1 FRIESCH MUSEUM TE LEEUWARDEN GIDS UITGAVE VAN HET FRIESCH GENOOTSCHAP VAN GESCHIED. OUDHEID- EN TAALKUNDE ■ FRIESCH MUSEUM TE LEEUWARDEN GIDS UITGAVE VAN HET FRIESCH GENOOTSCHAP VAN GESCHIED- OUDHEID- EN TAALKUNDE 'Bovpn vercbiepirvg PLATTEGROND VAN HET MUSEUM. JflïT MUSEUMGEBOUW INLEIDING. Het Friesch Museum heeft een Provinciaal karakter. Als een gevolg van het sterk ontwikkelde nationaliteitsgevoel der Friezen en van het aanvankelijk ontbreken ook van versnipperende concurrentie van gelijksoortige openbare verzamelingen buiten Leeuwarden, kon dit Museum zich ontwikkelen tot een der meest gelukkige en volledige instellingen van dien aard hier te lande. Friesland kan er trotsch op zijn, dat het de belangrijkste herinneringen aan zijne vroegere cultuur heeft weten te behouden en in de hoofdstad bijeen te brengen, waar het museum een overzicht geeft van zijn volkseigenaardigheden, zijn historische documenten uit de terpen — de oudste woonplaatsten van den Frieschen stam — en zijn kunstvoortbrengselen uit vorige eeuwen. Dit Leeuwarder museum is het museum van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, dat reeds spoedig na de oprichting, op den 26en September 1827 is beginnen te verzamelen. Het bijeengebrachte werd, met een kleine aan de provincie behoorende collectie van Dr. J. H. Halbertsma, in 1853 voor het eerst publiek tentoongesteld. In 1877 organiseerde het Friesch Genootschap de schitterend geslaagde Historische tentoonstelling van Friesland, waarvan het batig saldo ad ƒ17100.— bestemd werd voor aankoop van het tegenwoordige hoofdgebouw, dat op 12 April 1881 werd geopend voor het publiek. De verzamelingen namen nu snel in omvang toe. Het eene legaat volgde op het andere, zoodat er driemaal een nieuwe vleugel moest worden bijgebouwd. Het Friesch Genootschap beheert, behalve de eigen verzamelingen, waaronder de schenkingen van Mr. J. Dirks (munten en penningen) Mr. Quaestius (prenten, munten en penningen) Corbelijn Battaerd, Jhr. A. Lycklama d Nijeholt, Suringar (moderne schilderijen) en vele anderen, ook twee belangrijke schenkingen aan de Provincie Friesland gedaan door Mr. A. Looxma Ypey (porselein, munten en penningen en oude kunst- 5 INLEIDING. nijverheid) en Mevr. Bisschop—Swift, die uit naam van wijlen haar te Leeuwarden geboren echtgenoot, den kunstschilder C. Bisschop, hunne zeldzaam belangrijke kunstverzameling, een museum op zich zelf, aan Friesland afstond. In 1881 verscheen de eerste catalogus van de hand der bestuurderen Mr. J. Dirks, Mr. W. B. S. Boeles en C. H. F. A. Corbelijn Battaerd. In 1909 werd een nieuwe catalogus der meest belangrijke voorwerpen, met uitzondering der schilderijen, uitgegeven door Mr. P. C. J. A. Boeles, verlucht met 24 platen. Deze catalogus is uitverkocht, een nieuwe editie wordt voorbereid. Van denzelfden bewerker isdegeillustreerde Gids door de kunstverzameling Bisschop, van 1915, hier verkort herhaald. De Gids, die hier wordt ingeleid is bewerkt door de ondergeteekenden, met krachtige hulp van Jhr. E. W. C. Six, sedert Juli 1919 directeur van het museum en inmiddels geroepen tot soortgelijke functie te Dordrecht. Mr. Boeles, die van 1897 tot 1916 op enkele afdeelingen na het geheele museum beheerde en daarna uitsluitend de archaeologische en numismatische verzamelingen behandelde, nam daarbij speciaal de Hindelooper kamers, de terpenafdeeling en het munten- en penningkabinet voor zijne rekening. N. Ottema behandelde in zijne qualiteit van conservator van de afdeeling ceramiek, alles wat tot deze afdeeling behoorde en beschreef verder de verzamelingen in het sousterrein, terwijl het overige gedeelte in gemeenschappelijke samenwerking ontstond. De catalogus van 1909, waaraan enkele illustraties zijn ontleend, wordt op verschillende punten door deze Gids aangevuld in verband met belangrijke aanwinsten en voortgezette studie. Niet alle afdeelingen geven reeds een zoo volledig beeld als de groepen „Frieslandtotomstreeks 1000 na C h r." en de .Hindelooper kamers", het resultaat van doelbewust verzamelen, doch het overzicht der oud-Friesche beschaving wordt telkens aangevuld, laatstelijk weer door de ceramiekvondsten uit de Leeuwarder jachthaven, betreffende het vierde kwart der 16e eeuw, het „Friesche majolica" (uit Makkum, Harlingen enz.) en de collectie zweepen en andere harddraverij-prijzen. t ■ 1001 F- C. J. A. BOELES. Juni NANNE OTTEMA. 6 LOKALEN 1—2. HET MUSEUMGEBOUW bestaat o. a. uit het reeds vermelde, in 1879 aangekochte hoofdgebouw op den hoek van Koningstraat en Turfmarkt, oorspronkelijk een in 1781 voor den grietman van Doniawerstal, Jhr. F. J. J. van Eysinga, gebouwd heerenhuis, dat met zijn breeden marmeren gang, sierlijk gesneden eikenhouten trap en vele vertrekken met oorspronkelijke betimmering, bij uitstek geschikt was voor het inrichten tot oudheidkundig museum. Hoewel men het aan den rustig voornamen Lodewijk XVI gevel niet kan zien, zoo wijzen archivaria toch uit, dat de na te melden lokalen 2 en 3 en het daarboven gelegen gedeelte eerst kort na 1797 zijn opgetrokken. LOKAAL 1. Dit smalle vertrekje, waar de bezoekers ontvangen worden en hunne namen kunnen inschrijven, is gestoffeerd met eenvoudige Friesche meubelen uit het begin der 19e eeuw: een eikenhouten pulpitrum, groengeverfde stoelen met zitting van gevlochten biezen, eenig glimmend koperwerk, een Friesche stoel tjesklok, benevens een zestal ovale portretten van personen uit het adelijk geslacht van Plettenberg tusschen 1747 en 1750 geschilderd door Rienk Keyert o.a. dat van Hans Willem Baron van Plettenberg, in toga met bef en witte pruik Hij was in 1752 griffier bij het Hof van Friesland. Voorts het ovale portret van een krijgsman, omstreeks 1800 geschilderd door den Fries Petrus Groenia en het aardige meisjesportret door den bekenden Frieschen schilder Bernardus Accama, in 1755 geschilderd en voorstellende Isabella Aurelia van Haersma. LOKAAL 2 is de kleine vierkante hoekkamer, wier vensters zoowel uitzicht op de Turfmarkt als op de Koningstraat geven. Zij bevindt zich nog ten deele in den oorspronkelijken staat. Het oude geschilderde behang, met voorstellingen uit het landleven is, hoewel niet meer in zijn geheel, nog op zijn oude plaats gebleven. Ook de betimmering en de schoorsteen met schoorsteenstuk, een z.g.n. .Grauwtje", en mantel van grijs marmer met wit ornament zijn dezelfde als weleer. Betrekkelijk gemakkelijk is het daarom zich hier eene 7 LOKAAL 2 VITR. 1. voorstelling te maken hoe een kleine ontvangkamer omstreeks het jaar 1800 er uit gezien heeft. In de groote middenvitrine zien wij o a. het kostelijke k 1 e i n o d i ë n k i s t j e van ebbenhout, versierd met fraai gegraveerde zilveren platen, uit de 17e eeuw, een zilveren theetrommel van filigraanwerk, in 1768 door den Leeuwarder zilversmid H. Daum vervaardigd, zilveren speelgoed en vele voorwerpen, betrekking hebbende op huwelijk en geboorte. Het eerst valt ons oog op een lang smal lint of band van groene kleur, waarop de volgende spreuk: „Niets als de Doot en kan U Schijden maakt Uw „Twe (!) harten dan tot Een." Daarnaast liggen twee paar kousebanden, waarop de woorden ,Nos coeurs sont unie" (Onze harten zijn vereend) en een Fransch versje zijn aangebracht en die in het jaar 1827 deel uitmaakten van den bruidstooi van een Grouwster schoone. Opeen speldekussen zien wij twee vlammende harten geborduurd en gedekt door een kroon. Ter weerszijden staat links de letter S en rechts de letter D aan elkander verbonden door een ketting. Voorts liggen aan deze zijde nog een zilveren naaldenkoker in den vorm van een zegelstempel en een breede zilveren ring, waarin een speldenkussentje gezeten heeft. Aan het ijzerwerk, waarop de glazen plaat rust, hangen twee zilveren rinkelbellen, waarvan de eene een Hamburger bruidsdaalder is. Op de voorzijde zien we een paar, door Christus in den echt vereenigd en op de keerzijde de bruiloft te Kana, met toepasselijke omschriften in het Latijn en in het Duitsch. Aan den korten kant der toonkast naar de ramen toegekeerd vallen ons twee glazen bokalen op. Links met een opschrift, waarin de geboorte van Wijke Meezma op den 5den November 1758 herdacht wordt en versierd met het wapen van deze familie. Rechts is een huwelijksbokaal met de wapens van Halbertsma en Visser, met het opschrift: In den Tag Verenigt / den 29 April 1764/ Doctor / Halbertsma / en / Diulke Visser. Deze inscriptie wekt het vermoeden bij ons op, dat het glas wel in Duitschland gemaakt zal zijn. 8 LOKAAL 2. Met een achttal huwelijkspenningen, meerendeels het werk van Pieter van Abeele (1622—1677) uit Amsterdam, liggen hier drie geboortelepels, met naam en geboortedatum. Zulke lepels waren meestentijds het geschenk van een peetvader of -moeder, die door die gift te kennen gaf het kind, bij een onverhoopt sterven der ouders als eigen te zullen beschouwen en op te voeden. De fraaiste van dit drietal is zeker wel de lepel, die aan Bottje Annis toebehoord heeft. De kunstig versierde steel eindigt in een scheepje, dat in Friesland algemeen een „zeetjalk" genoemd wordt. Een ruwe stok in een dikken knobbel uitloopende diende om de kandeel, welke op Hollandsche kraamvisites geschonken werd, te roeren en draagt vandaar den naam van „kandeels t o k". Op een zilveren brandewijnskom van ovalen vorm zijn een paar. oude volksspelen afgebeeld n.m.1. het palingtrekken en het geblinddoekt afslaan van den kop van een eend. Deze kom is weleer het eigendom geweest van Dui k Eeltjens en Trijntje Sijbrens, getrouwd den 16 December 1810, volgens een inschrift op den bodem. Zulk een kom of brandewijnskop werd vroeger veel bij den boerenstand in Friesland gebruikt, om daaruit bij feestelijke gelegenheden als huwelijken, geboorten enz., brandewijn met rozijnen, de z.g.n. „boerejongens" te drinken. Een achtkantig gegraveerd exemplaar, waaraan dadelijk te bespeuren is, dat het werk van een bekwamen vakman moet zijn, zien wij op de glazen plaat staan. Behalve sierlijke wapens zien wij hierop zinnebeeldige figuren die de reuk, het geloof, de smaak, het gezicht, de hoop en het gehoor voorstellen. Onder op den bodem staan de namen Halbertsma/ Sinnema en HouckamaiHylckama. Ook de trouwkoffertjes, die hier staan zijn fraaie staaltjes van graveerkunst, waarin de Friesche zilversmeden, vooral in de 17e eeuw, zoo bedreven waren. Zulke trouwkoffertjes en -kistjes werden vroeger door aanzienlijke Friesche jongelieden aan hun bruid ten geschenke gegeven, gemeenlijk met goudstukken gevuld. Jonge mannen uit den boerenstand gaven daarentegen aan hun meisje een doek, de z.g.n. Knotte doek, die gevouwen en toegeknoopt, eveneens een geschenk in geld, meestal scheepjesschellingen bevatte. De knotte werd los toegeknoopt en 9 LOKAAL 2. wanneer het meisje een der punten aannam en den knoop toetrok, was het jawoord gegeven! Zulke knottedoeken vinden wij eveneens in deze vitrine tentoongesteld. We zullen daar aanstonds nog op terugkomen. Het ijzeren trouwkistje, dat te oordeelen naar de beschildering reeds teruggaat tot ongeveer 1550 heeft den vorm van een geldkist. De glazen vormen, blijkens de daarop gegraveerde wapens, eene herinnering aan het huwelijk van Minne Frans van Burmania, zich noemende van Tjaerda en Anna Lucia Andrisa van Camstra, getrouwd te Goutum 29 Maart 1711 en aan dat van Eduard Marius van Burmania en Fokel Berber van Haersolte in 1726. Op het 16e eeuwsche achtkantig trouwkistje van hoorn met koperbeslag komen voor een merk met de letters S. A. en het jaartal 1663. De langste van de hier liggende bruidegomspij pen, is nog voorzien van al haar tooi en ligt in de oorspronkelijk daarvoor bestemde doos. Spraken we zooeven over trouwkistjes, er bestaan ook trouwharten, gelijk we hier twee stuks vinden. Deze voorwerpen waren ook huwelijksgeschenken, doch zijn niet speciaal Friesch. Zij komen meer in Holland voor. Een vijftal knottedoeken, waarvan wij zooeven de bestemming vermeldden, dragen alle fraai geborduurde opschriften w.o. „Schoen liefken jen ontfanc die gaven die ick ju sint". „Al is die gaven clin ghi vet vel vat ick mein." De Hindeloopers hadden echter gebruiken en gewoonten, die geheel afweken van die der overige bewoners van Friesland, wat hier te zien is aan twee gebreide geldzakjes, die den naam van Knottepong droegen en daar de Knottedoek vervingen. Verder worden wij door een drietal kleine sierlijke Liedboekjes herinnerd aan de voorliefde van onze voorouders voor somtijds eindelooze Huwelijkszangen en Gedichten. Enkele zilveren beugels en garenwinders, die wij hier zien, werden vroeger door de vrouwen, aan een gordel of aan den band der rok bevestigd, gedragen. Het zestal miniatuurportretjes naast den schoorsteen stelt personen uit de familie Beekkerk voor, ze zijn geschilderd door Petrus Groenia. 10 LOKALEN 2—3. Onder den schoorsteen staat het model van een ouderwetsche schouw, waarop het jaartal 1590 is geschilderd. De beide uit hout gesneden en beschilderde poppen stellen een jongen en een meisje voor in costuum van omstreeks 1740. Wie belang stelt in oude kleeding, vindt bovendien in de groote muurkast nog menig stuk, voornamelijk van Frieschen oorsprong, waarvan de Hindelooper kleederdracht, welke ook sterk vertegenwoordigd is, terstond te herkennen valt aan den eigenaardigen snit en aan de typische gebloemde patronen, die deze dracht eigen zijn. Ook de verschillende hoeden als „zonhoeden", „brandemmers" enz., boven op de plank en de reeks schoenen op den bodem, verdienen wel mede aandachtig bekeken te worden. De meeste stukken stammen uit de 18e eeuw. Van de beide uurwerken, welke hier geplaatst zijn is het eene een koüeren slingerpendule, vervaardigd door Beert Johs. Gelder. Het andere een astronomisch uurwerk in 1853 door Beerts vader R. B. Gelder gemaakt. Deze klokken zijn zoo kunstig samengesteld, dat men niet licht op het vermoeden zou komen, werk van leeken voor zich te zien gelijk toch het geval is, aangezien de beide de Gelders van beroep molenmaker waren. De belangstelling voor instrumenten is echter een eigenschap, die meer voorkomt bij het Friesche volk, getuige het Planetarium te Franeker, vervaardigd door Eise Eisinga, die het beroep van wolkammer uitoefende. Het huwelijksbord tegen den wand is vervaardigd bij gelegenheid van het huwelijk van Albert Si/brand van Eminga en Maria Barones thoe Schwartssenberg omstreeks het jaar 1630. De pop, die bij de uitgangsdeur staat is gekleed in de Friesche kleederdracht uit het midden van de 19e eeuw. Haar hoofd is dan ook getooid met het toen algemeen in zwang zijnde en thans nog niet geheel uitgestorven tooisel, bestaande in een gouden oorijzer met diamanten voorhoofdsnaald. LOKAAL 3. De betimmering, met uitzondering van de glazenkast, die een doorgang bedekt, is oorspronkelijk en omstreeks 1798 voor dit bijgebouwde gedeelte vervaardigd. De wanden waren waarschijnlijk met geschilderd behangsel bedekt. VITR. 2. 11 LOKAAL 3. VITR. 3. De groote middenvitrine bevat tal van fraaie kleine voorwerpen, die zich in de volgende groepen laten verdeelen: Friesche Lijfsieraden: Tot de mannenkleeding behooren meestal de zilveren knoopen, deels met gegraveerde voorstellingen van ruiters te paard, scheepjes enz., of wel van filigraanwerk in den trant der Zeeuwsche knoopen. De eerste soort vindt men vaak op vesten of mouwomslagen. De gespen, waarvan hier een heele verzameling bijeen gebracht is, werden ook veel door de mannen gedragen o a. op de schoenen; kleinere op de korte broek. De zwarte zijn speciaal voor rouwdracht vervaardigd. De oudste vingerringen liggen bij de terpoudheden, hier zijn als vroegsten een drietal van goud uit den Romaanschen tijd, o. a. met een steen van lichtblauw kwarts, ook uit terpen afkomstig. Trouwringen zagen wij reeds in het vorige vertrek. Van koper zijn vele 17e en 18e eeuwsche zegelringen, waarop wapens, soms huismerken als monogram voorkomen. Dergelijke huis- of handmerken lijken op runenteekens; ze werden ook als handteekening onder akten geplaatst, b.v. onder kerkvoogdijrekeningen. Bij de mannendracht behoorden ook de drie zeer fraaie gouden horloges, één uit het midden der 18e eeuw met losse rijk gedreven kast, draagt van binnen het adres van Steven Hoogendijk te Rotterdam, stichter van het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte. Het andere daarnaast is eveneens te Rotterdam vervaardigd door Feddo AndeleSj waarschijnlijk een Fries van origine. Er bij liggen eenige horlogekettingen met signetten uit de 18e eeuw en later. De gouden oorbellen van filigraanwerk zullen door Friesche vrouwen in het midden der vorige eeuw gedragen zijn, terwijl de gouden oorringen wel van een schipper afkomstig zullen zijn. Enkele zilveren rijgpennen dienden om het keurslijf te rijgen. De Hindeloopers bezigden nog in de 19e eeuw fraaie exemplaren van goud. De hier liggende zijn van zilver O. a. met inscriptie: Griet Willemsd. 1593 en Aechtie Stevens 1620. De kleine reeks knippen van beugeltasschen begint met een fraai en zeldzaam stuk van koper uit de 16e eeuw,, waarboven een zeer fraai gegoten taschhaak uit dienzelfdën tijd ligt, voorstellende een page. De zilveren beugels zijn reeds uit de tweede helft der 18e eeuw en werden door dames gedragen, evenals de waaiers en de specifiek Friesche 12 LOKAAL 3. oorijzers, waarvan het museum een eenige reeks heeft verzameld, die een goeden indruk geeft van de ontwikkeling van dit sieraad, zooals aan de hand van de bijgevoegde afbeelding der voornaamste typen nader zal worden aangeduid. (Zie Plaat VII.) Wij willen ons hier niet- verdiepen in theoriën, betreffende den oorsprong van het oorijzer — waaromtrent veel is gefantaseerd — doch alleen aan de hand der afgebeelde reeks releveeren wat de voorhanden stukken zeggen. De beide oudste exemplaren zijn reeds van zilver, één er van is opgebaggerd uit een gracht te Leeuwarden, het andere (afb. no. 1) moet uit Stavoren afkomstig zijn. Zij zijn respectievelijk. 5 en 7 m.M. breed en dragen geen zilverkeur, hetgeen in verband met de volgende verwante vormen, die goed te dateeren zijn, wijst op uiterlijk de 16e eeuw, mogelijk nog de eerste helft der 17e. Het volgende zilveren exemplaar (afb. no. 2) is reeds 16 m.M. breed, heeft meer gebogen vormen, werd blijkens de keur te Dokkum vervaardigd en draagt de inscriptie A I 1696. Gedurende de geheele 18e eeuw bleef het Friesche oorijzer ongeveer deze breedte behouden. Dank zij de bestudeering der zilverkeuren en der portretten van Friezinnen staat dit nu vast. Een zilveren oorijzer als afb. no. 3 is b.v. vervaardigd door den in 1731 als meester opgetreden Leeuwarder zilversmid Cabinus van der Le/y, terwijl no. 5, dat ten hoogste 24 m.M. breed is, het meesterteeken vertoont van den Leeuwarder J. Buissink, meester sedert 1765. Na 1800 wordt de beugel geleidelijk breeder (afb. no. 6—9) en ontstaat als slot van de reeks het z.g. breed gouden oorijzer (no. 9). Opmerkelijk is, dat de aanvankelijk peervormige oorijzerknoppen, voor het eerst voor zoover bekend, op een exemplaar uit het midden der 18e eeuw (afb. no. 4), den vorm aannemen van een roofvogelkop. die langzamerhand vervormt, onkenbaar wordt en omstreeks 1800 begint te gelijken op den hedendaagschen bladvorm, die er uit ontstaan is. Deze vogelkop komt ook elders «aan oorijzers voor o.a. te Urk en in OostFriesland. De als nos. 6, 7 en 8 afgebeelde exemplaren zijn van verguld koper. In de 19e eeuw beginnen de deftige Friezinnen bovendien het voorhoofd te tooien met een , met diamanten bezette, gouden plaat z.g. „naald". Zie b.v. het hier hangende portret van Kniertje v. d. Plaats van 1838. Op de afb. met de oorijzers zijn nog twee kleinere diamanten .veeren'' afgebeeld, die liriks en rechts in plaats van de naald met lange spelden, waaraan zij bevestigd zijn, werden vastgestoken in het haar. Tot het vrouwelijk gerei behooren nog de breischeeden, gedragen aan den gordel, om daarin de breinaalden te steunen bij het breien. Zeer fraai met bijbelsche voorstellin- 13 LOKAAL 3. gen besneden is een palmhouten exemplaar van 1588 met de typische inscriptie: Samson was een sterck man, noch is hi stercker die siin tonghe bedwinghen kan — 1588. Een breigarnituur met schildpad belegd en wat kantklossen voltooien deze groep. Nu volgt een reeks sleutels, waarvan oudere vormen bij de terpen en in de Middeleeuwsche afdeeling thuis behooren. Treffend is de zorg, die soms aan de vervaardiging besteed werd Die uit de Middeleeuwen waren geregeld van brons terwijl de latere sleutels van ijzer, een denkbeeld geven van de bedrevenheid onzer voorouders in het smidsvak. Ook aan de vele lederen messcheeden met ingepunte tulpen en allerlei andere figuren versierd en meestal met een jaartal uit het midden der 18e eeuw, valt een bekwame makershand te onderkennen De messen zelf — althans de heften — ontbreken evenmin. Men ziet ze van allerlei vorm. Een beenen heft uit de terp te Achlum stelt voor een man met een valk en is fraai van stijl, omstreeks 14e eeuw. Dan van been de kop van een landman met pet en lang haar (16e eeuw). Anderen zijn van gegraveerd of geëmailleerd koper. Een mes en vork met barnsteenen heft waaruit een kop gesneden is, evenals een vorkje met heft in den vorm van een man met pruik en kostuum van ongeveer 1700, ook van barnsteen, vallen bijzonder op. Typisch Friesch zijn de 18e eeuwsche heften van gedreven zilver, bekroond met een ruiter te paard. Men vergete ook niet de interessante groep lepels te bezichtigen. De terpenafdeeling heeft ze reeds uit den Romeinschen tijd en later o. a. vele .van hoorn. Hier liggen mooie koperen apostellepels, aldus genaamd naar het beeldje dat den steel bekroont. Andere van zilver uit de 17e eeuw zijn versierd met goed gegraveerde familiewapens of herinneren aan bepaalde gebeurtenissen, als het slatten van een vaart of een sledetocht over de bevroren Zuiderzee naar Enkhuizen. Vorken zijn eerst veel later in gebruik gekomen; in Duitschland pas omstreeks 1581. In het begin van de 17e eeuwdroegieder zijn eigen lepcl.mes en vork.veelal in eenschee samengevatbij zich. Wij komen nu tot een karakteristieke Friesche groep, die met sport- en wedstrijden samenhangt De harddraverijen op de korte baan waren lang in Friesland een der grootste volksvermaken, waarvan menige adver- 14 LOKAAL 3. tentie in de Leeuwarder Couranten der 18e en 19e eeuw getuigt. Van de traditioneele prijzen heeft de