TREUB 'DE NIEUWE ARNHEMSCHE COURANT ARNHEM 1921 Overgedrukt uit de „Nieuwe Arnhemsche Courant", Niet in den Handel. TREUB 7 SEPT. 1921. Zelden beeft een bericht zoo sterk gewerkt op de verbeeldingskracht van het Nederlandsche volk als dat van Prof. Treüb's uittreden uit de politiek. Aan de zonderlingste veronderstellingen werd vorm gegeven. Men zag hem als directeur van de Nederlandsche Bank, als directeur van de Hollandsche Lloyd, als Hoog Ambtenaar bij den Volkenbond. Andere meenden dat een nieuw staatsambt voor hem gecreëerd zou worden. En Treub heeft voor de zooveelste maal van zijn leven iets gedaan wat uitging bóven de verbeeldingskracht van het Nederlandsche volk. Die vele veronderstellingen toonen ons intusschen dat de publieke opinie Treub tot allen grooten, belangrijken arbeid in staat acht. En ten slotte heeft Treub hen, die vertrouwden in zijn kracht en in zijn talenten nooit teleurgesteld. Soms konden zij hem niet volgen; dan verloren zij de lijn. Maar later zagen zij de 5 volgorde in wat schijnbaar verbrokkeld was. Er wordt altijd geschermd met de „grilligheid" van Treub. Slechts zij, die nimmer trachtten deze groote figuur wat dichter te naderen, spreken van „grilligheid. Treub he; f* van den beginne aan voor zijn geestelijke werkkracht gezocht een doel dat de politiek hem niet geven kon. Maar dat de politiek hem dit niet geven kon moest de moeilijke ervaring van jaren hem leeicn. Wat is het uittreden uit de liberale partij om. door eenige wisselingen heen terug te keeren tot de liberale Vrijheidsbond, anders dan het zoeken van een geest die een werk wil beginnen waarvoor de realiteit nog niet de bouwelementen aanbiedt. Treub heeft al heel spoedig ingezien dat „de groote strijd" niet meer kan worden volstreden op politiek gebied; maar dat alle aandacht zal moeten worden geconcentreerd op de economische problemen. Hij trachtte dit eerste inzicht te doen deelen door zijn partijgenooten. Maar deze, die „de politiek" nog steeds ver- 6 stonden in den ouden zin des woords, gaven hem niet den steun dien hij voor actie noodig had. Telkens hoopte hij bij een nieuwe groep te vinden begrip voor zijn nieuw inzicht. Maar telkens werd hij weder teleurgesteld. Treub is dikwijls „veranderd" van partij, zegt men, dat is waar, maar Treub is nooit „veranderd" van wezen en opvattingen. Hü is gegroeid, rijper, dieper geworden in een natuurlijken, consequenten groei. Treub heeft ons geleerd, dat in de toekomst meer nog dan nu een geheel nieuwe groepeering de menschen zal binden en verdoelen; dat waar vroeger religieuze of filosofische systhemen de basis van partijformatie's waren, in de toekomst de economische vraagstukken den grondslag der politieke onderscheidingen zullen vormen. Dertig jaar geleden waren de „partijen" er niet op ingericht om zulke denkbeelden te ontvangen en te verwerken. Thans worden deze, door de factoren die Treub voorzien heeft, gedreven in die richting. Toen Treub den Economischen 7 Bond oprichtte, meende hjj, dat de tijd gekomen was om door de vorming van een „nieuwe" party, aan het geheele politieke leven een nieuw grondplan te geven. De E. B. heeft groot en nuttig, zij het dan secundair, werk verricht en heeft er veel toe bijgedidgen om de nieuwe eenheid van vrijzinnigen tot stand te brengen in een vorm, die toch wel belangrijk afwijkt van die der vroegere liberale partijen. Maar 't is nu algemeen duidelijk geworden, dat „de groote strijd" in dezen tijd niet meer volstreden kan worden in de politiek, dat de politiek in niet geringe mate afhankelijk is geworden van nieuwe factoren. De politieke strijd is geworden een strijd op het tweede plan, die in hoogste instantie volkomen beheerscht wordt door de gebeurtenissen op 't éérste plan, waar arbeid en kapitaal in een vaak bloedige worsteling, zoeken naar een vruchtbaren vorm van samenwerking. Wat heeft Treub thans gedaan? Hij, een strijdvaardige natuur, die niet gaarne ijdel theoretiseert, maar die méé wil doen, is eenvoudig van het tweede plan, waar hij zich beklemd gevoelde door de 8 formaten over gestapt naar het eerste plan, waar hij thuis hoort in