DE INKOMSTENBELASTING Ordonnantie regelende de belasting op de inkomjsten van 30 Maart 1908; Staatsblad No. 298 ^^PHULSHOFW li ApJUNeT"'j^^iKTEujl' vYAMf.:> Financiën - . JAVASCHE BOEKHANDEL & DRUKKERIJ RIJSWIJK 1913 BATAVIA DE INKOMSTENBELASTING DE INKOMSTENBELASTING ORDONNANTIE regelende de belasting op de inkomsten van 30 Maart 1908, Staatsblad No. 298 door B. HULSHOFF Adjunct Inspecteur van Financiën JAVASCHE BOEKHANDEL & DRUKKERIJ RIJSWIJK 1913 BATAVIA INHOUD Bladz. Voornaamste Verkortingen XI Inleiding XIII Text der ordonnantie 1 Toelichting op de artikelen. Hoofdstuk I. Belastingplichtigen, art. h Belastingplichtigen 45 Hoofdstuk II. In Nederlandsch-Indië wonende natuurlijke personen, art. 2. Inkomen, waarnaar physieke personen belastingplichtig zijn 54 art. 3. Wat onder inkomen moet worden verstaan . 55 art. 4. Inkomen uit onroerende goederen .... 59 art. 5. Inkomen uit roerend vermogen 63 art. 6. Inkomen uit beroep of bedrijf 65 art. 7. Inkomen uit ambt, waardigheid bediening of betrekking 82 art. 8. Diverse aftrekposten bij de berekening van het zuiver inkomen 89 art. 9. Termijn waarover het zuiver inkomen moet worden berekend 97 art. 10. Inkomen van gehuwde belastingplichtigen . 110 art. 11. Tarief der belasting voor physieke personen. 113 art. 12. Aftrek voor kinderen 115 ' Hoofdstuk lila. In Nederlandsch-Indië gevestigde belastingplichtigen, andere dan natuurlijke personen. art. 13. Belastingplichtig inkomen van Naamlooze Vennootschappen en andere lichamen. . . 117 VI INHOUD. Bladz. art. 14. Berekening van het „zuiver inkomen" van Naamlooze Vennootschappen en andere lichamen • • • " art. 15. Wat onder „overwinst" en z.g. „liquidatiewinst" moet worden verstaan 121 art. 16. Berekening van de „overwinst" van Naamlooze Vennootschappen en andere lichamen. 126 art. 17. Omtrent de „stortingen" bedoeld bij artikel 15. 127 art. 18. Tarieven der belasting voor Naamlooze Vennootschappen en andere lichamen. . . 129 Hoofdstuk Illb. Buiten Nederlandsch-Indië gevestigde belastingplichtigen. art. 19. Berekening der belasting voor buitenlandsche deelgerechtigden in de winsten van Indische firma's, maatschappen, reederijen en kongsies. 131 art 20 Berekening der belasting voor buitenlandsche verzekeraars l0£" art. 21. Berekening der belasting voor buiten Indië gevestigde Naamlooze Vennootschappen en andere lichamen 133 art. 22. Berekening der belasting voor andere buitenlanders die persoonlijk of door gemachtigden hier een bedrijf uitoefenen 139 Hoofdstuk IV. Vertegenwoordiging. art' 94 / Vertegenwoordiging van de belastingplichart. 24. I t. en je gevoigen van die vertegenwoorart. 25. [ . 140 art. 26. ) d,gmé art. 27. Medeaansprakelijkheid van den vertegenwoordigde belastingschuldige. , 143 INHOUD. VII Hoofdstuk V. Belastingjaar. Aangifte. Bladz. art. 28. Belastingjaar. Aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar 144 art. 29. Verplichting tot indiening van een aangifte. 148 art. 30. Inhoud der aangifte. Bijlagen 150 art. 31. Verplichting van bestuurders of vertegenwoordigers van rechtspersonen om hunne qualiteit aan het H. v. P. B. kennis te geven . . . 152 art. 32. Verstrekking der aangiftebiljetten 152 art. 33. Waar de aangifte dient te geschieden . Aangifte van hen die niet kunnen schrijven. Aangifte bij gemachtigde 155 art. 34. Termijn van aangifte I55 art. 35. Ontvangbewijs voor ingediend aangiftebiljet. 157 Hoofdstuk VI. Aanslag. Beroep. Verschijndagen der belasting. Verhaal der belasting. art. 36. Plaats van aanslag van den belastingplichtige. 157 art. 37. De commissiën van aanslag 159 art. 38. Eed der Commissieleden 162 art. 39. Vereischt aantal aanwezige leden der commissie om wettige besluiten te kunnen nemen. 163 art. 40. Omtrent de stemming 163 art. 41. Reglement van orde voor de commissie van aanslag. Vergoeding van schrijfbehoeften. Presentiegelden 164 art. 42. Verplichting van de commissie van aanslag om den belastingplichtige te hooren bij vaststelling van den aanslag in afwijking met de aangifte 165 art. 43. Beeediging der aangiften 166 art. 44. Onderlinge verplichting der commissiën tot het verstrekken van inlichtingen 169 VIII INHOUD. Bladz. art. 45. Beroep (Doleantie) 169 art. 46. Hooger beroep (Cassatie) 171 art. 47. Commissie van herziening 172 art. 48. Vermindering van den aanslag bij dwaling in de feiten, verrekenirig of in buitengewone gevallen 173 art. 49. Verschijndagen der belasting .... . 174 art. 50. Gevallen van dadelijke vorderbaarheid van den geheelen aanslag 176 art. 51. Boete 178 art. 52. De invordering wordt door een doleantie niet geschorst 179 art. 53. Preferentie van belastingschuld 179 Hoofdstuk VII. Bijzondere bepalingen. art. 54. Belastingplichtigen die hun bedrijf rondreizende uitoefenen 180 art. 55. Verplichting tot geheimhouding 181 art. 56. Recht tot inzage van bescheiden van andere administratien 182 art. 57. Ontheffing van belasting op grond van reeds in Nederland betaalde belasting over hetzelfde inkomen 182 art. 58. Ontheffing van belasting op grond van vertrek, overlijden of achteruitgang van het inkomen met meer dan een vierde 184 Hoofdstuk VIII. Bepalingen van strafrechtelijken aard. art. 59. Bepalingen van strafrechtelijken aard . . . 191 art. 60. Verhooging van den aanslag na strafrechtelijke veroordeeling wegens beeediging van onjuiste aangi fte 193 INHOUD. ix Hoofdstuk IX. Slotbepalingen. Bladz. art. 61 Overdracht der bevoegdheden van de H. v. G. B. op de H. v. PI. B 193 art. 62. Datum van inwerkingtreding dezer ordonnantie * 194 Bijlagen: A. Modellen der biljetten tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting Aangiftebiljet A 200 b ; ; 216 C 228 D 236 E 239 F 242 G 252 H 260 B. Staatsbladen. 1. Stbl. 1908 No. 301 267 2. Stbl. 1910 No. 32 273 3. Stbl. 1910 No. 225 274 4. Stbl. 1910 No. 571 275 C. Circulaires en Beschikkingen van den Directeur van Financiën. 1. Circulaire van 14 Juli 1903 No. 475/12563. . . 279 2. Circulaire van 2 October 1906 No. 693/21769. . . 281 3. Circulaire van 12 Februari 1907 No. 723/3278. . . 283 4. Circulaire van 1 Maart 1907 No. 726/4377. . . 285 5. Circulaire van 16 April 1908 No. 831/6718. . . 286 6. Besluit van 16 April 1908 No. 831/6718. . . 290 7. Circulaire ■ van 8 Januari 1909 No. 852/348. . . 311 8. Circulaire van 11 Januari 1909 No. 853/504. . . 312 X INHOUD. Bladz. 9. Circulaire van 4 Maart 1909 No. 859/3450. . . 316 10. Circulaire van 16 April 1909 No. 866/5718. . . 317 11. Circulaire van 14 Juli 1909 No. 873/10756. . . 318 12. Circulaire van 7 September 1909 No 877/13664 . 321 13. Circulaire van 16 November 1909 No 878/17214 . 322 14. Circulaire van 22 November 1909 No 880/17529 . 324 15. Circulaire van 12 Januari 1910 No. 889/564. . . 326 16. Circulaire van 24 Maart 1910 No. 899/4726. . . 327 17. Circulaire van 14 Mei 1910 No. 901/7474. . . 329 18. Circulaire van 6 Maart 1911 No. 6415 a ... 331 19. Circulaire van 6 Maart 1911 No. 6415 b ... 333 20. Circulaire van 11 November 1911 No. 33223 a . 334 21. Circulaire van 6 Mei 1912 No. 15331 «... . 340 22. Circulaire van 13 December 1912 No. 41542 . . 341 D. Tabel voor de berekening der inkomstenbelasting verschuldigd door de in art. 1. a. bedoelde in Nederlandsch-Indië gevestigde personen 343 E. Tabel voor de berekening der vermindering (z. g. kinder aftrek) bedoeld in artikel 12 355 Alphabetisch Register .... 361 XI Voornaamste verkortingen. T. Toelichting bewerkt bij het Departement van Financiën M. v. T. Memorie van toelichting. C% D. F. Circulaire van den Directeur van Financiën. B. B. of Bijblad. Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch Indië. St. of Stbl. Staatsblad van Nederlandsch Indië. B. W. Burgerlijk wetboek. D. B. Departementale Beslissing. S. T. Supplement toelichting bewerkt bij het Departement van Financiën. INLEIDING Waar thans de inkomstenbelasting ruim 5 jaar in werking is en na in dien tijd niet minder dan 8 keer te zijn gewijzigd zoowel op meer ondergeschikte punten als in hare beginselen, leek mij het tijdstip gekomen om een practisch handboek voor de toepassing dezer ordonnantie het licht te doen zien. Een handboek zoowel voor den ambtenaar of ambtelijke commissie die geroepen is deze ordonnantie toe te passen, als voor den belastingplichtige die met in achtneming der voorschriften dezer ordonnantie zijne aangifte heeft in te dienen. Voor zoover dit physieke personen geldt is zulks in den regel al zeer eenvoudig, hetgeen echter niet gezegd kan worden van Naamlooze Vennootschappen en andere rechtspersonen. Bij het samenstellen van dit han*dboek heb ik dan ook meer speciaal op deze het oog gehad. Om mijn doel—het leveren van een practischen en betrouwbaren leiddraad voor hen, die met deze belastingordonnantie in aanraking komen—niet voorbij te streven, heb ik mij niet alleen meenen te moeten 'onthouden van critiek en van niet direct ter zake afdoende beschouwingen, maar heb daarenboven zooveel mogelijk textueel overgenomen de beschouwingen en voorbeelden uit de officieele toelichting op de inkomstenbelasting, in 1908 nog voor de invoering dezer ordonnantie bewerkt bij het Departement van Financiën, uit de Memorie van Toelichting en uit andere officieele bescheiden. Hierop zij de speciale aandacht gevestigd aangezien ik in den XIV text niet telkens weer verwijs naar de toelichting of Memorie van Toelichting. Ik had het bijzondere voorrecht tal van uitgebreide inlichtingen aangaande het onderhavige onderwerp mondeling te mogen ontvangen — en nader te mogen bespreken — met den ontwerper van het eerste ontwerp dezer belastingordonnantie, zijnde tevens de steller van de bovenbedoelde officieele toelichting, den Heer B. ten Bruggen Cate, Inspecteur van Financiën. Volgaarne betuig ik hem ook hier daarvoor mijnen dank. Door vrij plotseling vertrek uit Indië was ik tot mijn spijt niet in de gelegenheid de drukproeven zelf door te zien. HULSHOFF. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij uitvoering willende geven aan de verkregen Koninklijke machtiging om het patentrecht te vervangen door eene belasting op de inkomsten; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië; Heeft goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de volgende bepalingen regelende de heffing eener inkomstenbelasting. (St. 1908 No. 298 zooals gewijzigd en aangevuld bij St. 1909 No. 233 en 498, St. 1910 No. 264, 371, 450 en 571 St. 1912 No. 77 en St. 1913 No. 182.) HOOFDSTUK I. Belastingplichtigen. Art. 1. Onder den naam van „inkomstenbelasting" wordt eene directe belasting geheven van, Art./. 2 / a. de Europeanen en met hen gelijkgestelden, die in Nederlandsch-Indië wonen, met inbegrip van het aldaar dienend personeel der Nederlandsche zeemacht, doch uitgezonderd — onder voorwaarde van wederkeerigheid — consuls en consulaire ambtenaren van vreemde Mogendheden, die van vreemde nationaliteit zijn, mits zij in Nederlandsch-Indië geen beroep of bedrijf uitoefenen ; b. de in Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeden, onderlinge verzekeringmaatschappijen en een bedrijf of beroep uitoefenende vereenigingen en stichtingen ; c. de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden die deelgerechtigd zijn in de winst van een in Nederlandsch-Indië gevestigde vennootschap onder een firma, maatschap, reederij of kongsie; d. de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden die binnen Nederlandsch-Indië door tusschenkomst van gemachtigden, aldaar gevestigd, overeenkomsten aangaan tot brand-, zee, levens- of andere verzekering; e. de buiten Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en coöperatieve of andere vereenigingen — andere dan die bedoeld sub d —, die haar bedrijf geheel of ten deele in Nederlandsch-Indië uitoefenen, waaronder ook begrepen zijn vennootschappen en vereenigingen, die door tusschenkomst van andere inkomsten uit Nederlandsch-Indië trekken; f. de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden — andere dan die bedoeld sub d en e —, die in NederlandschIndië persoonlijk, door vertegenwoordigers of door gemachtigden een bedrijf of beroep geregeld of ten minste drie maanden achtereen uitoefenen. Of en waar iemand in Nederlandsch-Indië woont of gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. 3 Art. 2—3. HOOFDSTUK II. In Nederlandsch-Indië wonende natuurlijke personen. Art. 2. De in artikel la bedoelde personen zijn belastingplichtig naar het bedrag van hun jaarlijksch zuiver inkomen, berekend volgens de artikelen 3 tot en met 10. Art. 3. (Gewijzigd by St. 1909 no. 498). § 1. Onder inkomen wordt, met inachtneming van het geen daaromtrent voorkomt in artikel 4 tot en met 9, verstaan al hetgeen in geld, geldswaarde of door eigen gebruik genoten wordt: a. uit onroerende goederen; b. uit roerende goederen; c. uit bedrijf, beroep of onderneming, alsmede uit wetenschappelijken of anderen arbeid, onverschillig of hij tijdelijk dan wel geregeld plaats grijpt; d. uit ambt, waardigheid, bediening of betrekking, waarbij echter buiten aanmerking blijven inkomsten van militairen bij de landmacht beneden den rang van onderluitenant en bij de zeemacht beneden den daarmede gelijkgestelden rang, voor zooveel de machinisten betreft, en overigens beneden den rang van officier, mits hunne inkomsten blijven beneden die, verbonden aan de genoemde rangen; e. uit wachtgelden, pensioenen, lijfrenten, tontines en andere periodieke uitkeeringen, verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, verschuldigde of onverschuldigde toelagen — deze toelagen alleen, voor zoover zij worden verkregen van buiten Nederlandsch-Indië gevestigden. Echter worden van pensioenen, wachtgelden en lijfrenten, mits deze laatste niet bij huwelijksche voorwaarden of terzake van huwelijk door bloedverwanten of aangehuwden in de rechte opgaande linie ten behoeve van kinderen en andere afstammelingen zijn gevestigd, de eerste / 900 van het jaarlijksch bedrag voor vijftig ten honderd in rekening gebracht; Art. 3-4. 4 /. uit alles wat uit anderen hoofde duurzaam of tijdelijk genoten wordt. § 2. *) Buitengewone inkomsten uit nalatenschappen en schenkingen, voor zoover zij niet begrepen zijn onder de uitkeeringen, verstrekkingen of toelagen hierboven bedoeld of niet in dienstbetrekking worden genoten, alsmede uitkeeringen in eens aan verzekerden of andere bevoordeelden van bedragen, waarvoor verzekerd is, komen bij de berekening van het inkomen niet in aanmerking. Hetzelfde is het geval met winsten behaald door de waardevermeerdering van vermogen, ten ware het is aangewend in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige. Art. 4. (Gewijzigd bij St. 1912 no. 77). Het inkomen bedoeld in § 1 sub a van het vorig artikel, omvat al hetgeen den belastingplichtige, krachtens eigendom, bezit of eenig ander recht, van de opbrengst van onroerende goederen ten goede komt. Van gronden, gebouwen, land-, vee- en bouwhoeven, mijnen en wateren, die verpacht of verhuurd zijn, wordt als inkomen aangemerkt de som, die aan pacht of huur wordt genoten, vermeerderd met de waarde van hetgeen in natura of aan andere baten den belastingplichtige ten goede komt. Van woonhuizen en daarbij behoorende erven en gebouwen bij den belastingplichtige in gebruik krachtens eenig zakelijk recht of vruchtgenot, wordt het inkomen bepaald naar de huurwaarde voor de personeele belasting of, indien ten deze geheele of gedeeltelijke vrijstelling wordt genoten, naar de plaatselijke huurwaarde. Van gronden, gebouwen niet in het voorgaande lid bedoeld, land-, vee- en bouwhoeven, mijnen en wateren, die niet verpacht of verhuurd zijn, wordt als inkomen beschouwd hetgeen die goederen den tot hun gebruik gerechtigde aan baten opleveren. *) Voor de wijziging bij Stbl. 1909 No. 498 miste men in den text van het eerste lid van § 2 de woorden „of andere bevoordeelden". 5 Art. 4. *) Het inkomen in de vorige drie alinea's bedoeld, wordt voor de berekening van het zuiver inkomen verminderd met de noodzakelijke kosten van onderhoud en de op het inkomen drukkende lasten, die volgens wettelijke verordeningen of plaatselijk gebruik voor rekening van den belastingplichtige komen, de verponding en andere daarmede in aard overeenstemmende heffingen en premiën voor verzekering tegen schade veroorzaakt door brand of andere ongevallen, een en ander voor zoover de voldoening daarvan werkelijk door den belastingplichtige geschiedt. Hetgeen de belastingplichtige in geld of geldswaarde geniet uit onroerende goederen, waarop anderen eenzakelijkrechthebben, wordt berekend op het werkelijk door hem genoten bedrag een en ander met toepassing zoo noodig van het hoven bepaalde. De derde, vierde en vijfde alinea zijn niet van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen, — andere dan gebouwen met hunne aanhoorigheden bestemd tot woning van den belastingplichtige en zijn gezin -, welke worden gebezigd tot een der in artikel 6 vermelde doeleinden en niet worden verhuurd of verpacht; die inkomsten worden niet afzonderlijk berekend, maar begrepen onder het inkomen in dat artikel bedoeld. *) De text van deze vijfde alinea luidde voor de wijziging bii Stbl 1912 No. 77. 1 Het inkomen in de vorige drie alinea's bedoeld, wordt voor de berekening van het zuiver inkomen verminderd met: a. de noodzakelijke kosten van onderhoud en de op het inkomen drukkende lasten, die volgens wettelijke verordeningen of plaatselijk gebruik voor rekening van den belastingplichtige komen, de verponding en andere daarmede in aard overeenstemmende heffingen en premiën voor verzekering tegen schade, veroorzaakt door brand of andere ongevallen een en ander voor zoover de voldoening daarvan werkelijk door den belastingplichtige geschiedt; b. voor zoover krachtens wettelijke bepalingen ten bate van de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië geheven wordende grondlasten komen ten laste van het uit de onroerende goederen verkregen inkomen, wanneer het gebouwen met hunne aanhoorigheden betreft, de helft en ovengens twee derde gedeelten van het inkomen, dat bij den aanslag in de grondlasten in aanmerking komt. Hetgeen enz. Art. 5—6. 6 Art. 5. Het inkomen bedoeld in artikel 3 § 1, sub b, omvat al hetgeen den belastingplichtige krachtens eigendom, bezit of eenig ander recht van de opbrengst van roerende goederen ten goede komt, voor zoover die opbrengst niet als vrucht van door den belastingplichtige in eigen beroep, bedrijf of onderneming aangewend kapitaal onder de in artikel 6 bedoelde inkomsten moet worden begrepen. Meer in het bijzonder behoort tot het hierbedoelde inkomen: le de jaarlijksche rente van schuldvorderingen, van publieke of bijzondere leeningen, van op andere wijze belegde gelden, alsmede de huurprijzen van in huur gegeven roerende zaken; 2e uitdeelingen op aandeelen in naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen, op bewijzen van lidmaatschap van coöperatieve en andere vereenigingen, zoomede winstuitdeelingen als commanditaire vennoot, reeder of uit welken hoofde ook, mits niet begrepen onder het inkomen bedoeld in artikel 7 § 1, l8,e Hd. Kapitaalaflossing wordt niet onder het inkomen begrepen. Bestaan uitkeeringen of uitdeelingen gedeeltelijk in kapitaalaflossing, dan blijft dat gedeelte voor het berekenen van het inkomen buiten aanmerking. Omgekeerd wordt bij aflossing van geleende gelden wat meer wordt afgelost dan oorspronkelijk is ter leen gegeven als inkomen beschouwd. Winst of verlies bij koop of verkoop van effecten of andere roerende goederen blijft buiten aanmerking. Eigen gebruik van inboedel wordt niet als inkomen aangemerkt. Art. 6. § 1. (Gewijzigd bij St. 1912 no. 77). Het inkomen bedoeld in artikel 3 § 1, sub c, bestaat uit hetgeen in de uitoefening van eenigen tak van land- of mijnbouw, fabrieks-, scheepsambachts- of handelsnijverheid, van kunst of wetenschap of van eenig ander beroep of bedrijf of wegens tijdelijk of voor eens verrichte werkzaamheden, niet vallende onder artikel 7, door den belastingplichtige in geld, geldswaarde of in natura genoten wordt. 7 Art. 6. Het inkomen in het vorige lid bedoeld, wordt voor de berekening van het zuiver inkomen verminderd met: * a- kosten van gewoon onderhoud en herstelling in haren vorigen staat van uitsluitend ten behoeve van het bedrijf, beroep of de onderneming gebezigde zaken, alsmede de afschrijvingen wegens waardevermindering dier zaken voor zooveel deze door een goed beheer zijn geboden; b. loonen, vrachten, assurantiepenningen, pakhuis-, kantoor-, werkplaats of andere huren en voorts alle kosten noodzakelijk tot verwerving van het inkomen of ter voortzetting van het bedrijf, het beroep of de onderneming in den bestaanden omvang, met dien verstande dat kosten van vernieuwing van ten behoeve van het bedrijf, het beroep of de onderneming gebezigde zaken niet in mindering mogen worden gebracht, indien met toepassing van Letter a hiervoren aftrek voor eene afschrijving wegens waardevermindering plaats heeft. Uitgaven bedoeld sub a en b niet uitsluitend voor het genoemde oogmerk noodzakelijk, maar ook ten deele voor persoonlijk genot of andere oogmerken gedaan, worden slechts voor de helft als kosten aangemerkt; c. de als onverhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen of gedeelten van schuldvorderingen, voor zooverre deze betrekking hebben op de uitoefening van het bedrijf, het beroep of de onderneming en de afschrijving door een goed beheer is geboden. d. winstuitkeeringen aan personeel bij den belastingplichtige in dienst voor zijn beroep, bedrijf of onderneming alsmede winstuitkeeringen aan andere personen, die daarop rechtens aanspraak kunnen maken; e. retributiën drukkende op het bedrijf of de onderneming of op goederen daarin gebezigd, voor zoover deze ten laste van den belastingplichtige komen; /. bijdragen aan fondsen tot ondersteuning van personen bij den belastingplichtige in dienst voor zijn bedrijf, beroep of onderneming, premiën door hem uitbetaald tot verzekering dier personen tegen ongelukken of in- Art. 6—7. 8 validiteit, wanneer het door den verzekeraar uit te keeren bedrag aan dat personeel of hunne nabestaanden ten goede komt; *) § 2. De opbrengst van in het bedrijf, het beroep of de onderneming aangewend eigen kapitaal wordt onder de hierbedoelde inkomsten begrepen. Hetzelfde geldt voor de voor het onderhoud van den belastingplichtige en zijn gezin uit het bedrijf, het beroep of de onderneming genoten producten, welke worden geschat naar de normale prijzen in het jaar, waarin zij zijn genoten. Winsten en verliezen, ontstaan enkel uit belegging van kapitaal in fondsen of goederen, komen alleen dan in aanmerking, zoo die belegging in de uitoefening van het bedrijf, het beroep of de onderneming is geschied. Art. 7. § 1. Het inkomen, bedoeld in art. 3 § 1 sub d, omvat wat uit ambt, waardigheid, bediening -of betrekking hetzij als vaste belooning, hetzij in den vorm van aandeel in de winst of anderzins door den belastingplichtige, zoo in dienst van den Lande als van anderen, in geld, geldswaarde of in natura wordt genoten. Het toekomstig recht op pensioen of op uitkeeringen ingeval van overlijden, ongevallen of invaliditeit wordt evenmin als het genot van vrij meubilair onder het inkomen begrepen. De schadeloosstelling of vergoeding voor onderhoud van dienstpaarden en receptiegelden, afzonderlijk en afgescheiden van belooning of traktement toegekend, worden niet onder het inkomen opgenomen. Daarentegen zijn daaronder wel begrepen het genot van vrije kost en inwoning, van vrije woning, van vrije geneeskundige behandeling en van vrij gebruik van medicijnen, zoomede tafelgelden, toelagen en dergelijke verstrekkingen *) In den oorspronkelijken text kwam nog de navolgende alinea „g" voor. voor zoover krachtens wettelijke bepalingen ten bate van de Al„gemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië geheven wordende grondlasten van onroerende goederen voor het bedrijf, het beroep of de onderneming gebezigd, komen ten laste van het inkomen in het vorig lid „bedoeld, het gedeelte van dat inkomen, dat bij den aanslag in de grondlasten in aanmerking komt." 9 Art. 7—8. alsmede aandeel in winst of overwinst, gratificatiën en andere buitengewone geldelijke belooningen. Bij de berekening van het inkomen van opvarenden van schepen blijft het genot van vrije woning aan boord dier schepen buiten aanmerking. Bij de berekening van het zuiver inkomen zijn de in artikel 6 gegeven voorschriften toepasselijk, voor zoover daartoe termen bestaan. Kortingen op traktementen en andere belooningen wegens verplichte bijdragen voor pensioenen en fondsen mogen in mindering van het inkomen worden gebracht. § 2. Voor de schatting der geldswaarde van het genot van vrije woning geldt de huurwaarde voor de personeele belasting, of, zoo ten deze geheele of gedeeltelijke vrijstelling wordt genoten, de plaatselijke huurwaarde. Het geldswaardig bedrag van recht op vrije geneeskundige behandeling wordt geacht te zijn l'/2 percent en dat van recht op vrij gebruik van medicijnen 1 2 percent van de overige jaarlijksche inkomsten, voortspruitende uit het beroep, het ambt, de waardigheid, de bediening of de betrekking, waaraan het recht is verbonden, met dien verstande dat geen höoger bedrag in rekening wordt gebracht dan / 150 per jaar voor het recht op vrij geneeskundige behandeling en van / 50 per jaar voor het recht op vrij gebruik van medicijnen. § 3. Bij de berekening van het inkomen van den Gouverneur-Generaal blijven buiten aanmerking de gebouwen en erven te Batavia voor het gebruik van den GouverneurGeneraal bestemd alsmede het terrein behoorende tot het paleis te Buitenzorg en tot het verblijf te Tjipanas. Art. 8. § 1. Ter berekening van het zuiver inkomen mogen voorts, voor zoover zulks ingevolge de voorgaande artikelen niet reeds is geschied, van het inkomen worden afgetrokken: a. de voor de verkrijging en het behoud van het inkomen noodzakelijke uitgaven alsmede kosten en lasten, aan het genot van dat inkomen verbonden; b. het jaarlijksch bedrag der door den belastingplichtige Art. 8—9. 10 verschuldigde interessen van schulden alsmede der door hem verschuldigde lijfrenten, pensioenen, gevestigde of altijd durende renten en andere en op een bijzonderen rechtstitel berustende voortdurende lasten; c. premiën voor levensverzekering, pensioen of lijfrente, doch tot geen hooger bedrag dan vijf ten honderd van hetgeen in geld en in goederen genoten wordt en in geen geval meer dan / 200; d. verlies in een bedrijf of beroep. § 2. Daarentegen mogen niet in mindering worden gebracht: 1$Ür>ï le. de kosten van woning en huishouden van den belastingplichtige en zijn gezin, die tot onderhoud en opvoeding van afkomelingen alsmede persoonlijke belastingen van welken aard ook; 2e. hetgeen uit de inkomsten als kapitaal wordt belegd, tot aflossing van schulden, tot ontginning van woeste gronden of tot uitbreiding van het bedrijf, het beroep of de onderneming wordt besteed of in reservefondsen opgelegd; 3e. interessen van in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige belegd eigen vermogen; 4e. verliezen geleden door waardevermindering van het vermogen, ten ware dit is aangewend in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige. Vrijwillige uitkeeringen aan bloed-, aanverwanten of derden worden niet van het inkomen afgetrokken, maar komen bij de berekening van het inkomen van deze personen ook niet in aanmerking. Art. 9. Voor de toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 gelden de volgende regels: § tl Vaste traktementen en andere voor bepaalden of onbepaalden tijd vastgestelde inkomsten, worden berekend naar het jaarlijksch zuiver bedrag bij den aanvang van het kalenderjaar of, bij lateren aanvang van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang. De af te trekken kosten worden zoo noodig begroot. Voor zoover afloopende bijdragen voor pensioenen en 11 Art. 9. fondsen niet in mindering zijn kunnen worden gebracht van het inkomen over het kalenderjaar, waarin de bijdrage verschuldigd is, mogen zij worden- gebracht in mindering van het inkomen over het daarop volgende kalenderjaar. § 2. Voor inkomsten uit onroerende of roerende goederen wordt als inkomen aangemerkt het zuiver bedrag dat genoten is in het kalenderjaar voorafgaande aan dat waarvoor de belasting strekt, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of vermindering van die inkomsten in het jaar der heffing aanleiding geven. Zijn in het voorafgaande kalendérjaar nog geen inkomsten uit roerende of uit onroerende goederen genoten, dan wordt als inkomen aangenomen het zuiver bedrag dat in het jaar der heffing vermoedelijk uit ieder dezer bronnen van inkomsten verkregen zal worden. § 3. Inkomsten uit tijdelijke of voor eens verrichte werkzaamheden, gratificatiën en andere buitengewone belooningen worden gebracht onder de inkomsten van het kalenderjaar volgend op dat, waarin zij zijn genoten. § 4. Alle overige inkomsten worden berekend naar het gemiddelde per jaar over de laatste drie kalenderjaren. Is een bedrijf, beroep, onderneming, ambt, waardigheid, bediening of betrekking langer dan één doch minder dan drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het belastingjaar door den belastingplichtige in Nederlandsch-Indië uitgeoefend, dan worden de daaruit verkregen inkomsten berekend naar het gemiddelde over dat tijdvak en bij korteren duur naar de vermoedelijke winstgevendheid. Valt het boekjaar van eene onderneming of een bedrijf niet samen met het kalenderjaar, dan treedt voor het kalenderjaar in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met dat kalenderjaar samenvalt. Door bloote verandering in den vorm, den omvang of den naam van een bedrijf, beroep of onderneming of door bevordering of benoeming tot een ander ambt of bediening wordt niet geacht een aanvang der in alinea 2 dezer paragraaf bedoelde tijdvakken te hebben plaats gegrepen, tenzij de maatstaf van belooning of de toepassing daarvan geheel of Art. 9—10. 12 gedeeltelijk verandering onderging, eene vroegere winstverdeeling verviel of gewijzigd werd of eene nieuwe ontstond. § 5. Vermeerdering of vermindering van inkomsten in den loop van het belastingjaar blijft, ten ware zulks aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar tengevolge heeft, buiten aanmerking. Art. 10. (Gewijzigd en aangevuld bij St. 1910 no. 450). De man is, behoudens verhaal, uit eigen hoofde belastingplichtig voor het zuiver inkomen zijner vrouw, tenzij in de gevallen van scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen en in het geval, dat de vrouw krachtens artikel 140 van het Burgerlijk Wetboek zich het beheer van hare roerende en onroerende goederen en het vrije genot van hare inkomsten heeft bedongen, in welke gevallen de vrouw zelve belastingplichtig is. Niettemin wordt in de laatste twee gevallen bij de berekening van de verschuldigde belasting geene splitsing van de inkomsten van man en vrouw toegelaten, maar de uitkomst der berekening in evenredigheid tot het bedrag van ieders zuiver inkomen over beide omgeslagen. *) Ter berekening van het zuiver inkomen mag worden afgetrokken het bedrag, dat gedurende het tijdvak waarover de aanslag loopt, uit het inkomen is of vermoedelijk zal worden verstrekt aan de bij den aanvang van het kalenderjaar of, bij lateren aanvang van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang, in Nederland wonende echtgenoote van den belastingplichtige. De echtgenoote, die op reis is tusschen Nederlandsch-Indië en Nederland, wordt geacht in Nederland te wonen. Indien de echtgenoote eerst na de aangifte in Nederland is gaan wonen, wordt na afloop van het belastingjaar, op schriftelijk verzoek, ontheffing verleend voor de belasting, die over het in dat jaar aan haar verstrekte bedrag is betaald. *) In den text voor de wijziging bij Stbl. 1910 No 450 kwam de vierde alinea niet voor en luidde de derde alinea: „Ter berekening van het zuiver inkomen mag worden afgetrokken het „jaarlijksch bedrag dat uit het inkomen verstrekt wordt aan de buiten „Nederlandsch-Indië wonende echtgenoote van den belastingplichtige". 13 Art. 11. Art. 11. Van hen, wier zuiver jaarlijksch inkomen of, ingeval voor de berekening der belasting samenvoeging plaats heeft, wier gezamenlijk zuiver jaarlijksch inkomen minder dan / 900 bedraagt, wordt geen belasting geheven. De belasting bedraagt: Bij een zuiver jaarlijksch inkomen van: ƒ 900 tot beneden ƒ 960 ƒ 1,50 » 960 „ „ „ 1020 I 3,'_ - 1020 „ „ „ 1080 : I 450 1080 „ „ „ 1140 „ 6,'- » H40 „ „ „ 1200 7 50 - 1200 „ „ „ 1260 I 9,15 » 1260 „ n „ 1320 10^80 - 1320 „ „ „ 1380 12,45 n 1380 „ „ „ 1440 „ 14,10 » 1440 „ „ „ 1500 „ 15^90 » 1500 „ „ „ 1560 „ 17,70 „ 1560 „ „ „ 1620 ,. i 19,50 - 1620 „ „ „ 1680 „ 21,30 „ 1680 „ „ „ 1740 „ 23,10 u 1740 „ „ „ 1800 „ 25,05 „ 1800 „ „ „ 1860 ...., i 27,- „ 1860 „ „ „ 1920 „ 28,95 » 1920 „ „ „ 1980 „ 30,90 - 1980 „ „ „ 2040 „ 32,85 » 2040 „ „ „ 2100 34 80 2100 „ „ 3600 „ 36,75, benevens ƒ3,50 voor elke geheele som van / 100 boven / 2100; „ 3600 „ „ „ 5400 89,25 benevens ƒ3,75 voor elke geheele som van ƒ 100 boven ƒ 3600; ƒ 5400 tot beneden ƒ 7200 ƒ 156,75, benevens ƒ4.— voor elke geheele som van ƒ 100 boven ƒ 5400; » 7200 „ „ „ 12000 ƒ 228,75, benevens ƒ4,50 voor elke geheele som van ƒ 100 boven ƒ 7200; Art. 11—14. 14 / 12000 en hooger / 444,75, benevens ƒ5,— voor elke geheele som van ƒ 100 boven ƒ 12000. Art. 12. De belasting wordt verminderd met 3 ten honderd voor: a. ieder, tot wiens onderhoud de belastingplichtige ingevolge de artikelen 298, 321, 322, 323 en 328 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is; è. ieder, die door hem als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. De aftrek bedraagt ten minste ƒ 0.10 en voor ieder sub a en b bedoeld, ten hoogste ƒ 30. HOOFDSTUK III. In Nederlandsch-Indië gevestigde belastingplichtigen, andere dan natuurlijke personen. Art. 13. De vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen, bedoeld in artikel lb zijn belastingplichtig naar; a. haar jaarlijksch zuiver inkomen; b. haar jaarlijksche overwinst. De daar bedoelde stichtingen zijn slechts belastingplichtig naar haar jaarlijksch zuiver inkomen. Art. 14. Het jaarlijksch zuiver inkomen, bedoeld in het vorig artikel, wordt berekend volgens de artikelen 3 tot en met 9, met dien verstande dat: a. winstuitkeeringen alleen dan in mindering mogen worden gebracht, wanneer zij geschieden aan in NederlandschIndië gevestigde beheerende vennooten, bestuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder personeel als zoodanig; b. bij commanditaire vennootschappen op aandeelen in mindering mag worden gebracht dat deel van het inkomen, waarop in Nederlandsch-Indië gevestigde beheerende of commanditaire vennooten, anders dan als aandeelhouder gerechtigd zijn; c. bij vereenigingen en stichtingen slechts het inkomen uit beroep en bedrijf in aanmerking komt. 15 Art, 15—16. Art. 15. {Gewijzigd i>v St. 1909 no. 498 St. 1910 no. 371 en St. 1913 no. 182). *) § 1. Onder overwinst wordt verstaan het bedrag van de gewone en buitengewone uitdeelingen van welken aard ook, over het laatstverloopen kalenderjaar uitgekeerd aan oprichters, concessionarissen, preferente en gewone aandeelhouders, leden en andere deelgerechtigden in de winst — met uitzondering van het Gouvernement van NederlandschIndië —, berekend overeenkomstig het volgend artikel en verminderd met vijf ten honderd van de op aandeelen, bewijzen van lidmaatschap of deelgerechtigheid effectief gedane en niet terugbetaalde stortingen. Het derde lid van § 4 van artikel 9 is ten deze toepasselijk. **) § 2. In geval van liquidatie wordt het batig saldo, dat wordt uitgekeerd boven de effectief gedane en vroeger niet terugbetaalde stortingen in zijn geheel zonder eenigen aftrek als overwinst aangemerkt. Uitkeeringen over het jaar, waarin de liquidatie is aangevangen, worden begrepen onder het batig saldo in deze paragraaf bedoeld. De liquidatie wordt geacht te zijn aangevangen bij de ontbinding. Art. 16. (Gewijzigd bij St. 1910 no.. 371 en St. 1913 no. 182). Bij het bedrag der uitdeelingen in het vorig artikel bedoeld komen niet in aanmerking: a. uitdeelingen aan in Nederlandsch-Indië gevestigde beheerende vennooten, bestuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder personeel als zoodanig; b. uitdeelingen of uitkeeringen aan onderstand genietenden in deze hunne eigenschap en aan verzekerden, voor zooveel de bedragen betreft, waarvoor verzekerd is; *) Bij Stbl. 1909 no. 498 werden de woorden: „gedurende het laatstverloopen kalenderjaar uitgekeerd" gewijzigd in „over het laatstverloopen kalenderjaar uitgekeerd". **) Bij Stbl. 1910 no. 371 werd § 2 aangevuld met het tweede en derde lid en werd in het eerste lid achter het woord „stortingen" bijgevoegd de zinsnede,,—de verhooging bedoeld bij artikel 17 ten 1ste daaronder niet begrepen" — welke zinsnede echter door Stbl. 1913 no. 182 weer is komen te vervallen. Art. 16—17. 16 c. uitdeelingen bestaande in teruggave van betaalde contributiën, voor zoover zij niet geschieden door vereenigingen, die eene winkelnering of een fabriek of handwerk drijven. *) Kan worden aangetoond, dat in de uitdeeling tevens aflossing van kapitaal is begrepen en zoo ja, tot welk bedrag, dan wordt dat bedrag van die uitdeeling afgetrokken, totdat het geheele bedrag van het gestorte kapitaal is afgelost of afgeschreven. Bijschrijving op en uitreiking van aandeelen of obligatiën worden tot het bedrag, waarvoor geen storting plaats heeft, als uitdeelingen aangemerkt. **) Art. 17. (Gewijzigd bij St. 1909 no. 233 en St. 1913 no. 182). Bij de berekening van de in artikel 15 bedoelde stortingen geldt het volgende: Heeft de storting niet in geld, maar door inbreng van *) Bij Stbl. 1910 no. 371 werd achter de woorden: van het gestorte kapitaal bijgevoegd de zinsnede,,—de vefhooging bedoeld bij artikel 17 ten 1ste daaronder niet begrepen" — welke bijvoeging echter bij Stbl, 1913 no. 182 weer werd ingetrokken. **) Oorspronkelijk luidde artikel 17 als volgt: „Bij de berekening van de in artikel 15 bedoelde stortingen geldt het „volgende: „lo. Indien binnen één jaar na de afkondiging dezer ordonnantie ten „genoegen van den Directeur van Financiën wordt aangetoond, dat vóór „de inwerkingtreding van deze ordonnantie de winst, geheel of gedeeltelijk „niet is uitgekeerd doch tot verhooging van het tot uitoefening van het „bedrijf aangewende kapitaal is gebezigd, wordt het bedrag waarmede dat „kapitaal dientengevolge is vermeerderd, onder de stortingen begrepen. „De Directeur van Financiën roept hierbij de voorlichting in van eene „commissie, welke te Batavia gevestigd is. De Gouverneur-Generaal be„noemt den voorzitter en de overige leden van deze commissie; „2o. Heeft de storting niet in geld, maar door inbreng van goederen „of rechten plaats gegrepen, dan geldt als gestort bedrag de verkoopwaarde „van het ingebrachte tijdens den inbreng. „Heeft de inbreng reeds meer dan een jaar voor het in werking treden „van deze ordonnantie plaats gegrepen, dan geldt als verkoopwaarde de „waarde, waarop de goederen en rechten bij den inbreng zijn geschat. Bij Stbl. 1909 no. 233 werd de termijn van één jaar bedoeld in sub lo. gebracht op twee jaar terwijl door Stbl. 1913 no. 182 de tweede en derde alinea geheel is komen te vervallen. 17 Art. 17—18. goederen of rechten plaats gegrepen, dan geldt als gestort bedrag de verkoopwaarde van het ingebrachte tijdens den inbreng- Heeft de inbreng reeds meer dan één jaar vóór het in werking treden van deze ordonnantie plaats gegrepen, dan geldt als verkoopwaarde de waarde, waarop de goederen en rechten bij den inbreng zijn geschat. Art. 18. *) (Gewijzigd bij St. 1910 na. 371 en bij St. 1913 *) Bij Stbl. 1910 no. 371 werd § 3, oorspronkelijk luidende: ,,§ 3. Ingeval van liquidatie worden de in de vorige paragraaf gedoemde cijfers, die de belasting per ƒ 100 aangeven, met 2 verhoogd." aldus gewijzigd: „§ 3. Ingeval van liquidatie geldt de vorige paragraaf behoudens dat: „le de daarin genoemde cijfers, die de belasting per f 100.— aangeven, „met 2 worden verhoogd; „2e indien het in § 2 van artikel 15 bedoelde batig saldo niet in eens „wordt uitgekeerd, bij de vaststelling van eiken aanslag de belasting „wordt berekend alsof bi) de uitkeering, waarvoor de aanslag moet „plaats hebben, tevens worden uitgekeerd al de dan reeds gedane of „vorderbaar geworden vroegere uitkeeringen van dat saldo, met dien „verstande dat van het bedrag van de aldus berekende belasting wordt „afgetrokken het totaal bedrag der reeds vroeger wegens die uitkee„ringen vastgestelde aanslagen. Terwijl bij Stbl. 1913 no. 182 § 2 luidende: § 2. De belasting bedoeld sub/; van het eerste lid van dat artikel bedraagt: „ƒ 1 voor elke geheele som van ƒ 100 over de eerste 2 pet. — of gedeelte daarvan — van de in artikel 15 bedoelde stortingen berekend vol„gens artikel 17; „ƒ 2 voor elke geheele som van ƒ 100 over de volgende 2 pet. — of „gedeelte daarvan — van die stortingen; „ƒ 3 voor elke geheele som van ƒ 100 over de daaropvolgende 3 pet. ,,—of gedeelte daarvan — van die stortingen; „ƒ 4 voor elke geheele som van ƒ 100 over de daaropvolgende 5 pet. ,,—of gedeelte daarvan — van die stortingen; „ƒ 5 voor elke geheele som van ƒ 100 over de daaropvolgende 8 pet. ,,—of gedeelte daarvan — van die stortingen; „ƒ 6 voor elke geheele som van ƒ 100 over hetgeen daarboven wordt „uitgekeerd. „Het in het vorig lid bedoeld bedrag wordt verminderd met hetgeen aan „belasting naar de overwinst in het belastingjaar is verschuldigd terzake „van uitdeelingen op aan den belastingplichtige toebehoorende aandeelen „op naam in vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen. „en § 3, zooals boven gewijzigd, werden vervangen door den tegen„woordigen text. 2 Art. 18—20. 18 no. 182) § 1. De belasting bedoeld sub a van bet eerste lid van artikel 13 en in het tweede lid van dat artikel bedraagt 3 pet. van het zuiver inkomen. § 2. De belasting bedoeld sub b van het eerste lid van dat artikel bedraagt zes percent van de overwinst. Het in het vorig lid bedoeld bedrag wordt verminderd met hetgeen aan belasting naar de overwinst in het belastingjaar is verschuldigd ter zake van uitdeelingen op aan den belastingplichtige toebehoorende aandeelen op naam in vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen. § 3. Ingeval van liquidatie geldt de vorige paragraaf, behoudens dat wanneer het in § 2 van artikel 15 bedoelde batig saldo niet in eens wordt uitgekeerd, voor elke belastingplichtige uitkeering een afzonderlijke aanslag wordt vastgesteld. HOOFDSTUK III. Buiten Nederlandsch-Indië gevestigde belastingplichtigen. Art. 19. (Gewijzigd bij St. 1909 no. 498). *) De personen bedoeld in artikel lc zijn belastingplichtig naar het bedrag der winstuitkeeringen, die zij over het laatstverloopen kalenderjaar hebben ontvangen. Het derde lid van § 4 van artikel 9 is ten deze toepasselijk. Hun belasting bedraagt / 3 voor elke geheele som van ƒ 100 bij winstuitkeeringen van niet meer dan / 6000 en wordt overigens berekend overeenkomstig artikel 11. Art. 20. (Gewijzigd bij St. 1913 no. 182) **) De in artikel ld ») De text voor de wijziging bij Stbl 1909 No. 498 luidde: Art. 19. De personen bedoeld in artikel lc zijn belastingplichtig naar het bedrag der winstuitkeeringen, die zij in het laatstverloopen kalenderjaar hebben ontvangen. Enz. **) De text van alinea 1 voor de wijziging bij Stbl. 1913 no. 182 luidde: Art. 20. De in artikel \d bedoelde verzekeraars zijn belastingplichtig, voor zooveel betreft inkomsten verkregen uit overeenkomsten tot levensverzekering, naar eene winst berekend op tien ten honderd en overigens naar een winst berekend op twintig ten honderd van het in het vorige kalenderjaar van in Indië gevestigde verzekerden aan premiën of kapitalen ontvangen bedragen, verminderd met de toegestane courtages, provisiën en rabatten. Het derde lid van § 4 van artikel 9 is ten deze toepasselijk 19 Art. 20—21. bedoelde verzekeraars zijn belastingplichtig, voor zooveel betreft inkomsten verkregen uit overeenkomsten tot levensverzekering, naar eene winst berekend op vijf ten honderd en overigens naar een winst berekend op tien ten honderd van de in het vorige kalenderjaar van in Indië gevestigde verzekerden aan premiën of kapitalen ontvangen bedragen. Het derde lid van § 4 van artikel 9 is ten deze toepasselijk. Met premiën en kapitalen ontvangen van in NederlandschIndië gevestigde verzekerden wordt gelijkgesteld hetgeen door of namens elders gevestigden is betaald voor de verzekering van in Nederlandsch-Indië gelegen goederen. De belasting bedraagt / 4 voor elke geheele som van /100 van de in het eerste lid bedoelde winst. Art. 21. (Gewijzigd bij St. 1913 no. 182.) § 1. De vennootschappen en vereenigingen bedoeld in artikel le , zijn belastingplichtig naar: a. haar jaarlijksch zuiver inkomen, verworven door uitoefening in Nederlandsch-Indië van een beroep of bedrijf waaronder ook begrepen wordt het trekken van inkomsten uit Nederlandsch-Indië door tusschenkomst van anderen; b. haar jaarlijksche overwinst voor zoover zij in Nederlandsch-Indië wordt verworven. § 2. Het jaarlijksch zuiver inkomen, in de vorige paragraaf bedoeld, wordt berekend overeenkomstig artikel 14. De belasting bedoeld in het vorig lid sub a bedraagt voor de in Nederland gevestigde vennootschappen en vereenigingen 1 pet. en voor de andere 3 pet. van het zuiver inkomen. § 3. Ter berekening van de belasting naar de overwinst wordt onderscheiden tusschen de vennootschappen en vereenigingen, welke haar inkomen uitsluitend en die, welke haar inkomen ten deele in Nederlandsch-Indië verwerven. Bij de eerstbedoelde wordt de belasting naar de overwinst berekend overeenkomstig de artikelen 15, 16, 17, en 18; bij de andere wordt het overeenkomstig die artikelen berekend bedrag gedeeld door het cijfer, dat de verhouding weergeeft tusschen haar zuiver inkomen, bedoeld in de vorige paragraaf—doch zonder aftrek van winstuitkeerin- Art. 21—22. 20 gen *) en het bedrag van haar geheele zuivere winst volgens de winst- en verliesrekening, berekend naar het gemiddeld bedrag van die winst over de kalender- of boekjaren, waarover het evenbedoeld zuiver inkomen is berekend; met dien verstande dat, indien het zuiver inkomen grooter is dan het bedrag van de geheele zuivere winst volgens de winst- en verliesrekening, de overwinst belasting ook voor de vennootschappen en vereenigingen welke haar inkomen ten deele in Nederlandsch-Indië verwerven, wordt berekend overeenkomstig de artikelen 15, 16, 17 en 18. § 4. Het in de laatste alinea der vorige paragraaf bedoeld „cijfer" wordt, ingeval van liquidatie, bepaald door het zuiver inkomen, waarover voor het laatst inkomstenbelasting is geheven en de zuivere winst in het kalender- of boekjaar, waarin dat zuiver inkomen geacht wordt te zijn behaald, met dien verstande dat, indien nog geen inkomstenbelasting naar het zuiver inkomen is geheven voor „inkomstenbelasting" wordt gelezen „patentrecht". Art. 22. De buiten Nederlandsch-Indië gevestigden, bedoeld in artikel 1/, zijn belastingplichtig naar hun jaarlijksch zuiver inkomen, verworven door de uitoefening in Nederlandsch-Indië van eenig beroep of bedrijf, berekend overeenkomstig artikel 3, het laatste lid van artikel 4 en de artikelen 5 tot en met 8 en artikel 9, paragraaf 3 van dat artikel uitgezonderd, met dien verstande dat de inkomsten uit werkzaamheid van buiten Nederlandsch-Indië gevestigd personeel op schepen, die het verkeer onderhouden tusschen binnen en buiten Nederlandsch-Indië gelegen havens, niet in aanmerking komen. Hun belasting is / 3 voor elke geheele som van ƒ 100, wanneer dat zuiver inkomen niet meer dan ƒ6000 bedraagt en wordt overigens berekend overeenkomstig artikel 11. De vorige twee alinea's zijn niet van toepassing op de in artikel 54 bedoelde belastingplichtigen, die hun beroep of bedrijf in Nederlandsch-Indië rondreizende uitoefenen. *) In den oorspronkelijken text kwam hier de bijvoeging „en van het gedeelte van het inkomen dat bij den aanslag in de grondlasten in aanmerking komt", welke bijvoeging door Stbl. 1913 No. 182 is komen te vervallen. 21 Art. 22—24. HOOFDSTUK IV. Vertegenwoordiging. Art. 23. Indien minderjarigen, onder curateele gestelden, krankzinnigen of afwezigen, behoorende tot de belastingplichtigen bedoeld in artikel la, een binnen Nederlandsch-Indië gevestigden wettelijken vertegenwoordiger hebben, is de belasting, behoudens verhaal op den belastingplichtige, verschuldigd in den persoon van dien vertegenwoordiger. Woont de vertegenwoordiger niet in Nederlandsch-Indië dan is zij, mede behoudens verhaal, verschuldigd in den persoon van diens gemachtigde, die aldaar voor hem optreedt. Ontbreekt ook deze, dan is de belasting Verschuldigd in den persoon van den belastingplichtige zelf. Art. 24. (Gewijzigd bij St. 1909 No. 498). *) De belasting van de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden bedoeld in artikel lc is, behoudens verhaal op hen, verschuldigd: a. voor zoover betreft de deelgerechtigden in de winst van eene vennootschap onder eene firma, eene maatschap of eene kongsie in den persoon van de in NederlandschIndië gevestigde beheerende vennooten of indien geen der vennooten in Nederlandsch-Indië is gevestigd, in den persoon van hem door wien in Nederlandsch-Indië het beheer der firma, maatschap of kongsie wordt gevoerd. Zijn er twee of meer beheerders dan is, indien aan een van hen de algemeene leiding van het bedrijf in Nederlandsch-Indië is toevertrouwd, de belasting verschuldigd in zijn persoon, anders wijst de Directeur van Financiën den beheerder aan in wien de belasting verschuldigd is; b. voor zoover betreft de deelgerechtigden in de winst •) De text voor de wijziging bij Stbl. 1909 No. 498 luidde: „Arts. 24. De belasting van de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden „bedoeld in artikel lc is, behoudens verhaal op hen, verschuldigd: „voor zoover betreft de deelgerechtigden in de winst van eene vennoot„schap onder eene firma, eene maatschap of eene kongsi in den persoon „van de in Nederlandsch-Indië gevestigde beheerende vennooten en ten „aanzien van de deelgerechtigdea in de winst van eene reederij in den „persoon van den aldaar gevestigden boekhouder der reederij. Art. 24-27. 22 van eene reederij in den persoon van den aldaar gevestigden boekhouder der reederij. Art. 25. (Gewijzigd bij St. 1909 No. 498). De belasting van de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden bedoeld in artikel 1 d is verschuldigd in den persoon van hun in Nederlandsch-Indië gevestigde gemachtigden. *) Zijn er twee of meer gemachtigden dan is indien aan een van hen de algemeene leiding van het bedrijf in Nederlandsch-Indië is toevertrouwd, de belasting verschuldigd in zijn persoon, anders wijst de Directeur van Financiën den beheerder aan in wien de belasting verschuldigd is. Art. 26. (Gewijzigd bij St. 1909 No. 498). De belasting der buiten Nederlandsch-Indië gevestigden bedoeld in artikel 1 e en / is, behoudens verhaal, verschuldigd in den persoon van hunnen vertegenwoordiger, gemachtigde of agent in Nederlandsch-Indië. **) Zijn er twee of meer vertegenwoordigers, gemachtigden of agenten dan is indien aan een van hen de algemeene leiding van het bedrijf in Nederlandsch-Indië is toevertrouwd, de belasting verschuldidg in zijn persoon, anders wijst de Directeur van Financiën den vertegenwoordiger, gemachtigde of agent aan, in wien de belasting verschuldigd is. Ontbreekt een vertegenwoordiger of gemachtigde, dan is de belasting verschuldigd in den persoon van den belastingplichtige zelf. WsÈfö Art. 27. Zij in wier persoon belasting van anderen verschuldigd is, zijn tevens verplicht tot betaling der boete wegens niet tijdige voldoening der belasting. Bij wanbetaling van belasting of boete door hem, in wiens *) De text van de tweede alinea luidde voor de wijziging bij Stbl. 1909 No. 498: „Zijn er twee of meer gemachtigden en is aan een de algemeene lei„ding van het bedrijf in Nederlandsch-Indië toevertrouwd, dan is de belasting verschuldigd in zijn persoon. **) De text van de tweede alinea luidde voor de wijziging bij Stbl. 1909 No. 498: „Zijn er twee of meer vertegenwoordigers, gemachtigden of agenten en is „aan eenen de algemeene leiding van het bedrijf in Nederlandsch-Indië „toevertrouwd, dan is de belasting verschuldigd in zijn persoon. 23 Art. 27—28. persoon volgens dit artikel en de vier vorige artikelen een en ander verschuldigd is, kunnen zij ook verhaald worden op de goederen van den belastingplichtige zelf krachtens den executorialen titel tegen hem, in wiens persoon belasting of boete verschuldigd is. HOOFDSTUK V. Belastingjaar. Aangifte. Art. 28. (Gewijzigd en aangevuld bij St. 1909 No. 498 en St. 1910 No. 371). h §1. Het belastingjaar is het kalenderjaar. Bij aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar is de belasting, tenzij zij wordt berekend over uitdeelingen en uitkeeringen als bedoeld bij de artikelen 15, 19 en 21 § 3, slechts verschuldigd over zóóveel twaalfde gedeelten van het belastingjaar als het aantal geheele maanden beloopt, die nog niet zijn ingetreden. § 2. Aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar heeft plaats: le. voor hen, die op 1 Januari wel in Nederlandsch-Indië wonen, doch op dat tijdstip volgens de bepalingen dezer ordonnantie geen belasting verschuldigd zijn: wanneer zij in den loop van het belastingjaar inkomsten verwerven tot — of een beroep of bedrijf aanvangen, een ambt, waardigheid, bediening of betrekking aanvaarden, waarvan de inkomsten, blijkens overeenkomst of andere gegevens kunnen worden begroot op — een bedrag per jaar, dat tot zuiver inkomen herleid de som van ƒ 900 bereikt of te boven gaat; 2e. *) voor hen, die zich na 1 Januari metterwoon in Nederlandsch-Indië vestigen: *) Bij Stbl. 1909 No. 498 werd § 2 ten tweede alsboven gewijzigd. De oorspronkelijke text luidde: „2o. voor hen, die zich na 1 Januari metterwoon in Nederlandsch-Indië „Vestigen: „wanneer zij tijdens die vestiging reeds in het genot zijn van inkomsten, „die zijn vast te stellen of te begrooten op een bedrag als sub lo bedoeld „en voorts in de sub lo bedoelde gevallen; Bovendien werd het eerste lid van ten vijfde van § 2 alsboven gewijzigd. De oorspronkelijke text luidde: „5o. voor de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden, bedoeld in artikel 1 sub d en /: Eindelijk werd aan art. 28 de derde paragraaf toegevoegd. Art, 28. 24 wanneer zij tijdens die vestiging reeds in het genot zijn van inkomsten, die zijn vast te stellen of te begrooten op een bedrag als sub 1° bedoeld, en voorts in de sub 1° bedoelde gevallen, ten ware zij bij hunne vestiging in Nederlandsch-Indië over het belastingjaar reeds belastingplichtig mochten zijn op den voet van artikel lc of 1/; 3e. voor de in artikel 1 sub b ene bedoelde vennootschappen, vereenigingen, maatschappijen en stichtingen: voor zooveel betreft de belasting naar het jaarlijksch zuiver inkomen, op het oogenblik van den aanvang van het bedrijf in Nederlandsch-Indië, indien dat inkomen op ten minste zooveel kan worden begroot als belastbaar is volgens de bepalingen dezer ordonnantie; *) wat aangaat de belasting naar de overwinst op het tijdstip, waarop de balans wordt vastgesteld, waaruit blijkt dat overwinst wordt gemaakt, zoomede in geval van liquidatie, bij de ontbinding, indien tevoren reeds een of meer uitkeeringen hebben plaats gehad over het jaar waarin de ontbinding geschiedt en voorts telkens bij het overgaan tot eene uikeering. 4e. voor de in artikel lc bedoelde deelgerechtigden in de winst: op het tijdstip waarop de balans wordt vastgesteld waaruit blijkt, dat hun eene uitkeering toekomt, waarvoor volgens deze ordonnantie belasting verschuldigd is en voor zoover deelgerechtigden in de winst van eene kongsie betreft, op het tijdstip waarop de in Nederlandsch-Indië gevestigde vennooten recht op eene uitkeering verkrijgen; 5e. voor de buiten Nekerlandsch-Indië gevestigden, bedoeld in artikel 1 sub /: bij den aanvang van het beroep of bedrijf in Nederlandsch-Indië, wanneer het jaarlijksch zuiver inkomen op ten minste zooveel kan worden begroot als belastbaar is volgens de bepalingen dezer ordonantie. *) Voor de wijziging bij Stbl. 1910 No. 371 luidde de laatste zinsnede van § 2 ten 3de enkel als volgt: „wat aangaat de belasting naar de overwinst op het tijdstip, waarop de „balans wordt vastgesteld, waaruit blijkt dat overwinst wordt gemaakt; 25 Art. 28—29. § 3. Bij gelijkstelling met Europeanen in den loop van het belastingjaar heeft geen aanvang van belastingplicht in dat jaar plaats. Art. 29. (Gewijzigd bij St. 1909 No. 498 en St. 1910 No. 371). De belasting wordt, behoudens het bepaalde bij § 3, alinea 1, van artikel 42, geheven ingevolge de aangiften der belastingplichtigen of hunne vertegenwoordigers. *) Tot het doen van aangifte zijn gehouden zij, die uit eigen hoofde, dan wel ingevolge de artikelen 23, 24, 25 en 26 voor anderen, belastingplichtig zijn en, ingeval van liquidatie van de in artikel lb en le bedoelde lichamen, de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië. In het laatstbedoelde geval' mogen na de ontbinding geen uitkeeringen worden gedaan, alvorens daarvan en van de vóór de ontbinding gedane uitkeering en over het jaar waarin de ontbinding geschiedt, aangifte is gedaan en de voor een en ander verschuldigde belasting, zoomede de eventueel door de vennootschap, maatschappij, vereeniging of stichting uit anderen hoofde nog verschuldigde inkomstenbelasting, is voldaan. Minderjarigen, onder curateele gestelden, krankzinnigen e n afwezigen als bedoeld in artikel 23 zijn hiertoe niet verplicht. *) De text van de tweede alinea voor de wijziging bij Stbl. 1909 No. 498 luidde: „Tot het doen van aangifte zijn gehouden zij die uit eigen hoofde, dan „wel ingevolge de artikelen 23, 24, 25 en 26 voor anderen, belastingplichtig „zijn en, ingeval van liquidatie van de in artikel lb en e bedoelde lichamen* „de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoordigers in „Nederlandsch-Indië". Bij Stbl. 1909 No. 498 werd deze text der tweede alinea aldus gewijzigd: „Tot het doen van aangifte zijn gehouden zij, die uit eigen hoofde, dan ,wel ingevolge de artikelen 23, 24, 25 en 26 voor anderen, belastingplichtig „zijn en, in geval van liquidatie van de in artikel lb en le bedoelde „lichamen, de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoor„digers in Nederlandsch-Indië. In het laatstbedoelde geval mogen geen „uitkeeringen worden gedaan, waarover de belasting verschuldigd is, alvorens daarvan aangifte is gedaan en de daarover verschuldigde belasting» „zoomede de eventueel door de vennootschap, maatschappij, vereeniging „of stichting over vorige jaren nog verschuldigde belasting, is voldaan". terwijl bij Stbl. 1910 No. 371 de tegenwoordige text werd vastgetseld. Art. 29-30. 26 De aangifte voor in Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen, onderlinge verzekeringmaatschappijen en een bedrijf of beroep uitoefenende vereenigingen en stichtingen geschiedt door de beheerende vennooten of de bestuurders. Art. 30. § 1. De aangifte geschiedt schriftelijk en bevat: a. den naam, de voornamen, de woonplaats of plaats van vestiging van hen, door wie de aangifte geschiedt en indien de aangifte betrekking heeft op het inkomen van anderen, de qualiteit van den aangever als zoodanig; b. het bedrag van het inkomen; c. de bronnen, waaruit dat inkomen is verkregen; d. ingeval van herleiding van het inkomen tot zuiver inkomen, het bedrag van den. daarvoor toegepasten aftrek, gespecificeerd naar de regels van deze ordonnantie, zoomede het bedrag van het zuiver inkomen; e. de beantwoording der overige vragen, die gedaan worden bij het biljet bedoeld in artikel 32. § 2. Hij die tot het doen van aangifte verplicht is en bij wien andere personen in dienst zijn, is gehouden de namen dier personen, voor zoover zij behooren tot de in Nederlandsch-Indië wonende Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking, bij zijne aangifte op te geven, met vermelding van hetgeen door elk hunner genoten wordt. § 3. In de aangifte van belastingschuldigen als bedoeld in artikel la moet nog vermeld worden: le. wanneer een beroep, bedrijf of onderneming wordt uitgeoefend in vennootschap of maatschap met anderen of aan anderen een aandeel in de winst moet worden uitgekeerd, de naam en de woonplaats dier personen; 2e. de namen der personen, voor zoover zij behooren tot de Europeanen en met deze gelijkgestelden, die bij den aangever inwonen of die met hem samenwonen, zonder dat vaststaat, wie als hoofd des gezins is aan te merken. Van de namen van minderjarige kinderen van den aangever behoeft geen melding te worden gemaakt. § 4. De belastingplichtigen, bedoeld in artikel lb en e, 27 Art. 30-33. moeten bij hunne aangiften overleggen door hen voor conform geteekende afschriften van de balansen en de winsten verliesrekeningen over de boekjaren, waarnaar ingevolge § 4 van artikel 9 het inkomen moet worden berekend. Art. 31. Ieder inwoner van Nederlandsch-Indië, die optreedt als bestuurder of beheerend vennoot van eene vennootschap, maatschappij, vereeniging of stichting als bedoeld in artikel lb of als vertegenwoordiger of gemachtigde van buiten Nederlandsch-Indië gevestigde belastingplichtigen als bedoeld in artikel ld, e en / is gehouden om binnen een maand daarvan schriftelijk mededeeling te doen aan het hoofd van het plaatselijk, bestuur, binnen wiens ambtskring hij woont. Art. 32. (Gewijzigd bij St. 1912 No. 77) *) Tot het doen der aangifte worden jaarlijks, zoo mogelijk in den loop der maand Januari, kosteloos biljetten ter invulling verstrekt volgens door den Directeur van Financiën vastgestelde modellen. De wijze van verstrekking der biljetten, zoomede die van terughaling der ingevulde, voor zoover die terughaling doelmatig wordt geacht, wordt geregeld door het hoofd van gewestelijk bestuur, die tevens den ambtenaar aanwijst bij wien de inlevering der niet afgehaalde biljetten moetgeschieden. Van den afloop der jaarlijksche verstrekking van biljetten wordt, op de wijze door het hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen, door of namens hem in het openbaar bekendmaking gedaan. Voor belastingplichtigen of hunne vertegenwoordigers, die geen biljetten hebben ontvangen of wier biljetten in het ongereede zijn geraakt, worden biljetten kosteloos verkrijgbaar gesteld bij de algemeene ontvangers, de hoofden van plaatselijk bestuur en andere door het hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen ambtenaren. Art. 33. De aangifte geschiedt ter plaatse, waar volgens artikel 36 de aanslag geschieden moet. *) In den oorspronkelijken text stond in alinea 1„ volgens door den Gouverneur Generaal vastgestelde modellen". Art. 33-34. 