DE OORLOG UIT EEN GEESTELIJK STANDPUNT REDE GEHOUDEN DOOR Jhr. Mr. R. O. VAN HOLTHETOT ECHTEN in de Spiritistische Godsdienstige Samenkomst te 's-Gravenhage, op 9 Augustus 1914 Ten voordeele van het Roode Kruis (Prijs f0.25, 10 ex. f2.-, 50 ex. f 7.50, 100 ex. f 12.50) UITGEGEVEN DOOR DEN BOEKHANDEL VH. GEBR. BELINFANTE - 'S-GRAVENHAGE - 1914 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 5939 DE OORLOG UIT EEN GEESTELIJK STANDPUNT ■ DE OORLOG UIT EEN GEESTELIJK STANDPUNT REDE GEHOUDEN DOOR Jhr. Mr. R. O. VAN HOLTHE TOT ECHTEN in de Spiritistische Godsdienstige Samenkomst te 's-Gravenhage, op 9 Augustus 1914 Ten voordeele van het Roode Kruis (Prijs f 0.25, 10 ex. f2.-, 50 ex. f 7.50, 100 ex. f 12.50) UITGEGEVEN DOOR DEN BOEKHANDEL VH. GEBR. BELINFANTE - 'S-GRAVENHAGE - 1914 Vooraf wensch ik mede te deelen, dat ons plan is de opbrengst van de collecte van heden morgen te doen strekken ten voordeele van het Roode Kruis en ik behoef zeker niet te zeggen, dat hij, die iets kan missen, een der beste doeleinden bereikt, als hij daaraan in deze tijden geld heeft, gedachtig de hulp, die aan gewonden en stervenden door deze nobele instelling, de levende afstraling van de ontferming ook in woeste oorlogstoestanden, onpartijdig wordt verstrekt. Sinds jaren stond Europa tot de tanden gewapend en sommigen beschouwden dit als de beste waarborg voor de vrede. Maar nu zijn de schrikkelijke losbarstingen gekomen, waarvoor men vreesde, wanneer eenmaal de lont in het vuur werd geworpen. Tot dusver is ons land gespaard gebleven en wij zijn in den toestand van hen, die het huis hunner buren zien branden Wij moeten nu ons afvragen, wat moet onze houding zijn en waaruit zullen wij onze kracht putten. Onze houding als staatsburgers zij die van eendrachtig onze onzijdigheid te bewaren, laat van ons uitgaan in deze dagen het gevoel om elkander tegemoet te komen en kleine verschillen uit den weg te ruimen. Laat ons vermijden in woord of gedachte haat of wrok te strooien ook tegen buitenlanders, ook tegen de oorlogvoerenden , die immers allen meenen te strijden voor hun vaderland. Wij mogen van oordeel zijn, dat de vreeselijke strijd, die is losgebarsten gevolg is van de zorg voor de materieele belangen, die de volkeren, evenals de individueele personen, beheerschen en van het gebrek aan ethische waarheden en geestelijk recht, dat in de wereld behoorde te heerschen, wij kunnen niet beter doen dan te toonen dat wij de ethische beginselen hoog houden. Laat ons nalaten door booze daden, woorden en gedachten jegens andere volkeren de geestelijke verwarring te vergrooten, laat ons verbonden blijven in den wil om 6 thans Nederlandsche burgers te zijn en eendrachtig samentewerken. Wij, spiritisten, die weten dat boven de materieele belangen, die de richting der volkeren beheerschen en deze toestand hebben veroorzaakt, staan de geestelijke belangen, moeten bedenken, dat onze houding moet overeenstemmen met onze beginselen dat wij moeten trachten te zijn kalm, bezadigd tegenover de volkeren, die in dezen schrikkelijken oorlogstoestand zijn gekomen, rustig in ons eigen land. Wanneer wij vragen naar de oorzaak dezer oorlogen, dan kunnen wij niet zeggen: ziet hier, ziet daar, in dat land, bij dien man, maar wij moeten ze zoeken in de vergoding van het eigen ik onder de volkeren, evenals onder de menschen. Het zaad daardoor gestrooid was een algemeene bewapening met moordtuigen en, toen het opkwam, een algemeene oorlog, waarin de wereld der menschen elkander tracht te vernietigen. Zooals een bericht ons zeide: de menschheid heeft gespot met de roepstem der onzienlijke wereld en heeft afgewezen het bestaan van een verband met die wereld, die ons kon redden door leiding en inspiratie te geven. Laat ons trachten te toonen, dat wij