verhoudingen die zich aanpassen aan zijne statuur. * * * Men kan zeggen dat het optreden van Treub midden in de harde werkelijkheid van den geweldigen economischen strijd, waarvan wij tot heden toe nog slechts heftige voorpostengevechten hebben mede gemaakt, een nieuwe strategische faze aankondigt. De organisatie van de werknemers, tot uitersten doorgevoerd heeft geleid tot resultaten die bij oppervlakkige beschouwing voor de werknemers tastbare voordeelen beteekenen, maar die, wanneer men consequent doordenkt, aan die zelfde werknemers ten slotte slechts armoede en ellende kunnen brengen. Want van een ontwrichting-en verwarring van het bedrijfsleven worden de arbeiders de eerste slachtoffers. De eenzijdige ontwikkeling van de arbeidsorganisatie is nu reeds een der factoren van de tegenwoordige malaise. Tegenover de arbeidersorganisatie heeft men te laat, véél te laat, werkgevers-organisatie gesteld en die organisatie is bijlange niet zoo ver doodgevoerd en zoo 9 stevig opgebouwd als die der werknemers. Het gevolg is dat de industrieelen. in een toch al, door de na-oorlogsverschijnselen, zoo buitengewoon .noeiliiken tiid, moedeloos beginnen te worden, terwijl de jonge mannen uit grootindustrieele milieu's, weinig geneigdheid om zich „in zaken" te begeven, vertoonen. De tegenwoordige regeering heeft onder den druk van de machtige organisatie der werknemers de a 1 g emeene belangen, de belangen van het gemeenebest, zoo zeer uit het oog verloren, dat men in industrieele kringen ronduit zegt: „in Den Haag heeft men maar één doel, ons en ons werk te nekken." Inzonderheid de heer Aalberse, man uit den kleinen middenstand, met groote theoretische kennis, maar een volkomen afwezigheid van begrippen omtrent het practische leven van handel en industrie is een vijand van wat altijd in Nederland een bronaar van rijkdom, algemeene welvaart en levensvreugde was: het bedrijf. Deze starre, koppige, voor rede ón- 10 vatbare theoreticus heeft ons land reeds onnoemelijk veel reëele schade berokkend en hij heeft voor de werknemers niet anders bereikt dan dat (met behoud van de principes!) de werkloosheid veel grooter werd dan noodig geweest ware, bij een werkelijk door practisch-economische inzichten geleid beheer. Het is wellicht mogelijk door een systematische vernietiging van iedere industrie den algemeenen nul-urigen werkdag te verkrijgen en door te voeren, maar het is zeer de vraag of dat aan de arbeidersbevolking van Nederland ten goede zal komen. Wanneer men thans Nederlandsche industrieelen spreekt, dan gevoelt men dat zóó de toestand niet duren kan. Ik spreek hier van groote industrieelen. dikwerf wetenschappelijk onderlegde mannen, die ook over sotciale problemen ftiep hebben nagedacht. En allen weten het: er moet iets gebeuren óf.... Deze regeering .heeft aan de Nederlandsche industrie ; eenige slagen toegebracht, die eerst door jaren van behoorlijk, redelijk en rechtvaardig beheer kunnen worden hersteld. En van deze regeering is ook 11 in het komende jaar niets goeds te verwachten voor handel en industrie. Met dit dieptrèurige beeld voor oogen besloten de Nederlandsch-Indische ondernemers tijdig dat zij alle middelen zouden aanwenden om een zoo troostelooze délacle te voorkomen. Zü wisten niet zonder inspanning te -verkrijgen, wat tot nu toe hier niet bereikt is: EENHEID. De gehééle Nederlandsch-Indische werkgeverswereld heeft zich te samen gedaan, om, wanneer de werknemersorganisaties komen met verlangens en eischen die niet in overeenstemming zijn met de belangen van het koloniaal economisch leven (als organisch gehéél beschouwd) zich daar tegen te kunnen weren met de macht van een goed-doorgevoerde, strijdbare organisatie; om, wanneer een verblinde regeering zich zou laten leiden tot maatregelen die slechts één bepaalde klasse, ten kos+e van het algemeen, ten goede kwamen, met gepaste doch doeltreffende middelen zich tegen zulke stappen te keeren. Wij achten de keuze van Treub ,als leider van deze beweging buitengewoon goed. 12 Niet alleen omdat hij, als geen ander beschikt over de kennis en de ervaring, daartoe vereischt, maar ook