GLORIANT ZONNEBLOEM-BOEKJES N° 23 N. V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „DE ZONNEBLOEM" APELDOORN EEN ABEL SPEL ENDE EEN EDEL DENC VAN DEN HERTOGHE VAN BRUYSWIJC, HOE Hl WERT MINNENDE DES ROEDELIOENS DOCHTER VAN ABELANT (GLORIANT) MET INLEIDING EN AANTEEKENINGEN VAN R. J. SPITZ LEERAAR H.B.S. TE APELDOORN van litteratuur-werken die zoovéél meenen te moeten uitleggen een weinig-hoogen dunk van de intelligentie van hun publiek aan den dag leggen. Het is heusch geen heksentoer om het verloop van dit tooneelwerkje te volgen en wie het zintuig voor de fijne humor ervan mistik beklaag hem - doch kan het hem met geen redenatie van twintig vel druks bijbrengen! Van de pittigheid van de dialoog een enkel voorbeeld. (Ook die zij overigens den lezer te „savoureeren" overgelaten!) Lees eens hoe aardig en raak Gloriant in Tooneel I van het derde bedrijf, als hij het ten gevolge van het portret „te pakken" heeft, door zijn oom Gheraert met zijn eigen woorden, waarmee hij zoo kort te voren nog de vrouw en de liefde smaalde, wordt vastgezet! Ook op iets anders zou ik in dit verband nog even de aandacht willen vestigen. Als Gloriant de macht van de liefde heeft leeren voelen, en hij deze geweldigste aller menschelijke aandoeningen verheerlijkt met gloedvolle woorden (passages waar de dichter waarlijk een fiere schoonheid in zijn verzen bereikt :vs. 568 vlg.; vs. 828 vlg.), dan is in deze alleenspraken opmerkelijk de vereenzelviging van de Liefde Gods en de menschelijke liefde (caritas en amor!). Schóón is deze vereenzelviging in Gloriant's woorden ongetwijfeld, maar ongewoon in de middeleeuwen waarin men deze beide „soorten" van liefde in den regel nogal goed uit elkaar hield. 8 Hoe aardig en psychologisch-raak ook de opzet van het stuk, hoe vlot en pittig ook de dialoog, de Gloriant zou geen waardig abel spel zijn (en zou zeker een deel van zijn bekoorlijkheid missen!) als hij niet gelardeerd was met een tal van prachtige naïeveteiten. De middeleeuwsche toeschouwers, lezers én kunstenaars (die bijv. een Jeruzalemsche hoogepriester in Katholiek bisschopsgewaad ten hoogste aannemelijk vonden) stoorden zich niet aan een anachronisme of onmogelijkheid meer of minder en wij — storen er ons ook niet aan, want aan de innerlijke waarde van de Middeleeuwsche kunst doen zij geen afbreuk en — grappig zijn ze vaak in hooge mate. Zoo het blijkbaar geloof in Vrouw Venus bij den christen Gloriant — zoo de „Godenkraam", waarbij de Sarraceensche dramatis personae om de andere seconde zweren: Mamet en Mahoen, (verbasteringen van Mohammed die voor een afgod werd gehouden; dat de Mohammedanen monotheïsten waren drong tot onze Middeleeuwers niet door!) Apolijn, Jupetijn en Tervogant die uit de klassieke mythologie zijn geïmporteerd, — zij zijn niet alleen in dit stuk het pantheon der Saracenen. Ook de „bekeering" van Florentijn tot het Christendom mag in dit theologisch verband worden gememoreerd. Zij is een waardig pendant van die van Esmoreit in het gelijknamige spel en is al even-weinig voorbereid door behoorlijk godsdienstonderricht! ©ok Rogier is kostelijk, die voor de gezel- 9 Godevaert: Seker, Gheraert, ghi segt waer: Den vrouwen heeft hi wel na ghesproken, Maer het sal noch werden ghewroken, Dat weetic wel in rechter trouwen; 170 Een lieflijc aensien *) van eenre vrouwen Sal hem noch duncken medesine.2) Die her- Oem Gheraert, bider trouwen mine, toghe: Dat en seldi gheleven 3) nemmermeer. Mijn herte es vaster dan een weer 4) 175 Ghestelt al op 5) mijn scone lijf. Ic en weet op eertrike gheen wijf, Die mi dunct dat mijns werdich ware; Mijn herte dat vlieght ghelijc den are 6) Boven alle vrouwen minne. 180 Soudic dan mijn herte ende vijf sinne Legghen an eens wijfs bedwanc?7) Van gode moetic hebben ondanc 8) Of9) dat emmermeer10) ghesciet. Gheraert: Gloriant neve, soe waert om niet, 185 Dat hoeric wel, datter ic om pine.u) Maer wacht, dat u noch niet en scine n) Dat ghi sprect dus dommelijc. 1) aangezien worden door een vrouw, dus blik van e. v. 2) medicijn 3) beleven 4) verdedigingswerk, bolwerk S) opgesteld rondom 6) adelaar 7) onder het gezag van een vrouw stellen 8) ondanc hebben - ver* vloekt zijn 9) indien 10) ooit 11) moeite doe 12) blijke. 20 TWEEDE BEDRIJF Tooneel I (Aan het hof van Abelant) itijn Ay, en mach op eertrijc ghet: Mijns ghelijc niet gheboren sijn 190 Ende die ware vander naturen xcaxp^^ Ende ghelijc*mi van moede\v)A>**&t Ic en sach nie man soe rijc van goede, Dien ic woude hebben tot enen man, Noch amerael2) noch soudan 3) 195 Noch nie man soe hoghe gheboren, Die mi van huwelijc leide te voren, 4) Dat ic sine minne woude draghen. **) Dier ghelijc hebbic horen ghewaghen Van enen man in kerstenrijc, 6) 200 Ende es hertoghe van Bruyswijc Ende van herten alsoe proeys 7) Ende van moede soe aerghelyoes, 8) Dat hi oec gheen wijf en mint. Wi sijn beide ghelijc ghesint, 205 Dat segt mi mijn herte te voren, Ende onder ene planete gheboren Ende hebben beide gader ene nature. Nu salie hem sinden ene figure, *) Een beelde ghemaect na mijn anschijn:10) 210 Eest11) dat wi twee ghelike sijn, 1) zie ts. 68; 2) emir 3) sultan 4) zie vs. 79; 5) dat ik door hem bemind zou willen worden 6) het gebied der Christenen 7) stoutmoedig 8) fransch: orgueilleux = trotsch 9) portret 10) gelaat 11) Is het 2 21 Sijn herte sal hem verwandelen J) dan. Bi minen god Tervogan,2) Ic sal horen wat hi sueght 3) Mijn herte dat staet te hem ghevuecht,4 215 Om dat hi van herten es soe fier. Waer sidi, mijn bode Rogier? Comt tote mi, ic hebts te doen. ^ Rogier: O edel vrouwe, bi Mahoen, 6) Segt mi wat wildi hebben ghedaen? Florentijn 220 Rogier, ghi moet haestelec gaen diemaghet: Toten hertoghe van Bruyswijc, Ende es 7) gheleghen in kerstenrijc Ende es 8) gheheten Gloriant Ghi selt hem gheven in sine hant 225 Dese figure den deghen fijn, 9) Ende segt hem dat icse na danschijn10) mijl j Hebbe doen maken wel ghelijc, Ende dat ghi comt uten rijc Vander stat van Abelant, 230 Ende segt oec den hoghen wigant,11) Dat ic hem bidde in rechter trouwen,12 Dat hi in deere van allen vrouwen ") Dese figure wille anesien. Hem sal sere verwonderen van dien, 1) veranderen 2) Naar middeleeuwsche meening een Saraceenscb godheid; van de Mohammedaansche theologie had de schrijver ni< Teel idee (zie de inleiding). Tervogan is vermoedelijk een verbasterin van een Latijnschen bijnaam van Mercurius 3) zegt 4) gericht. Moltze leest hier de rijmwoorden: seght: gewecht (zie vs. 84). 5) Ik h; het noodig 6) Mohammed (zie de inleiding) 7) en het is (het land 8) hij is (de man) 9) den edelen ridder, held 10)'taanschijn = 'tgt zicht 11) zie vs. 18; 12) met oprechte trouw; veel gebruikte stopla 13) ter wille van de eer van alle vrouwen. 22 235 Wat ic daer met1) menen mach. Ende segt hem, dat ic nie man en sach, Daer ic mede deilen woude mijn lijf, *) Ende segt hem oec al sonder blijf, 3) Dat hi es mijn vader, die hoghe baroen 240 Van Abelant, die rodelioen,4) Ende hoert ende merct ende swijcht ende _ 'li heelt,5) Ende verstaet wel dat hi u beveelt, Ende brinct'mi die boetscap dan. Bi minen god Tervogan, 245 Joncfrouwe, dese boetscap wert ghedaen, Ic wille met haesten daerwert gaen. Tooneel II (Rogier is in BrtmsuHjk aangekomen) Rogier: Mamet ende Apolijn ') Die moeten bewaren die vrouwe mijn, Die mi heeft ghesent tote hier. 250 Edel here, ic ben een metselgier7) Eender joncfrouwen noyael 8) ende goet; Si bidt u op gherechter oetmoet,9) Dat ghi wilt anscouwen dese figure: Si es na die scoenste creature 1) daarmee 2) leven 3) „zonder mankeeren" (stoplap) 4), De Roode Leeuw 5) v. hde» = verbergen, geheim houden 6) Apolijn, verbastering van Apollo. hier ook al weer als Saraceensche afgod ' «^«l-- S2 ,V F\"«"S'" = boodschapper, bode 8) zie vs. 67; 9) Zij bidt U op hoop van genade. 