864 No. 553 a. Organisatie en Indeeling VsAN DE Land- en Zeemacht in"' I NF.OERLANDSCH OOST-INDIË. DOOR Gr. J. SIEBURGH, ■ . 7sV. Luitenant der Infanterie O.-I. Leger, Leeraar aan de Koninklijke Militaire Academie. E 61 breda. DË KONINKLIJKE MILITAIRE ACADEl 1918. No. 553a. Organisatie en Indeeling VAN DE Land- en Zeemacht IN NEDERLANDSCH OOST-INDIË. DOOR Q. J. SIEBURGH, lste Luitenant der Infanterie O.-I. Leger, Leeraar aan de Koninklijke Militaire Academie. BREDA. DE KONINKLIJKE MILITAIRE ACADEMIE. 19X8. INHOUD. Biadz. HET LEGER 1 Commando en Samenstelling 1 A. De Staf van den Gouverneur-Generaal ..... 2 B. Het Departement van Oorlog 3 Ie Afdeeling. (Secretariaat) 3 He „ (Hoofdbureau der Infanterie) ... 5 Ille „ ( „ „ Artillerie). ... 5 IVe „ ( „ „ Genie) 6 Ve „ ( „ » Militaire Administratie). 7 Vle „ ( „ van den Militair Geneeskundigen Dienst). 7 Vlle „ a. ( „ van den Generalen Staf) 8 VJIe „ b. ( „ der Intendance) ... 8 VUIe „ ( f$_ „ der Cavalerie). ... 9 IXe „ ( „ van den Topographi- schen Dienst). 9 C. De Generale Stap 10 1°. Het Hoofdbureau 10 2°. Gewestelijke Dienst 10 D. De Gewestelijke Staf 11 E. De Plaatselijke Staf 13 F. De Infanterie 16 1°. Staf van het Wapen 16 2°. Veldbataljons 17 3°. Mitrailleur Compagnieën 20 4°. Afdeeling Ordonnans-Wielrijders 21 5°. Het korps Maréchaussée 21 6°. Garnizoens-Infanterie 22 7°. Subsistentenkaders 23 8°. Depótbataljons 25 iv inhoud. 9°. Kaderscholen 10°. Strafdetachement 28 G-. De Cavalerie 30 1°. Staf van het Wapen ' 30 2°. Commandement der Cavalerie ........ si 3°. De Veldeskadrons ' SI 4°. Het Eskadron Lijfwacht-Cavalerie . . 31 5°. Depöteskadron 31 6°. Het Peloton-Ordonnansen ! ! 33 7". Kaderschool 33 H. De Artillerie 34 1°. Staf van het Wapen 3± 2°. Artillerietroepen 35 3°. Dienst van het Materieel der Artillerie en van de' Artillerie Werkplaatsen 39 I. De Genie 1°. Staf van het Wapen .' 41 2°. Korps Genie-troepen [ 44 J. De Intendance ' ' 46' 1°. Het Hoofdbureau 'él 2°. Gewestelijke Dienst 'él 3". Dienst der Magazijnen van Kleeding en Uitrusting! 47 4°. Militaire Bakkerij . é8 K. De Militaire Administratie \ .'\ ,'48 1°. Het Hoofdbureau '49 2°. Gewestelijke Dienst \ ' é"è 3°. Dienst bij de Korpsen, Garnizoenen en Ziekenin- richtingen L. De Militair Geneeskundige Dienst ....... bO 1°. Korps Officieren van Gezondheid .'50 2°. „ Militaire Apothekers .... =si ö ■ » » „ -Adsistenten Bi » „ Paardenartsen 51 5°. Hospitaaldienst bl 6°. Centraal Militair Geneeskundig Laboratorium .' ' 53 M. De Topographische Dienst 53 1°. Het Hoofdbureau ' 54 2°. Topographische Inrichting ! i 55 3°. Triangulatiebrigade 55 4°. Opnemingsbrigades i ! . 55 5°. Landrenteopnemingsbrigades 55 6°. Opleidingsbrigade . .56 7°. Opleidingscursus ' 56 inhoud. V Bladz. N. De Tkein. 57 O. Het Korps Ambtenaren .58 P. „ „ Militaire Schrijvers 68 Q. „ „ Stafmuzikanten 59 E. De Militaire School . 59 S. De Hoefsmidschool 60 T. Het Remontedepót 60 U. De Permanente Militaire Spoorweg-Commissie ... 61 V. De Militaire Arrest- en Provoosthuizen 61 KORPSEN NIET RECHTSTREEKS TOT HET LEGER BE- HOORENDE. 68 Legioen van Mangkoe Negoro 63 De korpsen Barisans van Madoera 64 Vrijwilligerkorpsen 65 Gewapende Politie 68 WERVING EN AANVULLING 72 Werving in Nederlandsch-Indië 72 „ „ Nederland 77 De Koloniale Reserve 78 De Legerreserve 83 DE ZEEMACHT 85 Commandement der Zeemacht en Departement der Marine in Nederlandsch-Indië 85 Samenstelling der Zeemacht 86 a. Oorlogsmarine 86 b. Gouvernementsmarine 91 Het Marine-Etablissement te Soerabaja 91 Dokken 91 De Hydrographische Dienst 92 De Magnetische en Meteorologische Waarnemingen ... 92 Gewestelijke Communicatie- en Politievaartuigen .... 93 BIJLAGE 1 95 BIJLAGE II 117 De formatie van het Leger in Nederlandsch-Indië werd opnieuw vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 6 Maart 1915, n". 55 (Indisch Staatsblad, n°. 404), aangevuld en gewijzigd bij: Kon. Besl. van 11 Jan. 1916, n». 35 (Ind. Stbl. 1918,;n°. 169) » 10 Oct. 1916, n». 19 ( „ „ 1917,'n0.! ;40) „ 31 Mei 1917, n°. 11 ( „ „ 1917( u fuseliers; 1 Amboineesch sergeant; 2 Amboineesche korporaals; 13 „ fuseliers; 4- Inlandsche sergeanten; 4 „ korporaals; 3 „ hoornblazers, en 50 „ fuseliers. 22 5°. Het korps Maréchaussee. Het korps maréchaussee te Atjeh is verdeeld in divisiën en onderverdeeld in brigades. Er .zijn 5 divisiën elk onder 1 kapitein. Elke divisie heeft 8 luitenants afdeelingen. „ afdeeling telt 4 brigades. Samenstelling der brigade: 1 Europeesch sergeant-brigadecommandant; 1 Amboineesch of Inlandsch. sergeant, reserve brigade comdt.; 1 „ ,, „ korporaal, en 17 „ „ „ maréchaussées. Het korps is in het geheel sterk: 5 kapiteins; 15 luitenants of onder-luitenants; 2 stafschrijvers; 5 sergeant-majoors; 5 Europeesche fouriers; 60 „ sergeanten; 60 Amboineesche of Inlandsche sergeanten; 60 „ „ „ korporaals, en 1020 „ „ ,, maréchaussées (soldaten). Als i korps-commandant treedt op de plaatselijke commandant te Koeta Radja, die uitsluitend is belast met het militair beheer. 6°. Garnizoens-Infanterie. Er zijn 10 garnizoens bataljons en 3 garnizoens-compagnieën n.1.: 1 bataljon van Palèmbang en Djambi; Staf te Palembang, vaste bezetting te Palembang en te Djambi. 1 bataljon van Sumatra's Westkust te Padang. 3 bataljons van Atjeh en onderhoorigheden, namelijk: 1°. Garnizoensbataljon, Staf te Koeta-Radja, detachementen . te Tjalang, Meulaboh, TapaToean, Roending, Lököp, Koeta-Tjane en militaire bezetting te Medan.: 2°. Garnizoens-bataljon: Staf en 3 compagnieën te Koeta-Radja, 1 compagnie te Seulimeum en detachement te Sabang. 3°. Garnizoens-bataljon:, Staf te Sigli, detachementen te Sigli, Meureudoe, Samalanga, Bireuën, Llo-Seumawé, Langse, Boeloh-Blang-Ara. 1 bataljon van de Wester-Afdeeling van Borneo; Staf te Pontianak, detachementen te Pontianak, Sintang en Singkawang. 1 bataljon van de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo; Staf 23 te Bandjermasin, detachementen te Bandjermasin, Kendangan, Moeara-Teweh, Poeroek-Tjahoe, Long-Iram. 1 bataljon van Celebes en Menado; Staf te Makassar, 1 compagnie (die van Midden-Celebes) te Paloe en te Posso, detachementen te Boeton, Raha, Kendari, Kolonedale, Loewoek, Banggaai, Paré-Paré, Mamoedjoe, voorts een subsistentenkader te Menado. 1 bataljon van ïimor en onderhoorigheden; Staf te TimorKoepang, detachementen te Timor-Koepang, Waingapoe, Waikaboela, Soembawa, Kapan, Endeh, Badjawah, WaeWerang, 1 compagnie te Bikomi-Toembaba en 1 te Beloe. 1 bataljon van Amboina en Ternate; Staf te Amboina, detachementen te Amboina, Piroe en Ternate. 1 compagnie te Soemedang. 1 „ van Tapanoeli te Taroetoeng, detachementen te Padang-Sidempoean en Sidikalang. 1 compagnie van Riouw te Tandjong-Pinang. De garnizoensbataljons bestaan elk uit een staf en een door den G. G. te bepalen aantal compagnieën en detachementen. Deze bataljons hebben dus geen gelijke sterkte, die sterkte is afhankelijk van de uitgestrektheid van het gebied, dat ressorteert onder hun sfeer van actie en natuurlijk ook van de binnenlandsche politieke toestanden in dat gebied. Vermelding verdient voorts, dat bij de garnizoens-infanterie geen Europeesche fuseliers meer worden ingedeeld. Reeds hiervoor werd opgemerkt, dat de commandant van het Garnizoens-bataljon of de Garnizoens-compagnie optreedt als Gewestelijk Militair Commandant, indien voor een der buitenbezittingen organiek geen militair commandant is uitgetrokken. 7°. SüBSISTENTENKADERS. Er zijn vier zelfstandige subsistentenkaders gelegerd als volgt: 1 te Batavia, met een detachement te Serang; 1 „ Soerabaja; 1 „ Padang, en 1 „ Koeta Radja. 24 De samenstelling van elk blijkt uit onderstaande tabel. , I té .2 5 ti g 4 c 3 : -2 B <8 (2 W Kapiteins lil l — a. Waarvan 1 te Ban- . doeng en 1 te Djokja- Luitenants (onder-luite- karta toot het toezicht nants) 4 2 12 op de aldaar doortrek- kende militairen. Adjudant-onderofficieren.. ia 1 l 16. Ten behoeve van den geniedienst in de 1ste, Stafschrnvers 3 — — — 2de en 4de Militaire _ , Afdeeling op Java. Korporaals mrs. werklieden 2 — — — Sergeant-maj oorsbetaalmeesters dor genie 36 1 1 l Sergeant-majoorsadministrateur 2 111 Europeesche, Amboineesche of inlandsche fou- "ers 2 111 Europeesche sergeanten... 6 4 4 3 „ korporaals... 10 4 4 3 „ fuseliers 10 6 6 6 Inlandsche sergeanten 5 4 4 1 „ korporaals 6 5 5 2 „ hoornblazers.. 2 2 2 1 „ • fuseliers 17 9 9 9 Tot het subsistentenkader te Batavia behoort bovendien het detachement te Serang. Het detachement te Serang is sterk: 1 luitenant; 2 Europeesche sergeanten; 2 Inlandsche sergeanten; 2 „ korporaals; 1 „ hoornblazer, en 38 ' fuseliers. Ten aanzien van de Subsistentenkaders bepaalt A. 0.1887 n°. 53. Officieren van alle wapens en diensten zonder troepen en alle militaire ambtenaren en geëmployeerden uit Nederland aankomende, dan wel in afwachting van nadere bestemming 25 of indeeling, naar éen subsistentenkader gedirigeerd zijnde, worden bij die korpsen in subsistentie opgenomen en melden zich bij aankomst, behalve bij den plaatselijken commandant ook bij den commandant van dat kader, op de wijze zooals artikel 5 van het Reglement op den garnizoensdienst aangeeft. 8°. Depötbataljons. Er zijn 3 depótbataljons, samengesteld uit: 3 staven; 3 Europeesche compagnieën; 1 Amboineesche compagnie, en 6 Inlandsche compagnieën. De Gouverneur-Generaal bepaalt op hoedanige wijze deze compagnieën over de depötbataljons zijn verdeeld. De instructie betreffende de Depötbataljons is opgenomen in A. O. 1916 n°. 50 waarvan hieronder enkele artikelen volgen. De bestemming van de depötbataljons is de recruten van het Wapen der Infanterie zóódanig op te leiden, dat zij daarna de oefeningen bij de veldbataljons met vrucht en zonder stoornis te brengen in den geregelden gang der oefeningen kunnen volgen. Om aan deze bestemming te kunnen beantwoorden behoort bij de depötbataljons steeds over voldoende kader beschikt te kunnen worden, waartoe de organieke sterkte zoo noodig kan worden overschreden. De bij de depötbataljons ingedeelde officieren en het kader moeten ten volle voor hunne taak berekend zijn, niet alleen daarvoor de noodige opgewektheid en ambitie bezitten, maar ook een ruim voldoende kennis van het Maleisch, om de reglementen en dienstvoorschriften in die taal te kunnen onderwijzen. Bij voorkeur moeten al zoo bij aankomst uit Nederland niet bij de depötbataljons worden geplaatst de van het Nederlandsche bij het Nederlandsch-Indische Leger gedetacheerde officieren, officieren die pas benoemd zijn, of wel kader, dat vroeger nog niet bij de Infanterie in Indië gediend heeft. Tot het verrichten van bijzondere diensten en werktoeren, het betrekken van de kampementswacht, enz. worden bij elke compagnie 20 geoefende fuseliers van goed gedrag ingedeeld, welk aantal zoonoodig kan worden overschreden. Bij voorkeur worden hiervoor aangewezen militairen, die tijdelijk ongeschikt zijn geoordeeld voor den dienst te velde. Zoowel in Indië als in Nederland aangeworven soldaten, bestemd voor de Infanterie, die in Indië nog niet bij dat Wapen hebben gediend. worden bij de Depötbataljons ingedeeld. Een uit Nederland aangekomen detachement aanvullingstroepen wordt, voor zoover het uit voor het Wapen der Infanterie 26 bestemde soldaten bestaat, die overeenkomstig het hierboven bepaalde als recruut worden aangewezen, zooveel mogelijk bij éénzelfde Depótbataljon ingedeeld. De Depötbataljons nemen geen deel aan wapenschouwingen, parades, oefeningen met andere korpsen, enz. De depötbataljons zijn gelegerd als volgt: le Depótbataljon te Bandoeng (1 Europeesche en 2 Inlandsche compagnieën). B. H. 2e „ „ Djokjakarta (1 Europeesche en 1 Am¬ boineesche compagnie). L. H. 2e „ „ Soerakarta (1 Europeesche en 1 In¬ landsche compagnie). 3e „ „ Malang (3 Inlandsche compagnieën). Staven.van de Depötbataljons. De staf van elk depótbataljon telt: 1 luitenant-kolonel of majoor; 1 „ adjudant; 1 adjudant-onderofficier; 2 Europeesche, Amboineesche of Inlandsche stafschrijvers, en 2 „ „ „ „ korporaals mrs. werklieden. Bij één der depötbataljons kunnen, indien de verspreiding van het bataljon over meer dan één garnizoen het vordert, bovendien nog in de sterkte gebracht worden: 1 luitenant-kolonel of majoor; 1 „ adjudant; 1 adjudant-onderofficier; 1 Europeesch, Amboineesch of Inlandsch stafschrijver, en 2 Europeesche, Amboineesche of Inlandsche korporaals mrs. werklieden. Voorts kunnen bij de gezamenlijke staven van de depotbataljons in de sterkte gebracht worden: 2 Europeesche stafhoornblazers (sergeant-majoors of sergeanten). Europeesche Compagnieën van de Depótbataljons. De Europeesche compagnieën van de depötbataljons tellen elk, behalve de daarbij ingedeelde recruten: 1 kapitein; 8 luitenants (onder-luitenants); 27 1 adjudant onderofficier- of sergeant-majoor-instructeur; 1 sergeant-majoor-administrateur; 1 Europeesch fourier; 10 Europeesche sergeanten; 15 ' „ korporaals; 20 „ fuseliers; 2:.Inlandsche tamboers, en 1 Inlandsch hoornblazer. Amboineesche en Inlandsche Compagnieën van de Depötbataljons. De Amboineesche (Inlandsche) compagnieën van de depótbataljons tellen elk, behalve de daarbij ingedeelde recruten: 1 kapitein; 3 luitenants (onder-luitenants); 1 adjudant-onderofficier- of sergeant-majoor-instructeur; 1 sergeant-majoor-administrateur; 1 Europeesch of Amboineesch (Europeesch of Inlandsch) fourier; 10 Europeesche sergeanten; 12 Amboineesche (Inlandsche) sergeanten; 10 „ . „. korporaals; 20 „ „ fuseliers; 2 Inlandsche tamboers, en 1 Inlandsch hoornblazer. Recruten. Het aantal recruten bij de depötbataljons bedraagt in den regel niet meer dan: 525 Europeanen; 194 Amboineezen, en 924 Inlanders. De recruten worden zooveel mogelijk gelijkmatig over de compagnieën van hunnen landaard verdeeld. Afrikaansche recruten worden bij de Europeesche compagnieën ingedeeld. Rangen van de Instructeurs bij de Depötbataljons. . Van de 10 bij de depótbataljons ingedeelde onderofficiereninstructeur kunnen .5 den rang van adjudantonderofficier hebben. 28 9°. K&deescholek. Er zijn twee kaderscholen, waarbij zijn ingedeeld: 2 kapiteinsdirecteur en 5 luitenants-instructeur, benevens zooveel Europeesche, Amboineesche en Inlandsche onderofficiereninstructeur, dat bij de indeeling van de leerlingen in een zoo klein mogelijk aantal klassen, ieder van ten hoogste 25 leerlingen, één instructeur beschikbaar zij voor elke klasse. De kaderscholen zijn gevestigd te Tjimahi en Magelang. 10* Strafdetachement te Ngawi. Met de bewakingsdiensten bij het strafdetachement wordt belast eene door den G. G. daartoe aan te wijzen compagnie Infanterie. Tegenwoordig is daartoe aangewezen één compagnie van het 19de Bataljon Infanterie. Het Reglement voor het Strafdetachement bij het Leger in Ned.-Indië is opgenomen in A. O. 1903 n". 136. Bij het strafdetachement worden ingelijfd: 1". de'militairen, die in de 2de klasse van militaire discipline geplaatst na herhaalde bestraffingen zoo onhandelbaar zijn, dat hunne verwijdering van het korps npodig is; 2". zij, die bij rechterlijk gewijsde tot plaatsing bij het strafdetachement zijn veroordeeld. Het strafdetachement maakt een zelfstandig onderdeel uit van het wapen der Infanterie. De ingelijfden, zonder onderscheid van wapen, gaan daarbij als fuselier over en worden op infanterie soldij en indemniteiten gesteld. De tijd, bij het strafdetachement doorgebracht, telt niet in mindering van het dienstverband. De strafcursus wordt verdeeld in drie tijdperken, te weten: de 2de categorie; de 1ste categorie, en den proeftijd, wier duur respectievelijk 3, 2 en 3 maanden bedraagt, ongerekend nog den tijd, gedurende welken de ingelijfde door verpleging in eene ziekeninrichting, dan wel uit hoofde van andere oorzaken, aan den dienst onttrokken is geweest. De maand wordt hierbij berekend op dertig dagen. De bij hét Strafdetachement ingelijfden zijn onderworpen aan een verzwaarden dienst en zeer strenge tucht. Kangen van de Bataljonscommandanten, 20 Van de 85 hoofdofficieren, die bij de veld-, garnizoen»- en depötbataljons kunnen worden ingedeeld hebben 12 dan wel — ingeval een majoor als 2de hoofd-officier bij het Hoofdbureau optreedt — 13 den rang van luitenant-kolonel. Eerste- en Tweed e-L uitenants en O n d e r-1 u i t e n a n t s. Van de luitenants en luitenants-adjudanten van het wapen der Infanterie kunnen 267 den rang van eerste-luitenant bekleeden, terwijl van de overige luitenantsplaatsen .er ten minste 75 en ten hoogste 100 door onder-luitenants worden vervuld. Rangen van de Stafhoornblazers en Stafschrijvers. Van de Europeesche stafhoornblazers zijn ten hoogste 13 sergeant-majoor; de overigen zijn sergeant. Van de Inlandsche staf hoornblazers zijn ten hoogste 4 sergeant; de overigen zijn korporaal. Van de stafschrijvers zijn 4 adjudant-onderofficier, 12 sergeantmajoor, 18 fourier, 16 korporaal en de overigen soldaat. De rangen van adjudant-onderofficier- en sergeant-majoor-stafschrijver kunnen slechts door Europeesche militairen worden bekleed. Sergeanten-, Fouriers- en Korporaals-titulair. De korporaals en fuseliers of infanteristen lste klasse, die hebben voldaan aan de eischen voor sergeant, fourier en korporaal, worden, bij gebrek aan vacatures in die rangen, aangesteld tot sergeant-, fourier- en korporaal-titulair. Zij tellen alsdan onder het personeel van denzelfden rang of stand, als laatstelijk door hen effectief bekleed. Infanterist lste klasse. Bij elke compagnie der veldbataljons — of mitrailleurcompagnie — kunnen ten hoogste 10- of 5-fuseliers infanterist lste klasse zijn. Van de Afdeeling Ordonnans-Wielrijders zijn 3 Europeesche-, 2 Amboineesche- en 5 Inlandsche fuseliers infanterist lste klasse. 