He||| EEUWIGE MYSTERIE OORSPRONKELIJKE ROMAN VAN ALFREt) TERMONDE AMSTERDAM-ALLERT DE LANGE 9 Toen de deur, door middel van een koord geopend werd, trad hij zonder kloppen een kamertje, dat laag van verdieping was, binnen en werd ontvangen met den blijden uitroep: „Wat Dolf, jij in de stad, dat is leuk, blijf je hier logeeren?! Het is hier wel klein, maar we zullen het wel schipperen." „Neen Willy, dat gaat met. Ik ben op weg naar het station en kom je nog even goêdag zeggen. Morgen om zes uur heb ik weer dienst en ik moet dus zorgen vanavond weer present te zijn." „Maar waar heb je dan gezeten, die drie dagen van je verlof? Ik zie je zoo zelden en dan nog maar even en passant en, Dolf, je weet toch hoe ik het op prijs stel, dat we elkaar dikwijls zien en niet van elkaar vervreemden." „Kom jongen, overdrijf nu niet. Ik ben een paar dagen op sleeptouw genomen en je weet met de heen- en weerreis eraf zijn drie dagen verlof vlug voorbij." Willy, zijn vier jaar jongere broer, zag hem met bezorgden blik aan, zette zijn hoed op en liep met hem mede naar het station, waar zij hartelijk van elkander scheidden. Dolf Meerders, flink gebouwd^ met levendige, donkere, openhartige oogen, maakte door zijn optreden een gunstigen prettigen indruk. Aan de wijze, waarop hij, na het afscheid van zijn broêr, de coupé binnenstapte, plaats nam, een zijner collega's begroette en met deze een gesprek aanving, zag men terstond, dat hij zich gemakkelijk bewoog en goede manieren had. Een vermoeide uitdrukking en een mismoedigen trek op het gelaat deden hem ouder schijnen dan hij was en gaven den indruk, dat het hem niet in alle opzichten voor den wind was gegaan. Dat was dan ook inderdaad het geval. Allerlei omstandigheden hadden hiertoe bijgedragen. Een ouderlooze jeugd, vroege teleurstellingen en de met altijd goed gekozen middelen om zich hiertegen te verzetten, hadden samengespannen om zijn jongelingsjaren niet tot de aangenaamste te maken. Reeds op vierjarigen leeftijd ontviel hem, bij de geboorte van Zijn broeder Willy, zijn moeder. Zijn vader, diep ongelukkig, zijn vrouw, met wie bij zoo gelukkig samenleefde, te moeten missen en gebukt onder de zorgen zijner met bloeiende zaken, had, bij het ernstig ongeluk, dat hem trof, een oogenblik het hoofd verloren. Met zijn vierjarigen jongen en den pasgeborene achterblijvende, was hij ten einde raad, toen bij bedacht nu alleen voor hun op- 10 voeding te staan en hoe moeilijk het hem zou vallen een goede plaatsvervangster voor de liefdevolle moeder te vinden. Eerst had hij hiertoe een poging gedaan door middel van een annonce in een plaatselijk blad, de Meerdervoortsche Nieuwsbode, doch de vele brieven, welke inkwamen, de velen, die zich voor die teedere taak bekwaam en geschikt achtten, maakten de keuze niet gemakkelijk. Zijn schoonzuster had hem een paar malen over een harer kennissen gesproken, die zich indertijd wel eens tegen haar had uitgelaten, gaarne in de opvoeding van een paar kinderen en in de bestiering eener huishouding een nuttige levensbestemming te vinden. Na lang heen en weer praten verzocht hij deze dame over te komen ten einde kennis te maken. Een paar dagen later haalde hij haar van het station en ging met haar naar zijn schoonzuster, waar zij spoedig tot overeenstemming kwamen. Juffrouw Draft, die zich bereid verklaarde als Dolf's pleegmoeder op te treden, had zich vroeger aan het onderwijs gewijd. Haar aangeboren gevoel van eigenwaarde en zelfhoogschatting had door den dagelijkschen omgang met de kleine onwetende scholieren niet geleden en was, integendeel, nog sterk toegenomen. Geen ongewoon verschijnsel. Velen toch, die zich aan het onderwijs wijden, vervallen in hetzelfde euvel en of dit inderdaad voortspruit uit hun meerdere kennis dan wel het gevolg is, dat zij, in de school, de meerdere tegenover de onwetende kleinen, zich ten langen leste sterk boven anderen verheven achten, blijft nog een onopgelost vraagstuk. Een gunstige tegenstelling met dezen vormen zeker zij, die zich aan dit euvel weten te onttrekken en die dikwijls de meest ontwikkelden, de meest sympathieken en de beste paedagogen zijn. Mejuffrouw Draft bracht het Meerders, door haar welbespraaktheid, spoedig aan het verstand, dat hij zich gelukkig mocht achten iemand te hebben gevonden, die niet alleen in staat was de opvoeding van zijn kinderen te verzorgen, maar tevens bekwaam was een huishouding te bestieren. Meerders, tegen al dat praten niet opgewassen, blijde de zaak te kunnen afdoen, besloot de proefneming te wagen. Een week later deed zij met groote plechtigheid haar intree in den huize Meerders. Zij eischte, zooals de baker dit de keukenmeid terstond mededeelde, van den slotvoogd de sleutels van de veroverde veste en zetelde zich op den troon. Nadat zij zich van alles op de hoogte had gesteld, bet huis in II alle hoekjes had doorsnuffeld, maakte zij, door haar beslist, manlijk optreden, dat haar in den vroegeren werkkring ongetwijfeld tot sieraad strekte, reeds zeer spoedig een onaangenamen indruk. Haar aanmatigende, autoritaire wijze van doen tegenover het dienstpersoneel, begon dit reeds spoedig te mishagen. Den eersten dag was ze poeslief geweest, doch toen zij den volgenden dag alles op stelten zette en zei dat men niet moest denken, dat zij van plan was een janboel van de huishouding te maken, zegden de dienstboden beide met zes weken den dienst op. Meerders was echter met dit schitterend resultaat niet erg ingenomen. Het gelukte hem de dienstboden van hun besluit te doen terugkomen en nadat hij Juffrouw Draft ernstig had onderhouden, ving zij aan een toontje lager te zingen. Het bleek reeds spoedig, dat, hoe groot haar bekwaamheid ook was, haar de noodige tact ontbrak met kinderen om te gaan. Het was dikwijls pijnlijk te zien met welke gestrengheid zij Dolf bejegende, hem voor de geringste tekortkoming ernstig bestrafte en dientengevolge het kind van zich vervreemdde. De moederlooze kleine dacht dikwijls terug aan vroeger dagen en aan de lieve moeder, die zoo onverwacht was heengegaan. Hij werd stil en in,zichzelf gekeerd en zocht zijn troost bij de dienstboden, die minder paedagogisch aangelegd, meer hun hart lieten spreken. Het teergevoelige knaapje, dat er dikwijls getuige van was, dat zijn kleine vriendjes door hun moeders werden aangehaald, had ook zoo gaarne zijn hoofdje eens vertrouwelijk tegen iemand aangelegd. Hij gevoelde zich alleen en verlaten en 's avonds, als hij bedroefd in zijn bedje kroop, wierp hij zich dikwijls schreiend op zijn kussen en vroeg dan waarom zijn moesje met terugkwam. Voor tante Draft, zooals hij haar noemde, was hij beschroomd, angstig tengevolge van haar straf optreden. Toen hij naar school ging kwam zij eerst recht in haar element. Zij stelde zich onmiddellijk in contact met zijn onderwijzer, ging Dolf tot in de kleinste bijzonderheden na en zette hem aan tot zijn huiswerk. Hoe verdienstelijk dit overigens ook van haar was, zij overdreef dit schromelijk, daar zij hem nauwelijks den rijd gunde, zich met andere kinderen van zijn leeftijd te vermaken Twee jaar later stond Dolf aan de groeve van zijn vader, die hem na een korte ongesteldheid plotseling door den dood ontrukt was. ia Deze had zich na den dood zijner vrouw, onder den druk zijner achteruitgaande zaken, dikwijls moedeloos en terneergeslagen gevoeld. Niet bestand tegen het aanmatigende optreden van zijn huishoudster, had ook hij weldra gemerkt, dat zijn jongen in haar geen tweede moeder had gevonden. Hij miste ongelukkigerwijze de tact om flink voor het kind op te komen en had uit baloorigheid buitenshuis verstrooiing gezocht. Wanneer tante Draft voor een paar dagen van huis ging, nam hij Dolf wel eens mede voor een wandeling en bemoeide zich meer met de kinderen. Dan nam hij 's avonds, vóór zij naar naar bed gingen, de beide jongens op zijn knie en vertelde hij hen korte verhaaltjes. Willy begreep ze nog wel niet, kon ze nog niet goed volgen, maar deed dan evenals Dolf, keek zijn vader oplettend in de oogen en luisterde aandachtig. Dat waren dan Dolfs prettigste oogenblikjes. Met vader alléén, zonder tante Draft, die altijd wat had aan te merken, op vaders knie, te luisteren naar de boeiende verhaaltjes. In later jaren waren dat zijn liefste herinneringen uit de kinderjaren, al het overige scheen hem kil en dor toe. In vaders sterfuur was Dolf bij zijn bed geroepen. Hij had niet begrepen, was nog te jong om te weten, dat het leven eiken dag wat anders brengt, dat zij, die ons het liefst zijn, onverwachts worden weggeroepen en jong en oud dit telkens op hun beurt ervaren. Den stervende, met kommer vervuld over het lot zijner beide kinderen, werd het gelukkig bespaard een blik in beider toekomst te slaan. Op een triesten najaarsmorgen waren ze gekomen, en hadden vader meegenomen. Met tante Draft en twee familieleden was Dolf de baar gevolgd en had zijn vader weggebracht naar het verre land vanwaar niemand wederkomt. Welke treurige wederwaardigheden hem ook in later dagen wedervoeren, hij achtte deze gering bij hetgeen hij op dat oogenblik gevoelde, toen hij als kleine jongen aan de geopende groeve van zijn vader stond en bij het langzaam verdwijnen van de lijkkist, alles zag heengaan wat hem hef was. Eenige dagen later riep tante Draft de kinderen bij zich en vertelde hen, dat Willy den volgenden dag naar tante Mussot en Dolf naar oom van der Tak zou gaan, daar de huishouding werd opgebroken. Het huis met den grooten tuin en de meubelen werden verkocht en tante ging weder naar haar moeder terug. i8 aardige meisjes, met preutsch of schuchter. Zij ontzagen zich evenmin als de anderen, als het er om ging dolle streken uit te halen, maar verstonden uitmuntend de kunst de jongens op gepasten afstand te houden. Gebeurde het een enkele maal dat één van hen, in een vröolijke bui, wat verder ging dan gepast was, dan wist Lucie hem met een korte, spottende opmerking spoedig het zwijgen op te leggen en hij zou zich wel wachten het opnieuw te beproeven. Bets, Lucie's nichtje, was, bij het overlijden van haar vader, door de familie van Dieren liefdevol als haar eigen kind opgenomen en sedert haar prille jeugd Lucie's beste vriendin geweest. De ouders zagen dit met genoegen en verheugden zich erover, dat de beide meisjes het zoo goed met elkaar konden vinden. Zij hadden tegenover Bets, die zonder middelen was achtergebleven, de tact en kieschheid haar dit zoo min mogelijk te doen gevoelen en voorkwamen, dat afgunst de beide meisjes van elkander vervreemdde. Lucie, een jaar jonger dan Bets, hoog-blond, met mooie blauwe oogen, vormde met haar slank figuurtje en opgewekt uiterlijk een groote tegenstelling met Bets, die, met haar langere gestalte, donker haar en ernstige, sprekende oogen, door een rustig kalm optreden meer imponeerde dan haar vriendin. Als zij te zamen waren gaf dit in het oog lpopend verschil van beider type, nog meer reliëf aan de bekoorlijkheid der beide meisjes. Het verhoogde de charme, die van elk hunner uitging en maakte deze dan nog opvallender. Het was dan ook niet te verwonderen, dat, in Meerdervoort, de jongens hen verafgoodden en op de soireetjes en dansavonden elkander als om strijd den voorrang van een dans met een hunner betwistten. Dolf had zich op die partijtjes in het begin niet zoo thuis gevoeld en zich wat op den achtergrond gehouden. Aangeboren schuchterheid en de weinige omgang met meisjes van zijn leeftijd maakten hem bedeesd om evenals de anderen, met gepaste vrijmoedigheid, ongedwongen met hen om te gaan. Dikwijls had hij Lucie in stilte gadegeslagen, haar met de oogen gevolgd als zij met een zijner vrienden door de zaal zweefde. Een stil verlangen maakte zich dan van hem meester en ofschoon hij zich meer en meer tot haar aangetrokken gevoelde, had hem langen tijd den moed ontbroken haar te naderen en aan te spreken. Van lieverlede had hij die beschroomdheid weten te overwinnen en haar op één van die avonden ten dans gevraagd. Die eerste maal, dat zij te zamen dansten, hadden zij geen van 24 leven wel eens onvriendelijk behandelde, naar rijn laatste rustplaats geleidt en aan de groeve tot het rechte besef komt, wat hij in den overledene verliest. De gewaarwording, die een Fransen humorist eigenaardig doch geestig als „une cristallisation posthume" betitelde. Alleen in zijn coupé gezeten dacht hij met heimelijk verlangen terug aan de jaren zijner jeugd en, terwijl het ijzeren paard hem met gezwinde spoed naar het studentenleven voerde, werd het hem bewust, dat van nu af aan al zijn energie, al zijn krachtsinspanning zou worden gevorderd om zich manmoedig door het leven te slaan. De groote overgang, het verlaten van alles wat hem tot heden hef was geweest, nu hij zich onervaren en onbedreven in den grooten maalstroom van het leven wierp, bracht hem een vagen angst voor het nieuwe, het onbekende, dat hem wachtte. Kinderlijk verlangde hij een oogenblik terug naar zijn schoolmakkers en naar het lieve meisje, dat hij in zijn geboorteplaats had achtergelaten, doch bij aankomst in de hoofdstad vroeg het drukke stadsgewoel al zijn aandacht en leidde dit zijn sombere overpeinzingen af. Den volgenden dag op zijn kamer aan de Overtoom scheen het hem toe als was het reeds weken geleden, sedert hij Meerdervoort had verlaten. Doch nu de teerhng eenmaal was geworpen en hij reeds dienzelfden avond tot Groen zou promoveeren, besloot bij zich niet verder in droefgeestig gepeins te verdiepen en zich zoo goed mogelijk door de misère heen te slaan. Huis had hem nadrukkelijk gezegd toch vooral corpslid te worden en opgemerkt, dat, al was het groenloopen dan ook geen pretje, het hem later èn als student èn in het verdere leven tot onberekenbaar nut en voordeel zou strekken. Hij had nog opgemerkt, dat het onvermijdelijk was, dat men bij het ontgroenen wat hardhandig te werk te gaan, wilde men van de aankomende jongelui in betrekkelijk korten tijd bruikbare corpsleden maken. Men trof onder hen de meest uiteenloopende karakters aan en zoo hard als de één moest worden gedonderd om er wat muziek in te brengen, zoo krachtig moest de ander worden aangepakt om zijn aanmatiging af te leeren. Dolf had Huis dan ook ten stelligste beloofd corpslid te worden; doch nu hij daar, alleen op zijn kamer, bedacht, dat het groenloopen reeds dienzelfden avond om acht uur aanving, werd het hem toch bang te moede. Inmiddels trad Boswijk, zijn hospes, de kamer binnen en overhandigde hem een kaartje. 35 Dolf nam dit in ontvangst en las: HENK VAN DORST med. student. waarna hij vroeg den bezoeker boven te laten. Deze maakte, terstond bij zijn binnentreden, door de joviale wijze, waarop hij het doel van zijn komst bekend maakte, een prettigen, aangenamen indruk. Hij deelde mede, dat zijn ouders buiten, te Urden woonden en hij, als aanstaand studiegenoot gisteren naar kamers zoekende, van Dolf's huisbaas had vernomen, dat de kamer, waarvoor hij zich aanmeldde, reeds aan een aankomend student verhuurd was. Alleen op zijn kast zittende, had hij het nu maar eens gewaagd om kennis te komen maken en voor te stellen 's avonds tezamen naar den groenavond te gaan. Lachend voegde hij eraan toe: „Gedeelde smart is halve smart." Dolf, verheugd in zijn droefgeestige overpeinzingen te worden gestoord, nam het voorstel gretig aan. Zij spraken af 's middags tezamen bij Kras te gaan eten en daarna naar de studentensociëteit te gaan om zich als corpslid te doen inschrijven. Na den maaltijd begaven zij zich tegen acht uur naar den Heihgenweg en zagen, daar aangekomen, een grooten oploop van menschen voor het sociëteitslokaal. Nieuwsgierig hadden dezen aan den ingang post gevat en vermaakten zich met de wijze, waarop de groenen werden ontvangen. Dolf en Henk begrepen dat het nu ging spannen. Het portaal binnentredend werden zij onmiddelhjk door eenige studenten, die zich daar geposteerd hadden, ruw aangegrepen, naar boven gesleurd en voor den senaat gevoerd, die, aan een groote, met een groen kleed overdekte tafel gezeten, hun namen inschreef; waarna zij op dezelfde hardhandige wijze naar beneden gebracht, het sociëteitslokaal werden binnengeloodst. Hier wachtte hen bij het binnentreden een bad van bier en spuitwater, dat, milddadig uit siphons gespoten, door hun kleeren drong en over den vloer stroomde. Er heerschte de grootst mogelijke herrie. De meeste stoelen waren omver gesmeten en lagen met gebroken pooten hier en daar over den grond verspreid. 26 Wijlen twee H.B.S.-jongens stonden met angstig geacht op twee op elkaar gezette tafels, in jasjes zonder mouwen, onafgebroken met de armen in de hoogte en boetten voor een al te aanmatigend optreden. Een oorverdoovend geschreeuw en woedend gecommandeer deed hooren en zien vergaan. Allerlei projectielen, door de zaal geworpen, leverden voortdurend gevaar voor verwondingen op en misten veelal hun doel niet. Dolf, als een lam ter slachtbank gevoerd, had bij het binnentreden Henk uit het oog verloren. Terwijl het bier en de kleverige hmonade, op zoo gulle wijze toebedeeld, zijn bovenkleeren en ondergoed doorweekten en hij van den eenen hoek in den anderen werd gesleurd, trad een jong studentje op hem toe, dat hem door zijn schitterende brilleglazen brutaal opnam en vroeg wat hij hier eigenlijk wel uitvoerde. Op Dolf's antwoord, dat hij zich als corpslid had laten inschrijven, donderde deze hem toe: „Wat, je bent niets, je weet niets, je beteekent niets. Je schijnt nog te stom te zijn om te begrijpen, dat wij ons niet voor de lol met jullie bezighouden en, om ons te vermaken, waarachtig wel waardiger slachtoffers voor onzen hoon kunnen vinden dan zoo'n ongelukkig zootje blagen." Nadat hij dien avond den beker tot op den bodem geledigd had, kwam er eindelijk een einde aan den beestenboel, toen tegen middernacht het signaal voor den aftocht werd gegeven. Dolf, van streek door al wat hij had doorstaan, blij dat het gedaan was, spoedde zich onmiddellijk huiswaarts. Ook de andere dagen gingen voorbij, de eene wat dragelijker dan de andere, maar het bleef een grenzelooze herrie en een helsche bende. Bij de vele bezoeken aan de corpsleden deed bij de meest verrassende ervaringen op. Enkele en voornamelijk de jongeren, vergden de onmogelijkste dingen. De oudere traden daarentegen meer bedachtzaam op, heten hem dictaten overschrijven, droegen hem boodschappen op en velen hunner fleurden voor hun dispuut, dit verheerlijkende tot een Eldorado, een milieu van geest, royaliteit, intellect en ware studentikosigheid. Van de vele minnebrieven, die hij aan hem onbekende schoonen moest adresseeren, had hij er gaarne een naar Lucie gezonden, maar de koele ontvangst van haar moeder bij het laatste bezoek bad hem afgeschrikt. Hij vreesde, dat, indien Mevrouw van Dieren ontdekte, dat hij zich heimelijk met Lucie in verbinding 27 stelde, dit haar moeder nog meer zou ontstemmen en zij hem dan alle verdere omgang met Lucie zou verbieden. De laatste dagen van het groenloopen waren niet de ergste. De aardigheid scheen eraf te gaan en het eeuwige donderen begon ten laatste ook zelfs de jongeren tegen te staan. Met verlangen zag hij den dag van de inauguratie tegemoet, dan kwam het hek van den dam en was al het leed geleden; doch toen het einde naderde, voelde hij zich ontevreden en drukte hem een onbevredigd, onvoldaan gevoel. Evenals hij zich bij zijn vertrek uit Meerdervoort in zijn verwachtingen bedrogen zag had het groenloopen hem in vele op zichten teleurgesteld en hem een anderen kijk op het studenten leven geven. Hij ontkende niet, dat het groenloopen, waarvan Huis zoo hoog had opgegeven, ongetwijfeld invloed ten goede op hem had uitgeoefend. Het paardenmiddel had uitstekend gewerkt, daar zijn aangeboren beschroomdheid grootendeels was geweken en hij nu met grootere vrijmoedigheid en meerdere durf optrad. Hij had de hem onbekende stad zijner inwoning in alle hoeken en gaten doorkruist en was hierin dientengevolge geen vreemdeling gebleven. Hij was lid van een dispuut geworden, had vele kennissen onder de nieuw aangekomen studenten gemaakt, waardoor in de toekomst een gezellig verkeer verzekerd was, maar toch gevoelde hij zich, niettegenstaande die goede resultaten, onbehagelijk en gaven ze hem geen voldoening. Opgevoed in een kleine provincieplaats als hij was, waren zijn nog ongeschonden naïeve levensopvattingen in ernstig conflict gekomen met veel wat hij in de afgeloopen drie weken in het grootestadsleven had doorgemaakt. Vooral het cynisch optreden van enkele der oudere studenten, de minachting, waarmede ze zekere vrouwen behandelden en de scbaamtelooze, opdringerige manieren dezer hadden hem in menig opzicht geërgerd. Velen der nieuwaangekomenen hadden tijdens hun groenloopen reeds kennis gemaakt met winkelmeisjes en bonnes en hiermede geflirt, terwijl enkelen zich niet hadden ontzien, zich met demi-mondaines af te geven. Eén hunner was nog verder gegaan en leefde met een vriendinnetje, dat met hem uit zijn woonplaats naar Amsterdam was gekomen. Hij, die altijd met zekeren eerbied en vereering tot de vrouw had opgezien, was door alles wat hij had medegemaakt 30 bij te houden en daar bij zich in het bijzonder op de studie van het handelsrecht wilde toeleggen, wdde hij aan oudere collega's de betreffende dictaten ter leen vragen. Zoodra de colleges aanvingen, bemerkte hij tot zijn verwondering, dat van de vele nieuwelingen, ingeschreven bij de rechtsgeleerde faculteit, slechts enkelen tot de geregelde bezoekers behoorden. Het bleek hem spoedig, dat de meesten het zich in het eerste studiejaar niet druk maakten. Het ouderlijk toezicht ontvloden, op vrije voeten, genoten zij naar hartelust van het grootestadsleven, vertoefden dikwijls tot diep in den nacht in de cabarets en de stille nachtgelegenheden en versmaadden 's morgens, vermoeid van het nachtbraken, het goud, dat de morgenstond, spreekwoordelijk, in den mond heeft. Dolf, volhardend in zijn voornemen geregeld te leven, zag zeer goed in, dat hij dit niet moest overdrijven en den schijn moest vermijden den braven Hendrik uit te hangen. Hij ging dan ook geregeld naar de Soos, bezocht de dispuutavonden en het zich nu en dan ook wel eens meetronen naar het Rembrandtsplein en omgeving. Na dien avond met Bertha, was bij op zijn qui vive en nam zich wel in acht buitensporigheden te begaan of een onmatig gebruik van geestrijke dranken te maken. Eenige dagen vóór St. Nicolaas vroeg bij Huis, om Lucie, op den avond van den vijfde, een mand met bloemen te zenden. Hij schreef hem, dit aan niemand te verraden en vooral te zorgen, dat de familie van Dieren niet ontdekte, dat hij den gever was. Hij hoopte, dat Lucie het zou begrijpen en hieruit tevens de gevolgtrekking zou maken, dat bij haar nog niet was vergeten. Tegen de kerstvacantie vroeg hij belet bij tante Mussot, die hem berichtte, dat bij hartelijk welkom zou zijn en met ongeduld verbeidde hij den dag, waarop hij naar Meerdervoort zou gaan om Lucie en zijn vroegere vrienden terug te zien. Angstvallig vroeg hij zich af of hij haar zou ontmoeten, of zich de gelegenheid zou voordoen haar te spreken en of hij, niettegenstaande Mevrouw van Dieren hem de laatste maal zoo koel had ontvangen, het nog zou wagen baar een bezoek te brengen. Tusschen vrees en hoop geslingerd, arriveerde hij den dag voor Kerstmis aan het station te Meerdervoort en zag door het venster der coupé Lucie, in gesprek met Willy, op het perron staan. Toen hij uitstapte, snelde zijn broêr naar hem toe, maar op hetzelfde oogenblik was het alsof hij door den grond zonk, want hij zag Lucie naar een coupé eerste klas gaan, waaruit een luitenant der huzaren stapte en beiden gearmd het perron verlaten. 