NAAR DE EENHEID. Een pleidooi voor fusie tusschen Liberale Unie en Vrijzinnig = Democratischen Bond. DOOR D. HANS. MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN DAGBLADEN 's-GRAVENHAGE. NAAR DE EENHEID. Een pleidooi voor fusie tusschen Liberale Unie en Vrijzinnig = Democratischen Bond. DOOR D. HANS. MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN DAGBLADEN 's-GRAVENHAGE. ■ Een woord vooraf! Achterstaande beschouwingen verschenen in „De Telegraaf." Zij worden door mij afzonderlijk uitgegeven, om aldus zoo mogelijk nog iets meer bij te dragen tot het doel hetwelk zij trachten te bevorderen. Men beschouwe deze artikelen als de stem van een Democratisch- Vrijzinnige, die van verdeeldheid naar eenheid wil. D. Hans. Den Haag, fuli ipij. „Liefste wensch". Volo non valeo. Wij willen de fusie tusschen Liberale Unie en Vrijzinnig-Democratischen Bond, doch wat vermogen wij ? Invloed bezitten wij niet. Nu Is dat natuurlijk niet altijd noodig. „Mijn macht", — zoo zeide Thorbecke eens — „bestaat enkel in mijn overtuiging, in de redenen die daarvoor pleiten, in den indruk, dien die redenen kunnen maken". Ook wij willen het dus met de macht dier dingen probeeren. Al weten wij, dat wij van meet af op verzet en bezwaren zullen stuiten. Want, o ja, wij zien al de zich tot groote bedachtzaamheid samentrekkende aangezichten van velen .in die heide partijen: de beleid vollen, de verstandigen, de gematigden, de angstvalligen; vooral van hen, die meenen het monopolie te bezitten van over een zaak als deze te mogen denken en schrijven (of liever nietschrijven).l) Zij roepen s s s 111! en leggen den vinger op den mond. Zij vragen of het nu wei het goede moment is, om over die zaak te spreken. Zij stapelen hun bezwaren op. Zij vreezen. O, achter de horretjes van hun eigen partijvertrek voelen ze zich rustig en veilig en knus, de geraniums in het kozijn bloeien en de kanarie rolt en het is goed zoo. Neen, het is niet goed zoo. Wij- zouden, om den verstandigen, den beleidvollen, den tactici in het geviel te komen, gaarne zwijgen. Wat ook gemakkelijker is, nietwaar? Maar — wij doen het niet. Als men den beleidvollen, enz., vraagt, wanneer het dan wèl het geschikte oogenbllk is, om in het openbaar de fusie te behandelen, zwijgen zij. Uitstellen, of hoogstens, hoogstens in een huishoudelijke, strikt discrete vergadering er een paar hyper-voorzichtige woordjes over zeggen en dan maar direct voor het eerste bezwaartje in d'r schulp kruipen, ziedaar hun — taktiek. Kom aan, dan nu maar eens met deze kwestie in het opene licht. Zij is 1) Hier hebben wij een zin geschrapt, die tegen onze bedoeling in tot misverstand aanleiding bleek te hebben gegeven. 6 moeilijk. Zij is slechts met veel tact tot een goed einde te brengen. En het zij verre van ons, te meenen, dat wij den draad van Ariadne in handen kunnen spelen van wie in dezen doolhof geen weg ziet. Maar alle begin is niet gemakkelijk. 0e publieke zaak echter dient publiek behandeld. Het is nu immers juist een goed oogenblik? Het Bestand geeft gelegenheid het denkbeeld eens rustig te overwegen. Bovendien: de concentratie doet elkander waardeeren, doet zien op hoeveel punten wij overeenkomen. Zij brengt ons dichter tot elkaar: wat vreugde zou het ons en velen zijn, zoo uit de rups der concentratie zich de vlinder der fusie ontwikkelen ging. Wie weet ! . Want — en dit heeft bij ons den doorslag gegeven, toen wij overwogen om deze artikelen te sehrtfven — wij weten, dat er in beide partijen naar verlangd wordt, dat er en in de unie 6n in den Bond over wordt gesproken, dat ei stille" Stemmen "gaan. Welnu, hier klinEëTfifn-ook'êefi stein7~2lj~1iet al geen stille. En zelfs al moest ons pogen in alle opzichten falen, al ware onze stem als één, die in de woestijn roept, zoodat wij straks moesten bekennen : Da steh' ich nun, ich armer Tor! Und bin so klug als wie zuvor, dan nog zouden wij voor ons ;elf de voldoening bezitten van te hebben verricht wat ons, voor de vrijzinnige zaak, noodig scheen. „Liefste wensch" — aldus de secretaris der Unie, de heer Roodhuijzen, in zijn boekje over die partij — „liefste wensch blijft a 1t ij d bij ons, dat erw eer vereeniging zal komen met hen, die niet van ons hadden moeten heengaan" 1). Deze woorden geven ons moed. Genesis. Op het eind der eerste en in den loop der tweede helft van de vorige eeuw hebben de liberalen in ons land pioniers-arbeid van velerlei aard verricht. Thorbedke's geniale werk had den democratischen staatsvorm gebracht, binnen het raam daarvan is aan den parlementairen en socialen opbouw der democratische gedachte noest gearbeid. Fouten zijn er gemaakt, zeer zeker. Te laat ook is men den weg der sociale hervorming ingeslagen. Maar een grootsche taak hebben de liberalen verricht. 1) A. Roodhuijzen — De Liberale Unie (Hollandia serie), bl. 3'6. 7 - Toen zijn ze gewankeld. Groei van de tegenstanders en meenihgsverschil in eigen boezem deden „de ééne groote liberale partij" verzwakken en splijten. Thorbecke was gestorven. Kappeyne, gevierd spreker en man van intellect, kon in dien tijd van beproevingen de liberalen niet beheerschen en organiseeren. Van Houten, vurig democraat, was te veel individualist om leider te zijn, en bovendien te scherp en onbarmhartig bestrijder van hetgeen hij in de practische liberale politiek verkeerd dacht. Toen in de tachtiger jaren, ontwaakte het streven oiïL_door organisatie" Tle oendracïït te herstellen. „Het is 3e verde"SldTïëïcT in de liberale gelederen geweest, waarvan men verlost wille raken, die geleid heeft tot de oprichting der Liberale Unie" 2). Het bestuur van de kiesvereeniging „Burgerplicht" te Amsterdam nam het initiatief en riep de afgevaardigden van eenige andere groote kiesvereenigingen bijeen. Deze vergadering werd gehouden op Zondag 7 December 1884 te Amsterdam. Van hen, die haar bijwoonden, staan nog in het actieve openbare leven de heeren prof. mr. G. A. van Hamel, mr. J. A. Levy en dr. A. Plate. Behandeld werd de wenschelrjkheid tot oprichting eener Liberale Unie. Het was „geen poging om door het bewandelen van nieuwe banen de liberale partij weer te doen winnen aan invloed, dien ze had geboet, maar eene om, al zwijgende over hetgeen verdeelde, weer één te zijn" 3). Eigenaardig is voorzeker „dat bij de meerderheTcTde'r heeren Vaststond, dat een program niet mogelijk was, en dat niet alleen omdat, zooals een oer heeren het sierlijk uitdrukte, een_ bindend program niet overeenstemt met het temperament der liberale partij, maar ook ornaat men ' niet anders kon verklaren, dan dat er eigenlijk maar" ééne zaak was, waarin de toenmalige liberalen allen samengingen, n 1 " het anti-clericalisme" 4). Intusschen: er werd een concept-program tot oprichting der Liberale Unie aangenomen. Doel zou zijn ..door alle geoorloofde middelen van voorlichting en samenwerking den staatkundigen invloed der kerkelijke partijen te b e s t r ij d e n e n de toepassing der liberale beginselen te bevorderen," doch de hier gespatieerde woorden werden later weer geschrapt. De voorzitters der vijf kiesvereenigingen, die de Unie feitelijk hadden gesticht, verzonden nu 2) A. Roodhuijzen, t. a. p. bl. 1. 3) A. Roodhuijzen, t a. p. bl. 3. 4) T. a. p. bl. 4. 8 een oproep, onderteekend door mr. Levy als de president dezer commissie. Hij wordt deswege „de stichter der Liberale Unie" genoemd. Van de 185 kiesvereenigingen. die een oproep önET vingen, traden er 62 toe, met 4390 leden. Op 4 Maart 18S5 werd" de cbnstitueerende vergadering van afgevaardigden gehouden. Mr. Levy was Voorzitter. Als hoogste doel der partij noemde hij „zelfstandige verwezenlijking van den rechtstaat, zelfstandig in diepgaande tegenstelling met de kerkelijke partijen, die voor het staatsrecht bij de Openbaring ter schole gaan". En hij sprak deze merkwaardige woorden: „Zoo jong Is onze partij niet, dat zij een aanbevelingsbrief zou behoeven In den vorm van een programma van beginselen, noch zoo arm aan daden, dat zij het recht zou missen daarheen te verwijzen." Op deze constitueerende vergadering volgden die van 6 Juni en 12 December 1885. De zaak kreeg toen definitief haar beslag. Dit is de genesis der Unie. Al aanstonds lijken bovengeciteerde woorden van mr. Levy den nazaat een fout. Het „wacht op onze daden" kon en mocht klinken uit den mond van een Thorbecke, als deze optrad aan het hoofd van het groote ministerie, en in een tijd toen de liberalen het zenith hunner parlementaire macht naderden, minder zuiver klonk het van de lippen des leiders eener organisatie, die juist was opgericht om Verdeeldheid In eigen gelederen te bestrijden, staande in de poorten van een nieuwen tijd, die reeds het begin bracht van een nieuwe, grootsche sociale taak. Toen was, direct al, behoefte aan een concreet, zuiver program. Hetgeen later ook duidelijk Is ingezien. Exodus. Dat het in de Liberale Unie al spoedig zoo'n beetje zou gaan „kraken", viel te voorzien. Het rammelde. Want mr. Levy mocht geprobeerd hebben Thorbecke na te doen, zonder vaste eischen, zonder een program, ware het slechts het begin er van, kon men het op den duur toch niet bolwerken. De nieuwe tijd wierp zijn glans al vooruit. Het nieuwe groote streven kwam allengs uit den vreemde tot ons. De grondwetsherziening was in aantocht. Vraag? stukken van sociaal-wetgevenden aard kwamen aan de orde.Tn zuTV.o tijden valt met een vage kus or meTeen machtwoord geen partij bij elkander te houden, waarin allerlei soorten van liberaal vercenigd waren. Reeds de schoolkwestie bracht veel verdeeldheid, en Kappeyne had zeker nooit kunnen droomen, dat hij door 9 velen onder z'n geestverwanten zóó spoedig officieel zou worden verloochend. Zelf Eerste Kamerlid, moest hij het in de dagen van Mackay wèl droevig ervaren. De kiesrechtkwestie zou het smeulende vuur der verdeeldheid doen oplaaiènï Tak was gevallen, door aanneming van het amendementDe Meijier op zijn Kieswet. Kamer-ontbinding volgde.Waar de vergadering der Unie zich reeds vroeger voor de wet-Tak had uitgesproken, meende het hoofdbestuur geen nieuwe bijeenkomst te moeten uitschrijven, doch richtte het zich schriftelijk tot de aangesloten vereenigingen, om deze aan te sporen bij de verkiezingen, die gevoerd werden onder de leus „voor of tegen Tak", in ieder geval de zijde der regeering te kiezen. Dit ontreden van het bestuur verwekte veel oppositie onder de conservatievere elementen in de Unie. Deze, met mr. M. Tydeman Jr. voorop, zagen met leede oogen aan dat, met voorbijzien van allerlei ander meeningsverschil, de verkiezingen liepen over de vraag: pro of contra Tak. Zij wenschten geen candidaten te steunen alleen omdat deze zich voor de Kieswet hadden verklaard, ep aldus vijandig staande tegenover den oproep van bun hoofdbestuur, namen enkele bestuursleden (waaronder mr. Tydeman) en eenige kiesvereenlgingen afscheid van de Unie. Toen op de algemeene vergadering van 16 Juni 1894 een motie van goedkeuring in het bestuursbeleid met 43 tegen 26 stemmen werd aangenomen, verlieten vele tegenstanders de vergadering en de Unie. De Takkianen bleven over, de conservatieve elementen waren heengegaan. In 1905 werd hieruit de Bond van Vrije Liberalen geboren. Dit was de eerste exodus. Aanstonds worde opgemerkt, dat geenszins alle behoudende personen de Unie hadden verlaten. Wij komen daar nog op terug. Zeven jaar later werd de splitsing voortgezet, en weer was het kiesrecht de aanleiding. Ondertusschen h.id de Unie de wenschelijkheid van een program natuurlijk moeten inzien. Het woelde allerwege op sociaal gebied. Stouter begon de sociaal-democratie zich te roerea. Het arbeidende volk, ook onder het orthodoxliberale economische stelsel te lang verwaarloosd en verdrukt, begon opwaarts te streven. De Unie moest op vele punten partij kiezen. Zij stelde een 'HervorminKsprogram op (1896). Aangaande het kiesrecht bleef "de Unïe in §1 „in overeenstemming met wat in 1891 en 1894 door haar beleden werd eene zoo ruim mogelijke uitbreiding van het kiesrecht, los van eiken band met belastingen, noodzakelijk ach- 10 ten." Vijf jaar later werd deze paragraaf herzien, en als volgt aangevuld: „Indien en voor zooverre algemeen kiesrecht wordt ingevoerd, acht zij evenredige vertegenwoordiging door de rechtvaardigheid geboden. Herziening van de grondwettelijke bepalingen met betrekking tot de verkiezing van de leden der Eerste Kamer acht zij een vereischte." Hierover was men het eens. De groote strijd echter ontstond over de vraag of men dé kfësrecht-eisch u r gen%jo u verklaren. Het Hoofdbestuur beantwoorddé~ae?