zweep zich het langst gehandhaafd op de harddraverijen, die te Leeuwarden op Waterloodag werden gehouden en waarbij Koning Willem III de z.g. gouden zweep uitloofde, waarvan hier een exemplaar, in 1876 gewonnen door J Wartena. Het Museum heeft kort geleden een geheele verzameling van dergelijke prijzen in bruikleen ontvangen van Mejuffrouw S. van der Vegt te Akkrum, in een afzonderlijke vitrine opgesteld in locaal 5 Ook gouden oorijzers werden verreden en voorts in 1790 te Bolsward de hier liggende zilveren roskam. Bij de watersport komt als traditioneele prijs voor het tuigje, waarvan hier een klein, maar zeldzaam volledig exemplaar, dat in 1822 te Sneek werd uitgeloofd voor de klasse bootjes Het is een verguld houten masttop met zilveren scheerhout, waaraan een met gouddraad bestikt wimpeltje hangt. Daarbij een zilveren exemplaar in 1777 door den Sneeker koopman Mintje Wouters, met zijn boeier gewonnen op de hardzeilerij door de Staten van Friesland aangericht ter eere van het stadhouderlijk echtpaar. De drie zilveren kaatsballen zijn uitgereikt als prijzen bij kaafspartijen. De oudste werd reeds in 1754 ver kaatst. Een paar sierlijk besneden schaatsen werdt blijkbaar in Bolsward op het ijs verreden. De vroeger veel in Friesland verspreide gekleurde gravures aan den wand, uit de eerste helft der 19e eeuw geven een duidelijke illustratie van dergelijke hardrijderijen, waarbij de Friezin verschijnt in een onderrokje en borstrok met korte mouwen, de mannen in een baaien onderbroek, om achter elkaar, de schaatsen vaak gebonden onder de kousen, met korte streken z g. „klauwend ' naar het eindpuntte streven. De donkerbruine houten ballen zijn in allerlei richting doorboord en daarna met lood volgegoten om te kunnen dienen bij het klootschieten, een spel, dat nog o a. in Twente (Denekamp) in eere bleef, doch in Friesland al lang uit de mode raakte. Zoo ook het kolven, blijkens den zeer zeldzamen middeleeuwschen versierden bronzen slof van een kolfstok, uit een terp afkomstig, reeds vroeg beoefend. Een volledige 17e eeuwsche stok bij het ijskolven gebezigd, staat los in het vertrek. Aan de gezelschapsspelen herinnert het onder de vitrine liggende trictracbord, vroeger verkeerbord geheeten, van zwaar eikenhout met het jaartal 1640 en het wapen van 15 VITR. 4. LOKAAL 3—4. Wijtze van Cammingha, vrijheer van Ameland. Voorts ook de oude kaartspellen, het bikkelspel, de daggelhoufjes en aan den wand een rondhouten speelbord uit de 16e eeuw met zwarten kern waarin staat: „blanse (wit) nemdt dat middelstee." Het zou te ver voeren om alle voorwerpen uit deze interessante vitrine te vermelden. Alleen moge nog de aandacht gevraagd worden voor de belangrijke groep rcokgereedschap en snuifdoozen. De keur van tabaksdoozen, pijpfoudralen voor de aanvankelijk kleine aarden pijpjes, zoo bekend geworden door onze 17eeeuwsche schilders als Adriaan Brouwer, behoeven geen nadere toelichting. Het loont de moeite om de verschillende inscripties der tabaksdoozen en zinnebeeldige versiering aandachtig te beschouwen. Aan den Franschen tijd herinneren twee zakken tabak en een winkelpot van wit aardewerk met opschrift „de manufactures Imperiales". De schilderijen en gravures, die de wanden van dit locaal sieren hebben meest betrekking op de Friesche kleederdracht of wedstrijden. Men kan er op nagaan hoe de muts zich in Friesland ontwikkelde De, als een luifel vooruitstekende z g. Duitsche muts van het laatste kwart der 18eeeuw, waarvan ook een fraai exemplaar in de wandkast geëxposeerd is, hangt in 1817 reeds als lange muts slap langs het achterhoofd tot over de schouders, zooals een aardig miniatuur-portret, gemerkt C. H. N. Opperman, laat zien. In 1838 draagt Kniertje van der Plaats, reeds een veel kortere muts. Belangrijk is ook de, boven den ingang hangende kopie van een 16e eeuwsch schilderstuk voorstellende de Friesche maalt ij d en daarbij het origineele stuk met het gezin van Joost van Ockinga (1532) aan tafel gezeten, terwijl ook het gezicht op de voormalige Vrouwenpoort te Leeuwarden, door Emanuel Murant zeer zeker verdient opgemerkt te worden, evenals de portretten van lohan Willem Friso en zijne gemalin Maria Louisa, benevens dat van Prinses Amalia van Anhalt Dtssau, de weduwe van Hendrik Casimir II. LOKAAL 4. Dit vertrek kan in zekeren zin als de eerezaal beschouwd worden, een bestemming waartoe het bijzonder geschikt is door de typische en oorspronkelijke betimmering in Lodewijk XVI stijl, kort na de stichting van het gebouw in 1781 vervaardigd. Het vroegere behang van lichtblauw zijden damast, 16 LOKAAL 4. waarvan slechts enkele snippers overbleven, werd blijkens een nu bedekte inscriptie op den muur in Maart 1783 aangebracht door Erenst van Poemeren en Abram Laeter. Fraai zijn ook het stuc-plafond en de aanwezige grauwtjes in vergulde omlijsting boven deuren en schoorsteenen. *) Een keurcollectie uit de rijke zilververzameling is hier bijeengebracht, ten einde den bezoeker een indruk te geven van de voorname plaats, die het zilversmidsbedrijf in den tijd der gilden in Friesland en vooral in Leeuwarden ingenomen heeft. De groote middenvitrine bevat vrijwel uitsluitend Friesch zilverwerk, slechts de drie vergulde bekers werden buiten deze provincie vervaardigd. Alleen voorwerpen van uitmuntende kwaliteit werden hierin geplaatst. Het Popta zilver, aldus genoemd naar Dr. Henricus Popta, den vroegeren bezitter, die deze stukken naliet aan zijne stichting te Marssum, is op zichzelf reeds voldoende om eerbied te wekken, zoowel vcor den kunstzin als voor de vaardigheid der Leeuwarder zilversmeden. Het bestaat uit een grootere schotel en kan, een kleinere schotel, twee kandelaars en een kaarsensnuiter. De groote schotel vertoont op een eenigszins verhoogd middenstuk het wapen van Popta. In het eigenlijke bekken zijn vier gedreven voorstellingen uit de godenleer aangebracht, terwijl in den rand acht voorstellingen eveneens uit de „Herscheppingen" van Ovidius gedreven zijn. De, bij den schotel behoorende, vaasvormige kan is als drijfwerk al even kostelijk om te beschouwen. Op den voet ziet men een leeuw, een arend, een dolfijn en een salamander afgebeeld als belichaming der Vier Elementen. De beide voorstellingen op den buik geven tafereelen uit de geschiedenis van Neptunus, den god der zee weer, op den hals komen twee riviergoden *) De oorspronkelijke beschildering van de kamer was wit met zeer breede en overdadig aangebrachte lijsten en andere ornamenten in goud, welk goud echter in de 19e eeuw was overgeverfd. Bij de restauratie bleek het opnieuw aanbrengen van deze versiering met bladgoud zoo duur, dat daaraan niet gedacht kon worden. Er is toen geoordeeld dat het beter was de kamer te restaureeren in grijze kleur met Witte banden en lijsten, dan met een nabootsing van goud te moeten gaan knoeien. Deze beschildering in grijs en wit kwam in het laatst van de 18e eeuw toch voor naast de wit met goud beschildering. De vakken moesten om de kosten voorloopig in grondpapier blijven. VITR. 5. 17 LOKAAL 4. voor, terwijl het oor den vorm van een zeeslang heeft. De kleinere schotel is eveneens in het midden getooid met het gegraveerde wapen van Popta. De rand daarentegen wordt door ornament in vier gelijke vakken verdeeld, ieder gevuld met de zinnebeeldige voorstelling van een van de toen bekende vier werelddeelen, n.m.1. Europa, Afrika, Azië en Amerika. Groote schotel en kan, tezamen een waschstel vormende, gelijk wij er op de 17e eeuwsche schilderijen herhaaldelijk kunnen opmerken, werden in 1671 vervaardigd door Tjeerdt van der Lely, die trouwens ook de maker is van den kleinen schotel en van den snuiter, welke laatste van 1668 dateert. Tjeerdt stamt uit een geslacht van bekende Leeuwarder zilverdrijvers. In het jaar 1662 verwierf hij den Meesterstitel en was in 1687 nog in leven. Langen tijd heeft het geduurd voor het bekend werd wie deze zeldzaam fraaie stukken gemaakt had. Eerst zeer onlangs gelukte het den heer -E. Voet den naam van den Meester met den Beker, gelijk deze onbekende naar zijn meesterteeken genoemd werd, vast te leggen. Zie: Boeles. Het werk der Leeuwarder zilversmeden in de 17e en 18e eeuw „Oude Kunst", Febr. 1921. De beide kandelaars zijn evenwel het werk van een anderen meester n.1. Claes Mensma en stammen uit 1670. De ronde voet, die op drie pootjes rust, is versierd met drie gedreven voorstellingen uit de godenleer. Op den bolvormigen rand daarboven zijn met zorg gedreven jachtvoorstellingen te zien; de spiraalvormige stam en de vetvanger evenwel vertoonen een plantaardig ornament. Beide meesters waren Leeuwarder drijvers, hetgeen ook het geval was met Pieter Faber, van wiens kunnen een hier aanwezige fraai gedreven schotel en ka n, die hij in 1660 maakte, getuigen. De rand van den schotel is versierd met twaalf groepen van twee of drie knapen, een zinnebeeldige voorstelling der 12 maanden. Ook de kleinere voorwerpen verkondigen mede den lof der Friesche zilversmeden. Men lette slechts op het theebusje met het mooie gebonden ornament in 1713 gedreven door Andele Andeles of op het uitnemend graveerwerk der beide t r o u w k is t j es uit de 17e eeuw of van het zegeldoosje van Ennius Iedema, notaris te Beetsterzwaag. Een uitstekend stuk graveerwerk uit Dockum afkomstig is de beker of kroes, waarop een familiewapen voorkomt, benevens de namen Folckert—Rinses en het jaartal 1655. 18 LOKAAL 4. De sierlijke kandelaars in Lodewijk XV stijl zijn ook weer Leeuwarder werk. Zooals wij reeds opmerkten zijn de drie vergulde bekers niet het werk van een Fries. De grootste verguld zilveren renaissance beker op voet, van omstreeks 1600, rijk versierd met jachtvoorstellingen is afkomstig van de familie van Eysinga en waarschijnlijk Duitsch werk. De beker met gegoten voorstellingen van „Lot en zijne dochters" en „Noach bespot" werd in de eerste heft der 17e eeuw te Antwerpen vervaardigd en behoort aan het Dijksbestuur der Vijfdeelen Zeedijken. De eenvoudige doch smaakvol met verguld koper gemonteerde kokosbeker dateertvan 1618. Ook een der kleinere vitrines werd geheel met zilver gevuld en ook hier is op slechts enkele stukken na, de inhoud geheel van Friesche herkomst. Het beschouwen overwaard zijn een drietal kerkebekers, waarvan vooral de oudste van Bozum van 1505 interessant is De versiering hiervan bestaat uit de gegraveerde voorstelling van een ram met het bijschrift: „Dit is Bosum_Ram", terwijl om den buitenrand gegraveerd Staat „Maria Ana L H. S. Pier Bosu en Bauck Winia Anno XV ende V met nog twee wapens. De beide andere avondmaalbekers zijn van veel jonger datum, de eerste uit Tjerkgaast draagt op den bodem bet jaartal 1650, de tweede uit Peins stamt eveneens uit het midden der 17e eeuw. Een juweel van graveerkunst is eert klein achtkantig doosje, waarop de wapens van Jonker Tjalling van Camstra en zijne echtgenoote Anna Maria van Aebinga tot Hijum voorkomen, welk echtpaar omstreeks 1675 leefde. Een zeker ook fraai gegraveerd werkstuk vinden wij verder op een tabaksdoos, met jachtvoorstellingen, omgeven door een rand van gedreven ornament, wat geen verwondering wekt als wij hooren dat het arbeid van Gabinus van der Lely is, sedert 1735 meester te Leeuwarden, een zoon van den vermaarden Johannes van der Lely, van wien wij in de Bisschop-afdeeling een fraaie brandewijnskom zullen aantreffen. Een tabakscomfoor met è jour bewerkte randen werd door den reeds genoemden Andele Andeles vervaardigd. De tabakspot in Lodewijk XVI stijl is het werk van L. Oling uit Leeuwarden. Uit de 17e eeuw vindt men hier nog enkele zeer fraaie VITR. 6. 19 LOKAAL 4. VITR. 7. lepels, waarop wapens gegraveerd zijn en een collecteschaal van 1639, waarin bij het trouwen ten stadshuize te Leeuwarden giften voor de armen werden ontvangen en merkwaardig, wijl daarop naam en wapen van Wijbrand de Geest, Frieslands besten portretschilder, voorkomen. Uit een geschiedkundig oogpunt zijn ook enkele b o d e s t aven en insignes niet van belang ontbloot, evenals een zilveren troffel, waarop het wapen der van Harens gegraveerd is en die vermoedelijk gebruikt is bij de eerste steenlegging van het nieuw op te bouwen familieslot van Willem van Haren te Sint Anna-Parochie, dat in 1732 afbrandde, doch weer hersteld werd. Het voorwerp dat echter in historisch opzicht het meest de aandacht verdient is de gouden gedenkpenning aan den slag bij Turnhout aan eene draagketting. Zij is een persoonlijk geschenk van Prins Maurits aan Olfert Barends, wiens portret in olieverf in zaal 17 hangt. Het fraaie zilveren doosje van filigraanwerk met gouden monogram, gedekt door een kroon werd er evenwel eerst later bij gemaakt. De collectie etage rezilver is wel klein maar van goede kwaliteit. Ten slotte mogen wij niet vergeten de beide jongste voorwerpen van deze kunstverzameling, te noemen: de groote zilveren schenkketel met onderstel door L. Oling in 1786 en de theepot door H. Daum in 1784 te Leeuwarden vervaardigd. Evenals uit het zilver is uit het glaswerk van het Museum een kleine representatieve verzameling voor dit vertrek bijeengezocht alhoewel dit voorzoover tot nog toe bekend in het geheel geen Friesche industrie geweest is. Voor het meerendeel zijn deze glazen van Duitsche en Engelsche oorsprong. Slechts enkele stukken zijn Oostenrijksch of Hollandsch werk. Uit de 16e eeuw zien wij hier een aardig kannetje met zilveren deksel, waarop in kleuren een hert afgebeeld staat dat achtervolgd wordt door honden. Op den hals prijkt het jaartal 1580. Uit denzelfden tijd zal het klokvormige glas zijn, dat volgens de overlevering dienst deed om den gehaten Hertog van Alva uit te luiden. Een tweede soortgelijk exemplaar doch grooter en zonder klepel is mede aanwezig; 17e eeuwsche roemers en drinkglazen o. a. een paar z.g.n. Fluitglazen van Venetiaansch (?) glas met gevleugelden 20 LOKAAL 4. voet; een Tofglas, een twaalfzijdigen glazen beker, waarop zoowel de wapens der Zuidelijke- als der Noordelijke Nederlanden geëtst zijn en die het jaartal 1693 op den bodem draagt, enz. Ook glazen met diverse voorstellingen als de Hollandsche maagd met den Leeuw in den Tuin en het bijschrift „Pugno pro Patria" (Ik strijd voor het vaderland) en het Stadhuis te Leeuwarden, en bokalen met graveerwerk als een portret van | Prinses Anna, de moeder van Prins Willem V, en de wapens der Zeven Provinciën zijn hier opgesteld. Deze bokalen nu zijn Duitsch werk, terwijl de verschillende spiraalglazen voornamelijk van Engelsche afkomst zijn. Ondet delaat18e eeuwsche glazen is ook een paar, dat de vorm van kaplaarzen heeft gekregen. Het Europeesche porcelein hier opgesteld, is weliswaar niet van Friesch maaksel, doch is voor het grootste gedeelte in bezit geweest van Friesche familiën en heeft dan ook vrij zeker vooral in het laatst van de 18c eeuw evenals thans te pronk gestaan in een Leeuwarder patricisch interieur uit dien tijd. De aandacht valt hier in de eerste plaats op de fijne statuëtten van .biscuit" uit de fabriek die Dominé Mol van 1774 tot 1782, te Oud Loosdrecht heeft gedreven. Deze geven de portretten weer van 1. Kenau Simonsd. Hasselaar, 2. Maria van Reigersberg, 3. Hugo de Groot, 4. Johan de Witt, 5 Cornelis de Witt, 6 Michiel Adriaanz. de Ruyter. Verder twee borden uit de fabriek, die van 1776tot 1790 door de Lynckers, vader en zoon, te 's Gravenhage gedreven is. De miniatuurserviesjes en de diverse poppetjes en beeldgroepjes zijn herkomstig uit 18e eeuwsche porseleinfabrieken in Duitschland, zooals die eerst en vooral in Saxen en in navolging daarvan in vele andere plaatsen in Duitschland gevestigd geweest zijn. De nagemaakte vruchten zijn van Deiftsch fabrikaat, evenals de groote schotel met blauw en gele versiering, die behoort tot een groep „Delttsch" gemaakt in nabootsing van 17e eeuwsche Itahaansche majolica-schotels, waarop eenigen tijd geleden de Duitsche ceramiekliefhebber Riesebieter de aandacht heeft gevestigd (Cicerone 1917. bl. 341). Dat ook toen de liefhebberij voor porselein en aardewerk hier vrij groot was kan men zien uit de advertentie-kolommen van de Leeuwarder Courant van omstreeks 1800. Herhaaldelijk toch leest men VITR. 8. 2 21 LOKAAL 4. daar van het houden van verkoopingen van „supra fijne Saxische porceleinen" en van „Amstel en Oud Loosdrechts porceleyn". Vooral toen in het begin van de 19e eeuw de laatste Hollandsche porseleinfabriek aan den Amstel tegen den nood der tijden moest .optornen", zocht zij vooral ook in Friesland nog debiet voor haar fabrikaat. De toenmalige eigenaren, de firma Dommer en Comp., adverteerde b.v. op 18 Oct. 1811 de „Dertiende verkooping bij wijze van verloting van Amstel porcelein", waarvan de loten a f 5.— op verschillende plaatsen in Friesland te verkrijgen waren. De groote vuurkorf, die in den boezem van den schoorsteen staat, heeft in vroeger jaren een vertrek in het stadhuis 1e Leeuwarden gesierd en dateert van omstreeks 1720. Een dertig jaren later werden (zij komen uit het Princessehof) de drie vuurschermen door vrouwenhand gemaakt, twee ervan volgens de overlevering zelfs door Maria Louise in eigen persoon! Het kunstig bewerkte tafelblad, gelijkend op ingelegd marmer, (scagliola) is het werk van Hendrik husch, die het in het jaar 1707 maakte en die te Leeuwarden werkzaam is geweest. De tafel zelf is van later datum Op een ander tafeltje in Lodewijk XVI stijl, belijmd met rozen en satijnhout, staat een sierlijk kistje, uit het einde der 17e eeuw, opgelegd met schildpad en met been en met bewerkte zilveren slotplaat hengsels en beslag Wat de schilderijen betreft, zij behooren tot de beste stukken uit het bezit van het Museum; men lette slechts op de beide levensgroote kniestukken van Cornelis Janson van Ceulen, het geestige portretje van Balthasar B e k k e r, door Zacharius de Webber geschilderd of op het stemmige conterfeitsel van den „Collonel van Aylva" (Hessel Baron Meckema van Aylva) van de hand van Wijbrand de Geest en op de vlot geschilderde .Dame met Horloge", van Nicolaas Wieringa een ander talentvol kunstenaar, die in 1673 te Leeuwarden werkte, zie: H. Martin in „Oude Kunst" Nov. 1917. Uit dit vertrek in de gang komende valt ons oog op een groot por tret van Prinses Maria Louise van Hessen Cassel, de weduwe van Stadhouder Johan Willem Friso, geschilderd door Bernhard Accama. Deze populaire vrouw die in Leeuwarden als „Marijke Moei" bekend was had als weduwe haar hof in het tegenwoordige Princes, sehof in de Groote Kerkstraat alhier. De fraaie gevel, een goudleer- 22 LOKALEN 4—5. kamer, schoorsteenmantels en andere binnenbetimmeringen voornamelijk in Lodewijk XIV stijl vormen nog een bezienswaardigheid in dit eveneens tot museum ingericht huis. Aan onze rechterhand zou men door enkele treden af te dalen in de Bibliotheek van het Friesch Genootschap komen, die echter uitsluitend toegankelijk is voor de leden van het Genootschap, die daartoe vooraf den wensen hebben te kennen gegeven en voor anderen ter beoordeeling van den Bibliothecaris tot het doen van wetenschappelijk onderzoek. De Bibliotheek bevat naast publicaties van Vereenigingen, waarmede het Genootschap in ruilverkeer staat, werken over taal, letterkunde en geschiedenis van Friesland. Archeologie en Reizen met een aantal boeken van ongeveer 37000, voorts een verzameling handschriften en het belangrijke familie-archief van Sminia. De trap die hier naar boven gaat, voert naar het prentenkabinet, dat is ondergebracht in LOKAAL 5. De prentverzameling, die hier opgeborgen is, is voor een groot deel afkomstig van wijlen Mr. A. Quaestius een dillettantverzamelaar, die in de tweede helft van de 19e eeuw op het buitengoed Schatzenburg bij Dronrijp woonde. Het hoofdzakelijk belang van deze verzameling is de topografische atlas van Friesland, die in portefeuilles met een, naar de steden en grietenijen gevolgde indeeling. geborgen is. De oudst bekende kaarten van de Friesche steden zijn de hier aanwezige (*) origineele schetsen in waterverf omstreeks 1550 door den bekenden kartograaf van Deventer gemaakt op last van Karei V of diens zoon Philips II. In de portefeuilles der Grietenijen bevinden zich ongeveer 300 teekeningen gemaakt naar tal van grafzerken, waarvan vele onder de houten vloeren der dorpskerkjes verborgen liggen (zie hierover het artikel van Pater R. Lichtenberg O. F. M. Grafzerken der XVIe eeuw. Een bijdrage tot de geschiedenis der Renaissance in Friesland in de Vrije Fries Deel XXIII bi. 156—198, dat voor een belangrijk deel op de door deze teekeningen verschafte gegevens gegevens gegrond is.i Verder treft men hierin nagenoeg alle bekende gravures van kaarten en gezichten en vele origineele teekeningen in de 18e eeuw (*) De kaart van Leeuwarden is in de stedelijke verzameling. 23 LOKAAL 5. vervaardigd naar stadspoorten, kerken, openbare gebouwen, gevels en gezichten op steden en dorpen. Het behoud van een groot deel dezer is te danken aan den verzamelzin van den Oud-archivaris van Leeuwarden Wopke Eekhoff(zie hiervoor De Algemeene Kaarten van Friesland door Mr. Bodel Nijenhuis en W. Eekhoff 1846 en voor de kaarten van Leeuwarden „De Geschiedenis van Leeuwarden" in 1846 uitgegeven door laatstgenoemde, Deel li bladz. 