3i Als door den bliksem getroffen, bleek en ontdaan, deed hij een stap terug; hij kon zijn oogen nauwelijks gelooven. Was dat zijn Lucie, zijn liefste, op wie hij al zijn hoop voor de toekomst, alles en alles, had gebouwd? „Wat scheelt je, Dolf? Dolf! Wat heb je?" „Niets, het is niets Willy, het zal wel overgaan; ik gevoel mij plotseling onwel." HJOOFDSTUK IV. Korte Huwelijksvreugde. „Hij, die het leed onwillig draagt, Hij wordt maar des te meer geplaagd, Maar die zich voegen naar het pak, Gevoelen minder ongemak." Jacob Cats. Bets had gelijktijdig met Dolf het eindexamen van het gymnasium afgelegd en vertrok, eenige dagen, nadat hij naar Amsterdam was gegaan, naar Wiesbaden, waar zij bij een vriendin te logeeren was gevraagd. Geïntroduceerd in een tennisclub, maakte zij daar kennis met von Harzfeld, een jong industrieel, eigenaar eener groote onderneming. Von Harzfeld vatte reeds terstond bij de eerste kennismaking een groote genegenheid voor haar op en bracht haar in kennis met zijn moeder, die in Wiesbaden een groot buiten bewoonde en sedert den dood van haar man de behartiging harer zaken aan haar eenigen zoon had opgedragen. Nadat Bets weder in Meerdervoort was teruggekeerd, leidde deze kennismaking tot een drukke correspondentie, welke weldra gevolgd werd door een huwelijksaanzoek. Mevrouw von Harzfeld, die met stijgende belangstelling de steeds inniger wordende verhouding tusschen haar zoon en het haar sympathieke meisje had waargenomen, kwam naar Holland om de huwelijksplechtigheid bij te wonen. Toen zij zich op weemoedigen toon het ontvallen: „Nu moet ik in het vervolg alleen het groote buiten bewonen," en Bets dit hoorde, besloten de jong-gehuwden, na de terugkomst van de huwelijksreis in Italië, bij haar te gaan inwonen, waarmede mevrouw von Harzfeld zich zeer ingenomen betoonde. Zoodra zij, na afloop van de reis, in Wiesbaden de appartementen betrokken, welke Mevrouw von Hartzfeld inmiddels voor hen in gereedheid had laten brengen, genoten zij met volle teugen van hun gelukkig huwelijksleven. Eensklaps werd dat geluk echter op wreede wijze verstoord. HOOFDSTUK V. Een onverwacht mededinger. „Rien n'est plus capable de nous faire entrer dans la connaissance de la misère des hommes que de considérer la cause véritable de l'agitation perpétuelle dans laquellefls passent toute leur vie" Blaise Pascal, Pensees. Lucie was geen onbekende voor de familie van der Hoeven, bij wie zij den dag vóór Dolf's vertrek zoo onverwacht te logeeren was gevraagd. Zij had daar vroeger met Bets dikwijls de vacanü'es doorgebracht. Mevrouw van der Hoeven had het de meisjes dan altijd zoo aangenaam mogelijk gemaakt en was vooral tegenover Lucie bijzonder voorkomend geweest. De meisjes hadden tijdens hun verblijf ten haren huize ook wel eens haar zoon Willem ontmoet, doch daar deze ongeveer acht jaar ouder was en dus in leeftijd nogal met hen verschilde, had hij zich aan de bakvischjes weinig gelegen laten liggen en zich niet veel om hen bekommerd. Zijn vader, een vermogend grondbezitter, had het zijn eenigen zoon aan niets laten ontbreken en deze had van die gulheid geen bescheiden gebruik gemaakt. Als goed sportsman, gevoelde hij zich tot het militaire aangetrokken en legde, zoodra hij de schoolbanken verlaten had, met goed gevolg te Breda het vergelijkend examen af, waarna hij daar zijn opleiding tot officier bij de cavalerie genoot. Overal tegenwoordig waar gefuifd, gedronken en gespeeld werd, veronachtzaamde hij evenmin den omgang met het schoone geslacht. Hij stond in zeer intieme relaties met een zekere Mevrouw Warren, de vrouw van een bankier te Amsterdam en had summa summarum reeds een zeer stormachtige jeugd doorleefd. Bij aankomst van den trein wachtte hij ditmaal Lucie op het perron en nauwelijks had hij haar herkend of hij snelde op haar toe, ontnam haar de bagage, overhandigde die aan een kruier en 37 reed haar met zijn auto naar de woning zijner ouders. Het trof Lucie, dat, terwijl hij haar vroeger met een zekere goedige welwillendheid behandelde, hij nu alles aanwendde om haar zoo veel mogelijk aangenaam te zijn. Hij introduceerde haar op zijn tennisclub en noodigde haar uit een concours hippique bij te wonen, dat de volgende week op den Wageningschen berg zou worden gehouden. Het trof haar zeer dat hij, in tegenstelling met vroeger, nu niets verzuimde om haar genoegen te doen. - Zij vond het eerst niet onaardig dat de knappe cavalerie-officier zich zooveel moeite voor haar getroostte, het streelde haar, dat hij zich zoo galant met haar in het pubhek vertoonde; doch zij meende, dat hij dit uit aangeboren beleefdheid tegenover baar als gast zijner ouders deed en verwonderde zich hierover daar om met bovenmate. Toen zij eenige dagen later, volgens afspraak, tezamen met de auto naar den Wageningschen berg reden om het concours hippique bij te wonen, troffen zij daar vele zijner kennissen en bevriende families aan en langzaam aan begon twijfel bij haar te rijzen of die vele attenties, die Willem haar bewees, wel uitsluitend uit wellevendheid geschiedden. Na afloop van het concours noodigde een zijner kennissen hen uit, zich bij hem en zijn dames aan te sluiten en gezamenlijk in het hotel te dineeren. Gedurende den maaltijd heerschte een bijzonder prettige, opgewekte stemming en na de champagne bij het dessert, werd de koffie op het terras gebruikt. Na het vertrek der overigen bleven Lucie en Willem, onder de bekoring van den mooien, zoelen herfstavond, nog een oogenblik op het terras toeven en het viel haar op dat hij nu niet alleen bijzonder hoffelijk was, doch ook een meer dan gewone belangstelling voor haar aan den dag legde. Hij informeerde of zij wel voldoende gezorgd had zich te wapenen tegen de kille avondlucht en toen de auto voorkwam, rustte hij niet alvorens hij haar zorgzaam in haar dikken avondmantel had gewikkeld. Hoe gevleid het jonge meisje zich door die groote belangstelling ook gevoelde, begon haar die toch meer en meer te verontrusten. Met de auto naar huis terugkeerende, kwam zij tot de overtuiging, dat hij, met zijn buitengewone welwillende en hartelijke bejegening, verdergaande plannen beoogde en zij voorzag, dat dit met het oog op haar heimelijke liefde voor Dolf, onvermijdelijk tot een conflict tusschen hun beider families zou leiden. Den volgenden morgen vleide zij zich nog met de hoop zich 38 tc hebben bedrogen en dat, den vorigen avond, zijn teerhartigheid aan den invloed der champagne toe te schrijven was; maar nog dienzelfden dag bleek het haar ten duidelijkste, dat zij zich met had vergist, daar hij voortging haar op de meest opvallende wijze het hof te maken. Eerst dacht zij, dat het haar gemakkelijk zou vallen hem te doen gevoelen, dat zij hiermede allerminst was ingenomen; doch hij scheen dit niet op te merken en zij zag weldra in, dat wilde zij niet onheusch worden, haar de uitvoering van dit voornemen op den duur onmogelijk zou vallen. Mevrouw van der Hoeven vergemakkelijkte haar de taak niet. Verlangend, dat het verkwistend, losbandig leven van haar zoon een einde zou nemen, zag zij slechts uitkomst in een huwelijk en. was zij vast voornemens ditmaal alles op het spel te zetten om haar plan door te zetten. Op de wandeling sprak zij Lucie aanhoudend over Willem en merkte op, dat het haar verwonderde, dat de jongen, die zoo ruimschoots de middelen bezat om op vorstelijke wijze een huishouding te voeren, geen meisje vroeg. Hij,.met zijn schitterende carrière, behoefde zich niet bevreesd te maken een blauwtje te zullen loopen, en zij kende genoeg meisjes, die Zich zeker niet lang zouden laten bidden. Lucie van ter zijde aanziende besloot zij lachend: „Hij heeft de ware zeker nog niet gevonden." Lucie gevoelde zich tegen dien drang en die woordenvloed met opgewassen. Het werd haar duidelijk, dat de moeder stemming trachtte te maken voor een huwelijk met haar zoon en hierover verontrust begon zij haar positie verre van benijdenswaardig te vinden. Indien zij openhartig bekende, dat zij van een ander hield en Zich aan deze moreel verbonden achtte, zou Mevrouw van der Hoeven dit zeker naar huis schrijven en daar Dolf officieel nog geen enkelen stap had gedaan, achtte zij het beter hierover niet te spreken. Tegen het einde van haar verblijf drong Mevrouw van der Hoeven aan om dit nog wat te verlengen, doch Lucie wendde voor zich verbonden te hebben aan een tenniswedstrijd in Meerdervoort te zullen deelnemen en daarom wel verplicht te zijn binnen een paar dagen te vertrekken. Willem bracht haar weder met zijn auto naar het station, bleef tot het vertrek van den trein bij de geopende coupé-deur staan en vroeg bij het signaal voor het vertrek met een innemend lachje, of Zij weer spoedig terugkwam, daar hij dan ook verlof zou aanvragen. f39 Toen hij naar huis terugreed begreep hij, dat die verovering nog niet zoo gemakkelijk zou vallen. Het koele afscheid aan den trein was hem tegengevallen en hij had zeer goed bemerkt, dat zij blij was weer te kunnen vertrekken. ; • Het prikkelde hem, dat, zoodra hij getracht bad wat intiemer te worden, zij eensklaps haar naïf-vrije, ongedwongen meisjeshouding had laten varen, zich daarna niet meer zoo spontaan vroolijk had gegeven en zich meer en meer aan zijn betuigingen had onttrokken. Bij ingeving gevoelde hij, dat dit met uit behaagzucht was geschied en dat de reden hiervan een dieperen grond moest hebben. , , , , . Had zij misschien vernomen dat Juj nog al druk geleetd had en schrikte dat haar af* Maar indien zij dat geweten had, zou zij het zeker onmiddellijk bij haar komst hebben laten blijken maar toen was zij nog ondwongen vriendelijk tegen hem geweest. . Hij nam zich voor, Zich hierover voorloopig het hoofd met te breken en bij een volgende ontmoeting opnieuw alles aan te wenden om haar te winnen en dan zoo mogelijk den beslissenden stap te wagen. ... ... Hij had in zijn veelvuldigen omgang met vrouwen zoo dikwijls ervaren, dat, door hun ijdelheid te streelen, door met het grootste geduld aan te houden, zelfs de meest onneembare veste ten laatste valt, dat hij niet twijfelde of ook ditmaal zou hu zegevieren. Zijn moeder had er reeds vroeger herhaaldelijk ba hem op aangedrongen zijn losbandig leven op te geven en naar een vrouw uit zijn omgeving uit te zien. Zoodra zij het schrijven van haar vriendin had ontvangen, waarin deze belet voor Lucie vroeg, had zij terstond het voornemen opgevat deze toevallige gebeurtenis te benutten en te trachten tusschen Lucie en haar zoon een huwelijk tot stand te brengen. Zij schreef hem, onmiddellijk een veertiendaagsch verlof aan te vragen en bij een weigering zich niet te ontzien om desnoods als motief een dringende familieaangelegenheid voor te wenden. Indien hem ooit de kans werd geboden met het oude leven te breken en een goede partij te doen dan was het wel ditmaal. Bij ontvangst van dit schrijven lachte het hem eerst met erg toe een huwelijk met Lucie van Dieren aan te gaan. Hij kon moeilijk scheiden van het leventje, waaraan hij zoo gewend was geraakt en gevoelde er niets voor zich voor altijd te binden, doch de vrees zijn ouders te ontstemmen, nu hij juist dringende schulden had, die afdoening vereischten, deed hem besluiten 42 bleef bij haar moeders woordenvloed eerst halsstarrig zwijgen en barstte eindelijk in schreien uit. Zij vertelde haar moeder, hoe zielsveel zij van Dolf hield en dat niets haar zou bewegen baar liefde op te geven. Die mededeeling trof haar moeder niet onverwacht, zij had zich hierop reeds voorbereid en zij vroeg Lucie op medelijdenden toon of zij nog steeds aan die kalverenliefde hechtte en of zij meende, dat die jongen nog aan haar dacht en haar niet reeds lang was vergeten. Toen zij echter zag, dat al haar pogingen vergeefs bleven en Lucie, met betraande oogen, steeds over Dolf sprak maakte zij zich boos en vroeg haar man boven te komen. Zoodra deze Dolf's naam hoorde ontstak hij in woede. Hij verklaarde eens en voor altijd den naam van dien kwajongen niet meer te willen hooren en nooit zijn toestemming tot een engagement met hem te zullen geven. Indien Lucie meende, dat haar toekomst in die richting lag, zoo betreurde hij het geld aan haar opvoeding ten koste gelegd en kon zij ervan verzekerd zijn, dat hij zoowel als zijn vrouw, hierin nimmer zouden berusten. Eindelijk, zwichtende voor den dwang van het ouderlijk gezag, gaf zij den strijd op ... . Zaterdag vóór Kerstmis zou de verloving publiek gemaakt worden en Willem zou dan naar Meerdervoort komen om daar de beide feestdagen door te brengen. Lucie begaf zich 's middags naar het station om hem af te halen en Willy daar aantreffende, vernam zij tot haar schrik, dat deze Dolf wachtte, die zoo aanstonds met denzelfden trein zou aankomen. Reeds hoorde zij in de verte den trein naderen en met angst vroeg zij zich af wat zij moest doen, indien zij zoo aanstonds, beiden naar haar toe zouden komen. Bij het binnenrijden zag zij Dolf in één der voorste wagens en zich naar den coupé spoedende waar Willem uitstapte verhet zij haastig met deze het perron. Haar verloving duurde slechts enkele weken. Het huwelijk werd spoedig voltrokken en Lucie vertrok na een korte huwelijksreis met haar man naar den Haag, waar deze nu in garnizoen lag. In den eersten tijd van hun huwelijk ging alles vrij geleidelijk en gaf Willem zich inderdaad veel moeite om Lucie het leven zoo aangenaam mogelijk te maken. Zij had zich zoo goed mogelijk in haar lot geschikt en langzamerhand was het verleden, de her- 44 de moeder ook omtrent het vreemde gedrag van haar zoon zou inlichten. Het stuitte haar echter tegen de borst om, zoo kort na de geboorte van den kleinen Frits, zich met een klaagbrief over een dergelijke delicate aangelegenheid tot haar schoonmoeder te wenden en, terwijl zij in gedachte het voor en tegen hiervan overwoog, kwam de dienstbode binnen, die haar een brief overhandigde, die persoonlijk aan haar gericht was. Daar zij het schrift niet als dat van een harer kennissen herkende, vermoedde zij dat het de nota van een leverancier was en opende ze argeloos de enveloppe. Bij het lezen van het briefje stond zij plotseling verschrikt op, las het opnieuw en riep hevig ontsteld, schreiende uit: „Mijn God! Mijn God! Dat is niet mogelijk, dat heeft hij niet kunnen doen! Wat zal Bets daarvan zeggen? Die moet mij raden en helpen!" Zij greep de telefoon ..,.„ „Ja...... de jonge Mevrouw von Harzfeld. Is zij niet thuis? Binnen een uur? Wil je mevrouw vragen om voor een dringende aangelegenheid even naar mij toe te komen?" Na nogmaals het briefje te hebben gelezen, frommelde zij het krampachtig ineen en zette zich doodsbleek aan haar schrijftafel. Weder opstaande riep zij verbolgen uit: „Het is toch niet te gelooven,het moet bepaald gelogen zijn! En toch, indien het eens waar was! Het zou werkelijk schitterend zijn na alles wat ik voor hem heb opgeofferd". Zenuwachtig gleed de pen over het papier, doch snikkend verscheurde zij het niet voleindigde briefje en begon een ander te schrijven. In de opgewonden stemming waarin zij verkeerde, was het haar echter onmogelijk haar gedachten op papier te brengen en besluiteloos, ten einde raad, liep zij het vertrek op en neer. Eindelijk kon zij haar ongeduld niet langer bedwingen. Zij drukte op eenschelknop en vroeg het binnentredende kamermeisje haar blauwe mantelpak te brengen, waarna zij haar toevoegde: „Spoedig Nannie, ik heb haast. Telefoneer Jules om onmiddellijk met den auto voor te komen." Toen Bets dien mooien zonnigen namiddag van een bezoek huiswaarts kwam, vernam zij, dat Mevrouw van der Hoeven telefonisch naar haar gevraagd had en haar nu wachtte. 5i Nooddruft mag haar tijdelijk weerhouden dit te doen blijken, maar zij zal een onoverwinlijke haat koesteren tegen hem» die, geen rekening houdende met de noodlottige omstandigheden, welke haar ten val brachten, haar naar den schijn veroordeelt en als eene minderwaardige behandelt. Zij was weliswaar slechts kelnerin in een bierhuis en had in haar woonplaats, door een trouwelooze verleid, een misstap begaan, maar dat verleende daarom nog aan niemand het recht haar met een gevallen vrouw gelijk te stellen. Zij vormde, in de moeilijke omstandigheden, waarin zij tijdens haar zwangerschap en na haar bevalling verkeerde, integendeel een gunstige tegenstelling met die vrouwen, daar zij zich moedig tegen het leed verzette en trachtte door werken den kost voor haar en haar kind te verdienen. De aanhoudende verwijten harer ouders en het voortdurende gezeur over het kostgeld voor het kind ten laatste moede, had zij dit bij een zuster ter verpleging achtergelaten en was naar Nederland, naar het „steinreiche Holland" gegaan teneinde een betrekking als kinderjuffrouw te zoeken. Onbekend met de groote gevaren, welke haar daar bij aankomst dreigden, zag zij zich, evenals tal van onervaren meisjes uit dergelijke omgeving en in gehjke omstandigheden, op droeve wijze in haar verwachtingen teleurgesteld. Ten einde raad had zij, om met van kwaad tot erger te vervallen, een plaats als kelnerin aangenomen Zij had later nog dikwijls aan die onverkwikkelijke scène met Dolf gedacht, doch was, daar zij hem sedert dien niet had teruggezien, het geval nu bijna geheel vergeten. Hem bij het binnentreden onmiddellijk herkennende, bemerkte zij terstond, dat hij ook nu weder teveel aan Bachus geofferd had en toen hij het woord tot haar richtte, koelde zij door een ruwen uitval haar ergernis over de vernederende behandeling dien avond ondervonden. Nauwelijks zag zij, hoe dit hem kwetste of zij gevoelde hierover terstond berouw. Hij ontnam haar echter de gelegenheid om haar spijt te betuigen, daar hij, woedend over het verwijt, waarop hij allerminst was voorbereid, een geldstuk op tafel wierp en zonder haar te groeten heenging. Terwijl hij, nauwelijks vier-en-twintig uur geleden die treurige ervaring met Lucie had opgedaan, moest hij nu ondervinden, dat die kelnerin, die gewoon was de minste der gasten met een vriendelijk „Guten Abend" te begroeten, hem met bijtenden spot zijn dronkenschap verweet en zich minachtend van hem afwendde. 5* Onbekend met de oorzaak van haar ergernis, wist hij zijn prikkelbaar opgewonden stemming niet te beheerschen, doch was het hem gelukt haar, door een vriendelijk woord, milder te stemmen, dan zou hem dien avond veel leed bespaard zijn gebleven. Ongelukkiger wijze miste hij de noodige ervaring en menschenkennis om tactvol met vrouwen om te gaan en door een snedige opmerking een wending aan het gesprek te geven. Was hem dat dien avond bij Bertha gelukt, en hij zou hierin ongetwijfeld zijn geslaagd, dan had allicht een nadere kennismaking tot een haison geleid en dit zou, hoe bedenkelijk overigens ook, verre te verkiezen zijn geweest boven hetgeen hem nu te wachten stond. Zij, met haar beteren kijk op het leven en de menschen, zou hem beslist van dwaasheden hebben terug gehouden, waardoor hij nu van kwaad tot erger verviel, en een veiliger gezellin voor hem geweest zijn dan de vele vrouwen, die hij daarna ontmoette en wier omgang hem geleidelijk tot een lager peil voerde. In opgewonden sternming den Franziskaner verlatende, stond hij plotseling weder op straat, op die vreesehjke straat met de menschen, die tegen hem opliepen en de warrelende lichtjes der auto's en tramwagens. Besluiteloos wat nu aan te vangen, liep hij den Dam over. Zich nog uit zijn groentijd herinnerende, dat in een der dwarsstraten een cabaret was, richtte hij zijn schreden derwaarts en trad weldra in de Gravenstraat de toenmalige Palace Club binnen. Dolf waagde zich op glad ijs. Hij was weliswaar ontgroend, doch had, door Zijn ingetogen leven, nog te weinig ervaring om zich» beneveld door den drank, moederziel alleen naar plaatsen te begeven, waar men allerminst zou schromen op de grofste wijze misbruik van zijn toestand te maken. Het was hem onbekend, dat het zelfs nuchter gewaagd is zich zonder eenige routine in dergelijke gelegenheden te begeven en dat dit zelden straffeloos geschied. Hij herinnerde zich, dat daar muziek was, het er lollig toeging en wat kon hem de rest schelen! Hij wilde afleiding zoeken, zich amuseeren en waar zou hij dat elders vinden? Bij het binnentreden werd hem terstond uit de vestiaire met een sterk Jordaansch accent toegeroepen: „Verplichte vestiaire, meheir!" „Hoeveel?" 53 „Dat laat ik aan meheir over." Het ging er binnen luidruchtig toe. Hier en daar zaten opgeschoten jongens, kantoorklerkjes of winkelbedienden, met vriendinnetjes, met scharreltjes of demietjes, meerendeels van die meisjes, die overdag in een magazijn of op een kantoor werkten en nu, dank zij de vroege winkelsluiting 's avonds vrij waren en liever in dergelijke gelegenheden met hun toiletjes pronkten dan op nummer zooveel van deze of gene dwarsstraat gedwongen te worden hun moeder te helpen de vuile boel aan kant te maken. Het volle lokaal doorloopende, zocht hij tevergeefs naar een plaatsje en langs een tafeltje komende, waaraan een bejaard heer met een juffrouw zat, zette hij zich daar neder. Kort hierna vertrokken deze en namen twee opzichtig gekleede, drukdoende demi-mondaines hun plaats in. De jongste, een goed uitziende, flink gebouwde vrouw rj et resoluut brutale oogen, ongeveer vier-en-twintig jaar oud, nam Dolf van terzijde op. Tevergeefs wachtende of hij haar zou aanspreken, vroeg zij hem ten laatste op spottenden toon: ■ „Wat kijk je triest jong. Heb je je laatste oortje versnoept?" „Triest!", antwoordde hij, „ik gevoel me zoo lekker als een hond, die op zijn verjaardag verzopen wordt." Beide dames proestten het uit van de pret en de jongste voegde hem toe: „Je bent een leukert en als je niets beters te doen hebt dan mag je vanavond met ons uit. Wat is het hier een saaie boel! Laten we liever naar het Palais de Danse in de Warmoesstraat gaan, daar is het veel leuker." Toen zij opstonden, betaalde hij de consumptie en bij den uitgang vroeg de jongste hem een rijksdaalder. Zij had er den vorigen avond van de juffrouw in de vestiaire een geleend en wilde die nu teruggeven. In het Palais de Danse gingen zij door een langen, smallen gang naar het loket, waar de entrees geheven werden, en gaven daarna, iets verderop, aan de vestiaire hun goed af. Dolf, alles behalve nuchter, betaalde grif den hoogen entreeprijs, gaf op aandringen der dames aan de vestiaire een groote fooi en zag, met hen het hel verlichte lokaal binnengaande, een groote, vierkante zaal, met een langwerpige ruimte in het midden, waar gedanst en cabaret gegeven werd. Aan de achterzijde van die ruimte bevond zich een orkest, terwijl deze verder was omgeven door een verhooging met tafeltjes en stoelen voor de bezoekers. Op het oogenblik, dat bij zich met de dames aan een dezer tafeltjes wilde neerzetten, riep de oudste: „Gut Mies, daar zit 54 de baron!", waarop Mies Dolf toevoegde: „Neemt u ons niet kwalijk m'nheer, wij zien daar een goede kennis zitten, straks zien we elkaar nog wel terug." Weer was hij alleen. Na hem in enkele minuten meedoogenloos te hebben geplukt, heten zij hem aan zijn lot over, en streken zij bij een ander neer. Verstoord zette hij zich in hun nabijheid neder en ofschoon hij zich reeds onlekker gevoelde, bestelde hij toch nog een glas bier, dat de kelner op arrogante wijze op zijn tafeltje schoof. Niettegenstaande den hoogen entreeprijs betaalde hij hiervoor de gevraagde gulden en, terwijl hij daar, eenzaam en verlaten, suf zat rond te kijken, trok het plotseling zijn aandacht, dat de baron met zijn dames hem op onhebbelijke wijze opnamen en zich ten zijnen koste schenen te vermaken. Niet vattende, dat zijn dronken, suffe houding hiertoe aanleiding gaf, dacht hij, dat zij hem uitlachten, omdat hij zonder profijt hun vertering in de Gravenstraat en hun entree hier had betaald. Hij waggelde verbolgen op het drietal toe en vroeg den baron op uitdagenden toon, of deze soms iets van hem te vorderen had, waarop Zijn Hoogadehjkehemin de maling trachtte te nemen. Het gesprek werd hoe langer hoe luidruchtiger en eenige omzittenden, verlangend naar een standje, schaarden zich nieuwsgierig om hen heen. Toen het echter tot handtastelijkheden dreigde te komen, grepen plotseling twee kelners Dolf aan, brachten hem naar de vestiaire, hielpen hem bij het aantrekken van zijn jas en zetten hem daarna vrij hardhandig de deur uit, de Warmoesstraat in. Wat er dien avond verder met hem gebeurde, kon hij zich den volgenden morgen bij het ontwaken niet goed meer herinneren. Tot zijn groote ontsteltenis bemerkte hij in een duistere, afgesloten ruimte, geheel gekleed, op een houten krib te liggen en hij vermoedde in een of ander nachtasyl te zijn aangeland. Hij gevoelde zich allerellendigst en langzamerhand tot bezinning komende, begon bij zich flauwtjes het een en ander van den vorigen avond te herinneren. In het duister rondtastende, ontdekte hij een zwaar gegrendelde deur en toen hij hiertegen schopte, trad iemand in een blauw boezeroen met een politiepet op binnen, informeerde of hij uitgeslapen was en gelastte hem mee te gaan. Een kantoortje binnengaande, zag hij een inspecteur van politie en twee brigadiers zitten, die eerst niet de minste notitie van hem namen. Nadat hij daar een poosje had gestaan, vroeg de inspecteur 55 zijn naam en woonplaats en na die te hebben opgeschreven, vertelde hij hem, dat hij gaan kon, en er wel nader van zou hoor en. Lichamelijk en geestelijk uitgeput, doodelijk vermoeid tengevolge van de buitensporigheden van den vorigen avond, ging hij bij thuiskomst onmiddellijk naar bed. HOOFDSTUK VII. Dolf's Confidentie. „Sorrow may not be weakness, but must be strength." Charles Dickens,Oüver Twist. De nadeelige gevolgen van de overstelpende emoties der beide vorige dagen lieten ach weldra gevoelen. Eerst schreef Dolf dit aan een voorbijgaande katterigheid toe en bleef hij thuis. Toen hij echter den dag daarna wilde opstaan, gevoelde hij %ich hiertoe te uitgeput en te vermoeiden zoodra Boswijk, zijn huisbaas, bemerkte hoe bleek en ontdaan Dolf er uitzag, ontbood deze een geneesheer, die hooge koorts constateerde en hem verbood het bed te verlaten. Dagenlang was bij verplicht het bed te houden en toen hij zich eindelijk, dank zij de liefderijke verpleging van Boswijk en zijn vrouw, die afwisselend dag en nacht bij hem waakten, iets beter gevoelde en hij weder het bed mocht verlaten, vond hij een brief van Henk's vader. Deze berichtte, dat zijn zoon een ernstige longontsteking bad opgedaan en daardoor voorloopig verhinderd was naar Amsterdam terug te keeren om zijn studie te hervatten. De brief was reeds eenige dagen oud en Dolf antwoordde, dat hij zelf ziek was, doch, zoodra hij hersteld was en weder mocht uitgaan, onmiddellijk zou overkomen om zijn vriend te bezoeken. Toen de medicus hem dit eindelijk toestond, ondernam hij de reis en trof Henk doodziek aan, zoo ziek, dat de dokter eerst bezwaar maakte hem bij het den patiënt toe te laten. Hij mocht hem even de hand drukken en keerde daarna weer in de familiekring terug. Mevrouw van Dorst, die het opviel hoe zwak en terneergeslagen Dolf er uitzag, noodigde hem uit een paar dagen te Urden te blijven, teneinde wat rust te nemen. Vrees zich in hun huisehjke omgeving niet op zijn gemak te 57 gevoelen en dat zij wellicht, bij een intiemere kennismaking, iets van zijn sombere gemoedsstemming zouden bemerken, deden hem besluiten het vriendelijk aanbod van de hand te wijzen en hij keerde 's avonds weer met den laatsten trein naar Amsterdam terug. Na de Kerstvacantie kwamen de meeste zijner kennissen weder naar Amsterdam. Enkelen hunner hervatten de studie en de anderen vervolgden hun vroohjk leventje van vroeger. Zoodra de colleges werden hervat, had hij deze weder bezocht, doch het was hem onmogelijk het onderricht met de noodige aandacht te volgen .... Hij tobde voortdurend over zijn leed, zat te suffen, geraakte er meer en meer uit, werd dientengevolge verlegen met zijn houding en ten laatste bleef hij weg en gaf het geheel op. De wilskracht was gebroken en inplaats van zich, door hard werken tegen zijn leed te verzetten, smeet hij de boeken in een hoek en verviel van kwaad tot erger. Niets om handen hebbende, sloot hij zich uit verveling aan bij hen, die gewoon waren hun tijd in ledigheid te verslijten en die in cabarets en lugubere nachtgelegenheden hun geld met vrouwen van de vlakte verbrasten. De gevolgen van dit onregelmatige leven heten zich weldra gevoelen. Niet alleen vervreemdde Dolf, de werkzame en opgeruimde student van voorheen, zich meer en meer van zijn vroegere vrienden, doch de veranderde levenswijze leidde ook tot geestelijk en lichamelijk verval. De driemaandelijksche toelage, welke tante Mussot voor zijn studie en levensonderhoud beschikbaar stelde, was weldra ontoereikend om de kosten van bet losbandig leven te bestrijden en ten laatste stak hij zich in schulden om in zijn groote geldverlegenheid te voorzien. In den beginne trachtte hij zich te behelpen door in een goedkoop restaurant te eten, leende daarna geld van kennissen en ontzag zich zelfs niet om Boswijk enkele malen uitstel van betaling der kamerhuur te vragen. Het geld, dat hij bij den aanvang van elk kwartaal ontving, was nauwelijks voldoende om de meest dringende schulden te voldoen en ten laatste werd de toestand zoo onhoudbaar, dat hij zich genoodzaakt zag de hulp van tante Mussot in te roepen. Hij deed het voorkomen, alsof het studentenleven hem verplichtte dikwijls aan festiviteiten en plechtigheden deel te nemen, waaraan hij zich ter wille zijner omgeving niet kon onttrekken en dat hij hierdoor in finantieele moeilijkheden was geraakt. 