ALGËMEENE AANSCHRIJVINGEN, BETREFFEND! DE ONDERWIJZER^ OPLEIDING?! ^4? //zrC rr ALGËMEENE AANSCHRIJVINGEN BETREFFENDE DE ONDERWIJZERSOPLEIDING. n/rnii _ V\ V/ GEDRUKT TER ALGËMEENE LANDSÖkUKBÉR$, 's GRAVENHAGE MCMX^ij Afdeeling O. 's Gravenhage, 13 Mei 1881. Opleiding II. Nr 1669. Geldelijk beheer. Personeel. Kweekelingen. Toen enz. Dientengevolge enz. Korten enz. ** Als enz. Ten enz. De enz. De enz. Ik vertrouw, dat door U het noodige zal worden verrigt om te bevorderen, dat al de vergaderingen, in het Algemeen Reglement bedoeld, zoo mogelijk gehouden worden in het locaal, waar de lessen worden gegeven. Kan dit, om bijzondere redenen, niet geschieden, dan zullen, bij de indiening der declaratifin voor locaalhuur, mij die redenen behooren te worden gemeld. Bij gelegenheid van bovenbedoelde uitbreiding der normaallessen werd voorloopig bepaald, dat de onderwijzers in den regel eene belooning zouden genieten van enz. en bovendien; voor zooveel noodig, vergoeding wegens reis- en verblijfkosten ontvangen zouden. Aan enz. Ik enz. Als enz. In plaats hiervan zullen voortaan, wegens de uitgaven, ten behoeve der Rijksnormaallessen te doen, door tusschenkomst van de districts-schoolopzieners, op de gewone wijze, declaratien, opgemaakt overeenkomstig het mede hiernevens gevoegde model, aan mijn departement in te zenden zijn. Belooningen enz. De kweekelingen die, van heden af, tot de normaallessen of voorbereidende klassen worden toegelaten, behooren zelf de uitgaven voor het aanschaffen van leermiddelen te bestrijden. Van Rijkswege zullen daarvoor geen fondsen meer beschikbaar gesteld worden. 3 Opleiding II. Rijkstoelagen ten bedrage van f 50 en daarboven zullen bij Geldelijk beheer, beschikking van mijn departement aan iederen kweekeling, die Personeel. daarvoor in aanmerking behoort te komen, worden verleend. Kweekelingen. ^ enz Uit enz. Naar enz. ' \«| Gelief enz. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Six. Aan de districts-schoolopzieners. De in het tiende lid dezer aanschrijving bedoelde modeldeclaratie is de volgende: 4 MODEL. Declaratie van den ondergeteekende (1) te (2) wegens het onderstaande (geleverd of verrigt) ten behoeve der Rijksnormaallessen te (3) ■ ?*f 1881 (4) (5) f De ondergeteekende verklaart deze declaratie te zijn deugdelijk en onvergolden tot een bedrag van (in schrijfletters). (6) 188 i (handteekening) De ondergeteekende, Directeur der Rijksnormaallessen te , verklaart, dat het in deze declaratie vermelde is geschied op zijnen last en keurt derhalve deze declaratie goed tot een bedrag van (in schrijfletters). (7) 188. (handteekening) De ondergeteekende, Schoolopziener in het district , verklaart, dat het in deze declaratie vermelde met zijne voorkennis heeft plaats gehad en keurt derhalve deze declaratie goed tot een bedrag van (in schrijfletters). (8) ..: 188 (handteekening) (1) Invullen: Naam en voornamen. (2) „ Woon- of verblijfplaats. (3) „ Plaats der normaallessen. (4) „ Dagteekening van de levering of het verrigte. (5) „ Omschrijving van de leveringen of het verrigte, met vermelding van het aantal der geleverde hoeveelheden en den prijs per eenheid daarvan. Bij verrigten arbeid: het aantal uren, dagen enz. en het loon per uur, dag enz. (6) (7) (8) „ Verblijfplaats er» dagteekening. Opleiding I. Afdeeling O. 's Gravenhage, 4 Julij 1881. Kweekelingen. Nr. 2369. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Gelet op art. 24 der Regelen voor de Rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 28 Mei 1879 (Stbl. n°. 105); Gezien het rapport van de Vergadering der Inspecteurs voor het Geneeskundig Staatstoezigt, dd. 26 junij 1881, n°. 43; Overwegende, dat het wenschelijk is eenige algemeene voorschriften te geven voor de keuring van candidaten, die tot de Rijkskweekscholen wenschen te worden toegelaten; Heeft goedgevonden te bepalen als volgt: Artikel 1. Het geneeskundig onderzoek van hen, die tot eene Rijkskweekschool wenschen te worden toegelaten, bedoeld in art. 24 van de Regelen voor de Kweekscholen, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 28 Mei 1879 (Stbl. n°. 105), wordt bij elke kweekschool verrigt door een of meer geneeskundigen, door den Directeur daartoe uitgenoodigd. Artikel 2. De volgende ziekten of gebreken maken den candidaat tot toelating ongeschikt: 1°. Chronische huidziekten; 2°. Klierziekte in belangrijken graad; 3°. Chronische ziekten van de ademhalingswerktuigen; 4°. Venerische ziekten; 5°. Gebreken van den mond, de tong en de keel, die het spreken bemoeijelijken en in het algemeen de vervulling der taak van onderwijzer zouden beletten: 6°. Hardhoorendheid; 7°. Ziekten der oogen, die, ondanks het gebruik van kunstmiddelen, een starenden invloed kunnen uitoefenen op het onderwijs. Artikel 3. Behalve in de gevallen, bij het vorig artikel bedoeld, zijn de geneeskundigen verpligt den candidaat af te keuren ter zake van andere ziekten of gebreken, die hem naar hun oordeel 6 ongeschikt maken voor het beroep van onderwijzer. Hun met Opleiding i. redenen omkleed besluit wordt door den directeur aan den Kweekelingen. Minister van Binnenlandsche Zaken medegedeeld. Artikel 4. Wordt een kweekeling gedurende den loop zijner studiën in die mate door ziekte of gebreken aangetast, dat hij naar het oordeel van een geneeskundige voor de betrekking van onderwijzer ongeschikt is of worden zou, dan doet de directeur een voorstel tot verwijdering van dien kweekeling. Ten aanzien van een dergelijk voorstel gelden de voorschriften van art. 33 der Regelen hiervoren in art. 1 dezer beschikking vermeld. Afschrift dezer zal worden gezonden aan de Inspecteurs van het lager onderwijs, aan de schoolopzieners in de verschillende districten en arrondissementen, en aan de Directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. 's Gravenhage, 4 Julij 1881. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, Hubrecht. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissements-schoolopzieners, de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. 7 Opleiding h. Afdeeling AZC. Geldelijk beheer. Nr. 4001. 's Gravenhage, 29 Augustus 1881. Ik heb de eer U te verzoeken bij elke inzending van declaratien aan mijn Departement vanwege de Rijksnormaalinrigtingen in Uw district, een staat te voegen, ingerigt volgens bijgaand model. Aan het hoofd van iederen staat moeten in de daarvoor bestemde kolommen worden ingevuld de sommen voor elke inrigting toegestaan. Daarvoor is dus noodig, dat die staat zooveel kolommen bevatte, als er normaalinrigtingen in Uw district zijn. Wordt om bijzondere redenen in den loop van het jaar een nader crediet toegestaan, dan wordt het bedrag daarvan mede in de daarvoor bestemde kolommen opgenomen. De declaratiën van elk dienstjaar worden doorloopend genummerd, dit nummer in kolom 1, de naam en woonplaats van den declarant in de kolommen 2 en 3 en het bedrag der declaratie in eene der kolommen 4—9 vermeld. Bij alle declaratiën wordt kolom 10 ingevuld. Vervolgens worden de getallen, in de onderscheiden kolommen vermeld, opgeteld en de sommen op den volgenden staat overgebragt boven de eerste daarop te vermelden declaratie. Voorts zij opgemerkt, dat de gelden, toegestaan voor de eene inrigting, niet mogen worden gebruikt voor de andere, zonder mijne vooraf verkregen magtiging. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Hubrecht. Aan de districts-schoolopzieners. De in deze aanschrijving bedoelde model-staat is de volgende: DIENST 188. STAAT N°. RIJKSNORMAALINRIGTINGEN IN HET DISTRICT 1 1 " " I i, as SI Ö Rijksnormaalinrigting te * «;ë= -S E Naam van l .£.ï'G _s « . .. § waara - woonplaats. gtfS | ? Aanmerkingen. den declarant. Sgsg > => "g -O !. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. JJj _ „i__M ') Hierin te vermelden Toegestaan bij schnj- ' het totaal bedrag der ven van den Minister Ki„llff„ i_c\ van Binnenlandsche . % A kolommen 4-9. Zaken van f f f f J J J > f f f f f f f Totaal ... ƒ ƒ ƒ ƒ / / / Behoort bij brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 29 Augustus 1881, n°. 4001 afd. AZC. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, HUBRECHT. Opleiding I. Afdeeling O. Jaarverslag enz. Nr. 3919. 'sGravenhage, 18 October 1881. Bij art. 7 der Regelen voor de Rijkskweekscholen is bepaald, dat de directeuren vóór 1 November van elk jaar aan den districtsschoolopziener een beredeneerd verslag zenden van den toestand der kweekschool gedurende het afgeloopen schooljaar. Ik heb de eer U te verzoeken bedoeld verslag, voorzien van Uwe op- of aanmerkingen, telken jare vóór 15 November aan mij te doen toekomen. In het belang der geregelde bewerking van het Regeringsverslag van den staat van het onderwijs wordt op een tijdige inzending prijs gesteld. Gelief derhalve ook den directeur voor zooveel noodig aan zijne verpligting ten deze te herinneren. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, HUBRECHT. Aan de schoolopzieners in de districten 's Hertogenbosch, Tiel, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht. N.B. Aangezien in art. 7 van het bij Koninklijk besluit van 21 Mei 1891 (Stbl. nr. 97) behoorende Reglement is bepaald, dat de Directeur vóór 1 Juli verslag uitbrengt aan den hoofdinspecteur, zal in den tweeden volzin dezer circulaire in plaats van „15 November" gelezen moeten worden: „15 Juli". 10 AMeeling O- 'sGravenhage, 24 October 1881. Opleiding «. Nr 3988 ^*" Geldelijk beheer. Personeel. De vraag is mij gedaan,>f de directeuren en onderwijzers der Rijksnormaallessen voor het ontvangen van vergoeding wegens reis- en verblijfkosten in aanmerking komen als zij, volgens de artt. 17, 18,22,25 en 29 van het Algemeen Reglement, bijeenkomen ter bespreking van de belangen van het onderwijs aan hunne inrigtingen en tot het nemen van beslissingen ten opzigte van toelating, bevordering of verwijdering van kweekelingen, alsmede in geval de districts-schoolopziener het noodig oordeelt een of meer van hen naar zijne standplaats te doen overkomen. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer U mede te deelen, dat vermits volgens art. 17 van het Koninklijk besluit van 15 December 1849 (Stbl. n°. 62) de standplaats van bezoldigde burgerlijke ambtenaren de plaats is, waar zij hunne'betrekking moeten uitoefenen, zoowel de directeuren als de onderwijzers der normaallessen beschouwd worden te wonen in de gemeente waar de inrigting gevestigd is, en alzoo van vergoeding voor het bijwonen der bedoelde vergaderingen geen sprake kan zijn. Evenmin zullen de kosten worden vergoed van hen die, op last van den districts-schoolopziener, zich naar zijne standplaats begeven. Wordt door laatstgenoemden mondeling overleg noodzakelijk geacht, dan kan hij zich persoonlijk tot den directeur wenden en overigens de zaken schriftelijk afdoen. Ik heb de eer U te verzoeken de directeuren der Rijksnormaallessen in Uw district met het vorenstaande in kennis te stellen- De Minister van Binnenlandsche Zaken, Srx. Aan de districts-schoolopzieners. 11 Opleiding I. Kweekelingen. Afdeeling O. Nr. 49381. 'sGravenhage, 9 Februari] 1882. In afwachting van hetgeen omtrent enkele kweekelingen beslist zal worden, die in Mei 1884, wanneer het derde studiejaar nog niet ten einde gebragt is, als milicien kunnen worden ingelijfd, heb ik, na kennisneming van Uw aangehaald schrijven, de eer U mede te deelen, dat het mij niet wenschelijk voorkomt maatregelen te nemen tot wijziging van art. 22 der Regelen voor de Rijkskweekscholen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 28 Mei 1879 (Stbl. n°* 105). De daarin opgenomen maximumleeftijd van 17 jaren heeft voornamelijk ten doel de gelegenheid te openen tot aanvulling van vacatures in de hoogere klassen, behalve in de vierde klasse. De normale leeftijd voor toelating is 14 jaar. Bij het bereiken van den 18-jarigen ouderdom zijn de kweekelingen tot den leeftijd genaderd, waarop zij examen als onderwijzer mogen afleggen. Bevinden zich onder hen, bij het toelatings-examen, jongelieden die, in kennis gelijk, op het punt staan den maximumleeftijd te overschrijden, dan moeten deze bij de jongeren achterstaan. Daar zich doorgaans veel meer dan het vereischte aantal adspiranten voor toelating aanmelden, is het examen in den regel vergelijkend. Het moet evenwel niet enkel vergelijkend zijn naar het aantal behaalde punten, maar ook naar den leeftijd, want al mogen de ouderen met de jongeren in positieve kennis nagenoeg gelijk staan, in kracht van opnemen en verwerken der aangeboden stof bestaat tusschen hen verschil, en zoodanige vereeniging in ééne klasse is niet wenschelijk. Het laat zich bovendien niet aanzien, dat de gevallen waarvan hier sprake is veelvuldig zullen voorkomen; het verschil in leeftijd der kweekelingen is daartoe te groot. Ik wensch nogtans dat de ouders van zoodanige kweekelingen, vóór den aanvang van het toelatingsexamen door U opmerkzaam gemaakt zullen worden, dat voor hunne kinderen weinig kans bestaat den vierjarigen cursus te kunnen voleindigen, en verzoek U, in het zeldzame 12 geval dat nogtans aan het examen deelgenomen wordt, bij gelijke OpWgjjL kennis, de balans ten gunste der jongere candidaten te doen Kweekelingen. overslaan. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Six. Aan de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. Van deze aanschrijving is bij brief van 9 Februari 1882 n°. 4938'> afd O, een afschrift gezonden aan de schoolopzieners in de districten 's Hertogenbosch, Tiel, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht. 13 Opleiding I. Afdeeiing O. Kweekelingen. Nr. 645. 'sGravenhage, 1 Maart 1882. Ten vervolge op het schrijven van mijn ambtsvoorganger, dd. 9 Februarij j.1., n°. 4938i, afd. O, heb ik de eer U, na overleg met den Minister van Oorlog, mede te deelen, dat omtrent de maatregelen, te nemen voor kweekelingen die in het derde studiejaar als milicien kunnen worden ingelijfd, beslist zal worden bij den aanvang van het jaar, waarin zij hunne militiepligten zullen vervullen. Dientengevolge verzoek ik U tegen dien tijd geregeld aan mijn departement kennis te geven, of zich aan Uw school jongelieden bevinden, die in deze omstandigheden verkeeren, c.q. met opgave van hunne namen, voornamen en tijdstippen van geboorte. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, HUBRECHT. Aan de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. 14 Afdeeiing O. 'sGravenhage, 1 Augustus 1882. Opleiding H. Nr. 2797. Kweekelingen. Zooals U bekend is werd door mijn ambtsvoorganger, na de reorganisatie der Rijksnormaallessen, als regel aangenomen, dat in het vervolg aan de kweekelingen dier inrigtingen geen „kleine toelagen" ter tegemoetkoming in reiskosten of voor het aanschaffen van leermiddelen meer zouden worden verleend. Herhaaldelijk werd het verzoek gedaan, dat van die beslissing zou worden teruggekomen, waarop telkens afwijzend werd beschikt. Bij mijn optreden waren nog enkele dier aanvragen aanhangig, en ook sedert dien tijd heeft men zich wederom met hetzelfde doel tot mij gewend. Na raadpleging der over dit onderwerp gewisselde stukken kwam het mij wenschelijk voor hieromtrent het gevoelen in te winnen van de inspecteurs van het lager onderwijs. Daarop hebben twee van hen mij als hunne meening te kennen gegeven; dat het de voorkeur verdient geen nieuwe kleine toelagen meer tè verleenen. Nogtans wenschte één hunner de gelegenheid behouden te zien om aan kweekelingen, die meer dan twee uren gaans van de plaats waar de lessen gegeven worden verwijderd zijn, eene toelage tot een maximum bedrag van f 50 's jaars te verleenen, doch uitsluitend aan hen, die door bijzonderen ijver en goed gedrag uitmunten. Het gevoelen van den derden inspecteur week van dat zijner ambtgenooten af. Wel is waar wordt door hem erkend, dat het stelsel om geldelijke toelagen te geven aan hen, die zich aan het onderwijs willen wijden, niet gezond is te achten, doch naar zijne meening blijft de toepassing van dit stelsel voorloopig noodzakelijk, althans bij inrigtingen van den eersten rang. Hij gaf mitsdien in overweging toelagen beneden f 200 te verleenen aan al de kweekelingen van zoodanige inrigtingen, van wie blijkt dat zij de hulp verdienen en daaraan behoefte hebben. Na ernstige overweging van dit onderwerp vereenig ik mij met de zienswijze der beide eerstgemelde inspecteurs, met dien verstande echter dat bij uitzondering toelagen van f 100 en daar beneden zullen worden verleend aan kweekelingen die, blijkens door den districts-schoolopziener ingesteld onderzoek, op een afstand van meer dan twee uren gaans wonen van het gebouw, 15 Opleiding ii. waar de normaallessen gegeven worden en bovendien door Kweekelingen. bijzonderen ijver en goed gedrag uitmunten. Vermits uit de som, voor normaallessen op hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor 1882 uitgetrokken, voor dit doel geen gelden meer beschikbaar zijn, zal deze regeling in het loopende jaar geen uitvoering kunnen ontvangen, maar zullen voor dit doel bij de begrooting voor 1883 gelden worden aangevraagd. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Pijnacker Hordijk. Aan de districts-schoolopzieners. 16 Afdeeiing O. Nr. 153. 'sGravenhage, 19 Januari 1883. Opleiding i. Kweekelingen. De vraag is gedaan of de quitantiën van betaalde kostgelden voor kweekelingen bij de Rijkskweekscholen voor onderwijzers aan het zegelrecht van vijf centen onderworpen zijn. De Minister van Financiën, hieromtrent geraadpleegd, bericht mij, dat dit recht bij art 1 der wet van 11 Julij 1882 (Stbl. n°. 93) is bepaald voor alle zonder tusschenkomst van een openbaar ambtenaar opgemaakte en niet uitdrukkelijk van zegelrecht vrijgestelde quitantiën, zoodat ook voor de bedoelde quitantiën, waarvoor geene vrijstelling bestaat, dat recht verschuldigd is. Het komt, krachtens art. 28 van genoemde wet, ten laste van de kosthuishouders. Hoewel het zegelrecht op verschillende wijzen kan worden voldaan, komt het mij toch wenschelijk voor, dat bij elke quiteering hetzij door allen op denzelfden staat, hetzij door iederen kosthuishouder afzonderlijk, gebruik worde gemaakt van plakzegels. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Pijnacker Hordijk. Aan de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. 2 1T Opleiding I. Afdeeiing O. Kweekelingen. Nr. 1520. 's Gravenhage, 7 Mei 1884. Ik heb de eer U te verzoeken, nadat de kweekelingen van het vierde studiejaar aan Uwe school zich aan het examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid als onderwijzer hebben onderworpen, mij eene opgaaf van hunne namen te doen toekomen, met vermelding wie geslaagd en wie afgewezen zijn. Ook in het vervolg zal ik gaarne gelijke mededeeling, terstond na afloop der examens, ontvangen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, HUBRECHT. Aan de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers te 's Hertogenbosch, Nijmegen, Middelburg, Deventer, Maastricht. 18 Afdeeiing O. Nr. 738i. 's Gravenhage, 14 Maart 1885. Opleiding I. Jaarverslag enz. De verslagen van de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers, bedoeld in art. 7, al. 5, der Regelen, vastgesteld bij Kon. besluit van 28 Mei 1879 (Stbl. nr. 105), worden mij jaarlijks door de districts-schoolopzieners toegezonden, ten einde ze te gebruiken als bouwstoffen voor de regeeringsverslagen omtrent het onderwijs. Ofschoon eerstbedoelde verslagen in den regel volledige opgaven bevatten en den indruk geven, dat aan hunne bewerking voldoende zorg is besteed, leveren zij door onderlinge afwijking in den vorm en de indeeling der verschillende onderwerpen moeielijkheid bij de samenstelling van een algemeen overzicht op. Ten einde in de wijze, waarop de jaarlijksche verslagen worden bewerkt, eenvormigheid te verkrijgen, heb ik de eer U te verzoeken deze voortaan in te deelen als volgt: § 1. Onderwijzend personeel. § 2. Kweekelingen. § 3. Lokalen, schoolmeubelen en leermiddelen. § 4. Leerschool. In § 1 zullen de mutatiën, die gedurende het cursusjaar waarover het verslag loopt in het onderwijzend personeel voorkwamen, te vermelden zijn in een overzicht, naar den vorm overeenstemmende met de hierbij gevoegde bijlage A. Hierop zal volgen eene korte beschouwing over de wijze, waarop het onderwijzend personeel zich van zijne taak gekweten heeft. § 2 zal aanvangen met een overzicht aangaande de kweekelingen, overeenkomstig bijlage B. Op dit overzicht zal volgen: 1°. vermelding of de kweekelingen, die bij het voorjaarsakte-examen niet slaagden, aan het najaarsexamen hebben deelgenomen, en welke de uitslag daarvan geweest is; 2°. opgaaf van het getal en de soort van akten in bepaalde vakken door hen verkregen; 3°. opgaaf van de redenen, waarom c.q. door kweekelingen de kweekschool gedurende den cursus is verlaten; 4°. opgaaf van de redenen, waarom c.q. kweekelingen niet tot eene hoogere klasse konden overgaan; 5°. opgaaf voor zooveel doenlijk van de betrekking, die de kweekelingen na het verlaten der kweekschool hebben aanvaard; 6°. opgaaf van de provinciën, waaruit de candidaten afkomstig 19 Opleiding I. waren, die zich aan het toelatingsexamen voor den cursus Jaarverslag enz. 1885—1886 onderwierpen. Vervolgens moet in het verslag de rooster van lesuren voorkomen, overeenstemmende met bijlage C. De cijfers, in dezen rooster te vermelden, behooren uit te drukken het getal uren, dat ieder der kweekelingen wekelijks in de verschillende vakken onderwijs ontving. Hieraan kunnen beschouwingen over het leerplan en over de theoretische en practische opleiding der kweekelingen worden toegevoegd. Daarna zullen, met verwijzing voor een gedeelte naar de cijfers in bijlage B, het gedrag, de vlijt, de vorderingen en de gezondheidstoestand der kweekelingen worden omschreven, en kan het een en ander over de kosthuizen worden vermeld. Opmerkingen over den toestand van de lokalen, schoolmeubelen en leermiddelen zullen hier eene plaats kunnen vinden. Afgescheiden van het verslag van het hoofd der leerschool, dat als bijlage behoort te worden overgelegd, zal ik gaarne het oordeel van den directeur vernemen over den toestand en de uitkomsten van het onderwijs aan die school, alsmede een opgaaf van het gemiddeld getal harer leerlingen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Aan de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. . De in deze circulaire bedoelde bijlagen zijn de volgende: 20 BIJLAGE A. RIJKSKWEEKSCHOOL TE Datum van het besluit of de beschikking NAMEN. Betrekking. waarbij eervol I ~ Toelichting. ontslag is verleend. benoeming. Onderwijzer bij de kweekschool „ „ „ leerschool (overleden) 8 BIJLAGE B RIJKSKWEEKSCHOOL TE GETAL DER KWEEKELINGEN bij den aanvang van den cursus 1884—1885 in de c u > M 3 OJ n u B QJ W w N bJO, c ■ i.Si ï cin . 5 &1CO O) e £ 53 «, ■«- Datum _ , ^«s^oSf «"Q «5-o m§ob *«| g S g Geboorte- ^«Segl». si g •= g eSsü « §• van g-aS-^ö* c£ g «j Toelichtingen. >!b"^5 sSg S „ e . . Plaats. ll§.= gsS g. . § 8 ceOT^S-E^ -Soj geboorte. S« §•=;*• c gen > ■o = «ld S NoS-S ï 5 o s^SS-S^S «»J n a "S5 « 2 ofi S» E 2 S ^n-SSaSSf So ■* £ QQ > 2 H (- J 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Behoort bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 11 April 1890, n°. 13773» afd. 0. Mij bekend, ^De Secretaris-Generaal, HUBRECHT. Afdeeiing O. Nr. 1377'V. 's Gravenhage, 12 April 1890. Opleiding IV. Toezicht. Ik heb de eer U hiernevens te doen toekomen een exemplaar van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), van mijne beschikking van heden, nr. 1377", afd. O., met daarbij behoorende lijst, en van mijn schrijven van heden, nr. 1377111, afd. O., aan de arrondissements-schoolopzieners. Ik verzoek U, vóór de inzending aan mijn departement der verslagen van de arrondissements-schoolopzieners, door persoonlijk onderzoek U te overtuigen van de juistheid der door de besturen van normaallessen en hoofden van scholen verstrekte opgaven, en voorts op de opleiding van kweekelingen krachtens art. 12, derde lid, sub 2°, der wet geregeld toezicht te houden. Bij de toezending der verslagen, bedoeld in art. 5 van voormeld Koninklijk besluit, zal ik gaarne vernemen wat U omtrent de hierbedoelde opleiding gebleken is. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, HUBRECHT. Aan de districts-schoolopzieners. 37 Opleiding IV. Atdeeling O. Register inspec- Nr. 1377V. teur. 'sGravenhage, 12 April 1890. Ik heb de eer U hiernevens te doen toekomen een exemplaar van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), van mijne beschikking van heden, nr. 1377", afd. O., met daarbij behoorende lijst, en van de op heden tot de districts- en arrondissements-schoolopzieners gerichte aanschrijving. Den arrondissements-schoolopzieners wordt, in het tot hen gerichte schrijven, opgedragen het aanleggen en geregeld bijhouden van een register. Ik heb de eer U te verzoeken op het aanleggen en bijhouden van dat register toezicht te houden. Indien U blijkt, dat aan dien arbeid niet de vereischte zorg wordt besteed, dan wacht ik daarvan bericht. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, HüBRECHT. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs. 38 Afdeeiing O. Nr. 1527. 's Gravenhage, 22 April 1890. Opleiding IV. Berekening Rijksbijdrage. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij Koninklijk besluit van 16 dezer, nr. 28, het bedrag der Rijksbijdragen, bedoeld in art. 1, al. 2, van het Koninklijk besluit van 3 April 1890(Stbl. nr. 34). die aan gemeentelijke en aan bijzondere normaallessen en aan hoofden van scholen zullen worden verleend voor elk der door hen in den loop van het jaar 1890 ter opleiding tot onderwijzer aangenomen personen, nadat deze in den loop van 1892 of later de akte van bekwaamheid als onderwijzer zullen hebben verkregen, is vastgesteld als volgt: 1°. voor hen, die bij gemeentelijke en bijzondere normaallessen zijn opgeleid: a. gedurende ten minste twee jaren drie honderd gulden; b. gedurende ten minste drie jaren vier honderd gulden; c. gedurende ten minste vier jaren vijf honderd gulden; 2°. voor hen, die door hoofden van scholen zijn opgeleid: a. gedurende ten minste twee jaren twee honderd gulden; b. gedurende ten minste drie jaren twee honderd vijftig gulden; c. gedurende ten minste vier jaren drie honderd gulden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, HUBRECHT. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissementsschoolopzieners. Dezelfde bedragen zijn vastgesteld in de volgende jaren tot en met 1908. 39 Opleiding I. Afdeeiing O. Kweekelingen. Nr. 2945. 's Gravenhage, 29 Juli 1890. Meermalen doet zich het geval voor, dat aan de Rijkskweekscholen, wegens gebrek aan beschikbare plaatsen, aspiranten moeten worden afgewezen, die bij het toelatingsexamen blijk gaven van voldoenden aanleg, terwijl aan andere kweekscholen, wegens het gering aantal aspiranten, plaatsen onvervuld blijven. In verband hiermede verzoek ik U telken jare, bij Uw voordracht tot benoeming van kweekelingen, de mededeeling te voegen of er, na aanstelling der ter benoeming voorgedragen kweekelingen, nog plaatsen aan Uwe kweekschool onvervuld blijven; zoo niet, of er aspiranten wegens gebrek aan beschikbare plaatsen moesten worden afgewezen, voor wie plaatsing overigens gewenscht zou zijn en die tevens genegen bevonden worden hunne opleiding aan eene andere kweekschool te ontvangen. Gelief mij spoedig mede te deelen of een dezer gevallen zich dit jaar bij Uwe kweekschool voordoet. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER, lOCO S.-G. Aan de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. 40 Afdeeiing O. La Al (Nr. 26581). 