OORLOGS-PHILOSOPHIE ÊW:lm^MspD.aï^,^G,^ B$[jft'-.&«£MA Cz. WETENSCHAP EN OORLOG. MASSAPSYCHOLOGIE OORLOGS-PHILOSOPHIE — DOOR — A. GNOSTICUS. EEN „VREDESPOGING". oooooooooooe Bij W. A. EISMA Cz. — Leeuwarden. — 1915. VOORWOORD. REEDS langer dan een jaar woedt deze oorlog. Nog steeds ziet zelfs het onderzoekend deel der groote massa schijn noch schaduw van einde of uitkomst. Het ontbreekt de denkende menschheid in dezen aan denkmateriaal, doordat ze de vele, werkelijke, diepliggende oorzaken van den oorlog niet kent. Toch dient „men", d.i. de geheele wereld, deze zoo volledig mogelijk te kennen om tot een goed, degelijk, stevig ineengezet einde van den worstelstrijd te kunnen komen. Een poging — men reken de uitslag niet, maar tel het doel alleen — pm, aan de hand van de wetenschap, naar deze oorzaken te vorschen, te gissen, zoo gij wilt, omdat de gegevens, die ter beschikking van den niet in de geheimen ingewijde bestaan, dikwijls zoo los en onzeker zijn, bied ik U aan. A. gnosticus merkte ik mijn werk. Gnosticus houdt het begrip kennen, weten in. Met het ontkennende A. verbonden, krijgt het woord de tegengestelde beteekenis. De tijd zal leeren, of in mijn Merk het verbond met A. bestaat. Waar is het: The proper study of mankind is man. WAT mag toch wel de reden, of de oorzaak zijn van deze geweldige wereldberoering onzer dagen ? De oorzaak zeker — en niet de reden — immers de meeste denkende menschen zullen het wel met de uitspraak van Marx eens zijn, dat de geschiedenis de personen en niet, omgekeerd de personen de geschiedenis vormen, zoodat er van reden geen sprake kan zijn. Toch mogen de leden dezer stelling niet al te zeer als scherp begrensde afzonderlijkheden tegenover elkaar worden gesteld, daar een wisselwerking tusschen beide ongetwijfeld bestaat. „In de wereldgeschiedenis zelf werkt een ontwikkelingsdrang, die met ijzeren noodlottige zekerheid naar een nieuw tijdvak brengt " Het eenige wat gedaan kan worden, is het proces een beetje verhaasten." Deze uitspraak van Marx, zeker een wijsgeerig probleem van beteekenis — schijnt bij eerste oppervlakkige beschouwing niet te rijmen met de in zijn werking, veelvoudig verdeelde, duizendvoudig vertakte 6 wet van oorzaak en gevolg, die niet anders dan steeds een bepaalde resultante vormt. Juist de bovenbedoelde bestaande wisselwerking maakt de uitspraak van MARX waaischijnlijk niet tot een ongerijmdheid. Toch spreekt hij van een beetje verhaasten. Aan deze wisselwerking wordt dus niet een grooten invloed toegekend. De kracht, waarmede deze wisselwerking zich doet gelden, zal wel afhangen van het aantal personen met hunne energie, dat er aan deel neemt. Wat zijn de oorzaken van dezen oorlog ? Voor leek en, voor oningewijden in de geheimen, zoo die er zijn; voor mannen, buiten alle regeeringsverband staande, is het een moeilijk vorschen, het vorschen naar de ware, de werkelijke, de diepe oorzaken er van. Toch moeten wij die volledig, zoo het mogelijk is, kennen : In het verleden ligt het heden. En in het heden wat worden zal. De toekomst moet niet weer verrast worden door een gebeurtenis, waaraan men over het algemeen ternauwernood gedacht had. De wetenschap moet het heden kennen 1 Al blijft Bacon's uitspraak immer waar: Het gaat de wetenschap als de uil: De uil komt, openbaart zich als het licht geschenen heeft. Evenzoo met de wetenschap, de uil van Minerva. Als de zaken gebeurd zijn, kan de wetenschap gaan vaststellen en trachten de rekening op te maken. Vrij stellig mag worden aangenomen, dat het grootste deel van de groote massa een oorlog tusschen de beschaafde cultuur-volken een onmogelijkheid achtte. „Geen man en geen cent voor het militarisme 1" De „aangekleede vergulde poppen 1" — men had er niet veel respect voor en ze waren „duur" te onderhouden !" Het andere groote deel kon de meening maar niet van zich zetten, dat een oorlog onvermijdelijk was; evenals een botsing tusschen twee op elkaar aankomende vaartuigen, als ze reeds te dicht bij elkander zijn en het voör wenden of keeren te laat is. Wel roept, raast, schreeuwt de eene schipper den andere toe om zijn schip af te wenden en voorzichtig te zijn, dreigend zijn schippersboom boven het hoofd — of erger nog — van zijn tegenstander zwaaiende. Maar deze schreeuwt hetzelfde terug! Het is maar al te waar — zij zijn beide machteloos het onheil af te wenden, al beseffen zij het niet. Ziender oogen blind, zag men eensdeels de geduchte toebereidselen bij de eene partij om en tengevolge van de andere niet. Een feit is het, dat de aanstalten, de voorbereidingen van jaar tot jaar al vreeselijker werden. En dat er in stilte, in 't geheim gewerkt werd, zijn 8 de vele gevallen van spion nage hier, daar, ginds — vele jaren hoorde men hiervan — hiervoor niet het bewijs en wijzen ze niet op voorbereiding, op plannen ? Oorlog werd noodzakelijk geacht. Waarom ? Ja ziet — dat weten wij niet met zekerheid in zijn vollen omvang te zeggen. Beter is het misschien te spreken van de oorlog zvas noodzakelijk. De tijd was voor de oorlogsphilosophie nog niet daar om open en eerlijk met al zijn meeningen en wenschen, plannen en willen wederzijds voor den dag te komen, opdat door wisseling, door wrijving van meeningen, de wetenschap dichter tot de waarheid zou komen. Is wetenschap, zij het dan ook gebrekkige door onvolledigheid en wegens gemis aan loutering, de oorzaak van dezen oorlog ? Op wetenschap, op volledige, zuivere wetenschap, waartoe alle beschaafde landen der aarde, desnoods met getrokken zwaard, hebben bijgedragen, moet het einde van dezen oorlog gebaseerd zijn ; dan eerst zal zij duurzaam blijken — als tenminste een duurzame vrede in 't wereldverband mogelijk is. Met getrokken zwaard een duurzame