? 347), komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid van de volgende overtreding. Artikel 20. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium .of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, al in artikel 19 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 21. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § ƒ der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 22. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Eegie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenatj reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner 176 zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan met door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of blijkens zijn onderzoek ook naar de aanweziVbmH ^ u i' 0~~-^ uw Ji.OJJ.iLLCiJi.Cli, welke aan het opium der Eegie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele van de Eegie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijn verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 'sLands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 23 is voorgeschreven Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze Bepalingen wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 23. (1) De overeenkomstig artikel 22 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze Bepalingen, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de (1) De le alinea van dit artikel wordt aldus fml^n ino-a™,™ „,.ki™i 4 sub 2e 6 van de ordonnantio van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). Bepalingen. ^2 177 178 gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 466 van het reglement op het rechtswezen in de residentie Amboina, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (Staatsblad 11' 29), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: o. aan den aanbrenger of de aanbrengers V7; b. aan den aanhaler of de aanhalers 2/7; c. aan allen, die tot het ontdekken van de overtreding en het doen van de aanhaling hebben medegewerkt V7; blijvende V7 beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdinspecteur der Opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. ■ (8) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 n! 6 (Staatsblad EP 56) en van artikel 1, letter b, van het besluit van 18 September 1853 11' 5 (Staatsblad II' 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 II' 14 (Staatsblad II' 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van hef aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst .van de in de eerste alinea van artikel 22 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of den Scheikundige bij die fabriek. 180 ten Oosten: eene rechte lijn van af een steenen paal te Penemboean naar en tot het vereenigingspunt der wegen van Laboeha naar Brangkadollong en van Tomori naar Babang en vervólgens langs laatstgenoemden weg tot aan de Naniri-rivier; ten Noorden: de Naniri-rivier stroomafwaarts tot aan hare uitmonding in de Inggoi-rivier en verder eene rechte lijn in westelijke richting tot aan een steenen merkpaal aan den linkeroever der Awanggo-rivier; ten Westen: de Awanggo-rivier stroomafwaarts tot aan hare uitwatering in zee; ten Zuiden: de zee. De Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera, vastgesteld bij artikel 1 der ordonnantie van 15 October 1898 (Staatsblad Il! 277), zooals die zijn gewijzigd en aangevuld en bij § II sub c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad E? 187) met eenige wijzigingen van toepassing zijn verklaard op bovenbedoelde gedeelten der residentie Ternate en Onderhoorigheden, luiden voor dit gebied thans: Artikel L (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in het gebied der Opiumregie in die gedeelten van de residentie Ternate en Onderhoorigheden, waar de Opiumregie is ingevoerd, anders dan door de regie, zijn verboden (*). (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders, en alle andere zaken van dien. aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. Artikel 2. (1) Door de regie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge § II sub le c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad no. 187) juncto artikel 2 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad no. 468). 181 (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der regie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3 (1). (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen óf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (2). Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de GouverneurGeneraal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (3) Overtreding van de vorige alinea wordt gestraft: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden. Artikel 4 (*). De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen (1) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62). (2) De titel van dezen Hoofdambtenaar luidt thans Hoofdinspecteur, chef van den dienst der Opitiniregiè. 182 zorgen dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voorzoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke Inlandsche en de Chineesche talen, duidelijk te lezen staan, op verbeurte eener boete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim. Artikel 5 (1). (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden, in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (2) voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande dat de kitten in ieder geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) Indien handelingen worden gepleegd in strijd met de le, de 2e of de 4e alinea van dit artikel, of indien de kithouder de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet, of doet voorzien, voor zoover deze handeling niet het karakter draagt van ■verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan, wordt hij gestraft met eene boete van tien tot honderd gulden. Eene gelijke boete wordt verbeurd door hen, die zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding van de 3e alinea van dit artikel, en zulks boven en behalve de straffen, op het houden van verboden pandhuizen gesteld. (1) De le, 2e, 3e en 5e alinea van dit artikel zijn opgenomen zooals zij luiden ingevolge arlikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62) terwijl de 4e alinea is opgenomen zooals zij luidt ingevolge de ordonnantie van 16 April 1902 (Staatsblad no. 174). (2) Zie noot (*) blz. 181. 183 Artikel 6 (1). . .>*f (1) Buiten de dienaren van het Gouvernement van ambtswege handelende, is het aan niemand wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; i. bereid opium, dat niet is gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in die gedeelten van de residentie Ternate en Onderhoorigheden, waar de Opiumregie is ingevoerd; c. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in die gedeelten van de residentie Ternate en Onderhoorigheden, waar de Opiumregie is ingevoerd of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan een halve thail; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden totof het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die koopèn ten behoeve van derden en voorzien zijn van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren van meer dan één thail opium der Eegie. in de verpakking der Eegie, tot een maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken en vij| thail niet te boven gaand, van een verkoopplaats naar een andere plaats, beide met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaats en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud dat zij ten allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der regie in de verpakking der regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (1) Dit artikel is opgenomen zooals het wordt gelezen ingevolge § II sub le c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad no. 187) juncto artikel 2 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad no. 468). 184 (5) Als opium niet gekocht van de regie in die gedeelten van de residentie Ternate en Onderhoorigheden waar de Opiumregie is ingevoerd wordt beschouwd en behandeld: a. opium in andere verpakking dan die, voor de regie in die gedeelten van de residentie Ternate en Onderhoorigheden waar de Opiumregie is ingevoerd door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der regie in die gedeelten van de residentie Ternate en Onderhoorigheden waar de Opiumregie is ingevoerd, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel t. Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de regie. Artikel 8 (1). Allen die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 9 (1). Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld sub f in de eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van (1) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge § II van artikel 1 der ordonnantie van 5 Juli 1909 (Staatsblad no. 361). 185 strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 10. (1^ Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de regie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. Zij heeft in zaken van overtreding dezer ordonnantie bewijskracht ten aanzien van hetgeen aan het voorwerp van onderzoek is waargenomen (2). (1) De eerste alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 3 sub a der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). (2) De tweede alinea is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 3 Juli 1903 no. 38 (Indisch Staatsblad no. 314); vide ook het Koninklijk Besluit van 18 Juni 1907 no. 75 (Indisch Staatsblad no. 341. Zie deel I bldz. 33). (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, dat kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 'sLands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 12 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze ordonnantie wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 11. (1) Alle overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, waarop geen bijzondere straffen zijn gesteld, worden — behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot. d r i e j a r e n, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot v ij f jaren, — gestraft: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd k a t i's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden, voor de eerste honderd k a t i's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf, in de vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 10, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met 186 de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen, indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De hiervoren gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; b. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § / der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens de buiten werking gestelde voorwaarden voor de amfioenpacht te Ternate, gehecht aan 187 188 de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad II5 105), zooals die voorwaarden sedert zijn gewijzigd komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd (*). Artikel 12. (1) De overeenkomstig artikel 10 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze ordonnantie, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 401 van het reglement op het rechtswezen in de residentie Ternate, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (Staatsblad ïl! 32), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers 3/ • b. aan den aanhaler of de aanhalers 2/T; c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben medegewerkt y • blijvende 1/7 beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (2), buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt ("). (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge § II sub 4e c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad no. 187). (2) Zie noot (*) blz. 181. (3) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge § II sub 5e c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad no 187). 189 (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 11? 6 (Staatsblad D? 56) en van artikel 1, 1* b, van het besluit van 18 September 1853 DJ 5 (Staatsblad D! 73),' alsmede van het besluit van 11 April 1874 U° 14 (Staatsblad D; 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de eerste alinea van artikel 10 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of van den Scheikundige bij die fabriek Artikel 13. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van ophingen de andere in artikel 1 genoemde zaken voor geneeskundig geb'ruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. Overgangsbepaling. Artikel 14. (Over opium hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). Bij § II sub 7* c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad n? 187) is verder bepaald, dat opium ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie, doch buiten het gebied der Opiumregie in de residentie Ternate en Onderhoorigheden zijn wettig karakter behoudt in het gebied der Opiumregie in bedoeld geweest. (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 5 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). 190 STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1888. Nb. 67. Verbodsbepalingen op den invoer van opium in het Nederlandsch gedeelte van Nieuw-Guinea (*). IN NAAM DES KONINGS! Den Baad van Nederlandsch-Indië gehoord; DE GOUVEENEUE-GENEEAAL VAN NEDEELANDSCH-INDIE, Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Eeglement op het beleid der Begeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen: Art. 1. De invoer van opium, onder welke benaming ook, in het Nederlandsch gedeelte van Nieuw-Guinea en de daartoe behoorende eilanden, is verboden. Art. 3. Overtreding van het verbod in art. 1 uitgesproken wordt gestraft met eene boete van ten hoogste ƒ 100 (een honderd gulden) en verbeurdverklaring van het opium waarmede in overtreding is gehandeld. Bij niet voldoening binnen acht dagen na aanzegging ter terechtzitting, of indien de veroordeelde niet bij de uitspraak is tegenwoordig geweest, na aanmaning, wordt dé boete vervangen voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden door de straf van gevangenis van ten hoogste acht dagen, en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden, door de straf van ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon, gedurende ten hoogste een maand. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. (1) De ordonnantie behelsde oorspronkelijk alleen verbodsbepalingen op den invoer van sterke dranken; bij ordonnantie van 18 Mei J889 (Staatsblad no. 108) is bepaald dat in artikel 1 worden ingevoegd de woorden: „en opium" tusschen „dranken" en „onder" en aan artikel 3 worden toegevoegd de woorden: „en verbeurdverklaring van de sterke dranken of het opium, waarmede in overtreding is gehandeld"; bij ordonnantie van 2 October 1904 (Staatsblad no. 395) zijn de bepalingen voor zpoveel deze betrekking hebben op den invoer van sterke dranken ingetrokken en door andere vervangen. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 31Bten Maart 1888. 0, VAN KEES. De Algemeene Secretaris, GALLOIS. Uitgegeven den zesden April 1888. De Algemeene Secretaris, GALLOIS. Bij artikel 2 der ordonnantie van 5 September 1911 (Staatsblad n! 502) is verder bepaald als volgt: Ten tweede: Voor het van de residentie Ternate en Onderhoorigheden afgescheiden en bij de residentie Amboina ingedeeld gebied der afdeeling West-Nieuw-Guinea blijven voorloopig van kracht de voor het Nederlandsch gedeelte van Nieuw-Guinea en daartoe behoorende eilanden geldende verbodsbepalingen ten aanzien van den invoer van opium aldaar, vastgesteld bij de ordonnantie van 31 Maart 1888 (Staatsblad W 67) zooals die is aangevuld bij de ordonnantie van 18 Mei 1889 (Staatsblad ü? 108); en bij artikel 1 van de ordonnantie van 19 Juni 1913 (Staatsblad W 422): Ten eerste: Na de opheffing van het gewest Zuid-Nieuw-Guinea en de toevoeging van het gebied daarvan aan de residentie Amboina (Staatsblad 1912 W 387 juncto Staatsblad 1913 II' 415) blijven voor bedoeld gebied voorloopig van kracht de voor het Nederlandsch gedeelte van Nieuw-Guinea en daartoe behoorende eilanden geldende verbodsbepalingen ten aanzien van den invoer van opium aldaar, vastgesteld bij de ordonnantie van 31 Maart 1888 (Staatsblad Il! 67), zooals die is aangevuld bij de ordonnantie van 18 Mei 1889 (Staatsblad W 108). 191 STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1004. No. 205. Verbodsbepalingen op den invoer van opium op de Halmaheira-eilandengroep, met uitzondering van het eiland Ternate en de Batjaneilanden, en voorts op de Obi- en Soelaeilandengroepen. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVEBNEUB-GENEBAAL VAN NEDEBLANDSCH-INDIÜ, Den Baad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende den invoer van opium op de Halmaheira-eilandengroep, met uitzondering van het eiland Ternate en de Batjan-eilanden, en voorts op de Obi- en Soela-eilandengroepen der residentie Ternate en Onderhoorigheden te verbieden; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Eeglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen: Artikel 1. De invoer van opium op de Halmaheira-eilandengroep, met uitzondering van het eiland Ternate en de Batjan-eilanden, en voorts op de Obi- en Soela-eilandengroepen van de residentie Ternate en Onderhoorigheden is verboden (1). Artikel 2. Overtreding van het verbod, in artikel 1 uitgesproken, wordt gestraft met eene boete van ten hoogste ƒ 100 (een honderd gulden) en verbeurdverklaring van het opium, waarmede in overtreding is gehandeld. Bij niet voldoening binnen acht dagen na aanzegging ter terechtzitting, of indien de veroordeelde niet bij de uitspraak is tegenwoordig geweest, na aanmaning, wordt de boete vervangen voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden door de straf van gevangenis van ten hoogste acht dagen, en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden, door de straf van tenarbeidstelling. aan de publieke werken voor den kost zonder loon, gedurende ten hoogste een maand. (1) Zie aanteekening achter deze ordonnantie. 192 193 En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad, van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 13den April 1904. W. ROOSEBOOM. De Algemeene Secretaris, C. B. NEDEBBUEGH. Uitgegeven den achttienden April 1904. De Algemeene Secretaris, C. "B. NEDEBBUEGH. Bij § I van de ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad n? 187), in werking getreden op 1 April 1905, is verder bepaald dat bovenstaande verbodsbepalingen gehandhaafd blijven en worden zij toepasselijk verklaard op dat gedeelte der Batjan-eilanden, hetwelk valt buiten het sub c dier paragraaf omschreven gedeelte van het eiland Batjan, waar de Begie is ingevoerd (zie blz. 179 en 180). STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1867. Nb. 88. Verbod van den invoer en het bezit van overblijfselen van opium in de zoogenaamde verboden kringen. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVEENEUE-GENEEAAL VAN NEDERLANDSCH-INDD3, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende, om ook uitdrukkelijk in de zoogenaamde verboden kringen te verbieden den invoer en het bezit van overblijfselen van opium; Bepalingin. 2g 194 Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Eeglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen als volgt: „Overal, waar in Nederlandsch-Indië de invoer en het bezit van opium zijn verboden, zijn ook ongeoorloofd de invoer en het bezit van overblijfselen van opium, hoe ook genaamd, en worden die ongeoorloofde invoer en dat ongeoorloofd bezit gestraft met verbeurdverklaring en met dezelfde andere straffen, die ter plaatse zijn bedreigd tegen den invoer en het bezit van opium". En opdat niemand hiervan onwetenheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 13den Maart 1867. P. MIJER. De Algemeene Sekretaris, WATTENDOEFF. Uitgegeven den negentienden Maart 1867. De Algemeene Sekretaris, WATTENDOEFF. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDDl 1910. Nb. 148. Invoering van de Opiumregie in de residentie Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de afdeeling Soembawa. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVEENEUR-GENEEAAL VAN NEDEBLANDSCH-INDIË, Den Eaad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, uitvoering willende geven aan de Koninklijke machtiging tot invoering van de Opiumregie in dé residentie Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de afdeeling Soembawa; 195 Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Eeglement op het beleid der Eegeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. In de residentie Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de afdeeling Soembawa (1), wordt het beheer van het opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen genomen en gevoerd onder den naam van Opiumregie en zulks met ingang van 1 April 1910; wordende voor die residentie voorts met ingang van genoemden datum buiten werking gesteld: a. de voorwaarden, waarop het recht van den verkoop van opium in de residentie Timor wordt afgestaan, vastgesteld bij de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad n? 105), met de aanvullingen en wijzigingen daarvan; 6. de ordonnantie van 8 October 1872 (Staatsblad II' 170). II. Voor de Opiumregie in de residentie Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de afdeeling Soembawa, voor welke afdeeling op den voet van artikel 1 der ordonnantie van 11 Februari 1909 (Staatsblad n! 130) van kracht blijven de bepalingen, opgenomen in de ordonnantie van 12 Februari 1907 (Staatsblad II? 114), zijn van toepassing de volgende: „BEPALINGEN voor de Opiumregie in de residentie Timor en Onderhoorigheden met uitzondering van de afdeeling Soembawa". Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in de residentie Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de afdeeling Soembawa, anders dan door de Eegie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders (1) Voor de afdeeling Soembawa zie § II en noot (1) bij de Celebes Regie-ordonnantie, bladz. 148; voor de eilanden bij artikel 1 van het besluit van 2 December 1911 ro. 20 (Staatsblad no 631) afgescheiden van de residentie Amboina en als onderafdeeling Wetar gevoegd bfl de residentie Timor en Onderhoorigheden gelden de bepalingen der Timor-Regie-ordon- nantie. en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. (3) Het verbod in de eerste alinea van dit artikel is niet 'toepasselijk op den invoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik op den voet van artikel 9 (*) dezer Bepalingen en geldt, voorzoover invoer betreft, mede niet voor het opium, bedoeld in artikel 24. Artikel 2. (1) Door de Eegie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der Eegie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de Eegie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3. (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen of gedeelten daarvan in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen öf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen, of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (1) Zie noot (i) bzl. 199. 196 197 Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen otvpptip ainht. bare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten, het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke of eene andere ter plaatse verstaan wordende Inlandsche en de Chineesche taal, duidelijk te lezen staan. Artikel 5. (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede gewapende of beschonken heden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie, voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande, dat de kitten in elk geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtens gesloten zullen zijn. (5) De kithouder is strafbaar, indien handelingen worden gepleegd in strijd met de lst% de 2*> of de 4de alinea van dit artike] of indien hij de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet öf doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van ver- *.oup, uan wei inaien nrj toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan. Artikel 6. (1) Behalve in de gevallen, bedoeld bij de artikelen 9 12, 13 en 14 en hPhnnripnfi hot koroaHn 10 j ti i- . „ „„„ „^jju.cj.u.c U1J aiiiAei jlo uezer uepaiiiigen is (1) Zie noot (») blz. 199. 198 het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; 6. bereid opium, dat niet is gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Regie; c. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Regie, of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan één halve thail, behoudens het bepaalde in alinea 5 van dit artikel; /. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden totof het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die voorzien zijn van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren van meer dan één thail bereid opium der Regie in de verpakking der Regie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van een verkoopplaats naar een of meer andere plaatsen, alle met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaatsen en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der Regie in de verpakking der Regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats, waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Aan kithouders en houders eener vergunning, als bedoeld in alinea 2 van dit artikel, is het vergund overblijfselen als bedoeld in § d van alinea 1 van dit artikel, te bezitten of te vervoeren tot eene hoeveelheid voor ieder hunner door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. Artikel 7. Als opium, niet gekocht van de Regie, wordt beschouwd en behandeld : 199 a. opium in andere verpakking dan die, voor de Regie door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der Regie, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 8. Het is verboden: a. uit. overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de Regie. Artikel 10 (1). (1) In de residentie Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de afdeeling Soembawa, zijn, behoudens de na te noemen uitzonderingen, het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Regie afkomstig, verboden. (2) Dit verbod geldt echter niet: a. ter gewesteüjke hoofdplaats Koepang en op de plaatsen Atapoepoe (onderafdeeling Beloe der afdeeling Timor), Waingapoe (onderafdeeling Midden-Soemba der afdeeling Soemba) en Endeh (hoofdplaats der afdeeling Flores), ten aanzien van personen, niet behoorende tot de inheemsche bevolking en van personen wel daartoe behoorende, doch die voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur afgegeven vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium, uitsluitend voor eigen gebruik; 6. in het overige gedeelte der residentie (met uitzondering van de afdeeling Soembawa) ten aanzien van personen, die voorzien zijn van eene vergunning als sub a hiervoren bedoeld; met dien verstande dat, voorzoover de inheemsche bevolking betreft, zoodanige vergunningen alleen worden afgegeven aan Endeneezen, zoodat aan andere tot de inheemsche bevolking behoorende personen in het geheele gewest (met uitzondering van de afdeeling Soembawa) het bezit en het vervoer van regie-opium algeheel verboden zijn. (1) Artikel 9 is ingetrokken bij §1 der morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad no. 485) bij §11 waarvan o.m. bepaald is dat overal waar in de Timor-Regie-o donnantie verwezen wordt naar artikel 9 der betrekkelijke „Bepalingen" moet worden geacht te zijn verwezen naar de morphine-ordonnantie. 200 (3) De vergunningen tot bezit en vervoer van regie-opium, bedoeld sub a en b van alinea 2 van dit artikel, worden verleend onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur (schriftelijk) kunnen worden ingetrokken en in ieder geval niet langer dan één jaar geldig zijn; terwijl zij, voor zoover betreft personen, tot de inheemsche bevolking behoorende (Endeneezen) alleen worden verleend aan hen, die op het tijdstip van inwerkingtreding dezer Bepalingen reeds ter plaatse gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken. (4) Aan een ieder is het verboden aan personen, die ter plaatse niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; b. opium of de in alinea 2 van artikel 1 omschreven zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. (5) De verbodsbepalingen in de eerste en vierde alinea van dit artikel zijn niet van toepassing op het bezit, den eigendom, het vervoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik, waaromtrent gelden de bepalingen van artikel 9 (*). (6) De verbodsbepalingen in de eerste alinea van dit artikel gelden mede niet ten aanzien van personen als bedoeld in de tweede alinea van artikel 6 dezer Bepalingen, welke opium vervoeren ten behoeve van personen als bedoeld in de tweede alinea sub a en b van dit artikel. Artikel 11. (1) Vaartuigen, die opium aan boord hebben, niet afkomstig van de Eegie, mogen binnen den afstand van drie Engelsche mijlen van de kusten, behoorende tot het gebied van de residentie Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de afdeeling Soembawa, niet ten handel of ten anker komen dan op de reede van Koepang. (2) De verbodsbepaling van de vorige alinea van dit artikel is niet toepasselijk op vaartuigen, aan boord waarvan zich geen ander opium bevindt dan dat, hetwelk ten behoeve en voor rekening van het Gouvernement of op den voet van de bij artikel 9 (*) vastgestelde bepalingen, ten behoeve van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd. (3) Het in de eerste alinea van dit artikel genoemde verbod om ten anker te komen geldt niet in gevallen van zeeramp of nood, ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. (1) Zie noot (>) blz. 199. Artikel 12. De gezagvoerder, die met zijn vaartuig eene plaats binnen de in alinea 1 van artikel 11 bedoelde gedeelten van Nederlandsch-Indië aandoet, is verplicht van het aan boord van zijn vaartuig aanwezige opium, voor zoover dat niet van de Regie afkomstig is, onverschillig of dit tot de lading behoort dan wel het eigendom is van de passagiers of opvarenden, melding te maken in den praaibrief of — indien terplaatse van aankomst geen havenmeester gevestigd is — onverwijld na aankomst bij de hoogste plaatselijke autoriteit aangifte te doen. Artikel 13. (1) Het opium, dat niet ten behoeve van of voor rekening van het Gouvernement of, op den voet van artikel 9 (x) dezer Bepalingen, van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd en niet afkomstig is van de Eegie, wordt in de bij het laatste lid van artikel 11 bedoelde gevallen, zoodra mogelijk en in andere gevallen binnen 24 uur na aankomst van het vaartuig, onder bewaking van daartoe door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur aan te wijzen ambtenaren, aan wal gebracht en in een pubhek entrepot of andere wel verzekerde bergplaats opgeslagen. (2) Het is verboden de ehiballage te openen of het opium over te pakken. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. (4) Hij stelt, indien hij vergunning verleent tot het aan boord blijven van het opium, het vaartuig onder bewaking van daartoe door hem aan te wijzen ambtenaren. Artikel 14. (1) Het opium, dat krachtens het vorig artikel in eene bergplaats is opgeslagen, wordt weder geladen in het vaartuig, waarmede het is aangevoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan om bijzondere redenen vergunnen, dat het opium in een ander vaartuig wordt geladen. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bepaalt het (1) Zie noot (') blz. 199. 201 tijdstip van de inlading in dier voege, dat het vertrek van het vaartuig niet wordt vertraagd. (4) Het opium wordt aan boord zoodanig geborgen, dat men zich gemakkelijk van zijne aanwezigheid overtuigen kan. Artikel 15. (1) Het opium moet met het vaartuig, aan boord waarvan het blijft krachtens de in het laatste lid van artikel 13 bedoelde vergunning, of waarin het krachtens artikel 14 is geladen, binnen een door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen termijn worden vervoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan hef opium aan boord doen bewaken tot het vaartuig vertrekt of tot een ander door hem te bepalen tijdstip. Artikel 16. (1) De kosten van de lossing, van het vervoer naar de bergplaatsen en van daar naar boord, en van de inlading komen voor rekening van den gezagvoerder. (2) Pakhuishuur of andere dergelijke vergoeding is niet verschuldigd. (3) Indien de emballage van het opium naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te wenschen overlaat, wordt die voor rekening van den gezagvoerder hersteld of vervangen. (4) Dezen worden voor de bewaking waakloonen" in rekening gebracht tot een door bedoeld Hoofd vast te stellen bedrag. Artikel 17. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, onder, zoo mogelijk in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie vast te stellen voorwaarden, de bepalingen van de artikelen 11, 13, 14 en 15 voor bepaalde schepen of reederijen geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Artikel 18. De verbodsbepalingen in deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het vervoer, het bezit en den verkoop van. opium door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en zijn mede niet van 202 toepassing op dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. Artikel 19. (1) Overtreding van de Bepalingen dezer ordonnantie wordt gestraft : a. van de tweede alinea van artikel 3 of van de vierde alinea van artikel 10: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden; i. van artikel 4 met eene geldboete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim; e. van de derde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden en zulks boven en behalve de straffen op het houden van verboden pandhuizen gesteld; d. van de eerste, tweede, vierde of vijfde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden; e. van artikel 12 van het tweede lid van artikel 13 en van het eerste lid van artikel 15 met eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden en verbeurte van het opium, welks aanwezigheid de overtreding deed begaan of hetwelk niet binnen den voorgeschreven termijn vervoerd is; /. alle overige overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf sub ƒ der vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. 203 20i (3) Voor de berekening van het beloop der boete, in de eerste alinea sub ƒ bedoeld, wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 22 wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De in § ƒ der eerste alinea van dit artikel gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; 6. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ dér eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen in strijd met. de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met een geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens de buiten werking gestelde voorwaarden, waarop het recht tot den verkoop van opium in de residentie Timor wordt afgestaan, vastgesteld bij de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad IP 105), zooals die sedert zijn gewijzigd en aangevuld, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op-de mate van strafbaarheid van de volgende overtreding. Artikel 20. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium öf tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen qp eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als in artikel 19 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 21. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § ƒ der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 22. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van 205 het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Eegie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval, of blijkens zijn onderzoek ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der Eegie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele van de Eegie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 's Lands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 23 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze Bepalingen wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 'sLands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. (1) De le alinea van dit artikel'wordt aldus gelezen ingevolge artikel 4 sub 2e c van de ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). 206 Artikel 23. (1) De overeenkomstig artikel 22 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze Bepalingen, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 432 van het Reglement op het Bechtswezen in de residentie Timor, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (Staatsblad n? 26), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers y j b. aan den aanhaler of de aanhalers */ • c. aan allen, die tot het ontdekken van de overtreding en het doen van de aanhaling hebben medegewerkt y j blijvende yT beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdinspecteur der Opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Voor zoover betreft de boeten opgelegd door rechtbanken in streken, waar de bevolking nog is gelaten in het genot van eigen rechtspleging en waar het gewoonte is dat de boeten geheel of gedeeltelijk onder de leden der rechtbank worden verdeeld of ten goede komen aan andere personen of instellingen dan 's Lands kas, kan door het Hoofd van gewestelijk bestuur van het in de eerste alinea van dit artikel bepaalde worden afgeweken voor zoover de door die rechtbanken opgelegde boeten betreft. (3) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (4) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (5) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (6) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (7) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 n' 6 (Staatsblad W 56) en van artikel 1, letter b, van het 20? besluit van 18 September 1853 11? 5 (Staatsblad 11? 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 Il! 14 (Staatsblad 11! 106) blijven gehandhaafd. (8) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst van de in de eerste alinea van artikel 22 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 24. Opium, ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten de residentie Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de afdeeling Soembawa, wordt ten aanzien van de Bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium, gekocht bij een der binnen dat gebied gelegen verkoopplaatsen. Overgangsbepaling. Artikel 25. (Over opium hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). III. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 April 1910 en kan worden aangehaald als de „Timor-Regie-ordonnantie". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justieieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan 208 209 de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 14den Februari 1910. IDENBTJRG. De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den twee en twintigsten Februari 1910. De Algemeene Secretaris, STAAL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 14 Februari 1910 n? 19). STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDDÏ 1908. Jto. 199. Invoering van de opiumregie in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVEENEUR-GENEBAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Eaad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, uitvoering willende geven aan de Koninklijke machtiging tot invoering van de opiumregie in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Eeglement op het beleid der Begeering van Nederlandsch-Indië, zoomede op het Koninklijk besluit van 18 Juni 1907 11' 75 (Staatsblad n' 341); Heeft goedgevonden en verstaan: I. In de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok (1), wordt het beheer van het opiummiddel rechtstreeks door het gouvernement in handen genomen en gevoerd onder den naam van opiumregie en zulks met ingang van 1 April 1908; (1) Voor -de afdeeling Lombok, zie blz. 227. Bepalingen. 14 210 wordende voor dit gewest voorts met ingang van genoemden datum buiten werking gesteld: a. de ordonnantie van 8 October 1872 (Staatsblad Il! 170); b. de ordonnantie van 19 November 1882 (Staatsblad 11? 289), voorzoover deze betrekking heeft op opium; c. het reglemènt voor de pacht van het recht tot de bereiding en tot den verkoop van opium in het klein in de afdeelingen Boeleleng en Djëmbrana (eiland Bali), gehecht aan de ordonnantie van 5 September 1883 (Staatsblad n? 216). II. Voor de opiumregie in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok, voor welke afdeeling van kracht blijven de bepalingen, opgenomen in de ordonnantie van 9 Januari 1897 (Staatsblad 11? 17), zijn van toepassing de volgende: „BEPALINGEN voor de opiumregie in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok". Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok, anders dan door de regie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opïumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. (3) Het verbod in de eerste alinea van dit artikel geldt, voorzoover invoer betreft, niet voor het opium, bedoeld in artikel 23 Artikel 2. (1) Door de regie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der regie. (1) De derde alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad no. 412). 211 (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3. (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen of gedeelten daarvan in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen öf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen, of van meei dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den hoofdinspecteur der opiumregie. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouvernèur-Generaal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te. geven tot het verbruiken van opium. Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten, het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke of eene andere ter plaatse verstaan Wordende Inlandsche en de Chineesche taal, duidelijk te lezen staan. Artikel 5. (1) Jongeheden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschilhg voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrou- wen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, in overleg met den hoofdinspecteur der opiumregie, voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande, dat de kitten in elk geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) De kithouder is strafbaar, indien handelingen worden gepleegd in strijd met de de 2d* of de 4de alinea van dit artikel of indien hij de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet of doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan. Artikel 6 (*). '(1) Behalve in de gevallen, bedoeld bij de artikelen 11, 12 en 13 dezer Bepalingen en behoudens het bepaalde bij artikel 17 dezer Bepalingen, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; b. bereid opium, dat niet is gekocht bij een der verkoopplaatsen van de regie; c zaken als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als regie-opium, waaronder verstaan wordt bereid opium, gekocht bij een der verkoopplaatsen van de regie, of als regie-djitjing, waaronder verstaan worden overblijfselen van gerookt regie-opium; d. meer dan één thail regie-opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen, behoudens het bepaalde in de vierde alinea sub B van artikel 9a; e. meer dan een halve thail regie-djitjing, behoudens het bepaalde (1) De eerste en de vijfde alinea van dit artikel zijn opgenomen zooals ■zü luiden ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad no. 412K 212 in alinea 5 van dit artikel én in de vierde alinea sub b van artikel 9a; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die voorzien zijn van een door het hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren of doen vervoeren van meer dan één thail bereid opium der regie in de verpakking der regie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van een verkoopplaats naar een of meer andere plaatsen, alle met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaatsen en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud, dat zij te alleen tijde door het hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der regie in de verpakking der regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats, waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Aan kithouders is het vergund regie-djitjing te bezitten tot eene hoeveelheid voor elke kit door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. Artikel 7 (*). Als opium, niet gekocht van de regie, wordt beschouwd en behandeld : a. opium in eene andere verpakking dan die, voor de regie door den Gouverneur-Generaal of overeenkomstig de door Dezen te geven voorschriften vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der regie, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 8. * Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; (1) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad no. 412). 213 t. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de regie. Artikel 9a (*). (1) In het district Tojapakeh der onderafdeeling Kloengkoeng van de afdeeling Zuid-Bali zijn het bezit, de eigendom en het vervoer van regie-opium en van regie-djitjing verboden aan een ieder, met uitzondering van hen, die voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning tot het bezit, vervoer en doen vervoeren van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik zoomede van regie-djitjing of van eene vergunning, als bedoeld in alinea 2 van artikel 6. (2) De vergunningen tot het bezit, vervoer en doen vervoeren van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik zoomede van regiedjitjing worden alleen verleend aan hen, die op het tijdstip van inwerkingtreding dezer ordonnantie (2) reeds binnen het in de eerste alinea van dit artikel omschreven gebied gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken. (3) De vergunningen, in de vorige alinea bedoeld, worden verleend onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan één jaar geldig zijn. (4) In de vergunningen, bedoeld in alinea 2 van dit artikel, worden aangegeven: a. het maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder gedurende een bepaald, in de vergunning aan te geven tijdvak, hetwelk in geen geval langer dan eene maand mag zijn, telkens niet mogen overschrijden; b. de maximum hoeveelheid regie-opium en de maximum hoeveelheid regie-djitjing, welke de houder tegelijker tijd in zijn bezit mag hebben; c. de verkoopplaatsen, waarvan het regie-opium moet worden betrokken en die waarbij de regie-djitjing kan worden ingeleverd; d. de plaatsen, waarheen het ingekochte regie-opium mag worden (1) Artikel 9 is ingetrokken bij § I der morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad no. 485). Artikel 9a is ingevoegd bij artikel 1 der ordonnantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad no. 412). (2) 1 September 1915. 214 vervoerd en waar zoowel dit als de daarvan verkregen djitjing mogen worden bezeten; e. eventueel ook de andere voorwaarden onder welke de vergunningen verleend worden. (5) Bij bezit of vervoer van regie-opium of regie-djitjing door de houders der in alinea 1 van dit artikel bedoelde vergunningen en bij vervoer door personen, aan wie dit door de houders dier vertgunningen is opgedragen, moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage van de Politie of van de Douane worden vertoond. (6) Aan een ieder is het verboden aan personen, die ter plaatse niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; b. regie-opium te vervreemden ook anders dan door verkoop. Artikel 10. (1) Aan vaartuigen, die opium aan boord hebben, niet afkomstig van de regie, is het verboden zich te bevinden binnen den afstand van zes Engelsche zeemijlen, voor zoover zij in Nederlandsch-Indië thuis behooren en van drie Engelsche zeemijlen, voor zoover zij aldaar niet thuis behooren, van de kusten, behoorende tot het gebied van de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok. (2) Op Europeesche wijze getuigde vaartuigen van meer dan vijf en zeventig kubieken meter of zes en twintig en een halven registerton zijn van dat verbod uitgezonderd, doch mogen binnen den in de eerste alinea van dit artikel vermelden afstand ten handel noch ten anker komen dan op de reede van Pabean Singaradja. (3) De verbodsbepalingen van de vorige alinea's van dit artikel zijn niet toepasselijk op vaartuigen, aan boord waarvan zich geen ander opium bevindt dan dat, hetwelk ten behoeve en voor rekening van het Gouvernement of op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen, ten behoeve van particuliere apothekers en geneeskundigen wordt aangevoerd (1). (4) De bepaling in de eerste alinea van dit artikel en het verbod om ten anker te komen zijn mede niet toepasselijk in Straat Bali en Straat Lombok en gelden niet in gevallen van zeeramp of nood ter beoordeeling van het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. . (1) De derde alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 1 der ordon. nantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad no. 412). 215 216 Artikel 11. De gezagvoerder, die met zijn vaartuig eene plaats binnen de in alinea 1 van artikel 10 genoemde gedeelten van Nederlandsch-Indië aandoet, is verplicht van het aan boord van zijn vaartuig aanwezig opium, voor zoover dat niet van de regie afkomstig is, onverschillig of dit tot de lading behoort dan wel het eigendom is der passagiers of opvarenden, melding te maken in den praaibrief of — indien ter plaatse van aankomst geen havenmeester gevestigd is — onverwijld na aankomst bij de hoogste plaatselijke autoriteit aangifte te doen. Artikel 12. (1) Het opium, dat niet ten behoeve van of voor rekening van het gouvernement of, op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen, van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd en niet afkomstig is van de regie, wordt in de bij het laatste lid van artikel 10 bedoelde gevallen, zoodra' mogelijk en in andere gevallen binnen 24 uur na aankomst van het vaartuig, onder bewaking van daartoe door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk" bestuur aan te wijzen ambtenaren, aan wal gebracht en in een publiek entrepot of andere wel verzekerde bergplaats opgeslagen (1). (2) Het is verboden de emballage te openen of het opium over te pakken. (3) Het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. (4) Hij stelt, indien hij vergunning verleent tot het aan boord blijven van het opium, het vaartuig onder bewaking van daartoe door hem aan te wijzen ambtenaren. Artikel 13. (1) Het opium, dat krachtens het vorig artikel in eene bergplaats is opgeslagen, wordt weder geladen in het vaartuig, waarmede het is aangevoerd. (2) Het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan om bijzondere redenen vergunnen, dat het opium in een ander vaartuig wordt geladen. (1) De eerste alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad no. 412). 