75 het stilzwijgen bewaarde en de Officier van Justitie mij aankondigde dat ik gearresteerd was. Spoedig daarna trad een veldwachter binnen die mij naar het Huis van Bewaring op de Weteringschans overbracht. Ik werd opgesloten in een cel en geen pen is m staat te beschrijven, wat toen in mij omging De eenzaamheid, het aanhoudend tobben en denken, maakten mij bijna gek. Deze groote schande, failliet te zijn verklaard en gevangen te zitten wegens frauduleuze handelingen, was het gevolg van die eene onvergefelijke zwakheid, dat ik in stede van het geld op het commissariaat van politie te deponeeren, mij dit wederrechtelijk had toegeëigend. Gedurende zes lange weken bleef ik eenzaam opgesloten in die vréeselijke cel en werd als een gewoon gevangene behandeld, met dit verschil, dat ik mijn kleederen mocht behouden en zelf de' tabak bekostigde om een pijp te rooken, wanneer Jk dageÜjks, gedurende twintig minuten, in de buitenlucht vertoefde. Dit luchten geschiedde op een lange smalle wandelplaats, een soort kippenloop, tusschen dikke steenen muren, en van boven overdekt met een ijzeren netwerk, dat de lichtstralen doorliet 76 Bij mijn komst in het Huis van Bewaring, was ik eerst geheel ontkleed en gefouilleerd, en daarna werd mij bevolen een bad te nemen. Al hetgeen op mij bevonden was, werd in duplo genoteerd, door mij geteekend en in een linnen zak, voorzien van nummer, gepakt. De ontving het bezoek van een geneesheer, genoot den gewonen gevangeniskost, en kon 's Zondags naar de kerk gaan, ofschoon dit niet verplicht gesteld was. De vloer in de cel was geasphalteerd en aan den muur hing een kaart, die het extract uit het gevangenisreglement vermeldde. Indien men den directeur, den geneesheer of het College van regenten wenschte te spreken was hiertoe dagelijks de gelegenheid opengesteld en moest men 's morgens, den dienstdoenden bewaarder verzoeken, dit spreekrapport aan te vragen. Ook aan dezen beambte moest 's morgens papier worden gevraagd indien men brieven wenschte te schrijven. Indien de brieven na lezing door den directeur, den Officier van Justitie, den Rechter-Commissaris of het College van Regenten, werden doorgezonden, werden de porto's den gedetineerde in rekening gebracht. De cel is niet groot, en bevat een ophangbare 77 krib, met stroomatras, dito kussen, twee lakens met rooden bies in het midden, wollen en katoenen dekens, benevens een gaslicht met gloeikousje en witten ballon. Een hoekkastje dient tot berging van: houten lepel, houten mes, blikken drinkbeker van V2 liter en etensblik van 1 fiter inhoud, zoutvat, boterpot met deksel, waschbfik, harde groene zeep in blikken bakje, stofkam, handdoek, bijbel en kerkboek. Verder completeert een kleptafeltje en houten tabouret, welke aan een ijzeren ketting zijn vastgelegd, het meubilair. Aan de buitenzijde van de celdeur, welke van <ük plaatijzer is voorzien en waarin zich in het midden een loketopening ter grootte van 50 bij 50 c.M bevindt, is een kaart opgehangen, welke het misdrijf vermeldt, waarvan de bewoner verdacht wordt. Deze celdeur wordt zelden geopend en ,s, evenals de opening, waardoor gewoonlijk het eten, drinken enz. wordt toegereikt, voorzien van een zwaar slot. Een electrische schel verbindt de cel met de kamer van den bewaarder, en in den hoek z«n een goed gesloten draagbaar privaat en een blauw steenen kruik, gevuld met frisch drinkwater, ter beschücking. De bewaarders zijn gekleed in donkerblauwen uniformjas en broek, 's zomers ook wel wit linnen 78 broek, uniformpet, duitsch model, en gewapend met een sabel, welke echter zelden wordt gebruikt. De directeur is in civiel gekleed en draagt als onderscheidingsteeken een pet met breeden gouden band, terwijl de adjunct-directeur, een pet met zilveren band heeft. Nu en dan ontving ik van een dezer heeren bezoek en werd dan steeds op welwillende wijze door hen toegesproken. Deze bezoeken waren de eenige afleiding, die ik genoot, daar ik overigens eenzaam in mijn cel was opgesloten. Die eenzaamheid, die altijd voortdurende eenzaamheid was het verschrikkelijkste wat mij ooit is wedervaren en bracht mij ten laatste der wanhoop nabij. Dag aan dag alleen te zijn opgesloten met het knagend verwijt, dat ik zelf de bewerker van mijn ongeluk, de verwoester van mijn toekomst was geweest, werd ten langen laatste zulk een ondragelijke pijniging, dat mijn zenuwgestel hierdoor ernstig geschokt werd. Met den dag werd mijn gemoed^stenumng somberder, en ten slotte overmeesterden mij vlagen van razernij, die den bewaarder herhaaldelijk aanleiding gaven mij te berispen. De geneesheer, hieromtrent ingelicht, schreef 79 mij nu en dan kalmeerende geneesmiddelen voor doch mijn zenuwachtige, overprikkelde toestand werd met den dag ernstiger. Mijn gedachten liepen steeds in een zelfden arkelgang. Eerst beeldde ik mij in dat ik onschuldig was, omdat ik geen geld aan den boedel had onttrokken en daarna kwam ik tot de slotsom dat ik schuldig was, omdat ik mij het geld onrechtmatig had toegeëigend. Hoe meer ik over de zaak nadacht, hoe vaster mim besluit werd, om tegen de rechters met geen woord je reppen van het avontuur te Nizza en de fr.50000, die ik aan het Comptoir de Lyon had onthouden, daar dit als diefstal een veel ernstiger feit was dan de betichting van frauduleuze handelingen. Na lang beraad waagde ik het een brief aan &uze te schrijven en uit vrees, dat de gevangenis-autoriteiten, bij lezing, onze verhouding zouden gissen, het ik het voorkomen als of wij in familierelatie stonden. Ik vroeg haar in mijn brief, haar oordeel te wdlen opschorten tot ik in de gelegenheid zou zim haar van alles op de hoogte te stellen en gaf te kennen, dat ik niet betwijfelde of haar oordeel zou niet hard zijn. 80 Eenige dagen later ontving ik haar antwoord en met bevende handen den brief openende, las ik, dat zij niet naar Amsterdam zou terugkeeren. • , *> Zij was zeer met mijn lot begaan en hoopte, dat ik mij van den blaam zou weten te zuiveren en dat een vrijsprekend vonnis zou volgen. Het was een kort en koel briefje, dat een onbevredigenden indruk bij mij achterliet. Dit was het laatste wat ik van haar verham; want mijn verdere brieven bleven allen onbeantwoord. Verstoken van troost of steun van eenig menschelijk wezen, verlangde ik in die bange, lange nachten, waarin ik.slapeloos lag te wentelen op mijn legerstede, dat de dood zich over mij zou ontfermen, terwijl de maan, die door de trahes van mijn cel scheen, de eenige getuige was van mijn smart. Na ongeveer vier weken trad onverwacht mijn bewaarder binnen en overhandigde mij een dagvaarding, waarin de dag werd gemeld, op welken Vrouwe Justitia haar zwaard in de weegschaal zou werpen en over mijn wel of wee zou beslissen. In de dagvaarding werden de namen van eenige getuigen vermeld, en ook die van den makelaar in effecten, aan wien ik de fr. 50.000 had toegezonden. Aan den mij ambtshalve toegevoegden verde- 81 diger, gaf ik geen inlichtingen. Mijn antwoord op alle vragen luidde steeds dat „de 50.000 franken niet door mij aan den boedel waren onttrokken. Wat met dit geld was gebeurd, kon ik niet mededeelen. Het was niet doorspelen aan een speelbank gewonnen, het was mijn eigendom niet en werd teruggegeven aan hen, die meenden hierop aanspraak te hebben." „Ikben bereid," voegde ik hierbij, „deze verklaring met een eed op de nagedachtenis van mijn dierbaren vader te bekrachtigen." Doch hiermee namen de heeren geen genoegen. Zij eischten bewijzen. Zij maakten mij opmerkzaam, dat ik mijn zaak op deze manier bedierf en aanleiding gaf tot allerlei vermoedens, die op de uitspraak van grooten invloed zouden zijn. De hoofdbewaarder, tevens werkmeester, had mij eenig werk opgedragen, doch hoe ik ook trachtte mijn taak naar behooren te vervullen, het was mij onmogelijk; mijn gedachten dwaalden telkens af, zoodat hij mij voortdurend van luiheid beschuldigde. Den volgenden dag vroeg ik spreekrapport aan bij den directeur, en verzocht dezen om andere bezigheden buiten de cel, doch hij mocht dit verzoek niet inwilligen alvorens de uitspraak had plaats gevonden. 't Gedijt niet. g 82 's Middags trad de maandeommissaris van het College van Regenten mijn cel binnen en vroeg mij of ik ook klachten had over de behandeling en het voedsel, en of ik wellicht iets had mede te deelen, waarop ontkennend door mij werd geantwoord. Eindelijk naderde de dag, waarop mijn zaak in openbare zitting zou worden behandeld. Met verlangen had ik dezen tegemoet gezien, doch op den dag zelf gevoelde ik mij als verlamd bij de gedachte aan het lot dat mij wachtte. Ik trilde hevig bij het binnentreden der zaal, daar de langdurige eenzaamheid mijn zenuwgestel ernstig had geschokt. De President en de heeren rechters zetelden achter de groene tafel; eenige getuigen hadden plaats genomen in de getuigenbank, en de mij toegevoegde verdediger zat vlak bij de bank der beschuldigden, waarin ik, naast een veldwachter, plaats nam. Na voorlezing der akte van beschuldiging en het afnemen van den eed aan de getuigen had de zitting het gewone verloop. Onder de getuigen merkte ik den commissionnair in effecten op, aan wien mijn verdediger vroeg, waarom hij den curator mededeeKng had gedaan 83 van de terugzending der fr. 50.000, terwijl hij niet het minste bewijs had, dat dit geld het eigendom van den gefailleerde was en hij gevolgelijk niet het recht had te veronderstellen, dat het door mij aan den boedel was onttrokken. De getuige deelde mede, dat bij hem ten kantore een jongmensch als volontair werkzaam was, wiens vader een der hoofdcrediteuren was in het faillissement van den beschuldigde en dat deze, het geval van zijn zoon vernemende, dit ter kennis van den curator had gebracht, die daarop de aanklacht had ingediend. Hij voor zich was overtuigd, dat de beschuldigde een eerlijk man en het slachtoffer was van noodlottige omstandigheden. Hij richtte het woord nog tot mij en zei: „in Gods naam, van Eekhout, maak je zaak niet slechter door te zwijgen maar vertel de waarheid." Mijn zaak werd niet sympathiek gevonden omdat ik halsstarrig op alle vragen bleef zwijgen, en steeds beweerde, dat het geld mijn eigendom niet was. Bij den eisch werd het vermoeden uitgesproken, dat ik het geld in veiligheid had gebracht om dit later, na mijn ontslag uit de gevangenis, weder in bezit te nemen. Mijn verdediger wees op mijn onbesmet ver- 84 leden, op den tegenspoed, dien ik in mijn zaken had ondervonden, de omstandigheden, waarvan ik het slachtoffer was, zooals de verdwijning van mijn procuratiehouder, die de aanleiding tot het faillissement was geworden, daar hij vluchtte met de gelden, die bestemd waren voor de betaling van den wissel en het feit, dat mij de faillietverklaring onbekend was, toen ik den brief met geld uit Amsterdam had teruggevraagd; waarom hij de rechtbank verzocht, mij een lichte straf op te leggen. De rechters achtten deze argumenten niet steekhoudend en voerden aan, dat het een sluw overlegd plan was, gesmeed door den beklaagde en zijn bediende; dat de beklaagde het geld te Amsterdam bij een conunissionnair in effecten had gedeponeerd, om het aan den boedel te onttrekken, doch, het na zijn faillietverklaring aldaar onveilig achtende, weder had teruggevraagd. Verder werd hieraan toegevoegd, dat uit de houding van den beklaagde duidelijk bleek hoe hij iets voor den rechter had te verbergen, 't geen een ongunstig licht op het geding zou werpen, daar hij anders niet zoo harcuiekkig het stilzwijgen zou bewaren. H De eisch luidde drie jaar en de uitspraak werd bepaald over vier weken. Drie jaar! Dien nacht 85 heb ik in het donker op mijn houten tabouret gezeten, want slapen kon ik niet en denken evenmin. Dien nacht vergeet ik in der eeuwigheid niet. Eenzaam opgesloten in mijn cel, verweet ik mij al de ellende die over mij was gekomen. Afwisselend opgeschrikt door het slaan der klok van het Rijksmuseum en den drogen kuchhoest van mijn naasten buurman, tobde ik over mijn toekomst en mijn treurig verleden en de traag verloopende uren schenen mij een eindelooze nachtmerrie toe. Was het spel der verbeelding of werkelijkheid, dat eentonig loopen boven mijn hoofd? Ik wist het niet, doch het klonk hol en akelig in mijn ooren, steeds, met afgemeten pas, die voetstappen boven mij te hooren. Een-twee, een-twee, was het een schildwacht of een rustelooze opgeslotene, die zijn slapelooze uren doodde ? Het werd mij zoo bang te moede in die eindelooze eenzaamheid, dat ik mij moest bedwingen geen wanhoopskreet te uiten en de hulp van den nachtwaker in te roepen. Dien nacht boette ik duizendmaal voor het door mij gepleegde onrecht. Mocht mij nog eenmaal de gelegenheid worden geboden dit kwaad te herstellen, zoo mijmerde ik en zwoer een duren eed, dat ik, zoodra ik in vrij- 88 mijn aandringen de hem gestelde vragen naar waarheid. „Waar sliep je dan 'snachts ventje?" „Hier of daar onder een afdakje, mijnheer, en eten kreeg ik van de dienstmeisjes, of kliekjes bij Krasnapolsky, die mij achter in de steeg bij de Warmoesstraat in een courant werden toegeworpen." Nadat de jongen gedurende bijna een maand door mij was verpleegd, werd hij, ter observatie, naar de cel overgebracht, en zoo als ik vernam, werd zijn zaak niet naar de openbare rechtbank verwezen, maar werd hij korten tijd daarna door Pro Juventute, gedurende een jaar bij een boer uitbesteed. Mijn tweede patiënt was iemand van geheel anderen aard en karakter; een onhandelbare lastige zestienjarige jongen. De directeur vertelde mij dat ze met dezen knaap de grootste moeite hadden, zoo dat de bewaarders geen raad met hem wisten en dat hij reeds op dezen jeugdigen leeftijd aan een geslachtsziekte lijdende was. Zoodra hij werd binnengeleid herkende ik in hem den mmderwaardige, die op brutale wijze met een sterk Jordaanschen tongval zijn verhalen over 89 inbraken met de meest liederlijke woorden doorspekte. Zijn ouders, die oppassende menschen waren, had hij het leven zuur gemaakt en hij beloofde een ramp voor zich zelf en een schrik voor de maatschappij te worden. Ik betoonde dezen onverbeterlijken misdadiger een onuitputtelijk geduld en vermaande hem steeds zijn leven te veranderen, doch het resultaat was veelal, dat hij opstoof en, onder de hevigste verwenschingen, dreigde mij de hersens te zullen inslaan. Op de luchtplaats sloeg hij mij eenmaal de pijp uit den mond en toen de bewaarders tusschen beiden kwamen, en hem met kromsluiting in het cachot bedreigden, maakte dit niet den minsten mdruk op hem. Den volgenden morgen, terwijl ik een tijdschrift inzag, sloop hij stil achter mij en ledigde een glas met ijskoud water in mijn hals. Hij vormde een groote tegenstelling met mijn eersten patiënt en werd, nadat de directeur mij van zijn verpleging had ontslagen, in een cel opgesloten en later veroordeeld tot vier jaar verblijf in een tuchtschool. Onder deze droeve omstandigheden naderde 90 de dag, dat mijn vonnis zou worden uitgesproken, 't welk, breedvoerig toegelicht, luidde: twee jaar gevangenisstraf, zonder aftrek der preventieve hechtenis. De directeur, die met mijn lot begaan was, trachtte mij tot kalmte te stemmen en raadde mij aan, onmiddellijk cassatie aan te teekenen, hetgeen binnen veertien dagen moest geschieden en waaraan ik gevolg gaf. In die dagen ontving ik bezoek van een vriend, dien ik vroeger dagelijks op de beurs ontmoette en werd ik in de spreekkamer gebracht, waar hij mij, in het bijzijn van den bewaker, zijn verwondering te kennen gaf, dat ik me niet tot hem had gewend, daar hij dan, met anderen, mijn zaak aan een handig advokaat zou hebben toevertrouwd. Hij wilde me bij het heengaan tot afscheid de hand reiken, doch de trahes die ons scheidden, beletten dit, en hij staarde mij met een meewarigen blik na, toen mijn bewaarder mij weder wegbracht. Daar dit bezoek, instede van mij te troosten, mij zeer zenuwachtig had gemaakt, verzocht ik in het vervolg van bezoeken verschoond te mogen blijven. Ofschoon mij geen verdere verpleging van an- 91 dere patiënten was opgedragen, behield ik toch mijn cel in het ziekenverblijf en werd mij daar opgedragen, diabolo-stokjes te maken. Een mijner •buren, een niet onbekend gewezen bankdirecteur, hield zich in zijn cel onledig met figuurzagen en vervaardigde vogelkooitjes, bloempotten en andere snuisterijen. Hij scheen zich de aardsche zaken niet sterk aan te trekken, daar hij bij de zagerij aria's uit bekende operettes floot, welke hij zich naar alle waarschijnlijkheid nog herinnerde uit een vervlogen tijdperk, toen zijn vrijheid nog niet aan banden was gelegd. Bij de openlucht-parade zag ik hem dikwijls in de rij loopen en vernam alle bijzonderheden omtrent zijn zaak, welke destijds hier te lande, groot opzien baarde. Hetgeen mij ook buitengewoon trof, was het deftig bezoek dat de gevangenen genoten. Heeren met hoogen hoed en dames met mooie toiletten waren geen uitzondering en de bewaarder, aan wien ik hierover mijn verwondering te kennen gaf, antwoordde mij, „vroeger zag je hier alleen de mindere klasse, maar de tijdsomstandigheden, het dure leven en de nieuwe zedelijkheidswetten hebben hierin groote veranderingen gebracht." 92 Na eenigen tijd werd mij weder de verpleging van een zieke opgedragen, een dertigjarig man, die reeds zeven jaar gezeten had en tegen wien, wegens recidive, opnieuw zeven jaar gevangenisstraf was geëischt. In vlagen van razernij bracht deze mijn leven voortdurend in gevaar. Hij trachtte mij in een dezer buien van het leven te berooven door mij onverwachts, van achteren, met de steenen waterkruik de hersens te willen inslaan, doch hij miste zijn doel, en kneusde alleen mijn schouderblad. Op mijn hulpgeschreeuw snelde de bewaker en daarna de directeur toe, die mij naar een andere cel brachten, waar mij een verband werd aangelegd. Zes weken later werd mijn zaak in hooger beroep behandeld en eischte de Procureur generaal bevestiging van het vonnis der Rechtbank. De uitspraak luidde veertien dagen later: „Bevestiging", dus twee jaar gevangenisstraf, nadat ik reeds eenige maanden preventief gezeten had. Volgens de wet ving dienzelfden dag de straftijd aan, met de twee eerste dagen uitsluitend water en brood. Den volgenden dag werd ik bij den directeur 93 ontboden, die mij, in tegenwoordigheid van den adjunct-directeur, beiden met ontbloot hoofd, het vonnis nogmaals voorlas en mij mededeelde, dat ik den volgenden dag naar een strafgevangenis zou worden overgebracht. HOOFDSTUK VL OUDE BEKENDEN. Zoodra Castel op zoo handige wijze aan de vrouwelijke speurster in het station van den métro was ontkomen, nam hij zich voor, de grootste voorzichtigheid in acht te nemen, en zich zoo min mogelijk op straat te begeven. Bij aankomst in de woning van zijn vriend Henri vond hij dezen afwezig. Vermoedende dat hij naar het vereenigingslokaal was gegaan, liet hij hem daar weten dat hij in vrijheid was gesteld en verzocht hem onmiddellijk te komen, waarna Henri spoedig verscheen. Henri was betrokken geweest bij de inbraak in het Comptoir de Lyon, en toen hij van Castel vernam, hoe Ferrier had gezegd, dat het geld gevonden was, stelde hij voor, bij den conciërge van het Comptoir de Lyon te informeeren of deze wellicht iets meer van die zaak wist. In een der achterbuurten woonde toenmaals een Joodsch uitdrager, die het winstgevend be- 95 drijf uitoefende, gedragen kleeren, dienstig voor alle ambten, te verhuren zoo als voor: agent van politie, geestelijke, soldaat, kellner, schoorsteenveger, ambtenaar ten stadhuize en nog vele andere. Hij was een goede bekende van de Parijsche deugnieten, die tegen betaling van fr. 2.— voor een pak in daghuur onherkenbaar vermomd zijn inrichting verlieten. Henri kende den uitdrager en besloot zich bij dezen een doelmatige vermomming aan te schaffen. Op zijn tocht derwaarts nam hij de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht om ongemerkt het huis te verlaten, en toen hij des ondanks toch bespeurde, dat hij werd gevolgd, trad hij een koffiehuis binnen, dat hij door een achteruitgang verliet, waarna hij ongezien bij den koopman aanlandde en van dezen een postloopers-uniform huurde. De conciërge, op wien nog geen verdenking rustte, was met het bezoek van Henri allesbehalve ingenomen, daar, sedert de inbraak, de kantoren door agenten van den veiligheidsdienst werden bewaakt, en hij gaf dus Henri in overweging onmiddellijk te vertrekken, terwijl hij beloofde, hem den volgenden avond aan zijn woning te zullen bezoeken. 96 Den volgenden avond vernamen beiden van den conciërge de geschiedenis van den brief uit Nizza. Op het kantoor was n.1. de ontvangst van den brief bekend geworden en het was den conciërge gelukt, gedurende den lunchtijd onbemerkt op de kamer van den directeur te komen en den brief van van Eekhout te lezen. Verder vernamen zij, dat de secretaris met den procuratiehouder den volgenden morgen het geld zou gaan halen, hetgeen bij Castel onmiddelhjk het plan deed rijpen om ook naar Nizza te gaan en te trachten hun het geld daar afhandig te maken. Hij beraamde daarom het plan, dat Henri en een derde lid van de bende, Bonnot geheeten, met denzelfden trein als de heeren van het Comptoir de Lyon, naar Nizza zouden vertrekken. Castel zou ook dien trein nemen, doch zij zouden elk afzonderlijk reizen om geen argwaan op te wekken en zoo noodig in de gangen van den trein een enkel woord wisselen. In Nizza aangekomen, zouden zij elkander op een afgesproken plaats ontmoeten en dan verder beraadslagen. De beide reisgenooten waren bestemd voor het vuile werk, en Castel zou, geheel overeenkomstig zijn wijze van werken, hun raadsman zijn en wel zorgen niet in het gedrang te komen. 97 Het drietal was 's morgens tijdig voor het vertrek van den express aan de Gare de Lyon en Castel, die Ferrier op het perron had zien staan, wist zijn metgezellen, nog voor de trein zich in beweging zette, van Ferrier's aanwezigheid op de hoogte te brengen, terwijl hij hun tevens diens voorkomen beschreef, niet vermoedende, dat Ferrier door zijn rechercheurs ook reeds de aankomst van Castel had vernomen en dezen in zijn coupé had zien plaats nemen. Te Nizza aangekomen, besloten zij, dat één hunner in het Palace Hotel zijn intrek zou nemen, ten einde bij van Eekhout in te breken en het geld te stelen, voordat dit aan Ferrier en de heeren van het Comptoir zou worden overhandigd. Ingeval de aanslag mislukte, zouden zij nog de gelegenheid hebben 's avonds den procuratiehouder te overvallen en dezen het geld te ontnemen. Henri, wien de uitvoering van het eerste plan werd opgedragen, reed met een auto naar het Palace Hotel, waar hij, de vestibule binnentredende, den portier in gesprek zag met Ferrier en onmiddellijk begreep dat deze in het hotel was afgestapt om van Eekhout te bewaken en dat het nutteloos zou zijn met dezen geroutineerden politiebeambte den strijd aan te binden. 't Gedijt niet. 98 Ten einde een aannemelijke reden voor zijn bezoek te geven, vroeg hij den portier monsieur de Ronceville te mogen spreken en toen hij vernam dat deze niet in het hotel logeerde, verdween hij even vlug als hij gekomen was. Na deze mislukte poging besloten de bandieten het tweede plan uit te voeren, doch ook dit moest worden opgegeven, toen hun bleek, dat de secretaris van het Comptoir met Ferrier, als tweede chauffeur op den auto, direct naar het Crédit Lyonnais te Nizza reed en het geld daar deponeerde. Woedend, dat al de moeite en mspanning, die zij gedurende drie jaren hadden aangewend om een goeden slag te slaan, nu verloren waren, besloten zij nog een derde kans te wagen door van Eekhout te overvallen en dezen de vijftig, wellicht zestig duizend gulden te ontnemen, die hij naar alle waarschijnlijkheid had achtergehouden. Men volgde hem den geheelen avond en toen hij, het Palais de la Jetée verlatende, naar het vertrekuur van de laatste tram naar Cimiez vroeg, besloten zij hem bij het hotel aftewachten, zoodra hij uit de tram stapte. Castel, die Nizza goed kende, had 's morgens iemand ontmoet, met wien hij vroeger te Parijs in relatie was geweest en die als taxi-chauffeur 99 zijn kost verdiende. Deze had zich bereid verklaard, hen zoo mogelijk te helpen en was hen 's avonds op een afstand gevolgd. Toen van Eekhout de tram niet nam, en den weg te voet aflegde, gaven zij den chauffeur de opdracht met de taxi langs den bergweg te rijden en hen te wachten bij de steenen trap, die van Eekhout, langs de avenue de la Gare gaande, onvermijdelijk moest bestijgen om den bergweg te bereiken. Deze plek, op dat late avonduur donker en verlaten, was voor hun doel bijzonder geschikt. Castel zond Bonnot en Henri vooruit om van Eekhout daar op te wachten en den chauffeur te gelasten, indien de aanslag gelukte, hen naar een rustige veilige plaats te rijden. Hij zelf volgde van Eekhout op zijn wandeling, en liep achter hem de steenen trap op, waar het hem met behulp van de beide anderen gelukte den niets kwaads vermoedenden man in de auto te slepen. Bij aankomst steeg hun woede tot razernij, toen zij, hun slachtoffer fouilleerende, bij dezen geen geld doch slechts een portefeuille met papieren en een portemonnaie met eenig klein geld vonden, die zij met een verachtelijk gebaar in zijn bezit lieten. 100 Toen van Eekhout had meegedeeld hoe hij aan het geld was gekomen, waren de bandieten in het eerste oogenblik overbluft geweest door de openhartigheid, waarmede hij zijn verhaal had opgedischt, doch zij geraakten spoedig in twijfel of de zaak zich wel op deze wijze had toegedragen. Zij konden zich niet voorstellen dat iemand ter wereld zich zou bekommeren om Castel of om diens mvrijheidsstelling en evenmin, dat iemand die in finantieele moeilijkheden verkeerde, een zoo aanzienlijke som gelds belangeloos zou prijsgeven. Die twijfel werd nog versterkt toen zij, bij de papieren in de portefeuille, een recu van een aangeteekenden brief aantroffen, die, zooals uit het poststempel bleek, slechts twee dagen geleden was verzonden. Zij besloten daarom hun gevangene door eenzame opsluiting af te matten; hetgeen, zooals hun persoonlijk maar al te wel bekend was, veelal tot bekentenis noopt, en, ingeval dit niet mocht baten, tot meer afdoende middelen hun toevlucht te nemen. Zoodra de uitkomst de juistheid hunner opvatting had bevestigd, stelden zij alles in het werk om het geld uit Amsterdam terug te doen zenden en overlegden verder wat zij met van Eekhout zouden aanvangen. 101 Bonnot stelde voor dezen des nachts naar een eenzame plek aan de Grande Corniche — den grooten bergweg, welke van Nizza naar Genua leidt — te voeren en hem daar van het leven te berooven. Castel, die zich niet beangst maakte dat van Eekhout, die zelf te veel gecompromitteerd was, de politie in de zaak zou mengen, achtte het geraden hem daarom in vrijheid te stellen, zoodra het geld in hun bezit zou zijn, met welke zienswijze de beide anderen zich vereenigden. Het was voor van Eekhout, wiens leven op dat oogenblik op het spel stond, een critiek oogenblik, en indien hij de besprekingen der bandieten had kunnen volgen, had dit de groote spanning, in welke hij dagelijks verkeerde, zeker niet verminderd. Zoodra zij van Eekhout in het restaurant hadden achtergelaten, vertrokken zij met de electrische tram naar Monte-Carlo en van daar per spoor naar Milaan, vanwaar zij den volgenden morgen over Bazel en Straatsburg naar Brussel reisden. Hier aangekomen, namen zij ieder afzonderlijk hun intrek in kleine hotels in de nabijheid der Gare du Midi en verdeelden 's avonds den buit. Castel gaf aan Bonnot en Henri ieder fr. 12000.—, behield een gelijk bedrag voor zich zelf en depo- 102 neerde dezelfde som bij een bank te Brussel om dit geld later aan den conciërge van het Comptoir de Lyon als zijn aandeel uit te keeren. Met de overige fr. 2000.— waren de reisuitgaven en het verbÜjf te Nizza bekostigd, evenals een vergoeding aan den taxi-chauffeur en den eigenaar van het huis, waar zij van Eekhout gevangen hadden gehouden. Bonnot en Henri poogden Castel nog terug te brengen van zijn voornemen om fr. 12.000 voor den conciërge te reserveeren, doch deze, begrijpend, dat hij bij mwilliging gelijktijdig hun vertrouwen zou verspelen, hield voet bij stuk en deponeerde dit bedrag op zijn naam bij een bank. Het was hem maar al te wel bekend dat een niet eerlijke verdeeling van den buit later meestal onderlinge verdeeldheid en verraad aan de politie ten gevolge had. Castel vertrok den volgenden morgen naar Parijs om zich in verbinding te stellen met den conciërge van het Comptoir en, indien aan den aanslag te Nizza geen ruchtbaarheid was gegeven, vandaar aan Bonnot en Henri telegraphisch bericht te zenden, dat niets hun overkomst in den weg stond. Hij kocht aan het grensstation te Quévy een 103 nummer van Le petit Journal en nadat de trein weder voortsnelde, vernam hij hieruit, dat de politie denvorigen dag den conciërge van het Comptoir en zijn vrouw in hechtenis had genomen als verdacht medeplichtig te zijn aan den gepleegden diefstal van bijna een millioen franken. Castel begreep, dat het onder deze omstandigheden gevaarlijk zou zijn, naar Parijs terug te keeren, daar het zeer wel mogelijk was, dat de politie ook de namen der andere medeplichtigen had ontdekt, en besloot te St. Quentin, waar de trem zou stoppen, uit te stappen en met den eerst vertrekkenden trein naar Brussel terug te gaan, waar hij dan ook 's avonds aankwam en zijn makkers de arrestaties mededeelde. Daar zij zich ook te Brussel niet veilig achtten, vertrok het drietal den volgenden dag over Ostende—Dover naar Londen, waar Castel zich naar een ouden bekende, een zekeren Fairman, begaf om diens raad in te winnen omtrent hun verder oponthoud in de Engelsche wereldstad. Fairman woonde in een cottage in een der voorsteden en leefde als een eerzaam rentenier. Zijn deftig uiterlijk, lang grijs haar en gedistingeerd optreden, deden niet vermoeden dat hij een der grootste schurken was, dien de metropolis huisvestte. 104 Vroeger had hij in Frankrijk gewoond en daar dikwijls ernstige moeilijkheden 'met de Fransche politie gehad; meermalen was hij dan ook tot gevangenisstraf veroordeeld. Door schade en schande verstandiger geworden, had hij de dievenbenden, met welke hij in relatie stond, vaarwel gezegd, en zich te Londen onder een valschen naam en met behulp van valsche papieren doen naturaliseeren. Het was toenmaals in Engeland nog niet verboden, handel te drijven in gestolen effecten, mits deze niet aan Engelsche onderdanen hadden toebehoord. *) Kwamen de dieven, die in Frankrijk een inbraak pleegden, in het bezit van effecten, dan zonden zij deze door bemiddeling van een tusschenpersoon aan Fairman, en lichtten dezen tevens in wie de bestolen eigenaar was, waarna Fairman zijn makelaar opdroeg, de gestolen effecten tegen eene hooge provisie aan den vorigen bezitter aan te bieden. Bij ontvangst eener dergelijke mededeeling achtte de bestolene zich. gelukkig, op het spoor van zijn verdwenen effecten te zijn gekomen en wendde ') Eenige jaren geleden is het desbetreffend wetsartikel gewijzigd, zoo dat dit tegenwoordig niet meer geoorloofd is. 105 zich dan direct tot den commissaris van politie. Zijn vreugde maakte echter spoedig plaats voor teleurstelling, zoodra hij op het bureau van politie vernam, dat de Engelsche wet geen vervolging tegen een Engelschman toelaat, die in het bezit is van op het vasteland gestolen effecten, en dat hij verstandig zou handelen de offerte aan te nemen, daar hij op deze wijze zijn stukken, al was het dan met verlies, terug zou bekomen. De eerwaardige grijsaard ontving zijn ouden vriend Castel in zijn landhuisje, en liet hem in de met eikenhout betimmerde spreekkamer, verwachtende dat het bezoek de bespreking over een voordeelig zaakje ten doel had. Toen hij echter vernam dat Castel geen effecten te verhandelen had en het bezoek slechts beoogde, zijn hulp in te roepen, ten einde hun gedurende het verblijf te Londen van dienst te zijn, gaf Fairman duidelijk te kennen, dat hij zich hiermede niet wilde inlaten, daar dit hem in moeielijkheden kon brengen met de Engelsche politie, wegens het behulpzaam zijn om misdadigers aan de vervolging der justitie te onttrekken. Hij voegde daaraan nog toe, dat de Engelsche politie reeds alles in het werk had gesteld om hem op eenig delict te betrappen en dat zij van dit geval zeker HOOFDSTUK VIL IN HET HUIS VAN SMART. Twee dagen nadat de rechtbank mijn vonnis had bekrachtigd, trad te tien uren in den morgen de bewaarder mijn cel binnen, om mij te zeggen, dat ik mij voor het vertrek moest gereed maken. Hij bracht mij in een andere cel, waar ik mij moest ontkleeden en gefouilleerd werd, waarna mij de kleederen, waarmede ik gekomen was, werden teruggegeven. Den veldwachter, die met mijn transport belast was, werd het geld, dat ik gedurende mijn hechtenis verdiend had, verminderd met mijn verteringen in de cantine, ter hand gesteld, evenals een pakje, bevattende de verschillende zaken die bij mijn arrestatie op mij bevonden waren. De veldwachter vroeg mij, of ik mij gedurende de reis het gelaat met een celkap wenschte te bedekken, teneinde niet door nieuwsgierigen te worden herkend, welk aanbod gretig door mij werd aangenomen, waarna hij mij naar de kamer 109 van den directeur geleidde, wien ik mijn dank betuigde voor de humane behandeling, die ik zoowel van hem als van de andere beambten had ondervonden. Na mij nog eenige welgemeende wenken te hebben gegeven, drukte hij mij de hand tot afscheid en verliet ik, met mijn gewapenden geleider het Huis van Bewaring, om met den celwagen naar het station te worden gebracht. Gedurende de reis sprak ik weinig met den veldwachter; daarentegen onderhield deze zich aan de stations druk met collega's en dienstdoende politieagenten. Zoodra wij de plaats van bestemming hadden bereikt werd ik van den trein naar een gereedstaanden celwagen geleid en pijnlijk getroffen door de houding van het publiek, dat zich niet ontzag allerlei liefelijke opmerkingen te maken. Een opgeschoten jongen had de kieschheid te roepen: „Kaik Jen, een dief, hij het zijn maskertje voor, anders zouen we 'm te goed kennen, als hij weer gaat gappen!" Bij aankomst in de strafgevangenis, die circusvormig is gebouwd, werden dezelfde formaliteiten vervuld als bij mijn komst in het Huis van Bewaring. 110 Mijn kleeren verwisselde ik voor de geheel nieuwe gestichtsplunje, die bestond uit een wit katoenen hemd, wit keperen onderbroek, grijzen borstrok met witte beenen knoopen, blauw wollen sokken, bruine broek met bretels, bruin buis, blauw gestreepte halsdas, witte lichte klompen en celkap. *) Verder werd mij nog een hoofdmuts met witte knoopjes en een eenvoudig wit linnen lapje met ooggaten ter vervanging van de celkap verstrekt. Mijn haar, baard en knevel werden gemillimeterd en toen ik mij den volgenden dag, bij gebrek aan een spiegel, in de glimmende achterzijde van het waschblikje bekeek, trad ik verschrikt terug voor dit beeld van menscheHjke ellende. De gevangeniskleeding, die vervaardigd wordt volgens een verouderd voorschrift, honderd jaar geleden vastgesteld, is niet zeer doelmatig, met uitzondering van de klompen, die een goed voorbehoedmiddel zijn tegen koude voeten. De medegebrachte kleederen van hen, wier straftijd meer dan anderhalfjaar bedraagt, worden teruggezonden of te hunnen bate verkocht en de opbrengst, evenals de op hen bevonden gelden, en de loonen voor verrichten arbeid worden bij de ontvangsten in een kasboekje genoteerd. De helft ') De celkap is nu afgeschaft 111 van deze bedragen mag voor vertering in de cantine worden aangewend en de andere helft is bestemd om den gedetineerde bij zijn vertrek uit de gevangenis als uitgangskas te worden uitbetaald, terwijl de tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde het geheele ingeschreven bedrag in de cantine mag besteden. De gevangene wordt bij zijn komst in de gevangenis een nummer; en zijn kleeren worden, evenals alles wat verder op hem betrekking heeft, van hetzelfde cijfer voorzien. Hoe grievend en vernederend dat nummer, van tijd tot tijd door de bewaarders afgeroepen, mij ook in de ooren klonk, het hooren van mijn eigen naam ware mij in die droeve omgeving zeker nog minder welkom geweest. Gebukt onder de schande betrok ik in dit boetekleed de mij aangewezen cel die iets grooter was dan mijn vroeger eng verblijf. De ramen waren voorzien van dik matglas en ijzeren stangen en de muren opgetrokken van rooden baksteen en met witte kalk gevoegd. De verwarming geschiedde door pijpen en werd tot hoogstens 50° F. opgevoerd. Aan de rechterzijde van den muur was het reglement met de gevangenisvoorschriften bevestigd, 112 zijnde een uittreksel van het desbetreffend wetsartikel, geteekend door den Oud-minister Mr. J. A.Loeff. Op de andere zijde, boven de tafel, werd alle veertien dagen een spreuk of passend spreekwoord opgehangen en van de velen herinner ik mij nog het volgende opwekkende woord*. „Gij zondige mensch, beter uw leven alvorens de dood u verrast." Den onderwijzer, met deze taak belast, was tevens de zorg voor de bibliotheek opgedragen, welke werken in vier talen bevatte, die in de rusturen op verlangen werden uitgereikt en waarvan beschadiging streng bestraft werd. Den eersten dag werd ik gefotografeerd en een afdruk van mijn vingertoppen genomen, daarna van top tot teen nauwkeurig bekeken en onderzocht, waarna de diagnose luidde: toestand normaal, doch zeer zenuwachtig. Het maken der foto en der vmgerafdrukken geschiedde volgens het systeem Bertillon, waardoor het mogelijk wordt, bij aanhouding de identiteit van recidivisten vast te stellen. 's Zomers werd te zes uur, 's winters te zeven uur opgestaan en te tien uur naar bed gegaan. De werktijd was van 6 u.—8 u.; 8.33 u.—12 u.; 1.30 u.—4.30 u.; 5 u.—7 u. en 7.15 u.—8.30 u., de 113 tusschenuren waren schaft- of rusturen, terwijl de werkzaamheden bestonden in machinaal sokken breien, vuurmakers vervaardigen, plakwerk en andere bezigheden, waarvoor een gering loon betaald werd, daar de eigenlijke bedoeling is den gedetineerde door arbeid afleiding te verschaffen. Bij het ontbijt te acht uur werd zwart roggebrood van zeer goede kwaliteit en water met melk verschaft, waarbij het eerste in kwantiteit de laatste verre overtrof. Het middagmaal ving te half één aan en bestond: Zondag uit rijstesoep met een klein stukje ossenvleesch; Maandag, erwtensoep; Dinsdag, rats, zijnde aardappelen en groenten met eenig Amerikaansch vet; Woensdag, bruine boonen met een klein stukje spek; Donderdag als Maandag, en Vrijdag als Dinsdag; Zaterdag, heele gort met een beetje keukenstroop en Goede Vrijdag, stokvisch met echte botersaus en mosterd. 's Avonds te zeven uur roggebrood met goede koffie. Eenmaal per week op Vrijdagmiddag werd schoon ondergoed verstrekt, eenmaal per maand een bad of stortbad en eenmaal in de veertien dagen een voetbad verschaft. Dit was het complete menu, dat, met hetgeen 't Gedijt niet. g 114 uit de cantine kon worden betrokken aangevuld, wel niet de vergelijking kon doorstaan met de spijskaart van mijn Parijsche restaurants, maar dat toch, de plaatselijke gelegenheid in aanmerking genomen, bevredigend kon worden genoemd. Een der grootste kwellingen, die ook mij vooral de eerste dagen trof, was het verbod van te rooken, dat bij overtreding ten strengste werd gestraft. Enkele gedetineerden wendden de sluwste pogingen aan om zich tabak te verschaffen ener waren gevallen bekend, dat zij zelfs niet voor moord terugdeinsden waar het de bevrediging van hun verlangen gold. Des Zondags werd voor allen, van welke gezindte ook, kerkdienst gehouden, daarna was het dien dag om de veertien dagen veroorloofd brieven te schrijven, hetgeen in bijzondere omstandigheden bij groote uitzondering ook op werkdagen mocht geschieden, terwijl toegezonden brieven op eiken weekdag werden uitgereikt. De geneesheer trad veelal als officier van gezondheid op en oefende in de gevangenis een groot gezag uit, daar op zijn voorschrift in bijzondere gevallen het voedsel werd gewijzigd en de gedetineerde, bij ongesteldheid, naar de ziekencel werd verwezen. Het trof mij, hoe streng maar 115 tactvol de medicus met ieder omging en met welke groote scherpzinnigheid hij de simulanten van de werkelijke zieken wist te onderscheiden. Alle veertien dagen werd elke gevangene gewogen en het gewicht genoteerd. Ingeval de geneesheer bij behandeling van een zieke den toestand hopeloos achtte en constateerde, dat het einde van den patiënt naderde, telegrafeerde hij naar den Minister van Justitie en adviseerde deze den gevangene te doen ontslaan, waarna deze om gezondheidsredenen in vrijheid werd gesteld met kwijtschelding van den verderen straftijd, zoodat sterfgevallen in de gevangenis zelden voorkwamen, In dit verblijf en in deze omgeving zou de Staat mij gedurende twee jaar pension verschaffen. Gedurende zevenhonderd en twintig dagen, waarvan elk uur zou worden geteld, was ik, verstoken van mijn vrijheid en geplaagd door grievende wroeging en zelfverwijt, gedoemd een eentonigen arbeid te verrichten op een wel is waar geregeld, doch weinig afwisselend dieet. Nadat ik een paar dagen in mijn cel had doorgebracht, meldde mij de bewaarder-werkmeester, die ongeveer vijftig cellen onder zijn toezicht had, dat een sokkenbreimachine voor mij gereed was 116 gemaakt en dat hij mij persoonlijk onderricht in de behandeling zou geven. Hoe groot ook mijn lust was om door arbeid eenige afleiding in de eenzaamheid te verkrijgen, gelukte het mij niet achter de geheimen van die machine te komen. Ik begreep niets van de werking der naalden, het scheen mij op het laatst toe dat het plafond zich op en neer bewoog entoen alles voor mijn oogen begon te draaien, gaf de bewaarder zijn eerste les wanhopig op en Het mij dien dag verder met rust. De opvolgende treurige gebeurtenissen van welke ik in zulk- een korte spanne tijds het slachtoffer was geweest, Heten niet na hun invloed op mij te doen gelden en dientengevolge verkeerde ik in een voortdurenden staat van overspanning. Ik had gehoopt dat de stille afzondering in de cel mijn geschokt zenuwgestel ten goede zou komen, doch ik gevoelde mij met den dag meer overspannen en afgemat en ik vreesde, dat ik ten slotte nog krankzinnig zou worden. De staat van opgewondenheid, waarin ik verkeerde, nam den volgenden dag een bedenkeHjke wending tengevolge van een bezoek van den adjunct-directeur, die mij op brutale wijze toesnauwde en beschuldigde van onwil om de 117 behandeling der breimachine te leeren, waarop ik hem op dreigenden toon toeschreeuwde, mij niet zieker te maken dan ik reeds was, daar ik hem anders uit de cel zou smijten, waarna hij zich verwijderde. Eenige minuten later trad de dokter mijn cel binnen, die mijn pols voelde en een praatje met mij makende, mij ernstig in overweging gaf om mijn best te doen en het nog eens met de breimachine te beproeven. Opnieuw stelde ik hiertoe mijn beste pogingen in het werk, doch wat ik ook deed, het wilde niet vlotten; nu eens knapten de naalden, dan weder was een ijzeren staafje krom gebogen, tot dat ik het eindelijk opgaf en mij wanhopig afvroeg, hoe ik dat getob gedurende twee jaar dag aan dag zou kunnen verduren. Terwijl ik afgemat en doelloos voor de machine zat te soezen, kwam de bewaarder binnen en zei: „mannetje, dat gaat zoo niet, ik heb je voortdurend bespied en je lijkt wel een houten pop. Indien je niet werkt, wordt je naar het cachot gebracht. Er staat trouwens nog een potje voor je te vuur voor de wijze waarop je den adjunct hebt gebrutaliseerd; dat moet je hier tegenover je superieuren maar beginnen." 118 Het had mij reeds getroffen, dat de welwillende behandeling, die ik gedurende mijn voorloopige hechtenis in het Huis van Bewaring had ondervonden, in de cellulaire gevangenis had plaats gemaakt voor stipte uitvoering der gevangenisreglementen en dat zonder aanzien des persoons een strenge tucht werd gehandhaafd. Nauwelijks was de bewaarder vertrokken of mijn celdeur werd opnieuw geopend en twee andere bewaarders traden binnen die mij naar een laag duister hok brachten, waarin zich aan de achterzijde een ijzeren kooi bevond. Zij fouilleerden mij, ontnamen mij, ter voorkoming van zelfmoord door wurging, mijn hals- en zakdoek en mij toevoegende: „Ziezoo vrindje, hier ben je in de salon," en op de brits wijzende, „daar is je gemakkelijke stoel," sloten zij de zware ijzeren deur achter mij. De salon was het cachot, dat mij ter bestraffing Voor mijn opvliegendheid was toegewezen. In plaats van warm eten zou water en brood mijn eenig voedsel uitmaken en ik gedoemd zijn des nachts op een houten brits zonder dek te rusten en mijn gevangenisbuis als hoofdkussen te gebruiken. Ik vermoedde, dat deze bestraffing een persoonlijke wraakneming van den adjunct was en weder- 119 rechtelijk geschiedde, daar volgens de reglementen de directeur verplicht was geweest alvorens tot de overbrenging naar het cachot over te gaan, mij hiervan op zijn bureau mededeeling te doen en het gebeurde aan te teekenen in het strafregister. Om het half uur verscheen een der bewaarders voor de getraliede deur en vroeg: „Iets te zeggen of te vragen?", waarop ik het zwijgen bewaarde. Den volgenden morgen ontving ik bezoek van den dokter, die mij op vriendelijken toon vroeg wat ik nu begonnen was. Hij voegde mij verder toe: „Je bent niet goed in orde en ik zal den directeur zeggen dat je weer naar de cel terug moet." Eenige uren hierna werd ik inderdaad naar mijn cel teruggeleid, waarbij de adjunct mij toesnauwde: „Als je niet wilt werken, ga je er weer in!" Uitgeput door de treurige wederwaardigheden en een slapeloozen nacht wierp ik mij op de krib, en ofschoon ik verder niet werd lastig gevallen, warme melk te drinken ontving en mij 's avonds twee morphine poeders werden toegediend, was het mij niet mogeÜjk dien nacht den slaap te vatten. Gedurende de volgende dagen genoot ik versterkend voedsel; doch mijn toestand werd hoe 120 langer hoe bedenkelijker en de dokter, die mij dagelijks bezocht, scheen dit ook in te zien, daar hij mij na een zijner bezoeken overplaatsing toezegde naar een andere inrichting, waar ik met menschen in aanraking zou komen, en de meening uitsprak, dat ik dan wel spoedig zou herstellen. Naar ziel en Uchaam geknakt vertrok ik na een driemaandelijksch verblijf in de cellulaire gevangenis tusschen twee veldwachters naar een centrale gevangenis in het Zuiden. Bij aankomst op de plaats van bestemming gaven deze mij over aan een met karabijn en sabel gewapend maréchaussée, die mij van het station in een gesloten landauer naar het gesticht geleidde. Bij mijn intree moest ik mij aan dezelfde formaliteiten onderwerpen, die ik reeds vroeger beschreef en werd langs talrijke celdeuren door een gang en over een binnenplaats naar een zaal gebracht, die den indruk maakte een groote stal te zijn, en waarin een twintigtal mannen van verschillenden leeftijd en nationaliteit bijeen waren, die mij nieuwsgierig opnamen, als wilden zij vragen: wat kom jij hier uitvoeren. De zaalbewaarder wees mij een zitplaats aan en gaf mij een houten lepel en dito mes, zoutvat en 121 steenen boterpotje, die voor het dagelijksch gebruik bestemd waren en in een open loket werden bewaard. In een hoek bevond zich de waterleiding en in een andere een closet en verder stond aan de raamzijde een lange werktafel en werd de zaal overdag door vier naar binnen openslaande vensters en bij avond door vier gaspitten verlicht. Voor tocht behoefde men niet bevreesd te zijn, daar de zware, breede deuren bij het open- en dichtgaan door een bewaarder terstond met een grooten sleutel werden gesloten. Zoodra de directeur of een der andere autoriteiten binnentrad kommandeerde de dienstdoende bewaarder „orde, mannen" waarop allen opstonden en op het commando ,,'t is goed," weer gingen zitten. Daar ik mij ziek gevoelde, verzocht ik den ziekenvader) te mogen spreken, die mij naar een ruime slaapplaats op de eerste verdieping bracht, waar in het midden een groote ijzeren kooi met dertig slaapgelegenheden stond, die aan de kanten door dik plaatijzer waren gescheiden; aan de voorzijde van elke kooi bevond zich een van dik draadijzer gevlochten deur met groot slot, zoodat de gevangenen elkander niet konden zien, 122 doch zich wel met elkander konden onderhouden. Nadat ik eenige uren had gesluimerd, werd ik opgeschrikt door het geklots van klompen, dat steeds nader kwam en veroorzaakt werd door de heeren uit de werkzaal, die twee aan twee, onder toezicht van een bewaarder, de slaapzaal betraden, zich ontkleedden en daarna ieder in een kooi werden opgesloten, waarop vijf minuten later een brigadier inspecteerde of de kooien alle behoorlijk op slot waren en ten overvloede de zaal op het nachtslot en met grendels gesloten werd. Nauwelijks was dit geschied of de gevangenen vingen op fluisterenden toon onderlinge gesprekken aan, nu en dan de stem verheffende, om eensklaps te verstommen, wanneer de nachtwaker binnentrad, die elk uur de ronde deed en als bewijs van de volvoering zijner taak telkenmale den wijzer van de controleklok verzette. Hoewel het streng verboden was te spotten met godsdienst en moraliteit en onbetameÜjke woorden te bezigen, hetgeen eigenlijk in tegenspraak was met het verbod van te spreken, ontzagen de gedetineerden zich niet de liederlijkste gesprekken te voeren en de meest kwetsende uitdrukkingen te gebruiken, welke afwisselend werden onderbroken door het gesnurk der oude- 123 ren en het overluid droomen der jongeren. Bij het opstaan werd een half uur toegestaan voor het morgentoilet en bedienden de logees zich van de blank gepoetste waschblikjes als spiegels, om zich daarna in de rij te scharen om naar de werkzaal terug te gaan, zoodra de bewaarder hiertoe het sein gaf door op een sleutel te fluiten. Kort na hun vertrek kreeg ik bezoek van den zenuwarts, die mij naar de ziekenzaal Het vervoeren, waar mij een groot veerenbed werd gegeven. Hierop uitgestrekt overviel mij, voor het eerst sedert vele weken, een behagekjk gevoel van verkwikking en rust. De behandeling was hier hartelijk en voorkomend, ik genoot versterkende middelen, de gevoeligheid der ledematen verdween en langzamerhand werd mijn toestand aanmerkelijk beter en kon ik weder geregeld mijn gedachten laten gaan. Na ongeveer drie weken in de ziekenzaal te zijn verpleegd, werd mij op een morgen een brief ter hand gesteld, die het postmerk Parijs droeg. Met kloppend hart nam ik den brief uit de reeds geopende enveloppe en toen ik zag dat die van Suze was, slaakte ik een kreet van verrukking. Zij schreef mij, dat zij van Dusseldorp naar Parijs was gegaan om van Drielst te bezoeken, teneinde 124 iets naders omtrent mij te vernemen, doch hij wist ook geen bijzonderheden en kon haar alleen meededen dat ik failliet verklaard en veroordeeld was tot twee jaar gevangenisstraf wegens frauduleus bankroet. Zij drukte haar verwondering uit, dat ik haar beide brieven niet had beantwoord en vroeg mij dringend haar naar Parijs te schrijven, waar zij voorloopig bij van Drielst haar intrek had genomen. Deze was inmiddels getrouwd en bij mijn faillietverklaring voor groote moeilijkheden gesteld, daar de curator in Nederland afrekening had geëischt van mijn geldeÜjk aandeel in het Parijsche filiaal Eerst was hij voornemens geweest hieraan niet te voldoen en desnoods een procedure af te wachten, doch nadat hij de zaak met zijn zwager, die een invloedrijke positie in een groot bankiershuis bekleedde, had besproken, had deze hem in de gelegenheid gesteld het geld te betalen en hem tevens de middelen Verschaft om de zaken voort te zetten, die nu een onverwacht gunstigen keer hadden genomen. Suze schreef, dat van Drielst en zijn vrouw haar met de grootste liefde en hartelijkheid hadden opgenomen; zij werkte dagelijks op een kantoor en bad mij goeden moed te houden en zoodra ik ontslagen werd naar Parijs te komen. Wij zouden dan gezamenlijk overleggen wat ons te doen 125 stond, met moed de toekomst tegemoet gaan en trachten het verleden te vergeten. Zij berichtte een billet van fr. 100 in te sluiten, dat, naar ik vernam, door de gevangenis-administratie op mijn boekje met fl. 48.30 voor cantinegebruik was ingeschreven. Ik wreef mij de oogen uit en wist niet of ik waakte of droomde. Gedurende vele lange maanden had ik geleden, getobd, alles moeten verdragen en daar kwam onverwacht de groote uitkomst, de herleving van moed en vertrouwen in de toekomst en de hoop dat wellicht nog eens betere tijden zouden aanbreken. Hard zou ik nacht en dag werken om de booze schim van het verleden te verdrijven en trachten door een beter leven mijn eer te herstellen. Dien dag bleef ik onbewegelijk op mijn legerstee uitgestrekt, dankbaar jubelend over die gelukkige tijding, die mij de zekerheid gaf, dat Suze nog de mijne was. Reeds denzelfden middag schreef ik haar een langen brief terug, en ving dezen als volgt aan: „Geen blijder boodschap hebben de engelen op de aarde ooit gebracht dan de goede tijding die ik heden van je ontving. 126 In dit treurige verblijf op het ziekbed uitgestrekt, begroet ik je heugelijk bericht als de eerste lichtstraal, die sedert maanden tot mij doordringt. Je oprecht vertrouwen in den door een ieder verlaten uitgestootene hebben mij den moed hergeven het leven opnieuw te beginnen en dit tot den laatsten snik te wijden aan haar, die mij in de bangste beproeving haar liefde niet onthield." Het werd een lange brief, waarin ik ook berichtte, dat ik haar beide brieven nooit had ontvangen en haar vroeg, mij dikwijls te willen schrijven en dit ook van Drielst te verzoeken. Van af dat oogenblik begon ik te herleven en gevoelde ik mij beter in staat, om het verdere met geduld en vomarding te verdragen en mij zoo goed mogelijk in mijn treurig lot te schikken. De dokter was verwonderd, mij in zoo opgewekte stemming terug te zien en ik deelde hem de ontvangst der gunstige tijding mede, waarna hij glimlachend opmerkte, dat goede berichten op den patiënt een betere uitwerking hadden dan de beste medicijnen. Mijn herstel vorderde inmiddels zeer langzaam en ik werd eerst na gedurende vele maanden in de ziekenzaal te zijn. verpleegd ontslagen en naar 127 de werkzaal overgeplaatst, waar ik mij moest onledig houden met het uitpluizen van touw. Deze eentonige arbeid, verricht te midden van een twintigtal lotgenooten, was voor mijn zenuwgestel beter geschikt dan het vroeger opgedragen werk, vooral nu de omgeving meerdere afleiding aanbood dan het verbÜjf in de eenzame cel. De werkzaamheden in de zaal bestonden overigens in het sorteeren van koffieboonen, plakwerk, tapijtweven, matvlechten, terwijl verder aan de gedetineerden nog bijbaantjes, als assistentie op de wasscherij, keuken en kleedingmagazijn of kamerwacht werden opgedragen. 