10 geweest dat dien krijg heeft doen ontbranden, terwijl Rusland en Oostenrijk zich hebben laten gebruiken om voor Albion de kastanjes uit het vuur te halen. Na den slag bij Austerlitz sloot Napoieon in Presburg vrede met Oostenrijk maar daardoor kreeg hij de handen nog niet vrij om zich tegen Engeland te kunnen wenden. Niettegenstaande hij Pruisen lang had verschoond, duidelijk getoond had het tot bondgenoot te begeeren en daartoe verleidelijke voorstellen had gedaan, ontbrandde in den zomer van 1807 de oorlog met dit Koninkrijk, een oorlog waarvoor geen politieke of economische noodzakelijkheid bestond on weder herkent men achter de schermen de hand van Engeland dat na het verslaan van Oostenrijk een ander land wist over te halen om de Fransche legers in het midden van Europa te binden en daartoe te beletten zich tegen Engeland te wenden. Een zeer opvallend iets (waarop ik voornemens ben later terug te komen) is dat niettegenstaande Engeland deel uitmaakte van de Coalitie, men nimmer Britsche troepen ziet die de bondgenooten in midden Europa steunen en zelfs nam Engeland toen duitsche hulptroepen in dienst om te vechten in Spanje, in een tijd dat Pruisen, Oostenrijk en Rusland zoo goed hulp konden gebruiken. Het bewijs hiervoor is te vinden in de geschiedenis van verschillende duitsche regimenten waarin vermeld staat dat zij in dat tijdperk in Spanje hebben gestreden. Niettegenstaande de, voor Pruisen zoo nadeelige veldslagen bij Jena en Auerstadt biedt Napoleon dat land toch zeer voordeelige vredesvoorwaarden aan die echter werden afgeslagen en het volgende jaar na de overwinning bij Eylau tracht hij nogmaals Pruisen van Rusland te soheiden maar het wil zijn bondgenoot niet in den steek laten. Dit is wederom een bewijs dat Napoleon dien oorlog 11 niet gezocht of gewenscht heeft en dat het geen veroveringsoorlog was, want dan zou hij na een schitterend sucoes geen voordeelige vredes-voorwaarden hebben aangeboden. Daarna zet hij den krijg tegen Rusland door en na de overwinning bij Friedland biedt hij bij de samenkomst te Tilsit aan Rusland allerlei voordeelen aan, nogmaals een bewijs voor mijn bewering dat het hem niet te doen was om de staten van het vaste land te vernietigen of te veroveren, maar wel degelijk dat hij wenschte gewaarborgd te zijn tegen aanvallen in zijn rug, wanneer hij met Engeland zou gaan afrekenen, aangezien dat rijk hem belette Frankrijk tot bloei en welvaart te brengen. Na den vrede van Tilsit, dié een einde maakte aan een driejarig tijdvak van bloedige oorlogen heeft Napoleon eindelijk de handen vrij gekregen om zich nu tegen zijn aartsvijand Engeland te kunnen wenden, maar in 1805 was de fransche vloot onder Neüville bij Trafalgar door Nelson vernietigd; van landen is nu geen sprake meer, daarom besluit hij Engeland daar aan te tasten waar het o veria nd te bereiken is en dat was door te trachten het Gibraltar af te nemen. Het in Britsche handen zijn van Gibraltar is zoo ten nadeele van al de aan de Middellandsche Zee gelegen landen, wier handel daardoor van de willekeur van Engeland afhankelijk is dat van nu af aan duidelijk blijkt dat de verovering vap die sterkte het doel is dat Napoleon steeds nastreeft. Frankrijk had in 1808 nog steeds een verbond met Spanje, maar de binnenlandsche toestand aldaar maakte dat op steun om gezamenlijk Gibraltar aan te vallen niet kon worden gerekend en wel om de volgende redenen. Spanje's Koning Kabel IV een zwak en onbekwaam vorst was de speelbal van zijn zedelooze gemalin Maria 12 Loüisa van Pakma die haar minnaar Godoy den meest mogelijken invloed in het bestuur bezorgde en hem als minister aan het hoofd der regeerisg wist te plaatsen. Dat een dergelijke toestand, gevoegd bij de allertreurigste finantieele positie waarin Spanje verkeerde, ontevredenheid onder het volk veroorzaakte is niet te verwonderen en evenmin dat dientengevolge in Maart 1808 te Aranjuez een oproer tegen den gehaten gunsteling uitharstte waarvan het gevolg was dat de Koning afstand deed van den troon ten behoeve van zijn zoon die eenige dagen later als Febdinand VII zijn intocht deed in Madrid, maar - reeds den volgenden dag herriep Kabel IV in een brief aan Napoleon den troonsafstand als zijnde hem met geweld afgeperst. Het is duidelijk dat bij een dergelijken verwarden binnenlandschen toestand Napoleon niet met zijn troepen door Spanje kon trekken om Gibraltar aan te tasten, want een, door een dergelijken partijstrijd, verdeeld volk bood natuurlijk aan de Britsche diplomatie de gelegenheid om een der partgen tegen den Franschen Keizer op te zetten ten einde het leger in zijn opmarsch te belemmeren. Er was voor hem — die tegen geen krasse maatregelen op zag — slechts één uitweg mogelijk, namelijk, zoowel den vader als den zoon van den troon te stooten en een zijner broeders er op te plaatsen. Daarom ontbood hij Kabel IV en Febdinand VII naar Bayonne en wist laatstgenoemde te bewegen afstand te doen van den troon ten behoeve van zijn vader en deze droeg daarna al zijn rechten over op Napoleon die er zijn broeder Joseph mede bekleedde. De Fransche Keizer rukte toen met zijn leger van 80.000 man Spanje binnen, deed den 4en December 1808 zijn intocht in Madrid, trok daarna de Engelschen — die 13 inmiddels ook in Spanje waren gevallen — tegemoet en dreef hen terug tot Valladolid. Ik merk op dat de Britten die in de jaren 1805, '06 en '07 in Duitschland niet te vinden waren toen het gold hun bondgenooten bij te staan, wel in staat waren in 1808 in Spanje een leger te hebben toen het er op aan kwam Gibraltar te verdedigen. Toen in die jaren Oostenrijk, Pruisen en Rusland waren overgehaald om in het belang van Engeland aan Frankrijk den oorlog te verklaren, was het Albions plicht geweest de bondgenooten bij te staan, maar dan bestond de kans- dat het britsche leger tegelijk met de andere zouden zijn verslagen geworden en dan zou van beschermen van Gibraltar geen sprake zijn geweest, daarom werden de bondgenooten eenvoudig in den steek gelaten en werd het leger in Spanje gebruikt voor de rechtstreeksche bescherming van die Engelsche vesting. Engeland zorgde er voor dat de ware reden niet bekend werd door allerwege te verkondigen dat het hulp verleende aan de verdrukte Spanjaarden en dus een hoogst edel doel beoogde. In het begin .van 1809 ziet men een herhaling van hetgeen in 1805 was geschied. Toén waren de fransche troepen gereed naar Engeland over te steken, nu waren zij tot in de onmiddellijke nabijheid van Gibraltar genaderd en evenals de eerste maal een vijandig optreden van Oostenrijk en Rusland Napoleon dwong de Engelschën los te laten en naar het oosten te marcheeren, zoo was het ook ditmaal wederom Oostenrijk dat het dreigende onweer van Engeland afwendde. De krijgstoerustingen namelijk van Oostenrijk dwongen Napoleon met een groot gedeelte van zijn leger Spanje te verlaten om Frankrijk tegen een aanval der Oostenrijkers te beveiligen, maar evenmin als in 1805 wachtte 14 hij tot Frankrijk werd aangevallen, want toen hij begreep dat de oorlog onvermijdelijk was nam hij weder het initiatief, versloeg het Oostenrijksehe leger en deed den 13en Mei 1809 voor de tweede maal zijn intocht in Weenen. Deze veldtocht kon men evenmin als de vorige toeschrijven aan Napoleon's onverzadelijke veroveringszucht, want het was een zuiver defensieve oorlog waartoe hij gedwongen werd door het vijandig optreden van Oostenrijk. Het geluk diende den Brit ten tweeden male, want op het oogenblik dat het gevaar het grootste was haalde Oostenrijk weder voor Engeland de kastanjes uit het vuur en omdat de veldtocht van 1809 enkel en alleen gevoerd werd in het belang van Groot-Brittanje, zoo kan men gerust aannemen dat Oostenrijk door Engeland is aangezet om revanche te nemen voor den ongelukkigen oorlog van 1805. Deze campagne werd