SURPRISES SURPRISES DOOR Mr. C. P. VAN ROSSEM A. W. SIJTHOFFS UITGEVERSMAATSCHAPPIJ LEIDEN — MCMXX Deze journalistieke krabbels zijn in de jaren 1918 tot 1920 verschenen in het Maandagochtend-blad en in de Telegraaf. Verschillende heb ik laten vervallen als zijnde van geen belang meer bij het tijdstip van verschijning in bundel-vorm. Enkele echter, uit de vroegere jaren, hebben alhier nog een plaats gevonden. Men bedenke bij lezing derhalve dat ze afkomstig zijn uit den oorlogs-tijd. C. P. v. R. SURPRISES Het Maandagochtendblad verschijnt op een tijdstip dat het menschdom lijdt aan een chronischen moreelen en physieken kater, de Maandagochtend-ziekte. En deze ziekte is de reactie op alle vermoeienissen van den zwaarsten dag van de week, den veel geprezen Zondag. Dit laatste klinkt wellicht paradoxaal en toch is het van een groote nuchterheid. Immers, de doorsnee-Hollander wordt door de week om acht uur wakker, hij bromt even, hij wascht zich even, hij ontbijt even en vliegt naar z'n bureau of kantoor. Zondags is het anders. Hij wordt weliswaar eveneens om acht uur wakker maar hij draait zich nog eens om, met de bedoeling over een uur of twee nogmaals wakker te worden. Het is op dit laatste oogenblik dat de Zondag-tragedie begint. Gedurende het volgende uur is hij met zichzelf in voortdurend conflict of hij zal opstaan, ja of neen. Hij stelt zichzelf een limiet van luiheid en deze limiet wordt overschreden. Hij stelt zich zelf een tweede limiet van luiheid en deze wordt eveneens overschreden. Dit alles vormt te zamen een energie-verspilling die fataliter gedurende den dag zal nawerken. Eindelijk is hij dan z'n bed uit, hij heeft elf a twaalf uur heerlijk geslapen en hij voelt zich doodmoe. Z'n Zondagsche kleeren hangen verspreid in drie verschillende kasten, hij kan Ze niet vinden en dit zet den eersten vergiftigden prikkel op z'n humeur. Is hij een eenvoudig middenstander zoo loopt hij in een overhemd rond zonder boord. Hij doet dit voor z'n plei- Surprises. 1 2 zier, maar onbewust zegt hij voortdurend tot zichzelf : Ik mis iets ... Wat mis ik toch ... i \ Komt hij beneden, zoo blijkt het brood uitgedroogd en de thee bitter en koud. Dit zet den tweeden vergiftigden prikkel op z'n humeur. Z'n kinderen, die hij anders nooit ziet, krijgen een standje, omdat hij ze nu eindelijk wel ziet. Hij rookt tegen z'n gewoonte en uit verveling twee sigaren, die 'm een weeën en bedorven smaak in den mond geven, hij loopt een kroeg binnen waar hij tegen z'n gewoonte een morgendrankje neemt, hetwelk hem de congestie naar het hoofd drijft, 's Middags moet hij uit wandelen met vrouw en kinderen en hij heeft een hekel aan wandelen. Wel geeft de bioscoop een oogenbhk ontspanning, maar al die dramatische scènes botsen op z'n gevoel van regelmaat en nuchterheid. Hij vindt het heel mooi maar hij denkt stilletjes aan kantoor, waar het toch eigenlijk zooveel prettiger en rustiger is. Bovendien^ kost het 'm een kleine drie gulden en hij voelt z'n Zondagsche hoofdpijn opkomen. En dit alles zet 'n dubbelen vergiftigden prikkel op z'n toch reeds vergiftigd humeur. Hij weet dat hij het restant van z'n middag zal moeten opmaken in het een of ander verfoeilijk rookerig lokaal, waar hij gedurende een uur of twee met vrouw en kinderen in het diepste stilzwijgen Zal zitten suffen over de verfoeilijke zaligheden van den nooit volprezen Zondag. Eindelijk is hij thuis. Zijn hoofd is loodzwaar, alsof hij zich overwerkt heeft.En hij heeft niets uitgevoerd. Z'n vergiftigd humeur wordt naar buiten geslingerd in een onophoudelijken woordenstroom van hatelijkheden en Zondagsvloeken. Hij weet dat het z'n eigen persoonlijkheid is die 'm zoo grenzenloös verveelt, maar aangezien hij een vrouw bezit geeft hij haar natuurlijk de schuld. En de brave moeder, die de zaligheden van den Zondag kent, zegt het zuchtend : „Goddank ... morgen is het weer Maandag." En hij zelf zegt het ook : Goddank, morgen is het weer 3 Maandag ...! Maar als het Maandag is, voelt hij zich als een centrale verwarming die Zondags buiten werking is. gesteld en Maandags maar niet op temperatuur wil komen. Hij werkt graag, maar Maandags heeft hij er een hekel aan. Hij gaat graag voor zaken op reis, maar Maandags zit hij te geeuwen van landerigheid. Ik heb dezen typischen Maandagochtend-kater juist een week geleden als een deprimeerende atmosfeer aangevoeld. De eerste klasse was vol, ik werd ondergebracht in een tweede-klas compartiment, waar geacht werd nog plaats te zijn. Ik groette, niemand groette terug, ik verzocht om een plaatsje, niemand verroerde. Met een langzame boor-beweging draaide ik me tusschen twee onheilspellend blikkende individuen in. En toen gingen we op reis. We waren met ons twaalven en ieder had een Maandagochtendblad in de hand, we lazen met z'n allen voor f 1.20 aan dagblad-lectuur, (een recordprijs voor één compartiment), we lazen allen niets dan prettige dingen, we lazen allen hetzelfde, we hadden allen steenkoude voeten, er had een warme sympathie kunnen zijn en we zaten daar met een collectieven kater als een grijnzend spook. Er was één mijnheer, die druppelsgewijze wat van zijn overtollige conversatie trachtte af te zetten, het succes was miniem, om niet te zeggen nihil, iedereen keek 'm aan alsof we met een gevaarlijken zenuwpatiënt te doen hadden. En aldus sukkelden we voort naar Amsterdam! ^i', A Een uur later wilde het toeval, dat ik het Redactie-bureau van een van onze groote dagbladen betrad en plotseling werd ik aldaar voor het feit gesteld, in bovengenoemd Maandagochtendblad een wekelijksche rubriek te vullen uit mijn meest fantasie-volle hersenkronkeling. Het aanbod was weinig verleidelijk,' vooral met de herinnering aan die elf bleeke Maandagochtendfacies, die zich vergaapt hadden aan vier bladzijden wereldschokkend nieuws. Niettemin heb ik het aangenomen, al was het 4 slechts om de levens-roeping, die er achter verborgen lag, den strijd tegen den vervaarlijken Maandagochtendkater. Waarom of ik deze wekelijksche phantasieën surprises noem.' Ik zal hier het leven geven in al zijn kleurrijke verscheidenheid. En is het leven niet zelf een voortdurende surprise < Nauwelijks ben je geboren, of je bent een geslachtelijke surprise voor de baker, je wordt mensch en je bent een voortdurende surprise voor je zelf, je trouwt en je vindt een prettige of minder prettige surprise in je vrouw, je wordt oud en je vindt allerlei pijnlijke surprises in je physiek mechanisme, je leeft en je vindt onophoudelijk de surprises op je levensweg gezaaid, je ligt op je sterfbed en je denkt met angst aan de mogelijkheid, dat het nu met alle surprises uit is. En is het geen surprise, iedere week een surprise te moeten schrijven, die telkenmale voor me zelf een surprise zal zijn i * * * Mijn laatste surprise gedurende de vorige dagen was een première, een tooneel-première. Gij allen, die bijwijlen uit nieuwsgierigheid of meestal uit toeval de eerste opvoering van een nieuw stuk bijwoont, ge beseft niet wat zoo'n première voor den schrijver beteekent. Op het oogenblik, dat ge u na de vermoeienissen van den dag gemakkelijk en lui in uw stallesfauteuil laat zakken, zwerft deze ongelukkige achter de schermen. Hij weet niet waar hij zich bergen zal en loopt een ieder in den weg ; hij gaat in een stoel zitten, die juist verplaatst moet worI den; hij trapt een tooneelknecht op z'n teenen, die toch reeds in een slecht humeur is, overal waar hij z'n voeten neerzet wordt hij weggejaagd, staat hij op het eerste plan, zoo is het plotseling : „Pas op, mijnheer," en hij ziet met schrik, dat hij bijna een bak met electrische lichtjes op z'n kop had gekregen, doet 5 hij een paar passen achterwaarts, zoo bemerkt hij plotseling een heel park boven zich, dat van uit den hemel wordt neergelaten. Ten einde raad zoekt hij een toevlucht in de diepste donkerten van het tooneel; hij is nu wel de tooneelknechts ontvlucht maar daarom nog niet zich zelf. Het duurt dan ook niet lang of een van de tooneelknechts zegt tot z'n collega i „Daar heb je 'm weer !" Ja, hij is er weer, hij kan het daar achter niet uithouden, hij is weer naar voren gekomen, hij loopt weer een ieder in den weg. Het ijzeren scherm is intusschen opgehaald, hij kan zich vermeien met een blik in de zaal. Zijn oog voor het scherm-gaatje gedrukt, ziet het publiek. Wat is het publiek voor een première-auteur t Het is een verzameling wezens, die zich collectief vervelen en elkaar verwarmen. Verder reikt zijn begrip van het publiek voor het moment niet. Hij weet, dat daar honderden menschen zitten ieder met hun eigen individualiteit, de een heeft zoo juist een voordeelig gokje gedaan, z'n buurman heeft last van een indigestie, een derde houdt van stukken „waar je eens flink bij kan zitten grienen", een vierde gaat alleen naar de comedie „als hij zich een beroerte kan lachen" ; hij weet, dat al die menschen onderling verschillen, dat ze niets met elkaar gemeen hebben en toch zullen ze zoo straks zich allen oplossen in een gemeenschappelijke ziel die zich zal vervelen of amuseeren. O, wonderlijk mysterie! Intusschen zijn de acteurs en actrices uit hun kleedkamers te voorschijn, gekomen. Er is altijd één acteur, meestal een oude rot, die je geruststellend op de schouders klopt: „Je zult zien.. het loopt prachtig !" Dit lijkt erg geruststellend, maar in werkelijkheid beteekent het: „Het loopt prachtig het stuk valt als een baksteen. Goddank ... dan ben ik van die vervelende rol af !" Ook is er altijd een actrice, meestal een heele jonge, die tegen je zegt : „Ik ken geen woord, geen woord meer van mijn rol." Dat lijkt weinig geruststellend, maar voor je zelf beteekent het: „Dat vrouwtje ... dat mist vanavond geen syllabe." 6 Dan is er ook nog de regisseur die tegen je zegt: „We gaan halen," hetwelk een euphemisme is van : „Hoepel als je blieft Zoo gauw mogelijk op." En dan ga je de zaal in. Er zijn ouderwetsche zalen, waar je je verrukkelijk in een donkere loge kunt verstoppen, er zijn moderne zalen, waar je als Daniël in den leeuwenkuil midden in het publiek wordt geworpen. Het eet je weliswaar niet op, maar soms erger ; het vermoordt je bij stukjes en beetjes. Nauwelijks gaat het scherm op, of de zenuw-angst voor den langzamen dood heeft je te pakken. Je bespiedt elke opmerking van je buurlui; zeggen ze, dat de actrice een mooie japon aan heeft, of vraagt je buurvrouw aan haar man voor haar verjaardag een stoeltje, zooals op het tooneel staat, dan doet je dat dadelijk goed. Het heeft niets met je werk te maken, maar het doet je toch goed. Luistert, het moment nadert, dat je een pracht van een geestigheid hebt neergeschreven, je hebt het succes reeds van te voren gedisconteerd. Het moment is er en ... niemand lacht. Het passeert als een parfum waar niemand aan ruikt ; je haalt de schouders op en je bromt iets van: „Stommelingen!" Een oogenblik later neemt de acteur een banaal dagelijksch woordje in den mond, een onnoozel woordje, waar je nooit iets m gezien hebt, en de lach-salvo davert onverwachts door de Zaal. Je vertrekt je lippen tot een beminnelijken glimlach en je fluistert iets van „Intelligent publiek !!!" Ook zijn er momenten, die als aangrijpende knal-effecten in de actie worden gegooid, je verwacht de bekende huil-snottering, en de dikke mijnheer voor je zit te zamen met z'n dikke vrouw te schuddebollen van pleizier. Zakt het scherm op de eerste acte, dan komt de eerste critiek. Het publiek heeft maar twee waarde-bepalingen of „ik vind er niks an" of „nogal leuk, hè f" ; soms hoor je ook in je buurt: „Alweer een verloren avond" of iets dergelijks vriendelijks, hetwelk je in een hari-kiri stemming brengt. 7 De overige acten brengen je vervolgens de andere verrassingen, een hoofdrol, die precies het omgekeerde zegt van hetgeen je neergeschreven hebt, een souffleur, die tot amusement van de zaal mee gaat spelen, een aangeplakte neus, die plotseling afvalt als een rijpe vrucht, een deur die niet open wil, een tooneelpiano die begint te spelen als de pianist nog in zijn gemakkelijken stoel zit, de zelfmoord meteen pistool, dat niet af gaat, een scherm, dat altijd juist iets te vroeg of juist iets te laat zakt. Ook de zaal geeft z'n verrassingen; als een koude water-straal gaat de kilte van de stemming langs je rug, een aanstekelige kuch gaat van de stalles naar den engelen-bak en vice-versa, een mijnheer haalt geïrriteerd z'n schouders op, een schouwburgbezoekster zet ongegeneerd haar mond open tot een monster-gaap, een gaap, die de heele omgeving besmet, een futloos applaus klapt op, beleedigender dan de muziek van honderd huis-sleutels.... I Aldus gaat de auteur soms door de hellepijnen van een première. Er zijn menschen, die er niet tegen kunnen; het is bijv. bekend dat Scribe bij elke eerste opvoering een heelen zakdoek met huid en haar oppeuzelde. Hij schreef meer dan 400 stukken en stierf aan een maag-zweer. Deze kunstenaar ging ten onder aan het exces van zijn premières en aan z'n zakdoekkunst. * Woensdag-morgen, 3 Juli 1919. Z ij (in bed) : Je moet vandaag stemmen .... man ! H ij (in bed) (antwoordt met een breeden gaap.) Z ij : Weet je nu eindelijk wiën je stemmen Zült.... man i H ij (stapt met zijn verkeerde been uit het bed, en wel met z'n rechter aangezien hij links is ; kribbig): Ik zal stemmen wien 8 ik wil... En als ze me nog langer vervelen met hun vervloekte verkiezings-comedie, dan stem ik een anarchist of een spullebaas van lijst dertien. Z ij (vleiend) : Hè toe ... stem dat vrouwtje dat candi- daat staat...., dat vrouwtje, dat zich bij Maison de Paris kleedt... (voor zich zelf): Hoe heet ze nu ook weer i H ij (duikt met zijn kop in de waschkom): Wat kan jou die verkiezing schelen i Je hebt je nooit voor vrouwen-kiesrecht of dergelijke nonsens geïnteresseerd. Z ij : Dat doe ik nog niet... Maar ik heb zoo'n medelijden met dat vrouwtje .... Ze is van goeie familie en ze kleedt zich Zoo goed... (Zeurig). Hè ... toe ... stem nou dat vrouwtje ! H ij (wascht zijn hals) : Begin jij nu ook al... De heele week vergiftigén ze me met hun verkiezings-leuze ... Ik heb niet de minste politieke overtuiging de heele politieke rommel laat me zoo koud als ijs ... Nog nooit van mijn leven heb ik gekozen ..«...! Z ij (valt 'm in de rede) : Je hebt verleden jaar op Van Haamstede gestemd .... nog wel een Roomsche ! H ij : Nu ja .;. nu ja ... Die kerel heeft altijd zulke prachtige Havana's na zijn diners het spreekt vanzelf.. uit contra-beleefdheid ... en dan, we waren veel te laat met onze digestie-visite .... maar anders .... - Zij : Een vijf of zes jaar geleden heb je op een orthodoxgeschiedkundige of zoo iets dergelijks gestemd .... Hij (poetst zijn tanden) : Orthodox-geschiedkundige i \ Je bedoelt zeker een Christelijk-Historische Van Bergum Nu ja ... voor de grap We hadden op sociëteit er om geknobeld ... ik gooide een full house... en degeen die een full house gooide zou een Christelijk-historischen candidaat kiezen... Van Meeuwen gooide een strait.... en die moest toen op Troelstra stemmen ... Dat wijst toch nog niet op een politieke overtuiging..... 9 Z ij : Hè.... toe... stèm nou dat vrouwtje ... dat vrouwtje van goeie familie, dat zich bij Maison de Paris kleedt. H ij : Wat zanik je toch met je vrouwtje van goeie familie en je Maison de Paris ! {Trekt een schoone sok aan, zijn groote teen komt er aan den anderen kant weer uit). Sacreju ... 1 Daar heb je het alweer.... Nauwelijks doe je aan politiek of je geeft me sokken met gaten ... of liever gaten met een beetje sok! Z ij (vleiend) : Wees nu eens lief... mannie... Kies nu eens voor m ij n plezier dat arme vrouwtje ... ik heb zoo'n zielsmeelij met die stumperd... Ze komt misschien heelemaal alleen in zoo'n Kamer te zitten met stinkende socialisten! Hij (gooit zijn bretels om en haalt zijn schouders op) : Echt vrouwelijke logica ! Nee .. .nee ... nee...!!! Ik kies geen vrouwen ... Ik heb een hekel aan vrouwen die aan den weg timmeren en over zaken leuteren waarvan i k zelfs geen verstand heb Een vrouw moet niet te verstandig zijn, anders verliest ze haar charme Ik ben tegen vrouwenkiesrecht ... ik ben tegen vrouwen in de Kamer .... ik ben tegen vrouwen op de tram Ik stem nog liever een spulle- baas van lijst 13 dan een vrouw.... Z ij (gooit zich nijdig op het hoofdkussen). H ij (maakt zijn nagels schoon) : Adieu.... Jeanne... ik Iben klaar. Zij (zwijgt). H ij (komt op haar af) : Ben je nu waarachtig boos ... en dat om zulke politieke nonsens ... Ben j ij dan voor vrouwenkiesrecht of rechten voor de vrouw of dergelijken kolder die zoo'n vrouw in de Kamer brengt ....