410.) Verder bevat deze verzameling vele poi fretten van leden van het huis Oranje-Nassau en van Nederlanders en voor de Geschiedenis van Nederland belangrijke personen en vele kopergravures, etsen, teekeningen enz. van en naar Friesche en andere rreesters. Uit dit materiaal dat, wat het topografische gedeelte en de portretten betreft, beschreven is door den heer J G. Wester, in nauwkeurige manuscript catalogi worden van tijd tot tijd gedeelten tentoongesteld. Overigens kan er — voor studie — op werkdagen inzage van genomen worden, na vooraf bij den directeur gevraagd verlof. Langs de wanden vinden wij. hier schilderijen, meest portretten van leden van Oud-adelijke Friesche geslachten uit de 16e en 17e eeuw en van geschiedkundige personen als van: Viglius van Aytta van Zwichum, den bekenden president van den Geheimen Raad en Zegelbewaarder van Keizer Karei V (1507—1564). Hij is ten voeten uit afgebeeld als Kanselier van de Orde van het Gulden Vlies. Van Willem van Haren (1710—176&) is een klein ovaal portretje op zilver aanwezig. De overige portretten zijn speciaal merkwaardig vanwege de kleederdracht. Het valt op hoezeer de Friesche adel op een rijke kleeding gesteld moet zijn geweest. Een paar zeer sprekende voorbeelden van prachtlievendheid geven de beeltenissen van Watse van Cammingha, zijne eerste vrouw Sjouck Scheltesd. van Aebinga, en zijne tweede echtgenoote Anna van Wijtsma, die in het tweede kwart van de 17e eeuw geschilderd zijn. Doch ook in de 16e eeuw kleedden de Friezen zich niet steeds eenvoudig, te oordeelen naar de portretten van Sijds van Botnia, grietman van Wijmbritseradeel (1576) en van zijne vrouw Tet Douwesdochter van Douma. Het eigenaardige costu\xm\&nFoppevan AEminga—Camstra (1530— 1606) met de z.g. „flodderbroek" aan, maakt zeer waarschijnlijk deel uit van een speciale dracht bij de Watergeuzen in zwang. Voorts vinden we hier eenige schilderstukjes van belang voor de topographie van Friesland als het voormalig slot Liauckama-State te Sexbierum, afgebroken in 1823, door Jacob 24 LOKAAL 5. Bonga geschilderd, het stadhuis te Bolsward en een gezicht op het Bolwerk en de Halvemaanspoort te Dokkum. De stukken met kunstwaarde zijn zooveel als mogelijk was bijeengebracht in het voorvertrek aan de zijde van de Turfmarkt. Daar vinden we nog van Wijbra-nd Simons de Geest (1590—1650) den meest bekenden Frieschen schilder, een tiental portretten, die, al kunnen zij niet tot de allerbeste werken van den meester gerekend worden, toch duidelijk aantoonen, dat de maker een rasechte kunstenaar geweest is. Aan Wijbrands leerling Matthijs Harings, worden de beeltenis* sen van Gysbert Japicx en zijne vrouw Sijke Salves toegeschreven. Gijsbert Japicx, geboren 1603 te Bolsward en aldaar overleden in 1666 is de voornaamste Friesche dichter en schrijver geweest, die zeer veel bijgedragen heeft tot instandhouding der Friesche taal. Wellicht heeft Wijbrands zoon Juliaan de Geest de trekken van Jarich van Ockinga, Raad-Ordinaris in den Hove van Friesland en diens echtgenoote Harbara Hommesd. van Camstra op het doek gebracht. Ook van Nicolaas Wier inga, van wien wij reeds een damesportret in zaal 4 aantroffen, hangt hier een teer meisjesportret, dat een voortreffelijk staal van zijn kunst is. Ook van eenige niet Friesche kunstenaars valt hier werk te zien. Zoo zijn Ulrich Huber en zijne gade Elisabeth door een Zwitsersch meester in beeld gebracht, terwijl Pieter Nason het fraaie kniestuk vervaardigde van een onbekende jonge man in kamerjapon en met een allonge-pruik op het hoofd. Van de andere schilderijen spant ongetwnfeld het karakteristieke gezicht op de Brol, vroeger Kaakbrug, te Leeuwarden, van Anthonie van Beerstraaten, de kroon, al is het fleurige ijsvermaak in den trant van Avercamp lang niet onverdienstelijk en al mag het strandgezicht van Cornelis Beelt ook met eere genoemd worden. In de lange zaal van het prentenkabinet staat verder een planetarium, vervaardigd door Wright en Cole, dat in 1785 door den Stadhouder Willem V aan de Franeker Hoogeschool ten geschenke gegeven werd. Afgezien van zijn historische waarde is dit sierlijke eikenhouten meubeltje in Lodewijk XV stijl als zoodanig alleen reeds bezienswaardig. Minnaars van „het Boek" zullen er in een vitrine nog VITR. 14. 25 LOKAAL 5. het een en ander van hunne gading vinden als: boeken met versierde lederen banden uit de 16e tot 18e eeuw, o. a. een Nieuw-Testament met de psalmen in het Fransch, gedrukt te Genève in 1563, afkomstig van Saeck van Burmania. Drukwerken uit de 15e en 16e eeuw, b.v.: Het Westerlauwersche landrecht (oude Friesche wetten), met uit de hand geteekende hoofdletters, gedrukt omstreeks 1484, vermoedelijk in een Friesch Klooster; volksboek, getiteld „Een schone Historie geheeten Sydrac", eenig bekend exemplaar van den Leidschen druk van 1495; Sconincx Summe, te Antwerpen, gedrukt tusschen 1512 en 1518; „Fasciculus Mirre", met gekleurde houtsneden, 1518 en voorts een adelsdiploma op perkament met afhangend zegel den 17 Juli 1498 door Keizer Maximiliaan verleend aan Hans en Ulrich Rattaler, enz. Aan de schermen bij de ramen o. a. nog een teekening van Margaretha de Heer met de nog voor het Friesche waterlandschap zoo typische vogels: reiger, fuut en meerkoet, een teekening van Petrus Groenia met een voorstelling van het planten van den Vrijheidsboom op de Langepijp alhier, eenige Oranjeportretten en een teekening van de verdwenen waterpoort van het Schavernek, geteekend door H. O 11 e m a. De achterwand in dit locaal wordt geheel ingenomen door een in 1921 hier aangebrachte eikenhouten kast, waarin een rijke verzameling zweepen en andere harddraversprijzen. Deze z.g.n. gouden en zilveren zweepen werden in het eerste kwart der 19e eeuw gewonnen door den heer S. M. Visser, die te Akkrum de huizinge en boerderij bewoonde, thans nog bewoond door en in bezit bij mejuffrouw S. van der Vegt, die deze zeker eenige collectie aan het Genootschap in bruikleen gaf. Deze harddraverij-prijzen werden blijkens de er op voorkomende wapens en inscripties gewonnen te Leeuwarden, Sneek, Dokkum, Bolsward, Sloten, Franeker, Heerenveen, Joure, Kollum, Holwerd, Groningen, Appingedam, Winsum, Purmerend en misschien nog vele andere plaatsen in en buiten Friesland. Samen met de erbij behoorende andere prijzen als hoofdstellen, zilveren serviezen, gravures van harddraverijen en schilderijen geeft deze collectie een aardige kijk op een van de meest geliefde volksvermaken uit vroeger dagen. Ofschoon meest in het begin der 19e eeuw verreden zijn toch deze zweepen hoofdzakelijk in Lodewijk 26 LOKAAL 5. XVI stijl versierd en dan ook zeker getrouwe navolgingen van 18eeeuwsche modellen. Dit Oud-Friesche volksvermaak speelde een groote rol in het leven van onze voorouders, zie daarvoor b.v. het aardige dagboek uit de Patriottentijd door Dr. G. A. Wumkes gepubliceerd in de Vrije Fries, Dl. XXI 1911) bladz. 171-210. Dit lokaal wordt gewoonlijk ook nog dienstig gemaakt voor een tijdelijke tentoonstelling van nieuwe aanwinsten. Zoo is er ten tijde van het uitgeven van deze Gids tentoongesteld een keurcollectie aardewerkscherven, die voor den dag zijn gekomen bij het graven van de Leeuwarder jachthaven in de jaren 1916—1921. Deze vondst is vooral belangrijk omdat ze een volledig beeld geeft van het aardewerk in het laatste kwart van de 16e eeuw in Friesland in gebruik. Blijkbaar bestond dit behalve uit in Friesland gemaakt loodglazuur-aardewerk en uit de Rijnstreek en Hessen geïmporteerd steengoed (Grés) en aardewerk ook uit z.g.n. Noord-Nederlandsche majolica, waarvan een groote hoeveelheid gevonden werd. 't Is zeer waarschijnlijk, dat dit kleurig fabrikaat, dat een nabootsing van Italiaansche en Spaansche majolica vormt, en dat zeker vervaardigd werd in Haarlem, Rotterdam en andere Hollandsche plaatsen, ook in Friesland, speciaal in Harlingen gemaakt is (zie het artikel van N. Oltema over dit onderwerp in de Vrije Fries, Dl. XXVI (1918), bl. 63—102 en in Oude Kunst jaarg. 1918. Verder eene verzameling Oude Friesche majolica, zooals die in de 17e, 18e en 19e eeuw in Harlingen, Makkum en Bolsward gemaakt is (zie hiervoor het artikel van N. Ottema „Friesche Majolica. Een vergeten hoofdstuk uit de geschiedenis van het Nederlandsche aardewerk" in de Vrije Fries Dl. XXVII bl. 18—76). Een tijdelijke opstelling vond hier plaats van een tot in alle onderdeden getrouwe nabootsing van een olieslagerswindmolen, zooals die tot in de 19e eeuw, te Langweer werd gedreven door de familie van der Leij. Het model is in 1864/5 vervaardigd door M. E. Hettinga. Eveneens vond hier tijdelijk een plaats een model van het Oude Slot in 1472 door Ritske Jelmera te Ballum op Ameland gebouwd en sindsdien door de Cammingha's verbouwd en bewoond en in de eerste helft van de 19e eeuw, evenals zoovele andere Friesche Stinsen en States, onder sloopershanden gevallen. VITR, 9—12. VITR. 13. 27 LOKALEN 5—6. Bij het verlaten van het prentenkabinet komt men de trap hooger opgaande op de bovenverdieping, waar men den rondgang het best kan brginnen met de schilderijzaal. LOKAAL 6. Schilderijzaal. Deze groote zaal is in drie afdeelingen verdeeld. Het linksche gedeelte is ingericht tot Oranjezaal. De hier hangende portretten in olieverf zijn afkomstig uit het Koninklijke Paleis te Leeuwarden, dat in de 17e en 18e eeuw tot Stadhouderlijk Hof diende en thans bewoond wordt door den Commissaris der Koningin. Zij werden in 1879 aan het Friesch Genootschap geschonken door Koning Willem III met de portretten van de officieren van het regiment Oranje-Friesland in het trappenhuis. Het zijn: 1. Een Groep levensgroote figuren voorstellende Willem Lodewijk (Us Heit), Stadhouder van Friesland 1583—1620, Lodewijk Gunther, Ernst Casimir, Friesch Stadhouder 1620—1632, en Philips. 2. Groep alsvoren, voorstellende vier zonen van Jan de Tweede van Nassau. Beide 17e eeuwsche stukken in den trant van Wij brand de Geest geschilderd. 3. Prins Willem I (de Zwijger). 4. Prins Maurits. 5. Prins Frederik Hendrik. 6. Maria van Simmeren, dochter van Frederik Hendrik, als Diana, kniestuk in den trant van Joh. Mijtens. 7. Hendrik Casimir II (?) de latere stadhouder (1664—1696), die een haas opheft, en zijne zuster, als kinderen. 8. Johan Willem Friso, Friesch Stadhouder, 1696—1711. 9. Maria Louise van Hessen Cassel (Marijke Moei) gemalin van no. 8. 10. Willem Carel Hendrik Friso (Willem IV) met zijne zuster Anna als kinderen in 1713. 11. Willem IV, ten voeten uit, schilderij, door Johan Valentin Tischbein 1751, decoratief statieportret evenals het pendant no. 12 van dezelfde hand, voorstellende Anna van Hinnover, gemalin van Willem IV. Het zijn de beste portretten die er van dit vorstelijk echtpaar bekend zijn. Tegen den achterwand een fraaie z.g.n. kussenkast, belegd met palissander- en ebbenhout, uit de tweede helft der 17e eeuw, afkomstig van een Friesche familie, waarop een vijfdeelig stel van Japansch porselein. De groote middenzaal is in hoofdzaak gevuld met moderne s c h i 1 d e r ij e n, gelegateerd door den heer P. J. Suringar, overleden 18 December 1892, die een typisch beeld geven van een Leeuwarder verzameling van moderne kunst uit het einde der 19e eeuw. 28 LOKAAL 6. Uit de Oranjezaal komende, linksomgaande, vinden wij hier: 13. Louis Apol, Winterlandschap, 1874, een belangrijk stuk uit zijn vroegen tijd. 14. A. Schelfhout, Winterlandschap, 1855.15. Louis Meier, Zeegezicht met schepen. 16. S. L. Verveer, Buurtje aan een gracht, 1847. 17. H. W. Mesdag, Zeegezicht bij ondergaande zon. 18. W. Verschuur, Stal met paard en hond. 19. Jan H. B. Koekkoek, Strandgezicht met figuren en schepen. 20. W. Verschuur, Staleezicht. 21. Corn. Springer, Kerktoren te Edam, 1879. 22. David Bles, Lezende dame, 1869. 23. Jozef Israels, Moeders Hulp, vroeg stuk. 24. J. A. B. Stroebei, Ostade in een boerenherberg. 25. Corn Springer, Torenstraat te Enkhuyzen met Zuiderkerk op den achtergrond. 26. Charles Daubigny, Kustlandschap, meesterstukje van dezen Franschen schilder uit de in de 2e helft der 19e eeuw bloeiende z.g.n. Barbizonschool. 27. H. W Mesdag, Strandgezicht, 1880. 28. W. Verschuur, In de Stal. 29. Louis Apol, Winterlandschap. 30 A. H. Bakker-Korf, Schoonmaak, 1876 31. Jhr. J E. van Heemskerck van Beest, Zeegezicht! 32. A. Schelfhout, Strandgezicht. 33. Christoffel Bisschop, De ledige wieg. 34. Ph. Sadee, Strandgezicht met figuren en schepen. 35. Chr. Bisschop, De brief. 36. Ph. Sadee, Duinlandschap met figuren. 37. Chr. Bisschop, Trouwdag in Hmdeloopen. 38. Laurens Alma Tadema, potloodteekening, familiegroep met zelfportret op 23-jarigen leeftijd in 1859. 39. Dezelfde, Hondekop. 1849. 40. Chr. Bisschop, Dood hert. 41. W. Roelofs, Koeien aan den plas. 42. Corn. Springer, Achter de drie banen te Enkhuizen, 1865. 43. Chr. Bisschop, Arendje. 44. Herman F. C. ten Kate, Het huwelijksaanzoek, 1851. 45. August Allebé, In den Stal, 1869. 46. Corn. Springer, Straatje te Oudewater bij regenachtig weer, 1880 47. H. J. Melis, soldaat uit de 17e eeuw. 48. Jan van Beers, Meisjeskopje. 49. Chr.Bisschop.de Likeblom. 50. Dezelfde, Het Pauwenveertje. 51. O. Erelman, Hondekop. 52. A. Calame, Boschgezicht. 53. J. J. van de Sande Bakhuyzen, Zomerlandschap, 1889. 54. Charles Jacque, Schapen in een stal. Het voorzaaltje, uitziende op den fraaien gevel van de kanselarij, bevat werken van Christoffel Bisschop en van zijne echtgenoote Kate Bisschop—Swift, welke deel uitmaken van de Bisschop-verzameling, benevens het marmeren naaktfiguurtje „Famke" (1894) van Pier Pander, evenals Bisschop een Fries van geboorte Alvorens de Hindelooper kamers binnen te treden vinden wij op de Bovengang een aantal portretten van Friezen, meest uit de eerste helft van de 19e eeuw. 29 LOKALEN 6—7. . 55. Gerrit van der Wielen, stadsarchitect te Leeuwarden, door Tjeerd Eernstman in 1843. 56. Waling Dijkstra de bekende Friesche schrijver en dichter door Oene Schreuder in 1904. 57. Fenna van Mastenbroek door J. L. Ph. Munster in 1826. 58. W. H. Suringar, door V/. B. van der Kooi in 1825 59. Otto de Boer, Zelfportret op 27-jarigen leeftijd in 1824. 60. Mr. Daam Fockema, door W. B van der Kooi in 1822. 61. Vrouwe Anna de Jong, tweede echtgenoote van W. H. Suringar, door W. B. van der Kooi. 62. Th. E. Arensma, Lt. Kolonel, laatstelijk plaatselijk commandant van Leeuwarden, overleden aldaar in 1840, door W. B. van der Kooi in 1829: 63. Portret van een admiraal of kapitein der O. I. Compagnie wellicht Pieter de Bitter, derde kwart van de 17 eeuw. De fraaie eikenhouten Friesche keeft, kenbaar aan het kwispedoor profiel der kap, die, het moge als bijzonderheid vermeld worden, ook aan de kap met snijwerk versierd is, uit de tweede helft van de 17e eeuw, behoort evenals het stel Japansch porselein op de kast en de staande gangklok met het adres van Johannes Andries te Grouw en wortelnotenhouten kast uit het midden van de 18e eeuw tot de collectie Bisschop, die wij straks zullen bezichtigen. Onder het lichtraam boven de deur naar de schilderijzaal hangt het kroonstuk van een kerkbank versierd met de gesneden wapens der geslachten van Sminia en van Haersma met daartegenover een gelijk kroonstuk met het wapen van Eysinga en van Sminia. Beide zijn afkomstig uit de kerk te Bergum en dateeren uit de eerste helft van de 18e eeuw. Het derde stuk snijwerk dat hier hangt is het groote wapenbord der admiraliteit te Harlingen, dat omstreeks 1700 zal zijn gemaakt. LOKAAL 7. Dit smalle vertrek, dat toegang geeft tot de groote Hindelooper kamer, bevat enkele stalen van de volkskunst op het eiland Ameland. Onder het beschilderde hu i sraad treffen wij aan: twee 18e eeuwsche bankjes om in de hooge bedstede te kunnen stappen, beschilderd met de voorstelling der wijze en dwaze maagden; een linnenbakje met de voorstelling van geloof, hoop en liefde en een altijddurende kalender met een voorstelling, die herinnert aan de vrijverklaring der Amerikaansche republiek. Tegen den muur twee beddespreien, door de O. I. 30 LOKALEN 7—8. Compagnie geïmporteerd uit Engelsch-Indie en algemeen in Friesland gebruikt De kleine is uit de tweede helft der 18e eeuw en eenzijdig gebatikt (sits), de groote uit ongeveer denzelfden tijd, waarschijnlijk gedrukt. Met sits zijn ook gevoerd de hier hangende laat 18e eeuwsche zonhoeden, door de vrouwen in Friesland gedragen boven de enorme luifelachtig vooruitstekende z.g. Duitsche mutsen. Verder hangen hier o.a. eenig Makkumer aardewerk en de typische mangelplanken met kerfsnee en andere versiering. LOKAAL 8. We treden nu de groote Hindelooperkamer binnen, een interieur, dat wel den meest volledigen en rijksten indruk geeft van een binnenhuis in ouden volkstrant. Iets beters is er op het gebied van volkskunst in onze musea niet te zien en het buitenland acht de Hindelooper kuituur zoo belangrijk, dat er in Duitschland niet minder dan drie Hindelooper kamers te zien zijn en wel in musea te Berlijn, Neurenberg en Dusseldorf. De beschotten van deze kamer zijn nog uit de 17e eeuw en van ongeverfd eikenhout. Links de groote bedschut* ting met dubbele deurtjes, waarachter twee bedsteden en tegenover den ingang de kleine, zeer fraaie schutting van de pronkbedstede, voor de logeergasten. Overigens bestaan de wanden tot halve hoogte uit blauwe Makkumer tegels, met bijbelsche voorstellingen, daarboven zijn ze wit. Op de lijsten boven de bedschuttingen staan blauw porseleinen schotels en koppen (kraaikoppen) en daaronder hangen kommen (klapmutsen), alles van z.g. kraakporcelein, een typisch soort blauw Chineesch porselein, dat wij ook in de porseleinzaal zullen aantreffen. De Hindeloopers hebben steeds dit soort gekozen voor de traditioneele versiering van de lijst of kraak boven de bedschutting en van de schouw. Het portaaltje in den linkerwand moet toegang geven tot voorhuis, kelder en zolder; aan het plafond hangt hier een besneden struisvogelei (1786) Het ingebouwde portaaltje met schuine toegangsdeur moet naar buiten leiden en is eveneens traditioneel, zooals de afbeelding van een achtergevel door H. LAP. geteekend laat zien (lokaal 7). Het raam links van de schouw is met het oog op dit portaal dan ook maar half zoo breed als het rechtsche raam. De opstelling der meube- ZIE PLAAT X. 31 LOKAAL 8. len, die meerendeels uit de 18e eeuw zijn en bont beschilderd of effen groen (stoelen), is ook traditioneel. De fraaie eiken keeft met snijwerk is nog uit de 17e eeuw en een uit NoordHolland geimporteerd exemplaar. De versiering van dergelijke meubelen had veel invloed op de eigen Hindelooper stijl Zoo vinden we de ranken van het kastfnes terug op de bedschuttingen als snijwerk en op de latere meubelen en beschotten als geschilderd ornament, een motief, waarmede soms groote vakken worden gevuld en dat zoo op den voorgrond treedt bij het 18e eeuwsche en latere meubilair, dat men het daardoor van verwante producten van volkskunst uit de Zaanstreken en Ameland kan onderscheiden. De hooge bedsteden werden bereikt door op een bankje te stappen, dat wij ook onder het Amelander huisraad aantroffen en in Hindeloopen genoemd werd «de Sardammerbank", d.i. de Zaansche bank. Het exemplaar in dit vertrek is gedateerd 1720 en versierd met de voorstelling van den verloren zoon en een gesneden krul of rank met vogel, een geliefd motief. Dit is wellicht het eenige echte Hindelooper beddebankje, dat er nog over is, want in de tweede helft der 18e eeuw werden ze verdrongen door de bontbeschilderde beddetrapjes, iets specifiek Hindeloopsch. Zeer elegant is de Hindelooper prikslede van 1793, die gewoonlijk tegen den zolder hing en daarom ook aan den onderkant versierd is. Typisch zijn ook de soms fraaie schraagjes, waarop de zware keeft en de kleinere kist (skreen) hoog boven den vloer verheven zijn, wat ook op Ameland mode was. Aan den schoorsteenboezem is een mooi gesneden ijzeren draaitreeft bevestigd, waarop de ketel stond, die daarmede boven de vuurpot gedraaid kon worden en langs den stang ook in verticale richting verstelbaar was, iets anders dus dan de elders voorkomende heugels of ketelhaken. De draaitreeft werd in Friesland veel gebruikt ten platten lande. Een mooi exemplaar uit Ameland is in de Bisschop-collectie De vloer is belegd met plavuizen van roode baksteen, die afwisselend bruin en zwart verglaasd zijn. Hier en daar liggen matten. Van de merkwaardige kleederdracht geven de kostuumpoppen, geschaard rondom de tafel een goeden indruk. De Hindelooper vrouwen droegen geen oorijzer, doch wel een gouden naald voor het voorhoofd. Hun lang afhangend bovenkleed (wentke) en de kortere jakjes (kassekijntjes) zijn meest van rood gebloemd sits z.g. Oost- 32 LOKALEN 8—9. Indisch, omdat die stoffen door de O.-I. Compagnie werden aangevoerd, uit de stapelplaats Colombo op Ceylon, terwijl ze vervaardigd werden aan de kust van Koromandel, de Oostkust van Voor-Indië. Op een der „wentkes" komt nog voor het monogram van de O.-I. Compagnie en toen de Sultan van Assahan de drachten in deze kamer zag, riep hij verbaasd uit «Colombo!" Hij begreep terstond waar dat spul vandaan kwam. Die «sitsen zijn aan één kant versierd door batikken. Later werden die stoffen ook wel in ons land door den katoendrukker nagevolgd, evenals de geruite stoffen de z.g. bonten. Van de groote verscheidenheid der sitspatronen getuigt een boek met 80 stalen in het smalle voorvertrek (vitrine 16) in 1854 verzameld door Dr. J. H. Halbertsma. Elk staal had zijn naam in Hindeloopen: Raekruskede, blaudammede, Inkhuiserkrabbede, enz. De bevolking van Hindeloopen leefde van de vrachtvaart, die reeds in de middeneeuwen bloeide toen het centrum van den Frieschen handel gevormd werd door den Zuidwesthoek van Friesland. Reeds in de 14e eeuw knoopten de kooplieden van Stavoren en Hindeloopen relatien aan met Dantzig, terwijl nog in de 17e en 18e eeuw veel hout voor Zaansche reeders uit Skandinavie werd gehaald. Rechtstreeks op Oost-lndie hebben de Hindeloopers echter niet gevaren. Hun kleedingstoffen en porselein haalden ze uit Amsterdam, waar de O. I. Compagnie het aanvoerde. In de 19e eeuw verloopt de Hindelooper cultuur (Litteratuur: W Eekhoff, Merkwaardigheden v. Hindeloopen 1855 en P. C. J. A. Boeles, Hindelooper Kunst in „Het Huis" oud en nieuw, 1606 en in het Bulletin v. d. Ned. Oudh. Bond 1919). LOKAAL 9. Deze tweede en kleinere Hindelooper kamer onderscheidt zich van de vorige door het beschilderde 18e eeuwsche bedschutting (1763). De hoofdvorm is nog dezelfde als bij de eikenhouten schuttingen uit de 17e eeuw. Hier is de grondstof vurenhout en zijn de profileeringen en de pilasters veel minder verzorgd. Het aantal der paneelen op de bedsdeuren is tot één geslonken — vroeger 6 of 4 — en deze zijn beschilderd met bijbelsche voorstellingen: Paulus' bekeering; Mariaboodschap; Rebecca drenkt Abrahams knecht; Christus met de Samaritaansche vrouw. Op het friespaneel de Hindelooper arabesken en de door geheel Europa reeds sedert zeer oude tijden geliefde voorstelling van een jacht (op een hert). 