87 »Ham?« »Kalfsvleesch, meneer.... de ham was op....« Toen verdoffen de oogen weer, de mond viel dicht, diepe plooien van teleurstelling en minachting zakten in zijn wangen. >Kalfsvleesch.... jasses...!« Hij nam en at de bleekdroge schijven met trage tanden. Toen Melchior na nog twee kadetjes met veel boter en met veel koek en met al de jam en hongerige, begeerige blikken naar 't kalfsvleesch, eindelijk klaar was, riep hij den kelner. »Kelnej, afjekenen!« De habitué zag op, lachte, bouwde na. »Afjekenen allemachtig ! « >Twee vijftig, meneer...,« zd de kelner met een vriendelijk gebogen hoofd en een broekzak vol rammelende pasmunt. Melchior betaalde, legde twee guldens en vijf dubbeltjes naast zijn bord. De kelner wachtte, zag dan met een glimlach van iemand, die een ander op een klein abuis opmerkzaam maakt, naar Melchior, zd: »Hd is precies twee vijftig, meneer.« Melchior knikte, wees er md zijn vinger naar, stond dan op en schoof zijn stoel achteruit. De kelner richtte zich op uit zijn half gebogen houding van dienstvaardigheid, verbid zich in zijn 88 volle lengte, mat Melchior met zijn verachtelijksten blik van hoofd tot voeten, nam het geld, toonde het met een medelijdend gebaar den gretig toezienden habitué. »Dat kó-je verwachten,* zei deze. »Speet me erg van die ham, meneer,« zei de kelner nu, terwijl hij achteruit trad op de teenen van den vertrekkenden Melchior, die zijn hoed van den kapstok had genomen. *Och...,« zei de habitué, »'t is niks, laat die arme bliksem zijn maag ook eens vol hebben vandaag. Dag meneer...!* riep hij Melebior, die nu bij de deur was, erg vriendelijk toe. De kelner greep een kadetje van de schaal. »Meneer meneer... riep hij^ >wilt u dit soms ook nog- meenemen ?« Melchior zag om, begreep, en vertrok met haast. Achter hem daverde een hoongelach. Het is lichter hoon en spot te verdragen met een volle dan met een leege maag, en zoo gelukte het Melchior Seelman zonder veel zielsangst weldra te geraken buiten de sfeer, waar het hoongelach nog nagalmde. En eenmaal daar, was hij zeer tevreden over zijn copieus ontbijt en die stemming steeg7 toen hij, de eenheden berekenend, tot de conclusie kwam, dat hij, alles bijeengenomen, nogal niet duur en zelfs voordeelig was uitgeweest. Hij kon nu nog twee sigaren 89 van drie cent koopen, wat hij ook dadelijk deed, en aangenaam rookend. stapte bij op zijn gemak naar 't station, om vandaar de terugreis naar Alkmaar te aanvaarden. Met eenige triestigheid schoot hem daarna te binnen, dat hij nu wel veel vroeger thuis zou zijn dan hij gedacht had. Tot het gefantazeerde zoozeer geslaagde bezoek bij professor Maranus had ook behoord een smakelijk laat ontbijt in een aangenaam vertrek en vaag nog daarenboven een uitnoodiging om te blijven lunchen. »Enfin, enfin...,« zei Melchior bij zichzelf. »Het eindjesultaat.... het eindjesultaat.... dat is het voojnaamste...-. In Haarlem moest hij overstappen en een half uur wachten op den trein naar Alkmaar. 't Was er met heel druk. Hij slenterde 't perron wat op en neer, las en herlas de opschriften der reclameborden, trad eindelijk wat verveeld de wachtkamer in, ging zitten aan een tafeltje, tuurde in een vettige oude krant, die iemand daar had neergeworpen. Maar die lectuur boeide hem niet; hij zocht in zijn zakken naar iets wat hem zou kunnen afleiden, vond het krakende zakje met de sigaar er in, bekeek het. Er stond een rebus op. De oplossing daarvan nam zijn aandacht zoo in beslag, dat hij met een schok opvloog, toen iemand hem op den schouder tikte. BH 90 't Was een chauffeur van een taxi; de man tikte aan zijn pet. »Pardon, meneer, ik heb een keer of wat »meneer« gezegd, maar u keek niet op, neem me niet kwalijk.* »Wat is er ?« vroeg Melchior. »Daar is een dame buiten in de auto, die u even wou spreken.* >Mij spjeken? Een dame in een auto?« vroeg Melchior verbaasd, terwijl hij intusschen toch den chauffeur, die hem haastig voorging, volgde. Buiten voor *t station stond een huurlimousine. Toen Melchior naderbij kwam, ontwaarden zijn bijziende oogen daar binnenin een jonge vrouw, die zich voorover boog en hem met het hoofd en met de hand wenkte. Melchior zette zijn bril recht, keek naar de vrouw, dan naar den chauffeur en bleef staan. »0, stap alstublieft dadelijk in,« zei de dame in de auto op een gejaagden toon. »Pajdon ik begjijp niet...,« zei Melchior, aarzelend nadertredend. »Ik expliceer alles, terwijl we rijden,* zei de dame. Ze had een wonderlijk lage stem en haar accent verried, dat ze geen Holtandsche was. Onhollandsch was ook haar kleeding en haar geheele uiterlijk. Ze had vuurrood haar; in het jonge, ronde gezichtje lachten een paar brutaal uitdagende oogen overmoedig de heele wereld uit; een man van meer 91 ervaring dan Melchior zou dadelijk gezien hebben, dat haar wenkbrauwen waren geretoucheerd met blonde cosmetique en brillantine, dat kleine tikjes zwart in de hoekjes onder de oogranden hun verleidelijk effect sorteerden, dat rouge en poudre-de-riz het donzige perzikblosje op de wangen hadden getooverd en dat het kersrood der lippen de cupidoboogjes wat al te zuiver teekenden. Maar Melchior zag niets dan een jonge vrouw, zoo mooi en zoo verleidelijk, als hij er nog nooit een gezien had; hij hoorde een stem als een vreemde, betooverende muziek; een bloemengeur kwam naar hem toe, gelijk met haar dringende uitnoodiging om in te stappen en mee te rijden. Onder zulke omstandigheden redeneert een man niet; was de dame in de auto een ouwe, tanige juffrouw geweest, dan zou Melchior gezegd hebben, dat hij geen lust had om mee te rijden, want dat hij dan den trein naar Alkmaar zou missen, of wel, hij zou grondig hebben geïnformeerd naar de redenen, die die juffrouw bewogen, om hem op zoo'n ongewone wijze te inviteeren op een autoritje, of hij zou zonder iets te zeggen, zich hebben omgedraaid en weggeloopen zijn. Maar nu de dame in de auto er zoo uitzag, zoo onwaarschijnlijk mooi en verleidelijk als een fee of als de dochter van een of anderen koning, die »ereis« was, nu redeneerde bij niet; hij aanvaardde ineens 92 de wonderlijke situatie en een minuut later voelde hij zich rijden door Haarlem, gezeten op de veerende kussenbank van de auto, en over hem daar was het sprookje. Hij zag de groote bruine hoed niet, die zoo prachtig kleurde bij het roode haar, hij zag de blauwzijden reismantel, afgezet met beverbont, niet, die de kleine, gracievolle gestalte omhulde, hij zag allen de heerlijke oogen en den mond, den mond vooral, waarvan de lippen zich met een ongeëvenaarde snelheid bewogen, terwijl een stroom van woordklanken naar hem toe vloeide met geuren van 't zcete parfum, die de kleine, hevig gesticuleerende handen al maar in zijn richting wuifden. »Ik ben u zoo dankbaar... u is een gentleman... u zult me redden ik weet, dat u met de heele situatie op de hoogte is de Prins zal me nooit meer terugzien..... en als ik optreed stel ik als eisch, dat de zaal voor hem ontoegankelijk is ik haat hem begrijpt u wat dat zeggen wil, als ik iemand haat ?...«- Ze zweeg even en zag Melchior aan met zulke hevig schitterende oogen, dat de zijne knipperden achter zijn brilleglazen. >Begrijpt u dat ?« vroeg ze weer met nadruk. »Jawel mev... juffjouw ...,« antwoordde Melchior, wat verschrikt over die hevigheid. Eensklaps greep ze zijn hand. »Ik ben zoo blij.... zoo zielsblij dat u mee 03 is gegaan.... ik voel me ineens weer sterk... weer gelukkig.... ik kan weer lachen ... .« en ze lachte inderdaad zoo blij, zoo uitgelaten, dat Melchior vanzelf mee begon te schateren. >Vermoedde u, dat ik het was?« vroeg ze dadelijk daarop. »Nee...,« zei Melchior. - »Niet?« Ze lachte weer, maar dan met een plotselingen schok van wantrouwen : »Zeg me één ding... u heeft geen ruggespraak met den Prins gehouden ?« »Nee... ,< zei Melchior, »ik heb geen Pjins gezien.* «Zweer het!« Melchior stak zijn vingers op. Ze greep zijn hand en drukte die neer. »'t Hoeft niet.... die eerlijke oogen kunnen niet liegen.... is het nog noodig de situatie verder te verklaren ?« »Tja ...,« zei Melchior, een beetje onthutst over haar bruuske manieren. »Waa jijjen we heen?* >Naar Zandvoort... we zullen samen lunchen... ik wil met u spreken ... ik heb een plan..... een plan, dat slagen moet....« Ze praatte door met steeds grooter snelheid. Ze gesticuleerde, greep soms ineens zijn arm, sloeg dan plotseling op zijn knie,' dat hij verschrikt opveerde, en dan lachte ze weer haar jonge, aanstekelijke lach. dat hij mee moest schateren; ze hield zijn aandacht 101 »Zooveel als ik wil... Tachtig... negentig . hcoderdduizend gulden per jaar.... en in Amerika evenveel dollars !« Melchior siste van bewonderende verbazing, maar hij wist het wel, had meer gehoord en gelezen van de reusachtige sommen, die die fOmarhsten met hun kunst maken. »Maar wat geef ik om geld !« vervolgde Asta. »Geld heeft voor mij geen waarde meer Nee ik wil rust hebben.... rust, om te kunnen spelen.'... spelen, dat is mijn eenigste hartstocht « Ze nipte aan haar benedictine. Melchior was sprakeloos geworden van al wat ze vertelde. Was ze dan niet inderdaad een sprookjesfee, deze Asta Hansen, deze filnikoningin ? Hoe wonderlijk was het. Daar zat hij nu over haar, zoo intiem of ze elkaar al jaren kenden, zij de wereldberoemde vrouw, die schaften bezat en schatten verdiende, zooveel, dat het geld geen waarde meer voor haar had, en hij, Melchior Seelman, die vruchteloos pogingen had gedaan om pbttelan&dominé te worden, die nu moeite deed, hopelooze moeite, vond hij eensklaps, om een baantje van een paar duizend gulden te krijgen, die een paar uur geleden zijn laatste zes cent besteed had aan twee sigaren, die gisteren armzalig en hongerig gedineerd had met een broodje met laas in een tweederangs café en die nu ineens hier in een luxe-restaurant lunchte met oesters en champagne en fijne likeuren. 102 »Zoo is het!« zei Asta, haar sigaret wegwerpend, en dan, terwijl ze haar beide ellebogen op tafel zette, haar hoofd tusschen haar handen greep en hem aanzag, vroeg ze: >Vertel me es, is u gehuwd ?« »Nee....« > Verloofd ?« »Nee.« > Wat is uw beroep ? Ln als hij aarzelde: »Ben ik onbescheiden?* »Nee...,« zd Melchior, »maar ik heb nog geen bejoep.... ik sollidteej...... >Naar wat ?« »Naar de betjekking van Dijecteuj van de Tjeejd Hettema stichting.* Asta proestte hd uit en Melchior lachte mee. >Good gradous wat is dat voor een vak ?« Melchior legde het uit, Asta luisterde met aandacht. »Hoeveel gedt dat?* vroeg ze, toen hij aan het eind van zijn relaas was gekomen. »Djie duizend gulden,* zd Melchior. >Per maand ?« »Nee.... pej jaaj!« riep Melchior. Asta floot verachtelijk. »Spreekt u Engelsen ?« vroeg ze dan. Melchior knikte. »Hoe lijkt u 't leven, wat ik ldd?« vroeg ze. 103 »Spjookjesachtig...,« zei Melchior. »Niet kwaad ...,« sprak Asta, en dan, terwijl ze een tweede sigaret opstak : »Luister meneer Seelman.... ik zal u een voorstel doen ....« Ze zweeg — scheen even na te denken. »Een voojstel?* herhaalde Melchior. »Ja ...,« antwoordde Asta, »ik geloof niet, dat ik me in uw persoon vergis maar ik wacht telegrammen uit New-York en Buenos Ayres wilt u nog eens met me samen komen ... ?< »Ojaag!« zei Melchior, wiens oogen glinsterden. »Wanneer?« zei Asta. »Wacht even « Ze bladerde in een notitieboekje, dat ze uit haar tasch haalde. >Woensdag nee Donderdag kan dat?« Melchior knikte. »Ik kan altijd....« »Goed Donderdagmorgen om half twaalf zal dezelfde auto aan 't station in Haarlem staan en u hierheen brengen.... Afgesproken ?« »Afgespjoken,« zei Melchior. Asta Hansen belde en bestelde een taxi. »Nu moet u me verlaten,* sprak ze, »ik heb nog veel te doen vandaag.* Ze stond op en Melchior volgde haar voorbeeld. »De taxi zal u naar 't station brengen.* Melchior aarzelde, hij had geen geld bij zich. Ze scheen het te begrijpen. 104 »Pardon...,« sprak ze, »ik jaag u op kosten, waarop u mogelijk niet gerekend heeft. Ik zal u zoolang wat leenen. Worden we niet accoord, dan geeft u 't wel terug als 't u convenieert en anders komt het vanzelf terecht,* en tegelijkertijd stopte ze Melchior drie gouden tientjes in de hand. Hij keek er naar, half verbouwereerd, in twijfel, of hij ze zou accepteeren of teruggeven. Dan keek hij haar aan. Haar oogen lachten; Toen stak hij zijn hand uit om afscheid te nemen, stotterde iets van een bedankje. Ze legde haar handje in den zijne, hief hem hoog tot tegen zijn gezicht; hij drukte er een kus op. »De auto staat voor!« annonceerde de kelner. »Dus tot Donderdag?* vroeg Asta. »Tot Dondejdag,* zei Melchior. Toen scheidden ze. VI. Bij de Hettema's was de stemming hoopvol. Bartout was teruggekeerd van zijn bezoek bij professor Maranus en had aan zijn ouders meegedeeld, dat hij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wel op de stem van dien ouden heer zou mogen rekenen. 105 > t Is wel een gladde baas,* had hij verteld, »maar zoo menter was hij toch niet, of ik heb hem overtuigd van de valschheid van die twee accepten en ik kon verduveld goed merken, dat dat een zeer sterken indruk maakte.... hij heeft ook-een aardig blond ïfS» U-.me. d3t ïeniler' had • • •»« «ad H* /ST^ t0t JeIIes ^Proken, >dan zou ik dat kind 't hoofd op hol hebben gebracht ik was in de vijf minuten, dat ik alleen met haar'was, ptfni?™S?ld °P streek--" « dan zou S Prof natuurlijk heelemaal op mijn hand zijn geweest* Mevrouw Hettema had ook gevonden, dat dit verstandig van Jelles zou geweest zijn, maar Jelles had geantwoord, dat hij nopens het bestaan van dat nichtje zelfs geen flauw vermoeden had gehad. Nu was Nedda teruggekeerd, tot vreugde van Bartout en tot voldoening van zijn ouders. Ze was 's middags gekomen, ineens, toen het gezin eendrachtelijk onder den kastanjeboom zat en de warmte, waarmee ze werd ontvangen en welkom geöeeten, had afdoende bewezen, dat de oimoodjging geen beleefdheidsphrase was geweest Ze hadden gezellig gedineerd en nu zaten ze in de tuinkamer en Nedda schonk thee >Nog geschilderd ?« vroeg Jelles, die op aandrang van zijn vrouw haar ook maar bij den naam noemde. aZl?!^' meneer Hettema, maar ik heb mijnschilderkist meegebracht, in de hoop onder leiding van 106 Bartout wat studies te kunnen maken in de omgeving hier.« »Ooed idée,« zei Bartout, een kopje thee uit haar handen aannemend, terwijl zijn blik getrokken werd naar haar donkere oogen, die even diep in de "zijnen keken. »Ben je in Keppel geweest of in De Steeg?«vroeg mevrouw Hettema. «Eerst even in Keppel en toen ben ik weer naar oom en tante Dumaer gegaan.* Mevrouw Hettema knikte tevreden. Ze begreep, dat Nedda haar oom en tante niet onkundig wUde laten van haar bezoek en haar logeeren bij de familie Hettema ; als verstandig en voorzichtig meisje had ze natuurlijk haar oom Dumaer van Scherpenzeel, die als lid der Staten veel menschen althans van reputatie kende, een gepolst nopens de familie Hettema. En het feit, dat ze nu, na die informaties, terug kwam, bewees wel, dat meneer Dumaer van Scherpenzeel niets tegen de relatie had. Dus knikte mevrouw Hettema tevreden. »Oom en tante vonden het een erg avontuurlijk bezoek, dat ik bij u gemaakt heb,« sprak Nedda met een vriendelijk, half verlegen lachje, »en ze hebben me opgedragen u vooral hun complimenten te doen en mocht u eens in De Steeg komen, dan zouden oom en tante het erg op prijs stellen, als u dan eens een visite wilde maken op villa Rosa.« 107 »0, dat zullen we bepaald doen !* riep mevrouw Hettema verheugd uit. >Vrijdag moeten we in Velp zijn,« sprak jelks, wien de relatie met het Statenlid ook wel aanstond, »dan is Sybo jarig....« »0, dat zou dan een geschikte gelegenheid zijn,c sprak zijn vrouw. » Zouden we niet ongelegen komen, kind ?« vroeg ze aan Nedda. »Vrijdag?« antwoordde deze, »o, nee, stellig niet, mevrouw.» »We zouden vooraf belet kunnen vragen, even een carte schrijven,» zei Jelles. »Dat is heusch niet noodig,« verzekerde Nedda, »als u wilt zal ik oom en tante het wel mededeelen; ik moet morgen toch schrijven.» »Ja, doe dat, kind,» zei mevrouw Hettema, zeer in haar nopjes, en dan, na een korte peinzing : »Hebben je oom en tante ook kinderen?* >Nee, mevrouw,» antwoordde Nedda. »Vroeger een dochtertje gehad, dat Nedda heette, net als ik, maar dat is jong gestorven en ik geloof wel, dat daarna, en ook door die naamsgelijkheid, de genegenheid, het ouderlijke gevoel, om zoo te zeggen, van oom en tante, voor een deel op mij zijn overgegaan.« »Och kom ...,« zei mevrouw Hettema met veel belangstelling, en dan, wijl ze den schijn wilde vermijden, dat ze die uitverkorenheid ook om andere redenen belangrijk vond, sprak ze op zacht wee- 108 moedigen toon : >Och, ik kan het begrijpen, als je één kind hebt, en je verliest dat....« Jelles knikte instemmend en keek naar Bartout. Dit eenige kind zat in een clubfauteuil. Hij was opmerkelijk stil en keek maar aldoor naar Nedda, volgde haar bewegingen als ze thee schonk en haar ranke figuurtje door de kamer schreed, en zóó was hij verzonken in de aanschouwing van haar persoon, dat hij al haar kleine bewegingen, haar toestemmend knikken, haar even glimlachen, haar onwillekeurige gebaren met de sierlijke handjes navolgde, half droomerig en in een versloomd tempo. Na eenige oogenblikken stonden mevrouw Hettema en Jelles op. Ze moesten een avondvisite maken bij kennissen in het dorp. Bartout was ook gevraagd, doch hij had bedankt en zijn moeder bezworen om toch te gaan, niet thuis te blijven voor de convenance, terwille van Nedda. En veel overredingskracht had hij niet hoeven aan te wenden; zijn moeder was dadelijk bereid geweest om over de bezwaren, zoo die ai bestonden, heen te stappen. Nedda en Bartout waren alleen. De tuindeuren stonden open; het Was een warme dag geweest en de avond was zwoel. De schemer begon buiten te vallen; het loof der boomen in den tuin stond al donker tegen de violette 111 Hij knikte, kon de inkijk van haar donkere, al maar starende oogen niet los laten. Ze ging zacht voort: >Maar van lieverlede kreeg je het gevoel, dat er iets anders in mij was, dat je boeide.... je trachtte met meer te flirten, maar je moest aldoor naar me kijken, 't was je, of ik steeds je blik vasthield.... en meetrok .... En toen je, dien eersten middag, mijn zakdoek vond.... en in je borstzak stak.... toen was het je of daar op die plek iets van mij was, dat leefde..,.« Er schokte iets in hem en verschrikt richtte hij zich op. »Hoe weet je dat... ?« vroeg hij. Met haar hand gebaarde ze weer, dat bij terug moest vallen en hij gehoorzaamde opnieuw. »Shi niet opwinden.... ik zeg je dit, omdat je weten zult, dat ik veel doorgrond veel zie, wat jij denkt, dat onzichtbaar is Dat geloof je nu wel, hè?« Hij knikte. »Heb je nog meer doorzien ?« vroeg hij. »Wat bedoel je... ? Ik heb niet de gave van een ziener,* antwoordde ze, >maar uit je vraag leid ik af, dat je iets, wat ik zou moeten weten, voor me verborgen hebt.... of wel, dat je me iets hebt voorgelogen .... Is dat zoo ?« Bartout knikte. 112 »Heb je geloof geslagen aan mijn autoriteit op kunstgebied ?« vroeg hij bedremmeld. Nedda glimlachte even. »Nee...,« antwoordde ze dan op rustigen toon, >je hebt jezelf verraden door je kritieken op mijn werk « »Waar je toch eens waarde aan hechtte,* sprak Bartout. t *Ja met het °°g op de belangrijke positie, die je bekleedt « »Geloof je daar dan wel aan ?« vroeg hij. »Aan wat?« »Aan die positie.... mijn Directeurschap van die stichting ?« Nedda gaf niet dadelijk 'antwoord. Zonder haar blik van hem af te wenden, schoof ze het lichte tafeltje tusschen hen beiden weg, trok haar tabouret dichter naar zijn clubfauteuil, zoo dicht, dat haar knieën de zijnen even beroerden; met haar linker elleboog, die ze zette op de leuning van de fauteuil, steunde ze dan weer haar hoofd en zoo van heel nabij hem aanziende, sprak ze : »Dus dat is niet waar?* »Nee ...,« bekende hij zacht, »ik zal het misschien worden maar ik ben het nog niet.* Ze gaf geen antwoord. »Ben je daar boos om ?« vroeg hij, na een ooeenbttk. * 113 fJ^JLl"-'* f*0^* rich n°g meer naar hem toebuigend, terwijl ze met haar hand langzaam over zijn voorhoofd streek. >Nee.... ik ben e* rS £ ™u W3nt 1}°» van je.... ik hou vS en' rm^T ^ nu ^ • • • ^eel niet overmoedig en brutaal.... maar eerlijk en rustig.... en onderworpen.... wat wordt het hier donker, hè . zoo zwoel en onwezenlijk.... en vaag.... 'of we droomen ... voel je die hand van me....« »Ja Nedda.... ja...,« antwoordde hij flauwtjes. >Je bent moe, hè? ...« sprak ze zacht, terwhl» aldoor zijn voorhoofd beroerde met haar kleine hand en haar gezicht vlak bij 't zijne bracht. >Ja n*.. ik ben moe... ,< sprak hij met een zucht. >Dan moet je slapen, beste jongen.... dan moet je gaan slapen... je oogen sluiten, gaan slapen.. « fluisterde ze met zachten drang. ^ M «Slapen... ,< herhaalde hij toonloos, »slapen dat wil ik wel.... Nedda....« s"Pen.... hiiS|nrtkin ,!3kte Wat ^ zijn **** Heel luchtig en bijna onvoelbaar streek haar hand nog over zijn hoofd, doch haar mond bracht ze vlak bij a?n 2£ en daar fluisterde ze heel, heel teertje?- 1 >Dommel maar in.... het suist om je.. doe je oogen niet open.... nu moet je weg zijn ! !Pen L',' '* en dan nog eenmaal, zoo zacht als 'het even ritselen van een blaadje... slapen Bartout's hoofd was op zijn borst gezakt: zijn De Driedubbele Vrouw 1 114 oogen waren gesloten, zijn adem ging zwaar, met rustigen regelmaat. Nedda richtte zich voorzichtig op; ze keek naar 't gelaat van den slapende, luisterde naar zijn ademhaling, dan, langzaam, trad ze terug, haar oogen aldoor gevestigd op zijn gelaat. Bartout verroerde zich niet. Nedda trad nog verder van hem weg, tot bij de kamerdeur ging ze ; daar balde ze de kleine vuisten. Buiten was het violet van den hemel zacht versmolten tot een zilverig blauw ; de maan was gekomen, en onmerkbaar had de stervende glans van den dag zich opgelost in de vredige klaarte van den helderen zomernacht. Het maanlicht lag in den tuin, het was ook in de kamer; de dingen stonden er zwart en stil met vreemde blauwe glanzen ; op de clubfauteuil viel het maanlicht, het blonk op den kalen schedel van den slapenden man en schampte in de glazen van zijn lorgnet, zoodat zijn oogen schenen te phosforiseeren. Zijn adem ging rustig. Nedda, op lichte voeten, schreed terug naar het andere gedeelte van het vertrek, liep achter de fauteuil van Bartout om, bukte zich vlak bij hem en luisterde. Hij verroerde zich niet. Ze glimlachte ; dan wendde ze zich opnieuw van hem af. Ze keek de kamer rond. Er was een tafel in 't midden, waarop het thee- 115 blad nog stond; de kopjes glansden en het was of een stille blauwe vlam gloeide in den zilveren theepot; er was een piano, een muziekkastje, er waren stoelen... er stond een schrijfbureau; ze trad er op toe; het was open. Op het blad lag een sous-main; daarin waren enveloppen en postpapier; er stond een inktkoker van cuivre-poli, er lag een penhouder naast. Die dingen nam ze op, ze droeg ze naar 't tafeltje, dat gestaan had tusschen haar tabouret en Bartout's fauteuil. Dan balde ze even haar vuisten, klemde haar lippen vastberaden opeen en bukte zich als tevoren over den slapende. Bartout sliep zoo rustig als een kind. Vlak bij zijn oor bracht ze opnieuw haar mond en eerst schier onverstaanbaar, dan allengs wat duidelijker, fluisterde ze: »Nu moet je wakker worden Nedda is hier nu moet je wakker worden wakker worden « en haar hand beroerde evenals straks licht zijn voorhoofd. Bartout loosde een diepe zucht. »Wakker worden...,* herhaalde Nedda. Zijn ontwaken ging geleidelijk, zonder de dwaze verwarring van een per ongeluk ingedommelde. » Wakker worden...,« zei Nedda. » Wakker worden...,« herhaalde hij zacht »Ja wakker worden...,« zei Nedda. 116 Hij richtte zijn hoofd wat op en opende de oogen. » Wakker worden...,« sprak hij dan weer, nu wat luider. »Ja ... ja... wakker worden ... je bent wakker. je moet schrijven... ,< en dan de dingen grijpend, die ze noemde : »Hier is een sous-main.... daar moet je op schrijven hier is de pen.... in je hand voel je de pen ? ... ja, hè ? je voelt hem, er is inkt aan.... nu moet je schrijven, wat ik je zeggen zal....