<■ Z ij (kortaf): Nee natuurlijk niet. Hij : Welnu... ik evenmin. Z ij (dreinend) : Je gunt me ook nooit iets ... Waarom kun je me voor dit maal nu niet eens een plezier doen... Ik heb IO haar portret gezien... Ze kleedt zich zoo goed en ze ziet er zoo knap uit .... H ij : Ziet ze er knap uit... heusch ... ziet ze er knap uits" Z ij : Absoluut een lady ... H ij : Enfin... dat is tenminste een argument.... (Een korte pauze.) Voor welke partij staat ze i Z ij : Voor den Kiesrecht-bond, denk ik ... Hij : Dat is geen politieke partij. Z ij (haalt de schouders op) : Nu ... dan voor een ander ... Wat komt d a t er in godsnaam- op aan. H ij : Natuurlijk ... dat is bijzaak ... (Denkt even na.) Maar dat zeg ik je nogmaals, ik ben woest tegen vrouwenemancipatie, in welken vorm ook... Z ij : Ik ook... ik kan het gewoon niet uitstaan. H ij : Goed ... dan zijn we 't eens ... (Gaat af.) Ik beloof je dat ik mijn stem aan de vrouwelijke candidaat zal geven. Dag lieveling... (Exit). Z ij (alleen, met groote droomerige oogen) : Ze kleedt zich zoo goed ... en ze is zoo absoluut een lady .... * * * Ik heb eenige dagen geleden een brave huisvrouw ontmoet die met vrouwelijken hartstocht alle lezingen afliep en college's volgde op deVolks-Universiteit en deSchool voor Wijsbegeerte. Het resultaat teekende zich af in een verstandsverbijstering waarvoor ik alle respect had. Het deed me denken aan het geval van den achttienden eeuwschen acteur Guillier, die een honderdtal rollen in zijn hersenen had opgeborgen en zekeren avond op het tooneel, in een stadium van hersen-verweeking, alle houvast verloor en zijn rol in Tom Jones samenstelde uit dozijnen brokstukken van vroeger gespeelde stukken. Nie- mand begreep er natuurlijk een syllabe van, behalve een dokter die hem na afloop met een zoet lijntje naar de Salpétrière expedieerde. Het komt me voor, dat een gedeelte van onze moderne vrouwen deze richting opgaat. Ze zijn behept met een verzamel-manie van wijsheden en kennis, ze collectionneeren haar hersenen zoo prop-vol, dat elk vakje een deuk krijgt. Compartiment „Hegel" bijv. heeft een barst, waardoor eenige druppels „populaire chemie" binnendruppelen ; afdeeling „Geschiedenis der Godsdiensten" loopt vol met een stroompje „Decadente dichters" en „Middeleeuwsche Aesthetica," compartiment „Theosofie" komt in gedrang met college „Cultuur" en een aftrekseltje „kiesrechtvraagstuk," „oeconomie," „de liefdes van Goethe," „psychoanalyse," het „Geslachtsleven van de mieren" etc, etc, etc Er zijn natuurlijk vrouwen die dit alles met gelijk succes verwerken als de sterke maag het vroegere oorlogs-b*rood. Er zijn er echter anderen, de overgroote meerderheid, in wier hersenen deze heksen-sabbat tot den modernen vrouwelijken intellects-kolder voert. Ze nemen alles op maar ze verwerken het tot een cerebrale huzaren-salade waar hier en daar een armzalig sprietje geleerdheid uit op steekt als de spichtige dochter van een bloedarm gezin. — „Kent u het verschil tusschen Cultuur en Beschaving f' -— vroeg mij in de schoone maand September van het vorige jaar een brave moeder van vele kinderen, die zoo juist ontsnaot was uit de bekende „Kuil der Wijsheid" van de Amersfoortsche school voor Wijsbegeerte. Ik. was zoo beleefd me stilzwijgend te onderwerpen aan de blague van haar zoo juist verworven geleerdheid. En ik vernam o.a. het volgende : „De Grieken hadden beschaving en de Romeinen hadden cultuur." Haar metgezellin viel haar in de rede met de mededeeling 12 dat ze eerlijk gezegd geloofde, dat het precies andersom was. Maar heel zeker wist ze het niet Tot dergelijke absurditeiten voert het hooggeroemde Instituut van de School voor Wijsbegeerte. Niettemin is een bezoek aan deze school eiken vacantie-toerist aan te raden. Het gebouw, of liever de toren, is opgetrokken in den vorm van een ronden paddenstoel, precies de beruchte vliegen-zwam, de Amanita muscaria. De ondeugende bouwmeester heeft hier waarschijnlijk het verstandelijke vergifproces mee willen symboliseeren. Een ieder die rijk is aan de kostelijke gave van den humor, zal nog andere verrukkelijke ontdekkingen doen. Zoo o.a. passeert men bij de om-wandeling allerlei blanke celletjes. En in elk celletje zit een vrouw. Bij navraag blijkt het dat deze Zusters der wijsheid zich afzonderen voor het diepe gepeins, hetwelk tegen de thee vruchten draagt. Dan immers verzamelen zich alle Adepten in den zandkuil der wijsheid, alwaar de groote wereld-problemen nog eens gezellig en knusjes met veel woorden worden omweven. Dan spelen ze het definitie-spelletje, het definitie-spelletje, dat in de Tuilerieën van het Tweede Keizerrijk werd geboren en tot bloei kwam. Doch hoe heel anders en hoe suffig is het hier. Een begrip wordt door den voorganger, den Heer der Wijsheid, opgegooid en allen werpen zich er op, om in een aphoristische omschrijving, alle dorheid van haar quasi-wetenschappelijken geest in wederkeerende bewondering te demonstfeeren. Ook de vriendinnen van keizerin Eugenie waren verzot op deze hersengymnastiek, doch juist omdat ze zoo weinig ontwikkeld waren en zoo geheel buiten de blauwkouserij weg leefden, bewerkten ze alles met haar natuurlijk mousseerenden geest. Ook zij definieerden het probleem van leven en dood. Het was een lachend spiritueel vrouwenmondje dat het ons als volgt gaf : i3 On sort on crie Et c'est la vie On crie on sort Et c'est la mort. Of een ander, Mme de Montebello, die de opgave „vrouwelijke vriendschap" definieerde : „L'amitié de deux femmes commence ou finit par être un complot contre une troisième." Of madame de Metternich, die eens zou komen vertellen wat „platonische vriendschap" eigenlijk beteekende : „Un petit verre de liqueur qui donne soif." Hoe geestig en vrouwelijk paradoxaal klonk dat alles op. Hoe bekoorlijk waren deze vrouwen in haar japonnen van Worth en met haar fladder-geest die nog niet vergiftigd was door het wijsgeerige boerenbedrog. Volks-Universiteiten. Scholen voor Wijsbegeerte i Zijn onze moderne geesten al niet verward genoeg i Zou het niet honderdmaal wenschelijker zijn scholen te stichten voor karakter-vorming en ontwikkeling van alle menschelijkezielskrachtenS1 Heeft de oorlog ons dan niet geleerd hoeveel er nog aan den innerlijken mensch is bij te werken i En intusschen laten we ons links en rechts vergulden met een beetje goedkoope Ersatz-geleerdheid ....! * * * Zoo juist zat ik voor mijn maagdelijk blank vel papier om mijn wekelijksche Surprise te schrijven. Er is namelijk niets zoo inspireerend als een maagdelijk blank vel. Je weet meestal absoluut niet waarover je het hebben zult; een wesp, die in je inktkoker verdrinkt, kan je inspireeren tot een gefingeerd 14 zeiltochtje; je witte duiven, die je kozijnen verontreinigen, tot een beschouwing over het gebrek aan kunstmeststoffen; je dienstbode, die onheilspellend met een quitantie binnenkomt, tot een kleine studie over het wereld-bankroet. Hiermede wil ik slechts zeggen, dat je nooit een onderwerp vindt als je er naar gaat zoeken. Doch nauwelijks heb je je maagdelijk blank vel voor je, of de goddelijke inspiratie daalt onherroepelijk op de een of andere manier op je neer. Zoo zat ik dan ook zoo juist te mijmeren met hersenen, die tientallen vluchtige gedachten doorzeefden, geduldig wachtend op het goddelijke teeken. En ziet, er werd gebeld. Een oogenblik later ging mijn deur open en mijn knecht kwam binnen met het bericht : „Mijnheer, daar is de kruidenier." „De kruidenier i — Wat heb ik te maken met den kruidenier f** „Mevrouw is naar het dorp Ik heb dezen man nooit gezien, maar hij zegt, dat hij de kruidenier is. Hij wou u graag even spreken." Een oogenblik later sta ik in mijn tuin. „Zoo, kruidenier!" „Neem u me niet kwalijk, mijnheer. Maar ik ben de kruidenier eigenlijk niet." „Wat ben je dan eigenlijk wèl <" „Ik ben zoo'n beetje van alles, mijnheer. Hebt u soms iets noodig i" „Noodig, noodig i Wat kun je me leveren f* „Alles! Mijnheer." „Alles i" ■ „Ja, mijnheer, alles. Tot tand-rubber, morphine en gummihandschoenen toe." „Ik heb goeie tanden, ik heb geen pijnlijke kwalen en ik houd 15 dit jaar geen bijen. Ik begrijp dus niet goed, wat ik met die kruideniersartikelen van je zou moeten beginnen." „Nou ja, mijnheer ; kruideniersartikelen .... U hebt misschien wel iets anders noodig, een vat petroleum, een baal bloem of Engelsche tennis-ballen of griesmeel of anthraciet <" „Je houdt er dus een soort waren-huis op na i" „Neen, mijnheer, een klein keldertje en een pakhuisje." „En je verkoopt allerlei verboden distributie-artikelen." „De distributie is in het honderd geloopen, mijnheer. Als wij er niet waren, kreeg u heelemaal niets." Deze repliek leek me zoo ras-zuiver, dat ik eenig vertrouwen begon te stellen in dezen weldoener der menschheid. Doch het meest-verrassende van alles moest nog komen. Hij duwde me namelijk een papiertje in de hand : „Mijn prijscourant, mijnheer !" „Je prijscourant.... < Bliksems, je laat je hamster-prijscouranten zelfs d r u k k e n i !" „Ja, mijnheer. Dat staat beter en dat geeft meer vertrouwen." Ik moet eerlijk bekennen, dat ik dezen brutalen schavuit even met bewondering opnam. „En als je nu tegen de lamp loopt <" „Niemand doet me wat, mijnheer. Er is geen mensen meer zuiver op de graat en ze weten wel hoeveel of ik weet... U ziet op mijn prijscourant, dat ik bijna alles heb genoteerd, is er soms nog iets wat ér niet op staat, dan lever ik het u binnen de acht dagen. „Je bent een soort genie, beste man." „Ach, mijnheer .... Ik verdien op fatsoenlijke manier mijn broodje....." „Maar je smokkelt „Smokkelen f 1 üc < ! Neen, mijnheer .... van smokkelen ben ik niet thuis !" En hij keek me aan met een blik van zulk een diepe minachting, dat ik onmiddellijk begreep, dezen i6 man gewond te hebben in zijn meest zuivere ethische begrippen. En nogmaals klonk zijn vraag, doch nu als een ultimatum: „Hebt u nog iets noodig f' „Je levert me dus alles f' „Ja, mijnheer, alles!" „Zie je daar die geit op het grasveld f' „Ja, mijnheer." „Kun je me een bokje verschaffen om deze geit een beleefdheid te bewijzen, opdat zij over eenige maanden ... enfin .. Nu was het zijn beurt me even met verbazing aan te kijken : „Zooiets hebben ze me nog nooit gevraagd, mijnheer V' „Daarom vraag ik het jou ik zoek al sinds weken naar dat artikel bokje en je levert me immers alles binnen de acht dagen „U wilt dus een bokje hebben f' „Op visite ja ... voor eenige oogenblikken... Ik wil over eenige maanden geitenmelk drinken in mijn thee en geiten-boter smeren op mijn boterham .... begrepen f* „Goed, mijnheer. Ik zal- voor een bokje zorgen. Binnen de acht dagen. Hebt u soms nog iets noodig .... s"' Hij boog zich vertrouwelijk naar mij over : „Dag, mijnheer ! Ik dank u ...." „Tot ziens, beste man ..." En zoo zal het dan eindelijk geschieden, dat ik een bokje op visite krijg, om mijn geit een beleefdheid te bewijzen, opdat ik over eenige maanden geiten-melk in mijn thee zal drinken en geiten-boter op mijn boterham hoop te smeren. Als er toch eens geen hamsteraars bestonden. * * * 17 De minister van Landbouw heeft het gezegd, zooals alleen een minister het zeggen kan, zonder blikken of blozen en zonder eenige piëteit : D e sigaar is geen levensbehoefte. En dit woord, met alle gevolgen hieruit voortspruitend, heeft vele vernicotiniseerde Nederlanders en ook mij, diep getroffen. Het gaat hier niet alleen om een levensbelang, maar ook om een der laatste glories van ons vaderland. Waarop hadden wij in het buitenland als goede vaderlanders ons nog te beroemen < Al onze nationale deugden immers waren meer te zoeken in het negatieve, we waren vroeger niet omkoopbaar, niet militaristisch, niet verdorven, niet schreeuwerig, niet imperialistisch, niet overdreven slecht, niet overdreven goed, we waren talentvol in het n i e t zijn, maar één ding was er tenminste altijd waarmee je de vreemdelingen omver kon slaan en dat was ... de 3 - c e n t sigaar. O, de glorie als je met verachtelijk opgetrokken neusgaten aan een Italiaansche of Fransche peuk zat te sabbelen en den inboorlingen in den vreemde een van je laatste gesmokkelde Weinthal- of Hillen-sigaren kon aanbieden. Ze savoureerden dit inlandsche product als een delicate Havana en als ze je naar den prijs vroegen, liet je het heel superieur van je lippen vallen. „Ca ... ca coute six centimes !" En dan keken ze je aan alsof je ze voor de mal hield en dan zei je nog eens uitdrukkelijk : „Six centimes P Tien tegen één dat je dan in hun oogen het compliment las : Bliksems, wat een land, dat Holland ! Helaas, dat alles behoort tot het verleden. Posthuma die, naar zijn portretten te oordeelen, waarschijnlijk slechts heeren-baai rookte, en Van IJsselstein, die een physionomie heeft voor een sigaret, schijnen niet begrepen te hebben dat het nationale instituut van de 3-cent sigaar een der hoek-pijlers vormt waarop ons heele sociale leven is gestut. Wat is een Hollander Zonder sigaar < Een man die honger heeft, een stumperd die Surprises. * i8 zich uiterst onbehaaglijk voelt, enfin, een beklagenswaardige figuur. Ik persoonlijk heb nog nimmer een letter op papier geZet, zonder de traditioneele sigaar tusschen mijn lippen. Al mijn inspiratie wordt gedistilleerd uit de grauwe dampen die uit mijn twee neusgaten omhoog stijgen. En hoeveel landgenooten verkeeren niet in hetzelfde geval, hoeveel hersenen moeten niet dagelijks op gang gebracht worden door het prikkelende verbrandings-proces van het goddelijke tabaksblad. Wat brengt ons slechte humeur weer in evenwicht i De sigaar ! Wat kalmeert onze zenuwen i De sigaar ! Wat is het vertrouwenselement bij elke Hollandsche notarieele acte i De sigaar l Wat behoedt ons voor de nek-kramp i De sigaar ! En intusschen wachten we dagelijks op de geste die ons de redding in de moeilijkheid brengen zal. De beroemde eenheidssigaar is ons beloofd sinds maanden, elke tabaks-verkooper heeft er den mond vol van en van week op week vragen we : Waar zit dat ding. Worden wij vernicotiniseerde Hollanders kalmweg gemystificeerd i Is het waar dat er 2 milliard stuks zijn opgeborgen, terwijl wij hongeren, hongeren ! Geeft ons brood van aardappelschillen en boter van beuken-nootjes, soit, ontneemt ons onze kleeren, laat ons wandelen op klompen, soit, alles zullen we dragen. Maar geeft ons onze sigaar! Geeft ons onze sigaar! Ons heele volks-karakter, ja zelfs onze volksgezondheid staat op het spel. Een medicus deelde me onlangs mee dat hij verschillende patiënten behandelde voor slapeloos-, heid en dat dat alles waarschijnlijk een gevolg was van een plotselinge tabaks-onthouding (wegens abnormaal hooge prijzen) na een dagelijksch verslaafd gebruik. De Hollander die altijd dut, dut niet meer op het oogenblik dat hij werkelijk dutten moet. Waar gaan we op die manier naar toe i l 19 San Sebastian. De „Corrida," of te wel het stierengevecht, loopt ten einde. Ik zit aan den voet van de Arena en wacht op den kleurrijken optocht van espada's en picadores, die zoo straks met de stalknechts achter op het paard, den heuvel afwaarts zullen galoppeeren. — „Mijnheer is vreemdeling i" vraagt me onverwacht de caballero die naast me is gezeten. Ik beken den vriendelijken heer, dat ik een doodnuchtere Hollandsche mijnheer ben, dat ik een hekel heb aan stierengevechten, dat slechts de kostuum-optocht mijn liefde heeft en dat ik niet begrijp, hoe een normaal mensch voor de tweede maal een plaatsje kan koopen in dat ronde abattoir. De vriendelijke heer blijkt een groot liefhebber van Corrida's te zijn. En al pratende stelt hij me de volgende vraag : „Weet u wel hoeveel Belmonte ontvangt voor het dooden van twee stieren s"' Ik noem .een bedrag van 7000 peseta's, een getal dat me in de hersenen is blijven hangen. — „7000 Peseta's i !" — lacht de vriendelijke heer. — „Ik Zal u eens wat vertellen. Wanneer u met 20.000 peseta's naar Belmonte gaat voor een engagement van een half uur, zoo zal hij u allerminst vriendelijk ontvangen." — „Een duur heer" — meen ik in het midden te mogen brengen — „tienduizend gulden lijkt me rijkelijk wel betaald." En de vriendelijke heer slaat me dood met de argumentatie : „Belmonte is een groot, een heel groot a r t i s t." Coquelin ontving eenmaal uit de handen van VanderBilt 15.000 francs om de Précieuses Ridicules te spelen oftewel 50 francs per regel. Ik stel mij dat voor als volgt : 20 Oh, oh (30 fr.), je n'y prenais pas garde (20 fr.) Votre oeil en tapinois (25 fr.), me dérobe mon coeur (25 fr.) Au voleur (fr. 16.66), au voleur (fr. 16.66), au voleur (fr. 16.66)! Dat is gemakkelijk verdiend, zal men wellicht opmerken. Toch is deze opmerking niet geheel juist. Wat Coquelin verricht, is schunnig betaalde arbeid in vergelijking van het werk van een artiest als Belmonte : De toreador zet zijn linkerbeen voor zijn rechter en komt de arena binnen. (1000 fr.) Hij neemt zijn hoed af. (1000 fr.) Hij buigt. (1000 fr.) Hij dankt voor het applaus. (1000 fr.) Hij zwaait zijn rooden doek. (1000 fr.) Hij laat den stier zijn derrière zien. (1050 fr.) Pirouettes. (4000 fr.) Hij aait den stier over de hoorns (2000 fr.) Hij laat den stier zijn derrière zien. (1050 fr.) Hij trekt zijn degen. (500 fr.) Hij mikt. (500 fr.) Hij steekt den stier de degen in het hart. (2500 fr.) Hij buigt. (450 fr.) Hij spuwt op den grond. (150 fr.) Ik ken ook nog een ander soort artiesten, die eveneens hun brood trachten te verdienen met decenten arbeid. De breede lagen des volks kijken eenigszins minachtend op hen neer als vertegenwoordigende het geheel onnutte beroep van „woord-, confiseurs" ; enkele ouderwetsche en conservatieve burgers huldigen hen echter als „dichters." Bij hen is de berekening eenigszins anders. Zelden ontvangen zij en meestentijds betalen ze er voor artiest te zijn. En in deze maken niet zij, doch de uitgevers de rekening op : 21 voor drukloonen 3°°* „ papier etc, 3°°' „ reclame I00, „ kennismaking met de kopij ...... 