'sGravenhage, 8 Juni 1892. Opleiding IV. Verslagen inspecteur. Uit de tot nu ontvangen rapporten, bedoeld in art. 6, alinea 2, van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), is mij gebleken, dat daarin door de arrondissements-schoolopzieners geen mededeeling wordt gedaan of door den aanvrager der bijdrage het voorschrift van art. 3 van dit Koninklijk besluit, in het bijzonder wat betreft den termijn voor het doen der kennisgeving, werd in acht genomen. Aangezien de naleving van dit voorschrift eene voorwaarde is voor de rechtmatigheid der aanspraak op de Rijksbijdrage, is de kennis van hetgeen ten opzichte daarvan door den aanvrager is verricht, bij de beoordeeling van elke aanvrage onmisbaar, weshalve ik U verzoek bovenbedoelde mededeeling steeds in Uwe eventueele rapporten te dier zake op te nemen. Mochten dergelijke rapporten, bedoelde mededeeling niet bevattende, door U aan den districts-schoolopziener reeds zijn toegezonden, gelieve dan voóï de aanvulling zorg te dragen. De Minister van Binnenlandsche Zaken. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan de arrondissements-schoolopzieners. 41 Opleiding IV. Afdeeiing O. Verslagen La A" (Nr. 2658«). inspecteur. 's Gravenhage, 8 Juni 1892. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een afschrift van mijn schrijven van heden, La A1, afd. O, aan de arrondissementsschoolopzieners. Ik verzoek U, vóór de inzending aan mijn departement der rapporten, in margine genoemd, (') na te gaan of daarin voorkomt eene mededeeling als waarop in dat schrijven gedoeld wordt. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan de districts-schoolopzieners. (') Rapporten, bedoeld in art. 6, alinea 2, Kon. besluit 3 April 1890 (Stbl. nr. 34). 42 Afdeeiing O. 's Gravenhage, 13 Juni 1892. Opleiding IV. Nr. 2703H. Geraeenschappe lijke Rijksbijdrage. Verschillende bij mijn - departement ontvangen rapporten ten geleide van aanvragen om uitkeering der Rijksbijdrage, bedoeld in art. 12, derde lid, sub 2°., der wet op het lager onderwijs, geven mij aanleiding U te wijzen op hetgeen met betrekking tot art. 7 van het Kon. besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34) behoort te geschieden. Wil men ter zake eener opleiding, als in laatstvermeld artikel 'bedoeld, voor de uitkeering der bijdrage in aanmerking komen, dan behoort daartoe eene gemeenschappelijke aanvrage te worden gedaan door de besturen der verschillende gemeentelijke of bijzondere normaallessen, bij welke de persoon, die de akte van bekwaamheid als onderwijzer verkregen heeft, zijne opleiding heeft ontvangen, of door de hoofden van scholen, die zich elk voor een zeker tijdvak met de opleiding belast hebben. Bij deze gemeenschappelijke aanvrage behooren te worden overgelegd afzonderlijke verklaringen nopens de tijdvakken, gedurende welke de opleiding onafgebroken is geschied. Indien bedoelde opleiding bij normaallessen of door hoofden van scholen in verschillende arrondissementen heeft plaats gehad, brengen de schoolopzieners in die arrondissementen elk afzonderlijk rapport uit over het gedeelte der opleiding, binnen hun arrondissement genoten. De schoolopziener in het arrondissement, binnen hetwelk de opleiding is voltooid, zendt al deze stukken, op de wijze, in art. 6 van het Kon. besluit omschreven, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Tak van Poortvliet. Aan de arrondissements-schoolopzieners. 43 Opleiding IV. Verslagen inspecteur. Afdeeiing ONr. 2703". 'sGravenhage, 13 Juni 1892. Ik heb de eer U hiernevens te doen toekomen een afschrift van mijn schrijven van heden, nr. 2703', afd. O., aan de arrondissements-schoolopzieners. Aangenaam zal het mij zijn, dat in voorkomende gevallen steeds door U worde nagegaan, of door de arrondissementsschoolopzieners aan hetgeen in dat schrijven wordt vermeld de hand gehouden is. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan de districts-schoolopzieners. 44 Afdeeiing O. Nr. 2115. 'sGravenhage, 3 October 1893. Opleiding II. Voorbereidende klasse. Na overweging van Uw nevenvermeld rapport, in verband met de rapporten Uwer ambtgenooten over hetzelfde onderwerp uitgebracht, heb ik de eer U te verzoeken aan de districts-schoolopzieners in Uwe inspectie namens mij mede te deelen dat, indien de toevoeging eener voorbereidende klasse aan Rijksnormaallessen in hun ambtsgebied hun wenschelijk voorkomt, ik een desbetreffend voorstel van hen tegemoet zie. Deze voorbereidende klassen kunnen naar de plaatselijke omstandigheden worden ingericht. Uit de "voorstellen zal echter moeten blijken, dat in de plaats waar de Rijksnormaallessen gevestigd zijn werkelijk geen gelegenheid bestaat, voor den adspirant kweekeling geschikt, oni tusschen den 12 jarigen en den 14 jarigen leeftijd onderwijs (gewoon schoolonderwijs of herhalingsonderwijs) te genieten; dat er werkelijk grond bestaat om te verwachten, dat de leerlingen later aan de normaallessen tot onderwijzer zullen worden opgeleid en dat de inrichting, waaraan de voorbereidende klasse zal worden verbonden, bewezen heeft, de toevoeging dier klasse waard te zijn; terwijl in de toekomst uit de verslagen betreffende de normaallessen zal moeten blijken, in hoever de leerlingen der voorbereidende klassen werkelijk zijn overgegaan naar de normaallessen en aan deze inrichtingen den cursus tot het einde hebben gevolgd, alsmede de uitslag van hun examen ter verkrijging der akte, bedoeld in art. 56, onder a, der wet op het lager onderwijs. De voorstellen der districts-schoolopzieners ter oprichting van voorbereidende klassen met ingang van 1 April 1894 worden vóór 1 December 1893 tegemoet gezien, teneinde daarop, nadat ik U in de gelegenheid zal hebben gesteld van uw gevoelen te doen blijken, tijdig te kunnen beslissen. Zij behooren ook ten aanzien van de kosten in bijzonderheden uitgewerkt te zijn. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Tak van Poortvliet. Aan den inspecteur van het lager onderwijs in de lste inspectie, 2de inspectie, 3de inspectie. 45 Opleiding £ Afdeeiing O. 'sGravenhage, 5 Maart 1896. Kweekelingen. Nr. 1299". V/ Naar aanleiding van het feit, dat onlangs vijf kweekelingen bij eene der Rijkskweekscholen voor onderwijzers, die reeds in het derde of vierde studiejaar waren, zijn moeten worden ontslagen wegens gemis der vereischte gegevens om met vrucht voor de onderwijzersbetrekking te worden -opgeleid, heb ik de eer U te verzoeken den directeur der Rijkskweekschool te , namens mij te wijzen op de noodzakelijkheid, dat bij het toelatingsexamen nauwlettend worde toegezien, dat de toelating tot de kweekschool niet geschiede, wanneer niet, voor zoover dat redelijkerwijze mogelijk is, kan worden aangenomen, dat de gelden, door het Rijk aan de opleiding van den toegelatene ten koste gelegd, ook werkelijk voor het onderwijs vruchtdragend zullen zijn besteed. Voorts zal ik door Uwe tusschenkomst gaarne worden ingelicht omtrent de regeling van den overgang van de kweekelingen naar eene volgende klasse der kweekschool, omtrent welken overgang bij de voorschriften, gegeven bij Koninklijk besluit van 21 Mei 1891 (Stbl. nr. 97) geene bepaalde regelen zijn gesteld. De Minister van Binnenlandsche Zaken, van Houten. Aan de schoolopzieners in de districten, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht. 46 Afdeeiing O. Nr. 4614". 'sGravenhage, 19 Augustus 1896. Opleiding IV. Ontvangbewijs. Het is eenige malen voorgekomen, dat op aanvragen om uitkeering der Rijksbijdrage, bedoeld in art. 12, alinea 3, 2°, der wet op het lager onderwijs, afwijzend is moeten worden beschikt, omdat de kennisgeving en de lijst, bedoeld in artt. 3 en 4 van het Kon. besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), door den arrondissements-schoolopziener niet was ontvangen, hoewel adressant beweerde die stukken toch wel aan den arrondissements-schoolopziener te hebben toegezonden. Naar aanleiding daarvan verzoek ik U voor alle kennisgevingen en lijsten, bedoeld in artt. 3 en 4 van het Kon. besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), welke door U worden ontvangen, aan de inzenders daarvan voortaan een ontvangbewijs te doen toekomen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan de arrondissements-schoolopzieners. 47 Opleiding IV. Afdeeiing O. Ontvangbewijs. Nr. 461411'. 'sGravenhage, 19 Augustus 1896. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij circulaire van heden, nr. 4614", afd. O., de arrondissements-schoolopzieners door mij zijn aangeschreven voortaan voor alle door hen ontvangen kennisgevingen en lijsten, bedoeld in de artt. 3 en 4 van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), aan de inzenders daarvan een ontvangbewijs te doen toekomen. Het is toch eenige malen voorgekomen, dat op aanvragen om uitkeering der Rijksbijdrage, bedoeld in art. 12, al. 3, 2°, der wet op het lager onderwijs, afwijzend is moeten worden beschikt, omdat de kennisgeving en de lijst, bedoeld in artt. 3 en 4 van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34) door den arrondissements-schoolopziener niet was ontvangen, hoewel adressant beweerde hem die stukken te hebben toegezonden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan de districts-schoolopzieners. 48 Afdeeiing O. U A" (Nr. 1038"). 's Gravenhage, 15 Februari 1897. Opleiding ii. Kweekelingen. Op jjrond van de verwachting dat binnenkort bet tijdperk kan worden tegemoet gezien, dat de onderwijzersnood zal zijn geweken, is door mij, zooals U bekend is, het Rijksschooltoezicht geraadpleegd over de vraag of het wenschelijk is de groote toevloed van leerlingen bij de Rijksnormaallessen eenigszins te beperken. Na overweging van het desbetreffend advies der inspecteurs van het lager onderwijs en van de notulen der door die ambtenaren met U en Uwe ambtgenooten gehouden bijeenkomst is het mij wenschelijk gebleken te bepalen, dat — daaronder gerekend de kweekelingen, die niet tot de tweede klasse overgaan — te rekenen van 1 April e.k. de eerste klasse van iedere Rijksnormaalinrichting niet meer leerlingen mag tellen dan 20, nl. 10 jongens en 10 meisjes, met dien verstande dat, wanneer het maximum door een van beide rubrieken niet wordt bereikt, de opengestelde plaatsen door leerlingen van de andere rubriek mogen worden ingenomen; en dat voor beide rubrieken een afzonderlijk vergelijkend toelatingsexamen zal worden gehouden wanneer de aangifte het aantal plaatsen overtreft. Het is mij bij deze gelegenheid gebleken, dat er een verschil van opvatting bestaat omtrent de beteekenis van art. 19, eerste lid, der Regelen voor de Rijksnormaallessen. Dit voorschrift is m. i. zóó te verstaan, dat het toelatings-examen moet loopen over al de daar genoemde vakken; niet over meer, doch ook niet over minder. De Minister van Binnenlandsche Zaken, van Houten. Aan de districts-schoolopzieners. 4 49 Opleiding II. Afdeeiing O. Kweekelingen. La A (Nr. 1088). 'sGravenhage, 18 Februari 1897. In de laatste jaren is het herhaaldelijk voorgekomen, dat kweekelingen %ij de Rijksnormaallessen, die in het genot waren van eene jaarlijksche toelage, de inrichting verlieten om eene andere loopbaan te kiezen. Naar aanleiding daarvan verzoek ik U alvorens voorstellen te doen tot toekenning dier toelagen nog eens opnieuw, zooveel mogelijk nauwkeurig, na te gaan of bij den kweekeling wel het ernstige voornemen bestaat, om zich aan het onderwijsvak te wijden, opdat de Rijksnormaallessen niet ontaarden in instellingen, waar, afgescheiden van de voorbereiding van het beroep van onderwijzer, ook de gelegenheid bestaat, om kosteloos goed onderwijs te ontvangen, zelfs met genot van Rijksvergoeding voor de aanschaffing van leermiddelen en voor eventueele uitgaven wegens reis- en verblijfkosten. De Minister van Binnenlandsche Zaken, van Houten. Aan de districts-schoolopzieners. 50 Afdeeiing A Z C. Nr. 8868. 'sGravenhage, 2 December 1897. Opleiding I. Geldelijk beheer. De Algemeene Rekenkamer heeft verzocht, dat voortaan bij declaratiën, gesteld ten name van meer dan één persoon, in het hoofd daarvan den familienaam worde herhaald en de onderteekening door de onderscheidene belanghebbenden plaats hebbe. Indien eventueel de tennaamstelling eene firma betreft, dan wenscht de Kamer dat dit uit de declaratie duidelijk blijke en wel door het woord „firma" in het hoofd der declaratie voor den naam van de vennootschap te doen vermelden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan (o.a.) de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. 51 Opleiding I. Afdeeiing O. 's Gravenhage, 21 Maart 1898. Programma. Nr. 397. Ik heb de eer U te verzoeken den directeur der Rijkskweekschool voor onderwijzers in Uw district namens mij mede te deelen, dat het overgelegde programma der lessen voor het studiejaar 1898—1899 voorloopig wordt goedgekeurd. Voorts heb ik de eer U mede te deelen, dat het mij wenschelijk voorkomt dat het onderwijs aan de Rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen dienstbaar worde gemaakt aan de drankbestrijding, door de kweekelingen dier inrichtingen kennis te doen bekomen van de nadeelige gevolgen van het misbruik van sterken drank en hun de middelen tot drankbestrijding te doen kennen. Dat onderwijs ware zóó te regelen, dat bij het vak „onderwijs en opvoeding" de moreele zijde, en bij het vak „gezondheidsleer" de physiologische zijde van het vraagstuk worde behandeld. Daartoe wordt door mij bevorderd, dat onder de vakken, vermeld in art. 29 der Regelen voor de Rijkskweekscholen, waarin bij die inrichtingen onderwijs wordt gegeven, worde opgenomen het vak „de gezondheidsleer, daaronder begrepen leer der middelen tot bestrijding van het alcoholisme". Zoodra deze aanvulling der Regelen is tot stand gekomen zal met bedoeld onderwijs een aanvang zijn te maken. Ik verzoek U den directeur der Rijkskweekschool voor onderwijzers in Uw district hiervan mededeeling te doen en hem namens mij uit te noodigen tot regeling van bedoeld onderwijs een aanvullingsprogramma voor den cursus 1898—1899 op te maken en het mij door Uwe tusschenkomst toe te zenden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, H. Goeman Boroesius. Aan de schoolopzieners in de districten Tiel, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht 52 Afdeeiing O. Nr. 2658. 'sGravenhage, 10 Mei 1898. opleiding I. Programma. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exemplaar van het Stbl. nr. 107 van 1898, bevattende het Kon. besluit van 14 April 1898, tot aanvulling van art. 29 van de Regelen voor de Rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwjjzessen, vastgesteld bij Kon. besluit van 21 Mei 1891 (Stbl. nr. 97). (Bijvoegen voor 4 tot en met 10). Tevens wordt U hierbij toegezonden een uittreksel uit het door mij goedgekeurde programma van het onderwijs aan de Rijkskweekschool te Haarlem, bevattende alles wat in dat programma is gebracht ter bestrijding van het alcolisme. (Voor 4—9.) Aangenaam zal het mij zijn, dat het programma van het onderwijs aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te (voor 4) Nijmegen ( „ 5) Haarlem ( „ 6) Middelburg ( „ 7) Deventer ( „ 8) Groningen ( „ 9) Maastricht in gelijken zin worden aangevuld, wanneer daartegen bij U en de vergadering van directeur en onderwijzers dier inrichting geen overwegende bezwaren bestaan. Het aanvullingsprogramma zie ik alsnog ter goedkeuring te gemoet met de op- of aanmerkingen, waartoe het U en de voornoemde vergadering aanleiding mocht geven. (Voor 10.) Aangenaam zal het mij zijn, dat bij de samenstelling van het programma voor de Rijkskweekschool voor onderwijzeressen te Apeldoorn bovenbedoeld onderwijs voor zoover mogelijk in gelijken zin worde geregeld, wanneer daartegen bij U en de ver- 53 Opleiding i. Programma. gadering van de directrice met het onderwijzend personeel dier inrichting geen overwegende bezwaren bestaan. De Minister van Binnenlandsche Zaken, H. Goeman Boroesius. Aan 1—3 de inspecteurs van het lager onderwijs, 4—9 de schoolopzieners in de districten Tiel, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht. 10 den schoolopziener in het district Arnhem. 11 de directrice der Rijkskweekschool voor onderwijzeressen te Apeldoorn. 12—17 de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers te Nijmegen, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht. 18—24 de schoolopzieners in de arrondissementen Apeldoorn, Nijmegen, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht. 54 Afdeeiing O. Nr. 2282'. 'sGravenhage, 16 Mei 1898. Opleiding ii. Programma. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exemplaar van het Stbl. nr. 108 van 1898, bevattende het Koninklijk besluit van 14 April 1898, tot aanvulling en wijziging van art. 3 der regelen voor de Rijksnormaallessen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 29 Juni 1890 (Stbl. nr. 97), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1896 (Stbl. nr. 142). Daaruit zal U blijken, dat aan alle Rijksnormaallessen, waar de hiertoe noodige leerkrachten zijn te bekomen, onderwijs behoort te worden gegeven in de gezondheidsleer, en wel voornamelijk de leer der middelen tot bestrijding van het alcoholisme. In verband daarmede is in de tabellen, behoorende bij voornoemde regelen, één uur meer voor het onderwijs in „paedagogiek" in de vierde klasse uitgetrokken, hetwelk is bestemd voor de behandeling van de moreele zijde van het alcoholvraagstuk. Aangenaam zal het mij zijn, dat door U worde onderzocht hoe bedoeld onderwijs voor elke Rijksnormaalinrichting in Uw district, in verband met de beschikbare leerkrachten, ware te regelen. Van den uitslag van Uw onderzoek zal ik gaarne mededeeling ontvangen, waarbij ik gaarne eene raming van kosten zal aantreffen, welke de invoering van dit onderwijs in Uw district zal tengevolge hebben. Voor het onderwijs in „de gezondheidsleer" ware zooveel mogelijk gebruik te maken van de ter plaatse beschikbare krachten, waartoe wellicht in aanmerking zouden kunnen komen de Geneeskundige Inspecteurs en de leden van de Geneeskundige Raden, ter plaatse aanwezig. Ik verzoek U met die ambtenaren daaromtrent te overleggen De Minister van Binnenlandsche Zaken, H. Goeman Borgesius. Aan de districts-schoolopzieners. Een afdruk van deze aanschrijving is bij circulaire van 16 Mei 1898, nr. 2282". afd. O., gezonden aan de inspecteurs van het lager onderwijs. 55 Opleiding I. Programma. Afdeeiing O. Nr. 588". 'sGravenhage, 2 Maart 1899. Van wege Hare Majesteit de Koningin-Weduwe, Regentes werd in mijne handen gesteld een adres in triplo van verscheidene godsdienstleeraars, waarbij geklaagd wordt over de achteruitzetting van het godsdienstonderwijs. Bij de samenstelling van de lesroosters van de verschillende inrichtingen van onderwijs wordt met het godsdienstonderwijs schier nergens rekening gehouden, zoodat thans alle geschikte uren voor het gewone onderwijs in beslag worden genomen, terwijl het godsdienstonderwijs zich met de avond- of vroege morgenuren of wel met de uren van den anders vrijen Woensdagof Zaterdagnamiddag moet behelpen. Hierdoor wordt naar de meening der adressanten bij de leerlingen tegenzin gewekt tegen het godsdienstonderwijs en voedsel gegeven aan de meening, als zou dat onderwijs min belangrijk zijn. Het komt mij gewenscht voor, dat aan de grief van adressanten voor zooveel mogelijk worde tegemoet gekomen, hetgeen m. i. zou kunnen geschieden door bij het samenstellen van de roosters van lesuren één voor- of namiddag van den gewonen schooltijd, of wel minstens anderhalf achtereenvolgend uur aan het begin of het einde van een voor- of namiddag aan te wijzen als bestemd voor het godsdienstonderwijs. De hierdoor voor het gewone onderwijs verloren uren zullen op andere wijze gemakkelijk kunnen worden ingehaald. Het aanwijzen van de voor het godsdienstonderwijs bestemde uren zou zooveel mogelijk dienen te geschieden, nadat daaromtrent de verschillende in elke gemeente gevestigde godsdienstleeraars waren gehoord. Ik heb mitsdien de eer U te verzoeken op den rooster van lesuren voor Uwe kweekschool te beginnen met het komende schooljaar één voor- of namiddag van den gewonen schooltijd, of minstens anderhalf achtereenvolgend uur aan het begin of 56 het einde van een voor- of namiddag voor het godsdienst- Opleiding f. onderwijs aan te wijzen. Programma. De Minister van Binnenlandsche Zaken, H. Goeman Borqesius. Aan (o.a.) de directeuren (directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers (onderwijzeressen). Afschrift dezer aanschrijving is bij circulaire van 2 Maart 1899, n°. 588'v, afd. o, gezonden aan de inspecteurs van het lager onderwijs en de schoolopzieners in de districten Arnhem, Tiel, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht. 57 Opleiding iL Kweekelingen. Afdeeiing O. La Aï (Nr. 21061). 'sGravenhage, 10 April 1900. lk heb de eer U mede te deelen, dat met intrekking van hetgeen bij dezerzijdsche circulaire van 10 Juli 1885, nr. 2133, afd. O, ten deze is vastgesteld nader door mij wordt bepaald, dat de kweekelingen der Rijksnormaallessen, die de vierde klassen hebben doorloopen, voortaan verplicht zijn zich aan het examen ter verkrijging der akte van bekwaamheid, bedoeld in art. 56, onder a, der wet op het lager onderwijs, te onderwerpen, tenzij zij om bijzondere redenen, als b.v. ziekte of oproeping tot den militairen dienst, van den Minister van Binnenlandsche Zaken vrijstelling van deze verplichting hebben bekomen en dat kweekelingen dier inrichtingen, die de vierde klasse nog niet hebben doorloopen, aan bedoeld examen niet mogen deelnemen, tenzij zij daartoe verlof hebben verkregen van directeur en onderwijzers. Kweekelingen, die zich zonder dit verlof aan het examen onderwerpen, kunnen overeenkomstig art. 25 der Regelen voor de Rijksnormaallessen, vastgesteld bij Kon. besluit van 29 Juni 1890 (Stbl. nr. 97), van de inrichting worden verwijderd. U gelieve de directeuren der Rijksnormaallessen in Uw district namens mij hiermede in kennis te stellen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, H. Goeman Borgesius. Aan de districts-schoolopzieners. Een afdruk van deze aanschrijving is bij circulaire van 10 April 1900, La. A» (nr. 2106»), Afd. O, gezonden aan de inspecteurs van het lager onderwijs. 58 Afdeeiing O. Nr. 4372. 'sGravenhage, 24 Juli 1900. Opleiding l Gebruik van lokalen. Ik heb de eer U te verzoeken mij mede te deelen of aan personen of vereenigingen vergunning is verleend gebruik te maken van lokalen der Rijkskweekschool en daaraan verbonden leerschool te (voor 1) Nijmegen (voor 2) Haarlem (voor 3) Middelburg (voor 4) Deventer (voor 5) Groningen (voor 6) Maastricht en, zoo ja, bij welke beschikkingen die vergunningen zijn verleend. Het is de bedoeling alleen opgave te ontvangen omtrent de vergunningen, waarvan thans nog gebruik wordt gemaakt en ter zake waarvan aan het Rijk vergoeding behoort te worden betaald voor kosten wegens verwarming en dergelijke. Tevens verzoek ik U, indien zulke vergunningen voor het gebruikmaken van lokalen van genoemde inrichtingen bestaan, mij er te zijner tijd mededeeling van te doen wanneer daarvan later geen gebruik meer mocht worden gemaakt. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan den schoolopziener in het district 1. Tiel. 2. Haarlem. ' 3. Middelburg. 4. Deventer. 5. Groningen. 6. Maastricht. 59 Opleiding II. Afdeeiing O. Kweekelingen. Nr. 7255. 's Gravenhage, 14 September 1904. Door mij zijn klachten ontvangen, dat directeuren van Rijksnormaallessen de leerlingen van de derde en de vierde klasse verplichten elke week eenige uren als kweekeling in de openbare school te fungeeren, ook al zijn zij als kweekeling bij eene bijzondere school geplaatst. Ik heb daarom de eer U te verzoeken, den directeuren der Rijksnormaallessen in uw district namens mij mede te deelen, dat kweekelingen van bijzondere scholen, die bij Rijksnormaallessen worden opgeleid, niet verplicht mogen worden als kweekeling in de openbare school op te treden, indien die kweekelingen daartegen bezwaar hebben, en in de bijzondere school geschikte gelegenheid is voor hunne vorming in de practijk. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan de districts-schoolopzieners. 60 Afdeeiing O. Nr. 87641. 'sGravenhage, 12 November 1904. Opleiding B. Kweekelingei Volgens mededeeling van de Algemeene Rekenkamer enz. Aangezien enz. Mitsdien enz. Aangenaam zal het mij zijn dat, alvorens uwe voorstellen tot toekenning van jaarlijksche toelagen aan kweekelingen bij de Rijksnormaallessen aan mijn Departement toe te zenden, gij U in het vervolg de geboorteakten doet overleggen en U overtuigt dat de namen en voluit geschreven voornamen van die kweekelingen daarmede overeenstemmen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan de schoolopzieners in de districten 's Hertogenbosch, Eindhoven, Breda, Leeuwarden, Heerenveen, Roermond. 61 Opleiding II. Afdeeiing O. Kweekelingen. Nr. 876411. 's Gravenhage, 12 November 1904. Het is in den laatsten tijd herhaaldelijk voorgekomen, dat in de voorstellen van de districts-schoolopzieners tot toekenning van toelagen aan kweekelingen bij de Rijksnormaallessen, en dientengevolge ook in de beschikkingen, waarbij die toelagen zijn verleend, de namen en voornamen van die kweekelingen niet volledig, of niet geheel juist zijn vermeld. Ik heb daarom de eer U, evenals Ik heden Uwe ambtgenooten gedaan heb, te verzoeken in het vervolg, alvorens een voorstel tot toekenning van toelagen aan deze kweekelingen aan mijn Departement te zenden, U de geboorteakten te doen overleggen en U te overtuigen, dat de namen en voluit geschreven voornamen in dat voorstel daarmede geheel overeenstemmen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DlJCKMEESTER. Aan de districts-schoolopzieners (behalve die in de districten 's Hertogenbosch, Eindhoven, Breda, Leeuwarden, Heerenveen, Roermond). 62 Afdeeiing O. 'sGravenhage, 26 Mei 1906. Opleiding III. Nr. 7411». Register en versla gen hoofdinspec teur. 'ÉÊfÊi Ontvangbewijs. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exemplaar van het Stbl. nr. 107 van 1906, bevattende het Koninklijk besluit van 8 Mei 1906, nr. 56, benevens een afdruk van mijne beschikking van heden nr. 7411', afd. O, met daarbij behoorende lijst en aanvrage.') Ik verzoek U de bij U ingekomen kennisgevingen, zooals dat ten opzichte van de kennisgevingen, bedoeld in art. 3 van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34) door de arrondissements-schoolopzieners wordt gedaan, achtereenvolgens in een register te vereenigen, naar den vorm met vorenbedoelde lijst overeenstemmende. In het belang van eene goede administratie gelieve U in dat register voor elke kweekschool, waarvoor de Rijksbijdrage wordt gevraagd, eenige bladzijden te bestemmen en de mutatiën geregeld bij te houden. Aangezien U van elke kweekschool, waarvoor de Rijksbijdrage gevraagd wordt, ingevolge art. 2 sub 6°., van het Koninklijk besluit een rooster van lesuren bekomt, schijnt het niet noodig, dat in het register worde overgenomen hetgeen in de lijsten is vermeld onder het hoofd „leervakken en uren van onderwijs". De bij U ingekomen lijsten behooren in originali te worden gevoegd bij Uw verslag, krachtens art. 4 van het Koninklijk besluit in te zenden. Voor alle bij U ingekomen kennisgevingen gelieve U aan den inzender een ontvangbewijs af te geven, waarin ook vermeld is het aantal lijsten, bij elke kennisgeving aangetroffen. Aangenaam zal het mij zijn, dat de opleiding aan de kweek- ') Het Koninklijk besluit en de beschikking, in deze alinea genoemd, zijn door latere vervangen. N.B. Bij Koninklijk besluit van 31 December 1920 (Stbl. nr. 947) is het toezicht op de gemeentelijke en bijzondere kweekscholen aan de hoofdinspecteurs van het lager onderwijs opgedragen. 