GESCHRIFTEN HANDELENDE OVER Openbaringen 16 : 8 tot en met vers 17 VAN J. MASEREEUW. BESCHREVEN IN HET JAAR 1822. ENKHUIZEN, Druk van P. Bais, (firma W. Over de Linden), SS» 1918. I GESCHRIFTEN HANDELENDE OVER Openbaringen 16 : 8 tot en met vers 17 VAN J. MASEREEUW. BESCHREVEN IN HET JAAR 1822. Druk van P. Bais, (firma W. Over de Linden), 1918. VOORWOORD. Hiermede wordt den lezers een werkje aangeboden, geschreven door J. Masereeuw in het jaar 1822 en handelende over Openb. 16, benevens nog een afschrift van een brief, welke door hem aan iemand geschreven was en waarin hij zijne roeping tot schrijven vermeldt. Hoewel zijne geschriften tot heden hoegenaamd niet in druk verschenen, ligt het thans in het voornemen daar-een aanvang mee te maken. In het jaar 1833 werd van één exemplaar een beperkt aantal in druk gegeven door J. A. Rautenberg te Meppel, hetwelk handelt over de ONDERLINGE BIJEENKOMST naar aanleiding van Hebr. 10 : 25. Aangezien het Rautenberg destijds niet bekend was, wie de autheur daarvan was, heeft die het op zijn naam uitgegeven, daar hij er op tegen had, om het naamloos het licht te doen zien. Masereeuw werd geboren in het jaar 1779 en overleed in 1855 den 15den Mei, 75 jaar oud zijnde. Hij woonde te Opperdoes (N.-H.) en was oorspronkelijk van zijn beroep landbouwer en veehouder, maar gelijk in dit werkje te lezen is, achtte hij het zijne roeping om te schrijven. Dit boekje was het eerste, dat hij schreef en daarna zijn er verschillende werken over alle de Profeten, waarop naderhand ditzelfde stuk als toepassing door J. Masereeuw is aangegeven. Vervolgens handelt hij over Rom. 7 en over de Openbaringen van johannes, behalve dat er nog sommige stukken zijn, welke over verschillende onderwerpen uit Oods Woord handelen. Aanvankelijk was Masereeuw lid van de Ned. Herv. Kerk, maaf na de invoering der Kerkenordening van 1816 scheidde hij zich daarvan af. De hoofdinhoud en leiding van zijn gansche werk bestaat hierin, wat de Kerke of de Gemeente Gods heeft ontmoet sinds Christus omwandeling op aarde, wat het nog te verwachten staat en wat hiervoor de verschillende wereldsche gebeurtenissen te beteekenen hebben. Hoewel deze werken nu bijna honderd jaar oud zijn en Nederland toen pas verlost was van onder de Fransche overheersching, vloeit er overal doorheen, dat er een groote krijg te wachten stond, welke in de Profeten wordt aangehaald als de krijg Armagadons of die des grooten dags des Almachtigen Gods benevens nog andere zware oordeelen Gods, welke voornamelijk Europa maar tenslotte ook NEDERLAND zouden treffen. Mocht het blijken, dat deze oplage voldoende afname vindt dan wordt er wel over gedacht om het drukken van de andere stukken te vervolgen. PSALM 93 : l. ®e %ere regeert, ffl i$ met fjooeïjent fieftïcetit, be l|Jeere f£ beïtfeebt met ftereftte, gij geeft ficg omgarbet: oaeft i$ tie taereït bebeftigt, frj en fal niet taaneïteïen. VERS 5. mme getupgeniffen 3fjn feer getrautae, be gepïigïjept i$ utoen gurjfe rierïtcft, ïjeete, tot lange tiagen. JESAIA 34 : l. jSabert gij i|epbenen, om te gaoren, enbe gij bolcfteren ïupftert tae: be aerbe Ijaore, enbe gare boujept; be taereït, enbe allef toat baatupt boarttomt. VERS 16. «gaeïtt in ïjet S&aeft beg ^eeren, enbe ïeeft: niet één ban befe en faïber fepïcn, 't eene noeïj 't anber en faï men miffen: taant mijn mant feïbe geeft 'et gebaben. enbe fgn : 10. kwaads en geen wonder, want inplaats dat elk naar de vermaninge en roepende stemme Gods, de hand in zijn eigen boezem stak, om te klagen en voor Gods aangezicht te weenen over zijne zonden, zag men veel liever, om verder gerust en zorgeloos op deze zijne een en andermaal verkorene zondenweg voort te leven, over zijne hemelhooge schulden heen, op de roede zelve, ofschoon het toen al gebleken was, dat hij zelve maar een niets beduidend instrument geweest was, in de hand van den Heere der heirschareh, maar men bediende zich liever (/ Kon. 18 : 17.) van Achabs zelfbedrog, zeggende: „Napoleon, Napoleon, die is de beroerder geweest van Europa, maar nu is hij weg: vrede, vrede, bloei, welvaart in alle vakken zonder gevaar". O, ijdele, verdoolde menschen, als gij uwen stok of staf stuk geslagen hebt, dan heeft hij bij u uitgediend, dan werpt gij hem in het vuur en ziet terstond om naar een ander en zoo het In uw magt is, zoekt gij er eene, die driedubbel zoo sekuur en sterk is als de vorige was, en dan zegt gij: „ziet hier ben ik" (vergel. Deut. 32 : 39 en vers 37.) Maar neen, Bonaparte was de man en ten gevolge van dien zag men hem ter streeling van de zinnen, tot koestering van nieuwe wraaklust, en ter vergetelheid en uitdooving van alle eigen schuldbesef, openlijk op de markten in de schilderijen ten toon gesteld, als geboeid met ketenen van den vorst der duisternisse en met zweep en koorde van afschuwelijke duivels naar de hel gejaagd. Zie daar de roem van de liefde des naasten van deze eeuw, die men nu ten hemel toe trotseert (verg. Matt. 18 : 21—35). Nu zagen wij ons dan geheel van deze roede ontdaan en eenen algemeenen vrede deszelfs plaats vervangen. De zonde, die doodelijke kanker, gevoelloos omdragende, beloofde men zich zelf in 't bijzonder en alle in 't gemeen aangaande den toekomenden tijd allen uitgezochten voorspoed en zegen en wel bijzonder in deze vakken eenen uitermate zegepralenden bloei van koophandel, landbouw, zeevaart en visscherij, gepaard met eene ruime bedeeling van Balaks-schatten, verbeeld door den hoorn de§ Openbaringen 16 : U. 19 overvloeds, op de aarde uitgestort, waarvan de schilderijen van dien tijd genoegzaam bewijs opleveren. Of nu aan deze vleeschelijke wenschen voldaan is, welke de natuurlijke reden toen als onmisbaar profeteerde, hoeft hier niet bewezen. En of zij aan den roemkreet, waaraan de verdorven reden nog vasthoudt thans voldoet, weerspreekt de algemeene klaagtoon genoegzaam welke te midden onder die domme en dwaze roem gehoord wordt. Ja, elk is van het tegengestelde genoegzaam oog- en oorgetuige en meest alle door eene gevoelige ondervinding van eene teleurgestelde verwagtinge overreed en geen wonder. Want vers 11 de menschen bekeerden zich niet van hunne booze werken, maar hoopten die op als bergen en vermeerderden schuld met schuld, om den zegen te weeren en den hemel tot wraak te tergen en lasterden den God des hemels met vloeken en zweeren, alleen niet afgezonderd in goddelooze bijeenkomsten, opzettelijk tot zulke en soortgelijke einden verordend, gelijk in voorgaande tijden en eeuwen onder het slegtste soort van menschen altijd meer of minder heeft plaats gehad, behalve in Sodom en alle haars gelijke, want daar kwam dat niet te pas noch behoefde het, vermits zij in dezen geen straf van den rechter hadden te vreezen, en die eene zoo algemeene en verachte Lot was geen tel en daarom behoefden ze ook in 't minst geene schande of verachtinge van 't volk in het algemeen te vreezen, noch vermindering van wereldsche eer en aanzien te dugten, maar integendeel konde die door deze en soortgelijke wegen en handelingen bevorderlijk zijn en opbouwen, vooral als men daarin wat boven anderen wist uit te munten, en alzoo den man Lot wist los te krijgen, zoo men dat schimpende dan gewoonlijk noemt, alzoo dat hij het niet langer met stilzwijgen konde voorbij laten gaan, maar met ernstige en nederige redenen tot hunner afmaninge zoekt te keer te gaan, om dan wat uit zijnen mond te hooren en terstond hetzelve weet te verdraaien, te knoeien of geheel averechts om te zetten, naar den smaak van den verdorven tijd en de duivelsche weetgierigheid en het dan alzoo gelijk een 20 Openbaringen 16 : 11. vervalscht en verdorven zaad in eenen vervuilden akker onder het menschdom weet te verstrooien. In Mozes' tijd hield men ten gevolge van de wet stiptelijk wagt tegen al de zoodanige en bij de eerste bewuste ontdekkinge uitgeworpen en zonder barmhartigheid met. den dood gestraft. Bij onze Godzalige voorvaderen en vele voorgaande vroome Christen-volkeren ten gevolge van het Evangelie en zijne aangehegte liefdewetten meer zagt en meegaander vervolgd, niet om Mozes' wet te verkragten, och neen! maar om haar daaraan te onderwerpen, want zoo haar dat niet gelukte, dan wierpen zij ze ook zonder genade uit, naar Matt. 18 : 14—20. verg. Mal. 4 : 4 Gedenkt der wet enz. Maar nu de wet Mozes met en benevens het liefde en levensvolle Evangelium als dood ter aarde ligt en ten gevolge van dien men het nu voor een eer acht, de waarheid te bespotten of wat nog veel slimmer is, te verdraaien en onder vuile leugens te begraven, alzoo dat de waarheid struikelt op alle straten en het Evangelium nu gebruikt en met kragt ingevoerd wordt tot een deksel van alle boosheid, en onder den venijnvollen schijnheiligen naam van Christelijke verdraagzaamheid, Christus onze Heere tegen alle Zijne heilige instellingen aan wordt ingevoerd als een dienstknegt der zonde, alsof Hij voor ons zoude verworven hebben een vrijheid, om een verbond te maken met de hel, den duivel en al zijn aanhang, alzoo dat men elk, die hierin het verste vordert ook het hoogst gelukkig roemt en tengevolge van dien de goddeloozen het zondenkwaad vrijuit bedrijven, ja meer openlijk en onbeschroomd bij en in de tegenwoordigheid van allerlei soort en rang van menschen. Ja zelfs zoo, O akelig tooneel, wiens hairen rijzen niet te berge? Ja, bij wien nog eenig gevoel omtrent de heilige waarheid is overgebleven schrikt en verschrikt niet op het minste ernstige aandenken van de zedeloosheid onzes tijds, dat een nietige aardworm Gods wrekende Almacht alzoo vrij en onbeschroomd durft uittarten en inroepen, met te zeggen: „God verdoeme mij"! En hoe schaamteloos wordt Openbaringen 16 : 11—12. 21 dit Oodonteerend en mensch-ontmenschend spreekwoord niet uitgebraakt? te meer omdat het bij de meeste menschen geheel of ten deele niet eens meer als een schandelijk kwaad wordt aangemerkt, zelfs zoo dat men met kragt leert en drijft, dat de tafel des Heeren van de zoodanige aanzittende gasten nu niet meer verontreinigd wordt (verg. Luc. 13 : 26, met en benevens Joh. 18 : 28.) Dit ééne is een genoegzaam en bevestigend bewijs tot welk een onmetelijke lengte en breedte het met al de rest der zonde gelegen is, en tot hoe eene hoogte geklommen. O, Allerbeklagenswaardige sterveling! ofschoon gij nu spot met Zijn dag, (naar 2 Pet. 3 : 4) hij zal daarom niet achterblijven. Maar hij komt (Mal. 4 : 1) brandende als een oven. Dit ééne aangemerkt in 't voorbijgaan van 't legioen der zonden, dat aan deze hoofdgruwel gehegt is en mede gepaard gaat. Want iedere boom brengt vrugten voort naar zijnen aard. En zoo ziet men, hoe de menschen nu zeer algemeen 't er enkel op toeleggen om alle vreeze Oods uit het harte te verbannen. En dit alles roept ons toe, gepaard met de daaruit voortkomende oordeelen. De weg voor de 7de phiole wordt gebaand, niet van de 6de, welke, ofschoon met de 5de en 7de in een nauw verband staande, zoo wijkt nochtans deze 6de phiole veelal geheel, of ten deele van Europa af, en komt hier wel in orde tusschenbeide, maar betreft meer bijzonder de bewoners van den Euphrates, waarvan wij nu, doch maar met bekorting zullen spreken, wijl elk de berichten, die over de gebeurtenissen van het oosten van tijd tot tijd in de couranten en nieuwspapieren komen, daarover kan nazien vers 12. Zesde Phiole. Ende de zesde Engel goot zijne phiole uit op de groote riviere Euphrates. Elk zal gaarne willen toestaan, dat hier niet bloot weg deze rivier bedoeld wordt, maar deszelfs bewoners, zijnde de turken, 22 OPENBARINOEN 16 : 12. volgelingen van den bedrieger Mahomed, belijders en verdedigers van den ongoddelijken of goddeloozen Alkoran, welke onder de 6de bazuine (Cap. 9 : 13—21) op den dag, maand en jaar, van Ood verordineerd tot een geesel voor 't zondig menschdom zich zeiven tot een oordeel aan de verhardinge hunner harten overgegeven, is opgetreden en te voorschijn gekomen en is alzoo ook in de 7de eeuw met en onder bloedige oorlogen kort na den antichrist op den troon gekomen en ook n effens dezelve omtrent de 12de en 13de eeuw tot den meesten luister opgestegen, en toen in volle glans vertoonende, heeft hij het gansche oosten, maar bijzonder het Grieksche rijk aan zich onderworpen en vermoord, tyrannig mishandeld en verder cijnsbaar gemaakt naar hunnen wreeden aard, lust en believen tot uitbreiding en vergrooting van hunne wraakoefenende macht en bloeddorstige heerschappij. - Maar nu volgt: ende zijn water is uitgedroogt (vers 12). Het vernietigen of verminderen van dit rijk is afgeschetst door het uitdroogen van deze rivier, (verg. Jes. 8 : 6, 7). Een goede en welgereguleerde geschikte rivier is dan behoorlijk wijd, diep en wat wel 't hoofdzakelijke vereischte van eene welgeordende rivier uitmaakt is, dat hij met frisch en zuiver water rijkelijk voorzien is, opdat men met schuiten en schepen, naar lust en verëisch daar door kan varen, maar wanneer dit water door lekken en uitdroogen afneemt, dan verliest de rivier haren glans en achting, ja ook hare krachte tot verëisch van haar gebruik, ja, wordt gaandeweg meer en meer onbruikbaar en wordt eindelijk door haar mettertijd finaal uitdroogen gansch en geheellijk tot al het gebruik, hoegenaamd ook, ondeugdelijk en als eene ongeachte en versmade, weleer goede, maar nu tot al het gebruik ondeugdelijke riviere tot haar volkomener en volmaakter bederf aan haar eigen lot ter begroeijing van riet en verdere vermenginge van allerlei soort van onkruid overgegeven en heeft dus den glans, de achting en het gerijf van haar bezitters, eindelijk en geheel verloren; evenwel is zij nog in wezen en niet geheel weg en onbekend, want dan moet Openbaringen 16 : 12. 