KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK GESCHENK VAN I j Form. 95 % W^^A^Zl^^^ ■ CATALOGUS VAN HAAGSCH PORCELEIISL i. Groote vaas met koningsblauw en landschappen, in het Gemeente Museum. GEMEENTE MUSEUM TE 'S-GRAVENHAGE, CATALOGUS VAN DE VERZAMELING HAAGSCH PORCELEIN door Dr. H. E. VAN GELDER Directeur van het Museum. 's-gravenhage. - MOUTON & Co. 1916. ONDER de verschillende verzamelingen, welke in het GemeenteMuseum in zijn tegenwoordigen vorm zijn ondergebracht, neemt die van het Haagsch Porcelein reeds vanouds eene bijzondere plaats in. En dat om twee redenen. Vooreerst omdat zij gevormd wordt door het product van slechts ééne fabriek, werkende in een tijdsbestek van slechts 14 jaren (ijj6— 1790J, waardoor zij reeds vanzelf een scherp begrensd en eensoortig geheel worden moest, en in de tweede plaats door de bekendheid van dat product, welke het te danken heeft aan de belangstelling voor porcelein in het algemeen en aan de aantrekkelijkheid van het onze in het bijzonder. Terwijl dus de samenstelling van een wetenschappelijken catalogus van het geheele museum voorloopig niet kan worden ondernomen, nu de reorganisatie ervan overwogen of zelfs voorbereid wordt, bestaat juist daarom wel de mogelijkheid om dit te doen van deze in zichzelf een geheel vormende collectie. Daarom werd daartoe dan ook besloten, te eerder echter nog, omdat door de uitbreiding der verzameling in de laatste jaren de bestaande Catalogus der Geschied- en Oudheidkundige Voorwerpen zeer onvolledig was geworden, en dus toch aanvulling behoefde. Een bijzondere aanleiding kwam daarbij. Ondergeteekende had voor het Jaarboek der Vereeniging „Die Haghe", ng^jij, een uitvoerig opstel geschreven over de geschiedenis der porceleinfabriek, waarin verschillende nieuwe gegevens werden bijeengebracht, zoodat de indeeling der producten der fabriek noodzakelijk gewijzigd moest worden. Het bleek mogelijk om het geïllustreerde artikel als inleiding voor dezen nieuwen Catalogus te plaatsen, waarvoor aan de Vereeniging ,4ie Haghe" zeker dank toekomt. De uitvoerige bijlagen van het opstel, waarin alle gegevens in chronologische volgorde zijn opgenomen, volgen nu aan het slot van dit deeltje, waardoor inderdaad deze Catalogus zoo volledig mogelijk geeft, wat er over de fabriek, haar leiders en haar product bekend is. Vindt men dus in de Inleiding alle noodige inlichtingen over het porcelein, hier mogen er nog enkele volgen over de beschreven verzameling. Dat het Haagsche Gemeente-Museum zou trachten om van de producten der plaatselijke nijverheid goede stalen te verwerven, lag natuurlijk voor de hand en reeds spoedig wist men ook ten opzichte van het porcelein aan dien eisch te voldoen. Het kleine budget dwong echter tot beperking en de betrekkelijk hooge prijzen van dit product stonden dus de uitbreiding der verzameling zeer hinderlijk in den weg. Gelukkig kwamen enkele geschenken en legaten in deze omstandigheden te hulp, terwijl het in 1884 verkregen, belangrijk bruikleen van een geheel servies door de familie Evers, een buitengewone vooruitgang beteekende, die als het ware tot verdubbelden ijver aanzette. Toch konden nu en dan belangrijke aankoopen worden gedaan: in 1888 werd een uitgebreid koffie- en theeservies (No. 33) uit den boedel-van Heeswijk verworven, gaandeweg kwamen daar interessante stukken bij; de stukken met Doorniksch blauw bijvoorbeeld (Nos. jj en j6), het mooie kopje met cherubijnen (No. 24), de beide terrines (Nos.4j en 46). Na 1912 ging dit in sneller tempo: naast den aankoop in 191 j van vele belangrijke stukken uit de verzameling Steengracht van Duivenvoorde — waarvoor de Vereeniging Rembrandt een voorschot gaf, - stond de schenking van andere fraaie stukken uit die verzameling door wijlen Mr. A. E. H. Goekoop. Het mooie serviesje onder No. 6 was eveneens een geschenk, waardoor enkele stadgenooten hunne belangstelling in het Museum wilden toonen. Het laatste jaar, dat met den aankoop voor f3000.—, weder met behulp van „Rembrandt", der groote zeer bijzondere vaas (No. 43) begon, was ook bijzonder rijk aan geschenken, terwijl 1916 inzette met de verwerving van het unieke stel van vijf vazen eertijds in de collectie-Boreel (No. 30). Door een en ander is de verzameling dan ook niet slechts zeer toegenomen, maar ook geworden tot een werkelijk volkomen representatieve van dit product van kunstnijverheid, waardoor het geven van een afzonderlijken uitvoerigen Catalogus alleszins gerechtvaardigd wordt. Januari 1916. INHOUD. Bladz. Voorbericht. vu Inleiding 3 Het kunstleven in den Haag 7 De oprichting en de eerste periode -..11 Het fabrikaat 21 De fabriek -onder den jongen Lyncker 43 Het huwelijk van Johan Frantz Lyncker 46 De ondergang 60 Besluit 70 Catalogus 73 Bijlagen 103 Register van personen en zaken 145 INLEIDING. I. INLEIDING. HET is wellicht niet te sterk gezegd, als men beweert, dat meer dan eenige andere voortbrenging van gebruiksartikelen, de ceramiek de kunstvaardigheid, de smaak en het karakter van een tijdvak vermag weer te geven. Van het ongekunsteld aardewerk der middeneeuwen, langs het grove steengoed der zestiende en het diep- en warm-kleurige Delftsch der zeventiende en vroeg-achttiende eeuw, naar het blanke porcelein van na 1730, kan een lijn geteekend worden, die sterk markeert hoe oorspronkelijke kracht naar weelderige verfijning zich bewoog. Mijn bedoeling kan het niet wezen om het beloop van die lijn hier na te gaan, nu ik slechts op het einde ervan de aandacht wensch te vestigen; doch ik moet haar aanwijzen om te doen gevoelen hoe ook dit onderwerp slechts een deel geeft van een lange en belangwekkende ontwikkeling, tevens om duidelijk te maken, dat de porceleinfabricage niet slechts is een technisch, of een artistiek proces, maar ook een kultuurverschijnsel. Naar die drie gezichtspunten dan ook wil ik trachten het te laten zien, wanneer ik meer in bijzonderheden de geschiedenis van de Haagsche porceleinfabriek, welker bestaan slechts van 1776 tot 1790 dateert, ga bespreken. De porceleinfabricage ten onzent is niet een oorspronkelijk bedrijf: Zoowel de Weesper, later Loosdrechtsche, fabriek als de Haagsche zijn niet anders dan met de Duitsche porcelein-rage ten nauwste samenhangende stichtingen. Maar ook nog in anderen zin ligt de origine elders. En dan nog veel verder, namelijk in China. Daar beschikte men reeds eeuwen, vóórdat in Europa het geheim zou worden gevonden, over de kunst om uit gemengde aarde hard en 4 INLEIDING. vuurvast vaatwerk te bakken, dat, toen het langzamerhand in onze streken bekend werd de bewondering in de hoogste mate opwekte. Hoewel enkele voorwerpen reeds nu en dan Europa hadden bereikt, dateert de eigenlijke kennismaking toch eigenlijk van de dagen onzer eerste Oostindië-vaarders. Men kent de geschiedenis van de verovering van den Portugeeschen uit China komende „craak", de Catharina, in 1603, welker inhoud als rijke buit in het land kwam en op groote veilingen werd verkocht 0- Een tijdgenoot verhaalt, dat er over de duizend centenaars of 30 last Chineesch porcelein aan boord was, van het allerbeste. Een servies ervan ging als geschenk naar den Franschen koning en ook andere fraaie stukken werden voor vereeringen gebruikt. De rest werd verkocht, en zeker was dit de eerste maal dat in groote massa hier porcelein aan de markt kwam. Het werd aangeduid met den naam kraakporcelein, wat later een andere beteekenis gekregen heeft. Lang bleef het nog betrekkelijk zeldzaam en een Amsterdamsen collectionneur kon in 1634 nog aan een opperkoopman der Oostindische Compagnie schrijven, toen deze op het punt stond naar de Oost terug te gaan: „Stuur mij zoovéél gij kunt van het Chineesch gemarbeld glas, dat ze hier de qmnta essentia van porcelein noemen, en daar ik zéér curieus van ben". 2) Dat men trachtte óók porcelein te gaan maken, sprak dus wel vanzelf en het Delftsche aardewerk, dat althans uiterlijk het Chineesch product dicht nabij kwam, had het daaraan wellicht te danken, dat het reeds in het midden der 17de eeuw „wijdt en zijdt wierd getrocken, in Braband, Vlaenderen, Vranckrijk, Spangie, ende Engelandt." Herhaaldelijk werden proeven genomen en pogingen gedaan, totdat in 1709 een knap scheikundige, die door den PoolschSaksischen koning werd onderhouden om goud te maken, voortbouwende op het werk van Von Tschirnhaus, tot eene uitvinding kwam, welke na eene ontwikkeling van enkele jaren inplaats van het aanvankelijke roode steengoed het blanke porcelein bracht. De oprichting van de keurvorstelijke manufactuur te Meiszen was daarvan het gevolg en het nieuwe wonder werd een zeer begeerd object, i) Zie R Fruin Verspr. Geschriften, deel III. De buitmaking gaf aanleiding tot De Groot's „onuitgegeven geschrift" De jure praedae. *) Zie mijn mededeelingen over Wollebrandt Geleynsz. de Jongh in Oud-Holland 1915, blz. 32. INLEIDING. 5 zij het ook dat het door zijn groote kostbaarheid slechts binnen het bereik van de meest vermogenden viel. Het gevolg van dit succes, dat ook financieel buitengemeen was en daardoor groote beteekenis had voor den Saksischen vorst, wiens 2. Verschillende stukken uit de collectie in het Gemeente Museum. luxueuse levenswijze uiterst zware eischen stelde aan de schatkist van zijn land, was de afgunst van tal van andere Duitsche vorsten, die nu poogden in eigen land even winstgevende fabrieken op te richten. Als wij weten, dat in de jaren 1735 tot 1753 de Meiszenerfabriek nog, niettegenstaande de groote kosten en bij voorbeeld de gratis leverantiën aan den leider der fabriek, minister Brühl, ruim 4V2 millioen mark zuivere winst had afgeworpen, kunnen wij dat ook wel begrijpen Die vorsten verkochten hun onderdanen wel voor soldaten, het vermaak eener eigen porceleinfabriek was veel onschuldiger! Niet altijd bleet het een vermaak, want de 6 INLEIDING. grootsprekers en zelfs oplichters, die beweerden in het bezit te zijn van het Meiszener geheim, waren legio en vele pogingen liepen op niets dan schade uit. Maar de porceleinrage overwon ten slotte alle moeilijkheden. Reeds in 1719 was te Weenen een fabriek opgericht, in 1746 opende Höchst de rij in Duitschland, in hetzelfde jaar volgde Fürstenberg, in 1756 Berlijn, in i754Neudegg het latere Nymphenburg, in 1755 Frankenthal, 1756—58 Ludwigsburg, in 1759 Bruckberg-Ansbach, gevolgd door tal van kleine Thüringsche fabrieken: Rudolstadt, Volkstedt, Kloster-Veilsdorl, Grosbeitenbach, Limbach, Gotha, in 1765 Fulda, in 1766 Kassei, daarna nog Kelsterbach, Bayreuth, Baden Baden en Poppelsdorff. In Denemarken zien wij in 1754 de fabriek van Rozenborg, in 1760 die van Kopenhagen; in 1760 ontstaan er fabrieken in Zwitserland en Rusland. Evenwijdig met de verbreiding der Saksische uitvinding loopt die van eene Fransche, welke weliswaar niet werkelijk porcelein was, omdat de kaolien, de porcelein-aarde er niet bij werd toegepast, zoodat ook de harde vuurvastheid erdoor niet werd bereikt, maar welke toch in uiterlijk aanzien het blanke porcelein zoo nabijkwam, dat men haar evenzeer onder de porceleinen opneemt: het is de zoogenaamde pdte tendre, waarvan de geschiedenis op Rouaansche proeven in de 17de eeuw teruggaat, maar die in de 18de eeuw eerst in St. Cloud, daarna in Rijssel en in Chantilly maar sedert 1740 onovertroffen in Vincennes geproduceerd werd; in 1756 werd deze staatsfabriek naar Sèvres verplaatst, waar zij zich dank aan haar monopolie krachtig ontwikkelde. Van de andere fabrieken van pdte tendre is vooral de Doorniksche, die onder Peterinck in 1774 wel aan 400 arbeiders werk gaf, tot grooten bloei gestegen. J) Hoewel het hard porcelein technisch grooter volmaaktheid bezat, en sedert 1779 Sèvres dan ook in groote hoeveelheid deze pdte dure eveneens ging produceeren, had toch het pdte tendre in ander opzicht een groot voordeel, en wel dit, dat de voor versiering gebruikte kleuren zich zooveel beter, zooveel zachter en inniger met het glazuur op de massa vermengden. Ook is de kleur der J) Zie over deze fabriek: E. Soil de Moriamé, Les Porcelaines de Tournay, 2de Ed. 191 o. INLEIDING. 7 paté niet het schelle melkwit van het hard-porcelein, maar eenigszins aan den roomigen kant. De voorwerpen in pate tendre hebben daardoor eene veel grooter artistieke aantrekkelijkheid, zij lijken ons gevoeliger, inniger dan de voortbrengselen der Duitsche fabrieken, — maar dit is toch slechts een verschil in graad. Immers, mochten wij naar een karakteristiek willen trachten der achttiende-eeuwsche porceleinen als kuituurverschijnsel, dan zouden wij in hun rococovormen en teerkleurige beschildering, in hun gracieuse uiterlijkheid vooral, de weerspiegeling vinden van de eigenlijke beschaving van het oogenblik: liefelijk maar koud, zinnelijk zonder overdenking. Eenheid van materiaal, vorm en. versiering is er niet, dan soms en toevallig : de bloemen, de v.ogels, de landschappen en portretten in voortdurende afwisseling en met de grootste vaardigheid op de ontelbare borden en kommen, schotels en koppen aangebracht, mogen op zich zelf ook nog zoo fraai zijn, zij beantwoorden in hun opzet nooit aan de begrippen, die wij nu van decoratieve kunst hebben. Maar die begrippen zijn dan ook ontsproten aan een behoefte aan innige verwantschap; aan logische samenvatting, aan technische eenheid, en niets was er waarvan de wufte wereld van het Louis Quinze zóo ver verwijderd was als juist van deze dingen! Wat zij vroeg wordt niet beter geformuleerd, dan door de Goncourts in hun L'art du dixhuitième siècle (I pag. 196): „Le théatre, lelivre, le tableau, la statue, la maison, Pappartement, rien n'échappe a la parure, a la coquetterie, a la gentillesse d'une décadence délicieuse. Le joli voila a ces heures d'histoire légèré, le signe et la séduction de la France. Le joli est Pessence et la formule de son génie. Le joli, est le ton de ses moeurs. Le joli est 1'école de ses modes. Le joli, c'est 1'ame du temps!" % HET KUNSTLEVEN IN DEN HAAG. Ook den Haag, het mondaine en modieuse middenpunt der Republiek, moest zijn eigen porceleinfabriek hebben! Het lijkt voor de hand te liggen, wanneer wij zien hoe de gansche achttiende-ëeuwsche modekunst en klein-kunst er druk beoefend werd. Nog werden er de zwierige tradities van Augustijn Terwesten in stucwerk en plafond- 8 INLEIDING. schildering door zijn bloedverwanten reeds in het tweede geslacht hoog gehouden. Voor de behangsels, beschilderd met de gansche elegante volière der ibissen en flamingo's, of de zwierige pauwen en vlugge fazanten, had men het voortreffelijke penseel van Aart Schouman, voor de dansende cherubijnen, üie aan de vakken boven spiegels en deuren een min of meer luchtige versiering moesten geven, kon men terecht bij Dirk van der Aa, die tevens leider was van een rijtuigschilderij, waar de rijkvergulde en weelderig gestoffeerde koetsen der aanzienlijke residentiebewoners, niet slechts met wapens verdeftigd, maar ook met ranke bloemslingers of zelfs .ondeugende liefdegodjes opgefleurd konden worden. Moest men voor zijn portret naar Spinny, Haag of Bolomey of een der talrijke nog minder krachtige figuren als Carré, Ziesenis of Niels Rode, men kon ook de gelegenheid afwachten, dat vreemdelingen als Tischbein, of de Parijzenaar Avet, of de Zwitser Liotard den Haag aandeden en er enkele jaren schilderden. Doch nog beter offerde men aan de mode, door de kleinkunst te hulp te roepen en zijn portret in miniatuur te laten maken. Talloos bijna zijn de kunstenaars in dit genre, die voor korter of langer tijd in de tweede helft der 18de eeuw in den Haag verblijf hielden, of er zelfs voor goed waren gevestigd. Daar zij voor ons onderwerp een bijzonder belang hebben, wil ik bij hen iets langer stilstaan. Omstreeks 1770 tot 1790 — ik beperk mij tot het tijdperk van de werkzaamheid der porceleinfabriek, — vind ik in het handschrift van den secretaris der Haagsche schilders-confrérie, Terwesten de volgende in dit genre vermeld: Hendrik Carré, zoon uit het bekende schildersgeslacht heeft „seer habiel portretten so in crayon als miniatuur gemaakt", sterft 79 jaar oud in 1775. Theodoor Onkruit, schilderde zeer fraai portretten en landschapjes in miniatuur, heeft geruimen tijd in de porceleinfabriek te Weesp gewerkt, wanneer hij zich in den Haag bezig hield met het schilderen van wagens en in zeer sobere toestand woonde. In 1776 was het onbekend waar hij was. N. N. de la Villette, miniatuurschilder en teekenmeester ± 1775;. Cath. du Bois, huisvr. van P. van Cuyk, mede schilder, maakte l) Gemeente-Archief, den Haag. INLEIDING. 9 grooten opgang met het schilderen van bloemen en vruchten ± 1783. P. F. de la Croix schildert portretten voor een modique prijs. ± 1773. Johan Faber schildert portretjes en landschapjes in miniatuur, kwam in 1754, heeft zich hier langen tijd opgehouden. Gerrit Kamphuizen, een Groninger komt 1761, wordt 1763 burger, schildert portretten en landschapjes in miniatuur. P. le Sage, fraai portretschilder in miniatuur, waarmede hij in 1776 nog dagelijks continueert. N. N. Paschini, een Venetiaan, kwam in 1766, maar bleef sléchts enkele jaren. Jan van Os, bloem- en fruitschilder, maakte ook gestoffeerde landschappen. J. Bosman van Amsterdam, in 1776 weer daarheen vertrokken. Anthonie Boelaart schildert landschapjes en „alles wat hem voorkomt". G. v. d. Heuvel schildert diverse soorten van vogels in landschappen. H. P. Schindelaar schildert „seer plaisant en welstandig" bloemen en vruchten. N. N. Huster, geboortig van Schaffhausen is een „braaf portretschilder in emaille". J. N. Edenberger, „gansch geen onbekwaam portretschilder in miniatuur". Carolina v. Cuijck schildert gestoffeerde landschappen in miniatuur. J. H. Frederiks, een „meester zoo in 't ordineeren als in 't schilderen van bloemen en vruchten". De Somprois, miniatuur-portretschilder was hier enkele jaren na 1778. Willem Keetelhoet, schildertzeer uitmuntend en uitvoerig van alles in miniatuur. J. Vermagen, schildert landschapjes. J. C. Roedig. schildert bloemen en vrugten. Frans Wilt, schildert portretten in miniatuur. N. N. Smith, schildert portretten in miniatuur. L. La Page uit Fransch Amerika, maakt vrij goed portretjes in miniatuur. N. N. Ticot, ongemeen vaardig portretteur in miniatuur. De St. Liegie, „discipel van Greuze enteffens een groote jeumaker en poggert van zijn eigen kunst". IO INLEIDING. G. H. Rode, emailleschilder. Leonardus Temminck „schildert meesterachtig portretjes in miniatuur". Simon Schaarberg maakt silhouetten en portretten in miniatuur. J. de Gijzelaar, schildert landschap in miniatuur. Hendrik Angemeer en J. P. Renaud, zijn waaierschilders. Op zichzelf reeds een eerbiedwaardige reeks en een bewijs, dat er in den Haag op dit gebied nog al wat omging, en dat er dus hier wel een publiek moest zijn om ook een porceleintabnek aan atnemers te helpen. De fabriek te Weesp, die in 1764 door den bekenden drost van Muiden, den graaf van Gronsfeld Diepenbroek was opgericht met de restes van de fayencefabriek aan den Amsterdamschen Overtoom, — deze fabriek te Weesp was aan gebrek aan afnemers te gronde gegaan en toen zij in 1772 door den Loosdrechtschen predikant de Mol was overgenomen, was haar toestand, — 3. Bord met doorgeslagen rand en konings- hoewel zij fraai werk leverde, — blauw. (Coll. v. Z. v. N.) J verre van schitterend; men weet dat zij in 1782 alweder het werk moest staken toen de Mol stierf en de inkomsten tegen de hooge uitschotten vooral van de arbeidsloonen der kunstschilders, boetseerders enz. niet konden opwegen. In 1784 werd zij naar den Amstel overgebracht door de rijke Amsterdammers Rendorp, v. d. Hoop en Hope, die er bij geinteresseerd waren. Toen ging zij, over wat behoorlijk bedrijfskapitaal kunnende beschikkende, vrij goed. Maar tegenover de Noord-Hollandsche fabriek was wel plaats voor een Zuid-Hollandsche, of nog beter, juist voor een Haagsche. Er kwam ook wel eenigszins, vermoeden wij, de tegenstelling bij tusschen de Amsterdamsche regenten en het Hof in den Haag. Willem V toch was, vooral door zijn huwelijk, te zeer ook een Duitsch INLEIDING. II kleinvorst om niet te wenschen zijn eigen porceleinfabriek te hebben, waardoor hij voor geschenken en anderszins niet afhankelijk behoefde te wezen van een in handen van Amsterdamsche heeren zijnde inrichting, ook al had hij in die laatste enkele aandeelen BI DE OPRICHTING EN DE EERSTE PERIODE. Men had natuurlijk geregeld gelegenheid om in den Haag Duitsche porceleinen te koopen. Op de kermissen kwamen kooplieden met allerlei en zeker ook met deze begeerde waren. Een dier kooplieden was de Sakser Anton Lyncker. Vanwaar hij komt is niet bekend: als hij later Haagsch burger wordt staat achter zijn naam slechts „geboore in Sak-> sen" *).«!De overlevering vertelt, dat hij meester¬ knecht in Meiszen geweest is, maar de toch vrij gedocumenteerde werken over de beroemde fabriek melden zijn naam niet. Wel vind ik onder de vormers in Frankenthal een David Linker, terwijl later blijken zal, dat ook Anton met die fabriek relaties had. Hoe dit zij, de tijdelijke relaties. in den Haag deden hem blijkbaar besluiten om ^ijn zoon Jan Frantz Lyncker daar een vaste winkel te doen oprichten: deze werd den 31 Aug. 1772 burger en woonde op- den Hofcingel. Tijdens de kermis van 1773 reeds liet hij beslag leggen op de kraam van een anderen koopman, de Gonicourt, en in het najaar van hetzelfde jaar zien wij hem in proces gewikkeld met een Amsterdamsch Israëliet Salomon de Jong over den verkoop van Saksische porceleinen 8). Met dezen was Lyncker overeengekomen hem „diverse soorten Saxische porseleinen te leveren", *) Zie over de Loosdrechtsche fabriek vooral het artikel van Jhr. B. W. F. van Riemsdijk in Oud-Hólland 1915. 2) De stadsarchivaris van Dresden schrijft mij, dat hij over Lyncker niets heeft gevonden, ondanks de gegevens van Bijlage 117. 8) Zie de acte in haar geheel in bijlage 6. 12 INLEIDING. waartegenover de Jong aan Lyncker zou zenden „beste thee ter waarde van een ducaat ieder pond". De Jong had de porceleinen gekregen, maar thee gestuurd „van een zeer gemeen soort en nauwelijks dertig stuivers waardig"; dit was mogelijk omdat Lyncker „geen verstand had van de thee-negotie". Ofschoon er dus ook andere artikelen dan porcelein verkocht werden, — in eene advertentie in de Haagsche Courant van 3o April 1781 worden ook boonen en linsen vermeld als bij Lyncker verkrijgbaar — wij mogen toch wel rekenen, dat porcelein de hoofdzaak was. „Saxische" porseleinen, zeide de zoojuist aangehaalde acte. Maar men moet dit meer als een soort-naam dan als een geografische bepaling aanmerken. Immers de beide eenige fabrieken, waarmede wij in die jaren Lyncker in relatie weten, waren de fabriek te Ansbach, — althans volgens een bewering van zijn concurrent de Mol1), — en die te Volkstedt, in Thuringen. Die laatste relatie blijkt uit een paar wissels uit Erfurt op hem getrokken door Chr. Nonne, den leider van die kleine fabriek2). Daar Nonne echter ook, naar het schijnt, makelaar in Saksisch porcelein was, kan er bovendien wel ander dan Volkstedt-porcelein door hem gezonden zijn. Die wisselprotesten leeren ons nog iets. Daar bij één van hen verhaald wordt, dat de oude Lyncker naar Engeland is, kan men immers de gevolgtrekking maken, dat ook daar betrekkingen werden aangeknoopt 3). Toen kwam in 1776 het denkbeeld op om een eigen porceleinfabriek te stichten. Blijkbaar daarvoor werd de oude Lyncker den 2 September Haagsch burger. Den 13 November huurde hij een huis inde Bagijnestraat voor 3 jaar ad ƒ325, onder voorwaarde, dat hij eventueel alles wat hij ten behoeve zijner fabriek zou veranderen en verbouwen weder in den ouden staat zou terugbrengen bij het eindigen van den huurtermijn 4). Reeds in 1777 was er geldgebrek, althans wij vinden een obligatie van October van dat jaar, waarbij Anthonie en Jean Lyncker ƒ 1200 erkennen schuldig te zijn aan Johan van Twist, waarvoor zij twee kisten Haagsch porcelein, inhoudende een compleet eetservies, verpandden. 6) *) Zie Bijlage 15; d. M. schreef verkeerdelijk: Anhalt. 2) Zie W. Stieda: Die Porzellanfabrik zu Volkstedt. 3) Zie Bijlage 8. 4) Zie Bijlage 9 en 10. B) Zie Bijlage 11. INLEIDING. !3 Het is echter aan rechtmatigen twijfel onderhevig of dit „Haagsche porcelein" wel door Lyncker-zelf was vervaardigd „van den grond op." Daarvoor was zijn fabriekje in de Bagijnestraat wel niet groot genoeg, en wat er in het voorjaar van 1778 gebeurde, komt aan dien twijfel 4. Kom en kan, onder de glazuur gemerkt. (Gemeente Museum.) nog meer grond geven. De ophef, namelijk, dien Lyncker van zijn „fabriek" maakte, bracht den leider der andere Hollandsche fabriek, dominéé de Mol in de Oude Loosdrecht, er toe om zich te verweren, en voor zijn eigen manufactuur als werkelijk een fabriek waar porcelein „van den grond op" gemaakt werd, een octrooi te vragen bij uitsluiting van anderen. De beide concurrenten belaagden elkaar nu in bij de Staten van Holland ingediende memories. x) En het wil mij voorkomen, dat de beweringen van de Mol over Lyncker daarbij meer geloof verdienen, dan die van den laatste ') Zij werden door Jhr. van Riemsdijk, naar aanleiding van mijne mededeelingen over de Haagsche fabriek in eene vergadering van het Oudheidk. Genootschap, in extenso medegedeeld in Oud-Holland 1915. Onder onze bijlagen volgen de gedeelten die voor den Haag van belang zijn als de nummers 12 en vlg. 14 INLEIDING. over den Loosdrechtschen predikant. Die indruk werd trouwens ook door het College van Gecommitteerde Raden gedeeld, dat voorstelde aan de Mol terstond octrooi te verleenen, en dat aan Lyncker eerst te doen, wanneer die zou hebben bewezen ook een echte porceleinfabriek te besturen. Wat waren nu de beweringen van de Mol r z,ij kwamen nierop neer, aai Lyncker wit, onbeschilderd maar geglazuurd porcelein uit de Saksische en uit andere fabrieken liet komen, — ook uit de Doorniksche fabriek van pdte tendre, — dat hij dan door enkele werklieden liet beschilderen en vergulden, waarna het in zacht vuur werd overgebakken, — gemoffeld zooals dat heet. Hij stelde daarop dan zijn merk, de Haagsche ooievaar, en verkocht . tt i •! i rv_ , . net voor naagscn iaoriKaai. uc 5. Bord met Doorniksche blauwe bouquet, ° onder de glazuur geschilderd. Mol Was Zelf Op Kondschap Ultge- (Gemeente Museum.) gaan gn hjj verIjaalt dat met de volgende woorden: „In het magazijn van Lyncker, (in de Bagijnestraat) komende ontdekte hij niet alleen, dat het alles buitenlandsch porcellain was, ten teken, dat het in den Haag geschildert was, gemerkt met een Ojevaer in schilderblaeuw, maer ook vond de Mol een onverglaest bort in het magazijn op tafel, 't welk voor Saxisch of Haegs Saxisch gedebiteert wert, en echter op verre na geen Saxisch maer van slegter alloy, (schoon doorzigtiger) of een zoogenaemd porcellain d /ritte was, en voorzeker te Doornick gefabriceert, en de Mol verwonderde zich dat Lyncker (de jonge nament'lijk) in tegenwoordigheit zelfs van anderen gevraegt zijnde, of dat alles in den Haeg van den gront op gemaekt was, zulks niet alleen met ja beantwoordde, maer zelfs een getal draeyers noemde, die hij daertoe in den Haeg in het werk hadde, wat alles volstrekte onwaerheden waren. De Mol admirerende het schoone Koningsblaeuw (hetwelck niet door Lyncker in den Haeg op het porcellain gelegt wort, maer in de Doornicksche Fabriek in 't verglaesvuur er al op gebrant wort, en op Fransch porcellain of ander, daer het verglaest zagter is als op het Duitsche zeer wel kan gehouden INLEIDING. r5 worden, omdat het maer weinige kragt van vuur tot smelting nodig heeft, waerop dan Lyncker zonder het blaeuw of het gout te benadeelen laet vergulden) kogt een paer borden, schoon van blaeuw en van schildering, om ze thuis komende te vergelijken bij Doorniks porcellain bij den koopman Rillet in de Kalverstraat te Amsterdam gekogt, en ook om ze aan een draeyer van de Loosdrechtsche fabriek, die weleer te Doornick gewerkt had te laten zien, die eer de Mol nog sprack dezelve voor porcellain te Doornick gefabriceert niet alleen erkende, maer voor borden waervan hij zelf de vorm gemaeckt had, en denkelijk zelve van hem gedraeit waren." De Mol had gelijk, zeide ik reeds; maar toch ook slechts in zooverre, dat op het oogenblik, waarop de rekesten door hem en Lyncker werden ingediend, de laatste juist was begonnen met de voorbereiding der reorganisatie van zijn bedrijf zoodanig, dat hij, naast het decoreeren van buitenlandsch porcelein, ook zelf kon gaan bakken. Dat hij dat laatste uitsluitend wilde gaan doen, zooals hij in zijn rekest van 16 Januari 1778 (bijl. 12) voorgaf, lijkt mij wat sterk, maar het is niet onaannemelijk, dat de mededeeling, als zou hij reeds sedert drie jaren daarvoor proeven nemen, juist was, en, gelooven wij dat, dan kan de gang van zaken ook wel overeenkomen met Lynckers mededeeling, dat hij eerst door hem in Duitschland vervaardigde, en daar beschilderde porceleinen invoerde, toen zijn reeds zelf in Duitschland gebakken of „voor zijn rekening aldaar gedaen bakken" (de uitdrukking is rekbaar!) porcelein hier liet beschilderen. Dit alles natuurlijk met dien verstande, dat hij in zijn Haagsche zaak ook nog andere dan Duitsche, namelijk Doorniksche, stukken bewerkte. Dat Lyncker een bekwaam man en iemand van smaak was, mag hierbij zeker wel worden opgemerkt; de Gecommitteerde Raden zeiden in hun advies van 13 Maart 1778 niets te veel, wanneer zij van zijn werk oordeelden, dat „de smaak en frayheid zoo ten aanzien van het schilderwerk als de levendigheid der couleuren van een ieder moet worden bewonderd en zekerlijk in verscheiden opzigten bij het Saxische, Berlijnse of Brunswijkse zoude kunnen vergeleken worden." Dat hij dus de reorganisatie van zijn fabriek goed zou aanvatten, is wel zeker. Juist in de eerste dagen van Januari 1778 had hij enkele werklieden van buiten laten komen, die het vak goed verstonden en die dus in staat zouden wezen om aan de 6 „Haagsche burgers- i6 INLEIDING. kinderen" en de dertien anderen, die bij hem werkten, behoorlijke leiding te geven. In de registers van toegelaten vreemdelingen vinden wij op 12 Januari ingeschreven: Johan Nerwein, geboren in Frankenthal, en laatstelijk komende van Höchst, als „schilder in de porcelainfabricq". Hij teekent: Christoph Kilber, geboren te Mentz, als „vormmaker in de porcelainfabricq". Antonie Kissinger, geb. te Mentz, als bloemschilder in de porcelainfabricq. Johan Philip Miler, geb. te Frankenthal, laatstelijk komende van Höchst, als „schilder in de porcelainfabricq". ]) Den 28 Mei 1777 tevoren was al Frederik Bevering, geb. te Kiel, als „bloemschilder in de porceleinfabriek" ingeschreven. Deze laatste woonde met zijn vrouw vlak bij de fabriek zelf ten huize van den heibergier Gipkes in de Bagijnestraat, waar ook de anderen allen hun intrek namen. Uit de geschiedenis van andere fabrieken kennen wij den naam van Kissingers vrouw, die Kauschinger heette, zooals de leider der fabriek van Höchst in 1770; in die van Frankenthal vinden wij Nerwein terug: als schildersleerling verliet hij haar in 1768 heimelijk; in 1767 was hij op die in Zweibrücken werkzaam geweest en in 1772 kwam hij in Frankenthal terug, daarna was hij tot 1778 in Höchst. Tusschen zijn vertrek vandaar en zijn weder optreden te Höchst in 1782 ligt dan zijn werkzaamheid in den Haag 2). Omtrent Kilber en Miler weten wij ook wat, en wel weder uit de memorie van de Mol. 8) Deze verhaalt, dat hij voor zijne fabriek Duitsche werklieden had laten overkomen, onder wie deze beide genoemden. Maar zij kwamen niet, al hadden zij het reisgeld in ontvangst genomen! Ten slotte verscheen toch Kilber nog, doch *) Waarschijnlijk was deze al eenige maanden in den Haag, Zie hieronder. 