vrede. — Het Vrede op Aarde — te willen brengen, is het geen bittere spot! Laat de wetenschap karaktervol, universeel optreden en voor zwaard trekken zal geen plaats zijn. 9 Wanneer deze hoogverheven uitslag het einde, het resultaat van dezen oorlog kan zijn, is het hoogst denkbare bereikt. Wat is de oorzaak van dezen oorlog ? Moeilijk na te vorschen vraag! Oorzaak en doel hangen ten nauwste samen. En het is bekend, hoe weinig er door menschen, die in de geheimen ingewijd zijn, van het doel gesproken wordt — dit moet als een kostbaar kleinood, omdat de grootste belangen er mee samenhangen, als een groot geheim verborgen blijven. En hoe weinig wordt er in al onze bespiegelingen en beschouwingen rekening gehouden met het probleem der persoonlijke wilsvrijheid van den mensch. Zeker ieder heeft een wil, kan, als hij zijn gevoel tot gids en raadsman neemt, willen en niet-willen. Ieder heeft het gevoel vrij te zijn. Terstond, ook zonder nauwkeurig onderzoek begrijpt zelfs de meest verblinde, dat hierin een grens is ; dat er van onbeperktheid in het menschelijk willen geen sprake kan zijn. Zeker, als stuk, als deel van de natuur zijn wij onderworpen aan de werkingen van het noodwendig natuurgebeuren, maar als makers van de zedelijkheidswetten staan wij hier boven en genieten dus in deze richting de kracht van iets te willen en te kunnen. Door een vaag gevoel van vrijheid bij het willen, 10 van meesterschap over ons willen, mogen wij ons niet laten verleiden tot een verkeerde conclusie. Vele en uitgebreide statistieken, betrekking hebbende op 't menschelijk willen en doen in verschillende richtingen, zooals ze zijn opgesteld door qüètelet, toonen aan, dat zoo wij de kracht van de menschelijke wilsvrijheid al niet op nul kunnen stellen, deze niet veel van nul verschilt, maar toch in geringe mate bestaat. In dienst van de massa, in dienst van God beteekent de mensch meer. Dit werd' zeker al door Plato ingezien, waarom hij den mensch een meewerkend werktuig van God noemde ! De oorzaak van den oorlog? vraagt een der vrome broederen, waaronder er zijn, die zich zelf denken als stoffelijk evenbeeld Gods; die zich omgekeerd God denken, als hun beeld, van veel grootere afmetingen weliswaar, maar toch met alle menschelijke deugden en misschien ook hartstochten. Het is Gods heilige wil, zegt hij. Er valt geen muscbje dood ter aarde buiten en zelfs zonder Zijn will De oorzaak? vraagt de materialist, die in alle geestelijk gebeuren eenvoudig ! ? slechts stoffelijke werkingen ziet en overtuigd is van de eeuwige wet van Oorzaak en Gevolg tot in 't oneindig kleine en tot in 't oneindig groote, dus volgens zijn standpunt ook in 't geestelijke, waardoor in de ontwikkelingsgang ook van 't wereldgebeuren slechts één weg denkbaar is. 11 Het is de almacht, volgens wiens bestel „muschjes ter aarde en planeten tegen de zon" vallen, zoodra dit voor 't effen maken van de rekening en het sluiten van de balans noodig is -- zegt hij. De oorzaak? vraagt de idealistisch aangelegde mensch, die de prioriteit van de geestelijke werkingen boven de stoffelijke erkent, en zich liefst niet verwart in het net van materialistische begoochelingen en dat der causaliteit, maar toch de wet van oorzaak en gevolg niet kan loochenen en dus één mogelijk wereldgebeuren moét aannemen, waarbij hij zelf een werkzaam aandeel heeft. Het is God — hierbij wel te verstaan den mensch als medewerker Gods beschouwende, en 's menschen bewustzijn, als Gods bewustzijn in den mensch, aannemende. Wetenschap, hoe zal ik uw beeld, rein, onbevlekt, onbesmet, onbezoedeld schilderen? Laat de wetenschap, de universeele wetenschap, hoog verheven, in het oordeelen, beoordeelen en veroordeelen, omtrent de oorzaken en de gevolgen van den oorlog voorzichtig zijn en opgezweepte hartstochten, als het kan, buiten spel houden. Nog eens, het is opmerkelijk, hoe in alle talen onbewust aan de persoonlijke, menschelijke wilsvrijheid, dikwijls een macht wordt toegekend, die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. 12 Marx heeft het probleem der wilsvrijheid wel degelijk onder de oogen gezien, als hij zegt: In de wereldgeschiedenis zelf werkt een ontwikkelingsdrang, die met ijzeren noodlottige zekerheid naar een nieuw tijdvak voert. Er zijn niet veel schrijvers, die in hun werken blijken geven van tijd tot tijd eens stil te staan om met het oog op deze zekerheid tot bezinning te komen en zich wat in te toornen; zoo blijkt, dat ze door hun gevoel verleid, te ver zijn gegaan in hun oordeelvellingen. Wat is de mensch? Wat is het individu? Vele en velerlei zijn de antwoorden, soms zeer scherpzinnig gewrocht, die op dezen vraag gegeven zijn. Het individu zelf is een abstractie, merkt Comtes, een der grootste genieën op. Het geestelijk, bewuste individu ontstaat uit en door een geestelijke massa. Deze massa alleen is werkelijkheid. Nu bestaat er niet één groote massa, gelijk comtes wil, maar tot nu toe éénige, althans er openbaren zich eenige. Mogelijk is het, dat deze eenige te zamen werkende, zich als eenheid kunnen doen gelden. De massa-psychologie heeft zich nog niet tot wetenschap in zijn volle beteekenis kunnen verheffen; ze is nog niet het punt van overdenking, overweging, gedachtenwisseling tusschen de geleerden aller volken kunnen worden. Misschien wel, doordat oorlogs-philisophie met al zijn geheimen en verborgenheden er een onderdeel van is. 13 Ook FiCHTE stemde in dit opzicht met Comtes overeen, wanneer hij zegt: Niet van u naar mij, of van mij naar u stroomt de kennis — door een gemeenschappelijken bronwel zijn wij aan elkander verbonden. Ook de schilders van auréolen, dachten zich het individueel geestelijk, hoewel hoofdzakelijk in de hersenen werkend, toch niet in