's Avonds na zeven uur, na het avondeten, was het geoorloofd domino, dam of schaak te spelen, welke spellen dan bij den bewaarder moesten worden aangevraagd; het kaart- als hazardspel was streng verboden. Het gezelschap, dat met mij op de werkzaal vertoefde, behoorde tot verschillende nationaliteit en bestond uit Franschen, Duitschers, Engelschen, Italianen en Spanjaarden, doch voor het meerendeel uit Nederlanders, terwijl alle maatschappelijke rangen waren vertegenwoordigd, zoowel zij, die een wetenschappelijke opleiding hadden genoten als de man van weinig opvoeding, de hooggetitelde van 128 adellijke afkomst zoowel als de man uit de onaanzienlijkste kringen. Geen wonder, dat onder deze uit zoo heterogene bestanddeelen saamgevoegde groep van lieden, die bovendien door kortere of langere afzondering in een toestand van overprikkeling verkeerden, voortdurende wrijving heerschte, en botsingen moeilijk konden worden vermeden. Er waren onder deze gedetineerden velen, wier zenuwgestel op zoo ernstige wijze was geschokt, dat elke psychiater hen zonder twijfel bij den eersten aanblik als ernstige patiënten naar een gestichtsverpleging zou hebben verwezen. Het voortdurend verbod van spreken alleen reeds veroorzaakt bij enkele gevangenen ernstige geestesstoring en dat dit ook elders het geval is, blijkt uit statistieke gegevens. In de gevangenis voor vrouwen te Fresnes in Frankrijk o. a. zijn deze, op enkele uitzonderingen na, bijna allen volslagen gek geworden tengevolge van het verbod om met elkander te spreken, hetgeen op den langen duur vooral voor vrouwelijke gedetineerden een onuitstaanbare kwelling wordt. Het kwam tusschen mijn collega's dan ook dikwijls tot ernstige botsingen, en scènes werden afgespeeld, welke meer deden denken aan het 129 verblijf in een krankzinnigengesticht dan aan dat in een centrale gevangenis. Naast mij aan de werktafel was een Fransch parapluie-fabrikant gezeten, die gestraft werd voor een klein vergrijp en voortdurend de bewakers zoowel als de medegedetineerden binnensmonds in zijn landstaal voor alles uitmaakte wat leelijk was. Men had hem bij zijn komst in de werkzaal een poets gebakken, een zoogenaamde ontgroening, welke door de bewaarders niet was bemerkt, en waarover hij zich voortdurend boos maakte. In het begin vreesde ik op gelijke wijze te zullen worden ontgroend, doch het gelukte mij met de meesten op een goeden voet te komen, en ik ontsprong den dans. Aan de overzijde zat een Vlaming, een laag sujet, dat in zijn vaderland vele malen had gezeten en hier te lande was gearresteerd voor het stelen van een officiersuniform, die hij voor f 7.50 had verkwanseld, een man, die voortdurend de liederlijkste uitdrukkingen bezigde en met een ieder ruzie maakte. Verder was er een Duitscher, die in zijn vaderland ettelijke vonnissen had beloopen en die als acrobaat met een kermistroep in Nederland was gekomen. Hij pochte steeds op zijn liefdesavonturen •en was het type van een verloopen kerel; op de 't Gedijt niet. 9 130 ziekenzaal werd hij voor een chronische etterende hoofdwonde behandeld. Last not least had ik op de slaapzaal een landsmannetje tot buurman, dat de kennismaking opende met mij op de volgende wijze toe te spreken: „Amice, die zich brandt moet op de blaren zitten. Excuseer me, dat ik mij tot' heden nog niet aan je heb voorgesteld, maar ik had het te druk. Wij zijn bij ons thuis met z'n vijven, twee zusters, twee broers en mijn persoon, het zwarte schaap. Mijn vader is een groot industrieel, die mij in Leiden heeft laten studeeren, waar ik alles geleerd heb wat aan de universiteit niet wordt onderwezen. Wijntje en trijntje, maar college loopen, ho maar. Daartoe ontbrak mij de tijd als ik overdag uitrustte van de nachtbraakpartijen, want mijn devies was: „Kunst door Lorum." Hij had met een publieke vrouw geleefd, die hem veel geld had gekost en hem had verlaten toen hij moreel en finantieel te gronde was gericht. Hij was bij alles haantje de voorste, haalde voor anderen de kastanjes uit het vuur en voerde, zoodra hij boven zijn bier geraakte, de domste streken uit. Ouderlijke raad en smeekbeden werden op slinksche wijze door hem beantwoord met beloften van beterschap en nauwelijks had papa de beurs 131 weder ontsloten, of het lieve leventje begon opnieuw. Zijn betere manieren en zijn optreden gaven hem een zeker overwicht op de andere gedetineerden. Verder vertelde hij mij, dat hij zijn ouders beterschap had beloofd en dat hij na zijn ontslag uit de gevangenis in de fabriekszaak zou worden opgenomen. Hij zou dan een snoes van een meisje zoeken, een blondinetje met rozenroode lipjes en een slank figuurtje en alles zou dan weer op zijn pootjes terecht komen. Reeds dienzelfden avond kwam hij op zijn pootjes terecht, want na afloop van het verhaal begon hij een onzedelijk liedje te zingen, waarbij de anderen bij het refrein eerst pianissimo, daarna fortissimo invielen, met het minder feestelijk gevolg, dat ons studentje, door twee oppassers uit de kooi gelicht, met twee dagen cachot werd gestraft. Een zwakke en luie jongen dus, die zijn toekomst had verschopt om denkbeeldig genot en ijdelheden na te jagen en te dom was om in te zien dat de werkelijke levensgenoegens slechts door arbeid kunnen worden verkregen. Tijdens mijn verblijf op de werkzaal werd een 132 bijna zeventigjarig man binnengebracht, die veroordeeld was wegens onzedelijke handelingen met een minderjarig kind; eenigen tijd daarna een arts van middelbaren leertijd uit Amsterdam, die door het studentje als oud-studiegenoot werd begroet en die tot een jaar gevangenisstraf was veroordeeld voor het plegen van abortus. De reden der bestraffing was op elke celdeur kortaf aangeduid en „gepleegde ontucht" vormde de meerderheid onder deze vermeldingen. Mijn gezondheid was inmiddels veel verbeterd en mij werd na mijn herstel, wegens goed gedrag, opgedragen om behulpzaam te zijn bij de zorg voor de linnenkast; toen later de plaats van ziekenwacht vacant kwam, werd ik hiermede belast, waardoor mijn positie, tengevolge van de meerdere vrijheid, beter voedsel en hooger loon, aanmerkelijk verbeterde. De gedetineerden waren zeer begeerig naar deze baantjes en mijn bevordering, die ik te danken had aan den directeur, die mij op de voordracht plaatste, wekte dan ook in geen geringe mate hun naijver op. De vele dagen in cel, zieken- en werkzaal doorgebracht groeiden tot weken, de weken tot maanden, zoodat eindelijk het tijdstip van mijn ontslag naderde. Gedurende vijf maanden of 150 lange 133 dagen en evenveel nachten zou ik de vrijheid nog derven alvorens de mij opgelegde straftijd zou zijn verstreken. Het begin van het einde werd mij ten langen leste door den brigadier aangekondigd, die mij, terwijl ik op de ziekenzaal in functie was, het bevel overbracht om mij te kleeden ten einde in observatie te worden gesteld, om daarna den nog resteerenden straftijd cellulair door te brengen. Met het oog op het vroeger ondervonden leed zag ik tegen het eenzaam verblijf in de cel erg op; ik besloot echter mij manmoedig door de moeilijkheid heen te slaan en mij ijverig toe te leggen op het mij opgedragen werk. Mijn gedachten, die bij den aanvang van mijn straftijd steeds waren afgedwaald naar de vage, duistere toekomst die mij wachtte, waren nu hoopvoller gestemd, terwijl de brieven, die Suze mij geregeld schreef en die den raad bevatten om goeden moed te houden, mij grooten troost en moreelen steun gaven. Zij berichtte mij o.a. dat van Drielst bij mijn ontslag de noodige maatregelen zou treffen om mij naar Parijs te doen overkomen en dat ik mij niet behoefde ongerust te maken omtrent het verder verloop, daar hij voor alles zou zorgen. 134 Suze had mij dikwijls voorgesteld om over te komen en mij te bezoeken, doch ik vreesde, dat de herinnering aan deze sombere omstandigheden zich later als een boos spook tusschen ons zou plaatsen en een onoverkomelijke scheidsmuur zou vormen, waarom ik haar steeds verzocht hieraan geen gevolg te geven. De brigadier, die mij naar de cel had gebracht, kwam dikwijls een praatje met mij maken en had zich bij een dier bezoeken laten ontvallen, dat ik mij maar goed moest houden, daar gratie in uitzicht was, doch hiervan tegen niemand een woord moest reppen, daar het een groot geheim was. Eenige dagen later, nadat ik ongeveer een maand in observatie was geweest, werd mij aangezegd dat mijn stukken uit den Haag waren teruggekomen en dat ik over twee dagen naar een andere cellulaire gevangenis zou worden overgebracht. Twee dagen daarna vertrok ik 's morgens te acht uur onder geleide van twee met revolvers gewapende marechaussées, die mij bij aankomst aan het station te Utrecht aan twee rijksveldwachters overgaven, met wie ik tegen twaalf uur de plaats mijner bestemming bereikte. Denzelfden avond kreeg ik bezoek van den voorzitter van het College van Regenten, die mij 135 goedhartig toesprak en aanbeval om goeden moed te houden. De predikant, Ds. V., trad dikwijls met een vouwstoeltje onder den arm mijn cel binnen en bleef dan een half uurtje met mij praten, hetgeen mij altijd een welkome afleiding verschafte. De behandeling der beambten was zeer humaan en tegemoetkomend, zelfs werd oogluikend toegestaan dat ik, wanneer het werk niet wilde vlotten, boeken uit de bibliotheek ter lezing kreeg. Met het oog op het naderend ontslag werd mijn haar niet meer kort gehouden, opdat bij mijn vertrek mijn voorkomen niet meer de uiterlijke kenteekenen van het verblijf in de gevangenis zou dragen. Zes weken vóór den grooten dag werd ik tot mijn verwondering voor het College van Regenten geroepen en ontving van H.Ed. de verrassende mededeeling dat het H. M. de Koningin had behaagd wegens goed gedrag mijn straftijd met een maand te verminderen, zoodat ik reeds over veertien dagen in vrijheid zou worden gesteld. Eindelijk brak de lang verbeide dag mijner bevrijding aan. Nadat den vorigen dag de rekening van de uitgangskas door mij was gekwiteerd, werd mij 136 's morgens te acht uur, na het ontbijt, bevolen nog een stortbad te nemen, mij te kleeden in een nieuw pak, dat in een confectiemagazijn voor mij was gekocht, waarna ik afscheid van den directeur en het personeel nam en de zware gevannisdeur voor mij zag ontsluiten. De stond op straat en het was of in het eerste oogenblik, tengevolge van het felle zonlicht, de straatsteenen dansten en alles voor mij zich bewoog; ik vreesde te zullen vallen, doch mij herstellende begaf ik mij naar de stationswachtkamer, waar ik een half uur wachtte alvorens de trein naar Amsterdam vertrok. HOOFDSTUK VUL IDYLLE. In den trein had ik ruimschoots den tijd om rustig te overleggen wat ik zou aanvangen. Suze had mij in haar laatsten brief bericht, dat van Drielst vijfhonderd gulden had gedeponeerd bij een Amsterdamsche bankinstelling, die mij tegen een kwitantie zouden worden uitbetaald. Zij schreef verder: „maak je nu voorloopig niet ongerust over de toekomst, want van Drielst heeft mij de stellige verzekering gegeven, dat hij je in alles zal helpen en steunen. Hij verklaart zich hierdoor slechts voor een klein deel te kwijten van de groote schuld der dankbaarheid tegenover iemand, die, toen hij zelf in de grootste moeilijkheden verkeerde, voor hem zoon oprecht vriend is geweest. Wanhoop dus niet en bericht mij, wanneer gij naar Amsterdam gaat om de check te incasseeren. Ik reis je dan tot Brussel tegemoet en we keeren samen naar Parijs terug." 138 Zij had een kieschen vorm gekozen om het tijdstip aan te duiden, waarop ik uit de cellulaire gevangenis zou worden ontslagen. Tegen het middaguur arriveerde ik aan het Centraal-Station en betrad met gemengde gewaarwordingen mijn vroegere woonplaats. Met het brevet van ontslagen tuchthuisboef opnieuw den eersten stap zettend in het maatschappelijk leven, betreurde ik het bijna mijn vrijheid te hebben herkregen. Met een bijna onoverkomelijke schuwheid begaf ik mij naar een kleine lunchroom op het Damrak, bevreesd door oude vrienden te zullen worden herkend en dat deze het hoofd zouden omwenden of mij met den vinger zouden nawijzen. Daarna ging ik, zooveel mogelijk de hoofdstraten mijdend, naar het Postkantoor, waar ik een brief aan Suze schreef met verzoek mij posterestante Amsterdam te willen telegrafeeren, waarna ik de check incasseerde, die van Drielst mij had toegezonden. Ik kocht een reistasch en eenige andere benoodigdheden, waarna ik mij naar een klein hotel begaf om logies te bestellen. De kellner gaf mij zijn cornet om mijn naam en adres in te vullen en met bevende hand schreef 139 ik bijna no. 380, maar mij vermannende, noteerde ik mijn naam. Het verdere gedeelte van den dag bleef ik rustig op mijn kamer en had niet den minsten lust om mij op straat te begeven, daar ik mij, hetzij door overspanning, hetzij door den grooten overgang, doodelijk vermoeid gevoelde. Een onweerstaanbare drang met iemand te spreken en iets van mijn vroegere omgeving, waarvan ik zoo langen tijd was afgesloten, te vernemen, deed mij besluiten den volgenden morgen een kort briefje te schrijven aan een mijner oude vrienden, den eenige die mij tijdens mijn verblijf in het huis van bewaring eenige belangstelling had betoond, met de vraag of het hem gelegen kwam, dat ik hem in den namiddag een bezoek bracht. De liet het door een kruier bezorgen en op antwoord wachten, dat toestemmend luidde. Het speet mij niet, want hij ontving mij zeer hartelijk, hij schudde mij de hand, liet mij plaats nemen en vroeg, „wat ga je nu beginnen Frits? Is het niet het beste naar Amerika te gaan en daar een nieuw leven aan te vangen? Wij zullen je helpen; morgen zal ik met eenige oude kennissen overleggen om wat geld bij 140 elkaar te brengen om je naar New-York te laten reizen en je voorzien van eenige introducties bij aldaar gevestigde firma's. Je kunt verzekerd zijn, dat ik dat eens netjes voor je zal opknappen." Be vertelde hem, dat mijn vroegere compagnon, van Drielst, mij beloofd had mij te zullen helpen, dat hij reeds geld had overgezonden en dat ik voornemens was binnen een paar dagen naar Parijs te vertrekken. „In elk geval kom je vanmiddag bij mij eten," hernam hij. „Ik ben nog altijd ongetrouwd en wij kunnen dan eens rustig met elkaar spreken." Be nam het vriendelijk aanbod dankbaar aan en toen hij bij het afscheid zag, dat de tranen mij in de oogen stonden, vertelde ik hem hoe ongelukkig en gedemoraliseerd ik mij gevoelde na zoo'n langen tijd als een uitgestootene te zijn behandeld en hoe het mij trof, dat hij mij weder, als van ouds, de vriendenhand had gereikt. Den volgenden dag werd mij aan de posterestante een telegram van Suze ter hand gesteld dat luidde: Kom-Dinsdag-middag-zes-uur-HotelBristol-BrusseL Dus morgen, binnen een etmaal zouden wij elkander weerzien. 141 Welk een ontmoeting na zoon lange scheiding. Voortdurend keek ik op de klok en het scheen mij toe alsof een uur wel een eeuw duurde. Tegen den avond overviel mij een sombere gedachte. Hoe was het mogelijk, dat ik 't niet eerder beseft, niet begrepen had, een lafaard, een egoist te zijn indien ik die lieve Suze deelgenoot van mijn ellende maakte. Die opoffering harerzijds mocht ik niet aannemen en dan, kon ik haar huwen? Ik die geen cent bezat en hard zou moeten werken om in mijn eigen onderhoud te voorzien? Daar lag het droomplan gebroken, meedoogenloos omvergeworpen. Nu eens suste ik mijn geweten in slaap met de gedachte, dat Suze dat toch ook wel zou hebben overwogen; dan weder wierp ik het denkbeeld verre van mij, dat Suze de schande en de smart met mij zou moeten deelen en hiervan tevens het slachtoffer worden. Dat wilde ik niet, haar leven mocht niet op die wijze worden verwoest. Ik zou naast haar strijden, maar haar aan mij verbinden zou een laagheid zijn, waaraan ik mij niet wilde schuldig maken. Den volgenden morgen vertrok ik met den 142 Brusselschen morgentrein en kwam tegen één uur op de plaats mijner bestemming aan. Ik begaf mij met de tram naar het Hotel Bristol, dat in de bovenstad is gelegen, besprak daar een kamer en vernam dat Suze reeds telegrafisch logies had besteld. In den spoorgids had ik gezien, dat het vertrek van trein 12.40 uit Parijs nog altijd hetzelfde was gebleven en deze te ongeveer 5 uur aan de Gare du Midi zou aankomen. Zou ik haar gaan afhalen of haar in het hotel afwachten? Te gen een weerzien in het station onder deze omstandigheden zag ik op en ik had haar liever in het hotel (afgewacht. De verlangde echter zoo vurig naar de ontmoeting en vond het ook zoo onhartelijk haar alleen van het station te laten komen, dat ik besloot haar te gaan afhalen. Bij aankomst van den Parijschen trein had ik aan de controle postgevat en gaf opmerkzaam acht op de vrouwelijke passagiers die het perron verlieten, maar Suze zag ik niet. Toen de laatste reiziger zijn kaartje had afgegeven, ging ik op het perron om te zien of zij daar wellicht op mij wachtte, doch ik zag slechts eenige kruiers, die bezig waren de aangekomen 143 koffers op karren te laden, zoodat ik bevroedde dat Suze met den trein, welke zijn reis naar Nederland reeds had vervolgd, niet was mêegekomen. Waarom was zij niet gekomen? Had zij zich bedacht? In de grootste verslagenheid ging ik naar het hotel terug om daar telegrafisch opheldering te vragen. Hoe groot was echter de verrassing bij aankomst te vernemen, dat Suze reeds eenige minuten vroeger was afgestapt en zich naar haar kamer had begeven. Het is mij onmogelijk de ontroering van dit weerzien te beschrijven. Binnentredende staarde zij mij met groote oogen aan en met een God! Suze! eindelijk! vloog ik in haar armen. Uren lang hebben wij daar hand in hand, elkander ons wedervaren vertellende, gezeten. Bij het verhaal van den brief aan Mme Larchère schudde zij het hoofd en kleurden zich hare wangen. Bij het einde van mijn biecht zei ze, dat zij mij alles vergaf. Zij stelde echter den onverbiddefijken eisch, dat ik haar op onze liefde zou bezweren, van den morgen tot den avond te zullen 144 werken, elke centiem te zullen besparen, om mij tegenover het Comptoir de Lyon van deze eereschuld te kwijten, Hoe zij die drie jaar had geleden en gestreden was een kort en treurig verhaal, Eenige dagen na mijn aanhouding had zij haar man verlaten, daar het haar onmogelijk viel langer met hem samen te leven. Zij was naar haar moeder te Dusseldorp gegaan en had op allerlei wijzen getracht, haar man tot een echtscheiding te bewegen, doch deze had pertinent geweigerd hierin toe te stemmen. Al zou hij ook duizend jaar leven, nooit, nooit zou hij bewilligen in een wettelijke scheiding en daar hiertoe de vereischte termen ontbraken, bleef zij voor altijd gedoemd zijn vrouw te blijven. Hij had geen enkele poging gedaan, om haar naar de echtelijke woning terug te doen komen en haar ongestoord bij haar moeder laten wonen. Geldelijke onderstand, door hem aangeboden, was beslist door haar geweigerd. Een jaar nadat zij bij haar moeder haar intrek had genomen, trof haar de ramp deze, na een kortstondige ongesteldheid, ten grave te zien dalen en was zij zonder verwanten, zonder eenigen steun achtergebleven. 145 Na de begrafenisplechtigheid was zij in overleg getreden met een rechtsgeleerde, omdat zij zonder medewerking van haar echtgenoot, met wien zij in gemeenschap gehuwd was, niet in het wettelijk bezit kon treden der nagelaten beschikbare erfenis, die de som van ongeveer drie en zestig duizend Mark bedroeg. Haar advocaat had aan haar man geschreven en dezen gevraagd over te komen, aan welk verzoek hij had voldaan. Zij had tegen deze onvermijdelijke formaliteit, die een wederzien noodzakelijk maakte, erg opgezien en haar rechtsgeleerde verzocht nog een poging te willen aanwenden om haar man tot een scheiding te bewegen, doch hoe de advocaat ook zijn redenaarstalent uitputte en alle mogelijke argumenten te berde bracht, het mocht niet baten; haar man had beslist geweigerd. Suze zei pruttelend, „het is een echte stijfkoppige Hollander, maar overigens is hij zeer correct geweest, want hij heeft ten mijnen behoeve afstand gedaan van zijn aandeel in de nalatenschap, waarvan hem van rechtswege de helft toekwam." „Toen dit alles voorbij was, Frits," zoo vervolgde zij, „wist ik niet wat te beginnen; op de 't Gedijt niet. jq 146 brieven die ik je had geschreven, kreeg ik geen antwoord en ik vermoedde, dat de gevangenisadministratie een ongeoorloofde relatie tusschen ons veronderstelde en daarom de doorzending had geweigerd. Aan van Drielst had ik reeds vroeger inlichting gevraagd omtrent de groote ramp, die je had getroffen. Hij kon mij echter geen bijzonderheden mededeelen, maar in zijn brieven heerschte zulk een hartelijke toon, dat ik besloot hem alles omtrent onze verhouding openhartig te vertellen, hem tevens verzoekende het te willen geheim houden. In mijn laatsten brief had ik hem den dood mijner moeder gemeld en hij beantwoordde dezen met een lang schrijven, waarin hij berichtte, dat jij na verloop van achttien maanden zou worden ontslagen, dat hij voornemens was je dan in alles te helpen en dat het nu zoo'n groote geruststelling voor je zou zijn te weten, dat ik bij goede vrienden een veilig tehuis had gevonden. Hij schreef verder dat zijn vrouw alles wist en dat zij het goedkeurde als ik voorloopig bij hen mijn intrek nam. Kom daarom zoo spoedig mogelijk naar Parijs, 147 dan zullen wij met ons drieën overleggen en handelen, zoo eindigde hij zijn brief. * Ik ben toen gegaan en ondanks al het leed dat ik heb ondervonden zal ik nooit vergeten dat er toch ook nog goede menschen bestaan, die gevoel voor hun medemenschen hebben. Li den eersten tijd van mijn verblijf te Parijs voelde ik mij weinig op mijn gemak, maar de hartelijke voorkomendheid waarmede van Drielst en zijn vrouw mij ontvingen, maakte dat ik spoedig aan de nieuwe omgeving gewende. Gij moet n.1. weten dat van Drielst een zeer gelukkige keuze met zijn vrouw heeft gedaan. Henriette is een allerliefste, beschaafde vrouw, die na den dood harer ouders de huishouding van haar broer, monsieur Drieux bestuurde. Hij was zeer aan haar gehecht en bemerkte spoedig met eenige ongerustheid dat zij veel indruk op van Drielst maakte. Toen hij echter zag dat de toegenegenheid wederzijdsch was en hem bij informatie bleek dat van Drielst, ofschoon verre van bemiddeld, een braaf werkzaam man was, had hij tegen het huwelijk geen bezwaar gemaakt. Drieux, die als procuratiehouder aan een groote bankinstelling een zeer winstgevende betrekking 148 bekleedt en zelf zeer bemiddeld is, heeft van Drielst met raad en daad gesteund, hem geld verschaft om aan den curator in je faillissement het verschuldigde bedrag te betalen en hem verder geholpen om de zaken op een solide basis in te richten. Ik voorzag, dat het voor de vrouw des huizes op den langen duur niet gewenscht was, mij dag in dag uit over den vloer te hebben, en daar ik mij nuttig wilde maken kwam ik met hen overeen, dat ik een werkkring zou zoeken. Het scheen mij het beste eerst onderricht in de Fransche taal te gaan nemen en daarna de behandeling van de schrijfmachine te leeren. Kort na mijn aankomst werd het gezin van van Drielst met een kleinen wereldburger vermeerderd en toen Henriette, nadat ik haar tijdens haar ongesteldheid verpleegd had, weder zelf haar huishouding kon regelen, was ik zoo ver gevorderd met het onderricht in de behandeling van de schrijfmachine, dat ik op aanbeveling van Drieux een betrekking kon aanvaarden en afscheid nam van mijn vriendelijke beschermers om in een der buitenwijken een gezellige kamer in een damespension te betrekken. Zie je Frits, zoo slaan wij Duitsche vrouwtjes ons door de moeilijkheden heen. 149 „Maar waarom staar je toch zoo wanhopig ongelukkig voor je uit Frits?" ging Suze voort. „Hoe kun je bij ons wederzien, nu alle leed voorbij is, zoo bedrukt zijn?" „Mij pijnigt de donkere toekomst Suze," antwoordde ik en vervolgde: „Eén slachtoffer is voldoende en God beware mij, dat ik je in al de ellende, die mij nog te wachten staat, medesleep." Zij sloot mij den mond met een kus en zei, „goed, wij zullen praten en veel ook, maar vóór alles geen wanhoopskreten of ondoordachte daden. Laten wij eerst in de benedenstad gaan dineeren; morgen en overmorgen blijven wij in Brussel en dan zullén wij alles bespreken en zien hoe wij alle bezwaren uit den weg zullen ruimen. Geen overijlde stappen, laat ons liever overleggen hoe wij ons er doorheen zullen slaan. Sorrow may not be weakness, but must be strength." Ik beloofde haar mij goed te zullen houden en wij besloten naar een restaurant op den boulevard te gaan. Toen die lieve Suze daar tegenover mij was gezeten, gelukte het haar inderdaad met haar aardig gekeuvel de donkere wolken te verdrijven. Bij het gebruik van de mocca, op een rustig plekje ver van het gewoel en dè drukte der benedenstad, stelde Suze mij het volgende programma voor. 150 Den volgenden morgen zouden wij een flinke wandeling maken door het mooie Bois de la Cambre, op het De Robinson in het lieve Kambersche meertje lunchen, daarna zien of wij in den omtrek voor een paar dagen een goedkoop pension konden vinden en dan, maar ook niet vóór dien, onze plannen voor de toekomst vaststellen. Welk een bekoring ging van dat lieve vrouwtje uit, dat zich op zoo beminnelijke wijze het lot van den armen banneling aantrok en hierdoor een onuitsprekelijk groot bewijs harer liefde gaf. Wij logeerden dien nacht niet in het hotel Bristol. Nu wij elkaar na de langdurige scheiding hadden teruggevonden, ontbrak de kracht tot eenbovenmenschelijke poging om het samenzijn te onderbreken en werd den volgenden morgen het goud versmaad, dat de morgenstond spreekwoordelijk in den mond toovert. Wij ontbeten op onze kamer, gingen daarna in het Hotel Bristol afrekenen, verzochten den portier onze bagage af te geven, wanneer deze zou worden afgehaald en togen langs de mooie avenue Louise naar het Bois de la Cambre. Brussel bezit met dit op het Forêt de Soignes veroverde, prachtig aangelegde park een der mooiste wandeldreven. 151 Veel kleiner dan het Bois de Boulogne is het met zijn oude, hooge beuken, prachtig op- en neergaande, welig begroeide grasvlakten, smalle en overschaduwde kronkelpaden en breeden vijver, een der liefelijkste oorden, die men zich in de nabijheid van een druk bevolkte stad kan denken. Wij lieten ons, aan den vijver gekomen, met het pontje overzetten, gebruikten in het restaurant de lunch en vervolgden daarna onze wandeling door het Bois, langs den straatweg gaande, die over een viaduct voert, vanwaar wij beneden het in het groen verscholen station van de spoorbaan Brussel—Namen zagen liggen en bereikten daarna het liefelijk in het Forêt de Soignes gelegen gehuchtje Boitsfort. Suze was opgetogen over de heerlijke ligging van het plaatsje en toen ik haar naar het kleine hotel bracht en haar den vijver wees, waar de watervogels statig ronddreven en waarin wij de visschen in het heldere doorschijnende water tot op den bodem konden volgen, zei Suze: „Laat ons hier de lang verbeide rust genieten." Daar het nog voor-seizoen was hadden wij met den hotelhouder de zaak spoedig beklonken en verkregen tegen een matigen pensionsprijs een mooie balconkamer, die uitzicht gaf op den vijver 152 en zijn welig begroeide boorden. De groom haalde onze handbagage uit het Hotel Bristol en bracht tevens een telegram mede, dat daar voor mij gekomen was en een welkomstgroet uit Parijs van van Drielst inhield Wij waren in onze gezellige kamer den koning te rijk en als ik later aan ons samenzijn in deze dagen terugdacht, scheen die tijd mij wel de gelukkigste van mijn leven. Den volgenden morgen maakten wij een heerlijke wandeling dwars door het bosch naar het verder gelegen Groenendael, dat aan de andere zijde van het sombere Forêt de Soignes is gelegen. Ik had mij voorgenomen op den terugtocht met Suze den toestand eens ernstig onder de oogen te zien, haar onomwonden alle bezwaren en moeilijkheden bloot te leggen die ons te wachten Stonden en haar dan tevens over onze verhouding te spreken. „Suze," zoo ving ik aan, „al zouden mijn middelen mij veroorloven te trouwen, dan zouden wij, daar je man halsstarrig weigert te scheiden, hiervan voorloopig toch moeten afzien. Stel je de naakte werkelijkheid met al haar gevolgen nu eens duidelijk voor oogen. Alles wat ik je kan aanbieden is een verloren 153 goede naam, die van een ontslagen gevangene en een frauduleus bankroetier, die van alle middelen ontbloot is. Het zou misdadig zijn je naam aan den mijnen te verbinden en je te doen deelen in alle ellende en treurigheid die mij in de toekomst te wachten staan. Van Drielst biedt mij wel is waar zijn hulp aan, maar welke zullen de gevolgen zijn, indien ik te Parijs door een der bandieten, aan wie ik te Nizza mijn geheele geschiedenis heb onthuld, word herkend? zullen die boeven dan niet trachten uit de ontmoeting munt te slaan om mij geld af te persen onder bedreiging mij aan de politie te zullen signaleeren? Moet jij nu al dat leed en dien voortdurenden angst met mij deelen? Dan dreigt nog verder het gevaar, dat je ongetrouwd door een onwettige verhouding aan smaad en beleediging wordt blootgesteld. Van Drielst, zijn vrouw en haar broeder zullen dat zeker niet goedkeuren en indien ik hun vriendschap verlies sta ik alleen voor den strijd om het bestaan en moet onherroepelijk te gronde gaan. Hoe meer ik over de toekomst nadenk, hoe treuriger mij die toeschijnt, en jij moogt hiervan niet mede het slachtoffer worden. 154 Indien ik je zou moeten missen, zal ik dat nooit te boven komen, maar ik mag een jong en mooi vrouwtje, voor wie de geheele wereld openstaat, niet opofferen om met mij schande en ellende te deelen." „Wat je daar zegt," sprak Suze, „is ten deele juist, maar je neemt de zaak veel te tragisch op. Van Drielst en zijn vrouw kennen onze verhouding en weten, dat ik bigamie zou plegen, indien wij trouwden; meen jij nu, dat zij mij zouden hebben geraden je hier te gaan opzoeken en met je naar Parijs terug te gaan, om ons daarna den rug toe te keeren, indien wij te zamen bleven? Ontbreekt je de moed om door een braaf en werkzaam leven dien goeden naam terug te krijgen en door ijver en wilskracht de middelen te erlangen om je schuld te vereffenen? Het is waar, je bent een ontslagen gevangene en hebt je goeden naam verloren, maar waar een wil is is een weg. Het is nu niet het oogenblik om op het verleden terug te zien, maar wel om te overleggen op welke wijze hiermede kan worden gebroken en hoe de moeilijkheden zijn te overwinnen. Ik heb met van Drielst alles besproken en hij achtte in de gegeven omstandigheden deze oplossing de beste. WStÊSÊSBSEÊBÊM 155 Hij is voornemens je een positie in zijn zaak aan te bieden, en aldus zal het ons mogelijk zijn een goedkoope woning te huren en daar onzen intrek te nemen, 's Morgens gaan wij te samen naar onze bezigheden en 's avonds vertellen wij elkander de wederwaardigheden van den dag." Dankbaar drukte ik mijn lieve schutsengel aan het hart en zei haar, „dat het vooruitzicht in het vervolg met haar vereenigd te zullen zijn en lief en leed te deelen, mij nieuwe kracht gaf om mijn leven aan haar te wijden en ik wilde trachten de droeve herinnering aan het doorgestane leed te vergeten en met moed te strijden om het verleden goed te maken." Ik schreef toen een langen brief aan van Drielst waarin ik mijn innige dankbaarheid uitdrukte, hem vertelde dat wij te Boitsfort logeerden en hem vroeg mij te berichten of hij aan de getroffen schikkingen zijn goedkeuring wilde hechten. Twee dagen later ontvingen wij zijn antwoord, dat toestemmend luidde en waarbij hij telegrafisch bericht verzocht van onze komst, teneinde ons dan aan de Gare du Nord te Parijs te ontmoeten, waarop we hem telegrafeerden dat wij den volgenden dag tegen half zes te Parijs zouden aankomen. 156 Het viel ons zwaar het liefelijk plekje, waar wij onze toekomstplannen hadden gesmeed, vaarwel te zeggen, doch wij mochten den kostbaren tijd niet verbeuzelen en vertrokken den volgenden dag naar Parijs, waar van Drielst ons bij de controle wachtte. Ik zag hem aan, doch ik kon geen woord uiten en drukte hem zwijgend de hand. Hij nam mij bij den arm en bracht ons naar een taxi en eerst toen wij hierin gezeten waren en door de rue Lafayette reden, was het mij mogelijk een woord uit te brengen en zei ik, „van Drielst, van Drielst, wat heb ik ontzaggelijk veel leed doorstaan, sedert ik je, nu bijna drie jaar geleden, in de Taverne Royale verliet.. Indien Suze en jij mij de reddende hand niet hadden toegestoken, was ik hopeloos verloren geweest. Hoe zal ik je beiden ooit de liefde en vriendschap vergelden, die mij de kracht gaven mij te verheffen uit den poel, waarin ik mijzelf zoo onbedachtzaam had geworpen?" Van Drielst vatte mij bij de hand en antwoordde, „moed gehouden, wij zullen straks gezamenlijk overleggen hoe wij alles op de beste wijze zullen regelen." 157 De taxi reed verder door de rue Royale over de Place de la Concorde naar den overkant der Seine en zette ons aan de woning van mijn gastheer op den boulevard St. Germain af. De vrouw van van Drielst trad mij in de gezellige ontvangkamer met uitgestrekte handen tegemoet en zei: „wees welkom en laten mijn man en ik nu eens voor u zorgen. Rust eerst wat uit van de vermoeienissen van de reis, dan kunnen wij na den maaltijd rustig met elkander praten." Ik had van Drielst veel te vertellen en hij hoorde het relaas van mijn treurige ervaringen aan, zonder het door een enkele opmerking te onderbreken. Toen ik aan het einde van mijn verhaal was gekomen, zei hij: „laat ons hopen dat alle ellende nu voorbij is en trachten het leven in andere banen te leiden." „De laatste maanden," vervolgde hij, „heb ik tevergeefs naar iemand gezocht, die een deel van mijn werkzaamheden kan overnemen en die geschikt is een zelfstandige positie te bekleeden. Ik bied je die plaats aan op een voorloopig salaris van fr. 250.— per maand en een aandeel in de winst. 158 Indien gij het beiden eens zijt geworden, help dan Suze morgen om een woning te zoeken en zoodra gij geïnstalleerd zijt, vangt gij met de werkzaamheden bij mij aan." Na afloop onzer besprekingen dankte ik beiden nog eens hartelijk voor alles wat zij voor Suze en mij hadden gedaan en bracht Suze naar haar pension. Mijn weg voerde ook nu weder langs de rue des Pyramides, doch thans niet naar het dure Hotel Régina, maar naar een klem hotel in de rue St. Roch, op nog geen vijf en twintig schreden afstand van de rue de Rivoli gelegen, waar Ferrier, nu bijna drie jaar geleden, tevergeefs poogde om Castel te overmannen en toen het onderspit dolf. HOOFDSTUK DL TRAGISCHE LEVENS. Op een najaarsmorgen van het jaar 1911 heerschte een ongewone drukte in het niet ver van Parijs gelegen Pontoise. Dat de rust in de kleine plaats niet verstoord werd door „de blijde inkomste" van een of ander aanzienlijk regeeringspersoon bleek al ras uit de afwezigheid der meer gegoede burgerij en het opvallend feit dat de winkels en magazijnen gesloten bleven. Sedert eenigen tijd hielden te Pontoise een groot aantal grondwerkers verbluf, die belast waren de spoorbaan naar Dieppe op dubbel spoor te brengen. Het overwegend anarchistisch element onder deze lieden had, vanaf het eerste oogenblik ontevredenheid zaaiend en tot wanorde opruiend, de meerderheid tot een staking bewogen, welke nu sedert drie dagen was uitgebroken. De stakers trachtten de werkwillige arbeiders 160 op allerlei wijze in hun taak te bemoeilijken en hadden herhaaldelijk gepoogd, voorbijkomende treinen te doen derailleeren door de aangevoerde groote steenblokken op de rails te kantelen. De maire had dientengevolge de hulp der militaire macht ingeroepen, de staat van beleg was afgekondigd, bereden manschappen patrouilleerden in de verschillende wijken en bevel was gegeven dat de wijnhuizen en tavernes moesten worden gesloten. De burgerij, in den aanvang bevreesd door de bedreigingen der stakers en het ongunstig uiterlijk van velen hunner, was door de getroffen maatregelen ten deele gerustgesteld, doch wachtte zich wel zich op straat te vertoonen. Haar vrees, dat de samenscholingen der oproerigen tot wanordelijkheid aanleiding zouden geven, werd nog verhoogd, toen reeds den tweeden dag der staking bleek dat deze slechts als aanleiding moest dienen, en het hoofddoel was van de overmacht gebruik te maken om op gewelddadige wijze tot roof en plundering over te gaan. De komst van honderdvijftig gendarmen en twee eskadrons huzaren had niet nagelaten op het eerste oogenblik eenigen indruk op de muitende bende te maken, doch den derden dag stak zij nrra 161 de hoofden bijeen en gevolg gevend aan een vooraf beraamd plan, trok zij in groepen van vijftien tot twintig man naar de verschillende stadswijken, wierp de patrouilleerende manschappen met steenen, plunderde een kruidenierswinkel en stak dezen in brand, trachtte de woning vaneen opzichter met een bom op te blazen en zeHs werd een revolverschot op het huis van den Onderprefect gelost. Eenige militairen onder kommando van een kapitein, die belast waren het station Méry te bewaken, hadden met de grootste lankmoedigheid en geduld den uitdagenden toon en de sarcastische opmerkingen der oproerlingen verdragen, doch toen deze steenen en allerlei vuil naar hen wierpen, liep hun geduld ten einde en werd ook den overigen manschappen, die in een fabrieksgebouw geconsigneerd waren, gelast uit te rukken. Zij trokken onmiddellijk voltallig uit en maakten, toen de bevelvoerende officier door een steenworp in het gelaat werd getroffen, een woedende charge, waarbij tallooze muiters werden gewond en eenigen gearresteerd. Tegen elf uur in den avond, toen de orde hersteld was, waren twee mannen in een huisje, dat even buiten de plaats aan den straatweg 't Gedijt niet. «1 162 was gelegen, in een druk gesprek gewikkeld. De oudste der twee, als chauffeur gekleed, was iemand van middelbaren leeftijd, wien men kon aanzien dat het hem niet voor den wind was gegaan. Te oordeelen naar de gereedschappen voor het herstellen van fietsen, banden en frames welke tusschen artikelen voor huishoudelijk gebruik over den vloer der kamer verspreid lagen, bleek hij het beroep van rijwielhersteller uit te oefenen. De andere, jonger dan zijn metgezel, kenmerkte zich door een hoogst ongunstig voorkomen; zijn donkere dreigende oogen schoten vuur zoodra hij opgewonden aan zijn ergernis over de maatschappelijke wanverhoudingen lucht gaf. Van Eekhout zou in dezen onmiddellijk den man herkend hebben, die te Cimiez met den naam van Bonnot aangesproken, zich gereed hield zijn hulp aan Castel te verleenen, toen deze op het punt stond hem door het schroeien der voeten tot bekentenis te dwingen. Bonnot was een der grootste raddraaiers onder de stakers, die Pontoise dien dag in rep en roer hadden gebracht en had, ternauwernood aan een arrestatie ontsnapt, zijn toevlucht genomen tot zijn ouden vriend Dettweiller, wien hij nu den loop der 163 gebeurtenissen mededeelde. Beiden waren het er over eens, dat de aangewende poging om door geweld den toestand der arbeiderspartij te verbeteren in stede van het doel te bereiken op een nuttelooze krachtsverspilling was uitgeloopen en de vervloekte bourgeoisie hieruit slechts munt zou slaan om hen nog meer aan banden te leggen. „Geloof mij Dettweiller," zoo sprak hij, „het is onzinnig op deze wijze te werk te gaan en slecht georganiseerd als wij nog zijn, met de kapitalisten, die de militairen te hunner beschikking hebben, aldus den strijd aan te binden. Ik ben ternauwernood den dans ontsprongen, doch Garnier en Féjard zullen maandenlang moeten brommen alvorens zij weder in vrijheid worden gesteld. Féjard stelde zich aan als een groote kwajongen en sloeg den grootsten onzin uit tegen den kapitein van de gendarmerie; het verwonderde mij dat deze hem niet reeds onmiddellijk in hechtenis deed nemen. Vannacht blijf ik hier, want op straat durf ik mij niet vertoonen en morgen zal ik je stoomfiets leenen om ermee naar Parijs terug te keeren. Het is jammer dat wij heden onzen slag gemist hebben, want de partijkas is leeg en moet het koste wat het wil gevuld worden." 164 „De zal je helpen Bonnot," zei Dettweiller, „blijf hier vannacht. De ben het geheel met je eens, dat stakingen als deze ons meer achter- dan vooruit brengen. Wij moeten naar meer doeltreffende middelen uitzien om de partijkas te stijven en verbeteripg te brengen in de benarde omstandigheden, waarin wij verkeeren. Mijn handel in fietsen brengt mij niets op, herstelwerk krijg ik ook niet en over eenige dagen zal de rommel verkocht worden ter betaling van achterstallige belastingpenningen. De vertrek daarom de volgende week naar Bobigny, waar ik, 5 Avenue de rHarmonie, een huis met loods heb gehuurd, welke ik zal inrichten voor het herstellen van automobielen. Mocht je soms van plan zijn een mooie limousine aan te schaffen, dan hoop ik dat je aan de firma zult denken. Jij keurt het optreden van je partij genooten zoo sterk af, maar waarom pak je zelf de zaken niet beter aan? Het ontbreekt je niet aan moed en je kent genoeg jongens die niets liever zouden wenschen dan een goeden slag te slaan; weet je wat jelui ontbreekt? Kalm overleg, berekening en geduld om het juiste oogenblik te kiezen. 165 Het is voor menschen, die een beetje ondernemingsgeest hebben, kinderwerk om ergens een auto te stelen, en ik begrijp niet dat jelui dat nooit hebt overwogen. Mijn collega Dubois te Choisy-le-Roi heeft verleden week nog een splinternieuwe landaulette verkocht en de opbrengst eerlijk gedeeld. Hij had haar opnieuw geverfd en de spatborden veranderd en ik ben er zeker van, dat de vroegere eigenaar zijn wagen niet zou hebben herkend. Daarmede hebben zij een mooi zaakje gemaakt. Jelui schreeuwt en schettert altijd zoo tegen het kapitaal en de kapitalisten, maar het zou veel verstandiger zijn te trachten zelf in het bezit van eenig kapitaal te komen. Het volgende plan speelt mij de laatste dagen herhaaldelijk door het hoofd: Twee of drie vastberaden mannen stelen 's nachts uit een of andere garage een automobiel en brengen die bij mij te Bobigny in bewaring. Zij voorzien zich van wapens, rijden op een goeden dag naar een plaatsje in den omtrek van Parijs en doen daar vroeg in den morgen een inval in een groote bankinstelling. Alvorens de bedienden van den schrik bekomen zijn, maken jelui je met den buit uit de voeten, 166 vluchten met behulp van de auto naar één der havenplaatsen om naar Engeland over te steken en wachten daar rustig af totdat de geschiedenis in het vergeetboek is geraakt. C'est simple comme bonjour; de auto's heb je voor 't grijpen. Laat mij een paar voorbeelden noemen uit duizenden: Een luxe-auto staat bij het trottoir te wachten op de patrones die een winkel is binnengegaan om inkoopen te doen, de chauffeur, een sigaret in den mond, is even uitgestapt om de stramme beenen uit te strekken en terwijl een der bende met dezen een praatje maakt, stapt een ander gezwind op den wagen en brengt die mij te Bobigny in bewaring. In Montmartre staan, op het uur dat de chauffeurs gewoon zijn daar in een restaurant te lunchen, honderden auto's onbeheerd in de file. Een der lui, als chauffeur gekleed, behoeft slechts bij het stuurrad plaats te nemen en weg te rijden en niemand zal het in 't hoofd krijgen om ook maar een vinger naar hem uit te steken. Om verder nog niet te spreken van den eenvoudigsten weg n.1. 's nachts in den omtrek van Parijs met een valschen sleutel de deur van een garage te openen,' waardoor je niet alleen de 167 auto maar ook de noodige benzine en verdere zaken slechts voor het grijpen hebt." Bonnot hoorde zijn kameraad kalm aan, bleef een oogenblik in gepeins verzonken en antwoordde toen: „Het zal nu ongeveer zes jaar geleden zijn, dat Castel en Henri met mij te Londen waren en wij een dergelijk plan, zooals je dit zoo mooi afschildert, hebben overwogen. Wij zouden het hebben geprobeerd ook, indien Jules, de conciërge van het Comptoir de Lyon, niet uit de school had geklapt. Wij hadden in die dagen de fr. 50.000, die we van Eekhout te Nizza hadden afhandig gemaakt en hadden dus voldoende middelen om een mooien slag voor te bereiden, maar wij achtten toen het verblijf te Parijs niet veilig en vonden het beter van elkander te gaan. Castel ging naar Nancy, Henri naar Ivry en ik naar Lyon. Ik zal je plan eens overwegen en overleg gen met Castel; die is met zijn organiseerend talent de man om zoo'n zaakje goed voor elkaar te brengen. Wij zouden een bende van zes tot acht man moeten vormen; wellicht willen Simentof en Soudy ook van de partij zijn; dat zijn kalme 168 doortastende lui, voor geen kleintje vervaard. Dan zal het er om gaan, er op of er onder; een bang voorgevoel zegt mij dat dit voor mij het begin van het einde wordt. Hoe zal dat afloopen ? Van tijd tot tijd word ik gruwelijk gekweld door zelfverwijt, het laatste sprankje van mijn beter ik, dat ik dacht reeds lang 'in slaap te hebben gesust. Ik denk dan aan mijn treurige jeugd, die mij met al haar ellende toch duizendmaal liever is dan het heden, dat mij meedoogenloos dwingt om als een opgeschrikt wild beest voortdurend van de eene naar de andere schuilplaats te vluchten. Ik herinner mij als den dag van gister, hoe ik, nog bijna een kind, door mijn vader naar den trein werd gebracht en de wijde wereld ingejaagd, om zelf den kost te verdienen. Mijn vader, zuster en ik woonden te Herserange, een gehucht dicht bij Longwy, op de FranschBelgisch-Luxemburgsche grenzen. Mijn moeder had ik vroeg verloren en mijn vader verdiende ternauwernood voldoende om in ons levensonderhoud te voorzien. Daar ik gezond en sterk was, werd ik naar een tante te Lyon gezonden, die geschreven had, dat 169 ik daar gemakkelijker zou slagen om werk te vinden dan in mijn armoedige geboorteplaats. Het gelukte mij inderdaad daar een betrekking te krijgen en in het begin ging alles naar wensch. Ik bespaarde eenig gel4 van mijn loon en trouwde na eenigen tijd met een buurmeisje, totdat, eenige maanden na de geboorte van mijn jongen, een werkstaking uitbrak. Opgezweept door de opgewonden en hoogdravende redevoeringen van eenige raddraaiers, sloot ik mij bij de leiders aan en, toen de staking verliep, werd ik met drie mijner collega's gevat en zeven weken in voorloopig arrest gehouden. In vrijheid gesteld spoedde ik mij naar mijn woning en vond bij aankomst het huis ledig en de deur gegrendeld. De buren vertelden mij dat mijn vrouw met het kind vertrokken was, niemand wist mij te zeggen waarheen en nooit heb ik van hen ook maar het geringste meer gehoord. Zonder gezin, zonder werk en steun om tegen het noodlot te kampen, zwoer ik dien dag een onverzoenlijken haat aan de maatschappij, en bezocht van toen af geregeld de vergaderingen der ontevredenen, der sociaaldemocraten, der anarchisten of hoe zij, die overal kiid hunne theorieën verkondigden, zich noemden. 170 Onder hen bevonden zich vele Russen, die terecht of ten onrechte wegens agitatie tegen het openbaar gezag in hun vaderland werden vervolgd en uit vrees voor de roede of verbanning naar Siberië naar hier waren gevlucht. Deze waren de heftigste doch ook de eerlijkste, maar vele anderen bedreven onder de leus van het anarchisme misdaden uitsluitend met het doel zich ten koste van anderen te verrijken. Te Romainville in het lokaal van de „Anarchie" kwam ik met velen hunner in kennis en door nood gedwongen, bezweek ik voor de verleiding en sloot mij aan bij een bende valsche munters. Zij hadden op verborgen plaatsen complete inrichtingen om goedkoopere metalen te smelten en hiervan op zeer bedriegelijke wijze muntstukken te slaan, die door mij en anderen op jaarmarkten en kermissen werden uitgegeven. Wij kochten de valsche munten voor een vierde of een derde van de waarde voor welke zij werden uitgegeven en maakten hiermede een groote winst. Het oneerlijk verdiende brood werd echter niet in vrede genoten, want dikwijls werd het bedrog ontdekt en waren wij verplicht een goed heenkomen te zoeken om aan de vervolging der veiligheidspolitie te ontsnappen. 171 Ferrier heeft ons, bij het begin mijner operaties, een strik gespannen, waardoor de meesten onzer achter slot en grendel geraakten en ik dankte het aan een toevallige omstandigheid dat ik toen ben ontkomen. In die dagen ontmoette ik aan de Anarchie Castel, die een uitgebreid plan had ontworpen om bij het Comptoir de Lyon in te breken. Ik liet mij bepraten hieraan deel te nemen en wij geraakten in het bezit van bijna een millioen franken, die ons in staat zouden hebben gesteld den grooten mijnheer te spelen, indien dat geld, tengevolge van de arrestatie van Castel, niet weder verloren was gegaan. Later hebben wij, zooals ik reeds vertelde, fr. 50.000 uit den brand gered; mijn aandeel was spoedig opgeteerd, zoodat ik verplicht was weder naar andere middelen uit te zien, om aan den kost te komen en mijn oude handwerk, valsch geld uit te geven, weder ter hand nam. Een tehuis heb ik niet meer en ik loop eiken dag de kans op heeterdaad te worden betrapt, en dan voor mijn euveldaden met deportatie te worden gestraft." „Maar," sprak Dettweiller, „dat is toch geen werk voor jou. Overleg het plan, dat ik je heb 172 voorgelegd met Castel, doch wees voorzichtig in de verdere keuze van je menschen, zoek vooral drankvrije lui, die je door en door kunt vertrouwen en die wat aandurven. Van te voren moet alles goed worden overlegd en niet te overhaast worden te werk gegaan. Je moet je verzekeren van de hulp van twee bedreven chauffeurs, die je onder de vele werkelooze mechaniciens gemakkelijk genoeg zult vinden." Den volgenden morgen, nog voor het krieken van den dag vertrok Bonnot op de motorfiets van zijn gastheer naar Parijs. Vreezende door den beambte van de stedelijke regie te worden herkend, gaf hij de fiets bij een zijner vrienden in de banlieue in bewaring en voegde zich bij eenige arbeiders, waarmede hij zonder te worden bemoeilijkt binnen de veste kwam. Ten einde in het licht te stellen dat het voor door de politie gesignaleerden groot bezwaar oplevert om in Frankrijk ongehinderd van plaats tot plaats te reizen, mag niet onvermeld blijven, dat van sommige artikelen in elke Fransche plaats een stedelijk invoerrecht wordt geheven. Evenals aan de grenzen de douanebeambten zorgvuldig alle bagage, en de reizigers somtijds tot aan den lijve onderzoeken om te ontdekken 173 óf zij pogen te smokkelen, bevinden zich tolhuisjes aan de toegangen van de gemeenten en oefenen de beambten van den octrooidienst een gestrenge controle uit. Aan de poorten van Parijs bevinden zich op echt middeleeuwsche wijze octrooikantoren, en bestuurders van auto's, rijtuigen, karren en voetgangers met pakken of koffers moeten daar halt houden en worden gevraagd of zij Pok iets te declareeren hebben. Van benzine wordt een hoog plaatselijk invoerrecht geheven en teneinde nu te voorkomen dat van bestuurders van auto's op den terugtocht van den resteerenden voorraad betaling zal worden geeischt, wordt door deze bij den uitrit de benzinevoorraad gedeclareerd, waarvoor hun door den beambte een recu wordt verstrekt, op vertoon waarvan zij bij de terugkomst van betaling zijn vrijgesteld. Zoo kan men op een mooien Zondagmiddag duizenden auto's aan den pont de Suresnes zietf halt houden om deze formaliteiten te vervullen, waarbij verdachte personen, die door de politie gesignaleerd zijn, gevaar loopen te worden herkend. Het is nog een oude omslachtige instelling, zoo als deze ongeveer honderd jaar geleden ook in Nederland nog bestond, doch gelukkig is het 174 kleine Holland minder conservatief dan het groote Frankrijk en was het een der eerste daden bij het afwerpen van het Fransche juk om de gehate douanenhuisjes te verbranden en de plaatselijke octrooien af te schaffen. Bonnot begaf zich bij zijn aankomst te Parijs onmiddellijk naar de Anarchie om daar naar het adres van Castel te informeeren. De bureaux van dit partijorgaan dienden voor de administratie en de redactie van het blad, doch werden ook voor het houden van openbare meetings en vergaderingen der partijgenooten geëxploiteerd. De hoofdleiding was in handen van Mme Maïtrejean, de drie jaar oudere maitresse van een uitgeweken 22-jarigen Rus, Kibaltchiche genaamd, een anarchist van de daad, die vele jaren in Brussel had gewoond, Oogenschijnlijk speelde deze op de bureaux een tweede rol, doch in werkelijkheid deelde hij de lakens uit. Mme Maitrejean had te Romainville aan het hoofd der redactie van de Anarchie gestaan, maar aangezien zij daar te veel belangstelling van de politie ondervond en deze zich voortdurend in haar zaken mengde, was het haar wenschelijk 175 voorgekomen de bureaux naar Parijs te verplaatsen. Zij veronderstelde ook dat daar het druk bezoek van de partijgenooten minder de aandacht zou trekken dan in een kleine plaats. Talrijke Parijsche boeven, die niet het minste begrip hadden van het streven der partij, hadden zich, na de overplaatsing, bij deze aangesloten en maakten voor andere doeleinden grovelijk misbruik van den broederlijken steun en hulp, die de partijgenooten elkander onderling verleenden. Dientengevolge stonden de leiders bij de Parijsche politie zeer ongunstig aangeschreven en hielden de inspecteurs van de Sureté de bureaux voortdurend scherp in het oog. Kibaltchiche, die volgens zijn beginselen voor geen vorstenmoord zou zijn teruggedeinsd, keurde openlijk eiken aanslag tegen het leven af, wanneer hiermede diefstal en roof werd beoogd, doch dikwijls was hij, wanneer de partijkas slecht voorzien was, genoodzaakt niet al te nauwlettend toe te zien en liet dan in bedenkelijke gevallen de leiding in handen van Mme Maitrejean. Deze dame had veel ruimere opvattingen en was dientengevolge de vertrouwelinge der geheele bende. In moeilijke gevallen verleende zij haar bemiddeling om het gestolen goed bij helers in veilig- 176 heid te brengen en nam tijdelijk compromitteerende stukken in bewaring, wanneer de eigenaars gratis logies van den Staat ontvingen. Anderen was zij behulpzaam bij het in ontvangst nemen van de voor hen bestemde brieven, die zij doorzond aan de adressen waar de betrokkenen zich schuil hielden. Bonnot werd bij zijn komst terstond bij haar toegelaten en gaf een volledig verslag van het ongunstig verloop der staking te Pontojse, waarna hij vernam dat Castel tijdelijk te Romainville vertoefde. „Het is overbodig hem te telegrafeeren," zoo ging zij voort, „want hij komt toch niet terug alvorens hij daar zijn taak volbracht heeft." Den volgenden morgen ontmoette Bonnot aan de Anarchie drie oude bekenden, Vallet, Medge en Carouy, die hem vertelden, dat zij dien dag een karweitje in de buurt van Parijs hadden en hem voorstelden van de partij te zijn. Het betrof een overval van het Postkantoor te Romainville, waar zij na het sluitingsuur met de wapens in de hand zouden binnendringen om de kasgelden te rooven. Zij zouden 's middags elk afzonderlijk daarheen gaan en van Castel, die hun was vooruitgereisd om het terrein te verkennen, de noodige aanwijzingen ontvangen. De zaak was spoedig beklonken en men besloot 177 dat Bonnot op zijn motorfiets en de drie anderen een half uur na elkaar naar Romainville zouden vertrekken, waar Castel hen op een bepaalde plaats ontmoette en hen de noodige inlichtingen gaf. Ten overvloede begaf Carouy zich nog naar het Postkantoor om postzegels te koopen, waar hij zich tevens op de hoogte kon stellen van de plaatselijke gesteldheid. Het postkantoor bevond zich in het stillere gedeelte der plaats en nauwelijks had de reeds bejaarde directeur, die met assistentie van zijn vrouw en dochter den dienst waarnam, te negen uur den toegang gesloten, of de bel ging over en Carouy en Vallet drongen door de halfgeopende deur naar binnen. Carouy, die den directeur met eenige bankbületten in de hand bij de brandkast zag staan, loste op dezen een schot uit zijn revolver, dat den ongelukkige, doodeUjk in het hart getroffen, deed neerstorten; Medge was over de balustrade gesprongen om zich van de billetten meester te maken, doch de vrouw had deze reeds gegrepen, was hiermede de trap opgesneld en had zich achter de deur van een opkamertje verschanst. inmiddels maakte de dochter, die de deur had geopend, van de verwarring gebruik om door 't Gedijt niet. 12 178 een zijdeur te ontsnappen en ijlde, luidkeels om hulp roepende, de straat op. De bandieten, beseffende dat de kans verkeken was, ledigden in groote haast de geldlade en deden een greep in een doos gevuld met postzegels, waarna zij even vlug als zij gekomen waren het gebouw verlieten. Medge hield op eenigen afstand de wacht bij de fietsen en Bonnot, die op den uitkijk had gestaan, was, zoodra hij de dochter schreeuwende de deur zag uitkomen, op deze toegesneld om haar onschadelijk te maken, wat mislukte, daar zij luid gillende een dwarsstraat inliep. Ten einde zich niet te ver te verwijderen, gaf hij de vervolging op en bedreigde enkele voorbijgangers, die op het hulpgeschrei waren toegesneld, met zijn revolver. Hij hield hen in bedwang totdat zijn beide makkers het postkantoor verheten en snelde met de anderen naar Medge, waarna het viertal, haastig op de fiets springend, den duisteren straatweg naar Parijs insloeg, en zich weldra aan het oog der toegesnelde volksmenigte onttrok. Castel was, nadat hij zijn kornuiten de noodige inlichtingen had verschaft, reeds met den trein van half acht naar Parijs vertrokken en had, daar aangekomen, zijn maatregelen getroffen voor een alibi; 179 daarna begaf hij zich naar de Anarchie, waar hij nieuwsgierig afwachtte of de onderneming met goeden uitslag zou worden bekroond en zeer teleurgesteld den slechten afloop vernam, toen zijn medeplichtigen diep in den nacht doodvermoeid met hun mageren buit van de expeditie terugkeerden. Het justitieel onderzoek, dat eerst den volgenden morgen werd ingesteld, bracht geen voldoende aanwijzingen die tot ontdekking der misdadigers leidden; wel werden tal van fotografieën, zoowel van het slachtoffer als van de plaatselijke lokaliteit genomen, maar wat ook door de justitie en de politie werd in het werk gesteld, en hoe groot de openbaarheid ook was die de Parijsche pers aan het geval gaf, het mocht niet baten, de bedrijvers werden nooit ontdekt. Toen geruimen tijd later, naar aanleiding van andere feiten, door de politie bij enkele leden der bende huiszoeking werd gedaan en bij deze postzegels werden gevonden, leidde dit wel tot het vermoeden dat zij aan den diefstal te Romainville medeplichtig waren geweest, doch de justitie kon hieruit niet het afdoend bewijs hunner schuld putten. HOOFDSTUK X. HET COMPLOT. Bonnot had Castel den vorigen avond te Romainville terloops een en ander medegedeeld van zijn besprekingen met Dettweiller en met hem afgesproken, dat zij den volgenden dag met Carouy, Vallet en Medge in de Anarchie een samenkomst zouden hebben ten einde de zaak daar met elkander te overwegen. Tegen half drie in den middag kwam het vijftal op de bepaalde plaats bijeen en nadat Bonnot zijn plannen in den breede had uiteengezet werd in beginsel tot de uitvoering besloten en Castel met de leiding belast. Deze achtte het een gebiedende eisch dat de voorbereiding niet overhaast, doch met de grootste omzichtigheid en tact zou geschieden en vond het wenschelijk dat Mme Maitrejean van de plannen op de hoogte zou worden gesteld, opdat de bende zoo noodig haar hulp zou kunnen inroepen en tevens aan de Anarchie een veilig toe- 181 vluchtsoord voor hare samenkomsten zou verkrijgen. Toen Castel bij Mme Maitrejean binnentrad om haar op de hoogte van het complot te brengen, trof hij Kibaltchiche bij haar aan en deze, niet ten onrechte vermoedende dat het bezoek de bespreking van eenig misdrijf gold, haastte zich heen te gaan. Later zou hij van zijn maitresse toch alles haarfijn vernemen en haar dan van raad kunnen dienen zonder persoonlijk in de zaak te worden gemoeid. Mme Maitrejean verklaarde zich bereid hen te helpen op voorwaarde dat zij niet zou deelnemen aan de eigenlijke actie en alleen in bijzondere omstandigheden als bemiddelaarster zou optreden, waarna zij de verdere beraadslagingen van het vijftal bijwoonde. Allereerst werd besproken waar het best een auto kon worden gestolen, die minstens zes personen zou kunnen bevatten, waarvan drie bestemd waren den inval bij een banldnstelling te doen, één om als chauffeur te dienen en de beide anderen om tijdens den aanslag het publiek in bedwang te houden. Medge deelde mede, dat hij eenigen tijd geleden in Boulogne-sur-Seine had gewerkt en het hem bekend was dat zich aldaar 12 rue du Chalet een garage 182 bevond, die toebehoorde aan den heer Normand, en dat deze korten tijd geleden een nieuwe limousine had gekocht welke bijzonder voor het doel geschikt was. „De garage staat in een hoek van den tuin," zoo ging hij voort, „en de hoofdingang is aan de straatzijde, terwijl zich aan de tuinzijde een achterdeur bevindt, waardoor de chauffeur gewoonÜjk de garage verlaat. Indien twee onzer met mij het waagstuk willen ondernemen om des nachts over het tuinhek te klimmen en de garage door den tuinuitgang binnen te dringen, zullen wij gemakkelijk met de auto door den hoofdingang de straat bereiken en deze ongestoord bij Dettweiller te Bobigny kunnen brengen en daar achterlaten totdat wij voldoende voorbereid zijn om hiermede een inval bij een bank te doen." Dit plan werd door allen toegejuicht en men besloot dat Castel Dettweiller zou inlichten en dat Medge, Carouy en Bonnot over eenige dagen naar het nabijgelegen Boulogne zouden gaan om daar het gunstige oogenblik voor de inbraak af te wachten. Vallet achtte het gevaarlijk bij een bankinstelling binnen te vallen, omdat men daar allicht voor 183 onvoorziene moeilijkheden zou komen te staan. „Laat ons profiteeren," zoo vervolgde hij, „van de ondervinding in het postkantoor te Romainville opgedaan, en ons wachten om voor een tweede maal fiasco te maken. Ik woon in de nabijheid van de rue Ordener, m welke straat op nummer 146 een bijbank is van de Société Générale en het heeft mijn aandacht getrokken dat des avonds de effecten en de geldswaarden door een beambte dezer bijbank naar het hoofdkantoor in de rue de Province worden gebracht en den volgenden morgen weder teruggehaald. Ik heb den bediende, die hiermede belast is, gevolgd en deze neemt 's morgens, evenals zijn collega der bijbank te St. Ouen, de tram naar zijn kantoor en stapt gewoonlijk te ongeveer kwart voor negenen af aan de rue Damrémont, waar een andere bediende hem afwacht, en hem als voorzichtigheidsmaatregel op het korte traject dat hem van het kantoor scheidt, vergezelt. Wie geeft ons den waarborg dat wij bij een inval den geheelen inhoud van de brandkast zullen bemachtigen, terwijl wij bij een overval van den kassiersknecht, hierop veel gemakkelijker de hand kunnen leggen. 