200. „ talent 4 °*25 „ inspiratie . . » °,6a^ Te voldoen . . / 900.87* En nu is het wonderlijkste van dit alles, dat de Tooneelschool verleden jaar geen enkelen mannelijken acteur of aankomenden Coquelin onder haar scholieren telde, dat er hier in Spanje weinig aanbod is van toreadors en van aankomende Belmonte's, doch dat daarentegen de dichters als paddenstoelen uit den grond verrijzen. Wie lost mij dit moderne raadsel ops" BIARRITZ, September. Ik zal u een kleine tragedie vertellen. Er was eens een Hollandsche vrouw, die voor eenige maanden op reis zou gaan naar Frankrijk. En ze maakte een rondgang langs vele modisten en langs allerlei etablissementen, die met gulden letters madame la mode vertegenwoordigden, en ze nam het nieuwste en het meest curieuse en het meest dernier cri. En ze was tevreden, aangezien ze dragen zou wat ook ieder ander dragen zou, hetwelk voor een vrouw het maximum van oorspronkelijkheid is. Ze zou dragen wat de „Femina" en de „Vogue" en „Les modes de la femme Francaise" en andere modebedruksels haar als zoovele Parisianismen hadden aangekondigd. 22 En de vaderlandsche mode-etablissementen gaven haar haar zegen, overtuigd dat ze de superlatief van Parisiennerigheid hadden afgeleverd. En deze vrouw reisde met vele koffers naar de ville Lumière en vervolgens naar eenige mode-badplaatsen om te zien en — waarschijnlijk — om gezien te worden. En ze zag en ze werd gezien. En toch was ze niet tevreden. Want wat ze zag, was geheel anders dan zooals ze zich zelf zag. Wellicht zullen mijn lezers deze tragedie met moeite kunnen volgen, mijn lezeressen daarentegen zullen intuïtief dit geval aanvoelen. Het was niet alleen een tragedie, maar bovenal een mysterie. Immers, welk mode-journaal zij ook in de vingers nam, steeds zou ze zich zelf terugvinden, doch opende ze de oogen en bekeek ze de levende voorbeelden, zoo werd ze altijd gedwongen aan zich zelf te twijfelen. En vraagt ge me nu, hoe dat zit, zoo zal ik trachten het u te vertellen. Een vaderlandsch mode-magazijn zal op geregelde tijden een afgezant naar de Ville Lumière zenden om aldaar zijn licht op te steken. En ik stel me voor dat dit als volgt in zijn werk gaat. Hij maakt allereerst een zeer grondige en wetenschappelijke studie van alles wat hem uit het mode-Parijs in druk- en prentvorm wordt toegezonden. Somtijds schijnt het geval zich voor te doen, dat hij in den verkeerden trein stapt, en in plaats van te Parijs, te Weenen uitstapt, doch in enkele gevallen zal hij aan het juiste adres worden afgeleverd. En dan gaat hij naar de inkoop-stores en stelt zich voor als Hollander. Ah, le monsieur Hollandais, bien, trés bien ! De komst van le monsieur Hollandais is altijd een buitenkansje, in Parijs noemen ze dat „une bonne poire". Hij koopt namelijk met smaak alles op, waar ze in Parijs geen raad mee weten, hij koopt Parijsche modellen, hij koopt de copieën van zijn studiemateriaal, hij koopt, hij koopt van al hetgeen hij 23 mooi en smakelijk oordeelt. Ik zal 'm geen goeden smaak ontzeggen, o neen, doch ik zie 'm veeleer als een hazard-speler dan als een koopman. Hij zet zijn geld op de roulette der mode, hij speelt drie, vier, vijf nummers, maar de nummers komen helaas niet uit. Ziedaar het geheim. Hij zit met allerlei Parijsche modellen opgescheept die niet gangbaar zijn, die in Frankrijk door niemand worden gedragen en die juist goed zijn voor mannequins en voor .,. vreemdelingen. En wat er wel gedragen wordt, gaat aan z'n neus voorbij, omdat hij niet den tijd neemt uit zijn oogen te kijken. Waar wil hij in 't Parijs van na den oorlog een avondtoilet zien dragen i Gaat een theater-directeur naar de cinema om een kas-stuk te ontdekken i Neen, nietwaar, hij gaat naar den schouwburg. Welnu, het schouwtooneel van de wereld-mode ligt niet te Parijs, het ligt in de Fransche badplaatsen. Honderden modellen mogen er te Parijs worden gecreëerd, honderden plaatjes mogen de modebladen uitgeven, in collectieve eensgezindheid zal het groote publiek zich op één standaard-model werpen. En dat is het nummer dat op de roulette der mode is uitgekomen. Ik ben geen tailleur pour dames, ik heb geen modiste in mijn familie, ik heb geen enkel aandeel in een mode-zaak, ik heb geen modisch atavisme uit mijn voorgeslacht, ik ben de leek der leeken. En niettemin wensen ik één groote dilettantische waarheid te verkondigen, een waarheid die klinkt als een paradox en tevens als een klok. Niet de Parijsche mode-bladen vertegenwoordigen de Parijsche mode. Allerminst. Maar wat dan wel, Zullen de heeren couturiers me met een hoogmoedig lachje afvragen. Ik zal het ze zeggen : Het zijn de comisch humoris* tische bladen : „Le Rire," „le Journal amusant" en bovenal „la Vie Parisienne." Ge lacht, mijne heeren i Goed, maar ik lach ook. Alles wat „gedragen" wordt, zult ge terugvinden in „La Vie Parisieme" en andere vroolijk lachende prullaria, alles wat niet gedragen wordt zult ge terugvinden in uw offi- 24 cieele documenten. Waarmede voor de zooveelste maal bewezen wordt dat de groote waarheid schuilt in den lach ! * * Ik kom te Parijs zoo juist uit de 125ste voorstelling van de volgende trouvaille : Bobby houdt van Janine. Janine houdt van Bobby. Maar op den <|ag dat Bobby en Janine gaan trouwen, koopt Bobby, uit liefde voor Janine, een pyjama. Want Janine houdt van exotische pyjama's. En Bobby heeft daarom bij Poiret, uit liefde voor Janine, een verschrikkelijk exotische pyjama doen fabriceeren. Doch als Bobby, in zijn pyjama,bij Janine zijn huwelijksnachtelijke opwachting maakt, valt Janine krom van het lachen. Met het gevolg dat Bobby, volgens zijn zeggen „en carafe" blijft. En de vader van Janine zegt tot Bobby : En carafe i Soit. Maar dan ook de scheiding. En Janine zegt: goed. En Bobby Zegt : goed. En Janine zegt tot Bobby: Ik houd van je maar je bent en carafe. En Bobby zegt: Ik houd ook van je, maar ik houd er niet van en carafe te zijn. En Janine zegt: Ik trouw met mijn aanbidder Marcel de Montferrand, na de scheiding. En Bobby zegt: Ik keer terug tot mijn vriendinnen van de Boulevard, waar ik nooit en carafe ben geweest. En zoo eindigt de eerste acte van de tragedie van Bobby en Janine. Maar Janine heeft een vriendin die ook een vriendin is geweest van Bobby. En Bobby leest in de oogen van de vriendin, dat de vriendin weet dat Bobby en carafe is geweest. Doch aangezien Bobby niet graag weet, dat de vriendin weet dat hij, Bobby, en carafe is geweest, zegt hij, Bobby, tot de vriendin : Ik zal je bewijzen dat ik niet en carafe ben geweest. En als Janine bemerkt, dat de vriendin heeft bemerkt dat Bobby niet 25 en carafe is, zegt Janine : Als ik niet om de pyjama van Bobby had gelachen, zou Bobby niet en carafe zijn geweest. En Bobby zegt: Nu ik gescheiden ben van Janine en niet meer en carafe ben, geloof ik dat ik weer verliefd ben op Janine. . En zoo eindigt de tweede acte van Bobby en Janine. En de vader van Janine die het huwelijk van Bobby en Janine te Rome ongeldig heeft doen verklaren, omdat Bobby en carafe was gebleven, zegt tot Janine : Trouw jij nu maar met je aanbidder, doch zorg er voor, dat hij niet en carafe blijft. Doch dan zegt Janine: De heele Roomsche caraf erij laat me koud. Ik houd van Bobby. En nu hij niet meer en carafe is, trouw ik voor de tweede maal met hem om iedereen te bewijzen, dat hij niet meer en carafe is. En zoo eindigt de derde acte van de tragedie van Bobby en Janine. En het publiek dat na afloop den schouwburg verlaat, haalt de schouders op en zegt: C'est béte l En de vreemdelingen, die hebben gesmuld van de duurst gekochte schunnigheden in het duurste theater van Parijs zeggen tot elkaar : Het is misschien wat prijzig, maar je krijgt tenminste waar voor je geld. Een vader met een fatsoenlijk gedragen immoraliteit, twee getrouwde goed gekleede menschen die met elegance de Parijsche scharrel-zeden personifieeren, drie schitterend ont-kleede vrouwen op het tooneel en een hysterisch-kwijlenden Romeinschen bisschop op den koop toe. Wat kunnen we meer verlangen voor ons amusement in de theater-stad bij uitnemendheid, Parijs i Het is ook mogelijk het probleem op andere wijze te beschouwen. In deze theater-stad bij uitnemendheid, waar niets gevaarlijker voor een tooneelschrijver bestaat dan talent te bezitten, ligt het recept voor de centième voor een ieder klaar. Het recept draagt het etiket : „En carafe". Na Chopin, monsieur 26 Zéro, le Rubicon, Vous n'avez rien a déclarer, het nieuwe succes : Le Bonheur de ma femme. En het is altijd precies hetzelfde thema, en het zijn altijd dezelfde verlokkende recettes, en het is altijd hetzelfde genre vreemdelingen dat deze verrotte vrucht savoureert. En is het niet monsieur en panne, dan is het monsieur, madame et 1'amant. Quousque tandem i zouden we met Cicero, den zedenmeester willen vragen. De breede lagen van het Fransche volk hebben met dergelijke viezigheden even weinig gemeen als met de praktijken van den vrouwen-moordenaar Landru. Niettemin schijnt deze dubieuse theater-plant het eeuwige leven te hebben. Echt Fransen, fluistert de vreemdeling en likt zich den baard. Dagelijks lezen we hier in de courant van een Ligue des consommateurs, een Ligue des Fumeurs en andere Ligues van belanghebbenden die zich verdedigen. Waar blijft de Bond van Fransche Schouwburg-bezoekers i Een ieder maakt zich druk als de bloemkool drie francs kost. De theatrale „impotentie" markeert op dit oogenblik al een prijs van 20 frs. Het wordt tijd, dat het bovengenoemde consommatie-axtikél „en carafe" ook eens aan een scherp onderzoek wordt onderworpen. * Ik zit voor mijn wekelijksche. Surprise-besogne. Helaas 1 Mijn lichaam voelt aan alsof het uit elkaar is getrokken, mijn hersenen staan in mijn hoofd als een massief blok doode materie, mijn rechter-oog — helaas juist mijn lievelings-oog — wordt onophoudelijk omfloerst door een stroom parelende zilte tranen. O, maak u niet ongerust, ik heb geen enkel verlies in de familie, het is veel ernstiger : ik ben snip en snip verkouden. Ja, zelfs zóó verkouden, dat mijn heele omgeving naar 27 me is komen kijken als naar een curiosum : niemand begrijpt hoe iemand die aan kunst doet zoo on-aesthetisch verkouden kan zijn, het is onsmakelijk, angstwekkend, suggestief besmettelijk ! En juist omdat deze invasie van bacillen me op dit oogenblik bijzonder ten onpas komt, ben ik naar een geneesheer gegaan om mij van deze kwaal ten spoedigste te genezen. En ik heb tegen 'm gezegd : — Dokter, ik voel me als een uitgeknepen citroen. Mijn omgeving zegt dat ik verkouden ben. En, alhoewel dit slechts een leekendiagnose is, geloof ik toch dat er een grond van waarheid in schuilt. Hij keek me aan en sprak : — U ziet er ten minste wel naar uit! — Dus ik ben verkouden i — Natuurlijk, wie zou daar nog aan twijfelen! — En, dokter — wat moet ik daar nu aan doen i — Een flinke citroen-grog en dan onder de wol! — Dat prae-historisch geneesmiddel heeft me nog nooit geholpen. — Neemt u dan wat aspirin. — Helpt evenmin.... — Of Codeïn-poeiers.... — Ik kan met net evenveel succes een taartje eten. — Dan kan ik u heusch niet helpen.... — Wat, dokter! Kunt u mij niet helpen i — Alleen moeder Natuur kan u genezen. — Maar mijn God, dokter ! Het is juist moeder Natuur die me dat pretje bezorgd heeft. — Ze zal u op tijd ook wel weer beter maken. Er is nog nooit iemand gestorven aan een neus-verkoudheid. — Sterven is zoo erg niet, dokter, dat is menschelijk. Maar om me vanavond in mondain gezelschap te vertoonen met een 28 rooie pimpel-neus en uitgezakte traan-oogen, dat is niet menschelijk meer. In Godsnaam, dokter, geef me een middeltje om die bacillen de baas te worden ! — Het spijt me. Ik weet waarachtig niet hoe ik u in deze helpen kan. We kennen den ver koudheidsbacil nog niet. — Waarom maakt u dan geen kennis i — U maakt er een grapje van! — Om den dood niet, dokter! Ik geloof eerder dat de medische wetenschap er een grapje van maakt. Sinds dertig eeuwen — zie Odysseus die snip-verkouden bij Nausicaa aanspoelt — wordt de mensen minstens tweemaal per jaar bezocht door de neus-verkoudheid. De heele wereldgeschiedenis Zou een ander aanzien hebben als de medici een klein beetje belangstelling hadden betoond aan het verkoudheid-bacilletje. Maar u gaat dat bacterie schouderophalend en met een superieure minachting voorbij. En dat waarom i Het beestje interesseert het menschdom duizendmaal meer dan alle typhusof tuberkel-bacillen om de eenvoudige reden dat het er duizendmaal meer last van ondervindt. — U overdrijft! — Pardon, ik overdrijf niet. Er is niets op deze wereld wat ik .Zoozeer haat als dat vervloekte insect dat in mijn neus opstijgt, mijn keel bevolkt en me als een paria buiten mijn kleine huiselijke maatschappij drijft. Mijn vrouw ontwijkt me'als een pestlijder, mijn eigen, bloed-eigen kinderen loopen een straatje voor me om en als ik me zelf in den spiegel bekijk, beleedig ik, zonder het te willen, mijn eigen physionomie! — Het flatteert u niet, dat moet ik bekennen. — En dat is nu de eenige remedie die u mij te geven hebt. U maakt er een grapje van. Maar bij alle duivels, dokter, waarvoor dient al uw geleerdheid als u zelfs den proletariër onder de bacillen geen baas kunt i En wil ik u eens wgt zeggen i — Graag 1 29 — Ik ben overtuigd dat de medische wereld met opzet de onderzoekingen in die richting tegengaat. Verstaat u, met opzet! — Wat bedoelt u daarmee i — Kijk u eens ! De helft van uw praktijk bestaat uit verkouden menschen met kleine complicaties, die u met een warmen citroen-grog naar bed stuurt. U parasiteert op onze snotterige neuzen. De ontdekking van dat bacilletje zal u en uw collega's ruïneeren. Er zit een kapitaal in dat beest. — Het is alsof ik renstal-bezitter ben. — Laten we er niet over discuteeren. Wat ben ik u schuldig, dokter i — Drie gulden! — Moeder Natuur is duur, dokter! — Dus u hebt goed verstaan. Een warme citroen-grog, een paar aspirins en dan lekker onder de wol! i— En ik zal een glaasje wereldberoemde Abdij-siroop van het klooster Sancta-Paulo op uw gezondheid en op mijn ziekte drinken. Adieu, dokter! Eenige dagen geleden kreeg ik een brochure in handen, getiteld: „Waar schuiven wij heen?"' Een ieder zal wellicht antwoorden : naar den hongersnood ... of ... naar het wereld-bankroet. Neen, u hebt het mis! We schuiven met de one-step naar Sodom en Gomorrha. Dit is de beteekenis van