908 De wording der Provincie Limburg. EENE LEZING GEHOUDEN DOOR J. N. SNACKERS, Directeur der Rijksdagnormaallessen'te Roermond, Penningmeester v/h. Gen. „Limburg". E 15 Stoomdrukkerij Bern. Claessens, Sittard. De wording der Provincie Limburg. EENE LEZING GEHOUDEN DOOK J. N. SN AC KERS, Directeur der Rijksdagnormaallessen te Roermond, Penningmeester v/h. Gen. „Limburg". Stoomdrukkerij Bern. Claessens, Sittard. De wording der Provincie Limburg. Een lezing, gehouden in Maart 1914, ietwat herzien, door J. N. SNACKERS. Sedert enkele jaren zijn de oogen van geheel Nederland gevestigd op onze provincie, vroeger veelal beschouwd als „quantité négligeable" en daardoor langen tijd achtergebleven in ontwikkeling en algemeene beschaving bij de meer begunstigde gewesten van ons vaderland. Waaraan die hoogere waardeering is toe te schrijven? Niet aan een eindelijke bewustwording van gedaan onrecht, door het eene deel van het land te begunstigen boven het andere; niet aan ontwakend gevoel van samenhoorigheid, dat de bewoners van eenzelfde land dient te bezielen, wil het in den strijd om het bestaan bij zijn naburen niet achterstaan ; zelfs niet aan den coalitie-band, die het protestantsche noorden ietwat dichter gebracht heeft tot het katholieke zuiden; neen, geen ideëele oorzaak is daarvoor te vinden, die oorzaak is puur materieel. Het zwarte goud, verborgen in de diepte van Limburgs bodem, heeft oogen en beurzen der Nederlanders geopend. En ziet: boring op boring op verschillende punten tot in de Peel toe, een tiental mijnen x) nu reeds werkende of de ontginning nabij, allerlei concessie-aanvragen met eenzelfde doel, maatschappijen van bouwonderneming en grondspeculatiën, bloeiende industrieele ondernemingen, aanleg van nieuwe spoor- en I 1) De Dominiale, de Oranje-Nassau I, II en III, de Laura, Willem, Wilhelmina, Emma, Hendrik, Maurits (de 4 laatste Staatsmijnen). i tramlijnen, electrische centralen, ja zelfs eindelijk het vooruitzicht geopend op een bevaarbaarmaking van de Maas, die heel ons gewest van Zuid tot Noord doorsnijdt. Een verhoogd materiëel leven dus in alle hoeken; maar , gelukkig mogen wij er onmiddellijk bijvoegen, dat met de stfcftylijke ook de geestelijke en zedelijke ontwikkeling van het Limburgsche volk tracht gelijken tred te houden. Daarvan getuigen: de voortdurende vooruitgang van het onderwijs, van lager tot hooger, blijkende uit de verkregen resultaten als uit de stichting van nieuwe scholen voor alle rangen der bevolking, teekenscholen, ambachtsscholen, vroedvrouwenschool etc.; het ontstaan van allerlei vereenigingen en tijdschriften ter bevordering van kunsten en wetenschappen; de vooruitgang öp godsdienstig gebied: aanschouw toch den bouw of de herstelling van zoo menig heerlijk godshuis of klooster, de toeneming van kerkelijke genootschappen en congregatiën, het verrijzen van patronaten, retraitehuizen, bonden, cursussen etc. Voegen wij daarbij een reeks van oudere en jongere persoonlijkheden, die in deze eeuw ons Limburg tot eer strekken: de Ministers Louis en Eugène Regout, den Voorzitter der Katholieke Kamerfractie Mgr. Dr. Nolens, dén vurigen strijder voor de gunst Jhr. de Stuers, den grooten bouwmeester Dr. Cuypers, den Arbeiders-koning Dr. Poels, den folklorist Prof. Dr. Schrijnen, de musici Tijssen Henri en Joseph, Gielen, Cuypers, Max Guillaume, Ham e.a.; de romantici en dichters : Mgr. Menten, Mr. Lamberts Hurrelbrinck, Dr. Felix Rutten, Marie Koenen, J. Gabriëls, Franssen, Pierre en Mathieu Kemp, Tans, Gerversmann etó., en veel mannen van naam op ander gebied. Een onverpoosd streven dus in alle rangen, een onvermoeide arbeid ter opheffing van het volk, ter verbetering van het heele gewest: Limburg gaat een nieuwe, een schoonere toekomst tegemoet. Nu komt het mij niet ongepast voor, aan dezen mijlpaal aangekomen, vooïsd' ook ter herdenking van de honderdjarige-vonafhankelijkheid van het ons allen zoo dierfoaa* Vaderland, eens een blik achter ons te werpen op defl afgelegden ontwikkelingsweg. Heilzaam toch kan zulk een blik in het verleden zijn vooral voor hen, die mede helpen bouwen aan het heerlijk paleis van ons toekomstig Limburg. Zong niet reeds de dichter Weber in zijn ©verschoon epos „Dreizehnlinden: Da sich die neuen Tage Aus dem Schutt der alten bauen, • Kann ein ungetrübtes Auge Rückwarts blickend vorwarts scbauen. Daarom zal ik u trachten te sehetsen, hoe een eeuw geleden de provincie Limburg is ontstaan. De hiervolgende bijzonderheden dank ik aan verschillende geschiedkundige werken, als: Geschiedenis van het Bisdom Roermond, door JoaHabets. Du royaume des Pays-Bas, par le Baron de Keverberg. Een Eeuw van Vooruitgang, door Dr. Te Lintum. De Negentiende Eeuw, door Dr. Kramer. De Geschiedenis van Venlo, door Keuller. Uit de dagen* der Fransche Revolutie, volgens de Algemeene Staatkundige Berichten, bij de W»e Bontamps, Venlo. Histoire des Pays-Bas, par 1'Abbé Janssen. Verschillende Jaargangen van de Publications de la Société histörique et archéologique dans le duché du Limburg, vooral de Zaakrijke, goed gedocumenteerde verhandeling van Mr. J. J. de Wit en \ A. J. A. Flament in Jrg. 1911, die mij tot leidraad heeft gediend. En nog verscheiden andere werken. Tot beter begrip meen ik de stof als volgt te moeten verdoelen: I. Deze gewesten vóór de Fransche Revolutie. II. Deze gewesten van 1794 tot 1814. III. De wording der Provincie in 1814 en 1816. 