ë vraag Bevestigend, doch op 26 Januari 1901 werd zijn voorstel, om die urgent-verklaring uit te spreken, met 44 tegen 33 stemmen verworpen. In zijn geheel nam het toen ontslag. Hekyerljet de Unie, en stichtte den Vrijzinnig-Democratischen Bond, waarop" ook aa^tonds" TL5T kiesvereenigingen met 2200 leden de jMe„y-aarwblIzeidëii.ïén dén nieuwen Bond vormden. Dit was de tweede exodus. Ditmaal waren het de meer vooruitstrevenden, de mannen van het snellere tempo, die de Unie verlieten, met het Hoofdbestuur voorop. Hebben zij overijld gehandeld? Was de houding van de overigen, de tegenstanders der urgent-verklaring, ontactisch? „Vraagt men ons" — aldus de heer Roodhuyzen — ,,wat wij denken over de houding van hen, die in 1901 de Unie verlieten, dan zullen wij daarvan alleen zeggen, dat wij overtuigd zijn, dat als het nog eens moest gebeuren, vóór- en tegenstanders van toen anders zouden handelen." 5) Dit laatste wekt den indruk alsof bij een beleidvoller, tactischer behandeling van de kiesrecht-zaak de splitsing niet zou hebben plaats gehad. Is dit zoo? Het valt moeilijk te zeggen. Mr. H. P. Marchant ontkent het. „Men wane niet" — zegt hij — „dat de scheiding achterwege"~zou zijn gebleven! indien maar in "zekere vergadering een bepaald amendement ware aangenomen in plaats van verwprp£fl- Wie dit meent, ziet voorbij, dat die kleinigheden slechts de aanleiding waren om hetgeen logisch noodzaak was tot een feit te doen worden" 6). Nog eens, achteraf kan men hier moeilijk beslissen, maar ernstige studie van de verschijnselen dier dagen doet ons geneigdheid voelen hier de zijde van mr. Marchant te kiezen. Er was nu eenmaal een partij in den lande, ookjin de_ LifteraJéTÏUnië, die de nieuwe staatsleer, de sociale economie, met een zekeren drift in toepassing wilde 5) A. Roodhuijzen, t. a. p. bl. 35. 6) Mr. H. P. Marchant. — De Vrijz. Dem. Bond (Hollandia-serie), bl. 2. 11 brengen, die vooruitstrevendheid van een snellerTempo propageerde. De Radicale Partij in 1891_ opgericht, was één der verschijningsvormen. Het streven der bekende Amsterdamsche radicalen-groep behoeft hier niet nader te worden toegelicht. Treub ging, als wethouder der hoofdstad, eminent en doortastend practisch vóór, om daarna vanaf den katheder der hoogeschool de ontwikkeling der staathuishoudkunde tot sociale economie aan z*n studenten, aan een nieuw geslacht van economen, te leeren. Hij, een der opvolgers van Plerson op dien katheder, was daar als 't ware de incarnatie van de evolutie der nieuwere denkbeelden. Dit alles wijst op een zeer bepaald streven, en het was dan ook geen wonder of egenJoevaj^jiratTè^ Partij in " Ï9Ö1 aanstonds in dëïï nieuwen Vrijzïnnig-Dêmocratischen; Bond opging. Een andere vraag 'is of de democraten, indien zij trouw waren gebleven aan het Unie-vaandel, bij energieke propaganda de oude organisatie niet spoediger in hun richting hadden gedreven. Men wete overlgens.dat er ook vrijzinnig-democraten zijn die meenen dat enkel en alleen de kiesrechtzaak tot de oprichting van hun Bond heeft geleid Niemand minder dan mr. J. Limburg zei op 15 Nov. 1911 in de Kamer: „Ons ge he e le bestaan als afzonderlijke politieke part ij, tot stand gekomen nu 10 jaren geleden, is te danKen alleen aan de vraagvan het algemeen kiesrecht." 7) Men oordeele nu zelf maar! Doch dit Is napleiten. De exodus was er en in 1901 stonden, terwijl de meeste oud-liberalen „los" rondliepen, Liberale Unie en Vrijzinnig-Democratisehen Bond naast en tegenover elkander. Positie. Hoe is nu, na zooveel jaren, de positie van beide partijen? Veel cijfers zijn er niet. De. Liberale-Unie telt .thans 134 afdeellngen met ongeveer_14,000 leden, de 'Bond 64 afdeelingen met ongeveer 7500 leden. Dit is echter volstrekt geen zuivere maatstaf van vergeluking. De vrijzinnig-clemocraten organiseeren flci-„P-Ver 't algemeen, trouwer ; hun in T bloed zit nog iets van het oude malcontente^ en ontevredenen, nietwaar? doen spoediger en lichter een daad dan anderen. De liberalen daarentegen hebben altijd aan een zekere lakschheid jegens de organisatie geleden- 7) Handelingen Tw. Kamer 1911/12, bl. 601/2. 12 stemmen vinden zij al méér dan genoeg, desnoods alleen hèr-stêmmen. Juiste vergelijkings-cijfers in zake de vertegenwoordiging in openbare colleges kunnen wij niet geven, om de eenvoudige reden, dat de cijfers der Unie-liberale leden niet beken? zijn^ In gemeenteraden, iiï Statènr zelfs In dé Eerste Kamer, weet men vaak niet met zekerheid of de vrijzinnigen organisatorisch tot de Unie behooren. In de Tweede Kamer heeft de Unie 22, de Bond 7 leden. De cijfers van het aantal vrijzinnig-democratische vertegenwoordigers in Staten en gemeenteraden, hebben wij provincie-gewijs opgeteld uit het laatste Jaarboekje van den Bond. Hier is het resultaat: Prov. Staten.1) Gemeenterad. Groningen 9 (36) 24 Friesland 1 (14) 5 Drenthe 5 (35) 7 Overrjsel 1 (19) 14 Gelderland 4 (27) 16 Utrecht 2 (10) 5 Noord-Holland 12 (37) 43 Zuid-Holland 4 (34) 33 Zeeland 4 (20) 11 Noord-Brabant — (3) — Limburg — (—) Totaal 42(235) 158 Ziedaar enkele cijfers. Als men, parlementair, zou willen vergelijken sinds 1901, dan geven we. (met 1897 er nog bij) het volgend staatje van het aantal zetels in de Tweede Kamer: 2) Lib. Unie. Vrijz.-D.B. Rad. Partij. Vrij-lib. 1897: 35 — 4 13 1901: 18 9 — 8 1905: 25 11 — 9 1909: 20 9 — 4 1913: 22 7 — 10 Ook deze vergelijking is als krachtmeting niet" zuiver, vooral niét"na een verkiezing als die van 1913, toen., een eigenaardige stembustactiek der jechterzijde bijzonderlijk de vrij^^^^ja^it&ijissik setroffen. Maar het lijkt óns niet gewaagd te zeggen, dat 20 zetels voor de Unie en 10 voor de vrijzinnig-democraten het getal is, waaromheen ze in 't parlement, tenzij er heel bijzondere omstandigheden 1) Het tusschen haakjes geplaatste cijfer geeft aan het totaal aantal vrijzinnige Statenleden. 2) Gedetailleerder opgaven vindt men in ons boek„Het Nederlandsche Parlement", bl.145 e.v. 13 ontstaan, zullen blijven schommelen. Bij de bestaande groepeeringen op politiek gebied lijken ons die cijfers ongeveer het maximum waartoe 'zij kunnen en zullen komen. Mochten — dit is slechts een persoonlijke indruk, maar wij willen haar toch uitspreken — mochten de omstandigheden er eens toe leiden, dat de drie vrijzinnige partijen overal afzonderlijk optraden bij een generale verkiezing, dan zouden, vergeleken bij de cijfers van nu, Unie en Bond beiden iets winnen ten koste van de vrij -liberalen. Te bewijzen valt dit niet. Doch dat laatstgenoemden over méér zetels beschikken dan waarop hun invloed in het land hun recht geeft, lijkt ons buiten kijf. Als men let op de positie in ons volk van Unie en Bond, valt de vergelijking natuurlijk uit ten gunste van de Unie. Wij hebben ons wel eens verbaasd over de energie, waarmee de Unie den exodus is te boven gekomen en haar stevige positie heeft gehandhaafd. Dit verschijnsel wijst toch zeer zeker op een groote mate van vertrouwen bij het publiek. Zij staat in het land geconsolideerd. De Bond, over hoe voortreffelijke aanvoerders'^ok^TSescTïilïkénd iÜr~ïïlJ ^s-rmK-uöoH' „in" psmsrrm-'Svd uit was zij de organisatie van intenêctïïeêlen; zeTTs van een intellectueele élite, en zijn voormannen hebben vair schier alle maatschappelijke verschijnselen ernstige studie"" gemaakt en onze literatuur verrijkt. Open en ridderlijk voerde de Bond strijd voor de democratie. Maar populair is de vrijzinnig-democratie niet en vermoedelijk zal zij het nooit worden, zij het dan ook om bijkomstige redenen en 'niet om zulke, die het wezen harer politiek raken. Velen meenen, vooral onder de kleine luyden, dat zij liever op het rood van Troelstra kunnen zetten dan op het rose van Drucker, Treub, Bos. De Unie daarentegen staat vaster en met breeder wortel in het volk. Voor een klein deel dankt zij dit aan haar naam: „liberaal" is nu eenmaal nog altijd een etiket, dat velen zich gaarne opplakken en dat als een stuk van het vaderlijk erfdeel wordt beschouwd. Het woord schijnt zoo de drager van een soort fatsoenlijke vooruitstrevendheid. Niet te gematigd, ook niet te wild. Precies de solide soort. Er moet dan ook heel wat gebeuren, wil de Unie haar steun in de natie aanmerkelijk zien verzwakken. Doch dat zij anderzijds aanmerkelijk zal groeien, gelooven wij evenmin. Zij „is er". Maar Maar dat hechten aan den naam „liberaal", dat instinctief zich aangetrokken gevoelen tot de oudé liberale partij, waarvan de Unie als sterkste en machtigste organisatie nog altijd 14 ■ de aangewezen representante schijnt, heeft er toe geleid, dat er nog steeds bij haar vogels van diverse pluimage gevonden worden. Lang zooveel en lang zoo sterk niet meer als vroeger, en het aantal van hen, die wij bedoelen, is steeds verminderd naarmate de golven deidemocratie de Unie- velden overspoelden, maar een zekere schakeering is er toch nog. Trouvï£Piij_°0-^ ta df"1 Bond heeft men wel eens één techtër- en een . .linkervleugel ~~ bespeurd! In de Unie echter zijn er altijd wat menschen blijven „hangen", voornamelijk bij den uittocht van vrije liberalen in 1894, die zich moeilijk konden vereenigen met de democratische zwenking van later jaren. Maar nog eens: van ernstigen aard is dit verschijnsel niet meer. Wij wijzen hierop, wijl wij vaak dit feit als argument van vrijzinnig-democraten tegen fusie hebben vernomen. Als ernstig, belemmerend motief kan en mag het echter niet meer gelden. Om tweeërlei reden. Eerstens wijl, zooals wij zeiden, dit ietwat dubbelzinnige karakter der Unie gaandeweg zeer is verminderd. Vervolgens, omdat juist de fusie dezen lieden tot kleur-bekennen zal dwingen ten opzichte van het dan te ontwerpen democratische program. De positie van beide partijen lijkt ons, Indien er overigens geen bezwaren zouden bestaan, op vereeniging aangewezen. Want hoewel wij natuurlijk niet méér kunnen geven dan een persoonlijke meening, gelooven wij niet, dat zij, ieder op eigen kracht werkend, tot veel meer machts-ontplooiing In het parlement kunnen komen. Hereenigd, zouden zij ongetwijfeld grooter kracht ontwikkelen tegenover de rechterzijde, tegenover de socialisten en — tegenover de vr ij-liberalen. Eén groote dempcratisch-liberale partij.,zou dë posIEéTder vrijzmnigen jn net land aanzienlijk versterken, zou bij het volk ongetwijfeld "meer" vértrouwen wekken in de vrijzinnige idee. Waarom kan dat niet? Als men den arbeid van beide partijen aanschouwt, dan hebben zij ook beide recht op de erkenning van met noesten ijver en onverzwakte energie voor de zaak der vrijzinnige democratie te hebben gestreden. Ieder op eigen wijs. De een wat vlugger, de ander wat langzamer. De een wat onstuimiger, de ander wat tactischer. De een wat meer het beginsel poneerend, de ander voornamelijk de resultaten zoekend. Maar zij hebben beide de vanen der democratie hooggehouden. Liberalen en vrijzinnig-democraten hebben gewoekerd met de talenten, die zij ontvingen. 