8) Zie: F. H. Hofmann: Frankenthaler Porzellan, 1911. s) Zie bijlage 15. INLEIDING. 11 „denkelijk slechts om te spionneeren, want schoon de mensch bekwaam genoeg scheen te zijn, zoo was in den tijt van 5 maenden, dat hij bij de fabriek verbleef zijn werk gering, zijn verdiensten groot, en dus de verwagting, dat hij andere oogmerken had vrij 6. Inktstel met zandstrooier en kandelaar. (Gemeente Museum) gegront, te meer omdat hij bij zijn overkomst uit Duitschland, inplaets van aen de fabriek daer hij van ontboden was, zich direct te adresseeren, de omreise over den Haeg genomen had om een schilder bij voorn. Lynker te brengen genoemt Miler, althans nog in het werk van Lynker arbeidende, door welke hij dan ook, terwijl hij in de Loosdrecht was, door briefwisseling als over- en wedertrekken, correspondentie hield met het werk van Lynker." Dit gaf de Mol kwaad vermoeden, en terecht, immers „die Kilber gaf tegen Kersttijd 1777 zeer onverwacht voor, hij wilde om lichaemsongesteltheit naer Fulda in Duitschland, daer zijne kinderen woonden, terugkeeren, en verzocht zijn afscheit; en bedden uit Duitschland bij zijn overkomst hebbende medegebracht en door onze Duitschers 2 i8 INLEIDING. verzocht zijnde hij wilde deselve hun verkopen, als zijnde op zijne terugreize naer Duitschland eene moeijelijke en kostbare bagagie, weigerde hij zulks, als willende dezelve na den Haeg aen een goet vriend zenden, en dit ter kennisse van de Mol gebracht zijnde, en daerover door deze gevraegt, of hij ook na Lynker ging arbeiden, dorst op het sterkste van neen betuigen, maer zeide eerst na den Haeg om medecijnen te krijgen te willen verreizen en aldaer slegts eenige dagen te zullen blijven...." „En die man", zoo roept de Mol vol verontwaardiging uit, „is degene die de Gecommitteerde Raden waarschijnlijk bij Lynker hebben zien draeyen of vormen maken, en die nu mogelijk de spil is, waerop de voorgewende fabricatie van Lyncker draeit." Zeker zal deze vormer uit Höchst *) van groote beteekenis voor Lyncker geweest zijn, niet slechts om werk te maken, maar ook om voor te lichten bij de uitvoering van de plannen tot de uitbreiding, voor welke deze Kilber en de andere Duitsche vakmannen juist waren aangenomen. Op een plaats „even buyten den Haeg" wilde Lyncker flinke ovens zetten voor het bakken van groote stukken en als dat in den loop van 1778 zou zijn tot stand gebracht, zou hij daaraan wel vijf of zes duizend gulden „geimpendeert" hebben. Trouwens de geheele inrichting zijner fabriek berekende hij op 30.000 gulden en hij liet, om aan die gelden te komen, zijn bezittingen in Saksen verkoopen. 2) Volgens de overlevering had Lyncker bij den bouw zijner ovens nog een andere hulp. De overlevering werd op schrift gesteld, in 1853, door den Heer J. B. Weenink, een bekend Hagenaar dier dagen, die bij personen, die de fabriek nog in haar bestaan gekend hadden inlichtingen over haar had ingewonnen; hij schreefs): „Toen Lynkert zijne ovens wilde bouwen, werd hem een man uit het naburige Nootdorp aan de hand gedaan, die, zooals men het noemt een knutselaar was en ondertusschen bleek een bekwaam en geniaal mensch te zijn. Hij metselde wanneer het te pas kwam, was smid, !) Kilber komt daar tenminste in 1774 als zoodanig voor, zie Zais : Die Kurmainz: Porzell. Manufactur zu Höchst blz. 137. a) Zie bijlage 12. 8) Zie „de Haagsche Porceleinfabriek", in de Meded. der Ver. ter Beoef. v. d. Gesch. v. 's-Gravenhage, Deel I blz. 60 en vlg. INLEIDING. 19 wielenmaker, timmerman, en was niet alleen orgelmaker, maar gaf ook muzijklessen aan de meeste organisten van de omliggende plaatsen. (Ook de onlangs overleden oud Politie-Directeur B. A. Fallee was een zijner muzijk-discipelen). In één woord, zijn vernuft 7. Terrine met, vogels en koningsblauw.. en zijne handen stonden voor eene menigte vakken ten dienst.Hij metselde de ovens naar aanwijzing van Lynkert, maar verbeterde die daarna volgens zijn eigen begrip, toen hij zich als vaste porceleinbakker aan de inrigting verbond. De grootste en beste stukken zijn door hem gebakken. Hoe jammer dat zijn naam niet tot ons gekomen is." Dat is inderdaad jammer, vooral daar ook tot nu toe deze overlevering niet door het vinden van nadere gegevens betreffende den kunstvaardigen dorpeling is bevestigd. Ik laat haar dus voor rekening van den betrouwbaar lijkenden ouden Hagenaar. Zeker is wel dat Lyncker de huur van het huis in de Bagijnestraat niet verlengde en in den loop van 1779 verhuisde naar een groot huis aan de Dunne Bierkade met een tuin en een groot tuin- 20 INLEIDING. huis 1). Het huis, nu genummerd n°. 18, staat er nog vrijwel in zijn ouden toestand, en het tuinhuis vertoont nog eenige sporen dat daar kleine ovens gestaan hebben. Toen het zoover was, trachtte Lyncker, wiens goederenverkoop in Saksen wellicht niet was medegevallen, nog wat bedrijfskapitaal te krijgen. Heel groot was zijn eisch trouwens niet, want de obligatie-leening die hij uitgaf, bedroeg slechts f 10.000, in 40 aandeelen van f 250.— Misschien was een der hoofdbedoelingen ook wel om enkele invloedrijke personen bij de fabriek te interesseeren. En daarin althans slaagde hij wonder wel. Niemand minder dan de Stadhouder zelf was de eerste aandeelhouder met vijf aandeelen, één voor zich, zijne vrouw en elk zijner drie kinderen 2). Voorts nam het stadsbestuur van den Haag de „surintendance" der leening op zich, terwijl uit de aandeelhouders eene commissie van vier personen werd aangewezen om op den gang van zaken toezicht te houden. Voorzitter dezer commissie was Mr. J. F. Reigersman, thesaurier-generaal van den Prins, leden waren: Mr. J. F. van Byemont, schepen van den Haag, Mr. Jacob de Kempenaer, advocaat en A. G. Muller, notaris. De aandeelen zouden het eerste jaar 3 procent rente geven, ieder volgend jaar V* procent meer, tot zij het maximum van 5 procent zouden bereikt hebben. In 1782 zou begonnen worden met eene uitloting van telkens vier aandeelen per jaar. Merkwaardig was voorts zeker de volgende bepaling: „DeEygenaar (der fabriek) zal de Directie hebben over het Werk en het Werkvolk, en zal gehouden zijn telkens na het voltooyen van Nieuwe Stukken, deselve te stellen op den Inventaris en die daarmede te amplieeren, zullende op ieder stuks Werks moeten worden gesteld de bepaalde Prijs, waarvoor het zelve kan worden gekocht, als mede aan de Gegadigden des requireerende vertoond 't bewijs, dat de gestelde Prijsen 33 °/o minder zijn, dan zulks in Saxen werd verkogt." Men heeft dus de onverbloemd uitgesproken bedoeling gehad ■) Hij kocht het den 15 Februari 1779 voor ƒ4500, waarvan f 2500 contant betaald en de rest als hypotheek gehouden werd. 2) In de Gemeente-bibliotheek bevindt zich in den bundel bescheiden over Lyncker en zijn fabriek, de obligatie no. 5 ten name van princes Frederica Louisa Wilhelmina, de dochter van Willem V, (zie bijlage 19.) INLEIDING. 21 om het Saksisch op goedkoope wijze te imiteeren en het met die imitaties concurrentie aan te doen! De Haagsche magistraat kocht dadelijk een theeservies voor ƒ 240, om te gebruiken op het stadsjacht, en denzelfden dag nog werd een strenge instructie voor den schipper gemaakt, opdat hij zou zorgen, dat het kostbare stuk alleen door de heeren van den Magistraat zou worden gebruikt. Het regeeringscollege van de Sociëteit gaf Lyncker vrijdom van verschillende accijnsen, en de stad zelf voegde daar den vrijdom van bieraccijns aan toe. Zoo kon in Februari 1779 Lyncker met een volledige fabriek beginnen te werken. Hij ondervond daarbij dadelijk steun van de afdeeling den Haag van de sedert eenige jaren bestaanden Economischen Tak der Hollandsche Mij. van Wetenschappen l), die andere af deelingen opwekte, om deel te nemen in de loterij der fabriek, zooals zij zelf al reeds gedaan had. De loterij namelijk was het gewone, ook in het buitenland geregeld toegepaste middel om spoedig een groote hoeveelheid porcelein aan den man te brengen en aan contant geld te komen. Lyncker hield er waarschijnlijk elk jaar minstens ééne. IV. HET FABRIKAAT. Nu de fabriek behoorlijk begon te werken en waarlijk in staat was „van den grond op" porcelein te maken, kunnen wij haar en hare verdere lotgevallen een oogenblik op den achtergrond laten en onze aandacht vooral vestigen op het fabrikaat. Hieraan moge tot beter begrip eene korte beschrijving van het technisch proces der porcelein-fabricage voorafgaan. Het geheim der porceleinmassa, — zoo heet de gemengde grondstof, — is hare samenstelling uit twee soorten aarde: een zeer moeielijk en langzaam smeltbare, de kaolien, en een zeer licht en zeer spoedig smeltbare, de veldspaath. Worden deze beide grondstoffen door herhaaldelijk slibben volkomen door elkaar gemengd, dan immers zal men bij groote verhitting eene smelting krijgen der kaolien- x) Zie bijlage 23. 22 INLEIDING. deelen in de reeds weeke veldspaath-deelen, waardoor hunne eigenschap van hardheid bij afkoeling aan het geheele gevormde voorwerp wordt medegedeeld. Maar aan deze samengloeiing gaat de vormgeving vooraf. Die vormgeving der massa kan op twee wijzen geschieden. Heeft men met platte vormen te doen, dan kan men de massa min of meer droog op den draaischijf bewerken, maar met meer ingewikkelde vormen, diep vaatwerk bijv., moet men haar in min of meer vloeibaren toestand in vormen gieten. Zoodanig is de grondstof dier vormen samengesteld, dat ze het vocht der massa zeer snel opzuigt. De op de eene of op de andere wijze verkregen voorwerpen moeten dan worden glad gemaakt, de gietnaden moeten worden verwijderd, en ook moeten de afzonderlijk gevormde deelen: ooren, tuiten enz. worden aangezet. Zijn de stukken goed droog, dan kan beschildering, maaralleen met blauwe kleur, plaats hebben; het fabrieksmerk wordt in die kleur dan ook opgezet, maar ook gewone versiering is mogelijk. Deze blauwschildering gebeurt echter meestal eerst na de volgende bewerking: het gloeien, vóór het glazuren. De stukken worden voor dat gloeien elk in een leemen kistje geplaatst, waardoor het vuur henzelf niet bereiken kan, wanneer zij in den gloeioven gezet worden. Daarin wordt het porcelein eerst slechts zooveel verhit, dat het de glazuur goed kan opnemen, waarin het na het gloeien gedompeld moet worden. Met het glazuur komt het opnieuw in den oven. Het blijft dan ongeveer 14 uur aan de grootste hitte blootgesteld. De achttiende-eeuwsche ovens werden met hout gestookt en vereischten dus een voortdurend en bekwaam toezicht, opdat de hitte niet slechts voldoende, maar ook gelijkmatig blijven zou. In een behoorlijke „brand", welke eens per week plaats had, konden volgens opgaven van de fabriek te Ansbach-Bruckberg, gereed gemaakt worden: 24 borden, 4 koffie- en 4 melkkannen, 4 suikerpotten, 4 spoelkommen, 70 schoteltjes, 75 dekseltjes en 575 kopjes. Daarbij was dan al naar gelang van de plaats, die zij ten opzichte van het vuur gekregen hadden, beste middelsoort en mindere waar, ongeveer in eene verhouding van 3, 2 en 1 x). Zijn de voorwerpen op deze wijze gebakken, dan kan boven op x) Stieda, Die Keramische Industrie in Bayern, wahrend des 18 Jahrh. blz. 173 vlg. INLEIDING. 23 de glazuur de beschildering worden aangebracht. Met de beschilderiue wordt het voorwerp nogmaals gebakken met zoogenaamd „klein" vuur, in den moffeloven. Het is waarschijnlijk, dat in enkele gevallen het goud ten slotte afzonderlijk werd opgebracht. Bij dit moffelen smelten de kleuren met de glazuur samen, er is echter onderscheid of men te doen heeft met hard of met zacht porcelein. Soil drukt dat op de volgende wijze uit: „les couleurs sont appliqués sur les pièces déja émaillées; dans les patés dures elles ne pénètrent pas 1'émail a la récuisson et restent a la surface en couche mince, d'un aspect sec et maigre. Dans la p&te tendre au contraire 1'émail entre une seconde fois en fusion lors de la cuisson du décor, les couleurs font corps avec lui et présentent un aspect gras et fondu qui charme 1'oeil." Als laatste behandeling worden de onderkanten der voorwerpen gelijk gemaakt en door slijping gereinigd van de korrels, die er aangekomen zijn doordat de stukken op zand hebben gestaan om onder het bakken niet vast te raken; ten slotte wordt dan het product voor den verkoop gesorteerd. a. Merken. In de eerste plaats dienen wij aan te geven hoe Lyncker door zijn fabrieksmerk zijn werk onderscheidde. Dit fabrieksmerk was de ooievaar van het Haagsche wapen, met de eene poot opgetrokken en met een aaltje in den bek. Nauwkeuriger kan men het niet opgeven, want al zijn er enkele typen, die veel voorkomen, over het algemeen genomen kan men zeggen, dat er de meest mogelijke verscheidenheid is onder de op het porcelein aangebrachte ooievaarsmerken van Lyncker. Ik ken een bepaald afwijkend merk '), dat een gouden ooievaar heeft met daaronder den naam „Linker", en nog een op een ander voorwerp a), dat gemerkt is met een ooievaar in goud. Overigens zijn de mij bekende merken alle in blauw, bij enkele staat de ooievaar op een grondje, bij andere niet; er is zelfs een serie waar de eene poot niet is opgetrokken. Een belangrijker onderscheiding is evenwel deze, of zij onder dan wel ') Op borden in het bezit van baron v. Pallandt v. Duinrel te Wassenaar. a) Een kwispedoor in het bezit van baron v. Zuylen v. Nyevelt in den Haag, afb. 27. 24 INLEIDING. op de glazuur zijn aangebracht. Voor het grootste deel is het laatste het geval: de ooievaar werd dan opgezet tegelijk met de decoratie van het porcelein en dus slechts in „klein vuur" in den moffeloven, gebakken. Maar er zijn ook, zij het zeldzamer, stukken waar het merk reeds is aangebracht vóór de glazuur, zooals dat slechts gebeuren kan in fabrieken die van-den-grond-op porcelein maken. Het is natuurlijk duidelijk zichtbaar, maar bovendien is de ooievaar dan meestal vrij onbeholpen van teekening en tamelijk breed. Ik houd de zóó gemerkte stukken voor geheel „van den grond op" in den Haag gemaakt Het is natuurlijk mogelijk, dat een „van den grond op" in den Haag gemaakt voorwerp toch ook boven de glazuur gemerkt is, maar bij de elders gemaakte en hier beschilderde is het merken boven de glazuur de éénige mogelijkheid. Tenzij het tegenovergestelde blijkt, — wat nu en dan het geval is, — houd ik dus de boven de glazuur gemerkte stukken voor elders gevormd, en hier gedecoreerd. De Heer Weenink, dien ik reeds eenmaal aanhaalde 2), schrijft over de merken eenigszins anders: „Al de serviezen en voorts al de stukken die geheel in de fabriek vervaardigd zijn, zijn met een blaauwen ooyevaar gemerkt; enkele borden, koppen en schotels dragen dit merk niet, of zijn met een blauw schildje gemerkt: dezen zijn voorwerpen, die niet in de fabriek gevormd, maar wel beschilderd en verglaasd zijn." Dit is echter onjuist, immers zonder twijfel zijn ook vreemde stukken met den ooievaar gemerkt; bij de talrijke voorwerpen van dien aard heb ik bovendien nooit een schildjesmerk aangetroffen; is het gebruikt, dan zal het het merk van Ansbach zijn geweest, dat behalve met de A ook met een schildje merkte. Maar veel kan 't niet gebeurd zijn. x) Tenzij men mij bewijzen kan, dat de vreemde fabrieken de complaisance hadden om Lyncker's merk zoo nu en dan ook maar vast op de stukken te zetten, wat allerzonderlingst zou zijn. Er bestaat evenwel, en dat kan ik niet verzwijgen, een Ansbach gemerkt kopje, later met den ooievaar boven de glazuur gemerkt, dat een ingestempeld cijfertje heeft, dat ook op onder de glazuur gemerkte Haagsche kopjes voorkomt. Maar, — er is tusschen die kopjes wel eenig verschil, o.a. in gewicht; het geval kan dus wel toeval zijn, temeer daar overigens onze onderscheiding tot nu toe telkens goede resultaten opleverde. 2) Meded. der Ver. t. beoef. der Gesch. v. 's Gr. Deel I blz. 61. 8. Verschillende typen van het merk. (Het eerste komt voor onder de glazuur, het 24ste heeft de A onder de ooievaar boven de glazuur.) 26 INLEIDING. Wat ik wel heb gezien bij stukken tot deze categorie behoorende, is, dat het origineele merk van de buitenlandsche fabriek is blijven staan. Ik ken met het merk van Meiszen een koffiekan x), en, nog eigenaardiger, een koffieservies *) waarvan enkele stukken met datzelfde merk zijn geteekend, terwijl andere den Haagschen ooievaar dragen, hoewel zij onmiskenbaar bijeen hooren. Waarschijnlijk zullen er zóó nog wel meer stukken zijn, zij zijn natuurlijk niet gemakkelijk te herkennen. Gemakkelijker is dat in een andere soort van gevallen, wanneer namelijk het vreemde merk wel is blijven staan, doch het Haagsche merk daarover heen is aangebracht. Ik ken daarvan de volgende gevallen. In de eerste plaats een fraai stel van drie vazen, 3) die als merk vertoonen A onder de glazuur (van de fabriek te Ansbach) welke eenigszins weggeschilderd is onder het grondje waarop de ooievaar staat; voorts een wierookbrandertje dat dezelfde merken vertoont1); een zeer gewoon bijna onversierd kopje en schoteltje 8) eveneens met de A, maar waar de ooievaar achtea loos dwars overheen gezet is; tenslotte een fraai M schoteltje, waarop het Meiszensche merk staat, 'y^'W. eveneens door het grondje van den ooievaar eenigs/"■^fi zins verborgen8). Ongetwijfeld zal een systematisch onderzoek ook in andere verzamelingen meer voor1 beelden voor den dag brengen. Het is van belang Oofevaa'rsmerk om te kunnen vaststellen van welke fabrieken boven glazuur Lyncker zijn materiaal betrok. met merk van Ans- , , . •« a bach onder glazuur. Nog op een ander soort merken moet ik de (Coii. v. z. v. N.) aandacht vestigen. Dat zijn de niet-geschilderde, maar ingedrukte en dus waarschijnlijk vormers-merken. Soms zijn dat onherkenbare strepen of figuren, doch er zijn er een paar, die vrij vaak terugkeeren, en die dus zeker een bepaalde beteekenis hebben. Het zijn: een met een stempeltje ingedrukte I, een veel minder diep en dus gewoon ingekraste L, soms ook rf, en een lange schrijfletter J. Een enkele maal vond ik K, N en F, de laatste letter op een melkkannetje, dat ook een I had. De schrijfletter J, x) In het Gemeente Museum zie afb. 2, rechts beneden, het brandertje erboven. 2) In het bezit van baron W. F. K. van Verschuer te Arnhem. 3) In het bezit van baron van Zuylen v. NyeveltindenHaag(afb. 10 en 13). INLEIDING. 27 komt vrijwel uitsluitend voor op voorwerpen, die allerwaarschijnlijkst te Doornik gevormd zijn, maar de I en de beide L's treft men aan op de onder de glazuur gemerkte, dus orgineel Haagsche stukken. Zij moeten dus naar ik meen afkomstig zijn van Haagsche vormers en 10.. Vazen met onder het ooievaarsmerk dat van Ansbach. (Coll. v. Z. v. N.) het lijkt mij niet gewaagd de L aan den ouden Lyncker zelf toe te schrijven % die immers blijkens zijn request aan de Staten van Holland het geheele vak volkomen meester was. Maar daarnaast komen deze zelfde merken ook voor op boven de glazuur gemerkte *) Ten onrechte m. i. brengt een onzer verzamelaars deze L in verband met de fabriek te Loosdrecht. De verhouding was zeker niet zoo dat de Mol aan Lyncker onbeschilderd porselein zou leveren om hemzelf concurrentie aan te doen! Toch moet ik erkennen dat de L ook op Loosdrechtsch porcelein voorkomt, maar dan meestal gecombineerd met cijfers, wat bij het Haagsch niet gebeurt. 28 INLEIDING. voorwerpen; het zijn o. a. deze gevallen, die ik boven bedoelde toen ik zeide, dat het mogelijk zou zijn ook van zóódanig gemerkte vast te stellen, dat zij in den Haag gevormd zijn. b. Beschildering. In het over de merken medegedeelte heeft men reeds verschillende gegevens om het fabrikaat te leeren kennen. De beschildering, de grondstof en somwijlen de vorm geven ons daarvoor nog andere aan de hand. De beschildering is natuurlijk het meest belangrijke bij de beoordeeling van het fabrikaat, omdat zij altijd Haagsch is. Bovendien is zij meestal zéér herkenbaar. Want Lyncker moge in zijn memories van 1778 hoog hebben opgegeven van het groot aantal werklieden, dat hij aan het werk had, goede, fijnwerkende schilders heeft hij blijkbaar maar zeer weinigen gehad. Daaronder waren echter voortreffelijke meesters, die voor die der beroemde Duitsche fabrieken zeker niet behoefden onder te doen. Zoo bijvoorbeeld de man, die vogels schilderde en erin slaagde om uitgebreide serviezen van meer dan 200 stuks met vogelgroepen te beschilderen, waarvan niet twee dezelfde zijn, alle echter even fraai en afgewerkt ï). Deze schilder werkte omstreeks 1780. Uit denzelfden tijd zijn ook de versieringen met grooter vogels, — van een geheel andere, minder fijne hand — en met insecten a). Waren er dus twee vogelschilders, er waren er ook twee voor de landschappen: één die bijzonder fijn en elegant werkte, en dien ik ook in de eerste jaren der tweede periode — dus ± 1780 — stel, en aan wien ik een bijzonder mooi tête a tête op onderschotel in het Gemeente-museum3) toeschrijf, en die ook de kunstenaar kan zijngeweest van het zeer buitengewone koffieserviesje op onderschotel dat ik voor het fraaist bewerkte houd dat ooit de fabriek verliet *), en waarop ik hierna nog terug kom. Ook de kasteel-afbeeldingen op de groote 1) Zulk een servies, bestaande uit 213 stukken in het Gem.-Mus. den Haag, in bruikleen der familie Evers. Het is op een der borden, gedateerd 1780. — zie afb. 11. Een dergelijk servies was gedat. 1777 : zie een bord daarvan in het Bethnal Green Branch museum te Londen: Porcel. Coll. nr. 280. 2) Deze decors komen gecombineerd voor op een kom en kan in het Gemeente-Museum, afb. 4. 8) In het midden op afb. 2.' *) In het bezit van Mevrouw Obreen-van Pabst te Velp, zie afb. 19, INLEIDING. 29 vaas in het Gemeente-museum, en ten slotte o.a. een punchkom 1), die ik slechts in afbeelding ken, kunnen van deze hand zijn. De tweede landschapteekenaar, die véél minder fijn werk leverde, en die in de laatste periode der fabriek daaraan verbonden geweest 11. Verschillende stukken uit een servies met vogels. (Bruikleen Evers, Gem. Mus.) is, heeft de bekende landschapjes geteekend die men meestal vindt. Een ander meester — wellicht de later als miniaturist zoo verdienstelijke Leonardus Temminck, die volgens Weenink aan de fabriek verbonden is geweest 2) — heeft menschelijke figuren geschilderd, zooals o. a. de zeer goed geslaagde, wild rijdende Tartaren op chocoladekoppen in het Gemeente-museum *), wellicht ook de J) Vroeger in het bezit van den Heer J. Monchen in den Haag, zie afbeelding 24. ■) Mededeelingen enz. Deel I. blz. 62. 8) Zie afb. 35. Ook het silhouet op een kopje in het Gem. Museum (afb. 28) kan van Temminck geweest zijn, kwalijk de Romeinsche koppen, op een drietal andere aldaar (en op enkele vazen, die ik in den kunsthandel zag), die alle veel grover en leelijker zijn. 3° INLEIDING. figuren op de boven reeds genoemde tête a tête en punchkom, voorts ook andere grootere scène's met soldaten, of uit het boerenleven; misschien ook het décor met grootere beesten, herten, honden, enz. Maar ook verschillende der hiervóór genoemde miniaturisten „zoo in landschap als in portret", kunnen daarvoor in aanmerking komen. Niet onmogelijk lijkt mij J. de Gijzelaar. Deze beschilderingen maken over het algemeen het hoofddécor der stukken uit; maar bijna geen stuk der Haagsche fabriek mist als omgevende opsiering een bloemdécoratie. Vaak is het een guirlande, enkele malen een losser gestrooide bloem. Voorzoover de bloemdécoratie niet hoofdzaak was, zal wel een groot aantal der schilders daaraan gewerkt hebben, vóór of na dat de middendecoratie was aangebracht. De gewone borden hebben vaak niet anders dan enkele bloemen of een tamelijk stijven ruiker in het midden. Toch zijn er ook schilders - wij kennen trouwens enkele Duitschers bij name: Bevenng, Nerwein, Kissinger, Miler, die als „bloemschilder" waren ingeschreven — die méér konden dan dit en op zéér verdienstelijke wijze fraaie, losjes saamgebonden bouquetten op de stukken schilderden. Degene bijvoorbeeld, die op een waschkom in het Gemeente Museum de bouquetversiering aanbracht, moet een eerste meester in het vak zijn geweest Soms werden de fijne bloemetjes in zoodanige guirlanden gevlochten, dat een monogram ontstond. Eenigszins grof is dat op een groot theeservies in het Gemeente Museum met de letters E. L C. dooreen, maar bijzonder fijn en elegant op een koffie- en theestelletje, met een fraaie onderschotel, aldaar, alles voorzien van een monogram M.T.; de overige versiering in bloemslingers en kleine bouquetjes is ook uiterst verzorgd a). Zoodra één der hier op de verschillende genoemde wijzen gedecoreerde stukken als iets méér was bedoeld dan als het allergrofste goed, werd bij de decoratie ook goud gebruikt, en de decorateur met 'dat goud was zonder twijfel weder een zeer bekwaam man. De afwisseling, die hij in zijn slingers en medaillons, in zijn netwerk en randwerk wist te brengen, is bewonderenswaardig. En over het algemeen is de wijze van aanbrengen ook zóó geweest, dat slechts !) Zie afbeelding 20. 2) Zie afbeelding 12. INLEIDING. 