23 zij eerst gevuld, geëffend en geslegt worden tot eenen vlakken weg of gemeenschap met de omgevende vlakke of hobbel, heuvel en bergachtige aarde. Gelijk dan dit bloeddorstig en tyrannig Turksche rijk door list en bedrog, gepaard met onrechtvaardige en bloedige oorlogen, langzaam is aangegroeid, zoude Jiet ook alzoo wederom langzaam afnemen, bijzonder met en onder delcragt van de 6de phiool, tot dat de 7de, gepaard met al de rest, het ook eindelijk geheel zoude wegvagen. Die niet geheel onkundig is, met de geschiedenisse en menig' vuldige woelinge van dat rijk, die zal ook wel min of meer weten, dat hetzelve ook al van overlange is begonnen af te nemen, doch nu wel bijzonder tusschen de 5de en 7de phiole, ter bevestiging van het profetisch woord van vers 12, dat in rang de 6de phiole er over wordt uitgegoten. Want hier in 't voorbijgaan van alle zijne tegenwoordige en voorgaande binnenlandsche beroerten tot zijn uitdrooging en verzwakking, spreek ik nu maar meer afzonderlijk, als ook het meest hier tot de zaak dienende, van de onder zich hebbende machtelooze en van de Turken nu al zooveel eeuwen jammerlijk verdrukte Grieken, welke al van de 13de eeuw af, als onder hen verdeeld en versmolten, naar hunnen wil dienstbaar gemaakt en overheerscht, ja meestal als lijfeigen slaven, zijnde dus een pilaar en kragtige steun aan 't Ottomanische halvemaansche rijk, en die alle hunne verstandelijke vermogens en kragten tot den bloede, ja tot ter dood toe moesten aanwenden, om dit rijk te helpen bouwen. Deze dan, hoe machteloos ook, zijn thans voor dit te voren zoo machtig onverwinnelijk en gevreesd rijk, tot een geesel der verwoestinge en als vuurvonken onder het stroo en onder de stoppelen enz. Zoo zien we dan onder de 5de en 6de bazuin (Cap. 9) antichrist en turk ten troon stijgen en hierdoor en onder de 5de en 6de phiole hunne glans verdooven tot verdere inwagtinge of voorbereidinge tot de 7de phiole, hetwelk (vers 13) door de onreine geesten, welke Johannes ten dieneinde uit haren mond ziet gaan,- wordt aan- 24 Openbaringen 16 i 12—13. gewezen en ook hier (vers 12), want dit uitdroogen zoude dienen opdat bereid zoude worden de weg der Koningen, die van den opgang der zonne komen zullen. Door deze uitdrukking verstaan meest alle uitleggers de joden, welke na hunne bekeéringe dit land wederom als hun eigen erfland in bezit zouden krijgen. Doch niet ik, maar de Geest des Heeren der heirscharen spreekt, in en door mij, dat in 't geheim van deze weinige en korte woorden nog oneindig veel meer heil voor het geestelijk Sion opgesloten en verborgen ligt, waarvan ik verder hier zal zwijgen, als mijn taak niet zijnde, want hier wordt de weg daartoe maar gebaand en moet eerst in volle kracht na de 7de phiool te voorschijn komen en geschieden. Maar na den afloop zooverre van de 5de en 6de phiole, past ons beter om den nasleep en eerstkomende gevolgen van dien te beschouwen en wat nader te overwegen, alwaar men (vers 13), er drie, onder dit bepaald drie-tal ziet te voorschijn komen, met name draak, beest en valsche profeet, elk daarvan hier benoemd met een enkelvoudig woord, doch uit omstandigheden blijkbaar genoeg van eene meervoudige bedoelinge te hebben, even gelijk een Koning, welke een machtig heirleger onder zich heeft alleen maar genoemd wordt, ofschoon het gansche legioen daar soms in te pas komt. En wij weten, dat de hoofdprofeet Mahomed al eeuwen lang is weg geweest, dewijl dezelve met zijne bedriegerijen omtrent den jare 611 is te voorschijn gekomen en is, nadat hij volgens de historiën te Damascus zijnen zetel als Koning gehad heeft in den jare 632 te Medina gestorven in den ouderdom van 63 jaren, dus is dan dit rijk ook ongeveer al 12 eeuwen oud. Vers 13. Zoo volgt dan, dat hij Johannes zag uit den mond des draaks en des beests en des valschen profeets. Door den draak moet men hier verstaan den vorst der duisternisse, den overste van 't legioen der booze geesten, van den Apostel genaamd geestelijke boosheden in de lucht, werkende op de kinderen der ongehoorzaamhejd, Openbaringen 16 i 13. 25 En door het enkelvoudig woord beest moet men ook niet eindigen in dien enkelen persoon op Romens troon, zoo als hij (Cap. 17 : 11) meer bijzonder op zich zelf als de achtste Koning genaamd wordt, wijzende bijzonder op den 8sten Romeinschen regeeringsvorm. Ook moet men dit niet bepaaldelijk besluiten tot en onder de zoodanige welke door het vormsel en andere uiterlijke ceremoniën tot den Romeinschen stoel behooren, waar weleer wereldsche glans, eer en rust mee was te bejagen, maar nu na zijne glansverdooving van de 5de phiool niet meer. Want ofschoon dit aanhangsels of gevolgen van de 6de phiole zijn, die zich meer opzettelijk bij den Euphraat bepalen, zoo zijn het vooral niet minder voorbereidselen voor de 7de phiole, die meer algemeen door 't zinnebeeld van de lucht wordt uitgedrukt, waarom dit woord van Beest hier dan ook als zoodanig in eene gansch ruime beteekenis voorkomt. Om dit dan wel te vatten, dienen wij wel in acht te nemen wat de hoofdzakelijke inhoud en bedoeling van dit woord is. Het is dan zoo niet, dat het den mensch beschouwt met Nebucadnezar tot den beestenstand vernederd te zijn, maar wel degelijk het tegengestelde, gelijk uit vele plaatsen van de Schrift, maar bijzonder in 2 Thess. 2:4 blijkt, dat men door dit woord Beest, dat daar wel niet zoo wordt uitgedrukt, maar toch die bedoeling heeft, namelijk wel bijzonder de hoofdondeugd van hoogmoed daardoor moet verstaan, welke voor zijne bezitters tot eenen zwaren scheidsmuur verstrekt tusschen God en den mensch, waardoor hij met verloochening van zijne diepe afhankelijkheid de banden van plichtmatige onderdanigheid zoekt te verscheuren en als vrijheer over zich zeiven en zooveel hem mogelijk is over anderen te heerschen. En daar staat geschreven : Nederigheid gaat voor de eere: maar hoogmoed voor den val. Ende een osse kent zijnen bezitter, ende een ezel de kribbe zijns heeren. (Jes. 1 : 3). Maar kent en erkent de mensch zijnen God niet meer als zijnen souvereinen Gebieder, Wetgever en Heer, dan past hij zelfs, in zooverre hij hier schuldig staat dit woord van beest op hem zeiven toe, wijl zoodanige ge- 26 Openbaringen 16 t 13—14. aardheid niet strookt met, noch past aan de redelijkheid, waarin de mensch van God geschapen is, maar wel aan den beestenstand, die enkel in het zienlijke en voor het tegenwoordige leven, als zijnde ook tot geen hooger einden geschapen, gelijk de mensch (Rom. 1 : 19, 20) gewis en zeker al is. Welke beestelijke geaardheid hier ook bedoeld wordt en dat meerder of minder naar mate van ambt, plaats of rang, welke de mensch bekleedt of waarin hij zich geplaatst vindt. En alzoo worden hier dan door den valschen profeet hoofdzakelijk de aanhangers en volgelingen van Mahomed bedoeld, want wat zijne enkele personeele tegenwoordigheid betreft, die hebben zij al 1190 jaren gemist. Maar in den ruimsten zin en beteekenis neemt elk en een iegelijk dezen naam van valschen profeet aan, 't zij in of buiten het Turksche rijk, voor zooverre iemand de waarheid verdraait of verkracht en voor den leugen ter verdediging optreedt, 't zij meerder of minder, naar mate van gaven en talenten of rang en standplaats van ambt en bediening enz. (vers 13). Ende ik zag uit haren mond drie onreine geesten gaan, den vorschen gelijk. Hier worden tot gelijkheid van voor of pasgenoemde drie ook drie genoemd en alzoo ook onder ruimer beteekenis, hetwelk uit het volgende vers genoegzaam blijkt. En door het zinnebeeld van vorschen wordt hier niet onduidelijk gezinspeeld op de tweede plaag van Egypte die al zeer algemeen was, over Pharao en alle zijne knegten (Exod. 8 : 3) en niets uitzonderde dan Israël alleen. Vers 14. Want het zijn geesten der duivelen, welke ook neffens alle böoze menschen als gebonden liggen aan de ketenen van Gods Almacht, en van Hem naar Zijne bepaling van tijd, mate en wijze onder Zijn alwijs bestuur tot straf en vergrooting van 't oordeel der goddeloozen, die roekeloos en onbezonnen met God en Zijnen volzaligen dienst en wetten spotten, worden losgelaten, gelijk Openbaringen 16 : 14. 27 men zien kan in Koning Achap (1 Kon. 22 : 22) en Saul (1 Sant. 16 : 14) den antichrist (2 Thess 2 : 9—11) en wel bijzonder omtrent den paus en turk (Cap. 9) onder de 5de en 6de bazuin bovengemeld. Ende doen tekenen welke uitgaan tot de Koningen der aarde ende der geheele wereld. Oevolgelijk moet men dit ook in eenen ruimen zin en beteekenis opvatten als zijnde hier onder begrepen allerlei rang en slag van menschen, zoowel kleine als groote, zoowel onderdanen als Monarchen, aanzienlijke en onaanzienlijke en wel bijzonder die meer of min in hoogheid zijn gesteld omdat het woord van Koningen hier in de eersten rang geplaatst is, en vooraf gaat. Maar hier wordt wel zeer algemeen gesproken doch met name niemand genoemd, maar gezinspeeld op de Egyptische plage, en de verstokt- en verstaaldheid hunner harten, en onder dit zinnebeeld wordt dan alzoo hier bedoeld de verhardinge des harten en verblinding door de zonde. Gevolgelijk hebben wij hier dan ook niemand anders door te verstaan dan de tegenwoordige Pharao's en knechten met al hun gevolg, te meer, omdat de draak, waarvan Pharao een zinnebeeld was, hier eerst genoemd wordt, die dan ook alzoo zijne dienaars zijn en hunne harten verstijven, zich verheffende tegen de oordeelen Gods aan, latende liever door de teekenen, die deze onreine en verleidende geesten door den driehoofdigen afgod van deze wereld uitoefenen hunne zinnen verblindende om op dezelve meer en meer te verlieven en door verkleefheid aan dezelve 't harte op te vullen met vooroordeelen tegen God en Zijn onmiddellijk albestuur, en alle Zijne onmiddellijke en middellijke regeeringe, willende die, 't zij met woorden of daden, ook niet erkennen noch gewillig en veel minder kinderlijk onderwerpen en gehoorzamen, en zeggen 't zij openlijk met woorden, of bedekt en meer geveinsd door hun atheïstischleven, wandel en daden: Het zijn alles gevolgen van de natuur. Indien wij den Heere dienen zullen, dan zullen wij dat doen naar onze vleeschelijke lusten en denkbeelden, want het staat met den 28 Openbaringen 16 : 14. Godsdienst juist zoo nauw niet, wijl wij daarin geen de minste aardsche en wereldsche rust noch voordeel kunnen vinden, en daarom houden wij ook vol met te zeggen: (Mal. 3 : 14). Het is te vergeefs; en (vers 15). Gevende zich zeiven alzoo over aan een ontzaglijk oordeel van verhardinge en zijn diensvolgens de geschikte voorwerpen, die hier bedoeld worden om met en door de teekenen van deze booze geesten te worden opgehitst tot den krijg Armageddon, rijpende alzoo tot het oordeel van dien grooten dag der besluiting aller dagen, wijl zij door zondige eigenliefde zoo verblind zijn, dat zij zich door het woord Gods, 't zij geschreven of gesproken door Zijne geringe en eenvoudige gezanten, noch door Zijne oordeelen, noch door de stemme van hunne eigene gewetens laten overreden, maar zetten liever de deüre hunner harten wijd open voor deze verleidende geesten, om zichzelven in hunne hooggevoelende eigenliefde met eene dwaze en ingebeelde vermaking te verwonderen over zich zeiven en alle hunne in de lucht bouwende kasteelen, met Nebucadnezar, dat gouden hoofd, waaruit vanzelf voortvloeit en onvermijdelijk volgt een bedillen en betwisten van Gods Albestuur in alle zijne deelen en daarom ook wel bijzonder ten opzichte van de wereldlijke regeerders en regters, die het zwaard Gods dragen als Zijne dienaren en vooral wel tegen die, welke zich het meest naar Gods wetten en inzettingen in hunne ambten schikken. Maar door hoogmoed, waarvan ieder mensch, de ééne meer, de ander minder, vervuld is, welks gloed men nu met genoegen in 't harte omdraagt, roemt en aanprijst, zeggende „Die niet is en zich zeiven niets inbeeldt, is tweemaal niemendal." O laf spreekwoord van ulieden, o ijdele menschen! (verg. Jac. 1 : 9—11 en 1 Pet. 1 : 24 met Jes. 40 : 6, 7, 15, 17, 21—24 en Cap. 41 : 11, 12, 24, 25, 29). Waar zal al uw ijdele roem bedaren als beide uwe ooren ten lesten zullen moeten hooren? ja door dat donderend geluid en het geklank van Habakuks Godsspraak bij Cap. 2 i 20 en 3 : 16, zullen doof worden, ende uwe stoutmoedige monden sidderende OPENBARINOEN 16 : 14. 