15 - Jacob en Ezau. Talne — zoo hebben wij eens ergens gelezen — vertelt in één van z'n boeken, dat hij, een stembiljet in handen krijgend, heelemaal niet wist wat hij er mee zou uitvoeren.want hij kende absoluut geen reden, waarom hij aan één van de namen, die er op voorkwamen, de voorkeur zou geven. Stel, dat het bij een verkiezing enkel en alleen ging tusschen een doorsnee-vrijzinnig-democraat en een doorsnee-Unie-liberaal, hoe talloos veel vrijzinnigen zouden, zoo zij niet enkel en alleen geleid werden door overwegingen van voorkeur voor eigen partij, in de positie verkeeren van Taine! Dit zegt reeds genoeg. Enkele uitzonderingen daargelaten, weet men -in de meeste gevallen eenvoudig niet, of men met een Unie- dan wel met een Bondsman te doen heeft, en slechts hanteering van een sterke politieke microscoop, die alle nerven onderzoekt, doet na groote inspanning wellicht een schakeering ontdekken. De evolutie der sociale toestanden heeft de scherpe verschll-kanten gepolijst. Na het parlementaire debat over de staatsexploitatie maakte een landgenoot) die pas was teruggekeerd uit den vreemde, waar hij langen tijd had vertoefd, de opmerking tot den heer Roodhuyzen, dat de partij van Bos, Lely en Treub trotsch op deze mannen kon zijn. Toen de opmerker hoorde, dat deze staatslieden tot twee verschillende partijen behoorden, vroeg hij verbaasd: Waarom? Ja — antwoordde de heer Roodhuyzen — „als u het weet, moogt u het ons zeggen." 3) Zoo is het. Tweelingen zijn het vaak. Men heeft moeite ze te herkennen. Is het de een niet, dan is het de ander. Men aarzelt, men twijfelt als men ze voor zich heeft In Kamer, Staten en Raad. De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Ezau's handen. Wie is het?, wie van de tweeling? Het groote verschil, dat van meet af schier niets te maken heeft gehad met het beginsel, maar alleen met de toepassing ervan, is zoo goed als geheel verzwakt. Wat natuurlijker, zou men zoo zeggen, dan dat de broeders elkander opzoeken? Maar de scheiding was en is er nu eenmaal: een nieuwe partij, nieuwe leiders, nieuwe belangen, nieuwe ambities, waarlijk, die verdwijnen weer zoo spoedig niet. Toch is het noodlg. Hereeniging is de „liefste wensch", zoo zagen wij, der Unie-liberalen. Men zou kunnen vragen wat hij, die zoo sprak, dan 3) t a. p. bl. 36. 16 - heeft gedaan, gezien de invloedrijke posities welke hij bekleedt, om dien wensch in vervulling te doen gaan. Niet gaarne willen wij aannemen, dat hij werkloos is gebleven. Maar wat is er dan gebeurd? En welk beginsel verhindert de fusie? Ziedaar de groote vraag. En die willen wij onderzoeken. Welk beginsel, niet welke theoretische overweging, niet welk organisatorisch motief, niet welke persoonlijke voorkeur, maar welk beginsel van vrijzinnigen of democratischen aard staat de fusie in den weg? Het tempo. Nooit hebben wij geaarzeld, in de Unie zélf te zeggen en te schrijven, hoe wij vroeger dachten over haar al te langzaam tempo van democratiseering der politieke en sociale eischen. Het boekje, dat wij daarover schreven 1), en waaraan wij bescheidenlek herinneren, 'is in de Unie niet sympathiek ontvangen: haar speciale organen zwegen er over, terwijl o.a. „Nieuwe Courant" en „Land en Volk" het in hoofd-artikelen bespraken 2) en ook de kleinere liberale pers, zooals het blad van het tegenwoordige Kamerlid De Jong, „groote vreugde" en instemming betuigden. Een enkele aanhaling uit hetgeen wij toen schreven moge hier volgen: Wij moeten uit de versukkeling. We leven in 'n moeilijke crisis Als we niet oppassen dan verbrokkelt onze partij, dan verbrokkelt met name dat gedeelte, dat, staande tusschen, vrijzinnig-democraten en oud-liberalen, niet positief partij kiest voor verschillende voorname democratische eischen, wijl het èn naar rechts èn naar links goede maat tracht te blijven. Er is, nu niet direct een bederf, maar toch een symptoom daarvan in onze partij. Omdat men bang is vrijzinnige geestverwanten te verliezen, die hun heil zoeken in conservatisme, komen velen niet fier en frank voor hun democratie uit, geven de voorkeur aan vage termen instede van met beslistheid koers te zetten In die vrijzinnige richting, zooals Thorbecke ze heeft geschetst. Wil de toekomst voor de vrijzinnigen helder worden, dan, al lijden we ook momenteel verlies, moeten we stand houden bij het vaandel der' democratie en desnoods velen verloochenen, die thans nog naast ons optrekken, enkel omdat ze mèt ons gemeen hebben het alge- 1) De Partij van Thorbecke, 1907.— Masereeuw en Bouten, Rotterdam. 2) Resp. 6 en 8 Augustu3 1907. 17 - meen-vrijzinnig beginsel.... Onze kracht moet liggen in onze democratie. En het eene middel om ons te verkloeken en te versterken is dit: wij moeten beter en beslister nog dan tot thans den democratischen weg op. Reeds lang geleden riep dr. Kuyper z'n discipelen toe„Weet wel, tusschen aristocratische bevoorrechting en democratische verbreeding hebt ge geen keïize meer. Die ure is lang voorbij. Met of zonder uw toedoen, de ontwikkeling in meer democratischen geest komt toch Die geest drijft ook de wateren van ons völksl^ ven voort als een stroom, die wast en aanzwelt, tot straks de dijken breken en alle akker wordt ■ overstroomd. Dit nog te willen tegenhouden, ware het srel der onneoaeteu». Zoo ziet ieder in, dat het wachtwoord van elke gezonde politiek is: democratie" Aldus schreven -wij toen. En wij pleitten voor één groote democratische vrijzinnige partij en vooral voor algemeen kiesrecht op het Unie-program. Weliu de tijden zijn veranderd. Niemand zal tegenspreken, dat de leiders der Liberale Unie haar in latere jaren krachtiger dan te voren den vies der democratie hebben doen betreden War Is dan nu nog het verschil?, waar ligt het pr.ncipleele onderscheid? In een bespreking , onzer brochure van i an?-^,.^ het vrm? ; dem Haagsch WeekblaaT"o5r~wanneer gG. I schiedde . waar wij op aandrongen, wanneer krachtig in democratische lijn werd gearbe% / „een blijvend verbond, ja een fu- \ Het kiesrecht. Aangaande de groote kwestie, het punt van uitnemend belang, dat in 1901 de directe aantik w* ,.-,den ex0dus werd' net Wesrecht, Kan letterlijk geen meenlngsverschfl meer bestaan. mcu Dit is in confesso. De Liberale Unie heeft in 1910 haar Hervormingsprogram op het stuk van het kieslïl J^mlA' nadat In haar Wesrecht-moUe gévalle? TrfatS 6611 duldel*ke «itspraak was gevallen. Laat ons ter vergelijking naac elkander afdrukken paragraaf 2 van het Hei-" ïormingsprogram der Liberale Unie en DaraËemf Wer^°™ van denVX 3) „Haagsch Weekblad" 3 Aug. 1907 18 UNIE. BOND. Ten aanzien van het De Vrijzinnig Dekiesrecht wenscht de mocratischen Bond Liberale Unie eene steb3"Top den voorregeling, waarbij voor grond de noodzakede samenstelling van lijkheid van Grondde Tweede Kamer der wetsherziening in dien Staten-Generaal, van zin, dat mogelijk de Provinciale Staten worde : en van de. Gemeente- a. uitvoering van raden verkiesbaar zijn van algemeen kiesen tot de stembus recht voor mannen worden toegelaten en vrouwen, met toealle mannelijke Ne- passing van het bederlanders, tevens in- ginsel van evenredige gezetenen des Rijks, vertegenwoordiging; die den door de wet b. een samenstelling gestelden leeftijd heb- van de Eerste Kamer ben bereikt en niet in den geest van punt om redenen van prac- 1 der beginselverklatischen of strafrech- ring. tel ij ken aard — neergelegd in de motie Dit punt 1 luidt: van 8 Februari 1908 — De Vrijzinnig Dem. door de wet zijn uit- Bond streeft naar ontgesloten. wikkeling van onzen De verkiesbaarheid constitutioneel-parleen kiesbevoegdheid mentairen regeeringsbehooren ook toege- vorm in democaratikend te worden aan gcnen zin en te dien vrouwen, naar rege- einde naar algemeen len door de wet te kiesrecht voor de verstellen, terwijl de mo- tegenwoordigende ligelijkheid van gelei- chamen en naar gedelijke uitbreiding tot lijkstelling, ook wat aan de grenzen, die de verkiesbaarheid voor mannen gelden, tot lid dier lichamen verzekerd behoort te betreft, van mannen zyn- en vrouwen" Evenredige vertegenwoordiging en stemplicht behooren te worden ingevoerd. De Eerste Kamer behoort door rechtstreeksche verkiezingen te worden samengesteld ; hare bevoegdheden moeten niet worden uitgebreid. Is er iemand, hij ware een geboren partijfanaticus, die hier nog eenig principieel onderscheid ziet? Het eenige, dat mem_wat. de uitvoering betreft,"zou .kunnen vinden, is de gelei d elij k e totstandkoming van .hst vrouwenkiesrecht, zooals de Unie dat wil Doch dok de 'Bond zal wel niet onmiddellijk algemeen vrouwenkiesrecht willen, nadat het 19 - beginsel is aangenomen. Over de vraag: hoe dan?, zal te zijner tijd dienen te worden beslist. In haar motie van 1908 vroeg de Unie kiesrecht „voor alle vrouwelijke ongehuwde Nederlanders, die ingezetenen zijn en den leeftijd van 25 jaar hebben bereikt, voor zoover zij niet door de wet van het stemrecht zijn uitgesloten". Deze eisch is echter teruggenomen en is dan ook practisch moeilijk uitvoerbaar. Een nieuwe formule ontbreekt, maar het program wil geleidelijke invoering met algemeen vrouwenkiesrecht als elnd-doel. De secretaris der Unie gaf als zijn persoonlijke meening te kennen: „Nu wil het ons voorkomen, dat als men èn aan het toelaten van een categorie vrouwen, die de democratische beteekenis van algemeen' kiesrecht voor mannen verzwakken èn aan de directe invoering van algemeen vrouwenkiesrecht wil ontkomen, het beste zal wezen dit laatste als begin enkel in te voeren voor de gemeenteraden. Men zal dan na een paar jaar zich behoorlijk rekenschap kunnen geven van den invloed die de toelating van de vrouw op een bepaalde stembus heeft gehad. Want al geeft de ervaring, die men ten deze in de landen waar vrouwenkiesrecht bestaat, heeft opgedaan, geen reden om zich bijzonder benauwd te maken over de eventueele Invoering in Nederland, daar staat tegenover, dat ieder land zoo zijn eigen tojstanden heeft, dat iedere beoordeeling naar analogie uit den aard der zaak slechts hoogst gebrekking kan wezen. Resumeerende verklaren wij ons voorstanders van die geleidelijke invoering van vrouwenkiesrecht, waaraan het eind moet zijn algemeen vrouwenkiesrecht, er tevens bijvoegende, dat wij, gesteld voor de keuze tusschèn de invoering van een vrouwenkiesrecht, dat niots anders zou zijn dan een ondemocratisch correctief van alge meen mannenkiesrecht en algemeen vro». ■ wenkiesrecht zonder meer, zonder eenig aarzelen het laatste zouden kiezen" 4). Hiermee zijn wij het eens. Do stukken wijzen dus duidelijk uit, dat ; r in zake het belangrijke punt, hetwelk de aanleiding tot scheiden was, geen verschil meer tusscnen beide partijen bestaat. Wel staan zij hier samen en eendrachtig tegenover de vrijliberalen. Want, ofschoon ook dezen zich vereenigd hebben met het concentratie-manifest, waarin algemeen mannen-kiesrecht wordt ge-eischt „zonder dat aan die hervorming- als voorwaarde wordt verbonden het nemen van 4) A. Roodhuijzen — Het kiesrecht-vraagstuk (Hollandia-serie), blz. 26. 