weder door Napoleon met succes gevoerd, en na de overwinning bij Wagram werd in October de vrede te Weenen gesloten. Eindelijk was het oogenblik aangebroken dat Napoleon zich tegen Engeland zou kunnen wenden maar in dien tusschentijd had de Britsche diplomatie kans gezien Rusland weder tegen Frankrijk op te zetten. Niettegenstaande de vrede van Tilsit op voor den Czaar, zeer voordeelige voorwaarden was gesloten, en de beide keizers om zoo te zeggen de heerschappij over Europa samen hadden gedeeld, zoo verminderde reeds in 1809 de goede verstandhouding tusschen hen omdat Rusland zich niet aan de overeenkomst hield door het continentale stelsel gedeeltelijk op te heffon en dit was de eerste aanleiding tot den veldtocht naar Rusland in 1812, die de oorzaak werd van den val van Napoleon^ Dezen veldtocht kan men weder niet wijten aan des 15 keizers onverzadelijke veroveringszucht, want niettegenstaande de oorlog met Rusland van 1805—'07 zoo voordeelig mogelijk voor Frankrijk was gevoerd en de Russen onder anderen groote nederlagen hadden geleden bij Austerlitz, Eylau en Friedland, biedt Napoleon toch bij de samenkomst te Tilsit aan den Czaar bijzonder voordeelige vredesvoorwaarden aan. Hieruit blijkt toch zeker een groote tegemoetkoming ten einde het mogelijk te maken voortaan als goede vrienden samen te leven en hij die aan die goede verstandhouding een einde heeft gemaakt is beslist niet Napoleon, maar wel degelijk de keizer van Rusland, doordat hij zich door Engeland heeft laten bepraten om zich niet te houden aan de gesloten overeenkomst met betrekking tot het continentale stelsel. Resumeerende komt men tot de volgende conclusie: In 1802 na den vrede van Amiens was Frankrijk met geen enkelen Europeeschen staat in oorlog maar reeds in 1803' verbrak Engeland en niet Napoleon den vrede en van af dat oogenblik tot den val van het Eerste Keizerrijk heeft de oorlog tusschen Frankrijk en Groot-Brittanje zonder intermezzo gewoed. De andere groote oorlogen, namelijk die van 1805, '06, '07, '09 en '12, zijn allen een gevolg geweest van het vijandig optreden van Oostenrijk, Pruissen en Rusland en aangezien al deze oorlogen in het belang van Engeland zijn gevoerd, werden genoemde staten daartoe ongetwijfeld door Engeland aangezet. Dat het geheele tijdperk van het Eerste Keizerrijk een aaneenschakeling van groote oorlogen is geweest is dus niet te wijten aan Napoleons onbegrensde eerzucht en onverzadelijke veroveringszucht, maar wel degelijk aan Engeland dat door intrigeeren het zoover wist te brengen dat de groote rijken van het vaste land van Europa jaren 19 Wanneer men nagaat hoe, in de laatste jaren, de toestand in Europa was, dan wist iedereen datEngeland's handel en industrio groot gevaar liep door die van Duitschland overvleugeld te worden en om dat te verhinderen moest de afzet der Duitsche producten belet worden en de koloniën in andere handen, natuurlijk liefst in die van Engeland, overgaan, terwijl bovendien om den Duitschen handel te kunnen fnuiken Albion de supprematie ter zee moest bezitten, den weg naar Indië kunnen afsluiten en daartoe meester worden van de Middellandsche Zee en van het Kanaal van Suez. Van Frankrijk was algemeen bekend dat het den Elzas en Lotharingen wilde heroveren; Italië wilde Triest, Trente en Albanië annexeeren, Montenegro had het oog op Scutari; Servië wilde Bosnië, Herzegowina en Durazzo in bezit nemen en Rusland wilde Gallicië bemachtigen en zich een uitweg banen naar de zee, hetzij ten koste van Turkije hetzij van Oostenrijk. Dat de beide bondgenooten (Duitschland en Oostenrijk) door al deze op rbof beluste landen omringd, zorgden een sterk leger te hebben om in staat te zijn hun grondgebied te verdedigen en zich niet te laten bestelen is duidelijk, maar nu wordt de zaak eenvoudig omgekeerd en aan de geheele wereld verkondigd dat het sterke Duitsche leger bijgenaamd het Duitsche militairisme, dat aan de andere landen belet zich ten koste van Oostenrijk en Duitschland te verrijken, vernietigd moet worden omdat bet steeds een bedreiging is van den vrede in Europa. Gesteld eens dat iemand op zijn slaapkamer steeds een geladen revolver heeft, ten einde zich tegen inbrekers te beveiligen, dan is het duidelijk dat de roovers zulks hoogst onaangenaam vinden maar het zou toch al te kras wezen als zij gingen verklaren dat die revolver een permanent 20 gevaar voor het menschdom oplevert en dit is toch letterlijk hetzelfde als hetgeen de vijanden van Duitschland allerwege verkondigen en door aanhoudend op hetzelfde aambeeld te blijven hameren het zoover trachten te brengen dat niet alleen de oorlogvoerende maar ook de neutrale landen overtuigd worden van het groote gevaar voor oorlog dat steeds zal bestaan zoolang Duitschland een sterk leger bezit om zijn grondgebied te verdedigen. Hetgeen ik hiervoren heb aangetoond voor Napoleon namelijk dat hij toch verdedigingsoorlogen voerde, al ging hij ook, zoodra hij zag dat een oorlog onvermijdelijk was, onmiddellijk tot den aanval over, datzelfde geldt thans ook voor den Duitschen Keizer. Rusland heeft de eerste oorlogshandeling gepleegd door zijn leger te mobiliseeren, want dit was een directe bedreiging tegen Oostenrijk en omdat de Czaar geen tegenbevel wenschte te geven werd de oorlog onvermijdelijk. Had de Duitsche Keizer gewacht tot Rusland en Frankrijk hun mobilisatie voltooid en hem zouden hebben aangevallen, dan had hij zijn rijk aan het gróótste gevaar blootgesteld en was hoogstwaarschijnlijk de oorlog op Duitsch grondgebied gevoerd waardoor het volk een onnoemelijke schade zou hebben geleden. Dat de Keizer dus plotseling aan Rusland den oorlog verklaarde, Frankrijk een ultimatum zond en onmiddellijk tot den aanval is overgegaan, is iets dat hij verplicht was te doen in het belang van Duitschland, maar daarom voert hij toch een verdedigingsoorlog. Voegt men hierbij dat men van de andere oorlogvoerende rijken met zekerheid kan zeggen welke landstreek ieder hunner wil veroveren terwijl dit voor Duitschland, Oostenrijk en Turkije onmogelijk is, dan is niet de Duitsche Keizer of het Duitsche militairisme de oorzaak van dezen grooten oorlog, maar wel degehjk de roofzucht van Engeland, 25 het rechte spoor te zijn; dat de ware oorzaak verzwegen wordt en dat een adder onder het gras schuilt. le. De eerste der hiervoren aangehaalde besprekingen heeft plaats gehad in 1906, in dien tijd regeerde Koning Leopold II, een man die de welverdiende reputatie had een der grootste financiers van zijn tijd te zijn. Natuurlijk heeft hij geweten dat de economische bloei en dus de welvaart van België in de allereerste plaats afhankelijk is van een goede verstandhouding met Duitschland. Had daarom de militaire attaché van dit land met den Belgischen Chef van den Generalen Staf geheime conferenties gehouden dan was het verklaarbaar geweest, maar om dit te doen met Engeland en gericht tegen Duitschland dan moet daarvoor een speciale reden hebben bestaan, anders is het ondenkbaar. 2e. Frankrijk dreigde reeds gedurende meer dan 40 jaren met revanche dus met een offensieven oorlog en daar de operatielijnen van Frankrijk naar Duitschland evengoed door België loopen als die van Duitschland naar Frankrijk, zoo was België in 1906 evenzeer blootgesteld aan een schending door een Fransch als door een Duitsch leger en daarom is het niet logisch alleen afspraken te maken voor een van de twee gevallen. 36. In het eerste document treft den aandachtigen lezer de volgende zin: „II (') revint sur la question des eff (2) de notre armée -de campagne en insistant qu'on ne fit pas des détach. (*) „de cette armée a Namur et a Liège puisque ces places „étaient pourvues de garnisons suffisantes". Welk bezwaar kan de Britsche legeraanvoering er (') De Engelsche militaire attaché. (') Effectifs. (*) Detachement». 