29 besterven? Daarom wat ik ulieden bidden mag (Hos. 14 : 10). Wie is wijs? die versta deze dingen, wie is verstandig? die bekenne! Maar alzoo de deuren des harten nu wijd geopend zijn en blijven voor deze booze en verleidende geesten, zoo laat men dezen gloed van hoogmoed, welken wij allen van nature rijkelijk omdragen, door deze hoogmoedige geesten dagelijks opblazen tot eene lichtelaaie vlam van allerlei hoogmoedige kunstgrepen en dwaze, te voren nooit gekende wetenschappen, met een geheel ongemerkt overstappen en voorbijzien van den oceaan zijner eigene rampzalige ellende, zichzelven wijsmakende onder allerlei aankittelingen van hemelhooge inbeeldinge, dat het met alle dingen en bijzonder omtrent de wereldlijke regeeringe (want het andere ligt haar niet veel aangelegen, ten ware het zich ook daar aan onderwierp,) veel beter zoude gaan, zoo het onder hunne macht en heerschappij gesteld wierde om daar het gebied over te voeren, en kunnen noch willen uit dien hoofde er ook niet in berusten, maar steken bij alle gelegenheden zoo veel mogelijk hunne hoofden op, onder een gedurig ophitsen van deze duivelsche geesten, welke men nu met genoegen in 't binnenste van zijn hart huisvest, om onder 't arglistig beleid van dien overste van 't rijk der duisternisse, hier genaamd den draak, ten strijde op te trekken, om naar luid van den geest der profetiën eindelijk: naar de juiste plaats, en op den van oudsher al vastgestelden grooten dag des Almachtigen Oods, (Ezechiel 38 en 39 enz.) om aldaar dan op die plaats en juist bestemden tijd Gods Albestuur, hoe lang ook onbeschroomd miskend, gevoelig doch te laat te ondervinden. Van de 4de 5de en 6de phiole heb ik genoeg gezegd tot op en aanleiding van elks gedagten, om den tijd, wanneer de profetie van dit 14de vers hare vervulling bekomt, is, of zal bekomen, voor zich na te vorschen door hooren en zien, wat er in de wereld omgaat, zoo in Spanje en Frankrijk als elders, om te zien hoe ver de vijgeboom reeds aan 't uitbotten is, (Matt. 24 : 32, 33. Mare. 13 : 28. Luc. 21 : 29). Wijl ik wel bewust ben, dat elk weldenkend mensch 30 Openbaringen 16 s 14—15. hier niet onverschillig omtrent zich zei ven, noch omtrent zijne betrekking tot zijn evennaasten, volgens de wet der liefde, kan overheen stappen en te meer als wij in acht nemen de lessen van den oppersten leeraar Jezus Christus zelve, dan zien wij ons door dien liefderijk zorgenden Heiland hier zoo wijs en ernstig gewaarschuwd om in en op dezen tijd recht acht te geven op de teekenen der tijden, wijl Hij het noodig geacht heeft om Zijne reden omtrent den loop dezer gebeurtenissen af te breken en te vervangen met eene tusschenreden, die zeer gewichtig is en ons tot opmerkzaamheid roept, namelijk deze veelbeduidende waarschuwing: Vers 15. Ziet, ik kome als een dief. Zalig is hij die waakt, ende zijne kleederen bewaart, opdat hij niet naakt en wandele ende men zijne schaamte [niet en] zie. Het is zoozeer mijn taak niet, deze veelbeduidende woorden hier uit te leggen en dit zoude hier ook te lang zijn, maar deze zelfde woorden zijn opzettelijk door Schotsman van Leiden aldaar gepredikt, op Zondagavond den 16den Mei 1819 in de Marekerk en toen in druk uitgegeven en dus voor elk waarheidzoekende wel te bekomen. Het is mijn-taak meer, om den tijd aan te wijzen, voor welken zij meer opzettelijk dan voor andere tijden hier als een bijvoegsel of tusschenreden zijn ingevoegd. En zoo wij dan onze oogen slaan op het aandachtwekkend woordje Ziet, dat de Heere terstond laat vooraf gaan, zoo voelen wij ons aanstonds tot een opmerkzame aandacht opgewekt en aangedrongen, te meer omdat de Heere Jezus tot hier toe zeer algemeen gesproken heeft van hetgeen op aarde omtrent den loop van wereldsche zaken van tijd tot tijd zoude geschieden, dan hier, dan daar, en dan weer meer algemeen, zoo breekt Hij hier die reden af door eene tusschenreden en brengt onze aandacht onverwijld op de Kerk over. En het blijkt wel degelijk uit deze ernstige vermaning, dat Christus met deze Zijne tweede komst, even gelijk de eerste, de Kerk in geenen besten noch bloeienden stand zoude vinden en aantreffen, want anders was deze OPENBARINGEN 16 : 8—lS. 31 waarschuwing overtollig geweest. Indien de Kerk dan over 't algemeen in eene goede en waakzame omstandigheid zoude verkeeren, dan zou zij de dieven wel hebben buiten gekeerd en met de eerste aankomst in navolging van den zuiveren Oodsdienstüevenden Prins Maurits, zkh hebben verweerd en niet door sluimeren en slapen ongemerkt de fundamenten harer zuivere belijdenis hebben laten ondermijnen, om alzoo van binnen de omhangende sieraden en kostelijke kleederen van Jezus' borggerechtigheid en zuivere Christelijke deugden en reine plichten, benevens dat sierlijke en tegen alle vijanden, hoe trotsch, hoe machtig ook, bestaanbare ja onverwinlijke wapentuig hebben laten weghalen (Eph. 6 : 10—18). En had zij ook geene geestelijke armoede noch naaktheid te vreezen, maar zoude als een versierde bruid, met alle hare sieraden omgeven op de komst van haren Heer met vreugde gewagt hebben, te meer zoo zij goed gesteld was, dan zou zij dien dag der wederkomste van haren Heere als eenen dag voor haar van groote verlossinge aanmerken en derhalve volgens Luc. 21 : 28 den tijd dagelijks overdenken en het hoofd gedurig en bij aanhoudendheid opwaarts heffen om na te speuren, hoe nabij hare verlossinge was. Maar helaas! het zoude gansch anders gesteld zijn. Daarom worden wij hier zoo ernstig vermaand om wel toe te zien en te waken voor onze kleederen, eer, leven en zaligheid. Hoewel de reden van Jezus hier omtrent den toestand der kerk zeer bekort is en evenwel hard aandringend, zoo is het van belang, dat wij andere vermanende lessen van Hem, welke wat breedvoeriger gesproken zijn omtrent dezen tijd bij deze in vergelijking brengen. Zoo vinden wij dan bij Matt. 24:29. „Ende terstond na", namelijk na die uiterlijke vervolginge te vuur en te zwaard, welke de kerk zoude moeten lijden van heidenen, antichrist en verdere vijanden, dan terstond, als dat zoude ophouden, „zoude de zonne verduijstert worden ende de mane en zal haar schijnsel niet geven, ende de sterren zullen van den hemel vallen", en bij Mare. 13 (na in vers 23 tot toezien vermaand zijnde) volgi ook dezelfde waarschuwing 32 Openbaringen 16 : 15. (vers 24) „Maar in die dagen", namelijk na al die uitwendige vervolging, als die zal ophouden en de kerk uitwendig rust zal genieten zoo zal 't gevaar voor den waren Christen niet minder zijn en dus de waakzaamheid nog meer hoogst noodzakelijk zijn, want dan zouden de donkere nevelen van menschelijke vonden en eigenwillige, vleeschelijke godsdiensten in de kerk geveinsdelijk insluipen en alzoo onder schijn van vreedzame verdraagzaamheid en Christelijke liefde de kerk van binnen alzoo subtiel en bedektelijk door listen des satans met vijanden vervuld worden; en geen wonder, want haar intrest brengt dat mede; want voor dezen, onder de uitwendige vervolginge, was het schade en schande voor de wereld; maar nu is 't vleeschelijke eer en winste, om in den schoot der kerk te zijn en dat zoude tot gevolg hebben, dat die dikke nevelen de plaatse van de zonne der gerechtigheid meer en meer zouden innemen en tusschenbeide staan, verduisterende alzoo dezelve en ten gevolge van dien de kerk verbeeld door de maan, welke enkel en alleen van de zon haar licht ontvangt, haar schijnsel niet geven kan; en de leeraars, verbeeld door de sterren zullen daar uitvallen en van hunne hemelsche zorge tot de tijdelijke wereldsche en aardsche zorgen overhellen. Ja, die drom van donkere nevelen is thans zoo groot en zwaar geworden, dat deze menigte, die thans onder den naam van lichtende sterren doorgaan, zich te zamen aanspannen om de deure der waarheid te sluiten en hebben het ook al zoover gebracht, dat andere, welke dezelve wederom zouden willen openen onder hen geen plaats of rang meer mogen bekleeden onder voorwendsel, dat zij den vrede van die zoo vleeschelijk geruste kerk zouden storen. Oevolgelijk dat het klein getal van die lichtende sterren, welke de waarheid nog eenigzins zuiver te berde brachten, van zelf verdwijnt en uitsterft. De wijngaard verwildert te meer, omdat het goede, dat nog overig was, van de arbeiders zelf wordt uitgeworpen en de scheidsmuren, welke reeds oud en zeer reddeloos waren, worden verder door hen geheel gesloopt en alzoo aan alle kanten tot eenen ingang geopend voor allerlei wild, roofzuchtig en ver- Openbaringen 16 : 15. 33 scheürend gedierte, zoodanig dat de steunpilaren van haren toren en schapenstal beginnen te schudden, alzoo dat de schapen in de plaats van er voedsel ten leven te vinden, daar zonder doodsgevaar niet langer kunnen vernachten, want (Joh 10 : 10) de dief en komt niet dan, opdat hij stele, ende slachte ende verderve. En geen wonder, want de krachten om zalig te worden, welke in 't Koninkrijke der hemelen zijn, zullen bewogen worden. Nu, deze kracht is nergens te vinden dan in dat onveranderlijk zoutverbond van den Driëenigen Verbonds-Ood, gegrond op het bloed des Nieuwen Testaments uit loutere genade, en niets buiten dit kan hier bestaan, of ter zaliging van eenen zondaar in aanmerking komen, geene eigenwillige werken van schijnheiligheid kunnen de geschondene deugden van die vlekkelooze Majesteit wederom opluisteren, zij kunnen den evenaar van Gods rechtvaardigheid nooit in 't evenwicht halen, maar zullen alle in dien grooten dag te licht bevonden worden en wij zien reeds, wat vruchten zij opleveren, namelijk sabbatschenden enz., te veel om dat hier alles aan te merken en ik zwijge ook maar van alle de atheïstische gevoelens, welke door woorden, pen en daden in 't openbaar te voorschijn komen. Want die oogen heeft om te zien, die zie, en die ooren heeft om te hooren, die hoore, wat er in de gemeenten omgaat, of 't geen sprekende stemmen zijn, die ons alle te zamen toeroepen: Ziet het einde nadert, want dat ik u zegge, zegt Jezus (Mare. 13 : 37) dat zegge ik allen* Waakt, (vers 35). Want gij en weet niet wanneer de Heere komen zal, des avonds Iaat, of ter middernacht, of met het hanegekraai of in den morgenstond. Wellicht zoude iemand mij tegemoet voeren, zeggende: Indien wij al zoover in den tijd zijn, dat de dag van 's Heeren tweede toekomste alzoo nabij is, hoe kan dat mogelijk zijn, dat wij daar dan niemand van hooren spreken, daar de menschen in 't algemeen en elk in 't bijzonder, hoofd voor hoofd, daar zoo een onberekenbaar belang bij hebben, en zij over 't algemeen nog leven, alsof die dag nog menigte van eeuwen ver is? 34 Openbaringen 16 : 15. Ik antwoord vooreerst, dat Enoch, Noach en meer anderen van de eerste wereld en meest alle de profeten van den ouden dag daarvan gesproken en geprofeteerd hebben. En hunne predikinge, benevens de hardnekkige ongeloovigheid hunner toehoorende tijdgenooten, met alle derzelver rampzalige gevolgen, zoo van de eerste wereld, als die van de joden, roepen, ja schreeuwen ons toe: Waakt, wijl 't nog heden voor Ulieden is, want het is met ons te laat, wijl wij de bestraffinge en vermaninge bij Matt. 16 : 4 moedwillig hebben verwaarloosd, maar gijlieden zijt nog onder de roepende stemme der teekenen. Verwerpt ze dan niet, gaat er niet licht overheen, alsof het beuzelachtige dingen en zaken van geen belang waren, opdat gijlieden dit niet te laat gevoelt en met ons eeuwig zoudt moeten beweenen. En ten tweede dient tot antwoord, dat de Evangelisten en Apostelen al voor 18 eeuwen en vele duizenden vrome martelaren na dien tijd tot aan dezen vleeschelijk gerusten en zorgeloozen kerkstaat toe, veel van dezen dag hebben gesproken en met groot verlangen te gemoet gezien, ja zoo klaar, zoo gewis en zeker, dat zij allen bereid waren om als oprechte volgelingen van hunnen in zwakheid gekruisten Meester deze waarheid door hunnen dood en met hun bloed te verzegelen, gelijk ook van de meesten hunner dadelijk geschied is. En dit is ontegenzeggelijk nog zoo met die kerk, welker pylaren nog op het vaste fundament staan, want het is een onbewegelijk Koninkrijk volgens Heb. 12 ; 28 en 13 : 8 (verg. Mal. 3 : 6 en Jes. 59 $ 21 en Jer. 31 : 35—40). En dit is een gewis kenteeken en ook een uitdrukkelijk bevel en vermaning van hunnen Heer en Koning (Luc. 21 : 28) om het hoofd opwaarts te heffen en alzoo met een reikhalzend verlangen naar en op dien dag te wagten en het is altoos een roemrijk merkteeken en eer voor eenen Koning als de onderdanen stiptelijk aan zijnen wil en bevelen zich verbindend onderwerpen en zijn daardoor regt kenbaar, dat zij hem en geenen ander toebehooren. En vraagt hun dan nu, hoe 't in dezen met hen gesteld is en gij zult terstond hun beeltenis Openbaringen 16 : 15. 