33 VITR. 19. LOKALEN 9—10. De wanden zijn weer bekleed met witte en blauwe Makkumertegels, de vloer met verglaasde plavuizen. Het belangrijkste meubel is hier een zeldzame, geheel beschilderde Molkwerumer kast van 1695 op bijbehoorende schraagjes. Boven den ingang z g. schildpadborden, Engelsch aardewerk uit de fabriek van Thomas Wieldon (1740—'80), voorts aan den wand beschilderde nappen en een afbeelding van een Hindelooper fluitschip uit de 18e eeuw met opschrift „De laatste vreede en «vrijheid van Hindeloopen." LOKAAL 10. Dit prettig verlichte vertrek met gewitte muren, balkenzolder en gebrande glasruiten, heeft iets van de stemming, die uitgaat van een interieur in een oude stins of klooster. Veel herinnert hier aan Friesland in de middeleeuwen en in de 16e eeuw. Indien de inrichting van het gebouw het toeliet zou dit lokaal moeten volgen op lokaal 19, waar een keuze van middeleeuwsche beeldhouwwerken is ondergebracht. Vele van de hier aanwezige voorwerpen hebben betrekking op het kerkelijk leven vóór de hervorming en zijn afkomstig uit Friesche kloosters, kerken of huiskapellen in stinsen, waarbij vooral opvalt het brons of koperwerk. In de toonkast tegen den muur: Aquamanile of koperen schenkkan in den vorm van een leeuw (zie pl. VI), gebruikt bij het wasschen der handen; 12e of 13e eeuw, uit Sneek; Koperen wierookvat (zie pl. VI) uit het Nesserconvent in Utingeradeel, 13e of 14e eeuw; Plat rood koperen crucifix, een beslag van een boekband of meubel, begin 13e eeuw uit Schraard; Klein koperen vat met drie afdeelingen (zie pl. VI), voor de gewijde oliën, omstreeks 1500; Drie bronzen altaarluchters op leeu wenpootjes, uit de 15e of het begin der 16e eeuw uit Sneek en Langendijke (Oost-stellingwerf); Dito tweelichts-kandelaars van koper, omstreeks 1500 uit Hoornsterzwaag; Koperen leeuwtje als kandelaar, 15e eeuw uit Marrum; Kookpot van brons (zie pl. VI), denkelijk uit Buweklooster met fraaie inscriptie, 1516 (onder de vitrine). Reeks zegelstempels van lood en koper, meest van kerkelijke personen als Ailgerus Sacerdos, Luido, priester te Leeuwarden en van een abt van Dokkum; Bronzen sleutels, w.o. zeer fraai exemplaar, gevonden bij afgraving van het Klooster Foswerd met rijke van vele kruis-openingen voorziene baard en steel met Romaansch ornament; Religieuse draagteekens en een streng paternosterkralen van ivoor, 16e eeuw uit Bergum; Heiligenbeeldjes van p ij paarde en een interessant zand- 34 LOKAAL 10. steenen beeldje uit de 15e eeuw uit de terp te Hantum, voorstellende de H. Dionysius, die zijn hoofd draagt in zijn handen; Glasge m m e n van het Alsen-type, die dienden tot versiering van prachtbanden van evangelaria uit de 10e—12e eeuw, met geheimzinnige voorstelling van drie magere figuren, die elkaar de hand reiken. Versierde tegels van gebakken en soms geglazuurde aarde uit den vroegsten en lateren kloostertijd. Uit den tijd na de hervorming zijn: Eenige zilveren avondmaalsbekers, een tinnen avondmaalskan van 1789 uit Stiens, een kerkboek met zilveren beslag, een zandlooper gelijk er vroeger steeds een op den kansel stond en naast de vitrine de fraaie bronzen klok uit Grouw, in 1653 gegoten te Leeuwarden door Jurriën Balthasar. In het linkervak van de toonkast zijn uitgelegd eenige herinneringen aan regeeringscolleges en gilden. Koperen zegelstempel van Leeuwarden, 15e eeuw; idem van Dokkum, 17e eeuw; verguld koperen sleutel van de poort van Leeuwarden; dito van zilver van Dokkum. Bodestaven van zilver of er mede beslagen van Leeuwarden en van een deurwaarder van het Hof van Friesland. Aardig geborduurde ballotagezak van 1715, gebruikt door den raad van Leeuwarden. Bode-insignes. Gildelepels en zilveren papegaai aan een ketting, die gedragen werd door den schutterskomng op het driejaarlijks feest der Leeuwarder schutterij. De inscriptie op deze in 1805 vervaardigde vogel herinnert aan het schieten naar den papegaai in 1550. Voorts ligt hier eene interessante verzameling van zakzon newijzers, astrolabia, zakunsters en muntwee gschaaltjes o. a. Koperen astrolabium, soort tijdmeter, blijkens inscriptie in 1606 vervaardigd door P. Gualtheri Matheseos Studiosi Leovardiae. De toonkast in het midden van het vertrek bergt eene kleine verzameling van wapens en ruitersporen, gedeeltelijk uit terpen opgegraven, vooral ter plaatse waar stinsen gestaan hebben. Dit is een voortzetting der oudere reeksen in de terpenafdeeling. Ook een aardig oud model van een driemast oorlogschip, uit de 17e of 18e eeuw, afkomstig uit Harlingen, waar de Friesche admiraliteit gevestigd was. Aan den wand bij de deur voortzetting der wapencollectie en justitiëele werktuigen. Tweehandsch ijzeren zwaard, lang 2.15 M. volgens overlevering afkomstig van Groote Pier, die in 1515—'20 de Saksische benden uit Friesland verdreef, afkomstig van het stadhuis te Leeuwarden, waar VITR. 20. 35 LOKAAL 10. VITR. 21. het blijkens de correspondentie van Ubbo Emmius, reeds in het eind der 16e eeuw als zoodanig bewaard werd. Borstharnas uit Juwsma-state te Wirdum; twee ijzeren helmen en een piek van Harlingen uit 1784. Handboog uit de 16e eeuw met den naam „Jacob Grunenberg"; Zwaard der Justitie van Leeuwarden. Reeks brandijzers om de boeven te brandmerken, schandsteenen, die gehangen werden aan den hals van personen van slecht levensgedrag, die aldus aan de ,kaak" op de Brol te Leeuwarden te pronk gesteld werden. Langs de wanden voorts een fraai geborduurde schabrak van een paard met wapen van Kingrna, 17e eeuw, een prachtige schouderbedekking en mouwomslagen van Venetiaansche kant, 17e eeuw, afkomstig uit het Sint Anthony Gasthuis te Leeuwarden. Een geldkist van hout met ijzeren beslag, omstreeks 1500, eenige middeneeuwsche kruiken, een exemplaar van de Noorsche Balk', een soort luit door de Friesche schippers van Makkum, Hindeloopen enz. uit Scandinavië evergenomen. Dergelijke vindt men in het openluchtmuseum bij Christiania. De kleine toonkast bevat een belangrijke verzameling drink- en kruithorens, die soms door hun gegraveerd beslag stalen zijn van het oudste Friesche zilversmidswerk. Ook de inscripties zijn interessant: De oudste is'van 1397, een fraai gevormde buffelhoorn met zilveren randbeslag, van het St. Antonisgilde te Stavoren, een geestelijke broederschap. (Zie pl. VI). De z g. „hanshorn van Rengnaida" van Taec/e Gerber in Idaarderadeel. gedateerd 1567. Dito drinkhoorn met zilveren beslag waarop staat: „Rints Wopke Ta/mus dochter 1571." Drinkhoorn met zilveren beslag met keur „Leeuwarden" Van omstreeks 1600, waarop staat: „Dit hoorn komt die kerke van Buxum (Boxum) toe." Aan de wanden hangen nog een drieluik en eenige andere niet onbelangrijke schilderijen uit de 16e eeuw uit Friesche Stinsen afkomstig en verguld koperen windvanen o. a. met leeuw van de voormalige Nieuwetoren te Leeuwarden. Drieluik van 1513 met portretten van Frans Minne ma en Wifts Jongema uit Herema-State te Bolsward; Prachtig portret van Rienk van Cammingha in rijk kostuum van ongev. 1550. Het type van een „Grand Seigneur" uit de 16e eeuw. Op den achtergrond de getrouwe afbeelding van zijn stins, die stond bij de tegenwoordige schietbaan te Leeuwarden. 36 LOKAAL 10. Portretten van een lid van het geslacht Slercksma, van Adje Lambertsz, Burgemeester van Leeuwarden (1578—1583) en van Henriek van Gemenich, Ritmeester onder Keizer Karei V. De vier glasramen met de wapens van: Dr. Everhardus Boner, Otto van Hobbema, Engelbert van Beimer en Tjaerdt Cruissel komen uit een huis, dat eertijds aan de Tweebaksmarkt stond. De wapens hunner echtgenooten zijn te vinden in de ramen van het voorste Bisschopvertrek. Terwijl wij ons daarheen begeven zijn wij in de gelegenheid een blik te werpen op het zeer fraaie trappenhuis, dat een van de grootste bekoorlijkheden van dit laat 18e eeuwsche woonhuis vormt. Langs de wanden zijn portretten van Officieren van het Regiment Oranje-Friesland, geschilderd door B. Accama, opgehangen. De overige schilderstukken stellen leden van het geslacht Rinia van Nauta voor. Zij zijn op een tweetal na eveneens van de hand van B. Accama. Thans naderen wij de Verzameling Bisschop. Christoffel Bisschop werd den 22sten April 1828 te Leeuwarden geboren. Hoewel zijn vader hem wilde laten studeeren wist Christoffel zijn wensch om schilder te worden door te zetten en werkte hij eerst te Delft onder Willem Hendrik Smidt en Huib van Hove, daarna eenige jaren te Parijs, om omstreeks 1855 zich voorgoed te vestigen te 'sGravenhage en Scheveningen, waar hij huwde met Ca therine Seaton Forman Swift, geb. te Londen 6 April 1834. Zijn aangeboren smaak voor onze oude kunstnijverheid deed hem — in een tijd toen daarop nog maar zeer weinig de aandacht viel — een uitgelezen collectie verzamelen. Herhaaldelijk gaf hij bij zijn leven den wensch te kennen, dat zijne kunstverzameling later eene blijvende plaats mocht vinden te Leeuwarden; maar bij zijn overlijden, op 7 0ctober 1904 waren de maatregelen, vereischt om dien wensch tot vervulling te brengen, nog niet volledig getroffen. Alleen aan de piëteit van mevrouw Bisschop, de erfgename, is het te danken, dat die eenige verzameling voor Friesland bewaard bleef. Reeds bij haar leven heeft mevrouw Bisschop afstand gedaan van naar kunstbezit. In 1908 werden aan het Friesch s 37 LOKALEN 10—11. Museum overgedragen de beneden voor- en achterkamer van villa Frisia, hier opgesteld in lokalen 11 en 12 In 1914 — en in het begin van 1915 werd daarop ook al het overige naar Leeuwarden overgebracht. Overeenkomstig den wensch van Bisschop en diens echtgenoote, zijn de reeds genoemde voor- en achterkamer, het atelier en de eetkamer gereconstrueerd. De geheele verzameling is tentoongesteld in de volgende zes naastelkaar gelegen lokaliteiten. De Voorkamer. LOKAAL 11. Het overheerschende meubel is hier een rijk versierde b e e 1denkast van door den tijd gedonkerd eikenhout, NoordHollandsch werk van omstreeks 1640. Hoe mooi staat op die donkere kast het vijfdeelige stel van blauw Delftsch aardewerk. Zeldzamer zijn echter de aan weerzijden der kast gehangen omlijste polychrome tegels met zeilend oor- i logschip. Delftsch met goud, afkomstig uit een huis te Delft. Onder iederen tegel staat hier op een notehouten onderstel, een kunstkastje van zeer verschillend type. Het eene moet afkomstig zijn uit den boedel van Prins Willem V en werd omstreeks de 16e, of het begin der 17e eeuw door Portugeezen in Indie vervaardigd. Een mooi gaaf voorbeeld van inlegwerk van zwart ornament met wit beenen kern in een bruin fond. Het andere kleinodiënkastje of schrijfcassette is van omstreeks 1650 en versierd met inlegwerk in stroo, perkament en steentjes. Men moet het kastje open zien; want van buiten heeft het geleden. Verder aan dezen wand twee portretten uit de eerste helft van de 17e eeuw en een curieuse houten ellemaat van 1593 uit Delftshaven met de behartigingswaardige incriptie: „Die met dese elle veel wil meeten die moet syn tellen niet vergete ende gheven een yder syn volle mate. Het zal syn siel baten". Aan den voorkant zijn kruisramen aangebracht, waarin vier oude gebrande glasramen, die niet van Bisschop afkomstig zijn, doch uit hetzelfde huis als de ruiten besproken in het vorige vertrek. Het is zeer fraai en interessant Leeuwarder werk van 1620. Ieder raam vertoont een vrouwelijk wapen en een der volgende namen: 1°. Margriete van Boimer, 38 LOKAAL 11. zijn wijff. 1620, 2'. Cornelia van Lamsweer, zijn wijff, 1620, 3». Margrieta van Tongeren, zijn wijff, 1620, 4'. Rickxt Sickesdochter, zijn wijff, 1620. Zelfs de ijzeren steunroeden zijn nog origineel. Bij den opbouw van de schouw is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van een fragment van een Amelander kast, waarvan de dateering (1643) nog te zien is in het schelpvormig afgesloten nisje tusschen de korte pilaren. Het hier geplaatste eikenhouten beeld der Treurende Maria in rijk geplooid gewaad is Nederlandsch werk van omstreeks 1440 en blijkbaar een onderdeel van een kruisigingsgroep. De troubadour of minnezanger met harp en zangrol is afkomstig uit N-Brabant (omstreeks 1500) en is waarschijnlijk Zuid-Nederlandsch werk. Op de schouw nog een paar levendig gemodelleerde oosteriingen en twee zeldzame, buikige flesschen van wit aardewerk met in blauw de wapens van Emanuel van Portugal en Emelia van Nassau. De kussens op de rustbank zijn van groen Utrechtsch trijp en gobelin. De leuningstoel is bekleed met tapisseriewerk, eene voorstelling van Neptunus, Venus en Amor, terwijl de niet minder deftige notenhouten armstoel met rugstijlen, blijkens de Lodewijk XIV krullen in de voorpooten, omstreeks 1700 te stellen is. De Amelander overlevering, door Bisschop meegedeeld, wil, dat de Russische Keizerin Katharina (1682—1727) dit meubel aan een Amelander vereerde. Nu voeren de Amelanders stellig dikwijls naar de Oostzee om hout en andere producten te halen en kan zoodoende wel een van hen een dienst aan de keizerin bewezen hebben. De koperen lamp aan den zolder met Hebreeuwsche letters is een lamp voor het bestendige licht, gedateerd 1765 en laatstelijk afkomstig uit de synagoge te Edam. De tafel van omstreeks 155 0, met verguld snijwerk diende oorspronkelijk tevens tot bergmeubel. Onder het vernieuwde blad, dat opgeslagen kan worden, bevindt zich een vrij diepe ruimte, die door bodems met kleppen verdeeld is. Het is een voorlooper der 17e eeuwsche geldtafels, zooals er een in de achterkamer staat onder het warm kleurige Oostersche tafelkleed. De spiegel tusschen de ramen is van 1694. De rijke inhoud der muurkasten is aldus eigenhandig door de schenkster geordend. 39 LOKALEN 11—12. In de rechtsche kast een gevoelig gedreven basreliëf van zilver, met voorstelling der graflegging van Christus, dat wij mogen toeschrijven aan niemand minder dan Adam I van V i a n e n, den Utrechtschen grootmeester der drijfkunst. De zilveren brandewijnskom werd in 1725 vervaardigd door Johannes van derLely, den bekenden Leeuwarder drijver. Het Delftsche wapenbord met gebloemden rand is uit de tweede helft der 17e eeuw evenals het kleine, polychrome Delftsche theebusje. Het bedriegerskommetje met Orpheusfiguurtje werd blijkens de met gothieken letter gepenseelde inscriptie in Italië vervaardigd, in de 16e eeuw. Verder Delftsche fruit- en saladeschalen, uit de fabriek „De porceleinen bijl", dito kandelaars en meer fraaie voorwerpen. Ook de linksche muurkast is goed voorzien. De Lodewijk XVI, vaasvormige coupes van onyx, met verguld koperen gietwerk, in den vorm van ramskoppen, zijn in«-Frankrijk door een eersten meester vervaardigd en afkomstig uit den boedel van Prins Willem V. De geribde glazen kom met geëtst bladornament is vermoedelijk Venetiaansch werk uit de 16e eeuw en volgens een aanteekening van Bisschop, afkomstig uit een kerk te Deventer. Zeldzaam is ook de korte stok met vier daaraan hangende lederen zakken, een stokbeurs, zooals die dikwerf afgebeeld is op voorstellingen van geldwisselaars, o. a. van Quinten Metsys en Rembrandt. Verder ook hier Delftsch aardewerk, porselein, zilver enz. Wij gaan terug naar De Achterkamer. LOKAAL 12. Door een zijraam, het eenige venster in dit vertrek, valt het volle licht op het Oostersche tafelkleed en de koperen bolkroon, een zeldzaam effect, vooral bij een zonnigen dag. De e i k e n h o u t e n b a n k, uit de eerste helft der 17 eeuw, is afkomstig uit den boedel van Koning Willem II en te Tilburg door Bisschop gekocht. Daar boven een groote spiegel met gebeeldhouwde vergulde lijst met familiewapen, waarschijnlijk oorspronkelijk tot schilderijlijst bestemd geweest. Decoratief koperwerk o. a. groote kaarsenhouders uit de synagoge te 's Gravenhage vullen verder dezen wand. 40 LOKAAL 12. Blauw Delftsch verlevendigt de donker eikenhouten schouw met rijk gesneden fries van omstreeks 1630. Zelfs Adriaan Pynacker, de groote Delftsche Meester, moet tot dezen luister meewerken. Van hem is het groote wapenbord gedateerd 1711. Het rijke randdecor herinnert aan de versiering der gobelinkussens. Geheel anders was de versiering en vooral de kleurencombinatie van wat als voorlooper van het Delftsch wordt beschouwd, n 1 de z.g. Noord-Nederlandsche majolica uit het laatst van de 16e en begin van de 17e eeuw. Het bruingeel en donkerblauw op groen fond versierde bordje met spreuk „Eert God Altyt", dat midden op den mantel staat, geeft van dit vroege aardewerk een indruk. Van de blauwe muurplaketten hier en in de volgende vertrekken toonen verscheidene den Chineeschen invloed. Ook elders werd de stof gezocht. Het groote blauwe tegeltableau in den schoorsteenboezem, met voorstelling van feestvierende soldaten, herinnert aan een schilderij van Teniers. Echt Friesch is weer de draaitreeft onder deze schouw. Een vischvormige koperen arm met ijzeren ketelstander, die dezelfde diensten verrichtte als elders in het vaderland de heugels. Friesch is ook de geel verglaasde vuurstolp (Zie pl. VIII) met nauw luchtgat, die als men uitging, over de gloeiende kolen geplaatst werd om ze zacht te laten doorsmeulen. Het ornament van doorboorde harten en saamgevouwen handen wijst op een huwelijksgeschenk. Naast net gezellige zitje bij het raam een rijk gebeeldhouwd wangstuk van een bank, een van sloopershanden gered overblijfsel van de banken, waarmede in de 17e eeuw de Nieuwe Kerk te 's Gravenhage bij hare voltooiing gemeubeld werd. Artistiek brandhout volgens een term van Victor de Stuers. Boven het bankje een spiegel in gebeeldhouwde lijst van donkerbruin hout, met wapenschild waarin een klimmende ram en een roos met drie sterren. Dit stuk is afkomstig uit een oud kasteeltje bij Schiedam, waar het in de 17e eeuw wellicht tot omlijsting van een spieraam diende. Van den inhoud van de schuine hoekkasten trekt links de Delftsche wijnkan met blauw decor onze aandacht, evenals ook de groote polychrome kandelaar van uitheemsche fayence. De bakvormen hangen er om het mooie groene glazuur. 41 LOKALEN 12—13. Het rijke donkergoene deurgordijn is van gebloemd Utrechtsen trijp. De geborduurde lap, die in ebbenhouten lyst boven de deur hangt is een knottedoek van 1666, waarin het voor de aanstaande bestemde geldgeschenk gewikkeld werd, een taai overblijfsel van den bruidskoop bij de Germanen. Links van de deur een Christuskop naar Quinten Metsys, in 1571 door den Leuvenaar Petrus Hofstadius geschilderd. Rechts Mozes met de tafelen der wet en allerlei bijbelsche voorstellingen. Delftsch aardewerk waaronder blauwe plaketten met voorstellingen van het hoedemakersbedrijf en eenige naaisters omgeven de genoemde schilderstukken. Het Atelier van Christoffel Bisschop. LOKAAL 13. Hier is het licht geconcentreerd op de kunst van den meester: schilderijen op ezels, gezien tegen een groot, zachtkleurig gobelin en de half in schaduwen gehulde schouw. Links van het schildersraam een tweede gobelin. Een door den tijd gedonkerde Hindelooper bedschutting bekleedt den wand rechts van de deur. De balkenzolder is donker gehouden. Alleen valt hier op de bont getinte sierlijk slanke Hindelooper prikslee, die naar oud gebruik werd opgehangen en daarom ook aan den onderkant versierd is: hemelsblauw met vergulde sterren. Oostersche kleedjes bedekken hier en daar de vloer en zonder storing werkt alles mede om de schilderijen op de ezels tot hun volle effect te doen komen. Het ovale portret is dat van de moeder van Bisschop een burgeresse van Leeuwarden met Friesche kap, geschilderd in 1860. Het andere stuk op den ezel is Bisschop's laatste en nog niet geheel voltooide werk „Voor eeuwig'. Een Friesche bruid, die de versierde pijp van haar bruidegom vasthoudt, kijkt toe hoe deze de trouwakte teekent. De groote decoratief gepenseelde officiersportretten naast den spiegel, die tegenover de schouw hangt, herinneren aan den tijd toen Bisschop zich verdiepte in de kunst van Frans Hals. Zij zijn genomen uit de bekende schuttersstukken te Haarlem. Uit het atelier van Bosboom en oorspronkelijk uit een kerk is afkomstig het blanke eikenhouten beeld der lezende maagd. 