ruimte aan de hersenkas gebonden. Ze dachten zich een geestelijk veld, zooals men later sprak van magnetisch veld. Dit geestelijk veld zou dan dienst kunnen doen bij het wekken van herinneringen. Als eenige individuen een tijdlang bij elkaar verkeeren en er dus onderlingen invloed, wisselwerking plaats heeft, ontetaat er tusschen hen een geestelijke eenheid: er ontwikkelt zich een aangrijpingspunt van de resultante hunner geestelijke krachten, vertegenwoordigd in één persoon. „Een enkele zon verlicht de sfeer, een enkele held bezield een heir." Deze geestelijke eenheid zal des te krachtiger zijn naarmate de samenstellende individuen eeuwen lang gezamentlijk met grootere moeilijkheden, grootere gevaren — doodsgevaren zelfs! hebben te worstelen gehad. Met doodsgevaren bovenal, want het schijnt maar waar te zijn, dat de drang tot blijven leven, zich openbarend bij alle wezens, ontstaat uit liefde tot het leven weliswaar, maar in de meeste gevallen meer uit eerbied, uit vrees voor den dood. wmit; Heeft de dood zijn mysteriën — ook het leven, de natuur, ja de geheele schepping heeft ze. 14 Is de majesteit der schepping op zich zelf en in zijn onpeilbare en peillooze oorzaken en doeleinden — majestueus genoeg om het bestaan van een mysterie aan te nemen ? Of zijn die er niet, zpodat het geheel in zijn onöorzakelijkheid en doelloosheid een bespotting, een aanfluiting is. Beklagenswaard is hij, die de zekerheid van het bestaan van een mysterie ontgaan is 1 De majesteit der schepping — wie zal die ontkennen ! Ja, wordt evenwel geredeneerd, maar aangezien alle lichtsindrukken, de voornaamste oorzaak van alle majesteit slechts gewaarwordingen zijn van ether-werkingen en alle indrukken van het gehoor slechts luchtgolvingen en alle indrukken door onmiddellijke aanraking ons alleen maar iets van de warmte, hardheid e. d. vertellen, kunnen wij wel kennis krijgen van ons omringende etherwerkingen en luchttrillingen, maar besliste zekerheid omtrent aard, zijn en wezen van de ons omringende Schepping kunnen wij niet verkrijgen. Bovendien, hoe kan een warme, bloedrijke, vleeschachtige massa, besloten in een huid, iets weten, kennis hebben ? En dan nog mag het zijn der buitenwereld niet a priori worden vastgesteld : Immers, eerst het bewustzijns-verschijnsel, dan het zijn. Kennis van de buitenwereld is niet mogelijk, aldus de redeneering van een deel der geleerden. 15 „Het proces in 't bewustzijn is de eenige realiteit, die, van buiten gezien, als stoffelijk, als hersenverschijnsel verschijnt!" is de eerste stelling van het psychisch monisme. Evenwel over de vragen : Wat is de wereld ? Wat is de mensch ? wordt verschillend gedacht. „De wereld is voor den waanwijze een beeld ; voor den spitsvondige een begrip; voor den vrome een droom; voor den onderzoeker werkelijkheid !" Heel aardig gezegd, maar toch zeker voor allen bovenal werkelijkheid, welke verschillende beteekenissen men dan ook aan dit woord moge geven. Hebben de laatste maanden ons van de massa-psyches van aanhangers van sociale stelsels en godsdiensten genoeg geleerd om op het voetspoor van Fichte en comtes van de leer van het psychisch monisme met een abstractie als uitgangspunt en als grondslag op te klimmen tot de massa-psychologie als de leer van het concrete ? Doet men dit, dan kan men zich voorstellen, hoe het Ik zich zelf kan waarnemen. Een probleem, dat nu eens met schouderophalen, dan met een uitroep van : dwaasheid, ontvangen werd. Het gaat er mee als met de zwarte letters, de dragers van alle menschelijke wetenschap door alle eeuwen, in de boeken. Zij zijn onzichtbaar; immers zwart brengt op zich zelf in het geheel geen indruk op de gezichtszenuwen 16 te weeg, maar ze worden waarneembaar door de omgeving. Het Ik wordt op soortgelijke wijze zich zelf gewaar, zonder zich direct zelf waar te nemen, n.m. door de waarneming van het omringende in de massa. Nu is er, zooals Comtes beredeneert, in dit opzicht niet slechts één geestelijke massa, waarvan hij zich het aangrijpingspunt van de resultante aller enkelvoudige krachten als „Le Grand Etre" denkt; maar er zijn vele geestelijke massa's, men zou ze nationale kunnen noemen en in dezen zin kunnen spreken van nationale goden. Er zijn vele van die massa-psyches, die een onverbreekbare eenheid vormen, waarvan zich geene gedeelten kunnen afscheiden om een nieuwe verbinding aan te gaan. Schijnt het in de bedoeling der Schepping te liggen, dat deze er zullen zijn en blijven ? Heeft de denkende menschheid dit vanaf de Babylonische spraakverwarring al ingezien? Waardoor en waarvoor al die verschillende talen bij volken, die toch naast elkaar wonen? Alle honden blaffen, alle hanen kraaien, zonder nationaal verschil; alles één geluid, alles één zang! Elke dezer geestelijke massa's heeft dikwijls o\ er een machtige wil te beschikken en kan hierdoor doen en laten, in één woord handelend optreden. Deze massa's oefenen invloed op elkander uit en ondervinden elkanders invloed: er bestaat wisselwerking. 