35 zien, naarmate van het antwoord, naakt of wel gekleed volgens dit 15de vers. Hier was nu een wijd veld ter beschouwing, maar ik stap dit geheel over en laat dit liever aan elk, naarmate hij zelf daar belang in stelt, ter overdenking na. Want (Jes. 40: 5) alle vleesch tegelijk zal eindelijk zien, dat het de mond des Heeren gesproken heeft en (vers 6): Alle vleesch is gras, ende alle zijne goedertierenheyt is als een bloeme des velds en (vers 7) verdort ende valt af, alzoo dat men zijn standplaats niet meer kent noch vindt. Maar (vers 8) het woord onzes Oods bestaat in der eeuwigheid. En dat is elks plicht en wordt hem ook aanbevolen te onderzoeken, volgens Jes. 34 : 16, en de Geest des Heeren heeft het van oudsher gesproken, en dat door alle tijden heen en ook nog op dezen huidigen 'dag en Christus Jezus met Zijne omwandelinge op aarde en ook door alle tijden heen door de stipte nakominge van alle Zijne dreigementen zoowel als belofte en de juiste vervullinge, gepaard met tijd en wijze van alle de profetische voorzeggingen, volgens dit 16de vers van Jes. 34: Niet één van deze en zalder feylen, het ééne noch het andere zal men missen, want mijn mond zelve heeft het geboden ende zijn Geest zelve zal ze te zamen brengen. Diensvolgens spreekt Hij nog en dat wel naar Matt. 24 : 31 met een bazuine van groot geluid en naarmate die dag nadert, naar die mate verheft Hij ook Zijne stemme. Dit kunnen wij zien en hooren, indien wij maar niet moedwillig onze oogen daarvoor sluiten en onze ooren daarvoor stoppen. Ten derden, dient tot antwoord, aan allen, die dezen dag nog verre uitstellen uit oorzaak van de vleeschelijke gerustheid, welke er thans, ja zoo algemeen als ooit te voren onder alle standen van menschen heerscht, dat zij, die hier op voort zondigen, zich allen te zamen jammerlijk bedriegen en indien zij hunnen koers niet verzetten, dan zullen zij zeker en onmisbaar op deze groote klip, waar het regelrecht op aangaat, onherstelbare schipbreuk lijden. Daarom, zoo bid ik Ulieden: o mijn geliefde tijd- en reisgenooten, om uws zelfs eeuwige behoudenis: zie toch voor u, want de wind 36 OPENBARINOEN 16 : 15. van Gods toorn waait nu nog maar zeer zachtjes aan en gaat soms op de eene en somtijds op de andere plaats weder als stil nederliggen, doch velen hebben ondertusschen onder de gepasseerde 5de en nog dagelijks onder de 6de phiole van Gods gramschap al een eeuwige en onherstelbare schipbreuk op deze gevaarlijke en zoo algemeene verwoestende klip geleden. En bemerkt gijlieden niet, dat de wind Zijns toorns gaandeweg meer opgeeft, alzoo dat de lucht der wereld haren helder flikkerenden glans al lang verloren heeft en van dag tot dag meer bezwalkt en dan hier en dan daar, zeer zwarte en vloekdreigende wolken gezien worden en die ook alreeds vele onweersbuien tot veroordeeling en verwoesting van de zondige natuur hebben veroorzaakt en van zich gegeven, waardoor pasgenoemde schippers, welke ook alle met en benevens ons door de woeste wereld als door eene onstuimige zee naar hun eeuwig wee of wel met volle zeilen henen snelden, nu alreeds voor eeuwig en onherstelbaar op deze klippe zijn gestrand en verongelukt en nog dagelijks, vooral in 't oosten, alwaar de Sinalsche buien zich thans nog het meest laten zien? En waar zult gij bedaren, o zondaars, indien gij met den driehoofdigen afgod, door deze schoonschijnende, maar bedriegelijke wateren van begeerlijkheid en onbezonnene zorgeloosheid op dezen afgrond der wereld, die in 't booze ligt, blijft voortvaren, als alle deze onweersbuien eens te zamen pakken en die berg (bij Heb. 12 : 18) de gansche lucht met donkerheid en duisternisse, met vuur ende onweder vervult, dan wanneer deze verleidende geesten volgens vers 16 het volle bestemde getal tot den krijg te Armageddon maar vergaderd hebben, waarvan ik hier nu niet spreken zal en alzoo ook niet van vers 17, maar hetzelve verschuiven tot nadere gelegenheid, behalve een weinigje, dat hier nu te pas komt, namelijk, dat dit vers het zoo even gezegde medebrengt en bekrachtigt. Want deze 7de phiool zal niet gelijk de andere vorige zes hier of daar, en over die of die met meer of minder uitsluiting van andere worden uitgegoten, maar meer over 't algemeen in de lucht, waarin alle de zondaars, Openbaringen 16 : IS. 3? ja zij allen te zamen ademhalen. Ja de lucht van de zondige wereld zal dan vervuld worden met stormen en orkanen van Gods toorn en gramschap over de zonde: (verg. Cap. 10 : 6). Ende hij zwoer bij Dien die eeuwig leeft dat daar geen tijd meer zijn en zal. Vers 7: Maar in de dagen der stemme des zevenden Engels, wanneer hij bazuinen zal, zoo zal de verborgenheid Gods vervuld worden, gelijk hij zijnen dienstknechten den profeten verkondigd heeft. O, verharde zondaars, sta nu toch eens stil op dezen uwen weg en zie het gegeven paskaart eens in, dan zult gij deze groote en zoo gevaarlijke klippen van zorgeloosheid en vleeschelijke geruste wereldliefde (Jac. 4:4) zoo heerlijk zien afgebakend en wel bijzonder onder de menigvuldige andere plaatsen bij Matt. 24 : 37—39, Luc. 17 : 20—30, 32, Cap. 18 : 8 en 21 : 24—31. Want wee den gerusten te Zion ende den sekeren op den bergh van Samaria, (Amos 6 : 1) en / Thess. 5 : 1—9. Maar van de tijden ende de gelegenheden, broeders, en hebt gij niet van noode, dat men u schrijve. 2. Want gij weet zelve zeer wel, dat de dagh des Heeren alzoo zal komen gelyck een dief in der nacht. 3. Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede ende zonder gevaar: dan zal een haastig verderf haar overkomen, gelijk de barensnood eene bevrugte vrouwe ende zij en zullen 't geensins ontvlieden. Alzoo dat al dit ijdel en gerust vertrouwen minder zal bevonden worden dan nietige spinnewebben. Want menigt zeilt hier voor de wind. En slijt in 't goede zijne dagen, Schoon hij in 't einde niet en vind Als 't geen hij hem eeuwig zal, ja moet beklagen. Deze benevens alle de menigvuldige vermaningen ten dien einde strekkende, zijn wel in 't bijzonder tot u gerigt, mijn geliefde Christenen, daarom waakt dan te aller tijd naar Luc. 21 : 36, maar niet in eigen kracht, want dat zoude te vergeefs zijn (naar Psalm 38 Openbaringen 16. 127 : 1) maar in de kragt van Christus, uwen Heer en Koning, want dan vermoogt gij alles, en ook bidden door Zijnen Geest, dat gij moogt weerdig geacht worden te ontvlieden alle deze dingen, die geschieden zullen en vers 35 als een strik over alle de vleeschelijke geruste komen zullen, ja hoe hoog in rang of staat ook verheven, hier zullen geen geschenken in aanmerking komen, want wat zoude men hier kunnen geven tot lossing zijner ziele? Ook niet de diepe armoede van den schamelen bedelaar zal hier iets tot verschooning toebrengen. De kleederen des heils zijn hier alleen noodzakelijk en onmisbaar, maar ook volmaakt genoegzaam,- om de schande onzer naaktheid voor de oogen van dien allesdoorzienden Regter te bedekken en dien dag met verlangen op te wagten, die komen zal over alle degenen, die op den ganschen aardbodem gezeten zijn. Weest dan nuchteren ende waakt met en onder een biddend opzien tot God, want dit is het regte merkteeken van een Christen en al de kragt zijner wapenen, strijdende in den gebede tot en met een onwankelbaar geloove op en in zijnen Drieëenigen Verbonds-God, die in 't hooge en in 't verhevene een ontoegankelijk licht bewoont en daarom ook ongenaakbaar is voor een zondig schepsel in zich zeiven en ook niet van noode heeft van hetzelve gediend te worden als iets behoevens, maar evenwel uit nederbuigende liefde op grond van Christus' volmaakte borggerechtigheid bij de nederigen en verbrijzelden van geest wil wonen, en een geheiligd kinderregt aan dezelve schenken om hun te zijn tot een Drieëenigen Verbonds-God, eene veilige toevlugt in allen nood en dood, ja een kinderlievend Vader, die Zich nooit van Zijne kinderen in Christus te vergeefs laat aanroepen, want ofschoon een moeder haren zuigeling vergate, dewelke men onder de schepselen veilig de teederste liefde kan toepassen, maar zij is en blijft evenwel een schepsel en dus veranderlijk, zoo zal ik nochtans mijn volk niet vergeten, (Mal. 3:6): Want ik de Heere verander niet, want ik hebbe u in beide mijne handpalmen ingegraveerd, gij zijt mijne, ik hebbe, zegt de Heere, U Openbaringen 16. 39 bij name geroepen tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Oods (Gal. 5 : 13). Alleenlijk gebruikt deze vrijheid niet tot een oorzaak voor het vleesch, want dat moet gekruist worden met alle deszelfs bewegingen en begeerlijkheden, opdat gij zoo met uwen oudsten Broeder, Hoofd, Heer ende Koning den ouden mensch moogt afsterven en met Hem wederom in een nieuw leven opstaan en alzoo Hem welbehagelijk wandelen en leven, want gij zijt van Hem duur gekogt, niet door vergankelijke schatten van goud en zilver of duizend werelden, maar door het bloed des Lams, den Heere der heerlijkheid zelve. Daarom heeft Hij u ook in liefde ondertrouwd en als eenen zegelring zich aangetrokken en geheel voor Zijne rekening genomen, met al uwe groote en tallooze bergen van schulden, diensvolgens wil Hij ook als de zoodanige van u gekend ende erkend worden en daarom kent en erkent den onmetelijken afgrond van uwe armoede en ellende en het past u om dagelijks, red- en radeloos bij u zeiven, met alle uwe hooggaande nooden tot Hem te vlugten, en niet als bij de pakken te blijven zitten, wijl gij door de zonde zoo ellendig geworden zijt, dat gij uit en van u zeiven titel noch jota ten goede tot uwe behoudenisse kunt toebrengen en daarom niet terug blijven, maar haast en spoed u om alle oogenblikken uwe toevlugt tot Hem te nemen, om in Zijne kracht alle uwe verdorvenheden te bestrijden, uwe zonden af te breken en onder dat alles alle uwe nooden en behoeften als in Zijnen schoot uit te storten, Hem aan te bevelen en op te dragen; want niettegenstaande gij evenals Jonas in de diepte weggezonken zijt in eenen peilloozen oceaan van ellende, Hij de overste leidsman onzer zaligheid is rijk genoeg èn voor Hem zeiven èn voor u door middel van den losprijs, welken Hij reeds al voor u had opgebracht, eer gij Hem kendet. Derhalve zal Hij u, daar gij nu met God verzoend zijt door Zijnen dood, niet laten wegloopen, waartoe wij aan ons zelf gelaten alle oogenblikken bereid zijn, dit is zoo, maar hoe slegt gij ook zijt, gij valt Hem niets uit de hand, want hij kende u in alle uw graveersels van den aanbeginne aan, ja eerder dan Hij dien 40 Openbaringen 16. duren losprijs voor u heeft opgebragt en Hij is en was wijs genoeg, want Hij is de wijsheid zelve (Spr. 8 : 14) en welberaden. Want, zégt Hij in dat zelfde vers, raad en het wezen zijn mijne en zal u daarom ook van niemand laten wegrooven, want Zijne is alle magt in den hemel en op aarde, ja Hij is de Koning aller Koningen en Koninkrijken en Zijne genadegaven zijn onberouwelijk. Laat u dan van den hoofdvijand maar niet wijsmaken, dat gij te slegt zijt, want die doet dat, om u van Hem af te trekken en in zijne klauwen vast te houden, wel wetende dat als de stormen en orkanen van Gods toorn zullen beginnen té waaien, dat dan alle uwe oude en verscheurde kleederen van u zouden wegvliegen en dat de wet van Sinaï u naakt zoude uitkleeden, want hoe gij de kleederen van uwe eigen gerechtigheid ook meugt versieren, gij kunt en zult ze nooit zoo krijgen dat ze eenigszins naar een goed kleed of kleederen beginnen te gelijken, zij zijn in 't paradijs al geheel verdorven en na dien tijd wel zoo bemorst, bevlekt en verscheurd, dat zij wel geheel onherstelbaar zijn. Daarom hebt toch lager gedachten van u zeiven en hooger van den Heere aller heirscharen, want bijvoorbeeld, als een rijk en aanzienlijk aardsche Vorst of Koning uit liefde tot de persoon eene schamele bedelares trouwde, om haar nevens hem ten troon te voeren, zoude hij dan ook meteen genegenheid gevoelen tot hare verscheurd omhangende kleedje? Verre van dat. En is dit zoo met een aardsche Koning, die ook zelve maar niets beduidende stof ert asch is, zouden wij dan, ja, wij zondig stof en asch, ons dan nog willen inbeelden van de hooge en vlekkelooze Majesteit hier eenigszins mee te kunnen behagen, ja, soms zoo hoog van ons zeiven denken van God hier door te verplichten ? Weg met deze door den satan aangeblazene, hoogmoedige, zelfpaaiende, maar jammerlijk bedriegende vervloekte gevoelens. O, verfoeielijke gedachten, want wie zoude zoo onrein, onder en midden in 't gezelschap der hovelingen van 't hemelsch paleis kunnen verkeeren, laat staan om met zijne verrotte deugden voor het heilig aangezicht van de vlekkelooze Majesteit van den God aller geesten Openbaringen 16. 