63 Opleiding III. scholen, waarvan bedoelde kennisgeving door U is ontvangen, Register en versla-nauwkeurig worde nagegaan. Bij enz. . gen hoofdinspec- jn enz teur- Mocht enz. Ontvangbewijs. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. F. van Lijnden. Aan de districts-schoolopzieners. 64 Afdeeiing O. Nr. 15923. 'sGravenhage, 24 November 1906. Opleiding I. Jaarverslag enz. Ik heb de eer U te verzoeken bijgaande tabel vóór 1 December 1906 ingevuld aan mijn Departement terug te zenden. Aangenaam zal het mij zijn jaarlijks bij Uw verslag omtrent den gymnastiekcursus eene gelijksoortige opgave aan te treffen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. F. van Lijnden. Aan de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers te Nijmegen, Deventer en Maastricht. De in deze aanschrijving bedoelde staat is de volgende: 5 65 OPLEIDING VAN GYMNASTIEKONDERWIJZERS. Bi] den aanvang Gedurende den Gedurende den Tot den cursus ^r aLti- vanden cursus in cnrgus 1905-1906 cursus 1905-1906 1906-1907 gxameni 1905 waren ge- verlieten de lessen werden toegelaten werden toegelaten . 1906 plaatst m de Cursus der Ie klasse 2e kla8se ,e klas8e 2e klasse le kla88e 2e kla8se 16 klasse 2e klasse 2 g' . 1 r— T T 1 1 ï -O Rijkskweekschool te: e g g g g g g o> £ « 8) M> M M bfl M M M _ - a c . .E .5 . .5 . .9 .5 j ~j 5 ïS 1 1 I J- 1 1 1 I s 5 I 1 1 1 ' 8 5 '1 1 Behoort bij schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 24 November 1906, n°. 15923, afd. Onderwijs. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, A. F. van Lijnden. Afdeeiing L O. Nr. 3841. 'sGravenhage, 15 januari 1908. Opleiding III. Programma. In het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer der StatenGeneraal betreffende het ontwerp van hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor 1908 werd de aandacht er op gevestigd, dat de bij art. 2, sub 4°., eerste lid, van het Koninklijk besluit van 8 Mei 1906 (Stbl. nr. 107), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 29 Januari 1907 (Stbl. nr. 21), gestelde voorwaarde om voor de Rijksbijdrage in aanmerking te komen in de practijk zoo zoude worden opgevat, alsof de daar vermelde vakken „gezondheidsleer" en „handenarbeid (slöjd)" in elk geval zouden moeten worden onderwezen. Zulks geeft mij aanleiding U, voor zooveel noodig, mede te deelen, dat die opvatting niet juist is. De bedoeling van voormeld art. 2, sub 4°., eerste lid, is geen andere, dan dat vóór de aldaar bedoelde 20 uur 's weeks onderwijs in de vier klassen gekozen worden twee of meer van de vakken, genoemd onder 1, m, n, r of rbis, gezondheidsleer en handenarbeid (slöjd). Het onderwijs in beide laatstgenoemde vakken is derhalve niet verplicht. De Minister van Binnenlandsche Zaken, P. Rink. Aan de districts-schoolopzieners. Een afdruk van deze aanschrijving is bij circulaire van 15 januari 1908, nr. 384h, afd. L O, gezonden aan de inspecteurs van het lager onderwijs. 67 Opleiding I. Kweekelingen. Afdeeiing L O. Nr. 1424. K 'sGravenhage, 16 Maart 1908. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exemplaar van het Stbl. n°. 77 van 1908, bevattende het Koninklijk besluit van 28 Februari 1908 tot wijziging van de artikelen 2 en 27 van de Regelen voor de Rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 21 Mei 1891 (Stbl. nr. 97), aangevuld bij Koninklijk besluit van 14 April 1898 (Stbl. nr. 107). (Voor de schoolopzieners in de districten Arnhem, Tiel, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht.) Deze wijziging van de Regelen heeft ten doel om, indien het getal bij het toelatingsexamen geslaagde adspiranten en het getal beschikbare plaatsen dat gedoogt, gelegenheid te hebben een zoo groot mogelijk getal kweekelingen, tot een maximum van 24, tot de kweekschool toe te laten. Bij de inzending der voordracht overeenkomstig art. 27, eerste lid, zal dus door de directeuren opgave zijn te doen van het aantal beschikbare plaatsen. Mocht op het tijdstip, waarop de voordracht tot benoeming van de nieuwe kweekelingen pleegt te worden ingezonden, het juiste getal beschikbare plaatsen nog niet kunnen worden opgegeven, daar de overgangsexamens alsdan nog niet hebben plaats gehad, dan kunnen op de gewone wijze voorloopig 20 kweekelingen worden benoemd. Indien daarna blijkt, dat er nog plaatsen in de eerste klasse beschikbaar zijn, zal ik gaarne daarvan zoo spoedig mogelijk bericht ontvangen van den directeur ten einde het getal kweekelingen alsnog te kunnen aanvullen. U gelieve den directeur der Rijkskweekschool voor onderwijzers te - namens mij van het bovenstaande mededeeling te doen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Huber, L S.-G. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissements-schoolopzieners. 68 Afdeeiing LO. Nr. 5959'. 'sGravenhage, 23 Juli 1908. Opleiding III. Verslagen hoofdinspecteur. In verband met het eerste lid van art. 4 van het Koninklijk besluit van 8 Mei 1906 (Stbl. nr. 107), zooals dat is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 29 Januari 1907 (Stbl. nr. 21), zal ik voortaan gaarne bij de lijsten, bedoeld in 2° van art. 3 van genoemd besluit, welke vóór den aanvang van ieder cursusjaar aan U mochten worden ingezonden, in de maand Januari van ieder jaar voor elke bijzondere of gemeentelijke kweekschool een afzonderlijk verslag door tusschenkomst van den inspecteur van het lager onderwijs ontvangen. Ook bij de toezending van eventueele aanvragen tot uitkeering van de Rijksbijdrage, ingevolge art. 5 van dat besluit, gelieve U bij iedere aanvrage een afzonderlijk rapport te voegen. Daardoor wordt eene spoedige afdoening der zaak bevorderd. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. KAN. Aan de districts-schoolopzieners. Een afdruk van deze aanschrijving is bij circulaire van 23 Juli 1908, nr. 5959'1, afd. LO, gezonden aan de inspecteurs van het lager onderwijs. 69 Opleiding I, II. Afdeeiing A Z C. Geldelijk beheer. La A (Nr. 6531). 's Gravenhage, 24 Juli 1908. Bij het onderzoek door de Algemeene Rijkenkamer eener declaratie tot een hoog bedrag, is bij dat college de vraag gerezen of er geene bedingen waren gemaakt of voorwaarden gesteld, die op de betaling van invloed konden zijn. Zoo dit het geval was, dan stelde de Kamer er prijs op, daarmede te worden in kennis gesteld, ten einde te kunnen nagaan of bij de oplevering aan die bedingen of voorwaarden was voldaan. Voor het geval eene schriftelijke overeenkomst bestond, zag zij overlegging daarvan tegemoet. Waar meermalen op mondelinge overeenkomst werken worden uitgevoerd of leveringen geschieden tot aanzienlijke bedragen, achtte de Kamer het gewenscht bij die gelegenheid als hare meening te doen kennen, dat het aangaan van schriftelijke contracten voor de uitvoering van werken en leveringen de voorkeur verdient, ook in verband met hetgeen in artikel 1933 en volgende Burgerlijk Wetboek is bepaald omtrent getuigenbewijs. Voor de gevallen, waarin het tot dusver noodig werd geacht mondeling overeen te komen, zou de volgende'regeling naar de meening van genoemd college meer aanbeveling verdienen. Indien eene aannemingssom meer dan f 300 bedraagt, wordt vooraf eene op zegel gestelde, ongeregistreerde, verklaring opgemaakt, waarbij de aannemer zich verbindt, de daarin nauwkeurig omschreven werkzaamheden en leveringen voor de in schrijfletters vermelde som uit te voeren. Casu quo wordt in dat stuk ook melding gemaakt van de bijzondere bedingen, die op de betaling van invloed kunnen zijn. Uit eene verklaring te stellen op de declaratie, die later ter bekoming van betaling wordt ingediend, moet dan blijken, dat de declarant zich vooraf heeft verbonden de werkzaamheden of leveringen uit te voeren voor de in rekening gebrachte som, en dat bij het aangaan der overeenkomst geenerlei beding werd gemaakt, hetwelk op de betaling van invloed heeft kunnen zijn. Is dit laatste wel het geval, dan wordt een gewaarmerkt afschrift van de verklaring van den aannemer overgelegd en bij de declaratie gevoegd. Aan de Algemeene Rekenkamer is medegedeeld, dat bij mijn 70 departement tegen de voorgestelde regeling geen bezwaar Opleiding i, ii. be taat Geldelijk beheer. Ik heb de eer U te verzoeken voor het vervolg zoodanig te handelen, dat aan den wensch der Kamer worde voldaan, en in die gevallen de declaratie te voorzien van een der volgende verklaringen: BDe verklaart, dat het in deze declaratie vermelde is geschied op zijnen mondelingen last en voor de som, welke daarvoor vóór den aanvang der desbetreffende werkzaamheden (of vóór dat met de levering is aangevangen) is overeengekomen, bij welke overeenkomst geenerlei beding is gemaakt, hetwelk op de betaling van invloed heeft kunnen zijn; dat de oplevering behoorlijk heeft plaats gehad en dat de declaratie derhalve door hem wordt goedgekeurd tot een bedrag van (in schrijfletters)", of nDe verklaart, dat het in deze declaratie vermelde is geschied op zijnen mondelingen last, onder de bepalingen, vervat in de in afschrift hierbij gevoegde verklaring; dat de oplevering behoorlijk heeft plaats gehad en. zonder afwijking van de bovenbedoelde bepalingen en dat de declaratie derhalve door hem wordt goedgekeurd tot een bedrag van (in schrijfletters)". De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan (o.a.) de districts-schoolopzieners, de directeuren (directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers (onderwijzeressen). 71 Opleiding II. Personeel. Afdeeiing LO. Nr. 2133. 'sGravenhage, 26 Maart 1909. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exemplaar van het Stbl. nr. 66 van 1909, bevattende het Koninklijk besluit van 11 Maart 1909 tot wijziging en aanvulling van de Regelen voor de Rijksnormaallessen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 29 Juni 1890 (Stbl. nr. 97), aangevuld en gewijzigd bij de Koninklijke besluiten van 27 Juli 1896 (Stbl. nr. 142) en 14 April 1898 (Stbl. nr. 108). De wijziging sub 6°. van het Koninklijk besluit heeft ten doel om voor waarneming bij vacature eene belooning deswege toe te kennen uit de vrijgevallen jaarlijksche toelage, en voor waarneming bij afwezigheid van een onderwijzer wegens ziekte of om andere reden, deswege eene belooning te verleenen, indien laatstbedoelde waarneming langer dan 3 maanden heeft geduurd. Gij wordt mitsdien gemachtigd in bovenbedoelde gevallen een voorstel tot toekenning van eene belooning in te dienen. Omtrent enz. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de districts-schoolopzieners. 72 Afdeeiing L O. Nr. 2273. 'sGravenhage, 3 April 1909. Opleiding IV. Berekening Rijksbijdrage. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exemplaar van het Stbl. nr. 72 van 1909, bevattende het Koninklijk besluit van. 16 Maart 1909, nr. 7, tot wijziging en aanvulling van de artikelen 1 en 2 van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), gewijzigd en aangevuld bij Koninklijk besluit van 30 November 1895 (Stbl. nr. 183). De wijziging sub 2°. van het Koninklijk besluit heeft ten doel de besturen van gemeentelijke en bijzondere normaallessen in de gelegenheid te stellen den cursus met 1 Mei te doen aanvangen, zonder daardoor gevaar te loopen de Rijksbijdrage voor de opleiding van kweekelingen geheel of gedeeltelijk te verliezen. Voor de berekening van de Rijksbijdrage zal het er voortaan voor worden gehouden, dat de opleiding is geëindigd met het einde der maand, waarin het examen is aangevangen, onder voorwaarde natuurlijk, dat de opleiding onafgebroken heeft plaats gehad ten minste tot den aanvang van het examen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. KAN. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissements-schoolopzieners. 73 Opleiding II. Personeel. Afdeeiing LO. Nr. 4008. 'sGravenhage, 25 Mei 1909. Ik heb de eer U mede te deelen, dat de beslissing, vervat in het Koninklijk besluit van 23 Maart 1909, nr. 19, vermeld in mijn schrijven van 22 April 1909, nr. 3477, afd. LO, van belang kan zijn voor thans niet meer in dienst zijnde onderwijzers aan Rijksnormaallessen en daaraan verbonden voorbereidende klassen met betrekking tot hun aanspraak op wachtgeld of eigen pensioen en mogelijk ook op pensioen voor hunne weduwen en weezen. In het algemeen valt op te merken, dat uit de beslissing bij voormeld Koninklijk besluit genomen volgt, dat als burgerlijke dienst in den zin van de burgerlijke pensioenwet is te beschouwen de dienst bij de Rijksnormaallesen bewezen krachtens eene benoeming van den Minister van Binnenlandsche Zaken ingevolge het bepaalde in art. 8 van het Algemeen Reglement, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 13 Mei 1881, nr. 1. Voor zooveel bovenbedoelde onderwijzers zijn ontslagen wegens opheffing van hunne betrekking zijn ■ voor hen de wachtgeldbepalingen van belang. Het wachtgeld der burgerlijke ambtenaren is oorspronkelijk geregeld bij Koninklijk besluit van 24 Juli 1869 (Stbl. nr. 142), waarin wijziging is gebracht bij Koninklijk besluit van 4 September 1892 (Stbl. nr. 60). In geen geval kan aanspraak op wachtgeld bestaan indien de dienst als burgerlijk ambtenaar niet 5 jaar heeft geduurd. Het ligt in de bedoeling op het eventueel pensioen in te houden de bijdragen welke verschuldigd zouden «fjn geweest, indien dé belanghebbende van den aanvang zijner bediening af als burgerlijk ambtenaar ware beschouwd. Van 1 Januari 1891 af zijn de betrekkingen aan de Rijksnormaallessen en aan de voorbereidende klassen afzonderlijk te nemen, d.w.z. dat sedert die dagteekening geen vereenigde grondslag voor de pensioensbijdrage en voor de regeling van het pensioen meer bestaat. Voor het weduwen- en weezenpensioen zijn de bepalingen der Weduwenwet voor de ambtenaren 1890 beslissend. Behalve de bepalingen der tegenwoordige burgerlijke pensioenwet, is het mogelijk dat ook nog in bijzondere gevallen de met 1 Januari 1891 vervallen, laatstelijk bij de wet van 21 Mei 1873 74 (Stbl. nr. 74) gewijzigde pensioenwet van 1846 toepassing zal Opleiding vinden. Personeel. Eene aanvraag om wachtgeld moet gericht worden tot de Koningin, eene aanvraag om pensioen tot den Minister van Binnenlandsche Zaken en eene aanvraag om weduwen- en weezenpensioen tot den Directeur van het Weduwen- en Weézenfonds voor burgerlijke ambtenaren. Bij aanvrage om wachtgeld of pensioen is overlegging van de geboorteakte noodig. U gelieve, namens mij, daarop de aandacht te vestigen in de eerste plaats van die personen, door U vermeld in de opgaven, mij toegezonden tengevolge van de aanschrijving van 19 December 1908, nr. 11532, afd. LO, in de tweede plaats van andere nog in leven zijnde gewezen onderwijzers van Rijksnormaallessen en daaraan verbonden voorbereidende klasse, die, voor zooveel U bekend, zijn ontslagen op gronden, die aanspraak kunnen geven op pensioen. Daarbij is echter uitdrukkelijk mede te deelen, dat zoolang niet omtrent bijzondere gevallen, die zich zullen voordoen, bij Koninklijk besluit eene beslissing is genomen, het niet mogelijk is te zeggen, wat in ieder bepaald geval de rechten en verplichtingen der belanghebben zijn. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Aan de districts-schoolopzieners. 75 Opleiding II. Personeel. Afdeeiing LO. Nr. 10099. 's Gravenhage, 13 December 1909. Ik heb de eer U te verzoeken bij Uwe aanbevelingen tot benoeming van personeel bij de Rijksnormaallessen, behalve de opgave of de aanbevolene al dan niet in het genot is van pensioen ten laste van den Staat, voortaan de mededeeling te willen voegen of hij al dan niet voor pensioen heeft bijgedragen en naar welken grondslag, en of hij reeds aan Rijksnormaallessen is werkzaam geweest. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de districts-schoolopzieners. 76 Afdeeiing L O. Nr. 11412. 'sGravenhage, 30 December 1909. Opleiding IV. Berekening Rijksbijdrage. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij Koninklijk besluit varv 23 December 1909, nr. 40, geplaatst in de Ned. Staatscourant van Woensdag 29 December 1909, nr. 304, het bedrag van de Rijksbijdrage, bedoeld in art. 1, eerste lid, van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. 34), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 16 Maart 1909 (Stbl. 72), die aan gemeentelijke en aan bijzondere normaallessen en aan hoofden van scholen zullen worden verleend voor ieder van de door hen in den loop van 1910 ter opleiding tot onderwijzer aangenomen personen, nadat dezen in den loop van 1912 of later de akte, bedoeld in art. 77, onder a, der wet op het lager onderwijs zullen hebben verkregen, is vastgesteld als volgt: 1°. voor hen, die bij gemeentelijke of bijzondere normaallessen zijn opgeleid: a. gedurende ten minste twee jaren, driehonderd en vijftig gulden; Dezelfde bedragen zijn vastgesteld in de volgende jaren tot en met 1919. Hieronder zijn opgegeven de Kon. besluiten sinds 1914, waarbij dit is geschied, de Staatscouranten, waarin die besluiten zijn opgenomen, de circulaires waarbij de inhoud aan de leden van het schooltoezicht is medegedeeld, het jaar waarin de opleiding moet zijn aangevangen, en het jaar waarin de akte is verkregen. ■ "1 v. ■ u „ Nederlaridsche rirmiair» van n— Akte Kon. besluit van urcuiaire van = a Staatscourant van 5 « verkregen in <^ 24 Dec. 1914, nr. 64 31 Dec. 1914, 5 Jan. 1915, 1915 1917 of later nr. 306 nr. 21254, O. 17 Dec. 1915, nr. 14 22 Dec. 1915, 27 Dec. 1915, 1916 1918 , . nr. 299 nr. 19587, O. 15 Dec. 1916, nr. 73 19 Dec. 1916, 28 Dec. 1916, 1917 1919 „ „ i) nr. 298 nr. 20894, O. 18 Dec. 1917, nr. 39 21 Dec. 1917, 27 Dec. 1917, 1918 1920 „ , <) nr. 299 nr. 21998, O. 18 Dec. 1918, nr. 58 30 Dec. 1918, 9 Jan. 1919, 1919 1921 , „ 1) nr. 303 nr. 26160, LOA. 17 Dec. 1919, nr. 46 19/20 Dec. 1919, 31 Dec. 1919, 1920 1922 „ , 1) nr. 267 nr. 11571, LOA. i) Zie echter de circulaire van 31 Januari 1921, nr. 15163, afd. LOA. 77 Opleiding IV. b. gedurende ten minste drie jaren, vijfhonderd vijf en Berekening twintig gulden; Rijksbijdrage. c gedurende ten minste vier jaren, zevenhonderd gulden; 2°. voor hen, die door hoofden van scholen zijn opgeleid: a. gedurende ten minste twee jaren, tweehonderd gulden; b. gedurende ten minste drie jaren, tweehonderd en vijftig gulden; c. gedurende ten minste vier jaren, driehonderd gulden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissements-schoolopzieners. 78 Afdeeiing L O. Nr. 2139. 'sGravenhage, 9 Maart 1910. Opleiding II. Kweekelingen. Ik heb de eer U te verzoeken na afloop van de examens ter verkrijging van de akte van bekwaamheid, bedoeld in art. 77, onder a, der wet op het lager onderwijs, welke dit jaar zullen worden afgenomen, mij bijgaanden staat, nauwkeurig ingevuld, terug te zenden. Indien het daarin te vermelden aantal kweekelingen in de vierde klasse niet mocht overeenstemmen met de som der geslaagden en afgewezenen, behoort in de laatste kolom de reden daarvan te worden medegedeeld, met opgave tevens van datum en nummer van het schrijven, waarbij de in de missive van 10 April 1900, I" At, afd. O, bedoelde vrijstelling is verleend. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de districts-schoolopzieners. Naar deze circulaire wordt elk jaar verwezen bij het stellen van de soortgelijke vraag. De staat luidt als volgt: 79 UITSLAG VAN DE EXAMENS TER VERKRIJGING VAN EENE AKTE VAN BEKWAAMHEID, BEDOELD IN ART. 77, ONDER A, DER WET OP HET LAGER ONDERWIJS, IN 1910 AFGELEGD DOOR KWEEKELINGEN BIJ DE RIJKSNORMAALLESSEN. Aantal kweekelingen, die aan het examen Aantal kweekelingen, die de hebben deelgenomen en zijn vierde klasse nog niet'hebben Aantal I doorloopen, doch die met ver- RijkS- , , ,, geslaagd afgewezen gunning van directeur en 1 kweekelingen ° £ 1 2 onderwijzers aan het examen qd normaal- in de na een verblijf in de 4e klasse van hebben deelgenomen en zijn v- vierdeklasse. | 1 | | merkin gen 'essente: één jaar 2 °jarmneer één jaar 2 <*™" geslaagd afgewezen j- m. j. m. j. m. j. m. j. m. j. m. j. m. Behoort bij schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 9 Maart 1910, nr. 2139, afd. LO. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Afdeeiing O. Nr. 1625'. / 's Gravenhage, 8 Maart 1911. Opleiding l Kweekelingen. IA Door den schoolopziener in het district Deventer is mij medegedeeld, dat hem is gebleken, dat kweekelingen, wier ouders wonen in eene plaats, waar eene Rijkskweekschool voor onderwijzers is gevestigd, in het genot van de toelage voor huisvesting en verpleging zijn gekomen, doordien die kweekelingen — niet hunne ouders — waren verhuisd naar eene andere gemeente, van waaruit zij zich aanmeldden voor het toelatingsexamen voor eene andere kweekschool dan die in de woonplaats hunner ouders. Aangezien de bedoeling van art. 31, tweede lid, der Regelen voor de Rijkskweekscholen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 21 Mei 1891 (Stbl. nr. 97) is, dat alleen die kweekelingen, wier ouders of voogden niet wonen in eene gemeente, waar zulk eene inrichting is gevestigd, zulk eene toelage kunnen bekomen, behoort aan vorenbedoeld misbruik een einde te worden gemaakt. Dit kan geschieden door van de kweekelingen, die niet zelf in de kosten van huisvesting en verpleging voorzien, een certificaat omtrent de woonplaats van hunne ouders of voogden te eischen. Ik heb derhalve de eer U te verzoeken den directeur der Rijkskweekschool voor onderwijzers te (voor 1) Nijmegen (voor 2) Haarlem (voor 3) Middelburg (voor 4) Groningen (voor 5) Maastricht (voor allen) met mededeeling van het vorenstaande namens mij te verzoeken van de adspiranten, die voor plaatsing in aanmerking komen en niet zelf in de kosten van huisvesting en verpleging 6 81 Opleiding I. voorzien, voortaan de overlegging van zulk eene verklaring te Kweekelingen. vorderen. Tevens enz. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan den schoolopziener in het district 1. Tiel. 2. Haarlem. 3. Middelburg. 4. Groningen. 5. Maastricht. Aan den schoolopziener in het district Deventer is hetzelfde voorschrift gegeven in andere bewoordingen, bij brief van 8 Maart 1911, nr. 1625», afd. LO. 82 Afdeeiing L O. Nr. 2201. 'sGravenhage, 21 Maart 1911. Opleiding ii. Personeel, Het enz. Op enz. De enz. Indien enz. Voorts heb ik de eer U te verzoeken in Uwe berichten omtrent aanvragen om ontslag van onderwijzers bij de Rijksnormaallessen, indien zulks uit de ontslagaanvrage niet blijkt, voortaan mede te deelen, of adressant al dan niet voornemens is als gewezen onderwijzer bij de Rijksnormaallessen binnenkort pensioen aan te vragen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretarie-Generaal, J. B. Kan. Aan de districts-schoolopzieners. 83 Opleiding III. Afdeeiing L O. 'sGravenhage, 8 ^pril 1911. Verkrijgbaarstel- Nr. 2317". ling van modellen. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exefnplaar van het Stbl. nr. 90 van 1911, bevattende het Koninklijk besluit van 14 Maart 1911, nr. 10, benevens een afdruk van mijne beschikking van heden, nr. 2317», afd. L O., met de daarbij vastgestelde modellen A, B, C en D. (') In de Nederlandsche Staatscourant wordt medegedeeld, dat de besturen van gemeentelijke en bijzondere kweekscholen, die op de Rijksbijdrage aanspraak maken, een exemplaar van elk van die modellen bij U kunnen bekomen. Van elk gaan.. . . . exemplaren hiernevens. Mocht U aan meer exemplaren er van behoefte hebben, dan kan U ze bij mijn Departement aanvragen. De enz. Voor zooveel noodig zij opgemerkt, dat hetgeen bij missive van 26 Mei 1906, nr. 7411", afd. O, is voorgeschreven met betrekking tot de administratie over de kweekscholen, van kracht blijft. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. KAN. Aan de districts-schoolopzieners. (') De beschikking is vervangen door die van 28 Januari 1921, nr. 1278, afd. L O A. 84 Afdeeiing LO. Nr. 8424". 'sGravenhage, 30 November 1911. Opleiding III. Recht op de Rijks bijdrage. Ik heb de eer U hiernevens ter kennisneming te doen toekomen afschrift van mijn schrijven van heden, nr. 8424i, afd. L O, benevens een afschrift van mijn schrijven van 8 November 1911, nr. 8036, afd. L O. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs en de districts-schoolopzieners. Met betrekking tot het in deze circulaire in de tweede plaats vermelde schrijven is echter te letten op de mogelijkheid van ontheffing krachtens het Koninlijk besluit van 18 Oct. 1912 (Stbl. nr. 320), tot aanvulling van art. 2, 2°., van het Koninklijk besluit van 14 Maart 1911 (Stbl. nr. 90). De in deze aanschrijving bedoelde brieven zijn de volgende: 85 Afdeeiing L O. Nr. 8036. 'sGravenhage, 8 November 1911. Blijkens de bewoordingen en de bedoeling van het Koninklijk besluit van 14 Maart 1911 (Stbl. nr. 90) tot subsidieering van gemeentelijke en bijzondere kweekscholen, is de „kweekschool" gedacht als eene op zich zelf staande opleidingsinrichting met vierjarigen cursus, welker kweekelingen van het hoogste studiejaar, aan het einde daarvan geacht kunnen worden in staat te zijn tot het met gunstig gevolg afleggen van het examen, bedoeld in art. 77 a der wet tot regeling van het lager onderwijs. De leerschool (de plaats voor de practische oefening van de kweekelingen), voorbereidende klassen en vervolgcursussen, tot verdere bekwaming van de bezitters van de akte art. 77 a, al zijn ze ook verbonden aan de kweekschool, maken toch in den zin van het Koninklijk besluit zelfstandige onderwijsinrichtingen uit. Het is derhalve niet geoorloofd, dat de onderwijzers, bedoeld in artikel 2, sub 2°, van bovengenoemd Koninklijk besluit tijdens de schooluren der (eigenlijke) kweekschool lesgeven aan een cursus voor de hoofdakte. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan den directeur van de bijzondere kweekschool voor onderwijzeressen te Eysden. 86 Afdeeiing L O. Nr. 8424'. 'sGravenhage, 30 November 1911. Ik heb de eer U mede te deelen, dat de bijzondere kweekschool, die voor de Rijksbijdrage, bedoeld in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 14Maart 1911 (Stbl. nr. 90) in aanmerking wenscht te komen, o.a. moet voldoen aan den eisch van artikel 2, sub 1°., van dat Koninklijk' beluit voor zooveel het gebouw betreft. De omstandigheid, dat in dat gebouw, met ten minste vier voor de kweekschool bestemde klasselokalen, bovendien nog eene andere onderwijsinrichting is gevestigd, oefent geen invloed uit op het verleenen van de Rijksbijdrage ten behoeve van de kweekschool. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, j. B. Kan. Aan het bestuur van de bijzondere kweekschool van de Zusters Franciscanessen te Mook. 87 Opleiding II. Kweekelingen. Afdeeiing L O. Nr. 871. - 'sGravenhage, 7 Februari 1912. Het wil mij voorkomen, dat bij het doen van voorstellen tot toekenning van toelagen aan kweekelingen bij de Rijksnormaallessen er over het algemeen niet genoeg op wordt gelet, dat zulke toelagen volgens art. 23 der Regelen voor die inrichtingen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 29 Juni 1890 (Stbl. nr.97), alleen in bijzondere gevallen kunnen worden verleend. Die bijzondere gevallen kunnen zich bijna uitsluitend voordoen ten opzichte van kweekelingen, wier opleidiug reeds gedeeltelijk is voltooid. Het kan b.v. voorkomen, dat de ouders van zulke kweekelingen dermate financieel zijn achteruitgegaan, dat zij de kosten, aan de opleiding verbonden, niet langer alleen kunnen dragen, of wel, dat de ouders verplicht zijn de gemeente, waar de inrichting is gevestigd, metterwoon te verlaten en zij niet bij machte zijn het kostgeld van den kweekeling geheel alleen te betalen. Er kunnen natuurlijk nog andere gevallen voorkomen, waarin het verleenen van eene toelage wenschelijk is, doch beperking in deze dient te worden betracht. Zoo breng ik in herinnering, dat, gelijk in de jaren 1904, Ï905 en 1906 door mijne ambtsvoorgangers aan verschillende districtsschoolopzieners is medegedeeld, b.v. over het algemeen door toekenning van Rijkstoelagen niet behoort te worden bevorderd de toelating tot de Rijksnormaallessen van kweekelingen van wie varf te voren reeds vaststaat, dat de ouders de geringe kosten aan de opleiding verbonden, niet zelf kunnen dragen. Uitzondering hierop maken natuurlijk de weinige gevallen, dat de adspirant op de lagere school blijken heeft gegeven van te zijn van buitengewonen aanleg, zoodat het zoude zijn te betreuren, dat de financiëele toestand van de ouders aanleiding zou wezen, dat zulk een leerling niet voor het onderwijs kon worden bestemd. Ik heb de eer U te verzoeken voortaan, en wel voornamelijk bij de toelating van nieuwe kweekelingen, met het vorenstaande rekening te willen houden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, HEEMSKERK. Aan de districts-schoolopzieners. 