30 Van het aantal fuseliers ingedeeld bij de garnizoensinfanterie en het detachement Serang kan ten hoogste een twintigste tot infanterist lste klasse worden aangesteld. Maréchaussée afdeelingen op Java. Bij Gouvernements Besluit van 5 October 1916, n". 21 is de formatie van het Indisch Leger tijdelijk uitgebreid met: 2 kapiteins; 5 luitenants (onder-luitenants); 2 sergeant-majoors-administrateur; 2 Europeesche Amboineesche of Inlandsche fouriers; 20 „ sergeanten; 5 „ korporaals; 29 Amboineesche of Inlandsche sergeanten; 20 jj n n korporaals; 340 „ „ „ maréchaussées (infanteristen lste klasse of fuseliers); en 5 Europeesche Amboineesche of Inlandsche soldaten-ziekenverpleger. In verband hiermede zijn opgericht 2 divisiën maréchaussée. Eene divisie a 3 afdeelingen, waarvan de staf te MeesterCornelis en de afdeelingen te Poerwakarta, Tjibaroesa en Madjalengka gelegerd zijn. De andere divisie a 2 afdeelingen, met den staf te Soerabaja en de afdeelingen te Lamongan en Lawang. G. De Cavalerie. Wapen der Cavalerie. (1) Het wapen der cavalerie bestaat uit: 1°. den staf van het wapen; 2°. het commandement der cavalerie; 3°. 4 veldeskadrons; 4°. 1 eskadron lijfwachtcavalerie, bestaande uit 2 detachementen; 5°. 1 depóteskadron; 6°. 1 pelotons ordonnansen, en 7°. 1 kaderschool. 1°. Stap van het Wapen. De staf van het wapen bestaat uit het hoofdbureau (VHIe Afdeeling v. h. Dep. v. O.) en telt: 1 luitenant-kolonel of kolonel, inspecteur (Chef) van het wapen, en 1 ritmeester- of eerste-luitenant-adjudant. (1) Zie de aanhangige voorstellen tot wijziging van de formatie van het wapen der Cavalerie, hierachter in bijlage ii opgenomen. 81 De aanwijzing van tweeërlei rang voor den inspecteur heeft ten doel de gelegenheid te openen om den in den rang van luitenant-kolonel te benoemen titularis tot kolonel te bevorderen. De instructie van den Chef van het Wapen der Cavalerie is opgenomen in A. O. 1902, n°. 116. Art. 3 dier Instructie luidt: De Chef heeft onder zijne onmiddellijke bevelen: o. het Hoofdbureau; b. den Commandant der Cavalerie te Salatiga; c. de commandanten van de niet tot de brigades behoorende eskadrons en detachementen; d. de commandanten van de tot de brigades behoorende eskadrons en detachementen voor wat betreft de zuiver technische aangelegenheden en het administratief militair beheer; e. den Directeur van het Remonte-Depót nabij Padalarang. 2". COMMANDEMENT der CAVALERIE te SALATIGA. Het commando over de niet bij de brigades ingedeelde veldeskadrons, zoomede over het depóteskadron, is opgedragen aan een majoor, wien zijn toegevoegd: 1 luitenant-adjudant; 2 adjudant-onderofficieren; 1 stafschrijver; 1 staftrompetter met den rang van opperwachtmeester of wachtmeester, en 2 korporaals mr. werklieden, allen Europeanen. De stafschrijver kan zijn cavalerist lste klasse, korporaal, fourier, opperwachtmeester of adjudant-onderofficier. Tot het commandement der Cavalerie behooren het lste en 2de veldeskadron en het depöteskadron. Beide genoemde veldeskadrons zullen in oorlogstijd vormen de Legercavalerie, welke rechtstreeks ter beschikking van den Legercommandant blijft. De overige eskadrons zijn gelegerd: het 8de veldeskadron te Batavia; „ Rechterhalf 4de veldeskadron te Malang; „ Linkerhalf 4de „ „ Tjimahi, en „ eskadron lijfwacht-cavalerie te Soerakarta en Djokjakarta. 3". De Veldeskadrons. 4°. Het Eskadron Lijpwachtcavalerie. 5°. Depóteskadron. De veldeskadrons, het eskadron lijfwachtcavalerie en Depóteskadron tellen te samen: 32 7 ritmeesters; 22 luitenants (onder-luitenants); . 1 adjudant-onderofficier of opperwachtmeester bij de kaderschool ; 7 opperwachtmeesters; 6 Europeesche fouriers; 55 „ wachtmeesters, waarvan één onder-instructeur bij de kaderschool; 60 Europeesche korporaals; 15 „ trompetters; 13 „ • hoefsmeden, waarvan ten hoogste 5 met dén rang van wachtmeester en 5 met den rang van korporaal; de overigen zijn cavalerist lste of 2de klasse; 62 Europeesche cavaleristen lste klasse; 350 • -| , 2de „ ; 11 Inlandsche wachtmeesters, waarvan één onder-instructeur bij de kaderschool; 27 Inlandsche korporaals; 10 „ trompetters; 8 . „ zadelmakers, waarvan ten hoogste 2 met den rang van korporaal; de overigen zijn cavalerist lste of 2de klasse; 46 Inlandsche cavaleristen lste klasse, en 291 „ „ 2de „ . Het aantal troepenpaarden bij het geheele wapen bedraagt 863. In tegenstelling met die bij de Infanterie zijn de afdeelingen Mitrailleur-geweren bij de Cavalerie in de normale formatie opgenomen. Bij elk eskadron Leger-cavalerie en half-eskadron brigadecavalerie is eene sectie Madsen-geweren ingedeeld, bestaande uit 3 geweren. De sectie wordt gecommandeerd door 1 Europeesch wachtmeester 'en telt voorts: 1 Europeesch korporaal; 1 „ cavalerist; 8 Inlandsche cavaleristen, en 6 troepenpaarden. Aan de Leger-cavalerie wordt voorts toegevoegd eene afdeeling Wielrijder-strijders ter sterkte van ééne compagnie, welke te Salatiga gelegerd is. 88 6°. Het Peloton-Ordonnansen. Bij Gouv. Besluit van 24 Augustus 1916, n°. 82 is het wapen der Cavalerie tijdelijk uitgebreid met een peloton-ordonnansen. Standplaats Bandoeng, tijdelijk gelegerd te Willem I. Het peloton telt: 1 tweede luitenant; 1 opperwachtmeester; 2 Europeesche wachtmeesters; 2 „ korporaals; 2 „ cavaleristen lste klasse; 1 „ cavalerist lste „ hoefsmid; 6 „ cavaleristen 2de „ ; 1 Inlandsch wachtmeester; ■x „ korporaal; 1 „ trompetter; 5 Inlandsche cavaleristen lste klasse; 20 „ 2de „ , en 48 troepenpaarden. 7°. Kaderschool te Salatiga. Bij de cavalerie is eene Kaderschool, waarvan de instructeurs en — met uitzondering van de opperwachtmeesters en fouriers — ook.de leerlingen tellen onder het hierboven ad 3°., 4°. en 5°. vermelde personeel. Eerste en Tweede Luitenants en Onder-luitenants. "Van de luitenants en luitenants-adjudanten, kunnen er 13 den rang van eerste luitenant bekleeden, terwijl van de overige luitenants-plaatsen er 2 door onder-luitenants worden vervuld. Wachtmeesters-, Fouriers- en Korporaals-titulair. De korporaals en cavaleristen, die hebben voldaan aan de eischen voor wachtmeester, fourier en korporaal, worden, bij gebrek aan vacatures in die rangen, aangesteld tot wachtmeester-, fourier- en korporaal-titulair. Zij tellen alsdan onder het in ad 8°., 4°. en 5". aangegeven personeel van denzelfden rang of stand, als laatstelijk door hen effectief bekleed. 3 34 H. De Artillerie. Het wapen der Artillerie bestaat uit: 1°. den staf van het wapen; 2°. de artillerietroepen, en 3°. den dienst van het materieel der artillerie en van de artilleriewerkplaatsen. I0.. Staf van het Wapen. Tot den staf van het wapen behooren: a. het hoofdbureau, en b. de commissie van proefneming. et. Hoofdbureau. (IHe Afd. D. v. O. te Bandoeng.) Het hoofdbureau der artillerie telt: 1 kolonel of generaal-majoor, inspecteur (Chef) van het wapen; 1 kapitein of luitenant-adjudant; 1 hoofdofficier; 2 kapiteins; 1 luitenant, en 1 magazijnmeester burgerlijk ambtenaar. Voor de Instructie van den Chef van het Wapen zie A. 0.1905, n°. 48. De artikels 4 en 5 dier Instructie luiden: De Chef heeft onder zijne onmiddellijke bevelen: het hoofdbureau; den commandant der bereden Artillerie; den commandant der Vesting-Artillerie; den inspecteur der draagbare Wapenen; den voorzitter der commissie van proefneming; den voorzitter der commissie tot herziening van den instructieinventaris;de directeuren van het materieel; den directeur van den artillerie-constructiewinkel; den directeur der pyrotecbnische werkplaats; den commandant van den Trein; behoudens de in Algemeene Orders of Voorschriften aangegeven verhouding tot de gewestelijke en plaatselijke autoriteiten. De Chef is bevoegd en verplicht aan den Commandant van het Leger de voorstellen te doen, welke hij — om eenheid in het wapen te houden — op het gebied der techniek en der daarmede verband houdende technische opleiding wenschelijk acht. 85 Technische en administratieve • aangelegenheden, waarvan kennisneming voor de betrokken Afdeelings- tevens Brigade Commandanten van belang wordt geacht, worden ter kennisse van die autoriteiten gebracht. b. Commissie van Proefneming. De commissie van proefneming telt: 1 kapitein, voorzitter, en 2 luitenants. 2*. Abtïiaebietroepen. De artillerietroepen worden onderscheiden in: A. de bereden-artillerie, en B. de vesting-artillerie. A. B e r e d e n-A r t i 11 e r i e. De bereden-artillerie bestaat uit: a. den staf; b. de veld-artillerie; c. de berg-artillerie; d. het depót, en e. de kaderschool. . . ■, a. Staf te Bandoen g. De staf der bereden-artillerie telt: 1 hoofdofficier, Commandant der bereden-artillerie; 1 kapitein of luitenant-adjudant; 1 „ (voor speciale diensten); 1 staftrompetter (opperwachtmeester); 1 Europeesch stafschrijver; 2 Europeesche korporaals mrs. werklieden; 1 Inlandsch stukrijder lste of 2de klasse, en 4 troepenpaarden. 6. Veld-artillerie. Er zijn 2 afdeelingen veldartillerie, samengesteld elk uit den staf en 2 veld-batterijen (a 4 stukken) gelegerd: 36 Ie afdeeling veld-artillerie: staf, i lste veld-batterij, J Batavia. 2de „ ) Ile afdeeling veld-artillerie: staf, j 4de veld-batterij, [ Tjimahi. 5de „ ) (In oorlogstijd wordt aan elke afdeeling nog een batterij toegevoegd, respect. 3de en 6de veldbatterij). De staf van de afdeeling telt: 1 luitenant kolonel of majoor; 1 „ adjudant; 1 Europeesch stafschrijver; 1 „ trompetter; 1 Inlandsch stukrijder lste of 2de klasse, en 4 troepenpaarden. Elke veldbatterij telt: 1 kapitein; 8 luitenants (onder-luitenants); 1 opperwachtmeester; 8 Europeesche wachtmeesters; • 1 Europeesch fourier; 8 Europeesche korporaals; 1 Europeesch hoefsmid; 2 Europeesche trompetters; 46 „ kanonniers lste of 2de klasse; 2 Inlandsche wachtmeesters; 4 „ korporaals; 79 „ stukrijders lste of 2de klasse, en 86 troepenpaarden. c. Berg-artiUerie. De berg-artillerie bestaat uit een afdeeling berg-artillerie, — samengesteld uit den staf en 2 berg-batterijen, — en voorts uit 2 berg-batterijen. Gelegerd: Afdeeling berg-artillerie: staf, 1 lste berg-batterij, Banjoe Biroe. 2de „ ) 3de „ Malang. 4de „ Salatiga. 87 De staf van de afdeeling telt: 1 luitenant-kolonel of majoor; 1 „ adjudant; 1 Europeesch stafschrijver; 1 „ trompetter; 1 Inlandsch stukrijder lste of 2de klasse , en 4 troepenpaarden. Elke bergbatterij telt: 1 kapitein; 3 luitenants (onder-luitenants); 1 opperwachtmeester; 6 Europeesche wachtmeesters; 1 Europeesch fourier; 7 Europeesche korporaals; 1 Europeesch hoefsmid; 2 Europeesche trompetters; 43 „ kanonniers lste of 2de klasse; 2 Inlandsche wachtmeesters; 4 „ korporaals; 3 „ stukrijders lste of 2de klasse; 62 „ geleiders lste ., 2de „ , en 47 troepenpaarden. Een der bergbatterij en telt meer dan hierboven aangegeven: 1 luitenant (onder-luitenant); . 1 adjudant-onderofficier; 3 Europeesche wachtmeesters; 1 Europeesch fourier; 8 Europeesche korporaals; 1 Europeesch trompetter; 14 Europeesche kanonniers lste of 2de klasse; 2 Inlandsche wachtmeesters; 2 „ stukrijders lste of 2de klasse; 18 „ geleiders lste „2de „ , en 17 troepenpaarden. d. Depót der Berede n-A r t i 11 e r i e. . Het depót der bereden-artillerie is gelegerd te Tjimahi. e. Kaderschool. Bij de bereden-artillerie is eene kaderschool, gevestigd te Banjoe Biroe. 38 B. V e s t i n g'-A r t i 11 e r i' e. De vesting-artillerie bestaat uit: a. den staf; o. het bataljon vestingartillerie; c. de overige „ ; en d. de kaderschool. «. Staf te Bandoeng. De staf der vestingartillerie telt: 1 hoofdofficier, commandant der vesting-artillerie; 1 luitenant-adjudant; 1 kapitein, (speciale diensten); 1 sergeant-majoor, en 1 Europeesch fourier. o. Bataljon. Vesting-Artillerie. Het bataljon vesting artillerie is samengesteld uit den staf en 4 compagnieën. Het bataljon is gelegerd te Batavia en samengesteld uit den staf, 9de, 13de, 20ste en 23ste compagnie. De staf van het bataljon telt: l luitenant-kolonel of majoor; 1 „ adjudant; 1 adjudant-onderofficier; 1 sergeant-majoor, en 1 Europeesch fourier. De 4 compagnieën tellen tezamen: 4 kapiteins; 19 luitenants (onder-luitenants); 1 adjudant-onderofficier of sergeantmajoor, instructeur, bij de kaderschool; 4 sergeant-majoors; 29 Europeesche sergeanten, waaronder 1 onderinstructeur, bij de kaderschool; 4 Europeesche fouriers; 41 „ korporaals; 328 „ kanonniers lste of 2de klasse; 8 Inlandsche sergeanten, waaronder 1 onderinstructeur, bij de kaderschool. ,•■ ;,f 13 Inlandsche korporaals; 10 „ hoornblazers, en 286 „ kanonniers lste of 2de klasse. 39 c. De overige compagnieën Vesting-Artillerie. De overige compagnieën vesting-artillerie zijn gelegerd als volgt: 7de compagnie artillerie te Tjilatjap. 12de „ „ „ Batoedjadar. 16de „ „ „ Soerabaja. 17de ,, „ „ Salatiga (tijdelijk te Bandoeng) (Auto-batterijen). 19de „ „ „ Bandoeng en Soemedang. 22ste „ „ Sabang. I 6 kapiteins; I 19 luitenants (onder-luitenants); 3 adjudant-onderofficieren; Deze 7 sergeant-majoors; compagnieën ^ Europeesche sergeanten; tellen te 7 ;j fouriers; zamen, met \ 45 ^ korporaals; inbegrip 309 i kanonniers lste of 2de klasse; °-ei' 7 Inlandsche sergeanten; . recruten: 1Q ^ korporaals; 13 „ hoornblazers, en 218 ,, kanonniers lste of 2de klasse. d. Kaderschool. Bij de vesting artillerie is een kaderschool, gevestigd te Batavia. 3". Dienst van het Materieel der Artillerie -en van de Artillerie Werkplaatsen. De dienst van het materieel der Artillerie en van de Artillerie werkplaatsen omvat: a. de directiën van het materieel der artillerie te Bandoeng (tijdelijk te Batavia) en te Soerabaja, (Directeur een luitenantkolonel of majoor); b. het personeel van den artillerie constructie-winkel te Soerabaja, (Directeur een luitenant-kolonel of majoor); c. het personeel van de pyrotechnische werkplaats te Bandoeng, (een kapitein- of majoor-directeur); d. het personeel van de geweermakers-werkplaatsen; e. het korps magazijnmeesters; f. het korps conducteurs. 40 ad cl. De dienst der geweermakerswerkplaatsen omvat: 1". de inspectie der draagbare wapens, tellende één inspecteur met den rang van kapitein of majoor; 2°. het personeel van de geweermakersschool te Meester Cornelis (een lste of 2de luitenant, directeur), en 3°. het personeel van de geweermakersateliers en de reservegeweermakers, {adjudantonderofficieren, sergeant-majoor» en Europeesche sergeanten, geweermakers en Inlandsche sergeanten of korporaals, lademakers). Alg. Order 1908 n°. 62 geeft aan op welke plaatsen geweermakers-ateliers gevestigd zijn. ad e. Het korps magazijnmeesters der artillerie telt: 8 magazijnmeesters burgerlijk ambtenaar; 5 onder-luitenants, en ^ 8 adjudantonderofficieren i magazijnmeesters. De dienst van magazijnmeester burgerlijk ambtenaar kan ook vervuld worden door officieren-magazijnmeester, hun aantal is echter beperkt tot ten .hoogste 4 van de lste klasse (hiervan ten hoogste 1 majoor, de overigen kapitein); de overigen zijn van de 2de of 3de klasse {lste of 2de luitenant). ad f. Bij het wapen der artillerie zijn 29conducteurs die den rang kunnen hebben van: conducteurs lste klasse: adjudant-onderofficier, (ten hoogste 9); „ 2de „ : sergeant-majoor, ( a • 12)-en „ 3de „ : sergeant. Eerste en Tweede Luitenants en OnderLuitenants. Van de luitenants en luitenants adjudanten der bereden- en vesting-artillerie kunnen er 43 den rang van eerste luitenant bekleeden, terwijl van de overige luitenantsplaatsen er 11 door onder-luitenants — 5 van de bereden- en 6 van de vestingartillerie — worden vervuld. I. De Genie. "Wapen der Genie. Het wapen der genie is samengesteld uit: 1°. den staf van het wapen, en 2°. de genietroepen. 