217 (3) Het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bepaalt het tijdstip der inlading in dier voege, dat het vertrek van het vaartuig niet wordt vertraagd. (4) Het opium wordt aan boord zoodanig geborgen, dat men zich gemakkelijk van zijne aanwezigheid overtuigen kan. Artikel 14. (1) Het opium moet met het vaartuig, aan boord waarvan het blijft krachtens de in het laatste lid van artikel 12 bedoelde vergunning, of waarin het krachtens artikel 13 is geladen, binnen een door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen termijn worden vervoerd. (2) Het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan het opium aan boord doen bewaken tot het vaartuig vertrekt of tot een ander door hem te bepalen tijdstip. Artikel 15. (1) De kosten van de lossing, van het vervoer naar de bergplaatsen en. van daar naar boord, en van de inlading komen voor rekening van den gezagvoerder. (2) Pakhuishuur of andere dergelijke vergoeding is niet verschuldigd. (3) Indien de emballage van het opium naar het oordeel van het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te wenschen overlaat, wordt die voor rekening van den gezagvoerder hersteld of vervangen. (4) Dezen worden voor de bewaking waakloonen in rekening gebracht tot een door bedoeld hoofd vast te stellen bedrag. Artikel 16. Het hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, onder, zoo mogelijk in overleg met den hoofdinspecteur der opiumregie vast te stellen voorwaarden, de bepalingen van de artikelen 10, 12, 13 en 14 voor bepaalde schepen of reederijen geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Artikel 17. De verbodsbepalingen in deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het vervoer, het bezit en den verkoop van opium door, ten behoeve van of van wege het gouvernement, en zijn mede niet 218 van toepassing op dienaren van het gouvernement, van ambtswege • handelende. Artikel 18. (1) a. Overtreding van de tweede alinea van artikel 3 of van de alinea's 5 en 6 van artikel 9a en overtreding van of handelingen in strijd met de voorwaarden, bedoeld sub a, c, d en e van alinea 4 van laatstgenoemd artikel, worden gestraft: Voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maanS tot drie maanden; 6. Overtreding van artikel 4 wordt gestraft met eene geldboete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim; c. Overtreding van de derde alinea van artikel 5 wordt gestraft met eene boete van tien tot honderd gulden en zulks boven en behalve de straffen op het houden van verboden pandhuizen gesteld; d. Overtreding van de eerste, tweede, vierde of vijfde alinea van artikel 5 wordt gestraft met eene boete van tien tot honderd gulden; e. Overtreding van artikel 11, van het tweede lid van artikel 12 en van het eerste lid van artikel 14 wordt gestraft met eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden en verbeurte van het opium, welks aanwezigheid de overtreding deed begaan of hetwelk niet binnen den voorgeschreven termijn vervoerd is; f. Alle overige overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen worden gestraft, behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met een boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer (*). (2) De gevangenisstraf sub / der vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (1) De eerste alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 1 dor ordonnantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad no. 412). (3) Voor de berekening van net Deioop aer Doete, in ae eerste alinea sub f bedoeld, wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 21 wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De in § ƒ der eerste alinea van dit artikel gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — ingevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van een honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; i. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot een hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met een geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling 219 220 aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens h e t buiten werking gesteld reglement voor de pacht van het recht tot de bereiding en tot den verkoop van opium in het klein in de afdeelingen Boeleleng en Djëmbrana (eiland Bali), gehecht aan de ordonnantie van 5 September 1883 (Staatsblad II? 216), komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid der volgende overtreding. Artikel 19. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden der bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als in artikel 18 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 20. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § ƒ der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt ge-, straft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 21. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen straf- vervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Regie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigdend geval of, blijkens zijn'onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der Regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de Regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 's lands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 22 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze bepalingen wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzich- (1) De le alinea van dit artikel wordt aldus gelezen ingevolge artikel .4 sub le a der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). te waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 22. (1) De overeenkomstig artikel 21 uit 's lands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan, ter zake van overtredingen van deze bepalingen, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 452 van het reglement op het rechtswezen in de residentie Bali en Lombok (vastgesteld bij de ordonnantie van 21 Mei 1882 (Staatsblad 11! 142), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers s/7; l. aan den aanhaler of de aanhalers »/•* c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben medegewerkt y ; blijvende */T beschikbaar, ten einde 'daaruit, ter beoordeeling van den hoofdinspecteur der opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Voor zoover betreft de boeten, opgelegd door rechtbanken in streken, waar de bevolking nog is gelaten in het genot van eigen rechtspleging en waar het gewoonte is, dat de boeten geheel of gedeeltelijk onder de leden der rechtbank worden verdeeld of ten goede komen aan andere personen of instellingen dan 's lands kas, kan door het hoofd van gewestelijk bestuur van het in de eerste alinea van dit artikel bepaalde worden afgeweken voor zoover de door die rechtbanken opgelegde boeten betreft. (3) Het hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (4) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (5) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (6) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. 222 (7) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 R° 6 (Staatsblad FJ 56) en van artikel 1, letter 6, van het besluit van 18 September 1853 ïl! 5 (Staatsblad ïï? 73)', alsmede van het besluit van 11 April 1874 11' 14 (Staatsblad II? 106) blijven gehandhaafd. (8) Wanneer het, naar het oordeel van het hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van, artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de eerste alinea van artikel 21 bedoelde verklaring van den directeur van de fabriek der opiumregie of den scheikundige bij die fabriek. Artikel 23. Opium, ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de opiumregie buiten de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok, wordt ten aanzien van de bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium, gekocht bij een der binnen dat gebied gelegen verkoopplaatsen. Artikel 23a. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen (1). Overgangsbepalingen. Artikel 24 (2). (1) Gedurende het leven van den tegenwoordi- (1) Artikel 23a is ingevoegd bij artikel 1 der ordonnantie van 17 Juni 1915 (Staatsblad no. 412). (2) Door het overlijden van den toenmaligen Bestuurder van Bangli en den toenmaligen Soesoehoenan van Kloengkoeng is dit artikel thans nog alleen toepasselijk op den (thans gewezen) Stedehouder van Karangasëm, Goesti G'de Djilantik. 224 gen Stedehouder van Karangasëm, Goesti G'de Djilantik, van den tegenwoordigen Bestuurder van Bangli, Dewa G'de Tangkeban en van den tegenwoordigen Soesoehoenan van Kloengkoeng, Dewa Agoeng Poetra, worden de bepalingen van de alinea's 1 en 3 van artikel 2 in zoover uitgebreid dat aan hen op de wijze als voor bereid opium omschreven door de regie ook ruw opium in het klein wordt verkocht, eene door den resident van Bali en Lombok vast te stellen hoeveelheid per maand niet te boven gaande, ten einde hen in de gelegenheid te stellen daaruit naar eigen wijze voor zich en de medebewoners van hunne poer i's bereid opitfm te maken. (2) De verbodsbepalingen in de eerste alinea van artikel 6 zijn tijdens het leven van dein de vorige alinea bedoelde waardigheidsbek1eeders niet van toepassing op hen en de medebewoners vanhunne poer i's, voorzoover betreft het binnen de grensmuren van die poer i's in eigendom of in voorraad hebben, bezitten of vervoeren van opium of overblijfselen van opium, mits daarin de kenmerken aanwezig zijn, welke aan het opium der regie in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok, niet kunnen ontbreken, dan wel van de in § f der genoemde alinea bedoelde gereedschappen, terwijl het bepaalde sub a van de artikelen 7 en 8 gedurende het aangegeven tijdsverloop binnen de bedoelde grensmuren slechts in zooverre van toepassing is, als bestaanbaar met de in de vorige alinea omschreven tijdelijke uitbreiding der bepalingen. Artikel 25. (Over opium, hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). III. Deze ordonnantie treedt in werking op den laten April 1908 en kan worden aangehaald als de „Bali regie-ordonnantie". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 2de» Maart 1908. J. B. VAN HETTTSZ. De wd Algemeene Secretaris, v. d. HOUVEN VAN OOEDT. Uitgegeven den elfden Maart 1908. De wd Algemeene Secretaris, v. d. HOUVEN VAN OOEDT. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1015. Nb. 413. Controle op de beperkende bepalingen betreffende het bezit en vervoer van regie-opium in het gewest Bali en Lombok met uitzondering van de afdeeling Lombok. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVEENEUR-GENEBAAL VAN NEDEBLANDSCH-IND1Ë, Den Baad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, eene goede controle op de bij de ordonnantie van heden (Staatsblad n! 412) (*) vastgestelde en eventueel nader vast te stellen beperkende bepalingen betreffende het bezit en vervoer van regie- (1) Deze ordonnantie bevatte wijzigingen van de Bali Regie-ordonnantie, welke wijzigingen in de betrekkelijke ordonnantie zijn aangebracht. Bepalingen. 15 opium in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok, willende mogelijk maken; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Eeglement op het beleid der Eegeering van Nederlandsch-Indië zoomede op het bepaalde sub a. van artikel 7 der Bali regie-ordonnantie (Staatsblad 1908 fl! 199), zooals dat wordt gelezen ingevolge de ordonnantie van heden (Staatsblad n; 412) en op artikel 2 van het besluit van 20 October 1914 II? 35 (Staatsblad H? 670); Heeft goedgevonden en verstaan: Artikel 1. Gerekend van af den een en dertigsten dag na den datum, waarop ingevolge eene beschikking van den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, bij de verkoopplaatsen der Eegie, gelegen in een verboden kring in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok, uitsluitend tubes worden verkrijgbaar gesteld, waarvan de inhoud in stede van door een getal door eene letter wordt aangegeven, is in dien verboden kring mede verboden het bezit van regie-opium verpakt in andere tubes. Artikel 2. Ongeopende en onbeschadigde tubes, bezeten in een verboden kring in de residentie Bali en Lombok, met uitzondering van de afdeeling Lombok, en gekocht bij een van de verkoopplaatsen der Opiumregie in Nederlandsch-Indië vóór den datum, waarop eene ten aanzien van dien kring genomen beschikking, als bedoeld in artikel 1, in werking treedt, kunnen gedurende dertig dagen na dien datum worden ingeruild tegen de ingevolge die beschikking bij de in bedoelden verboden kring gelegen verkoopplaatsen uitsluitend verkrijgbare tubes. Artikel 3. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 September 1915. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze. in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan 226 de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 17den Juni 1915. IDENBURG. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den tweeden Juli 1915. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 17 Juni 1915 W 67). STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1807. Wo. 17. Bepalingen voor de Opiumregie in de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDEELANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende, in de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok met betrekking tot het opium eene voorloopige regeling te treffen, met handhaving en versterking, voor zoover mogelijk, van de door het vroegere Vorstenbestuur ingestelde en sedert in stand gehouden beperkende bepalingen omtrent het opiumgebruik in die afdeeling (*); (1) Bij § III der ordonnantie van 18 Februari 1898 (Staatsblad no. 77) is onder meer bepaald dat de Opiumregie definitief wordt ingevoerd op de hoofdplaats Ampenan, op Laboeanhadji en op door den Gouverneur-Generaal aangewezen of aan te wijzen nederzettingen van vreemdelingen, terwijl, met wijziging en zooverre van die paragraaf, bij §1 der ordonnantie van 1 Juli 1913 (Staatsblad no. 437) bepaald is dat de Opiumregie wordt ingevoerd in de geheele afdeeling Lombok. Lettende op de artikelen 20, 21, 29, 31, 33 en 58 van het Eeglement op het beleid der Eegeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. Voor zooveel noodig onder de nadere goedkeuring der KoninginWeduwe, Eegentes, en met intrekking van de 2C en 3e alinea's van artikel 1 van het voorloopig tarief van in- en uitvoerrechten in de afdeeling Lombok (residentie Bali en Lombok), opgenomen in bijlage La A van de ordonnantie van 31 Augustus 1895 (Staatsblad ïl! 188), te bepalen: dat op de hoofdplaats Ampenan der afdeeling Lombok van de residentie Bali en Lombok, zoomede te Laboeanhadji en op de eventueel nader door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen nederzettingen van vreemdelingen in die afdeeling, voor welke aanwijzing echter slechts in aanmerking komen plaatsen, gelegen binnen een strook langs de kust ter breedte van een duizend meter (1), het opiummonopolïe bij wijze van proef in eigen beheer wordt genomen door de opiumregie, ingesteld bij de ordonnantie van 27 Juli 1894 (Staatsblad n! 161). II. Ter uitvoering van den sub I bedoelden maatregel te bepalen: Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid in 'de afdeeling Lombok, anders dan door de regie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. Artikel 2 (-)■: (1) Buiten de dienaren van het Gouvernement, van ambtswege handelende, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: ■a. ruw opium; b. bereid opium, dat niet gekocht is van de Begie bij een der verkoopplaatsen in de afdeeling Lombok; (1) Zie noot (') blz. 227. (2) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge § I sub A der ordonnantie van 20 Mei 1915 (Staatsblad no. 365). 228 229 é. zaken als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als regie-opium, waaronder verstaan wordt bereid opium, gekocht van de Regie bij een der verkoopplaatsen in de afdeeling Lombok, of als regie-djitjing, waaronder verstaan worden overblijfselen van gerookt regie-opium; d. meer dan de in de derde alinea van artikel 4 sub b bedoelde maximum hoeveelheid regie-opium; e. meer dan de in de derde alinea van artikel 4 sub b bedoelde maximum hoeveelheid regie-djitjing; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Als opium niet gekocht van de Regie in de afdeeling Lombok wordt beschouwd en behandeld: «. opium in andere verpakking dan die voor de Regie in genoemde afdeeling door den Gouverneur-Generaal of overeenkomstig de door Dezen te geven voorschriften vastgesteld; 6. opium aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der Regie in de afdeeling Lombok, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 3. Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium (djitjing) op nieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden, anders dan aan de regie. Artikel 4 (»). (1) In de afdeeling Lombok zijn het bezit, de eigendom en het vervoer van regie-opium en regie-djitjing verboden aan een ieder, met uitzondering van hen, die voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning tot het bezit, vervoer en doen vervoeren van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik, zoomede van regie-djitjing. (1) Dit artikel is Opgenomen zooals het luidt ingevolge § I sub B der ordonnantie van 20 Mei 1915 (Staatsblad no. 365). 230 (2) De vergunningen bedoeld in alinea 1 van dit artikel worden alleen verleend aan: a. hen, die niet van Sasakschen of Balineeschen landaard zijnde, vóór het tijdstip der inwerkingtreding dezer ordonnantie reeds in één der plaatsen Ampenan of Laboehanhadji gevestigd waren, geregeld opium gebruikten en daar tot het bezit daarvan gerechtigd waren; b. vorstelijke personen, die van Bali naar Lombok zijn verbannen, voor zoover zij geregeld opium gebruiken en, binnen een door het Hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen rayon, in de plaats Tjakranegara gevestigd zijn; onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan één jaar geldig zijn. (3) In de vergunningen worden aangegeven: o. het maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder gedurende een bepaald, in de vergunning aan te geven tijdvak, hetwelk in geen geval langer dan eene maand mag zijn, telkens niet mogen overschrijden; b. de maximum hoeveelheid regie-opium en de maximum hoeveelheid regie-djitjing, welke de houder tegelijkertijd in zijn bealt mag hebben, zullende deze maxima echter in geen geval hooger gesteld mogen worden dan 1 thail voor het regie-opium en y2 thail voor de regie-djitjing; c. de verkoopplaats waarvan het regie-opium moet worden betrokken en waarbij de regie-djitjing kan worden ingeleverd; d. de plaats waar het regie-opium en de regie-djitjing mogen worden bezeten en de wegen langs welke deze stoffen mogen worden vervoerd; e. eventueel ook de andere voorwaarden onder welke de vergunningen verleend worden. (4) Bij bezit of vervoer van regie-opium of regie-djitjing door de houders der in alinea 1 van dit artikel bedoelde vergunningen en bij vervoer door personen, aan wie dit door de houders dier vergunningen is opgedragen, moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage van de Politie of van de Douane worden vertoond. (5) Aan een ieder is verboden aan personen, die ter plaatse niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; b. regie-opium te vervreemden ook anders dan door verkoop. (6) Overtreding van de alinea's 4 en 5 van dit artikel en overtredingen van of handelingen in strijd met de voorwaarden bedoeld sub a, c, d en e van alinea 3 van dit artikel worden, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium, gestraft: wanneer de schuldige is Europeaan of met dezen gelijkgestelde met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; wanneer de schuldige is Inlander of met dezen gelijkgestelde met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden.. Artikel 5 (*). (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door den Eesident van'Bali en Lombok schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd en waarin aan personen, die tot het bezit van regie-opium en regie-djitjing gerechtigd zijn, gelegenheid wordt gegeven, medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door den Eesident schriftelijk kunnen worden opgezegd. (2) Vergunning tot het openen van meer dan één kit, daar waar eene verkoopplaats gevestigd is, zoomede het openen van een of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (2). Wordt daarbij geen 'overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. (3) Behalve aan den kithouder in de kit is het aan'een ieder verboden, aan het publiek gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (4) Overtreding van de vorige alinea wordt gestraft: Wanneer de schuldige is Europeaan of met dezen gelijkgestelde met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenis van drie tot acht dagen; (1) De eerste alinea van artikel 5 is opgenomen zooals zij luidt ingevolge §11 sub C van de'ordonnantie van 1 Juli 1913 (Staatsblad no. 437); de tweede zooals zij luidt ingevolge § IV der ordonnantie van 18 Februari 1898 (Staatsblad no.. 77) en de derde zooals zij luidt ingevolge artikel 2 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62). (2) De titel van dezen Hoofdambtenaar is thans Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie. 231 wanneer de schuldige is Inlander of met dezen gelijkgestelde met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot.drie maanden. Artikel 6. De houders van de in artikel 5 bedoelde schriftelijke vergunning zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld, waarop de woorden „opiumkit" in de Nederlandsche, de plaatselijke Inlandsche en de Chineesche talen duidelijk te lezen staan, op verbeurte van eene boete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim. Artikel 7 (*). (1) Personen, die niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium, jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, vrouwen, zoomede gewapende of beschonken lieden, worden niet in de opiumkitten toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden, in eene opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (2), voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande dat de kitten in ieder geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) Indien handelingen worden gepleegd in strijd met de le, 2e of 4* ali nea van dit artikel of indien de kithouder de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet, of doet voorzien, voor zoover deze handeling niet het karakter draagt van verkoop, dan wel indien hij toelaat dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan, wordt hij gestraft met eene boete van tien tot (1) De eerste alinea is opgenomen zooals zij luidt ingevolge §11 subD der ordonnantie van 1 Juli 1913 (Staatsblad no. 437), de vierde zooals zij luidt ingevolge de ordonnantie van 16 April 1902 Staatsblad no. 174) en de vijfde zooals zij luidt ingevolge artikel 2 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62). (2) Zie noot O blz. 231. honderd gulden. Eene gelijke boete wordt verbeurd door hen, die zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding,van de 3e alinea van dit artikel en zulks boven en behalve de straffen, op het houden van verboden pandhuizen gesteld. Artikel 8. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenige andere wijze overtreden van de bepalingen in de artikelen 1, 2, 3 en 4 en in artikel 5, alinea 3, hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen als in de artikelen 4 en 11 tegen den overtreder zijn bedreigd, behoudens het bepaalde bij artikel 12. Artikel 9 (x) Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald tegen het invoeren van opium en van de andere in artikel 1 omschreven zaken, tegen het bezitten of vervoeren van opium, dat niet is gekocht van de regie, van opium en van overblijfselen van gerookt opium (djitjing) boven de toegestane hoeveelheden, van de andere in artikel 1 omschreven zaken, of van gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot- of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium, en tegen het bezitten of vervoeren ook van opium der regie of de overblijfselen daarvan door daartoe niet gerechtigde personen, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium (djitjing), eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als hooger bedoeld, verbergt of nederlegt of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, inden hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders, behoudens het bepaalde bij artikel 12. (1) Dit artikel is opgenomen zooa's het luidt ingevolge § II sub E der ordonnantie van 1 Juli 1913 (Staatsblad no. 437). 234 Artikel 10 (J) (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de 2e alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt, dat het opium al of niet is gekocht van de regie, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of, blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der regie niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de regie afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring. (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. Zij heeft in zaken van overtreding dezer ordonnantie bewijskracht ten aanzien van hetgeen aan het voorwerp van onderzoek is waargenomen. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 'sLands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 13 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (1) De eerste alinea van dit artikel is opgenomen zooals zij luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218) terwijl het voorschrift in de tweede alinea is goedgekeurd b(j Koninklijk besluit van 3 Juli 1903 no. 38 (Indisch Staatsblad no. 314); vide ook het Koninklijk besluit van 18 Juni 1907 no. 75 (Indisch Staatsblad no. 341. Zie deel I bladzijde 33). (4) Al wat op grond van deze ordonnantie wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de opiumfabriek, en daar, voor zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 11. (1) Behoudens het bepaalde bij artikel 12, worden alle overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, waarop geen bijzondere straffen zijn gesteld — behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren — gestraft: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati bedraagt met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf, in de vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de le alinea van artikel 10, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de 2e alinea van artikel 1) en de in § f der le alinea van artikel 2 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen, indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden 235 836 en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De hiervoren gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop jof vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der le alinea van artikel 2 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en van de achterhaalde gereedschappen gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenis van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidstelhng aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; i. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thail ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de In § f der le alinea van artikel 2 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenis van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen uitgesproken krachtens artikel 23 van het reglement op de heffing van in- en uitvoerrechten in de afdeeling Lombok (residentie Bali en Lombok) opgenomen in bijlage La. B der ordonnantie van 31 Augustus 1895 (Staatsblad II' 188), voor zcover zij betreffen invoer van opium.of daarmede gelijkgestelde stoffen, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee over- tredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid der volgende overtreding. Artikel 12. (1) Met buiten werkingstelling, voor zooveel de hieronder bedoelde overtredingen betreft, van de paragraven 5 van de artikelen 13 en 17 der ordonnantiën van 31 Augustus 1895 (Staatsblad N08. 185 en 186), wordt van alle overtredingen der bepalingen dezer ordonnantie, begaan door personen behoorende tot de inheemsche bevolking voor zoover zij den Mohamedaanschen godsdienst belijdt (Sasaks) niet in medeplichtigheid met personen, niet daartoe behoorende, kennis genomen door de rechtbanken van Sasaksche hoofden en oudsten, en van alle overtredingen der bepalingen dezer ordonnantie, begaan door personen behoorende tot de inheemsche bevolking; voor zoover zij den Hindoegodsdienst belijdt, (Baliërs) niet in medeplichtigheid met personen niet daartoe behoorende, door den Raad van Kerta's of door de districtshoofden der evenbedoelde den Hindoegodsdienst belijdende inheemsche bevolking. (2) Door de in de vorige alinea bedoelde rechtbanken en gerechten wordt ter zake van overtredingen dezer ordonnantie uitspraak gedaan overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 10 en 12 der ordonnantie van 31 Augustus 1895 (Staatsblad N°". 185 en 186). Artikel 13 (*). (1) De overeenkomstig artikel 10 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze ordonnantie, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het Beglement op de strafvordering en artikel 452 van het Reglement op het Rechtswezen .in de residentie Bali en Lombok, de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers 3/ • b. aan den aanhaler of de aanhalers 2/.; c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben medegewerkt l/7; (1) De eerste alinea is opgenomen zooals zij luidt ingevolge §IV der ordonnantie van 18 Februari 1898 (Staatsblad no. 77); de tweede is ingetrokken bij artikel 1 der ordonnantie van 22 October 1902 (Staatsblad no. 383), terwijl de achtste is opgenomen zooals zij luidt ingevolge §B van artikel 1 der ordonnantie van 8 Juli 1906 (Staatsblad no. 317). 238 blijvende yT beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (*), buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) (Ingetrokken ). (3) De Eesident van Bali en Lombok beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moet worden aangemerkt. (4) Een ieder, die in meer dan een categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (5) De verdeeling tusschen verscheidene aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door den Resident van Bali en Lombok naar gelang van ieders verdiensten. (6) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (7) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 n; 6 (Staatsblad II? 56) en van artikel 1 La. b van het besluit van 18 September 1853 II' 5 (Staatsblad 11! 73) blijven voor zoover zij op de afdeeling Lombok van toepassing zijn, gehandhaafd. (8) Wanneer het, naar het oordeel van den Eesident van Bali en Lombok, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de 2e alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de le alinea van artikel 10 bedoelde verklaring van den Directeur der opiumfabriek of van den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 14. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium en de andere in artikel 1 genoemde zaken voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. (1) Zie noot (') blz. 231. Overgangsbepaling. Artikel 15. (Over opium, hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). III. Te bepalen, dat deze ordonnantie in werking treedt op 1 April 1897. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden,'zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 9dcu Januari 1897. VAN DER WIJCK. De Algemeene Secretaris, A. D. H. HEBINGA. Uitgegeven den veertienden Januari 1897. De Algemeene Secretaris, A. D. H. HEEINGA. VEEKBIJGBAABSTELLING UITSLUITEND VAN TUBES WAARVAN DE INHOUD WOEDT AANGEGEVEN DOOR EEN IN DEN BODEM GESTEMPELDE LETTEB IN SOMMIGE GEDEELTEN VAN DE EESIDENTTE BALI EN LOMBOK. EXTEACT uit het register der Besluiten van den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie. No. 3438/B. Batavia, den 9den Juli 1915. DE HOOFDINSPECTEUB, CHEF VAN DEN DIENST DËB OPIUMBEGIE. Gelet op artikel 2 alinea 6 van de Bepalingen omtrent de verpakking van opium door de Begie en omtrent den verkoop daarvan in het gebied der Opiumregie, vastgesteld bij artikel 1 van het Gouvernementsbesluit van 9 Januari 1913 Il! 3 (Staatsblad II' 13), zooals die Bepalingen zijn gewijzigd en aangevuld, laatstelijk bij dat van 20 239 October 1914 n! 35 (Staatsblad n? 670), zoomede op de ordonnanties van 20 Mei en 17 Juni 1915 (Staatsblad N°9 366 en 413); Overwegende dat het wenschelijk te achten is om bij de opiumverkoopplaatsen, in de afdeeling Lombok en bij die in het district Tojapakeh der afdeeling .Zuid-Bali (residentie Bali en Lombok) uitsluitend tubes verkrijgbaar te stellen waarvan de inhoud in stede van door een getal door eene letter wordt aangegeven; Heeft besloten: Te bepalen dat met ingang van 1 September 1915 bij de opium verkoopplaatsen in de afdeeling Lombok en in het district Tojapakeh der afdeeling Zuid-Bali (residentie Bali en Lombok) uitsluitend tubes worden verkrijgbaar gesteld, waarvan de inhoud wordt aangegeven door eene in den bodem gestempelde letter in stede van door een in dien bodem gestempeld getal; te weten: A. bij dé opiumverkoopplaatsen in de afdeeling Lombok uitsluitend tubes van 5 (vijf) en van 2 (-ïwee) mata, waarvan de inhoud respectievelijk wordt aangegeven door de letters D en C; B. bij de opiumverkoopplaatsen in het district Tojapakeh iiitsluitend tubes van 5 (vijf), van 2 (twee) en van 1 (een) mata, waarvan de inhoud respectievelijk wordt aangegeven door de letters D, C en B. Afschrift enz. Afgekondigd in de Javasche Courant van 13 Juli 1915 11! 50. 240 Bladzijde n! 89), zooals die paragraaf wordt gelezen ingevolge de artikelen 3 sub & en 5 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad 11! 218), artikel 1 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad ff 468) en § I der ordonnantie van 8 Maart 1915 (Staatsblad ff 240) 105 10. Billiton. Billiton Begie-ordonnantie van 15 Juli 1909 (Staatsblad Il! 373), zooals deze wordt gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 14 December 1910 (Staatsblad ff 647), de morpbine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad Il! 485) en artikel 4 sub le c der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad IV 218) 117 11. Westerafdeeling van Borneo en Zuideren Oosterafdeeling van Borneo. Borneo Regie-ordonnantie 1914 van 16 April 1914 (Staatsblad ff 351) 131 12. Menado en Celebes en Onderhoorigheden. Celebes Regie-ordonnantie van 12 Februari 1907 (Staatsblad ff 114), zooals deze wordt gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 16 December 1909 (Staatsblad ff 582), artikel 1 der ordonnantie van 22 December 1910 (Staatsblad ff 669), de morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad ff 485) en artikel 4 sub 2e a der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad ff 218) 147 13. Amboina. Amboina Regie-ordonnantie van 14 Februari 1910 (Staatsblad ff 147), zooals deze wordt gelezen ingevolge de morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad ff 485) en artikel 4 sub 2e b der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad ff 218) 165 14. Ternate en Onderhoorigheden. a. Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera als bedoeld sub 3, met eenige wijzigingen op die gedeelten der residentie Ternate en Onderhoorigheden, waarin bij § I sub c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad ff 187) de Opiumregie werd ingevoerd, van toe- 1 STAATSBLAD VAN" NEDERLANDSCH-INDIË 1915. BTo. 845. Bepalingen voor de opiumregie in de residentie Sumatra's Westkust (*) (2). IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wensehelijk achtende maatregelen te nemen tot verdere beperking van het opiumgebruik in de residentie Sumatra's Westkust en de voor dat gewest van kracht zijnde bepalingen voor de Opiumregie in verband daarmede willende herzien en deze bepalingen zooals zij na die herziening zullen luiden opnieuw willende afkondigen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Met buitenwerkingstelling voor zooveel betreft de residentie Sumatra's Westkust van § II der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad 11' 187) (2), zooals die paragraaf voor genoemd gewest wordt gelezen ingevolge de ordonnantie van 14 November 1912 (Staatsblad II' 558) en de artikelen 3 en 5 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad 11? 218); vast te stellen de volgende BEPALINGEN voor de Opiumregie in de residentie Sumatra's Westkust. Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, (1) Ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 6 Augustus 1915 (Staatsblad no. 493) z\jn in deze ordonnantie de woorden „het gouvernement" telkens vervangen door „de residentie." (2) Bü §1 der ordonnantie van 10 Maart 1906 (Staatsblad no. 187) is o. m. bepaald, dat met ingang van 1 April 1905 in het gewest Sumatra's Westkust het Opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen wordt genomen en gevoerd onder den naam van Opiumregfie. Bepalingen. 1 in het gebied der Opiumregie in de residentie Sumatra's Westkust, anders dan door de Eegie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met' opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders, en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. Artikel 2. (1) Door de Regie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der Regie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de Regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3. (1) Het houden van openbare gelegenheden tot het verbruiken van opium is verboden. (2) Overtreding van de vorige alinea wordt gestraft: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden. Artikel 4. (1) Buiten de dienaren van het Gouvernement, van ambtswege handelende, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; 50 „B epalingen voor de Opiumregie in de residentie Djambi". Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in de residentie Djambi, anders dan door de regie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld morphine,- pr-aeparaten - van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders, en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of 'opium bevatten of daarmede vermengd zijn. Artikel 2. (1) Door de regie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der regie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3, (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen öf voor mannen óf voor vrouwen, en onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schrift telijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt 51 niet verleend dan na overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregm. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (3) Overtreding van de vorige alinea wordt gestraft: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van een maand tot drie maanden. Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke Inlandsohe en de Chineesche talen, duidelijk te lezen staan, op verbeurte eener boete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim. Artikel 5. (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen.- (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie, voor elke kit gedurende welke uren 52 zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande dat de kitten in ieder geval van elf uren des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) Indien handelingen worden gepleegd in strijd met de lBte, de 2de of de 4de alinea van dit artikel, of indien de kithouder de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet, of doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan, wordt hij gestraft met eene boete van t'i e n tot honderd gulden. Eene gelijke boete wordt verbeurd door hen, die zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding van de 3d* alinea van dit artikel en zulks boven en behalve de straffen, op het houden van verboden pandhuizen gesteld. Artikel 6. (1) Buiten de dienaren van het Gouvernement, van ambtswege handelende, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; i. bereid opium, dat niet is gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Djambi; c. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; • d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Djambi, of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan een halve thail; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot — of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans ^ijn zij, die koopen ten behoeve van derden en voorzien zijn van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren van meer dan één thail opium der regie in de verpakking der regie, tot een maximum hoeveelheid in de vergunning uit te drukken en vijf thail niet te boven gaand, van een verkoopplaats naar eene andere plaats, beide met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaats en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der regie in de verpakking der regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Als opium, niet gekocht van de regie in de residentie Djambi wordt beschouwd en behandeld: a. opium in andere verpakking dan die, voor de regie in de residentie Djambi door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; &. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der regie in de residentie Djambi, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 7. Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; l. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de regie. Artikel 8 (1) In de residentie Djambi zijn, behoudens de uitzonderingen genoemd in alinea 2 van dit artikel, het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Regie afkomstig, verboden. (2) Dit verbod is niet van toepassing op: a. het op den rechteroever der Batang Hari gelegen gedeelte der gewestelijke hoofdplaats Djambi en de Chineesche wijk te Moearösabak, ten aanzien van personen, niet behoorende tot de inheemschè bevolking van het gewest, die voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende (1) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge^artikel 1 der ordonnantie van 6 Maart 1914 (Staatsblad no. 249), in artikel 2 van welke ordonnantie bepaald is dat zij in werking treedt op 1 Juli 1914. J 53 54 vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik zoomede van regie-djitjing; i. het bezit en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, dan wel door dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoe* danigheid. (3) Vergunningen tot het bezit en vervoer van regie-opium voor eigen gebruik, zoomede van regie-djitjing, bedoeld in alinea 2 sub a van dit artikel, mogen alleen verleend worden aan hen, die op het tijdstip van inwerkingtreding dézer ordonnantie reeds geregeld opium gebruiken en gevestigd zijn in een der in genoemde aünea omschreven gedeelten van de hoofdplaats Djambi of van Moearösabak. (4) In de vergunning wordt aangegeven een maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder per kalendermaand niet mogen overschrijden, zoomede de naam der verkoopplaats bij welke het benoodigde opium kan worden gekocht, en waarheen de daarvan verkregen djitjing mag worden vervoerd. (5) De vergunningen worden verleend onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan één jaar geldig zijn. (6) Bij bezit'of vervoer van regie-opium of regie-djitjing door de houders der vergunningen moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage der Politie worden vertoond. (7) Aan een ieder is het verboden aan personen ter plaatse niet gerechtigd tot het bezit en het vervoer van regie-opium en regiedjitjing: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; Z>. opium of de in de tweede alinea van artikel 1 daarmede gelijkgestelde zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. (8) Het opium en de overblijfselen daarvan, welke in strijd met de bepalingen der eerste alinea van dit artikel bezeten of vervoerd worden, worden beschouwd en behandeld als onwettig opium. (9) Overtreding van de alinea's 6 en 7 van dit artikel wordt gestraft met de straffen bedreigd in artikel 3 alinea 3. Artikel 9. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden der bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als in artikel 12 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 10. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § f der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van Strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders. Artikel 11. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Regie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of, blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der Regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen 55 56 ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de Eegie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingetukken gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 's Lands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 13 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan een gulden. (4) Al wat op grond van deze ordonnantie wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie en daar, voor zoover het voor 'sLands dienst bruikbaar v ordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 12. (1) Alle overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, waarop geen bijzondere straffen zijn gesteld worden, — behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vij f jaren, — gestraft: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kat i's bedraagt, met eene boete van één d ui zend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf, in de vorige alinea bedoeld, wordt met. (1) De eerste alinea van dit artikel wordt aldus gelezen ingevolge arti* kei 4 sub 3e & der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 11, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § / der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen, indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De hiervoren gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; b. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thaila ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: 57 71 ïn strijd met de bepalingen van deze ordonnantie anders dan' voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en van de aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens het buiten werking gesteld Reglement voor de opiumpacht in de Oostkust van Sumatra, vastgesteld bij de ordonnantie van 16 October 1885 (Staatsblad B- 167), zooals dat sedert is gewijzigd en aangevuld, en krachtens de buiten werking gestelde bepalingen in Staatsblad 1908 IF 277, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid van de volgende overtreding. Artikel 19. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als in artikel 18 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 20. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § ƒ der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, ■ (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepalingen in het eerste lid. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 IP 6 (Staatsblad 11' 56) en van artikel 1, letter b, van het besluit van 18 September 1853 11' 5 (Staatsblad II' 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 II' 14 (Staatsblad n' 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewesteüjk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren 'van het aangehaald opium, daar onder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld', geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst van de in de eerste alinea van artikel 21 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 23. Opium, "ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten het gouvernement Oostkust van Sumatra, wordt ten aanzien van de Bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium, gekocht bij een der binnen dat gebied gelegen verkoopplaatsen. Artikel 24. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. Overgangsbepaling. Artikel 25. (Over opium, hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie, is vervallen door verloop van tijd). 74 zondere redenen vergunnen, dat het opium in een ander vaartuig wordt geladen. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bepaalt het tijdstip van de inlading in dier voege, dat het vertrek van het vaartuig niet wordt vertraagd. (4) Het opium wordt aan boord zoodanig geborgen, dat men zich gemakkelijk van zijne aanwezigheid overtuigen kan. Artikel 14. (1) Het opium moet met het vaartuig, aan boord waarvan het blijft krachtens de in de laatste alinea van artikel 12 bedoelde vergunning, of waarin het krachtens artikel 13 is geladen, binnen een door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen termijn worden vervoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan het opium aan boord doen bewaken tot het vaartuig vertrekt of tot een ander door hem te bepalen tijdstip. Artikel 15. (1) De kosten van de lossing, van het vervoer naar de bergplaatsen en van daar naar boord, en van de inlading komen voor rekening van den gezagvoerder. (2) Pakhuishuur of andere dergelijke vergoeding is niet verschuldigd. (3) Indien de emballage van het opium naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te wenschen overlaat, wordt die voor rekening van den gezagvoerder hersteld of vervangen. (4) Den gezagvoerder worden voor de bewaking waakloonen in rekening gebracht tot een door bedoeld Hoofd vast te stellen bedrag. Artikel 16. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, onder, zoo mogelijk in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, vast te stellen voorwaarden, de bepalingen van de artikelen 10, 12, 13 en 14 voor bepaalde schepen of reederijen geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Artikel 17. De verbodsbepalingen in deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het vervoer, het bezit en den verkoop van opium door, 83 84 ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. Artikel 18. (1) Overtreding van de Bepalingen dezer ordonnantie wordt gestraft : a. van de tweede alinea van artikel 3 of van de zesde alinea van artikel 9: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden; b. van artikel 4 met eene geldboete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim; c. van de derde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden en zulks boven en behalve de straffen op het-houden van verboden pandhuizen gesteld; d. van de eerste, tweede, vierde of vijfde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden; e. van artikel 11, van de tweede alinea van artikel 12 en van de eerste alinea van artikel 14 met eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden en verbeurte van het opium, welks aanwezigheid de overtreding deed begaan of hetwelk niet binnen den voorgeschreven termijn vervoerd is; /. alle overige overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf sub f der vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd, komen mede in aanmerking: le. veroordeelingen uitgesproken krachtens het bij deze ordonnantie buiten werking gesteld Eeglement voor de pacht van het recht tot den invoer en den verkoop van opium in het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden, vastgesteld bij de ordonnantie van 15 Januari 1901 (Staatsblad 11' 55) zooals dat Eeglement sedert is gewijzigd en aangevuld; 2e. veroordeelingen wegens overtredingen begaan in de vroeger tot het gebied van het gouvernement Sumatra's Westkust behoorende gedeelten van het gewest Atjèh en Onderhoorigheden en uitgesproken krachtens het. voor eerstbedoeld gouvernement buiten werking gestelde Eeglement voor de opiumpacht op Java en Madoera vastgesteld bij de ordonnantie van 14 Juli 1890 (Staatsblad B* 149) en voor dat gouvernement van toepassing verklaard bij de ordonnantie van 28 Juli 1890 (Staatsblad 11! 