31 zelden de decoratie heeft losgelaten. Het meesterstuk in dit opzicht is zeker de goudversiering op de groote vaas in het Gemeente Museum waar een gouden net rijk en toch luchtig en elegant 12. Tête a tête. (Gemeente Museum.) geworpen schijnt over het diepe koningsblauw en zoodoende de toon daarvan matigt en verheldert. *) De voornaamste, dat wil zeggen de meest voorkomende wijzen van decoreering zijn hiermede wel geschetst. Er zijn echter nog enkele bijzondere, waarop ik de aandacht vestigen moet, terwijl ik trouwens tevens zeggen wil, dat ik daarmede de verscheiden- ') Zie afbeelding t. 33 INLEIDING. heid allicht niet uitput, daar Lyncker er waarlijk in geslaagd is om door voortdurende afwisseling van décor de aantrekkelijkheid van zijn product grooter te maken: telkens vindt de belangstellende of de verzamelaar weer iets in een genre, dat hij niet kende. Bijzonder is bijvoorbeeld een decoratie geheel in purper kleur. Wij weten, dat er geheele serviezen in zijn gemaakt l), maar er is blijkbaar niet zoo heel veel van over. Van eene bijzonder fraaie diepe kleur is de beschildering eener kleine bouillon-terrine 2), iets lichter die van een kom in het Gemeente Museum, welker beschildering van dezelfde hand moet zijn. Veel flauwer violet vinden wij in de bloempjes op een kleine cachepot eveneens in het Museum. Ook in zeer licht purper is een serviesje gedecoreerd dat in wolken zwevende cherubijntjes vertoont, de verdere vorsierinff is dan slechts in 12. Kop en schotel met monogram; de schotel , ook het merk van Meiszen. (Coll. v. Z. v. N.) gOUO. ) ^ Opmerkelijk is de versiering met een klein gestrooid bloempje *), die ik maar ééns tegenkwam. Maar allermerkwaardigst is de beschildering van enkele voorwerpen ') Zie bijvoorbeeld in bijlage 102. 2) In het bezit van Baron v. Zuylen van Nijevelt, afb. 14. ») Een kop en schotel daarvan in het Gemeente Museum, zie afb 25 een andere in het museum te Sèvres. Een veel grover geschilderd serviesje met cherubijntjes in een grauw-groene kleur zag ik voor eenige jTvToreekno;teilaan-het Gem. Mus. geschonken door Mevr. Obreen- INLEIDING. 33 in een geheel afwijkend genre, namelijk geinspireerd op Chineesche voorbeelden of althans op de Saksische imitaties daarvan. Een bord in de collectie van baron van Zuylen is daarvan een mooi specimen'), 14. Kleine bouillon-terrine met décor in purper; onder de glazuur gemerkt. (Coll. v. Z. v. N.) voorts vindt men iets dergelijks op een botervlootje in het Gemeente Museum a), terwijl dat Museum voor eenigen tijd uit de verzamelingSteengracht twee sauskommen kon verwerven, die een afbeelding van bloemen en kraanvogels in dit genre vertoonen 8). Allerwaarschijnlijkst zijn dergelijke voorwerpen in den Haag bijgemaakt bij bestaande serviezen, en deze veronderstelling wint nog in aannemelijkheid, wanneer men bijvoorbeeld de sauskommen vergelijkt met een bord uit de fabriek van Frankenthal, dat dezelfde voorstelling vertoont. 4) Een kopje met een fijn dames-silhouet, blijkbaar op bestelling v. Pabst, een afstammelinge van Mr. A. van Twist, genoemd in bijlage 102, wellicht behoort dit stuk dus tot het in die bijlage genoemde servies met „gestroyde bloemen." Het is onder de glazuur gemerkt. x) Zie afbeelding 16. a) Zie afbeelding 29. *) Zie afbeelding 15. 4) Zie F. H. Hoffmann : Frankenthaler Porzellan, 1911, aldaar afb. nr. 637. 3 34 INLEIDING. geleverd J), en waarvan zich een exemplaar in het Gemeente-museum bevindt, vermeldde ik reeds; eenigszins anders bewerkt, ook wat grover, zijn kopjes waarin in medaillons Romeinsche koppen en profiel geschilderd zijn; zij zijn in het Gemeente-museum; in het museum Willet Holthuijsen is een dergelijke, maar fraaiere kop met een portret van den dichter Gellert. Ook op vazen, zich in den kunsthandel bevindende, komen die Romeinsche koppen voor. Tot nog toe spraken wij niet over een zeer vaak voorkomend onderdeel der beschildering, omdat dit een afzonderlijke be- 15. Sauskommen met Chineesch décor. Spreking Vereischt. (Gemeente Museum.) Ik bedoel het fraaie, diepe, donkere koningsblauw, dat ik bij de bespreking van de groote vaas in het Museum reeds vermeldde, en dat ook op de mooiste serviezen voorkomt. Merkwaardig is in dit opzicht een geheel blauw kopje met drie uitgespaarde medaillons, waarin goede landschappen geteekend zijn 2). Bij de afzonderlijke bespreking van deze kleurtoepassing, moet echter dé vraag onder de oogen gezien worden, of deze kleur in den Haag is opgeschilderd, of dat zij elders — te Doornik namelijk — reeds zou zijn aangebracht, zooals de Mol in een zijner memories, naar wij reeds aanhaalden, beweerde. Tegen deze bewering zal weinig in te brengen zijn, vooral als *) In het bezit van Jhr. O. Repelaer van Driel in den Haag zijn twee dergelijke kopjes, op één ervan is een mansportret in silhouet op den bodem aangebracht. De erbij behoorende schotel heeft in bloemslingers een groote R. Daar het familiestukken zijn beteekent dit Repelaer en wordt de bestelling ervan aannemelijk. Zie afb. 28. 2) Gemeente-Museum. INLEIDING. 35 wij moeten constateeren, dat de versiering met koningsblauw uitsluitend voorkomt op voorwerpen in pdte tendre, dat wil dus zeggen: voorwerpen gevormd in de Doorniksche fabriek. J) Het bezwaar, dat zich oogenschijnlijk opdoet, namelijk, dat de beschildering in Doornik eene bewerking méér zou beteekenen, dan die de andere aan Lyncker vandaar gezonden witte porseleinen ondergingen, wordt te niet gedaan door de overweging, dat het koningsblauw ook eene kleur is, evenals het gewone blauw, welke onder de glazuur kan worden opgezet. De zoo beschilderde voorwerpen konden dus gelijktijdig mede gebakken worden in de eerste glazuur. In den Haag werd dan de verdere decoratie, en het goud erop gebracht. Een analoog geval komt deze manier van doen nader bevestigen. Bevestigen, omdat in dit geval twijfel aan de gedeeltelijke eerdere beschildering te Doornik is uitgesloten. Die Doorniksche beschildering bestaat dan uit blauwe, niet koningsblauwe, bouquetten, duidelijk onder de glazuur opgezet, (afb. 5) terwijl de Haagsche decoratie voornamelijk bestaat uit goud, of uit blauw en goud, somwijlen ook uit de bijvoeging van vogeldecors. 2) *) Het is mogelijk, dat het straks genoemde kopje met de uitgespaarde vakken, in het Gemeente Museum, daarop eene uitzondering maakt maar het koningsblauw daarop is dan ook véél minder glanzend, veel minder kunstvaardig aangebracht, dan op de gewone borden en koppen. 2) Een terrine en borden van de eerste, een klein bordje en een 16. Bord met Chineesch décor. (Coll. v. Z. v. N.) 36 INLEIDING. Dat dit niet min of meer toevallig gebeurde, bijvoorbeeld op Lyncker in handen gekomen gewoon Doorniksch goed, dat hij dan door bij-decoreering een veel grooter waarde gaf, mag blijken uit het voorkomen van geheele serviezen op deze wijze bewerkt. Nog meer uit het feit, dat op geen enkel stuk van zulk een zeer uitgebreid servies bij baron van Zuylen van Nyevelt, dat ik speciaal met dit doel gehéél onderzocht, ook maar een spoor van een Doorniksch merk voorkomt. De aflevering met de bouquetten, en in analogie ook die met de koningsblauwe randen, geschiedde dus opzettelijk door Peterynck, die het directe voordeel van den 17. Bord met koningsblauw en vogels. verkoop hooger Stelde, dan het gevaar, dat Lynckers product met het zijne concurreeren zou. Dat trouwens, in het algemeen, buitenlandsche fabrieken er geen bezwaar in zagen wit, onbeschilderd porcelein aan Lyncker te leveren, ook al wisten zij, dat hij het zou beschilderen, en hunzelf met dit product concurrentie zou aandoen, is daarmede in overeenstemming en ook wel begrijpelijk als wij bedenken, dat wat de porceleinen duur maakte het handwerk der beschildering was en dat dus de massa-verkoop van wit goed tegen behoorlijken prijs een welkome bate kon wezen, vooral voor de kleinere fabrieken, (Volkstedt en Ansbach bijv.) waarmede wij Lyncker in relatie zien. c. De Vormen. Veel minder typisch dan de beschildering, zijn de vormen der Haagsche fabriek. In de eerste plaats natuurlijk wel daarom, dat botervlootje (afb. 30) van de tweede soort bij-decoratie zijn in het Gemeente-Museum, een geheel servies met bijdecoratie van vogels bij baron v Zuylen v. Nijevelt. Eigenaardig zijn bij dit servies de enkele borden, waarop de Doorniksche bouquetjes ontbraken, zoodat zij geheel in den Haag gedecoreerd werden, waardoor de tegenstelling tusschen de beschildering op en die onder de glazuur duidelijk spreekt. INLEIDING. 37 zoovele stukken op andere fabrieken gevormd zijn en dus niets eigenaardigs vertoonen kunnen. Maar in de tweede plaats ook, omdat algemeen de navolging van eikaars vormen bij de porcelein- iS. Stel vazen. (Coll. v. Z. v. N.) fabrieken schering en inslag was. In de groote sierstukken brachten de goede fabrieken het tot iets eigens, maar overigens zochten zij het hoofdzakelijk in de beschildering. In de gewone koffie- en theepotten, melkkannen, kopjes en dergelijke zal men dus bij het Haagsche fabrikaat slechts zelden typische dingen zien. De serviezen zijn meestal Doorniksch en daarbij zijn bijvoorbeeld alle terrine's groot en klein gemaakt naar één model, ook de sauskommen zijn steeds gelijk. Van sommige andere voorwerpen van markanter vorm, zooals de vazen, zijn er enkele bewezen van andere fabrieken te zijn, van andere, — zooals de groote vaas in het Gemeente-Museum — is dat waarschijnlijk, één mooie in de collectie-van Zuylen houd ik echter toch voor een echt-Haagsch product % Het aardige wierookbrandertje in het Museum daarentegen bleek in Ansbach gevormd. x) Zie afb. 18, middelste vaas. 38 INLEIDING. Voor andere voorwerpen als het elegante inktstelletje in het Museum 1), de twee fraaie kandelaars 2) in de collectie-van Zuylen, zal men voorzichtig moeten wezen met de vorming alreeds aan de 19. Déjeuner in het bezit van Mevr. de Wed. Obreen—v. Pabst te Velp. Haagsche fabriek toe te schrijven. Maar ook al is men critisch genoeg om een zeer groot deel der Haagsche voorwerpen slechts een plaats op het tweede plan toe te kennen, dan blijven er toch nog ettelijke voorwerpen over wier vormen men ook echt-Haagsch noemen mag. Enkele der fraaiste daarvan vindt men bij een, reeds door mij terloops genoemd, koffieserviesje in het bezit van mevrouw de wed. Obreen van Pabst te Velp, die dit als een familie-erfstuk verwierf. ') Zie afb. 6. a) Zie afb. 23. INLEIDING. 39 Oorspronkelijk was het een geschenk, dat haar voorvader J. J. van Twist, die zich evenals zijn broeder Mr. Abraham van Twist zeer voor de porceleinfabriek interesseerde, had ontvangen van stad- 20. Groote kom van pate tendre. (Gemeente Museum.) houder Willem V, in wiens dienst hij was. De familie-overlevering wil, dat princes Willemijntje de beschildering zou hebben gemaakt. Men kan aan dergelijke overleveringen niet veel waarde hechten, maar dat de decoratie van het servies in enkele opzichten iets afwijkends vertoont, is onmiskenbaar ')• De afbeelding, die ik door de welwillendheid der bezitster hier geven kan, ontslaat mij van de beschrijving, de vormen van den trekpot, het oor vooral, en van de andere voorwerpen zijn bepaald ongewoon, bovendien zijn er op het groote blad medailles „en reliëf', terwijl de kopjes bijvoorbeeld in een zeer-weinig-verheven reliëf luchtige guirlandeversieringen hebben, zooals de Saksische serviezen ze zeer vaak, maar de Haagsche ze overigens nooit vertoonen. De beschildering van den grooten onderschotel is bijzonder fraai en uitvoerig, (afb. 19.) Een ander eigen model is dat van de kom en kan met de groote vogels in het Gemeente Museum. In de kom zijn „en reliëf' groote slingers. De kan heeft een oor van bijzonderen vorm 2). Onder x) Ik denk daarbij aan de figuurtjes op de relief-medaillons geschilderd. a) Een dergelijke kan, maar met een ander oor, is in het Museum te Sèvres, en afgebeeld bij Havard, La Céramique Hollandaise I pl. XX. 4° INLEIDING. de kleuren is hetzelfde geel dat ook aan de ooren van de stukken van het juist besproken servies voorkomt. (Afb. 4.) Elegante vormen zijn ook die van de diepe kommen in het Museum en van ae erou behoorende schenkkannetjes *) — al is het Saksische voorbeeld ervan te vinden — en van de stukken behoorende tot het serviesje met het monogram M. T. De onderschotel is boven de glazuur gemerkt, maar zij heeft de 21. Kandelaar. (Gemeente Museum.) ingestempelde I. Curieus zijn kandelaars in den vorm van een blad, waaruit dan in het midden de kaarshouder oprijst. In het Museum is er een 2); nog curieuser is, ook aldaar, een kandelaar met nagebootste kaars, stukje lak, stempel en schaartje, dat zeker een eigen product der fabriek is. (Afb. 38.) Ook onder de minder afwijkende vormen vinden wij nog geheelHaagsche voorwerpen. Er zijn kopjes en schoteltjes, welke onder de glazuur gemerkt zijn, of een der beide vormers-merken (I en L) vertoonen, welke wij op de in onze fabriek gevormde voorwerpen meestal vinden. Ook een bloempot8), enkele kwispedoors 8), suikerdoosjes 8), een met chineesch motief versierd botervlootje 4) en ten slotte ook enkele der zeer eenvoudige koffiekannen 8) 4). Merkwaardig is daarbij de vergelijking van de kleine bloempjes bij het oor, volgens ds. de Mol wijzende op Ansbach. Bij de geheel-Haagsche kannen zijn die bloempjes anders; bovendien zijn die kannen hoewel even groot, véél zwaarder dan de Duitsch-Haagsche. Ten slotte wijs ik nog op een ragout-terrine met paarsch decor 8), en een dergelijke met ramskoppen en als geheel wit een merkwaardig stukje 4), die beide onder de glazuur gemerkt zijn. x) Alle onder de glazuur gemerkt; zie afb. 34 van gelijksoortige. 8) Drie gelijke zijn in het bezit van baron Schimmelpenninck op Duivenvoorde. Zie afb. 21. 8) Bij Baron van Zuylen van Nijevelt, zie afb. 27, 22, 14. 4) In het Gemeente-museum. INLEIDING. 41 d. De Grondstof. Slechts voor de goede kenners is de moeilijk te herkennen grondstof van het fabrikaat van beteekenis. Al wat er aan pdte tendre bij is, is van Doorniksche afkomst. Behalve aan de iets naar hetroomige neigende kleur der pate is zij ook te onderkennen aan de smeltender manier, waarop de kleuren der beschildering in de glazuur zijn opgenomen. De hardporceleinen zijn dan gedeeltelijk van Duitsche fabrieken, gedeeltelijk van de Haagsche zelf. Het wil mij voorkomen, dat ook de eigen pate der Haagsche fabriek niet dat melkwitte, harde heeft van het Duitsche fabrikaat, en ook enkele onvolkomenheden vertoont, die het toch wel eenige meerdere charme verleenen. Maar ik durf daaron. toch niet al te sterken , . , 22. Koffiekan, onder de glazuur gemerkt. nadruk leggen. (Cou. v. z. v? n.) e. Conclusie. Nemen wij tezamen, wat de nauwkeurige onderscheiding naar merken, decors, vormen en grondstoffen ons omtrent het fabrikaat der Haagsche fabriek leert, dan komen wij tot deze conclusie: Er zijn drie soorten Haagsch porcelein, namelijk: a. Hard porcelein in den Haag gevormd en beschilderd, kenbaar aan het ooievaarsmerk onder de glazuur en de vormersmerken L en I, misschien ook F, N en K; in het geval deze vormersmerken voorkomen, kan het ooievaarsmerk ook boven de glazuur staan. Soms kan voor het Haagsch-zijn ook de vorm beslissen, wanneer die absoluut overeenkomt met dien van een ander voorwerp, dat de bovengenoemde kenteekens vertoont. b. Hard porcelein, in Duitsche fabrieken gevormd, — van welke Ansbach bewezen is — maar in den Haag gedecoreerd en altijd boven de glazuur met den ooievaar gemerkt. 42 INLEIDING. c. Zacht porcelein, in Doornik gevormd, en soms reeds met koningsblauw of gewoon blauw beschilderd, maar in den Haag verder gedecoreerd; altijd met den ooievaar boven de glazuur gemerkt. Bij deze onderscheiding moet de roem der fabriek menige veer laten, maar aan den anderen kant moet men ook niet denken dat er te weinig overblijft. Immers onder de in het algemeen betrekkelijk zeldzame voorwerpen, die wij over hebben zijn er nog vele, en van de beste, welke geheel-Haagsch zijn: het product mag met eere onder de Hollandsche ceramiek genoemd blijven. Overzien wij dus alles, wat wij over het fabrikaat opmerkten, en nemen wij in oogenschouw de twee meest uitgebreide, vele specimina van allerhande soorten bezittende collecties, die van het Haagsche Gemeente Museum, en die van baron van Zuylen van Nijevelt, — dan blijft ons oordeel, dat wat uit de Haagsche fabriek kwam, hetzij dan geheel gevormd of wel alleen beschilderd, altijd een cachet had van smaakvolle distinctie, en onder de producten van dien tijd een zeer goed, somwijlen zelfs een uitstekend figuur maakt. Ik kan het dan ook niet eens zijn met den schrijver van „Briefe aus Holland", opgenomen in het Deutsches Museum van 1782, wiens oordeel ik echter hier toch geef omdat het tevens eenige waardevolle feiten mededeelt. Hij schrijft: „Unter andern hiesigen Merkwürdigkeiten habe ich in diesen Tagen auch die vor einigen Jahren angelegte Porzellan Manufactur besehen. Deutsche sind die Unternehmer, und ihre Firma ist Lynker und Kompagnie. Ungefahr 40 Menschen sind bei dieser Manufaktur angestelt, und man versicherte mir, dasz jahrlich wol für 600.000 fl. in der 'Levante abgesetzt würde. Ich hielt dies, mit Ehren zu melden, für eine ziemliche Aufschneiderei; indessen glaube ich gerne, dasz diese Waare nur in der Levante Abnehmer finden könne. So wenig in Ansehung der Masse und der Formen als der Mahlerei kan dieses Porzellan mit den Berliner oder Meiszner in Vergleichung gestellt werden und dennoch ist es theuer, wie sie schon aus dem hiebei liegenden Preiszettel urteilen können." Ik voor mij voeg mij liever bij het oordeel van den smaakvollen porceleinkenner George Papillon, den samensteller van den Catalogus van het Museum te Sèvres, die over Lynkers fabrikaat schrijvende, INLEIDING. 43 oordeelt: ') , Les produits sortis de cette usine sont d'une belle fabrication et la décoration en est trés soignée." V. DE FABRIEK ONDER DEN JONGEN LYNCKER. De eerste drie of vier jaren na de stichting der nieuwe fabriek in 1778 zijn de jaren van bloei. De beste stukken dateeren uit dien tijd en de eigen vorming had uitsluitend toen plaats. De oude Lyncker, van wien het misschien „eine ziemliche Aufschneiderei" was, dat hij meesterknecht in de Meiszner fabriek geweest is, was toch zeker zelf een man, die zich met het werk bezig hield, proeven nam en leiding gaf. Ik voel er iets voor, zooals hiervóór bleek, hem enkele vormen toe te schrijven. Maar in November 1781 overleed hij 63 jaar oud aan een borstkwaal en den 2isten dier maand werd hij begraven in de Luthersche kerk en wel naar de 3de klasse. Dit laatste duidt er nu niet beDaald od. dat 1 1 . - • , . . 23. Kandelaar. fColl. v. Z. v. N.) net met de zaken zoo buitengewoon voordeelig ging: Iemand, die voor meer dan Va millioen gulden alleen naar één afzetgebied verhandelt, zou wel voor een eerste klasse begrafenis in aanmerking komen! Maar de derde-klasse was dichter bij de werkelijkheid dan het halve millioen; want de bloei was toch altijd nog maar betrekkelijke welvaart, en het was nog niet zoo lang na de dagen, dat Lyncker J) Catalogue illustrée du Musée de Sèvres, p. 174. 44 INLEIDING. niet eens zoo heel groote bedragen - f 1200. bijv. — moest leenen en daarvoor van zijn porcelein verpanden. *) De dood van den ouden Lyncker was daarom voor de nog zoo jonge zaak een ernstige ramp. Vooral omdat de zoon, Johan Frantz, dien wij reeds als zijns vaders vertegenwoordiger in 1772 ontmoet hebben, niet de man schijnt te zijn geweest om het bedrijf er bovenop te houden, laat staan te brengen. Hij kreeg trouwens niet dadelijk het beheer; de weduwe Lyncker immers adverteerde na haar mans dood, „dat de Trekking van de Loterye in Porcelainen door wijlen haar overleden man op 3 Dec. aanstaande bepaald, voortgang hebben en getrokken zal worden, zijnde nog Looten ten haaren Huize te bekomen, alsmede in de Buitensteden. Ook verzocht gemelde weduwe Lyncker verder de gunst en recommandatie van haar Porcelain Fabricq, alzoo dezelve door haar in Compagnie met de naauwkeurigste attentie zal worden gecontinueerd." a) Zij zal bij dat beheer dan door haar genoemden zoon en door den echtgenoot van haar dochter Maria Catharina, Karei Lodewijk Nichelman, die in 1778 — vóór zijn huwelijk — als boekhouder bij Lyncker voorkomt, 8) zijn bijgestaan. Maar lang schijnt deze samenwerking niet te hebben geduurd. Johan Frantz had andere dingen aan het hoofd dan zijns vaders porceleinfabriek, zooals wij zoo aanstonds zien zullen, en in 1782 verliet hij zelfs voor geruimen tijd de stad „om zich aan de vervolgingen der vijanden zijner vrouw te onttrekken". *) In 1784 evenwel keerde hij terug en den 28 Juni nam hij van zijn moeder de fabriek met rechten en verplichtingen, over. 6) Zijn moeder en zuster vertrokken toen waarschijnlijk naar Dresden, waar zij, volgens de verklaring van 1) Zie bijlage II. (1777). Trouwens de advertentie in de Haagsche Courant van 30 April 1781, waarin hij berichtte, dat bij hem ook „gearriveerd waren en in 't gros te koop waren: Pruimen, gedroogde peeren in soorten, linzen, witte boonen, gepelde gerst" duidt ook niet op al te groote luxe door 't porcelein I 2) 's Gravenhaagsche Courant van 19 Nov. 1781. 8) In het register van Admissie van Vreemdelingen komt hij als zoodanig voor bij de firma Bergeon en Lyncker. Als firma heb ik deze combinatie niet aangetroffen, Bergeon was bankier. *) Zie bijlage 39 _ 5) Deze datum blijkt uit processtukken samenhangende met bijlage 110. INLEIDING. 45 de laatste, na 1786 taal noch teeken meer van hun broeder vernamen. ') De historie van het beheer der fabriek door Johan Frantz na 1784 is die van een voortdurende worsteling met steeds ongunstiger 24. Groote punchkom, vroeger in de coll. Monchen. omstandigheden. Het uitbreken van den vierden Engelschen oorlog, zoo verderfelijk voor de gansche Nederlandsche nijverheid, moest wel allerschadelijkst werken op een maar zeer matig bloeiend en onder niet al te deskundig beheer staand luxe-bedrijf. In Juni 1785 werd een wisselprotest notarieel opgemaakt2) voor een bedrag van slechts f 116.—, en het daaruit blijkend gebrek aan contanten vinden wij door een toenemenden stroom van wisselprotesten bevestigd. De oorlog was daarvoor niet de eenige verklaring. Wij vinden die ook in de persoon-zelf van den jongen Lyncker, een typisch voorbeeld van den achttiende-eeuwschen chevalier d'industrie, charmeur en mooiprater, die op alle mogelijke manieren tracht tot aanzien en rijkdom te komen, behalve op die van onverdroten arbeiden in de zaak aan welker hoofd hij was komen te staan. *) Zie bijlage 116. *) Bijlage 44. 46 INLEIDING. Wij kunnen dat echter niet goed begrijpen, wanneer wij niet van naderbij kennis maken met de gebeurtenissen, die sedert het voorjaar van 1780 de gedachten van Johan Frantz meer hadden in beslag genomen dan de belangen van zijns vaders fabriek. Het is de romantische historie van zijn huwelijk, welke uit het stof der prozaïsche notarieele archieven weder is voor den dag gekomen, en welke ons, ook al heeft zij niet rechtstreeks met de porceleinfabrikatie te maken, toch belang kan inboezemen om den blik, dien zij ons laat slaan in de achttiende-eeuwsche zeden, ook juist, doordat zij toch zoo bijzonder treffend de sfeer teekent, waarin de porceleinbakkerij werd bedreven: die sfeer van charlatannerie en opsnijderij welke ook bij buitenlandsche fabrieken niet zelden te bespeuren is. l) VI. HET HUWELIJK VAN JOHANN FRANTZ LYNCKER. Het was in het voorjaar van 1780, toen de jonge Lyncker in opdracht van zijn vader zich in Maastricht bevond om de zaken der fabriek te behartigen, dat hij daar kennis maakte met eene daar ook aangekomene jongedame, wier verhaal hem zoodanig trof, dat hij zich terstond aanbood als haar ridderlijke beschermer op te treden. Het verhaal was inderdaad treffend en wij kunnen het haar met haar eigen woorden laten doen, zooals zij het den aden Maart voor een Haagschen notaris herhaalde%: met haar eigen woorden en in haar eigen taal. De notaris leidt haar in als: „damoiselle Anthonia Carolina de Colijn de Beusdal, demeurant ici a la Haye, laquelle comparante a déclarée que depuis sa tendre jeunesse elle a été forcée et tenue dans des couvents par ses tuteurs; que le premier couvent dans le quel elle a été étoit a Aix la Chapelle, ou elle fut forcée a prendre 1'habit, la première fois a 1'age dequatorze ans, 1'année mil sept cent soixante deux, menacée par ses tuteurs de la laisser déstituée de tout, si elle ne se fit religieuse. Qu'après avoir residé quelques mois dans le couvent, la comparante pnslafuite, se rendant chez une dame ou elle avoit demeurée dans son enfance, la i) Men denke bijv. aan de oudste geschiedenis derFürstenberger fabriek. *) Protocol van Notaris H. v. d. Ven, 2 Maart 1780. 8 INLEIDING. 47 quelle dame 1'avoit tenue quelque tems chez elle, après cela elle 1'a fait mettre dans un couvent, nommé Les bons Enfans a Hasselt en qualité de pensionaire, oü elle a restée aussi quelques mois, mais que ses tuteurs ayant appris ou elle étoit étaient venus la retirer de ce cou¬ vent, pour la remettre dans le premier a Aix la Chapelle, d'ou elle s'était enfuie au paravant, lui repetant qu'en cas quelle ne retournat pas au premier couvent et qu'elle ne se fit religieuse elle n'auroit rien de quoi vivre ailleurs, surquoi et principalement sur ces menaces ayant été sollicité par la maitresse des pensionaires d'y retourner, la quelle maitresse avoit été auparavant corrompue par des presens a lui persuader pour y retourner et se faire religieuse, la comparante se voyant ainsi a la torture a due malgré elle retourner a Aix la Chapelle et reprendre 1'habit de religieuse dans son noviciat. Trés malcontente de ce sort, la compa¬ rante a fait souvent ses plaintes aux réligieuses aussi qu'a ses tuteurs de bouché et par écrit, mais n'ayant rien pu obtenir, elle a été obligée de faire ses voeux, quoique forcée et contre coeur. Que la veille de sa profession on lui aporta un acte le quel elle a été obligé de signer malgré elle, et sans avoir été informée d'avance, quel'on alu cetteacte une fois, surquoi la comparante s'est disputée longtems, disant qu'elle n'avait que faire de se défaire de biens, puis-qu'on lui avait toujours dit qu'elle n'avait rien; que la comparante vouloit voir le testament de sa mère défunte que 1'on lui a répondu que le testament lui sera envoyé et que cette cérémonie se devoit toujours faire a toutes les réligieuses. 25. Kop en schotel met amors, licht violet. (Gemeente Museum.) 4Ö_ INLEIDING. La comparante se voyant ainsi forcée de part et d'autre, elle a été obligée de signer 1'acte aussi bien que de faire sa profession quoique malgré elle et malcontente de son triste sort. La comparante, après avoir fait ses voeux, ayant appris que pendant les cinq ans du noviciat i on pouvoit se dispenser de ses voeux pourvu que 1'on avoit été forcé et persuadé de les faire, a fait ses plaintes a monsieur le prélat de Rolduck qui étoit venu a Aix la Chapelle dans le couvent des Dominicanes avec deux autres messieurs, ayant une commission canonique a faire de la part du Prince de Liège, et la comparante a priée mon dit sieur le prélat de lui assister et la délivrer de ce couvent, ou elle avoit été forcée d'entrer malgré elle, que 1'on pouvoitcasser les voeux dans les cinq ans de noviciat, que le prélat avoit envoyées a Liège, sur quoi il n'a point eu de 26. Kop en schotel met herders-scène, réponse, comme il a mandé dans (Gemeente Museum.) ga k monsieUr le Baron de Bossart, lequel elle espère aura encore la lettre pour la justifier. La comparante ne voyant aucun rapport ni consolation sur ses plaintes faites au susdit sieur le prélat de Rolduck, a pns encore la fuite et s'est retirée sur le territoire de la Généralité, croyant pouvoir ravoir ses biens et se défaire de ses voeux, mais ayant été ratrappée par ses parens qui sont possesseurs de ses biens, lesquels 1'ontfaitmettre dans un autre couvent sans pouvoir parler a personne sans les ordres du grand vicaire. La comparante se voyant ainsi enfermée, demanda souvent au secretaire du grand vicaire qui la venant voir de la part de son maitre, sil pouvait lui procurer un avocat pour plaider sa cause, sur 1'article de ses voeux, mais que le sécrétaire lui avait toujours répondu qu il ne croyait pas que la comparante pourrait gagner son proces, ainsi il n y eut point lieu, mais qu'après 1'espace de quelques tems le sécrétaire INLEIDING. 