41 1°. Stap van het "Wapen. Tot den Staf van het Wapen behooren: a. het hoofdbureau; b. „ personeel van den gewestelijken en plaatselijken geniedienst ; c. het korps magazijnmeesters; d. „ „ conducteurs; e. „ „ architecten, opzichters en militaire onder-opzichters; ƒ"• n » teekenaars, en g. „ „ geniewerklieden. a. Hoofdbureau. (IVe Afd. D. v. O. te Bandoeng.) Het hoofdbureau der Genie telt: 1 kolonel, inspecteur (Chef) van het wapen; 1 kapitein- of luitenant-adjudant: 1 luitenant-kolonel of majoor; 2 kapiteins; 1 luitenant; 2 magazijnmeesters, en 2 teekenaars. Dé instructie van den Chef van het Wapen der Genie is opgenomen in A. O. 1897 n°. 47. Art. 6 dier instructie luidt: De Chef heeft onder zijne onmiddellijke bevelen: a. het hoofdbureau der genie en de gewestelijke eerstaanwezende genie-officieren; 6. den commandant van het korps genie-troepen voor wat betreft de zuiver technische aangelegenheden en het administratief militair beheer. Technische en administratieve aangelegenheden, waarvan kennisneming voor den betrokken Afd. tevens BrigadeCommandant van belang wordt geacht, worden ter kennisse van die autoriteit gebracht; c. de commandanten van de detachementen genie-werklieden voor zoover hun dienst als zoodanig betreft, behoudens de in Algemeene Orders of voorschriften aangegeven regeling betreffende de onderlinge verhouding van gewestelijke en plaatselijke autoriteiten. b. Gewestelijke en Plaatselijke Genie-dienst. Tot het personeel van den gewestelijken en plaatselijken Genie-dienst behooren ; 42 5 luitenant-kolonels of majoors; 7 kapiteins; 10 luitenants; 27 architecten, opzichters en militaire onder-opzichters, en 15 teekenaars. In elk der op den hierna volgenden staat vermelde Gewestelijke Eerstaanwezendschappen is een officier van het wapen der Genie geplaatst als gewestelijk genie-chef met den titel van „Eerstaanwezend Genie-officier van (verkorte aanduiding van het ressort)". Bij afwezigheid, ziekte of ontstentenis van dezen treedt de oudste genie-officier ter plaatse als zoodanig op. Is de gewestelijke genie-chef de eenige genie-officier, dan wijst in dat geval de afdeelings- (gewestelijke militaire) commandant, in wiens commando de standplaats van den gewestelijken geniechef is gelegen, een officier van een ander wapen of van.een anderen dienst als tijdelijken vervanger aan. Op plaatsen waar een genie-officier dan wel een architect, opzichter of militair onder-opzichter der genie of onderofflciergenie-werkman plaatselijk genie-chef is, voert deze den titel van Eerstaanwezend Genie officier dan wel van Plaatselijk Genie-chef. Op de standplaats van den Gewestelijken Geniechef is deze belast met de functie van plaatselijk eerstaanwezend genie-officier, tenzij deze betrekking door den Chef van het Wapen der Genie wordt opgedragen aan een anderen Genie-officier dan wel aan een architect (opzichter of militair onder-opzichter der Genie) ter plaatse. In groote garnizoenen zal de betrekking van plaatselijk geniechef steeds door een genie-officier worden vervuld. Bij afwezigheid, ziekte of ontstentenis van een plaatselijk eerstaanwezend Genie-officier wordt hij vervangen door zijn oudsten officier, architect, opzichter, of militair onder opzichter. Is geen van de in de vorige alinea genoemde titularissen aanwezig, dan wijst in dat geval de plaatselijk (militair) commandant een officier van een ander wapen of van een anderen dienst als tijdelijk vervanger aan. Op plaatsen waar geen genie-officier dan wel architect, opzichter, militair onder-opzichter der Genie of onderofficier genie-werkman met den plaatselijken genie-dienst is belast, wordt de betrekking van plaatselijk genie-chef door den afdeelings(ge westelijk militair) commandant opgedragen aan een officier van een ander wapen, of van een anderen diensten bij ontstentenis van een officier aan een onderofficier. De titel is dan „officier (onderofficier) belast met den genie-dienst". 48 STAF VAN HET WAPEN DER GENIE. Staat betreffende den Gewestelijken Genie-dienst. Standplaatsen Gewestelijke eerstaanwezendschappen. van de Gewestelijke Genie-chefs. I "~~~—~~~~*~ I. lste Militaire Afdeeling op Java, Westeraf- L Batavia, deeling van Borneo, Palembang, Djambi, ' Kiouw en Banka (aan te duiden met „lste ) Militaire Afdeeling op Java, enz."). II. 2de Militaire Afdeeling op Java. II. Magelang. III. 3de Militaire Afdeeling op Java en deZuider- ' m. Soerabaja en Oosterafdeeling van Borneo (aan te duiden met „3de Militaire Afdeeling op Java, enz."). IV. 4de Militaire Afdeeling op Java. IV. Bandoeng. V. Sumatra's Westkust en Tapanoeli (aan te I duiden met „Sumatra's Westkust, enz."). v. Padang. VI. Atjeh en Onderhoorigheden en Sumatra's VI Koeta-Radia Oostkust (aan te duiden met „Atjeh en Onderhoorigheden, enz."). VII. Celebes, Menado en Timor en Onderhoorig- | VII Makasser heden (aan te duiden met Celebes, enz."). VIII. Amboina en Ternate. VIII. Amboina. c. Korps Magazijnmeesters. Het korps magazijnmeesters der Genie telt: 1 hoofdmagazijnmeester; | 7 magazijnmeesters, 1 burgerlijke ambtenaren, en 4 onder-luitenants- of adjudant-onderofficieren-magazijnmeester. Van de in dienst zijnde officieren magazijnmeester, die de betrekking van (hoofd) magazijnmeester, burgerlijk ambtenaar vervullen, kunnen ten hoogste 1 rang van majoor en 3 dien van kapitein hebben; de overigen zijn eerste of tweede luitenant. Het aantal officieren-magazijnmeester komt in mindering van het aantal magazijnmeesters (waaronder de hoofdmagazijnmeester), burgerlijk ambtenaar. Zoolang het aantal magazijnmeesters burgerlijk ambtenaar (officieren-magazijnmeester) het hierboven aangegeven aantal burgerlijke ambtenaren overtreft, komt het overcompleet in mindering van het aantal onder-luitenants-magazijnmeester. 44 d. Korps Conducteurs. Bij het wapen der genie zijn 8 conducteurs; van deze behooren ten hoogste 8 tot de lste klasse (adjudant-onderofficier) en ten hoogste 3 tot de 2de klasse (sergeantmajoor); de overigen behooren tot de 3de klasse (sergeant). e. Korps Architecten, Opzichters en Militaire Onderopziehters. Het korps architecten, opzichters en militaire onderopziehters der genie telt: 3 architecten; i burgerlijke 18 opzichter der lste, 2de of 3de klasse, j ambtenaren, en 6 militaire onderopzichters. De formatie van de opzichters kan tijdelijk worden overschreden, mits die van de militaire onderopzichters dan tijdelijk met een gelijk aantal worde verminderd. Het aantal nog in dienst zijnde militaire architecten en opzichters komt. in mindering van het aantal opzichters lste, 2de en 3de klasse, burgerlijk ambtenaar. f. Korps Teekenaars. Het korps teekenaars der genie telt: 1 adjudant-onderofficier-, 1 2 sergeant-majoors en J teekenaars. 15 Europeesche sergeanten-, korporaals- of soldaten-) g. Korps G-enie-werklieden. Het korps genie-werklieden telt: 6 adjudant-onderofficieren; 16 sergeant-majoors, en 128 Europeesche sergeanten, korporaals of werklieden der lste, 2de of 3de klasse (soldaten). 2°. Het Korps Genie-troepeït te Tjimahi. Het korps genie-troepen bestaat uit: a. den staf; b. drie veldcompagnieën; c. een spoorweg- en telegraaf compagnie; d. een depótcompagnie, en . e. een kaderschool. 45 a. Staf van het Korps. De staf van bet korps genie-troepen telt: 1 luitenant-kolonel of majoor; 1 „ -adjudant; 1 adjudant-onderofficier; 2 stafschrijvers; 1 sergeant- of korporaal-staftamboer, en 2 korporaals mrs. werklieden, allen Europeanen. Een der stafschrijvers is adjudant-onderofficier, sergean of fourier, de andere korporaal of soldaat. Bij het korps genietroepen worden voorts ingedeeld1 magazijnmeester, en 1 teekenaar. Eene veldcompagnie telt: 1 kapitein; 3 luitenants (onder-luitenants); 1 sergeant-majoor-administrateur; 1 Europeesch fourier; 6 Europeesche sergeanten; 6 „ korporaals; 16 » genie-soldaten lste klasse; fl T , ! " 2de s , en 64 Inlandsche n 2de c Spoorweg- en Telegraafcompagnie. De spoorweg- en telegraafcompagnie telt: 1 kapitein; 4 luitenants (onder-luitenants); 1 sergeant-majoor-administrateur; 1 Europeesch fourier; 2 Europeesche sergeanten-, \ * korporaals-, I 7 » genie-soldaten lste klasse-, j sPoorwegwerker; 18 9 » 2de „ ', ) 2 sergeant-majoor-instructeurs-, i 12 Europeesche sergeanten-, i 14 » korporaals-, [ telegrafist; 28 » genie-soldaten lste klasse-, ) b. Veldcompagnie. 46 1 sergeant-maj oor-instructeur-, j 5 Europeesche sergeanten-, I %. ' i radio-telegrafist. 6 „ korporaals-, en 12 „ genie soldaten lste klasse-, 1 Van de spoorwegcompagnie is nog een gedeelte tijdelijk werkzaam bij den aanleg van den Atjeh stoomtram. d. Depötcompagnie. De depótcompagnie telt: 1 kapitein; 8 luitenants (onder-luitenants); 1 sergeant-majoor-instructeur; 1 „ „ -administrateur; 1 Europeesch fourier; 7 Europeesche sergeanten; 8 „ korporaals; 92 „ genie-soldaten 2de klasse; 3 Inlandsche sergeanten; 8 „ korporaals; 1 Inlandsch tamboer; 1 „ hoornblazer; 7 Inlandsche genie-soldaten lste klasse, en 76 „' „ 2de „. . Van de 4 sergeant-majoors-instructeur vermeld in ad c. en d., kan 1 den rang van adjudantonderofficier-instructeur bekleeden. Van de 7 hoofd officieren, die het wapen der genie — behoudens den inspecteur — telt, hebben er 3 "den rang van luitenant kolonel. Van de luitenants en luitenants adjudanten kunnen er 16 den rang van eerste luitenant bekleeden, terwijl van de overige luitenants-plaatsen er ten hoogste 4 door onder-luitenants worden vervuld. J. Intendance. De intendance is samengesteld uit: 1°. het hoofdbureau; 2°. den gewestelijken dienst; 3°. den dienst der magazijnen van kleeding en uitrusting, en 4°. de militaire bakkerij te Tjimahi. 47 1°. Hoofdbureau te Bandoeng. (VHe Afd. B. v. h. D. v. O.) Het hoofdbureau der intendance telt: 1 kolonel, hoofdintendant, chef van de intendance1 luitenant kolonel; 1 majoor; 4 kapiteins, en 1 magazijnmeester, burgerlijk ambtenaar. De instructie voor den Hoofdintendant is opgenomen in A O 1913 n". 40. Volgens deze instructie is de Hoofd-Intendant rechtstreeks ondergeschikt aan den Commandant van het Leger. Hu is belast met de algemeene léiding van den verplegingsdienst voor zoover die behoort tot den werkkring der Intendance ±iu wudt .znn bijzondere aandacht aan de verzameling van gegevens betreffende de hulpbronnen, de voorraden, de industrieele ondernemingen en de middelen van vervoer te land en te water , voor zoover daarvan kan worden partij getrokken voor de legerverpleging zoowel in tijd van vrede als in geval van oorlog of van militaire expeditien. Hij draagt zorg dat de noodige voorraden en transportmiddelen aanwezig- zijn. > De officieren der intendance worden gekozen uit de officieren van de verschillende wapens en wel uit officieren, die in Nederland den volledigen Intendance cursus bij de Hoogere Krijgsschool met vrucht hebben doorloopen. 2". Gewestelijke Dienst. Tot het personeel van den gewestelijken dienst der intendance behooren: 1 luitenant-kolonel; 4 majoors, en 9 kapiteins. 3'. Dienst der Magazijnen van Kleeding en Uitrusting. De dienst der magazijnen van kleeding en uitrusting omvat a. het korps magazijnmeesters; ö- » „ conducteurs, en c de korpsen kleermakers en schoenmakers. a. Korps Magazijnmeesters. Het korps magazijnmeesters der intendance telt: 7 magazijnmeesters, burgerlijke ambtenaren; 8 onder-luitenants-magazijnmeester, en 9 adjudant-onderofficieren-magazijnmeester. 48 Van de in dienst zijnde officieren-magazijnmeester der militaire administratie, die de betrekking van magazijnmeester, burgerlijk ambtenaar, vervullen, kunnen ten hoogste 1 den rang van majoor of kapitein en 2 dien van kapitein hebben; de overigen zijn eerste of tweede luitenant. Het aantal officieren-magazijnmeester komt in mindering van het aantal magazijnmeesters, burgerlijk ambtenaar. Zoolang het aantal magazijnmeesters, burgerlijk ambtenaar (officieren-magazijnmeesters) het hierboven aangegeven aantal burgerlijke ambtenaren overtreft, komt het overcompleet in mindering van het aantal onder-luitenants-magazijnmeester. b. Korps Conducteurs. Het korps conducteurs der intendance telt: 15 conducteurs; van deze hebben ten hoogste 4 den rang van adjudant-onderofficieren ten hoogste 6 dien van sergeant-majoor; de overigen zijn sergeant. c. De korpsen Kleermakers en Schoenmakers. Het korps kleermakers telt: 1 adjudant-onderofficier- of sergeant-majoor- | makers 0 Europeesche sergeanten- of korporaals- ' Het korps schoenmakers telt: 1 adjudant-onderofficier- of sergeant-majoor- ) „ „ , , „ . , schoenmakers. . 8 Europeesche sergeanten- of korporaals- ■' 4°. Militaire Bakkerij. Het personeel der militaire bakkerij bestaat uit: 1 adjudant-onderofficier-magazijnmeester; 1 sergeant-majoor- of sergeant-conducteur; 1 „ „ sergeant- | 1 sergeant- en ! bakkers. 2 sergeanten- of korporaals- K. De Militaire Administratie. De militaire administratie is samengesteld uit: 1°. het hoofdbureau; 2°. den gewestelijken dienst, en 8°. den dienst bij de korpsen, garnizoenen en ziekeninrichtingen. 49 1". -Hoofdbureau te Bandoeng. (Ve Afdeeling D. v. O.) Het hoofdbureau der militaire administratie telt: 1 luitenant-kolonel, inspecteur der militaire administratie; 1 majoor; 1 kapitein of majoor, verificateur; 2 kapiteins; 4 luitenants; 2 adjudant-onderofficieren; 1 sergeant-majoor, en 1 refrendaris, burgerlijk ambtenaar. De aanwijzing van tweeerlei rang voor den verificateur heeft ten doel de gelegenheid te openen om den in den rang van kapitein te benoemen titularis in den majoorsrang te handhaven. 2°. Gewestelijke Dienst. Tot het personeel van den gewestelijken dienst der militaire administratie behooren: 1 majoor; 7 kapiteins; 12 luitenants (onder-luitenants); 2 adjudant-onderofficieren, en 1 sergeant-majoor. 3°. Dienst bij de Korpsen, Garnizoenen en Ziekeninrichtingen. De dienst bij de korpsen, garnizoenen en ziekeninrichtingen telt: 1 kapitein; 36 luitenants (onder-luitenants); 50 adjudant-onderofficieren, en 28 sergeant-majoors; en voorts: 'ftbjjij 5 luitenants, bestemd om ter beschikking van den hoofdintendant te worden gesteld. Eerste en Tweede Luitenants en Onder-luitenants. Van de luitenants dér militaire administratie, kunnen er 23 den rang van eerste luitenant bekleeden, terwijl van de overige luitenants-plaatsen er 12 door onder luitenants worden vervuld. 4 50 ï*. De Militair Geneeskundige Dienst. De militair geneeskundige dienst omvat: 1". het korps officieren van gezondheid; 2°. „ „ militaire apothekers; 3°. „ „ „ „ -adsistenten; 4°. „ „ „ paardenartsen; 5°. „ personeel van den hospitaaldienst, en 6°. „ na het centraal militair geneeskundig laboratorium. 1°. Kobps Officieben van Gezondheid. Het korps officieren van gezondheid is verdeeld over: a. Het Hoofdbureau. (Vle Afdeeling D. v. O. te Batavia.) Het hoofdbureau van den militair geneeskundigen dienst telt de volgende officieren van gezondheid: 1 generaal-majoor, inspecteur van den geneeskundigen dienst; 1 hoofdofficier; 1 officier van gezondheid lste klasse (kapitein), en 1 „ „ „ 2de „ (eerste luitenant)^ d. Den Gewestelijken en Plaatselijken Militair Geneeskundigen Dienst. De overige officieren van gezondheid zijn bestemd voor den gewestelijken en plaatselijken militair geneeskundigen dienst, te weten: 20 hoofdofficieren, en 154 subalterne officieren, van welke laatsten ten minste 40 den rang bekleeden van officier van gezondheid lste klasse (kapitein) en de overige dien van officier van gezondheid 2de klasse (eerste luitenant). Van de 21 hoofdofficieren van den Militair Geneeskundigen Dienst genoemd onder a. en b. bekleeden 2 den rang van kolonel, terwijl ten minste 6 dien van dirigeerend officier van gezondheid der lste klasse (luitenant-kolonel) en de overigen dien van dirigeerend officier van gezondheid der 2de klasse (majoor) bekleeden. 