20 rasatregelen tot verzwakken van den volksinvloed, dien men door het algemeen kiesrecht tot volle ontwikkeling wil brengen", geen oogenblik mag toch vergeten worden, dal de vrrj-liberalen krachtens hun „Verklaring" van 1 Mei 1909, blijven ijveren voor hun denkbeeld om „aan de Eerste Kamer, op andere wijze dan de Tweede Kamer gekozen, etn grooteren invloed op de wetgeving dan liaar thans toekomt te verzekeren" 5). Dit is duidelijk. Het is eenerzijds een bestrijding van den democratischen eisch der rechtstreeksche verkiezing, anderzijds een poging om het recht van amendement voor de Eerste Kamer in te voeren. Wij gaan nu hierop niet nader in, nuaar het aanstippen, het constateeren van deze feiten is voldoende om te doen'zien, dat Unie en Bond hier gezamenlijk staan tegenover de vrij-liberaien. Versterking van den invloed der Eerste Kamer beteekent verzwakking van het democratisch effect van ons st.aaatsrecht. Afgezien nog van de vertraging in de wetgeving, die aldus zou ontstaan. In de schitterende kiesrecht-redevoering, door mr. Goeman Borgesius op 15 November 1911 in de Tweede Kamer gehouden, en waarmee hij het geheele debat beheerschte, zeide deze staatsman, na over het blanco-artikel te hebben gesproken: • „Intusschen er is ook rog een andere weg mogelijk om tot het beoogde doel te komen en die weg is: het algemeen kiesrecht vast te leggen in de Grondwet zelf. Wil men weten hoe wij, mannen van de Liberale Unie, daarover denken, dan zal ik mij daaromtrent zoo duidelijk mogelijk verklaren. Wij, leden van de Liberale Unie, voorstanders van het algemeen kiesrecht als wij 7ljn, gaan mede met elk voorstel, dat tot het doel leidt en wij zullen er ons van harte over verheugen, Indien het mogelijk zal blijken het algemeen kiesrecht in de Grondwet vast te leggen. Voor ons is het eigenlijk alleen maar de vraag, langs welken weg wij het veiligst en het zekerst zullen komen, daar waar wij willen zijn, en het spreekt vanzelf, dat naarmate de kiesrechtbeweging grooter en krachtiger wordt, er ook meer kans bestaat het algemeen kiesrecht in het grondwetsartikel opgenomen te * krijgen. Les idéés marchent! Het is nu bijna 20 jaren geleden dat ik in en buiten deze Kamer voor het eerst gepleit heb voor de invoe- j 5) Zie voor de verschillende programma's, manifest, verklaring enz. „Parlement en kiezer", Jaarboekje door J. A. Jungmann en Fr. K. van Iterson. (Nijhoff, Den Haag). 21 ring van algemeen stemrecht, maar ik had toen nog weinig medestanders. De warmste voorstander van die hervorming zat in die dagen op een van de voorste banken aan deze zijde, de oude heer Oldenhuis Gratama, die bijna nooit opstond in deze Kamer of hij vond gelegenheid een warm maar kort pleidooi te houden voor zijn stokpaardje: het algemeen kiesrecht. Acht jaar later heeft de heer Troelstra voor het eerst de Karaer aan een krachtproef over het kiesrecht onderworpen. Hij stelde toen een motie voor, waarbij de Kamej verzocht werd zich vóór het algemeen kiesrecht te verklaren. Ik zat in die dagen achter de groene tafel, maar was ook Kamerlid; en als Kamerlid geroepen mijn stem uit te brengen achtte ik het mijn plicht vóór die motie te stemmen. Verscheidene van mijn politieke vrienden, mijnheer de voorzitter, dachten er iu die dagen nog anders over. Maar des te aangenamer is het voor mij, des te meer verheug ik mij, dat ik op dezen dag kan pleiten voor het algemeen kiesrecht uit naam van al mijn naaste geestverwanten in deze Kamer... De hervorming, die wij booogen, zij zal, ondanks alle tegenwerking, komen als een nieuwe phase in de rijpwording van den democratischen staat, als een gebeurtenis, die door een finale oplossing een uitwendig proces voorgoed zal afsluiten. En die nieuwe phase in de rijpwording van den democratischen staat, zal niets anders zijn dan de consequentie van de historische ontwikkeling, die zich niet stoort aan het gekibbel tusschen de verschillende partijen, maar waarvan hoogstens de voortgang een oogenblik kan worden gestuit door hen, die, tot schade van het algemeen belang, niet willen inzien, dat de bakens moeten worden verzet, als het getij verloopt" 6). Aldus mr. Goeman Borgesius. Wat geschiedde er toen? Toen werd, namens de fractie der vrijzinnig-democraten, op die rodevoering van den heer Borgesius gereageerd door mr. Limburg. Welnu, wat hij zeidD is van de grootste boteekenis en verdient hier een plaats te vinden. Na herinnert te hebben aan den strijd der vrijzinnig-democraten voor algemeen kiesrecht, zeide mr. Limburg: „Ik herinnerde reeds met een enkel woord aan- het ontstaan van de vrijzinnig-democratische partij; ons geheele bestaan als afzonderlijke politieke part ij, tot stand gekomen nu 10 jaren geleden, 6) Handelingen Tw. Kamer 1911/12, blz. ES4/96. 22 la te danken alleen aan de vraag van 't algemeen kiesrecht, 't Was in de dagen van 1901, dat de Liberale Unie ons op dezen weg nog niet wilde volgen, toen wij de leuze aanhieven: grondwetsherziening om t-/t algemeen kiesrecht te komen. Op dat oogenblik liet de jonge partij de Liberale Unie achter zich, omdat die Unie de grondwetsherziening niet urgent achtte. En de vrijzinnigdemocratische partij kan er trotsch op zijn, dat zij 2 jaar later, in 1903, de ee_rste was die haar woordvoerders in de Tweede Kamer een voorstel zag indienen als voorstel van wet, waarin het algemeen kiesrecht -in de Grondwet werd neergeschreven. Op den 24sten Februari 1903 hebben de toenmalige vrijzinnig-democratische leden der Tweede Kamer een voorstel ingediend, dat misschien als het voorstel van een tweede ste) negen-mannen in de geschiedenis zal worden genoemd. Mijnheer de Voorzitter! Met voldoening mag worden geconstateerd, dat sinds dien tijd de V r ij z 1 n n i g-D emocratische Bond en de Liberale Unie elkander, wat het kiesrecht betreft, hebben teruggevonden. Streed men in 1905 bij de verkiezingen gezamenlijk voor het zoozeer gesmade blajaco-artikel 80, van de zijde van de vrijzinnig-democraten met de duidelijk uitgesproken bedoeling, dat dat blanco-artikel zou zijn de weg om te komen tot algemeen kiesrecht, in 1909 trokken de beide partijen wa; het kiesrecht betreft, gezamenlijk op om te verkrijgen grondwetsherziening met algemeen kiesrecht In de Grondwet. En de rede, zooeven gehouden door ons geacht medelid den heer Borgesius, voorzitter van de Liberale Unie, bewijst, dat wij ook thans ten aanzien van het kiesrecht volkomen homogeen zijn. De vrijzinnig-democratische partij heeft dus in de tien jaren van haar bestaan het kiesrecht en de grondwetsherziening beschouwd als het fundament, waarop de endere hervormingen moeten worden opgebouwd, het fundament dus, dat het eerst moet worden gelegd" 7). Als resultaat van het debat werd ingediend een kiesrecht-motie, onderteekend door 4 Unie-liberalen en 4 vrijzinnig-democraten, de heeren Goeman Borgesius, Limburg, De Klerk, Pattjn, Rink, Roodhuijzen, Bos, Marchant, Smidt en Treub. Deze motie 8) sprak zich uit voor grondwetsherziening ten bate van algemeen kiesrecht, en werd met 42 tegen 37 stemmen verworpen, dank zij de vrij-li- 7) Hand. Tw. Kamer 1911/12, blz. 601/2. 8) Idem, bl. 625. 23 bepalen, die er met de rechterzijde (minus mr. De Geer) tegenstemden 9). En nu de moraal. De Bond — aldus mr. Limburg in de Kamer — is opgericht enkel en alleen ter wille van het kiesrecht-vraagstuk, het fundament voor alle hervormingen. Welnu, in zake dat vraagstuk hebben Unie en Bond elkander „teruggevonden", zijn zij volmaakt „homogeen". Liefste wensch — aldus de heer Roodhuijzen — ,,is, dat er weer vereeniging zal komen met hen, die niet van ons hadden moeten heengaan". Als de Unie duideltjiker den democratischen weg opgaat, dan — aldus mr. Joh. J. Belinfante in het „Haagsch Weekblad" (1907) — dan ware „een fusie met die richting ons een lust". Zie de getuigenissen van beide zijden. Wat toeft men dan? Waarom blijft men gescheiden? Waarom moeten de kiezers bij de'stembus nog langer in den blinde rondtasten en zich afvragen wat het verschil is? Zijn er andere beletselen? Wij zullen zien. Economische verschillen? Quack, In z'n „Herinneringen", dat onschatbare boek, vertelt van een Spaansch volksrijmpje, hetwelk boven een gesticht is gebeiteld. „Don Juan de Robres" — zoo is de inhoud er van — „heeft met ongeëvenaarde liefde dit armenhuis laten maken, maar eer3t heeft hij zelf de armen gemaakt." O bittere ironie! De vrijzinnigen zijn in ons land tegen de negentiger jaren met kracht den weg opgegaan van wettelijke bescherming der economlsch-zwakken, maar — eerst hadden zij zelf de economisch-zwakken helpen maken. Dit wil zeggen: de orthodox-liberale staathuishoudkunde van Adam Smith, al dan niet ietwat geschakeerd, en met op den oorspronkelijken stam enkele nieuwe loten geënt, heeft ook in ons land de sociale toestanden ernstig gedrukt en den vierden stand in een ellendige positie gebracht. Het blijft de eer van radicalen en vrijzinnig-democraten (= het vroegere deel der Unie), dat zij met voortvarendheid den weg der democratie hebben betreden en de vaan der nieuwe staatsleer geheschen, toen de meeste anderen nog traag en onwillig waren. Dit — zeggen wij — blijft hun eer. Ook in de achtergebleven Unie waren mannen die zoo optraden, maar dat geschiedde individueel. Radicalen en Bonds-mannen voerden hun or- 3) Idem, blz. 636. 24 ganisatie in haar geheel dien weg op. Zoo hebben zij ongetwijfeld arbeid van groote waarde verricht. Zeker, ook Van Houten had al veel vroeger z'n democratisch woord doen hooren, maar hij week al vrij spoedig voor de consequentie van z'n eigen leer terug. Ook in Cort van der Linden's nog steeds voortreffelijk handboek stonden tal van goede dingen, die ernstig den liberalen op hun nieuwen plicht wezen, maar een organisatie-man en een propagandist is Cort nooit geweest. En — om nog een derde naam te noemen — Quack heeft aan de idee der gemeenschap heel z'n nobele figuur gegeven en, om het zoo eens te zeggen, als burgerlijk socialist gestreden voor „een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont". Maar ook hij bleef geïsoleerd, ook hij zocht in individualiteit z'n kracht. Het blijft de verdienste van de voorultstrevend-vrijzinnlgen, dat zij met de nieuwe leer voor en den nieuwen plicht van den staat het land zijn ingegaan. Maar — en men beseffe dit goed — d e z o taak is voor de vrijzinni g-d emocraten als afzonderlijke partij nu afgeloopen. Ziedaar onze meening. Het streven van Unie en Bond loopt in dit opzicht tegenwoordig parallel. Geen spoor van eenlg beginsel-verschil, ja, gewoonlijk ook zelfs geen teeken van tempo-verschil valt meer te ontdekken. Daarop willen wij nog wat dieper ingaan. Inzake het ethische, het geestelijke, het wijsgeerige deel der vrijzinnige beginselen is er hoegenaamd geen verschil en is er nooit verschil geweest. Alle vrijzinnigen vereenigen zich nog steeds met de uitnemende schets, die Cort van der Linden daarvan heeft gegeven. 1) Dit is dus niet In het geding. In het geding is alleen de toepassing der beginselen naar democratischen aard op maatschappelijk terrein, het economisch vraagstuk in het algemeen. Mr. Marchant. die niet zooals de heer Limburg van oordeel is, dat de Bond alleen om het kiesrecht-vraagstuk is opgericht, legt dan ook allen nadruk op het economisch streven der vrijzinnig-democraten in tegenstelling met dat'van andere partijen. „Op deze economische "vrijtreitT'is~rfëï: stfêvtui der vrijzinnig-democraten gericht. Zij willen voorkomen, dat door economische afhankelijkheid elementen van aanleg en belofte in hunne ontwikkeling worden gehinderd." 2) 1) Mr. P. W. A. Cort van der Linden. — Richting en beleid der liberale partij. 2) . Mr. H. P. Marchant. — De Vrijz.-Dem. Bond, bl. 9. 