88 Afdeeiing AZC. Nr. 3585'!. 'sGravenhage, 8 Juni 1912. Opleiding i, Personeel. Behoudens enkele uitzonderingen zijn, ingevolge de daaromtrent bestaande voorschriften, die inkomsten van Rijksambtenaren, voortvloeiende uit hun verblijf onder de wapenen of in werkelijken dienst, onvereenigbaar met hunne inkomsten, verbonden aan de Rijksbetrekking die zij bekleeden. Ten einde bij de betaalbaarstelling der traktementen daarmede rekening te kunnen houden, heb ik de eer U te verzoeken, van elk geval dat een onder U werkzaam Rijksambtenaar, hetzij vast of tijdelijk aangesteld, tot het vervullen van militie-, landweer- of reserveplichten onder de wapenen of in werkelijken dienst wordt opgeroepen, mij daarvan onverwijld mededeeling te doen, met opgaaf van den aard der te verrichten diensten en datum van indiensttreding. Van den datum, waarop de dienst daarna is verlaten, zal ik gaarne eveneens spoedig bericht van U ontvangen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan (o.a.) de districts-schoolopzieners, de directeuren der Rijkskweekscholen voor onderwijzers. Opleiding i, ii. Afdeeiing O. Personeel. Nr. 14932. 'sGravenhage, 9 October 1913. Bij art. I, nr. 34, der wet van 24 Juni 1913 (Stbl. nr. 303), welke wet op 1 October 1.1. in werking is getreden, zijn de artt. 24 en 25 der Burgerlijke Pensioenwet ingetrokken. Ten gevolge daarvan is het niet meer noodig, dat door U de mededeelingen worden gedaan, bedoeld in de dezerzijdsche circulaires van 24 October 1896, la. A, afd. O, en 13 Februari 1902, nr. 1033", afd. O. Door die intrekking komt tevens te vervallen de dezerzijdsche aan de besturen der bijzondere scholen gerichte circulaire, d.d. 24 October 1906, nr. 9604, afd. A Z C, op welke circulaire laatstelijk Uwe aandacht werd gevestigd bij de aanschrijving van mijn ambtsvoorganger van 18 October 1911, nr. 7710, afd.L O. Intusschen deelt de Minister van Financiën mij mede, dat hij met het oog op art. 4a der Weduwenwet voor de landmacht 1909 en art. 5a der Weduwenwet voor de zeemacht 1909 ook voortaan ingelicht wenscht te worden omtrent de gevallen van herplaatsing van gewezen militairen der land- of zeemacht beneden den rang van officier, wier ontslag na 22 Januari 1909 is ingegaan, in eene betrekking, waaraan het uitzicht op burgerlijk pensioen is verbonden, met vermelding van den datum van ingang der benoeming en van het bedrag der wedde, en van de geldelijke bevorderingen van zulke herplaatste militairen. Ten einde die inlichtingen aan mijn ambtgenoot te kunnen verschaffen betreffende de bedoelde gewezen militairen, die mochten worden opgenomen onder het onderwijzend of bedienend personeel der Rijkskweek- en leerscholen, Rijksnormaallessen en Rijks lagere scholen, heb ik de eer U te verzoeken mijne aandacht er op te vestigen, indien een dergelijk gewezen militair door U mocht worden voorgedragen ter benoeming aan een dezer inrichtingen of voor geldelijke bevordering in zijne betrekking aan een dier inrichtingen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de districts-schoolopzieners. 90 Afdeeiing O. Nr. 9481. 'sGravenhage, 22 Januari 1914. Opleiding IV. Gemeenschappelijke Rijksbijdrage. Ten einde vertraging te voorkomen in de toekenning der Rijksbijdragen voor de opleiding van onderwijzers, heb ik de eer U te verzoeken, alvorens de aanvragen, bedoeld in art. 6 van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. n°. 34) aan den districts-schoolopziener toe te zenden, nauwkeurig na te gaan, of uit de stukken blijkt, waar en door wie de opgeleide persoon gedu^nde het geheele vierjarig tijdvak, voorafgaande aan 1 Mei van het jaar, waarin de akte is behaald, is opgeleid. Heeft de volledige opleiding minder dan vier jaren geduurd, dan zal ik in Uw rapport gaarne de mededeeling aantreffen, dat de opleiding aan geene andere inrichting(en) of door geen(e) ander(e) schoolhoofd(en) heeft plaats gehad dan in de aanvrage is vermeld. Voor het geval de opleiding achtereenvolgens aan meer dan eene inrichting of wel door meer dan één schoolhoofd heeft plaats gehad, wordt U in herinnering gebracht de dezerzijdsche circulaire van 13 Juni 1892, nr. 2703i, afd. O, bevattende voorschriften omtrent de behandeling van'gemeenschappelijke aanvragen om de Rijksbijdragen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de arrondissements-schoolopzieners. 91 Opleiding IV. Afdeeiing O. Gemeenschappe- Nr. 948H. lijke Rijksbijdrage. 'sGravenhage, 22 Januari 1914. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een afschrift van mijne circulaire van heden nr. 948', afd. O, gericht tot de arrondissements-schoolopzieners. U gelieve bij de behandeling der aanvragen om de Rijksbijdragen toe te zien, of overeenkomstig den inhoud van gemelde circulaire is gehandeld en, ingeval dat niet is geschied, de stukken onverwijl aan den arrondissements-schoolopziener ter aanvulling of verbetering terugste zenden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. KAN. ii%yffi Aan de districts-schoolopzieners. 92 Afdeeiing O. Nr. 1626'. 's Gravenhage, 9 Februari 1915. Opleiding IV. Verslagen inspecteur. Uit de lijsten, bedoeld in art. 4 van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), welke waren gevoegd bij de door tusschenkomst van de districts-schoolopzieners ontvangen verslagen over 1914, is mij gebleken, dat sommige besturen van bijzondere normaallessen in de meening verkeeren, dat zij telken jare opgave hebben te doen van alle leerlingen, welke in hunne inrichtingen worden opgeleid. Eene dergelijke opgave wordt niet vereischt, bemoeilijkt het verifieeren van de latere aanvragen om de Rijksbijdrage, terwijl zij — hetgeen reeds voorkwam — tot vergissingen aanleiding kan geven. Het tweede lid van art. 4 van gemeld Koninklijk besluit bepaalt, dat bij aanneming van nieuwe kweekelingen genoemde lijst aan den arrondissements-schoolopziener wordt gezonden binnen acht dagen na hunne toelating tot de lessen. Het is derhalve de bedoeling van het Koninklijk besluit, dat van iedere nieuwe toelating wordt kennis gegeven door inzending van eene lijst, uitsluitend vermeldende hen, die als nieuwe kweekelingen zijn toegelaten. Ik heb mitsdien de eer U te verzoeken het bovenstaande' ter kennis te brengen van de belanghebbende besturen van bijzondere normaallessen in uw ambtsgebied, eventueel ook van hoofden van scholen, die kweekelingen opleiden, en te bevorderen, dat art. 4 van bovengemeld Koninklijk besluit in den aangegeven wordt uitgevoerd. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de arrondissements-schoolopzieners. 93 Opleiding IV. Afdeeiing O. Verslagen inspec- Nr. 1626H. teur. 'sGravenhage, 9 Februari 1915. Ik heb de eer U hierbij een afschrift te doen toekomen van mijne circulaire van heden, nr. 1626', afd. O, gericht tót de arrondissèrnents-schoolopzieners. Het zal mij aangenaam zijn, dat in het vervolg bij de ontvangst van het jaarverslag betreffende de bijzondere normaallessen in Uw ambtsgebied wordt toegezien, dat de daarbij gevoegde lijsten alleen de namen bevatten van de in het verslagjaar in opleiding aangenomen kweekelingen. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de districts-schoolopzieners. 94 Afdeeiing O. Nr. 8725. 'sGravenhage, 14 Juni 1915. Opleiding III. Verslagen hoofdinspecteur. In verband met een bij mijn Departement ingekomen verzoek om bespoediging van de uitkeering van Rijksbijdragen ingevolge het Koninklijk besluit van 14 Maart 1911 (Stbl. nr. 90) heb ik de eer U te verzoeken den districts-schoolopzieners in Uwe inspectie uit te noodigen de door hen op grond van het eerste lid van art. 5 van dat Koninklijk besluit ontvangen aanvragen tot uitkeering van de Rijksbijdrage afzonderlijk te behandelen en iedere dier aanvragen onmiddellijk na accoordbevinding, vergezeld van hun rapport, aan U door te zenden. De doorzending van die stukken aan mijn Departement zoude alsdan ook door U voor ieder dier kweekscholen onmiddellijk kunnen geschieden en spoedshalve niet moeten wachten op het aanwezig zijn van de overige aanvragen van binnen Uwe inspectie gevestigde kweekscholen. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs. 95 Opleiding I. . Afdeeiing ASC. Geldelijk beheer. Nr. 15482. 'sGravenhage, 11 December 1915. Ik heb de eer U hierbij een exemplaar te doen toekomen van het Koninklijk besluit van 29 October 1915 (Stbl. nr. 451) tot regeling van de vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Dit besluit, dat kan worden aangehaald onder den titel van „Reisbesluit 1916" treedt in werking op 1 Januari 1916. Tevens gaat hierbij een exemplaar van het door den Minister van Financien vastgestelde Model A der declaratie wegens reisen verblijfkosten (art. 21 van het besluit), in welk model geen wijziging mag worden gebracht. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan (ooi.) de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissementsschoolopzieners, de directeuren (directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers (onderwijzeressen). De in deze circulaire vermelde model-declaratie is de volgende: 96 w H : < J Q 05 O * 5 •uapisSSnjq . — M U3 -|0} '-J33A g g -uapaiipBip E« > -oouaqjsuaip ~" •S "5 'uspaq | ^ 2 -pSipoousqspj "2 •£ UBA J30AJ3A j ft 'J33|Z)3i D3p — — uüa J30AJ3A (8) ^'ïiq g IBBpsds pSizsqsQ " •pjced t: jo §!ii;f[i U38I3 J3A0 2 pui|3S3q'usjh rejuBy g •]3iqoui , £ 'laiAvfu U33i3 jad p33|33iB iG^uey (/.) 'J30AJ3A UBA joppjiu pSizsqsQ •3}n0i 3p3[OA3Q Q a C/3 § uj Di DJ o « (g) 'usjn ib;ubv -03IBUI)3 ibjucv | i ^ w *uru a | £ ^ UI A g W '3UIU3)|33}3EQ gl M v. *U1*U § I's = ~^u7I ^ c ^ 1 < -ë '3uiU3>|33)38a De ondergeteekende verklaart deze declaratie te zijn deugdelijk en onvergolden tot een bedrag van Voorts verklaart hij, dat de reizen zijn geschied voor 's Rijks dienst, dat hij gedurende het tijdvak, waarover de verblijfkosten in rekening zijn gebracht, werkelijk tot het doen van de gedeclareerde reis of reizen, van zijne woonplaats afwezig was en heeft moeten zijn of wel, in verband met het bepaalde in artikel 7, 2de lid, van het Reisbesluit afwezig zou geweest moeten zijn in geval van onafgebroken verblijf als in die bepaling bedoeld en eindelijk dat wegens reiskosten, de vracht van goederen en andere bijkomende kosten hieronder begrepen, niet meer in rekening is gebracht dan hetgeen daarvoor werkelijk betaald is of overeenkomstig de bepalingen van net Reisbesluit in rekening mag gebracht worden. (9) Met den meesten nadruk wordt er op gewezen, dat het, ter voor- komlng van moeilijkheden, noodig is, dat declaranten niet door hen eigenhandig opgemaakte declaratiën eerst onderteekenen wanneer de (jen jg inhoud nauwkeurig door hen is nagegaan en accoord bevonden. 7 97 'uappSSruq U3 -[O} '-J33A •uspaqpSip -oouaqjsuaip uba j30ai3a •uspsq -p3tpööH3qs]3j - UBA J30AJ3A I —— <— , , , (8) ■pfim t: i jEBpads pSizsqao 2 :; •pjBBd g jo Binjtu usSia jsao >- Pliipsaq 'U3in ibjubv 1-1 •« ''« » ■ » isiqoiu II || || || -0}tlB 10 [31 a\tljJ0J0UI '(3|Mhj U38t3 J3d p33I33{b 'WOI ibjubv i ! o" : (l) 'j30aj3a -ra .a .a •« uba PPPjUI p3[Z3q30 'g s 1 ■ainoJ 3p3iOA3£) a •£ 3- o o t ï'l' W 1 *" i a S | (S) -U3jn ibjubv ■ •U3|bu1}3 jbjubv I 'ui'u w « 11 I 'UI'A 1 - f- W 4j -3uiU3>I33j8Ba £ m " v. -ui-n c .S2 3 ■ —^ £ ï D -ui'a < -ë '3U)U3]l33)3Ba I £ < «■go »S g n « e.2,g>0S S (10) De ondergeteekende ;- verklaart, dat de reizen en het verblijf, waarvoor wordt gedeclareerd, hebben plaats gehad ten dienste van ... en dat 19 NOTA. De declaratie moet in tweevoud worden ingezonden, waarvan éën .exemplaar op.f >d PaP'enr indien bet gedeclareerde bedrag hooger is dan f 10.-. Declaratiïn, die alleen reiskosten betrerlen, k" Wanneer «ne^ta^S* 8if vSlgens schriftelijken last moet die lastgeving in originali worden overgelegd. 98 Afdeeiing A S C. Nr. 5406. 'sGravenhage, 29 Juni 1916. Opleiding 1. Geldelijk beheer. Naar aanleiding van een door mij gedaan verzoek aan den Minister van Financiën om inlichtingen omtrent de juiste bedoeling van het bepaalde in artikel 8, 1°. onder letter b van het reisbesluit 1916, in verband met de toelichting voorkomende in het handboekje van den heer Brouwer, hoofdcommies bij het Departement van Waterstaat, destijds lid van de Commissie tot samenstelling van het Reisbesluit, werd mij door dien Minister het volgende medegedeeld: Voorop gesteld zij h^t beginsel hetwelk aan de verschillende bepalingen van het reisbesluit ten grondslag ligt, dat bij reizen in het belang van 's Rijks dienst steeds de noodige spaarzaamheid moet worden betracht, en bij gebreke van dien de declaratiën krachtens artikel 25 van genoemd besluit worden verminderd. Het al dan niet noodzakelijke van het medenemen van reisbenoodigdheden, voor welker vervoer vracht verschuldigd en betaald is, bij reizen die nachtverblijf buiten de woonplaats vereischen, moet echter, naar het mij voorkomt, geheel uit de omstandigheden blijken, zoodat daarvoor een algemeene regel niet is te geven. Bij een verblijf buiten de woonplaats van één nacht, of enkele nachten zal in den regel met het medenemen van handbagage waarvoor geen vracht verschuldigd is, kunnen worden volstaan. Voor het geval dus bij zulke reizen van korteren duur toch kosten voor het vervoer van medegenomen reisbenoodigdheden worden gedeclareerd, zal een onderzoek moeten ingesteld worden, of wegens het vervoer dier benoodigdheden vracht verschuldigd was (zonder dat kosteloos vervoer of vervoer met minder kosten mogelijk ware) en of het medenemen daarvan werkelijk noodzakelijk moet worden geacht. Blijkt uit het onderzoek, dat hetzij betaling van vracht, hetzij medeneming der reisbenoodigdheden niet noodzakelijk was, dan moet de declaratie met de wegens dat vervoer gedeclareerde gelden worden verminderd. Is bij reizen die nachtverblijf voor korteren of langeren tijd buiten de woonplaats vereischen het medenemen van reisbenoodigdheden, welker vervoer zonder kosten niet kan geschieden, noodzakelijk te achten, dan kan m.i. volgens het bepaalde bij artikel 8, 1°. onder letter b van het Reisbesluit 99 Opleiding I. aan den belanghebbende worden vergoed alles, wat hij voor Geldelijk beheer, dat vervoer met betrachting van de noodige spaarzaamheid heeft uitgegeven, de noodzakelijke draagkosten bij het vervoer daaronder begrepen. Het bovenstaande leidt tot de volgende conclusie. In den regel zal kunnen worden geëischt, dat de in rekening gebrachte vervoerkosten van reisbenoodigdheden, hetzij per openbaar middel van vervoer, hetzij voor draagloon, voor het verblijf van één of enkele nacht(en) buiten de woonplaats van de declaratie worden afgevoerd. Alleen indien de belanghebbende . aantoont, dat in zoodanig geval ondanks den korten duur van de reis, met het oog op de hem opgedragen dienstverrichtingen, eene zoo omvangrijke bagage moest worden medegenomen, dat het zelf dragen daarvan onmogelijk is'of in redelijkheid niet van den reiziger kan gevergd worden, alleen dan mag van dien regel worden afgeweken. Ik verzoek U bij het opmaken van reisdeclaraties met deze mededeeling rekening te willen houden of doen houden. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan (o.a.) de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissementsschoolopzieners, de directeuren(directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers(essen). 100 Afdeeiing A S C. Nr. 74231. 'sGravenhage, 16 October 1916. Opleiding I, 11. Geldelijk beheer. Uit vertrouwelijk aan mij gedane mededeelingen is mij gebleken» dat er Rijksambtenaren zijn, bevoegd om ten behoeve van het Rijk bestellingen te doen of in de gelegenheid op het doen dier bestellingen invloed uit te oefenen, die daarvan misbruik maken door van het gunnen van leverantiën aan bepaalde leveranciers geldelijk voordeel te trekken. Dat zijn handelingen, welke in een ambtenaar niet kunnen worden geduld. In verband daarmede heb ik de eer U te verzoeken, het onder Uw toezicht staand personeel, voor zoover dat de bovenbedoelde bevoegdheid bezit of den bovenvermelden invloed zou kunnen uitoefenen, met het bovenstaande in kennis te stellen en hen er nadrukkelijk op te wijzen, dat het aannemen van provisie, geschenken of gunsten, in welken vorm ook, voor leveringen aan de instellingen, waaraan zij verbonden zijn, ten strengste verboden is en dat, indien mocht blijken, dat, niettegenstaande dit voorschrift dergelijke practijken nog voortgang mochten hebben, de schuldige ambtenaaren niet eervol zullen worden ontslagen. Tevens heb ik de eer U te verzoeken bij eventueele inrichting van gebouwen en lokalen, aankoopen van meubelen, werktuigen, kortom met betrekking tot alle werken en aankoopen, waartoe vooraf mijne machtiging moet zijn verkregen, "eerst alle Nederlandsche firma's, welke daarvoor redelijkerwijze in aanmerking kunnen komen, tot een prijsopgave uit te noodigen en deze prijsopgave bij Uwe voorstellen tot gunning aan mijn Departement over te leggen. Bij het Lbericht van gunning aan eene firma zou tevens steeds zijn te vermelden, dat het geven van provisie, in welken vorm ook, aan Rijksambtenaren is verboden, op straffe van onthouding van verdere opdrachten tot levering. Bij het doen van bestellingen, welke uit het aan U verleende krediet worden bestreden en waarvoor niet vooraf mijne machtiging moet worden gevraagd, zal eveneens bij verschillende firma's prijsopgave zijn te vragen, indien deze bestellingen leveringen betreffen, welke uitgevoerd worden in het tijdsverloop van één maand en een bedrag van f 300 te boven gaan. In dat geval zijn de verschillende prijsopgaven over te leggen bij de indiening der betrokken declaratiën. 101 Opleiding 1, H. Gunning der levering aan eene firma, die niet de laagste Geldelijk beheer, prijsopgave heeft gedaan, moet steeds worden toegelicht. Ten overvloede wordt er op gewezen, dat uit het bovenstaande niet moet worden afgeleid, dat buitenlandsche firma's a priori van mededinging zijn uitgesloten. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan (o.a.) de districts-schoolopzieners, de directeuren (directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers(essen). , 102 Afdeeiing O. Nr. 13030'. 's Gravenhage, 9 November 1916. Opleiding 1. Kweekelingen. Mijne aandacht wordt er op gevestigd, dat door directeuren en onderwijzers der Rijkskweekscholen voor onderwijzers diploma's of getuigschriften aan kweekelingen of oud-kweekelingen worden uitgereikt wegens genoten onderwijs in vakken als handenarbeid, zang, toonkunst, teekenen en andere. Óm verschillende redenen acht ik het wenschelijk, dat dit in het vervolg niet meer plaats heeft. Ik verzoek U mitsdien ^d^teuV der RÜkskweekscho°l onderwijzeressen fe (Apeldoorn Nijmegen, Haarlem, onderwijzers Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht) namens mij mede te deelen, dat noch door-j3^ noch door een van de onderwijzers of onderwijzeressen a£m de inrichting) verklarinonderwijzers gen, getuigschriften, diploma's of dergelijke mogen worden uitgereikt voor genoten onderwijs in een bepaald vak aan kweekelingen of oud-kweekelingen der kweekschool. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan de schoolopzieners in de districten Arnhem, Tiel, Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen, Maastricht. 103 Opleiding I. Afdeeiing A S C. Geldelijk beheer. Nr. 2100. 'sGravenhage, 9 Februari 1917. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij Koninklijk besluit van 23 Januari 1917 (Stbl. nr. 194) tot wijziging en aanvulling van het Reisbesluit 1916 (Stbl. nr. 451) te rekenen van 1 Januari 1917 het volgende is bepaald: Artikel 1. In artikel 2 van Ons besluit van 29 October 1915 (Stbl. nr. 451), I. (onder de derde klasse B) a. wordt gelezen in plaats van „De burgemeesters, wethouders, leden der gemeenteraden en secretarissen der gemeenten, alsmede de burgerlijke geneeskundigen, wegens reizen ter zake van de militie." het volgende: „De burgemeesters, wethouders, leden der gemeenteraden en secretarissen der gemeenten, alsmede de burgerlijke geneeskundigen wegens reizen ter zake van de militie, van de landweer en van den landstorm."; b. wordt gelezen in plaats van „De secretaris-penningmeester van het bestuur, alsmede de hoofdopziener en de technische opziener der visscherijen op de Zeeuwsche stroomen." het volgende: „De secretaris-penningmeester van het bestuur der visscherijen op de Zeeuwsche stroomen."; c. vervallen de woorden en leesteekens: De leeraren aan de middelbare landbouwschool te Groningen en de middelbare Koloniale landbouwschool te Deventer." en „De leeraren aan de Rijkszuivelschool."; II. (onder de vierde klasse A) vervallen de woorden en leesteekens: „De bureelambtenaren 1ste klasse bij 's Rijks magazijn van geneesmiddelen." en „De hoofdwerktuigkundigen bij de Luchtvaartafdeeling." III. (onder de vierde klasse B) vervallen de woorden en het leesteeken: „De bureelambtenaren 2de klasse bij 's Rijks magazijn van geneesmiddelen." IV. (onder de vijfde klasse) wordt gelezen in plaats van „De gemeente-boden, veldwachters, agenten van politie en verdere lagere beambten bij de gemeentebesturen wegens reizen ter zake van de militie en van de Landweer." het volgende: „De gemeente104 boden, veldwachters, agenten van politie en verdere lagere Opleiding L beambten bij de gemeentebesturen wegens reizen ter zake van Geldelijk beheer, de militie, van de landweer en van den landstorm." Artikel 2. In artikel 2 van Ons voormeld besluit wordt onder de derde klasse B de laatste alinea gelezen als volgt: „De voorzitters, leden en secretarissen van examencommissiën alsmede hunne plaatsvervangers en aan de commissiën toegevoegde deskundigen, voor zoover niet de commissiën als zoodanig of wel de voorzitters, de secretarissen of de deskundigen als zoodanig bij dit besluit in eene hoogere klasse zijn gerangschikt of door Ons in de 2de klasse of de 3de klasse A worden gerangschikt op de voordracht van het hoofd van het betrokken Departement Van algemeen bestuur, met medewerking van Onzen Minister van Financiën, indien de voordracht niet van dezen uitgaat" Artikel 3. Aan artikel 5 van Ons voormeld besluit wordt een tweede lid toegevoegd, luidende: „Met afwijking van het in het vorige lid bepaalde hebben landsdienaren, aan wie een personeele titel is verleend en die tevens de hoogere bezoldiging genieten, verbonden aan de door dien titel aangeduide betrekking, aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfkosten naar de klasse van het tarief, waarin die betrekking is gerangschikt." Artikel 4. Art. 14 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „De vergoeding wegens verblijfkosten bedraagt per etmaal: voor de le klasse f 9.— „ „ 2e • • 8- „ „ 3e „ 7.- 4e n 5.25 "„ "„ 5e „ 4.— Voor de berekening van de vergoeding over een gedeelte van een etmaal wordt dit verdeeld in een daggedeelte van 18 uren. hetwelk aanvangt des voormiddags te 6 ure, en een nachtgedeelte van 6 uren, hetwelk aanvangt des nachts te 12 ure; de vergoeding bedraagt: 105 Opleiding I. Geldelijk beheer. voor de le klasse per uur daggedeelte, nachtgedeelte. in het in het » » 2e „ „ ■ „ 3e „ , „ 4e „ 1 „ 5e „ f 0.34 f 0.50 0.30 0.45 0.26 0.40 0.20 0.28 0.15 0.22 Voor de vaststelling van het aantal uren, waarover de vergoeding moet worden berekend, wordt het bij art. 15 bedoelde tijdstip van aanvang of van einde der reis, zoo noodig, geacht samen te vallen: a. met den aanvang van het volgens de tijdrekening loopende uur, indien het aantal minuten op genoemd tijdstip in dat uur verstreken, 30 of minder bedraagt; b. met het einde van het volgens de tijdrekening loopende uur, indien het aantal minuten meer dan 30 bedraagt. De hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur zijn bevoegd, voor reizen naar, in en uit het buitenland gedaan, de in dit artikel vastgestelde vergoeding in bijzondere gevallen of voor bepaalde klassen van personen met ten hoogste de helft te verhoogen." Van art. 15 van Ons voormeld besluit wordt de aanhef gelezen als volgt: „Als tijdstip van aanvang eener reis wordt aangemerkt:" In art. 16 van Ons voormeld besluit worden onder letter a de woorden: „wanneer de reis niet langer heeft geduurd dan vier uren" vervangen door de woorden: „wanneer het volgens art. 14, derde lid, vastgestelde aantal uren minder dan vier bedraagt". Tusschen de artt. 16 en 17 van Ons voormeld besluit wordt ingelascht een nieuw art. 16bis, luidende als volgt; „Met afwijking van het bepaalde in art. 14 bedraagt de vergoeding wegens verblijfkosten over elk etmaal, tijdens hetwelk öf het nachtverblijf moest gehouden worden in een door of 106 Artikel 5. Artikel 6. Artikel 7. vanwege het Rijk beschikbaar gestelde gelegenheid (gebouw of Opleiding I. vaartuig, tent, enz.) öf op 's Rijks kosten van eene bijzondere Geldelijk beheer, slaapgelegenheid in een vervoermiddel is gebruik gemaakt: voor de le klasse f 6.— „ „ 2e „ 5.30 „ „ 3e „ 4.60 „ „ 4e „ 3.50 „ „ 5e „ . • 2.60 Voor gedeelten van een etmaal wordt de bij het eerste lid bedoelde vergoeding naar evenredigheid verminderd, met dien verstande dat gedeelten van een uur als een vol uur worden aangemerkt." Artikel 8. Het eerste lid en de aanhef van het tweede lid van art. 17 van Ons voormeld besluit worden gelezen als volgt: „Vergoeding wegens verblijfkosten wordt slechts voor 2/3 gedeelten verleend over het tijdvak dat de belanghebbende meer dan 30 achtereenvolgende etmalen verblijf op dezelfde plaats buiten zijne woonplaats heeft gehouden. Voor de toepassing van het in het vorige lid bepaalde wordt het verblijf op dezelfde plaats geacht niet te zijn onderbroken:" Artikel 9. In art. 21 van Ons voormeld besluit wordt gelezen: 1. het eerste lid onder letter a: „de tijdstippen waarop iedere reis is aangevangen en geëindigd." 2. het eerste lid onder letter d: „de verklaring, dat de reis is geschied voor 's Rijks dienst en dat de declarant gedurende het tijdvak, tusschen de, ingevolge letter a in de declaratie vermelde, tijdstippen begrepen, werkelijk tot het doen van de gedeclareerde reis of reizen van zijne woonplaats afwezig was en heeft moeten zijn of wel, in verband met het bepaalde in art. 7, tweede lid, afwezig zou geweest moeten zijn ingeval van onafgebroken verblijf als in die bepaling bedoeld;" Artikel 10. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten wegens reizen 107 Opleiding I. aangevangen vóór 1 Januari 1917, wordt berekend volgens de Geldelijk beheer, vóór dien datum geldende bepalingen. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan (o.a.) de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissementsschoolopzieners, de directeuren(directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers(essen). 