61 2°. Korps Militaire Apothekers: Het korps militaire apothekers telt: 1 kolonel-apotheker of dirigeerend apotheker der lste klasse (luitenant-kolonel); 2 dirigeerende apothekers der lste of 2de klasse (luitenantkolonels of majoors), en 21 subalterne officieren, waarvan ten minste 6 den rang bekleeden van militair apotheker der lste klasse (kapitein), de overigen dien van militair apotheker der 2de klasse (eerste luitenant). 3°. Korps Militaire Apothekers-Adsistenten. Het korps militaire apothekers-adsistenten telt: 6 onder luitenants-apothekers-adsistenten, en 20 apothekers-adsistenten der lste, 2de of 3de klasse. 4°. Korps Militaire Paardenartsen. Het korps militaire paardenartsen telt: 1 dirigeerend paardenarts der 2de of lste klasse (majoor of luitenant-kolonel), en 9 subalterne officieren, waarvan ten minste 2 den rang bekleeden van paardenarts der lste klasse (kapitein), de overigen dien van paardenarts der 2de klasse (eerste luitenant). 5°. Hospitaaldienst. De sterkte van het personeel voor den hospitaaldienst is afhankelijk van het aantal en van den omvang der militaire ziekeninrichtingen, die — overeenkomstig regelen door den Gouverneur-Generaal daarvoor te stellen, in verband met het aantal lijders, voor welker verpleging de ziekeninrichting bestemd is — worden onderscheiden in hospitalen, verdeeld in zes klassen; en ziekenzalen, verdeeld in vier klassen. De Commandant van het Leger bepaalt waar militaire ziekeninrichtingen zijn of worden gevestigd en voorts — met inachtneming van de regelen, hierboven gesteld of nog te stellen — tot welke soort en klasse elke inrichting behoort,.een en ander met dien verstande, dat de oprichting van nieuwe ziekeninrichtingen slechts in zoover zonder voorkennis van den Gouverneur-Generaal tot stand kome, als daarvoor geene uitgaven worden vereischt tot oprichting of wijziging van gebouwen. Bij de militaire ziekeninrichtingen wordt personeel ingedeeld naar den volgenden maatstaf: 52 Zieken- I zieken. Z™| Bedienings- I op- v„Biecërs Jeee- P^oneel en zichters. vcipiegeis. pleeg ziekenaragei-s. Militai- | | j> c\ g] £-1 ren. I g |_. g Soort en klasse . c g>LsLn . der g| 9' ^. m °afc"LS Toelichtingen ziekeninrichting. i'31 § 3 ^ S m . |,£s,d1 ö ° ili'S 9 2 -B o o oo«l38i3? » ||!| | | I ^ | | l^ljl Ij H |w W |m |K-I> |l> )M [W| Bij het hospitaal lste kl. Onder dit personeel is te Weltevreden 1 1 12 20 42 12 2d 18 8 4 75 69 14 begrepen het personeel voor de apotheken, het Te Tjimahi 1 1 12. 20 40 182d 11 8 4 75 70 18 het zusterhuis, tot be¬ diening van lijkwagens, Bij elk der overige hos- I ziekenwagens en zieken- pitalen der lste kl... 1 1 131 20 40 20 1 9 8 4 75 70 12 prauwen, voor magaI zijnen en keukens, voor 2de „ .. 1 1 7j c 14 35 18 1 9 3 8 40 60 9 zoover deze niet worden 1 voorzien van het per- 8de .'. — 1 5] 11 22 9 8 2 18 80 5 soneel der militaire administratie. 4de „..—12 6 9 9 1 7 24 2 a. kunnen ook zijn Afri¬ kanen, Amboinee- 6de .. 1 4 4 5 i 6 14 1 zen of Inlanders; 6. worden in de zieken- 6de ... 1 2 2 5 — 4 10 1 inrichtingen op de bezittingen buiten Bij elk der ziekenzalen Ja** en Madoera ver- lste klasse 1 1 2 — 2 4— vangen door Inlandsche burgers; 2de — 1 1 — 2 4 — c. waarvan er bij de gezamenlijke hospi- 33e — — l — 2 4—| talen dezer vier klassen 4 sergeant- 4(je — — — — — 2 2 — | majoor kunnen zijn; I d. waarvan 1 directrice Behalve het hierboven aangegeven personeel kan bij de dooiden Gouverneur-Generaal aan te wijzen ziekeninrichtingen een burgerpersoon als kok voor de bereiding van de voeding der lijders lste afdeeling worden in dienst gesteld. Is het aantal ziekenverplegers niet uit het leger té verkrijgen, dan kunnen, behoudens machtiging van den Commandant van het Leger, tijdelijk burgerpersonen, zoowel mannelijke als vrouwelijke, als zoodanig worden aangenomen. Blijft de sterkte aan verpleegsters beneden de eischen der formatie, dan kan op gelijke wijze het ontbrekend aantal worden vervangen door een gelijk aantal militaire of burgerziekenverplegers. 53 Onder nadere goedkeuring van den Commandant van het Leger kunnen tijdelijk meer burgerziekenverplegers dan hierboven is aangegeven in dienst worden gesteld, wanneer lijders worden opgenomen, die recht hebben op verpleging in eene afdeeling, waarvoor de formatie der ziekeninrichting niet berekend is, of die eene bijzondere verpleging noodig hebben, dan wel wanneer het aantal lijders meer bedraagt dan met soort en klasse der ziekeninrichting overeenkomt, zullende in het laatstbedoeld geval niet meer dan 2 burger-ziekenverplegers in dienst worden genomen. Mochten de in het vorig lid bedoelde meer benoodigde burgerziekenverplegers niet kunnen worden verkregen, dan kan door den Commandant van het Leger machtiging worden verleend om een gelijk aantal militaire verplegers in dienst te stellen. Het Reglement voor den Militair Geneeskundigen Dienst in Ned.-Didie is vastgesteld bij A. O. 1909 n°. 48, terwijl de Instructie voor den Chef van den Militair Geneeskundigen Dienst is opgenomen in A. O. 1901 n°. 110. De classificatie der militaire ziekeninrichtingen in Ned.-Indië wordt jaarlijks door den Commandant van het Leger vastgesteld. 6°. Centraal Militair Geneeskundig Laboratorium Tot het personeel van het Centraal Geneeskundig Laboratorium behoort , behalve het daarbij ingedeeld personeel van den militair geneeskundigen dienst en een militair schrijver, nog 1 Europeesch amanuensis, burgerlijk ambtenaar. M. De Topographische Dienst. De topographische dienst omvat: 1°. het hoofdbureau; 2°. de topographische inrichting; 3°. de triangulatiebrigade; 4°. de opnemingsbrigadea; 5°. de landrente-opnemingsbrigades; 6°. de opleidingsbrigade, en 7°. den opleidingscursus voor leerling-teekenaar en opnemer. De werkkring van den Topographischen dienst is hoofdzakelijk tweeledig: 1°. de opneming van de eilanden van den Nederlandsen-Indischen Archipel; 2°. het drukken en verveelvuldigen der kaarten naar de uitkomsten dier opneming en ook naar van elders verkregen gegevens. 54 Tot 1°. behooren thans: a. de triangulatie van het eiland Sumatra en ten behoeve van den dienst van het Boschwezen in Midden Java; b. de geregelde topographische opneming van de residentiën Palembang en Lampongsche Districten; c. de heropmeting der residentiën van Midden-Java, de herziening van een gedeelte der Preanger-Regentschappen en der residentie Batavia (afdeeling Krawang) benevens het voorloopig in kaart brengen van het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, het eiland Celebes en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, en d. de landrente-metingen op Java. Tot 2°. behooren: a. het vervaardigen van gegraveerde kaarten met krijt- en kleurendruk (chromo-lithographische), van photo-lithographische (met en zonder kleuren) en van autographische kaarten; b. het maken van copieën van kaarten, plans en teekeningen. Het bij de opnemingen werkzame personeel is verdeeld over de triangulatiebrigade, de opleidingsbrigade, de vijf opnemingsbrigades en de vier landrente-opnemingsbrigades. Het voor de kaartenvermenigvuldiging werkzame personeel is verdeeld over de topographische inrichting (teekenzaal, photographische werkplaats en de lithographische werkplaats). Tot de topographische inrichting behoort wijders de instrumentmakerswinkel, waar de instrumenten voor dien dienst zeiven, voor het wapen der Genie en ook voor de Departementen van Algemeen bestuur hersteld worden. 1°. HOOFDBUEEAU. (IXe Afdeeling D. v. O.) te Batavia. Het hoofdbureau van den topographischen dienst telt: 1 kolonel, luitenant-kolonel of majoor, chef van den topographischen dienst; 1 luitenant-kolonel, majoor of kapitein, sous chef van den topographischen dienst; 1 chef der reproductie, burgerlijk ambtenaar; 1 kapitein, en 2 eerste of tweede luitenants. De instructie voor den Chef van den Topographischen dienst is opgenomen bij A. O. 1907, n°. 31. B5 2°. Topographische Inrichting te Batavia. Tot de topographische inrichting behooren: de teekenzaal; de photographische werkplaats; de lithographische werkplaats; de instrumentmakerswinkel, en de boekbinderij. 3°. Triangulatiebrigade thans te Batavia. Bij de triangulatiebrigade zijn ingedeeld: 2 ingenieurs, burgerlijke ambtenaren, waarvan één chef van de brigade; 2 kapiteins of eerste of tweede luitenants; 2 topografen, burgerlijke ambtenaren; 1 adjudant-onderofficier; 2 sergeant-majoors, en 3 Europeesche sergeanten. 4". Opnemingsbrigades. Bij de opnemingsbrigades zijn ingedeeld: 5 kapiteins, chefs van de brigades; 5 „ of eerste luitenants; 3 topografen, burgerlijke ambtenaren; 1 militair opzichter der lste klasse, j 3 militaire opzichters „ 2de „ , I 5 adjudant-onderofficieren, J opnemers, en 10 sergeant-majoors, I 20 Europeesche sergeanten, ] 35 Inlandsche opzichters-topograaf of topografen der lste, 2de of 3de klasse. Er zijn 5 opnemingsbrigades met de (tijdelijke) standplaatsen: Bandoeng—Bengkoelen (twee)—Medan en Makasser. 5". Landrente-opnemingsbrigades. Bij de landrente-opnemingsbrigades zijn ingedeeld: 4 kapiteins of eerste luitenants, chefs van de brigades; 8 militaire opzichters der lste of 2de klasse, of adjudant onderofficieren, opnemers sectie-chefs; tjwftV 56 8 sergeant-majoors, opnemers; 128 Inlandsche opzichters-topograaf, topografen der lste, 2de of 3de klasse of leerlingen-topograaf, en 64 Inlandsche teekenaars der lste, 2de of 3de klasse of leerlingen- teekenaar. Er zijn 4 landrente-opnemingsbrigades met de (tijdelijke) standplaatsen: Bandoeng—Rembang—Modjokerto en Madioen. 6°. Opleidingsbrigade te Madioen. Bij de opleidingsbrigade zijn ingedeeld: 1 majoor of kapitein, chef van de brigade;. 2 kapiteins of eerste luitenants; 1 topograaf, burgerlijk ambtenaar; 1 militair opzichter der lste klasse, ] 4 adjudant-onderofficieren, I 2 sergeant-majoors, j °Pnemers; 6 Europeesche korporaals, ] 4 „ leerlingen-opnemer (soldaten); 8 Inlandsche opzichters-topograaf, topografen der lste, 2dë of 3de klasse of leerlingen-topograaf, en 12 Inlandsche opzichters-verkenner, verkenners der lste, 2de of 3de klasse of leerlingen-verkenner. Teekenaars bij de Triangulatie-, Opnemingsen Opleidingsbrigades. Bij de triangulatie-, opnemings- en opleidingsbrigades zijn voorts in totaal ingedeeld: 17 Inlandsche teekenaars, der lste, 2de of 3de klasse of leerlingen-teekenaar. 7". Opleidingscursus. Bij den opleidingscursus voor leerling-teekenaar en -opnemer zijn ingedeeld: 1 militair opzichter der lste of 2de klasse opnemer; 1 adjudant-ónderofficier-teekenaar, en ten hoogste 24 jongelieden van Europeesche afkomst als leerlingen. Omtrent de plaatsing van officieren en minderen bij den Topographischen dienst zegt A. O. 1907, n°. 32 : 57 Officieren en minderen van alle wapens en diensten kunnen voor eene plaatsing bij den Topographischen dienst in aanmerking komen. Luitenants, die voor eene plaatsing bij het Hoofdbureau en de opnemingsbrigades van den Topographischen dienst in aanmerking wenschen te komen, moeten alvorens daarbij . ter practische beproeving te worden gedetacheerd, door een met voldoenden uitslag afgelegd examen blijken hebben gegeven de kundigheden te bezitten vermeld in het bij deze A. O. vastgestelde programma. Voor eene plaatsing bij de triangulatiebrigade zullen bij voorkeur alleen die officieren in aanmerking worden gebracht, die blijken hebben gegeven de practische geschiktheid voor opnemer te bezitten en met voldoenden uitslag het aanvullingsexamen bedoeld in het bij deze' A. O. vastgestelde programma hebben afgelegd. De officieren ingedeeld bij het hoofdbureau van den Topographischen dienst, triangulatie-, opnemings-, landrenteopnemingsen opleidingbrigades worden gevoerd a la suite van het wapen of dienstvak, waarvan zij afkomstig zyn. Burgerlijke Ambtenaren. Indien voor de vervulling van de betrekking voor burgerlijke ambtenaren bij den topographischen dienst geen geschikte personen in het leger zijn te vinden, worden die personen daarbuiten gezocht en wordt hun positie dan — voor zoover zij uit Nederland worden uitgezonden, — bij afzonderlijk Koninklijk besluit geregeld. Worden zij in Nederlandsch-Indië voor de vervulling van de meergenoemde betrekkingen aangenomen, dan regelt de Gouverneur-Generaal hunne positie onder nadere Koninklijke goedkeuring. X. De Trein. De trein bestaat uit den staf, twee treincompagnieen en een treinafdeeling en telt: 2 kapiteins; 8 luitenants; 4 adjudant-onderofficieren; 1 sergeant- of korporaal-stafschrijver 3 sergeant-majoors; 3 Europeesche fouriers; 58 10 Europeesche sergeanten; 15 „ korporaals; 24 „ treinsoldaten lste of 2de klasse; 8 Inlandsche sergeanten of korporaals; 3 „ korporaals; 5 „ hoornblazers; 30 „ treinsoldaten lste klasse, en 233 „ „ 2de „ , wordende de hierboven vermelde officieren gevoerd a la suite van het wapen, waartoe zij behooren. Tot den trein behooren 62 troepen- en 875 treinpaarden. De trein staat onder de bevelen van den inspecteur van het wapen der artillerie. De staf van den trein is gelegerd te Bandoeng, de lste compagnie te Meester-Cornelis, de_ 2de compagnie te Willem I (tijdelijk te Semarang). Een Treinafdeeling te Malang en detachementen te Magelang en Soerabaja. De bij den trein ingedeelde officieren worden gevoerd a la suite van het wapen, waartoe zij behooren. Bovendien is ten behoeve van den trein 1 majoor tijdelijk boven de formatie van het wapen der artillerie gevoerd. O. Het Korps Ambtenaren. Tot het korps Ambtenaren behooren de hiervoor reeds vermelde burgerlijke ambtenaren, alsmede: 13 eerste commiezen; 16 tweede „ , en 13 derde De hierboven bedoelde commiezen worden door den Gouverneur-Generaal naar behoefte over de onderscheidene militaire bureau's verdeeld. P. Het Korps Militaire Schrijvers. Het korps militaire schrijvers telt: 25 adjudant-onderofficieren, ] 69 sergeant-majoors, I 199 sergeanten, schrijvers. 246 korporaals of soldaten, ) Deze schrijvers worden door den Commandant van het Leger naar behoefte over de verschillende wapens en diensten verdeeld. 59 Vervanging door Burgerlijke Schrijvers. Indien het korps militaire schrijvers niet naar behoefte kan worden aangevuld uit het leger, worden — met inachtneming van de volgende regelen — burgerlijke schrijvers op de militaire bureau's werkzaam gesteld. Deze burgerlijke schrijvers worden onderscheiden in vier klassen derwijze, dat die der lste klasse in de plaats treden van de adjudant onderofficieren schrijver, die der 2de klasse in de plaats van de sergeant-majoors schrijver, die der 8de klasse in de plaats van de sergeanten-schrijver en die der 4de klasse in de plaats van de korporaals- of soldaten-schrijver. Het gezamenlijk aantal militaire schrijvers en in hunne plaats tredende burgerlijke schrijvers mag voor elke categorie het daarvoor hierboven aangegeven cijfer niet overschrijden. Q. Het Korps Stafmuzikanten. Het korps stafmuzikanten telt: 1 kapelmeester (adjudant-onderofficier); 1 hulp-kapelmeester (adjudant-onderofficier of sergeant-majoor); 1 stafmuzikant der lste klasse (sergeant-majoor) voor de politie, en ten hoogste 28 stafmuzikanten der lste, 2de of 3de klasse (sergeanten) of leerlingen-stafmuzikant der lste of 2de klasse (korporaals). Bij het korps kunnen bovendien, ter beproeving of ter opleiding tot muzikant, een door den Commandant van het Leger te bepalen aantal Europeesche militairen (pupillen) worden ingedeeld; deze militairen (pupillen) blijven gedurende den proefof opleidingstijd in de sterkte tellen van de onderdeelen van het leger, van waar zij afkomstig zijn. Het aantal stafmuzikanten en leerlingen-stafmuzikant in iedere klasse wordt, met inachtneming van het vorenstaande, bepaald door den Commandant van het Leger, derwijze, dat de uitgaven voor de stafmuziek jaarlijks de grenzen niet overschrijden, die daarvoor door de begrooting zijn gesteld. De Commandant van het Leger kan aan den kapelmeester den titulairen rang van onder-luitenant toekennen. R. De Militaire School te Meester-Cornelis. Bij de militaire school, zijn ingedeeld: 1 kapitein, directeur; 2 eerste of tweede luitenants; 60 1 adjudant-onderofficier; 1 Europeesch fourier; 2 Europeesche sergeanten; 1 Europeesch fuselier, 1 Inlandsch korporaal; 1 „ hoornblazer, en 2 Inlandsche fuseliers. Allen van het wapen der infanterie. De officieren worden gevoerd a la suite van het wapen. Het aantal leerlingen op de militaire school bedraagt ten hoogste 20. Zij hebben den rang van sergeant. De militaire school, opgericht in 1857 en oorspronkelijk bestemd tot opleiding van militairen tot officieren der infanterie en militaire administratie, is veranderd in eene inrichting, dienende tot opleiding voor het toelatingsexamen voor den Hoofdcursus in Nederland. In 1893 werd voor het laatst een toelatingsexamen voor de militaire school op den voet van St. 1883 n°. 