dit nieuwe vlug-schrift van Dr. A. de Vletter met een voorwoord van Dr. J. H. Gunning. Kent ge de geschiedenis van den eenzamen vreemdeling, die naar Gomorrha trok om schapen te koopen i Toen hij de 3o poorten van deze „Ville lumière" naderde, sprak hij tot z'n metgezel: Amice, men zegt dat deze stad vol verleiding is ... Ik hoop echter dat ik aan de verleiding weerstand zal kunnen bieden. Welk een voldoening als ik niet bezwijk. Maar welk een verrukkelijke compensatie.... als ik wel bezwijk !! Deze geschiedenis is niet uit den Bijbel, maar uit een operette die den suggestieven titel draagt: „La petite femme de Loth". Welnu, ik ben als die eenzame vreemdeling die wel bezweken is en in het Gomorrha van Dr. de Vletter, den modernen dans, een zekere compensatie heeft gevonden. En met schrik lees ik nu in bovengenoemde brochure dat het „weerzinwekkend" is, dat ik als danseur een „indecent jong mensen" ben en dat ik den Dr. „van het 1 ij f moet blijven met m'n vunze danser ij." Dr. de Vletter is waarschijnlijk een braaf mensch, een heel braaf mensch. Maar als ik volmaakt eerlijk wil zijn, kan ik het vlugschrift van Dr. de Vletter niet anders qualificeeren dan als goed bedoelde pornographie. Immers, om uit een onschuldig genoegen als het dansen een dergelijke zwijnerij op te diepen als de brave Dr. ten beste geeft, hiervoor is een geestesgesteldheid noodig, die aan mijn bevattings-vermogen ontsnapt. Wat bijv. te zeggen van een stelling als de volgende : „De nauwe aanraking met het rijpe of rijpende vrouwen-lichaam (tijdens het dansen) kan niet anders dan sexueele gevoelens opwekken." De brave Dr. schijnt het uit ondervinding te weten, ik ben zoo vrij het met beslistheid tegen te spreken. Dat er psychopatisch aangelegde individuen bestaan aan wien de dans een bevrediging geeft die ze elders tevergeefs zoeken, niemand zal het tegenspreken. Bij een normaal en geestelijk gezond individu echter zal de sexueele prikkel zich geheel oplossen in den wellust van de rhythmiek en een onbewusten schoonheidsen scheppingsdrang. Het is uiterst curieus 's zomers eens te gaan kijken naar het 3i plancher waar gelegenheid gebeden wordt tot dansen. De brave Dr. ziet slechts twee collectieve groepen, mannen en vrouwen, die den heelen avond niets anders doen dan „met vuur spelen". Neen, mijn brave Dr.! Deze menschen hebben heel wat anders te doen. De meesten putten zich tijdens het dansen uit in een cerebrale energie-verspilling die elk sexe-instinct tijdelijk vermoordt, ze denken en denken, ze zetten hun hersenmechanisme aan tot een ongewone werkzaamheid, ze zeggen hun lesje op. En de sexe i Voor den doorsnee-danseur van den modernen dans — en die is bijna altijd onbeholpen—is de sexe die hij in de armen heeft slechts een moeilijk beweegbaar meubel dat telkens tegen z'n eksteroogen stoot. Ziet ze steppen ! De jonkman houdt strak z'n oogen gevestigd op de punt van z'n schoenen en ebaucheert z'n passen met den blik van een wanhopige die ieder oogenblik bang is z'n geheugen kwijt te raken. Bij elke step-variatie, die hij volgens het recept inzet, telt hij zorgvuldig z'n stappen, steeds de sexe als bijwagen meesleurend. De transpiratie ziepelt 'm langs de kaken, z'n ledematen zijn als gebeukt en als Dr. de Vletter tegen 'm zou zeggen : „Man, je. pleegt hier sexueele genoegens", zoo zal hij hem waarschijnlijk aankijken, als een eunuch aan wien hij hetzelfde verwijt. Aldus danst de midden-stander en de onbeholpen danseur op de bals van de betere kringen. Het is de onsmakelijke vertooning van individuen die in hun onbewusten schoonheids-drang vreeselijk mooi willen doen, maar die hun wil nu eenmaal niet in schoone daden kunnen omzetten. De schuld van deze leelijke voorstelling is niet te zoeken bij de moderne dansen doch slechts bij de danseurs zelf. Niet een ieder heeft een stem om Debussy te zingen, niet een ieder heeft beenen om een goede Boston te dansen. Als er iets onzinnigs was, dan was dat wel de oude wals, dat krankzinnig tourbiËonneeren en rondtollen tot de duizeligheid je de sterretjes voor je oogen tooverde en je een kwartier 33 noodig had om weer op adem te komen. Het was zelfs in diermate lichamelijk onsmakelijk dat de mode de verplichting tot het dragen van handschoenen invoerde. De moderne dans echter, die berust op een gelijkmatig kalm voortbewegen zonder physieke excessen, heeft den handschoen weer verbannen. En een ieder begrijpt het „waarom". Doch de groote waarde van het moderne-dans-systeem ligt 'm in het volgende : de slaafsche onpersoonlijke figuur van vroeger heeft plaats gemaakt voor een persoonlijke phantasie. De wals kon men slechts op één manier uitvoeren, de step, de boston, de fox-trot, etc. zijn op tientallen wijzen te varieeren. Het komt er niet op aan of uw danseuse dezelfde passen-kent of geleerd heeft, ze zal (zoo ze de flair heeft) op de suggestie van den leidenden partner de meest ongewone variatie in volmaakte harmonie mee-dansen. Hier zijn twee menschen die al phantaseerend een klein kunstwerk scheppen uit de vindingrijkheid van hun schoonheids-instinct. Dr. de Vletter wil vooral tijdens de schooljaren den dans verbannen zien. Ik ben het hiermede niet eens. De moderne dans heeft een groote opvoedende waarde die nog nooit voldoende is erkend. Van alle ondeugden van de jeugd is de grootste en meest ingrijpende in het latere leven, de verlegenheid. De moderne dans, die berust op persoonlijk overwicht van den man op de vrouw, die tot voortdurend persoonlijk handelen noopt, die leert te beslissen op een bepaald moment, die leert de phantasie in daden om te zetten, kan niet anders dan ten goede werken op de ontwikkeling van het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van de persoonlijkheid. En wanneer er op dien leeftijd door den dansleeraar op gelet wordt dat men niet stijf tegen elkaar aan, maar langs elkaar heen danst en dat alle onaesthetische hobbel-bewegingen als uit den booze worden gebrandmerkt, zoo kunnen slechts de kuischheidsmaniakken er al die viezigheidjes achter 33 zoeken die zoo nu en dan van hun troebele pennen afdruipen. Er is niets zoo obsceen als de triomfantelijke kuischheid. * * * EEN HUWELIJKSAANZOEK I. Vroeger H ij : Houd je van me i Z ij (slaat haar oogen tot 'm op en laat zich kussen). II. Tegenwoordig H ij (verlegen) : Ik heb je wat te zeggen.... Z ij (slaat haar oogen neer en bijt nagels). H ij (dicht bij haar) : Zou je .... zou je .... samen met mij.... een huishouden willen opzetten i Z ij : Ik .... ik weet niet.... Hij : Houd je niet van mes1 Z ij : Ik .... weet met. H ij : Weet je zeker, dat je niet van me houdt.... dat je niet met me wilt trouwen. Zij : Ik weet niet.... ik weet niet. ...(aarzelend) — Ik ik heb een paar dagen geleden gelezen, dat er 200 millioen huwbare mannen op de wereld zijn .... en nu .... en nu .... begrijp ik niet waarom of ik.... van die 200 millioen mannen, die ik zou kunnen trouwen .... juist j o u moet nemen. H ij : O .... dat begrijp je niet.... hè .... dat begrijp je niet..... Zij : Zie je, dat groote getal heeft me zenuwachtig ge- Surp risee 3 34 maakt.... en aan het twijfelen gebracht.... 200 millioen huwbare mannen .... en ik trouw er maar één .... H ij : Ja.... ik geef toe .... het is vreeselijk impressionabel.... 200 millioen huwbare mannen.... en je trouwt er maar één .... (P a u z e). En waar heb je dat gelezen, Jeanne i Zij : In de courant. H ij : Je moet geen couranten meer lezen, Jeanne. Z ij : Neen ; je hebt misschien gelijk.... vooral.... omdat ik sindsdien uit een courant nooit anders lees dan de doodsberichten en de echtscheidingen.... H ij : Waarom doe je dat, Jeanne i Zij : Ik zoek in een courant altijd naar gestorven ongehuwde mannen .... het geeft me een soort rust als ik weet, dat ze dood zijn.... met die kan ik me dan tenminste niet meer vergissen. H ij : En de echtscheidings-annonces, Jeanne i Z ij: Dat geeft me een soort angst.... Als ik zoo lees: Gescheiden, Jan Jansen enBetje Troost.... dan denk ik altijd.... zie je.... Betje Troost heeft onder die 200 millioen ongehuwde mannen juist den verkeerde uitgezocht.... Ze is eigenlijk getrouwd geweest met den man van een andere vrouw...» H ij : Ja .... ja .... dus ze heeft eigenlijk tijdens haar huwelijk overspel gespeeld met haar eigen man.... Z ij : Natuurlijk.... Haar man hoort eigenlijk aan een andere vrouw" toe.... daarom zijn ze ook gescheiden. H ij : Merkwaardig.... (h ij wacht even): Ik heb nooit geweten, dat er zooveel in een courant zat.... Zij : Dat weten ook maar heel weinig menschen. Begrijp je nu mijn gemoeds-bezwaren. Als ik met jou trouw, kan ik even goed een lot nemen in een loterij van 200.000.000 loten. H ij : Het is misschien waar wat je me vertelt.... En toch houd ik zooveel van je l Z ij : Ik misschien ook van jou.... 35 H ij : En als we het nu eens probeerden i Zij : De liefde van onzen tijd is een heel ernstige en practische zaak, Jan.... we zijn den tijd voorbij dat de sexen als wildemannen in eikaars armen vlogen .... Een vrouw koopt geen bloemkool zonder 'm eens goed bekeken te hebben .... En nu zou je verlangen dat ik een man nam zonder 'm eens deugdelijk onderzocht te hebben.... neen.... Jan.... neen .... Een bloemkool eet je 's avonds op .... maar de indigestie van een man's gezelschap heb je iederen dag.... (abrupt) : Hoeveel is de normale temperatuur van je bloed i H ij : Dat weet ik niet.... Z ij : Dat weet je niet....! En jij durft een meisje ten huwelijk vragen zonder de temperatuur van je bloed te kennen .... i Waar is je dokters-attest, betreffende je geschiktheid als huwelijks-candidaat i H ij : Dokters-attest.... maar dat heb ik niet.... Zij : En jij durft een meisje ten huwelijk te vragen zonder attest ....$'! Doe je mond eens open....! (Ze kijkt er in) : Je hebt een gespikkelde tong! H ij : Wat beteekent dat i Z ij: Dat weet ik niet.... Maar je hebt een gespikkelde tong. En ik ben als de dood voor gespikkelde tongen.... (een pauze).... Hoeveel verdien je per jaar i Hij : ƒ 8000. Z ij: Gedeeld door 365, maakt ƒ 21.97 en 7/10 cent per dag.... H ij : Dat valt mee.... Jeanne. Z ij : Dat getal zegt niets .... Je moet het eerst deelen door 24 .... Dan hebben we 91.2 cent per uur .... of 17/15 cent per minuut.... H ij : Op die manier bekeken, valt het nu weer niet mee.... Z ij : Heb ik het je niet gezegd.... S1 O, als de menschen kenden de sugggestie van de cijfers ....! Daar heb je bijv. ook nog je verantwoordelijkheid als m a n.... in getallen uitgedrukt. 36 H ij : Ik begrijp niet.... Z ij : We kunnen ieder jaar een kind hebben .... .jij bent 21 en ik 18 Als we twintig jaar getrouwd zijn, kun jij vader zijn van 20 kinderen.... H ij : Is dat mogelijk.... Jeanne < Zij ï Bewijs me liever het tegendeel ! En er is nog zooveel meer We kunnen samen 220 levende wezens voortbrengen in drie geslachten Over 150 jaar zijn we de voorouders van ± 10.000 menschen .... Durf jij die verantwoordelijkheid aan?1 H ij : Ik heb nooit geweten dat één man zooveel vermocht! Z ij : Als de menschen maar goed na-dachten, zouden er heel wat minder huwelijken gesloten worden.... Gelukkig wordt het menschdom met den dag verstandiger Wij, jonge meisjes, we laten ons niet meer beheerschen door ons gevoel.... We denken, we onderzoeken, we redeneeren, we cijferen....! H ij : En toch houd ik zooveel van je .... Z ij : Ik misschien ook van jou .... Hij : Zouden we het toch maar niet eens probeeren.... Zij : Neen, Jan Je verdient maar 17/15 cent per minuut je bent waarschijnlijk de man die aan een andere vrouw toebehoort je kent de temperatuur niet van je bloed je hebt geen dokters-attest je hebt een gespikkelde tong.... je bent de voorvader van 10.000 menschen .... waarachtig .... Jan.... ik durf het niet aan.... H ij (met een traan in z'n stem): Enfin.... Jeanne .... dan niet.... Z ij (met een traan in haar stem): Neen.... Jan.... dan niet.... Adieu...... I * * . 37 „Jongens van Jan de Witt." Bravo! „Ondergang van onze nationale fierheid." Hoera! „Nazaten van Tromp en de Ruyter." Bravissimo ! „Vlammende protesten." Hoera ! „Smadelijke capitulatie." Bravo ! „Vlam van verzet." Bravissimo ! „We laten ons niet ruïneeren." Hoera ! „De laatste gentlemen van Europa." Bravo ! „We snijden het tafellaken tusschen ons en de geassocieerden door." Hoera! „We laten onze tanden zien." Bravissimo ! „Liever een beetje hongerlijden." Hoera ! Hoera ! Hoera !!! Van dit alles hebben we gedurende de laatste weken gesmuld en nu we weer tot het evenwicht en de bezadigde kalmte zijn teruggekeerd, is het curieus te zien wat er van dit alles is overgebleven. En wat is er van overgebleven < Een broodkaart.... voor 14 dagen! Een tragische en heldhaftige bladzijde van onze geschiedenis is in de annalen bijgeschreven. De koffiekamer van ons parlement, hetwelk de laatste slaperige gentlemen van Europa herbergt, liep den 2oen Maart van het jaar 1918 geheel leeg. Dit feit is sindsdien van historische beteekenis geworden. De kastelein van het buffet keek zich de oogen uit het hoofd. Nog nooit had hij op een zittings-dag zoo'n reuzen-strop gehad. Wat bezielde de heeren plotseling i Ze hadden immers geconsumeerd en lekker geslapen, toen zeven Hollandsche schepen door de Duitsche zeeschuimers in den grond waren geboord, ze hadden nog beter geconsumeerd en als onschuldige kinderen gedut, toen de Hollandsche zee-lui van „de Dollard" onder den spot-lach van de Duitsche moordenaars één voor één werden neergeschoten, het wetsontwerp tot drooglegging der Zuiderzee was van ongekend voordeel voor het buffet geweest en nu .... i Had één der afgevaardigden weer onbescheidenlijk O.W. gemaakt en waren ze tuk op een schandaaltje i Het bleek al spoedig dat er iets anders achter zat. Ditmaal was de portemonnaie er mee gemoeid, we waren onze schepen kwijt, ons dierbaar kruideniers-vermogen was aangetast. O vreeselijke 38 tragedie! Onze Kamerhelden, jongens van Jan de Witt, bliezen zich een congestie op de schetter-trompet, de eene phrase rolde knallend en knetterend over de andere heen, doch toen er één, per ongeluk door een valsche noot, het begin van een krijgs-motief inzette, verstomden de lippen plotseling en het geheele geval is geëindigd met de bekende Parlementaire Berceuse : „Ga maar slapen, zoete, lieve Gerretje.....! En wanneer we nu op die heldhaftige dagen terugzien en alles uitgeloopen is op een nieuw vodje papier, dan kunnen we ons in gemoede afvragen of we niet hopeloos belachelijk zijn geweest. Wat heeft al dat geschreeuw voor zin als we tóch niet den moed hebbende consequentie te aanvaarden: Represaille-maatregelen en verbreking der diplomatieke betrekkingen. Toen onze nationale eer door de pers eenmaal was opgeblazen tot een verscheurend dier, zijn we onder de kust gekropen en we zijn stilletjes blijven brommen als keffertjes, bang voor een pak slaag. Eén troost hebben we tenminste. We zijn, volgens den heer Cremer, „de laatste gentlemen van Europa." Maar zelfs dit schijnt dubieus. Ik heb iemand anders hooren zeggen : „We zijn de laatste kruideniers van Europa" en dit lijkt me veel juister en veel aantrekkelijker. Nu we in dezen wereld-strijd geen partij hebben willen kiezen, nu het ons absoluut onverschillig laat of de barbaren uit het Oosten de Westersche cultuur omver zullen loopen, nu we onze zeelui hebben laten vermoorden zonder dat de Volksvertegenwoordiging het noodig vond op eenigerlei wijze te protesteeren, nu we gezwegen hebben bij den moord op België, den moord op de zuigelingen van de „Titanic", de vernieling van de kathedraal van Reims, nu kunnen we niet beter doen, dan ons met trots op de borst te slaan over onze kranige neutraliteit en ons met ijver en goeden wil op de kruidenierderij toe te leggen. Immers, voor dit laatste zijn we van sinds honderden jaren alom gereputeerd en vooral tijdens dezen oorlog hebben we 39 met ongekend succes gekruidenierd. En nog zijn sommige Hollanders niet tevreden. Ze willen „eer" hebben, volop „eer". Ze willen geen druppel van hun bloed wagen, ze willen geen schaduw van gevaar loopen, maar ze willen lekker en lui op hun artikel „eer" zitten, evenals op hun duiten. Een lieve neutraliteit die goed eer en goed geld inbrengt, ziedaar het ideaal. En van dit artikel eer hebben we verschrikkelijken last. Er zijn den laatsten tijd verschillende stemmen opgegaan om onze West-Indische koloniën te verkoopen. Suriname en Curacao kosten jaarlijks schatten geld aan de schatkist en niemand -heeft er ooit pleizier van gehad. — „Neen !" — zeggen enkelen van de allerlaatste gentlemen van Europa — „dat laat onze eer niet toe. We moeten deze valsche paarl van de West met hand en tand vasthouden ter wille van onze nationale eer." Een referendum zou ongetwijfeld uitwijzen, dat de groote meerderheid van ons volk — vooral in deze moeilijke tijden — veel happiger is op een Amerikaansche chèque van honderden millioenen dan op een kale rots in zee (waar zelfs de Curacao niet eens vandaan komt) en een land van malaria, bosch-negers en bac-oven, welks eenige luxe is, dat het voor ons een luxe is. Ja, een luxe! Evenals tegenwoordig sommige patriciërs hun landgoederen verkoopen, aangezien het onderhoud te duur blijkt, zoo zou er niets op tegen zijn, dat onze patricische freule, de Nederlandsche maagd, haar twee buitentjes in de West aan den Amerikaanschen milliardair overdoet, al zijn deze ook honderdmaal veroverd door jongens van Jan de Witt. Deze jongens zijn begraven en vergeten en wij, nazaten, hebben tijdens dezen oorlog, bewezen heele kleine heldjes op sokken te zijn. Laten we er ons in godsnaam mee troosten. Intusschen is het vandaag Maandag en de kruidenierderij is weer open. Hoera, hoera, hoera !!! * * 40 Opgedragen aan de bestrijders van het bioscoop-wezen. „Mijn echtvriend" — sprak eens een vrouw in den tijd dat Genesis zijn eerste litteraire kopy voor een bijbelgenootschap bewerkte : — „je gaapt". „Mijn lieve vriendin — zuchtte toen de man — man en vrouw zijn één en als ik alleen ben verveel ik me." Aldus werd de echtbreuk geboren. Die, in den beginne zeer primitief, In later tijden aanmerkelijk werd verfijnd. Getuige het trotsche woord van Napoléon tot Cambacérès in de commissie van de Code Civil „L'adultère est une affaire de canapé." De echtbreuk kent ook nog andere oorzaken ; de navolgende geschiedenis zal getuigen. Het geschiedde in een onzer bioscopen dat een onbekende op het dramatisch hoogtepunt van het zestiende tafereel van de derde acte van de vierde vervolg-serie den portier, de cassa en den directeur voorbij snorde in de richting van de zaal. „Waarheen, mijnheer i ! 