17 Hoe groot de macht ook moge zijn, die zulk een geestelijke massa kan doen gelden — of er sprake kan zijn van massa-wilsvrijheid in absolute beteekenis? Alles in de beantwoojding van deze vraag hangt af van wat men onder vrijheid in deze wenscht te verstaan. Ook bij het vorschen naar de oorzaken van dezen oorlog, moet wel degelijk worden nagegaan of er, en in hoeverre, indivudueele- of massa-wilsvrijheid in 't spel is geweest. Ter illustratie hiervan een aardigheid. Er werd mij gevraagd, of ik er toe zou hebben kunnen komen, machtiging te verkenen tot het doen van de laatste stappen tot den oorlog én of ik dezen had kunnen bekrachtigen, natuurlijk in het midden latende in hoeverre deze stappen gedaan zijn en door wien. Een kinderlijk-naïve vraag, zegt gij. Ja, tot op zekere hoogte, maar.toch - getuigende van ernst. Onverwacht was deze vraag stellig en maar niet met een vloek of een zucht te beantwoorden. Gij merkt, dat wij ons van een taal bedienden, waarin de menschelijke wilsvrijheid, althans het gevoel hiervan ten troon is verheven. Dit gevoel aanvaarden wij ook voor zoover het handelen binnen onze macht ligt. Ik antwoordde met de wedervraag; Zoudt gij het hebben kunnen doen? En het wederantwoord luiddeIk geloof van niet; ik had zekerlijk gezegd, ik ga liever heen. Laat mij maar heen gaan I 2 18 Ik deelde hem hierop mede, dat ik mij kon voorstellen, dat ik het onder bepaalde omstandigheden wel had kunnen doen. Neem eens aan. dat ik, voorgelicht door de studie van de massa-psychologie, er van overtuigd was, dat de met botsing dreigende vaartuigen zoo snel op elkander aankwamen,' dat noch aan de eene zij, noch aan de andere het onheil meer te voorkomen was en het feit der botsing slechts een kwestie van tijd was — en dat het ook aan mij lag dezen tijd slechts te rekken. Zou ik dan van deze omstandigheid gebruik maken om heen te gaan en de zware taak, die op mijne schouders rustte, te werpen op die van mijn opvolger, van mijn zoon of wie ook — of zou ik het als een heilige, dure plicht beschouwen, zij het dan ook met bloedend hart en onder biddend opzien tot God dezen stap te doen ? Zoo geredeneerd, antwoordde mijn vriend, kan ik mij voorstellen, dat ik ook de bekrachtiging gaf — maar gij redeneert in 't algemeen en ik heb dit bijzonder geval op het oog. Het is niet onmogelijk, dat mijn redeneering op dit bijzonder geval van toepassing is. Deze oorlog moest komen, dit was het vermoeden van allen, die wat minder oppervlakkig de loop der gebeurtenissen in de laatste tijden gadesloegen. ]9 De geduchte toebereidselen, steeds in geweldigheid toenemende, maakten dit onafwijsbaar en toch wou men, kon men het niet gelooven. De man van ontwikkeling kon er zich niet indenken, dat het mogelijk was, dat de beschaafde cultuurvolken op een dergelijke wijze elkander de ingewanden zouden openrijten. Had niet de edele idealistische Gladstone gezegd : De spoorlijnen door de geheele wereld vormen de draden, waarvan de menschheid bezig is het kleed der menschelijkheid te weven ? Ziet dat dagelijksch gekrioel van duizenden vreemdelingen van allerlei rang en stand van alle natiën in alle groote steden van Europa, allen even bereidwillig en dienstvaardig — hoe zouden die menschen als woedende tijgers en leeuwen elkander eens bevechten ? En dan die internationale band van verbroedering der Socialisten aller landen. En de teedere broederschap tusschen de mannen van wetenschap aller landen. Was het denkbaar, dat die broeders elkander te vuur en te zwaard zouden verdelgen ? Wel waren vele socialisten van meening, dat, in geval van oorlog, ieder socialist zijn eigen land moest dienen en hadden ze deze meening ook niet achterwege gehouden, maar eerlijk en openlijk verkondigd, zonder evenwel hier verder in den breede over uit te wijden. Spreekt hieruit niet de zekere overtuiging van den naderenden aorlog ? 20 En verder — al die Christelijke kinderen van één GOD — zouden die als losgelaten en losgebroken duivelen moorden en branden, overal een pestwalm van verwoesting nalatende ! Het is aan de wetenschap aller volkeren, als éénheid werkend, de oorzaken van den oorlog na te vorschen, opdat in de toekomst niet meer de oorlog de wetenschap voorlichte — maar de eervolle taak aan de algemeene wetenschap zij den oorlog voor te lichten. De oorzaak, de vele oorzaken misschien van den oorlog — wie zal ze zeggen ? Het doel, de vele doeleinden misschien, wie zal ze noemen ? Had de nationale oorlogsphilosophie, van enkelen in verschillende landen, de resultaten van wetenschappelijke onderzoekingen en denken, omtrent de lijn, die de ontwikkeling des menschdoms met ijzeren noodlottige zekerheid volgen moet, omtrent de natuurlijke cultuur, met een sluier overspannen om die in het belang der zaak, zoo men oordeelde, aan het oog van echte of gewaande tegenstanders te onttrekken ? Zeker is het, dat er geen „choc des idéés" op het terrein der diepere oorlogsphilosophie tusschen de verschillende natiën heeft plaats gehad. Men achtte blijkbaar de tijd daarvoor nog niet gekomen, nog niet rijp. En het sierlijke vredespaleis, een waar kunststuk dan — en al die conferenties tusschen de geleerdsten onder 21 de geleerden en de fijnst geslepenen! Werd door hen niet naar waarheid, zuivere, volledige waarheid gestreefd? Of mag worden aangenomen, dat nog niet op de grondkwesties, op de zaken, waar het eigenlijk op aan kwam, kon worden ingegaan; dat de kernen der zoogenaamde ingewikkelde moeilijkheden aan het oog onttrokken werden gehouden? — omdat het welbegrepen belang dit eischte? Het is van het allergrootste belang, dat alle denkende menschen in alle landen, ook zij, die buiten diplomatie en politiek, buiten alle regeeringsverband staan, gaan gissen en visschen, uitpluizen en uitvorschen om een alzijdig en volledig beeld van de oorzaken van dezen oorlog te verkrijgen; opdat men niet op losse schroeven gaat oordeelen, beoordeelen, veroordeelen en voorspellen; opdat men in de naaste toekomst met eenige zekerheid kan zeggen, of deze oorlog, op kleine schaal misschien, nog slechts de voorbereiding, de voorlooper, is geweest van een meer helsche, meer duivelsche. Enkele theorieën en stellingen uit de oorlogs-philisophie werden wel verkondigd, doch ze bleven binnen te enge kringen beperkt, het algemeen had niet de gelegenheid zijn oordeel er over uit te spreken : „De tijd is nog niet gekomen, de natuurlijke ontwikkelingsgang in de beschaving der menschheid is nog niet ver genoeg doorgedrongen en heeft nog niet voldoende alzijdig gewerkt om wereldvrede niet tot een hersenschim te maken." 