184 Een onzer overvalt den kassiersknecht en ontrukt dezen de geldtasch, terwijl een ander zijn metgezel belet den aangevallene hulp te verleenen, waarna wij in de auto, die aan de overzijde der straat staat te wachten, de vlucht nemen. Ook dit plan vond algemeene instemming en thans moest nog worden vastgesteld wie verder deel van het complot zouden uitmaken. Castel, er op bedacht om zooveel mogelijk buiten schot te blijven, verklaarde zich bereid den morgen van den overval in de nabijheid der bijbank post te vatten om een oogje in het zeil te houden en stelde voor Dieudonné en Garnier te vragen ook aan den aanslag te willen deelnemen. Hij hoopte, zoo voerde hij aan, dat Garnier, die te Pontoise in hechtenis zat, spoedig zou worden vrijgelaten, terwijl hij verder zou overwegen op welke wijze zij het goedkoopst in het bezit konden geraken van eenige karabijnen en brownings. Doch nu nam Mme Maitrejean het woord en zeide dat zij beslist weigerde Garnier en Dieudonné op de Anarchie toe te laten, daar die indertijd zoo ongemanierd tegen haar waren opgetreden; dat zij zich tot de overplaatsing der bureaux van Romainville naar Parijs alleen dan bereid had verklaard, indien de uitdrukkelijke bepaling werd 185 gemaakt, dat die beesten de Anarchie nooit weer zouden betreden. , Castel stoof bij deze tegenkanting heftig op en voerde aan dat Garnier wel is waar ruw en onopgevoed was, doch ook een der weinigen, die in moeilijke omstandigheden met groote koelbloedigheid en tegenwoordigheid van geest wisten te handelen en dat, indien Garnier niet mededeed, hij zich ook terugtrok, daar deze de eenige man was, die bij het te ondernemen reuzenwerk zonder aarzeling zou weten op te treden. Hoe Castel ook praatte, het baatte niet; Mme Maitrejean bleef onwrikbaar bij haar besluit, Garnier en Dieudonné zouden aan de Anarchie niet worden toegelaten, en het eind van het lied was dat de genomen besluiten werden opgeschort en het vijftal besloot over eenige dagen voor de verdere besprekingen in het Bois de Vincennes opnieuw bijeen te komen. Toen Bonnot met Castel de Anarchie verliet riepen de courantenjongens het laatste nieuws uit, den inval in het postkantoor te Romainville waarop zij elkander veelbeteekenend aanzagen en een nummer van het blad kochten. Daar Bonnot bevreesd was, wegens zijn deelneming aan de stakingsongeregeldheden te Pon- 186 toise, aan zijn woning te zullen worden in hechtenis genomen, vroeg hij of Castel hem onderdak kon brengen, waarop deze hem aanried naar een zekeren Rodriguez te gaan, die 45 rue Noliet in een klein hotel woonde en waar Bonnot onder den naam van zijn zwager „Comtesse" een dakkamertje betrok. Hij had zijn aandeel in den mageren buit van den diefstal te Romainville gekregen, was dientengevolge niet geheel van geld ontbloot en zijn eerste werk was zijn snor af te scheren en een flacon met kleurstof te koopen, waarmede hij zijn haar en baard verfde, ten einde niet door de mouchards, *) die ongetwijfeld met zijn signalement bekend waren, te worden herkend. Hierna schreef hij een brief aan zijn maitresse, teekende dien volgens afspraak met Henri de Lyon en mompelde in zichzelf „laten zij nu maar komen, de flics **), dan zullen zij mijn gevangenneming duur betalen." Dat dit geen ijdel geklap was en dat Bonnot zoo noodig voor geen moord terugdeinsde, was meermalen gebleken, o. a. nog in de maand Maart van datzelfde jaar, toen hij, te Charleroi in België ') Mouchards is de dievenbenaming voor speurders. "J flics is de dievenbenaming voor politieagenten. 187 vertoevende, een agent, die hem wilde arresteeren, met een schot uit zijn browning had gedood. De samenkomst was de volgende week in het Bois de Vincennes bepaald, omdat dit groote wandelpark, in de nabijheid van Belleville en Ménilmontant, de wijken waar de leden der bende zich het meest ophielden, was gelegen en door zijn uitgestrektheid en enkele minder bezochte gedeelten zich bijzonder voor het doel leende. Castel was dien dag naar Bonnot, 45 rue Noliet, gegaan om hem mede te deelen dat Dettweiller bereid was de auto in bewaring te nemen, mits hem een aandeel in den buit werd toegezegd en vertelde hem tevens dat Garnier in vrijheid was gesteld, waarna beiden zich met den métro naar de porte de Vincennes begaven. Onderweg bespraken zij dat Medge, Carouy, Vallet, Dieudonné, Soudy, CaUemin en Garnier aan het complot zouden deelnemen, doch dat zij als voorzichtigheidsmaatregel van de détails der zaak aan elk hunner alleen datgene zouden mededeelen wat hen in het bijzonder betrof, dat hun verder het zwijgen en een stipte gehoorzaamheid zou worden opgelegd en dat de hoofdleiding in hun handen zou blijven. 188 Toen zij de achterzijde van het park bereikten, bemerkten zij weldra de overige samenzweerders, die hier verscholen achter een heuveltje wachtten, doch tegelijkertijd stiet Castel een woesten vloek uit daar hij, behalve de genoemde mannen, ook een ongenooden gast bemerkte, in wien hij tot zijn ergernis een Italiaan, Mandrino genaamd, herkende; hij gaf Bonnot een wenk en fluisterde hem toe: „geen woord, laat mij maar begaan." „Mannen," riep hij, „overbodig hier lang te praten, er is een kink in den kabel gekomen en ik zie van de zaak af. Ik geef er den brui van om er mijn hachje bij in te schieten. De zal jelui later de reden wel vermelden die mij tot dat besluit heeft gebracht, doch acht het nu beter uiteen te gaan, daar ik zooeven verdachte personen in den omtrek heb zien rondzwerven en vrees dat wij bespied worden." Mandrino had Castel bij deze woorden strak aangekeken en terstond begrepen dat deze zijn tegenwoordigheid duchtte en daarom een voorwendsel had gezocht om de besprekingen te verdagen. Ook de anderen gevoelden dit, behalve Garnier, die Castel op barschen toon verweet dat het beter was geweest als hij hen wat vroeger had gewaarschuwd, opdat hij, evenals 189 Mandrino, niet verplicht was geweest vergeefsche onkosten te maken. „Kom vanavond place de la République bij moeder Marron," antwoordde Castel hierop, „en ik zal jelui beiden schadeloosstellen; het is onbillijk mij te verwijten dat ik mijn vrienden onnoodig op kosten jaag. De bende verspreidde zich daarna in verschillende richtingen; Bonnot en Castel hadden echter nog gelegenheid gevonden de lui, zonder dat Mandrino dit had bemerkt, het teeken voor een rendez-vous in den namiddag ten huize van Bonnot te geven. Op deze bijeenkomst waren allen, ook Garnier, doch nu zonder Mandrino, verschenen. Castel voer heftig uit dat men, zonder hem hierin te raadplegen, Mandrino dien morgen had medegebracht en vroeg hen of zij wel wisten dat Mandrino met de politie heulde en dat elke onderneming, waarin hij betrokken werd, wegens zijn onbetrouwbaarheid gedoemd was te mislukken. Vallet voerde hiertegen aan, dat Garnier hem den vorigen dag over Mandrino had gesproken en dat hij geen bezwaar had gehad dezen in het complot op te nemen, daar hij een kundig chauffeur was, terwijl hij, toen hij vroeger met hem had 190 gewerkt, nooit had ondervonden dat de man niet te vertrouwen was. Castel antwoordde hierop dat hij Mandrino nog de vorige week in gesprek met een bekend mouchard had gezien en dat, nu Mandrino reeds was ingelicht omtrent hun plannen betreffende den diefstal van een auto te Boulogne, slechts twee wegen openstonden, öf de zaak opgeven, öf onmiddellijk maatregelen nemen om hem uit den weg te ruimen. „En in 't vervolg," zoo ging hij voort, „eisch ik stipte gehoorzaamheid en verbied dat wie dan ook, buiten mijn voorkennis, in de onderneming zal worden betrokken. Ik neem de verantwoordelijkheid op mij om den goeden afloop te verzekeren, maar wensch dan ook de overtuiging te erlangen dat ik niet door ondoordachte handelingen zal worden gedwarsboomd. Allereerst zal ik mijn rekening met Mandrino vereffenen en daarna zal ik jelui doen waarschuwen. Hebt allen geduld en vertrouwen, aan het eind zal blijken dat wij zegepralen." Toen Castel en Bonnot, na afloop der besprekingen tezamen het hötel in de rue Noliet verHeten, bemerkten zij dat Mandrino, die klaar- 191 blijkelijk het huis had bespied, zich haastig verwijderde. Ontsteld zagen beiden elkander aan doch Castel voegde Bonnot haastig toe: „die man moet verdwijnen; wacht hier mijn terugkomst af." Hij volgde toen Mandrino en kwam na een kwartier met hem terug, waarna het drietal zich naar de Anarchie begaf, en Castel aan Mandrino mededeelde, dat zij besloten hadden het plan toch door te zetten en dat op aanbeveling van Vallet men verder geen bezwaar had Mandrino tot deelgenoot van het complot te maken, mits hij zich beschikbaar stelde om één hunner als chauffeur op te leiden, daar het bepaald noodzakelijk was dat men minstens over twee bekwame chauffeurs zou kunnen beschikken. Mandrino, vreezende dat hem een strik werd gespannen, keek bij deze onverwachte mededeeling de beide mannen achterdochtig aan, doch beseffende, wantrouwen te verwekken, indien hij weigerde, verklaarde hij zich bereid aan de opdracht te voldoen. Castel en Bonnot hielden tot den volgenden morgen een waakzaam oog op hun slachtoffer en hadden met Dieudonné, die naar Lyon zou vertrekken, afgesproken dat Mandrino met hem zou 192 meegaan. Zij vergezelden hem den volgenden morgen naar het station, waar Dieudonné, die zich met zijn vrouw had verzoend en deze te Lyon ging bezoeken, hen op het perron wachtte en Castel de verzekering gaf dat zij zich, ten opzichte van Mandrino, op hem konden verlaten. Zoodra de trein het station verliet, slaakten Castel en Bonnot een zucht van verlichting, waarna Bonnot zijn vriend mededeelde dat hij voornemens was voor persoonlijke aangelegenheden eenige dagen naar zijn geboorteplaats, Herserange, te gaan en Castel verzocht de voor hem bestemde brieven, aan zijn zwager Comtesse aldaar te willen toezenden. De reis van Bonnot naar Herserange scheen door bijzondere omstandigheden te zijn vertraagd, daar hij eerst veertien dagen later tegen tien uur in den avond bij zijn zwager aanklopte. Zijn zuster, die aan haar zestigjarigen vader huisvesting verleende, trad verschrikt terug, toen zij op dat late avonduur eensklaps een onbekende haar woning zag binnentreden, in wien zij ternauwernood haar broeder Joseph herkende, dien zij sinds Zijn vertrek niet had weergezien. Hij vertelde haar voornemens te zijn een achttal dagen bij haar door te brengen, daar hij Zijn zaak 193 te Lyon voordeelig had verkocht en nu van plan was een ander zaakje over te nemen. Twee dagen hierna vertrok hij onverwachts en verzocht haar drie brieven, die aan Comtesse zouden worden geadresseerd, voor hem te bewaren totdat hij ze zou komen afhalen. Toen zij haar verwondering te kennen gaf, dat de brieven aan haar man geadresseerd werden, lichtte hij haar in dit gedaan te hebben omdat hij vreesde, dat brieven aan Bonnot gericht als onbestelbaar zouden worden ter zijde gelegd, waarna zij, bevreesd voor zijn ruw optreden, hierop niet verder inging. Den volgenden Zondag kwam hij terug, nam de brieven in ontvangst en, niettegenstaande zijn familie hem allesbehalve vriendelijk gezind bleek, vertrok hij eerst laat in den avond, zonder dat hij over zijn geheimzinnig komen en gaan ook slechts de minste opheldering had gegeven. Het is bij latere nasporingen niet mogen gelukken den geheimzinnigen sluier op te heffen die over deze reis van Bonnot naar Herserange gespreid lag en ofschoon Dieudonné de familie Comtesse niet had bezocht, is later gebleken dat deze hem op dien tocht vergezelde. Vermoedelijk stond deze reis in verband met 't Gedijt niet. j3 194 de opdracht van Castel om Mandrino onschadelijk te maken, daar de couranten den dag van Bonnot' s vertrek uit Herserange meldden, dat te Chateleten-Brie een chauffeur dood op den straatweg was gevonden. Eerst werd verondersteld dat den man op den eenzamen bergweg een ongeluk was overkomen, doch het medisch onderzoek bracht aan het licht dat zijn dood veroorzaakt was door een revolverschot. Latere berichten meldden, dat het slachtoffer een individu van Italiaanschen oorsprong, een zekere Mandrino was, dat bij de poÜtie zeer ongunstig bekend stond en dat hij den dag van den moord in gezelschap van een anderen chauffeur in een auto was gezien. Een herbergierster, die in de nabijheid woonde van de plaats waar de misdaad gepleegd was, verklaarde aan de justitie, dat een chauffeur, in wien zij den vermoorde herkende, met een tweeden, in een auto bij haar waren gekomen, het middagmaal hadden gebruikt, benzine hadden gevraagd en haar bij het vertrek op spottenden toon hadden toegeroepen, dat zij de rekening maar aan oom Jan moest zenden. Inmiddels had Castel aan Bonnot, Medge, Garnier en Dieudonné opgedragen naar Boulogne- 195 sur-Seine te gaan om de auto van den heer Normand uit de garage te stelen, Boulogne-sur-Seine is een plaatsje van 45,000 inwoners en achter het Bois de Boulogne in de onmiddellijke nabijheid van Parijs gelegen. Ineen der buitenwijken, het quartier des Menus geheeten, leeft een zeer cosmopolitische bevolking, grootendeels van Italiaanschen oorsprong, die meerendeels tot de anarchistische partij behoort en op zeer gespannen voet met de politie staat. Deze waagt zich dan ook schoorvoetend in de slecht befaamde rue des Menus, rue du Bac en rue des Mahias, waar meer dan achthonderd Milaneezen en Florentijnen wonen, waarvan velen zonder aarzelen bij het geringste opstootje hun dolk of mes trekken en zich niet ertoe bepalen bloot toeschouwer te blijven, zoodra een hunner partijgenooten met arrestatie wordt bedreigd. Dit broeinest van ongerechtigheid bood een veilige schuilplaats aan talrijke boeven uit de nabijgelegen groote wereldstad, wanneer deze zich tijdelijk aan het waakzaam oog der Parijsche politie wenschten te onttrekken, waarbij zij steeds op de hulp der bewoners van dit beruchte quartier konden rekenen. De bandieten, die maar al te wel met de plaat- 1% selijke gesteldheid te Boulogne bekend waren, begaven zich terstond naar het quartier des Menus om van hier uit in een der volgende nachten den aanslag te beproeven. Castel had hen ernstig op het hart gedrukt toch vooral niet overhaast maar met de grootst mogelijke voorzichtigheid te werk te gaan, en hun het noodige geld verschaft om chauffeurskleeding te koopen en de noodzakelijke onkosten te bestrijden. Den avond van hun aankomst reeds togen Bonnot en Medge op onderzoek uit, bespiedden de garage en de woning van den eigenaar 12 rue du Chalet, en besloten in overleg met de beide anderen den volgenden nacht de poging te wagen. Zij zagen zich echter toen verplicht het plan uit te stellen aangezien in de nabijheid der garage een lek in de waterleiding was ontstaan en de straat door acetyleen-lampen hel verlicht was voor eenige werklieden die het lek herstelden. Den volgenden middag had Garnier, die de garage bespiedde en de auto te half vijf zag uitrijden, aan het woonhuis aangescheld en de dienstbode gevraagd om den chauffeur te mogen spreken. Vernemende dat hij was uitgereden had hij diens adres gevraagd, zich daarheen begeven 197 en van de vrouw gehoord dat haar man dien nacht eerst te ongeveer 12 uur zou terugkomen, daar hij naar Parijs was vertrokken met de familie, die een voorstelling in de opera ging bijwonen. Inderdaad kwam de auto te half een terug, zette den heer en mevrouw Normand aan hun woning af en reed de garage binnen, waarna de chauffeur door den tuin naar de woning ging en deze door een zijdeur verliet. Tegen half twee schuilden drie der bandieten bij den ingang der garage weg en klom Bonnot over het tuinhek, opende met een looper de zijdeur en verleende zijn makkers toegang door de hoofdpoort. Zij vulden het benzine-réservoir, plaatsten twee volle bussen in den wagen en eigenden zich alles toe wat zij in de garage van hun gading vonden, waarbij o. a. een dames stofmantel, ontstaken de beide voorlantaarns, brachten den motor in beweging en tuften met een kalm gangetje Boulogne door. Buiten de bewoonbare kom der gemeente gekomen reden zij met een zeventig kilometer vaart langs een omweg naar Bobigny en kwamen daar te ongeveer vijf uur aan. Dettweiller, die door Carouy van hun komst was ingelicht, had hen den geheelen nacht in angstige 198 spanning afgewacht en bracht den wagen in de loods. Zij voerden in het duister nog een kort gesprek, waarna het viertal te voet over Pantin naar Parijs ging en daar in den vroegen morgen zeer vermoeid aankwam. HOOFDSTUK XI. FORTUNA LACHT. Den volgenden morgen, bij het ontwaken, drong de koesterende Meizon door de vensters van mijn slaapkamertje en noodde mij het bed te verlaten. In dankbare stemming herdacht ik, hoe ik mij nog weinige dagen geleden lusteloos van mijn krib in de enge cel verhief en mij nu als een vrij man kon bewegen en met Suze vereenigd was, terwijl van Drielst mij de behulpzame hand reikte om weder een nuttig lid in het maatschappelijk leven te worden. De verheelde mij echter niet dat nog donkere wolken dreigden, doordat ik mijn schuld aan het verleden nog niet ten volle had geboet. Nu ik weder in Parijs was teruggekeerd zou mij toch elk oogenblik rekenschap kunnen worden gevraagd van de oplichting der frs. 50.000. Indien de bandieten, aan wie ik te Cimiez dit geheim openbaarde, mij op straat herkenden, zouden zij zeker niet nalaten mij door chantage 200 op de meest gewetenlooze wijze geld af te persen. Ik zag reeds in mijn verbeelding den man met de dreigende oogen mij tegemoet treden en mij zoetsappig vragen: „hoe gaat het mijnheer van Eekhout ? Weer terug in Parijs ? Hebt u al afgerekend met het Comptoir de Lyon?" En dan Ferrier, die te Cimiez verscheiden malen getracht had mij in het hotel te ontmoeten, die zou, met de nieuwsgierigheid, den dienaren van den heiligen Hermandad eigen, zeker niet rusten, alvorens hij geslaagd was, eenig licht in deze zoo donkere zaak te brengen. Met angst zag ik het oogenblik naderen, dat deze, mij herkennende, zijn onbescheiden vragen tot mij zou richten om mij, evenals indertijd in de Gare de Lyon, beleefd uit te noodigen, hem even te vergezellen naar het naastbijgelegen politiebureau. Gedurende den eersten tijd van mijn verblijf te Parijs overwoog ik daarom ernstig, of het niet beter was de directie van het Comptoir de Lyon alles openhartig te gaan vertellen en haar voor te stellen, door geregelde afbetalingen de schuld te delgen. De vrees, dat de openhartige bekentenis tot mijn aanhouding zou leiden, maakte mij besluiteloos, Ml zoodat ik, steeds overwegende, dit voornemen van dag tot dag uitstelde. Het bleef de oude geschiedenis j de zwakheid van karakter, die reeds zooveel ellende tengevolge had gehad, Het zich ondanks de bittere ervaringen en het ondervonden leed nog steeds gelden en werd de mdirecte oorzaak dat ik dikwijls in sombere stemming verkeerde, Suze, aan wie dit niet ontging, sprak mij dan moed in en bad mij om me hiertegen te verzetten, doch ik vermocht niet het verleden uit mijn herinnering te bannen. Suze huurde, op aanbeveling eener vriendin, een woning in de rue de Montcalm, in het noorden van Parijs, en, ofschoon deze op grooten afstand was gelegen van de plaats waar wij dagelijks ons werk hadden te verrichten, leverde dit geen bezwaar op, daar wij met den métro gemakkekjk en met weinig kosten het centrum konden bereiken. Wij maakten de reis slechts eenmaal heen en weer en gebruikten 's middags tezamen de lunch in een goedkoop restaurant. De huur der woning was niet hoog, wat bij den keuze de doorslag had gegeven, want het stond onwrikbaar bij mij vast, dat ik de gelofte, aan Suze afgelegd, het Comptoir de Lyon 202 schadeloos te stellen voor het geleden verlies, nauwgezet zou nakomen. Door alle noodelooze uitgaven te vermijden, verhaastten wij het tijdstip, waarop die belofte kon worden vervuld en waardoor ik tevens bevrijd zou worden van de pijnlijke ongerustheid die mij dagelijks kwelde. Suze had de woning in korten tijd gezellig ingericht en toen wij haar betrokken, waren wij overgelukkig weder een eigen haard te bezitten. Langdurig bespraken wij onze aangelegenheden en hoe wij op de beste wijze alles zoo zuinig mogelijk zouden regelen en Suze, altijd opgewekt en bedrijvig, alles van de gunstigste zijde beoordeelende, betoonde mij duizenderlei kleine huiselijke oplettendheden, waardoor de kleine woning in een paradijs werd herschapen. Dank zij haar teedere zorgen werd mijn gemoedsstemming opgewekter en toen ik, na een paar maanden in Parijs te hebben vertoefd, door niemand werd lastig gevallen, verdween mijn angst en hiermede mijn schuwheid. Op het kantoor stond ik in de eerste dagen als een kat in een vreemd pakhuis, doch ik spande al mijn wilskracht in om mij door de moeilijkheden heen te slaan en het gelukte mij weldra 203 den loop der zaak te leeren kennen, zoodat ik na een twaalf-maandelijksch verblijf voldoende op de hoogte was om zelfstandig te kunnen optreden. Aldus vloog het leven vreedzaam en gelukkig voorbij zonder door ernstige moeilijkheden te worden gestoord, tot ik in het derde jaar na mijn terugkomst op zekeren namiddag aan de telefoon werd geroepen en Drieux, de zwager van van Drielst, Suze en mij uitnoodigde den volgenden dag bij hem te komen middagmalen. Drieux was altijd recht hartelijk voor ons geweest ; wij ontmoetten hem dikwijls bij van Drielst en hij had ons ook vaak te dineeren gevraagd, waarvoor wij steeds hadden bedankt, omdat wij het beter achtten geen uitnoodigingen aan te nemen die wij niet konden beantwoorden. Hij had dan wel eens lachend gezegd, dat wij het wel wat overdreven, doch onze argumenten geëerbiedigd en zijn uitnoodigingen niet weder herhaald. Het verwonderde mij, dat Drieux, dit wetende, ons opnieuw inviteerde en ik antwoordde daarom: „Drieux, ge kent onze bezwaren, ik stel je vriendschap op hoogen prijs, en" „Neen, neen", viel hij mij in de rede, „morgen is het een bijzonder geval, het is een zaken-diner, dat bij de mise en 204 scène behoort. Gij moogt hiervoor niet bedanken, want ik moet met u beiden eens ernstig spreken over iets dat van het hoogste gewicht is." „Daar zijn toch geen moeilijkheden, Drieux?" vroeg ik. „Neen, integendeel", antwoordde hij, waarop ik de uitnoodiging aannam. Ik deelde 's avonds het telefonisch onderhoud mede aan Suze, die zich met mij in allerlei gissingen verdiepte naar de bedoeling van het zaken-diner. Drieux ontving ons den volgenden avond in zijn gezellig ingerichte garconnière en vervulde zijn plichten als gastheer op de meest ongedwongen wijze. Suze had reeds vroeger bij een modiste in de rue de la Paix patronen voor een avondkleed naar de laatste Parijsche mode gekocht en een costuum vervaardigd, dat haar mooie vormen alle recht liet wedervaren, en Drieux complimenteerde haar hiermede op een wijze zooals een goed opgevoed Franschman dit alleen vermag. Zoodra wij ons na den maaltijd in den fumoir hadden teruggetrokken, zei onze gastheer, terwijl hij eigenhandig de mocca serveerde, „nu zal ik jelui niet langer nieuwsgierig laten en je mededeelen waarom ik het gewaagd heb, het consigne te 205 verbreken en jelui bij mij te dineeren te vragen. Dezer dagen ontving ik bezoek van een mijner vrienden, den heer Pestore, een door en door braaf man, die als notaris te Aix-en-Provence een groot vermogen heeft verworven en die zich nu, op vijf en veertigjarigen leeftijd, te Parijs als rentenier metterwoon heeft gevestigd. Aang ezien hij zich nog krachtig en levenslustig gevoelt en het nuttelooze leven, dat hij nu leidt, hem erg tegenstaat, heeft hij, naar bezigheden uitziende, het besluit genomen zich bij een of andere onderneming te interesseeren. Het heeft zijn aandacht getrokken, dat de bioscoop-theaters eene groote belangstelling genieten en hij meent dat het niet te gewaagd zal zijn, om geld in een dergelijke zaak te steken. Hij stelt zich voor tegelijkertijd een atelier op te richten waar nieuwe films worden vervaardigd en wenscht tevens actualiteiten te doen opnemen, waardoor aan de bioscoop-voorstellingen een groote aantrekkelijkheid zou worden gegeven, In navolging van eenige buitenlandsche maatschappijen zouden deze films ook aan andere bioscooptheaters worden verkocht en hiermede groote winst worden gemaakt. Het is de bedoeling van Pestore zich als com- 206 manditair vennoot bij de zaak te interesseeren, de leiding in handen te geven van een betrouwbaar persoon, die bereid is zich met grooten ijver van zijn taak te kwijten en dezen op een salaris van fr. 500 per maand en een aandeel in de winst met den titel van directeur aan te stellen. Daar het hem tot heden niet is mogen gelukken iemand te vinden die aan de eischen voldoet, wendt hij zich tot mij met de vraag of ik hem wellicht iemand zou kunnen aanbevelen en heb ik toen aan u gedacht, van Eekhout. Gij hebt in uw tegenwoordige betrekking al het mogelijke gedaan om van Drielst voldoening te verschaffen en ik twijfel niet of, indien gij u eenige moeite geeft om van het bedrijf op de hoogte te komen, gij hiermede spoedig vertrouwd zult zijn, en wordt u het uitzicht geopend op een zelfstandige positie, waardoor uw fuiantieele toestand aanmerkelijk wordt verbeterd. Ik heb Pestore geantwoord, dat ik iemand kende die voor de betrekking geschikt zou blijken, heb daarna de zaak besproken met van Drielst, die terstond bereid was hiertoe zijn medewerking te verleenen en die ten overvloede nog verklaarde, dat, indien de onderneming na verloop van korten of langen tijd niet mocht slagen, de plaats, die gij nu 207 bij hem inneemt, steeds voor u beschikbaar blijft". Met groote belangstelling hadden Suze en ik de mededeelingen van Drieux gevolgd en ik bedankte hem hartelijk voor zijn welwillende tusschenkomst en het groote vertrouwen dat hij mij betoonde. Ik vroeg hem twee dagen beraad om het voorstel ook met van Drielst te bespreken, waarna wij van onzen vriendelijken gastheer afscheid namen. Zeer verrast door hetgeen wij van Drieux vernomen hadden, maakten wij velerlei bespiegelingen over de toekomst en bespraken of het niet beter zou zijn aan Drieux mijn verleden bloot te leggen. Indien Drieux den heer Pestore hieromtrent inUchtte, zou ik geen gevaar loopen met dezen in een onaangename verhouding te komen, wanneer hij later toevallig mijn geheim ontdekte, Suze was echter van een tegenovergestelde meening en achtte het beter die zaken uit het verleden te laten rusten. „Het is nu," zoo sprak zij, „reeds drie jaar geleden en gedurende dien langen tijd zijt ge nog door niemand lastig gevallen. Mettertijd geraakt die geschiedenis in het vergeetboek en wanneer ge die nu zelf weder oprakelt en verschillende menschen in onze omgeving hiervan op de hoogte brengt, loopt ge gevaar dat monsieur Pestore van de onderhandelingen afziet." 208 Ik was een andere meening toegedaan, daar ik liever de zaak zag afspringen en mijn tegenwoordige positie behield, dan later voor het feit te worden gesteld mijn ontslag te nemen en weder in een minder winstgevende betrekking bij van Drielst terug te keeren. Voldeed ik aan het verlangen van Suze, dan bleef het zwaard van Damocles boven mijn hoofd zweven en zou ik voortdurend in angst verkeeren dat mijn geheim ontdekt werd, terwijl een openhartige bekentenis tegenover rechtgeaarde menschen veelal een gunstigen indruk maakt. Ik gaf mij echter gewonnen en wij besloten tegenover Drieux en Pestore het geheim te bewaren. Den volgenden morgen besprak ik het voorstel breedvoerig met van Drielst en legde hij ook tegenover mij de verklaring af dat hij, ingeval de onderneming niet naar wensch mocht slagen, steeds bereid zou zijn mij weder in de zaak op te nemen. Verder ried hij mij aan met den heer Pestore een degelijk contract te maken en eenigen tijd van voorbereiding te vragen om de plannen goed te bestudeeren. Eenige dagen later bracht Drieux mij in kennis met den heer Pestore, wien ik niet verheelde 209 dat ik geheel onvoorbereid was voor de taak, die mij op de schouders zou worden gelegd, doch hem tevens de verzekering gaf, dat het mij niet aan moed en ijver zou ontbreken om de zaak flink aan te pakken. Pestore antwoordde hierop, dat iemand, met die twee eigenschappen toegerust, zeker zou slagen en dat hij met het oog op de aanbeveling van Drieux bereid was met mij in zee te gaan, waarna de overeenkomst tusschen ons tot stand kwam en ik mij overgelukkig huiswaarts spoedde om Suze met den goeden afloop in kennis te stellen. Enkele dagen daarna stelden wij onze voorloopige plannen vast en besloten o. a. door middel van een annonce in een der vakbladen een bekwaam operateur te zoeken, teneinde door dezen te worden ingelicht omtrent de technische aangelegenheden, waarmede wij uit den aard der zaak minder bekend waren. Weldra meldden zich tal van jongemenschen voor de betrekking aan, waarvan velen zich beklaagden over de onbillijke behandeling in hun vorige betrekking ondervonden. Wij lieten hen praten en vernamen velerlei wetenswaardigheden omtrent het bedrijf, waardoor wij hierop een beteren kijk kregen, doch wachtten ons wel hun de be- 't Gedijt niet. 14 210 trekking te gunnen. Wij engageerden iemand van rijperen leertijd, die op meer bezadigde wijze was opgetreden, zijn betrekking tengevolge eener likwidatie had verloren en voor wien wij de loffelijkste aanbeveling ontvingen. Hij was met de techniek van den vitascoop, het opnemen en vervaardigen van films en andere belangrijke onderdeelen goed. bekend en het bleek ons dat wij met dezen man, die ons bij de oprichting trouw met raad en daad ter zijde stond, een goede keuze hadden gedaan. Wij huurden op den grooten boulevard in de nabijheid van de avenue de 1'Opéra een huis, Heten dit geheel verbouwen eh inrichten als bioscoop-theater en daar wij voorrichtigheidshalve met de oprichting van een atelier wenschten te wachten tot het succes van het theater zou zijn verzekerd, sloten wij voorloopig contracten af voor alleenopvoeringen te Parijs met groote inrichtingen van dien aard te Milaan, New-York en andere plaatsen. Twee maanden later was het theater gereed, een strijkje geëngageerd, de toestellen gekocht en nu wachtte ons een onafgebroken en rustelooze strijd om den voorrang te verkrijgen en de concurrentie van andere dergeHjke ondernemingen het hoofd te bieden. 211 Wij openden de inrichting met een feestvoorstelling voor eenige genoodigden, waarbij enkele autoriteiten, wier hulp wij later dachten in te roepen voor de opnamen van actualiteiten en officieele gebeurtenissen. Toen twee dagen later de cinéma voor het publiek was geopend, bleek de vestiging in het hartje van het drukke stadsverkeer een verstandige maatregel te zijn geweest. In de eerste dagen was weliswaar het bezoek niet overmatig groot, doch wij bemerkten tot onze voldoening dat de voorstellingen belangstelling wekten en vele bezoekers na verandering van het programma geregeld terugkwamen. Na eenige weken deed zich zelfs het opmerkelijke verschijnsel voor dat bij enkele avondvoorstellingen de toegang wegens een volle zaal moest worden geweigerd. Het personeel bestond uit een chef, belast de orde te handhaven en den goeden gang der voorstellingen te bevorderen, een vertrouwd kassier, twee ouvreuses, een groom en den reeds genoemden operateur voor de behandeling van den bioscoop. Monsieur Pestore en ik voerden de administratie 212 en hielden ons dagelijks bezig met de exploitatie, terwijl ik persoonlijk nauwlettend naging of het personeel zich behoorlijk van zijn taak kweet. Ofschoon deze werkzaamheden een groote toewijding van mij eischten en eerst tegen middernacht, na afloop der voorstellingen, een einde namen, daar ik dan de kasgelden in ontvangst moest nemen, gevoelde ik mij toch zeer tevreden in mijn nieuwen werkkring. Deze bood meer afwisseling aan dan het kantoorleven dat ik bij van Drielst leidde, terwijl de ruimere bezoldiging mij ruimschoots in staat stelde elke maand een bedrag terzijde te leggen voor de afdoening van mijn schuld. Toen alles geregeld liep en het personeel goed gedrild was, besloot ik in overleg met Pestore gevolg te geven aan de uitnoodiging van den directeur van een filmfabriek in Milaan, die mij bij zijn bezoek te Parijs had voorgesteld zijn inrichting te komen bezichtigen. Ik reisde met Suze over Pontarlier door den Simplon-tunnel naar Milaan en kreeg daar op aanschouwelijke wijze een denkbeeld hoe de films vervaardigd werden. Ik had te Parijs bij Pathé allicht ook wel gelegenheid gekregen hiermede nader kennis te 213 maken, doch vond het, met het oog op onze plannen, minder kiesch hiervoor een inrichting ter plaatse te bezoeken en dan later met deze te gaan concurreeren. De directeur, die mij in de ateliers rondleidde, vertelde mij dat een zeer uitgebreid materiaal voor de mise en scène van tooneelstukken en drama's beschikbaar was en dat de voorstellingen die met den vitascoop werden opgenomen bij voorkeur in de vrije natuur, aan zee of elders werden opgevoerd, naar gelang dit bevorderlijk was om aan het spel meerdere attractie en een levendigen indruk van de werkelijkheid te geven. De groote stukken, in meerdere bedrijven, werden getrokken uit romans en gespeeld door eerste rang tooneelspelers, die hiervoor hooge honoraria genoten. De repetities werden door een bekwaam regisseur geleid en eischten van dezen en van de acteurs groot geduld en toewijding, daar aan het acteeren voor een opname geheel andere eischen dan aan een tooneelvoorstelling werden gesteld en de handelingen door gebarenspel begrijpelijk moesten worden gemaakt. Wij woonden een openlucht-opname bij van een voorstelling, die op een groot buitenverblijf werd gegeven en de ontvoering van een jonge 214 dame te zien gaf. Groepen van personen te paard, automobilisten en een aviateur namen aan de opvoering deel, die door opnaamtoestellen, welke op verscheidene plaatsen waren opgesteld, werd opgenomen. Wij vertoefden nog een paar dagen te Milaan, maakten een tochtje op het Como meer, brachten een bezoek aan il Certosa di Pavia en reisden daarna terug naar Lausanne, daar wij ons voorstelden in Ouchy, dat beneden Lausanne aan het meer van Genève is gelegen, nog een tweetal dagen door te brengen. Wij betrokken daar een hotel dat nabij het meer was gelegen en maakten den tweeden dag van ons verblijf aldaar een tochtje met de boot naar het aan de overzijde gelegen Fransche badplaatsje Evian-le s-B ains. Het weer was dien dag verrukkelijk mooi en wij genoten volop van het heerlijke natuurtafereel dat zich aan ons oog ontrolde, toen wij aan de oevers van het meer Vevey en Territet zagen liggen, de besneeuwde Alpentoppen zich in het gladde water weerspiegelden en het vriendelijke Evian zich aan den horizon vertoonde. Wij hadden het voornemen in den namiddag naar Ouchy terug te gaan en hadden voor de 215 lunch op het terras van een restaurant plaats genomen, toen ik opnieuw ondervond op welke zonderlinge wijze het toeval somtijds een rol in het leven speelt. Toen ik den kellner, die met een „Monsieur Madame?" op ons tafeltje toetrad, naar de spijskaart wilde vragen, herkende ik in hem het oud-studentje uit de strafgevangenis. Hij zag er afgetobd en verouderd uit en scheen ook mij te herkennen, doch zonder dit te laten blijken spoedde hij zich heen om de spijslijst te halen. Haastig zei ik tot Suze: „laten wij liever ergens anders gaan lunchen, want de kellner die ons bedient is één der vroegere mede-gedetineerden uit de strafgevangenis", doch Suze antwoordde hierop dat het beter was ons niet bevreesd te toonen en op kalme en waardige wijze de gebeurtenissen af te wachten. Weldra kwam hij terug en ik bemerkte aan het beven zijner handen, dat hij sterk onder den indruk van de ontmoeting verkeerde, terwijl overigens uit zijn houding duidelijk bleek, dat hij niet voornemens was mij aan het vroeger samenzijn te herinneren. Ik volgde zijn voorbeeld en bestelde eenige gerechten. 216 Zijn naam was mij niet bekend en zijn nummer was ik vergeten, doch ik gevoelde een diep medelijden met dezen ongelukkige, toen hij ons zwijgend bediende en ik mijn lot met het zijne vergeleek. „Suze", zei ik, „zoo aanstonds wil ik bij het betalen der nota met dien man een woordje spreken ; het is beter dat je me dan een oogenblik alleen laat, ga maar, naar de landingsplaats der boot, ik zal je spoedig volgen". Toen Suze gegaan was en hij met de rekening verscheen, vroeg ik hem door welke omstandigheden hij zoo ver van huis was gegaan en waarom hij niet in de zaak van zijn vader was gekomen. En toen kwam het treurig verhaal, detragischlogische loop der gebeurtenissen; zijn ontslag uit de gevangenis, de ontvangst bij zijn ouders en de verachting waaraan hij in het kleine plaatsje had bloot gestaan, waardoor zijne positie onhoudbaar werd. Daarna op een tabaks-kantoor in Bremen geplaatst, had hij, tengevolge van grove vertering, Zich aan het kasgeld vergrepen, was naar Nederland gevlucht en door zijn vader het huis ontzegd. Deze had hem door bemiddeling van een vriend geld verstrekt om naar Amerika te gaan, doch 217 instede van aan dit besluit gevolg te geven, was bij met een Duitschen kellner naar Luzern gereisd en had eindelijk te Evian-les-Bains in het restaurant een plaats gekregen. Hij noemde zijn familienaam en ik gaf hem bij de afrekening een biljet van vijftig franc ten geschenke, waar voor hij mij met tranen in de oogen zijn dank betuigde en mij vroeg of ik hem niet kon helpen aan ander werk, de verzekering gevende zich mijn bescherming waardig te zullen maken. Ik gaf hem toen het adres van van Drielst en beloofde hem dat ik, indien hij dezen na een jaar een getuigschrift zond waaruit bleek dat hij zich gedurende dien tijd ijverig en eerlijk had gedragen, mijn best zou doen hem te helpen. Toen het jaar was verstreken is het getuigschrift niet gekomen en nooit heb ik verder iets van hem gehoord. Bij mijn terugkomst te Parijs gaf ik Pestore een uitgebreid verslag van mijn bevindingen en werd door ons besloten voorloopig niet over te gaan tot de veel omvattende taak van een film-fabriek te stichten, doch een groot toestel voor opnamen aan te koopen, een deskundigen operateur te engageeren en ons te bepalen tot het doen opnemen van bijzondere voorvallen. 218 Toen wij hiermede naar wensch geslaagd waren en vernamen dat te Issy-les-Moulineaux een bekend aviateur zou opstijgen, verkregen wij door bemiddeling van Drieux verlof hiervan een opname te maken. Een luitenant-aviateur zou Zaterdagmorgen te elf uur aldaar met een tochtgenoot vliegen. Alles liep naar wensch, ons toestel werkte uitstekend, wij namen een prachtig beeld van de voorbereidende werkzaamheden en de afvaart en volgden den tweedekker in de hoogere luchtlagen, tot hij achter de wolken verdween en plotseling weder te voorschijn kwam. Er moest echter iets aan de vliegmachine haperen, daar wij zagen dat zij een terugwaartsche beweging maakte en plotseling met duizelingwekkende vaart naar beneden stortte. Het talrijke publiek geraakte in agitatie, verbrak de omheining en vloog als bezeten het vliegkamp op om getuige te zijn hoe de beide vliegeniers, zwaar verminkt, den laatsten adem uitbliezen. Het was een der eerste opnamen bestemd voor de opvoering in de cinéma en de zeer tragische omstandigheden droegen er niet weinig toe bij dat zij een onzer grootste successen werd, terwijl wij een reusachtige winst maakten met den verkoop van de film in het buitenland. 219 Vele weken achtereen verdrongen de Parijzenaars zich bij den ingang van onze inrichting om de film te zien afdraaien, waardoor wij niet alleen een groote reclame maakten, doch onze inkomsten met een aanzienlijk bedrag werden vermeerderd. In den loop van de maand December keerde Pestore mij een groot bedrag als aandeel in de winst uit en stelde hij mij voor om ons te associeeren op voorwaarde dat mijn winstaandeel bij het bedrijfskapitaal zou worden gevoegd en dat hierover aan ieder onzer een rente zou worden vergoed. Het bedrijfskapitaal zou dan dienen om in andere plaatsen in Frankrijk of in de voorsteden van Parijs meerdere bioscooptheaters op te richten, waar wij onze films winstgevend zouden kunnen maken. Hoe getroffen ik ook was door dit groote bewijs van vertrouwen, ontveinsde ik mij niet dat ik bij de aanvaarding van dit aanbod de gelegenheid afsneed om in korten tijd tot de afdoening mijner schuld te geraken, daar alsdan de overwinst in de nieuwe ondernemingen zou worden vastgelegd. Mijn beraad scheen Pestore te verwonderen en hij vroeg mij of er iets aan haperde, daar hij verwacht had dat ik zijn voorstel gretig zou hebben aanvaard. 220 En toen kwam het hooge woord er uit. Ik vertelde hem mijn levensgeschiedenis, het droef verleden, de zwakheid die mij ten val bracht en de gruwelijke gevolgen. Na afloop van mijn verhaal vertelde ik hem dat Suze en van Drielst de eenigen waren die mijn geheim kenden, dat het mij goed deed mijn hart tegenover hem te hebben ontlast en hoe ik veronderstelde, dat ook hij mijn meening zou deelen dat de schuld aan het Comptoir de Lyon een eereschuld was, die zoo spoedig mogelijk moest worden vereffend. Hij had mijn verhaal kalm aangehoord en antwoordde mij zeer verrast te zijn door deze bekentenis, die hem bijzonder had getroffen, doch de zaak nu eerst nog eens te willen overwegen en mij over een paar dagen bescheid te zullen doen. Wat het was weet ik niet, maar een hevige ongerustheid, een gevoel als had ik mijn doodvonnis onderteekend, overviel mij bij dit antwoord. Deze angst werd nog verhoogd toen het mij opviel dat de hand, die hij mij bij het afscheid reikte, de mijne niet zoo hartelijk drukte als anders. Zou ik gedoemd zijn in het gezicht van de haven te stranden? HOOFDSTUK XII. BONNOT, GARNIER & Co. In den nacht van den 14en op den 15en December had de oom van Ferrier zijn kroeg reeds vroegtijdig gesloten en ofschoon deze in het duister was gehuld, opende nu en dan een bezoeker, na behoedzaam te hebben rondgekeken, de deur en trad het voorvertrek binnen. Tegen half twee schreed een man door de rue Ménilmontant, wiens haastige gang deed vermoeden dat hij zich had verlaat, en die, na één der dwarsstraten te zijn ingeslagen, eveneens naar binnen trad en door den waard naar een achtervertrek werd geleid; hier waren, door het schijnsel der maan slechts flauw verlicht, een zestal personen bijeen. „Mannen," sprak de nieuw aangekomene, „ge zult gehoord hebben, dat de auto van monsieur Normand van eigenaar is veranderd en, bij Dettweiller te Bobigny bewaard, elk oogenblik te onzer beschikking is." 222 „Ja dat weten wij, Castel," viel Garnier dezen in de rede, „maar waarom wordt er zoo getalmd ? Hoe langer we wachten des te dreigender wordt het gevaar, dat de politie de auto bij Dettweiller ontdekt en dan zou het werk opnieuw moeten worden aangevangen." „Tu, tu," antwoordde Castel hierop, „wees kalm, want door haastigen spoed te maken loopen wij gevaar dat de zaak mislukt en nu ons een rijke oogst wacht, loont het zeker wel de moeite om de meest mogelijke voorzichtigheid te betrachten. Mijn plan is als volgt: drie onzer zullen op een nader te bepalen tijdstip den wagen des nachts uit Bobigny halen om dan 's morgens met behulp van twee onzer den aanslag in de rue Ordener te beproeven. Zij dienen echter goed gewapend te zijn met de noodige brownings en karabijnen ten einde hiermede ontzag in te boezemen. Ik veronderstel dat Garnier, die zoo ongeduldig is, dit over het hoofd heeft gezien en daar de aankoop dezer wapens onze finantieele krachten te boven gaat, heb ik een wapenmagazijn op 'toog waar wij waarschijnlijk met gesloten beurs ons ruimschoots zullen kunnen voorzien." „Dit is alles mooi en wel," antwoordde Carouy, „maar die Dettweiller, is die wel te vertrouwen? 223 Het is mij bekend dat hij in groote geldverlegenheid verkeert en het zou voor ons een alles-behalve aangename verrassing zijn, indien wij bij onze komst te Bobigny moesten ervaren, dat onze vriend de auto had verkocht en er met de opbrengst was van door gegaan. Ik ben hierover niet op mijn gemak en meen dat het verstandig zal zijn morgen-ochtend één onzer daar heen te zenden om een oogje in het zeil te houden. Wat zou jij er van zeggen indien ik Jeanne, mijn maitresse, morgen naar vrouw Dettweiller zond met de boodschap, dat zij te Parijs door de politie wordt gezocht en dat zij daarom tijdelijk een onderkomen bij haar vraagt." Allen vereenigden zich hiermede, meenende dat al baatte het niet, het ook niet zou schaden; doch zij vergisten zich, want later zou blijken hoe het verblijf van Jeanne bij Dettweiller de aanleiding werd dat Carouy een der eerste der autobandieten was, die door 'de politie werd ingerekend. Vier dagen daarna was Castel gereed en had het volledig plan de campagne opgemaakt, aan eiken deelnemer de noodige aanwijzing gedaan en de rol toebedeeld die voor ieder bestemd was. Toch had één hunner, Dieudonné, zich niét aan 224 de afspraak gehouden en was bij het vertrek afwezig. Hij was niettegenstaande het uitdrukkelijk verbod van Castel weder zijn vrouw gaan bezoeken en ontbrak aan het appèl. Zij zonden hem daarom een telegram dat luidde: „Kom-terstond-wachten-met-ongeduld. Callemin." Dit document, later door het gerecht opgeëischt, zou blijken een ernstig bewijsstuk van medeplichtigheid tegen beiden op te leveren. In den namiddag van den 20en December kwamen Bonnot en Garnier elk op eigen gelegenheid te Bobigny aan en hielden zich daar tot den avond schuil. Tegen elf uur klopte Bonnot op de vensterruit bij Dettweiller, die van Jeanne, ingelicht door Carouy, had vernomen dat het plan voor dien avond was vastgesteld en werd terstond binnen gelaten. Dettweiller had alles voor de reis in gereedheid gebracht en het nummer van de limousine 783—X—3 veranderd in 668—K—8. Na een korte bespreking, waarbij zij in geval van arrestatie hun houding tegenover de politie vaststelden, gingen beide mannen naar de loods en reed Bonnot weldra met de auto Bobigny uit, om buiten het plaatsje Garnier op te pikken, die hem 225 daar volgens afspraak op een aangewezen plaats op den straatweg zou afwachten. Tot groote verwondering van Bonnot trof hij daar niet alleen Garnier maar ook Dieudonné aan, die zich nog gehaast had van de partij te zijn en zoo juist was aangekomen. Daar de aanslag in de rue Ordener eerst tegen den morgen was bepaald, was het overbodig spoed te maken en reden zij met een kalm gangetje naar Parijs, waar Dieudonné aan de Porte des Lilas met het onschuldigste gezicht van de wereld den voorraad benzine declareerde. Van hier reden zij door Belleville naar de rue de Lafayette, waar Bonnot de auto op den hoek eener dwarsstraat Het halt houden, Dieudonné uitstapte en een kwartier later terugkwam met Callemin en Soudy, die hij uit een nabijzijnde bar had afgehaald. Zonder ook slechts een groet met de vrienden in de auto te wisselen liepen de nieuw aangekomenen, door Dieudonné op een afstand gevolgd, de rue de Lafayette in en hielden voor nummer 70 stil. Soudy opende daar met een looper het slot van het ijzeren scherm dat het portaal van de straat scheidde, ontsloot daarna op gelijke wijze de voordeur en trad, na de deur zorgvuldig 't Gedijt niet. 15 226 tc hebben gesloten, met CaUemin den welvoorzienen wapenwinkel van Foury binnen. Na een dievenlantaarn te hebben ontstoken namen zij uit de uitstalling, achter de winkelruit, die van een ijzeren blinde was voorzien, een tiental brownings met zelf-laders, eenige doozen met patronen, benevens vijf Winchester-karabijnen en de noodige ammunitie. De karabijnen wikkelden zij in een zeildoek en de brownings staken zij in de zakken hunner wijde chauffeursjassen. Na het lantaarnlicht te hebben uitgeblazen ging Soudy naar buiten en gaf aan Dieudonné, die op den uitkijk was gebleven het signaal dat het zaakje in orde was, waarna deze terugliep naar de auto, welke daarop langzaam naderde en het tweetal opnam. Bonnot reed daarna langs een omweg naar de Anarchie, terwijl Soudy gedurende den rit de Winchester-karabijnen ontpakte, hiervan twee op de achterbank plaatste, de brownings en de patronen onder de inzittenden verdeelde en bij aankomst aan het vereenigingslokaal de drie andere karabijnen aan Mme Maitrejean in bewaring gaf. Zij reden daarna, volgens afspraak mei Castel, naar een nachtkroeg in Montmartre; 227 Bonnot bracht dc auto in de file van eenige taxis, waarna de inzittenden uitstegen. Bonnot was bij het stuur in den wagen gebleven en veraam van Castel, die eenige oogenblikken later naar hem toe kwam, dat Normand bij de politie aangifte van den diefstal had gedaan. Hij las hem de volgende annonce voor uit het sportblad „De Auto": fr. 500.— belooning voor hen die terugvinden een Auto-Limousine Delaunoy—Belleville, 10—14 Pk., model 1910, groen en zwart geverfd, cijfer J. N. No. 783— X—3, moteur No. 2769—V, pneu 800—120, den 14en December gestolen. Zich te wenden tot Mr. Normand, 12 rue du Chalet, Boulogne (Seine). „Gij ziet, het begint te spannen, Bonnot," sprak Castel, met een ernstige uitdrukking op het gelaat, „het wordt tijd te handelen. Zoodra onze mannen het avondeten zullen hebben gebruikt, zal Dieudonné je komen aflossen, dan kunt ge ook den inwendig en mensch gaan versterken." Tegen half zes reed Bonnot alleen met de auto naar de Gare du Nord om daar in de overdekte 228 hal het tijdstip af te wachten dat hij naar de rue Ordener zou gaan. Hij achtte het voorzichtiger daar te stationneeren, aangezien de meeste auto's bij het sluiten der nachtkroegen huiswaarts waren gekeerd en de luxe-auto, alleen achterblijvend, allicht de aandacht der politie zou trekken, terwijl het in de Gare du Nord den indruk maakte, dat de auto iemand afwachtte die met den vroegtrein zou aankomen. Hij vertrok tegen acht uur van het het station, reed naar den boulevard Barbe, waar de vriendjes instapten, die, om de aandacht van het publiek te ontgaan, de gordijntjes Heten zakken. Daarna ging Bonnot met een matig gangetje naar de rue Ordener, waar hij de auto tegenover den ingang van het aan de overzijde der straat gelegen bureau van de Société Générale aan het trottoir plaatste. Garnier stapte uit, vatte post voor de uitstalling in een winkelkast en keek voortdurend ter zijde om te ontdekken of de kassiersknecht ook in aantocht was. Hij had met VaUet gedurende eenige ochtenden den kassiersknecht gevolgd, teneinde dezen op het gewichtige oogenblik te kunnen herkennen, doch door ongesteldheid van zijn vrouw had de man 229 dien dag verlof gevraagd en was tijdelijk door een ander, Caby genaamd, vervangen. Deze was uit de tram gestapt, kwam, niets kwaads vermoedende, nader en zou onopgemerkt met zijn begeleider zijn gepasseerd, indien op dit critieke oogenblik niet iemand, die ijlings achter Garnier voorbij liep, dezen had toegefluisterd: „daar is hij!" Garnier, de stem van Vallet herkennende, sprong als een panter op den kassiersknecht toe en hem met dreigenden blik in de oogen ziende, greep hij hem met den linkerarm vast en loste op het slachtoffer een schot uit zijn browning dat den ongelukkigen man op de knieën deed neerzinken. Gehypnotiseerd door de woeste oogen van Garnier omvatte hij, uitroepende: „Wat wilt gij?" met één zijner armen een been van Garnier en hield met den andere krampachtig zijn geldtasch tegen het lichaam gedrukt, doch door een tweede schot in den hals geraakt, riep hij uit: „ik ben verloren," liet zijn aanvaller los en viel achterover. Van dit oogenblik maakte Garnier gebruik om het slachtoffer de portefeuille te ontrukken, naar de auto te snellen, die zich reeds langzaam voortbewoog en de tasch in den wagen te werpen, 230 waarna hij door de anderen op de treeplank werd getrokken. Zoodra zijn aanrander de vlucht nam, trachtte Caby op te staan, doch zakte ineen en werd door eenige omstanders het kantoor binnengedragen. De begeleider van Caby was reeds onmiddellijk bij den aanval luid schreeuwend het kantoor van de Société Générale binnengesneld om hulp in te roepen. Terwijl twee der bandieten uit het portier hingen, ieder die het waagde te naderen met hun karabijnen bedreigden en in alle richtingen schoten op de toegestroomde menigte losten, maakte Bonnot van de algemeene verwarring gebruik om in woeste vaart een der dwarsstraten, de rue des Cloys, in te rijden, waar hij op den hoek bijna een aanrijding had met een groote vrachtkar. Hij was verplicht even in te houden en bevreesd in de vlucht te worden belemmerd, loste hij een schot op den voerman om hem tot eenigen meerderen spoed aan te zetten. Deze trok van schrik zijn paard terug en liet den doorgang vrij, waarna Bonnot in duizelingwekkende vaart door de rue de Montcalm en de rue Vauvenargues reed en aan het einde van deze laatste zijn gang verminderde, daar hij hier geen vervolging meer 231 •duchtte en vreesde door dit «nelle rijden een ongeluk te krijgen of de aandacht der politie te trekken. Aan de porte de Clichy stapte Soudy uit om de benzine te declareeren en geraakte een oogenblik in vemarring, toen hij bij de vraag naar het nummer van de auto antwoordde: 668 X, en naar het cijfer gevraagd dat volgde, zich dit niet herinnerde. De beambte keek hem wantrouwend aan en vertelde hem dat op alle letters behalve op de R steeds een cijfer volgde. Hij redde zich echter uit de verlegenheid door te zeggen dat hij als gast medereed en, na het cijfer te hebben opgenomen, deelde hij mede dat het 668—K—8 was, waarna de beambte, die haast had, daar nog meer auto's wachtten, hem het recu gaf zonder verder op het geval in te gaan. Buiten de banlieue gekomen versnelde Bonnot zijn vaart en reed over Epinay en Saint-Ouen1'Aumöne naar Pontoise, waar de bandieten te elf uur aan de brug, die over de Oise leidt, aankwamen. Zij beproefden over de brug te rijden zonder halt te houden bij het accijnsbureau, doch even verder waren zij verplicht te stoppen, daar een groote kar, met steenkool beladen, hun den door- 232 gang versperde. Zij riepen toen den beambte toe, die hen was nageloopen, dat zij niets te declareeren hadden, waarop deze hen, wonder boven wonder, zonder bekeuring voor deze overtreding liet doorgaan. Over de brug gekomen namen zij den rechter Oise-oever, gingen langs den steilen boulevard des Fossés naar de bovenstad van Pontoise, waar zij op de route nationale kwamen die naar Dieppe voert, en wierpen hier de portefeuille weg, nadat Bonnot den inhoud in bezit had genomen. Vijftien kilometer verder, op korten afstand van Marines, waren zij wegens den slechten toestand van den weg verplicht de vaart te verminderen en eenige oogenblikken daarna beletten eenige ganzen, die dwars den straatweg overstaken, hun den doorgang. In de geheele dierenwereld bestaat wellicht geen beest dat zich minder om de aardsche beslommeringen bekommert dan een gans. Bonnot, geprikkeld door de langzaamheid waarmede de dieren waggelend voortschreden en den doorgang belemmerden, reeds zenuwachtig tengevolge van het ondervonden oponthoud, zette driftig den motor aan en joeg midden door den troep heen zoodat deze luid schreeuwend uiteenstoof en één verminkt als slachtoffer achterliet. 