« Hij wendde zijn hoofd niet; zijn blik ging half wezenloos en droomerig naar de sous-main, waar het papier blauwwit opblankte in 't maanlicht. »Ik moet schrijven,« herhaalde hij dan op vreemd afwezigen toon. »Ja, je moet schrijven...,« zei Nedda, zijn hand naar 't papier brengend. Ze bukte zich over hem, steunde de sous-main, die schuin op zijn knieën stond. Ze zei de woorden zacht, maar duidelijk en hij schreef wat ze dicteerde. Telkens weer ging haar hand als streelend over zijn voorhoofd. »Nu teekenen,« sprak ze, »je handteekening .... zoo.... ja.... en nu dit.... het adres....« Ze had het velletje postpapier weggenomen en een couvert er voor in de plaats gelegd. »Het adres.... Zoo nu is het klaar nu ga je weer achterover liggen.... als zooeven.« 117 Hfj gehoorzaamde dadelijk. »En nu ga je weer slapen.... je oogen dicht doen.... dicht doen zacht dommelig word je nu slapen....« fluisterde ze in zijn oor, terwijl zijn kin al weer op zijn borst zakte, »slapen...« Ze wachtte even ».. . slapen...« ze hief de hand, die zijn voorhoofd beroerde, voorzichtig op.... »slapen « fluisterde ze nog eenmaal heel, heel zacht Nedda trad terug van den fauteuil; ze luisterde weer naar zijn ademhaling. Dan, stil en omzichtig, legde ze de sous-main terug op het bureau, zette de inktkoker op zijn plaats, legde de pen er naast. Nog eenmaal trad ze toe op Bartout, keek en luisterde; vervolgens schreed ze, achteruitgaande, naar de deur, stond een oogenbtik roerloos, dan onhoorbaar, draaide ze de kruk om, deed de deur open; ze trad in de gang, deed de deur zacht dicht In de kamer bleef het maanlicht; het gleed onmerkbaar over de roerlooze, doode dingen en over den kalen schedel van Bartout; het glansde in de glazen van zijn lorgnet en op het goud van de ringen aan zijn hand, die slap en willoos afhing van de stoelleuning. 118 VII. In den kruidenierswinkel van Tobias Seelman rook het naar gistende krenten en kof Se; het was een warme namiddag in Juni; er zweefden vliegen om de stopflesschen met groene klonten kleverige sukade, er zweefden er voor 't raam in de de winkelkast, boven de pastelkleurige stijfsels, om de glanzend gepoetste weegschalen, om den koffiemolen, maar de meesten krioelden en wriemelden op de toonbank, waar bruine suiker was gemorst en slechts enkelen stierven den marteldood aan het slijmerige randje papier, dat afhing van de groote gaslamp. Tobias Seelman murmureerde niet tegen deze plaag; hij murmureerde trouwens nooit hardop, zelfs niet bij grootere beproevingen; hij was altijd dezelfde hulpvaardige, wat langzame en lijzige, maar mild gestemde kruidenier. Hij verkocht met dezelfde blijmoedige dankbaarheid een cent drop als een baal suiker en zijn praatje over het weer getuigde immer van een ontroerende blijdschap als het mooi en van een troostvol vertrouwen op verbetering als het slecht was. Maar op dezen namiddag, althans op dit middaguur van vier, scheen er aan de lankmoedigheid van Tobias Seelman iets te haperen; zooals gezegd, hij murmureerde niet, maar hij was afgetrokken, hij was haastig en onsicuur, hij gaf doorslagen, die hem op den duur 125 »Die zijn tenminste tereoht,« zei deze laatste. »Maakten die accepten geen indruk op den professor?» vroeg Johannes. Melchior antwoordde wederom met een krachtig sprekend gebaar van ontkenning. »Maar vertelt dan eens wat; heb je al gegeten?» vroeg zijn moeder. »Oegeten !« riep Melchior, dan klakte hij met zijn tong, kneep schalksch een oog dicht en glimlachte dan tegen de aanwezigen, die hem met botte verbazing aanstaarden. »Hij is dronken of gek,» zei David. »Djonken of gek?» riep Melchior. »Niet djonken en niet gek..-.. Ha ha !« en eensklaps opstaande, groette hij met een armzwaai de heele familie tegelijk en verliet met een vreemden trippelpas de kamer. Hij mocht dan niet dronken of gek wezen, voor een proponent van fatsoenlijken burgerhuize uit Alkmaar gedroeg Melchior zich zeker allerzonderlingst. De familieraad ging verslagen uiteen. David zei zalvende hatelijkheden en Johannes ried aan om een dokter te halen; Magdalena en Tobias profeteerden, dat Melchior morgen wel anders zou zijn, en weinig getroost over die voorspelling nam men afscheid. Melchior was naar zijn kamer gegaan, steeds gesticuleerend als een bioscoopheid; daar het nauwe trapje in zijn vaderlijk huis den breeden perzischen looper en de gebeeldhouwde leuningen der weelderige 126 filminterieurs miste, terwijl van die trap ook geen opperlakei of een hertogin met een bruidsbouquet afdaalde, het hij zijn rol van elegante jeune-premier varen, en draaide hij in zijn eentje een komische film af, waarvan hij de hoofdrol vervulde als aangeschoten student, die thuiskomt en op een erg komieke manier naar zijn bed gaat. Zijn jas en vest en broek vlogen door zijn kamertje, zijnjioed smeet hij in de waschkom, zijn horloge hing hij op aan de hanglamp. Dan, met zijn laarzen aan, kroop hij onder de dekens, rukte die zoo hard over zijn hoofd, dat ze tot aan zijn knieën schoten ; hij woelde en worstelde allergrappigst, keek met een verdwaasd gezicht even onder de dekens uit, maakte allerlei grimassen, slcegJ en zwaaide met armen en beenen, wuifde als slot het kijkende en juichende publiek met een hand ten afscheid en viel daarna zoo echt mogelijk in slaap. Toen hij den volgenden morgen wakker werd, waren zijn bioscopische visioenen verdwenen; hij had een beetje hoofdpijn, maar overigens was hij zich klaarder dan ooit bewust Melchior Seelman, de proponent zonder toekomst te zijn, die lag in zijn bed op het zolderkamertje van zijn ouderlijk huis in Alkmaar. Met eenige verbazing zag hij de zonderlinge wanorde, het horloge, dat aan de lamp bengelde, zijn broek, die hoog van de linnenkast afhing 127 en 't vreemdste van alles waren zijn voeten, met de kousen en laarzen nog eraan. Beneden aan 't ontbijt vertelde bij van professor Maranus, loog dan een verward verhaal over een val, die hij gedaan had, op zijn hoofd, waardoor hij zoo >vreemd« was geworden, en wijl Melchior nog nooit dronken was geweest, en hij bovendien geen geld bij zich had gehad om te drinken, terwijl van het bezoek bij den professor zooal geen goede, dan toch ook zeker geen slechte resultaten te verwachten waren, vergaten zoowel Tobias als Magdalena alras de vreemde gedragingen van hun zoon, en toen Melchior, die graag een luchtje wou scheppen, daarna aanbood bij Oom David en Oom Johannes datzelfde relaas van zijn wedervaren te gaan doen, keerde in den huize Seelman de hoopvolle stemming en de oude rust weer terug. Maar in Melchior gistte het. Dat hij gisteren raar gedaan had, toen hij thuis kwam, dat besefte hij wel, en hij was zich zeer goed bewust, den wonderlijken toestand, waarin hij al zijn doen en laten bioscopisch had gezien ; maar dat was de champagne geweest, die nawerkte, die hem wakend had laten droomen. Maar... maar.-.. Asta Hansen was geen droombeeld ; dat wist bij maar al te zeker, ook zonder dat hij de twee goudstukjes beroerde, die in 't middelste vakje van zijn oude portemonnaie verborgen zaten. 132 »Hoe kan dat ?« vroeg Melchior. »Hoe dat kan ? Ik, als filmkunstenares ik kan me zoo" veranderen, dat zelfs jij me niet herkennen zoudt! Leek Ziwalli de zigeunerin dan op Krislita de dochter van Arendskop, en leken die twee ook maar iets op Maud Rippington de milliardairsdochter van Bal timore ?« »Nee... nee...,« gaf Melchior met stijgende bewondering toe. »En zooals je nu bent, lijk je ook op geen van djieën.« »Nu ben ik Asta Hansen!« sprak ze, en haar zilveren lach schaterde in de auto. In 't zelfde zaaltje van het sjieke restaurant en aan hetzelfde tafeltje lunchten ze; dezelfde deftige kelner bediende. »Ik djink geen champagne,* wilde Melchior zeggen, toen de eerste kurk knalde, maar het gouden aanlokkelijke vocht perelde al in het wijde glas en toen Asta, over hem, hem toedronk, tikte hij zijn- glas tegen 't hare, leegde het in één lange teug, zuchtte diep, hikte, glimlachte en voelde zich zalig heendrijven op een zachten stroom van zoete geneuchten. . >Ik heb goed nieuws, goede berichten uit NewYurk en Buenos Ayres; ook nog een aanbieding uit Kaapstad en een uit Calcutta, maar dat is misschien voor later...,« sprak Asta, toen ze de soep ophadden en de kelner na 't serveeren van den tarbot 133 onhoorbaar vertrokken was. »En vertel me es, heb je nagedacht over mijn aanbod?...- Dat je terugkomt, bewijst al iets....« »Dat ik tejugkom bewijst zekej iets,« zei Melchior, die dorstig werd op de visch, »maaj een bepaald aanbod heb je nog niet gedaan..,.. en wat moet ik dan doen? Asta streek met de hand over haar hoofd. »Je hebt gelijk den laatsten keer waren er allerlei dingen nog ongedecideerd.... dat is nu in orde....« Ze zweeg even, zag hem doordringend aan. »Kort en zakelijk,« sprak ze dan, »ik wil je engageeren als mijn secretaris en tevens als mijn impressario ....« »Secjetajis en impjessajio,« stamelde Melchior. »Ja.... ik engageer je voor vijf jaar op een salaris van vijfhonderd gulden in de maand, reis- en verblijfkosten voor mijn rekening en één percent tantième van mijn honorarium ....« Het glas champagne viel Melchior bijna uit de hand ; wel een halve minuut staarde hij Asta sprakeloos aan, terwijl hij vergeefs trachtte woorden van tusschen zijn mummelende lippen te laten ontsnappen. Asta keek verbaasd. »Me ... me ... meen je dat ?« stotterde hij. Ze lachte, helder op. »Denk je, dat ik je hier bij me inviteer, om je voor den gelrte houden ?« vroeg ze. 134 »Neè.. ^. nee dat begjrjp ik...,« gaf Melchior, nog niet geheel bekomen, toe. »Maar één conditie,« zei Asta ernsnV »En die is?« »Dadelijk decideeren. Ik heb nog een geschikte candidaat op 't oog, behalve jou. C' est a prendre ou a laisser !< Nu lachte Melchior. »Wat dacht je dan ? Dat ik expjes hiej heen zou komen als ik niet zou accepteejen... ?« >Dat is ook waar,« sprak Asta. »Dus... ?« »Ik accepteej!« zei Melchior. »Daar klinken we op!« riep Asta. »Jij djinkt niet,< zei Melchior verwijtend, nadat hij zelf ad fundum gedronken had. Asta maakte een afwerende beweging met de hand. >Straks!— En als we in New-York zijn, zal ik je cocktails leeren drinken maar nu lunchen we gauw af en dan de zaken.« De kelner bracht het dessert en op Asta's verzoek meteen de koffie, likeur, sigaretten en schrijfgereedschap. >Ik moet nog veel dingen doen vandaag,* sprak ze, terwijl ze Melchior, die, achterover geleund in zijn stoel, met kleine genotoogjes aan de fijne sigaret trok, de koffie overreikte, >en als ik eenmaal veel werk heb, dan moet het achter elkaar af in den kortst mogelijken tijd....« 135 »Goed beginsel,* zei Melchior met een zelfbewust grinnikje, want hij voelde zich nu al dadelijk de impressario op reuzentractement. Asta lachte. Dan, even geaffaireerd zoekend en bladerend in haar notitieboekje, maakte ze met potlood eenige aanteekeningen op het vel papier, dat voor haar lag. »Tja ...,« zei ze eindelijk aan 't slot harer overwegingen, »zoo zal 't moeten.... Luister eens,« vervolgde ze dan, terwijl zé zichzelf en Melchior een glaasje triple sec inschonk, »'t is vandaag 18 Juni..« »Stimmt...,« zei Melchior, een teug likeur genietend. »29 Juni vaart de Rotterdam naar New-York; daar bespreek ik vandaag nog passage op.« »Dan al ?« vroeg Melchior, nu toch lichtelijk onthutst. »Dan al ?« herhaalde Arta, niet zonder eenige verontwaardiging, »Heb je zoo weinig ambitie voor je nieuwen werkkring ?« »0 nee... nee...,« stamelde Melchior verschrikt, »maa 't is maa met koffes en kleejen.« »Koffers en kleeren,« zei Asta met een verachtelijk gebaar. »Die heb ik noodig, maar jij niet, je hebt niets extra's aan te schaffen, alles waar je gebrek aan hebt, koop je in Amerika je moet blijven, zooals je nu bent; 't allernoodigste doe je in een citybag of 'n valies en daarmee zorg je een uur voor 136 't vertrek bij de boot te zijn; daar zal ik je opwachten. Afgesproken?* »Afgespjoken...,« zei Melchior met een hoofdknik. »Hm...,« deed Asta, en hem dan scherp aanziende : »Je aanvaard dus beslist de betrekking, die ik je heb aangeboden?* »Maar natuujlijk !« riep Melchior, niet zonder eenige verwondering over haar toon van twijfel. »Vetjouw je me niet?« Asta trommelde met haar vingers op de tafel; dan sprak ze : »Ik vertrouw je... maar... e... wat heb je me ook al weer verteld van een betrekking, waarnaar je solliciteerde.... aan een museum of zoo iets ? ...« «Dijecteuj van de Tjeejd Hettema stichting,« zei Melchior met een minachtend schouderophalen. »'n baantje van niks.« »'n Baantje van niks,« herhaalde Asta, »des te beter, maar dan kun je die sollicitatie ook wel intrekken .... ik ken je nog niet heelemaal, je moest je eens bedenken, juist met het oog op die sollicitatie, en ik wil mijnerzijds ook wat zekerheid hebben, voor ik kosten maak van passage bespreken en al die dingen meer....« »Begjepen,« zei Melchior, >ik beloof je, dat ik die sollicitatie zal intjekken.« »Wanneer ?< »Vanavond,* antwoordde Melchior. 144 »0 nee... professor... paroon... ik zal met heel veel genoegen ... natuurlijk... maar ik verstond heusch niet... ik...,« stotterde Bruno. »Kom jij ook?< vroeg de professor op rustigen toon, terwijl hij zijn nichtje aanzag. Hilda's gezichtje verried al even groote verrassing als het gelaat van Bruno. Maar ze had niet zooveel tijd noodig om van die verbazing te bekomen. »Héèl graag, oom!« sprak ze lachend met een kleine knicks. »Zes uur,« sprak professor Maranus, »en nu zul je me verplichten met heen te gaan, want ik krijg hier dadelijk den Raad van Beheer.« »Dan ga ik zoover met je mee,« zei Hilda tot Bruno, wiens oogen glinsterden van blijdschap over dit buitenkansje, en dan tot haar oom: »Oom, mag ik in deze blouse komen, ik heb geen dinerjapon bij me?« Professor Maranus keek haar over zijn brilleglazen aan en monsterde haar kleeren. - »Een beetje feestelijker kleur was me aangenaam geweest,* sprak hij, «maar enfin.;...« »Begrijp je daar iets van?« vroeg Bruno, toen zo, , stijf gearmd, langzaam door de gang schreden naar de voordeur. Hilda haalde hoog haar schouders op. »Het spijt hem, dat jij niet benoemd zal worden,* 145 sprak ze, »dat heb ik wd gemerkt, en of hij nu als pleister op de wond « »Maar dat fluiten.,.,« zd Bruno. »Dat fluiten is heel, heel raar,« gaf Hilda pdnzendtoe. Ze stonden samen op den voetenmat. Hij bukte zich, kuste haar op den mond. Even later liepen ze samen op straat Wd was er reden vopr Bruno en Hilda geweest om verbaasd te zijn over de gedragingen van den grooten professor Maranus, maar die verbazing zou tot verbijstering geworden zijn; indien ze in staat waren geweest hd doen en laten van den professor gade te slaan, nu hun vertrek uit de studeerkamer. Professor Maranus toch trok, zoodra hij alleen was, twee brieven uit hun onderschddenüjke couverten, streek ze glad met de hand, las den eenen, dan den anderen en gaf daarna md zijn vuist op elk dezer epistels zoo'n geweldigen slag, dat de retorten van den alchimist rinkelden, de aardbol draaide en het doodshoofd klappertandde, terwijl de crinoline van de grootmoeder even opveerde. Daddijk na die twee vuistslagen wierp de professor zich achterover en begon zoo hard te lachen, dat de tranen in zijn oogen sprongen en hij zijn bril af moest zetten om die tranen weg te vegen. Dan vouwde hij de brieven weer op, stak ze in de couverten en legde ze ter zijde. De driedubbele vrouw ,0 ■ 145 Achter hem sloeg de pendule drie fijne, zachte slagen Beneden werd er gescheld en eenige minuten later traden achter elkaar in stille processie de broeders Tobias, Johannes en David Seelman de kamer binnen. Professor Maranus stond op, verwelkomde de heeren en noodigde ze uit op de gereedstaande stoelen plaats te nemen. >Het is lekker weertje vandaag,« zei Tobias, die gewoon was ieder gesprek zoo te beginnen in zijn kruidenierszaak, en als de professor dit welwillend beaamde, liet hij er dadelijk op volgen: >U is zoo beleefd geweest mijn zoon te ontvangen, professor.* »Ja, die heeft zich bij mij gepresenteerd,* antwoordde professor Maranus. De drie broeders staarden hem aan m hope op wat er volgen zou, maar er volgde niets. De professor keek op de pendule en merkte op, dat de heeren Hettema laat waren. »Magdalena, mijn vrouw, was zoo getroffen.... geroerd, professor, over uw vriendelijke ontvangst, dat zij mij dit heeft meegegeven-.... een trommeltje weesjpermoppen, professor, in de hoop, dat u die in gezondheid zult willen genieten, professor; het trommeltje behoeven we niet terug, want we hebben zooveel van dat blikken goed ...,« en Tobias overhandigde den lichtelijk verbaasden professor de netjes ingepakte zoetigheid. »Heel vriendelijk... heel vriendelijk... dame u.. ,< 147 sprak de laatste, toch even wat uit 't veld geslagen, terwijl hij het ding naast zich zette. «Heeft mijn beste neef...,« begon David, de zalvende zaakwaarnemer, «nogal een gunstigen indruk op u gemaakt?* «Ongetwijfeld,* antwoordde de professor. De drie broeders wisselden tevreden blikken. «En zouden we..,,« vervolgde David, met een aanmoedigenden wenk naar Tobias. >Zouden we...,« nam deze over,. «op uw stem mogen rekenen, voor het geval « Welk geval Tobias op het oog had, bleef onuitgesproken, want de deur der kamer ging te» tweeden male open en de heeren Hettema, Jelles, Sybo en Daan betraden achter elkaar het vertrek. Weder rees professor Maranus op en heette - dé aangekomenen welkom; de Seelmannen knikten nauw waarneembaar met het hoofd, dooh bleven zitten. «Eeuwig jammer,* zei David zacht «Professor hoe vaart u?« sprak Jelles met hartelijke jovialiteit de aangeboden hand schuddend. «Ik moest u ook wel het beleefde respect overbrengen van mijn zoon Bartout* «Dank u... dank u..,« zei de professor, terwijl hij de handdrukken beantwoordde van Daan en Sybo. «Hij was in de wolken over uw allerhartelijkste ontvangst!« vervolgde Jelles, terwijl hij plaats nam en een negeerenden bük over de drie Seelmannen liet gaan. 131 De drie Seelmannen hadden hun bleeke 1 bijeengestoken en herlazen en bekeken den br Tobias in zijn bevende handen hield. «Wat dunkt u ervan, meneeren?< vroeg pi Maranus, toen het gestaar en het onverstaanl mompel en de half gesmoorde kreten en verwens van de zijde der Seelmannen bleven voortdu »'t Is... 't is... 't is onbegrijpelijk !« s Tobias. »Ongeloofelijk!« riep David. «Gekkewerk!« siste Johannes. »Maar den brief dien erkent u toch ah vroeg professor Maranus. «Professor...,* zei Tobias, >de brief is < is Melchior's hand, maar de jongen moet drc krankzinnig geweest zijn !« «Meneer de voorzitter,* sprak Jelles, »daar didaat zijn sollicitatie intrekt en hij bovendien, zijn vader, die het weten kan, dronken of krai is, kan hij, dunkt me, gevoegelijk van de li candidaten geschrapt worden.» «Ik vraag uitstel van 'de benoeming tot ik i zoon gesproken heb,« zei Tobias, na een s fluisterd overleg met zijn beide broeders. «Daar ben ik tegen,? sprak Jelles, «vandai de benoeming plaats vinden. Candidaten, c vrijwillig terugtrekken, komen niet meer inaanm spreekt vanzelf,* zei Sybo. ben het met de heeren Hettema eens,* sprak )r Maranus. »De heer M. Seelman wordt op erzoek geschrapt als sollicitant. Wenschen de stemming daarover?* vroeg hij aan de Seel- is schudde ontkennend en mistroostig het Johannes en David staarden verslagen voor ,« vervolgde professor Maranus, >zal ik overt het voorlezen van een andere missive,* en opnieuw een brief uit een couvert, streek hem las: Doetinchem, Villa Nova, 16 Juni igió. n Raad van Beheer der Tjeerd Hettema stichting, iedelgéboren Heeren, vdergeteekende, Bartout Hettema, jur. stud. 'n .... vloog op. on, professor mag ik dien brief....* sor Maranus scheen zich, ondanks zijn statte, tót een majestueuse lengte te verheffen Jelles met zoo'n bestraffenden en vernietigenwegens die onderbreking aan, dat 4e laatste erugviel in zijn stoel, terwijl de professor 55 ui uiigcu iieuueu gcvuciu urn up iiuii suinuiai rug te komen, doch zonder de voortreffelijke schappen en kundigheden dier heeren te misk geloof ik, dat de heer Verveer toch zeker o( zal blijken de rechte man op de rechte plaats Wenschen de heeren nog stemming over de; noeming.... een vrij nuttelooze formaliteit i lijk.... of zullen we maar aannemen, dat di Verveer met algemeene stemmen benoemd is?' Met zes stuursche hoofdknikken werd de vr; blik van den professor beantwoord. »Als ik de heeren dan zou mogen verzoek benoeming even te willen onderteekenen,« ei fessor Maranus stond op en overhandigde ee aan Jelles, die het dichtste bij hem zat. Jelles aarzelde even, zag Daan en Sybo a> beiden met een onverschillig gebaar hun sch ophaalden. Dan trad hij toe op de schrijftafel en las i kende het besluit der benoeming, dat professc ranus zooals bleek, reeds van te voren geree gemaakt. Zijn broeders volgden het voorbeeld ; Daani or< r een krui onder met slierten, die uitstierf in irketrekker. fessor Maranus deed nog een rondvraag, maar id verlangde het woord. Raad van Beheer der Tjeerd Hettema stichting titeen in troebele stemming. IX. varen wonderlijke, onverklaarbare dingen ge- t bij Hettema. Al dadelijk dien avond, toen en zijn vrouw uit waren gegaan en Nedda en t alleen hadden gelaten, elf uur waren ze thuis gekomen; ze hadden t gevonden in de tuinkamer, zittend in een teuil, maar zoo soezig en raar, dat ze aan rstand en ook wel wat aan zijn nuchterheid getwijfeld. Nedda was verdwenen; ze haderal gezocht; het bed op de logeerkamer was slapen; Bartout kon geen inlichtingen geven, i en mevrouw hadden toen verondersteld, dat alleen maar een visite was komen maken, dat U7J1S hlÜVPtl PTAt! rinrh tint hoi haalamool rtiai 157 dacht. Een paar dagen later waren ze naar de: dag van Sybo gegaan in Velp en toen hadd meteen de visite gemaakt bij Nedda'soom, het! lid Dumaer van Scherpenzeel, op villa Rosa. tot hun verbazing vernamen ze van de mek meneer al sedert twee maanden in een sanatori Zwitserland verpleegd werd. >En mevrouw dan?« had Jelles gevraagd. Toen had de meid even geglimlacht. «Mevrouw ? ... Meneer is niet getrouwd,< ze geantwoord. »En zijn nichtje, juffrouw Nedda Francini d is die niet thuis?* had mevrouw, noeal en 1 o &—• stommeling, van jou met dezen inkt óp pier geschreven!« had Jelles geroepen, n had Bartout een hand aan zijn hoofd ge. Vaag, heel vaag, als de herinnering aan een i, had hij het besef, dat hij eens iets geschreid, half slapend op een avond.... toen bij hem was. ... ja.,.,« had hij eensklaps geroepen, »ik iet gedaan hebben zonder bewustzijn bijna, 3... op haar bevel... ze biologeerde me... inner me iets... haar stem ... zij dicteerde en reef... ik kon niet anders....« ar dan,« had mevrouw Hettema uitgeroepen, s dat juffertje een werktuig, een agente van ïeneer Bruno Verveer misschien wel van ior Maranus zelf.... Jelles, dat moet een zaak worden bedrog... ophchterii je . . . !« r de Seelmannen waren de gebeurtenissen al erbijsterend geweest. varen thuis gekomen, Tobias, David en Jo, met gezichten of ze hun eigen begrafenis bijgewoond, en Tobias had met een gele, nauw vprctaanhara cfom rraiarrA • - XXn^A^ 159 Doch Magdalena riep niets, want Melchior was niet in huis; den heelen dag had ze hem al gemist, 's Avonds kwam er een brief. Van hem. Geliefde Ouders, Ween niet over mij. Ik vertrek héden naar Amerika als impressario van een der beroemdste kunstenaressen der wereld. Uit New-York schrijf ik U uitvoerig Uw liefhebbende Zoon MELCHIOR. Toen hadden Tobias en Magdalena en David en Johannes begrepen, dat Melchior ongeneeslijk krankzinnig was geworden en nu met een gevaarlijke hoogmoedswaanzin ergens in Rotterdam ronddwaalde. «Morgen dadelijk kennis geven aan de politie, had David gezegd, en dat hadden ze gedaan ook. Maar den volgenden dag, 's avonds, net toen 't luicssdiiu uuuuuiuc cii uiccik en uccicmaai uui ner Hf nier vati Ha HfVJIanrl-An iij vernomen, dat ei % voor. hem nagezien, dal :ekere juffrouw Asta Hansen. Toe eningen gegaan, naar 't Palace uid ooit van Asta Hansen gehooi u:; . -7 1 l : i . Lil .. ui) uaai z-auuvuuii geicisu , ütj was i rcsiait i was hij naai hötel, waa d had; toei e, en daar vertelde dedi ige kelner, e Melchk ii k nerKenae, nem, aat nu aie a toen Melchior gezegd had: »Het is Asfc jehoord, wd van Asta Nielsen !