25 - Aldus ook Treub: „In onze democratie ligt onze kracht, de bestaansgrond van onze partij als afzonderlijke politieke groep "Wij worden er door ons democratisch principe toe geleid, aan de vrijmaking van den zoogenaamden vierden stand onze kracht te besteden en daartoe ook de hulp van den staat in te roe- P£n WÜ zetten de tradities voort van d« liberale partij, toen zij in stede van vreesachtig aan de rokspanden der haar te snel voortschrijdende maatschappij te hangen, gedragen werd door scheppings-drang, levensvreugde en idealisme en zich aan de spits stelde der maatschappelijke ontwikkeling." 3) In verband hiermede hechten de vrijzinnigdemocraten, naar bekend is, groote waarde aan deze woorden uit hun beginsel-verklaring: „De vrijzinnig-Democratische Bond spreekt als beginsel uit, dat door een krachtige sociale wetgeving moet worden aangestuurd op het wegnemen van de maatschappelijke oorzaken welke tusschen de leden van het volk ongelijkheid scheppen of versterken ten aanzien van hun ontwlkkelings-voorwaarden " Goed. Maar nu zouden wij toch wel willen vragen of er aangaande dat beginsel, of er aangaande alle bovenstaande citaten nog verschil bestaat tusschen Unie. en Bond. Wij voor ons antwoorden zoo krachtig mogelijk: neen. De noodzakelijkheid, de rechtvaardigheid van het beginsel is eigenlijk door de meeste liberale staatslieden steeds erkend. Als Thorbecke zeide, dat „ieder de gelegenheid vlnde om op de plaats te komen, waar hij naar zijn vermogen tot den bloei van het geheel kan medewerken" 4), als Van Houten uitriep: „leder behoort de economische en hygiënische voorwaarden voor een gezond en gelukkig leven te vinden; het verschil in sociale positie zal op niets anders mogen steunen dan op verschil m verdienste jegens de maatschapPij 5) en schreef dat een rechtvaardige politiek moet streven „naar wegneming der ^ wettelijke oorzaken van de ongelijkheid" 6), wat zijn al deze uitspraken dan anders dan handwijzers in dezelfde richting, naar hetzelfde doel? Alleen komt het door de aanvaarding van de theorie der organische staatsleer, der sociale economie, aan op den durf der practische toepassing, op den 3) Mr. M. W. F. Treub. — Vrijheid en Demo cratie, bl. 2, 5, 6. 4) Hand. Tw. Kamer 25 Nov. 1864. 5) Mr. S. van Houten. — God, eigendom en familie, bl. 9. 6) T. a. p., bl. 47. 26 ■ durf der consequentie, op den moed der reëele democratie. Welnu, niet alleen in zake het beginsel, maar ook aangaande de toepassing is het verschil tusschen Unie en Bond steeds kleiner, steeds zwakker geworden, en zoo het in laatstgenoemd opzicht nog bestaat, dan is het toch niet meer van dien aard, dat het de scheiding rechtvaardigt van hen, die krachtens aard, afkomst en wezen bij elkander behooren en door een hereeniging in geen enkel opzicht zouden worden gedenatureerd. Treub mocht, wat de practische politiek betreft, eenmaal het recht hebben te zeggen: „Van Houten en zijne echt liberale medestanders staan op het standpunt van de individualistische, de vrijzinnig-democraten staan op het standpunt van de organische staatsleer" 7), deze antithese is practiseh vervallen, althans in leder geval wat de Liberale Unie betreft. Trouwens, er moge in dit verband nog eens aan Treub's professoraat worden herinnerd. De benoeming van Treub tot hoogleeraar in 1896 was, na z'n radicale wethouderschap, een feit van eminente beteekenis en wie destijds daaraan twijfelde, werd door Treub's rede bij de aanvaarding van z'n nieuwe ambt wel overtuigd. Hier kwam iemand op den katheder, die kloeker en energieker dan iemand in den lande voor de organische staatsleer partij koos. Curatoren had. den hem dan ook niet aanbevolen als opvolger van Cort van der Linden. Maai' Hoe dacht deze geleerde staatsman er zélf over? Zag hij, de schrijver van het bekende leerboek over de liberale politiek, In de benoeming van Treub een conflict met eigen opvattingen of met traditioneel-liberale beginselen? Juist andersom: het is mr. Cort van der Linden geweest, die Treub als zijn opvolger heeft aangewezen. In z'n aanvaardings-toespraak zeide prof. Treub dan ook (bl. 45): „Hooggeachte Cort van der Linden. Dat ik als uw opvolger hier sta, is in de eerste plaats uw werk. De voortzetting van uw arbeid hebt gij liefst aan mij zien toevertrouwd. Die wetenschap is voor mij van groote waarde. Gij van uw kant weet, dat het mijn streven zal zijn voort te werken in den geest, die uw arbeid kenmerkte. Ik hoop, dat het mij zal gelukken de voortzetting van uw werk zoodanig te doen, dat gij daarin geen aanleiding zult vinden er berouw over te gevoelen, het aan mijne handen te hebben overgelaten." Dit feit en deze merkwaardige woorden ter overdenking aaan hen, die beweren, dat er tusschen liberalen en vrijzinnig-democraten 7) Mr. M. W. F. Treub. — Sociale vragen, bl. 191. 27 diepgaande prmclpieele verschillen zijn geweeBt. En voor zoover er verschil geweest is op economisch-polltiek gebied, is het zoo goed als afgesleten. De Individualistische staatsleer heeft uitgedaan, en er moge na veel speuren hier en daar onder vrijzinnigen nog de allerlaatste der Mohikanen gevonden worden, anderen (wat grooter in aantal) mogen nog aarzelend en tastend op den weg der democratie gaan, de Unie toont, dat zij krachtig gaat in de richting, die de Bond vóór haar wat spoediger en sneller heeft Ingeslagen. Wat wil men meer? De getuigenis in 's Bonds beginselverklaring, dat krachtig moet worden aangestuurd „op wegneming van de maatschappelijke oorzaken, welke tusschen de leden van het volk ongelijkheid scheppen of versterken ten aanzien van hun ontwikkelings-voorwaarden", onderschrijft ieder vooruitstrevend liberaal. En in haar eigen beginselverklaring spreekt de Unie zich uit voor„krachtige sociale hervormingen", waardoor „de economische onvrijheid der zwakken" zooveel mogelijk dient te worden opgeheven. Leg beide beginselverklaringen naast elkander, en wie speurt het verschil? Wie kan antwoord geven op de vraag, waarom dan twee afzonderlijke partijen noodig zijn voor hetzelfde doel? Wijsgeerig en economisch feitelijk precies gelijk. Of zit het 'm nog altijd In het tempo, in de^wjjzp yan uitvoering? Als de heer Roodhuyzen schrijft: „De Liberale Unie is thans de vereeniging van die vrijzinnigen, die geleidelijk voorwaarts gaande, telkens met het bereikbare rekening houden on die tevens elkaar de vrijheid gunnen, die de eerste eisch is van het liberale beginsel", 8) zit het 'm dan in dat „geleidelijk", in dat „bereikbare", in die „vrijheid"? Och kom. Vrijheid zal er moeten blijven, doch binnen het raam van een program. Men zal, om een voorbeeld te noemen, niet behoeven te binden ten aanzien van gemeentelijke aanplakzuilen, een punt, dat de Bond in z'n gemeente-program heeft opgenomen. Het is juist de bekoring onzer vrijzinnige politiek, dat zij van ons geen marionetten maakt. Men roepe dus niet, dat het tempo der Unie nog altijd niet in orde is, en dat niet alle Unie-mannen even vurige democraten zijn. Ook In den Bond zijn er wel eens tegenstellingen bespeurd. Is de onderwijs-politiek van Bos aan die van Ketelaar gelijk?, en de economische politiek van den bekwamen Winschoter afgevaardigde aan die van mr. Treub? Heeft men ook hier nooit den In- 8) t. a. p. bl. 35. 28 ■ druk van een linker- en een rechtervleugel gekregen?, en dankt dr. Bos z'n reputatie hij vele anderen, behalve aan z'n groote, veelzijdige, onbetwiste bekwaamheid, niet voor een deel aan de omstandigheid, dat men in hem een gematigd vrijzinnig-democraat zag en ziet? Werden minister Treub en mr. Drucker plotseling slechte vrijzinnig-democraten, omdat zij in zake de dekking der oorlogskosten zoo scherp tegenover de fractie stonden? Heeft de heer Teenstra bij de economische debatten In de Kamer geen theorieën verkondigd, die hierop neerkwamen, dat de Staat zelfs in deze buitengewone omstandigheden slechts schoorvoetend moest ingrijpen?, theorieën, die door de „Nieuwe Courant" vleiend werden geprezen als „echt-liberaal"? Wanneer dr. Bos een man als Plate aldus huldigt: „Het aantrekkelijke ligt in de groote beteekenis, welke Plate steeds heeft gehecht aan de waarde van de energie en de kennis der ondernemers. Daarin zag hij, blijkens zijn Kamerredevoeringen — en terecht — steeds een der groote krachten van ons volk en voor zijn welvaart. En wanneer men hem steeds, in de beoordeeling van vele overeenkomsten of bh de voorstellen tot subsidieering van stoomvaartlijnen, hoort pleiten voor vrije mededinging, hoort waarschuwen tegen eenzijdige bevoordeeling en ondersteuning, dan is het omdat hij de concurrentie als levenwekkend beginsel van handel en nijverheid tot behoud van energie, tot versterking van bekwaamheid en van de aanpassing aan de maatschappelijke behoeften onmisbaar acht", is dit dan een economische opvatting, die ook maar eenigszins verder gaat dan die van eenig Unie-liberaal? Trouwens, nog zeer onlangs zei dr. Bos in de Kamer: „De heer minister van Financiën weet, dat men in onze partij zeer op eigen meening is gesteld en dat zeer groote verschillen vaak hebben bestaan." 9) En de heer Bos sprak een paar dagen later, na erkend te hebben, dat „er in onze kringen zorgvuldig voor gewaakt wordt om verschillen, die zich openbaren, met dikwijls heel veel moeite bij te leggen", dit van een voortreffelijke opvatting getuigende woord: „Er is in onze partij ruimte voor zeer veel verschillende meeningen, wanneer zij maar op één enkel zelfde grondbeginsel rusten." 10) Men oordeele dus zuiver. 9) Hand. Tw. Kamer 1914/15, bl. 236. 10) Idem, bl. 287 en 296. 29 - Schakeeringen zijn er in iedere partij. En het is gelukkig, dat ze er zijn. Want zij leveren het bewijs, dat het politieke partij-wezen niet al het kwaad verdient, dat men er vaak van zegt. Voor de nadeelen er van zijn wij niet blind, maar wij achten het een groot voordeel, dat het, in den vorm gelijk het bij ons zich heeft ontwikkeld, althans de zelfstandigheid, de ontwikkeling der individualiteit niet geheel heeft belet. Een program moet binden, niet knevelen. Schakeering in een partij, indien de beginselen op zichzelf ongerept blijven, behoeft geen kwaad te zijn. Schier al onze partijen vertoonen ze. Ook de Unie. Ook de Bond. Conclusie. Wat hebben wij doen zien? In zake het belangrijke klesrechtpunt, dat de aanleiding werd tot oprichting van den Bond (voor velen de e e n 1 g e aanleiding) zijn beide organisaties thans volkomen homogeen. Zij hebben elkaar teruggevonden. Wat de algemeene beginselen betreft: wijsgeerig is er nooit verschil geweest, en economisch moge het nieuwe beginsel door radicalen en door den Bond vroeger en sneller zijn gepropageerd, de Unie is bijgeloopen en thans is er geen onderscheid meer. De beginsel-programs mogen in woorden ietwat verschillen, in doel, In strekking, in democratische opvatting zijn ze gelijk. En er moge, wat de toepassing van een en ander betreft, soms eenige schakeering zijn, deze toont zich in beide organisaties en is niet van dien aard, dat ze oen blijvende scheiding rechtvaardigt. Wat toeven wij dan? Zuster Anna ? „Ja maar" — zegt men. Over dat Ja maar1' in een volgend artikel. .Opportuniteit. Wij hebben trachten aan te toonen, dat het streven naar economische vrijheid der sociaalverdrukten geenszins is een speciaal kenmerk der vrijzinnig-democratische politiek, met hoeveel energie die partij daarvoor ook gestreden heeft. Trouwens, dat streven is in beginsel niet eens speclflek-vrijzinnig, laat staan specifiek-vrrjzinnig-democratisch. Wie uit de partij van' dr. Bos zal dit willen ontkennen? Toch schijnt daarmee veler bezwaar tegen fusie niet vervallen, ook niet wanneer wij met klerr van redenen betoogd hebben, dat een verschil van tempo, zooals dat vroeger vaak bestond, geenszins mag worden gepromoveerd tot een 30 verschil van beginsel. Dat alles gelooven zij desnoods. „Ja maar...!", zeggen zij. En zij werpen u, als Unie-liberaal, een veelzeggenden blik toe. Mr. Marchant erkent, „dat er onder de liberalen worden gevonden, die niet alleen in theorie vrijzinnig-democraat zich noemen, maar die werkelijk actief medewerken tot verkrijging van veel, dat op het programma staat" 1). Dan echter komt z'n „maar". De vrijzinnig-democraten toch hebben zich geói>"~ ganlseerd, omdat hun „het beginsel ging boven de opportuniteit". 