233 Mme Doremus, de gelukkige eigenares, getuige van dit optreden, uitte haar verontwaardiging door de auto eenige scheldwoorden na te roepen en bemerkte, toen zij het nummer wilde opnemen, dat dit verwijderd was. Even voor Gisors geraakten de vluchtelingen in twijfel over den te volgen weg en stapten twee hunner uit om eene kaart te raadplegen; toen zij evenwel bemerkten, dat iemand die naderde, hen opmerkzaam gadesloeg, stapten zij weer haastig in, trokken de gordijntjes neer en reden door Gisors naar Gournay-en-Brie, waar zij besloten te stoppen en in een herberg iets te nuttigen. Inmiddels was het slecht weer geworden, de regen viel in stroomen neer en daar de herbergier geen garage had, zochten zij tevergeefs naar een overdekte plaats om de auto te bergen; bij gebrek aan beter zagen zij zich verpKcht deze onbeschut op een binnenplaats te zetten. Zoodra de maaltijd geëindigd was, verwijderde Bonnot zich met de gestolen waarden en kwam na eenigen tijd terug met de mededeeling dat de buit fr. 120.000 in aandeelet en fr. 5.526 in contanten bedroeg, hetgeen allen geducht tegenviel. De nummers van de aandeelen waren ongetwijfeld door de Société Générale genoteerd en 234 waarschijnlijk door de justitie reeds aan de groote binnen- en buitenlandsche bankinstellingen, als „frappé d'opposition", bekend gemaakt, waardoor de verhandeling uitgesloten was en de stukken zoo goed als waardeloos werden. Ook in Engeland, waar sedert het bezoek van Castel te Londen de verhandeling van op het Continent gestolen effecten strafbaar was gesteld, en Fairman reeds geruimen tijd naar een minder winstgevend bedrijf had moeten uitzien, was nu de gelegenheid afgesneden om de aandeelen te verzilveren. De som van fr. 5.526 in contanten was wel is waar een aanzienlijk bedrag, doch leverde, na betaling van een aandeel aan Castel, Dettweiler, Mme Maitrejean en eenige stille vennooten, voor ieder van het vijftal een onvoldoende vergoeding op voor de groote gevaren en de vele moeite die zij zich getroost hadden. „Wat moeten wij nu in godsnaam beginnen?" vroeg Bonnot. „Met deze armzalige vijfduizend francs naar Engeland gaan om daar door honger of heimw%e weder naar huis te worden gedreven, indien wij niet reeds bij aankomst te New-Haven in de armen der bobs') 1) Bobs is de Engelsche volksnaam voor politieagenten. 235 vallen? New-Haven is een klein plaatsje, waar wij groot gevaar loopen te worden opgemerkt en, indien de politie van den aanslag is verwittigd, te worden gearresteerd. Zooeven heb ik ook bemerkt dat het benzine-reservoir lekt, zoodat het twijfelachtig is of wij Dieppe wel zullen bereiken en indien de motor op een gegeven oogenblik weigert, niet genoodzaakt zullen zijn in dit noodweer op den straatweg te overnachten. Wij moeten daarom, het koste wat het wil, trachten hedenavond tot Dieppe te komen, de auto onder dak brengen en ons dan in verschillende richtingen verspreiden. Indien de politie te Dieppe morgen de auto onbeheerd aantreft, zal zij veronderstellen dat wij 's avonds met de boot naar Engeland zijn vertrokken en ons, in die richting onderzoek doende, den tijd laten in veiligheid te geraken. Door tijd te winnen verkrijgen wij een grooten voorsprong die elk onzer in staat zal stellen een goed heenkomen te zoeken." Het weder was inmiddels bij het vallen der duisternis zeer ruw geworden, de wind loeide onstuimig en joeg den stortregen tegen de vensterruiten. De waard, die bij het binnenkomen der schurken onmiddellijk had begrepen met welk volkje 236 hij te doen had, maakte zich bevreesd dat deze zijn geld zouden opeischen. De fluisterende gesprekken die zij voerden en hun boeventronies voorspelden hem niet veel goeds en was hij niet alleen in huis geweest, dan zou hij zeker niet geaarzeld hebben om de hulp der gendarmen in te roepen. Tweemaal had hij hen daarom gewaarschuwd dat, indien zij dien avond nog tijdig te Dieppe wilden aankomen, het geraden was te vertrekken, daar de wegen tengevolge van het slechte weer en de onvoldoende verlichting moeilijk berijdbaar waren. Eindelijk zag hij Bonnot opstaan om de auto van de binnenplaats te halen, en, nadat één hunner hem de vertering had betaald, stegen ook de anderen in en slaakte de waard een zucht van verlichting, toen hij zijn gasten op den donkeren straatweg zag verdwijnen. Op den verderen tocht naar Dieppe waren de reizigers herhaaldelijk genoodzaakt halt te houden ten einde het benzine-reservoir te vullen en aan voorbijgangers naar den weg te vragen, waardoor zij veel oponthoud hadden en eerst tegen zes uur de lichten van Dieppe in het verschiet zagen om weinig minuten later deze plaats binnen te rijden. SBn 237 Bonnot, met de plaatselijke gesteldheid onbekend, trachtte zooveel mogelijk de drukke hoofdstraten te vermijden om onbemerkt langs de buitenwegen den zeekant te bereiken, waarin hij zou geslaagd zijn, indien hij ongelukkigerwijze op het laatste oogenbKk niet de rue Alexandre Diimas was ingereden. Deze straat liep dood en gaf langs een zijweg toegang tot het fort Blanc, waarheen in die dagen een druk karrenvervoer had plaatsgevonden, zoodat de weg, mede tengevolge van het slechte weer, in een modderpoel was herschapen. De motor, die nu en dan reeds bedenkelijke geluiden had gemaakt, weigerde hier verder dienst te verleenen en alle pogingen door de mannen aangewend om den wagen weder in beweging te brengen mislukten; deze bleef onwrikbaar in den modder steken zoodat zij besloten de auto hier achter te laten. Dieudonné was in een nabijzijnden lantaarnpaal geklauterd en had, om grooter kans van ontdekking te voorkomen, het gaslicht uitgedraaid; hij verloor bij deze gelegenheid zijn pet, die door den wind werd afgerukt en niet meer was terug te vinden. Alvorens deze ongastvrije plaats te verlaten 238 schroefden zij het nummerbord af, dat nog voor op den wagen bevestigd was en wierpen dit later in den tuin van het Casino. Het geld, den mantel, twee bussen benzine en eenige andere voorwerpen werden door hen medegenomen en toen zij bemerkten, dat een man uit een naburig huisje naar buiten trad en hen nieuwsgierig gadesloeg, trokken zij af en verdwenen in de duisternis, de auto onbeheerd achterlatende. HOOFDSTUK XII. DE PARIJSCHE POLITIE. Zoodra het drama, in de rue Ordener afgespeeld, in den loop van den dag te Parijs bekend werd, ging bij velen een kreet van verontwaardiging op en richtte aller oog zich op de politie. Met den 21<*en December 1911 ving voor haar een tijdperk aan van zenuwachtige spanning en onafgebroken dienstbetrachting, terwijl enkelen zelfs hun toewijding met hun leven boetten. Die dag zou Monsieur Lépine, den Prefect van politie, Hamard, Hoofd der Veiligheidspolitie, Xavier Guichard, Chef van de 3de brigade en Jouin, Onderchef dezer, nog vele jaren in herinnering blijven. Gedurende de maanden, dat de auto-bandieten Parijs in beroering brachten werd de politie herhaaldelijk door de Parijsche pers op heftige wijze aangevallen, daar zij vaak in haar taak te kort schoot* Zij bleek daarvoor niet voldoende berekend. 240 mede ten gevolge van bijzondere toestanden en een gebrekkige organisatie, waarom deze tekortkomingen haar slechts ten deele mochten worden geweten. Het aantal beambten, beschikbaar voor den Veiligheidsdienst1) was te klein in verhouding tot de uitgebreidheid der wereldstad en haar heterogene bevolking. Verder bevonden zich onder de rechercheurs enkelen, gerecruteerd uit personeel dat niet voldoende geschoold was en die, dank zij de bemiddeling van invloedrijke personen, bij de Veiligheidspolitie aan een baantje waren geholpen. Deze dienst was niet alleen belast met de vervolging van crimineele zaken, maar ook met die van politieke delicten en het ware doelmatiger geweest haar van de laatste te ontlasten en deze onder het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, waar zij eigenlijk thuis behoorde, te doen ressorteeren. Nu was de leiding van deze twee belangrijke takken van dienst in één hand te veelomvattend en het hiervoor beschikbaar personeel ook te klein in aantal om beider belangen voldoende te kunnen behartigen. Hierdoor leden eenigen, die een te langdurigen, ingespannen diensttijd hadden aan !) Wordt in Nederland geheime politie genoemd. 241 overspanning, sommigen, overigens zeer nuttige elementen, vervielen tot onverschilligheid, terwijl bij anderen het persoonlijk initiatief werd gedood, doordat de chefs niet duldden, dat zelfstandig door hen werd opgetreden. Velen, onbekend met den gang van het groote raderwerk, volvoerden hun taak zonder de noodige toewijding, wisten bij onvoorziene gebeurtenissen niet naar omstandigheden te handelen enkweten zich wel naar de letter, doch niet naar den geest van de opdracht. Daarbij heerschte niet alleen in alle rangen wantrouwen en naijver, maar oefende een slechte verhouding tusschen Guichard en Jouin, evenals de weinige samenwerking tusschen justitie en politie, een ongunstigen invloed uit op het geheele politie-corps. De bedragen, door de Regeering en het Parijsche gemeentebestuur gevoteerd, waren ontoereikend om het corps aan te vullen naar gelang de bevolking toenam en de stad zich uitbreidde. De bureaucratische inrichting der aclministratie, die talrijke formaliteiten stelde aan de beambten om betaling hunner uitschotten te verkrijgen, werd aanleiding, dat velen hunner liever vermeden onkosten ten behoeve van den dienst te maken. Zij wachtten zich wel, ingeval een of ander ver- 't Gedijt niet. ^ 242 dacht individu door middel van een taxi poogde te ontsnappen, hem met een andere auto te vervolgen, uit vrees, dat de onkosten niet zouden worden vergoed of de opvordering hun vrijen tijd in beslag zou nemen. Een andere gewichtige aangelegenheid, het zoogenaamd voeling houden der politie met de dievenwereld, het verklikkers-systeem, eischte geldelijke opofferingen, welke veelal uit de geheime fondsen werden bestreden. Indien zich echter gevallen, voordeden dat een rechercheur in aanraking kwam met een individu, dat bereid was voor eenig geld inlichtingen te geven, was hij verplicht zijn chefs hierin te kennen alvorens daarop in te gaan. Het gebeurde dan evenwel meermalen dat een dergelijk verrader, bevreesd met de officieele hoog ere autoriteiten in aanraking te komen, zijn voorstel introk of hieraan later geen gevolg gaf. Door verbinding te zoeken met de apachenwereld zouden talrijke misdaden zijn voorkomen, terwijl de politie nu eensklaps voor het feit werd gesteld, dat een bende brutale auto-bandieten niet alleen Parijs, doch geheel Frankrijk en zelfs het buitenland in beroering bracht en gedurende vele maanden haar euveldaden ongestraft volvoerde. 243 In vroeger jaren was de aclniinistratie in deze finantieele aangelegenheden vrijgeviger geweest, doch toen het herhaaldelijk bleek, bij het declareeren van onkosten, dat hiervan schromelijk misbruik werd gemaakt, waren strengere bepalingen in werking getreden en had men, van het eene uiterste in het andere vervallend, verzuimd den gulden middenweg te bewandelen. De politiebureaux werden eerst bij het telefoonnet aangesloten, nadat het nut hiervan reeds sedert vele jaren door een ieder was ingezien. De Prefect had hierop herhaaldelijk aangedrongen, doch zijn pogingen waren steeds tevergeefs geweest en enkele wijk-commissarissen, bevreesd voor allerlei onbelangrijke zaakjes te zullen worden opgebeld, bleken met deze nieuwigheid allesbehalve ingenomen. Einde 1911 waren de kantoren der stedelijke accijnzen nog niet bij het telefoonnet aangesloten en de autoriteiten nog niet doordrongen van het groote nut, dat een dergelijk doelmatig middel tot communicatie aanbood. Ware dit het geval geweest, dan zouden de ambtenaren der accijnzen, door de politie tijdig ingelicht betreffende het signalement van auto's en verdachte personen, bij machte zijn geweest deze bij het declareeren der benzine aan te houden. 244 Dank zij de scherpe critiek der dagbladen, werden de bureaux bij het telefoonnet aangesloten, toen tijdens de beroering, veroorzaakt door het brutale optreden der auto-bandieten, aan den dag kwam, dat zij hiervan verstoken waren. Men dempte den put nadat het kalf verdronken was en de dagblad-schrijvers, voldaan over het gevolg van hun bemoeiingen, kondigden die aansluiting aan onder het motto: „a quelque chose malheur est bon". Behalve deze tekortkomingen, die grootendeels het gevolg waren van gemis aan inzicht en het ontbreken van een ijzeren hand, deden nog andere misstanden hun invloed gelden en ontbrak, zooals reeds terloops is opgemerkt, de gewenschte samenwerking tusschen justitie en politie. De politie achtte zich, terecht of ten onrechte, gegriefd, wijl sommige misdadigers, die veel op hun kerfstok hadden, eindelijk op heeterdaad betrapt en aan den strafrechter overgeleverd, na korte vrijheidsstraffen spoedig weder op vrije voeten kwamen, om dan opnieuw de politie den grootsten overlast te bezorgen. Voor de beslechting van gevallen, waarbij de beklaagden naar de openbare zitting werden verwezen, had de jury een beslissende uitspraak, 245 welke dikwijls werd beïnvloed door sentimentaliteit of overwegingen, met welke alle rechtsbegrip in tegenspraak kwam. De gevallen waren niet zeldzaam, dat de verlaten vrouw, die haar vroegeren minnaar of haar mededingster op den hoek eener straat opwachtte, deze door het werpen met vitriool voor altijd verminkte en daarbij onschuldige voorbijgangers zwaar verwondde, door de jury uit ziekelijke overwegingen onschuldig werd verklaard, hierdoor aan tal van vrouwen, die haar wraakzucht op deze wijze wilden botvieren, als het ware een vrijbrief gevende. Sedert het voorstel van den afgevaardigde Bérenger, onder den naam van Loi Bérenger of Loi de Sursis, in Frankrijk wet was geworden, mocht de strafrechter enkele veroordeelden, die voor de eerste maal waren gevonnisd, in vrijheid stellen, op voorwaarde, dat zij zich verder behoorlijk zouden gedragen en bij recidive de reeds opgelegde, onverminderd de nieuw op te leggen straf, zouden ondergaan. Deze nieuwe wet, die geheel paste in het kader der moderne rechtspleging, voorkwam, dat den niet-beroeps-misdadiger, die zich onder abnormale omstandigheden aan het goed van anderen had vergrepen, of die uit drift of hartstocht een over- 246 treding had begaan, tengevolge van gevangenisstraf de terugkeer tot het maatschappelijk leven werd afgesneden. De instelling dezer voorwaardelijke veroordeeling, hoe menschlievend ook gedacht, beantwoordde niet altijd aan het gestelde doel. In tegenstelling met de wet op den verkoop van vergiften, welke voorschrijft dat deze alleen mogen worden geleverd tegen afgifte van een door een medicus geteekend recept, voorkomt de wet op het dragen van verboden wapenen niet, dat ieder, die het betalen kan, zooveel moorddadige schietwerktuigen kan koopen als hem behaagt. De eerzame burger, die ter zelfverdediging een revolver wenscht aan te schaffen, doch bevreesd is in strijd met de wettelijke voorschriften te handelen, laat zich hiervan wellicht weerhouden, doch de apache, die reeds heeft gezeten, lacht om deze opvatting en waagt zich zonder angstvalligheid aan een korte vrijheidsstraf of bekeuring. Een zonderling verschil van optreden bestaat ook tegenover den reiziger, van welken rang of stand, die door een douane-beambte bij het overschrijden der grenzen tot op den lijve mag worden onderzocht, op louter vermoeden, dat hij poogt 247 door smokkelen den Staat voor luttele franken te benadeelen, en tegenover het mdfvidu van minder allooi, wien, hoewel verdacht in het bezit te zijn van verboden wapens, wettig door een rechercheur niet kan worden gelast de handen omhoog te heffen, opdat deze hem kan fouilleeren. Het was dan ook niet te verwonderen, dat onder een dergelijk stelsel de moordaanslagen en diefstallen te Parijs onrustbarend toenamen, de vermetelheid der apachen voortdurend grooter werd en de politie niet bij machte was hiertegen met goed gevolg op te treden. De aanslagen der auto-bandieten vestigden de aandacht van het publiek en de autoriteiten op de vele leemten die het régime aankleefden en hadden het gelukkig gevolg, dat tal van verbeteringen werden aangebracht. Het politie-corps werd in alle rangen belangrijk uitgebreid en de agenten kregen in plaats van hun oude onbruikbare dienstrevolvers, nu brownings om de apachen met gelijke wapenen te kunnen bestrijden. Verder werden groote bedragen toegestaan voor uitbreiding van den dienst in de buitenwijken en ware men slechts vroeger tot deze doeltreffende maatregelen overgegaan en had de politie meerdere voeling gehouden met 248 de dievenwereld, dan zou men in den morgen van den 21"*** December aan de Sureté niet zoo wanhopig voor de zaak gestaan hebben als nu het geval was, toen de commissaris van de Grandes Carrières haar opbelde en telefonisch van den aanslag in de rue Ordener verwittigde. Zoodra Guichard het geval vernam, zond hij Ferrier met den onder-brigadier Fleury en eenige inspecteurs op onderzoek uit, dat tot laat in den nacht werd voortgezet. Hun eerste werk was de getuigen van den aanslag te ondervragen, ten einde de identiteit of het signalement der misdadigers vast te stellen, waarbij enkele ooggetuigen, aan wier goede trouw overigens niet kon worden getwijfeld, klaarblijkelijk met elkander in tegenspraak waren. Caby, de zwaar gewonde kassiersknecht, was overgebracht naar het Hospitaal Bichot en door Professor Hartmann opgenomen in de zaal Jarjavy. Daar hij door twee kogels in de rechterborst en tusschen de schouders was getroffen, achtte de hem behandelende medicus zijn toestand zeer bedenkelijk en stond niet toe, hem aan een getuigenverhoor te laten onderwerpen. Den volgenden morgen voerde monsieur Lépine een ernstige bespreking over het geval met 249 Guichard, toen deze tegen elf uur aan de telefoon werd geroepen en zich het volgende gesprek ontspon : „Hallo! Guichard, Sureté, Parijs." „U spreekt met Navarre, commissaris van politie te Dieppe. Gisteravond bemerkte iemand, die in de rue Alexandre Dumas woont, dat op korten afstand van zijn woning door een vijftal mannen vergeefsche pogingen werden aangewend om den motor van een auto in beweging te brengen. Zij lieten* deze daarna aan haar lot over en verdwenen zonder iets te zeggen, zoodat de man meende, dat zij later zouden terugkomen om den wagen te halen, doch hedenmorgen trof hij dezen onbeheerd op dezelfde plaats aan. Hij deed hiervan aangifte, waarna ik de auto, die in zeer ontredderden, bemodderden toestand verkeerde, naar een garage liet brengen, waarvan de eigenaar mij zooeven berichtte, dat de wagen waarschijnlijk dezelfde is als die, welke aan Normand te Boulogne is ontstolen. De beschrijving stemt volkomen overeen met die, welke in een annonce in een sportblad van bedoelde limousine wordt gegeven en ten overvloede werd hierin een fiche van de Société 250 Générale gevonden, zoodat ik vermoed, dat dit de auto is van de bandieten, die gister den aanslag op den kassiersknecht Caby pleegden. Verder vernam ik, dat vijf mannen, waarvan één blootshoofds en vier met sportpetten, allen gekleed in lange jassen, gisteravond gezien zijn door een zekere vrouw Blondel, toen zij haar restaurant des Arcades voorbijkwamen en door haar voor Engelschen werden gehouden. Vermoedelijk zijn zij met de boot naar NewHaven vertrokken en wij zullen hedenavond bij terugkomst dezer, hiernaar verder onderzoek doen. Wilt u iemand zenden met instructies?" Guichard was met dit bericht zeer ingenomen, daar hij meende, nu gemakkeÜjk het spoor der misdadigers te kunnen volgen en zond onmiddellijk twee zijner beste inspecteurs naar Dieppe, die twee dagen later met de auto te Parijs terugkwamen. Opmerkelijk was het optreden van den commissaris te Dieppe, die de terugkomst der boot wenschte af te wachten, ten einde zekerheid te erlangen dat de mannen naar Engeland waren overgestoken en dat noch door hem, noch door de politie te Parijs gebruik werd gemaakt van de draadlooze of gewone telegrafie, om dit met meerderen spoed vast te stellen. 251 Monsieur Bertillon kreeg opdracht te onderzoeken of op den wagen ook bekende vingerafdrukken aanwezig waren, hetgeen tot geen uitkomst leidde, omdat te Dieppe verzuimd was hiervoor de noodige voorzorgen te nemen en tal van personen het stuur en de knoppen der portieren hadden aangeraakt. De directie der Société Générale loofde een premie van fr. 12.500 uit voor dengene, die inlichtingen kon geven, welke tot aanhouding der schuldigen zouden leiden en verzond aan alle groote bankinstellingen in Frankrijk en in het buitenland lijsten der gestolen effecten met opgaaf der nummers, waarbij werd bericht, dat deze „frappé d opposition" waren. De detectiven van Scotland-Yard, belust de hooge premie te verdienen, gaven zich de grootste moeite, speurden in alle hotels in de City en in de voorsteden en bewaakten de stations aan de spoorlijn van New-Haven naar Londen. Die te Parijs betoonden zich niet minder ijverig en deden hun nasporingen in het quartier des Menus te Boulogne, in de hoop de dieven, die de limousine uit de garage hadden gestolen, daarop te sporen. Inmiddels traden tal van reporters in het strijd- 252 perk en togen op onderzoek uit om stof te verzamelen, ten einde hun op sensatie beluste lezers de meest avontuurlijke verhalen te kunnen opdisschen. Zij legden per auto hetzelfde traject Parijs— Dieppe af, dat de auto-bandieten hadden gevolgd, deden navraag in de plaatsen waar zij doorkwamen en vulden met het opgedane nieuws de kolommen hunner avondbladen. Anderen ondervroegen ooggetuigen van het drama, vermeldden allerlei bijzonderheden uit het leven van Caby en bemoeilijkten door het openbaar maken van bepaalde feiten zoozeer het onderzoek der politie, dat alle pogingen om op het spoor der bandieten te komen, vruchteloos bleken. Buiten de amateur-detectives trad nog een andere categorie belangstellenden op, die anonieme brieven aan de politie richtten, hierin vage aanduidingen gaven, namen van de vermoedelijke daders noemden en ongevraagd alle middelen aan de hand deden om deze op het spoor te komen. Guichard ontving honderden brieven, welke alle werden gelezen en onderzocht en het bleek dat vele grappenmakers niet alleen onjuiste aanduidingen gaven, doch ook onschuldige personen aan- 253 klaagden. Eenigen dezer ondervonden hierdoor veel leed en groote schade en de politie had van deze valsche aangiften overlast en onaangenaamheden. Te midden der algemeene consternatie had Ferrier zijn tegenwoordigheid van geest niet verloren en zon op middelen om zich in deze zaak te onderscheiden. Dank zij de bemiddeling van een individu, dat hij bij den aanvang van zijn loopbaan betrapt had op het uitgeven vanvalsch geld en met wien hij nog relaties onderhield, werd hem hiertoe onverwacht de gelegenheid geboden. Een zestal dagen nadat de aanslag in de rue Ordener was gepleegd, trad op een morgen, toen Ferrier het bureau van de Sureté verliet, iemand op hem toe, die daar klaarblijkelijk op hem wachtte. „Kan ik een vertrouwelijk woordje met je spreken, Ferrier?" vroeg hij. „Weet je waar de auto, die te Boulogne is gestolen, onder dak werd gebracht? Hoeveel is het je waard, indien ik je help om daar achter te komen?" „Weet je daarvan iets af?" vroeg Ferrier. „Weten en weten is twee, maar als je me vijftig frank belooft en mij er vijf op voorschot geeft, zal ik je met iemand in aanraking brengen die hiervan meer af weet." 254 „En moet ik dien dan ook weer vijftig frank geven?" hernam Ferrier lachend. „Nee," antwoordde de ander, „indien je mij het geld betaalt, is het daarmede afgedaan." „Top," zei Ferrier, „hier zijn de vijf frank, de rest krijg je als het blijkt, dat je de waarheid hebt gesproken." De man gaf toen het adres van een deurwaarder te Bobigny, die meer van de zaak afwist en, indien Ferrier hem voorzichtig aanpakte, belangrijk nieuws zou kunnen mededeelen. Ferrier ging terstond naar het bureau terug en in overleg tredende met zijn onmiddellijken chef Jouin, kwamen beiden overeen dat hij terstond naar Bobigny zou vertrekken om een nader onderzoek in te stellen. Reeds denzelfden avond rapporteerde Ferrier aan het hoofd der veiligheidspolitie Hamard, dat hij van den bewusten deurwaarder te Bobigny had vernomen, hoe een auto, geheel overeenkomende met die aan monsieur Normand ontstolen, in den nacht van den 20en op den 21en December uit een loods was vertrokken, die toebehoorde aan een zekeren Dettweiller in de rue de 1'Harmonie aldaar. Ferrier had de loods en de woning van Dett- 255 weilier goed opgenomen en voorloopig aan twee vertrouwde agenten opgedragen het huis in stilte te bewaken. Hamard complimenteerde Ferrier met zijn optreden, begaf zich den volgenden dag vroegtijdig met tal van inspecteurs per auto naar Bobigny en arresteerde daar tegen zeven uur in den morgen de geheele familie Dettweiller, vader, moeder en drie kinderen. Nadat het huis van boven tot beneden in alle hoekjes en gaatjes was onderzocht, werden de arrestanten voorloopig naar het commissariaat te Pantin geleid, in den middag naar Parijs overgebracht en aan een verhoor onderworpen. Dettweiller verklaarde, dat in den nacht van den 13cn op den 14cn December vier mannen bij hem hadden aangeklopt, van wie één hunner zich als Charles Delonne, wonende place du Marché te Melun, had bekend gemaakt, en hem verzocht had een auto te willen herstellen, die defect was geraakt. Het was een limousine en het had hem zeer verwonderd, dat deze, toen hij ze den volgenden morgen had gerepareerd, niet werd teruggehaald. Eerst in den nacht van den 20/21 December waren drie der mannen teruggekomen om de auto 256 op te eischen en hadden, op de vraag van Dettweiller naar Delonne, geantwoord, dat hun patroon dien avond naar de opera was gegaan en zij de opdracht hadden hem daar ai te halen. Vrouw Dettweiller, hierna voorgeroepen, legde een hiermede tegenstrijdige verklaring af en deelde mede, dat haar man wist dat de auto in denbewusten nacht zou komen. Dettweiller, met haar geconfronteerd, redde zich echter handig uit de verlegenheid door op te geven, dat hem wel een auto ter reparatie was toegezegd, doch dat dit niet deze limousine, maar een andere betrof. Hamard, allesbehalve overtuigd van 's mans onschuld, gaf zijn bevreemding te kennen, dat men in het holst van den nacht naar een dergelijke onaanzienlijke herstelplaats voor fietsen met een luxe auto was gegaan en vond het zonderling, dat Dettweiller het nummer van den wagen niet kon opgeven. Hij vaardigde tegen Dettweiller en zijn vrouw een bevel tot voorloopige hechtenis uit en zond de kinderen naar hun grootouders. Reeds den volgenden morgen werd Dettweiller geconfronteerd met eenige getuigen en toen hem de auto werd getoond, die in Dieppe was gevonden, herkende hij deze als dezelfde, die in zijn loods werd ondergebracht. 257 Nadat de agenten met de arrestanten uit Bobigny waren vertrokken, werden eenige inspecteurs aangewezen om in de woning achter te blijven en zooals de vakterm luidt, de muizenval te stellen, ieder die Dettweiller zou komen bezoeken, te arresteeren en in verhoor te nemen. Tegen tien uur ging de bel over en trad een nog jonge vrouw met een driejarig kind binnen, die als een welkome prooi in handen der inspecteurs viel. Zij werd terstond overgebracht naar de quai des Orfèvres, waar zij eerst verklaarde Mme Bottelli te heeten, doch hierop terugkwam, zei dat haar ware naam Jeanne Leblanc was en dat zij wegens afwezigheid van haar man tijdelijk gastvrijheid bij de familie Dettweiller genoot. Zij bekende in de loods wel een auto te hebben zien staan, maar verder van de zaak niets af te weten en geen nadere inlichtingen te kunnen geven. De politie ontdekte reeds den volgenden dag, dat haar eigenlijke naam Jeanne Belardi was en dat zij in 1909, verdacht van het uitgeven van valsch geld, gevat, doch later bij gebrek aan bewijs werd vrijgesproken. Zij behoorde tot de anarchisten en leefde met een man, die volgens haar Leblanc genaamd was, 't Gedijt niet. 17 258 maar de politie vond uit dat hij Edouard Carouy heette en in 1883 te Lens-sur-Dambre in België was geboren. In den namiddag werd op dezelfde wijze ten huize van Dettweiller een individu geknipt, dat weigerde zijn naam te noemen, doch, na vergelijking zijner vingerafdrukken met een fiche uit het dossier van Bertillon, bleek Valentin Charlot te zijn, die wegens het zich onttrekken aan zijn verplichtingen als milicien, aan de militaire autoriteiten werd overgeleverd. De politie zette nu haar beste limiers *) aan het werk om het spoor van Carouy te vinden en vernam, dat de bandiet zich schuil hield ten huize van Louis Raimbaud te Pavillons-sur-Bois. Ten einde ontvluchting te voorkomen, liet men het huis bewaken en werd alles voorbereid om in den vroegen morgen van den volgenden dag een inval te doen. De speurders zagen van de overzijde der straat, dat tegen middernacht iemand zich ontkleedde en de kaars uitblies, doch klaarblijkelijk had hij hen bedot, want toen in de morgenschemering de agenten het huis binnendrongen was de vogel *) Limier = politiespion. 259 gevlogen. Bij de stukken, door de politie in beslag genomen, trof men voor Raimbaud compromitteerende brieven aan, die de zekerheid verschaften dat hij met Carouy relatiën had onderhouden en eenige dagen later gelukte het de politie Raimbaud op den boulevard Sébastopol te arresteeren. Den 10en Januari ontving de politie de verontrustende tijding, dat de knecht van Smith & Wesson, 54 boulevard Haussmann, dien morgen bij het openen van het magazijn dit in de grootste wanorde had aangetroffen en wapens uit de uitstalkast verdwenen waren. Aan den zij-ingang, rue Charras, waren in het sousterrain twee ijzeren stangen van een vensteropening verbroken en was hierdoor iemand naar binnen gedrongen, om het ijzeren scherm van den hoofdingang te ontsluiten en zijn medehelpers toegang te verschaffen. Bij onderzoek werden vermist ongeveer fr. 1500 uit de toonbanklade en uit de uitstalling 17 revolvers Smith, 2 revolvers Harrington, 9 Winchesterkarabijnen, 6 jachtgeweren en een groote hoeveelheid ammunitie. Alles was door de dieven verpakt in werkkielen van het personeel en vermoedelijk op een handwagen vervoerd. 260 Deze brutale diefstal bracht aan de Sureté groote beroering te weeg, en daar deze inbraak veel overeenkomst vertoonde met die in de rue de Lafayette, aarzelde men niet, haar onmiddellijk op rekening der auto-bandieten te stellen. Men bepaalde zich tot gissingen, daar elke aanwijzing ontbrak, en vermoedde dat de roof van een zoo groot aantal wapens weldra door een ander opzienbarend feit zou worden gevolgd. HOOFDSTUK XIV. SUZE BESLECHT HET PLEIT. Het onderhoud, met Pestore gevoerd, had '» Maandags plaats gevonden en ik verwachtte 's Woensdags de beslissing te zullen vernemen, maar werd hierin teleurgesteld, daar ik dien morgen op het kantoor komende, een briefje vond, waarin hij meldde, niet vóór Donderdagmorgen te zullen terugkomen. Toen ik Suze het gebeurde mededeelde, stemde zij toe, dat, indien wij Drieux vroeger op de hoogte hadden gebracht, ik nu niet in moeilijkheden zou verkeeren. Nu vermochten wij echter niet in de zaakverandering te brengen en wachtten in angstige spanning den verderen loop der gebeurtenissen af. Suze had den laatsten tijd geklaagd over vermoeidheid en slapeloosheid, waarover ik mij zeer ongerust had gemaakt. Onze huisdokter schreef dit toe aan het inspannend kantoorleven en de beslommeringen der huishouding, welke te veel van 262 haar krachten vergden. Zes maanden geleden had zij daarom, op mijn herhaald aandringen, ontslag gevraagd uit haar betrekking en was sedert dien volkomen hersteld. In sombere stemming trad ik dien Donderdagmorgen de ontbijtkamer binnen, waar Suze mij wachtte en mededeelde, dat zij mij naar het kantoor wenschte te vergezellen. Zij was nieuwsgierig naar den loop van het onderhoud met Pestore en voegde mij toe: „wellicht heb ik gelegenheid nog een woordje mede te spreken, ingeval Pestore van de associatie afziet." Tegen negen uur verlieten wij onze woning, Uepen door de rue de Montcalm en werden, de rue Ordener overstekende om ons naar het nabij' zijnd station van den métro te begeven, eensklaps uit onze sombere overpeinzingen opgeschrikt door het knallen van revolverschoten. Eenige schreden van ons verwijderd, op korten afstand van het kantoor der Société Générale, zagen wij dat aan een kassiersknecht, die op het trottoir lag uitgestrekt, een portefeuille werd ontrukt. Nauwelijks had de dief zich hiervan meester gemaakt of hij ijlde naar een auto, welke aan de overzijde der straat stond, wierp de portefeuille 263 naar binnen en sprong op de treeplank, waarna de auto langzaam wegreed. Achter elk portier bevond zich een man, die, met een karabijn gewapend, ieder bedreigde die het waagde een stap te naderen. De wagen versnelde zijn vaart en op het oogenblik dat de chauffeur op den hoek der straat de rue des Cloys wilde inslaan, werd hij hierin verhinderd door een vrachtwagen, die, uit de tegenovergestelde richting komende, den doorgang versperde. Eenige voorbijgangers en bewoners der nabijgelegen magazijnen snelden bij het hooren der schoten toe en liepen luid schreeuwend de auto na. Zooals dat in dergelijke gevallen veelal geschiedt, volgde ik, zonder mij hiervan rekenschap te geven, hun voorbeeld en riep tegen den voerman der vrachtkar, de auto niet te laten passeeren. De man, onthutst over de plotselinge verwarring en doodelijk verschrikt door een op hem gericht schot uit een revolver van den bandiet, die aan het stuurrad was gezeten, scheen mij niet te begrijpen, hield zijn paard in en Het de auto voorbijrijden. Op hetzelfde oogenblik, dat ik den voerman toeriep den doorgang te versperren, had de man 264 op dc treeplank mij dreigend aangezien en een schot uit zijn browning op mij gelost, waarvan de kogel rinkinkelend door de spiegelruit van een winkel' Vloog. Door schrik verlamd bleef ik als vastgenageld de auto nastaren, die zich met duizelingwekkende vaart door de rue des Cloys spoedde. In den chauffeur had ik Bonnot herkend, denzelfde die te Cimiez met de gloeiende bouten had gereedgestaan om behulpzaam te zijn mij het geheim af te persen. De drukte der mij omringende, schreeuwende menigte bracht mij iot bezinning en teruggaande naar de plaats waar de kassiersknecht was aangevallen, trof ik daar Suze aan, die, door twee mannen geholpen, trachtte het zwaar verwonde slachtoffer op de been te helpen. Wij brachten den ongelukkige in het kantoor van de Société Générale waar het personeel zich beijverde hem de noodige zorg te verleenen en telefonisch een medicus ontbood. Toen eenige oogenblikken daarna tal van agenten verschenen, die het lokaal ontruimden, gaf ik Suze, die doodsbleek naast mij stond, een wenk mede te gaan, daar ik het beter vond niet in de zaak te worden gemoeid, wijl ik dan later als getuige zou worden opgeroepen. „Suze", fluisterde 265 ik, „de man die op de treeplank stond had mij bijna door een revolverschot gedood en in den bestuurder herkende ik Bonnot, één van de roovers die mij te Cimiez heeft overvallen. Zijn woeste blik getuigde van zoo grooten haat, dat ik niet twijfel of hij heeft mij herkend." Ontsteld door het voorval en bekommerd over de dingen die ons te wachten stonden, daalden wij in het ondergrondsche station van den métro af en bereikten weldra het kantoor. Doch hier wachtte ons een welkome verrassing. Pestore, aan zijn schrijftafel gezeten, trad ons bij het binnenkomen met uitgestrekten arm tegemoet en drukte mij hartelijk de hand. „Ik ontken niet", zoo voegde hij mij toe, „dat ik op het eerste oogenblik onaangenaam door uw mededeeling was getroffen en het veroordeelde dat gij Drieux, die u beiden zoo groote sympathie betoonde, van het geheim onkundig hadt gelaten. Over de zaak nadenkende, heb ik ingezien, dat aan het bekend maken van het geheim voor u groote bezwaren verbonden waren en ik stem toe, dat ik, indien gij bij onze eerste ontmoeting alles had opgebiecht, allicht van de zaak zou hebben afgezien. De ervaringen gedurende onze samenwerking opgedaan hebben mij de overtuiging geschonken, 266 dat gij een eerlijk, rechtschapen man zijt geworden en het verhaal van uw verleden wischt dien indruk niet uit. Het is uw plicht, de schuld aan het Comptoir de Lyon te vereffenen en indien de zaken geen ongunstigen keer nemen, zal ik u hiertoe in den loop van het volgend jaar gaarne de behulpzame hand bieden." Dat was een pak van 'thart. Dankbaar betuigden Suze en ik hem onze erkentelijkheid voor zijn menschlievende, welwillende beschikking. Daarna vertelde ik Pestore het voorval waarvan wij zooeven ooggetuigen waren en schilderde hem den schrik, die ons had bevangen toen ik in één der bandieten Bonnot herkende. „En weet u, monsieur Pestore, wat nog het ergste was ?" vroeg Suze lachend, „dat wij op dat merkwaardige oogenblik niet in het bezit waren van een fotografisch toestel om een opname te doen, want dan hadden wij een prachtfilm kunnen maken." „Dat brengt mij op een denkbeeld," zei Pestore, „stel u voor dat wij op een morgen, tegen negen uur, in de rue Ordener een dergelijk drama in scène brengen en hiervan een opname maken. Laat van Eekhout zich van de medewerking 267 van eenige acteurs verzekeren, een luxe auto met chauffeur huren en hen onderrichten op welke wijze zij moeten optreden om den aanslag zoo getrouw mogelijk na te bootsen. Ik zal met den commissaris van de Carrières in overleg treden en trachten zoowel zijn toestemming voor de uitvoering van het plan als zijn medewerking te verkrijgen. Daar het voorval in de rue Ordener in een oogenblik was afgespeeld en, op film gebracht, in enkele minuten zou zijn afgedraaid, werd, op voorstel van één der acteurs, met de medewerking van verschillende belanghebbenden, de diefstal van onze auto uit een garage opgenomen. Hierna reden zij naar verschillende plaatsen in den omtrek van Parijs en bezochten eenige kroegen in Belleville, waardoor wij eenige honderden meters film verkregen, welke stof voor een zeer belangwekkende voorstelling opleverden. Binnen enkele dagen was de zaak voldoende voorbereid en het hoofdmoment, de aanval in de rue Ordener, op een stil nachtelijk uur ter plaatse gerepeteerd. Dank zij de berichten in de couranten, was het mij mogelijk enkele gebeurtenissen in overeenstemming met de werkelijkheid te doen opnemen 268 en waren, op gelijke wijze als ik dit te Milaan had gezien, kleine trucs toegepast, welke de aantrekkelijkheid der voorstelling nog verhoogden. De wijkcommissaris kon zich eerst met het plan niet vereenigen en vreesde dat de opname groote ontsteltenis bij het publiek te weeg zou brengen en aanleiding zou geven tot opstootjes en ongelukken. Toen Pestore echter voorstelde uitgebreide voorzorgsmaatregelen te nemen en op verschillende plaatsen mannen te plaatsen met groote borden, vermeldende : „opname voor den bioscoop", gelukte het hem den commissaris voor zijn plannen te winnen en verkreeg hij toestemming en de belofte tot medewerking. Alles liep naar wensch; Bonnot, prachtig gegrimeerd, zijn rol meester, zou den man zelf jaloersch hebben gemaakt. De voorbijgangers, nu niet opgeschrikt door revolverschoten, beseften bij het wegrijden van de auto en de aankondiging op de borden hetgeen geschied was en vervolgden na afloop lachend hun weg. Vier dagen later kondigden de programma's den aanslag in de rue Ordener aan en de stroom van bezoekers was zóó groot, dat aan velen de toegang moest worden geweigerd. De entrées, evenals de verkoop der films in het buitenland, leverden een 269 winst op, die ons in staat stelde de kosten van oprichting geheel af te schrijven. Ten tweeden male dankten wij het succes onzer onderneming aan een noodlottig voorval. Drie dagen na de eerste voorstelling deelde de chef van de cinéma mij mede, dat een beambte van de veiligheidspolitie, die sedert twee dagen voortdurend in het lokaal aanwezig was, naar mij gevraagd had en ik zag tot mijn niet geringe ontsteltenis Ferrier het kantoor binnentreden. Hij maakte zich bekend en vertelde mij, dat hij met groote belangstelling de voorstelling van den aanslag in de rue Ordener had gevolgd en verbaasd stond over de getrouwheid, waarmede deze op film was gebracht. „Zij klopt geheel", zeide hij, „met de aanwijzingen, van de meest betrouwbare getuigen verkregen, en ik zou het op prijs stellen, indien u mij eenige opheldering wildet geven omtrent de wijze, waarop u deze gegevens hebt verzameld." Ik vertelde hem toen, dat de berichten in de dagbladen ons die verstrekten en dat, dank zij onze verbeeldingskracht, aan de film eenige uitbreiding was gegeven. „De uitbeelding van Bonnot is toch niet aan de fantasie ontleend, "antwoordde Ferrier, „de man op het doek geprojecteerd is Bonnot in levenden lijve en het is onmogeUjkiemand 270 zoo goed te grimeeren, indien één uwer hem niet kende. U komt mij zoo bekend voor, maar ik vraag mij tevergeefs af, waar ik u vroeger heb ontmoet." De besefte, dat nu het gevaarlijke oogenblik was gekomen hoog spel te moeten spelen om mij uit den neteligen toestand te redden. Schijnbaar pogend, mijn herinnering te verlevendigen, keek ik hem scherp aan en vroeg op luchtigen toon: „Hoe was ook uw naam?" „Ferrier." „Ferrier, Ferrier," zei ik verstrooid, doch vervolgde eensklaps alsof mij een licht opging, „dan is u dezelfde die mij eenige jaren geleden aan de Gare de Lyon in hechtenis nam en zeer verstoord was, dat ik een actrice van het Théatre francais niet van haar sieraden had beroofd?" „Dat klopt," hernam Ferrier, „dan zijt gij van Eekhout, en betrokken in de zaak van het Comptoir de Lyon. Dc had indertijd die zaak te behandelen en het is voor mij nog altijd een onopgelost raadsel gebleven waarom de bandieten aan u verzochten het „Comptoir" een gedeelte van het gestolen geld terug te geven." Dc hield mij oogenschijnlijk kalm bij hethooren 271 dezer woorden, doch ik voelde mijn hart kloppen. Met angst vroeg ik mij af, welke wending dit onderhoud zou nemen, wanneer Ferrier, wellicht bekend met de ware toedracht, mij zoo aanstonds, bij het vernemen van het hem reeds bekende verhaal van den brief van Mme Larchère, van leugens zou betichten. Dit was echter het eenige redmiddel dat mij ten dienste stond en ik trachtte met grooten eenvoud en kalmte, evenals ik dit te Cimiez tegenover de bandieten had beproefd, hem de geschiedenis der gefingeerde brieven diets te maken. Terwijl ik het verhaal opdischte, verried geen spier op het gelaat van Ferrier den mdruk die dit op hem maakte. Ik toonde echter niet de minste onrust, ofschoon ik mij bewust was, dat ik gevaar liep hem aan het einde, evenals de bandieten, te hooren uitroepen: „je liegt" en mij onmiddellijk naar een bureau van politie te zien geleiden. Toen ik gereed was, zei Ferrier: „ik heb u, den dag na het bezoek van de heeren van het Comptoir, aan het hotel bezocht, omdat ik u nog eens wilde spreken; noch dien noch de volgende dagen trof ik u daar aan. Was u denzelfden avond met de noorderzon vertrokken?" 272 „Neen," hernam ik, „in den gloed der noorderzon heb ik mij nooit gekoesterd, wel heb ik, na het bezoek, een paar dagen met één mijner vrienden te Monte Carlo vertoefd." Ferrier beet zich op de lip en het ontging mij niet, dat hij in tweestrijd was, of hij al dan niet verder op de zaak zou ingaan. „Kent u deze foto?" vroeg hij, mij het portret van Bonnot gevende. Ik bekeek dit langdurig en het hem teruggevende, voegde ik hem lachend toe, dat ik gelukkig niet de eer had en ook niet naar de kennismaking verlangde met iemand die zulk een gemeene boeventronie had. Het bleek mij duidelijk, dat Ferrier in twijfel verkeerde en door mijn verhaal slechts tendeele overtuigd was, want bij het afscheid wierp hij mij een wantrouwenden blik toe, en ik vermoedde dat dit muisje nog een staartje zou hebben. Ik was verre van gerust en Suze, wie ik 's avonds het geval meedeelde, meende ook dat Ferrier in dezen het laatste woord nog niet had gesproken en dat wij elk oogenblik een minder aangename verrassing konden verwachten. Eenige dagen later vertelde Suze mij, dat zij zich ernstig ongerust had gemaakt over het bezoek van Ferrier en dat zij daarom een beskssenden 273 stap had gedaan, door aan Drieux alles te vertellen en zijn bemiddeling in te roepen. „Gij weet, Frits," zoo sprak zij, „dat hij mijn finantieele aangelegenheden behandelt. Rust noch duur hebbende, ben ik naar hem toegegaan en heb de geheele geschiedenis van a-z verhaald. Vanaf het vinden van het pak met bankbiljetten tot de onthullingen aan Pestore en het bezoek van Ferrier, alles heb ik hem toevertrouwd. Weenend heb ik hem gesmeekt, ons te helpen, nu het gevaar dreigt, dat wij, na alle moeilijkheden te hebben overwonnen, opnieuw in het ongeluk worden gestort, ons te redden, door zijn bemiddeling te verleenen en bij het Comptoir de Lyon op een schikking aan te dringen en indien men hiertoe niet bereid was, een gedeelte van mijn vermogen liquide te maken en hiermede de schuld te betalen. Hij heeft mijn bede verhoord; met de directie van het Comptoir de Lyon bevriend, heeft hij in een langdurig onderhoud de geschiedenis in alle bijzonderheden medegedeeld en ten slotte een schikking voorgesteld, welke in beraad werd genomen. Hedenmorgen ontving ik van Drieux het verzoek op zijn kantoor te komen en hij deelde mij mede, dat de uitkomst van zijn bemiddeling zijn verwachting verre overtrof. 't Gedijt niet. jg 274 De directie wenschte van die zaak niets meer te hooren. Zij had hiervan eenige jaren geleden zoovele onaangenaamheden ondervonden, dat zij het beter vond die kwestie niet weder op te rakelen. Indien het nu bleek dat zij indertijd voor fr. 50.000 was opgelicht, was zij, bij terugontvangst hiervan, beducht voor de bemerkingen van de zijde der aandeelhouders, zoodra dit bedrag, op de balans verantwoord, in de jaarvergadering te hunner kennis werd gebracht. Drieux stemde toe dat hieraan bezwaren verbonden waren, maar toen hij de directie een beeld gaf van den angst dien ge de laatste jaren hebt uitgestaan en het gevaar dat je voortdurend blijft bedreigen zoolang de politie nog kan ingrijpen, gelukte het hem haar medelijden op te wekken en de heeren te bewegen het volgend stuk te teekenen: De ondergeteekende verklaart hierdoor ten behoeve van den heer Frits van Eekhout afstand te hebben gedaan eener vordering, groot fr. 40.000 te zijnen laste en hem hiervoor ten volle te kwiteeren. (w. g.) De directie van het Comptoir de Lyon. Nizza, October 1905. 275 Zooals je ziet, spreekt de kwitantie slechts van fr. 40.000, omdat de resteerende fr. 10.000 reeds als premie waren afgeboekt." Suze hield het stuk zegevierend in de hoogte en zei triomfantelijk: „wat is het je nu waard om het in handen te krijgen." Tot schreiens toe bewogen heb ik haar gekust, geen woorden vindende om mijn dankbaarheid te betuigen voor haar liefdevol en doortastend optreden, met zoon gunstigen uitslag bekroond. Ten gevolge van haar toedoen toch was eindelijk het tijdstip aangebroken, dat mijn rekening met het verleden was vereffend en geen vrees voor verwikkelingen mij langer behoefde te kwellen. Ten einde de politie behulpzaam te zijn om de auto-bandieten op het spoor te komen, typte ik een anoniemen brief aan Ferrier, waarin ik hem berichtte, dat de bandiet, die bij den aanslag in de rue Ordener aan het stuurrad was gezeten, één dergenen was, die aan de inbraak in het Comptoir de Lyon had deelgenomen en tijdens zijn verblijf te Nizza daar vertoefde. Be beoogde hiermede een tweeledig doel: te bevorderen dat de auto-bandieten de hun rechtmatig toekomende straf zouden ondergaan en dat zij, op die wijze onschadelijk gemaakt, ook 276 mij geen onaangenaamheden konden berokkenen. Zooals ik later vernam, vermoedde Ferrier, dat dit briefje door mij was geschreven en had de mededeeling het verrassend gevolg, dat zij indirect de aanleiding werd dat de bende aan de politie werd overgeleverd. Ferrier, uit het bericht de gevolgtrekking makende dat Castel werd bedoeld, wist dezen op te sporen en in hechtenis te nemen. Uit het door hem opgegeven alibi bleek echter zóó afdoende, waar Castel gedurende den 21en December te Parijs was geweest en dat hij aan den aanslag onschuldig was, dat hij in vrijheid moest worden gesteld. Ferrier had Castel in zijn cel bezocht en den indruk gekregen dat hij meer van de zaak afwist; dit werd bevestigd, toen deze hem twee dagen na zijn invrijheidsstelling om een onderhoud vroeg. Castel had slechts een klein aandeel in den buit van den aanslag in de rue Ordener genoten en was tevens ontstemd, daar de bende niets van zich liet hooren. Hij duchtte, dat Bonnot, Garnier & Co. den een of anderen dag tengevolge van hun onbekookt optreden in de val zouden loopen en hem als medeplichtige verraden. Verder was hij belust op de hooge premie door de Société Générale 277 uitgeloofd en verkreeg, door zich aan de politie te verkoopen, een nieuwe bron van inkomsten en tevens een vrijbrief voor zijn vroeger gepleegde misdaden. Met groote sluwheid verkende hij het terrein bij zijn bespreking met Ferrier en deze, zijn bedoeling vattende, maakte hem de toenadering gemakkelijk, zoodat zij het weldra eens waren. Castel zou de geheele bende aan de politie overleveren, hiervoor een gedeelte der uitgeloofde premie ontvangen en een verklaring krijgen, dat hij zich te Parijs vrij zou mogen bewegen en zoo noodig de hulp der veiligheidspolitie inroepen. Inmiddels liet Ferrier van Eekhout nagaan, vernam aan diens woning dat hij Nederlander was, vroeg inlichtingen bij de politie te Amsterdam en verscherpte zijn waakzaamheid, toen hij bericht ontving, dat van Eekhout twee jaar had gezeten wegens frauduleus bankroet. Inlichtingen omtrent het gezin van Eekhout verkreeg hij door den conciërge, die hem vertelde, dat mevrouw van Eekhout niet ingenomen was met haar tegenwoordige dienstbode, waarna hij één zijner vrouwelijke politie-spionnen naar de rue de Montcalm zond om haar diensten aan te bieden. Eenigen tijd nadat Drieux de kwestie met het Comptoir de Lyon op zoo gunstige wijze had 278 opgelost, had Suze namelijk besloten, een deel harer huiselijke bezigheden aan een dienstbode toe te vertrouwen en zich hiertoe tot een bureau gewend. Het was Suze bekend, dat te Parijs geschikte dienstboden schaarsch zijn en zij was daarom recht verheugd, toen op zekeren dag de conciërge haar een sollicitante aanmeldde. De binnentredende, een lang, mager vrouwspersoon van middelbaren leeftijd, geheel ontbloot van vrouwelijk schoon, had iets mannelijks in haar houding en iets vaags in haar blik. Op herhaald aandringen van Suze om te gaan zitten plaatste zij zich met een geweldigen schok op den aangewezen stoel en trok daarbij een gezicht als getroostte zij zich een groote opoffering. Zij vertelde Franchette te heeten en in Suresnes te zijn geboren, daarna overhandigde zij haar papieren en onderwierp Suze aan een kruisvuur van vragen. Het loon, verval, waar zij moest slapen, of er kinderen waren, wanneer zij vrijaf had en nog meerdere vragen, zouden gewis op iemand, bij het onderhoud tegenwoordig, den indruk hebben gemaakt, dat niet Suze maar Franchette de betrekking had te begeven. Suze trachtte niet den woordenvloed te stelpen, 279 keek bedaard de papieren in, stelde eenige vragen en zei dat zij later zou beslissen. Toen na eenige dagen een meer sympathieke en minder onvolmaakte dienstbode op zich Het wachten, besloot zij Franchette te huren. Bijnaar komst scheen zij Suze nog magerder toe dan bij haar eerste bezoek. Haar kleeren, in een blauwen handdoek gepakt, plaatste zij met zóó groote behoedzaamheid op de vloermat, dat, had het haar dierbaar kroost gegolden, zij hiervoor niet meer bezorgdheid aan den dag had kunnen leggen. Zij betrok een kamertje op zolder, waar volgens Parijsche gewoonte de dienstboden der bewoners van een étage-woning hun slaapplaats langs een bijzondere diensttrap bereiken. Suze was met haar nieuwe keukenprinses allesbehalve ingenomen. Haar geheimzinnig zwijgend gaan en komen, haar zonderlinge opvattingen en brutaal optreden gaven de vrouw des huizes het gevoel, dat zij haar onafhankelijkheid had verloren en de gezelligheid uit haar kleine woning verdwenen was. Toen dan ook op zekeren dag de handlangster van Ferrier Suze te spreken vroeg en haar vertelde, hoe zij toevallig vernomen had, dat mevrouw een dienstbode vroeg, was Suze hierover wel ver» 280 wonderd, doch bekoord door het bescheiden optreden eri het gunstig voorkomen der sollicitante, had zij deze gehuurd en Franchette de betrekking opgezegd. De nieuwelinge voldeed bijzonder goed en Suze verheugde zich reeds over den goeden ruil; korten tijd hierna evenwel betrapte Suze de nieuwe dienstbode, terwijl deze in de laden van haar schrijfbureau snuffelde en trachtte een brief weg te moffelen. Eenige dagen later bemerkte Suze toevallig, dat tijdens een gesprek met mij de meid aan het sleutelgat luisterde. Deze handelingen hadden ons wantrouwen opgewekt en toen ik op een avond, dat ik vroeger dan gewoonlijk thuis kwam, zag dat Ferrier op den hoek der straat in gesprek met ons dienstmeisje was, ging mij eensklaps een licht op ; zij stond in dienst der politie en had de opdracht deze van ons doen en laten op de hoogte te houden. Pijnlijk trof het mij, dat, nu ik mijn pad geëffend waande, van die zijde gevaar dreigde, dat tot ernstige verwikkelingen kon leiden en na met Suze alles goed te hebben overwogen, nam ik het besluit dit te weren, door Ferrier in een vertrouwelijk onderhoud den waren staat van zaken bloot te leggen. 281 Ik had de zekerheid dat hij een rechtschapen man was en vertrouwde dat, nu ik geen gevaar meer had te duchten, een openhartige bekentenis het wantrouwen zou doen verdwijnen en de politie mij verder ongemoeid zou laten. Dienzelfden dag schreef ik Ferrier een brief en noodigde hem te mijnen huize uit tot een vertrouwelijk onderhoud, waarop hij mij berichtte over twee dagen op een avond hieraan te zullen voldoen. HOOFDSTUK XV. DE BROWNINGS AAN HET WOORD. Zoodra de booswichten de mooie limousine onbeheerd in de rue Alexandre Dumas te Dieppe in den modder hadden achtergelaten, begaven zij zich naar een café in de nabijheid van het station en verdeelden den buit. Bonnot behield de aandeelen en beloofde deze in het buitenland te gelde te maken. Het plan om naar New-Haven over te steken was reeds opgegeven en zij besloten Dieppe ten spoedigste onbemerkt te verlaten, waarna ieder op eigen gelegenheid een goed heenkomen zou zoeken. Aangezien het verblijf te Parijs in deze omstandigheden groot gevaar voor hun veiligheid opleverde, kwamen zij overeen zich schuil te houden en, ten einde met elkander in aanraking te blijven, hun adressen aan madame Schoofs-Vuillemin, de maïtresse van Garnier, op te geven. Dieudonné, Soudy en CaUemin klommen over de afsluiting van den spoorweg, hielden zich achter 283 een bergplaats voor steenkool schuil en vertrokken zonder plaatsbiljetten in een ledigen wagen van een goederentrein. Bonnot en Garnier gingen te voet naar een nabijgelegen plaatsje en namen daar den volgenden morgen een kaartje voor Lyon. Zij hadden beiden in die plaats veel kennissen en Bonnot had daar geleefd met zekere vrouw Thollon, die nu in voorhechtenis zat, beticht van het helen van gestolen goederen. Hij was erg aan haar gehecht en zond van tijd tot tijd, als zijn middelen dit veroorloofden, per postwissel eenig geld om haar het verblijf in de gevangenis wat dragelijker te maken. Eenmaal had hij het zelfs gewaagd haar het volgende briefje te schrijven: „Waarde Mevrouw: „Wij hebben het ongeluk dat u treft en de „vergissing door de politie begaan, waardoor „u onschuldig lijdt, vernomen. „ Wij zullen u niet vergeten en zenden heden „een postwissel welke door andere zal worden „gevolgd. Namens de vrienden, M™ Maitrejean." 284 De vermeende briefschrijfster ondervond hierdoor vele onaangenaamheden en werd door de politie aan een langdurig verhoor onderworpen. Zoodra Bonnot en Garnier door de courantenberichten vernamen, dat de politie hen te Londen zocht en zij zelfs in andere buitenlandsche plaatsen werden gesignaleerd, besloten zij, na een driedaagsch verblijf te Lyon, naar Parijs terug te keeren. Zij gevoelden zich hier beter thuis dan elders, omdat zij er met de plaatselijke gesteldheid beter bekend waren, over meerdere hulpbronnen beschikten en zich beter voor de politie konden verbergen. Te Parijs aangekomen veranderden zij door middel van een scheikundig preparaat hun haarkleur en vermeden de vroegere kennissen, die, belust de uitgeloofde premie te verdienen, hen allicht aan de politie zouden kunnen verraden. Bonnot stelde Castel en Carouy hun aandeel in den buit ter hand, droeg aan den laatsten op naar Bobigny te gaan en ook aan Dettweiller zijn aandeel uit te keeren en besloot in overleg met Castel voor de verzilvering der aandeelen met Rodriguez, denzelfden vriend die hem in de rue Cortot reeds huisvesting had verleend, in onderhandeling te treden. 