42 LOKALEN 13—14. Het hooge kastje waarop deze figuur staat werd aan Bisschop door Leeuwarder kunstvrienden vereerd op zijn lOsten verjaardag ; terwijl het zilveren palet met en reliëf verheven medaillonportret van Bisschop een uiting is van de meer algemeene hulde van bekende Nederlandsche kunstschilders en kunstliefhebbers, wier talrijke handteekeningen op het palet gegraveerd zijn. De reeds genoemde gobelins versierden oorspronkelijk de wanden van een kasteel in de provincie Utrecht. Zijstellen boschpartijen voor. Het smalle gordijn rechts naast de schouw is het eenige dat groote figuren vertoont: twee vrouwen, die door opvatting en kleedij sterk herinneren aan de gobelins van de burgemeesterskamer in ons Leeuwarder Raadhuis, een „tapeetwerk'', dat volgens de archieven in 1718 voor ƒ1050 geleverd werd door Alexander Baert. Niet onwaarschijnlijk zijn ook de hier aanwezige vervaardigd in de tapijtweverij van Baert, die afkomstig van Oudenaarde uit eene Doorniksche hautelisseurs familie, zich in 1699 te Amsterdam gevestigd heeft, waar zijn gelijknamige zoon de affaire later voortzette. De beschilderde vurenhouten kast bij het raam is uit de Zaanstreek herkomstig en gedateerd 1672. Het oude schoorsteenstuk is geschilderd door Beerstraeten en stelt voor een winterlandschap met de kerk te Niewer-Amstel, waar een begrafenisstoet om heen gaat, naar oud gebruik den doode driewerf om de kerk dragend. Echt|Hollandsch werk is de, 1619 gedateerde, eiken mantel der schouw met expressief gebeeldhouwde tronies van menschen en leeuwen. Het deftige schoorsteenvalletje van gobelin is versierd met het wapen der Amsterdamsche regentenfamilie Bicker. De boezem tusschen de gekapte zandsteenen karyatiden heeft weer een blauw tegeltableau met onder volle zeilen varend oorlogschip, dat niet voor Delftsch moet gehouden worden, want het is zeker werk van een Harlinger of Makkumer gleybacker. Wij verlaten het atelier door de bezienswaardige oude eikenhouten deur naast het kruiskozijn met luikjes en gobelingordijn. De Serre en Eetkamer. LOKAAL 14. In de serre valt het licht volop binnen door de in lood 43 LOKAAL 14. gevatte ruitjes, hier en daar getemperd door de kleurige familiewapens en de voorstellingen van den heiligen Ludtgerus en Wilfridus, in bisschoppelijk gewaad, evenals andere bisschoppelijke conterfeitsels in het atelier, toespelingen op den naam van den schilder. De groote cylindervormige tulpenvaas met 22 ronde openingen is omstreeks 1702 vervaardigd in de fabriek „de Grieksche A", terwijl ook de plaketten en het polychrome papegaaitje van Delftsch fabrikaat zijn. Boven de deur naar het volgend vertrek hangt het busteportret van den Schenker, dat in 1881 op Monrepos werd geschilderd door den Prins van Wied. Het stelt Bisschop voor in 17e eeuwsch costuum met plooikraag. Het groote gildebord van het Kramersgilde te Deventer, dat boven de deur naar het atelier prijkt, is gedateerd 1635. Het stilleven van zilvergeschubde visschen naast een rood aarden pot is gesigneerd J. O. K u v e e m e s, een zeventiende eeuwer. Het kraamvrouwtje met kind, vermoedelijk de geboorte van Maria voorstellende, een niet onbelangrijk Noord-Nederjandsch werk uit het midden der 15e eeuw, komt uiteen kerk in Breda. Het met ijzer beslagen houten geldkistje, een typisch Enkhuijser reliek, beschilderd met voorstellingen uit het visschersleven, is vooral opmerkelijk door de leuke hangsloten in den vorm van schelletjes. Het staat op een vroegproduct der Nederlandsche renaissance van omstreeks 1540— 1550, namelijk op een fragment van een eikenhouten kerkbank, voorheen in het atelier van onzen kerkenschilder Bosboom. De hier hangende kleine appliek van blauw Delftsch, met dubbel familiewapen en origineele zilveren luchterarm, is werk van Adriaan Pijnacker. De polychrome tegels zijn, evenals die meteen libel en vogels hangend in lokaal 15, fragmenten van een groot tegeltableau uit Delft herkomstig. Achter de serre bevindt zich de eetkamer, die met haar hooge, naar een ontwerp van Bisschop vervaardigde eikenhouten betimmering het gemakkelijkst te reconstrueeren was in de er voor gebouwde lokaliteit. De groote stillevens in het beschot, zijn expresselijk voor deze kamer door Bisschop geschilderd, evenals de kleinere paneelen met fazant, raven en bloemen. In den versten wand is een nis uitgespaard, waarin eene 17e eeuwsche eikenhouten buffetkist of kast, 44 LOKALEN 14—15. beladen met een rijkdom van koperwerk. Daar boven een oud kannenrek en tal van die aardige Nassausche en Raerénsche kruikjes. Tegen den rechtschen wand staat een 17e eeuwsche kist met kruiken en potten, o. a. een zeldzame, groene draagkruik en daarnaast een juweel van Friesch aardewerk. Deze laatste, een met loodglazuur overtrokken groote pot met deksel en twee ooren (Zie pl. IX) is afkomstig uit Leeuwarden en draagt het jaartal 1717. Wellicht een proefstuk van onze Vlietster pottebakkers en althans geheel eenig in zijn soort. Rekjes met de mooiste zilveren geboorte 1 e p e 1 s en met zilver gehefte messen, gobelin kussens, de eene met de wapens van Holland, Zeeland en Friesland, de andere, gedateerd 1735, met het wapen van Overijsel en, evenals in al deze kamers, veel Delftsch aardewerk en andere kunstnijverheidsvoorwerpen. De beide nu volgende lokaliteiten geven geen reconstructies van bepaalde vertrekken der woning van het echtpaar Bisschop. Het zijn min of meer neutrale museumzalen. Bij de ordening heeft het streven voorgezeten, om de hier tentoongestelde stalen van oude kunstnijverheid, in onderlinge harmonie, zoo gunstig mogelijk te doen uitkomen. LOKAAL 15. Het groote, lichtelijk gerestaureerde eikenhouten ledikant, uit de eerste helft der 17e eeuw, is bedekt met een oude beddesprei. De groote geheel gave eikenhouten keeft zal omstreeks 1645 vervaardigd zijn. We mogen hier spreken van een Amelander kast (Zie pl. XI), omdat dit type tot dusverre alleen daar bekend is of liever van daar, want veel is er ter plaatse niet overgebleven. De vormen wijken geheel van de, in het overige Friesland gebruikelijke en als „Friesche keeft'' bekende kast, af. Het is feitelijk nog een vijf-deurskast, want ook het nisje met de kleine kolommen is een deurtje. Ook de kap is als bergplaats te gebruiken, wanneer het voorstuk dat om scharnieren draait, wordt opgelicht. Een stemmig kleurige groep vormen het verweerde 16e eeuwsche Vlaamsche gobelin, een hostiekast van bruin hout en het daarop geplaatste gebeeldhouwde altaargroepje Gij herkent op het gobelin de voorstelling van Eliézer, die door Abram uitgezonden om eene vrouw voor 45 LOKALEN 15- 16. Izaak te zoeken, bij een waterput Rebecca ontmoet. Bijkans gelijk van tint is het polychrome altaargroepje, Vlaamsch werk uit de 16e eeuw, bestaande uit drie fragmenten als, middelstuk: de Madonna voor een schelpvormig afgesloten baldakijn met engelen, die een guirlande dragen. Daarnaast de beeldjes der vrome schenkers, van het altaar, in knielend biddende houding, denkelijk leden van het geslacht van Brienen, waarvan de fraaie groep afkomstig moet zijn. Boven het eikenhouten dressoir naast het ledikant trekken de frissche bruingele tinten van een met zwart-fluweel omzoomd Duitsch gobelin van 1589 de aandacht. Dat Bisschop voelde voor het werk van de o u d-H o 1landsche stillevenschilders kan zeker geen verwondering wekken. Zoo vindt ge hier onder meer een fraai stilleven met visschen van Abraham van Beyeren. Doch niet uitsluitend waren het de 17e eeuwers, die de liefde van den stichter dezer verzameling hadden, dat blijkt wel uit het interessante in 1921 gerestaureerde Vlaamsche drieluik uit de eerste helft van de 16e eeuw. Een groote doorgang met donker eiken betimmering van Hindelooper pilasterwerk verbindt dit zaaltje met het laatste vertrek van de Bisschop-collectie. LOKAAL 16. Het belangrijkste meubel in dit vertrek is wel de zeldzaam gave en rijke kast op open onderstel, geheel van palissander en ebbenhout. Bisschop moet deze rijk versierde 17e eewsche Z u i d-N e d e r 1 a n d s c h aandoende kast, die later op kruisvoet, het losse onderstel met geslingerde pooten, gezet schijnt te zijn, nog gekend hebben als bezitting van de familie Idema-Bouritius te Harlingen. De kast zelve dateert uit het begin van de 17e eeuw, het onderstel van omstreeks 1660. De kleine vierdeurs kast met gestoken rankenfries, ebbenhouten nopjes, leeuwenkoppen, enz. behoort in Holland thuis, al komt deze soort, als importstuk ook wel te Hindel. voor, waar er dan kleine schraagjes onder gezet werden, gelijk hier het geval is.*) *) Dit kastje afgebeeld als fig 188 in Prof. Sluytermans Huisraad en Binnenhuis in Nederland in vroeger eeuwen (1918) wordt daar ten onrechte als Friesche Keeft betiteld. In bedoeld werk zijn ook vele andere stukken uit het Friesch Museum afgebeeld. Zie fig 15 46 LOKAAL 16. De betimmering tegen den korten wand is een bed* schutting met deuromlijsting uit de eerste helft van de 17e eeuw en afkomstig uit een huis genaamd „de Bruinvisch" te Delft. Voor de groote opening zullen groene bedgordijnen gehangen hebben; hier is die opening met glas afgesloten om de bedsteeruimte te kunnen doen dienen als toonkast voor een keuze uit de belangrijke verzameling van kleedingstukken. Wat hier hangt is uit Hindeloopen afkomstig en met deze fraaie zaken, die niet meer verkrijgbaar zijn, doschte Bisschop zijn modellen uit. Ook de schraagj es onder de Hollandsche vierdeurskast zijn uit Hindeloopen. Typisch Zaansch is het k i n d e r 1 ed i ka n t o a. aan de voorzijde beschilderd met de voorstelling van de Koningin van Scheba, die met diepe buigingen hare opwachting maakt bij Koning Salomo; alles in 17e-eeuwsche costuums. Ook de bakslee (arresleemodel) is een Zaansch product met rococokrullen rondom de geschilderde voorstellingen van kaartspelende boeren. Het even oude rieten kinderwagentje met gebeeldhouwden trekstok en aan een boerenwagen herinnerend onderstel, kan ook zeer goed uit Holland afkomstig zijn. Stellig uit de Zaanstreek (Assendelft) afkomstig is de zeldzame, geschilderde buffetkast van 1690, tijdelijk geplaatst in lokaal 7, naast de groote Hindelooper kamer. Van de s c h i 1 d e r ij e n geeft het portret eener 63-jarige dame met plooikraag en gebedenboekje een goed voorbeeld van treffende gelijkenis zonder flatteering. Frans P i e t e r de Grebber, een Haarlemmer, schilderde het in 1617. Van de hand van Bisschop zelf zijn de beide groote stillevens, waarvan vooral de Doode Zwaan de talenten van den maker op juiste wijze uit doet komen. En dan is er nog iets van historischen aard, dat hier verdwaald is. Het eikenhouten, goud en zwart geschilderde Wapenbord (15 eeuwsche kist), 32 (Gothische tafel), 67 en 70 (17e eeuwsche deuren), 126 (17e eeuwsche stoel), 185, 188, 191. 198, 199, 200, 201 (kasten en andere meubels), 238, 239 (koperwerk), 251 (stoeltjesklok), 304 (vuurkorf). 324 (gangbank), 332 (porselein kabinet), 335, 339 (stoven), 344 (keukenstoel). Ook verscheidene meubels en 17e eeuwsche vertrekken uit het gerestaureerde Heringa-State behoorende aan het Popta-Gasthuis te Marssum (een bezienswaardigheid in de nabijheid van Leeuwarden) zijn in bedoeld werk afgebeeld. 47 lokalen 16—17. van onzen nationalen zeeheld Piet Hein, zooals het in 1629 bij zijne begrafenis door kapitein Liedekercken vooruitgedragen werd Hoe komt dit bord uit de kerk te Delft waar het in de nu ledige rouwkas boven het monument geplaatst zal geweest zijn? Zeer zeker is het in den Franschen tijd, toen alle wapenborden het moesten ontgelden, er uitgehaald. Het Munt- en Penningkabinet. LOKAAL 17. Dit kabinet bevat de eerste verzamelingen van het Friesch Genootschap, waarvan vooral de muntvondsten uit de terpen van meer dan plaatselijk belang zijn. Knappe numismaten hebben hieraan gewerkt als: Mr. Jacob Dirks, S. Wigersma Hz, Corbelijn Battaerd e.a Zeer belangrijk waren de legaten van Mr. Dirks (o a. zijne eenige verzameling van Nederl. gildepenningen)Mr Age Looxma Ypey en Mr A. Quaestius. Slechts een keur is tentoongesteld Zie voor de litteratuur het goed geïllustreerde overzicht door 5. Wigersma in het tijdschrift voor munt- en penningkunde, igoó en den catalogus van het Fr. Museum van igog. Onze rondgang aanvangende bij het raam naast de trap zien wij eerst: In Friesland gevonden munten: vitr. 22 en 23. VITR. 24. vitr. 25. Romeinsche muntvondsten uit Feins, Tzum, Winsum en Driesum. Los gevonden Romeinsche munten, naar tijdsorde gerangschikt, waaronder van de Keizers Nero, Posthumus (prachtig en zeldzaam te Keulen geslagen muntstuk) Valens, Gratianus, Arcadius, Honorius, Theodosius, Valentinianus, Anastasius, Justinianus (527—565 n. C.) enz. Enkele zijn door de Germanen als sieraad gedragen en daarom van een draagoog voorzien. Merovingisc h-F rankische Munten. Deze munten zijn aanvankelijk nabootsingen van Romeinsch geld, vooral van de trientes (derde van een solidus). Het museum bezit een 125 tal van die los in Friesland gevonden gouden muntjes. Een enkele maal zijn er meerdere bij elkaar gevonden, zoo de hier liggende vondst van Dronrijp uit de 7e eeuw. 48 lokaal 17. AngelsaksischeMunten (Sc eatt as 600—760 n. C.) Sceatta's zijn kleine zilveren muntjes, de eerste die in Engeland na het einde der Romeinsche overheersching werden geslagen. Enkele dragen de namen der vorsten Paeda (655—657) en Aethelred (675—704). De belangrijkste Scaettavondsten buiten Engeland, zijn de hier liggende van HalIum, Franeker en Terwispel, ook bij Domburg en Wijk bij Duurstede kwamen ze voor. Het bijgevonden laat Merovingische zilvergeld wijst op een in de grond raken van deze Friesche vondsten omstreeks het einde der 7e èn het begin der 8e eeuw n. C. De invloed van de Angelsaksers in Friesland in deze periode wordt door die vondsten geïllustreerd en ook het latere inheemsche Friesche vaatwerk verraadt dien invloed. Het Angelsaksische geld uit de 9e eeuw komt in Friesland bijkans niet voor en bestaan de talrijke muntvondsten uit dien tijd uit Frankische munten. Karolingische Munten (752—911). De provincie Friesland heeft minstens elf Karolingische muntvondsten opgeleverd, die bijkans zonder uitzondering vallen na de regeering van Karei de Groote, want toen heerschte er rust. Deze kleine muntschatten werden begraven in de woelige tijden der invallen der denen (Noormannen) en wel vooral in het midden en derde kwart der negende eeuw Zie Boeles „Les trouvailles de monnaies carolingiennes dans les Paybas. (Jaarb. voor munt- en penningk. 1915). Denarien van Karei de Gr. als koning (768—781), waarschijnlijk in Friesland gevonden. Enkele stukken uit de vondst van Oudwou de van 62 denarien, sommige te Wijk bij Duurstede gemunt en begraven omstreeks 850. Vondst van Midi urn, 197 denarien meest te Straatsburg geslagen (899—911) enz. Slechts een gedeelte der vondst is uitgelegd. In Friesland geslagen munten. Te Leeuwarden, Dokkum, Bolsward en Stavoren geslagen zilveren penningen van de Brunswijksche graven Bruno III (1038—57) Eg b e r t I (1057—1068) en Eg b e r t II (1068— 1090). Deze graven waren leenmannen van den Duitschen keizer en hunne Friesche muntjes zijn in hoofdzaak bekend en gekocht uit vondsten in Skandinavie, de Oostzeestreken en Rusland, waarheen, gelijk ook uit de geschreven geschiedbronnen blijkt, de Friesche handel, die zetelde in den Z.W.hoek van Friesland, zich destijds richtte. vitr.. 25 en 26. vit. 26. vitr. 27. 49 vitr. 26. vitr. 27. vitr. 28—30. vitr. 31-36. vitr. 37. vitr 38 en 39. lokaal 17. Vroeg dertiende eewsche Obolen van zilver van Bisschoppelijke type o. a. op last van den Utrechtschen Bisschop Dirk van der Aare (1197—1212) geslagen te Stavoren met opschrift: Theodricus-Staurins. Blijkens het Liber Camerae van den Dom te Utrecht, bestonden in het begin der 13e eeuw nog de munthuizen van Stavoren, Bolsward, Leeuwarden en Dokkum, genoemd in de vorige afdeeling. Zie Wigerma, Muntvondsten van vroeg ij-eeuwsche halve obolen in Friesland, Vrije Fries 1909 en Prof. Gosses, Tijdschrift v Munt en Penningk. 1908. Typen uit de vondsten van Bartlehiem, ten N. van Leeuwarden, bestaande uit 1700 stuks, Hijum, omstreeks 100 stuks, Beets, 50 stuks, Laard en Saard, Marssum. Munten der Friesche steden, Leeuwarden, Bolsward, Sneek, Franeker en Workum en van Oostergo uit de 15e eeuw. Tusschen deze en de vorige groep ligt een muntloos tijdperk, waarin men zich behielp met vreemd geld o.a vlaamsche en Hollandsche leeuwengrooten. Een unicum is een zilveren muntstuk geslagen in het laatst der 15e eeuw voor het kwartier Oostergo, het is een dubbele groot, geslagen te Leeuwarden, met opschrift: Mone-ta-Nova- De Oestergho-Facta in Lewer" ■+■ Moneta-Nova. Munten van de provincie Friesland (1498—1738):. a. van de landvoogden Albert van Saksen (1498—1500) en George van Saksen (1504—1515); b. van de Staten van Friesland van 1580 tot 1738. De oudsten zijn daalders met het borstbeeld van FilipSj Koning van Spanje, wiens rechten evenwel in 1580 slechts in schijn geërbiedigd werden. Penningen: Historie-penningen, in zes vakken, hierbij fraaie portret-medailles, o. a. van Adolphus Occo Frisius Medicus, overl. 1503 en van Wigle van Aytta van Zwichum. Familiepenningen, fraaie stukken, vervaardigd ter gelegenheid van huwelijk, bruiloft, geboorte en sterven o. a. door Pieter van Abeele (1022—77). Landdag- en Vroedschaps-penningen, zooals die aan leden der regeering van stad en provincie werden 50 lokaal 17. uitgereikt met stadsgezichten en beeltenissen van Friesche stadhouders. Friesche gilde-penningen. Belangrijke verzameling. Alle bedrijven passeeren de revue: bakkers, kuipers,schoenmakers, veerschippers, slagers, barbiers enz.; de emblemen daarvan zijn op de penningen gegraveerd. Op een van het koffieschenkers-gilde te Leeuwarden staat een bok met opschrift: A (bok) ben ik geheten, menig is en bok en wilt niet weeten. Oranje-penningen, in acht vakken naar tijdsorde, waarbij vele prachtstukken o. a. door Lutma Jz. op het aanleggen van de trekvaart van Dokkum naar Groningen (1656). Zie voorts de uitvoerige bijschriften. In de vitrines 49 en 50 zijn uitgelegd eenige romeinsche munten behoorende tot de aan het Museum gelegateerde collectie van Mr. A. Quaestius. Deze verzameling bestaat niet uit speciaal in Friesland gevonden munten, doch,is ook van elders verworven, zulks in tegenstelling met de in vitrines 22j 23 en 24 uitgelegde stukken. vitr. 40. vitr. 41-48. vitr. 49 en 50. Behalve het muntkabinet heeft men hier langs de wanden eenige glazen kasten, waarin porselein (waarbij fraai „Chineesch blauw", behoorend tot de ook elders in het Museum opgestelde schenking van Mevr. Corbelijn Rattaerd-Huber) en glaswerk (w.o. vele geslepen en gegraveerde bokalen en glazen met dubbele wanden waartusschen goudbladversiering zg.n. ,Zwischenglas") is geplaatst. Het belangrijkste hier is de porselein-collectie Wellenberghvan Heioma. Dit is het beste gedeelte van een porselein-collectie uit OudFriesch familiebezit door Dr. P. Wellenbergh aan het Genootschap gelegateerd met de vrijgevige beschikking, dat al het minderwaardige en al de duplicaten ten behoeve van het Genootschap mochten worden verkocht. Bovenal dient de aandacht gevestigd te worden op het vijfdeelige haardstel, ruim 50 c.M. hoog, bovenop de kast en een zevendeelig kaststel met z.g.n. Fransche puntversiering in de kast. Van beide stellen is een gebroken deksel, in de 17e of 18e eeuw vitr. 51—60. vitr. 58-60. 51 LOKALEN 17—18. VITR.66 EN 67. reeds, vervangen door een te Delft gebakken exemplaar van aardewerk. Onze Delftsche plateelbakkers waren echter zoo bekwaam in de nabootsing van het blauw porselein, dat alleen een kenner bij aandachtige beschouwing die bijgemaakte deksels van de anderen onderscheiden kan. Verder sierkommen (z.g.n. zesmerkskommen) fleschjes met waaier-patroon (Fan pattern), voorwerpen versierd met de teekeningen bekend als „peterselie" (kleine blaadjes), „Joosje te paard", „lijzen" enz. of wel porselein met Europeesche versiering (w.o. zeer karakteristiek de fraaie schotels met voorstellingen van Europeesche heeren met poederpruiken en dames met hoog-kapsel en verdere kleederdracht van omstreeks 1700). Het kleine gekleurde wierookbrandertje is van H a a g s c h porselein uit de laatste jaren van de 18e eeuw, het soortgelijk serviesje is Saksisch porselein uit dien tijd. Zie voor een uitvoerige omschrijving van de merkwaardigste stukken van deze collectie het 89e verslag van het Friesch Genootschap, opgenomen in de Vrije Fries, Dl. XXVI (1918). Voor de ramen zijn gebrandschilderde glazen geplaatst afkomstig uit deftige huizen, terwijl langs de wanden wapenschilden en portretten zijn opgehangen. Onder deze — die vooral om de kleederdracht zeer karakteristiek zijn — o. a. dat van Foppe van Camstra, gewapend met zijn tweehandsch slagzwaard en gekleed in de typische kleeding, veel gelijkende op die bij de Duitsche „Reiters" (huurtroepen) in de 2e helft der 16e eeuw in zwang. Langs de open trap naar beneden gaande komt men in de Porseleinverzameling. LOKAAL 18. De zich hier bevindende porseleinverzameling bestaat op enkele stukken na geheel uit de collectie van de familie Looxma-Ypey, welke door Mr. Age Looxma Ypey — 8 Augustus 1892 op het buiten Vijversburg onder Rijperkerk overleden — aan de Provincie Friesland is gelegateerd. Bij de ingangsdeur beginnende, zien wij ter zijde daarvan in een dubbele kast opgesteld een eetservies van enormen omvang. Het is versierd met polychroom oramentwerk en 52 LOKAAL 18. in de tweede helft van de 18e eeuw in China — ingevolge opdracht van een Europeesche familie — gemaakt. De op alle stukken voorkomende tijger en de letters T. G. zijn zeker afkomstig van den eersten eigenaar. Dergelijke bestellingen werden geregeld door onze Oost-Indische Compagnie en buitenlandsche op China handelende lichamen aldaar gedaan. Dit porselein met Europeesch decor wordt daarom ook gewoonlijk genaamd „Oost-Indisch porselein" of wat juister is Porcelaine de la Compagnie des Indes. Het onderhavige servies is van een type, dat weinig in Nederland voorkomt, doch meer verwant is aan export-porselein gemaakt voor Nederlandschof voor Engelsch-lndië. Een ander soort export-porselein is het z.g.n. Jezuïten-porselein, gemaakt in opdracht van de in China gevestigde Jezuïtenpaters. Ook van dit met de kruisiging en andere Christelijke voorstellingen versierd porselein zijn voorbeelden in de verzameling aanwezig. Op de vensterbank staat een haardstel van polychroqmporcelein dat in de Japansche provincie Arita vervaardigd wesd. De potten hiervan zijn niet minder dan 88 cM. hoog. Geschenk van Mevr. Corbelijn Battaerd-Huber. Dit porselein is gemakkelijk*te herkennen aan de dikwijls eenigszins zwartige kleur van het blauw, dat, samen met een helderroode bovenglazuurkleur en vrij overdadig aangebracht goud, de versiering vormt. . Het werd in de 17e en 18e eeuw gemaakt en uitgevoerd uit de haven Imari, waarnaar het vaak Imari-porselein genoemd wordt. Vandaar naar de bekende nederzetting van de Oost-Indische Compagnie op het Japansche eilandje Decima vervoerd, werd het door deze Compagnie naar Batavia verscheept om verder met een van de Retourvloten het Vaderland te bereiken. De driedubbele kast ter andere zijde van het raam bevat een keurcollectie uit het blauwe porselein van de verzameling Ypey en is als zoodanig een nauwkeurige bestudeering overwaard. In dit z.g.n. .blauw" ligt de kracht van deze verzameling, die in den loop der jaren is gevormd, overeenkomstig de algemeen in zwang zijnde smaak van onze voorouders. Dezen waren op „Chineesch blauw" verzot en dit artikel werd dan ook, van het begin van de 17e eeuw at, tot aan het einde van de 18e eeuw toe, geregeld bij vele honderdduizenden stuks per jaar te Amsterdam aangevoerd. Amsterdam was dan ook van het begin der 17e eeuw af de hoofd, markt van Chineesch porselein en van daaruit werd het over de meest welvarende streken van ons land in groot hoeveelheden verspreid. VITR. 68—70. 4 53 LOKAAL 18. VlTR. 68. VITR. 69. Wat in deze keurkasten staat is hoofdzakelijk gemaakt onder K'ang Hsi, den machtigen keizer uit de Ch'ing-dynastU; die van 1662 tot 1722 over China regeerde. Deze z.g.n. prima qualiteit „blauw" munt uit door een bijzonder efFen en zacht aanvoelend oppervlak als gevolg van de fijne zuivere klei, waaruit het vervaardigd is, de roomig witte tint van de diep glanzende glazuur en het zuivere heldere blauw dat scherp en kantig afsteekt tegen het wit. Speciaal wijzen wij hier op de volgende stukken, die gemakshalve worden aangeduid door de handelsnamen, die er, van oudsher reeds, in Nederland aan gegeven werden. Links op de tweede plank van boven twee vazen met korte nek, „rolwagens" genaamd, met eene teekening, die bekend is onder de Engelsche benaming „dragon on band"; daaronder een viertal potjes met eene versiering die „tigerlily" genoemd wordt, een Engelsche naam, die onze antiquairs vaak verbasteren tot „tagalillie". Hieronder eenige z.g.n. doppepotjes, met wat men noemt Fransche puntversiering, in Engeland bekend als .van Dijk pattern", zeer zeker naar de patronen van de kanten kragen op Anthony van Dijk's schilderijen voorkomende. Op de onderste plank o a. eenige z.g.n. vleugelflesschen, gemaakt in nabootsing van de Venetiaansche glazen met dergelijke vleugelachtige versieringen, die blijkens oude stillevens in de 17e eeuw, toen in de patricische interieurs niet zeldzaam waren. Dit Venetiaansche glas was, blijkens opgravingen in de Jachthaven te Leeuwarden, ook in Friesland reeds in de 16e eeuw goed bekend. De middelste kast bevat o. a. op de bovenste plank een vijfdeelig kaststel van ongewoon model, versierd met landschappen, waarin Chineesche dames een hoofdrol vervullen en die om de, voor ons Hollanders ongewone slankheid en gratie, als „Lange Lijzen" betiteld worden. De Engelschen bootsten dezen naam waarschijnlijk op de klank af na en doopten de dames als „Long Elizas"! Worden deze dames vergezeld van Chineesche kindertjes, die blijkens levendige standen en koddige grimassen, geregeld in een goede stemming verkeerden, dan spraken onze voorouders reeds en spreken wij nog van „dansende zotjes". Spraken onze voorouders dus weinig vleiend over de Chineezen, dezen waren evenmin erg vriendelijk tegenover de indringers in hun land. De Chineesche geschiedboeken toch noemen de Hollanders en Engelschen nooit anders dan de Roodharige, de Portugeezen en de Franschen de Zwartharige Barbaren. 