6 t fiezê Gewesten vóór de Fransehe Revolutie. Zelden zult ge een kaart van eenig land of gewest onder de oogen gehad hebben, zoo veelkleurig getint als het gebied van onze -tegenwoordige provincie Limburg vóór de Fransche revolutie.*) Zij was een lappendeken gelijk, samengesteld uit 26 verschillende kleuren, elk een staat of heerlijkheid voorstellende. Zoo behoorden een drietal brokstukken aan het Hertogdom Cleef, een paar, nl. Middelaar en het Pruisisch overkwartier van Gelder aan Pruisen, niet minder dan zeven van elkaar gescheiden liggende deelen aan Oostenrijk, nl. Het Oostenrijksche overkwartier van Gelder, Oostenrijksch Valkenburg, Oostenrijksch Herzogenrath, Oostenrijksch Daelheim en nog het Graafschap Vroenhoven metOud-Vroenhoven. Tot de Republiek der Vereenigde Nederlanden moesten gerekend worden 9 brokstukken, vormende samen: het' Staatsch Overkwartier van Gelder, het Graafschap Hom, Staatsch Valkenburg, Staatsch Herzogenrath en Staatsch Daelhem. Op een zestal plaatsen drong het Hertogdom Gulik tót in onze provincie door, terwijl een klein hoekje, St. Pieter, tot het Prinsbisdom Luik behoorde. Tusschen al die verschillende deelen in, lagen nog verspreid een twintigtal Rijksheerlijkheden, zooals: Thorn, Heel, Pol en Panheel, Neéritter, Limbricht, Steyn, Wijnandsrade, Berg-Terbhjt, Wylré, Eijs, Wittem, Gronsveld, Eckelrade, Breust, Mesch, Slenaken, Elsloo, Rijckholt, Cartels en Rimburg. Voeg daarbij nog het tweeheerig Maastricht met zijn dubbele rij van loontrekkende ambtenaren. „Die Heerlijkheden vormden een onafhankelijk grondgebied, dat alleen met het Duitsche Rijk en den Duitschen Keizer in betrekking stond. Zij volgden, onverminderd hunne lands-costuimen, de wetten van het Rijk. Voor de regtbanken bedienden zij zich — althans op het einde der 11e eeuw — van de hoogduitsche taal". (Habets dl. I, bl. 60.) Tusschen deze 26 Souvereine Staten, bestond er tot in I) Men zie het bijgevoegde kaartje. .7* jie 18e êetiw, geen onderlinge uitlevering van misdadigers. Daarbij hadden al deze staatjes hun eigen rechtspraak en wetten, hun eigen zeden en gebruiken, hun eigen heeren, veelal ver wonende van hun hier liggend gebied en door geen andere banden met de bevolking verbonden, dan door de tollen, tienden, heerendiensten en andere rechten, die hun schatkist stijfden. Denk daarbij aan onderlinge afgunst en oude veeten tusschen deze miniatuurstaatjes en het hoeft ü niet te verwonderen, dat de geschiedenis gewaagt van aanhoudende geschillen en twisten, die de kasteelheeren veelal door de wapenen beslechtten en waarbh de eenvoudige landbouwer doorgaans het gelag moest betalen: dorpen en alleenstaande hoeven uitgeplunderd en verwoest, de oogst geroofd of platgetrappeld, de mannen gedood of gekerkerd, de vrouwen onteerd, de kinderen verweesd. Droevig was het soms gesteld in dit, dan in gindsch deel van het gewest; en nog droeviger nadat vreemd krijgsvolk hier weken of maanden, jaren soms, had huisgehouden, ingeval van oorlogen tusschen naburige rijken: de tachtig- en de dertigjarige oorlog, de oorlogen tegen Frankrijk en die tegen Munster en Keulen, de Spaansche en "de Oostenrijksche successieoorlog, de Silezische oorlog en de onlusten onder Keizer Jozef Ui Dan waren telkens de Zuidelijke Nederlanden en het Geldersche Overkwartier het tooneel van bloedigen stryd, of van roof en moord door de elkaar verdringende legerhoofden; terwijl na eiken gesloten vrede, weer een nieuwe heer zijn schepter zwaaide over een deel van ons gewest. Als noodzakelijk gevolg van deze treurige omstandigheden, zien we de bevolking Verarmen en verwilderen; diefstallen en brandstichtingen zijn aan de orde van den dag, dievenbenden maken de wegen onveilig, zij huizen in de mergelgroeven van Valkenburg, in de grotten van Caestert, in ondergrondsche gangen in het land van Heerlen en Herzogenrath. Gedurende een groot gedeelte der 18e eeuw verspreiden de Bokkenrijders schrik en ontsteltenis door alle gouwen van Zuid- en Midden-Limburg en tot heden toe doet hun naam met dien van Schinderhannes nog de 8 gezichten verbleeken in afgelegen oorden. Ëen huivering .doorrilt u enkel bij het lezen der gepleegde gruwelen, zooals