58 Na eenige dagen in angstige spanning het antwoord te hebben gewacht, ontving hij eindelijk een aangeteekende brief. Zij zond hem het gevraagde geld met de mededeeling hem ditmaal nog te willen helpen, doch vast besloten te zijn dergelijke verzoeken in het vervolg beslist van de hand te wijzen. Volgens haar meening was de toelage, welke zij verstrekte, ruimschoots voldoende om in het benoodigde te voorzien en hij moest voortaan zorgdragen hiermede rond te komen .... Eenige dagen later trof hem, bij het lezen van de „Meerdervoortsche Nieuwsbode," onverwachts de aankondiging van Lucie's huwelijk met van der Hoeven. Het huwelijk was voltrokken, nu een voldongen feit geworden en de zwakke hoop, dat haar verloving nog door een of andere onvoorziene gebeurtenis zou worden verbroken, was nu voor goed vervlogen. Hij wist dat dit komen moest, het trof hem met onvoorbereid en toch gevoelde hij zich zonderling aangedaan bij de gedachte, dat hij haar nu onherroepelijk voor altijd zou moeten missen. Toen hij haar dien Zaterdag vóór Kerstmis gearmd het perron van het station te Meerdervoort zag verlaten, had die wreede ontdekking hem plotseling ontnuchterd en geschokt in zijn nog naief, kinderlijk vertrouwen in de menschen. Hij had zich toen, overmand door smart, onnadenkend in den maalstroom van een losbandig leven geworpen en nu dit zijn storenden, hoogst demoraliseerenden invloed niet had gemist, trof het bericht van haar huwelijk hem met zoo pijnlijk als toenmaals de ervaring, dat zij zich had verloofd. Hij was van lieverlede cynischer geworden en met een minachtend gebaar wierp hij het blad van zich af. Even daarna nam hij het echter weer op, las de aankondiging opnieuw en bij de gedachte, hoe die liefde voor Lucie hem in het dorre kille verleden altijd had geschraagd en bemoedigd en dat, nu hij haar voor altijd had verloren, ook tevens die mooie herinneringen uit zijn jeugd werden vergald, welden tranen in zijn oogen. Eindelijk, het peinzen en tobben moede, smeet hij het blad in een hoek en ging de stad in. Den volgenden middag trad onverwachts Henk zijn kamer binnen. Dolf wist, dat hij één dezer dagen zou terugkomen, doch nu hij daar plotseling voor hem stond, bracht het hem een oogenblik in verlegenheid. Wat moest hij hem antwoorden als zijn vriend zoo aanstonds zijn veranderde gemoedsstemming gewaar werd? Hij mocht tegenover Henk tot geen prijs zijn toevlucht tot een 59 leugen nemen. Dit zou onvermijdelijk hun vriendschap schaden en hen van elkander verwijderen. Hij moest hem daarom de droeve waarheid openhartig bekennen, maar hij schrikte terug die luide uit zijn eigen mond te hooren. Nadat zij een oogenblik met elkander hadden gesproken, vroeg Henk hoe het met de studie ging en toen Dolf eerst beproefde een weifelend, ontwijkend antwoord te geven, voegde Henk hem toe: „Dolf, er moet iets voorgevallen zijn, er is iets met je gebeurd. Ik begrijp er niets van, maar je bent niet meer dezelfde van vroeger. Ik meende dat reeds op te merken bij je bezoek te Urden, maar hoopte nog mij te hebben vergist, doch nu ik van de lui boor dat je geen steek uitvoert, allerlei ongure gelegenheden bezoekt en 's nachts je geld met meiden verbrast, schijnt het mij toch toe dat ik mij toen niet had vergist." „Ja, Henk, ik heb den laatsten tijd nogal druk geboemeld. Ik verveelde me, gevoelde me met opgewekt en waarom zou ik niet, evenals de anderen, wat van het leven genieten?" „Kom Dolf," viel Henk hem in de rede, „dat zijn maar praatjes. Jij, die mij vroeger als ik zelf wel eens uit den band sprong, zoo ongezouten de waarheid zei, laat niet louter uit gemelijkheid plotseling de studie varen om je op die wijze te verslingeren. Dit is de ware reden niet. Ik zal niet onbescheiden in je geheimen dringen, maar ook niet rusten alvorens ik je tot andere gedachten heb gebracht." Nog weifelde Dolf. Besluiteloos liep hij de kamer op en neer en meer en meer onder den indruk van de hartelijke belangstelling van zijn vriend, voegde hij hem toe: „Het is mij altijd moeilijk gevallen, Henk, van mijn verleden, van mijn jeugd te spreken. Ik heb met mijn leed en opgekropt verdriet nooit te koop geloopen. Het word door anderen toch zelden zoo begrepen en gevoeld als door onszelf, en men loopt daarbij nog de kans zich belachelijk te maken ook. Nauwelijks vier jaar oud, verloor ik mijn moeder en twee jaar later mijn vader en ik stond toen alleen op de wereld. Mijn familie ontfermde zich over mijn lot en voorzag in het allernoodigste, doch de ouderlijke liefde vond ik niet terug. Bij alles wat ik als kind heb wedervaren hinderde mij het meest de kille liefdelooze omgeving waarin ik ben groot gebracht. Het stemt mij nu nog droevig ab ik daaraan terugdenk en ik mij herinner hoe ik als ouderlooze knaap van alle liefde verstoken was. 6o Wanneer andere kinderen door hun ouders werden geliefkoosd en vertroeteld, gevoelde ik nog meer wat mij te kort kwam. Het zou mij in dien tijd zoo goed hebben gedaan als er ook eens iemand was geweest, die dat gevoeld en zich spontaan en hartelijk aan mij gegeven had. Ik zal nooit vergeten wat tante Mussot voor mij gedaan heeft. Zij was altijd goed en vriendelijk voor me, maar het was toch met dat En toen is zij gekomen. Ik was inmiddels wat ouder geworden, ging op het gymnasium en ontmoette haar voor het eerst op de tennisclub. Zij scheen mij, temidden van de andere meisjes, iets onbereikbaars, en ik was in het begin te schuchter om haar nabij te komen. Als door een sterke macht tot haar aangetrokken, waagde ik dit een keer en zij was toen lief en zacht. Het was alsof zij gevoelde hiermede iets goeds te verrichten en alsof zij, die anders tegenover de jongens niet zoo bijzonder lieftallig was, begreep, dat een koel woord mij zou hebben gekrenkt. Ik vatte langzamerhand een genegenheid voor haar op waarvan ik toen de diepere beteekenis nog niet begreep. Een vriendelijk woord van haar maakte mij overgelukkig. Het steunde en bemoedigde mij en langzamerhand groeide de verwachting, dat ook zij iets voor mij gevoelde en mijn toekomst in haar handen lag. Plotseling werd die mooie illusie mij ontnomen en moest ik ervaren dat ik haar voor altijd had verloren. Toen ik nu tegen Kerstmis in Meerdervoort terugkwam, had zij zich verloofd. Met één slag werd mij alles ontnomen en vanaf dat oogenblik was het het met me gedaan. Ik kon niet meer en heb, in mijn wanhoop en vertwijfeling, het hoofd verloren en op allerlei wijzen verstrooïng gezocht." Henk hep zichtbaar bewogen, naar het venster en trommelde met zijn vingers zenuwachtig tegen de ruiten. Eensklaps keerde hij zich om, hep op Dolf toe, pakte hem bij den schouder en zei: „Kerel, wat is dat een beroerde geschiedenis. Ik dacht het wel, ik vermoedde wel dat er zoo iets in het spel was. Weet je wat we doen? Je gaat nu met mij mee, dan drinken we eerst samen een borrel en zullen na den eten naar mijn kast op de Leidsche kade gaan om daar verder eens rustig met elkander te spreken." 's Avonds op de Leidsche kade, had Henk Dolf flink toegesproken en gezegd: „Nu moet je eens naar me luisteren, Dolf. Ik gevoel levendig, dat die teleurstelling je hevig heeft geschokt en je naar beneden heeft getrapt, maar vergeet niet, dat duizenden 6z en duizenden zich dagelijks in hun mooiste verwachtingen, dikwijls op nog veel treuriger wijze bedrogen zien. Meen je nu werkelijk je daartegen te binnen verzetten zooals je dat tot heden reeds tevergeefs beproefde? Geloof jij niet, dat het veel nobeler is, het leed als een man te dragen, ie er met alle kracht tegen te verzetten en afleiding in je werk te zoeken? Ga je echter voort te leven zooals je nu doet, dan ga je onherroepelijk te gronde en je leed zal niet verminderen, doch integendeel steeds grooter en grooter worden. Je moet je manmoedig door de moeilijkheden heen slaan. Wanneer de tijd de wond zal hebben geheeld, zul je dankbaar zijn bijtijds te zijn teruggekeerd. Je moet je onttrekken aan die bras-en slemppartijen en weer als van ouds een geregeld, goed leven leiden. Daarvoor is het noodig je te onttrekken aan de omgeving waarin je bent verzeild geraakt. . Het beste zou zijn tijdelijk de studie op te geven. Nu je ten achter bent geraakt, loopt het met dit collegejaar toch op niets uit en kun je niet verwachten een behoorlijk examen te zullen afleggen. ... Indien ik me niet vergis, heb je verleden jaar, toen je voor je lichting bent opgeroepen, studieverlof gekregen en nu raad ik je bij de militaire autoriteiten aan te vragen om de volgende maand, ter vervulling van je dienstplicht, te mogen opkomen. Verzoek dan gelijktijdig tot luitenant te worden opgeleid, dat Zal je, als student, zeker niet worden geweigerd. De diensttijd wordt daardoor, weliswaar met een paar maanden verlengd, maar dit weegt wel op tegen het voordeel met de betere elementen onder de militairen in aanraking te komen en door een speciale opleiding geniet je ook meerdere voorrechten. Eerst gevoelde Dolf er niet veel voor Henk s welgemeenden raad op te volgen. Hij vreesde, dat het in Zijn omgeving een vreemden indruk zou maken, en dat tante Mussot ernstig ontstemd zou Zijn, indien zij na haar laatsten brief nu plotseling vernam, dat hij de studie had opgegeven. Nadat Henk echter nog eens ernstig bij hem aandrong en betoogde, dat zijn tante het hem straks zeker veel kwalijker nemen zou, indien hij zoo door ging en droop voor zijn examen, zwichtte hij ten laatste voor dit argument. Den volgenden morgen begaf hij zich reeds vroegtijdig naar het müitie-commissariaat op het Singel, waar men zun verzoek terstond inwilligde en eenige dagen later vertrok hij naar Amersfoort, welke plaats hem tot garnizoen was aangewezen. 62 De ontmoeting met Henk en de poging door deze aangewend om hem weder op het goede pad te brengen, spoorden Dolf in de eerste dagen van zijn Verblijf te Amersfoort aan, zich flink tegen zijn leed te verzetten en zich zoo veel mogelijk bij zijn nieuwe omgeving aan te passen. Hij was inderdaad van de beste voornemens bezield, doch het leed en de demoraliseerende invloed van zijn druk leven hadden zijn kracht gebroken. Spoedig overviel hem, bij het volgen van den cursus tot opleiding voor officier, dezelfde afgetrokken, suffe gedachteloosheid, welke hem ook in Amsterdam belet had de noodige aandacht aan de colleges te geven. Hij was er niet genoeg bij, beijverde zich niet voldoende en was te slap. Hij gedroeg zich bij de militaire oefeningen ook te laks en had spoedig grooten tegenzin in den dienst en al wat ermee verband hield. Hij werd, wegens verzuim, een paar malen ernstig gestraft, het zich door anderen, gemakkelijk meetronen om te Utrecht of te Amsterdam te gaan fuiven en zijn superieuren beschouwden hem ten laatste als een der minsten van den cursus. Zijn luitenant-instructeur had hem hierop meermalen gewezen, hem zijn gebrek aan energie verweten en daarbij opgemerkt, dat hij als aanstaand officier niet „schneidig" genoeg optrad, maar eindelijk had deze het opgegeven en zich niet verder om hem bekommerd. Bij het einde van het cursusjaar legden de meeste zijner collega's het examen voor vaandrig met goed gevolg af, doch Dolf was een der weinigen, die werden afgewezen. Hij keerde toen als sergeant met groot verlof naar Amsterdam terug en hervatte daar de studie. Het was met Dolf nog niet het ware. De fut was eruit. Hij ging wel niet meer zoo druk, woest losbandig uit als in den beginne, na de catastrophe, maar in buien van neerslachtigheid verviel hij weer spoedig in de oude kwaal. Hij dronk meer dan goed voor hem was, zocht dan het gezelschap van vrouwen en bleef soms dagen onder water. i f Het was Henk niet ontgaan. Hij had het Dolf herhaaldelijk, zonder eenig resultaat verweten en toen hij zag dat het niet baatte, maakte hij zich ongerust dat, indien zijn vriend niet met dat leven brak en zich ernstiger op zijn studie toelegde, het eindelijk op een débacle zou uitloopen. Tante Mussot was hieromtrent ook niet onkundig gebleven. Die plotselinge zwenking naar het militaire, midden in zijn drukke studie, had haar reeds toenmaals erg bevreemd 63 en verontrust en meermalen had zij Dolf ernstig onderhouden óver zijn, voor haar onbegrijpelijk gedrag. $De laatste maal, dat bij baar bezocht had, had ZU zich boos gemaakt, verdere finantieele steun ontzegd ingeval bij faalde voor zijn examen en dat had zijn uitwerking niet gemist. Het had hem beangst en tot nadenken gebracht. Hij wist, dat Tante niet met zich het «Dotten en indien het, onverhoopt, zoover kwam, dat hij zijn studie moest opgeven, zou het er slecht met hem voorstaan. i|Hij volgde vanaf dat oogenblik dan ook geregeld de colleges, legde zich met meer ijver op zijn werk toe en onthield zich van groote buitensporigheden. In de grootste spanning zag hij bij het eindigen van het collegejaar den afloop van het examen tegemoet. £Hij wist nu, dat het er om ging, erop of eronder. Indien luj werd afgewezen zou tante Mussot onverbiddelijk bij haar eenmaal genomen besluit blijven en wat zou er dan van hem terecht komen. . . , In zenuwachtige spanning wachtte hij dien dag den uitslag at en toen hij tot zijn uitbundige vreugde vernam, dat bij was geslaagd slaakte hij een zucht van verlichting. Sedert hij Meerdervoort had verlaten, was dit de eerste maal, dat hij op een succes mocht bogen en hij putte hieruit weer moed om de toekomst met meerdere opgewektheid tegemoet te gaan. Onvoorziene gebeurtenissen leidden echter spoedig tot meuwe verwikkelingen die weder een keerpunt in zijn leven brachten. HOOFDSTUK VIII. Een avondje bij de van Vuren's. ,,.. car il y a dans ce que taisent les lèvres de 1'amitié et de 1'amour profonds et \ éntables, des milliers et des milliers de cboses que d'autres lèvres nepourront jamais taire." Maurice Maeterlinck, Le trésor des humbles. Dolf gevoelde niet de minste lust zijn vacantiejjin Meerdervoort door te brengen en had daarom gretig Henk's uitnoodiging aangenomen om met deze naar zijn familie in Urden te gaan. Het succes met zijn examen en het aangename, prettige buitenverblijf, in die eenvoudige, hartelijke omgeving, heten niet na een gunstigen invloed op hem uit te oefenen. Hij was voornemens de geheele vacantie te Urden te blijven en in September met frisschen moed de studie te hervatten. Tegen het eind van Juli ontving hij echter een brief uit Amsterdam, waarover hij tegen Henk een geheimzinnig stilzwijgen bewaarde. Hij had namelijk, tijdens zijn ongeregeld leven, bij zijn druk bezoek aan cabarets en nachtgelegenheden indertijd, onder de vele vrouwen, die hij daar ontmoette, onverwachts een oude kennis aangetroffen. Kort na zijn ongesteldheid, zag hij op een middag in de „Bor" een vrouw zitten, die hem zeer bekend voorkwam. Hoe hij ook peinsde, hij herinnerde zich niet waar hij haar vroeger had gezien en tóch was hij er zeker van dat hij haar wel eens ontmoet had. Zij scheen hem ook te herkennen, want toen hij nog eens naar haar keek, lachte ze, kwam naar hem toe en vroeg of hij nog altijd boos was. Eensklaps herkende hij toen in haar één der beide vrouwen, met wie hij op dien fatalen avond naar het Palais de Danse was geweest. Hij was toen te dronken om zich nu nog alle bijzonderheden te herinneren, maar het schoot hem te binnen, dat die andere vrouw haar „Mies" noemde, «5 dat hij ruzie met hen had gekregen en er toen was uitgegooid. Ontstemd, dat zij hem lastig viel merkte hij koeltjes op, dat zij en haar vriendin zich dien avond eigenlijk misselijk hadden gedragen, maar zij voerde onmiddellijk verontwaardigd aan, dat voor die ruzie geen enkele gegronde aanleiding was geweest en dat hij die zelf had uitgelokt. Zij ging bij hem zitten, waarna zij weldra in druk gesprek geraakten. Zij aten tezamen in de „Bor" en 's avonds ging hij mee naar haar woning aan den Amsteldijk. „Wel jong", had zij tegen hem gezegd," wat ben je veranderd* Een week of wat geleden scheen je me nog zoo'n broekje toe. Wat kijk je nog triest. Waar heb je al dien tijd gezeten?" Hij was daar niet op ingegaan. Zij was toch zeker de allerlaatste aan wie hij zijn nood zou klagen 1 .... Zij hadden elkander, na dien avond in te „Bor", dikwijls ontmoet en langzamerhand was het een vaste relatie geworden. Later, in zijn melancholieke buien, was zij, de publieke vrouw, die temidden harer cynische omgeving bijna alle gevoeligheid had afgeschud, iets voor dien jongen gaan voelen. Zij wachtte hem 's avonds dikwijls op, als zij wist, dat hij in de Soos was, of zij zocht hem in een der vele café's op het Rembrandtsplein, waar hij gewoonlijk Jrwam. Zij wist dathij het niet breed had en was daarom nooit veeleischend geweest, het hem veelal maar gaan, zei dan lachend, dat hij de volgende maal een cadeautje moest meebrengen en vergat dan hem hieraan te herinneren. Hiervan kon zij echter niet leven en het gebeurde wel eens, dat, als hij bij haar aanbelde, er niet werd open gedaan. Ze vertelde dan later, dat zij niet thuis was geweest of speldde hem het een of ander verhaaltje op de mouw. Den een of anderen bar binnengaande had het hem wel eens geërgerd haar daar toevallig in gezelschap van anderen aan te treffen, van die lui, die hun auto voor de deur hadden staan en die haar op champie tracteerden en hij was dan maar stilletjes afgedropen en naar een ander café gegaan. Gewoonlijk zocht zij hem daar dan spoedig op. Ze had dan die lui, die met geld smeten, vaarwel gezegd, daar zij vreesde, dat hij zich anders met anderen zou gaan amuseeren. Het hinderde hem dikwijls, te bemerken, dat hij er onder kwam daar hij wist, dat dit een pooierigen indruk maakte. Hij had daarom, wanneer zij onaangenaamheden hadden, wel eens beproefd den band te verbreken, doch zij had hem dan steeds met een zoet praatje die plannen weer uit het hoofd gepraat. Het Eeuwige Mysterie. S 66 Eens, na een hevige ruzie, was hij een paar dagen weg gebleven, en daarna op een avond, tevergeefs bij haar aanbellende, was hij mistroostig naar een bar op den Binnen-Amstel gegaan. Terwijl hij daar bij een paar demi-mondaines zat, kwam zij toevallig binnen en zoodra zij hem bemerkte, zette zij ach, oogenschijnhjk kalm bij hen neder, doch toen een der meisjes haar arm om Dolf sloeg en hem wilde kussen, was zij plotseling als een furie opgevlogen, had het kind ruw bij den arm gevat en een helsch kabaal gemaakt. Nadat zij allen op straat waren gezet, werd de ruae daar voortgezet en toen het hem eindelijk, na veel moeite, gelukte haar wat te kalmeeren, had hij haar zachtjes meegetroond naar een andere nachtkroeg. Toen zij vernam, dat hij besloten had de studie voorloopig op te geven en zich reeds tot de militaire autoriteiten had gewend met het verzoek voor zijn lichting te mogen opkomen, had zij zich hierover erg boos gemaakt. Hij bracht haar echter aan het verstand, dat er nu toch niets meer aan te veranderen viel en toen hij beloofde met zijn verloven bij haar in Amsterdam te zullen komen had zij er zich bij neergelegd. Toen hij later de studie hervatte en genoodzaakt was hard te werken, om voor het examen te slagen, had hij de relaties niet verbroken en nog gelegenheid gevonden enkele avonden per week met haar uit te gaan. Hij had haar bij zijn vertrek naar Urden zijn adres achtergelaten en zij had hem nu uit Amsterdam geschreven, dat zij niet begreep waarom hij met eens overkwam. Niet bij machte hieraan weerstand te bieden, vertelde hij aan den maaltijd, onverwachts verplicht te zijn naar Amsterdam terug te keeren. Henk wist van Dolfs relaties met Mies alles af. Hij had hem een paar maal in haar gezelschap aangetroffen en het was hem met ontgaan dat zij grooten invloed op zijn vriend uitoefende en het dezen moeilijk viel zich hieraan te onttrekken. Hij vreesde dat Dolf zich door die vrouw hoe langer hoe meer zou verslingeren en had hem hiervoor ernstig gewaarschuwd. Dolf had zich dat echter niet aangetrokken en opgemerkt, dat hij mans genoeg was om het zoover niet te laten komen. Henk had het toen beter gevonden hierop niet verder in te gaan, doch nu Dolf hem vertelde onverwachts verplicht te zijn naar Amsterdam te gaan, begreep hij terstond dat die geheimzinnige brief van Mies kwam. Hij trachtte Dolf nog van zijn plan terug te brengen en wees hem nogmaals op den verderfehjken invloed, welke van een 67 langdurigen omgang met een vrouw als Mies uitgaat. Het was hem echter met gehikt en Dolf was, nadat hij beloofd had binnen een vijftal dagen weder terug te zijn, den volgenden morgen reeds vroegtijdig naar Amsterdam vertrokken. Toen de vijf dagen voorbij waren en Dolf niets van zich het hooren, seinde Henk hem den zesden dag, dat hij hem den volgenden middag in de Oporto-Bar op het Damrak zou wachten. Terwijl zij daar met eenige kennissen te zamen zaten en Henk en Dolf juist waren overeengekomen, dat ze beiden s'avonds weer naar Urden terug zouden gaan, hoorden zij eensklaps: Boembam, Boem-bam .... het luiden van de Beursbengel. Het ongewone uur, waarop dat onverwachte geluid zich het hooren, deed het meerendeel der bezoekers nieuwsgierig naar buiten stormen. Niemand begreep wat dat plotselinge gelui, dat zich anders slechts éénmaal per dag, tegen het beursuur, deed hooren, te beteekenen had. Buiten gekomen zagen zij een groote menigte tezamen geloopen, welke zich hiervan evenmin een verklaring wist te geven en druk doende, in opgewonden stemming de gekste veronderstellingen maakte. Iemand riep dat den oorlog was verklaard, doch een heer, die uit de richting van de Beurs kwam en de Bodega binnentrad, deelde mede, dat het gelui de afkondiging van de mobilisatie beteekende. De menschen keken elkander versuft aan en vroegen: „Mobilisatie? is dat oorlog?" Even daarna verscheen een bulletin van een der groote bladen, dat den colporteurs uit de handen werd gerukt en dat vermeldde: „Duitsche officieren in auto's zijn Luxemburg binnengedrongen en hebben de groote spoorweg-stations bezet. De Duitsche regeering eischt van de Belgische, in een ultimatum, doortocht voor haar troepen door België." Ieder vreesde, dat, indien het kleine Nederland in den strijd zou worden gemoeid, de dierbare onafhankelijkheid verloren zou gaan, maar niemand vermoedde, dat op dat oogenblik een wereldramp, één der meest wereldschokkende gebeurtenissen werd ingeluid. Dolf en zijn vrienden keerden naar hun tafeltje in de Bodega terug en onder den indruk van het nieuwe, het onverwachte, bestelden zij in opgewonden drukke stemming nog een borrel en dronken dien op de mobilisatie. Dolf, evenals de meesten zijner vrienden, die dienstplichtig waren, had zijn oefeningstijd reeds achter den rug, doch Henk 68 die als medisch student studieverlof had genoten, was nog buiten dienstverband gebleven. Dolf, verplicht zich binnen vier-en-twintig uur na afkondiging van de mobilisatie in zijn garnizoensplaats te melden, begaf zien den volgenden morgen gepakt en gezakt naar het Centraal-station. Hij vernam daar, dat er geen plaatskaarten werden verstrekt, daar de dienstregeling buiten werking was gesteld, de treinen op onbepaalde tijden aankwamen en vertrokken, en deze uitsluitend op militair vervoer waren aangewezen. Henk, die hem naar het station bracht, drong er bij het afscheid nog eens ernstig op aan, dat hij nu toch vooral zijn best moest doen om tot luitenant te worden bevorderd. Nadat Dolf had geinformeerd hoe laat een trein naar Amersfoort vertrok, hep hij in afwachting het perron op en neer en herkende onder de vele militairen enkele zijner collega's en kennissen in officiersuniform. Een armelijk, ontmoedigend gevoel maakte zich van hem meester, toen hij, in zijn uniform van sergeant, bepakt met allerhande utiliteitszaken, zich met hen vergeleek en zich de mindere gevoelde. Ofschoon de meesten hem vriendelijk bejegenden en hem later in Amersfoort dikwijls in hun gezelschap noodden, gevoelde hij zich in zijn lageren rang, onder hun gesprekken over dienstzaken en bij hun amicale verhouding tot de superieuren, toch zelden op zijn gemak. ... In Amersfoort wachtte hem de teleurstellende tijding, dat hij, bij het depót ingedeeld, aldaar voorloopig nog in garnizoen bleef en niet, evenals het meerendeel der manschappen, voor de grensbewaking was aangewezen. Toen hij dit hoorde, bekroop hem een oogenblik de lust om, zooals weleer, den rommel tegen den grond te smijten. Gelukkig bedacht hij nog bijtijds, hoe hij reeds vroeger op gelijke wijze tevergeefs gepoogd had zich tegen teleurstellingen te verzetten en hij besloot daarom zich zoo goed mogelijk in zijn lot te schikken en zich met inspanning van alle krachten door de moeilijkheden heen te slaan. Eenige dagen na zijn komst ontving hij een opdracht, waarbij een zelfstandig optreden werd gevorderd en nadat hij dien met goed gevolg had volbracht, smaakte hij de voldoening, dat zrjn kapitein zich hierover tevreden betoonde. Den volgenden morgen liet deze hem roepen en vroeg hem, wat toch de reden was, dat hij nog niet tot officier was bevorderd. Dolf vertelde hem toen het een en ander uit zijn verleden en, nadat zijn kapitein nog eenige inlichtingen had gevraagd, raadde deze hem aan goed zijn best te doen en zich vooral theoretisch 6g te bekwamen, dan zou hem wellicht binnenkort gelegenheid worden gegeven herexamen voor vaandrig opnieuw af te leggen. Met het opkomen der talrijke lichtingen bleek weldra een groot tekort aan officieren en hierin werd nu voorzien door opleiding bij den troep. De tijden waren voorbij, dat biervoor een grondig onderzoek naar afkomst en maatschappelijke positie noodig werd geacht; noodgedwongen maakte die angstvalligheid plaats voor ruimere inzichten. Eenige weken na het gesprek met zijn kapitein werd hij voor het vaandrigsexamen opgeroepen en vernam hij na afloop, tot zijn uitbundige vreugde, te zijn geslaagd en te zijn bevorderd. Overgelukkig, dat hij nu weldra ook zijn aanstelling tot officier kon verwachten, werd hij op zekeren morgen, na afloop der oefeningen, verrast met de mededeehng, dat zijn bevordering den vorigen dag van het Departement van Oorlog was afgekomen. Eenige dagen later volgde de plechtige beëediging, temidden van den in carré opgestelden troep. Toen de overste er in zijn aanspraak aan herinnerde, dat de eed hem bond zijn plicht te doen, de Koningin en het Vaderland getrouw een goed en dapper soldaat te zijn, en de troep daarna met het vaandel defileerde, stond hij daar in stramme houding, fier nu ook iets grootsch, iets moois in zijn leven te hebben en in het vervolg met zijn vrienden het vaderland in denzelfden rang te zullen dienen. Deze gebeurtenis droeg er veel toe bij, dat hij zich opgewekter gevoelde en met meerdere ernst den dienst behartigde. Henk, die tengevolge van een gewijzigd wetsartikel, nu ook voor den dienst was opgeroepen, had, als semi-arts, eerst gedurende één maand als hospitaalsoldaat of, zooals de soldaten het noemen, als ziekendrager gediend, was daarna spoedig tot vaandrig-arts bevorderd en toen verbonden aan het militair hospitaal te Amsterdam. Hij had zijn kamers op de Leidsche kade aangehouden en Dolf had, als hij in Amsterdam kwam, hierover de vrije1 beschikking. Ingeval Mies hem, om de een of andere reden, niet kon ontvangen, logeerde hij gewoonlijk bij Henk of wel bij Willy. Hij wist dat zijn broer hierop erg gesteld was en Dolf kon diens uitnoodigingen niet altijd afslaan. Willy leefde in een ander milieu dan hij en had ook geheel andere opvattingen, waarom hij liever vrij bleef en 70 zijn eigen weg ging. Hij vond het een corvee, die enkele vrije dagen van zijn verlof met Willy's vriendjes, meerendeels jongelui, die ook op een kantoor werkzaam waren, het middagmaal te gebruiken en hun geklets over zaken aan te hooren. Hij maakte zich daarom veelal onder een of ander voorwendsel van die uitnoodigingen af. De eerste maal, dat hij, na zijn bevordering, met verlof naar Amsterdam zou gaan, zag hij met verlangen het oogenblik tegemoet, dat hij, in zijn nieuw uniform van tweede-luitenant, temidden zijner kennissen zou paradeeren. Hij werd er echter van hoogerhand opmerkzaam op gemaakt dat het met geoorloofd was, in uniform, mindere gelegenheden te bezoeken en bij had zich daarom, toen hij Zaterdagsmiddags naar Mies ging, verplicht gezien zijn burgerkleeding aan te trekken. Zij had hem hierom uitgelachen en gezegd, dat de meeste zijner collega's zich hieraan niet stoorden, maar hij had haar stilletjes laten praten en was bhj den wenk voorzichtigheidshalve te hebben opgevolgd. s Vrijdagsavonds was hij in gezelschap van Henk geweest en den volgenden dag was hij naar Mies gegaan, doch had daar geen vriendelijke ontvangst genoten. Zij was zeer prikkelbaar, kortaf