28 Zij wordt door de handteekening van hem, die tot het doen van aangifte gehouden is, bekrachtigd. Ongeteekende aangiften of aangiften onderteekend door onbevoegden worden aangemerkt als niet gedaan. Indien iemand verklaart niet te kunnen schrijven, geschiedt de invulling van het biljet op zijn verlangen en met vermelding der reden kosteloos door den ambtenaar bedoeld in het tweede lid van artikel 32 die daarna de aangifte, na voorlezing, namens den belastingplichtige in tegenwoordigheid van een getuige onderteekent. De getuige onderteekent mede. De aangiften kunnen door schriftelijk gemachtigden worden gedaan, mits het bewijs der machtiging daarbij wordt overgelegd. Art. 34. (Gewijzigd bij St. 1910 -no. 371). § 1. Zij die bij den aanvang van het belastingjaar uit eigen hoofde of ingevolge de artikelen 23, 24, 25 en 26 voor anderen belastingplichtig zijn en die geen biljet ontvangen hebben of bij wie het niet is afgehaald, moeten eene aangifte volgens het in artikel 32 bedoeld model inleveren binnen één maand na de bekendmaking, in dat artikel bedoeld, bij het hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ambtskring zij wonen. *) Bij aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar moet deze aangifte geschieden binnen één maand na den aanvang van den belastingplicht of wanneer deze, in geval van liquidatie, na de ontbinding ontstaat, vóórdat tot het doen van eene uitkeering wordt overgegaan. § 2. Belastingplichtigen, wier aangifte afhangt van de vaststelling van de balans der onderneming, kunnen voorloopig volstaan met schriftelijke mededeeling daarvan. De aangifte zal dan moeten volgen ten aanzien van de in NederlandschIndië gevestigden binnen één maand en ten aanzien van de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden, binnen twee maanden na de vaststelling der balans. *) De text van de laatste alinea van § 1 luidde voor de wijziging bij Stbl 1910 No. 371: „Bij aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar moet „deze aangifte geschieden binnen één maand na den aanvang der belastingplicht." r~r«' 29 Art. 34-36. § 3. Ten aanzien van het in Nederlandsch-Indië dienend personeel der Nederlandsche zeemacht, voor zooveel het niet aan den wal gedetacheerd is, wordt de termijn van aangifte door den Gouverneur-Generaal geregeld. Art. 35. Voor elke ingeleverde of aangehaalde aangifte wordt desverlangd kosteloos een gedagteekend ontvangbewijs uitgereikt. HOOFDSTUK VI. Aanslag. Beroep. Verschijndagen der belasting. Verhaal der belasting. Art. 36. De aanslag der belastingplichtigen geschiedt ter plaatse als volgt: le. belastingplichtigen bedoeld in artikel la ter plaatse, waar zij wonen op 1 Januari of bij het begin van hunne belastingplicht in den loop van het belastingjaar, met dien verstande dat: a. het in Nederlandsch-Indië dienend personeel der Nederlandsche zeemacht, voor zooveel het niet aan den wal gedetacheerd is, wordt aangeslagen te Batavia; b. ingeval de belasting verschuldigd is in den persoon van een ander, de aanslag geschiedt ter plaatse waar die andere woont; c. in de laatste twee gevallen, bedoeld in het eerste lid van artikel 10, de belastingplichtige vrouw wordt aangeslagen ter woonplaats van haren man; 2e. belastingplichtigen bedoeld in artikel lb ter plaatse waar de zetel dezer lichamen gevestigd is; 3e. belastingplichtigen bedoeld in artikel lc ter plaatse waar zij gevestigd zijn in wier persoon de belasting verschuldigd is; 4e. belastingplichtigen bedoeld in artikel ld, le en 1 / ter plaatse waar hunne vertegenwoordigers, gemachtigden of agenten in wier persoon de belasting verschuldigd is, gevestigd zijn en bij gebreke van zoodanigen, ter plaatse waar het bedrijf of beroep in Nederlandsch-Indië wordt uitgeoefend, of indien zulks op meer dan één plaats het geval is, ter plaatse waar het op de grootste schaal geschiedt. Art. 36-37. 30 Bij verschil van gevoelen over de plaats, waar eefl belastingplichtige moet worden aangeslagen, beslist de Directeur van Financiën. Art. 37. (Gewijzigd bij St. 1910 no. 264). Er worden jaarlijksch voor elk gewest ^en of meer commissiën van aanslag benoemd, bestaande uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden, de voorzitter daaronder begrepen. Het getal leden wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald. y&5r *) Het hoofd van gewestelijk bestuur is ambtshalve voorzitter van de commissie of commissiën belast met den aanslag ter hoofdplaats van het gewest. Is ter hoofdplaats van het gewest een Inspecteur van Financiën bescheiden, dan kan het hoofd van gewestelijk bestuur aan dezen het voorzitterschap overdragen. Bovendien kan de GouverneurGeneraal aan hoofden van gewestelijk bestuur de bevoegdheid geven om het voorzitterschap over te dragen, hetzij aan een der commissieleden, hetzij aan een hunner ambtenaren, met dien verstande nochtans dat op plaatsen waar een Inspecteur van Financiën bescheiden is, overdracht van het voorzitterschap aan een der commissieleden of aan een van de bovenbedoelde ambtenaren alleen is toegelaten bij ontstentenis of afwezigheid van den Inspecteur van Financiën of wel bij verhindering van dezen om het voorzitterschap waar te nemen. Het hoofd van gewestelijk bestuur benoemt de leden, zoo noodig ook plaatsvervangers, en wijst den voorzitter aan voor andere dan de in het vorig lid bedoelde commissiën. Op plaatsen waar een Kamer van Koophandel en Nijverheid is gevestigd, bestaat de commissie of bestaan de commissiën uit zeven leden. *) De text van het derde lid voor de wijziging bij Stbl. 1910 No. 264 luidde: Het Hoofd van gewestelijk bestuur is ambtshalve voorzitter van de commissie of commissiën belast met den aanslag ter hoofdplaats van het gewest. De Gouverneur-Generaal kan aan Hoofden van gewestelijk bestuur de bevoegdheid geven om het voorzitterschap over te dragen hetzij aan een der commissie- leden hetzij aan een hunner ambtenaren. 31 Art. 37—30. Drie van hen worden benoemd Uit eene voordracht van vijf personen, opgemaakt door de bedoelde Kamer en aan het hoofd van gewestelijk bestuur ingediend in den loop der maand Januari van elk jaar wat het jaar 1908 betreft in den loop der maand April. Wanneer die voordracht niet vóór 1 Februari, wat het jaar 1908 betreft vóór 1 Mei, is ingediend, kan het hoofd van gewestelijk bestuur zonder voordracht tot debenoemingovergaan. Wanneer één of meer der uit de voordracht benoemden hunne betrekking niet aanvaarden binnen een bij het reglement van orde bepaalden termijn, is het hoofd van gewestelijk bestuur bevoegd in hunne plaats buiten de voordracht één of meer anderen te benoemen. Art. 38. (Gewijzigd bij St. 1910 no. 264). *) De voorzitters — daaronder begrepen zij, aan wie ingevolge de derde alinea van artikel 37 het voorzitterschap is opgedragen, doch de hoofden van gewestelijk bestuur zeiven er niet onder begrepen — zoomede de leden en plaatsvervangers leggen in handen van het hoofd van gewestelijk bestuur of van een door hem daartoe aangewezen ambtenaar den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof), dat ik als voorzitter (lid) eener commissie voor den aanslag van de inkomstenbelasting eerlijk, „zoo nauwgezet mogelijk en onpartijdig zal te werk gaan en „dat ik geheim zal houden wat geheim behoort te blijven". Art. 39. (Gewijzigd bij St. no. 1910 no. 264). Geen besluit kan door de commissie worden genomen met minder dan drie leden, de voorzitter daaronder begrepen. Bestaat de commissie uit zeven leden dan moeten de besluiten genomen worden met ten minste vijf leden, de voorzitter daaronder begrepen. **) Door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen ambte- *) De text voor de wijziging bij Stbl 1910 No. 264 luidde: „De voorzitters — daaronder begrepen zij, aan wie ingevolge den laatsten „zin van de derde alinea van artikel 37 het enz. **) De text van het laatste lid luidde voor de wijziging bij Stbl. 1910 No. 264: „Door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen ambtenaren hebben toegang j.tot alle vergaderingen der commissie en hebben eene raadgevende stem. Art. 39-42. 32 naren, voorzoover geen voorzitter of lid der commissie, hebben toegang tot alle vergaderingen der commissie en hebben eene raadgevende stem. Art. 40. § L Bij de beraadslaging en stemming over den aanslag waarin een lid, zijne vrouw of een of meer zijner bloedverwanten of aangehuwden tot den derden graad ingesloten, betrokken zijn, verlaat dat lid de vergadering. Vervanging van dat lid door een plaatsvervanger is niet vereischt, wanneer alle aanwezige leden het onnoodig achten, mits het aantal aanwezige leden, de voorzitter daaronder begrepen, daardoor niet beneden drie, of in het geval van het tweede lid van artikel 39 niet beneden vijf daalt. Het eerste lid geldt ook voor hen, die volgens artikel 39 eene raadgevende stem hebben. _ § 2. De besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem. Indien bij eene stemming over het cijfer van eenen aanslag geene meerderheid verkregen wordt en de stemmen niet staken, wordt de aanslag bepaald op het totaal der cijfers door ieder der stemmenden aangegeven, gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. Art. 41. Het reglement van orde voor de commissie wordt door het hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld. De Gouverneur-Generaal kan aan de commissiën vergoeding van schrijfbehoeften en aan de leden en plaatsvervangende leden presentiegeld toeleggen. Art. 42. § 1. De commissie onderzoekt de aangiften. Zij stelt den aanslag vast overeenkomstig de aangiften, waartegen bij haar geen bedenkingen bestaan. § 2. Twijfelt zij aan de juistheid der aangifte of acht zij opheldering noodig, dan wordt de aangever in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens of ophelderingen te verstrekken, te zijner keuze schriftelijk binnen een door de commissie te bepalen termijn, dan wel in persoon of door een schriftelijk gemachtigde in eene vergadering op een door de commissie aan te wijzen dag. In bijzondere omstandigheden 33 Art. 42—43. kan de voorzitter der commissie dien termijn verlengen of een anderen dag aanwijzen. Na kennisneming van de inlichtingen en ophelderingen of wanneer de tijd voor het verstrekken van inlichtingen en ophelderingen ongebruikt is verstreken stelt de commissie den aanslag vast op het bedrag, dat haar juist voorkomt. Bij onvolledige aangifte van bij besluit vastgestelde bezoldigingen en andere inkomsten in dienst van den Lande of van locale zelfbesturen genoten, kan de commissie zonder nadere ophelderingen te vragen de aangifte ambtshalve verbeteren. § 3. Is geen aangifte gedaan, dan stelt de commissie den aanslag vast op zoodanig cijfer als haar billijk zal voorkomen. Aan de aangifte van hem, wien naar de meening der commissie geen aanslag moet worden opgelegd, wordt geen verdere behandeling gegeven. Art. 43. Een gedeelte van de jaarlijksche aangiften, die bij de vaststelling van den aanslag door de commissie zijn gevolgd, wordt beëedigd. Die aangiften worden in eene vergadering der commissie aangewezen voor zooveel noodig door de commissie en overigens door het lot. De verhouding tusschen het getal aangiften, in het eerste lid bedoeld en het getal, dat beëedigd moet worden, wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald. De eed of de daarvoor in de plaats tredende verklaring beheltst, dat in de aangifte en in de daarbij behoorende opgaaf niets is vermeld of verzwegen met het opzet van benadeeling van s' Lands schatkist. De eed, of verklaring wordt afgelegd in handen van het hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ressort de aangifte moet worden gedaan. Ingeval van ziekte, afwezigheid buiten NederlandschIndië of andere buitengewone omstandigheden kan de eed of daarvoor in de plaats tredende verklaring, mits met toestemming van het hoofd van gewestelijk bestuur, krachtens eene bijzondere volmacht worden afgelegd. Indien de beëediging niet plaats heeft binnen één maand 3 Art. 43—45. 34 na de oproeping daartoe, kan de commissie alsnog een aanslag vaststellen of, zoo dit reeds geschied is, den primitieven aanslag verhoogen tot zoodanig cijfer als haar billijk zal voorkomen. Art. 44. De commissiën zijn gehouden elkander de vereischte inlichtingen te verschaffen, die zij geven kunnen. Art. 45. Tegen de beslissingen der commissie kan worden opgekomen hetzij door de ambtenaren daartoe door den Gouverneur-Generaal aangewezen, hetzij door of van wege de belastingplichtigen. De doleantie moet geschieden; door de bedoelde ambtenaren binnen dertig dagen na den dag van verzending van het kohier van aanslag aan den met de invordering belasten ontvanger; door of van wege de belastingplichtigen binnen dertig dagen na den dag der verstrekking van het aanslagbiljet bij een bezwaarschrift, in te dienen aan het betrokken hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur of aan den voorzitter der commissie. Als datum van inlevering wordt beschouwd de dag. waarop het bezwaarschrift, bij het bureel van het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur of bij den voorzitter der commissie is ontvangen. Voor het bezwaarschrift wordt desverlangd een gedagteekend ontvangbewijs uitgereikt, den datum van ontvangst vermeldende. De termijn van dertig dagen, voorgeschreven voor de doleantie door of van wege de belastingschuldigen, is niet verbindend, indien ten genoegen van den Directeur van Financiën wordt aangetoond, dat de inachtneming daarvan door bijzondere omstandigheden is verhinderd. Op de doleantie wordt beschikt door den Directeur van Financiën. Indien de beslissing der commissie wordt vernietigd, stelt de Directeur van Financiën den aanslag vast, beveelt hij, dat aan de aangifte geen verder gevolg zal worden gegeven, of wijst hij de zaak terug naar de commissie om haar met inachtneming zijner beslissing te behandelen. 35 Art. 45—47. Wanneer de beschikking afwijzend is, wordt zij met redenen omkleed. Art. 46. Indien bij de beslissing op de naar aanleiding van artikel 45 ingediende bezwaren de Directeur van Financiën de wettelijke bepalingen verkeerd toegepast of geschonden heeft, kan de Gouverneur-Generaal den aanslag verminderen of vernietigen en in het laatste geval zoo noodig eene nieuwe behandeling er van bevelen. Art. 47. Op vordering van den Gouverneur-Generaal en binnen een door hem te bepalen termijn zendt de commissie een verslag in van hare werkzaamheden. Zij vermeldt daarin de onderzoekingen op grond waarvan zij de aanslagen met afwijking van de aangiften of bij gebreke van aangiften heeft vastgesteld en al hetgeen door den Gouverneur-Generaal wordt verlangd. Indien de Gouverneur-Generaal het noodig acht, draagt Hij de herziening dier aanslagen op aan de commissie of een der commissiën, belast met den aanslag ter hoofdplaats van het gewest. Wanneer die commissie dezelfde is als die, welke den eersten aanslag vaststelde of uit niet meer leden dan deze bestaat, wordt zij ten behoeve der herziening aangevuld met zooveel door den Gouverneur-Generaal te benoemen leden als hij zal noodig oordeelen. Is op de hoofdplaats van het gewest een Kamer van Koophandel gevestigd, dan wordt ten minste de helft van de alzoo te benoemen leden gekozen uit een voordracht van zooveel personen, als, er benoemd zullen worden, opgemaakt door die Kamer, mits die voordracht aan het hoofd van het gewestelijk bestuur is ingeleverd binnen een door hem gestelden termijn. Wanneer een of meer der uit de voordracht benoemden hunne betrekking niet aanvaarden binnen een door den Gouverneur-Generaal bepaalden termijn, kan hij, of op zijne machtiging het hoofd van gewestelijk bestuur, een of meer anderen ook buiten de voordracht benoemen. De commissie van herziening neemt geen besluit met minder dan drie vierden der leden, onder welke tenminste Art. 47—49. 36 de helft van de leden waarmede zij is aangevuld, zich moet bevinden. Ingeval niet meer dan drie vierden der stemmen worden uitgebracht op een cijfer, wordt de aanslag bepaald op het totaal der cijfers door ieder der stemmenden aangegeven, gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. Overigens gelden de bepalingen omtrent de gewone commissiën van den aanslag. De beslissing der commissie van herziening treedt in de plaats van de vroegere. Het kohier wordt daarmede voor zooveel noodig in overeenstemming gebracht. Art. 48. § 1. Het hoofd van gewestelijk bestuur kan, met vernietiging van de beslissing der commissie, den aanslag vaststellen of de zaak terugwijzen naar de commissie om haar opnieuw te behandelen, indien de commissie ten nadeele van den belastingschuldige in de feiten gedwaald of zich verrekend heeft en het een of ander door de commissie wordt erkend. § 2. In buitengewone gevallen van dwaling of onwillig verzuim van de zijde van belastingplichtigen waarin eene strikte toepassing der bepalingen op den aanslag tot grove onbillijkheid aanleiding zou geven, kan de Directeur van Financiën den aanslag verminderen. Art. 49. De kohieren der belasting worden door het hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld overeenkomstig de beslissingen der commissie, behoudens herziening na de beslissing bedoeld in het laatste lid van artikel 43, het voorlaatste lid van artikel 45 en in de artikelen 46, 47, 48. Dadelijk daarna worden aanslagbiljetten kosteloos verstrekt vermeldende het te betalen bedrag. De wijze van verstrekking wordt door het hoofd van gewestelijk bestuur geregeld met dien verstande, dat aan hen, die aangiften in gesloten omslag hebben ingeleverd, het aanslagbiljet mede in gesloten omslag wordt uitgereikt of toegezonden. Schrijffouten in het kohier kunnen door het hoofd van gewestelijk bestuur worden verbeterd, doch na de uitreiking van het aanslagbiljet niet meer ten nadeele van den belastingschuldige. 3T Art. 49—50. De belasting is, behoudens hetgeen in het volgend artikel wordt bepaald, vorderbaar in vijf gelijke termijnen. De verschijndagen dier termijn zijn 1 April, 1 Juni, 1 Augustus, 1 October en 1 December, behalve voor het jaar 1908, voor welk jaar de verschijndagen dier termijnen zijn 1 Augustus, 1 September, 1 October, 1 November en 1 December. Wanneer vaststelling van het kohier na 31 Maart plaats heeft, is de belasting vorderbaar in zooveel gelijke termijnen, als er verschijndagen overblijven. Ingeval van verhooging van een aanslag nadat een of meer termijnen verschenen zijn, wordt het bedrag van die termijnen der verhooging betaald op den eerstvolgenden verschijndag. Ingeval van vermindering van een aanslag anders dan in het geval van alinea 1 van artikel 58, wordt hetgeen over het geheele jaar nog verschuldigd is na de gedane afbetalingen verdeeld over zooveel termijnen als er nog verschijndagen overblijven. Is er te veel betaald dan heeft teruggaaf plaats. Op het aanslagbiljet worden de quitantiën gesteld. Aanslagbiljetten, welke voor geheele of gedeeltelijke aanzuivering in gesloten omslag worden aangeboden, worden, na voldaanteekening', in gesloten omslag teruggegeven. De vorm waarin de comissie hare beslissing brengt ter kennis van het hoofd van gewestelijk bestuur, zoomede de modellen der aanslagbiljetten worden vastgesteld door den Directeur van Financiën. Art. 50. De geheele aanslag is dadelijk vorderbaar: 1«- wanneer het geldt de aanslagen van belastingschuldigen als bedoeld in artikel 1, b, c, d, en e alsmede van belastingschuldigen bedoeld in artikel 1, ƒ die in Nederlandsch-Indie geen vaste inrichtingen, kantoren of eenen aldaar gevestigden vertegenwoordiger hebben. In dit geval geldt als verschijndag de dertigste dag, na de verstrekking van het aanslagbiljet. In het aanslagbiljet wordt deze verschijndag vermeld; 2e. wanneer een belastingschuldige als bedoeld in artikel la Nederlandsch-Indië metterwoon wil verlaten. Indie- Art. 50—54. 38 ning van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 58 wordt als een voornemen daartoe aangemerkt; 3e. wanneer de belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard, gelijk mede ingeval van inbeslagneming van roerende of onroerende goederen vanwege den Lande of verkoop dier goederen tengevolge van eene inbeslagneming namens een derde. Art. 51. Bij niet betaling binnen veertien dagen na de verschijndagen wordt eene boete beloopen in de gevallen, bedoeld in artikel 49, van tien percent van de volgens dat artikel verschenen bedragen en in de gevallen, bedoeld in artikel 50, van vijt percent van den aanslag. Wanneer tengevolge van niet-tijdige betaling tegelijk meer dan een verschenen termijn vorderbaar is, is het geheele bedrag van alle nog onvoldane termijnen dadelijk vorderbaar. Art. 52. De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van een bezwaarschrift tegen den aanslag. Art. 53. De vorderingen tot betaling van de belasting en van de boeten wegens niet tijdige betaling zijn op de goederen, waarop volgens artikel 27 tweede lid verhaal kan worden uitgeoefend en op de goederen, dergenen, die tot betaling verplicht zijn, bevoorrecht boven alle andere, met uitzondering alleen van de bevoorrechte schulden opgenoemd in de artikelen 1139 n<«. 1 en 4 en 1149 no. 1 van het Burgerlijk Wetboek en van pand, hypotheek of oogstverband vóór het in werking treden dezer ordonnantie gevestigd. Dit voorrecht vervalt bij het einde van het jaar volgende op dat, waarvoor de belasting verschuldigd is. HOOFDSTUK VII. Bijzondere bepalingen. Art. 54. De artikelen 28 tot en met 43 zijn niet toepasselijk op belastingplichtigen, bedoeld in artikel 1/, die hun beroep of bedrijf in Nederlandsch-Indië rondreizende uitoefenen, voor zooveel betreft het inkomen door die uitoefening, verkregen. 39 Art. 54—56. Deze zijn verplicht in elk gewest aangifte te doen aan het hoofd van gewestelijk bestuur met opgaaf van den tijd, dien zij voornemens zijn in dat gewest door te brengen. Nadat zij in de gelegenheid zijn gesteld voor hunne belangen op te komen, worden zij door het hoofd van gewestelijk bestuur aangeslagen met inachtneming van artikel 6 en voor den opgegeven tijd of, bij gebreke van aangifte, voor een tijd door hem te bepalen. De belasting bedraagt dertig cent voor iedere tien gulden, waarop hun inkomen wordt geschat. De aanslag is dadelijk voor het geheel invorderbaar en moet voor elk gewest worden voldaan, voordat aldaar het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. De belastingplichtigen zijn verplicht om aan de ambtenaren der politie, desverlangd door vertoon van het gequiteerd aanslagbiljet, het bewijs te leveren, dat zij aan hunne verplichtingen hebben voldaan. Voordat de tijd, waarvoor de aanslag is geschied, is overschreden, moet opnieuw aangifte gedaan en betaald worden. Art. 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of van voorlichting of zijn hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd wordt. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting. Art. 56. De ambtenaren belast met de bewaring van de registers van koop- en hypotheekbrieven van vaste goederen zijn gehouden om den voorzitters der commissiën van aanslag of aan de door dezen speciaal daarvoor aangewezen ambtenaren op hun verzoek kosteloos inzage te geven van de registers. Art. 56—57. 40 Gelijke verplichting rust op de ontvangers van de rechten van successie en overgang ten aanzien van de ingediende memoriën van aangifte en op de ambtenaren bij den dienst der in- en uitvoerrechten en accijnzen ten aanzien van de door hen aangehouden registers. Art. 57. Aan belastingplichtigen bedoeld in artikel lo en b wordt op schriftelijk verzoek ontheffing van belasting verleend voor de som door hen in Nederland aan belasting op bedrijfs- of andere inkomsten of eene belasting naar de inkomsten aan het Rijk betaald wegens inkomen verkregen uit de uitoefening van bedrijf, beroep of onderneming daar te lande, mits kan worden aangetoond, dat de inkomsten waarover in Nederland de bedoelde belasting is geheven in rekening zijn gebracht bij de vaststelling van het zuiver inkomen, dat in Nederlandsch-Indië tot grondslag heeft gestrekt voor den aanslag in de inkomstenbelasting. De ontheffing kan het bedrag van vier vijfden van den aanslag, waarop ontheffing wordt gevraagd, nimmer te boven gaan. Het verzoek tot ontheffing moet worden ingediend uiterlijk binnen zes maanden, nadat de aanslag in Nederland waarvoor ontheffing gevraagd wordt, daar te lande invorderbaar is geworden. Het verzoekschrift moet worden ingezonden aan het hoofd van gewestelijk bestuur, dat het kohier heeft vastgesteld waarin de aanslag op welken het verzoek om ontheffing betrekking heeft, voorkomt. Het moet vergezeld zijn van bewijsstukken of de gewaarmerkte afschriften daarvan. Het hoofd van gewestelijk bestuur stelt het verzoekschrift met de stukken in handen van de commissie van aanslag, die, na zoo noodig den verzoeker te hebben gehoord, terzake uitspraak doet. De uitspraak wordt door de zorg van den voorzitter der commissie aangeteekend per post of tegen gedagteekend ontvangbewijs kosteloos gezonden aan hem, die het verzoek om ontheffing heeft gedaan: Tegen de uitspraak der commissie kan binnen dertig dagen na de verzending worden opgekomen door den ver- 41 Art. 57—58. zoeker en de ambtenaren daartoe door den GouverneurGeneraal aangewezen. Daarbij is dan verder, voor zoover mogelijk artikel 45 van toepassing met dien verstande dat de Directeur van Financiën op de bezwaarschriften definitief beschikt. Van de uitspraak der commissie en van de beschikking van den Directeur van Financiën wordt aanteekening gehouden in het kohier. Art. 58. § 1. Aan den belastingplichtige bedoeld in artikel la, die in den loop van het belastingjaar Nederlandsch-Indië metterwoon verlaat, wordt op zijn schriftelijk verzoek ontheffing of teruggaaf verleend van zijnen aanslag over de maanden van het belastingjaar —, of bij aanslag voor korteren termijn over die, waarover de aanslag loopt —, welke tijdens zijn vertrek nog niet zijn ingetreden. Ingeval van overlijden van den belastingplichtige wordt aan zijne erfgenamen op hun schriftelijk verzoek ontheffing of teruggaaf verleend over de maanden van het belastingjaar — of bij aanslag voor korteren termijn over die waarover de aanslag loopt — welke bij zijn overlijden nog niet zijn ingetreden. Het hoofd van gewestelijk bestuur kan de hier bedoelde ontheffing of teruggaaf ook verleenen zonder dat zij is aangevraagd. § 2. Aan belastingplichtigen, bedoeld in artikel la, b, e en ƒ, kan op hun schriftelijk verzoek geheele of gedeeltelijke ontheffing van belasting en van boete wegens niet tijdige betaling worden verleend, wanneer blijkt, dat door staking van een bedrijf of beroep, ontslag uit een ambt of bezoldigde betrekking of door andere buitengewone omstandigheden het zuiver inkomen meer dan een vierde verschilt van hetgeen werkelijk door de belastingplichtigen gedurende het belastingjaar als zoodanig is of vermoedelijk zal worden genoten. § 3. De verzoekschriften moeten worden ingediend bij het hoofd van gewestelijk bestuur, dat het kohier heeft vastgesteld waarin de aanslag, op welken het verzoek om ontheffing betrekking heeft, voorkomt. Art. 58—59. 42 Het hoofd van gewestelijk bestuur beschikt op het verzoek, in de gevallen bedoeld in § 2, na de commissie van aanslag te hebben gehoord. In afwachting zijner beschikking kan door hem worden bevolen, dat de invordering der belasting of boete voorloopig wordt geschorst, in welk geval geene boete wegens niet tijdige betaling verschuldigd is, tot dat op het verzoekschrift eene beslissing is genomen. Van de genomen beslissing wordt aangeteekend per post of tegen gedagteekend ontvangbewijs kosteloos en schriftelijk kennis gegeven aan hem, die het verzoek om ontheffing heeft gedaan. Tegen de beslissing door het hoofd van gewestelijk bestuur op een verzoekschrift genomen kan binnen dertig dagen na de verzending worden opgekomen door den verzoeker en de ambtenaren daartoe door den GouverneurGeneraal aangewezen. De laatste twee leden van artikel 57 zijn alsdan van toepassing. HOOFDSTUK VIII. Bepalingen van strafrechtelijken aard. Art. 59. (de oorspronkelijke § 7 bij St. 1909 No. 498 vervangen door § 7 en § 8). § 1. Hij, die persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde met opzet valschelijk een eed of daarvoor in de plaats tredende verklaring als bedoeld Bij artikel 43 aflegt wordt gestraft met gevangenisstraf van vijf tot tien jaren. § 2. Hij, die opzettelijk de bij artikel55 opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van één tot zes maanden of geldboete van vijftig tot twaalfhonderd gulden. Geen vervolging wordt ingesteld dan op klacht van hem, ten aanzien van wien de geheimhouding is geschonden. § 3. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichting na te komen opgelegd bij artikel 30 §§ 2, 3 en 4, wordt gestraft met eene geldboete van tien tot honderd gulden. § 4. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichtingen na te komen opgelegd bij artikel 31, wordt gestraft met eene geldboete van één tot vijfentwintig gulden. 43 Art. 59—61. § 5. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichtingen na te komen opgelegd bij artikel 34 zoomede hij, die nalaat gevolg te geven aan de oproeping tot beëediging van zijne aangifte bedoeld in het laatste lid van artikel 43, wordt gestraft met eene geldboete van tien tot vijfhonderd gulden. § 6. Overtreding van een der voorschriften vervat in artikel 54, wordt gestraft met eene geldboete van tien tot honderd gulden. *) § 7. Overtredingen van het verbod in het 2de lid van artikel 29 wordt gestraft met eene geldboete van tien tot vijfhonderd gulden. **) § 8. Wanneer in de gevallen, bedoeld in de §§ 3 tot en met 7 van dit artikel, is aan te nemen dat bij den verdachte geen opzet heeft bestaan, kan hij, mits vóór de dagvaarding, door het hoofd van gewestelijk bestuur tot transactie over de geldboete worden toegelaten. Art. 60. Wanneer eene veroordeeling terzake van overtreding van artikel 50 § 1 onherroepelijk is geworden, kan de commissie van aanslag alsnog een aanslag vaststellen of, zoo dit reeds geschied is, den primitieven aanslag verhoogen tot zoodanig cijfer als haar billijk zal voorkomen. Deze aanslag of de verhooging van den aanslag is dadelijk vorderbaar. HOOFDSTUK IX. Slotbepalingen. Art. 61. ***) (Gewijzigd bij St. 1910 No. 571). In bijzondere omstandigheden kan de Gouverneur-Generaal de bevoegdheden en de verplichtingen, bij deze ordonnantie opgedragen aan de hoofden van gewestelijk bestuur, overdragen op de hoofden van plaatselijk bestuur. *) Ia den oorspronkelijken text voor de aanvulling bij Stbl. 1909 No. 498 miste men deze bepaling. **) De oorspronkelijke text luidde: Wanneer in de gevallen, bedoeld in de §§ 3 tot en met 6 van dit artikel enz. ***) Voor de wijziging bij Stbl, 1910 No. 571 bestond Artikel 61 uit twee alineas en luidde de eerste alinea: „Voor de toepassing dezer ordonnantie wordt, voor zooveel betreft de „residentie Padangsche Bovenlanden, onder Hoofd van gewestelijk bestuur „verstaan de Resident." Art. 61—62. 44 Art. 62. Deze ordonnantie wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1908. Tegelijk wordt het Koninklijk Besluit van 3 Juli 1879 n°. 27 (Indisch Staatsblad n°. 267) zooals het luidt ingevolge dat van 18 Augustus 1889 n°. 23 (Indisch Staatsblad n°. 268) ten aanzien der bovenvermelde belasting geacht in werking te zijn getreden. Behalve wanneer het betreft de aanslagen in het patentrecht over het belastingjaar 1907 en vroeger, vervalt op dat tijdstip de ordonnantie van 30 December 1878 (Indisch Staatsblad n°. 350) gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantiën van 22 Januari 1880 (Indisch Staatsblad n°. 15), 12 Mei 1881 (Indisch Staatsblad n°. 114), 21 December 1890 (Indisch Staatsblad n°. 251), 9 Januari 1896 (Indisch Staatsblad n°. 4), 6 Mei 1897 (Indisch Staatsblad n°. 127), 13 Januari en 19 September 1899 (Indische Staatsbladen n°'. 45 en 261). 8 Augustus 1903 (Staatsblad n°. 289). 6 Januari 1905 (Indisch Staatsblad n°. 24), 21 Januari, 18 Juli en 25 October 1906 (Indische Staatsbladen nOB. 59, 338 en 449) en 7 Februari en 16 Maart 1907 {Indische Staatsbladen n°". 105 en 181.) HOOFDSTUK 1. Belastingplichtigen. Artikel 1. Onder den naam van „inkomsten-belasting" wordt eene Belasting, directe belasting geheven van: pliohtigen. a. de Europeanen2) en met hen gelijkgestelden3), die in Nederlandsch-Indië wonen, met inbegrip van het aldaar dienend personeel der Nederlandsche zeemacht4); doch uitgezonderd - onder voorwaarde van wederkeerigheid - consuls5) en consulaire ambtenaren van vreemde Mogendheden, die van vreemde nationaliteit zijn, mits zij in Nederlandsch-Indië geen beroep of bedrijf uitoefenen ; b. de in Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze Vennootschappen6) commanditaire vennootschappen op aandeelen, onderlinge verzekering maatschappijen7) en een bedrijf of beroep uitoefenende vereenigingen en stichtingen8); c. de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden die deelgerechtigd zijn in de winst9) van een in Nederlandsch-Indië gevestigde vennootschap onder een firma, maatschap, reederij of kongsie10); d. de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden die binnen Nederlandsch-Indië door tusschenkomst van gemachtigden"), aldaar gevestigd, overeenkomsten aangaan tot brand-, zee-, levens of andere verzekering; e. de buiten Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen12), commanditaire vennootschappen op aandeelen13) en coöperatieve of andere vereenigingen—andere dan die bedoeld sub d—, die haar bedrijf geheel of ten deele in Nederlandsch-Indië uitoefenen, waaronder ook begrepen zijn vennootschappen Art. 1. 46 en vereenigingen, die door tusschenkomst van andere14) inkomsten uit Nederlandsch-Indië trekken: ƒ. de buiten Nederlandsch-Indië gevestigden — andere dan die bedoeld sub d en e—, die in Nederlandsch-Indië persoonlijk, door vertegenwoordigers of door gemachtigden een bedrijf of beroep geregeld of ten minste drie maanden achtereen uitoefenen.15). Of en waar iemand in Nederlandsch-Indië woont of gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld18). 1. Artikel 1 somt de verschillende subjecten der inkomstenbelasting op. 2. Europeanen. Alleen bij de sub a omschreven categorie van belastingplichtigen is verschil gemaakt tusschen Europeanen en Niet- Europeanen. Ook de in Ned. Indië wonende niet Europeesche gemeente wordt belast op den grondslag van hare inkomsten echter volgens geheel aparte ordonnanties (Stbl. 1907 No. 182 en 183). 3. met hen gelijkgestelden. Hieronder vallen de Japanners en individueel zij die bij besluit van den Gouverneur Generaal met Europeanen zijn gelijkgesteld. Opdat deze laatsten voor de toepassing der inkomstenbelasting niet aan den fiscus ontsnappen, dient door de Hoofden van Gewestelijk Bestuur uit de officieele opgaven eene nauwkeurige lijst van deze belastingplichtigen te worden bijgehouden. Ook voor de toepassing der successieordonnantie kunnen deze staten later goede diensten bewijzen. 4. personeel der Nederlandsche Zeemacht. Uitdrukkelijk is melding gemaakt van het in Indië dienend personeel der Nederlandsche Zeemacht met het oog op de omstandigheid, dat schepen waarop zij dienen soms tijden buiten de territoriale wateren vertoeven. 5. consuls. De vrijstelling voor consuls strookt met het internationaal gebruik. De vereischte wederkeerigheid zal voor de commissie van aanslag niet altijd gemakkelijk zijn te cohstateeren. Voor zoover daarvan hier te lande niet blijkt, zullen inlichtingen van de Regeering in het Moederland moeten worden ingewonnen. De vrijstelling is voorts nog beperkt tot dezulken, die van vreemde nationaliteit zijnde, geen beroep of bedrijf uitoefenen, dus tot de eigenlijke beroepsconsuls. 47 Art. 1. 6. de in Ned. Indië gevestigde Naamlooze Vennootschappen. Ten aanzien van Naamlooze Vennootschappen en andere lichamen is elk criterium van afstamming en landaard vermeden, zoodat alle in Nederlandsch-Indië gevestigde — en dit geldt ook voor alle overige aldaar werkende — lichamen, onverschillig tot welke categorie der bevolking hunne aandeelhouders of hunne bestuurders behooren, aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen. Het eenigste vereischte waaraan al de sub h genoemde belastingsubjecten moeten voldoen om in het bereik dezer ordonnantie te vallen, is dat zij in Ned. Indië moeten zijn gevestigd. Onverschillig is het dus- of zij hun bedrijf al dan niet in Indië uitoefenen. Het nakomen van de verplichting tot publikatie der akte van oprichting eener naaml. venn. inde Jav. Crt. (zie art. 39 W.v.K.) is geen vereischte voor het ontstaan der vennootschap en het nalaten daarvan dus ook geen beletsel om dat lichaam als rechtspersoon aan te merken en eventueel in de inkomstenbelasting aan te slaan. (Departementale Beslissing). Bij het te Berlijn op 11 Februari 1907 tusschen Nederland en het Duitsche Rijk gesloten verdrag, - goedgekeurd bij de wet van 13 Januari 1908 - (zie Indisch Staatsblad 1908 No. 519) is besloten tot wederzijdsche erkenning van Naamlooze Vennootschappen en andere handels -, nijverheids- of financieele Vennootschappen. Dit verdrag is ook toepasselijk op het wederzijdsche koloniaal gebied. 7. onderlinge verzekeringsmaatschappijen. Deze zijn speciaal genoemd om buiten allen twijfel te stellen dat zij onder de belasting vallen. Door ze naast „vereenigingen" te noemen heeft de wetgever dus tevens doen uitkomen dat ze niet als „vereenigingen". zullen mogen worden aangemerkt. • Dit is daarom van belang om dat anders in verband met artikel 14c voor de berekening van het „zuiver inkomen" de renten van gereserveerde kapitalen niet als inkomen zouden mogen worden aangemerkt, 8. bedrijf of beroef uitoefenende vereenigingen en stichtingen. Onder vereenigingen natuurlijk te verstaan de eigenlijk gezegde vereenigingen wier statuten zijn goedgekeurd en die dus rechtspersoonlijkheid bezitten (art. 8 van het Koninklijk Besluit van 28 Maart 1870 No. 2 Stbl. No. 64, gewijzigd bij Stbl. 1898 No. 242). Vereenigingen ten doel hebbende het lenigen van armoede of alleenlijk de bevordering van kunsten en wetenschappen, worden dus als geen bedrijf of beroep uitoefenende, zooals in artikel 14c herhaald, door deze belasting niet getroffen. Art. 1. 48 Wel een bedrijf of beroep oefenen of althans kunnen uitoefenen vereenigingen, die spaarbanken zijn. Deze vereenigingen toch trachten meestal de bij hen zonder beding van vaste rente ingelegde gelden rentegevend te maken. De rente die zij over zekeren verloop van tijd aan hare inleggers tengevolge van den voorspoed van haar bedrijf blijken te kunnen uitkeeren, is hare winst en is zij daarvoor evengoed belastingplichtig als eene Naamlooze Vennootschap - voor hare handelswinsten. Depositobanken verkeeren in zooverre in eene meer gunstige positie doordien zij de aan de depositohouders uitbetaalde renten in mindering van de gemaakte winst zullen mogen brengen.- De depositohouders toch zijn niets anders dan schuldeischers der bank zoowel voor het geleende kapitaal als voor de bij het aangaan der leening vastgestelde rente. Zij komen overeen met de obligatiehouders eener Naamlooze Vennootschap. Banken voor het Inlandsche Credietwezen zijn dus voor hare inkomsten belastingplichtig. Dessa loemboengs daarentegen niet omdat dit geen rechtspersonen zijn.' Sociëteiten zijn vereenigingen die een bedrijf kunnen uitoefenen. Aangezien er vrees bestond voor ontduiking der belasting door nl. aan eenig bedrijf den societeits-vorm te geven, zijn ze niet uitdrukkelijk van de belasting vrijgesteld. Dit voor oogen houdende dienen de commissiën van aanslag, ook volgens de opvatting van het Departement van Financiën, daar waar geen vrees voor ontduiking bestaat de bepalingen dezer ordonnantie op dit soort van vereenigingen niet toe te passen. Kerkgenootschappen zijn vereenigingen. Vermits zij echter geen bedrijf uitoefenen, zijn zij belastingvrij. Kloosterorden zijn stichtingen of vereenigingen. Voor zoover zij dus een bedrijf uitoefenen, zijn zij voor hunne inkomsten daaruit belastingplichtig. Daarnaast zullen echter de geestelijke leden (broeders en zusters) dier orden individueel belastingplichtig zijn voor hun inkomen. Als inkomen zal hier moeten worden aangemerkt behalve natuurlijk de revenuen van eventueel eigen kapitaal en salaris wanneer de betrokkene als onderwijzer (- es) bij het bijzonder gesubsidieerd onderwijs werkzaam is, 'het geldswaardig bedrag van hetgeen wordt genoten aan huisvesting, voeding, kleeding, geneeskundige behandeling. Gemeenten en gewesten zijn staatsrechtelijke lichamen en vallen onder geen der in artikel 1 genoemde categoriën van belastingplichtigen. Herinnerd zij reeds hier aan de bepaling van art. 14 dat bij de berekening van het zuiver belastingplichtig inkomen van bovenbedoelde banken, Sociëteiten enz. — voor zoover zij vereenigingen of 49 Art. 1. Stichtingen zijn, slechts in aanmerking komen de inkomsten die uit het bedrijf verkregen worden en dus niet de renten die zij uit de belegging harer reserves trekken—tenzij de reserves worden opgeno» men in het bedrijfskapitaal. 9. de buiten Ned.-Indië gevestigden die deelgerechtigd zijn in de winst enz. Hieronder dus te verstaan zoowel physieke als rechtspersonen, Europeanen zoowel als Niet- Europeanen, (zie sub 2). In tegenstelling met hét personelijke karakter dat de inkomstenbelasting draagt ten opzichte van de in Nederl.-Indië wonenden, daar zij over alle hunne inkomsten en nog wel met inachtneming van zekere progressie wordt berekend, draagt deze belasting voor buiten Ned.-Indië gevestigden een zakelijk karakter, aangezien zij slechts berekend wordt over die inkomsten, welke doof hen in Indië verkregen worden. Voor eene onderscheiding naar afstamming en landaad is daarbij geen aanleiding: De in Indië wonende firmanten, vennooten, reeders of kongsieleden worden ieder hetzij in de Inkomstenbelasting hetzij in de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten voor alle hunne eigen inkomsten aangeslagen. Hieronder zijn dus begrepen de voor- of nadeelen uit hunne handelsassociaties voortspruitende. Daar de firmas, maatschappijen enz. als zoodanig echter buiten de inkomstenbelasting vallen, is het noodig de buiten Indië gevestigden, die in de winsten daarvan deelgerechtigd zijn over hunne winstuitkeering afzonderlijk te belasten. Hoe de toepassing der inkomstenbelasting in verband met art. 24, regelende de „vertegenwoordiging" der hierbedoelde belastingplichtigen bij vennootschappen tusschen Europeanen en vreemde Oosterlingen is, kan blijken uit het voorbeeld der officiëele Toelichting op de Inkomstenbelasting. Een Europeaan en een Chinees hebben samen eene vennootschap onder eene firma aangegaan, met bepaling dat ieder voor de helft in de resultaten Van het bedrijf zal deelen. Wonen beiden hier te lande, dan zal dus de Europeaan voor zijn aandeel in de winst in de inkomstenbelasting worden aangeslagen en de Chinees voor zijn aandeel in de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten (Staatsblad 1907 No. 182), waarbij men echter, wel bedenke dat in dat geval het belastingplichtig inkomen niet gelijk is, omdat de voorschriften voor de berekening van dat inkomen ten aanzien van de inkomstenbelasting anders luiden dan voor de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten. Woont de Chinees buiten Indie en de Europeaan in Indië, dan zullen beiden, zij het dan ook in den persoop van den Europeaan, voor hun aandeel in de winsten der 4 Art. 1. 50 firma in de inkomstenbelasting moeten worden aangeslagen, woont daarentegen de Europeaan buiten Indie en de Chinees in Indie, dan zal de Chinees voor zijn eigen aandeel in de winsten der firma in de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten, en voor het aandeel van den Europeaan in de inkomstenbelasting moeten worden aangeslagen. Zoo ook zullen de buitenlands wonende Chineezen, deelgerechtigden in in Indie gevestigde kongsie's voor hun aandeel in de winsten der kongsie in de inkomstenbelasting moeten worden aangeslagen in den persoon van den Chinees, die hier te lande het beheer voert, hoezeer die zelf voor zijn eigen aandeel in de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten moet worden aangeslagen. - 10. Kongsie. Wat onder kongsies moet worden verstaan vindt men aangegeven in artikel 6 van de bepalingen, houdende toepasselijkverklaring van de Europeesche wetgeving op de met de Inlandsche gelijkgestelde bevolking (Staatsblad 1855 No 79), luidende: „Behalve de vennootschappen van koophandel, omschreven in den lijden titel van het lste boek van het wetboek van koophandel voor Nederlandsch-Indie, erkent de wet nog, voor zoover Chineezen betreft, de bij dezen ook tot het uitoefenen van daden van koophandel in zwang zijnde vereenigingen onder de benaming van kongsie. De rechten en verplichtingen van de vennooten van deze kongsie's zoowel onderling als ten aanzien van derden, regelen zich naar de voorwaarden en bedingen, welke in de openbare akte van vennootschap zijn vervat, mits deze ingeschreven zijn'op de wijze bepaald bij artikel 23 van wetboek van koophandel voor NederlandschIndie. Bij nalating van die inschrijving zijn de vennooten ook wanneer anders mocht zijn overeengekomen, wegens alle verbintenissen hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk. Uit het vorenstaande blijkt dat voor het bestaan der Kongsie de inschrijving geen essentieel vereischte is. Onderscheid tusschen niet en wel ingeschreven kongsie's mag hier dus niet gemaakt worden. 11. de buiten Ned. Indie gevestigden die binnen Nederl. Indie door tusschenkomst van gemachtigden enz. Hoewel deze buiten Indie gevestigde verzekeraars voor het meerendeel vallen onder de sub e genoemde „buitenlandsche Naamlooze Vennootschappen" zijn zij afzonderlijk genoemd in verband met de speciale wijze, waarop hun belastingplichtig inkomen wordt berekend en het speciale tarief, waaraan zij zijn onderworpen, zie art. 20. 12. de buiten Ned. Indie gevestigde Naamlooze Vennoot- 51 Art. 1. schappen. Hieronder vallen ook de buiten Indie gevestigde Stoomvaart Maatschappijen die geregeld op Indie varen, zooals de Stoomvaart Maatschappij „Nederland" de Messageries Maritimes e.a. Heeft de vaart niet geregeld plaats dan zijn de Maatschappijen ook niet belastingplichtig. Voor het personeel op schepen zie artikel 22. 13. commanditaire vennootschappen op aandeelen. Eene commanditaire vennootschap op aandeelen is eene vennootschap „en commandite" waarbij het commanditair kapitaal in evenmatige deelen (aandeelen) is verdeeld, voor ieder van welke een schriftelijk bewijs is afgegeven. Zij onderscheidt zich van de gewone Comm. venn. door de verdeeling van het comm. kapitaal in aandeelen en van de naaml. venn. doordat er minstens een hoofdelijk voor het 'geheel aansprakelijke vennoot moet zijn. Zij is dus een overgang tusschen die beide soorten van vennootschappen, die bij ons slechts sporadisch voorkomt (b.v. de Twentsche Bankvereeniging) en dan ook in de wet niet nader is geregeld zulks in tegenstelling met Duitschland. 14. die door tusschenkomst van andere. Hierdoor wordt voorkomen dat van de belasting zouden vrijloopen de buiten Indie gevestigde maatschappijen, die niet zelve een bedrijf in Indie uitoefenen, maar toch hunne inkomsten verwerven door de uitoefening van een bedrijf aldaar tengevolge van eene overeenkomst, waarbij zij hun bedrijf overdragen aan eene andere maatschappij, die haar daartegenover recht geeft op zekere uitkeering. Men heeft in hoofdzaak het oog gehad op de buiten Indie gevestigde, talrijke petroleummaatschappijen, die de exploitatie hunner in Indie gelegen terreinen aan de Koninklijke Maatschappij tot exploitatie van petroleumbronnen, de Dordtsche petroleummaatschappij en andere, hebben afgestaan tegen eene zekere „royalty" zooals bijv. het geval is met de Moeara - Enim en de Sumatra - Palembang, en wier aldus verworven inkomsten anders buiten de inkomstenbelasting zouden vallen, omreden van die maatschappijen niet meer kan worden gezegd dat zij zeiven in Indie een bedrijf uitoefenen. Stichtingen worden onder letter e niet genoemd. Buiten Indie gevestigde kloosterorden, die in Indie een bedrijf uitoefenen, zullen dus moeten worden gerangschikt onder de buiten NederlandschIndie gevestigden, bedoeld in letter f van artikel f. 15. geregeld of ten minsten drie maanden achtereen uitoefenen. Twee gevallen hebben wij dus te onderscheiden: a. buiten Indie gevestigden die in Nederlandsch-Indie geregeld een bedrijf of beroep uitoefenen. Art. 1. 52 6. buiten Indie gevestigden die in Ned. Indie eens, echter voor ten minste drie maanden achtereen, een bedrijf of beroep uitoefenen. In beide gevallen kan die uitoefening van het bedrijf of beroep geschieden hetzij persoonlijk hetzij door vertegenwoordigers of gemachtigden. Heeft de uitoefening van het bedrijf of beroep rondreizende plaats, dan regelt art. 54 de wijze van den aanslag enz. Het criterium voor al dan niet belastingplichtig zijn, overeenkomstig sub f, ligt in de beantwoording der vraag of iemand die buiten Indie is gevestigd al dan niet een bedrijf of beroep in Indie uitoefent, hetzij geregeld of ten minste drie maanden achtereen. Is er eene installatie voor de uitoefening van het beroep, dan kan de toepassing geen moeilijkheden opleveren; zoo bijv. het geval dat een buitenlandsch fabrikant hier een winkel opent. Ook de gevallen dat de buitenlander persoonlijk zijn beroep uitoefent zijn duidelijk genoeg, zooals een geneesheer, tooneelspeler, enz. Lastiger, aldus Sprenger van Eijk (op bladz. 136 van: De wet ter belasting van bedrijf en andere inkomsten) naar aanleiding van eene gelijksoortige bepaling in de Nederlandsche bedrijfsbelasting, is het geval dat een buitenlander hier een gemachtigde, vertegenwoordiger of agent heeft om bestellingen te krijgen. Is die buitenlander fabrikant, dan is hij naar de verklaringen van de Regeering bij de verdediging van Haar wetsontwerp betreffende de evengenoemde belasting — daarvoor niet belastingplichtig, want zijn bedrijf bestaat volgens Haar niet in het verkoopen, maar in het fabriceeren, en dit laatste doet hij in het buitenland. Is hij koopman, dan wordt hij daarentegen belastingplichtig geacht, want door zelf of door een gemachtigde hier te lande te verkoopen, oefent hij zijn bedrijf uit. Nog vindt men door S. v. E. in een noot op deze materie het volgende aangeteekend: „De commissie van rapporteurs deelde als hare opvatting mede: „De buitenlandsche firma, die hier te lande eene vaste inrichting heeft; de buitenlandsche fabrikant, die hier een brug bouwt, ten behoeve waarvan een door hem herwaarts gezonden ingenieur langer dan drie maanden achtereen werkzaam is; de buitenlandsche handelaar, die door een reiziger minstens drie maanden achtereen zijne stoffen hier te lande doet rondventen — zij allen betalen voor de winsten, door hen hier te lande gemaakt, onverminderd den aanslag van den gemachtigde, van den bestuurder der inrichting, van den herwaarts gezonden ingenieur en van den handelsreiziger voor de voordeelen door deze persoonlijk voor zich behaald. Wordt het vorenstaande ook hier te lande als leiddraad genomen, dan kunnen, bij vermijding van overdreven fiscaliteit moeilijkheden gemakkelijk ondervangen worden. 53 Art. 1. Aanslag van in het buitenland gevestigde firmas. In het buitenland gevestigde vennootschappen onder eene firma, welke in Ned. Indie een bedrijf uitoefenen, zijn als zoodanig op den voet van het bepaalde bij sub f belastingplichtig. (Suppletoire Toelichting No 109.) Hetzelfde geldt voor de buiten Indie gevestigde reeders, die geregeld op Indische havens varen en die niet zijn te begrijpen onder de lichamen bedoeld in letter e. Uitoefening van een beroep in Ned. Indie. Een buiten Ned. Indie gevestigde, die geheel voor eigen rekening in Ned. Indie door een gemachtigde aldaar producten doet inkoopen en verzenden, is als zoodanig niet belastingplichtig. (S.T. 110) Uitoefening van een beroep in Nederl. Indie. Buiten Ned. Indie wonende personen zijn niet belastingplichtig voor de inkomsten die zij trekken uit het verhuren van hier te lande gelegen onroerende goederen (S.T. 111). Hetzelfde geldt voor een Notaris met buitenlandsch verlof die van zijn vervanger jaarlijks eene uitkeering ontvangt. Ook van hem kan niet gezegd worden, dat hij in Indie een bedrijf of beroep uitoefent of laat uitoefenen. Dat ook ten aanzien van de buitenlanders, in letter f bedoeld geen onderscheid mag worden gemaakt naar afstamming en landaard zal na het voorkomende in No 2 en 9 wel geen opmerking meer behoeven. De in het buitenland gevestigde Chinees, die hier te lande persoonlijk of door een gemachtigde een bedrijf uitoefent, zal dus voor de inkomsten daaruit in de inkomstenbelasting moeten worden aangeslagen. Vide omtrent dit onderwerp tevens Circulaire van den Directeur van Financien ddo 7 September 1909 No 877/13664 (Bijlage C No 12) Meerdere aanslagen. De aanslag van elk der in dit artikel omschreven groepen van belastingschuldigen berust op verschillende grondslagen. Belastingplichtigen tot meer dan een van de evenbedoelde groepen behoorende moeten voor iedere belastingplicht afzonderlijk worden aangeslagen, terwijl daarbij iedere afzonderlijke aanslag op zich zelf zal moeten worden beoordeeld. (D.B.) 16. woont of gevestigd is. wordt naar omstandigheden beoordeeld. De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent woonplaats of domicilie zijn dus ten opzichte dezer ordonnantie niet van toepassing. De omstandigheden hier bedoeld, zijn niet enkel van uiterlijken Art. 1—2. 54 aard zooals het hebben van een huishouden, het bekleeden van betrekkingen en ambten enz. enz. Het enkel feit dat iemand op reis gaat buiten Ned. Indië hetzij voor zaken hetzij met verlof brengt nog niet mee dat hij niet meer in Nederlandsch-Indië woont. Voor den aanslag heeft de commissie van aanslag en voor de vermindering van den aanslag wegens vertrek heeft het Hoofd van Gewestelijk Bestuur (artikel 58) — beide in eersten aanleg — ':'$%f naar omstandigheden dus te beoordeelen of iemand in Nederlandsch Indië woont of gevestigd is of dat hij Indië metterwoon heeft verlaten. Blijkens de circulaire van den Directeur van Financien van 14 Mei 1910 No 901/7474 [Bijlage C No 17] wordt thans met terzijdestelling van vroegere opvattingen door de Centrale Administratie aangenomen dat hoewel geen voor ieder geval bindend voorschrift is te geven, als algemeene regel zou kunnen worden aangenomen dat zij wier verblijf buitenlands niet langer dan zes maanden duurt, geacht moeten worden inwoner van Nederlandsch Indië te zijn gebleven. Verwezen zij hierbij naar No 253. Een sinds jaren in Nederland verblijf houdende curandus kan, hoewel zijn curator in Nederlandsch Indië is gedomicileerd, niet worden aangemerkt als inwoner van Nederlandsch Indië (S.T 108) HOOFDSTUK II. In Nederlandsch-Indië wonende natuurlijke personen, inkomen, waarnaar Artikel 2. physieke personen De in artikel 1 a bedoelde personen zijn belastingplich- belasting, tig naar het bedrag van hun jaarlijksch zuiver inkomen 17) p||onti* berekend volgens de artikelen 3 tot en met 10. ri,n' 17. Zuiver inkomen d.i. belastingplichtig inkomen in tegenstelling met „inkomen" dat alle inkomsten omvat voor zoover genoemd in art. 3. Waar het inkomen is verworven doet er niet toe. De hier te lande wonende Europeaan die inkomsten trekt uit zijne in Europa gelegen onroerende goederen, zal dus over die inkomsten inkomstenbelasting hebben te betalen. Eveneens de Indische fabrikant voor de winsten, behaald met een in Nederland of elders buiten Indie gelegen filiaal. Hetzelfde geldt voor de hier te lande gevestigde vennootschappen en vereenigingen bedoeld sub art. 1. b. 55 Art. 2—3. Zijn de inkomsten in Nederland verkregen en is daarover bedrijfsbelasting betaald, dan wijst art. 57 den weg aan tot restitutie van de in Nederland betaalde belasting. Artikel 3. § L Onder inkomen wordt, met inachtneming van het- Wat onder geen daaromtrent voorkomt in artikel 4 tot en met 9, inkomen verstaan al hetgeen in geld, geldswaarde of door eigen gebruik moe wor' . den ver- genoten wordt: $taan> a. uit onroerende goederen; (art. 4) b. uit roerende goederen; (art. 5) c. uit bedrijf, beroep of onderneming, alsmede uit wetenschappelijken of anderen arbeid, onverschillig of hij tijdelijk dan wel geregeld plaats grijpt: (art. 6.) d. uit ambt, waardigheid, bediening of betrekking, waarbij echter buiten aanmerking blijven inkomsten van militairen ,8) bij de landmacht beneden den rang van onderluitenant en bij de zeemacht beneden den daarmede gelijkgestelden rang voor zooveel de machinisten betreft, 19) en overigens beneden den rang van officier, mits hunne inkomsten blijven beneden die, verbonden aan de genoemde rangen; 20) (art. 7) e. uit wachtgelden, pensioenen, lijfrenten, tontines 2I) en andere periodieke uitkeeringen, verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, verschuldigde oi onverschuldigde toelagen 22)— deze toelagen alleen, voor zoover zij worden verkregen van buiten Nederlandsch-Indie gevestigden. Echter worden van pensioenen, wachtgelden en lijfrenten, 23) mits deze laatste niet bij huwelijksche voorwaarden of terzake van huwelijk door bloedverwanten of aangebuwden in de rechte opgaande linie ten behoeve van kinderen en andere afstammelingen zijn gevestigd, de eerste f 900 24) van het jaarlijksch bedrag voor vijftig ten honderd in rekening gebracht; (art. 8.) /. uit alles wat uit anderen hoofde 25) duurzaam of tijdelijk genoten wordt. § 2. Buitengewone inkomsten uit nalatenschappen Art. 3. 56 en schenkingen, voor zoover zij niet begrepen zijn onder de uitkeeringen, verstrekkingen, of toelagen hierboven bedoeld 2U) of niet in dienstbetrekking worden genoten, 27) alsmede uitkeeringen in eens 28) aan verzekerden of andere bevoordeelden Z9) van bedragen, waarvoor verzekerd is, komen bij de berekening van het inkomen niet in aanmerking. Hetzelfde is het geval met winsten behaald door de waardevermeerdering van vermogen, 30) ten ware het* is aangewend in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige, (art. 6 § 2) 18. militairen. Mindere militairen zijn alleen belastingplichtig als hunne inkomsten gelijk zijn aan, of meer bedragen dan die verbonden aan den rang van onderluitenant. Onder inkomsten moeten hier worden verstaan zoowel de ambtelijke als de particuliere inkomsten verkregen b.v. uit werkzaamheden in hun vrijen tijd verricht. Een opzichter der genie, die als zoodanig een inkomen geniet van f 150.-'s maands en wiens bijverdiensten eene gelijke som vertegenwoordigen, zal dus in de inkomstenbelasting moeten worden aangeslagen, omdat het totaal van zijn inkomen meer bedraagt dan het inkomen, verbonden aan den rang van onderluitenant. Het spreekt van zelf dat bij de berekening van zijn inkomen dan tevens rekening zal moeten worden gehouden met het geldswaardig bedrag van hetgeen in goederen wordt genoten, zooals bijv. het genot van vrije woning, vrije geneeskundige behandeling, enz. De commissiën van aanslag zullen dus eerst hebben te becijferen het bruto beroepsinkomen dat een onderluitenant geniet overeenkomstig de voorschriften vervat in artikel 7, en naar het aldus verkregen bedrag dé belastingplichtigheid hebben te beoordeelen van de militairen beneden dien rang dienende bij. hetzelfde wapen en gelegerd in hetzelfde garnizoen. (S.T. 113) Wat hier is opgemerkt ten aanzien van de militairen bij de landmacht, geldt van zelf mutatis mutandis ook voor de militairen der zeemacht. De inkomsten van een onderluitenant zijn: Tractement Infanterie f 175.- Marechaussee f 190.- Cavallerie f 190.- Artillerie f 190.Genie f 250.-of f 190.-Geneeskundige dienst (onderluitenant apothekersbediende) f 250.- Verder huishuurindemniteit volgens de 5de klasse en vrije geneeskundige behandeling en medicijnen. 57 Art. 3. Iemand die bij het leger voor memorie is gevoerd, kan niet als actief dienend worden aangemerkt en evenmin worden gerekend tot de militairen bij de landmacht, bedoeld in § 1 sub d (S.T.114) Gegageerden zijn gewezen militairen, zoodat het bepaalde bij § 1 d ook niet voor hen geldt. Zij zijn slechts dan vrijgesteld van belasting, als hun jaarlijksch inkomen (de eerste f 900.- van het gagemenf voor de helft gerekend) blijft beneden het belastbare minimum aangegeven in artikel 11. (S.T. 115.) 19. voor zooveel de machinisten betreft. De daarmede gelijkgestelde rang is die van hoofdmachinist. 20. mits hunne inkomsten blijven beneden die, verbonden aan de genoemde rangen. Waar hier zonder eenige beperking sprake is van „hunne inkomsten" duiden die woorden aan, de inkomsten van alle in § 1 d genoemde personen. (S. T. 116.) 21. tontines. Onder tontine moet worden verstaan eene overeenkomst, waarbij een zeker aantal personen zich verbindt een kapitaal bijeen te brengen door gelijke stortingen, dat kapitaal te beleggen en de rente jaarlijks te Verdeelen in dier voege dat het totaal der uitkeeringen gelijk blijft, al vermindert ook—door overlijden — het aantal deelgerechtigden, zoodat het bedrag dat ieder ontvangt, steeds grooter wordt. 22. toelagen, (niet eigentijk tractement vervangende of aanvullende) zijn slecht belastingplichtig voor zij worden verkregen van buiten Indië gevestigden. De toelagen, die in Indië wonende kinderen ontvangen van hunnen buiten Indië wonenden vader zullen dus, indien zij het belastingvrije minimum overschrijden belastingplichtig zijn. Toelagen verkregen van in Indië wonenden zijn vrij. Vide art. 8 laatste alinea, (zie sub-No. 91). 23. pensioenen, wachtgelden en lijfrenten enz. De laatste zin sub e beoogt rekening te houden met het feit dat de categorie van belastingplichtigen, die in Indië van een klein of matig pensioen, meest op gevorderden leeftijd, moet leven, uit een oogpunt van draagkracht niet op dezelfde'lijn is te stellen met hen, die een gelijk inkomen uit andere bronnen hebben. Bij de toepassing van de hierbedoelde bepaling zal er op zijn te letten dat eventueele „lasten", aan het pensioen verbonden, in verband met de bewoordingen van artikel 8a, ten volle in mindering zullen mogen worden gebracht. Nemen wij bijv. een oud-landsdienaar met een jaarlijksch pensioen van f 2000.— bruto. Er zal nu eerst Art. 3. 58 moeten worden berekend het belastingplichtig gedeelte van het pensioen , d.i. f 2000. — minus f 450.— = f 1550.—. Aan het pensioen is direct verbonden de last tot het betalen van contributie aan het civiel Weduwen- en Weezenfonds ad 5%; die 5% zal dus moeten worden berekend, niet over de f 1550.—, doch over de volle f 2000.—, zoodat het belastingplichtig inkomen bedraagt f 1450.—, aangenomen dat het niet nog uit anderen hoofde, zie b, c en d van art. 8 vermindering zal behooren te ondergaan. De vermindering met 50 ten honderd mag alleen worden toegepast op wachtgelden, pensioenen en lijfrenten, dus niet op tontines, en andere periodieke uitkeeringen. Onder wachtgelden zijn tevens te begrijpen non-activiteits tractement, terwijl onderstanden, welke ten laste van de Landsbegrooting of een der beide Weduwen- en Weezenfondsen voor landsdienaren worden verleend, deels vallen onder het begrip wachtgelden, deels onder dat van pensioenen; ze deelen dus in elk geval in de vermindering. Onder het begrip pensioenen vallen ook de Militaire gagementen. (S. T. 117.) Soldij en toelage verbonden respectievelijk aan de Militaire Willemsorde en de Broederschap der Orde van den Nederlandschen Leeuw vallen geheel in de omschrijving van § 1 sub e eerste gedeelte, (S. T. 118) echter mag de toelage verbonden aan het Broederschap der Orde van den Nederlandschen Leeuw niet worden begrepen onder de in het tweede gedeelte dier alinea bedoelde „pensioenen wachtgelden en lijfrenten" en behoort deze derhalve te worden gerangschikt onder de voor het volle bedrag in aanmerking komende periodieke uitkeeringen enz. (D. B.) 24. de eerste f 900 enz. Het bepaalde krachtens hetwelk van pensioenen, wachtgelden en lijfrenten de eerste ƒ 900.— van hét jaarlijksch bedrag, slechts voor vijftig ten honderd, in rekening wordt gebracht, behoort zoodanig te worden opgevat, dat voor deze halveering ƒ 900.— de grens is. Bij een overigens belastingslichtig inkomen, zal dus ook met pensioenen van minder dan ƒ 900.— 's jaars rekening moeten worden gehouden. (S. T. 119) 25. uit alles vrat uit andere hoofde enz. Als inkomen moet ook worden aangemerkt het voordeel verkregen met het houden van commensalen, ook al is er geen sprake van de uittoefening van het bedrijf van commensalen of logementhouder. (S. T. 120.) 26. Buitengewone inkomsten uit nalatenschappen en schenkingen, voor zoover zij niet begrepen zijn onder de uitkeeringen, enz, hierboven bedoeld. Natuurlijk vallen de renten, die in het 59 Art. 3. jaar volgende op dat der verkrijging van de nalatenschap of van de schenking, daaruit worden getrokken — zelfs bijaldien de boedel onverdeeld mocht blijven — wel onder de inkomstenbelasting. (Zie ook art. 959 e. v. Burgerlijk Wetboek) Zoo zal dus ook iemand, die eene lijfrente uit eene nalatenschap ontvangt, voor het bedrag daarvan wel belastingplichtig zijn omdat deze valt onder de lijfrenten bedoeld sub letter e. 27. niet in dienstbetrekking worden genoten. Worden de schenkingen wel in dienstbetrekking genoten dan is de begiftigde daarvoor belastingplichtig b. v. een hofmeester voor de fooien die hij ontvangt. Ook de gratificatiën die op sommige ondernemingen den employés na afloop van den oogst of met Nieuwjaar geschonken worden vallen hieronder. 28. uitkeeringen in eens. Hieronder vallen alle soorten van verzekeringsuitkeeringen, dus ook die van levensverzekering. (S. T. 121.) Uitkeeringen voortspruitende uit eene z. g. studieverzekering waarbij een bepaald bedrag in eenige jaartermijnen wordt ontvangen, mogen niet als inkomen worden aangemerkt. (S. T. 112) 29. of andere bevoordeelden. Bijgevoegd door de wijziging der ordonnantie in Stbl 1909 No 490. Hieronder te verstaan b.v. de weduwe bij een contract van levensverzekering dat haar man op zijn leven heeft gesloten. 