166 en in 1896 voor het laatst het officiersexamen van de élèves dier inrichting afgenomen. Het reglement voor de Militaire school is opgenomen in de Alg. Order voor het leger 1895, n°. 10. S. De Hoefsmidschool te Salatiga. Bij de hoefsmidschool zijn ingedeeld: 1 militair paardenarts der lste of 2de klasse, directeur; 1 adjudant-onderofficier- of opperwachtmeester- (sergeant-majoor-) hoefsmid, afkomstig van de cavalerie (artillerie), onderwijzer, en een door den Commandant van het Leger vast te stellen aantal cavaleristen en kanonniers, leerlingen. De hoefsmidschool staat onder toezicht van den inspecteur van het wapen der Cavalerie. De plaatselijke eerstaanwezend paardenarts te Salatiga is directeur dezer inrichting. Het reglement van de hoefsmidschool is opgenomen in de Alg. Order voor het leger 1908, n". 57. T. Het Remonte-depot te Padalarang. Het Remonte-depót staat onder beheer van den niet tot leger behoorenden „Directeur van Stoeterij en Remonte-depót te Pada- él larang"; een subalterne officier der Cavalerie of Artillerie is adjunct-directeur. De adjunct directeur wordt gevoerd a la suite van het wapen waartoe hij behoort. De inspecteur van bet wapen der Cavalerie is tevens inspecteur van het Remonte-depot. Het aantal paarden bedraagt 15 troepenpaarden en als regel niet meer dan 220 remontepaarden. Het reglement voor deze inrichting is — ter opneming in een Alg. Order voor het leger — in bewerking. IT. De Permanente Militaire Spoorweg-Oommissie te Bandoeng. Onder voorzitterschap van den chef van den generalen staf is eene permanente militaire spoorwegcommissie werkzaam , die — met inbegrip van den voorzitter — bestaat uit 4 leden, waaronder: de hoofdinspecteur der spoor- en tramwegdiensten, chef van den dienst der staatsspoorwegen op Java, een hoofdofficier of kapitein van den generalen staf, en een kapitein of luitenant van de infanterie, cavalerie, artillerie of genie, tevens secretaris. Aan de commissie kunnen ten hoogste drie actief dienende of gepensionneerde hoofd- of subalterne officieren en ten hoogste 3 spoorwegdeskundigen als buitengewone leden worden toegevoegd. Bij Gouv. Besluit van 17 Juni 1916, n°. 44 werd de gelegenheid geopend om het Secretariaat van de Permanente Militaire Spoorweg-Commissie ook door een kapitein van den generalen staf te doen bekleeden. V. De Militaire Arrest- en Provoostliuizen. De militaire arrest en provoosthuizen worden onderscheiden in: de militaire strafgevangenis, tevens huis van detentie en de provoosthuizen, gevestigd in de militaire auditiën. Militaire Strafgevangenis, tevens huis van detentie te Tjimahi. Het kader van de militaire strafgevangenis, tevens huis van detentie, telt? 1 kapitein, directeur; 62 2 adjudant-onderofficieren; 3 sergeanten; benevens 1 korporaal voor iedere 25 gevangenen en gedetineerden, met dien verstande, dat het aantal korporaals ten minste 11 bedraagt. De directeur wordt gevoerd a la suite van het wapen of dienstvak waartoe hij behoort. Peovoostgeweldigen en Stokkenknechts. Bij elk der militaire provoosthuizen, waarvan het aantal en de plaatsen waar zij zijn gevestigd door den Gouverneur-Generaal worden bepaald, zijn ingedeeld: 1 provoost-geweldige (adjudant-onderofficier), en 1 of meer stokkenknechts (korporaals) naar gelang van het aantal arrestanten. Het aantal stokkenknechts voor elk provoosthuis wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. KORPSEN NIET RECHTSTREEKS TOT HET LEGER BEHOORENDE. Legioen Tan Mangkoe Xegoro te Soerakarta. Het in dienst houden van dit korps, ter beschikking van het Gouvernement, berust op eene van ouds aan het hoofd van het Mangkoe Negorosche huis te Soerakarta opgelegde verplichting. Dit hoofd, de Pangeran Adipati, heeft daarbij in alles overleg te plegen met den door of vanwege het legerbestuur aan het legioen als kapitein-instructeur toegevoegden officier der Infanterie, nevens wien aan het korps, voor leiding en oefening verder nog zijn toegevoegd 4 onderofficieren van het leger (van de Infanterie). Het legioen van Mangkoe Negoro bestaat uit den staf, en een bataljon Infanterie. De vaste formatie van het korps moge uit onderstaande tabel blijken: Staf 6 Inl. officieren I Bataljon Infanterie. 18 „ „ 701 Onderofficieren en 2 Dienstpaarden. manschappen. Het legioen wordt door zijn eigen officieren gecommandeerd. Deze laatsten worden tot en met den rang van kapitein door den Pangeran zelf aangesteld met goedkeuring van den Eesident; de hoofd-officieren worden op voordracht van den Pangeran, aan te bieden door tusschenkomst van den Resident, door den Gouverneur-Generaal benoemd. Overigens is dit legioen — waarvan de uitgaven ten laste van 's lands kas komen — op militaire wijze gekleed en bewapend. In geval 64 vah mobilisatie — bij oorlog of voor toevoeging aan expeditiën — gelden voor het legioen, of voor het gemobiliseerde gedeelte daarvan, de krijgswetten. . De Korpsen Barisans van Madoera. In het jaar 1831 hebben de Vorsten (Regenten) van Madoera, Soemenap en Pamekasan, tegen afschrijving hunner toenmalige schulden aan den Lande, zich bij contracten verbonden tot het oprichten dezer legerkorpsen, ter beschikking van het Gouvernement. Sedert de opheffing van het Inlandsch zelfbestuur in die landschappen — een maatregel, die eerst in het laatst van 1885 gehéél werd doorgevoerd — zijn de korpsen van Pamekasan, Soemenap en "Bangkalan gouvernements-barisans geworden. De samenstelling dier korpsen is aangegeven in onderstaande tabel: Standplaatsen. Officieren. 1 Onderofficieren en minderen. Bangkalan. 18 676 Pamekasan. 10 ' 341 Soemenap. 10 841 Elk dezer korpsen wordt gecommandeerd door een hoofd-offlcier met den rang van majoor. De Barisans zijn eveneens op militaire wijze gekleed en bewapend. Aan deze korpsen zijn officieren (3 kapiteins) en eenige onderofficieren uit het leger toegevoegd voor de leiding en oefening. De kapiteins-instructeur staan onder de rechtstreeksche bevelen van den resident, doch zijn voor de leiding en oefening van de barisans verantwoordelijk aan den commandant der 3de militaire afdeeling op Java. De Barisans, waarbij slechts Madoereezen ter dienstneming worden toegelaten, worden door hunne eigen officieren gecommandeerd, die door den GouverneurGeneraal worden benoemd en ontslagen. De onderofficieren en minderen zijn niet gekazerneerd; zij wonen in kampongs nabij de kampementen. In gewone tijden is aan de Barisans opgedragen het bewaken van de landskassen, gevangenissen en gouvernementspakhuizen op hunne standplaatsen en het begeleiden van gevangenen en transporten, terwijl zij overigens bestemd zijn tot handhaving van orde en tucht op Madoera, wanneer de gewone middelen 66 Van politie te kort schieten. Om voor militaire doeleinden t worden aangewend, kunnen de Barisans geheel of gedeeltelijk worden gemobiliseerd. Bij oorlogen of expeditiën kunnen zij of zelfstandig, bf in vereeniging met korpsen van het leger optreden. De gemobiliseerde Barisans staan alsdan onder de krijgswetten. Vrij hi 11 i ger korpsen. Eene regeling voor de door den Gouverneur-Generaal als zoodanig erkende vrijwilligejkorpsen in Nederlandsch-Indië werd vastgesteld bij Ind. Stbl. 1902, N°. 831, aangevuld bij Ind. Stbl. 1904, N°. 383; 1915, N°. 249; 1916, N°. 241 en 719 en 1917, N". 874. Daarbij is o.a. bepaald, dat voor eene erkenning als vrijwilligerkorps wordt vereischt: 1°. dat het korps als een gewapend korps is ingericht, uit ten minste 25, de wapens dragende, leden bestaat en als rechtspersoon is erkend; 2°. dat het korps zich ten doel stelt om zijne leden in den wapenhandel, in het bijzonder in het schieten, te oefenen, en om, binnen een zelf bepaalden kring, welke zich echter op Java en Madoera ten minste tot een geheel gewest en elders ten minste tot een afdeeling van een gewest moet uitstrekken, mede te werken tot handhaving . van het Nederlandsch gezag in Indië; 3°. dat als leden zullen zijn uitgesloten zij, die wegens eene veroordeeling door den rechter of wegens slecht gedrag niet zouden worden toegelaten tot het aangaan van een verband bij het Leger; 4°. dat de leden zich telkens voor den tijd van ten minste één jaar schriftelijk verbinden: a. om, behoudens overmacht, ter beoordeeling van den Commandant van het korps, gedurende den aangegeven tijd lid van het korps te blijven; b. om getrouw alle verplichtingen na te komen, die ingevolge de wettelijke bepalingen en de speciaal voor het korps geldende reglementen en voorschriften op hen rusten; c om, ingeval van mobilisatie, zich te gedragen naar de krijgsartikelen, die hun daartoe zullen worden voorgelezen; 5°. dat de Commandant en de verdere officieren van het korps (wier aantal naar gelang van de sterkte van het 5 éë korps zal worden bepaald), door of van wege den Gouvefneur-Generaal worden benoemd en ontslagen op voordracht van het korps of een door het korps aan te wijzen vertegenwoordigend lichaam; 6°. dat de uniform zoomede de rang- en onderscheidingsteekenen onderworpen zijn aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal; 7°. dat de niet Europeanen, die als lid van het korps worden toegelaten, eene voldoende mate van ontwikkeling bezitten. Als zoodanig worden beschouwd: a. zij, die in het bezit zijn van het diploma van het zoogenaamd klein-ambtenaarsexamen, dan wel van dat examen zijn vrijgesteld: b. zij die, blijkens verkregen diploma, een der inrichtingen van lager onderwijs, waarop de Nederlandsche taal is onderwezen , met vrucht hebben doorloopen, dan wel eene opleiding hebben genoten, die eene ontwikkeling waarborgen, welke — in het bijzonder wat betreft de kennis der Nederlandsche taal — minstens gelijkstaat met die van de bezitters der hierboven vermelde getuigschriften; c. zij, die in het bezit zijn van een bewijs, dat eene openbare Inlandsche school der 2de klasse met goed gevolg is doorloopen of die, ter beoordeeling van den commandant van het korps, eene opleiding hebben genoten, gelijkwaardig aan die van de Inlandsche 2de klasse scholen. Aan elk door den Gouverneur-Generaal als zoodanig erkend vrijwilligerkorps kunnen uit 'sLands voorraad de noodige, voor het korps geëigende vuurwapenen met toebehooren en ledergoed in bruikleen worden verstrekt, zoomede de noodige munitiën, ook voor de schietoefeningen, worden afgegeven. Aan de leden van een erkend vrijwilligerkorps kunnen de door den Commandant van het Leger noodig geachte kleedingen uitrustingstukken, voor zoover deze tot hunne uniform behooren en tevens gelijk zijn aan de kleeding en uitrusting van de militairen van het Leger; in eigendom, als uitrusting voor de eerste maal uit de voorraden van het Leger worden verstrekt, indien door den Commandant van het korps daartoe het verzoek wordt gedaan. De thans in Ned.-Indië bestaande en erkende vrijwilligerkorpsen zijn de volgende: a. vrijwilligerkorps „Sumatra's Oostkust" (kapitein commandant) verdeeld in verschillende commando's t.w.: 6? het Deli. commando; „ Boven-Langkat „ ; „ Beneden-Langkat „ „ Siak 8 „ Serdang b. vrijwilligerkorps „Palembang" te Palembang (eerste luit. commandant); c vrijwilligerkorps „Soekaboemi" te Soekaboemi (kapitein commandant; d. vrijwilligerkorps „Buitenzorg" te Buitenzorg (eerste luit. commandant); e. vrijwilligerkorps „Bandoeng" te Bandoeng (kapitein commandant). De vrijwilligerkorpsen hebben uit den aard der zaak eene steeds wisselende sterkte. Jaarlijks wordt door tusschenkomst van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur aan den Commandant van het Leger een verslag ingezonden van den toestand van het korps, zoowel wat zijne oefeningen, vorderingen in den wapenhandel en in het schieten , als zijne samenstelling en het ledental betreft. Bij de ordonnantie van 11 Januari 1913 (Ind. Stbl. n°. 48) werd eene regeling vastgesteld voor het Vrijwillig Automobielkorps op Java en Madoera. (Zie A. O. 1913, n°. 5). Het V. A. K. is bestemd om bij een oorlog met een buitenlandschen vijand dienst te doen onder de bevelen van den Commandant van het Leger. De leden van het V. A. K. hebben den rang van eerste luitenant, na 4 jaren lid te zijn geweest van het VAK verkrijgen zij den rang van kapitein. De uniform voor de leden is nagenoeg gelijk aan die voorgeschreven voor hunne ranggenooten bij het Wapen der Infanterie. Het korps telde in 1916: 2 kapiteins en 44 eerste luitenants (1) Bij ordonnantie van 11 April 1916 (Ind. Stbl. n°. 322) is eene regeling voor het Vrijwillig Motor berichtrijderskorps op Java en Madoera vastgesteld. (1) De leden van het korps moeten voldoen aan de volgende eischen ■ 1". Ingezetenen zjjn van Java en Madoera. 2°. Nederlandsen onderdaan en hun 19de levensjaar zijn ingetreden 3 . In het bezit z SCHEPEN. 3 g, al p. | §1 e .2 § o, | 5 g & i h j 5 j35 w S h Xederlandseh eskader ln Oost-Indlë. De Zeven Provinciën.'Pantserschip. lAmsterdam.j 1909 I 61.5 2 kn. v/28 cM. 8520 357 96 6680 •1 kn. v/15 cM. 10 kn. v/7.5 cM. 4 kn. v/3.7 cM. 1 mr. v/7.5 cM. A. Marten Harpertz.. I Idem. ■ Idem. 1904 57 2 kn. v/24 cM. 6400 304 76 5300 Tromp. «fel* • - 4 kn. v/15 cM. 8 kn'. v/7.5 cM. 4 kn. v/3.7 cM. lmr. v/7.5 cM. A. De Ruyter. Idem. Rotterdam. 1901 58.1 Idem. 8380 302 76 5080 Koningin Regentes. Idem. Amsterdam. 1900 58.1 Idem. 7290:802 76 5080 Bulhond. Torpedoboot- Vlissingen. 1911 20.4 4 kn. v/7.5 cM. 8550| 40 44 510 jager. 4 mitrailleurs. Jakhals. Idem. Idem. 1912 id. Idem. 8540 40 41 510 Lynx. Idem. Idem. 1912 id. Idem. 9190 40 44 510 Hermelijn. Idem. Idem. | 1918 id. Idem. 9500] 40 44 510 Vos. Idem. Rotterdam. I 1918 20.4 Idem. 86501 40 44 510 Panter. Idem. I Idem. | 1913 I id. Idem. 8980j 40 | 44 | 510 Indische Militaire Marine. In c^enst. Assahan. Flottielje- [ Rotterdam. 1900 36.0 I 1 kn. v/10.5 cM. A. 1350j 44 45 800 vaart. 4 kn. v/8.7 cM. I 1 mr. v/7.5 cM. A. (1) Een ton is de waterverplaatsing van 1 M3. zeewater van 1026 KG. 90 I .3 I Lj Beman- 8 I o • ;Sj ning. £ NAMEN -S I | ._ _ 5 ■ Gebouwd -3 _ -9 g • I £ • der CHARTER. t» -3 GESCHUT. a« g si> te I " 60 " g 0 £ -2 SCHEPEN. j | | || | | §1 I H j fi CO I W j X I H Koetei. Flottielje- Amsterdam. 1898 [ 36.0 2 kn. v/10.5 cM. A. H10 44 45 I 790 vaart. 4 kn. v/3.7 cM. 1 mr. v/7.5 cM. Siboga. Idem. Idem. 1898 36 1 kn. v/10.5 cM. A. 1400 44 45 790 Mynenlcgger. 4 kn. v/8 7 cM. 1 mr. v/7.5 cM. A. Serdang. Idem. Vlissingen. 1897 36.5 Idem. 1290 44 45 820 Cerberus. Torpoboot. Idem. 1888 21 2 kn. v/3.7 cM. 840 14 6 84 Hydra. Idem. Londen. 1900 20.6 Idem. 1200 14 6 103 Scylla. Idem. ' Idom. I 1900 20.6 | Idem. 1200 14 6 103 Minotaurus. Idem. Vlissingen. 1902 20.6 Idem. 1280 14 6 103 Python. Idem. Idem. 1902 20.6 Idom. 1270 14 6 108 Sphynx. Idem. Idem. 1903 20.6 [ Idem. 1440 14 6 103 Draak. Idem. Idem. 1905 20.6 I Idem. 1560 14 6 103 Krokodil. Idem. Idem. 1905 20.6 Idem. 1580 14 6 103 Zeeslang. Idem. 1 Idem. 1906 20.6 Idem. 1560 14 6 103 Lombok. Opn.-vaartuig.'Amsterdam. 1891 33.5 j — | 990 26 I 57 600 Sumbawa. Idem. Vlissingen. 1891 34.5 ! — I 930 26 57 600 Van Doorn. Idom. 1 Rotterdam. 1901 31.8 | — j 370 26 67 700 Van Gogh. Idem. | Idem. J 1898 31.8 | — j 390 26 | 57 700 Tijdelijk' uil den dienst (reserve). Mataram. 1 Flottielje- | Amsterdam. 1896 1 86.5 : 2 kn. v/10.5 cM. A. 11350 — I — 1 810 vaart. 1 ' 4 kn. v/3.7 cM. 1 mr. v/7.5 cM. A. Borneo. iOpn.-vaartuig. Glasgow. 1892 40.5 — 1040^ — j — 800 Wolf. Torpedoboot- Vlissingen. 1910 I 20.4 4 kn. v/7.5 cM. 8230 — — 510 1 jager. | 4 mitrailleurs. Fret. Idem. Idem. 1910 id. Idem 8460 — — 510 I 91 Van de 3 in Nederland, voor de Indische Marine aangebouwde onderzeebooten bevindt zich thans slechts 1 in Indië nl. de K.I, met 380 ton waterverplaatsing. 