« in 't spel moest zijn. Want het was waar, dit Toemdheid, die hij bedoelde, heette Asta Nielser ;t Asta Hansen. zoo, doodop, was hij nu weer thuisgekomen I t die brief.... waarom heb je in godsnaam llicitatie ingetrokken.... ezel!« had oom Jo 161 loos in mekaar gezakt en had verder alleen met zijn hoofd geknikt of geschud als ze wat vrc »Dat is ophchterij... bedrog...,« had E die 't weten kon, ten slotte gezegd. »We zulle juffertje wel uitvinden.... dat wordt een p zaak!« Toen ze om zes uur precies samen binnenkwa vonden ze professor Maranus in rok, en op de van die rok bengelden alle ridderorden, die wetenschap hem zooal had opgeleverd. Hij was ongemeen vroolijk en schertsend gev maar hij had geen antwoord willen geven op aarzelende vraag van Bruno, wie er nu benoemd Melchior of Bartout? Toen, in de eetkamer, had op Bruno's bord groot couvert gelegen, waarop dit adres van de i van professor Maranus : Den Hoogedelgestrengen Heer Bruno Vervee: Directeur der Tjeerd Hettema sticht Alhier. Tranen, gejuich, vreugde, verbijstering, uitgel runo en Hili ar die vreen vreer lakte hi 162 »Het is ongelofelijk het is bijna bovennatuurlijk!* had Bruno ten slotte uitgeroepen. Professor Maranus had zijn schouders opgehaald, A . iet. Maar weet je w nu: puzzle voor hem op te lossen. Hij had eeni] geleden een brief gekregen van zekeren , Seelman uit Alkmaar, die een klacht wegens en oplichterij indiende tegen een juffrouw, 2 mende Asta Hansen, filmactrice uit Kopenhag wier adres hij niet kon opgeven, en hij had brief gekregen van zekeren heer Bartout Heti een klacht indiende wegens zedelijke misha hem aangedaan door zekere juffrouw Nedda I kunstschilderes, zonder bekende woonplaats. Na een voorloopig onderzoek, ingesteld n; leiding dier klachten, was hem gebleken, dat innige relatie tusschen deze beiden moest zóó innig, dat ze feitelijk saamsmolten tot é een soort samenzwering van twee of meer v die verband hield met. de Directeursbenoemi deTjeerd Hettema stichting. Mr. Mijs was naar professor Maranus : »v leen, toch niet als iets heel opmerkelijks moest iwd worden, want de stijl der brieven had jens ; cze waren geheel geschreven volgens het schabloon, dat voor soortgelijke epistels alezigd wordt. Mijs had het adres genoteerd van Bruno Ver1 wilde daarna heengaan, maar toen hij al >fessor Maranus, die hem uitgeleide deed, bij r was, had hij nog gevraagd : >Die meneer was uw protégé, uw candidaat, nietwaar?* p+urïifplr! * tiaH nmfacBnr Maratinc rrpant- vendien de galant van mijn naar Hilda gekeken, die ev< wprlpnrpn nrprrlimlapfil 165 tuigen kon krijgen, die de duistere zaak tot i klaarheid zouden kunnen brengen. Hij had gewikt, gewogen. Eén ding stond vast. De eensluidendheid < ven mocht dan op zichzelf niet zoo wonder] wel zéér merkwaardig was het, dat de twe candidaten van Bruno Verveer beiden door i waren overgehaald of gedwongen om hun sol in te trekken. Bij die intrekking konden slechts drie mensi lang hebben. Professor Maranus, Bruno Vei Hilda Terborch. Dat professor Maranus handlangers zou j hebben om Melchior Seelman en Bartout op deze wijze te bedriegen of te verleiden, \ strekt onaannemelijk; dat Bruno Verveer zot touw «lil hphhpn crprpt IppIt Mr Müo na »ïïi hru1 Ik heb nog een paar vragen ien. Juffrouw Terborch, ik moet u een eenigslonderlinge vraag doen. En dat is deze: >Waargde u zooeven, toen u ging zitten, uw rechterzoo makkelijk en gewoon op de leuning van toel, terwijl u diezelfde beweging met den linkerzoo heel, héél voorzichtigjes en als aarzelend e ?« aar die leuning zit los !« antwoordde Hilda, otseling hevig bloosde. ist u dan dat die leuning los zat, vóór u plaats 185 »Hc begrijp u niet.... ik begrijp de port van de vraag,< antwoordde ze, terwijl ze wat naar professor Maranus en Bruno keek. »Dat komt er minder op aan,« sprak Mr, >als u die vraag maar gelieft te beantwoorden Hilda zweeg. »Maar wat bedoelt u dan?« vroeg Bruno, ontstemd tot Mr. Mijs wendend. «Pardon ik stel vragen U niet, woordde deze, nochtans niet op onvriendelijkei »Maar het feit) dat juffrouw Terborch die vraj zal, of mogelijk niet kan beantwoorden, lost vc de puzzle, het geheimzinnige van hetgeen er c Directeurschap van de Tjeerd Hettema stichting heeft plaats gevonden, geheel op.« »Dat is nogal sterk,* sprak professor Mara »Ik stel die vraag nopens die leuning hit vervolgde Mr. Mijs : »Toen Asta Hansen op stoel ging zitten, viel de leuning eraf; dat wa natuurlijk; die leuning moet eraf vallen, z iemand op den stoel plaats neemt, die niet o breuk, dat defect, verdacht is,« en Mr. Mijs ve zijn scherpe, doordringende oogen op Hilda, d angstig voor zich uit keek en vermeed den O in het gelaat te zien. »Toen,« vervolgde de laatste, >juffrouw Fr; nn Aan-To1(Aar% —1 A_ . , , .. 186 htbaar voorzorgen nam om de defecte leuning an met de grootste voorzichtigheid aan te ,...« lar met uw verlof...« begon professor Maranus. rdon... pardon...,« sprak Mr. Mijs, >laat uitspreken. Na juffrouw Francini verscheen iw Hilda Terborch, en zooals we zooeven hebeconstateerd, gedroeg juffrouw Terborch zich jzichte van de defecte leuning precies eender aar voorgangster. Daar volgt dus uit, dat iw Francini en juffrouw Terborch beiden en, wat Asta Hansen ten opzichte die leuning ondervonden had.« lar dat is onmogelijk.... dat is absoluut oninbaar !« riep professor Maranus uit. :t uw verlof,* hernam Mr. Mijs. *Het is ineel zeer wel mogelijk, het is meer, het is een .... bet is volkomen verklaarbaar. Het toeval at ik juist heden van mijn boekhandelaar ter kreeg een werk van Dr. E. Tyson h e r t,« en Mr. Mijs las den titel voor: »H o o gaarin de physiologie aan de uniiteit van Pennsylvanië, dat handelt Dubbele persoonlijkheid.* ia maakte een beweging van schrik, zoo hevig, : leuning van den stoel naar beneden viel. .X „»„„!. t.^„l la looi - enratr M«- \Aiic 187 »Ik zal over dat werk niet te veel zeggen, ma behandelt meerdere wetenschappelijk vastgestel vallen van dubbele en meervoudige persoonlij waarbij men dus te doen heeft met t w e e o f i geestelijke individuen, die in een en 't ze hchaam huizen en zich beurtelings manifesl zonder dat de een van 't bestaan der andere i duen iets afweet. Dit werk van Reichert beh ook een door Dr. Morton Prince bestudeerd van een driedubbele persoonlijkheid bij een : juffrouw Beauchamp. In juffrouw Beauchamp den zich drie persoonlijkheden ontwikkeld, elk j verschillend van de twee anderen in tempera smaak, gewoonte, ontwüdceling enz. Plotseling dween de eene persoonlijkheid en trad een der anderen er voor in de plaats. En deze drie per lijkheden waren zoo verschillend, dat ze betiteld den als de Heilige, de Vrouw en de Duivelin Heilige droeg altijd het haar laag, kleedde zich voudig, ging eiken Zondag naar de kerk ; de Du droeg haar kapsel hoog en kwam nooit in een huis, de Vrouw droeg het haar hoog noch laa ging eens in de maand naar de kerk. De Hfeilij nooit soep of ijs, maar gebruikte veel olie en j de Diiivetin was dol op soep en ijs, maar hac afkeer van olie en azijn, de Vrouw at soep, ijs, DE DRIEDUBBELE VROUW 7^ 73 7 2 DE DRIEDUBBELE VROUW. I. Het was onmogelijk zich een deftiger en stemmiger vertrek voor te stellen dan de studeerkamer van professor Maranus. Op den vloer lag een dik bruin tapijt, dat het geluid van alle voetstappen zoo verdofte, dat iedere bezoeker, wiens laarzen tenminste niet kraakten, na 't binnen komen even verschrikt naar zijn voeten keek, omdat hij een oogenblik meende nog op zijn' pantoffels te zijn. De meubels, die er stonden, waren van een doffe, donkere houtsoort en zichtbaar zwaar; de geweldige schrijftafel stond kloek en onwrikbaar op zijn dikke pooten en boog in het geheel niet door onder den last der zware folianten en der bijna topzware stapels wetenschappelijke periodieken, die de geleerde eigenaar bij zijn tegenwoordige studie telkens moest raadplegen. Ter weerszijden van den schoorsteen waren de groote antieke kasten; daaruit staarden de hoofden 8 der gebeeldhouwde kariatiden peinzend in de kamer en leeuwenkoppen beten in verstarde grimmigheid op dofkoperen ringen. Boven op de eene kast stond een krijtwitte Minerva met blinde oogen en op de andere glimlachte een ijskoude Venus van Milo. De haard was gesloten met een kil glanzende» koperen schuif, die elke herinnering aan koesterende warmte afbrak. De rechtlijnige schoorsteenmantel torschte een granieten pendule, die even onhoorbaar als nauwgezet zijn eentonige plicht vervulde en aan beide zijden geflankeerd werd door groote vazen van hetzelfde koudglimmende gesteente. Boven den schoorsteen hing het geschilderde portret eener dame van middelbaren leeftijd, met strenge' oogen en een vastberaden mond; in de rechterhand hield ze een waaier aan een koord, dat afhing langs haar crinoline, de linker rustte op een stapel f olianten, die op een tafeltje lagen, op welk zelfde tafeltje ook een stuk papier was ontrold, waarop de naam en de leeftijd dezer grootmoeder van professor Maranus waren vermeld. Aan den rechter en linker zijwand, en ook in het penant tusschen de twee ramen, hingen de beeltenissen der mannelijke voorzaten van den professor; zelfbewuste, deftige heeren met bakkebaarden en stropdassen. Een had zijn rechterhand hoog in zijn vest 9 gestoken en zijn linker beschermend gelegd op de aardbol, die op een tafeltje naast hem stond; een ander, meer tot contemplatie geneigd, wees vermanend op een doodshoofd en een zandlooper, terwijl een derde, die zeker de alchimist der familie was geweest, met een Welgevormde hand vol ringen een collectie retorten en distilleerkolven demonstreerde, die gevuld waren met rqode en groene vloeistoffen. Op al die schilderijen was het familiedevies van het geslacht Maranus aangebracht; het stond in fraaie trekletters op de afhangende paplerrol der grootmoeder, in zware, massieve karakters op den metalen globerand, het was te lezen op den zandlooper, het stond waarschuwend op een schild onder de distilleerkolven : »Nemo luditMaranum* hetgeen vrijelijk vertaald zoowat wil zeggen: »Niemand kan Maranus voor den gek houden.* Doch ook zonder die uitdrukkelijke mededeeling zou toch wel niemand, die de gelaatstrekken dier voorvaderen goed bekeken had, het ooit in zijn hoofd hebben gehaald eens te onderzoeken of een lid van dat geslacht ook op de een of andere wijze in de maling te nemen was Een schuchter mensen sloeg onwillekeurig zijn oogen neer als zijn blik toevaBg in het gelaat van een dier voorzaten terecht kwam, en dat iemand het 10 ooit gewaagd zou hebben de dame met de waaier of den mijnheer met de globe of dien met de retorten of het doodshoofd zelfs maar tegen te spreken, was zoo onwaarschijnlijk, dat niemand het ooit veronderstelde. Het is het lot van de meeste geschilderde grootheden, die niet verbranden of afschilferen, om na een goede honderd jaar in een museum te worden- opgehangen, waar hun nobel of vermanend gebaar geen sterveling meer imponeert, en daarom hadden de leden der familie Maranus in zooverre geboft, dat zij tenminste getuige bleven van wat er in het leven hunner afstammeling, althans in zijn studeerkamer, alzoo geschiedde. En het moest hun nazaat ook wel een aangename rust geven, het denkbeeld, dat hij de wetenschap, in dit geval de kunstgeschiedenis, in deze kamer diende, letterlijk onder de oogen van zijn voorvaderen. Die voorvaderen hadden trouwens ook eenmaal in ditzelfde vertrek geleefd, gedacht en gearbeid; er zweefde nog iets van hun verstorven levens in deze kamer, een geur van lavendel en snuif en palissanderhout en oude perkamenten. Er was ook geen plek in de kamer, waar iets kon geschieden, dat aan de blikken dier voorvaderen ontsnapte en menige bezoeker, die even alleen gelaten werd, kreeg, zonder dat hij wist hoe 't kwam, het onbehagelijke gevoel of hij in zijn eenzaamheid bespied werd. Dan zag hij ineens, dat het de voor- 11 vader met de globe was, die hem op een impertinente wijze aanstaarde. Hij sloeg zijn oogen neer, kuchte even om eenig geluid te hooren, zette zijn stoel een halve slag om, maar dan keek de alchimist hem met een soort verwonderde minachting aan ; opnieuw draaide hij weg met een half gesmoorde verwensching op zijn lippen, maar dan kreeg hij dadelijk een schok door zijn lijf door den voorvader met het doodshoofd, die hem dreigend biologeerde; sterk gedemoralisrd voelde hij dan na nog een wending de scherp critische blik op zijn huid van de dame met de waaier, en dan ineens van alle zijden gepriemd en getreiterd door dat afschuwelijke gekijk, besloot hij gewoonlijk juist zich door de vlucht aan dit gemartel te onttrekken, als professor Maranus weer binnenkwam, en zoodra deze laatste het vertrek betrad, trokken de voorvaderen zich altijd dadelijk terug. Nog nimmer, zoolang ze daar hingen, waren de grootmoeder en de voorvaderen zoo buiten zichzelf geraakt van machtelooze verontwaardiging als op het moment, waarop deze geschiedenis feitelijk een aanvang neemt. Professor Maranus was niet in de kamer; op de bezoekersstoel zat een meneer, maar wel verre van de gewone angstronde te doen onder de biologeerende blikken der voorvaderen, nam deze heer van die voorvaderen envenveel notitie of ze vliegen waren 12 geweest, die langs den wand kropen en in het kruisvuur hunner booze blikken zoende hij het meisje, dat op zijn knieën zat Bruno Verveer had zijn arm om het middel van Hilda Terborch geslagen; zij had haar hoofd tegen zijn schouder gevleid, en terwijl ze elkaar om beurten of soms gelijktijdig kusten, voegden ze elkaar van die woordjes toe, die idioot zijn als ze je in nuchtere oogenblikken weer invallen, doch die niettemin op het juiste oogenblik uitgesproken denzelfden poètischen klank hebben als het gekweel van een nachtegaal in een maanlichten lentenacht. Hilda Terborch was een nichtje van professor Maranus ; ze was twee en twintig jaar oud, klein en tenger en gracieus in al haar bewegingen; ze had springerig lichtblond haar, dat vaak als een stralenkrans om heur hoofdje stond, en van die wonderlijke oogen, wier kleur geen man kan vaststellen, omdat hij, er in kijkend, dadelijk een eigenaardige verwarring in zijn binnenste bespeurt, die hem belet zuiver waar te nemen. Dat Hilda verwant was aan de familie Maranus, getuigde soms een eigenaardige trek om den mond, die al de portretten ook hadden, maar op de beeltenissen was die trek verstijfd tot een ietwat aanmatigende vastberadenheid, terwijl om Hilda's lieven mond die trek slechts verscheen, wanneer ze soms eens nadacht over moeilijke problemen in haar jeugdig leven, die alleen wilskrachtige handelingen tot 13 een bevredigende oplossing konden brengen. Bruno Verveer was schilder, een schilder van talent, met juist naam genoeg om zachtjes aan te verhongeren in de illusie, dat zijn kunst nu toch weldra voldoende dagelijksch brood zou gaan brengen voor Hilda en hem tezamen. Hij had professor Maranus' portret geschilderden daarna de opdracht aanvaard de beeltenis te maken van des professors nichtje. • Op het atelier poseeren, dat ging niet, vond de oom, in angstvallige bezorgdheid voor de betamelijke gedragingen van het meisje, wier voogd hij geweest was, en daarom had hij zijn studeerkamer, welker ramen op het Noorden lagen, twee morgens in de week afgestaan voor dien schildersarbeid. De ezel stond schuin voor het eene, en de stoel, waarop Hilda moest poseeren, voor het andereraam. Die ramen zagen uit op den tuin en gedurende de zittingen placht oom Maranus daarin fe wandelen en wandelend te lezen, maar iedere vijf minuten zag hij op van zijn lectuur, keek naar 't eene raam of Bruno er wel stond en dan naar 't andere of Hilda er wel zat en zoo een van beiden een oogenblik ontbrak, dan klonken enkele seconden later zijn haastige stappen, op de steentjes van 't bordes en in 't volgende oogenblik had hij de studeerkamer dan met een argwanend gezicht betreden. Maar dezen morgen, nu al wel een half uur ge- 14 leden, had de professor anders gedaan dan anders; hij had al wandelend, en het tempo zijner wandeling was opvallend snel geweest, buitengewoon veelvuldig naar boven gekeken, dan, tot driemaal toe, was hij ineens ergens weggekropen, om dan plotseling en dadelijk kijkend weer te voorschijn te schieten, alsof hij zeggen wilde: »Je dacht, dat ik weg was, hè ?« Maar de vierde maal, toen had Hilda, hoewel Bruno geen enkel gerucht, maakte, behalve dat hij af en toe diep zuchtte, eensklaps gezegd : >Stil es !«.... Ze hadden beiden geluisterd en toen ineens had Hilda juichend uitgeroepen : »Ik hoor de buitendeur dichttrekken .... hij is uitgegaan hoera !« Op dien uitroep had ook Bruno een vreugdekreet geslaakt, zijn palet neergesmeten, Hilda in zijn armen genomen en even later was hij met- haar op zijn knieën in de bezoekersstoel terecht gekomen, waarin ze beiden de verontwaardiging van het voorgeslacht zoo onbeschaamd negeerden. » Schat, < zei Bruno, toen er eindelijk een pauze kwam in hun onderlinge liefkoozingen, >ik heb een belangrijk nieuwtje... .< Ze zag hem dadelijk met haar nieuwsgierigste oogen aan. »Wat dan?« vroeg ze, de witte boventandjes bijtend in haar onderlip. >Als je me zóó aanziet,* zuchtte hij, »dan kan ik niets vertellen. Die oogen van je,.... die wonder- 15 lijke oogen, die nooit eender zijn die me wanhopig maken en dronken en krankzinnig als jk al mijn menschelijke gevoelens met reuzenenergie uitschakel en er naar kijk, alleen met schildersoogen ... om de kleur en de gloed • dan zie ik ze soms blauw mooi donkerblauw dan houd ik de visie van die kleur vast meng op mijn palet, tot ik zeker weet zoo is 't... . precies zoo en dan kijk ik voor controle nog even.... God!... dan zijn ze grijs geworden met een goudgroenen weerschijn of soms donker van een niet te benaderen kleur....« Hilda lachte, trok schertsend aan zijn schildersbaardje, vleide haar hoofd weer tegen zijn schouder en sloot haar oogen. »Zoo dan *, fluisterde ze, >nu zie je ze niet, vertel me nu dat groote nieuws.* ^Ja ja,« sprak hij wat zenuwachtig, >want Professor is al zoo lang weg 't ia dit Je hebt gehoord van de Tjeerd Hettema-Stichting ?« Hilda knikte met gesloten oogen. Zeker had ze er van gehoord. In Amsterdam was kortgeleden de oude, schatrijke, eenzelvige weduwe van een meneer Hettema overleden en bij de opening van haar testament waren dozijnen erfgenamen flauw gevallen, omdat uit de voorlezing bleek, dat haar geheele nalatenschap, die een paar millioen bedroeg, toeviel aan een door haar gegrondvestte »Tjeerd Hettema stichting*. 16 Die stichting, welke een instituut moest worden van de schoone kunsten in 't algemeen en van de schilderkunst in 't bizonder, erfde ook haar ganschen inboedel en de zeer belangrijke collectie schilderijen. Er moest een museum-gebouw verrijzen en uit de rente van het geweldige kapitaal moest jaarlijks een fortuin besteed worden voor de uitbrading der verzameling. Er werd een Hollandsohe »prix de Rome<, een »Tjeerd Hettema prijs*, gesticht, en zoo waren er nog allerlei beschikkingen, tot in onderdeden omschreven, die de stichting tot een eersterangs gebeurtenis op kunstgebied in Nederland verhieven. Dat alles wist Hilda zoo goed als iedereen. »Maar weet je ook, dat er aan het hoofd van de stichting een Directeur moet benoemd worden?* vroeg Bruno. >Een Directeur, die, behalve vrij wonen, vuur en licht in een prachtvilla, ook nog drie duizend gulden tractement krijgt en benoemd wordt voor zijn leven?* Hilda sloeg dadelijk haar oogen op en kwam overeind. >En jij solliciteert daarnaar ?< riep ze uit >Ja ... ,< zei Bruno, »ik solliciteer ; ik waag de kans zoo goed als een ander.* > Verbeeld je « fluisterde Hilda met een rilling van geluk , »als je dat eens kreeg....« maar dan ineens mistroostig: »Och, maar daar zullen honderden sollicitanten zijn....« 17 »Nee....« sprak Bruno, »dat zullen er niet Je weel, er is een Raad van Beheer benoemd, waar je oom ook in zit Nu, en die Raad van Beheer heeft maar in zeer beperkten kring publiciteit aan het bestaan der vacature gegeven, juist om een te groote toeloop van sollicitanten te voorkómen.* >Maar oom moet je aanbevelen!* riep Hilda met schitterende oogen, >en je benoeming steunen!« »Ze zijn met hun zevenen,* sprak Bruno, >zeven leden van den Raad van Beheer, dus om benoemd te worden zou ik minstens vier stemmen moeten hebben.* »Ssst « deed Hilda eensklaps, en dan met sissende fluistering, terwijl ze van Bruno's schoot afvloog, een boek greep en naar haar plaats snelde. »Daar is-ie gauw je palet!« Het was hoog tijd. Bruno had nog juist gelegenheid om zich door lukraak een veeg karmijn op de nog wel zeer onvolkomen beeltenis van Hilda te smeeren, een houding te geven of hij ernstig aan 't werk was, toen professor Maranus het vertrek binnenkwam. Hij was een goede zestiger, wat klein van stuk, maar driftig en levendig in zijn bewegingen als iemand, die veel jonger is. Dat hij een nazaat was van de dame met de waaier en de haar omringende heeren, zag iedereen met den eersten oogopslag. Hij had datzelfde welbewuste en tevens critisch uitvorschende in zijn houding en gelaat Tegenspraak De Driedubbele Vrouw 2 18 duldde hij zctömin als zijn grootmoeder met de crinoline, wier energieke kin hij geërfd hadj terwijl er verder reden was om aan te nemen, dat tct zijn bestaan hier op aarde in dezen vorm het meest had medegewerkt de voorvader met de stropdas, die den aardbol beschermde. »'t Vlot niet hard vanmorgen,* sprak hij wat snauwerig, met een blik op de onvoltooide schilderij. »Je was een half uur geleden net zoo ver.* >De oogen van uw nichtje zijn heel moeilijk te treffen, professor,* antwoordde Bruno, »en zoodoende .. »Wat moet die rooie vlek naast haar neus..". ?« 't Lijkt wel of ze roodvonk heeft!« bromde de ander ontevreden, maar dan, zich van den schilder afwendend, trad hij op zijn schrijftafel toe, wierp daar de portefeuille op, die hij met zich droeg, en ging zitten in zijn armstoel. Hilda, poseerend aan het andere raam, met een opengeslagen boek op het tafeltje voor haar, zag niet op. »Ik ben uitgeweest ,« zei de professor. Nu wendde ze haar hoofd. »U ? O, ik dacht u in den tuin gezien te hebben,* sprak ze rustig. »Zoo...« 't Klonk wat smalend ongeloovig. Hij drukte zijn kin in zijn hals, keek onderzoekend met gefronste wenkbrauwen naar Hilda en dan weer naar Bruno, die hevig schilderde. 19 »Ik ben naar een vergadering geweest van de Tjeerd Hettema stichting.* »De Tjeerd Hettema stichting... ?< riep Hilda. >De Tjeerd Hettema... ?* riep op 't zelfde oogenblik ook Bruno, terwijl 't penseel uit zijn hand viel. »Wat scheelt jullie?* vroeg de professor. »Is dat een mededeeling om er een soort stuipen van te krijgen ?« »0 nee nee « zei Hilda, wat onnatuurlijk lachend. •Volstrekt niet, professor... ,* sprak Bruno, die met een hevige kleur zijn penseel opraapte, .hoewel... e... mijnerzijds,* stotterde hij wat, »ik stel toch wel een zeer groot belang in die stichting, weet u.« »Ja, dat weet ik zeker,* sprak professor Maranus scherp. »We hebben juist de sollicitatiebrieven gesorteerd, maar die nonsens kan je wel uit je hoofd zetten.* 'Met, uw verlof,* begon Bruno onthutst. »Nee, ik geef geen verlof, voor niks>* antwoordde de professor. »Als ik zeg, dat jouw soWdtatienonsens is, dan is dat nonsens,, versta-je dat? Je denkt toch niet, dat ik idioot ben of kindsch, wel ?« »0 nee, professor, integendeel, ik....« stamelde Bruno. •Jawel, 't is goed.... schei maar uit Daar zijn vijf en twintig sollicitanten.* 20 Groote Goden !« zuchtte Bruno, met een angstigen blik om hulp naar Hilda. »Van die vijf en twintig komen er vijftien heelemaal niet in aanmerking.* »Goddank....