2) Elders: „Het is niet de 1 e i u ï n g, waaronder de vrijzinnig-democraten zich niet thuis gevoelden, het is het gebrek aan leiding, ...het opportunisme, de onderschatting van het beginsel. waarvan de vrijzinnig-democraten zich hebben afgekeerd." 3). Het verwijt, dat te dezer opzichte aan de j Unie kan worden gedaan, ligt hier in z'n allerI scherpsten vorm vóör ons. De naam van hem j die het uitte staat ons daarvoor borg. Hij is de eenige niet. De heer C. K. Elout, voor wien de politieke strijd altijd méér is geweest een elegant en sierlijk tournooi over allerlei beginsel-vragen dan een voortdurend gevecht om in de richting van bepaalde beginselen tastbare resultaten te bereiken, schrijft er over in z'n boekje over de Politieke Partijen 4). De Unie — zoo schrijft hij — „heeft een bijzondere opvatting van den aard der practische politiek, die bij de leiders van deze partij, nu eens meer dan eens minder, schijnt te heerschen. Terwijl men namelijk kan opmerken, dat de politiek van vrij-liberalen en vrijzinnig-democraten voornamelijk beheerscht wordt door beginselen, kan men waarnemen dat die der Liberale Unie hoofdzakelijk wordt bepaald door behoeften. In eerstbedoelde politiek, die men de principieele kan noemen, wordt uitgegaan van bepaalde* beginselen, die men zooveel mogelijk tracht te verwezenlijken, en waarbij alleen in de t o epassing rekening wordt gehouden met de heerschende volkswenschen van den dag. In de laatstbedoelde politiek daarentegen, de opportunistische, wordt allereerst gevraagd naar wat oogenblikkelijk de volkswensch is, om die dan zooveel mogelijk te ver- 1) Mr. H. P. Marchant. — De Vr)jz.-Dem. Bond, blz. 22/23. 2) Idem, blz. 2. 3) t. a. p., blz. 25. 4) Handboekje Wereld-Biblioth. — blz.62/63. 31 - wezenlijken in den zin van een bepaalde geestesrichting. De gevaren, waarover de principieele politiek zich heeft te hoeden, zijn: Impopulariteit en Prinziplenreiterei; die, waarin de opportunistische politiek allicht vervalt: stuurloosheid en gemis aan politiek geweten". Deze schrijver erkent, dat de Unie over 't algemeen „nader is gebleven bij de vrijzinnig-democraten dan bij. de vrij-llberalen." Ziedaar zoowel van vrijzinnig-democratischen als van vrij-liberalen kant 5) het verwijt van beginsel-onvastheid aan de Unie gedaan. Het is het oudé liedje, dat hier nog steeds wordt gezongen en dat, schoon de reden er van grootendeels vervallen Is, men vaak blijft zingen uit — opportuniteit. Omdat men er behoefte aan heeft. Wanneer men veel met vrijzinnig-democraten omgaat, weet men dat vooral de jongeren onder hen dit „Marchen aus alten Zeiten" als klewang-wettenden strijdzang tegen de Unie gebruiken. Dat ze er bepaald „traurlg" bij zijn, zouden wij niet durven beweren. Maar een feüt_i& dat op _dflzejx .grond vooral de Jongeren In den Bond 7ieh tegen fu'rieveratten, Eenerzijds begrijpelijk, want zrj nebben de waarde der opportuniteit nog niet leeren zien. En het is vooral omdat wij de overdrijving van dezen grief zoo innig gevoelen, dat wij hier de Unie willen verdedigen, teneinde ook zoodoende het onze te doen om den weg naar fusie wat vrijer te maken. Laat ons dus eens zien. Al dadelijk willen wij zeggen, de antithese beginsel-politiek contra opportunitelts-politlek niet te aanvaarden. Deze tegenstelling is valsch. Zelfs de meest steile beginsel-politicus zal, wanneer hij niet geheel en al deze waarheid voorbij ziet: dat politiek is de kunst om bepaalde denkbeelden in concreten vorm te verwezenlijken, af en toe opportuun moeten ztjn. Zoo niet, dan ls z'n werk tot de meest dorre onvruchtbaarheid gedoemd. In het algemeen mag gezegd worden, dat opportuniteit bestaat in het pogen, om op het geschikte oogenblik in een bepaalde richting het bereikbare te aanvaarden, zonder daarbij het beginsel op te offeren. Opportuniteit is duB geen s t r ij d met het beginsel. In het alleruiterste geval is het een op non-activiteitstelling er van, en dan op zulk een moment, als men Innig overtuigd is met een poneeren, een demonstratie van het complete beginsel niets 5) De heer Blout moge niet georganiseerd vrij-liberaal zijn, hij staat deze partij in z'n denkbeelden bijzonder na. 32 tot stand te kunnen brengen. Het is eenerzijds een politiek op afbetaling, anderzijds een zich volgens eigen beginsel aansluiten bij vervulbare en gerechtvaardigde eischen. Iedere Realpoliticus zal op z'n tijd opportunist moeten zijn. Is hij het niet, dan gelijkt hij op den bergbeklimmer, die een stok weigert, welke hem bij z'n tocht tot steun kan zijn. Zoo beschouwd, is een partij, die meer dan andere opportuun is, volstrekt geen beglnsellooze partij, èn ook geen, die het beginsel beleedigt of onderschat. Zij toont alleen meer practische waarde te hechten aan het direct-noodige, direct-bereikbare. Zij beschouwt de politiek meer als zaken-doen, en wie ziet daarin iets minderwaardigs of onedels, wanneer het zaken-doen door beginselen van stipte eerlijkheid blijft beheerscht? Men versta ons wel. Hiermee is geenszins bedoeld een door-dik-en-dun verdediging van de tactiek der Liberale Unie, al zouden we die verdediging in het algemeen, wat het karakter van haar politiek en tactiek betreft, volkomen en met gave gerustheid op ons nemen. Wij bedoelen alleen maar tot voorzichtigheid te manen hen, die te gauw met hun beschuldiging van beginsel-onvastheid gereed zijn. Vooral, vooral de jongeren, die bedenken moeten, dat het gemakkelijker is in het algemeen van idealisme voor een beginsel ■te blaken, dan op een verantwoordelijken post in de hitte des daags te staan en — van dat. beginsel practisch wat terecht te moeten brengen. Gelijk het gemakkelijker is, over het kweeken van planten te praten en te schrijven, dan het te doen: als men het doet, komt de grillige practijk, homt de natuur, komen de omstandigheden, en men is al blij, als men er Iets van terecht brengt. Het parlement is niet de plaats, om salon-politiek te voeren. Geen debatingclub. Het is een werkplaats, een fabriek, om de wetsproducten ten bate van het volk tot stand te brengen. Dat lijkt banaal en toch is het zoo. De Unie heeft fouten gemaakt. Is het vonder dat Iemand, die een verren en moeilijken tocht doet, stof op z'n schoenen krijgt? Maar bitter onrechtvaardig lijkt ons het verwijt van voortdurende beginsel-slapheid, vooral wanneer dat woord aangevoerd om een overigens ongemotiveerde schelding goed te praten. Indien het echter waar is, dat de Unie was de meest opportune partij, en dat de gevaren van opportuniteit zijn stuurloosheid en gebrek aan politiek geweten, dan kan gezegd worden, dat de Unie deze belde klippen heeft weten te omzeilen. „Een leder stuurt zijns weegs en niemand weet waarheen!", het kan van deze partij zeer zeker 33 Hjet gezegd worden, al toonde haar politiek vaak een soepel karakter. In de politiek gaat nu eenmaal niet op de meetkundige waarheid, dat de kortste weg tusschen twee punten is de rechte lijn. Vaak komt men, met wat elasticiteit, door wat opportuun te zijn, eerder bij het doel, dan met een steile beginsel-vasthoudendheid. Het tijdvak-Borgesius. Trouwens. Heeft ons vrijzinnige volk getoond, de politiek der Unie v die door vrij-liberalen en vrijzinnig-democraten soms zoo banaal-opportuun wordt geacht, te wraken? Is haar positie wankèler geworden? Blijkt er van afval? Geenszins. Zij is de sterkste en niets wijst er op, dat hierin voorlooplg verandering zal komen. Maar bovenal: is het tijdperk onzer parlementaire geschiedenis, waarin de Unie haar macht ontplooide, dan zoo arm en onvruchtbaar geweest? En behoort het soms tot de donkere bladzijden in 't boek onzer historie? De Unie heeft, als de meest sterke der vrijzinnige partijen, vanzelf op de parlementaire politiek, met name wanneer links in de meerderheid was, den grootsten Invloed geoefend. Haar leider, mr. Goeman Borgesius, was vaak de leider van alle yrijzlnnlgen. Een onzer kabinetten wordt naar hem genoemd, een ander formeerde hij. Zijn stempel staat op een belangrijk stuk parlementairen en socialen arbeid van de laatste kwart-eeuw. In het ministerie-Pierson-Borgesius waren van de acht ministers er zes Unie-liberaal. Is dan in dezen tijd het vrijzinnige, vooruitstrevende, het vooruitstrevend-vrij zinnige standpunt verloochend? Hing de vlag der democratie slap langs den stok — of woei zij niet veeleer frisch en helder uit in een nieuwen dageraad? Is de organische staatsleer in deze periode verloochend — of klonk niet luid het heldere trompetgeschal van den socialen plicht der overheid? En is het sindsdien zoo gebleven — of kwam er weer Inzinking en is het weer duf en onvruchtbaar geworden in de practijk der sociale wetgeving? Zeker, er was een richting, die sneller wilde gaan op den democratischen weg en vandaar in die dagen de scheiding, maar niemand zal het kabinet van 1897 de eer willen onthouden, die het toekomt. Treub (hem de eere, die wij den stoeren werker zoo van harte gunnen, al drijft zijn onverzettejijkheid hem wel eens tot een standpunt, waarop hij niet moest blijven staan), Treub is de man geweest, die meer en - 34 energieker dan eenig ander de nieuwe staatsleer heeft verkondigd, haar droeg in de ooren en in de harten van ons volk, van de verschillende posten, die hij eervol bezette, zijn klare stem te harer propaganda verhief en haar met de macht van zijn wetenschap steunde. Borgesius, daarnaast, was de staatsman, de practicus, die in den moeilijken strijd van alle-dag veroverde, stuk na stuk, wat veroverd moest worden, en die in eenvoud en bescheidenheid en meer dan één ander de felle slagen der tegenstanders opvangend, een taak heeft verricht, welke alleen de historicus straks naar waarde zal vermogen te schatten. Opportuun was hij soms. Het zij toegegeven. Maar reeds in de tachtiger jaren gaf hij door z'n enquêtevoorstel den stoot tot de Arbeidswet, en hij is sindsdien van den weg der democratie niet geweken, terwijl anderen, zijn tijdgenooten en jeugd-vrienden vaak, afvielen en verdwenen of de richting van het conservatisme insloegen. Aan critiek heeft het hem nooit ontbroken. Het genus vriendendie-fellen-toonen, was in zijn omgeving merkwaardig talrijk. Maar niemand noester dan hij heeft het edel metaal der democratisch-vrij zinnige beginselen in dagelijksche pasmunt omgezet. Hier sta een woord van Buys. Hij schreef het in 1888, in één van die schitterende „Gids"-opstellen, welke te lezen nog steeds een verfijnd genot is. „Men vergist zich niet \eel met te beweren, dat de liberale partij in de eerste tien jaren van hare regeering meer werkkracht heeft geopenbaard dan in alle andere te zamen, en tevens, dat de eerste producten van hare werkzaamheid ook de beste waren, die zij leverde Het veertigjarig regeerings-be- drijf van de liberale partij levert ons het beeld van een stroom, die zich aanvankelijk met groote kracht voortbeweegt, maar allengs In snelheid vertraagt, naarmate hij zich verder van zijn oorsprong verwijdert; in den eersten "tijd schiet hij recht voor zich uit, omdat zijn kracht groot genoeg is, om elke belemmering, welke hij op zijnen weg ontmoet, te vernietigen, maar later is die kracht gebroken en kan hij zich nog slechts in de grilligste bochten 'langzaam voortbewegen, verplicht als hij is om voor elke belemmering uit den weg te gaan, op l t gevaar af van eindelijk in het zand te smoren Onze liberale partij is in de latere jaren van deze waarheid diep overtuigd geweest en vandaar haar angstig, ontwijken van elk vraagstuk, dat niet kon worden oongeroerd, zonder dat een meer of minder sterk 35 verschil van meening in baar eigen midden duidelijk aan het licht kwam. Alleen in conservatieve richting was zij sterk, maar op het terrein, dat haar van nature toebehoorde en waar zij van haar vrijgevige beginselen blijk had moeten geven, voorbeeldeloos zwak. De tijd, voor productieven arbeid aangewezen, was ongebruikt gelaten en zulk een tijd kwam helaas niet terug." 