6. Gouvernements-Marine. De vaartuigen tot de Gouvernements-Marine behoorende, staan ter beschikking van de Hoofden van gewestelijk bestuur of eenige andere autoriteit en worden hoofdzakelijk gebezigd tot: 1°. verVoer voor zooveel noodig van ambtenaren, officieren en verder in gouvernementsdienst zijnde personen, zoo-1 mede van gouvernementsgoederen en gelden; 2". politietoezicht binnen de territoriale wateren; 3°. tegengaan van handel in, en vervoer van slaven; 4°. alle verdere diensten, welke zich in verband met een goed en krachtig bestuur kunnen voordoen, en welke bepaaldelijk moeten, dan wel op de beste en tminst kostbare wijze kunnen worden verricht door gouvernementsvaartuigen. Op uit. Maart 1916 bestond de vloot der GouvernementsMarine uit 28 schepen. Hiervan waren er 14 bestemd voor stationsdiensten, 2 voor algemeene diensten in den Archipel, 4 tot tegengang van den opiumsluikhandel op zee, 1 voor kabelwerk, 1 voor zeevisscherij-onderzoek, 1 voor den slibarbeid en 1 voor de opneming van het wester vaarwater naar Soerabaja, terwijl 4 schepen in reserve waren. Het Marine-Etablissement te Soerabaja. Het Marine-Etablissement te Soerabaja, waarvan de vroeger aldaar als eene afzonderlijke inrichting bestaan hebbende fabriek voor de marine en het stoomwezen thans een onderdeel uitmaakt, is bestemd tot het bouwen, maken, repareeren en in conservatie nemen of uitrusten van schepen, vaartuigen, werktuigen, ketels, enz. van de Oorlogs- en Gouvernements-Marine, het.loodswezen, de bebakening, de kustverlichting en de havendepartementen. Dokken. Te Tandjong Priok is een drijvend dok met een lichtvermogen van 4000 ton. Te Soerabaja (Marine-etablissement) zijn 3 dokken respectievelijk van 1400 , 4400 en 14000 ton lichtvermogen. Laatstgenoemd dok is 140 M. lang en kan schepen met een diepgang van 92 7.5 M. opnemen. Het is het eerste moderne dok in Ned.-Indiö te Amsterdam gebouwd en in 1913 naar Indië gesleept. De N. V. „Zeehaven en Kolenstation Sabang" bezit een drijvend dok met een lichtvermogen van 3000 ton. De Hydrographische Dienst. Voor hydrographische opneming zijn vier stoomschepen in dienst. Het beheer van het depót van zeekaarten te Batavia, maakt een deel uit van den werkkring van het Departement der Marine. Onderdepóts van zeekaarten zijn gevestigd te Tandjong Priok, Soerabaja, Makasser, Padang, Sabang, Pangkalan Brandan en Samboe. De onderdepóts zijn bestemd om in de behoefte aan kaarten en gidsen te voorzien van de: a. schepen en vaartuigen der Koninklijke Marine; b. andere landsvaartuigen; c. oorlogsschepen van met Nederland bevriende natiën; d. particuliere scheepvaart. De magnetische en meteorologische waarnemingen. Deze verrichtingen, welke vroeger eene afdeeling vormden van dén geographischen dienst, zijn, nadat de beide overige afdeelingen van dezen dienst: sterrekundige plaatsbepalingen en triangulatiën,. respectievelijk in 1879 en 1882 waren opgeheven, eene afdeeling geworden van het Departement der Marine. Als chef dier afdeeling treedt, krachtens zijne betrekking, op de Directeur van het Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium te Batavia, wiens werkzaamheden als zoodanig worden geregeld door den Commandant der Zeemacht. De meteorologische waarnemingen te Batavia (barometer, thermometer, bewolking, regenval, windrichting en windsnelheid) worden wekelijks in de Jav. Cour. bekend gemaakt. Ten einde tot een juiste kennis te komen van de regen verschijnselen in Nederlandsch-Indië worden van Eegeeringswege regenwaarnemingen verricht. De daarvoor noodige rogenmeters enz. worden verstrekt door den Directeur van het Observatorium. Aan officieren van gezondhéid van het N.-I. Leger, aan andere Europeesche en Inlandsche landsdienaren, zoomede aan civiele geneesheeren, die uit 'sLandskas inkomsten genieten, kan door den Commandant der Zeemacht, in overleg met en door tusschen- .98 komst van de betrokken Departementschefs of Hoofden van gewestelijk bestuur, het verrichten van regenwaarnemingen ambtshalve worden opgedragen. Aan particulieren, die zich willen verbinden om gedurende eenigen tijd waarnemingen te doen, kunnen bij wijze van uitzondering eveneens Gouvernementsregenmeters worden verstrekt. Aanvragen daartoe worden gericht tot den .Directeur van het Observatorium. .. De uitkomsten der aldus verrichte waarnemingen in Ned.-Indiö zijn opgenomen in het 2de gedeelte van den Regeeringsalmanak. Gewestelijke Communicatie- en Politievaartiilgen. Behalve vaartuigen behoorende tot de Gouvernements-Marine zijn in sommige gewesten in het belang van den dienst nog gewestelijke vaartuigen gestationneerd, welke onder het rechtstreeksch beheer staan van de Hoofden van gewestelijk bestuur. Het zijn alle zeer lichte vaartuigen, als motorbooten, sleepbooten, stoomsloepen en hebben uit den aard der zaak absoluut geen gevechtswaarde. Uit het. vorenstaande overzicht van de Zeemacht in Ned. Oost-Indie blijkt, dat het ook met onze weermacht ter Zee niet zeer rooskleurig gesteld is. Niet alleen is het aantal gevechtswaardige schepen bedenkelijk gering, maar ook de tonnenmaat (gemiddeld 5000 ton) en de bewapening der pantserschepen is van dien aard, dat met recht aan hunne waarde als slagschepen mag worden getwijfeld. De Staatscommissie voor de verdediging van NedJndiê van 1912 zegt daaromtrent in haar Rapport: „De samenstelling en de sterkte van het Nederlandsch Eskader „in Oost-Indië is van dien aard, dat onze machtsontwikkeling „ter zee voor eene op maritiem gebied krachtige Mogendheid „inderdaad als een quantité negligeable moet worden beschouwd, „welke niet de minste waarborgen biedt, dat aan vijandelijke „ondernemingen, tegen de buitenbezittingen of tegen Java ge„richt, met eenige kans op succes het hoofd zou kunnen worden „geboden." De Staatscommissie was van oordeel, dat eene belangrijke versterking en algeheele reorganisatie van onze vloot noodzakelijk was. De minimum sterkte der in Indië steeds aanwezige Zeemacht zou volgens deze Commissie moeten bedragen: 94 5 pantserschepen van, pl.m. 21000 ton water verplaatsing; 6 torpedokruisers „ .„ 1200 , 8 torpedobootjagers „ „ 500 , 8 onderzeebooten ,, s 380 , 8 torpedobooten „ „ 300 ., , en ten minste 2 groote mijnenleggers. Inderdaad eene Zeemacht, welke in alle opzichten gunstig afsteekt bij de vloot, waarover men thans in de Oost-Indische wateren kan beschikken. BIJLAGE I. Bij Kon. Besluit van den 26sten October 1917 werd eene regeling getroffen ten aanzien van den verplichten krijgsdienst in Nederlandsch-Indië. (Ind. Staatsblad 1917, n". 610.) Hierbij werden vastgesteld de navolgende bepalingen, welke uitmaken het z.g. Dienstplichtbesluit voor Nederlandsch-Indië. Dienstplichtbesluit voor Nederlandsch-Indië. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. Zij, die ingevolge dit besluit verplichten krijgsdienst verrichten, dienen bij de landmacht; zij vormen de militie en den landstorm. Artikel 2. In geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, kan deze de militie en den landstorm, hetzij geheel hetzij ten deele, buitengewoon bijeenroepen. Artikel 3. (1) Dienstplichtig zijn, binnen de bij dit besluit gestelde leeftijdsgrenzen, alle mannelijke ingezetenen van NederlandschIndië , die Nederlandsche onderdanen zijn en niet behooren tot de Inlandsche of de daarmede gelijkgestelde bevolking. (2) Ingezetenen in den zin van dit besluit zijn zij, die in Nederlandsch-Indië wonen. (3) Of en waar iemand in Nederlandsch-Indië woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. 96 Artikel 4. (1) De dienstplicht, vangt aan: o. bij de militie op den dag, waarop de inlijving bedoeld in artikel 25 van dit besluit plaats vindt; b. bij den landstorm, op den dag, waarop die bij de militie eindigt of wel, indien geen dienst bij de militie voorafgaat, op den dag waarop de inschrijving, bedoeld in artikel 10 van dit besluit, plaats vindt. (2) De dienstplicht eindigt: ■ a. bij de militie, op den lstén Juli van het jaar, waarin de dienstplichtige het 32ste levensjaar heeft volbracht of zal volbrengen; b. bij den landstorm, op den lsten Juli van het jaar, waarin de dienstplichtige het 45ste levensjaar heeft volbracht of zal volbrengen. (3) Tot den landstorm behooren, behalve zij, die daarbij na volbrachten dienst bij de militie overgaan, allen, die ingevolge dit besluit dienstplichtig zijn en, om welke reden ook, niet bij de militie zijn ingelijfd of niet bestemd zijn om daarbij te worden ingelijfd. Artikel 5. (1) De tot den krijgsdienst verplichten, die in eenzelfde jaar geboren zijn, vormen ongeacht het tijdstip, waarop zij dienstplichtig worden, een jaarklasse. (2) Uit elke jaarklasse wordt een afzonderlijke lichting getrokken, die, tenzij de Gouverneur-Generaal anders bepaalt, alle tot den krijgsdienst verplichten der jaarklasse omvat. Artikel 6. (1) De dienstplichtigen kunnen niet dan met hun toestemming voor diensten buiten Nederlandsch-Indie worden gebruikt. (2) Zij nemen geen deel aan militaire expeditien. Artikel 7. (1) De dienstplichtigen en de voor de militie ingeschrevenen kunnen, overeenkomstig de daaromtrent bestaande voorschriften, worden toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis bij het leger in Nederlandsch-Indie en bij de Koninklijke Marine. (2) Gedurende den tijd van de vrijwillige verbintenis zijn de bepalingen van dit besluit slechts van toepassing, voor zoover de Gouverneur-Generaal zulks bepaalt. 97 Artikel 8. Indien tengevolge van het verblijf in werkelijken dienst van een dienstplichtige voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin, of aan dat waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of tweeden graad van bloed- of aanverwantschap • bestaan, wordt aan het gezin of aan bedoelde personen, op zijn (hun) verzoek, eene vergoeding uit 'slands kas toegekend, tot het bedrag en op de wijze door den Gouverneur Generaal te bepalen. Artikel 9. Alle in verband met de bepalingen van dit besluit en van de ter uitvoering daarvan te geven voorschriften, in te dienen verzoek- en bezwaarschriften, over te leggen of gevorderde stukken en uit te reiken beschikkingen zijn vrij van het recht van zegel, van legeshefflng, van kosten van legalisatie, van de rechten, bedoeld in artikel 83 van het Reglement op het houden der registers van den burgerlijken stand voor de Europeesche en de daarmede gelijkgestelde bevolking van Nederlandsch-Indië en van griffiekosten. HOOFDSTUK II. Van de inschrijving voor den verplichten krijgsdienst. Artikel 10. (1) . Behoudens het bepaalde in het vierde lid van dit artikel wordt ieder-, die ingevolge artikel 3 van dit besluit tot verplichten krijgsdienst gehouden is, den leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en nog geen 45 jaar oud is, voor den dienst, hetzij bij de militie hetzij bij den landstorm, op den tijd en de wijze als bij ordonnantie te bepalen, ingeschreven in de daartoe bestemde inschrijvingsregisters. (2) Hij, die ingevolge het eerste lid van dit artikel moet worden ingeschreven , is verplicht zich in persoon of schriftelijk aan te melden binnen den tijd en bij den ambtenaar, bij Ordonnantie te bepalen; hij is gehouden daarbij alle voor de inschrijving noodige gegevens te verstrekken. (8) Nadat tot genoegen van den betrokken ambtenaar, alle voor de inschrijving noodige gegevens zijn verstrekt, wordt aan den belanghebbende een bewijs van inschrijving afgegeven. 98 (4) Van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde verplichting is ontheven: a. hij, die vrijwillig dient bij de Koninklijke Marine of bij het leger in Nederlandsch-Indië; b. hij, die vertoeft in. een gesticht, waarin hij gevangenisstraf, hechtenis of gijzeling ondergaat; c. hij, die verpleegd wordt in een ziekeninrichting of een inrichting voor lijders aan zielsziekten of lichaamsgebreken; d. de ingezetene, die buiten Nederlandsch-Indië verblijf houdt; en zulks onderscheidenlijk voor den duur van den vrijwilligen dienst, van het verblijf in de onder b. en c. bedoelde gestichten en inrichtingen en van het verblijf buiten Nederlandsch-Indie. Artikel 11. • (1) Hij, wiens aanmelding ter inschrijving of wiens inschrijving is verzuimd, wordt door den betrokken ambtenaar ambtshalve ingeschreven, zoodra deze het verzuim ontdekt. (2) De ambtenaar geeft van de inschrijving terstond kennis aan den belanghebbende onder afgifte van een bewijs van inschrijving, als bedoeld in het derde lid van artikel 10 van dit besluit. Artikel 12. (1) De inschrijvingsregisters worden op de wijze en gedurende den tijd, bij ordonnantie te bepalen, voor een ieder ter raadpleging neergelegd. (2) Mede wordt bij ordonnantie geregeld de wijze waarop en de termijnen binnen welke tegen den inhoud der. registers bezwaren kunnen worden ingebracht, zoomede de wijze waarop omtrent die bezwaren uitspraak wordt gedaan. HOOFDSTUK III. Van de v r ij stelling van den verplichten k r ij g s d i e n s t. Artikel 18. (1) Vrijstelling van den' verplichten krijgsdienst wordt verleend : a. aan hen, die een geestelijk- of een godsdienstig-menschlievend ambt bekleeden of daartoe worden opgeleid; b. in bijzondere gevallen. 99 . (2) De vrijstelling moet door den belanghebbende, op de wijze door den Gouverneur-Generaal te bepalen, worden aangevraagd, behalve die onder b. genoemd, welke door hem, ook zonder aanvraag, wordt verleend. (3) Bij ordonnantie wordt bepaald, wie worden geacht in een der onder a. van het eerste lid van dit artikel bedoelde gevallen te verkeeren, wie bevoegd is de vrijstelling Onder a. te verleenen, in welke gevallen de vrijstelling voorgoed en in welke gevallen zij tijdelijk wordt verleend, zoomede de wijze waarop, en den ambtenaar of het college bij wien tegen het niet verleenen van de vrijstelling bezwaar kan worden ingebracht. Artikel 14. (1) Tot de „bijzondere gevallen", bedoeld onder b. van het eerste lid van artikel 13 van dit besluit behoort ook het geval, dat een tot den krijgsdienst verplichte zoodanig persoonlijk onmisbaar is voor de instandhouding van de middelen van bestaan van zijn gezin of van dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel van personen, die hem in den eersten of tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, dat zijne aanwezigheid daarvoor dringend noodzakelijk is. (2) Van elke op grond van het bepaalde onder b. in het eerste lid van artikel 13 van dit besluit verleende vrijstelling wordt met opgaaf van de redenen die daartoe hebben geleid, in de Javasche Courant mededeeling gedaan. HOOFDSTUK IV. Van de uitsluiting van den verplichten krijgsdienst. Artikel 15. (1) Van den verplichten krijgsdienst wordt voorgoed uitgesloten de ingeschrevene: a. die in Nederlandsch-Indië, hetzij bij één vonnis, hetzij bij verschillende vonnissen gezamenlijk onherroepelijk is veroordeeld tot een straf, zwaarder dan gevangenisstraf of militaire gevangenisstraf van twee jaren; b. die elders dan in Nederlandsch-Indië, hetzij bij één vonnis, hetzij bij verschillende vonnissen gezamenlijk, onherroepelijk is veroordeeld tot een straf, die — ter beoordeeling van loo den Gouverneur-Generaal geacht kan worden — ook in verband met het gepleegde feit —gelijk te staan met een straf als bedoeld onder a. hiervoren; c. die in het Rijk of in de Koloniën en bezittingen buiten Europa van den militairen stand of van de betrekking van militair geëmployeerde is vervallen verklaard of is ontzet van het recht om ooit weder bij de gewapende macht te dienen of eene betrekking van militair geëmployeerde te bekleeden; d. die op grond van het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te water of op grond van dat voor het krijgsvolk te lande met een briefje van ontslag of met een bijzonder gemerkt paspoort uit den dienst bij de Koninklijke Marine, bij de Landmacht in Nederland of bij die in de Koloniën' en bezittingen buiten Europa is weggezonden. (2) Voor de toepassing van de bepalingen in het eerste lid van dit artikel wordt hij, die gratie heeft verkregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, welke krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten. Artikel 16. (1) Van den verplichten krijgsdienst wordt voorloopig uitgesloten de ingeschrevene: a. die zich in verzekerde bewaring bevindt, hetzij tot het ondergaan van straf, hetzij als verdacht of beklaagd van zich aan eenig strafbaar feit te hebben schuldig gemaakt; b. in wiens opvoeding, krachtens bevel van den rechter, van Regeeringswege wordt voorzien; c. wien tijdelijk het recht is ontzegd om bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen of van dat recht tijdelijk is ontzet, tenzij de ontzegging of ontzetting ten gevolge van verleende gratie een einde heeft genomen. (2) De voorloopige uitsluiting geschiedt niet, indien het te voorzien is, dat de reden tot uitsluiting zal hebben opgehouden te bestaan op het tijdstip van inlijving bij de .militie, onderscheidenlijk van het in werkelijken dienst komen als landstormplichtige; zij eindigt zoodra de reden, waarom zij werd toegepast, heeft opgehouden te bestaan. Artikel 17. (1) Bij ordonnantie wordt bepaald, wie bevoegd is de uitsluiting, voorgoed dan wel tijdelijk, uit te spreken omtrent den 101 ingeschrevene, die blijkt of komt te verkeeren in de gevallen omschreven in de artikelen 15 en 16 van dit besluit, alsmede de wijze, waarop en den ambtenaar of het college bij wien tegen die uitspraak bezwaar kan worden ingebracht. (2) De inlijving bij de militie van de ingeschrevenen wier voorloopige uitsluiting is geëindigd, wordt door den GouverneurGeneraal geregeld. HOOFDSTUK V. Van den dienstplichtcommissaris, de keuring* en herkeuringsraden. Artikel 18. (1) Het gebied van Java en Madoera en, indien noodig, ook dat van de buitenbezittingen wordt bij ordonnantie verdeeld in „dienstplichtkringen". (2) In eiken kring zijn een „dienstplichtcommissaris" en een of meer „keuringsraden"; de Gouverneur-Generaal bepaalt waar „herkeuringsraden" zijn gevestigd. Artikel 19. (1) De dienstplichtcommissaris wordt door den GouverneurGeneraal benoemd en ontslagen. Hij heeft den rang van majoor of luitenant-kolonel, tenzij hij als gepensionneerd officier een hoogeren rang mocht hebben. (2) De Gouverneur-Generaal wijst zijn standplaats aan, .regelt zijne bevoegdheden en werkzaamheden en zijne vervanging bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis. Artikel 20. De keuringsraad, wiens samenstelling, werkzaamheden en bevoegdheden bij ordonnantie worden geregeld, doet, naar daarin te stellen regelen, uitspraak omtrent de geschiktheid voor den dienst bij de militie. Artikel 21. De herkeuringsraad, wiens samenstelling, werkzaamheden en bevoegdheden bij ordonnantie worden geregeld, doet, naar daarin te stellen regelen, uitspraak omtrent de geschiktheid voor den dienst bij de militie van hen, te wier aanzien de keuringsraad niet heeft kunnen beslissen of die een nieuw geneeskundig onderzoek hebben aangevraagd. 