die door Ecrevisse, Jub Foerage, Lamberts Hurrelbrinck e.a. zoo meesterlijk beschreven zijn, of in „De Rooverbenden in de landen van Overmaas", van Jos. Bussel en „Die Bockreiter van J. J. Michel geschiedkundig zijn toegelicht. Uit het laatste werkje blijkt, dat door krachtdadig optreden en flink samenwerken der bevoegde autoriteiten eindelijk de laatste benden tusschen 1773 en 1776 uitgeroeid werden, nadat de hoofdaanvoerder, Dokter Kerkhoffs uit Schinnen en ± 200 leden van verschillende dievenbenden aan de galg waren opgeknoopt. Intussehen waren honderden tot den bedelstaf gebracht en hadden schrik en bijgeloof hun wondeplekken achtergelaten in de zielen der bewoners, waaruit wantrouwen, onoprechtheid en halfslachtigheid voortspruiten. En nauwelijks begon., men zich een beetje van al het ondervonden leed naar lichaam en ziel te herstellen, toen te Parijs de Fransche Revolutie uitbrak, wier machtige stem weldra donderde over de heuvels en door de dalen van Limburg en er maar al te willige ooren vond. Verkondigde zij niet een nieuwen heilstaat, waarin ook het volk zijn rechten, zijn aandeel, in de macht zou hebben, ja de volksmacht boven die van de landheeren werd geprezen, dezen zelfs ■ als tirannen, uitzuigers van liet arme volk werden geschilderd ! Er zou vrijheid, gelijkheid, broederschap heerschen onder de burgers; geen eigenmachtige regeerders meer, geen onderjakkende dorpsadel, geen heerendiensten, geen .slavernij! De Rede, het Recht als godin ten troon verheven ! O, hoe spitsten onze Limburgers de ooren, zij die reeds ,lang beu waren van het herhaalde verpanden, verkoopen, verschacheren van hun grondgebied, gepaard met uitmoording en verwoesting van steden en dorpen, zij die nooit van rechten, altijd slechts van slaafsche plichten gehoord hadden. 9 II. Deze Gewesten van 1794 tot 1814. Toen in Frankrijk Lodewijk XVI gevangen genomen en van den troon vervallen was verklaard en de ééne en ondeelbare Republiek was uitgeroepen, streden de Fransche troepen met nog meer bezieling, wierpen zich op de Oostenrijkers en Pruisen, die aangevoerd werden door Albert van Saxen en Clairfait, versloegen hen onder generaal Dumouriez bij Jemappes (6 Nov. 1792) en rukten vervolgens noordwaarts op naar Brussel, dat zonder veel weerstand genomen werd. Hier vaardigde Dumouriez zijn eerste manifest uit aan het Belgische volk, waarvan de korte inhoud kan samengevat worden in de woorden : „Gij zijt vrij, maar wee u, zoo gij anders kiest of handelt dan wij willen". Het Oostenrijksche Gouvernement had intusschen reeds den 19en Nov. de wijk genomen naar Roermond, gevolgd door tal van uitgewekenen, terwijl het Parlement, dat te Mechelen zetelde, naar Dusseldorp was gevlucht. Geheel België lag nu voor de Franschen open. Den 28en November trok Dumouriez onder uitbundig gejubel van het volk Luik binnen en begin December werd reeds het Graafschap Horn door Fransche legerbenden overstroomd. Om 5 uur den9en Dec. namen zij bezit van het kasteel te Horn en Aldengoor bij Haelen, en maakten toebereidselen om een brug te slaan over de Maas. Graaf Gontreuil, die het bevel voerde over de Oostenrijksche bezetting van Roermond, trachtte dat nog te verijdelen. Ondertusschen was een andere colonne van Franschen bij Wessem over de Maas getrokken, en nu achtte Gontreuil het raadzaam zoo spoedig mogelijk met zijn legertje over Wassenberg naar Keulen te vluchten. Den Hen December tusschen 8 en 11 uur 's morgens trok Generaal Miranda Roermond binnen, ontving den eerewijn op het stadhuis, waarna de Magistraat den eed op de Vrijheid aflegde, en den 15en Dec. danste de Roermondsche bevolking, oud en jong, mannen en vrouwen, werkman en magistraatspersoon, de Carmignolle om den Vrijheidsboom op de markt aldaar. 10 Gen. Miranda nam met een viertal officieren zijn intrek in het paleis van onzen voorlaatsten bisschop Philippus Damianus van Hoensbroeck (het tegenwoordige Kantongerecht), die vóór de komst der Franschen naar onze oostelijke buren de wijk had genomen. Geheel'Pruisisch Gelderland viel in de macht der Franschen en dezen legden nu aan die gewesten aanzienlijke brandschattingen op, o. a. aan Crefeld 500000 Livres, aan Pruisisch Gelderland 200000 gld., aan Swalmen 10000 Patacons enz., en tot onderpand werden eenige burgers als gijzelaars meegevoerd. Venlo en Maastricht, als behoorende tot Nederland, waren tot nu toe nóg geëerbiedigd geworden, doch nadat den len Febr. 1893 de Nationale Conventie ook den oorlog verklaard had aan den Stadhouder van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, werd ook Maastricht door Miranda geblokkeerd. Intusschen was de Eerste Coalitie tot stand gekomen. Het Keizerlijk en Pruisisch leger komt nu oprukken ; bij Aldenhoven (1 Maart) en tusschen Merum en Vlodrop (4- Maart) worden de