285 Rodriguez stond bij de Parijsche politie in een slecht blaadje, was in Engeland veroordeeld tot hard-labour en specialist in het verhandelen van gestolen aandeelen. Hij had in het buitenland vele relaties met verdachte bankiertjes die zich leenden tot het doen van - louche zaakjes en werd in zijn transacties bijgestaan door een zekeren Bélonie, die hem in sluwheid nog verre de baas was. Zij wendden zich tot een heler, in de buurt van de Buttes Chaumont woonachtig, die groote behendigheid bezat in het „wasschen" van gestolen aandeelen. Dit wasschen geschiedde door de nummers der aandeelen op zoo kunstige wijze te veranderen, dat dit met het bloote oog niet was te ontdekken, en had ten doel te voorkomen, dat zij> bij den verkoop als „frappé d'opposition" zouden worden geweigerd. Pogingen, door Rodriguez aangewend, om de aandeelen te Parijs te verkoopen, bleken vruchteloos, waarom hij naar Amsterdam reisde, zijn intrek nam in een hotel voor vegetariërs op het Rembrandtplein en in onderhandeling trad met van der Bey, een heler van gestolen goederen en geen onbekende bij de Amsterdamsche politie, welke handlanger hem weder in kennis bracht 286 met een Israëlietisch koopman in besmet goed. Deze had eerst veel bezwaar zich met de zaak in te laten en bood bij het scheiden der markt zulk een spotprijs, dat Rodriguez dezen botweg weigerde, naar Parijs terugkeerde en, het gevaarlijk achtende de stukken in zijn bezit te houden, aan Bélonie opdroeg deze als verzegeld pakket aan de Gare du Nord in het depot ter bewaring te geven. Kort na hun terugkeer te Parijs vernamen Bonnot en Garnier uit de Petit Parisien de arrestatie der familie Dettweiler en van Jeanne, de maitresse van Carouy, die 's middags in de val was geloopen. De uitvoerige berichten over deze arrestaties bevatten aanwijzingen welke hen deden vermoeden dat enkele der arrestanten deze aan de justitie hadden gedaan en uit vrees dat de politie hun schuilplaats zou ontdekken, besloten zij Parijs gedurende eenigen tijd te verlaten. Den 10en Januari pleegden zij de inbraak in het wapenmagazijn van Smith & Wesson, boulevard Haussmann, waarvan de bijzonderheden reeds zijn vermeld en eenige dagen later vertrokken zij op raad van Carouy, die daar vier jaar had gewerkt, met dezen naar Gent, om in die plaats iets van hun gading te zoeken. 287 In den nacht, volgende op den dag hunner komst aldaar, stalen zij de auto van Dr. Vernieuwe, waarmede zij naar Amsterdam reden, deze voor een aannemelijke som verkochten, met de opbrengst te Brussel goede sier maakten en zoodra het geld verbrast was, weder naar Gent togen. Zij pleegden daar opnieuw inbraak, nu in de garage van monsieur Haye, waar twee auto's stonden. Terwijl zij vergeefsche pogingen aanwendden om de motors in beweging te brengen, trad de chauffeur Maurey binnen, die boven de garage woonde en de deur geopend ziende, onraad vermoedde. Op het zien der mannen wilde hij ijlings teruggaan, maar Bonnot richtte den loop van zijn browning op den chauffeur en gelastte dezen den motor van een der auto's in beweging te brengen, wat de moedige man weigerde. Vreezende de aandacht te trekken, weifelde Bonnot te schieten. Carouy, het hachelijke van den toestand inziende, maakte kort proces en sloeg den ongelukkige met een zwaar stuk hout de hersens in; zonder een kreet te uiten, zakte het slachtoffer ineen. Toen hun pogingen om de wagens op gang te brengen mislukten, trokken zij af en werden bij het verlaten van de garage door een nachtwaker aangesproken, die Bonnot op wan- 288 trouwenden toon naar den inhoud van zijn reistasch vroeg, waarop de bandiet hem a bout portant neerschoot. Zij maakten zich met versnelden pas uit de voeten en Hepen naar het naburige Ledeberg, waar zij de garage van monsieur Marchand openbraken, maar weder onverrichter zake aftrokken. Van hier gingen zij te voet naar Wetteren en namen een plaatsbiljet naar Amsterdam, over Antwerpen. Te Amsterdam aangekomen gelukte het hun een auto machtig te worden, waarmede zij de terugreis naar Parijs aanvaardden, drie dagen in den Haag vertoefden, den vierden dag in den vroegen morgen vandaar vertrokken en misleid door de duisternis op een smallen landweg in een sloot geraakten. Alle pogingen en krachtsinspanning aangewend om den wagen weder op het droge te brengen mislukten tengevolge van den drassigen bodem. Een boer, die hun de behulpzame hand had geboden, zag de mannen haastig vertrekken toen hun pogingen vruchteloos bleken, waarom hij een brigadier van de rijksveldwacht van het zonderHnge avontuur in kennis stelde; deze vermocht echter niet hen op te sporen. Het drietal had zich te voet door den Haarlem- 289 mermeer-polder naar Amsterdam begeven, waar zij nog tijdig aankwamen om den nachttrein naar Parijs te pakken. Einde Januari reisden Bonnot, Soudy en Simentoff naar Estampes, pleegden daar inbraak in de Gare d'Orléans en werden door den brigadier der gendarmerie, met de bewaking van het station belast, betrapt op het oogenblik dat zij zich met den buit uit de voeten wilden maken. Op diens alarmsignaal schoten twee spoorwegbeambten toe, doch de dieven wisten zich, met achterlating van het gestolene en de inbrekerswerktuigen, door een overhaaste vlucht te redden. Na eindeloos getob kwamen zij, armer dan ooit eenige dagen later langs verschillende omwegen in Parijs terug. Twee weken later stalen zij te Béziers een auto, maar een panne, bij hun doortocht te Arnay-le-Duc, noodzaakte hen deze onbeheerd aan den kant van den weg achter te laten. Hun toestand werd inmiddels zeer benard, geld ontbrak en de onzinnigste plannen om den buidel te vullen werden door hen overwogen. Tal van medeplichtigen waren reeds in arrest en de namen der zich nog in vrijheid bevindende leiders aan de politie bekend. 't Gedijt niet. 19 290 Zij wisten maar al te goed, dat „La Veuve", zooals zij het bois de justice, de guillotine, betitelden, hen onverbiddelijk wachtte en hadden de gelofte afgelegd, hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen. Tevergeefs beproefden zij het verblijf van Castel te ontdekken, hopende dat deze nog een middel tot uitkomst zou vinden. Zijn spoorloos verdwijnen deed hen vreezen, dat hem een ongeluk was overkomen ; zij vermoedden niet, dat, nu de zaak een slechten keer had genomen, de rat het zinkende schip had verlaten. Eenige dagen na de inbraak te Béziers kwamen eenige der auto-bandieten bijeen ten huize van Dubois te Choisy-le-Roi, denzelfde op wien Dettweiller tegen Bonnot te Pontoise had gezinspeeld als den man, die de kunst verstond, een auto zoo handig te metamorphoseeren, dat die onherkenbaar uit den verfpot te voorschijn kwam. Dubois deelde hun mede te hebben vernomen, dat zich te Saint-Mandé een garage met drie auto's bevond en dat het, volgens zijn zegsman, gemakkelijk zou vallen, daar in te breken. Hij stelde voor, indien men hierin slaagde, een der auto's bij hem te brengen en deze te benutten voor een nieuwen aanslag op een bankinstelUng, 291 doch nu niet te Parijs, maar in een der kleinere steden in den omtrek. Bonnot, Garnier en Carouy vertrokken den 24en Februari ter uitvoering van dit plan naar Saint-Mandé met het doel, één der auto's, een bijna splinternieuwe coupé Delaunay—Bellevüle van 30—40 P.K., te stelen. Tot hun ergernis ontbrak Dieudonné, die eveneens van de partij zou zijn, ook nu weder op het appèl en zij vermoedden, dat hij bij zijn vrouw was gebleven, die, na hun verzoening naar Parijs teruggekeerd, een kamer in de rue Lecluse had betrokken. Den nacht van hun komst te Saint-Mandé namen zij een was-afdruk van het slot der garage en Ueten hiernaar den volgenden morgen een sleutel vervaardigen. Laat in den avond stelden zij zich aan de overzijde der straat, dicht bij de garage, verdekt op, om de auto af te wachten, waarin 's morgens de eigenaar, monsieur Buisson, ter jacht was uitgereden. Te gen twee uur hoorden zij den wagen naderen en zagen, dat de patroon aan zijn woning werd afgezet en de chauffeur, na de auto in de garage te hebben gebracht, zich huiswaarts begaf. Deze 292 bemerkte toen twee der bandieten, die in een trapportaal wegschuilden en dit verdacht vindende, bespiedde hij hen vanaf den hoek der straat, waarom het drietal, bevreesd te worden betrapt, zich ijlings verwijderde. Den volgenden nacht herhaalden zij de poging en was de kans hun gunstiger, ofschoon zij, de garage binnengaande, werden opgeschrikt door het zwak geblaf van twee honden, dat echter spoedig verstomde. Zij veranderden het nummer 678 — X — 8 in 682 — X — 8 en kwamen, zonder eenige belemmering te ondervinden, te Choisy-le-Roi aan, waar Dubois de auto in ontvangst nam en den mannen een veilige schuilplaats boven de garage verleende. Reeds den volgenden middag tegen vier uur vertrokken zij met de auto, reden kort daarna door de porte de Vincennes Parijs binnen en begaven zich naar een bar in de rue de Rochechouart, waar zij iets gebruikten. Van hier vertrokken zij te ongeveer zeven uur naar de rue des Dames en hielden stil op den hoek van de rue Lecluse, waar Bonnot uitstapte, om te zien of Dieudonné op zijn kamer was en hem dan te overreden, mee te gaan. Hij klopte aan de deur der kamer en kreeg 293 geen gehoor, zoodat hij zich onverrichterzake weder naar beneden spoedde en in zijn haast bijna een agent van politie omver liep, die bij den uitgang van het huis geposteerd stond. Naar de auto terugloopende, zag hij, dat deze omringd was door een talrijk publiek, dat nieuwsgierig Carouy gadesloeg, die onder den wagen een schroef vastdraaide. Daar Bonnot bemerkte, dat de agent van politie naderde, riep hij tegen Carouy: „vooruit, chef, het is niets", bracht den motor in beweging, reed in snelle vaart weg en verdween in de richting der Gare St.-Lazare, waar zich, een oogenblik later, de volgende gebeurtenissen ontwikkelden : Tegen acht uur werd de aandacht van het talrijke publiek, dat zich in de rue d'Amsterdam bevond, getrokken door een lichtgrijze auto, waarin drie personen waren gezeten, welke in woeste vaart door die straat reed, bijna een aanrijding had met een autobus, die bij de Gare St.-Lazare stationneerde en daarna het leven van een dame in gevaar bracht, die het aan een zijsprong te danken had, dat zij niet verpletterd werd. Zonder zich hierover te bekommeren en de vaart te verminderen, reed de auto, tegen het politieverbod tusschen twee vluchtheuvels door, de rue Saint-Lazare in. 294 De dienstdoende agent Garnier, de overtreding bemerkende, wenkte den chauffeur halt te houden, doch deze deed alsof hij dit niet zag en vervolgde zijn weg. Tengevolge dezer feiten in zenuwachtigen toestand gerakende, merkte Bonnot niet tijdig op, dat de autobus Montmartre—Saint-Germain—desPrés, van den tegenovergestelden kant komende, hem den weg versperde en remde op het laatste oogenblik met zóó groote kracht, dat hierdoor de motor afsloeg. De agent maakte van dit oponthoud gebruik om den wagen te naderen en gaf den inzittenden een geduchten uitbrander over hun woeste rijden, hetgeen zij zich niet bijzonder schenen aan te trekken. Het opdringende publiek, dat te Parijs, wat betreft zijn belangstelling in standjes, voor het Amsterdamsche niet onderdoet, leidde uit het zwijgen der passagiers af, dat zij den agent niet verstonden en vreemdelingen waren. De agent gelastte daarop den chauffeur, met het oog op het drukke verkeer, de rue du Havre in te rijden en aan het trottoir halt te houden, ten einde proces-verbaal te kunnen opmaken. De chauffeur steeg uit, zette den motor aan, reed langzaam naar de aangewezen plaats, doch ver- 295 snelde eensklaps de vaart, waarop de agent, bevreesd voor ontvluchting, op de treeplank sprong. Nauwelijks was dit geschied, of één der inzittenden loste drie schoten op den man, die doodelijk getroffen op de straat neerstortte. Terwijl een kreet van ontzetting uit de menigte Opsteeg, haastten eenigen uit het publiek zich den gewonden agent te hulp te komen, terwijl anderen de auto vervolgden. Een dezer, een infanterist op een fiets gezeten, volgde de auto door de rue du Havre, langs den boulevard Haussmann, rue Vignon, rue Tronchet, achter de Madeleine om tot de rue Royale. Hij gaf de vervolging op, toen hij, afstand verliezende, de auto op de place de la Concorde zag verdwijnen en stelde twee agenten, die daar geposteerd waren, van het gebeurde in kennis. Bonnot was inmiddels van de place de la Concorde de Champs-Elysées ingeslagen en besloot, in overleg met zijn vrienden, naar Pontoise te rijden, daar een langer oponthoud te Parijs, nu het signalement der auto aan tal van menschen bekend was, allicht tot aanhouding zou leiden. Te Pont-sur-Yonne werd het nummer van den wagen opnieuw veranderd, nu in 282 - S - 2. Laat in den avond bereikten zij Pontoise, waar 296 Garnier, die hier goed bekend was, zijn vriend Féjard opspoorde, die hen behulpzaam was in het vinden eener bergplaats voor de auto. Zij gaven aan Féjard een uitvoerig verslag hunner wederwaardigheden en vertelden hem, dat zij voornemens waren één der volgende dagen een inval in een bank te beproeven, waarna zij hem voorstelden, Dieudonné te vervangen en van de partij te zijn. Féjard sloeg toe, maar opperde een ander plannetje. Het was hem bekend, dat zich op den hoek van de place de 1'Hötel de Ville en de rue Lemercier te Pontoise het kantoor van een rijk notaris, monsieur Tintant, bevond en dat daar een welvoorziene brandkast van kleine afmeting stond, welke gemakkelijk zou zijn te vervoeren en waarvan de inhoud ongetwijfeld de moeite van het meenemen zou beloonen. Dit voorstel vond algemeen bijval, aangezien zij voor den aanslag op een bank nog geen voorbereidselen hadden getroffen en zij zich niet ontveinsden groot gevaar te loopen om, evenals dit te Romainville in het postkantoor was geschied, ook hierbij weder van een koude kermis thuis te komen. 297 Bonnot meende dat het gewenscht was, de inbraak in het kantoor van Tintant op den volgenden nacht te bepalen, maar Garnier vreesde, bij een oponthoud te Pontoise, door de politie te zullen worden ingerekend voor het ondergaan van de straf, tot welke hij bij verstek was veroordeeld wegens de gepleegde wanordelijkheden bij de laatste staking. Zij besloten daarom het plan nog dien nacht uit te voeren en togen tegen halftwee met de auto naar de place de THotel de Ville, waar zij deze aan de overzijde van het notariskantoor tegen het trottoir plaatsten, gereed om op het eerste sein in de richting van Parijs te vertrekken. Een donkere nacht zou den aanslag hebben begunstigd, maar de maan Het zich door deze overweging niet verteederen en bescheen met haar heldere stralen het duister bedrijf der bandieten. Eerst beproefden twee hunner de deur vanTiet kantoor open te drukken, doch toen zij hierin niet slaagden, keerden zij terug naar de auto, om met de beide anderen te overleggen, wat hun nu te doen stond. Zij werden hierbij gestoord door iemand die een reistasch droeg en vermoedelijk met den Parijschen 298 rein van 1.45 uur aangekomen, hen nieuwsgierig gadesloeg. Ten einde den reiziger in den waan te brengen, lat hun oponthoud aldaar het gevolg was van ïen panne, trok Carouy zijn jas uit, greep een schroevendraaier en nam den schijn aan, den wagen :e herstellen, welke list het gewenschte resultaat lad, daar de reiziger zijn weg vervolgde. Zoodra deze verdwenen was, gingen drie hunner laar de rue Lemercier en hier klom Bonnot, met Dehulp van een ongeveer vijf meter lang touw, jver den muur, bereikte de binnenplaats bij het kantoor, plaatste de deur van een privaat tegen ien muur en was de anderen behulpzaam om, langs de deur glijdend, op de binnenplaats te komen. Eenmaal binnen de veste, ontsloten zij met een looper de binnendeur, welke toegang tot het kantoor verleende en openden tot meerdere zekerheid voor hun aftocht de voordeur aan de place de l'Hötel de Ville, waarna zij de brandkast van het houten omhulsel ontdeden. De afmeting van de brandkast, welke volgens Féjard niet groot was, viel geducht tegen en het kostte hun groote inspanning, deze te verplaatsen. Zij waren hiermede tot midden in het kantoor gevorderd, toen zij eensklaps hoorden, dat de blin- 299 den van de bovenwoning werden opgetrokken, het raam werd geopend en iemand hieruit aan een voorbijganger vroeg te willen zien of er onraad beneden was. Beseffende, dat het geraas, veroorzaakt bij het verplaatsen der brandkast, de bewoners had gewekt, grepen zij hun brownings en snelden naar de voordeur om te ontvluchten. De man, die was aangeroepen, had echter de voordeur geopend gevonden, deze dichtgetrokken en zich hiervoor geplaatst. De bandieten, dit bemerkende, openden nu het kantoorraam en losten van hieruit eenige schoten op hem, waarop hij, beducht voor zijn leven, zich haastte langs de muurzijde te verdwijnen. De bandieten, den doorgang vrij ziende, snelden naar de auto en werden op hun vlucht door monsieur Tintant van uit het bovenraam met een jachtgeweer onder vuur genomen. De schoten troffen echter geen doel en werden door de bandieten, achter de auto verscholen, met groote stoutmoedigheid beantwoord. Het had inmiddels twee uur geslagen en toen tal van omwonenden, opgeschrikt door het middernachtelijk rumoer, zich aan hun vensters vertoonden, achtte de bende het hoog tijd een 300 goed heenkomen te zoeken en blies den aftocht. Alleen Garnier was door een der schoten licht aan de hand geraakt; de anderen kwamen met den schrik vrij, doch allen ergerden zich over den slechten afloop van de expeditie. Met groote vaart tuften zij langs den straatweg naar Saint-Ouen en waren reeds onder den rook van Parijs gekomen, toen Bonnot tot zijn schrik bemerkte, dat het rechtervoorwiel weigerde. Tevergeefs beproefden zij dit door een hulpwiel te vervangen en gaven de pogingen hiertoe op, toen zij de aandacht trokken van eenige arbeiders, die zich vroegtijdig naar hun werk begaven. Zij duwden de auto op een open terrein, namen het rijbewijs en eenige papieren van den vorigen eigenaar uit een tasch, besproeiden de kussens der zitbanken met benzine en staken, in de hoop dat op deze wijze de herkomst onbekend zou blijven, den wagen in brand. Zoodra eenige arbeiders en een chauffeur uit een nabijgelegen garage op de brandende auto toesnelden, maakten de bandieten van de verwarring gebruik om zich uit de voeten te maken, bereikten spoedig Saint-Ouen en namen hier de electrische tram, die hen weldra te Parijs terugbracht. Bij aankomst vertoefden zij nog een oogenblik 301 in een taverne en hier betoogde Carouy, dat d< slechte resultaten dezer ondernemingen in hoofdzaak aan hun zelf te wijten waren. „Indien wij,' zoo voerde hij aan, „meer overleg in de voor bereiding onzer aanslagen betrachtten, zouden wi niet nutteloos ons leven hebben te wagen. Wi stormen ondoordacht op het eerste het beste aangewezen doel aan en loopen te pletter, zoodre wij door onvoorziene omstandigheden worden gedwarsboomd. Aan moed, dapperheid en stoutmoedigheid ontbreekt het ons niet, maar de tactiek deugt niet, dat bewijzen de uitkomsten." Bonnot was dit met Carouy volmaakt eens. Hij had zijn naam in een der couranten vermeld gezien, verkeerde, teleurgesteld door den slechter afloop der expeditie, in sombere stemming er uitte deze in bittere bewoordingen en harde verwijten aan vroegere kennissen, die hij verdachl verraad te hebben gepleegd. Met een dreigend gebaar verklaarde hij: „Wie mij te na komt, zal dit duur betalen. De eerste flic, die zich op mijn pad waagt, zal dit met zijn leven boeten. Eén meer of één minder zal niel tellen, wanneer eenmaal het oogenblik zal zijn gekomen, dat ik mijn rekening met de justitie zal hebben te vereffenen. 302 Levend krijgen zij mij niet in handen, dat zweer ik; over de lijken zullen zij gaan en in 't nauw gebracht, zal ik mij als een wild beest verdedigen." Alle leden der bende hadden trouwens de zekerheid, dat, zoo zij gearresteerd werden, hun leven op het spel stond en, bedacht op zelfmoord, cyaankali, het snelst-werkend vergif, gekocht. Zij hadden dit, ter beveiliging tegen vocht, dat hieraan de kracht ontneemt, in zeemleder verpakt en op vernuftige wijze verborgen in een der hakken hunner laarzen. Bonnot deelde Garnier mede, dat hij naar PetitIvry, een dicht bij het Bois de Vincennes gelegen voorstadje ging en zou trachten bij één zijner oude bekenden, Gauzy, een schuilplaats te vinden, om daar de verdere gebeurtenissen af te wachten. Gauzy was te Ivry, 63 rue de Paris, de gelukkige eigenaar van een winkel in manufacturen. Aan den gevel prijkte een bord, waarop met groote letters hoogdravend : „Halle populaire d'Ivry" was geschilderd en hij had, dank zij de goedkoope prijzen zijner artikelen, een uitgebreide clientèle verworven. Van alle markten thuis, heulde hij met alle partijen en het liefst met die, van welke het meeste voordeel was te trekken. 303 In moeilijker dagen had hij zich aangesloten bij de anarchisten, waardoor hij vele aanhangers dezer beweging kende, en met enkelen hunner winstgevende zaakjes gedaan, door gestolen goederen van hen te koopen. Hij ontving Bonnot op hartelijke wijze, meenende dat het bezoek een zaakje gold, maar toen hij hoorde, dat deze rekende op zijn hulp om hem een schuilplaats te verleenen, opperde hij allerlei bezwaren. Het was hem maar al te goed bekend, dat Bonnot tot de auto-bandieten behoorde en niet zonder reden maakte hij zich bevreesd, dat hij van medephchtigheid zou worden verdacht, indien de politie ontdekte, dat een lid der bende te zijnen huize vertoefde. Van den anderen kant was hij beducht, dat Bonnot bij weigering op wraak zou zinnen, stemde schoorvoetend toe in zijn verzoek en beloofde hem gedurende dien nacht huisvesting te zullen verleenen. Hij geleidde zijn ongenooden gast langs een donkere wenteltrap naar de eerste verdieping, liep een kamer door, welke toegang gaf tot een klein vertrek, dat aan de voorzijde van het huis boven het portaal van het magazijn was gelegen, en stelde dit ter beschikking van Bonnot. 304 Deze nam het sober gemeubelde slaapkamertje nauwkeurig op, onderzocht of het venster aan de voorzijde kon worden geopend en hoorde van Gauzy, op zijn vraag betreffende de inrichting van de verdieping, dat zich aan het einde der gang nog twee kamers bevonden, welke door een echtpaar bewoond werden, waarvan de man overdag afwezig was. Hij overreedde Gauzy, een kleine opening in den vloer van het kamertje te maken, ten einde hierdoor een waakzaam oog op den gaanden en komenden man te kunnen houden en aldus, bij een onverhoopten inval der politie, bijtijds te kunnen ontvluchten. Toen Gauzy Bonnot alleen in het vertrek achterliet, mompelde deze: „J'y suis, j'y reste." Den volgenden morgen ontstelde Bonnot hevig bij het lezen van het laatst verschenen nummer van Le Journal, dat een uitvoerig relaas bevatte van de arrestatie van Dieudonné. Deze inhechtenisneming, het gevolg van een samenloop van omstandigheden, leverde opnieuw het bewijs, hoe het toeval de politie somtijds van dienst is. Het werd door monsieur Guichard en zijn staf op handige wijze benut en als een welkome af- 305 leiding begroet, daar dit kleine succes den indruk gaf, dat de slechte organisatie, door de dagbladen gehekeld en belachelijk gemaakt, nog niet zoo erg was als deze het Heten voorkomen. Toch viel niet te loochenen dat, hoewel reeds twee maanden sedert den aanslag in de rue Ordener waren verloopen, geen der hoofddaders was gevat en slechts enkele arrestatie's hadden plaats gevonden, het optreden der poHtie veel te wenschen overHet. Zooals reeds vroeger werd opgemerkt, waren hierop omstandigheden van invloed, voor welke de ondergeschikten niet mochten worden aansprakelijk gesteld. Jouin gevoelde zich dan ook ernstig gegriefd, toen Guichard, zelf door de autoriteiten geïnterpelleerd over het geringe succes der poHtie inzake de auto-bandieten, heftige verwijten tot hem richtte. Hun verstancm'ouding Het reeds veel te wenschen over en dit onderhoud leidde nu tot een openlijke breuk. Deze tweespalt droeg niet bij tot verbetering van den toestand en dreigde ernstige afmetingen aan te nemen, daar Guichard zijn ontslag vroeg, Jouin niet meer aan het bureau verscheen en overplaatsing verzocht. Met veel tact mocht het monsieur Lépine ge- 't Gedijt niet. 20 306 lukken, de beide heeren te verzoenen en toen zij in den morgen van den 27en Februari weder tezamen kwamen ter bespreking der verschillende dienstrapporten, werden zij aangenaam getroffen door den inhoud van één dezer, dat nadere mededeeling bevatte omtrent de vermoedelijke daders van den moord op den agent Garnier in de rue du Havre. De agent, geposteerd in de rue des Dames, had eerst geen beteekenis gehecht aan het oponthoud van de auto op den hoek der rue Lecluse, maar zich dit herinnerd bij het lezen van het incident met de auto in de rue du Havre. Bij nader onderzoek bleek hem, dat het een en dezelfde auto was geweest en hij deelde zijn superieuren mede, hoe hij gezien had, dat één der inzittenden uit een huis in de rue Lecluse was gekomen. Ferrier ontving opdracht daar een huiszoeking te doen en begaf zich met twee inspecteurs naar het opgegeven adres. Hij stelde een onderzoek in naar de bewoners, vernam spoedig, dat twee dezer, man en vrouw van verdacht voorkomen, daar korten tijd geleden een zolderkamer hadden betrokken, Uet het huis zorgvuldig bewaken en arresteerde Dieudonné den volgenden dag op het oogenblik, 307 dat hij des namiddags te twee uur het huis verliet. Ferrier zond zijn arrestant, die tevergeefs getracht had zich te verdedigen, onder escorte naar de Sureté en drong daarna met eenige inspecteurs de kamer binnen. Daar trof hij vrouw Dieudonné aan, Louise Kayser geheeten, bijgenaamd „de roode Venus", anarchiste van de daad, bevond haar in het bezit van twee brownings en een caoutchouc, en bracht haar in arrest. De politie deed hiermede een gelukkige vangst en wendde nu alle pogingen aan om de medeplichtigheid van Dieudonné vast te stellen, die zich beriep op een alibi en beweerde den 21en December in Nancy te zijn geweest. Hij werd echter door Caby, den kassiersknecht, die twee maanden in het zuiden voor herstel van gezondheid had vertoefd en ter confrontatie was opgeroepen, pertinent herkend als den man, die hem had neergeschoten, ofschoon Caby in het hospitaal, bij het zien van het portret van Garnier, dezen met dezelfde zekerheid als den dader had aangewezen. Dieudonné antwoordde, dat hij den 20** Dec. bij een kennis te Nancy had gegeten en den 21en bij een schrijnwerker aldaar om werk had gevraagd en voegde Caby toe: 308 „Ik beklaag u, dat gij met zoo groote kchtzinnigheid mij van een misdaad beschuldigt, waardooi ik met de doodstraf word bedreigd." De justitie liet zich echter door die praatjes niet van de wijs brengen, verlengde den duur var zijn voorloopige hechtenis en liet zijn vrouw, tegei wie geen bewijs van schuld was aan te voeren in vrijheid stellen. Bonnot vernam enkele dezer bijzonderheden ui courantenberichten en betreurde het bezoek aai Dieudonné in de rue Lecluse gebracht, omdat di de mdirecte aanleiding tot diens arrestatie werd Drie dagen later las hij de uitgebreide beschrij ving van de begrafenis van den agent Garniei verder de mvrijheidsstelling van de vrouw vai Dieudonné, terwijl een cynische glimlach om zijl mond speelde bij het lezen van twee berichten één uit Isère, dat men hem daar, een auto be sturende, gezien had en de gendarmen hierva in kennis had gesteld, en een ander, dat Cab Dieudonné als zijn aanvaller had herkend. Ook hij wist maar al te goed, hoe twijfelachti veelal de getuigenissen van overigens betrouwbar personen zijn en bij het lezen van het versla der confrontatie mompelde hij; „eerst Garniei dan Dieudonné, daarna ik." 309 Om het alibi van Dieudonné en de opgave aangaande zijn verblijf te Nancy te onderzoeken, deed de justitie enkele getuigen aldaar een interrogatief verhoor afnemen waaruit bleek, dat vrouw Dieudonné onmiddellijk na haar invrijheidsstelling daarheen was gereisd en enkele harer bekenden had overgehaald valsche verklaringen af te leggen. Een afdoend bewijs van medeplichtigheid tegen Dieudonné kon de justitie evenwel niet verkrijgen en het mag een bedroevend feit genoemd worden dat zij, in het begin van Maart, nog geen paal en perk had kunnen stellen aan de talrijke misdaden door de auto-bandieten bedreven, welke niet alleen Parijs maar geheel Frankrijk in groote beroering brachten. De door Gauzy aan Bonnot ter hand gestelde lectuur, evenals het lezen der Parijsche nieuwsbladen, verschafte hem wel eenige afleiding, maar daar een dag vier en twintig uren telt werd het verblijf in het enge kamertje voor iemand van rijn temperament weldra een groote beproeving. Gauzy, die gehoopt had, dat Bonnot na een kortstondig verblijf zou vertrekken, maakte zich ongerust toen hij zag dat zijn gevaarlijke gast het irerblijf rekte; gebruik makende van de sombere gemoedsstemming waarin Bonnot verkeerde, 310 trachtte hij daarom dezen te bewegen elders een schuilplaats te zoeken, maar Bonnot, zijn beweegreden vattende, Het zich niet bepraten. Een paar dagen later werden de verveling en het eenzame leven hem ondraaglijk en nam hij het aanbod van zijn gastheer aan, die hem geld voor een reis naar Lyon verschafte; twee dagen later zag Gauzy hem echter tot zijn schrik onverwacht terug en verklaarde Bonnot, Lyon te zijn ontvlucht op vermoeden dat de politie van zijn komst was verwittigd, zoodat hij het veiliger achtte weder bij hem terug te komen. Reeds den volgenden morgen kwam voor Gauzy uitkomst in den vorm van een brief, geschreven door Garnier, die berichtte dat hij zoo goed als genezen was van de schotwond in zijn hand te Pontoise opgeloopen en Bonnot voorstelde naar Parijs terug te keeren voor een samenkomst met Rodriguez, die, na vele vergeefsche pogingen om de aandeelen aan den man te brengen, nu een transactie voorstelde en met hen overleg wilde plegen. Garnier berichtte dat hij Bonnot den volgenden avond te acht uur aan de sortie van den métro, place de la Nation, zou afwachten en op zijn komst rekende. 311 Den volgenden avond bevond Bonnot zich tijdig bij den uitgang van den métro en herkende Garnier ondanks zijn goed geslaagde vermomming, op hel oogenblik dat deze onder den uitroep: Paris — Sport dit blad aan eenige voorbijgangers te koop aanbood Garnier bracht Bonnot naar de rue Cortot ter huize van Godorowski, een Russisch anarchist, dien zij aan de anarchie hadden ontmoet en bij wien Bonnot tijdelijk logies verkreeg. Spoedig na hun komst trad ook Rodriguez binnen, die hun een uitvoerig verhaal van zijn reis naar Nederland deed en mededeelde dat hij in onderhandeling was met iemand die fr. 2500. voor de aandeelen had geboden en met wien hij den volgenden dag in café Marcel, 52 boulevard de Rochechouart een nadere bespreking zou hebben. Rodriguez had eveneens tevergeefs gepoogd Castel op te sporen en trad nu tot afdoening dezer zaak, met Bonnot en Garnier in overleg. Zij kwamen overeen dat Rodriguez den volgenden middag, na het sluiten van den koop, naar de rue Cortot zou komen om hun het geld af te dragen en dan tevens zijn provisie te ontvangen. Den volgenden middag bracht Rodriguez het bericht, dat de kooper nog niet geslaagd was het geld bijeen te brengen en voorloopig fr. 100.— had 312 afgedragen, listig verzwijgende dat hij fr. 500 had ontvangen en de rest voor zichzelf behouden. Hij deelde mede dat de kooper de effecten over twee dagen, tegen betaling van fr. 2400.—, in ontvangst zou nemen en dat de stukken, welke Bélonie weder aan de Gare du Nord in bewaring had gegeven, dan 's morgens zouden worden teruggehaald. Bonnot en Garnier wachtten Dinsdags en Woensdags in spanning de terugkomst van Rodriguez af, Laat in den avond ontvingen zij van dezen een briefje, meldende dat hij twee dagen met den kooper in café Marcel op Bélonie gewacht had, uit diens wegblijven de gevolgtrekking maakte dat er iets niet in orde was, zich het ergste voorstelde en dienzelfden avond de wijk naar Rijssel wilde nemen. Dat was een geduchte tegenslag voor de twee bandieten, die gehoopt hadden in het bezit van eenig geld te komen en Rodriguez ernstig verdachten, dat hij hiermede een goed heenkomen had gezocht. Den volgenden morgen, de bladen lezende, Heten zij deze verdenking varen, daar zij tot hun schrik vernamen, dat Bélonie aan de Gare du Nord in hechtenis was denomen oo het ooéenblik dat hij 313 zien dij net depot van bewaring aanmeldde tol het in ontvangst nemen van het pak met aandeelen, De aanleiding tot deze arrestatie was de volgende: Een zekere Godey, een eerste klas oplichter, gedetineerd in de strafgevangenis „La Santé," had een brief ontvangen waarin onder bedekte termen werd gezinspeeld op den aanslag in de rue Ordenet en Godey naar het adres van een zekéren bakker, die Fransche beschuitjes bakte, werd gevraagd. De directeur der gevangenis had dezen brief na lezing asm den gedetineerde doorgezonden en deze beging de onvoorzichtigheid den brief te beantwoorden en het adres te vermelden. Guichard, van deze correspondentie in kennis gesteld, droeg Ferrier op een onderzoek in te stellen aan de woning van den briefschrijver en naar den bakker van de Fransche beschuitjes, welke laatste bleek Bélonie te zijn. Deze werd daarop nauwkeurig nagegaan en gevolgd toen hij des Zondags een pakje deponeerde in het depot aan de Gare du Nord. Ferrier achtte het raadzaam hem niet terstond te arresteeren, hopende nog andere verdachten te ontdekken. Hij onderzocht het pakket, vond tot zijn verrassing dat dit het meerendeel der 314 gestolen effecten van de Société Générale bevatte, liet het pakket in het depot en belastte eenige inspecteurs, als spoorwegkruiers in witte kielen vermomd, om dit te bewaken. Dinsdag tegen half elf vervoegde Bélonie zich aan het loket en overhandigde het recu aan den dienstdoenden beambte, die, den schijn aannemende naar het pakket te zoeken, gelegenheid vond de vermeende kruiers een wenk te geven. De beambte verklaarde aan Bélonie het pak niet te vinden en op hetzelfde oogenblik kwam een hooger beambte, monsieur Tissier, tusschenbeide en voegde Bélonie toe, „men vindt uw pakket niét, wilt u even binnenkomen, dan herkent u dit wellicht." Bélonie trad zonder argwaan binnen en werd op hetzelfde oogenblik overmand en met het pakket onder goed geleide in een auto, die in de Cour de Dunkerque wachtte, naar de Sureté gebracht. Den volgenden morgen werd Rodriguez in zijn hotel te Rijssel gevat en in zijn kamer beslag gelegd op tal van inbrekerswerktuigen, materiaal voor het vervaardigen van valsch geld en vele compromitteerende brieven, waardoor de politie het bewijs in handen kreeg dat de arrestant met Bonnot in relatie had gestaan en deze, onder den 315 naam van Comtesse, in de rue Noliet huisvesting had verleend. Verder kreeg zij hierdoor inlichtingen omtrent de daders van den aanslag in dc rue Ordener en vernam dat Rodriguez twaalJ dagen geleden naar Amsterdam was gereisd mei het doel de effecten te verkoopen. Rodriguez werd denzelfden dag nog naar Parijs overgebracht en bekende bij zijn verhoor de autobandieten te kennen en Bonnot eenige dagen geleden te hebben ontmoet in de rue Cortot. Hij voegde aan zijn bekentenis toe: „Gij zult hen niet levend in handen krijgen, want zij zullen hun leven zoo duur mogelijk verkoopen." Voorts deelde hij mede, hoe Bonnot gezegd had, dat Caby gek was toen hij Dieudonné als zijn aanvaller herkende, daar deze niet bij den aanslag in de rue Ordener tegenwoordig was. Bij ontvangst van het briefje, door Rodriguez geschreven, achtte Bonnot het gevaarlijk in de rue Cortot te blijven, was weder naar Gauzy gegaan en had bij dezen opnieuw het kamertje betrokken. Bij het lezen der onthullingen van Rodriguez prees hij zich gelukkig alleen aan Garnier zijn schuilplaats te Ivry te hebben bekend gemaakt. Hij twijfelde niet of Rodriguez en zijn handlanger zouden alles beproeven om zich schoon te wasschen 316 van de verdenkingen die op hen rustten en zich niet ontzien hun makkers aan het gerecht over te leveren, indien hun hiervoor het uitzicht op een mildere behandeling zou worden gegeven. Geweldig schrok hij den volgenden morgen bij het lezen van Le Petit Parisien en rees twijfel bij hem op of ook van de zijde van Garnier geen gevaar te duchten was; bemerkende dat Garnier zijn portret en den afdruk van zijn vingertoppen met een begeleidend schrijven aan dit blad had toegezonden, vroeg hij zich af, of de man stapelgek was geworden. De inhoud van den brief, aan het postkantoor van de rue du Louvre in de bus geworpen, was als volgt: Parijs, 19 Maart, twintig minuten na 6 uur. Aan de heeren Gilbert, Guichard & Cie. „Sedert de couranten, onder uw invloed staande, tot groote vreugde van alle conciërges van de hoofdstad, de aandacht op mijn bescheiden persoon vestigden, kondigt u mijn gevangenneming als een voldongen feit aan. Zooals u terecht opmerkt, zal dit niet te danken zijn aan uw verziendheid, maar aan de onthullingen van een verklikker, die zich bij ons heeft ingedrongen, en aan de welbespraaktheid van een paar getuigen. 317 Welk een opoffering voor iemand, die overigens met de gelden van den staat zoo spaarzaam is, fr. 10.000 belooning aan mijn maiiresse te beloven om mij te verraden. Trek die premie gerust in mijneheeren; ik lever me gepakt en gezakt, de handen gebonden, aan u over. Uw onbekwaamheid in het edele vak dat ge beoefent is zoo in het oog loopend, dat mij dezer dagen de lust bekroop, een uwerpolitie-bureaux binnen te gaan en de noodige ophelderingen te geven. Ik verklaar, dat Dieudonné onschuldig is aan de misdaad die ik heb begaan en dat de toespelingen van Rodriguez gelogen zijn. Denk niet dat ik uw agenten tracht te ontvluchten, integendeel, zij zijn het die mij vreezen. Ik weet dat de strijd tusschen u, die over groot arsenaal beschikt, en mij in uw voordeel zal worden beslecht, Ik zal de zwakste blijken, maar gij zult de overwinning duur betalen. In afwachting van het genoegen u te ontmoeten," Garnier. De schrijver voegde bij den brief, die vele taaien stijlfouten bevatte, een papier, waarop hij een 318 afdruk der vijf vingertoppen van zijn rechterhand had geplaatst, met het bijschrift: „Billet voor Bertillon. Zet je bril op en kijk goed." Inderdaad bleek bij onderzoek aan den anthropometrischen dienst een fiche van Garnier te bestaan en stemden de vingerafdrukken hiermede overeen. Garnier had een afschrift van deze stukken gezonden, zoowel aan de Sureté als aan verschillende bladen welke deze met gretigheid hadden opgenomen en onder den brief vermeldden, dat Mr. Guichard zijn agenten had bevolen de eerste losse patroon in hun revolvers, die ter waarschuwing wordt afgeschoten, door een scherpe te vervangen. Den volgenden dag plaatste het blad een tweeden brief van Garnier: „Betreurende dat gij zoo onhandig zijt, wil ik mijn brief van gister aanvullen. Nu geef ik u een rendez-vous. Kom alleen, zoo gij niet bevreesd zijt. Hedenavond wacht ik u bij de bioscoop in de rue des Pyrenees." Garnier. 319 Bonnot wist niet of hij droomde of waakte bi het lezen dezer brieven en achtte den schrijvei instaat de vermetelheid tot het uiterste te drijven en aan de afspraak te voldoen. Den volgenden dag vernam hij van Gauzy, die op onderzoek was uitgeweest, dat Garnier niet op het aangegeven rendez-vous, rue des Pyrenées, was verschenen en het bleek, dat hij goed gezien had, want Mr. Guichard had hem in de nabijheid van het bioscooptheater afgewacht en de voorzorg genomen de omgeving door een groot getal rechercheurs te bewaken, zoodat hij zeker in de val zou zijn geloopen. Bonnot en Gauzy achtten deze pocherij van Garnier zeer gevaarlijk, omdat de politie nu de zekerheid verkreeg dat hij te Parijs vertoefde en aan den aanslag in de rue Ordener medeplichtig was. Verder deelde Gauzy aan Bonnot mede dat hij naar de rue Cortot was gegaan om inlichtingen betreffende Godorowski in te winnen en vernomen had dat deze reeds vóór de komst der politie de plaat had gepoetst. HOOFDSTUK XVL DE DAG DER VERGELDING NADERT. Terwijl Bonnot, in zijn kamertje gezeten, zich den volgenden dag tevergeefs afvroeg hoe Garnier tot een dergelijke dwaze handelwijze was gekomen, werd zijn aandacht getrokken door een levendig gesprek, in het voorportaal gevoerd en zag hij, door het kijkgat spiedende, tot zijn groote verbazing den vermetelen briefschrijver in eigen persoon druk pratende met zijn gastheer. Weldra traden beiden binnen en vroeg Bonnot aan Garnier wat hem tot de roekelooze onbezonnenheid had gedreven, om door dat geschrijf in de couranten de aandacht op zijn persoon te vestigen. Garnier, reeds spijt gevoelende over zijn onbedachtzaamheid, antwoordde op knorrigen toon, dat hij uit ergernis over de beschuldiging tegen Dieudonné ingebracht, de politie eens duchtig onder handen had willen nemen. „Trouwens," ging bij voort, „dat is iets dat mij aangaat, ik doe wat 321 ik wil, sta niet onder voogdij van anderen en ben hierheen gekomen om met je te praten en goed nieuws te brengen. Weet ge, dat Rodriguez getracht heeft zich in zijn cel door ophanging van't leven te berooven ?" „Neen," antwoordde Bonnot, ,,'t is jammer, dat het hem niet gelukt is, het is wellicht de verstandigste daad, die hij ooit bedreven heeft." Garnier vertelde hem, dat hij van een werkman van de automobielfabriek Dion-Bouton te Puteaux had vernomen, dat één der chauffeurs den 25sten met een splinternieuwe auto naar de Riviera zou vertrekken. De gepensionneerde kolonel de Rouge te CapFerrat bij Nizza had die gekocht en zijn kortelings in dienst getreden chauffeur Sérésole naar Parijs gezonden, om ze te halen. Sérésole, onbekend met den weg, had den directeur gevraagd een chauffeur van de fabriek tot zijn beschikking te stellen, welk verzoek was ingewilligd. „Zij zullen dien dag", zei hij, „des morgens te ongeveer acht uur vertrekken en den grooten weg volgen, welke door het Bosch van Sénart voert, waar ons een mooie gelegenheid wordt geboden de auto te overvallen en ons van deze meester te maken. 't Gedijt niet. o< 322 Zoodra ons dit gelukt is, rijden wij naai Chantilly en doen een inval in de bijbank van de Société Générale. Soudy heeft daar gister een bankbillet gewisseld, de plaatselijke gesteldheid van het kantoor opgenomen en mij een vluchtig schetsje gegeven van het intérieur, den ingang, de loketten en de plaats waar de brandkast staat. Wij hebben zelfs de mogelijkheid overwogen, eenigen onzer in een tweede auto te doen volgen om bij mogelijke mislukking krachtig tegenweei te kunnen bieden. Het plan is door mij met Carouy, René Vallet, Simentoff en Callemin van alle kanten goed bekeken en ik ben hierheen gekomen met de opdracht, je te vragen of je van de partij zult zijn. Soudy zal Dieudonné vervangen en", zoo eindigde hij, „allen wachten op je komst, neem een kloek besluit en stem toe." Bonnot opperde eerst eenige bezwaren, het betreurende dat men de hulp van Castel moest missen; maar liever alles willende wagen dan langer de eenzame afzondering in het kleine vertrek te verduren, verklaarde hij zich bereid tot het komplot toe te treden. Gedurende het verdere gedeelte van den dag 323 bleven zij in het kamertje te zamen, bestudeerden den te volgen weg op een kaart van de omstreken van Parijs en vertrokken 's avonds elk afzonderlijk, onherkenbaar vermomd, te voet naar de woning van CaUemin, waar dien nacht verdere besprekingen van het plan zouden worden gevoerd. Callemin, bijgenaamd „Raymond la Science", dankte dezen bijnaam aan zijn eigenaardige gewoonte, om bij alles wat hij aanvoerde zich op de wetenschap te beroepen en uitte zich bijvoorbeeld op de volgende wijze: „De wetenschap verbiedt te rooken." „De wetenschap verbiedt het gebruik van alcohol." „De wetenschap leert ons niet dat God bestaat." Hij droeg baard noch snor, stak zich van tijd tot tijd in vrouwenkleeren en werd niet ten onrechte verdacht van perverse neigingen. Talrijke malen was hij voor verschillende misdrijven tot kortere en langere gevangenisstraffen veroordeeld en een der gevaarlijkste leden van de bende. Bonnot en Garnier werden bij hun binnentreden door de reeds aanwezige bandieten luide toegejuicht en men was het spoedig met elkander eens, het voorgenomen plan tot uitvoering te brengen. Vallet ontving opdracht Zaterdagavond, 324 na het vertrek van den directeur, de fabriek te Puteaux op te bellen, naar den chauffeur Mathillé te vragen en dezen namens den directeur te gelasten niet Maandagmorgen te acht uur, maar te zes uur te vertrekken. De auto zou dientengevolge twee uur vroeger, tegen zeven uur, het Bosch van Sénart passeeren en hierdoor minder gevaar bestaan, dat de bandieten in hun werk door een druk verkeer op den weg werden belemmerd, terwijl zij tevens zooveel te eerder naar Chantilly konden gaan. Carouy begaf zich den volgenden morgen naar Puteaux, waar het hem onder een of ander voorwendsel gelukte, in den showroom de bewuste auto nauwkeurig op te nemen, ten einde deze tijdig te herkennen, wanneer wellicht ook andere auto's op het tragische moment het Bosch van Sénart passeerden. Zondagavond gingen Bonnot, Garnier, Carouy en Soudy afzonderlijk naar Juvisy-sur-Orge, waar zij elkander vóór het station ontmoetten. Carouy nam drie billetten tweede klasse en Soudy een billet derde klasse naar Villeneuve-Saint-George, waarna zij mét den trein van 11.23 uur in die richting vertrokken. Bij aankomst hielden Bonnot en Garnier zich tol 325 één uur in een nabij het station gelegen taverne °P» gingen te voet naar Vigneux en troffen, na eenige kilometers gaans, de beide anderen aan, die hen waren voorafgegaan. Gezamenlijk zetten zij den tocht voort naar Vigneux, ontmoetten hier Callemin en daar zij het doel hunner reis bijna hadden bereikt en het nog vroeg in den morgen was, besloten zij op het erf eener boerderij onder een afdak eenige rust te nemen. Teg en zes uur verheten zij hun ligplaats, Hepen naar het bosch van Sénart en toen zij, voorbij een kronuning van den weg, de waarschuwing zagen staan: „Aandacht I Herstelling van den straatweg \" besloten zij den aanslag daar te beproeven. Zij openden met een looper de deur van een keet, welke tijdelijk aan den kant der straat was neergezet en tot bergplaats van het gereedschap der wegwerkers diende, en stelden zich hierin verdekt op. Tegen half zeven verHet Carouy zijn schuilplaats en begaf zich een vijftig meters verder den straatweg op, om volgens afspraak de aankomst van de auto aan zijn makkers te signaleeren, door langzaam den weg over te loopen. Toen hij bemerkte, dat een arbeider in een nabijzijnd aardappelveld hem gadesloeg, nam hij 326 zijn zakboekje en noteerde hierin eenige cijfers, ten einde hierdoor den man in den waan te brengen, dat hij opzichter bij weg en werken was. Bonnot en Garnier zetten zich neer aan den zoom van het bosch bij de plaats waar de weg hersteld werd, en hielden aandachtig het oog op Carouy gevestigd, gereed om bij het eerste sein op te treden. De beide anderen wachtten in de keet het beslissend oogenblik af om toe te snellen en hun makkers bij te springen. Het werd zeven uur, half acht, maar de auto vertoonde zich niet aan de kromming van den weg waarheen aller blikken gericht waren en reeds bekroop hen de vrees, dat het "vertrek door onvoorziene omstandigheden was vertraagd of uitgesteld, toen twee minuten na acht een auto aan de bocht van den weg verscheen en de bandieten Carouy langzaam de straat zagen oversteken. De omstandigheden waren hun op dat oogenblik niet gunstig, daar twee voerlieden aan beide zijden van den weg halt hielden, om de auto gelegenheid te laten over de onopgebroken straat te gaan. De chauffeurs zaten beiden op de voorbank en Mathillé, aan het stuur gezeten, verminderde de vaart tnon Viii rad. dat iemand bii het bord staande 327 met zijn zakdoek zwaaide, waaruit hij meende op te maken dat de doorrit daar verboden was. De list slaagde en nauwlijks had de auto gestopt of Mathillé viel, doodelijk getroffen door een schot, dat Garnier uit zijn browning loste, uit den wagen. Op hetzelfde oogenblik vloog Bonnot onder den uitroep: „je auto moeten wij hebben" op den jeugdigen Sérésole toe en loste twee schoten op hem. Deze, door één der schoten getroffen, had de tegenwoordigheid van geest zich van de auto te laten vallen en onbeweeglijk op den straatweg te blijven liggen, waardoor zijn aanvallers in de meening werden gebracht dat hij gedood was. Terwijl Bonnot, Garnier en Carouy tot den aanval overgingen en daarna de auto keerden, hielden de twee anderen hun revolvers op de beide karvoerders gericht, die verstomd van schrik het drama gadesloegen. Na vlug te zijn ingestapt, reden de roovers in vliegende vaart over Montgéron, Marne en Gonesse naar het Forêt de Chantilly, waar zij te ongeveer tien uur aankwamen. Hier wachtte een tweede auto, welke, nadat één der inzittenden, Simentoff, hun drie Winchesterkarabijnen en patronen had overhandigd, onmiddellijk verdween in de richting van Chantilly en daar 328 op eenigen afstand van het kantoor der Société Générale stopte, om aanstonds zoo noodig bijstand te verleenen. Zoodra de auto met de hulptroepen was vertrokken, plakte Garnier een papier over het nummer achter op den wagen en deze tufte eenige minuten later langs de avenue de Paris Chantilly binnen, door de woeste vaart groot gevaar loopende enkelen der voorbijgangers van de been te rijden. Tot groote ontsteltenis van Bonnot reed Callemin, die aan het stuurrad zat, in dolle vaart de bijbank voorbij en schreeuwde hij hem toe: „Wij gaan te ver, de Société Générale voorbij !" De auto kon echter, op de sterkdalende CoqChantant gekomen, door de groote vaart zonder gevaar voor slippen niet opeens wenden, reed door tot de Canardière, waar zij keerde, terugging tot de Société Générale en daar aan het trottoir stil hield. Als katten sprongen de drie inzittenden uit den wagen, stormden het kantoor binnen en losten onvervaard hun brownings op de vier geen kwaad vermoedende klerken, die rustig aan hun bureaux gezeten waren. Monsieur Trinquier, de kassier, verbijsterd door het onstuimig binnentreden der bandieten, door een schot in de kaak getroffen, trachtte te ont- 329 vluchten. Een tweede schot in het voorhoofd deed hem doodelijk gewond nederstorten, waardoor hij dwars over een der klerken viel, die, door eeri kogel in den schouder gewond, reeds op den grond lag uitgestrekt. Een derde bediende viel doodelijk in het hart getroffen ter aarde; alleen de vierde ontvluchtte, terwijl de kogels hem om de ooren floten, door een zijdeur aan het moordend lood. Nauwelijks zagen de roovers het terrein vrij of zij sprongen over de afsluiting, maakten zich meester van den inhoud van de brandkast en verheten het kantoor even vlug als zij gekomen waren. Zoodra Bonnot, Garnier en Carouy de bank waren binnengegaan, had Soudy voor den ingang post gevat en bedreigde ieder, die het waagde te naderen, met zijn karabijn. Callemin, in de eene hand het stuurrad, in de andere een browning, den voet op de rem, den motor in beweging, hield zich gereed om op het eerste sein te vertrekken. Hij zag nauwelijks het drietal met den buit naderen of hij begon langzaam te rijden en toen het was ingestegen, liep Soudy, in alle richtingen schietende, de auto na en werd door de inzittenden in den wagen getrokken, waarbij zij het portier 330 soo hard dichtsloegen, dat de glasscherven over ie straat vlogen. Garnier en Soudy losten, uit het portier hangende, talrijke schoten uit hun karabijnen. Bonnot, die naast Callemin op de voorbank had plaats genomen, schoot in alle richtingen met zijn browning en stiet een kreet van woede uit, toen Callemin door een te snelle wending een aanrijding had met den wagen eener wasch- en strijkinrichting, en hierdoor dreigde oponthoud te ontstaan. Zij kwamen echter met den schrik vrij en de auto vervolgde in duizelingwekkende vaart haar rit door de straten van Chantilly. Het drama had zich in enkele minuten afgespeeld en buiten de klerken der Société Générale was niemand uit het pubÜek door de talrijke schoten der bandieten getroffen. Callemin, evenals Bonnot onbekend met den weg te Chantilly, werd door de inzittenden opmerkzaam gemaakt, dat hij zich vergiste, toen hij, in stede van een zijweg in te slaan, die over Lamorlaye naar Parijs voert, bij het station terecht kwam. OnmiddelÜjk volbracht hij met groote behendigheid een wending, waardoor hij een sprekend bewijs van zijn rijkunst gaf. Spoedig had hij den juisten weg gevonden en Chantilly verlatende, be- 331 reikte hij weldra Luzarches, waar even werd halt gehouden, Bonnot in den wagen plaats nam en met de anderen den buit telde, welke fr. 33.500 in bankpapier, fr. 14.000.