49 amenoit un homme prétendant être 1'avocat du grand vicaire et lui disait que eet avocat seroit contre elle, si elle voulait tenter sa cause, lui conseillant que le meilleur parti qu'elle pouvoit prendre étoit de rentrer dans un couvent au même ordre, quoi faisant elle contenteroit ses parens que sans cela, la comparante seroit abandonnée deux et se trouverait dans les dernières nécessités. Que la comparante, abandonnée de toutle monde, se résolut d'entrer dans le couvent des Dominicaines a Liège, ou elle a repris 1'habit réligieuse, également forcée comme la première fois, elle a répété ses voeux devant quelques réligieuses et non publiquement comme 1'on les fait d'ordinaire. La comparante se retrouvant dans ce couvent sans contentement et forcée d'embrasser un état contre coeur, ayant euun jour permission de sortir, eut encore le bonheur d'échapper, s'est rétirée alaHaye dans 1'espérance de pouvoir récuperer ses bien et d'être absoute de ses voeux. Tout ceque dessus est déclaré par la comparante d'être lapure vérité quelle est preste de confirmer en tout tems par serment solemnel." Zij teekent: Zouden wij nog durven twijfelen aan de oprechtheid van de door haar voogden zoo wreed vervolgde wees, dan zouden zij zelf en Lyncker binnenkort alle bewijzen weten bijeen te brengen om ons van die oprechtheid te overtuigen. Lyncker echter als handelsman in zijn hart, zou daarmede niet beginnen, vóórdat de in bescherming genomen barones hem notarieel tot haar universeelen erfgenaam had gemaakt x), niet zoozeer van de goederen die zij reeds bezat, — want de gevluchte non bezat niets! — als wel van die, welke zij uit de handen van hare voogden hoopte terug te krijgen. De barones was daarmede echter wat te gul. Want zij had vroeger reeds, — waarschijnlijk bij hare eerste ontvluchting — een ridderlijk jonkman ontmoet in de persoon van den Akenschen koopman Jacob Heyendal, die haar ook zijn hulp had aangeboden bij den strijd *) Bijlage 26. 4 5° INLEIDING. tegen haar voogden en wien zij daarop evenzeer een deel van het terug te krijgen kapitaal had toegezegd. Heyendal had daarvoor heel veel moeite gedaan en verschillende, getuigen en gegevens bijeengebracht, — onder andere het doop¬ bewijs van de erfgename der Beusdale s, — en zoo wij zijn eigen verhaal mogen gelooven, waartegen in hoofdzaken wel geen bezwaar zal zijn, dan had hij daardoor geducht te lijden gehad van de wraak der beide machtige voogden, de graven van Hoensbroek en van Geloes, van wie de 27.Kwispedoor, ondergiazuur eerste toen reeds den vorstelijken Luikschen gemerkt. (Coii. v. z. v. N.) 5isschopszetel bezet had, en van wie de tweede des bisschops rechterhand was in alle wereldlijke aangelegenheden. Men had Heyendal opgelicht en gevangen gezet, zonder hem te verhooren of gelegenheid te geven zich te verdedigen x). Het spreekt vanzelf, dat de arme kerel, die door een en ander vrijwel geruïneerd was, weinig vriendelijk keek, toen hij den jongen Lyncker niet slechts met de lieve Carolina zelve, maar ook met het haar nog te wachten staande vermogen zag strijken gaan! Het gevolg zou een proces zijn geweest, als de Lynckers het niet op een schamel accoordje hadden trachten te gooien en hem hadden weten te honoreeren met een obligatie van ƒ 1800 2). De „Lynckers", want — nadat reeds op 7 November 1780 Caroüna Colijn de Beusdael haar kloostergelofte notarieel had herroepen, - 28. Korösmrt^i^*""*- kort na den dood van den ouden Lyncker was de jonge met de Belgische barones gehuwd, in de Duitsche 1) Het verhaal staat uitvoerig in een zeldzaam boekje: „Memoire du Sieur Jacques Heyendal, bourgeois de la ville impériale d'Aix la Chapelle. (Edit.) En Europa, Dans un petit coin oü on voit et oü on sait tout, 1788," waarvan een afschrift in de bibliotheek van het R. Archief in Limburg mij welwillend ten gebruike werd afgestaan. 2) Zie bijlagen 38, 40 en 42; Volgens bijlage 37 was Heyendal nog een oude debiteur van A. Lyncker voor ƒ3000; dat geld is hem misschien ook nog kwijtgescholden. INLEIDING. 51 kerk in den Haag. Bij de huwelijksche voorwaarden van 29 November 1781 had zij aan hem bij haar vooroverlijden ƒ16.000, hij aan haar in hetzelfde geval ƒ 6000.— als erfportie toegekend l). Intusschen was de rechtszaak tegen de voogden met kracht aangevat. In Juni 1780 had men een rechtskundig vertegenwoordiger te Weenen aangewezen om daar in hoogste instantie recht te vragen a) en een belangrijke getuige was voor den dag gebracht in de persoon der vroegere huishoudster van de oude mevrouw Colijn de Beusdael. Uit haar uitvoerig getuigenis s), dat ons een goed inzicht geeft in het uitermate curieuse van de geschiedenis, welke ons bezig houdt, mogen hier enkele kenschetsende gedeelten volgen, die wij onvertaald laten om het karakter ervan niet te doen verloren gaan; „Mademoisselle Cornelia Reschin, épouse de monsieur Johan Aerwechgs demeurante a Cologne et se trouvant actuellement a la Haye, agée d'environ quarante et neuf ans . . . . a déclaré être véritable qu'en 1'année 1757 ou environ, elle est venue démeurer en qualité de ménagère chez madame la comtesse de Hoensbroeck, Dame d'Oost douairière de feu monsieur le Baron Colijn de Beusdale, laquelle avait alors son domicile au chateau d'Oost, prés 30. Botervlootje met Doornik- de Maastricht et qu'elle est restée auprès de sche blauwe bouquetten. ,' - j.-' % • . j - > • - _ (Gem. Mus.) la ditte dame jusques a son decès, arrivé en 1'année 1762. Que durant sa demeure auprès de la ditte dame elle a souvent oui dire, tant par les domestiques, que par d'autres personnes qui fréquentoient la maison, comme une chose publiquement connue, que ') Zie voor een en ander: bijlagen 28, 32 en 33. 2) Bijlage 27. 3) Protocol van notaris H. Stenfert, 1 September 1781; Gem. Archief. 52 INLEIDING. la ditte dame étoit accouchée quelques années auparavant d'une Alle, au sujet de la quelle il courait un bruit dans le public que monsieur le Baron Trips, alors Général au service de eet Etat en étoit le père. Que la comparante a oui dire de la facon susditte qui cette fille de madame la douairière de Beusdale étoit élevée chez un certain monsieur La Haut, lequel fesait ordinairement sa demeure a une campagne nommée Bruysterbosch, situeé dans les environs de la ville de Maastricht. Que durant le susdit espace de tems il venoit souvent au chateau d'Oest un homme nommé Andries, lequel avoit précédemment demeuré chez le sus dit Monsieur La Haut comme cuisinier et qui a cette occasion étant souvent entré en conversation avec la comparante, lui a dit qu'il y avoit une jeune fille oü demoiselle qu'on élévoit chez monsieur LaHaut, que cette fille étoit celle dont madame d'Oost étoit accouchée, que monsieur La Haut lui même et la personne qui demeurait chez lui comme gouvernante, l'avoient souvent dit a lui Andries et que monsieur LaHaut s'etait plus d'une fois plaint en sa présence que 1'on ne lui paioit point régulièrementa terme la pension de la ditte fille et avoit même quelque fois ajouté que si on ne la paioit point, il renverroit la jeune fille au chateau d'Oost, que lui Andries avoit aussi communiqué ceque dessus a madame d'Oost; déclarant en outre la comparante avoir a plusieurs fois vu que cette dame s'entretenoit avec le dit Andries. Que la comparante que tenoit presque toujours compagnie a madame d'Oost et par ce moienentroit souvent en une conversation trés familière avec elle, lui a aussi parlé de la ditte fille, qui étoit chez monsieur La Haut et lui a donné a connaitre qu'elle était informée que cette fille était 1'enfant d'elle, madame d'Oost. Qu'al'occasiondepareils discours la ditte dame a avoué a la comparante que la chose étoit ainsi, qu'il étoit vrai, qu'elle étoit accouchée d'une fille, laquelle étoit chez le dit monsieur La Haut, la nommant toujours son enfant dans plusieurs conversations que la comparante a eu avec elle sur ce sujet et parlant toujours de eet enfant comme étant 1'enfant desonépoux monsieur le Baron Colijn de Beusdale. Qu' au tems que la comparante demeuroit chez la ditte dame d'Oost il y venoit souvent une femme agée qu'on nommoit Mechelle demeurante alors a Wijck, fauxbourg de Maastricht et laquelle avoit précédemment demeuré chez madame d'Oost qui avoit toujours beaucoup INLEIDING. 53 de confiance en cette femme et agissoit avec elle d'une facon fort intime. Que la dite Mechelle aiant a cette occasion lié connaissance, avec la comparante lui a raconté que la sus ditte fille dont madame d'Oost étoit accouchée avoit été par après sanaissance,etlorsquelleétoitencore au berceau, transportée en plusieurs lieux des noms des quels la comparante ne se ressouvient plus a présent par le long espace de tems qui s'est écoulé depuis, et avoit ensuite été menée au chateau d'Oost. Oü elle étoit restée quelque tems que monsieur Colijn de Beusdale etoit souvent venu au chateau d'Oost auprès de son épouse depuis le tems qu'ils ne demeuroient plus ensemble et qu'une fois entre autres du tems que la petite fille était a ce chateau il avoit beaucoup désiré que madame la lui remit pour 1'amener avec lui, disant en propres termes „Caatje pee ft mir das kint mit, mais que ma- ', ., . ° . ' . . 31. Suikerpotje. (Gem. Mus.) dame n y avait pas voulu consentir. Que la comparante aiant ainsi apris le dit refus de madame la douairière de Beusdale, esprit occasion dans une conversation avec cette dame, de lui donner a connoitre, qu'elle en étoit instruite et de lui demander pour quoi elle n'avoit point voulu remettre 1'enfant a monsieur son époux, surquoi la ditte dame lui repondit que c'était paree qu'elle vouloit que son époux vint demeurer avec elle au chateau d'Oost, ce a quoi celui ci n'avoit point voulu consenter, desirant qu'elle même vint demeurer avec lui, mais qu'elle 1'avoit réfusé d'autant qu'elle ne pouvoit point s'accorder avec la soeur de son époux qui, comme elle 1'avoit éprouvé, étoit d'une humeur trés difficile et vouloit encore la régenter, ce qu'elle n'avoit plus pu ni voulu endurer. Ce que la ditte dame a en plusieurs discours, trés souvent répété même avec larmes a la comparante; que dans le même tems certainprêtrenommé Petermans venoit journellement dire la messe dans lachapelle d'Oost, venant pour cette effet toujours chercher la clef de la chapelle au chateau et la rapportant; le quel Petermans administroit les affaires de madame de dou- 54 INLEIDING. airière de Beusdale comme receveur ou 1'homme d'affaires des biens de la ditte dame, étant selon ce que la comparante le put remarquer et toujours a oui dire trés considérables; que le dit Petermans avoit aussi une soeur demeurante alors au village d'Oost, la quelle venoit trés souvent au chateau et avec qui madame d'Oost s'entretenoit avec beauco'up de famillarité; que cette même soeur de Petermans a dit, a la comparante, qu'elle étoit étonnée que madame d'Oost ne prenoit pas son enfant de chez LaHaut auprès d'elle a son chateau; qu'il venoit aussi fort souvent au dit chateau un officier nommé LeFrère qui étoit fortintime avec madame, aiant la comparante souvent entendu que madame lui parloit avec ouverture de coeur de ses propres affaires domestiques et que le dit LeFrère a aussi dit a la comparante que la jeune fille qu'on élevoit chez monsieur La Haut étoit celle dont madame d'Oost étoit accouché; que la comparante tenant presque toujours compagnie a madame cependant lorsqu'il venoit quelqu'un avec qui madame avoit a parler d'affaires particulières se retiroit ordinairement dans un appartement attenant a celui ou madame se tenait et qui avoit une porte de communication consistante en une toile cirée étendue sur quelques lattes de bois, et qu'ainsi la comparante pouvoit souvent entendre ce qui se disoit dans la chambre; que de cette manière elle a entendu que monsieur de Hoensbroek, demi-frère de madame d'Oost et Collonel au service de 1'Electeur Palatin qui venoit de tems a autres voir sa soeur, lui a une de ces fois reproché assez vivement, qu'elle abandonnait sa fille et ne 1'élevoit pas auprès d'elle; ce que la comparante d'autant mieux put ouir que le dit Collonel avoit toujours la voix fort élevée et étoit assez emporté, mais que madame parlant d'une voix plus basse la comparante n'as pas pu suivre si bien le fil de son discours, mais a cependant entendu trés distinctement qu'en général cette dame répondait a son dit frère, qu'il n'avoit aucun droit de se mêler de ses affaires a elle. Que pendant le tems que la comparante etoit encore chez madame la douairière de Beusdale, monsieur La Haut ci dessus nömmè, est venu a mourir, sans que la comparante puisse au juste se rappeller en qu'elle année, mais qu'alors elle a appris que la fille de la ditte dame, qu'on élevoit chez lui n'avoit ensuité resté que peu de tems auprès de sa veuve, ce qu'entre autres les susnommés Petermans et Le Frère lui ont aussi dit, y ajoutant que la ditte fille avoit été menée a Aix la Chapelle dans le cloïtre des réligieuses de 1'ordre de St. Dominique INLEIDING. 55 nommé le Bomgard. Qu'il est aussi arrivé une fois que la comparante avoit accompagné madame d'Oost en voiture d'Aix la Chapelle, que la ditte dame d'abord après son arrivée est sortie, sans la comparante de la maison oü elles etoient descendues, accompagnée d'une femme d'Aix dont la comparante a oublié le nom et est restée quelque tems absente, mais qu'au retour la ditte femme a dit a la comparante, qu'elle avoient été au cloitre du Bomgard pour voir la fille de madame et qu'elle 1'y avoient aussi vue et parlé a elle sans pourtant que madame lui donnat a connaitre qu'elle fut sa mère et que madame au sortir du dit cloitre avoit donné a une personne du cloitre un petit présent pour le remettre a la jeune fille. Que madame la douairière de Beusdale étant vers la fin de sa vie devenue fort malade et voulant consulter un médecin d'Eschweiler, situé a quelque distance de Kinzweiler pays de Juliers, elle s'étoit quelques mois avant son déces transportée a Kinzweiler susdit ou la comparante qui 1'avoit accompagné, 1'a assisté jusqu'a sa mort, et la dame étant morte entre ses bras, que durant cette maladie et même, au lit de mort la ditte dame a témoigné beaucoup de tristesse de ce que sa fille n'étoit pas auprès d'elle et un grand regret de la facon, dont elle en avoit agi a 1'égard d'icelle. Qu'après le déces de madame d'Oost la comparante s'est établie a Kinzweiler ou elle a fait négoce durant quelques années etquedésirant voir la ditte jeune fille de madame d'Oost, elle s'est peu de tems après la mort de cette dame rendue a eet effet 'au dit cloitre du Bomgard a Aix la Chapelle oü elle 1'a vue et lui a parlée, y étant dans la suite souvent retournée et ayant même logé quelques jours auprès d'elle; qu'elle lui a alors souvent parlé de tout ceque dessus, et qu'une fois entre autres elle a vu parmi les hardes de la ditte demoiselle des habillements oü hardes qu'elle a d'abord reconnué ètre du nombre de ceux qu'elle avoit précédemment vu dans la garderobe de madame d'Oost, 56 INLEIDING. d'autant que la comparante avoit après le déces de cette dame, sur 1'ordre qu'on lui en avoit donné un pacquet séparé des dits habillement ou har des. Que la comparante actuellement rendue a la Haye et y aiant de plusieurs fois vu et parlé, avec la requirante actuellement présente a la confection de cette attestation, 1'a parfaitement reconnue pour la même personne qu'elle avoit connue dans le dit cloitre de Bomgard a Aix, comme fille de madame de Beusdale, dame d'Oost, malgré la difference que 1'age et 1'embonpoint ont rapporté a la taille de la réquirante, celle ci aiant des traits marqués dans la physionomie auquels la comparante 1'a d'abord reconnue et peut avec la plus grande assurance et avec une parfaite sureté de conscience assurer que c'est la même personne, outre que dans les conversations qu'elle a eues avec la réquirante celle-ci lui a d'elle même rappellé plusieurs discours qu'elles avoient précédemment tenus ensemble et quelques circonstances de leurs entrevues dans le cloïtre susmentionné. Que la comparante aiant vu icia la Haye chez la requirante un livre de prières en petit form&t, aiant une reluire noire avec un cachet ou agrafe d'argent, la comparante a d'abord sans avoir eu le dit livre ouvert dit a la requirante qu'elle soupconnait que ce livre étoit le même, dont elle a vue que feu madame de Beusdale sa mère se servoit journellement et qu'en ce cas il devoit y avoir quelques prières écrites delapropremain de la ditte dame ce surquoi la comparante aiant ouvert ce livre, y a d'abord trouvé les dittes prières ecrites de la main de madame de Beusdale, qui lui est parfaitement connue; c'est pourquoi ce livret portant pour titre l'Ange Conducteur dans le dévotion Chrétienne reduite en pratique en faveur des ames devotes, imprimé a Liège chez Jean Francois Bassompière marchand Libraire, rue Neuve, aiant été actuellement exhibé a nous notaire et témoins, et y ayant été, ne varietur, écrit a cóté du premier feuillet le suivant: „Op heden den i™September 1781 vertoond aan ons notaris en getuigen" etsignéparnous. La comparante déclare que ce livre est le même livre de prières dont la dite dame de Beusdale se servoit journellement de son vivant et que les prières écrites a la main sur les trois premiers et les deux derniers feuillets du dit livre sont entièrement de la main de la ditte dame, 1'écriture de laquelle la comparante a souvent en occasion de voir et de revoir avec attention du temps de sa demeure chez cette dame " Zoo was dus ten slotte de laatste afstammeling van een aanzienlijk INLEIDING. 57 Belgisch geslacht in het huwelijk getreden met den zoon van een eenvoudigen porceleinbakker. Kon dat wel? Zeker zou de mésalliance haar rechtszaak niet bevorderen, en al gauw zien wij Jan Frantz Lyncker, om daarin tegemoet te komen, deftiger allures aannemen. Bij zijn huwelijk-zelf was dat al begonnen: had hij in 1773 bij zijn burger-worden als zijn geboorteland Saksen opgegeven, bij dat huwelijk verklaarde hij in Weenen geboren te zijn. Was dat misschien om zich den schijn te geven van te behooren tot de adellijke familie von Lyncker, waartoe de in 1726 te Weenen ge- 33. spoelkom met licht violette bloemen, StOrven Reichsfreiherr NicolaUS gemerkt onder de glazuur. Christoph von Lyncker behoorde.x) De schijn was niet zoo moeilijk aan te nemen omdat tot deze familie inderdaad ook een Johann Franz behoorde, die den 6 Febr. 1753 geboren was *). Deze Johann Franz von Lyncker was op het oogenblik van ons verhaal Kurtrierischer Kammerherr und Legationsrath. Dit bracht blijkbaar onzen burgerlijken Johann Frantz op een denkbeeld en in het voorjaar van 1782, toen hij met zijn jonge vrouw voor hun rechtszaak naar Weenen reisde en in het Hessische kwam, — waar tevens porceleinzaken te doen waren (in Ansbach namelijk) — kocht hij daar 8) in het kleine stadje Zwingenberg dicht bij Bensheim een vrijheerlijk landgoed. In het bezit daarvan richtte hij aan den Landgraaf van Hessen het verzoek hem tot Geheimer Legationsrath te benoemen. In de gunstige beschikking die de Landgraaf daarop nam 4) zien wij, dat Johann Frantz zijn stamboom al gereed had en 1) Zie over de familie von Lyncker en v. L. von Lützenwiek, behalve de Alg. Deutsche Biographie ook Kneschke's Neues Allgem. Deutsches Adels Lexikon. Behalve de vrijheerlijke, was er ook een grafelijke tak der familie. *) Zoon van Freiherr Philipp Wilhelm Albrecht en Maria Anna Benigna von Reischach. 8) Den 18 Mei 1782 voor 20.000 gulden volgens welwillende mededeeling Dr. Walter Möller te Zwingenberg. 4) Zie bijlage 39, die wij danken aan de welwillende mededeeling van den Director van het GroszHerz. Haus- und Staatsarchiv. te Darmstadt. 58 INLEIDING. zich vermat zijn vermogen op f 250.000.— op te geven. Dit vermogen zou het gevolg zijn van een vergelijk, dat de voogden hadden aangegaan, en dat nauwelijks Vin van hare aanspraken had doen erkennen. Uit het boekje van Heijendal weten wij evenwel, dat dit accoord slechts ƒ 78.000.— beliep. En het vaderlijk erfdeel van Lyncker bedroeg zeker niet de hooge som, dat het verschil zou aanvullen 1 Maar in de „persönliche Bekanntschaft" met Lyncker kreeg men het „unbefangene Zeugnisz über seine Bescheidenheit, seine höfliche Lebensart" en zijn „gesittetes Betragen." Des Landgraafs adviseur vond hem dus een „gute Acquisition", en daar Lyncker de „gewöhnliche Taxe" voor de benoeming betaalde, zette Ludwig van Hessen zijn „placet" onder het advies. Al in Juni 1783 moest het landgoed belast worden met een hypotheek l), en den 22 Januari 1784 werd huis, meubelen en tuin verkocht aan den Graaf van Erbach-Schönberg, terwijl de stad Zwingenberg den 23 April d. a. v. de overige terreinen kocht. In 1786 kostte het reeds weder verloren bezit aan Lyncker nog eens 1000 gulden, tengevolge van een erover gevoerd proces met het stadje Zwingenberg a). Maar althans één doel was bereikt: toen Lyncker in April 1783 aan een Amsterdamsch Duitsch agent opdroeg het verzoekschrift van hem en zijn vrouw aan den Keizer van Oostenrijk te „assisteeren", deed hij dit als „legationsraad van den Landgraaf van Hessen-Darmstadt" 8), en in het vervolg noemt hij zich ook „van" Lyncker en als hij het even kan zelfs „baron van Lyncker" 1 Met hardnekkigheid zetten intusschen de echtelieden in hooger beroep te Weenen de zaak der erfenis van mevrouw Lyncker voort, daar zij het in 1782 getroffen accoord voor ƒ78.000.—, waarmede de voogden hen hadden meenen af te schepen niet anders dan als *) Ten behoeve van Geheimrat von Barckhausen te Frankfort. Mededeeling van Dr. W. Möller te Zwingenberg. ' 8) Een en ander volgens mededeeling als voren; de acte van verkoop is door de beide echtgenooten gezegeld: haar zegel vertoont eenstaanden leeuw op een veld gedeeld van goud en keel (volgens Rietstap het wapen eener uit Keulen stammende familie Colijn), het zijne denzelfden leeuw met een fakkel in de voorpooten, op een veld van keell ■) Bijlage 41. -^/^ INLEIDING. 59 een voorloopig wilden erkennen. Nog in 1788 nemen zij maatregelen daarvoor en stellen zij procureurs aan. *) Het werd echter dringend zaak dat Lyncker zich met zijn porceleinfabriek ernstig ging bezighouden. Het is allerwaarschijnlijkst, dat zoo omstreeks 1784 het zelfvormen in de fabriek van Lyncker hoe langer hoe minder voor- 34. Diepe schaal met een bijbehoorend en een ander kannetje, alle onder de glazuur gemerkt. (Coll. v. Z. v. N.) kwam. De goede Duitsche werklieden, wien het verblijf in den Haag door Burgemeesteren telkens weder moest worden vergund, vroegen de verlenging hunner vergunningen niet meer aan. Van Johannes Nerwein weten wij, dat hij zelfs al in 1782 weder in Höchst terug was. 2) Daartegenover nam natuurlijk het aanvoeren van vreemd porcelein, dat gedecoreerd kon worden, weder toe. Het feit, dat het tevens met de betalingen niet meer vlot ging, heeft ons de gelegenheid gegeven omtrent het bedrijf in deze jaren niet meer geheel in het duister te tasten, ook al zijn de zoodoende gekregen gegevens nog maar zéér weinige. *) Zie bijlage 67. a) Zie Zais t. a. p. 60 INLEIDING. VII. DE ONDERGANG. Omtrent den omvang van het bedrijf van Lynckers fabriek weten wij slechts weinig. In 1778 waren er bijna 30, vier jaar later ruim 40 man aan het werk. Als wij bedenken dat er in Doornik 400 man werkten, valt het verschil op. Wij kunnen de Haagsche fabriek beter met een kleine Duitsche vergeüjken. De fabriek van Hamman te Wallendorf in Saksen Meiningen bijvoorbeeld werkte ook met 40 man. De afzet daar was gemiddeld per jaar 10.000 Rsthl. of 15.000 gulden. x) De fabriek in Ansbach (Bruckberg) had in den goeden tijd 70 tot 80 man, met een jaarlijkschen afzet van 18 a 19000 gulden. a) Voor zoover de beoordeeling mogelijk lijkt, zou ik de Haagsche verkoop-inkomsten wel iets hooger willen stellen. Waarschijnlijk doordat het porcelein hier duurder was. De hoeveelheid goed uit Ansbach bijvoorbeeld, die onbeschilderd naar Lyncker ging, moet vrij groot geweest zijn, waardoor een groot prijsverschil moest ontstaan, Als men bedenkt dat Lyncker bij deze fabriek bijna 7000 gld. schuld had en dat de totaal verkoop van Ansbach over de jaren 1787—89 te zamen genomen nog niet volkomen 13000 gld. bedroeg, dan wordt dat duidelijk. Hoe duur het Haagsche porselein was weten wij uit een gespecificeerden staat van 1790 *) en als wij daarmede nu een belangwekkende opgave vergelijken uit hetzelfde jaar van de fabriek te Ansbach, *) dan is het verschil waarlijk zeer groot. Daar kostte Een goed bord / —• Een middelsoort bord » 0.68. Een uitschot bord n °-25' Een middelgroote goede koffiekan. . „ 2.25. Een dito middelsoort » 142 Een dito uitschot > 0.60, Een melkkan „ganz gut" ...... 1.25 Een melkkan middelsoort » 0.72 x) Stieda, Porzellanfabrikation auf dem Thür. Walde; Wallendorf pag. 71. 2) Zie Stieda, Die Keramische Industrie in Bayern, wahrend des 18 Jahrh.; Ansbach (Bruckberg) pag. 139. 8) Bijlage 102. 4) Zie Stieda t. a. p. INLEIDING. 61 Een suikerdoos f t.—. Een schoteltje goed „ 0.25. „ „ middelsoort (,0.17. Een dekseltje goed „ 0-25. „ n middelsoort ,0.17. „ mosterdpotje » 1.50, Gewone kopjes de 100 stuks . . . „ 6.—. Een koffieserviesje kostte zoo berekend ongeveer 10 a 12 gld. De Haagsche fabriek berekende voor een beschilderd f 22. Voor de gewone borden met bloemen en gouden rand rekende zij f 4, tegen Ansbach ƒ1. Een tweede vergelijking geeft een opgave van de fabriek te Volkstedt i), met welke Lyncker waarschijnlijk ook relaties had. Een bezwaar is daarbij, dat de opgave van 1767 is, dus wel wat vroeg; een voordeel evenwel, dat zij niet slechts beschilderd, maar ook onbeschilderd, en zelfs half afgewerkt porcelein vermeldt. Ik herleid de Duitsche munt: Een kopje, purper geschilderd ... ƒ 0.18. Een waschkom en kan, purper . . . „ 1.50. Een groote koffiekan, wit „ 0.42. Een theepot, wit ,, 0-42. Een melkkan, wit „ 0.42. Een suikerpot, wit ,, 0.42. Een bord, beschilderd , 0.72. Een kopje, blauw beschilderd . . . „ 0.07. Een bouillonkop, beschilderd. . . . „ 0.72. Een bouillonkop, wit „ 0.42. Een mosterdpotje, purper „ 0.72. De beschilderde voorwerpen zijn ongeveer i1/* maal zoo duur als de onbeschilderde. De verhouding van het op de schilderkamer aanwezige slechts „geglühte" porcelein, tot het witte is dan weder die van 1 tot 2. Een koffiekan kost dan 18 cent, een theepot en een melkkan ook, een bord desgelijks, een gegraveerd bord is 24 cent, schalen varieeren tot 72 cent, kopjes zijn 4 cent, schoteltjes evenveel. De prijzen van het witte goed zijn die, welke Lyncker moest ]) Zie Stieda, Die Porzellanfabrik zu Volkstedt blz. 164 vlg. 62 INLEIDING. betalen voor zijn materiaal. Daar kwamen dan natuurlijk de zeker hooge vervoerkosten en in- en uitvoerrechten bij. Daarna de kosten van beschildering, — een schilder, althans in het laatste jaar *), kreeg 10 gld. per week, — en de kosten van het herbakken in den moffeloven. De kosten van zulk een „brand" werden berekend op 8 tot 12 cent voor elk grooter stuk, dat gelijktijdig ingezet werd, voor de kopjes en schoteltjes was het veel lager, 3 en 2 cent z). Bij goeden afzet was er dus waarschijnlijk wel behoorlijke winst te maken met het „Veredlungsverkehr" van Lyncker met Ansbach-Bruckberg. Die afzet evenwel was in Holland door de concurrentie van de Duitsche fabrieken en van Doornik zelf, en van Loosdrecht natuurlijk in het bijzonder, althans tot einde 1782, zeer weinig 35. Kopje met Tartaren. zeker. De hiervóór reeds genoemde groote afzet in de Levant, — ook door de Duitsche fabrieken zéér beconcurreerd 3), — werd door den oorlog van Turkije met Rusland en Oostenrijk die in 1787 uitbrak, weldra vanzelf vrijwel onmogelijk- Toch leert ons een acte van December van dat jaar 4) dat de relaties niet geheel verbroken waren. Daarbij droeg Lyncker aan de Heeren D. van Lennep en Enslie, kooplieden te Smyrna op om zijn belangen te vertegenwoordigen tegenover het handelshuis van Maurogordato Isaay en Compagnie, dat zijn porceleinen in commissie had. De Amsterdamsche makelaar van Lyncker was C. C. Bunsouw, die in deze acte genoemd wordt en van wien wij ook een wisselprotest voor f 887. - vonden in ditzelfde jaar. B) Andere firma's, Arland Bartendorff en Compagnie te Constantinopel *) Zie het medegedeelde over den schilder Angelé in bijlage 10^. \ (X 2) Berekend naar de opgaven van den fabrikant Kaendler in 1790, ~> welke men vindt bij Stieda. Die Keramische Industrie in Bayern wahrend des 18 Jahrh. blz. 173 vlg. _ ^ 3) Zie daarover in Stieda's verschillende boeken op „Türkei . 4) Geheel opgenomen in bijlage 56. 5) Bijlage 54. INLEIDING. 63 en van der Schroef ook aldaar, waren in 1789 en op het eind van 1790 nog in zakenrelatie met Lyncker, blijkens een dergelijk protest voor f 351. —.l) De handel met de Levant is dus wel steeds eenigszins gaande gebleven. Welke relaties door verschillende andere wisselbrieven worden aangeduid, is mij niet altijd gebleken, niettegenstaande de daarnaar gedane nasporingen. Dat de Heeren C. F. Koehlert2) en later J. B. Bierbaum s), die uit Amsterdam hun wisselstrekken, reizende agenten van porceleinfabrieken waren, is een gissing die toelaat, baar is. Een dergelijke agent was wellicht ook de HeerP.Clarenbach, die één wissel in den Haag en een andere in Mühlheimafgaf.4) Ten opzichte van andere Weten wij echter meer. De 36. Bord met koningsblauwen rand en landschap firma D. A. Schnapper te (Hoornbrug.) (CoU. v. z. v. n.) Frankfort was „eine jüdische Firma, welche Wechselgeschafte betrieb; es ist aber durchaus nicht ausgeschlossen, das diese Firma auch neben dem eigentlichen Bankgeschaft Kommission und Spedition in allen möglichen Waren trieb." B) Zijn dit misschien de leveringen van goed uit Ansbach? De firma Feller und GandtnerteDresden was „Faktor in der Kurfl. Porzellanniederlage" aldaar.6) Daar kan *) Deze protesten in de bijlagen 90, 91 en 115. 