1!" — de directeur en zijn dienaar stormden gelijktijdig op 'm af. „Naar mijn vrouw !!!!" was het antwoord dat als een tragedie klonk. 4i Waarop de dupliek volgde ; „U kunt zonder jte betalen uw vrouw hier niet ontmoeten !" Hetwelk moraliter wellicht wat onzuiver, zaakkundig echter geheel in orde was. En de onbekende stortte in het physionomie van den directeur zijn verhaal uit hetwelk het volgende inhield : „Ik weet dat mijn vrouw me bedriegt, Sacreju ! Ik weet het omdat ze een billet-doux heeft laten slingeren. Sacredeju-deju ! Ze is op het oogenblik in deze localiteit in gezelschap van den verleider. Sacredeju-de-deju !!" Schandaal!!! Wat te doen i ! De directeur pleitte met hartstocht voor de heiligheid van zijn zaak, de onbekende voor de heiligheid van het matrimonium. En dit alles nam vele kostbare oogenblikken. Ten slotte gingen ze een dading aan. De directeur verdween achter de gesloten zaaldeuren, besteeg het proscenium, verzocht om stilte en sprak het publiek toe als volgt: „Geachte aanwezigen! In de corridor houdt zich een echtgenoot op die zijn vrouw wenscht te ontmoeten, dewelke echter, uit vergissing, distrait-heid of bijziendheid, zich door een ander mannelijk wezen heeft laten verlokken tot iets wat ik niet noemen zal, benevens tot een uitgang naar deze zoo terecht gerenommeerde bioscoop." 42 Er viel een onheilspellende doodsche stilte over het pubhek. En de directeur vervolgde : „De bezoekster die zich in deze pijnlijke situatie bevindt, wordt beleefd doch dringend verzocht, zoodra. het licht zal vallen over de vierde acte, heimelijk de zaal te verlaten. Mochten ook andere bezoeksters de duisternis van dit zoo terecht gerenommeerde etablissement hebben gezocht in gezelschap van een ersatz-echtgenoot, zoo worden ook zij er op gewezen dat mijn zoo terecht gerenommeerd etablissement een kunst-tempel is en geen rendez-vousplaats, en ... en, dat van Maandag a.s. af de zeer pikante maar hoogst opvoedende film zal worden gedraaid, getiteld „Lente". En het licht viel, de vierde acte nam een aanvang en de directeur verdween in zijn kantoor. Eenige minuten later stak hij uit louter nieuwsgierigheid zijn neus om den hoek van de zaaldeur. Doch wat hij toen zag .... ... was hem een onverwachte en vreeselijke openbaring van het ethische doel van zijn kunsttempel. Immers.. | de uitverkochte zaal was voor de helft leeggeloopen. Maar bovenal... Hij zag geen enkele vrouw meer ... 43 Ik zit in Aix-les-Bains op een bankje in de zon me op glorieuse wijze te vervelen. Ik zoek met mijn oogen den omtrek af naar iets dat me uit mijn dommel zou kunnen oprichten en voor de zooveelste maal valt mijn blik op de Romeinsche antiquiteit, die zich aan mijn voeten verheft, den boog van mijnheer Lucius Pompeius Campanus die al negentienhonderd jaar op deze plek staat te droomen en er nog wel negentienhonderd andere jaren zal staan. Mijnheer Campanus had negentienhonderd jaar geleden last van 't pootje, hij maakte in Aix een séjour van enkele weken en verliet de badplaats, kwiek als een jonge God. Wanneer een modern patiënt een dergelijk wonder overkomt, zoo geeft hij een fooitje aan zijn masseur, een fooitje aan den portier van het Etablissement Thermal en hij verlaat 't Kurort zonder een herinnering achter te laten. Onze* vriend Lucius dacht er anders over, hij bestelde een ploeg werklui en stichtte een monument voor alle eeuwen. Dit nu is niet het meest merkwaardige. Het curieuse is, dat hij niet in de eerste plaats aan zichzelf, maar vooral aan zijn familie dacht. Ja, hij vergat zelfs zijn tantes niet: „Pompeiae Luciae Secundiae Amitae", ofte wel, „aan tante Lucia Secondina." Voorts vergat hij noch zijn papa, noch grootvader Pompeius, noch grootmoeder Caia Secondina, noch zijn over grootvader Caius Sentius Justus, noch zijn oom Caius Cannutus Sentius Justus. De heele familie wordt voor de eeuwigheid opgeschreven, omdat patiënt Pompeius Campanus weer wat speling voelt in zijn stijvige ribbekas. En ik moet eerlijk bekennen : Ik vind dat idee van onzen vriend Campanus een lief idee. Wie van ons denkt in de eerste plaats aan zijn tante en zijn overgrootvader als hij eindelijk aan doktershanden is ontsnapt i Wie die tante was, ik kan het u niet vertellen, maar wel weet ik, dat een tante in het oude Rome meer waarde vertegenwoordigde dan bij ons. Bij ons worden de tantes zelfs hoe langer hoe 44 minder waard nu de fiscus een tante-erfenis voor bet grootste gedeelte zelf empocheert. De heele familie-verhouding heeft Zich trouwens sedert die achttienhonderd jaar aanmerkelijk gewijzigd. Pompeïus Campanus blijkt nog een bepaalde vereering voor zijn overgrootvader te koesteren, hij kent zelfs nog diens voornaam en diens bijnaam uit zijn hoofd. En kom er nu bij ons eens mee aan, om iemand naar zijn overgrootvader te vragen < Een heele enkele kent dezen voorvader misschien, wanneer hij een kwaaltje heeft overgeërfd. Maar voor de rest i Vraag aan tien menschen naar de voornamen van hun overgrootvader en negen zullen u antwoorden : Loop naar de pomp ! Het aaneengesloten familieverband, het samengaan van zelfs meer verwijderde bloedverwanten in alle vreugde en droefenis — zoo typeerend voor het Romeinsche familieleven—kennen we niet meer. We leven tegenwoordig uit elkaar, ieder in de eerste plaats voor zichzelf, de meesten met het gevleugelde woord op de lippen : „Je familie is je grootste strop." En met elk jaar wordt dit erger. Laat een ouderpaar het tegenwoordig eens wagen, aan zoonlief van 14 a T5 jaar het voorstel te doen, des Zondagsmorgens gezamenlijk de kerk te bezoeken en des middags een wandelingetje te maken langs 's Heeren straten. Ik zie het snuit al voor me, dat zoon-lief als antwoord trekken zal. En toch was deze gewoonte een dertigtal jaren geleden nog in zwang. Tegenwoordig vliegt de jongeling, voordat hij zijn ouders den morgengroet heeft gebracht, de deur uit, om achter een bal aan te trappen of zijn Indian te beklimmen. En 's avonds zegt hij uit beleefdheid : „Goeie nacht" en kruipt na deze twee woorden in zijn bed. De tijden van Lucius Pompeïus Campanus zijn voorbij. De f amilie is louter tot een toevallige en dikwijls minder aangename kennismaking geworden en we richten geen bogen a la Campanus meer op. Ja toch, één ken ik er, een kleintje, verborgen in een tuin te Nice. En nog wel door een bloedverwant. Maar 45 helaas, mijn naam staat er niet op. Het ding is gewijd „Aan Cesar, mijn hevelings-hond P* Heb ik niet gelijk te beweren, dat we een beetje gedegenereerd ajn i * * * AIX-LES-BAINS, Juli. Ik geloof dat ik het gevonden heb ! Het mysterie van de depopulatie van Frankrijk zit 'm in het feit van de moederlijke chaperonage. Voila! Nu ik de laatste dagen hier zoo'n beetje heb rondgekeken wil deze gedachte me maar niet loslaten. Men kent het probleem, menschen van een' zekere standing — bij ons noemt men dat „fatsoenlijke menschen" — brengen tegenwoordig in uiterst bescheiden mate nageslacht voort en hier in Frankrijk zijn de kinderlooze huwelijken legio. Men heeft gezocht naar de oorzaak van dit verschijnsel, men heeft wijze lessen uitgedeeld, men heeft gespeculeerd op de patriottische gezindheid van de Fransche ladies, doch dit alles zonder veel resultaat. Men heeft echter vergeten het instituut van de Chaperonage aan een onderzoek te onderwerpen. Wat is hier immers de kwestie. Het Fransche moederschap is een van de meest vermoeiende beroepen die men zich denken kan, tenminste als men met dochters is gezegend. Ik zie het hier dagelijks om me heen. Dochter no. i en dochter no. 2 wenschen 's middags het tennisveld te bezoeken, de moeder daarentegen verlangt naar een dutje en een rustigen na-middag. Deze tweeërlei wenschen dekken elkander echter niet. Een losloopend jong meisje is hier in Frankrijk zoo iets als bij ons een luxe-schoothondje dat ongechaperoneerd op straat kuiert. Er moet altijd iemand achter loopen, in casu : mama. 46 De moeder offert derhalve haar rust op om haar dochters te vergezellen, ze gaat zitten, ze houdt de wacht en ze verveelt zich. Voor een enkel maal is dit nu niet onoverkomelijk. Doch stel dat dit zich dagelijks herhaalt; welk een beproeving! Vandaag is het lekker warm weer, morgen is het buiig en kil, mama zit te rillen van de kou. Ze heeft zichzelf om drie uur op haar stoel geplakt en om halfzeven zit ze er nog. Wat ze hier uitvoert begrijpt ze zelf niet; haar dochters, als welopgevoede jonge meisjes, misdragen zich nooit, de eenige daadwerkelijke hulp die de moeder haar dochters zou kunnen geven, bijv. ballen-rapen, valt nog altijd buiten de mode. Was ze kalmweg thuis gebleven zoo zouden de meisjes precies even gelukkig zijn als nu. En den volgenden dag zit ze er weer, en den volgenden dag opnieuw en een maand later zit ze er nog. En is dan eenmaal het vermoeiende zomer-sejour achter den rug en is ze een enkele maand tot rust gekomen, zoo begint het gezeur opnieuw. Ze vergezelt haar dochters naar de bals, ze houdt er van om tien uur in bed te kruipen en nu is ze gedwongen voortdurend de rechterhand op te heffen om de gaap weg te werken en een venijnigen strijd aan te binden tegen den slaap. Ook hier is ze totaliter overbodig. Heftig verontwaardigd zou ze zijn zoo iemand haar het denkbeeld suggereerde dat haar dochters toezicht behoefden. „Ik zou niet weten wat ik aan mijn eigen dochters heb, ik zou ze niet vertrouwen i Maar wat denkt U wel i" Haar dochters hebben dus in geen enkel opzicht toezicht» noodig en niettemin volgt zij ze als een detective. Waarlijk, er is geen vermoeiender beroep denkbaar dan het Fransche moederschap. En als de dochters dan eenmaal een man hebben gevonden zeggen ze onwillekeurig tot zichzelf: „Ik heb mama bezig gezien. Maar dat nooit! Ik wil hoogstens één kans wagen. Is het een zoon, ik accepteer 'm met liefde. Is het een dochter, zoo staak ik voor mijn verdere leven." Ik geef toe dat deze redeneering 47 niet verheven is, het is misschien veel mooier op het eind-van je leven je oog te kunnen laten rusten op een halve sectie nageslacht. Maar wat zullen we er aan veranderen, het menschdom is nog niet volmaakt. En al durf ik nu niet verzekeren dat, met 'de afschaffing van het instituut van de chaperonage, de Fransche ooievaar dadelijk met expedities overladen zou worden; het denkbeeld is toch in ieder geval eenige overdenking waard. Bovendien heeft het probleem nog een andere zijde. Moeders met huwbare dochters moeten zich niet al te veel vertoonen. Er zijn immers twee mogelijkheden : Of de huwelijkscandidaat bedenkt zich, steeds vervolgd door het aanschijn van de moeder die het beeld vertegenwoordigt van zijn vrouw over vijf-en-twintig jaar, of hij vergelijkt de rijpheid van de moeder met de groenheid van de dochter en trouwt de moeder. En ook dit laatste is niet gunstig voor het nageslacht. * Gisteren, tijdens de golf-matchen, in Aix-les-Bains, wilde het toeval, dat mij als partner eenEngelsche dominee werd toegewezen. Doch toen ik, thuis komend in mijn hotel, de mededeeling deed, dat ik verslagen was, ging er van Hollandsche zijde dadelijk een Homerisch gelach op, gevolgd door vriendelijke opmerkingen in den trant als deze : Hij laat zich op sportgebied op zijn kop geven door een dominee! — Ik zou mijn clubs maar aan den kap-stok hangen, waarachtig, op die manier wordt het hopeloos. Een dominee ! Zonder de minste illusies aangaande mijn sport-talenten kan ik toch verklaren in ons vaderland op sport-gebied nog nimmer verslagen te zijn door een kerkdijken herder. En dat om de eenvoudige reden dat ik 'n dergelijken zielen-verzorger nog 48 nimmer op een sport-terrein heb ontmoet. Doch tevens vraag ik me dan af : waarom is een Engelsche dominee toch altijd een heel ander soort mensch dan een dito Hollandsche. Het probleem dekt met alleen het terrein van de sport, het is meer algemeen en veel-zijdiger. Een vaderlandsche pastor is een man, die bijna zonder uitzondering zich het physionomie van zijn beroep heeft aangeplakt. Hij heeft een specifieke plooi, die, gelijk een Ondulation Marcel, voor het leven is in-gebrand. Hiermede is niets minachtends of denigreerends bedoeld. Ik ken allercharmantste ruim-ziende dominees, die in alle opzichten een sieraad zijn van de maatschappij. Doch niet te ontkennen is het geweldige feit, dat de breede lagen van ons volk als door een onoverwinnelijke barrière gescheiden zijn van de eigenaardige sfeer, die onze zielen-verzorgers in den loop der jaren hebben geschapen. Het zijn en blijven menschen uit een andere wereld, die het contact missen met het dagelijks voortstuwende moderne leven. Schaarde zich vroeger het volk als een compacte eenheid rondom hun gezag, in de tegenwoordige jaren hebben ze bijna de geheele arbeiders-partij en het aanzienlijkste deel van de bourgeoisie verloren. Slechts den landelijken inboorling, den kleinen winkelier, de upper-ten en het dienstmeisje hebben ze voor zich behouden. En waarom nu die desertie van zoo'n groot gedeelte van de bourgeoisie, niet alleen uit de kerken maar ook uit 't intieme society-leven van de dominee's-maatschappij { Waarom voel ik me dadelijk thuis in 't gezelschap van een Engelschen zielen-verzorger en waarom is dit niet het geval met een dito Hollandschen i Het antwoord is gemakkelijk gegeven. Niet omdat de eerste toevallig golf speelt, maar wel omdat deze man zich in geen enkel opzicht onderscheidt van de andere burgers. Hij heeft dezelfde amusementen, dezelfde stem-vor- ■ ming, dezelfde levensvlotheid en dezelfde wit flanellen pantalon van een ander. Ik heb eens een Hollandschen dominee gekend, die tijdens 49 zijn studie-jaren een goed tennisser was geweest en zich gaarne goed kleedde. Hij was bovendien geboren met de goddelijke gaven van den humor. Deze drie talenten zijn 'm noodlottig geworden. Zijn sportliefhebberij werd 'm door vele collega's aangerekend als een verzoeking van den duivel, zijn omgeslagen broekspijpen verontrustten de brave zielen als een indecent decolleté en de fijn ernstige humor van zijn causerie-preeken werd geacht een