108 Afdeeiing A S C. Nr. 5852. 's Gravenhage, 9 Juni 1917. Opleiding l. Geldelijk beheer. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij Koninklijk besluit van 18 Mei jl. (Stbl. n°. 401) de vergoedingen, vastgesteld bij artikel 11, eerste lid, onder 2°. en 3°. van het Reisbesluit 1916 te rekenen van 1 Mei 1917, nader zijn bepaald op onderscheidenlijk 9 cents en 30 cents per afgelegden Kilometer. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan (o.a.) de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissementsschoolopzieners, de directeuren(directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers (essen). 109 Opleiding I, U. Afdeeiing A S C. Geldelijk beheer. Nr. 6212<. 's Gravenhage, 9 Juni 1917. Ik heb de eer U hierbij een afdruk te doen toekomen van mijne beschikking van heden, nr. 6212, afdeeiing A S C, betreffende het doen vervaardigen van druk- en bindwerk, met verzoek daaraan, voor zooveel noodig, uitvoering te geven. De onder a en b bedoelde collectieve arbeidscontracten loopen niet vóór 31 December 1919 af, terwijl van de tot 1 Februari 1917 bijgewerkte lijst van de georganiseerde boekdrukkerijen en -binderijen mede een afdruk hierbijgaat, een en ander naar aanleiding van een verzoek van mijn ambtgenoot van Landbouw, Nijverheid en Handel. Genoemden Minister is nl. gebleken, dat de patroons, die gebonden zijn door de collectieve arbeidsovereenkomst in de typografie, besloten hebben geen arbeiders te ontslaan en het loon van hunne arbeiders niet te verminderen ten gevolge van de moeilijkheden, welke zij in hun bedrijf ondervinden door de beperking in de verstrekking van brandstoffen, gas en electrischen stroom. Uiteraard zullen zij zich ten gevolgen van dit voor hunne arbeiders gunstige besluit verplicht zien hunne prijzen eenigszins te verhoogen. Door drukwerk, dat voor den publieken dienst moet worden uitgevoerd, zooveel mogelijk aan hen op te dragen, kan worden bevorderd, dat zij niet door de concurrentie van niet georganiseerde werkgevers worden gedwongen op dit besluit terug te komen. Intusschen zijn een groot aantal patroons bij de contracteerende organisaties, vooral bij die in het drukkersbedrijf, aangesloten. Tegen het gevaar, dat de prijzen door hen te hoog zouden worden opgevoerd, heb ik gemeend eenig tegenwicht te moeten vinden in de bepaling, dat behalve aan de werkgevers, die door de collectieve arbeidsovereenkomsten gebonden zijn, ook aan niet aangesloten werkgevers dit werk kan worden opgedragen, mits naar het oordeel van den Directeur-Generaal van den Arbeid bij het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel de arbeiders bij hen onder geen ongunstiger voorwaarden werkzaam zijn, dan bij de leden der contracteerende patroons-organisaties. Deze bepaling komt ook tegemoet aan het bezwaar, dat uit de beschikking zou kunnen voortvloeien, indien druk- of bindwerk 110 verricht zou moeten worden in een plaats, waar geen aangesloten Opleiding i, ii. werkgevers gevestigd zijn. Geldelijk beheer. Mijn voornoemde ambtgenoot deelde mij voorts nog mede, dat de Directeur-Generaal van den Arbeid bij zijn Departement bereid is U voor te lichten omtrent de voorwaarden, waaronder arbeiders werkzaam zijn bij niet georganiseerde patroons. Aanvragen daartoe kunnen rechtstreeks tot dien hoofdambtenaar worden gericht. Ook de heer Mr. J. A. Veraart, vertrouwensman van den Nederlandschen Bond van Boekdrukkerijen, wonende te 's Gravenhage, Laan van Meerdervoort 306, is bereid op Uwe aanvrage U op de hoogte te houden van voorkomende wijzigingen in bijgaande lijst. Ter toelichting van het onder II in mijne nevensgaande beschikking bepaalde, merk ik voor zooveel noodig nog op, dat dit voorschrift betrekking heeft op het geval, dat aan een drukker wordt opgedragen eenig drukwerk gebonden te leveren, maar het bindwerk niet in zijne onderneming wordt verricht of wel dat een tusschenpersoon, bijv. een uitgever, wordt belast met de levering van eenig werk. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. Aan (o.a.) de inspecteurs van het lager onderwijs, de districts-schoolopzieners, de arrondissementsschoolopzieners, de directeuren(directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers (essen). De in deze aanschrijving bedoelde beschikking en lijst zijn de volgende: 111 Afdeeiing A S C. Nr. 6212. DE MINISTER VAN STAAT, MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN, overwegende, dat de hierna onder a genoemde collectieve arbeidsovereenkomst tusschen verschillende organisaties van werkgevers en arbeiders in het drukkersbedrijf is tot stand gekomen; Overwegende, dat het wenschelijk is meer in het algemeen te bevorderen, dat druk- en bindwerk waarvan de kosten ten laste van zijn Departement komen, wordt uitgevoerd met inachtneming van billijke arbeidsvoorwaarden; Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomsten, a. den 27sten December 1916 gesloten tusschen den Nederlandschen Bond van Boekdrukkerijen, gevestigd te 'sGravenhage ; de R.-K. Vereeniging van Nederlandsche Drukkerspatroons, gevestigd te Utrecht; en den Bond van Christelijke Drukkerspatroons in Nederland, gevestigd te Amsterdam ;* ter eenre, en den Algemeenen Nederlandschen Typografenbond, gevestigd te Amsterdam; den Nederlandschen R.-K. Grafischen Bond, gevestigd te Utrecht; den Nederlandschen Christelijken Grafischen Bond, gevestigd te Amsterdam en den Nederlandschen Bond van Plaatselijke Typografen-Vereenigingen, gevestigd te Utrecht, ter andere zijde, welke overeenkomst is gesloten voor den tijd van ten minste 3 jaar, ingaande 1 Januari 1917; b. den 3den Maart 1916 gesloten tusschen den Nederlandschen Bond van Boekbinders-Patroons, gevestigd te Amsterdam; ter eenre, en den Algemeenen Nederlandschen Typografenbond, gevestigd te Amsterdam; den Nederlandschen R.-K. Grafischen Bond, gevestigd te Utrecht; den Christelijken Typografenbond in Nederland, gevestigd te Amsterdam, en den Nederlandschen Bond van Plaatselijke Typografen-Vereenigingen, gevestigd te Utrecht, ter andere zijde; Heeft goedgevonden: 1°. door of vanwege het Departement van Binnenlandsche Zaken en onder dat Departement ressorteerende Colleges en 112 ambtenaren wordt de uitvoering van drukwerk, dat niet ter Algemeene Landsdrukkerij wordt vervaardigd, zoomede van bindwerk, aan geen andere werkgevers, in het drukkersbedrijf of het bindersbedrijf opgedragen, dan aan hen, die onderscheidenlijk door de hierboven onder a en b genoemde overeenkomsten zijn gebonden, of wier arbeiders naar het oordeel van den Directeur-Generaal van den Arbeid, bij het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel onder geen ongunstiger voorwaarden werkzaam zijn, dan de arbeiders in dienst van de door de overeenkomsten gebonden werkgevers; 2°. indien door of vanwege het Departement van Binnenlandsche Zaken, of de onder 1°. bedoelde Colleges of ambtenaren eenige levering wordt gegund, ter uitvoering waarvan druk- of bindwerk moet worden verricht en indien dit werk niet zal worden uitgevoerd in de onderneming van hem, aan wien de levering is gegund, wordt aan de opdracht of de overeenkomst tot levering de voorwaarde verbonden, dat het druk- of bindwerk zal worden opgedragen aan geen andere werkgevers, dan onder 1°. bedoeld; 3°. het bepaalde onder 1°. en 2°. is niet van toepassing op de uitvoering van druk- of bindwerk of op leveringen, waarvan de kosten niet ten laste komen van het Departement van Binnenlandsche Zaken, of bestreden moeten worden uit vaste toelagen, die bij wijze van afkoopsom aan Colleges of ambtenaren zijn toegekend. 'sGravenhage, 9 Juni 1917. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. 113 BOEKDRUKKERIJEN. Aalsmeer: Mur, W. Aalten: Zomer, K. J. Alkmaar: Appel Jr., fa W. Coster ! 3'S:='§'2 c 3 o {3 c "O > J2 Blijft De ondergeteekende verklaart vorenstaande declaratie te zijn deugdelijk en onvergolden tot een bedrag van _ Voorts verklaart hij, dat de reizen zijn geschied voor 's Rijks dienst, dat hij gedurende het tijdvak, begrepen tusschen de in deze declaratie vermelde tijdstippen van aanvang en einde der reis, werkelijk tot het doen van de gedeclareerde reis of reizen, van zijne woonplaats afwezig was en heeft moeten zijn of wel, in verband met het bepaalde in artikel 7, 2de lid, van het Reisbesluit afwezig zou geweest moeten zijn in geval van onafgebroken verblijf als in die bepaling bedoeld en eindelijk, dat wegens reiskosten, de vracht van goederen en andere bijkomende kosten nieronder begrepen, niet meer in rekening is gebracht dan hetgeen daarvoor werkelijk betaald is of overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit in rekening mag gebracht worden. (9) Met den meesten nadruk wordt erop gewezen, dat het, ter voorkoming van moeilijkheden, noodig is, dat declaranten niet door hen eigenhandig opgemaakte declaratiën eerst onderteekenen wanneer de inhoud nauwkeurig door hen is nagegaan en accoord bevonden. (10) De ondergeteekende _ verklaart, dat de reizen en het verblijf, waarvoor wordt gedeclareerd, hebben plaats gehad ten dienste van M en dat declarant op de dagen waarvoor vacatiegeld in rekening wordt gebracht werkelijk ter vergadering is tegenwoordig geweest , den Wanneer eene reit geschied is volgens schriftelijken last, moet die lastgeving in originali worden overgelegd. 192 MODEL C. N° DIENST 19 STAAT VAN UITGAVEN TEN BEHOEVE VAN (Naam der inrichting). TE , , (Plaats waar de inrichting is gevestigd). 1[2|3|4|5|6|7|8|9 ÏÖ~] g Naam van j M .£p8) « > ca H Toegestaan bij schrijven van den Minister ff ffffffff van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 19 , n°. , afd. Nader toegestaan bij schrijven van 19 , n°. , afd. Transport Wanneer b.v. ter zake van Staat n°. ƒ ƒ ff f f f ƒ ƒ ƒ van vergoeding voor vuur en licht, wegens gebruik van een lokaal der Inrichting, een bedrag in 'sRijks schatkist is gestort, moet de quitantle van storting, vergezeld van een staat, volgens dit model, worden ingezonden. De gestorte som is van het totaal bedrag, waarvoor reeds decla- rat ié n zijn ingezonden. Transporteeren a'te trekken, op staat n°. ƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒ Opleiding I. Afdeeling C. Geldelijk beheer. Nr. 467. 's Gravenhage, 21 Januari 1921. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij Koninklijk besluit van 7 Januari 1921 (Stbl. n°. 7) tot nadere wijziging van het Reisbesluit 1916 het volgende is bepaald, met ingang van 1 Januari 1921: Artikel 1. Met wijziging in zooverre van artikel 14 van het Reisbesluit 1916, zooals dat laatstelijk is vastgesteld bij Ons besluit van 1 Juni 1918 (Stbl. nr. 306), worden de bedragen der vergoedingen voor verblijfkosten bepaald als volgt: voor de 1ste klasse per etmaal f 13,30 ■ „ 2de „ 12,20 • » 3de „ „ „ 11,10 „ „ 4de „ „ „ 8,80 „ „5de „ „ „ 7,50 Voor de berekening van de vergoeding over een gedeelte van een etmaal wordt dit verdeeld in een daggedeelte van 10 uren, hetwelk aanvangt des voormiddags te 8 ure, en een nachtgedeelte van 14 uren, hetwelk aanvangt des namiddags te 6 ure; de vergoeding bedraagt: in het daggedeelte in het nachtgedeelte voor de 1ste klasse per uur f 0,46 f 0,62 „ „ 2de „ „ 0,42 0,57 „ . 3de „ „ „ 0,38 0,52 „ „ 4de - , 0,32 0,40 „ „ 5de , „ 0,27 0,34 Voorts worden de in artikel 16bis van voormeld besluit bedoelde vergoedingen vastgesteld op de volgende bedragen: voor de 1ste klasse per etmaal f 9,60 ,, ,, 2de „ „ „ 8,80 , . 3de , „ . 8 — „ „ 4de „ „ „ 6,40 „ „ 5de . „ „ 5,45 194 Artikel 2. Opleiding i. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten wegens reizen, Geldelijk beneeraangevangen vóór 1 Januari 1921, wordt berekend volgens de vóór dien datum geldende bepalingen. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, C. Feith. Aan (o.a.) de hoofdinspecteurs van het lager onderwijs, de' inspecteurs van het lager onderwijs (ter mededeeling aan de directeuren der Rijksnormaallessen), de directeuren(trice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers(essen). 195 Opleiding V. Afdeeling L O A. Toezicht. Nr. 417. 's Gravenhage, 31 Januari 1921. Onder de vorige wet op het lager onderwijs was het toezicht op de door het Rijk gesubsidieerd wordende cursussen tot opleiding van hoofdonderwijzers of hoofdonderwijzeressen aan de arrondissements-schoolopzieners opgedragen. Ik acht het wenschelijk, dat dit toezicht voortaan door de inspecteurs van het lager onderwijs zal worden uitgeoefend. Ik heb daarom de eer U tot het houden van dat toezicht, voor zooveel Uwe inspectie betreft, uit te noodigen. Het zal U echter vrij staan, die taak geheel of ten deele over te dragen aan de schoolopzieners in Uwe inspectie. De „Voorwaarden", waaronder sedert 1 Januari 1920 het Rijkssubsidie wordt verleend, zijn opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 16 en 17 Januari 1920, nr. 11. Een afdruk van die „Voorwaarden" en van de daarbij behoorende „Toelichtingen" is bij mijne circulaire van 6 Maart 1920, nr. 2129, Afd. LOA gezonden aan de leden van het Rijksschooltoezicht en aan de besturen der gemeenten en vereenigingen, die cursussen voor de hoofdakte in stand houden. Met die „Voorwaarden" en „Toelichtingen" waren alle vroegere voorschriften omtrent dit onderwerp vervallen. Een voldoend aantal exemplaren van bedoelden afdruk voor U, voor de schoolopzieners in Uwe Inspectie, en voor Uw bureau zal dus vermoedelijk in Uw archief aanwezig zijn. Is dit niet het geval, dan zal ik U op aanvrage de ontbrekende doen toekomen. Zoo spoedig mogelijk zullen door mij de veranderingen in de „Voorwaarden" tengevolge van de wijziging in het toezicht in de Nederlandsche Staatscourant ter algemeene kennis worden gebracht. Volgens het bepaalde in de vierde alinea op blz. 15 van bovenbedoelden afdruk worden de reiskosten der docenten en der cursisten zoo spoedig mogelijk na 1 Februari door het Rijk aan de besturen uitgekeerd. Het zal mij mitsdien aangenaam zijn uiterlijk 20 Februari e.k. van U eene opgave te ontvangen van de totaal bedragen, welke aan elk der in Uw ambtsgebied gehouden wordende cursussen 196 over het tijdvak van 1 September 1920 tot en met 31 Januari Opleiding V. 1921 toekomen, gesplitst naar docenten en cursisten. Toezicht Eene specificatie der bedragen wordt niet van U verlangd, evenmin als overlegging der aan U ter controleering ingezonden declaratiën en verzamelstaten. U gelieve de besturen er aan te herinneren, dat op niet tijdig bij U ingekomen opgaven geen acht geslagen zal kunnen worden en dat zij zullen moeten achtergehouden worden tot na afloop van het cursusjaar. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, C. Feith. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs. 197 Opleiding IV. Afdeeling L A O. 's Gravenhage, 31 Januari 1921. Berekening Nr. 15163. Rijksbijdrage. Ik heb de eer U mede te deelen, dat bij Koninklijk besluit van 21 December 1920, nr. 31, geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant van Donderdag 23 December 1820, nr. 250, het bedrag der Rijksbijdragen, bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 16 Maart 1909 (Stbl. nr. 72) en 10 December 1920 (Stbl. nr. 889), welke aan gemeentelijke en bijzondere normaallessen en aan hoofden van scholen zullen worden verleend voor elk van de door hen in den loop van 1921 ter opleiding tot onderwijzer aangenomen personen, nadat dezen in den loop van 1923 of later de akte van bekwaamheid, bedoeld in artikel 77, onder a, der wet van 1878 zullen hebben verkregen, is vastgesteld als volgt: 1°. voor hen, die bij gemeentelijke of bijzondere normaallessen zijn opgeleid: a. gedurende ten minste 2 jaren . . . f 500, b. „ „„ 3 .... 750, c. „ 4 „ . . . 1000, 2°. voor hen, die door hoofden van scholen zijn opgeleid: a. gedurende ten minste 2 jaren . . . f 200, b. „ „ „ 3 _ . . .. 250, c. „ „ „ 4 „ ... 300. Bij eerstgemeld Koninklijk besluit is tevens bepaald, dat op voormelde Rijksbijdrage ook aanspraak bestaat voor de opleiding tot onderwijzer van de kweekelingen, die in 1917, 1918 en 1919 zijn aangenomen of voor de berekening van de Rijksbijdrage geacht worden in een dezer jaren te zijn aangenomen. Ik vestig voor zooveel noodig Uwe aandacht op artikel 5 van het Koninklijk besluit van 3 April 1890 (Stbl. nr. 34), zooals dat laatstelijk is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 24 December 1920'(Stbl. nr. 913), krachtens welk artikel in de maand Januari de verslagen over het afgeloopen kalenderjaar betreffende bovenbedoelde opleiding door tusschenkomst van den hoofdinspecteur van het iager onderwijs aan mij worden 198 ingezonden, belegd met de lijsten vermeldende de in het verslag- Opleiding IV. jaar in opleiding aangenomen kweedelingen. Berekening De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, C. Feith. Rijksbijdrage. Aan de hoofdinspecteurs en de inspecteurs van het lager onderwijs. 199 Opleiding III. Vaststelling modelten. Afdeeling L O A. Nr. 2827. 's Gravenhage, 1 Maart 1921. Ik heb de eer U hierbij afdrukken te doen toekomen van mijne beschikking van 28 Januari 1921, n°. 1278, afd. LOA, benevens van de daarbij behoorende modellen A, B, C en D. Één exemplaar van elk dezer stukken is voor Uw archief bestemd, terwijl ik U verzoek insgelijk één exemplaar van elk te doen toekomen aan de inspecteurs van het lager onderwijs in Uw ambtsgebied, alsmede aan de besturen van de bijzondere en gemeentelijke kweekschoten, waarover Gij toezicht uitoefent. Ingeval buitendien eenige exemplaren worden verlangd zullen zij U op aanvrage worden toegezonden. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DUPARC, 1°.-S.-G. Aan de hoofdinspecteurs van het lager onderwijs. De in deze aanschrijving bedoelde beschikking en modellen zijn de volgende: 200 Afdeeling LOA. Nr. 1278. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; Gelet op artikel 3, onder 2°. en 3°., en artikel 5 van het Koninklijk besluit van 14 Maart 1911 (Stbl. nr. 90), laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van 31 December 1920 (/Stbl. nr.947); Heeft goedgevonden: 1°. in te trekken de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 8 April 1911, nr. 2317', afd. LO; 2°. te bepalen: a. dat de in voormelde artikelen bedoelde lijst, kennisgevingen en aanvrage moeten worden opgemaakt in den vorm der modellen A, B, C en D, welke bij deze beschikking zijn gevoegd; b. dat deze beschikking, met de daarbij behoorende modellen, zal geplaatst worden in de Nederlandsche Staatscourant. (l) 's Gravenhage, 28 Januari 1921. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, C. Feith. (') Opgenomen In de Nederlandsche Staatscourant 1 Maart 1921, nr. 42. van 201 MODEL A. Vastgesteld,bij beschikking van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 28 Januari 1921, nr. 1278, Afd. Lager Onderwijs Algemeen. HOOFDINSPECTIE: INSPECTIE: LIJST, bedoeld in art. 3, onder 2°, van het Koninklijk besluit van 14 Maart 1911 (Stbl. nr. 90), van het bestuur der gebm^"tdee'^ke kweekschool, gevestigd in de gemeente: (1) - • (2) (3) van de (4) welke rechtspersoonlijkheid bezit. (5) Directeur Directrice De kweekschool is geopend den ., . Het bestuur van voormelde kweekschool verklaart: 1°. de in deze lijst vervatte opgaven geheel overeenkomstig de waarheid te hebben gedaan, en voorts, dat de kweekschool aan alle voorwaarden, welke voor de aanspraak op eene Rijksbijdrage worden gesteld, voldoet; 2°. dat het bestuur is aangesloten bij de commissie van beroep (6) den 19 Voorzitter. Secretaris. (1) Naam van de gemeente, of namen onderdeel gemeente én gemeente zelf. (2) Straat en huisnummer of dergelijke duidelijke aanwijzing waar de kweekschool gelegen is. (3 Alleen voor bijzondere kweekscholen. (4) Naam der instelling of vereeniging. (5) Bezit de vereeniging rechtspersoonlijkheid krachtens de wet van 22 April 1855 (Stbl. nr. 32), dan is achter den naam der vereeniging in te vullen: „welke rechtspersoonlijkheid bezit krachtens de wet van 22 April 1855 (Stbl. nr. 32) en wier statuten zijn goedgekeerd bij de wet van (Stbl. nr .), bij Koninklijk besluit van . nr. openbaar gemaakt In de Staatscourant van - nr. Hebben de statuten wijzigingen of veranderingen ondergaan, dan wordt mede de wet of het Koninklijk besluit vermeld, waarbij deze zijn goedgekeurd, alsmede het nummer der Staatscourant, waarin zij openbaar zijn gemaakt. (6) Uitstuitend door besturen van bijzondere kweekscholen te vermelden de commissie van beroep, waarbij he_t bestuur is aangesloten. 202 Aan de kweekschool verbonden onderwijzers' en onderwijzeressen. Namen en voornamen. Zijn de in art. 2, onder 2°, van het Koninklijk besluit bedoelde onderwijzers(essen) ook aan andere scholen verbonden.zoo ja.welke en op welke uren geven zij aan die scholen onderwijs. Kweekelingen. die na afgelegd examen tot de kweekschool zijn toegelaten. P) Namen en voornamen. Datum van geboorfe. Datum van toelating. § (0 op te geven de kweekelingen, die zijn toegelaten bij Jen aanvang van den cursus, waarop de opgaven in deze lijst betrekking hebben. LEERVAKKEN EN UREN ONDERWIJS IN DE KLASSEN BESTEMD VOOR KWEEKELINGEN, DIE DEN 14-JARIGEN LEEFTIJD HEBBEN BEREIKT EN DAARBOVEN. I. Aantal uren onderwijs *s weeks gegeven tusschen 8 uur v.m. en 5 uur n.m. (') Vakken, vermeld in artikel 2 der wet van 17 Aug.1878 (Stbl. nr. 127), onder: Onderwijs en opvoeding Totaal . . . II. Aantal uren onderwijs 's weeks. Vakken, vermeld 1n art. 2 Klassen. der wet van 1878, onder: |, 2. 3. 4. 3 5|| S ( m. J 5 1 » 8 ■} n. *S "-S3 I r bis. Gezondheidsleer. k. Totaal . . . III. Aantal uren onderwijs 's weeks. Vakken, vermeld in art. 2 Klassen. der wet van 1878, onder: |. _ I ï q- s. t Handenarbeid (slöjd) Totaal . . . ~"~~~~" Algemeen totaal . . . Indien in eene klasse een van de bovenvermelde vakken niet wordt onderwezen, dan wordt dit aangeduid door het woord .neen" achter het vak te vermelden. 0) Het aantal uren onderwijs 's weeks, niet vallende tusschen 8 uur v.m. en5uur n.mv in de kolommen achter de vakken te vermelden met rooden inkt en in het algemeen totaal te begrijpen. 204 Vrijgesteld van het recht van zegel kraCBten» art. 32, eerste lid, sub 4°, Zegelwet T9ir MODEL B. Vastgesteld bii beschikking van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 28 Januari 1921, nr. 1278, Afd. Lager Onderwijs Algemeen. HOOFDINSPECTIE: INSPECTIE: .... KLASSE*): AANVRAGE, bedoeld in art. 5 van het Koninklijk besluit van 14 Maart 1911 (Staatsblad n°. 90) om eene Rijksbijdrage, bedoeld bij art. 12, 3e lid, sub 1°, der wet tot regeling van het lager onderwijs voor het schooljaar 192 —192 van het bestuur der ^iïoS* *weeksch°o1 te (,) (2) behoorende aan (3) welke rechtspersoonlijkheid bezit (4). De kweekschool is geopend den Het bestuur van voormelde kweekschool verklaart: 1°. de in deze aanvrage vervatte opgaven geheel overeenkomstig de waarheid te hebben gedaan, en voorts, dat de kweekschool aan alle voorwaarden, welke voor de aanspraak op eene Rijksbijdrage worden gesteld, voldoet; 2°. dat het bestuur aangesloten is bij de Commissie van beroep (5) _ , den 192 , Voorzitter. , Secretaris. (1) Naam van de gemeente, of naam onderdeel en gemeente zelf. (2) Straat en huisnummer of dergelijke duidelijke aanwijzing waar de kweekschool gelegen is. (3) Voor bijzondere kweekscholen: naam der instelling of vereeniging, welke rechtspersoonlijkheid bezit. (4) Bezit de vereeniging rechtspersoonlijkheid krachtens de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 32), dan is achter de naam der vereeniging in te vullen: .welke rechtspersoonlijkheid bezit krachtens de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 32) en wier statuten zijn goedgekeurd bij de wet van (Staatsblad n° ), bij Koninklijk besluit van n°. , openbaar gemaakt in de Staatscourant van n° ". Hebben de statuten wijzigingen of veranderingen ondergaan, dan wordt mede de wet of het Koninklijk besiuit vermeld, waarbij deze zijn goedgekeurd alsmede het nummer der Staatscourant, waarin zij openbaar gemaakt zijn. (5) Uitsluitend door besturen van bijzondere kweekscholen te vermelden de commissie van beroep, waarbn het bestuur is aangesloten. (*)-Klasse der tabeTTbedoeld in art. 5 der wet tot regeling der Personeele belasting, waartoe de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar de kweekschool staat, behoort. 205 Kweekelingen, die in 19 de akte, bedoeld in art. 77, onder a, der wet van 17 Aug. 1878 (Staatsblad n". 127) verkregen. voornamen. Tijdvak gedurende hetwelk de opleiding onafgebroken heeft plaats gehad. Plaats waar en datum waarop het examen is afgelegd. Aantal verkregen akten (In te vullen het jaar waarvoor de Rijksbijdrage gevraagd wordt en de vier voorafgaande jaren, met vermelding tevens hoeveel daarbij zijn, die de akte verkregen hebbent doch die niet gedurendetwee schooljaren, onmiddellijk aansluitende aan het examen, aan de kweekschool zijn opgeleid. 206 Leervakken en uren onderwijs in de klassen bestemd voor kweekelingen, die den 14-jarigen leeftijd hebben bereikt en daarboven. I. Aantal uren onderwijs 's weeks gegeven tusschen 8 uur v.m. en 5 uur n.m. ') Vakken, vermeld in art. 2 der wet van 1878 onder: onderwijs en opvoeding. Totaal . KLASSEN. Aantal uren onderwijs 's weeks. Vakken, vermeld in art 2 der wet van 1878 onder: Minimum 16 uren 's weeks in de vier klassen r bis gezondheidsleer KLASSEN. III. Aantal uren onderwijs 's weeks. -Vakken, vermeld in art. 2 der wet van 1878 onder: handenarbeid (slöjd) Totaal . . ■ Algemeen totaal KLASSEN. Indien in eene klasse een van de bovenvermelde vakken niet wordt onderwezen, dan wordt dit aangeduid door het woord „neen' achter het vak te vermelden. i) Het aantal uren onderwijs 's weeks niet vallende tusschen 8 uur v.m. en 5 uur n.m, in de kolommen achter de vakken te vermelden met rooden inkt en in het algemeen totaal te begrijpen. 207 SCHOOLJAAR 19 —19 . KOSTEN VAN DE KWEEKSCHOOL. Jaarwedde van het onderwijzend personeel. ^ aven we ens (Kindertoelagen afzonderlijk te vermelden). . .„„„„,,__ „ . ... , 1 Ult«ave" Uitgaven wegens • f0™*™*™ Hulpmiddelen ANDERE UITGAVEN. (*) ten behoeve aanschaffingen . , ! . . . . * watervoorziening, voor het iQesnecificeerd oo van het onderhoud van , (uespecinceera op, ., . .. jaar.) voor 19 1. 2. 3. 4 5. L Uitgaven van materieelen aard. GEWONE UITGAVEN. 1 Onderhoud van gebouwen. . 2 Onderhoud* van meubilair . . 3 Aanschaffing en onderhoud van materialen benoodigd • voor het schoonhouden van lokalen, terreinen en meubelen 4 Verlichting, verwarming, wa¬ terverbruik 5 Hulpmiddelen bij het onderwijs 6 Bibliotheek 7 Drukkosten, advertentiën en andere kleine uitgaven . . 221 | Sommen, Toelichting van elk g Omschrijving ■ 1 artikel en aanduiding der c toegestaan voor. oorzaken van verminde- |> van het artikel. voor 19 gedragen ring of vermeerdering. > ft* tomende voor ,9 1. 2. 3. 4. 5. BUITENGEWONE UITGAVEN. 8 Aanvulling van meubilair en aanschaffing van buitengewone toestellen 9 Andere buitengewone uitgaven Totaal .... ƒ ƒ 11. Uitgaven van personeelen aard. 10 Bediendend personeel, niet rechtstreeks door den Minister benoemd, wier salarissen worden betaald: a. vanwege het Departement. b. rechtstreeks door het hoofd der onderwijsinrichting. . Totaal ... ƒ ƒ Totaal volgens I . . . Totaal volgens II . . . Algemeen totaal ... ƒ ƒ 222 *) Verleend Vermoedelijk VERDERE UITGAVEN. benoodigd in 19 in 19 a. Belooningen aan tijdelijk met het geven van onderwijs belast personeel, voor zoover de machtiging tot opdracht der lessen door den Minister is verleend . . ƒ ƒ b. Belooningen aan het ondeiwijzend personeel ter zake van het geven van vervolgonderwijs als bedoeld in art. 21 der Lager-onderwijswet 1920. Totaal ... ƒ ƒ Het hoofd der Rijks lagere school, , den 19 Handteekening *) Deze opgaven zijn te verstrekken over het dienstjaar, onmiddellijk voorafgaand* aan dat, waarin deze begrooting is opgemaakt. 