Franschen verslagen, Van Nieuwenhuizen verdrijft hen uit Swalmen en Clairfait noodzaakt Miranda het beleg Voor Maastricht op te breken, waar de Gouverneur Frederik van Hessen-Cassel moedig weerstand had geboden. De Hertog van Koburg herovert Luik en de Hertog van Brunswijk trekt bij Grave over de Maas en ontzet geheel Noord-Brabant. Dumouriez, dien de Conventie aan alles laat gebrek lijden en die door de Jacobijnen wordt gewantrouwd, schrijft tevergeefs brief op brief naar Parijs. Bij Landen en Neerwinden wórdt hij eindelijk den 18en Maart verslagen, geheel België wordt weer heroverd en Frankrijk van alle kanten in het nauw gebracht. Zonder de besluiteloosheid der gealliëerden ware het met de Fransche Republiek gedaan geweest; doch zij verzuimden regelrecht op Parijs aan te marcheeren; de Conventie kreeg den tijd zich te herstellen, besloot tot eene „levée en masse", waardoor meer dan een millioen soldaten onder de wapenen ii Werden gebracht, en reeds in 1794, na de overwinning van Jourdan bij Fleurus (26 Juni) moesten de Oostenrijkers tot achter den Rijn terugtrekken. Geheel België viel den Franschen andermaal in handen, alsook de landen tusschen Maas en Rijn: Luik 26 Juli, Aken 22 September, Roermond 4 October, Venlo 26 October en eindelijk ook Maastricht den 5en Novembar 1794. Voor de tweede maal verrees te Roermond (10 Maart 1795) en in andere plaatsen van Limburg de Vrijheidsboom. Voortaan zouden de Franschen heerschen over de gewesten, die nu onze provincie uitmaken. Reeds den 14en Nov. werd er orde gesteld op het beheer dezer gewesten door te Aken een Centraal Bestuur te vestigen voor de landen tusschen Rijn en Maas, waartoe ook Maastricht als een der acht arrondissementen behoorde ; doch eerst na het verdrag van 's-Gravenhage van 16 Mei 1795, waarbij o.a. de Oostenrijksche Nederlanden en de generaliteitslanden in Limburg aan Frankrijk werden afgestaan, kwam het den lep October tot eene algeheele inlijving bij Frankrijk, welke inlijving bij den vrede van Campo-Formio in 1797 werd bevestigd. Toen ontstond hier het Département der Nedermaas (Meuse-Inférieure), dat volgens de wet van Februari 1800 verdeeld was in 3 arrondissementen (rondingen) nl. 1° Maastricht met de kantons Maastricht, Tongeren, Bilsen, Mechelen, Eysden, Meerssen, Valkenburg, Wittem, Rolduc, Oirsbeek, Millen, Asch en Heerlen; 2° Hasselt met de kantons Hasselt, Cortessem, St. Truyen, Heers, Montenaken, Loon, Herck, Beringen en Peer; 3° Roermond met de kantons Roermond, Venlo, Echt, Maaseyck, Heythuysen, Weert, Nedercruchten, Bree en Achel. De overige gedeelten van het tegenwoordige Limburg behoorden toen tot het Département der Roer, met hoofdzetel te Aken, dat eerst bij besluit van 9 Maart 1801 door den eersten consul bij Frankrijk werd ingelijfd. Dit zij voldoende voor wat het administratief gedeelde betreft. Laat ik er nog bijvoegen, dat bij den vrede van Luneville, 9 Febr. 1801, door Duitschland aan Frankrijk Wérden afgestaan alle landen op den linker Rijnoever, zoodat de Rijn de grens werd van Bazel tot aan onze grenzen toe. Bij dienzelfden vrede werd bepaald, dat de bezitters van Rijksheerlijkheden (in 1794 in ons gewest nog 13) ten koste van Dnitschland" zouden schadeloos worden gesteld, alsook Pruisen voor het verlies van zijn Kleefsche en Geldersche landen, en de Paltsgraaf van Beieren, die het Hertogdom Gulick, het Markgraafschap Bergen-op Zoom en de Heerlijkheid Ravenstein had moeten afstaan. Al deze vergoedingen werden vastgesteld op den Rijksdag van Regensburg den 25en Februari 1803. Wij zien hieruit, dat in enkele jaren de Fransche admi. nistratie orde geschapen had uit wanorde i al de grootere en kleinere machten van voor 1794 waren verdwenen, gelukkig voor goed verdwenen, weggevaagd door den machtigen revolutionairen bezem, die niets ontzag, adellijke noch geestelijke instellingen, historische rechten noch verworven prerogatieven. Men kende nog slechts: departementen, arrondissementen, kantons, gemeenten; eenheid dus in bestuur, gelijkheid van rechten voor alle burgers; welkeen ommekéler in deze gewesten! Dat alles mocht zeer zeker een zegen voor deze zoo lang verdeelde en verdrukte streken genoemd worden: Doch naast deze lusten ondervond men spoedig ook de lasten der Fransche ovërheersching, als daar zijn : onderdrukking van den godsdienst, vertrapping van eigen taal en zeden, willekeurige afpersing en steeds stijgende belasting, gedwongen dienstneming in de Fransche legers, overstrooming van het land door Fransche beambten, steeds diepere vernedering voor den machtigen overwinnaar. Hoe Franschgezind de Limburgers wezen mochten, toch zagen zij dan pok, zoo niet met geestdrift, dan toch niet zonder eenige voldoening, voor het meerendeel evenwel met de grootste onverschilligheid, na den grooten