6) Wat Buys toen niet weten kon, weten wij. De tijd van productieven, socialen arbeid kwam weer. De stroom der vooruitstrevendliberale beginselen brak zich in de practijk een bedding. De periode Borgesius-Pierson herinnert aan de m eest-vruchtbare tijden der periode-Thorbecke. Na „het groote ministerie" (Thorbecke I) is er géén van zoo rijke arbeidzaamheid geweest als het kabinet van 1897. Wij hebben het meer gezegd: Thorbecke's organieke en Borgesius' sociale wetten zijn beide het begin geweest van een nieuwen tijd. Of...'...! Of had mén, ter wille van de beginsel-vastheid, b.v. de Ongevallenwet, dien rijken zegen voor onze arbeiders-klasse, moeten opgeven nadat de Eerste Kamer haar had verworpen? De Eerste Kamer, waar de democratie van Borgesius' kabinet nog wel eens in botsing kwam met het oude liberale conservatisme? Was het te opportuun, dat het kabinet van Real-politici terugkwam met een ander ontwerp? Schamen de socialisten zich eigenlijk niet een beetje, dat zij gepoogd hebben de Leerplichtwet en daarmee het kabinet (dus ook de Ongevallenwet) te doen duikelen, en erkennen zij thans niet, dat het verstandiger geweest zou zijn opportuniteit te betrachten? Zoo is er meer. Wij willen maar zeggen: de politiek der Unie en der staatslieden van de Unie zit onverbrekelijk vast aan de meest vruchtbare periode in onze parlementaire historie. En in die periode is het beginsel der democratie krachtig vastgehouden. Niet in alles, maar in heel veel. Men zij dus niet onrechtvaardig in z'n oordeel. Wij hebben vroeger getoond te durven spreken, als de Unie onzes bedunkens den weg der democratie te langzaam opging en inzonderheid met den vollen kiesrecht-eisch aarzelde — wij willen thans de Unie verdedigen wanneer geestverwanten geringschattend over het karakter van haar politie spreekt. Iedereen bedenke, dat ons volk geen behoefte 6) Mr. J. T. Buys. — Teleurstellingen en Verwachtingen, De Gids 1888, bl. 126, 127, 133. 7) Thorbecke. Historische schetsen, bl. 67. 36 heeft aan studeerkamer-politici. Vandaar uit, ö zeker!, kan het beginsel in volle ongereptheid worden hooggehouden, kan men zich naar hartelust vermeien in de grazige landen, of op de blanke, sneeuwige bergtoppen der beginsel-idéalen. Maar in de practische politiek, die reëele resultaten vraagt, is het anders. Dan moet er wel eens „wat af". Dan ervaart men, dat het beginsel niet aanstonds volledig kan worden bereikt of doorgevoerd. Dan moet men, om niet als een clubje politici buiten het volk te verdwalen, zoo mogelijk wat weten te offeren, als het niet tegen het beginsel indrulscht. Want wie, in de politiek, steeds het beginsel, 1 het complete beginsel, vooropstelt, met minachting van. het opportune en het practisch-berelkbare, die merkt, dat z'n beginsel hem ballast wordt. Die is als één, welke in de hulskamer een prachtigen vlieger maakt, maar buiten In den wind merkt, dat hij niet altijd opgaat, hij moet wel eens wat zwaarder of wat lichter. „Ieder tijdvak" — zei Thorbecke — „heeft zijn eigen beginsel van beweging, laat men dat slapen, dan ontstaat in het volgend tijdvak verwarring van beweging. Gestadige aaneenschakeling wordt niet door werkloosheid, maar door gestadige schepping onderhouden." 7) Hierin ligt de noodzakelijkheid van een politiek, die zich weet aan te passen. Geen beglnsellooze. Wie dat denkt, verstaat ons niet. Maar evenmin een beginsel-stelle. In ieder geval echter, dient men in onze dagen te varen op het kompas der democratie. Welnu, als de schepen van Unie en Bond, beide met vrijzinnige bemanning, varen op hetzelfde kompas, wat zal men elkander dan nog bestoken? Wat zal men de schepen bewapenen, om elkander te bevuren? Behoort men dan niet tot dezelfde maatschappij? en gaat men niet op dezelfde haven af? Wij hebben In het vorenstaande de Unie moeten verdedigen. Dat kon niet anders. Waar wij uit ervaring weten, dat het argument van halfheid, van te weinig beginselstevigheid uit mode tegen die partij, en dus tegen de fusie, wordt aangevoerd, zijn wij er op moeten ingaan. In de hoop, dat zij onder de democraten, die op zichzelf wel fusie zouden willen, doch nog altijd iets van een historisch verzet tegen Unie-menschen in zich voelen knagen, door onze opmerkingen tot eenig nadenken worden gebracht. Timeo Danaos et dona ferentes: het is een bekend woord. Maar hier ware deze vrees grove onrechtvaardigheid. 37 - hier kan het geschenk der fusie gerusteltjk worden aanvaard. Gelijk en gelijkvormig! Is er — zoo hooren wij al vragen — is er dus heelemaal, heelemaal geen verschil gebleken? Vormen Unie en Bond dus eigenlijk een Siameesche tweeling? Immers, wij hebben trachten aan te toonen, dat er geen enkel beginsel-verschil, ook geen practisch verschil van eenige beteekenis meer is, dat de principieele opzet van de programs geheel gelijk is. Beteekent dit, dat ook de uitwerking niet de aller-minste nuance toont? dat Unie en Bond tot in de perfectie gelijk en gelijkvormig zijn gebleven? Och neen. Zeker, er zijn wel oogenblikken geweest, dat zij tegen elkander in stemden. En er is wellicht 'n enkele gemeente.waar 'n zeker verschil eens wat scherper zichtbaar wordt. In de vereenigingen zélf openbaren zich wel variaties, zouden zich die dus tusschen haar niet vertoonen? In de vereenigingen zélf kunnen er, om het woord van dr. Bos te gebruiken, „zeer veel verschillende meeningen" zijn.zouden die er dan soms niet komen tusschen de belde organisaties? Maar zij raken „het grondbeginsel" niet. Het bewijst dus al bijzonder weinig, wanneer men aan de hand van een paar stemmingen verschil zou trachten te demonstreeren. Soms — een enkele maal — vertoont beider practisch of tactisch optreden zich aan ons nog als twee concentrische cirkels: de straal van den een ls dan iets grooter dan die van den ander. . Maar vaker, maar meestal, maar als regel, zijn ze als communiceerende vaten: dan rijst de vloeistof der democratie in beide even hoog. Ook dit moet men niet vergeten: voor zoover er soms eens practisch verschil aan den dag treedt, wil dat nog geenszins zeggen, dat de Bond zich dan democratischer toont dan de Unie. Dat de Bond verder wil gaan, radicaler wil ingrijpen. Soms is het juist omgekeerd. Denk slechts aan het vraagstuk der ouderdomsvoorziening. De zwenking, die de Unie hier heeft geiiomen," kwam ietwat onverwacht. Het was een verrassenaB^32EHKmmoeujLUi- op het slagveld" van g-, den socialen strijd. Hier schoof de Unie den ' Bond voorbij, wat radicaal ingrijpen betreft Hier stond de Unie in nauwer contact met het volk. Hier toonde zij een oud systeem, dat tenslotte met een specifiek vrijzinnig beginsel 38 • weinig te maken had, te durven loslaten, om het nieuwe, dat het rechtsbewustzijn en het rechtvaardigheidsgevoel des volks meer bevrediging gaf, te aanvaarden. Opportuniteit wellicht, maar een verstandige! Wil zullen dit vraagstuk laten rusten: op ons heeft het steeds den indruk gemaakt, dat de politiek en de tactiek van den Bond in zake dit hoogstbelangrijke punt te veel zijn beheerscht door het optreden van enkele, zeer weinige, leiders, die een oud, geliefd, lang-gekoesterd denkbeeld niet willen prijsgeven. Wij wilden alleen maar zeggen, dat, zoo zich verschillen toonen, deze geenszins altijd duiden op sterker democratisch besef bij den Bond. Wanneer men het program van de Unie vergelijkt met dat van den Bond, zeker, dan ziet men geen twee gelijk- en gelijkvormige figuren, die, op elkander gelegd, elkaar geheel en symmetrisch bedekken. Dat geenszins. Maar wat beduidt zulks? Het kan hier niet onze taak zijn het Hervormingsprogram der Unie en het Werkprogram van den Bond punt na punt met elkander te vergelijken, van beide instrumenten alle toetsen aan te slaan, om te hooren of er wel een gave, volledige harmonie is. Er komen met name in het Bondsprogram zóóveel details voor, dat het schier onmogelijk is zooiets te doen. Maar, over 't geheel genomen, is er een zeer duidelijke harmonie. Wie niet hoorende doof is, wie het niet uit speciale partijvoorkeur ontkennen blijft, stemt dat toe. Men ga de verschillende paragrafen van beide programs maar eens na, en men legge ons eens uit, waar er beginselverschil of zelfs maar een belangrijk verschil in toepassing of uitvoering is. In zake de beginselverklaring hebben wij al doen zien, dat er van onderscheid geen sprake is. Ten opzichte van het kiesrecht, en de geheele organisatie van den democratische»! staat, evenmin. Op sociaal-wetgevend gebied gaan beide vrijwel gelijk op. Is er dan verschil in zake het rechtswezen? Het onderwijs? De weermacht? De financiën? Ja — zal men misschien, wat dit laatste punt betreft, zeggen (en heeft men gezegd) met een herinnering aan den strijd bij het leeningsontwerp. Doch deze vergelijking gaat kreupel. Hier nu was het zuiver een vraag van doelmatigheid en van tactiek, of men, gezien de abnormale omstandigheden, met de Regeering zou meegaan, waarborgen eischend (en verkrijgend), dat in normale tijden het vraagstuk principieel aan de orde zal worden gesteld. Wij willen dit punt niet aanstippen, zonder 39 aan de vrijzinnig-democratische fractie een woord van hulde te brengen voor den moed, waarvan haar optreden bij deze gelegenheid getuigde, een woord van hulde bijzonder aan dr. Bos, wiens onder moeilijke omstandigheden uitgesproken repliek op de rede van minister Treub een schitterend stuk werk was, waarvan de nalezing in de „Handelingen" op ons veel indruk heeft gemaakt. Al kan men tactisch de tegen-stern van de fractie afkeuren, practisch heeft zij ruim deel gehad aan de verbeteringen, in 't ontwerp aangebracht. Maar het gaat niet aan, uit de afwijkende houding van Unie en Bond op dit moment beginsel-verschil af te leiden. Trouwens, hier stonden ook mannen als Treub en Drucker tegenover de fractie en beluistert men in de rede, door mr. Fock onlangs in de Liberale Unie gehouden, weer niet denzelfden toon als die der vrijzinnig-democraten? Zoo keeren beide stroomen, mogen ze zich op een enkel oogenblik ook eens met een bocht van elkaar verwijderen, steeds weer tot elkaar terug; de natuur der dingen laat zich niet verloochenen. Is er — dit ten slotte — dan soms verschil aangaande de actie op gemeentelijk gebied? Geen sprake van. Laat men ons in het gemeente-program, zoo juist door de Unie aangenomen, één belangrijk verschil toonen met het Bondsprogram. Ook hier treft de meerdere detailleering van dit laatste, maar op verschillen wijst dat geenszins. Men vergete hierbij één omstandigheid niet. Voor zoover zich in parlement en raad werkelijk bij sommige stemmingen verschil toonde, is dat meermalen ontstaan juist door de scheiding zelf. Partij-tucht, partijdiscipline, partij-vriendschap, partij-voorkeur leiden nu eenmaal vaak tot opéénhooping van stemmen hier, splitsing van stemmen ginds. Men zit nu eenmaal afzonderlijk en men voelt behoefte zich een enkele maal eens afzonderlijk te uiten. Juist de