soort van chanson rosse te vertegenwoordigen. Toch was dit waarschijnlijk de man geweest, die zoo zijn carrière niet plotseling door een toeval was afgebroken, vele verloren schapen uit de materealistische en meer intellectueele bourgeoisie voor de kerk had kunnen terugwinnen. Wat we noodig hebben is niet de traditioneele Panopticum-figuur met de rouw-kleeren als een bordpapieren dwangbuis om het lichaam gehangen, niet de man met de zalvende suiker-waterstem, noch de man van de deftige repertoire-preek vol kinderlijk-archaïstische begrippen en vooral niet de man op wiens physionomie de vroomheid als een reclame-affiche is vastgeplakt. Neen! wat we noodig hebben is de godsdienstige mensch, die ons weet toe te spreken met de taal van ons dagelijksch leven, die ons weet te vangen in de suggestie van zijn zuivere gewoonheid en ons weet te begrijpen in alle onschuldige en klein-schuldige geneuchten van het moderne leven. Niet een caricaturale zeden-meester, maar een zacht-beminnelijk humoristisch satyricus. We wenschen den ernst van het leven, maar ook zijn blijheid te vernemen. Om de protestantsche kerken voor het langzaam, maar sloopend verval te bewaren moet er een novum gevonden worden. En dat novum is aangewezen, het schuilt in het gezonde element, dat steeds buiten alle godsdienstig leven is gebannen : den ronden blijden menschelijken lach ! Na de sinistre tragedie-preek, de kleurrijke Wyspe'-preek, gedistilleerd uit den ernst van het leven. Laat één van onze vooruitstrevende modernziende zielen- Surprises 4 5° bezorgers er eens een proef mee nemen. En ik garandeer 'm een verrukt publiek, een uitverkocht huis en een maximum recette, * * In het reizigers-verkeer schijnt niets zoo onmogelijk te zijn of het is mogelijk. Verschillende gesprekken, op reis, met hotelliers hebben me hiervan overtuigd. Vandaar deze bescheiden raadgevingen: De goede reiziger zal nimmer z'n vuile schoenen schoonkrabben aan den rand van z'n bed. Evenmin zal hij dezelve trachten te poetsen met z'n bedde-sprei. De goede reiziger zal nimmer zijn handen, na het wasschen, afdrogen aan het gordijn. De goede reiziger zal zijnwasch-kom niet als prullemand, zijn prullemand niet als wasch-emmer en zijn bidet niet als W. C. gebruiken. De goede reiziger zal z'n kapotte schoenen niet achter de pendule noch z'n gescheurde» calecon in de kap-tafel verstoppen. To the Lady's. De goede reizigster, zoo ze in het bad gaat, zal alles in het water vermogen meenemen wat ze wenscht: haar schoenen, haar avondtoilet en desnoods haar parapluie. In deze wordt haar plein pouvoir gegeven. Edoch, één ding zal ze thuis laten : haar batisten-zakdoekjes. Meermalen geschiedt het dat een afwaterings-buis gestikt is in een neus-doek, hetwelk noch dien- 5i stig is voor u zelf, noch voor den hotellier, noch voor de buis, noch voor den neus-doek. De goede reiziger zal nimmer ander souvenir uit een hotel wegdragen dan de rekening. De goede reiziger zal derhalve nimmer z'n af gedragen hemd over de tafel uitspreiden, het tafelkleedje per ongeluk meenemen. De goede reiziger zal evenmin tehuis een verzameling van hotel-artikelen aanleggen, als daar zijn : thee-lepeltjes, kleerenhangers, schrijf-mappen, penhouders, inkt-kokers enz. De goede reiziger zal nimmer, in een bui van spleen, zich amuseeren met de wijzers van de pendule. Deze loopen heusch uit zich zelf ook wel. De goede reiziger zal steeds, op het moment dat hij slapen gaat, zich een flinken mep tegen de onderkaak geven. In dat geval sluit zich de mond en dit zal 'm behoeden voor snorken. De goede reiziger zal nimmer het hotel-personeel meer uitschelden dan hij gewoon is zich zelf uit te kankeren bij een nalatigheid of stommiteit. De goede reiziger zal nimmer te bed gaan in gezelschap van een sigaar. En kan hij dit gezelschap onmogelijk missen, zoo wordt hem beleefd doch dringend verzocht geen ronde amuse* ments-gaatjes te branden in zijn lakens. De goede reiziger zal nimmer, uit misplaatste rancune over z'n week-rekening, zesmaal zijn bad vol laten loopen zonder van het bad gebruik te maken. 52 De goede reiziger zal nimmer, zoo hij in gezelschap huist van een hondje, de gewoonte nemen dit zoogdier dagelijks in z'n bad-kamer „uit te laten". De goede reiziger zal nimmer des nachts om het kamermeisje bellen onder verontschuldiging dat hij bang is alleen te zijn in het donker. De goede reiziger, bemerkende dat hij sterven gaat, zal zich nimmer over de vensterbank heenbuigen om lucht te halen. het s°™ heel wa zwaarder hebben dan u. En wat yalt er nu eigenlijk op mijn uitvinding van de „smiUng faces aan te merken i Denkt u, dat we een eeuwige grijns van u verlangen, een blijspel-masker tijdens den achturigen werkdag i AUerminst! Wat we van u verlangen is slechts het scheppen van een bepaalde atmosfeer, waarin we ons thuis voelen, een atmosfeer van welwillendheid en tegemoetkoming. Iedere functie in het leven vereischt haar kleine talenten, zoo ook de ambtenaarsfunctie. En het talent in deze schuilt m bovengenoemde atmosfeer. O, het is eigenlijk niets, en toch weer zooveel. Het is een gevoel van s „Hier voel ik me thuis. Hier kan ik.mijn verzoek kenbaar maken zonder me te stooten aan nukkigheid en het physionomie van: Waarom komt die vent me nou weer vervelen!" U ziet, onze eischen zijn bescheiden en het talent, dat we u opdringen, is geen wereldschokkend talent. Het vereischt slechts de simpele gave van „met menschen om te kunnen gaan. Deze gave is niet een ieder gegeven en daarom noem ik net ook een talent. Ik wil u dan nog een kleine geschiedenis vertellen. In mijn 111 p buurt leeft een loket-ambtenaar, die de schrik is van de omgeving. Ook hij heeft een talent: een talent in het snauwen en Bin het onbeschoft zijn. Niemand waagt zich, tenzij gedreven door de uiterste noodzakelijkheid, naar dat onheilspellende i kantoor. Begrijpelijkerwijze wordt er geklaagd en zelfs werd eenmaal door vele dorpsbewoners een request gezonden naar hoogere machten, in de hoop bevrijd te worden van deze verschrikking. De hoogere machten gaven ten antwoord, dat „deze I man in zijn dienst een voortreffelijk ambtenaar is" en handje haafden den betrokken persoon. De ijver, de plichtmatigheid en de orde hebben dezen man gered. Voor u, ambtenaren, is hij een g o e d ambtenaar, voor I ons, publiek, is en blijft hij een onbruikbaar meubel. En begrijpt ge nu ook onzen noodkreet naar een „smiling Rface," zelfs al is de drager er van desnoods half gaar i Wie had ooit kunnen denken dat de kreet „Leve Souza" de I heele muziekwereld op z'n kop zou zetten < ! Stel het geval dat I ik door de bevlieging word bevangen na de beëindiging van Dopper's cello-concert een „leve Dopper l" door de zaal te slingeren. Wat zal er dan gebeuren i Zal iemand me alsdan | lastig vallen < Ik geloof van neen. Belieft het me daarentegen f „Leve Souza !" te roepen, zoo word ik onmiddellijk als rustI verstoorder opgeschreven en desnoods met den sterken arm ver| wijderd. Dit lijkt me niet beleefd, allerminst jegens den braven I Souza, die toch niets op zijn geweten heeft dan eenige onscha| delijke oempa-oempa-marschen. Deze arme man, die bijkans geheel vergeten was, heeft, dank zij de waterige substantie van de Zuiderzee-symphonie, voor goed zijn goeden naam \ verloren. 112 Van alle kanten is de zaak-Vermeulen bekeken, doch de diepere tragedie van het geval schijnt een ieder voorbij te gaan. De kreet „Leve Souza" is, door het opblazen ven een simpel incidentje tot een publieke quaestie, tot een eeuwige beschimping geworden : nimmer meer zal de Amerikaansche marschenioning zijn neus om de Hollandsche deur kunnen steken. En doet hij het toch, zoo is er slechts één redding, één rehabilitatie mogelijk. Dan roepen we „Leve Dopper" !! We zijn allen menschen van traditie. Sinds onheuglijke tijden hebben we de gewoonte aangenomen onze handen te gebruiken zoodra we verrukt zijn. Von Humboldt vertelt ons dat sommige Indianen-stammen van de Amazone hun applaus geven door den neus te krullen enrhythmisch een lading wind uit hun beide neusgaten te blazen. Het is een methode als een ander. Volgens andere, en nog wel occulte berichten, riepen de oude Peruvianen : hi, hi, hi!! Alweer een andere methode. Maar goed, het is nu eenmaal gewoonte in het brave Europa de handen op elkaar te klappen. Niemand kan ons vertellen wie deze gewoonte het eerst heeft ingevoerd. Evenmin is het bekend wie het eerst zijn huissleutel heeft gebruikt om zijn misnoegen te kennen te geven. En gedurende lange eeuwen hebben beide demonstraties burgerrecht gehouden. In de achttiende eeuw verkocht men voor dit doel zelfs fluitjes die op eenwandelstok waren geschroefd en les Barmécides werden genoemd, uit beleefdheid jegens La Harpe, wiens tragedie „Les Barmécides" meedoogenloos was uitgefloten. Totdat op zekeren dag — ook deze datum ligt in het duister — de fluit en andere openbare demonstratie-betuigingen zijn vervallen. Een nieuwe tijd was ingeluid. Een ieder was plotseling eeuwigdurend tevreden. Wat men den kunsdiefhebbers ook voorzette, ze waren altijd bereid hun obool te offeren in den vorm van een vreugdevol handgeklap. ii3 Of zou dit alles eigenlijk maar schijn zijn i Demonstreeren we in werkelijkheid dan in het geheel niet meer i Zeer zeker, we demonstreeren nog altijd, doch slechts op een verfijnd geniepige manier. Voor een goed opmerker, en als tooneelschrijver ben je in deze zeer helder-hoorend, gaat het publieke applaus langs allerlei geheimzinnige nuances. Er zijn applausen die als een reuzenratel loskomen. En dat afschuwelijk on-aesthetisch geluid klinkt den betrokkene als hemelsche muziek in de ooren. In dit geval is het je alsof alle menschen over houten handen beschikken. De tweede nuance, het bordpapieren-applaus met den doffen ondergrond, maakt eveneens nog voldoende geluid om tot een gunstige diagnose te concludeeren : het publiek is tevreden Zonder bijzonder verrukt te zijn. De derde nuance geeft een twijfel en de vierde de moordende zekerheid. O, dat vervloekte applaus met de slappe vingertjes dat je als ontelbare oorvijgen om je hoofd timmert. Wat willen die menschen i Ze geven ondubbelzinnig te kennen dat het gebodene hun niet naar den zin is en niettemin spelen ze hun ontevredenheid uit in een tevredenheids-betuiging. Is dit goed te praten i En waarom dan een man te veroordeelen, die met deze dwaze gewoonte breekt en eerlijk , er voor uitkomt dat hij ontevreden is i Waarom dan „Leve Souza" geroepen i ! Ik geef toe dat Vermeulen wellicht een geschikter kreet had kunnen vinden. Doch hierom gaat het niet, hij had evengoed „"Leve Offenbach" kunnen uitschreeuwen of het motief van de Radijs-wals luidkeels kunnen inzetten. Hij wilde demonstreeren, hij wilde zijn misnoegen uiten en elke kreet was hiertoe geschikt. Het betreft hier een novum en de juiste techniek hebben we in deze nog niet gevonden. Maar ik stel voor deze quaestie niet van de baan te schuiven, de steen is aan het rollen gebracht, wellicht staat er het een of ander genie op dat ons een nieuwe aesthetische methode brengt om in de concert-»'of tooneelzaal onze vreugde of onze ontevredenheid te demonstreeren. Surprises 8 ii4 Het besluit van het Concertgebouw-bestuur — hierover is een ieder het eens — is een absurditeit. We zijn nu gedwongen alles mooi te vinden wat ons wordt voorgezet en elk teeken van afkeuring wordt met verval van het lidmaatschap gestraft. En dat, waarom < Zelfs in onze Tweede Kamer wordt herhaaldelijk door de volksvertegenwoordigers in afkeurenden zin gedemonstreerd en niemand zal toch ontkennen dat er ook in de parlementaire uitvoering van den laatsten tijd heel wat muziek zit. * Heeft iemand wel eens nagedacht over het feit, dat zooveel artiesten krankzinnig sterven i Zwakke zenuwen, zegt de een; zwakke hersenen, zegt de ander. En een derde haalt zijn schouders op met den dooddoener : genialiteit is ongezond. Doch niemand schijnt op de gedachte te komen, de critiek als medeplichtige aan dezen cerebralen moord te beschuldigen. Men moet eigenlijk tooneelschrijver zijn, om deze veronderstelling naar waarde te schatten. Zoodra een stuk het voetlicht heeft gezien, vallen ze bij dozijnen, uit alle windstreken van 't vaderland, op je aan. Er zijn tooneelschrijvers, die nooit iets lezen wat hun werk betreft; dat zijn de hoogmoedigen en de bangerds. Er zijn er anderen, die, gedreven door de nieuwsgierigheid, een zekeren wellust er in vinden, zichzelf in dien kromgetrokken kermisspiegel terug te vinden. Den eenen dag lach je jezelf allerbeminnelijkst toe, je hebt blozende wangetjes, je oogen staan als die van een veroveraar, je staat verbaasd over de waarde, die je heele persoonlijkheid doet groeien. En je vraagt jezelf verschrikt af : „Ben i k dat, die waardevolle mijnheer i !" Een volgenden dag sta je plotseling voor je eigen caricatuur, je "5 hebt het voorhoofd ven een idioot, den slappen mond van een halfwijze, het teint van een armoedzaaier. In eiken trek van je physionomie is het minderwaardige als een brandteeken ingedrukt. Je wendt je met een instinctmatigen afschuw van dit rare ventje af en je zegt tot jezelf : „Mijn God, wat is er met me gebeurd i Ben ik dat foetus met die idioterige grappigheid in zijn oogen f' Een anderen dag staan twee kunst-critici uit dezelfde stad links en rechts aan je te trekken. De één tracht je op een piëdestal te hijschen, de ander trekt je aan je pandjes in de modder, je ziel zweeft in radeloosheid rond, de een geeft je een aai, een ander een oorvijg ; je weet geen raad meer met jezelf, je wilt niet naar den Olympus en evenmin in den poel der minderwaardigheid, je hebt geen enkel houvast meer, het pro en contra slaat je als een geeseling om de hersenen en op de wip van je bescheidenheid en je gevoel van eigenwaarde hobbel je versuft en mak-geslagen voort. En voor iemand, die niet zoo bijster stevig in zijn evenwicht staat, is een klein koldertje de overbodige luxe, die het geval siert. Het merkwaardigst van alles is echter het feit, dat je als meest belanghebbende totaliter wordt uitgeschakeld. Je wordt bij stukjes en beetjes vermoord, ze zetten je een pistool op de borst en het is ten strengste verboden jezelf te verdedigen. Aan den anderen kant kan evenzeer het gladde ophemelen je kriebelig maken. Bij Jove, de fouten van je stuk springen je als de balken van het spreekwoord in je oog en niemand ziet ze. Allerlei fuiliteiten worden naar voren geschoven en breed uitgemeten. Een gevoelsquaestie beheerscht meestentijds het heele oordeel, een slot-impressie kan beslissend zijn voor het pro of contra, het niet aanvoelen van de psychologische sfeer leidt dikwijls tot een brutale afmakerij en tegen dit alles staat de auteur als een bourgeois in een bolsjewistische maatschappij. Je wordt eenvoudig op zij geschoven, je mond wordt gesnoerd, eiken klap, dien je te pakken krijgt, moet je maar stilletjes verduwen. n6 Is dat billijk!1 Om den dood niet, en vooral daarom niet, omdat een auteur eigenlijk de eenige man is, die het goed weet. Hij moge nog zoo verblind zijn in zijn werk gedurende den tijd vóór de opvoering, wanneer eenmaal het scherm gezakt is op een première, ziet hij het goede, maar bovenal het foutieve, scherper dan welke criticus ook. De conventie en de bon-ton hebben echter gedecreteerd, dat alle anti-critiek verboden wordt. En dikwijls heb ik mij afgevraagd — en met mij vele anderen — waarom of er nog nimmer met dat systeem gebroken is. Een weerlegging van een critiek, gebaseerd op een kalme en zuivere beredeneering en tevens den auteur gelegenheid gevend zijn bedoelingen, die immers zoo dikwijls worden misverstaan, te exposeeren (met voorbijgaan van alle persoonlijke aanvallen of insinuaties), zou niet alleen een forum scheppen voor een zeer curieus en technisch wetenschappelijk debat, maar zal tevens bijzonderlijk in den smaak vallen van het critiek-lezend publiek, dat na het pro en contra zijn eigen oordeel kan herzien. Het is een novum, doch een novum, dat de financieele exploitatie van dag- of weekblad zonder twijfel ten goede zal komen. Waarom deze kans niet gegrepen!' * * * Ik wensch heden iets te schrijven over den explosie-motor en den dilettant-chauffeur. Laatstgenoemd individu namelijk is wel een van de meest ongelukkige species van het moderne menschdom. En ik mag dit