155), zooals dat Eeglement sedert is gewijzigd en aangevuld, en krachtens de buiten werking gestelde ordonnantie van 23 April 1883 (Staatsblad 11' 131); 3e. veroordeelingen wegens overtredingen begaan in de onderafdeeling Tamiang en uitgesproken krachtens het Eeglement voor de pacht van het recht tot den verkoop van opium in het klein in die gedeelten van de residentie Oostkust van Sumatra, waar dat recht door het Nederlandsch-Indisch gouvernement in pacht wordt afgestaan, gehecht onder I/1. A aan de ordonnantie van 16 October 1885 (Staatsblad E.' 167), zooals dat Eeglement laatstelijk is gewijzigd bij de ordonnantie van 25 Januari 1908 (Staatsblad ïl' 75) en bij artikel 1 § B sub a der ordonnantie van 28 Januari 1899 (Staatsblad n! 67) van toepassing verklaard op de toenmalige afdeeling Tamiang der residentie Oostkust van Sumatra; 4*. veroordeeling wegens overtredingen begaan in de onderafdeeling Serbödjadi en uitgesproken krachtens de bij deze ordonnantie buiten werking gestelde Bepalingen vastgesteld bij de ordonnantie van 6 April 1911 (Staatsblad II' 280). (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtre- 86 dingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid van de volgende overtreding. Artikel 19. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als in artikel 18 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel .20. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § ƒ der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend "Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 21. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt, dat het opium al of niet is gekocht van de Eegie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, ver- 88 zegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval, of, blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der Eegie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet dan wel slechts ten deele van de Eegie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van .zijne verklaring. (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 's Lands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 22 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze Bepalingen wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 22. (1) De overeenkomstig artikel 21 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze Bepalingen, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen bedoeld bij artikel 410 van het Eeglement op de strafvordering en artikel 463 van het Eeglement tot regeling van het rechts- STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1011. No. 335. Invoering van de opiumregie in het gewest Riouw en Onderhoorigheden. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVEENEUE--GENEBAAL VAN NEDEBLANDSCH-INDIË, Den Baad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die dezen zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, willende overgaan tot invoering van de Opiumregie in de residentie Eiouw en Onderhoorigheden; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Eeglement op het beleid der Begeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. In de residentie Eiouw, en Onderhoorigheden, zoowel in het rechtstreeks bestuurd gebied als in dat der zelfbesturende landschappen, wordt het beheer van het opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen genomen en gevoerd onder den naam van Opiumregie en zulks met ingang van 1 April 1911; wordende voor die residentie voorts met ingang van genoemden datum buiten werking gesteld: de voorwaarden der opiumpacht ter residentie Riouw, vastgesteld bij de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad Il; 105), met de aanvullingen en wijzigingen daarvan; en verder de ordonnanties van: 7 Maart 1888 (Staatsblad 11? 48), 18 Juni 1892 (Staatsblad n' 139), 2 Maart 1909 (Staatsblad ïl! 174), voor zoover betrekking hebbende op opium. II. Voor de Opiumregie in de residentie Eiouw en Onderhoorigheden zijn van toepassing de volgende: „BEPALINGEN voor de Opiumregie in de residentie Riouw en Onderhoorigheden". Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, »1 in de residentie Eiouw en Onderhoorigheden anders dan door de Eegie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. (3) Het verbod in de eerste alinea van dit artikel geldt, voorzoover invoer betreft, niet voor het opium, bedoeld in artikel 23. Artikel 2. (1) Door de Eegie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der Eegie. (3) De Gouverneur-Oeneraal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de Eegie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3. (1) , Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen of gedeelten daarvan in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen öf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen, of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar één verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het opnenen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. 92 (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten, het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke of eene andere ter plaatse verstaan wordende Inlandsche en de Chineesche taal, duidelijk te lezen staan. Artikel 5. (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande, dat de kitten in elk geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) De kithouder is strafbaar, indien handelingen worden gepleegd in strijd met de le, de 2e of de 4e alinea van dit artikel, of indien hij de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet of doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van Verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan. Hó den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalipgen. Overgangsbepaling. Artikel 25. (Over opium, hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). III. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 April 1911 en kan worden aangehaald als de „Riouw Regie-ordonnantie". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 15en Maart 1911. IDENBTJRG. De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den vier en twintigsten Maart 1911. De Algemeene Secretaris, STAAL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 15 Maart 1911 n; 15). ;04 Artikel 5 (1). (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden, in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemea of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (2) voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande dat de kitten in ieder geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) Indien handelingen worden gepleegd in strijd met de le, de 2e of de 4e alinea van dit artikel, of indien de kithouder de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet, of doet voorzien, voor zoover deze handeling niet het karakter draagt van verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan, wordt hij gestraft met eene boete van tien tot honderd gulden. Eene gelijke boete wordt verbeurd door hen, die zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding van de 3e alinea van dit artikel, en zulks boven en behalve de straffen, op het houden van verboden pandhuizen gesteld. Artikel 6 (8). (1) Buiten de dienaren van het Gouvernement van ambtswege (1) De le, 2e, 3e en 5e alinea van dit artikel zijn opgenomen zooals zjj luiden ingevolge artikel 1 dor ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no 62) terwn'1 de 4e alinea is opgenomen zooals zij luidt ingevolge de ordonnantie van 16 April 1902 (Staatsblad no. 174). (2) Zie noot 1 blz. 106. (3) Dit artikel is opgenomen zooals het wordt gelezen ingevolge § II sub le a der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad no. 89) juncto artikel 1 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad no. 468). 107 handelende, is het aan niemand wie het ook zrj, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; 6. bereid opium, dat niet is gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Banka en Onderhoorigheden; c. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Banka en Onderhoorigheden of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan een halve thail; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden totof het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochthans zijn zij, die koopen ten behoeve van derden en voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren of doen vervoeren van meer dan één thail opium der Eegie in de verpakking der Eegie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van eene verkoopplaats naar eene andere plaats beide met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaats en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één exploitatiejaar der tmwinning onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der Eegie in de verpakking der Regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats waar het is gekocht, door de houders der vergunningen wordt, mits de in die vergunningen gestelde voorwaarden niet worden overtreden, niet als wederverkoop beschouwd. (4a) Aan kithouders en houders eener vergunning als bedoeld in alinea 2 van dit artikel, is het vergund overblijfselen als bedoeld in § d van alinea (1) van dit artikel, te bezitten, te vervoeren of te doen vervoeren tot eene hoeveelheid, voor ieder hunner door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. 108 110 binnen het gewest gevestigd zijn, geregeld opium gebruiken en tot het bezit daarvan gerechtigd zijn. (4) Vergunningen als hiervoren bedoeld kunnen tot een nader binnen den tijd van vijf jaar door den Gouverneur-Generaal aan te geven tijdstip ook, doch alleen voor den duur van hun contract en van eventueele verlengingen daarvan, worden verleend aan, na de inwerkingtreding dezer ordonnantie van buiten de residentie nieuw aangeworven contract-arbeiders bij de Banka-tinwinning, niet behoorende tot de Inlandsche bevolking, voor zooveel dezen vóór hunne komst op Banka gewend waren geregeld opium te gebruiken. (5) In de vergunning wordt aangegeven een maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder in een mede daarin aangegeven tijdsverloop niet mogen overschrijden, terwijl verder zoodanige voorwaarden worden opgenomen als door het Hoofd van gewestelijk bestuur in overeenstemming met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, worden noodig geacht. (6) De vergunningen worden verleend onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan één jaar geldig zijn. (7) Bij bezit of vervoer van regie-opium of regie-djitjing door de houders der vergunningen en bij vervoer door personen aan wie dit door de houders der vergunningen is opgedragen, moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage der Politie worden vertoond. (8) Aan een ieder is verboden aan personen, ter plaatse niet gerechtigd tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; b. opium of de in de tweede alinea van artikel 1 daarmede gelijkgestelde zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. (9) Het opium en de overblijfselen daarvan welke in strijd met de bepalingen der eerste alinea van dit artikel bezeten of vervoerd worden, worden beschouwd en behandeld als onwettig opium. (10) Overtredingen van de alinea's 7 en 8 van dit artikel en overtredingen van of handelingen in strijd met de voorwaarden gesteld in de vergunningen tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik worden gestraft met de straffen bedreigd in artikel 3 alinea 3. 111 Artikel 8 (*). Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 9 (2). Ieder, die met het doel'om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn. bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van ge_ rookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of ( gereedschappen als bedoeld sub f in de eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend "Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 10. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de regie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze (1) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge § II van artikel 1 der ordonnantie van 5 Juli 1909 (Staatsblad nc. 361). (2) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge § II van artikel 1 der ordonnantie van 5 Juli 1909 (Staatsblad no. 861). of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeten op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet doör hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Ts reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregië of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. Zij heeft in zaken van overtreding dezer ordonnantie bewijskracht ten aanzien van hetgeen aan het voorwerp van onderzoek is waargenomen (2). (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 's Lands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 12 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze ordonnantie wordt vérbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het anibtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 'sLands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. (1) De eerste alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 3 sub b der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). (2) De tweede alinea is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 3 Juli 19'03 no. 38 (Indisch Staatsblad no. 314); vide ook het Koninklijk Besluit van 18 Juni 1907 no. 75 (Indisch Staatsblad nó. 341. Zie deel I bladzijde 33). 113 Artikel 11. (1) Alle overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, waarop geen bijzondere straffen zijn gesteld, worden, — behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van ée n maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van . op bepaalde door het Hoofd van gewestelijk bestuur in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, aan te wijzen ondernemingen van nijverheid, land- of mijnbouw of exploratiën, ten aanzien van de niet tot de inheemsche bevolking behoorende werklieden; wordende onder „werklieden" ten deze verstaan alle niet-Europeanen werkzaam bij bedoelde ondernemingen. (3) Behoudens .het bepaalde in de volgende alinea, worden de vergunningen tot het bezit en vervoer van regie-opium en regiedjitjing voor eigen gebruik, bedoeld in punt b van alinea 1 van dit artikel, alleen verleend aan niet tot de Dajaksche bevolking behoorende personen, die op het tijdstip der inwerkingtreding dezer ordonnantie reeds binnen het gewest gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken. (4) Vergunningen als hiervoren bedoeld, kunnen bij gebleken noodzakelijkheid, te beoordeelen door het Hoofd van gewestelijk bestuur, ook na de inwerkingtreding dezer ordonnantie worden verleend, mits de betrokkenen niet tot de inheemsche bevolking behooren en onthouding van eene vergunning strijdig kan worden geacht met bevordering van de economische ontwikkeling van het gewest, aan I. werklieden bij 's Landswerken en op ondernemingen van nijverheid, land- of mijnbouw of bij exploratiën, welke niet overeenkomstig het bepaalde bij alinea 2 sub b van dit artikel zijn aange- wezen als dezulke, waar het bezit en het vervoer van regie-opium zoomede van regie-djitjing aan zoodanige personen is toegestaan; II. andere personen dan sub I bedoeld, ter begunstiging van immigratie of van definitieve vestiging als ingezetene dan wel van handelsdoeleinden als anderszins. (5) In de vergunning wordt aangegeven een maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder per maand niet mogen overschrijden. (6) De vergunningen worden verleend onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuui schriftelijk kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan één jaar geldig zijn. (7) Bij bezit of vervoer van regie-opium of regie-djitjing door de houders der vergunningen en bij vervoer door personen aan wie dit door de houders der vergunningen is opgedragen, moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage van de Politie of de Douane worden vertoond. (8) Aan een ieder is verboden aan personen, ter plaatse niet gerechtigd tot het bezit en vervoer van regie-opium en regie-djitjing: a. gelegenheid te geven tot het gebruik van opium; i. opium of de in de tweede alinea van artikel 1 omschreven zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. Artikel 10. (1) Aan vaartuigen, die opium aan boord hebben, niet afkomstig van de Regie, is het verboden zich te bevinden binnen den afstand van zes Engelsche zeemijlen, voorzoover zij in Nederlandsch-Indië thuis behooren en van drie Engelsche zeemijlen, voor zoover zij aldaar niet thuis behooren, van de kusten behoorende tot het gebied van de residentiën Westerafdeeling van Borneo en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. (2) Op Europeesche wijze getuigde vaartuigen van meer dan viji en zeventig kubieken meter of zes en twintig en een halven registerton zijn van dat verbod uitgezonderd, doch'mogen binnen den in de eerste alinea van dit artikel vermelden afstand ten handel noch ten anker komen dan op de reeden van Sambas, Pamangkat, Singkawang, Pontianak, Ketapang, Samarinda, Moearadjawa, Balikpapan, Kota Baroe, Tanahgrogot (Pasir), Stagen en Bandjermasin, met vergunning om bij het aandoen van Sambas, Pontianak en Bandjer- 137 gewestelijk of plaatselijk bestuur aan te wijzen ambtenaren, aan wal gebracht en in een publiek entrepot of andere wel verzekerde bergplaats opgeslagen. (2) Het is verboden de emballage te openen of het opium over te pakken. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. (4) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur stelt, indien hij vergunning verleent tot het aan boord blijven van het opium, het vaartuig onder bewaking van daartoe door hem aan t( wijzen ambtenaren. Artikel 13. (1) Het opium, dat krachtens het vorige artikel in eene bergplaats is opgeslagen, wordt weder geladen in het vaartuig, waarmede het is aangevoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan om bijzondere redenen vergunnen, dat het opium in een ander vaartuig wordt geladen. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bepaalt het tijdstip van de inlading in dier voege, dat het vertrek van het vaartuig niet wordt vertraagd. (4) Het opium wordt aan boord zoodanig geborgen, dat men zich gemakkelijk van zijne aanwezigheid overtuigen kan. Artikel 14. (1) Het opium moet met het vaartuig, aan boord waarvan het blijft krachtens de in de laatste alinea van artikel 12 bedoelde vergunning, of waarin het krachtens artikel 13 is geladen, binnen een door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen termijn worden vervoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan het opium aan boord doen bewaken tot het vaartuig vertrekt of tot een ander door hem te bepalen tijdstip'. Artikel 15. (1) De kosten van de lossing, van het vervoer naar de bergplaatsen en van daar naar boord, en van de inlading komen voor rekening van den gezagvoerder. 139 140 (2) Pakhuishuur of andere dergelijke vergoeding is niet verschuldigd. (3) Indien de emballage van het opium naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te wenschen overlaat, wordt die voor rekening van den gezagvoerder hersteld of vervangen. (4) Den gezagvoerder worden voor de bewaking waakloonen in rekening gebracht tot een door bedoeld Hoofd vast te stellen bedrag. Artikel 16. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, onder, zoo mogelijk in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, vast te stellen voorwaarden, de bepalingen van de artikelen 10, 12, 13 en 14 voor bepaalde schepen of reederijen geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Artikel 17. De verbodsbepalingen in deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het vervoer, het bezit en den verkoop van opium door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. Artikel 18. (1) Overtreding van de bepalingen dezer ordonnantie wordt gestraft: a. van de tweede alinea van artikel 3, van de derde alinea van artikel 6, of van de zevende en achtste alinea's van artikel 9: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden; i. van artikel 4 met eene geldboete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim; c. van de derde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden en zulks boven en behalve de straffen op het houden van verboden pandhuizen gesteld; d. van de eerste, tweede, vierde of vijfde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden; 141 e. van artikel 11, van de tweede .alinea van artikel. 12 en van de eerste alinea van artikel 14 met eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden en verbeurte van het opium, welks aanwezigheid de overtreding deed begaan of hetwelk niet binnen den voorgeschreven termijn vervoerd is; f. alle overige overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte be palingen, behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gegepleegd niet meer bedraagt dan honderd kati's met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf sub ƒ der vorige alinea bedoeld, wordt mei opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete, in de eerste alinea sub f bedoeld, wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 21, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De in § ƒ der eerste alinea van dit artikel gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter a. aan den aanbrenger of de aanbrengers y . b. aan den aanhaler of de aanhalers y . c. aan allen, die tot het ontdekken van de overtreding en het doen van de aanhaling hebben medegewerkt - W • blijvende beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Voor zoover betreft de boeten opgelegd door rechtbanken in streken, waar de bevolking nog is gelaten in het genot van eigen rechtspleging en waar het gewoonte is dat de boeten geheel of gedeeltelijk onder de leden van de rechtbank worden verdeeld of ten goede komen aan andere personen of instellingen dan 's Landskas, kan door het Hoofd van gewestelijk bestuur van het in de eerste alinea ^van dit artikel bepaalde worden afgeweken voor zoover de door die rechtbanken opgelegde boeten betreft. (3) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (4) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (5) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (6) Aandeden, waarop niemand aanspraak heeft, blij ven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in de eerste alinea. (7) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 II? 6 (Staatsblad DJ 56) en van artikel 1, letter 6, van het besluit van 18 September 1853 11? 5 (Staatsblad 11? 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 n? 14 (Staatsblad n? 106) blijven gehandhaafd. (8) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als Bepalingen. \q 145 1*6 bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acbt dagen na ontvangst van de in de eerste alinea van artikel 21 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 23. Opium, ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten de residentiën Westerafdeeling van Borneo en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo wordt ten aanzien van de bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium, gekocht bij eèn der binnen die gewesten gelegen verkoopplaatsen. Artikel 24. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. II. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 September 1914 en kan worden aangehaald als de „Borneo Begie-ordonnantie 1914". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Tjipanas, den 16den April 1914. IDENBUBG. De l8te Gouvernements Secretaris, E. MOBESCO. Uitgegeven den achtsten Mei 1914. De l8te Gouvernements Secretaris, E. MOBESCO. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 16 April 1914 IF 5). 150 Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voorzoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voorzoover betreft de andere kitten het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke of eene andere ter plaatse verstaan wordende Inlandsche en de Chineesche taal, duidelijk te lezen staan. Artikel 5. (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie, voor elke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld met dien verstande, dat de kitten in elk geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) De kithouder is strafbaar indien handelingen worden gepleegd in strijd met de l8te, de 2de of de 4dc alinea van dit artikel of indien hij de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet of doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop, dan wel indien hij toelaat dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan. Artikel 6. (1) Behalve in de gevallen bedoeld bij de artikelen 9 (*), 12, 13 en 14 dezer Bepalingen en behoudens het bepaalde bij artikel 18 dezer Bepalingen, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd (1) Zie noot 0) bladz. 152. 151 in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium dat niet gekocht is bij een der verkoopplaatsen van de Regie; b. bereid opium, dat niet is gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Regie; c. meer dan één thail bereid of meer dan twee thail ruw opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Regie, of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan een halve thail, behoudens het bepaalde in alinea 5 van dit artikel; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden totof het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die voorzien zijn van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren of doen vervoeren van meer dan één thail bereid of meer dan twee thail ruw opium der Regie in de verpakking der Regie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van een verkoopplaats naar een of meer andere plaatsen, alle met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaatsen en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud dat zij ten allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der Regie in de verpakking der Regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats, waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Aan kithouders is het vergund, overblijfselen als bedoeld in § d van alinea 1 van dit artikel, te bezitten tot eene hoeveelheid voor elke kit door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. (6) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie de in § e en § e van alinea 1 van dit artikel genoemde maxima voor bepaalde landschappen of streken tijdelijk hooger te stellen. 