dien band voelen, dat wij ons meer aansluiten aan hen, die ons voorgingen in een meer geestelijk bestaan, die dichter naderden tot het Licht der Lichten Laat die aansluiting niet bestaan in een steeds houden van seances, maar in het openstellen van ons gemoed voor geestelijke indrukken door de stemming van ons gevoel. Juist in deze dagen wordt het gevoel op zware proef gesteld door de schrikkelijke berichten, die telkens inkomen, door de rampen, die uit alle landen van Europa aan ons worden bericht soms onder den vorm van overwinningen van hét wapengeweld van een of ander der strijdende volkeren Daarom ons gevoel gesterkt door gevoelsgemeenschap met een hooger wereld. Het is niet de Oorzaak aller dingen, die de rampen over Europa bracht, maar het is het eigen onverstand en de zelfzucht der menschen en volkeren, die de gevolgen medebrengen, die, hoe schrikwekkend ook, de menscheir zullen brengen tot erkenning, dat er iets anders is dat hooger staat dan de drijfveeren, die deze ellenden veroorzaakten, iets dat de levens der menschen zal moeten doordringen vóór zij niet meer gehoorzamen zullen aan die materieele belangen-drift, die thans de wereld drijft. 7 Onze houding in deze dagen moet dan ook zijn dat wij toonen, dat onze gevoelens beheerscht worden door hoogere begrippen, door een dieper voelen voor de geestelijke dingen. Laat ons daarom rustig zijn en vastberaden, aaneengesloten met onze landgenooten maar gesterkt door ons weten. En nu ons weten. Hoe gering dit ook zij, het kan een grondslag vormen, waarop wij bouwen kunnen. Daarom laten wij de fundamenten onderzoeken, laat ons te zamen trachten te doorgronden, waarop de wereld rust. Daar is in ieder ding een geestelijke kern, een psychisch, een geestelijk iets, dat de steunpilaar vormt, waarom zich de gestalte, de vorm der dingen heeft gehuld. Die kern is voor levende wezens het levensprincipe, dat zich doet gelden, zij het ook op een hoogst onontwikkelde wijze. Daar moet dus ontwikkeling komen van buitenaf en daarom houdt het levensprincipe, onze geestelijke persoonlijkheid door zijne uitstraling verband met de andere psychische dingen. Dat is een hoogere gemeenschap dan onze zintuigelijke, dat is een gevoelsgemeenschap, die steeds put uit hooger bron door alle werelden van het heelal heen, en zoo kunnen wij ons een denkbeeld vormen van de Eindbron, die alles vervult. Daarop rust het onverderfelijk leven, daaruit put de psychische kern der dingen. En die Eindbron, het Wezen, tot Wien wij bidden, is de bron van alle goede eigenschappen, van alles wat wij noodig hebben tot ons geluk. Maar wat is dan de reden, vragen wij ons als onwillekeurig af, dat het geluk ons niet kan bereiken? Kan het ook zijn, dat wij de gemeenschap met die Eindbron en de bronnen, die den doorgang tot ons vormen van de essence uit die Eindbron, hebben verstopt daar, waar zij onze wereld wil ingaan? Wanneer wij niet meer roepen, niet meer bidden om steun, om kracht, om hulp, wanneer wij niet roepen om hooger en ethischer ontwikkeling, zouden wij dan niet onze uitstraling gevormd hebben uit bestanddeelen, die niet in harmonie zijn met een invloeiïng van ethischer, meer geestelijke kracht; zouden wij die kracht dan kunnen opnemen, zouden wij dan rapport kunnen aanknoopen met hooger wereld? En zoo moeten wij ervaren, dat de dingen van het materieele leven, de negatieve eigenschappen, zegevieren en den grondslag vormden van de ellende en het ongeluk. Dan verzamelt de mensch, die bezield, neen beheerscht wordt door de eigenliefde en de zelf- 8 zucht, om zich heen de slechte hoedanigheden, die botsen tegen dezelfde gebreken van zijn evenmensch en dan zien wij de gevolgen. Wanneer die botsingen veelvuldig zijn, dan zien wij oorlog in plaats van vrede, woede en haat in plaats