23 255 Ghemaect, die men vint in eertrike, Ende haren anscijn alsoe ghelike, Al waert sijt selve die vrouwe weert; Si es van hare doghet vermeert *) Ende oec van haren hoghen moet. ^ Die her- 260 Metselgier, nu maect mi vroet, toghe: Wie es die joncfrou? doet mi becant Rogier: Dats Florentine van Abelant Die edel joncfrou ende die rike. Men vmtin heydenesse 4) niethaersghelike 265 Soe noyael noch soe scone van live. 5) Men vinter in eertrike niet vive 6) Die gheliken der vrouwen mijn: Si en mochte *) niet noyaelder sijia» Hovescher 8) noch bat gheraect,9) 270 Ende van haren live soe volmaect Ende haren moet soe eerlijc dracht;10) En was nie man op eerde verdacht11) Soe rike noch soe hoghe gheboren, Die hare van minnen leide te voren12) 275 Dat si worden woude sijn wijf. Si heeft te male13) een reine14) lijf Ende enen vader van hoghen doen,15) Dats van Abelant die rode hoen Es haer vader, des sijt vroet.16) 1) de edele vrouw 2) vermaard door baar deugd 3) zie vs. 68 en 191: hoghen moet — trots 4) het gebied der heidenen 5) lijf is bier: lichaam 6) vijf 7) kon 8) hoofsch, welgemanierd, fijn 9) bat - beter; comparatief van: wel gheraect — voortreffelijk ; lijf in het volgende vs: zie vs. 265; 10) die zulk een edel gemoed heeft 11) uitgedacht, versta: denkbaar, te vinden 12) zie vs. 79 en 196; 13) absoluut 14) kuisch IS) van hooge positie, van grootc macht 16) wees daar zeker van (stoplap). 24 Die her- 280 Du best een bode ghetrouwe ende goet, toghe: Dat hoeric herde l) wel ane di. Nu staet op ende gaet met mi, Ic sal di wel te ghemake 2) doen. Rog ier: Ic doet gherne, edel baroen. Die her- 285 Nu biddic gode diet wel vermach, toghe: Dat hi mi late gheleven 3) den dach, D at ic dese joncfrou noch anscouwen moet,4) Die mi dese grote vrienscap doet Ende heeft mi die figure ghesent, 290 Dit anschijn na thare gheprent.5) Ay god, ende mach haer anscijn Ghelijc deser figure sijn, Sone 6) saghic op eerde nie haers ghelijc: Si ware wel weert in Bruyswijc 295 Te sine ene vrouwe7) ende ene hertoghinne. God, daer alle doghet es inne, Die gheve haer altoes goeden morghen. 8) Ay god, wat consten9) dracht si verborghen Int herte, dies benic wijs.10) 300 Si draghet van abelheiden een rijs11) Boven alle vrouwen, die ic nie11) sach. Ay, god die gheve haer goeden dach,13) Die mi ghesent heeft desen pant.14) Rogier: O hoghe gheboren wigant, 305 Ic hebbe mine boetscap ane u ghedaen. 1) zeer 2) doen uitrusten, goed ontvangen 3) zie vs. 173 4) moge 5) gedrukt 6) Sone saghic ... nie = zoo zag ik nooit 7) vorstin 8) in het algemeen: geluk 9) goede eigenschappen, begaafdheden 10) daarvan ben ik overtuigd 11) zij draagt een tak („de eerepalm") van bevalligheden. 12) ooit 13) vergelijk vs. 297 14) schat. 25 Nu willic wederkeren gaen Toter joncfrouwe Florentijn. Die her- Rogier, Rogier, nu soe moetti sijn toghe: Goet ende ghetrouwe in alder stont 310 Ende draghen enen hoveschen mont;*) Wat ghi hoert ende wat ghi siet, Dat en seldi voerder2) vertrecken niet, Rogier, dan men u hevelt: Hi es te prisene 3) die wel heelt. 4) 315 Lieve Rogier, nu sijt ghetrouwe Ende groet mi sere die scone joncfrouwe Ende segt hare in ware dinc, *) Dat nie wijf van mi en ontfïnc Groete meer dan si allene. 6) 320 Maer om dat si es soe reine Ende soe noyael van haren live, Soe segt den edelen sconen wive, Dat si mi houde hare reynechëit Tot onser beiden salicheit — 325 Ic sal hare oec ghestadich7) sijn. Rogier: O edel here, bi Apolijn, 8) Si bat mi uter maten sere, Dat ic u vraghen soude, edel here, Of si u nemmermeer9) soude moghen sien. Die her- 330 Rogier, dat sal hare gescien: toghe: Eer dat liden10) die seven weken, Salie die joncfrou sien ende spreken, 1) uw woorden wel weten te kiezen 2) Terder 3) te prijzen 4) Terbergt 5) in waarheid (stoplap) 6) behalve zij 7) getrouw 8) zie vs 247 • 9) nooit 10) voorbijgaan. 26 Op dat1) mi god behout mijn lijf; Ende groet mi sere dat edel wijf, 335 Die god altoes bewaren moet Rogier: Nu wülic gaen lopen metter spoet Mamet ende Apolijn Ende Mahoen ende Jupetijn, *) Die moeten u gheven goeden dach. Tooneel III (Wederom in Abelant) Florentijn 340 Rogier, nu doet mi ghewach: *) diemaghet: Hebstu ghesien den hoghen man? Rogier: Jaic, 4) vrouwe, bi Tervogan, Hets een man van hogher weerde: Ic weet wel, dat op die eerde 345 Sijns ghelike niet en leeft, Noch die werelt binnen en heeft Van scoenheden noch van hoghen moede.5) Hi es een man van edelen bloede, Rijc van haven, groet van gheslachte 350 Ende edel gheboren van groter machte, Ende die oec hout een rikelijc 6) hof. Ic en hoerde nie soe groten lof Gheven als men gheeft Gloriant Hi es te male7) een coen wigant 355 Ende ontsien van allen man. 1) indien 2) Jupiter; zie de noten bij de andere godennamen en de inleiding 3) gewach doen = gewagen, vermelden 4) Ja ik 5) hier: edel èn trotscb gemoed 6) rijk, aanzienlijk 7) absoluut, geheel en al. 27 Florentijn Rogier, Rogier, nu segt mi dan: diemaghet: Wat groeten heeft hi mi ghesent? Rogier: O edel vrouwe wide bekent, Hi seide mi in ware dinc, *) 360 Dat nie wijf van hem en ontfinc ' Groete meer dan ghi allene, Ende bidt u, edel vrouwe rene, Dat ghi hem hout u suverheit Tot uwer beiden salicheit: 365 Hi sal u oec ghestadich sijn. Florentijn Segt mi, Rogier, bi Apolijn, diemaghet: En seide hi niet, dat hi mi gerne soude sien ? Rogier: Jahi, 2) vrouwe, dat sal u ghescien: Noch eer liden seven weken 370 Sal hi u sien ende daer toe3) spreken: Alsoe seide mi die wigant Ende ghelovet mi in mine hant4) Ende swoert bi der trouwen sijn. Florentijn Bi minen god Apölijn, diemaghet.375 Na 5) dien tijt soe salie wachten. Mocht noch comen na mijn achten, 6) Dat mi dat noch mochte ghescien, Dat ic den hertoghe mochte anesien, So waric alle sorghen vri. 380 Rogier, staet op ende gaet met mi: Ghi hebt u boetscap wel bewaert *) 1) zie vs. 317; 2) Ja hij; vergel. vs. 342; 3) ook, bovendien 4) en legde in mijn hand een gelofte af 5) op 6) mocht = mocht het; na mijn achten = zooals ik verwacht 7) volbracht. 28 Die her- Dat salie u segghen, edel man toghe: Van Normandien, coene wigant. Ic sal riden onbekantl) GheÜjc enen ridder van avonturen.2) 510 Der minnen pas moetic besuren:3) Dat doet al Florentijn die scone joncfrouwe. Och, edel oem, nu blijft ghetrouwe Den goeden lande van Bruyswijc; Want van vromicheiden uus ghelijc, 515 Edel oem, nu niet en leeft Ic bidde u, dat ghi niet en begheeft,4) Ghine sijt ghetrouwe den goeden lande Ende verwaert5) al omme mijn scande: Dies biddic u, edel oem Gheraert 520 Eest dat ic doot blive op die vaert, Soe es u verstorven 6) dlant Nu blijf met gode, coene wigant Dese vaert moet ghevaren sijn. *) Gheraert: O Gloriant, neve mijn, 525 Ic duchte, dat u dese vaert sal rouwen. Men vint soe vele scoender vrouwen In kerstenheit, hoghe baroen. "Hi es soe fel, die roede hoen, Ic weet wel kint hi u gheslachte 530 Om dwonder, dat u vader wrachte8) Voer Abelant onder die sine, Hi sal u beraden 9) pine: Seker, neve, dit duchtic al. 1) „incognito" 2) «Is een ridder die op avontuur uit b 3) ik moet mij moeite en eed getroosten om den weg der liefde te gaan 4) dat gij het met nalaat S) bewaak, bescherm 6) als erfenis toegevallen 7) deze tocht kan niet nagelaten worden 8) wrocht, deed 9) bezorgen, berokkenen. ' 34 e her- Nu corner af datter af comen sal ghe: 535 Dese vaert moet emmer sijn ghedaen. heraert: Soe moetse u te goede vergaen, Dies biddic gode vanden trone,1) Gloriant neve, dat u god lone! Nu sijt behindich in uwen raet,2) 540 Ende uwen heimeliken staet En seldi niemen maken cont, Ende luttel worde in uwen mont Ende die behindich ende vast;3) Ende als ghi comt daer u herte op rast, 4) 545 Tot Florentijn, die vrouwe goet, Soe draght heerlijc 5) uwen moet Ende en sijt emmer te haestich niet; Eest6) dat ghi comt in enich verdriet, Doeghet7) mi te wetene, neve mijn, 550 Ic sal seker u vader sijn Alsoe langhe als mi god behout mijn lijf. Maer lietti dese vaert een blijf, *) So dadi als die vroede doet e her- Nenic, oem, om al dat goet, >ghe: 555 Dat die sonne nu mach bescinen, Soene latic niet ic en sal9) Florentijhen Bescouwen, dat edel wijf. Waer es mijn ors10) Vaelentijf? Ic wil gaen varen metter spoet. 