223 Opleiding V. Afdeeling LOA. Voorwaarden Rijks- N°. 4969. bijdrage. 's Gravenhage, 18 April 1921. Onder dagteekening van 18 April 1921, n°. 4969, afdeeling LOA, werd bepaald, dat aan de hoofdinspecteurs en de inspecteurs van het lager onderwijs een afdruk zou worden gezonden van de Voorwaarden (met Toelichting), waaronder Rijkssubsidie zal kunnen worden verleend ten behoeve van cursussen tot opleiding van hoofdonderwijzers of hoofdonderwijzeressen — vastgesteld bij beschikking van 16 Januari 1920, n°. 10942, afdeeling LOA — zooals zij luiden na de wijziging bij beschikking van 16 Februari 1921, n°. 2083, afdeeling L O A. Deze afdruk bevatte het volgende: 224 VOORWAARDEN, WAARONDER RIJKSSUBSIDIE ZAL KUNNEN WORDEN VERLEEND TEN BEHOEVE VAN CURSUSSEN TOT OPLEIDING VAN HOOFDONDERWIJZERS OF HOOFDONDERWIJZERESSEN. 1. De cursus gaat uit van eene organisatie, zoodat zij staat onder het bestuur eener gemeente, eener vereeniging, welke reeds eene bijzondere kweekschool of eene bijzondere lagere school in stand houdt, of eener plaatselijke afdeeling van voor dit doel te erkennen onderwijzersvereeni'gingen. 2. De cursus loopt in den regel van begin September tot einde Augustus, in welken tijd gedurende ten minste 40 weken onderwijs wordt gegeven. 3. De cursus omvat ten minste twee opvolgende klassen. 4. Aan elke klasse wordt per week onderwijs gegeven: gedurende ten minste 8 uren, indien de cursus twee opvolgende klassen omvat; gedurende ten minste 6 uren, indien de cursus meer dan twee opvolgende klassen omvat. Bestaat eene klasse uit parallelafdeelingen, dan gelden deze bepalingen voor elke afdeeling. 5. Het onderwijs omvat voor elke der klassen ten minstede vakken: lezen, Nederlandsche taal, letterkunde, rekenen, aardrijkskunde, geschiedenis, kennis der natuur, handteekenen en paedagogiek, behoudens ontheffing door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. 6. Het onderwijs wordt gegeven volgens een vóór den aanvang van den cursus aan den inspecteur over te leggen leerplan en lesrooster. 7. Als deelnemers aan den cursus kunnen slechts worden aangemerkt personen, die de akte van bekwaamheid, bedoeld in art. 77, onder a, maar niet die, bedoeld in art. 77, onder b, der wet tot regeling van het lager onderwijs bezitten. Met inachtneming hiervan moet de cursus toegankelijk zijn voor allen, die zich aanmelden. 8. Het aantal deelnemers bedraagt bij den aanvang van het cursusjaar ten minste 15, wanneer op subsidie voor ten minste twee klassen wordt aanspraak gemaakt. Bedraagt het in eenig jaar minder dan 15, dan wordt slechts voor ééne klasse subsidie toegekend. In beide gevallen mag het aantal in den loop van het cursusjaar niet beneden 10 dalen. 15 225 9. De deelnemers zijn tot het geregeld bezoeken van de lessen verplicht, blijkende uit presentielijsten, die steeds binnen 24 uren aan den inspecteur moeten worden toegezonden. Hij, die gedurende een cursusjaar minder dan drie vierden van het aantal lesuren heeft gevolgd, wordt ten opzichte van de subsidievoorwaarden niet als deelnemer beschouwd. Voor de deelnemers, die de bevoegdheid bezitten om onderwijs te geven in het handteekenen, wordt het minimum-aantal lesuren, dat zij hebben bij te wonen, berekend op drie-vierden van het volle aantal lesuren der gevolgde klasse, verminderd met het aantal uren der daarin gegeven teekenlessen. 10. Op den cursus wordt van Regeeringswege toezicht uitgeoefend door den inspecteur. Behalve voor dezen zijn de lessen steeds toegankelijk voor den hoofdinspecteur en den schoolopziener. 11. Het bestuur verstrekt de voor het toezicht, voor de beoordeeling van het financieel beheer en voor de naleving der gestelde voorwaarden noodige gegevens. In verband hiermede wordt zoowel aan den voornoemden Minister als aan den inspecteur vóór den aanvang van den cursus eene begrooting voor het volgende cursusjaar, en binnen ééne maand na afloop eene rekening en verantwoording over dat cursusjaar ingezonden volgens nevensstaand model. De aan den Minister in te zenden begrooting gaat vergezeld van een exemplaar van den lesrooster. 226 MODEL. het cursusjaar 19 —19.. Begrooting voor ) Rekening en verantwoording over ) van den cusus tot opleiding van hoofdonderwijzers(essen), staande onder het bestuur van - INKOMSTEN. Lesgelden Subsidie v. h. Rijk. Subsidie van Vergoeding reiskos ten docenten . . Idem cursisten . . Rente van kasgeld Totaal . . f UITGAVEN. Belooning van den directeur f Belooning der docenten: (naam) uren gedurende weken a f per uur . 1.. (naam) enz. (enz. als boven). Vergoeding reiskosten docenten ...... Idem cursisten ...» Belooning conciërge, amanuensis ...... Lokaalhuur „.. Vaar, licht, schoonhouden van de lokalen Boeken en leermiddelen » Administratie ....... Totaal . . f Het bestuur van den cursus (handteekeningen). 227 Wanneer aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan zal het subsidie worden bepaald op de helft van het gezamenlijk bedrag der aan de docenten uitbetaalde salarissen, berekend naar ten hoogste f 150 'sjaars voor elk wekelijksch lesuur en ten hoogste 24 uren per week. Bij het bestaan van parallel-afdeelingen van ten minste 10 leerlingen wordt het subsidie naar evenredigheid van het grooter aantal lesuren verhoogd. De belooning voor het directoraat kan bovendien in rekening worden gebracht tot een maximum van f 100 voor elke klasse, welke de cursus omvat, parallelklassen hieronder begrepen. , Het subsidie wordt niet verleend tot een hooger bedrag, dan waarmede de uitgaven de overige inkomsten hebben overtroffen. Besturen van cursussen, welke voor een bepaald cursusjaar voor de toekenning van Rijkssubsidie in aanmerking wenschen te komen, behooren daarvan te doen blijken door een tot de Koningin te richten verzoek, hetwelk niet op gezegeld papier behoeft te worden geschreven en dat moet worden ingezonden in de maand Mei van het kalenderjaar, waarin dat cursusjaar aanvangt. Aan de docenten, niet woonachtig ter plaatse waar de lessen worden gegeven, mits hunne benoeming door den inspecteur vooraf is goedgekeurd, alsmede aan de overige docenten en aan de cursisten kan van Rijkswege eene tegemoetkoming in de verplaatsingskosten worden toegekend volgens onderstaand TARIEF. § 1. De vergoeding wegens verplaatsing te voet wordt berekend per uur gaans op 30 cents, met dien verstande: a. dat geen vergoeding wordt gegeven wanneer de af te leggen afstand minder dan V2 uur gaans bedraagt; b. dat voor een afstand van meer dan 'ƒ2 tot 1 uur, 1'ƒ2 uur „ „ „ 1 „ IV2 ,.,2'/2 . , IV2 » 2 „ ,3 Steenwijkerwold, Groningen en Vledder. 252 Afdeeling L O A. Nr. 7824. 's Gravenhage, 22 Juni 1921. Opleiding L Personeel. Tengevolge van de wijziging, bij Koninklijk besluit van 24 December 1920 (Staatsblad n°. 915) gebracht in de Regelen voor de Rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 21 Mei 1891 (Staatsblad n°. 97) is het toezicht op de Rijkskweek- en leerscholen te rekenen van 1 Januari 1921 rechtstreeks aan U opgedragen. Ter "bevordering van eene spoedige behandeling van Uwe adviezen betreffende de benoeming van onderwijzend personeel, de verandering in het getal hunner wekelijksche lesuren en het toekennen van belooningen aan tijdelijke leerkrachten aan die inrichtingen, is het wenschelijk, dat die voorstellen vergezeld zijn van staten, waarin alle opgaven voorkomen, welke benoodigd zijn voor de berekening van de bezoldiging of de belooning. U gelieve derhalve te bevorderen, dat de volgende voorschriften worden in acht genomen. De adviezen tot benoeming of tot wijziging van de bezoldiging van reeds in dienst zijnd personeel zijn steeds vergezeld van een ingevulden staat volgens bijgaand model I. Bij voorstellen tot benoeming wordt (al naar gelang van den aard der te vervullen betrekking) behalve model I een formulier A, B, C of D bijgevoegd, ingevuld door den sollicitant, die door U als nr. 1 ter benoeming wordt voorgedragen. De adviezen tot toekenning van eene belooning aan, met mijne machtiging, tijdelijk met het geven van onderwijs belast personeel, welke na afloop van elk kwartaal behooren te worden ingezonden, zijn steeds vergezeld van een ingevulden staat volgens bijgaand model II. Indien de gegevens tot volledige invulling van evengenoemd model niet bij Uw bureau bekend zijn, dan behoort de belanghebbende de opgaven te verstrekken, waarover bij zijne eventueele definitieve benoeming zou moeten worden beschikt. (Zie voor den maatstaf van berekening van de belooning de circulaire van 28 April 1919, nr. 3171, Afd. LOA). Formulieren volgens de modellen A, B, C en D zouden daartoe, na het aanbrengen van enkele kleine veranderingen, kunnen dienen. 253 Opleiding I. ' Mijne cinculaire aan de districts-schoolopzieners van 13 Mei Personeel. 1919, nr. 3615, Afd. LOA, is hiermede vervallen. Een voor den eersten tijd vermoedelijk voldoend aantal exemplaren van de bedoelde modellen gaat hiernevens. Indien na verloop van tijd wederom exemplaren benoodigd zijn, dan kunnen deze bij mijn Departement worden aangevraagd. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DUPARC, I. S.-G. Aan de hoofdinspecteurs van het lager onderwijs. De in deze aanschrijving bedoelde formulieren zijn de volgende: 254 HOOFDINSPECTIE. STAAT i. Benoemingen en veranderingen van jaarwedden van pensioengerechtigd onderwijzend personeel: to Bestaande toestand. Nieuwe toestand. Inrichting | ^ « d m ■ — S ï o »£.«°' <« tja ■ jg 7* ^ S Naam en voornamen c « 5? j£ ^ ^ . u n 2 e -»■» 2 van i. Naam en voorletters =■ « a £ c «2c"» «4ï 3 S « S E > ai "2 •S 8 "2 ■§ B (voluit) " 5 « ïï > ■§ g » » fe .S M S g onderwMs. . van de(n) |*| S g jtj |j! ï a»8 WH S 5 £ * _ E £ 5 van de(n) onder- S « n o «o2,'~-*'i>« 0 3 -g c c "", °j» wijzer(es). SP». ■§ ?! ë ~~" SlS"8 fc 8 -~ '3 «2 Inrichting van ^ Naam en voornamen S ► | ff | * ë I * „ H g J S«S g f 1? onderwijs, waar de | van den persoon, -S e S "| d S»5 ï S | j „ ^> tijdelijke waarneming g die het onderwijs S "J * |«S Sii'S g f ~ g der lessen heeft ■ g heeft gegeven. | .S I J 1 ^ 5 * ° * |*-g t * S -S I S *?1 *" plaatsgehad. | " |-3 2 * f S "§| | * f "3 f '*'| "«"ff Irff' i illa lil 11 .s 111 & "§5 ! * 3.9 s^ê 5 l, Jun' '9 > ■ wanneer het betreft de onmiddellijk voorafgaande jg gept. 19 vervulling van eene vaca- aan dat, waarin dit formu- ture van hoofd der school, lier is ingevuld? 16 Dec. 19 . „ Bezit gij: 1. Het diploma A der Vereeniging tot bevordering van het onderwijs in handenarbeid in Nederland? 2. het diploma B dier Vereeniging ? 3. het diploma A der Vereeniging tot bevordering van het voorbereidend vakonderwijs en van het onderwijs in handenarbeid in de provinciën Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel? 4. Het diploma B dier Vereeniging? 5. het diploma van zangonderwijs der Maatschappij ter bevordering der Toonkunst? Zult gij bij eventueele benoeming vrije woning genieten? 262 Zult gij vrij vuur en licht genieten ? Welke andere dan de bovengenoemde voordeelen zult gij genieten ? Op welken datum zult gij in functie kunnen treden? Welke andere betrekkingen zoudt gij bij eventueele benoeming wenschen te blijven bekleeden en welke bezoldigingen geniet gij per jaar in elk dier betrekkingen ? OPGAVEN BETREFFENDE DEN DIENSTTIJD. (Diensttijden, die samenvallen, mogen slechts éénmaal in rekening worden gebracht). N.B. ' Behalve den datum van begin en einde van den dienst op te geven den naam van de school en de plaats waar zij is gevestigd. Diensten, bewezen volgens het laatste lid van art. 22 der wet van 13 Augustus 1857 (Stbl. nr. 103). Begin en einde van den dienst in elke betrekking. van t/m Diensten, bewezen volgens art. 33 der wet van 17 Augustus 1878 (Stbl. nr. 127). van t/m Diensten, bewezen volgens art. 41 der Lager-onderwijswet 1920. van t/m Diensten, zoowel aan openbare als aan bijzondere lagere scholen, als hoofd en als onderwijzer tot bijstand van het hoofd der school. van t/m 263 Diensten aan andere inrichtingen van onderwijs, met juiste vermelding van de namen en van de gemeenten, waar die inrichtingen zijn (waren) gevestigd, benevens opgaaf van den aard der betrekking. t/m Opgaaf van den tijd, na 1 Augustus 1914 ih verplichten krijgsdienst doorgebracht, voor zoover die tijd met bijtelling van verplichten diensttijd vóór 1 Augustus 1914, acht en een halve maand te boven gaat, en voor zoover in het bezit van eene akte van bekwaamheid als onderwijzer. (Niet op te geven, indien de onderwijzer tijdens den krijgsdienst aan eene lagere school als onderwijzer verbonden ' was en hem verlof uit zijne betrekking was verleend). t/m ., den 19 . (Handteekening) 264 N.B. De invulling van dit formulier geeft geen recht op benoeming. D IN TE VULLEN DOOR SOLLICITANT NAAR DE BETREKKING VAN VAKONDERWIJZER(ES) AAN DE LEERSCHOOL, VERBONDEN AAN DE RIJKSKWEEKSCHOOL VOOR ONDERWIJZERS(ESSEN) TE Naam en voornamen. Datum en jaar van geboorte. Vak of vakken waarinonder- Vakken. Uren. zij wijs zal geven, en aantal lesuren per week in elk vak. Welke andere betrekkingen zoudt gij bij eventueele benoeming wenschen te blijven bekleeden en welke bezoldigingen geniet gij per jaar in elk dier betrekkingen? Op welken datum zult gij in functie kunnen treden? OPGAVEN BETREFFENDE DEN DIENSTTIJD. (Diensttijden, die samenvallen, mogen slechts eenmaal in rekening worden gebracht). N.B. Behalve den datum van begin en einde van den dienst op te geven den naam van de school en de plaats waar zij is gevestigd- Begin en einde van den dienst Diensten, bewezen volgens het ,n e,ke betrekking laatste lid van art. 22 der wet van 13 Augustus 1857 (Stbl. n°. 103). van t/m 265 Diensten, bewezen volgens art. 33 der wet van 17 Augustus 1878 van ..... t/m (Stbl. n°. 127). Diensten, bewezen volgens art. 41 der Lager-onderwijswet 1920. van , t 'm Diensten, zoowel aan openbare als aan bijzondere lagere scholen, als hoofd en als onderwijzer tot van *lm bijstand van het hoofd der school. Diensten aan andere inrichtingen van onderwijs, met juiste vermelding van de namen en van de gemeenten, waar die inrich- van t/m tingen zijn (waren) gevestigd, benevens opgaaf van den aard der betrekking. Opgaaf van den tijd, na 1 Augustus 1914 in verplichten krijgsdienst doorgebracht, voor zoover die tijd met bijtelling van verplichten diensttijd vóór 1 Augustus 1914, acht en een halve maand te boven gaat, en voor zoover in het bezit van eene akte van van ... t/m r :. bekwaamheid als onderwijzer. (Niet op te geven, Indien de onderwijzer tijdens den krijgsdienst aan eene lagere school als onderwijzer verbonden was en hem verlof uit zijne betrekking was verleend. 266 den (Handteekening) 91 Afdeeling LOA. Nr. 7826. 's Gravenhage, 22 Juni 1921. Opleiding II. Personeel. Ten gevolge van de wijziging, bij Koninklijk besluit van 24 December 1920 (S t a a t s b 1 a d nr. 915), gebracht in de Regelen voor de Rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 21 Mei 1891 (Staatsblad nr. 97) is het toezicht op de Rijkskweek- en leerscholen te rekenen van 1 Januari 1921 rechtstreeks aan de hoofdinspecteurs opgedragen. De voorstellen inzake ontslag, benoeming en toekenning van belooningen aan onderwijzend personeel, benevens die betreffende de verdere aangelegenheden dezer scholen worden dus door die hoofdambtenaren rechtstreeks met mijn Departement behandeld. Het onmiddellijke toezicht op de Rijksnormaallessen in Uwe inspectie is, ten gevolge van de wijziging, bij Koninklijk besluit van 24 December 1920 (Stbl. nr. 914) gebracht in de Regelen voor de Rijksnormaallessen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 29 Juni 1890 (Stbl. nr. 90), aan U opgedragen, terwijl de behandeling van de zaken betreffende de Rijks lagere scholen, zooals tot nog toe gebruikelijk was, rechtstreeks door mijn 'Departement geschiedt met de inspecteurs van de inspectiën, binnen wier ambtsgebied die inrichtingen zijn gevestigd. Het hierna genoemde formulier I, dat uitsluitend betrekking heeft op het aan die scholen te benoemen personeel, wordt dus alleen gezonden aan de inspecteurs in de inspectiën Heerenveen, Zwolle en Assen. Ter bevordering van eene spoedige behandeling van Uwe adviezen betreffende de benoeming van onderwijzend personeel, de verandering in het getal hunner wekelijksche lesuren, en het toekennen van belooningen aan tijdelijke leerkrachten is het wenschelijk, dat die voorstellen vergezeld zijn van staten, waarin alle opgaven voorkomen, welke benoodigd zijn voor de berekening van de bezoldiging of de belooning. U gelieve derhalve te bevorderen, dat de volgende voorschriften worden in acht genomen. De adviezen tot benoeming of tot wijziging van de bezoldiging van reeds in dienst zijnd personeel zijn steeds vergezeld van een ingevulden staat volgens bijgaand model Ia. Bij voorstellen tot benoeming hetzij voor vast, hetzij voor een bepaald tijdvak, wordt, al naar gelang van den aard der te 267 Opleiding II, vervullen betrekking, behalve model Ia, een formulier E, F, G, Personeel. h of I bijgevoegd, ingevuld door den sollicitant, die door U als nr. 1 ter benoeming wordt voorgedragen. De adviezen tot toekenning van eene belooning aan, met mijne machtiging, tijdelijk met het geven van onderwijs belast personeel, welke na afloop van ieder kwartaal behooren te worden ingezonden, zijn steeds vergezeld van een ingevulden staat volgens bijgaand model Ha. Indien de gegevens tot volledige invulling van evengenoemd model niet bij Uw bureau bekend zijn, dan behoort de belanghebbende de opgaven te verstrekken, waarover bij zijne eventueele definitieve benoeming zou moeten worden geschikt. (Zie voor den maatstaf van de berekening van de belooning de circulaire van 28 April 1919, nr. 3171, Afd. LOA). Formulieren volgens de modellen E, F, G, H en I zouden daartoe, na het aanbrengen van enkele kleine veranderingen, kunnen dienen. Mijne circulaire aan de districts-schoolopzieners van 13 Mei 1919, nr. 3615, Afd. LOA, is hiermede vervallen. Een voor den eersten tijd vermoedelijk voldoend aantal exemplaren van de bedoelde modellen gaat hiernevens. Indien na verloop van tijd wederom exemplaren benoodigd zijn, dan kunnen deze bij mijn Departement worden aangevraagd. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, DUPARC, 1°. S.-G. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs. De in deze aanschrijving bedoelde formulieren zijn de volgende: Van deze aanschrijving en de daarbij behoorende formulieren is bij kantbeschiltking een afdruk gezonden aan de hoofdinspecteurs van het lager onderwijs. 268 INSPECTIE STAAT Ia. Benoemingen en veranderingen van jaarwedden en toelagen van pensioengerechtigd onderwijzend personeel aan; Bestaande toestand. Nieuwe toestand. Inrichting S2 , <» j&2 8~ > " ~ o73 SP g o^jé g i- « Naam en voornamen »« u|e g u J; „ V8n | Naam en voorletters ^« ü S e -o §g i*-0.* Si eg" fe^sS ■§ u f:5 c "Sé Sjtt 2 (voluit) -pj| «-H |r| ÏZe|S £ onderwijs. 5 van de(n) onderwljzer(es). §»" g "g «, g .. , . «" S«= ;K *ü -t-S'S 3 73 »£u > |p . tta g van de(n) onderwijzer(es). w ï s us? ^ ë 8 5 ' « 11 "3e e S u" ~ e!«55«Ï'£ n« «| E 2 3 S5£~,*'3o>5 '«Bg3c-^*;3o> i«t3.5. g S < « .c H O. Q < « .a f- < O. ^ INSPECTIE O STAAT Na. Belooningen wegens gegeven onderwijs aan:. u i > a » 2P M « d c |l i u « i u * >> 3 si si wil _ S§2 Js£s , ... „ at a % . 5 Sü öd b ooi: ï oï Sf Inrichting van 5 o g -o > £ « .o JS " S t F ^ ~ S 9a» £ Naam en voornamen ^ ; 5 5 ö> "5 ^ 'S'sS * SS ™N S onderwijs, waar de v SmSJjb'0""^"»" > " t Joo* s van den persoon, ^o.g'S ~ Jj 3 e ■* ""ld " % * "° n ° 0 tijdelijke waarneming S e « e m «> „ " m c" S « -3 u I a ff 'g u « B die het onderwijs . 2 „ o S '& £ > a "T3B1j & B 0 3 i 5 S der lessen heeft g b c ü ï » ™ « 1 " u ^ V ° m S«= -8 > ts m y heeft gegeven. & 'i * u « " * •> £ .5 ff 3 ü "° t j ï | J plaatslgehad. ■« !? S * £ * Ê i = 2 i "* s "3 ~ * tt 8 =■ S £ £ g Ë 8 |s§? il! g ö s S a § a si |«a» s||S S i- -i 5 < to q n N.B. De invulling van dit formulier geeft geen recht op benoeming. E IN TE VULLEN DOOR , SOLLICITANT NAAR DE BETREKKING VAN ONDERWIJZER OP JAARWEDDE AAN DE RIJKSNORMAALLESSEN TE Naam en voornamen. Datum en jaar van geboorte. Welke andere betrekkingen zoudt gij bij eventueele benoeming wenschen te blijven bekleeden en welke bezoldigingen geniet gij per jaar in elk dier betrekkingen? Solliciteert gij tevens naar de betrekking van directeur der Rijksnormaallessen, zoo ja, van welken rang zijn de normaallessen? Op welken datum zult gij in functie kunnen treden? Vak of vakken, waarin "jy'es zal Vakken. Uren. geven en aantal lesuren per week —■ in ieder vak. (Laboratorium-uren zijn afzonderlijk op te geven). OPGAVEN BETREFFENDE DEN DIENSTTIJD. {Diensttijden, die samenvallen, mogen slechts eenmaal in rekening worden gebracht). N.B. Behalve den datum van begin en einde van den dienst op te geven den naam van de school en de plaats waar zij is gevestigd. Zijt gij gepromoveerd aan eene Nederlandsche Universiteit of Hoogeschool ? 271 Diensttijd als leeraar aan (openbare of bijzondere) Gymnasia, Hoogere Burgerscholen, Lycea, Middelbare of Hoogere Handelsscholen, Zeevaartscholen, Middelbare scholen voor Nijverheids-onderwijs, Middelbare Landbouwscholen, Middelbare scholen voor Meisjes, en als onderwijzer aan (openbare of bijzondere) kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen en als onderwijzer op jaarwedde aan Rijksnormaallessen. Op elkaar volgende betrekkingen (met aan- Begjn £n einde va„ den Duurvande„ dienst wijzing van de school , . dienst in elke betrekking, in e ke betrekking, en van de plaats waar s 6 zij is gevestigd). t/m j m d. Diensttijd aan lagere scholen, aan scholen voor lager nijverheids-, handels- en landbouw-onderwijs en die als onderwijzer op jaarwedde aan voorbereidende klassen van Rijksnormaallessen. (Telt voor de helft tot een maximum van zes jaren.) t/m hi j. m d. Diensttijd aan gelijknamige onderwijs-inrichtingen in Ned. O.- en W.-Indië. , den 19 (Handteekening) 272 N.B. De Invulling van dit formulier geeft geen recht op benoeming. F IN TE VULLEN DOOR , SOLLICITANT NAAR DE BETREKKING VAN ONDERWIJZER OP JAARWEDDE AAN DE VOORBEREIDENDE KLASSE, VERBONDEN AAN DE RIJKSNORMAALLESSEN TE 'li. Naam en voornamen. Datum en jaar van geboorte. Zijt gij gehuwd of gehuwd geweest ? Indien gehuwd geweest, zijt gij thans weduwe? Welke andere betrekkingen zoudt gij bij eventueele' benoeming wenschen te blijven bekleeden en welke bezoldigingen geniet gij per jaar in elk dier betrekkingen ? Op welken datum zult gij in functie kunnen treden? Bezit gij de akte van bekwaamheid, bedoeld in art. 134 der Lager-onderwijswet 1920? Solliciteert gij tevens naar de betrekking van directeur der Rijksnormaallessen ; zoo ja, van welken rang zijn de normaallessen ? 18 273 Bezit gij de hoofdakte; zoo ja, in welk jaar hebt gij de hoofdakte behaald ? In welk jaar en op welken datum hebt gij de akte van bekwaamheid als onderwijzer(es) behaald ? Bezit gij een of meer akten van bekwaamheid tot het geven van M.O. en zoo ja, welke? Bezit gij bevoegdheid tot het geven van lager onderwijs in een of meer der vakken, vermeld in art. 2 der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 127) onder k, 1, m, n, p, r, rbis en u, en ■ zoo ja, in welke vakken en op grond van welke akten van bekwaamheid ? Bezit gij eene akte van bekwaamheid tot het geven van schooien huisonderwijs in één of meer der vakken, vermeld in art. 2 der Lager-onderwijswet 1920, onder k, 1, m, n, p, r, s, en t; zoo ja, welke? Welke vakken zullen door U worden onderwezen? Hoeveel uren per week zult gij onderwijs hebben te geven? OPGAVEN BETREFFENDE DEN DIENSTTIJD. (Diensttijden, die samenvallen, mogen slechts eenmaal in rekening worden gebracht.) N.B. Behalve den datum van begin en einde van den dienst op te geven den naam van de school en de plaats waar zij is gevestigd. Zijt gij gepromoveerd aan eene Nederlandsche Universiteit of Hoogeschool ? 274 Diensttijd als leeraar aan (openbare of bijzondere) Gymnasia, Hoogere Burgerscholen, Lycea, Middelbare of Hoogere Handelsscholen, Zeevaartscholen, Middelbare scholen voor Nijverheids-onderwijs, Middelbare Landbouwscholen, Middelbare scholen voor Meisjes, als onderwijzer aan (openbare of bijzondere) kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, als onderwijzer op jaarwedde aan Rijksnormaallessen en als onderwijzer op jaarwedde aan voorbereidende klassen. Op elkaar volgende be- Begjn e„ einde Duur yan den trekkingen (met aanwijzing yan den djenst ,n djenst |- van de school en van de elk£ betrekking. elke betrekking, plaats waar zij is gevestigd). , t/m j m d. Diensttijd aan scholen voor lager nijverheids-, handels- en landbouwonderwijs en als onderwijzer op toelage aan Rijksnormaallessen en voorbereidende klassen van Rijksnormaallessen. (Telt voor de helft tot een maximum van zes jaren.) t/m j m d. Diensttijd aan gelijknamige onderwijs-inrichtingen in Ned. O.- en W.-Indië. Diensten bewezen volgens het Begin en einde van den dienst laatste lid van art. 22 der wet in e,ke betrekking. van 13 Augustus 1857 (Stbl. „.„ Van v/m .i n°. 103). Diensten bewezen volgens art. 33 der wet van 17 Augustus 1878 van t/m (Staatsblad n°. 127). 275 Diensten bewezen volgens art. 41 ^ der Lager-onderwijswet 1920. Diensten, zoowel aan openbare als aan bijzondere lagere scholen, als hoofd en als onderwijzer van t/m .:. tot bijstand van het hoofd der school. Diensten aan andere inrichtingen van onderwijs, met juiste vermelding van de namen en van de gemeenten, waar die inrich- van t/m tingen zijn (waren) gevestigd, benevens opgaaf van den aard der betrekking. Opgaaf van den tijd, na 1 Augs. 1914 in verplichten krijgsdienst doorgebracht, voor zoover die tijd met bijtelling van verplichten diensttijd vóór 1 Augustus 1914, acht en een halve maand te boven gaat, en voor zoover in het bezit van eene akte van Van t/m bekwaamheid als onderwijzer. (Niet op te geven, indien de onderwijzer tijdens den krijgsdienst aan eene lagere school als onderwijzer verbonden was en hem verlof uit zijne betrekking was verleend.) , den 19. (Handteekening) 276 N.B. De invulling van dit formulier geeft geen recht op benoeming. G IN TE VULLEN DOOR SOLLICITANT NAAR DE BETREKKING VAN ONDERWIJZER OP TOELAGE.AAN DE RIJKSNORMAALLESSEN, TE Naam en voornamen. Datum en jaar van geboorte. Welke andere betrekkingen zoudt gij bij eventueele benoeming wenschen te blijven bekleeden en welke bezoldigingen geniet gij per jaar in elk dier betrekkingen ? Op welken datum zult gij in functie kunnen treden? . Solliciteert gij tevens naar de betrekking van directeur der Rijksnormaallessen, zoo ja, van welken rang zijn de normaallessen? Vak of vakken, waarin hij/zij les Vakken. Uren. zal geven op aantal lesuren per week in ieder vak. (Laboratorium-uren zijn afzonderlijk op te geven). 277 OPGAVEN BETREFFENDE DEN DIENSTTIJD. (Diensttijden, die samenvallen, mogen slechts eenmaal in rekening worden gebracht). N.B. Behalve den datum van begin en einde van den dienst op te geven den naam van de school en de plaats waar zij is gevestigd. Zijt gij gepromoveerd aan eene Nederlandsche Universiteit of Hoogeschool ? Diensttijd als onderwijzer aan Begin en einde van den dienst Rijksnormaallessen, benevens in elke betrekking, diensttijd als onderwijzer op jaarwedde van voorbereidende van f/m klassen. Diensttijd als leeraar aan (openbare of bijzondere) Gymnasia, Hoogere Burgerscholen, Lycea, Middelbare of Hoogere Handelsscholen, Zeevaartscholen, Middelbare scholen voor Nijverheidsonderwijs, Middelbare Landbouwscholen, Middelbare scholen voor Meisjes, en als onderwijzer aan (openbare of bijzondere) 'kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen. Op elkaar volgende betrekkingen (met aanwijzing van de school en van de plaats waar zij is gevestigd. Duur van den dienst in elke betrekking. 