22 "„Vrede is een zegen, omdat men uit den vrede tot oorlog kan komen." „Vrede is een zegen, als hij niet te lang duurt." „Het Christedom met zijn leer van verteederënde liefde, moet tot ontzenuwing, tot verslapping en verlamming van 't menschdom leiden." „Het is de vraag, of het socialisme met zijn streven naar vergemakkelijking van den strijd om het bestaan, de vorming van groote mannen niet in den weg staat, of het niet een hindernis, zoo niet een beletsel is voor den groei en instandhouding van een krachtig menschelijk geslacht!" „Een volk, dat niet degelijk tot den oorlog voorbereid is, is moreel en physiek reeds gedeeltelijk ondergegaan!" Eenige aanhalingen van de vele dergelijke uit laatste dagen, waarop wij niet zullen ingaan om het mogelijk ongerijmde of paradoxale te onderzoeken. De hoofdzaak der universeele, der alle natiën omvattende wetenschap van den tegenwoordigen tijd is, om alle mogelijke gegevens bijeen te brengen, waartoe ieder zonder uitzondering moet bijdragen; teneinde een volledig oordeel te kunnen vellen over de vraag: Waarheen leidt met ijzeren noodlottige zekerheid de ontwikkelingsweg der menschheid in de eerste, misschien wel groote, maar toch overzienbare, periode der wereldontwikkeling ? Nu is het waar, dat de uil komt, als het licht gesche- 23 nen heeft; dat dit met Minerva's uil ook dikwijls het geval is, maar gelukkig in den regel nietl Houden wij dus de lampen brandende 1 Drie gevallen dringen zich vooral op den voorgrond: I. Een groot wereldrijk, bestuurd met ijzeren vuist. II. Twee groote wereldrijken, die voortdurend met elkaar in oorlog zijn — rassenoorlog. III. Vele, niet te groote rijken, zoodat zelfbestuur naar de eischen der gesteldheid in overeenstemming met de wenschen van het volk mogelijk is in den trant van de tot nu toe gevolgde ontwikkelingsgang — naast elkaar bestaande in vrijheid, gelijkheid en broederschap. Wie weet, hoe lang deze vragen al gewerkt hebben in 't hoofd van velen, zonder misschien ooit stelselmatig geformuleerd te zijn. Qui vivra, verra! De massa-psychologie moet ons hier voorlichten en in 't vormen van een oordeel den weg wijzen. Nu is het in zake oorlog gewoonlijk zoo, wie de eerste voorsprong heeft, wie de „leiding neemt" is er meestal het best aan toe ; de uitvoerders der plannen zijn nooit te vroeg, altijd te laat. 24 Laten wij bij deze drie punten heel kort even stilstaan en hieromtrent een zeer weinig aanstippen. I. Ieder, zelfs de oppervlakkige mensch, kan er zich indenken, dat een zegevierend rijk, nu of later, zijn triompheerende wapenen naar alle kanten doet gelden ; zijn grondgebied al door vergroot, zijn macht al door doet toenemen en tot de geheele wereldheerschappij komt. In de laatste tijden heeft napoleon dit groote werk de voltooiing doen naderen. Vóór hem is het ook meermalen bijna gelukt. Hoe het met al die groote wereldrijken steeds is gegaan ? Door allerlei oorzaken van innerlijke verdeeldheid, spatten ze steeds uiteen. Slechts door stroomen, door zeeën bloed steeds, heeft men beproefd tot de stichting van een wereldrijk te komen. Nimmer is het gelukt. En wat zou men er mee hebben bereikt, als het al gelukt ware? Het zou blijken een groote bron van steeds grooter en ernstiger wordende moeilijkheden te zijn, totdat het weer in alle stukken uiteen spatte. Het is ook niet aan te nemen, dat deze tweede vraag vele denkende menschen lang ernstig heeft bezig gehouden. Het bestaan der vele krachtige massa-psyches, die van geen verbinden of ontbinden willen weten, maakt een wereldrijk onmogelijk. Deze gang van zaken zou ook niet in overeenstemming zijn met de algemeen geldende ontwikkelingswet van Spencer. 25 II. V an meer beteekenis is de tweede vraag. Men zou hem het „Gele Gevaar" kunnen noemen. Het Gele Gevaar, door enkelen als de diepste, als de wezenlijke oorzaak van dezen oorlog beschouwd. Gij zijt het zout der aarde; gij zijt de apostelen der ware beschaving, woorden — het kan niet anders Wezen — van diepe beteekenis, zijn bijna gevleugelde uitdrukkingen geworden. Is het niet duidelijk, dat ze bedoelingen inhouden, verder reikend dan engen kring. Heeft het niet, kort voor het uitbreken van dezen oorlog, door geheel Europa in alle talen weerklonken : Houd het Gele Gevaar in 't oog 1 Was het een waarschuwingskreet, een noodkreet misschien, met een inhoud : Rukt je toch de blinddoek van de oogen. Bezint in welken toestand Europa door onderlinge verdeeldheid verkeert. 1 >it mag niet zoo blijven. Dit kan niet zoo blijven. Hierin moet — noodzakelijk moet — verandering komen langs welken weg dan ook ? Is er een geel gevaar? Weineen in 't geheel niet. Het is er niet. Maar gelijk twee schepen, die op dit oogenblik nog zoo ver van elkander verwijderd zijn, dat ze antipoden vormen, na verloop van eenigen tijd elkander onverwacht te pletter kunnen loopen en wegzinken in de peillooze diepte der zee — zoo kan mogelijk komen wat niet is. Is het Gele Gevaar in kiem aanwezig ? Het kan zijn ! 