van de leidende kracht ten goede en dan hebben botsingen plaats, als die wij thans beleven En dan spreken de menschen, die doof en blind zijn voor de geestelijke dingen, van een oordeel Gods, dat over de wereld vaart, terwijl zij zich van God afwendden en daardoor niet deelachtig waren aan de stroomen van ontwikkeling in geestelijken zin, die uit Hem komen over alle werelden. Zoo praat dan de mensch van God's Almacht en God's Wil, alsof niet juist omdat de mensch, zooveel hij kan, zich heeft afgewend van de psychische' gemeenschap, van de gemeenschap met de onzienlijke wereld, met God, de jammeren, die zich voegden' naar zijn geestelijke gesteldheid of, laat ik zeggen, ongesteldheid, over hem zijn gebracht. En zoo heeft die ongesteldheid der menschen zich gerijpt tot een opengaand gezwel en daaruit is uitgevaren, wat de menschheid zal brengen eene andere geestesrichting. Want alle kwaad straft zichzelf. Dat wil niet zeggen, dat gij hem die kwaad doet, met kwaad moet begroeten , maar het kwaad brengt mede een zich afsluiten van wat moet brengen den vrede en de zielsrust, den geestelijken vooruitgang, en uit dat gemis spruit de bittere medicijn, die den mensch moet aanbrengen in plaats van het negatieve, het niet aansluiten aan de Bron van het Hoogere Begrip, het begrijpen, dat hij moet roepen om hulp van een Hoogere Macht en zoo kan de gemeenschap hersteld worden en de mensch leeren putten uit de geluksbron, waarnaar hij haakt krachtens de verbintenis met het Hoogere, die onverbreekbaar is, al kan hij wordén gestopt. Wanneer wij werkelijk willen worden spiritisten, dan moeten wij beginnen met ons Godsbegrip te zuiveren en dan moeten wij be < grijpen, dat het heelal bestaat uit geestelijke dingën, die samenhangen op geestelijke wijze, dat de samenhang bij zelfbewuste wezens echter kan worden gestremd door de feiten, dat die wezens die samenhang niet kennen, niet willen en zoo belemmeren, doordat hun hart uitgaat naar de materieele dingen en wat in de wereld dier dingen voor het hoogste geldt: de macht over andere menschen, over andere volken niet om hen psychisch té ontwik- 9 kelen, maar om steeds grooter voordeel te behalen op materieel terrein. Wanneer gij nu vraagt, wat hebben wij aan dien samenhang met de onzienlijke wereld, dan antwoord ik U nogmaals en nogmaals: ziet gij de wrange vruchten niet om U heen, dat de volkeren elkander benijden het machtsbezit, omdat zij dat zelf begeeren en dat het materieele alleen het doel is én dit niet geadeld wordt doordat het geestelijke de wégen vormt bok om het materieele bestaan te verkrijgen , hoort gij niet het schrikkelijke geklank der moordtuigen dat spreekt van het begraven van de hoogere belangen onder die van de materie alleen, van de macht des geestes onder de macht van het geweld, dat zich wil doen géiden bij al die volkeren en dat daarom millioenen wegmaait. Zoo moeten ook wij, spiritisten, leeren even goed als anderen, dat in deze dagen een schrikkelijke les ons gegeven wordt als een gevolg van den weinigen ernst, die de menschheid, waarvan wij een deel zijn , beheerscht. Heft op de banieren van het weten, dat er zijn légioénen, die de menschheid willen steunen, dat de mensch zich echter moet vatbaar maken om dien steun te ontvangen. Want het leven is moeilijk, te moeilijk wanneer wij niet hebben een vast fundament vóór onze ziel en dat fundament moet zijn de rots der eeuwigheid, die stand houdt in oorlog en ellende. Maar wat wij moeten doen is ons bereiden om ons te klemmen aan die rots en haar te wijzen aan anderen, opdat zij, die geéstelijk machtiger zijn dan wij, óns door hun inspiratie leeren te leven zooals het gewenscht is, opdat, wanneer wij moeilijkheden op onze levensweg ontmoeten, wij begrijpen dat wij die doorworstelen, moeten met