157 (2) Het is verboden de emballage te openen of bet opium over te pakken. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. (4) Hij stelt, indien hij vergunning verleent tot het aan boord blijven van het opium, het vaartuig onder bewaking van daartoe door hem aan te wijzen ambtenaren. Artikel 14. (1) Het opium, dat krachtens het vorig artikel in eene bergplaats is opgeslagen, wordt weder geladen in het vaartuig, waarmede het is aangevoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan om bijzondere redenen vergunnen, dat het opium in een ander vaartuig wordt geladen. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bepaalt het tijdstip der inlading in dier voege, dat het vertrek van het vaartuig niet wordt vertraagd. (4) Het opium wordt aan boord zoodanig geborgen, dat men zich gemakkelijk van zijne aanwezigheid overtuigen kan. Artikel 15. (1) Het opium moet met het vaartuig, aan boord waarvan het blijft krachtens de in het laatste lid van artikel 13 bedoelde vergunning, of waarin het krachtens artikel 14 is geladen, binnen een door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen termijn worden vervoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan het opium aan boord doen bewaken tot het vaartuig vertrekt of tot een ander door hem te bepalen tijdstip. Artikel 16. (1) De kosten van de lossing, van het vervoer naar de bergplaatsen en van daar naar boord, en van de inlading komen voor rekening van den gezagvoerder. (2) Pakhuishuur of andere dergelijke vergoeding is niet verschuldigd. 158 (3) Indien de emballage van het opium haar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te wenschen overlaat, wordt die voor rekening van den gezagvoerder hersteld of vervangen. (4) Dezen worden voor de bewaking waakloonen in rekening gebracht tot een door bedoeld Hoofd vast te stellen bedrag. Artikel 17. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om onder, zoo mogelijk in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie vast te stellen voorwaarden, de bepalingen van de artikelen 11, 13, 14 en 15 voor bepaalde schepen of reederijen geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Artikel 18. De verbodsbepalingen in deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het vervoer, het bezit en den verkoop van opium door» ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement van ambtswege handelende. Artikel 19. (1) Overtreding van de bepalingen dezer ordonnantie wordt gestraft: a. van de tweede alinea van artikel 3 of van de tweede alinea van artikel 10 of van de tweede alinea van artikel 10a: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen en voor Inlanders een met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden (*); b. van artikel 4 met eene geldboete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim; e. van de derde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden en zulks boven en behalve de straffen op het houden van verboden pandhuizen gesteld; (1) De eerste alinea sub a wordt aldus gelezen ingevolge artikel I § II van de ordonnanties van 16 December 1909 (Staatsblad no. 582) en 22 December 1910 (Staatsblad no. 669). 159 d. van de eerste, tweede, vierde of vijfde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden; e. van artikel 12, van het tweede lid van artikel 13 en van het eerste lid van artikel 15 met eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden en verbeurte van het opium, welks aanwezigheid de overtreding deed begaan of hetwelk niet binnen den voorgeschreven termijn vervoerd is; tf. alle overige overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte bepalingen, behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van een maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf sub ƒ der vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete in de eerste alinea sub f bedoeld wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 22 wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en'bespanningen, door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De in § f der eerste alinea van dit artikel gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de 160 in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; b. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot een hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met een geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens de buiten werking gestelde voorwaarden voor de amfioenpacht in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, te Menado en in de afdeeling Gorontalo en onderhoorige eilanden, gehecht aan de ordonnantie van 16 November 1857 (Staatsblad II? 105) zooals die voorwaarden sedert zijn gewijzigd en aangevuld of wegens verboden invoer van opium, uitgesproken krachtens de ordonnantie van 31 Maart 1888 (Staatsblad n? 67), zooals die is aangevuld bij de ordonnantie van 18 Mei 1889 (Staatsblad II? 108) komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid der volgende overtreding. Artikel 20. Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden der bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als in artikel 19 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 21. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § f der eerste alinea van artikel C, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 22. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Eegie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen Strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang Bepalingen. ■ \\ 161 162 zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of, blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der Regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de Regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. Zij heeft in zaken van overtreding dezer Bepalingen bewijskracht ten aanzien van hetgeen aan het voorwerp van onderzoek is waargenomen. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 'sLands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 23 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze Bepalingen wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 'sLands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken, en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 23. (1) De overeenkomstig artikel 22 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze Bepalingen, worden onverwijld, nadat de ver- (1) De eerste alinea van dit artikel wordt aldus gelezen ingevolge artikel 4 sub 2e a der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). 164 (8) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de eerste alinea van artikel 22 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 24. Opium ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten de residentie Menado en het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden wordt ten aanzien van de bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium gekocht bij een der binnen die gewesten gelegen verkoopplaatsen. Overgangsbepaling. Artikel 25. (Over opium, hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). III. Deze ordonnantie treedt in werking op den lcn April 1907 en kan worden aangehaald als de „Celebes Regie-ordonnantie". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 12den Februari 1907. J. B. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, VAN EEES. Uitgegeven den achttienden Februari 1907. De Algemeene Secretaris, VAN EEES. STAATSBLAD VAN NEDEKLANDSCH-INDIË. 1910. No. 147. Invoering van de Opiumregie in de residentie Amboina. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVEBNEUE-GENEBAAL VAN NEDEELANDSCH-INDIË, Den Baad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, uitvoering willende geven aan de Koninklijke machtiging tot invoering van de Opiumregie in de residentie Amboina; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Eeglement op het beleid der Begeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstan: I. In de residentie Amboina wordt het beheer van het opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen genomen en ge voerd onder den naam van Opiumregie en zulks met ingang van 1 April 1910; wordende voor die residentie voorts met ingang van genoemden datum buiten werking gesteld: a. de ordonnantie van 8 October 1872 (Staatsblad n' 170); b. de ordonnantie van 2 Maart 1893 (Staatsblad II' 70); c. de ordonnantie van 12 September 1902 (Staatsblad n» 347). II. Voor de Opiumregie in de residentie Amboina zijn van toepassing de volgende: „BEPALINGEN voor de Opiumregie in de residentie Amboina". Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid in de residentie Amboina, anders dan door de Eegie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. 165 166 (3) Het verbod in de eerste alinea van dit artikel is niet toepasselijk op den invoer en den verkoop van opium voor geneeskundig gebruik op den voet van artikel 9 (l) dezer Bepalingen en geldt, voorzoover invoer betreft, mede niet voor het opium, bedoeld in artikel 24 Artikel 2. (1) Door de Eegie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der Eegie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de Eegie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3. (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen of gedeelten daarvan in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen óf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen, of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen (1) Zie noot (') blz. 169. 172 is opgeslagen, wordt weder geladen in het vaartuig, waarmede het is aangevoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan om bijzondere redenen vergunnen, dat het opium in een ander vaartuig wordt geladen. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bepaalt het tijdstip van de inlading in dier voege, dat het vertrek van het vaartuig niet wordt vertraagd. (4) Het opium wordt aan boord zoodanig geborgen, dat men zich gemakkelijk van zijne aanwezigheid overtuigen kan. Artikel 15. (1) Het opium moet met het vaartuig, aan boord waarvan het blijft krachtens de in het laatste lid van artikel 13 bedoelde vergunning, of waarin het krachtens artikel 14 is geladen, binnen een door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen termijn worden vervoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan het opium aan boord doen bewaken tot het vaartuig vertrekt of tot een ander door hem te bepalen tijdstip. • Artikel 16. (1) De kosten van de lossing, van het vervoer naar de bergplaatsen en van daar naar boord, en van de inlading komen voor rekening van den gezagvoerder. (2) Pakhuishuur of andere dergelijke vergoeding is niet verschuldigd. (3) Indien de emballage van het opium naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te wenschen overlaat, wordt die voor rekening van den gezagvoerder hersteld of vervangen. (4) Dezen worden voor de bewaking waakloonen in rekening gebracht tot een door bedoeld Hoofd vast te stellen bedrag. Artikel 17. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, onder, zoo mogelijk in overleg met den Hoofdinspecteur der Opiumregie vast te stellen voorwaarden, de bepalingen van de artikelen 11, 13, 14 en 173 15 voor bepaalde schepen of reederijen geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Artikel 18. De verbodsbepaüngen in deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het vervoer, het bezit en den verkoop van opium door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. Artikel 19. (1) Overtreding van de bepalingen dezer ordonnantie wordt gestraft: 8 a. van de tweede alinea van artikel 3 of van de vierde alinea van artikel 10: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelde n met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden; i. van artikel 4 met eene geldboete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim; c. van de derde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden en zulks boven en behalve de straffen op het houden van verboden pandhuizen gesteld; d. van de eerste, tweede, vierde of vijfde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden; e. van artikel 12, van het tweede lid van artikel 13 en van het eerste lid van artkeil 15 met eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden en verbeurte van het opium, welks aanwezigheid de overtreding deed begaan of hetwelk niet binnen den voorgeschreven termijn vervoerd is; f. alle overige overtredingen der bij' deze ordonnantie gemaakte bepalingen, behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren; indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; 174 indien evenbedoelde hoeveelheid meer dan honderd kati's bedraagt, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden voor de eerste honderd kati's en van honderd gulden voor elke kati meer. (2) De gevangenisstraf sub ƒ der vorige alinea bedoeld, wordt met opzicht tot Inlanders en met hen gelijkgestelde personen vervangen door dwangarbeid buiten den ketting voor gelijken duur. (3) Voor de berekening van het beloop der boete, in de eerste alinea sub ƒ bedoeld, wordt als grondslag aangenomen de hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid, waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 22 wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § ƒ der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De in § ƒ der eerste alinea van dit artikel gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; 6. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails Artikel 24. Opium, ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten de residentie Amboina, wordt ten aanzien van de bepalingen dezer ordonnantie gelijkgesteld met opium, gekocht bij een der binnen dat gewest gelegen verkoopplaatsen. Overgangsbepaling. Artikel 25. (Over opium hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). III. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 April 1910 en kan worden aangehaald als de „Amboina-Regie-ordonnantie". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 14den Februari 1910. IDENBTJRO. De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den twee en twintigsten Februari 1910. De Algemeene Secretaris, STAAL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 14 Februari 1910 n! 19). Voor de verbodsbepalingen in de tot de residentie Amboina behoorende gedeelten van Nieuw-Guinea zie blz. 190 en 193. TEENATE EN ONDEEHOORIGHEDEN. Bij § I sufc c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad B- 187) is bepaald, dat met ingang van 1 April 1905 de Opiumregie wordt ingevoerd in de na te noemen gedeelten der residentie Ternate le. het eiland Ternate; en Onderhoorigheden: 2e. dat deel van het eiland Batjan, waarvan de grenzen zijn: 179 WETTELIJKE BEPALINGEN VOOR DE OPIUMREGIE. DEEL HL BEPALINGEN, GELDENDE UITSLUITEND VOOR JAVA EN MADOERA EN DE LAMPONGSCHE DISTRICTEN. BAtAVIA — LANDSDRUKKERIJ 1916. IV 5. 6. 7. 8. 9. Bladzijde bedoeld sub 3, met eenige wijzigingen op de residentie Palembang van toepassing ingevolge § II sub b der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad Il! 89), zooals die paragraaf wordt gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 6 Mei 1912 (Staatsblad ïl! 303), de artikelen 3 sub b en 5 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad Il! 218), artikel 1 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad D- 468) en de ordonnantie van 1 Augustus 1914 (Staatsblad II' 534) 36 D j a m b i. Bepalingen voor de Opiumregie in de residentie Djambi (§ II der ordonnantie van 12 November 1908, Staatsblad Il! 639), aooals deze worden gelezen ingevolge artikel 4 sub 3e b der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad Il; 218) en artikel 1 der ordonnantie van 6 Maart 1914 (Staatsblad Il! 249) 49 Oostkust van Sumatra. Oostkust Begie-ordonnantie van 26 Maart 1912 (Staatsblad 255), zooals deze wordt gelezen ingevolge artikel 4 sub le e der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad ïl! 218), § I der ordonnantie van 4 Mei 1915 (Staatsblad Il! 346) en artikel 2 der ordonnantie van 6 Augustus 1915 (Staatsblad II? 493) 60 Atjèh en Onderboorigbeden. Atjèh Regie-ordonnantie van 14 Februari 1913 (Staatsblad JY- 219) 75 Riouw en Onderhoorigheden. Riouw Regie-ordonnantie van 15 Maart 1911 (Staatsblad 11! 225), zooals deze wordt gelezen ingevolge artikel 4 sub le d der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad ff 218) ■ 91 Banka en Onderhoorigheden. Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera als bedoeld sub 3, met eenige wijzigingen op de residentie Banka en Onderhoorigheden van toepassing ingevolge § II sub a der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad VI Bladzijde passing krachtens § II sub c van laatstgenoemde ordonnantie, zooals deze paragraaf wordt gelezen ingevolge de artikelen 3 sub a en 5 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad 11' 218) en artikel 2 der ordonnantie van 26 Juni 1914 (Staatsblad II' 468) 179 b. de ordonnantie van 31 Maart 1888 (Staatsblad II' 67), houdende verbodsbepalingen op den invoer van opium in het Nederlandsch gedeelte van N i e u w - G u i n e a, zooals deze wordt gelezen ingevolge de ordonnantie van 18 Mei 1889 (Staatsblad II' 108) en 2 October 1904 (Staatsblad II' 395), welke ordonnantie voorlpopig van kracht is gebleven voor het van de residentie Ternate en Onderhoorigheden afgescheiden en bij de residentie Amboina ingedeeld gebied der afdeeling West-NieuwGuinea ingevolge artikel 2 der ordonnantie van 5 September 1911 (Staatsblad II' 502) en voor het aan de residentie Amboina toegevoegd gebied van hef opgeheven gewest Zuid-Nieuw-Guinea ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 19 Juni 1913 (Staatsblad II' 422). 190 c. Verbodsbepalingen op den invoer van opium op de Halmaheira-eilandengroep, met uitzondering van het eiland Ternate en de Batjan-eilanden, en voorts op de Obi- en Soela-eilandengroepen, ordonnantie van 13 April 1904 (Staatsblad 11' 205), ten aanzien van welke bepalingen bij § I sub c der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad II' 187) is bepaald dat zij in het niet tot het Regie-gebied behoorende deel der residentie Ternate en Onderhoorigheden gehandhaafd blijven en toepasselijk verklaard worden op dat gedeelte der Batjan-eilanden, waar de Opiumregie niet is ingevoerd 192 d. Verbod van den invoer en het bezit van overblijfselen van opium in de zoogenaamde verboden kringen (ordonnantie van 13 Maart 1867, Staatsblad 11' 28) 193 • ,.^r . Timor en Onderhoorigheden. Timor Regie-ordonnantie van 14 Februari 1910 (Staatsblad II' 148), zooals deze wordt gelezen ingevolge de morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1911 (Staatsblad 6. bereid opium, dat met is gekocht van de Eegie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Sumatra's Westkust; c. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als regie-opium, waaronder verstaan wordt bereid opium, gekocht van de Regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Sumatra's Westkust, of als regie-djitjing, waaronder verstaan worden overblijfselen van gerookt regie-opium; d. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot of het kenmerk dragen* van te zijn gebezigd voor" het bereiden van opium; e. meer dan één thail regie-opium onverschillig van wien gekocht of verkregen, en meer dan een halve thail regie-djitjing, met dien verstande dat houders eener vergunning als bedoeld in de vijfde alinea van artikel 6 van deze bepalingen in geen geval meer zullen mogen bezitten dan het maximum hetwelk zij volgens hunne vergunning in hun bezit mogen hebben. (2) Nochtans zijn zij, die koopen ten behoeve van tot het bezit van regie-opium gerechtigde derden en voorzien zijn van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren van meer dan één thail regie-opium in de verpakking der Regie, tot een maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken en vijf thail niet te boven gaand, van eene verkoopplaats naar eene andere plaats, beide met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaats en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van regie-opium in de verpakking der Regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Als opium, niet gekocht van de Regie in de residentie Sumatra's Westkust wordt beschouwd en behandeld: a. opium in andere verpakking dan die, voor de Regie in de residentie Sumatra's Westkust door den Gouverneur-Generaal of krachtens door Dezen te geven voorschriften vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der Regie in de residentie Sumatra's Westkust, of. eene daaraan gelijke, doch waarvan de ontwettige herkomst is bewezen. 3 4 Artikel 5. Het is verboden: a. uit regie-djitjing opnieuw opium te bereiden; ö. regie-djitjing te vervreemden anders dan aan de Regie. Artikel 6. (1) In de residentie Sumatra's Westkust zijn, behoudens de na te noemen uitzonderingen, het bezit, de eigendom en het vervoer van regie-opium en van regie-djitjing verboden. (2) Dit verbod geldt echter niet te Emmahaven, — onder welken naam in deze ordonnantie verstaan wordt eene strook om' de Koninginnebaai, welke aan de landzijde begrensd wordt door eene denkbeeldige lijn loopende van Oedjoeng Djoengoet Batoe Peti af, langs den bergrug over den Goenoeng Karan tot aan den triangulatiepilaar Boekit Poetoes (T2) en vandaar langs den bergrug over den Goenoeng Sigirih, den Goenoeng Taloek Niboeng en den Goenoeng Meroe tot aan zee —, ten aanzien van niet tot de inheemsche bevolking van het gewest behoorende personen, en is daar ten aanzien van wel tot die bevolking behoorende personen slechts toepasselijk op hen, die niet voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik zoomede van regie-djitjing. (3) Het verbod bedoeld in de eerste alinea is in: a. de afdeeling Padang: ter hoofdplaats Padang en op de eilanden Tello, Sigata en Simoek der onderafdeeling Batoe-eilanden; o. de geheele afdeeling Painan; c. de afdeeling Batipoeh en Pariaman: le. ter afdeelingshoofdplaats Padang Pandjang; en 2e. in de onderafdeeling Pariaman: in het district Pariaman, de onderdistricten Loeboek Aloeng en Oelakan van het district Loeboek Aloeng en de nagari's Kajoe Tanam, Kepalo Ilalang, Si Tjintjin en VI Lingkoeng van het onderdistrict Kajoe Tanam van laatstgenoemd district; d. de afdeeling Agam: ter afdeelingshoofdplaats Fort de Koek; e. de afdeeling L Koto: in de onderafdeeling Pajo Koemboeh in de nagari's Koto nan Ampat, Koto nan Gadang, Piobang en Simalanggang van het district Pajokoemboeh en Loeboek-Batingkap, Koto Toeo, Goeroen, Sarilamak, Harau en Tarantang van het district Loehak; f. de afdeeling Tanah Datar: ter afdeelingshoofdplaats Sawah Loento en ter onderafdeelingshoofdplaats Fort van der Capellen; g. de afdeeling Solok: ter afdeelingshoofdplaats Solok; mede slechts toepasselijk op hen, die niet voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestnur schriftelijk verleende vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik, zoomede van regie-djitjing of van eene vergunning tot vervoer en bezit als bedoeld in alinea 2 van artikel 4. (4) Het in de eerste alinea van dit artikel bedoeld verbod is mede niet van toepassing op het bezit en het vervoer van regie-opium en van regie-djitjing door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en geldt mede niet voor dienaren van hét Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. (5) De vergunningen tot het bezit en vervoer van regie-opium voor eigen gebruik en van regie-djitjing, bedoeld in de tweede en derde alinea's van dit artikel, mogen voor: Emmahaven, de hoofdplaats Padang, de eilanden genoemd sub o van alinea 3, het district Painan der afdeeling Painan en de afdeelingshoofdplaatsen Padang Pandjang, Fort de Koek en Pajo Koemboeh alleen verleend worden aan hen, die op het tijdstip der inwerkingtreding dezer ordonnantie reeds binnen het gewest gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken en voor de overige in de derde alinea genoemde plaatsen en streken alleen aan hen, die vóór die inwerkingtreding reeds gevestigd waren op de plaats of in de streek waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, aldaar geregeld opium gebruikten en aldaar tot het bezit daarvan gerechtigd waren. (6) In de vergunningen wordt aangegeven: a. het maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder per maand niet mogen overschrijden; b. de maximum hoeveelheid regie-opium en de maximum hoeveelheid regie-djitjing, welke de houder tegelijkertijd in zijn bezit mag hebben; c. de verkoopplaatsen waarvan het regie-opium moet worden betrokken en waarbij de regie-djitjing kan worden ingeleverd; 5 9 waarmede het aangehaalde, volgens de verklaring, bedoeld in de eerste alinea van artikel 9, wordt gelijkgesteld. (4) Het aangehaald opium (daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1) en de in § d der eerste alinea van artikel 4 omschreven gereedschappen, waarmede in strijd met de bepalingen dezer ordonnantie is gehandeld, worden verbeurd verklaard. (5) Voer- of vaartuigen en bespanningen, door middel van welke in overtreding van de in deze ordonnantie voorkomende bepalingen is gehandeld, kunnen, indien de rechter daartoe termen vindt, verbonden en executabel worden verklaard voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten van de gerechtelijke vervolging. (6) De hiervoren gestelde straffen zijn niet van toepassing: a. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee kati's ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § d der eerste alinea van artikel 4 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het achterhaalde opium en der achterhaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden; 6. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § d der eerste alinea van artikel 4 omschreven gereedschappen — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; 11 (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 li' 6 (Staatsblad II? 56) en van artikel 1, La. b, van het besluit van 18 September 1853 ïl! 5 (Staatsblad n! 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 11' 14 (Staatsblad W 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit andere hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de eerste alinea van artikel 9 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of van den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 12. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium en de andere in artikel 1 genoemde zaken voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. Artikel 13. Opium, ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie in Nederlandsch-Indië buiten de residentie Sumatra's Westkust, behoudt te E'mmahaven indien het bezeten wordt door personen niet behoorende tot de inheemsche bevolking van het gewest, zijn wettig karakter. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 April 1915 en kan aangehaald worden als de Westkust Regie-ordonnantie. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in 12 het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 10den Maart 1915. IDENBUBG. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den zestienden Maart 1915. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 10 Maart 1915 11! 1). Nieuwe voorschriften omtrent het opslaan van opium in entrepot en omtrent den aanvoer van dat artikel op Java en Madoera en in de residentie Sumatra's Westkust (ordonnantie van 11 Juli 1879, Staatsblad n! 224, zooals die wordt gelezen ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 19 September 1907, Staatsblad II' 408), zie deel II bladzijde 1. 13 STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIE. 1908. No. 876. Bepalingen voor de opiumregie in de residentie Tapanoeli (1). IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende eenige gedeelten der residentie Tapanoeli te sluiten voor den invoer, verkoop, het bezit en het vervoer van opium of van overblijfselen daarvan en tevens de verschillende bepalingen op de opiumregie voor dat gewest in één enkele verordening te vereenigen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, op de ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad 11' 187) (*) en op de Koninklijke besluiten van 15 Mei 1905 11? 37 (Staatsblad II' 417) en 18 Juni 1907 II' 75 (Staatsblad II' 341); Heeft goedgevonden en verstaan: Met intrekking van alle daarmede strijdige bepalingen, vast te stellen de volgende Bepalingen voor de Opiumregie in de residentie Tapanoeli. Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid in de residentie Tapanoeli, anders dan door de regie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opium- (1) Bij § I der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad no. 187) is o. m. bepaald dat met ingang van 1 April 1905 in het gewest Sumatra's Westkust, waarvan de residentie Tapanoeli toen nog een deal uitmaakte, het Opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen wordt genomen en gevoerd onder den naam van Opiumregie. pillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders, en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten of daarmede vermengd zijn. Artikel 2. (1) Door de regie wordt bereid en ruw opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Eerstbedoeld opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der regie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid en ruw opium door de regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3. (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen öf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunning tot het openen van meer dan één kit voor mannen of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den hoofdinspecteur der opiumregie. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder .verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (3) Overtreding van de vorige alinea wordt gestraft: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstel- 14 ling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden. Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voor zoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke Inlandsche en de Chineesche talen, duidelijk te lezen'staan, op verbeurte eener boete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim. Artikel 5. (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede gewapende of beschonken lieden, worden in de kitten — onverschillig voor mannen of voor vrouwen — niet toegelaten. In de kitten voor vrouwen worden geen mannen en in de andere kitten geen vrouwen toegelaten. (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden, in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, in overleg met den hoofdinspecteur der opiumregie, voor elke kit gedurende welie uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande dat de kitten in ieder geval van elf uren des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) Indien handelingen worden gepleegd in strijd met de l81*, de 2de en de 4de alinea van dit artikel, of indien de kithouder de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet, of doet voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan, wordt hij gestraft met eene boete van tien tot honderd gulden. Eene gelijke boete wordt verbeurd door hen, die zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding van dé 3de 15 16 alinea van dit artikel en zulks boven en behalve de straffen, op het houden van verboden pandhuizen gesteld. Artikel 6. (1) Buiten de dienaren van het gouvernement, van ambtswege handelende, is het aan niemand, wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium dat niet is gekocht bij een der verkoopplaatsen van de regie in de residentie Tapanoeli; b. bereid opium, dat niet is gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Tapanoeli; c. meer dan één thail bereid opium of meer dan twee thail ruw opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Tapanoeli, of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan één halve thail; ƒ. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochthans zijn zij, die koopen ten behoeve van derden en voorzien zijn van een door het hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren van meer dan één thail bereid of meer dan twee thail ruw opium der regie in de verpakking der regie, tot een maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, en vijf thail bereid of vier katti ruw opium niet te boven gaand, van een verkoopplaats naar eene andere plaats, beide met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaats en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud dat zij ten allen tijde door het hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der regie in de verpakking der regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. 17 (5) Als opium, niet gekocht van de regie in.de residentie Tapanoeli wordt beschouwd en behandeld: a. opium in andere verpakking dan die, voor de regie in de residentie Tapanoeli door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, .aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der regie m de residentie Tapanoeli,. of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 7. Het is verboden: «. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de regie. Artikel 8 (l). (1) De invoer, het bezit, de eigendom, en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de regie afkomstig, zijn in de afdeeling Bataklanden verboden: c in de onderafdeelingen Silindoeng, Toba, Habinsaran en Hoogvlakte van Toba, met uitzondering van de tot de laatstgenoemde onderafdeeling behoorende hoendoelans Marboen, Si Manoellang, Dolok Sanggoel, Bonan Dolok, Si Hikit, Hoeta Djoeloe, Sanggaran en Parmonangan aan een ieder; l. in de onderafdeelingen Baroes, Samosir, en Dairilanden, zoomede in de hiervoren sub a genoemde hoedoelans der onderafdeeling Hoogvlakte van Toba, voor zoover den invoer betreft, aan een ieder, en wat het bezit, den eigendom en het vervoer aangaat, aan een ieder, die niet voorzien is van eene door het hoofd van gewestelijk bestuur of een door dezen daarvoor aangewezen ambtenaar verleende schriftelijke vergunning tot bezit en vervoer van regieopium, uitsluitend voor eigen gebruik. (2) Zoodanige vergunning wordt uitsluitend afgegeven aan of' ten behoeve van hen, die als opiumschuiver staan opgeteekend in een ten (1) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 19 Februari 1910 (Staatsblad no. 156) juncto de ordonnantie van 20 Februari 1912 (Staatsblad no. 201). Bepalingen. 2 27 (2) Dobbel- of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn daarin Terboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden, in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (*) voor élke kit gedurende welke uren zij voor het publiek toegankelijk mag worden gesteld, met dien verstande dat de kitten in ieder geval van elf uur des avonds tot half zes uur des ochtends gesloten zullen zijn. (5) Indien handelingen worden gepleegd in strijd met de 1*, de 2e of de 4e alinea van dit artikel, of indien de kithouder de bezoekers van de kit op eenigerlei wijze van opium voorziet, of doet voorzién, voor zoover deze handeling niet het karakter draagt van verkoop, dan wel indien hij toelaat, dat de bezoekers elkander in de kit op eenigerlei wijze opium afstaan, wordt hij gestraft met eene boete van tien tot honderd gulden. Eene gelijke boete wordt verbeurd door hen, die zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding van dé 3e alinea van dit artikel, en zulks boven en behalve de straffen, op het houden van verboden pandhuizen gesteld. Artikel 6 (2). (1) Buiten de dienaren van het Gouvernement van ambtswege handelende, is het aan niemand wie het ook zij, geoorloofd in eigendom of in voorraad te hebben, te bezitten of te vervoeren: a. ruw opium; b. bereid opium, dat niet is gekocht van de regie bij een der verkoopplaatsen in de residentie Benkoelen; e. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht van de regie bij een der verkoopplaatse n in de residentie Benkoelen of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; (1) Zie noot 1 blz. 26. (2) Dit artikel is opgenomen, zooals het Wordt gelezen ingevolge § II sub 1 6 der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad no. 463). 28 e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan een halve thail; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot- of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochthans zijn zij, die koopen ten behoeve van derden en voorzien zijn van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren of doen vervoeren van meer dan één thail opium der Regie in de verpakking der Regie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van eene verkoopplaats naar eene andere plaats beide •met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaats en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schjriftefcjk kunnen worden ingetrokken. (4) Het afgeven aan derden van opium der regie in de verpakking der regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats waar het is gekocht, door de houders der vergunningen wordt, mits de in die vergunningen gestelde voorwaarden niet worden overtreden, niet als wederverkoop beschouwd. (5) Als opium niet gekocht van de regie in de residentie Benkoelen wordt beschouwd en behandeld: a. opium in andere verpakking dan die, voor de regie in de residentie Benkoelen door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der regie in de residentie Benkoelen, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 7. Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de regie. 29 Artikel 7a 0). (1) In de residentie Benkoelen zijn, behoudens de uitzonderingen genoemd in alinea 2 van dit artikel, het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de regie afkomstig, verboden aan een ieder, die niet voorzien is van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vrgunning tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik zoomede van regie-djitjing of van eene vergunning tot vervoer en bezit als bedoeld in alinea 2 van artikel 6. (2) Het in de vorige alinea van dit artikel bedoeld verbod is niet van toepassing op: o. de gewestelijke hoofdplaats Benkoelen, ten aanzien van personen, niet behoorende tot de inheemsche bevolking; b. bepaalde door het Hoofd van gewestelijk bestuur in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, aan té wijzen ondernemingen van land- of mijnbouw of exploratiën, ten aanzien van de niet tot de inheemsche bevolking behoorende werklieden; c. het bezit en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan door,-ten behoeve van of van wege het Gouvernement; en geldt mede niet voor dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. (3) Behoudens het bepaalde in de volgende alinea, worden de vergunningen tot het bezit en vervoer van regie-opium en regiedjitjing voor eigen gebruik, bedoeld in alinea 1 van dit artikel, alleen verleend aan hen, die op het tijdstip der inwerkingtreding dezer ordonnantie (2) reeds binnen het gewest gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken. (4) Vergunningen als hiervoren bedoeld, kunnen bij gebleken noodzakelijkheid, te beoordeelen door het Hoofd van gewestelijk bestuur, ook na de inwerkingtreding dezer ordonnantie worden verleend, mits betrokkenen niet tot de inheemsche bevolking behoorén en onthouding eener vergunning strijdig kan worden geacht met bevordering, van de oeconomische ontwikkeling van het gewest, aan (1) Dit artikel is ingevoegd bij artikel 1 van de ordonnantie van 6 Mei 1912 (Staatsblad no. 302). (2) 1 November 1912. L werklieden bij 's Landswerken en op ondernemingen van landof mijnbouw of exploratiën, welke niet overeenkomstig bet bepaalde bij alinea 2 sub b van dit artikel zijn aangewezen als dezulke, waar het bezit en het vervoer van regie-opium zoomede van regie-djitjing aan zoodanige personen is toegestaan; II. andere personen dan sub I bedoeld, ter begunstiging van inv migratie of van definitieve vestiging als ingezetene dan wel van handelsdoeleinden als anderszins. (5) In de vergunning wordt aangegeven een maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder per maand niet mogen overschrijden. (6) De vergunningen worden verleend onder het voorbehoud dat zij ten allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk besfuur schriftelijk kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan een jaar geldig zijn. (7) Bij bezit of vervoer van regie-opium of. regie-djitjing door de houders der vergunningen en bij vervoer door personen aan wie dit door de houders der vergunningen is opgedragen, moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage der Politie worden vertoond. (8) Aan een ieder is verboden: a. aan personen, ter plaatse niet gerechtigd tot het bezit en vervoer van regie-opium en regie-djitjing, gelegenheid te geven tot hetgebruiken van opium; b. personen als sub a bedoeld op eenigerlei wijze van opium te voorzien of te doen voorzien, ook al draagt deze handeling niet het karakter van verkoop. (9) Het opium en de overblijfselen daarvan, welke in strijd met de bepalingen der eerste alinea van dit artikel bezeten of vervoerd worden, worden beschouwd en behandeld als onwettig opium. (10) Overtreding van de alinea's 7 en 8 van dit artikel wordt gestraft met de straffen bedreigd in artikel 3 alinea 3. Artikel 8 0). Allen, die tot het verkoopen of vervoeren van onwettig opium of tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of (1) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge § II van art** 1 der ordonnantie van 5 Juli 1909 (Staatsblad no. 861). 30 34 l. op hen, die — in gevallen van eenvoudig bezit, verkoop of vervoer van opium tot eene hoeveelheid van niet meer dan twee thails ruw of hetgeen daarmede wordt gelijkgesteld, of van de in § f der eerste alinea van artikel 6 omschreven gereedschappen, — in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie, anders dan voor de eerste maal ter zake in overtreding worden bevonden. In die gevallen worden de overtreders, behalve met verbeurdverklaring van het aangehaalde opium en der aangehaalde gereedschappen, gestraft: Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van acht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van driemaanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens het voor de residentie Benkoelen buiten werking gestelde reglement voor de Opiumpacht op Java en Madoera, vastgesteld bij de ordonnantie van 14 Juli 1890 (Staatsblad 11' 149), zooals het sedert is gewijzigd en aangevuld, en bij de ordonnantie van 28 Juli 1890 (Staatsblad ff 155) voor eerstgenoemd gewest van toepassing is verklaard, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd Artikel» 1& (1) De overeenkomstig artikel 10 uit 'sLands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze ordonnantie, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de strafvordering en artikel 543 van het reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Sumatra's Westkust, vastgesteld bij de ordonnantie van 26 Maart 1874 (Staatsblad ff 946) zooals dat artikel bij artikel 48 van het reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Benkoelen, vastgesteld bij de ordonnantie van 2 Februari 1880 (Staatsblad ff 32) voor. laatstgenoemd gewest van toepassing is verklaard, (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge §11 sub 4e & der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad no. 187). de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers 3/7. 6. aan den aanhaler of de aanhalers 2/7- c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben mede gewerkt \ j blijvende 1/7 beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling van den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (*), buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt (2). (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan één categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft verleend. (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen opden voet van de slotbepaling in het eerste lid. (€) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 II' 6 (Staatsblad 11' 56) en van artikel 1, IA 6, van het besluit van 18 September 1853 II' 5 (Staatsblad 11' 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 11' 14 (Staatsblad II' 106) blijven gehandhaafd. (7) "Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of Hit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ont- (1) Zie noot (1) blz. 26. (2) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge § II sub 5e b der ordonnantie van 10 Maart 1905 (Staatsblad na. 187} en artikel 1 der ordonnantie van 6 Augustus 1915 (Staatsblad no. 493). 35 tot het openen van meer dan één kit voor mannen of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, wordt niet verleend dan na overleg met den Hoofdambtenaar, Chef van den dienst der Opiumregie (1). Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de GouverneurGeneraal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (3) Overtreding van de vorige alinea wordt gestraft: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen; en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van éSén maand tot drie maanden. Artikel 4 (2). De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare plaats, een houten bord wordt gesteld waarop, voorzoover betreft de kitten voor vrouwen, de woorden „opiumkit voor vrouwen" en voor zoover betreft de andere kitten het woord „opiumkit", in de Nederlandsche, de plaatselijke Inlandsche en de Chineesche talen, duidelijk te lezen staan, op verbeurte eener boete van vijf en twintig gulden voor elk verzuim. Artikel 5 (3). (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzame zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben zoomede (1) De titel van dezen Hoofdambtenaar luidt thans Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie. _ _ „ (2) Dit artikel is opgenomen zooals het luidt ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62). " (3) De le, 2e, 3e en 5e alinea van dit artikel zijn opgenomen zooals zn luiden ingevolge artikel 1 der ordonnantie van 17 Januari 1901 (Staatsblad no. 62) terwijl de 4e alinea is opgenomen zooals z« luidt ingevolge de ordonnantie van 16 April 1902 (Staatsblad no. 174). 38 48 (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geene strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze •als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de eerste alinea van artikel 10 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of van den Scheikundige bij die fabriek (1). Artikel 13. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium en de andere in artikel 1 genoemde zaken voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. Overgangsbepaling. Artikel 14. (Over opium hetwelk bezeten werd bij de inwerkingtreding der ordonnantie; is vervallen door verloop van tijd). Bij § II sub 6° 16 der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad n? 89) is verder bepaald, dat opium ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie, doch buiten het gebied der Opiumregie in de residentie Palembang zijn wettig karakter behoudt in het gebied der opiumregie in bedoeld gewest. (1) Deze alinea wordt aldus gelezen ingevolge artikel 5 der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218). 49 STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIK 1908. jr©. 639. Invoering van de opiumregie in de geheele residentie Djambi en sluiting van een deel van dat gewest voor den invoer, den verkoop, het bezit en het vervoer van opium of van overblijfselen daarvan. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, voor de geheele residentie Djambi het beheer van het opiummiddel willende regelen en het wenschelijk achtende een gedeelte van dat gewest te sluiten voor den invoer, den verkoop, het bezit en het vervoer van opium of van overblijfselen daarvan; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. Met intrekking der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad li' 89X1) voor zoover die van toepassing is op de residentie Djambi, voor zooveel noodig krachtens Koninklijke machtiging, te bepalen dat het beheer van het opiummiddel in genoemd gewest rechtstreeks door het Gouvernement wordt gevoerd onder den naam van Opiumregie; II. Vast te stellen de volgende: (1) Bij § I der ordonnantie van 6 Februari 1906 (Staatsblad no. 89) werd uitvoering gegeven aan de Koninklijke machtiging tot invoering der Opiumregie in de residenties Banka en Onderhoorigheden en Palembang en o. m bepaald dat in laatstgenoemd gewest het opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen wordt genomen en gevoerd onder den naam van Opiumregie met ingang van 1 April 1906. Voor zooveel betreft de toen tot dat gewest behoorende tijdelijke afdeeling Djambi werd die machtiging echter slechts geacht te gelden voor het toenmalig rechtstreeks bestuurd gebied te weten Djambi, Moeara Saba, Moeara Koempeh, Simpang en Moeara Toengkal en niet voor de toenmalige zelfbesturende landschappen. In de laatstbedoelde gedeelten van het gewest en in Koerintji is de Opiumregio derhalve eerst ingevoerd op 1 Januari 1909, den datum van inwerkingtreding van dit Staatsblad 1908 no. 639. Bepalingen. 