fusie zal deze belangrijke oorzaak van afwijkingen volledig doen verdwijnen en eenheid van optreden in de hand werken. En waar, tot dusver, beider actie, beider program zich natuurlijk niet als volstrekt gelijk en gelijkvormig heeft getoond, omdat er nu eenmaal twee partijen zijn en omdat reeds alleen dit motief van organisatie tot verschil aanleiding geeft, daar zal juist bij een fusie, en bij de voorbereiding meer en meer blijken hoe beide stroomen hebben: denzelfden oorsprong , dezelfde richting, hetzelfde doel. 40 Waarom dan niet? Waarom geen fusie? Wie z'n oor te luisteren legt, weet, dat men groote practische moeilijkheden vreest bij het bepalen der leiding van een nieuwe organisatie: er zit nog oud-zeer, er zitten nog zooveel persoonlijke gevoeligheden. Wie zal er vooraan komen? Wie aanvoerder worden? Welken naam zal de nieuwgeborene moeten hebben? Zal staatsman A wel de leiding van staatsman B willen aanvaarden? Ons wil het voorkomen, dat het een beleediging ware voor de vrijzinnige staatslieden, zoo men veronderstelde, dat deze dingen niet in het reine konden worden gebracht. Met de ouderen kan het gaan. Met de jongeren moet het gaan. Misschien is dit laatste nog het lastigst Zal bij een fusie de samenhang van iedere partij intact blijven? Zal alles meegaan? Alles: d.w.z. tot den laatsten man? Zal men van den Unie- en van den Bonds-leider naar Schillers woord kunnen zeggen: Er zahlt die Haupter seiner Lieben Und sieh; ihm fehlt kein teures Haupt! Misschien niet. Groote gebeurtenissen eischen altijd slachtoffers. Maar de over-over-groote meerderheid zal meegaan, op een democratisch program. Als men zich in beginsel tot fusie bereid heeft verklaard, als men de noodzakelijkheid, de wenschelijkheid daarvan heeft durven uitspreken, is de weg gauw genoeg gevonden, en vormen de programs, zooals zij daar nu reeds liggen, een sterken grondslag voor een nieuw. Want als men soms nu aan ons vraagt: waar is uw program voor de nieuwe organisatie? dan verwijzen wij eenvoudig naar de beide programs, die er nu reeds zijn. In groote lijnen ligt het daarin besloten. Zeg niet, dat de fusie onnoodlg is. Dat het immers zoo ook goed gaat. De kiezers komen op, hoe meer richtingen, hoe meer keus, hoe meer animo. Dit is een valsch argument Scheiding van wat naar aard en wezen bijeen hoort kan nooit goed zijn en zal, zich op den duur wreken. Hoe langer ze duurt, hoe moeilijker de vereeniging weer wordt, want hoe grooter zelfverloochening wordt geëischt, en hoe meer belangen er ontstaan, welke direct of indirect, openlijk of bedekt tegen da fusie werken. Zulk een scheiding bovendien heeft positieve nadeelen. Zij knaagt aan het eenheids-besef. Zij ondermijnt het saamhoo- 41 righeids-gevoel van alle democratisch-vrijzinnigen. Zij doet, waar verschillen op de groote punten ontbreken, zoeken en loeren en speuren naar kleine verschilletjes, om daarover te vechten, en dat kweekt nieuwe gevoeligheden. Men is nu eenmaal gescheiden, met moet nu en dan toch voor z'n fatsoen „doen alsof" er verschillen zijn. Zoo ontstaan er soms kunstmatig verschillen. Zóó b.v. ontstaat de wrijving bij verkiezingen. De strijd om candidaturen en zetels. Belachelijk, driewerf belachelijk vaak. Dan zitten Unie- en Bonds-menschen plechtig gescheiden te vergaderen (inzonderheid als 't om den gemeenteraad gaat) en beknabbelen en bepeuteren elkanders aanspraken, en schrijven elkaar gulzigheid toe. Dan wordt er even plechtig onderhandeld, vaak niet tot overeenstemming gekomen, dan wordt er gevochten, de Stemming brengt een overwinnaar en een overwonnene, kweekt nieuwe gevoeligheden, en — de zetel wordt voor een ander persoon, niet voor een ander beginsel, veroverd. Het is geen strijd tusschen beginselen, tusschen denkbeelden, tusschen richtingen, maar tusschen organisaties. En zoo wordt kunstmatig verschil gemaakt. Eigenlijk moest men, als voorheen de Auguren, wanneer men elkander op straat tegen kwam, in een schaterlach uitbarsten. Maar wie, in wiens borst liefde gloeit voor de democratlsch-vrijzinnige idee, kan een gevoel van bitterheid bij het overdenken van die dingen onderdrukken? Vooral waar beide partijen voorloopig, willen ze iets bereiken, toch op zeer innige samen,werking aangewezen zijn, indien het parlement in meerderheid links is. Als al deze dingen zoo zijn — en ze zijn zoo — waarom stellen we ons dan nog aan? Waarom komt er geen fusie? Waarom dan niet? Waarom nog langer in kiesvereenigingen en bij stembussen met onze bordpapieren sabels en warenhuis-geweren tegen elkander gestreden ? Waarom den s c h ij n van groote verschillen bij het publiek gevoed? Wij staan zoo ongeveer als de oorlogvoerenden: het schijnt, dat niemand over den eenhelds-vrede durft beginnen, maar in beide partijen, schoon misschien niet in beide even sterk, woelt het verlangen er naar. Wij hebben door leiders, kamerleden, dit verlangen herhaaldelijk hooren uiten. Zeker, er is ook hier een permanente oorlogspartij, die van vrede niet hooren wil. Maar is dat goed? Is het zuiver om deze partij de ■ leiding te geven? Dat moet veranderen. Men zie in deze artikelen, welke geenszins de pretentie met zich dragen het onderwerp te heb- 42 •/jflleultgeput (er blijven zeer zeker punten ter bespreking over), een poging om de kwestie aan de orde te stellen. Een flurecht-gemeende, wijl gedreven door liefde voor de zaak der vrijzinnige politiek. En moge men, terecht wellicht, den persoon, die deze opwekking schrijft, zelfs luttele beduidenis ontzeggen, men wende van hem den blik naar de zaak, naar. de argumenten. - Reeds thans mogen wij getuigen, dat ons geluid weerklank vindt. Terwijl deze artikelen in „De Telegraaf" verschenen, zond men óns al bewijzen van instemming. Later zal er nog wel gelegenheid zijn, daarop terug te komen, maar thans willen vij toch reeds melding maken van wat een voorvechter der vrijzinnige beginselen ons uit Friesland schreef. Hier is het; Met belangstelling en sympathie nam ik kennis van uw artikelen Ik wil, misschien ten overvloede, onder uw aandacht brengen, dat ten behoeve van de samenwerking voor de verkiezingen der Provinciale Staten, reeds verscheidene jaren geleden, in Friesland de door u bepleite fusie van Unieliberalen en vrijz.-democraten is tot stand gebracht. Wel is waar functioneert die Bond van Vrijzinnigen in Friesland nog verre van volmaakt, maar toch, het beginsel is in dezen de hoofdzaak. Ook hier te Leeuwarden bestaat die fusie eenigen tijd (sedert 1912); hier bestaat niet meer een afdéeling der vrijzinnig-democraten, de leden zijn en bloc lid geworden van de vrijzinnige kiesvereeniging, die daarna een zeer veel opgewekter leven heeft gekregen en haar ledental zich belangrijk heeft zien uitbreiden. Geen wonder, omdat den menschen de lastige keuze kon worden bespaard. Persoonlijk was dat voor mij ook altijd de lastige puzzle, waaraan door de hier tot stand gekomen fusie een eind werd gemaakt " Aldus deze vooruitstrevend-vrijzinnige, een man van ontwikkeling en positie. ' Wij koesteren dan ook de verwachting, dat velen zich aan onze zijde zullen scharen, nu wij in 't openbaar de zaak heöben behandeld. Dat men althans z'n oordeel zal durven en willen zeggen. Laat ons niet langer schuilevinkje spelen. Wil men, van welke zijde dan ook, de fusie niet, aecoord, maar dan zegge men duidelijk op grond van welk ernstig beginsel die afwijzing plaats heeft. Dan moet er gesproken worden en niet gezwegen, zooals tot dusver geschiedde. Dan moet aan het vooruitstrevend-vrijzinnige volk worden duidelijk gemaakt de puzzle der scheiding. Laat men deze dingen niet achteloos cf kleineer end voorbijgaan. Het woord der hereeni- 43 ging, het brandt op de lippen van velen, het is een klank die trilt in hun harten. Het was ons een oogenblik van bijzondere voldoening, toen dezer dagen een man, die zeer. vele jaren voor de democratisch-vrijzinnige politiek trouw op post heeft gestaan, zij het: dan ook niet in een officieel openbaar ambt (maar Is hij er minder om?), een in den dienst vergrijsde, z'n instemming met onze artikelen betuigend, ons zei: „Fusie tusschen Unie en Bond is mijn ideaal. Zonder die zullen de vooruitetrevenden nooit tot meer macht komen." Verstaat men het? Drie vragen: Wie van of wie in beide partijen durft officieel deze zaak uu eens kloek aanvatten? Vervolgens: welke partij zal, als de ander het punt aan de orde heeft gesteld, zonder ernstige, o v e r t uig e nid-p r i n c 1 p 1 e el e reden het odium der weigering op zich durven laden? Eindelijk: acht men soms de toekomst, zelfs de naaste toekomst, der vrijzinnigen zoo schitterend, dat men zich de ■weelde der verdeeldheid kan blijven veroorloven? De blijde boodschap. Zoo brenge men dan aan het democratischvrijzinnige volk de blijde boodschap der vereeniging tusschen de twee organisaties. Zoo voere men het naar de eenheid. Het kan. Zal men 't ook willen? Vooral voor vele vrijzinnig-democraten zal "t allicht een offer zijn, omdat stichters van een malcontente partij en hun aanhang • gewoonlijk aan hun organisatie veel meer hechten dan zij die achterbleven, maar wie, die niet goedsmoeds dat offer zal willen brengen voor de groote en schoone zaak van de democratie? Wij zijn tijdelijk gescheiden geweest, maar uit de historie der liberale partij, die onder Thorbecke werd tot een boom rijk van bloesem en zwaar van vrucht, wenkt ons met niet te miskennen zekerheid het gebiedend gebaar van vereeniging. En gij, vrijzinnig-democraten, gij zult dan in de grootere en sterkere partij niet gansch vergeten ondergaan. Gij zult er niet ln verdwijnen als menschen, wier optreden en arbeid doelloos en onvruchtbaar zijn geweest. Waarom niet? 44 - Wel, als een leger, een dapper, sterk leger door moeilijke, heuvelachtige terreinen voorwaarts trekt, voorwaarts op onbekend gebied,, en met hetgevaar van een machtigen vijand in de borst, dan zijn er verkenners noodig, dan. treedt een troep moedige mannen, vaak de eersten en de besten, uit het gelid en met de spanning van heel hun energie en de overgave van alles wat zij aan intellect en kracht bezitten, gaan zij, het geweer in de hand, vooruit op den moeilijken weg: zij maken- het hoofdleger een baan, en voeren het veilig naar het doel. En als het bedreigd wordt, zijn zij de eersten, die den vijand staan. Zóó, vrijzinnig-democraten, zijt gij geweest de •eclaireurs der liberale democratie, niet alleen georganiseerd in uw Bond, maar gij waart het reeds te voren èn als deel van de Unie èn voor zoover gij in de radicalen uw voorloopers hadt. Die eer zij u ten volle gegeven. Niemand dingt er op af. Naar wijd en zijd hebt gij verkend» gewerkt, baan-gemaakt als pioniers. Het höofd-legér ls u gevolgd. Zouden dan de eclaireurs verdwijnen in den troep, wanneer zij zich weer bij hem voegen? Zoudt gij: vergeten worden? Zou uw werk zonder doel en zonder Vrucht zijn geweest? Staat het voor de historie niet voor altijd eervol te boek? Welnu dan. Hereenigd, trekken de democratische vrijzinnigen voort over de velden van politieken,. parlementairen en socialen arbeid, om te kampen voor de groote geestelijke goederen van ons volk en voor de economlsch-zwakkeren te veroveren de vesting van een rechtvaardig,, menschelijk bestaan in materieelen en moreelen zin. Zij zullen dat doen met geestdrift en toewijding. En, aldus strijdend voor vrijheid en democratie, voeren zij op hun vaandel de schoone, onvergankelijke leus van hun grooten veldheer Thorbecke: „Niemand heeft zijn ideaal in de hand, maar waarheen stuurt hij Ui» het niet In het oog heeft?" Democratlsch-vrljzinnigen, voorwaarts! N a a r de eenheid. D. HANS.