— in goud, benevens een kleine som in zilver bedroeg. Bij den tol van Saint-Denis sKpte de auto op een tramrail, waardoor de band van één der voorwielen beschadigd werd; voor vervolging beducht achtten zij het beter niet te stoppen om deze te repareeren en vervolgden hun weg met minder vaart. Hun voornemen was door Pantin en Parijs naar Choisy-le-Roi te rijden en de auto bij Dubois onder te brengen; daar zij echter vreesden, dat men uit Chantilly den aanslag reeds telegrafisch te Parijs ter kennis der autoriteiten had gebracht, werd besloten buiten Parijs om over Asnières te rijden. Op korten afstand van deze plaats gekomen, waarschuwde Callemin de inzittenden, dat de wagen het spoedig zou opgeven, en hij zou trachten het station te bereiken, waar men de auto zou achterlaten en den trein nemen. De poHtie te Asnières, tegen verwachting reeds telegrafisch ingeficht, had op verschillende punten agenten in burgerWeeding met fietsen op post gezet en één hunner herkende de auto der ban- 332 dieten, toen deze de place Voltaire passeerde. Hij had de naïveteit den chauffeur aan te roepen, doch deze haastte zich de vaart te versnellen, waarna de agent op zijn fiets sprong, een collega waarschuwde en beiden de auto volgden. Afstand verliezende stonden zij op het punt de vervolging op te geven, doch bemerkten, dat de auto, op eenigen afstand van het station gekomen, halt hielt; zij fietsten, met de revolvers in de hand, verder en zagen bij aankomst dat de bandieten reeds verdwenen waren. CaUemin besefte terstond, toen hij door den agent werd bevolen halt te houden, dat het nieuws uit Chantilly reeds tot Asnières was doorgedrongen en het geraden was met den grootsten spoed de plaats te verlaten. Ongelukkigerwijze verloor hij de gewenschte voorzichtigheid uit het oog en bemerkte, aan de rue Nanterre gekomen, niet, dat een andere auto in deze straat in aantocht was, waardoor aan den hoek dezer en de avenue Pereire tusschen beiden een botsing plaats vond, welke geen der inzittenden letsel veroorzaakte, doch den toch reeds defecten wagen voor verder gebruik ongeschikt maakte. Het hachelijke van hun toestand inziende, grepen zij, wat zij grijpen konden en zonder zich 333 verder over de limousine te bekommeren, klauterden zij vlug over de palissaden van de spoorbaan, liepen deze dwars over en bereikten, over de schutting aan de andere zijde, de avenue Chauvard. De politie, minder getraind in deze sport, bereikte langs een omweg de plaats waarheen zij ontsnapt waren en moest zich bepalen de ontvluchting te constateeren, daar de bandieten hun komst niet hadden afgewacht en reeds een goed heenkomen hadden gezocht. > Zij waren met gezwinden pas naar Bezons getogen, hadden, in het kreupelhout verborgen, den buit verdeeld en waren uit elkander gegaan. Soudy naar Berck-sur-Mer, Carouy naar een slecht befaamd huis te Epernay, Garnier en Callemin naar Parijs .en Bonnot naar Ivry, waar Gauzy zich met de terugkomst van zijn gevaarlijken vriend allesbehalve ingenomen betoonde. Hij verheelde niet, dat het verblijf van Bonnot te zijnen huize hem groote ongerustheid baarde en verzocht hem liever elders te gaan, doch toen deze hem een billet van honderd frank aanbood, werd hij milder gestemd en stond toe, dat Bonnot opnieuw het bovenkamertje betrok. Nieuwsgierig greep Bonnot den volgenden morgen naar de nieuwsbladen, om te vernemen wat Ao?» 334 vermeldden betreffende de aanslagen hvhet Bosch van Sénart en Chantilly en trok nu en dan glimlachend de schouders op bij het lezen der uitgebreide berichten, waarin werkelijkheid en fantasie elkander beurtelings afwisselden. De bladen vermeldden o. a., hoe de poHtie de zekerheid had verkregen, dat ook deze misdrijven op rekening der auto-bandieten waren te stellen ; hoe vingerafdrukken, op de auto te Asnières gevonden, het bewijs leverden, dat Garnier hieraan had deelgenomen; dat de namen der anderen haar bekend waren en dat de Société Génerale honderdduizend frank uitloofde als premie voor dengene, die voldoende aanwijzing zou geven, welke tot gevangenneming van de schuldigen zou leiden. Een entrefilet, bevattende het bericht, dat zijn vrouw Eugénie Burdet, die hem in het tweede jaar van hun huwelijk had verlaten, volgens de uitspraak van het gerechtshof te Lyon werd verklaard wettig van hem te zijn gescheiden, deed hem een oogenblik in gedachten vervallen, maar slechts voor korten tijd, want met een ruwen vloek smeet hij het blad weg. Eenige dagen later vernam hij uit de dagbladen, dat Soudy te Berck-sur-Mer gearresteerd was. 335 dat Soudy daar een schuilplaats had gevonden bij een zekeren Baraille, een anarchist, die bij de laatste staking aan den Noorder-Spoorweg was ontslagen. Dinsdagsmiddags was Soudy, tegen twee uur, naar het station gegaan en werd, terwijl hij daar eenige couranten kocht, door Jouin en zijn inspecteurs overvallen en, voordat hij gelegenheid had zijn browning te grijpen, onschadelijk gemaakt. Soudy en zijn hospes, den volgenden dag naar Parijs getransporteerd, werden onmiddellijk door den rechter verhoord. Eerstgenoemde, sedert jaren Üjdende aan ongeneeslijke tuberculose, betuigde jammerend zijn onschuld en beweerde, dat een verblijf in de gevangenis zijn teringachtig gestel totaal zou ondermijnen. De justitie hield met deze bedenkingen geen rekening en gelastte zijn voorloopige hechtenis. Vier dagen later las Bonnot in „Le Journal" het volgende omtrent de arrestatie van Carouy: Mr. Guichard had vernomen, dat deze te Epernay in een publiek buis gelogeerd was en den 3en April van Lozère naar Parijs zou vertrekken. Dergelijke inrichtingen zijn gevaarlijke schuilplaatsen voor hen, die iets met de poHtie uitstaande hebben, daar de 336 houders van bordeelen, uit welbegrepen eigenbelang, er steeds op uit zijn in aangename relatie met de politie te verkeeren, waardoor zij door deze niet al te gestreng worden behandeld. Is de vogel geplukt en gaat hij weder „in 's Freie hinein," dan komt het oogenblik, dat die eerzame Ueden, bevreesd wegens de verleende gastvrijheid later in moeilijkheden te komen, hun vriendschapsbanden met den logé verbreken en mijnheer den commissaris een wenk geven. Mr. Guichard was per auto met de noodige assistentie naar Lozère vertrokken en zag Carouy tegen zes uur in den middag het station binnengaan; toen deze daarop aan het loket een kaartje naar Parijs vroeg, Uet hij hem onverhoeds van achter overvallen en arresteeren. Carouy verdedigde zich met de kracht der wanhoop, doch het baatte niet; hij moest voor de overmacht zwichten en werd zwaar geboeid naar Parijs overgebracht. Bonnot was na lezing dezer berichten zeer ontsteld en staarde doodsbleek voor zich henen. Zijn vuist dreigend omhoog heffend, uitte hij een woeste verwensching. „Het is duidelijk," zoo mompelde hij, „dat verraad in het spel is. Het uitloven van de hooge premie mist zijn uitwerking niet en het begint er slecht voor ons uit te zien." 33-3 Eenige dagen later besloot hij aan Garnier t< schrijven en den brief zelf in Saint-Etienne t< posten. Het was daar in die dagen juist voor jaarskermis en bekoord door de drukke feest stemming kon hij niet nalaten hier eenige afleiding te zoeken, 's Avonds tegen elf uur, op hel terras van het café du Chalêt gezeten, zag hij eensklaps een oudbekende, met wien hij vroeger bij denzelfden patroon had gewerkt, op hem toetreden. Bonnot, zijn bedoeling wantrouwende, richtte zich terstond op en snauwde hem töe, „verraadt mij niet of ik schiet je neer" waarna hij het terras verliet en in de menigte verdween. Mocht nog een oogenblik twijfel bij hem gerezen zijn of bij de vorige arrestaties verraad in het spel was geweest, deze verdween geheel, toen hij, den volgenden dag bij Gauzy teruggekomen, in „Le petit Parisien" las, dat CaUemin Zondagmorgen bij het verlaten zijner tijdelijke woning, 48 rue de la Tour-d Auvergne, op het oogenblik dat hij zich gereed maakte zijn fiets te bestijgen door drie agenten, die in de woning van den conciërge waren verscholen, geknipt Was. Callemin had verwoeden tegenstand geboden; het was hem bijna gelukt meester van het terrein te 't Gedijt niet. ~ blijven en de revolver van een der agenten te grijpen, toen iemand uit het publiek, het hachelijke van den toestand inziende, te hulp was gesneld en verder verweer nutteloos maakte. In hetzelfde nummer werd vermeld dat de oudbekende, dien hij te Saint-Etienne had ontmoet, onmiddellijk de poHtie had gewaarschuwd en dat deze daarna een drijfjacht had gehouden, die tot geen resultaat geleid had. De kranten in elkander frommelend en ze op den grond werpende, riep Bonnot Gauzy en stelde hem van de feiten in kennis. Deze verklaarde dat hij den loop der zaken met angst volgde en ontkende niet, dat nu Dieudonné, Soudy, Carouy en CaUemin gevat waren, de toestand zeer spannend werd en hij maar al te zeer vreesde, dat Bonnot zich niet bedroog met te veronderstellen, dat iemand, van hun doen en laten goed op de hoogte, de poHtie inHchtingen had verschaft. „Dc ben overtuigd," zeide hij, „dat in deze omstandigheden je verbHjf hier niet meer veiHg is en geef je den welgemeenden raad, voorloopig met onbekende bestemming te vertrekken. Laat zelfs mij niet weten, waar gij heen gaat, dan sta ik zooveel sterker indien ik in de zaak 339 gemoeid word en de rechters mij de duimschroeven aanzetten." Bonnot vertrouwde Gauzy, want hij begreep dat indien deze hem had willen verraden, hij hiertoe reeds vroeger gelegenheid had gehad; toch overwoog hij te vertrekken en naar Dubois te Choisy-le-Roy te gaan, doch bleef besluiteloos. De dagbladen gaven eiken dag lange verslagen van de bemoeiingen der politie en justitie, beschrijvingen van getuigenverhooren en bijzonderheden betreffende de leden der bende. Twee dagen later bevatten de couranten het relaas van een inval der poHtie in de woning van VaUet, die naar de rue Ordener, op eenige passen afstand van de kantoren der Société Générale in diezelfde straat, verhuisd was. De vogel was gevlogen, doch de recherche vond daar een geheel arsenaal; onder anderen de gestolen Winchester-karabijnen, tal van brownings en inbrekerswerktuigen. Bonnot bleef nog een viertal dagen onafgebroken in zijn schuilplaats bij Gauzy en toen hij na een paar dagen geen bijzonderheden in de couranten meer aantrof, waagde hij het 's avonds bij het vaüen der duisternis, zoo goed mogeHjk vermomd, korte uitstapjes naar Parijs te maken. 340 Hij wachtte zich wel beruchte wijken of oude bekenden te bezoeken en zocht zijn kracht in zijn isolement. Alleen Garnier, in wien hij een onwankelbaar vertrouwen stelde, bezocht hij twee maal en den 22en April waagde hij het zelfs nog een keer naar Lyon te reizen, van waar hij opnieuw een postwissel zond aan zijn nog steeds in voorhechtenis zittende maïtresse, vrouw Thollon. 's Avonds van den volgenden dag bij Gauzy terugkomende werd hij verontrust door diens mededeeling dat deze dienzelfden middag bezoek had ontvangen van een rechercheur, die hem het portret van Callemin had getoond met de vraag of hij dien kende. Gauzy had ontkennend geantwoord, doch verheelde niet dat zijns inziens de zaak een bedenkelijke wending nam en dat hij overtuigd was, dat het hier niet bij zou blijven en zij elk oogenblik konden verwachten, opnieuw door de poHtie te zullen worden lastig gevallen. Niet zonder angst begaf Bonnot zich ter ruste, stond den volgenden morgen vroeg op en besteedde veel tijd om zijn haar met een bruin preparaat van kleur te doen veranderen, waarna hij zich verdiepte in de lectuur van Crainquebiüe van Anatole France. 341 Te negen uur werd hij hierin gestoord doordat beneden in het portaal gesproken werd. Door zijn kijkgat spiedende, zag hij Gauzy in druk gesprek met een van diens collega's, een zekeren Cardy, die soortgelijke zaken als Gauzy dreef en tot hem in nauwe relatie stond. Het was Bonnot onmogelijk den loop van het gesprek te volgen doordat sedert eenige dagen een viertal metselaars in het huis aan het werk waren om een tusschenmuur weg te breken en hierbij een heidensch lawaai maakten. Tegen tien uur verstomde dit eensklaps en hoorde hij duidelijk, dat beneden iemand op gebiedenden toon zei: „Gauzy, zijt gij dat?" „Ik ben Jouin, onderchef van de veiligheidspolitie en kom hier huiszoeking doen." „Is dit uw magazijn?" „Waar is uw woning?" Gauzy antwoordde dat dit zijn magazijn was en trachtte het gesprek te rekken. Tweemaal riep hij luid, opdat Bonnot dit ter waarschuwing zou vernemen: „Jouin, onderchef der recherche, is u dat?" Inmiddels Üet Jouin hem een portret zien, dat hij herkende als dat van Simentoff, waarop Gauzy 342 eindelijk zei: „Ik woon boven, zoek gerust. Dc verzeker u dat gij niets zult vinden." Jouin, die door vier assistenten vergezeld was, kwam, niets buitengewoons vermoedende, eenvoudig huiszoeking doen en liet twee dezer beneden aan den ingang ter bewaking van Cardy achter, dien hij nog bij Gauzy had aangetroffen. Hij gebood Gauzy voor hem uit de donkere wenteltrap op te gaan, doch deze Het den onderchef en den inspecteur Colmar voorgaan. Prosper Robert, de derde inspecteur, volgde het drietal, een waakzaam oog op Gauzy houdende. Op de eerste verdieping gekomen, opende Gauzy de vestibule met een sleutel, dien hij uit zijn zak haalde en Het Jouin en Colmar binnengaan. Onmiddellijk trad Jouin op de deur der voorkamer toe en opende deze, doch door het schemerachtig Hcht, dat hier heerschte, werd hij eerst gewaar, dat zich iemand in het vertrek bevond toen die op hem toesnelde. Bonnot had nauwelijks den naam van Jouin gehoord of hij was opgesprongen en naar het venster gesneld, waar hij Ferrier en een onderbrigadier met Cardy aan de voordeur zag staan en begreep dat langs dien weg de vlucht .was afgesneden. 343 Hij trok het venstergordijn toe, waardoor de kamer in het halfduister werd gehuld, greep zijn beide brownings en wachtte in een hoek de komst der politie af. Een oogenblik daarna hoorde hij gestommel in de vestibule en toen de deur geopend werd en hij Jouin zag binnentreden, sprong hij gelijk een tijger op hem toe. Jouin, geenszins vermoedende iemand in het vertrek te zullen aantreffen, verrast door den onverwachten aanval en slechts gewapend met zijn wandelstok, hief dezen op en sloeg dien op zijn aanvaller in stukken. Hij greep hem daarna bij den rechterarm en beiden vielen al worstelende op den grond. Colmar loste een schot op Bonnot, trachtte hem bij den linkerarm te grijpen om hem de handboeien aan te doen en schreeuwde uit al zijn macht: „Prosper help! hij heeft een revolver!" Robert snelde op het hulpgeschreeuw de kamer binnen doch te laat om te voorkomen dat Bonnot, die zijn rechterarm uit den knellenden greep van Jouin had bevrijd, vijf schoten op zijn aanvallers loste.. Gauzy maakte van dit tragische oogenblik gebruik om naar beneden te vluchten. 344 Na het vijfde schot sloeg Bonnot achterover. Jouin viel dwars over hem heen en Colmar zeeg net den uitroep „ik sterf," ineen. In het halfduister hielp Robert Colmar overeind en bracht hem de donkere wenteltrap af, de >eide anderen voor dood in de kamer achteratende. Van dat oogenblik maakte Bonnot, die, slechts lan den linkerarm gewond, den schijn had aangeïomen te zijn gedood, gebruik, om Jouin van ach af te wentelen en de kamer te verlaten, na ie deur te hebben gesloten en den sleutel bij ach te hebben gestoken. Den uitweg naar beneden te gevaarlijk achtende loeg hij een zijgang in, waar hij aan het einde sen vrouw zag staan, die op het geraas toegeoopen, nieuwsgierig aan de geopende deur stond e kijken. „Op zij of ik sla je de hersens in," schreeuwde Jonnot, de verschrikte vrouw bijna omver loopende. Door de eetkamer in de slaapkamer aan de ichterzijde van het huis gekomen, schoof hij het aam open en mat den afstand, die hem scheidde ran een afdakje, dat ongeveer twee meter lager vas gelegen. Tegen de vrouw, die hem op een Jstand was gevolgd, riep hij: „geef mij een laken," 345 doch deze riep angstig schreiend: „Dat heb ik niet! Dat heb ik niet!" Hij waagde den sprong naar beneden en kwam behouden op het afdakje en van hier in den tuin, vanwaar hij, na over een muur te zijn geklommen, langs den straatweg naar de fortificaties ontvluchtte. Waar deze door de spoorbaan naar Orléans worden doorsneden, klom hij over de afsluiting van palissaden en volgde de spoorlijn tot een steenen trap, langs welke hij den boulevard Masséna bereikte. Tien minuten later trad hij een huis binnen in de rue Jeanne-d'Arc, liep zonder iets te zeggen de woning van den conciërge voorbij de trap op, ging op de bovenste verdieping een dakkamertje binnen en zei: „Bonjour Garnier, daar ben ik." Garnier verbond zoo goed mogelijk zijn gewonden arm, hoorde met de grootste belangstelling het verhaal zijner wederwaardigheden aan en verschafte hem een maaltijd, waarna Bonnot, doodvermoeid en overspannen, zich ter ruste begaf. Den volgenden dag overlegden beiden wat hun te doen stond en daar zij het gevaarlijk achtten onder één dak te blijven vertoeven, besloot Bonnot bij een kennis, die in de nabijheid van 346 Port-Aviation, dicht bij het bosch van Sénart, werkte, een schuilplaats te zoeken. „Ik zal je daar met mijn auto heen brengen," zei Garnier. „Je auto," zei Bonnot „geen grapjes als je blieft, het is nu geen tijd tot spotten." „Met mijn auto," hernam Garnier, „laat mij maar begaan," 's Avonds om zes uur verlieten zij met Vallet, die zich 's middags bij hen had gevoegd, de woning en riepen op de place d'Italie een taxi aan. „Naar Juvisy," zei Garnier op hoogen toon tegen den chauffeur, „we moeten naar het vliegkamp om een motor te halen, die eenige dagen geleden door ons besteld is." Zij stapten in, Heten de gordijntjes zakken en sloten het voorraam, dat hen van den chauffeur scheidde. Zij passeerden Vitry, Choisy-le Roi en gelastten den chauffeur, te Juvisy aangekomen, te stoppen bij de cour de France, voor het café de 1'Aviation, aan de route nationale. Garnier steeg hier uit en toog op weg naar het vHegkamp, terwijl Bonnot den chauffeur een hartversterking aanbood. Na een kwartier kwam Garnier terug, wisselde 347 fluisterend eenige woorden met Bonnot en gelastte toen den chauffeur door te rijden naar Brunoy en te stoppen aan het hotel de la Pyramide. Doch de chauffeur, die zijn onvoorzichtigheid verwenschte van met twee onbekenden tegen het avonduur den tocht te hebben ondernomen, toonde daar weinig lust in en maakte allerlei tegenwerpingen. Het was volslagen donker en de wegen waren niet verlicht, zoodat hij bezwaar maakte op dat uur door het Forêt de Sénart te rijden, waar hij met den weg geheel onbekend was. Bonnot zei: „dat is niets, ik ken dien weg op mijn duimpje, ik zal naast je komen zitten en je den weg wijzen." Zij reden toen over Viry-Chatillon, Ris-Oranges en Champrosay, waar zij den zoom van het sombere, in het duister gehulde Forêt de Sénart, bereikten. Nauwelijks eenige meters in het bosch gevorderd, riep Garnier: „Stop! Stop! Mijn hoed waait op den straatweg!" Bonnot stapte toen uit om den hoed te gaan zoeken en terwijl de chauffeur omkeek om te zien of hem dit gelukte, wierp Vallet den man een handvol peper in het aangezicht. 348 Verblind, brullend van de helsche pijn, stapte de chauffeur al tastende van den wagen en beseffende met welke gevaarlijke individuen hij te doen had, haastte hij zich door de vlucht aan verdere mishandeling te onttrekken. Zoodra de chauffeur in het kreupelhout was verdwenen, zette Garnier zich aan het stuur en reden de bandieten terug, den weg op naar Juvisy, waar Bonnot de auto verliet en zich naar het nabijgelegen park van Juvisy begaf, waar een zekere Zembrunnen woonde die zich bereid verklaarde hem huisvesting te verleenen. Garnier en Vallet keerden over Davreil, Vigneux, Vüleneuve-Saint-Georges naar Parijs terug, waar zij de auto te drie uur in den nacht voor nummer 14 in de rue de Moscou onbeheerd aan het trottoir achterlieten. Den volgenden morgen bij het ontwaken hoorde Bonnot zijn gastheer in een twistgesprek met zijn huisplaag. Zij verweet hem de verregaande onvoorzichtigheid om allerlei menschen, die met de politie wat uitstaande hadden, in huis te nemen. „Of hij het nog niet mooi genoeg vond, dat hij verleden jaar zes maanden had gezeten en haar en zijn gezin toen in de grootste armoede had achterdelaten?" schreeuwde zij. 349 „Moet jij," zoo vervolgde zij, „opnieuw je betrek king verliezen en gaan brommen, om een paa schavuiten behulpzaam te zijn, van wie je nie anders dan onaangenaamheden te wachten staan ? Zembrunnen slingerde zijn vrouw een paar ver wenschingen naar het hoofd, doch het bleek Bonno weldra, dat de opmerkingen van de vrouw nie zonder uitwerking waren gebleven. Bonnot was zeer verontrust over deze scène niet ten onrechte vermoedende, dat de vrouw he hierbij niet zou laten en zijn veiligheid groo gevaar liep. Toen Zembrunnen een paar uur later Bonnot voor wien hij zeer bevreesd was, weifelend naai zijn plannen vroeg, had deze reeds een besluil genomen en deelde hij hem mede, dat hij in den middag wilde vertrekken. Tegen drie uur ging hij dan ook op een gehuurde fiets naar Choisy-le-Roi, om te trachten bij Dubois een tijdelijk onderkomen te vinden. Niet zonder angst vroeg hij zich af, wat te beginnen, indien Dubois dit weigerde of afwezig zou zijn, daar deze nog de eenige was aan wien hij zich durfde toevertrouwen. Wel had hij te Parijs nog bekenden, die bereid zouden zijn hem te helpen, doch, na al het 350 Je beurde, zou het roekelooze vermetelheid zijn, dch daar aan herkenning bloot te stellen. Zijn hulpmiddelen waren nu uitgeput- Een ontduchting naar het buitenland had hem wellicht ïog kunnen redden, doch zijn gebrekkige taalcennis belette hem het verkeer in den vreemde. Dubois was een Russisch anarchist van de laad, van Franschen vader en Russische moeder ;n, wegens het deelnemen aan een aanslag, ver>licht geweest de wijk naar het buitenland te ïemen. Een aanvraag der Russische regeering tot uitleveing was geweigerd, doch de geheime Russische igenten en de Fransche politie hielden een waakzaam oog op hem. Na in het vreemdenlegioen te hebben gediend tn vele jaren te hebben rondgezworven, was hij in lanraking gekomen met Fromentin, een rentenier :e Choisy, die een groote loods, bestemd voor jarage en herstelplaats van auto's, tot zijn beichikking had gesteld. Dit geïsoleerd gebouw berend zich in de avenue de la République aan de grens van het dorp, was met zink overdekt en kende Dubois tevens tot verblijfplaats. Beneden was de werkplaats en hierboven berenden zich twee woonvertrekken, welke langs 351 een trap vanaf de buitenzijde bereikt werden. Aan een der zijden van het gebouw stond op den muur vermeld „Garage, HerstelHngen'' aan de andere „Lotissement Fromentin," „Hier te adresseeren." De opdrachten voor herstellingen lieten echter op zich wachten en alras was Dubois heler van gestolen fietsen geworden en niet afkeerig zijn bemiddeling te verleenen om gestolen auto's aan den man te brengen. Te Choisy werd wel eens met den vinger naar de garage van Dubois gewezen en vroegen de bewoners zich dikwijls verwonderd af wat de talrijke bezoeken van verdachte personen en de nachtelijke komst van auto's te beteekenen hadden. Ook de politie scheen deze verwondering te deelen en had eenige malen aanldding gevonden een inval te doen, zonder dat het haar gelukt was den bewoner op heeter daad te betrappen. Dubois gevoelde dan ook de balken onder zich kraken en had reeds eenige malen te kennen gegeven, dat hij voornemens was naar elders te verhuizen. Toen Bonnot tegen den avond Choisy bereikte en Dubois in de garage aantrof, verklaarde deze zich onmiddellijk bereid hem te helpen en maakte 352 in een der kamertjes een slaapplaats voor hem gereed. 's Anderendaags hield Bonnot zich den geheelen dag schuil in zijn klein woonvertrek en verviel in een sombere stemming, toen hij bij zijn overpeinzingen tot de slotsom kwam, dat zijn leven in deze omstandigheden niet waard was te worden geleefd. Afhankelijk van Dubois, beroofd van zijn vrijheid, verstooten tdt de maatschappij, bedreigde hem elk oogenblik de straf voor zijn misdaden. Toen hij zich in den avond, vermoeid van het tobben, te slapen legde, vermoedde hij echter niet dat het uur der vergelding nabij was en dat dit de laatste maal zou zijn, dat hij zich op zijn legerstee uitstrekte. Den volgenden morgen door een geopend luik, dat verbinding gaf tusschen de bovenwoning en de garage, luisterende naar een gesprek van Dubois met een buurjongetje, dat naar het herstellen van een fiets stond te kijken, hoorde hij op eens Dubois tegen het kind roepen: „Red je! Red je!" Hij bukte zich toen over de opening om te zien wat er gaande was en bemerkte monsieur Guichard, die met eenige agenten binnentrad en Dubois gelastte de handen omhoog te heffen. HOOFDSTUK XVII. JOUIN GEWROKEN. Het besluit om met Ferrier door een vertrouwelijke bespreking tot een betere verhouding te geraken betreurde ik niet, maar toch overwoog ik met ongerustheid of de loop van het gesprek ook een minder gunstige wending zou kunnen nemen, zoodra ik hem vertelde hoe ik mij op bedriegelijke wijze de vijftig duizend frank had toegeëigend. De later door het Comptoir de Lyon aan Drieux afgegeven verklaring behoefde ik tegen hem niet uit te spelen, daar hij toenmaals door de directie werd ingelicht, dat de bandieten dit bedrag hadden behouden en hij nu zeker vreemd zou opkijken bij de mededeeling, dat die gelden door mij waren opgestoken. Het achterhouden van het geld, op het raamkozijn van het hotel Régina gevonden, leverde ook een strafbaar feit op; hiervoor was geen aanklacht ingediend en ik verwachtte daarom dat Ferrier in aanmerking zou nemen dat het Comptoir hiervan een groot gedeelte had terug ontvangen. 't Gedijt niet. 23 354 Ik had besloten hem alles met de grootste openhartigheid mede te deelen, want door enkele feiten te verzwijgen, welke hem wellicht bekend waren, liep ik gevaar dat de bespreking eerder tot een ongunstig dan tot een goed resultaat zou leiden. Van mijn verhouding tot Suze, welke met de eigenlijke kwestie, waar het om ging, niets te maken had, was ik echter niet voornemens te reppen. Op den avond van den vastgestelden dag werd Ferrier aangediend en toen hij rustig met ons aan den haard had plaats genomen, sprak ik het vermoeden uit dat tusschen ons een misverstand heerschte, 't geen ik graag wenschte op te helderen en dat ik daarom tot het besluit was gekomen hem zonder terughouding mijn geheele verleden bloot te leggen. Toen ik alles tot in de kleinste bijzonderheden had opgebiecht, eindigde ik met hem te zeggen, dat ik, wetende met een rechtschapen man te doen te hebben, verwachtte, dat hij bij de beoordeeling rekening zou houden met mijn oprecht berouw en de zware straf door mij in Nederland ondergaan. Dc deed een beroep op zijn menschlievendheid om mij te steunen, nu ik gepoogd had de schade te vergoeden en trachtte door een beter leven mijn eer te herstellen. 355 remer had mij geduldig aangehoord, stelde mij nog eenige vragen en reikte mij daarna de hand, belovende mijn vertrouwelijke mededeelingen te zullen geheimhouden. „Hoe treurig uw ervaringen ook geweest zijn," zeide hij, „zij hebben tot een gunstige uitkomst geleid; ik waardeer het dat gij mij deelgenoot van uw geheim maakt en uw verhaal overeenstemt met de door mij verkregen inlichtingen. De zware straf, u in Holland opgelegd, is het niet rechtstreeksche gevolg van het onrecht, door u aan het comptoir de Lyon gepleegd en geldt ter bevrediging van het rechtsgevoel. Na uw welgeslaagde poging weder een nuttig lid der maatschappij te worden zal ik de laatste zijn om u moeilijkheden in den weg te leggen." Wij spraken hierna over de gebeurtenissen van den laatsten tijd en toen wij het gesprek op onze dienstbode brachten en het Ferrier bleek dat wij rijn Hst hadden doorzien, moesten wij alle drie lartelijk om het geval lachen. Ferrier klaagde over de vermoeiende taak, welke iet Parijsche politiecorps tengevolge der misdrijren van de auto-bandieten was opgelegd. Sedert den aanslag te Chantilly, welke juist in lie dagen had plaats gevonden, waren de inspec- 356 teurs van den veiligheidsdienst dag en nacht in de weer en evenals de bandieten met brownings gewapend. „Spoedig zult ge opzienbarende gebeurtenissen in de bladen vermeld vinden," sprak Ferrier, toen hij ons bij het afscheid de hand reikte, „dank zij betrouwbare inlichtingen hopen wij de bende weldra geheel onschadelijk te maken." Suze en ik volgden de berichten van het optreden der politie met de grootste belangstelling en toen wij eenige dagen later van den moord op Jouin lazen, waren wij, evenals de geheele Parijsche bevolking, zeer onder den indruk van zijn treurig einde. Den volgenden dag begaf ik mij naar de Sureté om Ferrier geluk te wenschen met het feit, dat hij den dans zoo goed ontsprongen was. Hij was nog zeer ontdaan over den dood van zijn geliefden chef en verklaarde niet te zullen rusten alvorens hij dien had gewroken. „Ik ben," vertelde hij, „als door een wonder aan het gevaar ontsnapt, 's Morgens waren wij in Belleville, hadden daar den pseudo-Simentoff in hechtenis genomen en uit diens papieren vernomen dat hij nachtverblijf had genoten bij een zekeren Cardy te Alfortville, waar wij onmiddellijk 357 neentogen ten einde verdere nasponngen te doen. Aldaar aangekomen vernamen wij dat Cardy afwezig was, doch zich naar alle waarschijnlijkheid te Ivry bij zijn collega Gauzy bevond, waarom wij daarheen den tocht per auto vervolgden. Het doel was een eenvoudige huiszoeking te doen en Cardy, die bij ons als heler van gestolen goed bekend stond, te ondervragen; wij hadden niet het flauwste vermoeden daar eenigen tegenstand te zullen ondervinden. Jouin had zijn wandelstok, dien hij steeds meenam, de inspecteurs en ik waren met dienstrevolvers gewapend en geen onzer verwachtte bij Gauzy het hoofd der auto-bandieten te zullen aantreffen. Bij aankomst ten huize van Gauzy te Ivry gingen Jouin, Robert en Colmar met den bewoner naar boven; niets kwaads vermoedende stond ik, een waakzaam oog op Cardy houdende, met een brigadier der recherche aan de deur te praten, toen eensklaps Gauzy naar beneden snelde, gevolgd door Robert, die Colmar hielp de trap af te dalen en mij toeriep dat Jouin en Bonnot zwaar verwond in het voorvertrek lagen. Het lawaai, door de metselaars gemaakt, die het werk hervatten, had belet, dat wij de revolver- 358 schoten hoorden en onze makkers tijdig konden bijspringen. Colmar lag bewusteloos in het magazijn, Gauzy, die trachtte te ontsnappen, werd door mijn brigadier gevat en ik snelde met Robert naar boven, waar Jouin in de voorkamer levenloos op den grond lag uitgestrekt. Wij trokken het gordijn op om te zien waar zich het lijk van Bonnot bevond, maar vernamen van de vrouw uit de achterwoning, dat de bandiet zich door een overhaaste vlucht uit het achterhuis had gered. Wij beseften dat van een achtervolging onder deze omstandigheden geen sprake kon zijn, verleenden de noodige hulp aan Colmar en vervoerden dezen evenals de beide arrestanten en het lijk van Jouin met de auto naar Parijs. Zij zullen ons dien moord duur betalen en wij zullen niet rusten alvorens wij Bonnot, dood of levend, in handen hebben." Bij het einde van dit verhaal vroeg ik Ferrier of hij mij bij een eventueelen inval van de politie in de gelegenheid wilde stellen een opname te doen voor onze cinema. Ik beloofde bij zijne toestemming de grootste discretie in acht te zullen nemen, opdat niets B 359 van de voorgenomen operatie der politie zou uitlekken, en zijn bemiddeling met duizend frank te zullen honoreeren. „Het spreekt van zelf," zoo ging ik voort, toen ik bemerkte dat hij over het voorstel nadacht, „dat ge mij geen dienstgeheimen behoeft toe te vertrouwen. Ik tracht u niet om te koopen en vraag u slechts mij tijdig plaats en uur te doen weten en mij dan een wenk te geven waar ik het toestel moet plaatsen. Indien wij een mooie film vertoonen van een goed geslaagden inval zal het publiek die toejuichen en de populariteit der politie zal hierdoor stijgen." Ferrier wilde hiervan echter niets hooren, was bevreesd dat zijn supérieuren hem dit ten kwade zouden duiden en dat, ingeval de inval mislukte, dit aan zijn indiscretie zou worden geweten. Den volgenden dag te half twee echter vervoegde zich op mijn bureau iemand, die mij een enveloppe ter hand stelde, welke bij opening bleek een snippertje papier te bevatten, waarop geschreven stond: „Hedenavond elf uur, wachtkamer Choisyle-Roi." Den brenger dezer tijding, die op mij den indruk maakte een rechercheur te zijn, gaf ik een fooi 360 en vermoedende dat het briefje het gevolg was van het gister door mij aan Ferrier gerichte verzoek, toog ik onmiddellijk aan het werk om mijn voorbereidende maatregelen te treffen. Suze zond ik bericht dat ik dien nacht, wegens een belangrijke zakenaangelegenheid, niet thuis kwam en mijn beide operateurs gelastte ik, zich met een der beste toestellen voor de reis gereed te maken. Ik vertrok met een vroegen avondtrein naar Choisy-le-Roi, bezorgde mijn beide assistenten logies in een nabij het station gelegen herberg en begaf mij daarna naar de wachtkamer, waar ik tegen elf uur Ferrier met twee man zag binnentreden. Hij voerde met deze een kort gesprek, waarna zij heengingen. Hij zette zich bij mij neer en vertelde dat zij Bonnot op het spoor waren en dezen den volgenden morgen in de vroegte hoopten te arresteeren. Hij vervolgde, „bij het nemen mijner maatregelen heb ik aan u gedacht, omdat gij Bonnot vroeger ontmoet hebt en ik bij zijn aanhouding iemand bij de hand moet hebben, die hem herkent. De bandiet is hier gistermiddag aangekomen, heeft zijn intrek genomen bij een zekeren Dubois in de garage Fromentin, welke door mijn menschen zorgvuldig wordt bewaakt, en dezen nacht ontvang 361 ik assistentie om hem bij het aanbreken van den dag te knippen. Ik ga nu op inspectie uit om te zien of mijn orders goed zijn opgevolgd; zoo gij lust hebt kunt gij mij vergezellen." Bij den uitgang van het station gaf één der mannen, die met hem waren aangekomen, Ferrier een bakkersmand en lachend voegde hij mij toe, „dit is het afgesproken herkenningsteeken en tevens de vlag welke de lading dekt." Wij gingen de avenue de la République langs waar wij, om geen argwaan op te wekken, de mand tezamen droegen, Hepen langs de garage Fromentin en geen oningewijde zou hebben vermoed, dat deze in het duister gehulde, aan den straatweg staande woning twee gevaarlijke misdadigers herbergde, die hun laatsten slaap sHepen. Hier en daar langs den weg, van achter een boom, hoorde ik op gedempten toon mompelen „half" dat door Ferrier met „twaalf" beantwoord, het afgesproken teeken was dat zijne rechercheurs zich aan het consigne hadden gehouden. Wij keerden daarna terug naar de herberg waar mijn operateurs hun intrek hadden genomen. Deze hadden zich reeds ter ruste begeven en Ferrier, vermoedende dat de waard hem kende, nam 362 afscheid van mij om, zooals hij luid beweerde, weder naar Parijs terug te gaan. Ik hield hem nog een oogenblik staande, vertelde dat ik twee fotografen had medegenomen met een toestel voor filmopnamen, dat deze in de herberg waren afgestapt en vroeg hem hoe ik het morgenochtend zou aanleggen om een goed plaatsje voor de opname te verkrijgen. „Daar wil ik niets mede te maken hebben," antwoordde Ferrier, „want dan krijg ik moeilijkheden met mijn supérieuren. Gij kunt zeker zijn dat het er morgen warm zal toegaan; uw assistenten mogen wel op hun hoede zijn dat zij niet door kogels worden getroffen. „Morgenochtend te half zeven kom ik u halen," fluisterde hij en zonder op mijn aandringen verder acht te slaan, verdween hij in de richting van het station. Mij voornemend van deze zeldzaam voorkomende gelegenheid te profiteeren om een mooie film te verkrijgen, wendde ik mij tot den herbergier met de vraag of deze mij den volgenden morgen te zes uur ook kon helpen aan een overdekten handwagen; hij beloofde mij, hiervoor te zullen zorgen. Den volgenden dag was ik reeds vroeg uit de veeren, wekte mijn fotografen en deelde hun 363 mede dat zij het toestel op een handkar moesten laden en zoodra ik met iemand de herberg verliet, mij hiermede volgen tot langs de avenue de la République en, aan de rue des Frères Reclus gekomen, op den hoek dezer straat postvatten. Voorts deelde ik hun fluisterend mede dat dien morgen door de politie een inval zou worden gedaan in de garage Fromentin, waar zich eenige gevaarlijke bandieten schuil hielden en droeg hun op, den loop der gebeurtenissen op film te brengen. „Zet de kar onderste boven," zoo ging ik voort, „dan verkrijgt ge een verhoogd steunpunt, waarachter ge tevens beschut zijt voor de schoten welke naar alle waarschijnlijkheid zullen worden gewisseld." Deze laatste mededeeling deed hen verbleeken, doch bij de belofte, dat hun een goede belooning te wachten stond, indien zij zich handig van de taak kweten, overwonnen zij hun aarzeling en beloofden aan de opdracht gevolg te zullen geven. Het was een nevelige morgen en het plaatsje nog in nachtelijke rust verzonken, toen tegen half zeven Ferrier in de herberg verscheen en mij wenkte hem te volgen. Wij begaven ons naar de avenue de la Répu- 364 bhque, waar ik reiner opmerkzaam maakte op mijn fotografen, die met een handkar achter ons aankwamen. Hij hoorde mij aan zonder iets te zeggen en verzocht mij, aan de rue des Frères Reclus gekomen, achter de garage om te loopen en ingeval ik bemerkte dat deze geopend was en zich iemand in de werkplaats beneden bevond, mijn zakdoek te laten vallen. Hij gaf mij een penning en zei: „Bewaar dezen goed en vertoon dien indien iemand u mocht gelasten het terrein te verlaten." Ik gevoelde mij met deze opdracht niet erg gestreeld, uitte tegen Ferrier bezwaren en stelde hem voor dit liever aan een zijner rechercheurs op te dragen. „Ja," antwoordde hij, „dat zou ik wel kunnen doen, maar dan kan ik straks geen enkel argument aanvoeren als reden, dat ik u in deze expeditie heb gemoeid, terwijl, door uwe medewerking te verleenen, ik de autoriteiten zal kunnen overtuigen dat uw tegenwoordigheid noodzakelijk was, ten einde vast te stellen of Bonnot zich al of niet in de garage bevond." Hieruit bleek mij, dat Ferrier dit voorwendsel had te baat genomen om mij den gevraagden dienst, 365 een opname van een inval der politie te doen, te kunnen bewijzen. Op ongeveer honderd meters van de garage gekomen, verliet ik Ferrier, die zijn wandeling op den straatweg vervolgde. Dc liep dwars achter de garage om, zag de deur openstaan en bemerkte iemand, die bezig was een fiets te herstellen. Een kleine jongen stond hiernaar te kijken en lachte om een opmerking welke de man gekscherend maakte en waarvan enkele woorden door mij werden opgevangen. Dc Het mijn zakdoek vallen, hoorde een schel gefluit en zag tegelijkertijd eenige agenten van den , veihgheidsdienst, die als paddestoelen uit den grond verrezen, onder aanvoering van Guichard naar de deur der garage snellen. Dubois had nauwelijks de agenten zien komen of hij schreeuwde tegen den knaap „red je, red je", waarop het kind zich uit de voeten maakte; het bevel van Guichard, die riep, „handen omhoog, wij zullen je niets doen," beantwoordde hij met den uitroep, „moordenaars." Nauwelijks had hij dit geuit of een der agenten schoot zijn revolver op hem af. Dubois, door het schot getroffen, greep zijn browning en trok zich, al schietende, ijlings achter een auto terug. 366 Bonnot had, door den uitroep opgeschrikt, zijn hoofd door de opening gestoken om te zien wat er gaande was en raakte, door een goed aangelegd schot, één der agenten, die onder den kreet, „Patroon, ik heb het te pakken," in den buik getroffen ter aarde stortte. De onderchef van de veüigheidspoUtie, Legrand, nam den gewonde op en droeg dezen in één der nabijzijnde woningen waar men hem de eerste hulp verleende. Toen Guichard den agent zag vallen achtte hij het raadzaam met grootere voorzichtigheid te werk te gaan, beval zijn manschappen terug te trekken en den achteruitgang, evenals de trap aan de buitenzijde, op eenigen afstand onder vuur te nemen. Hij zond één zijner agenten om telefonisch de hulp in te roepen van de gendarmerie, de plaatselijke politie, de Sureté en de prefectuur. Lépine telefoneerde terug: „wacht mij af, doe niets alvorens ik kom, ik ben onmiddellijk ter plaatse." Inmiddels had zich het nieuws van den aanval als een loopend vuurtje door Choisy-le-Roi verspreid en kwamen tal van nieuwsgierigen toegesneld, van welke eenigen aanboden de behulpzame hand te verleenen en anderen den agenten verzochten een schot uit hun revolvers te mogen lossen. Zoodra Bonnot zag dat de agenten teruggingen 367 en Dubois gewond achter een auto neerzakte had hij de trap naar boven getrokken, het luik toegeworpen, hierop een zware kist gezet en de matras uit het bed van Dubois bij het vensterkozijn in het voorvertrek geplaatst. Het kamertje leende zich bijzonder goed tot een hardnekkigen tegenstand, daar ieder, die de roekelooze vermetelheid zou hebben den eenigen toegang, de buitentrap, te bestijgen meedoogenloos door Bonnot van uit het venster zou zijn neergeschoten. Voor een aanval van de achterzijde was deze niet beducht, daar hier geen vensteropeningen waren en door het wegnemen der trap de opgang in de garage verijdeld werd. Eenige lage villaatjes, in de nabijheid gelegen, leenden zich niet om van hieruit de hooger gelegen verdieping der garage te beschieten en de hoogere huizen in de rue des Frères Reclus bevonden zich op te grooten schootsafstand. Zoodra ik de agenten de garage zag binnendringen en den gewonden agent wegdragen, had ik, op zelfbehoud bedacht, mij op eenigen afstand van de garage achter een boom geplaatst en volgde met groote spanning den loop van het drama. Toen ik echter bemerkte, dat Guichard tien gendarmes, die op het terrein verschenen, tegen- 368 over de voorzijde der loods stelling liet nemen mi zijn agenten, in twee groepen verdeeld, de toegangswegen deed afzetten, achtte ik het oogenblik gekomen om eens te gaan zien hoe mijn fotografen het maakten. Na lang zoeken trof ik hen aan op de avenue, waar zij een opname maakten van de opdringende volksmenigte, welke door de agenten verhinderd nrerd het terrein te betreden. Zij deelden mij mede iran de politie reeds aanzegging te hebben gekregen óch te verwijderen, omdat deze beducht was voor ongelukken. Be deed nog een poging Ferrier te oewegen zich het lot van mijn operateurs aan te rekken en hun toe te staan bij een der kleine villa's plaats te nemen, maar hij weigerde botweg lan mijn verzoek te voldoen. Dank zij de mij geleven penning gelukte het mij echter hen in een ier woningen op den hoek der rue des Frères Heclus in een bovenkamer te brengen, vanwaar dj uit een hoekvenster het geheele terrein konden iverzien. Toen ik, hiermede gereed, mij weder naar de garage wilde begeven, verscheen monsieur Rendu, ie burgemeester van Choisy-le-Roi, met zijn secrearis en een veertigtal met jachtgeweer en revolvers gewapende ingezetenen. 369 ik sloot mij bij hen aan en was herhaaldelijk verplicht mijn penning te vertoonen. De loods naderende herkende ik Bonnot, die zich een oogenblik boven aan de trap op het bordes waagde, met een uitdrukking van diepe wanhoop op het gezicht het slagveld overzag en zijn browning op de gendarmes loste. De schoten, welke een kort dof geluid maakten, werden door hen met hun karabijnen beantwoord, en ik hoorde de kogels de zinken platen der loods raken. Tegen half tien bemerkte ik Ferrier, wien ik mededeelde Bonnot te hebben herkend. Hij betoonde zich hierover zeer verheugd, verzekerde dat diens gevangenneming slechts een kwestie van tijd was en vertelde dat Bonnot ongeveer vijftig schoten had gelost en slechts één dezer den agent in de garage had getroffen. Inmiddels kwam een groot aantal auto's met politieagenten, die zelfs tot uit het dertiende arrondissement waren opgeroepen, op het terrein, dat nu een levendig aanzien begon te verkrijgen. Commissarissen en hoofd-inspecteurs van poHtie, de eersten hun sjerp over de schouders, Hepen met veel beweging heen en weer in afwachting van Lépine, die eindelijk met zijn auto aankwam. Hij confereerde met Guichard, Hamard en den 't Gediit niet. 74 370 commissaris van poHtie van Choisy-le-Roi, scheen zeer zenuwachtig, deelde met nadruk enkele bevelen uit, gelastte eenigen gendarmen achter een lagen muur aan de achterzijde van de garage en anderen achter de vierdubbele rij boomen langs de avenue post te vatten en gaf order een man, die halsstarrig aan de deurpost zijner woning bleef staan, te verwijderen. Op hetzelfde oogenblik, dat de zon met haar gouden stralen de nevelige wolken verjoeg, haar aandeel eischende in het groote machtsvertoon, verscheen Bonnot aan het venster en werd uit de menigte geschreeuwd: „Bonnot! Garnier! Vallet!" Men verdiepte zich in gissingen hoeveel bandieten in de loods vereenigd waren. Sommigen meenden drie of vier, anderen schatten het aantal hooger, niet bevroedende dat Dubois, bij het begin door een schot getroffen, reeds lang ter ziele was en Bonnot alleen tegen honderden stand hield. Het spreekwoord, veel honden zijn der hazen dood, werd met dit avontuur niet vlug bewaarheid en bij de leiding, welke veel te wenschen overliet, scheen men uitsluitend er op bedacht te zijn de manschappen zoo min mogelijk aan gevaar bloot te stellen, doch verzuimde intusschen hen 371 in bedwang te houden. Eenige infanteristen traden eigenmachtig op en twee hunner, die een jachtgeweer hadden bemachtigd, richtten hun schoten van uit een greppel op het venster van de garage. Hoe groot hun militaire deugden overigens ook mochten zijn, in de berekening der trefkans hadden zij het niet ver gebracht. Zij faalden herhaaldelijk, leverden groot gevaar op voor de aanwezigen en het had weinig gescheeld of zij hadden een telegraafbeambte, die voor dienstzaken het terrein overstak, het levenslicht uitgeblazen. Inmiddels was de plaatselijke brandweer in het strijdperk getreden en kwamen gelijktijdig in taxis twee compagnieën der garde républicaine uit de kazerne Napoléon, onder bevel van kapitein Riondet en luitenant Fontan, ter versterking aan, welke zich in het gelid schaarden en met slaande trom het terrein opmarcheerden. Twee korte commando's bij het betreden der vijandelijke zone deden de manschappen zich in tirailleurslinie verspreiden en enkele zwakke punten bezetten. Bonnot, die gedurende een korte poos het schieten had gestaakt, hervatte den strijd. Een rookwolkje uit de vensteropening, gevolgd door een kogel welke den bast van een der nabijzijnde boomen 372 versplinterde, deed de aanvallers de hopfden bukken en fluks achter de boomen wegschuilen. Het antwoord Het zich niet wachten en van alle zijden, zelfs uit de verwijderde rue* des Frères Reclus werden salvo's op de loods gelost en maakten de kogels, die rinkelend tegen de zinken platen sloegen, een geweldig geraas. Zonder merkbaar resultaat had het beleg reeds vier uur geduurd; twee agenten waren ernstig getroffen en een brigadier door een matten kogel Hcht verwond. De omstanders begonnen ongeduldig te worden en het pubHek riep, dat er een einde aan moest worden gemaakt. De Procureur der RepubHek, een rechter var instructie en een geneesheer van het parket, die zich bij de autoriteiten hadden gevoegd, vonder een schuilplaats achter eenige dikke boomen ei traden met elkander in overleg om afdoend* maatregelen te beramen. Na een kort gesprek gaf Lépine bevel d< hoornblazers het signaal te doen blazen het vurei te staken, en trad een doodsche stilte in. D< autoriteiten hadden besloten de garage door midde van dynamiet op te blazen en een putwerker, di< had aangeboden de springstof te gaan halen, kwat 'Uim-mnAr* c-nnoAict ton ld 373 Hij stelde het dynamiet met eenige lonten aan een brandweerman ter hand, doch deze was met dit gevaarlijke goedje weinig ingenomen en zag bedremmeld rond of ook iemand der aanwezigen zich naijverig over deze onderscheiding betoonde. Luitenant Fontan, de aarzeling van den brandweerman bespeurende, bood glimlachend aan, de springstof bij een der zijmuren te plaatsen. Hij requireerde een brancard, waarop hij poogde een matras te bevestigen om, bij het naderen van de loods, als schild te dienen, maar telkens als de brancard overeind werd gezet, zakte de matras omlaag. Hulpeloos uitziende naar een ander middel ter beschutting, zag hij dat een wagen, hoog met hooi beladen, de avenue passeerde, waarop hij zich tot den burgemeester van Choisy wendde, die den karrevoerder overreedde zijn voertuig ter beschikking ter autoriteiten te stellen. Deze bracht zijn wagen zoo dicht mogelijk bij de belegerde veste, Het de kar draaien, en het paard bij de hakstukken vattende zette hij den wagen achterwaarts bij den zijmuur van de loods. Luitenant Fontan had de matras op het hooi geworpen en bereikte achter deze beschutting ongedeerd de plek waar hij het dynamiet plaatste, de 374 lont aanstak, en naast den wagen gaande, ijlings de gevaarlijke plaats verliet. Onderwijl kondigde het publiek luid schreeuwend aan dat één der bandieten zich aan het venster vertoonde en begonnen de belegeraars weder van alle zijden op de garage te vuren, waardoor de luitenant en zijn helper groot gevaar Hepen te worden getroffen. Lépine, evenals eenige andere autoriteiten, riepen het vuren te staken, maar dit bevel werd door het schieten niet gehoord en eerst opgevolgd toen de hoornblazers hiervoor opnieuw het signaal bliezen. Met groote belangstelHng hadden allen de moedige daad van Luitenant Fontan gevolgd en toen het schieten gestaakt en de booiwagen teruggekeerd was, trad een doodsche stilte in en verbeidde men in ademlooze spanning de losbarsting, elk oogenblik verwachtende de garage met haar bewoners in de lucht te zien vHegen. Eén, twee, drie minuten verliepen, doch de ontploffing bleef uit; het bleek dat de lont was uitgedoofd en het gevaarHjke werk van voren af moest worden begonnen. Onder dezelfde beschutting werd nu een tweede droge lont aangebracht, en ik zag enkele minuten later een lichtblauw rookwolkje langs den muur 375 opstijgen, dat gevolgd werd door twee hevig* «lafen, welke den grond deden dreunen. Hoe hevig de ontploffing ook was geweest, zi had een onbeteekenende uitwerking, daar slechti een klein gat in den muur werd geslagen. Toen de opgejaagde stofwolk was verdwenen, poogde een hond door de gemaakte bres teontkomen, maar verschrikt door de talrijke op hem gerichte schoten ging hij terug, om aanstonds het droevig lot van zijn meester te deelen. Het publiek, door de agenten op grooten afstand van de loods gehouden, in de meening verkeerende dat het doel bereikt was, trachtte de afzetting te verbreken en werd ontevreden toen het vernam dat de poging mislukt was. Luitenant Fontan begaf zich toen voor de derde maal op geÜjke wijze naar den muur en plaatste een dubbele hoeveelheid dynamiet, die bij de ontploffing met een donderenden slag den grond deed trillen, de zinken bedekking der loods met een oorverdoovend geraas uiteen rukte en brand veroorzaakte. De garage lag nu geheel open; alleen de bovenverdieping, op eenige palen rustende, had stand gehouden, doch dreigde, door het vuur aangetast, weldra een prooi der vlammen te worden. 376 Bonnot, die vanaf den aanvang had ingezien dat hij ten doode was opgeschreven, besloot zijn eed gestand te doen en zijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen. Na zich in staat van zelfverdediging te hebben gebracht, stelde hij zich bij het venster achter de matras verdekt op en plaatste de drie brownings en de munitie, welke hij tot zijn beschikking had, onder zijn bereik. Het terrein overziende, plooide een cynische glimlach zich om zijn mond toen hij de uitgebreide voorzorgsmaatregelen zijner vijanden bespeurde. Hij nam deze onder vuur, elk oogenblik vreezende zijn belagers, langs de houten buitentrap, naar boven te zien stormen. Van tijd tot tijd waagde hij het terrein te verkennen, maar telkenmale deinsde hij terug voor de kogels welke hem om de ooren floten. Tegen elf uur was hij op vijf plaatsen getroffen, waarbij één wonde van zeer ernstigen aard in het linker schouderblad. Toen eenige minuten na half twaalf de eerste dynamietlading bij den zijmuur ontplofte, zakte hij moedeloos ineen, doch stond terstond weder op, loste zijn laatste schot en zette zich neder op den rand van zijn bed. 377 Guichard, bemerkende dat de eerste verdieping vuur had gevat en niet meer werd geschoten, achtte nu het oogenblik gekomen, een poging te doen Bonnot levend in handen te krijgen. Hij gelastte de matras, waarvan luitenant Fontan zich bediend had, te brengen, beval Ferrier en eenige inspecteurs hierachter beschut hem te volgen en snelde met de revolver in de hand de trap op. Ik bevond mij in de nabijheid en gedrongen ioor een onoverwinlijke nieuwsgierigheid volgde ik hen naar boven en trad gelijktijdig met Ferrier liet vertrek binnen, waar Bonnot, op zijn bed uitgestrekt, nog poogde zijn browning af te schieten, ioch door een der inspecteurs ontwapend werd, lie hem de handboeien omsloeg. Bonnot werd, door vier agenten opgenomen, angs de buitentrap naar beneden gedragen en ïauwelijks zag het publiek hen de trap afdalen jf het verbrak de afzetting en stormde als beseten onder het geschreeuw, „doodt hem, lyncht lem" op den ongelukkige los. Het mocht den igenten niettemin gelukken den zwaar verwonde :egen de opdringende menigte te beschermen, hem n een gereedstaande taxi te plaatsen en naar het rlotel-Dieu te Parijs te brengen, waar hij te één 378 uur aankwam en een kwartier later den geest gaf. Uit het reeds verstijfde lijk van Dubois, in de garage achter een auto gevonden, maakte men op, dat deze reeds bij het begin van den strijd was gevallen en bleek bij verder onderzoek dat hij en Bonnot de eenige bewoners der loods waren geweest. Gedurende de vijf uren, welke Bonnot weerstand bood aan een groote militaire macht, aangevoerd door autoriteiten van den hoogsten rang, had hij, getrouw aan den eenmaal gezworen eed, zijn leven tot het uiterste verdedigd. HOOFDSTUK XVIII. LA COMMEDIA E FINITA. Nauwelijks was Bonnot onder gewapend geleide vertrokken of ik trachtte mij zoo spoedig mogelijk uit de menigte te verwijderen, nieuwsgierig hoe mijn fotografen zich van de opdracht hadden gekweten. De gebeurtenissen hadden in zoo hooge mate mijn belangstelling gewekt dat ïk mij over hun lot niet verder had bekommerd en mij nu van onachtzaamheid beschuldigde. Aan de woning op den hoek der avenue deelde één der bewoners mij mede, dat de operateurs reeds vertrokken waren en de boodschap hadden achtergelaten dat zij mij in de herberg zouden afwachten, waar ik hen dan ook aantrof. Zij hadden zeer belangwekkende opnamen gedaan, o. a.: het vervoer van den gewonden agent, de aankomst van Lépine, het aanrukken der gardes répubhcains, den hooiwagen en zijn begeleider, het vertrek van Bonnot in de taxi, en nog andere interessante voorvallen, waardoor zij eenige honderden 380 meters filmopname verkregen, welke zeker groote belangstelling zou wekken. In Parijs teruggekomen gaf ik Pestore verslag van ons wedervaren, waarmede hij zeer ingenomen was en toen wij spoedig daarna de films vertoonden, ondervonden wij zoo grooten toeloop, dat wij ruimschoots voor de moeite beloond werden. Eenige dagen na het beleg te Choisy-le-Roi vernam ik dat Ferrier opnieuw bevorderd was; Suze en ik brachten hem een bezoek, om hem hiermede geluk te wenschen en tevens uit te noodigen bij ons te komen middagmalen. Ik bood hem bij die gelegenheid, onder dankbetuiging voor de verleende medewerking, een enveloppe met duizend frank aan. Hij weigerde echter beslist het geld aan te nemen en voegde mij toe: „Indien ik dit aanvaardde, zou het de eerste maal zijn dat ik afweek van een ernstig beginsel en de eerste stap is de gevaarlijkste. In betrekkingen als de mijne is het een gebiedende eisch zijn onafhankelijkheid te bewaren en aan niemand verpUcbtingen te hebben, opdat men ten allen tijde kan optreden zooals dit door den dienst wordt geeischt. Menig collega zag ik te gronde gaan, bezweken voor een verleidelijk aanbod en hierdoor later te kort schietende in zijn plichten. 