2t Hebt gij wel eens van menschen gehoord, die het bij ervaring weten, dat door het aanhoudend werken van den misthoorn op schepen, bij zwaren mist, deze juist daardoor hoe langer, hoe dichter bij elkander geraken en zich zelf in groote moeilijkheden kunnen werken ? Toch zal niemand het gebruik van misthoorns veroordeelen en willen afschaffen. Juist door het onoordeelkundig spreken over 't Gele Gevaar kan dit, wat niet is, worden. Gesteld eens — het is niet zoo, althans bijna niet denkbaar, — dat er aan één van beide of aan beide zijden, al maar door in 't geheim, in 't diepst geheim, wat in oorlogszaken geen zeldzaamheid is — gewerkt werd ; zoodat op een gegeven oogenblik aan weerszijden eenige tienmillioenen tegenover elkander moesten worden gesteld, wat geen macht op de wereld ten slotte meer kon verhinderen, omdat het reeds te laat was. Stel u dat eens voor. Wat zou het einde zijn ! Het einde 1! Niet anders dan de uitroeiing van een van beide of van beide rassen — zoodat de laatst overlevenden, tot bezinning gekomen, konden uitroepen: Gij hebt het gewild I Laten wij eerder tot bezinning komen! En dit zal gebeuren. De adeldom van de menschelijke natuur, de 27 goddelijke afstamming van ons geslacht, van het geheele menschelijk geslacht, is hiervoor een waarborg. De vele mannen van hoog intellect aan weerskanten, en die zijn er gelukkig vele, zullen gevoelen met God voor oogen, welk een heilige plicht er op hun rust; een goddelijke plicht, die ze hebben te vervullen. Universeele wetenschap — oorlogsphilosophie incluis — zonder' geheimen, desnoods buiten regeeringskringen om, wanneer het mocht zijn, dat de tijd nog niet gekomen was voor open spel, moeten wij hebben. De edele idealistische Gladstone had wel gelijk, toen hij sprak, dat de spoorlijnen de draden vormen, waarmee de Menschheid bezig is het kleed der Menschelijkheid te weven. De wetenschap, waarin de geesten, de schimmen spreken van wie zal ze noemen, bewijst hierbij gewichtige diensten. Tusschen alle menschen van een zelfde ras bestaat verschil in aard en karakter; ook, en misschien in meerdere mate, tusschen de verschillende rassen. Wie maakt nu veel verschil tusschen twee paarden, omdat het een bruin en het ander zwart of wit is ? Alle menschen, ook van verschillend ras, moeten leeren, elkander zooveel mogelijk te waardeeren, om mee te werken tot het voorkomen, dat het menschelijk geslacht zich zelf uitroeit. 28 lil. Wordt door de massa-psychologie niet bewezen, dat niet één wereldrijk, dat ook niet een paar wereldmachten de resultaten van de ontwikkeling der Menschheid kunnen zijn ? nvon' Is het hooge peil der wetenschap, niet verblind door vernis-beschaving, maar 't oog gericht houdende op den natuurlijken beschavingsgang, die met ijzeren noodlottige zekerheid zijn weg neemt, niet een waarborg, dat door de wetenschap geen uitbreiding van grondgebied als einddoel beoogd kan worden ? Ook ROUSSEAU sprak als zijn meening uit, dat een Staat niet te groot mag zijn ; niet overal kan men maar dezelfde wetten toepassen ; deze worden bepaald door de historie en de natuurlijke gesteldheid van volk en land. In het voorgaande is aan de hand der wetenschappen, zoo eenvoudig en beknopt mogelijk, het oog op de toekomst geslagen; en getracht uit het heden eenig licht te doen vallen op het toekomende. Laten wij nu enkele punten, feiten, toestanden, gebeurtenissen, uit het verleden nemen, waarvan men hier en daar verneemt, leest of hoort in den tegenwoordigen tijd en die misschien hebben bijgedragen tot hetgeen wij nu beleven; zonder ons zeiven bij voorbaat als voorstander of als tegenstander van, wat ook, te stellen. De enorme toepassing van stoomkracht, overal, in elk bedrijf, voor vele tientallen jaren zette de wereld 29 voor den arbeider op den kop, om een eenvoudige, maar teekenende uitdrukking te bezigen. „De arbeider werd een deel der machine. Het lijden der armen, hun lange werktijd, hun klein loon, hun werkeloosheid, de afbeuling Van vrouwen en kinderen, 't was vreeselijk om aan te zien 1" Wie was niet ontroerd door de groote ellende der arbeidende klasse ? „Proletariërs aller landen vereenigt u", was het slot van het in 1850 door Marx opgestelde communistisch manifest. Het is aan de massa-psychologie vast te stellen, voor hoe verre die vereeniging voor verwezenlijking vatbaar is en welk innerlijk gehalte ze kan verkrijgen — een feit is het, dat die vereeniging bij den dag groeide en in kracht toenam en de kans steeds grooter werd, dat de arbeider eens een menschwaardig bestaan zou erlangen. Belangrijk zijn de woorden van Marx : „Zal er doelmatige productie komen, dan moet er leiding, straffe leiding zijn." Dan moet er gezag zijn, dat regelt. Er moet onderwerping zijn in vast verband. Dat autoritaire, dat gezaghebbende stuit sommigen tegen de borst. Ook zij wenschen heil voor ieder, en ieder een goed hart toedragende, niet zich zelf, maar de gemeenschap te dienen. Maar dit niet ten koste van wat hun 't onontbeerlijkste en schoonste goed schijnt: de persoonlijke vrijheid. Hieruit ontstaat nu anarchisme." 30 Ligt in deze woorden van marx opgesloten, dat hij begreep, dat men niet te ver moest gaan ; of liever, dat men niet een verkeerden weg moest inslaan ? BEr is vrijheid in gebonden en vrijheid in ongebondenheid heeft men — een der variaties op deze gedachtenuiting van Marx gezegd." Ook zegt men : „Er moet orde en discipline zijn onder de zestienhonderd millioen aardbewoners, welk getal binnen niet te langen tijd tot „8 milliard" zal stijgen — als er niet eerder een evenwichtstoestand tusschen geboren worden en sterven intreedt — orde en discipline liefst zonder gebruik van sabel en geweer — maar hoe ook, orde en discipline moet er zijn." Verder zegt men : Er moeten standen zijn! Standen zijn er immers van nature. Er zijn menschen met veel en weinig hersenen ; met en zonder aanleg voor hoogere ontwikkeling; met zin voor dit en tegenzin in dat. — Al wil men niet de uitspraak onderschrijven, dat er armoede zijn moet, daar armoede een gevolg is van minderwaardigheid. Voorts wil men : Vrijheid, gelijkheid en broederschap — schoone vrucht van het einde der achttiende eeuw; schoon althans in zijn edele bedoelingen namelijk geen vrijheid in ongebondenheid ; geen gelijkheid zonder standen ; men wil 31 broederschap en dus een menschwaardig bestaan van allen. Ook