26 tegen hebben dat de Maas sterk bezet wordt? Hoe langer toch de Duitschers aan deze rivier worden tegengehouden, hoe voordeeliger het zou moeten zijn. 4°. Den 16en Augustus wordt het eerste gevecht gemeld tusschen Fransche en Duitsche troepen bij Yvoir (tusschen Dinant en Namen), dus toen marcheerde een Fransch leger op om de Belgen te helpen. Het Belgische leger stond op dien datum nog in den vierhoek Perwez, Haelen, Leuven, Wavre, dus ten oosten van Brussel, terwijl de afstand van Perwez tot Yvoir (hemelsbreedte) slechts 35 K.M. bedraagt. Voor de hand had gelegen dat de Belgen naar het zuiden waren gemarcheerd om het Fransche leger de hand te reiken en te trachten samen de Duitschers terug te drijven. Men behoeft geen groot strateeg te wezen om te begrijpen dat als een leger ter hulpe snelt men er naar toe en niet dat men er van af marcheert en zou de Belgische Generale Staf dat niet hebben geweten? Wat is echter geschied? Op den 190n trekt het Belgische leger in plaats van naar het zuiden waar de Franschen opmarcheeren naar het noord-westen en bergt zich op achter de forten van Antwerpen. Op denzelfden dag wordt in Brussel officieel bekend gemaakt: „Om den normalen loop van de operatie te bevorderen kan volgens het plan tusschen België en zijne „bondgenooten opgemaakt, een der legers gedwongen „zijn te manoeuvreeren d.w.z. van positie te veranderen „ten einde den algemeenen toestand te verbeteren. Men „behoeft zich dus niet ongerust te maken als het leger „in de een of andere richting bewegingen maakt. De „dekking van een of ander deel van het land of van 27 „eenige stad is pas in de tweede plaats van beteekenis „bij de vervolging van het doel dat niet mag worden „ontsluierd" (*) (Zie Ochtendblad N. C. van 20 Augustus 1914). Dit was dus blijkbaar een excuus om deze onverklaarbare handelwijze in de oogen van het Belgische volk te vergoelijken, een manoeuvre waarvan het verlies van Brussel het onmiddellijk gevolg was. Op den 21on Augustus stond in de N. C.: „De Engelsche bladen prijzen den moed en de wijsheid „van de Belgen waar zij Brussel hebben opgegeven en „en zich een onmiddellijk en nationaal verlies hebben „getroost ten bate van het algemeen veldtochtsplan." 5°. Dat een geschokt leger terugtrekt achter duurzame versterkingen is begrijpelijk maar het Belgische leger had op dat ©ogenblik nog niet zulke verliezen geleden dat deze terugtocht daardoor gerechtvaardigd was. In het Ochtendblad N. C. van 18 Aug. '14 wordt officieel uit Brussel gemeld: „Behalve de mobile colonne die op Luik is teruggetrokken is het Belgische leger nog niet inwerking „getreden." En op den 220"1 Aug. wordt uit Parijs gemeld (zie Avondblad N. C. van 22 Aug.): „OfficieeLwordt bekend gemaakt dat deconcentratie „der Belgische troepen in Antwerpen is voltooid en „dat het veldleger is onaangetast gebleven." ' Uit deze twee officieele berichten kan men dus gerust besluiten dat het Belgische veldleger op dat oogenblik nog ongeschokt was en daarom is het dan ook zoo (') Deze berichten zijn natuurlijk te vinden in al de couranten uit die dagen; maar ten einde het naslaan gemakkelijker te maken verwijs ik steeds naar hetzelfde dagblad en heb daarvoor de Nieuwe Courant gekozen. 28 onverklaarbaar dat het zich opstelde achter de Antwerpsche forten, dat daar iets achter moet steken. 6°. De Duitsche legermacht die ter observatie van Antwerpen werd opgesteld, bestond slechts uit het III0 en IXe reserve korps, was dus belangrijk zwakker dan het ongeschokte Belgische veldleger en daar dit Duitsche leger uit reserve korpsen bestond die bij het begin van een oorlog een geringere gevechtswaarde hebben dan de korpsen van het staande leger, zoo had de Belgische legeraanvoering van deze gunstige verhouding, die van 20 Augustus tot 29 September geduurd heeft, gebruik kunnen maken om den vijand terug te werpen. Slechts op 25 en 26 Augustus, toen de slag bij Charleroi— Mons werd geleverd, is hiertoe een niet energiek doorgezette poging gedaan, maar toen de Duitschers in genoemden veldslag de Franschen overwonnen, trok het Belgische leger terug achter de forten en bepaalde het zich er toe te zorgen dat de terugtochtsweg naar het westen overbleef. : Toen op 7 en 8 September, drie divisien van het Duitsche observatiekorps naar Frankrijk afmarcheerden, een gevolg van den precairen toestand waarin het Duitsche leger gedurende den terugtocht van de Marne verkeerde, heeft het Belgische leger op den 9en September weder een uitval gedaan, maar is den 13en voor goed naar het geretrancheerde kamp teruggetrokken. Aangezien dus blijkt dat, niettegenstaande den gunstigen toestand waarin het Belgische leger ten opzichte van zijn tegenpartij verkeerde, men reeds in de eerste dagen van September maatregelen nam om den terugtochtsweg naar het westen open te houden, zoo kan men hieruit gerust besluiten dat nimmer het ernstige plan heeft bestaan om het veldleger te gebruiken om 29 Antwerpen a outrance te verdedigen, zoodat dan ook, op den 290n September, toen de forten door de Duitschers werden aangevallen, de Belgische legeraanvoering onmiddellijk een aanvang maakte met het ontruimen van de vesting door het veldleger. In zijn geheel beschouwd, stuit men op vele onbegrijpelijke handelingen. In plaats van de, van nature zoo sterke Maas met alle krachten te verdedigen, stelde het veldleger zich op tusschen Perwez en Haelen in een stelling waarvan — zooals men het noemt — de beide vleugels in de lucht hingen, daarna trekt het, zonder daartoe door den vijand gedwongen te zijn, terug achter de Antwerpsche forten, laat zich gedurende 7 weken door een zwakkeren vijand in bedwang houden en zoodra de eigenlijke aanval op de fortenlinie begint trekt het terug naar den Yser. Een gevolg van dit aanhoudend en uit eigen beweging terugtrekken is geweest dat bijna het geheele land door de Duitschers is bezet. Er moet dus wel een ernstige reden hebben bestaan om zoo te handelen. 7e. Den 3eQ October arriveert de zoogenaamde Engelsche brigade in Antwerpen en lost bij Lier de Belgische bezetting af. Had Engeland naar de belegerde vesting troepen gezonden die speciaal in den vestingoorlog geoefend waren, dan was dit te begrijpen, maar onvoldoend afgerichte marine soldaten te gebruiken om in den zoo zeldzaam moeilijken en een bijzondere opleiding vereischenden belegeringsoorlog op te treden is wederom zoo onlogisch dat ook hier iets achter moet steken. (1) (') In mijn brochure „de laatste groote oorlog", heb ik reeds vermeld hoe onvoldoende dit korps afgericht was, maar voor hen die dit boekje niet hebben gelezen wil ik het herhalen en verwijs naar het 8* Aanhangsel. 30 8°. Het veldleger dat zonder ernstig gevecht het geheele oostelijke gedeelte van België aan den vijand heeft prijsgegeven, niet heeft getracht om de Duitschers in vereeniging met de Franschen uit het land te verdrijven en slechts een gering aandeel heeft genomen aan de feitelijke verdediging van Antwerpen, dat léger treedt bij Yperen gekomen eensklaps buitengewoon kranig op en betwist nu reeds langer dan een jaar het laatste stukje Belgischen grond aan den vijand. Thans blijkt dat het leger dapper en degelijk is, hoe kan het dan zoo onverklaarbaar hebben gehandeld? Ook hiervoor moet een verborgen oorzaak zijn. Voor al de genoemde raadselen is echter een zeer eenvoudige oplossing te vinden en dan zal men zien dat hot niet alleen geen opeenvolging is van onlogische handelingen maar dat België eenvoudig is opgeofferd door en ten bate van Engeland. In de eerste jaren van deze eeuw was het de wensch van Koning Leopold II dat de Congo een Belgische kolonie zou worden, maar het is een bekend feit dat geen enkel volk koloniën kan veroveren zonder dat Engeland het den voet dwars zet. Een bewijs hiervoor is zeker wel dat toen Frankrijk in 1882 Tunis wilde bezetten het hiervoor