8) Bijlage 48. 8) Bijlagen 51, 52, 57 en 98. ) Bijlage 97 en 99. De Stadtssecretar van Mühlheim kon mij over den man echter niets mededeelen. 5) Bijlagen 49, 72, 77, 79 en 84. De mededeeling in den tekst is van den archivaris van Frankfort. *) Bijlagen, 55. De mededeeling in den tekst is van den archivaris van Dresden. 64 INLEIDING. dus de soort leverantie geen vraag zijn, evenmin is dat het geval bij de verschillende wissels afkomstig van F. J. Peterynck, den leider der porceleinfabriek te Doornik, over de jaren 1787 en 1790. ') Hiervóór hebben wij reeds geruimen tijd bij de betrekkingen met deze fabriek stilgestaan, hier blijkt nu, dat zij tot het einde van de Haagsche onderneming hebben geduurd. Omtrent de relatie met een andere fabriek, die wij reeds vermeldden, die te Ansbach, — ook wel naar het vlek Bruckberg vlak daarbij genoemd — en wier merk door mij op Haagsch porcelein werd teruggevonden, kunnen wij ook uit archivalische bron nog iets naders te weten komen. Deze „Manufaktur" is ongeveer gelijktijdig met de Haagsche te gronde gegaan, maar toen overgenomen door de bekende fabriek te Berlijn. Uit de bescheiden der liquidatie a) blijkt nu, dat de grootste schuldenaar op de lijst der oninbare posten was: „Herr Geheimer Legationsrath von Lyncker im Haag 6681 fr. 8 kr." waarbij dan nog kwam: „Frau Lynckerin alda 85 fr. 43 kr. Het is waarschijnlijk, dat Lyncker door zijn val, dien van de Ansbacher fabriek, zooal niet heeft veroorzaakt, dan toch heeft verhaast. Vóórdat wij dien val bespreken, moet ik nog op ééne categorie van wissels wijzen, welke zeker tot Lynckers ongeluk heeft bijgedragen, maar die niet tot zijn handelsonderneming in betrekking stond. Het zijn de wissels getrokken door F. baron Berghe van Trips 8). Deze heer was een neef van Mevrouw Lyncker *). maar *) Bijlagen 50, 112 en 114. 8) Zie daarover prof. W. Stieda. Die Keramische Industrie in Bayern, wahrend des XVIII Jahrhundert. blz. 172. Op blz. 139 het goede succes der fabriek in voorgaande jaren besprekende zegt Stieda: „Ins besondere Holland und die Türkei erhielten erhebliche Mengen. Im Haag was er der geheime Legationsrath von Lyncker der sich der Verkaufes annahm." Op mijn schriftelijke vraag of uit de stukken ook bleek van zendingen van wit porcelein aan Lyncker, antwoordde prof. Stieda mij, dat over den aard der betrekkingen met Lyncker niets bleek, maar dat mijne verklaring van L's hooge debetcijfer hem alleszins aannemelijk leek. 3) Bijlagen nrs. 59, 61, 65, 66 en 70. Het antwoord bij het protest is meestal: „De heer Berghe van Trips heeft nog niet voor fonds gezorgd". 4) Zie ook hiervóór blz. 52 regel 7 en vlg. INLEIDING. 65 een brave was hij niet en het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat hij met allerlei wisselpraktijken, met behulp van een zekeren Schuyl, oplichterij pleegde, eene oplichterij, waarvan zijne nicht mede het slachtoffer kan geweest zijn. In de stukken van de Haagsche Schepenbank ') vond ik een verhoor van de Lynckers, man en vrouw, op verzoek van de regeering van den keurvorst van de Pfalz, hun afgenomen om te weten te komen, wat zij van den baron en zijn wisselpraktijken wisten. Bij dat verhoor kwam ook een afschrift van het volgende briefje ter tafel, dat mevrouw Lyncker aan haar neef geschreven had. „Mon cher Cousin! „Jai recu la votre datée du 2™ de ce mois, avec les six „billets, lesquels j'ai signée selon votre demande. Mais mon „cher ami ne me rendez pas malheureuse par la. Vous voyez, „qu'il n'y a rien au monde que je ne fais pour vous faire „plaisir. Si mon mari vient a le savoir, quel tapage ne „mènera-t-il pas ? De grace, quand vous aurez eet argent, ne „le perdez point". A la Haye 4 Févr. 1788. Votre tres humble servante (signé) Caroline Lincker née Colin de Beusdall. Wij hooren slechts het simpel getuigenis van Lyncker, dat hij „zegt niets te weten van een brief door den voorzeyden Baron op den 2den Februari geschreven, alsmede van den brief van antwoord niets geweten te hebben", en weten van de „tapage" niets, maar wij kunnen ons klaar voorstellen dat de zaak den echtgenoot niet al te aangenaam zal zijn geweest. Vooral niet, omdat het met de zaken hoe langer hoe slechter ging, en op het oogenblik van dit verhoor, in 1790, het einde naderde. In de dagen, dat de wissels getrokken werden, in 1788, namelijk was Lyncker, zijn vrouw met een generale procuratie achterlatende, nadat hij met de voornaamste schuldeischers — waaronder Peterynck een voorloopig accoord van 25 °/0 had gesloten 8) op 1) Recht. Arch. No. 616, 9 April 1790. Bijlage 104. 2) Bijlagen 60, 27 Febr. en 68, 26 Maart 1788. 5 66 INLEIDING. reis gegaan. Waarschijnlijk om aan de al te dringende schuldeischers te ontkomen en om zijn relaties in het buitenland te verbeteren. Maar nauwelijks was hij weg, of twee crediteuren, Hartog Izaak en Meyer Nathan, — pandhouders van bij hen beleend porcelein, — begonnen een proces, waartegen de vrouw zich niet anders verweren kon dan door haar boedel onder sequesters te zetten. Den 15 April stelde het Gerecht twee procureurs als zoodanig aan ') en den 3 Juni werd dit gevolgd door het faillissement, op verzoek der vrouw, met aanstelling der sequesters tot curatoren. 2) Den 10 Juli kregen deze curatoren de bevoegdheid om geld op te nemen ten einde de bij geldschieters beleende porceleinen te lossen. Een paar maanden later, den 26 September kondigde de vendumeester een publieke verkoop van de porceleinen, vormen enz. van Lyncker aan. Maar deze oplossing was niet in het belang der schuldeischers, vooral niet van de aandeelhouders in de negotiatie van 1779. 8) En waarschijnlijk deze aandeelhouders, — onder wie het Stadhouderlijk gezin, — zijn het die wisten te bewerken, dat reeds den 29 d. a. v. werd geadverteerd, dat de verkoop van porceleinen niet zou plaats hebben. 4) Zoo bleef de zaak slepen tot Lyncker zelf weder terug kwam, nadat hij in November voor één jaar van de Staten een brief van „Sureté de corps" verkregen had B). Hij stelde zich nu in begin Januari 1789 met enkele aandeelhouders in connectie, onder andere met den heeren Abraham van Twist en Pieter Abraham de Rochefort. De laatste was den 24 Januari bereid 6) om Lyncker 3000 gulden voor te schieten, onder speciaal verband van zijn huis aan de Bierkade, en bovendien van „alle bereyds geschilderde, mitgaders de witte (en dus nog moetende worden geschilderd) porcelainen zich in die huyzinge of magazijn in voorraad bevindende". Een lijfrentebrief ten behoeve van Lynckers vrouw, werd ook nog verbonden 7). *) Bijlage 71. 5) Bijlage 80 en 83. 2) Bijlage 76. 6) Bijlage 84. 8) Bijlage 81. 7) Bijlage 96. 4) Bijlage 82. INLEIDING. 67 37. Schuldbewijzen van J. F. Lyncker uit de laatste dagen van zijn verblijf in den Haag. 68 INLEIDING. Toen kon door den advocaat van Twist de opheffing der curateele gevraagd en verkregen worden ï). Lyncker kon dus weder beginnen. Maar het was toch een akelig tobben. In Mei moest van Rochefort weer f 3000 geleend worden; in Juni schoot de bankier Boas nog eens f 1315 voor op porcelein, dat in Constantinopel verkocht zou worden 2). Toen kwam daar een nieuwe ramp bij. Tot nu toe was een der gewone middelen om den porceleinverkoop in gang te houden en contante penningen te verwerven, het uitschrijven eener loterij. Het stadsbestuur gaf daarvoor dan telkens verlof, maar terwijl het daarmede sedert 1786 al niet zoo gemakkelijk meer was en difficulteerde, weigerde het na 1788 dit verlof geheel. Dit bracht Lyncker in een allermoeilijkst parket. Werden alle loten verkocht dan bracht dit meer dan 30.000 gld, op, en al stond daartegenover dan ook een gelijk bedrag in prijzen, de verkoop met winst dier porceleinen was dan toch ook geschied. Lyncker zon dus op een ander middel, en hij vond dit door aan den Baillu van Rijnland te vragen of hij binnen diens rechtsgebied, namelijk te Voorburg, eene loterij mocht houden. De Baillu vond dat goed en de verkoop der loten begon op 13 October 1789. Doch reeds den 11 November stelde de Baillu van den Haag een eisch tegen Lyncker in van een boete van ƒ 1000, ter zake van het houden eener heni verboden loterij 8). Dit werd een proces, dat nieuwe zorgen gaf. Den 18 Maart 1790 diende Lyncker's procureur een uitvoerige memorie van verdediging in 4). De Baillu kreeg echter voorloopig gelijk van Schepenen, die de loterij opnieuw verboden op 9 April, wat Lyncker echter niet belette om door te pleiten 5). Tusschen deze pleidooien valt nu het verhoor over de wisselruiterij van den baron van Trips. De toestand wordt hoe langer hoe dreigender: de advocaat van Lyncker, A. van Twist, moet telkens verschotten doen en krijgt voor f 2000 porcelein in pand *); in x) 27 Jan 1789. Bijlagen 86 en 87. 2) Bijlage 90 en 91. 3) Bijlage 94 en 95. *) De memorie, die vele bijzonderheden over de fabriek bevat is geheel afgedrukt als bijlage 100. 5) Bijlagen 100, 101 en 105. 6) Bijlage 102, zie ook afb. 37. INLEIDING. 69 Juni laat de hypotheekhouder E. Goldsmit beslag leggen op het huis aan de Bierkade 1). H> Juü ste^ de schilder P. J. Angelé in rechten een vordering in voor arbeidsloon 2); bij den bankier Lazarus Beer Kann wordt nog weder eens 2616 gld., 4 st. opgenomen om de wissels van de firma Schnapper te Frankfort te voldoen, met alle renten en kosten s). Kort daarop machtigt Lyncker zijn procureur om zijn huis te verkoopen 4); de timmerman Vianen, de gerechtsbode Middelkoop en de ontvanger der verpondingen beginnen Angelé's voorbeeld te volgen en ten hunnen behoeve werd reeds „vonnis gelegt". De Bailliu, die nog de loterijzaak niet had afgewikkeld, hielp natuurlijk niet mede om Lyncker de hand boven het hoofd te houden en in December 1790 verliet de „Geheime Legationsrath" met stille trom den Haag. Toen hij in Aken „op eene Rijks vrijheid" in veiligheid was, schreef hij aan zijn advocaat Mr. Abraham van Twist, dat „om dieswille mijn sureté de corps geeyndigt sijnde, ik te duchten hadde, dat hier of daar een mijner crediteuren mij nog soude vervolgd en mij mijne Liberteyt benomen hebben dus hadde gedacht beter te zijn mij te absenteeren, dan mij te exponeeren"! 5) De advocaat had zelf ook nog weer „eenige duysende guldens betaald", maar Lyncker hoopte nog, dat het mogelijk zou wezen de „sureté de corps" verlengd te krijgen. Daarvan kwam natuurlijk niets, en zoo was deze bankroetiersvlucht het roemloos einde van Lynckers werkzaamheid in den ' Haag. Wat er verder met hem gebeurd is, weten wij niet. Nog tot 1812 vermeldde de Almanak van Hessen zijn naam als Geheimer Legationsrath 6), maar overigens blijkt niets van zijn bestaan. Zijn ]) Bijlage 107. *) Bijlage 107. Deze schilder was dus de decorateur van den laatsten tijd. Joseph Angelé komt als schilder te Höchst voor in 1764 en 1774, in het laatste jaar ook Angelé junior; ik vermoed, dat de laatste de werkman van Lyncker is. Zie Zais t.a.p. blz. 137. 8) Bijlage 110. *) Bijlage 111. 5) Bijlage 116. 6) Mededeeling van den Archivaris van het Groszherz. Hess. Hausund Staatsarchiv. te Darmstadt. 7° INLEIDING. familie had sedert 1786 niets meer van hem vernomen, zoodat hij bij haar na 1790 zeker niet om steun is gekomen. Nog eens zouden zijn Haagsche crediteuren aan hem herinnerd worden, toen in April 1812 de magistraat van Dresden in de Gazette de la Meuse Johan Frantz Lyncker opriep als gerechtigde in de erfenis zijner moeder. ') Een der crediteuren, — de advocaat van Twist — heeft getracht zijn vordering te doen gelden, maar daar Johann Frantz zelf niet verscheen en de aansprakelijkheid der andere erfgenamen natuurlijk beperkt was, kreeg hij alleen van zijn 4 aandeelen in de negotiatie van 1779 1ja gedeelte uitbetaald. Ook Goldsmid, de hypotheekhouder, heeft nog, met even weinig succes, een dergelijke poging gedaan. VIII. BESLUIT. Zoo was de fabriek, staande onder leiding van een avontuurlijk en niet voor die leiding berekend man, door den ongunst der tijden te gronde gegaan. Maar het product, betrekkelijk zeldzaam, bleef een gezocht artikel bij liefhebbers en verzamelaars. Reeds in de Mededeelingen van 1863 wordt vermeld, dat de prijzen ervoor op verkoopingen besteed aanzienlijk waren. De fraaiheid van het porcelein, vooral door de smaakvolle beschildering, was daarvoor één belangrijke factor, de tweede was de zeldzaamheid, daar de werkzaamheid van slechts een dozijn jaren, hoe vruchtbaar ook, niet voldoende was om een zoo breekbaar product in groote hoeveelheid voor het nageslacht te doen bewaard blijven. Hier en daar in aanzienlijke families bevinden zich nog min of meer compleete eetserviezen, ook kleine koffie- en theeserviezen; merkwaardig is daaronder een koffie- en theeservies, - van vormen geheel gelijk aan het op afb. 12 weergegevene, maar met eene decoratie van vogels, — dat zich nog bevindt in het origineele, met lichtblauwe zijde gevoerde lederen koffertje, waarin het voorheen op reis werd medegenomen, (afb. 39). In enkele porceleinkasten treft men nog producten aan. Een groote verzameling had indertijd Jhr. A. M. Boreel te 's-Gravenhage; ook in de collectie Steengracht van Duivenvoorde bevonden zich verscheidene stukken; de belangrijkste daarvan, en bovendien het zéér bijzondere stel van vijf l) Bijlage 117. INLEIDING. 71 vazen met landschappen uit de verzameling-Boreel, (afb. 40) zijn nu in het Gemeente-museum, dat door systematisch zich op de verzameling ervan toe te leggen erin geslaagd is om in een tweetal vitrines een rijke verscheidenheid van de producten der fabriek bijeen te brengen. Een derde vitrine bergt een fraai, compleet, door de familie Evers in bruikleen gegeven eetservies. Naast deze collectie is de reeds meermalen genoemde van Mr. J. A. H. Baron van Zuylen van Nyevelt eveneens rijk aan zeer verschillende en bijzonder fraaie stukken. Overigens ken ik geen speciale verzamelingen van eenige uitgebreidheid. *) 38. Blakertje met kaars, lak, schaar en cachet, nagebootst; gemerkt onder de glazuur. (Gemeente Museum.) x) Ik mag niet nalaten aan het slot dezer inleiding dankbaar de hulp te erkennen, die velen mij daarbij hebben verleend: Mej. Peelen, onderdirectrice van het Museum, die mij met haar kennis ter zijde stond; de ambtenaren van het Gemeente-archief, die onvermoeid behulpzaam waren bij vaak uitgebreide onderzoekingen; de eigenaars van porcelein, die mij hun bezit ter bestudeering gaven, in de eerste plaats de Heer van Zuylen van Nyevelt, die mij ook op andere wijze bij dit werk bijstond, tenslotte enkele archief- en museum-ambtenaren, ook in het buitenland, die mij op heusche wijze met inlichtingen ter wille waren. 39. Koffie- en theeserviesje voor reisgebruik in het origineele koffertje gepakt. (Bij Th. O. M. J. baron van Wijnbergen te Utrecht). CATALOGUS. 40. Stel van vijf vazen in het Gemeente Museum. In overeenstemming met het in de Inleiding betoogde worden in dezen Catalogus de voorwerpen van Haagsch porcelein gescheiden in drie groepen. Tot de eerste behooren die van hard porcelein, welke in de fabriek vaji A. en J. F. Lyncker zoogenaamd „van den grond op" zijn gevormd, gebakken en beschilderd; tot de tweede worden die voorwerpen van hard porcelein gebracht, welke in Duitsche fabrieken zijn gevormd en gebakken, maar in de Haagsche fabriek zijn beschilderd en gemoffeld; terwijl ten slotte in de derde samengevoegd zijn de voorwerpen van zacht porcelein, welke in de fabriek van F. J. Peterynck te Doornik zijn gevormd en gebakken, maar in de Haagsche zijn beschilderd en gemoffeld. Voor zoover de plaatsing in een der groepen niet met volkomen zekerheid mogelijk was, is daarvan in een noot rekenschap gegeven. Door dezen Catalogus vervallen de nummers 194—202, 504—509, 632 en 633, 681—-687, 739 en 740, van den Catalogus der Geschied- en Oudheidkundige Voorwerpen, 1902. GROEP A. HARD-PORCELEIN. Voorwerpen geheel gevormd, gebakken en beschilderd in de fabriek van A. en J. F. LYNCKER. 1. Diepe ovale kom (a) met schenkkan (b); de kom met uitgebogen en gegolfde rand, met relieffijnen en weinig sprekend matjes-relief, de kan op hoogen voet, met uitgebogen tuit en fraai gebogen oor. Versiering: bloemen op den rand, op den bodem een gezicht op een dorpje aan een rivier, op de kan een boerenhuis. Merk: van a en b: Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: 51/j cM.; breed 26 cM.; lang 34 cM. b. Hoog: 19 cM. Voor een dergelijke kom en kannetjes zie afbeelding 34. Geschenk van Mr. G. n. de Kempenaer, i8jj. 2. Diepe kom, alsvoren. Versiering: een slinger van rozen, korenbloemen en blaadjes op den rand, op den bodem een gezicht op een stadshuitenkant. Gebarsten. Merk: Ooievaar onder glasuur. Hoog 51/. cM.; breed: 28 cM.; lang 34 cM. Aangekocht, 1901; uit de verzameling Kasteel-Heeswijk. 78 CATALOGUS. 3. Diepe kom, alsvoren. Versiering: een slinger van eikenloof met enkele bloemen op den rand en op den bodem een landschap met figuren geheel in lichtviolet. Merk: Ooievaar onder glazuur; vormersmerk: /. Hoog: 51/0 cM.; breed: 27 cM.; lang 34 cM. Legaat van Mej. J. E. de Langen, iQif. 4. Diepe waschkom (a) met kan (b); de kom van buiten wit, van binnen langs den rand een op een Griekschen rand gelijkende versiering in goud en wit op geelen ondergrond; daaronder vier medaillons, twee met bloemen, twee met insecten, alle vier onderling verbonden door wit en gouden saamgebonden guirlanden in reliëf, opgehouden door strikken en gouden ringen in reliëf. Op den bodem: twee groote vogels op boomtakken. De kan dikbuikig, vernauwd in den hals en met breede tuit; het oor bovenaan rechthoekig, doch onderaan gebogen, versierd met reliefornament met goud aan den voet, vogels en bloemen op den buik en roze bloemen op gelen ondergrond in door slingers gevormde ronde velden, aan den hals. Merk: van « en 4: Ooievaar onder glazuur; vormersmerk op a: I, op b: L. a. Hoog: 9 cM.; middellijn: 30 cM. b. Hoog: 25 cM.; middellijn: 15 cM. Afbeelding 4. Zie inleiding bladz. 39. Aangekocht, 1914. 5. Tweepersoons theeserviesje, bestaande uit a. onderschotel, b. trekpot, c. melkkannetje, d. een kopje, en e. twee schoteltjes. De onderschotel langwerpig, met opstaanden rand waarlangs in hoog reliëf een rand van over elkaar sluitende ringen onderbroken met strikken, aan de beide lange einden medaillons met bustes op de manier van Wedgewood. Op den bodem een zeer minutieus geschilderd landschap. De overige stukken met een CATALOGUS. 79 randje en landschappen, op dezelfde manier. De trekpot met ineengestrengeld oor, het melkkannetje eveneens, dit laatste op drie pootjes. Merk : Ooievaar boven glazuur, die men gepoogd heeft uit te krabben; de volgende vormersmerken op a en opc '): 1, op één e schoteltje: L. a. Breed: aii/: cM.; lang: 341/» cM. b. Hoog: 10 cM.; middellijn: io>/2 cM. c. Hoog: 11 cM.; breed 71/2 cM. d. Hoog: 41/5 cM.; middellijn: 7 cM. e. Middellijn: 11 cM. Op afbeelding 2 o.a. de onderschotël, de trekpot en het melkkannetje. Zie Inleiding blz. 28. Aangekocht, 1906. tölli 6. Tweepersoons koffieserviesje bestaande uit: a. onderschotel, b. koffiekan, c. melkkan, d. suikerpotje, e. twee kopjes en /. twee schoteltjes. Versiering: in een door een schakelketting in goud omsloten rond medaillon de van bloemslingers gevormde dooreengevlochten letters M. T. Voorts: gestrooide bloemen en ranke guirlanden. De onderschotel: in den opstaanden rand golflijnen gehoogd met goud, aan de beide zijden in hoog reliëf rose strikken. De vormen golvend gebogen, de oortjes ineengestrengeld. Merk : Ooievaar boven glazuur; vormersmerk, van de koffiekan K. a. Breed: 25 cM.; lang: 37 cM, b. Hoog: 131/j cM.; breed 11 cM. c. Hoog: 10 cM.; breed 8 cM. • d. Hoog: 8 cM.; breed: 71/s cM. e. Hoog: 6i/s cM.; breed 7 cM. ƒ. Middelb. 121/2 cM. 5 Afbeelding 12; zie Inleiding blz. 30, en afbeelding 40. Geschenk van belangstellenden, 1912. *) Een van vorm geheel gelijk melkkannetje in het Nederlandsch Museum is gemerkt met den ooievaar onder glazuur. 8o CATALOGUS. 7. Theeserviesje, bestaande uit: a. trekpot, b. twee kopjes en c. twee schoteltjes; de vormen evenals de décors geheel alsvoren. Merk: Ooievaar boven glazuur. Aangekocht, 1914. 8. Theeserviesje, bestaande uit: a. trekpot, b. theebusje (zonder deksel), c. spoelkom, d. langwerpig onderschoteltje, e. twee kopjes en /. vier schoteltjes. Versiering: van alle een weinig goud en voorts vogels. Merk : Ooievaar boven glazuur; vormersmerk op b, d, e en ƒ alle: I. Aangekocht, 1913, veiling Steengracht van Duivenvoorde. 9. Ronde kleine terrine^ met deksel en onderschotel (b), de ooren waarschijnlijk later vervangen door zilveren. Versiering in ovalen omlijstingen van goud en bloemen: vogels. Op den deksel een bloemknop. De deksel gerestaureerd. Merk: Ooievaar boven glazuur; beide vormersmerk L. a. Hoog: 91/. b. Hoog: 41/. c. Middellijn: cM.; breed: 11 cM. cM.; middellijn: 7 cM. 121/: cM. a. Hoog: 20 cM.; middellijn 12 cM. b. Hoog: ioi/j cM.; breed: 5 cM.; lang: 7 cM. c. Hoog: 9 cM.; middellijn: 16 cM. d. Hoog: 9 cM.; lang: 16% cM. e. Hoog: 71/, cM.; breed: 6ys cM. f. Middellijn: 13 cM. a. Hoog: 11 cM.; middellijn: 161/» cM. b. Middellijn: 26 cM. Aangekocht, 1903. CATALOGUS. 8l 10. Bouillon- of ragoüt-terrine (a) met deksel op onderschotel^;. De knop van den deksel bestaat uit een rozenknop, ooren Lod. XV. Versiering: landschappen. Merk: Ooievaar boven glazuur; vormersmerk b: L. a. Hoog: 11 cM.; middellijn: i6i/„ cM. b. Middellijn: 25 cM. Een dergelijke terrine, slechts met ander dekselknopje, afbeelding 14. Legaat van Mej. J. E. de Langen, rrïfj, 11. Kleine terrine zonder deksel, geheel wit, met twee gemodelleerde ramskoppen, aan den voet bladornament in reliëf. Merk: Ooievaar onder glazuur. Hoog: 8i/„ cM.; middellijn: 16 cM. Bruikleen van Jhr. C. H. C. A. van Sypesteyn. 12. Twee ovale sauskommen elk met twee naar buiten gebogen ooren. Versiering: naar Chineesch voorbeeld, een pauw, enkele takken en groote bloemen. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 81/0 cM.; breed: 11 cM. lang: 191/0 cM. Afbeelding 15; zie inleiding blz. 33. Aangekocht, ipij, veiling Steengracht van Duivenvoorde. 13. Vlakke ronde schotel, met opstaanden rand. Versiering: op den bodem een rond medaillon, waarin een landschap met ruïnen en enkele figuurtjes omgeven door een krans van gouden bladeren, en bloemguirlanden. De rand met wijnrood geschulpt ornament, is afgezet door een gouden takje en effen gouden bies. Onderkant onverglaasd. Merk : Op ongeglazuurden bodem: Ooievaar. Middellijn: 7 cM. Afkomstig uit de verzameling Steengracht van Duivenvoorde. Afbeelding 32. Geschenk van Mr. A. E. H. Goekoop, 191J. 6 8a catalogus. 14. Koffiekan, hoog model. Versiering: bloemen en kleine bloempjes in reliëf bij de twee aanhechtingen van het oor. Merk: Ooievaar boven glazuur; vormersmerk: L. Hoog: 25 cM.; breed: 13 cM. Een dergelijke koffiekan op afbeelding 22. Geschenk van Mr. G. N. de Kempenaar, 1873. 15. Koffiekan, hoog modelj met zilveren montuur. Versiering: twee medaillons door goud en lichtviolette band en bloemen omgeven, waarin herderscènes. Merk: Gekruiste zwaarden, boven glazuur '). Hoog 27 cM.; 14 breed. Op afbeelding 2, rechts. Aangekocht, 1907. 16. Blaker met half afgebrande kaars, schaartje, lak en cachet; de afdruipende was wordt opgevangen door een omgebogen speelkaart, alles in nabootsing. Versiering: goud en enkele guirlanden in groen en lichtviolet. Merk: Ooievaar onder glazuur; vormersmerk: I. Hoog: 13 cM.; breed: 10 cM. Afbeelding 38. Aangekocht, 1900. 17. Inktstel met los inktpotje en zandstrooier (a), beide met deksel; door middel v*n een schroef is een kandelaar (b) bevestigd op een blaadje (c). Versiering: lichtgroen en rose slingers en enkele bloemen. *) Merk: Ooievaar boven glazuur. a. Hoogte: 8 cM.; middellijn: 5'/2 cM. b. Hoogte: 131/» cM.; middellijn: 3 cM. c. Breed: 14 cM.; lang: 23 cM. Afbeelding 6. Geschenk van Mr. A. L. C. Kleyn, 191J. 1) Blijkbaar een poging der Haagsche fabriek om een vervalsching in den handel te brengen. 2) De toeschrijving der vorming aan de Haagsche fabriek berust op de gelijkheid van enkele vormen en reliëfs, en op de eigenaardigheden van de pate. catalogus. 83 18. Kwispedoor; op de bovenzijde een randje in goud, voorts: bloemen, op de buik eveneens bloemen. ') Merk : Ooievaar boven glazuur; vormersmerk : I. Hoog: 7'/2 cM ; breed: 12 cM. Een vrijwel gelijke kwispedoor op afbeelding 27. Aangekocht, 1897. 19. Botervlootje met deksel met saamgebogen oortje, overigens glad. Versiering: bloemen naar Chineesch voorbeeld. Merk : Ooievaar boven de glazuur; vormersmerk: hoofdschrijfletter L. Hoog: 11 cM.; middellijn: 13 cM. Afbeelding 29. Aangekocht, 1912. 20. Bloempotje met reliefornament; in medaillons gevormd door guirlanden van saamgebonden groen, bouquetjes in lichtviolet. Beschadigd aan den onderrand. a) Merk : Ooievaar boven glazuur. Hoog: 10 cM.; middellijn: 12 cM. Geschenk van den Heer H. Fuld, 191J. 21. Chocolade-kop met deksel, het oor ineengestrengeld.Versiering: op het deksel een man in een landschap, als knop een bloesem (gerestaureed); op het kopje een dame en heer dansend. Merk: Ooievaar boven glazuur; vormersmerk, Hoog: 8 cM.; breed: 8 cM. Afkomstig uit de verzameling Steengracht van Duivenvoorde. Geschenk van Mr. A. E. H. Goekoop, 1913. ') Een volkomen gelijke kwispedoor in de collectie van Zuylen van Nijevelt, is onder de glazuur gemerkt. *) De toeschrijving der vorming aan de Haagsche fabriek berust op de gelijkheid van enkele vormen en reliëfs, en op de eigenaardigheden van de pate. 84 CATALOGUS» 22. Twee chocoladekoppen met deksels, het oor ineengestrengeld. Versiering: op de deksels een bloesemknopje in rood; op de kopjes twee snelrijdende ruiters in Oostersche dracht. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 8 cM.; breed: 8 cM. Afbeelding 35. Aangekocht, 1913, veiling Steengracht van Duivenvoorde. 23. Chocoladekop met deksel (a) op onderschotel (b), het oor ineengestrengeld. Versiering: op het deksel een man in een landschap, als knop een roode bloem; op het kopje een paar militairen en een dame bij een houtvuur; op den schotel een militair voor een tent met een dame sprekende. Merk: Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: 8 cM.; breed: 8 cM. b. Middellijn: 14 cM. Aangekocht, 1899. 24. Koffie-kopje (a) op eenigszins uitgebogen schotel (b). Versiering: in lichtviolet cherubijntjes; op den schotel twee dooreengevlochten koorden, verguld, met eenig blauw. Goudversiering ook in de binnenzijde van het kopje. Merk: a. Ooievaar onder glazuur; b. ooievaar boven glazuur '). a. Hoog: 6y2 cM.; breed: 7 cM. b. Middellijn: 131/. cM. Afbeelding 25. Aangekocht, 1898. 25. Twee theekopjes (a) op schotels (b), rond model, doch de oortjes ineengestrengeld. Versiering: in met gouden slingers 1) Het schoteltje is pate tendre. CATALOGUS. 85 afgezette medaillons herders en herderinnen; voorts fijne bloemguirlanden. Merk: Boven glazuur; op een der schoteltjes vormersmerk I. a. Hoog: 5% cM.; breed: 8 cM. b. Middellijn: 13 cM. Atkomstig uit de verzameling Steengracht van Duivenvoorde. Atbeelding 26. \ Geschenk van Mr. A. E. H. Goekoop, 191J. 26. Onderschoteltje van een cachepotr geheel wit, met goud randje; aan de onderzijde een rand van bladeren in hoog reliëf, groen gekleurd. *) Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 13 cM. Aangekocht, 191J, veiling Steengracht van Duivenvoorde. 27. Theekopje (a) met schoteltje (b). Versiering: een band in lichtviolet, en voorts gestrooide enkele bloempjes. Merk: Ooievaar onder glazuur. a. Hoog: 5 cM.; middellijn: 8 cM. b. Middellijn: 13 cM. Zie Inleiding blz 32. Geschenk van Mevrouw de Douairière Obreen — van Pabst, 191J. 28. Twee kopjes (a) met twee schoteltjes (é). Versiering: bloemen. Merk: a. Ooievaar boven glazuur; Ooievaar onder glazuur en vormersmerk 3; b2. Ooievaar boven glazuur en vormersmerk 3. a. Hoog: 5 cM.; breed: 8 cM. b. Middellijn: 12V2 cM. Geschenk var Mr. G. N. de Kempenaer, iSjj. ') De toeschrijving der vorming aan de Haagsche fabriek berust op de gelijkheid der bladreliefs met dergelijke op onder de glazuur gemerkte stukken in de collectie v. Zuylen van Nyevelt, en op de eigenaardigheid der pate. 86 catalogus. 29. Melkkannetje, op drie pootjes, het oortje ineengestrengeld. Versiering: bloemen. Merk:- Ooievaar boven glazuur; vormersmerk L. Hoog: 10 cM.; breed: 8 cM. Zie voor zulk een kannetje hiervóór, No. 5. Aangekocht, 1908. GROEP B. HARD-PORCELEIN. Voorwerpen gevormd en gebakken op Duitsche fabrieken, beschilderd en gemoffeld in de fabriek van A. en J. F. LYNCKER. 