en onvriendelijk in haar antwoorden en zij hadden spoedig hooggaande ruzie gekregen. Zij verzweeg, dat zij tijdens zijn afwezigheid vaste relaties met een ander had aangeknoopt en nu van plan was onaangenaamheden uit te lokken om tot een breuk met hem te komen. Den daarop volgenden Zondagmorgen was de ruzie nog niet bijgelegd. Na lang aanhouden van zijn kant was zij 's middags mee naar het Stadion gegaan om een wielerwedstrijd bij te wonen en zooals den lezer reeds bekend is, brak zij 's avonds, bij het scheiden, de relaties finaal met hem af. Hij was hierop allerminst voorbereid en op zijn terugreis naar Amersfoort, gevoelde hij zich onaangenaam te moede over de wijze waarop zij hem aan de deur had gezet. Hij had zich van die dagen met verlof wonderwat voorgesteld en het was op een groote teleurstelling uitgeloopen. Eerst speet het hem, dat die relatie met Mies was verbroken en gevoelde hij zich gekwetst over de wijze, waarop zij hem zijn afscheid had gegeven, doch toen hij den volgenden morgen alles nog eens goed overwoog, kwam hij langzamerhand tot de overtuiging, dat het eigenlijk toch maar goed was, dat het eindelijk tot een definitieve breuk was gekomen. Op den langen duur, zou het toch een onhoudbaren toestand 7i zijn geworden en hij mocht, na zijn bevordering, in geen geval op deze wijze voortgaan van de toegevendheid van een vrouw uit die omgeving te profiteeren. . Toen hij de situatie nog eens goed in al zijn schakeeringen naging, kwam hij tot de slotsom, dat hij eigenlijk zeer dankbaar mocht zijn er zoo van af te zijn gekomen, daar menige vrouw m haar omstandigheden, dat allicht op minder kieskeurige wijze» zou hebben gedaan. ..... Zoo geroutineerd als zij zich de eerste maal, bij hun ontmoeting in de Palace Club, had gedragen, zoo onbaatzuchtig was zij later til tij cl geweest* In het begin had hem dat wel eens gehinderd en hij had haar ook gezegd hoe vervelend hij het vond op haar zak te loopen, maar zij had dit dan altijd met een grapje beantwoord. Het streelde baar door dien knappen, wellevenden jongen met zekere distinctie te worden behandeld en zij vond het prettig, dat hij Zich niet geneerde zich overal met haar in het pubhek te vertoonen. Langzamerhand waren beiden er aan gewend geraakt en had geen hunner hierover weer gesproken. Nu hij dat alles nog eens ernstig overwoog, gevoelde hij wel dat hij haar schuldenaar was gebleven en hij nam zich daarom voor om, zoodra hij hiertoe in de gelegenheid was, zich van die eereschuld te kwijten. Twee dagen later schreef hij Henk, berichtte hem de finale van het intermezzo en zond hem een postwissel, met verzoek het bedrag aan zijn hospes, voor het door haar geleende reisgeld, nhjk vergeefs op het eten wachten en zag hij zich dan noodgedwongen verphcht zelf voor zijn diner te zorgen. Welgemoed ging hij dan naar zijn laboratorium en bakte boven een spiritusvlam nu eens eieren met ham en dan weder ham met eieren. Op een Zaterdagmiddag, dat hij, door de omstandigheden hiertoe gedwongen, juist op het punt stond al ajn aandacht aan die culinaire kunst te wijden, hoorde hij de bel overgaan en zag hij tot zijn groote verrassing Dolf de apotheek binnenkomen. Dolf had Huis bij zijn bezoeken aan Meerdervoort steeds opgezocht, doch hem na den dood van tante Mussot niet weer gesproken. Wel hadden zij elkander nu en dan geschreven, elkander wederzijds op de hoogte gehouden van hun wedervaren en het was nu de eerste maal dat Dolf met verlof naar Amsterdam kwam, sedert Huis de welbeklante apotheek had overgenomen. Na de wederzijdsch hartelijke begroeting noodigde Huis zijn vriend uit te blijven eten. Hem lachend toevoegend: „a la guerre comme a la guerre," blies hij op een fluitje van de spreekbuis, welke gemeenschap met den kelder gaf en vroeg Berthus, die zich daar onledig hield met flesschen spoelen, boven te komen. Hij droeg hem op het een en ander voor den maaltijd in te slaan, maar Berthus zag hem bedremmeld aan, draaide verlegen met Zijn pet en maakte ten slotte met duim en wijsvinger de mimiek als telde hij geld. Huis door het gebarenspel er aan herinnerd, dat het credietin de buurt vrijwel was uitgeput en dat zonder contanten de opdracht niet uitvoerbaar was, greep met een royaal gebaar naar zijn portemonnaie, doch ziende, dat deze slechts enkele centen bevatte, 127 liep naar het voorhuis, grabbelde in de toonbanklade wat geld bijeen en stelde dit aan Berthus ter hand. Na den maaltijd bleven Dolf en Huis nog een uurtje bijeen. Wanneer nu en dan het belletje Huis noodzaakte zich naar de apotheek te begeven en Dolf, alleen gelaten, eens om zich heen zag, bemerkte hij aan de weinige slordige meubelen en het gebroken incomplete servies maar al te wel, dat hoe optinustisch Huis zich ook over den gang zijner zaken had uitgelaten, het hem met voor den wind ging. Toen Huis hem vroeg te blijven logeeren, lokte de alkooi met het eenvoudige veldbed Dolf niet bijzonder aan en daar hij bovendien bevreesd was zijn vriend overlast aan te doen en hem te noodzaken zelf den nacht op een matras op den grond door te brengen, sloeg hij de uitnoodiging af. Tegen acht uur was Dolf vertrokken om zijn handtasch tm Henk op de Leidsche kade te brengen en daar logies te vragen, en bij het afscheid had hij met Huis afgesproken om elkander tegen half elf in Polen te ontmoeten Sedert Dolf Lucie op Beukenwoud had ontmoet, was hu weder geheel de oude geworden. Op dien namiddag van den tweeden Kerstdag de terugreis naar zijn garnizoensplaatsje aanvaardende, gevoelde hij zich overgelukkig de zekerheid te hebben, dat Lucie zijn hefde beantwoordde en zij het weder eens waren. Hetgeen achter hem lag scheen hem een langen, boozen droom toe en nu hem weder een doel en een bestemming wachtte, had zijn leven opnieuw tint en kleur gekregen. De rente van het vermogen, dat tante Mussot hem had nagelaten, was ruimschoots toereikend om op onbekrompen wijze in het onderhoud van een gezin te voorzien, doch hij meende, dat dit hem niettemin niet mocht weerhouden de handen aan het werk te slaan en hij was daarom ten stelligste voornemens om, zoodra de mobilisatie geëindigd was, weder met frisschen moed de studie te hervatten en den titel van „meester in de rechten" te behalen. De hartelijke brieven, welke hij geregeld van Lucie ontving, verschaften hem een onbeschrijfelijke voldoening en toen zij later schreef over de veranderde houding van haar man en de bezwaren van haar advocaat om de scheidingsprocedure te voeren, hadden die sombere berichten hem wel verontrust, doch, vertrouwende, dat het Lucie ten laatste zou mogen gelukken de moeilijkheden te overwinnen, had hij haar zooveel mogelijk bemoedigd en tot geduld aangespoord. Later vernemende dat haar man naar Noordwijk was vertrokken, 128 had hij een paar malen intercommunaal met haar getelefoneerd, maar Lucie, bevreesd dat haar dienstboden iets van hun verhouding zouden ontdekken, had hem verzocht dit liever niet te herhalen. Met verlof te Amsterdam zijnde, had hij haar een paar malen bij Bets ontmoet en, teneinde bij deze geen achterdocht op te wekken, hadden zij zich moeten bepalen tot de conventioneele beleefdheidsbetuigingen, waardoor de samenkomsten eerder een Zenuwachtige spanning veroorzaakten dan dat zij hen eenige voldoening gaven, zoodat zij ook hiervan ten laatste hadden afgezien. Lucie was tegenover haar man, haar omgeving en haar vrienden buitengewoon angstvallig dat ze iets van haar verhouding tot Dolf zouden bemerken en daarom weigerde zij ook aan zijn verzoek te voldoen om hem, voor haar vertrek naar Noordwijk, in den Haag te ontmoeten en met hem naar Scheveningen te gaan. Zij vreesde gecompromiteerd te worden indien men hen daar tezamen zag en zij oordeelde het,in de gegevenomstandigheden, beter zich streng in acht te nemen, dan door een onvoorzichtigheid aanleiding tot onvoorziene complicaties te geven. Zij schreef hem echter, dat, zoodra Bets of de van Vurens in Noordwijk kwamen, hij met verlof zijnde ook daarheen kon komen en zij elkander dan zoo dikwijls zouden kunnen zien en spreken als zij het wenschten, zonder dat iemand daaraan dan eenige aanstoot zou kunnen nemen. Hij leefde nu in de blijde verwachting haar daar spoedig te ontmoeten en zag met verlangen het oogenblik tegemoet, waarop hij haar aan het hart zou kunnen drukken...... Bij zijn komst op de Leidsche kade trof hij Henk op zijn kamer en deze vertelde hem, dat Huis zooeven had opgebeld om te vragen of zij *s avonds niet in Polen, maar in den Franziskaner wilden komen, omdat daar beter bier werd geschonken. Henk had met Huis kennis gemaakt toen deze zijn vacantiedagen te Amsterdam doorbracht en hem, nadat hij zich te Amsterdam had gevestigd nu en dan onmoet. „Naar den Franziskaner?", vroeg Dolf, bij wien dien naam geen aangename herinneringen opwekte. Ja, waarom met?" vroeg Henk. „Nou, 't is mij goed," zei Dolf, die vreesde, als hij bezwaar maakte, in bijzonderheden te moeten treden over hetgeen daar toentertijd met hem gepasseerd was. Nu hij daar nog eens goed over nadacht, was dat toch ook eigenlijk zoo heel erg niet geweest. Hij had zich toen tegenover 129 Bertha weliswaar wat kwajongensachtig aangesteld, maar dat was nu al lang geleden en misschien was ze reeds weder vertrokken. Die geschiedenis was, Vergeleken bij de misère in die dagen doorgemaakt naar zijn meening nog al van vrij onschuldigen aard geweest en hij had die scènes met Bertha, evenals al het overige m dien abnormalen boemeltijd doorleefd, reeds lang aan de vergetelheid prijs gegeven. Hij wilde verder niet al te zwaartillend zijn en nam zich voor des avonds in den Franziskaner ergens te gaan zitten waar Bertha niet bediende. Toen hij dit Henk bij hun komst aldaar voorsloeg zag Dolf tot zijn groote ergernis Huis in druk gesprek met Bertha en hij weifelde een oogenblik of hij Henk zou voorstellen weder heen te gaan, maar zich bedenkende, volgde hij hem naar het tafeltje waar Huis gezeten was. Bertha beantwoordde ternauwernood Dolf's groet, bracht vlug het bestelde en toen Huis haar toevoegde: „Wel Bertha, wat kijk je sip, hapert er wat aan," antwoordde zij, dat zij het te druk had om een praatje te maken en begaf zij zich haastig naar het buffet. „Een aardige meid, die Bertha," zei Huis. „Ik kom hier 'savonds geregeld mijn potje bier drinken en praat dan nogal eens met haar; maar zij is anders aL de rest, dat heb ik wel bemerkt." Dolf ging hierop niet in, maar Henk voegde hem lachend toe: „Zij schijnt nog al indruk op je gemaakt te hebben Huis, zullen we spoedig je verloving vieren?" „Ja," antwoordde deze, „zoodra ik de honderdduizend trek." Nadat ze daar een poos hadden gezeten, stelde Huis voor nog even naar de Bor te gaan, maar Dolf maakte hiertegen bezwaar. Hij vreesde daar wellicht een zijner vroegere vriendinnetjes te ontmoeten en vond het daarom beter dergelijke gelegenheden te mijden. Hij had Lucie duidelijk te verstaan gegeven, dat hij uit baloorigheid druk had geboemeld en nu zij dit wist maakte hij zich niet bevreesd, dat zij hierop later zou terugkomen en hem dit zou verwijten. Toen hij baar vertelde bijna in die ellende te zijn ondergegaan had zij even gebloosd, doch gezwegen, maar indien zij nu door toevallige omstandigheden zou hooren, dat hij in dergelijke gelegenheden was gezien, zou haar dit niet alleen bevreemden,, maar hep hij groot gevaar, dat zij hieruit de ongunstigste gevolgtrekkingen zou maken en hiertoe mocht hij geen aanleiding geven» Toen zij heengingen, rekende een andere kelnerin met hen af en op de vraag van Huis, waar Bertha was gebleven, kreeg hij tot antwoord, dat zij „mit Kopfschmerzen" naar huis was gegaan. Terwijl zij den Dam overstaken en het Rokin opgingen, vroeg Huis, waar zij nu hun ankertje zouden neerleggen en toen Henk Het Eeuwige Mysterie 9 I3° de American Bar binnenging en Dolf weifelde mede te gaan, nam Huis hem bij den arm, hem toevoegende: „Kom Dolf, stel je nu niet aan," waarop zij beiden Henk volgden, die zich reeds een tafeltje had gekozen. Zij hadden nauwelijks plaats genomen of Dolf zag tot zijn schrik, dat zijn vroegere vriendin Mies, verderop in gezelschap van een paar studenten zat en hem strak aanzag. Zij had hem bij het binnenkomen terstond herkend en maakte nu mines of zij bij hem mocht plaats nemen. Dolf wenschte zich op dat oogenblik mijlen ver en vroeg zich af wat hij doen moest om een ontmoeting te voorkomen. Hij had 's morgens nog een brief met de teederste hefdesbe' tuigingen aan Lucie geschreven en kon toch- niet nog denzelfden avond het gezelschap van een demi-mondaine Zoeken. Indien hij het haar echter weigerde, haar bruutweg negeerde, hep hij gevaar, dat zij zoo aanstonds toch naar hem toekwam en een scène maakte. Zij hadden elkander zoo intiem gekend en zij was hem altijd Zoo terwille geweest, dat het nu toch niet aanging haar door een tactloos optreden te kwetsen en in het harnas te jagen. Hij meende het daarom beter haar te laten komen, met haar te spreken, haar duidelijk aan het verstand te brengen, dat hij zich van verderen omgang met haar moest onthouden en fluisterend voegde hij Henk toe, dat Mies daar zat en hem wenkte, waarna hij den kelner opdroeg haar te vragen even bij hen te komen. Henk het haar naast zich zitten, stelde haar aan Huis voor en Dolf, wetende hoe gevoelig ze voor een beleefde bejegening was, stond op om haar te begroeten. „Zoo jongen, zie ik je eindelijk weer eens terug," voegde zij Dolf lachend toe, „waar heb je al dien tijd gezeten?" „Drukke dienstzaken, Mies," antwoordde deze rustig. „Ik zit in een klein garnizoensplaatsje ergens in Brabant en kom dientengevolge zelden in Amsterdam.' „Ik ben van den Amsteldijk naar de Jan Steen verhuisd Dolf; kom je morgen bij me koffiedrinken?" „Dat zal niet gaan Mies. Ten eerste ben ik morgen niet vrij en ten tweede meen ik mij strikt te moeten houden aan den wenk, dien je mij bij ons laatste afscheid gaf, om je in het vervolg met rust te laten en wanneer we ons nog eens terug zouden zien, elkander slechts als oude vrienden te begroeten." „Gut jongen, wat neem je alles ernstig op!" iai „Vijf minuten heeren," riep de kelner, het sluitingsuur aankondigend. „Wij moeten er vandoor," riep Huis, die onmiddellijk had begrepen, dat die ontmoeting met Mies, Dolf onaangenaam was. Huis nam haar bij den arm en gezamenlijk gingen zij langs het Rokin naar de Munt, waar Dolf Mies terzijde nam en zei: „Hoor eens Mies, je bent altijd een goeie meid voor me geweest en ik zal me dat ook steeds herinneren, maar over eenigen tijd hoop ik me te verloven en nu moet ik mij, zooals je begrijpen zult, in acht nemen." Haar gelijktijdig eenige bankbiljetjes gevende, vervolgde ha: „Mag ik je dit als herinnering aan vroeger dagen aanbieden?" Eerst deed zij of ze niet zag, dat hij haar iets wilde geven, doch zich eensklaps bedenkende, nam zij het geld aan, en zei op onverschilligen toon: „Dank je wel, dag jongensI" Zij spoedde zich weg en verdween in de Reguhersbreestraat. Het was alsof hem een pak van het hart was genomen, nu het hem gelukt was bij dit laatste weerzien, zonder haar te bruskeeren, die relatie voor goed te verbreken. Dolf sprak den volgenden morgen bij het ontbijt met Henk over Huis en uitte zijn vrees, dat het deze op den duur onmogelijk zou vallen in zijn apotheek een goed bestaan te vinden. Hij zeide het te betreuren, dat Huis bij de overname zoo ondoordacht was te werk gegaan en maakte zich beangst, dat het niet lang duren zou, of zijn vriend zou met een faillissement worden bedreigd. Hij vroeg aan Henk om een oogje in het zeil te willen houden en nog eens ernstig met Huis te spreken. Ingeval de zaken er werkelijk slecht voorstonden, zou het zeker geraden zijn tijdig te liquideeren en nog te redden wat er te redden viel. Hij verklaarde zich bereid om Huis na liquidatie finantieel te steunen en machtigde Henk bij eventueele schikkingen met deze toezegging rekening te houden. Toen zij 's middags voor Dolf's vertrek in de Bodega op het Damrak zaten, ontmoetten zij daar ook Huis en toen Henk deze over zijn zaken sprak, keek hij eerst ontstemd voor zich, doch, toen hij vernam dat Dolf hem zoo noodig zou helpen, scheen hem dit gerust te stellen en bekende bij openhartig zelf ook te vreezen, dat het er met zijn zaken niet best voorstond. HOOFDSTUK XV. Goede tijding en slecht nieuws. „II y a des moments ou, quelle que soit 1'attitude du corps, 1'ame est a genoux." Victor Hugo. Des Vrijdags na Tersteeg's vertrek ontving Bets een kennisgeving voor een aangeteekenden brief uit Brussel herkomstig. Vermoedende dat deze van Tersteeg was en nieuwsgierig te weten hoe het hem daar gegaan was, besloot zij te voet naar het postkantoor te gaan, teneinde zelf den brief in ontvangst te nemen. Zich hiertoe op weg begevend, bemerkte zij bij het Oosteinde gekomen tot haar schrik, dat het reeds bij half drie was en meenende dat de loketten voor afgifte van aangeteekende stukken reeds te drie uur werden gesloten, vreesde zij te laat te zullen komen en zag zij, echter tevergeefs, naar een taxi uit. Aan de overzijde der Sarphatistraat stond nog een van die oude vigelantes, welke betere dagen gekend, door auto's verdrongen, langzamerhand uit het stadsverkeer verdwijnen en teneinde nog op tijd haar besteniming te bereiken, besloot zij zich met het oude voertuig te behelpen. Het uitgemergelde, broodmagere paard, dat het hoofd tusschen de beenen het hangen en als het ware nog door het tuig op de been werd gehouden, maakte een melanchoheken indruk, doch Bets, beangst te laat te komen, het zich hierdoor niet afschrikken en zich tot den ouden koetsier wendende, die op de treeplank van zijn koets zat, vroeg zij deze of hij wist waar het hoofdpostkantoor was. Vanaf zijn prilste jeugd gewend de stad in alle richtingen te doorkruisen, alle straten, zelfs de nummers der meest bekende adressen uit het hoofd kennend, nam hij haar verontwaardigd op, toen zij die vraag tot hem richtte en het lag hem op de lippen haar te vragen, of zij meende met een kind te doen te hebben. 133 Zonder zich in het minst om haar aanmaning tot spoed te bekommeren klom hij bedaard op den bok, wikkelde zien zorgvuldig in zijn mantel, trok de paardedeken over zijn knieën, schikte de dikke bouffante om zijn hals en legde daarna, onder het uiten van een ruwen vloek, de zweep over het paard, dat uit deze voorbereiding maar al te wel begrepen had, welke marteling het opnieuw wachtte. Bij den eersten zweepslag voer een trillende schok door zijn leden en langzaam zette het zich in beweging. Gedurende den rit voortdurend binnensmonds mopperend, koelde de oude man zijn ontevreden, slecht humeur door verwenschingen te uiten tegen voorbijgangers, politieagenten en niet het minst tegen auto-chauffeurs, welke laatsten hij de slechte tijden en zijn armzalig bestaan weet. De muffe lucht en de rinkelende raampjes van het over de keien schokkende rijtuig, deden Bets verlangend naar het einde van den tocht uitzien en een zucht van verlichting slaken toen dit eindelijk bereikt was. Pruttelend nam de koetsier het geldstuk, dat Bets hem toereikte in ontvangst, keek er met verbolgen blik naar en zocht, ofschoon hij zeer goed wist dat dit vergeefsche moeite was, zenuwachtig in zijn zakken naar kleingeld om haar terug te geven. Toen zij te ongeduldig om er langer op te wachten, hem het geld het behouden, legde hij, zonder zich te verwaardigen een woord van dank te uiten, de zweep over den ouden schimmel en reed grommend weg. Toen zij den brief aan het loket in ontvangst had genomen, zag zij terstond aan het schrift, dat haar vermoeden juist was geweest en dat hij werkelijk van Tersteeg kwam. „Wat zou die brief behelzen?" „Zou zijn vrouw gestorven zijn?" Haar nieuwsgierigheid niet kunnende bedwingen, begaf zij zich naar een rustiger gedeelte van de groote hal, opende den brief en las tot haar groote verrassing, dat Tersteeg zich met zijn vrouw had verzoend. Dit onverwachte nieuws overtrof haar verwachtingen en toen zij verder las dat hij de beslissing omtrent hun verhouding geheel aan haar overliet, waardoor haar eindelijk de gelegenheid werd geboden den knellenden band voorgoed te verbreken, gevoelde zij zich overgelukkig. Nadat zij gedurende den laatsten tijd tevergeefs gepeinsd en getobd had over een uitweg om die pijnlijke relaties op minnelijke wijze te beëindigen, bracht het toeval, in de gedaante 134 van een dynamiet-ontplofnng in een der buitenwijken van Brussel plotseling de oplossing. Tersteeg behoefde zich niet ongerust te maken, dat zij haar aanspraken zou doen gelden. Hoe hoogst onsympathiek zijn vrouw Bets ook altijd geweest was, zou zij, met haar hartelijk gevoel van deelneming in het lot van anderen, zelfs ingeval Tersteeg haar niet onverschillig was geweest, geen oogenblik geaarzeld hebben om van hem af te zien. Zij slaakte een zucht van verlichting bij de gedachte nu voorgoed van alle zorgen bevrijd weder het hoofd te kunnen opheffen en opnieuw herleefde de hoop nog eenmaal haar ideaal te bereiken en Dolf's hart te winnen. Zij besloot Tersteeg's brief nog dienzelfden avond te beantwoorden en nu nog even bij Lucie aan te loopeh om haar het sensationeele bericht van Tersteeg's verzoening met zijn vrouw mede te deelen. Lucie had Bets vroeger meermalen van haar plannen, om zich van haar man te doen scheiden, gesproken en Bets had haar vriendin dit dan steeds ontraden, omdat zij meende, dat het voor Lucie verkieselijker was het geschil op vreedzame wijze op te lossen. Zij had Lucie opmerkzaam gemaakt, dat een gescheiden vrouw geen benijdenswaardige positie inneemt en zij later, alleen met haar kind achtergebleven, die beslissing zeker ten diepste zou betreuren. Het had Bets echter niet gebaat; Lucie verklaarde steeds onverzettelijk bij haar voornemen te zullen blijven en Bets had ten laatste dit onderwerp niet meer aangeroerd. Bij haar laatste bezoek was Bets, nog even naar den patiënt gegaan en het had ook haar getroffen, dat van der Hoeven zoo veranderd was. Het had haar medelijden opgewekt, dat hij er zoo zwak en uitgeput uitzag en toen hij zinspeelde op zijn treurige verhouding met Lucie en aan Bets vroeg haar invloed te willen aanwenden om hierin verandering te brengen, had zij dit ook beloofd. Zij had het toenmaals beter geacht die belofte voor Lucie te verzwijgen en terwijl zij nu in de tram zat, kwam het bij haar op ditmaal haar pogingen te herhalen en haar vriendin te wijzen op het voorbeeld van Tersteeg, die, toch ook in soortgelijke omstandigheden als Lucie verkeerende, zich wel vergevensgeiond had betoond. Zij trof Lucie in stille, bedrukte stemming aan en vertelde haar, dat Tersteeg naar Brussel was gereisd en welk resultaat die reis gehad had. Zij vroeg haar toen of zij niet, evenals 135 Tersteeg met zijn vrouw, tot het besluit zou kunnen komen zich met haar man te verzoenen om aan die treurige verhouding een einde te maken. Lucie hoorde haar eerst geduldig aan, maar verklaarde daarna heftig, dat geen macht op aarde in staat zou zijn om haar de scheidingsplannen uit het hoofd te praten. Ontsteld over de ongewenschte uitwerking van haar woorden trachtte Bets haar vriendin te kalmeeren. Zij nam haar hand en zei op dringende toon: „Lucie, overweeg toch eens goed wat je als gescheiden vrouw te wachten staat. Spiegel je aan Tersteeg en volg zijn voorbeeld. Je ziet dat, hoe ernstig deze ook gecompromiteerd werd, hij zich toch weer met zijn vrouw verzoende." Op bitteren toon voegde Lucie baar toe, dat zij Tersteeg's houding niet begreep en zich niet kon voorstellen, dat hij, na alles wat er gebeurd was, nog zoo toegevend was. Zij voorspelde, dat Tersteeg zijn leven lang zou worden geplaagd door de herinneringen aan het verleden en vatte niet, dat hij, na zoo'n treurige ondervinding, nog den moed had een dergelijke gewaagde proef te nemen. Toen Bets hiertegen aanvoerde, dat hij uit plichtsbesef handelde, het leven van zijn vrouw redde door haar in deze treurige omstandigheden de vriendenhand te reiken, vroeg Lucie hierop onnadenkend: „Geloof jij inderdaad Bets, dat, indien Tersteeg, gedurende de afwezigheid van zijn vrouw, een andere had ontmoet en deze recht op zijn liefde had gekregen, hij deze dan zou hebben opgegeven om zich met zijn vrouw te verzoenen?" Lucie had nauwelijks die woorden geuit of zij begreep uit den ernstig vragenden blik van Bets hoe onvoorzichtig zij zich had uitgelaten. Zij begreep terstond, dat haar vriendin uit deze woorden onvermijdelijk de gevolgtrekking moest maken, dat zij in dat geval verkeerde en dat dit en niets anders de reden was van haar hardnekkig verzet tegen een verzoening met haar man. Het bleek haar uit den achterdochtigen blik, welke Bets haar toewierp, ten duidelijkste, dat deze haar geheimste gedachten had geraden en, indien haar vriendin verder op de zaak mocht ingaan, zou het haar terwille van de waarheid onmogelijk zijn te ontkennen, dat zij met iemand een hefdesbetrekking onderhield. Zij vergiste zich niet, want Bets, aan wie door die onverwachte, hartstochtelijke ontboezeming eensklaps de zoete waan werd ontnomen, nog eenmaal iets voor Dolf te kunnen zijn, was 136 meer getroffen dan Lucie wel vermoedde. Het was voor Bets niet twijfelachtig op wien Lucie zinspeelde. Wie toch kon, behalve haar man, meer recht op haar liefde doen gelden dan Dolf? De bezoeken, die Lucie haar indertijd had gebracht en die toevallig steeds samenvielen met die van Dolf, hadden haar toenmaals reeds bevreemd, doch, toen ze later niet werden herhaald had zij er verder geen beteekenis aan gehecht. Nu echter werd alles haar eensklaps duidelijk. Die beiden hadden elkander weergevonden en wachten op de scheiding om zich te vereenigen. Hoe was het mogehjk dat zij zoo ziende blind was geweest en dat niet eerder had doorzien? Dan was ook die ontmoeting op Beukenwoud, die luchthartige begroeting: „Wel Lucie, dat is een verrassing je hier terug te Zien," ook niets anders geweest dan een vooraf beraamde schijnvertooning. Hoe was het mogelijk, dat zij, die dacht steeds alles te doorgronden, niet reeds toenmaals onmiddellijk begrepen had, dat Dolf die ontmoeting met Lucie op Beukenwoud niet zoo flegmatiek zou hebben opgenomen, indien hij nog steeds had gebukt gegaan onder zijn leed? Op dien avond bij de van Vurens was het duidelijk gebleken, dat hij zich hierover nog niet had heengezet. Zijn gedrukte, melancholieke stemming, zijn vrees zelfs Lucie's naam tegen haar te noemen, hadden dat afdoend bewezen. Gedurende die beide Kerstdagen was die neerslachtigheid plotseling verdwenen, had hij weer met opgewektheid over zijn plannen gesproken en gezegd, zich na demobilisatie met frisschen moed op zijn studie te zullen toeleggen. Hieruit viel dus met zekerheid af te leiden, dat er iets gebeurd was, waardoor hij zich op betere vooruitzichten mocht verheugen. Hoe naief en belachelijk scheen het Bets nu toe, dat, inplaats van de werkelijke oorzaak van die veranderde stemming aan het weerzien van Lucie toe te schrijven, zij hierin een belofte voor zichzelf had gezien en zich gevleid had met de hoop, dat Dolf zich over zijn verstoorde liefdesillusies had heengezet en nu wellicht iets voor haar was gaan voelen. De moed ontbrak haar op dat oogenblik om Lucie nader te ondervragen. Na het verblijdend bericht uit Brussel zou het haar al te hard zijn gevallen de harde waarheid te vernemen en liever wilde zij, althans voorloopig, nog voortleven in de stille verwachtingen van haar illusies, al zou het later dan ook des te grievender Zijn, indien het bleek, dat zij zich had vergist. 