volkerenslag bij Leipzig (16—18 Oct. 1813), de troepen der Verbonden Mogendheden naderen. Het kostte dezen dan ook niet veel moeite zich van deze gewesten meester te iö maken. Reeds in de tweede helft van Februari 1814 was de geheele provincie, met uitzondering van Maastricht en Venlo, door de Mogendheden heroverd, terwijl deze beide steden op 5 en 8 Mei door de Franschen ontruimd werden. III. Wording der Provincie Limburg. Noord-Nederland dat in 1810 door een pennestreek van den oppermachtigen Franschen Keizer van de kaart van Europa was verdwenen als zelfstandig rijk, hernam eenvoudig zijne onafhankelijkheid, zoodra het zich daartoe bij machte gevoelde. Zooals we weten, geschiedde dit op aansporing van het moedige driemanschap van Hogendorp, van Limburg Stirum en Van der Duyn van Maasdam den 17en November 1813, nadat de Pruisen en Kozakken in het Oosten over onze grenzen waren getrokken. Met Limburg stonden de zaken anders.'Deze gewesten waren by tractaat aan Frankrijk afgestaan, en konden ook alleen door een tractaat weer aan dat rijk ontnomen worden. De geallieerde vorsten konden al deze landen dus beschouwen als wingewesten, waarmee zij naar believen mochten handelen ; „hier hield dan ook het Fransche bestuur op met den dag dat een plaats door de Mogendheden werd in bezit genomen". Nu zou men allicht oordeelen, dat de eenvoudigste oplossing ware geweest, die landen aan hunne vroegere respectieve Heeren terug te geven. Doch men vergete niet, dat die Heeren daarvoor schadeloos gesteld waren in goederen of in geldsommen. Ook deden de bewoners dier landen volstrekt geen pogingen om -weer onder hunne oude Heeren hersteld te worden; die verbleven nu allen in Duitschland of elders, verre verwijderd van Limburg, en het volk kende hen nauwelijks meer. En wat het Staatsche gedeelte betreft, daar was het volk nooit zeer geestdriftig vooi* de Nederlandséhe Republiek geweest, wijl deze het altijd als veroverd land had beschouwd en als zoodanig had behandeld. Geen aandeel in eenige regeering, zelfs geen eerbiediging van godsdienst, zeden en gebruiken der ingezetenen, maar ach ter uitstelling, onderdrukking, plagerij door vreemde andersdenkende beambten, die hier de lakens uitdeelden. „Men sloeg het Katholieke Brabant en Zuid-Limburg in boeien en vorderde nog, dat men de dwangijzers kuste en als rechtverdiend beschouwde", zegt van Beurden in het Jaarboek 1913 van het Genootschap „Limburg". Volgens overlevering van ouden van dagen kon een Roomsche er zelfs niet veldwachter worden, en dat alles .ondanks de voorwaarde gesteld bij het Barrière-tractaat van 15 Nov. 1715: „dat alle geestelijke en wereldlijke rechten in volle kracht blijven, de Roomsch-Katbolieke godsdienst in stand worde gehouden en alle ambtenaren dien godsdienst zouden toegedaan zijn". (Habets, Bisdom I, bl. 32). Neen, het volk kon den vroegeren toestand niet van harte terugwenschen. En dan nog, naar den wil van het volk werd er in die dagen niet gevraagd, de Mogendheden beschikten willekeurig in deze gewesten over land en volk. Nu was er reeds in het jaar 1798 tusschen Engeland en Rusland een overeenkomst gesloten, ten einde te trachten de Zuidelijke Nederlanden aan Frankrijk te ontrukken en deze dan te voegen bij de Republiek der Vereenigde Nederlanden, opdat er ten noorden van Frankrijk een sterke staat zou gevormd ■ worden, die de eerste stooten van de Zuidzijde zou kunnen doorstaan. Deze schoone plannen mislukten echter jammerlijk, doordat na een aanvankelijk succes het invallend Engelsch-Russisch leger bij Bergen en Castricum (1799) door Brune en Daendels werd verslagen. Toch werd genoemde overeenkomst nogmaals vernieuwd -bij tractaat van 11 April 1806 tusschen Koning George III en Keizer AlexanderI en in 1813 werden er tusschen de Vereenigde Mogendheden en Willem I besprekingen en onderhandelingen gevoerd, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat de Mogendheden zich de beschikking over de Zuidelijke 15 gewesten en zelfs over de stad Maastricht voorbehielden, doch het ernstig voornemen hadden die met Noord-Nederland te vereenigen. Bij de Conventie van Basél van 12 Jan. 1814 bepaalden de gealliëerden o. a., dat er zou gevormd worden: 10 een Gouvernement van Brussel, en op 23 Maart daaraanvolgende werd Bon de Horst tot Gouverneur aangesteld ter vervanging van Hertog de Beaufort, die den 15 Februari door de overwinnende generaals Bulow en Saxen-Weimar was benoemd. Reeds den 5en Mei maakte B°n de Horst plaats voor B°n de Vincent. 