levensernst en sympathie voor hen , die naast ons worstelen, struikelen en vallen. Want uit ons zelf zijn wij klein en betaamt ons een gevoel van nederigheid. Immers hoe hoog moed en zelfvertrouwen ook te schatten zijn, laten zij niét worden overmoed en zelfoverschatting. Want ook dan blijven de wrange vruchten niet uit. Als wij klein ons weten, ons voelen , maar gesterkt door wie grooter en machtiger zijn dan wij, dan zal de kracht wassen en wij zullen nederig de Bron erkennen uit welke die kracht te voorschijn kwam. Laten wij daarom bedenken dat die kracht afwijst het gevoel van haat of wrok tegen andere volkeren, die veel meer nog dan wij, die tot dusver door het oorlogsgeweld gespaard werden, werden getroffen in hun krachtigste zonen IO en daarin nog verder getroffen zullen worden. Voelt gij niet hoe schrikkelijk onder hen de doodsengel woedt? En zouden wij dan booze gedachten tegen hen voegen bij de psychische ellende, die zoovelen die ontijdig werden weggemaaid in hun onkunde en opwinding tegemoet gaan? Zeker wij eerbiedigen standvastige kracht, die een volk bezielt ook in den oorlog, ook in het allerijselijkste maar daarom juist moeten onze aanvallen van psychische aard gericht blijven tegen het gebrek aan ethische beginselen, die een wereldkrijg als de tegenwoordige mogelijk heeft gemaakt en veroorzaakt. Dat gebrek zetelt niet in één menschenklasse, niet in één zoogenaamden maatschappelijken stand, niet in één volk, dat gebrek zetelt min of meer in ons allen, dat gebrek is het stellen van de materieele belangen, van de materieele macht boven de ethische belangen van de menschen, van de volkeren? Het is het grijpen naar den schijn in plaats van naar het wezen. Dat weten wij spiritisten. Laat het ons wezen meer en meer doordringen. Want het weten is nog niet (ik weet het, evenals, denk ik, anderen, uit eigen ervaring) het er van doordrongen, er door bezield zijn. Het weten is slechts het begin en hoe dikwerf blijven wij in het begin steken. Maar vraagt men: wat rechtvaardigt uwe meening, dat er is zulk een samenhang, dat er is zulk eene ontwikkeling van den mensch door de geesten, dat er is zulk een toekomst voor den mensch, die zich in zijn woede soms toont als een roofdier, als een wild dier, niet waardig om voort te leven ? Die meening berust op levensfeiten, die zich vertoonden op telkens uitgebreider terrein en grooter schaal, levensfeiten, die, zooverre ze zuiver en zonder suggestie der onderzoekers worden opgenomen, te kennen gaven dat zij niet kwamen uit onze menschenwereld maar dat zij oorsprong namen door toedoen van de wereld der overleden menschen. Dat zou dus zijn of één leugen op ontzachelijke schaal — zooals nooit is gezien en nooit is beleefd — of een ontzachelijk schoone waarheid verheven boven alle andere weten van de menschen, een waarheid, die dat weten uitbreidde tot buiten de zichtbare wereld, die niet alleen aantoonde het voortbestaan van den mensch na den dood, niet alleen dat de dood niet is vernietiging maar toestandsverandering, maar die bovendien aantoonde, dat er buiten de menschenwereld bestaat een bron van geestelijke vooruitgang, die dus de wereld der menschen II zou kunnen begiftigen en heeft begiftigd met nieuwe kennis, met nieuw weten, met hooger en beter gevoel, dat er in één woord in de menschenwereld kan invloeien kracht en inspiratie uit een meer geestelijke wereld. Dat geeft ons recht om te verwachten, om er toe te besluiten, dat de geestelijke schakel, welker begin wij niet ontdekten maar ons werd geopenbaard, voortduurt ook verder in het heelal en dat het verband der werelden zich voortzet tot een Eindbron, tot God. Vanwaar anders de zamenhang van de dingen? Als het bezielende deel van de wereld der aardsche dingen, los, zonder verband met andere