4i ende aller vleesch te verschijnen. Daarom wel terecht: Zalig is hij, die wel gekleed is en zijne kleederen bewaart, opdat hij niet naakt en wandele ende men zijne schaamte niet en zie. Dan zal hij volgens Cap. 19 : 8 verwaardigd worden, dat hem gegeven worde bekleed te worden met rein en blinkend fijn lijnwaad, want dit fijn lijnwaad zijn de rechtvaardigmakinge der heiligen en vers 9: Zalig zijn zij dan die alzoo gekleed zijn, ende geroepen worden tot het Avondmaal van de bruiloft des Lams. O Heere, geef dat ons uit vrije genade, tot Uw eer en onzer zaligheid. En och, dat het Uwe aanbiddelijke en nederbuigende liefde behagen mocht ten dien einde deze waarheden aan ons gemoed en ziele te heiligen. Amen. PSALM 46. God is een toevlugt voor de zijnen, Hun sterkt', als zij door droefheid kwijnen; Zij werden steeds zijn hulp gewaar Ia zielbenaauwdheid, in gevaar: Dies zal geen vrees ons doen bezwijken, Schoond'aard uit hare plaats mogt wijken; Schoon 't hoogste gebergt uit zijne steê Verzet wierd in het hart der zee. Laat vrij het schuimend zeenat bruisen, D' ontroerde watren hevig ruischen; De golven mogen, door haar woên, Het berggevaarte daavren doen; De stad, het heiligdom, de woning Van Ood, den allerhoogsten Koning, Wordt in haar muren, t' allen tijd', Door beekjes der rivier verblijd. Geen onheil zal de stad verstoren, Daar God zijn woning heeft verkoren; Ood zal haar redden uit den nood Bij 't dagen van het morgenrood. Men zag de heidnen kwaad beramen; De koningrijken spanden samen; Maar Ood verhief zijn stem, en d' aard Versmolt, voor 's Hoogsten toorn vervaard. De HEER, de God der legerscharen, Is met ons, hoedt ons, in gevaren: De Heer, de God van Jakobs zaad, Is ons een burg, een toeverlaat. Komt, wilt op 's HEEREN daden merken; Aanschouwt des Hoogsten groote werken. Zijn ma^t, die nooit te stuiten is, Maakt d' aarde tot een wildernis. Ood stilt, alom, het oorelogen; Zijn arm verbreekt de taaije bogen; • Doet spies en speer aan stukken slaan, En wagens door het vuur vergaan. Laat afl dus spreekt de Heer der heeren: Weet! Ik ben God, elk moet mij eeren: Het heidendom, ja, 't gansch heelal Verhooge mij met lofgeschal. De HEER, de God der legerscharen, Is met ons, hoedt ons in gevaren. De Heer, de Ood van Jakobs zaad, Is ons een burg, een toeverlaat. TWEEDE GEDEELTE Vervolg der Verklaring over Openbaringen 16 : 14 (laatste gedeelte), maar bijzonder de verzen 15 — 17 ingesloten. Alleenlijk ziet, dit hebbe ik gevonden, zegt de wijze Prediker (Cap. 7 : 29), dat God den mensche recht gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezogt. Waardoor zij naar 't getuigenis van Paulus zich zeiven blootstellen voor en overgeven aan de verleidinge van hun hoofdvijand en zielemoorder den duivel, welke hunne zinnen alzoo verblindt, dat zij niet kunnen begrijpen de dingen, die des Geestes Gods zijn, ja zelfs zoo, dat zij die voor dwaasheid aanzien en beschouwen en ten gevolge van dien steeds vasthechten aan zienlijke en zichtbare schepselen met en onder eene gedurige afwijkinge van hunnen eenigen en voor hen algenoegzamen Schepper, Onderhouder en Verzorger, als ziende den Onzienlijken, Heb. 11 : 3: alzoo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden. Ende dat het God alleen is die alle de tijdén en stonden bepaalt en beperkt; Hand. 14 : 17: En ook van menschenhanden niet gediend wordt als iets behoevende (Hand. 17: 25—27) alzoo Hij zelve allen het leven ende den adem ende alle dingen geeft ende heeft uit éénen bloede het gansche geslagt der menschen gemaakt om op den geheelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd ende de bepalinge van hare woningen: opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet verre en is van een iegelijk van ons, Daarom gebiedt de Heere bij Jes. 40 : 26: Ziet wie deze dingen geschapen heeft en Job 37 : 14: Neemt dit ter ooren ende aanmerkt de wonderen Gods. Openbaringen iö : 14—17. 43 Want (Jes. 40 : 22) Hij is hei die daar zit boven den kloot der aarde, ende derzelver inwoonders zijn als sprinkhanen. Hij is 't die de hemelen uitspant als eenen dunnen doek, ende breidt ze uit als eene tent om te bewoonen; en vers 12: Wie heeft de wateren met zijne vuist gemeten? en van de hemelen met de spanne de mate genomen? ende heeft met eene drieling het stof der aarde begrepen? ende de bergen gewogen in eene wage, ende de heuvelen in eene weegschale? en vers 13: Wie heeft den Geest des Heeren bestierd? ende wie heeft Hem als zijn raadsman onderwezen? vers 28: Daar en is geen doorgrondinge van zijn verstand. Die alle dingen werkt na den raad zijns willens (Eph. 1: 11): Want zegt Hij (Jes. 46:10): Mijn raad zal bestaan en ik zal al mijn welbehagen doen, en (Psalm 33:6): Door het woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt en de door den Oeest zijns monds al haar heir en Hand. 15 : 18: Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend. Dus alle de rollende eeuwen waren reeds ten einde tóe, zoowel de laatste als de eerste, als tegenwoordig voor Gods aangezichte voor en met de scheppinge aller dingen (Heb. 4 : 3) en zoo heeft het dan den Heere der heirscharen in Zijne zoo laag en diep nederbuigende goedheid naar Zijn aanbiddelijk en liefdevol welbehagen goedgedacht van dezen Zijnen wille omtrent het zaligmaken van den diep van Hem afgevallenen zondaar reeds in het paradijs al bekend te maken en deze Zijne souvereine en genadige wille omtrent dit eeuwig voornemen en onveranderlijk raadsbesluit van tijd tot tijd aan de Oud vaders van stam tot stam ook mede te deelen. Zoo ook mede de geduchte straffen, welke de zekere en gewisse gevolgen zouden zijn voor al diegenen, die dit Zijn voornemen en genadeverbond verwierpen, versmaadden en verbraken, hetwelk ook exemplaar is gebleken met en aan de ongehoorzame en wederspannige tijdgenooten van Noach. En na dezen heeft het den Heere dan behaagd, zich aan Abraham wederom meer bijzonder te openbaren en deze voor den mensch heilvolle en zalige belofte bij vernieuwing weder bekend te 44 Openbaringen 16 : 14—17. maken en heeft ook alzoo met dezen Abraham en al zijn geestelijk zaad in Christus dit zijn genadeverbond wederom bij vernieuwing opgericht tot aan de voleindiging der wereld, wanneer hij Abraham en alle zijnen zade (volgens Rom. 4 : 13) de wereld in erfelijke bezitting zal geven (verg. Dan. 7: 26, 27) benevens zoo menigvuldige belofte van of door middel van David en meer oude Profeten en Apostelen en van Jezus, den mond der waarheid zelve. En alzoo heeft het dan ook Ood behaagd dezen Zijnen aanbiddelijken wille omtrent het zaligen van zondaren, met alles, wat daar aangehegt is (hetwelk Paulus als in een korte samenvatting / Cor. 2 bij elkander trekt), zoo middellijk als onmiddellijk ook door alle eeuwen heen, aan Zijn volk bekend te maken, doch volgens Zijne aanbiddelijke wijsheid aldoor naar verëisch van tijden en omstandigheden, ja zelfs zooverre de Kerk daar belang bij heeft en behoefte tot alle de gebeurtenissen toe, welke in de wereld en kerk plaats hebben en gebeuren zouden ten einde toe, hetwelk de zwerende Engel, die is de Verbonds-Middelaar en Richter der wereld, zelf verzegelt en bevestigt bij Openb. 10 : 7, alwaar Hij zwerende zegt: Gelijk Hij Zijnen dienstknechten (Hand. 3 : 21) den Profeten vari vroegere en latere eeuwen en tijden heeft bekend gemaakt.' En alzoo had Daniël (Cap. 12 : 5—7) dit gezichte van Johannes ook al gezien, (verg. Dan. 7 : 25 en Openb. 12 : 14) namelijk, dat na eenen bestemden tijd, bestemde tijden ende eenen halven tijd ende als hij zal voleind hebben (Malt. 24 : 29) te verstrooien de hand des heiligen volks, alle deze dingen voleind zullen worden. Welker bedoelde hoofdzaak wij nergens kunnen vinden dan met en onder De Zevende Phiool, welke een einde en slot is van de 7de bazuine, in dewelke de verborgenheid Gods zoude vervuld worden. Dus geen wonder, dat bij dë bedreiging van deze 7de phiole afgezonderd van alle dé andere, juist voor of benevens dezelve, vers 14 bijgevoegd wordt, dat het dien grooten dag des Almachtigen Gods zoude zijn. OPENBARINOEN 16 : 14. 45 Men vindt vele bedreigende en hunne meer of minder ten deele vervulling bekomende oordeelen in de Heilige Schriften vermeld, maar nergens deze bijvoeging, tenzij er op dezen dag gezinspeeld wordt, als bij Jes. 13:1. De last Babels, zinnebeeld van 't geestelijk Babel, zinspelende op dezen dag, als volgt vers 6: Huilt gijlieden, want de dag des Heeren is nabij, hij komt als eene verwoestinge van den Almachtigen en vers 7: Daarom zullen alle handen slap worden: ende aller menschenharte zal versmelten; en vers 11: Want ik zal over de wereld de boosheid bezoeken ende over de goddelooze hare ongerechtigheid: ende ik zal den hoogmoed der stouten doen ophouden, ende de hovaardij der tijrannen zal ik vernederen (Verg. Joel 1 t 15 en Mal. 3 : 18 en Cap. 4 :1). Zoo zal het dan te recht blijken, dat een mensch, hoe trotsch ook, tegen den Almachtigen God niets vermag, maar dat hij nietig zondig stof en asch is. (Jes. 40 : 17): Alle de volken zijn als niets voor hem ende zij worden bij hem geacht minder als niet ende ijdelheid. En als de zoodanige kende ook de Alwijze en liefderijk zorgende Heiland Zijn arm en diepbehoeftig volk en benevens dit wel wetende, dat zij als schapen niet alleen onder grijpende wolven, maar te midden in en onder looze vossen zouden leven en verkeeren, die onder meer schijn van vriendschap in haar midden zouden indringen, om langzamerhand, ongemerkt en steelswijze haar te berooven, maar ook wel bijzonder (Verg. met de Brieven der Apostelen) in de leste tijden en op het laatste, omdat de Kerk dan zelve vanwege hare vleeschelijke gerustheid en zorgeloosheid, daar goede gelegenheid toe zoude geven en door zondige slaapzucht zelfs voor de vijanden de deure openen, alzoo dat de vijanden in dien stikdonkeren nacht (1 Thess. 5) onverhinderd en zonder meer tegenstand zouden intreden (Matt. 25) overmits de wijzen zoowel als de dwazen zouden slapen, gelijk als ook hier vers 15 duidelijk blijkt, wijl de Heere het noodig achtte Zijn volk, het geestelijke Sion, hiervoor te waarschuwen en ernstig tot waken te vermanen, om alzoo onverschrikt en vrijmoedig op Zijne komst te wachten ende te staan voor den Zone des menschen (Luc. 21: 36.) 46 Openbaringen 16 : 15. En zoo komen wij dan vanzelf tot deze Zijne vermaning. Vers 15: Ziet, ik kome als een dief. Zalig is hij die waakt, ende zijne kleederen bewaart, opdat hij niet naakt en wandele, ende men zijne schaamte niet en zie. Jezus Christus, de overste Leidsman onzer zaligheid, het gevaar voorziende, waarin Zijn zoo duurgekochte Kerk in dezen tijd zoude verkeeren, wanneer de uiterlijke vervolginge van of door vuur en zwaard zoude ophouden en ten einde zijn (naar Matt. 24 : 29 en Mare. 13 : 24), waardoor zij van wege de vjeeschelijke gerustheid niet kunnende verdragen van zelf tot sluimeren zoude overhellen en een vleeschelijk gemak van zorgeloos slapen omhelzen en ten gevolge van dien niet minder maar veel meer, ja verre boven de ijverige, volvurige en weetgierige Emmaüsgangers (Luc. 24 : 25) onverstandige en trage van harten zijn om te gelooven, al hetgene dat de Profeten gesproken hebben, want door hunne aardsgezinde harten waren zij met de eerste komst van Jezus vol van vleeschelijke gedachten over Zijn Koninkrijk, waardoor zij de groote gebeurtenissen, welke toen geschiedden en gewisse kenteekenen van Zijn Messiasschap waren, geheel averechts en voor contrary aanzagen, waarover de zachtmoedige Heiland hen bestraft en (vers 26 en 27) een liefderijk onderwijs geeft, want zegt Hij: En moest de Christus niet deze dingen lijden ende alzoo in Zijne heerlijkheid ingaan volgens Mozes en de Profeten? Het is blijkbaar genoeg, ja, de Geest heeft het zoo klaar ert duidelijk als de dag in het Nieuwe Testament, zoowel in alle de brieven der Apostelen, als de Evangelisten geprofeteerd, dat het met 's Heeren tweede komst vooral niet beter zoude gesteld zijn, hetwelk ook wel bijzonder blijkt en bevestigd wordt met en door dit 15de textvers, hetwelk de Heere na het afbreken van zijne reden begint met het veelbeduidend woordje Ziet Ik, uw goede en beste Meester, wijze Ulieden als met Mijnen vinger op alle deze gebeurtenissen, die elkander in order zullen volgen, waarvan de pasgenoemde in rang en in tijdorder de laatste zullen zijn en door Openbaringen ió : 15. 47 de volgende dit alles zal toegesloten worden. En nu na dit woordje, door hetzelve tot eene nauwe en zooveel of zoover het mogelijk is meer dan ooit, ons tot zoo eene nooit te veel verdubbelde aandagt opgewekt te hebben, die hier zoo aandringend vereischt wordt en te pas komt, te meer omdat hij het terstond aandringt en bekrachtigt met Zijne gewisse komst, welke wis en zeker, juist in deze gebeurtenissen zoude invallen en daarom zegt Hij, niet onbepaald als op vele andere plaatsen, maar bepaald Ik kome. Wijl de weg der koningen bereid wordt onder de woelingen en de gevolgen van de 6de phiole, eer zij tot den krijg van Armaggedon geheel vergaderd en ten volle bereid zijn, dat is midden onder alle die gebeurtenissen, welke haar daartoe voorbereiden, Kome ik. en dat wel vooral met Mijne bijzondere en extra ordinaire oordeelen, zoo over 't algemeen, als. over elk meer of min in 't bijzonder, (Zoek. 14 : 12) als de gevolgen van de zonde tot straffen, of kastijdingen en tugtigingen, ter voorbereiding van de 7de phiole en deszelfs dadelijke en werkelijke beginsels. En hier benevens en onder dit alles moet ook het Evangelium des Koninklijks (Matth. 