560 Maer, edel oem, ghetrouwe ende goet 1) hemel 2) plannen, onderneming 3) zeker, zonder aarzelen 4) wat aan uw hart rust geeft 5) hier letterlijk, als een heer „gentlemanHke! " 6) is het 7) doe 8) achterwege 9) ic en sal 3= of ik zal 10) paard (ros). 35 Ic set mijn lant in uwer gheweelt,x) Dat ghijt trouwen bewaren seelt, Tote dat ic come van Abelant. Gheraert: O edel neve Gloriant, 565 God ons here moet u bewaren Ende altoes in doghden sparen,2) Waerwaert dat ghi u bekeert. 3) Tooneel II (Voor Abelant) Die her- Ay god, hoe sere mi die minne leert toghe: Hovescheit,4) dat vindic nu wel.5) 570 Mijn herte stont tot allen vrouwen fel, 6) Eer ic minnende wert die scone. Maer nu spannen alle vrouwen crone In mijn herte: dat doet allene Florentijn die vrouwe rene, 575 Die mi leert gaen der minnen ganc. O overste god, die minne u dwanc *) Dat ghi van boven nederquaemt Ende menschelijc nature anenaemt: Ane ene maghet, een suver wijf 580 Onfingdi menschelijc lijf, Dat ghi het hanghen ane een hout Sonder verdiente ende buten scout8) Ende u edel herte opbreken, *) )) geweld — macht 2) en U een lang, gelukkig leven schenken 3) waarheen gij u ook wendt 4) galanterie 5) dat zie ik nu wel in 6) boos, wreed, afkeerig 7) dwong 8) zonder dat gij het Terdiendet en zonder dat gij schuld hadt 9) openbreken (denk aan de wond in Jezus' zijde). IC Met eenre ghelavie *) al doersteken: 585 Dat dede al der minnen cracht. Ay god, wat wonder hebdl ghewracht Ende al uut rechter minnen vloet! Daer omme die haers sins sijn vroet2) Die en doerven mi begripen 3) niet, 590 Dat mi di minne doet verdriet; Want die minne es soe crechtich Dat si den starken god almechtich Vanden hemel neder dede dalen, Om die scout vore ons te betalen:4) 595 Dat dede al der minnen aert, Dat hi vercoes den edelen bogaert, Marien, dat edel vat, Daer in verborghen was die scat, Die ons allen heeft gecocht5) 600 Ende uter ewegher pinen brocht, O minne, du best een edel cruut, 6) Doe best dat alder soetste fruut, Dat god op eerde nie 7) wassen dede. Nu sie ic Abelant die scone stede 605 Daer in dat woent die vrouwe mijn. Maer si dunct mi besloten 8) sijn: Hets recht, hets twe uren in. der nacht: Ic soude gheloven dat mense wacht *) Daer goede hoede es daer es goeden vrede. 610 Abelant Abelant, wel soete stede, Na dien dat ic niet inne en mach, Soe willic beiden10) tote merghen dagh 1) speer, lans 2) die verstandig zijn 3) die mogen mij niets verwijten 4) om onze schuld te betalen = om onze zonden te boeten 5) vrijgekocht (door Zijn zoendood) 6) kruid, gewas, plant 7) ooit 81 gesloten (de poorten) 9) dat men ze (= de stad) bewaakt 10) wachten. 3 37 Ende minen nachtraste x) hier gaen doen, Ende Vaelentijf sal gaen weiden int groen, 615 Tote opgaet dat sonneschijn. Tooneel III (Voor Abelant; het is dag geworden) Florentijn Danc hebbe Mamet ende Apolijn, diemaghet: Ic sie den valke van hogher aert Neder dalen in minen bogaert Daer2) ic soe langhe na hebbeghewacht; 620 Hi heeft een teken vore 3) hem bracht Daer ane dat ickene kinne;4) Hi es dien ic met trouwen minne: Dat sie ic wel ane sine ghedaen.5) jiy Nu willickene vriendelijc gaen ontfaen, 625 Want hi es comen te miere hant,6) Een edel valke uut kerstenlant, Van Bruyswijc die hoghe baroen: Ic sachen nederbeten 7) int groen Van sinen paerde, die coene wigant. 630 Sijt willecome, Gloriant! Ghi hebt beseten 8) die herte mijn. Ic sach u onder dat maenschijn Ende oec verhoerdic *) uwe tale; Al te hant10) verkindic u) u wale12) 635 Bi den teken, dat ghi daer dracht 1) nachtrust 3) daer ... na — daar ... op =r op welke; bedoek' is; op den valk uit vs. 617 - Gloriant 3) voor-uit, zichtbaar; hi draagt dus een afgesproken herkenningsteeken 4) dat ik hem herke: 5) gedaante, uiterlijk 6) in mijn bereik 7) sachen = zag hem nederbeten = afstijgen 8) gij hebt u meester gemaakt van 9) hoordi Ik 10) direct 11) herkende, kende 12) wel, goed. 38 Die her- O Florentijn, wel scone maght, toghe: Sidi dit, wel edel vrouwe rene, Soe biddic gode van Nasarene, Dat hi beware u reine lijf. 640 O Florentijn, wel scone wijf, Wat hebbic al door u besuert Ende mi gheaventuert,*) Eer ic hier comen ben in dlant! Florentijn O edel hertoghe Gloriant, diemaghet:645 Ghi sijt mi groet willecome! Kim moghes 2) wel draghen uwen roeme, Dat ic op eerde nie man en sach Die mijn herte verhoghen3) mach Meer dan ghi, hoghe baroen. 650 Maer wijst4) mijn vader, die roede hoen, Dat wi hier beide vergadert sijn, Bi minen god Apolijn, Onser beider lijf dat ware verloren! God, die van der maghet was gheboren, 655 Moet onser beider hoeder sijn, O uutvercoren Florentijn, Spieghel boven alle wiven, Saelt verloren moeten bliven Dat ic hebbe doer5) u ghedaen? 660 Ic hebbe mijn lantscap laten staen Om u te sprekene, vrouwe rene, Ende come al dus ghedoelt allene Ghelijc enen aermen knecht. Die hertoghe : 1) mij aan gevaren blootgesteld 2) gij moogt daarop... 3) verheugen 4) wist het 5; ter wille van. 39 Florentijn O Gloriant, dat ware onrecht, diemaghet:665 Bi minen god Tervogan, Hets recht, wie enen doeghden an *) Ende in rechter trouwen mint, Dat hi troest daer af2) ghewint, Also ic van u hebbe ghedaen. 670 Nu seldi oec van mi ontfaen Al dat u edel herte begheert In reinen aerde,3) ridder weert, Al sonder eneghe doerpernie.4) Die her- Bi der maghet sente Marie, toghe: 675 Florentijn wel suverlike, Om al dat goet van eertrike En dadic u ghene doerperheit. Maer, edel wijf, maeckt u bereit Met mi te Bruyswijc te varen, 680 Want hier en es gheen langher sparen. *) Vernaemt uw vader, die roede Hoen, Hi soude ons beiden lachter 6) doen: Soe bleven wi ewelijc ghescant *) Florentijn O edel hertoghe Gloriant, die maghet: 685 Bruyswijc soudic gherne besien: Mochte mi dat met tróuwen ghescien, So woudic varen daer ghijs begheert 1) het is recht dat bij die iemand het goede gunt 2) daarvan, van die persoon 3) op kuische wijze 4) gemeenheid 5) het is niet goed in dit geval langer te dralen 6) schande 7) ten verderve gebracht. 40 Die her- O Florentijn vrouwe weert, toghe: Die ic boven alle vrouwen minne, 690 Ic sal u maken hertoghinne Van Bruyswijc, den goeden lande: Dies settic u mine trouwe te pande, Edel wijf van hogher aert Florentijn Soe salie met u bestaen die vaert,l) die maghet: 695 Boven alle man, die leven mach. Of die ic met oghen nie ghesach, Edel hertoghe, hoghe baroen. Nu laet ons hier nedersitten int groen Tote nedergaet dat maenschijn; 700 Dan selense alle gader slapen sijn,. Die te mijns vader hove behoren, Dan moghen wi sonder toren 2) Varen sonder yemens ghemoet *) Die her- O edel wijf, het dunct mi oec goet toghe: 705 Want die vaec gaet mi soe an. Dat ic niet langher ghestaen 4) en can, Ic moet emmer legghen mijn hoet *) Florentijn Soe legghet dan neder in minen scoet die maghet: Ende slaept, hoghe gheboren wigant: 710 Dan selen wi rumen *) Abelant 1) den tocht ondernemen 2) zie r$. 490 ; 3) zonder dat wij iemand ontmoeten 4) staan 5) emmer = absoluut ,■ hoet = hoofd 6) verlaten. 