137 Haar liefde deed haar de logische gevolgtrekkingen ter zijde stellen en hoop koesteren. Lucie gevoelde ook weinig lust verder op die ondoordachte uitlating in te gaan en zij zaten een oogenblik zwijgend tegenover elkaar. Beiden waren beangst het teedere onderwerp opnieuw aan te roeren, uit vrees zich te veel bloot te geven. Bets verbrak eindelijk het pijnlijk zwijgen en deelde Lucie mede, dat de toestand van haar schoonmoeder haar veel reden tot ongerustheid gaf. Nadat zij hierover nog een oogenblik hadden gesproken nam Bets afscheid en keerde in moedelooze, gedrukte stemming huiswaarts. Nu gingen eensklaps al haar illusies verloren. Nauwelijks had zij Lucie Tersteeg's verzoening met zijn vrouw mede gedeeld en haar deze tot voorbeeld gesteld om ook haar tot meerdere inschikkelijkheid jegens haar man te bewegen of zij moest vernemen dat Lucie een ander liefhad en dat deze niemand anders dan Dolf was, leed voor haar geen twijfel. Wat baatte haar nu die heugelijke tijding uit Brussel, wat baatte het haar dat zij haar vrijheid had herkregen nu deze doelloos werd? De loop der gebeurtenissen nagaande trof het haar, dat deze tot zulke onverwachte gevolgen hadden geleid en dat, indien die dynamietontploffmg te Brussel niet had plaats gegrepen, Lucie allicht geen aanleiding zou hebben gehad haar die teleurstellende mededeeling te doen. Zij vroeg zich af of die samenloop van omstandigheden nu louter aan het toeval was te danken of dat deze het gevolg was van de bestiering eener hoogere macht. Nog kort geleden had een harer vriendinnen beweerd, dat volgens haar meening het toeval niet meetelde in den loop der wereldsche gebeurtenissen en dat alles naar een vaste orde geschiedde. Zij had zich beroepen op Voltaire, den grooten filosoof en sceptist, wien toch zeker geen strenge geloofsbegrippen kunnen worden toegeschreven en die gezegd heeft: „Le hasard est un mot qu'enfanta Vignorance Et que de nos esprits marqué l'insuffissance." Bets had die opvatting toen ernstig bestreden en verklaard wel degelijk overtuigd te zijn, dat, in de meeste gevallen het leven steeds door toevallige omstandigheden wordt beheerscht. Nu zij echter haar laatste ervaringen naging, geraakte zij in twijfel en indien zij, zooals kort tevoren Tersteeg, op dat oogenblik tegenover de Moeder-Overste van het St. Jans-hospitaal had i38 gezeten, dan zou deze zeker getracht hebben dien twijfel weg te nemen door baar te wijzen op Gods wijze voorzienigheid. Toen zij thuis kwam, was zij Tersteeg's brief reeds geheel vergeten en deze 's avonds toevallig in haar taschje vindende, plooide zich een bittere glimlach om haar lippen, toen zij bedacht tot welke zonderlinge uitkomst die verhouding had geleid. Den brief beantwoordende schreef zij: „Beste Fer, Hedenmorgen kreeg ik je brief en was zeer verrast te lezen, dat je vrouw nog in leven is en weder zal herstellen. Wat heb ik je beklaagd toen je heenging om die reis naar Brussel te ondernemen om, zooals wij toen beiden dachten, de oogen te sluiten van haar die je vroeger zoo dierbaar was. Maar hoe verheugt het mij nu te vernemen, dat je gehoor hebt gegeven aan den drang van je hart, dat je haar niet alleen hebt vergeven, maar je ook met haar hebt verzoend. Je moogt het goede werk niet ten halve doen en haar, om welke reden dan ook, verstooten. Neem haar weer tot je, behandel haar met zachtheid en poog nog iets van het leven te maken. Wij beiden moeten trachten het tijdperk van leed en bitteren strijd, dat achter ons ligt, te vergeten. Geheel nutteloos is dit niet geweest, want het heeft mij althans meerdere levenservaring gegeven. Indien het herstel van je vrouw lang op zich mocht laten wachten en je het verblijf in Brussel wellicht niet kunt rekken, dan zou ik je raden haar naar Amsterdam te vervoeren. Gaarne zou ik dan mijn woning ter beschikking stellen en mij aan haar verdere verpleging wijden, indien de hoogst ernstige toestand van mijn schoonmoeder mij dit niet belette, daar haar ziekte nu al mijn tijd en aandacht vraagt. Wees hartelijk gegroet Bets" Eenige dagen later bracht de avondpost het antwoord. Tersteeg berichtte, dat hij zijn vrouw, die langzaam vooruitging, in een particuliere woning had ondergebracht en de verpleging aan een pleegzuster had toevertrouwd. Hij betreurde het uit haar brief te vernemen, dat hij het mooie, 139 dat hij zich van een verbintenis tusschen hen beiden gedroomd had, nu voorgoed vaarwel moest zeggen. Het had hem veel leed gedaan, doch hij gevoelde ook, dat plicht boven alles ging en bewonderde de zelfopoffering, waarmede zij in deze beslist had. Hij berichtte verder, dat het personenvervoer in België tijdelijk was stopgezet en dat hem hierdoor voorloopig de gelegenheid was ontnomen naar Amsterdam terug te keeren. Hij meldde, dat hij zich te Brussel doodelijk verveelde en vroeg haar dringend hem nader omtrent den toestand van Mevrouw von Harzfeld te willen inlichten. De toestand van Mevrouw von Harzfeld was inmiddels hoogst bedenkelijk geworden en de dokter had Bets reeds op het ergste voorbereid. Toen zij eenige dagen later, niets kwaads vermoedende, op een morgen het slaapvertrek van haar schoonmoeder binnentrad en geen antwoord ontving op haar vraag, hoe het met haar ging, bemerkte zij tot haar grooten schrik, dat de krachten de zieke hadden begeven. Volgens de meening van den in allerijl ontboden geneesheer was de dood reeds in den voornacht ingetreden. De dood van haar schoonmoeder, de eenige die haar nog met goeden raad en troostende woorden terzijde had gestaan, was voor Bets een onherstelbaar verlies. Nu zij was heengegaan en baar verpleging, waaraan Bets gedurende de laatste weken al haar aandacht wijdde, niet meer van noode was, vroeg zij zich kommervol af, wat zij nu moest aanvangen om aan haar verder leven nog een doel te geven. De drang naar een eigen intieme omgeving, waarin zij aan haar intense neiging tot hartelijheid en medegevoel uiting zou kunnen geven het zich nu weer des te sterker gevoelen en, hoe zonderling en inconsequent het ook moge schijnen, gingen onwillekeurig haar gedachten terug naar Tersteeg en naar het huwelijksvoorstel, dat hij haar gedaan had. Ingeval Tersteeg zich op dat oogenblik nog niet met zijn vrouw verzoend had en hij Bets, terwijl zij in dezen gemoedstoestand verkeerde, zijn aanzoek herhaald had, dan zou zij dit nu naar alle waarschijnlijkheid hebben aanvaard. Tengevolge van den dood van haar schoonmoeder en Lucie's uitlating waren de omstandigheden nü zoodanig gewijzigd, dat zij niet zou hebben geaarzeld haar leven aan dat van Tersteeg te binden, liever dan gedoemd te zijn dit doelloos te laten voorbijgaan. Zij had na haar laatste gesprek met Lucie, haar liefde voor 140 Dolf zooveel mogelijk het zwijgen opgelegd, doch toen hij haar na het overlijden van haar schoonmoeder een langen, hartelijk deelnemenden brief schreef, was de hoop weder herleefd. Zij vroeg zich af of zij zich wellicht ook vergiste en of het ook mogelijk was, dat Lucie niet met Dolf maar met een ander in liefdesverhouding stond. Zij klemde zich aan deze gedachte als aan een stroohalm vast en toen hij haar met zijn eerstvolgend verlof, een condoleantiebezoek bracht, haar hand nam en met bewogen stem zijn deelneming betuigde, herleefde haar verwachting, dat het oogenblik, waarnaar zij zoo smartelijk verlangde, eindelijk gekomen was. Dolf schrok van den liefdevollen blik, waarmede zij hem aanzag, terwijl hij met haar sprak. Hiervoor geen verklaring vindend en denkende aan de vriendschappelijke verhouding, die zooveel jaren tusschen hen bestaan had, schreef hij het toe aan een plotselinge opwelling en hechtte er verder geen waarde meer aan. Bets bevreesd, dat zij zich teveel had laten gaan, bracht het gesprek terstond op Lucie. Zij verlangde nu zekerheid te hebben, te weten hoe het tusschen hem en Lucie stond. Liever dan zich voortdurend met de ijdele hoop te vleien, in de toekomst nog iets van hem te wachten te hebben, wilde zij nu de waarheid weten. Lucie had Dolf het onderhoud met Bets reeds gemeld en niet verzwegen, dat zij vreesde zich te hebben verpraat. Zij had hem aanbevolen om zich bij een eerstvolgende ontmoeting met Bets in acht te nemen en zoo mogelijk te beproeven de opgewekte achterdocht weg te nemen. Toen Bets nu haar verwondering uitsprak, dat Lucie zich tegen een verzoening met haar man verzette, antwoordde Dolf dan ook, dat, indien men niet volledig met alle omstandigheden bekend is, het moeilijk valt over een ander man's zaken te oordeelen. Hij ontweek haar verdere vragen zooveel mogelijk en maakte er zich met een algemeenheid van af, doch kreeg de zekere overtuiging, dat Bets de situatie doorzag, waarom hij spoedig een einde aan zijn bezoek maakte. Toen hij vertrokken was, vroeg zij zich tevergeefs af wat zij van zijn houding moest denken en, geslingerd tusschen hoop en vrees, bleef zij nog steeds in onzekerheid omtrent zijn werkelijke gezindheid. Na beëindiging der begrafenis werd al haar tijd in beslag genomen door de regeling der nalatenschap en de besprekingen met den notaris. I4i Mevrouw von Harzfeld bad eenige legaten vermaakt en liet bet overige deel van haar vermogen aan Bets na, waardoor haar een fïnantieel onbezorgde toekomst gewaarborgd werd. Zoodra alle schikkingen getroffen waren en zij niets meer om handen had, werd het haar in haar groote woning aan de Sarphatikade te eenzaam en zij vervroegde haar vertrek naar Noordwijk. Ofschoon een rustig verblijf aan zee in de nabijheid van haar vriendin Bets een welkome afleiding beloofde na de pas-doorleefde, zorgvolle dagen, zag zij toch met eenige spanning de ontmoeting met Lucie te gemoet. HOOFDSTUK XVI. Ondergaande zonnen. „J aime de vos longs yeux la lumière verdatre, Douce beauté 1 Mats tout aujourd'hui m'est amer, Et rien, ui votre amour, ai le boudoir, ai 1'atre Ne me vaut le soleil rayonnant sur la mer." Charles Baudelaire, Les fleurs du mal. Bij haar aankomst aan het weinig pretentieuze stationnetje van Noordwijk aan Zee, zag Bets Lucie met den kleinen Frits op het perron staan. Uit de droefgeestige, terneergeslagen houding Z** «af .vnendin leidde ze af, dat deze nog steeds onder haar huiselijk leed gebukt ging. Na elkander hartehjk te hebben begroet, begaven zij zich langs den stijgenden toegangsweg naar het Huis ter Duin, waar Bets pension had genomen. Zij_hadden elkander sedert dien dag, dat Bets het schrijven van Tersteeg ontving, slechts even terug gezien, toen Lucie bij het overlijden van Mevrouw von Harzfeld haar een bezoek van deelneming had gebracht. Toen Lucie naar Noordwijk vertrok had zij evenmin gelegenheid gevonden zich ervan te vergewissen waarom haar ondoordachteuitlating van toen op Bets zoo'n indruk had gemaakt en ze leefde nog steeds in de veronderstelling, dat het Bets had ontstemd opnieuw te vernemen, dat zij onverzettelijk bleef in naar voornemen om te scheiden. Geen oogenblik kwam het bij haar op, dat haar ondoordachte uitlating Bets pijnlijk had getroffen en zij deze hiermede een grievende teleurstelling bereid had. Had zij zoo iets vermoed, dan zou zij zich zeker gewacht hebben dit onderwerp verder aan te roeren; doch zij gevoelde juist in deze dagen zoo groote behoefte baar zorgen wat te verlichten door zich hierover eens vertrouwelijk met iemand te onderhouden, dat zij het stellige voornemen had opgevat om bij de eerste de beste gelegenheid haar hart voor Bets uit te storten. Nadat zij hadden afgesproken elkander s'avonds, na den maaltijd, *43 op het terras van het Huis ter Duin te ontmoeten, keerde Lucie weder naar Rembrandt terug. De dubbelzinnige rol, die zij zich verphcht zag tegenover haar man te spelen, viel haar eiken dag moeilijker en zij verkeerde, den laatsten tijd, ten gevolge van allerlei omstandigheden, in de grootste spanning en ongerustheid. Haar man gedroeg zich voorbeeldig, wendde alles aan om haar gunstig voor een verdere samenleving te stemmen en was haar in alles terwille. De vorige week had hij zijn moeder gevraagd om een paar dagen bij hen door te brengen en haar volledig omtrent hun verhouding ingelicht. Hij had. haar bemiddeling tot een verzoening gevraagd en zij had, met groote welsprekendheid, gepoogd Lucie tot andere gedachten te brengen. Zelfs bij haar vertrek had zij nog beproefd haar dochter tot vergevensgezindheid te bewegen en met een weemoedig gebaar naar den kleinen Frits gewezen, doch Lucie had zich ongeduldig afgewend en zij waren toen koel, eenigszins ontstemd van elkaar gegaan. Den dag voor Bets' komst had Lucie, tengevolge van een bijzonder toevallige gebeurtenis, een hevige scène met haar man gehad. Zij was dien dag reeds vroegtijdig met Frits en de juffrouw naar het strand gegaan en had hen tegen elf uur verlaten. Van der Hoeven zat op dat tijdstip op het terras van het Palace Hotel en zag haar haastig den Boulevard oversteken en het dorp ingaan. Nieuwsgierig naar hetgeen haar bewoog om op dien mooien, warmen dag het strand te verlaten, had hij haar onbemerkt gevolgd tot het postkantoor, waar zij binnenging. Door het venster van het portaal turende, zag hij, dat zij aan het loket „poste-restante" een brief in ontvangst nam, en dien angstvallig verborg. Het gelukte hem, nadat hij ijlings het portaal verlaten had, zich ongezien te verwijderen en, allerpijnlijkst getroffen dat Lucie, met haar strenge opvatting over fatsoen en welvoeglijkheid, zich niet ontzag iets voor hem verborgen te houden, hep hij in zenuwachtige, opgewonden stemming de duinen in. Zonder zich rekenschap te vragen waarheen hij ging, wond hij zich hoe langer hoe meer op bij de gedachte, dat zij, gedurende den tijd, dat hij haar veronachtzaamde, een liefdesbetrekking met een ander had aangeknoopt en dat hij het zich nu gerust uit het hoofd kon zetten om haar nog tot een verzoening te bewegen. Hij had zich reeds vroeger afgevraagd, wat toch wel de reden mocht zijn, dat Lucie, dié zich in den aanvang van hun huwelijk 144 altijd zoo gedwee en meegaande had betoond, zoo plotseling was veranderd en dan had hij zich wel eens bevreesd gemaakt, dat Zij wellicht in liefdesbetrekking tot een ander stond, doch die angst dan weder als een booze droom laten varen. Nu echter had hij de stellige zekerheid, dat het werkelijkheid was en kwelde hem bij het knagend zelfverwijt ook nog het pijnlijk gevoel der jalouzie. Een woeste haat tegen hem, die zich zoo ontijdig tusschen hem en zijn vrouw had gedrongen, maakte zich van hem meester en zijn vuist ballende, zwoer bij niet te zullen rusten alvorens hij wist wie dat was. Terwijl Lucie aan de lunch zat, trad hij doodsbleek en ontdaan op haar toe en zei met een van aandoening trillende stem, dat hij naar het strand ging en haar daar bij de badstoel zou wachten, daar hij haar ten spoedigste over een dringende aangelegenheid wenschte te spreken. Zonder ook maar in het minst te vermoeden, dat zijn achterdocht was opgewekt, had zij onverschilliig met het hoofd geknikt dat zij komen zou. Zij begreep er niets van, dat die bespreking zoo'n haast had, Want tot nu toe had hij, wanneer hij een vertrouwelijk gesprek trachtte uit te lokken, hiermede steeds gewacht tot zij na den maaltijd de mokka op het terras gebruikte. Het verwonderde haar, dat hij ditmaal zoo bijzonder gepresseerd was en het trof haar tevens, dat hij er zoo bleek en ontdaan uitzag en op zoo korten, afgemeten toon tot haar gesproken had. Angstig vroeg zij zich af of zich wellicht een bijzonder feit had voorgedaan en zij voorzag dat het nu zou spannen. Na zich gehaast te hebben met de lunch, zond zij na afloop de juffrouw met het kind naar Noordwij k-Binnen en begaf zij zich naar het strand. Zonder iets te zeggen zette zij zich tegenover hem in een badstoel en nadat hij, klaarblijkelijk in opgewonden stemming, een oogenblik had gezwegen, vroeg hij: „Mag ik je eens vragen Lucie van wien dat schrijven kwam, dat je vanmorgen in het postkantoor aan het loket „poste-restante" in ontvangst nam?" Terstond zag hij, dat zij bij het hooren van die vraag verbleekte en begreep hij, dat hij zich in zijn veronderstelling niet had vergist. Lucie bedacht zich een oogenblik en het beneden zich achtende haar toevlucht tot een rechtstreeksche leugen te nemen, antwoordde zij op luchthartigen toon: „Ik meen het recht te hebben je op 145 die Traag het antwoord schuldig te blijven en niet verphcht te zijn mij, tegen wien ook, te verantwoorden voor het in ontvangst nemen van een brief. Ik wensch me het recht voor te behouden •e correspondeeren met wien ik dit verlang." „Ja," antwoordde hij, „dat recht zal & je ook niet betwisten, maar zoodra je het op clandestiene wijze doet, heb ik het recht mij ermee te bemoeien." „Het spijt me," hernam Lucie, „je opvatting niet te kunnen deelen. Tot heden heb ik mij gelaten in mijn droevig lot geschikt, maar eindelijk is mijn geduld uitgeput en acht ik den tijd gekomen wii krachtdadig te verzetten en voor mijn belangen te waken. Toen ik, onder den invloed mijner ouders in een huwelijk met je bewilligde en dientengevolge de illusies mijner jeugd verloren zag gaan, heb je mij tot dank, kort na ons trouwen, op de meest liefdelooze wijze veronachtzaamd en ons huwelijksleven verwoest; meen je nu ook nog het recht te hebben je in mijn Zaken te mengen en mij in de toekomst het geluk te onthouden, waarop ik evenals ieder ander aanspraak mag maken? Vrees niet dat ik onbedachtzaam den naam, dien ook ons kind draagt, zal besmetten, maar niettemin zal ik niet rusten alvorens ik mijn vrijheid heb herkregen, waarna ik hoop een gelukkiger toekomst tegemoet te gaan." Zij was opgestaan, had hem bij die woorden fier in de oogen gezien en was toen, zonder hem met een groet te verwaardigen naar het hotel teruggekeerd. Nu bad hij uit haar eigen mond gehoord, dat zij droomde van een gelukkige toekomst en al haar hoop en verwachting op een ander had gesteld. Zijn hoofd bonsde. In zijn feilen hartstocht wilde hij haar niet opgeven en nog veel minder aan een ander gunnen. Had hij die op dit oogenblik voor zich gezien, dan zou hij tot alles in staat zijn geweest. Lucie wachtte met den maaltijd op hem, doch hij was met gekomen. Terwijl zij met Frits en de juffrouw aan hun tafeltje zat, had de kelner gevraagd of mijnheer niet kwam en zij had moeten antwoorden, dat zij het niet wist. Zij vond die vraag vervelend en het hinderde haar dat dit aan de naastbijzijnde tafeltjes werd gehoord. Het was haar niet ontgaan, dat sommige gasten hen wel eens gadesloegen, wanneer zij zwijgend de maaltijden gebruikten en zij vreesde, dat hun onderlinge oneenigheid voor hen geen geheim was gebleven. Eindelijk gaf zij het wachten op en na afloop van den maaltijd Het Eeuwige Mysterie 10 146 begaf zij ach naar het terras, waar zij dacht hem te zullen aantreffen. Toen zij hier tevergeefs een poosje op hem gewacht had, begon aj ach ernstig ongerust te maken en beving haar plotseling de vrees, dat hij, naar aanleiding van hun gespannen onderhoud, tot de een of andere wanhopige daad was gekomen. Een angstig voorgevoel voorspelde haar, dat er iets ernstigs gebeurd was. Hoe vurig ze ook verlangde van haar man te scheiden, zij wenschte niet, dat dit geschiedde tengevolge van een gewelddadig, geruchtmakend feit. In zenuwachtige, gejaagde stemming begaf zij ach naar het strand om te zien of hij wellicht in ajn badstoel zat, doch daar was hij niet. Daarna liep zij langs het terras van het Palace Hotel, waar hij nog wel eens zat en toen naar het Huis ter Duin. Zij vroeg een harer kennissen, dien zij tegenkwam of hij haar man ook gezien had en op het ontkennende antwoord werd het haar bang te moede. Het ergste vreezende, keerde zij in de grootste overspanning naar Rembrandt terug, hep naar haar kamer, doch vond daar rust noch duur, waarna zij zich opnieuw naar het strand begaf, ach in een badstoel nederzette en in schreien uitbarstte. Al naar kennissen wisten, dat haar man zich den laatsten tijd beter gedroeg en geen buitensporigheden meer beging en zij kende de wereld te goed om niet te weten, dat, indien hij in ajn wanhoop een einde aan zijn leven had gemaakt, men dit aan haar zou wijten. Het zou een onuitwischbare schandvlek op haar naam werpen en allicht een zeer ernstig bezwaar voor een gelukkige verbintenis met Dolf zijn. Wat zou haar het leven brengen, indien haar dit te wachten stond? Had het dan niet alle waarde verloren en zou het dan nog wel de moeite waard zijn het langer te rekken?.... De maan was inmiddels schuil gegaan en de zacht ruischende golven, door den wassenden vloed meer en meer haar badstoel naderende, zongen haar verleidelijk toe, als noodden zij haar voorgoed van al het leed te scheiden. Plotseling zag zij in haar zwaarmoedige overpeinzingen, als een visioen, hoe haar heven, kleinen boy, wanneer hij den volgenden morgen bij het ontwaken zijn moeder zou missen, schreiend naar haar zou zoeken. Neen, wat er ook gebeurde, haar kleine lieveling mocht ze niet verlaten. Welk treurig lot haar ook te wachten stond, haar plicht gebood te leven en den kamp te strijden tot het bitter eind. 147 Zij liep nog even in gedachten verzonken het strand op en neer en keerde toen met langzame schreden naar haar kamer terug, waar zij zich gekleed op het bed wierp. Het was haar in den zenuwachtigen, overspannen toestand, waarin zij verkeerde, eerst onmogelijk den slaap te vatten en toen zij tegen middernacht eindelijk was ingedommeld, vloog zij verschrikt op, toen zij de deur naast haar hoorde ontsluiten. Zij slaakte een zucht van verlichting, toen zij bemerkte, dat hij was thuisgekomen en dankte den hemel, dat haar dat groote leed was bespaard gebleven. Terwijl zij opstond om zich te ontkleeden nam zij zich voor in het vervolg liever het hoofd te buigen en alles te verduren dan nog eenmaal zoo'n folterende angst, zoo'n verschrikkelijke avond te doorleven. Weinig vermoedde zij, toen zij dit voornemen opvatte, dat reeds de eerstvolgende ontmoeting met haar man tot een veel spannender scène en een veel ernstiger conflict zou leiden. Den volgenden morgen hoorde zij, dat haar man reeds vroegtijdig om den huisknecht belde en deze opdroeg, hem aan het station met ziju handtasch te wachten. Eenige oogenblikken later verliet hij zijn kamer en even daarna werd er aan haar deur geklopt en bracht de piccolo haar een briefje. Hij meldde, dat hij voor een paar dagen naar zijn ouders ging en over den Haag zou terugreizen, daar hij aan het departement ontboden was. Dit briefje bracht althans voorloopig eenige verlichting in de groote spanning waarin zij verkeerde en het haar den tijd om inmiddels te overleggen, wat haar in deze omstandigheden te doen stond om een conflict tusschen haar man en Dolf te voorkomen. Zoodra zij van Bets had vernomen, dat deze haar komst naar Noordwijk vervroegde, had zij Dolf gevraagd haar aanstaande Zaterdag te bezoeken en indien haar man hen beiden dan te zamen zou zien, zou dit de ergste gevolgen hebben en dat moest zij tot eiken prijs trachten te vermijden, Zij herinnerde zich maar al te goed den wraakzuchtigen blik, waarmede haar man haar had aangezien, toen hij vroeg met wien zij in briefwisseling stond en hoe hij den klemtoon op dat „wien" gelegd had. Plotseling schoot haar te binnen, dat Bets dien middag naar Noordwijk kwam en zij besloot deze in vertrouwen te nemen en om raad en medewerking te vragen. Zij achtte het niet gewenscht om hierover reeds ter- 148 stond bij Bets' aankomst te spreken en nam zich daarom voor dit uit te stellen, totdat zij 's avonds na den maaltijd rustig te zamen zouden zijn. Nadat de kleine Frits, dien zomerschen avond, moe van het spelen, met een blos op de wangen in zijn bedje was gelegd, spoedde Lucie zich naar het Huis ter Duin, waar zij Bets op een stil plekje op het terras, ver van het drukke gedoe der overige gasten, aantrof. Bets verlangde er, evenals Lucie, naar, dat het dien avond tusschen hen beiden tot een verklaring zou komen, opdat de oude, hartelijke verhouding van vroeger weer terug zou keeren. Beiden scheen het echter moeilijk te vallen den eersten stap te doen en Bets, die aan de weifelende houding van Lucie bemerkte, dat deze schroomde zich te geven, vestigde haar aandacht op de prachtige zon, die de donzige wolken in goud- en purpergloed hulde en langzaam, als een groote, gouden bal, aan den horizon wegzonk. Met haar goud-glinsterende stralen nog een laatsten groet over het kalme watervlak werpend, bracht zij het ander halfrond reeds weder den gouden morgenstond. „Wat een pracht-avond, Luus", zei Bets. „De menschen hebben het altijd over bosch, hei of zee, maar letten bijna nooit op die mooie luchtschakeeringen. Wat zijn die niet schitterend wanneer ook straks de zon is ondergegaan en de maan en de sterren komen. Hoe prachtig en grootsch is de natuur, als na een warmen dag, wanneer ieder naar verkoeling verlangt, onverwacht een dreigend onweêr opsteekt, de wolken woest door het luchtruim jagen en de bliksemstralen niet van de lucht komen. Wat heb ik dikwijls 's nachts, wanneer ik door een onweêr gewekt werd, bij mijn geopende balcondeur geluisterd naar het kletterend neerslaan van den regen en het indrukwekkend geratel van den donder. Nu wij beiden hier weer eens recht vertrouwelijk te zamen zijn, met die rustige zee en het mooie, wijde luchtruim in het verschiet, gaan mijn gedachten onwillekeurig terug naar al hetgeen wij sedert ons vertrek uit Meerdervoort hebben doorleefd, naar al het hef en leed dat ons getroffen heeft." „Hoe benijd ik je Bets, dat je in dat mooie natuurschoon nog zoo kunt opgaan en wat zou ik mij gelukkig gevoelen, indien ik me, evenals jij, vrij van zorgen, daaraan ongestoord zou kunnen geven. Kort geleden is er een oogenblik in mijn leven geweest, toen ik dacht, dat het mooie, het geluk gekomen was en het leed had afgedaan. Spoedig echter bleek het, dat ik mij bedrogen had en dat 149 die verwachtingen ijdel waren. De omstandigheden hebben het niet gewild, het heeft niet zoo mogen zijn. Ik had dikwijls het voornemen je erover te spreken, je alles te vertellen, maar toen mijn man weigerde zijn toestemming tot een scheiding te geven en de loop der gebeurtenissen een ongunstigen keer nam, viel het mij moeilijk je over mijn geheim te spreken en ik stelde het van dag tot dag uit. Je zult je zeker nog wel die prettige Kerstdagen herinneren, die we op Beukenwoud hebben doorgebracht? Op den middag van mijn aankomst is het onverwachts gekomen. Ik was naar mijn kamer gegaan om mijn koffer te ontpakken en zoodra ik hiermede klaar was, ging ik naar de huiskamer, waar ik de juffrouw met Frits had achtergelaten. Mijn kleinen boy daar niet vindende, zocht ik hem in de gang, hep daarna de bibliotheek binnen en stond plotseling tegenover Dolf, die Frits in zijn armen had. Ja, Dolf, die ik sedert dien laatsten avond, toen wij te Meerdervoort gezamenlijk van de tennisclub huiswaarts keerden, niet weer teruggezien had, stond daar eensklaps voor mij. Je weet, dat ik mij nooit, tegen wien ook, beklaagd heb over het leed dat mij trof, toen ik, zwichtende voor den drang mijner