30. Stel van vijf vazen op voet en met opengewerkte deksels, waarop als knop roode rozen. Versiering landschappen, o.a. de Hoornbrug en enkele gezichten aan den Delftschen Vliet, in medaillons met losse bloemguirlanden De ovale medaillons zijn aan de voorzijden grooter dan aan de achterzijden. Gevormd te Ansbach. Merk: Ooievaar boven glazuur, onder glazuur: A. a. Hoog: 34 cM.; breed: 18 cM. bene. Hoog: 28 cM.; breed: 15 cM. dene. Hoog: 22 cM.; breed: 12 cM. Deze vazen waren voorheen in de verzameling van Jhr. A. M. Boreel. Afbeelding 40, zie ook afbeelding 10. Aangekocht, 1916. CATALOGUS. 87 31. Wierook-brandertje. Versiering: gestrooide bloempjes; de van takjes gevormde oortjes afgebroken. Gevormd te Ansbach. Merk: Ooievaar boven glazuur, onder glazuur: A. Hoog: 14 cM.; breed: 9 cM. Op afbeelding 2 rechts. Aangekocht, 1000. 32. Suikerpotje, gebogen vorm, met deksel waarop een bloemknopje. Versiering: een gouden biesje en bloemen. Gevormd te Ansbach. Merk: Ooievaar boven glazuur,- onder glazuur: A. Hoog: 9 cM.; breed: 71/0 cM. Geschenk van Mr. G. n. de Kempenaer, 18 jj. 33. Thee- en koffie-servies, bestaande uit: a. trekpot, b. koffiekan, c. spoelkom, d. melkkan, e. theebusje, /. suikerpot, g. twaalf theekopjes, h. zes koffiekopjes en i. zestien schoteltjes. Versiering: behalve een eenvoudig randje met goud, landschapjes. Merk: Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: 107. cM. breed: 127. cM. /. Hoog: 8 cM.; breed: 10 cM. b. Hoog: 25 cM. breed: 141/. cM. g. Hoog: 5 cM.; breed: 8 cM. c. Hoog: 8/j cM. middellijn: 16 cM. h. Hoog: 6/2 cM.; breed: 7 cM. d. Hoog: r.51/, cM.; breed: 97, cM. i. Middellijn: 13 cM. e. Hoog: 10 cM ; breed: 5 cM.; lang 7 cM. Aangekocht, 1888, uit den boedel J. B. van Heeswijk. 34. Thee- en koffie-servies bestaande uit: a. trekpot, b. koffiekan, c. melkkan (zonder deksel), d. theebusje (zonder deksel), e. suikerpot, ƒ. elf theekopjes en g. tien schoteltjes. Versiering: behalve een eenvoudig gouden biesje, het monogram E. J. C. van bloemslingers gevormd. Merk: Ooievaar boven glazuur. Maten geheel als no. 33, doch a Hoog: 26 cM.; breed: 15 cM. Aangekocht, iqoj. 88 catalogus. 35. Theeservies bestaande uit: a. trekpot, b. spoelkom l), c. melkkan met deksel, d. zes kopjes en e. zes schoteltjes. Versiering: bloemen. Merk: Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: n cM.; breed: n cM. d. Hoog: 6 cM.; breed: 7 cM. b. Hoog: 9V2 cM.; breed: 16 cM. e. Middellijn 12 cM. c. Hoog: 11 cM.; breed: ioi/2 cM. Geschenk van Mej. S. C. Heppener, 1894. 36. TheepotfaX eenvoudig model, met vier kopjes zonder oortjes/^ en zes schoteltjes (c). Versiering: bloemen. Merk: Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: 11 cM. breed: 191/2 cM. b. Hoog: 4 cM.; breed: 7 cM. c. Middellijn: i2i/2 cM. Aangekochtj 1908. 37. Ronde suikerpot met deksel. Op den deksel een gevormde bloemknop. Versiering: enkele bloempjes en een vrouw met kind bij een tent. Op de pot een vrouw bij een vuur in een legerkamp. Merk: Op ongeglazuurden bodem: Ooievaar. Hoog: 91/» cM. middellijn: 11 cM. Afbeelding 31. Aangekocht, 1913, veiling Steengracht van Duivenvoorde. 38. Mosterdpotje, hoog model, met deksel en oortje. Versiering: bloemen. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 6i/4 cM ; breed: 6i/s cM. Geschenk van Mr. G. N. de Kempenaer, 1873. 39. Spoelkom. Versiering: bloemen. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 11 cM.; breed: 22 cM. Geschenk van Mr. G. N. de -Kempenaer, 1873. i) De spoelkom heeft het vormersmerk I, en behoort dus tot groep A. CATALOGUS. 89 40. Vier mosterdpotjes met dekseltjes, met roode bloemknopjes. Versiering: bloemen. Merk: Ooievaar boven glazuur (twee ongemerkt.) Hoog: 6i/4 cM.; breed: 7 cM. Bruikleen van Mevr. de Douairière P. C. Evers. Aanvaard in 1884. 41. Blaker in den vorm van een wingerdblad, waarop de kaarshouder is gezet, als oor twee tusschen blad en kaarshouder samengestrengelde takjes. Versiering: drie bouquetjes; de kaarshouder met violet. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 6 cM.; breed: 151/. cM. Afbeelding 21. Geschenk van den Heer M. J. F. W. van der Haagen, 1914. 42. Theekopje (a) met onderschotel (b), het oor ineengestrengeld. Versiering: bouquetten. Merk: Ooievaar boven glasuur. a. Hoog: 41/j cM.; breed: 6i/s cM. b. Middellijn: 12 cM. Geschenk van Mr. G. N. de Kempenaer, .1873. 9° catalogus. GROEP C. ZACHT-PORCELEIN. Voorwerpen gevormd en gebakken te Doornik, beschilderd en gemoffeld in de fabriek van A. en J. F. LYNCKER. 43. Groote vaas met deksel. Op een vierkant voetstuk, enkel versierd met een Griekschen rand in goud, staat de vaas-zelf die zich uit een ronden voet ontwikkelt. De geheele buik is koningsblauw, overdekt met een fijn net van goud, ter wederzijden is daarop uitgespaard een groot medaillon, waarin een kasteelgezicht en een stadsgezicht geschilderd zijn. Aan beide zijden van de vaas een satyrkop in natuurlijke kleur met uitgestoken tong in rood; uit de hoofden komen vier groene slangen, die zich om de vaas kronkelen en elkaar twee aan twee aanzien met open bek; daarin zijn de tandjes grootendeels aanwezig, de tongen zijn afgebroken. De deksel eveneens versierd met koningsblauw en goud bekroond met een pijnappel in wit en goud. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 52 cM.; grootste breedte: 27 cM. Deze vaas was tot 1890 in de verzameling Steengracht van Duivenvoorde. Afbeelding 1. Aangekocht, 191J. catalogus. 91 44. Eetservies bestaande uit: a. 1 Soepterrine met deksel. b. 2 Ragoutterrines met deksels. c. 19 Groote ronde schotels. d. 15 Groote ovale schotels. e. 10 Ronde schalen. ƒ. 12 Ovale schalen. g. 36 Soepborden. h. 71 Borden. i. 36 Dessertborden met opengewerkten rand. p 5 Kleine bordjes. k. 2 Sauskommen met onderschotels. I. 2 Botervlootjes met onderschotels. m. 2 Mosterdpotjes met dekseltjes. n. 2 Mosterdlepeltjes. Alle stukken met relieflijnen, bloemguirlanden en décor van vogels. Op één bord staan de vogels bij een piëdestal, waarop geschilderd zijn de woorden: ,,'sHage, 1780". Merk: Van alle stukken, behalve die onder n genoemd: Ooievaar boven glazuur, op enkele borden heeft men blijkbaar eerst de gekruiste zwaarden van Meiszen willen zetten. a. Hoog: 22 cM.; breed: 21 cM.; lang: 30 cM. b. Hoog: 15 cM.; breed: 16 cM.; lang: 221/. cM. c. iste grootte: middellijn: 38 cM. ade » » : 34 cM. 3dc r'. •• „ •■ 31 cM. d. iste grootte: breed: 32 cM.; lang: 41 cM. ade r> ■ ». 25 cM.; „ : 34 cM. 3de > : „ : 23 cM.; „ : 31 cM. 4de „ ■ „ : 21 cM.; „ : 27 cM. e. Middellijn: 30 cM. en middellijn: |gÉ cM. ƒ. Breed: 21 cM.; lang: 25 cM. §•. Middellijn: 24 cM. k. Hoog: 9 cM.; breed: 13 cM.; lang 13% cM. *. Middellijn: 24 cM. /. Hoog: 8 cM.; middellijn 11 cM. £ Middellijn: 23 cM. m Hoog: 9 cM.; breed: 7 cM. f. Middellijn: 18 cM. n. Lang: 11 cM. Afbeelding 11. Bruikleen van Mevr. de Douarière P. C. Evers. Aanvaard in 1884. 9^ catalogus. 45. 46. 47. 48. 49. Soepterrine met deksel (a) en onderschotel fbj, alle met relieflijnen, langs de randen bloemguirlanden, overigens groote bouquetten. Merk : Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: 22 cM.; breed: 21 cM.; lang: 30 cM. b. Breed: 321/j cM ; lang: 41 cM. Zie afbeelding 2 bovenaan; een terrine van gelijken vorm afbeelding 7. Aangekocht, 1906. Soepterrine, geheel als voren. Aangekocht, 1906. Groote ronde schotel met relieflijnen, op den rand bloemguirlanden, in het midden een groote bouquet. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 42 cM. Aangekocht, 1911. Diepe ronde schotel met relieflijnen en onderbroken koningsblauwen rand met goud, afgewisseld met bloemguirlanden; Versiering: twee kraanvogels. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/. cM. Op afbeelding 17 een dergelijk bord. Bruikleen van Mevr. de Douarière de la Bassecour— Caan, geb. van Hogendorp. Bord, alsvoren. Versiering: een ooievaar met een vliegende eend. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/. cM. Bruikleen alsvoren. CATALOGUS. 93 50. Bord, alsvoren. Versiering: twee eenden. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/. cM. Bruikleen alsvoren. 51. Diep bord, alsvoren. Versiering: een haan en een kip. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/» cM. Bruikleen alsvoren. 52. Diep bord, alsvoren. Versiering: twee fazanten. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/. cM. Bruikleen alsvoren. 53. Bord met relieflijnen en onderbroken koningsblauwen rand met goud, afgewisseld met bloemguirlanden in licht-rood. Versiering: twee vogels bij een gemetseld piëdestal. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 243/, cM. Aangekocht, 1906. 54. Bord met onafgebroken koningsblauwen rand met goud en afhangende bloemguirlanden. Versiering: wilde eenden. Merk : Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/4 cM. Aangekocht, 1006. 94 catalogus. 55. 56. 57. 58. Kleine ovale terrine met deksel (a) op onderschotel (b). Versierd met relieflijnen; beschilderd met bouquetten in Doornisch blauw onder glazuur, overigens met schub-ornament in blauw en goud. Merk : Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: 16 cM.; breed: 16 cM.; lang: 20 cM. b. Lang: 30 cM.; breed 23cM. Zie Inleiding blz. 35. Aangekocht, zpoó. Twee Borden met reliëf lijnen. Versiering: een bouquet in Doorniksch blauw onder glazuur. Aan den rand schub-ornament in blauw en goud. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/4 cM. Aangekocht, 1906. Bord met relieflijnen; in het midden een groote bouquet in Doorniksch blauw, onder glazuur, over den rand een blauwe lijn op dezelfde manier, deze omstrengeld door een bloemslinger in licht-rose. Merk : Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 24 cM. Afbeelding 5. Aangekocht, 1914. Bordje met relieflijnen; in den rand vier bouquetten in Doorniksch blauw onder glazuur, omgeven door ornament in goud, in het midden vogels. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 21 cM. Aangekocht, 1914. CATALOGUS. 95 59. Groot bord met relieflijnen, in den rand vier kleine, in het midden een groote bouquet. Merk : Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 29 cM. Aangekocht, 1914. 60. Bord, met relieflijnen; op den rand een groene rank met vier bouquetjes, in het midden een groote bouquet. Merk : Ooievaar boven glazuur. Middellijn : 25 cM. Aangekocht, 1914. 61. Bord met relieflijnen, over den rand een gouden lijn waaromheen een groene rank met vier bouquetjes; in het midden een groote bouquet. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/. cM. Aangekocht, 1914. 62. Bord met relieflijnen, op den rand vier bloemguirlanden afgewisseld met slingers in goud. Versiering: twee eenden bij een hekje. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn 241/. cM. Aangekocht. 63. Bord met relieflijnen, in den rand vier bouquetjes, in het midden een grootere. Merk : Ooievaar boven glazuur. Middellijn 241/4 cM. Aangekocht. 96_ 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. catalogus. Bord, alsvoren. Bord, alsvoren. Bord, alsvoren. Bord, alsvoren. Bord, alsvoren. Diep bord, met vier kleine bouquetten op den rand, en een groote in het midden. Merk: Ooievaar boven glasuur. Middellijn: 25 cM. Geschenk van den Heer H. de Jongh, 1914. Diep bord, alsvoren. Geschenk alsvoren. Bord, versierd met goud, over den rand saamgebonden guirlanden in groen en enkele bloemen, in het midden een stilleven van fruit. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 24 cM. Geschenk van den Heer S. A/berge, 1915. Diepe ronde waschkom, versierd met een gouden slinger langs den rand, voorts met twee groote veelkleurige bouquetten. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 121/0 cM.; breed: 28 cM. Afbeelding 20; zie Inleiding blz. 30. Aangekocht, 1913, veiling Steengracht van Duivenvoorde. CATALOGUS. 97 73. 74. 75. 76. 77. Groote ronde diepe schotel met aaneengesloten koningsblauwen rand met goud (rechtlijnige versieringen), in het midden een stilleven van vruchten. Gerestaureerd. Merk : Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 34 c.M. Geschenk van den Heer H. Fuld, ipij. Bord geheel alsvoren. Gerestaureerd. Merk: Ooievaar boven glazuur. Middellijn: 241/. c.M. Geschenk alsvoren, 191j. Diepe kom met relieflijnen. Versiering: bloemen. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 7 cM.; middellijn: 25 cM. Aangekocht, 1914. Botervlootje met deksel fa) en ovalen onderschotel (b), alle met in reliëf aangebrachte kartelrandjes met koningsblauw en goud opgehoogd versierd, voorts met enkelvoudige bloemguirlanden. De oortjes geheel uitstaande. Merk: Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: 10 cM.; middellijn: 11 cM. b. Breed: 17 cM.; lang: 2oy2 cM. Aangekocht, 1894. Botervlootje met deksel, beide met relieflijnen, het vlootje met twee rechte oortjes die in den deksel sluiten, de deksel met een gebogen oortje. Versiering: bouquetjes in Doorniksch blauw onder glazuur, deze zijn omgeven met versiering in goud, op deksel en potje voorts telkens twee groepjes vogels. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: it cM. middellijn 131/» cM. Afbeelding 30. Aangekocht, 1003. 7 98 CATALOGUS. 78. 79. Spoelkom, met koningsblauwen rand en goud; versiering: twee bouquetten. Merk : Ooievaar boven glazuur. Hoog: 8y2 cM.; middellijn: 16 cM. Afkomstig uit de verzameling Repelaer van Spijkenisse te Haarlem, zie nr. 83. Geschenk van den Heer E. de Langen, 1914. Chocoladekop met deksel (a) op onderschotel ftU Versiering: op het deksel een bloesemknopje in rood, randen van koningsblauw met goud, kleine bloempjes en op kop en schotel onder een bloemkrans het monogram: B, gevlochten uit bloemguirlanden. Merk: Ooievaar boven glazuur. a. Hoog: o,cM.; middellijn 8 cM. b. Middellijn: 14 cM. Aangekocht, 1911. 80. Koffiekopje, recht, met ineengestrengeld oortje. Versiering: in met gouden rand en strikken afgezet medaillon een vrouwesilhouet; voorts een paar bloempjes in kleur. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 7 cM.; breed 6>/4 cM. Afkomstig uit de verzameling Steengracht van Duivenvoorde waarschijnlijk daarvóór bij de familie Repelaer. Zie afbeelding 28 en Inleiding blz. 34. Geschenk van Mr. A. E. H. Goekoop, 191j. 81. Drie koffiekopjes, recht, met ineengestrengelde oortjes. Versiering: in met gouden rand en strikken afgezet medaillon een witte romeinsche kop op licht-violet fond. Merk: Ooievaar boven glazuur. Hoog: 7 cM.; breed: rSy, cM. Aangekocht, 1914. . .V CATALOGUS. 99 82. 83. Koffiekopje met gebogen oortje (a) op onderschotel (b). Versiering: op beide, koningsblauw met 3 uitgespaarde vakken, waarin landschapjes. Merk: Ooievaar boven glazuur. a Hoogte: 7 cM.; breedte: 7 cM. b. Middellijn: 14 cM. Zie Inleiding bladz. 34 en 35. Legaat van Mevr. de Wed. Taudin Chabot, 1S9S. Theekopje fa) op onderschotel (b). Versiering: randen van koningsblauw met goud, en bouquetten. Merk: a. Hoog: 41/2 cM.; breed 71/. cM. b. Middellijn: 13 cM. Afkomstig uit de verzameling Repelaer van Spijkenisse te Haarlem, zie nr. 78. Aangekocht, 1914. BIJLAGEN. BIJLAGEN l) 1. 1772. Augustus 31. Johan Frantz Lynker, geboren in Saxen, doet den eed als burger. Burgerboek nr. 466. 2. 1773. Febr. 8. Johannes Francois Linker (Luthersch) doet den eed als schutter. Burgerboek nr. 466. 3. 1773. Mei 17. Speciale procuratie ad lites van Jean Lyncker coopman wonende op den Hofsingel, op B. H. den Dansser, ten einde goederen in een kraam op het Voorhout in arrest te nemen en proces te voeren tegen Monsr. Gonicourt. Nots. H. van Os, nr. 4038. 4. 1773. Mei 26. Jan Lijncker, wonende op den Hofcingel treedt op als arrestant op de goederen van ... Gonicour. Rolle Recht-Arch. nr. 214. 5. 1773. Juli 8. Procuratie ad lites van Jean Lijncker op Cornelis v. d. Kop. Nots. J. Penning, nr. 4468. 6. 1773. October 29. Op den 29en October 1773 compareerden voor mij Nicolaas Overklift, Notarispublicq bij den Ed. Hove van Holland geadmitteerd, in 'sGravenhage resideerende, present de naergenoemde getuigen, De Heereri Johan Baumgartner, Johan Jacob Erstberger en Anthon Lijnker, getuigen, van competenten ouderdom en wonende alhier, dewelke ten verzoeke van de Heer Jean Lijnker, koopman in Saxische porcelleinen, meede wonende alhier en ten behoeve van degeene welke zulks verder zoude mogen aangaan, voor de opregte waarheid verklaarden, gelijk hij Heer Jean Lijnker ten dese mede compareerende heeft geaffirmeerd, en wel eerstelijk verklaarden zij eerste en tweede getuygen Johan Baumgartner en Johan Jacob Erstbergen en affirmeerde hij affirmant en requirant, dat op den nen Augustus deses jaars 1773 ten huysevan hem affirmant en requirant is gekomen een Jood genaampt Salomon de Jong, zijnde een makelaar in Saxische porcelleinen en wonende te Amsterdam, zooals hij eerste getuyge en hij affirmant wel weeten, en hij tweede getuyge toen heeft gehoord, en als toen met hem affirmant en requirant toen in presentie en ten aanhoren van hem eerste en !) In deze bijlagen worden de korte inhoudsopgaven gedaan van de op de fabriek betrekking hebbende stukken. De belangrijkste dier stukken worden, voorzoover zij niet in den tekst zelf zijn opgenomen, hier in hun geheel afgedrukt. 104 BIJLAGEN. tweede getuyge heeft aangegaan een contract, waarbij de affirmant zig heeft geëngageerd aan denselven Salomon de Jong te leeveren diverse soorten Saxische porcelleine, en gemelde Jood daartegen aangenomen om aan den affirmant en requirant te doen toekomen beste thee ter waarde van een ducaat ieder pond en het overige met contante penninge te betaelen, hebbende zij eerste en tweede getuygen daarop gesien, dat de heer affirmant en requirant aan gemelde Salomon de Jong diverse soorten van porcelleinen heeft ter hand gestelt en dat dezelve daarmeede is weggegaan ; en verklaarde wijders bij eerste getuyge alleen en affirmeerde hij affirmant, dat gemelde Salomon de Jong den i8sn Augustus daarop volgende weeder is gekomen en van den affirmant en requirant nog eenige soorten van Saxische porcelleinen kocht en zulks met degeene welke de affirmant en requirant op den nen Augustus bereids had geleverd, zamen bedragende een somme van een duysend en zeven en dertig gulden heeft ontfangen, hebbende daar en tegen gemelde Jood Salomon de Jong aan den affirmant en requirant toegezonden een hondert vijff en veertig pond thee in twee kistjes, het eene gemerkt IL N«. 4 en het andere gemerkt IL N. 2 en in contante penningen het overige betaald, verklaarde wijders hij eerste getuige en affirmeerde hij affirmant, dat hij affirmant en requirant bij het aangaan van het gemelde contract van trocquade aan gemelde Salomon de Jong heeft gesegt dat hij geen verstand had van de thee negotie, dog dat zijn vader circa twee jaren geleden van eene Jood Daniels genaamd en wonende te Amsteldam tegen Saxische Porcelleine had getrocqueert besten thee ter waarde van een ducaat ieder pond, in welke negotie hij Salomon de Jong als makelaar had gefungeerd, en dat de thee wel hebbende voldaan hij affirmant en requirant dan ook zoude te vreede zijn als hij hem thee van dezelfde qualiteyt bezorgde: Dat daarop gemelde Salomon de Jong niet alleen heeft gezworen dat de thee welke hij hem nu zou bezorgen, niet alleen nog beter zoude zijn, maar ook gesegt dat als zij hem affirmant en requirant niet aanstond, hij denselven aanstonds wederom zoude nemen. Verklarende wijders hij eerste getuyge en affirmeerde hij affirmant dat dat hij aff* en req'. gemelde twee kistjes met thee van den voornoemde Salomon de Jong hebbende ontfangen (vermits hij er geen verstand van had) denselven heeft laten examineeren door kundige personen om te verneemen off gemelde Salomon de Jong aan het voornoemde contract had voldaan. Dan dat die thee bij examinatie is bevonden te zijn van een zeer gemeen soort, en nauwelijks dertig stuivers waardig; dat daarop hij eerste getuige met hem affirmant en req'. na Amsterdam bij gemelde Salomon de Jong is gegaan en hem heeft gesegt dat hij hem aff. en req'. had bedrogen en dat hij aff. en req4. versogte dat hij den thee welke hij Salomon de Jong aan hem had gesonden wederom wilde nemen en hem soodanigen thee als hij had beloofd in plaats van denzelven bezorgen, dat daar op gemelde Salomon de Jong aan hem aff. en reqk. heeft gesegt dat het zoodanige thee was als hij BIJLAGEN. IQ5 door gemelde Jood Danifils te vooren aan zijn affirmants en req*. vader Anthon Lijnker was geleverd, dog dat als gemelde Anthon Lijnker toen ter tijd in Engeland zijnde, nae zijn retour zeyde, dat die thee zoo goed niet was, dat hij denzelven dan weederom wilde neemen, verklarende wijders hij derde getuyge, dat hij uyt Engeland zijnde geretourneerd en vernomen hebbende de negotie door hem aff. en req'. met gemelde Salomon de Jong gedaan (vermits hij zag dat gemelde Salomon de Jong den afft. en req1. op een verregaande wijze had bedrogen), zig aanstonds nae Amsterdam bij gemelde Salomon de Jong heeft vervoegd en versogt de voorschreve kisten thee als geensints voldoende aan het accord wederom te willen nemen en hem beteren thee besorgen, als wanneer gemelde Salomon de Jong heeft aangenomen een kist van denzelven thee te verruilen en gesegd, dat hetgeen de aff. en reqt'. bij de andere helft te kort quam hij denzelven wel bij een andere gelegenheid als makelaar rijkelijk zoude tragten te vergoeden. Laastelijk verklaren zij 2e en 3e getuige, affirmeert hij aff. en req'. dat gemelde kistjes thee ter plaatse waar deselve in 't huys van hem aff. en req', gebragt zijn nog staan, zonder dat hij aff. en req' den thee in dezelve kistjes heeft verandert off daeromtrent iets ter quade trouw heeft gedaan. Gevende zij getuygen, enz. Nots. N. Overklift, nr. 3197. 7. 1774. Augustus. 16. Wissel op Anthon Lijnker van Christian Nonne, Erfurth ƒ322'/.,. Nots. M. Sijthoff. nr. 4279. 8. 1774. October 25, Nov. 14. Wissel op Johan en Anthon Lijnker van Christian Nonne, Leipzig. ƒ240. Jean Lijnker antwoordt dat zijn vader naar Engeland is. Nots. S. Favon, nr. 2936. 9. 1776. Sept. 2. Anton Lijnker geboore in Saxen, (Luthersch) doet den eed als burger. Burgerb. nr. 467. 10. 1776. November 13. Huurcedul waarbij Anton Lijnker huurt een huis, erf en tuin aan de Z. Z. van de Zuster of Bagijnestraat, voor 3 jaar, ƒ325 'sjaars onder voorwaarde alles weer weg te nemen wat hij voor zijn fabriek daar zal laten maken. Nots. J. Zoutmaat, nr. 4591. 11. 1777. October 21. Obligatie van Anthonie en Jean Lijncker in comp. fabrikant van Saksisch porcelein, aan Joh. van Twist, voor geleend geld (f 1200), daarvoor verpandende 2 kisten Haagsch porcelein, inhoudend een compleet tafelservies. Nots. P. Sauveplanne, nr. 3329. io6 BIJLAGEN. 12.'"I 1778. Januari 16. Rekest van A. Lyncker, aan de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en Westvriesland. Dén ondergeteekende Antony Lynker, geboren in Hessen Darmstad, ziinde van de Lutersche Religie, thans Burger, en inwoonder alhier in den Hage; onbewust van de middelen, en positiven, van het aen haar Edele Groot Mogende gepresenteert Requeste om Octrooij, (van J. de Mol in de Oude Loosdrecht,) dan welke Requeste aenlijdinge heeft gegeven, dat den ondergeteekende gonstig is gehoord en gegunt geworden, deeze Memorie aen UEd. Mogende over te geven, Is derhalven in de onmogelijkheid, gemelde middelen en positiven te konnen refuteeren; dog zal de vrijheid gebruyken, eenvoudig, en niet min eerbiedig, UEd. Mogende te detailleeren, zijne tot hier toe gepleegde handelingen in het maken van Porceleyn en zijn voorneémens, hoe verder deswegen te handelen. Den ondergetekende zedert 25 jaren op het fabnceeren van Postelijn zich in de Keursaxische Porcelijn Fabrycq hebbende toegelegt, en mitsdien alle de dassen daervan nauwkeurig hebbende gemvestigeert off nagespeurt, als daar zijn het sorteeren van aerdens, en hetgeene verder ter vermengingen, en het zamenbrengen van de stoffe, off arcanum behoord, het formeeren der modellen, het maken der nodige draaystukken; het droogen, bakken, herbakken, verglazen en schilderen, mitsgaders het composeeren, en melleeren der verven en couleuren respective, doorgelopen, en bearbeid hebbende en sigh onberoemd gesproken bequaem oordeelende, ommesonder onderwijs van knegts, off anderen, op fundament van de hem geleerde gronden, en geacquireerde kundigheden, te fabnceeren, te bakken, te herbakken, te schilderen en te verglasen een Porcelijn, Soo niet beter dan het Keursaxische, ten minste dat daeraen evenaard, en voor veel ia selfs een derde minder prijs gekogt en geleverd kan worden; Is uytgelokt door de gunstige berigten, en beproefde ondervindingen hoe, thans meer dan zelfs voor heen, hier te Landen, en wel bijzonder onder het gebied van haer Edele Groot Mogende, de Konsten geëerd, ende de Trafiquen en Fabriquen gekoestert, en met alle voorzorge ingeroepen, bewaerd, en selfs met voorrechten, en Privilegiën zijn begunstigt geworden. In zijnen ijver aengemoedigt om sig onder die geenen welke haer Edele Groot Mogende protexien zijn verleend, en daer van prohteeren, herwaerts te begeven, in die billijke hoop, dat wanneer zijne werken bekend geworden waeren, hij van Hoogstdezelve met gelijke gonste zoude worden gebeneficeert. Het begin van zijne oogmerk Ed. Mogende Heeren is geweest zijne porcelijnen te debiteeren, en een Fabricq, daervan alhier te Landen, en wel binnen deze Provintie, onder de evengemelde hoop, op te rechten, en te etabliceeren, en geen wit Porcelijn, buyten deze Provintei ') Deliijïagen 12-16 vindt men in de Minuut Notulen van Gecommitteerde Raden op het Alg. Rijks Archief. Holland n'. 3204. BIJLAGEN. I07 gebakken, meer te beschilderen, dan hetgeen hij thans in voorraad was hebbende. Hij heeft op die gronden zijne proefneminge begonnen, met zedert circa drie jaeren geleden, zijn eygen gebakken Porcelijn, voor zijne Reekening in Duydsland te laten beschilderen, en vervolgens zedert een tijd aen zijnen zoon Johan Lynker (reeds ses jaeren burger, en Inwoonder alhier) aff te zenden, en te doen verkopen, met dat succes dat hij voor zijn perzoon heeft goed gedagt, ter voortzetting van zijn Fahrijck selfs herwaarts over te komen soo als hij dan ook voor twee jaeren en een half heeft ondernomen, sich alhier in den Hage neer te setten. Zijn burgerrecht te versoeken te verkrijgen, en zijne reets zelffs in Duydsland gebakkene, off voor zijne Reekening aldaer gedaen bakken Porcelynen alhier te laten beschilderen. Dat hij daer omtrent alverder hebbende gereusseert, en van zijne konst en ijver, verwagtende een volkomen effect, is hij dan ook geresolveert die konst van fabriceeren en bakken van Porcelijn binnen deeze provintie, en wel alhier in den Hage, off Haagambacht over te brengen, gelijk hij dan daertoe zich heeft gehuurd voor den tijd van drie jaaren, met drie Jaeren optie, een huys, bequaem voor het bakken van kleyn werk off stukken, waarvoor hij dan ook heeft doen stellen de nodige ovens, off oventies, ten getaele van vijff stuks, van welke hij reets gebruyk heeft gemaekt, terwijl hij ook is bedagt geweest om te plaatsen de nodige ovens tot het bakken van grooter stukken, op een plaats even buyten den Hage, waer omtrent hij sig vleyd te zullen reusseeren, zodanig, dat hij binnen vier, off vijff maenden in staat zal zijn te konnen bakken en herbakken alle soorten van groote stukken Porcelijn, evenals in andere Fabriquen gebakken worden, of aen hem zullen worden geordonneert, en vervolgens, geen van buyten komend wit Porcelijn verder dan hij reets voor handen heeft meer te beschilderen. Hebbende ten voors: eynde reets aen ovens geimpendeert en nog moetende inpendeeren een aensienlijke som ten montante van vijff, a ses duizend guldens. UEd. Mogende gelieven alhier te weesen geinformeerd, dat het getal van de schilders en reets werkende formers, tot des ondergeteekendes Fabryk gehoorende, bereids beloopt een getal van Negentien perzonen onder welke een getal van ses haagse burgers kinderen worden geemployeert tot schilderen en dus sodanige die van veertien guldens, tot vier en twintig guldens sweeks (rgeproportioneert na hunne bequamheden:) gewinnen waar door zij in staat zijn gesteld, een huyshouden te mainteneren; en welk getal van Negenthien perzonen bij reysbaar weer, en gunstiger saysoen bij provisie tot dertig perzonen, ja daer boven staat te worden vermeerdert, men swijge van de benodigde jongens, en daer uyt aengekweekt wordende leerlingen die men zal employeeren, en bequaem maken. Siet daer Ed. Mogende Heeren het begin, de voortgang, en het but van des ondergeteekende entreprise, off onderneeming, gegrondslaagt, gelijk gezegd is, op dat billijk vooruitsigt, dat haer Ed. groot Mogende ( : het zij met eerbied gezegt) niet zouden difficulteeren om ook aen hem toe te staen zijlke gratiën, die dezelve aen andere Fabriquen hebben io8 BIJLAGEN. verleend. En dus zoude het voor den ondergeteekende hard vallen van die haer Ed. Groot Mogende benevolentie en indulgentie verstoken te worden, en uytleveren zijn allerongelukkigst lot ja zijne totale ondergang, door verhinderd te worden in zijn Fabricq, waervoor den ondergeteekende (: het kan worden aengetoont) alhier in den Hage, behalve zijne huyshoudelijke depences, jaerlijks te kosten heeft gelegt een som van f 12000.