41 VIERDE BEDRIJF Tooneel I (Op het kasteel te Abelant) Floerant Hulpe, Mamet ende Apolijn, des roede- Hoe es die joncfrou Florentijn lioens Alsoe dommelijc ghesint? neve:x) En wert nie man van hare ghemint 715 Die in heydenesse mochte spannen crone, Soe hoghe gheboren noch soe scoene, Dat si haer herte daer woude legghen an, Ende mint nu enen kerstenen man Ende wilt met hem rumen dlant! 720 Soe blijft si ewelijc ghescant, Eest dat ic swighe hier van. Bi minen god Tervogan, Nenic, ic saelt segghen haren vader, Want iet ghesien hebbe al gader.2) 725 Waer sidi, hoghe gheboren baroen Van Abelant, heer roede hoen? Staet op, hoghe gheboren man, Doet haestelijc u cleder an, Ghi selt vernemen, dies ghi niet en wet. 3) Tooneel II Die roede 730 Nu benic hier al onghelet:4) hoen: Floerant neve, wat saels ghescien? 1) de „verrader"! hij heeft de gelieven bespied 2) want ik heb het allemaal gezien 3) weet 4) zonder dralen. 42 Soe wildic Florentijnen halen Ende den roedenlioen betalen Sijn huushure, in rechter trouwen!x) 930 Het sal hem sekerlike rouwen, Dat hise soe jammerlijc hout ghevaen. Rogier: Here, ic wijls u te hulpen staen 2) Ende met u varen uten lande. Mamet willic doen die scande, 935 Dat ic wille kerstenheit nemen an. 3) Nu siet hier, hoghe gheboren man, Valantijf, u goede paert, Ende uwen Brant, dat goede swaert, Daer u herte soe sere op rast.4) Die her- 940 Ay, nu haddic minen last,5) foghe: Haddic Florentijne die scoene. Lieve Rogier, dat god u loene, Nu wijst mi die kerkersteen, Daer in dat leghet die maghet reen, 945 Ic salne ontsluten ende ontdoen, Ende werdes gheware die roedehoen, Seker, ic gheve hem sijn payment') iüogier: Ay here, soe waren wi ghescent, Worde *) dit hof met allen 8) ghestoert») 950 Ic sal ons vele bat10) hulpen voert: Ghi selt hier houden ") in dit groen, 1) spottend: voorwaar, ik zou hem de huishuurhetari.nl rmnrmi-„ mblijf in den kerker!) 2) ik wil u daarbThel^en 3) da ™?ot hS • christendom overga 4i zie vs. 544 ; 5) lust 6) loon 7) werd 8) eehee en al 9) in opschudding gebracht 10) beter 11) blijven * 51 VIJFDE BEDRIJF Tooneel I (Abelant; in of voor het kasteel) Rog ier: O Maniet ende Apolijn Ende Mahoen ende Tervogant, Edel here van Abelant, Die moeten u gheven goeden dach. «Die roede 980 Rogier, nu doet mi ghewach:*) hoen: Hoe salie varen met Gloriant?2) Rogier: Edel here van Abelant, Dat sahc u segghen ende maken vroet, Dat ghi morgen metter spoet 985 Florentijn, dat felle wijf, Dooden selt ende nemen dlijf, Want si hevet wel verboert, 3) Alse men recht na rechte coert, *) Want si heeft onse gode ghescant: 990 Ende dan *) seldi Gloriant Hanghen doen ane enen boem. Want vernaemt Gheraert sijn oem, Dat hi hier ghevanghen leghet, Here, voer waer si u gheseghet, 295 Soe sal hi comen met groter cracht Ende met al sijnder macht 1) meld mij 2) wat zal :k doen met Qlorfant?3l verbeurd, zich a*n 4) rn£ - uerln,P schuld'« êem»*kt wearop de doodstraf staat 5) d - "d = °wd€dti »"b men bikomen billijk oordeelt" 4 53 GOEDKOOPE UITGAVEN VAN NEDERLANDSCHE KLASSIEKEN. SMAAKVOL GECAETONNEEED. Uit de serie Zonnebloem-boekjes t*) No. 1. BEATRIJS. Het Middelnederlandsche gedicht in proza naverteld. Tweede druk. i i>Pe,BeatrÜ8 wordt hier aangeboden in modern Nederlandsen proza, den vertaler R. J. Spitz komt alle hulde toe voor zijn soepele en delicate „vertaling". ütrechtsch Studenten-weekblad Vox Studiosorium. Men voelt dat iemand van fijnen smaak zich er toe Heeft gezet 't oude gedicht in proza na te vertellen. De Nieuwe Gids. Prijs f 1,10. No. 2. ESMOREIT. Middeleeuwsch tooneelspel. Met inleiding en verklarende noten. Tweede druk. Menigeen zal in stilte van zijn lectuur van de Esmoreit genieten, temeer daar de afwerking dezer uitgave weinig te wenschen overlaat .... Joannes Reddingius in de Nieuwe Gids. Prijs fl,10. No. 6. UIT HOOFT'S LYRIEK. Bloemlezing met inleiding over den dichter en verklarende noten. ia,h6t algemeen goede keuze, de gewenschte Depeikmg der verklarende noten tot de meest noodzakelijke, een goed oriënteeiende inleiding en een keuriee vorm kenmerken dit boekje." Het Volk. .,„D^„leiterkuS.dife verzorging van de No.'s 1, 2. 6 en 9 en u ™ 9yui\ Florentyn die maghet. 1) oom 2) De roode leeuw 3) beul. Prologhe: Ic bidde gode den oversten vader Dat bi ons moetJ) bewaren alle gader. Heren ende vrouwen, groet ende clene, Ic bidde u allen int ghemene, 5 Dat ghi wilt maken een ghestille 2) Ende merct daer na diet merken wille. Men sal u hier spelen een suverlijc 3) dinc Van enen hoghen jonghelinc Die hertoghe was van Bruyswijc. 10 Hem dochte dat niemen sijns ghelijc Op eertrike niet vinden en mochte, Ende sprac uut overmoedege gedochte, Roemeghe 4) worden ende onbekint, *) Daer dicke die menege es bi ghescint 6) 15 Want wie dat hem te hoghe beroemt7) Als dan die sake anders coemt Soe wort hi bi den roeme ghescant: Alsoe ghevielt desen hoghen wigant:8) Al was hi rike 9) ende hoghe gheboren, 20 Uut groten roem soe quam hem toren.10) Om dat hi sprac roemeghe woert, 1) moge 2) stilte 3) fijn, keurig 4) bluffende 5) stuursch onvriendelijk 6) ten verderve gevoerd 7) hem beroemen = pochen; roem" in ts. 17 = bluf 8) ridder, held 9) machtig 10) verdriet. 13 Wert vrouwe Venus op hem ghestoert,*) Soe dat sijt namaels op hem wrac, 2) Die roemeghe worde, die hi sprac, 25 Alsoe ghi nu hier selt bescouwen. 3) Daer omme radic heren ende vrouwen, Dat hem nieman te hoghe en sal beroemen, Want daer es selden ere af comen. 4) *"* Te hoghen roem en wert nie 5) ghepresen. 30 Nu bidden wi gode, die wert ghesleghen 6) Ane een cruce om onsen sonden, Dat wi alle salich werden vonden Te Josepat in dat soete dal, Daer God sijn oerdeel besitten 7) sal: 35 Dies biddic Maria der coninghinnen. Nu hoert ende swijcht, wi gaen beghinnen. EERSTE BEDRIJF Tooneel I (Aan het hof te Brunswijk) Waer sidi, lieve vrient Godevaert? Ic ben hier, heer Gheraert, Nu segt mi, wats die raet ? 8) Gheraert: 40 Godevaert, het en dochte mi niet quaet, Dat ons hertoghe, die hoghe baroen, 1) verstoord, boos. Let op het anachronisme van „Vrouw Venus"! (Zie de inleiding). 2) wreekte 3) aanschouwen 4) af — van 5) nooit 6) geslagen 7) houden 8) wat is er? Gheraert, shertoghen oem: Godevaert: 14 Enen huwehjc woude doen Ende dat hi nemen woude een wijf. Hi heeft soe scone vromen 1) lijf 45 Ende es een sterc jonc man van daghen: Hadde hi een wijf, si mochte draghen Kindren, dat ware des lants profijt. Hets een lantscap groet ende wijt, Het ware scade, bleeft sonder gheboert. 50 Daer omme hebbic u gheroepen voert, Dat ghi ons daer toe sout gheraden.2) Godevaert: Heer Gheraert, dat en mochte niet scaden, Daer hebbic oec onlancs om ghepeinst. Maer ic segghe u al ongheveinst, 55 Heer Gheraert, ghi sijt des hertoghen oem, Daer omme moetti sijns nemen goem 3) Meer dan ic ofte die hem niet en bestaet.4) Gheraert: Wattan,5) Godevaert, ghi moet ons raet Gheven, hoe dat wi varen 6) moghen. 60 Dlantschap waers 7) in goeden hoghen,8) Hadde hi een wijf ende kinder daer bi. Godevaert: Heer Gheraert, daer omme selen wi ic ende ghi Onder ons beiden daer na spien. 