belangrijk zijn de woorden van ROUSSEAU, tot uitbreiding en verheldering van inzicht in het goede of verkeerde in bestaande toestanden, in zijn antwoord op de ^ prijsvraag, uitgeschreven door de Academie te D yon r of het herstel der wetenschappen en der kunsten er toe bijgedragen hebben, de zeden te verbeteren. Ondanks vele drogredenen en overdrijvingen maakte zijn antwoord, dat in 1749 verscheen, hem opeens tot een der meest beroemde mannen van Europa. Het behandelt het cultuur-probleem. Hoort men in den tegenwoordigen tijd van overigens ernstige, maar toch licht bezorgde menschen niet: Er bestaat alom een niet te betoomen lust, een niet te breidelen drang om boven zijn stand uit te leven. Gedeeltelijk misschien een gevolg van het dikwijls voorkomend uit-de-hoogte-neerzien op den minderen stand. Dergelijke toestanden bestonden tijdens het leven van ROUSSEAU, zooals blijkt uit het volgende: „Is de beschaving, zooals wij die kennen, zeide ROUSSEAU, een goed of een kwaad. Heeft zij meegewerkt aan menschelijk geluk en heeft zij de zedelijkheid bevordert, of heeft zij ongeluk en boosheid meegebracht ?" „Oorspronkelijk heeft de mensch in een natuurtoe- 32 stand verkeerd, waarin hij, door zijn instinct geleid, zijn behoefte wenschte te bevredigen. Daar die echter weinige waren, omdat hij niet nadacht, en zijn verbeelding hem niet allerlei voorspiegelde, vond hij licht de middelen om zijn begeerte te bevredigen : de mensch werd geleid door zelfliefde. Nadenken en fantasie scheiden zich in den loop der tijden van het instinct. De verbeelding spiegelt den mensch allerlei goederen èn toestanden voor, die hij niet heeft. Deze zoekt hij te verwerven. Zij zijn veel moeilijker te verkrijgen, dan de eenvoudige dingen, die hij eerst noodig had. Hij geraakt nu in strijd met zijn medemenschen, die hij verdringt: De zelfliefde is zelfzucht geworden. Kennis en beschaving doen zien, wat er is, en te genieten zou zijn. Men bezit het echter niet. Nu treedt zwaarmoedigheid op: het leven verliest zijn waarde. De voortschrijdende beschaving heeft de denkbeeldige behoeften vergroot en een wanverhouding geschapen tusschen wat men heeft en wat men begeert. Zoo brengt de cultuur ongeluk, levenszatheid. De kracht verlamt. Hoe gelukkig was de menschheid op 't oogenblik, 33 dat zij, niet geheel meer door de blinde instincten geleid, toch nog niet zooveel nadacht. Dit was haar jeugd, die zij nooit had moeten verlaten ! ? Maar nu het eenmaal is geschied, is terugkeer tot een vroegeren natuurtoestand onmogelijk. Het is dus nu de vraag, hoe een nieuwe maatschappij te vestigen, waarin meer overeenkomstig de natuur geleefd wordt!" aldus ROUSSEAU. Komt bij deze woorden ons niet onwillekeurig het woord van onzen landelijken dichter in de gedachte: Hoe genoeglijk rolt het leven des gerusten landmans heen Die zijn zalig lot, hoe kleen, Voor geen koningstroon wou geven. Ieder weldenkend mensch begrijpt, dat er in de boven uitgedrukte gedachten van ROUSSEAU punten voorkomen, die in verband met onzen tijd nog wel eens mogen worden overdacht. En dan verneemt men het in veler ooren ontzettende: „Macht gaat boven Recht! Ongetwijfeld mag door de wetenschap de verschillende uitlegging en de verschillende opvatting van deze stelling tusschen de staten, als een der oorzaken van den oorlog worden beschouwd. Geheel nieuw is deze stelling niet: 34 Tusschen de staten is geen ander Recht denkbaar dan dat des sterksten, is een meening, die voor vijftig jaar reeds geleeraard werd. Macht gaat boven Recht. Grijnslacht een overigens ernstig mensch niet bij het hooren verkondigen van deze stelling, vooral als hij wat vlug klaar is met grijnslachen. En toch, de twee hoofdbegrippen van deze stelling in 't algemeen genomen, valt er over deze uitspraak in 't geheel geen oordeel te vellen. Immers, hoe velerlei zijn de variaties in de beteekenis van het woord Macht en niet minder die van het woord Recht? „Wij willen het Eigendomsrecht eerbiedigen, maar, wanneer te groote opeenhooping van eigendomsrecht de vrije ontwikkeling van 't maatschappelijk leven te veel in den weg staat, zal het wel niet anders kunnen dan dat de Maatschappij zich van die sta-in-den-weg, van die last ontdoet." Woorden voor eenige jaren door een Amerikaan te Parijs gesproken. Had recht in den loop der tijden en heeft het niet dikwijls de beteekenis van voorrecht, dus naderende tot onrecht ? Vermeldt de geschiedenis ons niet vele malen, dat bij het sluiten van een vrede, dit of dat volk het recht kreeg op te veel om in te vullen ? Dit recht werd verkregen door overmacht, dikwijls ten koste en in 't nadeel van een ander volk. Toch 3 S werd dit recht in de gegeven omstandigheden door beide partijen gebillijkt en gesanctionneerd. Maar ziet! niet alle partijen, niet alle machten deden zich bij het vaststellen van dat recht gelden ; doordat zij er geheel buiten stonden op dat oogenblik, of er van geen noemenswaardige beteekenis bij betrokken waren. Evenwel — nieuwe machten ontwikkelden zich; nieuwe toestanden, nieuwe verhoudingen traden in; andere belangen, die bij het vaststellen van zeker recht nog niet bestonden, werden geboren. Het recht werd hoe langer hoe meer als onrecht — hoe langer hoe drukkender gevoeld. De eenige weg om in 't bestaande wijziging te brengen, of het te niet te doen, was dezelfde, waarlangs het verkregen was : machtsontwikkeling. Is deze redeneering onlogisch ? Ligt nu in deze stelling: Macht gaat boven Recht, het bewijs opgesloten, dat de oorlog eeuwig zal zijn, dat het zalige Vrede op Aarde een hersenschim is en zal blijven, zoolang er menschen zijn, die een moordtuig kunnen hanteeren ? Immers neen 1 Zoodra het gelukt rechten vast te stellen met medezegging van alle