24 : 14) meer door de geheele wereld worden uitgebreid en verspreid, waartoe de Bijbelgenootschappen, welke alom zijn opgerigt, moeten dienen, om het Euangelium of exemplaren en stukken en brokken van hetzelve, te verspreiden tot een getuige alle den volken, wat over Europa en ook andere gewesten met hare eerste uitbreiding door de Apostelen en velen van hunne opvolgers wel al heeft plaats gehad, maar nu meer algemeen moest zijn, wijl de 7de phiole, verbeeld door de lucht, welke den ganschen aardbol omvat, ook alzoo nergens zoude uitgesloten zijn, maar alle de gewesten der wereld zoude aandoen, (verg. Zeph. 2 : 11) Vreeselijk zal de Heere tegen haar wezen, want Hij zal alle de goden der aarde doen uitteren ende een iegelijk uit zijne plaatse zal Hem aanbidden; alle de eilanden der Heidenen. Ik kome, zegt de Heere. Maar hoe? of met welk eenen omslag en vertooning? Opdat wij hierin niet zouden mistasten met Hem te verwachten, 48 ÖPENBARINOEN 16 : 15. evenals wij van aardsche vorsten gewoon zijn, om veel uitwendige heerlijkheid en schitterende glans van hoovaardij te vertoonen, daarom zegt Hij op andere plaatsen: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld en zal ook daarom niet komen met of onder een uiterlijk gelaat en vertooning van pracht of hoovaardij in en met Mijne getuigen, maar in eene kinderlijke en diepnederige gestalte voor den Heere der heirscharen, in de tegenwoordigheid Gods, als ziende met Mozes den Onzienlijken, voor Wiens heerlijkheid alle de aardsche glans en luister zal wegstuiven als kaf door de stormwinden en orkanen en ten laatste geheel begraven worden als een afschuwélijk drek onder de verrotte vijgebladeren van 's menschen eigengerechtigheid. En daarom, ja daarom, o ijdele menschen, mijne geliefde reis-en-tijdgenooten, omdat wij arme en in ons zeiven verdoolde menschen aan die vervloekte pracht en vertooning van den driehoofdigen afgod dezer wereld zoo gehegt en verkleefd zijn en wij allen te zamen, zooverre wij op ons zeiven staan en ons niet geheel aan de leiding van den liefdevollen Verlosser willen overgeven en ons zeiven Hem aanbevelen en toevertrouwen, zoolang, zegge ik, loopen wij in dit akelige doolhof om gelijk dwalende schapen in eene huilende wildernis, midden onder de grijpende wolven en wij keeren ons elk naar zijne eigene verdorven wegen, om die wel vast te houden en te beschermen en alzoo houden wij met alle onze macht de helle tot ons eigen verderf en eeuwigen ondergang vast; en daarom is 't, dat Hij ons zoo veelvuldig in de Heilige Schriften tot waken en toezien vermaant en bijzonder door deze veelbeteekenende waarschuwing, dat Hij zoude komen als een dief in den nacht, hetwelk Hij dan ook hier zoo vele jaren na zijne hemelvaart wederom herhaalt, ja voor ons, die thans deze eeuw en tijd beleven op dezen huidigen dag en ieder oogenblik door zijne werkende gebeurtenissen op dit tooneel der wereld, zeggende: Ik kome als een dief. En ofschoon wij deze zoo gegewigtvolle waarschuwing door deze zelfde of door andere bewoordingen, ten gevolge van onderscheiden redenen, menigvuldig in 't Openbaringen 16 : 15. 49 Nieuwe Testament aantreffen, zoo komt het hier nochtans voor ons, ja voor ons bijzonder, mijne geliefde tijdgenooten, meer dan voor andere geslagten op het alleraandringendst voor. Wij, ja wij kunnen over dit ontzaggelijk gewigtige, dat nu juist in dit ons tijdpunt invalt, 't welk wij beleven, niet onbezonnen heenstappen, zonder het niet voor eeuwig te moeten beklagen en daarenboven tot verzwaring van ons oordeel ook verwijt en beschuldiging van vele vorige geslagten te moeten hooren, wijl de Heere daarom expres en opzettelijk Zijne redenen omtrent de groote gebeurtenissen, welke in deze laatste tijden in de wereld zouden plaats hebben en omgaan, afbreekt, om deze gewichtvolle waarschuwing daar tusschen in te voegen, wijzende ons alzoo zonder omwegen zoo klaar als de dag op deze gebeurtenissen der wereld, die niet hier of elders op een onbekend eiland of in een verholen hoek, maar zichtbaar voor elk en luidruchtig in de wereld zoude geschieden, ja gelijk de bliksem bliksemt aan het eene einde des hemels en schijnt tot aan het andere einde des hemels (Luc. 17 : 24) en alzoo zouden ook deze gebeurtenissen, elk in haar rang, plaats en tijdorder, welke Hij ook duidelijk aanwijst, voorvallen en geschieden en valt daar ook met deze gewichtvolle waarschuwing alzoo in, wijzende op deze gebeurtenissen, als dat wij zeker en gewis daar op staat kunnen maken, dat deze zijne gewigtvolle komst met en onder deze gebeurtenissen, zal invallen en werkelijk en dadelijk plaats hebben. O mijne geliefde tijdgenooten, hoort en ziet dan om naar dezen Profeet der Waarheid (Hand. 3 : 23, verg. Deut. 18 : 19) en niet naar leugenachtige en dwaalzieke menschen, gelijk de zoogenaamde Evangelische Profeet Ulieden vermaant Jes. 2 : 22: Latet gijlieden dan af van den mensche wiens adem in zijnen neuze is, want waarin is hij te achten? Daarom gaat niet henen, noch en volgt haar niet (Lucas 17: 23) maar geeft acht en let op de vermanende waarschuwing des Heeren, wijl dit zinnebeeld zinspeelt op en genomen is van een onachtzaam huisheer (Luc. 12:23-39), dewelke wanneer hij het gestolene vermist en kwijt is, nimmer kan terug krijgen, maar niet overhoudt 50 Openbaringen 16 : 15. dan een wroegend naberouw, dat hij niet beter gesloten en daartegen gewaakt heeft, alzoo dat het zaak is en wij daar tegen ook gewaarschuwd worden om zoodanigen exempel te schuwen en niet te volgen, gelijk de groote menigte in dit geval tot haar eigen en eindeloos verderf verkiest te doen, gelijk de Heere hier ook voorspelt, dat Hij met deze Zijne komst de kerk in zoodanige gedaante zoude aantreffen, want, zegt de Heere, hadde de huisheer het juiste uur van den dief geweten, hij zoude gewaakt hebben, en daarom vermaant Hij zijne volgelingen om bij tijds acht te geven op het bloeien en uitbotten des vijgebooms, welke de aankomst van den zomer aankondigt en evenzoo deze gebeurtenisse Zijne komst. (Matt. 24 : 32, 33. Mare. 13 : 28, 29 en Luc. 21 : 28—31). Want gelijk de dief den tijd van zijne komst geheel verbergt, alzoo ook Jezus Christus Zijne komst voor het zondig verstand en verdorven reden, vermits dit heilige en vlekkelooze Lam Oods met de onheilige en goddelooze natuur geen gemeenzamen ommegang kan hebben. Maar wat Zijn liefhebbende volgelingen betreft en die Zijn woord bewaren, aan de zoodanigen zal Hij zich zeiven openbaren (Joh. 14 : 21, 23—26) daarom ook omtrent deze Zijne gewigtvolle komst (Amos 3 : 7) en daarom vermaant Hij te waken ten allen tijd en bijzonder in deze allergevaarvolste laatste tijden van algemeenen afval en afwijkinge, om dan wel naauw acht te geven op de teekenen der tijden, dewelke Hij ons te voren, benevens alle de Profeten, heeft afgebakend, en wel bijzonder deze Zijne gewigtvolle komst, zoo niet bij dag en uur, evenwel bij gevolg van gebeurtenissen, dewelke niet hier of daar in eenen verholen hoek maar openlijk op het tooneel des aardrijks zouden te voorschijn komen, waaraan Hij Zijne komst verbindt en alzoo voor den waakzame kennelijk zoude zijn, ja zoodanig, dat wij niet- 'zouden kunnen dwalen, indien wij dezelve biddend zouden gadeslaan, want het zouden gebeurtenissen zijn volgens Luc. 21 : 25, die gelijk de watergolven van eene onstuimige zee groot geluid zouden geven, dus -voor een waakzame wel te hooren en. te zien. Maar ofschoon alle OPENBARINOEN 16 : 15. 51 deze teekenen zoo hoorbaar en zichtbaar zouden zijn, dat zoude den belangelooze en den in de zonde vastslapende toch niets baten, vermits er in de tegenwoordigheid van eenen vastslapende al veel kan omgaan, waarvan hij met dat al niets weet, hoewel hij ontwakende, zijne knieën met Belsazar van verschrikkinge, vanwege en omtrent het gebeurde tegen elkander stietende, verbaasd uitroept: „O wee, o wee mij, hadde ik gewaakt, zoo konde ik dat voorkomen hebben," doch alles te vergeefs en te laat aan het waken gedagt, want dan kan men nergens voor het ontzaggelijk gemis heil of troost vinden. Hoort dit dan en merkt op, o alle gij vastslapenden, de groote Wachtmeester roept ulieden, en wekt u tot ontwaken, eer dat de overste des afgronds met alle zijne arglistige sluipdienaren u al slapende wegstele, vermits hij van dag tot dag uwe oogen meer en meer zal verblinden, indien gij niet van hem vliedt en tot den waarachtigen Profeet en Medicijnmeester uwe toevlugt neemt, want zelfs zoover een misdadiger fn de natuur, die zich veel en bij aanhoudendheid tegen den Regter vergrijpt en tegen alle de waarschuwingen, die de dienaars en gezanten van Regterswege aan hem doen, nochtans verhardt en alle vermaningen ter zijner behoudenis in den wind slaat en niet en acht, maar zich inbeeldt ver van 't oog en bereik des Regters verwijderd te zijn, verhardende deswege dan zoodanig in het kwade, dat hij eindelijk om den Regter niet meer denkt, maar gerust en zorgeloos in 't kwade voortgaat. En het kwade, dat hij zoekt en aankleeft, wordt hem ten laatste zoo eigen als een element, waarin hij leeft, en hij verliest onderwijl alle achterdocht omtrent den Rechter en wordt eindelijk evenals een onachtzaam huisheer van eenen dief, onvoorziens, dan juist wanneer hij daar het minste aan gedenkt, van den Regter met de volle justitie overrompeld en gevangen genomen om rekening en verantwoording van al zijn doen te geven. Maar Zalig is hij, die waakt en alzoo staande in Christus kragt, strijdende tegen de zonde en de wereld met alle hare verlokkende 52 Openbaringen 16 s 15. en verleidende begeerlijkheden, om door den kragtigen aandrang dier menigte niet vervoerd te worden tot eenen slaap van zondige zorgeloosheid, waartoe men van zeiven zoo geneigd is, en daarom dient het zwaard des Oeestes vooreerst en boven alles tegen zichzelven en alle zijne verdorvenheden aangegord te worden, gelijk Paulus een ieder daartoe ook vermaant en aanspoort (Eph. 6:10—18), staande alzoo in Christus' kracht, wakende in den gebede, onder een drukkend gevoel van schulden, en oprechte belijdenisse tot ontlastinge met gebeden, smeekinge en dankzegginge voor den troon der genade in eene tollenaarsgestalte, biddende uit kragt en op grond van Jezus' borggerechtigheid, om de belofte des Vaders, namelijk den Heiligen Geest, opdat men mag weten, (Eph. 1 : 16—23. Cap. 2 : 4—10, 20—22), ende kennen de dingen, die ons van God geschonken zijn, hongerend en dorstend naar de gerechtigheid, wenschende biddend, in 't gemoed vernieuwd en veranderd te worden (Rom. 12 : 2) om onbevooroordeeld niet in schijn, maar in waarheid te onderzoeken en te beproeven, welke de goede en de welbehagende en volmaakte wille Gods zij, en alwaar men zoodanig in, en door den Geest aanhoudend werkzaam is, aldaar is vrijheid (2 Cor. 3:17 en vers 18). Wij allen dan met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelve beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid als van des Heeren Geest. En alzoo ontvangt men en wordt het ons uit genade geschonken en gegeven, naar Openb. 