54 LOKAAL 18. Een kostbaar en fraai groepje vormen de vijf kleine voorwerpjes op een fluweelen standaardje bij elkaar geplaatst. Ze zijn van een sóórt porselein, dat speciaal in het begin van de 18de eeuw werd gemaakt en dat door den Franschen Jesuitenpater dEntrecolles reeds beschreven wordt. Het kenmerk hiervan is dat het blauw ervan nog teerder en zachter is dan van het beste gewone porselein, dat het glazuur ervan gehaarscheurd „gecraqueleerd" is en dat het een zeer bijzondere scherf heeft. Het is speciaal bekend onder den Franschen naam „pate t e n d r e" of de Engelsche vertaling daarvan „soft paste" Père d'Entrecolles noemde het „hoa che". In den bloeitijd werden er slechts kleine sierlijke voorwerpjes yan vervaardigd, later in de 18e eeuw werd het in qualiteit en versiering veel minder teer en fraai. Let vooral in deze kast ook eens op het zeldzaam diepe zuivere blauw van de kom, waarin eenige schaakspelende Chineezen om een rotsblok zijn gezeten. De derde kast bevat ook diverse fraaie stukken als b.v. de kommen, die bij onze voorouders wel speciaal dienden voor versiering van kabinetten en die in oude inventarissen, naar het uit zes woordteekens bestaande onderschrift, gewoonlijk reeds als „zes merks" kommen worden aangeduid. De Chineezen hadden de gewoonte hun porcelein te m e r k e n óf met een embleem als een lotosbloem, een blaadje, een wierooktafeltje, een vogel, e?n konijntje of ander symbolisch teeken óf met een opschrift dat gewoonlijk in zes, vaak ook vier woordteekens aangaf, den naam van een keizer en de dynastie waartoe deze behoorde. Jammer genoeg — voor ons althans — hielden de Chineezen zich hierbij weinig aan het feit onder wiens regeering het betreffende stuk gemaakt is, doch beschouwden zij een dergelijk onderschrift vaak als een aanduiding van den stijl, waarin het stuk versierd was, als eene aanbeveling voor de goede kwaliteit of zelfs als een middel om het stuk betere eigenschappen toe te dichten, dan die het werkelijk bezat. Waar nu de Chineezen een groote vereering hebben voor alles wat oud of liever nog wat oer-oud is, komt het aldus geregeld voor, dat het merk vaak veel ouder is dan het porselein. Een zeer groot deel van het 17e en 18e eeuwsche porselein onzer verzamelingen draagt dan ook het merk van een keizer, die in de 15e eeuw regeerde, n.m 1. Chfeng Hua (1465—1487). In werkelijkheid is er echter in Europa maar een enkel stuk blauw porselein van zoo hoogen ouderdom. Voor leeken hebben deze merken dus in het geheel geen documentaire waarde. Ze zullen zoo'n merk hoogstens moeten beschouwen als een soort aanbevelingsbrief. VITR. 70. 55 vitr. 71. vitr. 72 en 73. vitr. 74. lokaal 18. Bijzondere aandacht vragen hier: de kom waarop, tusschen de blauwe waterplanten een paar visschen met een meesterhand in zwarte kleuren geschilderd zijn; een klein vlak kommetje met uiterst fijn ornament, dat in waaiervorm aangebracht in Engeland de speciale naam verkreeg van „fan pattern"; diverse schenkkannetjes, waarbij van uitgesproken Perzisch model en op den grond een groote schotel in het midden versierd met een stoet galopeerende Chineesche ruiters, welke teekening van oudsher betiteld werd als „Joosje te paard". Eene wandeling langs de hierbij aansluitende kasten geeft een goed idee van de enorme hoeveelheden porselein, die van China naar ons land uitgevoerd werden en de wijze waarop onze grootmoeders het gaarne in kasten opstelden en vaak opstapelden. Wij zullen hier dus slechts vluchtig bij langs kunnen gaan. Het kleine hoekkastje bevat beeldjes uit Duitse he porseleinfabrieken uit de 18e eeuw en onderin de bekende z.g.n. korfjedragertjes van Engelsche herkomst (C h e 1 se y). De hoekkast hiernaast bevat vele fraaie blauwe stukken, waarvan verscheidene best een plaatsje in de elite-kasten waardig geweest zouden zijn; hiernaast een lijzenkast; dan een met Europeesch fabrikaat. De belangrijkste stukken in deze kast zijn het opengewerkte vijfdeelige stelletje en de daaronder staande terrine met nagebootste vruchten als dekselknop. Deze stukken zijn gemerkt M. O. L. De groote borden met vogels daarachter dragen het merk Amstel. In 1764 te Weesp door den drost van Muiden, den Graaf van Gronsveld Diepenbrok begonnen (merk 2 gekruiste zwaarden met gevestknoppen en 3 punten), als navolging van de Saxische en andere Duitsche porseleinfabrieken, werd deze industrie in 1774 te Loosdrecht door JDominé Johannes de Mol voortgezet (merk M. O. L.), om in 1784 kort na de Mols dood naar den Amstel nabij Amsterdam te worden overgebracht (merk Amstel), waar ze tot in 1813 heeft gewerkt. De tweede Hollandsche porseleinfabriek was die welke door de Lynckers, vader en zoon, van 1776 tot 1790 in den Haag gedreven is (merk een ooievaar) (zie voorbeelden hiervan in lokalen 4 en 17). Op de drie bovenste planken sluit hierbij aan eenig 18e eeuwsch porselein en aardewerk uit Duitsche fabrieken. Het ronde bord met doorgeslagen rand is echter uit de aardewerkfabriek van de Veuve Perrin te Marseille. 56 LOKAAL 18. Op de middelste plank een gedeelte van een blauw serviesje van Engelsch aardewerk — Worcester — geteekend met een halve maan. Op de onderste plank eenig, voornamelijk 18e eeuwsch, Delftsch aardewerk De spaarpot onderin draagt tot opschrift: hillegonda — De — Vries — Anno 1738 Het kannetje onderin rechts is versierd met het borstbeeld van Stadhouder Prins Willem III en gedateerd 1674. De prinsgezinde Delftsche plateelbakker gaf er zijn antipathie tegen de Gebroeders de With en Hugo de Groot op lucht a. v.: „Louwijs . die . trock . t. velt / hij . wist. hoet. was . gestelt / met. „witte . èn . met. groote / wenst. Louwijs. tot. haer. heer / Oranie . „gans . ter . neer / Men . seit . hij . most . gaen . koote / danck . „sy . den . Opperheer / Oranie . herstelt . weer / na . geen . Louwijs „begeere / nogh . wit . of . groots . geslaght / die . haddent . niet. gedaght / Lof . sy . den . heer . der . heere. De hooger geplaatste wijnkannetjes (een gemarmerd en een wit) met zilveren deksels, waarop de wapens van Burmania en Okkinga, zijn eveneens Delftsch fabrikaat uit de 17e eeuw. De kast hiernaast is geheel gevuld met z.g.n. „kraakporselein" dat in tweërlei opzicht voor ons museum merkwaardig is. In de eerste plaats is dit het eerste Chineesche porselein, dat onze voorouders in. het begin van de 17e eeuw in Indië wisten te bemachtigen. Gewoonlijk wordt het aan den tijd van den keizer Wan Li (1573—1619) toegeschreven, doch een goed deel moet wel van lateren datum zijn. Dit type is het Chineesche porselein geweest, dat onze voorouders aantroffen in de Portugeesche Caraques of kraken, die zij veroverden en vandaar heeft het dan ook zijn naam bekomen. Voor Friesland is het merkwaardig, omdat het bij de Hindeioopers zeer in trek was en dezen juist dit soort porselein te Amsterdam gingen koopen speciaal ter versiering van de lijst boven de bedsteedeuren, welke lijst „de kraak" wordt geheeten. 't Is dun. zeer hard gebakken, vaak bij het bakken krom getrokken, aan de achterrand dikwijls met aangebakken zand bedekt en heeft veelal een in vakken versierde teekening. Merken komen er zeer zelden op voor. Het is het porselein, dat bijna met uitsluiting van alle' andere soorten voorkomt, op de schilderijen onzer stillevenschilders vóór het laatste kwart van de 17e eeuw. In de Verzameling v. Ind. en Chineesche Kunst in het Princessehof alhier is een glazenkast met dit soort porselein gevuld, waarin zich zeer fraaie stukken bevinden. VITR. 75. 57 lokaal 18. vitr. 76 en 77. vitr. 78 en 79. vitr. 80—84. vitr. 85. De hoekkast hiernaast zou haast wel de thee- en koffiegoedkast kunnen heeten. Ze is evenals de daaraanvolgende met allerlei soorten blauw gevuld. De volgende bevat Japansch z.g.n. Imari porselein, in tegenstelling met die daarnaast waarin hoofdzakelijk geëmailleerd Chineesch is opgesteld. Het geëmailleerde porselein onzer verzamelingen wordt gewoonlijk in twee groepen verdeeld al naar de daarin domineerende kleur. Is het groene email overheerschend dan spreekt men in navolging van den Franschen ceramiek-schrijver Jacquematt van „familie-verte". Komt er echter een rose tint in voor, dan wordt het gewoonlijk als „familie rose" betiteld. Dit laatste is een speciaal 18e eeuwsch fabrikaat, waarvan de uitvinding gewoonlijk ten tijde van den keizer Yung Cheng (1723—1735) wordt gesteld. Merkwaardig z|}n de vele wapenborden beschilderd met de wapens en namen van Noord- en Zuid-Nederlandsche provincies en steden. Natuurlijk weer een soort door Europeesche kooplui in het Oosten besteld porselein. Achtereenvolgens treft men nog de volgende kasten aan te weten: met geëmailleerd Chineesch porselein; met zg n. doorgeslagen of netwerkporselein, een wonder van Chineesche techniek, een hoekkast met divers blauw; een kast met porselein, waarop „het hengselmandpatroon", vervolgens met „de Zonnebloem", een groote kast gekleurd of zooals de volksterm gewoonlijk luidt „bont", waaronder speciaal z.g.n. „M a nd a r ij n-p o r s e 1 e i n", een soort die, zooals het overgroote deel van het hier aanwezige gekleurde Chineesche porselein, onder de regeering van den keizer Ch'ien Lung 1736—1795 vervaardigd werd. Het merkwaardige van dit Mandarijn-porselein is, dat het niet zooals bijna al het overige Chineesche porselein versierd is met Chineezen in hun eigen dracht, maar met Mandchous, de uit Mandsjoerije gekomen volksstam, die in het midden van de 17e eeuw de inheemsche dynastie wist te overweldigen en die tot in onzen tijd over China geheerscht heeft. De beide in deze kast aanwezige kannetjes met roomachtig glazuur en zwarte versiering, in de zg.n. kraakporseleinstijl, zijn van een zeer bijzonder type. Het zou niet te verwonderen zijn als de vroegere eigenaar Dr. J. Halbertsma — die veel belangstelling had in de Hindelooper cultuur —, deze stukjes in dit oude zeestadje opgepikt had. 58 lokaal 18. De laatste kasten bevatten hoofdzakelijk gedeelten van zeer groote serviezen, versierd met verschillende voorstellingen, als „de theecultuur", „Joosje te paard", „de pelikaan" en het veel verspreide als „Chineesche tent" bekende patroon d.z. landschappen met Chineesche bruggen, tempels, huizen enz. De platte vitrines voor het raam bevatten Chineesch koperwerk met geëmailleerde versiering en diverse stukken gekleurd porselein, waaronder Chineesch, z.g.n. Oost-Indisch, o. a. met portret van Luther, monogram, Europeesch schip en jaartal 1700 en een serie bordjes betrekking hebbende op den windhande len eenigSaxisch porselein en Engelsch aardewerk. Op de kasten staan vele stellen, pullen, bekers, kommen en dergelijke, waaronder eenige bijzonder fraaie blauwe stukken de aandacht vragen. Het Chineesche porselein, dat wij in deze zaal in groote massa vertegenwoordigd vinden, geeft een goed overzicht van het door onze voorouders in de 17e en vooral in de 18e eeuw op dit gebied geïmporteerde. Het overgroote deel is door de Chineezen voor de Europeesche markt gemaakt en speciaal bestemd voor Europeesch gebruik (kaststellen, thee-, koffie- en eetserviezen). Onder het blauW zijn de allerbeste qualiteiten ruim vertegenwoordigd. Onder het gekleurde zijn wel zeer goede kwaliteiten, doch ontbreekt toch het allerbeste, zoóals de prima kwaliteit familie verte en z.g.n. eierschaal, d. i. het allerfraaiste „familie rose", waarin op zeer dun porselein de fijnste teekeningen in rose tinten overheerschen. De collectie moet dus beschouwd worden in verband met den wereldhandel, die onze voorouders in de 17e en 18e eeuw in de hand hadden en waaruit deze collectie is ontstaan als een voorbeeld van een. typeverzameling van een patricische Friesche familie Wie iets meer wil zien van vele andere soorten van. Chineesch porselein en van de stukken van vóór 1600 van de céladons (brons of zeegroen) Sang de boeufs (diep roode, flambés (gevlamde blanc de Chine (effen witte) en andere stukken overdekt met monochroom glazuur; van porselein gemaakt voor andere markten (Nederlandsch Indië, Perzië, Turkije1, hij kan naar het Princessehof alhier gaan. Hij zal een ruimer blik krijgen op het enorm uitgebreide en rijke gebied van de Chineesche ceramiek. (Zie ook de Gids van het Princessehof over Chineesch porselein bl. 57—82). De getorschte 17e eeuwsche stoelen en de gebeeldhouwde tafel, die in het midden van dit vertrek staan, zijn 17e eeuwsche meubelen, deels afkomstig uit Martena-State te Cornjum. De tafel met ingelegd blad is van soortgelijk maaksel vitr. 86 en 87. VITR. 89-91. 59 LOKALEN 19—21. als die in de Popta-zaal en eveneens werk van H. Busch. LOKAAL 19. In dit portaal met gedempt licht is een keuze uit het middeleeuwsche beeldhouwwerk opgesteld. Het hier ingemetselde poortje is afkomstig van de kerk van Dedgum. Tegen den wand gebeeldhouwd deksel van een doodkist van roode zandsteen, afkomstig uit Rinsumageest. (Zie pl. V.) Blijkens het opschrift bevatte deze kist het gebeente van den jongeling Eppo, zoon van Athigard en Hacira, gestorven in 1341. De grafsteen ter rechterzijde is afkomstig uit Beets en heeft het lijk gedekt van Dodo Juwsma Cureet te Beets en deken van Bordegho (een van de drie districten waaruit Oostergo in de 14e eeuw bestond) overleden in 1481. Het doopvont is afkomstig uit de kerk te Tjalhuizen en dateert uit de 15e eeuw. Het beertje (Zie Pl. V) op rond voetstuk is Romaansch, een kapi teeltje met vlak gekapte hoofden met spitsen kin en eikenloof (Zie Pl. V) is vroeg-Gotisch, terwijl een rood zandsteenen fragment beeldhouwwerk afkomstig uit Woudsend, laatGotisch is (zie H Martin in Bulletin v. d. Ned Oudhk. Bond 1918). De middeleeuwsche vloertegels sluiten zich hierbij aan. Die met het borstbeeld van een non versierd (13e of begin 14e eeuw; is afkomstig uit de voormalige Jacobijnerkerk te Leeuwarden. Anderen, meest in Romaanschen stijl, zijn uit Friesche kloosters herkomstig Ofschoon geplaatst in het volgende lokaal, direct rechts bij het binnentreden, sluit zich nog bij deze groep aan de met een Christuskop met spitsen baard, omgeven door bladranken versierden zandsteen. (Zie Mr. Boeles in de Vrije Fries XX (1903) bl. 204, pl. II). Dit is wellicht het oudste stuk van deze groep in ons museum. Naar den stijl te oordeelen is het verwant met beeldhouwwerken uit de Karolingische periode en moet dan een overblijfsel zijn van een van de oudste Christelijke steenen bouwwerken uit ons land. Het is nabij de Lemmer tusschen afbraakpuin gevonden. Friesland tot omstreeks 1000 na Christus. Keurverzameling van Archaeologische vondsten. LOKALEN 20 en 21. Friesland vóór den terpentijd. Deze provincie bestaat uit twee gedeelten van verschillende ouderdom n.1. de kleigron- 60 LOKALEN 20—21. den — tevens gebied der terpen — van geologisch laten oorsprong en voorts de oudere zand en veenstreken in hetZAV. en Oosten. De oudste sporen van cultuur in Europa dateeren uit den ijstijd, het zg. oudere steenen tijdperk, doch Friesland, dat gedurende langen tijd door landijs werd bedekt v/as toen onbewoonbaar. In Gaasterland, waar het dil.uvium aan de oppervlakte ligt, werd in 1849 een steengraf, soort hunnebed, uit een latere periode van het jongere steenen tijdperk ontdekt en wel bij R ij s. Het graf zelf werd vernield, doch van den inhoud bleven bewaard eenige gepolijste b ij 1 e n van vuursteen en een versierde scherf van gebakken aarde. Dit zijn wel de belangrijkste en oudste sporen van beschaving uit de provincie Friesland, waarbij zich aansluiten < en aantal steenen wapenen, uit het Z. O. der provincie. Karakteristiek voor het einde van den eigenlijken steentijd, toen ook in ons land de eerste voorwerpen van metaal als zeldzaamheden bekend begonnen te worden, zijn een steenen strijdbijl met opening voor den steel uit Nijega (Smallingerland) en een fraaie dolk. van vuursteen uit het veen bij Haule. Deze dolken zijn niet gepolijst en toch uit het einde van den zuiveren steentijd. Technisch staan zij op een haast onnavolgbaar peil. De strijdbijl van Nijega is verwant aan Jutlandsche modellen, evenals het hier liggende fraaiste Jutlandsche type uit Nederland n.1. de strijdbijl uit het aan Friesland grenzende Steen wijk. Friesland behoorde destijds tot het z g. Noorsche cultuurgebied (zie Nills Aberg. Die Steinzeit in den Niederlanden). Vitrines voor de ramen. Vier vuursteenen bijlen uit het steengraf te Rijs (twee diknekken), Megalitische aardewerkscherf met vischgraatornament uit idem. Bijlen van vuursteen of andere zachtere steensoorten uit Donkerbroek, Bakkeveen, Rottevalle, Schoterland, Siegerswoude, Haule en Nijega (Sm.). Dolk van vuursteen uit Haule. Pijlspits van vuursteen uit Haulerwijk. Strijdbijl uit Steenwijk. De tijd der wapenen van brons. Hoewel steen nog geruimen tijd gebezigd werd voor het vervaardigen van werktuigen en vooral van peilspitsen eindigt het eigenlijke steenen tijdperk met het in gebruik komen van wapenen van brons, een mengsel van koper en tin. De overgang is zeer geleidelijk gegaan. De alleroudste stukken, uit Friesland nog niet bekend, zijn zelfs van onvermengd koper. VITR. 96. 61 Lokalen 20-21. vitr. 97. Een zevental bronzen wapenen n.1. vijf bij len, een speerpunt en een fraai zwaard, zijn op verschillende plaatsen in het Z.O. van Friesland gevonden, vaak bedekt door zware veenlagen. Uit de terpen, die van lateren datum zijn, is nog geen enkel bronzen wapen bekend. Het brons heeft vooral voor tijdsbepaling groote waarde, omdat de verschillende soorten van voorwerpen geleidelijk van vorm veranderden en in soortgelijke vormen bekend zijn uit oude steden als Mycene en Troje, waarvan de ouderdom min of meer ruw met jaartallen is aan te duiden. Terwijl dus de zuivere steentijd een echte wdór-historische tijd is, begint met het brons het licht der geschiedenis reeds door te breken. Het oudste stuk is een nog bijkans vlak rand bijltje uit het veen bij Donkerbroek met nog betrekkelijk laag tingehalte, vervaardigd omstreeks 1500 tot 1000 jaren vóór onze jaartelling (Boeles, Het bronzen tijdperk in Gelderland en Friesland in „De Gids" Nov. 1920). Het is niet waarschijnlijk dat er na 500 vóór Chr. in ons land nog bronzen wapenen werden gebezigd In het buitenland komen ijzeren wapenen reeds eenige eeuwen vroeger in gebruik in een periode, die naar een vindplaats in Oostenrijk de H a 11 s t a 11 t-t ij d heet. Aanvankelijk komen daar en ook elders in Europa in het begin van die periode, geheel soortgelijke bronzen zwaarden voor als het zwaard dat in het Z.O. van Friesland voor den dag kwam bij de kanalisatie van het riviertje de Tjonger. De zand- en veengronden, die in Friesland de oudste cultuurresten bevatten leveren voor de latere perioden lot dusverre zoo goed als niets op. Van Brons: randbijl, Donkerbroek; absatz-bijlen uit Donkerbroek, Bakkeveen enz.; Holle bijl en speerpunt uit Bakkeveen; Hallstatt-type zwaard lang 73 cM., kanalisatie van de Tjonger. Friesland in de terpentijd (omstreeks 100 v. — 1000 n. C.) Terpen zijn kunstmatige heuvels in de kleistreken van Friesland, Groningen en N. Duitschland bestaande uit afvalproducten van menschen en dieren en lagen van opgebrachte klei De vorm is rond of ovaal, de hoogte varieert van 2 tot 10 M., de grootte van nauwelijks één tot meerdere H.A. Zij dienden tot woonplaatsen (geen vluchtheuvels) van de bevolking der dijklooze kleilanden, die daar ook haar vee stalde en er drinkwaterputten in aanlegde. Aanvankelijk waren de 62 LOKALEN 20—21. terpen zeer laag en klein. In den Romeinschen tijd schijnt het gevaar voor overstrooming nog gering geweest te zijn, doch met den loop der eeuwen nam dit gevaar toe en omstreeks in den vroeg-Karolingischen tijd, soms vroeger, zijn de meeste terpen met een flinke laag klei opgehoogd, wellicht herinnert daaraan de sage dat Koning Adgillus, de voorganger van den Frieschen vorst Radboud last gaf om de terpen te bouwen. Nog in de levensbeschrijving van Bonifacius (755 -768) wordt melding gemaakt van het bouwen of ophoogen van een terp bij Dokkum. Terpaarde is een uitstekende meststof en daarom zijn van de circa 500 terpen in de provincie Friesland de meesten reeds geheel of gedeeltelijk afgegraven. Sommige zijn nog bebouwd met dorpen en steden. Bij de afgraving kwamen vele oudheden voor den dag, waarvan het Friesch Museum een verzameling van 15 tot 20.000 nummers bezit. De keurverzameling geeft daarvan een systematisch overzicht, dat leert dat de terpencultuur een aanvang neemt omstreeks in deeerste eeuwvooronze jaartelling. Na het oprichten der dijken in den laat Karolingischen tijd verliezen de terpen hunne beteekenis en eindigt daarmede de eigenlijke terpent ij d omstreeks 1000 n. C. hoewel vele van die heuvelen,gelijk gezegd, nog heden ten dage bewoond worden. Litteratuur: zie na te melden geschriften. Groep van vroege lijfsieraden: spiraalvormige armband en gordelhanger van brons, Zwichum; Brilspiralen van brons uit ■ Finkum, Beetgum enz. Mantelspelden met La-Tène-vormen o. a. uit Winsum, Hitzum en Blija. Hals- of borstring uit Achlum. VóórRomeinsche kraal van blauw glas met ingesmolten witte spiralen i uit Teems. Zie verderop ook de afdeeling vaatwerk. De Romeinsche oudheden uit Friesland krijgen beteekenis in verband met de berichten der Romeinsche schrijvers, die leeren dat de Friezen in het jaar 12 vóór Chr. door Drusus werden onderworpen, In 28 n. C. stonden zij op, versloegen de Romeinsche keurbenden, waaronder een deel van het vijfde legioen en bleven vrij tot Corbulo hen in 47 n. C. weer onderwierp. Omstreeks 54 n. C. riep keizer Claudius de bezetting terug tot den Rijn. In verband met hunne expeditiën naar Noord-Duitschland VITR. 97. 