9) Ic weet ons wel na ene te sient0) 65 Die men hem gheven sal herde11) gherne. Dats die coninc van Averne 1) dapper, flink 2) raad geven 3) goem nemen — acht slaan (op), zorg dragen ivoor) 4) bestaan = verwant zijn met 5) welnu 6) te werk gaan 7) waers — zou daarover zijn 8) in blijdschap 9) spieden, omzien 10) ik weet dicht in onze nabijheid wel een te vinden 11) zeer. 15 Heeft een dochter noyael *) ende goet, Ende die oec draecht enen reinen moet2) Ende hevet enen goeden aert. Gheraert: 70 Sekerlijc, heer Godevaert, Die huwelijc dochte mi goet: Die coninc van Averne es een edel bloet3) Ende die altoes binnen sinen daghen 4) Sine wapen eerüjc heeft ghedraghen, 75 Ende sijn vorders 5) van goeder aert. Sekerlike, Godevaert, Desen huwelijc dochte mi goet ghedaen. Godevaert: Laet ons dan toten hertoghe gaen nnae laet ons nem dit legghen te voren, 6) 80 Dan so moghen wi spreken horen, Hoe dat hi beraden7) si. Nu willen wi gaen ic ende ghi Ende laet ons horen wat hi seght. Staet sijn herte daer toe ghewecht, 8) 85 So willen wi thuwelijc maken dan. Waer sidi, hertoghe, hoghe gheboren man, Edel hertoghe van Bruyswijc? Tooneel II (Brunswijk) Sijt wülecome, oem, sekerlijc Ende minen lieven vrient Godevaert! 1) kuisch, edel 2) gemoed; draecht = heeft 3) geslacht 4) in zijn leren 5) voorouders 6) voorstellen 7) gezind 8) gericht. Die hertoghe: 16 90 Nu secht mi, lieve oem Gheraert, U begherte, het sal u gescien. Gheraert: Gloriant neve, dat souden wi gherne sien Dat ghi wout huwelijc doen. Wi saghent gherne, edel baroen, 95 Ende oec Bruyswijc u serves lant. Die her- Oem Gheraert, hoghe gheboren wigant, toghe: Daer toe en benic noch niet ghesteltJ) Ic bidde u dat ghi mi niet en quelt, Want daer en willic niet af2) horen 100 Ic en weet gheen wijf op eerde gheboren Daer ic met woude leiden3) minen tijt. Gheraert: Neve, ghi moetet om des lants profijt Doen alsoe wel als om u selves lijf:4) Ghi selt nemen moeten een wijf, 105 Neve, om kinder daer van te crighen. Godevaert: Nu en canic langher niet gheswighen, Edel hertoghe, hoghe gheboren baroen, Ghi moetet om uus lants wille doen Om kinder te crighene, al *) Geraert seght. 110 Hets een dinc dat men niet en pleght6) Sonder vrouwe te bliven soe groten here. Ghi souter u lantscap met onteren. Edel here, stoerfdi sonder gheboert; *) Daer soude op risen8) een groet discoert,9) 115 Elc souts die na es te willen sijn:10) 11 geneigd 2 zie vs. 28: 3) doorbrengen 41 bier:leren 5) als 6 pleegt — gewoon is 7) söerft gij zonder kroost na te laten 8) ontstaan 9) oneenigbeid 10) Elk zou de naaste willen zijn (om den troon te erven). 17 Ghi sout beraden *) groten pijn Den edelen lande van Bruyswijc. Die her- Godevaert, Godevaert, sekerlijc, toghe: Dese redene es te male om niet.2) 120 Mijn herte gheen wijf soe gherne en siet Daer ic om gave een haer.3) In weet gheen wijf, dies werdich waer,4) Dat icse maken soude mijn vrouwe. Godevaert: Here, wacht dat u noch niet en rouwe, 125 Dat ghi sprect dus domme woert. Wort vrouwe Venus op u ghestoert, Si sal u noch maken mat5) Gheraert: Gloriant neve, verstaet wel, dat Samsoen, die was soe sterc, 130 Bedroghen wert bider minnen werc, Ende oec Apsloen, die scoen, 6) Ende die wise coninc Salomoen Bleven bi minnen al bedroghen: Dits emmer waer ende niet gheloghen, 135 Vrouwenminne brachse tonder.7) Die her- Seker, oem, dat heeft mi wonder, 8) toghe. Maer si waren vol gheckerdien. 9) Oem Gheraert van Noermandien, Daer quamen ander saken bi: 140 Sine waren haers selfs van herten niet vri,10) Si bleven aen vrouwen al versmoert") 1) berokkenen 2) Dit gepraat ia absoluut nutteloos 3) een zier 4) iets waardig zijn, oudtijds met 2en naamval 5) mat zetten, overwinnen, verslaan 6) de schoone Absalon 7) ten onder 8) dat verwondert mij 9, dwaasheden 10) „zij bleven zich zelf niet" 11) bedwelmd door. 18 Ic en weet gheen wijf van soe hogher gheboert, Dat icker seker om gave twe peren.1) jheraert: Seker, neve, dats niet dan sceren 2) 145 Mede te makene, soe wie dat hoerde, Ende ic en hoerde nie soe domme woerde Spreken enen hoghen man. Seker, neve, ghi moet nochtan Huwen om des lants profijt. Die her- 150 Seker, oem, dien tijt toghe: En sal nemmermeer man bescouwen,3) Dat ic enech wijf sal trouwen, Die nu op eertrike leeft Of die die werelt binnen heeft; 155 Want ic hebbe soe vromen 4) lijf, Soudic dat legghen ane ene wijf, Soe waric emmer buten kere;5) Ende oec benic soe groten here Vanden lande van Bruyswijc, 160 En es gheen wijf op eerde mijns ghelijc. Ic wil bliven mijns selves man. 6) jheraert: Bi den vader die mi ghewan, *) Nu en hoerdic nie soe domme tale. Seker, neve, en voeght u niet wale, 165 Dat ghi den vrouwen sprect soe naer. 8) 1) vergel. vs 121; 2) scherts; versta dit vers en het volgende aldus • wen du,Wh.°/, £ . °°rdI; ZOU *.niet ^ nemen 3) aauschoul verwekte 8) te na spreken, kwaad spreken van 8 ' 19 Och edel oem wide bekint, *) Ic lide *) wel ende gheve mi sculdich, *) Dat ic hier voermaels menechfuldich 405 Dommelike hebbe ghesproken: Edel oem, dat wert nu al ghewroken, Dat ic sprac die domme woert. Dies es vrouwe Venus op mi ghestoert4) Ende heeft mi int herte ëheraect 410 Ende enen dienere der vrouwen ghemaect, Ende leert mi gaen der minnen pas *). Gheraert: Ende hoe willic gheloven das? Ghi draghet soe hoverdeghen 6) moet, Ghi maket mi ende Godevaerde*vroet, 415 Dat7) gheen wijf op eertrike Soe hoghe gheboren noch soe rike, Die u dochte dat uws werdich ware; U herte dat vlieght ghelijc den are Boven alle minnen crachte. 420 Het en mach niet comen in u ghedachte, Hets al sceren dat ghi segt U herte soe vol hoeverde *) stect: Die vrouwen en moghen ane u nietwinnen.9) Die her- Och edel oem, wilt mi versinnen,ia) toghe: 425 Dat ic soe dommelike sprac. Dat quam daer bi dat mi ghebrac ") Wetentheit") in rechter trouwen. V) 1) wijd vermaard, algemeen bekend 2) beken (belijd) 3) verklaar mij schuldig eraan 4) zie vs. 22; 5) „den tred der liefde": ik moet gaan (en doen) zooals Venus verkiest 6) hoovaardig 7) dat = dat er was 8) hoovaardij 9) versta: „de vrouwen behoeven op n niet te rekenen" 10) begrijpen II) ontbrak 12) kennis 13) voorwaar (stoplap). Die hertoghe : 30 Nu comic te ghenaden') allen vrouwen Om ene, die mi quelen doet; 430 Want herte ende sin, ziele, lijf ende moet Staet al in eenre joncfrouwen ghewelt. *) Gheraert: Wie es die joncfrou die u dus quelt, Gloriant neve, laet mi dat weten. Want ic en can emmer niet3) vergheten 435 Der hogher woerden die ghi spraect, Ende sidi nu ane ene minne gheraect, Seker, neve, dat wondert mi Seght mi doch, wie se si Die u herte alsoe beswaert. Die her- 440 Van Normandien oem Gheraert, toghe: Si heet Florentijn van Abelant, Edel oem, coene wigant, Ende heeft enen vader van hoghen doen, Dats van Abelant die rode hoen 445 Es haer vader, des sijt wijs. Gheraert: Hulpt, here god vanden paradijs, Neve, hoe mach dat comen bi? Dat heeft mire herten alte vri, 4) Om dat si woent soe verre van hier. Die her- 450 Och, edel oem, der minnen vier toghe: Es snelder vele dan enech ghescot *) Oem Gheraert, bi minen god, Si heeft mi een saluut6) ghesent 1) nu word ik welwillend gestemd ten opzichte van 2) in de macht van 3) maar steeds niet 4) dat komt mij hoogst zonderling voor 5) letterl. „het geschotene", dus i>ijv. een pip 6) groet. 31 Ende een anschijn na thare gheprent, 455 Ghelijc den haren ene figure:*) Si es die scoenste creature, Die leeft onder des hemels trone; Si ware wel weert te spannen crone, 2) Al waert een coninc van Vrankerijc.3) 460 Sie en es gheenre vrouwen ghelijc Die die sonne nu bescijnt. Al es mijn herte van hare ghepijnt, 4) Seker, oem, si eest wel weert, Si es van hare doghet vermeert5) 465 Ende oec van haren hoghen moet. Och, edel oem, ic maects u vroet, Minen verborghen heimeliken staet: Nu biddic u, oem, gheeft mi raet, Dat ic mijn hef ghewinnen mach. Gheraert:470 Gloriant neve, dien dach') En mach u nemmermeer ghescien: Ghi moghet wel om een ander sien.7) Ic sal u segghen redene waer bi:8) Die rode hoen, hi es soe vri *) 475 Ende een man van groter machte, Ende die oec haet al ons gheslachte Boven al die leven op die eerde; Want ic versloech metten sweerde Sinen vader voer Abelant, 480 Ende u vader, die coene wigant, Versloech sinen oem Eysenbaert, 1) zie vs. 208 2) lettert, de kroon op het hoofd binden, dus: de kroon dragen 3) denk hierbij „als echtgenoot* van" 4) door haar gepijnigd 5) vermaard wegens 6) geluk, vergel. vs. 297 en 302 7) ge kunt wel een ander gaan zoeken 8! de reden waarom 9) aanzienlijk, dapper. 