30. winsten behaald door de waardevermeerdering van vermogen enz. Ook in Nederland worden de speculatiewinsten belast alleen voor zoover zij uit het bedrijf verkregen worden. [Zie ook sub No 90] Grondspeculatien. Winsten behaald met het koopen en verkoopen van onroerende goederen, buiten bedrijf, moeten worden aangemerkt als winsten door waardevermeerdering van vermogen, ontstaan enkel uit belegging van het kapitaal in goederen, en zijn derhalve niet belastbaar op grond van de bepaling in § 2, laatste alinea. (S.T. 122.) Artikel 4. Het inkomen bedoeld in § 1 sub a van het vorig artikel, inkomen uit omvat al hetgeen den belastingplichtige, krachtens eigendom onroerende bezit of eenig ander recht, 31) van de opbrengst van goederen, onroerende goederen ten goede komt. Art. 4. 60 Van gronden, gebouwen, land-, vee- en bouwhoeven, mijnen 32) en wateren, die verpacht of verhuurd zijn, wordt als inkomen aangemerkt de som, die aan pacht of huur wordt genoten, vermeerderd met de waarde van hetgeen in natura 33) of aan andere baten den belastingplichtige ten goede komt. Van woonhuizen en daarbij behoorende erven en gebouwen bij den belastingplichtige in gebruik krachtens eenig zakelijk recht of vruchtgenot, wordt het inkomen bepaald naar de huurwaarde 34) voor de personeele belasting of, indien ten deze geheele of gedeeltelijke vrijstelling wordt genoten, naar de plaatselijke huurwaarde. Van gronden, gebouwen niet in het voorgaande lid bedoeld, land-, vee-, en bouwhoeven, mijnen en wateren, die niet verpacht of verhuurd zijn, wordt als inkomen beschouwd hetgeen die goederen den tot hun gebruik gerechtigde aan baten opleveren. Het inkomen in de vorige drie alinea's bedoeld, wordt voor de berekening van het zuiver inkomen verminderd met de noodzakelijke kosten van onderhoud 35) en de op het inkomen drukkende lasten, die volgens wettelijke verordeningen of plaatselijk gebruik voor rekening van den belastingplichtige komen, de verponding en andere daarmede in aard overeenstemmende heffingen 3e) en premiën voor verzekering tegen schade veroorzaakt door brand of andere ongevallen, een en ander voor zoover de de voldoening daarvan werkelijk door den belastingplichtige geschiedt. Hetgeen de belastingplichtige in geld of geldswaarde geniet uit onroerende goederen, waarop anderen een zakelijk recht 37) hebben, wordt berekend op het werkelijk door hem genoten bedrag, een en ander met toepassing zoo noodig van het boven bepaalde. De derde, vierde en vijfde alinea zijn niet van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen,— andere dan gebouwen met hunne aanhoorigheden bestemd tot woning van den belastingplichtige en zijn gezin—, welke worden gebezigd tot een der in artikel 6 vermelde doeleinden 38) en 61 Art. 4. niet worden verhuurd of verpacht: die inkomsten worden niet afzonderlijk berekend, maar begrepen onder het inkomen in dat artikel bedoeld. 31. of eenig ander recht. Het inkomen uit onroerende goederen wordt in den regel genoten door den eigenaar, bezitter, of Vruchtgebruiker dier goederen en in het algemeen door hem, die daarop een zakelijk recht kan doen gelden. Maar het kan ook voorkomen dat anderen dat inkomen genieten. Niet alleen dat naar veler meening het recht van een opgezetene van een particulier land op de door hem gebruikte gebouwen niet als een zakelijk recht kan worden gequalificeerd, ook iemand, die onroerende goederen huurt en ze vervolgens weder aan anderen in onderhuur afstaat, kan daardoor inkomsten genieten. Vandaar dat in het eerste lid niet gesproken wordt van eigendom, bezit of eenig ander zakelijk recht, maar van „eenig ander recht." Volgens het vorenstaande zal dus iemand, die een gehuurd huis in onderhuur afstaat, de huurpenningen, die hij ontvangt moeten opnemen onder de baten. Natuurlijk mag hij de huurpenningen die hij zelf verschuldigd is, dan opnemen onder de lasten (art. 8). 32. mijnen. Uitdrukkelijk wordt van mijnen gesproken daar men twijfelen kan of een mijn wel onder het begrip „gronden" is te rangschikken. 33. in natura. Daar de inkomsten uit verhuurde of verpachte goederen niet altijd alleen bestaan in de bedongen vaste huursommen, doch ook wel eens in een gedeelte der opbrengst in natura of in andere baten, moest daarmede rekening worden gehouden; de geldswaarde dier baten zal dus als inkomen moeten worden beschouwd. 34. huurwaarde. Onder huurwaarde in alinea 3 behoort te worden verstaan de geheele huurwaarde (van het woonhuis) voor de personeele belasting en onder ..geheele of gedeeltelijke vrijstelling" ook die bedoeld bij artikel 4 der ordonnantie in Staatsblad 1908 No, 13. Wordt echter een gedeelte van het woonhuis uitsluitend voor de uitoefening van een beroep of bedrijf gebezigd, dan kan de geldswaarde van het genot van vrije woning op de huurwaarde van het bewoonde gedeelte worden gesteld en zulks wijl overeenkomstig de slotbepaling .van het artikel het inkomen uit het voor de uitoefening van het beroep of bedrijf gebezigde, derhalve niet tot woning bestemde gedeelte, niet afzonderlijk wordt berekend doch behoort te worden begrepen onder de inkomsten verkregen uit dat beroep of bedrijf. (S. T. 123) Art. 4. 62 35. de do odzakelijke kosten van onderhoud. Onder noodzakelijke kosten van onderhoud zullen hier zijn te verstaan de kosten van onderhoud en herstel, die ingeval van verhuur krachtens de wet komen ten laste van den verhuurder. Een erfpachter zal den canon, die door hem betaald moet worden mogen aftrekken. Verhuurt hij echter het land dat hij in erfpacht heeft en bedingt hij, dat de huurder den canon zal betalen, dan mag men aannemen dat de huurder ook zooveel minder zal hebben te voldoen als het bedrag der lasten bedraagt, die hij volgens het gemeene recht niet, en nu volgens contractsbepaling, wel zal hebben te voldoen. In dat geval zou de toelating van aftrek van den canon voor denverhuurder—erfpachter een niet gerechtvaardigd geschenk, zijn. Vandaar de slotwoorden „een en ander voor zoover de voldoening daarvan werkelijk door den belastingplichtige geschiedt." Onder noodzakelijke kosten van onderhoud zijn mede te begrijpen die van herstel, derhalve ook van vernieuwing, voor zoover n.1. de aangebrachte herstellingen (eventueel vernieuwingen) niet strekken tot verhooging van de kapitale waarde van het onroerend goed. (S.T. 126). Als noodzakelijke lasten zijn aan te merken waakloonen betaald gedurende het leedig staan van een woonhuis. (D. B.) 36. de verponding en andere daarmede in aard overeenstemmende heffingen. Onder die andere heffingen zullen zijn te verstaan de ervenbelasting op het land Bloeboer (Staatsblad 1901 No 215), de. belasting op de onroerende goederen, die bezeten worden krachtens een titel van het voormalig Britsch Gouvernement (Staatsblad 1901 No 132), de specerijperkenbelasting op Banda (Staatsblad 1872 No 98 zooals dat Staatsblad sedert is gewijzigd en aangevuld), de landrente, de belasting op de vischvijvers en de vertieningsbelastingen, deze laatste belastingen genoemd met het oog op de mogelijkheid dat Inlanders overgaan tot oprichting van maatschappijen tot exploitatie van hunne landrenteplichtige gronden. Worden de inkomsten getrokken uit buiten Nederlandsch-Indië gelegen onroerende goederen, dan zullen ook de in het buitenland verschuldigde grondbelastingen in mindering mogen worden gebracht. Daar, waar van wege locale raden grondlasten of opcenten op de Gouvernements grondlasten worden geheven, zal ook het bedrag daarvan in mindering van het inkomen mogen worden gebracht. 37. waarop anderen een zakelijk recht hebben. Dit heeft O.a. betrekking op gebouwen van opgezetenen van particuliere landerijen. Wel zal van zelf de opgezetene in mindering van het inkomen dat hij uit de opstallen trekt, mogen brengen de door hem verschuldigde 63 Art. 4—5. grondhuur, zoomede de kosten van onderhoud der opstallen. Is hij ingevolge het betrekkelijk contract verplicht tot vergoeding van de door den landheer verschuldigde verponding, dan zal hij het bedrag daarvan, indien dit werkelijk op liem verhaald wordt, mede in mindering van zijn inkomen mogen brengen. Natuurlijk mag de landheer dan dat bedrag niet brengen in mindering van zijn inkomen, zie alinea 5 van art. 4. 38. welke worden gebezigd tot een der in artikel 6 vermelde doeleinden. Deze laatste alinea maakt onderscheid tusschen onroerende goederen, die niet en onroerende goederen die wel gebezigd worden in de uitoefening van eenig bedrijf. In het laatste geval mag het inkomen uit die goederen niet afzonderlijk worden berekend, doch wordt het begrepen in het inkomen uit het bedrijf. Met de onroerende goederen gebezigd voor het bedrijf, het beroep of de onderneming zijn slechts bedoeld die weiketen behoeve van, dus als hulpmiddel voor de uitoefening van het bedrijf worden gebezigd zooals kantoorgebouwen, pakhuizen enz. niet—zooals bij vennootschappen wier bedrijf uitsluitend bestaat in het verhuren van hare onroerende goederen, de zulke welke het object van het bedrijf uitmaken. (D.B.) Naamlooze Vennootschappen tot exploitatie van onroerende goederen die hunne inkomsten verkrijgen door uitoefening van heerlijke rechten op of uit den verhuur van onroerende goederen zijn belastingplichtig krachtens artikel 4 en niet krachtens artikel 6. Hunne zoodanige inkomsten— al worden zij dan ook door eene Naamlooze Vennootschap genoten—kunnen in den zin der wettelijke bepalingen niet worden aangemerkt als door de uitoefening van eenig beroep of bedrijf te zijn verkregen. De inkomsten dienen dan ook niet te worden berekend naar het gemiddelde over de laatste drie jaar (D.B.) Artikel 5. Het inkomen bedoeld in artikel 3 § 1, sub b, 39) Inkomen uit omvat al hetgeen den belastingplichtige krachtens eigendom, roerend verbezit of eenig ander recht van de opbrengst van roerende mo&a' goederen ten goede komt, voor zoover die opbrengst niet als vrucht van door den belastingplichtige in eigen beroep, bedrijf of onderneming aangewend kapitaal onder de in artikel 6 bedoelde inkomsten moet worden begrepen. Art. 5. 64 Meer in het byzonder behoort tot het hierbedoelde inkomen: le. de jaarlijksche rente van schuldvorderingen, van publieke of bijzondere leeningen, van op andere wijze belegde gelden, alsmede de huurprijzen van in huur gegeven roerende zaken: 2e. uitdeelingen op aandeelen in naamlooze vennootschappen, 40) commanditaire vennootschappen op aandeelen, op bewijzen van lidmaatschap van coöperatieve en andere vereenigingen, zoomede winstuitdeelingen als commanditaire vennoot, reeder of uit welken hoofde ook,41) mits niet begrepen onder het inkomen bedoeld in artikel 7 § 1, 1ste lid. Kapitaalaflossing wordt niet onder het inkomen begrepen. Bestaan uitkeeringen of uitdeelingen gedeeltelijk in kapitaalaflossing, dan blijft dat gedeelte voor het berekenen van het inkomen buiten aanmerking. Omgekeerd wordt bij aflossing van geleende gelden wat meer wordt afgelost dan oorspronkelijk is ter leen gegeven 42) als inkomen beschouwd. Winst of verlies bij koop of verkoop van effecten 43) of andere roerende goederen blijft buiten aanmerking, (art 3 en 6 laatste al.) Eigen gebruik van inboedel wordt niet als inkomen aangemerkt. 39. Het inkomen bedoeld in artikel 3 § 1 sub b: Hier is sprake van inkomsten uit roerend vermogen zonder dat dit wordt gebezigd als bedrijfskapitaal in eene eigen onderneming, met andere woorden, van het inkomen uit het kapitaal in portefeuille. 40. uitdeelingen op aandeelen in naamlooze vennootschappen. Een der grootste grieven van enkelen tegen de inkomstenbelasting is dat zoowel de naamlooze vnnootschappen over de winsten, als de aandeelhouders over de winstuitkeeringen worden belast. In de toelichting, wordt die dubbele heffing als volgt door den ontwerper verdedigd: „Overigens zullen de in Indië gevestigde physieke personen voor al hunne inkomsten worden aangeslagen, dus ook voor hetgeen hun wordt uitgekeerd op hunne aandeelen in Indische naamlooze vennootschappen, of andere lichamen, niettegenstaande ook deze 65 Art. 5—6. lichamen door de inkomstenbelasting zullen worden getroffen. Voor zoover dubbele belasting daarvan het gevolg is, omdat niet is aan te nemen dat de belasting van deze lichamen ten volle geamortiseerd wordt, is dat gerechtvaardigd door het feit dat het door deelneming in een lichaam met rechtspersoonlijkheid mogelijk is, op zeer voordeelige voorwaarden, immers door de beperkte aansprakelijkheid der aandeelhouders, mede in de winsten te deelen, die landbouw, handel en nijverheid afwerpen. En voorzoover daardoor inkomsten uit vermogen iets zwaarder getroffen worden dan inkomsten uit bedrijf, is zulks ongetwijfeld als een voordeel te beschouwen". 41. of uit welken hoofde ook. Zoo zal iemand, die bij het overdoen eener zaak eene jaarlijksche winstuitkeering heeft bedongen, die onder zijn inkomen hebben te rangschikken. Eene winstuitkeering, die men geniet als directeur eener vennootschap, valt echter onder inkomen als bedoeld in artikel 7. 42. wat meer wordt afgelost dan oorspronkelijk is ter leen gegeven. Deze zinsnede is noodig om te voorkomen dat uitgestelde interessen aan de belasting ontsnappen. 43. Winst of verlies bij koop of verkoop van effecten Deze alinea is een consequentie v.an het beginsel dat waardevermeerdering of vermindering van vermogen, dat niet in eigen bedrijf of beroep aangewend wordt, buiten aanmerking blijft. Artikel 6. § 1. Het inkomen bedoeld in artikel 3 § 1, sub c, bestaat inkomen . uit hetgeen in de uitoefening van eenigen tak44) van land- of of mijnbouw, fabrieks-, scheepsambachts- of handelsnijver- e ***' heid, van kunst of wetenschap of van eenig ander beroep of bedrijf of wegens tijdelijk of voor eens verrichte werkzaamheden, niet vallende onder artikel 7, door den belastingplichtige in geld, 45) geldswaarde of in natura 46) genoten wordt. Het inkomen in het vorige lid bedoeld, wordt voor de berekening van het zuiver inkomen verminderd met:47) a. kosten van gewoon onderhoud en herstelling 4 ) in haren vorigen staat van uitsluitend ten behoeve van het bedrijf, beroep of de onderneming gebezigde zaken, 5 Art. 6. 66 alsmede de afschrijvingen wegens waardevermindering 49) dier zaken voor zooveel deze door een goed beheer zijn geboden; è. loonen, vrachten, assurantiepenningen, pakhuis-, kantoor-, werkplaats of andere huren en voorts alle kosten noodzakelijk tot verwerving van het inkomen of ter voortzetting van het bedrijf, 50) het beroep of de onderneming in den bestaanden omvang,51) met dien verstande dat kosten van vernieuwing 52) van ten behoeve van het bedrijf, het beroep of de onderneming gebezigde zaken niet in mindering mogen worden gebracht, indien met toepassing van Letter a hiervoren aftrek voor eene afschrijving wegens waardevermindering plaats heeft. Uitgaven bedoeld sub a en b niet uitsluitend voor het genoemde oogmerk noodzakelijk, maar ook ten deele voor persoonlijk genot of andere oogmerken gedaan, worden slechts voor de helft als kosten aangemerkt :53) c. de als onverhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen 54) of ged.eelten van schuldvorderingen, voor zooverre deze betrekking nebben op de uitoefening van het bedrijf, het beroep of de onderneming en de afschrijving door een goed beheer is geboden; d. winstuitkeeringen 55) aan personeel bij den belastingplichtige in dienst voor zijn beroep, bedrijf of onderneming alsmede winstuitkeeringen aan andere personen, die daarop rechtens aanspraak kunnen maken; e. retributien 5S) drukkende op het bedrijf of de onderneming of op goederen daarin gebezigd, voor zoover deze ten laste van den belastingplichtige komen; /. bijdragen aan fondsen57) tot ondersteuning van personen bij den belastingplichtige in dienst voor zijn bedrijf, beroep of onderneming, premiën door hem uitbetaald tot verzekering dier personen tegen ongelukken 01 invaliditeit, wanneer het door den verzekeraar uit te keeren bedrag aan dat personeel of hunne nabestaanden ten goede komt; § 2. De opbrengst van in het bedrijf, het beroep of de É 67 Art. 6. onderneming aangewend eigen kapitaal 5S) wordt onder de hierbedoelde inkomsten begrepen. Hetzelfde geldt voor de voor het onderhoud van den belastingplichtige en zijn gezin uit het bedrijf, het beroep of de onderneming genoten producten, 59) welke worden geschat naar de normale prijzen in het jaar, waarin zij zijn genoten. Winsten en verliezen, ontstaan enkel uit belegging 60) van kapitaal in fondsen of goederen, komen alleen dan in aanmerking, zoo die belegging in de uitoefening van het bedrijf, het beroep of de onderneming is geschied, (art. 3 en 5) 44. in de uitoefening van eenigen tak (van bedrijf) In het eerste lid is sprake van hen, die zelfstandig een bedrijf of beroep uitoefenen. Of zij zulks doen alleen dan wel in maatschap of vennootschap met anderen is onverschillig. Waar dus in maatschap of vennootschap met anderen een bedrijf wordt uitgeoefend zal eerst het inkomen der maat- of vennootschap behooren te worden berekend overeenkomstig de voorschriften van dit artikel en daarna dat inkomen zoo juist mogelijk moeten worden verdeeld naar evenredigheid van het aandeel der deelhebbers in de maat- of vennootschap. Bedrijf van geldschieter. Het door particulieren in deposito nemen van gelden van derden met het doel daarmede door zoo voordeelig mogelijke belegging winsten te behalen, bestaande in hetgeen aan rente meer wordt verkregen dan aan depositeuren verschuldigd is, is een bedrijf. (O. B.) Ook het houden van kostjongens is een beroep. (D. B.) Bedrijf of geldbelegging. Een spaarbank stelt zich, evenals andere geldinstituten van gelijken aard, ook voor zoover zij vereenigingen zijn, ten doel de bij haar in bewaring gegeven gelden zooveel mogelijk winstgevend te maken en maakt derhalve hoofdzakelijk van den gelduitzet een beroep of bedrijf, voor de zuivere resultaten waarvan zij belastingplichtig is. (D. B.) Handel in onroerende goederen. Het geregeld koopen van onroerende goederen met het doel die weder te verkoopen (c. q. na daarop huizen te hebben gebouwd) is als een bedrijf aan te merken. (D. B.). Bedrijf of Philantropie. Een geneeskundige die voor verstrekte geneeskundige hulp uit principe geen betaling vordert, doch zich Art. 6. 68 met vrijwillige bijdragen zijner patiënten tevreden stelt, en derhalve geen winstbejag bij zijne handelingen als medicus beoogt, oefent als philantroop geen bedrijf of beroep uit in den zin van dit artikel. Bedoelde bijdragen zijn geen belastbare inkomsten (art. 8. slot) maar aan den anderen kant mogen ook zijne uitgaven uit de oefening van weldadigheid voortvloeiende bij de bepaling van het belastbaar inkomen niet in aanmerking worden gebracht. (D. B.). Makelaars. Bij de vaststelling van het inkomen van makelaars moet rekening gehouden worden met alle winsten en verliezen, ■welke in en door de uitoefening van hun beroep worden geleden, onverschillig of die winsten en verliezen zijn ontstaan door handelingen in strijd met de wettelijke bepalingen op de makelaardij. (S. T. 128) Interest van reserves. De met reserves (deze toch dienen tot versterking van het bedrijfskapitaal en deelen met dat kapitaal in de risico van de zaak) gekweekte renten, behooren als bedrijfsinkomsten te worden aangemerkt. (S. T. 130) 45. geld. Omrekening van vreemde munt in Nederlandsch courant. Door de aanslag commissie te Medan werd als gedragslijn aangenomen om voor. alle binnen haar ressort belastingplichtige maatschappijen, wier boekhouding in Engelsche munt wordt gevoerd, het £ in overeenstemming met het wettelijke pari te stellen op / 12.10. Met het oog op de omstandigheid dat de ordonnantie geenerlei voorschrift behelst nopens de herleiding tot Nederlandsch courant voor maatschappijen die hare boekhouding in vreemde munt voeren, werd hierin berust (D. B.) 46. In natura. Iemand kan de voortbrengselen van zijn bedrijt geheel of ten deele bezigen voor eigen gebruik. Zoo zal bij de schatting van het belastingplichtig inkomen van iemand, die de padicultuur drijft, rekening moeten worden gehouden met het geldswaardig bedrag van de uit de opbrengst zijner sawahs voor eigen gebruik gereserveerde padi; zie verder § 2 van dit artikel. 47. Wordt verminderd met. Bij de opsomming der verminderingen in § 1 is art. 3 § 2 der wet van 2 October 1893 (Nederlandsch Staatsblad No. 149) op de belasting op bedrijfs en andere inkomsten in vele opzichten gevolgd. 48. Kosten van gewoon onderhoud en herstelling in haren vorigen staat. Het spreekt wel van zelf dat men met de kosten van gewoon onderhoud en reparatie rekening houdt. De beteekenis van de bepaling ligt dan ook in de eerste plaats in de herinnering 69 Art. 6. dat alleen wat dient om den v o r i g e n staat weder in het leven te roepen, van de bruto-winst mag wordt afgetrokken. Hetgeen diende om den toestand te verbeteren, om het goed in waarde te doen stijgen, mag niet in rekening worden gebracht; de bruto-winst mag er niet mede worden verminderd. Ook dat ligt in den aard der zaak, al kan in de toepassing de splitsing van een besteed bedrag tot moeilijkheden aanleiding geven. Om te doen begrijpen wat onder vorigen staat is te verstaan, kan een voorbeeld dienstig zijn: Een winkelier heeft een pakhuis in eigendom, dat hij geheel voor zijn bedrijf gebruikt. Het heeft in 1907 veel geleden en is daardoor ƒ 500.— in waarde achteruitgegaan. Bij de berekening van zijne winst over dat jaar heeft hij met die waardevermindering rekening gehouden. In 1908, nadat het opnieuw schade heeft geleden, wordt het hersteld. Worden nu de kosten van de herstelling voor het geheel in rekening gebracht tot het vinden van het winstcijfer over 1908, dan zou dubbele aftrek plaats hebben. Dus mag hij alleen in rekening brengen de uitgaven, die noodig zouden geweest zijn om het pakhuis weder in den staat te brengen van ultimo 1907. Wat aan een gehuurd gebouw wordt ten koste gelegd overeenkomstig de plicht bij wet of overeenkomst den huurder opgelegd, komt natuurlijk op gelijke wijze in aanmerking als wat gedaan is aan een eigen gebouw. Wat van gebouwen gezegd is, geldt natuurlijk ook voor andere zaken, als bijv. voor machinerieën, wagens enz. 49. afschrijvingen wegens waardevermindering van uitsluitend ten behoeve van het bedrijf, beroep of de onderneming gebezigde zaken voor zooveel deze door een goed beheer zijn geboden. De zaken die voor de uitoefening van een bedrijf, beroep ot onderneming worden gebruikt, gaan voor het meerendeel inmiddels in waarde achteruit. De oorzaak die het meest voor de hand ligt is slijtage, welke door onderhoud kan worden tegengegaan, doch niet geheel kan worden belet. Deze waardevermindering moet alvorens van zuivere winst sprake kan zijn door de bedrijfsinkomsten zijn aangezuiverd. Deze aanzuivering nu geschiedt door de zaken elk jaar voor een verminderde waarde op de balans, — den staat der bezittingen en schulden der zaak — te brengen. Deze jaarlijksche afschrijving op de balanswaarde der zaken moet natuurlijk gelijken tred -houden met de werkelijke waardevermindering die de zaken door het aanhoudende gebruik ten behoeve van het bedrijf ondergaan, zoodat Art. 6. 70 wanneer zij eindelijk geheel versleten of onbruikbaar zijn geworden, zij ook als waardeloos te boek staan. Afschrijving is dus volgens de ordonnantie toegelaten, echter moet deze aan de volgende voorwaarden voldoen: 1. het moet eene werkelijke plaats gehad hebbende afschrijving zijn, zij moet dus uit de balans en winst en verliesrekening,— uit de boekhouding — zijn aan te toonen. 2. deze plaats gehad hebbende afschrijving moet zijn oorzaak vinden in waardeachteruitgang, zij moet hebben plaats gehad wegens waardevermindering. 3. de waardevermindering moet plaats gehad hebben bij zaken (goederen of rechten) welke zijn gebezigd ten behoeve van het bedrijf, beroep of de onderneming. 4. de ten behoeve van het bedrijf, beroep of de onderneming gebezigde zaken moeten daarenboven uitsluitend daartoe zijn gebezigd. 5. van deze in waarde verminderde zaken moet daarenboven nog een goed beheer gebieden, dat daarop wordt afgeschreven. 6. de afschrijving mag eindelijk slechts loopen over het t ij dvak waarover de bedrijfsresultaten — geheel of gedeeltelijk behaald met die zaken — voor de toepassing dezer ordonnantie in aanmerking komen. ad 1. Wanneer geen afschrijving plaats heeft gehad kan er ook bezwaarlijk aftrek worden toegelaten voor een bedrag waarvoor afschrijving eventueel zou hebben mogen plaats hebben; afschrijving is een feit. Heeft dit feit niet plaats gehad, niettegenstaande er alle termen voor bestonden dan kan de belastingplichtige zich natuurlijk ook niet op dit niet bestaande feit beroepen. Slechts dan mag rekening worden gehouden met afschrijvingen, zoodra blijkt, dat zij inderdaad hebben plaats gehad. Derhalve mogen opgegeven, maar niet op de winst en verliesrekening opgebrachte afschrijvingen niet voor aftrek worden toegelaten, (c. f. D. B.) Aangezien de afschrijving plaats heeft op de waarde, waarvoor de zaak op de laatste balans te boek staat, kan bij gemis van eene behoorlijke boekhouding dan ook nooit van afschrijving sprake zijn. 71 Art. 6. De afschrijvingen wegens waardevermindering behooren dus te worden getoetst aan de balans en de winst en verliesrekening. De door eene aanslagcommissie aangenomen gedragslijn om in gevallen, dat de in eenig jaar gedane afschrijvingen op de boekwaarde van uitsluitend ten behoeve van het bedrijf gebezigde zaken slechts ten deele geacht kunnen worden op te wegen tegen werkelijke waardevermindering dier zaken, het meerdere, dat niet voor aftrek mag worden toegelaten billijkheidshalve in volgende jaren nog in mindering van het bruto inkomen te brengen, kan niet worden geacht te zijn in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Dit systeem toch zou in de praktijk hierop neerkomen, dat de belastingadministratie verplicht zou zijn om naast de ingediende balans en winsten verliesrekening eene eigen boekhouding te gaan aanleggen betreffende de niet voor aftrek toegelaten afschrijvingen ten einde die bedragen in volgende jaren geheel of gedeeltelijk nog in mindering van de winst toe te laten. Dit zou niet gaan en zou in strijd zijn met het beginsel dat de resultaten van ieder jaar op zich zelf moeten worden beschouwd. De belasting naar het jaarlijksch zuiver inkomen dient te worden berekend aan de hand van de jaarverslagen van de laatste drie jaren en daarbij dient iedere balans met winst- en verliesrekening op zich zelf te worden beschouwd. Wil de Directie der vennootschap voorkomen dat met die afschrijvingen boven het bedrag van de eigenlijke waardevermindering in latere jaren geen rekening wordt gehouden, dan heeft zij dat in, de hand door in plaats van af te schrijven te reserveeren. Is de reserve in latere jaren noodig om werkelijke waardevermindering te dekken, dan laat men dat loopen over de winst en verliesrekening door de reserve geheel of gedeeltelijk daarop terug te brengen en voorts af te schrijven. De teruggebrachte reserve komt in het jaar van terugbrenging uit den aard der zaak niet als winst is aanmerking, terwijl de afschrijving wegens werkelijke waardevermindering in aftrek wordt toegelaten. (D. B.) ad. 2. De afschrijving moet zijne compensatie vinden in den waardeachteruitgang der zaak. Heeft er geen werkelijke waardevermindering plaats gehad dan kan er ook geen sprake zijn van de bij deze ordonnantie bedoelde afschrijving. Het bedrag der waardevermindering en dat der afschrijving moet tegen elkaar opwegen. Afschrijvingen, het bedrag der waardevermindering te boven gaande, houden stille winst reserves in, stellen verkapte winstreserves daar, die natuurlijk uit den aard der zaak aan de belasting behooren te worden onderworpen (art. 8 § 2 ten 2nni 109 Art. 9. ge mocht hebben. Wanneer aanvang van belastingplicht in den loop van het belastingjaar plaats heeft, leert § 2 van artikel 28. Bij de bevordering tot een hooger bezoldigde betrekking of bij overplaatsing in den loop van een kalenderjaar komt dus geene verandering in den oorspronkelijken aanslag en blijft deze bestaan. Het gevolg daarvan is, dat in den loop van het belastingjaar tal van personen hunne belasting bij een ander kantoor hebben te betalen dan waar hun aanslag betaalbaar is gesteld, zie de circulaire van den Directeur van Financien van 2 October 1906 No 693/21769 Bijlage No 2 en voorts artikel 49. Na het vorenstaande is het duidelijk, dat voor iemand, die uit meerdere bronnen inkomsten trekt eerst het belastingplichtig bedrag uit elk dier bronnen afzonderlijk zal moeten worden berekend en daarna de verschillende uitkomsten bij elkaar zullen moeten worden geteld. Ter beoordeeling van de vraag of een der in al. 2 bedoelde tijdvakken is aangevangen behoort uitsluitend te worden gelet op de in het slot van deze alinea bedoelde factoren en zulks onverschillig of overigens het beroep in naam, vorm, of omvang al dan geen wijziging heeft ondergaan. Deze beslissing berust hierop, dat het woord „tenzij" niet in het aaneenschakelend zinsverband is gebruikt, (dus niet alsof achter dat woord de bijvoeging „tevens" behoort te worden gedacht). Belanghebbende, die in zeker geval het tegendeel beweerde, meende, dat alleen aanvang der bedoelde tijdvakken zou plaats vinden, indien met verandering van de' maatstaf van belooning enz. gepaard gaat verandering in naam enz. van het beroep. Deze uitlegging, welke irrationeel werd geoordeeld, is daarenboven in strijd met de geschiedenis dezer wetsbepaling. (D. B.) Aangenomen mag worden, tenzij het tegendeel blijkt, dat bij verwisseling van betrekking voor den aanvang van het belastingjaar, op dezelfde suikerfabriek geen verandering plaats vindt in den maatstaf van belooning. (D. B.) Er kan echter worden aangenomen, dat bij overgang van suikeremployés naar een andere maatschappij, een anderen werkgever, de maatstaf eveneens verandering ondergaat, tenzij het tegendeel bepaaldelijk blijkt. (D. B.) Notaris — Vendumeester. Bij de overplaatsing van een notarisvendumeester verandert de maatstaf van belooning niet ten aanzien van het notariaat, wel ten aanzien van het vendumeesterschap. Wellicht zou echter het ambt van notaris-vendumeester beschouwd kunnen worden als een ondeelbare functie. (D. B.) Art. 10. 110 Artikel 10. De man is,"2) behoudens verhaal, uit eigen hoofde Belastingvoor het zuiver inkomen zijner vrouw,"3) tenzij in de pHohtig in. gevallen van scheiding van tafel en bed en scheiding van komen van goederen en in het geval dat de vrouw krachtens artikel 140 *ehuwde van het Burgerlijk Wetboek zich het beheer van hare roerende en onroerende goederen en het vrije genot van hare inkomsten heeft bedongen, in welke gevallen de vrouw zelve belastingplichtig is. Niettemin wordt in de laatste twee gevallen114) bij de berekening van de verschuldigde belasting geene splitsing van de inkomsten van man en vrouw toegelaten, maar de uitkomst der berekening in evenredigheid tot het bedrag van ieders zuiver inkomen over beide omgeslagen. Ter berekening van het zuiver inkomen mag worden afgetrokken"5) het bedrag, dat gedurende het tijdvak waarover de aanslag loopt, uit het inkomen is of vermoedelijk zal worden verstrekt"6) aan de bij den aanvang van het kalenderjaar of, bij lateren aanvang van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang, in Nederland wonende echtgenoote van den belastingplichtige.. De echtgenoote, die op reis is tusschen Nederlandsch-Indië en Nederland, wordt geacht in Nederland te wonen. Indien de echtgenoote eerst na de aangifte in Nederland is gaan wonen, wordt na afloop van het belastingjaar, op schriftelijk verzoek, ontheffing verleend"7) voor de belasting, die over het in dat jaar aan haar verstrekte bedrag is betaald.' Al^. De man is enz. Als regel wordt dus de man als hoofd der echtvereeniging mede aangeslagen voor de inkomsten zijner echtgenoote. De ordonnantie maakt geen verschil of de echtgenooten al dan niet in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Dus ook al zijn zij gehuwd in eenerlei beperkte gemeenschap of zelfs met uitsluiting van elk gemeenschap, de man is de eenige belastingplichtige en is verplicht tot aangifte van de gezamenlijke inkomsten. Op dezen regel kent de ordonnantie drie uitzonderingen n 1 a. wanneer hoewel het huwelijk nog bestaat de echtgenooten bij rechterlijke uitspraak, de scheiding van tafel en bed, van de verplichting 111 Art. 10. tot samenwoning zijn ontheven. Deze scheiding van tafel en bed heeft burgerrechtelijk uitsluiting van elke vermogensrechtelijke gemeenschap tusschen de echtgenooten ten gevolge en bekomt de vrouw het vrije beheer harer goederen terug, zoo zij dit niet reeds krachtens huwelijksvoorwaarden had. b. wanneer er scheiding van goéderen krachtens rechterlijke uitspraak plaats heeft gehad. Het rechtsinstituut van scheiding van goederen vindt weinig toepassing, aangezien door de oorzaken die daartoe leiden de harmonie der echtgenooten wel dusdanig zal zijn gestoord dat zij tot ontbinding des huwelijks of althans tot scheiding van tafel en bed zullen besluiten. Ook scheiding van goederen heeft ten gevolge dat de vrouw het vrije beheer harer goederen terug krijgt. c. wanneer de vrouw zich krachtens artikel 140 B. W. het beheer van hare roerende en onroerende goederen en het vrije genot van hare inkomsten heeft bedongen. In deze drie gevallen is dus de vrouw een zelfstandig belastingplichtig persoon, is zij dus zelve belastingplichtig en doet zij zelfstandig aangifte van hare eigen inkomsten. 113. voor het zuiver inkomen zijner vrouw. De man is niet alleen belastingplichtig voor het inkomen van zijne in Indië wonende vrouw, maar ook voor het inkomen van zijne buiten Indië wonende vrouw. Hij zal dus steeds in zijne aangifte melding van dat inkomen hebben te maken. Woont de man daarentegen in het buitenland en de vrouw hier te lande dan is alleen zij, onverschillig wat ook tusschen de echtgenooten bestaat of bedongen is, belastingplichtig voor haar eigen inkomen. Behalve in de drie gevallen, bedoeld bij alinea 1, is de voor de inwerkingtreding van Staatsblad 1898 No. 158 met een Europeaan gehuwde ihlandsche vrouw, voor het geval zij inkomsten geniet uit op haar naam staande onroerende goederen niet zelve belastingplichtig doch behoort haar Europeesch echtgenoot voor dat inkomen te worden aangeslagen. In de bedoelde drie gevallen behoort de vrouw zoo zij ook na haar huwelijk inlandsche is gebleven, door de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten te worden getroffen. (S. T. 165). 114. Niettemin wordt in de laatste twee gevallen enz. Dat de belasting toch over de gezamenlijke inkomsten der echtgenooten berekend wordt in de gevallen sub b. en c. hierover onder No. 112 ontwikkeld, hangt samen met de progressie van het belastingpercentage. Art. 10. 112 Heeft in een der beide genoemde gevallen de man bijv. een tractement van zuiver ƒ 8000.— en de vrouw een zuiver inkomen uit vermogen van ƒ 4000.— dan wordt de belasting berekend over het gezamenlijke inkomen van ƒ 12.000. - en bedraagt ƒ 444. 75. De man wordt dan aangeslagen voor 2/3 daarvan of ƒ 296.50, en de vrouw voor / 148.25. In de gevallen dat de vrouw zelve belastingplichtig is, bedoeld bij alinea 2, is voor de bepaling van den aanslag het inkomen van beide echtgenooten, als dat van een belastingplichtige aantemerken. Derhalve zal voor man en vrouw te zamen niet meer dan 5% van het totale bruto inkomen en in geen geval meer dan / 200.— als premie voor levensverzekering mogen worden afgetrokken. (S. T. 166). Alleen dus in het geval van scheiding van tafel en bed worden de echtgenooten ieder zelfstandig alleen naar hun eigen inkomen aangeslagen. 115. mag worden afgetrokken. De redactie van dit artikel werd aldus vastgesteld bij Stbl. 1910 No. 450. Dat de wet aftrek toelaat voor hetgeen de in Indie wonende man aan zijne in Nederland wonende echtgenoote verstrekt, is eene vrijgevigheid die haar ontstaan te danken heeft doordien men meende rekening te moeten houden met het feit dat zij in Nederland aangeslagen wordt in de Nederlandsche belasting op de bedrijfs en andere inkomsten over de haar door baren echtgenoot uit zijne inkomsten verstrekte toelage. 116. verstrekt. Hieronder zal uiteraard alleen zijn te verstaan hetgeen aan de echtgenoote tot levensonderhoud en casu quo tot opvoeding der kinderen wordt verstrekt, dus niet hetgeen aan de echtgenoote ter belegging wordt toegezonden. Bij de beoordeeling van een en ander zal rekening dienen te worden gehouden met de maatschappelijke positie van den belastingplichtige. Wanneer bijv. iemand met een inkomen van ƒ 1000.— 's maands in zijne aangifte vermeldt, dat hij aan zijne in Nederland vertoevende echtgenoote eene toelage verstrekt van ƒ 500.— 's maands, kan de administratie daarmede genoegen nemen. Wanneer daarentegen iemand met dat maandelijksche inkomen het bedrag opgeeft van / 800.— 's maands, bestaat er voor haar alle aanleiding aan de juistheid der opgave te twijfelen en zal zij daarmede geen genoegen behoeven te nemen, tenware de aangever de juistheid der aangifte door bewijzen kan staven. 113 Art. 10—11. De kosten van passage door den in Indië verblijf houdende echtgenoot, betaald voor zijne terugkeerende vrouw, niet te begrijpen onder de verstrekkingen bedoeld bij artikel 10. (S. T. 167) De kosten van opvoeding van buiten Nederlandsch-Indië ver. blijfhoudende kinderen, worden alleen dan in mindering van het inkomen gebracht, als zij begrepen zijn in de uitkeering aan de buiten Nederlandsch-Indië, wonende echtgenoote. (S. T. 168) Na de wijziging bij Stbl. 1910 No. 450 te lezen alsof er stond „in Nederland" in stede van „buiten Nederlandsch-Indië." Er mag niet meer voor aftrek in aanmerking gebracht worden dan hetgeen in het belastingjaar uit het inkomen van den man inderdaad is of vermoedelijk zal worden verstrekt. (S. T. 169.) Afgetrokken mag niet .worden, wat in het vorig belastingjaar aan de echtgenoote is verstrekt. (S. T. 170) Bestaat tusschen de echtgenooten scheiding van tafel en bed, dan is het huwelijk niet ontbonden en kan op grond van alinea 3 aanspraak worden gemaakt op den daarbedoelde aftrek. (D. B.) 117. op schriftelijk verzoek ontheffing verleend. Het verzoek hetwelk vrij van zegel is, moet gericht worden aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, die het kohier waarin de aanslag voorkomt, arresteerde. Artikel 11. Van hen, wier zuiver jaarlijksch inkomen of, ingeval voor Tarief der de berekening der belasting samenvoeging plaats heeft, belasting wier gezamenlijk zuiver jaarlijksch inkomen minder voorPhys,edan / 900.— bedraagt, "8) wordt geen belasting geheven. epe ™e De belasting bedraagt: "9) Bij een zuiver jaarlijksch inkomen van: / 900 tot beneden ƒ 960 ..... . / 1,50 „ 960 „ | „ 1020 „ 3,— „ 1020 „ „ „ 1080 „ 4,50 „ 1080 „ „ „ 1140 „ 6,- „ 1140 „ „ „ 1200 7,50 „ 1200 „ „ „ 1260 „ 9,15 „ 1260 „ „ „ 1320 „ 10,80 8 Art. 11. 114 ƒ 1320 tot beneden ƒ 1380 / 12,45 „ 1380 „ „ „ 1440 „14,10 „ 1440 „ „ „ 1500 „ 15,90 „ 1500 „ „ „ 1560 „ 17,70 „ 1560 „ „ „ 1620 „ 19,50 „ 1620 „ „ „ 1680 „ 21,30 „ 1680 „ „ „ 1740 „ 23,10 „ 1740 „ „ „ 1800 „ 25,05 „ 1800 „ „ L 1860 „ 27,- „ 1860 4 „ „ 1920 „ 28,95 „ 1920 „ „ „ 1980 „ 30,90 , 1980 „ „ „ 2040 „ 32,85 „ 2040 „ „ „ 2100 „ 34,80 „ 2100 „ „ . 3600 „ 36,75, benevens / 3,50 voor elke geheele som van / 100 boven ƒ2100; „ 3600 „ „ „ 5400 / 89,25, benevens / 3,75 voor elke geheele som van / 100 boven ƒ3600.; „ 5400 „ „ „ 7200 ƒ 156,75, benevens ƒ 4 voor elke geheele som van ƒ 100 boven ƒ5400; „ 7200 ,, „ „ 12 000 ƒ 228,75, benevens ƒ 4,50 voor elke geheele som van ƒ 100 boven ƒ7200; „ 12 000 en hooger .... ƒ 444,75, benevens ƒ 5 voor elke geheele som van ƒ 100 boven ƒ 12 000 118. wier gezamenlijk zuiyer jaarlijksch inkomen minder dan f 900.— bedraagt. De man is, zooals uit No 112 blijkt, uit eigen hoofde belastingplichtig voor het inkomen zijner vrouw. Hier heeft dus samenvoeging van inkomsten plaats. Bijv. de man heeft een jaarlijksch tractement van netto f 800.—, de vrouw een netto pensioen van ƒ 1000.— Ieder afzonderlijk zou vrij zijn; nu komt voor de belasting in aanmerking ƒ 800.— plus (1000 — ƒ 450) = ƒ 550 totaal ƒ 1350.— Heeft de eene winst gemaakt of een vast tractement doch de ander verlies geleden, dan komt het geleden verlies in mindering van de winst of tractement. Bijv. de man 115 Art. 11—12. heeft een pensioen van ƒ 1500.— 's jaars en de vrouw eene zaak, waarin een verlies is geleden van f 200.—. Het gezamenlijk belastingplichtig inkomen bedraagt dan ƒ 1050.— min ƒ 200= ƒ 850, dus minder dan-het belastingvrij minimum. 119. De belasting bedraagt: Ten opzichte van het Tarief vinden wij in de toelichting het volgende aangeteekend: Het bij Indisch Staatsblad 1906 No 59, in artikel 3, sub c der patentordonnantie opgenomen progressie-tarief kan naar aard en karakter, doch met wijziging van de schaal der progressie voor deze categorie van belastingplichtigen behouden worden. De wijziging is noodzakelijk om de lage inkomens iets minder en de hooge iets zwaarder te belasten. Terwijl een percentage van 2 pet. thans reeds bij ƒ 1800 wordt bereikt, wordt dit percentage volgens het in artikel 11 opgenomen tarief bij belastbare inkomens van 3000 • (ten rechte ƒ 2400) nog niet ten volle geheven en bij ƒ 3100 (ten rechte ƒ 2500) even overschreden; daarentegen klimt het op tot 5 pet. voor hetgeen ƒ 12000 te boven gaat. Voorts neemt de belasting, terwijl de schaal der belastbare inkomens stijgt eerst met verhooging van ƒ 60 en daarna met verhooging van ƒ 100, bij inkomens beneden ƒ 2100 regelmatig toe met 27a, 2'/4, 3, 374, 3Vs, 3 U, 4, 4l/a» en 5 pet. van de verhoogingen. Eene verlaging van het belastbaar minimum tot ƒ 600 per jaar is overwogen, maar komt met het oog op den levensstandaard van Europeaan in Indie niet wenschelijk voor, waarbij nog komt dat die verlaging, althans wanneer men de belasting in den aanvang niet te hoog wil opvoeren, financieel niet veel beteekenis zou hebben. Artikel 12. De belasting wordt verminderd120) met 3 ten honderd Aftrek voor VOOr: kinderen. a. ieder, tot wiens onderhoud de belastingplichtige ingevolge de artikelen121) 298, 321, 322, 323 en 328 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is; (art. 3 letter e art. 8 slot). b. ieder die door hem als een eigen kind wordt onderhouden122) en opgevoed. De aftrek bedraagt123) ten minste ƒ 0.10 en voor ieder sub a en b bedoeld, ten hoogste ƒ 30.—. 120. De belasting wordt verminderd. Behalve door het progressief karakter van het belastingpercentage kan op de draagkracht van den belastingplichtige nog gelet worden door rekening Art. 12. 116 te houden met de talrijkheid van het gezin, v/elks onderhoud ten zijnen laste komt en op het bedrag der belasting eene reductie toe te staan. De vraag in welke gevallen reductie zal worden verleend, is daarbij in de eerste plaats beantwoord naar de regeling van het Indisch Burgerlijk Wetboek, terwijl voorts niet over het hoofd is gezien, dat er gevallen zijn, waarin iemand, zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn, een kind als zijn eigen kind onderhoudt en opvoedt. De bepaling sub b heeft het .oog op aangenomen kinderen wier onderhoud en opvoeding, zooals bij eigen kinderen het geval is, ten laste komen van den belastingplichtige. (S. T. 173). Men mag den aftrek toepassen onverschillig waar de personen, die men onderhouden moet, zich bevinden. Iemand, wiens vrouw en kinderen in Nederland zijn, heeft dus, ongeacht den aftrek wegens toelage voor zijne familie (No. 116), recht op de vermindering bedoeld in art. 12. Een zoon, die zijn behoeftigen vader onderhoudt, heeft slechts aanspraak op verminderdering van zijnen aanslag met 3%, niet op aftrek van hetgeen hij aan dien vader verstrekt. Wonen beiden in Indië, dan wordt de vader voor de uitkeering niet belast (zie ook artikel 3, letter e en 8, slot). (S. T. 171). 121. ingevolge de artikelen. De hier bedoelde artikelen van het Burgerlijk Wetboek luiden als volgt: art. 298. Een kind, van welken ouderdom ook, is eerbied en ontzag aan zijne ouders verschuldigd. De ouders zijn verplicht hunne minderjarige kinderen te onderhouden en op te voeden; ten aanzien van de meerderjarigen gelden de bepalingen in de derde afdeeling van dezen titel voorkomende. art. 321. De kinderen zijn verplicht hunne ouders en andere bloedverwanten in de opgaande linie, wanneer zij behoeftig zijn, te onderhouden. art. 322. Schoonzoons en schoondochters moeten insgelijks, en in dezelfde gevallen, aan hunne schoonouders onderhoud verschaffen, doch deze verplichting houdt op: le. wanneer de schoonmoeder tot een tweede huwelijk is overgegaan ; 2e. wanneer diegene der echtgenooten, door wien de zwagerschap bestond, en de kinderen, uit deszelfs huwelijks-vereeniging met den anderen echtgenoot gesproten, overleden zijn. art. 323. De verplichtingen, welke uit de bepalingen der twee voorgaande artikelen voortvloeien, zijn wederkeerig. art. 328. Natuurlijke en wettelijk erkende kinderen zijn onderhoud aan hunne ouders verschuldigd. Deze verplichting is wederkeerig. 117 Art. 12—13. Vermindering van belasting is niet toegelaten voor een na 1 Januari van het belastingjaar geboren kind. (S. T. 172) 122. wordt onderhouden. Art. 12 kan geen toepassing vinden ten aanzien van onder voogdij gestelde weezen, die een zoodanig pensioen genieten, dat geacht kan worden toereikend te zijn om te voorzien in hun kosten van onderhoud. (S. T. 174) Evenmin ten aanzien van den man, indien de kinderen bij vonnis van echtscheiding aan de vrouw zijn toegewezen. (D. B.) 123. De aftrek bedraagt. Voor ieder der sub a en b bedoelde personen wordt aftrek toegestaan van 3 °/o van den aanslag tot een maximum van ƒ 30.— welk maximum eerst wordt bereikt als / 1000.— aan belasting verschuldigd is. De minimale aftrek bedraagt echter in 't geheel / 0.10, niet voor ieder kind dat bedrag. (S. T. 175) HOOFDSTUK III, a. In Nederlandsch Indië gevestigde belastingplichtigen, andere dan natuurlijke personen. Artikel 13. De vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen, Belasting bedoeld in artikel lb zijn belastingplichtig naar:124) pliohtig in- a. haar jaarlijksch zuiver inkomen; komen van b. haar jaarlijksche overwinst. aamlooze _ Vennoot- De daar bedoelde stichtingen ,Z5) zijn slechts belasting- schappen en plichtig naar haar jaarlijksch zuiver inkomen. andere lichamen. 124. zqn belastingplichtig naar. De Naamlooze Vennootschappen en andere lichamen worden door eene dubbele belasting getroffen. De belasting naar haar jaarlijksch zuiver inkomen is eene zuivere inkomstenbelasting. Deze wordt berekend over de winst der associatie overeenkomstig de art. 3—9, 13—18, 21 en volgens de gegevens neergelegd in de balansen en winst en verliesrekeningen. De belasting naar hare jaarlijksche overwinst is geene eigenlijk gezegde inkomstenbelasting, maar eene soort dividend belasting. Art. 13—14. 118 Zij wordt overeenkomstig art. 18 berekend over het totaal van het uitgekeerde dividend na aftrek van 5°/0 van het gestorte kapitaal, welke aftrek is te beschouwen als de normale Tente van het gestorte kapitaal. In aanmerking nemende dat deze dubbele belasting alleen verschuldigd is wanneer belangrijke winsten — belangrijk in verhouding tot het kapitaal der zaak — niet alleen zijn gemaakt, maar ook worden uitgekeerd, is zij billijk te noemen en is aan de stelling om zooveel mogelijk de belasting te heffen aan den bron der inkomsten voldaan. 125. Stichtingen. Van de heffing naar de overwinst zijn uitgezonderd stichtingen, omdat de bedrijfsinkomsten van deze in het algemeen niet van dien aard zijn dat zij voor eene belasting naar de overwinst in aanmerking behoeven te komen. Artikel 14. Berekening Het jaarlijksch zuiver inkomen, 126) bedoeld in het vanhet,,zui- vorjg artikel, wordt berekend volgens de artikelen 3 tot ver inko- ^ m^ ^ verstan(Je dat: men" van . .nn. , . . . . . . Naamlooze a- winstuitkeeringen 127) alleen dan in mindering mogen Vennoot- worden gebracht, wanneer zij geschieden aan in Neder- schappenen landsch-Indie gevestigde beheerende vennooten, beandereiicha- stuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder roen' personeel als zoodanig; b. bij commanditaire vennootschappen op aandeelen in mindering mag worden gebracht dat deel van het inkomen, waarop in Nederlandsch-Indie gevestigde beheerende of commanditaire vennooten, anders dan als aandeelhouder gerechtigd zijn. c. bij vereenigingen en stichtingen slechts het inkomen 128) uit beroep en bedrijf in aanmerking komt. 126. Het jaarlijksch zuiver inkomen. De naamlooze vennootschappen en andere rechtspersonen zullen moeten worden aangeslagen naar hun geheele zuiver inkomen onverschillig waar dat inkomen gewonnen is. (zie ook sub No. 6) De hier te lande gevestigde Javasche Bank zal dus mede hebben op te geven het inkomen verworven met haar bijkantoor in Amsterdam, zie echter artikel 57. 119 Art. 14. 127. winstuitkeeringen. In tegenstelling met de physieke personen, zal bij naamlooze vennootschappen van zelf geen aftrek kunnen worden toegelaten wegens winstuitkeeringen, omdat het inkomen bij die lichamen juist verworven wordt om daaruit winstuitkeeringen te kunnen doen. Toch zal men eene uitzondering moeten maken voor winstuitkeeringen (tantièmes) aan directeuren en ander personeel. Hier toch heeft men feitelijk te doen met een vorm van salaris. Aftrek wordt echter slechts toegelaten voor uitkeeringen aan in Indië gevestigd personeel, (zie ook sub 137.) Pensioenfondsen. Stortingen in de bij artikel 6 § 1 sub f bedoelde fondsen mogen op grond van sub a van dit artikel niet voor aftrek worden toegelaten indien het winstuitkeeringen zijn. (D.B.) Het aandeel van het Gouvernement in de winst van zekere spoorweglijn is, wijl deze uitgaven niet zijn te begrijpen onder de winstaandeelen, welke ingevolge sub a van dit artikel voor de bepaling van het jaarlijksch zuiver inkomen voor aftrek in aanmerking mogen komen, in zeker geval terecht buiten beschouwing gelaten (D.B.) Familievennootschappen, wier statuten niets omtrent eene winst verdeeling inhouden. In verband met het bepaalde in de artikelen 14a en 16a is voor de berekening van het jaarlijksch zuiver inkomen en voor de overwinst terecht slechts in mindering toegelaten de aan in Nederlandsch Indie gevestigde beheerende vennooten als zoodanig uitgekeerde honoraria en winstaandeelen in zeker geval door de commissie van aanslag zoo billijk mogelijk geschat op onderscheidenlijk X guldens jaars en X% der totale zuivere winst volgens de winst- en verliesrekeningen na aftrek van voormeld salaris (D.B) Winstverdeeling met afwijking van de statuten. Waar de aandeelhouders ingevolge de statuten recht hebben op 65% van de winst, kunnen alleen zij aanspraak doen gelden op dat winstaandeel. Dit winstaandeel wordt dan ook ongeacht de wijze waarop daarover door rechthebbenden wordt beschikt in de eerste plaats door dezen genoten. Derhalve kan de vrijwillig gedane afstand van een gedeelte van bedoeld aandeel aan directeuren en commissarissen evenmin, als welke andere door rechthebbende aan het hun toekomende gegeven bestemming, invloed uitoefenen op de toepassing van de art. 14 sub a of 16 sub a. Het dividend wordt in een percentage uitgekeerd. Het winst-' aandeel der aandeelhouders zal dan ook slechts bij hooge uitzondering geheel kunnen worden verdeeld. Als regel blijft dus een Art. 14. 120 onverdeeld saldo over. De toekenning daarvan zooals in zeker geval is geschied aan het personeel, werd niet beschouwd inbreuk te maken op de statuten (D.B.) Hollandsche tantièmes. Bij de bepaling van den aanslag overeenkomstig artikel 9 § 4, alinea 2 naar het gemiddelde over de laatste drie jaren moet het zuiver inkomen van ieder jaar op zich zelf worden berekend, zoodat dus ook voor elk jaar die tijdvakken afzonderlijk in overweging dient te worden genomen of sub a van artikel 14 al dan niet toepassing behoort te vinden. (D.B.) 128. bij vereenigingen en stichtingen slechts het inkomen. Zooals reeds in No. 3 is opgemerkt, wordt met de restrictie ten aanzien van vereenigingen en stichtingen beoogd te voorkomen, dat vereenigingen en stichtingen, voor zoover zij zich het voorkomen en lenigen van armoede enz. ten doel stellen, door de belasting zouden worden getroffen. Bij de winstberekening van spaarbanken zal dus ook als zij vereenigingen zijn, de winstuitkeeringen niet mogen worden afgetrokken, tenzij vallende onder artikel 14, zoodat voor de belasting als winst in aanmerking komen de aan inleggers uitgekeerde renten, indien deze afhankelijk 'zijn van de met het bedrijf der bank behaalde resultaten. Voor zoover vaste renten aan inleggers gegarandeerd zijn, komen de dientengevolge uitgekeerde bedragen voor aftrek in aanmerking; hetgeen daarboven aan inleggers wordt uitbetaald is als winstuitkeering te beschouwen en dus belastingplichtig (S.T. 176) Afdeelingsbanken. Gouvernementssubsidies. De door het Gouvernement toegekende maandelijksche tegemoetkoming is i.c. bepaaldelijk toegekend tot gedeeltelijke bestrijding van beheerkosten; derhalve drukken de hedrijfsuitgaven van de vereeniging niet geheel op hare bedrijfsinkomsten en evenmin komen zij geheel te haren laste. Worden nu bij de berekening van het belastbaar inkomen eenerzijds de totale beheerkosten voor aftrek toegelaten, dan behoort ook aan den anderen kant ter gedeeltelijke verrekening daarmede de bovenbedoelde subsidie als inkomen in rekening te worden gebracht. (D.B.) Waar sub c van dit artikel zonder eenige restrictie wordt bepaald dat bij de berekening van het jaarlijksch zuiver inkomen der in artikel 1, b, bedoelde vereenigingen slechts het inkomen uit beroep en bedrijf in aanmerking komt, is het voor de toepassing van eerstgemeld artikel ook geheel onverschillig welke bestemming aan de eventueel met het uitgeoefende bedrijf behaalde winst door 121 Art. 14—15. de daarop rechthebbenden wordt gegeven. Voor de beantwoording van de vraag of eene vereeniging voor haar jaarlijksch inkomen belastingplichtig is, is het derhalve slechts van belang te weten of dat inkomen al dan niet met de uitoefening van eenig bedrijf door haar is verkregen, terwijl de omstandigheid dat zij blijkens de statuten ethische doeleinden nastreeft daarbij buiten beschouwing behoort te blijven. (D. B.) Vereenigingen, welke liefdadigheid beoefenen. Waar bij vereenigingen slechts het inkomen uit beroep en bedrijf voor een aanslag in aanmerking komt, zal bij Chineesche asch- of bedehuizen slechts behooren te worden onderzocht op welke wijze zij inkomsten verkrijgen. Hoe en waaraan de verkregen inkomsten worden besteed, doet voor de beoordeeling van de belastingplicht van vereenigingen niets af. Vereenigingen die derhalve slechts inkomsten trekken uit den verhuur van huizen, kunnen, waar door hen geen beroep wordt uitgeoefend niet voor die inkomsten worden aangeslagen. Worden inkomsten genoten door het uitzetten van geld op hypotheek dan zal onderzocht moeten worden of zij van het uitzetten van geld op hypotheek een bedrijf maken, hetgeen naar omstandigheden zal moeten worden beoordeeld. (D. B.) Artikel 15. § 1. Onder overwinst130) wordt verstaan het bedrag van de gewone en buitengewone uitdeelingen van welken aard ook, '3') over het laatstverloopen kalenderjaar uitgekeerd132) aan. opzichters, concessionarissen, preferente en gewone aandeelhouders, leden en andere deelgerechtigden in de winst — met uitzondering van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië—, berekend overeenkomstig het volgend artikel en verminderd met vijf ten honderd van de op aandeelen, bewijzen van lidmaatschap of deelgerechtigheid effectief gedane en niet terugbetaalde stortingen.133) Het derde lid van § 4 van artikel 9 is ten deze toepasselijk. § 2. In het geval van liquidatie wordt het batig saldo,134) dat wordt uitgekeerd boven de effectief gedane en vroeger niet terugbetaalde stortingen, in zijn geheel zonder eenigen aftrek als overwinst aangemerkt. Uitkeeringen over het jaar, waarin de liquidatie is aangevangen, worden begrepen onder het batig saldo in deze paragraaf bedoeld. Wat onder ,, over winst" en z. g. „liquidatiewinst'* moet worden verstaan. Art. 15. 122 De liquidatie135) wordt geacht te zijn aangevangen bij de ontbinding. 129. Artikel 15. Aldus gewijzigd bij Stbl. 1909 No. 498, Stbl. 1910 No. 371 en Stbl. 1913 No. 182. Zie in verband met de eertse wijziging het rondschrijven van den Directeur van Financiën ddo. 22 November 1909 No. 880/17529(Bijlage C No. 14) 130. overwinst. De artikelen 15 en 16 (oorspronkelijk ook 17) handelen over de berekening van de „overwinst." Onder „overwinst" moet worden verstaan het bedrag der uitkeeringen aan deelgerechtigden in de winst, dat de eerste vijf procent van het gestort maatschappelijk kapitaal overtreft. Uitkeeringen aan het Gouvernement als deelgerechtigde in de winst blijven echter buiten aanmerking. Voor de berekening van de overwinst van de Javasche bank en van de Bilitonmaatschappij zal dus al dadelijk het winstaandeel van het Gouvernement in mindering moeten worden gebracht. Dan vindt men in artikel 16 nader aangegeven, welke uitkeeringen niet, welke wel bij de berekening van de overwinst in aanmerking moeten worden gebracht. Voor de berekening van de overwinst, zie de Circulaire van den Directeur van Financiën van 22 November 1909 No. 880/17529 (Bijlage C No. 14) 131. uitdeelingen van welken aard ook. De wet verstaat onder overwinst het bedrag van de o.a. aan aandeelhouders uitgekeerde gewone en buitengewone uitdeelingen van welken aard ook, zonder te onderscheiden of die uitdeelingen al dan niet in contanten geschieden. (D. B.) Uitkeeringen door vereenigingen, welke blijkens de statuten ethische doeleinden nastreven. Dit artikel houdt alleen rekening met het feit of al dan niet uitkeeringen als daar bedoeld hebben plaats gehad zonder de belastingplicht uit dien hoofde in eenerlei verband te brengen met het doel dat belastingplichtige naast en bij de uitoefening van haar bedrijf nastreeft. (D. B.) Uitreiking van aandeelen of obligatiën. Terecht was door zekere commissie van aanslag rekening gehouden met eene uitkeering gelijk aan de nominale waarde van de in den loop van het boekjaar 1910 aan de aandeelhouders uitgereikte 2 % obligatiën tot een be- 123 Art. 15. drag van ƒ 225.000.— welke waarde door dezen geacht werd te zijn volgestort met de hun toekomende door de vennootschap teruggehouden winst. (D. B.) Afkoop rechten preferente aandeelhouders. Het bij inwisseling der preferente aandeelen aan de houders uitbetaalde bedrag, kon in zeker geval niet als eene uitkeering worden aangemerkt in den zin 'van dit artikel. In het onderwerpelijk geval was toch slechts sprake van afkoop van voorrechten welke door eene groep van aandeelhouders bij het verleenen van financieelen steun aan de vennootschap waren bedongen. (D. B.) 132. over het laatst verloopen kalenderjaar uitgekeerd* De berekening van de overwinst geschiedt naar de over het laatst verloopen kalenderjaar gedane uitkeeringen. Valt boekjaar en kalenderjaar van een bedrijf niet samen, dan treedt, ingevolge het laatste lid van § 1 van artikel 15, hier voor het laatst verloopen kalenderjaar in de plaats, het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met dat kalenderjaar samenvalt, zie No. 109. Dat zijn dus de uitdeelingen gedaan aan de hand van de balans over het laatst verloopen kalender- of boekjaar. Eene andere interpretatie zou in flagranten strijd zijn met de grondslagen eener gezonde boekhouding. Terecht laat de ordonnantie zich dan ook niet in met de vraag over welk jaar die uitkeeringen zijn verdient. (D. B.) Uitkeering in den zin van dit artikel beteekent „betaalbaarstelling". (D. B.) 133. stortingen. Omtrent de vraag, wanneer agio op uitgegeven aandeelen als „storting" in den zin van dit artikel, dan wel als winst moet worden aangemerkt, handelt het rondschrijven van den Directeur van Financiën ddo. 4 Maart 1909 No. 859/3450 (Bijlage C No. 9). Het op geplaatste nieuwe aandeelen verkregen agio, hetwelk in zeker geval geen (rechtstreekschen) invloed heeft uitgeoefend op de bepaling van het winstsaldo in de bij den aanslag in aanmerking komende jaren, mag niet worden aangemerkt als inkomen. (D. B.) Indien het op uitgegeven aandeelen verkregen agio, beoordeeld naar het in de circulaire van 4 Maart 1909 No. 859/3450 aangegeven standpunt niet als eene storting mag worden aangemerkt, behoort de onderwerpelijke bate, waarvan de verkrijging toch rechtstreeks Art. 15. 124 verband houdt met het uitgeoefende bedrijf als bedrijfswinst in aanmerking te worden genomen. (D. b.) Actions de jouissance vertegenwoordigen geen gestort kapitaal. (d. b.) Tegen de vrijstelling van overwinstbelasting van zekere spaarbank, zijnde eene vereeniging, zijn geen bedenkingen gerezen waar deze vereeniging niet in 't bezit was van een gestort maatschappelijk kapitaal maar uitsluitend werkte met inleggelden van spaarders. (D.B.) Het totaal van de inlagen van spaarders kon bij zekere spaarbank — zijnde eene Naamlooze Vennootschap — niet worden aangemerkt als op aandeelen, bewijzen van lidmaatschap of deelgerechtigheid effectief gedane en niet terugbetaalde stortingen, omdat de spaarders voor het bedrag hunner inlagen crediteuren waren van de naamlooze vennootschap, zulks te minder wijl i. c. de spaarders, voor zoover zij aanspraak konden doen gelden op uitkeering van eene vaste, gegarandeerde rente, niet deelden in het risiko van het bedrijf der spaarbank. (D. b.) 134. In het geval van liquidatie wordt het batig saldo. De liquidatie winst is niets anders dan eene soort overwinst. Het tweede lid van artikel 15 voorziet dan ook in het geval, dat het batig saldo dat bij liquidatie wordt uitgekeerd de werkelijk gedane en vroeger niet terug betaalde stortingen in waarde overtreft. Dat meerdere is, evenals het voor uitkeering bestemde dividend, als inkomst van het lichaam te beschouwen, als zijnde in de practijk meestal niets anders dan ingehouden winsten door geheime reserves. Ook deze inkomst moet aan de belasting onderworpen worden. 135. liquidatie. De hoofdvragen die zich bij de liquidatie van vennootschappen opdoen zijn: lo. kan eene naamlooze vennootschap na hare ontbinding in de inkomstenbelasting worden aangeslagen, zoo ja, kan dit nog geschieden nadat de baten onder de aandeelhouders zijn verdeeld? Een naamlooze vennootschap eindigt niet door de ontbinding, doch eerst door afloop van de op legale wijze plaats gehad hebbende liquidatie, gevolgd door de uitkeering van het saldo aan de aandeelhouders. Zoolang er nog onverefïende schuldvorderingen ten laste van de vennootschap bestaan, die uit hare baten geheel of gedeeltelijk kunnen worden voldaan, is de liquidatie niet afgeloopen en kan er van een eindigen van de naamlooze vennootschap geen sprake zijn. (Uitkeeringen van baten aan aandeelhouders boven het saldo na afloop der liquidatie d. i. na voldoening van 125 Art. 15. alle schulden, is onwettig en onverschuldigd, zoodat de naamlooze vennootschap in liquidatie tegen de genieters dier uitkeeringen eene actie heeft tot terugbetaling van het onverschuldigd genotene). Waar nu verder als vaststaande mag worden aangenomen, dat de belastingplicht en dus ook de daaruit voortspruitende vordering van den fiscus eo ipso geboren wordt bij het zich voordoen van de omstandigheden onder welke deze ordonnantie het opleggen van een aanslag vordert, wordt de eerste vraag in zijn geheel toestemmend beantwoord zoowel voor de jaarlijksche als de liquidatiebelasting. Toch zal het aanslaan van vennootschappen in liquidatie over reeds verstreken jaren beter achterwege kunnen blijven indien het niet aanslaan is te wijten aan verzuim van de belastingadministratie, althans indien daarbij geen groote financieele belangen van den Lande betrokken zijn of kans op verhaal bestaat. 