« >Nee, niks te goddanken, beste vrind. Van die tien overschietende zijn er nog vijf afgevallen « »Pro... professor... be ... ben ik nog bij dat restant?* vroeg Bruno, terwijl hij met 't palet om zijn duim op den geleerde toetrad. >Ja, daar ben jij bij,* antwoordde deze, »van die vijf zijn er nog twee afgevallen, blijft drie, en daar ben jij ook bij....« >Professor!* juichte Bruno. »Oom....!« kreet Hilda. Professor Maranus wierp zich achterover in zijn stoel. »Alweer die stuipen ?« En dan tergend langzaam : »Maar bij die drie is er een, die 't nooit wordt, en dat ben jij ook !< •Professor « sprak Bruno bevend, »zoudt u niet de goedheid willen hebben mijn candidatuur te steunen ?« •Jawel,* antwoordde deze koeltjes, >maar de andere zes willen je niet hebben, dus daar schiet je niks mee op. Luister, ik zal je de zaak uitleggen, en als ik uitgesproken ben, zul je spijt hebben van die weggegooide vijf cent voor de postzegel van de 21 soluatatiebrief De testatrice heeft zes leden van den Raad van Beheer aangewezen, drie uit de familie Hettema, van haar mans kant, drie uit haar eigen familie, van de tak Seelman. Mevfouw Hettema was een juffrouw Seelman van zichzelf. Die tweemaal drie leden hebben mij als zevende lid benoemd. De Seelmans en de Hettema's zijn gezworen vijanden van elkaar en ze hebben ieder hun eigen candidaat Van de Hettema's solliciteert er een student in de rechten met twaalf dienstjaren, van de Seelmans een proponent met een spraakgebrek. Ik steun geen van beiden; Dus de stemmen staken, een, twee, driemaal. Dan beslist het lot en of de jurist of de proponent gaat met het baantje strijken En jij niet, nooit, never, jamais. Begrepen?* Professor Maranus stond pp en verliet met korte, snelle passen de kamer. Als vernietigd zonk Bruno, nog met het palet om zijn duim, neer op den bezoekersstoel. >Mijn mooie, heerlijke droom... mijn illusies...« zuchtte hij stootend, >verloren verloren Hilda HMda..... lieveling Hij keek smeekend en troostzoekend op uit zijn geslagen houding en zag naar 't andere raam, maar zijn treurige oogen kregen eensklaps een uitdrukking van verbijstering. Hilda steunde met beide handen haar hoofd en las iets, wat stond in het boek, dat ze gegrepen 22 had van haar ooms schrijftafel. Ze las met zoo'n aandacht en was zoo ingespannen geboeid, dat de gansche omgeving, de kamer en zelfs Bruno in 't geheel niet meer voor haar schenen te bestaan. >Hilda !« kreet de laatste nogeens. Toen, langzaam, alsof ze wakker werd en haar geest maar traag de droombeelden liet glippen, zag ze op, streek met de hand over haar voorhoofd en glimlachte. »0 ja Bruno ik las « sprak ze zacht. »Ik ik begrijp je niet,« beefde bij, »je hebt toch gehoord, waf > oom zei « Ze sloeg het boek dicht, stond langzaam op en er was iets wonderlijk vastberadens en toch slaapwandelachtigs in haar heele manier van doen, terwijl haar oogen zoo groot en donker schenen of ze toebehoorden aan een heel ander wezen. >Bruno...,« sprak ze zacht »Hier, kus me op mijn voorhoofd.* Hij deed het werktuigelijk. »Zoo.... pak je schildersboel in,.. .* »Ja.... schat Hilda maar, ik begrijp je niet... je doet zoo vreemd... zoo...,« stamelde bij. Ze was al naar de deur gegaan, maar daar wendde ze zich nog eenmaal om. »Bruno,« zei ze op dienzelfden droomerigen toon, »Bruno, er gebeuren soms vreemde dingen op de 23 wereld, maar ook, al gebeurt het allervreemdste, dan nog, moet je nooit wanhopen. Geloof in mij, vertrouw op de toekomst * »Hilda U riep Bruno opnieuw, terwijl hij met uitgebreide armen op haar toe wilde snellen, doch onhoorbaar en onwezenlijk als een vizioen was ze verdwenen. »Groote goden wat is dat wat gebeurt er?« stamelde hij, in vertwijfeling rondziende. «Waarom treurt ze niet met mij over de vernietiging van mijn heerlijke illusie waarom verlaat ze me... nu.... juist nu ? .... En op het oogenblik, dat tk zoo hunkerde naar troost en opbeuring zat ze te lezen.... te lezen in een romannetje...!« Hij trad op de tafel toe, greep met zenuwachtige handen het boek, dat HHda blijkbaar zoo geboeid, had. Hij las den titel: Dr. E. T. REICHERT Hoogleeraar In de pbyslologle aan de Universiteit van PennsylvanIS Over meervoudige persoonlijkheid Was dat nu het boek, waarvoor z ij n belangen vergeten werden ? Een boek over physiologie! Wat kon Hilda dat geleerde gedaas van dien Amerikaanschen professor in 's hemelsnaam schelen ? En toch 24 was ze er in weg, heelemaal. Maar had ze wel gelezen? Was ze niet door een wonderlijke reactie harer zenuwen op den ontvangen schok in slaap geraakt, in een soort verdooving ? Zoo raar deed ze, zoo afwezig, zoo droomerig. >Of droom ik zelf?« mompelde hij met een vaag gevoel van vreemde beklemming. »Is wat ik hier doe en zie geen werkelijkheid"i... Zal ik dadelijk wakker worden in mijn bed... ? God!« Hij deinsde achteruit Maar dat moest gezichtsbedrog zijn! Hij wreef zijn oogen, keek weer. Een rilling ging door zijn lijf. Daar... daar, aan den wand... de voorvader met het doodshoofd, die zag hem aan met glazige oogen, maar de lippen waren vaneen gespleten en van tusschen zijn tanden scheen hij hem zijn verachting toe te sissen. »Ik droom.... ik moet droomen ... ,< beefde Bruno hardop, »dat bestaat niet dat....« In vertwijfeling wendde hij zich om, maar dan ontsnapte hem een schrille kreet van afgrijzen. De grootmoeder met de waaier stak haar tong tegen hem uit! Half kruipend en struikelend, met half dichte oogen tastend, zocht hij de deur, stiet zijn schildersezel om, meende een geluid te hooren van een der wanden, alsof een der voorvaders op punt stond uit zijn lijst 25 naar beneden te springen, voelde dan ineens de deurknop en tien tellens later haalde hij diep en stootend adem in de buitenlucht 1L Mevrouw Hettema had eigenhandig! vier clubfauteuils om het ronde canapé-tafeltje aangeschoven, op dat tafeltje een karaf madera, een syphon spuitwater en een schaaltje suiker klaargezet en ze liep juist hardop tegen zichzelf te betoogen, dat een man, die een vrouw had, zooals zij er een was, toch maar bevoorrecht was boven anderen en dat er op den heelen aardbol maar weinig vrouwen zouden rondstappen, die zich zoo'n hartelijke en onbaatzuchtige moeite zouden geven om haar echtgenoot en haar zwagers, in een behagelijk en comfortabel milieu, zoo'n verkwikkende lafenis te bereiden, tegen dat ze van een langen, stoffigen autotocht thuis zouden komen, toen de deur van de tuinkamer, plotseling openging en de drie heeren achter elkander het vertrek binnentraden. >Ooeien middag, daar zijn we,« sprak de achterste, de heer Jelles Hettema, die haar echtgenoot was, en hij trad op zijn vrouw toe en nam een vriendelijke zoen op zijn wang in ontvangst 26 De beide zwagers Daan en Sybo reikten haar de hand. »Oa- zitten, ga zitten, < zei de huisvrouw met een noodigend handgebaar, »en vertel es gauw het resultaat ik ben dol nieuwsgierig ik had een telegram verwacht waarom heb je niet getelefoneerd ? Ik heb c » Kindlief,* zei Jelles, met een handwuiving de snelle woordenvloed bedwingend, »kalm kalm er viel niets te tele-foon of graf-eeren, omdat er nog heelemaal geen resultaat i s.« »Wablief ? « vroeg zijn vrouw teleurgesteld. >Jullie allemaal madera met spuit?* en als de drie heeren gelijktijdig ja knikten, herhaalde ze, tijdens de dadelijk drokke schenkbezigheid : »Geen resultaat ? Wat dan ?« »Er was nog geen sprake van een definitief resultaat, dat wil zeggen van een benoeming,* legde Jelles uit. >Het was nog maar een huishoudelijke vergadering, waarin de brieven der sollicitanten geopend werden.* »Vijf en twintig waren er,« zei Sybo, die de dikste was van de drie, de warmste en de dorstigste, en daarom ook 't eerst zijn hand uitstak naar een glas met den frisch bruisenden drank. »Vijf en twintig!« zuchtte mevrouw Hettema een beetje verslagen. »Dat is een verbijsterend onbeschaamd getal!« 27 »Laat ik je dadelijk geruststellen met de mededeeling, dat er van die vijf en twintig, na schifting...« begon Jelles. »Na een zeer nauwgezette en zorgvuldige schifting,* verbeterde Daan. >Juist drie candidaten overbleven, die min of meer ernstig voor een benoeming in aanmerking komen,* eindigde Jelles. >En bij die drie is Bartout?* vroeg zijn vrouw haastig. «Natuurlijk!« zd Sybo en Daan zd ook 'natuurlijk* en Jelles bevestigde het met een hoofdknik. »De andere twee?* vroeg mevrouw Hettema, in de vierde clubfauteuil neerzijgend. >Melchior Seelman,* zd Jelles. »Dat dacht ik al .... Melchior.... welja.,.. waarom niet....!« zd zijn vrouw met een .verachtelijk neusopirekken. »Ze waren alle drie present,* sprak Sybo, zijn leeg glas nog eens aan zijn mond zettend, waarna hij het op het tafeltje plaatste. 'Natuurlijk,* sprak zijn schoonzuster, die daddijk oprees en hd opnieuw ging vullen. > Ja,« zd Jelles, »Tobias, David en Johannes Sedman, hebzuchtig en wantrouwig en schriel als gereïncarneerde Harpagons.* >En de derde candidaat?* vroeg zijn vrouw. »Hoe heette die?* 28 »Die heette « begon Jelles, en dan aarzelend tot de beide anderen : »Tja hoe heette die ?« Sybo, die blijkbaar geen lust had om te peinzen, haalde zijn dikke schouders op en ledigde zijn tweede glas. »Veerman of zoo iets,« zd Daan. »Juist, Veerman, of zoo iets... ,< herhaalde Jelles. 'Veerman of zoo iets...,« echode zijn vrouw, >en waarom is die onbekende grootheid dan nid geëlimineerd, net als de twee en twintig anderen ?« 'Dat kon niet, kind,« zd Jelles, »En in 't einde beslist hd lot,« zd Sybo. »Is die professor nid om te krijgen ?« vroeg mevrouw Hettema. »Als jullie je een van drieën een» door hem lid opereeren... ?« »Mensen !« riep David met een griezeling. 'Hij is professor in de kunstgeschiedenis. € 'Dat's jammer...,« zuchtte mevrouw Hettema teleurgestdd. 29 >Maar...,« vervolgde Daan, 'Jelles, jij weet het, ik geef mijn stem aan Bartout alleen op de bekende conditie... .< 'Wablief wat voor conditie ?« vroeg zijn schoonzuster, even verbaasd als verontwaardigd. 'Bartout moet zich verbinden, als hij benoemd wordt, om uit het aankoopfonds mijn Piëta en mijn Graflegging voor het museum te verwerven, voor dertig mille 't stuk; die heeft Tjeerd me destijds present gegeven.* >Dat was een grap van Tjeerd,* zei Sybo. »Een onhebbelijkheid, die hij na zijn dood betalen moet,« sprak Daan. »Mij heeft hij gezegd, dat het een echte Rogier van der Weide en een echte Quinten Matsys was, en achter op 't paneel van de Piëta is een adres ingebrand van een nu nog levenden handelaar in schildersbenoodigdheden uit de Kalverstraat in Amsterdam, en op den achtergrond van de Graflegging staat het vredespaleis, wat ik in mijn onnoozelheid voor een der torens van Jeruzalem heb gehouden. Een kapitale mop, zooiets als de schilderij van den zwaaienden ezelsstaart, maar een mop, die mij geld moet Opbrengen. O zoo !« »Maar...,« sprak Jelles, >als Bartout ze aankoopt en de falsificatie wordt ontdekt ?« »Kan niet,< zei Daan kortaf. »'t Vredespaleis heb ik al opgelost in benzine en 't merk van den handelaar is weggesneden. Nu liggen ze allebei echt te 30 worden in de vochtigste hoek van mijn kelder, vol slakken en spinnen, boven op mijn oudste bourgogne !« Er viel een zwijgen, waarin iedereen, behalve mevrouw Hettema, dronk. »Waar is Bartout ?« vroeg Jelles, opstaande om sigaren te krijgen. »Er op uit met zijn schilderkist,< sprak zijn vrouw. »Heel goed,« zei Jelles. »Schilderkist?« vroeg Daan verbaasd. >Wat moetie daarmee?* »Nou...,« sprak zijn schoonzuster, »wij vonden 't gepast als hij als aanstaand Directeur van een schilderijenmuseum toch zoo'n beetje... de allures..« »0 ... ja, ja ... heel verstandig...,« knikte Daan, een sigaar opstekend. »Hoe oud is hij nu ?« »Twee en dertig ... ,< antwoordde mevrouw Hettema met een onwillekeurige zucht. »Tja, twaalf jaar geleden zond ik hem als een blozende jongen naar Leiden en nu heeft hij al een kaal hoofd en « »Dat Directeursbaantje aan de stichting is geknipt voor hem,c sprak Jelles met een sussend handgebaar. »Daar sluimert een zeer bijzondere artistieke aanleg in den jongen, die nu tot ontwikkeling zal komen. Let op, wat ik zeg.« »Daar is-ie,« sprak zijn vrouw, met een luisterend gezicht. Een paar seconden later kwam Bartout Hettema 31 inderdaad met eenige naast de kamer instappen. Bartout was een kleine man, met een ietwat ineengedrongen gestalte. Er was iets oudmannetjesachtigs m zijn clean-shaven grauwigbleek gezicht, waaruit een paar scherpe oogjes achter groote lorgnetglazen met impertinente onverschilligheid de wereld inkeken. Boven zijn ooren was nog wat vlasblond haar, verder was zijn schedel kaal tot ver over den kruin. Hij was zorgvuldig en naar de laatste mode gekleed, doch behalve dit was het eenige niet onaangename in zijn uiterlijke verschijning zijn gelijke witte tanden, die altijd in dubbele rij zichtbaar werden als hij sprak. »Zoo, Directeur !c spotte Daan niet onvriendelijk. »God, zijn jullie al terug?* zei Bartout indolent langzaam met zijn heesche kraakstem, terwijl hij zijn vader en zijn twee ooms de hand drukte, en dan tot zijn moeder: »Ik heb een gast meegebracht.* >Een gast? Waar is die dan?« vroeg mevrouw Hettema. »Ze zit in de voorkamer,* zei Bartout »Z e ? Is 't dan een dame ?« vroeg Jelles. ^Ja, een dame,* bevestigde zijn zoon, >ik zal ze hier halen. O ja,« hernam hij, nog even terugkeerend, »hoe zit dat nou met dat baantje van me ?« »Nog ongedecideerd,* antwoordde zijn vader. >'t Schijnt moeite te kosten,* sprak de zoon met een sneer, terwijl hij heenging. ■RB 32 »Wat is dat nou voor een logé, die bij meebrengt?« vroeg Jelles wat achterdochtig. Mevrouw Hettema haalde haar schouders op. >Een van de nichtjes zeker of anders een meisjestudente uit Leiden of zoo,« sprak ze. >Hij heeft meer zulke verrassingen.* Jelles knikte, en Sybo deed ten tweeden male een drinkpoging aan een leeg glas. Even daarna kwam Bartout terug met een tenger, elegant jong meisje met gitzwart haar, dat in 't midden gescheiden en glad tot halverwege over de ooren gelegd was. Dit en de mooie, donkere oogen, met lange, omgebogen wimpers, gaven iets meditatiefs aan het geheel, dat herinneringen wekte aan sommige meisjeskopjes op de kerkelijke stukken van Toorop. Ze was gekleed in een eenvoudigen, korten rok van blauw cheviot, en ze droeg over een wit batisten blouse, die de hals decent vrij liet, een zijden yersey van vaalgroene kleur. Bescheiden, maar volkomen rustig trad ze naderbij en wachtte op Bartout's voorstelling. » Juffrouw Nedda' Fran... Fran...,« begon hij onzeker. »Frandni,« vulde ze aan met een zachte, welluidende stem, die echter wat sleepte. >Nedda Francini,* voltooide Bartout, »mijn moeder ..., hier papa... en twee ooms, Daan en Sybo.« J3 Mevrouw Hettema reikte haar de hand en de heeren stonden even op en bogen. »Neemt u hier plaats,* zei mevrouw Hettema, »ik vind het altijd heel prettig kennis te maken met de vrouwelijke collega's van mijn zoon.« »Pardon, ik ben geen collega van uw zoon,« sprak het meisje, »ik heb vandaag pas voor 't eerst kennis met hem gemaakt.* »Och kom?« zei mevrouw Hettema wat verrast, en blijkbaar verlangend naar meer bijzonderheden. Ook Jelles en zijn twee broers wisten even niets te zeggen om hun belangstelling in 't geval te maskeeren. Maar Bartout, die grenadine aandroeg, verbrak de spanning, draaide zijn verhaal af als een anecdote. »Ja.... verduiveld toevallig .... ik had ze al gezien toen 'k uitging, hier vlak bij huis... 'k denk : God, wat is dat voor een juffrouw met een schilderkist net als ik... ? Ik loop door naar zoo'n open plek bij de rivier, waar ik wel eens visch, en daar ga 'k liggen lezen nou, en daar ben ik een beetje en toen komt zij.... en ze gaat er zitten schilderen; k denk : Zoo, schilder jij Ze zag me niet toen ben 'k gaan lezen en 'n beetje later toen kuch ik es -dat hoorde ze niet nou en toen ben ik vlak achter haar gaan kuchen en toen keek ze om nou en toen hebben we kennis gemaakt, is t met waar? Neem 'n glas grenadine*,* besloot De Driedubbele Vrouw 3 34 hij, de limonade aanlengend met spuitwater, waarna hij 't glas voor haar neerzette. Mevrouw Hettema glimlachte wat peinzend en de drie heeren lachten. >Even kort als romantisch,* zei Daan, die nieuwsgierig naar het meisje staarde. »Zoo is het inderdaad gegaan,* sprak Nedda met haar langzame, zachte stem, terwijl ze Bartout, die op een laag stoeltje naast haar was gaan zitten en een sigaar opstak, met een glimlach aanzag, »en toen raakten we over kunst aan het praten en vernam ik, dat uw zoon Directeur is van een groote kunstinrichting de « en ze zag vragend naar Bartout. »Tjeerd Hettema stichting...,« hielp deze. »En uw zoon heeft toen mijn werk gezien en me zijn protectie beloofd,* vervolgde ze. »Och kom...,« zei mevrouw Hettema, niet onaangenaam verrast. »Is het werk van de juffrouw zoo belangwekkend?* vroeg Daan met een geamuseerd lachje over de aanmatiging van zijn neef. •»Zeer...,« antwoordde deze, »en«, vervolgde hij, met rustige indolentie zijn sigaret genietend, »ik zal al mijn invloed aanwenden om het werk van mijn protegée de vermaardheid te geven, die het verdient* «Juffrouw Francini,* zei Daan, »dan is, om hét huiselijk uit te drukken, je kostje gekocht* 35 »Ik hoop het, meneer,« antwoordde Neddaopeenvoudigen toon. »Ik behoor volstrekt niet tot de artisten, die meenen, dat ze alleen door hun kunst zonder hulp van anderen, iets kunnen bereiken in de wereld.« »Dat is heel verstandig,* zei Jelles. »En daarom ben ik uw zoon zeer erkentelijk voor den geboden steun, die ik gaarne aanvaard, wanneer ze tenminste uw goedkeuring ook wegdraagt, mevrouw,* besloot ze. Mevrouw Hettema knikte instemmend. Ze was even wat verbijsterd geweest over het aplomb, waarmee Bartout zich had opgeworpen als kunstbeschermer, maar ze bedacht, dat, als hij het baantje kreeg, deze houding, dit avontuur, toch wel geheel in de lijn lag zijner toekomstige carrière. En Jelles scheen er evenzoo over te denken, terwijl Daan's ironie geen gewicht in de schaal lei, en Sybo het meestal te warm vond om een oordeel te hebben over dingen, die hem met direct persoonlijk betroffen. En den loop harer gedachten volgend, vroeg ze ineens aan haar man : » Wanneer is de definitieve stemming?* »Van wat?* vroeg Jelles met een haastigen blik op Nedda. »Hm...« deed zijn vrouw, den blunder begrijpend. »Van... e... dinges... niks...« 36 Nedda had 't niet gehoord en vroeg juist iets aan Bartout. De zwagers grinnikten. 't Gesprek vlotte niet best; ze hadden zich voorgesteld, de broeders Hettema en mevrouw, om zakelijk en bondig met elkaar te redeneeren over de kansen van Bartout, over de profijten, die zijn benoeming! zou opleveren en zoo het resultaat hunner besprekingen hoopvol stemde, hadden ze tevens het onuitgesproken plan gehad zich te verlustigen in de gedachte aan de wanhopige spartelingen der Seelmannen. En nu sneed de tegenwoordigheid van dit donkere vriendinnetje van Bartout alle discours in die richting geheel af. Ze begrepen best, dat Bartout gerechte maling had aan het schilderstalent van juffrouw Francini en dat haar mooie oogen en haar interessant gezichtje alleen hem verleid hadden tot het aanknoopen der relatie. Sybo kreeg geeuwaanvallen en stak de anderen aan, Daan's spotlust zakte af, Jelles was ontevreden Hij had willen beraadslagen over middelen om professor Maranus te winnen voor de candidatuur van zijn zoon. Nedda en Bartout praatten wat, Bartout dééd afwisselend beschermend en sentimenteel. Nedda gaf schier geen antwoord, zonder ook de meening van mevrouw Hettema te vragen. » Woont u in Amsterdam?* vroeg de laatste op 37 een vriendelijken conversatietoon, die nochtans belangstelling verried naar nog andere bijzonderheden. »In Den Haag, mevrouw,* antwoordde Nedda. »Papa is referendaris aan buitenlandsche zaken.* Er ontspande zich iets in de trekken van mevrouw Hettema. »Ik logeer nu eigenlijk bij mijn oom in De Steeg, meneer Dumaer van Scheroenzeel qp villa Rosa, mogelijk herinnert u die zich wel dicht bij 't Hótel de Engel « »De villa herinner ik me niet,* antwoordde mevrouw Hettema, »maar de naam Dumaer van Scherpenzeel is me natuurlijk zeer goed bekend « >Zeker... zeker...,« zei Jelles, *het lid van Gedeputeerde Staten « •Dezelfde sprak Nedda. »Ik kom daar elk jaar schilderen, maar ik raak daar nu toch zoofa beetje uitgekeken, en om nu eens nieuwe, frissche motieven op te doen, heb ik voor een week in Keppel pension genomen, en zoo ben ik al zweryend hier terecht gekomen.* »Wel kindlief,* zei mevrouw Hettema op warmen toon, »van ons standpunt beschouwd heeft je schutsengel je dan in een heel goede richting gevoerd.* »Die schutsengel c'est moi!« zei Barbout. >De logeerkamer is vrij; als je hier den omtrek eens een paar dagen wilt blijven verkennen, zullen we dat heel prettig vinden, nietwaar man ?« 38 •Zeker zeker van harte welkom !« sprak Jelles, met hartelijken nadruk, zich niet vergissend in de beteekenis van den wenk, dien zijn vrouw hem bliksemssnel gaf. •O mevrouw,* antwoordde Nedda wat verlegen, •ik weet heusch niet of ik dan toch geen misbruik maak van uw gastvrijheid...'. uw zoon verzekerde me wel, dat de Bohemien-achtige allures, die wij achildermenschen ons nu eenmaal aanwennen, u niet antipathiek zijn, omdat u zoo ruim denkt en ... maar dit is heusch....« •Gekheid*...,« zei Jelles krachtig, en mevrouw lachte goedkeurend, terwijl Bartout, die zich eigenlijk niet herinnerde over de »ruime opvattingen« van zijn ouders gesproken te hebben, even wat verbijsterd, maar dan zeer tevreden knikte en het woord van zijn vader nog krachtiger herhaalde : «Gekheid....« Het verheugde, half verlegen lachen van Nedda bewees, dat tegen zoo'n gul aangeboden gastvrijheid haar scrupules niet langer stand hielden. »Oom Sybo slaapt,« zei Bartout, en inderdaad was deze dikke broeder van Jelles met de kin op zijn borst in een zacht ronkenden sluimer onderuitgezakt. •Nedda ik zal maar Nedda zeggen, hé? ...« sprak mevrouw Hettema, gechoqueerd, »zal ik je je kamer eens wijzen ?« •Heel graag, mevrouw,* antwoordde Nedda, terwijl ze haar gastvrouw volgde, die haar arm door 39 de hare stak en in 't naar boven gaan vertrouwelijk schertsend, doch niet zonder merkbaren weerzin, meedeelde, dat haar zwager Sybo zoo'n wanhopig onopgevoed mensen was, waar de heele familie zich altijd om geneerde, maar dat hij 't toch niet heelemaal helpen kon, wijl die slaapzucht feitelijk een gevolg was van een ziektetoestand, zoodat ze het daarom allen maar een beetje door de vingers zagen. Gelukkig herinnerde Nedda, die overigens verzekerde, dat het »niets« was, zich een nicht te hebben, een oude freule Rantzau van de Kemmenade, die hetzelfde had. En deze mededeeling gaf mevrouw Hettema blijkbaar een aangenaam gevoel van verlichting. Toen de laatste eenige oogenblikken later de trap afkwam, trof ze in de gang juist haar zwagers, die vertrokken, en door Jelles uitgeleide werden gedaan. »Gaan jullie weg? ... Ben je weer wakker, Sybo?« vroeg ze nogal scherp. •Wakker ?« antwoordde deze, zich gansch niet bewust, dat hij ergernis had gegeven. »We moeten nog eens confereeren, hoor 1« zei Daan, »als je dat juffertje weer kwijt bent.« »Ssst... ,< deed zijn schoonzuster verschrikt. »Je zoon is onbetaalbaar 1« grinnikte Daan zachtjes. Dan gingen ze. •Waar is Bartout ?« vroeg mevrouw Hettema, toen ze met haar man de tuinkamer weer binnentrad. 40 »Die is den tuin ingeloopen « »Zoo heel aardig beschaafd meisje, die Nedda.« Jelles knikte. »Ooeie familie « »Tip top die Dumaer van Scherpenzeels zijn puissant rijk en ze heeft zoo toevallig nog meer namen genoemd ik heb dat zoo ongemerkt eens uitgehoord ze heeft een nicht, freule Rantzau van de Kemmenade ....« »Allemachtig!« zei Jelles, »dat is van den besten Oelderschen adel, geparenteerd aan de van Heeckerens en de van Pallandts maar misschien is zij een arme relatie.* Zijn vrouw haalde haar schouders op. »Dat zullen we zien. 