2° een Gouvernement van den Nederri/jn met de hoofdstad Aken, verdeeld in drie departementen, nl. dat van de Boer met Aken als hoofdstad, dat van de Ourthe met Luik en dat van de Nedermaas met Maastricht als zetel der regeering. Den lOen Maart trad als Gouverneurgeneraal in functie de Russische generaal Sack, wien Aken tot residentie werd aangewezen, terwijl tot commissarisgeneraal "in de drie departementen werden aangesteld: Boelling te Aken, Koenen te Luik en Minuth te Roermond; deze laatste werd den 13en April vervangen door Fiautaz. Tot dit Gouvernement van den Nederrijn behoorde bijna geheel het tegenwoordige Limburg. Toch vaardigde Koning Willem I den 24en Jan. '14 een Besluit uit, waarbij de binnen Limburg gelegen Generaliteitslanden aan zijn Rijk werden toegevoegd, en tot zijne Commissarissen aldaar werden benoemd Bangeman Huygens en Van Hugenpoth tot den Berendauw, terwijl later (10 Maart) aan dezen voor het rechtskundig gedeelte werd toegevoegd Mr. Bernard Jan Vrijthof, officier van Justitie te Dordrecht. In hoeverre dit Besluit van den Souvéreinen Vorst in strijd is met het Haagsche Vredestractaat van 1795 blijve hier onbesproken en eveneens- of de Heer Flament al of niet gelijk heeft met zijne uitspraak in de Publioations van 1911 bl. 191, waar hij beweert: „het toevoegen aan de Vereenigde Nederlanden eener landstreek, die 1° bij wettig tractaat was afgestaan en'2° waar tijdens de toevoeging nog een vreemde het beheer voerde en dus geen occupatie 16 van bestond, is eene behandeling die in rechten absoluut zonder gevolgen moet geacht worden." Zeker is, dat de beide Commissarissen den 30en Januari te Luik zijn aangekomen, zich aldaar vervoegd hebben bij den Russischen generaal Wintzingenrode, die voorloopig het beheer voerde over de door de geallieerde troepen bezette streken en van dezen bewindvoerder hebben weten te verkrijgen, dat de vroegere Generaliteitslanden aan de Nederlanden werden afgestaan, alsof er geen Conventie van Bazel bestond. En reeds den 4eft Februari zien wij hen bezig door Proclamatiën de vroegere gewesten namens den Souvereinen Vorst in bezit te nemen. Daarop berust dan ook waarschijnlijk de verklaring van Koning Willem in zijn besluiten van 6 Sept. en 29 Nov. 1814, dat het Fransche bestuur in die gewesten eindigde op 31 Januari 1814, ofschoon dat met de werkelijkheid in strijd was. Neemt men hierbij in aanmerking, dat ook door den Gouverneur Generaal van Brussel een prefect voor deze landen was benoemd, en te Maastricht in het gouvernements-hötei nog altijd de Fransche prefect zetelde, dan kan men zich een denkbeeld vormen van de verwarring, die er medio-Maart 1814 alhier in het bestuur heerschte. Want feitelijk waren er op 11 Maart in deze gewesten 5 besturen; ]° Gouverneur generaal Sack, die 10 Maart zijne functie aanvaardde, 2° de legercommandanten: Kroonprins Bernadotte, Gen- von Wintzingenrode en Gen. de Knieper te Luik, die hun beheer nog niet hadden overgedragen, want dat geschiedde eerst den 22en Maart, 3° de beide Commissarissen van den Souvereinen Vorst, 4° de prefect Joseph Brandès (vroeger onder-prefect te Roermond) namens den Gouv. Gen. van Brussel. 5° de Fransche prefect Roggiéri te Maastricht. De rechtbank te Maastricht wist niet in wiens naam recht te spreken en veranderde in dat opzicht meermalen en tusschen Gouverneur Sack en de beide Commissarissen heerschte de meest gespannen verhouding. Wel had Sack het recht aan zijn zijde, als zijnde door de Conventie van Bazel tot Gouverneur van den Nederrijn aangesteld, doch hem ontbrak de macht om aan zijne bevelen kracht bij te zetten, en zoo kwam het, dat tusschen beide partijen den 8 Mei een modus vivendi werd getroffen, waarbij aan de Commissarissen van den Souvereinen Vorst het bestuur werd overgelaten over de landen, die vóór het tractaat van 16 Mei 1795 tot de Generaliteitslanden hadden behoord. Eindelijk werd den 30en Mei '14 te Parijs vrede gesloten tusschen Frankrijk en de Verbonden Mogendheden, waarbij o.a. bepaald werd, dat Frankrijk beperkt zou worden tot de grenzen van vóór 1792, en, in de daarbij gevoegde geheime artikelen, dat Holland landsuitbreiding zou krijgen, i bestaande uit de landen tusschen de zee, de grenzen van Frankrijk en de Maas, terwijl de landen tusschen Rijn en Maas dienen zouden tot vergrooting van Holland en schadeloosstelling aan Pruisen en andere Duitsche Staten. In afwachting van een definitieve regeling op het Congres te -Weenen zouden echter „die bezette landen voorloopig nog voor. rekening der bezettende Mogendheden worden bestuurd". Den 2 Len Juni dragen de Mogendheden te Parijs het gouvernement van België op aan den Koning van Nederland, die den 2 len juli verklaart de Vereeniging van België met Noord-Nederland te aanvaarden, en den len Augustus neemt hij het bestuur over, doch voorloopig heerseht hij er nog zonder grondwet als Gouverneur-generaal namens de geallieerden, en eerst bij Proclamatie van den 16en Maart 1815 is hij opgetreden als Koning der Vereenigde Nederlanden. De landen links van de Maas met nog Wijk en Venlo behoorden nu