omdat Treub een karakter is dat zich niet dienstbaar in den slechten zin des woords laat maken. Wanneer een zwakke figuur aan 't hoofd van een zoo machtige organisatie kwam te staan, liep men groote kans dat hij de speelbal van enkele dikke hanzen zou worden,* Treub echter zal óók aan zijn magnaten als het noodig is de les durven lezen en hij zal leiding geven naar binnen en naar buiten.' Bovendien is Treub een man die, boven ieder beperkt belang, de groote en te samenhang der belangen ziet. Daarom zal hij conflicten trachten te voorkomen; maar wanneer hij gedwongen wordt zich daar in te begeven, dan zal hij zonder pardon vechten voor zijn doel. Dit kondigt hij aan in zijn „Afscheid". * * * Ik kan niet nalaten om hier een citaat te stellen uit de „Hoofdstukken uit de geschiedenis de Staathuishoudkunde". „Sedert het laatste vierendeel der 19e 13 eeuw is eene opmerkelijke kentering gekomen in den geest des wetgevers. Terwijl hij zich vroeger beijverde de werklieden onder den duim te houden en daardoor het verwijt verdiende van bewust of onbewust klassewetgeving te leveren, is hij er thans op uit zijne medewerking te verleenen de werklieden op hooger maatschappelijk peil te brengen. Volgens sommigen doet hij dit niet radicaal genoeg, volgens anderen niet snel genoeg, maar welke gebreken ook aan de moderne arbeidswetgeving mogen kleven, de geest die er uit spreekt, is duidelijk herkenbaar. En het is wel zeker, dat er heel wat kans bestaat, dat die geest zich in de toekomst nog krachtiger zal doen gelden en dat een omslaan in een aan de arbeidersbeweging vijandigen zin niet is te verwachten. Het is hier de plaats niet de oorzaken van deze zoo belangrijke kentering te bespreken; wij moeten hier volstaan met haar als een feit en wel als een zeer verblijdend feit te constateeren, ook al is, sedert den oorlog zulke diepgaande veranderingen in de geesten en de maatschappelijke toestanden heeft gebracht, het gevaar niet denkbeeldig, dat de wetgever, 14 bezield met zijn eerbiedwaardige zucht om den arbeider aan zijn recht te helpen, zich niet altijd voldoende rekenschap er van zal geven, dat bevordering der voortbrenging — al springt het niet zoo duidelijk in 't oog — een algemeen — en daarmede tevens een arbeidersbelang is van de hoogste orde". Hierin zien wij duidelijk aangegeven hoe Prof. Treub, de ontwikkeling van dezen tijd volgende, op een bepaald oogenblik ingrijpt om de leiding te nemen, niet om aan een der partijen de overwinning te bezorgen, maar om voor beide partijen te vinden een methode waarop loyale samenwerking op redelijke en rechtschapen basis mogelijk wordt. De kleine keffers zullen Treub gaan aanblaffen. Zelden was er zoo schoone gelegenheid. Maar zij, die eenig inzicht toonen in den aard van het tegenwoordige levensconflict, waaronder wij allen lijden, zullen begrypen, dat Treub, boven de werkgeversbelangen uit, een hooger doel voor dogen heeft en nastreeft. Zij die Treub kennen weten dat. * * * Wat kunnen de gevolgen van Treub's 15 daad zijn? Wij zien allereerst een zeer betreurenswaardige verariCfing van ons openbaar leven en een verzwakking van den jongen Vrijheidsbond. Maar ik bedoel hier gevolgen van anderen aard. De Nederlandsche werkgevers, de geheele Nederlandsche industrie, krijgt een duw. En waar ieder overtuigd is van de noodzakelijkheid om op te treden, om iets doen, kan die duw de aanleiding worden tot een hernieuwd leven, dat aanstuurt op een volledige en betere organisatie der werkgevers. Ook hier in Nederland moet komen EENHEID èn LEIDING. Ook hier moeten door verstand en eendracht geschapen worden de organen voor een doeltreffende actie tegenover de excessen van de werknemersorganisatie en tegenover een regeering, als deze, die zich heeft doen kennen als een al te gewillig werktuig in de handen van enkle eenzijdige theoretici, die óns reeds veel kwaad gedaan hebben. Wannéér dat gebeurt en het gebeurt omdat het gebeuren moet, dan zal men nog duidelijker, nog directer begrijpen de beteekenis van Treub's daad, die op1 dit oogenblik misschien door velen nog niet gped beoordeeld kan worden. J. GRESHOFF. 16