2o. Op welke wijze en op wien kan de verschuldigde belasting in de gevallen bedoeld onder lo worden verhaald, ingeval van wanbetaling? Deze ordonnantie stelt, wat naamlooze vennootschappen betreft, slechts in een geval (artikel 26) een ander dan den belastingschuldige aansprakelijk voor de belasting. Onder uitdrukking „vertegenwoordiger" in genoemd art. 26 begrijpt de ordonnantie echter niet den liquidateur, hetgeen blijkt en uit de 2de alinea van dat artikel — waarin wordt gesproken van vertegenwoordigers enz. aan wie de algemeene leiding van het bedrijf is toevertrouwd, terwijl liquidateurs juist optreden als het bedrijf wordt gestaakt — en uit art. 29, dat naast de personen, die o. a. volgens artikel 26 voor anderen belastingplichtig zijn „de met de vereffening belaste personen" afzonderlijk noemt, hetgeen geen zin 'zou hebben, indien zij onder de vertegenwoordigers enz." van art. 26 reeds waren begrepen. Daar het verder zeer twijfelachtig is of op grond van art. 26 een vertegenwoordiger enz. nog kan worden aangesproken, nadat hij als zoodanig is afgetreden, zal hij als zoodanig voor de liquidatiebelasting verschuldigd geworden na zijn defungeeren, stellig niet aansprakelijk zijn en waar voorts door de ordonnantie evenmin eene aansprakelijkheid in het leven is geroepen voor de belasting door een hier te lande gevestigde maatschappij verschuldigd, zal het zaak zijn, dat de aanslagen zoo spoedig mogelijk zoo noodig ambtshalve, worden vastgesteld zoodra bekend is, dat tot staking van het bedrijf of tot den verkoop van de onderneming is besloten. Bestaat derhalve het middel om voor de verschuldigde belasting beslag te leggen onder handen van de aandeelhouders die onwettige betaling genoten, waar dit systeem practisch bij onbekendheid der aandeelhouders toch niet uitvoerbaar is, staat er althans indien een Art. 15—16. 126 of meer der liquidateuren hier te lande wonen nog een andere weg open om op indirecte wijze het den Lande toekomende te innen. Art. 29 verbiedt uitdrukkelijk aan liquidateuren uitkeeringen te doen alvorens al de verschuldigde inkomstenbelasting is voldaan. Het handelen in strijd hiermede is eene onrechtmatige daad, waardoor den Lande schade is toegebracht, omdat het daardoor in de onmogelijkheid is gesteld de verschuldigde belasting ca. te verhalen, zoo dat volgens art. 1365 B. W. de bedrijvers van die daad tot schadevergoeding kunnen worden aangesproken (D.B.) Eene naamlooze Vennootschap houdt niet op te bestaan door het samen komen van alle aandeelen in een hand. Arr. Hoog Gerechtshof van N. I. van 23 September 1909 (opgenomen in dl. 94 blz.34 e. v. van het Recht in Nederlandsch-Indie). Artikel 16. Berekening van de ,, over winst" van Naamlooze Vennootschappen en andere lichamen. Bij het bedrag der uitdeelingen in het vorig artikel bedoeld komen niet in aanmerking: a. uitdeelingen aan in Nederlandsch-Indië gevestigdel37) beheerende vennooten, bestuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder personeel als zoodanig. b. uitdeelingen of uitkeeringen aan onderstand genietenden l38) in deze hunne eigenschap en aan verzekerden, voor zooveel de bedragen betreft, waarvoor verzekerd is; c. uitdeelingen bestaande in teruggave van betaalde contributien,139) voor zoover zij niet geschieden door vereenigingen, die eene winkelnering of een fabriek of handwerk drijven. Kan worden aangetoond, ,4°) dat in de uitdeeling tevens aflossing van kapitaal is begrepen en zoo ja, tot welk bedrag, dan wordt dat bedrag van die uitdeeling afgetrokken, totdat het geheele bedrag van het gestorte kapitaal is afgelost of afgeschreven. Bijschrijving op en uitreiking van aandeelen of obligatiën141) worden tot het bedrag, waarvoor geen storting plaats heeft, als uitdeelingen aangemerkt. 136. Artikel 16. aldus gewijzigd bij Stbl. 1910 No. 371 en Stbl. 1913 No. 182. 127 Art. 16—17. 137. in Nederlandsch Indië gevestigde. Letter a van dit artikel laat aftrek toe van de winstuitkeering aan in Indië gevestigd personeel, beheerende vennooten, commissarissen en dergelijken inbegrepen, omdat dat personeel reeds zelf belastingplichtig is over die uitkeeringen en het wenschelijk voorkwam zoo min mogelijk afwijking toe te laten van het beginsel, dat in Indië gevestigde physieke personen voor al hunne inkomsten in de belasting behooren te vallen. (Zie ook sub 127) 138. uitkeeringen aan onderstand genietenden. De ordonnantie beoogt alleen te treffen winstuitkeeringen. Uitdeelingen of uitkeeringen aan onderstand genietenden en aan verzekerden vallen wel onder het begrip „uitdeeling" doch zijn geen uitdeelingen van winst. 139. uitdeelingen bestaande in teruggave van betaalde contributien. Het beginsel in No. 138 geldt natuurlijk ook bij teruggave van betaalde contributien. Immers, als er meer contributie blijkt te zijn betaald dan noodig was, dan kan kwalijk van winst gesproken worden. Door de uitzondering voor vereenigingen, die een winkelnering, fabriek of handwerk drijven, wordt voorkomen, dat deze zich aan belastingontduiking zouden kunnen schuldig maken door — wat bijv. voor coöperatieve vereenigingen gemakkelijk zou kunnen geschieden — betalingen voor hetgeen geleverd wordt als contributie aan te merken. 140. Kan worden aangetoond, enz. 141. Bijschrijving op en uitreiking van aandeelen of obligatiën. In het bepaalde in de laatste twee alinea's van art. 16 wordt almede het beginsel gehuldigd om geen andere uitkeeringen te doen treffen dan uitkeeringen van winst. En even duidelijk als het is, dat kapitaalaflossing niet is aan te merken als winstuitkeering, even duidelijk is het, dat bijschrijvingen op of uitreiking van nieuwe aandeelen of obligatiën uit de behaalde winst zuiver winstuitkeeringen zijn. De vraag of voldoende is aangetoond, dat er aflossing van kapitaal heeft plaats gehad, staat van zelf ter beantwoording aan de commissie van aanslag behoudens hooger beroep op den voet van de art. 45 en 46. Artikel 17. Bij de berekening van de in artikel 15 bedoelde stor- Omtrent de tingen geldt het volgende: „stortingen" Heeft de storting niet in geld, maar door inbreng van bedoïl° Mi goederen of rechten plaats gegrepen, dan geldt als gestort art* 1S" „stortingen" Art. 17. 128 bedrag 143) de verkoopwaarde van het ingebrachte tijdens den inbreng. Heeft de inbreng reeds meer dan een jaar voor het in werking treden van deze ordonnantie plaats gegrepen, dan geldt als verkoopwaarde de waarde, waarop de goederen en rechten bij den inbreng zijn geschat. 142. Artikel 17 aldus gewijzigd bij Stbl. 1909 No. 233 en Stbl. 1913 No. 182. 143. dan geldt als gestort bedrag. De strekking is om als goederen of rechten boven hun waarde mochten zijn ingebracht en er derhalve gevaar zou zijn voor ontduiking, den inbreng in overeenstemming met de waarde te schatten. Het behoeft echter geen betoog, dat die bevoegdheid bezwaarlijk kan worden toegekend ten aanzien van een inbreng, die langer dan een jaar voor de inwerkingtreding der ordonnantie heeft plaats gehad. Artikel 17. eischt alzoo schatting van de verkoopwaarde van het ingebrachte. Omtrent de wijze, waarop die schatting moet geschieden, geeft de ordonnantie geen enkele aanwijzing. Zal over het algemeen de schatting geen onoverkomelijke bezwaren opleveren waar het betreft den inbreng van zaken door physieke personen, omdat het dan veelal geldt inbreng Van zaken van niet al te grooten omvang en van eene veelal niet onbekende waarde — bijv. inbreng van onroerende goederen —, anders wordt het indien schatting moet plaats hebben bij inbreng van de baten en lasten van een naamlooze vennootschap in eene nieuwe. De Toelichting stelt het geval dat bijv. de Delimaatschappij al haar hebben en houden zou inbrengen in eene nieuwe maatschappij met een grooter kapitaal dan de ontbondene. Eene schatting van de verkoopwaarde is dan zeer moeilijk, omdat men niet alleen te schatten heeft de bezittingen van de oude maatschappij, doch de waarde van de onderneming als zoodanig, welke waarde weder beheerscht wordt door tal van andere factoren, als omvang van het bedrijf, beheer enz. Men zal dus naar eene practische oplossing moeten zoeken. In vele gevallen, vooral als de ontbinding der oude en inbreng der baten en lasten in eene nieuwe vennootschap zou geschieden met de blijkbare bedoeling, om door eene gefingeerde kapitaalsuitbreiding de belasting naar de overwinst te ontduiken, ware eenvoudig als maatschappelijk kapitaal der nieuwe vennootschap aan te merken het bedrag van het maatschappelijk kapitaal der ontbonden vennootschap, behalve indien kan worden aangetoond dat bovendien nog bijstorting van geld of inbreng van andere zaken heeft plaats gehad, in welk geval 129 Art. 17—18. het bedrag der gestorte sommen en de getaxeerde waarde dier zaken worden geteld bij het bedrag van het maatschappelijk kapitaal van de ontbonden vennootschap. Zoo ook zal, indien bij ontbinding van eene vennootschap de baten en lasten worden ingebracht in eene andere vennootschap met gelijktijdige uitbreiding van het maatschappelijk kapitaal van deze laatste met een hooger bedrag dan het maatschappelijk kapitaal der ontbonden vennootschap, als maatschappelijk kapitaal kunnen worden aangemerkt het bedrag van het vroeger maatschappelijk kapitaal, vermeerderd met het bedrag van het maatschappelijk kapitaal der ontbonden vennootschap, met dien verstande dat ook hier rekening zal moeten worden gehouden met eventueele extra-stortingen in geld. Mochten belastingplichtigen met zoodanige wijze van schatting geen genoegen nemen, dan zouden zij moeten aantoonen dat de ingebrachte zaken inderdaad eene grootere verkoopwaarde bezitten. Het spreekt van zelf dat de aangegeven wijze slechts toepassing zal mogen vinden ten aanzien van in normale omstandigheden verkeerende vennootschappen, dus vennootschappen welke haar maatschappelijk kapitaal nog niet geheel of ten deele verloren hebben. Geldt het den -inbreng van eene vennootschap in eene nieuwe, omreden de oude het maatschappelijk kapitaal heeft opgeteerd, — zooals meermalen met in deconfiture verkeerende mijnbouwmaatschappijen is geschied—, dan zal men allicht in de tusschen de aandeelhouders der oude en die der nieuwe maatschappij getroffen regeling bij den inbreng een maatstaf vinden voor de schatting van de verkoopwaarde der ingebrachte zaken. Men denke bijv. aan uitreiking van aandeelen in de nieuwe vennootschap aan de aandeelhouders in de oude vennootschap; aan de waarde der nieuwe aandeelen, waarbij men er echter op bedacht zal moeten zijn dat de koers van den dag niet altijd de intrensieke waarde weergeeft. Artikel 18. § 1. De belasting bedoeld sub a van het eerste lid van Tarieven der artikel 13 en in het tweede lid van dat artikel bedraagt 3 pet. van het zuiver inkomen. voor Naam- § 2. De belasting bedoeld sub b van het eerste lid !°°? 7e°" , m i i i nootschap- Van dat artikel bedraagt zes percent van de overwinst. penenandeHet in het vorig lid bedoeld bedrag wordt verminderd re lichamen, met hetgeen aan belasting naar de overwinst in het belastingjaar is verschuldigd ter zake van uitdeelingen op aan den belastingplichtige toebehoorende aandeelen op naam145) in vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen. 9 Art. 18. 130 § 3. Ingeval van liquidatie geldt de vorige paragraaf, behoudens dat wanneer het in § 2 van artikel 15 bedoelde batig saldo niet in eens wordt uitgekeerd, voor elke belastingplichtige uitkeering een afzonderlijke aanslag wordt vastgesteld. 144. Artikel 18 werd aldus gewijzigd bij Stbl. 1910 No. 371 en Stbl. 1913 No. 182. Het bij Stbl. 1913 verhoogde tarief der overwinst belasting was een vereischte, geboden door de veranderde tijdsomstandigheden. Men moest op versterking der middelen bedacht zijn en ligt het alsdan voor de hand dat de versterking daar wordt gezocht waar vermeerdering van lasten het gemakkelijkst kan worden gedragen. Behalve deze strekking — n. 1. vermeerdering van inkomsten — lag het verlangen naar een betere regeling der overwinstbelasting aan deze wijziging ten grondslag. Met het oude stelsel bleken de vaak zeer groote winsten uk handel, landbouw en nijverheid niet voldoende te worden getroffen. Met het oude ingewikkelde stelsel dat consequent doorgevoerd practisch vrijwel onuitvoerbaar was, is radicaal gebroken. Thans worden als eenigste grondslagen voor de belastingheffing aangenomen het gestorte kapitaal en de voor de uitkeering bestemde winst boven zeker percentage. Aftrek van de eerste vijf procent moest natuurlijk behouden blijven, daar het de bedoeling is niet de geheele winst, maar „de overwinst" — een term die geen nadere toelichting behoeft — te treffen. De tegenwoordige regeling sluit zich aan bij de winstverdeeling zooals zij in de statuten van vele Naamlooze Vennootschappen is geregeld, echter met dien verstande dat de vrijgestelde eerste 5% worden berekend niet over het kapitaal maar over de stortingen, zoodat hetgeen bij uitgifte van aandeelen boven pari aan het kapitaal wordt toegevoegd in aanmerking komt bij het bedrag waarover de 5% berekend wordt. Bij de vraag op welk cijfer het percentage van heffing is te stellen, is men uitgegaan van de meening dat de opbrengst der overwinstbelasting tegenover het totaal der winsten die het hier geldt veel te gering was. Het rente percentage is natuurlijk eeniger mate van subjectief oordeel afhankelijk. Men houde echter in het oog dat de kleine winsten niet onder deze belasting vallen en dat overigens de dividenden, eerst na aftrek van zeker bedrag, er aan zullen worden onderworpen. De stijging der opbrengst werd door den Minister aan de hand van de inkomsten over 1908, 1909 en 1910 geraamd op ƒ 1.700.000. 131 Art. 18—19. 145. uitdeelingen op aan den belastingplichtige toebehoorende aandeelen op naam. De vermindering in § 2, laatste alinea, is beperkt tot aandeelen op naam, om dezelfde reden als in art; 5 § 1, slotalinea Ned. Wet op de bedrijfsbelasting een soortgelijke beperking werd opgenomen n.1. om controle mogelijk te maken door vertoon der stukken of op andere wijze bijv. door eene verklaring van de directie van de vennootschap enz. waarvan de aandeelen op naam van den belastingplichtige staan. (D. B.) HOOFDSTUK III. b. Buiten Nederlandsch-Indië gevestigde belastingplichtigen. Artikel 19. De personen bedoeld in artikel lc zijn belastingplichtig Berekening naar hei bedrag der winstuitkeeringen,148) die zij over het de'belasting laatstverloopen kalenderjaar hebben ontvangen. Het derde voor buitenlid van § 4 van artikel 9 is ten deze toepasselijk. landsohe ij i_ 1 • i r deelgerech- Hun belasting bedraagt ƒ 3 voor elke geheele som van tigden in / 100 bij winstuitkeeringen van niet meer dan / 6000 en de winsten wordt overigens berekend overeenkomstig artikel 11. van Indische firma's 146. Artikel 19 aldus gewijzigd bij Stbl. 1909 No. 498. maatschap- pijen reede- 147. Daar de hier bedoelde belastingplichtigen niet over al hun r*,en en inkomsten maar slechts over die, welke in Indië verkregen zijn, kon>is,e s" worden getroffen, is het niet zoo noodig zeker bedrag vrij te stellen en rekening te houden met de talrijkheid van het gezin. Daarentegen is er, daar het uit een oogpunt van vermeerdering van draagkracht niet op hetzelfde neerkomt of het in Indië verkregen inkomen al dan niet aanzienlijk is, geene aanleiding om ondanks het zakelijk karakter der belasting, bij de bepaling van het percentage alle progressie achterwege te laten. Een proportioneel tarief, dat bij zekere bedragen overgaat in een progressief, schijnt daarom aanbeveling te verdienen en daar de in Indië gevestigde physieke personen over bedragen van ƒ 6000.— volgens het voor hen voorgesteld tarief ongeveer 3 pet. betalen, komt het raadzaam voor om de hierbedoelde categorie van belastingplichtigen aan te slaan over bedragen tot en met ƒ 6000.— met 3 ten honderd en verder naar het voor de in Indië wonende physieke personen vastgestelde tarief. Art. 19-20. 132 De buitenlandsche vennooten enz. worden dus op geheel anderen voet aangeslagen dan de in Indië gevestigden. De wet stelt hier slechts één vraag, nl. deze: hoeveel bedraagt de winstuitkeenng, die in het laatst verloopen kalenderjaar ontvangen is. Valt het boekjaar van het bedrijf niet samen met het kalenderjaar dan treedt ook hier weer voor het kalenderjaar het boekjaar in de plaats, zie No. 109. Beloopt de uitkeering niet meer dan ƒ 6000.- dan bedraagt de belasting 3»/o van het uitgekeerde. Wordt het bedrag van/6000.overschreden, dan treedt voor dat percentage het in artikel 11 opgenomen tarief voor physieke personen in de plaats. Zoo zal dus bij eene uitkeering van ƒ 6100.- verschuldigd zijn 184.75. Met het oog op de progressie zal de beheerende vennoot, indien «r meer dan een buiten Indië gevestigde deelgerechtigde in de winst is, voor elk dier buitenlanders afzonderlijk aangifte hebben te doen. 148. winstuitkeeringen. Onder winstuitkeering aan buitenlandsche vennooten, w.o. vallen commanditaire vennooten, ook te begrijpen de genoten kapitaalrente. (S. T. 180) Bij den aanslag in de inkomstenbelasting te onderscheiden tusschen de vruchten van het door den firmant als vennoot verstrekte kapitaal, hetwelk niet kan worden teruggevorderd voor zoover het in het bedrijf, waartoe het verstrekt werd, mocht verloren gaan, en de renten van zijn als geldschieter boven den inbreng geleend bedrag. Voor de eerstbedoelde vruchten w.o. mede behooren te worden begrepen de eventueele vaste rente, welke van het ingebrachte kapitaal mocht zijn bedongen is de firmant belastingplichtig volgens artikel 1«, onverschillig of die renten al dan niet door de firma op hare onkostenrekening worden geboekt. Voor de renten van het geleende bedrag is de firmant met belastingplichtig, dit is geen winst. Dit in leen geven aan een zaak is op zich zelf geen bedrijf zoodat artikel 1 f hierop nooit kan worden toegepast. Dat in het eerste geval de eventueele bedongen vaste rente evenals winst wordt belast, is een gevolg hiervan dat de ordonnantie op de Inkomstenbelasting geen aftrek kent van rente van eigen werkkapitaal. (D. B.) Artikel 20. Berekening De in artikel ld bedoelde verzekeraars zijn belastingder belasting plichtig, voor zooveel betreft inkomsten verkregen uitovervoor bniten- eenk;0msten tot levensverzekering, naar eene winst berekend landsche y„f ten honder(j en overigens naar eene winst berekend «IrsC.ke" op tien ten honderd van de in het vorige kalenderjaar van in 133 Art. 20—21. Indië gevestigde verzekerden aan premiën of kapitalen ontvangen bedragen150). Het derde lid van § 4 van artikel 9 is ten deze toepasselijk. Met premiën en kapitalen ontvangen van in NederlandschIndië gevestigde verzekerden wordt gelijkgesteld hetgeen door of namens elders gevestigden is betaald151) voor de verzekering van in Nederlandsch-Indië gelegen goederen. De belasting bedraagt / 4 voor elke geheele som van ƒ 100 van de in het eerste lid bedoelde winst. 149. Artikel 20 aldus gewijzigd bij Stbl. 1913 No. 182. 150. aan premiën of kapitalen ontvangen bedragen. Assurantiemaatschappijen zullen dus bij hunne aangifte den aard der ontvangen premiën en kapitalen hebben te vermelden. De kosten van het agentschap of den gemachtigden zelf, mogen niet worden afgetrokken, niettemin zijn agenten en gemachtigden, evenals alle andere hier te lande wonenden, belastingplichtig voor zich zelf. 151. door of namens elders gevestigden is betaald. Iemand in Nederland gevestigd, laat door zijn gemachtigde in Indië zijne aldaar gelegen huizen tegen brandschade verzekeren bij den Indischen gemachtigde van eene, laat ons zeggen, in Nederland gevestigde assurantiemaatschappij. Deze zal dan het bedrag daarvan mede onder de ontvangen premiën moeten opnemen. Artikel 21. § 1. De vennootschappen en vereenigingen bedoeld in Berekening artikel le, zijn belastingplichtig naar: der belasting ▼oor buiten a. haar jaarlijksch zuiver inkomen, verworven door ïndïe gevesuitoefening in Nederlandsch-Indië van een beroep tlé e aam" m % ..... itt-ax j i ï j i looze Ven- Of bedrijf, '") waaronder ook begrepen wordt net . . ^* 1 oc nootschaptrekken van inkomsten uit Nederlandsch-Indië door pen en andetusschenkomst van anderen. >55) re lichamen. b. haar jaarlijksche overwinst voor zoover zij in Nederlandsch-Indië wordt verworven. 154) § 2. Het jaarlijksch zuiver inkomen, 156) in de vorige paragraaf bedoeld, wordt berekend 156) overeenkomstig artikel 14. A/t. 21. 134 De belasting ,57) bedoeld in het vorig lid sub a bedraagt l57) voor de in Nederland gevestigde vennootschappen en vereenigingen 1 pet. en voor de andere 3 pet. van het zuiver inkomen. § 3. Ter berekening van de belasting naar de overwinst wordt onderscheiden 158) tusschen de vennootschappen en vereenigingen, welke haar inkomen uitsluitend en die, welke haar inkomen ten deele in NederlandschIndië verwerven. Bij de eerstbedoelde wordt de belasting naar de overwinst berekend overeenkomstig de artikelen 15, 16, 17 en 18; bij de andere wordt het overeenkomstig die artikelen berekend bedrag gedeeld door het cijfer, 139) dat de verhouding weergeeft tusschen haar zuiver inkomen, bedoeld in de overige paragraaf — doch zonder aftrek van winstuitkeeringen en het bedrag van haar geheele zuivere winst volgens de winst- en verliesrekening, l6°) berekend naar het gemiddeld bedrag van die winst over de kalenderof boekjaren waarover het evenbedoeld zuiver inkomen is berekend; met dien verstande dat, indien het zuiver inkomen grooter is dan het bedrag van de geheele zuivere winst volgens de winst- en verliesrekening, de overwinstbelasting ook voor de vennootschappen en vereenigingen welke haar inkomen ten deele in Nederlandsch-Indië verwerven, wordt berekend overeenkomstig de artikelen 15, 16, 17 en 18. § 4. Het in de laatste alinea der vorige paragraaf bedoeld „cijfer" wordt, ingeval van liquidatie, 161) bepaald door het zuiver inkomen, waarover voor het laatst inkomstenbelasting is geheven en de zuivere winst in het kalender- of boekjaar, waarin dat zuiver inkomen geacht wordt te zijn behaald, met dien verstande dat, indien nog geen inkomstenbelasting naar het zuiver inkomen is geheven voor „inkomstenbelasting" wordt gelezen „patentrecht". 152. Artikel 21 aldus gewijzigd bij Stbl. 1913 No. 182. 135 Art. 21. 153. jaarlijksch zuiver inkomen verworven door uitoefening in Nederlandsch-Indië van een beroep of bedrijf» en 154. jaarlijksche overwinst voor zoover zij in NederlandschIndië wordt verworven. Ook de buiten Nederlandsch-Indië gevestigde vennootschappen en vereenigingen, die in Indië werken zijn belastingplichtig zoowel naar haar jaarlijksch zuiver inkomen als naar haar jaarlijksche overwinst echter niet verder dan voor zoover dat inkomen en die overwinst in Indië zijn verworven door de uitoefening aldaar van eenig beroep of bedrijf. 155. het trekken van inkomsten uit Nederlandsch-Indië door tusschenkomst van anderen. Deze Naamlooze Vennootschappen zullen voor al hunne inkomsten die zij middels de exploitatie hunner eigendommen door anderen uit Indië trekken behooren te worden aangeslagen. Dit is dus eene uitzondering op den regel dat de buiten Indië gevestigde Naamlooze Vennootschappen alleen belastingplichtig zijn voor die zuivere inkomsten die ze hebben verkregen door de uitoefening in Nederlandsch-Indië van een beroep of bedrijf. In hoofdzaak zijn dat, zooals reeds uit No. 7 blijkt de petroleummaatschappijen, zooals de Moeara-Enim, de Sumatra Palembang en anderen, die hunne terreinen aan de Koninklijke Nederlandsche Maatschappijen, ter exploitatie van petroleumbronnen hebben afgestaan. Deze maatschappijen ontvangen meerendeels behalve eene zekere huursom voor eventueel aanwezige gebouwen en machinerieën (raffinaderijen), een vaste „royalty" voor een bepaalde hoeveelheid petroleum, die uit hunne terreinen door de Koninklijke gewonnen wordt. Die maatschappijen zullen nu zoowel over die huursommen als over het bedrag der royalty moeten worden aangeslagen, van zelf met inachtneming van de voorschriften, vervat in de artikelen 3 tot en met 9 en 14. 156. Het jaarlijksch zuiver inkomen wordt berekend. De berekening geschiedt geheel naar dezelfde voorschriften als voorde in Indië gevestigde vennootschappen en vereenigingen met dien verstande dat inkomsten, die niet voortspruiten uit de uitoefening van het beroep of bedrijf, buiten beschouwing zullen moeten blijven, zooals bijv. de renten der reserves, uitdeelingen op aan de vennootschap toebehoorende aandeelen in andere vennootschappen enz. Althans aanvankelijk werd aangenomen dat de renten gekweekt van reservefondsen en uitdeelingen op aan een vennootschap toebehoorende aandeelen in andere maatschappijen geen bedrijfsinkomsten zijn. Sedert werd beslist dat tot bepaling van het begrip „in het bedrijf aangewende kapitaal" men zich niet slechts heeft af te vragen welk Art. 21. 136 kapitaal in bedrijfsmiddelen is omgezet, doch mede rekening behoort te worden gehouden met het kapitaal dat verder voor het bedrijf noodig is, hetwelk mede kan bestaan in afzonderlijk belegde maar aflosbare middelen. Op dien grond werden belegde reservefondsen geoordeeld in het bedrijf te worden gebezigd, zoodat aan de van die fondsen gekweekte renten hetzelfde karakter moest worden toegekend als aan de met het eigenlijk bedrijf behaalde winsten. De van de reserves gekweekte interest is dus Indisch bedrijfsinkomen voor zoover die rente betrekking heeft op dat gedeelte van de reserve hetwelk kan worden aangemerkt als eene verhooging (versterking) van het Indisch bedrijfskapitaal, zullende de splitsing van de totale rente in Indische en buitenlandsche bedrijfswinst, indien zulks niet naar verhouding van het Indische en het totale werkkapitaal kan geschieden, desgewenscht in overleg met den belastingplichtige, kunnen worden berekend naar verhouding van het met inachtneming van de wettelijke bepalingen becijferd overig Indisch zuiver inkomen tot de overige totale zuivere inkomsten. (S. T. 183). Holding Maatschappijen worden niet geacht een bedrijf uit te oefenen, hetgeen leidt tot de consequentie ook die buiten Indië gevestigde maatschappijen vrijstelling te verleenen voor zoover zij inkomsten trekken uit beleggingen van een gedeelte van het maatschappelijk kapitaal in aandeelen van andere vennootschappen (Bataafsche Petroleum Maatschappij). (D. B.). Ten aanzien van zekere Maatschappij, welke ten einde Indisch werkkapitaal te verkrijgen hare Indische effecten beleent en de daarvoor betaalde beleenings rente ten laste van het Indische inkomen brengt, werd beslist dat bedoelde effecten geacht werden in het Indische bedrijf te zijn gebezigd; zoodat de uit die effecten verkregen inkomsten bij den aanslag in aanmerking moeten worden gebracht. Cultuurbanken. Deze hebben in den regel ten doel behalve het exploiteeren van eigen ondernemingen, het deelnemen in, oprichten of medeoprichten van andere Indische Cultuurmaatschappijen, het beheeren daarvan, het verschaffen van werkkapitaal aan deze of het doen van voorschotten op te consigneeren producten. Om nu dit doel, voor zoover vallende buiten het zelf uitoefenen van het landbouwbedrijf, tot zijn recht te doen komen, is het noodig of althans hoogst wenschelijk dat een bank van deze of soortgelijke strekking als groot aandeelhoudster in andere landbouwmaatschappijen invloed kan uitoefenen op den gang van zaken bij die landbouwmaatschappijen. Van dat standpunt uit bezien, maakt dus voor eene 137 Art. 21. Cultuurbank het beleggen van een deel van haar kapitaal in andere ondernemingen wel degelijk een deel uit van haar Indisch bedrijf. Als Indisch bedrijf aan te merken: a. het beheeren van aan derden toebehoorende in NederlandschIndië gelegen ondernemingen van landbouw en nijverheid b. het verschaffen van werkkapitaal aan zoodanige ondernemingen. Slechts de in den vorm van commissie gemaakte winst op den verkoop buitenslands van in consignatie genomen goederen uit Nederlandsch-Indië, kan als in het buitenland verdiend, buiten beschouwing worden gelaten. (D. B.) Indisch Bedrijfsinkomsten. Vennootschappen en vereenigingen als de in artikel 1 sub e bedoelde, welker werkkring zich uitsluitend bepaalt tot het uitoefenen van landbouw of fabrieksnijverheid h.t.1. behooren ook indien de daarmede gewonnen producten buiten Nederlandsch-Indië te gelde worden gemaakt voor het geheele daaruit voortspruitende inkomen belastingplichtig te worden gesteld. (S.T. 182.) Koersverschillen. De voordeelen wegens koersverschillen zijn verkregen in en door de uitoefening van het bedrijf in den vollen omvang. (D. B.) Winsten (verliezen) gemaakt met geldverzending naar Nederland zijn niet uitsluitend verkregen met het Nederlandsche bedrijf doch houden verband met de uitoefening van het bedrijf in den vollen omvang (D. B.) Interestrekening. Het batig saldo van de interestrekening, hebbende deze rekening betrekking op het geheele en niet alleen op het Nederlandsch bedrijf van zekere Maatschappij is ten deele Indisch bedrijfsinkomen. (D. B.) Assurantie eigen risico. Evenzoo is ten deele Indisch bedrijfsinkomen het voordeelig saldo van de rekening „Assurantie eigen risico" zijnde dit de achteraf gebleken tot dekking van te lijden schade te veel gereserveerde (ook Indische) bedrijfsinkomsten (D.B.) De met liquidatie van stoomschepen door zekere Stoomvaart Maatschappij behaalde winst is ten deele Indisch bedrijfsinkomen aangezien aan den anderen kant de afschrijvingen op die schepen gedeeltelijk ten laste van de Indische bedrijfsinkomsten waren ge-, bracht. (D. B.) Art. 21. 138 Buitenlandsche inkomsten. De in Nederland gekweekte rente van tijdelijk beschikbare middelen behooren als buitenlandsche inkomsten te worden aangemerkt. (D.B.) Veelal zal eene juiste berekening van Indische inkomen voor die lichamen welke hun bedrijf slechts ten deele in Indië uitoefenen niet mogelijk zijn en zal desnoods kunnen worden volstaan met het bedrag daarvan bij benadering op te geven. 157. De belasting bedraagt voor de in Nederland gevestigde vennootschappen l°/o en voor <*e overige 3% van het jaarlijksch zuiver inkomen. Het verschil in percentage houdt verband met de omstandigheid dat de eerstgenoemde mede zijn onderworpen aan de Nederlandsche bedrijfsbelasting. 158. Ter berekening van de belasting naar de overwinst wordt onderscheiden tusschen vennootschappen en vereenigingen, die haar bedrijf geheel, en die welke haar bedrijf slechts ten deele in Indië uitoefenen. Voor de eerste geschiedt de berekening geheel naar de zelfde voorschriften als wanneer die berekening geschiedt voor de in Indië gevestigden. Voor de vennootschappen, die haar bedrijf slechts ten deele in Indië uitoefenen, doet zich echter de vraag voor hoe het bedrag te berekenen, dat geacht mag worden in Indië aan overwinst te zijn behaald. Ten aanzien der hierbedoelde lichamen zal uit de door hen te verstrekken gegevens, waartoe ook een balans en eene winst-en verliesrekening zal moeten behooren, den fiscus bekend zijn: a. de in Indië behaalde zuivere winst. Desnoods kunnen deze lichamen volstaan met dat bedrag bij benadering op te geven; b. de zuivere in haar geheel. Nu is aan te nemen dat het bedrag bedoeld sub a in dezelfde verhouding tot het bedrag bedoeld sub b als hetgeen geacht mag worden aan overwinst in Indië te zijn verkregen, staat tot de volle overwinst. Wanneer men derhalve eerst aan de hand van de door belastingplichtigen verstrekte gegevens de belasting naar de volle overwinst berekend door toepassing van de artikelen 15 tot en met 18, dan behoeft men dat belastingbedrag slechts te deelen door het cijfer dat de verhouding tusschen de in Indië behaalde zuivere winst en de geheele zuivere winst weergeeft, om tot het bedrag der verschuldigde belasting naar de overwinst te komen. 139 Art. 21—22. ' In verband met de omstandigheid dat bij de berekening van het „zuiver inkomen" „reserves" niet in mindering mogen worden gebracht, zal het kunnen voorkomen dat het „zuiver Indisch inkomen" grooter is dan de geheele winst volgens de winst-en verliesrekening. In die gevallen behoort berekening van de overwinstbelasting te geschieden volgens de artikelen 15 tot en met 18. 159. bij de andere wordt het overeenkomstig die artikelen berekend bedrag gedeeld door het cijfer enz. De deeling geschiedt alzoo na aftrek van de in art. 18 § 2 bedoelde belasting, hetgeen niet in strijd is — zooals door zekere -Maatschappij werd beweerd — met het beginsel geen dubbele belasting van dezelfde inkomsten. Alleen dan zou van een dubbele belasting naar de overwinst sprake kunnen zijn, indien de uitkeeringen van een zekere vennootschap geheel of gedeeltelijk ten tweede male in het bedrag der uitkeeringen van een andere vennootschap hebben medegewerkt ter verkrijging van eene overwinst, welke ten volle door den Indischen fiscus wordt belast. (D. B.) 160. zuivere winst volgens de winst- en verliesrekening. Onder de zuivere winst volgens de winst- en verliesrekening behoort te worden verstaan het winstsaldo volgens die rekening ongeacht de wijze waarop dat saldo wordt besteed. Slechts de daaruit te betalen belasting in den regel Nederlandsche bedrijfsbelasting (welke van het uittekeeren dividend wordt gevorderd) zal als een onvrijwillig opgelegde last voor aftrek in aanmerking komen. De uit het winstsaldo tot vorming van reservefondsen of tot afschrijving afgezonderde bedragen zijn dus eveneens tot de zuivere winst hierbedoeld te rekenen. D. B. 161. ingeval van liquidatie. Daar de toepassing van het laatste lid van § 3 van artikel 21 ingeval van liquidatie, moeilijkheid zou kunnen opleveren indien de uitkeering van het batig saldo geruimen tijd na de laatste uitkeeringen van dividend geschiedt, werd in § 4 van dat artikel een bepaling opgenomen om daarin te voorzien. Artikel 22. De buiten Nederlandsch-Indië gevestigden, bedoeld in Berekening artikel lf, zijn belastingplichtig naar hun jaarlijksch zuiver der belasting inkomen, verworven door de uitoefening in Nederlandsch- buitenlan-"* Indië van eenig beroep of bedrijf, berekend overeenkomstig ders die perartikel 3, het laatste lid van artikel 4 en de artikelen 5 tot Z" ge-° en met 8 en artikel 9, paragraaf 3 van dat artikel uitge- mac>»tigden zonderd, met dien verstande dat de inkomsten uit werk- drijf uitoefenen. Art. 22—23. 140 zaamheid van buiten Nederlandsch-Indië gevestigd personeel op schepen, die het verkeer onderhouden tusschen binnen en buiten Nederlandsch-Indië gelegen havens, niet in aanmerking komen. Hun belasting is / 3 voor elke geheele som van / 100, wanneer dat zuiver inkomen niet meer dan ƒ6000 bedraagt en wordt overigens berekend overeenkomstig artikel 11. De vorige twee alinea's zijn niet van toepassing op de in artikel 54 bedoelde belastingplichtigen, die hun beroep of bedrijf in Nederlandsch-Indië rondreizende uitoefenen, (art. 54). 162. Voor de berekening van het belastingplichtig inkomen zal er op moeten worden gelet, dat inkomsten uit tijdelijke of voor eens verrichte werkzaamheden en gratificatiën hier niet mogen worden gebracht onder de inkomsten van het kalenderjaar, volgende op dat waarin zij zijn genoten, doch moeten worden berekend of naar het verleden of wel zullen moeten worden begroot overeenkomstig het bepaalde bij § 4 van artikel 9. De vrijstelling voor het personeel op schepen, die het verkeer met het buitenland onderhouden, is noodig omdat technische bezwaren eene behoorlijke belastingheffing verhinderen. Voor de vraag wie overigens wel en wie niet als belastingplichtige in den zin van art. lf moet worden aangemerkt zie No 15. HOOFDSTUK IV. Vertegenwoordiging. Artikel 23. Vertegen- Indien minderjarigen, onder curateele gestelden, krankwoordiging zinnigen of afwezigen, behoorende tot de belastingplichtigen van de belas- beog voor . .. ingediend uitgereikt ... ° aangiftebiljet. 193. ontvangbewijs. De verplichting der ambtenaren om refu's af te geven voor de aangiften stelt de belastingschuldigen in de gelegenheid om, door het bewaren van het recu zich tegen eene onjuiste toepassing van artikel 59, § 5, te wapenen. De met het afgeven van de recu's belaste ambtenaar zal zich bij de ontvangst van aangiftebiljetten van Naamlooze Vennootschap- pen, commanditaire vennootschappen op aandeelen, vereenigingen en stichtingen hebben te overtuigen of de vereischte afschriften van balansen en winst- of verliesrekeningen zijn overgelegd en zoo deze ontbreken daarvan in het kort melding hebben te maken op het recu, ter voorkoming dat belastingplichtigen, die onwillig mochten zijn die afschriften over te leggen en tegen wie deswege eene vervolging zal moeten worden ingesteld op grond van art. 59, § 3, aan eene veroordeeling zouden kunnen ontsnappen door, onder overlegging van het recu te verklaren dat de afschriften bij de aangifte wel zijn overgelegd, met welke verklaring tenzij op het recu het tegendeel vermeld staat, de rechter allicht genoegen zou moeten nemen. HOOFDSTUK VI. Aanslag, Beroep, Verschijndagen der belasting. Verhaal der belasting. Artikel 36. De aanslag der belastingplichtigen geschiedt ter plaatse als volgt: le. belastingplichtigen bedoeld in artikel la ter plaatse, waar zij wonen 194) op 1 Januari of bij het begin van hunne belastingplicht in den loop van het belastingjaar, met dien verstande dat: Plaats van aanslag van den belastingplichtige. Art. 36. 158 a. het in Nederlandsch-Indië dienend personeel der Nederlandsche zeemacht, ,9S) voor zooveel het niet aan den wal gedetacheerd is, wordt aangeslagen te Batavia; b. ingeval de belasting verschuldigd is in den persoon van een ander, de aanslag geschiedt ter plaatse waar die andere woont; c. in de laatste twee gevallen bedoeld in het eerste lid van artikel 10, de belastingplichtige vrouw wordt aangeslagen ter woonplaats van haren man; 2e. belastingplichtigen bedoeld in artikel ib ter plaatse waar de zetel ,98) dezer lichamen gevestigd is; 3e. belastingplichtigen bedoeld in artikel lc ter plaatse waar zij gevestigd zijn in wier persoon de belasting verschuldigd, is; 197 4e'98) belastingplichtigen bedoeld in artikel ld, le en 1 f 199J ter plaatse waar hunne vertegenwoordigers, gemachtigden of agenten in wier persoon de belasting verschuldigd is gevestigd zijn en bij gebreke van zoodanigen, ter plaatse waar het bedrijf of beroep in NederlandschIndië wordt uitgeoefend, of indien zulks op meer dan één plaats het geval is, ter plaatse waar het op de grootste schaal geschiedt. Bij verschil van gevoelen over de plaats, waar een belastingplichtige moét worden aangeslagen, beslist de Directeur van Financiën. 194. ter plaatse, waar zij wonen. Van verlof terugkeerende ambténaren debarkeeren meestal op Batavia en vertoeven aldaar eenigen tijd in afwachting van hunne herbenoeming. Zij bevinden zich aldaar echter slechts op hunne doorreis naar hun standplaats en kan er als dan geen bezwaar tegen bestaan deze belastingplichtigen over het loopende jaar op de basis van hun verlofstractement op hunne standplaats in de belasting te doen aanslaan. (D. B.) 195. personeel der Nederlandsche zeemacht. Bij Gouvernementsbesluit van 16 Januari 1907 No 12 gewijzigd bij ten tweede II, B, van het besluit van 30 Maart 1908 No 17 (B.B. 6780) zijn voor dat personeel bijzondere voorschriften gegeven nopens de wijze 159 Art. 36—37. van verstrekking en indiening der aangiftebiljetten en de inning van de inkomstenbelasting (vide Bijlage B) 196. zetel. Dus niet ter plaatse waar de uitoefening van het bedrijf geschiedt. Dit is van belang omdat er Maatschappijen zijn, die hier te lande gevestigd zijn, doch buiten Indië hun bedrijf uitoefenen. 197. in wier persoon de belasting verschuldigd is. Dus ter plaatse waar de beheerende vennooten of de boekhouder der reederij woont voor zoover het de buitenlandsche vennooten en deelgerechtigden in Indische- firma's, maatschappijen en kongsie's of reederij en betreft. 198. ad 4o. Waar voor iederen belastingplichtige over een en hetzelfde tijdvak slechts een aanslag behoort te worden vastgesteld zal de aanslag van een vennootschap, die binnen Nederlandsch-Indië handel drijft door middel van verschillende op zich zelf staande agentschappen bij gebreke van een hoofdvertegenwoordiger hier te lande — in verband met alinea 1 ten 4de van dit artikel moeten geschieden ter plaatse van vestiging van een harer agenten. (D.B.) 199. ad 1 f. De buiten Indië gevestigden, bedoeld in artikel lf zoo zij hun bedrijf door een vertegenwoordiger of gemachtigde uitoefenen, moeten worden aangeslagen ter plaatse waar de vertegenwoordiger of casu quo de hoofdvertegenwoordiger of gemachtigde gevestigd is. Oefenen zij hun bedrijf persoonlijk uit dan worden zij aangeslagen ter plaatse waar het bedrijf of beroep hier te lande wordt uitgeoefend, of indien zulks op meer dan £ene plaats het geval is, ter plaatse waar het op de grootste schaal geschiedt. Hierop maken nochthans een uitzondering de buitenlanders, die hun bedijf rondreizende uitoefenen, en die overeenkomstig artikel 54 worden aangeslagen in ieder gewest, waar zij voornemens zijn hun bedrijf uit te oefenen. Ingezetenen van Indië, die hun bedrijf rondreizende uitoefenen, worden, evenals de andere ingezetenen, aangeslagen ter plaatse waar zij wonen. Artikel 37. Er worden jaarlijksch 201) voor elk gewest een of meer De commis commissiën van aanslag benoemd, bestaande uit ten minste ««n van aan drie en ten hoogste zeven leden, de voorzitter daaronder slag' begrepen. Art. 37. 160 Het getal leden 202) wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald. Het hoofd van gewestelijk bestuur is ambtshalve voorzitter van de commissie of commissiën belast met den aanslag ter hoofdplaats van het gewest. Is ter hoofdplaats van het gewest een Inspecteur van Financiën bescheiden, dan kan het hoofd van gewestelijk bestuur aan dezen het voorzitterschap overdragen. Bovendien kan de Gouverneur-Generaal aan hoofden van gewestelijk bestuur de bevoegheid geven om het voorzitterschap over te dragen, 203) hetzij aan een der commissieleden, hetzij aan een hunner ambtenaren, 204) met dien verstande nochthans dat op plaatsen waar een Inspecteur van Financiën bescheiden is, overdracht van het voorzitterschap aan een der commissieleden of aan een van de bovenbedoelde ambtenaren alleen is toegelaten bij ontstentenis of afwezigheid van den Inspecteur van Financiën of wel bij verhindering van dezen om het voorzitterschap waar te nemen. Het hoofd van gewestelijk bestuur benoemt de leden, zoo noodig ook plaatsvervangers, en wijst den voorzitter aan 205) voor andere dan de in het vorig lid bedoelde commissiën. Op plaatsen waar een Kamer van Koophandel en Nijverheid is gevestigd, bestaat de commissie of bestaan de commissiën uit zeven leden. Drie van hen worden benoemd uit eene voordracht van vijf personen, opgemaakt door de bedoelde Kamer en aan het hoofd van gewestelijk bestuur ingediend in den loop der maand Januari van elk jaar wat het jaar 1908 betreft in den loop der maand April. Wanneer die voordracht niet voor 1 Februari, wat het jaar 1908 betreft voor 1 Mei, is ingediend, kan het hoofd van gewestelijk bestuur zonder voordracht tot de benoeming overgaan. Wanneer een of meer der uit de voordracht benoemden hunne betrekking niet aanvaarden binnen een bij het re glement van orde bepaalden termijn, is het hoofd van gewestelijk bestuur bevoegd in hunne plaats buiten de voordracht een of meer anderen te benoemen. 161 Art. 37, 200. Artikel 37 aldus gewijzigd bij Stbl. 1910 No. 264. 201. jaarlijksch. Waar een aanslagcommissie slechts voor een bepaald jaar wordt benoemd strekt hare bevoegdheid zich uiteraard niet verder uit dan tot de behandeling van de aangiften, derhalve tot de vaststelling van den aanslag voor dat jaar. Vaststelling en wijziging, "voor zoover zulks met medewerking van eene commissie dient te geschieden van een aanslag over een vroeger jaar, behoort uitsluitend tot de competentie van de over dat afgeloopen tijdvak benoemde commissie. En aangezien de aanslagcommissiën van de inkomstenbelasting nooit worden ontbonden, kunnen de leden, die in een vorig jaar de commissie uitmaakten, zich zoo dikwijls als nog noodig is, weer eonstitueeren tot eene commissie voor de behandeling van aanslagen over dat jaar. Mochten eventueel een of meer leden niet meer aanwezig zijn, dan treden daarvoor in de plaats de plaatsvervangende leden, hetzij die indertijd voor het bedoelde jaar zijn benoemd, hetzij bij ontstentenis ook van dezen, nieuwe titularissen door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen. (D. B). 202. Het getal leden. Oe aanwijzing, van het getal leden door den Gouverneur-Generaal, heeft plaats gehad bij Stbl. 1908 No. 301 en No. 448. Dien overeenkomstig bestaan de Commissiën in de residentiën Cheribon, Pekalongan, Semarang, Rembang, Pasoeroean, Madioen, Kediri, Soerakarta, Djokjakarta en Kedoe, behalve de voormalige residentie Bagelen, in de afdeelingen Buitenzorg, Krawang, Bandoeng, Djombang, Modjokerto en Sidoardjo, in de afdeelingen Serdang, Deli, Langkat en Banda uit vijf leden; de overige commissiën uit drie leden, een en ander voor zoover zij volgens het bepaalde bij de 5de alinea van art. 37 niet uit zeven leden moeten bestaan. 203. bevoegdheid geven om het voorzitterschap over te dragen. De bevoegdheid om hun voorzitterschap van commissiën van aanslag in de inkomstenbelasting over te dragen is verleend bij de Gouvernementsbesluiten in Stbl. 1908 No. 301, Stbl. 1910 No. 225 en Stbl. 1911 No. 634 aan de Residenten van Batavia, Semarang, Soerabaja, Oostkust van Sumatra en Banka en Onderhoorigheden, zoomede aan de Gouverneurs van Atjeh en Onderhoorigheden en van Celebes en Onderhoorigheden en wel door de Residenten van Batavia, Semarang en Soerabaia aan een der commissieleden en door de Residenten der Oostkust van Sumatra en van Banka en Onderhoorigheden en de genoemde Gouverneurs aan een hunner ambtenaren. Op plaatsen waar een Inspecteur van 11 Art. 37—38. 162 Financiën bescheiden is dient aan dezen echter in de eerste plaats overeenkomstig het bepaalde bij art. 37 het voorzitterschap te worden overgedragen. Overigens spreekt het van zelf, dat bij wettige verhindering afwezigheid of ontstentenis van het Hoofd van gewestelijk bestuur, 1 i" r in verband met artikel 6 der instructie voor die bestuurshoofden (Staatsblad 1867 No. 114) het waarnemend Hoofd van gewestelijk bestuur ipso jure als voorzitter van de commissie optreedt. 204. ambtenaren. Een ambtenaar aan wien ingevolge alinea 3 het voorzitterschap eener commissie van aanslag wordt overgedragen, is ingevolge alinea 1 (zie ook de art. 39 en 40 § 2), stemgerechtigd. (D. B.) 205. wijst den voorzitter aan. Er bestaat geen bezwaar tegen om zoo noodig, al dadelijk bij de vorming van commissiën als bedoeld bij alinea 4, tevens den persoon aan te wijzen, die bij ontstentenis of verhindering van den voorzitter dezen vervangt. Wordt daartoe een der leden aangewezen dan behoudt hij in zijne qualiteit van lid zijne aanspraken op presentiegeld (S. T. 185). Artikel. 38. Eed der oom- De voorzitters — daaronder begrepen zij, aan wie ingevolge missieleden. de derde alinea van artikel 37 het voorzitterschap is opgedragen, doch de hoofden van gewestelijk bestuur zeiven er niet onder begrepen 207)—zoomede de leden en plaatsvervangers leggen in handen van het hoofd van gewestelijk bestuur of van een door hem daartoe aangewezen ambtenaar den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof), dat ik als voorzitter (lid) eener commissie voor den aanslag van de inkomstenbelasting eerlijk, zoo nauwgezet mogelijk en onpartijdig zal te werk gaan en dat ik geheim zal houden wat geheim behoort te blijven." 206. Artikel 38 aldus gewijzigd bij Stbl. 1910 No. 264. 207. de Hoofden van Gewestelijk Bestuur zeiven er niet onder begrepen. De verplichting tot eedaflegging geldt niet voor den persoon, die bij ontstentenis, afwezigheid of verhindering van het Hoofd van Gewestelijk bestuur, ingevolge artikel 6 der instructie voor die bestuurshoofden, Stbl. 1867 No. 114 in zijne functiën van waarnemend Hoofd van gewestelijk bestuur als voorzitter der commissie optreedt. 163 Art. 39—40. Artikel 39. Geen besluit kan door de commissie worden genomen Vereisoht met minder dan drie leden, de voorzitter daaronder be- aantal aan- grepen. wezige le- Bestaat de commissie uit zeven leden dan moeten de denderoon>- besluiten genomen worden met ten minste vijf leden, de """l" T voorzitter daaronder begrepen. wettige be- ■t-v ~ sluiten te Door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen ambtena- kunnen n.. ren20fl) voorzoover geen voorzitter of lid der commissie, menhebben toegang tot alle vergaderingen der commissie en hebben eene raadgevende stem. 208. Artikel 39 aldus gewijzigd bij Stbl. 1910 No. 264. 209. ambtenaren. Deze ambtenaren zijn de Inspecteurs en Adjunct Inspecteurs van Financiën en de Controleurs voor de belastingen of zij die als zoodanig fungeeren, ieder binnen zijn ressort (art. 2, V, van het besluit van 30 Maart 1908 No. 17 Stbl *êm No. 301). 210. Er bestaat geen bezwaar een plaatsvervangend lid der commissie die den eed heeft afgelegd, met goedvinden der overige leden als toehoorder in de vergadering toe te laten. (D.B.) Artikel 40. § ï. Bij de beraadslaging en stemming over den aanslag Omtrent de waarin een lid, zijne vrouw of een of meer zijner bloed- «temming, verwanten of aangehuwden tot den derden graad ingesloten, betrokken zijn, verlaat dat lid de vergadering. Vervanging van dat lid door een plaatsvervanger is niet vereischt, wanneer alle anwezige leden het onnoodig achten mits het aantal aanwezige leden, de voorzitter daaronder begrepen, daardoor niet beneden drie, of in het geval van het tweede lid van artikel 39 niet beneden vijf daalt. Het eerste lid geldt ook voor hen, die volgens artikel 39-eene raadgevende stem hebben. § 2. De besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. Art. 40-41. 164 Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem. Indien bij eene stemming over het cijfer van eenen aanslag geene meerderheid verkregen wordt en de stemmen niet staken, wordt de aanslag bepaald op het totaal der cijfers door ieder der stemmenden aangegeven gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. Artikel 41. Reglement van orde voor de commissie van aanslag. Vergoeding van schrijfbehoeftenPresentiegelden. Het reglement van orde voor de commissie wordt door het hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld. De Gouverneur-Generaal kan aan de commissiën vergoeding van schrijfbehoeften en aan de leden en plaatsvervangende leden presentiegeld 21') toeleggen. 211. presentiegeld. Bij Gouvernementsbesluit van 30 Maart 1908 No. 17 (Stbl. 301) is sub artikel 2. VI a. vastgesteld het bedrag der presentiegelden voor de leden, de voorzitters daaronder niet —het lid dat als voorzitter fungeert daaronder wel — begrepen, der commissiën van aanslag, hunne plaatsvervangers en de leden der commissiën van herziening, (art. 47) Dit bedraagt voor eiken dag, waarop zij een of meer vergaderingen bijwonen: le. indien het lid of de plaatsvervanger niet in 's Lands werkelijken dienst is: / 20.- te Batavia, Semarang en Soerabaja, ƒ15.-, op de vorige plaatsen waar de commissie uit 7 en op de plaatsen, waar zij uit 5 leden bestaat en / 10.— elders; 2e. indien het lid of de plaatsvervanger in 's Lands werkelijken dienst is (w.o. te verstaan blijkens D. B. in 's Lands actieven dienst werkzame personen, dus geen wachtgelders of ambtenaren op nonactiviteit) en zijne maandelijksche bezoldiging als zoodanig bedraagt: minder dan / 500—, ƒ 3-, f 500 en meer doch minder dan ƒ 1000.—, en hooger / 5.— met dien verstande dat, wanneer het geheele aantal te onderzoeken jaarlijksche aangiften niet meer dan 25 bedraagt — d. w. z. blijkens eene D. B. wanneer het aantal der te onderzoeken aangiften in een geheel jaar niet meer dan 25 bedraagt—aan de onder No. 2 bedoelde personen geen presentiegelden mag worden toegekend. De controleurs voor de belastingen kunnen als lid eener commissie geen aanspraak maken op presentiegelden (Stbl. 1.1908 No. 498). 165 Art. 41—42. Voorts kunnen de leden na bekomen machtiging van het Hoofd van gewestelijk béstuur kosteloos gebruik maken van postpaarden, terwijl hen door den Directeur van Financiën vergoeding van gemaakte spoor-, transport- en verblijfkosten kan worden toegekend, (art. 2, VI, B, van het evengenoemd besluit in Stbl. 1908 No. 301). De vergoeding wegens verblijfkosten boven de hun toegekende presentiegelden aan particuliere leden van aanslagcommissiën wordt slechts bij besliste noodzakelijkheid en bij hooge uitzondering verleend. Artikel 42. S 1. De commissie onderzoekt de aangiften. Verplichting Zij stelt den aanslag vast overeenkomstig de aangiften, van de comwaartegen bij haar geen bedenkingen bestaan. missie van § 2. Twijfelt zij aan de juistheid der aangifte of acht aan8,ag om ...... ,. . ' , . , , den belas- Zij opheldering noodig, dan wordt de aangever in de gele- tmg-piichti- genheid gesteld om nadere gegevens of ophelderingen te ge tehooren verstrekken, te zijner keuze schriftelijk binnen een door bij vaststelde commissie te bepalen termijn, dan wel in persoon of ,in* van den door een schriftelijk gemachtigde in eene vergadering op aans,a& ,n , . •• , t • .. i afwijking een door de commissie aan te wijzen dag. In bijzondere , . ' ° ' met de aan- omstandigheden kan de voorzitter der commissie dien ter- gifte. mijn verlengen of een anderen dag aanwijzen. Na kennisneming van de inlichtingen en ophelderingen of wanneer de tijd voor het verstrekken van inlichtingen en ophelderingen ongebruikt is verstreken stelt de commissie den aanslag vast op het bedrag, dat haar juist voorkomt. Bij onvolledige aangifte van bij besluit vastgestelde bezoldigingen 2.12) en andere inkomsten in dienst van den Lande of van locale zelfbesturen genoten, kan de commissie zonder nadere ophelderingen te vragen de aangifte ambtshalve verbeteren. § 3. Is geen aangifte gedaan, dan stelt de commissie den aanslag vast op zoodanig cijfer als* haar billijk zal voorkomen, (art. 59 § 3) Aan de aangifte van hem, wien naar de meening der commissie geen aanslag moet worden opgelegd, wordt, geen verdere behandeling gegeven. Art. 42—43. 166 212. onvolledige aangifte van bij besluit vastgestelde bezoldiging. De commissie heeft dus de bevoegdheid deze aangiften ambsthalve te verbeteren zonder nadere inlichtingen te vragen. Indien dus een landsdienaar in het genot van vrije geneeskundige behandeling, of wel vrije woning, verzuimt daarvan melding te maken op zijn aangiftebiljet, kan de administratie zonder nadere inlichtingen te vragen de aangifte verbeteren, wat aan eene spoedige afdoening der werkzaamheden niet anders dan ten goede kan komen. Wanneer het besluit, waarbij toelagen boven de bezoldiging (c. q. verhoogingen) gerekend van 1 Januari van het belasting jaar worden toegekend, bekend is, voordat door de commissie van aanslag de aanslag der betrokken personen is vastgesteld, moet bij het vaststellen van dien aanslag rekening worden gehouden met die toelagen (en wel van 1 Januari af). Is bij het vaststellen van den aanslag dat besluit nog niet bekend dan kan daarmee uit den aard der zaak geen rekening meer worden gehouden. Intusschen verdient het aanbeveling om, indien te verwachten is dat een besluit als evenbedoeld nog tijdig, bijv. voor 15 Maart, zal afkomen dat de commissie met deze aanslagen wacht tot dat het besluit afgekomen is, daar immers een suppletoire aanslag voor dergelijke later pas bekend geworden toelagen niet op de wet gegrond is. (D. 8.) Zienswijze van vorige commissiën. De voor eenig jaar benoemde aanslagcommissie is niet gebonden aan de naar haar inzien min of meer onjuiste beslissingen van vorige commissiën bij de vaststelling van vroegere aanslagen genomen. (D. B.) Artikel 43. Beëediging Een gedeelte van de jaarlijksche aangiften, die bij de der aangif- vaststelling van den aanslag door de commissie zijn gevolgd,213) en* wordt beëedigd. Die aangiften214) worden in eene vergadering der commissie aangewezen voor zooveel noodig door de commissie en overigens door het lot.215) De verhouding tusschen het getal aangiften, in het eerste lid bedoeld en het getal, dat beëedigd moet worden, wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald.216) De eed of de daartoe in de plaats tredende verklaring217) behelst, dat in de aangifte en in de daarbij behoorende 167 Art. 43. opgaaf niets is vermeld of verzwegen met het opzet van benadeeling van 's Lands schatkist. De eed, of verklaring wordt afgelegd in handen van het hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ressort de aangifte moet worden gedaan. Ingeval van ziekte, afwezigheid buiten NederlandschIndië of andere buitengewone omstandigheden218) kan de eed of daarvoor in de plaats tredende verklaring, mits met toestemming van het hoofd van gewestelijk bestuur, krachtens eene bijzondere volmacht219) worden afgelegd. Indien de beëédiging niet plaats heeft220) binnen één maand na de oproeping daartoe, kan de commissie220) alsnog een aanslag vaststellen of, zoo dit reeds geschied is, den primitieven aanslag verhoogen tot zoodanig cijfer als haar billijk zal voorkomen. 213. zijn gevolgd. De redactie van het artikel maakt het mogelijk ook die aangiften te doen beëedigen waartegen aanvankelijk bij de commissie bedenkingen waren gerezen doch die ten slotte na verkregen nadere opheldering toch door haar gevolgd worden. 214. aangifte. Ook aangiften, die melding maken van een inkomen beneden de ƒ 900.— kunnen ter beëédiging worden aangewezen. (D.B.) Beëédiging is ook mogelijk van eene aanvulling van een aangifte door eene suppletoire aangifte of per brief mits deze bij den aanslag gevolgd worden, omdat deze een zijn met de premitieve aangifte. (D. B.) 215. aangewezen voor zooveel noodig door de commissie en overigens door het slot. Het is wenschelijk dat de commissie van aanslag den eed ook kan opleggen aan hen, omtrent de juistheid van wier aangifte zij in twijfel verkeert, zonder nochthans over genoegzame gegevens te beschikken om de aangifte te kunnen verhoogen. De commissie begint dus met die aangiften voor beëédiging aan te wijzen, aan de juistheid waarvan zij ook na verkregen nadere ophelderingen is blijven twijfelen, zonder nochtans over genoegzame gegevens te beschikken om dien aanslag te verhoogen. Op de ten deze door de commissie te nemen besluiten is van zelf het bepaal- Art. 43. 168 de bij de artikelen 39 en 40 toepasselijk. Daarna heeft eerst de loting plaats ten aanzien van de overige aangiften, met dien verstande, dat het totaal der te beëedigen aangiften de in de derde alinea bedoelde verhouding niet mag overschrijden. 216. wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald. Dit is gebeurt bij art. 2. VII van het besluit van 30 Maart 1908 No 17 (Stbl. No 301) en daarbij de verhouding bepaald op 30 tot 1. 217. De eed of de daarvoor in de plaats tredende verklaring. De keuze tusschen eed en verklaring kan niet afhankelijk worden gesteld van de persoonlijke overtuiging van den tot den eed aangewezene, maar wel van de godsdienstige begrippen der gezindte of van het kerkgenootschap waartoe de betrokkene behoort. De bedoelde verklaring mag derhalve alleen door Doopsgezinden worden afgelegd. (D. B.) Mocht het voorkomen dat Chineezen worden aangewezen om den eed af te leggen, dan zullen zij met den zoogenaamden kleinen eed kunnen volstaan. 218. of andere buitengewone omstandigheden. De beëédiging van de aangifte overeenkomstig de alinea's 5 en 6 moet plaats vinden ten overstaan van het hoofd van plaatselijk bestuur binnen wiens ressort de aanslag is vastgesteld. Heeft de belastingplichtige zich verplaatst en wordt het in verband daarmede voor hem bezwarend om zich ter beëédiging van zijne aangifte naar de standplaats van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur te begeven, dan kan er niet het minste bezwaar tegen bestaan, om verhuizing, al heeft zulks in Indië ook dikwerf plaats, voor de toepassing van alinea 6 als eene bijzondere omstandigheid aan te merken. (D.B.) 219. bijzondere volmacht. Artikel 1945 B. W. geldt niet voor de hierbedoelde eedaflegging. Bene bepaalde vorm voor de hierbedoelde machtiging is niet voorgeschreven. 'Voldoende is dat duidelijk blijke, waarvoor zij is gegeven. Alinea 6 laat enkel toe uitzondering op den regel: beëédiging door den aangever. Van het verleenen eener machtiging om de aangiften ten overstaan van een andere, dan de in alinea 5 uitdrukkelijk aangewezen autoriteit te doen beëedigen is dus geen sprake. (S. T. 186). Deze volmacht kan ingevolge No. 17 van de lijst van vrijstel- 169 Art. 43—45. lingen van zegelrecht (Stbl. 1885 No. 131) op ongezegeld papier worden gesteld. (D. B.) De wettelijke voorschriften bevatten geenerlei bepaling op grond waarvan restitutie zou kunnen worden verleend van reis en verblijfkosten, gemaakt door belastingplichtigen die persoonlijk de hen ingevolge dit artikel opgelegden eed kómen afleggen. Zij kunnen echter alle onkosten vermijden door den eed te doen afleggen krachtens bijzondere volmacht. Het verdient dan ook aanbeveling bij aanwijzing van personen, die op grooten afstand wonen van het Hoofd van plaatselijk bestuur, deze daaromtrent in te lichten. D. B.) 220. Indien de beëédiging niet plaats heeft kan de commissie. Het voorschrift van het vaststellen van eenen aanslag of van eenen verhoogden aanslag draagt geen imperatief karakter. In zekere gevallen zou dan ook berust kunnen worden in het niet afleggen van den eed zonder de voorschriften vervat in de laatste alinea van dit artikel en in artikel 59 § 5 toepassing te doen vinden. Blijkt later van ontduiking dan kunnen die voorschriften immers alsnog toegepast worden. Beëédiging kan dan ook achterwege blijven indien de aangevers, het land voor goed hebben verlaten. (D. B.) Artikel 44. De commissiën221) zijn gehouden elkander de vereischte Onderlinge inlichtingen te verschaffen, die zij geven kunnen. verplichting der commis- 221. De commissiën. Het spreekt van zelf dat het verstrekken 8,en tot net van deze inlichtingen door den voorzitter der commissiën behoort verstre"en te geschieden. van '"lichtingen. Artikel 45. Tegen de beslissingen der commissie kan worden Beroep opgekomen222) hetzij door de ambtenaren daartoe door (ao'eantie). den Gouverneur-Generaal aangewezen,223) hetzij door of van wege de belastingplichtigen. De doleantie moet- geschieden: door de bedoelde ambtenaren binnen dertig dagen na den dag van verzending van het kohier van aanslag aan den met de invordering belasten ontvanger; Art. 45. 170 door of van wege de belastingplichtigen binnen dertig dagen na den dag der verstrekking van het aanslagbiljet bij een bezwaarschrift, in te dienen aan het betrokken hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur of aan den voorzitter der commissie. Als datum van inlevering wordt beschouwd de dag, waarop het bezwaarschrift, bij het bureel van het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur of bij den voorzitter der commissie is ontvangen. Voor het bezwaarschrift wordt desverlangd een gedagteekend ontvangbewijs uitgereikt, den datum van ontvangst vermeldende. De termijn van dertig dagen, voorgeschreven voor de doleantie door of van wege de belastingschuldigen, is niet verbindend, indien ten genoegen van den Directeur van Financiën wordt aangetoond, dat de inachtneming daarvan door bijzondere omstandigheden is verhinderd. Op de doleantie wordt beschikt door den Directeur van Financiën. Indien de beslissing der commissie wordt vernietigd, stelt de Directeur van Financiën den aanslag vast, 224) beveelt hij, dat aan de aangifte geen verder gevolg zal worden gegeven of wijst hij de zaak terug naar de commisie om haar met inachtneming zijner beslissing te behandelen. Wanneer de beschikking afwijzend is, wordt zij met redenen omkleed. 225) 222. Tegen de beslissingen der commissie kan worden opgekomen. De meening dat eene doleantie gegrond op een bij de invulling van het aangiftebiljet begane vergissing of gepleegd verzuim niet ontvankelijk zou zijn, is niet juist. De doleantie behoeft niet bepaaldelijk gericht te zijn tegen verkeerde toepassing of schending van wettelijke bepalingen. Art. 45 stelt de gelegenheid open om tegen alle beslissingen der aanslagcommissie, ook dan wanneer deze uit een formeel oogpunt wettelijk juist zijn, op te komen, waaruit volgt dat de Directeur van Financiën de ingediende bezwaren niet alleen zal hebben te toetsen aan de vraag of de wettelijke bepalingen wel juist zijn toegepast, doch tevens aan de andere vraag of de vastgestelde aanslag wel is in overeenstemming met het werkelijk belastingplichtig inkomen van den doleant, 171 Art. 45—46. ook al moet de eerste vraag bevestigend worden beantwoord. Wordt dus door een belastingplichtige aangetoond dat zijn aanslag niet juist is, dan kan redres worden verleend met toepassing van dit artikel. En dit geschiedt steeds, indien blijkt dat de te hooge aanslag niet was toe te schrijven aan gebrek aan of onwil tot medewerking van de zijde van den belastingplichtige om, zoo artikel 42 § 2 toepassing, heeft gevonden, de noodige gegevens of inlichtingen te verstrekken, welke de onjuistheid in den aanslag hadden kunnen voorkomen en voorts in de gevallen,'dat de aangifte, voor zoover zij door de commissie werd gevolgd, tengevolge van een onwillig verzuim van de zijde van den belastingplichtige onvolledig was of daarin eene vergissing was begaan. (D. B.) 223. door de ambtenaren daartoe door den GouverneurGeneraal aangewezen. De hier bedoelde amtenaren zijn de hoofden van gewestelijk bestuur en de Inspecteurs en Adjunct- • Inspecteurs van Financiën, daartoe aangewezen bij art. 2, VIII, van het besluit van 30 Maart 1908 No. 17 (Stbl. 301) 224. stelt de Directeur van Financiën den aanslag vast. Opmerking verdient het dat dit ook een verhoogde aanslag kan zijn, zooals in de practijk herhaaldelijk voorkomt. 