alleen vergunning kreeg op voorwaarde dat het Engeland de vrije hand in Egypte zou laten. Een ander bewijs is dat toen 17 jaren geleden Fasjoda door de Franschen werd bezet, Engeland het dwong de Fransche vlag neder te halen en er de ünion Jack plaatste. Veel meer dergelijke voorbeelden zou ik kunnen aanhalen, maar de zaak is zoozeer van algemeene bekendheid dat ik dit overbodig oordeel. Toen dan ook omstreeks 1905 bleek dat men in 31 België op 'sKonings plan wilde ingaan, hoorde men dadelijk van moeilijkheden van de zijde van Engeland en ook de Britsche pers hielp geducht mede om een ingrijpen van Albion voor te bereiden door het voeren van een heftige perscampagne. Zoolang de Congo een onafhankelijke Staat was, had Engeland het vooruitzicht vroeg of laat een voorwendsel te kunnen vinden om dit rijke land te annexeeren, maar eenmaal een kolonie van een ander Europeesch rijk zijnde zou de kans waarschijnlijk verkeken wezen. Zeer begrijpelijk zou het daarom zijn geweest als het zich verzot had tegen de overname van den Congo door België maar het omgekeerde geschiedde. In 1907 is plotseling de perscampagne geëindigd en wordt door Engeland niet de geringste objectie meer gemaakt tegen de annexatie die dan ook in 1908 heeft plaats gehad. Een kleine Staat plotseling een groote koloniale mogendheid te zien worden (want de Congo beslaat een oppervlakte grooter dan al de Nederlandsche koloniën te zamen) zonder dat Engeland zich daartegen verzet is zoo ondenkbaar dat daar iets achter moet steken en wat is dan logischer dan dat België onder zekere voorwaarden, die vergunning heeft gekregen en dat de besprekingen tusschen den Kolonel Barnardiston en den Generaal Ducarne daarvan het gevolg zijn geweest. Zooal geen bewijs dan toch zeker een sterke aanwijzing voor een buitengewoon goede verstandhouding tusschen België en de Triple entente is de opstelling van het Fransche leger bij het begin van den oorlog. Reeds sedert jaren heeft men in Europa rekening gehouden met het denkbeeld dat bij een Duitsch-Franschen oorlog het Duitsche leger Frankrijk in het noorden zou aanvallen. De vredesdislocatie der Fransche troepen waarbij 32 eenige legerkorpsen naar de Noordgrens waren verschoven, toont dat men aldaar met die mogelijkheid wel degelijk rekening hield en als de oorlog uitbreekt is het eerste wat Frankrijk doet, zijn troepen van het noorden naar het oosten verplaatsen en het geheele leger aan de Maas concentreeren. Op dat oogenblik de noordgrens — zijnde het zwakste gedeelte van het land — ontblooten is iets dat de opperbevelhebber onmogelijk kon doen als hij niet zeker was van België, en die zekerheid heeft men tusschen verschillende rijken nooit tenzij een overeenkomst bestaat. Aannemende dat België van Engeland de vergunning heeft verkregen om den Congo te annexeeren op voorwaarde bij een te voorzienen oorlog een meer welwillende houding tegenover de Triple entente dan tegenover Duitschland aan te neme'h, dan zijn zoowel punt 1 als punt 2 opgehelderd en dan kan België toch verklaren geen geheim verbond met Engeland te hebben gesloten. Om het onverklaarbaar optreden van het Belgische leger te begrijpen moet men zich op het Engelsche standpunt plaatsen. Vóór alles moet een landing van het Duitsche leger in Engeland worden belet en daarvoor komt in de eerste plaats in aanmerking dat de, als een bruggenhoofd te beschouwen, stelling van Calais—Duinkerken tot het uiterste moet worden verdedigd en dit moest niet alleen door het Engelsche en het Fransche leger geschieden, maar daartoe moest ook het Belgische met alle krachten medewerken. Ontegenzeggelijk ligt de kracht in de directe verdediging en is de Maas te verafgelegen en kan hoogstens als een vooruitgeschoven stelling worden beschouwd. Aan zulk een stelling kan men wel trachten den vijand eenigen tijd op te houden, maar wordt die te sterk bezet, 34 heele Belgische veldleger toen nog + 80.000 man sterk voor de directe verdediging van Duinkerken. Van dit standpunt beschouwd zijn punt 6 en 7 helder en klaar. Daarom is ook punt 8 duidelijk, het leger heeft niet mogen strijden voor zijn eigen vaderland maar is gedwongen geworden enkel en alleen te handelen in het belang van Engeland. Dat het Engeland te doen was om het Belgische leger zoo weinig mogelijk verliezen te laten lijden vóórdat het aan den Yser zou zijn aangekomen blijkt zeer sterk uit een nadere beschouwing van den slag bij Charleroi—Mons. Op den 16en Augustus heeft het eerste gevecht plaats tusschen Duitsche en Fransehe troepen bij Yvoir, op den 18en bij Dinant, op den 19en bij Gembloux en op den 236Q bij Charleroi en Mons, terwijl eerst op den 25en het leger der bondgenooten gedwongen werd terug te trekken, zoodat de Duitschers tien dagen hebben moeten strijden om de overwinning te behalen, waaruit blijkt dat de wederzijdsche legers tegen elkander waren opgewassen. Had het geheele Belgische leger aan den slag deelgenomen dan had dit aan de bondgenooten een overwicht verschaft van + 100.000 man, een macht zeker groot genoeg om een nederlaag in een overwinning te veranderen. Het zou daarom begrijpelijk zijn geweest dat de Franschen zoowel als de Engelschen om het hardst den Belgen verweten hadden hen in den steek te hebben gelaten en hun nederlaag hadden toegeschreven aan de afwezigheid van het Belgische leger dat in die dagen werkeloos achter de forten van Antwerpen stond. Het tegendeel is echter gebeurd, de Engelsche bladen prezen ten zeerste het optreden der Belgen. Hoe dit anders te verklaren dan dat het den Brit vrij onverschillig liet of België al dan niet in Duitsche handen 36 was, maar zich gelukkig rekende te kunnen constateeren dat het Belgische leger ongeschokt was gebleven en dus weldra zou kunnen worden gebruikt voor de directe verdediging der stelling Calais—Duinkerken. Uit het vorenstaande blijkt dat de belangen van België en die van Engeland bij dezen oorlog zeer uiteen liepen. Voor eerstgenoemd rijk stond boven alles dat aan het Duitsche leger belet moest worden zich meester te maken van het land, voor Groot-Brittanje echter dat Duinkerken en Calais niet werden genomen en was het al of niet in Duitsch bezit geraken van België van ondergeschikt belang. Van het Belgische standpunt beschouwd had dus de geheele beschikbare macht in het oosten van het land moeten optreden en de Maas met alle beschikbare troepen a, outrance worden verdedigd; van het Britsche standpunt daarentegen moest het leger zoo spoedig mogelijk, en liefst zonder verliezen te lijden, naar het westelijke gedeelte van het land worden verplaatst. De Chef van den Generalen Staf verklaart in het gesprek met den Luitenant-Kolonel Bbidges (Aanhangsel 2): „que „nous étions d'ailleurs parfaiiement a même d'empêcher les „Allemands de passer." Rekende hij zich daartoe in staat dan volgt daaruit ook de verplichting zulks te doen en hoe kan men dit anders uitvoeren dan door in het oosten van het land te strijden? De Generaal Ducarne stelt zich op hetzelfde standpunt waar hij zegt (Aanhangsel 1): „Au cours de nos entretiens, „j'eus 1'occasion de convaincre 1'attaché militaire anglais „de la volonté que nous avions d'entraver dans la. limite „du possible les mouvements de 1'ennemi et de ne pas „nous refugier des le début dans Anvers." De Engelsche militaire attaché daarentegen wil blijkbaar in Albion's belang het leger zoo spoedig mogelijk terug 36 zien trekken en nu is opmerkelijk dat wij dit laatste hebben zien gebeuren, want een leger kan den opmarsch van den vijand niet belemmeren zonder zware verliezen te lijden en het Belgische veldleger is in het geretrancheerde kamp van Antwerpen ongeschokt aangekomen, dus het heeft geen ernstig gevecht met de Duitschers geleverd en daarom heeft het ook niet getracht hun den weg te versperren. Dat de Belgische' Generale Staf, die een zeer goede