ouders, hem voor altijd moest opgeven. Die herinnering heeft mij steeds benauwd en als een angstigen droom vervolgd. Gedurende mijn huwehjk heb ik getracht mij er zooveel mogelijk tegen te verzetten en nauwgezet mijn phcht na te komen, doch toen, tengevolge van het wangedrag van mijn man, de hoogere beteekenis van mijn huwelijk verloren ging, keerden mijn gedachten steeds weder naar Dolf terug en had ik een heimelijk verlangen hem weer te zien. Stel je dus eens voor Bets wat er in mij omging, toen ik hem daar eensklaps voor mij zag staan, dienzelfden eenvoudigen, goedhartigen jongen, dien ik vroeger zoo zielslief had! De droevige, zwaarmoedige trek op zijn gezicht vertelde mij, dat ook hij geleden had en toen ik in zijn blik niet alleen een stil verwijt las voor hetgeen ik hem bad aangedaan, doch tevens Zag dat hij mij nog liefhad, gelukte het mij nauwelijks het onweerstaanbaar verlangen te onderdrukken mij in zijn armen te werpen. Ik heb mij echter bedwongen, hem voorgesteld eens rustig met elkander te spreken en wij zijn toen te zamen naar het Achterbosch gegaan. Hij was eerst stil en terughoudend, doch toen ik hem mijn wedervaren vertelde, en zei, dat mijn huwehjk, tengevolge 150 van het wangedrag van mijn man, mislukt was, herleefde hij en scheen hij weer moed te vatten. Hij bekende, mij nog altijd hef te hebben, niet zonder mij te kunnen leven en drong erop aan, dat ik mij van mijn man zou laten scheiden om daarna verder tezamen door het leven te gaan. Het was mij onmogelijk aan zijn verzoek weerstand te bieden en ik heb het hem beloofd. Wij zijn toen overeengekomen onze plannen voorloopig geheim te houden en dit is ook een der redenen geweest, waarom ik hierover tot heden gezwegen heb. Dat is alles nu reeds meer dan een half jaar geleden en inmiddels Zijn wij geen stap nader tot ons doel gekomen, integendeel er hoe langer hoe meer van verwijderd. Mijn man heeft zich gebeterd, schijnt tot andere inzichten te zijn gekomen en doet alle mogelijke moeite mij weder tot een betere verstandhouding te bewegen. Je begrijpt hoe mij dit bemoeilijkt en contrarieert en ofschoon ik hem voortdurend laat bemerken, dat ik mets meer voor hem gevoel, blijft hij onverstoord aandringen op een minnelijke vereffening van ons geschil. In dit stadium heeft zich gisteren onverwachts een zeer ernstig incident voorgedaan. Hij had namelijk toevallig ontdekt, dat ik 's morgens, posterestante, een brief in ontvangst nam en 's middags vroeg hij mij met wien ik in geheime briefwisseling stond. Ik ben hem toen het antwoord schuldig gebleven en heb gezegd, dat ik meende vrij te zijn in de keuze mijner vrienden, naar believen met hen te kunnen correspondeeren en hiervan aan niemand rekenschap verschuldigd te zijn. Dit antwoord scheen hem bijzonder te treffen en de wraakgierige blik, welke hij mij toewierp, doet mij vreezen, dat hij niet zal rusten, alvorens hij weet met wien ik in briefwisseling sta en dan zal trachten zich voldoening te verschaffen. Wanneer Dolf nu aanstaande Zaterdag overkomt en Willem hem in mijn gezelschap ziet, zal het terstond zijn achterdocht wekken en wanneer die twee tegenover elkander komen te staan, zal dit onvermijdelijk tot een ernstige botsing leiden. Dit moet tot eiken prijs worden voorkomen. Ik ben werkelijk ten einde raad en weet niet wat aan te vangen. Moet ik Dolf alles mededeelen en hem ontraden over te komen of welken anderen maatregel moet ik treffen om eenontmoeting tusschen beiden te voorkomen? Ik weet, dat het voor Dolf een groote teleurstelling zal zijn, zijn bezoek uit te moeten stellen, want, «5» sedert die ontmoeting op Beukenwoud, hebben wij elkaar slechts terloops gezien en ons overigens met het wisselen van eenige brieven moeten tevreden stellen. Ik dacht Bets, indien jij ons eens hielp door er den schijn aan te geven alsof Dolf voor jou naar Noordwijk komt. Ik zou hem dan volledig omtrent al het gebeurde inlichten, hem vragen mij niet al te vriendelijk te bejegenen en het te doen voorkomen of hij voor jou is gekomen. Ziet Willem ons dan met ons drieën, dan wordt zijn achterdocht afgeleid en allicht een conflict voorkomen." Toen Lucie zweeg en tot haar verwondering geen antwoord kreeg op haar verzoek, zag zij Bets vragend aan en bemerkte zij tranen in de oogen van haar vriendin. Meenende, dat zij door medelijden bewogen het antwoord schuldig bleef, ging Lucie naar haar toe, gaf haar een kus en vroeg: \ „Vind je het erg slecht van me Bets, dat ik zoo gehandeld heb? „Neen Lucie, ik vind het niet slecht van je, maar je mededeeling heeft mij verrast. Jk geloof ook dat het beter is de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht te nemen, maar ik ben te vermoeid om het dezen avond nog verder te bespreken. Ik zal er eens ernstig over nadenken en morgen zullen we wel gelegenheid vinden dit nog eens met elkander te overleggen." Nu wist Bets het, nu had ze de stellige zekerheid. Haar zon was dien avond voorgoed ondergegaan. HOOFDSTUK XVII. Marijke's erfenis. „Quel animal méchantl Quand on 1'attaque il se défend." „Als je nu niet gauw je pap eet Frits, gaan wij niet naar tante Bets en ook met naar den ouden Bolst. Bij den ouden Bolst liep het bokje van Frits op het stukje grasveld, dat aan diens nederige visscherswoning grensde. Zaterdag was er bloemencorso in Noordwijk en Frits zou er aan meedoen. De oude visscher had beloofd voor een wagentje te zullen zorgen en dit met groen en bloemen te versieren. Lucie had nu met Bets afgesproken 's morgens met Frits eens te gaan Zien of Bolst geslaagd was en had haar jongen beloofd, dat hij dan een tochtje met den bokkenwagen mocht maken, Toen Frits eindelijk gereed was, ging Lucie met hem naar het Huis ter Duin. Zij vonden tante Bets nog aan het ontbijt, en toen zij klaar was, gingen ze tezamen langs het strand naar den ouden Bolst. Deze had het vorige jaar zijn vrouw verloren en woonde nu eenzaam met zijn dochter Marijke in zijn huisje, dat even buiten het dorp m het duin lag. De eenvoudige woning met de geraniums in het vensterkozijn naderende, zagen zij den ouden stoeren visscher in zijn blauw wollen trui.met een zuigeling op zijn knie bij de deur zitten. Hij zat daar stokstijf en durfde zich nauwelijks bewegen uit vrees,dat het porcelein-brooze popje aan zijn groote handen zou ontglippen. „Hoe heb ik het nu Bolst, ben je ineens grootvader geworden?" nep Lucie vroolijk uit. „Neen en ja, Mevrouw," antwoordde hij met een droeven lach op het verweerde gelaat. „Maar zeg eens Bolst, hoe kom je aan dien kleinen dikzak?" „Dat zal ik je vertellen, Mevrouw. Je weet dat Marijke's man haar heeft verlaten en dat zij na den dood van moeder bij mij is 153 komen inwonen. Zij was, wanneer haar man op zee was, altijd alleen en als hij na afloop van een reis afgemonsterd werd, dan bleef hij wel eens weg. Hij paste niet goed op Mevrouw, hij dronk te veel en liep dan naar andere vrouwen. Hij het haar reeds korten tijd na hun trouwen aan haar lot over en het was beter geweest als Marijke hem nooit had genomen. Ik heb het haar genoeg afgeraden, want hij deugde niet, maar dat zal je ook wel weten, als ze eenmaal het trouwen in het hoofd hebben, dan laten ze je maar praten. Dan trekken ze ongeloovig hun schouders op, denken dat het wel beter zal gaan en geven zelfs dan nog niet toe dat je wel gelijk hadt, wanneer het heele dorp al weet dat het verkeerd gaat. Nadat zij veel verdriet en treurigheid had ondervonden, schreef hij haar, nu eenige maanden geleden, dat hij voorgoed wegbleef. Hij had in Leiden een betrekking als knecht op een plezierjacht gevonden en leefde daar, zooals wij later hoorden, met een slechte vrouw. De vorige week kregen wij bericht uit het ziekenhuis te Leiden, dat hij overleden was en Marijke, die nog altijd van hem hield, is er met de tram heengegaan om hem te begraven. Nu kwam er eergisteren een brief in een groote enveloppe van den directeur van het ziekenhuis, waarin deze vroeg of zij nog eens wilde overkomen, daar hij haar nog over een ernstige aangelegenheid wenschte te spreken. Eerst hadden wij er niet veel zinnigheid in, want zoo'n reis met de tram kost geld en dat past ons niet erg, maar de buurvrouwen hadden er ook van gehoord en die zeiden: „Nou Marijke, dat's duidelijk, je wordt geroepen voor de erfenis." Veel verwachting hadden wij er niet van, want hij kon de centen opperbest an, maar je kon nooit weten en toen buur Bart vroeg of zij met hem wou meerijden als hij dien dag met zijn hondekar naar Endegeest ging, besloot zij toch maar te gaan. Hij zou haar aan de halte afzetten en dan zou ze verder te voet naar Leiden gaan. 's Middags kon ze weer met hem terugrijden, dan won ze tenminste de tramcenten uit. Nadat Bart 's middags aan de halte te vergeefs op haar gewacht had, reed hij haar tegemoet en zag haar bij Oegstgeest, doodvermoeid met de erfenis op haar schoot, aan den kant van den weg zitten. Toen zij in het ziekenhuis kwam, had de dokter haar verteld, dat de vrouw, met wie haar man geleefd had, plotseling was verdwenen en haar kindje onverzorgd had achter gelaten. Een 154 der zusters was met het wichtje naar haar toegekomen om het haar te laten zien. Zij had het in haar armen genomen en toen het tegen haar lachte en zij Zag dat het dezelfde oogen als haar man had, vergat zij alles en zei tegen den dokter: „Ik neem het mee dokter, het schikt wel niet best, maar ik neem het toch mee." Ik was tegen den avond naar het dorp gegaan en toen ik in de verte Bart met zijn karretje zag aankomen, ben ik haar met een paar buurvrouwen tegemoet geloopen. Wij waren nieuwsgierig hoe het was afgeloopen, doch toen de vrouwen Marijke met haar erfenis op het karretje zagen zitten, begonnen zij te lachen. Toen Marijke dat bemerkte kwamen haar de tranen in de oogen en nauwelijks hadden de vrouwen dit gezien of zij liepen weg om een oogenblikje later terug te komen, de eene met een oud ledikantje bij den rommel op zolder gevonden, de ander met wat kindergoed en zoo trokken we in optocht naar huis." De oude visscher, die het wichtje nog altijd op zijn knie hield en zich gedurende het verhaal niet verroerd had uit vrees het te laten vallen, slaakte een zucht van verlichting, toen Bets het van hem overnam. „Marijke helpt in de morgenuren in een villa den boel aan kant maken en heeft het stumperdje nu zoolang bij mij gelaten. Zij zal zoo meteen wel terugkomen." Bets en Lucie hadden elkander zoo nu en dan eens aangekeken en waren beiden onder den indruk van het onopgesmukte verhaal gekomen. Beiden waren getroffen door de onbaatzuchtige wijze, waarmede die eenvoudige menschen gehoor hadden gegeven aan de inspraak van hun hart en hoe rijk ze waren in hun armoede. Bolst," zei Lucie, nadat ze een oogenblik gezwegen hadden, „je bent toch niet altijd schelpenvisscher geweest?" „Neen mevrouw, vroeger heb ik gevaren. Als kind was ik bang van de Zee. De verhalen thuis over de velen, die weggebleven waren om nooit meer terug te komen, hadden mij angstig gemaakt voor het monster, dat zooveel slachtoffers eischt. Maar de eerste maal, dat ik een reis meemaakte en mijn vader mij, twaalfjarigen jongen, meenam voor de vischvangst, is die angst voorgoed verdwenen. Ik herinner mij nog als den dag van gister dien helderen, blauwen dag, waarop wij wegvoeren.*!*^, j*; De zee was spiegelglad en de hemel als fluweel, maar dat veranderde spoedig. Reeds den volgende dag stak een felle storm op en s nachts werd het een orkaan. Klappertandend zat ik over- 155 eind in mijn kooi te luisteren naar het wild gehuil, het woest geloei van den wind, doodsbang, dat ons wrakke scheepje, dat nu eens bergen hoog getild dan weer in driftig, schokkende vaart naar beneden gestooten werd, zijn eind nabij was. Dat was voor mij den vuurdoop; na dien tijd ben ik nooit meer bang op zee geweest. Ik leerde haar nukken kennen, werd ermede vertrouwden we zijn spoedig goede vrienden geworden." De oude zeerob lachte nu om zijn vroegeren angst. Van den heldenmoed, waarmede hij zoo dikwijls een menschenleven aan het zee-monster ontworsteld had, sprak hij niet. Eerst als lichtmatroos, daarna tijdelijk bij den loodsendienst en later in zijn visschersdorpje, was hij, zoodra een schip in gevaar was, altijd de eerste, die in de reddingsboot stapte. Bekend met de geheimen van het vaarwater, trotseerde hij in die donkere, woeste nachten onversaagd den feilen storm. Met minachtenden trek op het gelaat greep hij dan met vaste hand de riemen of het roer en waagde met ware doodsverachting zijn leven om dat van anderen te redden. Doch dat alles behoorde nu reeds lang tot het verleden, hij was nu te oud geworden voor dat werk en verving slechts, wanneer dit bij ziekte noodzakelijk was, nu en dan een der badmeesters. Hij dobberde dan met zijn bootje dicht bij het strand om te waken over de badgasten, die zich wat ver in zee waagden. Verder verdiende hij een schamel stukje brood met de schelpenvisschenj. 's Zomers met het druk bezoek der badgasten konden zij er nog wel komen, dan verdiende Marijke een aardig stuivertje met haar hulp te verleenen als de boden van de villaatjes wegliepen of het te druk hadden. Zij kreeg dan ook nog wel eens een extraatje; maar 's winters als de zomerwoningen weer leeg stonden,viel er niet veel te verdienen en dan spande het wel eens. Frits had bij het lange verhaal van den visscher zijn geduld verloren en zijn moeder nu en dan aan haar japon getrokken. Hij verlangde naar het doel van hun tocht, naar het bokje en het wagentje. Nu bet kind veilig en wel bij Bets was, ging Bolst met Lucie en Frits naar het achtererf, waar het karretje stond en het hen het tuig zien, dat hij te Noord wij k-binnen voor den verderen duur van het seizoen gehuurd had. Frits hep terstond op het bokje toe, doch dit scheen zijn vriendelijke bedoeling te wantrouwen en bleek er allerminst mee ingenomen. Het ging op zijn achterpooten staan, zoodat Frits bijna kwam te vallen. Bolst trachtte het te grijpen, doch het wist voortdurend te ontkomen en hep angstig in een cirkel om i56 de pen, waarmede het touw in den grond bevestigd was. Eindelijk gelukte het Bolst met veel moeite het beestje te pakken en het na veel getob het tuig aan te leggen. Het bokje, dat nooit voor een karretje had geloopen, verzette zich uit alle macht en maakte de gekste sprongen. Het verwachtte weinig goeds van die nieuwigheden en begreep instinctmatig, dat alle verandering geen verbetering brengt. Eindelijk stond dan, na veel moeite van Bolst, het bokje voor het wagentje, doch nauwelijks was de oude man zoover gereed of het dier maakte een zijsprong en rende in volle vaart het duin in, het karretje, dat omgevallen was, achter zich aan sleepende. Frits, die Zich bij dit schouwspel in de verwachting van zijn rit teleurgesteld zag, stond het huilen nader dan het lachen en ook Lucie trok een bedenkelijk gezicht bij het onwillig gedoe Vanj X kastje. Zij vreesde het ergste, wanneer Frits zich hiermede Zaterdag op het bloemencorso zou wagen. Toen zij dit aan Bolst zeide en Frits, het hoorende, in schreien uitbarstte, stelde Bolst haar gerust. Hij was er zeker van het bokje voor dien tijd gedwee te zullen maken, het zou wel wennen en Zaterdag zou hij zelf meegaan om een oogje in het zeil te houden. Toen zij het huis weder binnentraden zag Lucie Bets in druk gesprek met Marijke. Zij maakte uit de opgetogenheid, waarmede deze Bets bedankte, op, dat deze beloofd had haar te zullen bijstaan. Marijke behoefde niet ongerust te zqn. Als het haar te moeilijk werd mocht ze schrijven, Bets het naar adres achter. Op de terugwandeling langs het strand zei Bets: „Ik heb eens ernstig over dat gesprek van gisteravond nagedacht. Bc meen ook, dat het beter is Dolf uitvoerig in te hchten en hem te raden zich in acht te nemen. Zou het niet het beste zijn Luus, indien je hem vroeg met een vertrouwd vriend te komen? Wanneer je man hem dan met ons te zamen ziet en Dolf je niet al te erg het hof maakt, zal hij in twijfel geraken, wie van hen beiden zijn mededinger is." ~* denkbeeld lachte ook Lucie toe en zij spraken af, dat zij het Dolf nog dienzelfden middag zou schrijven. Daarna vervolgde Bets: „Ik wil je verder nog vertrouwelijk mededeelen Lucie, dat nu mijn schoonmoeder is gestorven en ik alleen achterblijf, ik nu mijn verdere leven niet doelloos wil laten voorbijgaan en daarom besloten ben om in den aanvang 157 van September naar een ziekeninrichting te gaan, ten einde eenige ervaring in het verplegen van gewonden op te doen. Daarna ga ik naar Den Haag om me als vrijwillig verpleegster op te geven bij het Roode Kruis en te vragen aan een uitzending naar Servië te worden toegevoegd**. HOOFDSTUK XVIII. Strand-Idylle. „Kwam na lijden geen verblijden, Zoo waar 't lijden groot verdriet; Maar na lijden komt verblijden. Daarom acht ik 't lijden niet." Guido Gezelle. Eindelijk was de lang verbeide dag, de dag, waarop Dolf naar Noordwijk zou gaan om Lucie te ontmoeten, aangebroken. Hij was smorgens reeds vroegtijdig in Leiden afgestapt en liep nu ongeduldig het perron op en neer, wachtende op den trein, waarmede Zijn vriend Huis uit Amsterdam zou komen. Dolf had bij ontvangst van Lucie's alarmeerend bericht eerst aan Henk gevraagd om met hem naar Noordwijk te gaan, d.?jh °eze had geantwoord, dat hij wegens een lichte bronchitis tijdelijk zijn kamer moest houden en dus tot zijn leedwezen verhinderd was mede te gaan. Dat bericht had Dolf een oogenblik in verlegenheid gebracht. Ofschoon hij met eenige zijner collega's zeer bevriend was en met enkele hunner vertrouwelijk omging, was hij toch huiverig een hunner in zijn intiemste aangelegenheden te mengen. Plotseling was het toen bij hem opgekomen om Huis uit te noodigen met hem naar Noordwijk te gaan. Hij achtte deze hiertoe wel niet in alle opzichten den meest geschikten persoon, doch hij was erizeker van, dat bij Huis zijn geheim in elk geval veilig was. Daar het inmiddels reeds Donderdag was geworden, zond hij hem een telegram met verzoek hem Zaterdagmorgen om tien uur aan het station te Leiden te ontmoeten, waarop hij reeds s middags het toestemmend antwoord ontving. Lucie's verhaal van de scène, welke zij met haar man had gehad tengevolge der ontdekking van hun briefwisseling, had hem zeer onaangenaam getroffen. Haar »anny*ning voorzichtig te zijn en het verzoek om met alleen naar Noordwijk te komen, had veel 159 van het genoegen, dat hij ach van het weerzien had voorgesteld, weggenomen. Hoe onuitputtelijk zijn geduld ook was, het had hem toch in hooge mate teleurgesteld te ervaren, dat de toestand hoe langer hoe ingewikkelder werd en dat ach voortdurend nieuwe moeilijkheden voordeden, die hun plannen dwarsboomden. Toen zij elkaar op dien Decemberdag op Beukenwoud hadden teruggezien, had hij in zijn groote opgetogenheid gemeend, dat hun vereeniging slechts een kwestie van eenige weken zou ajn en nu waren sedert dien reeds vele maanden verloopen zonder dat zij hun doel ook maar eenigszins nabij waren gekomen. De mooiste dagen, de beste tijd van hun jong leven, gingen aldus nutteloos voorbij en wat hem nog te meer verontrustte was, dat, wanneer van der Hoeven eindelijk in een scheiding zou toestemmen, met de procedure allicht nog maanden gemoeid zouden zijn. Een zijner vrienden, een jong advocaat, dié kortelings in een dergelijke zaak pleitte, had hem verzekerd, dat de duur van zoo'n procedure niet bij benadering was vast te stellen. Het was hem buitendien bekend, dat, wanneer de scheiding ten gunste van Lucie zou worden uitgesproken, zij na dien wettelijk minstens driehonderd dagen moest wachten alvorens weder een nieuw huwehjk te mogen aangaan. Driehonderd dagen, bijna een jaar en dan nog eerst die öjdroovende procedure, waarvan op dat oogenblik zelfs nog geen sprake was. Zijn vriend had hem glimlachend toegevoegd: „Mijn cliënten waren echter te gehaast om hierop te wachten en zijn toen maar gaan samenwonen." Aan zooiets viel voor Dolf echter niet te denken en zelfs ingeval Lucie dit zou willen, zou hij zich hiertegen, terwille van haar naam moeten verzetten. Hij had, ten einde haar in haar droevige omstandigheden nog niet meer te verontrusten, van die bezwarende bepalingen geen melding gemaakt. Wanneer haar man eenmaal in een scheiding had berust, was het altijd nog tijd genoeg haar hiervan op de hoogte te brengen. De trein uit Amsterdam, welke inmiddels was binnengereden, maakte een einde aan Dolf s sombere overpeinzingen. Weldra had hij Huis onder de vele reizigers opgemerkt en na hun begroeting haastten aj zich de tram naar Noordwijk te halen om gezamenlijk hun reis te vervolgen. In de tram vertelde Huis, dat Henk een paar malen bij hem was opgeloopen om over ajn zaak te spreken, dat deze besprekingen tot een accountants onderzoek hadden geleid en dat al» i6o nu het bleek dat de zaak er werkelijk verre van rooskleurig voorstond, tot een spoedige liquidatie besloten hadden. Een rechtsgeleerd vriend van Henk had toegezegd te zullen beproeven een schikking met de crediteuren te treffen en Huis was zeer verheugd uit zijn netelige positie te zullen geraken. Hij had inmiddels gesolh'citeerd naar een betrekking van stadsapotheker in een klein plaatsje in den Achterhoek en had juist dienzelfden morgen een gunstige beslissing vernomen. Daarna vertelde Dolf zijn vriend in het kort zijn liefdesgeschiedenis, verzweeg hem niets en drong bij hem op stipte geheimhouding aan, opdat Lucie niet in opspraak zou komen. Huis hoerde Dolf s verhaal met de grootste verwondering aan. Toen deze eindigde, wenschte hij hem hartelijk geluk en voegde hem lachend toe: „Ik bevind mij in hetzelfde schuitje, Dolf. Ik ben ook tot over de ooren verliefd en heb mij gisteren verloofd. Je zult misschien vragen hoe het mij, zoo'n halve bankroetier, die zelf nog niet weet hoe hij aan den kost moet komen, in m'n hoofd opkomt in deze positie een meisje te vragen? Je denkt misschien dat ik, om mij uit den brand te redden, een meisje met geld heb gevraagd? Neen man, mets van dat alles, zij is zoo arm als de mieren, zij heeft geen rooie cent. Weet je wie het is? Je raadt het nooit 1 Bertha uit den Franciskaner! Na lang beraad heeft zij mij gisteren beloofd mijn vrouw te willen worden. Zij wist, dat wij om te kunnen trouwen geduld moesten hebben, maar nu ik die betrekking heb gekregen openen zich betere vooruitzichten en zullen wij er ons te zamen wel doorheenslaan." Dolf wist eerst niet wat hij hoorde. Stapelde zijn vriend de eene dwaasheid op de andere? Eerst had hij als student zijn leven vergooid, daarna de in Meerdervoort zuur verdiende, dubbeltje voor dubbeltje terzij gelegde spaarduitjes in een ommezien in die apotheek verspild en nu, nu hij op het punt stond een goede positie te krijgen, ging hij trouwen met een kelnerin uit den Franciskaner. Het zou zeker niet nalaten een ongunstigen indruk in zijn nieuwe omgeving te maken, indien men te weten kwam wat zij geweest was en ofschoon Dolf niet het minste ten haren nadeele kon aanvoeren, betreurde hij het, dat Huis zoo onbezonnen te werk ging. Wat wist deze van haar verleden en welken waarborg had hij, dat zij voor hem een goede vrouw zou zijn? Huis bemerkte zeer goed aan Dolf's weifelende houding, dat i6z deze verre van ingenomen was met zijn huwelijksplannen en ze. afkeurde. Hij klopte Dolf op den schouder en voegde hem op gemoedelijken, overredenden toon toe: „Ik begrijp zeer goed wat er bij je omgaat Dolf en dat mijn mededeeling je verrast, maar ik geef je de stellige verzekering, dat, hoewel rij maar een kelnerin in een bierhuis is, ze een door en door fatsoenlijk meisje is. Zij heeft mij haar verleden verteld, mij oprecht alles opgebiecht wat haar is wedervaren en het heeft mij daarna nog heel wat moeite gekost haar te overreden mijn vrouw te willen worden. Eerst weigerde zij het met beslistheid." Toen Dolf ongeloovig met het hoofd schudde, vervolgde hij: „Neen, het waren heusch geen foefjes. Je hadthetzelf eens moeten hooren, toen zij mij zei, dat het voor mij beter was naar een vrouw uit mijn eigen omgeving uit te zien en dat het voor mij in mijn positie niet gewenscht was haar tot vrouw te nemen. Het is mij na lang aanhouden eindelijk toch gelukt haar te overreden. Ik heb haar vanmorgen voor mijn vertrek nog even laten weten dat mijn sollicitatie met gunstigen uitslag is bekroond en nu hopen we spoedig te trouwen. Zij heeft mij ook verteld, dat zij jou kende en je als groen zoo sympathiek had gevonden, maar dat het haar hevig gegriefd had, toen je haar later eens, terwijl je ver van nuchter was, onverdiend ruw bejegende. Ik heb haar dat echter uit het hoofd gepraat, gezegd dat zij het niet al te ernstig moest opnemen en aangevoerd dat, indien ze je weer eens ontmoette, ze haar opinie wel zou wijzigen. Ik heb de vaste overtuiging, dat zij een beste, hartelijke vrouw voor me zijn zal en ben van de beste voornemens bezield om me flink door alle moeilijkheden heen te slaan." Toen Dolf hem vroeg of hij wel wist, dat Bertha een kind had, antwoordde Huis, dat hij hiervan alles afwist maar dat hij haar hierom niet minder achtte. De zooveel oudere Huis, die, vanaf Dolf's jeugd voor deze steeds een diepgevoelde genegenheid had gekoesterd, een genegenheid, die met de jaren nog was toegenomen, gevoelde zich kinderlijk verblijd, toen Dolf hem eindelijk de hand drukte en de hoop uitsprak, dat alles zich ten goede mocht schikken. Wat baatte het, zoo dacht Dolf, of hij allerlei bezwaren tegen de plannen van Huis opperde en trachtte hem aan het verstand te brengen, dat het in negen-en-negentig van de honderd gevallen verkeerd uitloopt als men een meisje beneden zijn stand trouwt. Het Eeuwige Mysterie II 162 Ha zou er z\ch toch niet aan storen en als hij zich boos maakte en het gesprek nam een onaangename wending dan keerde Huis Zoo aanstonds wellicht weder naar Leiden terug. Hij gaf Huis in overweging zoo aanstonds in Noordwijk tegen Lucie en Bets liever maar met van zijn engagement te reppen en hen dit later eens te vertellen, wanneer zich daartoe een gunstige gelegenheid zou voordoen. Dolf had och reeds afgevraagd of Lucie niet vreemd zou opkijken, wanneer zij hem zoo aanstonds in gezelschap van Huis zou aantreffen en of het haar met zou verwonderen, dat hij och bij de keuze van een vriend, waar het een dergelijke delicate kwestie gold, juist tot hem gewend had. Het zou haar zeker nog meer bevreemden, indien zij ook vernam, dat die vriend zich vier-en-twintig uur geleden met een „Biermadel" had verloofd. Dolf had nooit op iemand neergezien, die in stand beneden hem stond, maar hij wist zeer goed, dat anderen hieromtrent een geheel tegenovergestelde meening zijn toegedaan en dat het beter was hiermede, zoo straks tegenover Lucie en Bets, rekening te houden. Hij oordeelde het om deze reden dan ook beter hen beiden onkundig te laten omtrent de plannen van Huis en zijn kort verblijf te Noordwijk door geen onaangenaam incident te doen verstoren. Zij waren inmiddels in Noordwijk aan Zee aangekomen en toen zij och tegen lunchtijd in het Huis ter Duin, waar zij logeerden, naar de eetzaal begaven, kwam Bets naar hen toe. Zij heette hen met haar vriendelijke stem hartelijk welkom, noodigde hen uit aan haar tafeltje plaats te nemen en weldra geraakten zij in druk gesprek. Bets' gezond verstand had ten laatste gezegevierd, zij had opnieuw haar liefde voor Dolf in het diepst van haar hart begraven. Zij wist, dat het haar moeilijk zou vallen getuige te zijn van het geluk van Lucie en Dolf, maar oj gevoelde te groote vriendschap voor beiden om hen dat offer niet te brengen. Zoodra de lunch geëindigd was, gingen ze met hun drieën naar het terras en spoedig zagen zij in de verte Lucie aankomen. Dolf wilde terstond naar haar toesnellen, doch Bets maande hem tot voorzichtigheid aan en zij liepen Lucie toen gezamenlijk tegemoet. Lucie, opgetogen blij eindelijk Dolf weer te zien, och zoo aanstonds vrij met hem te kunnen onderhouden, verhaastte haar schreden en zette och na de begroeting met hen op het terras om de koffie te gebruiken. 