102 Artikel 22. (1) Voorgoed ongeschikt voor den verplichten krijgsdienst worden geacht: a. zij, die kleiner zijn dan een door den Gouverneur-Generaal te bepalen lengte; b. zij, die lijden aan- of behept zijn met door den GouverneurGeneraal aan te wijzen ziekten of gebreken. (2) Naar bij ordonnantie te stellen regelen kunnen ingeschrevenen voor de militie ten hoogste tweemaal, telkens voor een jaar, tijdelijk ongeschikt worden verklaard. Artikel 23. (1) Ieder, die voor den verplichten krijgsdienst is ingeschreven, het 32ste levensjaar nog niet heeft volbracht en niet onherroepelijk van den dienst is vrijgesteld of uitgesloten, is verplicht zich voor den keuringsraad te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn lichaamslengte en, indien hij niet op grond van te geringe lengte voorgoed ongeschikt wordt geacht, aan een geneeskundig onderzoek. (2) Bij ordonnantie wordt geregeld de wijze en de tijd, waarop door de ingeschrevenen aan de in het vorig lid van-dit artikel omschreven verplichting moet worden voldaan, alsmede de wijze waarop het onderzoek naar de geschiktheid voor den dienst by de militie van hen, die doen blijken door ziekte of gebreken buiten staat te zijn voor den keuringsraad te verschijnen, zal plaats hebben. (3) De Gouverneur-Generaal regelt de wijze en den tijd, waarop de keuring van landstormplichtigen zal geschieden. Artikel 24. (1) De uitspraken van den keuringsraad worden in het openbaar medegedeeld. (2) Op de wijze en binnen den termijn bij ordonnantie te bepalen, kan omtrent de uitspraak van den keuringsraad bezwaar worden ingebracht met verzoek om herkeuring door een herkeuringsraad. (3) Ieder ingeschrevene voor den verplichten krijgsdienst, die door of vanwege de.n herkeuringsraad voor een onderzoek wordt opgeroepen, is verplicht daaraan gevolg te geven en zich aan dat onderzoek te onderwerpen. 108 HOOFDSTUK VI. Van de inlijving bij de militie. Artikel 25. (1) De voor de militie ingeschrevenen, die niet zijn vrijgesteld of uitgesloten van den verplichten krijgsdienst en niet ongeschikt zijn bevonden, zijn beschikbaar voor de inlijving, welke in den regel plaats zal vinden op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijd in het jaar., volgende op dat van inschrijving. (2) Een vervroegde inlijving kan plaats hebben: a. op verzoek van den betrokkene tot vervroegde opkomst voor eerste oefening; b. indien de Gouverneur-Generaal zulks noodig oordeelt. Artikel 26. (1) De Gouverneur-Generaal stelt telken jare de verdeeling van de voor inlijving bij de militie beschikbaren over de verschillende wapens, wapenonderdeelen en diensten vast en geeft algemeene voorschriften met bétrekking tot hunne indeeling bij de onderscheidene korpsen en andere onderdeden van het leger, met dien verstande, dat daarbij voor zoover zulks met de belangen van den dienst is overeen te brengen, rekening zal worden gehouden met de door de dienstplichtigen kenbaar gemaakte voorkeur voor een der wapens, wapenonderdeelen of diensten. (2) Zij, die bij het leger in Nederland, bij de landmacht in de koloniön en bezittingen buiten Europa of bij de Koninklijke Marine een rang hebben bekleed, worden, naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen, ingelijfd in een rang gelijkgesteld aan- of het meest overeenkomende met den vroeger bekleeden rang. (3) De ingevolge het vorige lid van dit artikel in den officiersrang ingelijfden gaan over bij het reservepersoneel der landmacht. Artikel 27. De Gouverneur-Generaal geeft met betrekking tot de regeling van de inlijving de noodige voorschriften en treft maatregelen ten aanzien, van de ingeschrevenen, die voor inlijving bestemd, niet op den daarvoor aangegeven tijd ter bepaalde plaatse zijn verschenen. 104 HOOFDSTUK VIL Van den werkelijken dienst. A. Bij de militie. Artikel 28. (1) De ingelijfden bij de militie dienen tegelijk met en op dezelfde 'wijze als de vrijwilligers bij de landmacht voor zoover niet anders wordt bepaald. Artikel 29. (1) Op de ingelijfden bij de militie zijn van toepassing het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande en het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande: 1°. zoo vaak en zoolang zij in werkelijken dienst zijn | 2°. wanneer zij, buiten werkelijken dienst, in het tijdvak gedurende hetwelk zij voor dien dienst kunnen worden opgeroepen, een der feiten plegen, omschreven in de artikelen 99, 100 en 101 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te lande; 3". voor zooveel desertie betreft, zoodra zij als deserteur zijn afgevoerd. (2) De ingelijfden bij de militie worden geacht in werkelijken dienst te zijn: 1*. zoodra zij, tot den dienst opgeroepen, ter plaatse hunner bestemming zijn aangekomen, totdat zij met groot verlof worden gezonden; 2°. zoolang zij deelnemen aan militaire oefening of militair onderricht, dan wel eenige andere militaire werkzaamheid verrichten; 3°. zoolang zjj bij eenig onderzoek als verlofganger tegenwoordig zijn; 4°. wanneer zij uniformkleeding dragen. (3) Aan de ingelijfden bij de militie wordt zoo spoedig mogelijk na de inlijving megedeeld, dat zij onder militaire tucht staan. Artikel 30. (1) Behoudens, het bepaalde in het vierde en vijfde lid van dit artikel worden de dienstplichtigen bij de militie na hunne nlijving in werkelijken dienst gehouden tot eerste oefening. 105 (2) De duur der eerste oefening wordt vóór elke lichting door den Gouverneur-Generaal bepaald en bedraagt, behoudens het bepaalde in.artikel 31 van dit besluit: a. bij de onbereden wapens, wapenonderdeelen en diensten ten hoogste acht en een halve maand; b. bij de bereden wapens en wapenonderdeelen ten hoogste twee jaren. (3) Aan ingelijfden die verlangen na volbrachte eerste oefening in werkelijken dienst te blijven of te komen, kan zulks naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen worden vergund. (4) Van de eerste oefening zijn vrijgesteld: a. zij, die een verplichte eerste oefening bij de landmacht in Nederland, in Nederlandsch-Indie, in Suriname, in Curcao of bij de Koninklijke Marine hebben volbracht; b. zij, die in Nederland of in de koloniën en bezittingen van het Rijk buiten Europa vrijwillig hebben gediend tenminste gedurende acht en een halve maand bij de onbereden- oi ten minste twee jaren bij de bereden wapens, wapenonderdeelen of diensten. (5) Uitstel 'van opkomst voor eerste oefening kan worden verleend naar regelen en voor een tijd als door den GouverneurGeneraal te bepalen. (6) Op hen, aan wie uitstel van eerste oefening is verleend, is, zoolang dat uitstel duurt, het bepaalde in de artikelen 42 en 43 van dit besluit van toepassing. Artikel 81. (1) De Gouverneur-Generaal bepaalt telken jare het aantal bij de militie ingelijfden, dat naar bij ordonnantie te stellen regelen tot officier, onderofficier en korporaal zal worden opgeleid; voor deze opleiding worden aangewezen zij, die voor het bekleeden van een rang geschikt worden geacht. (2) De eerste oefening van hen, die tot officier worden opgeleid, duurt ten hoogste twee jaren bij de bereden- en ten hoogste veertien en een halve maand bij de onbereden wapens, wapenonderdeelen en diensten; zij die aan het einde van den opleidingstijd niet hebben voldaan aan de eischen, gesteld om tot den rang van officier te worden benoemd, kunnen worden verplicht nog voor ten hoogste twee maanden in werkelijken dienst te blijven of te komen. (8) Zij, die uit de militie tot officier worden bevorderd, gaan bij hunne benoeming als zoodanig over naar het reserve-personeel 106 der landmacht voor den tijd, dat zij ingevolge dit besluit noe miutieplichtig zijn. (4) De dienstplichtigen bij de militie, die bij de wapens wapenonderdeelen of diensten, waarbij de eerste oefening ten hoogste acht en een halve maand duurt, tot onderofficier worden opgeleid, zijn verplicht na volbrachte eerste oefening nog ten hoogste drie en een halve maand in werkelijken dienst te blijven. Artikel 32. (1) De ingelijfden bij de militie, die hun eerste oefening hebben volbracht, komen voor herhalingsoefeningen in werkelijken dienst: a. bij de onbereden wapens, wapenonderdeelen en diensten ten hoogste acht en veertig dagen, hetzij in eens, hetzij verdeeld over ten hoogste drie tijdperken; b. bij de bereden wapens en wapenonderdeelen .éénmaal voor ten hoogste acht en twintig dagen. ■ (2) Naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen kan aan bijzondere groepen van dienstplichtigen bij de militie geheel of gedeeltelijk vrijstelling van herhalingsoefeningen worden verleend. Artikel 33. Wanneer ingelijfden b« de militie, die in werkelijken dienst of met groot verlof zijn, krachtens artikel 2 van dit besluit in werkelijken dienst worden gehouden of geroepen ter handhaving of tot herstel van de openbare rust of orde, tot uitvoering van wettelijke voorschriften of om andere overwegende redenen dan geschiedt dit in dier voege, dat het in werkelijken dienst houden of roepen van de ingelijfden van een jongere jaarklasse steeds aan het in werkelijken dienst houden of roepen van die der daarop volgende jaarklasse vooraf- of daarmede gepaard gaat. Artikel 34. (1) Het verplicht verblijf-in werkelijken dienst kan met evenvee dagen worden verlengd als een ingelijfde bij de militie door het ondergaan van straf aan den dagelijkschen dienst werd onttrokken. (2) Zoo een ingelijfde op den d*ag; waarop hij aanspraak zou hebben op groot verlof, in werkelijken dienst behoort te blijven, 107 hetzij wegens het ondergaan van een straf, hetzij wegens het onderzoek omtrent eene krijgstuchtelijke overtreding of omtrent een strafbaar feit, waaraan.hij verdacht of beklaagd wordt, kan het verblijf in werkelijken dienst voor zooveel noodig worden verlengd. (3) Zoo een ingelijfde op den dag, waarop h« aanspraak zou hebben op groot verlof, ziek is, kan hij, zoo hu" het verlangen daartoe te kennen geeft, in werkelijken dienst blijven zoolang zijn toestand dit wenschelijk maakt. Artikel 35. De ingelijfde bij de militie, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld, zoodra hij, overeenkomstig door den Gouverneur-Generaal te geven voorschriften, als deserteur is afgevoerd. B. Bij den landstorm. Artikel 36. (1) De dienstplichtigen bij den landstorm — van wier verblijfplaatsen op door den Gouverneur-Generaal te bepalen wijze aanteekening wordt gehouden — zijn alleen tot werkelijken dienst verplicht, indien de militie en de landstorm ingevolge het bepaalde bij artikel 2 van dit besluit door den GouverneurGeneraal buitengewoon bijeen worden geroepen; zij kunnen alsdan door het daartoe door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen gezag worden opgeroepen wanneer, waar en naarmate het belang van den Lande dit mocht vorderen. (2) De oproeping, bedoeld In het eerste lid van dit artikel, benevens de verzameling en het indienststellen van de landstormpllchtlgen geschieden op de wijze door den GouverneurGeneraal te bepalen. Artikel 87. De landstormplichtigen in werkelijken dienst worden in het algemeen op denzelfden voet behandeld en staan met gelijke rechten onder dezelfde verplichtingen als het personeel van de onderdeelen van bet leger waarbij zij zijn indienstgesteld of waarmede zij dienen. Artikel 38. (1) De landstormplichtigen in werkelijken dienst dragen, indien hun geen uniformkleeding wordt verstrekt, een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen ken- of onderscheidingsteeken. 108 dp(2itvnM?V7°rten d°0r deD Gouverneur-Generaal vastgesteld de afzonderlijke onderscheidingsteekenen, welke de landstorm Zl^ZZsfT mensSdie in« met welken ™S 8 "P"* dra^en en ^e zullen aanduiden i ^ ,mihtairen ranS hun werkkring is gelijkgesteld (3) Zij, die gediend hebben bij het le-er inZS' k» meest °<—« met den vroede? be£en S. Artikel 39. volïhSV- land,stormPlichti&en zijn het Crimineel Wetboek z7zickSI Van t0epassine 200 vaak en zoolang zy zien in werkelijken dienst bevinden dienst feeb:vintnmPUelltigOT W°rden Zich in -rkelijken 1°. van het oogenblik waarop zij zich ingevolge de oproeping voor den werkelijken dienst hebben aangemeld Z I weder huiswaarts worden gezonden- " 2°- Wamef ^ uniformkleeding of het voor hen vastgestelde ken- of onderscheidingsteeken dragen. & &- de (3) Aan de landstormplichtigen in werkelijken dienst wordt zo.spoedig mogelijk medegedeeld, dat zij onder mmtat St dieïst ^oorT aar,den landsto™P«chtige in werkelijken dienst, door de militaire overheid straf is 0f wordt oneele^ Te Sraftf hTt * ? ^ Uitvoer **** tel^e wat Ï Lgwo-df dPt °PgfIl0Uden in werkelijken dienst te zijn^ nZ aeiJZJ00 13 ZiCh Diet aan de straf onderwerpt ov^gebrachT üg ^ P1'°V°0St °f de naastbÜ^nde gevangeni Artikel 40. Op de landstormplichtigen, die niet voldoen aan een oproeping ZnZTlö L«l KnJgSV°lk te lande= z« ™rden »ta deserteur Serïï tP T ZU °reenk°mstig d00f den GouverneurGeneraal te geven voorschriften als deserteur zijn afgevoerd loó Artikel 41. (!) De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die zich in werkelijken dienst bevindt, wordt,, zoodra hij tot dezen dienst niet verder kan of behoeft te worden verplicht, huiswaarts gezonden. Is hij buiten staat zich huiswaarts te begeven, dan kan hij, zoo hij het wenscht, langer in werkelijken dienst worden gehouden. (2) Van den vervulden werkelijken dienst wordt hem een bewijs afgegeven, overeenkomsiig door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen. HOOFDSTUK VIII. Van het groot verlof. Artikel 42. (1) De bij de militie ingelijfden genieten groot verlof zoolang zij krachtens dit besluit of krachtens vrijwillige verbintenis geen werkelijken dienst behoeven te vervullen. (2) Waar in dit hoofdstuk wordt gesproken van „verlof" en „verlofganger" wordt daarmede bedoeld „groot verlof" en „groot verlofganger". Artikel 43. (1) De Gouverneur-Generaal regelt de wijze waarop aanteekening wordt gehouden van de verblijfplaatsen van de verlofgangers en deze worden opgeroepen voor den werkelijken dienst en voor het jaarlijk/rc^ onderzoek bedoeld in artikel 44 van dit besluit. (2) Verlofgangers zijn verplicht, overeenkomstig bij ordonnantie te stellen regelen, kennis te geven van het verlaten van het gewest waarin zij woonachtig zijn. (3) In gevallen als bedoeld in artikel 2 van dit besluit, kan de Gouverneur Generaal bepalen dat de verlofgangers het gewest hunner inwoning niet mogen verlaten dan na daartoe verkregen toestemming van het Hoofd van Gewestelijk bestuur. (4) De Gouverneur-Generaal regelt de wijze waarop de in het derde lid van dit artikel bedoelde toestemming moet worden gevraagd en kan worden verleend; aan die toestemming kunnen zoodanige voorwaarden worden verbonden als in 's Landa belang noodig worden geoordeeld. 