19: 8, bekleed te worden met de rechtvaardigmakinge der heiligen, waarvan de hel met al zijn magt ons dan in eeuwigheid niet weer kan berooven en ontkleeden, vermits men zijn woorden alzoo hoort en volgt, naar Joh. 5 : 24, 25 en 15 t 14, 15. Ende zijne kleederen bewaart, opdat hij niet naakt en wan dele, ende men zijne schaamte niet en zie; welke waarschuwende vermaning genomen is van de natuurlijke kleedinge, wijzende alzoo op onze geestelijke naaktheid. Hoe eene noodige en onontbeerlijke behoefte de uitwendige Openbarinqen lê : è—15. kleeding voor het vleeschelijk en natuurlijk lichaam is, vanwege deszelfs zwakheid meer en boven al het andere schepselenheir, benevens de vereischte eerbaarheid van den mensch, weet elk, en is daar wel van bewust; evenwel zonder dezelve zijn wij geboren en op dit tooneel der wereld te voorschijn gekomen en zullen hetzelve ook wederom alzoo moeten verlaten en zonder dezelve voor het oordeel verschijnen, alwaar de wereldsche pracht en hoovaardige kleedinge ons geene eerbaarheid en verontschuldiging zullen bijzetten, maar wel oneerbaarheid en onverdragelijke wroegende beschuldiginge (Luc. 16 : 19—25 en Jac. 5 : 1—11), alzoo dat die sierlijke kleederen geen nut aan het lichaam kunnen toebrengen, anders konde men ook niemand meerder en hooggaande bij uitstek boven alle anderen gelukkig achten onder dit aardsche schepselenheir als de pauw, welke deze schitterende glans van nature eigen is. Een eenvoudig kleed voldoet het meest aan de vereischten, om de naaktheid van het lichaam te dekken, het behoeven juist geen paauwenvederen te wezen, vermits het met kemelshaar wel kan gedekt en voor de koude der woestijne kan beveiligd worden (Matt. 3 : 4), en ook is deze omslag van kleeding ten behoeve van het lichaam maar voor een korten duur en houdt bij den dood op en komt dan in eeuwigheid niet meer te pas. Evenwel hoe bezorgd is niet de mensch voor de uiterlijke en kortstondige kleedinge en ook om dezelve te bewaren, ja, zoo hem roovers overvallen die hem dreigende willen noodzaken, om dezelve af te leggen en over te geven, zoo zal hij zijn leven hiervoor liever in de waagschaal zetten dan aan dien eisch te voldoen. Zal men zoo strijden voor deze kortstondige behoeften, de welke maar voor den tijd verordend en geschapen zijn, naarmate dan de tijd bij het aandenken aan de eeuwigheid als geheel wegvalt, valt ook het belang van deze uitwendige kleeding bij die van de geestelijke inwendige en eeuwige kleeding als geheel weg. Zalig is hij, die dit vatte en de onmisbare en zeo veel meer eeuwige, gewigtige, onmisbare, aandringende behoefte kent en gevoelt, ja Openbaringen 16 : 15. den zoodanige biedt de Heere zelve Zijne kostelijke kleederen aan en zal ze met Zijn eigen fijn lijnwaad bekleeden en onbesmet beschermen tegen alle helsche rooversbenden, hoe brieschend ook op den roof uit hunne poorte op hem aanstormende, zij zullen ze nooit overweldigen. Evenwel wanneer een krijgsman zijnen veldoverste en wapenen roekeloos en onbezonnen verlaat en zich door eene onbedachtzame weetgierigheid en nieuwsgierigheid midden onder de vijanden waagt, dan zoekt hij zelf moedwillig het gevaar op, om kleederen en leven te verliezen, waartegen ons de overste Veldheer en Leidsman der zaligheid hier ernstig en welmeenend waarschuwt; en opdat wij hierin niet zouden mistasten, vermits de snoodste vijanden veelal veinzen, alsof zij groote vrienden zijn, onder vertooning van een welmeenend gelaat, om te beter onverhinderd hunne booze plannen uit te voeren, daarom geeft de Heere op andere plaatsen menigte teekenen op, waaraan men ze zal kennen en daarom is 't vooreerst en boven alles een hoofdzakelijk vereischte van eenen aan zijnen Veldoverste onderdanig en getrouw krijgsman wel in acht te nemen en toe te zien, wie en welke voor of tegen hunnen Veldheer zijn, want, zegt de Heere: die niet mee is, die is tegen en wie niet vergadert, die verstrooit. Daarom (Matt. 7 : 20) aan de vrugten zult gij ze kennen. Ende van haar vlieden indien zij geen gezonde taal spreken (Joh. 10 : 5,) want vers 10 en / Tim. 6 : 3—11,) moet een natuurlijk krijgsman zijne monteering en wapenen zuiver en onbesmet bewaren, hoeveel te meer dan een geestelijk krijgsman, welke met vuile en bemorste kleederen niets goeds ten voordeele kan uitrichten. Heidensche zedekleederen, of wijsgeerige mantels der wereldsche welsprekende philosophie, noch deksels der wet en schriftgeleerde gerechtigheid, of vele andere vijgebladeren, kunnen tot geestelijke dekking voor de naaktheid der ziel iets baten, zij kunnen de schande harer naaktheid niet bedekken, maar zullen in het oordeel door de stormen der wet wegstuiven. Alleen het ware bruilofts-kleed zal daar kunnen bestaan, welke is verachting en verwerping van alle Openbaringen 16 : 15. 55 «tic vreemde modes en nteuwerwetsche kleeding, welker fatsoen men afgekeken en overgenomen heeft van Noachs en Lots tijdgenooten. (Matt. 24 : 37—39. Luc. 17 : 26—30.) Alle die kleeding, waarin ik arm man mij te voren meende te verwarmen, zegt Paulus, vermits ik ook zoo verdwaald en verdoold was met en benevens het gansche menschdom; door den zondenval, dat ik waarlijk meende van met al die vuile vijgebladeren de schande mijner naaktheid te zullen kunnen bedekken; maar terstond met de eerste openinge des monds van dien rechtvaardigen en OpperRichter, door de eerste woorden, welke Hij met en tot mij sprak, zag ik terstond, dat alle deze door de menschelijke reden opgesierde omhangende kleederen niets anders waren dan een diep in den afgrond veroordeelend en verdoemelijk gewaad, welke mij als banden des doods en ketenen der duisternisse ter dood toe verschrikten, en ik hebbe nu geleerd en ondervonden, dat dit alles een gansch schadelijk, schandelijk en verfoeielijk gewaad is, ja, ik achte dit nu alles als een afschuwelijke drek, tegen de uitnemendheid der kennisse mij nes Heeren. En alzoo moet men sterven aan de Wet, gelijk ook Paulus in al zijn brieven ook menigvuldig leert, bijzonder Rom. 4 tot Cap. 8, en den geheelen Christus aandoen tot onze kleeding en alzoo één plante met Hem worden in en door den Geest, opdat men vrijmoedig in 't geloof met dezen Apostel mag zeggen: Want ik ben door de wet der wet gestorven (Qal. 2:19) opdat ik Gode leven zoude en vers 20: Ik ben met Christo gekruyst. Zalig is hij, die alzoo zich zeiven mag kwijt raken en verliezende Christus gewinne en in Jezus wedergevonden worde, ontdaan van de oude verrotte en hem zoo schadelijke en schandelijke kleederen en van alle onreine vuiligheid gereinigd en afgewasschen door Jezus allesreinigend Goddelijk bloed, en nu bekleed met de fijne wisselkleederen Zijner volmaakte gerechtigheid, welke staan en staande kunnen blijven tegen alle de donderen van Gods Heilige wetten. Zalig is hij, de welke dit bruiloftskleed onbesmet bewaart, en deze kostbare schatten en in waardij onberekenbare pande zuiver 56 Openbaringen 16 : 15. en onbesmet bewaart, en niet wederom bezoedelt door vermenging onder de vuile menigte, aangezien het geestelijke leven in zijne beginselen zeer teer en tenger is en niets van zijne nieuwe kleedinge kan ontberen, vermits dit leven dan wederom terstond verkilt en verstijft en wederom onbekwaam wordt om Gode welbehagelijke vruchten der dankbaarheid voort te brengen dewelke voor hem zeiven als door den Geest in hem gewrogt zegelen der bruidschat zijn en onderpanden van des Bruidegoms onveranderlijke liefde, drinkende alzoo bij aanhoudendheid en gedurig bij vernieuwing uit de beke en altoos springende en opwellende fonteine zijner heilige en reine wellusten, om alzoo te zien, te ondervinden en te smaken, dat de Heere goed, ja 't hoogste goed en onmisbaar voor de ziel is. Hieruit ontstaat dan vanzelf eene vurige en brandende begeerte om die kostelijke heilige kleederen te bewaren als hemelsche schatten, kleinodiën en trouwpanden van den Koning aller Koningen, welwetende, dat men op dat groote Bruilofs-feest zonder dat kleed niet zal mogen verschijnen, maar zeker en gewis bujten geworpen zal worden, beroofd van allen vrede en troost, niets zal behouden dan een eeuwig: ach en wee, mij dwaze, dat ik al dat aanbod van liefde en genade heb versmaad, ziende dan alle die zalige rust en vreugde verwisseld en verruild voor weeninge der oogen en knersinge der tanden. De oprechte volgeling van Christus, zijne eigene zwakheid kennende en voor hem het onberekenbaar belang omtrent het bewaren van deze kleederen, vermijdt, ja schuwt en vliedt met schrik en verfoeing van alles, wat dezelve wederom zoude kunnen bezoedelen en bidt daarom dagelijks en bij aanhoudendheid dezen zijnen getrouwen en liefderijk zorgenden Veldoverste om hulp, bijstand en beschermende kragt en magt tegen het talloos heir van in-en-uitwendige vijanden. Hoe gepast is dan nu deze waarschuwende vermaning van den Heere niet, in deze dagen van algemeen afval en verderf, waarin elk zonder omzien, onderzoek noch achterdocht de booze menigte maar opzettelijk wil volgen, ten koste van ziel en Openbaringen 16 : 15—16. 51 zaligheid, pleitende en strijdende daarom als kloeke en rustelooze krijgshelden voor de leere Balaks, de zonde, en haar eigen eeuwig verderf en ondergang, hoe gepast in deze ure der algemeene verzoeking over de geheele wereld. Openb. 3 :10. Hoe zalig, die zich evenwel nu nog mag gekleed en gedekt zien met deze kleederen des heils, waarop alle deze verzoekingen, afstuiten, ja, hoe arglistig ook, daar niet op kunnen vatten, maar terstond afstuiven; daarom: Welgelukzalig zijn zij, die hooren, bewaren en doen naar de woorden dezer Profetie. Maar wee, wee, wee, de groote menigte, door Petrus te voren al geboekt in zijn 2*™ Brief (Cap. 3 : 3—7): Want ziet, de oogst der aarde is rijp geworden, de mate der ongerechtigheid is vol en roept tot den hemel om regtvaardige wrake en vergeldinge, de ure om te maaijen is gekomen. Vers 16, Ende zij hebben ze vergadert jn de plaatse welke in 't Hebreeuwsch genaamd wordt Armageddon. Dit is dan nu de uitwerking en vrugt van de gezanten, die uitgegaan zijn uit den mond des draaks, des beests, ende des valschen Profeets, welke daar geprofeteerd zijn van uit te gaan, om ze te vergaderen en hier nu voorkomen, als ze te hebben vergaderd, hetwelk hier in den eersten opslag steeds voorkomt als het laatste, dat de zevende phiole voorafgaat, doch alle de zeven phiolen moesten dienen tot voorbereiding van het oordeel en verzwakking van de zondige natuur, alzoo dat door en na de werkinge van de 3 eerste de geestelijke gemeente triomfant is te voorschijn gekomen, gelijk in 't vorige stuk breeder is aangetoond, en de vierde en vijfde phiole heeft het zwaard der openbare en uiterlijke vervolginge der gemeente geheel stomp gemaakt en dat vuur zijn vlammende kracht benomen, van welke veiligheid der uiterlijke Kerk de huichelaren hun gebruik hebben gemaakt, de Kerk ingenomen en met de leer van menschelijke inzettingen vervuld, genaamd Nieuw licht, tegen Joh. 1 : 1—5, bij gevolg eene bijëenverzameling van alle oude en nieuwe dwalingen, dewelke van tijd tot tijd al meer en meer uit den put 58 Openbaringen 16 : 16. des grooten ovens (Openb. 9:2) is te voorschijn gekomen welke nu bij uitstek als een puikjuweel geroemd worden en daarom als schatten van veel waardij bij elkander worden verzameld, gelijk ook Jezus Christus, de Profeet en Leeraar aller Profeten, te voren voorspeld en ons voor gewaarschuwd heeft, (Matt. 24 : 29, Mare. 13 : 24) dat na alle die uitwendige en openbare vervolginge van Daniël geprofeteerd en • wederom tot verzegeling van deze waarheid van Christus zelfs op vele plaatsen, maar bijzonder in deze Capittelen tot aan deze verzen toe. Maar terstond zegt Hij bij Mattheüs: na de verdrukkinge dier dagen, en bij Marcus: maar in die dagen, namelijk na die verdrukkinge, dat is uiterlijke en zichtbare vervolginge, dan zal de zonne der gerechtigheid verduisterd worden enz., waartoe dan nu ook deze rook dient, waarvan de wereld nu vervuld is en bijzonder het groote Babyion, hetwelk geestelijk (Openb. 11:8) Sodoma en Egypte genoemd wordt, alzoo ook tot een stikdonkeren nacht van geestelijke duisternisse verstrekt even gelijk het zichtbare Egypte te voren de natuurlijke duisternisse en geen wonder, want die Pharao en zijne knechten stonden tegen Moses op, maar deze tegen den Meester, van Denwelken Moses toen zijn last en bevel ontvangen had en gezonden was (verg. Heb. 3 : 1—8) want als iemand enz. (Cap. 10 : 28—31 en Cap. 12 : 25—26), maar deze rook heeft hen zoo verdorven, dat zij de gedachten des Heeren niet weten, noch Zijnen raadslag verstaan, zegt Micha. (Cap. 4:12) namelijk dat Hij ze vergadert als garven tot den dorschvloer, gelijk men met het zaad te werk gaat als het zijne volle rijpte bekomen heeft, even alzoo met dit booze onkruids-zaad (Matt. 13 : 30 en vers 40—42), waartoe ze dan nu ook alreeds, overeenkomstig deze profetie van Johannes, al verzameld zijn gelijk de garven bij de dorschvloere in de schure, alzoo hebben nu ook deze heirlegers der booze geesten, welke te dien einde zoo wijd en zijd zijn uitgegaan, deze nu rijp geworden vrugten vergaderd in de plaatse, welke in 't Hebreeuwsch genaamd wordt Armageddon, alzoo is dan nu dit zaad des onkruids op deze plaats in gereedheid voor den Openbaringen 16 : 16. 50 dorschvloer, want deze verzamelinge des onkruids heeft een nauwe overeenkomst met die van het natuurlijke zaad, dat tot het uitdorschen gereed ligt en bestemd is, namelijk met betrekking tot haar beider einde, (Jes. 28 : 29) want zulks komt ook voort van den Heere der heirscharen: Hij is wonderlijk van raadt, Hij is groot van daadt en (Cap. 41 : 15, 16 en Joël 3 : 12, 13 en vers 14): Menigten, menigten in het dal des dorschwagens: enz. Dit dal is dan de plaatse, alwaar deze menigte voor den dorschvloer verzameld is, door welk woord de Oeest wijst op het allerlaagste dal, dat is het laatste punt des tijds, en naarmate de oogst groot is, naar die mate is ook de verzamelplaats van het zaad doorgaans ook klein en eng of groot en wijduitgestrekt En alzoo behoeft men voor deze menigte juist aan geen gezette, enge, afgemetene plaats te denken, hetwelk ook dit woord in 't Hebreeuwsch Armageddon niet mede brengt, of te kennen geeft, maar kondigt daarentegen veel meer een wijde uitgestrektheid aan, waarin ook de taalkundigen allen overeenstemmen, dat dit woord Armageddon aanduidt. Het leger met zijn omslag, namelijk, leger der vervloekinge en der verwoestinge ofte bedrog der uitroeiinge en de berg van heerlijk oordeel of verwoestinge van hare heirlegers alzoo dat dit woord juist geene gezette plaats, maar bijzonder een alles verwoestend oordeel aankondigt over deze booze menigte, even gelijk de vlegel of knuppel het kaf te morzel slaat en van het koren afscheidt, ja alzoo zal deze menigte in deze afgaande vallei haar zeiven tot verdervende vlegelen zijn, gelijk Zacharia (Cap. 1 : 20, 21) ook vier verdervende smeden uit haar zeiven ziet voortkomen en opdagen. Want zij zullen nederstorten (Hagg. 2 : 23) een ieder in des anderen zwaard en Joël 3 : 1: Want ziet, in die dagen. enz. vers 2. Dan zal ik alle heidenen vergaderen, ende zalze afvoeren in het dal Josaphats: ende ik zal met hen aldaar rechten: enz., zie hier over op deze plaats de kantaanteekening No. 2 en 3 maar bijzonder No. 4.1) Daarom verkondigt Jes. 45 : 21. 