— welke gelden wederom alhier zijn verteerd, bij voortgang staen vermeerdert en verteert te worden, alles boven een somme van f 30.000 die hij tot den aenleg zijner Fabricq heeft nodig gehad, en int vervolg nodig hebben zal, sonder een derde daertoe nodig gehad te hebben, en sonder te reekenen die gelden die aen hem staen te worden geremmitteerd, proflueerende uyt het verkoop zijner goederen in Saxen gelegen, waertoe zijne huysvrouw reets na Dresden is vertrokken, welke capitaelen ter voortzetting zijner Fabricq, en ter betaaling der reets voltooyde, en nog aenbesteede ovens met hun toebehooren reets zijn, en nog zullen worden geemployeert. Den ondergeteekende kan niet voorbij te remarqueeren, dat soó den suppliant (de Mol) bij het Request om octrooij, mogte hebben geposeert, dat hij zijne porcelijn en'fabriceert uyt aarden van deze Landen, of van onder het ressort van dezen Staat, dat voorgeven aen den ondergeteekende onwaerschijnlijk, ja onmogelijk voorkomt, en nimmer door dien suppliant zoude kunnen bewezen worden: de aerde dezer Landen, is zonder vermenging met andere aardens daertoe niet geschikt. Zij moet even gelijk andere tot de vermenging hebben Keulsche aerden (N.B. waer van de pijpenmakers en de bakkers haer meede bedienen) en die employeeren De Dordsche aerde heeft het behoorlijk wit niet, en moet meede gemengt, off gemelleert worden. Den ondergeteekende zegd dit niet om het geheim te ontdekken, verre daer van daen, hij laet dat aen zijn plaats, sonder dat hij advoueert of ontkend, off hij ondergeteekende gebruyk van die Dordsche aerde maekt, dan niet. Soo den suppliant der voors. Requeste (de Mol) mogte poseeren de aerde die ik gebruyk, is aerde dezer Landen, zulx kan geen steek houden want het is aerde van den predecesseur zijner Porcelijn Fabricq, off zijne representanten gekogt: het is Passausche aerde; en evenzoo weynig steek zoude het houden Ed: Mog. Heeren te willen doen geloven, dat als die quantiteyt aarde die hij gekogt heeft, zal zijn verbakken, dan zal ik bakken met of van aerde dezer Landen. Den ondergeteekende heeft reeds de eere gehad aen UEd, Mogende te doen zien, het onderscheyd tusschen des ondergeteekendens Porcelijn, met dat van den anderen; hij heeft monsters getoond, hoe zijn Porcelijn evenaard aen het Saxische; hij heeft UEd. Mogende aengeboden een staeltje doorhem hier te Landen in zijne oven, even te voren gebakken Porcelijn; hij heeft de eere het bij deeze, herbakken en verglaest aen te bieden en dus soo hij vertrouwt aengetoond wat hij aantoonen kon. En vervolgens, het zij wederom met eerbied gezegd, dat door een te verleenen octrooij, zijne Fabricq niet benadeeld off vernietigt kan, immers behoord te worden. BIJLAGEN. IO9 Hiermeede vertrouwt den ondergeteekende soo kort doenlijk is geweest, te hebben voldaen aen het bestek door UEd. Mogende aen hem gelaten en gepermitteert. Hij wenscht dat zulx ten genoegen zal zijn geschied; En hij gebruykt de vrijheid daarbij te voegen, Dat zoo wanneer het verzogte Octrooij, onverhoopt aan de Mol mogte worden verleend; (: gelijk reets gezegd is) des ondergeteekendens totale ruine voor hem, zijne huysvrouw en drie kinderen beschoren is, Hij zoude dan een inportante somme onnut hebben verspild; Hij zoude worden gepriveert van het vermogen om zijn oogmerk te konnen herijken, om de voorsegde fijne Porcelijn Fabricq te doen floreeren, accreseeren, en dus daardoor de Weetenschap te cultiveeren; Hij zoude worden gepriveert van het vermogen voor zoo veel in hem is, de Negotie te bevoorrechten (: Waar van den ondergeteekende reets veel voorbeelden door Commissien buytenlands, soude konne allegueeren, en selfs thans een vervaerdigt na Turkeyen:) De schilders, vormers, en wat tot zijne Fabricq gehoord, zullen haer brood bij hem niet konnen winnen; den arbeidsman zal worden ontzet van dat werk, 'tgeen hij van tijd tot tijd zal en kan laten maken; De schippers zullen worden gepriveert van de vragten; de bestellers van bestellen, en, wat meer is: Zijn zoon zal zijn gepriveert van de vrugten van het geheym zijns Vaders kunst, en derven de winsten die des ondergeteekendens Arcanuum hem soude opleveren; En het gemeene Land zal geen geringe schade lijden. Waerom den ondergeteekende UEd. Mogende alleronderdanigst verzoekt, op dit flauw geëtste betoog, gunstige reflectie te slaen; hij bid dat UEd. Mog. hem door het verleenen van een gratie door een ander verzogt, niet zullen secludeeren, en benadeelen. Te minder daer twee Fabriquen van een gelijken natuur, dog in soort zeer verschillende in dese Landen niet te veel is; Den ondergeteekende die gunt geerne, aen den verzoeker zijn versogt Octrooij voor zijne Fabricq; Dog flateerd zig dat aen hem gelijke gunst zal worden toegestaen, En waertoe hij staende de Vergadering van haer Ed. Mog. verzoek zal doen. Dan behoud f|f||l den coopman, den burger, den ingezeeten, den vreemdeling en alle anderen, de vrijheid en keuze wat Porcelijn zij koopen willen, en wie van de Fabriquen zij praefereeren moeten; Valt de keuze op den Ondergeteekende, het zal hem aengenaem zijn; en valt die op een ander, hij zal zich dat moeten getroosten. Den ijver zal van weerskanten aengroeijen, en yder zal goede waer moeten verzorgen. Ten besluyte: Ed. Mog. Heeren. Soo het versogte octrooy zoude worden verleend: de Couranten zouden daervan advertentien doen, den inboorling en buytenlander zoude na den onderget. niet meer mogen omsien of gedenken, zij zouden, al wilden zij, in 't vervolg van tijd door hem niet mogen worden bediend, maer genoodzaekt zijn goed te neemen, dat haer niet aenstond. Ten waere den ondergeteekende (: des zeer ongeerne — dat betuygt hij na waerheid :) zijne broodwinning verplaetste IIO BIJLAGEN. naer een andere, off nabij gelegene Provintie, dan waaromtrent hij allereerbiedigst bid, dat UEd. Mog. hem door hun gunstig advis, medewerken zullen gelieven te bewaren. Antoon Lyncker. 13. 1778. Jan. 20. Rekest van A. Lyncker aan de Ed. Groot Mogende Heeren, Staten van Holland, ende West Vriesland.1) Geeft met alleronderdanigheid te kennen Anthony Lyncker, Burgeren-Inwoonder alhier in den Hage. (Volgt een lange passage die veel minder uitvoerig is, doch overigens bijna woordelijk overeenkomt met den aanhef van nr. 12, dan vervolgt hij:) Dan nadien hij suppliant in het zeekere is onderrigt, Dat J. De Mol, zigh reets heeft geadresseert aen UEd. Groot Mogende (; en op gronden, en middelen bij zijne Requeste vermeld, in substantie heeft verzogt octrooij, voor vijfftien Jaeren, om zijn Fabricq van fijne Porcelijnen te Loosdrecht opgerecht, te mogen exerceeren, en in dezelve met uytsluyting van alle anderen, onder zijn genomen merk MOL, te maken de voors: fijne Porcelijnen, mitsgaders dezelve binnen deeze Provintie te debiteeren, off doen debiteeren, onder sodanige pcenaliteyten als UEd. Groot Mogende zullen oordeelen te behooren; Mitsgaders een vrijdom van Impost der brandstoffen, als in de voors: Fabricq zullen worden gebruykt; En Eyndelijk zoodanige voorrechten, en beneficiën, als binnen dese Provintie in soortgelijke Fabriquen, zijn geaccordeert:) in die omstandigheeden tot voltrekking van zijne voornemens, om zijn Fabricq onder gunstige toestemminge en octrooij van UEd. groot Mogende te bevijligen, meer en meer te doen floreeren, en te volmaeken; alsmeede tot voorkominge van zijne totalen ondergang, dewelke door het verkenen van het voors exclusive Octrooij voor hem te dugten is; te raden is geworden zig meede te adresseeren aen UEd. Groot Mogende, en van dezelve aller oodmoedigst te verzoeken, ter voortzettinge van zijn hier voren geexpresseerde Porcelijn-Bakkerije, (: uyt welke reets veele, en aensienlijke stukken en serviesen, soo binnen, als buyten deze Landen ten genoegen zijn vervaerdigt, en affgelevert, en vervaerdigt en affgelevert moeten worden; die van tijd, tot tijd is toegenomen en vergroot, toeneemen en geextendeert zal worden; En zooveel mogelijk door inlanders, waervan reets onder de schilders ses burgerkinderen alhier in den Hage geboren sig bevinden, zal worden bediend:) Dat het UEd Groot Mogende behagen moge aen hem Suppliant, zijne Erve, en nakomelingen, off recht verkrijgende, meede te verkenen Octrooij, om de voors: fijne Porcelijnen, i) De Staaten van Holland en Westvriesland vinden goed dat deeze requeste gestelt zal worden in handen van Haar Ed. Gr. Mog. Gecommitteerde Raaden, om deselve te examineeren en de Vergadering daar op te dienen van hunne consideratien en advis. Actum den 21*" January 1778. Ter ordonnantie van de Staaten. , „ „ ' (Get.) C. Clotterbooke. BIJLAGEN. III onder een daertoe bij UEd groot Mogende te fixeeren merk off kenteeken, alleen en met uytsluytinge van alle andere te mogen fabriceeren, bakken, herbakken, verglasen en beschilderen; Mitsgaders te vérkopen, debiteeren en verzenden, soo binnen deze Provintie als daer buiten. En vervolgens zijne voors. Fabricq meede alleen te mogen exerceeren onder sodanige poenaliteyten tegens de overtreeders, als UEd. Groot Mogende zullen gelieven goed te vinden, ende dat alles voor den tijd van vijfftien Jaeren; Mitsgaders aen hem Suppliant te accordeeren vrijdom van 's Lands Imposten op het middel van de Turff, Kolen, Brandhout en wat meer is, als door hem, in die zijne Fabricq benodigt, en verbrand zullen worden, offte sodanige verminderinge van die Imposten als UEd Groot Mogende, naer derselver hoge wijsheid zullen gelieven goed te vinden; en oordeelen te behooren en voorts te verleenen die voorrechten en beneficiën als aen andere fabricquen zijn verleend. En eyndelijk hem te permitteeren, onder gelijke voorrechten zijn voorhanden wit porcelijn, te beschilderen en vervaerdigen, mitsgaders te verkopen, debiteeren en verzenden off doen verkoopen, debiteeren en verzenden tot het een en ander verleenende Brieven van Octrooij in forma. 14. 1778. Januari 23. Korte aanvulling aan het bovenstaande, met de bewering, dat de Mol ook gereed porcelein beschildert. 15. 1778. Febr. 28. Memorie van Johannes de Mol aen de Edele Mogende Heeren, Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en Westfriesland, tot ampliatie van de Requeste, door den zoon van den ondergeteekenden aen Hunne Edl. groot Mog. gepraesenteert om te hebben een uitsluitend octrooi, ook dienende ter elucidatie, en wederlegging om de zoogenaemde ampliatie van Anthony Lynker, aen hun Edele Mogend overgegeven op den 23 January 1778. ') Edele Mog. Heeren! 't Was voorleden Zaterdagavond, den 21 deeser, dat de Ondergeteekende bericht ontfing van eene Memorie aen UEd. Mog. gepraesenteert, uit naeme van eenen Lynker, Burger, en Inwoonder in 's Hage. ]) Van deze Memorie zijn slechts die gedeelten hier opgenomen, welke op de Haagsche fabriek betrekking hebben. Men vindt haar in haar geheel onder de bijlagen van het art. van Jhr. v. Riemsdijk in Oud Holland 1915. 112 BIJLAGEN. Is die memorie een ampliatie van een request aen Hun Edl. Groot Mog. om te hebben een octrooy: de suppl' kan uit den inhout dier ampliatie-memorie wel opmaken, dat voorn. Lyncker, hangende de deliberatien van UEd. Groot Mog. over het verzoek van des suppl8. zoon, ten einde begunstigt te mogen worden met een octrooi, om met uitsluiting van anderen in Hollant te mogen fijne Porcellainen maken &c. heeft goetgevonden van UEd. Gr. Mog. een soortgelijk octrooi, of iets dergelijks te versoeken. De suppliant meende geinformeert te zijn, dat Lyncker, kort te vooren, zodanig een voornemen niet had gehad, en verwondert zich derhalven, doch niet zoo zeer over die schielijke verandering van gedagten als wel daer over, dat voorn. Lynker in staet geweest is, om aen UEd. Gr. Mog. een proef te konnen vertoonen, van dien aert, van het Porcellain, dat hij zelf in Hollant, van den gront op, zegt te hebben laten fabriceeren; maer ook, dat Lynker voorn', daer de zoon van den suppl' met zijn request hem in het geheel in zijne verrichtingen van het porcellainschilderen niet heeft soeken in het minste te verhinderen, als zijnde zijn werk van een geheelen andren aert, als de porcellainfabricatie van de Loosdrecht, van zich echter heeft konnen verkrijgen, om zijne ampliatie te ontkenen uit gronden, die zoo hatelijk zijn, en enkel schijnen ingericht te zijn, om UEd. Gr. Mog. onvoordeelige gedachten van de Loosdrechtsche fabricatie in te boezemen, en dezelve ware het moogelijk UEdl. Gr. Mogs gunst en protectie te doen derven. De ondergeteekende vind zich derhalven in het onaangenaame geval, om zich hierover bij UEd. Mog. te moeten addresseeren, ten einde zijn beklag over den onheuschen handel van Lynker te doen. en neemt daerom de vrijheid UEdl Mog. het een en ander ter elucidatie onder het oog te brengen, en zodanige verzoeken te doen, als tot instandhouding der Porcellainfabricatie van zijn soon noodzakelijk zijn. De porcellainfabricatie begon in de Loosdrecht reets int begin van 1774 (gelijk immers uit het daerop gevolgde gedrukte plan om, bij portien inteschrijven tot zulk een etablissement int zelve jaar gebleken is) en dat zeker voordat Lynker (zoo ik wel geinformeert ben) in Holland verschenen, en dus ook geruimen tijd voor den aanvang van zijn Porcellainschilderen, dat bij hem zoo ik hoore, circa in 't midden van 1775 is ondernomen: maar het was ook juist Lynker, die de eerste aenleiding gaf, om aen zulk een verzoek van octrooi te denken, wat die kon goetvinden op den 20 Januari 1777 de volgende advertentie in de Haegsche Courant te plaetsen. „de Heer A. Lynker maekt hier mede bekent aen alle Heeren en Dames, welke hem tot hier toe met hunne protectie vereert hebben dat NB zijne nieuwaengelegde Porcellainfabricq en Magazijn verplaetst is in de Bagynestraet in 'sHage (S-c", de de suppl' hierover seer verstelt staende, als niets gehoort hebbende van zulk een nieuw aengelegde Fabriek, meende het voor zich van groote aengelegentheit te zijn die Fabriek zelve te gaen beschouwen BIJLAGEN. 113 en vertrok daerom in persoon na den Haeg, en, in het magazijn van Lynckei komende, ontdekt de supp' niet alleen, dat het alles buitenlandsch porcellain was, ten teken dat het in den Haag geschildert was, gemerkt met een Ojevaer in schilderblaeuw, maer ook vond de suppl1 een onverglaest bort in het magazijn op tafel, 't welk voor Saxisch of haegs Saxisch gedebiteert wert, en echter op verre na geen Saxisch maer van slegter alloy, (schoon doorzigtiger) of een zoogenaemt Porcellain a f ritte was, en voorzeker te Doornick gefabriceert, en de supp' verwonderde zich dat Lyncker (de jonge namentlijk zoo mij voorstaet) in tegenwoordigheit zelf van anderen gevraegt zijnde, of dat alles in den Haeg van den grond op gemaekt was, zulks niet alleen met Ja beantwoordde, maer zelfs een getal draeyers noemde, die hij daertoe in den Haeg in het werk hadde, wat alles volstrekte onwaerheden waren. De suppl' admirerende het schoone Koningsblaeuw (hetwelk niet door Lyncker in den Haeg op het porcellain gelegt wort, maar in de Doomicksche Fabriek in 't verglaes vuur er al op gebrant wort en op Fransch Porcellain , of ander, daer het verglaest zagter is, als op het Duitsche, zeer wel kan gehouden worden, omdat het maer weinige kragt van vuur tot smelting nodig heeft, waer op dan Lynker zonder het blaeuw of het gout te benadeelen laet vergulden) kogt een paer borden, schoon van blaeuw en van schildering, om ze 't huis komende te vergelijken bij Doorniks porcellain bij den koopman Rillet in de Kalverstraat te Amsterdam gekogt, en ook om ze aen een draeyer van de Loosdrechtsche Fabriek, die wel eer te Doornick gewerkt had, te laten zien, die, eer de Supp' noch sprak, dezelve voor Porcellain te Doornick gefabriceert niet alleen erkende, maer voor borden, waervan hij zelf de vorm gemaekt had, en denkelijk zelve van hem gedraeit waren. De suppl' kon na die ontdekking bij Lynker nu wel gerust na huis keeren, als wel overtuigt, dat er geen schaduwe van een ware porcellain fabriek aldaer was, maar een enkele schilder- & insmeltwinkel, en verkoopmagazijn van porcellain, dat buitenlantsch gemaekt en gebakken was, maer begreep echter, dat die man met zijne abusive voorgevingen verkeerde inzichten hebben moest, te meer daer hem bekent was, dat er eene ware fijne porcellainfabriek in de Loosdrecht aen den gang was. Ik zal hier niet bijvoegen verscheidene staeltjes van Lynkers verregaende stoutheit in het voorwenden van alles zelf te fabriceeren, die ik uit de mont van 3 schilders, die thans bij ons in de Fabriek werken, en zonder de minste aanleiding daer toe van de zijde des Suppl.8 gelijk zij zelve gaerne zouden getuigen willen, nemaer uit eigen beweging, hem verlaten hebben en zich bij de Suppl' om te werken aengeboden hebben, gehoort hebbe, 't zou te sterk zijn UEdM. billijk verveelen, en niets meer bewijzen, als 't geen tevoren al genoemt is. Derhalven werden er in den voorlede Jaere vier, als een boetzeerder, een vormer en twee draeyers ontboden, aen welken op hun verzoek 8 "4 BIJLAGEN. door den Suppl', door de hand der Heeren Derville & Zoone1) te Francfort 48 ducaten tot reisgelt zijn gezonde; maenden lang duurde het na het ontfangen van dat reisgelt, eer er iemant kwam opdagen (de 2 voornaemste zijn er tot heden toe niet, en hebben schoon aengeschreven, noch niet konne goetvinden het ontfangen geit wêerom te geven, *t welk echter door een derde, de minste van de drie ter somma van ƒ21 door Kilber, zijnde de vader van dien laetste bij zijn afscheid van de Loosdrecht op des Suppl18 instantie gedaen is) na verloop dan van eenige maenden, kwam er echter een, Kilber2) geheten, eendraeyer, dan dezelve kwam denkelijk slechts om te spionneeren, want schoon de mensch bekwaam genoeg scheen te zijn, zoo was in den tijt van 5 maenden, dat hij bij de Fabriek verbleef, zijn werk gering, de verdiensten groot, en dus de verwagting, dat hij andere oogmerken had vrij gegront, te meer, omdat hij, bij zijn overkomst uit Duitsland, in plaets van aen de Fabriek daer hij van ontboden was, zich direct te addresseeren de omreise over den Haeg genomen had en een schilder (zonder welke hij, om aen onze Fabriquanten bekende redenen, niet duure konden) bij voorn. Lyncker te brengen genoemt Miller, althans noch in het werk van Lyncker arbeidende, door welke hij dan ook, terwijl hij in de Loosdrecht was door briefwisseling als over en wedertrekken correspondentie hield met het werk van Lyncker. De suppl'. hier van een slecht vermoeden krijgende, en dit bij het voorige voegende besloot dat zijn zoon bij hun Ed. Gr. Mog. ootmoedig om een exclusiev Octrooi verzoeken zoude. En de Suppl'. heeft niet misgeraden, want die Kilber gaf tegens laetsleden Kerstijd zeer onverwagt voor, hij wilde om lighaemsongesteltheit naer Fulda in Duitsland, daer zijne kinderen woonden, terugkeeren, en verzoekt zijn afscheit, en bedden uit Duitschland bij zijn overkomst hebbende medegebracht, en door onze Duitschers verzocht zijnde, hij wilde dezelve hun verkopen als zijnde op zijne terugreize naer Duitschland eene moeyelijke en kostbare bagagie, weigerde hij zulks, als willende dezelve na den Haeg aen een goet vrient zenden, en dit ter kennisse van den Suppl' gebracht zijnde, en daerover door denzelven gevraegt zijnde, of hij ook na Lynker ging arbeiden, dorst op het sterkste van neen betuigen, maer zeide eerst na den Haeg, om medicynen te krijgen te willen verreizen, en aldaer slegts eenige dagen te zullen blijven, gelijk dan ook in het getuigschrift waerom hij verzocht, zoo ik het wel hebbe, van zijn vertrek wegens onpasselijkheit vermeit staet, en die Edele Mogende Heeren is de man, die UEd. Mog. bij Linker denkelijk heb zien draeyen of votmen maken, en nu mogelijk de spil is, waer op de voorgewende Fabricatie van Lyncker, draeit, althans hij is er noch in 't werk, en de Suppl'. durft vrijmoedig zeggen, dat zoo de melkkan, die UEd Mog. door i) Deze Derville is wel d'Orville, correspondent van den koopman Bazin te Parijs, die groote bestellingen porcelein te Höchst deed (Ernst Zais. Die Kurmainzische Porzellan-Manufaktur zu Höchst). *) Kilber komt in 1774 voor als modelleur te Höchst (Zie Zais pag. 137). BIJLAGEN. "5 Lyncker als een proef van zijn porcellain, als het hier in de Hage van den gront op gemaekt is, (daer ^elk die weet wat porcellain maken is met gront aen mag twijfelen en mooglijk in de Anhaltsche >) Fabriek gemaekt zal zijn, te kenne aen een bloempje en een paer blaetjes aen het boveneinde van de handvat of het oor), want waer is bij Lynker de molen waerop de stoffen tot de mas en de glazuur op is gemalen, 't geen zeker op geen gewone molensteenen kan geschieden? Waer zijn de kapsels bij hem, die het sterke vuur tot Duitsch porcellain benoodigt, hebbe kenne doorstaen ? Waer de scharmot, die daer van gekomen is ?' Waer is de glad-oven, zoo verre van een reverbeer-oven, en van zijne in-smelt-moffels onderscheiden? Kan hij porcellain hier maken en heeft hij die gemaekt om UEde Mog. tot een proef te geven, waer zijn de meerdere stukken en biscuit van die melkkanne en waer de mislukte scherven of minder schoone melkkannen uit het gladt vuur? dat moet er alles voorhanden zijn en, als UEd. Mog. het vereischt, oogenblikkelijk vertoont konne worden, en zoo dat niet kan gedaen worden, en Lyncker was in staet, om éëne melkkan gelijk te maken, en het vuur zoo in zijne hand le hebben, om dezelve zoo wel te doen reusseeren, zoo is een van drieën zeker, of het is toverij, of het is er nooit gemaeckt, of Lynker heeft een konst gevonden, die noch Berlin, noch Saxen, noch Weenen, de drie bevalligheden onder de Porcellainfabriquen, bezitten en die Lynker dus in capaciteit boven alle drie Fabriquen, ja van de gansche werelt verheft. Dus Edle Mog. Heeren, het was Lyncker, die den Suppl». heeft genoodzaakt, om het octrooi zoo vroeg te verzoeken omdat hij een voornemen, als nu blijkt, tegen de Loosdrechtse Fabricatie scheen gesmeed te hebben. (ëeQ JOH- de Mol. 16. 1778 Maart 13. Advies van Gecommiteerde Raden op de rekesten van de Mol en Lyncker. De Gecomm. Raaden ingevolge en ter voldoeninge van UEd.Gr. M. app. commissoriaal van den n Oct. 11. geëxamineerd hebbende de recweste van Huybert de Mol, zoon van Johannes de Mol, predikant in de Oude Loosdrecht, enz. enz. en mede ingevolge en ter voldoeninge aan UEd. Gr. M. app4. commissoriaal van den 21 Jan. 11., geëxamineerd hebbende de requeste van Anthony Lyncker, burger en inwoonder alhier in den Hage, insgelijks om de daarbij in het breede gedetailleerde reedenen versoek'ende, dat UEd. Gr. M. behaage moge om aan hem supp'. zijne erven en nakomelingen of recht verkrijgende mede te verkenen octroy omme zijne porcehjnen onder een daartoe bij UEd. Gr. M. te fixeeren merk of ken- !) Waarschijnlijk te lezen Ansbachsche: een fabriek te Anhalt is niet bekend. BIJLAGEN. teeken, alleen met uitsluiting van alle anderen te mogen fabriceeren, bakken, herbakken, verglaazen en beschilderen, mitsgaders te verkoopen, enz., voor den tijd van 15 jaren, mitsgaders aan hem te accordeeren vrijdom van 's lands importen op het middel van de turf, kooien, brandhout en wat meer is, enz. en eindelijk hem supp'. te permitteeren onder gelijke voorrechten zijne witte porceleinen te beschilderen, vervaardigen, verkoopen en debiteeren of verzenden, moeten vooraf remarqueeren dat de fabricquen van beide suppl1. zijn fabricquen van fijn porcelain, geheel verschillend van verglaasd aardewerk, gelijk hier te lande tot hiertoe alleen is vervaardigd geworden en dus geen praejuditie kunnen toebrengen aan de plateelbakkerijen binnen de stad Delft geëtablisseerd of eenige andere van die natuur welken elders binnen deeze provintie mogten worden gevonden. En hebben de Gecomm. Raaden voorts bij een attent examen en onderzoek van de gesteldheid en toestand van ieder der fabricquen van . de twee supplten. bevonden: enz. enz.' dat de tweede suppl. zig sedert verscheiden jaren heeft bezig gehouden met het beschilderen van witte reeds verglaasde en gebakken porceleinen, welke gezegd worden herwaarts uit Duitsland gezonden te worden, dog waarvan een groot gedeelte zodanig naar het Doornikse porcelein zoo in de form als aarde en verglaasd gelijkt, dat het eene van het andere nauwelijks kan worden onderscheiden. dat deeze witte porceleinen in de fabricq van den tweeden suppl1. op de allerfraaiste wijze zijn en nog worden beschilderd en verguld, mitsgaders dat dezelve naderhand mede in dezelve worden herbakken, opgemaakt en gedebiteerd en dat daarin tans een aanzienlijke kwantiteit van zodanig porcelein gevonden word, waarvan de witheid, smaak en frayheid zoo ten aanzien van het schilderwerk als de leevendigheid der couleuren van een ieder moet worden bewonderd en zeekerlijk in verscheiden opzigten bij het Saxysche, Berlijnse of Brunswijkse zouden kunnen vergeleken worden. Dat tot het voorsz. beschilderen en herbakken verscheide persoonen worden geemployeerd en dat zig zelfs onder de schilders 5 of 6 persoonen alhier in den Hage gebooren bevinden welke zeer wel reüsseeren en vrij rijkelijk worden gesalarieerd, zonder dat het aan Gecomm. Raaden gebleeken is, dat voor het presenteeren van des eersten suppl18. request iets anders als het voorss. beschilderen en herbakken in de de voorsz. fabricq is verrigt veel min dat daar in (uitgenomen mogelijk _ eenige kleine stukjes tot liefhebberij die geen naam verdienen) ooit eenig porcelein uit een eerste materie of masse hier te lande gevonden of samengesteld is vervaardigd, gebakken of verglaasd, dog dat hij 2e suppl'. bij gelegenheid van het verzoek van den eerste suppl'. onderhouden zijnde en eerst intentie hebbende getoond om met het voorsz. beschilderen en herbakken van wit porcelein alleen te contiuueeren en vervolgens met den eersten suppl'. omtrent het verzoeken van octroy BIJLAGEN. "7 niet in concurrentie te treden, naderhand van begrip is veranderd en heeft te kennen gegeven werkelijk aanstalten te maaken om een volledige porceleinfabricq als die van den eersten suppl'. alhier op te regten en in train te brengen, waartoe hij zegde reeds de nodige werklieden uit Saxen te hebben ontbooden en welker bij derzelver aankomst alhier eerlang aan de gang zoude kunnen raaken, wanneer hij gelijk octroy als de eerste suppl'. verkrijgende, waartoe hij dan ook tegelijkertijd aan UEd. Gr. M. zijn voorss. verzoek heeft gedaan zich zoude verbinden om geen andere als alhier gefabriceerde porceleinen in het vervolg te beschilderen en debiteeren. De Gecomm. Raaden hebben vervolgens begreepen met het uiten van derzelver advis nopens de voorss. beyde verzoeken te moeten supersedeeren totdat de uitkomst zoude hebben doen zien of de tweede suppl'. zoowel als de ie suppl'. een volleedige porceleinfabricq zoude etablisseeren en onderrigt zijnde dat reeds eenige werklieden alhier uit Saxen aangekomen waren en met het draayen en vormen van porceleinen uit een masse hier te lande bereid beezig zouden wezen, hebben dezelve geleegenheid gehad om door het rapport van de meeste lieden van dezelver collegie welker zig ten huyze van den tweeden suppl'. hebben vervoegd in het zeekere onderrigt te worden, dat in hetzelve huys, buyten en behalven diegeenen die tot het beschilderen en herbakken van porceleinen benodigd zijn geen andere werkluyden tot hiertoe aan het werk zijn geweest als een persoon welke zig met het draayen en vormen van eenige stukken porcelein scheen beezig te houden, en twee a drie persoonen die de aarde of masse tot zijn werk nodig, suiverden en bereiden, dog welken in geenen deele tot het gaande, houden van een fabricq sufficiënt waaren en aan wie den molen, gebouwen, ovens en verscheide andere noodwendigheden volstrekt ontbraaken, zoodat dit nieuwe etablissement van den aen suppl'. tot nog toe geenszins^ kan worden gesegt te zijn een porceleinfabricq waar in porceleinen uit den grond en van eerst af aan kunnen worden gemaakt en voltooid en vervolgens voor het tegenwoordige met de fabricq van den eerste suppl'. in geenen deele kan worden paralel gesteld of vergeleeken. En wanneer de Gecomm. Raaden dit alles met de vereischte attentie hebben overwoogen, enz. enz. dat UEd. Gr. M. wijders teffens zouden behooren te declareeren, dat gêlijk octroy ten behoeve van den tweeden suppl'. zal worden opgemaakt gedepecheerd, zoodat hij tweede suppl'. binnen deeze provintie effectivelijk zal hebben opgerigt aan de gang gebragt en daarvan ten ten genoege van UEd. Gr. M. zal hebben laten blijken, des dat hij dan zoowel als de ie suppl'. zig alleen zal moeten geneeren met het maken van porcelainen en het voltooyen en debiteeren van dezelven en geheel afzien van het beschilderen van witte porceleinen welke hem uit Duitsland of van elders daartoe tans worden toegezonden waartegen mede alsdan de nodige praecautiën door UEd. Gr. Mog. behooren beraamd n8 BIJLAGEN. en gearresteerd te worden, en dat UEd. Gr. M. eindelijk der beiden supplten, verder of ander verzoek zoude behooren af te slaan en te wijzen van de hand. Edog refereeren zig de Gecomm. Raaden ter hoogwijze dispositie van UEd. Gr. M. 17. 