163 Het ontging Dolf niet, dat zij met moeite haar verwondering onderdrukte, toen zij Huis herkende, dien zij als meisje dikwijls in de apotheek bij van der Tak gezien had. Het was haar bekend, dat hij een gesjeesd student en veel ouder was dan Dolf en het bevreemde haar dat diens keuze juist op hem gevallen was. Zij vond het echter beter zich op dat oogenblik hierover niet al te verwonderd te toonen en vertelde, dat zij zooeven de juffrouw met Frits naar den Noord-Boulevard had gezonden, waar het bloemencorso zou worden opgesteld. Frits zou hieraan in zijn versierden bokkenwagen deelnemen en, ofschoon de oude Bolst beloofd had goed over hem te zullen waken, wilde zij meteen daar toch ook nog even heengaan om zich te overtuigen, dat het bokje geen al te kromme sprongen maakte en Frits goed verzorgd was. Zij beloofde zich zooveel mogelijk te zullen haasten en zou hen over een klein half uurtje in café „Landbouw" wachten, dan konden ze daar den stoet zien voorbijgaan. Nadat Lucie hen verlaten had, begaven zij zich daarheen. Langs den weg zagen zij reeds tal van badgasten en dorpelingen nieuwsgierig de komst van het corso afwachten. Het gelukte hen na veel moeite een plaatsje in de waranda te bemachtigen en zoodra zij daar gezeten waren, voegde zich ook Lucie weder bij hen. Na langdurig wachten onstond er plotseling beweging in de menigte en hoorden zij in de verte muziek naderen. Weldra verschenen twee jongelui te paard, die den stoet openden, daarna volgde een landauer met de hooggedopte feestcommissie, dan een zeer luidruchtig muziekcorps en eindelijk tal van vehikels van de meest uiteenloopende soort, allen versierd met loof en bloemen. Zoodra Lucie aan de bocht van den weg de oude Bolst zag verschijnen riep, zij: „Daar komt hij! Daar komt Frits!" Nauwelijks zag deze, vermoeid van het wachten en verlegen door de vele menschen, die naar hem keken, bij het passeeren van „Landbouw" zijn moeder daar op het terras zitten of hij riep, dat hij eruit wilde, doch Lucie ging even naar hem toe en fluisterde hem wat in het oor, waarna hij rustig in het wagentje bleef zitten. Het bokje gedroeg zich zeer betamelijk, hep gedwee, knabbelde wel wat aan de versiering van het voorgaande wagentje, maar gaf overigens geen de minste aanleiding tot ongerustheid. Daar de stoet na zijn rondgang bij het Casino zou worden ontbonden, begaven zij zich bij afloop ook daarheen en zagen zij Frits 164 met een blozende kleur op de wangen in diepen slaap gedompeld in het wagentje liggen. Het ging hem als zoovelen. Hij had zich dagen van te voren op het pretje verheugd en was nu blij, dat het geëindigd was. Nadat het corso ontbonden was, bleven velen in het Casino en trokken de dames, in hun lichte zomertoiletjes en de kinderen in hun fancy costumes aller aandacht. Er heerschte dien mooien zomerschen namiddag stemming onder de gasten en het ging levendig toe in het liefelijk gelegen Casino. Onze vrienden kozen zich een plaatsje op het terras en nadat zij daar een poosje gezeten hadden, sloeg Bets voor één der tennisbanen af te schrijven en een „doublé" te spelen. De middaguren vlogen snel voorbij en toen daarna ook de gezamenlijke maaltijd in het Huis ter Duin was geëindigd, ging Lucie even naar Rembrandt om te zien of haar kleine jongen rustig sliep. Zoodra zij hiermede gereed was, ging zij naar het strand om daar volgens afspraak Dolf te ontmoeten, die haar reeds wachtte. Bij het helder schijnsel van de maan, dat de effen-glanzende zee en de lange, blonde duinenrij verlichtte, gingen zij langzaam zwijgend naast elkander voort. Het was, sedert de ontmoeting op Beukenwoud, de eerste maal, dat zij zich ongestoord aan elkander konden geven. Zij hadden toen op zenuwachtige haastige wijze die besprekingen in het Achterbosch gevoerd en daarna hadden de beide Kerstdagen en de bezoeken aan Bets gebracht, hen geen gelegenheid geboden, zich vertrouwelijk met elkander te onderhouden. Nu hij, met zijn arm om haar middel geslagen, haar aan het hart drukte, gevoelde hij zich den gelukkigsten der stervelingen. Nu hep zij aan zijn zijde, de uitverkorene van zijn jongelingsjaren, die hem altijd het liefst was gebleven en om wier verlies hij zoo had getreurd. Zij vonden eerst geen woorden om uitdrukking aan hun geluk te geven? doch hun zwijgen was des te welsprekender. Als uit een droom ontwakende wees Lucie Dolf op de lichten van Katwijk, dat zij ongemerkt waren genaderd en maakte hem er opmerkzaam op hoe ver zij zich reeds van Noordwijk verwijderd hadden. Zij sloeg haar armen om zijn hals, legde haar hoofd tegen zijn schouder en hem met haar mooie, heldere oogen teeder in de zijnen blikkend, zei ze met een van aandoening trillende stem: „Toe Dolf, zeg het mij nog eens, dat je me nog altijd even liefhebt en geduldig wachten zult tot dat ik weder vrij ben!" r.65 Hij drukte haar hartstochtelijk in zijn armen, overlaadde haar met vurige kussen en fluisterde haar toe: „Vertrouw op mij Luus, vrees niets, ik wacht, hoe lang het ook zal duren. Dezelfde geheimzinnige stem, die mij altijd voorspelde, dat ik je eenmaal zou terugvinden, zegt mij ook nu, dat ten laatste ons geduld met een goeden uitslag zal beloond worden." Terwijl zij langzaam de terugtocht naar Noordwijk aanvaardden, zei Lucie: „Indien dat voorgevoel nu eens niet wordt bewaarheid, wanneer het mij nu eens met mag gelukken op minnelijke wijze mijn vrijheid te herkrijgen? Wat moeten wij dan doen? Maanden en maanden heb ik tevergeefs getobd, gestreden en getracht mijn man te overreden en wij beiden hebben toch ook het recht ons leven te leven. Als het niet goedschiks gaat, dan moet het in s' hemelsnaam maar kwaadschiks, dan loop ik op een goeden dag van hem weg en kom ik met mijn kleinen heveling naar jou toe." „Neen Luus, doe dat niet. Terwille van onze heilige, mooie liefde mag je dat niet doen. Wij kunnen er niets bij winnen en er wellicht alles bij verspelen. Forceer niets, heb geduld, eindelijk zal de dag komen, dat alles zich schikken zal en ons geluk zal dan des te grooter, des te hechter zijn." Terwijl hij sprak, voelde hij haar arm beven. De maan was achter de wolken schuil gegaan en Dolf, meenende, dat Lucie in haar luchtig avondtoilet huiverde van de kille avondlucht, sloeg haar bont om haar hals en bracht haar terug naar het Huis ter Duin, waar zij Bets in druk gesprek met Huis aantroffen. HOOFSTUK XIX. De laatste troef. „Existe-ü un drame oü un être parfaitement beau et parfaitement sage souffre aussi profondément que le méchant r MauriceMaeterlinck,Lasagesse et la destinée. Den volgenden morgen wachtten Lucie en Bets in het Palace Hotel de komst van Dolf en Huis af, die den vorigen avond hun voornemen hadden te kennen gegeven in zee te gaan baden. Zu «ouden daarna m het Palace Hotel komen om met hun vieren te lunchen. Weldra zagen de beide dames hen van het strand komen en, nadat zij hadden plaats genomen, fluisterde Lucie Dolf toe dat haar man nog met was teruggekomen en dat, indien hij'ook heden wegbleef, zij dan 's middags in het Casino met elkander zouden dineeren. *s Avonds zou daar worden gedanst en zij zouden vóór Dolf s vertrek ruimschoots gelegenheid vinden om nog eens ongestoord met elkander te kunnen spreken. Terwijl zü dit bespraken, waren Bets en Huis in druk afgdoope?" 6 HüiS 55CggCn: "Hct " g°ed „Is er wat gebeurd?" vroeg Lucie. „Och," zei Dolf, „eigenlijk had het niet veel te beteekenen. Ik ben zooeven in zee plotseling door een hevige kramp overvallen, doch iemand, die in mijn nabijheid was, zag dat ik moeite had boven water te blijven en dreigde te zinken, kwam mij te hulp en kon mij nog juist grijpen, waarna hij me op het strand bracht, ik ben er gelukkig met den schrik afgekomen." Lucie zag hem bezorgd aan en voegde hem toe: „Het is toch maar beter Dolf, in het vervolg niet meer in zee te gaan zwemmen. Indien er geen hulp nabij is, loop je gevaar te verdrinken. Hetzelfde heeft zich kort geleden te Wijk aan Zee ook voorgedaan en is iemand, die kramp kreeg, verdronken." i67 Dolf zag haar lachend aan en antwoordde op luchthartigen toon: „Maar Luus, dat kan toch ieder gebeuren. Geloof me, ik heb tot heden nog nooit last van kramp gehad bij het zwemmen, heusch, zoo'n vaart zal het niet loopen.' • 's Avonds in Casino ging het recht geanimeerd toe. Van der Hoeven was dien middag nog niet teruggekomen en Lucie en Dolf genoten dientengevolge volop van de vnjheid, die hen werd gelaten. Zij gingen zoo ongedwongen vertrouwelijk met elkander om dat Bets, die vreesde dat dit in het oog zou loopen, hen hiervoor herhaaldelijk moest waarschuwen. Bets had Huis den vorigen avond op het hart gedrukt er zooveel mogehjk tegen te waken, dat Luus en Dolf te vrij met elkander omgingen en Huis had dien dag reeds eenige malen ondervonden, dat het niet zoo gemakkelijk viel die opdracht te volvoeren. Lucie en Dolf gevoelden zich zoo recht gelukkig, waren beiden zoo opgetogen zich eindelijk vrij en ongedwongen tegen elkander te kunnen uiten en alles verliep zoo ongestoord rustig, dat zij spoedig alle gevaar vergaten en ten laatste de voorzichtigheid geheel uit het oog verloren. Voor Huis waren die beide dagen aan zee, in die prettige omgeving, zoo'n welkome afleiding in zijn beslommeringen, dat hij tegen den avond zijn rol geheel vergat en fiolen het zorgen. Nadat Lucie en Dolf na afloop van het diner een paar maal met elkaar gedanst hadden, spraken zij met Bets en Huis at elkander voor het vertrek aan het tramstation te ontmoeten, waarna zij naar het strand gingen om daar nog een oogenblik alleen te zijn. , , ~f Bij het vertrek beloofde bij haar de volgende maal een vuldaagsch Verlof te zullen aanvragen en dan weder naar Noordwijk te zullen komen. Hij hoopte, dat de omstandigheden hen dan even gunstig zouden zijn jus ditmaal. Zoodra de tram zich in beweging zette, wuifde Lucie de vertrekkenden met haar zakdoek toe, bracht daarna Bets naar het Huis ter Duin en keerde toen alleen naar Rembrandt terug. Zij had beide dagen volop van het geluk genoten, maar wat zouden haar de volgende brengen en hoe zou het gaan, wanneer Dolf over drie weken terugkwam en haar man dan m Noord, wijk was? Van der Hoeven was< den dag na de emotievolle; ontdekking van Lucie's geheime briefwisseling naar het ouderlijk huis vertrokken, teneinde nog eens ernstig met zijn moeder te spreken. • Zij hadden uren lang met elkander overlegd, alles gewikt en gewogen. Zijn moeder was, na hem eerst geduldig te hebben aan- i68 gehoord, ten laatste wrevelig geworden en had hem opnieuw ajn losbandig gedrag verweten. Volgens haar was het zijn schuld, dat Lucie niet wilde toegeven; als hij ach bij den aanvang van ajn huwelijk met zco onverstandig had gedragen, zou alles zich ten beste hebbent geschikt. Eensklaps had zij gevraagd, hem met een doordringenden bhk aanziende, of het nooit eens bij hem was gekomen om eens grondig te onderzoeken, wat de werkelijke oorzaak was, dat ajn poging tot een verzoening tot heden steeds te vergeefs was geweest en of zijn achterdocht nooit was opgewekt. Hij had ajn moeder de ontdekking van Lucie's briefwisseling verzwegen, het haar nog niet durven zeggen, maar nu zij het hem op den man af vroeg, vertelde hij haar alles en uitte hij tevens ajn vrees, dat aj met iemand in liefdesbetrekking stond. „Ik dacht wel dat er zoo iets gaande was," riep aj triomfantelijk uit. Zij had reeds een wrok tegen haar schoondochter, omdat deze ach reeds van den aanvang af zoo weinig vergevensgezind betoond had en die wrok was nog toegenomen,toen Lucie, naar laatste bezoek, haar poging tot een verzoening op zoo ongevoelige wijze had verijdeld. Die oneenigheid tusschen haar kinderen had haar reeds van den beginne af erg gehinderd en zoodra er van een scheiding gerept werd, had aj ach ernstig ongerust gemaakt, dat dit een ongehoord schandaal zou geven en dat hun familie erdoor in opspraak zou worden gebracht. Zij wenschte dat tegenover haar vrienden en kennissen tot eiken prijs te voorkomen en nadat zij tevergeefs beproefd had Lucie tot andere gedachten te brengen, had zij er voortdurend over gezonnen h oe zij het wangedrag van haar zoon, dat tot dit alles aanleiding had gegeven, zooveel mogelijk zou kunnen vergoelijken. Haar sclwondochter had zich tot heden steeds onberispehjk gedragen en haar viel niets te verwijten, doch nu haar zoon haar mededeelde, dat Lucie zich als getrouwde vrouw niet ontzag om een liefdesbetrekking met een ander te onderhouden, meende zij luenneenredentehebbengevonden om de schuld op haar tewerpen. /üj vond, dat nu zijn zaak er toch hopeloos voorstond en een scheiding onvermijdelijk werd, het geraden was het defensief in een offensief te veranderen en nu zelf op een scheiding aan te dringen. Indien hij haar betichtte van die liefdesverhouding, zou alle blaam haar treffen en wendde hij die van zich af Hiertegen protesteerde Willem echter ten sterkste en weigerde beslist hieraan gevolg te geven. Hij was er te veel van overtuigd, dat hem alleen die blaam trof en dat zijn moeder zich ver- i6g giste, indien ze meende, dat het zoo gemakkelijk zou vallen alle schuld op Lucie te werpen. Hij verwierp ook het voorstel van zijn moeder om nog eens met Lucie's ouders te spreken, daar Lucie hun invloed reeds lang was ontwassen en in den laatsten tijd steeds haar eigen inzichten volgde. Daarna had hij het ouderlijk huis ongetroost verlaten en was naar den Haag vertrokken om zich bij het Departement van Oorlog te melden, waar men hem had ontboden. Men deelde hem daar mede, dat hij zich Donderdag aanstaande naar het militair hospitaal te Leiden moest begeven, teneinde zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen. 's Zondagsavonds tegen half acht was hij in Noordwijk teruggekeerd en in de verwachting Lucie aan tafel te zuilen treffen, had hij zich in avondtoilet gestoken en hoorde toen met verwondering van den kelner, dat Mevrouw de beide laatste dagen de maaltijden niet in het hotel had gebruikt. Het bevreemdde hem bovenmate, dat zij, terwijl zij in Rembrandt en pension was, om voor die enkele minuten met Bets te zijn, onnoodige kosten maakte door in het Huis ter Duin te dineeren. Dit kwam hem erg overdreven voor, daar zij den geheelen dag in elkanders gezelschap waren, doch, toen hij daarna vernam, dat Frits in het hotel was gebleven en dat Lucie hem tegen haar gewoonte aan de juffrouw had overgelaten, wekte dit zijn achterdocht op en vreesde hij, dat er iets ernstigs gaande was. Hij gebruikte haastig wat van de verschillende spijzen, die hem voorgezet werden en ging toen naar het Huis ter Duin. Hij zocht het terras af, hep de verschillende zalen door, ging toen naar het Palace Hotel, daarna langs het strand en begaf zich, toen hij haar ook daar niet zag, naar het Casino, waar hij achter in de zaal Bets met iemand, die hem onbekend was, aan een tafeltje zag zitten. . Besluiteloos wat te doen, overwoog hij een oogenblik of hij haar zou aanspreken, maar huiverig haar in het bijzijn van een vreemde naar zijn vrouw te vragen en wellicht een mal figuur te slaan, gaf hij hieraan geen gevolg. Meer en meer verontrust over haar afwezigheid liep hij in opgewonden stemming den Noordwijkschen weg op en, weder teruggaande, eensklaps zijn vrouw in het verlichte station ziende, ontstelde hij hevig, toen hij gewaar werd, dat zij met haar zakdoek een luitenant van de infanterie toewuifde, die in gezelschap van den onbekende, waarmede hij Bets in het Casino had gezien, met de tram vertrok. 170 Nu werd hem plotseling alles duidelijk en begreep hij waarom aj niet in Rembrandt had gedineerd. Het leed voor hem nu niet den minsten twijfel of aj had gedurende ajn afwezigheid dien ander ontmoet, denzelfde met wien aj een briefwisseling onderhield en die ajn verzoening met Lucie verhinderde. Een van de twee, die daar met de tram vertrokken waren, moest het zijn en dan was het vanzelfsprekend die mijnheer van de infanterie, die had natuurlijk met zijn vrouw geflirt, terwijl zijn vriend met Bets in gesprek was. Weer overviel hem datzelfde pijnlijke gevoel, diezelfde knagende jalouae, als toen hij haar in het postkantoor dien brief in ontvangst zag nemen. Eerst wilde hij in zijn groote opgewondenheid onmiddellijk naar het hotel gaan, haar ter verantwoording roepen en haar dwingen den naam van zijn mededinger te noemen. De kille zeewind bracht echter afkoeling Bij het hotel gekomen bedacht hij zich, besloot met het oog op het late avonduur nu liever geen scènes te maken en de bespreking met zijn vrouw tot den volgenden morgen uit te stellen. Vreezende toch niet te kunnen slapen, ging hij terug naar het Casino, waar nog druk werd gedanst en zette zich in een hoekje op het terras, waar hij een whisky bestelde. Nauwelijks had hij daar eenige minuten gezeten of een zijner collega's, een ritmeester der huzaren, die hem bij den ingang gezien had, kwam naar hem toe en vroeg hem lachend, waarom hij zoo moederziel alleen in het donker zat te kniezen. Hij stelde hem voor mee naar binnen te gaan, waar hij met eenige collega's en hun dames een goed plaatsje had bemachtigd. Van der Hoeven wilde zich er eerst van afmaken, gevoelde zich niet gestemd voor een drukke conversatie, doch kon niet zoo vlug een geldige verontschuldiging vinden en bevond zich weldra in het luidruchtige gezelschap van eenige officieren met hun dames, die tijdelijk een Noordwijksch hotel of een der villa's bewoonden. Een der dames, die naast hem zat, vroeg naar Lucie en waarom aj hen nooit zagen. Zij had Lucie 's avonds wel in het Casino gezien, maar zij had het zoo druk met haar cavalier, dat er geen denken aan was geweest een woordje met haar te wisselen. Zij vroeg op eenigszins sarcastischen toon, wie die mijnheer was en toen zij zag, dat hij bij die onverwachte vraag ontstelde en zich een oogenblik bedacht, merkte zij spottend op, dat het een infanterist was en vroeg toen lachend: „Je vrouw is toch hoop ik niet naar een ander wapen overgeloopen?" I7i Hij kon bij die vraag ternauwernood zijn ergernis bedwingen, doch zich zooveel mogelijk beheerschende, redde hij er zich met een grapje uit. Zijn kennissen hadden het dus ook opgemerkt, dat zijn vrouw door iemand het hof werd gemaakt en hieruit reeds hun conclusies getrokken. Bij al zijn leed voegde zich nu ook nog het treurig vooruitzicht, dat zijn naam en die zijner vrouw gedurende de eerstvolgende maanden over de tong zouden gaan en hun oneenigheid belangwekkende stof voor de chronique scandaleuse zou bieden. Bevreesd zoo aanstonds opnieuw door een of andere opmerking onaangenaam te worden getroffen, wendde hij voor vermoeid te zijn van de reis en naar rust te verlangen. Hij haastte zich zyn gezelschap te verlaten en terwijl hij zich verwijderde, hoorde bij, dat zij lachten en zich, waarschijnlijk te zijnen koste, vermaakten. Hij wist wat dat beteekende, dat lachen over een misplaatste aardigheid, die spot met eens anders leed. Hoe dikwijls had hij zelf ook anderen in dergelijke omstandigheden achter hun rug bespot, zich met hun ongeluk en leed vermaakt en dit hierdoor nog vergroot. Nu was het zijn beurt, nu was hij, de Don Juan van weleer, de bedrogen echtgenoot en zou het milieu, waarin hij leefde, hem evenmin sparen en zijn naam meedoogenloos door het slijk sleuren. Toen hij dit bedacht, spookte het hem woest door het hoofd en maakte een ongekende woede tegen dien ander, die hem zijn vrouw ontroofde en die de oorzaak was van al het leed dat hem te wachten stond, zich van hem meester. Hij wilde niet rusten alvorens hij diens naam wist en dan zoo mogelijk een ontmoeting provoceeren; hoewel dit ongetwijfeld een groot schandaal zou veroorzaken, zoo kon hij zich hierdoor tenminste een eervolle retraite verschaffen. Den volgenden dag bij het opstaan gevoelde hij zich wat kalmer dan den vorigen avond en, voornemens het er dien dag op te laten aankomen, een afdoende beslissing uit te lokken, begaf hij zich naar het strand, waar hij Lucie met een handwerkje in haar badstoel zag zitten. Hij schoof een badstoel nader en begon haar op rustigen, halmen toon te vertellen, dat hij naar zijn ouders was geweest en daarna naar het departement in den Haag was gegaan, waar hem gelast werd zich aanstaande Donderdag te Leiden aan een geneeskundig, onderzoek te onderwerpen. ï7» Dit zou uitwijzen of hij geschikt was den dienst weer te hervatten of dat hij naar een anderen werkkring uit moest zien. „Ik hoop Lucie," ging hij voort, „dat jij het met mij eens bent, dat het tusschen ons hangend geschil tot een bevredigende oplossing moet komen en dat, hoe de uitslag van het geneeskundig onderzoek ook moge zijn, de verhouding, waarin wij nu leven, op den duur niet kan worden bestendigd. Ik leefde den laatsten tijd in de verwachting, dat, nu ik niet den minsten aanstoot meer geef en mijn best doe een goed echtgenoot te zijn, dit van gunstigen invloed zou zijn geweest op onze verhouding en dat je mij ten laatste het verleden zoudt willen vergeven. Ik smeek je voor de laatste maal, laat het tusschen ons weer goed zijn, ga niet voort met die geheimzinnige briefwisseling en dat flirten met anderen wanneer ik afwezig ben." Zij barstte in een schaterlach uit en riep: „Wat zeg je daar? Flirten met anderen? Hoe kom je aan dergelijken onzin?" „Hoe ik daaraan kom?", antwoordde hij, „wel ik was er gisterenavond getuige van hoe hartelijk je dien mijnheer van de infanterie m de vertrekkende tram toewuifde en allen twijfel werd opgeheven, toen mij daarna in het Casino van alle kanten om inlichtingen werd gevraagd over dien luitenant, met wien je zoo druk gedanst had en die je zoo in het oog loopend het hof maakte 1" Zij bloosde even, toen zij hoorde dat hij alles wist en hij zag hierin een stilzwijgende bevestiging van zijn woorden. Nadat zij zich een oogenblik had bedacht, zei zij op rustigen toon, als gold het de eenvoudigste zaak ter wereld: „Maak je toch niet belachelijk door mij ervan te betichten dat tk met anderen flirt en mij het hof laat maken. Omdat ik hier m Noordwijk in mijn eenzaamheid wat afleiding heb gezocht en mij gedurende de dagen van je afwezigheid bij Bets en haar kennissen heb aangesloten, durven jij en je vrienden mij verwijten, dat ik flirt! Het moet wel een uitgelezen kring van vrienden zijn, waarin je verkeert, wanneer deze den moed heeft op dergelijke hchtvaardige wijze mijn naam te bekladden. Je gevoelt je gecompromiteerd, omdat ik in het Casino met een der kennissen van Bets heb gedanst en hen daarna aan het tramstation uitgeleide deed, maar zijn die feiten nu van zoo ernstigen aard, dat zij een smaad op mijn gedrag werpen? Zijn die even ernstig als hetgeen jij mij hebt aangedaan? Je moest je schamen en in- 173 dien dit alles is wat je te vertellen hebt, acht ik bet beter dit onderhoud af te breken. En wat nu je vraag betreft, wat we zullen aanvangen als net geneeskundig onderzoek bekend is, die kwestie laat mij tamelijk koud! Ik ga in geen geval weer met je naar huis terug, want ik denk er sterk over mij bij Bets aan te sluiten, die als pleegzuster naar Servië gaat." . . Zij stond op, het hem over aan zijn sombere overpeinzingen en liep haastig naar het hotel, waar zij Bets opbelde. Zij vreesde terecht, dat hij, nu zij gezegd had zich bij Bets en baar kennissen te hebben aangesloten, zich onmiddellijk tot deze zou wenden teneinde van haar verdere bijzonderheden en den naam van zijn mededinger te vernemen. Zij wist, dat hij voor niets zou terugdeinzen om achter de waarheid te komen en indien zij Bets met tijdig waarschuwde, zou deze allicht door een strikvraag in den val loopen. Zoodra Bets na eenig wachten aan de telefoon kwam, deelde Lucie haar het gesprek met haar man mede; zij vroeg Bets om, ingeval deze zich tot haar wendde, zich vooral in acht te nemen en te trachten zijn achterdocht weg te nemen. Lucie had zich niet vergist, want, nadat haar man nog een oogenblik in zijn badstoel had zitten peinzen, was hij opgestaan om zich naar het Huis ter Duin te begeven. Hij bad nu weder opnieuw ervaren, dat hij bij een bespreking met zijn vrouw tegen haar logische wijze van redeneeren met was opgewassen. Het ontmoedigde en vernederde hem steeds aan zijn vroeger wangedrag herinnerd te worden en dat ZM Zich hierop beriep nu hij haar beschuldigde van flirten. Erover nadenkende hoe hij het moest aanleggen om achter de waarheid te komen,liep hij langzaam het strand op en neder. Eindelijk scheen zijn besluit genomen en ging hij den trap op, die van het strand naar het terras van het Huis ter Duin voert. Nadat hij Bets hier tevergeefs had gezocht en van den portier bad vernomen, dat zij in de leeszaal was, ging bij daarheen en zag haar aan een schrijftafel zitten. JDaar de meeste gasten gedurende de ochtenduren aan het strand vertoefden, was de zaal bijna geheel verlaten en bood deze een geschikte gelegenheid om zich een oogenblik rustig met haar te onderhouden. Indien Lucie Bets niet had ingelicht, zou deze aan de houding van van der Hoeven toch terstond hebben bemerkt, dat hij iets in zijn schild voerde. Zij nam daarom terstond de leiding van het gesprek en voegde hem toe: »74 CatCA ,C JeeLtCrUg 611 ^.«.hrt gegaan aan het departement? Ga je den dienst weer spoedig hervatten?" ^ haar> dat geneeskundig onderzoek moest ondergaan en vroeg daarna: „Hoe bevalt het je in het Huis ter Duin, Bets? Zijn ie casten gisteren weer vertrokken?" ' ' gasten „Gasten?" vroeg zij op onschuldigen toon, alsof zij niet beereeo *£3p *ofr2!T' f SdT h6t ^ ee^ips 2 bSne„! nep zij. „O ja, die zijn Zaterdagmorgen na het ontbijt weer korrgefee?"^ Vri,'dagmiddag &k°«™ « «S hier maar «s5*"/nerkte rf*00^ °P> dacht dat jij en Lucie die gasten gisterenavond aan het station uitgeleide deden". brachten t N.™ ,2üfN' &*™*™d even naar de tram brachten? Neen, dat waren mijn gasten niet. Een hunner is een gewezen apotheker uit Meerdervoort en den ander had ik wel eens bij de Van Vurens ontmoet. Toen ik gisterenmiddagTn het dorp was, heb ik ze toevallig ontmoet, zij zochten logies om teTengen."161 ^ ^ *" ™ dag °f wat «»SdS Toen ik 's avonds met Lucie in het Casino was, hebben we hen daar opnieuw ontmoet. Zij zijn een half uurtje in ons gezelschap gebleven, hebben ons ten dans gevraagd en daarna zijn we even met hen meegeloopen om hen te zien vertrekken. g MhiS tl erS ^f*88^?" vroeg ze hem lachend aanziend. é*fhi?Z hf ,Y«haal zoo rustig en als vanzelfsprekend gedaan, da* *"! werkelijk een oogenblik in twijfel geraakte, hii a?h ?i?F-V?ïet Rembrandt terugkeerde, vroeg ÏK?ilSteuSem' VefglSte « ~ ~ *& wJr0^3?