32 Floerant: O edel oem, ic hebbe ghesien Wonder*) ane Florentine die scoene, Die met rechten mochte dragen crone 735 Voer Babeloen den soudaen.2) Si leghet aerm ende aerm bevaen 3) In ghenen boegaert, coene wigant, Met enen man uut kerstenlant, Van Bruyswijc den hertoghe vri. 740 Ic salse u wisen, comt met mi, Edel wigant, wide vermeert, Want ic hebbe hem ghestolen sijn sweert, Daer hi leghet bi dat edel wijf, Ende sijn ors, dat heet Vaelentijf, 745 Dat hebbic hem heymelijc ghenomen. Uut Bruyswijc soe es hi comen Ende es een hertoghe daer van. Nu siet, hoghe gheboren man, Waer dat hi leghet in haren scoet Die roede 750 Ay, dat heeft mi wonder groet hoen: Van mijnder dochter Florentijn. En was nie soe edelen Serrasijn.4) Daer si haer herte wilde legghen an, Ende leghet nu met een kerstenen man, 755 Die niet en es van onser wet. *) Ay, waer toe si haer heeft gheset, 6) Ende alsoe jammerlijc ghescantl Bi minen god Tervogant, 1) wonderlijke dingen 2) zie vs. 194; 3) omvat 4) Saraceen (algemeene Middeleeuwsche naam voor beidenen en Mohammedanen 5) geloof 6) wij zouden zeggen: „wat is ze begonnen I" 43 Si sal daer omme berren*) in een vier,2) 760 Ende die hertoghe en sal niet van hier Mi ontriden, 3) ic en salne 4) vanghen Ende ane enen boom doen hanghen, Bi minen god Apolijn. Gawi, *) Floerant neve mijn, 765 Ende laet ons vanghen den hoghen baroen 1 Floerant: O edel oem, dat hebben wi goet te doen,') Want hi es van wapen bloet.7) Tooneel III (Abelant; buiten bij de gelieven) Floerant: Staet op, hoghe gheboren ghenoet8) Van Bruyswijc, coene wigant! 770 Ghi selt besitten Abelant, Die soete stede, dat scoene juweel; Daer staet verborghen een casteel, Daer seldi werden casteleyn. 9) Het staet op soe scoene pleyn, 775 Dat men dies ghelike niet en vint. Van gode so moetti sijn ghescint, Fel10) Sarrasijn, vul keitijf! u) Bi mijnder wet, het cost u dlijf, Dat ghi mi heden quaemt soe bi. 1) branden 2) Tuur 3) (rijdende) ontkomen 4) ik zal hem integendeel 5) gaan wij 6) dat kunnen wij gemakkelijk doen 7) van wapene bloet = ongewapend 8) ridder, vergel. pair 9) slotvoogd, chatelain 10) wreede 11) gemeene schurk. 44 Die hertoghe : Floerant: 780 O edel here, van herten vri, Laet sinken uwen hoghen moet: Hoghen roem en was noit goet Want ghi moet verwonnen bliven, Ende daer toe J) sal men u ontliven, 785 Want ghi hebt die doet verdiént Die her- Ay mi, dit spel es mi ontsient, J) toghe: Want ic hebbe mijn sweert verloren. God, die van der maghet was gheboren, Moeten 3) bedroeven, diet mi nam 790 Ende al heimelijc tot mi quam, Daer ic in groter vrouden 4) lach. Met rechten ic dat wel claghen mach Dat ic verloren hebbe minen Brant *) Bi mijnder trouwen, haddicken in mijn hant 795 Ghine sout mi niet vangen, fel keitijf! Die roede Her hertoghe, laet dese worden een blijf,4) hoen: Uwen overmoet wert nu ghevelt. 0 Ic mene dat ghijt becopen selt Dat u vorders8) hebben ghedaen. 800 Voer Abelant sachic verslaen Minen vader van uwer partien: *) Dat dede Gheraert van Normandien, Versloech den heven vader mijn, Ende u vader, bi Apolijn, 805 Versloech minen oem Eysenbaert Ende twee ridders van hogher aert, — Mijnder moien kinder,10) als ghi moghet [horen, 1) bovendien 2) „Het is mis met mtjr 3) moge hem 4) vreugde 5) zwaard 6) achterwege 7) ten val gebracht 8) voorouders ; zievs 759) bloedverwanten 10) zie vs. 488. 45 Uut Antiotsen waren si gheboren, — Versloech u vader met sijnder ghewelt: 810 Ic mene, dat ghijt becopen selt, Bi minen god Apolijn, Ende mine dochter Florentijn Salie leveren doen den brant.*) Die her- Och edel here van Abelant, toghe: 815 Doet met mi dat ghi begheert; Maer Florentijn, die es wel weert Te draghen crone voer eiken man; Want biden vader, die mi ghewan, Si heeft te male 2) een reine lijf, 820 Si én was noch noit niemans wijf, Dat wetic wel, te gheenre ure, Si es ene edel creature: Sijt haers ghenadich, hoghe baroen I Die roede Bi minen groten god Mahoen, lioen: 825 Dan 3) lietic om al die werelt niet: Si sal daer omme berren, wats gesciet, Dat sie nie 4) groete van u ontfinc. Tooneel IV (In Gloriants kerker) Die her- Ay, gheweldich hemels coninc, toghe: Nu bewaert dat edel wijf; 830 Al eest5) dat ic verliese mijn lijf, 1) ,,den vure", den brandstapel 2) volkomen 3) dat en („en" = ontkenning) 4) ooit 5) is het 46 Bewaért die scoene Florentijn: Dies biddic u, werde sceppere mijn, Dat si die doot mach ontgaen Ende kerstenheit moet ontfaen;*) 835 Dies biddic u, moeder ende maeght, Want si een reine herte draeght, Ende heeft te male ene edel nature, Moeder gods, bewaert die scoene creature; Dies biddic u, god, doer uwen oetmoet, *) 840 Want gherechte minne ons beiden doet, Dat wi sijn in dit verdriet Ay god, nu en wilt vergheten niet Dat u die minne daer toe dwanc, Dat ghi ane ené wigaertranc 845 Ontfinc menschelijc nature: Dat was Maria, die maghet pure, Die u ontfinc in reinen live, Dat noit en ghesciede ghenen wive, Ende maghdelijc ter werelt bracht: 850 Dat dede al die minne cracht; Ende daer na stoerfdi die bitter doot Om ons te bringhen in vrouden groet: So brinct mi noch uut desen prisoene. Tooneel V (In Florentijns kerker) Florentijn Waer sidi, Rogier, deghen *) coene, die maghet: 855 Mijn lieve vrient ende ghetrouwe? 1) kerstenheit ontfaen = tot het christendom bekeerd worden 2) om Uwer genade wille 3) wijnstok == hier: Mafte 4) held. 47 Rogier: Ic ben hier, wel edel vrouwe. Nu seght mi, wats die raet? *) Florentijn Ay Rogier, al minen toeverlaet die maghet: Die steet al te male ane di 860 Och heve Rogier, nu segt mi: Wat seet2) mijn vader, die hoghe baroen? Rogier: Och edel vrouwe, bi Mahoen, Hi heeft ghesworen op sinen tant,3) Dat hi sal hahghen den hoghen wigant 865 Ende u leveren sal ten viere: Dat heeft hi gheswoeren alsoe diere,4) Dat mens hem wel gheloeven mach. Dies en benic ure noch nacht no dach Sonder droef heit, edel vrouwe. Florentijn 870 Och edel Rogier, nu sijt ghetrouwe, die maghet: Want ghi hebbes wel die macht:5) Ic weet wel, dat ghi den kerker wacht, 6) Daer die hertoghe in leghet ghevaen.7) Nu wilt hem in staden staen, 8) 875 Dat hi behouden mach sijn lijf. Rogier: Och edel uutvercoren wijf, Doe ic dat, soe ben ic doet, Al die werelt van goude roet En sal mi connen ghehulpen niet.9) 1) zie vs. 39; 2) zegt 3) men zwoer in de middeleeuwen bij allerlei lichaamsdeelen, zoo bier bij de tanden 4) vergel. ons: eendureneed zweren 5) gij hebt er wel de macht toe 6) bewaakt 7) gevangen 8) te hulp komen 9) vs. 877—79: „Als ik dat deed, zou bet mij het leven kosten; al bezat ik de heele wereld in fijn, rood goud, het zou me niet helpen" (typisch-Middelnederlandsche beeldspraak, ook het steeds gebruikte epitheton ornans „rood** bij goud). 