sedert 1 Aug. '14 tot België, terwijl de landen tusschen Rijn, Maas en Moesel vereenigd -werden tot het Generaal Gouvernement van den Neder- en Middelryn, • waarvan Sack gouverneur bleef. Deze gaf bij Arrêté van 12 Sept. '14 eene indeeling van dat gouvernement en het 18 jbépartenient Mctaê en öurthe met Luik als hoofdzetel werd gevormd en daartoe behoorde heel. Limburg rechts van de Maas, met uitzondering van Wijk, Stevensweert en Venlo en de gemeenten die deel uitmaakten van het Roerdépartement. Daar evenwel in vele gemeenten, behoorende tot de vroegere Staatsche landen, Nederlandsche ambtenaren waren aangesteld, wilden die trouw blijven aan hun Koning en dit gaf weer aanleiding tot nieuwe botsingen en verwikkelingen. ' Met 1 Januari 1815 hield het bestuur der Commissarissen Huygens en Vrijthof op voor de links van de Maas gelegen deelen van Limburg en werden deze gevoegd bij Noord-Brabant en beheerd door den Commissaris die te Eindhoven zetelde. Immers, volgens art. 54- der Grondwet van 29 Maart 1814 werden de Generaliteitslanden (dus niet Roermond), binnen de grenzeD van ons tegenwoordig Limburg tot de Provincie Noord-Brabant gerekend. Dat artikel toch luidde: „Brabknd bestaat provisioneel uit al de landen en steden, voormaals bekend onder den naam van Generaliteitslandén, en uit zoodanige andere als in latere tijden verkregen en daarbij gevoegd zijn". Om te weten welke gemeenten hier onder „zoodanige andere" bedoeld zijn, zie men „De Zondagswet in Limburg" van den Heer Adriaanse, Secretaris van Roermond, gepubliceerd in De Nieuwe Koerier van 29 Nov. '13, 4e blad. Ondertusschen heeft het Congres te Weenen zijn verdeelingswerk gedaan en o. a. aan Nederland toegewezen geheel België en het vroegere Departement der Nedermaas, terwijl tevens uitdrukkelijk bepaald werd, dat de Maas nergens de grensscheiding mocht zijn van Pruisen: die grens moest overal minstens 800 Rijnlandsche roeden (ruim 3000 Meter) van die rivier verwijderd blijven. Dit laatste tot groote teleurstelling van Pruisen, dat nog altijd, om strategische redenen, gehoopt had zijn grondgebied uitgebreid te zien tot aan de Maas en daarom ook steeds een 0oot gedeelte van het Roerdepartement had bezet gehouden. 19 Toch kreeg dat Éijk geen onaanzienlijke uitbreiding door de Hertogdommen Kleef en Gelre, die het reeds 5 April '15 in bezit nam. Den 16en Maart, daags na Napoleon's ontvluchting van Elba, aanvaardde Willem I op eigen verantwoording bij Proclamatie het koningschap over België, doch eerst den 12en Mei droeg Piautaz, commissaris van het Dep. van Maas en Ourthe, de landen rechts van de Maas, dus ook Roermond, over aan Z. Ex. Mr. Verstolk van Soelen, vroeger Nederlandsche gezant in Rusland, die nu GouvernementsCommissaris werd en zich te Luik vestigde. Dit is hij gebleven, tot dat de beide provinciën Luik en Limburg waren gevormd volgens de Grondwet van Aug. 1815 en hij dientengevolge zijn bestnur overgaf aan de respectieve Gouverneurs dezer Provinciën. (9 Oct. '15). Nu rest ons nog even na te gaan, hoe deze provincie in 1815 den naam „Limburg" gekregen heeft, want over dien naam is er nog heel wat geredekaveld in de Commissie ter herziening van de Grondwet, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 22 April 1815, en bestaande uit 24 leden, 12 uit Noord- en 12 uit Zuid-Nederland. De Burgemeester van Roermond Baron H. J. Michiels van Kessenieh, rentmeester van het ambt Montfort, (dat als apanage aan het huis van Oranje had behoord) presenteerde aan Zijne Majesteit een request tot herstel van OpperGelderland met Roermond als hoofdplaats. Dit request werd den 12 Mei verwezen naar de sectie voor de territoriale verdeeling, en daar werden er verschillende bezwaren tegen geopperd : o.a. Roermond telde slechts ± 800 huizen en nog geen 4000 inwoners, en was al te zeer in een hoek der te vormen provincie gelegen; ook waren er van de ± 250000 bewoners slechts zoowat 15000 Gelderschen; het getal Luikenaars ging verre daarboven. Hierbij vergete men niet, dat de toenmalige provincie ook het Graafschap Loon, in het tegenwoordige Belgische Limburg, omvatte, „dat vroeger met het Graafschap Horn, een Loonsche leen, 20 onder den Prins-Bisschop van Luik geressorteerd had.'