't Is in ieder geval een meisje, dat mij bizonder aantrekt « »Hm ja «zei Jelles. • »Als die ondeugende Bart zich nu in godsnaam maar niet verspreekt en per slot van rekening moet bekennen, dat zijn protectie op 't oogenbhk nog maar apenkooi is ik zal hern eens zoeken.« En mevrouw Hettema, wat geaffaireerd door al de plannen, die in haar hoofd door elkaar warrelden, Uep met haastige schreden den tuin in. Jelles stak een versche sigaar op en verliet eveneens het vertrek. 41 III. Toen Nedda weer beneden kwam, vond ze niemand in de tuinkamer; de openstaande deur en het geluid van stemmen in den tuin deed haar wel vermoeden waar de familie Hettema zich ophield, doch ze draalde nochtans om zich bij hen te voegen, wierp een blik in den spiegel, verschikte iets aan haar kapsel en keek dan met ietwat peinzende belangstelling naar een schilderij boven de piano. Doch na eenige oogenblikken ontrukte ze zich met een plotselinge beweging aan die beschouwing, en ze wilde juist den tuin ingaan, toen de kamerdeur eensklaps openging. Ze wendde zich onwillekeurig om. De meid liet een bezoeker binnen. »0... is de juffrouw maar Jtier... wacht, ik zal mevrouw waarschuwen,* sprak ze, de deur sluitend. De bezoeker en Nedda waren alleen. Hij was een nog jonge man van hoogstens dertig jaar; mager en schonkig van lichaamsbouw. Hij droeg een geheel toegeknoopte zwarte gekleede jas, een zwart lakensche broek, die van onder, evenals zijn schoenen, dik onder de stof zat. Een laag staand boordje met een paars colletje bedekte het onderste deel van zijn mageren hals ; daar bovenuit stond zijn hoofd, een langwerpig smal hoofd; daaruit keken twee bijziende 42 oogen achter een grooten stalen bril verschrikt en wantrouwig de wereld in; hij had een vrij breede wipneus, die zijn neusgaten opvallend zichtbaar maakte; zijn mond was klein, zijn tanden glommen nattig van goudplombeersel, zijn ooren waren rood en plat, terwijl zijn donker sluik haar blijkbaar door de warmte erg verward door elkaar lag ; in zijn eene hand hield hij een zwarte deukhoed, en glacé handschoenen van dezelfde kleur in de andere. Hij boog schichtig en diep voor Nedda, die even terug neeg. »Pajdon, even voojstellen, mijn naam is Seejman.* Nedda aarzelde even, voor ze antwoordde; dan sprak ze: »Pardon monsieur, je ne comprend pas, en francais, s'il vous plait.« De bezoeker verschrok, glimlachte dan wat verlegen, bracht de hand, waarin hij zijn hoed hield, aan zijn voorhoofd en zei: »Fjancais... ? Ah... je ... comment-vous pojtezvous ? .;.« »Ah merci.... je me porie trés bien, monsieur,* antwoordde Nedda. Dan zag ze hem met haar ernstig, peinzend gezichtje weer afwachtend aan, doch hij wist blijkbaar niets meer te zeggen, keek met een tamelijk wanhopig gezicht naar iets, wat zich op zijn deukhoedje scheen te bevinden. 43 Op dat oogenblik kraakte buiten het grint onder haastige schreden; Nedda boog vluchtig en trad naar buiten, bonsde bijna tegen mevrouw Hettema op, die met een vuurrood gelaat en felle oogen uit den tuin was komen loopen. Ze deinsde terug voor Nedda, die met een zacht: >pardon«, voor haar uitweek en den tuin intrad, en riep dan met een stem, die van zenuwachtige boosheid hoog en schorrig oversloeg : »Melchior Seelman.... wie geeft jou het recht om in ons huis'binnen te dringen?* Nedda had nauwelijks een paar honderd schreden gedaan, toen ze onder een grooten kastanjeboom Bartout zag, die zoo lui mogelijk in een schommelstoel een sigaret lag te ropken en dadelijk, toen hij haar gewaar werd, riep : »Come along Neddy !« Ze trad naderbij; mevrouw Hettema had blijkbaar bij haar zoon gezeten, want bij het tuintafeitje stond een achteruiigeschoven stoel en op het taf eitje lag een neergeworpen handwerk. Bartout stond op, schoof een rocky-chair dicht bij den zijne, wierp er een paar kussens op en zei, ter» wijl hij het stil glimlachende meisje bij de hand greep : »Sit down.« »Wat een heerlijke tuin,« sprak Nedda, plaatsnemend, en dan, terwijl ze wat smachtend naar boven 44 keek : »Dat verrukkelijke gewirwar van takken en groene blaren boven je hoofd « »Zoo hou je daar van?« vroeg Bartout. Ze zag hem aan en knikte; dan vroeg ze, met een blik op het handwerk : »Je mama zat hier zeker ook zooeven; ik kwam haar tegen « »Ja, de meid is wezen zeggen, dat er visite was,« antwoordde hij achteloos. Nedda knikte. »Ik zag het er werd juist iemand in de kamer gelaten, toen ik daar even alleen was.« »Zoo...,« antwoordde hij, »de meid noemde geen naam, 't interesseert me trouwens ook niks. Ik zit veel liever bij jou, zeg, Neddy ....« trachtte haar hand te grijpen, maar een toevallige beweging van haar verijdelde die brutahteit. »0 ... you naughty girl...!« dreigde hij, en dan, met een jpoging om in zijn kleine oogen een verleidelijke schittering te brengen : »Say Neddy heb je spijt, dat je mee bent gegaan ?« »Ö nee...,« sprak ze op een half verschrikten toon, die van zooveel naïviteit getuigde, dat zijn mond zich tot een breeden lach van innerlijk- welbehagen verplooide. >0, nee maar in jou tegenwoordigheid voel ik altijd wel iets als een 'k weet niet als een soort beklemming ....« »Hoezoo?« vroeg hij sterk geïntresseerd 45 Ze keek even peinzend voor zich uit, dan sprak ze, half verlegen: »Ja je zult het misschien gek van me vinden, maar je hebt iets in je toon, in je heele optreden..., waardoor ik de belangrijkheid van mijn eigen persoon kleiner voel worden als 't ware voel inkrimpen. « »Meen je dat? ...« vroeg hij verrast, maar zich dan dadelijk voegend naar zijn juist ontdekt zedelijk overwicht, vervolgde hij op beschermenden toon, zonder haar bevestiging op zijn vraag af te wachten : >Ja, Idndlief dat begrijp ik wel maar vind je dat gevoel om tegenover iemand te staan, wiens invloed je ondergaat, waar je ... nou ja ... 'n beetje tegen opziet, vind je dat gevoel nou bepaald onaangenaam ? Hè .. ? Neddy dear ?< Ze schudde het donkere hoofdje langzaam. >Nee maar ik zei ook alleen, dat het me wat beklemde. Ook als kunstenares. Jij bent als Directeur van die kunstin^elhng, die Tjeerd Hettema stichting, een man van invloed, maar vooral ook van erkend gezag dat spreekt. En ik wat ben ik meer dan een meisje met nou ja, met wat schildertalent, zooals er duizenden zijn... ?« »Ik zie héél, héél veel in je werk,« verzekerde hij, ^verduiveld veel. Dat eene zeegezicht, wat je bij je hebt, dat doet me sterk denken aan werk van... e.. die Fransche schilderes... toe... noem ze eens...« 46 »Rosa Bonheur?« vroeg ze aarzelend. » Precies « Ze bloosde en glimlachte blijkbaar van voldoening. »Je overdrijft....,« sprak ze dan. »Nee waarachtig niet, Neddy ... dat's trouwens mijn vaste beginsel ik zeg altijd eerlijk mijn meening... soms héél kras... zijn de lui dan gepiqueerd, dan zeg ik : »Nou, dan moet je mijn oordeel maar niet vragen,* maar ik verpik het om iets mooi te noemen, wat ik in mijn hart afschuwelijk vind.* Ze knikte. >En je zult heel dikwijls je oordeel moeten zeggen,* sprak ze. «Natuurlijk,* antwoordde hij. »En jouw oordeel beslist vaak over de toekomst van een schilder. Wat een verantwoording draag je zoodoende,* sprak ze, de handen vouwend achter haar hoofd, terwijl ze hem bewonderend aanzag. »Och, daar wen je aan,* sprak hij rustig en met veel zelfbewustzijn, terwijl hij een nieuwe sigaret opstak. »Wat moet jij een gelukkig mensen zijn...,« zei Nedda zacht, »zoo vrij, zoo erkend gezaghebbend, zoo onafhankelijk....« Hij glimlachte, zweeg. »Je bent ook geestelijk zoo vrij; elk verlangen naar dat ellendige »geld verdienen* is je vreemd, je leeft zoo echt alleen om de kunst en voor de kunst.* »Nou 4..,« antwoordde hij, »geld verdienen vind 47 Ik niet ellendig, ik wou wel, dat ik die »kunst* ook verstond.* »Hè nee...,« weerde ze half verschrikt af, >zulke dingen mag jij niet zeggen. Dan verbleekt de aureool, die ik om jé hoofd zie.* »Kindlief.... Neddy dear.... geld is zoo'n voornaam ding in de wereld.... ook in de kunst!« sprak hij. Ze schudde het hoofd. «Nee, dat meen je niet....« «Waarom denk je dat?* > Als jij werkelijk zoo dacht...,« sprak ze, »dan zou het je immers weinig moeite kosten zooveel fortuin te verwerven als je maar begeerde.* Bartout schaterde het uit. »Lach je daarom ?« vroeg ze onthutst »Nawurlijk, darling en die heerlijke zekerheid, waarmee je die theorie verkondigt!« »Ik geloof, wat ik zeg,* sprak ze ernstig. »Maar m'n God, waarop grond je dan dat vermakelijke geloof?* riep hij uit. »Je neemt me niet au serieux,* sprak ze blijkbaar wat gepiqueerd. »Toch wel... waarachtig, Neddy...,« verzekerde hij, haar hand nu met meer succes grijpend en zachtjes drukkend. Ze liet hem begaan. >Zeg het dan eens...,« drong hij aan. 48 »Dc kom vaak in kringen,* sprak ze, na een licht schouderophalen, »waar de kwestie van geldmaken eigenlijk altijd aan de orde van den dag is en uit hetgeen ik daar hoor... och, niet dat het me zóó mteresseert, maar ik vang het vanzelf op... uit hetgeen ik daar hoor en zie, durf ik met zekerheid af te leiden, dat in den tegenwoordigen tijd iemand van jouw capaciteiten, indien hij durft aanpakken, zooveel geld kan verdienen als hij maar wil.* »Zoo...,« sprak Bartout, terwijl hij haar met klimmende belangstelling gadesloeg, *jij praaterover of geld verdienen niets anders is dan een makkelijk aan te leeren kunstje, een handigheidje, een foefje, en je vergeet, dat negen en negentig procent van het menschdom doodgaat na een vergeefsch leven vol getob en gewurm om dat handigheidje te pakken te krijgen « »Dan blijft er toch één procent over, dat er in slaagt,* antwoordde Nedda, hem sterk aanziende. »Nou ja...,« begon hij aarzelend. »En tot dat eene procent kun jij behooren.* »Wel allemachtig!« riep Bartout uit, terwijl hij eensklaps overeind veerde, alsof een krachtiger wil dan de zijne zijn aangeboren luiheid verjoeg. »0, daar is je Mama,« sprak Nedda, met een glimlach van verwelkoming neigend naar mevrouw Hettema, die met een erg rood en zenuwachtig gezicht aan kwam stappen. 49 Bartout zag om, mompelde een vloek van teleurstelling tusschen zijn tanden en viel weer langzaam terug in zijn vorige houding. Mevrouw Hettema nam plaats op den stoet dien ze achteruit had geschoven en nu weer met een ruk naar voren bracht; ze nam ook het handwerk op, doch haar vingers trilden zoo, dat ze geen steek kon doen. Ze zwegen alle drie, en dat zwijgen was zoo drukkend in hun kiemen kring, dat Bartout, die aanvankelijk uit baloorige teleurstelling over zijn moeders terugkomst geen woord wilde zeggen, nu de stilte verbrak en vroeg : »Wie was 't ?« Mevrouw Hettema's lippen trilden. »Melchior,« sprak ze dan kort, met een vreeselijken blik. Bartout schoot overeind uit zijn luie houding. »Melchior Seelman? ...« Mevrouw Hettema zag hem aan. Bartout verbeet zijn ontsteltenis, sprak dan met een vreemd verwrongen glimlach : »Wat kwam die snuiter doen?« »'n Boodschap moest iets vragen.... steun van je vader...,« antwoordde mevrouw Hettema, half stikkend in haar woorden, terwijl ze reuzenpogingen aanwendde om haar naald te besturen. »Steun voor... e... die zaak ?« vroeg Bartout Zijn moeder knikte. De Driedubbele Vrouw 50 >Die vent is stapel!« sprak bij. »Je ontmoette de visite nog juist, geloof ik.... nietwaar?* zei,mevrouw Hettema, zich tot Nedda wendend, met een mislukte poging die vraag als een terloops onbeduidendheidje te betonen. »Ja, mevrouw,* antwoordde Nedda, >die meneer kwam juist binnen, toen ik den tuin in wilde gaan.* »0— dus je hebt geen kennis gemaakt?* vroeg mevrouw Hettema met kwalijk verholen spanning. »Nee ...,« sprak Nedda, »die meneer zei iets; ik dacht in een vreemde taal, maar toen ik hem verzocht Fransch te spreken, zweeg hij, en toen ben ik maar heengegaan.* Bartout schaterde het uit. »In een vreemde taal! Die is verduiveld goed ... zeg moeder nu zien ze hem door zijn spjaak- gebjek al voor een buitenlander aan hij is subliem .... wat dacht je, Neddy een Russische landverhuizer, hè ?... « En Bartout wentelde zich van uitbundig pleizier in zijn luien zetel. Ook mevrouw Hettema lachte. >Het is een protégé van mijn man, lieve kind,* legde ze uit, >mijn goeie Hettema is altijd bereid om arme menschen te helpen. Maar...,« besloot ze met een zucht, »daar worden dikwijls pogingen gedaan om van zijn goedheid misbruik te maken.* Wijl het na deze laatste toelichting voor iedereen 61 duidelijk was, dat de bezoeker een onbeschaamden aanslag op de goedhartigheid van Jelles bad willen doen, welk bedrijf mevrouw Hettema natuurlijk zenuwachtig had gemaakt, bestond er geen aanleiding over dit onderwerp het discours verder te rekken en Nedda leidde met haar zachte stem en een belangstellende vraag naar de namen van een paar heesters, die in de onmiddellijke nabijheid stonden te bloeien, het gesprek dan ook weldra in aangenamer banen. Het handwerk van mevrouw Hettema vorderde dien middag nochtans niet noemenswaard. Hoewel Bartout ook wel eenig belang stelde in hetgeen er tusschen zijn moeder en Melchior Seelman wel mocht verhandeld zijn, boeide Nedda hem toch oneindig veel meer en hij snakte naar het moment, dat mevrouw Hettema weer weg zou gaan, waardoor hij gelegenheid zou krijgen met het mooie, interessante, donkere meisje, dat zoo tegen hem opzag Hoe was dat eigenlijk ? Zag ze waarlijk tegen hem op of was de situatie omgekeerd? Er ging iets van haar uit hij kon eigenlijk niet precies nagaan, wat het was een soort fluidium een wonderlijke bekoring, een soort macht, die hem prikkelde tot inspanning... Waren het haar oogen was het haar stem ? Hij wist het niet, en zooals ze nu sprak tegen zijn 52 moeder dan was die klank van overtuigende zekerheid ook niet in haar stem die stem klonk nu zacht, bescheiden, onderworpen bijna. Maar zooals straks. O ... dat zijn moeder juist toen was komen storen. Als ze toch maar weg ging en hij weer alleen was met Nedda 1 Doch mevrouw Hettema haakte op haar beurt naar het moment, dat Nedda op zou staan, waardooi ze met haar zoon enkele oogenblikken alleen zou zijn, om hem over dat bezoek van Melchior in te lichten. En het gevolg dier twee begeerten, om eens even met zijn beidjes samen te zijn, was natuurlijk, dat ze nu juist aldoor met zijn drieën bleven. Bartout week niet van Nedda en de moeder week niet van baar zoon. Eindelijk kwam ook Jelles, die uit was geweest, er bij zitten, waardoor de kans voorgoed verkeken leek. Het was bijna te veel voor mevrouw Hettema, zoowel als voor Bartout. Ze staarden, de laatste met een indolent misnoegen, de eerste met onrustig blikkende oogen, voor zich uit, namen geen deel meer aan het gesprek, dat ten leste alleen gevoerd werd door Jelles en Nedda. Maar even voor ze gingen dineeren zag mevrouw haar kans schoon. Met zijn vieren wandelden ze, geroepen door den gongslag in de vestibule, naar het huis, toen Nedda 53 vroeg, of ze nog gelegenheid had even iets van haar kamer te halen. »Zeker, kind .... zeker haast je maar riet,« riep mevrouw Hettema met vreemden nadruk, »de mdd is altijd te vroeg het duurt nog wel een kwartier voor de soep wordt opgedaan....« Hoewel het eenigszins vreemd was, dat de familie toch dadelijk met het klinken van de gong was opgestaan, in stede van nog een kwartier rustig onder den kastanjeboom te blijven zitten, scheen deze inconsequentie niemand op te vallen en zoo liet Nedda mevrouw Hettema nu eens eindelijk met haar zoon en echtgenoot alleen. «Bartout blijf hier.... en Jelles, jij ook !« siste ze fluisterend, toen de beide heeren aanstalten maakten eveneens de tuinkamer, die ze waren binnen getreden, te verlaten. Vader en zoon zagen gelijktijdig om. Mevrouw Hettema wenkte met het hoofd, legde een vinger op den mond, trad naar de porte brisée, schoof deze open en keek in de voorkamer, waar gegeten zou worden en de tafel gedekt stond. Daar er niemand in was, schoof ze resoluut de deuren weer toe, deed ook de deur van de gang zorgvuldig dicht en wendde zich dan tct de twee heeren, die eenigszins verwonderd de griezelig gewichtige voorzorgsmaatregelen van hun echtgenoot en moeder hadden gadegeslagen. 54 Maar nu kwam de zoolang verkropte mededeeling dan ook met hartstochtelijke vaart los. »MeIchior Seelman is hier geweest....« >Melchior wat blief je?« riep Jelles verbaasd. Bartout was in een clubfauteuil gaan zitten; dat wist hij al. >Hij is hier geweest, om jouw stem te vragen en die van je broers voor zijn sollicitatie « •Vermoedelijk een geval van plotselinge godsdienstwaanzin « zei Bartout. >De jongen is stapel!« riep Jelles. »Nee...,« sprak mevrouw Hettema met bevende stem, »en ik druk me nog verkeerd uit, hij kwam jouw stem niet vragen, maar ei s c h e n !« >Eischen ?« Jelles zag zijn vrouw aan, zag Bartout aan, dan weer zijn vrouw, die hevig knikkend herhaalde: »E i s c b e n .... ja meneer, e i s c h e n !« »Op grond waarvan ?« Mevrouw Hettema zag haar zoon aan met dreigende oogen. «Begrijp jij het niet ?« »Nee ...,« antwoordde Bartout. »Ssst!< deed Jelles, luisterend, »gaat de deur open?« Hij ging kijken, keerde dadelijk terug »'t Is niks... nou, wees nu niet zoo rebusachtig en geef ineens de oplossing... Op welken grond wil Mekhior iets van mij eischen ?« 55 »Omdat hij...,« sprak mevrouw Hettema metsissende stem, »omdat hij in 't bezit is van twee accepten van hem !« en ze wees op haar zoon. De tot gewoonte geworden indolentie van Bartout verdween. Zijn mond ging open, zijn lorgnet schoot van zijn neus en zijn kleine oogen knipperden schichtig. »Een van twintig mille en een van vijftien mille..« fluisterde mevrouw Hettema. »Zijn die echt?« vroeg Jelles ontzet >Hoe komt hij daaraan ?« vroeg Bartout met gesmoorde stem. »Wat doet dat er toe t...« riep zijn moeder uit. »Hij heeft ze hij toonde ze me hij dreigde er mee hij eischt je vaders stem en die van je ooms en hij eischt de toezegging daarvan binnen drie dagen .... het is een concessie van hem... God, God... wij, die een concessie moeten aanvaarden van die Seelmanbende...! « en mevrouw Hettema schonk zich snel een glas water in en dronk met bevende lippen. »Maar een concessie ...!« herhaalde Jelles, verbijsterd door het plotselinge. »Wat wil hij dan wat is hij van plan... ?« en dan als terloops tot Bartout, die zwijgend in elkaar gedoken zat: >Stommeling !< «Begrijp je dat niet?« riep mevrouw Hettema uit »Als je die toezegging niet doet wil hij naar professor Maranus gaan de accepten toonen en hem 56 waarschuwen, dat, als de stemmen staken, de Tjeerd Hettema stichting kans heeft een Directeur te krijgen, die gevaar loopt binnenkort failliet te gaan .., zoodat het vanzelf spreekt, dat professor Maranus dan ook, om de eer der stichting te redden, zijn stem eveneens aan Melchior geeft....« Ze zweeg en ook de beide anderen zwegen. «Maar dat is zuivere chantage ...,« zei Jelles eindelijk. Bartout had zijn lorgnet weer op zijn plaats gebracht, en zijn indolentie terug gevonden. «Mag ik u opmerken, Mama,« sprak hij langzaam, «dat een accept niet persé een compromitteerend geschrift is....« «Wat bedoel je ?« vroeg Jelles. «Als u ze bijvoorbeeld betaalt,* zei Bartout Jelles maakte een ongeduldige beweging, draaide zijn zoon den rug toe. «Vijf en dertig mille je bent gek !< sprak hij. «Kunt u dat niet?* vroeg Bartout «Nee...,« antwoordde Jelles. «Misschien kan ik het zelf,« sprak Bartout op rustigen toon. «Jij ?« riepen mevrouw Hettema en Jelles bijna gelijktijdig uit «Misschien,* herhaalde hun zoon. «In ieder geval,* vervolgde hij, «is er geen enkele reden om zoo zenuwachtig te doen; ik zal Melchiortje bovendien voor 57 zijn — 't is heel beleefd, dat hij gewaarschuwd heeft — en zelf naar professor Maranus gaan en dien meneer een en ander meedeelen over de vunze practijken, waarmee die spraakgebrekkige aspirant-dominé zijn benepen ziel bezoedelt. En volgens gewone menscheÜjke berekening zal ik dan wel een betere figuur slaan dan meneer Melchior « «Dat idee is goed...,« zei mevrouw Hettema, en ook Jelles knikte. «Dat dunkt me ook,* zei Bartout, gapend. >Als we dan nu eens gingen eten, Mama !« «Hoelang blijft dat meisje nog ?« vroeg Jelles, maar eer iemand kon antwoorden, trad Nedda juist weer de kamer in*. * «Heb ik u niet erg lang laten wachten, lieve mevrouw?* vroeg ze, wat verlegen. «Mij wel,« zei Bartout. «Mij volstrekt niet, lieve kind,* antwoordde zijn moeder, «maar nu zullen we toch maar aan tafel gaan,* en-op de porte-brisée toestappend, schoof ze de deuren vaneen. «Ho, wat ligt daar ?« vroeg Bartout, een zakdoekje oprapend, dat in de eetkamer lag. «O, pardon, dat is van mij,* sprak Nedda, er naar grijpend; maar hij gaf het niet. Mevrouw Hettema was doorgeloopen naar de tafel en drukte op het electrische belletje, dat aan de lamp hing. «Mag ik het houden ?« vroeg Bartout zacht. i£9HH 58 Nedda zag hem aan met een doordringenden, wonderlijken blik, maar antwoordde niet Bartout stak het doekje in zijn borstzak. Het was maar een klein, zacht propje, maar hij voelde het zitten, aldoor, en het drukte tegen zijn hart; bijwijlen was het of het grooter werd, en of er dan iets in klopte; dan bracht hij zijn hand naar die plaats, en telkens als hij dat deed, was het of Nedda glimlachte. Mevrouw Hettema, wier brein thans verlost was van de drukkende behoefte om een mededeeüng te uiten, die haar denkvermogen geheel in beslag had genomen, was nu een opgewekte, praatgrage gastvrouw. Wel bracht de reactie op den vorigen geestestoestand mee, dat ze nu heel veel sprak en nauwelijks luisterde naar wat de anderen beweerden, maar geen seconde gedurende den ganschen maaltijd viel er nu ook die onplezierige stilte, die meestal aan een passeerenden predikant geweten wordt. Bartout had zijn oogen niet van Nedda af; voor veel praten was door 't geratel van zijn moeder geen gelegenheid; maar om te denken des te meer. Die wonderlijke oogen van Nedda. Hij voelde wel — zij mocht dan beweren een beklemming te voelen in z ij n tegenwoordigheid — hij voelde wel, dat dit meisje een indruk op hem maakte, zoo sterk, zoo overweldigend, als hij nooit te voren had gekend, 't Was of er iets in hem rilde, telkens als ze hem, zijn moeder antwoordend, als terloops aan- 59 zag, en haar oogen dan even langs de zijnen brandden. Jelles at hoofdzakelijk en dronk veel wijn, zonder zich nochtans te buiten te gaan, maar hij zocht en vond er steun in tegen de onbehagelijke mededeeling nopens die accepten van zijn zoon. Niet, dat het bedrag hem drukte; Bartout was meerderjarig en hij, Jelles, dacht er niet over ter wille van schulden van een verkwistend familielid, al was dit lid ook zijn eigen zoon, zich ook maar gedeeltelijk te laten kaalplukken. De Hettema's waren van geen sentimenteel geslacht. Elke meerderjarige Hettema moest maar op zijn eigen zaken passen. Dat was een beginsel der familie. Zoo had Tjeerd ook gedacht, toen hij zijn drie broers onterfde. Maar als Bartout dat baantje van Directeur kreeg, dan kon de jongen zichzelf bedruipen en viel er zoodoende nog iets van Tjeerds fortuin op hem terug Intusschen, die accepten-geschiedenis, met dat gedreig van Melchior, het was onaangenaam, en zeker de moeite waard om eens deugdelijk te zinnen op een afwending van dit onbeschaamde dreigement en een verijdeling der plannen van de tegenpartij. In den loop van het gesprek bleek, dat Nedda voornemens was den volgenden dag te vertrekken. >Waarom dan al ?« vroeg Bartout teleurgesteld. Nedda glimlachte. «Niemand zou begrijpen waar ik bleef,* antwoordde ze. 60 Mevrouw Hettema drong niet te veel aan. De kwestie met Melchior moest nog eens ampel en ernstig besproken worden en Nedda's tegenwoordigheid was wel een beletsel voor zoo'n familieraad. Doch geheel loslaten wilde ze het rijke meisje nog veel minder. «Kindlief,« sprak ze, «je mag morgen wel gaan, maar op één voorwaarde !« »En die is, mevrouw ?« lachte Nedda. «Dat je zoo gauw mogelijk weer terug komt en dan eens wat langer blijft.* «Dat moet je beloven !« riep Bartout. Nedda keek even besluiteloos voor zich ; dan sprak ze zacht: «Meent u dat heusch ?« «Natuurlijk!« riep mevrouw Hettema, «en m'n man ook, niewaar Jelles ?« «Ja.... heel mooi!