reputatie in Europa heeft, zoo heeft kunnen handelen, bewijst dat België de handen niet vrij had maar dat het liep aan den leiband van Engeland en dat kan niet anders dan een gevolg zijn van de vergunning die het heeft gekregen om den Congo te annexeeren. Uit het eerste document blijkt dat de Engelsche militaire attaché, reeds in 1906 waakt tegen het plaatsen, zelfs van een gedeelte van het veldleger aan de Maas, en dat hij het leger onmiddellijk wil doen terugtrekken achter de Antwerpsche forten, dus de opstelling van het Belgische leger in geval van een oorlog met Duitschland is in die conferentie behandeld geworden. Alleen de bevelvoerende officieren van het eigen leger zijn op de hoogte van de opstelling zoodra oorlogsgevaar dreigt, want de in dat geval te nemen maatregelen houdt ieder land strikt geheim en het is alleen denkbaar dat daarover besprekingen worden gehouden met een bondgenoot, maar'het is beslist onmogelijk dat dit zou geschieden met een officier van een land waarmee men op een zuiver neutraal standpunt staat. Het feit dat de Kolonel Baenabdiston in kennis werd gesteld met de opstelling van het leger en er blijkbaar invloed op heeft uitgeoefend is een veel sterker bewijs dat de verhouding tusschen België en Engeland abnormaal intiem was, dan den letterlijken inhoud van de bewuste 38 Het is algemeen bekend dat Duitschland door een groot aantal spionnen, uitstekend op de hoogte werd gehouden van hetgeen overal in Europa gebeurde, daarom is zeker, dat het zeer goed wist dat België met de Triple entente op een beteren voet stond dan met het drievoudig verbond, iets wat nu niet meer te ontkennen valt nu uit de gevonden documenten is gebleken dat de Chef van den Generalen Staf, wel aan Engeland en niet aan Duitschland mobilisatie geheimen heeft bekend gemaakt en dat met Engeland maatregelen zijn beraamd voor het geval dat het territoir door Duitschland zou worden geschonden, en niet met Duitschland indien Frankrijk of Engeland zulks zouden doen, en dat daarvoor minstens evenveel kans bestond blijkt o. a. uit een stuk door Baron Beyens geschreven in de Revue des deux mondes van 16 Juni 1916: „A Anvers, forteresse de camp retranché, notre seule „place de guerre, appelée par nous notre réduit national, „il fallut ajouter les forts de Liège et de Namur, points „d'arrêt qui devaient barrer la vallée de la Meuse. Les „specialistes s'accordaient a 1'indiquer comme la route „naturelle d'une armée cherchant a pénétrer d'Allemagne „en France et vice versa, sans. se heurter aux défenses „erigées des deux cotés des Vosges". Dat het Fransche gevaar niet denkbeeldig was blijkt uit Akte N° 39 waar Baron Geeindl in 1908 reeds schrijft: „La politique dirigée par le roi Edouard VH sous le „prétexte de garantir 1'Europe du péril allemand imaginaire a créé un danger francais trop réel et qui nous „menace en première ligne." Thans rijst de vraag, was Duitschland daardoor gerechtigd om het Belgisch grondgebied te schenden? Hierop een antwoord te geven is buitengewoon moeilijk zoo niet onmogelijk. — Het Duitsche leger in Frankrijk 41 voor den aanval op de Dardanellen en om de Turken te dwingen al hun krachten in te spannen om hun hoofdstad te verdedigen, gebruikt Engeland wel Fransche, NieuwZeelandsche en Australische troepen maar slechts zeer weinig Earopeesche Engélschen. De Franschen die al hun beschikbare krachten hoog noodig hebben om de Duitschers uit hun eigen land te verdrijven, zonderen een sterk korps af in het belang van Engeland, voor een doel waar Frankrijk niet het minste belang bij heeft en dit heeft zeer veel overeenkomst met 1805—08, toen Duitsche troepen in Engeland's belang in Spanje streden terwijl zij in het eigen land zoo uitstekend te gebruiken waren geweest. Groot-Brittanje heeft klaarblijkelijk het voornemen te zorgen dat, hoe de uitslag ook moge wezen, de Dardanellen toch gesloten blijven, want dit wordt duidelijk bewezen door het in bezit nemen van de eilanden Mytilene, Lemnos, Tenebros en Imbros. Is deze eilandengroep in Britsch bezit dan is die doorgang minstens even degelijk gesloten als thans door de Turksche forten en dan kan dus desnoods Constantinopel in andere handen overgaan. Mytilene en Lemnos behooren aan Griekenland maar Engeland heeft er toch zijn operatie basis van gemaakt. Deze Grieksche eilanden te gebruiken als operatie basis voor de Britsche vloot was evenmin met goedvinden van Griekenland als het binnenrukken in België aan de Duitschers is toegestaan. Dit had ik reeds geschreven toen de tijding ons bereikte dat Frankrijk en Engeland troepen hebben geland te Saloniki en dat van het protesteeren van Griekenland tegen deze schending der neutraliteit niet alleen niet de minste notitie wordt genomen maar dat Albion zelfs alle mogelijke moeite doet om Griekenland over te halen zich te voegen bij de Triple (thans Quadruple) entente. 44 Als men de kwetsbaarheid der lange Fransche en Italiaansche kusten in aanmerking neemt en tevens dat de Britsche vloot steeds sterker zal zijn dan de gezamenlijke zeemacht van de beide andere landen dan ziet men duidelijk dat in de genoemde combinatie zoowel Frankrijk als Italië weldra niets meer zullen hebben in te brengen en dat hun geheele handel afhankelijk zal worden van de willekeur van Engeland. Aanhoudend hoort men dat de Quadruple entente beweert te strijden voor beschaving tegen barbarisme (zie o. a. het telegram van Millerand aan den Generaal Joffre. Ochtendblad N. O van 25 Mei 1915). Van onzijdig standpunt beschouwd is daar echter wel wat op af te dingen. Reeds gedurende den oorlog van 1870—71 beweerden de Franschen dat zij aan het hoofd der beschaving stonden en de Duitschers barbaren waren. De gruwelen der Commune in 1871 echter met plundering, brandstichting, moord op gijzelaars en vernieling van monumenten, waren uitingen van een zeer eigenaardige beschaving. En is alles wat in den laatsten tijd in Frankrijk aan het licht is gekomen met betrekking tot het intieme leven van' velen der voornaamsten (zoowel burger als militaire) personen, misschien ook een bewijs dat zij op een bijzonder hoog moreel standpunt staan als gevolg van de zoo aanhoudend geroemde beschaving? Het proces van Mevrouw Caillaux ontsluierde op brutale wijze het intieme leven der hoogste Fransche autoriteiten; verder herinnert iedereen zich nog het proces Dreyfus met het laakbare optreden van vele officieren uit de hoogste rangen van het leger en bovendien beleefden wij onlangs het proces Desclaux, een Kolonel die ter wille van zijn maitresse het eigen leger in oorlogstijd bestal. 48 suprematie ter zee van Engeland vrijheid voor de handeldrijvende mogendheden zou beteekenen integendeel er is geen ander woord voor te vinden dan slavernij, en daarvoor vechten de mogendheden der Quodruple entente. Albions vrienden beweren dat als Duitschland de supprematie ter zee verkreeg het nog erger zou zijn, hierover te twisten is onmogelijk, alleen de praktijk zou het kunnen bewijzen, maar er is iets dat men steeds over het hoofd ziet, namelijk dat suprematie ter zee niet behoeft te bestaan want het is op zee niet, evenals in een vereeniging waar zoodra de president aftreedt een ander diens plaats moet innemen en het is zeer, goed denkbaar dat Engeland de supprematie ter zee verliest en dat geen andere natie die krijgt. De Duitsche macht is een tegenwicht tegen de Britsche willekeur en als hier een einde aan komt dan zullen al de volken zich vrij kunnen ontwikkelen want hun handel zal aan niemand onderworpen zijn. Daarom zal een overwinnen van de Quadruple entente beteekenen, wereldheerschappij van Groot-Brittanje, dus Albion zal de macht krijgen de eigen handel en industrie te doen bloeien ten koste van die der andere rijken, maar daarentegen zal een overwinnen van de centrale mogendheden een tegenwicht doen