1778. Dec. 15. Procuratie van Jean (thans meerderjarig) en Anton Lijncker öp J. N. Esgers, contra Sal. de Jongh. Nots. G. v. Helden, nr. 4264. 18. 1779 Jan. 13. Besluit van Burgem™. tot aanvaarding der surintendance over een negotiatie van ƒ10.000, aan te gaan voor het bouwen van een bakoven, schuur en werkhuis enz. voor de porceleinfabriek van A. Lyncker. Resol. Burgem™. nr. 173. 19. 1779 Febr. 8. Wij Mre Pieter van de Poel en Johan Philip Steenis, Scheepenen van 's Gravenhage, Oirconden eenen ygelyk, dat voor ons gekomen ende verscheenen is, Anthonie Lynker, Fabriqueur in Porceleinen alhier. Te kennen gevende, dat hij Comparant hadde geformeert het navolgende: Plan van een Negotiatie, tot des te beeter Accres van een Porcelein Fabricq binnen 's Gravenhage, ter somma van Tien Duysent Guldens. „Deeze Negotiatie zal bestaan in veertig Portien of Aandeelen, ieder „van Twee Hondert en Vijftig Guldens, tegen den Intrest van drie „Percto voor het eerste Jaar, 31/., voor 't tweede, 3V2 voor 't derde, „38/* voor 't vierde, 4 Percto voor 't vyfde, 41/.. voor 't zesde, 4V2 „voor 't achtste, en 5 Perct0 voor 't negende, en volgende Jaaren. „Op den ie January 1782, en vervolgens alle jaaren, zal bij loting „ten overstaan van Notaris en Getuigen, drie maanden voor den „vervaltyd te doen, werden afgelost vier portien, ieder a twee hondert „vijftig Guldens en waar van aan de Geinteresseerdens behoorlijke „kennis zal werden gegeeven. „En dewijl de Penningen deezer Negotiatie zullen werden geëmployeert „zoo tot het bouwen en stellen van den Bak-Oven, Schuur, Werkhuys, „&c. mitsgaders der nodige Materialen die tot gemelde Fabricq nog „benodigt zoude zijn, zal bij den Eygenaar van dezelve Fabricq, van „'t gemelde Capitaal ten behoeve van de natemeldene Administrateurs, „als representeer en de de gezamentlyke Geinteresseerdens en metmagt „om daar van veertig Aandeelen uyttegeeven, werden gepasseert voor „den Edele Achtbaare Geregte van 's Hage, behoorlyke schuldbekentenis „met Insertie der voorschreeve en natemeldene Conditiën, en daar bij „verbinden al het geen maar eenigsints tot de Fabricq is behoorende, BIJLAGEN. II9 „waar van ten allen tijden een specifique Inventaris behoorlyk genum„mereert, onder den eygenaar der Fabricq, als meede een dito onder „de natemeldene Administrateurs zal gevonden werden, ten eynde de „Geinteresseerdens des requireerende daar van visie kunnen bekomen. „ Door den Eygenaar zal zoo draa deeze Negotiatie voltallig ingeteekend „zal zijn, bij Requeste aan de Edele Achtbaare Magistraat van's Graven„hage werden versogt, de Surintendance en het opzigt over de gemelde „Negotiatie, mitsgaders het aanstellen van Administrateurs uyt de „gezamentlyke Geinteresseerdens, en zodanige andere maatregulen als „Hun Edele Achtbaare zullen gelieven goed te vinden, ten eynde een „ieder kan verseekert zijn, dat de voorsz. penningen tot geen ander „gebruyk dan tot weesentlyk accres van gemelde Fabricq werd „geëmployeert, als mede om aan deeze Fabricq te vergunnen vrijdom „van eenige Stads impositien als van den Brand, &c. „Den Eygenaar zal de Directie hebben over het werk en het werkvolk, en zal gehouden zijn telkens na het voltooyen van nieuwe „stukken, dezelve te stellen op den inventaris en die daarmede te „amplieeren, zullende op ieder stuks werks moeten werden gesteld „de bepaalde prijs, waar voor het zelve kan werden gekogt, als mede „aan de gegadigdens des requireerende vertoond 't bewys dat de „gestelde prysen 33 Perct0 minder zijn, dan zulks in Saxen werd verkogt. „Vervolgens zal denzelve gehouden zijn, alle maand of zoo dikwijls „als de Administrateurs deezer Negotiatie zulks zullen goedvinden, te „doen behoorlyke Reekening van Ontvang en Uytgave, den ontfang „agtervolgens den Inventaris, en den uytgaaf (:buyten en behalven de „betaalde arbeydsloonen:) met quitantiën te verineeren. „De Administrateurs zullen gehouden zijn, telkens wanneer hun „Edele Achtbaare zulks zullen komen goed te vinden, te geven visie „van den voorschreeve door den Directeur aan hun gedaane Reekeningen, „en voorts uyt dezelve 's Jaarlijks aan Hun Edele Achtbaare doen de „Generale Reekening van dezelve Fabricq. „Den Eygenaar der Fabricq zal verpligt zijn, zig te onderwerpen „aan alle zodanige ordres als Hun Edele Achtbaare zullen goedvinden, „tot welweezen van de gezamenüijke Geinteresseerdens te behooren. „Al 't gunt bevonden zal worden aan winst na aftrek der aflossingen, „intrest, als meede het loon aan de Administrateurs competeerende, „mitsgaders andere onkosten, 'sjaarlijks over te schieten, zal alleen „zijn ten voordeele van den Eygenaar der Fabricq." Dat hy Comparant, ten eynde in 't voorschreeve Plan vermeit, bereids voor dat de inteekening daar op was geschied, en om dat de deelneeming in de voorschreeve Negotiatie minder swarigheid zoude I20 BIJLAGEN. vinden, zich bij Requeste hadde geaddresseert aan Hun Edele Achtbaare, de Heeren Schout en Burgemeesteren deezer Stad, en van dezelve vcrsogt, zoo als door Hun Edele Achtbaare by Hoogst derselver Resolutie van den 13 January deeses jaars 1779, aan den Comparant goedgunstelyk was geaccordeert de Surintendance over de voorschreeve Negotiatie, met dien verstande dat Hun Edele Achtbaare daar mede niet wilde verstaan hebben, dat dezelve de voorschreevè Negotiatie zoude guarandeeren, of voor desselfs successen in te staan. Dat den Comparant met de voorschreeve Negotiatie, zo gelukkig en voorspoedig zijnde geslaagt, dat die terstont was voltallig geworden. Dat hij Comparant hadde versogt een convocatie der gezamentlijke Geinteresseerdens, om uit hen lieden te verkiesen en aantestellen de Heeren Administrateurs, ten eynde hy Comparant op derselver namen ten behoeve van de gezamenlijke Geinteresseerders zoude kunnen passeeren de behoorlyke schuldbekentenis. Dat vervolgens door de gemelde Geinteresseerdens daar toe zijnde versogt en gecommitteert de Wel Edele Gestrenge Heeren Mr. Jacob Carel Reigersman, Raad en Thesaurier Generaal van Zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nassau &c. &c. &c, Mr. Johan Francois van Byemont, Scheepen deeser Stad, de Heeren Mr. Jacob de Kempenaer, Advocaat voor de respective Hoven van Justitie in Holland, en Abraham Gerard Muller, Notaris en Clercq ter Griffie van den Hove van Holland, welke de voorsz. Commissie op zig wel hebben gelieven te neemen. Dierhalven bekende de Comparant bij deese aan voornoemde Heeren Reigersman, van Byemont, de Kempenaer en Muller, in hunne voorschreeve qualiteit van Administrateurs, en als representeerende de gezamentlijke Geinteresseerdens, en zulks ten behoeve van dezelve Geinteresseerdens ofte hun Wel Edelens Regt verkrijgende, wel en deugdelijk Schuldig te zijn de bovengemelde Somme van Tien duyzend Guldens, spruytende ter zake van geleende en op Intrest verstrekte penningen, welke ten eynde in 't bovengemelde Plan vermeit voor den Comparant zullen moeten werden geëmployeert; renuntieerende den Comparant wel voorbedagtelijk van de exceptie van onaangetelde gelden, mitsgaders van alle zodanige andere, welke hem ten deese, 't zij in regten of daar buyten eenigsints te staade zoude kunnen ofte mogen komen; belovende den Comparant van de voorsz: somme aan de gezamendijke Geinteresseerdens intressen te zullen betalen tegens drie Percento voor 't eerste jaar, 3M voor 't tweede, 31/. voor 't derde, 3M voor 't vierde, 4 Percento voor 't vyfde, 4.M voor 't zesde, 4V2 voor 't zevende, 4.H voor 't agtste, en vyf Percento voor 't negende en volgende jaren, ingaande met den 1 February 1779. BIJLAGEN. 121 Wijders beloofde den Comparant de voorschreeve somme te zullen aflossen en voldoen, in termijnen als op den i February 1782. met Een duysend Guldens, en voorts 's jaarlijks met gelijke Een duysend Guldens, omme daar uyt aftelossen de vier portien welke bij loting ten overstaen van Notaris en Getuygen, drie maanden voor den vervaltyd te doen, zullen werden uytgetrokken. Voorts verklaarde den Comparant de verdere Conditiën in 't voorschreeve Plan vermeit ten deese te houden voor gerepeteert en alhier voor geinsereert; belovende zig in alle deelen daar aan stiptelijk te zullen gedragen. Gevende en consenteerende den Comparant aan de voornoemde Heeren Administrateurs de magt omme hier van uyt te geeven veertig Actens van Aandeel. Tot naarkominge van al 't gunt voorschreeve staat, verklaarde den Comparant te verbinden zijn persoon en al het geene maar eenigsints tot de gemelde Fabricq is behoorende, mitsgaders zijne verdere goederen, dezelve stellende ter judicatuure en bedwange van alle regten en regteren en specialyk van den Hove en Hogen Rade in Holland, mitsgaders deese Edele Achtbaare Gerechte. Te vreede zijnde en overgeevende, om zich in den inhoude deeses vrijwillig te doen en laaten condemneeren, ten dien eynde onwederroepelijk constitueerende de twee oudste Procureurs in der tijd voor welgemelde Hove van Justitie of Geregte postuleerende, zoo omme de voorschreeve condemnatie te versoeken als daar inne te consenteeren respective, met belofte van approbatie en ratificatie, onder bedwang als naar rechten. Des ten Oirconden hebben Wij deeze met Onse opgedrukte Zegelen bevestigt en bij den Secretaris laten ondertekenen den 8 February 1779. (was Geteekent) J. P. van der Haer, zijnde ter zijde gedrukt op rooden ouwel overdekt met papiere ruyten de Zegelen van welgemelde Heeren Scheepenen. Naar gedaane Collatie is deeze bevonden te Accordeeren met de Origineele . Grosse bij mij in 's Gravenhage resiNo. 5 Goed voor een Aandeel, deerende Notaris, en declareere, dat niet meer dan Veertig Copien door mij zijn Onderteekent, en deze te zijn 't nevenstaande Nummer. Actum den 10 February 1779. J. C. Reigersman. J. F. VAN BlJEMONT. J- V- D- B°S' J. de Kempenaer. Not. Pub/. A. G. Muller. 122 BIJLAGEN. Ontvangen bij mij Ondergeteekende Directeur uit handen van Haare Doorluchtigste Hoogheid Mevrouwe de Princesse Frederica Louisa Wilhelmina van Orange &c. &c. &c. de somme van Twee Hondert Vijftig Guldens, voor Aandeel in voorschreeve Negotiatie, zullende de Intressen betaald werden ten Comptoire van den Notaris A. G. Muller. Gem. Bibliotheek aanw. 1915. 20. 1779. . Aan Antonie Lijnker voor een Saxisch Thee servis voor het stads-jagt betaald 240 gl. 10 st. Rek. v. d. Kist (v. Burgemeesteren) nr. 612 fol. 23. 21. 1779. Febr. 8. Besluit van Burgemrn. om den schipper op het jacht van H. Ed. Achtb. te gelasten het theeservies op hun last vervaardigd door de nieuwe porceleinfabriek, alleen door de leden van den Magistraat te doen gebruiken. Resol. BurgemrD. nr. 173. 22. 1779. Maart 8. Besluit van Burgemrn. tot het verleenen van vrijdom van bieraccijns voor 1 jaar aan A. Lijncker voor zoover zijne fabriek betreft, op diens verzoek om geheele vrijdom van imposten, zooals hij die ook van de Sociëteit had verkregen. (Hernieuwd 25 Sept. 1780.} Resol. Burgem1". nr. 173. 23. 1779. Juh ïï" De Secretaris der afdeeling v. d. Econ. Tak te den Haag, stelt aan de afd. te Haarlem voor gunstig te beschikken op het verzoek van Lijncker tot deelname in de loterij, wat in de Haagsche afd. reeds is geschied, nadat de leening van f 10.000 zoo gelukkig was geslaagd. Ned. Econ. Hist. Arch.; Arch. der MS. v. Nijverheid, B. 1780 Industrie. 24. 1780. Maart 2. . Verklaring van A. C. de Colijn de Beusdael over haar verbhjt m verschillende kloosters en hare ontvluchtingen. Not. H. v. d. Ven, nr. 3860. 25. 1780. April 13. Den 13e April 1780 compareerde voor mij Hendrik van der Ven, notaris publicq bij den Hove van Holland geadmitteerd, in 's-Gravenhage resideerende ter presentie van de nagenoemde getuigen: De Weled Geb. Jonkvrouwe Anthonia Carolina van Colijn van Beusdael zijnde meerderjarig en zig thans onthoudende of wonende alhier, Te kennen gevende de comparante dat zij niet alleen van hare kindse jaeren af is opgevoed geworden buyten de huysinge van haer ouders, maar ook haere geboorte voor haer is gesecreteert geworden en dus BIJLAGEN. 123 haare ouders voor haar zijn gebleven onbekent, dat zij ook van haere jonge jaren af tegens haers wil en ongenoegen heeft moeten wonen in een en ander clooster, dat zij comparante als in het geestelijke leven geene de minste zin off geneegentheit hebbende, altoos getragt heeft middel te vinden om uit het klooster te geraeken, doch tevergeefs, eindelijk occasie heeft gevonden in 't gepasseerde jaar 1779 hare retraite te nemen uit het klooster te Luyck, genaemt Encluisse en sig alh ier in 's Gravenhage te begeven, dat de comparante geene penningen had om de reis naer hier te doen en nog veel minder om haar goed regt, hetwelke zij heeft tot het bekomen van haere ouderlijke goederen te verdedigen de heer Johann Frantz Lijncker haar comparante in alles heeft geadsisteert, haar ten zijnen huize heeft ingenomen en bovendien van kleederen en kost met hetgene daartoe verder bij behorende, is verzorgende en daarmede nog dagelijks continueerde, ook in haere proceduures de noodige hulp is toevoegende, dat de comparante niet alleen uit dien hoofde aan den voorn, heer Johan Frantz Lijncker een groote verplichting heeft, maar ook een merkelijke somme van penningen aan hem ten agteren is, en welke schuld nog dagelijks is vermeerderende nadien zij comparante vermits de provisioneele missing van haere ouderlijke goederen, sig in een deplorable staat is bevindende en waartoe sij comparante geen uitkomst siet te bekomen, soo lange sij niet is geworden besitster van haare ouderlijke goederen en tot welke goederen sij comparante niet kan geraaken zonder daerover te moeten ondergaan swaare procedures, waartoe zij reeds de noodige middelen met adsistentie van de meergenoemde heer Lijncker in 't werk heeft gesteld. Dat zij comparante haere volkomen vertrouwen bleef stellen in de persoon van de voornoemde heer Lijncker, zij comparante daarom en ook omdat haere omstandigheeden niet permitteeren veel uithuizig te begeeven, en besoignes, comparitiën als andersints daer haar tegenwoordigheid vereischt word, bij te woonen, ook in gevalle van ziekten te raeden is geworden daartoe gemelde Heer te versoeken en die hetzelve ook wel op sigh heeft willen nemen, soo verklaarde de Jonkvrouwe comparante bij deze te constitueeren ende magtig te maken de meergenoemde Heer Johann Frantz Lijncker, fabriqeur van en koopman in porceleinen alhier, specialijk omme voor en namens de comparante met haer practisijns te besoigneeren, comparitiën te adsisteeren en in alle voorkomende zaeken haar comparantes interest te bevorderen, zoo met het houden van correspondentie als andersints en verders al waer haer persoon nodig zal zijn dezelve te representeeren, ook mede wanneer voorn, haar comparante saake bij uiterlijk gewijsde wierde afgedaan, enz. enz., tot het ontvangen en overnemen van datgene haer dienaangaande uit haer ouderlijke goederen sal competeeren, enz. enz. Nots. H. v. d. Ven, nr. 3860. *) Deze laatste of dergelijke woorden zijn blijkbaar in het origineel uitgevallen. 124 BIJLAGEN. 26. 1780. April 16. Testament onder het zegel van ƒ1.10, van Anthonia Carolina de Beusdal, waarbij zij Johan Frantz Lyncker tot haar universeelen erfgenaam benoemt. Nots. F. J. Bosboom, nl. 4625 27. 1780. Juni 9. Pocuratie van A. C. de Colyn de Beusdal eenige erfgename van Monsr. Adolphus Georgius Wilhelmus Bernardus de Colyn sieur de Beusdal en Seppenaken en Mad. Catharina Comtesse de Honsbroek op W. G. Bossenius, conseiller a la cour de Vienne, om onderzoek te doen naar papieren betreffende comparante of hare ouders. Nots. H. v. d. Ven, nr. 3860. 28. 1780. November 7. A. C. Colyn de Beusdael herroept hare kloostergelofte. Nots. H. v. d. Ven, nr. 3860. 29. 1781. Sept. 1. Verklaring van Cornelia Reschin te verzoeke van A. C. Colyn de Beusdale over hare afstamming. l) Nots. H. Stenfert, nr. 4143. 30. 1781 September 12. Procuratie ad lites van J. F. Lyncker contra de erfgenamen van Jozef Hartog. Nots. P. Sauveplanne, nr. 3330. 31. 1781. November 21. Begraven: Anton Lyncker 63 j. borstkwaal, 3e klasse, in de Luth. Kerk. 32. 1781. November 29. Huwelijksche voorwaarden van J. F. Lyncker en Jkvr. A. C. de Colyn de Beusdael beide meerderjarig. ƒ22000: hij van haar ƒ16.000. zij van hem „ 6.000. Nots. H. v. d. Ven, nr. 3861. 33. 1781. Dec. 2. Ondertrouwd: Joh. Frans Lyncker, j.m. geb. te Weenen en Ant. Carol. Colyn de Beusdaale, j.d. geb. te Turnhout, Zij zijn getrouwd in de Duitsche Kerk. !) Voor een groot deel opgenomen in het opstel-zelf, zie hiervóór. BIJLAGEN. Q5 34. 1782 Jan. 3. Procuratie van J. F. Lyncker en A. C. Colijn de B. op J. Girardot de Marigny en E. Halier, bankiers te Parijs, tot het ontvangen van renten, „tant perpetuelles que viagères". Nots. A. v. Wijck, nr. 3816. 35. 1782 Januari 23. Transport van 9 obligatiën (f 9000) door J. F. Lijncker en A. C. Colijn de B. aan Abr. Schim, opperboekhouder der O. I. C. Nots. A. Deel, nr. 3280. 36. 1782. Febr. 21. Acte waarbij A. C. Colijn de B. haren man machtigt na haar dood hare effecten op zijn naam te doen stellen. Nots. A. v. Wijck, nr. 3816. 37. 1782 April 7. Wissel dd. 26 Juli 1774 op Jacob Heyendal van Anton Lijnckc- ƒ3000. Gepresenteerd ten versoecke van Mej. de Wed. Lijncker. Nots. H. v. d. Ven, nr. 3861. 38. 1782 April 9. Procuratie van Johan Frantz Lijncker op Nots. H. v. d. Ven, om gedurende de afwezigheid van hem en zijne vrouw hunne zaken, in 't bijzonder een eventueel proces tegen Jacob Heyendal, waar te nemen. Nots. F. J. Bosboom, nr. 4625. 39. 16 Aug. 1782. Darmstadt, den 16 August. 1782. Der Kaufer des Moserischen Guths zu Zwingenberg, Johann Franz von Lyncker, war auf einer Reise nach Wien begriffen, als er durch den Reiz der schonen Gegend in der Bergstrasse und durch die angenehme Lage dieses Guths zu dessen Acquisition und zu dem Vorsatz bewogen wurde, unter EUER HOCHFÜRSTLICHEN DURCHLAUCHT Landesherrlichen Schutz sein Leben zu Zwingenberg in Ruhe hinzubringen. Seines Grosvaters Bruder war der verstorbene ReichsHofRath von Lyncker, sein Oncle war der diesseitige ReichsHof Raths Agent von Lyncker zu Wien, und sein jüngst verstorbener Vater lebte als eine Privat Person im Haag, von einem Vermogen, das er durch einen ausgebreiteten Handel im Grossen erhielt, und ansehnlich vermehrte. Seine Frau ist eine aus dem Limburgischen Freyherrlichen Geschlecht abstammende de Colyn de Beusdal. Diese hat mit machtigen Anverwandten einen langen Process, der über 20 000 fl. gekostet, geführet, ihr wurde ein Vergleich abgezwungen, durch den so viel gerettet worden, dass dieser beiden Leute Vermogen, mit Inbegrif der Vaterlichen Lynkerischen Erbschaft, sich seinem zum Theil beschienenen Angeben nach auf 250 m. fl. erstrecket. I2Ó BIJLAGEN. Allein die Frau von Lynker hat durch diesen Vergleich kaum den zehenden Theil ihres rechtmassigen elterlichen Vermógens erhalten und ein Theil ihrer Ansprüche an die auf dem Reichsboden gelegene Güther ist bei dem ReichsHofRath zu Wien anh&ngig. Und nun sind beide Eheleute, nachdem sie den gefahrlichen Nachstellungen ihrer Gegner in Holland ausgewichen sind, entschlossen, diesen Process am ReichsHofRath zu einer günstigen Beendigung zu betreiben. Er is überzeugt, seine Sollicitatur zu Wien werde bei dem Richter und bei seinen Gegnern einen lebhafteren Eindruck machen, wenn er durch ein öffentliches Merkmahl der Gnade und des besonderen Schutzes EUER HOCHFÜRSTLICHEN DURCHLAUCHT versichert würde. In welcher Absicht er um den Character eines Geheimen Legations Raths gegen Erlegung der allenfalls dabei gewöhnlichen Taxe ansuchet. Wir mussen diesem Manne, nach der gemachten persönlichen Bekanntschaft, das unbefangene Zeugniss über seine Bescheidenheit, und seine höfliche LebensArt ablegen, und sind schon die Zwingenberger durch sein gesittetes Betragen für ihn sehr eingenommen. Er wird auch durch Bauen und mehrerer Anlagen sein Geld cireuliren lassen, und dem Unterthanen manches Verdienst verschaffen. Da man also mit diesem Manne eine gute Acquisition macht, und sein unschuldiges Bitten Niemand im Wege stehet, so stellen wir zu höchster Entschliessung unterthanigst anheim, ob ihm der gebetene Character in Gnaden ertheilt werden wolle ? (onder stond:) Placet der Character als Geh. Legations Rath fget.J Ludwig. GrosHerz: Hessisch Haus- und Staatsarchiv te Darmstadt (Referate 1782 nr. 166). 40. 1782 September 29. Obligatie (ƒ 1800) van Johan Franz Lijncker en zijne vrouw aan Mej. de Wed. Ross en Pieter Wouters als cessie van actie hebbende van Jacob Heyendal. Nots. B. v. Meerloo, nr. 4458. 41. 1783 April 7. A. C. Colijn de B. en J. F. Lijncker, legationsraad v/d landgrave van Hessen-Darmstadt machtigen O. C. Goltz te Amsterdam om hen te assisteeren in het adres door hen gedaan aan Z. K. en K. M. van Hongarije en Bohemen ter verkrijging van de goederen van hare ouders. Nots. H. v. d. Ven, nr. 3862. 42. 1783 Juni 6. Wissel op J. F. Lijncker en zijne vrouw van „la veuve Palm. Aix la Chapelle" groot ƒ 700 „qui passera pour le montant payable pour Jacques Heyendahl". Nots. J. A. Potier, nr. 3870. BIJLAGEN. I27 43- Nov. 28. Beschikking van den Landgraaf van Hessen in een geschil tusschen J. F. von Lijncker en de burgerij van Zwingenberg over een muur op het landgoed van Lijncker aldaar. Gross Herz. Hess. Haus en Staatsarchiv Darmstadt, (Referate 1783 no. 140). 44- i785 Juni 4. Wissel op J. F. de Lyncker van C. C. W. Gassen te Dahl, groot ƒ 116. Nots. J. Nieuwenhuysen nr. 4430. 45. 1785 Sept. 2. Twee wissels op den Heer Baron J. F. van Lyncker van J. D. Heuveman te Nijmegen, groot ƒ159.3 en ƒ 124.19. Nots. I. v. d. Watering, nr. 4555. 46. 1786 Juni 17. Procuratie van J. F. van Lyncker en A. C. Colyn de B. op H. v. d. Ven, tot het passeeren van een schuldbekentenis aan E. Goldsmidt van ƒ2000, verbindende hun huis op de Bierkade (opdrachtbrief van 1784 Juli 26). Nots. F. J. Bosboom, nr. 4626. 47- 1786. Dec. 20. Consent van Burgemrn aan J. F. v. Lyncker om in 1787 weder een verloting van porcelein te mogen houden, om te voldoen aan de crediteuren van het genegotieerd capitaal van ƒ 10.000, waarvan de termijn met het eind van dit jaar vervalt. Resol. Burgemrn 174. 48. 1786 Dec. 27. Wissel op J. F. Lyncker van C. F. Koehlert, Amsterdam, ƒ203.8. Nots. J. Jochems, nr. 4875. 49. 1787 Januari 5 en Febr. 5. Wissel op J. F. v. Lyncker van D. A. Schnapper, Frankfurt, ƒ 7«.i • - °2 Fabrikaat der porceleinfabriek. 21-43 Kamphuizen. (Gerrit) . . 9 Feller und Gandtner ... 63, 128 Kann (Laz. Beer, .... 69, 141 Frankenthal. (porceleinfabriek te) ëiT^^wn„ vr rl jg 03 Keetelhoet. (W.) 9 Frederika, Louisa, Wilhelmina, ' Kempenaer. (Mr. G. N. de) 77, 82, 85^ STlfr6, • • 2°'.12l Kempenaer. (Mr.jac.de). FrSrtMonï/l"". . • • 5? Kilber. (Cristoph) 16 vlg. 1.4 vlg Fuld (Hl • • 83,97 Kissinger. (Anton) ...... 16 tula- (tl->* y/ Kleijn. (Mr. A. L. C.) 82 G Koehlert. [C. F.) 63, 127 Kop. (Corn. v. d.) 103 Gangoux. (Adryane) 135 I Kunstleven in den Haag. . . 7 vlg. Gassen. (C. C. W.) 127 Gecommitteerde Raden . 14, 106, 115 Geloes. (Graaf v.) . . 5°. vlg. 129 Langen. (jjej. J. E. de) . . . 78, 81 Gerardt, boekhouder 129 Langen. (E. de) 98 Gipkes, herbergier 16 Lennep. (D. v.) . . . . . 62. 128 Girardot de Marigny. (J.). . . . 125 Lennep en Enslie. (Firma D. v.) 62, 128 Goekoop. (Mr. A. E. H)8i, 83, 85, 98 Levant, uitvoer naar de . 42, 62-64 Goldsmit. (Ez.) 69, 70, 127, 134, 141 Leytzgen. (Joh. Nic.) 133 Goltz. (O. C.) 126 Liegie (De St.) 9 Gonicourt. (De) n, 103 Linker. (David) « Greuze. (J. B.). 9 Liotard 8 Gronsfeld Diepenbroek. (Graat v.) 10 1 Loosdrecht. (porceleinfabriek te) Gijzelaar. (J. de) 10, 30 13—18, 27, 106, 110, 111 vlg. Loterij van porcelein ai, 44, 68, 127, H. 135 vlg o Ludwig. (Landgraaf van Hessen) ■ Haag. (Ph.) ö 57, 125 vlg. 127. Haagen. (M. J. F. W. van der) . 89 Lyncker. (geb. C. B. Brunner, Haller. (E.) • 125 weduwe) 44- 143 Hartog. (Izaak) 60, 130 Lyncker. (Anthon) . 11—144 passim Haut. (Mons. la) . . • • • 52 vlg. Lyncker. (Joh. Frantz) 11—144 passim Heeswijk. (De boedel v. J. B. van) 87 Lyncker. (Maria Cath.). . . 44, 143 Heppener. (Mej. S. C.) 8ö Lyncker. (Nic. Christ. von) ... 57 Heuvel. (G. v. d.) 9 Lyncker. (Phil. Wilh. Abr. von) . 57 Heuveman. (J. D.) i27 Heyendal. (Jacob) . 49 vlg. 125 vlg. M. Höchst. (porceleinfabriek te) 16,18,114 ' T, Q Hoensbroeck. (Graaf v.) . . 5° vlg. Magistraat van den Haag . 20, 118 Hoensbroek. (Cath. Col.deBeusd. Maurogordato, Isaay & Co.. 62,128 geb. van -) 51 vlg. Meerloo. (B. van) 141 Hofcingel .... 11,103 Merk met ooievaar 23—26 Hoogenhuysen. (A. v.). . . 131 vlg. „ van Ansbach 24,26 Huster. (ti. N.) 9 ... „Meiszen 26 Huwelijk van J. F. Lyncker .46 vlg. Meijer. A.) . ' • H4 J Meijer. (Nathan) 66, 130 y Meijer. (Salomon) 129 Miler. (Joh. Phil.) 16, 114 Jong. (Salomon de) . n vlg. 103 vlg. Milon. (Ch ) 129 vlg. lozff Hartog . 124 Mol. (J. de) 10, u, I3-18, 34,106,110, Jongh (H. de) 96 111 VS'- REGISTER VAN PERSONEN EN ZAKEN. H7 tlacb: I bladz. Muller. (A. G.) 20, 120 vgl. Reischach. (M. A. B. von) . . . 57 Renaud. (J. P.) 10 N. Reschin. (Cornelia) .... 51 vlg. Rillet, porceleinkoopman. . 15, 113 Negotiatie. zie obligatie. Rochefort. (P. A. de) . . 66,133—135 Nerwein. (Johan) 16, 59 Rode. (G. H.) 10 Nickelman. (Kar. Lod.) . . 44, 143 Rode. (Niels) 8 Nonne. (Chr.) ...... 12, 105 Roedig. (J. C.) 9 Nootdorp 18 Roos. (Wed.) 126 O. S. Obligatie'eening der porceleinfa- Sage. (P. le) 9 briek 20, 118 Sanden. (Alb. v. d.) 128 Obreen-van Pabst. (Mevr. de Schaarberg. (Simon) 10 Douairière) . . ... . . . 38. 85 | Schim. (Abr.) 125 Octrooi-aanvragen voor porcelein- 1 Schindelaar. (H. P.) 9 fabricage 13, 106—118 Schnapper. (D. A.j . 63, 127, 129 vlg. Onkruit. (Th.) 8 Schouman. (Aart) 8 Os. (Jan van) 7 Schroeft', (van der) 63 Ovens der porceleinfabriek. . . 18 Schuijl. (F.) . 123 vlg. Ovenbrand. Zie porceleinbewerking. Smith. (N. N.) 9 Somprois. (de) 9 P. Spinny. (C.) 8 Sleenis. (Joh. Phil.) 118 Page. (L. la) 9 Steil. (W.) 135 Palm, te Aken, (wed.). ... 126 Sureté de corps voor J.F.Lyncker Paschini. (N. N.) 9 66,131 vlg. Pate dure 6, 23. 41 vlg. Sypesteyn. (Jhr. C. H. C. A. van) 81 Pate tendre. . . .6, 23, 35, 41 vlg. Petermans. aalmoezenier. . 53 vlg. Peterynck. (J. F.) 36, 64. 127, 129, 142 Poel. (Mr. P. v. d.) 118 I Porcelein. (Chineesch) 4 Taudin Chabot. (Mevr. de Wed.). 98 Porceleinbewerking: Temminck. (Leonard) . . . . 10, 29 beschildering. 22, 23, 28—36 Terwesten. (Aug.) 7 vlg. branden 60 vlg. Terwesten. (P.) 8 glazuren 22 Ticot. (N. N.) 9 gloeien '';. . 22 , Ti^chbein 8 massa 21, 41 Trips. (F. Baron Berghe van). . 52, merken .... 22, 23—28 64 vlg. 129 vlg. 141 moffelen 23 Tschirnhaus. (W. von) .... 5 „ ovens 18, 22 Twist. (Johan van) ... 12, 39, 105 „ slijpen 23 Twist. (Mr. Abraham van) ... 39, vormen....... 22 66, 68, 133 vlg. 143 „ fabricage in Duitschland 5» 6, 60 i „ „ „ Frankrijk .6 *• „ „ „ Holland. . 3 „ prijzen .... 60 vlg. 140 Vazen 36 Vermagen. (J.) 9 R. Vervalsching 82 Verzameling van Haagsch por- Ransonnet. (J. P.) . . . . 129 vlg. celein: Jhr. A. M. Boreel. . 70, 86 Reigersman. (J. F.) . . .20, 113 vlg. Idem. Gem.-Museum. 3—98 passim. 148 REGISTER VAN PERSONEN EN ZAKEN. bladz. I bladz. Verzameling van Haagsch por- Wallendorf, porceleinfabriek te . 60 celein: Steengracht van Duiven- Weenink. (J. B.) . 18 voorde 33, 40, 70 Weesp, porceleinfabriek te. . 8, 10 Idem. J. A. H. Baron van Zuylen Westen. (J. A. v. d.) 134 van Nijevelt . . . 3—70 passim. Wilhelmina, prinses 39 Villette. (N. N. de la) 8 Willem V 10, 20; 39 Volkstedt, porceleinfabriek te . . 12, Wilt. (Frans) 9 36, 61 Wit porcelein 36 Vormen van Haagsch porcelein . 36 Vormers-merken 26—28 Z. W. Ziesenis 8 Zweibrücken, porceleinfabriek te 16 Waater. (H. v. d.) 130 | Zwingenberg in Hessen 57 vlg. 125 vlg. urn