225. wordt zij met redenen omkleed. Schattingen van het genot van vrije kost en inwoning houden zoo zeer verband met plaatselijke toestanden, dat zij in hoogste instantie door de aanslagcommissie in overleg met den betrokken Inspecteur behooren te worden geregeld. Zij eigenen zich minder om voor den doleantierechter in te grijpen (D.B.) Artikel 46. Indien bij de beslissing op de naar aanleiding van artikel Hooger be45 ingediende bezwaren de Directeur van Financiën de roep wettelijke bepalingen verkeerd toegepast of geschonden heeft, (Ca8satie). kan de Gouverneur-Generaal den aanslag verminderen of vernietigen en in het laatste geval zoo noodig eene nieuwe behandeling er van bevelen. 226. Een termijn waarbinen de Gouverneur-Generaal tusschenbeiden moet komen evenals een termijn waar binnen een rcquest daartoe moet zijn ingediend is niet bepaald. Art. 47. 172 Artikel 47. Commissie Op vordering van den Gouverneur-Generaal en binnen van herzie- een door hem te bepalen termijn zendt de commissie n,n2- een verslag in van hare werkzaamheden. Zij vermeld daarin de onderzoekingen op grond waarvan 227) zij de aanslagen met afwijking van de aangiften of bij gebreke van aangiften heeft vastgesteld en al hetgeen door den Gouverneur-Generaal wordt verlangd. Indien de Gouverneur-Generaal het noodig acht, draagt Hij de herziening dier aanslagen op aan de commissie of een der commissiën, belast met den aanslag ter hoofdplaats van het gewest. Wanneer die commissie dezelfde is als die, welke den eersten aanslag vaststelde of uit niet meer leden dan deze bestaat, wordt zij ten behoeve der herziening aangevuld met zooveel door den Gouverneur-Generaal te benoemen leden als hij zal noodig oordeelen. Is. op de hoofdplaats van het gewest een Kamer van Koophandel gevestigd, dan wordt ten minste de helft van de alzoo te benoemen leden gekozen uit een voordracht van zooveel personen, als er benoemd zullen worden, opgemaakt door die Kamer, mits die voordracht aan het hoofd van het gewestelijk bestuur is ingeleverd binnen een door hem gestelden termijn. Wanneer een of meer der uit de voordracht benoemden hunne betrekking niet aanvaarden binnen een door den Gouverneur-Generaal bepaalden termijn, kan hij, of op zijne machtiging het hoofd van gewestelijk bestuur, eeh of meer anderen ook buiten de voordracht benoemen. De commissie van herziening 228) neemt geen besluit met minder dan drie vierden der leden, onder welke tenminste de helft van de leden, waarmede zij is aangevuld, zich moet bevinden. Ingeval niet meer dan drie vierden der stemmen worden uitgebracht op een cijfer, wordt de aanslag bepaald op het totaal der cijfers door ieder der stem menden aangegeven, gedeeld door het getal uitgebrachte stemmen. 173 Art. 47—48. Overigens gelden de bepalingen omtrent de gewone commissiën van aanslag. De beslissing der commissie van herziening treedt in de plaats van de vroegere. Het kohier wordt daarmede voor zooveel noodig in overeenstemming gebracht. 227. Zij vermeldt daarin de onderzoekingen op grond waarvan. Het is dus wenschelijk dat door den Secretaris der commissie van aanslag notulen van het op de vergadering verhandelde worden aangehouden. 228. De commissie van herziening. Alleen natuurlijk in zeer bijzondere gevallen zal deze commissie worden benoemd. Tot dusver is het dan ook nog niet voorgekomen. Omtrent presentiegelden der leden zie No. 210. Artikel 48. § ï. Het hoofd van gewestelijk bestuur kan, met ver- Verminde- nietiging van de beslissing der commissie, den aanslag ring van den vaststellen of de zaak terugwijzen naar de commissie om aanslag bij haar opnieuw te behandelen, indien de commissie ten na- dwaling m deele van den belastingschuldige in de feiten gedwaald229) e e'en' verrekening of zich verrekend heeft en het een of ander door de com- of m DUjteiI_ missie wordt erkend. gewone ge¬ vallen. § 2. In buitengewone gevallen230) van dwaling of onwillig verzuim van de zijde van belastingplichtigen waarin eene strikte toepassing der bepalingen op den aanslag tot grove onbillijkheid aanleiding zou geven, kan de Directeur van Financiën den aanslag verminderen. 229. in de feiten gedwaald. Hieronder kan- zeer veel worden gebracht en in de allereerste plaats wel verzuimen of dwalingen (b. v. rekenfouten) der administratie zelve. Voor eene ruime toepassing van dit artikel valt veel te zeggen. In verreweg de meeste gevallen zal het toepassing vinden naar aanleiding van een door den belastingschuldigen ingediend bezwaarschrift. Art. 48-49. 174 230. In buitengewone gevallen. Het tweede lid van dit artikel voorziet in de zeer bijzondere gevallen, waarin strikte toepassing der ordonnantie tot onbillijkheden aanleiding zou kunnen geven. Vergissingen begaan bij het doen der aangifte zonder meer zijn op zich zelf echter geen buitengewone gevallen. Artikel 49. Verschijn- De kohieren der belasting worden door het hoofd van dagen der gewestelijk bestuur vastgesteld overeenkomstig de belaseiastmg. tingen der commissie, behoudens herziening na de beslissing bedoeld in het laatste lid van artikel 43, het voorlaatste lid van artikel 45 en in de artikelen 46, 47, 48. Dadelijk daarna worden aanslagbiljetten kosteloos vertrekt, vermeldende het te betalen bedrag.231) De wijze van verstrekking232) wordt door het hoofd van gewestelijk bestuur geregeld met dien verstande, dat aan hen, die aangiften in gesloten omslag hebben ingeleverd, het aanslagbiljet mede in gesloten omslag wordt uitgereikt of toegezonden. Schrijffouten in het kohier kunnen door het hoofd van gewestelijk bestuur worden verbeterd doch na de uitreiking van het aanslagbiljet niet meer ten nadeele van den belastingschuldige. De belasting is, behoudens hetgeen in het volgend artikel wordt bepaald, vorderbaar in vijf gelijke termijnen.233) De verschijndagen dier termijn zijn234) 1 April, 1 Juni, 1 Augustus, 1 October en 1 December, behalve voor het jaar 1908, voor welk jaar de verschijndagen dier termijnen zijn 1 Augustus, 1 September, 1 October, 1 November en 1 December. Wanneer vaststelling van het kohier na 31 Maart plaats heeft, is de belasting vorderbaar in zooveel gelijke termijnen, als er verschijndagen overblijven.235) Ingeval van verhooging van een aanslag nadat een of meer termijnen verschenen zijn, wordt het bedrag van die termijnen der verhooging betaald op den eerstvolgenden verschijndag. 175 Art. 49. Ingeval van vermindering van een aanslag anders dan in het geval van alinea 1 van artikel 58, wordt hetgeen over het geheele jaar nog verschuldigd is na de gedane afbetalingen verdeeld over zooveel termijnen als er nog verschijndagen overblijven. Is er te veel betaald dan heeft teruggaaf plaats. Op het aanslagbiljet worden de quitantiën gesteld. Aanslagbiljetten, welke voor geheele of gedeeltelijke aanzuivering in gesloten omslag worden aangeboden, worden, na voldaanteekening, in gesloten omslag teruggeven. De vorm waarin de commissie hare beslissing brengt ter kennis van het hoofd van gewestelijk bestuur zoomede de modellen236 der aanslagbiljetten worden vastgesteld door den Directeur van Financiën. 231. vermeldende het te betalen bedrag. Het kohier krijgt volgens de opvatting der Indische administratie eerst door de uitreiking van het aanslagbiljet verbindende kracht (vgl. bijblad No. 3479). Wordt een aanslagbiljet alzoo voor een te laag bedrag ingevuld, dan is het kohier slechts verbindend geworden tot dat gedeelte van den aanslag als aangewezen wordt door het bedrag genoemd in het aanslagbiljet. Niets verzet er zich tegen, dat in een zoodanig geval een verbeterd aanslagbiljet worde uitgereikt ter invordering van het nog verschuldigde. (D. B.) 232. De wijze van verstrekking. Omtrent de wijze van verstrekking der aanslagbiljetten, geldt hetgeen in No. 186 werd gezegd omtrent de verstrekking van de aangiftebiljetten. 233. vorderbaar in vijf gelijke termijnen. De termijnbetaling geldt alleen voor de hier te lande physieke personen, en de buitenlanders, bedoeld in artikel lf, die hier te lande eene vaste inrichting of een hier te lande gevestigden vertegenwoordiger hebben, (art. 50 ten le) 234. De verschijndagen dier termijnen zijn. De administratie zal er tegen hebben te waken dat belastingschuldigen noodeloos bemoeilijkt worden door bijv. op den 30sten of 31sten Maart nog over te gaan tot uitreiking van het aanslagbiljet. Men wachte dan liever tot 1 April. Art. 49—50. 176 235. als er verschijndagen overblijven. De in de 5de ert 6de alinea genoemde verschijndagen zien van zelf alleen op het belastingjaar, waarover de belasting verschuldigd is. Wordt dus een aanslag eerst na afloop van het belastingjaar, of zelfs na 30 November van het belastingjaar vastgesteld dan is de geheele aanslag dadelijk opvorderbaar. Het spreekt van zelf dat de dadelijke voldoening van den geheelen aanslag voor de minder gegoede belastingschuldigen menigmaal niet vrij van bezwaren zal zijn. In zoodanig geval kan er geen bedenking tegenstaan, indien de administratie den belastingschuldige eenigen tijd laat, om het verschuldigde bijeen te krijgen of betaling in payementen toestaat, alvorens tot een gerechtelijke invordering over te gaan. Boeten wegens te late betaling zijn in die gevallen van zelf nooit verschuldigd, aangezien boete alleen verschuldigd kan zijn van de belastingen waarvoor bepaalde verschijndagen zijn vastgesteld. 236. modellen. De modellen der kohieren en die der aanslagbiljetten zijn vastgesteld bij beschikking van den Directeur van Financiën van 16 April 1908 No. 8311/6718. Bijlage C No. 6. Artikel 50. Gevallen ras dadelijke vordenbaarheidvan den geheelen aanslag. De geheele aanslag is dadelijk vorderbaar: 237) 1° wanneer het geldt de aanslagen van belastingschuldigen als bedoeld in artikel 1, b, c, d en e alsmede van belastingschuldigen bedoeld in artikel 1, / die in Nederlandsch-Indië geen vaste inrichtingen, kantoren of eenen aldaar gevestigden vertegenwoordiger hebben. In dit geval geldt als verschijndag de dertigste dag na de verstrekking van het aanslagbiljet. In het aanslagbiljet wordt deze verschijndag vernield; 238) 2°. wanneer een belastingschuldige als bedoeld in artikel U Nederlandsch-Indië metterwoon wil verlaten. Indiening van een verzoek 239) om ontheffing als bedoeld in artikel 58 wordt als een voornemen daartoe aangemerkt; 3° 2«) wanneer de belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard, gelijk mede ingeval van inbeslagneming van roerende of onroerende goederen vanwege den Lande of verkoop dier goederen tengevolge van eene inbeslagneming namens een derde- 177 Art, 50. 237. De geheele aanslag is dadelijk vorderbaar. Behalve in de hier genoemde gevallen is de geheele aanslag bovendien nog dadelijk vorderbaar. a. wanneer het aanslagbiljet is uitgereikt na 30 November van het belastingjaar, (art. 49) b. wanneer tengevolge van niet tijdige betaling tegelijk meer dan verschenen termijn vorderbaar is. (art. 51) c. wanneer het betreft belastingplichtigen die hun bedrijf rondreizende uitoefenen, (art. 54) 23S. wordt deze verschijndag vermeld. Men zal er op hebben te letten dat op de aanslagbiljetten, bestemd voor de naamlooze vennootschappen en andere lichamen, zoomede voor de buiten Indië gevestigde belastingplichtigen de verschijndag der verschuldigde belasting wordt ingevuld. Bij verzending dier aanslagbiljetten per post, zal men bij de invulling daarvan rekening moeten houden met den tijd, die er verloopt tusschen de afzending van het biljet en de ontvangst door den belastingschuldige. Is de verschijndag niet op het biljet vermeld, dan zal de Ontvanger ook niet kunnen overgaan tot boeteheffing aangezien de verschijndag waarop de aanslag vorderbaar wordt uitsluitend afhangt van het tijdstip, waarop het aanslagbiljet is verstrekt. Dit moge voor de administratie eene aansporing zijn voor eene nauwgezette opvolging van het voorschrift. 239. Indiening van een verzoek. Moet de administratie met de invordering der belasting krachtens dit voorschrift, nu altijd wachten totdat uit een verzoek om ontheffing der belasting met zekerheid valt af te leiden, dat de belastingplichtige. Indië metterwoon wenscht te verlaten? Geenszins! In ieder geval dat de adminitratie komt te weten, dat iemand Indië binnen kort metterwoon zal verlaten — en ten aanzien van landsdienaren blijkt dit o.m. uit verleende buitenlandsche verloven enz. — behoort ze onmiddellijk tot de invordering over te gaan onverschillig of de belastingplichtige al dan niet om ontheffing heeft verzocht. De vraag of iemand geacht moet worden Indië metterwoon te verlaten, zal moeten worden getoetst aan de in No. 253 gegeven wenken nopens de beoordeeling van de vraag in welke gevallen iemand geacht wordt niet, en welke hij wel wordt geacht zijn gewoon verblijf in Indië te blijven houden. (Voor het personeel der Nederlandsche zeemacht zie No 254). 240. .d 3e. Natuurlijk doet de bevoegdheid van de administratie om in de gevallen van faillissement enz. bedoeld bij ten 3e over te gaan tot eene invordering van het totale bedrag der 12 Art. 50—51. 178 belasting — voor zoover te voren geen aanzuivering heeft plaats gehad — niet te kort aan de bevoegdheid van den belastingschuldige of diens curator om op grond van § 2 artikel 58 ontheffing van belasting aan te vragen. Artikel 51. Boete. Bij niet betaling241) binnen veertien dagen na de verschijndagen wordt eene boete242) beloopen in de gevallen, bedoeld in artikel 49, van tien percent van de volgens dat artikel verschenen bedragen en in de gevallen, bedoeld in artikel 50, van vijf percent van den aanslag. Wanneer tengevolge van niet-tijdige betaling tegelijk meer dan een verschenen termijn vorderbaar is, is het geheele bedrag van alle nog onvoldane termijnen dadelijk vorderbaar. 241. betaling. In het belang der belastingplichtigen, die ver verwijderd wonen van het kantoor van den Algemeenen Ontvanger binnen wiens ressort zij gevestigd zijn, kan de ontvangst der inkomstenbelasting door het hoofd van gewestelijk bestuur aan andere ambtenaren worden opgedragen (z. g. hulpontvangers) (Stbl. 1908 No. 448 art. 1) 242. boete. Het in Indië van ouds bestaande stelsel van boete bij niet-tijdige betaling van verschuldigde belasting voldoet uit hoofde van zijne preventieve werking in de practijk zeer goed, zoodat met grond dit stelsel ook voor de inkomstenbelasting is gehandhaafd. Indien door een belastingschuldige ten kantore van een daartoe wettig aangewezen ambtenaaar — dus geen postkantoor of kantoor van een bestuursambtenaar — tijdig betaald is, maar het bedrag dier belasting niet tijdig is ontvangen ter 's Lands kas van de vroegere woonplaats van den belastingplichtige waar het kohier betaalbaar is gesteld is geen boete wegens te late betaling verschuldigd omdat de eerste betaling reeds als eene storting in 's Lands kas moet worden aangemerkt. (D.B.) Zie ook de Circulaire van den Directeur van Financiën van 2 October 1906 No 693/21769 slot. (Bijlage C No. 2.) Het belang eener geregelde aanzuivering van de in kohieren leggers of staten begrepen belastingen eischt handhaving van de boetebepalingen. Iedere belastingplichtige weet wat hem bij niet 179 Art. 51-53. tijdige betaling te wachten staat. Kwijtschelding van beloopen boete wegens niet tijdige betaling van zoodanige belasting is dan ook alleen gemotiveerd, indien de niet tijdige betaling moet worden geweten aan eenige tekortkoming van de zijde der administratie. Dit standpunt is steeds ingenomen en zal ook gehandhaafd moeten worden. (D.B.) Zie een mogelijk geval van stuiting van den fatalen termijn waarna boete verschuldigd is in art. 58 § 3 alinea 2. Artikel 52. De verplichting tot betaling wordt niet geschorst243) d OOr De invorde- de indiening van een bezwaarschrift tegen den aanslag. ™g wordt door een do- 243. geschorst. Zie voor een geval van mogelijke schorsing ean*le niet , . , . r-ci o -1 i- geschorst. der invordering art. 5» g 3 alinea i. -. ... Artikel 53. De vorderingen tot betaling van de belasting en van de Preferentie boeten wegens niet tijdige betaling zijn op de goederen, ▼«>» belaswaarop volgens artikel 27 tweede lid verhaal kan worden tingsehuld. uitgeoefend en op de goederen dergenen, die tot betaling verplicht zijn, bevoorrecht boven alle andere, met uitzondering alleen van de bevoorrechte schulden opgenoemd in de artikelen 1139 Nos 1 en 4 en 1149 No. 1 van het Burgerlijk Wetboek en van pand, hypotheek of oogstverband voor het in werking treden dezer ordonnantie gevestigd. Dit voorrecht vervalt244) bij het einde van het jaar volgende op dat, waarvoor de belasting verschuldigd is. 244. Dit voorrecht vervalt. Gerechtelijke vervolging om te voorkomen dat het recht van preferentie vervalt kan niet worden aangevangen, wanneer de boedel in beheer is bij de Wees- en Boedelkamers. In dergelijke gevallen zal men dus de vordering van den fiscus zoo spoedig mogelijk aan de Weeskamer hebben in de dienen onder uitdrukkelijke inroeping der preferentie en, zoo mocht blijken, dat die vordering bij het doen van rekening en verantwoording niet als preferent mocht zijn erkend, door hét doen van verzet eene gerechtelijke rangregeling hebben uit te lokken (vgl. Bijblad No. 3732.) Art. 53—54. 180 Vorderingen in zake inkomstenbelasting zijn preferent. Deze ▼ordering blijft derhalve buiten een in geval van faillissement aangeboden accoord. Faill. Ver. art. 139, en 152 en 158 (zie ook de art. 175 al. 2 jo. 185 dier verordening.) Voor zoover dus uit den faillieten boedel (onverschillig of er een accoord is aangeboden of niet) geen betaling wordt verkregen, behoudt het Land zijn vordering (art. 190 Faill. wet) die t. z. t. op de gewone wijze wordt afgeschreven. Is het bij alinea 1 toegekende privilege eenmaal vervallen, dan valt de vordering wegens belastingschuld onder een in geval van faillissement aangeboden accoord. Na homologatie van dat accoord is het onvoldane gedeelte der vordering niet meer voor inning vatbaar (art. 152 en 156 Faill. Ver.) Toch zal door den Ontvanger op dien grond niet tot afschrijving mogen worden overgegaan, vermits toch de Gouvernements boekhouding aan regelen is gebonden, in verband waarmede voor bedoelde afschrijving rekening zal moeten worden gehouden met de voorschriften vervat in Stbl. 1907 No. 327 (D. B.) HOOFDSTUK VII. . Bijzondere bepalingen. Artikel 54. Belasting- De artikelen 28 tot en met 43 zijn niet toepasselijk op plichtigen belastingplichtigen, bedoeld in artikel lf, 24s) die hun bedie hun be- roep Df bedrijf in Nederlandsch-Indië rondreizende uitoefedrijf rond- nen> yoor zooveei betreft het inkomen door die uitoefening reizende uit- . , verkregen. oefenen. ° • .... . , Deze zijn verplicht in elk gewest aangifte te doen aan het hoofd van gewestelijk bestuur, met opgaaf van den tijd, dien zij voornemens zijn in dat gewest door te brengen. Nadat zij in de gelegenheid zijn gesteld voor hunne belangen op te komen, worden zij door het hoofd van gewestelijk bestuur aangeslagen met inachtneming van artikel 6 z46) en voor den opgegeven tijd of, bij gebreke van aangifte, voor een tijd door hem te bepalen. De belasting draagt dertig cent voor iedere tien gulden, waarop hun inkomen wordt geschat. De aanslag is dadelijk voor het geheel invorderbaar en moet voor elk gewest worden voldaan, voordat aldaar het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. 181 Art. 54—55. De belastingplichtigen zijn verplicht om aan de ambtenaren der politie, desverlangd door vertoon van het gequiteerd aanslagbiljet, het bewijs te leveren, dat zij aan hunne verplichtingen hebben voldaan. Voordat de tijd, waarvoor de aanslag is geschied, is overschreden, moet opnieuw aangifte gedaan en betaald worden, (art. 22) 245. bedoeld in art. lf. Artikel 54 heeft alleen betrekking op buiten Indië gevestigde personen die hier te lande hun beroep rondreizende uitoefenen. 246. aangeslagen met inachtneming van artikel 6. Men zij erop bedacht dat de schatting van het inkomen hier uitsluitend wordt beheerscht door de voorschriften vervat in artikel 6. Van aftrek als bedoeld in artikel 8 kan hier dus geen sprake zijn. In Nederlandsch-Indië wonende personen, die een beroep of bedrijf uitsluitend rondreizende uitoefenen, behooren als vallende onder de in artikel 1 a omschreven rubriek, ingevolge artikel 36 sub le te worden aangeslagen ter plaats waar zij wonen op 1 Januari of bij aanvang van den belastingplicht in den loop van het belastingjaar, op het tijdstip van dien aanvang. (S. T. 187) Leden van rondreizende gezelschappen behooren hoofdelijk te worden aangeslagen. Genieten zij vaste salarissen dan wordt het belastbaar inkomen berekend naar den duur van hun verblijf in het gewest onafhankelijk van het aantal gegeven voorstellingen. (D. B.) Rondreizenden mogen aangiften van hun inkomsten doen zonder daarbij aan een bepaalden vorm te zijn gebonden. (D. B.) Bij toepassing van artikel 54 blijft artikel 45 geheel buiten toepassing en is dus geen doleantie tegen den aanslag mogelijk (D. B.) Artikel 55. Het is aan een ieder verboden247) hetgeen hem uit hoofd Verplichting van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of van tot Seheim- voorlichting of zijn hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt 0,,d,n*• nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, Art. 55-57. 182 bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd wordt. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting, (art. 59. § 2) 247. verboden. Voor de strafbepaling zie art. 59, § 2. Dit voorschrift is geen beletsel voor het verstrekken van wederkeerige inlichtingen tusschen de commissiën van aanslag in de inkomstebelasting en die in de bedrijfsbelasting, zie ook art. 44. De Wees- en boedelkaniers zijn gehouden om wanneer dat van haar verlangd wordt voor de inkomstenbelasting opgave te doen van de inkomsten van hare geadministreerden. (Bijblad 7030) Artikel 56. Recht tot in- De ambtenaren belast met de bewaring van de registers zage vanbe- van koop- en hypotheekbrieven van vaste goederen zijn gescheiden van nou(ien om den voorzitters der commissiën van aanslag of andereadmi- agn ^ ^QQr dezen speciaai daarvoor aangewezen ambtenan** * °' ren op hun verzoek kosteloos 248) inzage te geven van de registers. Gelijke verplichting rust op de ontvangers van de rechten van successie en overgang ten aanzien van de ingediende memoriën van aangifte en op de ambtenaren bij den dienst der in- en uitvoerrechten en accijnzen ten aanzien van de door hen aangehouden registers. 248. kosteloos. De registers van koop- en hypotheekbrieven van vaste goederen zijn niet geheim, maar aan de raadpleging daarvan zijn kosten verbonden (zie het tarief Indisch Staatsblad 1851 No 27). Artikel 57. Ontheffing Aan belastingplichtigen bedoeld in artikel 1 a en b wordt van belasting op schriftelijk verzoek ontheffing van belasting verleend op grond van voor de som door hen in Nederland aan belasting op 183 Art. 57. bedrijfs- of andere inkomsten of eene belasting naar de reeds in Ne inkomsten aan het Rijk betaald wegens inkomen verkregen ierl*ni be r , , • j taalde belas uit de uitoefening van bedrijf, beroep of onderneming daar ^„^^j, te lande, mits kan worden aangetoond, dat de inkomsten zeifae inlto waarover in Nederland de bedoelde belasting is geheven, men. in rekening zijn gebracht bij de vaststelling van het zuiver inkomen, 249) dat in Nederlandsch-Indië tot grondslag heeft gestrekt voor den aanslag in de inkomstenbelasting. De ontheffing kan het bedrag van vier vijfden van den aanslag, waarop ontheffing wordt gevraagd, nimmer te boven gaan. Het verzoek tot ontheffing moet worden ingediend uiterlijk binnen zes maanden, nadat de aanslag in Nederland waarvoor ontheffing gevraagd wordt, daar te lande invorderbaar is geworden. Het verzoekschrift moet worden ingezonden aan het hoofd van gewestelijk bestuur, dat het kohier heeft vastgesteld waarin de aanslag, op welken het verzoek om ontheffing betrekking heeft, voorkomt. Het moet vergezeld zijn van bewijsstukken of de gewaarmerkte afschriften daarvan. Het hoofd van gewestelijk bestuur stelt het verzoekschrift met de stukken in handen van de commissie van aanslag250) die, na zoo noodig den verzoeker te hebben gehoord, terzake uitspraak doet. De uitspraak wordt door de zorg van den voorzitter der commissie aangeteekend per post of tegen gedagteekend ontvangbewijs kosteloos gezonden aan hem, die het verzoek om ontheffing heeft gedaan. Tegen de uitspraak der commissie kan binnen dertig dagen na de verzending worden opgekomen door den verzoeker en de ambtenaren251) daartoe door den GouverneurGeneraal aangewezen. Daarbij is dan verder, voor zoover mogelijk artikel 45 van toepassing met dien verstande, dat de Directeur van Financiën op de bezwaarschriften definitief beschikt. Van de uitspraak der commissie en van de beschikking van den Directeur van Financiën wordt aanteekening gehouden in het kohier. Art. 57—58. 184 249. zuiver inkomen. De bedoeling van het artikel is om belasting in Indië en Nederland over dezelfde inkomsten voor zooveel noodig te voorkomen. De ontheffing wordt alleen verleend indien de inkomsten, waarover in Nederland bedrijfsbelasting is geheven, in rekening zijn gebracht bij de vaststelling van het zuiver inkomen, dat hier te lande tot grondslag heeft gestrekt voor den aanslag in de inkomsten belasting. Van de belasting naar de overwinst wordt niet gesproken. De Indische naamlooze vennootschap, die hier te lande niet naar haar zuiver inkomen, doch w e 1 naar de overwinstbelasting is aangeslagen kan dus geen aanspraak maken op de hierbedoelde ontheffing. Een dergelijk geval is geenszins ondenkbaar, in aanmerking genomen dat het zuiver inkomen wordt berekend naar het . gemiddelde over de 3 laatste jaren: van de overwinst naar de uitkeering over het laatst verschenen jaar. Ontheffing van bedrijfsbelasting volgens de Nederlandsche Wet. Nopens de bewijsstukken welke door de Nederlandsche belastingadministratie worden gevorderd op grond van het bepaalde in de 5de alinea van artikel 37 der wet van 20 October 1893 (Ned. Stbl. No. 149) tot regeling van de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten vergelijke men de C. D. F. van 6 Mei 1912 No. 15331. Vide Bijlage C. No. 2. 250. de commissie van aanslag. De beslissing op het verzoek berust bij de commissie van aanslag. De omstandigheid dat de berekening van het zuiver inkomen voor de hierbedoelde belastingplichtigen — de naamlooze vennootschappen daaronder begrepen — in Indië en in Nederland naar nagenoeg gelijke grondslagen geschiedt, — immers in beide landen wordt in de hierbedoelde gevallen als basis genomen het gemiddelde over de laatste drie kalender- of boekjaren — maakt de beslissing vrij gemakkelijk. 251. de ambtenaren. Dit zijn: de Hoofden van gewestelijk bestuur en de Inspecteurs en Adjunct-Inspecteurs van Financiën, ieder binnen zijn ressort, daartoe aangewezen bij art. 2, VIII, van het besluit van 30 Maart 1908 No. 17 (Stbl. No. 301). Artikel 58. van1beiaffing § 1 Aan den belastingplichtige bedoeld in artikel op grond van lfl>252) die in den loop van het belastingjaar Nederlandschvertrek, Indië metterwoon verlaat, 253) wordt op zijn schriftelijk overlijden of verzoek254) ontheffing of teruggaaf verleend van zijnen 185 Art. 58. aanslag over de maanden van het belastingjaar—, of bij achteruitaanslag voor korteren termijn over die, waarover de aanslag fané vannet loopt—, welke tijdens zijn vertrek nog niet ziin ingetreden- 'n omenmet meer dan een Ingeval van overlijden van den belastingplichtige wordt v;erde. aan zijne erfgenamen op hun schriftelijk verzoek ontheffing of teruggaaf verleend over de maanden van het belastingjaar — of bij aanslag voor korteren termijn over die waarover de aanslag loopt — welke bij zijn overlijden nog niet zijn ingetreden. Het hoofd van gewestelijk bestuur kan de hier bedoelde ontheffing of teruggaaf ook verleenen zonder dat zij is aangevraagd. § 2. Aan belastingplichtigen bedoeld in artikel la, b, e en /, kan op hun schriftelijk verzoek 254) geheele of gedeeltelijke ontheffing255) van belasting en van boete wegens niet tijdige betaling worden verleend, wanneer blijkt, dat door staking van een bedrijf of beroep, ontslag uit een ambt of bezoldigde betrekking of door andere buitengewone omstandigheden 256) het zuiver inkomen meer dan een vierde verschilt van hetgeen werkelijk door de belastingplichtigen gedurende het belastingjaar als zoodanig is of vermoedelijk zal worden genoten. § 3. De verzoekschriften moeten worden ingediend bij het hoofd van gewestelijk bestuur, dat het cohier heeft vastgesteld waarin de aanslag, op welken het verzoek om ontheffing betrekking heeft, voorkomt. Het hoofd van gewestelijk bestuur beschikt op het verzoek, in de gevallen bedoeld in § 2, na de commissie van aanslag te hebben gehoord. In afwachting zijner beschikking kan door hem worden bevolen, dat de invordering der belasting of boete voorloopig wordt geschorst,257) in welk geval geene boete wegens niet tijdige betaling verschuldigd is, totdat op het verzoekschrift eene beslissing is genomen. Van de genomen beslissing wordt aangeteekend per post of tegen gedagteekend ontvangbewijs kosteloos en schriftelijk kennis gegeven aan hem die het verzoek om ontheffing heeft gedaan. Tegen de beslissing door het hoofd van gewestelijk Art. 58. 186 bestuur op een verzoekschrift genomen kan binnen dertig dagen na de verzending worden opgekomen door den verzoeker en de ambtenaren 258) daartoe door den Gouverneur-Generaal aangewezen. De laatste twee leden van artikel 57 zijn alsdan van toepassing. 252. Aan den belastingplichtige bedoeld in artikel la. De vraag in welke gevallen tot eene wijziging van eenigen aanslag mag worden overgegaan op grond van eene in den loop van het belastingjaar ingetreden verandering in de omstandigheden, waar in de belastingplichtige bij den aanvang van dat jaar verkeerde wordt uitsluitend beheerscht door artikel 58. Ingevolge de uitdrukkelijke bewoordingen van dat artikel kan slechts ontheffing worden verleend aan de belastingplichtigen genoemd in artikel la b, e en f, zoodat het artikel geen toepassing mag vinden op de belastingplichtigen genoemd in letter c van artikel 1 253. metterwoon verlaat. De vraag of iemand geacht moet worden Indië metterwoon te verlaten hangt af van de beantwoording der vraag of hij al dan niet geacht moet worden zijn gewoon verblijf in Indië te hebben. Voor de beantwoording dezer vragen raadplege men de Circulaire van den Directeur van Financiën van 14 Mei 1910 No. 901/7474 Bijlage C No. 17 en sub 239 en 256. 254. schriftelijk verzoek. Alleen bij vertrek uit Indië of ingeval van overlijden kan de administratie ambtshalve ontheffing verleenen. Voor het personeel der Koninklijke marine wordt bij vertrek uit Indië of bij overlijden steeds ambtshalve ontheffing verleend, (vide Gouvernementsbesluit van 16 Januari 1907 No. 12 zooals gewijzigd bij ten tweede, II, B van het besluit van 30 Maart 1908 No. 17, (Stbl. No. 301). (B.B. 6780). De verzoekschriften zijn evenals alle rekesten in zake belastingen, vrij van zegel. 255. geheele of gedeeltelijke ontheffing. Ook buiten de in § 1 bedoelde gevallen kan het voorkomen, dat de regel dat in een eenmaal vastgestetden aanslag geene wijziging meer wordt toegelaten, in buitengewone omstandigheden, die eene belangrijke vermindering van het inkomen veroorzaken, tot onbillijkheid aanleiding kan geven. § 2 strekt om daaraan tegemoet te komen. Moet dadelijk — met inachtneming dan van het bepaalde bij het 187 Art. 58. 2de lid van § 3—nadat het verblijf enz. is gestaakt en deswege het zuiver inkomen met meer dan V* is achteruitgegaan worden overgegaan tot het verleenen van ontheffing, indien daartoe het verzoek is gedaan? Geenszins! De mogelijkheid toch is niet uitgesloten, ja zelfs zeer waarschijnlijk, dat de aanvrager binnen kort eene nieuwe betrekking krijgt, waardoor van eene vermindering van het inkomen met meer dan V* geen sprake meer is. De administratie zal dus , in geen geval tot het verleenen van ontheffing mogen overgaan dan nadat haar uit eenigen tijd na de indiening van het verzoekschrift in te stellen onderzoek is gebleken, dat de staking van het bedrijf enz. niet is gevolgd door het ter hand nemen van een ander bedrijf enz. dat nagenoeg gelijke of hoogere inkomsten afwerpt. Tegen zoodanig uitstel kan te minder bezwaar bestaan, omdat hier, in tegenstelling met de gevallen bedoeld in § 1, de belastingplichtigen geen recht op ontheffing kunnen doen gelden. Het is een gunst, zij het dan ook dat die gunst een eisch der billijkheid is. Bovendien geeft het 2de lid van § 3 gelegenheid om de invordering der belasting voorloopig te doen schorsen, waarna t. z. t. betaling der belasting zonder boete kan plaats vinden'. Gesteld nu dat het staken van het bedrijf gevolgd is door het ter hand nemen van een ander beroep, dan zal in verband met de inkomsten die van dat nieuwe beroep worden verkregen, moeten worden nagegaan of het inkomen, dat gedurende het belastingjaar werkelijk is of vermoedelijk zal worden genoten, inderdaad meer dan V.i blijft beneden dat, waarna de aanslag is berekend. De administratie zal dus, bij de toezending van het betrekkelijk verzoek aan de commissie (§ 3), deze tevens in kennis hebben te stellen met het resultaat van het evenbedoeld vooronderzoek, opdat de commissie met volledige kennis van feiten zou kunnen adviseeren. Wijze van berekening der ontheffing bij vermindering van het inkomen met meer'dan V4. Men zal eerst naar het nieuwe inkomen de belasting opnieuw moeten berekenen, en voor het verschil tusschen den ouden en nieuwen aanslag ontheffing moeten verleenen. Bijv. A geniet een zuiver inkomen uit bedrijf van ƒ 6000.— 's jaars, terwijl hij het vorige jaar uit zijn roerend vermogen ƒ 800.— heeft getrokken. Zijn inkomen bedraagt alzoo ƒ 6800.— Daarvan gaat nog af wegens premie van levensverzekering ƒ 200.—, zoodat zijn belastingplichtig inkomen ƒ 6600.— bedraagt, waarvan hij ingevolge artikel 11 aan belasting verschuldigd is ƒ 204.75. In Mei gaat zijn bedrijf te gronde, bijv. door brand. In Juli krijgt hij echter weder eene vaste betrekking van ƒ300.— 's maands, ingaande met 1 Augustus. De werkelijk door hem in dat jaar genoten inkomsten bedragen dus 5/13 van ƒ 6000.— = ƒ 2500.— plus ƒ 800.— plus 5 keer ƒ 300.— =/ 1500.— of to- Art. 58. 188 taal ƒ 4800.— gaat af zijn premie voor levensverzekering ad ƒ200.—, zoodat zijn zuiver inkomen vermoedelijk zal bedragen f 4600.— Zijn aanslag is berekend naar een inkomen van ƒ 6600.—, zoodat de vermindering bedraagt ƒ 2000.— of meer dan V4- Over de ƒ 4600.— nu zou volgens artikel 11 aan belasting verschuldigd zijn / 126.75. Zijn aanslag bedraagt ƒ 204.75, zoodat dus de ontheffing bedraagt ƒ 204.75— 126.75 = / 78. Een ander voorbeeld. Een ambtenaar geniet een maandelijksch tractement van ƒ 600.— en heeft het vorige jaar uit eigen vermogen / 600.— rente genoten. Zijn belastingplichtig inkomen bedraagt ƒ 7200.— verminderd met 7% contributie wegens pensioen en civielfonds of ƒ 504.— =ƒ 6696.— plus ƒ 600.— gevende een totaal van / 7296.—, waarvoor hij ingevolge artikel 11 aan belasting verschuldigd is / 228.75. In Mei wordt hij gepensionneerd. Zijn pensioen bedraagt J 2700.— 's jaars. Naar dat pensioen zou zijn belastingplichtig inkomen hebben bedragen f 2700.— — ƒ 450.— (zijnde 50 ten honderd van de eerste ƒ 900.— van zijn pensioen, artikel 3e) minus ƒ 135.— (S'/a contributie aan het ei v i el fonds te berekenen over het geheele pensioen, zie No. 23) plus ƒ 600.— rente eigen vermogen of totaal ƒ 2715.— 's jaars. In het jaar van zijn pensionneering bedroeg zijn inkomen derhalve : over de eerste 5 maanden s/is X ƒ 7296.— = ƒ 3040.— over. de volgende 7 maanden ?/u X ƒ 2715.— = ƒ 1583.75 te zamen ƒ 4623.75 waarover aan belasting verschuldigd is / 126.75. De aanslag bedroeg / 228.75, zoodat dus de ontheffing beloopt ƒ 228.75 — ƒ 126.75 = ƒ 102.— De omstandigheid dat het inkomen met meer dan '/< moet achteruit zijn gegaan om ontheffing te kunnen erlangen, leidt er van zelf toe dat iemand, die geen andere inkomsten geniet dan die uit beroep of bedrijf, bij staking daarvan op 1 October of later in geen geval ontheffing kan verkrijgen, omdat de vermindering van het inkomen in dat geval nooit het 1/4 deel kan overschrijden. 256. andere buitengewone omstandigheden. Wat hieronder moet worden verstaan is nergens aangegeven. Wanneer een bedrijf of onderneming in eenig belastingjaar minder heeft opgebracht dan waarop het zuiver inkomen aan de hand van de uitkomsten over de drie voorafgaande jaren is geschat, is dat op zich zelf geene buitengewone omstandigheid. Wel, indien de mindere opbrengst te wijten is aan brand, overstrooming, aardbeving, enz., waardoor de uitoefening van het bedrijf tijdelijk onmo- 189 Art. SS. gelijk werd. Wanneer iemand gedurende eenig belastingjaar voor zijne huizen minder huur ontvangt dan waarop hij aan de hand der opbrengst van het voorafgaande jaar meende te kunnen rekenen, dan is dat geen buitengewone omstandigheid, indien de mindere opbrengst is te wijten aan het enkele feit dat een of meer der huizen onverhuurd zijn gebleven, alleen bij gebreke van huurders. Moet de oorzaak worden gezocht in het afbranden, het afbreken al dan niet gepaard gaande met weder opbouw, der huizen, dan is dat wel een buitengewone omstandigheid. Evenmin kan als eene buitengewone omstandigheid worden aangemerkt, als iemand gedurende eenig belastingjaar minder dividend op zijne aandeelen in naamlooze vennootschappen ontvangt, dan waarop bij de schatting van zijn inkomen naar het dividend over het voorafgaande jaar is gerekend. Daarentegen zal wel als buitengewone omstandigheid kunnen worden aangemerkt dat een rentenier zijn inkomsten ziet achteruitgaan, door verlies van vermogen, conversie of anderszins. De in § 2 bedoelde ontheffing is afhankelijk van de volgende twee voorwaarden, dat: a. het zuiver inkomen meer dan l/t verschilt van hetgeen werkelijk gedurende het belastingjaar als zoodanig is of vermoedelijk zal worden genoten. de overschrijding van die grens (zijnde 7< van het zuiver inkomen) moet kunnen worden toegeschreven aan bijzondere omstandigheden. Blijkt derhalve bij vergelijking van het zuiver inkomen met het werkelijk genotene het verschil meer dan 1/t van het zuiver inkomen te bedragen, dan rest slechts de vraag of dat verschil d. w. z. de overschrijding van de grens van V4 van evengenoemd inkomen, het gevolg kan zijn geweest van een buitengewone omstandigheid. In het bevestigend geval wordt vermindering verleend tot het bedrag van de over het werkelijke inkomen verschuldigde belasting, zoodat, indien andere omstandigheden aanwezig zijn, die dat inkomen vermeerderd of verminderd hebben zij niet buiten aanmerking mogen worden gelaten, al waren zij op zich zelve niet voldoende om de toepasselijkheid van § 2 mee te brengen. (D. B.) Uitkeeringen als bedoeld in artikel 10, alinea 3, in den loop van het belastingjaar, aan te merken als een buitengewoneomstandigheid als bedoeld bij § 2. (S. T. 188). Echtgenooten. Zeker echtpaar is gehuwd onder het beding van art. 140 B. W. Beiden werden afzonderlijk aangeslagen. In den loop van het jaar verminderd het inkomen van de vrouw door buitengewone omstandigheden. Art. 58. 190 Waar beiden overeenkomstig art. 10 jo. art. 2 als zelfstandige belastingplichtigen op den voet van art. 1, a, behooren te worden aangemerkt en in verband daarmede hoofdelijk zijn aangeslagen, kan de aanslag van de vrouw alleen dan worden verminderd, indien de vermindering meer dan 1/i verschilde van het belaste inkomen. Alsdan moet als gevolg van de haar te verleenen ontheffing en zulks in verband met de dan daarbij te volgen berekeningwijze aangewezen in art. 10, al. 2 — ook van den aanslag van den man gedeeltelijke ontheffing worden verleend. (D. B.) Ontheffing van overwinstbelasting. Overeenkomstig artikel 9 heeft de aanslag plaats naar een fictief inkomen. Blijkt dat fictieve inkomen achteraf te verschillen van het werkelijk genoten inkomen, dan kan de gevorderde belasting op den voet van § 2 in het voordeel van den belastingplichtige naar het werkelijk genotene worden herrekend. Van een zoodanig verschil, derhalve ook van de herrekening, kan uiteraard geen sprake zijn voor zoover de aanslag niet op een fictie is gegrond, doch de belasting al dadelijk geheven wordt over werkelijke, zij het ook over een verstreken tijdvak, behaalde resultaten, zooals o. m. geschiedt bij de overwinstbelasting, waarvoor de over een zeker jaar gedane uitkeeringen eerst in het daarop volgend jaar in aanmerking komen. Zooals dan ook uit de bewoordingen daarvan blijkt, kan § 2, welke § uitsluitend over het zuivere inkomen handelt, geen toepassing vinden ten aanzien van de belasting naar de overwinst. (D. B.) Ontheffing bij aanslagen over gedeelten van jaren. Voor de beantwoording van de vraag of bij een aanslag over gedeelten van jaren van personen, welke volgens een progressief tarief worden belast, termen bestaan tot toepassing van § 2 van dit artikel zal, evenals voor de berekening voor de ontheffing, uiteraard het werkelijk genoten inkomen gedurende het belastingtijdvak behooren te worden herleid tot het bedrag per jaar. Dit is de noodzakelijke consequentie van het feit, dat bij de bepaling van den aanslag eveneens het jaarlijksch zuiver inkomen en niet het inkomen gedurende het belastingtijdvak als zoodanig tot grondslag van berekening heeft gestrekt. Hoe zou overigens de berekening van de ontheffing kunnen geschieden (zonder de draagkracht van den aangeslagene uit het oog te verliezen) waar men voor belastingplichtigen als bovenbedoeld uitsluitend aangewezen is op het bij art. 11 vastgestelde tarief, dat slechts op jaarlijksche inkomsten betrekking heeft. (D. B.) Omtrent de vraag hoe § 2 toe te passen in het geval, dat de belastingschuldige in den loop van het belastingjaar, waarvoor de ontheffing is verzocht Nederlandsch-Indië metterwoon verlaat, zie 191 Art. 58—59. de circulaire van den Directeur van Financiën van 16 November 1909 No. 878/17214 (Bijlage C. 13.) (S. T. 189) 257. geschorst. Aangezien deze §, behoudens uitdrukkelijke bepaling van het tegendeel — vgl. de restrictie in al. 2 van die § — mede betrekking heeft- op § 1, kan het Hoofd van gewestelijk bestuur in gevallen als bedoeld in de 9de alinea van de circulaire van den Directeur van Financiën van 14 Mei 1910 No. 901/7474 (Bijlage C. 17) de invordering der belasting of boete in afwachting zijner beschikking voorloopig schorsen. (D. B.) Schorsing van invordering van belasting of boeten mag slechts worden bevolen in afwachting van een te nemen beslissing op een gedaan schriftelijk verzoek om ontheffing van belasting, dus niet in afwachting van een eventueel nader in te dienen verzoek om vermindering. (D. B.) 258. ambtenaren. De ambtenaren die tegen de beslissing van het Hoofd van gewestelijk bestuur kunnen opkomen, zijn de Inspecteurs en Adjunct-Inspecteurs van Financiën, ieder binnen zijn ressort, daartoe aangewezen bij artikel 2, § IX, van het besluit van 29 Maart 1908 No. 17 (Staatsblad No. 301.) HOOFDSTUK VIII. Bepalingen van strafrechtelijken aard. Artikel 59. § 1. Hij, die persoonlijk of door een bijzonder daartoe Bepalingen gemachtigde met opzet valschelijk een eed 261) of daar- van Strafvoor in de plaats tredende verklaring als bedoeld bij arti- rechtelijken kei 43 aflegt, 261) wordt gestraft 262) met gevangenisstraf aar<1, van vijf tot tien jaren. § 2. Hij, die opzettelijk de bij artikel 55 opgelegde ge- s heimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een tot zes maanden of geldboete van vijftig tot twaalfhonderd gulden. Geen vervolging wordt ingesteld dan op klacht van hem, ten aanzien van wien de geheimhouding is geschonden. § 3. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichting na te komen opgelegd bij artikel 30 §§ 2, 3 en 4, wordt gestraft met eene geldboete van tien tot honderd gulden. Art. 59. 192 § 4. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichtingen na te komen opgelegd bij artikel 31, wordt gestraft met eene geldboete van een tot vijf en twintig gulden. § 5. Hij die, daartoe gehouden, nalaat de verplichtingen na te komen opgelegd in artikel 34 zoomede hij, die nalaat gevolg te geven aan de oproeping tot beëédiging 263) van zijne aangifte bedoeld in het laatste lid van artikel 43 wordt gestraft met een geldboete van tien tot vijfhonderd gulden. § 6. Overtreding van een der voorschriften vervat in artikel 54, wordt gestraft met een geldboete van tien tot honderd gulden. § 7. Overtreding van het verbod in het 2de lid van artikel 29 wordt gestraft met eene geldboete van tien tot vijfhonderd gulden. § 8. Wanneer in de gevallen, bedoeld in de §§ 3 tot en met 7 van dit artikel, is aan te nemen dat bij den verdachte geen opzet heeft bestaan, kan hij, mits voor de dagvaarding, door het hoofd van gewestelijk bestuur tot transactie over de geldboete worden toegelaten. 259. Artikel 59 aldus gewijzigd bij Stbl. 1909 No. 498. 260. Er is geen straf gesteld op het doen van eene onjuiste aangifte, zooveel omdat het zeer moeilijk zou zijn het opzet daartoe te bewijzen - en het enkele feit, dat onjuist is aangegeven, strafbaar te stellen, gaat niet aan, waar zooveel aan de appreciatie van den aangever moet worden overgelaten — als omdat zoodanige straf bepaling niet past bij een stelsel van verplichte beëédiging van een aantal door het lot aangewezen aangiften. 261. met opzet valschelijk een eed aflegt. Het opzettelijk afleggen van een valschen eed zal niet straffeloos mogen geschieden. De motieven die ertoe leiden om het afleggen van een valschen suppletoiren eed, gelijk die in het civiel recht bekend is, niet straffeloos toe te laten, gelden ook hier en waar nu getwijfeld mag worden of het bestaande strafwetboek van 1866 — artikelen 276—28— ja zelfs het nieuwe strafwetboek van 1898 — artikel 219 — wel toepasselijk is te achten, schijnt het geraden om, op voorbeeld trouwens der Nederlandsche wetgeving, hier een speciaal delict te scheppen. 193 Art. 59—61. 262 wordt gestraft. De strafactie in de diverse paragrafen draagt geen imperatief karakter, (zie ook onder art. 43) (D. B.) 263. die nalaat gevolg te geven aan de oproeping tot beëédiging. Boete is niet verschuldigd, indien de tot het afleggen van den eed aangewezen belastingplichtige aan de oproeping gevolg geeft, doch verschijnende den gevorderden eed weigert af te leggen, aangezien de wetgever anders dwang zou uitoefenen tot het doen van een valschen eed. In dusdanig geval zijn de belangen van den fiscus voldoende gewaarborgd door het bepaalde in art. 43, al. 7. (D. B.) Artikel 60. Wanneer eene veroordeeling terzake van overtreding van Verhooging artikel 50 § 1 onherroepelijk is geworden, kan de commissie van den aanvan aanslag alsnog een aanslag vaststellen of, zoo dit reeds s,a* na "traf" geschied is, den primitieven aanslag verhoogen tot zoodanig ""„„'„^ cijfer als haar billijk zal voorkomen. img wegens Deze aanslag of de verhooging van den aanslag is dadelijk beëédiging vorderbaar. van onjuiste aangifte. 264. Het was wenschelijk in het hierbedoelde geval de mogelijkheid te openen om alsnog ontdoken belasting te innen. Zie ook artikel 42 laatste alinea. HOOFDSTUK IX. Slotb epalingen. Artikel 61. In bijzóndere omstandigheden kan de Gouverneur-Generaal de bevoegdheden en de verplichtingen, bij deze ordonnantie opgedragen aan de hoofden van gewestelijk bestuur, overdragen266) op de hoofden van plaatselijk bestuur. 265. Artikel 61 aldus gewijzigd bij Stbl. 1910 No. 571. 266. overgedragen. Bij artikel 2 § X, van het besluit van 29 Maart 1908 No. 17 (Staatsblad No. 301) zooals gewijzigd door Stbl. 1910 No. 32, heeft de Gouverneur-Generaal de bevoegdheden en 13 Overdracht derbevoegdheden van de H. v. G. B. op de H. v. PI. B. Art. 61—62. 194 verplichtingen bij deze ordonnantie opgedragen aan de Hoofden van gewestelijk bestuur, voor zooveel betreft de afdeelingen Banda en Gorontalo der residentiën Amboina en Menado, overgedragen aan de Hoofden van plaatselijk bestuur. Artikel 62. Datum van Deze ordonnantie wordt geacht in werking te zijn getreden inwerking- op 1 Januari 1908. ■treding de- Tegelijk wordt het Koninklijk Besluit van 3 Juli 1879 zer Ordon- Nq 2J (Indisch Staatsblad No. 267) zooals het luidt ingen*nt,e' volge dat van 18 Augustus 1889 No. 23 (Indisch Staatsblad No. 268) ten aanzien der bovenvermelde belasting geacht in werking te zijn getreden 267). Behalve wanneer het betreft aanslagen in het patentrecht over het belastingjaar 1907 en vroeger, vervalt op dat tijdstip de ordonnantie van 30 December 1878 (Indisch Staatsblad No. 350) gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantiën van 22 Januari 1880 (Indisch Staatsblad No. 15), 12 Mei 1881 (Indisch Staatsblad No. 114) 21 December 1890 (Indisch Staatsblad No. 251), 9 Januari 1896 (Indisch Staatsblad No. 4), 6 Mei 1897 (Indisch Staatsblad No. 127), 13 Januari en 19 September 1899 (Indische Staatsbladen nos. 45 en 261), 8 Augustus 1903 (Staatsblad No. 289), 6 Januari 1905 (Indisch Staatsblad No. 24), 21 Januari, 18 Juli en 25 October 1906 (Indische Staatsbladen Nos. 59, 338 en 449 en 7 Februari en 16 Maart 1907 (Indische Staatsbladen Nos. 105 en 181). 267. Dit Koninklijk Besluit regelt de invordering van kohierbelastingen door middel van dwangschriften. Zie ook het Koninklijk Besluit van 29 December 1888 No. 18 Stbl. 1889 No. 68. Het formulier van het dwangschrift voor de invordering der inkomstenbelasting is vastgesteld bij artikel 3 van het besluit van' 30 Maart 1908 No. 17 (Stbl. 301) (vide Bijlage B. No. 1). Bevoegd tot uitgifte van dwangschriften zijn blijkens Gouvernementsbesluit van 11 Augustus 1906 No. 38 Stbl. 1906 No 367 voor zoover betreft Java en Madoera de Hoofden van plaatselijk Bestuur en voor zooveel betreft de afdeeling stad en voorsteden van Batavia, Semarang, Soerabaija en Bandoeng de Hoofden van gewestelijk 195 Art. 62. Bestuur eb voor zoover betreft de Buitenbezittingen de Hoofden van gewestelijk Bestuur, den Resident der Padangsche Bovenlanden en de Hoofden van plaatselijk bestuur van Bengkalis, Banda en Gorontalo. Voor de tenuitvoerlegging der dwangschriften vide het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering tweede Boek art. 435 e.v. alsmede het Reglement op de uitoefening der burgerlijke rechtspleging onder de Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera art. 199 e.v. Omtrent de voorschriften in acht te nemen bij de uitreiking der dwangschriften raadplege men de Circulaire van den Directeur van Financiën van 14 September 1906 No. 687/19956 a en wijders de navolgende over de invordering handelende Circulaires van genoemden Departementschef van 22 November 1877 No. 18331, 24 September 1879 No. 17355 (B.B. 3446), van 26 October 1881 No. 17723 (B.B. 3700), van 4 November 1881 No. 18240, van 28 Maart 1883 No. 4790/a (B.B. 4040) van 22 Februari 1885 No. 1200 (B.B. 4123) van 3 April 1885 No. 5398, van 2 Juni 1887 No. 7691/a van 2 Juni 1887 No. 7691/b van 19 Juni 1891 No. 9139 van 16 Juli 1894 No. 11500 (B.B. 4993) van 14 September 1906 No. 687/19956/b van 5 April 1907 No. 732/6871 van 7 September 1909 No. 877/13664 van 5 Maart 1909 No. 860/3514 (B.B. 7041) van 24 Maart 1910 No. 899/4726 alsmede de missive van den len Gouvernements Secretaris van 18 Februari 1904 No. 731 (B.B. 5989) en het Gouvernements besluit van 9 Juli 1898 No. 10 Stbl. 1898 No. 210. De door landsdienaren verse huldigde achterstallige belasting behoor te worden geïnd niet middels uitvaardiging van een dwangschrift, maar door korting te leggen op hun tractement. (D. B.) Invordering van in Nederland schuldig gebleven belasting. Zie hieromtrent de Circulaire van den Directeur van Financiën van 26 Februari 1910 No. 897/317 b en van 11 Augustus 1910 No. 908/12617. Lijfsdwang. Ten uitvoerlegging van tegen Europeanen en met dezen gelijkgestelden uitgevaardigde dwangschriften ter invordering van door hen verschuldigde belasting kan niet plaats hebben middels lijfsdwang. Vide art. 3 Stbl. 1879 No. 267 jo. art. 580 B. Rv. BIJLAGEN. Bijlage A. Modellen der biljetten tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting, (vastgesteld bij Stbl. 1908 No. 301 zooals gewijzigd bij Stbl. 1909 No. 500, Stbl. 1910 No. 422 en 481.) 200 Bij dit biljet behoort een uittreksel uit de ordonnantie, regelende de heffing der inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298 juncto Staatsblad 1909 Nos. 233 en 498, Staatsblad 1910 Nos. 264, 371 en 450 en Staatsblad 1912 No. 77). Gewest Register van uitgereikte aangiftebiljetten No. Afdeeling Register van aanslagen No. INKOMSTENBELASTING. Artikel 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of zijn, hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt, nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd wordt. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen dén aanslag in deze belasting. AANGIFTEBILJET A. voor Europeanen en met hen gelijkgestelden, die in NederlandschIndië wonen (artikel 1, a, dier ordonnantie). JAAR 19 Aangifte van N.B. Wie vertegenwoordiger is van minderjarigen, van onder curateele gestelden, van krankzinnigen of van afwezigen moet, behalve voor zich zelf, ook in die hoedanigheid voor ieder dier vertegenwoordigden afzonderlijk aangifte doen. De in het biljet gestelde vragen moeten dan worden beantwoord alsof de vertegenwoordigde zelf de aangifte deed. Indien Gij nog geen aangifte kunt doen, aangezien die afhangt van de nog vast te stellen balans der onderneming, behoort binnen den termijn, bedoeld bij artikel 34 § 1 der ordonnantie aan den ambtenaar, voor de inlevering van niet afgehaalde aangiftebiljetten aangewezen, bij afzonderlijk bericht, onder aanhaling van het nummer bovenaan op dit aangiftebiljet vermeld, daarvan te worden kennis gegeven, met mededeeling van het tijdstip, voor de vaststelling der balans bepaald. (No. 3a). 201 VRAGEN. ANTWOORDEN. I. Welke zijn Uw naam, voornamen en woonplaats? Indien Gij gehuwd zijt, welke zijn de naam en voornamen Uwer echtgenoote ? Indien deze aangifte niet voor U zelf geschiedt, in welke qualiteit doet Gij dan deze aangifte? II. Bestaat er tusschen U en Uwe echtgenoote scheiding van tafel en bed, of scheiding van goederen, of wel heeft Uwe echtgenoote krachtens artikel 140 van het Burgerlijk Wetboek zich het beheer van hare roerende en onroerende goederen en het vrije genot van hare inkomsten bedongen? III. Zoo Uwe echtgenoote buiten Nederlandsch-Indië verblijf houdt, waar is dan hare tegenwoordige woonplaats? IV. Zoo Gij zijt wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde van een n net gezamenlijk be" ( drat voor de helft c. lijfrenten? ) gerekend. (onder wachtgelden en pensioenen te begrijpen respectievelijk non-activiteitstraktementen en onderstanden ten laste van de lands begrooting of een der beide weduwen- en weezenfondsen. De lijfrenten, die bij huwelijksche voorwaarden of ter zake van huwelijk door bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie zijn gevestigd ten behoeve van kinderen of andere afstammelingen voor het volle bedrag aan te geven). d. verschuldige periodieke uitkeeringen? (de inkomsten sub a t/m d aan te merken als vaste inkomsten, dus te berekenen overeenkomstig de aanteekening bij ten 4o a van dit no.). e. t o n t i n e s ? f. verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud? (de inkomsten sub e ca f aan te merken als wisselvallige inkomsten, dus te berekenen overeenkomstig de aanteekening bij ten 4o a. van dit no.). Transport. . . . | ƒ 14 210 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. . . . g. verschuldigde of onverschuldigde toelagen van buitenslands gevestigden? (voor vaste toelagen te berekenen als is aangegeven voor vaste inkomsten in ten 4o a van dit no.; voor andere toelagen naar het vermoedelijk bedrag). Totaal bedrag der inkomsten . . . XI. Voor zooveel bij de berekening van de onder No. X bedoelde inkomsten nog geen aftrek wegens de na te noemen posten heeft plaat s gehad — met hoeveel moeten dan de aldaar opgegeven bedragen verminderd worden wegens': a. wat betreft de inkomsten uit onroerende goederen, bedoeld sub 1° en 2° van No. X: 1°. noodzakelijke kosten van onderhoud dier goederen en daarop drukkende andere lasten, die volgens wettelijke verordeningen of plaatselijk gebruik voor rekening van den belastingplichtige komen? 2°. verponding en andere daarmede overeenkomende heffingen? 3°. premiën voor verzekering dier goederen tegen schade door brand of andere ongevallen? (de uitgaven sub lo, 2o en 3o van a mogen alleen in mindering worden gebracht, voor zoover de betaling daarvan werkelijk door den belastingplichtige is geschied); Transport . . . 211 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. ... ƒ b. het als kosten te begrooten aandeel in de huur van gebouwen of gedeelten van gebouwen, die voor Uw bedrijf, beroep, ambt, enz. of dat Uwer echtgenoote worden aangewend en tevens tot woning dienen voor U of Uw gezin? c. de kosten van gewoon onderhoud en herstelling in haren vorigen staat van zaken, uitsluitend gebezigd ten behoeve van het bedrijf, beroep, enz.; afschrijvingen tegenover waardevermindering dier zaken, voor zooveel deze door een goed beheer zijner geboden, loonen, vrachten, assurantiepenningen, pakhuis, kantoor-, werkplaats- of andere huren, renten verschuldigd voor ten behoeve van het bedrijf, beroep, enz. opgenomen kapitalen, en voorts alle. kosten noodzakelijk tot verwerving van het inkomen of ter voortzetting van het bedrijf enz. in den bestaanden omvang — kosten van vernieuwing daaronder wèl, doch kosten van uitbreiding daaronder niet begrepen — met dien verstande nochtans dat geen kosten van vernieuwing in rekening mogen worden gebracht indien aftrek wegens afschrijving tegenover waardevermindering plaats heeft? (worden de bovenbedoelde zaken niet uitsluitend ten behoeve van het bedrijf, beroep, enz. gebezigd, of zijn de uitgaven niet uililuitend voor het bedrijf, beroep, enz. of ter verwerving van het inkomen noodzakelijk geweest, maar ook ten deele voor persoonlijk genot of Transport ... f 212 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. ... ƒ andere oogmerken gedaan, dan mogen zij slechts voor de helft als kosten aangemerkt en in rekening gebracht worden. Uitgaven voor woning en huishouden voor U of Uw gezin, of tot onderhoud en opvoeding van Uwe afkomelingen, onverschuldigde uitkeeringen en persoonlijke belastingen mogen niet als kosten worden aangemerkt). d. als onverhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen of gedeelten van schuldvorderingen, voor zoover die betrekking hebben op Uw bedrijf, beroep, enz. of dat Uwer echtgenoote en die afschrijvingen door een goed beheer zijn geboden? e. winstuitkeeringen aan personeel bij U (of Uwe echtgenoote) in dienst voor het bedrijf, beroep en ter zake daarvan, alsmede winstuitkeeringen aan andere personen, die daarop rechtens aanspraak kunnen maken? ƒ. retributiën drukkende op het bedrijf of de onderneming of op de goederen, daarin gebezigd, voor zoover de retributiën ten laste van U of Uwe echtgenoote komen? g. bijdragen aan fondsen tot ondersteuning van personen bij U (of Uwe echtgenoote) in dienst voor het bedrijf, het beroep of de onderneming, premiën door U (of Uwe echtgenoote), betaald tot verzekering van die personen tegen ongelukken of invaliditeit, wanneer het door den verzekeraar uit te keeren bedrag aan die personen of hunne nabe- Transport. ... ƒ 213 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. ... ƒ staanden ten goede komt? h. kortingen op traktementen en andere belooningen wegens verplichte bijdragen voor pensioenen en fondsen? (Voor zoover afloopende bijdragen — d. z. voor de weduwen en weezenfondsen van Landsdienaren de buitengewone bijdragen ■— voor pensioenen en fondsen niet in mindering kunnen worden gebracht van het inkomen over het kalenderjaar waarover de bijdrage verschuldigd is, mogen zij in mindering worden gebracht van het inkomen over het daaropvolgende kalenderjaar). i. premiën voor levensverzekeringen, pensioenen, of lijfrenten, doch tot geen hooger bedrag dan vijf ten I honderd van het gezamenlijk bedrag der in No. X bedoelde inkomsten? (in geen geval meer dan ƒ 200). j. verliezen, geleden in bedrijf, beroep of onderneming, voor zoover zij niet reeds in mindering zijn gebracht van de inkomsten, waarop zij betrekking hebben? (verliezen geleden door waardevermindering van het vermogen, « mogen niet in mindering worden gebracht, ten ware dit is aangewend in het bedrijf beroep of de onderneming van den belastingplichtige. De sub a van dit no. bedoelde posten van aftrek worden berekend over betzelfde jaar, waarover de daarbedoelde inkomsten zijn berekend. De sub b t/m j bedoelde posten van aftrek worden, voor zoover zij betrekking hebben op veranderlijke inkomsten, berekend op dezelfde Transport. ... ƒ 214 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. ... ƒ wijze en over hetzelfde tijdvak als die inkomsten. Hebben de posten betrekking op vaste inkomsten dan worden zij geschat naar hun vermoedelijk bedrag gedurende het belastingjaar). *. het jaarlijksch bedrag van door U of Uwe echtgenoote verschuldigde interessen van schulden, andere dan die bedoeld sub c alsmede dat van -ji verschuldigde lijfrenten, pensioenen, gevestigde of altijddurende renten en andere op een bijzonderen rechtstitel berustende voortdurende lasten? /. het bedrag, dat gedurende het tijdvak waarover de aanslag loopt door U tot levensonderhoud — en c. q. opvoeding der kinderen — van haar en haar gezin aan Uwe echtgenoote is of vermoedelijk zal worden verstrekt, bijaldien zij op 1 Januari van het belastingjaar of, bij lateren aanvang van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang, in Nederland woonde? (De echtgenoote, die op reis is tusschen Nederlandsch-Indië en Nederland, wordt geacht in Nederland te wonen). Totale aftrek ƒ Alzoo bedrag van het zuivere inkomen. ƒ XII. Hoeveel kinderen of andere personen als bedoeld bij artikel 12 der ordonnantie komen te Uwen laste? XIII. Indien Gij voor U zeiven, voor Uwe echtgenoote of voor een der in No. IV bedoelde personen het vorige belastingjaar reeds belastingplichtig waart, op welke plaats heeft dan de aanslag j plaats gehad? ' 215 VRAGEN. ANTWOORDEN. XIV. Indien Gij. voor U zeiven, voor Uwe echtgenoote of voor een der in No. IV bedoelde personen in den loop des jaars belastingplichtig zijt geworden, in welke maand is dit geschied? Aldus zonder voorbehoud naar waarheid beantwoord door mij, ondergeteekende, den Ontvangen van de aangifte A No. . . . voor de inkomstenbelasting, jaar 19 . 216 Bij dit biljet behoort een uittreksel uit de ordonnantie, regelende de heffing der inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298 juncto Staatsblad 1909 Nos. 233 en 498, Staatsblad 1910 Nos. 264, 371 en 450 en Staatsblad 1912 No. 77). Gewest Register van uitgereikte aangiftebiljetten No. Afdeeling Register van aanslagen No. INKOMSTENBELASTING. Artikel 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of zijn, hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt, nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd wordt. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting. AANGIFTEBILJET B. Voor in Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en onderlinge verzekeringmaatschappijen (artikel 1, b, der ordonnantie). JAAR 19 Aangifte van N.B. Bij de aangifte behooren te worden overgelegd door den aangever voor conform geteekende afschriften van de balansen en de winst- en verliesrekeningen over de drie laatstverschenen boekjaren. Indien Gij nog geen aangifte kunt doen, aangezien die afhangt van de nog vast te stellen balans der onderneming behoort binnen den termijn, bedoeld bij artikel 34 § 1 der ordonnantie aan den ambtenaar, voor de inlevering van niet afgehaalde aangiftebiljetten aangewezen, bij afzonderlijk bericht, onder aanhaling van het nummer bovenaan op dit aangiftebiljet vermeld, daarvan te worden kennis gegeven, met mededeeling van het tijdstip, voor de vaststelling der balans bepaald. Ingevolge artikel 29 der ordonnantie geschiedt de aangifte voor hier te lande gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en onderlinge verzekeringmaatschappijen door de beheerende vennooten of bestuurders, en ingeval van liquidatie door de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië. (No. 3«). 217 VRAGEN. ANTWOORDEN. I Welke is: a. de benaming der vennootschap of maatschappij, waarvoor Gij deze aangifte doet ? b. de aard van haar bedrijf of hare bedrijven? Is zij: naamlooze vennootschap? commanditaire vennootschap op aandeelen? onderlinge verzekeringmaatschappij? c. de plaats waar zij gezeteld is? Indien het beroep, het bedrijf of de onderneming is uitgeoefend gedurende minder dan drie achtereenvolgende jaren: sedert wanneer geschiedt dan die uitoefening? II. Welke zijn de namen, voornamen en woonplaatsen van: a. de beheerende vennooten of bestuurders? en ingeval van liquidatie: b. de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië? (In het laatste geval moeten de subb genoemde personen aangifte doen bij biljet H.) III. Welke zijn de namen en voornamen van de personen, in dienst der vennootschap of maatschappij en behoorende tot de in Nederlandsch-Indië wonende Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking? Wat wordt door elk hunner in dien dienst genoten? (een en ander desverkiezend in eene afzonderlijke bij de aangifte over te leggen en te onderteekenen lijst te vermelden). 218 VRAGEN. ANTWOORDEN. IV. Zoo de storting van het maatschappelijk kapitaal in geld heeft plaats gehad: Hoe groot is het bedrag van de op aandeelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in de winsten der vennootschap of maatschappij effectief gedane en niet terug betaalde stortingen? (Indien binnen twee jaar na de afkondiging van de ordonnantie regelende de inkomstenbelasting ten genoegen van den Directeur van Financiën is aangetoond dat vóór de inwerkingtreding daarvan de winst geheel of gedeeltelijk niet is uitgekeerd, doch tot verhooging van het tot de uitoefening van het bedrijf aangewende kapitaal is gebezigd, het bedrag daarvan afzonderlijk op te geven — onder overlegging van de beslissing van genoemden directeur). Zoo de storting met in geld, maar door inbreng van goederen of rechten heeft plaats gegrepen : Hoeveel bedroeg dan de verkoopwaarde van het ingebrachte tijdens den inbreng? Zoo de inbreng reeds meer dan één jaar vóór het inwerking-treden van de ordonnantie heeft plaats gegrepen: Hoeveel bedroeg dan de geschatte waarde der goederen en rechten bij den inbreng? V. Hebben zich in het afgeloopen jaar bijzondere omstandigheden voorgedaan, welke aanleiding geven tot eene vermeerdering of vermindering in het belastingjaar van de inkomsten der vennootschap of maatschappij uit hare roerende en onroerende goederen, voor zoover deze niet worden gebezigd in het bedrijf, het beroep of de onderneming — zoo ja, welke omstandigheden? 219 VRAGEN. ANTWOORDEN. (Onroerende goederen, welke worden verhuurd of verpacht, worden niet aangemerkt als te worden gebezigd in be- i drijf, beroep of onderneming. Als bijzondere omstandigheden zijn o. a. aan te merken: vermindering van vermogen door verliezen, conversiën als anderszins, het tijdelijk onverhüurd staan van woonhuizen in het afgeloopen jaar als gevolg van verbouwing, brand enz.) VI. Hoeveel bedragen (in geld en in geldswaarde) de inkomsten der vennootschap of maatschappij, met inbegrip van rente van het in de vennootschap of maatschappij aangelegd kapitaal: 1°. uit in Nederlandsch-Indië gelegen onroerende goederen: a. bij verpachting of verhuring: de pacht of huursommen of de waarde in natura genoten? b. en overigens de baten, welke die goederen afwerpen (op te geven al hetgeen haar krachtens eigendom, bezit, vruchtgebruik of eenig ander recht van de opbrengst der goederen ten goede -komt, uitgezonderd de inkomsten uit onroerende goederen, welke worden gebezigd voor de uitoefening van het beroep, het bedrijf of de onderneming, en niet worden verhuurd of verpacht); 2°. uit buiten Nederlandsch-Indië gelegen onroerende goederen? (op te geven op dezelfde wijze als is aangegeven bij lo); 3°. uit roerende goederen? (Nationale schuld, buitenlandsche staatsschuld, bewijzen van aandeel in binnen- en buitenlandsche naam- Transport. •I 220 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. ƒ looze vennootschappen enz. en andere effecten, hypothecaire vorderingen, enz. Op te geven al hetgeen krachtens eigendom, bezit, vruchtgebruik of eenig ander recht genoten wordt, voor zoover de inkomsten niet als vrucht van in het beroep, het bedrijf of de onderneming der vennootschap of maatschappij aangewend kapitaal moeten worden begrepen onder de inkomsten, bedoeld in het volgende No. Voor lo, 2o en 3o de inkomsten genoten in het kalenderjaar, voorafgaande aan het belastingjaar aan te geven, met inachtneming van den invloed van bijzondere omstandigheden, als bedoeld in No. V, welke tot vermeerdering of vermindering van die inkomsten in het belastingjaar aanleiding geven; dan wel, indien nog geen inkomsten zijn genoten, het vermoedelijk bedrag, dat in het belastingjaar zal worden genoten — § 2 van artikel 9 der ordonnantie. Winst of verlies bij koop of verkoop van effecten of andere roerende goederen blijft buiten aanmerking): 4°. uit bedrijf, beroep of onderneming? (winsten, belooningen, honoraria, provisiën, vaste en veranderlijke inkomsten, hoe ook genaamd, zoowel in als buiten NederlandschIndië verworven). te berekenen en te specificeeren als volgt: voor vaste inkomsten: Transport. ƒ 221 VRAGEN. ANTWOORDEN. naar hun bedrag op 1 Januari van het belastingjaar; bij lateren aanvang van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang: voor wisselvallige inkomsten: bij een bestaan van het bedrijf, het beroep of de onderneming van drie of meer jaren: naar het gemiddelde over de laatste drie jaren; bij een bestaan van meer dan één jaar, doch minder dan drie jaren, voorafgaande aan het jaar, waarover de aanslag loopt: naar het gemiddelde van dat tijdvak; bij korteren duur: naar de vermoedelijke winstgevendheid. (Valt het boekjaar van eene onderneming of een bedrijf niet samen met het kalenderjaar, dan treedt daarvoor in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met het kalenderjaar samenvalt. Zie overigens § 4 van artikel 9 der ordonnantie. Winsten of verliezen, ontstaan enkel uit belegging van kapitaal in fondsen of goederen, anders dan in de uitoefening van bedrijf, beroep enz, komen niet in aanmerking). Totaal bedrag der inkomsten .... VII Voor zooveel bij de berekening van de onder No. VI bedoelde inkomsten nog geen aftrek wegens de nate noemen posten heeft plaats gehad, met hoeveel moeten dan de Transport. . . . 222 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. . . ■• opgegeven bedragen verminderd worden ƒ wegens: a. wat betreft de inkomsten uit onroerende Joederen bedoeld sub le en 2e van N° VI: 1°. noodzakelijke kosten van onderhoud dier goederen en andere daarop drukkende lasten, die volgens wettelijke verordeningen of plaatselijk gebruik voor rekening van den belastingplichtige komen? 2°. verponding en andere daarmede overeenkomende heffingen? 3°. premiën voor verzekering dier goederen tegen schade door brand of andere ongevallen? (de uitgaven sub lo. 2o en 3o mogen alleen in mindering worden gebracht, voor zoover de betaling daarvan werkelijk door den belastingplichtige is geschied). b. de kosten van (gewoon) onderhoud "en herstelling in haren vorigen staat van zaken, uitsluitend gebezigd ten behoeve van het bedrijf, beroep, enz., afschrijvingen tegenover waardevermindering dier zaken, voor zooveel zij door een goed beheer zijn geboden, loonen, vrachten, assurantie-penningen, pakhuis-, kantoor-, werkplaats- of andere huren, en voorts alle kosten noodzakelijk tot verwerving van het inkomen of ter voortzetting van het bedrijf enz. in den bestaanden omvang, renten verschuldigd voor ten behoeve van het bedrijf, beroep, enz. opgenomen kapitalen en kosten van vernieuwing Transport. ƒ 223 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. daaronder wèl, doch kosten van uitbreiding daaronder niet begrepen, met dien verstande nochtans dat geen kosten van vernieuwing in rekening mogen worden gebracht, indien aftrek wegens afschrijving tegenover waardevermindering plaats heeft? c. als onverhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen of gedeelten van schuldvorderingen voor zoover die betrekking hebben op het bedrijf, beroep, enz. en die afschrijvingen door een goed beheer zijn geboden? d. winstuitkeeringen aan in Nederlandsch-Indië gevestigde beheerende vennooten, bestuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder personeel als zoodanig en bij commanditaire vennootschappen op aandeelen het deel van het inkomen, waarop in Nederlandsch-Indië gevestigde beheerende of commanditaire ven- . nooten, anders dan als aandeelhouders gerechtigd zijn? e. retributiën, drukkende op het bedrijf of de onderneming of op de goederen daarin gebezigd, voor zoover de retributiën ten laste van den belastingplichtige komen? ƒ. bijdragen aan fondsen tot ondersteuning van personen in dienst der vennootschap of maatschappij en premiën door haar betaald tot verzekering van die personen tegen ongelukken of invaliditeit? g. verliezen geleden in bedrijf, beroep of onderneming, voor zoover zij niet reeds in mindering zijn gebracht Transport. ƒ 224 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. . . . van de inkomsten waarop zij betrekking hebben? (verliezen geleden door waardevermindering van het vermogen, mogen niet in mindering worden gebracht, ten ware dit is aangewend in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige.) (De sub 0 van dit no. bedoelde posten van aftrek worden berekend over hetzelfde jaar, waarover de daarbedoelde inkomsten zijn berekend. De sub b t/m g bedoelde posten van aftrek worden, voor zoover zij betrekking hebben op veranderlijke inkomsten, berekend op dezelfde wijze en over hetzelfde tijdvak als die inkomsten. Hebben zij betrekking op vaste inkomsten, dan worden zij geschat naar hun vermoedelijk bedrag gedurende het belastingjaar); /;. het jaarlijksch bedrag der door den belastingplichtige verschuldigde interessen van schulden, andere dan die, bedoeld sub b, alsmede dat der door hem verschuldigde lijfrenten, pensioenen, gevestigde of altijddurende renten en andere op een bij zonderen rechtstitel berustende voortdurende lasten? Totale aftrek ... ƒ Alzoo bedrag van het zuivere inkomen. ƒ VIII. Hoe groot is het gezamenlijk bedrag van de gewone en buitengewone uitdeelingen, van welken aard ook, over het laatstverloopen kalenderjaar, uitgekeerd aan oprichters, concessionarissen, Transport. ... ƒ 225 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. ... I ƒ preferente en gewone aandeelhouders en andere deelgerechtigden in de winst, met l uitzondering van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië: . ' a. in geld? b. in bijschrijving op- of uitreiking van aandeelen of obligatiën? (b. op te geven alleen tot het bedrag, waarvoor geen storting heeft plaats gehad). (Valt het boekjaar niet samen met het kalenderjaar, dan treedt daarvoor in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met het kalenderjaar samenvalt). IX. Met hoeveel moet het in No. VIII bedoeld bedrag voor de berekening van de overwinst worden verminderd ter zake van: 1°. vijf ten honderd van de op aandeelen bewijzen van deelgerechtigdheid I effectief gedane en niet terugbetaalde [ stortingen bedoeld in No. IV? 2°. uitdeelingen aan in NederlandschIndië gevestigde beheerende vennooten, bestuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder personeel als zoodanig? 3°. uitdeelingen of uitkeeringen aan onderstand genietenden in deze hunne eigenschap en . aan verzekerden, voor zooveel de bedragen betreft, waarvoor verzekerd is? 4°. in de uitdeeling begrepen aflossing van gestort kapitaal? Totale aftrek ... ƒ Alzoo zuiver bedrag der uitdeelingen. ƒ X. Met hoeveel moet de belasting naar de overwinst worden verminderd Transport. ... I ƒ 15 226 VRAGEN. ANTWOORDEN. wegens in het belastingjaar aan belasting naar de overwinst, verschuldigd terzake van uitdeelingen op aan Uwe vennootschap of maatschappij toebehoorende aandeelen op naam in vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen? XI. Indien de vennootschap of maatschappij het vorige jaar reeds belastingplichtig was, op welke plaats heeft dan de aanslag plaats gehad? XII. Indien de vennootschap of maatschappij in den loop des jaars belastingplichtig is geworden naar het jaarlijksch zuiver inkomen, in welke maand is dit geschied? Aldus zonder voorbehoud naar waarheid beantwoord door mij, ondergeteekende, den Ontvangen van ... . de aangifte B. No. . . . voor de inkomstenbelasting, jaar 19. . . . met afschriften van balansen en winst- en verliesrekeningen. 227 BULLETIN, behoorende bij het aangiftebiljet, model B, voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1913. Van de ordonnantie op de inkomstenbelasting (Staatsblad 1908, No. 298) zijn vervallen: A. in het voorlaatste lid van artikel 16, de woorden: „—de verhooging bedoeld bij artikel 17, ten l»te, daaronder niet begrepen —", B. artikel 17, alinea 1, ten 1°, terwijl voorts het eerste lid van § 2, van artikel 18, wordt gelezen: "§ 2. De belasting bedoeld sub b van het eerste lid van dat «artikel bedraagt zes percent van de overwinst". In verband met de bovenaangegeven wijzigingen zal bij de beantwoording van vraag No. IV van het aangiftebiljet geen rekening meer mogen worden gehouden met het bedrag van de door den Directeur van Financiën op den voet van artikel 17, ten 1ste, der ordonnantie toegestane kapitaalsverhoogingen. 228 Bij dit biljet behoort een uittreksel uit de ordonnantie, regelende de heffing der inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298 juncto Staatsblad 1909 Nos. 233 en 498, Staatsblad 1910 Nos. 264, 371 en 450 en Staatsblad 1912 No. 77). Gewest Register van uitgereikte aangiftebiljetten No. Afdeeling Register van aanslagen No. INKOMSTENBELASTING. Artikel 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of zijn, hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt, nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd wordt. , Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting. AANGIFTEBILJET C. ^'\£u Voor in Nederlandsch-Indië gevestigde, een bedrijf of beroep uitoefenende vereenigingen en stichtingen (artikel 1, b, der ordonnantie). JAAR 19 - Aangifte van ■ • • N.B. Bij de aangifte behooren te worden overgelegd door den aangever voor conform geteekende afschriften van de balansen en de winst-en verliesrekeningen over de drie laatst verschenen boekjaren. Indien Gij nog geen aangifte kunt doen, aangezien die afhangt van de nog vast te stellen balans der onderneming, behoort binnen den termijn, bedoeld bij artikel 34 der ordonnantie aan den ambtenaar, voor de inlevering van niet afgehaalde aangiftebiljetten aangewezen, bij afzonderlijk bericht, onder aanhaling van het nummer bovenaan op dit aangiftebiljet vermeld, daarvan te worden kennis gegeven, met mededeeling van het tijdstip, voor de vaststelling der balans bepaald. Ingevolge artikel 29 der ordonnantie geschiedt de aangifte voor hier te lande gevestigde vereenigingen en stichtingen, die een bedrijf of beroep uitoefenen, door de bestuurders en ingeval van liquidatie door de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië. Voor stichtingen behoeven alleen de vragen I, II, III, V, en X te worden beantwoord. ' 229 VRAGEN. ANTWOORDEN. I. Welke is: a. de benaming der vereeniging of stichting, waarvoor Gij deze aangifte doet? b. de aard van haar bedrijf of hare bedrijven? c. de plaats waar zij gezeteld is? Indien de uitoefening van het bedrijf of beroep is uitgeoefend gedurende minder dan drie achtereenvolgende jaren, sedert wanneer geschiedt dan die uitoefening? II. Welke zijn de namen, voornamen en woonplaatsen van: a. hare bestuurders? en ingeval van liquidatie: b. de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië ? (In het laatste geval moeten de sub b genoemde personen aangifte doen bij biljet H). III. Welke zijn de namen en voornamen van de personen in diénst der vereeniging of stichting behoorende tot de in Nederlandsch-Indië wonende Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking ? Wat wordt door elk hunner in dien dienst genoten? (een en ander desverkiezend in eene afzonderlijke bij de aangifte over te leggen en te onderteekenen lijst te vermelden). IV. Zoo de storting van het maatschappelijk kapitaal in geld heeft plaats gehad: Hoe groot is het bedrag van de op bewijzen van lidmaatschap of deelgerechtigdheid in de. winsten der vereeni- 230 VRAGEN. ANTWOORDEN. ging of stichting effectief gedane en niet terugbetaalde stortingen? (Indien binnen twee jaar na de afkon- i diging van de ordonnantie regelende de i inkomstenbelasting ten genoegen van den Directeur van Financiën is aangetoond dat voor de inwerkingtreding daarvan de winst geheel of gedeeltelijk niet is uitgekeerd, doch tot verhooging van het tot de uitoefening van het bedrijf aangewende kapitaal is gebezigd — het bedrag daarvan afzonderlijk op te geven — onder overlegging van de beslissing van genoemden directeur). Zoo de storting niet in geld, maar door inbreng van goederen of rechten heeft heeft plaats gegrepen;., Hoeveel bedroeg dan de verkoopwaarde van het ingebrachte tijdens den " inbreng ? Zoo de inbreng reeds meer dan één jaar vóór het inwerkingtreden van deze ordonnantie heeft plaats gegrepen: Hoeveel bedroeg dan de geschatte waarde der goederen en rechten bij den inbreng ? V. Hoeveel bedragen (in geld en in | geldswaarde) de inkomsten der vereeniging of stichting uit beroep of bedrijf, met inbegrip van rente van het daarin aangelegd kapitaal? (winsten, belooningen, honoraria, provisiën, vaste en veranderlijke inkomsten, hoe ook genaamd, zoowel in als buiten Nederlandsch-Indië verworven)? te berekenen en te specificeeren als volgt: voor vaste inkomsten: naar hun bedrag op 1 Januari van het belastingjaar; bij lateren aanvang 231 VRAGEN. ANTWOORDEN. van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang; voor wisselvallige inkomsten: bij een bestaan van het bedrijf of beroep van en naar het gemiddelde over de laatste drie jaren; bij een bestaan van meer dan één jaar, doch minder dan drie jaren, voorafgaande aan het jaar waarover de aanslag loopt:. naar het gemiddelde van dat tijdvak; bij korteren duur: naar de vermoedelijke winstgevendheid. (Valt het boekjaar van het bedrijf niet samen met het kalenderjaar, dan treedt voor het kalenderjaar in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met het kalenderjaar samenvalt — zie overigens § 4 van het artikel 9 der ordonnantie. Winsten of verliezen, ontstaan enkel uit belegging van kapitaal in fondsen of goederen, anders dan in de uitoefening van het bedrijf of beroep, komen niet in aanmerking). Totaal der inkomsten VI. Voor zooveel bij de berekening van de onder No. V bedoelde inkomsten nog geen aftrek wegens de na te noemen posten heeft plaats gehad, met hoeveel moeten dan de opgegeven bedragen verminderd worden wegens: a. de kosten van gewoon onderhoud en herstelling in haren vorigen staat van zaken, uitsluitend gebezigd ten behoeve van het bedrijf of beroep, afschrijvingen tegenover waardevermindering dier zaken, voor zooveel zij door een goed beheer zijn geboden, loonen, vrachten, assurantie- 232 VRAGEN. ANTWOORDEN. penningen, pakhuis-, kantoor-, werkplaats- of andere huren en voorts alle kosten noodzakelijk tot verwerving van het inkomen of ter voortzetting van het bedrijf in den bestaan- j den omvang, renten verschuldigd I voor ten behoeve van het bedrijf of beroep opgenomen kapitalen en kosten van vernieuwing daaronder | wèl, doch kosten van uitbreiding | daaronder niet begrepen, met dien verstande nochtans dat kosten van vernieuwing in rekening mogen worden gebracht, indien aftrek wegens afschrijving tegenover waardevermindering plaats heeft? b. als onverhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen of gedeelten van schuldvorderingen, voor zoover die betrekking hebben op het bedrijf of beroep en die afschrijvingen door een goed beheer zijn geboden? c. winstuitkeeringen aan in Nederlandsch-Indië gevestigde bestuurders en verder personeel als zoodanig ? J-, retributiën, drukkende op het bedrijf of op de goederen daarin gebezigd, voor zoover de retributiën ten laste van den belastingplichtige komen? e. bijdragen aan fondsen tot ondersteuning van personen in dienst der vereeniging of stichting en premiën door haar betaald tot verzekering van die personen tegen ongelukken of invaliditeit? ƒ. verliezen geleden in het bedrijf of beroep, voor zoover zij niet reeds in mindering zijn gebracht van de inkomsten waarop zij betrekking hebben ? (verliezen geleden door waardevermindering van het vermogen, 233 VRAGEN. ANTWOORDEN. mogen niet in mindering worden gebracht, ten ware dit is aangewend in het bedrijf, het beroep of de onderneming van belastingplichtige).' (De in dit no. bedoelde posten van aftrek worden voor zoover zij betrekking hebben op veranderlijke inkomsten, berekend op dezelfde wijze en over hetzelfde tijdvak als die inkomsten. Hebben zij betrekking op vaste inkomsten, dan worden zij geschat naar hun vermoedelijk bedrag gedurende het belastingjaar). Totale aftrek. Alzoo bedrag van het zuiver inkomen. VII. Hoe groot is het gezamenlijk bedrag van de gewone en buitengewone uitdeelingen, van welken aard ook, over het laatstverloopen kalenderjaar, uitgekeerd aan oprichters, concessionarissen, preferente en gewone deelgerechtigden in de winst, met uitzondering van het Gouvernement van NederlandschIndië : a. in geld? i. in bijschrijving op- of uitreiking van aandeelen of obligatiën? (i op te geven alleen tot het bedrag waarvoor geen storting heeft plaats gehad). (Valt het boekjaar niet samen met het kalenderjaar, dan treedt daarvoor in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met het kalenderjaar samenvalt). VIII. Met hoeveel moet het in No. VII bedoeld bedrag voor de berekening van de overwinst worden verminderd ter zake van: 234 VRAGEN. ANTWOORDEN. le. vijf ten honderd van de op bewijzen van lidmaatschap of deelgerechtigdheid effectief gedane en niet terugbetaalde stortingen, bedoeld in No. IV? 2e. uitdeelingen aan in NederlandschIndië gevestigde bestuurders en verder personeel als zoodanig? 3e. uitdeelingen of uitkeeringen aan onderstand-genietenden in deze hunne eigenschap en aan verzekerden, voor zooveel de bedragen betreft, waarvoor verzekerd is? 4e. uitdeelingen, bestaande in teruggave van betaalde contributiën, voor zoover zij niet geschieden door vereenigingen, die eene winkelnering of eene fabriek of handwerk drijven? 5e. in de uitdeeling begrepen aflossing van gestort kapitaal? Totale aftrek ... ƒ Alzoo zuiver bedrag der uitdeelingen. ƒ IX. Met hoeveel moet de belasting naar de overwinst worden verminderd wegens in het belastingjaar aan belasting naar de overwinst, verschuldigd terzake van uitdeelingen op aan Uwe vereeniging toebehoorende aandeelen op naam in vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen ? ■ — X. Indien de vereeniging of stichting het vorige jaar reeds belastingplichtig was, op welke plaats heeft dan de aanslag plaats gehad? : XI. Indien de vereeniging of stichting in den loop des jaars belastingplichtig is geworden, in welke maand is dit geschied ? I Aldus zonder voorbehoud naar waarheid beantwoord door mij, ondergeteekende, den —— Ontvangen van de aangifte C No. . . . voor de inkomstenbelasting, jaar 19. . . met . . . afschriften van balansen winst- en verliesrekeningen. 235 BULLETIN, behoorende bij het aangiftebiljet, model C, voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1913. Van de ordonnantie op de inkomstenbelasting (Staatsblad 1908, No. 298) zijn vervallen: A. in het voorlaatste lid van artikel 16, de woorden: „— de verhooging bedoeld bij artikel 17, ten lste, daaronder niet begrepen —", B. artikel 17, alinea l, ten 1°, terwijl voorts het eerste lid van § 2, van artikel 18, wordt gelezen: „§ 2. De belasting bedoeld sub b van het eerste lid van dat „artikel bedraagt zes percent van de overwinst". In verband met de bovenaangegeven aan wijzigingen zal bij de beantwoording van vraag No. IV van het aangiftebiljet geen rekening meer mogen worden gehouden met het bedrag van de door den Directeur van Financiën op den voet van artikel 17, ten 1ste, der ordonnantie toegestane kapitaalsverhoogingen. 236 Bij dit biljet behoort een uittreksel uit de ordonnantie, regelende de heffing der inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298, juncto Staatsblad 1908 Nos 223 en 498 en Staatsblad 1910 Nos. 264, 371 en 450). Gewest Register van uitgereikte aangiftebiljetten No. Afdeeling.. Register van aanslagen No. IN KOMSTENBELASTING. Artikel 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag ^>f zijn, hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt, nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd worden. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting. AANGIFTEBILJET D. voor buiten Nederlandsch-Indië gevestigde deelgerechtigden in de winst van eene in Nederlandsch-Indië gevestigde vennootschap onder eene firma, maatschap, reederij of kongsie (artikel I, c, der ordonnantie). JAAR 19 Aangifte van N.B. Ingevolge de artikelen 24 en 29 der ordonnantie geschiedt de aangifte voor de hierbedoelde buitenlandsche vennooten, reeders, enz. door de hier te lande gevestigde behoorende vennooten en wat de reederijen betreft door den hier te lande gevestigden boekhouder. Is geen der vennooten in NederlandschIndië gevestigd, dan geschiedt de aangifte door hem, die in Nederlandsch-Indië het beheer of hoofdbeheer der firma, maatschap of kongsie voert. (No. 3d). 237 VRAGEN ANTWOORDEN. I. Zoo zij een naam voert, welke is dan de naam van de NederlandschIndische: a. vennootschap onder eene firma of in commandite? b. maatschap? c. reederij? d. kongsie? waarin de persoon, voor wien deze aangifte geschiedt, deelgerechtigde is? II. Indien het een vennootschap, maatschap of kongsie is, welke bedrijven of beroepen worden door haar uitgeoefend .en- in welke bedrijven of beroepen is zij betrokken? III. Op welke plaats is de zetel der vennootschap, maatschap, kongsie of het kantoor der reederij? IV. Welke zijn de namen en woonplaatsen der hier te lande wonende behoorende vennooten dan wel van de hier te lande wonende boekhouder der reederij? (Indien geen der vennooten in Nederlandsch-Indië is gevestigd behoort hiervan mededeeling te worden gedaan, met vermelding tevens van naam en woonplaats van hem die in NederlandschIndië het beheer of hoofd beheer der firma, maatschap of kongsie voert). V. Hoe groot is het bedrag der aan de buiten Nederlandsch-Indië gevestigde deelgerechtigden in de winsten der bovengenoemde vennootschap, maatschap, reederij of kongsie over het laatst verloopen kalenderjaar gedane winstuitkeeringen? (afzonderlijk op te geven het aandeel van iederen deelgerechtigde met vermelding van de namen dier deelgerechtigden). 238 VRAGEN. ANTWOORDEN. (Valt het boekjaar van de vennootschap, maatschap, reederij of kongsie niet samen met het kalenderjaar, dan treedt daarvoor in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met het kalenderjaar samenvalt). . VI. Wanneer heeft de winstuitkeering in No. V bedoeld plaats gehad? VII. Wanneer heeft de onmiddellijk daaraan voorafgegane winstuitkeering plaats gehad? Aldus zonder voorbehoud naar waarheid beantwoord door mij, ondergeteekende den Ontvangen van. ting, jaar 19. de aangifte D No voor de inkomstenbelas- 239 Bij dit biljet behoort een uittreksel uit de ordonnantie, regelende de heffing der inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298 junctis Staatsblad 1909 No. 233 en 498, Staatsblad 1910 No. 264, 371 en 450, Staatsblad 1912 No. 77 en Staatsblad 1913 No. 182.) Gewest Register van uitgereikte aangiftebiljetten No. Afdeeling Register van aanslagen No. INKOMSTENBELASTING. Artikel 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of zijn, hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt, nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd wordt. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting. AANGIFTEBILJET E. voor buiten Nederlandsch-Indië gevestigden, die binnen Nederlandsch-Indië door tusschenkomst van gemachtigde, aldaar gevestigd, overeenkomsten aangaan tot brand-, zee-, levens- en andere verzekering (artikel 1, d, der ordonnantie.) JAAR 19 Aangifte van N.B. Ingevolge de artikelen 25 en 29 der ordonnantie geschiedt de aangifte voor de hierbedoelde belastingplichtigen door hunne gemachtigden hier te lande. Wanneer iemand voor meer dan één dezer belastingplichtigen aangifte moet doen, wordt voor elk door hem vertegenwoordigde buitenslands gevestigden afzonderlijk en wel op afzonderlijke biljetten aangifte gedaan. Indien Gij nog geen aangifte kunt doen, aangezien die afhangt van de nog vast te stellen balans der onderneming, behoort binnen den termijn, bedoeld bij artikel 34 der ordonnantie aan den ambtenaar, voor de inlevering van niet afgehaalde aangiftebiljetten aangewezen, bij afzonderlijk bericht, onder aanhaling van het nummer bovenaan op dit aangiftebiljet vermeld, daarvan te worden kennis gegeven, met mededeeling van het tijdstip, voor de vaststelling der balans bepaald. (No. 3e). 240 VRAGEN. ANTWOORDEN. I. Welke is de naam of benaming van den buiten Nederlandsch-Indië gevestigde (persoon of lichaam), als wiens gemachtigde of vertegenwoordiger Gij hier te lande overeenkomsten aangaat tot brand-, zee-, levens- of andere verzekering? Waar is die persoon of dat lichaam gevestigd? (Land en plaats van vestiging op te geven). II. Welke zijn Uw naam, voornamen en woonplaats? (Wanneer eene naamlooze vennootschap of ander lichaam als gemachtigde van den in vraag I bedoelden buiten Indië gevestigde optreedt, rüoet de benaming en de zetel van die naamlooze vennootschap of dat lichaam worden opgegeven). Zijn er nog andere personen of lichamen, die hier te lande optreden als gemachtigde voor den in No. I bedoelden buiten Indië gevestigde? Zoo ja, wie of welk lichaam is dan met de algemeene leiding van het bedrijf hier te lande belast? Indien een ander persoon of lichaam dan Gij zelve met de algemeene leiding belast is, welke zijn de voornamen en naam (benaming) en de woonplaats (zetel) van dien anderen persoon of dat ander lichaam? (In het laatste geval kan vraag III onbeantwoord worden gelaten). III. Hoeveel is door den verzekeraar of de verzekeringsonderneming, buiten Nederlandsch-Indië gevestigd en door i U vertegenwoordigd, of als welker gemachtigde Gij optreedt, in het laatst verloopen kalenderjaar bruto ontvangen 241 VRAGEN. . ANTWOORDEN. aan premiën of kapitalen van in Nederlandsch-Indië gevestigde verzekerden, (dus zonder aftrek van de toegestane courtages, provisiën en rabatten): le. uit overeenkomsten tot levensverzekering? 2e. uit overeenkomsten tot andere verzekering, daaronder begrepen hetgeen door of namens buiten Nederlandsch-Indië gevestigde verzekerden is betaald voor de verzekering van in Nederlandsch-Indië gelegen goederen? (Valt het boekjaar van het bedrijf' of beroep niet samen met het kalenderjaar, dan treedt daarvoor in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met het kalenderjaar samenvalt). Aldus zonder voorbehoud naar waarheid beantwoord door mij, ondergeteekende, den Ontvangen van de aangifte E No. . . voor de inkomstenbelasting, jaar 19 . . 16 242 Bij dit biljet behoort een uittreksel, uit de ordonnantie, regelende de heffing der inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298 juncto Staatsblad 1909 Nos. 233 en 498, Staatsblad 1910 Nos. 264, 371 en 450 en Staatsblad 1912 No. 77). Gewest Register van uitgereikte aangiftebiljetten No. Afdeeling Register van aanslagen No. INKOMSTENBELASTING. Artikel 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of zijn, hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt, nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd wordt. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting. AANGIFTEBILJET F. voor buiten Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en vereenigingen (artikel I, e, der ordonnantie). JAAR 19 Aangifte van - • N.B. Bij de aangifte behooren te worden overgelegd door den aangever voor conform geteekende afschriften van de balansen en de winst- en verliesrekeningen over de drie laatst verschenen boekjaren. Indien Gij nog geen aangifte kunt doen, aangezien die .afhangt van de nog vast te stellen balans der onderneming, behoort binnen den termijn, bedoeld bij artikel 34 der ordonnantie aan den ambtenaar, voor de inlevering van niet afgehaalde aangiftebiljetten aangewezen, bij afzonderlijk bericht, onder aanhaling van het nummer bovenaan op dit aangiftebiljet vermeld, daarvan te worden kennis gegeven, met mededeeling van het tijdstip, voor de vaststelling der balans bepaald. Ingevolge de artikelen 26 en 29 der ordonnantie geschiedt de aangifte voor buiten Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en vereenigingen door hare vertegenwoordigers, gemachtigden of agenten in Nederlandsch-Indië, en ingeval van liquidatie door de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië. (No. 3/). 243 VRAGEN. ANTWOORDEN. I. Welke is: a. de benaming der vennootschap of vereeniging, welke hier te lande door U wordt vertegenwoordigd, of als wier gemachtigde Gij hier te lande optreedt? h. de aard van haar bedrijf of hare bedrijven ? Is zij: naamlooze vennootschap Y commanditaire vennootschap . op aandeelen ? vereeniging ? Wordt of worden haar bedrijf of hare bedrijven uitsluitend of ten deele in Nederlandsch-Indië uitgeoefend? c. de plaats, waar zij gezeteld is? Indien zij dat bedrijf of die bedrijven in Nederlandsch-Indië gedurende minder dan drie achtereenvolgende jaren heeft uitgeoefend: sedert wanneer geschiedt dan die uitoefening ? II. Welke zijn Uw naam, voornamen en woonplaats? (Wanneer eene naamlooze vennootschap of een ander lichaam als vertegenwoordiger of gemachtigde van de in no. I bedoelde buiten NederlandschIndië gevestigde vennootschap of vereeniging optreedt moet de benaming en de zetel van die naamlooze vennootschap of dat lichaam worden opgegeven). Zijn er nog andere personen of lichamen, die hier te lande optreden als vertegenwoordiger of gemachtigde ? Zoo ja, wie of welk lichaam is dan met de algemeene leiding van het bedrijf hier te lande belast? Indien een ander dan Gij zelve met de algemeene leiding belast is, welke zijn de voornamen en naam (benaming) 244 VRAGEN. ANTWOORDEN. en de woonplaats (zetel) van dien anderen persoon of dat andere lichaam? (In het laatste geval kunnen de verdere vragen van dit biljet onbeantwoord blijven). Indien de vennootschap of vereeniging in liquidatie verkeert: Welke zijn de namen, voornamen en woonplaats van de met de vereffening belaste personen of hunne vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië? (Deze personen zijn verplicht aangifte te doen bij biljet H). , III. Welke zijn de namen van de personen, in dienst der vennootschap of vereeniging en behoorende tot de in Nederlandsch-Indië wonende Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking? Wat wordt door elk hunner in dien dienst genoten? (een en ander desverkiezend in eene afzonderlijke bij de aangifte over te leggen en te onderteekenen lijst te vermelden). IV. Zoo de storting van het maatschappelijk kapitaal in geld heeft plaats gehad: Hoe groot is het bedrag van de op aandeelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in de winsten der vennootschap of vereeniging effectief gedane en niet terugbetaalde stortingen? (Indien ten genoegen van den Directeur van Financiën is aangetoond dat voor de inwerkingtreding van deze ordonnantie de winst geheel of gedeeltelijk niet is uitgekeerd, doch tot verhoo¬ ging van het tot de uitoefening van het bedrijf aangewende kapitaal is gebezigd, het bedrag daarvan afzonderlijk op te | 245 VRAGEN, ANTWOORDEN. geven — onder overlegging van de beslissing van genoemden directeur). Zoo de vorenbedoelde storting niet in geld, maar door inbreng van goederen of rechten heeft plaats gegrepen'. Hoeveel bedroeg dan de verkoopwaarde van het ingebrachte tijdens den inbreng? ijJt;*. Zoo de inbreng reeds meer dan één jaar voor het inwerkingtreden van deze ordonnantie heeft plaats gegrepen: Hoeveel bedroeg dan de geschatte waarde der goederen en rechten bij den inbreng? V. Hoeveel bedragen (in geld en in geldswaarde) de inkomsten der vennootschap of vereeniging, met inbegrip van rente van het daarin aangelegd kapitaal, verworven door uitoefening in Nederlandsch-Indië van een beroep of b e d r ij f, waaronder ook te begrijpen het trekken van inkomsten („royalties" e.a.) door tusschenkomst van anderen? (winsten, belooningen, honoraria, provisiën, royalties, vaste en veranderlijke inkomsten, hoe ook genaamd). te berekenen en te specificeeren als volgt: voor vaste inkomsten: naar hun bedrag op 1 Januari van het belastingjaar, bij lateren aanvang van belastingplicht, op het tijdstip van dien aanvang; voor wisselvallige inkomsten: bij een bestaan van het bedrijf of het beroep in Nederlandsch-Indië van drie of meer jaren: naar het gemiddelde over de laatste drie jaren; bij een bestaan van meer dan één jaar doch minder dan drie jaren, voor- Transport. ƒ 246 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. . • ƒ afgaande aan het jaar waarover de aanslag loopt: naar het gemiddelde van dat tijdvak; bij korteren duur: naar de vermoedelijke winstgevendheid. (Valt het boekfaar van eene onderneming of een bedrijf niet samen met het kalenderjaar, dan treedt daarvoor in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met het kalenderjaar samenvalt, zie overigens § 4 van artikel 9 der ordonnantie. Winsten of verliezen, ontstaan enkel uit belegging van kapitaal in fondsen of goederen, anders dan in de uitoefening van bedrijf of beroep, komen niet in aanmerking). Totaal bedrag der inkomsten .... ƒ VI. Voor zooveel bij de berekening van de onder No. V bedoelde inkomsten nog geen aftrek wegens de na te noemen posten heeft plaats gehad, met hoeveel moeten dan de opgegeven bedragen verminderd worden wegens: a. de kosten van gewoon onderhoud en herstelling in haren vorigen staat van zaken uitsluitend gebezigd ten behoeve van het bedrijf of beroep in Nederlandsch-Indië, afschrijvingen tegenover waardevermindering dier zaken, voor zooveel deze door een goed beheer zijn geboden, loonen, vrachten, assurantie-penningen, pakhuis-, kantoor-, werkplaats- of andere huren en voorts alle kosten n o o d z a- ke 1 ij k tot verwerving van het Neder- landsch-Indisch inkomen of ter voortzetting van het bedrijf in Neder- Transport. . . ƒ 247 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. . . landsch-Indië in den bestaanden omvang, — renten verschuldigd voor ten behoeve van het bedrijf of beroep opgenomen kapitalen en kosten van vernieuwing daaronder wèl, doch kosten van uitbreiding daaronder niet begrepen — met dien verstande nochtans dat geen kosten van vernieuwing in rekening mogen worden gebracht, indien aftrek wegens afschrijving tegenover waardevermindering plaats heeft? b. als onverhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen of gedeelten van schuldvorderingen, voor zoover die betrekking hebben op het bedrijf of beroep in Nederlandsch-Indië en die afschrijvingen door een goed beheer zijn geboden? c. winstuitkeeringen aan in Nederlandsch-Indië gevestigde beheerende vennooten, bestuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder personeel als zoodanig en bij commanditaire vennootschappen op aandeelen tevens dat deel van het inkomen, waarop in NederlandschIndië gevestigde beheerende of commanditaire vennooten, anders dan als aandeelhouders gerechtigd zijn? d. retributiën, drukkende op het Nederlandsch-Indisch bedrijf of beroep of op de goederen daarvoor gebezigd, voor zoover de retributiën ten laste van den belastingplichtige komen? e. bijdragen aan fondsen tot ondersteuning van personen in Nederlandsch-Indië, in dienst der vennootschap of vereeniging en premiën Transport. . . 248 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. ƒ door haar betaald tot verzekering van die personen tegen ongelukken of invaliditeit? ƒ. verliezen geleden in het Nederlandsch-Indisch bedrijf of beroep, voor zoover zij niet reeds in mindering zijn gebracht van de inkomsten, waarop zij betrekking hebben? (verliezen geleden door waardevermindering van het vermogen, mogen niet in mindering worden gebracht, ten ware dit is aangewend in het bedrijf, het beroep of de onderneming van den belastingplichtige). (De in dit no. bedoelde posten van aftrek worden voor zoover zij betrekking hebben op veranderlijke inkomsten, berekend op dezelfde wijze en over hetzelfde tijdvak als die inkomsten. Hebben zij betrekking op vaste inkomsten, dan worden zij geschat naar hun vermoedelijk bedrag gedurende het belastingjaar). Alzoo bedrag van het zuiver Neder- VII. Hoe groot is het gezamenlijk bedrag van de gewone en buitengewone uitdeelingen, van welken aard ook, over het laatstverloopen kalenderjaar, uitgekeerd aan oprichters concessionarissen, preferente en gewone aandeelhouders en andere deelgerechtigden in de winst, met uitzondering van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië: Totale aftrek. ƒ landsch-Indisch inkomen . ƒ a. in geld: 249 VRAGEN. ANTWOORDEN. b. in bijschrijving op of uitreiking van aandeelen of obligatiën? (A op te geven alleen tot het bedrag, waarvoor geen storting heeft plaats gehad). (Valt het boekjaar niet samen met het kalenderjaar, dan treedt daarvoor in de plaats het boekjaar waarvan de eerste helft of meer dan de helft met dat kalenderjaar samenvalt). VIII. Met hoeveel moet het in No. VII bedoeld bedrag voor de berekening van de overwinst worden verminderd, terzake van: le. vijf ten honderd van de op aandeelen, bewijzen van lidmaatschap of deelgerechtigdheid effectief gedane en niet terugbetaalde stortingen bedoeld in No. IV? 2e. uitdeelingen aan in NederlandschIndië gevestigde, beheerende ven-, nooten, bestuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder personeel als zoodanig? 3e. uitdeelingen of uitkeeringen aan onderstand-genietenden in deze hunne eigenschap en aan verzekerden voor zooveel de bedragen betreft, waarvoor verzekerd is? 4e. uitdeelingen bestaande in teruggave van betaalde contributiën, voor zooveel zij niet geschieden door vereenigingen, die eene winkelnering of eene fabriek of handwerk drijven? 5e. in de uitdeeling begrepen aflossing van gestort kapitaal? Totale aftrek. ... ƒ Alzoo zuiver bedrag der uitdeelingen. . ƒ 250 VRAGEN. ANTWOORDEN. IX. Indien de belastingplichtige vennootschap of vereeniging haar bedrijf t e n deel e in Nederlandsch-Indië uitoefent: Hoe groot is dan het bedrag van hare geheele zuivere winst, volgens de winsten verliesrekening, berekend naar het gemiddelde bedrag over de kalender- of boekjaren, waarover het zuiver inkomen is berekend? (Indien het volgens de nos V en VI berekend in Nederlandsch-Indië verworven zuiver inkomen, zonder aftrek van j winstuitkeering en van het gedeelte van het inkomen dat bij den aanslag in de grondlasten in aanmerking komt, bedoeld bij t en ƒ van no. VI. grooter is dan de zuivere winst volgens de winst- en verliesrekening, kan de beantwoording van dit no. achterwege blijven). X. Met hoeveel moet de belasting naar de overwinst worden verminderd wegens in het belastingjaar aan belasting naar de overwinst, verschuldigd ter zake van uitdeelingen op aan Uwe vennootschap of maatschappij toebehoorende aandeelen op naam in vennootschappen, maatschappijen en vereenigingen? XI. Indien de vennootschap of vereeniging het vorige jaar reeds belastingplichtig was, op welke plaats heeft dan de aanslag plaats gehad? XII. Indien de vennootschap of vereeniging in den loop des jaars belasting-plichtig is geworden naar het in Nederlandsch-Indië verworven zuiver inkomen, in welke maand is dit geschied? %p*f . Aldus zonder voorbehoud naar waarheid beantwoord door mij, ondergeteekende, den. . . . Ontvangen van ... . de aangifte F. No. . . . voor de inkomstenbelasting, jaar 19 . . met . . afschriften van balansen en winst- en verliesrekeningen. 251 BULLETIN, behoorende bij het aangiftebiljet, model F, voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1913. Van de ordonnantie op de inkomstenbelasting (Staatsblad 1908, No. 298) zijn vervallen: A. in het voorlaatste lid van artikel 16, de woorden: „— de verhooging bedoeld bij artikel 17, ten 1ste, daaronder niet begrepen —", B. artikel 17, alinea 1, ten 1°, C. in het tweede lid van § 3, van artikel 21, de woorden: „en van het gedeelte van het inkomen, dat bij den aanslag in de „grondlasten in aanmerking komt", terwijl voorts het eerste lid van § 2, van artikel 18, wordt gelezen: „§ 2. De belasting bedoeld sub b van het eerste lid van dat „artikel bedraagt zes percent van de overwinst". In verband met de bovenaangegeven wijzigingen zal bij de beantwoording van vraag No. IV van het aangiftebiljet geen rekening meer mogen worden gehouden met het bedrag van de door den Directeur van Financiën op den voet van artikel 17, ten 1ste, der ordonnantie toegestane kapitaalsverhoogingen. 252 Bij dit biljet behoort een uittreksel uit de ordonnantie, regelende de heffing der inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298, juncto Staatsblad 1909 Nos. 233 en 498, Staatsblad 1910 Nos. 264, 371 en 450 en Staatsblad 1912 No. 77). Gewest Register van uitgereikte aangiftebiljetten No. Afdeeling Register van aanslagen No. INKOMSTENBELASTING. Artikel 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of zijn, hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt, nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd wordt. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting. AANGIFTEBILJET G. voor buiten Nederlandsch-Indië gevestigden, anderen dan naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen, coöperatiën of andere vereenigingen, die hier te lande persoonlijk, door vertegenwoordigers of door gemachtigden een ander bedrijf of beroep dan het aangaan van overeenkomsten tot brand-, zee-, levens- of andere verzekering geregeld of ten minste drie maanden achtereen uitoefenen (artikel 1. ƒ, der ordonnantie), zij, die hun beroep of bedrijf rondreizende uitoefenen daaronder niet begrepen (artikel 54), noch ook het buiten Nederlandsch-Indië gevestigd personeel op schepen, die het verkeer onderhouden tusschen binnen en buiten NederlandschIndië gelegen havens. JAAR 19 Aangifte van N.B. Ingevolge de artikelen 26 en 29 der ordonnantie geschiedt de aangifte voor de hierbedoelde belastingplichtigen, die hun bedrijf of beroep uitoefenen door een in Nederlandsch-Indië gevestigden vertegenwoordiger of gemachtigde door dien vertegenwoordiger, of gemachtigde. Wanneer een vertegenwoordiger of gemachtigde voor meerdere buiten Nederlandsch-Indië gevestigden als zoodanig optreedt, wordt voor elk dier buitenlands gevestigden afzonderlijk en wel op afzonderlijke biljetten aangifte gedaan. 253 Indien Gi) nog geen aangifte kunt doen, aangezien die afhangt van de nog vast te stellen balans der onderneming, behoort binnen den termijn, bedoeld bij artikel 34 der ordonnantie aan den ambtenaar, voor de inlevering van niet afgehaalde aangiftebiljetten aangewezen, bij afzonderlijk bericht, onder aanhaling van hef nummer bovenaan op dit aangiftebiljet vermeld, daarvan te worden kennis gegeven, met mededeeling van het tijdstip, voor de vaststelling der balans bepaald. (No. 3£). VRAGEN. ANTWOORDEN. I. Welke zijn de naam en voornamen of de benaming van den buiten Nederlandsch-Indië gevestigde (persoon, firma of maatschap) op wien of welke deze aangifte betrekking heeft? Waar is die persoon, firma of maatschap gevestigd? II. Indien Gij zelf de buiten Nederlandsch-Indië gevestigde persoon zijt, door wien de uitoefening van het bedrijf of beroep hier te lande persoonlijk geschiedt, waar is dan Uwe verblijfplaats hier te lande? Indien Gij een vertegenwoordiger of gemachtigde van dien persoon zijt, welke zijn dan Uw naam, voornamen en woonplaats? (Wanneer eene naamlooze vennootschap of een ander lichaam als vertegenwoordiger of gemachtigde optreedt de benaming en de zetel van die vennootschap of dat lichaam op te geven). III. Indien er nog andere personen of lichamen zijn, die hier te lande als vertegenwoordiger of gemachtigde voor den in No. I bedoelden buiten Nederlandsch-Indië gevestigde optreden, zijt Gij dan met de algemeene leiding van het bedrijf of beroep hier te lande belast? | Zoo niet, welke zijn dan de naam, voornamen en woonplaats van den vertegenwoordiger of gemachtigde, die het wèl is ? 254 VRAGEN. ANTWOORDEN. (In het laatste geval kunnen de verdere vragen van dit biljet onbeantwoord blijven). — IV. Heeft de in No. I bedoelde belastingplichtige een of meer personen in dienst behoorende tot de in Nederlandsch-Indië wonende Europeesche of daarmede gelijkgestelde bevolking? Zoo ja, welke zijn dan de namen, voornamen en woonplaatsen dezer personen ? En wat wordt door elk hunner in dien dienst genoten? (een en ander desverkiezend in eene afzonderlijke bij de aangifte over te leggen en te onderteekenen lijst te vermelden). _ V. Welke bedrijven of beroepen worden door den in No. I bedoelden buiten Nederlandsch-Indië gevestigde in Nederlandsch-Indië persoonlijk of door een vertegenwoordiger of gemachtigde geregeld, of indien niet geregeld, ten minste drie maanden achtereen uitgeoefend? Op welke plaatsen? En indien die uitoefening gedurende minder dan drie achtereenvolgende jaren heeft plaats gehad, sedert wanneer geschiedt dan die uitoefening? ' VI. Hoeveel bedragen (in geld en in geldswaarde) de inkomsten van den in No. I bedoelden buiten Nederlandsch-Indië gevestigde met inbegrip van rente over in het bedrijf of beroep aangewend kapitaal, verworven door de uitoefening in Nederlandsch-Indië van de in het vorige No. bedoelde bedrijven of beroepen? (Winsten, belooningen, salarissen, traktementen, winstaandeelen, tantièmes, honoraria, provisiën, vaste en veranderlijke inkomsten, hoe ook genaamd); Transport. . . ƒ 255 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transpórt. . . ƒ te berekenen en te specificeeren als volgt: voor vaste inkomsten: naar het bedrag op 1 Januari van het belastingjaar; bij lateren aanvang van belastingplicht: op het tijdstip van dien aanvang; voor wisselvallige inkomsten: - bij een bestaan van het bedrijf of beroep in Nederlandsch-Indië van drie of meer jaren; naar het gemiddelde over de laatste drie jaren; hij een bestaan van meer dan één jaar, doch minder dan drie jaren, voorafgaande aan het jaar waarover de aanslag loopt: naar het gemiddelde over dat tijdvak; (Valt het boekjaar van een bedrijf niet samen met het kalenderjaar, dan treedt daarvoor in de plaats het boekjaar, waarvan de eerste helft of meer dan de helft met het kalenderjaar samenvalt — zie overigens § 4 van artikel 9 der ordonnantie). (Winsten of verliezen, ontstaan enkel uit belegging van kapitaal in fondsen of goederen, anders dan in de uitoefening van bedrijf of beroep, komen niet in aanmerking). Totaal bedrag der inkomsten. ... ƒ VII. Voor zooveel bij de berekening van de onder No. VI bedoelde inkomsten nog geen aftrek wegens de na te noemen posten heeft plaats gehad, met hoeveel moeten dan de opgegeven bedragen verminderd worden wegens: a. het als kosten te begrooten aandeel in de huur van gebouwen of Transport. ... ƒ 256 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. ƒ gedeelten van gebouwen, die voor het bedrijf of beroep worden aangewend en tevens tot woning in Indië dienen van den in No. I bedoelden buiten Nederlandsch-Indië gevestigde en zijn gezin? b. de kosten van (gewoon) onderhoud en herstelling in haren vorigen staat van zaken, uitsluitend gebezigd ten behoeve van het bedrijf of beroep, afschrijvingen tegenover waardevermindering dier zaken voor zooveel deze door een goed beheer zijn geboden, loonen, vrachten, assurantiepenningen, pakhuis-, kantoor-, werkplaats- of andere huren en voorts alle kosten noodzakelijk tot verwerving van het inkomen of ter voortzetting van het bedrijf in den bestaanden omvang, — renten verschuldigd voor ten behoeve van het bedrijf of beroep opgenomen kapitalen, en kosten van vernieuwing daaronder wèl, doch kosten van uitbreiding daaronder niet begrepen — met dien verstande nochtans dat, geen kosten van vernieuwing in rekening mogen worden gebracht, indien aftrek wegens afschrijving tegenover waardevermindering plaats heeft? (Worden de bovenbedoelde zaken niet uitsluitend ten behoeve van het bedrijf of beroep gebezigd, of zijn de uitgaven niet uitsluitend voor het bedrijf, beroep enz., of ter verwerving van het inkomen uit het bedrijf of beroep noodzakelijk geweest, maar ook ten deele voor per- Transport. ƒ 257 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transpprt. soonlijk genot of andere oogmerken gedaan, dan mogen zij sléchts v o o r de helft als kosten aangemerkt en in rekening gebracht worden. Uitgaven voor woning en huishouden van den in No. 1 bedoelden buiten Nederlandsch-Indië gevestigde of zijn gezin, of tot onderhoud en opvoeding voor zijne kinderen, onverschuldigde uitkeeringen en persoonlijke belastingen mogen niet als kosten worden aangemerkt); c. als onverhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen of gedeelten van schuldvorderingen, voor zoover die betrekking hebben op het bedrijf of beroep, en de afschrijvingen door een goed beheer zijn geboden? d. uitkeeringen uit de winst van het bedrijf aan in Nederlandsch-Indië gevestigd personeel in dienst voor het bedrijf? e. retributiën drukkende op het bedrijf of beroep of op de goederen daarvoor gebezigd, voor zoover de retributiën ten laste van den belastingplichtige komen? ƒ. bijdragen aan fondsen tot ondersteuning van in Nederlandsch-Indië gevestigde personen in dienst voor het bedrijf of beroep en premiën uitbetaald tot verzekering van die personen tegen ongelukken of invaliditeit, wanneer het door den verzekeraar uit te keeren bedrag aan die personen of hunne nabestaanden ten goede komt? g. korting op traktement en andere belooningen wegens verplichte bijdragen voor pensioenen en fondsen ? Transport. / 17 VRAGEN. Transport. . . \ f (Voor zoover afloopende bijdragen voor pensioenen en fondsen niet in mindering kunnen worden gebracht van het inkomen over het kalenderjaar, waarover de bijdrage verschuldigd is, mogen zij in mindering worden gebracht van het inkomen over het daaropvolgende kalenderjaar). h. premiën voor levensverzekering, pensioen of lijfrente, betaald door den buiten Nederlandsch-Indië gevestigde die aldaar persoonlijk het beroep of bedrijf uitoefent, doch tot geen hooger bedrag dan vijf ten honderd van het gezamenlijk bedrag der in No. VI bedoelde inkomsten (in geen geval meer dan ƒ200)? i. verliezen geleden in het bedrijf of beroep, voor zoover zij niet reeds in mindering zijn gebracht van de inkomsten waarop zij betrekking hebben? (verliezen geleden door waardevermindering van het vermogen, mogen niet in mindering worden gebracht, ten ware dit is aangewend in het bedrijf, beroep of de onderneming van den belastingplichtige). (De in dit no. bedoelde posten van aftrek komen slechts in aanmerking, voor zoover zij betrekking hebben op de uitoefening van het bedrijf of beroep in NederlandschIndië en worden, voor zoover zij betrekking hebben op veranderlijke inkomsten, berekend op dezelfde wijze en over hetzelfde tijdvak als die inkomsten. Transport. . • | ƒ ANTWOORDEN. 258 259 VRAGEN. ANTWOORDEN. Transport. . ƒ Hebben zij betrekking op vaste inkomsten, dan worden zij geschat naar hun vermoedelijk bedrag gedurende het belastingjaar). Totale aftrek. ƒ Alzoo bedrag van het zuiver inkomen. . „ VIII. Indien de in No. 1 bedoelde belastingplichtige het vorige jaar reeds belastingplichtig was, op welke plaats heeft dan de aanslag plaats gehad? IX. Indien de in No. 1 bedoelde belastingplichtige in den loop des jaars belastingplichtig is geworden, in welke maand is dit geschied? Aldus zonder voorbehoud naar waarheid beantwoord door mij, ondergeeekende, den Ontvangen van. ... de aangifte G No. . . vóór de inkomstenbelasting, jaar 19. . . 260 Bij dit biljet behoort een uittreksel uit de ordonnantie, regelende de heffing der inkomstenbelasting. (Staatsblad 1908 No. 298 juncto Staatsblad 1909 No. 233 en 498 en Staatsblad 1910 No. 264, 371 en 450) Gewest Register van uitgereikte aangiftebiljetten No. Afdeeling ......... Register van aanslagen No. INKOMSTENBELASTING. Artikel 55. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of zijn, hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt, nopens aanslag in deze belasting, inkomsten, vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het Gouvernement gevorderd worden. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te adviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in deze belasting. AANGIFTEBILJET H. in geval van liquidatie van: lo. i n Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen, onderlinge verzekeringmaatschappijen en een bedrijf of een beroep uitoefenende vereenigingen (artikel 1, b, der ordonnantie), 2o. buiten Nederlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en coöperatieve of andere vereenigingen, — andere dan verzekeringmaatschappijen — die haar bedrijf geheel of ten deele in Nederlandsch-Indië uitoefenen (artikel 1, e, der ordonnantie). JAAR 19 Aangifte wegens de liquidatie van Ingevolge de artikelen 28 en 29 der ordonnantie moet ingeval van liquidatie van de hierboven genoemde lichamen aangifte geschieden door de met de vereffening belaste personen of hun vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië: lo. bij de ontbinding, indien te voren reeds uitkeeringen hebben plaats gehad over het jaar waarin de ontbinding geschiedt en 2o. telkens bij het overgaan tot eene uitkeering. Na de ontbinding mogen geene uitkeeringen worden .gedaan alvorens daarvan en van de vóór de ontbinding gedane uitkeeringen, over het jaar waarin de ontbinding is geschied, aangifte is gedaan en de voor een en ander verschuldigde belasting zoomede de eventueel door het ontbonden lichaam uit anderen hoofde nog verschuldigde inkomstenbelasting is voldaan. (No. 3A). 261 VRAGEN. ANTWOORDEN. I. Welke is: a. de benaming der in liquidatie verkeerende vennootschap of maatschappij, waarvoor Gij deze aangifte doet? b. de plaats waar zij gezeteld is en indien buiten Nederlandsch-Indië, de plaats waar haar vertegenwoordiger of hoofdvertegenwoordiger in Nederlandsch-Indië laatstelijk was gevestigd. c. het tijdstip waarop zij ontbonden is. Werd of werden haar bedrijf of bedrijven uitsluitend of ten deele in Nederlandsch-Indië uitgeoefend? II. Welke zijn de namen, voornamen en woonplaatsen van de met de vereffening belaste personen en indien buiten Nederlandsch-Indië gevestigd van hun vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië? (Wanneer eene naamlooze vennootschap of een ander lichaam met de vereffening is belast, of vertegenwoordiger is in Nederlandsch-Indië van den vereffenaar moet de benaming en de zetel van die vennootschap of dat lichaam worden opgegeven). III. Zoo de storting van het maatschappelijk kapitaal in geld heeft plaats gehad: Hoe groot is het bedrag van de op aandeelen of bewijzen vandeelgerechtigdheid in de winsten der vennootschap of maatschappij effectief gedane en niet terug betaalde stortingen — de verhooging bedoeld bij artikel 17, ten le, daaronder niet begrepen —? Zoo de storting niet in geld, maar door inbreng van goederen of rechten heeft plaats gegrepen: Hoeveel bedroeg dan de verkoop- 262 VRAGEN. ANTWOORDEN. waarde van het ingebrachte tijdens den inbreng ? Zoo de inbreng reeds meer dan één jaar vóór het inwerkingtreden van de ordonnantie (dus vóór 1 Januari 1907) heeft plaats gegrepen: Hoeveel bedroeg dan de geschatte waarde der goederen en rechten bij den inbreng ? Hoe groot is het bedrag van de door den Directeur van Financiën op den voet van artikel 17, ten 1ste, der ordonnantie toegestane kapitaalsverhooging ? IV. Hoe groot is het gezamenlijk bedrag van de gewone en buitengewone uitdeelingen, van welken aard ook, in geld of op andere wijze aan oprichters, concessionnarissen, preferente en gewone aandeelhouders en andere deelgerechtigden in de winst, met uitzondering van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië: a. uitgekeerd vóór de ontbinding over het jaar waarin de liquidatie is aangevangen? (ook te beantwoorden indien hiervan reeds aangifte heeft plaats gehad). b. uitgekeerd of opvorderbaar geworden na de ontbinding en waarvan reeds aangifte heeft plaats gehad? c. tot uitkeering waarvan zal worden overgegaan en waarvan hierbij voor het eerst aangifte geschiedt? V. Met hoeveel moet het in No. IV bedoeld bedrag voor de berekening van de overwinst worden verminderd ter zake van: lo. in de uitdeeling begrepen terugbetaald gestort kapitaal als bedoeld in No. III? 263 VRAGEN. ANTWOORDEN. (de verhooging op den voet van artikel 17, ten lste, daaronder niet begrepen). 2o. uitdeelingen aan in NederlandschIndië gevestigde beheerende vennooten, bestuurders, commissarissen, gecommitteerden en verder personeel als zoodanig? 3o. uitdeelingen of uitkeeringen aan onderstand genietenden in deze hunne eigenschap en aan verzekerden, voor zooveel de bedragen betreft, waarvoor verzekerd is? 4o. uitdeelingen bestaande in teruggave van betaalde contributien, voor zooveel zij niet geschieden door vereenigingen die eene winkelnering of eene fabriek of handwerk drijven ? Totale aftrek. ... ƒ Alzoo belastingplichtig batig saldo. . . ƒ VI. Indien de in liquidatie verkeerende vennootschap of vereeniging haar i bedrijf t e n deele in Nederlandsch-Indië uitoefende: a. Hoeveel bedraagt dan het zuiver inkomen, waarover het laatst inkomstenbelasting (c. q. patentrecht) is ' geheven ? SÜIS^sfSi b. Hoeveel bedraagt dan de geheele zuivere winst volgens de winst- en verliesrekening in het kalender- of boekjaar waarin het in letter a van dit nummer bedoeld zuiver inkomen geacht wordt te zijn behaald? VII. Indien reeds vroeger van de uitkeeringen, sub IV a en b bedoeld > • ' 5 aangifte heeft plaats gehad, waar is dit geschied en hoe groot was het totaal der deswege opgelegde aanslagen? Aldus zonder voorbehoud naar waarheid beantwoord door mij, ondergeteekende, den Ontvangen van. . . de aangifte H No. . . voor de inkomstenbelasting, jaar 19 . . met . . afschriften van balansen en winst- en verliesrekeningen. Bijlage B. Enkele staatsbladen betrekking hebbende op de inkomstenbelasting. 267 Bijlage B. No. 1 STAATSBLAD y~AN NEDERLANDSCH-INDIË. No. 301. BELASTINGEN. INKOMSTENBELASTING. Regelingen in verband met de uitvoering van de ordonnantie tot invoering eener inkomsten belasting ter vervanging van het patentrecht (Staatsblad 1908 No. 298). Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 30 Maart 1908 No. 17. Gelet op het besluit van 4 Januari 1908 No. 3 en op de ordonnantie van 7 Januari 1908 (Staatsblad No. 12); Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk; enz. Ten tweede: Tot uitvoering der ordonnantie van heden (Staatsblad No. 298) te bepalen als volgt: I. Vast te stellen de aan dit besluit gehechte modellen, letters A, B, C, D, E, F, en G voor de biljetten tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting (vide Bijlage a). II A. Het in Nederlandsch-Indië dienend personeel der Nederlandsche zeemacht, voor zoover het niet aan den wal gedetacheerd en belastingplichtig is, is gehouden aangifte voor de inkomstenbelasting te doen binnen drie maanden na de toezending der blanco biljetten door den resident van Batavia aan het Departement der Marine. B. enz. (zie Bijblad op het Staatsblad van NederlandschIndië No. 6780). III. De in artikel 37, le lid der ordonnantie van heden (Staatsblad No. 298) bedoelde commissiën, aan welke wordt opgedragen het vaststellen van de aanslagen in de inkomstenbelasting op eene plaats gelegen in de residentiën: 268 Cheribon, Pekalongan, Semarang (behalve de afdeeling Koedoes), Rembang, Pasoeroean, Madioen, Kediri, Soerakarta, Djokjakarta en Kedoe (behalve de voormalige residentie Bagelen), in de afdeelingen Buitenzorg, Krawang, Bandoeng, Djombang, Modjokerto en Sidoardjo, in de afdeelingen Serdang, Deli, Langkat en Banda bestaan uit vijf leden; de overige commissiën uit drie leden, een en ander voor zoover zij, volgens het bepaalde in de 5de alinea van genoemd artikel, niet uit zeven leden moeten bestaan. IV. De Residenten van Batavia, Semarang en Soerabaja, en de Gouverneurs van Atjeh en Onderhoorigheden en van Celebes en Onderhoorigheden zijn bevoegd hun voorzitterschap van commissiën van aanslag in de inkomstenbelasting over te dragen, de genoemde Residenten aan een der commissieleden, de. genoemde Gouverneur aan een hunner ambtenaren. V. De in het laatste lid van artikel 39 der ordonnantie van heden (Staatsblad. No. 298) bedoelde ambtenaren, die toegang hebben tot alle vergaderingen der commissiën van aanslag in de inkomstenbelasting, zijn: de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van financiën en de controleurs voor de belastingen, ieder binnen zijn ressort. VI A. Aan de leden, de voorzitter daaronder niet-het lid, dat als voorzitter fungeert, daaronder wel — begrepen, der commissiën van aanslag in de inkomstenbelasting en aan de plaatsvervangers der leden, zoomede aan de leden der commissiën van herziening, bedoeld in artikel 47 der ordonnantie van heden (Staatsblad No. 298) wordt voor eiken dag, waarop zij een of meer vergaderingen bijwonen, een presentiegeld toegekend ten bedrage van: lste. indien het lid of de plaatsvervanger niet is in 's Lands werkelijken dienst: / 20 (twintig gulden) te Batavia, Semarang en Soerabaja; ƒ15 (vijftien gulden) op de overige plaatsen, waar de commissiën uit 7, en op de plaatsen, waar zij uit 5 leden bestaat; en f 10 (tien gulden) elders; 269 2de. indien het lid of de plaatsvervanger is in 's Lands werkelijken dienst, en zijne maandelijksche bezoldiging als zoodanig bedraagt: minder dan / 500, ƒ 3 (drie gulden); ƒ 500 en meer, doch minder dan ƒ 1000, / 4 (vier gulden) en ƒ 1000 en daarboven ƒ5 (vijf gulden). Wanneer het geheele aantal te onderzoeken jaarlijksche aangiften niet meer dan 25 bedraagt, wordt evenwel aan de onder ten 2de bedoelde persoon geen presentiegeld toegekend. B. De ónder A hiervorenbedoelde leden der commissiën van aanslag kunnen voor hunne reizen als zoodanig op den voet van Gouvernements reizigers gebruik maken van de Gouvernements- en binnenlandsche postpaarden, zoomede van de particuliere postpaarden, die krachtens bestaande of nader te sluiten overeenkomsten de gouvernements of binnenlandsche postpaarden vervangen, mits daartoe voor elke reis gemachtigd door het betrokken hoofd van gewestelijk bestuur; zullende de kosten van het gebruik der evenbedoelde particuliere postpaarden komen voor rekening van den lande. Voorts kunnen aan de genoemde leden in de gevallen, waarin daartoe naar het oordeel van den Directeur van Financiën termen , bestaan, de door hen als zoodanig gemaakte spoor-, transport- en verblijfkosten worden vergoed. VII. De in het 3de lid van artikel 43 der ordonnantie van heden (Staatsblad No. 298) bedoelde verhouding tusschen het getal jaarlijksche aangiften, die bij de vaststelling van den aanslag in inkomstenbelasting door de commissie is gevolgd, en het getal dat beëedigd moet worden, is dertig tot een. Voor de berekening wordt een getal aangiften lager dan dertig of niet door dertig deelbaar verhoogd tot dertig of tot het naaste hooger veelvoud van dertig. Is er slechts een aangifte, welke in aanmerking zou kunnen komen voor beëédiging, dan kan zulks achterwege blijven. VIII. De in het lste lid van artikel 45 en het 7de Hd van artikel 57 der ordonnantie van heden (Staatsblad No. 298) bedoelde ambtenaren, die ambtshalve tegen de daar 270 bedoelde beslissingen der commissie van aanslag kunnen opkomen, zijn: de hoofden van gewestelijk bestuur en de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van financiën, ieder binnen zijn ressort. IX. De in het voorlaatste lid van § 3 van artikel 58 der ordonnantie van heden (Staatsblad No. 298) bedoelde ambtenaren, die ambtshalve kunnen opkomen tegen de beslissingen van het hoofd van gewestelijk bestuur op de daarbij bedoelde verzoeken om ontheffing zijn: de Inspecteurs en adjunct-inspecteurs van financiën, ieder binnen zijn ressort. X. De bevoegdheden en verplichtingen bij de ordonnantie van heden (Staatsblad No. 298) opgedragen aan de hoofden van gewestelijk bestuur, worden, voor zooveel betreft de afdeelingen Bengkalis, Banda en Gorontalo, der residentiën Oostkust van Sumatra, Amboina en Menado, overgedragen op de hoofden van plaatselijk bestuur. Ten derde: Ter uitvoering van artikel 2 van het Koninklijk besluit van 3 Juli 1879 No. 27 (Staatsblad No. 267), zooals het luidt ingevolge dat van 18 Augustus 1899 No. 23 (Staatsblad No. 268) te bepalen dat de dwangschriften voor de invordering der inkomstenbelasting, geregeld bij de ordonnantie van heden (Staatsblad No. 298), zijn ingericht overeenkomstig het aan dit besluit gehecht formulier. Ten vierde: Tot de uitgifte der bij artikel 3 van dit besluit bedoelde dwangschriften zijn bevoegd: a. op Java en Madoera, de hoofden van plaatselijk bestuur, ieder voor het ressort zijner afdeeling, behalve voor zooveel betreft de afdeelingen Stad en Voorsteden van Batavia, Semarang, Soerabaja en Bandoeng, waar de uitgifte is opgedragen aan de hoofden van gewestelijk bestuur; b. op de Buitenbezittingen, de hoofden van gewestelijk bestuur, behalve voor zooveel betreft de residentie Padangsche Bovenlanden, waar de uitgifte is opgedragen aan den resident, en de afdeelingen Bengkalis, Banda 271 en Gorontalo (residentiën Oostkust van Sumatra, Amboina en Menado) waar zij is opgedragen aan de hoofden van plaatselijk bestuur. Ten vijfde: De met den titel van Commies en ondercommies voor de personeele belasting en het patentrecht aan de hoofden van gewestelijk bestuur toegevoegde ambtenaren zijn mede gehouden tot het verrichten van werkzaamheden betreffende de inkomstenbelasting. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De wd Algemeene Secretaris, v. d. HOUVEN VAN OORDT. Uitgegeven den tienden April 1908. De wd Algemeene Secretaris, v. d. HOUVEN VAN OORDT. 272 FORMULIER van het dwangschrift voor de invordering van de inkomstenbelasting. IN NAAM DER KONINGIN. Dwangschrift. De. ... ' <*) Gelet op het kohier No. . . . van de inkomstenbelasting over het jaar 19. ., vastgesteld bij het besluit van. . . . dd. waarin voorkomt: (volgt extract uit het kohier) Gelast (2) onverwijld aan den Lande te betalen de som van. ../... (3) wegens inkomstenbelasting; en de som van. »•••(.) voor boete wegens niet tijdige betaling; te zamen een bedrag van. . . . / ... (3) Gedaan te , den De . . . . (4) voornoemd (5) Behoort bij ten derde van het besluit van 30 Maart 1908 No. 17 (Staatsblad No. 301). 0) Ambtstitel en c. q. standplaats van den ambtenaar, die het dwangschrift uitgeeft. (*) Vermelding van dengene, tegen wien het dwangschrift wordt uitgevaardigd. (*) In letters en cijfers. (4) Ambtstitel. (°) Handteekening. 273 Bijlage B No. 2. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. No. 32. BELASTINGEN. INKOMSTENBELASTING. Wijziging van het bepaalde bij Ten derde, § V, van het besluit in Staatsblad 1908 No. 15 en bij Ten tweede, § X van het besluit in Staatsblad 1908 No. 301, waarbij, respectievelijk ten aanzien van de persone^ele belasting en van de inkomstenbelasting, bevoegdheden en verplichtingen van het hoofd van gewestelijk bestuur op eenige hoofden van plaatselijk bestuur zijn overgedragen. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 14 Januari 1910 No. 15. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan : In het bepaalde bij Ten derde, § V, van het besluit van 7 Januari 1908 No. 10 (Staatsblad No. 15) en bij Ten tweede, § X, van het besluit van 30 Maart 1908 No. 17 (Staatsblad No. 301), waarbij respectievelijk ten aanzien van de personeele belasting en van de inkomstenbelasting, bevoegdheden en verplichtingen van het hoofd van gewestelijk bestuur op eenige hoofden van plaatselijk bestuur zijn overgedragen, vervallen, gerekend van 1 Januari 1910, de woorden: „Bengkalis", en „Oostkust van Sumatra". Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den twee en twintigsten Januari 1910. De Algemeene Secretaris, STAAL. 18 274 "Bijlage B No. 3. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. No. 225. BELASTINGEN. INKOMSTENBELASTING. BANKA EN ONDERHOORIGHEDEN. Aanvulling van § IV van artikel 2 van het besluit in Staatsblad 1908 No. 301 in dien zin, dat ook de Resident van genoemd gewest bevoegd is zijn voorzitterschap van de commissie van aanslag in de inkomstenbelasting over te dragen aan een zijner ambtenaren. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 2 April 1910 No. 2. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen dat § IV van artikel 2 van het besluit van 30 Maart 1908 No. 17 (Staatsblad No. 301), wordt gelezen als volgt. „IV. De Residenten van Batavia, Semarang, Soerabaja en" Banka en Onderhoorigheden, en de Gouverneurs van Atjèh en Onderhoorigheden en van Celebes en Onderhoorigheden zijn bevoegd hun voorzitterschap van commissiën van aanslag in de inkomstenbelasting over te dragen, de Residenten van Batavia, Semarang en Soerabaja aan een der Commissieleden, de Resident van Banka en Onderhoorigheden en de genoemde Gouverneurs aan een hunner ambtenaren. Extract enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den achtsten April 1910. De Algemeene Secretaris, STAAL. 275 Bijlage b No. 4. STAATSBLAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË. No. 571. BELASTINGEN. VERPONDING. PERSONEELE BELASTING. INKOMSTENBELASTING. SUMATRA'S WESTKUST. Opdracht aan den Gouverneur van Sumatra's Westkust, ook voor zooveel betreft de residentie Padangsche Bovenlanden, van de toepassing der ordonnantiën tot regeling van de verponding, de personeele- en de inkomstenbelasting. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, ook voorzooveel de residentie Padangsche Bovenlanden betreft, de toepassing der ordonnantiën tot regeling der verponding, de personeele- en de inkomstenbelasting willende opdragen aan den Gouverneur van Sumatra's Westkust; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Buiten werking te stellen de eerste alinea van artikel 27ö der ordonnantie van 19 April 1886 (Staatsblad No. 78), zooals deze aangevuld is bij de ordonnantie van 24 Juli 1893 (Staatsblad No. 157); van artikel 44 der ordonnantie van 7 Januari 1908 (Staatsblad No. 13) en van artikel 61 der ordonnantie van 30 Maart 1908 (Staatsblad No. 298). Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1911. 276 En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 2d<=n November 1910. IDENBURG. De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den vijftienden November 1910. De Algemeene Secretaris, STAAL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 2 November 1910 No. 28). Bijlage C. Eenige Circulaires en Beschikkingen van den Directeur van Financiën betrekking hebbende op de inkomstenbelasting. 279 Bijlage C. No. 1. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, 14 Juli 1903. van FINANCIËN. No. 475/12563. Bij artikel 18 van het nieuwe „Reglement voor de Landsdrukkerij te Batavia" in Staatsblad 1903 No. 122 is o.a. voorgeschreven, dat aanvragen om gedrukte modellen moeten geschieden volgens het aan dat reglement gehecht model. In verband daarmede zal in de tot dusverre gevolgde wijze van inzending van aanvragen van imprimes voor de verschillende belastingen verandering gebracht dienen te worden. Voortaan behoort door eiken ambtenaar, die rechtstreeks van Landsdrukkerij ged rukten ontvangt als hierbedoeld, eene aanvraag volgens het voorgeschreven model te worden opgemaakt voor de benoodigde gedrukten welke aanvraag aan Uw bureau zal moeten worden ingezonden. De verschillende aanvragen kunnen dan op Uw bureau worden verzameld en aan mijn Departement worden opgezonden, onder bijvoeging van eene aanvraag voor het geheele onder Uw beheer staande ressort, mede ingericht volgens het meerbedoeld model. Bij mijn Departement zal dan, ten behoeve van de Landsdrukkerij, eene algemeene aanvraag .samengesteld worden van de benoodigde hoeveelheden van elke soort van gedrukten voor geheel Nederlandsch-Indië. Aangezien deze algemeene aanvraag volgens het aangehaald artikel van het Reglement in Staatsblad 1903 No. 122 uiterlijk in de maand April van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de aanvraag dient, de Landsdrukkerij alhier moet bereiken, is het noodig dat Uwe aanvragen uiterlijk in de maand Februari bij mijn Departement ontvangen worden. Indien niet alle gegevens voor bedoelde dezerzijdsche aanvraag tijdig bij mijn Departement ontvangen worden, kunnen derhalve ook de samenstelling en verzending van die aanvraag niet tijdig plaats hebben, waarvan het gevolg is dat zij ter Landsdrukkerij eerst in behandeling kan worden genomen nadat de door andere autoriteiten wel tijdig ingediende aanvragen zijn afgedaan. En de indiening eerst (uiterlijk in April) van eene partieele en later van suppletoire opgaven zou volstrekt geen nut hebben, omdat AAN de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, de Residenten van de Padangsche Bovenlanden en Tapanoeli en de Assistent- iüÊ^M Residenten van Bengkalis, Gorontalo en Banda. 280 de Landsdrukkerij, alvorens terzake aan het werk te gaan, toch zou wachten op de ontvangst ook van die suppletoire aanvragen. In verband n.1. met de vele overige werkzaamheden bij die inrichting kan er geen sprake van zijn om clichés, die voor eenig drukwerk gebruikt worden, na afdoening van het werk te bewaren voor nadere aanvragen van dezelfde gedrukten: de clichés worden dadelijk na gemaakt gebruik omgesmolten en dienen opnieuw vervaardigd te worden telkens als een suppletoire aanvraag voor hetzelfde drukwerk binnenkomt, hetgeen dus even zoo vaak weer zetloon kost,. Uit het vorenstaande volgt dat indien ook slechts van een gewest de in hoofde dezer bedoelde aanvragen niet tijdig bij mijn departement inkomen, de tijdige toezending der dezerzijdsche aanvraag aan de Landsdrukkerij ondoenlijk is en aldus voor alle ' gewesten kans ontstaat op zeer late toezending der voor het nieuwe jaar benoodigde gedrukten,- zooals bijv: het geval is geweest met de imprimes voor de behoefte van 1903, voor welke de algemeene opgaaf eerst veel te laat mijn Departement kon verlaten, doordien eenige gewestelijke aanvragen eerst in Maart, April ja zelfs in Mei, Juni en Juli 1902 inkwamen. Ik heb mitsdien de eer UHEdG. dringend te verzoeken maatregelen te willen nemen opdat die indiening telken jare tijdig geschiede. Er is nog een punt waarop ik bepaaldelijk Uwe aandacht wensch te vestigen. Ondanks mijne circulaire van 12 November 1900 No. 271/17327 zijn door mij ook weer in den loop van dit jaar een groot aantal suppletoire aanvragen ontvangen voor imprimes ten gebruike voor het dienstjaar 1903, zonder dat mij daarbij gebleken is dat bijzondere omstandigheden oorzaak waren van die verhooging der volgens de oorspronkelijke ramingen verstrekte hoeveelheden. Het is dus aan te nemen dat die ramingen niet met voldoende juistheid zijn opgemaakt. En als gevolg daarvan zijn-vide hiervoren- extra kosten moeten worden gemaakt voor zetloonen. UHEdG. gelieve derhalve met den inhoud van laatstgemelde circulaire zoo stipt mogelijk rekening te willen houden en doen houden, opdat de eenmaal in . de aanvragen opgebrachte hoeveelheden gedrukten laterbuitengewone omstandigheden uitgezonderd — geen suppletie vereischen.*) De Directeur van Financiën H. J. M. BAUMANN. *) Zie ook de Circulaire van 12 Januari 1910 No. 889/564 Bfflase C. sub 15. 281 Bijlage C. No. 2 RONDSCHRIJVEN Departement BATAVIA, 2 October 1906. van FINANCIËN. No. 693/21769. Met het oog op de bezwaren, die voor de officieren en onderofficieren van de Koninklijke Nederlandsche Marine zijn verbonden aan den regel dat de betaling van patentbelasting behoort te geschieden bij de kas, die daarvoor op het betrekkelijk aanslagbiljet is vermeld, werd blijkens mijne circulaire van 9 Juli 1906 No. 671/13575 te hunne behoeve vergunning verleend om die belasting bij andere landskassen te voldoen. Gelijksoortige bezwaren tegen bedoelden regel gelden, wat het patentrecht betreft, mede ten aanzien van belastingschuldigen, die in dezelfde betrekking of hetzelfde ambt worden overgeplaatst en wier aanslag in die belasting dus gehandhaafd blijft. Zij zijn dan genoodzaakt te betalen bij eene andere landskas dan die, binnen welker ressort hunne nieuwe stand of woonplaats is gelegen. Het komt mij niet meer dan billijk voor dat deze belastingschuldigen in de gelegenheid worden gesteld desverkiezende hunne belasting te betalen bij de landskas, waaronder die plaats ressorteert. In verband met een en ander zal de volgende regel in acht zijn te nemen. *) Officieren en onderofficieren, die dienen aan boord van de oorlogsschepen der Koninklijke Nederlandsche Marine, zullen betaling hunner verschuldigde patentbelasting kunnen aanbieden bij elke landskas, terwijl alle overige belastingschuldigen, bij overplaatsing, de ingevolge den aanslag op eene vorige stand- of woonplaats verschuldigde patentbelasting zullen kunnen voldoen ten kantore van den ontvanger, binnen wiens ressort hunne nieuwe stand- of woonplaats is gelegen, met dien verstande echter dat, indien meer dan een verschenen termijn vorderbaar is, de betaling van anderen dan van de vorenbedoelde officieren en onderofficieren der Koninklijke Nederlandsche Marine alleen mag worden aangenomen ten kantore van den Ontvanger, onder wien het betrekkelijk belastingkohier berust. Deze laatste beperking is noodzakelijk omdat, wanneer meer dan een verschenen termijn vorderbaar is, de geheele aanslag dadelijk vorderbaar wordt en dus de gelegenheid om ook in dat geval de belasting bij een ander kantoor te storten dan waar zij vorder- *) gedeeltelijk vervallen door de Circulaire van 12 Februari 1907 No 723/3278 Bijlage AAN de Algemeene Ontvangers van 's Landkassen. 282 baar gesteld is, zou kunnen leiden tot noodelooze kosten, bijv: wanneer een uitgeschreven dwangschrift aan een deurwaarder is afgegeven en deze — nadat hij reeds kosten heeft gemaakt — tot de ontdekking komt dat de schuldenaar de schuld bij een andere landskas zonder bijpassing der kosten heeft aangezuiverd. Voor de bedoelde militairen is deze uitzondering in verband met de bijzondere omstandigheden waaronder zij verkeeren, uiteraard niet te maken en pok niet noodig. Al de op vermelden voet ontvangen gelden moeten per stortingsbewijs *) worden overgemaakt naar de algemeene kas, waar ze thuis behooren, met vermelding van den datum der betaling. De vraag of bij de betaling al dan niet boete wegens termijnsoverschrijding verschuldigd is, wordt uitsluitend beheerscht door het antwoord op de vraag of de betaling ten kantore, waar deze wordt aangenomen, al dan niet binnen den tafelen termijn is geschied. Zoo ja, dan is geen boete verschuldigd, ook al mocht het stortingsbewijs ten kantore, waar de belasting feitelijk had moeten worden betaald, eerst na het verstrijken van den termijn worden ontvangen. De Directeur van Financiën, F. A. LIEFRINCK. *) thans dus Gouvernementswissel 283 Bijlage C. No. 3. RONDSCHRIJVEN Departement BATAVIA 12 Februari 1907. van FINANCIËN No. 723/3278 Te beginnen met het belastingjaar 1907 zullen de aan boord van schepen der Koninklijke Nederlandsche Marine dienende officieren en machinisten te Batavia in het patentrecht worden aangeslagen. Daartoe zijn bij het Gouvernements besluit van 16 Januari j.L No. 12 eenige voorschriften getroffen welke, voor zoover de kennisneming daarvan voor UEdG. van belang is, hieronder volgen: „De ontvangst van het patentrecht van aan boord van de „schepen der Koninklijke Nederlandsche Marine dienende officieren en „machinisten 1) kan door den Commandant der Zeemacht en Chef van het „Departement der Marine in Nederlandsch-Indië, in het belang der belastingschuldigen, voor zoover de betaling plaats heeft in het jaar, waarin de aanslag „geschiedde, worden opgedragen aan den Officier van Administratie aan „boord van het schip". „De ontvangen gelden, benevens een uittreksel uit het daarvan aan te „houden register van ontvang, worden door den officier van Administratie „zoo dikwijls als de haven eener plaats wordt aangedaan, waar eene alge„meene Lands kas is,- en bij verblijf in zulk een haven van langer „dan een maand, eenmaal 's maands — in die kas gebracht. Op het ori„gineel ontvangregistèr wordt door den Algemeenen Ontvanger geteekend „voor de ontvangst van het geld." „De Algemeene Ontvanger maakt, als hij niet die is van 's Lands kas „te Batavia, de gelden aan dezen per stortingsbewijs (thans dus Gouver„nements wissel) over met bijvoeging van het evenbedoeld extract-register „van ontvang." , „De Algemeene Ontvanger van 's Lands kas te Batavia neemt de gelden „bij zijne boeken in op gelijke wijze, alsof zij door hem zeiven waren „geïnd en houdt toezicht op de richtige heffing van boeten." Ik heb de eer UEdG te verzoeken aan de U bij deze voorschriften opgelegde verplichtingen nauwgezet te voldoen. Door die gewijzigde regeling kunnen nu mijne circulaires van 9 Juli en 2 October j.1. Nos. 671/13575 en 693/21769, voor zoover zij betrekking hebben op de betaling van patentbelasting door officieren en onderofficieren dienende aan boord der Koninklijke NederlandscheMarine, als vervallen 1) Zie de Circulaire van 1 Maart 1907 No. 726/4377 Bijlage C. sub 4. AAN de Algemeene Ontvangers van 's Landskassen. 284 worden beschouwd, zullende voortaan ook voor die belastingschuldigen — voor zoover zij niet vallen in de termen van eerstbedoelde regeling — toepasselijk zijn de bij mijne laatstgenoemde circulaire bedoelde algemeene maatregel omtrent het betalen van patentrecht door belastingschuldigen, die in dezelfde betrekking of hetzelfde ambt worden overgeplaatst en wier aanslag in die belasting gehandhaafd blijft. 2) De Directeur van Financiën, J. P. C. HARTE VELT. 2) Doordien het patentrecht is vervanten door de inkomstenbelasting zal het vorenstaande ook ten aanzien van de inkomstenbelastint toepassing moeten vinden. 285 Bijlage C. No. 4. RONDS C'H R IJ V E N Departement BATAVIA, 1 Maart 1907. van FINANCIËN. No. 7Z6/4377 Ten vervolge van a. mijn rondschrijven van 12 Februari j.1. No. 723/3278 b. mijne missive van 12 Februari j.1. No. 3278 heb ik de eer onder Uwe aandacht te brengen, dat in verband met terzake van den Commandant der Zeemacht ontvangen nadere inlichtingen onder de daar gebezigde uitdrukking „aan boord van schepen der Koninklijke Nederlandsche Marine dienende officieren en machinisten" behooren te worden verstaan alle officieren en machinisten der Zeemacht hier te lande aanwezig, met uitzondering van den Adjudant van den Gouverneur-Generaal en die, welke gedetacheerd zijn bij het Departement der Marine te Batavia of het Marine Etablissement te Soerabaja. De officieren, die met verlof of in een gezondheidsetablissement of hospitaal vertoeven, blijven administratief „dienen" aan boord der schepen, waartoe zij behoorden. < terwijl alle officieren en machinisten, gedetacheerd alleen voor Soerabaja < bij den torpedodienst te Soerabaja, mede geacht ' worden aan boord te dienen. De Directeur van Financiën, J. P. C. HARTEVELT. AAN a. de Hoofden van gewestelijk bestuur. b. den Resident van Batavia. 286 Bijlage C. No. 5. RONSCHRI JVEN Departement BATAVIA, 16 April 1908. van FINANCIËN. No. 831/6718. Bij de ordonnantie van 30 Maart 1908 (Staatsblad No. 398) is het patentrecht vervangen door eene inkomstenbelasting. Eene uitvoerige bij i UHEdG: mijn Departement bewerkte „Toelichting" op die ordonnantie zal jjgjQ." binnen kort bereiken. De verstrekking van die toelichting zal op zoo ruime schaal geschieden, dat voor eiken afdeelingschef een exemplaar beschikbaar is en bovendien aan al de leden der Commissiën van aanslag in de inkomstenbelasting in Uw gewest een exemplaar (in bruikleen) kan worden afgestaan. Hiernevens wordt U aangeboden een extract uit mijne beschikking van heden No. 6718, waarbij uitvoering is gegeven aan eenige voorschriften der verordening op de inkomstenbelasting en voorts verschillende maatregelen zijn getroffen en modellen zijn vastgesteld op het gebied der comptabiliteit. Toelichting vereischen die modellen niet. Slechts de volgende opmerkingen omtrent het gebruik daarvan mogen hier volgen. Ten opzichte van de vraag, ten name van wie de aanslag moet worden gesteld bij vennootschappen en andere lichamen, gelden andere regelen dan onder de werking van het patentrecht. Zoo zullen in kolom 2 van het kohier letter B, indien het geldt hier te 1 ande gevestigde naamlooze vennootschappen en andere lichamen, moeten worden vermeld de naam van de vennootschap of dat lichaam zelf, in welk geval dan in kolem 3 kan worden volstaan met de aanduiding „idem." Ten aanzien van de buiten Nedèrlandsch-Indië gevestigde naamlooze vennootschappen en andere lichamen zal, evenals onder het patentrecht, in kolom 2 als belastingschuldigen moeten worden vermeld de naam van den vertegenwoordiger of gemachtigde (zie art. 26 der belastingverordening). Overigens zal er bij de invulling der kohieren rekening mede zijn te houden, dat de belastingschuldigen, die in model B worden opgenomen, de belasting in eens zullen moeten voldoen (zie artikel 50), zoodat de ruimte tusschen de verschillende nummers in kohier B belangrijk minder kan zijn dan in kohier letter A. Ten aanzien van de overgelegde aanslagbiljetten vestig ik er Uwe aandacht op dat model letter D alleen bestemd is voor hen, die gehouden zijn AAN de Hoofden van gewestelijk bestuur. 287 de belasting in eens te voldoen. . Op deze biljetten zal de verschijndag der belasting moeten worden vermeld ,welke blijkens laatstgenoemd artikel valt op den dertigsten dag na de verstrekking van het aanslagbiljet. Met het oog op de omstandigheid dat bij niet betaling der belasting vóór of op dien verschijndag (1) eene boete wordt beloopen van 5% van de verschuldigde belasting, zal voor eene nauwgezette invulling van den bedoelden datum zorg moeten worden gedragen. Met betrekking tot de uitvoering der nieuwe ordonnantie worden voorts nog de volgende punten onder Uwe bijzondere aandacht gebracht. Artikel 6, § 1, letter a, laat toe dat voor de berekening van het „zuiver inkomen", het inkomen uit een beroep of bedrijf enz. o.a. wordt verminderd met afschrijvingen wegens waardevermindering van zaken, welke uitsluitend ten behoeve van het bedrijf, het beroep of de onderneming worden gebezigd, voor zoover die afschrijvingen door een goed beheer zijn geboden. Het laat zich aanzien dat de toepassing van dit voorschrift wel aanleiding zal geven tot moeilijkheden, ondanks de aanwijzingen nopens die toepassing gegeven in de in den aanhef dezer bedoelde UHEdG: „Toelichting". Met het oog hierop gelieve uEdCr m"' na afloop van den aanslag voor het jaar 1908 bij afzonderlijk schrijven omtrent de uitvoering en wérking van dat voorschrift voor zoover Uw gewest betreft omstandig in te lichten. Uit het bepaalde bij het tweede lid van artikel 29 volgt o.a. dat de hier te lande wonende beheerder eener Chineesche kongsie aangifte moet doen voor de uitkeeringen aan eventueel buiten INDIE wonende vennooten in de kongsie. Om aan de hieruit voortspruitende moeilijkheden te gemoet te komen is het zaak dat de commissiën voor den aanslag in de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten telkenmale, wanneer bij den aanslag in die belasting blijkt van het bestaan van buitenlandsche deelgerechtigden in Indische kongsies, daarvan mededeeling doen aan de voorzitters der betrokken commissiën van aanslag in de inkomstenbelasting, onder opgave van het aandeel van die buitenlanders in de winsten der kongsie en van het totale inkomen der kongsie. UHEdG: UEdG'— ge,'eve voor zoover Uw gewest aangaat de daarvoor noodige maatregelen te treffen. Artikel 31 legt aan iederen inwoner van Nederlandsch-Indië, die optreedt als bestuurder of beheerend vennoot van eene vennootschap enz. als bedoeld in artikel 1, b of als vertegenwoordiger of gemachtigde van buiten Nederlandsch-Indië gevestigde belastingplichtigen als bedoeld in artikel 1, d, e en f, de verplichting op om binnen één maand van die optreding schriftelijk mededeeling te doen aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ambtskring hij woont. Wil dit artikel tot zijn recht (1) Ten rechte: binnen veertien dagen na dien verschijndag. Vide de Circulaire van 8 Januari 1909 No. 852/348 Bijlage C. sub 7. 288 komen, dan is het noodig dat het Hoofd van plaatselijk bestuur de ontvangen mededeeling onverwijld brengt ter kennis van den voorzitter der betrokken commissie van aanslag in de inkomstenbelasting. In dien zin zullen de aan U ondergeschikte Hoofden van plaalselijk UHEdG": bestuur door ïTEdG~ Denooren te Tvorden aangeschreven. Als ambtenaren, bevoegd om ambtshalve op te komen tegen de beslissingen van de Hoofden van gewestelijk bestuur op verzoeken om ontheffing wegens vertrek uit Nederlandsch-Indië, overlijden of vermindering van inkomsten (art. 58) zijn aangewezen de Inspecteurs en Adjunct-Inspecteurs van Financiën. Wil de hierbedoelde bevoegdheid van deze ambtenaren, in het bijzonder wat betreft de aanslagvermin deringen wegens achteruitgang van het inkomen, tot haar recht komen, dan is het noodig dat zij door het Hoofd van gewestelijk bestuur in staat UHEdG: worden gesteld van die bevoegdheid gebruik te maken. UEdG: gelieve mitsdien telkenmale wanneer door U eene beslissing is genomen in afwijking van het advies der commissie (zie § 3, 2de alinea van artikel 58) den betrokken Inspecteur volledig omtrent het geval te doen inlichten, opdat deze naar bevind van zaken zal kunnen handelen. Ten einde eenigszins tegemoet te komen aan de bezwaren, die wellicht zullen voortspruiten uit eene schatting van het inkomen uit onroerende goederen, waar het geldt z. g. n. particuliere landerijen (zie artikel 4 der ordonnantie), heb ik aan de Algemeene Verpondingscommissie te BATAVIA verzocht U afschriften te doen toekomen van de gegevens, waarop de verpondingswaarde dier landerijen is gegrond, voor zooveel zulks mogelijk is. Thans nog een enkel woord over de aangiftebiljetten. Dat de meeste daarvan, ook in vergelijking met de aangifte voor het patentrecht, zeer uitgebreid zijn, zal al dadelijk opvallen, doch dat is onvermijdelijk. Van het groote aantal der te beantwoorden vragen en van het eenigszins inquisitoriaal karakter van vele daarvan zal ongetwijfeld, vooral in den eersten tijd van de toepassing der nieuwe ordonnantie het gevolg zijn, dat het nog meer dan reeds onder de werking van het patentrecht het geval was, zal voorkomen dat in de ingediende biljetten vragen onbeantwoord zullen blijven. Vooral zal zulks, naar ik vermoed, voorkomen bij de aangifte voor de buiten 's lands gevestigden. Te hunnen aanzien zal daarvoor nog deze reden bijkomen dat degenen, die voor hen de aangifte moeten doen, niet alleen dikwijls niet voldoende op de hoogte van de zaken zijn, doch ook bij den besten wil hunnerzijds om door het vragen van inlichtingen op de hoogte te komen, zullen stuiten op weigering van belanghebbenden om hun de vereischte inlichtingen te geven. Onder die omstandigheden zou het een waar struikelblok voor het werk van den aanslag blijken te zijn dat, naar de letter der bepalingen, de verplichting bestaat om al de vragen in de aangiftebiljetten, die daarvoor in 289 aanmerking komen, te beantwoorden, zoodat feitelijk onvolledig ingevulde biljetten, die door de aangevers, ook na uitnoodiging daartoe, niet worden vervolledigd, ter zijde gelegd zouden moeten worden. Vooral in het eerste jaar van toepassing der nieuwe verordening, waarin de practijk nog zooveel zal moeten leeren, zal het met de evenbeschreven consequentie van de letter der wet niet al te nauw kunnen worden genomen. Vooral bij aangiften voor buitenlanders (personen en lichamen) — daartegen bestaat ook bij de Regeering geen Bezwaar — ware daarom voorshands genoegen te nemen ook met eene niet in allen deele volledige beantwoording der vragen, indien slechts de ingediende biljetten — alleen voor zooveel bepaald noodig aangevuld door nader te vragen inlichtingen — voldoende gegevens bevatten om te komen tot eene naar de overtuiging der commissie voldoenden aanslag. Deze zal dan echter den aangever dienen te waarschuwen, dat hij er voor zal moeten zorgen een volgend jaar vollediger gegevens te verschaffen. Bij de beantwoording van No. III van het aangiftebiljet letter B, en dit geldt mede voor de andere biljetten waarin gelijksoortige vragen zijn opgenomen, zal de aangever ook opgave hebben te doen van de namen en inkomsten als zoodanig van het personeel, werkzaam bij agentschappen of filialen, elders gevestigd dan ter plaatse, waar aangifte wordt gedaan. De administratie aldaar zal dan voor de distributie dier opgaven onder <£e betrokken bestuurshoofden hebben zorg te dragen. Er kan echter genoegen mede worden genomen indien de aangever bij de aangifte mededeeling doet dat bedoelde opgave, voor zooveel betreft het bij agentschappen of filialen werkzaam personeel, zal worden verstrekt door de beheerders dier agentschappen enz. zelve. Ik teeken hierbij ten slotte nog aan dat de reeds vroeger te Uwer beschikking gestelde fondsen ter bestrijding van de uitgaven in het belang van den aanslag in het patentrecht thans kunnen worden gebezigd tot bestrijding van de uitgaven voor de inkomstenbelasting. De Directeur van Financiën, J. P. C. HARTEVELT. 19 290 Bijlage C. No. 6. EXTRACT uit het Register der : Beschikkingen van den Directeur van M 831/6718, Financiën. BATAVIA, 16 Aril 1908 BIJLAGEN 10. De Directeur van Financiën. Gelezen enz: HEEFT BESLOTEN: Eerstelijk: Ter uitvoering van de laatste alinea van artikel 49 der bepalingen, regelende. de heffing eener inkomstenbelasting (ordonnantie van 30 Maart 1908, Staatsblad No. 298): a. te bepalen dat de commissiën van aanslag in de inkomstenbelasting hunne beslissingen brengen ter kennis van het Hoofd van gewestelijk bestuur in den vorm van de overeenkomstig de aan deze beschikking gehechte modellen A en B, door dat bestuurshoofd krachtens alinea 1 van artikel 49 vast te stellen kohieren; b. vast te stellen de bij deze beschikking gevoegde modellen letters C en D voor de aanslagbiljetten in de genoemde belasting. Ten tweede: Verder te bepalen als volgt: a. De nummers der kohieren zijn, ongeacht de soort A of B, voor elk belastingjaar doorloopend voor het geheele gewest, behoudens dat de residentie Padangsche Bovenlanden en de andere streken, waarop artikel 61, alinea 2, der belastingverordening wordt toegepast, ten deze als één gewest worden aangemerkt. De nummering in kolom I der kohieren is, ongeacht de soort A. of B, mede voor ieder belastingjaar doorloopend voor het ressort van eiken algemeenen ontvanger. De fdlieering van elk kohier begint met één. Elke bladzijde wordt afzonderlijk opgeteld. De totalen (in model A die der kolomen 3 en 4 te zamen genomen) worden op de laatste bladzijde vermeld en opgeteld. b. Indien de belasting slechts verschuldigd is over 11 of minder maanden, wordt in het kohier (kolom 3 van kohier letter A en kolom 4 van kohier letter B) alleen het verschuldigde bedrag opgenomen met vermelding daaronder van het aantal maanden, waarover de aanslag loopt. c Indien anders dan bij beschikking op eene doleantie (zie artikel 43 der ordonnantie in Staatsblad 1908 No. 298, laatste lid) een vastgestelde aanslag wordt verhoogd, wordt het meer verschuldigde uitgetrokken in het eeTste gelijksoortige kohier, dat na de vaststelling van het bedrag der verhooging opgemaakt wordt. In de laatste kolom van dat kohier wordt bij zoodanigen post aangeteekend: „verhooging van den aanslag onder No van kohier No "• AAN 291 In de laatste kolom van het kohier, waarin de oorspronkelijke aanslag voorkomt, wordt bij dien aanslag aangeteekend: „verhoogd", benevens het nummer van den aanslag, waarbij de verhooging heeft plaats gevonden en het nummer van het kohier, waarin die verhooging is opgenomen. Ingeval van verhooging van den aanslag bij beschikking op eene doleantie, wordt de oorspronkelijke aanslag in het betrekkelijke kohier geroyeerd en de door den Gouverneur-Generaal of den Directeur van Financiën nader vastgestelde aanslag opgenomen in een nieuw kohier. Ingeval van vernietiging of vermindering van aanslagen, wordt daarvan ten kantore der Hoofden van gewestelijk bestuur aanteekening gehouden in een volgens aan deze beschikking gehecht model letter E aan te leggen register. Van elke vernietiging en elke vermindering van aanslag zendt het Hoofd van gewestelijk bestuur door eene kennisgeving volgens het aan deze beschikking gehecht model letter F onverwijld bericht aan den algemeenen ontvanger van 's landskas, bij welke de betaling moet geschieden. In de laatste kolom van het kohier, waarin de oorspronkelijke aanslag voorkomt, wordt bij den aanslag aangeteekend „vernietigd" of „verminderd met ƒ. . . .", benevens het nummer van boeking in het register E. De algemeene ontvanger berekent aan den voet der kennisgeving of er te veel betaald is en geeft het te veel betaalde aan den belastingschuldige terug; — in het geval dat deze verhuisd is naar eene plaats onder het ressort van een anderen algemeenen ontvanger, door toezending van een stortingsbewijs op diens kas. Indien terugbetaling heeft plaats gehad, wordt de kennisgeving, na door den belastingschuldigde of in het geval, bedoeld aan het slot der vorige alinea, door den algemeenen ontvanger zeiven voor voldaan te zijn geteekend, door dezen overgelegd bij den staat comptabiliteit No. 7. Op kantoren, waar de uitgebreidheid der kohieren zulks wenschelijk maakt, worden de ontvangsten wegens de inkomstenbelasting geboekt in een hulpregister van ontvang volgens het aan deze beschikking gehecht model letter G. Voor elk belastingjaar wordt een afzonderlijk hulpregister aangelegd. De ontvangsten van eiken dag worden afzonderlijk opgeteld. Het totaal wordt dagelijks vóór de sluiting van het kantoor uit het hulpregister overgenomen in het kasboek-comptabiliteit No. 30, en vervolgens het totaal van elke maand in het register van ontvang-comptabiliteit No. 1. In het hulpregister worden geen andere ontvangsten geboekt dan die betreffende het jaar, waarvoor het register is aangelegd, onverschillig of de ontvangst in of na dat jaar geschiedt. Ontvangsten, die gedaan worden na ultimo December van het jaar volgende op dat, waarop de schuld betrekking heeft, worden post voor post rechtstreeks geboekt in het register van ontvang-comptabiliteit No. 1. Het totaal der in het hulpregister geboekte ontvangsten van den eersten dag der maand wordt opgeteld bij die van den tweeden, de totalen der ontvangsten van den eersten en den tweeden dag geteld bij dien van den derden en zoo vervolgens. ƒ. (1) De Hoofden van gewestelijk bestuur zenden aan den Directeur van Financiën: le. onverwijld na de vaststelling van een kohier eene door hen ondertee- ke«de opgaaf van het bedrag der daarin begrepen belasting volgens het bij deze beschikking behoorend model letter H; 2e. maandelijks eene opgave volgens het bijgevoegd model letter I van de in de afgeloopen maand plaats gehad hebbende verminderingen, opheffingen of vernietigingen van aanslagen. Is in eenige maand geen beschikking als hier bedoeld genomen dan wordt over die maand eene nihil opgaaf ingediend (2). 3e op het einde van elk jaar eene recapitulatie van de achtereenvolgens ' vastgestelde aanslagcijfers volgens het aan deze beschikking gehecht model letter K. In den recapitulatiestaat worden alleen verhandeld de aanslagcijfers en de daarin gebrachte wijzigingen betrekkelijk de belasting over het laatst verloopen jaar. Van suppletoire aanslagen en verminderingen over jaren, het laatst verloopen jaar voorafgaande, wordt geen recapitulatie ingediend; van deze aanslagen en verminderingen wordt telkens afzonderlijk-aan het Departement van Financiën opgaaf gedaan. Van de wijzigingen in die aanslagen wordt aan dit Departement opgave gedaan bij de maandopgave, hiervoren bedoeld onder letter f, 2e, (3). g. Onder Hoofden van gewestelijk bestuur worden in d en f hiervoren ook verstaan de Resident der Padangsche Bovenlanden en de Assistent-Residenten van Bengkalis en Gorontalo, der residentiën Oostkust van Sumatra en Menado en den Controleur van Banda der residentie Amboina. Extract dezer verleend aan de Hoofden van gewestelijk bestuur, den Resident der Padangsche Bovenlanden, de Assistent-Residenten van Bengkalis en Gorontalo, den Controleur van Banda, de Inspecteurs van Financiën, de Algemeene Ontvangers van's Landskassen in Nederlandsch-Indië tot informatie en naricht.— Accordeert met voors. register, De tijd. Inspecteur voor de Belastingen, B. TEN BRUGGEN CATE. (1) Gewijzigd door de Circulaire van 11 November 1911 No. 332/23a BSla.e C sub 20. (2) Overigens gelden voor deze opgaven de bn de dezerzijdsche circulaire van 19 December 1905 No. 637/25445 gegeven wenken. (3) Zie overigens nog de wenken nopens dezen recapitulatiestaat gegeven bn de dezerzüdsche circulaire van 15 November 1897 No. 64/20933. Letter A. Bestemd voor de belastingplichtigen bedoeld bij artikel 1, letter a, c. d en f der ordonnantie. Jaar 19 Nummer Gewest Landskas te KOHIER VAN DE INKOMSTENBELASTING. Vastgesteld tot een bedrag van en ter invordering gezonden aan den Algemeenen Ontvanger van 's Lands kas te , den 19 De van (No. 9). 294 295 Bedrag van den aanslag R R T . _ H 5 Namen en voornamen vorderbaar: Ui IN. I van de Nummer der BEDRAG DER. AANTEEKENINGEN. . . ,. , , ,. >n termijnen in eens boeking in het „ o Belastingschu digen. , ._. , iu ï \ . Datum. > es (art 49) (art so („„ip) reglster Belasting. Boete. van ontvang. _L 2. 3. 4. .5. I 6. 7. 8. | 9. ! Totaal van de bladzijde. ƒ I Voor de binnenvellen No. 9a. 296 Verzameling van de totalen der bladzijden. Bladzij- Bladzij- Bladzij- Bladzij- Totalen. Totalen. Totalen. Totalen, den- den. den. den. Letter B. Bestemd voor de belastingplichtigen bedoeld bij ratikel 1, letter b, en e, der ordonnantie. Jaar 19 Nummer Gewest Landskas te KOHIER VAN DE INKOMSTENBELASTING. Vastgesteld tot een bedrag van en ter invordering gezonden aan den Algemeenen Ontvanger van 's Lands kas te i , den ■ 19 De van (No. 10). 298 299 Namen van de belasting- BEDRAG VAN DEN BETALINGEN. Ö NAMEN schuldige vennootschap- AANSLAG NAAR Totaal bedrag | (En c. q. Voornamen) pen,maatschappijen,ver- yan den Nummer der boe- BEDRAG DER_ Aa„teel:eningen. I van de eenigingen of stichtingen fc jaarlijk8ch de jaarlijksche . , king in het (hulp) re- Da" f Belastingschuldigen. *~T ^ f\ "t ™ >-* " voorkomen in kolom 2). 1. 2. I 3. 4. 5. M 6. 7. 8. | 9. 10. 11. Totaal van de bladzijde Voor de binnenvallen No. 10a. 300 Verzameling van de totalen der bladzijden. Bedrag van den Bedrag van den aanslag naar Totaal be- aanslag naar Bladzij- drag van Blad- Totaal bedrag j het jaar- de jaar- . ... het jaar- de jaar- . . . de. ' ' den aan- zijde. ' • * van den aanslag, lijksch lijksche lijksch lijksche inkomen, overwinst. S inkomen, overwinst. 301 Dit biljet moet bg elke betaling worden medegebracht. Letter C. INKOMSTENBELASTING. Jaar 19 Gewest No. van het kohier Landskas te AANSLAGBILJET (verstrekt den 190 ). Naam van ^ belastingschuldige: Bedrag van den aanslag naar het jaarlijksch inkomen . . . ƒ_ De aanslag is sedert verminderd tot f Terugbetaald op den 19 f Datum Bedrag der betaalde der betalingen. belasting. IN IN Maand. Dag. LETTERS CIJFERS. I BETAALDE BOETEN. Nummer der boeking in het hulpregister van ontvang. HANDTEEKENING VOOR QUITANTIE. (No. 6a). 302 Upg^p* Dit biljet moet bij elke betaling worden medegebracht. Letter D. Alleen voor hen, die gehouden zijn de belasting in eens te voldoen. INKOMSTENBELASTING. Jaar 19 . Gewest No. van het kohier. Lands kas te AANSLAGBILJET (verstrekt den 19 ). Naam van belastingschuldige Bedrag van den aanslag naar het jaarlijksch inkomen ... ƒ „ „de jaarlijksche overwinst... ƒ Totaal bedrag van den aanslag, ƒ De aanslag is sedert verminderd tot ƒ . Terugbetaald op den 19 . ƒ VERSCHIJNDAG DER BELASTING: Datum Bedrag der betaalde H J j J HAND- der betalingen. belasting. 9 Z "° - t. «i < S 5 -S ~ § TEEKENING IN IN £5 S | £ '§> Ü voor Maand. Dag. LETTERg CIJFERS. g £ | || ° QUITANTIE. | -^Ja (No. 6b). Letter E. Jaar 19 Gewest REGISTER der aanslagen in de INKOMSTENBELASTING, die vernietigd zijn dan wel vermindering hebben ondergaan. (No. 15a). Beschikking, waarbij de aanslag vernietigd . Voltf- dan wel verminderd is. Landskas, waarbij I 2 "1 BEDRAG VAN: vog — , , S a e Naam van den • ;., A de aanslag moet I ga" _ . ui nummer. Door wien ^ ,d worden | > Belast.ngschul- den oor- de vermin. de„ nieuwen teekeningen. tfennmen Dagteekening. Nummer. ^ g dige. spronkelijken . genomen. ^ aanslag. dering. aanslag. 1- 2- 3- 5' 6, 7. 8 9. 1 10. U. Voor de binnenvellen ISA. 2q 304 305 307 Letter G. Gewest 's Landskas te INKOMSTENBELASTING HULPREGISTER VAN ONTVANG. Jaar 19 (No. Vla). 308 309 Ü BEDRAG DER 1F "ÏÏ ~~T TT~ BEDRAG DER g Aanwijzing der personen, g Aanwijzing der personen, g Nummer g Nummer , . 3 door wie en voor rekening „ door wie en voor rekening Boete wegens tè | in het kohier. van wie betaald Belasting. B^*"" f in het kohier. van wie betaald U. Be.asting. ,flte 1. 2. 3. . 4. I 5. 1. 2. 3. 4. 8> I : 1 ' Voor de binnenvellen No. 17b. 310 De modellen Letters H. F en K zijn vervallen door de Circulaire van 11 November 1911 No. 33223a Bijlage C sub 20. 311 Bijlage C. No. 7. RONDSCHRIJVEN _ 1 k BATAVIA, den 8 Januari 1909. Departement FINANCIËN. No. 852/348 In den laatsten zin van het derde lid van mijn rondschrijven van 16 April 1908 No. 831/6718 is aangeteekend dat bij niet betaling der (inkomsten-) belasting „vóór of op dien v e r s c h ij n d a g" eene boete wordt beloopen van 5% van de verschuldigde belasting - met welken verschijndag is bedoeld de dertigste dag na dien van verstrekking van het aanslagbiljet /letter D/, bestemd voor de belastingschuldigen, waarvan sprake in art. 50, 1°, der ordonnantie in Staatsblad 1908 No. 298. In de onderstreepte woorden ligt echter eene vergissing, aangezien ingevolge artikel 51 der ordonnantie alle boeten wegens niet tijdige betaling der belasting eerst worden verbeurd bij niet betaling binnen veertien dagen na den verschijndag. De hoogergemelde woorden: „vóór of op dien verschijndag" behooren derhalve te worden vervangen door: „binnen veertien dagen na dien verschijndag." Ik heb de eer het vorenstaande v.z.n. onder Uw aandacht te brengen. De Directeur van Financiën, J. P. C. HARTEVELT. AAN de Hoofden van gewestelijk bestuur. 312 Bijlage C. No. 8. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, 11 Januari 1909. van FINANCIËN. No. 853/504. Krachtens van de Regeering bekomen machtiging heb ik de eer UEG te verzoeken uiterlijk vóór 1 Mei a.s. ten behoeve van het Koloniaal Verslag van 1909 aan dit Departement een opgave betreffende de inkomstenbelasting over het jaar 1908 in te dienen overeenkomstig het hierbij aangeboden model. Bij de samenstelling van die opgave zal zoó volledig mogelijk rekening zijn te houden met alle gegevens, welke betrekking hebben op het jaar, waarover zij loopt, dus ook met de aanslagen over 1908, welke eerst in dit jaar mochten hebben plaats gehad. Op welke gegevens prijs wordt gesteld, blijkt voldoende uit de Hoofden der verschillende kolommen van bovenbedoeld model, dat geen nadere toelichting vereischt. Alleen moge Uwe aandacht nog worden gevestigd op de noot, behoorende bij kolom 5, volgens welke onder de in die kolom bedoelde „alle anderen" (buiten Nederlandsch-Indië gevestigden) mede zullen behooren te worden opgenomen o.a. de krachtens artikel 1, f, der ordonnantie in Staatsblad 1908 No. 298 aangeslagen buitenlandsche firma's. Deze zijn als zoodanig dan te brengen onder de „naamlooze vennootschappen en andere lichamen" (zie kolom 1). Zijn in Uw gewest ook krachtens artikel 1 sub c en d dier ordonnantie wellicht firma's aangeslagen, dan zullen ook deze onder de respectievelijk in de kolommen 3 en 4 behoorende naamlooze vennootschappen en andere lichamen moeten worden gebracht. De Directeur van Financiën, 3. P. C. HARTEVELT. AAN de Hoofden van gewestelijk bestuur, den Resident der Padangsche Bovenlanden en de Hoofden van plaatselijk bestuur van Bengkalis, Gorontalo en Banda. Behoort bij rondschrijven van den Directeur van Financiën van 11 Januari 1909 No. 853/504. AANTOONING van de uitkomsten der inkomstenbelasting IN HET GOUVERNEMENT ~DËT RESIDENTIE ASSISTENT RESIDENTIE over het jaar 190(8) 314 AANTAL AANGESLAGENEN. BEDRAG VAN DEN AAN Buiten Ned: Indië In Ned.-Indië „„,_„, „T„ Gevestigden. Gevestigden. BUITEN NED.- IN :u ü 1-5 & C | 13 " C • S <~ u • I Ë ö « SS -o a a-S;S a 2 «os -g-coo ^Ssg Bh!»1"!!? i ■« > o \ x> o . g „ u M !••!»■• 5 « « -SI «si * 1 i 53 > .SP 2 £ » * « - « 4} « S J«i— «o "3 ■"•5- § I Ó)S a" •a 'c v § c a 1 2 > "M a a 1- 2. | 3. | 4. | 5. 6. | 7. | 8. 9. Physieke personen. Naamlooze Vennootschappenen andere lichamen. * •) Waaronder ook op te nemen de krachten» art. 1. f, en art. 54 aangealasen firma', en rondreiïenden. 315 SLAG VOOR: ONTHEFFINGEN VOOR: O a DIË GEVESTIGDEN. ^ I„ Ned.-Indië Geves- f WERKE- Q Z S w N (d < tigden, ingevolge. > LIJK TE Naar aj ^ ^ ui i «3 Z " i 3 « HEFFEN < Cd . "2 <" < q -" cm * u het zuiver H r-: ■ om goj Jj BEDRAG. . . i de overwinst. O Z 1/5 u ° inkomen. H < j » » ' a .f en 54). < < ca 10. 11. 12. 13. j 14. j 15. 1 16. 17. 316 Bijlage C. No. 9. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, den 4 Maart 1909. van FINANCIËN. No. 859/3450 Met betrekking tot de toepassing van het bepaalde bij artikel 15, § 1, van de ordonnantie op de inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298) wordt v.z.n. er Uwe aandacht op gevestigd, dat „agio" op uitgegeven aan-' deelen behoort tot „de stortingen", bij dat artikel bedoeld, altijd voor zoover dat agio geen andere bestemming is gegeven dan met de bedoeling van gemeld artikel 15 is overeen te brengen. Wordt dus bijv. „agio" overgebracht op de winst- en verliesrekening ter uitkeering, dan zal het niet als „storting" mogen worden aangemerkt, evenmin agio gestort in eenig fonds (bijv. pensioenfonds voor het personeel) indien dat fonds althans een onaantastbaar eigen vermogen bezit. De Directeur van Financiën, J. P. C. HARTEVELT. AAN de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. 317 Bijlage C. No. 10. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, den 6 April 1909. van FINANCIËN. No. 866/5718 Ingevolge §. 4, le alinea, van artikel 9 der ordonnantie op de inkomstenbelasting in Staatsblad 1908 No. 298 behooren, behouders toepassing natuurlijk van de bepaling in de 3de alinea dier paragraaf, de daar bedoelde wisselvallige inkomsten te worden berekend naar het gemiddelde per jaar over de laatste drie kalenderjaren. Zoo zal dus voor den beheerder eener onderneming, indien hij in het genot van tantièmes is, de aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1909 het bedrag van die tantièmes moeten worden berekend naar het gemiddelde over de jaren 1906, 1907 en 1908, tantièmes dus die veelal eerst zijn of worden uitbetaald in 1907, 1908 en 1909. De omstandigheid dat op het tijdstip, waarop aangifte moet worden gedaan, het bedrag der tantièmes over het onmiddellijk aan het belastingjaar voorafgaande jaar veelaal nog niet bekend is heeft er toe geleid dat Commissiën van aanslag alsdan overgaan tot schatting van dat bedrag. Op zichzelf bestaat daartegen geen wettelijk bezwaar. Echter zal gelet dienen te worden op het bepaalde bij artikel 34 § 2 der betrekkelijke belastingverordening, hetwelk toelaat met het doen van aangifte te wachten tot na de vaststelling van de balans der onderneming in die gevallen, waarin de aangifte afhankelijk is van de vaststelling dier balans. Aangezien nu schatting van het bedrag der tantièmes veelaal aanleiding geeft tot ontevredenheid bijaldien de schatting later te hoog blijkt te zijn — en reders dan niet meer mogelijk is, — heb ik de eer J^^r in overwe' UE.au. ging te geven de Commissiën van aanslag uit te noodigen in gevallen als waarvan hier sprake niet tot schatting over te gaan dan na vooraf den belastingplichtige in de gelegenheid te hebben gesteld gebruik te maken van het bepaalde bij § 2 van artikel 34 der belastingverordening. De Directeur van Financiën, AAN J. P- C. HARTEVELT. le. de Hoofden van gewestelijk Bestuur. 2e. den Resident der Padangsche Bo- 1 venlanden. 3e. de Hoofden van plaatselijk bestuur der afdeelingen Bengkalis, Banda en Gorontalo der residentiën Oostkust van Sumatra, Amboina en Menado. 318 Bijlage C. No. 11. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, den 14 Juli 1909. van FINANCIËN. No. 873/10756. *) Bij de behandeling van doleanties tegen den aanslag in de inkomstenbelasting van naamlooze vennootschappen is gebleken, dat bij de bepaling van de jaarlijksche overwinst en van de belasting, verschuldigd naar die overwinst (artikel 15 § 1 juncto artikel 18 § 2 der ordonnantie in Staatsblad 1908 No. 289), het verband tusschen de behaalde winsten en het maatschappelijk kapitaal der naamlooze vennootschap waarmede die winsten zijn behaald, niet altijd voldoende in het oog wordt gehouden. Ik acht het daarom niet ondienstig er Uwe aandacht op te vestigen, dat, waar voor de vaststelling van de overwinst en van de belasting, verschuldigd naar die winst het bedrag der gewone en buitengewone uitdeelingen gedurende het laatstverloopen kalenderjaar of, zoo het derde lid van § 4 van artikel 9 ten deze toepasselijk is, het laatstverloopen boekjaar, tot grondslag moet worden genomen, de aftrek van 5 ten honderd, bedoeld bij § 1 van artikel 15, en de belasting verschuldigd ingevolge § 2 van artikel 18 mede behooren te worden berekend over het tot op het tijdstip van aanvang van het aan het laatst verloopen kalender- of boekjaar voorafgaand kalender- of boekjaar gestort en niet terugbetaald maatschappelijk kapitaal, casu quo vermeerderd met het bedrag der tot op dat tijdstip niet uitgekeerde winsten, welke ingevolge de beslissing van den Directeur van Financiën geacht kunnen worden te hebben gestrekt tot verhooging van het tot uitoefening van het bedrijf aangewende kapitaal (artikel 17 ten le der onderwerpelijke belastingverordening). De overwinst voor het belastingjaar 1908 zal derhalve in de gevallen, dat de boekjaren met de kalenderjaren samenvallen, dienen te worden gesteld op het bedrag der uitdeelingen gedurende het jaar 1907 verminderd met 5"/d van het bedrag van het gestort maatschappelijk kapitaal per 1 Januari 1906 (onder ultimo December 1905) casu quo vermeerd met de door den Directeur van Financiën per 1 Januari 1906 (dus tot ultimo 1905) toegestane verhooging dier stortingen uit niet uitgekeerde AAN de Hoofden van gewestelijk bestuur en de Hoofden van plaatselijk bestuur te Bengkalis, Gorontalo en Banda. *) Door wijzigingen in den text der ordonnantie na 14 Juli 1909 i8 deie Circulaire gedeeltelijk vervallen. Zie ook de Circulaire van 22 November 1909 No. 880/17529 Biilafe C sub 14. 319 winsten, naar welken maatstaf dan mede de belasting naar de overwinst voor het belastingjaar 1908 moet worden berekend. Bij de bepaling van de overwinst en de belasting naar de overwinst voor het belastingjaar 1909. zal rekening moeten worden gehouden me' het bedrag der gewone en buitengewone uitdeelingen gedurende het kalenderjaar 1908, alsmede met het gestort kapitaal per 1 Januari 1907, quo weder vermeerderd met de door den Directeur van Financiën per 1 Januari 1907 toegestane verhooging uit niet uitgekeerde winsten, terwijl voor het belastingjaar 1910 bij de berekening van de overwinst in aanmerking komt het bedrag der gewone en buitengewone uitdeelingen gedurende het kalenderjaar 1909, alsmede .het gestort kapitaal per 1 Januari 1908, vermeerderd met de per 1 Januari 1908 toegestane verhooging. Behoort op van kalenderjaren afwijkende boekjaren te worden acht geslagen dan zullen, aannemende dat het boekjaar loopt van 1 April — 31 Maart, de boekjaren 1906/07, 1907/08 en 1908/09 in de plaats treden respectievelijk van de kalenderjaren 1906, 1907 en 1908. Voor het belastingjaar 1908 komen dan ter berekening van de overwinstbelasting in aanmerking de gewone en buitengewone uitdeelingen, uitgekeerd gedurende het boekjaar 1907/08, terwijl mede tot grondslag strekt het gestort kapitaal per 1 April 1906 vermeerderd met de op dien datum krachtens artikel 17 le lid toegestane verhooging. Voor het belastingjaar 1909 gelden alsdan de uitdeelingen, gedurende het boekjaar 1908/09 en het gestort kapitaal met de verhoogingen per 1 April 1907, terwijl voorts voor het belastingjaar 1910 in aanmerking komen de uitdeelingen gedurende het boekjaar 1909/10, het gestort kapitaal per 1 April 1908 en de verhoogingen per 1 Januari 1908, dit laatste althans voorzoover de kapitaalsverhooging tot op dien datum is vastgesteld, of anders per 1 April 1907. Het zal uwe aandacht niet zijn ontgaan dat in de beschikkingen betrekkelijk de kapitaalsverhooging tevens is melding gemaakt van het bedrag, dat volgens de opgaven van belanghebbenden moet worden beschouwd als gestort kapitaal per 1 Januari 1906, 1 Januari 1907 en 1 Januari 1908 of indien de boekjaren niet met de kalenderjaren overeenkomen, bij den aanvang van de daarvoor in de plaats tredende boekjaren. In de meeste gevallen is het bedrag, dat als gestort kapitaal is vermeld, gelijk aan het bedrag, dat als zoodanig op de balans voorkomt, doch het komt ook voor, dat deze bedragen onderling niet overeenstemmen. Wanneer het in de beschikking als gestort kapitaal vermelde bedrag hooger is dan het bekende gestort maatschappelijk kapitaal, dan vindt zulks zijn oorzaak in hoofdzaak hierin, dat onder het gestort kapitaal tevens moesten worden begrepen stortingen van agio op uitgifte van nieuwe aandeelen, dan wel dat als gestort kapitaal moest gelden het oorspronkelijk maatschappelijk kapitaal, ook wanneer dit tengevolge van enkele afstempeling — dus zonder restitutie — op de aandeelen in later 320 jaren was verminderd. Omgekeerd zal het in de beschikking als gestort kapitaal vermeide bedrag lager zijn dan het op de balans als maatschappelijk kapitaal vermelde bedrag wanneer het maatschappelijk kapitaal te eeniger tijd is vergroot, zonder dat zulks met storting op de aandeelen gepaard ging- Van deze gelegenheid maak ik tevens gebruik v. z. n. Uwe aandacht te vestigen op de ordonnantie van 8 Mei 1909 (Staatsblad No. 266), welke voor de daarbij omschreven gevallen de bevoegdheid geeft tot vaststelling bij afzonderlijke aanslagen van de belasting naar het jaarlijksch zuiver inkomen en die naar de jaarlijksche overwinst, met verzoek alnu ten spoedigste te willen doen overgaan tot de vaststelling van den aanslag naar het jaarlijksch zuiver inkomen in al die gevallen waarin de vaststelling van den totalen aanslag moet wachten op de beslissing van den Directeur van Financiën op eene ingediende of alsnog in te dienen aantooning als bedoeld bij artikel 17 ten le der onderwerpelijke belastingverordening. De Directeur van Financiën, F. A. LIEFRINCK. 321 Bijlage C. No. 12. RONDSCHRIJVEN Departement B ATAVIA, den 7 September 1909 van FINANCIËN No. 877/13664 Het geval heeft zich voorgedaan, dat een te Singapore woonachtige Chineesche reeder, die met een onder Engelsche vlag varend stoomschip, een wekelijkschen dienst onderhield tusschen zijn woonplaats in een der gewesten op de Buitenbezittingen de betaling weigerde van de van hem gevorderde inkomstenbelasting verschuldigd op den voet van artikel 1 sub f juncto artikel 22 der betrekkelijke ordonnantie wegens de uit dat, gedeeltelijk in Indië, uitgeoefend bedrijf verkregen inkomsten. De belastingplichtige was niet vertegenwoordigd door een hier te lande wonend persoon doch had wel een gemachtigde in den persoon van een Chi•neeschen supercarga, die met bedoeld schip heen en weder voer. De vraag werd toen gedaan op welke wijze de belasting behoorde te worden geïnd. Vermits een zoodanig geval ook te Uwent zou kunnen voorkomen, acht ik het niet ondienstig onder Uwe aandacht te brengen, dat, volgens een van Regeeringswege genomen beslissing: a. in zoodanig geval, de executoriale titel — het dwangschrift — voor de gerechtelijke invordering der verschuldigde belasting behoort te worden opgemaakt tegen den supercarga, die bij het schip in de Indische wateren als gemachtigde in Nederlandsch-Indië van den belastingplichtige, den reeder, is aan te merken: b. het verhaal krachtens dien titel volgens artikel 27, 2de lid der belastingverordening zoowel op de goederen van den supercarga als, bij wanbetaling van dezen, op de goederen van den reeder m.a.w. op het schip -c.a., zal kunnen geschieden: c. zoolang geene aanspraken van beide Chineezen, reeder en supercarga, op gelijkstelling met Europeanen door hen bij den rechter zijn voorgebracht, zij voor de ter uitvoerlegging van het dwangschrift als met Inlanders gelijkgestelde personen behooren te worden behandeld, hetgeen ook van belang kan zijn bij de beoordeeling van de vraag of wanneer geen of niet genoeg goederen ter verzekering van de executie aanwezig zijn töt lijfsdwang zal kunnen worden overgegaan. De Directeur van Financiën, AAN F. A. L1EFRINCK. de Hoofden van gewestelijk bestuur met uitzondering van die van de PreangerRegentschappen, Kedoe, Soerakarta, Djokjakarta, Madioen, Kediri en Riouw en Onderhoorigheden. 21 322 Bijlage C. No. 13. RONDSCHRIJVEN. Departement van BATAVIA, den 16 November 1909. FINANCIËN. No. 878/17214 Bij de toepassing van artikel 58 van de ordonnantie op de inkomstenbelasting heeft zich de vraag voorgedaan boe te handelen indien iemand in den loop van het belastingjaar zijn bedrijf of beroep staakt of wel ontslag uit zijne betrekking neemt met het voornemen om Indië metterwoon te verlaten, doch niet dadelijk aan dat voornemen gevolg kan geven, zoodat tusschen de staking van het bedrijf of het ontslag uit de betrekking en het vertrek naar het buitenland eenigen tijd verloopt. Stel A. is naar een zuiver inkomen f 1000.— 's maands of f 12000.— 's jaars, aangeslagen, alzoo voor een bedrag van f 444.75. Medio April legt hij zijne betrekking neer om met buitenlandsch verlof te gaan. Gedurende zijn verlof zal hij een inkomen genieten van zuiver f 500, 's maands, welk verlofstraktement ingaat op 1 Mei. Vertrekt A. dadelijk na het ontslag uit zijn betrekking of in elk geval vóór 1 Mei dan zal hij alleen aanspraak kunnen maken op Ontheffing van belasting op den voet van § 1 van artikel 58. A. stelt echter zijn vertrek uit tot 4 Mei. Primo Mei ondergaat dan zijn belastingplichtig inkomen vermindering wegens ontslag uit zijne betrekkking. Immers op dien datum ontvangt hij niet meer f 1000.— activiteitstraktement doch slechts f500. — verlofstraktement. Bij de herrekening van het belastingplichtig inkomen voor de toepassing van § 2 van artikel 58 werd tot dusver als volgt te werk gegaan: 4 maanden activiteitstraktement a f 1000— f 4000.— 8 „ verlofstraktement a f 500.— f 4000.- totaal jaarlijksch zuiver inkomen . . . . f 8000.— zijnde f 4000.— of meer dan '/4 minder dan het jaarlijksch zuiver inkomen waarnaar A's aanslag werd berekend, zoodat zijn aanslag van f 444.75 werd teruggebracht tot op f 264.75. Bij zijn vertrek uit Indië op 4 Mei heeft hij recht op ontheffing op den voet van § 1 van artikel 58 en wel over 7 maanden, zoodat zijn aanslag andermaal moest worden verminderd en wel met 7/12, zoodat hij ten slotte slechts aan belasting verschuldigd is 5/12 van f 264.75 = f 110.31. Ware A. nog op 30 April vertrokken AAN de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, den Resident van de Padangsche Bovenlanden, en de Hoofden van Plaatselijk Bestuur van de afdeelingen Bengkalis, Banda en Gorontalo. 