met des te meer overtuiging neerschrijven, omdat ik erzelf toe behoor. De dilettant-chauffeur is de man die een auto heeft zonder chauffeur en zonder eenig begrip van het motorisch mechaniek. Hij rijdt er maar op los, vertrouwend op z'n H7 gelukkig gesternte. Hij weet dat hij bovenin de tank benzine moet gooien welke ergens, voorin en onderin, naar een geheimzinnige wereld van beweeglijk-stalen instrumenten loopt waar het op raadselachtige wijze ontploft. Hij is zoo iets als het on-muzikale mensch dat een pianola bespeelt. Hij trapt, trekt met z'n duim aan een paar schroefjes en als er maar geluid uitkomt — welk geluid komt er niet op aan — zoo is hij absoluut tevreden. En evenals men van een on-muzikaal mensch nooit een goed musicus maakt, evenmin maakt men van een on-motorisch individu ooit een chauffeur. Ik heb me dan ook met platonische berusting in mijn toestand geschikt, geheel vertrouwend op het goede humeur van mijn wagentje, dat zoo nu en dan met me wegrijdt. Vooral mag ik wel schrijven : zoo nu en dan, aangezien het nog al eens gebeurt dat het onder-weg, uit pure plagerij, plotseling den laatsten adem uitblaast en alle manipulaties, om het alsdan tot nieuw leven te brengen, tevergeefs zijn. En een dergelijke situatie is werkelijk niet aangenaam, vooral omdat je zoo absoluut de overtuiging hebt dat het in allen deele je eigen schuld is. De dilettant-chauffeur is namelijk meestal een zeer onzindelijk mensch, hij is motorisch even onzindelijk als de fransche edelman van wien men in gezelschap zei: „II ne quitte ses bas que quand ses bas le quittent," hetwelk in het hollandsch en in dit geval overgezet beteekent: Hij maakt zijn motor nooit schoon, voordat de motor het van de vuiligheid verder verdraait. En dan maakt hij 'm nog niet eens zelf schoon maar hij laat het een ander doen. Je kunt in 't leven niet van alles verstand hebben en wanneer je je nu eenmaal in andere richting beweegt, kan niemand het je kwalijk nemen dat dat gespeel, binnen in zoo'n motorkast, in zeer geringe mate je belangstelling heeft. Deze onverschilligheid wreekt zich echter. Ja, ze wreekt zich dikwijls op een verschrikkelijke manier! Zoo heb ik bijv. onlangs op een bloeienden zomernamiddag, midden op de hei bij Garderen n8 gestaan met een angstig onzindelijken knalpot. Op mijn eerste versnelling kon ik juist de snelheid bereiken van een kinderwagen, bestuurd door een zwaarlijvige nourrice. Iedere wandelaar liep me glad voorbij, de musschen, trippelend op den grond, sloegen me met lengtes, mijn wagen kookte als een stoom-machine en ik dacht niet anders of elk oogenblik zou de rommel uit elkaar springen. En had ik nu maar geweten wat er aan mankeerde, dan had ik misschien dien knalpot er wel af kunnen schroeven en triomphantelijk verder kunnen rijden. Maar als dilettant-chauffeur begreep ik wel intuitief dat er iets niet in orde was, maar wat, ja bij Jupiter, daar was ik in geen honderd jaar achter gekomen. Alleen had ik het gevoel, dat ik langzamerhand warm liep en aangezien ik wel eens gehoord had, dat een motor zonder olie dergelijke kwalen vertoont, gooide ik, overal waar ik maar een gaatje zag, olie en nog eens olie in het mechaniek. Later hebben ze me toen verteld, dat dat nu juist het eenige was wat ik niet had moeten doen, omdat dat den knalpot nog meer vervuilde. Het bleek dan ook dat deze diagnose de juiste was, want op een gegeven oogenblik kon ik zelfs de snelheid van den kinderwagen niet meer bereiken en nog een oogenblik later gaf mijn motor een hik en gaf het heelemaal op. Ik had dien avond een diner in Apeldoorn, maar op dat diner hebben ze me nooit gezien. Je moet eigenlijk dilettant-chauffeur zijn om te beseffen in welk een onvolmaakten toestand de tegenwoordige motor nog verkeert, vooral als je geen Rolls Royce rijdt maar een simpel wagentje van Hollandsen fabrikage dat alle stugge eigenschappen van onzen volks-aard bezit. Nooit is zoo'n motor in hetzelfde humeur, vandaag ronkt hij gezellig als een tevreden poes, om den volgenden dag angstwekkend te kuchen als een borstlijden Heeft hij kou gevat of heeft hij dorst?" Bij God, je weet het niet. Je geeft 'm dan maar een scheut olie, zooals je een mensch Abdij-siroop toedient. Het helpt misschien niet veel, iig maar in ieder geval kan het toch ook geen kwaad. Mijn vrouw daarentegen, die niet minder dilettant-chauffeur is dan ik, stelt altijd de diagnose : „Het zit 'm in de carburatie !" En dan lichten we de motor-kap op en bekijken eenigen tijd met belangstelling den carburator, beiden vol bewondering voor dat geheimzinnige instrument dat benzine tot gas toovert. „Wat mankeert er aan f vraag ik dan als een soort leitmotief. „Ik weet niet," antwoordt dan mijn vrouw. En hierop valt dan de invariable repliek van mijn zijde : „Ik ook niet." Vervolgens sluiten we de kast weer zorgvuldig, we geven den motor een nieuw lavement je en we gaan er van door met den patiënt, vol van allerlei mysterieuse verwachtingen! En ik zeg het met volle overtuiging: De explosie-motor is een afschuwelijk wezen ; hij is onzindelijk, hij laat onwelriekende gassen uit en hij is in deze dure tijden met z'n onleschbaren benzine-dorst, gewoon niet meer te houden. Zet je 'm op rantsoen, zoo weigert hij laconiek, precies als een welbewust proletariër, eiken arbeid. En leerde hij nu maar met de jaren eenige bescheidenheid, maar juist het tegengestelde is waar. Hoe ouder hij wordt hoe meer hij aan den drank raakt. Wie verlost ons, door een nieuwe uitvinding, van dit onaangename gezelschap i * * * MIJN DOCHTER! We schrijven het jaar 1935, je bent nu meerderjarig en je vraagt me enkele herinneringen uit mijn jeugd, het feminisme betreffende. Hierop zal ik je met een vaderlijk woord ant- 120 woorden. In deze jaren nu het parlement bevolkt wordt door 85 kijvende, slecht gekleede, edoch, angstig intelligente vrouwspersonen en 15 tamme pantoffelhelden ; in deze jaren nu er slechts sporadisch een kind wordt geboren — gedurende de laatste maanden geen enkele nieuwe geboorte-aangifte uitgezonderd één, gecommentarieerd door de moeder als een vergissing, een ongelukje — kan ik me je belangstelling verklaren ! Er is een tijd geweest — je vader herinnert het zich nog heel duidelijk — dat er op dit ondermaansche een menschelijk species leefde, dat de v r o u w werd genoemd. Het was een liefelijk, zacht, aanminnig wezen, dat de mannen tot vreugde was en een zeer bevoorrechte positie in de maatschappij bekleedde. Juridisch was de vrouw op hetzelfde plan gesteld als de kinderen en de idioten, maar ze lachte om deze achteruitzetting, aangezien de zoogenaamde heerscher, de man, in alles voor haar week. Wilde een man trouwen, zoo sprak niét hij het „ja"-woord, o, neen, hij ging als een smeekeling op tot dit heerlijke wezen en legde zijn toekomst in haar handen. Menigmaal zei ze „nee" en de despoot-man sloeg een mal figuur. Overal vond de vrouw in dien tijd haar plaatsje gereserveerd, ze had slechts haar zachte oogen op een manspersoon te richten of deze sprong op om haar zijn zetel aan te bieden. Maakte de vrouw dure rekeningen bij de modiste, de man was wettelijk verplicht deze te voldoen. Had de vrouw een vapeur, de man trok aan het kortste eind. Liep de vrouw op het trottoir, de man ging als een knecht voor haar uit den weg. De vrouw mocht alle kleuren van den regenboog op haar lichaam dragen, de man had zich te houden aan zwart, bruin en grijs. De vrouw vulde ongestraft haar coiffure aan met chignons, franges en andere bedrieglijkheden, de man was verplicht — als hij zichzelf respecteerde — de onaesthetische naaktheid van zijn schedel te demonstreeren. De vrouw had in den trein een dames-coupé, den man werd verboden zich met zijn soortgenooten af te 121 zonderen. De vrouw mocht ongestraft koket zijn, de man was als ijdeltuit dadelijk een caricatuur. De vrouw kon als actrice mannen-rollen vervullen, de man bleef onherroepelijk gebonden aan zijn vervloekte sekse. De vrouw was al klaar als ze een physionomie had, de man moest bovendien nog een kop hebben. De vrouw ging er altijd trots op, dat ze geheim was voor de mannen, den man werd het niet toegestaan een geheim te zijn voor de vrouwen. De vrouw genoot alle poëzie van het goddelijk leven, de man was verplicht alle prozaïsche werkzaamheden als financieren, beheeren, geld verdienen, stemmen etc. voor zijn rekening te nemen. En toen waren er n.b. vrouwen, die niet tevreden waren en rechten eischten. O, mijn kind, die tijd van le règne de la femme, welk een schandvlek op de geschiedenis der man-heid ! Wees gegroet, Je liefhebbende vader, C. P. VAN ROSSEM. * * LEVENSWENKEN Zoodra ge geboren wordt, is het aan te raden met gekrijsch en anderszins van uw aanwezigheid kennis te geven. Dit wordt opgevat als een teeken van goede gezondheid en verblijdt den dokter en de moeder. Wees altijd vóór uw eerste jaar zindelijk. Dan heeft uw moeder reden op haar „jour" met u te geuren. 122 Wees in uw allerprilste jeugd niet al te leugenachtig. Anders houdt men u voor een vroeg-rijp kind. Neem in uw schooljaren nooit genoegen met het dubbeltje week-geld. Ge bederft anders de markt voor uw collega's. Informeer nooit bij uw vader waar de kindertjes vandaan komen. Hij weet het dikwijls zelf niet... Wees op school niet al te vlijtig.~Er zijn menschen, die hun heele leven lijden onder hun wereldkundig geworden schooldeugden. Beschouw u zelf altijd als meer waard, dan ge in werkelijkheid waard zijt. Dit behoedt u voor verlegenheid. Denk bij uw levens-ontwikkeling altijd aan het maxime van uw mede-menschen : „Als ik het nog eens over moest doen, zou ik het heel anders doen." Maak u vertrouwd met het denkbeeld dat God niet iederen Zaterdag betaalt. Kleeren maken den man. Kies daarom altijd een first class kleermaker. Het zijn degenen die het langst krediet geven. Als ge een valsch gehoor hebt, denk er dan eens over na of ge misschien tevens niet een valschen kijk hebt. Bedenk op reis altijd dat ge niet moet reizen om gereisd te hebben. 123 Beschouw uw ziels-gebreken met liefde. Het is de bron van al uw menschen-kennis. mensch. Dit is het eenige talent dat onze Society verdraagt. Denk steeds aan uw verantwoordelijkheid. Als ge twijfelt aan uw verstandelijke vermogens, wordt dan liever professor dan huisvader. Als ge in onze politieke maatschappij eerzuchtig en orthodox zijt, bidt dan nooit alleen. Slechts God ziet U in dat geval. Vergeet nooit dat alle spot steeds zelf-spot moet zijn. Het is een essay op de satire van uw eigen ziel. Kijk bij uw huwelijk altijd naar de herediteiten van uw aanstaande vrouw's grootouders! Zij zijn het, die bijna altijd iets verrassends op ziekte- of ziels-gebied legateeren. Verplicht nooit vreemden tot dankbaarheid jegens u. Ze zullen het altijd op de een of andere manier op[u wreken. Als ge eenmaal gestorven zijt, zorg er dan voor in üw zielenlichaam bij uw begrafenis tegenwoordig te zijn. Ge zult alsdan stom verbaasd staan over de reussite van uw leven, de edelaardigheid van uw gemoed en de immense verdiensten van uw persoon. 124 MIJN ZOON! We schrijven het jaar 1935, je bent nu meerderjarig en je vraagt me naar enkele herinneringen uit de benauwende tijden, toen de wereld zwanger ging van wapengeweld en revolutiewaanzin. Vooral het jaar 1918 schijnt je te interesseeren ; je hebt gelijk, het was in alle opzichten een prachtjaar. De eerste steen werd toen gelegd voor een kersversche nieuwe maatschappij ; de menschheid was herboren voor een beter en schooner toekomst; we liepen, een beetje aangeschoten van het geluk, recht op het Utopia af. Je vader had de democratische mode van dien tijd zelfs zoo te pakken, dat hij er over dacht proletariër te worden, niet alleen uit roeping, maar vooral wegens de verdiensten.Je moet weten, dat een bootwerker 36 gulden in de week eischte zonder er voor te werken, want er was niets te doen. Het was in dien tijd het meest luxueuse baantje, dat je je denken kon. Wij, arme litteratoren, schreven ons een kramp in onze handen om datzelfde bedrag bijeen te rapen ; je begrijpt dus hoe happig we er op waren, deze Sybarietische sinecure te omhelzen. Ook heb ik er over gedacht toentertijd naar Duitschland te trekken en wel naar Oldenburg. Ze hadden daar een ministerie, bestaande uit menschen, die bijna allen wat op hun kerfstok hadden; er waren er zelfs bij, die in de gevangenis hadden gezeten, en aangezien je arme vader eveneens een maand gevangenislucht had geroken en een absolute dilettant was in de politiek, meende hij aldaar wellicht een kansje te hebben. Vooral het socialisme trok 'm in dien tijd sterk aan, -ook dat om de kolossale tantièmes, die er aan vastzaten. Lid van een Arsolraad, vooral te Berlijn, was voor een ieder, die een beetje kapitalistisch was aangelegd — en jij als student weet hoe ik op mijn duiten zit — een kans uit duizenden. De millioenen rol- 135 den maandelijks door hun vingers alsot ze erwten soneeraen. Geld had in dien tijd voor een socialist geen waarde meer, je gaf het uit en het was verdwenen, en hoe meergeld er verdween, hoe minder slijk der aarde er overbleef en hoe sneller de idealen der sociaal-democratie verwezenlijkt zouden worden. Toch was die tijd ook niet vrij van een zekeren humor. Toen namelijk alles aan gruizelementen lag en dewereld met kracht opgebouwd diende te worden, eischten de werklieden den achturigen werkdag. Wij, domme bourgeois, hadden altijd gedacht, dat er na den oorlog, uit noodzaak, harder gewerkt zou worden dan ooit. Maar neen, de sociaal-democratie bracht ons de luxe van het gelukzalig otium. Ze had echter één ding vergeten—socialisten suffen blijkbaar ook wel eens — namelijk den achturigen werkdag- ook voor de kapitalisten voor te schrijven. Deze immers waren volstrekt niet gesteld op rust en ploeterden nacht en dag om het verlorene zoo spoedig mogelijk in te halen ; bovendien waren ze hiertoe gedwongen door de hoogere arbeidsloonen. En wat zagen we nu gebeuren < De arbeiders verdienden hef dubbele van vroeger, tot immensen schik van de slimme leiders, die heel scherp keken als hun neus lang was, maar op een afstand lichtelijk bijziende waren. De levensstandaard verdubbelde met het verdubbelen van de loonen en het proletariaat bemerkte plotseling, dat ze een kat in den zak gekocht had. En de slimme kapitalisten < Deze wierpen hun kapitaal en arbeid met drievoudige kracht uit. Door hun onverwoestbare energie en ijver, geprikkeld door den strijd, brachten ze de winstmarge steeds hooger op. En alles werd duurder en het proletariaat, dat nogmaals hoogere loonen had bedongen, klaagde steen en been. Hoe meer ze verdienden, hoe slechter ze er aan toe waren. Toen — dit feit zul je je misschien nog wel herinneren — hebben ze op zekeren dag al hun socialistische leiders in hun hemd uitgekleed en een nieuwe sociaal-democratische partij gesticht, die niet meer t e g e n het kapitalisme ageerde, edoch eiken werk- 126 man opwekte om «elf kapitalist te worden. De maatschappij was honderd jaar achteruitgegaan, maar ze was gered voor de toekomst. Alle socialistische phrases waren komen te vervallen tegen de nuchtere werkelijkheid van een min-waardig menschdom. De wereld is er niet mooier op geworden, maar dat hebben we er tenminste op gewonnen, dat we eerlijk tegenover elkaar staan. Geen edelaardige socialistische theorieën meer, gebaseerd op dilettanterige massa-psychologie; de bourgeois, die altijd was gebrandmerkt als een klein schurkje, is weer gerehabiliteerd, aangezien de proletariër gebleken is behept tezijnmetallegekjksoortigeondeugdenalsbij debezittende klasse werden gevonden. Het is een van de meest bedroevende ontdekkingen geweest van de laatste vijf-en-twintig jaar. Welke illusies hadden we niet gebouwd op de edele inborst van den arme van geest en van beurs ! Je arme vader heeft er eertijds Zilte tranen om geschreid. En nu, beste jongen, leg ik de pen neer. Heb je vanmorgen in de courant gelezen, dat de ex-kroonprins van Duitschland in vierden echt gaat huwen met Koosje Pannekoek vanPurmerend en een mooie kans heeft burgemeester van Wieringen te worden!' Wees gegroet, maar schrijf voortaan geen equivoque postscripta meer. Je hebt als student nu al viermaal meer maandgeld dan je vader in zijn besten tijd. Heusch, er is een grens aan alles. Je liefhebbende vader, C P. VAN ROSSEM. 