werelden ware, hoe kon dan daar zijn het zichtbare verband van het bezielde, van het beheerschte deel met andere werelden ? Wanneer de oorzaken niet met elkander verband houden, is dan het verband van de gevolgen, die zonder de oorzaken in duigen vallen, aan te hemen? En is niet omgekeerd het verband der zichtbare dingen aanwijzende het verband der onzienlijke, die de zichtbare hebben gevormd en in stand gehouden en ze steeds beheerschen ? Zoo zeg ik U , dat onze beginselen onafwijsbaar leiden tot het bestaan van het Opperwezen, van wien uitgaat de allesdoordringende kracht van het heelal; de Bron van die Goddelijke kracht. De mensch kan trachten van die kracht het hoogste af te sluiten. Hij kan echter ook zooveel mogelijk trachten zich opentestellen voor die kracht. Dat is 's menschen keuze, maar die keuze hangt af van het innerlijk voelen, het geestelijk weten en dat geestelijk weten moet tot klaarheid komen, moet bewust worden. Als bewuste schepselen moeten wij een allereerste begin van de geestelijke dingen trachten te doorgronden. Want wij zijn bestemd tot een geestelijk bestaan en wanneer wij met moeite leeren gaan den weg die ingang heeft in de geestelijke wereld, dan zullen wij meer kracht ontvangen, dan zullen wij troostrijker, veiliger staan tegenover dood en ellende. Want dan wordt de dood minder gevreesd, dan is zij een overgang tot een ander beter bestaan. Maar de menschen verborgen het licht onder de korenmaat. Zij glimlachen als wij over geesten spreken, alsof zij daarmede niet over zich zelf glimlachen want zij zijn evengoed geesten als na hun dood. Maar hoe zal gebrek aan beginselen van het hoogere, van het ethische in den mensch zich kunnen I 2 aanvullen, als wij verstoppen de toevoer uit de bronnen van het hoogere, van het ethische ? Zijn wij aan ons zelf overgelaten dan dwalen wij rond als kinderen, die in duisternis tasten. Behoorde niet iedere lichtstraal, die uit hooger wereld kwam, begroet te worden als de dageraad van de geestelijke ontwikkeling? Dat gebrek aan belangstelling in iets anders dan de stoffelijke welvaart, die zich uitte in steeds hooger opgevoerde weelde in alle standen, dat is de eigenlijke oorzaak van de honger der volkeren naar macht's- en land'süitbreiding, dat bracht de oorlog met al zijn schrikkelijke gevolgen. En laten dus, als de tijden van de ellende van den oorlog en zijne gevolgen, ziekte en armoede, steeds grooter worden en onze grenzen overschrijden, wij, spiritisten, trachten — al zijn wij even klein als de anderen en even gebrekkig van aanleg, — onze kracht te putten van waar deze alleen te verkrijgen is, trachten te zijn, daardoor gesteund en bezield, moedig in dit moeitevol bestaan, moedig in het lijden om ons en in ons midden En al zijn onze stoffelijke middelen niet groot, de geest moet zich gesterkt gevoelen door den levensernst, die wij putten uit ons weten. „Buigt u neder", zoo luid een bericht, „gij, menschenkinderen, en vraagt om steun en blijft samen in liefde één in de dagen die komen zullen, denkt aan hen die lijden, maar heft u op tot Hem, die de Bron is van alle kracht en vraagt om kracht. Zij zal u geworden ". „Wees sterk in uw weten, en toont het door uw ernst, door uw rust, door uw medegevoelen, want gij moet thans aan de wereld kunnen toonen, dat gij den dood niet vreest, dat gij het leven kunt dragen, wat het u ook moge brengen". Ziet, als de dood en het lijden komen, dan staan legioenen van uwe geestelijke broeders en zusters gereed om u te troosten, mits gij uw hart openstelt voor die troost. Ook wanneer de plicht ons roept tot het verdedigen van het land onzer vaderen — wat God verhoede — laat wreedheid jegens den vijand ons niet overheerschen, en ons handelen zij alleen een verdedigen van land en volk. Laat de niet-militair