* Bij hét uitgebrachte rapport bleek, dat het voorstel geen genade had kunnen vinden en de rapporteurs vonden beter de provincie den naam „Maastricht" te geven. Ofschoon ook dit voorstel bestrijders vond, en er op werd gewezen, dat in de vesting Maastricht als hoofdstad naast den civielen gouverneur tevens een militair gouverneur zou zetelen, wat in geen enkele andere provincie voorkwam, en wat aanleiding zou geven tot allerlei onaangenaamheden, vinden wij toch in het ontwerp-grondwet den naam Maastricht,' gehandhaafd. Doch de koning scheen het verlorengaan van den roemruchtigen naam „Limburg" te betreuren, volgens de aanteekening door hem op het ontwerp gemaakt, en daarom besloot de commissie in hare vergadering van 8 Juli 1815, o. m.: „dat ingevolge de begeerte van Z. M. aan de Commissie te kennen gegeven, de provincie Maastricht den naam van Limburg zal voeren", al lag het oude Hertogdom Limburg, zoo bekend in de Middeleeuwen, ook geheel buiten deze grenspalen. Aldus is ze dan ook genoemd in art. 1 der Grondwet, die den 24en Aug. door den koning werd onderteekend en den 26en Aug. in de Staatscourant werd afgekondigd. En in art. 2 is de grens aldus omschreven: „De provincie van Limburg is zamengesteld uit het geheele departement van de Beneden-Maas en die gedeelten van het departement van de Roer, die volgens het tractaat van Weenen tot het Rijk behooren". Zoo was de Provincie Limburg geboren, niet zonder heelwat barensweeën. Doch het corpus moest hier en daar nog gezuiverd en volmaakt worden en dat geschiedde bij het Qrenstractaat met Pruisen van 26 Juni 1816, waarvan de. korte inhoud in art. 1 te lezen staat: Les limites fixées par le présent traité, déterminent les frontières entre les deux Etats, depuis les confins de la Franee • sur ia Moselle, jusqu'a Tanden territoire hollandais prés de Mooek. 21 Daarbij werd dus de tegenwoordige grenslijn tusschen Pruisen en Limburg vastgesteld. (Zie „Zondagswet" v. Adriaanse bl. 13). De provincie. Limburg leefde, ontwikkelde zich, een nieuw, een schoone toekomst lag voor haar open. Doch die ontwikkeling ging niet zonder strijd, stormen woeien over haar hoofd in 1830 en 1848, en menige schrijnende wonde, zelfs een aanzienlijke amputatie was daarvan het gevolg. Doch dat alles blijve onvermeld, als hoorende niet' tot onze opgave. Voor heden zij het genoeg te constateeren, dat er éénheid gegroeid is uit de veelheid van voorheen, dat het particularisme van menigen uithoek zich opgelost heeft in een weldadigen gemeenschapszin, dank zij de veelverbeterde verkeerswegen en verkeersmiddelen, dank zij de vele bonden, die de Limburgers van Vaals tot Mook samenriepen ter bereiking van éénzelfde doel, dank zij ook het onderwijs, dat het oog geopend heeft voor verder reikende belangen dan die van het kleine plekje groöd, dat vroeger het graafschap of de heerlijkheid uitmaakte. En al blijven wij werken, strijden ter verheerlijking van ons gewest, al wenschen wij Limburg op te stooten onder de andere provinciën van ons Vaderland, dan doen wij dat, niet als muiters of soheurmakers, maar in het volle bewustzijn, de vaste overtuiging* dat verbetering, veredeling van elk onderdeel strekken moet ter verheffing van het geheel. Wat wij wenschen : een rijk, schoon Limburg deel van het rijke, schoone Nederland. Onwillekeurig ben ik vervallen in eene ietwat droge en dorre opsomming van historische feiten en data; dat bracht de aard van het onderwerp mee, en dat mijns ondanks. Zoo gaarne hadde ik u er tusschen door de cultuurhistorie van het Limburgscbe volk geschetst, zijn alledaagsche leven en werken, zijn strijden en streven, zijn lieven en lijden, doch daartoe ontbreken me tot heden de noodige gegevens; mogelijk vindt een ander, gelukkiger in dat opzicht, zich door deze schets aangespoord om dat gedeelte tot onder- 22 werp van studie te kiezen en ons te vergasten op de resultaten van zijn onderzoekingen; hij zal gretig luisterende ooren en dankbare harten vinden. Immers alles wat ons ons Limburg beter doet kennen en daardoor inniger doet liefhebben, is welkom aan onzen geest, welkom aan ons hart. Moge mijne sombere verhandeling over een twintigtal donkere jaren uit het verleden voor u zijn als de wolkkolom, die de Israëlieten vooruitging, u waarschuwende door het verleden voor afdwalingen in het heden, u behoedende, nu het volle dag is geworden, voor de verzengende stralen van zelfzucht en dwaalleer, die ons met ondergang dreigen in deze woestijn des levens; maar ook als de vuurkolen, die hen voorlichtte in den nacht, u aansporend tot onvermoeid voortschrijden op den hobbeligen en onzekeren woestijnweg, u prikkelend tot inspanning van alle krachten tot ontwikkejing van al de u geschonken talenten, ten eigen nutte zeer zekér, maar ook, maar vooral ten dienste van het algemeen, ten dienste van het Limburgsche volk, dat wij, meer ontwikkelden, dienen voor te gaan door ons voorbeeld, te leiden door onze woorden en werken. Dan rukken wij samen het beloofde land steeds nader, dan zal de toekomst schooner zijn dan het heden, minstens zooveel als het heden schooner is dan het geschetste verleden. En na andermaal honderd jaar zal men getuigen: Limburg, de Asschepoester van voorheen, is een schitterende Prinses geworden, in adel en schoonheid overstralend de tien andere prinsessen van het ééne en eendrachtige Nederlandsche gezin.