381 ik weet zeer goed dat ik van u in dit opzicht niets te vreezen heb en ben u verplicht voor de goede bedoeling, doch acht het beter niet van mijn principes af te wijken." Hij bracht daarna het gesprek op zijn eenigen zoon, die bij een groote mtgeversfirma, aan de andere zijde der Seine gevestigd, werkzaam was en daar een hoopvolle toekomst tegemoet ging. Wij zagen aan het schitteren van zijn oogen dat die jongen zijn lieveling, en zijn levensdoel op diens welzijn gericht was. Ferrier stelde zich voor om dezen zomer met hem een buitenlandsch reisje te maken, doch eerst wachtte hem nog de taak Garnier en Vallet, de laatste der bandieten die nog in vrijheid waren, te arresteeren en hij hoopte dat de agitatie, door hun optreden opgewekt, dan tevens zou verminderen. Kort na het bezoek van Ferrier, den 15en Mei, lazen wij het opzienbarende feit waarnaar hij zoo reikhalzend had uitgezien en dat in 't kort vermeld op het volgende neerkwam: Reeds sedert geruimen tijd vermoedde de politie, dat de maitresse van Garnier, vrouw SchoofsVuillemin, die bij haar ouders, rue Jeanne Hachette inwoonde, nu en dan verdachte bezoeken ontving 382 >n werd dientengevolge het huis in alle stilte door echercheurs bewaakt. Garnier en Vallet, die waren overeengekomen ïlkaar niet te verlaten, staakten hun bezoeken Eoodra zij dit bemerkten, maar waagden het toch, irermomd van de overzijde der straat, signalen met haar te wisselen, waarna zij zich dan 's avonds bij hen voegde om in een der beruchte wijken van Parijs goede sier te maken. De bewaking van het huis bleek echter niet zoo zorgvuldig te geschieden dat deze handelingen ter kennis van de poHtie kwamen en toen eenige dagen later uitkwam dat vrouw Schoofs zonder eenig spoor achter te laten verdwenen was, veroorzaakte dit aan de Sureté groote ergernis en ontstemming. Het was evenwel Castel ter oore gekomen dat Vallet een villaatje „Le moulin rouge" te Nogent-surMarne had gehuurd, en hierin met Garnier en zijn bijzit verbUjf hield j nauwelijks had monsieur Gtrichard dit van hem vernomen, of hij begaf zich, des namiddags tegen half zes, met een dertigtal agenten naar de bewuste villa en Het deze door zijn manschappen omsingelen. De bandieten hadden zich daarin zoo comfortabel mogelijk ingericht, begaven zich niet op 383 straat en hielden zich onledig met gymnastisch oefeningen te verrichten aan een toestel, door hei in den tuin aangebracht, terwijl zij de zorgen voo de huishouding aan vrouw Schoofs overlieten. Ui de door hen genomen voorzorgsmaatregelen bleel echter ten duidelijkste, dat zij niet verwachtten ii het ongestoorde genot van hun vrijheid te blijven zij hadden, ten einde op een mogelijken inval var de poHtie voorbereid te zijn, schietgaten in dc muren aangebracht en vaak stond een hunnei op den uitkijk om het terrein te verkennen. Zoodra Guichard zich met zijn agenten vertoonde, werd hij door de beide mannen met talrijke schoten ontvangen en, daar deze nu eens uit dit, dan weder uit dat schietgat vuurden, kregen de belegeraars den indruk met een talrijke bende te doen te hebben. Weldra werd Guichard hieromtrent echter gerustgesteld, want eensklaps werd de voordeur der villa geopend en snelde ▼rouw Schoofs, luid schreeuwende, „schiet niet" op de agenten toe, die zich haastten haar te arresteeren en van haar vernamen, dat zich slechts twee personen, Garnier en VaUet, in de woning bevonden. Zij gaf inlichtingen betreffende de inrichting der rilla en de bewapening der bandieten, vertelde zich 384 niet te hebben kunnen onttrekken aan de suggestie door Garnier op haar uitgeoefend, doch bevreesd, aanstonds te worden gedood, thans beschenning bij de politie te zoeken. Het scheen, dat de autoriteiten zich de ondervmding, bij het beleg van Bonnot opgedaan, niet ten nutte hadden gemaakt, want ook nu weder was de hulp van een veel te groote militaire macht ingeroepen. Nauwelijks was monsieur Lépine, telefonisch gewaarschuwd, aangekomen, of het terrein werd bezet door het 5e bataillon van het le Regt. Zouaven, te Nogenteur-Marne in garnizoen, benevens vele gendarmen, gardes républicains en agenten uit de omliggende gemeenten. De villa was omringd door hoog geboomte er eenige buitenhuisjes, terwijl zich aan de achterzijde het viaduct van de spoorbaan bevond, zoodal het huis, niet zooals de garage van Dubois geïsoleerd op een open terrein staande, niet zondei gevaar onder vuur kon worden genomen. Lépine beschikte nu over meer dan vijfhonden manschappen, waarvan enkelen de villa voort durend beschoten zonder eenig resultaat te be reiken en de prefect, niet wenschende het levei van zijn ondergeschikten door een bestorming ii 385 de waagschaal te stellen, gaf bevel eenige handgranaten naar het htris te werpen; geen der dapperen stelde zich echter voor deze gevaarlijke opdracht beschikbaar. Een aldaar gevestigde wapensmid had de vriendelijkheid zes door hem vervaardigde schilden ter beschikking van de politie te stellen; hij roemde de degelijkheid van hun maaksel en verklaarde dat deze een zekere beschutting tegen de kogels aanboden. Het bleek dat hij zich schromelijk vergiste, want twee agenten, met de behandeling niet vertrouwd, werden ernstig getroffen en vier anderen, een onbeperkt vertrouwen in hun schilden koesterende en zich onkwetsbaar achtende, haastten zich deze afdoende beschutting ter zijde te leggen, toen bleek dat de kogels der brownings door de schilden vlogen, als waren zij van bordpapier en niet van metaal vervaardigd. De wapensmid, die reeds „le bouton rouge" in zijn knoopsgat meende te zien, werd door de omstanders uitgelachen en haastte zich te verdwijnen. Hierna bood een burger aan, een bom bij den muur van de villa te plaatsen, welk aanbod dankbaar aanvaard werd; met donderend geweld sprong 't Gedijt niet. 25 386 het projectiel uiteen, doch veroorzaakte slechts geringe schade. Tien minuten na tweeën in den nacht slaagde men erin, bij den ingang van de villa een toestel, bevattende 1300 gram dynamiet, te plaatsen, waarvan de ontploffing het huis op zijn grondvesten deed trillen en een groote bres in den voormuur sloeg. Een oogenblik later waagden eenige agenten en gardes républicains, gevolgd door een groote menigte, de villa binnen te dringen en vonden Garnier en Vallet, met den dood worstelend, stuiptrekkend, in een bovenkamertje op den vloer uitgestrekt. Niettegenstaande de politie alle moeite deed om de zwaar gewonden te beschermen slaagde zij hierin niet en werden zij door het woedende gepeupel op gruwelijke wijze afgemaakt. Met hun dood eindigde het voorlaatste bedrijf van het drama der auto-bandieten en thans volgde de slotscène, de bestraffing van hen, die hun leven niet tot het uiterste hadden verdedigd, en in hun kerker het vonnis van den strafrechter afwachtten. Geruime tijd verliep alvorens het gerechtelijk onderzoek, de verhooren, getuigenverklaringen, het vaststellen der delicten en andere bemoeiingen, waarbij ook Bertillon zijn medewerking verleende, 387 zoo ver gevorderd waren, dat de zaak naar de openbare terechtzitting kon worden verwezen. De justitie had belangrijke aanwijzingen verkregen uit een dagboekje, op het lijk van Garnier gevonden, waarin deze, psychologisch raadsel, iemand van zijn dierlijk temperament en weinig geestelijke ontwikkeling, allerlei notities met data van de door hem gepleegde misdrijven had gemaakt. Zijn advocaat voerde bij de verdediging aan, dat Garnier hiermede had bedoeld mystificaties te veroorzaken, maar de rechters verwierpen deze uitlegging en beriepen zich op het feit, dat enkele notities overeenstemden met vaststaande daadzaken, aan wier bestaan niet te twijfelen viel. Zes en twintig beklaagden wachtten in voorloopige hechtenis in de gevangenis „La Santé" de beslissing van den rechter af. Voor de hoofddaders, die begrepen dat hun hoofd op het spel stond, waren de dagen van afwachting die van groote spanning, maar zij hadden de langdurige voorhechtenis en onrust over hun lot aan zichzelf te wijten, wijl zij zich hadden beroepen op alibi's, welke vaag aangeduid, zoogenaamd om geen makkers te verraden, na tijdroovpnd onderzoek meerendeels bleken valsch te ziin. De ancWn 388 reeds in den aanvang van 1912 gearresteerd, werden hiervan de dupe en ondergingen een ongehoord lange voorhechtenis naar verhouding tot het geringe aandeel, dat zij in de misdrijven hadden gehad. Einde Januari 1913 was de rechtbank met haar vooronderzoek gereed en werd, na loting door een aantal hiertoe aangewezen burgers, de Jury samengesteld. Den len Februari door monsieur Couinard, President van de assises, geïnstalleerd, leidde deze haar eerste bijeenkomst en nam den leden den eed af, waardoor zij zich verbonden de openbare zittingen, welke op zestien a zeventien werden geschat, onafgebroken bij te wonen, zich tijdens den duur van het proces noch in de rechtzaal, noch daarbuiten hierover met iemand te zullen onderhouden en zich niet te laten beinvloeden. Denzelfden dag werden de acht hoofddaders onder sterk geleide met een celwagen van de „Santé" naar de Conciergerie overgebracht, waar de overige beklaagden reeds eenige uren vroeger in hun cellen waren opgesloten. Twee dagen later ving het opzienbarende rechtsgeding aan en waren door de bevoegde macht, zoowel in als buiten het Paleis, uitgebreide maatregelen genomen tot handhaving van de openbare orde. 389 Op het oogenblik, dat de beschuldigden onder geleide van gewapende gendarmen werden binnengebracht, was de zaal eivol en verkeerde het toegestroomde publiek in de grootste spanning over den loop welke het proces zou nemen. Zoodra het Hof binnentrad, verhieven de aanwezigen zoowel als de beklaagden zich even van hun zetels en werd de zitting door den President met een rede geopend. De houding der hoofddaders, die beseften dat zij verloren waren, was cynisch, brutaal en aanmatigend. Sommigen verkondigden breedsprakig en met grooten ophef hun anarchistische beginselen en weten hun ondergang, evenals dien van alle maatschappelijk minder bedeelden, aan de kapitalisten. Anderen ontkenden ooit eenig aandeel te hebben gehad in de misdrijven der auto-bandieten of betwistten, dat zij elkander kenden of met helers als Gauzy en Cardy eenige relatie hadden onderhouden. Ook de getuigen waren in vele gevallen op zonderlinge wijze met elkander in tegenspraak. Zij ontkenden vaststaande feiten en herkenden twee personen als bedrijvers van één misdrijf, niettegenstaande het vast stond dat dit slechts door één kon zijn gepleegd. 390 Caby, de kassiersknecht van de Société Générale, die reeds vroeger blijk had gegeven een zwak herinneringsvermogen te bezitten en toenmaals op elke foto dengene herkende, die hem in de rue Ordener had neergeschoten, maakte zich ook gedurende het proces aan de grootste tegenstrijdigheden schuldig. Bij de twaalfde zitting opende de Procureur Fabre zijn requisitoir met een lange rede over de anarchie, haar partijgenooten en hunne beginselen en betoogde, dat deze het meerendeel der Parijsche boeven tot dekmantel strekken om zich onder dit mom aan het leven en het bezit van anderen te vergrijpen. Hij ging van eiken beschuldigde het aandeel na dat hij in één of meerdere der misdrijven had genomen, wendde zich, bij het slot zijner rede, tot de Jury en vroeg voor Dieudonné, Callemin, Carouy, Soudy en Simentoff de doodstraf, voor Gauzy schuldigverklaring met inachtneming van verzachtende omstandigheden en voor de overigen veroordeeling tot deportatie of gevangenisstraffen. Twee dagen later kwam de verdediging aan het woord en trachtten de advocaten met groot talent en welsprekendheid de beschuldigingen tegen hun cliënten ingebracht, te ontzenuwen, het 391 medelijden van de Jury op te wekken of verzachtende omstandigheden te pleiten. De rechtsgeleerde, ambtshalve aan Dieudonné toegevoegd, bereikte bij zijn betoog om hem onschuldig te pleiten zoon climax, dat iemand, hiervan getuige en onbekend met de antecedenten van den beklaagde, zich zeker zou hebben afgevraagd, hoe het mogelijk was dat zoo'n lam hier ter slachtbank werd gevoerd. Nadat de advocaten hun pleitreden hadden geëindigd, werd door den President aan eiken beklaagde gevraagd of hij nog iets wenschte aan te voeren en werd hiervan door enkelen gebruik gemaakt om nog eens met klem hun onschuld te betuigen, terwijl door anderen op voor hen geldende verzachtende omstandigheden werd gewezen. Hierna richtte de voorzitter het woord tot de Jury, stelde aan elk lid een afschrift ter hand van een lijst met 383 vragen welke aan hun oordeel werden onderworpen en deelde haar mede, dat elke vraag mocht worden besproken, maar dat de beantwoording door geheime stemming moest worden beslist en dat de meerderheid zeven tegen vijf bedroeg. „Na de behandeling der vragenlijst," zoo ging hij voort, „spreekt Gij over eiken beklaagde het 392 al of niet schuldig, of het schuldig met verzachtende omstandigheden uit en zullen de rechters de strafmaat bepalen. Het is mij niet geoorloofd Uw zitting bij te wonen; mocht echter betreffende enkele vragen twijfel heerschen, dan hebt Gij het recht daaromtrent mijn voorHchting te vragen." Het was reeds drie uur in den namiddag geworden toen de voorzitter zijn rede tot de Juryleden eindigde en deze zich in raadkamer terugtrokken, waarna ook de rechters de zaal verheten en de beschuldigden naar hun cellen werden teruggebracht, In de zaal, waar niettegenstaande de langdurige zitting geen plaats onbezet was gebleven, heerschte een zwoele, onfrissche atmospheer. Enkele dames hadden, om zich den tijd te korten, handwerkjes meegebracht, anderen deden zich te goed aan versnaperingen of onderhielden zich met elkander over den uitslag van het proces. 's Avonds te acht uur werd de bewaking in en om het Paleis nog met tachtig gardes républicains versterkt en lieten eenige belangstellenden in de zaal een koud diner uit een naburig restaurant halen. Tegen tien uur traden eenige gedecolleteerde 393 dames in avondtoilet binnen en bezetten een viertal gereserveerde plaatsen, als gold het een première in de opera. Deze weelderige tooi getuigde van weinig deelneming met hen, die straks het doodvonnis zouden vernemen en van bittere ironie tegenover de cynische bemerkingen der beklaagden, over de kapitalisten geuit. Kwartier voor twëen 's nachts steeg het ongeduld van het publiek ten top en vroeg een advocaat aan een jongen, die in het Paleis dienst deed en den Juryleden sandwiches had gebracht, hoe het met de beantwoording der vragen stond; hij vernam toen, dat zij bezig waren de 279e vraag te overwegen. Twee uur later werd tweemaal een bel geluid en ontstond groote beweging onder het publiek, toen het zag, dat de Juryleden hun plaatsen weder innamen en de rechters zich achter de groene tafel zetten. De voorzitter der Jury ving buiten tegenwoordigheid der beklaagden aan, de beantwoording van elke vraag en den uitslag der stemming hierover voor te lezen en eindigde met de verklaring, dat de meerderheid had bevonden Dieudonné, Callemin, Simentoff en Soudy schuldig te zijn 394 wegens aanslagen tegen het leven, Carouy eveneens schuldig, doch met verzachtende omstandigheden. Vier beklaagden, waaronder vrouw Schoofs, werden onschuldig verklaard, Gauzy en de anderen schuldig wegens het deelnemen aan een misdadigerscomplot, waarbij voor enkelen der beklaagden met inachtneming van verzachtende omstandigheden. Nauwelijks was het verslag door den voorzitter der Jury bekend gemaakt of de rechters trokken zich in raadkamer terug om voor eiken beklaagde de straf te bepalen, waarmede zij te vijf uur gereed waren en de zitting door den President werd heropend. Allereerst werden de vier beklaagden binnengeleid, die onschuldig waren bevonden; hiervan door den President in kennis gesteld, verheten zij opgetogen de zaal om naar de gevangenis te worden gebracht teneinde aan eenige formaliteiten voor hun ^vrijheidstelling te voldoen. Hierna namen de overige beschuldigden hun plaatsen op de bank der beklaagden naast de gendarmen weder in en las de President de beslissing der gezworenen op de 383 vragen voor, hetgeen zooveel tijd in beslag nam dat het wel scheen alsof hieraan geen einde kwam. 395 Eindelijk te acht uur in den morgen, na eei langen nacht van angst en waken volgde de uit spraak, welke luidde: Dieudonné, Callemin, Soudy en Simentoff tei dood veroordeeld; Carouy, levenslange deportatie; Dettweiller, vier jaar celstraf; Kibaltchiche, vijf jaar gevangenisstraf en vijf jaai verbod van oponthoud in Frankrijk; Gauzy, achttien maanden gevangenisstraf. ') Madame Maitrejean, Medge, Rodriguez, Bélonie en de overige beklaagden werden respectievelijk tot deportatie en tot kortere of langere gevangenisstraffen veroordeeld, waarna de gevonnisden naar de „Santé" werden teruggeleid. Spoedig na de uitspraak werd deze in Parijs door buitengewone edities der dagbladen bekend gemaakt en meldden deze dat Carouy, na in zijn cel te zijn teruggebracht, zich van het leven had beroofd. Één der bewaarders vond hem een uur na zijn terugkomst stuiptrekkend op zijn krib uitgestrekt, en eenige minuten later had hij den geest gegeven. J) Gauzy werd, korten tijd na zijn vervroegde invrijheidstelling, den 3en Juni 1914, op den boulevard Masséna door een anarchist doodgeschoten als verdacht te heulen met de politie. 396 Bij onderzoek bleek dat Carouy, bevreesd voor een gestreng vonnis, onder voorwendsel dat het dragen van de gevangenisschoenen hem pijn aan de voeten veroorzaakte, de directie der gevan- £ genis had bewogen hem toe te staan, gedurende den loop der rechtszittingen, zijn eigen schoeisel te dragen. Den dood verkiezende boven een levenslange deportatie, had hij door middel van het cyanure de potassium, in de hak van één zijner laarzen verborgen, een einde aan zijn rampzalig leven gemaakt. Dieudonné, die gedurende zijn voorhechtenis in de verwachting had geleefd met gevangenisstraf of tijdelijke deportatie te zullen worden gestraft, was na zijn terdoodveroordeeling der wanhoop nabij en had nu al zijn hoop gevestigd op de inwilHging van het verzoek, door zijn advocaat tot den President der Republiek gericht, het doodvonnis te wijzigen in levenslange deportatie. Carouy, Soudy en Simentoff betoonden tegenover hun omgeving geen angst over het lot dat hun te wachten stond. Zij waren in afwachting van de uitvoering van het vonnis naar bijzondere cellen overgebracht, doodden den tijd door zich te onderhouden met den agent, die ieder hunner 397 volgens voorschrift in hun cel was toegevoegd, of speelden met dezen hun geliefd „manille", een kaartspel dat in de Parijsche dievenwereld zeer in trek is. Ofschoon de dag der terechtstelling streng geheim was gehouden, scheen hiervan toch iets te zijn uitgelekt, want op den avond van den 21en April heerschte in den omtrek van de „Santé" een ongewone drukte. Reeds in den loop van den dag hadden nieuwsgierigen, waarbij vele vreemdelingen, niettegenstaande dit door de politie uitdrukkelijk was verboden, gepoogd kamers op den nabijgelegen boulevard Arago te huren om van daar uit de executie te kunnen gadeslaan. In weerwil van het druilig, regenachtig weer nam tegen elf uur de belangstelling op straat dermate toe, dat de politie handelend moest optreden en de menschen die bleven staan met het bekende, „circulez messieurs", aanmaande hun weg te vervolgen. Te half twee rukten de agenten uit negen arrondissementen en vier reserve-brigades, benevens een escadron der bereden garde républicaine voor de afzetting aan; beducht dat de vrienden der veroordeelden op het laatste oogenblik nog een poging zouden wagen om dezen te bevrijden, 398 ïadden zich geheime agenten onder het publiek )egeven. De rue Saint-Jacques, de rué de la Santé evenals indere toegangswegen werden door een drielubbele rij manschappen afgezet, die alleen den ïouders van speciale kaarten en eenigen reporters veroorloofden het kordon te passeeren. Het bijwonen der zoogenaamde publieke terechtitellingen wordt, naar aanleiding van den strijd over le afschaffing van de doodstraf, hoe langer hoe neer voor het publiek beperkt en sedert eenige aren is zelfs van hoogerhand aan de redacties Ier dagbladen verboden hierover uitvoerige bijzonIerheden te vermelden. Ter voorkoming van een ongewenschten toeloop ran het publiek bij de voltrekking van een doodvonnis, welke volgens de wettelijke voorschriften bij lag moet geschieden, vindt deze steeds in den vroegen morgen bij het aanbreken van den dag plaats. Toch waren nog ongeveer tweehonderd toegangs:aarten beschikbaar gesteld, welke met groote lauwgezetheid op hoffelijke wijze door den Comlissaris van politie Chanot werden gecontroleerd, traarna het den bezitters werd toegestaan in het An. XnJ11^ + ;*-,r» atiinorl/Qnt nlaatc \o ncm£>n 399 boulevard Arago achter de afzetting verdrongen, zouden van het treurig schouwspel niet genieten daar de groote afstand, evenals de boomen, waarachter het schavot was opgericht, hun het uitzicht belemmerde. Tegen drie uur verscheen Monsieur de Paris, de beul Deibier, in gekleede jas en met hoogen hoed. Spoedig daarna ontstond beweging in een der zijstraten, waar de manschappen, met de afzetting belast, ruimte maakten om een wagen, getrokken door een wit paard en begeleid door twee beulsknechten, te laten passeeren. De wagen bevatte het bois de justice, de onderdeden eener nieuwe guillotine, welke vlug afgeladen bij den gevangenismuur werd geplaatst, waarna onmiddellijk met de oprichting werd aangevangen. Drie kwartier later waren de helpers van Deibier hiermede gereed; deze ging na of alles goed in orde was, controleerde of het mes, bij het naar beneden vallen, goed functionneerde en sprak tegen eenige heeren van de pers met lof over de geruischlooze beweging, waardoor deze zelfs door de omstanders niet kon worden vernomen. Nauwelijks kondigde een nevelig licht het aanbreken van den dag aan of de autoriteiten, op 400 wie de taak rustte, den veroordeelden bekend te maken dat het oogenblik daar was, waarop zij hun rekening met de maatschappij moesten vereffenen, kwamen in auto's op de plaats van executie aan. Te vier uur traden zij de groote poort van de gevangenis binnen en verdeelden zich in vier groepen. Bij elke groep sloot zich de advocaat aan, die de verdediging van den betreffenden terdoodveroordeelde had geleid en een priester om dezen den laatsten geestelijken bijstand te verleenen. Het gevangenispersoneel was dien nacht niet te bed gegaan. Het liep op vilten pantoffels, teneinde de gevangenen niet te wekken en waakte in afwachting van de komst der autoriteiten. De veroordeelden daarentegen, niet vermoedende dat de terechtstelling voor dien morgen was vastgesteld, waren, niettegenstaande het buiten de gevangenis vrij rumoerig toeging, in diepen slaap gedompeld. De eerste groep was onder leiding van den Procureur der Republiek, monsieur Lescouvé, die de deur van cel 13 opende, waar Dieudonné was opgesloten. Deze, bij het binnentreden der autoriteiten ontwakende, stamelde doodsbleek, terwijl 401 van schrik zijn oogen uit het hoofd puilden: „Zoo, het is voor vandaag; wellicht ook maar beter dat er een eind aan komt," De Procureur deelde hem toen mede, dat de President der Republiek clementie had verleend en het dezen had behaagd zijn vonnis te veranderen in levenslange deportatie. Door hevige aandoening aangegrepen, vatte de gevangene de hand van zijn advocaat en riep „dank, dank", waarna hij in tranen uitbarstte. Monsieur Dabac, de directeur van de „Santé" begaf zich met de tweede groep naar cel 7, waar Soudy verblijf hield, die ontwaakte en kortweg zei „ik ben gereed". Op de woorden van den directeur, die hem toevoegde: „sta op Soudy, heb moed, het oogenblik, dat gij uw schuld zult boeten, is aangebroken", sprak deze bedaard, „weest verzekerd dat ik geen lafaard ben." Hij sprong uit zijn bed, trok zijn kleeren aan, bedankte zijn advocaat voor alles wat hij voor hem gedaan had en vroeg: „en de anderen? Voor mij komt het er niet op aan, ik ben een teringlijder aan wien niets verloren gaat". Toen de priester binnentrad gaf hij ook dezen een hand en bedankte hem voor zijn bezoeken. 't Gedijt niet. 26 402 Den cipier, die hem een kop koffie bracht, vroeg hij een croissant1) en toen deze hem zei dat het hem speet dat niet te hebben, merkte hij glimlachend op: „Ik dacht dat men aan een ter dood veroordeelde niets weigerde." Toen een der bewaarders een scheut cognac in zijn koffie wilde schenken verhinderde hij dit, verontwaardigd opmerkende, dat het dezen zeer wel bekend was, dat hij nooit alcohol gebruikte. Hij werd daarna met Callemin en Simentoff, die beiden blijk gaven van groote onverschilligheid, ter verailling van eenige formaliteiten voor den griffier geleid en toen hierna de geestelijke bij hen aandrong een mis bij te wonen, weigerden zij hieraan te voldoen. Daarop werden de veroordeelden aan Deibier en zijn helpers afgestaan, die hun met groote behendigheid de kleeren om den hals wegknipten, de handen evenals de voeten tezamen bonden en hen steunende naar den celwagen geleidden, welke hen in enkele minuten naar de plaats der executie bracht. Vijf minuten later hadden zij den tol aan het gerecht betaald en werden de lijken in een mand op een wagen geplaatst en in snellen draf, onder 1) Klein gebogen luxe broodje. 403 militair geleide, naar de begraafplaats vervoerd. Daar aangekomen werden de overblijfselen van Caüemin en Simentoff door een vertegenwoordiger der medische faculteit ter sectie opgeëischt; die van Soudy zonder eenige plechtigheid gekist en op het kerkhof begraven op een plek, den hoek der verdoemden geheeten. De advocaat van Soudy eischte tevergeefs, in naam van de moeder, het stoffelijk overschot op en eerst later, na een vormelijk verzoekschrift hiertoe te hebben ingediend, werd het haar toegestaan het lijk in haar woonplaats te Beaugincy opnieuw ter aarde te doen bestellen. De eenige der bandieten, op wiens laatste rustplaats van tijd tot tijd een bedroefde moeder zal neerknielen om voor haar kind te bidden. De bijzonderheden omtrent het proces en de terechtstelling der auto-bandieten vernamen wij van Ferrier, toen deze eenige dagen later onze gast was. Hij vertelde ons verder het verraad van Castel en hoe dezen, na afloop van het proces, een gedeelte der door de Société Générale uitgeloofde premie was uitbetaald. Hij had volgens Ferrier loon naar werk gekregen; de judasstreekhad denverrader geen geluk gebracht. 404 Zoodra hij toch in het bezit van het geld was gekomen had hij zijn maïtresse, die in moeilijke dagen lief en leed met hem gedeeld had, geheimzinnig verlaten om met een andere, van grootere allures, een buitenhuisje in den omtrek van Parijs te betrekken. Toen zijn eerste vrouw hiervan kennis kreeg vertelde zij aan de Anarchie het door Castel gepleegde verraad, waarna een der anarchisten hem uitnoodigde tot een onderhoud in een bar in Montmartre. Bij het verlaten van de nachtkroeg werd hem een dolksteek tusschen de schouders toegebracht, tengevolge waarvan hij nog denzelfden nacht overleed. Na het vertrek van Ferrier spraken Suze en ik over de treurige lotgevallen dezer menschen en maakte ik de opmerking dat, al moge dit somtijds oogenschijnlijk niet zoo zijn, onrechtmatig verkregen goed geen geluk aanbrengt en veelal tot ondergang leidt. Allen hebben zwaar voor hun misdrijven moeten boeten. Suze keek mij toen ernstig aan, weifelde een oogenblik te spreken en voegde mij daarop toe: „Frits, ook gij hebt voor uw schuld geboet, maar één schuld is nog niet vereffend en dat is die aan de crediteuren in je faillissement. 405 Denk aan je gelofte in de gevangenis afgelegd.' Zij stelde mij een brief ter hand van den toen maligen curator in mijn faillissement aan wien zij ha< geschreven om een volledige lijst der schuldeischen met opgaaf der hun toekomende vorderingen. Zij had hem tevens verzocht haar te willei inlichten omtrent het adres van haar man, ei toen de curator haar de gevraagde opgaaf zone voegde hij hieraan het bericht toe, dat haar mar niet meer te Amsterdam woonde en hij hiernaar verder onderzoek zou doen. Den volgenden dag zond ik hem geld met verzoek aan elk der crediteuren het verschuldigde * met de rente uit te betalen en mij de kwitanties op te zenden. Eenige weken later ontving ik met deze stukken het bericht, dat Suze's man reeds een jaar geleden was gestorven. De curator had een te Amsterdam verschijnend dagblad bijgevoegd en met blauw krijt op het volgende berichtje de aandacht gevestigd: EERHERSTEL. Wellicht herinneren zich nog enkelen onzer lezers een geruchtmakende zaak, welke eenige jaren geleden algemeen de aandacht trok. 406 Het betrof een hier ter stede niet onbekend handelsagent, van Eekhout geheeten, die wegens het onttrekken van fr, 50.000 aan zijn faillieten boedel tot twee jaar gevangenisstraf werd veroordeeld. Hij heeft altijd zijn onschuld betuigd en beweerd dat het geld niet zijn eigendom was geweest en toebehoorde aan anderen, aan wie het was teruggegeven op een tijdstip, dat zijn faillietverklaring hem nog niet was beteekend. Naar wij vernemen heeft hij dezer dagen aan zijnen toenmalig en curator het saldo van het verschuldigde plus de rente overgemaakt, om dit aan de crediteuren uit te betalen. Dit strekt hem tot eer en, nu hij zich op deze wijze kwijt van zijn plicht, rijst bij ons de vraag, of hij zich indertijd werkelijk heeft schuldig gemaakt aan frauduleuze handelingen en hij in zijn verklaringen toen niet te goeder trouw is geweest. EINDE. ERRATA: )p pag. 19 staat: als de mijne Lees: als de zijne é n 138 „ : cornet „ : carnet „ „ 144 „ : Eenige dagen na ij „ : Eenige dagen vóór „ „ 177 „ : Medge jj „ : Vallet „ „ 239 „ : Hoofdstuk XII jj „ : XHI „ h 347 „ : twee onbekende ■! „ : drie GROOT SUCCES RECHT OP GELUK GESCHIEDENIS VAN EEN LIEFDE DOOR ROLFF BURMAN waarvan de aanzienlijke eerste druk binnen korten tijd was uitverkocht en waarvan de verkoopprijs tot f3.25 steeg, is nu verschenen in een goedkoope volkseditie. Prijs f 1.25: tfeb. f 1.75 Vroeger verschenen bij den Uitgever dezes de volgende Romans en Novellen en zijn alom verkrijgbaar: Batelt (C), Duister Amsterdam. Een kijkje achter de schermen. Geïllustreerd 8°. Met 11 afbeeldingen in den tekst. 2e vermeerderde druk. f 1.25; geb. f 1.75. Brieven die hem nooit bereikten. (Door Elise von Heyking). post 8°. f2.40; geb. f2.90. Burman (Rolf), Recht op geluk. Geschiedenis van een liefde. 2e druk. f 1.25; geb. f 1.75. , 't Onafwendbare. f3.90; geb. f4.50. , Roeping. Een roman van vrouwen, f3.90; geb. f4.50. Cross (Victoria), Paula. Roman eener tooneelspeelster. 2e druk. Post 8°. f 1.25; geb. f 1.75. Dill (Liesbeth), Eene van zoo velen, post 8°. f 1.90; geb. f 2.40. Lorimer (G. H.), Brieven van een selfmade-koopman aan zijn zoon. Post 8°. met 1 plaat. f 1.90; geb. f2.40. Melegari (Dora), Mijn dochters. 8°. f 1.90; geb. f2.40. Neumann (J. B.), (Oud Resident der Lampongsche districten.) Silama. Een liefde-drama in de Lampongsche districten. 8°. f2.40; geb. f2.90. , Halima. Hartstocht en IJdelheid in de Lampongsche wereld. f2.40; geb. f2.90. , Over en tusschen. Blank en Bruin, f2.40; geb. f2.90. Ruyter (Willem de), Onder boerenvlag. Historische roman uit de Transvaal, post 8°. f 1.25. Thymian, Uit het leven eener gevallen vrouw; bewerkt door G. Loman—van Uildriks. post 8°. f2.25; geb. f2.75. Traynel (O. de), 1922. Dr. Faldras. Roman. Post 8°. f 1.90. Trent (Paul), De Eed. f 1.90; geb. f2.40. Vriend Theodorus, Philosophische en satirische levensbeschouwingen. Gezelschapsleugens, post 8°. f2.25. Warden (Florence), De vrouw van den bankier, post 8°. f 1.90; geb. f2.40. T GEDIJT NIET Boek- en Kunstdrukkerij S. W. Melchior - Amersfoort. T GEDIJT NIET HERINNERINGEN UIT BANGE DAGEN DOOR ALFRED TERMONDE „Le bien est a coté du mal" AMSTERDAM ALLERT DE LANGE INHOUD. HOOFDSTUK l Biz. Een rustelooze nacht i, HOOFDSTUK II. Een rampzalige gelijkenis 15, HOOFDSTUK ffl. Ferrier en Castel 41, HOOFDSTUK IV. Bestolen dieven 58. HOOFDSTUK V. Het Noodlot 71, HOOFDSTUK VI. Oude bekenden 94, HOOFDSTUK VIL In het huis van smart 108. HOOFDSTUK Vffl. Idylle 137 HOOFDSTUK LX. Tragische levens 159, HOOFDSTUK X. Het complot 180 VI INHOUD. HOOFDSTUK XI. fortuna lacht 199. HOOFDSTUK XII. Bonnot, Garnier & Co 221. HOOFDSTUK XÏÏX De Parijsche politie 239. HOOFDSTUK XIV. Suze beslecht het pleit 261. HOOFDSTUK XV. De brownings aan het woord 282. HOOFDSTUK XVI. De dag der vergelding nadert 320. HOOFDSTUK XVII. jouin gewroken 353. HOOFDSTUK XVIII. La Commedia è finita 379. VOORWOORD. In den voorzomer van 1914 maakte mijn vriend, de uitgever dezes, tijdens zijn verblijf te mijnent toevalligerwijze kennis met deze in verloren oogenblikken geschreven herinneringen uit bange dagen en drong hij bij mij aan deze uit te geven. Hoe ik ook betoogde dat zij van te intiemen aard waren om ze wereldkundig te maken, het mocht niet baten en ten langen leste ben ik gezwicht voor zijn welsprekendheid. Nu het papieren kind in de kleeren is gestoken, vraagt hij een voorwoord om, zooals hij het uitdrukt, den zuigeling bij zijn intree in te leiden. Bij het schrijven dezer herinneringen is uit den aard met gedacht aan een bepaalde strekking; toch blijkt, op met wijsgeerigen grond, doch door den loop der gebeurdat, hoe ook de schijn dit somtijds doet betelen, onrechtmatig verkregen goed geen geluk aanbrengt. VIII VOORWOORD. Het tijdperk der auto-bandieten, dat Parijs gedurende vele maanden in hevige beroering bracht, zal velen nog versch in 't geheugen liggen. Het heeft mij, dank zij persoonlijke ervaringen en het raadplegen van eenige niet geopenbaarde bescheiden, de stof gegeven voor de beschrijving van de criminaliteit in de Fransche hoofdstad in die dagen en van de toestanden en verhoudingen, zooals deze toen bij de Parijsche politie heerschten. DE SCHRIJVER. Parijs, Augustus 1915. HOOFDSTUK l EEN RUSTELOOZE NACHT. Wij hadden bij Larue, rue Royale, gedineerd en bespraken bij de koffie nog eens ernstig onze plannen voor de toekomst. De zaken, die mijn vriend van Drielst te Parijs voor mij beheerde, gingen niet naar wensch en wij hoopten die, door uitbreiding en besparingen, te kunnen verbeteren. Van Drielst, een oud schoolkameraad, was op een goeden dag, nadat ik hem in geen jaren had gezien of van hem gehoord had, bij mij op het kantoor gekomen en had mij zijn nood geklaagd. Zoon van een onbemiddeld ambtenaar met een groot gezin te zijnen laste, had hij op reeds jeugdigen leeftijd in eigen onderhoud moeten voorziea en was, van de eene betrekking in de andere, ten laatste op het kantoor van een agent van buitenlandsche huizen terecht gekomen, die, nadat hij bif dezen drie jaar als procuratiehouder had gewerkt, moest likwideeren, waardoor hij, weder 't Gedijt niet. 1 2 buiten betrekking zijnde, der wanhoop ten prooi bij mij zijn toevlucht zocht. Ik beloofde hem te zullen doen wat ik vermocht en besloot, na veel heen en weder praten, hem het beheer van een filiaal te Parijs op te dragen. Vier jaar had hij gewerkt; doch het ging niet naar wensch. De balans over het afgeloopen jaar was zoo ongunstig geweest, dat ik mij had afgevraagd of het niet beter was de zaken te beëindigen. Ternauwernood waren de kosten van dat jaar gedekt en ingeval de toestand niet verbeterde liet de toekomst zich donker inzien. Mijn zaken te Amsterdam gingen evenmin voorspoedig. Drie jaar geleden had ik, tengevolge van te groot vertrouwen in een handelsfirma, een zwaar verlies geleden en werd met faillissement bedreigd. Een vriend van mijn vader leende mij toen, tegen een matige rente, het geld om aan mijn verplichtingen te kunnen voldoen. Mijn toestand was sedert dien verre van rooskleurig en met de grootste inspanning trachtte ik het hoofd boven water te houden. Met angst vroeg ik mij dan ook dikwijls af hoe alles nog terecht zou komen. 3 Twee, somtijds drie maal per jaar, ging ik naar Parijs om de zaken van het filiaal na te gaan en met van Drielst onze belangen te bespreken. Zoo was ik ook ditmaal, de dag vóór mijn terugreis naar Amsterdam, met hem te zamen. De hoop op een betere toekomst en wellicht ook de invloed van den gezelligen maaltijd, hadden onze gedrukte stemming wat verbeterd en wij besloten, te ongeveer half-tien, den avond ineen der vele music-halls te besluiten. Het zal ongeveer half-twee zijn geweest, toen wij op de Place de 1'Opéra afscheid namen, waarna ik mij onder een stortbui, langs de avenue de 1'Opéra en de rue des Pyramides naar mijn hotel spoedde. De rue des Pyramides, overdag een der drukste verkeerswegen tusschen het centrum van Parijs en de overzijde der Seine, was op dit nachtelijk uur stil en verlaten. Slechts eenige schreden verwijderd van de kruising der rue St. Honoré, in de onmiddellijke nabijheid van mijn hotel gekomen, zag ik eensklaps een man, die in woeste vaart uit de rue Rivoli kwam aanloopen. Hij snelde over de place de Rivoli, liep onder de arcaden van de rue des Pyramides door en, 4 mij rakelings voorbijgaande, sloeg hij rechts de rue St. Honoré in en wierp een pakje op een raamkozijn, dat mij later bleek dat van de leeszaal van het hotel Régina te zijn. In vliegende vaart vervolgde hij zijn vlucht door de rue St. Honoré, en verdween in de richting van het Palais-Royal. Dit alles was het werk van een oogenbkk. Terwijl ik den man verwonderd nakeek, kwamen twee of drie menschen, waarbij een politie-agent zonder uniformpet, uit dezelfde richting toesnellen. Zij passeerden de rue St. Honoré, juist nadat de vluchteling zijn pakje op het raamkozijn had geworpen. Zooals ik reeds vermeldde, de straat was eenzaam, alleen een kellner, in hemdsmouwen, kwam nieuwsgierig aanloopen uit een café van de overzijde, onder de Arcades, zag de menschen aan het eind der straat verdwijnen, trok zijn schouders op en hervatte zijn nachtelijke bezigheden. Daar stond ik in het holst van den nacht in een plasregen, geheel alleen, op den hoek der straat, geittigc van iets, dat door niemand was opgemerkt. Nieuwsgierigheid naar het weggeworpen pak, angst mij met iets te zullen bemoeien, dat mij in moeilijkheden zou kunnen brengen, of gevaar 5 voor mij opleverde, daar in Parijs in die dagen door misdadigers ontplofbare voorwerpen werden gebruikt, deden bij mij een heftigen strijd ontstaan, of ik mijn weg al of niet zou vervolgen. Nieuwsgierigheid is echter een slechte raadgeefster, en ik verborg het pakket, dat den indruk maakte een boek te zijn, onder mijn jas, en spoedde mij naar mijn hotel. De portier! sliep en" de lift was naar een hooö ere verdieping gestegen. Ik ging daarom de trap op naar mijn kamer, op de vierde verdieping, die ik bereikte, zonder te worden opgemerkt. Den kamersleutel hield ik veelal bij mij, omdat het hotelpersoneel zich van een passe-partout bedient om de kamerdeuren te openen. Wat het was, weet ik niet, doch een angstig voorgevoel zei mij, dat het in mijn belang zou zijn, ongezien mijn kamer te bereiken, en in elk geval te verhinderen dat het door mij medegebrachte pak de aandacht trekken zou. Vanaf dat oogenblik, voorafgegaan door een rusteloozen nacht, begon een tijdperk in mijn leven, waarin ik gedurende jaren mijzelf niet meer was, steeds opgejaagd, steeds opgeschrikt, en ten prooi aan de grootste onrust, opgewondenheid en ellende. 6 Het pak openende, zag ik niets dan geld, duizenden billetten van fr. 1000.— der Banque de France. Ik keek schuw rond als ware ik een gemeene dief, hing mijn jas voor het sleutelgat van de deur en sloot de gordijnen van mijn venster. Ik telde 250 billetten van fr. 1000—, legde hier naast drie stapeltjes billetten van dezelfde hoogte, en-had toen nog 390 biljetten van fr. 500,— ; het geheel taxeerde ik op ongeveer een millioen franken. Ik pakte alles in mijn lederen portefeuille, verbrandde in den haard het papier, waarin het verpakt was geweest, en nam mij ten stelligste voor, den volgenden ochtend zoo vroeg mogelijk naar een commissariaat van politie te gaan om aangifte van de vondst te doen. Het was inmiddels vier uur in den nacht geworden en ik begaf mij ter ruste. En toen begon de strijd, de hevige aandoening van daar te hebben liggen een millioen franken. Gered was ik, ik zou kunnen doen en laten zoo als ik dit altijd had verlangd; ik zou een bemiddeld man zijn, die met geen zorgen of moeilijkheden meer zou hebben te kampen. De schuld "aan den vriend van mijn vader zou ik kunnen aflossen en de zaak te Parijs op beteren voet inrichten. 7 De groote angst, waarin ik nu voortdurend leefde in het vooruitzicht van de wanhopige toekomst, zou mij niet langer kwellen. Mijn beter ik liet zich bij deze overpeinzingen ook gelden en deed mij denken aan een oneerlijk mensch, die niemand meer in de oogen zou durven zien en het hoofd fier omhoog zou kunnen heffen. Dan gingen mij nog andere gedachten door het hoofd; indien de billetten valsch waren en de vluchteling een valsche munter, dan was het geld slechts scheurpapier. Be had onder de billetten veel nieuwe gezien, doch ook andere, die klaarblijkelijk reeds in circulatie waren geweest, en ik meende daarom te mogen aannemen, dat zij echt waren. Zij droegen ook verschillende nummers, en hadden verschillende jaartallen. Ik dacht, ik droomde, wreef mij in de oogen, was het werkelijkheid of fantasie? Maar indien het geen valsche billetten waren, dan twijfelde ik geen oogenblik, of zij waren gestolen en [indien de nummers genoteerd waren, dan was het geld een zeer gevaarlijk bezit, daar men mij, bij uitgifte, onmiddellijk zou verdenken van medeplichtigheid. Wat zou ik doen? Had 8 niemand mij gezien? Zou men den dief hebben gearresteerd? Had deze bekend in de rue St. Honoré het pak te hebben weggeworpen? Zou men gaan navragen in het café of men hiervan iets gezien of gehoord had? Zou de kellner uit het café mij herkennen, indien hij mij morgen uit mijn hotel zag komen? Alle vragen, die mij bestormden en mijn onrust verhoogden. Misschien was alles reeds bekend, en zou ik alvorens in de gelegenheid te zijn gesteld van de vondst mededeeling te doen, worden gevat. Rusteloos, nu eens opstaande, dan weder te bed gaande, waakte ik den geheelen nacht en kleedde mij reeds te zeven uur om altijd maar weer te overleggen, wat ik wel of niet zou doen. Ik verborg de portefeuille met de billetten in mijn koffer en begaf mij naar beneden om te ontbijten. Op de trap kwam de ètage-kellner mij tegemoet, en zei mij: „Mijnheer u wordt verzocht, uw kamer voorloopig niet te verlaten. Het is een zeer onaangenaam geval, maar gisteravond heeft in het hotel iets plaats gevonden, waarin de politie is gemoeid en nu wordt door de recherche het hotel van kamer tot kamer doorzocht. De hoop, dat het zich tot een der benedenverdiepingen zal bepalen. 9 De opdracht is echter stellig, en ieder moet het bevel opvolgen." Nu moest ik beslissen; het geld verstoppen en behouden, of vragen mij een der rechercheurs te zenden, om hem mijn ervaringen in den afgeloopen nacht mede te deelen. Nooit was ik voor eenig feit met politie of justitie in aanraking geweest. Te Amsterdam had ik een goeden naam en was in de handelswereld geen onbekende. Diefstal, oplichting of knoeierijen werden door mij verafschuwd en daar stond ik nu op het punt een misdaad te begaan, die mij zou stempelen tot een dief. Elk oogenblik konden de agenten binnentreden om op mijn kamer het onderzoek voort te zetten. Er was geen tijd te verliezen. De opende mijn venster en stapte op den smallen gootrand, bestemd voor brandgang, die door een laag ijzeren hekje van de naaste kamer was gescheiden. De nam de portefeuille, ging langs de goot over het hekje links, en op het tweede hekje stappende legde ik de portefeuille op het schuine afdakje van kamer No. 427. Indien deze kamer werd geinspecteerd, en het onderzoek zou zoo nauwkeurig geschieden, dat ook op het afdakje zou worden gezocht, 10 en het pak gevonden, dan bestond geen enkel bewijs, dat ik het daar had neergelegd. Men zou mij dit onmogelijk kunnen bewijzen, tenminste indien het door de bewoners van de overzijde der straat niet zou zijn bemerkt. Ik besloot deze kans te wagen en wachtte in de grootste spanning den verderen loop der gebeurtenissen af. Na een uur in pijnlijke ongerustheid te hebben doorgebracht, schelde ik den kamerdienaar en vroeg hem, het ontbijt op de kamer te brengen. „U kunt ook beneden ontbijten, indien u dit verlangt," antwoordde hij. „Het onderzoek is reeds afgeloopen. Een Amerikaansche dame, op No. 243, miste gisteravond bij thuiskomst, een collier uit haar juweelendoos en deed hiervan aangifte bij de politie. Reeds om 6 uur hedenmorgen werd het hotel door tal van rechercheurs onderzocht en alle uitgangen afgezet. Het collier werd echter gevonden. Bij het verwisselen van kleeding was het losgegaan en blijven haken, doch is nu gelukkig terecht. Het zijn vervelende dingen in een hotel, dat een goeden naam heeft op te houden, maar het is goed afgeloopen, én slechts enkele gasten hebben het bemerkt. U zult ons daarom zeer verplichten over het geval niet te spreken." 11 De maakte toen opnieuw den tocht naar het afdak van kamer 427 en verborg den schat in mijn koffer. En weer begon de strijd. Ga naar het politiebureau, geef het geld terug; behoud het geld totdat men een premie uitlooft voor dengene die het terugbrengt; wacht nog een dag en overleg rustig wat te doen, zoo wisselden de gedachten af. Is de dief gearresteerd, dan zal hij wel niet zoo spoedig bekennen, en ik was zeker, dat niemand had bemerkt, hoe ik het pak had medegenomen, want dan had men mij wel gevolgd en aangesproken. Wat nu aan te vangen? De had dien dag naar Amsterdam willen terugreizen, doch liep groot gevaar dat de Belgische of Nederlandsche douanen, bij het openen mijner koffers, het geld zouden vinden. Indien men mij inlichting Vroeg, hoe zou ik dan, zonder verwarring, een aannemelijke reden opgeven voor het bezit van een zoo groote geldsom. Daarom achtte ik het verkieselijk, niet naar Amsterdam terug te keeren, maar naar Nizza te gaan, om van daar, en van uit Monte Carlo, het geld in verschillende zendingen aan een commissionair in effecten te Amsterdam, te doen toekomen. Allicht zou dan door het kantoorpersoneel hiervan iets bekend worden, en de ver- 12 onderstelling worden gemaakt, dat ik gelukkig gespeeld had. Men zou zich dan later ook niet verwonderen, over het feit, dat mijn wankelende fuumtieele toestand zoo plotseling was verbeterd. Aldus ontging ik tevens de moeilijkheden van het douanenonderzoek en liep ik minder gevaar, dat het bedrag mij zou worden ontstolen, of op Fransch grondgebied bij mij zou worden gevonden. Nogmaals werd door mij de strijd gestreden, te blijven een eerlijk man, of te vallen, zoo laag, dat alle eerbied voor mij zelf verloren ging. Doch wat stond mij te wachten bij een faillissement van mijn zaak te Amsterdam en een liquidatie van die te Parijs? Welke vrienden zouden mij dan tegemoet snellen en zeggen tegen den eerlijken man, die in zoo benarde omstandigheden een millioen franken bezat, en eerlijk genoeg was, deze den eigenaar weder terug te geven: „Kom hier! Wees mijn deelgenoot! Hier heb je de middelen om opnieuw te beginnen of voort te gaan." Neen, ik kende de cynische wereld, die mij den rug zou toekeeren, en al mijn doen en laten van de ongunstigste zijde zou beoordeelen. Ik zou zijn, de arme man, door iedereen verlaten. 13 Wat zou worden van haar, die ik zoo zielslief had, en voor wie ik de eenige was, die haar nog aan het leven deed hechten. Dat geld moest mij redden, en ik zwichtte voor de verleiding. Het was in de maand October, de aanvang van het seizoen aan de Riviera. 's Avonds te 8 a 9 uur vertrok de Riviera Express van de Gare de Lyon. De besloot na het ontbijt billetten. te nemen, daar de plaatsen in de Riviera Express, door het drukke bezoek, veelal dagen van te voren moeten worden besteld, en de kans dus reeds gering was, dat ik voor dien dag plaats zou kunnen bespreken. Mijn handkoffers pakken en afrekenen in het hotel, was het werk van een oogenblik. Ik bestelde een auto, en gelastte den chauffeur, in tegenwoordigheid van den buigenden chef de réception van het hotel, naar de Gare du Nord te rijden. In de avenue de 1'Opéra liet ik stoppen, en vroeg of hij niet de verkeerde richting nam naar de Gare de Lyon. Hij had verstaan Gare du Nord. Dat was een truc om, wanneer in het hotel naar mij zou worden gevraagd, mijn vervolgers van het spoor te brengen en de politie aan de Gare du Nord te laten zoeken, terwijl ik naar de Gare de Lyon was vertrokken. 14 In de Gare de Lyon aangekomen, nam ik billetten voor Nizza, en slaagde erin, een plaats te reserveeren bij de compagnie des Wagons-lits. Met mijn billetten kon ik mijn koffers als passagiersgoed laten inschrijven, en ik slaakte een zucht van verlichting toen ik deze in andere handen zag. Het ontvangbewijs sloot ik in een enveloppe en zond deze, aangeteekend, op mijn naam, Poste-restante, te Nizza. De achtte dit een verstandige veiligheidsmaatregel opdat bij eventueele moeilijkheden geen stukken op mij zouden worden aangetroffen, die bij verder onderzoek tegen mij zouden kunnen getuigen. HOOFDSTUK II. EEN RAMPZALIGE GELIJKENIS. Tot goed begrip van hetgeen volgt is het gewenscht hier te vermelden hoe ik een tweetal jaren geleden, uit Londen terugkomende, op de Vlissingsche boot, een dame ontmoette, die in groote verlegenheid verkeerde daar zij haar portemonnaie verloren had. Zij bemerkte dit, toen zij den waiter het déjeuner wilde betalen. Ik was tegenover haar gezeten en had medelijden met de arme vrouw. Zij vermoedde dat zij haar beurs in den trein had laten liggen of dat deze haar, bij het aan boord gaan, ontstolen was. De waiter was uiterst minzaam, en zei, dat ze het geld per postwissel kon overmaken en dat het wel terecht zou komen. Maar ze miste ook haar spoorwegbillet en ze zette zulk een wanhopig gezicht, dat ik, begaan met de moeilijkheden waarin ze verkeerde, haar vroeg, of ze mij wilde toestaan den waiter te betalen en haar, te Vlissingen gekomen, een billet te koopen. Zij wilde dit eerst niet aan- 16 nemen, zij vond het zoo verschrikkelijk verdrietig en zoo hinderlijk voor haar gevoel, doch ik sprak haar kalm toe. Iedereen kon zoo iets gemakkelijk overkomen, en ik verzekerde haar, dat zij mijn hulp niet mocht weigeren. Dat waren kleine diensten, zoo voerde ik aan, die men elkander onderling bewijst. Ze eindigde met mijn voorstel dankbaar te aanvaarden, en daar de haven van Vlissingen in het gezicht was, lieten wij onze reisbagage op het dek brengen en verlustigden ons dien mooien herfstmorgen in het prachtige uitzicht op de Nederlandsche kust. Te Vlissingen vroeg ik haar, waarheen zij reisde, en toen zij vertelde, dat ze te Amsterdam woonde, stond zij mij toe in haar gezelschap de reis vöort te zetten. Ik kocht een kaartje eerste klas en eenige oogenblikken later vertrokken wij uit Vlissingen. Mijn nieuwe kennis was een allerliefst vrouwtje. Ze sprak met een Duitsch accent en was zeer correct, niet overdadig, gekleed. Terwijl ze met mij sprak, lachte zij mij toe, niet behaagziek, maar vriendelijk, en ik gevoelde mij zeer tot haar aangetrokken. Geen oogenblik verloor ik uit het oog, dat zij aan mijn zorg was toevertrouwd, of kwam de gedachte bij mij op, door de kleinste vrijmoedigheid misbruik 17 te maken van deze toevallige omstandigheden; om hierdoor de belangeloosheid, waarmede ik haar mijn hulp had aangeboden, niet in verdenking te brengen. Er waren echter oogenblikken, dat ik strijd voerde en den lust moest bedwingen, haar in mijn armen te nemen, en het mooie mondje te kussen. In een oogwenk was deze reis, waaraan ik later nog dikwijls terugdacht, voorbij, en naderden wij Amsterdam. Zij nam haar reisbagage bij elkaar, vroeg naar mijn adres om mij het voorgeschotene te kunnen terugzenden, en zei, dat ze mij zeer dankbaar was voor mijn vriendelijke hulp en hoffelijkheid. Ondeugend vroeg zij, of ze mij niet al te erg had verveeld. Ik nam toen haar hand en drukte daar een kus op. Een licht rood vloog over haar gezicht, doch ze trok haar hand niet "terug. Daarop gaf ze mij haar kaartje en zei, spoedig de schuld te zullen vereffenen. Ik hielp haar uit den trein in een taxi en reed toen naar huis. Na dien heb ik haar dikwijls teruggezien en gesproken. Zij was niet gelukkig getrouwd en verveelde zich met den man, die haar gehuwd had. Wij ontmoetten elkaar eens, ook wel twee maal per week en zij maakte het geluk van mijn leven uit. Eens vroeg ze mij: „Frits, zou je mij willen trouwen, als ik mij liet scheiden?" t Gedijt niet. 2 18 Toen ik haar vroeg, of wij, getrouwd, ooit die gelukzalige gestolen uurtjes zouden beleven, welke wij nu elke week met elkander doorbrachten, dacht zij even na, liet haar hoofdje zakken, en zei: „neen, zoo is het wellicht beter." Bij de beantwoording dezer vraag, waaruit zoo levendig haar liefde voor mij sprak, besefte ik hoe gevoelloos ik was en verkeerde een oogenblik in grooten tweestrijd; doch ik mocht haar geen deelgenoot van mijn leven maken, zoolang mijn positie zoo weinig rooskleurig was. Ik had daarbij een onoverwinlijken angst voor het huwelijk. Treurige familie-omstandigheden, zoowel in het ouderlijk huis als bij de naaste bloedverwanten en vrienden, van nabij waargenomen, oefenden een invloed op mij uit, waartegen ik niet vermocht te kampen. De herinnering aan de ouderlijke woning, waar mijn goede vader en mijn moeder in den grootsten onmin leefden, was mij altijd als een waarschuwend voorbeeld bijgebleven. Mijn vader had in een der hoofdsteden een groote apotheek en was op dertig-jarigen leeftijd gehuwd met een jongere vrouw uit een provincieplaats. Beiden behoorden door geboorte en omgeving tot dezelfde kringen. 19 In den aanvang was hun geluk onverstoord, doch toen mijn beide zusjes op school gingen en een derklasgenootenop een verjaarfeest alle kinderen op een partij noodigde, behalve hen, werd mijn moeder's sluimerende ijdelheid gewekt, en haar eerzucht gevoelig geprikkeld. Eerst dacht men aan een vergissing, doch langzaam maar zeker begreep mijn moeder de beweegredenen dezer beleedigende achterstelling. Een apotheek was niet deftig genoeg voor die menschen, die allen in groote handelszaken hun dagelijksch brood verdienden. Vanaf dat oogenblik gaf, met of zonder bedoeling, de geringste terzijdestelling aanleiding tot de meest gespannen verhoudingen tusschen mijn ouders. Het niet opmerken van een groet, het vergeten van een gelukwensen op een verjaardag, het niet spoedig beantwoorden van een afgelegd bezoek, werden door mijn moeder als beleedigingen opgevat. Haar vader, die evenals de mijne, tot den groothandel behoorde, had haar, voor het huwelijk, hiervoor moeten waarschuwen, zoo meende zij; geheel uit het oog verliezende, dat de weinig kiesche bejegeningen, haar kinderen aangedaan, op zich zelf staande feiten waren, bedreven door menschen, wier stamboom niet diep wortelde. 20 Mijn vader gevoelde zich hoogst ongelukkig door die grievende vergelijkingen. Hij, die als eerlijk man een nuttige, maatschappelijke plaats innam, werd nu door zijn vrouw gebeden en gesmeekt, zijn zaak te verkoopen en ergens op een der hoofdgrachten een laboratorium voor chemisch- en mikroskopisch onderzoek te vestigen. Het einde was een vrijwillige scheiding en ieder die de aanleiding tot dit vaneengaan vernam en mijn vader kende, verweet mijn moeder haar ongelijk. Toen begon zij haar dwaling in te zien; gebukt onder het leed, zichzelf berokkend, gefolterd door zelfverwijt, voelde zij haar krachten snel verminderen, en twee jaar later stierf zij. Suze en ik hadden de mogelijkheid besproken, om samen een dag of acht naar Parijs te gaan, daar het ons ideaal was eens een weekje bij elkaar te zijn. Zij wilde haar moeder, die te Dusseldorp woonde, alles schrijven, en verzoeken, haar voor den vorm te logeeren te vragen, doch de vrees, dat het zou worden ontdekt, omdat te Parijs zoo vele bekende landgenooten komen en wonen, en de angst, dat Suze door schandaal in ongelegenheid zou geraken, deden ons van het plan afzien. Door mijn vertrek naar Nizza, zou onze eerstvolgende afspraak verhinderd worden, en ik be- 21 sloot haar [daarom een telegram te zenden, geadresseerd aan haar woning: „Door omstandigheden uitgesteld, wacht nader bericht," onderteekend Marie. Ontving haar man dit telegram, dan zou zij het ook wel te zien krijgen en het begrijpen, en dit was voldoende. Ik verzond het telegram, en reed van de Gare de Lyon met den métro naar de place de la Concorde, om bij Weber te lunchen. Van Drielst zou daar ook komen, om mij, bij het vertrek naar Amsterdam, naar den trein van 12,40 te brengen. Deze zat mij te wachten, en dacht, dat ik hem had vergeten en reeds vertrokken was, want de trein was nu niet meer te halen. Ik vertelde hem, dat een mijner kennissen in Nizza, mij gevraagd had, een viertal dagen bij hem te komen, daar hij belangrijke zaken in uitzicht had, en dat ik daarom hedenavond daarheen vertrok. Ik verzocht hem, niet aan den trein te komen, daar ik te Parijs nog veel te doen had, en hem verder niet wilde lastig vallen. Zoodra van Drielst was heengegaan, begaf ik mij naar het terras en bestelde koffie, mij op het oogenblikbehagelijk rustig gevoelende, en verheugd tot nu toe niet de minste moeilijkheden te hebben ontmoet. 22 Nauwelijks was ik gezeten, of een courantenjongen schreeuwde: „La Presse; diefstal der diamanten van MUc Ravet van het Théatre francais; een millioen franken gestolen van het Comptoir de Lyon." Ik kocht een nummer en las het volgende onder allerlei: „Gisteravond te ongeveer acht uur, ontving MUe Ravet, de bekende actrice van het Théatre francais, in haar vertrekken aan de Champs Elysées, iemand, dien zij vroeger goed gekend had, en miste na zijn vertrek eenige van haar mooiste sieraden. De bezoeker heeft deze naar alle waarschijnlijkheid gestolen. Zijn naam en adres zijn bij de politie bekend, en deze heeft onmiddellijk naar alle zijden getelegrafeerd. Zijn aanhouding is elk oogenblik te verwachten." Verder las ik: Diefstal van bijna een millioen franken aan het Comptoir de Lyon. „Zondagnacht hebben één of meerdere inbrekers zich toegang verschaft tot het Comptoir de Lyon, de brandkast aan den achterkant geopend, en zich meester gemaakt van een aanzienlijk bedrag aan bankbilletten. Het Comptoir lijdt hierdoor een groot verlies, doch is door een groote reserve gedekt. De aandeelen 23 daalden op de beurs slechts 2%, van 510 op 508%. Het nadeel voor de aandeelhouders zal wel niet van groote beteekenis zijn, daar deze bankinstelling elk jaar hooge dividenden uitkeert. In onmiddellijk verband hiermede staat een drama, dat zich gisternacht in de rue de Rivoli afspeelde. Een rechercheur, die tusschen één en twee uur voor dienstzaken in de rue de Rivoli vertoefde, meende een individu te herkennen, tegen wien een bevel tot inhechtenisneming was uitgevaardigd, als verdacht aan bovenstaanden diefstal medeplichtig te zijn. Hij was als chauffeur gekleed, droeg een pakket en toen de rechercheur hem wilde arresteeren, wierp de man zich op hem, waardoor hij over den trottoirband struikelde en viel. De arrestant maakte zich uit de voeten in de richting der rue St. Honoré, achtervolgd door den rechercheur, een zijner collega's en een agent van politie, die op het hulpgeroep was toegesneld. Het mocht hun gelukken, den vluchteling bij het Palais-Royal te vatten, doch het pakket was niet meer in zijn bezit, en hij beweerde bij hoog en laag geen pakket te hebben gehad. Niet het geringste spoor is hiervan ontdekt en de man is in voorloopig arrest gesteld." 24 Dit was de roman, waarin ik een rol speelde. Zou het een blijspel of een drama worden? Weder voerde ik een hevigen strijd met het duiveltje, dat mij influisterde: „Hebt gij nu zoo'n • medelijden met het Comptoir de Lyon? Noch de directeur, noch de bedienden zullen één centime van hun inkomen behoeven te missen, en de aandeelhouders krijgen wellicht V4% minder uitgekeerd," Had ik toen maar liever medelijden met mij zelf gehad en begrepen, dat onrechtvaardig verkregen bezit niet gedijt, dan ware veel leed mij bespaard geworden. De besloot niet te laat naar de Gare de Lyon te gaan, en daar in het groote, mooie restaurant te dineeren. Ongeveer om half zeven nam ik hiertoe een auto, doch nauwelijks was ik de hal van het station binnengegaan, of iemand vlak achter mij zei: „Monsieur Perjodin;" ik zag om, waarop hij herhaalde : „Monsieur Perjodin, mag ik u een oogenblik spreken?" De antwoorde: „Mijn naam is niet Perjodin," doch de man zag mij achterdochtig aan en vervolgde: „Wilt u mij even volgen naar het naastbijgelegen politiebureau. Men heeft u daar 25 iets te vragen." Het was alsof ik door den grond zonk. „Ik raad u aan goedwillig mee te gaan» daar ik anders assistentie vraag." Ik hield mij uiterlijk zeer kalm en vroeg hem wie hij was en of hij zich wilde legimiteeren, waarop hij mij een kaart toonde en ik las, dat hij tot de Sureté Générale behoorde, en dat zijn naam Ferrier was. Wij gingen toen, alsof wij twee kennissen waren, niemand in de omgeving had iets bemerkt — door eenige straten naar de rue Traversière en traden op N°. 