« zei Jelles, die over iets anders peinsde, met veel overtuiging. «Nog zoo gek niet, al is 't mis,« sprak Bartout, terwijl Nedda en zijn moeder lachten. «Na die verzekering van meneer kan ik niet langer twijfelen,* schertste Nedda. «Je schrijft maar en je bent welkom,* sprak mevrouw, met ongeveinsde hartelijkheid. «Dan heel, héél graag !« zei Nedda met veel nadruk. «Daar drink ik op,« sprak Bartout, zijn glas opheffend. 61 IV. Bruno Verveer legde zijn penseel neer en zuchtte. »'t Zal dadelijk tijd zijn, hè schat ?« sprak Hilda, aan 't andere raam. »'t Sloeg beneden drie uur !« antwoordde hij. »Och Hilda-lief, en 't vlot zoo slecht zoo slecht...« Ze was naar hem toegekomen, had haar arm1 om zijn hals geslagen en haar blonde kopje tot hem opgericht. »Die tdeurstetting kom je maar met te boven, hè?« Ze kuste hem. »Nee ...,« antwoordde hij, »het was zoo mooi... zoo'n nooit meer weerkeerende kans om ons levensgeluk met volle handen te kunnen grijpen en vasthouden en zoolang ik nog kon hopen, omdat ik meende, dat er althans een kleine mogelijkheid was, dat ik benoemd kon worden.... zoolang kon ik er... terwijl ik schilderde ... zoo zalig bij mezelf over door fantaseeren... allerlei heerlijke plannen maken.. illusies... och,« besloot hij met een mismoedige handbeweging, »en dat is nu allemaal weg, je oom heeft het zoo duidelijk uitgelegd... of die eene of die andere zal het lot aanwijzen, maar ik val er altijd buiten....« Ze knikte. »Ja.... maar Bruno, zoo ontmoedigd mag je 62 toch niet zijn. Je had toch ook illusies, vóór je wist, dat die betrekking aan de Tjeerd Hettema stichting zou openkomen en wat een heerlijke plannen maakten we toch ook toen Deze teleurstelling die heeft je een schok gegeven, dat begrijp ik wel, die heeft je geestkracht getroffen ... maar... maar je zou mijn Bruno niet zijn, als na korten tijd... heel gauw... die geestkracht niet weer opveerde !« Hij sloot haar in zijn armen. »Ja ... ja...« riep hij als in vervoering. »Nu ben je weer zoo echt Hilda nu beur je me weer op, maar den laatsten keer toen deed je zoo wonderlijk, zoo vreemd.... zoo....« Ze glimlachte. »Daar heb je straks ook al op gezinspeeld en in je brieven ook. En 't kan wel zijn, dat ik toen vreemd deed. Maar ooms mededeeling, zoo plotseling, en in zijn betoog zoo onafwendbaar zeker, gaf mij ook zoo'n schok, het verdoofde me 't was even of alles om me heen wegzonk.... verdween de kamer hier.... oom.... jij.« >Ja, ja, zoo was 't . . . . zoo deed je ook « sprak Bruno, »en toen je wegging, was het of je slaapwandelde....« Ze lachte helder op. »Maar nu ben ik wakker!« riep ze uit. »En hebben m'n brieven je dan niet getroost?* »Dat is zoo.... Maar als je bij me bent en tegen 63 me spreekt, dan troost me dat toch meer... oneindig veel meer!« »Geduld, beste jongen, geduld,* sprak Hilda, naar het venster tredend. »Er zal toch wel eenmaal een tijd komen, waarin we altijd samen zijn.... ik begrijp intusschen niet waar oom is ; in den tuin heeft hij niet geloopen vanmorgen.* »Nee, ik zag hem ook niet,* antwoordde Bruno, zijn schildersgerei samenpakkend. »Ik wou maar, dat je bij je oom in huis trok, dan woonden we tenminste in dezelfde stad.* Hilda schudde 't hoofd. »Dat zou oom niet bevallen en mij ook niet. Hij heeft veel te bekrompen principes op 't gebied van de z.g. vrijheden, die een jong meisje zich mag veroorloven en in het damespension, waar ik nu ben, is het best, het is er gezellig, het is er vrij en het is er goedkoop.... niemand surveilleert op je correspondentie, terwijl, als ik bier in huis was.... och lieve deugd 1....« »Stil ik hoor wat!« sprak Bruno. »Gauw, gauw dan de afscheidszoen!« fluisterde Hilda. Ze kusten elkaar, vurig, innig, en maar weer juist op het nippertje stonden ze met onverschillige gezichten ieder voor zijn raam door de ruiten te kijken, toen professor Maranus binnentrad. Hij was blijkbaar niet uitgeweest, was blootshoofds 64 en hij hield een courant, waarin hij had zitten lezen, geheel uitgevouwen in zijn hand, het hem half achter zich aansleepen. »De zitting afgeloöpen?* »Ja, professor,* antwoordde Bruno, die aanstalten maakte om heen te gaan. »Hoe lang moet dat nog duren ?« vroeg professor Maranus met een achterdochtig gezicht. Bruno Verveer zag hem verschrikt en wat hulpeloos aan. >Ja, professor.... dat is moeilijk te...,« stamelde hij. »Toen je mijn protret maakte,* sprak de professor op scherpen toon, terwijl hij plaats nam voor zijn schrijftafel, »was je in zes zittingen klaar, en met mijn nichtje ben je nu al aan de dertigste.... en nog zie ik er geen end aan. Verveelt het jou niet?* vroeg hij aan Hilda. >Och oom,* antwoordde Hilda, »ik geloof, dat u een veel dankbaarder sujet voor een schilder is dan* ik.... ik ben blijkbaar moeilijk te treffen, en als ik nu door wat meer keeren te poseeren, de taak van meneer Verveer verlicht, heb ik er dat met pleizier voor over.* Bruno boog. »Zoo,« sprak de professor, >heb je dat voor meneer Verveer wel over.... Hm enfin.... maar jongmensen, als je nu nog drie maal hier bent 05 geweest en 't portret is nog niet Baar, dan zullen we toch maar aannemen, dat het onderwerp je krachten .te boven gaat, hoor.* De professor boog zich over zijn couranten ging lezen. Bruno en Hilda wisselden angstige blikken »Zooals u verkiest, professor,* sprak Bruno, en dan afscheid nemend : »Professor;..! Juffrouw Terborch !« Hij boog, wilde heengaan. •Bonjour,« zei professor Maranus achteloos en zonder zijn lectuur te staken. »Dag meneer Verveer,* sprak Hilda, met nog een .snellen, innigen blik. Professor Maranus zag op. »Ho es!« riep hij, en dan met zijn hoofd wenkend, dat Bruno nog blijven moest: «meneer Verveer en juffrouw Terborch, wie denk jullie nou, dat je voor den gek houdt?* >Maar oom !« sprak Hilda. »Pardon professor,* zei Bruno. »Hou je mond, allebei,* snauwde professor Maranus. »Mij ontgaat niets; niemand, geen sterveling op de heele wereld is er nog ooit in geslaagd een Maranus voor den gek te houden... Nemo ludjt Maranum!* en de professor wees met een breed gebaar op zijn voorvaderen aan den wand, >en ik duld niet, dat bij jullie de gedachte ook maar 'n oogenblik post vat, dat je mij wel voor den gek kunt De Driedubbele Vrouw 5 66 houden... begrepen? Zoo « en dan tot Bruno alleen : »Ga nou nog eens weg.« »Dag> professor!« sprak Bruno, buigend. •Bonjour,* zei professor Maranus opnieuw. •Dag... e... Hilda!» zei Bruno dan met een benepen stem. •Dag... e... schat!!« riep Hilda, hem een kushand toewerpend. Professor Maranus schokte op, het lorgnet glipte van zijn neus. Bruno was op dat woord vertrokken met een snelheid, die qp een vlucht leek; de professor keek zijn nichtje aan; Hilda sloeg haar oogen niet neer. Dat duurde eenige seconden. Dan bracht professor Maranus zijn lorgnet weer op zijn plaats, vouwde zijn uitgeslagen courant met de hand glad en hervatte zijn lectuur. >Ik zal nog maar wat voortgaan met mijn werk, oom,* sprak Hilda een oogenblik later op volmaakt rusugen toon. •Asjeblieft, kind,* zei de oom. Dat Hilda een zeer verstandig meisje was, bewee? ze met deze vraag. Haar werk bestond n.1. in het catalogiseeren en rangschikken van alle boeken, brochures, verhandelingen, artikelen en zelfs ingezonden stukken en toasten, die haar oom ooit had geschreven of samengesteld, zoodat het geheel een volstrekt volledig over- 67 dcht gaf van het gansche oeuvre des beroemden mans. Het denkbeeld dit te doen was ook een geesteskind van Hilda. Ze had het als terloops eens in een gesprek geopperd. Ze herinnerde er aan, dat het zoo jammer was, dat later die verschillende geschriften overal verspreid zouden zijn, en gedeeltelijk verloren zouden gaan, zonder dat het ooit practisch mogelijk zou wezen ze weer volledig bijeen te krijgen. En tot wat een ruzies en vruchteloos gedebatteer kon het later voor 't nageslacht aanleiding geven, als er dan toevallig weer een fragment van een artikel gevonden werd, dat de eene helft van 't menschdom wèl, de andere helft niet aan professor Maranus toeschreef. Dat bleek immer juist den laatsten rijd zoo herhaaldelijk bij het schiften en catalogiseeren der nagelaten of teruggevonden papieren van zoovele andere groote mannen. En wat deden sommige falsificaties geen afbreuk aan den goeden naam en de zuivere bedoelingen van die beroemdheden. Hilda had haar taak breed opgevat. Geen brief, geen kladje, geen beschreven papiertje zoo groot als een cent, mocht vergeten worden en daar ze eerst alles naar tijdsorde moest rangschikken, was ze volledigheidshalve begonnen met de schoonschriftcahiers van den grooten Professor en hoopte ze eenmaal haar taak te eindigen met zijn testament. Het bleek intusschen, dat professor Maranus zelf 68 zich altijd wel bewust was geweest, welk een waarde zijn geschriften later voor het nageslacht zouden hebben, want hij had nooit een letter op papier gezet, of er bestond een afschrift, een duplicaat van. Dit vergemakkelijkte de taak van Hilda weliswaar, maar tevens bleek- het, toen de laden en kasten vol manuscripten voor den dag kwamen, welk een reuzenarbeid ze zich Vrijwillig op de schouders had gelegd. Intusschen — die groote mannen zijn ijdd — had ze met de aanvaarding van die taak het hart van haar oom gestolen en nooit was zijn stemming zachter en zijn toon vriendelijker, dan wanneer, zij, omringd door stapels manuscripten, aan haar rangschikkenden arbeid bezig was. Het > Asjeblieft* van professor Maranus op haar vraag of ze maar wat aan haar taak zou voortwerkken, klonk ook nu zoo verheugd en. vriendelijk, dat Hilda zich snel moest omwenden om een glimlach te verbergen, wijl ze dacht aan den strengen snauwtoon, waarop haar oom een paar minuten geleden nog tegen haar en Bruno gesproken had. Ze trad toe op een der kasten, kreeg daaruit verschillende stapels papieren, legde die op het tafeltje bij het raam en gedeeltelijk op den grond en zette zich aan den arbeid. Eenige oogenblikken bleef het stil in de kamer, dan vouwde professor Maranus zijn courant op en humde. Hilda werkte door. 69 Hij stond op, naderde haar tafeltje, keek over haar schouder. »Wat heb je onder handen, kind?« Hilda las: «Toespraak, gehouden tot mijn ouders op het diner, gegeven ter eere mijnerpromotie. »Ah ja juist begint met een citaat uit Ovidius hm een belangrijk document ik had al een zeer eigen stijl in die dagen.. % als je... Maar wacht eens, ik geloof, 'dat ik beneden nog een eenigszins afwijkende tekst er van heb.... laat een regel open.... 'k zal even zien ....« en professor Maranus verliet ijlings zijn studeerkamer. Hilda zag hem na, glimlachte opnieuw, schudde even het blonde hoofdje en boog zich dan weer over haar werk. Na eenige oogenblikken werd er op de deur getikt en trad op haar »Binnen« het dienstmeisje de kamer in. Ze had een visitekaartje in de hand. •Professor niet hier, juffrouw ?« •Zal dadeli'k terugkomen, Antje; is er bezoek ?« Het dienstneisje trad op haar toe, liet het kaartje zien. BARTOUT C. HETTEMA JUR. STUD. •Hettema.. ,« herhaalde Hilda nadenkend, »dat zal een van de heeren uit het bestuur van die stichting 70 zijn, die zal de professor zeker wel ontvangen. Laat maar boven.« Het dienstmeisje vertrok. Hilda ging voort met haar werk, doch zag op en beantwoordde met een hoofdneiging de buiging van Bartout Hettema, die een oogenblik later werd binnengelaten. Hij zag er geweldig officieel uit, droeg een zwarte cut-away boven een grijze streepjesbroek ; een hagelwit sous-vest omlijnde een geplooid overhemd; een extra hooge dubbele boord met een stemmig zwart strikje waren berekend op het maken van een zeer verzorgden en degelijken indruk. »Neemt u plaats,* sprak Hilda, op den bezoekersstoel wijzend. »Oom zal dadelijk bij u komen.* Pan werkte ze weer voort. Bartout was gaan zitten, zette zijn hoogen hoed naast zich, legde zijn handschoenen op den rand, keek even door zijn lorgnetglazen naar het knappe, blonde meisje bij het venster, dat hem met zoo'n zakelijke gemakkelijkheid ontviflg, zag naar de familieportretten aan den wand, die hem met onverholen minachting gadesloegen, ging weer verzitten en zei dan: »Ik hoop niet, dat ik de professor derangeer.* »0 nee,* antwoordde Hilda, »dat geloof ik niet.* »U sprak van »oom«, dus u is een nichtje van professor Maranus,* zei Bartout, met een poging 71 om zijn kleine oogen imponeerend te laten flikkeren. >Dat is een gevolgtrekking, die van veel schranderheid getuigt,* antwoordde Hilda met een ijskoud lachje en een hooghartigen blik uit haarmode oogen, waarna ze voortging met haar werk. Bartout was even verslagen, maar dan met veel talent de rol spelend van een gentleman, wiens onschuldig bedodde opmerking geheel verkeerd wordt opgevat, sprak hij: •Pardon het lag heusch det in mijn bedoeling om onbescheiden te djn, juffrouw Maranus.* Hilda zag nu lachend op. »'t Was ook niet bedoeld als een terechtwijzing, meneer... e...« Ze aarzelde. •Hettema,* zei Bartout. •Meneer Hettema...,« vervolgde Hilda. »Mijn toon klonk wat scherper dan ik het bedoelde.* Barbout boog en glimlachte; hij veelde iets als een zegepraal voor dchzelfin dit excuus; 't maakte hem moediger voor 't heele geval. Bovenden ging er van Hilda, zooals ze daar zat, zoo slank en blond, met de weelde van haar gouden haar als een stralenkrans om- 't levensblije gezichtje, een ongemeene bekoring dt; wel imponeerde ze hem niet zooals Nedda, de donkere, bijna sombere Nedda, wier wezen hem op zoo'n wonderlijke wijze beïnvloedde, dat hij aldoor en zdfs op dit moment aan haar denken moest, zoo sterk, of ze vlak bij hem was, 72 maar als een avontuuurtje, als een passe-temps, leek dat blonde nichtje van den professor hem toch wel een zeldzaam buitenkansje. Hij had echter geen gelegenheid van dat buitenkansje eenig profijt te trekken, want juist toen hij zijn mond opende tot het uiten van een banaal complimentje, trad professor Maranus het vertrek weer binnen eh daar de professor de gewijzigde tekst van de toespraak niet gevonden had en hierover uit zijn humeur was, lag het familie-devies : >N e m o 1 u d i t M a r a n u m« zoo dreigend op zijn wezen, dat Barbout met een schichtigheid, die zijn zegepralende houding van een oogenblik tevoren geheel deed vergeten, opvloog van zijn stoel en diep en zonder zelfvertrouwen boog. »0 ja meneer Hettema, hè ?« sprak de professor, »blijft u zitten 'n seconde kind, ik kan dat manuscript niet vinden, maar laat twee regels open .... het i s er .... het m o e t er wezen O ja, meneer... dinges .., u wou me zeker alleen spreken ?< Hilda stond op. »Pardon.... pardon... ,« bezwoer Bartout, ook opstaande, »hetgeen ik u te zeggen heb, Professor, is volstrekt niet van zoo'n innemen aard, dat uw nichtie... .* »0 goed nou Hilda, werk dan maar door, hè ? Even voorstellen, meneer.... dinges...... juffrouw....« 73 »We maakten al kennis, oom,* sprak Hilda. »Zoo...,« sprak de professor, met even een wantrouwenden blik op Bartout, >nou, goed....« Hij ging naar zijn schrijftafel, nam plaats in zijn armstoel, zag zijn bezoeker scherp aan. »Wat is er van uw dienst?* >Professor,« sprak Bartout, »ik wend me tot u, in uw quafiteit van voorzitter van den Raad van Beheer van de Tjeerd Hettema stichting ik ben een der sollicitanten voor bet Directeursambt « Professor Maranus wierp een snellen blik op Hilda, die rustig doorwerkte, zag dan zijn bezoeker weer aan en knikte.. » Jawel, ik herinner me, u is de candidaat van de Hettema-tak, de student met hm ....« «Candidaat in de rechten,* zd Bartout. «Precies.* >Buiten mij is, als ik wel heb, de eenige serieuze candidaat zekere Mekhior Seelman,* vervolgde Bartout. Professor Maranus zag opnieuw naar Hilda, die het gesprek blijkbaar in 't geheel niet volgde, knikte dan weer en zei : >Dat is zoo ; er zijn feitelijk van de verschillende solhatatiên drie candidaten behouden: u... die meneer Seelman en dan nog een meneer Verveer.* Ten derden mate zag Professor Maranus naar zijn nichtje en nu ontmoetten zijn oogen de haren; ze 74 sloeg ze snel neer. In des professors oogen tintelde even iets als een glimlach. » Juist, Professor, zoo heeft Papa 't mij ook gezegd. Ik zou natuurlijk heel graag benoemd worden, en 'k meen ook wel, dat ik de vereischte capaciteiten daarvoor bezit....« »U is immers candidaat in de rechten... ?«vroeg professor Maranus. Bartout maakte een beweging met de hand. »Het was mijn voornemen aanvankelijk om advocaat te worden, professor, maar die studie bevredigde me niet....« »Ah zoo Ja, 't is wat droog...,« gaf de ander toe. >Ik heb altijd gevoeld,« vervolgde Bartout, »dat mijn aanleg meer naar het artistieke neigt,.. meer in een kunstrichting voert....« •Waaruit bleek dat?« vroeg de professor. Bartout aarzelde even op deze vraag, zoo recht-opden-man-af. »Dat zou ik zoo direct niet kunnen zeggen, professor,* antwoordde hij dan, »maar ik heb toch telkens van die... e... intuïties....« Hij zweeg, maakte een vaag omschrijvend gebaar met zijn hand in de lucht. Professor Maranus knikte. >Kunst kan soms zijn gekristalliseerde intuïtie,* sprak hij doceerend. 75 » Juist...,« zei Bartout verheugd, »zooiets bedeelde ik te zeggen, maar afgescheiden daarvan, professor, kom ik eigenlijk speciaal hier om u te waarschuwen tegen de intriges van mijn medecandidaat, Melchior Seelman....« »Waarschuwen — tegen intriges ?« vroeg professor Maranus, met evenveel verwondering als verontwaardiging. >Dat is volmaakt overbodig, jongmensch. Het devies van mijn familie luidt: »Nemo 1 udit Maranum*, niemand kan mij bedriegen, en ik ben nooit dupe van intriges of wat ook « »Des te beter, professor,* sprak Bartout, en dan nogal handig: »Dat wist ik natuurlijk niet, toen ik hier kwam.* •Nee, nee dat spreekt,* gaf de professor met een zelfvoldaan lachje toe, »dat spreekt, dan kon je niet weten.* »Was u iemand anders,* vervolgde Bartout, »dan zoudt u allicht wel dupe zijn van Melchior Seelman's poging om mij in uw oogen zwart te maken « Professor Maranus wuifde afwerend met de hand, doch Bartout vervolgde snel: »Door u een paar accepten te toonen, die ik zoogenaamd geteekend zou hebben, en die, als ze echt waren, mijn maatschappelijke positie zoo wankel zouden maken, dat ik als Directeur van de Tjeerd Hettema stichting eenvoudig onmogelijk zou zijn.* »Zoo...,« sprak professor Maranus, »zoo, dus die accepten zijn valsch... ?« 76 >Volmaakt valsch, professor,* verzekerde Bartout op plechtigen toon, en daar zijn blik na 't uitspreken dier woorden toevallig de oogen van Hilda ontmoette, die hem aanzagen, zei hij met een zucht: >Ja, juffrouw, de wereld is slecht.* «Pardon ?« sprak Hilda, >ik heb 't gesprek niet gevolgd. >Een vrouw, die niet luistert ...!?< zei Bartout, half op een verwonderings- half op een vraagtoon. »Meneer Hettema,* sprak professor Maranus, met een glimlach om die laatste woorden van Bartout, »uw opmerkingsgave en uw verstand zijn beiden in prachtige conditie; dat zijn twee dingen nopens uw persoon, die voor mij vast staan. En wat die dreigende intrige betreft, ik herinner u aan mijn familiedevies, dat u op al deze schilderijen van mijn voorvaderen kunt lezen. Dat zal u zeker wel voldoende zijn.* En dan met een hoofdknik, die het onderhoud meteen sloot: »'t Was me aangenaam u te zien, mijn complimenten aan uw papa en uw ooms.* Bartout was al opgestaan, boog naar den professor en stamelde een bedankje voor de welwillende ontvangst, en terwijl de professor op een belknopje drukte om de meid te waarschuwen, dat ze moest uitlaten, boog Bartout op ongedwongen wijze voor Hilda en zei: »Dag, juffrouw Maranus... 't was me bizonder aangenaam.* Hilda knikte met een lachje. 77 Dan verliet Bartout de kamer. •Juffrouw Maranus?* herhaalde de professor,zijn nichtje aanziende. » Juffrouw Maranus ? Ben jij dat ?« »Ja, oom,« antwoordde Hilda, »hij noemde me dadelijk zoo en ik vond 't niet de moeite waard om het te verbeteren.* »Te veranderen,* zei Professor Maranus met nadruk. Het feit dat Hilda met haar chronologisch ordenen pas gevorderd was aan het tijdperk, waarin haar oom nog toespraken tot zijn ouders, hield, die nu al langer dan een kwart eeuw dood waren, dit feit maakt het duidelijk, dat haar arbeid eigenlijk nog maar in het beginstadium verkeerde, want, zooals vanzelf spreekt, namen de geschriften van den geleerde juist na die toespraak, die immers zoowat samenviel met zijn promotie tot doctor in de philosofie, zoowel in omvang als in aantal gestadig toe. En al bestond er voor Bartoufs meening, dat ze vermoedelijk toch ook wel geluisterd zou hebben naar 't gesprek tusschen de beide heeren, zekere eenige grond, dat nam niet weg, dat Hilda toch ook gedurende zijn bezoek volstrekt niet werkeloos was gebleven, terwijl ze zich, zoodra hij vertrokken was, met verdubbelden ijver aan haar taak wijdde. Professor Maranus was zelf ook aan 't werk ge- 78 gaan: wel keek hij af en toe eens op, nieuwsgierig als hij altijd was naar de periode, die, of het stuk, dat ze onderhanden had, doch hij stoorde haar thans toch niet meer met belangstellende vragen, peinsde, sloeg na, schreef, en schonk zoo langzaam aan het licht aan een nieuw nummer voor Hilda's catalogus. Er verliepen een paar uur van stillen en ernstigen arbeid en de pendule sloeg juist vijf heldere, trillende slagen, toen er getikt werd en de meid weder met een visitekaartje in de hand binnentrad en dit den professor toonde. >Die meneer vraagt belet, professor.* Professor Maranus gebaarde met zijn hand, zooals iemand doet, die juist midden in een lange optelling is, hetgeen bij hem niet het geval was, doch hij vreesde den draad kwijt te raken van een even lange als treffende peroratie, die het slot vormde van een rede, die hij weldra voor een kunstzinnig genootschap moest houden. Dus schreef hij nog eenige oogenblikken door, legde dan zijn pen neer, hield een lorgnet voor zijn brilleglazen, las het kaartje en zd kort: »Laat maar boven komen.* De meid vertrok. •Weet je wie dat is?« vroeg de professor aan Hilda. »Nee, oom,* antwoordde ze, opziende. • Melchior Seelman, je weet wel, die andere « Hij zweeg, hoorde de persoon in kwestie d naderen. 79 Oom en nichtje keken elkaar aan en glimlachten. Melchior Seelman was precies in hetzelfde tenu, dat hij droeg, toen hij mevrouw Hettema zoo'n onaangenaam bezoek bracht; alleen scheen zijn reis hem ditmaal niet over zulke stoffige wegen gevoerd te hebben ; alles aan hem zag nu zwart, donker zwart, plechtig zwart, zoo men wil. Doch die kleur deed het niet in de studeerkamer van professor Maranus. Zooals Melchior Seelman daar verscheen, vloekte het even hard als een. kraai in een flamingokolonie, als een inktvlek op een gekleurde gravure, of een schoorsteenveger op een garden-party. Het licht van de beide hooge ramen verblindde zijn Wppige- oogen aanvankelijk zoo, dat hij eerst boog naar een plaats waar niemand zat, dan naar het venster, waarvoor Hilda werkte, en eerst daarna afgaande op een kuchje van den professor, in de richting waar hij wezen moest. Toen zag hij meteen beter en trad nader. Professor Maranus wees op den bezoekersstoel. >Neemt u plaats, meneer Seelman.* »Pjofesse Majanus ...,« begon Melchior, met een kippigen blik naar Hilda. >Die jonge dame is mijn nichtje,* zei professor Maranus, en zich dan tot haar wendend : »Hilda, dit is meneer Seelman juffrouw Terborch.* Melchior boog en Hilda neigde. 80 »Ja, pjofesse, maaj ik...,« begon hij stamelend, »ik... ziet u... ik zou u gjaag alleen gespjoken hebben een kwestie van delicaten aajd « Hilda stond dadelijk op. •Pajdon ... u neemt mij niet kwalijk ?« vroeg Melchior, toen ze hem passeerde. •Hoegenaamd niet...,« antwoordde Hilda, langs hem schrijdend met de houding eener onkwetsbare koningin. Ze liep naar beneden, trad den tuin in. Ze was nu wel graag ook bij dit onderhoud tegenwoordig geweest en daarom schold ze bij zichzelf zachtjes op dat onooglijke individu, dat tegenover haar niet de minste égards in acht nam; 't was waar, de reden van zijn bezoek was van delicaten aard en hij kon natuurlijk niet vermoeden, dat zoor wel de professor als zijn nichtje, die reden al kenden. Intusschen begreep ze, dat het bezoek niet lang zou duren; ze keek naar boven naar het raam, waarvoor Bruno altijd stond te schilderen, en naar' het andere, waarvoor zij dan placht te zitten, en ze dacht aan de woorden van haar oom, het bevel, dat dat poseeren nu nog drie maal kon geschieden en dat het dan uit moest zijn. Oom had het dus wel geweten, dat er iets bestond tusschen Bruno en haar. Niemand-kan mij voor den gek houden ! had hij geroepen. Die booze en toch niet kwade oom! 81 •Nemoludit Maraniim!