zich houden aan de plichten van de niet strijdenden, opdat niet de ellende, de verwoesting en vernieling nog grooter worden dan noodig is. Bidt om de liefde en het geloof en de hoop; de hoop, dat na de donkere 13 tijden, die nu aanvingen in Europa, en die zoo velen zullen vervoeren naar een ander bestaansvorm, betere begrippen over de menschheid zal komen. Dan zal het vette van de aarde schraal zijn en dan kan de gedachte ontspruiten, dat er nog iets anders is dan dat, dat wij moeten leeren, dat kinderen worden menschen in geestelijke ontwikkeling. Zijt gij in staat ook die troost te putten uit de ellende die nu over de menschheid komt? Zoo gij bloedverwanten en vrienden, zoo gij hen die u lief zijn mocht zien heengaan — want het is in een tijd als deze niet zeker wat ons lot zal zijn — bedenkt dat zij overgingen in een ander bestaan zonder den materieelen ondergrond met al zijn door den mensch verwekte schrikkelijke gevolgen. Zijt daardoor getroost. Zoo lijden en armoede ons wachten na den oorlog, laat ons bedenken, dat ook dit beproevingsmiddel ons zal moeten vooruitbrengen op den weg van den geestelijken vooruitgang, die niet behoeft saam te vallen met stoffelijke welvaart en die er niet mede samenvalt als wij ons hart hechten aan die welvaart alleen. Laat ons dan bedenken dat een hunkeren naar wat ons te voren van dien aard werd gegeven ons niet voert in de richting van ons welzijn, van ons werkelijk geluk. Ons werkelijk geluk! In dit moeitevolle leven zoeken wij het hier en zoeken wij het daar, wij vragen het van hen, die wij lief hebben, wij vragen het van vrienden en bloedverwanten, wij vragen het zelfs meer of minder van de levenlooze dingen, die wij de onze noemen, maar het alles bevredigt ons niet altijd en misschien nimmer ten volle, het laatste het minst van alles. Het warme gevoel van ons menschen straalt slechts bij enkele uitverkorenen uit, maar als- wij onze gedachten laven aan andere dingen dan de zucht van het hebben en het kunnen op materieel gebied, dan kan rust en vrede zelfs in de schrikkelijkste tijden niet volkomen verdreven worden uit ons gemoed en kan misschien ons hart geopend worden voor meer uitstralend mede gevoelen. Daarom ons hart opgeheven naar hooger, gebroken met kleine wrokken, die als wegzinken in de poel van de overgroote ellende, gezocht naar vriendelijke gedachten, ook al is het voor velen onzer niet gemakkelijk die te uiten; geput — ik herhaal dit, al ware het duizendmalen — uit de onzienlijke wereld. Wanneer wij immers uitgeput worden door overstelpende rampen naast ons en *4 rond ons, al is ons land tot dus ver gespaard, dan vlieden wij met onze gedachten naar een veilig rustpunt, dan vlieden wij naar hen, bij wie onze gedachten veilig zijn, dan zoeken wij heul bij hen, die de oorzaken doorzien en die dus meer dan wij kunnen zien, hoe deze oorzaken gevolgen hebben en hoe die gevolgen in den kring van het wereldgebeuren weer zullen voortbrengen andere gevolgen. Zij zien hoe de hebzucht en het egoisme, de zucht naar macht en de miskenning van het recht van anderen, alles zetelende in het niet doordrongen zijn van hoogere beginselen, verwekten oorlog en ellende en hoe deze wrange vruchten de menschen moeten doen inzien, dat de oorzaken, die deze vruchten deden rijpen, moeten vervangen worden door een haken naar hooger, een aansluiten aan een wereld, die niet antwoordt met kanonnen en bommen maar met geesteskracht en geestesverheffing, met gevoel en wijsheid. Zoo kan, hoe zwaar ook te dragen, ook zelfs deze ondenkbare ellende, deze niet te ovérschatten losbarsting van bloeddorstige handelingen, gevolg van het streven naar de macht, van het grijpen naar wat van andere volken is, en van de jaren lange bewapening der volken die deze macht moest beschermen, — door