5 een onoogelijk vuil gebouw binnen, dat mij bleek een der vele Parijsche politiebureaux te zijn. Hij Het mij in een vuil vertrek, waar twee jonge menschen met een hoogst ongunstig voorkomen wachtten, en zei mij, dat ik wel zou worden geroepen. Ik gevoelde mij allerellendigst en begreep^ dadelijk, dat van mijn vertrek naar Nizza niets zoukomen. Over het geval nadenkend, werd ik echter kalmer gestemd. Dat vragen naar monsieur Perjodin moest op een misverstand berusten, doch het kon ook een truc zijn, om mij langs een omweg in de val te laten loopen. Drie uren, welke mij drie dagen toeschenen, wachtte ik in dat ongezellige vertrek, waarin een gebroken kachel, die niet brandde, en een 26 bank, die langs den muur stond, het eenige mobilair vormden. Eindelijk, te ongeveer tien uur, verscheen een agent aan de deur, die mij verzocht, hem te volgen, en werd ik in een ander vertrek gelaten. De Commissaris van het bureau met een klerk wachtten mij hier, en op barschen toon werd mij gevraagd; „Uw naam?" „vanEekhout." „Voornaam?" „Frits." „Leeftijd?" „32 jaar." „Woonplaats?" „Amsterdam." Den agent, die naast mij was komen staan, werd nu gelast den rechercheur, die mij gearresteerd had, te gaan roepen, en toen deze binnenkwam, onderhield hij zich fluisterend met den commissaris, waarna deze tegen mij zeide: „Het zal niet baten, dat je ontkent een zekere Perjodin te zijn, tegen wien een bevel tot inhechtenisneming is uitgevaardigd. De beschrijving van dezen komt geheel overeen met uw persoon. Lengte ongeveer 1 M. 79, blond, krullend hoofdhaar, blauwe oogen, ongeveer dertig jaar oud, gekleed in zwart pak met donkere jas." „Ik zal u mijn papieren laten zien, waaruit zal blijken, dat u op het punt staat een groote vergissing te begaan." „Ja, dat kennen wij: identiteitspapieren, waarschijnlijk ook gestolen, evenals de rest." 27 „Mag ik u verzoeken mij anders toe te spreken en te verklaren, waarvan ik word beschuldigd?" „Waar zijt gij gisteravond te ongeveer acht uur geweest ?" „Gisteravond? Van af zeven uur tot half tien dineerde ik bij Larue, rue Royale, in gezelschap van een kennis." „En daarna?" „Daarna zijn wij tót twaalf uur in de Folies bergères gebleven, en hebben we tot één uur bij Pousset gezeten, om een glas bier te drinken." Den agent werd nu iets toegevoegd. Hij verdween en kwam terug met een bericht, dat weer fluisterend werd overgebracht; ik verstond niettemin : „niet thuis, maar in het Théatre francais." „Men zal je confronteeren," zoo voegde de commissaris mij toe, doch zijn toon was niet meer zoo onvriendelijk. „Gelieve den rechercheur te volgen; indien gij belooft u rustig te gedragen, zal men u de handboeien niet aandoen." Toen barstte ik los, dat het een publiek schandaal was een vreemdeling, die op het punt stond zijn reis te vervolgen, drie uur in een boevenvertrek te laten wachten, hem van misdaden te beschuldigen, en dat ik morgen den Nederlandschen gezant hiervan in kennis zou stellen. 28 „Wij zullen hierover praten als je straks terugkomt." Ik volgde toen den rechercheur en vroeg hem waar wij heen moesten. „Naar het Théatre francais." „Maar toch niet te voet?" „Zooals gij wilt." „Wilt u dan voor mijn rekening een auto bestellen?" Wij liepen terug naar de Gare de Lyon en namen daar een taxi. Inmiddels was mij een licht opgegaan: de berichten onder allerlei! Twee diefstallen! Ik werd gevat voor de eerste en was medeplichtig aan de tweede. Aan het Théatre francais gekomen, meldde de portier aan den artisteningang, dat MUe Ravet wel in den schouwburg, doch op het tooneel was; het zou nog wel een kwartier duren. Wij wachtten daar beneden een half uur, tot eindelijk MUc Ravet ons tegemoet trad, en nooit zal ik haar verbaasde gezicht vergeten, toen de rechercheur haar vroeg of zij in mij monsieur Perjodin herkende. Nu moest ik weer mee terug naar het bureau in de rue Traversière. De commissaris was vertrokken, naar men zeide. Op mijn verzoek werd ik bij den klerk gelaten, die mij verontschuldigingen 29 aanbood. Het scheen mij nog het beste, geen drukte van het geval te maken en ik vertrok, onder bedreiging dat zij nader van mij zouden hooren. Ik keerde nog even terug naar het bureau en verzocht den klerk om een schriftelijke verklaring, dat ik tegen wil en dank was opgehouden, opdat ik den volgenden dag zoowel aan het spoorwegbureau als aan dat van de Wagons-lits mijn oude, nu waardelooze billetten zou kunnen inwisselen. De klerk weigerde dit, doch raadde mij aan, indien men mij niet wilde gelooven, hen naar het bureau te laten telef oneeren. Men zou het dan wel bevestigen. Mijn eerste zorg was nu, voor den nacht onder dak te komen en ik betrok een kamer in het Grand Hotel, van waar ik mij den volgenden morgen opnieuw naar de Gare de Lyon begaf. Een onbehagelijk gevoel had zich van mij meester gemaakt. Het oponthoud, het ongerief, het gemis van mijn toiletartikelen, de vernederende behandeling den vorigen avond ondervonden, brachten mij in een zeer gedrukte stemming. De spoorwegadniinistratie was zoo vriendelijk mijn billet voor een ander in te wisselen, doch bij de Compagnie des Wagons-lits wilde men hiervan niets weten en ik moest opnieuw betalen voor een ander plaatsbillet. 30 Op de langdurige reis van Parijs naar Nizza overdacht ik voortdurend het avontuurlijk geval, telkenmale tot de gevolgtrekking komende dat mijn handelwijze ernstige afkeuring verdiende, en voor mij eindelooze onrust, angst en gewetenswroeging zou ten gevolge hebben. Op welke wijze kon ik mij redden uit het web van verwikkelingen, dat ik zelf hoe langer hoe meer om mij heen had gesponnen? De besloot te Nizza mijn intrek te nemen in het Palace hotel te Cimiez, de bovenstad van die plaats, en den dag na mijn aankomst een plan te beramen om mij in verbinding te stellen met het Comptoir de Lyon, en de gelden, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, aan deze instelling terug te geven. De poogde een aannemelijke reden te vinden voor terugbetaling van een groot gedeelte van het bedrag zonder dat dit achterdocht zou opwekken. Het zou de politie en de directie der bankinstelling toch ongeloofelijk voorkomen, dat een dievenbende eerst alles in het werk stelt om een reusachtige som meester te worden ten einde deze per slot van rekening weder vrijwillig terug te geven. De besloot daarom het plan tot een bemiddeling of overleg te beramen, b.v. een eisch dat de 31 man, die bij het Palais-Royal was gevangen genomen, in vrijheid zou worden gesteld. Hierdoor zou de indruk worden gewekt, dat de bende zich de groote geldelijke opoffering getroostte, opdat iemand, aan wien zij zeer gehecht was, zijn vrijheid zou herkrijgen. Op de plaats mijner bestemming aangekomen, begaf ik mij onmiddellijk naar het postkantoor én loste het recu in tegen den brief, welke door mij van de Gare de Lyon was afgezonden, en waarin zich het ontvangbewijs van mijn koffers bevond. Aan het spoorwegstation werden de koffers mij afgeg even, en het bleek mij, bij aankomst in het hotel, dat aan den inhoud niets ontbrak. Nizza, de koningin van de Fransche Riviera, is door haar klimaat, hare verrukkelijke ligging aan de Middellandsche Zee, hare mondaine bevolking en bezoekers, de verzamelplaats van hen, die zich de weelde kunnen veroorloven hier eenigen tijd door te brengen. Het Palace hotel, waar ik mijn intrek nam, is een dier reusachtige, weelderig ingerichte hotels, zooals Nizza deze bij tientallen telt; het ligt in de bovenstad Cimiez, vanwaar een electrische tram een geregeld verkeer onderhoudt met de beneden- 32 stad; de afstand tusschen beide bedraagt nauwelijks dertig minuten gaans. Het verblijf in de bovenstad trok mij aan, omdat het uitzicht van het hooger gelegen hotel over Nizza en de zee buitengewoon mooi is, en het er rustiger is dan in de woelige benedenstad. Nizza is zoowel door een spoorweg als door een electrische tram met de nabijgelegen plaatsen Beaulieu, Villefranche, Monte Carlo en Mentone verbonden. Den avond bracht ik door in het Casino, en schreef hier brieven naar Suze en mijn kantoor te Amsterdam, waarna ik een enveloppe en briefpapier met het hoofd, Casino de Nice, in mijn portefeuille stak. Na langdurige overwegingen was ik tot een besluit en een plan gekomen, dat ik op de volgende wijze uitvoerde. Den volgenden morgen ging ik per tram naar Beaulieu, gebruikte daar de lunch in een hotel, en zag, den office voorbijkomende, dat de caissière op een scluijfmachine typte. Ik vertelde haar dat ik schrijfkramp had, en vroeg, of ze mij, wanneer ze aanstonds gereed was, wilde toestaan, op de machine een brief te typen. Ze verzocht dit voor mij aan den chef en ver- 33 kreeg diens toestemming hiertoe, waarna ik den volgenden, in het Fransch geschreven brief tikte en met voordacht mijn naam foutief spelde: Den Heer van Eckhoute Palace Hotel Nice. U wordt ons als zeer betrouwbaar aanbevolen door iemand, die U vroeger ontmoette ten huize van één Uwer handelsvrienden te Parijs. Men heeft ons fr. 945.000 ter hand gesteld, die aan het Comptoir de Lyon zijn ontstolen, en om redenen, die wij niet wenschen te vermelden, willen wij dit geld teruggeven. i Indien U bereid is, Uw bemiddeling in dezen te verleenen, dan wordt U verzocht, aan het Comptoir de Lyon te schrijven, dat dit op de volgende voorwaarden kan geschieden. Bij teruggaaf van het geld wordt fr. 50.000 door ons behouden, en aan U wordt fr. 10.000 afgedragen ter vergoeding voor Uwe bemiddeling. Verder moet de aanklacht bij de politie worden ingetrokken en een zekere Castel, die Maandagavond werd gevat, en in deze zaak niet is betrokken, onmiddellijk op vrije voeten worden gesteld. Van alle verdere vervolging moet worden afgezien, 't Gedijt niet. 3 34 en U moet kwijting gegeven worden voor het geheele ontvreemde bedrag. U verzoekt telegrafisch antwoord en bericht, dat het voorstel zonder eenig voorbehoud moet worden aangenomen. Indien U aan dit verzoek hebt willen voldoen, dan komt U hedenavond in het Palais de la Jetée en draagt een roode roos in Uw knoopsgat. Luidt het telegrafisch antwoord overeenkomstig de door ons gestelde eischen, dan komt U den avond daarna in het Palais de la Jetée en draagt een witte roos. Hierna zullen wij het bedrag, na aftrek van fr. 50.000, in Uw bezit stellen, waarna U dit tegen uitwisseling eener kwitantie, aan het Comptoir de Lyon afdraagt. Madame Larchère. Vervolgens typte ik mijn adres aan het Palace Hotel op de enveloppe van het Casino, en op een. papier: „Zoekt op Uw kamer." Den brief postte ik te Nizza en toen ik dezen 's avonds in mijn hotel ontving, verzond ik het volgende schrijven: 35 De Directie Comptoir de Lyon, Parijs. Hierbij zend ik U de copie van een brief dien ik heden ontving. Deze zaak komt mij zeer avontuurlijk en hoogst onaangenaam voor, doch ik meen mij aan de opdracht niet te mogen onttrekken, daar ik U wellicht op deze wijze weder in het bezit van het gestolen geld zal kunnen stellen. Mijn naam is in den brief foutief geschreven. Ik meen ook te moeten aannemen, hier niet te doen te hebben met een misplaatste grap, omdat als zeer verklaarbare drijfveer voor de handeling der schrijfster van den brief, hare vraag om invrijheidsstelling van een zekeren Cast el kan gelden. U zult van mij wel de verzekering willen aannemen, dat ik beslist weiger, eenige vergoeding te ontvangen voor mijn bemiddeling en daarom geen aanspraak maak op de hiervoor gestelde premie van fr. 10.000. Wilt mij omgaand mededeelen, hoe ik in dezen moet handelen. Hoogachtend Frits van Eekhout. Nizza (Cimiez), Palace Hotel. 36 Ik besloot, na den brief te hebben gepost, het programma tot in de kleinste bijzonderheden uit te voeren, ten einde niet alleen de noodige alibi's te hebben, doch ook de getuigen, die in dezen zouden kunnen bevestigen, dat ik had gehandeld, zooals mij in den brief vanMme Larchère was gevraagd. Bij den minsten argwaan zou ik terstond kunnen aantoonen, dat ik te goeder trouw had gehandeld, en dat van mystificatie ten opzichte van den door mij ontvangen brief geen sprake was. Ik ging 's avonds naar het Palais de la Jetée, met een roode roos in mijn knoopsgat; nam plaats aan een der speeltafels tegenover een croupier en speelde gedurende een half uur. En wat mij nooit gebeurde, ik won. Be zette fr. 5 op rouge en won, herhaalde dit met fr. 10.— en kwam uit, zette fr. 10.— op 7 en kreeg fr. 70—, zette fr. 10.— op 5 en verloor; zette fr. 10.— op 8 en won, waardoor ik een winst van fr. 140.— maakte. Toen ik het laatste geld opnam, liet ik de roode roos uit mijn knoopsgat vallen, hetgeen niet onopgemerkt bleef. Drie dagen later, 's middags om 5 uur, bracht de portier van het hotel mij een telegram, hetwelk luidde: Voorstel wordt zonder eenig voorbehoud aange- 37 nomen. Morgen komt onze secretaris met een procuratiehouder, ter afdoening. Comptoir de Lyon. Ik telde het geld, dat een bedrag van fr. 945.000 uitmaakte. Hiervan nam ik fr. 50.000, sloot die met twee kranten in een groote linnen enveloppe en adresseerde deze — aangeteekend als manuscript, ten einde de aandacht der postdieven af te leiden — op mijn naam, aan mijn finantieelen raadgever te Amsterdam. Ik telegrafeerde dezen, bij ontvangst van den brief, dien ongeopend tot mijn terugkomst, voor mij te bewaren. De resteerende fr. 895.000 pakte ik in twee pakketten, lakte deze toe en plaatste ze in mijn kof f er. Toen ging ik naar het Palais de la Jeteé met een witte roos in mijn knoopsgat, stak het papier: „zoekt in Uw kamer", dat ik te Beaulieu met de schrijfmachine had getypt, in mijn buitenjaszak, en gaf mijn jas ter bewaring in de vestiaire van het Palais de la Jeteé. Bij mijn vertrek, een half uur later, was de juffrouw in de vestiaire mij behulpzaam bij het aantrekken van mijn jas. Ik zocht naar mijn handschoenen en het bewuste papier vindende, keek 38 ik zeer verwonderd en vroeg, wie dat in mijn jaszak had gestoken. De juffrouw beweerde hiervan niets te begrijpen, waarna ik haar een fooi en de witte roos gaf en zoodoende ook hier een verklaring had verkregen voor het bezit van het geld. In het hotel teruggekomen, ging ik naar mijn kamer, legde de beide pakketten op den schoorsteenmantel en belde. De binnentredende kellner kon mij niet verklaren, hoe deze pakketten daar gekomen waren, hij zou het den portier vragen; deze wist echter ook van niets. Hierdoor had ik eindelijk een aannemelijke reden verkregen om te verklaren, op welke wijze het geld in mijn bezit was gekomen en brak weldra het oogenblik aan, dat ik de schuld zou hebben vereffend en vrij zou uitgaan. Mijn beweringen zouden door den croupier, de juffrouw van de vestiaire en den portier van het hotel, als getuigen, kunnen worden gestaafd en ik suste mijn geweten in slaap met de gedachte dat ik voor het Comptoir de Lyon een reddende engel was en dat de fr. 50.000 die ik mij toeeigende een billijke schadeloosstelling waren, welke altijd bij het terugbrengen van verloren geld werd uitgekeerd. Den volgenden dag, na den lunch, werden twee 39 heeren bij mij aangediend. Hun kaartjes vermeldden den Secretaris en den Procuratiehouder van het Comptoir de Lyon. Nadat de bezoekers in mijn kamer waren geleid, vertelde ik hun den geheelen loop der zaak en liet ik hun den geheimzinnigen brief en het papier: „Zoekt in Uw kamer," zien. Ik vroeg hun, of zij in het bezit waren van een bewijs tot vrijlating van den arrestant en van een verklaring der politie, dat van alle verdere vervolging zou worden afgezien, en verkreeg van hen de bewijzen in handen, dat Castel, die wegens deze zaak in hechtenis was genomen, weder op vrije voeten was gesteld. Ik reikte hun toen de beide pakketten over en deelde, hun mede, dat ik ze ongeopend had gelaten. Zij verbraken de beide lakken en namen kennis van den inhoud, waarbij zij zeer opgewonden, hun groote vreugde betuigden over de ongedachte wijze, waarop zij weder in bezit kwamen van het ontvreemde geld. Zij gaven mij een kwitantie en drukten mij onder hartelijke betuigingen van dank de hand, namen vervolgens tien billetten van fr. 1000 uit één der pakketten en boden mij deze aan. De weigerde ze echter beslist, opdat door deze handelwijze hun vertrouwen in mij ongeschokt 40 zou blijven, en wijl ik vreesde, anders uit wantrouwen te zullen worden nagegaan en wellicht door een onvoorzichtigheid in den val te loopen. Ik zei de zaak hoogst onaangenaam te hebben gevonden en hierdoor veel zorgen te hebben gehad, doch het aanbod eener belooning te moeten afslaan. Zij noodigden mij daarop uit, 's avonds met hen te gaan dineeren in het restaurant van het Casino, doch weder uit angst door een ondoordachte uitlating argwaan te zullen opwekken, bedankte ik, onder het voorwendsel, dat ik nog toebereidselen had te maken voor mijn terugreis, die op den volgenden dag bepaald was. HOOFDSTUK m. FERRIER EN CASTEL. De directeur van het Comptoir de Lyon was, na de lezing van mijn brief, over den inhoud zeer cynisch gestemd. De besprekingen met zijn secretaris brachten hem echter tot andere gedachten, doch beiden vreesden, dat het zeer moeilijk zou zijn, de politie te bewegen aan Castel de vrijheid te hergeven. De secretaris begaf zich naar het hoofdbureau der veiligheidspolitie en voerde een langdurig onderhoud met den commissaris, die beloofde de zaak in overweging te zullen nemen. Tegen Castel bestond geen enkel bewijs, dat hij aan den diefstal medeplichtig was. Wel beweerde Ferrier, dat hij, bij de mislukte arrestatie in de rue de Rivoli, in het bezit was van een pak, doch dit leverde niet het wettig bewijs, dat het pak de gestolen bankbilletten bevatte. Castel, bij de politie vroeger geen onbekende, was onder zijn aangenomen naam, nog niet voor één zijner 42 euveldaden met haar in aanraking geweest en had, zooals men dat in die omgeving uitdrukte, een schoone lei. Toch was Castel een der grootste schelmen, die Parijs in die dagen onveilig maakte. Sluw en voorzichtig wachtte hij zich wel persoonlijk deel te nemen aan de nachtelijke inbraken en bankdiefstallen, doch was van het meerendeel niet onkundig. Hij bereidde de maatregelen voor, die den goeden uitslag moesten verzekeren en werd daarna belast met het te gelde maken van den buit. Deze gewetenlooze schurk bezat het grootste vertrouwen van de verschillende dievenbenden en misbruikte dit nooit. Zijn betere afkomst, methodische wijze van werken, zijn-grondige bekendheid met de gebruiken in den handel en de gewoonten in betere kringen, gaven hem een groot overwicht op zijn omgeving. Nu eens onberispelijk als heer gekleed, zich met de grootste onbeschaamdheid onder een valschen naam introduceerende, dan weder als apache vermomd, deelnemende aan nachtelijke avonturen, wist hij zich steeds onherkenbaar makende aan vervolgingen te onttrekken of hen, die hem zochten, zijn spoor bijster te doen worden. 43 Reeds als jongen van 16 jaar bedreef hij kleine oneerlijkheden in huis en op het kantoor van zijn vader, die door de ouders werden gestraft en na belofte van beterschap werden vergeven. De maat liep over, toen twee jaar later, op aandrang eener vrouw, het volgende schelmstuk door hem werd bedreven. Hij zag op het bureau van zijn vader een aangeteekenden brief uit Havre liggen, die tijdens diens afwezigheid was aangekomen, waarop hij dezen kalm in zijn portefeuille stak en met den eersten trein naar Havre vertrok. ') Den volgenden morgen ontving zijn vader een brief van den volgenden inhoud: Mijnheer, Ik ben een gedecoreerd oud-militair en mijn zoon is ambtenaar aan het postkantoor alhier. Door wroeging gekweld, heeft [hij mij bekend, zich een aangeteekend stuk van de firma L. te dezer stede, aan U geadresseerd, te hebben toegeëigend. Ik ben niet in staat, U het ontvreemde geld onmiddellijk toe te zenden; ik heb echter een familievergadering belegd en verzoek U, V In Frankrijk worden aangeteekende \brieven door een speciaal hiermede belast zanden beambte, aan het adres bezorgd en niet zooals in Nederland door den betrokkene afgehaald. 44 eenige dagen geduld te willen hebben en geen aanklacht in te dienen, dan zal het bedrag U worden geremitteerd. Een ongelukkige vader richt die smeekbede tot U, stort niet een geheele familie in de grootste ellende, enz. Toevallig bemerkte de vader, in afwachting der terugbetaling, dat zijn zoon grove verteringen maakte en daarna kwam aan het licht dat hij den aangeteekenden brief had gestolen. Nu was alle geduld uitgeput en dwong zijn vader hem, dienst te nemen, doch hier ging het hem niet beter. Wegens slecht gedrag gestraft met overplaatsing naar het vreemdenlegioen te Algiers, deserteerde hij en kwam drie jaar later te Parijs terug. De jongen was nu een man geworden, droeg een knevel en was onherkenbaar voor zijn vroegere omgeving, met welke hij zich ook wel wachtte weder in aanraking te komen. Hij veranderde van taktiek, werd stille vennoot, stal niet meer, maar liet dit aan anderen over, was nu alleen de aanwijzer en verkwanselaar van het onrechtmatig verkregen goed. Scherpzinnig en geslepen, wist hij uit de handen der politie te blijven, wetende, bij herkenning, met deportatie te zullen worden gestraft en dientengevolge voor den verderen duur van zijn leven zijn vrijheid te 45 zullen derven. De gedeporteerde toch, die tot langdurige verbanning wordt veroordeeld, mag na volbrachten straftijd den Afrikaanschen bodem niet meer verlaten. De diefstal in het Comptoir de Lyon had drie jaren van voorbereiding gekost. Drie lange jaren had men geduldig gewacht tot een der belhamels, die tot het complot behoorde, een aanstelling tot portier zou hebben gekregen en het vertrouwen van zijn superieuren zou hebben verworven, om dan, op een daartoe geschikt oogenblik, den grooten slag te slaan. Het was een meesterstuk op dit gebied, Castel waardig en in overeenstemming met zijn bedrevenheid. Elke misdadiger toch is in zijn werk een specialiteit. Evenmin als een metselaar in zijn vrijen tijd gaat timmeren, zal een professioneele dief een misdaad plegen, die niet in overeenstemming is met zijn gewone wijze van doen. Een zakkenroller breekt niet in en een bankdief zal geen bloed storten, indien de omstandigheden hem hiertoe niet dwingen. De twistzieke apache doodt onmeedoogenloos voor luttele franken buit bij den minsten tegenstand of uit angst te worden herkend. 46 De dieven werden 's Zondagsavonds binnengelaten en de conciërge 'op zijn bed gebonden, terwijl zijn vrouw, die van het complot geheel onkundig was, hetzelfde lot onderging. Zij braken toen de brandkast open en eigenden zich het geld toe. Het moeilijke werk wachtte hun nog. Ten einde allen argwaan van den conciërge af te leiden, zaagden zij binnenshuis een paneel uit de voordeur en ware dit van af de straat bemerkt, dan zou het geheele plan in duigen zijn gevallen. Het Comptoir was in een stil stadsgedeelte gelegen en buiten werd de omgeving door handlangers bewaakt, die met afgesproken signalen waarschuwden, zoodra een voorbijganger in aantocht was. In deerniswaardigen toestand werden Maandagmorgen de waardige conciërge en zijn echtgenoote gevonden door twee fietsrijdende agenten (brigade des cyclistes), wier aandacht op het uitgezaagde deurpaneel was gevallen. Castel was Maandagavond op de place de la Concorde het geld ter hand gesteld, teneinde den volgenden dag naar Londen te reizen om het daar in veiligheid te brengen. Hij werd kort daarna door Ferrier in de rue de Rivoli gevat, ontsnapte, doch werd bij het Palais-Royal opnieuw aangehouden. 47 Op het politiebureau erkende Ferrier, bij nadere confrontatie, zich te hebben vergist, doch daar Castel zich bij zijn arrestatie had verzet, en het een zeer verdachten mdruk maakte, dat het pak niet meer in zijn bezit werd gevonden, had men hem in voorloopige hechtenis gehouden. Ferrier ontving inmiddels een scherpe berisping van zijn chef. In die dagen kwamen vergissingen door het arresteeren van onschuldigen veelvuldig voor, wat de dagbladpers op scherpe wijze hekelde en er munt uitsloeg tegen de politie. Een dergelijk oordeel is in vele opzichten onbillijk, daar het bijna onmogelijk is, iemand, dien men nooit heeft gezien, te herkennen naar een fotografie of identiteitsbeschrijving, vooral, indien dit misdadigers betreft, daar deze bij het nemen der foto's het gezicht verdraaien of zkh lafer door vermomming onherkenbaar maken. De meeste arrestaties zijn dan ook te danken aan het toeval, dat bij de politie zulk een groote rol speelt, en zonder hetwelk duizenden aan de vervolging zouden weten te ontsnappen. Naijver van verlaten vrouwen en meisjes, of ijverzucht van bedrogen misdadigers zijn veelal de onverwachte medehelpers, die der politie de grootste diensten bewijzen. Vele Parijsche misdadigers 48 zouden nooit met het bagno of de guillotine — in hun dieventaal „La veuve" genaamd — hebben kennis gemaakt, indien zij niet door jaloersche vrouwen waren verraden. Ferrier voerde dit tot zijn verontschuldiging aan, maar wist zeer goed, dat indien van hoogerhand berispingen werden uitgedeeld, de terugslag hiervan de minderen zou treffen. Met angst vroeg hij zich af, welke terugzetting deze vergissing wellicht voor hem ten gevolge zou hebben. Hij kende de jaren van ontbering en armoede. Toen hij reeds op zijn tiende jaar als wees was achtergebleven, besloot een zijner familieleden, een oom, hem in huis te nemen om behulpzaam te zijn in het verrichten van lichte huiselijke bezigheden en het doen van boodschappen. Deze waardige man hield een kroeg in een der dwarsstraten van de rue de Ménilmontant, een stadsgedeelte, dat geen gunstigen naam geniet. Zijn inrichting werd niet ten onrechte beschouwd als een geregelde plaats van samenkomst voor verdachte lieden, die daar hun booze plannen beraamden. De jonge Ferrier genoot de twijfelachtige eer, het vaatwerk te mogen spoelen en de gasten te bedienen. Hij zag en hoorde veel, en toen hij gedurende 49 zes jaren die eervolle bezigheden had verricht, achtte zijn oom den tijd gekomen, den jongen te verwijderen. Zijn jeugdige neef toonde, volgens zijn meening, niet den minsten aanleg voor het bedrijf, dat zijn geregelde bezoekers met meer of minder succes uitoefenden, en men vreesde bovendien, dat hij op den duur gevaarlijk zou kunnen worden. Na eindelooze moeite gelukte het Ferrier, geplaatst te worden op een bureau voor dienstbetrekkingen, waar hij de bezoekers moest aandienen. Nadat hij daar ongeveer drie jaar was geweest, kreeg hij door zeer toevallige omstandigheden een plaats als schrijver op een hulpbureau van politie in één der voorsteden. Toen hij in deze betrekking een jaar had doorgebracht, trok hij door een blijk vangroote scherpzinnigheid de aandacht van een zijner meerderen. Hij beklaagde zich bij dezen over zijn treurige levensomstandigheden en vroeg om een aanstelling bij de recherche, waarna hem werd opgedragen, de gangen van een verdachte na te gaan. Hij volvoerde deze opdracht in verschillende vermommingen, en door zijn overtuigende aanwijzingen ontdekte de politie de werkplaats van een troep valsche munters, een gelukkige vondst, welke in die dagen algemeen opzien baarde en ten gevolge t Gedijt niet. 50 waarvan Ferrier's beschermer tot bevordering werd voorgedragen. Ferrier verkreeg tot belooning de gevraagde aanstelling tot inspecteur van de recherche, en was den koning te rijk. Het was een zijner lievelingswenschen geweest, bij de politie te komen, doch hij had nimmer verwacht, dat deze ooit zouden worden verwezenlijkt. De fraai klinkende naam van inspecteur beteekent feitelijk niet meer dan den gewonen rechercheursrang. Hij had gehoopt de loopbaan van geheim agent terstond te kunnen aanvaarden; voorloopig echter werden hem geen verantwoordelijke opdrachten gegeven en moest hij allerlei onbeduidende boodschappen en onbeteekenenden arbeid verrichten. In zijn betrekking als schrijver had hij veel kijk gekregen op de werkwijze der politie in het groote Parijs, het schouwtooneel van zoo velerlei, 'tzij tragische, 't zij komische verwikkelingen, en hierdoor een voorsprong op zijn collega's verkregen. Dank zij de bescherming van zijn voormaligen chef, werden hem eindelijk moeilijke en gevaarvolle opdrachten verstrekt, waarvan hij de meeste, dank zij zijn groot geduld en volharding, tot groote tevredenheid zijner superieuren wist te volbrengen. 51 Hij genoot het algemeen vertrouwen door zijn kalm en vastberaden optreden, had juist een dezer dagen promotie gemaakt en was overgeplaatst naar een der bureaux in het centrum van Parijs. Deze bevordering dankte hij aan de scherpzinnigheid, waarmede hij de valschheid had aangetoond eener aanklacht, ingebracht tegen den grootindustrieel X, die door een zijner bedienden werd beticht, onzedelijkheid te hebben gepleegd met diens minderjarig dochtertje. Hij liet het meisje, dat bij een vroeger verhoor halsstarrig had verklaard bij den beklaagde op zijn kamer te zijn geroepen en van dezen bonbons te hebben gekregen, op het bureau komen. Ferrier had snoepgoed gekocht, gaf hiervan aan het kind en voegde haar toe: „Je vader heeft zoo juist bekend, dat ge in het geheel niet op de kamer van den heer X zijt geweest. Hij had je gelast dit te verklaren, om zoodoende den heer X tot het betalen van een groote som geld te dwingen." Ferrier gaf haar nog meer bonbons en ging voort: „Weet je wel, dat het heel slecht van je is, zoo te liegen en dat je daarvoor zult worden gestraft?" Het kind was toen tot bekentenis overgegaan en had schreiend gezegd, dat zij uit 52 gehoorzaamheid aan haar vader het geheele verhaal had opgedischt. Het was Ferrier veelvuldig gebleken, hoe onbetrouwbaar getuigenissen en verklaringen van jonge kinderen zijn, die dikwijls met grooten eenvoud en openhartigheid de grootste onwaarheden vertellen op een wijze, alsof zij hieraan gelooven. Getuigenissen van kinderen werden daarna steeds angstvallig door hem nagegaan en gewantrouwd. Toen hij eenige dagen na de arrestatie van van Eekhout op het bureau werd geroepen, ging hij met looden schoenen de kamer van den commissaris binnen en vernam daar, dat, indien hij zich nog éénmaal op zoo ergerlijke wijze vergiste, overplaatsing naar een kleiner bureau hiervan het gevolg zou zijn. Verder verwachtte zijn chef, dat hij binnenkort door een of ander opzienbarend feit, zijn naam van handig politieman weder in eere zou herstellen. De commissaris deelde hem verder mede, dat de directeur van het Comptoir de Lyon de invrijheidsstelling van Castel vroeg en droeg Ferrier op, den directeur te gaan spreken en met hem te overleggen. Zoodra hij bij den directeur van het comptoir was toegelaten, liet deze hem den brief van van Eekhout zien. 53 „Fnts van Eekhout? Waar heb ik dezen naam meer gehoord?" dacht Ferrier, zonder echter iets hiervan te laten blijken. Hij keurde het goed, dat de heeren naar Nizza zouden gaan en beloofde te zullen aandringen op de mvrijheidsstelling van Castel en hun, zoo mogelijk, reeds den volgenden dag in het bezit te stellen van een verklaring, dat deze was vrijgelaten en van vervolging zou worden afgezien. Dien geheelen verderen dag werd Ferrier in beslag genomen door zijn pogingen tot invrijheidsstelling van den gevangene. Dat ging echter niet gemakkelijk; als de politie eenmaal een verdachte in haar macht heeft, laat ze dezen niet zoo licht weder los. Toch gelukte het hem bij den arrestant te worden toegelaten, om nog een laatste poging aan te wenden, hem tot bekentenis te brengen en hij trof den gevangene m oogenschijnlijk kalme gemoedsstemming aan. Castel verkeerde echter over zijn lot in groote ongerustheid. Daar hij sedert zijn arrestatie geheel van de buitenwereld afgesloten bleef, was het hem onbekend, of van den diefstal bijzonderheden waren uitgelekt en wellicht aanwijzingen tegen hem waren verkregen. Ferrier vroeg hem, of hij bereid was, eenige 54 verklaring te doen, daar het voor hem beter zou zijn, openhartig te bekennen, hetgeen hem bij de toemeting zijner straf zeker ten goede zou komen, vooral omdat men op het spoor was van de schuldigen en één dezer ook gevat was. Castel antwoordde, dat van zijne zijde geen bekentenis viel te verwachten; hij was onschuldig en hij vond het zeer aangenaam zoowel voor zich, als voor de politie, dat deze op het goede spoor was geraakt, daar zijne onschuld dan des te spoediger aan het licht zou komen. Toen Ferrier daarna opmerkte: „Het geld is gevonden," ontging het dezen niet, dat Castel zich oprichtte en dat diens oogen schitterden, doch ook slechts een ondeelbaar oogenblik, want zich herstellende, hernam hij: „en waarom word ik dan beticht, een pak met geldswaarde in de rue St. Honoré te hebben weggeworpen?" Ferrier Het Castel een stuk teekenen, waarin hij verklaarde in vrijheid te zijn gesteld, en Het hem vertrekken, doch was overtuigd dat de man meer van de zaak afwist en hij besloot zijn gangen met de grootste omzichtigheid te doen nagaan. Hij had een collega opgedragen, Castel, zoodra deze de gevangenis zou verlaten, geen oogenblik uit het oog te verhezen. 55 Zoodra Castel de zware gevangenisdeur van Mazas achter zich hoorde sluiten, ging hij naar het naastbijgelegen station van den ondergrondschen spoorweg. Hij begreep zeer goed, dat zijn invrijheidsstelling nog onzeker was, en dat de rechercheurs hem onder allerlei vermommingen zouden volgen. De treinen van den métro komen met groote snelheid de stations binnen en vervolgen na een zeer kort oponthoud hun weg. De schuifdeuren zijn nauwelijks geopend of onmiddellijk worden zij weder gesloten. Hij stapte in een tweede klas wagen, doch zoodra de trein zich in beweging stelde, sprong hij er weer uit, en ziende, dat een nog jeugdige vrouw, met een mand aan haar arm, zijn voorbeeld wilde volgen, doch dat die gevaarlijke poging haar door den conducteur werd belet, plooide zich een minachtende glimlach om zijn lippen. Hij verliet het station van den métro, riep een koetsier en verdween in de richting van de place de la République. Ferrier hield echter niet van halve maatregelen. Het rijtuig werd op korten afstand gevolgd door een auto, en toen Castel bij Père la Chaise zijn weg te voet vervolgde, om na een kwartier gaans in een huis te verdwijnen, 56 kreeg Ferrier hiervan telefonisch mededeeling. Deze droeg nu drie zijner beste inspecteurs de bewaking van het perceel op; één van hen betrok hierin een leegstaande kamer en de twee anderen braken, vermomd als straatmakers, de straat op, waardoor zij, zonder buitengewoon de aandacht te trekken, voortdurend den uitgang konden bespieden. Dien avond ontving Castel twee mannen, die bij hun vertrek werden gevolgd, waardoor Ferrier verwachtte verdere aanwijzingen te verkrijgen en de mededaders op het spoor te komen. Dientengevolge kwam men tot een verrassende ontdekking, want toen men den volgenden avond weer iemand naging, die een bezoek bij Castel had gebracht, bleek deze persoon niemand minder te zijn' dan de conciërge van het Comptoir de Lyon. Nu ging Ferrier een licht op; hij wachtte zich echter wel, hiervan eenige mededeeling aan zijn superieuren te doen, vreezende, dat door hunne tusschenkomst aan hem de verdere leiding zou worden ontnomen. Den avond hierna verliet Castel, in gezelschap van een anderen man, beiden zeer correct als heeren gekleed en ieder voorzien van een reis- 57 tasch, zijn woning en begaf het tweetal zich naar de Gare de Lyon. Ferrier, die met den directeur van het Comptoir de Lyon was overeengekomen gelijktijdig met den secretaris en den procuratiehouder naar Nizza te reizen, ten einde op alle mogelijke gebeurtenissen te zijn voorbereid, ontving aan de Gare de Lyon van een zijner handlangers de mededeeling, dat de beide mannen ook in het station waren aangekomen en plaatsbilletten naar Nizza hadden genomen. HOOFDSTUK IV. BESTOLEN DIEVEN. Zoodra de heeren van het Comptoir de Lyon mijn kamer hadden verlaten, had ik het wel willen uitschreeuwen van pleizier over den gunstigen loop, dien de zaak aldus had genomen. Het Comptoir de Lyon was tevreden; Castel, wien de buit ontgaan was, doch die zijn vrijheid had herkregen, kon eveneens tevreden zijn en voor mij opende zich een gulden verschiet. Bij mijn commissionair in effecten te Amsterdam lagen wel bewaard mijn vijftig billetten van fr. 1000.— en geldzorgen zouden mij nu niet meer drukken. Ik begaf mij in deze opgewekte stemming op het balcon van mijn kamer om het vertrek mijner bezoekers gade te slaan. De auto, die hen had gebracht, stond voor het hotel te wachten. De chauffeur zat in den wagen, doch hoe sloeg mij de schrik om het hart, toen ik nog een tweeden chauffeur in gesprek zag met 59 den portier en in dezen, ondanks zijn vermomming, Ferrier herkende, den man die mij aan de Gare de Lyon had gearresteerd. Ik trad terstond terug, doodelijk beangst, dat Ferrier was medegekomen om mij opnieuw te arresteeren. Weldra bleek echter, dat ik mij noodeloos had ongerust gemaakt, daar Ferrier naast den chauffeur plaats nam en de auto met een sierlijke wending het hellend terras van het Palace Hotel verliet. Dien middag • besteedde ik om mijn koffer te pakken; ik bleef in het hotel dineeren, besloot den avond nog in Nizza door te brengen en den volgenden morgen te vertrekken. 's Avonds, uit het Palais de la Jetée komende, wilde ik met de electrische tram naar mijn hotel gaan, doch de laatste tram, die van elf uur, was juist vertrokken; wel vernam ik, dat nog een extra rit, om twaalf uur bij het uitgaan van het Casino, zou worden gemaakt, doch een uur wachten wilde ik niet en hoewel ik er eerst nog over dacht, een rijtuig te nemen, daar de weg naar Cimiez op dat late avonduur stil en somber is, besloot ik, toch maar den afstand van een klein half uur gaans te voet af te leggen. Langs de avenue naar het station gaande, be- 60 reikt men rechts afslaand een steenen trap, die naar den hoofdweg voert, welke wandeling ik overdag dikwijls had gemaakt. Juist was ik bovenaan de trap gekomen, toen iemand op mij toesprong, die mij, voordat ik mij kon verweren, een zak over het hoofd trok, en, geholpen door een anderen man, in een auto wierp. Zij namen naast mij plaats. Een derde, die klaarblijkelijk op den uitkijk had gestaan, ging naast den chauffeur zitten en riep dezen toe: „Vooruit." „Bij de geringste beweging of geluid, schiet ik je neer," 200 voegde mijn rechterbuurman mij toe en ik voelde den druk van een revolver op mijn borst. In vliegende vaart ging het nu den bergweg op. Ik kon mij niet bewegen, niets zien, en zat gekneld tusschen mijn beide aanranders, die verder geen woord spraken. Na een half uur stopte de auto en namen de mannen mij, meer dood dan levend, tusschen hen in. Voortstrompelende, zonder iets te kunnen onderscheiden, werd ik door hen langs een bergpad omhoog gevoerd. Na een kwartier werd halt gecommandeerd en hoorde ik hen op een deur kloppen. Zonder dat een woord gesproken werd, 61 traden wij binnen en hoorde ik de deur achter mij dichtgrendelen. Zij brachten mij in een bovenvertrek, fouilleerden mij, bonden mij op een ijzeren veldbed en nadat een der mannen was vertrokken, werd mij de knellende zak van het hoofd genomen, waarna ik zag, dat mijn aanranders gemaskerd waren. „Gij kunt nu schreeuwen en roepen, zoo luid gij wilt, het zal u niet baten, de muren hebben hier geen ooren. Aangename nachtrust, morgen zullen wij eens praten." Be vroeg om een glas water, doch zij smeten de deur dicht en grendelden deze. Het angstzweet stond mij op het gezicht, ik kon mij niet bewegen en leed ondragelijke pijn door de gedwongen houding en de knellende touwen, waarmede ik was gebonden. In de korte spanne van de laatste week beleefde ik meer wederwaardigheden dan tot nog toe in mijn geheele leven. Wie waren mijn aanranders en wat verlangden zij? Waren het gewone straatbandieten, dan zouden zij mij zeker ergens anders tusschen de bergen hebben gebracht, mij hebben vermoord en uitgeschud. Wellicht was het weder een vergissing, dienaar ik hoopte den volgenden dag zou worden opgehelderd. In dezen ellendigen toestand bracht 62 ik den langen nacht door, angstig voor wat mij morgen zou wedervaren. Bij het aanbreken van den dag hoorde ik de deur ontgrendelen en trad een der gemaskerden de kamer binnen, vergezeld van een hond, die om het bed liep, mij besnuffelde en bromde. „Vertel mij eens," zoo begon hij, „waar het geld, dat gij ons ontstolen hebt, is gebleven." „Geld ontstolen?" vroeg ik. „Ja dat geld, waarvoor je zoon mooi briefje hebt geschreven aan het Comptoir de Lyon. Wat hadt gij met onze zaken te maken?" Ik vertelde hem toen de geschiedenis van de ontvangst van den brief van Mme Larchère en het teruggeven van het geld aan den secretaris van het Comptoir de Lyon. „Je liegt," schreeuwde hij. „Onze menschen zijn niet in Nizza geweest. Anderen kunnen onmogelijk in het bezit van het geld zijn geweest, het juiste bedrag weten en belang hebben bij de invrijheidsstelling van Castel. Je vertelt de waarheid niet en de waarheid alleen wil ik hooren." „Indien gij wilt zal ik u door de brieven, die ik ontving, bewijzen, dat ik waarheid heb gesproken. Geef mij een glas water," zoo smeekte ik, „ik verga van den dorst." 63 „Geen water en geen voedsel, zoolang gij de volle waarheid niet bekend hebt." „Die heb ik u gezegd en ik wil het u bewijzen door de brieven. Ga met mij naar het hotel en ik zal ze u laten zien. Gij kunt mij doodschieten bij de minste poging, die ik zou wagen om te vluchten. Ik ben geheel in uw handen en verklaar op mijn eerewoord, dat ik zal zwijgen als het graf, indien gij mij toelaat de waarheid te bewijzen." „De heb die brieven niet noodig, want ik hecht aan de verdichtsels, die gij mij op de mouw spelt, niet de geringste waarde." Hij ging weg en liet mij den geheelen dag in mijn wanhopigen toestand; de hond lag voor de deur, dus aan ontvluchting viel niet te denken, al had het mij ook mogen gelukken, me te ontdoen van de knellende banden. Wat verder dien dag en den daaropvolgenden nacht met mij gebeurde, weet ik mij niet meer te herinneren. De moet geruimen tijd bewusteloos zijn geweest, want toen ik mijn oogen weder opende, hield een gemaskerde mij een doek met sterk riekend vocht onder den neus. Hij voegde me toe: „het heeft nu lang genoeg geduurd, daar moet een eind komen aan deze comedie." 64 „Breng mij de bouten eens boven, Bonnot," riep hij tegen een ander, die aan de deur stond en wiens doordringende oogen en ongunstige tronie mij deden sidderen. Deze bracht twee gloeiende bouten, waarna hij begon mij te ontdoen van mijn schoenen en kousen. Ik begreep, wat mij te wachten stond. Zij zouden mij, in navolging van „Les chauffeurs du Midi", de bekentenis afdwingen door middel van verschroeiïng der voeten. Dikwijls had ik gelezen, dat men afgelegen wonende boeren overviel, om hun aldus de bekentenis af te persen, waar zij hun geld hadden verborgen. „Wat wilt gij op uw eerewoord verklaren, met mij te zullen doen, indien ik de gansche en volledige waarheid zeg." „Dat zal afhangen van den losprijs." Ik vertelde toen alles: het vinden van het geld in de rue St. Honoré, mijn bedenkelijken finantieelen toestand, mijn strijd of ik het geld zou behouden en mijn besluit om het terug te geven, het schrijven van den brief aan mijzelf, het adres waarheen ik de fr. 50.000 had gezonden en ten laatste, hoe ik het geld aan de beambten van het Comptoir de Lyon had afgedragen. 65 „Dat is dus zoo ongeveer de waarheid," zei hierop de gemaskerde. „Ik maak je mijn compliment, mijnheer," ging hij voort. „Dat heb je mooi opgeknapt, en je bewijst een handig heer te zijn. Met jou zijn zaken te maken en je zoudt een waardig compagnon in onze vennootschap zijn. Gij hebt ons voor ongeveer een millioen franken bestolen en het eenige middel om in vrijheid te worden gesteld, is, dat je de fr. 50.000 uit Amsterdam terugvraagt en ons deze als losprijs ter hand stelt. Zoodra deze in ons bezit zijn, zijt gij een vrij man, zoo waar Castel nog een eerewoord heeft." Zij maakten mij de handen los, gaven mij water en een bord gortenbrei, welke ik gulzig verslond en dicteerden mij een brief aan den commissionnair in effecten te Amsterdam, waarin ik order gaf om de enveloppe, die ik had gezonden, open te maken en voor het geld op mijn naam een check te zenden op het Crédit Lyonnais te Nizza. Het geld had ik onverwacht noodig, zoo voegde ik hieraan toe, en verzocht de opdracht met den grootsten spoed uit te voeren en te adresseeren: Poste-restante, Cimiez bij Nizza. Ze ontdeden me daarna van de touwen waarmee mijn voeten waren gebonden. Ik was geheel t Gedijt niet. " • - 60 verstijfd, kon mij niet bewegen en gevoelde mij als verlamd. Zij wreven mij toen de beenen en daarna kon ik mij oprichten en opstaan. „Indien gij tracht te ontvluchten, zijt gij een man des doods," riep de schurk mij toe, op den hond wijzende. Als voorzorgsmaatregeknamen zij mijn schoenen, kousen en bovenkleederen mede, waarin zich mijn portefeuille met al mijn papieren bevond. Ik had nu een weinig voedsel genoten en kon mij weder bewegen, doch verkeerde in de grootste ongerustheid over mijn lot. Het stond bij mij vast, dat ik te doen had met de bandieten, die het Comptoir de Lyon hadden bestolen, en ik vreesde maar al te zeer, dat deze schurken, nadat zij de fr. 50.000 zouden hebben ontvangen, niet zouden terug deinzen voor de misdaad, mij van het leven te berooven. Na vijf lange dagen die mij, opgesloten in dat half duistere vertrek, eindeloos voorkwamen, verscheen eindelijk één hunner met een aangeteekenden brief uit Amsterdam, dien zij, met behulp van de papieren, in mijn portefeuille gevonden, in ontvangst hadden genomen. Zij lieten mij den check teekenen, gaven mij mijn kleederen terug en deelden mij mede, dat ik den volgenden morgen vroegtijdig in vrijheid zou worden gesteld. 67 Inderdaad trad den volgenden morgen, tegen zes uur, één hunner binnen, die mij een doek voor de oogen bond, me bij den arm vatte en mij, langs verschillende paden, nu eens stijgend, dan weer dalend, op den grooten bergweg bracht, waar hij mij den doek van de oogen nam. Wij wachtten daar ongeveer een half uur en toen het dag werd, Hepen wij naar een kleine herberg, waar wij een paar uren vertoefden en iets aten. Van hier gingen wij te voet naar Nizza, terwijl mijn geleider me herhaaldehjk toefluisterde: „Wees voorzichtig, want ik dood je bij de minste poging, die je waagt, te ontvluchten of om hulp te roepen." Aan het kantoor van het Crédit Lyonnais, in de benedenstad gekomen, gelastte hij mij, alleen naar binnen te gaan, om het geld aan een der loketten in ontvangst te nemen, en bleef zelf buiten wachten. Zoodra ik de vestibule binnentrad, bemerkte ik, dat hier één der andere bandieten, de man met de woeste dreigende oogen, mij met de grootste opmerkzaamheid bespiedde en ik begreep, dat het inroepen van hulp niet zou baten; dat mij niets anders overbleef, dan een lijdzaam werktuig in hunne handen te zijn. Zelfs in geval mij hulp mocht worden ver- 68 leend, kon deze mij weinig baten, daar de boeven alsdan niet zouden nalaten de politie te verwittigen dat ik mij de fr. 50.000 arglistig had toegeëigend. De uitbetaling van het geld ging gepaard met eenig oponthoud. De klerk aan wien ik den check ter hand stelde, bekeek het papier en zag mij oplettend aan, waarna een andere bediende aan het loket verscheen, die mij ook aandachtig opnam en mij naar een identiteitsbewijs vroeg, waarop ik hem eenige stukken vertoonde, die de bandieten in mijn portefeuille hadden gelaten. De begreep wel, dat mijn voorkomen, ongeschoren en haastig gekleed als ik was, een ongunstigen indruk moest maken, en hieraan schreef ik hunne aarzeling toe om mij het aanzienlijk bedrag zonder bezwaar uit te betalen. Nadat men de papierèn nauwkeurig had nagezien, werden mij vijftig billetten van fr. 1000.— overhandigd en hiermede keerde ik naar mijn geleider terug. Deze gebood mij hem te volgen en wij begaven ons naar een klein restaurant, waar wij den man dien ik in de vestibule gezien had, aantroffen en zij mij gelastten het geld af te dragen. De bandiet, die mij had vergezeld, nam het in ontvangst en voegde mij toe: „Wacht hier op ons; 69 wi zullen een taxi gaan halen om je naar het hotel te brengen". Zij verheten hierop het café en daar ik, door ontbering uitgeput en geschokt door velerlei aandoeningen, letterlijk willoos en in een toestand van zenuwachtige overprikkeling achterbleef, verhepen eenige minuten, eer het besef van hunne afwezigheid recht tot mij doordrong. Hun belofte om een auto te halen, die mij naar het hotel moest brengen, bracht mij echter tot het sombere vermoeden, dat het waarschijnlijk hun voornemen was, mij ergens naar een eenzame plek te voeren om mij daar van kant te maken en het verlangen naar vrijheid drong mij tot handelen. Versuft zag ik om mij heen. Toen ik bemerkte, dat aan de overzijde der straat, een halte van den electrischen tram was, betaalde ik den kellner het gelag, van het klein geld dat de schurken nu, geiaten hadden en het gelukte mij te ontsnappen door op een voorbijgaanden tram te springen. De tram reed langs de avenue de la Gare naar het station, en hier aangekomen nam ik een taxi die mij eindelijk, doodelijk vermoeid, maar dankbaar voor de herkregen vrijheid, in het hotel terugbracht. De portier kwam mij bij het binnentreden tege- 70 moet en scheen zeer verwonderd over mijn haveloos voorkomen, doch zonder hierop verder acht te slaan, spoedde ik mij naar mijn kamer, waar ik mijn bagage en benoodigdheden gelukkig terug vond. Ik veronderstelde, dat de hoteldirectie zich over mijn uitblijven niet had verontrust, omdat ik steeds, bij langere afwezigheid, mijn overtollig reisgeld aan den kassier van mijn hotel in bewaring gaf en deze hierom niet beangst was geweest voor niet betaling der hotelrekening. De portier bracht mij eenige minuten later drie brieven en vertelde mij, dat een der chauffeurs, die vóór mijn vertrek, met de beide heeren van het Comptoir de Lyon aan het hotel was geweest, verscheidene malen naar mij had gevraagd en zelfs eenmaal drie uur op mij had gewacht. HOOFDSTUK V. HET NOODLOT. De brieven, mij door den portier ter hand gesteld, kwamen uit Holland, behalve één, die door Suze uit Dusseldorp was geschreven, en uiting gaf aan hare droefheid over mijn langdurige afwezigheid en mijn onverklaarbaar stilzwijgen. Zij schreef mij, dat het leven op deze wijze haar te zwaar viel, dat zij haar man, voor wien zij niets meer gevoelde, tot een voorloopige tijdelijke scheiding had bewogen en dat zij thans haar intrek bij haar moeder te Dusseldorp had genomen. Tevens vroeg zij mij dringend, haar omgaand te schrijven, daar zij in doodeÜjke ongerustheid verkeerde, dat mij iets was overkomen. Bij het lezen van den tweeden brief voelde ik mijn voorhoofd vochtig worden. Deze hield een bericht van mijn tweeden bediende in, dat mijn procuratiehouder was verdwenen met een belangrijk bedrag, bestemd voor de betaling van een wissel, welke den volgenden dag zou vervallen. 72 De derde brief, twee dagen later gedateerd, en door mijn kantoor opgezonden, bevatte een oproeping van de rechtbank om een aanvraag voor mijn faillissement te bespreken. De brief was nu vijf dagen oud en als een donderslag trof mij de verpletterende zekerheid van mijn faillietverklaring; daar mijn niet verschijnen de rechtbank zonder twijfel aanleiding had gegeven, mijn faillissement uit te spreken. Dienzelfden avond vertrok ik over Parijs naar Amsterdam en kwam daar twee dagen later aan. Op het kantoor vond ik de grootst mogelijke wanorde en alle stukken en boeken door de justitie verzegeld. Ik wendde mij onmiddellijk tot een advocaat, die mij aanraadde, geld aan één mijner kennissen te vragen. Hij zou dan pogen het faillissement te doen opheffen. Den geheelen volgenden dag liep ik van den een naar den ander. Men wilde mij wel helpen, zoodra het faillissement was afgewikkeld. Nu echter, beweerden mijn vrienden, zouden de crediteuren meer geholpen zijn dan ik, daar mijn zaken zeer slecht stonden, al wilden zij mij na afloop hun steun niet onthouden. 's Avonds ontving ik een bezoek van den curator in mijn faillissement, die alles opeischte wat 73 ik beza ; mijn horloge, een ring van mijn moeder, alles alles moest ik hem afgeven en verklaren, dat ik verder niets van den boedel onder mijn berusting had. Den volgenden morgen ontving ik weder een rTneLVan CUrat°r' *• ™* waar de fr. 50.000 waren gebleven, die door mij bij een commissionnair in effecten gedeponeerd waren en die deze, op mijn verzoek, naar Nizza had éezonden. s Hij gelastte mij dit geld onmiddeUijk aan hem at te dragen, daar hij anders verplicht zou zijn een aanklacht tegen mij in te dienen, wegens het frauduleus onttrekken van goederen aan een faillieten boedel. Ik ontstelde hevig, denkende aan de verwikkelingen die uit deze kwestie zouden geboren worden. ÜEen oogenblik kwam het plan bij mij op, hem openhartig den noodlottigen samenloop van omstandigheden mede te deelen, doch even spoedig werd dit voornemen weer verworpen, daar aan die bekentenis weinig geloof zou worden gehecht en zij tevens mi,n misdrijf aan het licht zou brengen. Ook de bewering dat ik het geld aan de speelbank te Monte-Carlo had verloren, zou mij 74 niet baten, daar op denzelfden dag, dat mijn faillissement was uitgesproken, het geld uit Amsterdam verzonden was en ik toen reeds de vrije beschikking hierover had verloren, terwijl een justitieel onderzoek spoedig de bewering zou logenstraffen en mij tot een leugenaar zou maken. Den volgenden dag ontving ik een dagvaarding om voor het parket te verschijnen en ik bleef, op de vraag van den Officier van Justitie, waar de fr. 50.000.— waren gebleven, het antwoord schuldig. Tengevolge van mijn zwijgen, maakte deze magistraat mij heftige verwijten en dreigde mij terstond in hechtenis te zullen doen nemen, en toen ook de Rechter-Commissaris, dien ik vroeger wel eens bij wederzijdsche bekenden had ontmoet, trachtte op vriendelijke wijze mij op het gevaarvolle mijner positie te wijzen, vertelde ik, dat het geld waarvan sprake was, mijn eigendom niet was, dat het door mij was teruggegeven aan de rechtmatige eigenaars, en dat bijzondere omstandigheden mij verhinderden, hieromtrent nadere inlichtingen te verstrekken. Deze mededeeling werd door hem met een schouderophalend gebaar begroet en hij herhaalde toen nogmaals categorisch de vraag, waarop ik 86 heid zou zijn gesteld, niet zou rusten, mijn geheele leven zou wijden aan de zelfopgelegde taak om aan het Comptoir de Lyon de fr. 50.000 en aan de crediteuren in mijn faillissement het hun toekomende te betalen. Ik, de failliete gevangene, tegen wien drie jaar gevangenisstraf was geeischt, zwoer dure eeden, doch waar zou ik na mijn vrijlating den schamelen kost en een dak vinden om onder te rusten? Den volgenden morgen bezocht de directeur mij in mijn cel en vroeg mij of ik dienst wilde doen op het ziekenverblijf, welk aanbod gretig door mij werd aangenomen, daar hiervoor extra werd betaald en ik dan drie maal daags zou worden gelucht. Ik zou dan ook telkens één pijp mogen rooken en weer met menschen in aanraking komen, waardoor de pijnlijke eenzaamheid zou worden verbroken. De ziekencel, dubbel zoo groot als de gewone cellen, had een asphaltvloer, bedekt met een lossen houten vloer, en was voor het overige op dezelfde wijze ingericht als de mijne. Men droeg mij de verpleging op van een twaalfjarigen jongen, die door de politie op straat in verwaarloosden toestand was aangetroffen en verdacht werd van diefstal van fruit uit een boomgaard. 87 De knaap, uitgeput door honger en ellende, herstelde een weinig, toen ik hem gedurende een paar dagen met zorg had verpleegd, hetgeen mij in mijn kwaliteit van oppasser niet altijd even handig afging. Bij stukjes en brokjes verhaalde het kind mij het volgende: Vader zonder werk, moeder aan den drank verslaafd, dertien kinderen, waarvan het oudste vijftien jaar en het jongste tien maanden, waren zij door den Roomsch-Katholieken armendienst geholpen, doch toen heer Pastoor bemerkte, dat het geld werd besteed voor rozijntjes op brandewijn, werd verdere hulp onthouden. Dit groote uitgemergelde kind was in die ellende ondergegaan; ontbering en verleiding hadden hem verder te gronde gericht en toch was hij nog niet geheel verloren. Hij biechtte mij alles op, steeds zeggende: „aan niemand vertellen mijnheer, belooft u 't mij vast?" De tranen stonden hem daarbij in de oogen en in de mijne ook. Hij genoot de ziekenvoeding n.1. eieren en melk, en hij rustte niet, alvorens hij de helft van zijn melk in mijn bus had gegoten. Na eenige dagen ontving hij bezoek van den Officier van Justitie en beantwoordde op 106 gretig gebruik zou maken om hem voor geruimen tijd achter slot en grendel te brengen. Hij gaf Castel eenige adressen in het noorden van Londen, waar zij'een veilig verblijf zouden vinden, benevens het adres van zijn makelaar, belovende dezen te zullen opdragen hun zoo noodig van dienst te zijn. Castel en zijn makkers vonden aan de verkregen adressen inwoning en betrokken, ten einde geen argwaan op te wekken, geen gemeenschappelijke woning, doch ontmoetten elkander dagelijks in een der groote parken. De voortdurende afzondering, de hun ongewone Engelsche levenswijze en de verveling maakten hun het verblijf te Londen uiterst pijnlijk, zoodat Henri en Bonnot, minder bedachtzaam en geduldig dan Castel, reeds spoedig te kennen gaven, liever alles te willen verduren dan dit eentonig leven langer te verdragen. Gekweld door het heimwee dat den Franschman in den vreemde zoo spoedig overvalt, stelden zij voor naar Parijs terug te gaan en zich daar gedurende eenige maanden in een der buitenwijken schuil te houden, doch Castel wist hen van dit voornemen terug te brengen, hen wijzende op de gevaren die hen daar dreigden, indien de con- 107 cierge van het Comptoir wellicht hun medeplichtigheid had verklapt. Hij wees hen op hun onbedachtzaamheid en verklaarde dat die zucht om den Franschen bodem te betreden gewoonlijk tot aanhouding leidt, getuige het meerendeel van hen die het bagno ontsnappen, en die in stede van in den vreemde een nieuw vaderland te zoeken, de verleiding naar Frankrijk terug te keeren niet kunnen weerstaan, en bijna allen zonder uitzondering na korteren of langeren tijd weder in handen der politie vallen, om opnieuw naar Nieuw-Caledonië te worden teruggebracht. Eindelijk zwichtte Castel toch voor den drang zijner makkers en reisden zij naar Frankrijk terug, echter onder voorwaarde, dat zij voorloopig elkanders gezelschap zouden vermijden, en zich niet te samen naar Parijs, doch ieder afzonderlijk naar elders zouden begeven.