ontstaan tegen de Engelsche willekeur en daardoor zullen dan tevens de kleinere Staten de vrijheid terug krijgen die zij thans ontberen. Ik ben verplicht geweest zoowel de oorlogen van het Napoleontische tijdperk als den tegenwoordigen krijg zoo uitvoerig te behandelen omdat het maken van een vergelijking anders niet mogelijk zou zijn. Voor alles valt op dat de vorige eeuw op economisch gebied Frankrijk de grootste concurrent van Engeland 49 was, een positie die Duitschland thans inneemt, en dat in beide gevallen Albion de overige Europeesche rijken heeft weten te overreden in Engeland's belang te strijden en daardoor mede te werken om den concurrent ten val te brengen. De vorige eeuw bestond een groote antipathie tegen het Fransche volk, een gevolg van den afschuw verwekt door de gruwelen der revolutie, terwijl bovendien de verschillende vorsten vreesden dat de Fransche indeëen ook bij hun onderdanen ingang zouden vinden en zij daarom in gedachten hun troon reeds voelden wankelen. Thans bestaat een groote antipathie tegen Duitschland, een gevolg van het feit dat de Duitsche industrie overal die der andere landen concurrentie aandoet en allen vreezen dat zij dien strijd op den duur niet zullen kunnen volhouden. In beide tijdperken heeft Engeland overal haat en tweedracht gezaaid en die antipathie benut om de verschillende volken tegen elkander op te zetten, en zoodoende al die oorlogen veroorzaakt. De vorige eeuw wist Engeland de schuld, van de oorlogen die het zelf had doen ontbranden, te schuiven op Napoleon en, niettegenstaande hij steeds verdedigingsoorlogen heeft gevoerd, toch iedereen te doen gelooven dat Bonapaktes onverzadelijke veroveringszucht de schuld van al die ellende was. Thans wordt de oorlog geweten aan het Duitsche militairisme en aan den Duitschen Keizer, en dat niettegenstaande bijna iedereen beslist weet dat Duitschland een verdedigingsoorlog voert en dat Engeland het in zijn macht heeft gehad den oorlog niet te doen uitbarsten. In den Napoleontischen tijd was het doel van al de oorlogen het verschaffen van de suprematie ter zee aan 4 50 Engeland en de tegenwoordige strijd wordt gevoerd om het die opperheerschappij te doen behouden. Zoowel in het begin der 19° eeuw als thans worden geheele landstreken op het vaste land op een vreesselijke wijze verwoest en hebben de meeste rijken een kolossalematerieele schade geleden terwijl Groot-Brittanje, ten gevolge van de geographische ligging, in beide gevallen gespaard bleef voor de vernielingen die onafscheidelijk aan iéderen oorlog zijn verbonden. Bij Napoleons val was Engeland het eenige land dat voordeel trok van dien jarenlangen strijd, want het behield Malta, zoodat het een vast steunpunt kreeg in de Middellandsche zee en tevens aan de Kaap de Goede Hoop en op Ceylon, waardoor het meester werd van den toenmaligen handelsweg naar Indië. Nu heeft het zich meester gemaakt van de Aegeïsche eilanden, zoodat het thans reeds de geheele Middellandsche Zee beheerscht en door het bezetten van Egypte is het absoluut meester geworden van de tegenwoordige groote route naar Indië. Een eeuw geleden vochten Duitsche troepen in Albions belang in Spanje terwijl zij in Duitschland zoo goed te gebruiken waren geweest, en thans strijdt een groote Fransche macht aan de Dardanellen om den Turken te beletten naar Egypte op te rukken — dus in Engelands belang — en dit terwijl een belangrijk gedeelte van Frankrijk in Duitsch bezit is, zoodat in de eerste plaats het geheele Fransche leger gebezigd diende te worden om den vaderlandschen bodem van vijanden te zuiveren. In de vorige eeuw steunde Engeland de Spanjaarden, zoogenaamd om hen te helpen het Fransche juk af te werpen, feitelijk echter om hen te doen medestrijden om het aan de zuidzijde gelegen Gibraltar te dekken. 51 Thans heeft Engeland kans gezien Belgie's neutraliteit te compromitteeren waardoor dit rijk in den oorlog is betrokken en terwijl het schijnt alsof het de Belgen steunt om dé" Duitschers uit België te verdrijven, zijn het integendeel thans de Belgen die strijden ter verdediging van de — zuidelijk van België gelegen — stelling van D uinkerken—Calais. Van de vorige eeuw werden nog geen statistieke gegevens verzameld, maar toch is gebleken dat al die oorlogen aan Groot-Brittanje slechts .een betrekkelijk klein aantal menschen heeft gekost, zoowel doordat de Britsche legers die op het continent streden naar verhouding zwak waren alsook omdat zij voor een groot gedeelte uit buitenlandsche huurtroepen bestonden. Tegenwoordig bestaan de Engelsche legers voor het grootste gedeelte uit Canadeezen, Nieuw-Zeelanders, Australiërs en kleurlingen en slechts voor een zeer klein procent uit Groot-Brittanniers. Engeland draagt zorg dat al de door deze hulptroepen geleden verliezen als Engelsche verliezen worden vermeld, anders zou het den bondgenooten nu reeds duidelijk worden dat het meerendeel der eigenlijke Britten buiten den strijd worden gehouden. Is eenmaal de vrede geteekend dan worden van zelf de verliezen bekend die ieder volk heeft geleden en als men dan nagaat dat Duitschland 67.800.000 inwoners heeft, Oostenrijk—Hongarije 51.190.000, Frankrijk 39.600.000 en Groot-Brittanje 45.370.000 en men berekent daarna in welke verhouding de geleden verliezen tot de bevolking staan dan zal duidelijk aan het licht komen dat de bondgenooten voor Engeland de kastanjes uit het vuur hebben gehaald. Daar zij ook, in meerdere of mindere mate, Engeland's concurrenten zijn, zullen de verliezen die, zoowel de vrienden als de vijanden hebben 52 geleden aan Engeland ten goede komen, welk land thans reeds bezig is de vruchten te plukken van den onderlingen naijver der groote Europeesche mogendheden. Al het bloed dat thans vergoten wordt, zal niet vergeefs hebben gevloeid als het dient om eindelijk eens de verschillende naties van het vaste land den oogen te openen en te doen inzien, dat zij reeds sedert eeuwen onder de Engelsche hypnose staan en niets anders zijn dan de speelbal van Engeland; dat alle oorlogen die zij onderling voeren Albion ten goede komen en dat wanneer zij dit land de onbeperkte heerschappij ter zee zouden bezorgen, dit tevens de wereldheerschappij zou beteekenen. Alsdan zullen alle rijken ondergeschikt en dus de slaven van GrootBrittanje zijn, terwijl het natuurlijk gevolg zal wezen dat de Britsche handel en industrie zullen bloeien ten koste van die der andere Europeesche rijken. Wij staan echter helaas nog op hetzelfde standpunt als een eeuw geleden; zoogoed als toen wordt ook thans enkel en alleen gestreden in het belang van Engeland en zoolang het zoogenaamde Europeesche evenwicht — een Britsche uitvinding — zal bestaan, zoolang blijft Europa onder de hypnose van Engeland en zal geen einde komen aan de groote oorlogen die het vaste land van Europa zullen blijven verwoesten- en de volken ongelukkig maken. 's-Gravenhage, November 1915. Bijlage 1. Confidentielle. 53 Lettre a Mr. le Ministre au sujet des entretiens confidentiels. : © l'éntrée des Anglais en Belgique ne se ferait qu' Bprésla violation de notre neutralitépar 1'AHemagne. Bkuxelles, le 10 Avril 1906. Mr. le Ministre, J'ai 1'honneur de vous rendre compte sommairement des entretiens que j'ai eu aveo le L* C. Babnabdiston et qui ont fait déja 1'objet de mes Communications verbales. La première visite date de la mi-Janvier. Mr. Babnabdiston me fit part des préoccupations de 1'état-major de son pays relativement a la situation politique générale et aux éventualités de guerre du moment. Un envoi de troupes, d'un total de 100.000 hommes environ, était projeté pour le cas oü la Belgique serait attaquée. Le L' Col. m'ayant demandé comment cette action serait interprétée par nous, je lui répondis que, au point de vue militaire, elle ne pourrait qu'être favorable, mais que cette question d'intervention relevait également du pouvoir politique et que, dés lors, j'étais tenu d'en entretenir le ministre de la guerre. Mr. Babnabdiston me répondit que son ministre a Bruxelles en parlerait a notre min. des afï. étr. II continua dans ce sens: Le débarq* des troupes anglaises se ferait sur la cöte de France, vers Dunkerque et Calais, de facon a hater le plus possible le mouvement.