« Hilda beet haar witte boventandjes in haar onderlip, rook peinzend aan een roos en glimlachte. Eenige oogenblikken later hoorde ze tegen het venster tikken; ze zag op. Het was de professor, die voor 't raam stond en haar wenkte weer boven te komen. Melchior Seelman was dus weg. »Hè oom, 't was jammer,* zd Hilda, weer binnentredend, »ik had dat onderhoud .wel eens willen bij. wonen.« »Je hebt weinig gemist, kind; hij bracht precies dé «boodschap, die Bartout Hettema al had aangekondigd. Maar met dat verschil, dat die accepten wel degelijk echt zijn. Ik heb de handteekening vergeleken md die onder den sollidtatiebrid enfin, 't doet er weinig toe. Melchior of Bartout, de stichting zal er pleizier van hebben !« en professor Maranus lachte zoo sarcastisch, als slechts een Hd van zijn geslacht dat .vermocht. »Waar woont die Mdchior?« vroeg Hilda, haar werk onder de hand opruimend. >In Alkmaar,* antwoordde haar oom. »Ik geloof, dat hij hoopte, dat ik hem vannacht te logeeren zou vragen en ten eten bovendien, maar daar had ik geen lust-in. Ik heb hem een goedkoop hotel aan de hand gedaan en voor hem nagezien, dat hij morgen De Driedubbele Vrouw 0 82 ochtend om tien uur een geschikte trein heeft om weer naar huis te komen « »Dat is welwillend genoeg, oom,« zei HUda, en dan haar hand uitstekend : »Ik ben zoover klaar... tot Maandag, hoop ik u zoekt zeker nog wel eens naar die tweede tekst.« »Ja, kind... ja...,« sprak professor Maranus, en dan ineens met een plotselinge zachtheid haar hand grijpend: »KindUef.... 't is verdrietig voor je, dat Verveer heelemaal geen kans heeft op die benoeming, hè? Ik sta daar machteloos in hoor, dat voel je zelf wel, hè?« Ze knikte. >Ja oom, dat begrijp ik.« »Trek je het je erg aan ?« Het was of over het lieve jonge gezichtje van HHda een zonnestraal gleed ; haar oogen schitterden, kuiltjes trokken in de wangen, haar mond lachte. >Nee, oompje, nee ...!< riep ze. Tegelijk trok ze haar hand uit den zijne en snelde de kamer uit. Professor Maranus bleef alleen; hij keek naar de deur, waardoor ze vertrokken was en een trek van de grootste verbazing kwam op zijn geleerd gezicht. »Daar lacht ze nu om.. .< sprak hij zacht, »daar lacht ze nu om f« herhaalde hij luider. »Iedere vrouw is toch een wandelend raadsel... een raadsel, dat nooit iemand oplost zijzelf het alkrminst...' en waarom niet ?...« 83 Hij deed die vraag hardop en zag den voorvader met den zandlooper aan. Dan knikte hij langzaam, zelfvoldaan, en'sprak, terwijl hij haastig de kostbare vondst meteen noteerde en zoo voor 't nageslacht vereeuwigde: »De vrouwen zijn daarom ondoorgrondelijk, wijl ze nimmer logisch zij n.« V. Den volgenden morgen om acht uur betrad Melchior Seelman de ontbijtkamer van het hotel, waar hij op aanraden van Professor Maranus was gaan logeeren. Melchior was over zijn bezoek aan den professor niet erg tevreden. Wanneer je, zooals hij, een diepen afkeer en minachting voelt voor al de slechtigheid in de wereld, en losbandigheid en verkwisting beschouwt als de ergste zonden, waartoe een sterfelijk mensen vervallen kan, en je komt dan bij een hoogstaand man, wat professor Maranus toch zeker was, en doet je plicht als christenmensen, door dien hoogstaanden man 't een en ander mede te deelen over de verdorvenheid en insoliditeit van een concurrent van je, dan is het in erge mate teleurstellend, als zoo'n hoogstaand man een dergelijke mededeeling zoo lauw en onverschillig 84 aanhoort,- of de zaak hem eigenlijk heelemaal niet interesseert; en deze teleurstelling had Melchior ondervonden. Professor Maranus had geluisterd, geknikt, maar was geen oogenblik, zelfs niet op het zien der accepten, verontwaardigd geweest; hij had Melchior, toen deze bescbeidenhjk meende te mogen opmerken, dat Bartout door het bestaan dezer accepten in 't geheel niet meer in aanmerking kon komen voor de bewuste Directeursbetrekking, geen ongelijk gegeven, maar ook geen gelijk; hij had alleen de handteekening op de accepten vergeleken met die op een brief, dien hij uit een portefeuille haalde en daar hij verder niets meer had gevraagd en Melchior alles gezegd had, wat hij wilde zeggen, was de laatste, tien minuten na zijn binnenkomst, al weer vertrokken. Zoo was 't gegaan. Melchior had er zich een andere voorstelling van gemaakt, een vertrouwelijk gesprek, vol prettige, gemeenschappeUjke verontwaardiging, gevolgd dooreen huiselijk Wijven eten en logeeren, en dat alles bekroond met den reuzenkans om benoemd te worden met vier van de zeven stemmen. Nu zat hij aan de ontbijttafel van het hotel »de Gouden Leeuw « ; hij had voor een rijksdaalder verslapen, gisterenavond voor de goedkoopte maar gedineerd niet een broodje met kaas en een kop koffie, en 't eenige, wat hem in de gegeven omstandigheden tenminste aanlokkelijk toescheen, was om van het ont- 85 bijt, dat in den prijs van 't logies begrepen was, zooveel te profiteeren, als de capaciteit van zijn maag hem maar eenigszins zou veroorloven. Op de vraag of hij thee, koffie of chocola wou, koos hij 't laatste, omdat hij meende, dat dit 't duurste was. Hij sneed een kadetje door, besmeerde het een centimeter dik met boter en maakte het heele schaaltje ham leeg om de beide helften te beleggen, een bedrijf, dat de hevige verontwaardiging opwekte van een handelsreiziger, die over hem zat, habitué was en wist, dat het quantum ham berekend was voor zes personen. >Ik had ook wel wat ham gelust, meneer,* zei de man. »Blieft u ?« vroeg de kelner, die juist de chocola bracht en meende, dat men hem iets vroeg. »Die meneer heeft alleen al de ham op zijn bord genomen,* klaagde de habitué. Nu is er mets moeilijker dan de positie van een kelner, die als scheidsrechter wordt geroepen in een geschil tusschen twee logeergasten, over een zaak, die hem volmaakt koud laat, zoolang hij niet weet, wie van de twee partijen de grootste fooi zal afschuiven. Doch kelners, die hun vak verstaan, zijn zonder eenige verdere voorbereiding, zoo pasklaar voor de diplomatie. Deze kelner nu trok een gezicht, waarop zoowel twijfel als verbazing te lezen was; hij schonk de 86 chocola met elegante dienstvaardigheid voor Melchior in, zei »Een oogenblikje !«tegen den habitué en maakte dan dat hij wegkwam. Melchior 'ontbeet door met de rust van een uitgescholden doofstomme. De habitué* hoewel vaag op >iets* hopend door de woorden van den kelner, zat met zijn onbelegen broodje op zijn bord, en vrat, zooals men dat noemt, zichzelf inwendig op. Doch veel liever had hij ham gehad. >Boeremanieren...,« barstte hij eensklaps uit, »thuis zeker niks gewend... 1 'n Opvoeding as 'n... as 'n « Hij vond niets met een analoge educatie en zag speurend over de ontbijttafel. Er stond een glazen dingetje, met beschuit er in, die hij wist, dat altijd oud-bakken waren, een Verkade-koek, waar hij niet van hield, een halve roodbol, die een substantie had als stopverf; er stond ook een half leeg jampotje met kleverig besmeurde randen, er waren kadetjes en roggebrood en boter; maar de ham, dè puike, roze, blankvettige, geurig zoute ham, die was weg 't was om te grienen I De kelner kwam niet terug. Ja, toch. Daar kwam hij aanruischen met een schaaltje. De oogen van den habitué glinsterden, lachten, zijn mond ging gretig open. 94 gevangen van seconde tot seconde, de boomen en huizen langs den weg gleden voorbij zonder dat hij het zag; hij luisterde maar naar 't onbegrijpelijke geredeneer van zijn gezellin, had geen tijd zich rekenschap te geven, waartoe dit alles toch leiden moest; hij vermoedde iets van een misverstand, een persoonsverwarring, maar ze het hem den tijd niet er naar te informeeren en bij had niets te verliezen bij dit avontuur ; buiten de zorgvuldig weggestoken accepten van Bartout, had hij niets bij zich dan zijn spoorkaartje naar Alkmaar, het zakje met de andere sigaar van drie cent, zijn nikkelen horloge en zijn zakdoek. Als hem die laatste dingen ontstolen werden en hij kreeg er gratis een lunch voor, dan was hij nog niet duur uit. Ineens, al doorpratend, greep ze haar kralen handtaschje, haalde een beursje te voorschijn, en kreeg er wat goudgeld uit Bijna op 1 zelfde oogenblik stond de auto stil. Ze wipte er uit vóór Melchior, betaalde den chauffeur, die met een buiging dankte. Melchior kroop naar buiten. Hij was in Zandvoort, stond voor de deur van een restaurant, achter hem ruischte de zee; een stroom van badgasten bewoog zich langs den boulevard, de zomerzon straalde over het krioelende vreugdeleven ; de auto gleed weg, ineens voelde hij den arm van de Prinses, of wat' ze 95 dan was, door den zijne steken, ze voerde hem mee naar den ingang van het restaurant, twee grooms trokken de glazen deuren wijd open. Melchior het zich leiden, zag marmer en palmen en tapijten, zag de vrouw met het roode haar en den blauwen reismantel aan zijn arm. Toen drong het besef tot hem door, dat hij droomde. Natuurlijk droomde hij, zulke dingen gebeuren niet in 't werkelijke leven. , Hij droomde.... Doch hij wist weer zeker, dat hij wakker was, toen een teug goudgele champagne zijn tong en gehemelte prikkelde. Hij zat aan een gedekte tafel, waarop kristal schitterde en zilver blonk, en waar op gebloemd porceleinen schotels vreemdkleurige hors d'oeuvres waren opgediend; roomig blanke oesters lagen open in paarlemoeren schelpen; uit een koelvat met brokken ijs stak de gouden hals van een, flesch en over hem, daar was weer het sprookje, zij; ze had haar hoed opgehouden, maar de blauwe reismantel uitgedaan. Ze droeg een parelgrijze eolienne tunica over een rok van amberkleurig fluweel; de blanke, mollige armen schemerden door het fijne weefsel, de hals en de schouders waren bloot, een tache de beauté was guitig gelegd op de fijne witte huid. Ze at weinig; ze nipte soms even, haastig, tusschen 't spreken door van haar champagne; ze 96 zweeg alleen als de statige kelner onhoorbaar nadertrad over 't zachte tapijt en serveerde, schonk of fluisterend orders vroeg. Het felle buitenlicht drong mat getemperd door de uitstaande marquises in de intieme comfort van het zaaltje; door de twee ondergordijntjes waren ze beschermd voor de onbescheiden blikken der flaneerende badgasten, maar zelf konden ze het drukke mondaine gedoe gadeslaan en zich met het kijken naar de menschen vermaken, indien hun geest afleiding zou zoeken van 't gevoerde gesprek. Doch' daar was geen sprake van. De champagne maakte Melchior driester, en toen hij zijn vierde glas geledigd had, en de kelner, die het dadelijk weer volschonk, Zich verwijderd had, wilde hij juist eens aan zijn sprookjesprinses vragen, wat dat nu allemaal beteekenen moest en wie' zij was en wat zij dacht dat hij was en wat ze nu eigenlijk daasde over dien Prins en over haar plannen, toen die sprookjesprinses plotseling een kreet slaakte, naar buiten wees, Melchior daarna met groote, verschrikte oogen aanzag en uitriep': >Daar... daar... daar gaat hij... de Prins... hij zoekt me... hij mag me niet zien ! Gauw ... ik smeek U;.. loop naar den ingang ... die heer daar, met een wit flanellen pantalon en een blauwe colbert ... en witte jachtpet... kijk waar hij blijft....«• Melchior vloog op. 97 »De Pjins... ,< stamelde hij, met een vaag, onaangenaam vermoeden, dat die Prins hem misschien wd eens zou kunnen neerschieten uit jalousie, of minstens afranselen of uitdagen, als hij hem hier bij deze vrouw aantrof. Hij verlid het zaaltje, liep naar den uitgang en keek. De Prins passeerde, wandelde met een oude dame; Melchior hoorde, dat hij Duitsch sprak. Zijn blik gleed vluchtig over Mdchior heen. Deze bied staan, zag hem na, tuurde tot hij verdwenen was tussohen de wandelaars. Verlucht en glimlachend zocht hij zijn gezellin weer op »De Pjins is vojt,« zd hij op geruststellenden toon. «Goddank!« antwoordde ze met een zucht Melchior ging weer zitten. »Ik wil niet dat hij eenig vermoeden heeft waar ik ben...,« sprak ze, »en nu mijn olan.... u moet me raad geven helpen ik wil weg uit Europa naar Amerika of Argentinië ik heb aanbiedingen, die schitterend zijn... ze betalen daar honoraria, die in Europa nid bestaan fortuinen twee jaar wil ik wegbüjven ga md me mee 1« Ze zag hem aan met oogen vol angstige verwachting., Melchior lachte, dronk zijn glas leeg. »Ik met u mee naar Amejika en Ajgentinie?* Hij schudde zijn hoofd. De Driedubbele Vrouw _ 98 »U weet niet eens wie ik ben en ik weet niet wie u is,« vervolgde hij dan. Verwonderd zag ze op; er schokte iets door haar tengere lijfje. »U weet niet, wie ik en ik weet niet, wie u..? Is u dan niet de Hertog van Ardenne?* vroeg ze fluisterend. »Heb ik me zoo vergist?* »De Hejtog van Ajdenne?* grinnikte Melchior. »Ja, de boezemvriend van den Prins !« riep ze uit. »Ik ben Melchioj Seelman,« sprak Melchior, »en ik ben meegegaan omdat u 't vroeg en omdat u zoo mooi is,« voegde hij er bij, met een schalks bedoelde grimas. Ze sloeg even haar oogen neer en glimlachte. »Dan zult u mijn houding wel heel zonderling hebben gevonden,* sprak ze. Melchior grinnikte. Zij lachte. »Dus u weet ook niet, wie ik ben?« vroeg ze. »Nee !« kraaide Melchior. >Laat ik me dan plechtig aan u voorstellen,* sprak ze. >Eerst een vraag. Komt u wel eens in cinema's?* »Soms,« zei Melchior, »niet dikwijls.* »Dat verklaart veel... Ik ben Asta Hansen, de . ik mag wel zeggen... de beroemde filmactrice uit Kopenhagen.* Melchior, die juist weer een teug wou nemen, zette verbaasd zijn glas neer. 99 »Asta Hansen... is... is u dat... ?« »Ja... ja...,« knikte ze. »Asta Hansen... van die... dat zigeunjmeisje, dat bjand sticht om de jonge gjaaf te jedden... en die van de jots spjingt om « »Ja... ja ... Siwalli de Zigeunerin ... dat ben ik...!« riep Asta. »En 't Indianenmdsje, dat met haaj paajd over de Niagaja zwemt en de bleekgezichten waaischuwt voor 't gevaa j... « »Krislita, de dochter van Arendskop... dat ben ik...!« riep Asta. »En dat meisje, dat met een vliegmachine op ajenden jaagt en met een duikboot op haaien « >Maud Rippington, de rnüliardairsdochter van Baltimore !... dat ben ik ook !« riep Asta met vlammende oogen ... »maar u kent mijn heele repertoire.* Melchior knikte. »Ik ga altijd als ze een film geven van Asta Hansen...!« >En nu heeft het toeval een misverstand ons tezamen gebracht!* riep Asta. »En ik heb u in 't vertrouwen genomen en dingen verteld, dieniemand weet en die geheim moeten blijven.... maar u zult zwijgen, hè ? Beloof het « Ze stak hem haar handje toe. Melchior drukte het. »Ik zeg aan niemand iets,« sprak hij, maar dan 100 nieuwsgierig: »Wat is dat met die Pjins ?« De kelner bracht koffie en benedictine, Asta presenteerde Melchior een sigaret en stak er zelf ook een op ; ze maakte ook zijn koffie gereed, schoof hem het fijne kopje toe. Dan wierp ze zich wat achterover in haar stoel, blies een blauwe, geurige rookwolk uit en zei dan, met een zucht: »Ja... de Prins... ! Och,« vervolgde ze met een handgebaar, >de Prins is verhefd op me... hij reist me na ... hij schrijft me briefjes... stuurt cadeaux, die ik nooit accepteer... hij verveelt me... ik... ik word zenuwachtig van dat gezanik.... ik verlies mijn zelfbeheersching ik kan niet spelen als ik weet, dat hij in de buurt is buiten wacht op 't oogenblik, dat ik. het theater verlaat .... en daarom heb ik geen nieuw contract met mijn maatschappij willen teekenen.... ze bieden dubbel.... gisteren per telefoon driedubbel honorarium .... maar ik wil niet.... ik heb u al gezegd: ik wil naar Amerika....« »Hoeveel vejdient u wel?« vroeg Melchior, die een gevoel kreeg of hijzelf op een film werd afgedraaid, zoo roesde de champagne en die vrouwenstem en die zware sigarettenrook door zijn hersens. Asta lachte. »Verdienen ? ...« Ze haalde haar lieve, bloote schoudertjes verachtelijk op. 109 lucht; de geluiden van den dag gingen stilaan versterven. In de kamer drong de zoete geur van heliotrophe; daarbinnen verdoezelden de contoeren der meubels. Toen de heer en mevrouw Hettema vertrokken waren, was Nedda gaan zitten op een tabouret, dat stond tegenover de clubfauteuil van Bartout. Een kleine ronde tafel was tusschen hen in. »Nu zijn we alleen... ,< zei Bartout, zich oprichtend uit zijn luie houding. >StiI blijf zoo liggen... ,< zei Nedda met een handgebaar, »je kunt beter praten en beter denken, als je lichaam volkomen rust « »Maar ik zou dichter bij je willen komen, Neddy dear,« sprak Bartout, die nochtans gehoorzaamde. >Ik ben bij je...,« antwoordde Nedda, »als ik mijn hand naar je uitsteek zoo dan raak ik je aan.,..« »Ja...,« sprak hij, even die hand vattend. »Zeg, Neddy.... weet je wel, dat jij erg veel indruk op mij maakt ? Ongewoon veel indruk ?« Hij richtte zich weer half op. Ze had haar hand losgemaakt, gebaarde dat hij weer terug moest vallen in zijn stoel. »Zoo.... liggen moet je.... Ja... dat weet ik, dat ik indruk op je maak,«.sprak ze dan. »Wat zou het vooral zijn, dat dit zoo doet?... weet je dat? Is het mijn stem zijn het mijn oogen ?« 110 Ze zag hem doordringend aan. »Je stem.... en je oogen.... en je handen.... ik weet het niet je heele persoon « sprak, hij, >ik voel me heel anders dan .... dan anders... ik kan het niet onder woorden brengen maar er gaat iets van je uit, wat me betoovert....« Ze glimlachte niet, zette haar ellebogen op het tafeltje, nam haar hoofd tusschen haar handen en zoo zag ze hem aan. >Dat komt... ,< sprak ze dan langzaam en op zachten toon, »omdat je misschien voor 't eerst van je teven liefhebt liefhebt op een andere wijze, dan je tot heden gewoon was liefhebt in een be- teekenis een hoogere, waarvan je tot heden zelfs 't bestaan niet vermoedde....« Hij zag haar aan. »Geloof je dat? ...« vroeg hij zacht. Ze knikte. »Geef jezelf maar eens rekenschap.... hoe 't gegaan is je beschouwde de kennismaking als een avontuurtje.... een tijdpasseering een pikante flirt.... en je voelde je vooral ook gestreeld door mijn opzien tegen jou mijn hechten aan jouw oordeel.... toen dacht je ook nog dat ik een vrouw was als zoovele anderen je probeerde telkens om indruk op mij te maken door je blikken door je aanrakingen door je flirtwoordjes en gebaren, is het niet zoo?« 119 moesten ruïneeren en in tegenstelling met zijn gewoonte, maakte hij bij 't optellen der boodschappen fouten in zijn nadeel. En toen er eenige dienstmeisjes vertrokken waren en een kleine jongen een warme cent neerlei op de toonbank voor twee boterbabbelaars, zei hij niet: » Wel, braaf kind, wat is er van uw dienst ?« of zooiets, maar hij snauwde gansch uit zijn dagelijkschen toon : »Wat mot je, jongen, met die cent?« Er was reden voor den zenuwachtigen toestand, waarin Tobias verkeerde. Het was op den namiddag van denzelfden dag, waarop Asta Hansen en met haar Melchior, dat fantastische avontuur beleefden in Haarlem en Zandvoort. In het kamertje, dat van den winkel gescheiden was door een paar glazen deuren, waar vitrage gordijnen voor hingen, zaten ze bijeen, de Seelmannen — al sedert half twee, en het was nu halfvijf — en ze verbeidden met spanning en ongeduld-de terugkomst van Melchior. David was er, de zaakwaarnemer, met zijn welverzorgd uiterlijk van eerwaardig predikant, johahnes, de hulponderwijzer aan de bijzondere school, lang en dor en knokig, met een ongeschoren kin boven een rafelend boord, Magdalena, de vrouw van Tobias en de moeder van Melchior, grijs en dreigend, met dunne lippen en bloedelooze ooren, en Tobias zelf, die na de onbillijke afsnauwing van het snoeplustige 120 jongetje, nu juist door de glazen deur weer binnen trad en met een blik op de klok verwijtend en schier wanhopig zei: »Half vijf * »Men zou geneigd zijn te gelooven, dat hem een ongeluk getroffen heeft,* zei Johannes. »Of wel...,« vervolgde hij, daar niemand daarover iets opmerkte, »of wel, dat hem een groot geluk ten deel is gevallen.* »Telegrafeeren,« zd David, zalvend en zakelijk als altijd. »Hij kan nog meegekomen zijn md den trein van vier uur twintig,* zd Tobias, die, als hij niet in den winkd stond, maar steeds in hd spoorboekje had gebladerd. »Geduld moeten we hebben en afwachten wat hd lot zal brengen,* zd Magdalena, die hevig breide aan een witkatoenen kous, op vermanenden toon. »Laten we nog even de overeenkomst nagaan,* zd David, een papiertje md aanteekeningen uit zijn zak halend, en dan plotseling ongerust: >De jongen zal die accepten toch nid verloren hebben... ?« Er viel een zwijgen van ontzetting bij deze veronderstelling. »Kom,kom,« zd Tobias. na een oogenblik, »voor zulke vreeselijke vermoedens bestaat nog geen grond * »Is er nog koffie, zuster?* vroeg Johannes. »Nee,« zd Magdalena. »De overeenkomst,* herhaalde David, op hd pa- 121 werfje kijkend, »we spraken dus af en kwamen overeen als volgt: Melchior ontvangt van die drieduizend gulden er achttienhonderd, jij Tobias ontvangt er twee honderd van, Johannes zesnonderd en ik vierhonderd, onder voorwaarde, dat bij al de finandëele transacties van de stichting zooveel mogdijk van mijn tusschenkomst zal gebruik gemaakt worden tegeneen provisie van een half procent.* Tobias streek aan zijn grijze bakkebaarden; >Datis... e...,« begon hij langzaam, »dat is te zeggen, je stdde dit voor, David,* sprak hij op zachtmoedigen toon, »maar een bepaalde overeenkomst is hd nog niet, niewaar Johannes ?« »Ik ben er vóór,* antwoordde deze. >Nahiuriijk,« sprak Magdalena schamper, »Verbeeld je, dat jij daar tegen was, tegen zoo'n schikking. Tobias moet hd weten, maar ik ben er tegen.* »Maar zuster...,« begon David. >Jij zou genoeg hebben aan dat halve percent commissieloon,* snauwde ze hem toe. »Bedenk, zuster,* zd nu Johannes, »dat Melchior mets krijgt als David en ik, of wel, indien een van ons beiden hem zijn stem onthoudt dan heeft hij niks....« »Maar dan heb jij ook niks,* antwoordde Magdalena. »Zeer juist, Magdalena,* sprak Tobias. »Dat halve percent...,« zd David met een mede- 122 lijdenden glimlach, »wat zal dat opleveren ? Een klein faveurtje af en toe, die nauwelijks de moeite en omslag zullen loonen.« »Zoo... ?< viel Magdalena in, terwijl ze het breien staakte, >als dat zoo is, zwager, mag jij onze tweehonderd gulden hebben, als je ons de helft van die faveurtjes afstaat o zoo.... ik ben ook niet gek!« Ze sprak hevig, met vlammende oogen. »Ssst...,« kalmeerde Tobias.. David was verslagen, zon op een antwoord, dat zijn schoonzuster vernietigen zou, maar eer hij 't gevonden had, ging de winkelbel en bijna op 't zelfde oogenblik riep Tobias : >Daar is ie 1« Vanaf het oogenblik, dat Melchior Asta verlaten had, voelde hij zijn leven bioscopisch. In de auto, waar nog de geur van haar parfum hing, zag hij het landschap met snelle veranderingen verschieten door de raampjes; hij streefde naar een elegante elasticiteit, toen hij bukkend uitstapte, en na de wisseling van het goudstuk en het nonchalante gebaar, waarmee hij de royale fooi aan den chauffeur gaf, wipte bij met een haastige geaffaireerdheid het station binnen; aan 't loket, ineens, omdat het zoo hoorde in zijn biscopisch leven, nam hij een kaartje eerste klas naar Alkmaar; de trein, die binnenreed, was een heldere, levendige film; de conducteur, die 123 de eerste klas coupé opende, boog in volmaakten stijl voor het tusschen duim en wijsvinger toegestopte kwartje. De trein reed weg, een nieuwe film rolde af. In zijn hoofd ruischte iets van champagne en goudklank en een zilveren vrouwenlach ; hij verdommelde het traject, was ineens in Alkmaar; hij zocht naar een auto, die er niet was, ging dan te voet, voelde zich snel stappen, zag zichzelf gaan, slank, hoog, zelfbewust en elegant. »Daar is-ie!