de ellende, die ze mede breugt, oorzaak worden van het begrijpen, dat zulke beginselen, zulk streven niet zijn de ware. Wanneer de beginselen, die de onzienlijke wereld en de door die wereld veroorzaakte levensfeiten ons brengen, zegevierden, dan zouden het streven naar de materieele macht, het grijpen van naar wat van andere volken is, dat indruischt tegen die beginselen, vervangen worden door een streven om het eigen volk te doen krijgen geesteskracht en te doen oefenen recht jegens andere volken, dan zou de wedijver der volkeren niet meer gaan om meer gewapende mannen te land en ter zee, meer kanonnen, meer reuzenschepen, meer verderf-aanbrengende vliegschepen te bezitten dan anderen, maar om elkaar te overtreffen in het welzijn bevorderende pogingen, in opvoedende kracht van de volkeren tot geestelijke schepselen, zich ontwikkelende in geestelijken zin, want deze bestaansvorm zal dan zijn geen doel, maar middel! Geen doel maar middel is dit leven! Dat leert ons het spiritisme, dat leeren ons de tijdingen, die overgeseind worden uit het onzienlijke land, want wij weten dat ons leven hier slechts is de aanvangsleerschool voor ons volgend bestaan. 15 Wij leeren en gelooven dat dit volgend bestaan niet kent de materieele vereischten van ons bestaan en dat die vereischten dus slechts middel zijn voor onze opvoeding. Het bezit van vele zulke vereischten te verkrijgen moet dus niet zijn het overheerschend doel van ons leven, zal dit leven een goede leerschool vormen voor het leven dat volgt. Dat moge ons, menschen, doordringen en 'wat wij verliezen aan belangstelling voor die jacht naar gewin, die volkeren en particulieren beheerscht, kan dan worden vervangen door belangstelling naar een jacht naar geestelijke gaven, naar ontwikkeling van gevoel en verstand in geestelijke richting. Dan verwerft het menschdom in plaats van den schijn het -wezen en zelfs de noodige materieele zaken zullen dan beter verworven worden want zooals onze geestelijke persoonlijkheid ons lichaam vormde, zal zij ook, bij aansluiting aan de wereld der oorzaken, meer wegen vinden, om die zaken te verkrijgen en zij zal leeren te bestaan van een deel van hetgeen zij thans behoeft. De gevolgen volgen de oorzaken, niets andersom. Laten wij thans ons aangorden met de kracht, die God ons door de onzienlijke wereld zendt om -mede te doorworstelen de ontzettende moeilijkheden van den toestand, waarin Europa is gebracht, en om in volgende tijden mede te werken, om te bestrijden dat het materialisme — niet alleen het geloof dat alles uit de materie spruit maar ook het gevolg daarvan, dat zoovelen die zich geen materialisten noemen beheerscht, de zucht om de macht en het bezit tot zich te trekken en uit te breiden — de wereld blijft beheerschen en om te bevorderen dat het spiritualisme, de heerschappij van den geest, de richting ook van de buitenlandsche betrekkingen der volkeren zoowel als de onderlinge betrekkingen der menschen beheerschen moge, niet het spiritualisme in naam maar het spiritualisme in werkelijkheid. Moge alzoo, daar het Opperwezen ons de kracht zendt door zijne heerscharen, door zijn op ons inwej-kende voor ons onzichtbare schepselen, die hulp en troost brengen aan wie heengaan en aan wie achterblijven, onder deze heengaanden en blijvenden op aarde een vruchtbaren grond worden aangetroffen, om die hulp en troost aan te nemen en niet af te wijzen. En mogen wij, menschen, leeren bedenken, dat wie die troost en hulp niet willen aanvaarden slechts 16 door harde lessen geleerd kunnen worden van geestesrichting te veranderen, zoo niet in deze wereld dan in een volgende. Mogen die lessen die thans zoo ontzettend en zoo aangrijpend, zoo overweldigend der menschheid gegeven worden, niet te vergeefs zijn. Dat geve God. 1