® Le debarq* par Anvers demanderait beaucoup plus de temps parcequ'il faudrait des transports plus considérables et d'autre part la sécurité serait moins compléte. Ceci admis, il resterait a règler divers autres points, savoir: A Mr. le Ministre de la guerre. 54 les transports par ch. de Ier, la question des réquisitions auxquelles 1'armée anglaise pourrait avoir recours, la question du commandement supr des forces alliées. II s'informa si nos dispositions étaient suffisantes pour assurer la défense du pays durant la traversée et les transports des troupes anglaises, temps qu'il évaluait a une dizaine de jours. Je répondis que les places de Namur et de Liège étaient a 1'abri d'un coup de main et que, en 4 jours, notre armée de campagne, forte de 100.000 hommes, était en état d'intervenir. Après avoir exprimé toute sa~satisfaction au sujet de ma déclaration, mon interlocuteur insista sur le fait que: 1°. notre convercation était absolument confid16; 2°. ne pouvait lier son gouv*; 3°. son ministre, 1'E. M. génal anglais, lui et moi étaient seuls, en ce moment, dans la confidence; 4°. il ignorait si son Souverain avait été pressenti. Dans un entretien subséquent, le L* C. Barnardiston m'assura qu'il n'avait jamais recu de confidences d'autres attachés milres au sujet de notre armee. II précisa ensuite les données numériques concernant les forces anglaises; nous pourrions compter que, en 12 ou 13 jours, seraient débarqués: 2 corps d'armée; 8 brig. de cavle et 2 brig. d'infic montée. II me demanda d'examiner la question du transport de ces forces vers la partie du pays oü elles seraient utiles et, dans ce but, il me promit la composition détaillée de 1'armée de débarq*. II revint sur la question des eff. de notre armée de campagne en insistant pour qu'on ne fit pas de détach. de cette armée a Namur et a Liège, puisque ces places étaient pour vues de garnisons suffisantes. 55 II me demanda de fixer mon attention sur la nécessité de permettre a 1'armée angiaise de bénéficier des avantages prévus par le Régl* sur les prestations milres. Enfin, il insista sur ta question du commandement suprème. Je lui répondis que je ne pouvais rien dire quant a ce dernier point, et je lui promis un examen attentif des autres questions. Plus tard, 1'attaché milre anglais confirma son estimation précédant: 12 jours seraient au moins indispensables pour faire le débarquement sur la Cóte de France. II faudrait beaucoup plus (1 a 2£ mois) pour débarquer 100.000 h8 a Anvers. Sur mon objection qu'il était inutile d'attendre 1'achèvement du débarq* pour commencer les transports par cb. de fer et qu'il valait mieux les faire au fur et a mesure des arrivages a la cöte, le L* C. Barnardiston me promit des données exactes sur 1'état journalier du débarq*. Quant aux prestations milres, je fis part a mon interlocuteur que cette question serait facilement róglóe. * * A mesure que les études de 1'état-major anglais avanceaient, les données du probl. se précisaient. Le colonel m'assura que la moitió de 1'armée angiaise pourrait être débarqué en 8 jours et que le restant le serait a la fin du 12° ou 13° jour, sauf l'infe montée sur laquelle il ne fallait compter que plus tard. Néanmoins, je crus devoir insister a nouveau sur la nécessité de connaitre le rendement journalier, de facon a rógler les transports par ch. de fer de chaque jour. L'attachó anglais m'entretenait ensuite de diverses autres questions, savoir: 56 1°) nécessité de tenir le secret des opér101'8 et d'obtenir de la presse qu'elle 1'observat soigneusement. 2°) avantages qu'il y aurait a adjoindre un off. beige a chaque état-major anglais, un traducteur a cbaque commandant de troupes, des gendarmes a chaque unité pour aider les troupes de police anglaises. * Dans Tine autre entrevue, le L* C. Babnabdiston et moi examinames les opérations cómbinées dans le cas d'une agression de la part de 1'AUemagne ayant comme objectif Anvers et dans 1'hypóthèse d'une traversée de notre pays pour atteindre les Ardennes francaises. Par la suite le colonel me marqua son accord sur le plan que je lui avais présenté et m'assura 1'assentimënt du Gen81 Greabson, chef de 1'E. M. anglais. D'autres questions secondaires furent également réglées, notamment en ce qui regarde les ofF. intermédiaires, les traducteurs, les gendarmes, les oartes, les albums des uniformes, les tirés a part traduits en anglais de certains réglts beiges, le régl* des frais de douane pour les approvts anglais, 1'hbspitalisation des blessés de 1'armée alliée, etc. Rien ne fut arrèté quant a 1'action que pourrait exercer sur la presse le gouv* ou 1'autorité milrc. * * * Dans les dernières rencontres que j'ai eues avec Vattaché anglais, il me communiqua le rendement journalier du débarquement a Boulogne, Calais et Cherbourg. L'éloignement de ce dernier point, imposé par des considérations d'ordre technique, occasionne un certain retard. Le Ia C serait débarqué le 10e jour et le 11° C le 15e jour. Notre matériel de ch. de fer exécuterait les transports, de sorte que 1'arrivée, soit vers Bruxelles—Louvain, soit 57 vers Namur-Dinant, du I<» Corps serait assurée le 11° jour et celle du II8 Corps, le 15° jour. J'ai insisté une dernière fois et aussi énerg* que je le pouvais sur la nécessité de hater encore les transports maritimes de facon que les troupes anglaises fussent prés de nous entre le &fr et le 12° jour; les résultats les plus heureux, les plus favorables peuvent être obtenus par une action convergente et simultanée des forces alliées. Au contraire, ce sera un échec grave si eet accord ne se produit pas. Le Col. Barnabdiston m'a assuré que tout serait fait dans ce but. * Au cours de nos entretiens, j'eus 1'occasion de convaincre 1'attaché mil" anglais de la volonté que nous avions d'entraver, dans la limite du possible, les mouv*> de 1'ennemi et de ne pas nous refugier, dés le début, dans Anvers. De son coté, le L* C1 Babnabdiston me fit part de son peu de confiance actuellement dans 1'appui ou 1'intervention de la Hollande. II me confia également que son gouv* projetait de transporter la base d'approv* angiaise de la cöte francaise a Anvers, dés que la mer du nord serait nettoyée de tous les navires de guerre Allemands. Dans tous nos entretiens, le colonel me communiqua régulièrement les renseignements confidentiels qu'il possédait sur 1'état mil™ et la situation de nos voisins de 1'Est, etc. En même temps, il insista sur la nécessité supérieure pour la Belg. de se tenir au courant de ce que se passait dans les pays Rhénans qui nous avoisinent. Je dus lui confesser que, chez nous, le service de surveillance au de-la de la frontière, en temps de paix, ne relève pas 58 directement de notre état-major; et que nous n'avons pas d'attachés milres auprès de nos lógations. Je me gardai bien, cependant de lui avouer que j'ignorais si le service d'espionnage, qui est prescrit par nos réglts, êtait ou non préparé, mais il est de mon devoir do signaler ici cette situation qui nous met en état d'infériorité flagrante visa-vis de nos voisins, nos ennemis éventuels. Le O"1 Major, Chef du Corps d'E. M. D. Note. Lorsque je rencontrai le Gónéral Gbeabson a Compiègne, pendant les manoeuvres de 1906, il m'assura que la róorgon de 1'armée angiaise aurait pour résultat, non seulement d'assurer le dóbarq* de 160.000 hs, mais de permettre leur action dans un délai plus court que celui dont il est questipn précéd*. fin Sepfi" 1906. D. Bij W. P. VAN STOCKUM & ZOON verschenen: DE LAATSTE GROOTE OORLOG? (een zuiver economische strijd) door R. Prijs f 0.25, franco per post f 0.30 OORLOGS-PSYCHOLOGIE Duitsche cultuur - Oorlogs-psyche - Interneeringskamp - Oorlogs-neurosen - Oorlogsverdwazing door Dr. F. J. SOESMAN Prijs f 0.50,. franco per post f0.55 ARRETES et PROCLAMATIONS DE GUERRE ALLEMANDES Documents historiques officiels a Bruxelles pendant 1'occupation du 20 Aöut 1914 au 25 Janvier 1915 Prijs f 0.60, franco per post f 0.65 DE WERELDOORLOG zijn ontstaan en de Slavische politiek door H. J. B. VAN ROYEN Prijs f 0.60, franco per post f 0.65 HET LEVEN IN EEN DUIKBOOT door Kapt. KLAÜS HANSEN Commandant v. d. 77. 