volken, van alle partijen, zal niet zoo gemakkelijk het oogenblikkelijk recht veranderen in later onrecht. En mocht dit al het geval zijn door het optreden van onvoorziene omstandigheden en invloeden, zoo zal 36 het niet meer erg lastig zijn het recht te herzien en te wijzigen. Te meer, als men bedenkt, dat een nieuwe oorlog kan uitloopen op vernietiging van het menschelijk geslacht. Waar nu alle plaatsjes op aarde bekend, alle plaatsen met elkaar verbonden zijn, is het voor de menschheid niet meer onmogelijk, als een Eenheid, als „Un Grand Etre", in den geest van COMTES te handelen. Ook werd verkondigd : Rechten sluiten wel eens in, recht op aardsche rijkdommen, verborgen in den schoot der aarde — recht op goud ook in die ingewanden te vinden. En hoe tuk de wereld op goud is — is het in den laatsten tijd niet verbluffend gebleken ? Goud is een machtige vorm van arbeidsvermogen — altijd in figuurlijken, niet in natuurkundigen zin — voor goud kan men alles gedaan krijgen. — Is goud wel altijd een juiste vorm van arbeidsvermogen ? Een gemakkelijk en doelmatig ruilmiddel is het stellig. Een andere mogelijke oorzaak van den oorlog is voor de wetenschap gelegen in de kwestie „Staatkundig evenwicht." Zeker, zegt ieder verstandig mensch, staatkundig evenwicht moet er zijn. Er moet naar gestreefd worden dit te bewaren ; er moet niet te veel machtsvergrooting aan een zijde plaats hebben. 37 Is het „Staatkundig evenwicht" wel altijd geweest, wat het zijn zou, als men het voor het wenschen had. Wijst de geschiedenis ons niet dikwijls op punten in den tijdsloop waarop één, soms klein volk het in de macht scheen te hebben, het evenwicht te verbreken en de balans naar believen te laten overslaan, of naar links, of naar rechts ? Is het Staatkundig evenwicht, zoo de geschiedenis dat kent, wel de juiste, wel de hoogste ontwikkeling van machts- en rechtsverhouding, die men zich kan voorstellen tusschen Staten ? Wat was steeds het geval ? Reeds bij voorbaat bestonden er bonden van allerlei soort, afspraken, beloften, overeenkomsten, onder welken vorm of naam verder ook, waardoor er altijd twee partijen tegenover elkaar stonden. Een kleine aanleiding was dikwijls noodig, om verwijdering te doen ontstaan, en terstond zeer groote afmetingen te doen aannemen, juist door 't bestaande Staatkundig evenwicht. Wat was verder het geval ? Bij verschiliende kwesties legde nu eens deze dan die Staat veel gewicht in de schaal, dan weer minder al naar zijn belangen het mee brachten. En wat was juist het meest bedenkelijke in den bestaanden toestand ? Vele Staten hadden zich niet verklaard, stonden er buiten, zoodat, als ze zich al met de zaken gingen . emoeien, men vooruit niet met zekerheid wist, aan 38 welke van de twee zijden ze zich zouden scharen. Het was altijd een houden en keeren, een tobben en scharrelen om de evenaar in 't huisje van den balans te houden. Droegen, die verbonden vooruit, waardoor feitelijk twee partijen ontstonden, min of meer vijandelijk tegenover elkaar staande, niet reeds de kiem in zich tot een oorlog die komen moest en waarvan het al maar weer en nog eens weer uitstellen een bedenkelijke zijde had ? Als het kan, moet er samenwerking komen tusschen alle staten, geene uitgezonderd ; over de geheele aarde moet men eerlijk zijn billijke eischen aan elkaar openbaren en eerlijk bespreken. Die samenwerking aller volken zal het best worden verkregen, zal men misschien zeggen, al is het dan geen eigenlijke samenwerking tusschen staten meer, door een geweldige wereldheerschappij. Leert de massa-psychologie het ons niet anders ? Zouden in zulk een groot wereldrijk zich niet een groot aantal veelheden ontwikkelen, immer met elkaar en tegen het geheel in onmin? Zou het niet beter zijn tusschen de bestaande veelheden, tusschen de vele staten, een éénheid tot stand te brengen, die hecht en sterk zal blijken te zijn? Grensverandering, gebiedsuitbreiding is noodig, heeft men ook gemeend. Dit is waarschijnlijk niet ernstig bedoeld, immers geen fabrieksstad komt hierdoor dichter bij zee of krijgt op andere wijze op zich zelf een gunstiger ligging. 39 Uit strategisch oogpunt is het niet onverschillig, integendeel van het hoogste bëlang, hoe de grenzen geregeld zijn. De waarde van deze overweging verliest bij samenwerking van alle staten wel wat van beteekenis. Laten de aanhangers en volgelingen van Marx zich zijne woorden herinneren: „Niet de personen maken de geschiedenis, maar de geschiedenis maakt de personen." Laat ieder deze uitspraak overdenken. Laten wij meewerken tot verwezenlijking van de gedachte van Gladstone: De spoorlijnen vormen de draden, waarva'n de menschheid het kleed der mensche lijkheid weeft. Laten de geesten en schimmen van de voorgangers in de studie der massa-phychologie in de eerste plaats, en verder van alle groote mannen van alle landen ons ter zijde staan in het opsporen van de ware oorzaken van den oorlog; want alleen bij volledige kennis hiervan kan men tot een goed einde komen en zijn voordeel er mee doen voor de toekomst. Hoe groot de vloek, door dezen oorlog veroorzaakt, ook zij voor de wetenschap en na eenig tijdsverloop voor de geheele wereld, zal hij een zegen blijken te zijn geweest, als hij tot éénheid voert in denken, willen en werken tusschen alle staten. Vrijheid, gelijkheid, broederschap! niet tusschen enkele staten met vijandige bedoelingen tegenover andere — neen, vrijheid, gelijkheid, broederschap in de ware, in 40 de edele beteekenis der uitdrukking, tusschen alle staten, bij alle veelheid een groote éénheid vormend! Hiernaar streeft de wetenschap! Moge dit gelukken, dan is door dezen oorlog de eerste steen gelegd, de eerste levende steen, tot een geestelijk Vredespaleis. 1