63 VITR. 100. VITR. 102. LOKALEN 20—21. in het begin der eerste eeuw stelden de Romeinen belang in onze provincie, want de weg voor de vloten liep door de Friesche meren en moest dit gebied dus wel door wachtposten, die ook de huidenbelasting inden, beschermd worden. Te W i n s u m ten Zuiden van Franeker zijn inderdaad resten van groote voorraadskruiken en ander aardewerk uit den vroeg Romeinschen tijd gevonden, die niet later kunnen zijn dan 28 n. C, het jaar van den opstand en wijzen op een verblijf van soldaten, waarschijnlijk de bezetting van een wachtpost. Niet minder belangrijk was de vondst te Tols u m, niet ver van Winsum, van een in ons land éénig Romeinsch schrijftafeltje van dennenhout, bestreken met zwarte was, waarin aan de eene zijde gegrift is de koopacte van een rund en aan de keerzijde de namen der getuigen, waarbij officieren van het voormelde vijfde legioen. Te Beetgum aan den mond van de voormalige Middelzee kwam voor den dag een geloftesteen voor de godin Hludana, opgericht door de Romeinsche pachters der visscherij. De Romeinsche beschaving en handel bleef nog lang na het terugroepen der bezettingen invloed uitoefenen op het terpenland. De Friezen bleven dienen in de Romeinsche legers en keerden na afloop van den dienst naar hun stamland terug. In de tweede helft der tweede en in de derde eeuw werd het roode Romeinsche vaatwerk of t e r r a-s i g i 11 a t a o a. aan den Rijn in Duitschland fabriekmatig op ruimen schaal vervaardigd, naar allerlei streken van Europa uitgevoerd, ook naar Friesland, waar de Friezen en reliëf versierde kommen en wrijfschalen hebben gebruikt, waarvan behalve enkele gave exemplaren tal van fragmenten in alle oude terpen gevonden zijn. Ook het Romeinsche geld circuleerde hier in die dagen. Zie: Friesland in den Romeinschen tijd. Vrije Fries XXV. M i d d e n v i t r i n e in het groote lokaal. Vroeg Romeinsche vondsten uit Winsum: Stukken van amphorae, slanke kannen, een wrijfschaal en van een vroeg sigillatabord met stempel van den pottebakker Gnaeus Ateius. Schrijftafeltje uit de terp Groot Tolsum, looden gewicht en keuze van terrasigillata voortgezet in vitrine 101. Vooral de latere soorten sedert omstreeks 150 n C. uit de fabrieken te Rheinzabern bij Spiers; versierde kom met stempel van den pottebakker Firmus uit Tjaard bij Wirdum; schotel van Domitianus; scherven van vaatwerk van de pottebakkers Regulinus, Comitialis, Cerialis, Julianus; 64 lokalen 20-21. scherven van versierde kommen uit Trier en omstreken, uit omstreeks 150—260 n. C. Twee zeldzame geverniste drinkbekers uit de derde eeuw o. a. met inscriptie .Vitula" (liefste) uit Oosterend. Terra Cotta. Fortunabeeldje uit de fabriek van Alfius te Keulen, einde der eerste eeuw uit Tolsum; lampjes uit de eerste eeuw o. a. rret Herculesvoorstelling uit Blija. Twee stukken van dakpannen uit Dronrijp, denkelijk van een Romeinsche landhoeve (vitr. 102). Kleine Hangkast in het groote lokaal. Romeinsch bronswerk: fraaie beeldjes (zie plaat 1) van Mercurius, Appollo, Mars, Fortuna, Hercules, Ceres en Bachus, allen in terpen ontgraven. Voorts een zeer goed gevormd bokje en een springend paard. Voorts nog in vitr. 103 belangrijk bronzen beeldje van een wichelaar of priester in toga,h.24c.M.,uitCorajum. Resten van een bronzen emmer van het Hemmoor type, handvatten van bronzen schenkkannen, schrijfstift, passer. Vingerringen van goud en brons. Ivoren greep van een Romeinsch zwaard uit Hallum. Kralen en speelschijfjes van glaspaste. Tegen den muur in het groote lokaal: Geloftesteen voor de godin Hludana opgericht door de pachters der visscherij uit Beetgum. Groote voorraadskruik uit Stavoren. Germaansche oudheden De hoofdbewoners van de terpen waren Friezen, de eenige Germaansche stam, die niet verhuisde, nadat zij zich omstreeks in de eerste eeuw vóór Chr. vestigde op de kleistreken van Friesland en Groningen, die wellicht sporadisch reeds bewoond werden. Het meest nationale wat zij nalieten was hun vaatwerk, waarover straks nader. Van dat der Bataven, die echter niet hier gewoond hebben, is het kwalijk te onderscheiden, doch wel van dat der Saksen, Franken en Romeinen, dat ook in de terpen voorkomt en aantoont dat Friesland ondanks de bijna spreekwoordelijke ontoegankelijkheid en het geisoleerde leven op de soms als eilandjes door het water omgeven terpen, open lag voor allerlei invloed van buiten, vooral aan de kust, die de lange schuiten der Angelsaksische immigranten zag opdagen en later die der woeste Denen (Noormannen). De Germaansche oudheden zijn gewoonlijk te onderscheiden van de Romeinsche, doch eene verdere verdeeling in Friesche, Saksische of andere Germaansche groepen is slechts af en toe mogelijk, zoodat zij, met die uitzondering als één groot vitr. 100 vitr. 104 vitr. 103 65 LOKALEN 20-21. complex djerten te worden behandeld, waarbij af en toe op import uit andere streken kan worden gewezen of de invloed van bepaalde stammen kan worden aangetoond. De veel voorkomende dagelijksche zaken zijn uiteraard Friesch maaksel. Met de ouderdomsbepaling gaat het steeds beter. De verschillende groepen geven daardoor een interessanten en rechtstreekschen kijk op den gang der beschaving in Friesland. Verrassend prachtig zijn sommige sieraden van goud of onder metaal, waarvan de plaat IV een overzicht geeft voor den tijd van omstreeks 450—950 n. C. Alleen de fraaie schijfvormige mantelspeld met adelaar kan nog iets jonger zijn. Het meest bekend is de schat van gouden sieraden en munten uit de zevende eeuw, in de terp van Wieuwerd gevonden (sie op pl. IV de geëncadreerde gouden munt van Clotarius II, bovenste rij in het midden) waarvan slechts twee stukken in dit museum zijn, de overige te Leiden. De groote gouden spang in het midden afgebeeld, kwam uit Hoogebeintum en komt geheel overeen met een fragment uit de vondst van Wieuwerd, die blijkbaar naast uitheemsche ook elementen bevatte, die typisch zijn voor Friesland, want van elders kennen wij nog geen spangen, die geheel hetzelfde karakter vertoonen, als deze twee. Het hangsieraad boven rechts is blijkens het type uit Skandinavie geimporteerd en heeft een runen-inscriptie, zooals er ook voorkomen op de hierliggende belangrijke en in Engeland vervaardigde Angelsaksische navolging van een munt van keizer Theodosius en op twee houten voorwerpen, waaronder het vermaarde zwaard je van Arum, welke laatsten wel in Friesland vervaardigd moeten zijn en als oudste taaldocumenten zijn te beschouwen. Van de handelsrelatiën en den wisselenden invloed, die er in politieken zin van de omringende gebieden uitging spreken vooral de vele in de terpen gevonden munten, die nader behandeld zijn bij de bespreking van het munt en penningkabinet. Hier zij nog gewezen op de merkwaardige opvolging der geldsoorten: Eerst het Romeinsche, daarna het MerovingischFrankische, dan het Angelsaksische en sedert het eind der 8ste eeuw bijna uitsluitend het Frankisch-Karolingischë, soms met een enkele Arabische munt. Aan de Friezen zelf kunnen 66 LOKALEN 20—21. vitr. 103. waarschijnlijk toegeschreven worden enkele ruwe nabootsingen van Merovingisch goudgeld. Onzeker blijft het nog of een tweelal elders bewaarde goudstukjes met opschriften Audulfus Frisia en Dn. Anastasius Fris. wel met Friesland in verband staan. Middenvitrine, in het groote lokaal. Runeninscripties: zwaardje van Arum van Taxushout met inscriptie: edae-boda (Angelsaksisch of Friesch). Een miniatuurzwaard dat waarschijnlijk als oproepingssignaal circuleerde, 5e—8e eeuw. Runenstaafje van taxushout uit Britsum iplaat VI). Deze runen hebben volgens Prof. Wimmer slechts magische beteekenis. Amulet van been uit Wijnaldum met magische runen. Angelsaksische navolging van een gouden munt van Keizer Theodosius met runen-inscriptie Hada, een der alleroudste Angelsaksische munten van Engeland, gevonden in de buurt van Harlingen. Noorsch, muntvormig hangsieraad van goud met den mansnaam „F o r o" in runenteekens, 6e eeuw, uit Hitsum (zie plaat IV met lijfsieraden, boven rechts). Muurvitrine, in het groote lokaal: Grafvondst: midden 5e eeuw, geraamte uit het grafveld van Hoogebeintum met 3 gegoten bronzen mantelspelden (waarvan een als die afgeb. op plaat IV beneden links) met dierkop, een beenen haarkam met foudraal en eenvoudige armbanden van bronsdraad (zie Boeles, De Friesche terpen, in Vrije Fries XX). Kist voor de ramen met holle .boomstam? waarin het skelet eener bejaarde vrouw met snoer van kralen, afgewisseld door schijfjes parelmoer. Omstreeks 7e eeuw, uit Hoogebeintum. Vitrines voor de ramen. Germaansche lijfsieraden: "™"~-~t~"£r" - sc6«LC"i '"ei uiciKlippen ig. ïMjuamtype uit pl.m. 400—550 n. C, verwant aan vormen in Sleeswijk en Engeland. Zeer belangrijk voor de kennis der Angelsaksische immigratie (Boeles, Angelen an Saksen op de Friesche terpen .de Gids" Juni 1919) zilveren spang met rechthoekige kopplaat (plaat IV beneden 2e van links), 7e eeuw uit Achlum. Gouden spang, 13 c.M. 7e eeuw uit Hoogebeintum met kralen snoer. Plaat IV middenstuk. Schijfvormige gouden mantelspeld met navolging van een Romeinsche munt 6e eeuw (plaat IV boven linksu Dito van brons, 9e eeuw, geinspireerd op een Karolingische munt (plaat IV beneden rechts). Hangsieraden van goud met slangornament 6e eeuw {plaat IV boven die met adelaar). Dergelijke in Zuid-Engeland en in Skandinavie. Prachtstuk van goud met filigraanornament en kruis van hchtroode steentjes, 3,3 cM., 7e eeuw uit Cornjum. Rechthoekige zilveren gordelversieringen, met typisch laat Karolingisch ornament, omstreeks 900 n. C., goed geda- 99 en 100. VITR. 107. VITR. 105. VITR. 67 LOKALEN 20—21. VITR. 110. VITR. 111. VITR. 112-113. teerd door de bijgevonden munten (een der stukken op plaat IV met leeuwtjes en bladornament). Voorts amuletten, kralen, halsringen, armbanden, vingerringen van goud en zilver, gespen, gordelklampen, riemtongen en oorhangers. Vitrine voor de ramen van het kleine lokaal. Toilet-artikelen. Reeks haarkammen, meest van been en enkele van hoorn uit den Romeinschen tijd. Die van been met dubbele rij tanden en sterk geprofileerde zijkanten komen ook voor in de 4e en 5e eeuwsche Romeinsche baden te Trier evenals die met driehoekig handvat (plaai IJ en zijn in Friesland geïmporteerd uit de Rijnstreken. Deze kammen zijn door de Germanen eenvoudiger nagemaakt. Van de latere soorten o. a. de lange boogvormige van been of hertshoorn met één reeks tanden zijn de meesten in Friesland gemaakt. Reeds toen deed zich een zekere mode of algemeene stijl gelden, daar verwante vormen ook in het buitenland voorkomen. Friesche bijlvormige haarnaalden van been (plaat I), bronzen baardtangetjes oorlepels, huidkrabbers. Wapenenen en messen: Speerijzers, spies- en pijlpunten van been, ijzeren zwaarden en bijlen, knodsen van been en hertshoorn, messen van ijzer, been en hout, schedel met gat in het voorhoofd, veroorzaakt door de daarin gevonden ijzeren pijlpunt. Paardentuig: ruitersporen, stijgbeugels (laat), paardebitten. (N.B. hoefijzers komen eerst in de vroege middeneeuwen ongev. 10e en 11e eeuw voor). Kleeding- en weefmateriaal. Spinsteentjes, weefspillen, weefplaatjes (Brettchen), weefzwaarden, weefkammen, verzwaringen van weeftoestellen. Fragmenten van wollen geweven kleedingstukken en kappen voor het hoofd, handschoen (want). Germaansche lederen sandalen. Landbouwgereedschap. Puntige hakken van hertshoorn, met rond gat voor een houten steel, komen in alle terpen voor, evenals takken van hertshoorn met inkeping in het midden. IJzeren sikkel. IJzeren bekleedingen van houten spaden, o. a. uit Winsum en Gornjum. Diverse gereedschappen: Schaven en spijkers van been, els, boren, beitels, dissel en hamer van ijzer. Verder nog een paar glazen bekers. Scharen van brons en ijzer, sleutels, smeltkroesen, shjpsteenen, stempels van been, graankneuzers, maalsteenen, kannen, emmers, lepels, nappen en schalen van hout, lampjes, unsters. Sport, spel, muziek: Schaatsen van been, dobbelsteenen, fluitjes, enz. Vaatwerk (behalve het Romeinsche). Het terpenvaatwerk laat zich verdeelen in twee groote groe- 68 LOKALEN 20—21. pen, die merkwaardigerwijs gedurende bijkans den geheelen terpentijd, immers sedert den komst der Romeinen, gelijktijdig naast elkaar voorkomen. De eene soort is zonder hulp van den draaischijf uit de hand gevormd en aanvankelijk zacht later iets harder gebakken De andere soort is niet uit de hand gevormd, doch met behulp van een draaischijf of met vormen (het en reliëf versierde terra sigillata der Romeinen) en daarna hard gebakken. De eerste soort mogen wij aanduiden als inheemsch vaatwerk, omdat het, in hoofdzaak althans, in Friesland is vervaardigd, hetzij dan door Friezen, Angelen en Saksen of andere minder bekende stammen, die in Friesland hebben gewoond. De tweede soort mag geïmporteerd vaatwerk heeten, een naam, die voor zich zelf spreekt, doch niet steeds gelijk is aan „handelswaar". De resten der groote voorraadskruiken (amphorae), te Winsum gevonden, zijn niet in Friesland vervaardigd, dus geïmporteerd; door de Romeinsche soldaten, die ze gebruikten, niet door kooplieden; terwijl aan deh anderen kant het latere Romeinsche sigillata wel door den handel is ingevoerd, ditmaal, zooals in moderne tijden het Keulsche aardewerk en het porselein, ten dienste van de Friezen zelf. Uiteraard is het soms moeilijk om te beslissen met welke wijzen van import men te doen heeft. Dit geldt b.v. voor het typisch spitsbuikige vaatwerk der Merovingische Franken. In dit bestek kunnen de voornaamste groepen van vaatwerk slechts vluchtig worden aangeduid. Het geïmporteerde is in verhouding tot het inheemsche zeldzaam en bij het laatste heeft het Friesche element verre de overhand. Wie oog heeft voor volkskunst zal bij het terpenvaatwerk veel vinden, dat de aandacht waard is en ook de ethnoloog die de oude stamgrenzen wil leeren kennen kan hier grasduinen, want weinig is er uit de oude tijden, waarover het hier gaat tot ons gekomen, waarin het stamverschil beter uitkomt dan in het inheemsche vaatwerk, dat in tegenstelling met de voor hetzelfde doel bestudeerde dialecten en hedendaagsche boerenhuizen uit die tijden zelf dateert en vaak nog vertoont de vingerafdrukken van den Germaanschen vervaardiger, zoo suggestief reëel door het bakkende vuur vereeuwigd. 69 5 LOKALEN 20—21. VITR. 98. VITR. 106—7. VITR. 101. Inheemsch vaatwerk. Vitrine voor de ramen in het groote lokaal. Enkele vroege en nog zeldzame soorten van inheemsche scherven» o. a. uit Hichtu m bij Bolsward; scherfje met beschildering van bruine plekken; vroeg Germaansche scherven met gekartelde randen enz. Fraaie buikige potten met geometrische lijnversiering, die vaak met witte schelpkalk gevuld is, o. a. uit Schettens en Spannum. Dit zeer belangwekkende vaakwerk is in Nederland tot dusverre alleen uit de Friesche terpen bekend en dan nog in hoofdzaak uit die ten Zuiden van de lijn Harlingen—Leeuwarden, waar het blijkens de vele scherven niet zeldzaam was. Waarschijnlijk behoorde het aan een niet Friesche stam omstreeks het begïn of de eerste eeuwen onzer jaartelling. Boven op deze vitrine en vervolgens op de vitrine in het volgende kleinere lokaal en op de muurplanken: Reeksen van Friesch vaatwerk. Eerst een soort van kartelrandige, meest oorlooze potten uit omstreeks de eerste eeuw onzer jaartelling en later dan de zeer veel voorkomende soort met gladde, meest geprofileerde randen, van dik baksel en meest met ooren. Deze beide soorten komen n£ overeen met het Bataafsche vaatwerk. Die met gladde randen, gewoonlijk roodachtig of grijs getint, komen ook voor met glanzend zwarte afwerking, (smoor-techniek) en liandhaven zich ongeveer tot en met den Merovingischen tijd. De Friesche vormen verloopen dan om plaats te maken voor peervormige Saksische modellen, soms nog in Friesche techniek, die weer overgaan in bol- of kogelvormen, waaraan omstreeks de 10e eeuw tuiten en standringen worden toegevoegd. Dit laatste vooral onder den toenemenden invloed van het uit de Rijnstreken geïmporteerde hardgebakken vaatwerk der Karolingische Franken. Ook staartpannen komen later veel voor. Vitrine tegen den wand in het groote lokaal. In deze vitrine het vaatwerk der geïmmigreerde Angel en en Saksen: vroege, met asch der verbrande lijken gevulde urnen, sedert omstreeks 400 n. C. o.a. uit de grafvelden van Hoogebeintum en Beetgum, fraai met bulten, lijsten, groeven en stempelindrukken versierd, ook mooie glanzend zwarte exemplaren. Latere onversierde peervormige brandurnen van diezelfde stammen en uit dezelfde grafvelden. Zie Boeles, De Friesche terpen t. a. p. en in De Gids Juni 1919. Geïmporteerd vaatwerk. Middenvitrine in het groote lokaal. In deze vitrine naast het Romeinsche terra-sigillata, een kom, bakje en scherven van verbasterd sigillata uit de vierde eeuwn.C. met radstempelversiering o. a. Christelijke emblemen (kruis, urn, vogel, boom) en zuiver geometrische patronen. 70 lokalen 20—22. In deze muurvitrine verschillende glanzend zwarte of leikleurige bekers van terra-nigra u t de eerste eeuwen onzer jaartelling, waarschijnlijk door Gallische stammen in België of in de buurt van Tner vervaardigd en soms moeilik te onderscheiden van het vroeg-merovingisch-frankische vaatwerk. Frankisch vaatwerk. De oudste Frankische elementen in Friesland dateeren uit de 6e eeuw of iets vroeger, nl. het Merovingische goudgeld en het Merovingische vaatwerk, dat eensdeels bestaat uit half romeinsche typen, als illustratie der voortzetting; van de Ro meinsche cultuur en uit geheel eigen vormen: de!spitsbuikige potjes, die sporadisch in meerdere terpen voorkpmen, soms naast Saksische brandurnen in de grafvelden van Hoogebeintum en Beetgum, eveneens gevuld met lijkenasch. De Hofmeiers waren de eerste Franken, die volgens de geschiedenis tegen de Friezen optraden. Radbod werd in 689 n. C. in de buurtj van Duurstede door Pippijn van Herstal verslagen doch eerst in 734 werd de macht der Friezen in het Noorden gebroken toen Karei Martel hen op de Middelzee, tusschen Oostergo en Westergo versloeg. Friesland werd toen een deel van het Frankische rijk en in het vaatwerk en het vele Frankische geld komt de invloed der Karolingers tot uiting. Vitrine tegen den wand in het groote lokaal. In deze vitrine bij het raam een overzicht van dit Frankische hard gebakken en op den schijf gedraaide vaatwerk. Tweede plank van beneden met de half-Romeinsche bloempotvormige bekers en een kan, daarboven de merovingische spitsbuiken en op de bovenste plank een interessante en steeds in omvang toenemende groep van vroeg en laat Karolingisch vaatwerk, meest bruin- tot goudgeel ue oudere soorten met kringen van kwadraatpunten, met een radstempel ingedrukt of constructief belegd met banden, dié als een zwaar netwerk de potten omgeven (fraaie groote pot boven op de vitrine). De latere soorten, naar een centrum van vervaardiging aan den Rijn, bekend als „P i n g s d o r f f-s o o r t", uit de 10e eeuw en later, versierd met bruine verfstrepen. Uit de terp afdeeling weer in de gang komende, vinden wij de trap naar de kelderverdieping voor ons waarbij wii in de eerste plaats LOKAAL 22 de keuken aantreffen, zooals die, met vloer van marmer, in het oorspronkelijke gebouw in 1781 aldus ingericht is. vitr. 108. vitr. 108. 71 LOKAAL 22. Het aanrecht, de vaste glazenkast voor het in de keuken benoodigde tin- en aardewerk, en speciaal de vuurhaard met de beide fornuizen ter weerszijden daarvan, stammen dan ook wellicht alle uit dienzelfden tijd Ook de z.g. knopstoelen van een eigenaardig model met lage zitting en hooge rug, geven ons evenals de meeste andere aldaar aanwezige voorwerpen een goed denkbeeld, hoe een dergelijke keuken er oudtijds kan hebben uitgezien. Gaan wij die voorwerpen na, dan zien wij op en bij het aanrecht eenige bronzen vijzels, waarvan de oudste is die met het jaartal 1542 en opschrift Ano MDXLI1 Frans Haetiser me fecit, en fraai lofwerk in Gothischen stijl, waartusschen het kinderfiguurtje van Christus als verlosser der wereld, terwijl een kleine vijzel uit het jaar 1559 tot opschrift heeft „Ert Goedt Boven Al". De grootste vijzel, die hierbij staat is blijkbaar een huwelijksgeschenk geweest Zij is bijzonder rijk met lofwerk in renaissance stijl versierd en heeft als randschrift „Tinico van Oennama et Calharina de Blocq ióij. De bruidegom behoort tot een Friesch geslacht dat wellicht OenemaState onder Wirdum bewoond heeft, waarvan de standplaats nog te herkennen is aan een zich aan den Overijselschen straatweg bevindend ijzeren inrijhek, en ouderwetsche door hoog geboomte, grachten en singels omgeven boerderij. De bruid stamt uit een oud adelijk Vlaamsch geslacht, waarvan enkele leden in de eerste helft van de 16e eeuw naar Friesland kwamen, doordat Karei V hen aldaar tot Magistraatspersonen benoemde, Dit geval staat volstrekt niet op zich zelf. In de ltie, 17e en 18e eeuw toch kwam het herhaaldelijk voor, dat buitenlanders in Friesland betrekkingen in Staatsen Krijgsdienst ontvingen en zich met Friesche Families yermaagschapten, en de stamouders werden van echt Friesche families. De beide ouderwetsche koffiemolens, de koperen kraantjekoffiekannen, dito blakers en strijkijzer, enz. vormen alle voorwerpen, die in de 18e eeuw in gebruik waren. De koperen tuitlampen in staand en hangend model, oude blikken lantaarns en kandelaars, herinneren ons nog aan de primitieve verlichtingswijze van vroeger. Een verlichtingswijze, die eerst in het midden van de 19e eeuw door de pomp- en patentlampen werd verdrongen, om achtereenvolgens door de petroleumlampen, dj gasverlichting, en ten slotte in de 20e eeuw, door de electnciteit te worden opgevolgd. 