323 dan zou hij alleen aanspraak hebben kunnen maken op vermindering over 8 maanden van zijn oorspronkelijken aanslag ad f 444.75 en zou hij dus aan belasting verschuldigd zijn geweest 4/12 van ƒ 444.75 = f 148.25. Bij vertrek in de maand April zou dus meer belasting verschuldigd zijn dan bij vertrek in de maand Mei en dit is toch.weinig logisch. Op den voorgrond stellende dat slechts de gedurende het verblijf in Indië genoten inkomsten als basis voor de herrekening van het belastingplichtig inkomen mogen strekken, had in het gestelde geval de herrekening van het belastingplichtig jaarlijksch inkomen m. i. als volgt moeten zijn geschied: 4 maanden activiteitstraktement a f 1000.— / 4000.— 1 maand verlofstraktement a f 500— / 500— totaal genoten gedurende de 5 maanden van het belastingjaar in Indië doorgebracht -. . ƒ 4500.— of gemiddeld f 900.—'s maands / 108.00.— 's jaars. Naar dezen maatstaf berekend zou het belastingplichtig inkomen dus slechts eene vermindering hebben ondergaan van f 1200.— en A. alleen aanspraak hebben kunnen doen gelden op ontheffing van belasting op den voet van § 1 van artikel 58. Met intrekking van alle daarmede strijdige vroegere beslissingen heb ik de eer ——— te verzoeken voortaan in gevallen als hier bedoeld UEG. te willen handelen als hiervoren door mij is aangegeven. Nog werd mij door een der Hoofden van gewestelijk bestuur de vraag gesteld, een vraag vooral van belang voor de Buitenbezittingen, of bij de toepassing van § 1 van artikel 58 als tijdstip van vertrek uit Nederlandsch-Indië moet worden aangenomen de datum waarop een belastingschuldige zijn laatste woonplaats in Indië verlaat om zich naar het buitenland te begeven, dan wel de datum van embarkement in een der havenplaatsen van Nederlandsch-Indië. De meest praktische oplossing ten deze schijnt mij wel als tijdstip van vertrek aan te nemen den datum waarop de belastingschuldige het gewest verlaat ter inscheping naar het buitenland. Wellicht zal het wel eens een enkele maal voorkomen dat iemand later embarkeert dan door hem werd opgegeven, doch ik zie geen kans dit bezwaar te ondervangen zonder tot eene omslachtige correspondentie te verplichten. De Directeur van Financiën, F. A. LIEFRINK. 324 Bijlage C. No. 14. RONDSCHRIJVEN. Departement van BATAVIA, den 22 November 1909. FINANCIËN. 880/17529 Bij de ordonnantie van 15 October 1909 (Staatsblad No. 498) is eene wijziging en aanvulling tot stand gekomen Van de ordonnantie op de inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298). Enkele nadere toelichtingen nopens de toepassing daarvan acht ik niet overbodig. lo. Vergelijkt men de nieuwe lezing van de eerste alinea van § 1 van artikel 15 met de thans vigeerende, dan blijkt dat het woordje „gedurende" is vervangen door „over". Daarmede wordt in de bij mijne circulaire van 14 Juli jl. 10756/873 *) gegeven voorschriften nopens de berekening van de belasting naar de overwinst in zoover wijziging gebracht dat, te beginnen met den aanslag voor het belastingjaar 1910, als basis voor de berekening van de overwinst en dus ook van de belasting naar de overwinst, moet worden genomen het bedrag van de gewone en buitengewone uitdeelingen gedaan over het aan het belastingjaar voorafgegaan kalenderjaar, of zoo het 3de lid van § 4 van artikel 9 ten deze toepasselijk is, het daarmede samenvallend boekjaar, onverschillig wanneer die uitdeelingen hebben plaats gehad. De overwinst voor het belastingjaar 1910 zal dus, in de gevallen, dat de boekjaren met de kalenderjaren samenvallen, dienen te worden gesteld op het bedrag der uitdeelingen over het jaar 1909, onverschillig wanneer die uitdeelingen plaats hebben — ik denk hierbij aan een uitkeering van interimdividend — verminderd met 5% van het bedrag van het gestort maatschappelijk kapitaal per 1 Januari 1909, casu quo vermeerderd met de door den directeur van Financiën per 1 Januari 1908 toegestane verhooging dier stortingen uit niet uitgekeerde winsten, naar welken maatstaf dan mede de belasting naar de overwinst van het belastingjaar 1910 moet worden berekend. Behoort op van kalenderjaren afwijkende boekjaren te worden achtgeslagen, dan zal, aannemende dat het boekjaar loopt van 1 April — 31 Maart het boekjaar 1909/10 in de plaats treden van het kalenderjaar 1909. De berekening geschiedt alsdan naar de uitdeelingen over het boekjaar 1909/10, het gestort kapitaal per 1 April 1909 en de verhooging per 1 Januari 1908. AAN de Hoofden van Gewestelijk Bestuur en de Hoofden van Plaatselijk Bestuur te Bengkalis, Gorontalo en Banda. *) Zie Bijlage C. sub 11. 325 2o. Door de vervanging van het woordje „i n" in de 1 ste alinea van artikel 19 door „over" zal te beginnen met den aanslag voor het belastingjaar 1910, ook hier de berekening der verschuldigde belasting moeten geschieden naar het bedrag der winstuitkeeringen ontvangen o v e r het jaar voorafgaande aan het belastingjaar, of zoo het 3de lid van § 4 van artikel 9 ten deze toepasselijk is, het daarmede samenvallend boekjaar. Voor het belastingjaar 1910 zullen dus, in gevallen dat de boekjaren samenvallen met de kalenderjaren, moeten worden belast de uitkeeringen over het jaar 1909, onverschillig wanneer die uitkeeringen plaats hebben gevonden. 3o. Door de aanvulling van § 2, ten 2de, van artikel 28, wordt voorkomen dat bij terugkeer hier te lande van een buiten Indië gevestigde deelgerechtigde in de winsten eener Indische firma aanvang van belastingplicht plaats vindt. Eene aanvulling van § 2, ten 4de van dat artikel in dier voege dat mede geen aanvang van belastingplicht plaats vindt bij vestiging buiten Indië in den loop van het belastingjaar, van een vennoot eener Indische firma, werd onnoodig geoordeeld, omdat zoo iemand niet dadelijk als buitenlandsche vennoot behoeft te worden aangemerkt. Zijn belastingplicht als zoodanig vangt eerst aan met denaanvang van het volgend kalenderjaar. De Directeur van Financiën, F. A. LIEFRINCK. 326 Bijlage C. No. 15. RONDSCHRIJVEN. Departement FINANCIËN. No. 889/564. BATAVIA, den 12 Januari 1910. Door vele bestuurshoofden is in deze en de vorige maand mijne tusschenkomst ingeroepen, opdat de toezending aan hunne bureaux van de voor de behoefte van 1910 aangevraagde gedrukten voor de belastingen zou worden bespoedigd. Dat door de Landsdrukkerij zooveel later dan anders tot die toezending is kunnen worden overgegaan, is in hoofdzaak toe te schrijven aan het feit dat van vele gewestelijke bureaux de aanvragen van gedrukten mijn Departement niet tijdig hebben bereikt. Ik zie mij daarom genoodzaakt de dezerzijdsche circulaire van 14 Juli 1903 No. 475/12563 *) bij U in herinnering te brengen, met verzoek U voortaan stipt aan den daarbij aangegeven termijn van indiening van de aanvraag te willen houden. Ik teeken hierbij nog aan dat het samenstellen bij mijn Departement van de in het vierde lid der aangehaalde circulaire bedoelde algemeene aanvraag dikwijls vertraging ondervindt door de omstandigheid dat sommige Hoofden van gewestelijk bestuur niet ééne aanvraag voor het geheele gewest indienen, zooals in de derde alinea der circulaire is voorgeschreven, doch zich bepalen tot de doorzending van de door hein van de verschillende ambtenaren in hun gewest ontvangen bijdragen voor die aanvraag. Aangenaam zal het mij zijn, indien in het vervolg ook in dit opzicht geheel overeenkomstig meerbedoeld rondschrijven gehandeld wordt. De Directeur van Financiën, Voor den Directeur: De Secretaris, G. J. BISSCHOP. AAN de Hoofden van de Padangsche Bovenlanden, de Assistent-Residenten van Bengkalis en Gorontalo en den Controleur van Banda. *) Zie Bijlage C sub 1 327 Bijlage C. No.16. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, den 24 Maart 1910. van FINANCIËN. No. 899/4726. Het is mij gebleken dat in den regel veel te lang gewacht wordt met het inroepen van de tusschenkomst van mijn Departement voor de invordering van belasting, verschuldigd door personen die uit NederlandschIndië vertrokken zijn. Reeds bij de dezerzijdsche circulaire van 26 October 1881 No. 17723 (Bijblad No. 3700) is de aandacht van de Hoofden van gewestelijk bestuur gevestigd op de bevoegdheid van de administratie om dadelijke betaling te vorderen van hetgeen een belastingschuldige bij opbreking van de huishouding of bij staking van het patentplichtig beroep nog verschuldigd is en zulks ten einde zich later meer moeilijkheden bij de invordering te besparen. Eene zoodanige bevoegdheid bestaat nog, vergelijk wat de personeele belasting betreft artikel 35 alinea 9 en wat aangaat dé inkomstenbelasting artikel 50 sub 2e der betrekkelijke ordonnantie. Daarvan dient echter in voorkomende gevallen, maar vooral waar het beireft belastingschuldigen die Nederlandsch-Indië metterwoon verlaten, meer gebruik te worden gemaakt dan tot dusver het geval blijkt te zijn geweest. Hebben de maatregelen tot invordering niet tot eenig resultaat geleid, of is het door bijzondere omstandigheden bepaald niet mogelijk geweest te zorgen voor eene tijdige invordering nog hier te lande, dan dient onverwijld mijne tusschenkomst voor de invordering te worden ingeroepen. Het spreekt toch van zelf, dat hoe korter het tijdsverloop is tusschen het vertrek uit Indië en de stappen tot invordering, hoe grooter de kans is dat die stappen slagen en des te geringer het gevaar dat het Land schade lijdt. . . . UHEdG: Ik Heb de eer jj^q. te verzoeken Uwe medewerking te willen verleenen, opdat aan het vorenstaande voortaan stipt de hand worde gehouden, terwijl door mij er prijs op wordt gesteld dat telkens, wanneer tusschen het verlaten van Nederlandsch-Indië door een belastingschuldige en het inroepen van mijne tusschenkomst voor de invordering van de door hem verschuldigde belasting een termijn van langer dan drie maanden verloopen is, omstandig wordt toegelicht waaraan het is toe te schrijven dat die inroeping niet eerder heeft plaats gehad. AAN de Hoofd en van gewestelijk bestuur. 328 Een genoegzaam aantal exemplaren van dit rondschrijven gaat hierbij om ter kennisneming te worden uitgereikt aan de betrokken ambtenaren in Uw gewest. Ten slotte verzoek ik bij den staat, bedoeld in de dezer- zijdsche circulaire van 5 April 1907 No, 732/6871, c. q. te voegen een duplicaat van het aan den belastingschuldige uitgereikt aanslagbiljet, op hetwelk dient bekend gesteld te worden de dagteekening van verstrekking van het aanvankelijk uitgereikt biljet en de gedane betalingen hier te lande. De Directeur van Financiën, F. A. LIEFRINCK. (Zie ook Bijlage C. 13 en 17) 329 Bijlage C. No. 17. RONDSCHRIJVEN Departement BATAVIA, den 14 Mei 1910. van FINANCIËN. No. 901/7474. Het is mij gebleken dat de toepassing van de laatste alinea van artikel 1 en van § 1 van artikel 58 der ordonnantie op de inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 No. 298) in verband met het voorkomende onder No. 9 van de bij dit departement bewerkte „Toelichting" op gemelde ordonnantie, in de praktijk tot verschil van gevoelen en daardoor tot moeilijkheden aanleiding geeft. Zoo is uit hetgeen te voormelder plaatse in de „Toelichting" werd gezegd ten onrechte de conclusie getrokken dat om ontheffing te kunnen verkrijgen overeenkomstig artikel 58, 1ste alinea, het verblijf buitenslands minstens een jaar moet duren. Alleen werd gezegd dat bij korter verblijf buitenslands dan drie maanden nooit en bij langer verblijf buitenslands dan een jaar steeds ontheffing behoorde te worden verleend. De tot heden opgedane ondervinding heeft doen zien dat, zonder daarom een voor ieder geval bindend voorschrift te geven, als algemeene regel zal kunnen worden aangenos men dat aan hen, wier verblijf buitenslands niet langer dan zes maanden zal duren, geen ontheffing kan verteend worden. Zulke personen vestigen zich niet buitenslands, worden daar te lande ook niet in de belastingen aangeslagen en bij eene zoo spoedige terugkeer hier te lande kan er niets tegen zijn de betrokken personen te blijven beschouwen als inwoner van Nederlandsch-Indië. Nu kan men wel met grond beweren dat iemand, die zich voor den tijd van zeven maanden buiten Nederlandsch-Indië begeeft ook nog in hetzelfde geval blijft verkeeren, doch om eene gelijkmatige toepassing der ordonnantie te verkrijgen is het stellen van een bepaalden termijn noodzakelijk en zoowel in het belang van de belastingschuldigen als van de ambtenaren met de toepassing belast omdat dan een ieder weet waaraan hij zich te houden heeft. Verlaat dus iemand Nederlandsch-Indië voor langer dan zes maanden dan zal hem op zgn verzoek ontheffing van belasting behooren te worden verleend. Ambtshalve worde deze afschrijving alleen verleend wanneer de betrokken persoon voor langer dan een jaar of voor goed Nederlandse hAAN le. de Hoofden van gewestelijk bestuur, le. de Hoofden van plaatselijk bestuur der afdeelingen Banda en Gorontalo der Residentiën Amboina en M e n a d o. 330 Indië verlaat, doch zij die terugkeeren kunnen ook wanneer zij van plan zijn langer dan zes maanden, mits niet langer dan een jaar, weg te blijven zich desgewenscht als inwoner van Nederlandsch-Indië blijven beschouwen. In dit verband zij opgemerkt dat personen die Nederlandsch-Indië hebben verlaten en afschrijving hebben verkregen, ingeval hunne inkomsten wisselvallig zijn bij terugkeer in Nederlandsch-Indië behooren te worden aangeslagen naar hunne vermoedelijke inkomsten en niet naar het gemiddelde van de laatste drie jaren, al mag in het genoten inkomen over die jaren in vele gevallen eenige aanwijzing gelegen zijn. Gevolg van het hiervoorgaande zal zijn dat iemand die op 1 November Nederlandsch-Indië voor den tijd van vier maanden verlaat geen ontheffing van belasting zal kunnen verkrijgen en met ingang van 1 Januari van het volgende jaar in de belasting moet worden aangeslagen. De uitreiking van het aangifte biljet zal tot zijne terugkomst moeten wachten doch de belasting behoort alsdan over een vol jaar te worden berekend. Verlaat iemand Nederlandsch-Indië en kan worden aangenomen dat hij langer dan zes maanden zal wegblijven dan worde hem op zijn verzoek over alle nog volgende maanden van het jaar ontheffing van belasting verleend en bij terugkeer — ongeacht of zulks in hetzelfde dan wel in het volgende jaar plaats vindt een nieuwe aanslag opgelegd, berekend over de maanden van het jaar die bij zijn terugkeer nog niet geheel verloopen zijnl Hiervoor is gezegd dat bij langer verblijf buiten Nederlandsch-Indië dan zes maanden in den regel ontheffing van belasting zal kunnen worden verleend. Er zijn gevallen dat men daartoe toch niet zal kunnen overgaan en als voorbeeld mag genoemd worden dat iemand voor acht maanden voor zaken op reis gaat, vrouw en kinderen hier te lande achterlaat en dus geacht moet worden zijne woonplaats hier te lande te hebben behouden. Reeds meermalen is mij de vraag voorgelegd hoe te handelen wanneer iemand beweert voor geruimen tijd Nederlandsche-Indië te zullen verlaten doch vermoed wordt dat spoedige terugkeer zal volgen. Er kan geen enkel bezwaar tegen zijn om in zulke gevallen de beschikking op het verzoekschrift aan te houden en eerst tot ontheffing over te gaan wanneer blijkt dat het buitenlandsch verblijf meer dan zes maanden voortduurt. Zullen bij het volgen van de hiervoor aangegeven gedragslijn zich ten aanzien van het verleenen van afschrijving minder vragen voordoen dan tot heden het geval was, in kwestieuse gevallen kan de zaak mondeling of bij nota aan den betrokken Inspecteur van Financiën worden voorgelegd. Ik heb de eer ^HE G^ u£| te nooajden jn het vervolg overeenkomstig UEdG. het vorenstaande te handelen .en hetgeen in de hiervoorbedoelde „Toelichting" daarmede in strijd mocht voorkomen als vervallen te beschouwen. De Directeur van Financiën, F. A. LIEFRINCK. (Zie ook Bijlage C 13 en 16) 331 Bijlage G. No. 18. RONDSCHRIJVEN Departement BATAVIA, den 6 Maart 1911. FINANCIËN. No. 6415a Ten einde een behoorlijk overzicht te krijgen van alle in NederlandschIndië gevestigde of vertegenwoordigde naamlooze en commanditaire vennootschappen, maatschappijen, vereenigingen en stichtingen, bedoeld in artikel 1 letters b en e van de ordonnantie op de inkomstenbelasting (Staatsblad 1908 no: 298), eene eerste vereischte voor eene goede controle op de behoorlijke toepassing dier verordening te haren aanzien, is aan dit departement een register samengesteld waarin de evenbedoelde belastingplichtigen gewestgewijze zijn opgenomen en zooveel mogelijk lexicographisch met een doorloopend nummer zijn gerangschikt, terwijl daarbij tevens een afzonderlijke alphabetische klapper is gevoegd. Dat register, hoofdzakelijk samengesteld uit de naar aanleiding van de U bekende circulaire van 14 Juli 1909 no: 872/10755 ontvangen opgaven, kan echter nog geen aanspraak maken op volledigheid, aangezien daarin nog niet zijn opgenomen de in 1909 en volgende jaren nieuw opgerichte maatschappijen, terwijl daarin ook lichamen zullen worden aangetroffen die reeds weder hebben opgehouden te bestaan. Maar ook overigens zullen daarin, zoo als van zelf spreekt bij eene eerste poging om een algemeen overzicht samen te stellen, nog meerdere onnauwkeurigheden en onjuistheden zijn ingeslopen, die verbetering behoeven. Met het oog daarop zij er dan ook nadrukkelijk Uwe aandacht op gevestigd dat door de vervaardiging van dit register de Hoofd-en verdere ambtenaren, die met de toepassing der ordonnantie op de inkomstenbelasting of met het toezicht daarop bemoeienis hebben, niet worden ontheven van hunne verantwoordelijkheid om te zorgen voor den aanslag van belastingplichtigen der meerbedoelde categoriën, die in het register niet of niet te juister plaatse mochten zijn opgenomen. Ik heb de eer UHEdG: uit te noodigen aan de afdeeling belastingen ten residentie kantore en aan de Hoofden van plaatselijk bestuur, waar eene Commissie van aanslag voor de inkomstenbelasting gevestigd is, een register te doen toekomen, als hiervoor bedoeld, met opdracht daarin doorloopend alle noodzakelijke aanvullingen en wijzigingen te doen aanbrengen, en voorts in de daarvoor bestemde kolommen te vermelden de bedragen van den jaarlijkschen aanslag le naar de jaarlijksche zuivere winst en 2e naar de jaarlijksche overwinst,—voor het eerst de aanslagen over 1910 — met dien verstande, dat, indien geen aanslag wordt opgelegd AAN de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. 332 worde aangeteekend de reden, waarom zulks niet geschiedde en dat in geval van liquidatie in de laatste kolom worde vermeld de bij die gelegenheid opgelegden aanslag naar de overwinst. Tevens verzoek ik U geen belastingplichtigen van het register te doen afvoeren zonder toelichting van de reden daarvan en indien zulks geschiedde omdat de aanslag door eene elders gevestigde Commissie moet geschieden, zonder dat is gebleken dat te dier plaatse de betrokken belastingplichtige als zoodanig is of zal worden aangeslagen. Een tal exemplaren van het onderwerpelijk register, van den daarbij behoorenden klapper en van mijn aan de Inspecteurs van Financiën gericht rondschrijven van heden no: 6415b gaan hiernevens. De Directeur van Financiën, F. A. LIEFRINCK. 333 Bijlage C. No. 19. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, den 6 Maart 1911. van FINANCIËN. No. 6415* Onder aanbieding van exemplaren van: le. mijne aan de Hoofden van gewestelijk bestuur gerichte circulaire van heden no: 2e. het daarin bedoelde register en 3e. van den daarbij behoorenden klapper, heb ik de eer UHEdG: UWEdG: uit te noodigen mij vóór 1 Augustus van dit jaar en voorts telken jare vóór 1 April één exemplaar van het sub 2 bedoelde register te doen toekomen, nadat daarin door U, voor zooveel Uwe afdeeling betreft, alle noodzakelijke wijzigingen en aanvullingen zijn aangebracht en nadat daarin over het afgeloopen jaar de aanslagen, c. q. de reden van vrijstelling, door U zijn vermeld, op de wijze als in de sub 1 vermelde circulaire is aangegeven. Deze bewerking van het register behoort te geschieden na raadpleging van de stukken, die tot de wijzigingen en aanvullingen van het register, en van de biljetten c. a., die tot den aanslag of de vrijstelling geleid hebben, zoodat de Inspecteur of Adjunct-Inspecteur de juistheid van hetgeen heeft plaats gehad zelfstandig heeft kunnen beoordeelen. Nadat van de gegevens, verkregen door inzending van het bijgewerkt exemplaar van het register, bij dit departement het noodige gebruik zal zijn gemaakt wordt dat exemplaar aan den afzender teruggezonden ten einde in een volgend jaar nader aangevuld wederom te kunnen worden aangeboden. De Directeur van Financiën, F. A. L I E F R I N C K. AAN de Inspecteurs van Financiën. 334 Bijlage C. No. 20. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, den 11 November 1911. van FINANCIËN. No. 33223a. Ingevolge de dezerzijdsche circulaire van 28 Februari 1878 No. 3264, zooals dit rondschrijven is gewijzigd en aangevuld bij de dezerzijdsche circulaires en beschikkingen* van 24 Maart 1879 No. 4919 (artikel 6), 3 April 1879 No. 5587, 6 Mei 1884 No. 7368, 17 September 1885 No. 15133, 15 December 1887 No. 18455, 8 Augustus 1891 No. 11666 (achtste alinea), 10 April 1893 No. 5505, 3 Juli 1896 No. 1/12000, 15 November 1897 No. 64/20933, 11 Maart 1904 no. 4453, 19 December 1905 No. 637/25445, 9 Maart 1908 No. 4183, 16 April 1908 No. 831/6718*) (letter f), 2 April 1910 No. 900/5258 en 28 April 1911 No. 11882, worden door UHEdG met betrekking tot de Personeele belasting, de InkomUEdG: stenbelasting, de Belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten en de bijzondere belastingen op de Buitenbezittingen aan het Departement van Financiën ingezonden: a. opgaven van eiken in den loop van het jaar vastgestelden aanslag of suppletoiren aanslag; b. maandelijksche opgaven van plaats gehad hebbende verminderingen, opheffingen of vernietigingen van aanslagen; c. recapitulatiestaten van de in het afgeloopen jaar achtereenvolgens vastgestelde en verminderde aanslagcijfers. De verstrekking van de evengemelde opgaven van vastgestelde en verminderde aanslagcijfers van de verschillende belastingen heeft ten doel het Departement van Financiën in de gelegenheid te stellen: 1. de in de toelichtingen op de jaarrekeningen van de Algemeene Ontvangers en de Ondercollecteurs ter zake vorderbaargestelde en als verminderd of vernietigd afgeschreven bedragen te verifièeren; 2. de ramingen der middelen en de begrootingsrekening, voor zooveel een en ander op de genoemde belastingen betrekking heeft, samen te stellen of toe te lichten; 3. de noodige cijfers te verzamelen voor de opmaking van het Koloniaal Verslag; AAN de Hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië en de Hoofden van plaatselijk bestuur te Gorontalo en Banda. *) Zie Bijlage C. sub 6. 335 4. te voldoen aan het voorschrift in het Gouvernements besluit van 16 April 1903 No. 39 — Bijblad No. 5906— (het verstrekken aan de Algemeene Rekenkamer van gegevens voor de door dat College te bewerkstelligen controle op de Landsontvangsten, als bedoeld bij artikel 3, punt Ij van de bepalingen in Staatsblad 1901 No. 325). Tot dusver laten de opgaven van aanslagcijfers en van verminderingen van aanslagen over het algemeen veel te wenschen over. Herhaaldelijk toch wordt verzuimd van de aanslagen of suppletoire aanslagen en van plaats gehad hebbende verminderingen, opheffingen of vernietigingen van aanslagen opgaven, dan wel verbeterde opgaven, aan dit Departement in te zenden, terwijl ook de ter contróleering van de ingezonden opgaven van gewone aanslagcijfers en van verminderingen in de maand Januari ingediende jaarlijksche recapitulatiestaten veelal niet de juiste cijfers aangeven. Het gevolg hiervan is dat de opgegeven aanslagcijfers niet overeenkomen met die voorkomende in de toelichtingen op de jaarrekeningen, waardoor de Verificatie van die toelichtingen niet onbelangrijk wordt vertraagd, ongerekend nog de moeilijkheden die hieruit voortspruiten voor de opmaking of toelichting van de hiervoren sub 2, 3 en 4 bedoelde ramingen der middelen, de begrootingsrekening, het Koloniaal verslag en de voor de Algemeene Rekenkamer bestemde opgaven van belastingcijfers. Ten einde hierin verbetering te brengen en daarbij tevens de gewestelijke bureaux van veel noodeloos schrijfwerk te ontlasten, wordt met ingang van 1 Januari 1912 de inzending van de hiervoren sub a, b en c bedoelde opgaven en staten afgeschaft en zullen daarvoor in de plaats van af genoemden datum Uwerzijds ui ter 1 ij k veertien dagen na afloop van elk kwartaal aan het Departement van Financiën behooren te worden ingediend kwartaalstaten volgens de hierbij gevoegde modellen, gemerkt : A. voor de Personeele belasting; B. voor de Inkomstenbelasting; C. voor de Belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten; D. voor de bijzondere belastingen op de Buitenbezittingen. De wijze, waarop de opgaven van vastgestelde en verminderde aanslagcijfers in de nieuw ontworpen kwartaalstaten model A, B, C en D moeten worden opgenomen, is daarin met volledige voorbeelden aangegeven, zoodat deze staten geen nadere toelichting vereischen. Het wordt echter niet ondienstig geacht met betrekking tot de opmaking van deze kwartaalstaten alsnog het volgende onder Uwe bijzondere aandacht te brengen: 1. In de staten worden voor elk belastingjaar afzonderlijk de gegevens opgenomen, welke betrekking hebben op de in het afgeloopen kwartaal vastgestelde aanslagen en suppletoire aanslagen en verminderingen, opheffingen of vernietigingen van aanslagen van de verschillende belastingen, wordende hierbij nog nadrukkelijk opgemerkt, dat daarin ook behooren te worden vermeld de van wege de Regeering of het Departement van Fi- 336 nanciën bewerkstelligde verminderingen, opheffingen of vernietigingen van aanslagen, 2. De aanslagen alsook de verminderingen, opheffingen en vernietigingen betrekkelijk het loopend jaar worden in den staat kasgewijze opgenomen en getotaliseerd. Alleen voor zooveel betreft de belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten op Java en Madoera (uitgezonderd de Vorstenlanden) geschiedt de invulling comptabelsgewijze (Algemeen Ontvanger of Ondercollecteur, zie staat model C). 3. In de staten moet steeds duidelijk worden bekendgesteld het belastingjaar, waarop een suppletoire aanslag betrekking heeft. Voor zooveel noodig zij hierbij opgemerkt, dat met een suppletoiren aanslag bedoeld wordt een in het loopend jaar vastgestelde aanslag over het voorafgaand jaar of over vorige jaren. 4. In de staten is een kolom opgenomen voor de vermelding van de volgnummers van de plaats gehad hebbende verminderingen, opheffingen of vernietigingen. In verband daarmede zullen de verminderingen enz. van aanslagen, daaronder begrepen die welke van wege de Regeering of het Departement van Financiën worden bewerkstelligd, ten Uwen kantore doorloopend moeten worden genummerd. 5. Indien in het afgeloopen kwartaal geen aanslag' of suppletoire aanslag en geen vermindering, opheffing of vernietiging van aanslagen heeft plaats gehad worden nihil-staten ingediend, zullende in dat geval in den staat model D c. q. voor elke belasting afzonderlijk de aanteekening „nihil" moeten worden gesteld. 6. Ten Uwen kantore waren minuutstaten van de in te dienen kwartaalstaten aan te houden, welke dagelijks zullen moeten worden bijgehouden en met het opmaken waarvan dus niet ware te wachten tot het einde van het kwartaal. 7. De kwartaalstaten behooren zonder geleide-missive aan het Departement van Financiën (Bureau Ontvangsten) te worden ingezonden. Ten slotte moge er nog met nadruk op gewezen worden dat op een accurate invulling en tijdige inzending van de kwartaalstaten dezerzijds zeer veel prijs wordt gesteld. De Directeur van Financiën, F. A. LIEFRINCK. Behoort bij Rondschrijven van den Directeur van Financiën van 11 November 1911 no. 33223a Model B. Gewe8t Jaar 19 INKOMSTEN BELASTING. Opgaaf van de in het Kwartaal 19-..... voor het loopend jaar en voor vorige jaren vastgestelde en verminderde aanslagcijfers. ■ , den i 19 ^ Gouverneur Resident Aan het Departement van Financiën (Bureau Ontvangsten). 338 339 e u -o "ïï ° I c Bedrag van eiken Bedrag van elke verminju 10 u "§. a" b vastgestelden dering, opheffing of Datum en nummer van de besluiten waar- K| g .o ° ;3» & aanslag. vernietiging. KANTOOR Afdeeling >• _*J . 5 .« _ ° b { bij aanslagen zijn vastgesteld of vermin- g 2 ^ t^'c |, I Naamlooze I Naamlooze VAN deringen, opheffingen of vernietigingen I „ 11 "f £ g Physieke Vennoot- Physieke Vennoot- Onderafdeeling. 1 3 '""'e ° 13 i I schappen en schappen en ONTVANGST, van aanslagen hebben plaats gehad. E S>„.g g - personen. [ andere licha- personen. andere licha- Z o. > .5 "> i men. men. 1. 1 - 2. 3. 4." 5. 6- I 7-1 »• I 9. 10. INKOMSTEN BELASTING 1912. A Bt. Rest. van 26 Februari 1912 No. 20 2 i 15 , / 1600 I — j ƒ — j— ƒ — — ƒ — — 28 24 I 3 2 - - -1 „ 1300 1 - „ - - „ - - C 2 Maart „ 35 4 3 i » 200 — » ~ ~ » — ~ " " Algemeen Ontvanger teB... A 10 „ „ „ 60 1 - » — - » - - » 50 — „ — — 15 „ „ „ 70 3 —I IB — — » — — » — — » 100 — - TOTAAL ... ƒ 1800 j- ƒ 1300 I - I ƒ 50 -1 ƒ 100 | - B Bt. Rest. van 20 Februari 1912 No. 20 1 25 f 2000 — ƒ — — ƒ — ~ ƒ „ „ „ „ 5 Maart „ „ 40 5 | I 2 j - — „ 1250 , — „ — — „ — Algemeen Ontvanger te A.. D 20 „ „ „ 75 6 I 14 j » H50 — „ — — „ — — „ — | — B Dir. van Fin. van 12 Maart „ „ 2500 2 II — — » — — .. 25 — „ — | - D Rest. van 27 Maart „ „ • 83 4 » — — » — — » 15 — ,, — j — TOTAAL ... / 3150 - ƒ 1250 - ƒ 40 - ƒ - — | TOTAAL GENERAAL. ... f 4950 I - ƒ 2550 I - ƒ 90 -1 ƒ 100 | — | I INKOMSTEN BELASTING 1911. A Bt. Rest. van 8 Januari 1912 No. 10 12 I 7 | ƒ 500 - I ƒ -I- ƒ - ƒ - - Algemeen Ontvanger te B.. . „ 15 Februari „ 13 13 I 1 — — » 1800 — „ — — „ — — « B 13 Maart „ 68 10 | - — — I ., — | — „ 150 — „ — — » " »A>" INKOMSTEN1 BELASTING 1910. B Bt. Rest. van 18 Februari 1912 No. 14 20 2 V 130 1~ j ƒ - \- f " - - ƒ - - Algemeen Ontvanger te A... 340 Bijlage C. No. 21. RONDSCHRIJVEN. „ , „ BATAVIA, den 6 Mei 1912. Departement van FINANCIËN. No. 15331a Aan in Nederland wonende physieke personen, die hier te lande een beroep of bedrijf uitoefenen, zoomede aan in Nederland gevestigde vennootschappen en vereenigingen, welke hier te lande door tusschenkomst van gemachtigden verzekeringsovereenkomsten aangaan (vgl. artikel 1, alinea 1 sub c, d en f der ordonnantie in Staatsblad 1908 No. 298) kan volgens artikel 37 der wet van 2 October 1893 (Nederlandsch Staatsblad No. 149) tot regeling van de belasting op bedrijfs- en andere inkomsten in Nederland, zooals dat artikel luidt ingevolge de wet van 30 December 1905 (Nederlandsch Staatsblad No. 364) op schriftelijk verzoek ontheffing worden verleend ter zake van de door hen gedurende het voorafgaand belastingjaar in Nederlandsch-Indië betaalde inkomstenbelasting. Het verzoekschrift daartoe behoort vergezeld te gaan van de noodige bewijsstukken of gewaarmerkte afschriften daarvan. Op grond hiervan wordt o.m. van den belanghebbende overlegging gevorderd van een gewaarmerkt afschrift van het aanslagbiljet wegens hier te lande verschuldigde inkomstenbelasting voorzien van eene (c.q. negatieve) verklaring betreffende de op den aanslag 'verleende ontheffingen en van eene aanteekening omtrent het bedrag der inkomsten, waarnaar de aanslag is opgelegd, terwijl de op dat afschrift voorkomende handteekeningen door de bevoegde autoriteiten moeten zijn gelegaliseerd. Ook wordt genoegen genomen met eene afzonderlijke verklaring van de bevoegde autoriteit, waarin behalve het vorenstaande ook het bedrag van den aanslag en de data zoomede de bedragen der daarop gedane betalingen zijn vermeld. Blijkens van den Minister van Financiën ontvangen bericht zijn echter de overgelegde verklaringen niet altijd volledig, zoodat dan nadere gegevens moeten worden gevraagd, hetgeen voor de belanghebbenden niet alleen bezwaarlijk is, doch ook de afdoening der verzoekschriften vertraagt. Ten einde dit zooveel mogelijk te voorkomen heb ik de eer UHEdG. te verzoeken waar noodig met het vorenstaande in den vervolge rekening te willen houden en te doen houden. De Directeur van Financiën, <• : F. A. LIEFRINCK. AAN de Hoofden van gewestelijk bestuur. 341 Bijlage C. No. 22. RONDSCHRIJVEN. Departement BATAVIA, den 13 December 1912. FINANCIËN. No. 41542. Een dezer dagen zullen UHEdG. voor g »*f» -|f» ::!£25- IS - -SS:: $ ::K :8S :S5 :SS " Sm " 470 " 941 "li I 18.81 „23.51 „28.22 „32.92 "\mn " 482 " 965 14.47 19.29 „24.11 ,28.94 „33.76 " 8475 " 5 54 "l09 „ SS „22 17 27.71 „ 33.26 „38.80 " 8875 " 5 66 1 33 16.99 ,22.65 „28.31 „33.98 „39.64 " Q975 " 5 78 1157 17.35 „23.13 „28.91 „34.70 „40.48 " S " 5 90 " 8 17-71 23.61 „29.51 „35.42 „41.32 " 900 75 " 6 02 1205 18.07 24.09 „30.11 „36.14 „42.16 "SJtÜ " fi?l " 2 29 18 43 24.57 „30.71 „36.86 „43.- "90875 " 6 26 1253 ", 8.79 ', 25.05 .31.31 „3758 „43.84 "fvlll " 638 " 277 19.15 , 25.53 „31.91 „38.30 „44.68 "9 fi 75 " 6 50 " 30 9.51 26.01 „32.51 „39.02 „45.52 " Ha ll " 6 62 13 25 19 87 , 26.49 „33.11 „39.74 „46.36 "2S 75 " 6 74 " 3 49 :20-23 , 26.97 33.71 „40.46 „47.20 "liill " a at " 90 59 27 45 34.31 „41.18 „48.04 "23325 "I- " 4- :20.99 27.99 \\ 34.99 "„41.99 „ 48.98 :;237:75„ „x** „21.40 „28.53 „35.6e|„42.8o „49.93 357 Bedrag 1 2 3 4 5 6 7 der Per- Per- Per- Per- Per- Per- PerBelas- soon. sonen. sonen. sonen. sonen. sonen. sonen. ting 3% 6% 9% 12% 15% 18% 21% ƒ242.25 ƒ 7.27 ƒ1454 ƒ21.80 ƒ29.07 ƒ36.34 ƒ43.61 ƒ50.87 „246.75 „ 7.40 „14.81 „22.21 „29.61 „37.01 „4442 „51.82 „251 25 „ 7.54 „15.08 „22.61 „30.15 „37.69 „45.23 „52.76 „255.75 „ 7.67 „15.35 „23.02 „30.69 „38.36 „ 46.04 „53.71 „260.25 „ 7.81 „15.62 „ 23.42 „31.23 „39.04 „ 46.85 „54.65 „264.75 „ 7:94 „15.89 „23.83 „31.77 „39.71 „47.66 „55.60 „269.25 „ 8.08 „16.16 „ 24.23 „32.31 „40.39 „48.47 „56.54 „273.75 „ 8.21 „16.43 „2464 „32.85 „41.06 „49.28 „57.49 „278.25 „ 8.35 „16.70 „ 25.04 „ 33 39 „ 41.74 „50.09 „58.43 „282.75 „ 8.48 „16.97 „25.45 „33.93 „42 41 „50.90 „59.38 „287.25 „ 8.62 „17.24 „25.85 „34.47 „43 09 „51.71 „60.32 „291.75 „ 8.75 „17.51 „26.26 „35.01 „43.76 „52.52 „61.27 „296.25 „ 8.89 „17.78 „26 66 „35 55 „ 44.44 „53.33 „62.21 „300.75 „ 9.02 „18.05 „27 07 „36 09 „45.11 „54.14 „63 16 „305.25 „ 9.16 „18.32 „ 27.47 „ 36.63 „ 45.79 „54.95 „64.10 „309.75 „ 9.29 „18.59 „27 88 „37.17 „46.46 „ 55.76 „65 05 „314.25 „ 9.43 „18.86 „28.28 „37.71 „47.14 „56.57 „65-99 „318.75 „ 9.56 „19.13 „28.69 „38 25 „47.81 „57.38 „66.94 „323.25 „ 9.70 „19.40 „29.09 „38.79 „48.49 „58.19 „67.88 „327.75 ,. 9.83 „19.67 „29.50 „39.33 „49.16 „59.— „68.83 „332.25 „ 9.97 „19.94 „29.90 „39.87 „49.84 „59.81 „69.77 „336.75 „10.10 „20.21 „30.31 „40.41 „5051 „60.62 „70 72 „341.25 „10.24 „20.48 „30.71 „40.95 „51.19 „61.43 „7166 „345.75 „10.37 „20.75 „31.12 „41.49 „51.86 „62.24 „72.61 „350.25 „10.51 „21.02 „3152 „42.03 „52.54 „63.05 „73.55 „354.75 „10.64 „21.29 „31.93 .,42.57 „ 53 21 „63.86 „74.50 „359.25 „10.78 „21.56 „32.33 „43.11 „53 89 „64.67 „75.44 „363.75 „10.91 „21.83 „32 74 „43.65 „54.56 „65.48 „76.39 „368.25 „11.05 „22.10 „33.14 „44.19 „55.24 „66.29 „77.33 „372.75 „11.18 „22.37 „33.55 „44.73 „55.91 „67.10 „78.28 „377.25 „11.32 „22.64 „33 95 „45.27 „56.59 „67.91 „79.22 „381.75 „11.45 „22.91 „34.36 „45.81 „57.26 „68.72 „8017 „386.25 „11.59 „23.18 „34 76 „46.35 „57.94 „69.53 „81.11 „390.75 „11.72 „23.45 „35.17 „46.89 „58.61 „70.34 „82.06 „395.25 „11.86 „23.72 „35.57 „ 47.43 .,59.29 „71.15 „83.— „399.75 „1199 „23.99 „ 35.98 „47.97 „ 59.96 „71.96 „83.95 „404.25 „12.13 „24.26 „36.38 .,48.51 „60.64 „72.77 „84 89 „408.75 „12.26 „24.53 „36.79 „49.05 „61.31 „73.58 „85.84 „413.25 „12.40 „24.80 „37.19 „49.59 „61.99 „74.39 „86.78 „417.75 „12.53 „ 25.07 „ 37.60 „50.13 „62.66 „75.20 „87.73 358 Bedrag 1 2 3 4 5 6 7 der Per- Per- Per- Per- Per- Per- Per- Belas- soon sonen. sonen. sonen. sonen. sonen. sonen. ting. 3% 6% 9% 12% 15% 18% 21% ƒ422.25 ƒ12.67 ƒ25.34 ƒ38.— ƒ50.67 „ 63.34 ƒ 76.01 ƒ 88.67 „426.75 „12.80 „25.61 „38.41 „51.21 „64.01 „ 76.82 „ 89.62 „431.25 „12.94 „25.88 „38.81 „51.75 „ 64.69 „ 77.63 „ 90.56 „435.75 „13.07 „26.15 „39.22 „ 52.29 „ 65.36 „ 78.44 „ 91.51 „440 25 „13.21 „26.42 „39.62 „ 52.83 „ 66.04 „ 79.25 „ 92.45 ,444.75 „ 13 34 „26.69 „40.03 „ 53.37 „66.71 „ 80.06,, 93.40 „449 75 „13.49 „26.99 „40.48 „ 53.97 „67.46,, 80.96,, 94.45 „454.75 „1364 „27.29 „40 93 „ 54.57 „68.21 „ 81.86,, 95.50 „459.75 „13.79 „ 27.59 „41.38 „55.17 „68.96 „ 82.76,, 96.55 „464.75 „13.94 „27.89 „41.83 „55.77 „69.71 „ 83.66,, 97.60 ,469 75 „14.09 „28.19 „42.28 „56.37 „ 70.46 „ 84 56 „ 98.65 „474 75 „14.24 „ 28 49 ,.42 73 „56.97 „71.21 „ 85.46,, 99.70 „479.75 „14.39 „28.79 „43.18 „57.57 „71.96,, 8636,, 100.75 „484 75 „14.54 „29.09 „43.63 „58.17 „72.71 „ 87.26 „ 101.80 „48975 „14.69 „29.39 „44.08 „ 58.77 „73 46,, 88.16., 102.85 „494.75 „14 84 „29.69 „44 53 „59.37 „74.21 „ 89.06 „103.90 „499.75 „14.99 „29 99 „44.98 „59.97 „74.96,, 89.96,, 104.95 „504.75 „15.14 „30.29 „45.43 „60.57 „75 71 „ 90 86,, 106 — „50975 „15.29 „30 59 „45 88 „61.17 „76.46,, 91.76„ 107.05 „514.75 „ 1544 „30.89 „46.33 „61.77 „77.21 „ 92 66 „ 108.10 „519.75 „15.59 „31.19 „46.78 „ 62.37 „77.96,, 93 56 „ 109.15 „524 75 „15.74 „31.49 „47.23 „62.97 „78.71 „ 94.46 „110.20 „52975 „ 1589 „31.79 „47.68 „6357 „79.46,, 95.36, 111.25 534 75 „16.04 „ 3209 „48.13 „64.17 „80.21 „ 96.26 „ 112.30 „53975 „16.19 „32.39 „48 58 „64.77 „80.96,, 97.16 „ 113.35 544 75 „16.34 „32.69 „ 49.03 „65.37 „81.71 „ 98 06„ 114.40 549 75 „16.49 „ 32.99 „49.48 „65 97 „ 82 46,, 98 96 „115.45 „554 75 „16.64 „33.29 „ 49.93 „66.57 „83.21 „ 99.86 „ 116.50 „559.75 „16.79 „33 59 „ 50.38 „67.17 „ 83.96 „ 100.76„ 117.55 „564.75 „16.94 „ 33 89 „50.83 „67.77 „84.71 „ 101.66„ 118.60 „56975 „17.09 „34.19 „5128 „68.37 „8546 „ 102.56 „ 119.65 „574 75 „17.24 „34.49 „51.73 „68 97 „86.21 „ 103.46 „ 120.70 „579,75 „17.39 „34.79 „52.18 „69 57 „ 8696 „ 104.36 „ 121.75 „584 75 „ 1754 „ 3509 „ 52.63 „70.17 „87.71 „ 10526 „ 122.80 „589.75 „17.69 „35 39 „53.08 „70.77 „88.46 „ 106.16 „ 123.85 „594 75 „17.84 „ 3569 „ 53.53 „71.37 „89.21 „ 107.06 „ 124 90 59975 „17.99 „3599 „ 53.98 „71.97 „ 89.96 „ 107.96 „ 125.95 „604.75 „18.14 „36 29 „ 54 43 „72.57 „90.71 „ 108.86 „ 127— „609.75 „18.29 „36.59 „54.88 „73.17 „91.46 „ 109.76 „ 128.05 „614.75 „18.44 „36.89 „55.33 „73.77 „92.21 „ 110.66 „ 129.10 359 Bedrag 1 2 3 4 5 6 I 7 der Per- Per- Per- Per- Per- Per- Perbelas- soon. sonen. sónen. sonen. sonen. sonen. sonen. ting. 3% 6% 9% 12% 15% 18% 21% ƒ619.75 ƒ18.59 ƒ37.19 ƒ55.78 ƒ74.37 ƒ 92.96 ƒ111.56 ƒ 130.15 „624.75 „18.74 „ 37.49 „56.23 „74.97,, 93.71 „ 112.46 „ 131 20 „629.75 „18.89 „ 37.79 „ 56.68 „75.57,, 94.46 „ 113.36 „ 132^25 „634.751,, 19.04 „38.09 „57.13 „76.17,, 95.21 „ 114.26 „ 133.30 „639.75 „19.19 „38 39 „ 57 58 „76.77 „ 95 96 „ 115.16 „ 134.35 „644.75 „19.34 „ 38.69 „ 58.03 „77.37,, 96.71 „ 116.06 „ 135 40 „ 649.75 „ 19.49 „ 38.99 „ 58.48 „ 77.97 „ 97.46 „ 116 96 „ 136 45 „654.75 „19 64 „39.29 „58.93 „78.57 „ 98.21 „ 117.86 „ 137 50 „659.75 „19.79 „39.59 „59.38 „79.17,, 98.96 „ 118.76 „ 138.55 „664.75 „19 94 „39.89 „59 83 „79.77 „ 99.71 „ 119.66 „ 139 60 „669.75 „20.09 „40.19 „60.28 „80.37 „ 100.46„ 120.56 „ 140.65 „67475 „20.24 „ 40.49 „60.73 „80.97 „ 101.21 „ 121.46 „ 141.70 „679.75 „20.39 „40.79 „61.18 „81.57 „ 101.96„ 122.36„ 142.75 „684.75 „20.54 „41.09 „61.63 „ 82.17 „ 102.71 „ 123.26 „ 143 80 „689.75 „20.69 „41.39 „62.08 „ 82.77 „ 103 46 „ 124.16 14485 „694.75 „20.84 „41.69 „62.53 „83.37 „ 104.21 ,. 125 06 „ 145 90 „699.75 „2099 „4199 „62.98 „83 97 „ 104.96 „ 12596 „ 146.95 „704.75 „21.14 „ 42.29 „63.43 „84.57 „ 105.71 „ 126.86 „ 148.— „709.75 „21-29 .,42.59 „ 63.88 „ 85.17 „ 106.46 „ 127.76 „ 149 05 „714.75 „2144 „42.89 „64.33 „85.77 „ 107.21 „ 128 66 „ 150 10 „719.75 „21.59 „4319 „64.78 „86 37 „ 107.96 „ 129.56 „ 151 15 „724.75 „21.74 „43.49 „65.23 „86.97 „ 108.71 „ 13046„ 152.20 „729.75 „21.89 „43.79 „65.68 „87.57 „ 109.46 „ 131.36 „ 153.25 „734.75 „22.04 „44.09 „66.13 „ 88.17 „ 110.21 „ 132.26 „ 154 30 „739.75 „22.19 „44.39 „6658 „88.77 „ 110.96 „ 133.16,, 155.35 „744.75 „22.34 „44.69 „67.03 „89.37 „ 111.71 „ 134.06 „ 156 40 „749.75 „22.49 „44.99 „67.48 „89.97 „112.46, 134 96 '157 45 „754.75 „22.64 „45.29 „67.93 „90.57 „ 113.21 „ 135.86 ', 158.50 „759.75 „22.79 „45.59 „6838 „ 91.17 „ 113.96 „ 136.76 „ 159.55 „764.75 „22.94 „45.89 „68.83 „91.77 „ 114.71 „ 137 66., 160.60 „769.75 „2309 „46.19 „69.28 „92 37 „ 115.46„ 138.56„ 161.65 „774.75 „23.24 „ 46.49 „69.73 „92.97 „ 116.21 „ 139.46 „ 162.70 „779.75 „23.39 „46.79 „70.18 „93.57 „ 116.96 „ 140.36 „ 163.75 „784.75 „23.54 „47.09 „70.63 „ 9417 „ 117.71 „ 141 26 16480 „789.75 „23.69 „47.39 „71.08 „94.77 „ 118.46 „ 142 16 „'165.85 „794.75 „23.84 „47.69 „71.53 „95.37 „ 119.21 „ 143.06 „ 166.90 „799.75 „2399 „47.99 „71.98 „95.97 „ 119.96 „ 143.96 „ 167.95 „80475 „2414 „48 29 „72.43 „96.57 „ 120.71 „ 144.86, 169 — „809.75 „2429 „48.59 „72.88 „ 97.17 „ 121.46 „ 145.76 „ 170.05 „814,75 „24.44 „48.89 „73.33 „97.77 „ 122.21 „ 146.66 171 10 360 Bedrag 1 2 3 4 5 6 7 der Per- Per- Per- Per- Per- Per- PerBelas- soon sonen. sonen. sonen. sonen. sonen. sonen. ting. 3% 6% 9% 12% 15% 18% 21% ƒ819.75 ƒ 24.59 ƒ49.19 „73.78 ƒ 98.37 ƒ 122 96 ƒ 147.56 ƒ 172.15 „824.75 „24.74 „49.49 „74.23 „ 98.97 „ 123.71 ., 148.46 „ 173.20 „829.75 „24.89 „ 49.79 „74.68 „ 99.57 „ 124.46 „ 149.36 „ 174.25 „834 75 „ 25.04 „50.09 „ 75.13 „ 100 17 „ 125.21 „ 150.26 „ 175 30 „839.75 „ 25.19 „ 50.39 „ 75 58 „ 100 77 „ 125.96 „ 151.16 „ 176.35 „ 844 75 „ 25.34 „ 50.69 „ 76.03 „ 101.37 „ 126.71 „ 152.06 „ 177.40 „ 849.75 „ 25.49 „ 50.99 „ 76.48 „ 101.97 „ 127.46 „ 152.96 „ 178.45 „ 854.75 „ 25.64 „ 51.29 „ 76.93 „ 102 57 „ 128.21 „ 153.86 „ 179.50 „ 859.75 „ 25.79 „ 51.59 „ 77.38 „ 103 17 „ 128.96 „ 154.76 „ 180.55 „864.75 „ 25.94 „51.89 „ 77.83 „ 103.77 „ 129.71 „ 155 66 „ 181.60 „ 869.75 „ 26.09 „52.19 „ 78.28 „ 104.37 „ 130.46 „ 156.56 „ 182.65 „ 874 75 „ 26.24 „ 52.49 „ 78.73 „ 104.97 „ 131 21 „ 157.46 „ 183.70 „879.75 „ 26.39 „52.79 „ 79.18 „ 105.57 „ 131.96 „ 158.36 „ 184.75 „884.75 „ 26.54 „ 53.09 , 79.63 „ 106.17 „ 132.71 „ 159.26 „ 185 80 „889.75 „ 26.69 „ 53.39 „ 80.08 „ 106.77 , 13346 „ 160.16 „ 186 85 „ 894.75 „ 26 84 „ 53.69 „ 80 53 „ 107.37 „ 134 21 „ 161.06 „ 187.90 „ 899.75 „ 26.99 „ 53.99 80.98 „ 107.97 „ 134 96 „ 161.96 „ 188.95 „ 904.75 „ 27.14 „ 54.29 „ 81.43 „ 108.57 „ 135 71 „ 162.86 „ 190.— „909.75 „ 27.29 „54.59 „ 81.88 „ 109 17 „ 136.46 „ 163.76 „ 191.05 „914.75 „ 27.44 „ 54.89 „ 82.33 „ 109.77 „ 137.21 „ 164.66 „ 192.10 „919.75 „27.59 „55.19 „82.78 „ 110.37 „ 137.96 „ 165.56 „ 193.15 „324.75 „27.74 „55 49 „83.23 „ 110 97 „ 138.71 „ 166.46 „ 194 20 „929.75 „27.89 „ 55.79 „83.68 „ 111.57 „ 139 46 „ 167.36 „ 195.25 „934.75 „28 04 „56.09 „ 84.13 „ 112.17 „ 140.21 „ 168.26 „ 196.30 „939.75 , 28.19 „56.39 „84.58 „ 112.77 „ 140.96„ 169.16„ 197.35 „944.75 „28.34 „56.69 „8503 „ 113.37 „ 142.71 „ 170.06 „ 19840 „949.75 „28.49 „56.99 „85.48 „ 113.97 „ 142.46 „ 170.96 „ 199.45 „954.75 „28.64 „57.29 „85.93 „ 114.57 „ 143.21 „ 171.86 „ 200.50 „959.75 „28.79 „57 59 „ 86 38 „ 115.17 „ 143.96 „ 172.76 „201.55 „964.75 „28.94 „ 57.89 „86.83 „ 115.77 „ 144.71 „ 173.66 „ 202.60 „969.75 „29.09 „58.19 „87.28 „ 116.37 „ 145.46 „ 17456 „ 203.65 „274.75 „ 29.24 „58.49 „87.73 „116.97 „146.21 „ 175.46 „204.70 „979.75 „ 29.39 „58 79 „ 88.18 „ 117.57 „ 146 96 „ 176.36 „205.75 „984.75 „29.54 „59.09 „8863 „ 118.17 ., 147.71 „ 177.26 „206 80 „989.75 „29.69 „59 39 „89.08 „ 118.77 „ 148.46 „ 178.16 „ 207.85 „ 994 75 „ 29.84 „ 59.69 „ 89.53 „ 119.37 „ 149.21 „ 179.06 „ 208.90 „99975 „ 29.99 „59.99 „89.98 „ 119.97 „ 149.96 „ 179.96 „ 209.95 1004.75 „30.— „60.— „ 90.— „ 120.— „ 150.— „ 180.— „ 210 — ALPHABETISCH REGISTER. Aandeelen-uitreiking van, art. 16, No. 141. Aandeelen op naam, art. 18, No. 145. Aandeel in de winst, art. 7. Aangifte, art. 29, 3G, 33, 34, 35, 42, 43, 49, 54. Nos. 174, 176. Aangifte-verplichte, art. 31. Aangifte voor buitenlandsche deelgerechtigden, No. 147. Aangiftebiljet, art. 30. 32 Nos. 176, 184, Bijlage C, No. 22. Aanplant, No. 51. Aanslag, art. 54, 60. Aanslagbiljet art. 45, 49, 50, 54, Bijlage C, Nos. 5, 6. Aanslagcommissie, zie commissie van aanslag. Aanslag van in het buitenland gevestigde firma's, No. 15. Aanvang van belastingplicht, art. 9, 28, No. 172. Aanvang van een bedrijf, No. 107. Aanvraag gedrukten, Bijlage C, Nos. 1, 15. Achterstallige contributien aan de burgerlijke pensioenen, No. 74. Achteruitgang van het inkomen, art. 58. Acte van oprichting eener Naamlooze Vennootschap, No. 6. Actions de jouissance No. 133. Adjunct-Inspecteurs van Financiën, zie onder Inspecteur van Financiën. Afdeelingsbanken, No. 128. Afkoop van rechten, No. 131. Afloopende bijdragen voor pensioenen, art. 9, No. 96. Aflossing van kapitaal, art. 16, No. 140. Aflossing van schulden, art. 8, No. 86. Afschriften van balans en winst en verliesrekeningen, art. 30, Nos. 180, 181. Afschrijvingen, art. 6, No. 49 Afschrijving van belastingschuld, No. 244 Afschrijving op woeste gronden, No. 49. Afschrijving op een suikerfabriek, No. 49. Afschrijvingen op concessies, No. 49. Afschrijving op eersten aanleg, No. 49. Afschrijving op oprichtingskosten, No. 49. Afschrijvingen uit voorzichtigheid, No. 49. Afschrijving op de waarde der onderneming, No. 49. Afschrijving op schuldvorderingen, No. 54Afschrijving op „stock"-goederen, No. 49. Afschrijving op aandeelen, No. 49. Afschrijving op ontginningskosten, No. 49. Afschrijving op aarden banen, No. 49. Afstamming, No. 15. Aftrek wegens te onderhouden kinderen of familieleden, art. 12. Nos. 120, 123. Afwezigen, art. 23. Agent van een buitenlandsch huis, No. 15. Agio, No. 133, Bijlage C, No. 9. Algemeen Ontvanger, art. 32, 45. Amboina, No. 266. Ambt, art. 7. Ambtscostuum No. 73. Anticipatierekeningen No. 49. Assurantie eigen risiko Nos. 88. 156. Assurantiemaatschappijen, art. 20. Assurantiepremiën, art. 6. Balans, art. 30, 34, Nos. 180, 181, 191. Banda, No. 266. Banken voor Inlandsch Credietwezen, Bediening, art. 7. (No. 8. Bedrijfsbelasting-Indische, Nos. 2, 9, 175, 247- Bedrijfsbelasting-Nederlandsche, art. 57, / Nos. 17. 85, 115, 160, Bijlage C, No 21. Bedrijfsonkosten, art 6, No. 50. Bedrijfsinkomen, art. 6. Beëédiging, art. 59, No. 263. Beëédiging der aangiften, art. 43. 362 Begrafenisfonds, No. 80. Bekendmaking openbare, art. 32. Belasting op de bedrijfs en andere inkomsten (Indische), zie bedrijfsbelasting. Belasting-vrije, No. 72. Belastingen, art. 8, No. 85. Belastingjaar, art. 9, 28, Nos. 105, 171. Belastbaar minimum, No. 118. Belegging, No. 60. Belooningen, No. 72. Belooningen, geldelijke, art. 7. Berekening der belasting van gehuwde belastingplichtigen, art. 10, No. 114. Berekening van de overwinst, art. 16. Berekening van het zuiver inkomen, art. 8. Beroep-hooger, zie hooger beroep. Beroeps of bedrijfsonkosten, art. 6, 8, Nos. 50, 73, 95. Beroepsinkomen, art. 6. Beslag, art. 50. Beslissing op doleantie, art. 45, Nos. 224, 225. Bestuurders van rechtspersonen, art. 16,31. Betaling van belasting, art. 51 No. 241. Betrekking, art. 7. Bevoordeelden bij een verzekeringscontract No. 29. Bevoorrechting van belastingschuld, art. 53. Bevordering, No. 111. Bezwaarschrift, zie doleantie. Biljet, zie aangifte of aanslagbiljet. Boekjaar, art. 9, Nos. 104, 109, Bijlage C, Boekti, No. 49. (No. 11. Boete, art. 27, 51, 58, Nos. 168,235,242. Boekwaarde, No. 49. Brandverzekering, art. 1. Broederschap der orde van den Nederlandschen Leeuw, No. 23. Buitengewone omstandigheden, No. 256. Buitengewone geldelijke belooningen, art. 7. Buitenlandsche vennooten, No. 197. Buitenlandsche deelgerechtigden in de winst, No. 197. Buitenlandsch fabrikant, No. 15. Buitenlandsche firma's, No. 15. Buitenlandsche reeders, No. 15. Buitenlandsche handelsreiziger, No. 15. Buitenlandsche deelgerechtigden in de winst, art. 19. Buitenlandsche vennooten, art. 19, No. 147. Buitenlandsche verzekeraars, art. 20. Buitenlandsch verblijf, No. 16. Buiten Nederlandsch-Indië gevestigde Naamlooze Vennootschappen die door tusschenkomst van andere in Nederlandsche-Indië inkomsten verwerven, No. 14. Buiten Nederlandsch-Indië gevestigde Naamlooze Vennootschappen, art. 21, No. 155 e.v. Buiten Nederlandsch-Indië gevestigde vennootschap, No. 166. Bureaukosten, No. 66. Buitengewone bijdragen aan de Weduwen en Weezenfondsen, No. 74. Buitengewone pensioenstortingen, No. 96. Buitengewone(belooningen. Nos. 72,102. Bijdragen voor pensioenen en fondsen, art. 7, No. 57 Bijlagen bij de aangifte, art. 30. Bijzondere omstandigheden, No. 99- Canon, No. 35 Cassatie van den aanslag, art. 46. Chineezen, Nos. 9, 15. Commanditaire Vennootschap, No. 13. Commanditaire Vennootschappen op aandeelen, art. 1, 14. No. 13. Commensalen, No. 25. Commissie van aanslag, art. 37, 38, 39, 40, 55, 57, 60, Nos. 100, 108,140,175, 201, e.v. 250. Commissie van herziening, art. 47, No. 228. Commissarissen, art. 14, 16. Commissiereizen, No. 66. Concessies, No. 49. Concessionarissen, art. 15. Consuls, art. 1, No. 5. 363 Contributien, art. 16, No. 139. Contributies aan pensioenen en fondsen, No. 74. Controleur voor de belastingen, No. 211. Conversie, No. 86. Coöperatieve Vereenigingen, art. 1, No. Cultuurbanken, No. 156. (139. Curandus, art, 23, No. 16. Curator, art. 16, 23. Daggelden, Nos. 71, 94. Deelgerechtigden-buitenlandsche in de winst, No. 197. Depositobanken, No. 8. Dessa loemboengs, No. 8. Dienstautomobiel, No. 73. Dienstpaarden, art. 8, Nos. 67, 73. Directeur van Financiën, art. 32, 36, 45, 46, 48, 49, 57, No. 185. Directeur van een Naamlooze Vennootschap, art. 31. Dividendbelasting, No. 124. Dividenden, art. 5, Nos. 40, 97, 98. Doleantiën, art. 45, 52, 55 No. 222. Dwaling, art. 48. Domicilie, No. 16. Dubieuse debiteuren, Nos. 54, 88. Dubbele belasting, No. 40. Dwangschrift, art. 62. Nos. 169, 267, Bijlage C, No. 12. Echtgenooten, art. 36, No. 256. Echtscheiding, No. 122. Eed, art. 43, 59, No. 261. Eed der Commissieleden, art. 38. Effectenspeculatie, art. 5, No. 43. Effecten, art. 5, Nos. 43, 60. Emolumenten, art. 17, No. 63. Erfkoeli, No. 62. Executie, art. 27. Exploitatie van onroerepde goederen door Naamlooze Vennootschappen, (No. 38. Exploratiegelden. No. 66. Europeanen, art. I, No. 2. Faillissement, art. 50, Nos. 165,240,244. Familievennootschappen, No. 127. Firma's in het buitenland gevestigd die in Nederlandsch-Indië een bedrijf uitoefenen, No. 15. Fondsen, art. 6. Fooien No. 27. Fourage indemniteit, No. 67. Gagement, No. 23. Gamelle, No. 61, 83. Gebouwen, art. 4. Gecommitteerden, art. 14, 16. Gedrukten, Bijlage C, No. 15. Gegageerde militairen, No. 18. Geheimhouding, art. 55, 59, No. 247. Geheime reserves, No. 52, 88. Gehuwde belastingplichtigen, art. 10. Geld, No. 45. Geldschieter, No. 44. Geldelijke belooningen, art. 7, No. 72. Gelijkgestelden met Europeanen, art. 1, Geestelijken, No. 8. (28 No. 3. Geneeskundige behandeling-vrije, art. 7, Genoten, No. 98. (Nos. 70, 76. Genot van vrije.kost en inwoning, art. 7. Genot van vrij meubilair, art. 7, No. 65. Gemachtigden, art. 1. Gemeenten, No. 8. Gepensioneerden, No. 23. Gerechtelijke invordering, Bijlage C, Nos. Gesloten omslag, art. 49. (12, 16. Gesubsidieerd onderwijs, No. 8. Gewesten, No. 8. Gorontalo, No. 266. Gouverneur-Generaal, art. 7, 34,37,39,41, 43,45, 46, 47, 57, 58, 61, Nos. 192, 266. Gratificatiën, art. 7, 9, No. 27, 102. Gronden, art. 4. Grondlasten, No. 36. Grondspeculatiën, No. 30. Handel in onroerende goederen, No. 44. Handelsreiziger-buitenlandsche, No. 15. Handteekening, art. 33. 364 Herstelling, art. 6. Herstellingskosten, No. 48. Holding maatschappijen, No. 156. Hollandsche tantièmes, No. 127. Hotelhouder, No. 68, 179. Hoofdmachinist bij de Zeemacht, No. 19. Hoofd der ecbtvereeniging, No. 112. Hoofden van Gewestelijk Bestuur, art. 32, 37, 38, 41, 45, 47, 48,49, 54, 57, 58,61, Nos. 203, 207, 223,241,251,266,267. Hoofden van Plaatselijk Bestuur, art. 31, 32, 34, 43, 45, 61, Nos. 218,266,267. Hooger beroep, art. 45, 46, No. 222. Huishuurindemniteit, Nos. 69, 75. Hulpontvangers, No. 211. Hulpregister van ontvang, Bijlage C, No. 6. Huurpenningen, art. 4. Huurprijzen, art. 5. Huurwaarde van onroerende goederen, art. 4, 7, Nos. 34, 69. Huwelijksgemeenschap, No. 112. Hypothecaire renten, No. 78. Hypotheken, art. 56. Imprimes, Bijlage C, Nos. 1, 15. Inbeslagneming, art. 50. In en uitvoerrechten, art. 56. Inbreng, art. 17. Indisch bedrijfskapitaal, No. 156. Ingezetenen, No. 199. Inhoud der aangifte, art. 30. Inhouding op tractement, No. 267. Inkomsten uit onroerende of roerende goederen, No. 97. Inkomen, No. 17. Inkomen van gehuwde belastingplichtigen, art. 10. Inkomen-wat daaronder moet worden verstaan, art. 3. Inkomen van physieke personen, art. 2. Inkoop van producten door iemand in het buitenland gevestigd, No. 15. Inlandsche vrouw, No. 113. Inlevering aangiftebiljetten, art. 32, No. 187. Inlichtingen door belastingplichtigen te verstrekken, art. 42. Inspecteurs van Financiën, art. 37, Nos. 203, 209, 223, 251, 258. Interestrekening, No. 156. Interessen, art. 5. Interessen van schulden, art. 8, No. 78. Interessen van reserves, No. 44. Invordering, art. 52, 58, Nos. 169, 267, Bijlage C, No. 16. Inwonenden, art. 30, No. 179. Jaarlijksche overwinst, art. 13. Jaarlijksch zuiver inkomen, art. 13, 14, 21, Nos. 124, 126, 153. Japanners, No. 3. Kalenderjaar, art. 9, 28, Nos. 104, 109, 171, Bijlage C, No. 11. Kamer van Koophandel en Nijverheid, art. Kapitaalsaflossing, art. 5. (37,47. Kapitaalsvermeerdering of vermindering, Kapitaalschulden, No. 86. No. 60. Kapitaalformatie, No. 86, 88. Kapitaalsaflossing, art. 16, No. 140. Kerkgenootschappen, No. 8. Kinderaftrek, art. 12. Kloosterorden, No. 8. Kloosterorden buiten Indië gevestigd, No. Kloosterlingen, No. 8. (14. Koersavans, No. 60. Koersverschillen, No. 156. Kohier van aanslag, art. 45, 47, 49, 57, 58, No. 231, Bijlage C, No. 6. Koloniaal verslag, Staat hiervoor Bijlage C, No. 8. Kongsie, art. 1, 24, Nos. 9, 10. Korting op tractement, art. 7, No. 267. Kortingen op tractement of pensioen wegens schuld aan den Lande, No. 86. Kosten van onderhoud en herstelling, art. 6. Kosten van aanplant, No. 51. Kosten van onderhoud, No. 35. Kosten van herstel, No. 35. Kosten van vernieuwing, No. 35. 365 Kostjongens, No. 44. Krankzinnigen, art. 23. Kwartaalstaten, Bijlage C, No. 20. Landaard, No. 15. Landsdrukkerij, Bijlage C, Nos. 1, 15. Lasten, art. 8. Latende reserves, No. 52, 88. Levensverzekering, art. 1, 8, Nos. 28, 80. Liquidatie, art. 15, 18, 21, 28, 34, Nos. 134, 135, 161, 174. Logementhouder, No. 25. Loopende schulden, No. 86. Lijfrente, art. 3, 8, Nos. 23, 26. Lijfsdwang, No. 267. s»:aÏ4'». Maatschap, art. 1, 24. Maatstaf van belooning, art. 9, No. 111. Machinist bij de Zeemacht, No. 19. Makelaars, No. 44. Marineofficieren, Nos. 83, 254, Bijlage C, Nos. 2, 3, 4. Maximum aftrek levensverzekering premie, No. 80. Medicijnen - vrij gebruik van - art. 7. Meerheid van aanslagen, No. 15. Memorie - voor memorie gevoerden bij het leger, No. 18. Menado, No. 266. Meubilair, genot van, art. 7. Militairen, art. 3. Militaire gagementen, Nos. 18, 23. Militaire Willemsorde, No. 23. Militairen - mindere, No. 18. Militairen die bij het leger voor memorie worden gevoerd, No. 18. Mindere Militairen, No. 18. Minderjarigen, art. 23. Modellen, art. 32, 49, No. 185, Bijlage C, Nos. 1, 6, 15, 20, 22. Muntherleiding, No. 45. M ijnbouwconcessies, No. 49. Mijnen, art. 4, No. 32. Naamlooze Vennootschappen, art. 1, Nos. 6, 12, 124, 126, 127. Naamlooze Vennootschap tot exploitatie van onroerende goederen, No. 38. Nalatenschappen, art. 3, No. 26. Natura - in No. 33. Nederland - in vertoevende echtgenoote, No. 115. Nederlandsche bedrijfsbelasting, zie bedrijfsbelasting.Non-activiteitstractement, No. 23. Noodzakelijke beroepsonkosten, No. 77. Notaris met buitenlandsch verlof, No. 15. Notaris-Vendumeester, No. 111. Obligatieleening, No. 86. Officier van gezondheid, No. 70. Ontheffing van belasting, No. 117. Onderhoudskosten van familieleden No. 120, 121. Onderhoudskosten dienstautomobiel, No. 73. Onderhoud dienstpaarden, art. 7, No. 67. Onderhoudskosten, art. 4, 6, Nos. 35, 48, 49, 73, 116. Onderhuur, No. 31. Onderlinge Verzekeringsmaatschappij, art 1, No. 7. Onderluitenant, art. 3, No. 18. Onderteekening der aangiftebiljetten, art. Onderwijzer, No. 8. (33. Onderzoek der aangiften, art. 42. Oneigenlijke afschrijvingen, No. 49. Onjuiste aangifte, No. 260. Onkosten, art. 6. Onroerende goederen, art. 4, Nos. 44,97. Onroerende goederen, Naamlooze Vennootschap tot exploitatie van -, No. 38- Onroerende goederen buiten Nederlandsch-Indië gelegen, Nos 17, 36. Onroerende goederen - inkomen uit-, No. Ontginning, art. 8. (31.. Ontginningskosten, Nos. 49, 51. Ontheffing, art. 10. Ontheffing van belasting, zie vermindering. Ontheffing van belasting in Nederland betaald, art. 57, No. 249. 366 Ontvanger-Algemeen, zie Algemeen Ont- Ontvangbewijs, art. 45,57,58. (vanger. Ontvangbewijs voor ingediend aangiftebiljet art. 35, No. 193. Onwillig verzuim, art. 48. Opbrengst van onroerende goederen art. 4. Openbare bekendmaking, art. 32. Opgezetenen van een particulier land, Nos. 31, 37. Oprichtingsacte eener Naamlooze Vennootschap, No. 6. Oprichtingskosten, No. 49. Oprichters, art. 15. Opvoedingskosten, No. 116. Overschrijvingskosten, Nos. 49, 85. Overgangsrecht, No. 85. Overlijden, art. 58. Overplaatsing, No. 111. Overwerkgelden, No. 103. Overwinst, art. 13, 15, 18, 21, 28, Nos. 130, 144, 154, 158, 256, Bijlage C, Nos. 11 en Overwinstbelasting, Nos. 124, 249. (14. Passagekosten, No. 116. Pensioen, art. 3, 7, Nos. 23, 24, 64. Pensioenfondsen, No. 127. Pensioenstortingen, art. 7, 9, Nos. 74, 96. Periodieke uitkeeringen, art. 3. Personeelebelasting, art. 4, 7, Nos. 34,85. Persoonlijke belastingen, art. 8, No. 85. Personelijk karakter der Inkomstenbelasting, No. 9. Personeel der Nederlandsche Zeemacht, art. 1, 34, 36, Nos. 4, 192, 195. Petroleummaatschappijen, No. 14. Plaats van aanslag, art. 36, No. 194. Philantropie, No. 44. Physieke persoon - hun inkomen, art. 2. Politieambtenaren, art. 54. Post, art. 57, 58. Preferentie van belastingschuld, art 53. Premiën voor verzekering, art. 4. Premiën van levensverzekering, art. 8, No. 80. Presentiegelden, art. 41. No. 211. Quitantie, art. 54. Quitantie voor betaalde belasting, art. 49. Recapitulatiestaten, Bijlage C, No. 20. Receptiegelden, art. 7, No. 66. Rechtspersonelijkheid, No. 8. Reederij, art. 1, 24, Nos. 15, 169, 197, Bijlage C, No. 12. Reglement van orde, art. 37, 41. Register van Naamlooze Vennootschappen, Bijlage C, Nos. 18, 19. Registers van koop en hypotheekbrieven, art. 56. Regularisatierekeningen, No. 49. Reis en verblijfkosten. Nos. 66, 219. Renten, art. 5, Nos. 26, 97. Renten eener nalatenschap, No. 91. Reparatiekosten, No. 48. Representatiekosten, No- 66. Reserves, Nos. 8, 44, 49, 52, 158. Reserves voor dubieuse debiteuren, No. 88. Reservefonds, art. 8, Nos. 88, 156. Retributiën, art. 6, No. 56. Roerende goederen, No. 97. Roerend vermogen, art. 5. Rondreizenden, art. 54. Schadeloosstelling, No. 66. Schatting der winst, No'. 108. Schatting van het bedrag der tantièmes, Bijlage C, No. 10. Schatting van het inkomen art. 9, Nos. 100, 246. Scheepsrantsoenen, No. 61. Scheiding van goederen, art. 10, No. 112. Scheiding van tafel en bed, art. 10, Nos. 112, 114, 116. Schenkingen, art. 3, No. 26. Schenkingen - al dan niet in dienstbetrekking genoten, No. 27. Schorsing van invordering, art. 52, 58, Schulden, No 86. (No. 257. Spaarbanken Nos. 8, 44, 133. Speculatie, No. 60. Speculatiewinsten en verliezen, No. 30. 367 Speculatie in Effecten, art. 5. Sociëteiten, No. 8. Soldij verbonden aan de Militaire Willemsorde, No. 23. Statuten, Nos. 8, 127. Stemming, art. 40. Stichting, art. 1, 13, 14, 28, Nos. 8,125,128. Stille reserves, Nos. 52, 88. Stortingen, art. 15, 17, Nos 133, 143. Strafrechtelijke bepalingen, art. 59. Studiebeurzen. No. 80. Studieverzekering, No. 28. Subjecten der Inkomstenbelasting, No. 1. Subsidie aan afdeelingsbanken, No 128. Successie en overgangsrechten, art. 56, Suikerfabriek. No. 49. (No. 85. Tafelgelden, art. 7. Tantièmes, art. 7, Nos. 55, 102, 103, 127, Bijlage C, No. 10. Tarief, No. 119. Tarief voor buitenlandsche deelgerechtigden, art. 19. Tarief der belasting voor rondreizenden, art. 54. Tarief der belasting voor physieke personen, art. 11. Tarief voor buiten Nederlandsch-Indië gevestigde Naamlooze Vennootschappen, art. 21. Tarief voor buitenlandsche verzekeraars, art. 20. Tarief voor buitenlanders, art. 22. Tarieven der belasting voor Naamlooze Vennootschappen, art. 18. Termijn van aangifte, art. 34. Termijn waarover het inkomen moet worden berekend, art. 9. Toelage verbonden aan het broederschap der Orde van den Nederlandschen' Leeuw, No. 23. Toelagen, art. 3, 7, Nos. 22,71,91,93,116. Toelagen ambtenaren S. S., No. 66. Toelichting, Bijlage C, No. 5. Tontine, art. 3, No. 21 Tractementen, art. 9, No. 93. Transportkosten, No. 50. Tijdelijke werkzaamheden, No. 101, 103. Uitbreiding van het bedrijf, art. 8, No. 87. Uitbreidingskosten, No. 87, 51. Uitdeelingen, art. 15, 16, Nos. 131, 139. Uitkeering, art. 8, 28, Nos. 26, 91, 116. Uitkeering tot levensonderhoud, No. 79. Uitkeering aan verzekerden, art. 3. Uitkeeringen aan onderstand genietenden, art. 16, No. 138. Uitkeeringen aan in Nederland wonende echtgenoote, art. 10. Uitkeeringen bij overlijden, ongevallen of invaliditeit, art. 7. Uitreiking van aandeelen, art. 16, Nos. 131, 141. Uitstel van aangifte, art. 34, No. 191. Uniform, No. 73. Vaste tractementen, No. 93. Vaststelling van den aanslag, art. 42. Vendumeester, No. 111. Vennooten - buitenlandsche, art. 19, Nos. Vennooten, art. 14, 16. (147, 197. Vennootschap, art. 24, 28. Vennootschap onder firma, art. 1, No. 44. Verandering van woonplaats, No. 16. Verblijfkosten, No. 66. Verdrag tusschen Nederland en Duitschland tot wederzijdsche erkenning van Naamlooze Vennootschappen enz., No. 6. Vereeniging, art. 1, 14, 28, Nos. 8, 128. Vergissingen in de aangifte, art. 48, No 230. Vergoeding voor onderhoud dienstpaarden, No. 67. Vergoeding wegens reis, verblijf of bureaukosten, No. 66. Vergoeding van schrijfbehoeften, art. 41. Vergoeding van reis en verblijfkosten, No. Verhoogde aanslag, art. 60. (211. Verhuur van onroerende goederen, No. 15. 368 Verlies, art. 8, No. 81. Verlies door waardevermindering, No. 90. Verliezen door waardevermindering, art.8. Verlofgangers, No. 194. Vermindering van den aanslag, art. 48, 49, 58, Nos. 16, 253, 255, 256, Bijlage C, Nos. 13, 16, 17. Vermoedelijk inkomen No. 100. Vermoedelijke winstgevendheid, art. 9, No. 108. Vernieuwingsonkosten, art 6. Nos. 35, 52. Verplichte bijdragen voor pensioenen en fondsen, art. 7. Verplichte aangifte, art. 29, 30, 31, No. 177. Verplichting tot geheimhouding, art. 55, Verponding, art. 4, No. 36. (No. 247. Verschijndag, art. 50, 51, No. 238. Verschijndagen der belasting, art. 49. Verstrekking der aangiftebiljetten, art. 32, Nos. 184, 186. Verstrekking aanslagbiljet, No. 232. Vertegenwoordiger, art. 1. Vertegenwoordiger van een buitenlandsch huis, No. 15. Vertegenwoordigers van rechtspersonen, art 31. Vertegenwoordiging, art. 23, 24, 25, Nos. 9, 164. Vertrek uit Nederlandsch-Indië, art. 58, Nos. 16, 253, Bijlage C, Nos. 13, 16, 17. Verzekeringsuitkeeringen, art. 3, No. 28. Verzekeraars, No. 11. Verzekeraars - buitenlandsche, art. 20. Verzekeringsmaatschappijen, art. 1, No. 60. Verzekeringsuitkeeringen. Verzoek tot ontheffing, art. 50, 57. Vestiging in Nederlandsch-Indië, art. 28, Vivresgelden, No. 71. (No 16. Voogd, art. 23. Voorzitterschap der commissiën van aanslag, art 37, 38, Nos. 203, 204, 205. Vorderbaarheid van den aanslag, art. 49, 50. Vreemde Oosterlingen, No. 167. Vruchtgenot, No. 84. Vrijdom van belasting, No. 72. Vrij wonen, No. 91. Vrij meubilair, No 65. Vrije kost en inwoning, No. 68- Vrije geneeskundige behandeling, art. 7, Nos. 70, 76. Vrij gebruik van medicynen, art. 7. Vrije kleeding, No. 63. Vrije kost, No. 63. Vrije woning, art 7, Nos. 69, 75. Vrije woning aan boord van schepen, art. 7. Vrijwillige uitkeeringen, art 8, No; 91. Waakloonen, No. 35. Waarde der onderneming, No. 49. Waardevermeerdering ■ van vermogen, art. 3, No. 30. Waardevermindering, art. 6, 8, Nos. 49, Waardigheid, art. 7. (90. Wachtgelden, art. 3, No. 23. Wees- en Boedelkamer, Nos. 244, 247. Werkgeversstaten, art. 30. Winst- en verliesrekening, art- 30, Nos. 180, 181. Winstverdeeling, No. 127. Winstuitkeeringen, art. 5, 6, 14, Nos. 41] 55, 102, 127, 148. Wisselvallige inkomsten, No. 103. Woning-vrije, art. 7. Woonplaats, art. 1, No. 16. Zakelijk karakter der Inkomstenbelasting, No. 9. Zeemacht-Personeel der Nederlandsche, art. 1, 34, 36, Nos. 4, 192, 195. Zeeofficieren, No. 254, Bijlage C, Nos. Zeeverzekering, art. 1. (2, 3, 4; Zetel van een rechtspersoon, art. 36, Zetel No. 16. (No. 196. Zuiver inkomen, art. 2, 8, Nos. 17, 249. Zuivere winst, No. 160.