278 Diensttijd aan lagere scholen, aan scholen voor lager nijverheids-, handels- en landbouwonderwijs en als onderwijzer op toelage aan voorbereidende klassen. (Telt voor de helft tot een maximum van zes jaren.) Diensttijd aan gelijknamige onwijsinrichtingen in Ned. 0.en W.-Indië. den 19 (Handteekening) 279 N.B. De invulling van dit formulier geeft geen recht op benoeming. H IN TE VULLEN DOOR , SOLLICITANT NAAR DE BETREKKING VAN ONDERWIJZER OP TOELAGE AAN DE VOORBEREIDENDE KLASSE, VERBONDEN AAN DE RIJKSNORMAALLESSEN TE , Naam en voornamen. Datum en jaar van geboorte. Welke andere betrekkingen zoudt gij bij eventueele benoeming wenschen te blijven bekleeden en welke bezoldigingen geniet gij per jaar in elk dier betrekkingen? Op welken datum zult gij in functie kunnen treden? Solliciteert gij tevens naar de betrekking van directeur der Rijksnormaallessen, zoo ja, van welken rang zijn de normaallessen? Vak of vakken, waarin les zal Vakken. Uren. geven en aantal lesuren per week in.ieder vak. (Laboratorium-uren zijn afzonderlijk op te geven). OPGAVEN BETREFFENDE DEN DIENSTTIJD. (Diensttijden, die samenvallen, mogen slechts eenmaal in rekening worden gebracht). N.B. Behalve den datum van begin en einde van den dienst op te geven den naam van de school en de plaats waar zij is gevestigd. Zijt gij gepromoveerd aan eene Nederlandsche Universiteit of Hoogeschool ? 280 Dienstijd als onderwijzer aan Rijks- Begin en einde van den dienst normaallessen, benevens dienst- in elke betrekking, tijd als onderwijzer op jaarwedde aan voorbereidende klassen. van ••- ''m Diensttijd als onderwijzer op toe- , ' , van ja t/m ~ lage aan voorbereidende klassen. Diensttijd als leeraar aan (openbare of bijzondere) Gymnasia, Hoogere Burgerscholen, Lycea, Middelbare of Hoogere Handelsscholen, Zeevaartscholen, Middelbare scholen voor Nijverheidsonderwijs, Middelbare Landbouwscholen, Middelbare scholen voor Meisjes, en als onderwijzer aan (openbare of bijzondere) kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen. Op elkaar volgende betrekkingen (met aan- Begin en einde Duuf ^ dgn dienst ,„:;,:„„ „.„ hp «rhnni van den dienst in elke . „ . , ,.. wijzing van ae scnooi ,p gjjjg betrekking. en van de plaats waar betrekking. zij is gevestigd). t/m j m. d. Diensttijd aan lagere scholen en aan scholen voor jager nijverheids-, handels- en landbouwonderwijs.) * Telt voor de helft tot een maximum van zes jaren.) t/m j., m. d. Diensttijd aan gelijknamige onderwijsinrichtingen in Ned. O.- en W.-Indië. , den 192 . (Handteekening) § 281 N.B. De invulling van dit formulier geeft geen recht op benoeming. I IN TE VULLEN DOOR , SOLLICITANT NAAR DE BETREKKING VAN n^nPp«m™Prec» *) KLASSE-ONDERWIJZER(ES) AAN ' EENE. RIJKS LAGERE SCHOOL IN DE KOLONIËN DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID. Rijks lagere school te Naam en voornamen. Datum en jaar van geboorte. Zijt gij gehuwd of gehuwd geweest ? Indien gehuwd geweest, zijt gij thans weduwe ? Bezit gij de akte van bekwaamheid, bedoeld in art. 134 der Lager-onderwijswet 1920? Bezit gij (een) academische(n) gra(a)d(en)? Zoo Ja, welke(n)? Bezit gij de hoofdakte? Zoo ja, in welk jaar hebt gij de hoofdakte behaald? In welk jaar en op welken datum hebt gij de akte van bekwaamheid als onderwijzer(es) be- • haald? Bezit gij eene of meer akten van bekwaamheid tot het geven van M. O. en zoo ja, welke? *) Doorhalen de betrekking, waarnaar niet wordt gesolliciteerd. 282 Bezit gij bevoegdheid tot het geven van lager onderwijs in een of meer der vakken, vermeld in art. 2 der wet van 17 Augustus 1878 (Stbl. nr. 127) onder k, 1, m, n, p, r, rbis en u, en zoo ja, in welke vakken en op grond van welke akten van bekwaamheid? Bezit gij: 1. het diploma A der Vereeniging tot bevordering van het onderwijs in handenarbeid in Nederland? 2. het diploma B dier Vereeniging? 3. hetdiplomaAderVereenigingtot bevordering van het voorbereidend vakonderwijs en van het onderwijs in handenarbeid in de provinciën Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel? 4. het diploma B dier Vereeniging? 5. het diploma van zangonderwijs der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst? Bezit gij een akte van bekwaamheid tot het geven van schooien huisonderwijs in één of meer der vakken, vermeld in art. 2 der Lager-onderwijswet 1920, onder k, 1, m, n, p, r, s en t? Zoo ja, welke? N.B. Deze vraag te beantwoorden door het Rijksschooltoezlcht, doch alleen wanneer het betreft de vervulling van eene vacature van hoofd der school. Hoeveel leerlingen telde de school op nevenvermelde data van bet jaar, onmiddellijk voorafgaande aan dat, waarin dit formulier is ingevuld? 16 Maart 19 16 Juni 19 16 Sept. 19 16 Dec. 19 , leerlingen. 283 Zult gij bij eventueele benoeming vrije woning genieten? Zult gij vrij vuur en licht genieten ? Welke andere dan de bovengenoemde voordeden zult gij genieten? Op welken datum zult gij in functie kunnen treden? Welke andere betrekkingen zoudt gij bij eventueele benoeming wenschen te blijven bekleeden en welke bezoldigingen geniet gij per jaar in elk dier betrekkingen? OPGAVEN BETREFFENDE DEN DIENSTTIJD. (Diensttijden, die samenvallen, mogen slechts eenmaal in rekening worden gebracht). N.B. Behalve den datum van begin en einde van den dienst op te geven den naam van de school en de plaats waar zij is gevestigd. Diensten, bewezen volgens het Begin en einde van den dienst laatste lid van art. 22 der wet in elke betrekking, van 13 Augustus 1857 (Stbl. nr. 103). van t/m .... Diensten, bewezen volgens art. 33 der wet van 17 Augustus 1878 van t/m (Stbl. nr. 127). Diensten, bewezen volgens art. 41 der Lager-onderwijswet 1920. van t'm Diensten, zoowel aan openbare als aan bijzondere lagere scholen, als hoofd en als onderwijzer tot van'm bijstand van het hoofd der school. 284 Diensten aan andere inrichtingen van onderwijs, met juiste vermelding van de namen en van de gemeenten, waar die inrichtingen zijn (waren) gevestigd, benevens opgaaf van den aard der betrekking. Opgaaf van den tijd, na 1 Augustus 1914 in verplichten krijgsdienst doorgebracht, voor zoover die tijd met bijtelling van verplichten diensttijd vóór 1 Augustus 1914, acht en een halve maand te boven gaat, en voor zoover in het bezit van eene akte van bekwaamheid als onderwijzer. (Niet op te geven, indien de onderwijzer tijdens den krijgsdienst aan eene lagere school als onderwijzer verbonden was en hem verlof uit zijne betrekking was verleend.) , den (Handteekening) Opleiding i, ii. Afdeeling LOA. Kweekelingen. Nr. 7611. 's Gravenhage, 2 Juli 1921. Naar aanleiding van eene dienaangaande door een der inspecteurs van het lager onderwijs tot mij gerichte vraag heb ik de eer U hierbij mede te deelen, dat mijne circulaire van 1 Juni 1921, n°. 6859', Afd. LOA, verband houdt met de subsidieberekening voor gemeentelijke en bijzondere normaallessen, zoodat geen aanleiding bestond daarin tevens melding te maken van aangelegenheden betreffende de Rijkskweekscholen en de Rijksnormaallessen. De vrijheid om het najaarsexamen af te leggen is ingevolge de wet uitsluitend gebonden aan het volbracht hebben van den achttienjarigen leeftijd op den dag van het schriftelijk examen. Zij bestaat derhalve ook voor kweekelingen van Rijkskweekscholen en van Rijksnormaallessen. Het kan, mede op dien grond, niet verhinderd worden, dat aan het najaarsexamen ook wordt deelgenomen door kweekelingen van laatstbedoelde opleidingsinrichtingen, die het vierde studiejaar niet volledig hebben gevolgd. Wanneer in verband met de aanstaande najaarsexamens door het onderwijzend personeel van Rijksnormaallessen (de directeuren der Rijkskweekscholen zijn bereids ingelicht) extra lesuren mochten worden gegeven, ben ik bereid ook aan hen eene extra belooning toe te kennen volgens den gebruikelijken maatstaf, voor zoover de grens wordt overschreden, waarbinnen volgens het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1920 (Staatsblad n°. 37) een hooger salaris mogelijk is. Na afloop der najaarsexamens zie ik Uw eventueel voorstel daaromtrent tegemoet. U gelieve den directeuren der Rijksnormaallessen in Uw ambtsgebied hiervan namens mij mededeeling te doen. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, C. Feith. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs. 286 Afdeeling LOA. Nr. 7611». 's Gravenhage, 8 Augustus 1921. Opleiding I, II. Kweekelingen. Teneinde misverstand te voorkomen aangaande de beteekenis van de derde alinea van mijne circulaire van 2 Juli j.1., nr. 7611, Afd. LOA, betreffende de eventueele deelneming aan het najaarsexamen voor kweekelingen van Rijksopleidingsinrichtingen die het vierde studiejaar niet volledig hebben gevolgd, heb ik de eer Uwe aandacht er op te vestigen, dat ik het niet wenschelijk acht dat bedoelde kweekelingen zich voor dat examen aanmelden, tenzij daartoe verlof is bekomen van directeur en onderwijzers der inrichting, waaraan zij worden opgeleid. Het gedeelte van de circulaire van den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken van 10 April 1900, La. A\ Nr. 2106', Afd. O, dat daarop betrekking heeft, is nog steeds van kracht. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. C. Brons, 1. S.-G. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs. Van deze aanschrijving is bij kantbeschikking een afdruk gezonden aan de hoofdinspecteurs van het lager onderwijs. 287 Opleiding I, II. Afdeeling LOA. 'sGravenhage, 13 Augustus 1921. Personeel. Nr. 9687. Y/ ï X In aansluiting aan mijne circulaire aan de districts-schoolopzieners van 18 Februari 1919, n°. 78" Afd. A S. heb ik de eer U medé te deelen, dat: Bij besluit van den Ministerraad van 31 Januari 1919 werd bepaald, dat aan vrouwelijke ambtenaren, die wegens huwelijk den Rijksdienst verlieten, eene giatificatie zou worden verleend ten bedrage van 5 % van het door haar genoten salaris, waarbij met het volgende rekening was te houden: 1°. De gratificatie wordt verleend aan vrouwelijke ambtenaren, die wegens haar huwelijk ontslag vragen ingaande voor, op, of uiterlijk 14 dagen na het sluiten van het huwelijk. Derhalve komen vrouwelijke ambtenaren, die na haar huwelijk langer dan 14 dagen in dienst blijven, niet in aanmerking. 2°. Vrouwelijke ambtenaren, aan wie pensioen wordt verleend, ontvangen geene gratificatie. 3°. Vrouwelijke ambtenaren met een diensttijd van 10 jaren of langer zijn na aangevraagd ontslag geenszins van de toekenning uitgesloten. 4°. Bij de berekening van de gratificatie moet ook het salaris, hetwelk in tijdèlijken, voor pensioen ingekochten, dienst is genoten, worden medegeteld. 5°. Het besluit van den Ministerraad werkt niet terug. 6°. De gratificatie zal nimmer minder bedragen dan het voor eigen pensioen gestorte bedrag. Nu met 1 Januari 1920 de pensioensbijdragen worden vergoed heeft de Ministerraad nadien besloten de bestaande regeling voorloopig te blijven handhaven, totdat de wet regelende de rechtspositie der Rijksambtenaren zal zijn aangenomen, met dien verstande echter, dat voor de uitkeering alleen in aanmerking komt het bedrag, hetwelk werkelijk voor pensioen tot 1 Januari 1920 verschuldigd is en is gestort, en waarvoor dus geen vergoeding in den vorm eener toelage werd genoten. U gelieve hiervan namens mij mededeeling te doen aan het vrouwelijk personeel bij de (voor de hoofdinspecteurs:) Rijkskweek- en leerscholen in Uw ambtsgebied en wel door tusschenkomst van de directeuren dier kweekscholen. 288 ;i (voor de inspecteurs:) Opleiding I, II. Rijksnormaallessen en de Rijks lagere scholen in de koloniën Personeel, van de Maatschappij van* Weldadigheid voor zoover die in Uw ambtsgebied zijn gelegen en wel door tusschenkomst van de directeuren of hoofden dier scholen. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. C. Brons, 1. S.-G. Aan de hoofdinspecteurs en de inspecteurs van het lager onderwijs. 19 289 Opleiding I, II.- Afdeeling A S. Geldelijk beheer. Nr. 488. 's Gravenhage, 27 Augustus 1921. Ik heb de eer U mede te deelen, dat opgericht is een RijksInkoopbureau in het belang van eene doelmatige en goedkoope voorziening in de behoeften der Departementen en de daaronder ressorteerende instellingen. Dit bureau is gevestigd te 's Gravenhage, Laan van Meerdervoort 104 (Telefoon Haag nr. 6859). De Directeur van het Bureau schrijft mij o. a., dat door meer gecentraliseerden aankoop de meest gunstige inkoopcondities voor den Staat kunnen worden verkregen en zoodoende medegewerkt wordt om de zoo gewenschte bezuiniging op de Staatsuitgaven te bereiken. Het Rijksinkoopbureau stelt zich voor om zijne werkzaamheid aan te vangen met de concentratie en de normalisatie der ondervermelde artikelen, welke zijn ingedeeld in de navolgende groepen: Groep I. Imprimés en andere drukwerken, enveloppen, papier bestemd voor de vervaardiging van drukwerken, pakpapieren, stroo- en leerbord, kartonsoorten, papiersoorten gebezigd bij de vervaardiging van bindwerk, vloeipapier, carbonpapier, enz. Groep II. Huishoudelijke artikelen als borstelwerk, matten, dweilen, sponsen, zeemlappen, emmers, stof- en werkdoeken, handdoeken, lucifers, zeep, enz. Groep III. Bureaubehoeften als: kalenders, schrijfmappen, dossieromslagen, papiermanden, pennen, inkt, dextrine, gom, lak, bindgaren, gom-elastiek, potlooden, papierbinders, inktpotten, vloeiblokken, portefeuilles, cartonnen doozen voor berging van stukken en bescheiden, caoutchouc-stempels, blocnotes, memorandums, schrijfmachines, schrijfmachinelinten, enz., enz. Groep IV. Meubilaire goederen als: bureaux, kasten, schrijftafels, stoelen, banken, karpetten, kleeden, looperstoffen, enz. 290 Groep V. Brandstoffen als: steenkolen, turf, anthraciet, giet- Opleiding I, II. cokes, smeedkolen, brandhout, petroleum, enz. Geldelijk beheer. Groep VI. Kleeding- en liggingsstukken en andere geconfectionneerde artikelen, geweven stoffen (katoen, wollen, hennep, jute, linnen, enz.), garens voor de vervaardiging van geweven stoffen, van gebreide en tricotgeweven artikelen en voor het repareeren (stoppen) van gebreide goederen, naaigarens (handen machine-). Groep VII. Touwsoorten (met uitzondering van de bindgarens, bedoeld onder groep III) en de van touw vervaardigde artikelen. In verband hiermede heb ik de eer U te verzoeken, vóór 15 September a. s. aan het Rijks-Inkoopbureau èene gespecificeerde opgave te willen doen verstrekken van de ten behoeve van Uwe instelling regelmatig benoodigde artikelen, welke in deze groepen zijn in te deelen, met aanduiding van de daarvan, naar raming, gemiddeld jaarlijks aan te koopen hoeveelheden en met vermelding der eventueel voor bepaalde artikelen nadrukkelijk aan te houden eischen. Het zal door het Inkoopbureau op prijs gesteld worden, indien de laatstelijk voor de opgegeven artikelen betaalde prijzen in de gevraagde opgave konden worden vermeld en indien bij de inzending dier opgave voor elke groep een afzonderlijke staat mocht worden ontvangen; de werkzaamheid op het Rijks-Inkoopbureau zou hierdoor belangrijk worden vergemakkelijkt. Voor zoover er onder de vorenbedoelde artikelen zijn, welke niet regelmatig jaarlijks benoodigd zijn, doch waarvan telkenmale incidenteel aanschaffing wenschelijk blijkt, zooals bijv. met meubilair, looperstoffen, karpetten, enz. het geval zal zijn, moge eene opgave van de hoeveelheid, daarvan in de laatste 2 jaren aangekocht, worden ontvangen. Ten slotte noodig ik U uit om steeds zoo spoedig mogelijk en voor het vervolg regelmatig aan het Rijks- Inkoopbureau opgave te verstrekken van de in de naaste toekomst benoodigde artikelen, opdat bereids ook voor deze kan worden nagegaan, of en in hoeverre dit Bureau in staat zou kunnen zijn om bemiddeling bij den aankoop daarvan te verleenen. Ik houd mij overtuigd, dat U doordrongen zult zijn van het belangrijke voordeel, dat door den Staat door een en ander kan 29L Opleiding l, ii. worden verkregen en doe bijgevolg een ernstig beroep op Uwe Geldelijk beheer-, medewerking in deze. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. C. Brons, 1. S.-G. Aan (o.a.) de hoofdinspecteurs van het lager onderwijs, de inspecteurs van het lager onderwijs, de directeuren (directrice) der Rijkskweekscholen voor onderwijzers (essen), de directeuren der Rijksnormaallessen, de hoofden der Rijks lagere scholen, in de koloniën der Maatschappij van Weldadigheid. 292 Afdeeling LOA Nr. 10051". 's Gravenhage, 3 September 1921. Opleiding V. Voorwaarden Rijksbijdrage. Ik heb de eer U mede te deelen, dat ik door middel van eene aankondiging in de Nederlandsche Sta atscourant ter algemeene kennis breng, dat: a. tusschen de tweede en derde alinea van het bepaalde onder punt 9 der „Voorwaarden, waaronder Rijkssubsidie zal kunnen worden verleend ten behoeve van cursussen tot opleiding van hoofdonderwijzers of hoofdonderwijzeressen eene nieuwe alinea zal worden gevoegd, te weten: „Voor hem, die binnen twee jaren het examen voor hoofdonderwijzer opnieuw wenscht af te leggen, wordt het aantal verplicht bij te wonen lessen bepaald op 3U van het aantal uren der lessen, waarin hij bij het laatste vroeger afgelegde examen minder dan het cijfer 6 heeft verkregen"; b. in verband met de bij zijne beschikking dd. 12 Mei 1921, n°. 2740, afd. C (Stbl. n°. 724 van 1921), vastgestelde wijziging van het Reisbesluit het bepaalde onder paragraaf 2 van het „Tarief", vervat in de bovenbedoelde „Voorwaarden", zal worden gelezen als volgt: „De vergoeding wegens verplaatsing per eigen rijwiel bedraagt 3 cents per afgelegden kilometer; per eigen motorrijwiel 7 cents per afgelegden kilometer." Ik verzoek U het bovenstaande aan de belanghebbenden te willen mededeelen, met bijvoeging, dat de gewijzigde voorwaarden in werking treden met het begin van den cursus 1921—1922. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, j. C. Brons, 1°. S.-G. Aan de inspecteurs van het lager onderwijs. Afdruk dezer circulaire is bij apostille van gelijke dagteekening gezonden aan de hoofdinspecteurs. 293 Opleiding L Leerschool. Afdeeling LOA, Nr. 10461. 's Gravenhage, 7 September 1921. Ik heb de eer U hiernevens te doen toekomen een afdruk van de beschikking van 30 Augustus 1921, regelende de schoolgeldheffing aan de leerscholen, verbonden aan de Rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, welke met 1 September j.1. in werking is getreden. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, C. Feith. Aan de hoofdinspecteurs van het lager onderwijs, de directeuren(directrice) der Rijkskweek scholen voor onderwijzers(essen), en de hoofden der leerscholen, verbonden aan die kweekscholen. De in deze aanschrijving bedoelde beschikking luidt als volgt: 294 BESCHIKKING, REGELENDE DE SCHOOLGELDHEFFING AAN DE LEERSCHOLEN, VERBONDEN AAN RIJKSKWEEK* SCHOLEN VOOR ONDERWIJZERS EN ONDERWIJZERESSEN. Artikel t. Behoudens het bepaalde bij artikel 3, wordt het schoolgeld geheven overeenkomstig onderstaande regeling, waarbij als belastbare som wordt aangemerkt die, waarover op 1 Augustus voor den aanvang van. het schooljaar, laatstelijk de aanslag in de Rijksinkomstenbelasting is geschied of het door den inspecteur der directe belastingen geschatte bedrag indien nog geen aanslag is opgelegd. Het schoolgeld bedraagt per leerling en per schooljaar, indien de ouders of verzorgers zijn aangeslagen naar een belastbare som van f 800 tot beneden f 1000 f 10 „ 1000 „ „ 1500 .... ^ 15 „ 1500 „ „ 2000 20 „ 2000 „ „ 2500 25 2500 „ „ 3000 30 , 3000 „ . 3500 35 „ 3500 „ „ 4000 40 4000 „ „ 4500 ..... 45 „ 4500 „ „ 5000 50 „ 5000 en daarboven 55 met vermindering voor den tweeden leerling met 25°/0, voor den derden leerling met 50%, en voor den vierden en volgenden met 75%. Voor de leerlingen eener klasse, waarin Fransch wordt onderwezen, worden de bovenbedoelde schoolgelden met 50 % verhoogd. Van de betaling van schoolgeld worden vrijgesteld zij, die niet in de Rijksinkomstenbelasting zijn aangeslagen. Artikel 2. ' Met afwijking van het bepaalde bij het vorig artikel, is door hen die buiten het Rijk wonen f 55 per leerling verschuldigd, tenzij is aan te nemen, dat de heffing naar een lager bedrag zou zijn geschied, indien de belanghebbende binnen het Rijk woonde. Artikel 3. Het schoolgeld aan de meisjesklassen der leerschool, verbonden 295 aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te Maastricht, bedraagt f 30 per leerling en per jaar. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, heeft de bevoegdheid geheel of gedeeltelijk vrijstelling van de betaling van het bij dit artikel vastgestelde schoolgeld te verleenen. Artikel 4. Het schoolgeld is verschuldigd op den eersten October over het met den eersten September te voren aangevangen kwartaal; en op den eersten der maanden December, Maart en Juni over de kwartalen, welke met die maanden aanvangen. Indien de leerling eerst na de voormelde tijdstippen wordt ingeschreven, is het schoolgeld over het dan loopende kwartaal verschuldigd op den eerstvolgenden vervaldag, gelijktijdig met dat, hetwelk naar de bepalingen van dit artikel, over het dan aanvangende kwartaal is te voldoen. Bij 'de berekening van het schoolgeld worden gedeelten van kwartalen voor geheele gerekend. De schoolgelden moeten worden voldaan voor het einde der maand, waarin zij verschuldig worden. Onverminderd de vervolging, die, zoo noodig bij dwangschrift, tegen debiteuren van achterstallig schoolgeld kan worden ingesteld, worden de leerlingen voor wie het verschuldigde één maand na den dag, waarop het verschuldigd is, blijkens opgave van den ontvanger der registratie en domeinen niet is voldaan, niet weder op de school toegelaten dan na overlegging eener quitantie voor het achterstallige schoolgeld. Artikel 5. De schoolgelden worden vastgesteld door den inspecteur der directe belastingen, en geind door den ontvanger der registratie en domeinen, onder wien de gemeente behoort, waar de ouders of verzorgers der leerlingen woonachtig zijn of, indien deze buiten het Rijk wonen, waar de leerschool is gevestigd. Artikel 6. Zoo spoedig mogelijk* voor den aanvang van het schooljaar zenden de hoofden van de Rijksleerscholen aan den betrokken inspecteur der directe belastingen eene opgave van de namen en adressen der ouders of verzorgers van de leerlingen, die in den aanstaanden cursus het onderwijs zullen volgen, onder vermelding achter ieders naam van de namen dier leerlingen. 296 Omtrent de leerlingen, daarna toegelaten, geschiedt gelijke opgave onmiddellijk na de toelating. Van de leerlingen, wier ouders of verzorgers buiten het Rijk wonen, wordt bovendien mededeeling gedaan van het adres, waar de kennisgeving van het verschuldigde bedrag der heffing moet worden bezorgd. Indien eene leerling van eene Rijksleerschool in den loop van een cursus overlijdt of de school verlaat zonder over te gaan naar eene andere Rijksleerschool, doet het hoofd dezer inrichting hiervan ten spoedigste mededeeling aan den inspecteur der directe belastingen, onder opgave van den dag van het overlijden of het verlaten der school en van den naam en het adres van de ouders of verzorgers. Artikel 7. De oudérs of verzorgers, die bezwaar hebben tegen de berekening van het te hunnen name gestelde bedrag, kunnen binnen eene maand na de dagteekening der kennisgeving zich wenden tot den directeur der directe belastingen, tegen wiens beslissing geen beroep openstaat. Deze termijn wordt verlengd tot 6 maanden voor de ouders of verzorgers, die buiten het Rijk wonen. De verplichting tot betaling wordt hierdoor niet geschorst. ^ Artikel 8. De directeur der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen kan: a. binnen één jaar na afloop van het schooljaar een onjuist vastgesteld bedrag ambtshalve verlagen; b. in gevallen van bijzondere hardheid geheele of gedeeltelijke ontheffing verleenen. Artikel 9. Deze verordening treedt in werking met 1 September 1921. Met ingang van dien datum vervalt de beschikking van 12 Juni 1920. 's Gravenhage, 30 Augustus 1921. De Minister van Financiën, De Minister van Onderwijs, de Geer. Kunsten en Wetenschappen, j. Th. de Visser. 297 INHOUD. i. Rijkskweekscholen. Circulaire van: 4 Juli 1881, afd. O, 18 October 1881, „ O, 9 Februari 1882, „ O, 1 Maart 1882, „ O, 19 Januari 1883, „ O, 7 Mei 1884, „ O, 14 Maart 1885, „ O, 7 Januari 1886, „ O, 17 November 1886, „ O, 14 Februari 1887, „ O, 16 November 1887, „ O, 29 Juli 1890, „ O, 5 Maart 1896, „ O, 2 December 1897, „ A Z C, 21 Maart 1898, „ O, 10 Mei 1898, „ O, 2 Maart 1899, „ O, 24 Juli 1900, „ O, 24 November 1906, „ O, 16 Maart 1908, , LO, 24 Juli 1908, „ A Z C, 8 Maart 1911, L O, 8 Juni 1912, „ A Z C, 9 October 1913, „ O, 11 December 1915, „ A S C, 29 Juni 1916, „ A S C, 16 October 1916, „ A S C, 9 November 1916, , „ O, 9 Februari 1917, „ A S C, 9 Juni 1917, „ A S C, 9 Juni 1917, „ A S C, 12 November 1918, „ LOA, 26 November 1918, „ A S C, 16 December 1918, „ A S C, 12 Februari 1919, „ AS, 18 Februari 1919, „ C, 28 April 1919, „ LOA, 12 November 1919, „ LOA, 14 Mei 1920, „ Kab, 26 Mei 1920, „ C, Bladz. nr. 2369 . J6 nr. 3919 . .10 nr. 4938i 12 nr. 645 . . . , .14 nr. 153 17 nr. 1520 18 nr. 738' 19 nr. 4041 . _ . . . .24 nr. 3447 25 nr. 230i 31 nr. 3656 . . .32 nr. 2945 . 40 nr. 1299" .... 46 nr. 8868 51 nr. 397 52 nr. 2658 . . 53 nr. 588i' 56 nr. 4372 59 nr. 15923 . .' . .65 nr. 1424 68 laA(nr. 6531) .... 70 nr. 1625' 81 nr. 3585» 89 nr. 14932 . . . . 90 nr. 15482 96 nr. 5406 99 nr. 7423' 101 nr. 130301 . .. . . . 103 nr. 2100 104 nr. 5852 109 nr. 6212' 110 nr. 17319'' .** , > ... 138 nr. 13653 139 nr. 14367 141 nr. 78" 143 nr. 447' 145 nr. 3171 154 nr. 9656 157 nr. 6» . . , . . 164 nr. 2049 165 Circulaire van: 3 Juli 1920, 9 Augustus 1920, 8 October 1920, 8 November 1920, 13 Januari 1921, 21 Januari 1921, 2 Maart 1921, 18 April 1921, 23 April 1921, 3 Mei 1921, 12 Mei 1921, 22 Juni 1921, 22 Juni 1921, 22 Juni 1921, 2 Juli 1921, 8 Augustus 1921, 13 Augustus 1921, 27 Augustus 1921, 7 September 1921, LOA, nr. 6790 LOA, nr. 7388 LOA, nr. 7388" LOA, nr. 10851 C, nr. 299 C, nr. 467 LOA, nr. 2781 A S, nr. 224 LOA, nr. 5219 LOA, nr. 5537 C, nr. 2740 LOA, nr. 5554 LOA, nr. 6403» LOA, nr. 7824 LOA, nr. 7611 LOA, nr. 7611" LOA, nr. 9687 A S, nr. 488 LOA, nr. 10461 11. RlJKSNORMAALLËSSEN. Circulaire van: 13 Mei 1881, afd. O, nr. 1669 29 Augustus 1881, „ A Z C, nr. 4001 . 24 October 1881, „ O, nr. 3988 1 Augustus 1882, „ O, nr. 2797 3 Januari 1887, „ O, nr. 1803"'en iv 10 Februari 1887, „ O, nr. 281™er,™ 3 October 1893, „ O, nr. 2115 . 15 Februari 1897, „ O, 1* A" (1038") 18 Februari 1897, „ O, la A (1088) . 16 Mei 1898, „ O, nr. 2282' . 10 April . 1900, , O, 1* A' (2106') 14 September 1904, „. O, nr. 7255 . 12 November 1904, „ O, nr. 8764'e"'' 24 Juli 1908, „ A Z C, la A (6531) . 26 Maart 1909, „ L O, nr. 2133 25 Mei 1909, „ L O, nr. 4008 13 December 1909, „ L O, nr. 10099 9 Maart 1910, „ L O, nr. 2139 . 21 Maart 1911, „ L O, nr. 2201 7 Februari 1912, „ LO, nr. 871 . Bladz. . 172 . 173 . 175 . 178 . 179 . 194 . 211 . 237 . 238 . 243 . 244 . 251 . 252 . 253 . 286 . 287 . 288 . 290 . 294 Bladz. 3 8 11 15 27 29 . 45 . 49 . 50 55 . 58 . 60 . 61 . 70 72 . 74 . 76 79 . 83 88 299 Circulaire van: : Bladz. 8 Juni 1912, afd. A Z C, nr. 3585" . . . £ . 