72 LOKAAL 22. Op de fornuizen staan verscheidene bronzen kookpotten z.g.n. Spaansche potten, deels uit de 16e eeuw en wellicht zelfs nog van ouder datum. De vuurstolpen voor de stookplaats dateeren blijkens de opschriften uit 1773 en 1783. Dit soort aardewerk versierd met lichter gekleurde klei (slip) werd bij Leeuwarden op het Vliet vervaardigd, zeker reeds in de tweede helft van de 16e eeuw, zooals bij het graven van de Leeuwarder Jachthaven bleek. Ook op vele andere plaatsen op de Friesche klei kwamen en komen nog pottebakkerijen voor, waar soortgelijk fabrikaat gemaakt werd en wordt Deze vuurstolpen werden gebruikt om over het vuur geplaatst dit smeulende te houden, en hebben met het verdwijnen der open stookplaatsen hun belang verloren. De Heer J. Hepkema gaf in zijn gids van het Museum van 1896 ook nog aan, dat ze in den bouwhoek wel dienden om in het veld vuur te houden. De groote metalen braadschotel van ruim 80 cM. middellijn is gevonden bij het afgraven van een terp bij Sneek, Ook ander hier opgesteld aarden- en bronzen kookgerei is op een soortgelijke manier voor het nageslacht bewaard gebleven. De stoel, die hier naast het fornuis staat, is een meubel uit een eenvoudige omgeving, gemaakt in het laatst van de 18e of begin van de 19e eeuw in wat men zou kunnen noemen „de verboersching van den Lodewijk XVI stijl". Het is een typisch kenmerk van de boeren- en volkskunst uit vroeger eeuwen, dat daarin met eenvoudiger hulpmiddelen en in eenvoudiger stof, de in de rijkere milieux in gebruik zijnde voorwerpen werden nagebootst, zooals wederom deze laatste milieux hun voorbeelden aan grootere centra, en wel sedert het laatst van de 17e eeuw af, speciaal aan het toen domineerend Parijs, ontleenden. Tegen den wand een koperen beddewarmer uit den tijd van „pake en beppe'. In de glazekast diverse huishoudelijke voorwerpen waaronder een tabakspot, gedateerd 1783 met ingedrukt sterornament, en een koffiekan, gedateerd 1835 van kerfsnee-aardewerk. Ook dit soort aardewerk, dat tegenwoordig nog geregeld in de Lemmer gemaakt wordt, werd dus blijkbaar ook vóór dien reeds in Friesche pottebakkerijen vervaardigd. Het hierop voorkomende kerfs'nee-ornament is wellicht aan de houtsnee-techniek ontleend, en komt 78 LOKALEN 22—23. San ook op allerlei klein huisraad (als mangelplanken en Stoven, ook in de keuken aanwezig) voor. *Dit ornament was echter volstrekt niet uitsluitend tot Friesland beperkt, doch behoort tot de boeren- of volkskunst, de huisvlijt, van de voorvaderen van verscheidene volkeren, speciaal van Germaanschen oorsprong. Naast de glazekast nog theeblaadjes, lepelhanger en dergelijk klein huisraad. Veel hiervan is beschilderd op een manier, die ons in de eerste plaats aan Hindeloopen herinnert, doch die vroeger zeker veel algemeener over Friesland verbreid was, en waarop eigenlijk hetzelfde toepasselijk is, wat hierboven over het kerfsneeornament gezegd is. Het linnen persje en de koffiekannen en ketels van typische, Iaat 18e eeuwsche modellen, behooren nog tot de stoffeering van de keuken, die zeker niet compleet zou zijn, wanneer van haar vroegere bewoonsters ook niet een vertegenwoordigster aanwezig was. In den hoek staat een 18e eeuwsche Betje met gebloemd schort en keurslijfje en wijduitstaande muts op het hoofd, gereed om met haren bezem de stofjes weg te vegen, die wij gebracht mochten hebben in haar domein, dat naar onze 20e eeuwsche opvattingen meer soliede dan aantrekkelijk is. LOKAAL 23. Het kleine keldertje aan deze zelfde zijde bevat verscheidene kruiken van middeleeuwsch en later vaatwerk. Die langs den linkerwand zijn meest gevonden bij Stavore n en hebben de eigenaardigheid dat ze door hun puntigen bodem niet kunnen staan. Ze dateeren evenals het groote vat in den hoek uit of vóór de middeleeuwen. De kruiken op de stellingen ter rechterzijde zijn deels (speciaal de geglazuurde) z.g.n. D u i t s c h steengoed uit de 16e en 17e eeuw die hier geïmporteerd zijn uit Keulen en andere plaatsen langs den Rijn. *> Anderdeels is dit aardewerk van inheemschen oorsprong. * Het is de bedoeling dat de hier aanwezige opstelling zal worden vervangen door een glaze kast, waarin dan waarschijnlijk opgesteld zal worden aardewerk (vaatwerk en bouwfragmenteni uit de Middeleeuwen. Het Museum bevat van dit nog maar zeer weinig of in het geheel niet bestudeerde aardewerk vele interessante stukken. 74 LOKAAL 24. De hoekkelder LOKAAL 24 hiernaast bevat voor een groot deel bouwfragmenten en aanverwant aardewerk. Links zien wij de gevelsteen uit een bakkerij te Woudsend met opschrift: „Het backen is myn hanteering en myn kunst, „Daerom versoeck ick een yder syn gunst „Hier staen ick als een held en werk met lusten . „Waer het niet om geld ick wou veel liever rusten." Die met „de Gouden wagen" is uit een herberg vroeger aan de Langepijp te Leeuwarden, die in 1918 afgebroken is. Een andere gevelsteen tegen deze zelfde wand geeft de typische houtzaagmolen te zien, met houtbergplaats zooals ze, tot laat in de 19e eeuw, nog in zwang waren, doch die thans ook nagenoeg reeds verdwenen zijn. Eenige beelden als pendanten (o. a. een Adam en Eva) deden dienst als schoorsteen caryatiden, die de groote overstekende schouw droegen. De achterwand werd daarbij dikwijls ingenomen door de haardsteenen, dieopde stelling tusschen de ramen liggen. De oudste (de dikste) zijn nog uit de 15e eeuw, de jongste zijn gedateerd 1641. De halfronde deksteenen, die hierbij geplaatst zijn dragen alle het rijkswapen met het devies van Karei V „Plus Oltre" en stammen meest uit het laatst van de 16e eeuw. Verscheidene fragmenten van beelden van roode aarde (terra cotta) hebben, speciaal in de 18e eeuw, zeker dienst gedaan als tuinversieringen. Een fabriek, die dergelijk werk vervaardigde, was in de 18e eeuw in Bolsward gevestigd. De twee groote steenen koppen op den grond versierden oorspronkelijk de bij Harlingen op den zeedijk geplaatsten Steenenman, als gedenkteeken van de regeling van het Dijkrecht van deze province in 1576 getroffen door den Spaanschen Stadhouder Caspar de Robles. In de vensterbank zijn nog enkele groen en wit geglazuurde tegels geplaatst, fragmenten van vroegere steenen kachels, die geheel met dergelijke tegels bekleed waren. 75 LOKALEN 24—25. In bergstreken waar veel met hout gestookt wordt ziet men nog dergelijke kachels in gebruik. In vroeger eeuwen schijnen ze, ook blijkens gevonden scherven, in Friesland vrij talrijk in gebruik te zijn geweest. De groote gevelsteen voorstellende een middeleeuwsch kasteel, op de tinnen waarvan ter weerszijden een haan staat, is afkomstig uit den gevel van het huis „Hanenburg" dat in vroeger jaren op den hoek van de Beilikuniermarkt en de Ossekop stond. Nog vonden hier plaats eenige fragmenten van een groot Gothisch raam, afkomstig uit den onderbouw van de in het laatst der 19e eeuw helaas afgebroken Nieuwetoren te Leeuwarden en een koperen windwijzer met het wapen van Burmania, eertijds op het dak van het Burmaniahuis bij de Vrouwenpoort te Leeuwarden staande. LOKAAL 25. Het smalle keldertje hiernaast bevat weer verscheidene ge v e 1 s t ee n e n, waaronder die met oude trekschuiten en jagertjes te paard, waarvan een afkomstig is uit den in 1642 gebouwden Harlingerstal te Leeuwarden, de andere uit den in 1892 afgebroken Dokkumerstal aan de Eebuurt aldaar. Toen de trekvaarten nog hoofdverkeerswegen waren, en de rol vervulden van de spoorwegen van tegenwoordig, bevonden zich dergelijke stallen op verscheidene hoeken van de stad, zooals behalve de bovengenoemde ook de Sneekerstal. Andere gevelsteenen met een os en onderschrift „In de Blauwe Os" uit 1612, een zwijnskop uit 1659, een os omgeven door rococo versiering, dus uit het midden van de 18e eeuw waren blijkbaar geplaatst in de gevels van slagerswinkels, terwijl de „Brandende Ooven" wel van een bakker geweest zal zijn. De steenen kogels in vele formaten, herinneren aan de ouderwetsche kanonnen, die onze stadswallen hebben versierd en, wanneer het noodig was, ook verdedigd. De hier aanwezige ramen afkomstig uit bovenlichten van deuren zijn fraai gesneden en dateeren blijkens den stijl van de versiering (Lodewijk XVI) uit het laatst van de 18e eeuw. 76 LOKALEN 25—26. Het eene was blijkbaar afkomstig van een borstelmaker, die liefde voor zijn vak had en de verschillende typen van door hem vervaardigde bezems, vegers, luiwagens en kwasten in hout liet snijden; dat met de .drie vergulde schoppen" is van een winkel aan de Brol alhier. De zeer afgesleten grafplaat van brons is herkomstig uit de Groote of Jacobijner Kerk alhier. Ze dekte eens het graf van Gregorius Bertolf, afkomstig uit Leuven, een naar hier overgeplaatsten Zuid-Nederlander, Voorzitter van het Hof van Friesland en alhier overleden in 1527. LOKAAL 26. De toegang tot den laatsten kelder bevat verscheidene gegoten ijzeren haardplaten, die speciaal in de 17e en 18ï eeuw den achterwand van de open schouw bescherm'; den en versierden. Het hier aanwezige skelet is aldus gevonden in de terp te Lutkelollum bij Franeker. De gewelfde kelder, die een paar treden dieper ligt dan de voorgaande, vormt een fragment van een ouder huis dat hier vroeger stond en dateert waarschijnlijk nog nit de 16e eeuw. Hier zijn opgesteld verschillende doopvonten en doodkisten. Een vijftal rood zandsteenen doodkisten, waarvan wij o. a. een versierd deksel in lokaal 19 zagen, zijn herkomstig o. a. van de kerkhoven te Oudkerk, Koudum en Witmarsum. Waarschijnlijk werden deze kisten in de middeleeuwen uit Duitschland hier ingevoerd. Deze kisten waren zeker voor de aanzienlijken bestemd. Een meer eenvoudige wijze van grafbedekking werd gevormd door het stolpvormig op elkaar plaatsen van tufsteenen (waarvan eenige hier aanwezig uit Harlingen herkomstig). Ook dit materiaal dat o.a. uit de steengroeven van Andernach kwam werd hier in de Middeleeuwen o.a. ook voor kerkbouw ingevoerd. Deventer was een stapelplaats van dit artikel. Van het viertal doopvonten is het oudste dat versierd met een band van Romaansch ornament (12e of 13e eeuw) rustende op vier dierkoppen. Het is afkomstig uit de kerk te J e 11u m. Dat met voorstellingen van de apostelen Petrus (met sleutel) en Paulus (met zwaard) is vroeg Gothiek en afkomstig u i t 77 LOKAAL 26. de kerk te Buitenpost, terwijl het exemplaar uit de kerk te Wier laat-Gothisch is. Op dit achtkantige vont op gedraaiden voet komen de voorstellingen van de doop van Jezus door Johannes in de Jordaan en van Jezus en de Samaritaansche bij de put voor. Dateerden beide laatsten dus respectievelijk uit omstreeks de 14e en 15e eeuw, het vierde exemplaar hier aanwezig is met renaissance ornament versierd (16e eeuw) en stamt uit de kerk te Genum. In de Gangen van de kelderverdieping is o. a. opgesteld een compleet weefgetouw met garenwinder, haspel, scheerraam en verder toebehooren in 1917 aangekocht van den bejaarden wever Lu te Slotboom te Lippenhuizen, die een en ander zelf in het Museum heeft opgesteld. {Zie H. Martin in Het Huis Oud en Nieuw, ije jaarg. igiTj8 bis. ioj). Mogelijk was dit de laatste vertegenwoordiger van een zeer oude en vroeger algemeen verbreide tak van huis-industrie. Tot in de Middeleeuwen worden reeds sporen van deze oude nijverheid gevonden. Ook in latere eeuwen bleef het een zeer belangrijke tak van huisindustrie, zoowel op het platte land als in de steden, tot dat de 19e eeuw ook hierin een algeheele omwenteling tot stand bracht, die noodzakelijk tengevolge had het verdwijnen van de oude nijverheid. Eenige gebeeldhouwde wangstukken van dergelijke weefstoelen zijn uit Sneek herkomstig. Van de kelderverdieping klimmen wij weer naar boven naar De Gang waar een oude prent, voorstellende de afkondiging van de Vrede van Munster te Leeuwarden op 26 Mei 1648. Wijl deze prent in zeer slechten staat verkeert is daarnaast een copie opgehangen. In de hoofdgang een tweetal statige Rouwborden, afkomstig uit de kerk te Rauwerd. Het eene uit 1768 prijkt met de wapens van Tjalling Aedo Johan Heringa van Eysinga, grietman van Rauwerderhem, het andere met die van zijne in 1793 overleden echtgenoote Cecilia van Sminia. Onder een dezer borden een gang bank uit het begin van de 18e eeuw. Het fonteintje van gelakt blik in Louis XIV stijl komt hier goed tot zijn recht evenals de groote kaar- 78 LOKALEN 26 —27. senkroon van verguld koper en glas in Empire-stijl. Zij doet geen dienst meer voor de verlichting. Daartoe wordt een ganglantaarn gebruikt, bestaande uit een glazen klok, hangende in een koperen ring aan kettingen, die op hun beurt weer bevestigd zijn aan een verguld looden vogel met uitgeslagen vleugels. Dit type is karakteristiek voor het eerste kwart van de 19e eeuw. De Friesche hangklok z.g.n. stoe 1 tjesklok, uit de 18e eeuw is vervaardigd door Rinse Durks te Grouw. Bij de voordeur is LOKAAL 27. De Bestuurskamer welke voor zoover niet in gebruik, mede bezichtigd kan wordenDe betimmering, schoorsteen en het plafond dateeren nog uit 1781, doch het geschilderde behangsel is verdwenen. Men ziet het nog op het schilderstuk (copie) naast den schoorsteen, voorstellende den stichter van het gebouw Jhr. F. J. J. van Eysinga, die zich in 1786 in deze kamer met zijne familie liet afbeelden. De stoelen uit het begin der 18e eeuw zijn afkomstig uit het stadhuis, terwijl de wortelnoten kast uit diezelfde eeuw gevuld is met een porseleinen servies, gelegateerd door den heer Fontein Tuinhout. iioA ta ug 1 °k met Peervormig koperen gewicht werd in lö85 te Heerenveen gemaakt door Watse Watses. Links van de schoorsteen het in 1899 door D. J. de Josselin de Jong geschilderde portret van wijlen het bestuurslid Jhr. Mr. F.J J van Eysinga, Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Heu-,!amilieportret dat boven net Friesche keeftje hangt is geschilderd door Otto de Boer, een leerling van W. B. v d Kooi. Het stelt de familie van den schilder voor in de Friesche kleederdracht uit het midden der 19e eeuw. Verder hangen hier nog eenige andere portretten o.a. van leden van het geslacht Bockema, afkomstig uit een heereboerdery tusschen Sneek en Bolsward. 79 INHOUD. Inleiding en korte geschiedenis Bladz. 5 Museumgebouw » ' Lokaal f. Kantoortje of ontvangkamertje . „ 7 2. Z.g.n. trouwkamertje (huwelijksgeschenken en kleederdracht „ 7 3. Lod. XVI vertrek (Friesche Lijfsieraden, spelen en wedstrijden, zeden en gewoonten „ 11 4 Eerezaal, in Lod. XVI stijl (Friesch Zilver, glaswerk, 18e eeuwsch porselein, schilderijen) .... B 16 „ 5. Z.g.n. prentenkabinet (Topograph. atlas v. Friesland, prentverzameling, collectie Mr A. Quaestius, schilderijen, zweepencollectie, tijdelijke tentoonstellingen w. o. Friesch aardewerk « » 23 n 6. Schilderijzaal (Oranjeportretten, Moderne schilderijen (collectie Suringar) „28 Bovengang 29 £ 7. Volkskunst, o. a. van Ameland en w o. mangelplanken ... „ 30 „ 8 en 9. Hindelooper kamers . . „31 ' 10. Kerkelijke kunst en voorwerpen betrekking hebbende op Stedelijk en gewestelijk bestuur, (w. o. Middeleeuwsche bronzen e. a. kunstnijverheid, drink en kruithoorns, 16e eeuwsche schilderijen) . > „34 80 Bladz. Lokaal 11—16. Verzameling Bisschop (Oude kunst en kunstnijverheid, w. o vele uit Friesland herkomstige voorwerpen) „ 37 17. Munt- en penningkabinet, w o. collectie Mr. J. Dirks, kort overzicht der in Friesland gevonden en aldaar geslagen en gangbare munten; porselein en glaswerk, o a collecties Wellenbergh-v. Heioma en Corbelijn Battaerd-Huber) . .... 48 18. Porseleinverzameling: collectie Looxma—Upey (met daarop betrekking hebbende geschiedkundige e. a. gegevens) «52 19. Keuze uit de middeleeuwsche beeldhouwwerken » 60 , 20—21. Keur-verzameling van Archaeologische vondsten, z.g.n. Terpen-afdeeling met aan de verzameling toegelichte korte Kuituurgeschiedenis van Friesland tot omstreeks 1000 na Christus onder de volgende opschriften : Friesland vóór den Terpentijd . „ 60 De Tijd der Wapenen van Brons . „ 61 Friesland in den Terpentijd 100 v.- 1000 n. Chr ,62 De Romeinsche Oudheden (w.o. ook het vaatwerk) „ 63 Germaansche Oudheden . . » 65 Vaatwerk (behalve het Romeinsche) , 68 a. Inheemsen (Friesch, Saxisch en Angelsaxisch) » 70 b. Geïmporteerd (Frankisch t. w. Merovingisch en Karolingisch) . „ 70 „ 22. De keuken (met stoffeering, w. o. ook bronzen vijzels en kookpotten) . „ 71 „ 23. Klein keldertje (Middeleeuwsch vaat¬ werk en bouwfragmenten) . „ 74 81 Bladz. 24. Hoekkelder (bouw-fragmenten en gevelsteenen) „75 25. Smal keldertje (gevelsteenen enz.) „ 76 26. Gewelfde kelder (doopvonten en doodkisten, haardplaten) . 77 Keldergang (weefgetouw) . . " Hoofdgang (rouwborden, schilderijen enz.) n 78 27. Bestuurskamer met oorspr. betimmering (portretten en porseleincollectie Fontein Tuinhout) . . . „79 N.B. De nummers van de lokalen zijn op de vóór in dezen gids afgedrukte plattegronden aangegeven. De nummers van de vitrines zijn aangegeven door metalen plaatjes met zwarte cijfers. PLATEN: Vóór den tekst Plattegronden en gevel van het Museum bladz. 2—4. Achter den tekst: (bladzijden 83—90): Pl. LIL Romeinsche bronzen uit de Terpen. „ III. Germaansche haarkammen, haarnaalden, oorhangers, weefplaatje, lepels, fluit, dobbelsteen. „ IV. Germaansche lijfsieraden uit de terpen -4- 450-950 n Chr. „ V. Middeleeuwsch beeldhouwwerk van steen. „ Va. Runenstokje uit de terp te Britsum. „ VI. Drinkhoorn van 1397 en bronzen voorwerpen voor Kerkelijk gebruik. „ VII. De ontwikkeling van het oorijzer van de 16e eeuw tot op heden. „ VIII Friesch loodglazuur aardewerk, 18e eeuwsch. (Bisen IX. schop-verzameling). „ X. De groote Hindelooper kamer met 17e eeuwsch eiken beschot. „ XI. Amelander keeftkast van ± 1645. (Bisschop-verz.) Lokaal i 82 Pl. I en II Romeinsche bronzen uit de Terpen (zie bladz. 65) Pl. III Germaansche kammen en huishoudelijke voorwerpen uit de terpen (zie bladz. 68). 83 P). IV Germaansche lijfsieraden uit de terpen, omstreeks 450—950 n. Chr. (zie bl. 66/67 en 68) 84 Pl. V Middeleeuwsch beeldhouwwerk van steen, (zie bladz. 60) Vroeg Gotisch Kapiteel (zie bladz. 60) Romaansch beeldhouwwerk (zie bladz. 60) Grafsteen van 1341 (zie bladz. 60) 85 PI. Va Runenstokje uit de terp te Britsum (zie bladz. 67) Pl. VI Drinkhoorn van 1397 (zie bladz. 36) en bronzen voorwerpen voor Kerkelijk gebruik (zie bladz. 34) 86 i to".»ftvi»J, ._ ._ . . .... _jaHI Pl. VII De ontwikkeling van het Friesche Oorijzer van de 16e eeuw tot heden (zie bladz. 13) Beide voorwerpen van Friesch loodglazuur-aardewerk. 87 88, '89 Pl. XI Amelander kast van omstreeks 1645 (zie bladz. 45) 90 Geïllustreerde uitgaven van het Friesch Genootschap, speciaal betreffende de verzamelingen in het Friesch Museum, ook te verkrijgen bij den uitgever v/h Genootschap de N. V. Noord Nederlandsche Boekhandel v/h Fa. Meijer en Schaafsma te Leeuwarden. De Vrije Fries I—XXVII 1837—1920, per deel f4 — p. afl. ƒ1.50. i-i Hierin verschenen o.a.: Bijdragen t. d. Penningkunde v. Friesland d. Mr. J. Dirks, Dl. III, le stuk, Dl. IV, le stuk, Dl. IV, 4e stuk Dl VI le stuk. Dl. VIII, 2e stuk, Dl. VIII, 3e stuk. ' ' n,Dw V" Maartensteen te Bolsward, d. Dr.L J.F.Jansen, Dl. V, 3e stuk. ' Het Hunebed te Rijs, d. denzelfde, Dl. V, 4e stuk en Dl VI, 2e stuk. D er^ r„a ts t e e " te R' " s u m a g e e s t van 1341, d. Dr. Janssen, Dl. X, 2e stuk. Oudste munten (sceattas), d. Mr. Dirks, Dl. XII, 3e stuk. De muntenvondst van Beets, door Mr. J. Dirks en Jhr. J. E. Hooft van Iddek/'nge, Dl. XIII, 2e stuk. /er DlKXVe aff ^ r 3 C h * Friezinnen> d- Johan Wink- ^De terpen van Friesland, d. Luigi Pigorini, Dl. XVI, Friesche k 1 o k k e o p s c h r i f t e n , d. G. H. van Borssum Waa/kes, Dl. XVI, afl. 2, Dl. XVIII, afl. 1/2 en Dl. XIX, afl. 1 x Munt vond sten te Onna en Feins, d. Mr. Dirks, Dl. Gouden Merovingische Munten, gevonden te 3ronrijp, d. Mr. Dirks, Dl XVII, afl. 1. Romeinsche steen gevonden te Beetgum d Prof Dr. U. Ph. Boissevain, Dl. XVII, afl. 2/3. • "<". Kunst in Friesland, d. Dr. T. J. de Boer, medegedeeld uit het Oud Archief van Sminia, Dl. XIX, afl. 2. 91 Muntvondst te Oudwoude, d. S. Wigersma Hzn.. om XXI, afl. 2. Het runenzwaard je van Arum en een v/d Oudste] Christel ij ke beeldhouwwerken, d. Mr. P. C. J A. Boeles, Dl. XX, afl. 2. Over de Friesche terpen, speciaal naar aanleiding van de opgravingen in die te Hoogebeintum, d. Mr. Boeles, I Dl. XX, afl. 3 en 4. Muntvondsten en vroeg 13e-eeuwsche halve obolen in Friesland, d. S. Wigersma Hzn, Dl. XXI, afi. 1. Vaatwerk met geometrisch ornament uit de ter- | pen, d Mr. Boeles, Dl XXI. afl. 3/4. Goudsmeden en hunne leerlingen te Leeuwarden in de 17e eeuw, d. R. Visscher, Dl. XXII. Grafzerken der XVI eeuw. in Friesland. Een bijdrjl t. d. geschied, v. d. Renaissance door Raphael Ligtenbergi \ O. F. M, Dl. XXIII. Friesland in den Romeinschen tijd, d. Prof. Dr. fff\ W Vollgraff en Mr, P C. J. A. Boeles, Dl. XXV. Het aardewerk in Friesland in gebruik in he' laatste kwart van de 16e eeuw, d. Nanne Ottema, Dl. XX«B Friesche Majolica, d. denzelfde, Dl. XXVII. afl. 1. AFZONDERLIJKE UITGAVEN: Friesche Oudheden, 32 lithographien o. a. belangrijk voor de afbeelding van een 40-tal Zegels van Friesche gooënj steden en grietenijen en een 10-tal 16-en 17-eeuwsche gebeelcfl houwde grafzerken met tekst, 1875 (bijna uitverkocht) / 9.6:* Orfèvrerie Antique Neerlaudaise, 16 photo'a v. 34 voorwerpen v/d tentoonstelling van goud-en zilversmidsl werk in 1900 te Leeuwarden gehouden . f 30.A De Friesche terpen I, Mr. P. C. J. A. Boeles 1906 . S;? .... W^l^mi • -.90, Catalogus v/h. Friesch Museum door Mr. Boeles 1909, uitverkocht. Het aardewerk in Friesland in gebruik in het laatste kwart v/d 16e eeuw, d. Nanne Ottema, 1918 . .'0/ . .' . .- . - Ï.Fr i esc he Majolica d. denselfde 1920 . ^f. - 2.51 92 Het Museum is geopend: Op Zondagen van 's nam. 12 tot 4 uur. Op alle overige dagen zomers d. i. van 1 April tot 1 October van 's morg. 10 tot 's nam. 5 uur, winters d. i. van 1 October tot 1 April van 's morg. 10 tot 'snam. 4 uur. Entree 25 cent per persoon. Alle Zaterdagmiddags na 1 uur en op de Pinkster-, Paasch- en Kerstdagen a 10 cent per persoon. Museumkaarten dagelijks en doorloopend geldig gedurende 6 maanden, zijn voor personen, die van bepaalde voorwerpen en onderwerpen in Museum of Bibliotheek studie willen maken op schriftelijke aanvraag verkrijgbaar afl.— per persoon. De jaarlijksche Contributie voor het lidmaatschap van het Friesch Genootschap bedraagt ƒ7.50. Leden hebben vrijen toegang tot het Museum voor zich zelf en voor een dame en krijgen een exemplaar va'n de jaarlijksche uitgaven van het Genootschap toegezonden. , De Contributie der gezamenlijke leden vormt de grootste jaarlijksche bijdrage tot instandhouding van het Friesch Museum. COÖPERATIEVE HANDELSDRUKKERIJ, LEEUWARDEN 1 I