**11 het-hem 106 ^ Bets' verhaal te mooi was om waar te kunnen zijn en steeds keerden zijn gedachten tem? officier van gezondheid naar den uitslag vroeg, vernam hij dat deze zich hierover niet mocht uitlaten, doch dat meThemdS wei van het Departement zou berichten. Denzelfden dag kwamen de van Vurens in Noordwijk en s Zondags daarna arriveerde ook Henk. 1 Henk was door Dolf ingelicht omtrent zijn verhouding tot «75 Lucie en toen hij van Bets het omstandig verhaal vernam van hetgeen er s'Maandagsmorgens tusschen Lucie en haar man voorgevallen was, vatte hij het voornemen op zich druk met Lucie te occupeeren, teneinde aldus de aandacht van Dolf af te leiden. Hij ontmoette Lucie dagelijks in gezelschap van Bets en de van Vurens en bemerkte al ras, dat hij zijn oogmerk bereikte, daar van der Hoeven hen voortdurend angstvallig bespiedde, hen overal naging en, eindelijk het spoor bijster rakende, in Henk zijn mededinger meende te zien. Zoodra Dolfs verlof was aangebroken kwam deze met Huis weer naar Noordwijk en toen zij 's Zondagsmiddags mét Henk op het terras van het Palace Hotel zaten, zagen zij eenigen tijd later van der Hoeven, die zich aan een tafeltje in hun nabijheid zette* Deze herkende terstond in Dolf denzelfden, die Lucie had toegewuifd en hij hoopte iets van het gesprek op te vangen, dat hem aanleiding kon geven agressief op te treden. Hij nam hen van terzijde op, doch Henk had Zijn vrienden tijdig gewaarschuwd en zij wachtten Zich wel de voorzichtigheid uit het oog te verhezen. Dolf had van der Hoeven slechts eenmaal gezien, toen deze in het station te Meerdervoort door Lucie van den trein werd gehaald en zou hem, nu hij in zijn politiek was, zeker niet hebben herkend. Het hinderde Dolf en maakte hem prikkelbaar, daar te zitten in de nabijheid van dien man, die Lucie en hem zooveel leed berokkende. Hij gevoelde, dat hij zich onmogelijk zou kunnen beheerschen, indien zich ook maar het geringste incident voordeed en hij wist, dat hij dit moest weten te. voorkomen, teneinde de toestand niet nog ingewikkelder te maken. Hij stelde daarom voor heen te gaan en zij begaven zich toen naar het Huis ter Duin, waar zij de van Vurens met Bets aantroffen. . Toen van der Hoeven 's avonds in de eetzaal van het Casino voor het geopende venster zat, zag hij Bets met het drietal vrienden op het terras plaats nemen. Weldra voegden zich ook de van Vurens bij hen en een oogenblik later kwam Lucie, waarna hij zijn aandacht verscherpte. Zij nam plaats tusschen Bets en Henk en hij meende te hooren, dat zij den infanterist met Dolf aansprak, doch zeker was hij hiervan niet daar de afstand te groot was om hun gesprek te kunnen volgen. Lucie en Dolf wisten niet, dat van der Hoeven ach op zoo korten afstand bevond, doch angstig door één onvoorzichtigheid alles op het spel te zetten, namen zij ach in acht. Zij hadden ach geen enkele maal afgezonderd en vermeden alles, wat ooi maar in de geringste mate de achterdocht zou kunnen opwekken Tegen half elf begaf Lucie zich alleen naar Rembrandt en even later keerden ook de anderen naar hun hotel terug. Hoe angstvallig hij den ganschen avond ook gespied had het was hem met gelukt iets te bemerken, dat hem in zijn achterdocht versterken kon en het bleef hem een raadsel, wie van hun drieën den geheirnzinnigen briefschrijver was. Lucie begaf zich den volgenden morgen reeds vroegtijdig met Frits naar den woning van den ouden Bolst. Deze had haar jongen beloofd, dat hij dien dag een toertje met ajn bok mocht maken en toen zij alleen langs den Boulevard naar het hotel terugkeerde, bemerkte zij een ongewone drukte op het strand. Zij zag dat de menschen hun badstoelen verheten, ach haastten naar de plaats waar gebaad werd, waar reeds tal van nieuwsgierigen waren tezamen geloopen; doch veronderstellende, dat daar een vliegtuig geland was, schonk aj hieraan verder gaan aandacht. Zij ging naar haar kamer en had ach daar nauwelijks gedurende een kwartier onledig gehouden met een handwerkje, toen er aan de deur werd geklopt en tot haar groote verwondering haar man binnentrad, die op korten, afgemeten toon tegen haar zei: „Ik kom je eens even vertellen, dat er zoo juist een ernstig ongeluk is gebeurd." Lucie ging kalm met haar handwerk voort en vroeg zonder veel aandacht aan zijn woorden te schenken op onverschilligen "Een ongeluk? Ik zag zooeven wel een ongewone beweging op het strand, doch ik dacht, dat er een vliegtuig was gedaald." „Een vliegtuig?", hernam hij en vervolgde toen met bevende stem: „Wel neen, een der badgasten had zich te ver in zee gewaagd, is door kramp overvallen en werd zooeven opgehaald." Zonder zich nog in het minst te verontrusten, vroeg zij argeloos: „Is het iemand uit Noordwijk?" „Neen," antwoordde hij, terwijl hij vóór haar ging staan en haar uitvorschend aanzag, „het is iemand, die Zaterdag hier is aangekomen en in het Huis ter Duin logeert. Indien ik goed heb gezien, is het die infanterist met wien jullie gisterenavond in het Casino waren." 177 Nauwelijks bad hij de woorden geuit of zij vloog overeind, omklemde de leuning van haar stoel en staarde hem doodsbleek en sprakeloos aan. De wanhoop nabij, riep zij met heesche stem „Dolf! Verdronken! Dood! Mijn heveling dood!?" Luid schreiend viel zij voorover met haar hoofd op de sofa en riep: „Nu heb ik dies verloren, nu is hij weg, voor altijd weg! O God, waarom moest dat mij treffen?" Eensklaps richtte zij zich op en riep: „Waar is hij? Waar is hij? Ik wil hem zien! Ik wil naar hem toe!" Zij wilde langs hem heen de kamer uit snellen, doch hij belette dit, vatte haar arm en riep haar op dreigenden toon toe: „Ik verlang dat je bier blijft! Je gaat er niet heen! Geen scènes versta je! Er wordt al genoeg over ons gekletst en ik verbied je onzen naam nog meer in opspraak te brengen." Bij het hooren van die woorden, van dien korten, bevelenden toon, van dat stemgeluid, dat haar dikwijls zoo onaangenaam in de ooren had geklonken, trad Lucie op hem toe en zag hem aan met een blik, die van Zoo grooten haat en afkeer getuigde, dat hij verschrikt terugtrad. Opnieuw beproefde zij langs hem heen de kamer uit te snellen, maar weer belette hij het haar en zich voor de deur plaatsende zag hij baar ijzig kalm aan en zei: „Ik verbied je het hotel te verlaten. Hij is niet dood. Een zijner vrienden, een medicus, die gelijktijdig met hem in zee baadde, heeft onmiddellijk alles beproefd om zijn levensgeesten op te wekken en schijnt hierin te zijn geslaagd. Nu hebben zij hem naar het Huis ter Duin gebracht." Op sarcastischen toon vervolgde hij: „Het blijkt nu echter, dat ik toch goed had gezien, toen ik je beschuldigde een liefdesbetrekking met iemand te onderhouden. Je vondt die veronderstelling toen zoo belachelijk, maar in je angst heb je het nu bekend, je geheim verraden en zijn naam genoemd. Maak je met ongerust, die meneer zal wel weer herstellen en bhjven leven, maar hij zal mij rekenschap geven van zijn daden!" Nauwelijks had bij die woorden geuit of zij vloog als een furie op hem toe. „Ellendeling," schreeuwde zij hem toe, „eerst doe je het voorkomen dat hij verdronken is, breng je mij tot wanhoop om aldus op de meest geraffineerde wijze achter mijn geheim te komen en nu je dat gelukt is, durf je mij nog te dreigen! Als je het waagt één haar van zijn hoofd te krenken, zul je ervoor boeten." Het Eeuwige Mysterie 13 178 Hij las het in haar oogen, dat zij tot alles in staat was en voor niets zou terugdeinzen en hij begreep, dat het geraden was den strijd op te geven. Hij het haar gaan en zonder zich aan de menschen te storen, die haar verwonderd nakeken, vloog ze blootshoofds langs den Boulevard naar het Huis ter Duin. Goddank, hij leefde nogl Zij wilde hem zien, zich overtuigen, dat hij inderdaad nog leefde! Hem verplegen, dag en nacht bij zijn legerstede waken! De menschen mochten het zien, zij mochten het weten, het was haar totaal onverschillig! Haar geduld was ten einde, vanaf dit oogenblik behoorden zij bij elkander en verbrak ze voor altijd den band met dien ander. Ze snelde naar de kamer van Bets en toen deze afwezig bleek, vernam ze van het kamermeisje, dat Bets op kamer 26 was bij een zieke, die zooeven was binnengebracht. Toen zij daar binnenging, gaf Bets haar terstond een teeken om niets te zeggen, maar toen zij Dolf doodsbleek met gesloten oogen op het bed zag hggen, kon zij zich niet langer bedwingen en knielde zacht snikkend bij haar vriendin neder. Bets hief haar op en verliet geruischloos mét haar het vertrek om och naar haar kamer te begeven, waar zij haar den loop van het ongeval vertelde. Hij was met Henk gaan zwemmen en waarschijnlijk weder door kramp overvallen, in de diepte gezonken. Een der badmeesters, die met zijn bootje in de nabijheid lag, had het opgemerkt en was er terstond naartoe geroeid, doch Dolf had in dien korten tijd het bewustzijn reeds verloren. Henk was onmiddellijk toegesneld en het was hem na veel moeite gelukt Dolf weer bij te brengen. Hij was ternauwernood aan den dood ontsnapt en nu ernstig ziek. De dokter had hem zooeven bezocht en zeer bedenkelijk gekeken. Hij had groote rust en kalmte voorgeschreven, zou 's middags terugkomen en, indien de patiënt niet al te zwak was een nader onderzoek instellen. Den volgenden morgen constateerde de dokter een ernstige longontsteking, verbood met hem te spreken en verzocht de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht te nemen. De beide vriendinnen waakten dag en nacht afwisselend bij den zieke, Bets des nachts en Lucie over dag. Zij verpleegden hem om beurten en den derden dag opende hij even de oogen en zag, toen hij Lucie herkende, haar met dankbaren blik aan. 179 Henk beijverde zich hen zooveel mogehjk behulpzaam te zijn; hij had Dolf een paar malen bezocht en medelijdend met het hoofd geschud, toen hij zag hoe ernstig de patiënt eraan toe was. Hij had voorgesteld 's nachts bij Dolf te waken, maar noch Lucie, noch Bets had hierin toegestemd. Lucie was na haar vertrek niet weer naar Rembrandt teruggegaan. Zij wilde tot geen prijs haar man weer ontmoeten of gehinderd worden door de nieuwsgierige blikken der gasten en was met Frits en de juffrouw naar het Huis ter Duin verhuisd. De juffrouw vertelde haar, dat mijnheer de kamers had opgezegd, afscheid van Frits had genomen en daarna was vertrokken. Den vijfden dag nam de dokter Lucie terzijde en zei haar, dat het er volgens zijn meening met den patiënt niet mooi voorstond. Hij vreesde dat het verkeerd hep met Dolf, daar hij niet de minste verbetering in zijn toestand bespeurde en maakte zich erg ongerust over den hardnekkigen hoest, die ernstig gevaar opleverde. Hij vroeg haar of zij ook wist of hij familie had, of zij bekend was met hun woonplaats en hij achtte het noodzakelijk hen te waarschuwen. De dokter schrikte, toen hij zag hoe hevig Lucie door die mededeeUng werd getroffen en bracht haar naar Bets, waar zij Zich luid schreiend op de sofa wierp. Zij had zich steeds gevleid met de hoop hem te zullen behouden en nu zij eensklaps hoorde dat hij verloren was, dat hij voor altijd van haar heen zou gaan, dat haar het liefste wat zij bezat, het eenige dat haar nog aan het leven bond zou ontnomen worden, wrong zij radeloos de handen en gaf zij zich over aan haar droefheid. Bets, die zich na de nachtwaak ter ruste had begeven, was hevig ontsteld bij het vernemen van dit slechte nieuws. Het trof haar onverwacht, daar ook zij in de stellige meening leefde, dat Dolf met zijn sterk gestel het ongeval wel te boven zou komen. Nu zij onverwachts hoorde, dat het verkeerd hep, dat hij verloren was, die jongen, die haar zoo na aan het hart lag, werd ook zij wanhopig en wist zij haar groote smart slechts met de grootste zelfTDeheersching te onderdrukken. Zij nam Lucie in haar armen en trachtte haar zoo goed mogelijk te troosten en moed in te spreken. Inmiddels was Henk de kamer binnengekomen, doch ging op verzoek van den dokter onmiddellijk weer heen om aan Willy te telegrapheeren en hem te berichten, dat zijn spoedige overkomst gewenscht was. Lucie begaf zich daarna weder naar den patiënt en toen Bets i8o in het avonduur binnentrad om haar taak over te nemen en de nachtwaak te beginnen, weigerde Lucie dit op beslisten toon. Zij wilde blijven, hem met verlaten, om, wanneer inderdaad het ergste gebeurde, bij hem te zijn. Na zeer veel moeite gelukte het Bets echter Lucie te bewegen eenige uren rust te nemen en zij beloofde haar tijdig te zullen waarschuwen ingeval de toestand onverhoopt een ongewenschte keer dreigde te nemen. Toen Lucie in haar kamer kwam, vond zij een schrijven van een advocaat in den Haag, waarin deze meldde, dat hij opdracht van haar man had ontvangen om zich met haar rechtskundig adviseur in verbinding te stellen, teneinde op de minst opzienbarende wijze en in den kortst mogehjken tijd een echtscheiding tot stand te brengen. Hij vroeg haar of zij reeds met een advocaat in overleg was getreden en of zij hem dit dan ten spoedigste wilde melden. Den brief lezende barstte zij in snikken uit. Eindelijk was dan na harden strijd het pleit beslecht en opende zich het vooruitzicht, dat zij langs minnelijken weg van haar man zou kunnen scheiden. Wat baatte haar echter die vrijheid, nu hij, met wien zij gehoopt had een gelukkige toekomst tegemoet te gaan, op het punt stond haar voor goed te verlaten? Had die vurig verlangde toestemming haar op een ongunstiger tijdstip kunnen bereiken als op dit oogenblik, dat Dolf's toestand zelfs niet gedoogde dat zij het hem mededeelde? Zij legde zich oververmoeid, gekleed ter ruste en schrikte, toen zij bij het ontwaken bemerkte, dat het reeds dag was. Zij verwonderde zich erover dat Bets haar niet gewekt had en begaf zich zenuwachtig gehaast naar de kamer van den zieke, waar zij tot haar groote vreugde hoorde, dat de nacht vrij kalm was voorbijgegaan. Terwijl Bets op haar kamer het ontbijt gebruikte, werd haar een telegram gebracht van Willy, die berichtte tegen elf uur in Noordwijk te zullen zijn. Op haar verzoek ging Henk naar het tramstation om hem af te halen, hem een uitvoerig verslag van het gebeurde te geven en hem in te lichten omtrent Dolf's verhouding tot Lucie. Wüly, diep bedroefd bij het vernemen van het treurig nieuws, had moeite zich goed te houden toen hij zijn broer in dien zorgwekkenden toestand weerzag en Bets, bevreesd, dat het bezoek Dolf zou vermoeien, drong er op aan dit te bekorten...... De dokter had bij zijn visite de schouders opgehaald en slechts gezegd „waar leven is, is hoop," doch Bets bespeurde den i8x volgenden nacht voor de eerste maal eenige verandering in den toestand van den zieke. De koorts was in den voornacht iets afgenomen, hij had een paar malen de oogen geopend en haar vragend aangekeken. Zij had toen zijn hand genomen, waarna hij rustig was ingeslapen en bijna niet meer had gehoest. Zij ging 's morgens reeds vroegtijdig naar Lucie's kamer om haar het heugelijk nieuws te brengen en deze, haar tranen niet kunnende bedwingen, bad snikkend, dat hij gespaard mocht blijven. De dokter betoonde zich ook zeer ingenomen met het gunstig bericht en verblijdde er zich bovenal over, dat het hoesten was verminderd. Hij constateerde minder koorts, beval de grootste voorzichtigheid aan en, opmerkende, dat één zwaluw nog geen lente maakt, verzocht hij nadrukkelijk niemand bij Dolf toe te laten. Lucie en Bets, nu eens opgetogen over de geringste verbetering, dan weer diep terneergeslagen, als zij een hoogere temperatuur opnamen, leefden gedurende de dagen, die volgden, in de grootste spanning. Op den tienden dag trad echter een aanmerkelijke verbetering in en achtte de geneesheer het gevaar geweken. Het herstel van den zieke vorderde echter langzaam, doch Lucie en Bets, beiden overgelukkig dat hij behouden bleef, wijdden zich geduldig en met de grootste toewijding aan zijn verdere verpleging. Eindelijk, op een mooien, warmen morgen, veroorloofde de dokter Dolf een oogenblik in het zonnetje te wandelen en toen het bleek dat dit den patiënt goed had gedaan en hij langzamerhand zijn krachten herkreeg, mocht hij weldra met Lucie ook korte wandelingen op het strand maken. Bij hun eersten uitgang, de eerste maal sedert zijn herstel dat zij zich zonder schroom in het publiek vertoonden, tezamen langs het stra nd gingen, zochten zij tevergeefs naar woorden om hun dankbaar gelukkige stemming te uiten. Zwijgende luisterden zij naar het zachte ruischen der golven, naar het melodische lied, dat de zee hen als een bruidszang toezong Na lang, geduldig wachten brak eindelijk den lang verbeiden dag aan, dat zij hun hevelingswensch bevredigd zagen en zij vol moed en bhjde verwachtingen de groote reis door het leven, de reis met al zijn hef en al zijn leed aanvaardden en, wanneer, in den loop der jaren hun geluk werd bedreigd, hun bootje gevaar i8a liep te stranden, dan hielp hun mooie, blijvende liefde hen steeds weder veilig door de branding. De trouwe vriendin, rij die zoo veel had gegeven en zoo weinig had geoogst, had hen inmiddels verlaten. Zoodra haar taak volbracht, haar hulp niet meer van noode was, had zij de beide geheven verlaten en was zij heen gegaan om, ver in den vreemde, haar leven te wijden aan de verpleging der lijdende menschheid. EINDE. Van denzelfden schrijver is verschenen: T GEDIJT NIET HERINNERINGEN UIT BANGE DAGEN. (zie volgende pagina) i83 Uitgaven van AUert de Lange te Amsterdam. T GEDIJT NIET HERINNERINGEN UIT BANGE DAGEN door ALFRED TERMONDE OORSPRONKELIJKE ROMAN INHOUD: Een rustelooze nacht. Fortuna lacht. De rampzalige gelijkenis. Bonnot, Garnier & Co. Ferrier en Castel. De Parijsche politie. Bestolen dieven. Suze beslecht het feit. Het Noodlot. De brownings aan het Oude bekenden. woord. In het huis van smart. De dag der vergelding Idylle. nadert. Tragische levens. Jouin gewroken. Het complot. La commedia è finita. Prijs f 2.90; gebonden f 3.90. Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den: 184 Uitgaven van Allert de Lange te Amsterdam. ROLF BURMAN RECHT OP GELUK GESCHIEDENIS VAN EEN LIEFDE 3e DRUK Deze oorspronkelijke roman speelt in onze dagen en gaat uit van een leemte in onze huwelijkswetgeving. Prijs f 2.25 Gebonden . . . f 3.35 ROLF BURMAN 'T ONAFWENDBARE 3e DRUK Het gegeven van dit verhaal heeft de schrijver gevonden in de woorden van Maeterlinck: Car les lois des effets et des causes sont étrangères a celles de notre conscience." Prijs f 3.90 Gebonden . . . f 4.90 Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den: Uitgever ALLERT DE LANGE te Amsterdam. i85 Uitgaven van Allert de Lange te Amsterdam. ROLF BURMAN ROEPING EEN ROMAN VAN VROUWEN ae DRUK De moderne vrouw wordt in dit werk geschetst met den levenskijk en fantasie, welke in de overige werken van den schrijver zoo zeer de aandacht trokken en de aanleiding waren tot het in korten tijd veroverd succes. Prijs f 3.90 Gebonden . . . f 4.90 ROLF BURMAN SNIPPERS NOVELLEN EN SCHETSEN INHOUD: Gelijk ook wij vergeven, Prodeana, Schetsen naar 't levend model: I. Een onverbeterlijke. II. For auld lang syne. III. Summum Jus. IV. Uitschot. Haar Kerstgeschenk. Twaalf jaren levens. Prijs f 2.25 Gebonden . . . f 3.— Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den: Uitgever ALLERT DE LANGE te Amsterdam. i86 Uitgaven van Allert de Lange te Amsterdam ROLF BURMAN HET AARDSCHE DEEL ae DRUK De gedachte van Victor Hugo: „Les morts sont les invisibles, mais ils ne sont pas les absents" ligt ten grondslag aan dezen roman. Prijs f 3.90 Gebonden . . . f 4.90 ROLF BURMAN EEN BOETE „I must say to myself that I ruined myself and that nobody, great or small, can be ruined except by his own hand." Oscar Wilde. Deze roman speelt in het vlakke land, dat hier, door de herinneringen die het wekt, het symbool wordt, in zijn vaak naargeestige eentonigheid van de duistere machten waartegen een ziel te worstelen heeft Prijs f 2.90 Gebonden . . . f 3.90 Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den: Uitgever ALLERT DE LANGE te Amsterdam. i87 Uitgaven van Allert de Lange te Amsterdam. ROLF BURMAN ALS DE HEIDE BLOEIT Prijs f 3.90 Gebonden . . . f 4.90 Het laatste tot heden verschenen werk van Rolf Burman, waarvan den verkoop de stoutste verwachtingen heeft overtroffen. BOEIENDE REISLECTUUR PATRICIA BRENT SPANNENDE ROMAN In Engeland werden meer dan 25000 Exemplaren van dit werk verkocht. Patricia, een bekoorlijk jong meisje, moet zelf in haar levensonderhoud voorzien en wordt particulier secretaresse bij een parlementslid. Zij verblijft in een pension en verklaart uit ijdelheid, tegenover haar huisgenoten, geëngageerd te zijn met een kapitein van het Engelsch leger, waardoor zich, op geestige wijze, de koddigste misverstanden ontspinnen. Het boek heeft in Engeland, Zweden, Noorwegen en Nederland een ongekend succes en wordt met vertrouwen aanbevolen. Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den: Uitgever ALLERT DE LANGE te Amsterdam. i88 Uitgaven van Allert de Lange te Amsterdam. BOEIENDE REISLECTUUR I. B. NEUMANN, Oud-Resident der Lampongsche Districten. SILAMA. Een liefdesdrama in de Lampongsche Districten. Prijs f 340; geb. f 3.40. HALIMA. Hartstocht en IJdelheid in de Lampongsche Wereld. Prijs f 240; geb. 340. OVER EN TUSSCHEN, BLANK EN BRUIN. Prijs f 2.40; geb. f 340. Deze werken zijn in boeiende romantische vorm geschreven en berusten niet op fantasie. Zij betreffen belangwekkende gebeurtenissen uit het Lampongsche leven, die werkelijk hebben plaats gegrepen. Brieven van een Selfmade koopman aan zijn zoon DOOR G. H. LORIMBR Tweede druk. Prijs f 2.25; geb. f 2.90. Wat deze vader onder woorden brengt, is ondanks zijn spottenden, overmoedigen, soms cynischen toon, een ernstige waarschuwing, niet enkel gericht tot zijn eigen zoon, maar tot vele zoons van vele vaders, die, ze mogen dan kooplieden zijn of niet, materialistisch gezind zijn of niet, allen het welzijn hunner kinderen beoogen. De eerste druk werd in korten tijd uitverkocht. DE OUDE ZAAK GODEFROOI DOOR RALPH SPRINGER Prijs f 3.25; gebonden f 4.25. Een boek uit het volksleven, scherp omlijnd en geestig geschreven. Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den: Uitgever ALLERT DE LANGE te Amsterdam. i8g Uitgaven van AUert de Lange te Amsterdam. Mevr. B. E* Van Osselen*Van Delden s VEEL GEVRAAGDE KINDERBOEKEN: Hansje Rozengaarde, Vijfde druk .... ƒ 1.80 geb. ƒ 2.50 Baas Willem, Derde druk 1.80 „ - 2.50 De Kleine Frits, Vierde druk 1.80 „ - 2.50 'f Jodinnetje van Elspeet, Vierde druk . . - 1.80 „ - 2.50 Arthur's Viool, Derde druk 1.80 ., - 2.50 Frank en Paula, Tweede druk - 1.80 ,. - 2.50 Corrie en de Kaboutertjes, Derde druk . - 1.80 „ - 2.50 's Winters op Beukenwoud, Derde druk . - 1.80 „ - 2.50 De Familie Dolijn, Tweede druk 1.80 - 230 •Twee Vrinden, Tweede druk - 1.80 .. - 2.50 De Familie Godard, Tweede druk 1.80 „ - 2.50 flijenheuvel, Tweede druk 1.80 „ - 2.50 Grootmoeder en Kleinzoon, Tweede druk . - 1.80 ,, - 2.50 De Schaapskooi op de Elspeeter Heide, Tweede druk - 1-80 .. - 2.50 De Moore's, Tweede druk - 1.80 ., - 230 De Lastige Ekster, Tweede druk .... - 1.80 „ - 2.50 Het meisje uit Amerika, Tweede druk . . - 1.80 „ - 2.50 Adam en Lili Tweede druk 1.80 „ - 2.50 Philip de Schaapherder - 1.80 ,. - 2.50 Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den: Uitgever ALLERT DE LANGE te Amsterdam. igo Uitgaven van Allert de Lange te Amsterdam. Werkjes voor de Jeugd. Andriesse (K.), In het Armhuis. Een vertelling, post 8». ƒ0.60; geb. ƒ0.90. Bruyn (A. J.), De zoon van den Rentmeester, groot 8'. Geülustreerd ƒ 1.50; geb. ƒ 2.25 Fabius-Cremer Eindhoven (Mw.). 1 De Verheidens, post 8*. met 4 pi. ƒ 1.50; geb. ƒ2.25. — —, Op avontuur. Een verhaal voor jongens, post 8*. met 4 platen. ƒ 1.50; geb. ƒ 2.25 Langer/mans (Mej. W.), Vriendjes, die ik gekend heb. Zeven vertellingen voor kinderen van 8—11 jaar. post 8'. Ge- ifhisteerd. ƒ 1.35; geb. ƒ 1.75. Rye (A. J. van) en E. G. Houbolt, De jonge Gijzelaar. Een verhaal uit het begin van den tachtigjarigen oorlog, post 8*. Geülusteerd. ƒ 1.50; geb. 7*35. — —, Odo, De Batavenknaap. groot 8». Geïllustreerd, geb. ƒ 3^5. Traynel (O. de), Het gestolen geheim. Kinderboek, post 8». Geïllustreerd. ƒ 0.90; geb. ƒ 1.30. Vries (J. H. de), Uw Levensweg. ƒ1.50; geb. ƒ140. W||k (C. van), De geschiedenis van drie dappere Indianen. P0^ S»' ƒ0.35; geb. ƒ0.60. , De strijd om de schatten van oom Tom. post 8°. ƒ0.35; geb. ƒ0.60. , Prins Zwartrok, post 8». ƒ0.35; geb. ƒ0.60. » Wildbrugge, bevattende de drie bovenstaande werkjes in één deeltje. ƒ i.go; geb. ƒ2.50. Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den Uitgever ALLERT DE LANGE te Amsterdam. igi Uitgaven van Allert de Lange te Amsterdam. Prijsuitdeeling voor de Jeugd. Wijthotf (Henriette), Ook een held. Vertelling. 2e druk. post 8*. Geïllustreerd. ƒ 0.20 , Schoorsteenvegertje, ae druk. „ 0.30 , Achter de trahes. Met plaat, post 8°. „ 0.20 — —, De bovenste sport, (met plaat), post 8*. „ 0.20 — —, Het ezeltje van den zandman, post 8*. ,, 0.20 , Vriendjes. Vertelling, post 8°. ,, 030 —'—, Kleine helden, post ƒ1.80 geb. „ 2.50 —I—» Aries Zusje, Kerstvertelling. 2e druk. post 8°. (Hét een plaatje). ƒ 0.20 — —, Lindenbloesempje. ae druk. post 8°. „ 0.20 , Uit Glanskopjes leven. Paaschsprookje. ae druk. post 8°. ƒ 040 » Grootmoeder. Paaschsprookje. ae druk, post 8°. „ 0.20 , Op de heide, ae druk, post 8*. „ 0.30 —-—» Zangvogeltje. Pinkstervertelling, ae druk. post 8°. „ 040 1 Piet en Pietertje. ae druk, post 8*. 0.30 , In den mist. ae druk. post 8°. „ 0.20 , Oude jaar buiten het nestje. 2e druk, post 8*. ƒ, 0.20 , Kinderen als wij, Vertellingen voor jongens en meisjes. Met een plaatje van Anna Wijthoff. ae druk, post 8*. ƒ1.80; geb. ƒ2.50 (Dit werkje bevat de bovenstaande 9 verhalen). Bij getallen zeer voordeelige voorwaarden. Alom verkrijgbaar bij of te ontbieden van den boekhandel in Nederland en Koloniën, alsmede tegen toezending van een postwissel aan den Uitgever ALLERT DE LANGE te Amsterdam. 192 Uitgaven van AUert de Lange te Amsterdam. Bij ALLERT DE LANGE, Uitgever, AMSTERDAM verschenen de volgende praktische Gidsen en zijn alom verkrijgbaar: Pleizierreizen door Europa. Inlichtingen omtrent binnen- en buitenlandsche reizen met vele tarieven en plaatjes, ae druk / 2.50; geb. ƒ 2.90 Amsterdam en Omstreken. Gids voor bezoekers met Plattegrond en vele Stadsgezichten, ge druk . . ,, 1.35 Amsterdam and lts environs, als bovenstaand uitgegeven, ge druk », 1.35 Amsterdam et ses environs, als bovenstaand uitgegeven, ge druk 1.25 Amsterdam und Umgebungen, als bovenstaand uitgegeven, ge druk • • „ 1.25 Gids voor Berlijn en Omstreken. 2e druk. Met kaart. ,, o.go Zeven dagen in Londen. Praktische Gids met een kaart en straatregister. 5e druk ,, 1.25 Gids voor Brussel en Antwerpen Met kaart. 7e geïllustreerde druk „ 1.25 Acht of tien dagen te Parijs. Praktische Gids. Met kaart. 6e geïllustreerde druk „ 1-25 Gids voor een Reinreis en Kleef. Beknopte Gids van Keulen tot Matnz. Met een kaart van den Rijnloop. 8e druk » 1-25 Beknopte en doelmatige Gids voor een reis door Zwitserland. 3e druk. Met kaart ,, 1-25 Beknopte en doelmatige Gids voor een reis door den Harz. Met kaart. 3e geïllustreerde druk . . . „ o.go Gids voor Luik, Belgische Ardennen en Maasvallei. Met kaart. 4e druk » 1-25 Gids voor Baden en het Schwarzwald. Met kaart, geïllustreerde ae druk » 040