89 9 October 1913, „ O, nr. 14932 90 16 October 1916, „ A S C, nr. 7423" 101 9 Juni 1917, „ A S C, nr. 6212' no 25 Juli 1917, „ A S C, nr. 7989 131 15 Januari 1918, „ O, nr. 19880" 132 12 November 1918, „LOA, nr. 17319" 138 12 Februari 1919, „ A S, nr. 78" . . . . .143 28 April 1919, „ LOA, nr. 3171 154 9 Mei 1919, „ LOA, nr. 3137 155 3 Juni 1919, „ LOA, nr. 3137" 156 12 November 1919, „ LOA, nr. 9656 157 7 Februari 1920, „ LOA, nr. 1125 161 14 Mei 1920, „ Kab, nr. 6' 163 3 Juli 1920, „ LOA, nr. 6790 . . ... 172 9 Augustus 1920, „ LOA, nr. 7388 173 8 October 1920, „ LOA, nr. 7388" 175 13 Januari 1921, „ C, nr. 299 179 2 Maart 1921, „ LOA, nr. 2783 216 3 Mei 1921, „ LOA, nr. 5536 242 19 Mei 1921, „ LOA, nr. 3579 245 19 Mei 1921, „ LOA, nr. 4343 247 22 Juni 1921, „ L O A, nr. 7826 267 2 Juli 1921, „ LOA, nr. 7611 286 8 Augustus 1921, „ LOA, nr. 7611" 287 13 Augustus 1921, „ LOA, nr. 9687 288 27 Augustus 1921, „ A S, nr. 488 290 III. Gemeentelijke en bijzondere kweekscholen. Circulaire van: Bladz. 26 Mei 1906, afd. O, nr. 7411" 63 15 Januari 1908, „ L O, nr. 384' 67 23 Juli 1908, „ L O, nr. 5959» 69 8 April 1911, , LO, nr. 2317" .' . . . .84 30 November 1911, , LO, nr. 8424" 85 14 Juni 1915, „ O, nr. 8725 95 6 Juli 1917, „ O, nr. 10693"' 129 8 December 1919, „ LOA, nr. 11050 158 12 October 1920, „ LOA, nr. 10771 176 1 Maart 1921, „ LOA, nr. 2827 200 30 April 1921, „ LOA, nr. 5347 241 21 Mei 1921, „ LOA, nr. 6561 ...... 249 300 IV. Gemeentelijke en bijzondere .normaallessen en opleiding door hoofden van scholen. Circulaire van: Bladz. 12 April 1890, afd. O, nr. 1377»" . .33 12 April 1890, „ O, nr. 1377'v 37 12 April 1890, „ O, nr. 1377V 38 22 April 1890, „ O, nr. 1527 39 8 Juni 1892, „ O, 1" A' (2658') 41 8 Juni 1892, „ O, laA»(2658») .... 42 13 Juni 1892, „ O, nr. 2703' 43 13 Jmii 1892, „ O, nr. 2703" . . • 44 .19 Augustus 1896, „ O, nr. 4614" . s V ' • 47 19 Augustus 1896, „ O, nr. 4614"' 48 3 April 1909, „ LO, nr. 2273 73 30 December 1909, n L O, nr. 11412 77 22 Januari 1914, , O, nr. 948' . . -91 22 Januari 1914, „ O, nr, 948" 92 9 Februari 1915, „ O, nr. 1626' ... -93 9 Februari 1915, „ O, nr. 1626" 94 6 Juli 1917, , O, nr. 10693"' 129 • 31 Januari 1921, „ LOA, nr. 15163 198 1 juni 1921, „ LOA, nr. 6859' . . 't . • 250 V. Hoofdakte-cursussen. Circulaire van: 31 Januari 1921, afd. LOA, nr. 18 April 1921, „ LOA, nr. 3 September 1921, „ LOA, nr. Bladz. 417 196 4969 224 10051" 293 301 KLAPPER. 1. RIJKSKWEEKSCHOLEN. GELDELIJK BEHEER (BEGROOTING, DECLARATIËN). Ieder jaar vóór 1 Mei is door den hoofdinspecteur aan den Minister eene begrooting voor het volgende jaar in te zenden betreffende kweek- en leerschool (circ. 2 Maart 1921, nr. 2781, L O A). Zonder machtiging van den Minister mogen geen gelden van de «ene inrichting gebruikt worden voor de andere (circ. 2 Maart 1921, nr. 2781, L O A). Af- en overschrijving van gewone posten behoeft de goedkeuring van den hoofdinspecteur; van buitengewone posten die van den Minister. Bij inzending der declaratiën is daarvan de noodige mededeeling te doen (cfirc. 2 Maart 1921, nr. 2781, L O A). Inrichting van declaratiën, gesteld ten name van meer dan één persoon of van eene firma (circ. 2 December 1897, nr. 8868, A Z C). Inrichting van declaratiën voor betalingen krachtens mondelinge overeenkomst (circ. 24 Juli 1908, la A (nr. 6531), A Z C). Algemeene voorschriften betreffende declaratiën (circ. 13 Januari 1921, nr. 299, C). Voorschriften betreffende gunning van leveringen (circ. 16 October 1916, nr. 74231, a S C). Voorschriften betreffende vervaardigen en leveren van druk- en bindwerk (circ. 9 Juni 1917, nr. 6212', A S C; 3 Juli 1920, nr. 6790, L O A). Aanschaffing van brandstoffen bij de Staatsmijnen (circ. 18 April 1921, nr. 224, A S). Aanschaffing door tusschenkomst van Rijks-inkoopbureau (circ. 27 Augustus 1921, nr. 488, A S). Model-declaratie voor reis- en verblijfkosten (circ. 11 December 1915, nr. 15482, A S C). Toepassing en wijziging van het Reisbesluit 1916 (circ. 29 Juni 1916, nr. 5406, A S C; 9 Februari 1917, nr. 2100, A S C; 9 Juni 1917, nr. 5852, A S C; 21 Januari 1921, nr. 467, C; 12 Mei 1921, nr. 2740, C). JAARVERSLAG EN PERIODIEKE OPGAVEN. Termijn inzending jaarverstag (circ. 18 October 1881, nr. 3919, O). Inrichting jaarverslag (circ. 14 Maart 1885, nr. 738', O; 16 November 1887, nr. 3656, O). Opgave betreffende de gymnastiekcursussen bij het jaarverslag (circ. 24 November 1906, nr. 15923, O). 302 Opgave betreffende het vinden van eene betrekking door de kweekelingen, die bij het onderwijzersexamen zijn geslaagd (circ. 17 November 1886, nr. 3447, O; 16 November 1887, nr. 3656, O). Inzending der kwartaalberichten betreffende den geregelden gang van het onderwijs uiterlijk binnen zeven dagen na afloop van het kwartaal (circ. 3 Mei 1921, nr. 5537, L O A). De mededeelingen betreffende het overlijden van onderwijzers en kweekelingen, de voorstellen tot tijdelijke intrekking van de toelagen van de kweekelingen, die wegens ziekte afwezig zijn, benevens de voorstellen tot intrekking van de toelagen van kweekelingen, die de kweekschool hebben verlaten, behooren niet tot het kwartaalbericht te worden uitgesteld (circ. 3 Mei 1921, nr. 5537, L O A). PERSONEEL. Onderwijzend en bedienend personeel. Salarisregeling volgens Bezoldigingsbesluit 1920 (circ. 12 November 1919, nr. 9656, LOA). Wordt een gewezen militair der land- of zeemacht beneden den rang van officier, wiens ontslag na 22 Januari 1909 is ingegaan, voorgedragen voor benoeming in eene betrekking aan eene Rijkskweek- of leerschool of voor geldelijke bevordering in dergelijke betrekking, dan moet de hoofdinspecteur daarop de aandacht vestigen (circ. 9 October 1913, nr. 14932, O). Indien een der onderwijzers of beambten bij de kweek- of leerscholen tot het vervullen van militie-, landweer- of reserveplichten onder de wapenen of in werkelijken diens* wordt opgeroepen, moet de directeur daaromtrent opgaven doen aan den Minister (circ. 8 juni 1912, nr. 358511, AZC). Onderwijzend personeel. Salarieering van tijdelijke ambtenaren (circ. 28 April 1919, nr. 3171, LOA). In te zenden staten bij voorstellen betreffende personeel (circ. 22 Juni 1921, nr. 7824, LOA). Machtiging tot reizen voor het bezoeken van sollicitanten (circ. 12 November 1918, nr. 17319», LOA). Gratificatie aan vrouwelijke ambtenaren, die wegens het aangaan van een huwelijk ontslag vragen (circ. 12 Februari 1919, nr. 78», AS; 13 Augustus 1921, nr. 9687, LOA). Verplicht ontslag wegens 65-jarigen leeftijd. Afwijking alleen wegens dienstbelang (circ. 14 Mei 1920, nr. 6, Kabinet; 9 Augustus 1920, nr. 7388, LOA; 8 October 1920, nr. 7388», LOA). 303 Bedienend personeel. Verplicht ontslag wegens 65-jarigen leeftijd. Afwijking alleen wegens dienstbelang (circ. 14 Mei 1920, nr. 6", Kabinet). Ontslag van werklieden in tijdelijken dienst (circ. 26 November 1918, nr. 10653, A S C). Achtdurige arbeidsdag (circ. 16 December 1918, nr. 14367, A S C; 18 Februari .1919, nr. 447', C). Arbeidsvoorwaarden (circ. 26 Mei 1920, nr. 2049, C). KWEEKELINGEN. Vorm van de oproeping van aspirant-kweekelingen, door de directeuren te publiceeren (circ. 7 Januari 1886, nr. 4041, O; 14 Februari 1887, nr. 230', O). Algemeene voorschriften voor de keuring der aspirant-kweekelingen (circ. 4 Juli 1881, nr. 2369, O). Tarief van de vergoeding voor het keuren der aspirant-kweekelingen (circ. 23 April 1921, nr. 5219, LOA). Bij het toelatingsexamen is aan de jongeren de voorkeur te geven boven de ouderen (circ. 9 Februari 1882, nr. 4938', O). Bij het toelatingsexamen is nauwkeurig toe te zien, dat de toelagen vruchtdragend zullen worden besteed (circ.5 Maart 1896, nr. 1299", O). Het maximum-aantal toe te laten kweekelingen is 24. Bij de inzending der voordracht moet opgave worden gedaan van het aantal beschikbare plaatsen. Zoo de overgangsexamens nog niet hebben plaats gehad kunnen voorloopig 20 worden voorgedragen, waarna eventueele aanvulling kan volgen (circ. 16 Maart 1908, nr. 1424, L O). Indien volgens het toelatingsexamen plaatsen onvervuld zullen blijven is dit bij de voordracht mede te deelen ten behoeve van candidaten, die bij eene andere kweekschool in aanmerking zouden komen indien daar plaats was. Eveneens is mede te deelen, of aspiranten wegens gebrek aan plaatsen moesten worden afgewezen (circ. 29 Juli 1890, nr. 2945, O). Geen toelage aan kweekelingen, wier ouders of voogden wonen in eene plaats, waar eene kweekschool is gevestigd (circ. 8 Maart 1911, nr. 1625', L O). De quitantiën van betaalde kostgelden voor kweekelingen zijn aan zegelrecht onderworpen. Wenschelijk is het gebruik van plakzegels (circ. 19 Januari 1883, nr. 153, O). Aan den Minister moet door den directeur worden medegedeeld indien een kweekeling uit het derde studiejaar als milicien kan worden ingelijfd (circ. 1 Maart 1882, nr. 645, O). Het deelnemen van kweekelingen aan het najaarsexamen (circ. 2 Juli 1921, nr. 7611, LOA; 8 Augustus 1921, nr. 7611", LOA). 304 Aan den Minister moet door den directeur na afloop van het onderwijzersexamen opgaaf worden gedaan van de kweekelingen, die aan dat examen hebben deelgenomen, met vermelding wie geslaagd en wie afgewezen zijn (circ. 7 Mei 1884, nr. 1520, O). Aan de kweekelingen of oud-kweekelingen mogen geen verklaringen, getuigschriften, diploma's of dergelijke worden uitgereikt voor aan de kweekschool genoten onderwijs in een bepaald vak (circ. 9 November 1916, nr. 13030', O). PROGRAMMA. Inrichting van het onderwijs in drankbestrijding (circ. 21 Maart 1898, nr. 397, O; 10 Mei 1898, nr. 2658, O). Beschikbaarstelling van geschikte uren voor het godsdienstonderwijs (circ. 2 Maart 1899, nr. 588», O). LEERSCHOLEN. Schoolgeldregeling (circ. 7 September 1921, nr. 10461, L O A). Afschaffing ambulantisme (circ. 8 November 1920, nr. 10851, L O A). Artikel 20 der Lager-onderwijswet 1920 betreffende de oudercommissiën heeft ook betrekking op de leerscholen (circ. 22 Juni 1921, nr. 5554, L O A). De taak der plaatselijke commissie van toezicht (artikel 176 Lageronderwijswet 1920) strekt zich ook uit over de leerscholen (circ. 22 Juni 1921, nr. 6403, L O A). DIVERSEN. Gebruik van lokalen door personen of vereenigingen (circ. 24 Juli 1900, nr. 4372, O). II. RIJKSNORMAALLESSEN. GELDELIJK BEHEER (BEGROOTING, DECLARATIËN). Ieder jaar vóór 1 Mei is door den inspecteur aan den Minister eene begrooting voor het volgende jaar in te zenden (circ. 2 Maart 1921, nr. 2783, L O A). Zonder machtiging van den Minister mogen geen gelden van de eene inrichting gebruikt worden voor de andere (circ. 2 Maart 1921, nr. 2783, L O A). Af- en overschrijving van gewone posten behoeft de goedkeuring van den inspecteur; van buitengewone die van den Minister. Bij inzending der declaratiën is daarvan de noodige mededeeling te doen (circ. 2 Maart 1921, nr. 2783, L O A). Wegens de uitgaven, ten behoeve der Rijksnormaallessen te doen, moeten door tusschenkomst van den inspecteur aan den Minister declaratiën worden ingezonden, volgens vastgesteld model (circ. 13 Mei 1881, nr. 1669, O). 20 305 Bij elke inzending van declaratiën moet de inspecteur een staat voegen, volgens vastgesteld model (circ. 29 Augustus 1881, nr. 4001, A Z C). Algemeene voorschriften betreffende declaratiën (circ. 13 Januari 1921, nr. 299, C). Inrichting van declaratiën 'voor betalingen krachtens mondelinge overeenkomst (circ. 24 Juli 1908, 1» A (nr. 6531), A Z C). Voorschriften betreffende gunning van leveringen (circ. 16 October 1916, nr. 74231, A S C). Voorschriften betreffende vervaardigen en leveren van druk- en bindwerk (circ. 9 Juni 1917, nr. 6212', A S C; 3 Juli 1920, nr. 6790, L O A). Aanschaffing door tusschenkomst van Rijks-inkoopbureau (circ. 27 Augustus 1921, nr. 488, A S). De vergaderingen zijn zooveel mogelijk te houden in het lokaal, waar de lessen worden gegeven; geschiedt dit niet, dan zijn bij de declaratiën voor lokaalhuur de redenen te vermelden (circ. 13 Mei 1881, nr. 1669, O). Directeur en onderwijzers ontvangen geene vergoeding wegens reis- en verblijfkosten ter zake van hunne vergaderingen, of wanneer zij op last van den inspecteur zich naar diens standplaats begeven (circ. 24 October 1881, nr. 3988, O). PERIODIEKE OPGAVEN. Inzending der kwartaalberichten betreffende den geregelden gang van het onderwijs uiterlijk binnen zeven dagen na afloop van het kwartaal (circ. 3 Mei 1921, nr. 5536, LOA). De mededeelingen betreffende het overlijden van onderwijzers en kweekelingen, de voorstellen tot tijdelijke intrekking van de toelagen van de kweekelingen, die wegens ziekte afwezig zijn, benevens de voorstellen tot intrekking van de toelagen van kweekelingen, die de normaallessen hebben verlaten, behooren niet tot het kwartaalbericht te worden uitgesteld (circ. 3 Mei 1921, nr. 5536, L O A). PERSONEEL. Onderwijzend en bedienend personeel. Salarisregeling volgens Bezoldigingsbesluit 1920 (circ. 12 November 1919, nr. 9656, LOA). Wordt een gewezen militair der land- of zeemacht beneden den rang van officier, wiens ontslag na 22 Januari 1909 is ingegaan, voorgedragen voor benoeming in eene betrekking aan normaallessen of voor geldelijke bevordering in dergelijke betrekking, dan moet de inspecteur daarop de aandacht vestigen (circ. 9 October 1913, nr. 14932, O). 306 Indien een der onderwijzers of beambten bij de normaallessen tot het vervullen van militie-, landweer- of reserveplichten onder de wapenen of in werkelijken dienst wordt opgeroepen, moet de inspecteur daaromtrent opgaven doen aan den Minister (circ. 8 Juni 1912, nr. 3585», A Z C). Wijze van uitbetalen der jaarwedden en toelagen (circ. 25 Juli 1917, nr. 7989, A S C. Onderwijzend personeel. Salarieering van tijdelijke ambtenaren (circ. 28 April 1919, nr. 3171, L O A). De inspecteur kan bij den Minister een voorstel indienen tot toekenning eener belooning voor waarneming bij vacature in het personeel en voor waarneming gedurende ten minste drie maanden bij afwezigheid van een onderwijzer wegens ziekte of om andere redenen (Circ. 26 Maart 1909, nr. 2133, L O). Zoo noodig wordt eene ^toelage verleend ter tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten (circ. 13 Mei 1881, nr. 1669, O). Aan de godsdienstleeraren, die onderwijs geven aan de dagnofmaallessen, wordt eene tegemoetkoming uit *s Rijks kas verleend, volgens daarvoor vastgestelde regeling (circ. 19 Mei 1921, nr. 3579, L O A). In te zenden staten bij voorstellen betreffende personeel (circ. 22 Juni 1921, nr. 7826, L O A). In zijne aanbeveling tot benoeming van personeel bij de normaallessen moet de inspecteur mededeelen, of de aanbevolene al dan niet voor pensioen heeft bijgedragen en naar welken grondslag, en of hij reeds aan Rijksnormaallessen is werkzaam geweest (circ. 13 December 1909, nr. 10099, L O). Voortaan worden onderwijzers op toelage niet meer vast benoemd, doch voor een bepaald tijdvak (bijv. cursusjaar). Het voorstel tot verlenging eener voor een bepaald tijdvak gedane benoeming moet ten minste eene maand te voren ingediend worden (circ. 19 Mei 1921, nr. 4343, L O A). Bij berichten omtrent aanvraag om ontslag moet de inspecteur mededeelen, of de adressant na het ontslag al dan niet voornemens is pensioen aan te vragen (circ. 21 Maart 1911, nr. 2201, LO). Machtiging tot reizen voor het bezoeken van sollicitanten (circ 12 November 1918, nr. 17319», L O A). Gratificatie aan vrouwelijke ambtenaren, die wegens het aangaan van een huwelijk ontslag vragen (circ. 12 Februari 1919, nr. 78», AS); 13 Augustus 1921, nr. 9687, LOA). 307 Verplicht ontslag wegens 65-jarigen leeftijd. Afwijking alleen wegens dienstbelang (circ. 14 Mei 1920, nr. 6', Kabinet; 9 Augustus 1920, nr. 7388, L O A; 8 October 1920, nr. 7388», L O A). De dienst bij de Rijksnormaallessen, bewezen krachtens eene benoeming van den Minister ingevolge artikel 8 van het Reglement, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 13 Mei 1881, nr. 1, is te beschouwen als burgerlijke dienst in den zin der Burgerlijke Pensioenwet. De betrekkingen aan Rijksnormaallessen en aan voorbereidende klassen zijn als afzonderlijke betrekkingen te beschouwen (circ. 25 Mei 1909, nr. 4008, L O). De inspecteur vermijde om directeuren of onderwijzers ter bespreking naar zijne standplaats te ontbieden (circ. 24 October 1881, nr. 3988, O). Bedienend personeel. Salarisregeling conciërges dagnormaallessen (circ. 7 Februari 1920, nr. 1125, L O A). Instructie conciërges dagnormaallessen (circ. 9 Mei 1919, nr. 3137, LOA; 3 Juni 1919, nr. 3137», L O A; 7 Februari 1920, nr. 1125, LOA). Verplicht ontslag wegens 65-jarigen leeftijd. Afwijking alleen wegens dienstbelang (circ. 14 Mei 1920, nr. 6', Kabinet). KWEEKELINGEN. Aan kweekelingen zullen geen beurzen voor huisvesting en verpleging meer worden verleend (circ. 10 Februari 1887, nr. 281 vu, vm; o). Toelagen aan kweekelingen, die daarvoor in aanmerking behooren te komen, ter aanmoediging of voor aanschaffing van leermiddelen worden tot een minimum-bedrag van f50 'Sjaars door den Minister verleend (circ. 13 Mei 1881, nr. 1669, O). Toelagen van f 100 en daar beneden zullen worden verleend aan kweekelingen, die meer dan twee uur gaans van het gebouw der lessen af wonen en bovendien door bijzonderen ijver en goed gedrag uitmunten (circ. 1 Augustus 1882, nr. 2797, O). Toelagen zijn alleen in bijzondere gevallen te verleenen. Bijna uitsluitend als de opleiding reeds gedeeltelijk is voltooid. In het algemeen niet aan te behoeftige kweekelingen (circ. 7 Februari 1912, nr. 871, L O). Alvorens het voorstel te doen tot toekenning van eene toelage aan een kweekeling moet de inspecteur zooveel mogelijk nauwkeurig nagaan of bij den kweekeling wel het ernstige voornemen bestaat, zich aan het onderwijsvak te wijden (circ. 18 Februari 1897, la A (nr. 1088), O). Alvorens het voorstel te doen tot toekenning van eene toelage aan een kweekeling moet de inspecteur zich de geboorteakte doen voorleggen voor de juiste opgave van namen en voluit geschreven voornamen (circ. 12 November 1904, nr. 8764'. », O). 308 De oproeping van kweekelingen voor het toelatingsexamen moet enkel in een of twee onderwijsbladen worden geplaatst (circ. 3 Januari 1887, nr. 1803"' IV, O). Het toelatingsexamen moet loopen over alle in art. 19, eerste lid, der Regelen genoemde vakken; niet over meer en niet over minder (circ. 15 Februari 1897, 1*A» (nr. 1038»), 0>. De eerste klasse mag niet meer dan 20 leerlingen tellen, nl. 10 jongens en 10 meisjes. Wordt dit maximum in een van de beide rubrieken niet bereikt, dan mogen de open plaatsen door leerlingen van de andere rubriek worden ingenomen. Voor beide rubrieken wordt een afzonderlijk vergelijkend toelatingsexamen gehouden als de aangifte het aantal plaatsen overtreft (circ. 15 Februari 1897,1» A» (nr. 1038»),O). Kweekelingen van bijzondere scholen, die aan Rijksnormaallessen worden opgeleid, mogen niet verplicht worden als kweekeling in de openbare school op te treden, indien zij daartegen bezwaar hebben en in de bijzondere school geschikte gelegenheid is voor hunne vorming in de practijk (circ. 14 September 1904, n°. 7255, O). Regelen voor de practische opleiding van de kweekelingen der dagnormaallessen (circ. 15 Januari 1918, nr. 19880», O). De kweekelingen, die de vierde klasse hebben doorloopen, zijn verplicht zich aan het onderwijzersexamen te onderwerpen, tenzij zij om bijzondere redenen daarvan van den Minister vrijstelling hebben bekomen. Kweekelingen, die de vierde klasse nog niet hebben doorloopen, mogen aan het examen niet deelnemen, tenzij met verlof van directeur en onderwijzers; kweekelingen, die zonder dit verlof aan hét examen deelnemen, kunnen overeenkomstig artikel 25 der Regelen worden verwijderd (circ. 10 April 1900, 1» A' (nr. 21061), O). Het deelnemen van kweekelingen aan het najaarsexamen (circ. 2 Juli 1921, nr. 7611, LOA; 8 Augustus 1921, nr. 7611», L O A). Door den inspecteur te verstrekken opgave betreffende den uitslag van het onderwijzersexamen met betrekking tot de Rijksnormaallessen (circ. 9 Maart 1910, nr. 2139, L O). PROGRAMMA. Drankbestrijding bij de normaallessen (circ. 16 Mei 1898, nr. 2282', O). VOORBEREIDENDE KLASSEN. Inrichting van voorbereidende klassen (circ. 3 October 1893, nr. 2115,0). III. GEMEENTELIJKE EN BIJZONDERE KWEEKSCHOLEN. Vaststelling van het model der lijst met gegevens (model A) en der aanvrage (model B) en kennisgevingen (modellen C en D) voor het verkrijgen der Rijksbijdrage (circ. 1 Maart 1921, nr. 2827, LOA). 309 De aanvrage om de Rijksbijdrage is vrij van het recht van zegel (circ. 6 Juli 1917, nr. 10693IH, O). Besturen van gemeentelijke en bijzondere kweekscholen kunnen een model van de lijst, de aanvrage en de kennisgevingen voor het bekomen der Rijksbijdrage verkrijgen bij den hoofdinspecteur. Deze kan de noodige modellen aan den Minister vragen (circ. 8 April 1911, nr. 2317», L O). De kennisgevingen der besturen moeten door den hoofdinspecteur vereenigd worden in een register, ingericht in den vorm van de lijst (circ. 26 Mei 1906, nr. 7411», O; 8 April 1911, nr. 2317», L O). De hoofdinspecteur moet voor de door hem ontvangen kennisgevingen aan de inzenders een ontvangbewijs toezenden met vermelding van het aantal ontvangen lijsten (circ. 26 Mei 1906, nr. 7411», O; 8 April 1911, nr. 2317», L O). Aan de hoofdinspecteurs is de controle opgedragen van de door de besturen in te zenden lijsten en kennisgevingen (circ. 26 Mei 1906, nr. 7411», O). De hoofdinspecteur moet bij zijne verslagen de lijsten in originali voegen (circ. 26 Mei 1906, nr. 7411», O). De door den hoofdinspecteur in Januari in te dienen verslagen moeten voor elke kweekschool afzonderlijk worden opgemaakt (circ. 23 Juli 1908, nr. 5959', L O). De door den hoofdinspecteur omtrent de aanvragen om subsidie in te dienen rapporten moeten voor elke kweekschool afzonderlijk worden opgemaakt (circ. 23 juli 1908. nr. 5959', L O). En afzonderlijk worden ingezonden (circ. 14 Juni 1915, nr. 8725, O). In verband met de salarieering van het onderwijzend personeel volgens Bezoldigingsbesluit 1920 moet door het bestuur van elke verandering mededeeling worden gedaan aan den Minister volgens formulier B (circ. 8 December 1919, nr. 11050, L O A). Tijdelijke verhooging van jaarwedde wegens uitbreiding aantal lessen in verband met najaarsexamen voor onderwijzer (circ. 21 Mei 1921, nr. 6561, L O A). De uitbetaling van het Rijkssubsidie zal geschieden bij voorschot in drie viermaandelijksche termijnen op 1 Maart, 1 Juli en 1 November. Afrekening geschiedt na afloop van het cursusjaar (circ. 12 October 1920, nr. 10771, L O A). De meening, dat gezondheidsleer en handenarbeid verplichte leervakken zouden zijn, is onjuist (circ. 15 Januari 1908, nr. 384', L O). Behoudens het geval van verleende ontheffing is het niet geoorloofd, dat de uitsluitend aan de kweekschool verbonden onderwijzers tijdens de schooluren der kweekschool lesgeven aan een cursus voor de 310 hoofdakte, al is die cursus ook als een vervolg op de kweekschool te beschouwen (circ. 30 November 1911, nr. 8424», L O). De omstandigheid, dat in het gebouw met ten minste vier voor de kweekschool bestemde klasselokalen bovendien nog eene andere onderwijsinrichting is gevestigd, oefent geen invloed uit op het verleenen van de Rijksbijdrage voor de kweekschool (circ. 30 November 1911, nr. 8424», L O). De beurzen voor kweekelingen strekken voor een kalenderjaar. De uitbetaling geschiedt in drie viermaandelijksche termijnen op 1 Maart, 1 Juli, 1 November. Na elke betaalbaarstelling moet rekening en verantwoording worden gedaan aan den Minister (circ. 30 April 1921, nr. 5347, L O A). IV. GEMEENTELIJKE EN BIJZONDERE NORMAALLESSEN EN OPLEIDING DOOR HOOFDEN VAN SCHOLEN. De aanvrage om de Rijksbijdrage is vrij van het recht van zegel (circ. 6 Juli 1917, nr. 10693»!, O). Vaststelling van het bedrag der Rijksbijdragen (circ. 22 April 1890, nr. 1527, O; 30 December 1909, nr. 11412, L O; 31 Januari 1921 nr. 15163, L O A). Besturen van normaallessen en schoolhoofden kunnen een model van de lijst met gegevens voor het bekomen van de Rijksbijdrage verkrijgen bij den inspecteur (circ. 12 April 1890, nr. 1377»', O). De inspecteur kan de noodige modellen van de lijst bekomen bij den Minister (circ. 12 April 1890, nr. 1377»', O). De kennisgevingen der besturen van normaallessen en der schoolhoofden moeten door den inspecteur vereenigd worden in een register, ingericht in den vorm van de lijst (circ. 12 April 1890, nr. 1377»!, O). 'De hoofdinspecteur moet toezicht houden op het aanleggen en bijhouden door den inspecteur van het register, en bij verzuim den Minister inlichten (circ. 12 April 1890, nr. 1377V, O). Ingeval van achtereenvolgende opleiding aan verschillende normaallessen of door verschillende schoolhoofden, moeten de besturen of schoolhoofden eene gemeenschappelijke aanvraag om de Rijksbijdrage inzenden. Afzonderlijke verklaringen nopens de tijdvakken van opleiding zijn daarbij over te leggen (circ. 13 Juni 1892, nr. 2703', O; 22 Januari 1914, nr. 948', O). De inspecteur moet voor de door hem ontvangen kennisgevingen en lijsten aan de inzenders een ontvangbewijs toezenden (circ. 19 Augustus 1896, nr. 4614» <=" »', O). De inspecteur moet de opleiding door persoonlijk bezoek nagaan. Hij wordt daarin ter zijde gestaan door den hoofdinspecteur. Deze moet zich van de juistheid der verstrekte opgaven overtuigen en bij 311 de inzending der verslagen van de inspecteurs over de opleiding rapporteeren (circ. 12 April 1890, nr. 1377"'en iv, O). De inspecteur moet bij zijne verslagen de lijsten in orginali voegen (circ. 12 April 1890, nr. 1377»', O). De inspecteur moet in zijn verslag vermelden, dat de kennisgeving van aangevangen opleiding hem binnen den voorgeschreven termijn heeft bereikt (circ. 8 Juni 1892, la A' [nr. 2658'], O). De hoofdinspecteur moet telkenmale nagaan of hieraan is voldaan (circ. 8 Juni 1892, la A" [nr. 2658»j, O). De bij het verslag gevoegde lijsten moeten alleen de namen bevatten van de in het verslagjaar in opleiding aangenomen kweekelingen. De hoofdinspecteur moet daarop toezien (circ. 9 Februari 19)5, nr. 1626' en 1626", O). Uit de stukken bij de inzending der aanvrage moet blijken waar en door wie de kweekeling gedurende het laatste vierjarig tijdvak is opgeleid. De hoofdinspecteur moet nagaan of de inspecteur hieraan de hand houdt (circ. 22 Januari 1914, nr. 948' en H O). Wijze van inrichting van de verslagen der inspecteurs voor het geval de opleiding aan verschillende normaallessen of door verschillende schoolhoofden in meer dan één inspectie valt. De hoofdinspecteur moet nagaan of de inspecteurs aan dit voorschrift de hand houden (circ. 13 Juni 1892, nr. 2703' en n, O). De besturen der normaallessen en de schoolhoofden zijn vrij in de wijze waarop zij het onderwijs inrichten (circ. 12 April 1890, nr. 1377"1,0). Bij de berekening der bijdrage wordt het er voor gehouden, dat de opleiding is geëindigd met het einde der maand waarin het examen is aangevangen, mits de opleiding tot den aanvang van het examen onafgebroken heeft geduurd. Aldus is de gelegenheid gegeven den cursus op 1 Mei te doen aanvangen zonder gevaar voor verlies van de Rijksbijdrage (circ. 3 April 1909, nr. 2273, L O). Berekening Rijksbijdrage in verband met najaarsexamen (circ. 1 Juni 1921, nr. 6859', L O A). V. HOOFDAKTE-CURSUSSEN. Algemeene voorwaarden, waaronder voor cursussen tot opleiding voor de hoofdakte Rijkssubsidie kan worden verleend. (Circ. 18 April 1921, nr. 4969, LOA; 3 September 1921, nr. 10051" LOA). Het toezicht op de gesubsidieerde hoofdakte-cursussen is opgedragen aan de inspecteurs van het lager onderwijs. De inspecteur kan die taak geheel of ten deele overdragen aan de schoolopzieners in zijne inspectie (circ. 31 Januari 1921, nr. 417, LOA). 312