48 Florentijn 880 Rogier, hulpt mi uut mijn verdriet diemaghet: Ende oec den hertoghe Gloriant, Dan selen wi rumen Abelant Ten lande wert*) van Bruyswijc Rogier, ic ghelove 2) u sekerlijc, 885 Ic sal ewehjc sijn u vrient. Rogier: Och edel vrouwe, dies hebdi wel verdient Over 3) meneghen tijt hier te voren. U vader hadde eens mijn doot ghesworen, Doen waerdi al minen toeverlaet 890 Ach, nu dadic als een quaet,4) Soudic dies al nu vergheten; Al soudic in vieren werden ghespleten, Ic sal u hulpen, wel edel wijf, Dat ghi behouden selt u lijf 895 Ende oec die hertoghe van Bruyswijc, Want hi ontfinc mi soe vriendelijc, Doen ic hem van u die boetscap bracht, Ic sal daer om pinen 5) dach ende nacht,') Edel vrouwe van herten reen, 900 Ic sal ontsluten die kerker steen *) Ende verloessen die hoghe wigant Tooneel VI (Wederom bij Glorian.es kerker) Rogier: Waer sidi, her Gloriant, ï! ^if"^ het knd (™«d- ..landwaarts") 2) beloof 3) vóór 4) slecht mensen 5) moeite doen 6) naïeve overdrijving • alsof hij er nog „dag en nacht" tijd voor heeft I „dach en nacht" is n geijkte term geworden voor voortdurend 7) gevangenis, kerker en steen beteekenen eigenlijk hetzelfde. /os. ™ 49 Edel hertoghe, hoghe baroen? Comt uut desen swaren prisoen, 905 Want alle die slote sijn ontdaen.*) Die her- Wi heeft mi dese gratie2) gedaen? toghe: Rogier vrient, berecht mi dat *) Rogier: Florentijn dies mi bat4) Dat ic u hulpe uut uwen verdriet Die her- 910 Ay, god die hem crucen Het toghe: Die moets hebben lof ende danc, Dat ic ben uut desen swaren stanc, Daer ic soe langhe in hebbe ghesijn. Nu segt mi: waer es Florentijn, 915 Die overscoene creature? Rogier: O edel here, si leghet tusschen vier muren Ghesloten ende vaste ghevaen; Te hare soe en mach niemant gaen, Want haer vader wiltse ontliven. Die her- 920 Dien wille sal achterbliven, 5) toghe: Op dat6) mi god behout mijn lijf; *) Ic sal verlossen dat edel wijf, Eer ic scheden sal van hier. Och, haddic minen desterier8) 925 Valantijf metter hant Ende mijn sweert, den goeden Brant, 1) geopend 2) welwillendheid, genade 3) deel mij dat mede 4) die mij daarom verzocht 5) onuitgevoerd blijven 6) indien 7) hier: leven 8) sterk paard. 50 Met plompen1) naghelen drie. 1040 Ghewarich 2) god, so moetti mie Bescermen vander hellen brant, Ende bewaert den hertoghe Gloriant, Want hi es in pinen groot O edel hoghe gheboren ghenoet3) 1045 Hoe gherne haddic u noch ghesien! Maer en mach mi niet ghescien, Dat doet mijnre herten alte wee. De hang- Dien moghdi scouwen nemmermee,4) dief: Hoghe gheboren edel wijf, (de beui) 1050 Want ic u nu sal nemen dlijf, Dat deert sere die herte mijn. Och edel joncfrouwe Florentijn, Waer toe hebdi u gheset ?5) Woudi noch anebeden Mamet, 1055 Ghi sout noch wel u lijf behouden, Het comt al touwe bi uwen scouden,6) Dat ghi onsen gode aldus blameert7) Ende u selven scandeleert8) Ende ghi9) hoghe gheboren sijt. Die roede 1060 Ghi gheeft haer alte langhe respijt10) Hoen: Haestu ende slaet haer af thoet, Want hare mesdaet es so groet, Al die werelt en halpe hare niet. 1) zwaar, grof 2) waarachtig 8) zievs.768 ! 4) aanschouwen! nooit meer 5) zie va 756 i 6) al touwe — al toe — allemaal; scouden = schuld 7) lastert 8) te schande maakt 9) „terwijl ge" zouden we hier zeggen 10) uitstel. 56 Tooneel IV (Als tooneel III) Die her- Bi gode die hem crucen liet, toghe: 1065 Dan sal niet wesen, fel tierant! Van gode moetti sijn ghescant Dat ghi sijt soe putertier,]) Ter quader tijt maect u van hier, *) Of die duvel sal uws wouden, *) 1070 Ende Florentijn sal haer lijf behouden Ende tuwer scande mijn eyghen *) sijn. O uutvercoren Florentijn! Van deser doot sidi vri: Dies danct der werder maghet Mari 1075 Ende Rogier, den coenen wigant. Florentijn Och edel hertoghe Gloriant, diemaghet: Ic dancs gode van den troene,5) Dat mi ghevallen es soe scoene,') Ende daer naest u ende Rogier. 1080 Och edel here, laet ons van hier Trecken, hoghe gheboren man. Die her- Florentijn, nu varen wi dan toghe: Te minen lande van Bruyswijc. Mijn herte staet in vrouden rijc. 1) gemeen i afgeleid Tan pute s zie va. 10031 2) maakt dat ge hier vandaan komt 3) zal zich van u meester maken 4) de mijne 5) hemel 6) dat het allemaal voor mij zoo goed afgeloopen Is. 57 Tooneel V (Brunswyk) Die her- 1085 Edel wijf van hogher aert, toghe: Nu sie ic den edelen boegaert, Bruyswijc dat goede lant. O edel oem, coene wigant, Van Noermandien hoghe baroen, 1090 Nu laet die poerte wide ontdoen Ende laetse incomen met bliden sinne, Die ic met al miere herten minne, Van Abelant die scoene Florentijn. Gheraert: O Gloriant, neve mijn, 1095 Sijt willecome op desen dach, Ende Florentijn, die ic nie en sach Meer x) dan nu te deser tijt. Mijn herte wert mi van vrouden wijt Dat ic u2) sie met ghesonden live 1100 Comen metten .edelen wive. Nu segt mi: hoe voerdi3) in Abelant? Die her- Och edel oem, coene wigant, toghe: Al slapende wardic daer ghevaen Ende in enen kerker ghedaen, 1105 Daer mi met rechte uut mocht verlanghen, Want aderen, padden ende slanghen Waren daer mijn naeste ghebueren. Maer god, die gaf mi avonture,4) 1) vs. 1096-97: die ik nooit eerder dan nu zag 2) U = Gloriant 3) hoe ging het u ? 4) geluk. 58 „Er klopt iets in deze zoo au» einern Gusse gegoten inleiding, iets van zóó warme overtuiging... „De keus lijkt mij bizonder geslaagd".... M. H. van Campen in Weekblad voor Stad en Land. „De bloemlezing is met smaak en kennis van zaken gekozen." Utrechtsen Prov. en Sted. Dagblad. Het zoo deskundig en met warme bewondering saamgelezen bundeltje, zal het kan niet anders, veel koopers vinden. De Vrouw „Met veel zorg en fijnen smaak samengesteld." De Tijdspiegel. Prijs f 1,10. No. 9. LANSELOET VAN DENEMERKEN. (LANSELOET en SANDERIJN.) Middeleeuwsch tooneelspel met inleiding en verklarende noten. Reeds meermalen hebben wü onze blijdschap over deze Zonnebloem-uitgaven van oude litteratuur te kennen gegeven. Het doet ons genoegen uit de voorrede van dit boekje te bemerken, dat de uitgave ook bij het publiek een succes is, zoodat vorige nummers reeds spoedig herdrukt moesten worden. Het roerend-eenvoudige „abel spel" van Lanseloet ende Sanderijn, dat jaren geleden in Verkade's voortreffelijke opvoering zoovelen geboeid hoeft, is een nieuwe voortreffelijke greep van den heer Spits. Deze middeleeuwsche kunst van een onbekenden schrijver is zoo zuiver-menschelijk, dat mj ook thans nog een wondere bekoring uitoefent. Het Volk. Prijs f 1,10. No. 14. DEN SPYEGHEL DER SALICHEIT VAN ELCKERLYC. De Middeleeuwsche allegorie, bekend door de opvoeringen van Dr. Willem Rooyaards en Ed. Verkade. Deze populaire uitgave van El ckerlijc zal ongetwijfeld aftrek vinden. De Nieuwe Taalgids. Deze uitgave zal ongetwijfeld welkom wezen .... Tocneelgids (Brussel). In dit kleurige bandje krijgt het „schoon boecxken" nieuwe bekoring. De Vrouw. Prijs f 1,60. No. 19—20. ADAM IN BALLINGSCHAP van JOOST VAN DEN VONDEL, met inleiding en aanteekeningen van Drs. A. Saalborn, Leeraar Gooische H. B. S. te Bussum. Fraaie uitgave met illustraties. Prijs gecartonneerd f2,75; ingenaaid f2,25. No. 23. EEN ABEL SPEL VAN GLORIANT. Met inleiding en aanteekeningen van R. J. SPITZ, Leeraar H. B. S. te Apeldoorn. Een alleraardigst Middeleeuwsch spel uit de serie waartoe ook Esmoreit en Lanseloet van Denemerken behooren. In het komende tooneelseizoen wordt het stuk opgevoerd door het Haagsche gezelschap „Die Ghesellen van den Spele". Dit stuk werd sedert 1875 niet uitgegeven; dit is de eerste populaire editie. Prijs gecartonneerd f 1,75; ingenaaid f 1,50. No. 25. MARTEEN VAN NIEUMEGHEN. Middeleeuwsch tooneelspel met inleiding en aanteekeningen van M. A. P. C. POELHEKKE, Directeur der Gem. H. B. S. te Nijmegen. Dit stuk is bekend door de succesvolle opvoeringen van „Het Schouwtooneel" onder directie van Jan Musch, welk gezelschap het ook in het komend seizoen weer zal opvoeren. Dit is de eerste editie van dit stuk, die voor een grooter publiek en ook voor schoolgebruik bestemd en geschikt is. Prijs gecartonneerd f 1,75; ingenaaid fl.50. DERDE BEDRIJF Tooneel I (In Bronswijk) Gloriant Waer sidi, edel oem Gheraert, die her- Van Normandien hoghe baroen ? toghe: Uws raets hebbic nu te wel te doen,') 385 Edel oem, hoghe wigant Gheraert: Wat segdi, neve Gloriant, Wat sijn die dinghen die u ghebrect?2) Die her- Edel oem, dat mi int herte stect, *) toghe Dies ic niet langher en can ghehelen. *) Gloriant: 390 Gherechte minne doet mi soe quelen, *) Dat mi costen sal mijn lijf. Ic minne soe sere een edel wijf, Dat ic ure no nacht no dach Gherusten gheslapen niet en mach, 395 Sent dat ic ierst die minne began. Gheraert: Dats 6) dat ic niet en can Gheloven, soe wats ghesciet, Dat u edel herte verdriet Lijdt om enech wijf die leeft 400 Of die die werelt binnen heeft: Dies en canic gheloven twint 1) noodig 2) ontbreekt, versta: waaraan ge behoefte hebt 3) steekt 4) verbergen 5) ziek zijn, vgl. kwaal en kwellen 6) Dat is: Dat Is wat ik niet kan gelooven, dus: dat kan ik niet.... enz. 7) geen zier. 29 Die vroemste *) man, die nie ghewaert, 2) Ende in heydenesse gorde sweert, 3) Maer u vader wide vermeert 485 Sloech hem den hals ontwee.4) Noch dede hi hem scade mee, *) Daer hi noit sint omme en loech:6) Twee sijnre moien kindre 7) hi versloech Die uut Antiotsen 8) waren gheboren. 