32 Prijs f 0.25, franco per post f 0.30 VLAANDEREN NA DEN OORLOG door LEO PICARD Prijs f 0.40, franco per post f 0.50 EUROPA ONDER DE POLITIEKE HYPNOSE VAN Groot-Brittanje Eene vergelijking tusschen den tegenwoordigen reuzenstrijd en de Napoleontische oorlogen DOOR n 'J^f Schrijver van: „De laatste groofe oorlog?" 's-GBAVENHAGE, W. P. VA.N STOCKUM & ZOON 1915 EUROPA ONDER DE POLITIEKE HYPNOSE VAN Groot-Brittanje Eene vergelijking tusschen den tegenwoordigen reuzenstrijd en de Napoleontische oorlogen DOOR R. Schrijver van: „De Jaafsfe groofe oorlog?" 's-GRAVENHAGE, W. P. VAN STOCKUM & ZOON 1915 Het is mijn voornemen den tegenwoordigen wereldkrijg te vergelijken met de oorlogen die in het begin der 19» eeuw m Europa zijn gevoerd, maar alvorens zulks te doen wensch ik in het kort de laatstgenoemde nader te beschouwen en in verband te brengen met het karakter van Napoleon I, den man aan wien het toenmalig bloedvergieten wordt geweten. Dat Napoleon een zeldzaam groot man en op velerlei gebied een genie was, is nimmer door ieman* in twijfel getrokken, maar bovendien vindt men in de geschiedenis van hem vermeld, dat hij iemand was, begaafd met een nzeren wil en een onbuigzaam karakter, die, een doel voor oogen hebbende zich door geen moeilijkheden of bezwaren het afschrikken en die in de staatkunde zoowel als in den oorlog steeds trachtte rechtstreeks zijn doel te bereiken en er geen bezwaar in zag ieder die hem in den weg stond te verpletteren. Zijn verregaande eerzucht was oorzaak dat hij, eenmaal in Frankrijk aan het hoofd staande, er steeds op uit was zijn gebied te vergrooten en dat hij daardoor zijn volk medesleepte op het spoor eener onverzadelijke veroveringspolitiek. Hierdoor was zijn geheele regeering een aaneenschakeling van bloedige veroveringsoorlogen die Frankrijk uitgeput en aan den rand van den ondergang hebben gebracht. Ziedaar de karakterbeschrijving van dezen grooten man zooals men die in de meeste werken over de geschiedenis zal aantreffen. 4 Een menigte feiten en niet te loochenen gebeurtenissen zijn echter zoodanig in strijd met het karakter dat men Napoleon toekent, dat ik vermeen hier eerst op te moeteu wijzen alvorens de vergelijking te kunnen maken tusschen de tegenwoordige Europeesche toestanden en die van voor honderd jaren. Nauwelijks Consul zijnde maakte Napoleon gebruik van een pauze in de vijandelijkheden om zich toe te leggen op het regelen van het inwendig bestuur van Frankrijk en omdat een degelijk bestuur ondenkbaar is zonder goede wetten, zoo belastte hij een commissie van de bekwaamste juristen met de samenstelling van een wetboek dat nu nog van kracht en bekend is onder den naam van Code Napoleon. De wegen verkeerden in dien tijd in eén erbarmelijken toestand, maar daar met sléchte verkeerswegen geen welvaart denkbaar is — want zij zijn onontbeerlijk om industrie en handel tot hun recht te laten komen — zoo liet hij door het geheele land een aanvang maken met het aanleggen en verbeteren der wegen, en dat hij niet tegen moeilijke en kostbare werken opzag toont zeker wel de aanleg van den grooten weg over den Simplon. Niet alleen aan do verkeerswegen op het land maar ook aan de waterwegen wijdde hij zijn krachten, zoo liet hij onder anderen in 1801 het kanaal van St. Quentin graven dat de Seine en Oise verbindt met de Somme en de Schelde. Als men nu nagaat dat de meeste groote en goede wegen in ons land dateeren uit de jaren 1810—1815, dus toen Nederland bij Frankrijk was ingelijfd en dat men thans nog tusschen Venlo en Crefeld de overblijfselen en sluizen vindt van een door Napoleons val onvoltooid gebleven kanaal dat de Maas met den Rijn moest verbinden, dan toont dat zeker wel dat hij gedurende zijn geheele regeering consequent in die richting heeft gearbeid. 5 In 1801 vindt men dan ook reeds vermeld dat de handel in Frankrijk begon te verrijzen. Al het bovenstaande toont onwederlegbaar dat Napoleon steeds Frankrijks bloei en welvaart op het oog had en als hij ongestoord in deze richting had kunnen arbeiden zou hij zijn volk veel gelukkiger en machtiger hebben gemaakt dan mogelijk had kunnen zijn door het veroveren van aangrenzend gebied. Het is ondenkbaar dat een man met zulk een helder verstand dit niet zou hebben ingezien en niet zou hebben geweten dat voor een land geen sprake kan zijn van welvaart en bloei zoolang het in een grooten oorlog is gewikkeld. Bij de karakterbeschrijving heb ik aangehaald dat van hem onder anderen wordt gezegd dat hij zijn volk medesleepte op het spoor van een onverzadelijke veroveringspolitiek en dit wordt als oorzaak opgegeven dat zijn regeering een aaneenschakeling is geweest van veroveringsoorlogen die, in plaats van Frankrijk welvarend te maken, het op een verregaande wijze hebben uitgeput. ' }4k ,e de ^ d.v.sions d,inf^Jet de huit brigades de cavalerie, en tout 160.000 hommes EUe a aussi tout ce qu'il lui faut pour défendre son territoire insulaire. Tout est prêt. Le Gouvernement britannique, lors des derniers événe-nts, aura* débarqué immédiatement chez nous, m me nous n avions pas demandé de secours Le Général a objecté qu'il fandrait pour cela notre consentement. ^ otre L'Attaché militaire a répondu qu'il le savait, mais que comme nous n'étions pas a même d'empêcher les Allemand de passer chez nous, 1'Angleterre aurait débarqué se troupes en Belgique en tout état de cause Quant au lieu de débarquement, 1'Attaché militaire n'a pas precis ; ü a dit que Ia ^ a™« le General sait que M. Bkidges a fait, d'Ostende de -sites j0urna ièreg a ZeebrQgge pendaQt .êteg ^ende d s Le General a ajouté que nous étions d'ailleurs parfaitement a même d'empêcher les Allemands de paL" 60 Bijlage 3. Betreffende de Marine-Brigade heeft in de Times het onderstaand schrijven gestaan van Mrs. Hülke (adres: Admirality house, Deal). Toen het gerucht liep, dat deze onafgerichte rekruten naar het front zouden gaan, werd er om gelachen omdat het te bespottelijk was. Vele officieren van leger en vloot noemden het uitzenden dier brigade een gepremiditeerden moord. De officieren, de onderofficieren en de soldaten dier brigade lachten om het idee nu reeds in den krijg gebruikt te zullen worden. Toen kort na hun vertrek bekend werd dat zij werkelijk naar Antwerpen waren gezonden', heerschte algemeene boosheid en ontsteltenis. Een groot gedeelte der manschappen was niet behoorlijk uitgerust en afgericht. De officieren moesten nog de beginselen van den infanteriedienst leeren en kenden zelfs de commando's niet van buiten. Bovendien heerschte een groot gebrek aan officieren. Bij de le Brigade ontbraken er 16 en van de 14 die mede uitrukten waren slechts 4 behoorlijk op de hoogte van den infanteriedienst. De manschappen hadden gebrek aan patroontasschen en waren daardoor niet in het bezit van het voorgeschreven aantal patronen. Zij waren in het schieten niet meer geoefend dan met kleine geweren op 30 pas afstand en ontvingen de geweren eerst 3 dagen vóór den afmarsch. Een onderofficier der Marine kwam den dag vóór het vertrek aan, om de mènschen te onderwijzen hoe zij de bajonet op het geweer moesten plaatsen.