110 (0) De verlofganger, die in strijd met de in dit artikel gegeven voorschriften handelt, wordt, op de door den GouverneurGeneraal aan te geven wijze, in werkelijken dienst geroepen of gehouden voor den tijd van ten hoogste 2 maanden. Artikel 44.. (1) De verlofgangers worden zoo noodig jaarlijks éénmaal op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijd door den dienstplichtcommissaris onderzocht. (2) Bij ordonnantie wordt de wijze geregeld waarop het in het eerste lid van dit artikel bedoeld onderzoek zal geschieden. Artikel 45. (1) De verlofganger staat bij het in artikel 44 van dit besluit bedoeld onderzoek, en zoolang hij ter gelegenheid van dat onderzoek in uniform is gekleed, onder de bevelen van den dienstplichtcommissaris. (2) Indien een verlofganger te kort schiet in het nakomen van de ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 44 van dit besluit te geven voorschriften, is de dienstplichtcommissaris bevoegd hem een der navolgende straffen op te leggen: a. arrest van één dag tot zes dagen, te ondergaan in de naastbijgelegen provoost of de naastbijzijnde gevangenis; b. kwartierarrest van één dag tot zes dagen, te ondergaan in een kazerne. (3) Tot het ondergaan van kwartierarrest wordt de verlof, ganger in werkelijken dienst opgeroepen. Artikel 46. De verlofganger, die zich niet onderwerpt aan een door den dienstplichtcommissaris of doer de militaire overheid opgelegde straf, uitgezonderd kwartierarrest, wordt naar de naastbijgelegen provoost of de naastbijzijnde gevangenis overgebracht,. Artikel 47. (1) De verlofganger, die zich heeft schuldig gemaakt aan tekortkomingen als bedoeld in het tweede lid van artikel 45 van dit besluit is, onverminderd de in dat lid vermelde straf, verplicht op den daartoe door den dienstplichtcommissaris te bepalen tijd en plaats voor dezen te verschijnen om te worden onderzocht. Hierbij gelden de in het tweede lid van artikel 44 van dit besluit bedoelde voorschriften. lil (2) De in het'eerste lid van dit artikel bedoelde verlofganger, die niet overeenkomstig het bepaalde in dat lid voor den dienstplichtcommissaris verschijnt of, voor dezen verschenen zijnde, zich daarbij schuldig gemaakt aan tekortkomingen als bedoeld in liet tweede lid van artikel 45 van dit besluit, wordt, naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen, in werkelijken dienst gehouden of geroepen voor den tijd van ten hoogste twee maanden. HOOFDSTUK IX. Van het ontslag. Artikel 48. (1) De tot den landstorm behoorende dienstplichtigen worden op het in artikel 4, tweede lid onder o., van dit besluit bedoelde tijdstip van den dienstplicht bij den landstorm ontslagen. (2) Met betrekking tot den overgang van de militie naar den landstorm bedoeld in het eerste lid onder b. van artikel 4 van dit besluit en het ontslag bedoeld In het eerste lid van dit artikel en in artikel 49 van dit besluit, worden bij ordonnantie de noodige voorschriften uitgevaardigd. (3) Heeft de dienstplichtige bij de militie vóór het tijdstip, waarop hij volgens het bepaalde in het eerste lid onder b. van artikel 4 van dit besluit uit den dienst bij de militie naar dien bij den landstorm zou moeten overgaan, zich schuldig gemaakt aan e'enig verzuim of aan eenige overtreding ten aanzien van dit besluit en heeft hij de aan het verzuim of aan de overtreding verbonden gevolgen nog niet ondergaan, dan wordt, totdat dit zal hebben plaats gehad, die overgang geschorst. Artikel 49. Met afwijking van de bepalingen in het vorige artikel van dit besluit wordt terstond uit den dienst bij de militie of van den dienstplicht bij den landstorm ontslagen: a. hij, die ophoudt in den zin van dit besluit ingezetene van Nederlandsch-Indie of Nederlandsch onderdaan te zijn; b. hij, die wegens te geringe lichaamslengte of wegens ziekten of gebreken blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst bij de militie en den landstorm; c hij, die voorgoed van den verplichten krijgsdienst wordt vrijgesteld; Ü2 d. hij, die tijdelijk van den verplichten krijgsdienst wordt vrijgesteld, met dien verstande dat hij naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen opnieuw wordt in dienst gesteld, zoodra de tijd, waarover de vrijstelling is verleend, is verstreken, tenzij hem voorgoed vrijstelling wordt verleend; e. hij, die blijkt of komt te verkeeren in een der gevallen bedoeld in de punten a. t/m. d. van het eerste lid van artikel lo van dit besluit; f. hij, die blijkt of komt te verkeeren in het geval, bedoeld onder c. van het eerste lid van artikel 16 van dit besluit, met dien verstande, dat hij naar door den GouverneurGeneraal te stellen regelen opnieuw wordt indienstgesteld, zoodra de tijd van de ontzegging of ontzetting verstreken is of tengevolge van verleende gratie een einde heeft genomen. Artikel 50. In de gevallen bedoeld in artikel 2 van dit besluit is de Gouverneur-Generaal bevoegd te bepalen, dat de ingelijfden bij de militie langer in den dienst bij de militie worden gehouden en de landstormplichtigen langer tot den dienst bij den landstorm worden verplicht dan tot den tijd waarop zij, ingevolge het bepaalde in het eerste lid onder b. van artikel 4 van dit besluit naar den landstorm zouden moeten overgaan of ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 48 van dit besluit zouden moeten worden ontslagen. HOOFDSTUK X. Strafbepalingen. Artikel 51. (1) Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste tweehonderd gulden wordt gestraft: ge. hij, die krachtens het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 van dit besluit verplicht zijnde zich ter inschrijving voor den verplichten krijgsdienst aan te melden, binnen den bij ordonnantie te stellen termijn niet aan deze verplichting voldoet; b. de voor den verplichten krijgsdienst ingeschrevene, bedoeld in het eerste lid van artikel 23 van dit besluit, die niet lis Voldoet aan een verplichting krachtens het bepaalde in dat id, of m-het derde lid van artikel 24 van dit besluit op hem rustend. (3) Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste achthonderd gulden wordt gestraft hij die opzettelijk een der in het eerste lid van dit artikel bedoelde feiten pleegt. Artikel 52. (1) Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste vierhonderd gulden wordt gestraft hij, die ter .inlijving bij de militie moetende opkomen, niet verschijnt op tijd en plaats voor zijn inlijving bepaald, tenzij blijkt, dat voor zijne met-verschijning een geldige reden bestond. (2) Met gevangenisstraf van ten hoogste tien maanden of geldboete van ten hoogste vierduizend gulden wordt gestraft hi] die opzettelijk een der in het eerste lid van dit artikel bedoelde feiten pleegt. ; Artikel 53. De feiten bij dit besluit strafbaar gesteld worden als overtredingen beschouwd, met uitzondering van die, strafbaar gesteld bij het tweede lid van artikel 51 en het tweede lid van artikel o2, welke als misdrijven worden beschouwd. Artikel 64. Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij dit besluit of bij een ordonnantie, vastgesteld ter uitvoering van dit besluit zijn, behalve de in artikel 2 van het Reglement op de strafvordering aangewezen personen, belast de controleurs en gezaghebbers bij het Binnenlandsch Bestuur. HOOFDSTUK XI. Invoeringsbepalingen. Artikel 55. (1) Gedurende de eerste vijfjaren na het in werking treden één iaarkt1^ T *™ dk >™ *™ '2 een jaarklasse worden ingelijfd. 3 iii (2) Voor de toepassing van den in het eerste lid van dit artikel bedoelden maatregel worden bij ordonnantie de noodige voorschriften gegeven. Artikel 56. (1) De Gouverneur-Generaal bepaalt den tijd en de wijze waarop zij, die bij het in werking treden van dit besluit tot de schutterijen behooren en ingevolge de bepalingen van dit besluit dienstplichtig zijn, zullen worden ingelijfd bij de militie of zullen overgaan bij den landstorm en in hoeverre de hierbedoelde militieplichtigen nog een eerste oefening zullen hebben te vervullen. (2) De tot de schutterijen behoord hebbende dienstplichtigen, die daarbij een rang bekleed hebben, behouden dien rang bij inlijving bij de militie en bij het in werkelijken dienst treden als landstormplichtige; de militieplichtige officieren gaan ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 31 van dit besluit als zoodanig over naar het reservepersoneel .der landmacht. Artikel 57. De aanwijzing van de gebiedsdeelen van Nederlandsch-Indië, waarop dit besluit zal worden toegepast, geschiedt bij ordonnantie. Uit de toelichting op de door den Minister van Koloniën ingediende nota van wijzigingen op de Indische aanvullingsbegrooting voor 1917 blykt, dat in verband met bovenstaand Dienstplichtbesluit de in Indië voorloopig te nemen maatregelen in hoofdzaak op het volgende zullen neerkomen. „De militieplichtigen zullen aanvankelijk uitsluitend worden bestemd voor die wapens, waarbij het grootste tekort aan Europeesche vrijwilligers bestaat, namelijk de Infanterie en de Vesting-Artillerie, zoomede voor verschillende diensten (trein geneeskundige dienst, intendance, militaire administratie). Ten einde zoo spoedig mogelijk te geraken tot den geregelden toestand, dat telken jare één jaarklasse 19-jarigen wordt ingelijfd, zal van hen, die bij het in werking treden van het dienstplichtbesluit ouder dan 19 jaar en nog militieplichtig zijn, slechts een eerste oefening van 6 maanden gevorderd worden, hetgeen het mogelijk maakt om, met toepassing van art. 55 van het besluit, gedurende de eerste jaren jaarlijks bij de infanterie en bü de vesting-artillerie twee ploegen voor eerste oefening op te roepen, elke ploeg bestaande uit gedeelten van twee oudere 115 jaarklassen; de voor de bovenbedoelde diensten bestemde militieplichtigen zullen uiteraard met een kortere eerste oefening kunnen volstaan. Wijl de eerste helft van 1918 noodig zal zijn voor het treffen van voorbereidende maatregelen, voor de inschrijving en voor de keuring, ligt het in de bedoeling in Juli a.s. de eerste groep, bestaande uit gedeelten van twee oudere jaarklassen in te lijven en voor eerste oefening in dienst te houden. De eerste oefening zal worden doorloopen, voor wat de infanterie betreft, bij vier afzonderlijke militie compagnieën, onderscheidenlijk gelegerd te Buitenzorg, Bandoeng, Magelang en Malang, voor wat de vesting-artillerie aangaat bij het bataljon vesting-artillerie te Weltevreden, en ten aanzien van de verschillende diensten, bij de onderdeden van den trein en bij de onderscheidene inrichtingen (magazijnen, hospitalen, enz.) van het leger. De miliciens, die na het doorloopen van de eerste oefening met groot verlof gezonden zullen worden, worden alsdan administratief ingedeeld bij een der bestaande korpsen of inrichtingen van het leger, waarbij zij voor herhalingsoefeningen en bij mobilisatie zullen opkomen. Het staande leger zal, ook in verband met het tekort aan Europeesche vrijwilligers, voorhands geen vermindering ondergaan. De schutterijen zullen door den Gouverneur-Generaal worden opgeheven en de schutters, naar gelang van hun leeftijd, mllitieplichtig of landstormplichtig, worden. Bij het bepalen van den duur der eerste oefening van deze militieplichtigen, zal met de door hen als schutter bewezen diensten rekening worden gehouden (zie art. 56 van het Dienstplichtbesluit). Volgens een zoo nauwkeurig mogelijke raming zal een jaarklasse 19-jarigen ongeveer 600 man tellen, terwijl, wanneer 18 volledige jaarklassen bij de militie ingelijfd en 13 jaarklassen landstormplichtig zullen zijn, het leger versterkt zal zijn met ongeveer 7000 miliciens en ongeveer 6000 landstormers. Van de oprichting van nieuwe legeronderdeelen en wijziging in de samenvoeging van die onderdeelen in hoogere verbanden zal eerst spiake kunnen zijn, nadat zal zijn beslist omtrent de grondslagen van een dienstplichtstelsel voor de niet-Europeesche Nederlandsche onderdanen." (1) (1) Overigens wordt verwezen naar de zeer gedetailleerde bespreking van het Dienstplichtbesluit in het werk van den Luit.-kol. v. d. Gen Staf N.-I. L. H. Bakker. „Het nieuwe artikel 113 Begeerings-Beglement en het Kon. Besluit tot regeling van den Militairen Dienstplicht voor Europeanen in Nederlandsch-Indie." Gebe. van Cleef, den Haag 1917. BIJLAGE II. • Aanhangige voorstellen in verband met de reorganisatie van ' het Wapen der Cavalerie. (Ontleend aan het Wetenschappelijk Jaarbericht 1916, deel I.) Het wapen der Cavalerie zal bestaan uit: den staf van het wapen; het commandement der cavalerie; 6 veldeskadrons; het peloton-ordonnansen; het depót-eskadron, en de kaderschool. Een der veldeskadrons heeft de bestemming van lijfwachtcavalerie en is verdeeld in 2 detachementen. Alle veldeskadrons tellen 3 pelotons en een geweer mitrailleurafdeeling; de vredesformatie is zoodanig berekend, dat de pelotons met inbegrip van den trompetter een oorlogsterkte van 32 man zullen hebben; de geweermitrailleurafdeeling behoudt de sterkte welke zij thans reeds heeft. Elke Brigade heeft de beschikking over 1 veldeskadron terwijl de beide overige eskadrons de Leger-cavalerie zullen vormen. In de troepen-treinen van Brigade- en Legercavalerie bestaat eemg verschil, daar die der Leger-cavalerie meer beweeglijkheid moeten bezitten dan die der Brigade-cavalerie. De Staf der Leger-cavalerie zal in oorlogstijd o.m. 2 telefoonpatrouilles tellen, elke patrouille bestaande uit 1 Europ. wachtmeester (commandant), 1 Europ. korporaal en 1 Europ. cavalerist (telefonisten), 2 Inl. cavaleristen (helpers) en 1 Inl. cavalerist; geleider van het draagpaard met telefoonmaterieel. In vredestijd zijn personeel en paarden van de telefoonpatrouilles ingedeeld bij de eskadrons der Leger-cavalerie. 117 Een en ander leidt tot verschil in de vredesformatie van de eskadrons Brigade-cavalerie en die der Leger-cavaiërie, de eersten zullen nl. een vredessterkte hebben van: 1 ritmeester; 2 luitenants; 1 onder-luitenant; 1 opperwachtmeester; 1 Europeesch fourier; 7 Europeesche wachtmeesters; 7 „ korporaals; 2 „ hoefsmeden; 41 „ cavaleristen; 2 Inlandsche wachtmeesters; 4 „ korporaals;. 4 „ trompetters; 1 Inlandsch zadelmaker; 46 Inlandsche cavaleristen, en 119 troepenpaarden. Een eskadron Leger-cavalerie zal meer tellen: % 1 Europeesch wachtmeester; 1 „ korporaal; 2 Europeesche cavaleristen; 17 Inlandsche „ , en 20 troepenpaarden. Van de veldeskadrons zullen het 5de en 6de gelegerd zijn te Salatiga, onder commando van een majoor, aan wien, ingeval de Inspecteur van het wapen tot kolonel wordt bevorderd, de rang van luitenant-kolonel kan worden toegekend. Verder zullen legeren: het lste veldeskadron te Batavia; » 2de „ „ Solo (1 pelot.) en Djocjakarta (2 pelót.); n 3de „ „ Malang; , 4de „ n Tjimahi; „ peloton-ordonnansen te Bandoeng; „ depót-eskadron te Tjimahi, en de kaderschool te Salatiga. Het depót-eskadron, dat onder commando van een majoor komt te staan, zal, gelet op het grooter aantal paarden, dat het wapen in totaal zal tellen, belangrijk sterker zijn dan het tegenwoordige. Aanvullingen tijdens het afdrukken. Bladz. 33. 2de en 3de regel v. b. te lezen: Bij Kon. Besluit van 31 Mei 1917, n°. 11 (Ind. Stbl. 1917, n°. 389) is het wapen der Cavalerie uitgebreid met een pelotonordonnansen. Bladz. 34. 18de regel v. b. voor „1 luitenant en" te lezen: „1 kapitein of luitenant en" Bladz. 36. Aan het slot van de „veld-artillerie" bij te voegen: Bij de veld-artillerie zijn voorts, ten behoeve van de oefeningen met de radiotelegraafstations van het wapen der Genie, ingedeeld: 1 Europeesch wachtmeester; 8 Inlandsche stukrijders lste of 2de klasse, en 12 troepenpaarden. Bladz. 38. 10de regel v. b. voor „1 luitenant-adjudant" te lezen: „1 kapitein- of luitenant-adjudant" Bladz. 47. Onder „2". Gewestelijke Dienst" te lezen: Tot het personeel van den gewestelijken dienst der intendance behooren: 1 luitenant-kolonel; 4 majoors; 9 kapiteins, benevens 1 administrateur, burgerlijk ambtenaar, en 1 opziener burgerlijk beambte, voor bet grasland voor Tjimahi en Bandoeng. Bladz. 47. Onderste regel te lezen: 10 adjudant-onderofficieren-magazijnmeester.