127 Het oude Europa speelt op het oogenblik de laatste acte van een groven en bloedigen draak. Wij, nuchtere Hollanders, hebben met een zekere hautaine onverschilligheid de expositie van het geval bekeken, we hebben de stijgende actie van den oorlog beschouwd als een kijkspel, dat zoo nu en dan een paar rillinkjes gaf, we hebben ons de ontknooping gedacht als een slot, dat op rolletjes zou loopen. Doch ziet, dat slot heeft een onverwacht effect gebracht, dat ons den schrik om het harte heeft geslagen. Wat i ! Een revolutie, een heusche revolutie < En waarschijnlijk een staartje over onze grens, misschien zich uitstrekkend over ons heele kalme vaderland i Het was niet te gelooven! Er waren menschen, die er niet van konden slapen. En dat was hun dan ook niet kwalijk te nemen. We zijn het revolutiemaken ontgroeid, we zijn er niet bij opgevoed. Vroeger was dat zoo geheel anders ; toen was een revolutie iets, dat om de zooveel jaar de eentonigheid van het dagelijksch bestaan een weinigje kwam opvroolijken. Je werd zekeren dag wakker, aangezien er een paar kogels in je ledikant waren verdwaald, je wreef je oogen eens uit, je zette je raam eens open, je zag een witte vlag in plaats van een tricolore of een tricolore in plaats van een witte en je zei tot je zelf: „Het is weer zoover !" En dan kroop je maar weer rustig in je bed onder het maxime : „Plus ca change, plus ca reste la mêmechose." Men denke zich bijv. inFrankrijk eens al diegenen, die en 1789 en 1795 en 1800 en 1815 en 1830 en 1848 hebben meegemaakt. Welk een keur van smakelijke revoties ! De mannen, die in dien tijd aan het roer zaten verbaasden zich dan ook over niets meer en legden met evenveel pleizier hun eed af in handen van een Jacobijn, een Consul, een keizer of een koning, in de vaste overtuiging, dat het toch maar een comedie voor een paar jaar was. „Sire — spotte Talleyrand — toen hij zich voor Karei X boog om de gelofte van trouw af te leggen — het is mijn der- 128 tiende! En als deze slimmerd het geluk had gehad zijn ouderdom nog wat hooger op te voeren, zou hij hebben opgemerkt, dat ondanks een paar nieuwe revoluties, die met groote beloften mets anders brachten dan een nieuw koningshuis, een president, een keizer en nogmaals een president, het groote conflict tusschen arbeid en kapitaal nog even weinig was uitgevochten als in de veelbelovende dagen van de Fransche omwenteling. Zou het jaar 1918, dat zoo dreigingsvol het woeste hoofd ophoudt, het Utopia inluiden i Er gebeuren geweldige dingen, het valt niet te ontkennen. Een ieder, die zich een beetje respecteert vergadert tegenwoordig avond aan avond en neemt met volle teugen den socialistischen nectar in. De politieke programma's Zijn niet van de lucht en niemand is tevreden, voordat hij de bestaande orde met huid en haar heeft opgevreten. Doch nu ik de verslagen met aandacht keer op keer heb uitgeplozen, vraag ik me af met een gerechtvaardigde verbazing : „Wat moet er met ons, brave bourgeois, gebeuren <" Nu we in de toekomst geregeerd zullen worden door soldaten en arbeiders, nu alle burgers worden uitgeschakeld, nu we financieel spier-naakt worden uitgekleed en alle ambten en betrekkingen onder het proletariaat worden verdeeld (aldus hoorde ik het uit den mond van twee dialogiseerende arbeiders), nu heb ik het recht met aandrang te vragen : „Wat moet er met ons gebeuren i" Zelfs het dagelijksch afval heeft tegenwoordig zijn waarde. En wij intellectueele bourgeois, het afval van de. toekomst-maatschappij, we zouden eenvoudig voor de zwijnen worden geworpen ! Dit lijkt me niet geheel billijk, om niet te zeggen onprettig. Als tooneelschrijver heb ik in dat geval ook al geen droog brood meer, aangezien ik over niet voldoende talent beschik om de proletarische aristocraten van de toekomst te behagen met Rooie Sien of een Broekie an, Broekie uit. En als gestudeerd man ben ik in den toekomst-staat absoluut onbruikbaar, omdat er alleen plaats is voor den dilettant. Ziet naar Duitsch- 129 land ! Een minister van financiën wordt op het oogenblik geïnstrueerd door een raad van arbeiders, die waarschijnlijk de boekhouding van een sigaren-winkel van acht om een dubbeltje niet zouden kunnen voeren, de minister van oorlog heeft zich te onderwerpen aan een raad van soldaten, die onverwacht den geest hebben gekregen om een nieuwe leger-organisatie uit „ hun mouw te schudden. In alles doet de dilettant opgang en de man, die het weet, weet het niet meer, omdat elke willekeurling het beter weet. Het is nog niet zoo lang geleden, dat in de beruchte „Bonnet Rouge" militaire verslagen verschenen, geteekend „Général N." Het bleek alras, dat deze generaal N. niemand minder was dan een zekere Goldsky, een soldaat 2e klasse. In Frankrijk was. men toen zoo verstandig er hartelijk om te lachen. En nu ditzelfde in Duitschland gebeurt, lacht niemand. Elke revolutie wordt gekenmerkt door hetzelfde dilettantisme en juist daarom zijn haar dagen altijd geteld. Het is dus ook dwaas den zenuwen vrij spel te laten en zich vizioenen van 'n wereld-ondergang te scheppen. Wat er in de toekomende dagen ook voor buitelingen gemaakt mogen worden tegen de maatschappij, er is één stok-oude freule die, ondanks haar capriolen op gezette tijden, altijd weer op haar beentjes terechtkomt. En dat is de menschelijke rede. * * * Ook een Surprises-schrijver ontdekt somtijds surprises in I zijn bestaan van denkend en gecultiveerd mensch. Ziehier een mensch, die trouw en plichtmatig genoten heeft van ons lager ' en gymnasiaal onderwijs en plotseling tot de ontdekking moet I komen, dat karrenvrachten geleerdheid in den zinkput der vergetelheid zijn verzonken en al datgene, wat hem als sociaal Surprises 9 130 mensch van dezen tijd van nut zou kunnen zijn, hem nimmer is bijgebracht. Een studie van de geschiedenis der laatste vijftig jaren, sinds kortelings ondernomen, brengt deze verrassing. Zes lange gymnasiumjaren heb ik gezwoegd op de Punische oorlogen, de suprematie van Sparta en andere klassieke evenementen; de heele cronique scandaleuse van Athene en Rome heb ik in den Zak, de familie-relaties van keizer Augustus ken ik beter dan die van mijn eigen familie, allerlei onmogelijke details zijn in . mijn hoofd blijven hangen, doch mijn schoolkennis der moderne historie gaat niet verder dan den slag bij Waterloo en de romantische leugen van Cambronne. Het is ongelobfelijk en toch is het de waarheid. Al datgene wat er sinds 1815 op dit onderaardsche is geschied is laconiek voorbijgegaan, aangezien een gymnasium toevallig slechts zes klassen telt en de benoodigde tijd ontbrak. En zoo ben ik wel gedwongen geweest het ontbrekende, dat toch wellicht ook van eenig belang is, uit eigen studie aan te vullen. De geschiedenis van het socialisme en al andere ingrijpende sociale bewegingen, ik had er op school nooit van gehoord; de parlementaire geschiedenis van ons vaderland, de gymnasiale opvoeding geeft u een paar dorre cijfers, die dadelijk worden vergeten; de indeeling van onze politieke partijen, niemand komt op de gedachte een gymnasiast dit bij te brengen. Wat heb ik er aan te weten, dat Cornelius Dolabella een geslaagde dandy was en dat Sulla zwaar van de pokken geschonden was, toen hij zijn intocht in Athene deeds1 Ziet, dergelijke historische gegevens zou ik u bij dozijnen kunnen geven, desnoods gekruid met lichtelijke libidineuse details, maar uiterst belangrijke feiten als de Commune, de scheiding van kerk en staat, de geboorte van het • socialisme, het collectivisme van Marx, de ontwikkeling en verschuiving van onze moderne politieke partijen, enfin, al datgene wat voor een stem-gerechtigd burger van ingrijpend 131 belang is om tot een politieke overtuiging te geraken en deze aan de historische evoluties te toetsen, dit alles schijnt buiten de mogelijkheden van ons modern onderwijs te liggen. Nog altijd worden jaartallen gepompt, nog altijd wordt de klassieke sante-boutique met 'n soort van ziekelijke liefde aangebeden, nog altijd wordt het diepere begrip van de historie voorbijgegaan voor nietswaardige bijzonderheden. Kijkt slechts om u heen en ziet de angstige lacunes in de ontwikkeling van de zoogenaamd ontwikkelde menschen, lacunes volgestopt met een loutere couranten-geleerdheid die geen enkelen steun geeft, aangezien ze op louter lucht is gebouwd. En zoo is het met alle onderdeden van ons onderwijs. Ik heb vijf jaar lang, dag in dag uit Grieksch geleerd. En wat is het resultaat i Ik gebruik zoo nu en dan een Griekschen vloek en citeer bij gelegenheid twee of drie Grieksche citaten met een verwaand gelaat. Maar geen enkelen Griekschen versregel kan ik meer lezen of vertalen en een mijner tijdgenooten biechtte me onlangs, dat hij zelfs geen Grieksche letters meer kon schrijven en Latijn hem, ondanks zes jaar gymnasium-studie, even vreemd was als het bas-Breton. Wiskunde, een vak voor abnormale hersenen, hetwelk hoogstens door 5 % van het menschdom wordt verteerd en hoogstens voor 2% van het menschdom practisch nut heeft, werd ons met hartstocht in de jeugdige hersenen ingebracht. Het resultaat i Op het eindexamen een collectief en angstig laag onvoldoende voor alle A-menschen en gedurende de volgende jaren het absolute vervagen van elke herinnering aan de principes van dit onmogelijk vak. Van mijn litteratuur-onderwijs herinner ik me slechts, dat er nooit naar eenige schoonheid werd verwezen of zelfs gezocht. Er werd gelezen» imbeciel, plichtmatig, machinaal. Allerlei absurde, bekrompen» ouderwetsche en orthodoxe kunstprincipes werden ons bijgebracht, waarvan ik slechts dit genoegen heb gehad in later jaren ze de één na de ander te ontmaskeren als schoolmeester-achtige 132 leugens. Doch hoe lang blijft dat vergif niet in je hersenen hangen en welk een moeite heb je niet je er van los te maken! Aldus zou ik het eene voorbeeld na het ander kunnen geven en de tijden zijn sinds de dertien jaar dat ik het gymnasium verliet, al heel weinig veranderd. Een macht traditioneele geleerdheid, die vervliegt als benzine in de buitenlucht, en een voorbijgaan van al datgene wat een mensch in onze bij uitstek practische maatschappij noodig heeft. Een gestudeerd mensch, een Dr. bijv., wordt volgepropt met de vergelijkende studie van Grieksche dialecten, doch de primaire beginselen van de oeconomie zijn als een gesloten boek voor hem. Ja, ik ken zelfs een jong geneesheer, die geen raad wist met een chèque, die hij ter betaling ontving. Onze studie van de vreemde talen wordt verwaarloosd voor stereometrische problemen en terwijl de Berlitz-school in korten tijd iemand een aardig en practisch woordje Fransch of Engelsch bijbrengt, heeft ons modern schoolonderricht van lange jaren nog nooit iemand practisch in deze bruikbaar gemaakt. Is het dan werkelijk onmogelijk iemand in acht jaar Fransch te leeren spreken $ Hoe weinig menschen schrijven een goeden en niet foutief gestyleerden brief. Hoeveel gymnasiasten hebben eenig begrip van de werking van de telefoon i Welke gymnasiast heeft ooit van practische chemie gehoord i Welk gymnasiast heeft ooit eenige kunst-geschiedenis genoten i Wie heeft ooit op school iets geleerd van de principes van het familie-recht of andere onderdeden van het recht, die van dagelijksch belang zijn i etc. etc. De school-afgewerkte mensch van onzen tijd is een baby, die twaalf jaar bezig gehouden is met fröbelen en die gedwongen wordt op z'n achttiende of negentiende jaar voor het eerst ter school te gaan... bij zich zelf! 133 Ik zag 'm toevallig tegenover me zitten in den trein en ik begroette 'm met het opwippen van mijn hoofddeksel en een vraag, welks antwoord me in het minst niet interesseerde. — Hoe vaart u i — O, dank u, betrekkelijk goed ! — Nu ik u nader opneem, moet ik eerlijk verklaren, dat u er niet florissant uitziet! — Geen wonder, mijnheer ! Ik ben een tijdlang sociaal-democraat geweest, secretaris van een vakbond. — Is dat een ongezond beroep i — Vraagt u dat nog i! Het is gevaarlijk en ongezond, en wel in die mate, dat het bij de wet verboden moest worden. Gelukkig ben ik nog juist bijtijds aan den physieken dood ontsnapt. Wat mijn dood-vonnis als socialistisch ambtenaar betreft, dit heb ik zelf geteekend. — U was secretaris van een vak-bond i — Spreek me er niet van, mijnheer. Het was iets vreeselijks. Hebt u wel eens een gedresseerden aap gezien, die onder een pak slaag voortdurend nieuwe kunststukjes moet produceeren i — Neen. — Ik ook niet. Maar daar leek het precies op ! Je werkt je hersens uit elkaar om het een of ander voor je proletariërs te verdienen, bijv. een bourgeois-weekgeld a ƒ 36. — Een van mijn neven verdient als ambtenaar O. M. er maar vijf-en-twintig. — Doet niets ter zake. Rechterlijke ambtenaren worden de proletariërs van de toekomst. Ik had ze derhalve begiftigd met een verdienste, die ze nooit hadden gedroomd. Wat denk ik dus i Je krijgt natuurlijk een bedankje en je gaat voor eenigen tijd op je lauweren rusten. — Natuurlijk ! U ging dus rusten. — Neen, mijnheer, ik ging niet rusten. Twee dagen later kwamen er een paar broeders bij me en gooiden mijn kamer vol 134 met g.v.d.'s. Ze wilden ƒ 45 in de week hebben en zesurigen werkdag en vroegen wanneer of ze dat konden krijgen. — En wat hebt u toen geantwoord i — Ik heb hun gezegd : Broeders, ik ben sociaal-democraat en geen profeet. — En toen i — Toen < Een uur later zat ik bij een dokter om me te laten verbinden. — Juist, dat is logisch. — Enfin, de angst was me in mijn beenen gezakt. Ik werk dus nogmaals mijn hersenen uit elkaar, ik dreig, ik terrorizeer, ik laat staken.... — En u drijft hun eischen door ! — Helaas ja ! — Maar nu waren ze dan toch tevreden ! — Tevredenheid is een woord, dat de socialistische vocabulaire niet kent. — Daarom is het socialisme ook zoo diep menschelijk. Het is de Heilige Schrift van het dierlijk egoïsme ! — Spot u maar ! Als apostel van die Heilige Schrift gebeurde het me, dat ik een week later mijn broeders weer op visite kreeg. Ze eischten ƒ 75 in de week en een vier-urigen werkdag. Twee dagen daarna nieuw bezoek, om te vragen hoe het er mee stond. — En wat zei u hun i — Ik zei: Broeders, ik ben sociaal-democraat en geen toovenaar. — En toen i — Toen i Wel, ze werkten hun propaganda uit op mijn neus, die toevallig in mijn gelaat uitsteekt en lieten me achter met twee litertjes bloed-eigen bloed in mijn waschkom. — En u dreef hun eischen door i — Helaas ja !! 135 — Maar toen was het toch wel zeker uit { — Neen, mijnheer, het begon pas. Op de volgende vergadering gooiden ze me met leege champagne-magnums naar mijn hoofd en dreigden me te zullen afzetten als ik niet wat nieuws vond. Het ging om mijn salaris! Ik vond dus iets nieuws : ƒ 100 per week en 2-urigen werkdag. — En u dreef uw verlangens door i — Helaas ja !!! — En wat verdiende u daaraan? — Een nieuwe en geheel origineele zielsziekte, die ik bij de medische wereld introduceerde : Marxistische phob i e, chronische angst voor eiken volgeling van Marx. Als ik Troelstra maar in de tram aan de lus zag hangen, dan kreeg ik het al te pakken. Het begon met een formidabel ge-klappertand en eindigde onherroepelijk met het uitvallen van een van mijn tanden. U ziet, ik heb een heel valsch gebit. — U bent werkelijk een martelaar ! En toen ... i — Ze lieten me natuurlijk niet met rust! Er was geen maand voorbij of ik moest weer wat nieuws vinden. — Eén-urige werkdag i — Pardon. Drie-kwart-urige werkdag met een schafttijd van een uur en ƒ 150 in de week. — Ik geef toe, dat het ingenieus gevonden is ... — Neen, mijnheer, het was volstrekt niet ingenieus gevonden. Ik had mijn eigen doodvonnis als vakbond-secretaris geteekend. Er was niets meer te bereiken ...! — U dweept dus niet meer met de ulra-democratische stroomingen van dezen tijd i — Ik zal u een vraag stellen. Wat gebeurt er als u onmondige knapen, die altijd flink onder de plak zijn gehouden, plotseling een absolute vrijheid geeft i — Dan maken ze er misbruik van. 136 — En als u in een kinder-kamer een pak lucifers als cadeautje uitdeelt i — Dan maken ze brand en branden zichzelf. — Juist! En weet u nu wat het socialisme is voor menschen, die het door-gepurgeerd hebben, zooals ik i — Neen, mijnheer. — Een kinder-voorstelling voor achterlijke volwassenen. Adieu, mijnheer! — Adieu, mijnheer!