1) In de uitgave van den Staten-bijbel. 60 Openbaringen 16 i 17. Want wie heeft dat laten hooren van oudsher? Wie heeft dat van doe af verkondigt? Ben ik het niet? spreekt de Heere, daarom vers 22. Wendet u dan na mij toe, wordet behouden, alle gij eindens der aarde: want ik ben God ende niemant meer. Gelijk ook door de zevende Phiole wordt verkondigd, welke ik door de leiding en voorlichtende genade van Jezus en Zijnen Geest nu wenschte te verklaren. Vers 17. Ende de zevende Engel goot zijne phiole uit in de lugt: ende daar kwam een groote stemme uit den tempel des hemels, van den troon zeggende, het is geschiet. Omtrent de 6 voorafgaande phiolen wordt aan elk eene af* zonderlijke plaats toegekend en aangetoond, alwaar zij meer opzettelijk zouden plaats grijpen, te voorschijn komen, en vertoonen, maar deze zevende wordt geen bijzondere of van andere op zich zelf afgezonderde plaats toegekend, dan de lucht, welke deze ganschen aardkloot omvat, alzoo dat van deze zevende phiole geen plaats in de gansche wereld, ja geen eenige plaats kan gezegd worden, daar van bevrijd en afgezonderd of uitgesloten te zijn, gelijk ookjeremias hierover geprofeteerd heeft, zeggende: Een kwaad gaat er uit van volk tot volk, hoewel dit alles maar een voorbereidend werk en daarom aller gewichtsvolle roepstemme is: O menschen, wie gij ook zijt, geeft dan acht op de teekenen der tijden, die thans de wereld vervullen en den ganschen aardkloot omvatten, o gij allen, die de waarheid nog meer of min zoekt en aankleeft, werpt toch alle die hoogten van het bedriegelijk en arglistig harte voor dezelve neder, aanbidt God in Christus, den milden gever, om ontdekkend licht, dan zult gij spoedig ondervinden, dat gij geen tweede middel, evenals tot de verre verwijderde sterren eenen verrekijker of teleskoop noodig hebt. Want, zegt Jezus. (Luc. 17 : 24), gelijk de bliksem die van het eene einde onder den hemel bliksemt tot het ander onder den hemel schijnt, alzoo zal ook de Zone des menschen wezen in Zijnen dag. Zie dan toe, o mensch, en zie, wat er omgaat, keer terug en volg die ijdele klanken niet meer, welke alle te zamen veel Openbaringen 16 : 17. 61 minder overeenkomst hebben met de waarheid en daar naar gelijken als een wassen beeld met en naar een levendig mensch. Daarom, o mensch, denk aan uw eeuwige bestemming, want als een strik zal Hij komen (Luc. 21 : 35), over alle degenen, die aan de wereld vasthouden en alzoo op den aardbodem gezeten zijn. En waar zullen dan al die leugendichters bedaren ? (Jes. 44 :24—27.) Want (Co 11. 2 : 3) in Christus alleen zijn alle schatten van wijsheid ende der kennisse verborgen, (vers 9.) Want in Hem woont alle de volheid der Oodheid lichamelijk: daarom, in niemant anders als in Hem (vers 10.) zijn wij volmaakt die het Hoofd is van alle Overheid en Macht. Ziet dan toe (vers 8.) Want (vers 4.) dit zegge ik, opdat niet iemand u misleide met beweegredenen, die eenen schijn hebben. Want, zegt de Heere (Luc. 17 : 21), men zal niet zeggen: ziet hier ofte daar: gelijk ook deze zevende phiole geen de minste uiterlijke pracht noch omslag medebrengt, o neen, vergis en vergaap u niet met Esau aan al dat uiterlijke, want hier komt tot voorbericht en ter waarschuwinge niets te voorschijn dan een eenvoudige stemme, zeggende: Het is geschiet. Dus geene uiterlijke plechtstatigheden gelijk de gewoonte is met wereldsche afgezanten en Koninklijke Ministers, die ook uiterlijken luister behoeven en noodig hebben om hunne, dat is des Konings woorden en wetten te doen gelden. Maar de Koning aller Koningen is volmaakt in alle heerlijkheid en luister, niemand kan daar iets bij doen of dezelve vergrooten en vermeerderen, ja ook bezit niemand iets van dien aard, als van Hem ontvangen, bijgevolg kan Hij dan zijne Ministers zoo heerlijk en sierlijk uitdossen als 't Hem belieft, daarom voorziet Hij ze ook van al het noodige en vervult alle hunne schatkameren (Spr. 8:21), ten einde uit dezelve naar eisch van . tijden en omstandigheden nieuwe en oude dingen voort te brengen (Matt 13 : 50), maar dit bestaat niet in uiterlijkheden, of eenige vertooninge van dien aard gelijk men ook in dit gansche 13de Cap. zien kan, o neen. Hij wil geen gedwongen dienaars hebben, maar vrijwillige onderdanen, want reine liefde staat boven in Zijn vaandel geschreven, daarom zendt 62 Openbaringen 16 ï 17. Hij Zijne gezanten ook niet met eene geweldige macht om te dwingen, o neen, maar rust ze toe met eene volledige volmacht in bedaarde zachtmoedigheid, bescheidenheid, wijsheid en voorzichtigheid om in Zijnen Name te noodigen (Spr. 8 en Cap. 9 : 1—6.) Evenwel hoe eenvoudig en min omslagtig en zonder den minsten aardschen luister deze stemme ook zijn mag, hij is evenwel veel gewichtiger dan de allerbelangrijkste, die ooit uit den mond van eenen wereldschen Minister gehoord is. Deze stemme is ook niet aan dat volk, of dien persoon in 't bijzonder, maar aan alle menschen in 't gemeen, niemand uitgezonderd, wordt met en door dezelve toegeroepen, zeggende: Het is geschiet, namelijk, alles, wat de Heere door Zijne dienstknechten voorspeld had, dat in de Kerk en in de wereld geschieden zoude (verg. Openb. 16 : 17). Nu is de verborgenheid Gods vervuld, gelijk Hij Zijnen dienstknechten den Profeten verkondigd heeft. Daarom hoe eenvoudig ook, het is een groote stemme zegt Johannes, ja in vollen nadruk met betrekking tot hare aankondigende boodschap is dit een groote stemme, vermits zij in hare volstrekte en uitgebreidste beduidenis, alle de schepselen die op den aardbodem zijn, betreft, redelijke en redelooze, levende en levenlooze. (Ront. 8 : 19—22.) Is deze stemme zoo groot, belangrijk en gewigtig voor allen tit 't gemeen en voor elk in 't bijzonder, dan is 't ook alzoo van 't grootste belang om te weten, van wien en van waar zij komt en Johannes zegt door den Geest, dat zij komt uit den tempel des hemels van den troon, bijgevolg is de persoon, van wien de stemme dan komt, Jezus Christus, de Zone des menschen, en de Zone des levendigen Gods, aan Wien God de Vader al het gerichte heeft overgegeven. (Joh. 5 ï 25—29. Cap. 6 : 39, 40, 44, 54.) Op andere plaatsen, naarmate van omstandigheid en voorkomende zake wordt Hij genaamd de leeuw uit Juda's stam en met betrekking tot deze groote stemme een brullende leeuw. (Openb. 10:3. ter. 25 : 30. Hos. 11 : 10), en bij Amos 3 verwijt de Heere de onbekeerlijke en verharde Joden hunne ondankbaarheid en dreigt Openbaringen 16 i 14—17. 63 hen Zijne regfvaardige straffe, benevens allen, die hen hierin gelijk zijn, navolgen of in boosheid te boven gaan, alwaar de Profeet vraagswijze voorstelt. Zal ook een leeuw brullen in den woude, als hij geen roof en heeft? zal een jonge leeuw uit zijn hol zijne stemme verheffen, tenzij hij wat gevangen hebbe? Aldus wil de Geest door dit zoo gewichtig zinnebeeld ons wijzen op het voor ons belangvolle van deze stemme, daarom gelastte de Heere aan Jeremia wel expres om dit te profeteeren (Cap. 25 : 30) zeggende: Gij zult dan alle deze woorden tot hen zeggen; De Heere zal brullen uit der hoogte, ende zijne stemme verheffen uit de woninge zijner heiligheid, hij zal schrikkelijk brullen over zijne woonstede; enz. tot vers 37 en 38: Hij heeft, als een jonge leeuw, zijne hutte verlaten. Ja, ziet gijlieden dit nog niet, o gij allen, die u met de waarheid wilt dekken, dat de Heere Heere deze Zijn uitwendige en zichtbare hutte, welke wij Kerk noemen, verlaten heeft? Trekt dan toch geen ander jok aan met de ongeloovige, zegt Paulus (2 Cor. 6 : 14.) Ziet en hoort verder zijne gewigtvolle vermanende waarschuwing in 't vervolg van dit Capittel. Al uw pleiten voor dien bij de menschen zoogenaamden Godsdienst, maar van God genaamd tooverij en beeldendienst (/ Sam. 15 : 23), zal ulieden voor den rechterstoel van Christus geene verschooning noch voordeel aanbrengen, (Matt. 7 : 21—23), ja, gij stoot u thans al aan de schemerende bergen en zoo gij volhoudt en alzoo voortgaat in dit uw doen, dan zullen evenwel uwe oogen nog ten lesten wel opengaan, maar gij zult het te laat zien, dat de deurwachter (Joh. 10 : 3) de deure gesloten heeft en vertrokken is uit deze zichtbare gewelfde gebouwen. Daarom: Strijdt om in te gaan, zegt de Heere (Luc. 13 : 24) en houdt u daar niet langer op, om aldaar te kloppen als aan eenen dooden man zijne deur, want blijft gij daar maar voortkloppen, dan zult gij (vers 25) eindelijk een antwoord van Hem hooren, dat Hij u niet kent en (vers 26) of gij u dan al beroept op die vuile bemorste tafel, welke omringd is 64 Openbaringen i6 s \1. van spottende vijanden, die taal (vers 27) zal Hij toch niet verstaan want het is de tale Kanaans niet. O let er toch op en hoort nu deze groote stemme Gods, welke van de Profeten vergeleken wordt, bij het brullen der leeuwen in den woude, omdat dit geluid alle de andere dieren verschrikt en tot op- en omzien verwekt, hoeveel temeer dan deze groote stemme Gods den diepschuldigen mensch (Heb. 15 : 29): Want onze God is een verterend vuur. En deze stemme wordt juist bijzonder groot genaamd, omdat zij den grooten dag Gods aankondigt, welke hier (Openb. 16 : 14) genoemd wordt den dag des Almachtigen Gods, den dag, welken: Enoch, de zevende van Adam en alle de volgende Profeten, Evangelisten en Apostelen ons te zamen toeroepen als eenen vreeselijken dag; alzoo is dan deze stemme van een oneindig en onwaardeerbaar belang. Daarom, zoo is 't dan hoogst noodzakelijk, dat wij weten, waar of van waar Jézus deze stemme spreken en wij hem hooren zouden. Johannes zegt, dat deze stemme gehoord zoude worden, van of uit den tempel des hemels van den troon. , Om nu te onderzoeken, waar die tempel des hemels is, alwaar de Middelaar Gods en der menschen Zijnen troon heeft, zoude ik zeer breedvoerig moeten zijn, wanneer ik met alle de schaduwen en zinnebeelden van den ouden dag, welke dit aanduiden en daarmede in verband staan en daarop betrekking hebben, zoude raadplegen, doch ik achte deze omslachtigheid onnoodig en late dit maar voor den ijverigen onderzoeker over, wijl dit behalve door korter weg genoegzaam ontegenzeggelijk kan worden aangetoond, ja, het zoo pas genoemde ambt van onzen Heer en Zaligmaker roept het ons al terstond toe, want is Hij een Middelaar Gods en der menschen, dan is Hij ook met ons menschelijk vleesch en been als de zoodanige bij en voor Gods aangezichte tegenwoordig. (Eph. 5 : 29—23 Heb. 6 : 19, 20) en als God bij ons tegenwoordig, ja vestigt zijn troon in ons en maakt alzoo woninge bij ons. (Joh. 14 : 23) want Hij is de Immanuël: God met ons. (Jes. 7:14). Openbaringen 16 : n. 65 ' en let er toch op, wat Mozes het volk antwoordt bij Deut. 18:15 en 16: Na alles, wat gij van den Heere uwen God aan Horeb ten dage der verzamelinge geëischt hebt, zeggende: Ik en zal niet voortvaren te hooren de stemme des HEEREN (namelijk die stemme, op zoodanige wijze en omslag, als Paulus ons dat in 't kort herinnert en voor de aandacht brengt bij 2 Heb. 12 : 18—21) mijnes Gods ende dit zelve groote vuur en zal ik niet meer zien, dat ik niet en sterve. Deut. 18:17. Doe zeide de Heere tot mij: 't ls goed >uuyM— /Tl / / Geroepen. Maar niet van eenig schepsel, doch van Hem die dood geweest is, maar nu leeft in alle eeuwigheid. Zoo indien u dit mocht stoo* ten of tegenstaan en gij op goede gronden van onwaarheid of leugen omtrent dit getuigenis overtuigd zijt, zoo gaat dan hier mede naar de gerichtplaats, alwaar men recht behoort te doen tusschen den man en zijn naasten, en hoe veel te meer, indien dit een valsch getuigenis ware en gij hebt geen getuige buiten dit noodig, wijl een drievoudige handteekening u tot bewijs genoeg kan verstrekken. En mij aangaande, ik ben wel bedacht en bereid voor en op dit getuigenis te leven en te sterven. Ziet de rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw en vreest Goliath noch de Philistijnen, want Hij, die mij geroepen heeft, is meerder dan alle geschapene krachten. En, wat nu de duizenderlei gevoelens en redeneeringen der menschen aangaat, dat laat ik voor elk, die daar naar hooren wil, Maar het getuigenis der waarheid, dat is eender, van Adam af tot den laatste toe. En al wat daar buiten is, zal als kaf weg stuiven. 103 Tot bevestiging dezes, zóó onderteekene ik dit ten derde male, met mijne hand Van Hem die zegt, Ik ben de eerste en met de laatste dezelfde. Hem zij de eer, de heerlijkheid en dankzegginge tot in alle eeuwigheid. Amen.