490 Dies heeft die rode lioen noch toren,9) Dat wetic wel gewaerlike.10) Al waerdi11) here van al kerstenrike, Hine gave u sijnre dochter niet. Die her- Bi gode die hem crucen het, toghe: 495 Oem Gheraert van Normandien, Ende bider maghet sente Marien, Ic salse hebben of bliven doot, Al ware hi mijn viant noch alsoe groot, Ende daer toe van hogher macht: 500 Behendieheit gaet voer cracht.12) Ic sal ghewinnen die vrouwe rene, Met minen properen live13) allene Meinicse14) te halene, ans15) mi god. Gheraert: Gloriant neve, al sonder spot, 505 Ende hoe wildi dat leggen an? 1) dapperste 2) die ooit bestond 3) en in het land der heidenen het zwaard droeg 4) kapot 5) meer 6) ten gevolge waarvan hij sindsdien nooit meer lachte 7) kinderen van zijn moei (= tante) 8) Antiochië 9) verdriet 10) zeker 11) al waart gij 12) cracht, hier geweld 13) proper = eigen, live, 3e n.v. van üjf, hier: lichaam 14) ben ik voornemens (meen ik) 15) ans — an des; van onnen — gunnen; des = dit; indien God mij dit vergunt. 33 Ende ic sal gaen ten roedenlioen Ende sal hem segghen ende maken vroet, Dat hi morghen metter spoet 955 Florentijn. dat edel wijf, Sal doen dooden ende nemen dlijf: Dies salie hem maken wijs, Ende ghi selt hier houden in dit rijs1) Ende emmer seldi op die waerden *) sijn. 960 Als men uutbrinct3) Florentijn Ende mense ontliven sal, Dan seldi comen over al4) Ghereden, hoghe gheboren wigant. Bi minen god Tervogant,5) 965 Ic sal u ter hulpen staen. Ghi selt steken ende ic sal slaen, Ende god sal in onser hulpen sijn: Aldus selen wi Florentijn Verlossen, dat edel wijf. Die her- 970 Rogier, het sal mi costen dlijf, toghe: Ofte ic bringse uut hare noet. Nu gaet henen met haesten groet. Ic sal hier bliven in dit foreest') Ay vader, sone ende heilich geest, 975 Nu moetti7) bewaren Florentijn. 1) hout, bosschage 2) op uw hoede, op wacht 3) naar buiten brengt 4) zonder U door iets te laten weerhouden, ondanks alle hinder-] nissen 5) grappig in den mond van den aspirant-christen 1 zie vs.: 935 i 6) woud, bosch 7) moogt gij. 52 Ende sal ons doen grote pijn: Daer omme duncket mi dbeste sijn Dat ghise beide ontliven doet. Die roede 1000 Rogier, desen raet dunct mi goet. lioen: Nu en willic beiden1) dach noch ure. Gaet henen, haelt mi die scoene figure, *) Florentijn, die felle pute, *) Ic salse doen leiden ter poerten ute 1005 Ende doen haer thoeft afslaen. Rogier: Here, dit dunct mi dbeste ghedaen. Ic salse halen, bi Apolijn. Tooneel II (Florentijns kerker) Waer sidi, scoene Florentijn? Ghi moet gaen voer den hoghen baroem 1010 Uwen vader, den roedenlioen. Hi wilt met u justicie houden Ende meint,4) dat u sal werden vergouden,8) Dat ghi sine gode hebt ghescant Ende dat ghi bi Gloriant 1015 Hebt gheslapen, vri6) edel wijf. Dat sal u costen u edel lijf. Want hi hevet soe dier *) ghesworen. 1) wachten 2) gestatte, d. w.z. het meisje-zelfI 3) fel = . „ntT^vrouw van zedeloozen levenswandel 4) is «»»«^ fvergel. vs. 503) 5) vergolden, betaald gezet 6) fijn, ook: edel I 7) zie vs. 866. 54 Florentijn God, die vander maghet was gheboren!x) diemaghet: Ende sijn voetsel van haer soeghede, 2) 1020 Ende daer na dat hi ghedoeghede, Datten die felle joden vinghen, Ende aen een cruce hinghen, Daer hi an sterf3) die bitter doot, Om ons te bringhen in vrouden groet, 1025 Die moet mine ziele ghenadich sijn. Tooneel III (Plaats voor de terechtstelling) *) Die roede Nu segt mi, dochter Florentijn. Hoen: Wie mach u hier toe hebben bracht, Dat ghi sijt aldus bedacht5) Ende aenbedt enen vremden god 1030 Ende maect met onsen goden u spot, Ende mint daer toe enen kerstenman'? Bi minen god Tervogan, Ghi selt daer omme uw lijf verliesen. Florentijn Vader, die doot willic gherne kiesen diemaghet:1035 Om den ghenen, diese door 6) mi ontfinc Ende naect ane een cruce hinc Met sinen aermen wide ontdaen 7), Ende Het hem hande ende voete doerslaen tdifk^ vorderingen gemaakt in de Chris¬ telijke theologie 12) en door haar gezoogd werd 3) stierf 4) merkwaardig dat op de plaats der terechtstelling zulk een macht dorst zoo weinig militaire bewaking aanwezig heeft dat Gtoriant aUéén zijn geliefde redden kanl Of wilde de roede lioen lav-r «L lil* sale en familie ?■■ Voor het Middeleeuwsche pnbl^T was deze êhenen- l£T ï™-! Z\,de inSeidin^ 5> «eïnd 6) dln «henen _ Jezus; door = ter wille van 7) uitgespreid, geopend 55 Bi vriende hulpe, bi goeden rade, 1110 Dat ic ben comen sonder scade, Uut den vangnesse x) swaer. Het en quam nie man in selken vaer, 2) Maer die minne vanden edelen wive Hielt mi altoes te live, 3) 1115 Dat ic hoepte, het soude beter werden Aldus hebbic met volherden Ghewonnen daer mijn .herte op rast.4) Gheraert: Gloriant neve, ghi hebt ghepast5) Der minnen boegaert leren bouwen 1120 Maer doch en derft6) u niet rouwen, Al eest u worden een deel te suere:7) Ghi brinct hier ene scoene creature, Die oec niet edelre en mochte sijnj Als es haer vader een Sarrasijn, 1125 Hi es een hoghe gheboren man, Want van Babeloen die soudan Was sijn vader, dies benic vroeder, 8) Ende des heren dochter was sijn móeder Van Antioetsen, des benic wijs, 1130 Ende oec heeft haer vader den prijs 9) Voer ende na10) in tkerstenrijc, Sone es van vromichede sijns ghelijc u) In heydenesse die wapen draght; Daer om was ic van u versacht,12) m net leven i „hield mij er bovenop 4) zie vs 544 én va 919 5) zooals 't behoort 6) behoeft het 7) al hebt gij heel wit onaanIflS' in™*" °^d"radtn 8> dat w«' * wd ekeT 'stoptap ïil i ™ 0reral U) a van dapperheid niet zijns gelijke is 12) daarom was ik ongerust over of geujite is 59 1135 Dat u ten quaden soude vergaen. Maer ghi hebt wel ghedaen: Met volherden *) hebdi verwonnen. En dochte oec gheen dinc begonnen, 2) Dat men niet volherden en wille. 1140 Nu swicht ende maect een ghestille!3) Dit voerspel es ghedaen, Men sal u ene sotternie spelen gaen. 4) 1) met volharden (onb. wijs) 2) het is ook van geenerlei waarde iets te beginnen 3) zie vs. 51 4) na de vertooning van een „abel spel" volgde die van een „sotternie" (klucht). Vergel. de slotverzen van Esmoreit en Lanseloet van Denemerken. Het abel spel van Gloriant werd na ongeveer 500 jaar voor het eerst weder opgevoerd door „Die Ghesellen van den Spele," onder leiding van Eduard Veterman in den stadsschouwburg te Leiden op 25 October 1920 met de volgende bezetting: Prologhe .... Otto Koch Gloriant Eduard Veterman Gheraert .... Jan van der Linden Rogier Johan Carpentier Alting Godevaert L Qtto Koch Roedehoen | Floerant j Leonard Roggeveen Hangdief J Florentijn .... Mien Tels 60