4 Europeanen, en met dezen gelijkgestelden mét eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van aóht dagen; Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden. (7) Veroordeelingen, uitgesproken krachtens het voor de residentie Palembang buiten werking gestelde reglement voor de opiumpacht op Java en Madoera, vastgesteld bij de ordonnantie van 14 Juli 1890 (Staatsblad H! 149), zooals het sedert is gewijzigd en aangevuld, en bij de ordonnantie van 28 Juli 1890 (Staatsblad Il? 155) voor genoemd gewest en de nederzettingen van het Nederlandsen-Indisch Gouvernement te Djambi en te Moearösabak van toepassing is verklaard, zoomede die, uitgesproken krachtens de bij artikel I der ordonnantie van 15 October 1898 (Staatsblad li5 277) vastgestelde „Bepalingen voor de Opiumregie op Java en Madoera", zooals die sedert zijn gewijzigd en ingevolge de ordonnanties van 6 Februari en 27 Juni 1906 {Staatsblad nos 89 en 296) voor de residentie Djambi gegolden hebben, komen mede in aanmerking bij de beoordeeling of voor de eerste maal dan wel bij herhaling overtreding is gepleegd. (8) Een verloop van meer dan tien jaren tusschen twee overtredingen ontneemt aan de eerste haar invloed op de mate van strafbaarheid der volgende overtreding. Artikel 13. (1) De overeenkomstig artikel 11 uit 's Lands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze ordonnantie worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het reglement op de Strafvordering en artikel 427'van het reglement op het rechtswezen in de residentie Djambi, vastgesteld bij de ordonnantie van 8 Juli 1906 (Staatsblad Il; 320); de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt, berust, verdeeld als volgt: ■a. aan den aanbrenger of de aanbrengers s/t> b. aan den aanhaler of de aanhalers -c. aan allen, die tot het ontdekken der overtreding en het doen der aanhaling hebben medegewerkt 1/7; blijvende 1/J- beschikbaar, ten einde daaruit, ter beoordeeling 58 59 van den Hoofdinspecteur der Opiumregie, buitengewone belooningen toe te kennen aan personen, die zich ter ontdekking van overtredingen bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist wie als aanbrenger, als aanhaler en als medewerker moeten worden aangemerkt. (3) Een ieder, die in meer dan een categorie werkzaam is geweest, heeft aanspraak op aandeel uit elke, waarin hij zijne diensten heeft varleend. (4) De verdeeling tusschen meerdere aanbrengers, aanhalers of andere deelgerechtigden geschiedt door het Hoofd van gewestelijk bestuur naar gelang van ieders verdiensten. (5) Aandeelen, waarop niemand aanspraak heeft, blijven mede beschikbaar voor de toekenning van buitengewone belooningen op den voet van de slotbepaling in het eerste lid. (6) De voorschriften van artikel 2 van de resolutie van 16 September 1833 ff 6 (Staatsblad II' 56) en van artikel 1, letter b, van het besluit van 18 September 1853 11' 5 (Staatsblad ff 73), alsmede van het besluit van 11 April 1874 ff 14 (Staatsblad ff 106) blijven gehandhaafd. (7) Wanneer het, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, niet twijfelachtig is, dat de verbeurdverklaring van eenige partij aangehaald opium door den rechter zal worden uitgesproken, zoomede indien de eigenaren van het aangehaald opium, daaronder begrepen de zaken bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, geschiedt de uitkeering op de wijze als bij de vorige alinea's is aangegeven, binnen acht dagen na ontvangst der in de eerste alinea van artikel 11 bedoelde verklaring van den Directeur van de fabriek der Opiumregie of van den Scheikundige bij die fabriek. Artikel 14. De voorschriften van deze ordonnantie zijn niet van toepassing op den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer én den verkoop van opium en de andere in artikel 1 genoemde zaken voor geneeskundig gebruik, behoudens de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen. Artikel 15. Opium ingekocht bij een der verkoopplaatsen van de Opiumregie buiten de residentie Djambi wordt ten aanzien van de bepalingen e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan één halve thail, behoudens het bepaalde in alinea 5 van dit artikel; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden tot- of het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die voorzien zijn van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren van meer dan één thail bereid opium der Begie in de verpakking der Begie, tot eene maximum hoeveelheid, in de vergunning uit te drukken, van eene verkoopplaats naar een of meer andere plaatsen, alle met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaatsen en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der Begie in de verpakking der Begie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats, waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Aan kithouders en houders eener vergunning, als bedoeld in alinea 2 van dit artikel, is het vergund overblijfselen als bedoeld in § d van alinea 1 van dit artikel, te bezitten of te vervoeren tot eene hoeveelheid, voor ieder hunner door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. Artikel 7. Als opium, niet gekocht van de Begie, wordt beschouwd en behandeld : a. opium in andere verpakking dan die, voor de Begie door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der Begie, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 8. Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; 64 (2) De verbodsbepaling van de vorige alinea van dit artikel is niet toepasselijk op vaartuigen, aan boord waarvan zich geen ander opium bevindt dan dat, hetwelk ten behoeve en voor rekening van het Gouvernement of op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te steUen bepalingen, ten behoeve van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd. (3) Het in de eerste alinea van dit artikel genoemd verbod om ten anker te komen geldt niet in gevallen van zeeramp of nood ter beoor- . deeling van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Artikel 11. De gezagvoerder, die met zijn vaartuig eene plaats binnen de in alinea 1 van artikel 10 bedoelde gedeelten van Nederlandsch-Indië aandoet, is verplicht van het aan boord van zijn vaartuig aanwezige opium, voor zoover dat niet van de Regie afkomstig is, onverschillig of dit tot de lading behoort dan wel het eigendom is van de passagiers of opvarenden, melding te maken in den praaibrief of — indien ter plaatse van aankomst geen havenmeester gevestigd is — onverwijld na aankomst bij de hoogste plaatselijke autoriteit aangifte te doen. Artikel 12. (1) Het opium, dat niet ten behoeve van of voor rekening van het Gouvernement of, op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen voorschriften, van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd en niet afkomstig is van de Regie, wordt in de bij het laatste lid van artikel 10 bedoelde gevallen, zoodra mogelijk en in andere gevallen binnen 24 uur na aankomst van het vaartuig, onder bewaking van daartoe door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur aan te wijzen ambtenaren, aan wal gebracht en in een pubhek entrepot of andere wel verzekerde bergplaats opgeslagen. (2) Het is verboden de emballage te openen of het opium over te pakken. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur stelt, indien hij vergunning verleent tot het aan boord blijven van het opium, het vaartuig onder bewaking van daartoe door hem aan te wijzen ambtenaren. 67 Artikel 13. (1) Het opium, dat krachtens het vorig artikel in eene bergplaats is opgeslagen, wordt weder geladen in het vaartuig, waarmede het is aangevoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan om bijzondere redenen vergunnen, dat het opium in een ander vaartuig wordt geladen. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur bepaalt het tijdstip van de inlading in dier voege, dat het vertrek van het vaartuig niet wordt vertraagd. (4) Het opium wordt aan boord zoodanig geborgen, dat men zich gemakkelijk van zijne aanwezigheid overtuigen kan. Artikel 14 (1) Het opium moet met het vaartuig, aan boord waarvan het blijft krachtens de in het laatste lid van artikel 12 bedoelde vergunning, of waarin het krachtens artikel 13 is geladen, binnen een door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te bepalen termijn worden vervoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan het opium aan boord doen bewaken tot het vaartuig vertrekt of tot een ander door hem te bepalen tijdstip. Artikel 15. (1) De kosten van de lossing, van het vervoer naar de bergplaatsen en van daar naar boord, en van de inlading komen voor rekening van den gezagvoerder. (2) Pakhuishuur of andere dergelijke vergoeding is niet verschuldigd. (3) Indien de emballage van het opium naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur te wenschen overlaat, wordt die voor rekening van den gezagvoerder hersteld of vervangen. (4) Den gezagvoerder worden voor de bewaking waakloonen in rekening gebracht tot een door bedoeld Hoofd vast te stellen bedrag. Artikel 16. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, onder, zoo mogelijk in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, vast te stellen voorwaarden, de bepalingen van de arti- 68 69 kelen 10, 12, 13 en 14 voor bepaalde schepen of reederijen geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Artikel 17. De verbodsbepalingen in deze ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het vervoer, het bezit en den verkoop van opium door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement in hunne ambtelijke hoedanigheid. Artikel 18. (1) Overtreding van de Bepalingen dezer ordonnantie wordt »a- straft: a. van de tweede alinea van artikel 3 of van de vijfde alinea van artikel 9: voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden met eene geldboete van één honderd gulden of gevangenisstraf van drie tot acht dagen en voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één maand tot drie maanden; b. van artikel 4 met eene geldboete van vijf en twintig' gulden voor elk verzuim; c. van de derde alinea van artikel 5 met eene boete van tien tot honderd gulden en zulks boven en behalve de straffen op het houden van verboden pandhuizen gesteld; d. van de eerste, tweede, vierde of vijfde alinea van artikel 5 mei eene boete van tien tot honderd gulden; e. van artikel 11, van het tweede lid van artikel 12 en van het eerste lid van artikel 14 met eene geldboete van één duizend tot tien duizend gulden en verbeurte van het opium, welks aanwezigheid de overtreding deed begaan of hetwelk niet binnen den voorgeschreven termijn vervoerd is; f. alle overige overtredingen der bij deze ordonnantie gemaakte be¬ palingen, behalve met gevangenis, de eerste maal voor den tijd van één maand tot drie jaren, en bij herhaling voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren: indien de hoeveelheid opium, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan honderd kati's, met eene boete van één duizend tot tien duizend gulden; III. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 April 1912 en kan worden aangenaaid als de „Oostkust Regie-ordonnantie". En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 268ten Maart 1912. IDENBURG. De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den eersten April 1912. De Algemeene Secretaris, STAAL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 26 Maart 1912 IP 6). STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. 1013. No. 219. Invoering van de Opiumregie in het gouvernement. Atjèh en Onderhoorigheden. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, willende overgaan tot invoering van de Opiumregie in het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; • Heeft goedgevonden en verstaan: L In het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden, zoowel in het rechtstreeks bestuurd gebied als in dat der zelfbesturende landschappen, wordt het beheer van het opiummiddel rechtstreeks door het Gouvernement in handen genomen en gevoerd onder den naam van Opiumregie en zulks met ingang van 1 April 1913; wordende voor dat gewest voorts met ingang van genoemden datum buiten werking gesteld: o. het „Reglement voor de pacht van het recht tot den invoer en den verkoop van opium in het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden", vastgesteld bij artikel 1 sub b der ordonnantie van 15 Januari 1901 (Staatsblad n! 55), met de aanvullingen en wijzigingen daarvan; b. de overige bepalingen van het sub a genoemde artikel, artikel 1 sub a der ordonnantie van 7 Januari 1904 (Staatsblad II' 21) en artikel 1 der ordonnantie van 23 Februari 1905 (Staatsblad II' 152) voor zoover daarbij de sub a van deze paragraaf bedoelde ordonnantie van toepassing wordt verklaard respectievelijk op het landschap Troemon en de onderafdeeling Singkel; e. de ordonnantie van 6 April 1911 (Staatsblad II' 280). II. Voor de Opiumregie in het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden zijn van toepassing de volgende: „BEPALINGEN voor de Opiumregie in het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden". Artikel 1. (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden anders dan door de Regie, zijn verboden. (2) Ten aanzien van het verbod in de vorige alinea worden met opium gelijkgesteld: morphine, praeparaten van opium, opiumhoudende of met opium vermengde vaste stoffen en vochten, zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders en alle andere zaken van dien aard, welke morphine of opium bevatten, of daarmede vermengd zijn. (3) Het verbod in de eerste alinea van dit artikel geldt, voorzoover invoer betreft, niet voor het opium, bedoeld in artikel 23. (4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, het verbód in de eerste alinea, voor zooveel betreft den verkoop van regieopium, voor bepaalde landschappen of streken tijdelijk buiten werking te stellen. 76 Artikel 2. (1) Door de Regie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in eene daarvoor bestemde fabriek der Regie. (3) De Gouverneur-Generaal stelt bepalingen vast omtrent den verkoop van bereid opium door de Regie en omtrent de verpakking daarvan. Artikel 3. (1) Zij, die voorzien zijn van daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunningen, zijn bevoegd om de door hem aan te wijzen gebouwen of gedeelten daarvan in te richten en te gebruiken tot opiumverbruikplaatsen, die kitten worden genoemd, en waarin aan het algemeen gelegenheid wordt gegeven medegebracht bereid opium te gebruiken. Deze vergunningen worden verleend voor verbruikplaatsen öf voor mannen öf voor vrouwen, en onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. Vergunningen tot het openen van meer dan één kit voor mannen, of van meer dan één kit voor vrouwen, daar waar een verkoopplaats gevestigd is, zoomede tot het openen van één of meer kitten, daar waar geen verkoopplaats gevestigd is, worden niet verleend dan na overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie. Wordt daarbij geen overeenstemming verkregen, dan beslist de Gouverneur-Generaal. (2) Behalve aan den kithouder, in de kit, is het aan een ieder verboden aan het algemeen gelegenheid te geven tot het verbruiken van opium. (3) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om, in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, het verbod in de vorige alinea voor bepaalde landschappen of streken tijdelijk buiten werking te stellen. Artikel 4. De houders van de in artikel 3 bedoelde schriftelijke vergunningen zorgen, dat vóór aan de daarin aangeduide gebouwen, op eene zichtbare 77 ..e. meer dan één thail bereid opium, onverschillig van wien gekocht of verkregen; d. zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1, welke niet kunnen worden aangemerkt als bereid opium, gekocht bij een der verkoopplaatsen van de Eegie, of als daarvan verkregen overblijfselen van gerookt opium; e. overblijfselen van opium, als bedoeld in § d, in hoeveelheden van meer dan één halve thail, behoudens het bepaalde in alinea 5 van dit artikel; f. gereedschappen, die in den regel uitsluitend gebezigd worden totof het kenmerk dragen van te zijn gebezigd voor het bereiden van opium. (2) Nochtans zijn zij, die voorzien zijn van- eene door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning, bevoegd tot het vervoeren of doen vervoeren van meer dan één thail bereid opium der Regie in de verpakking der Regie, tot eene maximum hoeveelheid in de vergunning uit te drukken, van eene verkoopplaats naar één of meer andere plaatsen alle met naam te vermelden, en tot het bezitten daarvan op laatstbedoelde plaatsen en zulks onder mede in de vergunning te vermelden voorwaarden. (3) Deze vergunningen worden verleend voor ten hoogste één jaar onder het voorbehoud, dat zij te allen tijde door het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden opgezegd. (4) Het afgeven aan derden van opium der Regie in de verpakking der Regie tegen de prijzen, vastgesteld voor de opiumverkoopplaats, waar het is gekocht, door de houders van de vergunningen, wordt niet als verkoop beschouwd. (5) Aan kithouders en houders eener vergunning, als bedoeld in alinea 2 van dit artikel, is het vergund overblijfselen als bedoeld in § d van alinea 1 van dit artikel, te bezitten, te vervoeren of te doen vervoeren tot eene hoeveelheid, voor ieder hunner door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen. (6) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, de in § c en § e van alinea 1 van dit artikel genoemde maxima voor bepaalde landschappen of streken tijdelijk hooger te stellen. Artikel 7. Als opium, niet gekocht van de Regie, wordt beschouwd en behandeld : 7y 80 «. opium in andere verpakking dan die, voor de Regie door den Gouverneur-Generaal vastgesteld; b. opium, aangetroffen in de oorspronkelijke verpakking der Regie, of eene daaraan gelijke, doch waarvan de onwettige herkomst is bewezen. Artikel 8. (1) Het is verboden: a. uit overblijfselen van gerookt opium opnieuw opium te bereiden; b. overblijfselen van gerookt opium te vervreemden anders dan aan de Regie. (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om in overleg •met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, het verbod sub b bovengenoemd voor bepaalde landschappen of streken tijdelijk buiten werking te stellen. Artikel 9. (1) In het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden zijn het bezit, de eigendom en het vervoer van opium en van overblijfselen daarvan, ook al is dat opium of zijn die overblijfselen van de Regie afkomstig, verboden: a. in de onderafdeeling Serbödjadi der tijdelijke afdeeling Oostkust van Atjèh aan een ieder; b. in de tijdelijke afdeeling Gajo Loeös aan een ieder met uitzondering van le. de niet tot de inheemsche bevolking behoorende werklieden op bepaalde door het Hoofd van gewestelijk bestuur, in overleg met den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Opiumregie, aan te wijzen ondernemingen van land- of mijnbouw of exploratiën; 2e. de personen voorzien van eene door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk verleende vergunning tot het bezit en vervoer van regie-opium uitsluitend voor eigen gebruik zoomede van regie-djitjing, of van vergunningen tot vervoer en bezit van regie-opium als bedoeld in alinea 2 van artikel 6. (2) Vergunningen tot het bezit en vervoer van regie-opium voor eigen gebruik zoomede van regie-djitjing, bedoeld in alinea 1 van dit artikel, worden alleen verleend aan: 81 1 . hen, die op het tijdstip der inwerkingtreding dezer ordonnantie reeds binnen het sub b van die alinea genoemde gedeelte van het gewest' gevestigd zijn en geregeld opium gebruiken; 2«. niet bij alinea 1 sub 1« van dit artikel bedoelde werklieden op ondernemingen van land- of mijnbouw of exploratiën en werklie^ den bij 's Lands werken; 3*. andere personen dan sub 1° en 2* van deze alinea bedoeld ter begunstiging van immigratie of van definitieve vestiging als ingezetene dan wel van handelsdoeleinden als anderszins. (3) In de vergunning wordt'aangegeven een maximum, hetwelk de gezamenlijke inkoopen van den houder per maand niet mogen overschrijden. (4) De vergunningen worden verleend onder het voorbehoud dat zij te allen tijde door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur schriftelijk kunnen worden ingetrokken en in elk geval niet langer dan één jaar geldig zijn. (5) Bij bezit of vervoer van regie-opium of regie-djitjing door de houders der vergunningen en bij vervoer door personen aan wie dit door de houders der vergunningen is opgedragen, moet de betrekkelijke vergunning op aanvrage der Politie worden vertoond. (6) Aan een ieder is het verboden aan personen, die ter plaatse niet gerechtigd zijn tot het bezit van opium: a. gelegenheid te geven tot het gebruiken van opium; b. opium of de in alinea 2 van artikel 1 omschreven'zaken te vervreemden, ook anders dan door verkoop. Artikel 10. (1) Vaartuigen, die opium aan boord hebben, niet afkomstig van de Regie, mogen in de wateren van Nederlandsch-Indië niet binnen den afstand van drie Engelsche mijlen van de kusten, behoorende tot het gebied van het gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden, ten handel of ten anker komen, dan in de havens opengesteld voor den algemeenen handel en te Tamiang. (2) De verbodsbepaling van de vorige alinea van dit artikel is niet toepasselijk op vaartuigen, aan boord waarvan zich geen ander opium bévindt dan dat, hetwelk ten behoeve en voor rekening van het Gouvernement of op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen bepalingen, ten behoeve van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd. Bepalingen. (3) Het in de eerste alinea van dit artikel genoemd verbod om ten anker te komen, geldt niet in gevallen van zeeramp of nood ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur. Artikel 11. De gezagvoerder, die met zijn vaartuig eene plaats binnen de in alinea 1 van artikel 10 bedoelde gedeelten van Nederlandsch-Indië aandoet, is verplicht van het aan boord van zijn vaartuig aanwezige opium, voor zoover dat niet van de Eegie afkomstig is, onverschillig of dit tot de lading behoort dan wel het eigendom is van de passagiers of opvarenden, melding te maken in den praaibrief of — indien ter plaatse van aankomst geen havenmeester gevestigd is — onverwijld na aankomst bij dé hoogste plaatselijke autoriteit aangifte te doen. Artikel 12. (1) Het opium, dat niet ten behoeve van of voor rekening van het Gouvernement of, op den voet van de daaromtrent bestaande of nader vast te stellen voorschriften, van particuliere apothekers of geneeskundigen wordt aangevoerd en niet afkomstig is van de Regie, wordt in de bij de laatste alinea van artikel 10 bedoelde gevallen, zoodra mogelijk en in andere gevallen binnen 24 uur na aankomst van het vaartuig, onder bewaking van daartoe door het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur aan te wijzen ambtenaren, aan wal gebracht en in een publiek entrepot of andere wel verzekerde bergplaats opgeslagen. (2) Het is verboden de emballage te openen of het opium over te pakken. (3) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel. (4) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur stelt, indien hij vergunning verleent tot het aan boord blijven van het opium, het vaartuig onder bewaking van daartoe door hem aan te wijzen ambtenaren. Artikel 13. (1) Het opium, dat krachtens het vorige artikel in eene bergplaats is opgeslagen, wordt weder geladen in het vaartuig, waarmede het is aangevoerd. (2) Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan om bij- 82 101 tot het op eenigerlei andere wijze overtreden van de bepalingen dezer ordonnantie hebben last gegeven, daarbij belanghebbenden zijn, of die' handelingen op eenige wijze, hoe ook genaamd, desbewust hebben bevorderd, worden gestraft met dezelfde straffen, als in artikel 18 tegen den overtreder zijn bedreigd. Artikel 20. Ieder, die met het doel om een ander bloot te stellen aan een der straffen, welke bij deze-ordonnantie zijn bepaald, onder diens goederen, in diens woning of op diens erf opium, overblijfselen van gerookt opium, eenige der andere in artikel 1 omschreven zaken, of gereedschappen als bedoeld in § ƒ der eerste alinea van artikel 6, verbergt of nederlegt, of wel doet verbergen of nederleggen, wordt gestraft, indien hij een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 326 van het thans nog vigeerend Wetboek van strafrecht voor Europeanen, en indien hij een Inlander of met dezen gelijkgestelde is, overeenkomstig artikel 328 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders. Artikel 21. (1) Dadelijk na aanhaling van opium — daaronder begrepen de zaken, bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 — wordt dit, ook indien de eigenaren niet bekend zijn of uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld, onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur en met een afschrift van het proces-verbaal van de aanhaling, waarin de gronden zijn te vermelden, waarop vermeend wordt dat het opium al of niet is gekocht van de Eegie in Nederlandsch-Indië, waar deze wijze van exploitatie van het Opiummiddel reeds is of nader zal zijn ingevoerd, toegezonden aan den Directeur van de fabriek der Opiumregie. Deze of de Scheikundige bij die fabriek zendt het aangehaalde, tenzij reeds is uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, verzegeld terug aan het Hoofd van plaatselijk bestuur met eene verklaring, afgegeven op den eed (belofte) bij den aanvang zijner bediening gedaan, inhoudende, dat het aangehaalde door hem onderzocht is op de bestanddeelen van opium, of die bestanddeelen al dan niet door hem zijn aangetroffen, en in het bevestigend geval of blijkens zijn onderzoek, ook naar de aanwezigheid der kenmerken, welke aan het opium der regie in bovenbedoeld gebied niet kunnen ontbreken, het onderzocht 102 opium al dan niet, dan wel slechts ten deele, van de regie in dat gebied afkomstig kan zijn, en met welke hoeveelheid ruw opium van goede hoedanigheid het door hem wordt gelijkgesteld. Is reeds uitgemaakt, dat geen strafvervolging kan worden ingesteld, dan bepaalt de Directeur van de fabriek der Opiumregie of de Scheikundige bij die fabriek zich tot de opzending van zijne verklaring (1). (2) De verklaring, in de vorige alinea bedoeld, wordt bij de gedingstukken gevoegd. (3) Het geldswaardig bedrag van het aangehaalde, de kati ruw opium berekend tegen twintig gulden, wordt uit 'sLands kas uitgekeerd en verdeeld op de wijze als bij artikel 22 is voorgeschreven. Deze uitkeering blijft achterwege, indien de uit te keeren gelden minder zouden bedragen dan één gulden. (4) Al wat op grond van deze Bepalingen wordt verbeurd verklaard, met uitzondering van waardelooze gereedschappen en verpakkingsmiddelen, welke dadelijk vernietigd worden, wordt onder het ambtszegel van het Hoofd van plaatselijk bestuur opgezonden naar de fabriek der Opiumregie, en daar, voor zoover het voor 's Lands dienst bruikbaar wordt bevonden, ingenomen bij de boeken en overigens vernietigd. Op gelijke wijze wordt gehandeld met opium en gereedschappen, waarvan de eigenaren niet bekend zijn of ten opzichte waarvan uit anderen hoofde geen strafvervolging wegens overtreding kan worden ingesteld. Artikel 22. (1) De overeenkomstig artikel 21 uit 's Lands kas uit te keeren gelden, zoomede de boeten, verbeurd en voldaan ter zake van overtredingen van deze Bepalingen, worden onverwijld, nadat de veroordeeling kracht van gewijsde zaak heeft bekomen, of nadat in de gevallen, bedoeld bij artikel 410 van het Eeglement op de strafvordering en artikel 428 van het Eeglement op het Eechtswezen in de residentie Eiouw, vastgesteld bij de ordonnantie van 15 Maart 1882 (Staatsblad 11' 84 juncto Staatsblad 1908 II' 663), de boete vrijwillig is voldaan en verklaard is, dat in de verbeurdverklaring wordt berust, verdeeld als volgt: a. aan den aanbrenger of de aanbrengers 3/7; b. aan den aanhaler of de aanhalers • • • 2/7; c. aan allen, die tot het ontdekken van de overtreding en het doen van de aanhaling hebben medegewerkt 1/7; (1) De eerste alinea van dit artikel wordt aldus gelezen ingevolge artikel 4 sub led der ordonnantie van 4 Februari 1913 (Staatsblad no. 218).