« had Tobias geroepen en hij was het inderdaad. Het was Melchior. Met een forschen ruk deed hij de winkeldeur dicht, zoo forsch, dat de glazen deuren van de achterkamer rinkelden, en met korté, vlugge stappen kwam hij aangeloopen, stond ineens in de kamer. »Goeien middag....« »We waren al ongerust, < zei Johannes. »Je komt zoo laat, jongen,« zei Tobias. »Heb je den trein gemist ?« vroeg Magdalena. »Wel, en wat zei de professor?* vroeg David, zakelijk en zalvend als immer. >Ja.... wat zei de professor ?« vroeg Tobias, en alten keken ze naar Melchior met open monden en vraaggezichten. Melchior deed vreemd. Hij rekte zich tot zijn grootste lengte, stak de rechterhand in zijn vest, maakte met zijn linkerarm een 124 krachtig sprekend gebaar, liet zijn oogen rollen achter zijn brilleglazen, maar hij zei niets. > Wat is dat nou ?« vroeg Magdalena. »Was de professor thuis ?« vroeg Tobias. »De pjofesso,« zei Melchior, terwijl hij met uitgespreide armen een buiging maakte, »was thuis.* »En... ?« vroeg David. > Ik zal plaats nemen,« zei Melchior, waarna hij op een stoel ging zitten, zijn beenen over elkaar sloeg en zijn kin gewichtig en peinzend greep met duim en wijsvinger van zijn rechterhand, terwijl de voet van 't overgeslagen been zachtjes op en neer wipte. »Maar wat zei de professor dan sprèèk dan toch !« ... riep Magdalena op ongeduldig nadrukkelijken toon. Met een schok veranderde Melchior van houding, zijn beenen strekten zich naast elkaar, zijn armen kruiste hij over de borst, zijn mond tuitte zich. Dan weer met een plotseling breed handgebaar, sprak hij: >De pjofesso... Pjofesso Ma janus is een pjuts.« »Een pruts ? Wat bedoel je? < riep Tobias ontsteld uit. >Waar zijn de accepten?* vroeg David haastig. Melchior antwoordde met een theatralen slag op de borst. »Geef op !« zei David. Melchior haalde zijn portefeuille uit, greep met duim en vinger de twee papiertjes en gaf ze zoo met een koninklijke geste aan zijn oom terug. 128 Nee, Asta Hansen was geen bioscopisch visioen; die was vleesch en Moed en de wereld, waarin ze hem een blik had laten slaan, waarin ze hem even had binnengevoerd, die wereld van luxe en schittering, dat was ook geen bioscopisch bedrog geweest; die wereld bestond, en bij, Melchior, hij had de kans met Asta, de goddelijke, wijdberoemde filmkoningin, die wereld in te gaan! Na de bezoeken bij zijn ooms liep hij de singels af en peinsde. Wat had ze allemaal gezegd ? Dat was nog war- relig in zijn hoofd dat misverstand met dien prins dat ze dacht, dat hij een graaf was of een hertog en dat ze dien prins met die witte broek en die oude dame wou ontloopen en naar Amerika gaan Hoe dat allemaal zat, stond hem niet helder meer voor maar één ding was vast in zijn memorie gegrift Donderdag om half twaalf wachtte hem dezelfde auto aan 't station in Haarlem en dan ja, wat dan ? Ze iou hem een voorstel doen, maar ze wachtte nog telegrammen uit New- York en Buenos Ayres Hoe gooide en smeet ze met geld en hoe verachtte ze het en wat lachte ze om het tractement van drieduizend gulden, dat het directeursbaantje aan de Hettema stichting zou opleveren. Drieduizend gulden »per maand ?« had ze gevraagd. Melchior glimlachte. 129 En als hij dan eens gezegd ' had, dat hij van die drieduizend nog zoowat de helft aan zijn hebberige famiiie zou moeten afstaan ? Wat zou ze gelachen hebben met dien lach, dien hij nu nog altijd nahoorde. Wat een oogen wat een haar wat een hals God, wat 'n vrouw! Of ze verliefd op hem zou. zijn ? Melchior was alweer in de straat bij zijn huis en keek in een spiegelruit van een winkel. Mooi was hij niet, maar slank en groot en ook wel deftig, zoo in 't zwart. En vrouwen als Asta, die waren niet gewoon te verkeeren met heeren, zoo- -als hij er een was en juist daarom zou ze mis- séHen.... tobias en Magdalena ergerden zich ten tweeden male en stonden paf verbaasd over hun zoon, toen deze luidrachtig den winkel instapte, waar gelukkig geen klant stond te wachten, en naar boven liep terwijl hij schel floot: >L' amour est un enfant bohème, Et n' a jamais connu loi f< Dien Donderdagmorgen ging Melchior dadelijk na het ontbijt weer naar boven; hij schoor zich met bizondere zorg, legde een sctóding in zijn sluike De Driedubbele Vrouw 9 130 baren, deed een nieuwgekocht boord om van een zeer bizonderen vorm, bevestigde daaronder een groenblauw dasje van changeant zijde en aldus uitgedost zette hij met lossen zwier zijn hoed op zijn hoofd en verliet snel en onhoorbaar sluipend, door het achterdeurtje van het pakhuis de ouderlijke woning. Asta wachtte hem. Hij had vergeefs gezonnen op een aannemelijke leugen, die zijn op reis gaan verklaren kon ; hij was niet gewoon om te liegen, hij vreesde de doorborende blikken van zijn moeder en de verbaasde vragen van zijn vader en hij had bij zichzelf overlegd, dat, als het er toch van kwam, dat hij met Asta naar Amerika zou gaan, ze dit plotselinge uitstapje wel op den koop toe zouden aanvaarden. Maar als Asta eens niet in Haarlem of Zandvoort was, als hij haar eens in 't geheel niet meer terug zou zien? Hij rilde bij de gedachte aan die mogelijkheid. Hij kwam den koster tegen; snel bracht hij zijn hand onder zijn kin teneinde te verhinderen, dat deze man zijn boord en das in 't oog zou krijgen, en hij groette minzaam terug met de andere hand. Hij nam een kaartje derde klas. Wat een ongehoorde moed en durf had hem toch bezield om die laatste maal eerste te reizen ! Dat was een wonderlijke dag geweest. En dat nam hij zich voor: dezen keer zou hij niet zooveel cham- 131 pagne drinken, dat bleef te lang in je hersens woelen en bracht je in allerlei perikelen. Zijn hart klopte, toen hij de St. Bavo-kerk zag opdagen en hij slikte vele malen een benauwenis weg uit zijn keel. Als ze eens op 't perron stond in den Mauwen mantel en op hem toe ijlde! Nee goddank ze was er niet. Hij haalde verlucht adem, liep met de andere passagiers mee naar den uitgang. Ineens stond hij buiten; zijn keel ving opnieuw te bonzen aan. Daar stond de auto; daarbinnen schemerde iets blauws haar mantel. Hij trad er op toe, nam zijn hoed af, boog. Asta! Dadelijk ving ze hem in haar oogen en haar lach. •Prachtig opgepast ik verwachtte niet anders .... stapt u in !« Daar rook hij weer dat bedwelmende parfum, daar zat hij weer over haar, keek in haar oogen, zag haar lachenden mond, de kleine, bewegelijke handen nee, Asta Hansen was geen droombeeld ; en het was alles echt, wat hij nu weer beleefde. »De Pjins nog gezien ?« vroeg hij, om dadelijk weer te dringen in haar vertrouwen. >Ja...!« Ze lachte. »Bijna had hij me gesnapt Hij zoekt zoekt overal hij is al tweemaal vlak langs me gegaan, zonder me te herkennen ....}« 137 Asta schudde krachtig 't hoofd en hief haar hand op- >Nee... nee... neem me niet kwalijk ik doe graag zaken op Amerikaansche manier. Je trekt die sollieitatie nu dadelijk in hier is papier en schrijfgereedschap.« »Wat ben je wantjouwend,* zei Melchior, de schrijfmap naar zich toetrekkend. 'Levenservaring,* zei Asta, met een ondeugend knipoogje, terwijl ze een sigaret opstak en met dat witte rolletje tusschen haar roode tippen en haar hoofd tusschen haar handen, glimlachend keek naar het schrijven van Melchior. «Duidelijk...,« zei ze achter haar tanden. Hij lachte, zette met een forsche kras zijn handteekening, las den brief over en reikte hem haar toe. Ze veranderde niet van houding, bestudeerde rookend het geschrevene ; dan knikte ze. »Nu 't adres...,« sprak ze dan. Melchior nam een couvert en gehoorzaamde, »C'est ca,« sprak Asta, haar sigaret wegleggend, waarna ze den brief in 't couvert deed en deze daarnS in haar tasch bergde. Vervolgens haalde ze uit die tasch "twee bankbiljetten van vijfentwintig gulden en reikte die aan Melchior over. »Ziedaar, voor kleine uitgaven tegen de reis; je bent van nu af aan in mijn dienst en ik wil niet bij je in de schuld staan « 138 M&chior's oogen glinsterden. Nog had hij twee gouden tientjes van haar in zijn zak en nu legde ze er al dadelijk ongevraagd nog vijftig gulden bij 1 Ineens barstte hij uit in een wonderlijk, half hikkend schaterlachje van vreugde. »Ziezoo, «spra Asta, »waar is je adres ? ... Voor 't geval ik nog iets heb mee te deelen over ons vertrek?* »Alkmaaj,« zei Melchior. »Straat?« »Nee... nee,« sprak Melchior, »poste jestante.* >Waarom ?< vroeg Asta verwonderd. »Ik vejtel ze thuis niets van dit plan en scnjijf wel een bjief, als ik weg ben.« >Ooed,c sprak Asta. ,»Mijn adres is > Palace Hotel Scheveningen«, en daarmee is onze conferentie ten einde, < vervolgde ze op vroolijken toon, terwijl ze schelde en de auto bestelde. »Nu moet je me alleen laten,* besloot ze, »we hebben niets meer te bespreken; aan boord zal ik je wel inwijden omtrent hetgeen je zooal te doen hebt; ik vind 't zelf ook beter, dat je 't voor thuis maar verzwijgt tot we weg zijn Als er meer ruchtbaarheid aan gegeven wordt « »0 ja de Pjins!« riep Melchior. »Juist, daarom,* antwoordde Asta. »Daar is de auto ai,« vervolgde ze. Ze reikte hem haar kleine hand ten afscheid. 139 Hij hief hem hoog, drukte er een kus op. >Tot weerziens bij de boot!« sprak ze dan. »Vergeet het niet, 29 Juni 's morgens om tien uur ben je present!« »Je kunt op me jekenen,* zei Melchior. Hij vertrok. Asta trad naar het raam, trók het gordijntje weg. De auto reed langs; Melchior's gezicht keek er uit Asta lachte, wierp hem een kushand toe. VIII. »Ziezoo,« sprak Bruno met een zucht, terwijl hij zijn palet neerlegde, dat is de laatste maal geweest dat je voor me poseeren mag.« Hilda knikte zwijgend en ernstig, had op hem toe en bekeek het portret »'t Is nog lang niet af« sprak ze daarna, zich legen hem aanvleiend, terwijl haar lieve oogen naar hem opzagen. Hij glimlachte treurig. >Er is ook niet veel aan gewerkt, schat,* antwoordde hij, »in zoover kan ik je strenge, onverbiddelijke oom geen ongelijk geven.* »Nee...,« gaf Hilda zachtjes toe, »en hij begreep meer dan wij wel dachten.* 140 Bruno knikte. Dan loosde hij opnieuw een diepe zucht. »Miserabele dag vandaag,« sprak hij mistroostig, »over een uur vergadert hier de Raad van Beheer van de Tjeerd Hettema stichting dan| wordt de benoeming van een ander dan ik tot Directeur een feit weg m'n illusie!... en op dienzelfden dag zal ik voor 't laatst met jou alleen in deze kamer zijn samengeweest.... een ongeluksdag is het, Hilda vanmorgen hing er een spin boven mijn hoofdkussen ik dacht dadelijk : daar heb je 't niet dat ik bijgeloovig ben « Hilda lachte. »Nee, nee..., maar 't is toch vreemd !« plaagde ze. »Och, weet je hoe ik er over denk, vent; ik ben ook 'n beetje bijgeloovig, in zoover, dat ik een onverwoestbaar vertrouwen heb in mijn goe gesternte, en als het mij goed gaat, kan het jou niet slecht gaan. « »Nee.. i,« zuchtte hij, maar half getroost door dit vage vooruitzicht. »Oom is vanmorgen zeker uit kieschheid heelemaal onzichtbaar,* vervolgde Hilda, »ik zag hem nergens.* »Misschien zijn er al leden van den Raad van Beheer bij hem om hun candidaat aan te bevelen,* veronderstelde Bruno op bitteren toon, terwijl hij naar de zes stoelen keek, die rond de schrijftafel van professor Maranus waren gezet. »Waarom vergadert hij hier ?« 141 »Oom heeft last van reumathiek, nu loopt hij op een stokje, maar daarmee wil hij niet over straat,* legde Hilda uit, en dan spottend: »Stel je voor, een Maranus, die niet loopen kan !« 'Nemoludit Maranum,* zei Bruno, zijn eigen gedachtengang volgend. »Tja... zoo is het* Hilda glimlachte, maar eensklaps legde ze een vinger op haar .mond. »StiTes « en als ze beiden even geluisterd hadden : »Gut, daar fluit iemand dat heb ik bier in huis nog nooit gehoord, dan kan oom met zijn.« 'Het komt dichterbij,* zei Bruno, »hoor, de Soldatenmarsch uit de Faust....« 'Daar begrijp ik niks van...,« sprak Hilda Maar of ze het begreep of niet, het fluiten kwam steeds naderbij, vóór de deur en een seconde later trad professor Maranus binnen, met zijn mond nog getuit. 'Goeien middag, jongelui,* sprak bij op opgewekten toon. Hilda en Bruno wisselden snel een blik van verwondering. Professor Maranus scheen bijzonder in zijn hum te zijn. 'Middag, oom,* zd Hilda. 'Professor,* zei Bruno met een buiging,- 'Portret voltooid ?* vroeg de professor, terwijl hij een paar brieven, die hij in zijn hand had gehouden, 142 toen hij binnenkwam, op zijn schrijftafel legde. »Nee, professor,* antwoordde Bruno, »ik heb heusch geen kans gezien om in die drie zittingen de opdracht ten einde te brengen.* >Jammer,* zei professor Maranus, die erg met zijn been trok, maar nochtans te ongeduldig scheen om te gaan zitten en nu met een streng critisch gezicht voor het schilderwerk ging staan. »Als ik nog één, of hoogstens twee keeren, juffrouw Terborch... hm... ik bedoel uw nichtje... Hilda...,« sprak Bruno, »als die nog twee of hoogstens driemaal voor me zou mogen poseeren..« »En als je dan nog driemaal, hoogstens viermaal of vijfmaal, hoogstens zesmaal hier samen zoudt zitten'...,« viel professor Maranus hem smalend in de rede, >dan was 't nog niet af wel nee.... pak die rommel maar gerust en definitief in !« en de professor stapte hinkend naar Hilda en keek zijn nichtje aan met een paar oogen of hij zeggen wilde : »Nou, wat wou jij soms nog beweren ?« Maar Hilda's oogen stonden verdrietig en ze scheen heel niet geneigd om haar oom ditmaal te braveeren. Deze laatste scheen dat te begrijpen en zoo hinkte hij weer weg en viel met een zucht op zijn stoel voor de schrijftafel. Hij trok een paar brieven uit de couverten, las ze over, deed ze weer terug in de enveloppen, begon dan ineens met beide vingers op 143 zijn tafel piano te spelen en floot opnieuw de Soldatenmarsch uit de Faust. Hilda zag verbaasd toe, haalde onwillekeurig haar schouders op, trad naar Bruno, die zwijgend zijn boel opredderde en hielp hem wat bij 't inpakken. Na eenige oogenblikken was hij gereed. Bruno boog, zooals hij nu al zooveel keeren gedaan had, naar den professor, die zonder zijn gefluit te onderbreken met bet hoofd ten afscheid knikte. >Dag Hilda,« sprak Bruno dan, terwijl hij haar handje innig drukte. »'Dag Bruno,« sprak ze zacht, met een teere, lieve toeknijping harer beide oogen. Hij wendde zich om, schreed naar de deur. »Hé daar.... Verveer !« riep de professor eensklaps. Half verschrikt wendde Bruno zich om. »Professor?* sprak hij vragend. »Kom je vanmiddag bij me eten?« >Wat blieft u?« vroeg Bruno. »Of je vanmiddag bij me komt eten?« herhaalde professor Maranus op luiden, nadrukkelijken toon. »Of ik ... bij u... wil komen eten ? ... Ik bij u... komen eten ?« stamelde Bruno, die hulpeloos en verward beurtelings naar Hilda en dan weer naar den professor keek. »Ja, ik wil 't nog wel eens voor de derde maal vragen,« zei deze laatste. 148 Deze laatsten knepen hun lippen samen en zagen elkaar mei vreeselijke oogen aan. >U was zeker wel verbijsterd, professor, over de mededeelingen, die mijn neef Melchior u deed...,« zei David op harden, scherpen toon. »Ja, die waren zeer interessant,* gaf de professor toe, die zijn papieren rangschikte. »Nemo ludit Maranum,* sprak Jelles. »Wat zeit u ?« vroeg Tobias, met een achterdochtig gezicht, maar Jelles deed of hij die vraag niet hoorde. De levendige oogen van professor Maranus schenen vonken te schieten achter zijn brilleglazen. «Inderdaad,* sprak hij met een fijnen glimlach. Dan, de voorzittershamer grijpend, die naast hem lag, sloeg hij krachtig op zijn schrijftafel. »Meneeren,« sprak hij, >ik open de vergadering en heet u welkom, terwijl ik u dankzeg voor uw welwillendheid om te mijnent te komen, daar ik door een kleine ongesteldheid verhinderd ben mij buitenshuis te vertoonen.« »U is toch gelukkig weer aan de beterhand, professor,* zei Jelles op merkbaar verluchten toon. Professor Maranus boog even in zijn richting. »Ja, dank u; meneeren,* vervolgde hij dan, »de vorige vergadering was gewijd aan. het onderzoek der ingekomen sollicitatiën voor de betrekking van Directeur van de stichting. We zijn daarmee toen zoover gevorderd, dat we een drietal hebben opge- 193 .... heeft de eer U mede te deelen, dat hij wei omstandigheden van particulieren aard nie, aanmerking wenscht te komen voor de betrek van Directeur der Tjeerd Hettema stichting en halve zijn sollicitatie naar dit ambt bij dezen int Hoogachtend, B. HETTEMa «Prachtig!« riep Tobias, terwijl hij in een he grinnikend gelach uitbrak, dat zijn beide broe met soortgelijke teekenen van voldoening 01 steunden. «Professor...,« sprak Jelles, «houdt u- me goede, maar *het is volslagen onmogelijk, dat laatste brief echt is... ik ken mijn jongen... weet....« «Het handschrift!« riep David: «Professor, handschrift...!« «Inderdaad,* zei professor Maranus, terwijl Jelles den brief overreikte, «het handschrift zal u in dit geval kunnen overtuigen.* Jelles bekeek den brief. legnjpt u dat r« •ofessor Maranus haalde zijn schouders op. )e coïncidentie is merkwaardig, maar meer da toevalligheid zie ik daar niet in,« antwoordde hi k vraag uitstel van de benoeming tot ik met Ba gesproken heb,« sprak Jelles. )aar ben ik tegen ! « riep Tobias, «vandaag mot •enoeming plaats hebben. Candidaten,* vervolge met een snijdend lachje,« dezelfde woorden bez I, die Jelles straks gebruikt had, «candidaten, d vrijwillig terugtrekken, komen niet meer in aai ang.« Natuurlijk ! < riep David. )at spreekt vanzelf,» beaamde Johannes. k ben het met de heeren Seelman eens,» spra :ssor Maranus, «de heer B. Hettema wordt o 1 verzoek geschrapt als sollicitant. Wenschen c tn stenmiing daarover ?» vroeg hij, zich tot £ ders Hettema wendend, die grimmig van ne dden. )an,« vervolgde hij, «blijft ons niets anders ovt tot de benoeming over te gaan van den derde iu eenigen candidaat, den heer « en professc anus kuchte even en zette een lorgnet voor zij ïglazen om den naam beter te kunnen lezen.. • i den heer Bruno Verveer, kunstschilder te dez< naar de beeltenis van die jongedame, cujn yuui iijii gccaiesuug ZWCCN ! kleine escapade uit zijn magistra :rd hij dadelijk weer zeer ernsti h met een zucht: juffrouw Terborch ... hm ... ode oplossing der puzzle bestond er: atie van alle partijen tezamen. Hettema,^ Seelman, Maranus, Verveer en borch waren gemakkelijk genoeg bij elt, maar Nedda Francini en Asta Hansen? Ier bekende verblijfplaats binnen het ; nau ue signaiemenien, maar wat tueip troefde een laatste kans : hij liet er beleefden oproep, in de gn waarin de Officier van Justitie Francini, kunstschilderes, en Frq ilmactrice, in hun eigen belang 3 Maanda? 10 Tuil. des namidd sements-Rechtbank. : moment, dat we Mr. Mijs daar, in den van dit hoofdstuk, zagen zitten voor zijn 10/ Maandag 10 Juli en de regulateur, die bo\ boekenkast hing, wees tien minuten voor twee, Mr. Mijs schelde ; er verscheen een klerk. > Willemsen,* zei Mr. Mijs, >als de getuiger die zaak van dinges die Tjeerd Hettema g denis, komen, moet je ze dadelijk hier laten, niet gezamenlijk laten antichambreeren, hoor!< »'k Zal er voor zorgen, meneer,« zei de klei heen wilde gaan. » Willemsen,* zei Mr. Mijs, »zet daar wat ! klaar... daar, voor me ... 's kijken, zeven stu haal er maar een paar van de griffie.* Willemsen sjouwde de stoelen aan gelijk herr. len was; het ameubelement van de griffie was nie »Deze leuningstoel, meneer, die is een beetje i sprak hij, en tegelijk 't geval demonstreerend, u, die leuning valt er af, als je je arm er op le 't is maar, dat u er om denkt, as ze soms... » Jawel, jawel...,« zei Mr. Mijs, »'t is heel dat je waarschuwt, Willemsen ; ik zal er om de Willemsen vertrok met een prettig besef van verdienstelijkheid en even later üet hij professoi ranus binnen, dien Mr. Mijs met groote ondei ding behandelde en met wien hij een beleefdheids] hield, tot Bruno Verveer binnenkwam, waarn; Mijs met een ernstig peinzend en zeer geleerd g zijn aandacht schonk aan steeds hetzelfde boek, v 168 i later trad Bartout Hettema met veel zelfvern binnen, boog voor Mr. Mijs en begroette professor Maranus, van wien bij nu toch neer te hopen had, met een joviale gemeenid, als waren de professor en hij oudestudies geweest, terwijl hij daarna met een hoogknikje Bruno Verveer goeden dag zegde, die ;ek en zenuwachtig op den stoel naast proMaranus had plaats genomen, later verscheen Melchior Seelman, schichtig opgejaagd paard; hij zag er bleek en aruit en boog met een schokkerige buiging voor üjs, die hem met een handgebaar den stoel s naast Bartout, welke laatste den ongelukkiaponent met half toegeknepen oogen van hoofd en van terzijde opnam, daarna een medelijdend tend gezicht trok en vervolgens aan professor is vroeg: ikt uw nichtje 't goed, professor ?« srofessor Maranus tijd had om te antwoor:rd de deur eenigszins majestueus door Willemngeworpen en trad Asta Hansen, getooid met 'ooten, bruinen hoed en gehuld in haar blauismantel met bont afgezet, het vertrek binnen, e heeren, Mr. Mijs incluis, stonden op bij rschijning. . ..« klonk de melodieuse stem. »'t is hier ... 169 oproep gelezen in de bladen... ik ben Asta Ha Ze boog met een betooverend lachje voor Mr. die terugneeg en daarna van achter zijn b nunistre had om de bekoorlijke filmkunstenari soonhjk den leuningstoel aan te bieden, waar dan ook, na een knikje en een lachje voor de t heeren, plaats nam. »Allemachtig !« zd Bartout zachtjes, terwijl oogen schitterden en dan, na vluchtig rondgeke hebben in de kamer, schoot hij plotseling op voetenbankje toe, dat in een hoek stond, en pl hd md een buiging en een dienstvaardigen glii voor de voeten van de kunstenares. »Ah u is wd zeer bdedd,« sprak Astj een hoog zilver lachje, terwijl ze haar kleine \ er op plaatste. Professor Maranus voelde zich ook gedrc jegens haar iets beleefds te doen of te zeggen, Mijs evenzeer, en zoo openden de twee oude h gelijkertijd hun monden en maakten twee opmerki: die bedoeld waren als kleine attenties, doch die hun gelijktijdigheid zeer verward klonken. »Pardon ah .... pardon !« zd Asta lac] zich snel naar Mr. Mijs en dan tot den prof wendend. Door die beweging söd ze tegen de leuning haar stofl rkn7»1frfon c*<~u>l ■nrarium, haar vaste toezegging, dat zij hem b( ide tot impressario en particulier secretaris e eisch ten slotte, dat hij zijn sollicitatie naar h< ^eursambt bij de Tjeerd Hettema stichting zo kken. leeft u alles kunnen volgen ?« vroeg Mr. Mij Asta. a... ja zeker...,« antwoordde deze, >maa is niets van waar.... ik heb die meneer gi ld om me te vergezellen, omdat ik.... gezie : worden met een heer.... omdat....« Z 2 even. vervolgde dan half verkeren, half or 173 »nm ... tja ... ,< vervolgde Mr. Mijs, na oogenblik van zwaar gepeins, en dan weer s officieel tot Melchior : >Heeft u schriftelijke bewi waarmee u uw beschuldiging kunt staven of e... b.v. brieven, waarin juffrouw Hansen op gedane beloften zinspeelt ?« »Nee, die heb ik niet...,« antwoordde Melc »maa hoe dujf t ze te ontkennen?* en hij zag een saamgeknepen mond en boos knipperende o naar Asta. >Hm waren er bij dat onderhoud getuig* vroeg Mr. Mijs voort. »Nee ...,« zei Melchior kortaf. Mr. Mijs trok bedenkelijkhddsrünpels in zijn \ hoofd, haalde dan zijn schouders op. »Mijh beste heer,* sprak hij dan, >u voelt zelf dat u met die klacht bij de Justitie niets bereikt. ( schriftelijke bewijzen, geen getuigen bij het or houd, uw zaak hangt zoo maar los in de luch ik kan daar niet op ingaan. Ik kan u alleen nog i raden te trachten met juffrouw Hansen tot een vri schappelijk vergelijk te komen, maar mijn interme verleen ik daarbij niet.* Melchior stond op. »De Hollandsche justitie is een jommelzooi,* hii fllesrtipn vïin rliUro linrusn on rlon -,r\r*Aa- 174 opnieuw op den grond viel. rtout schoot dadelijk weer toe en herstelde her veeden male. lar Asta was opgestaan. acr ik vprfrpWWpn ?« vrnpor mpf ppn hfttnnvf 177 XTo/4/1« 1 I. < ,. .» ucui möug aan; naar mooi, meditatief gezichtje, omlijst door het gladde, blauwzwarte haar, zag matbleek. Ze had beide handen op de leuningen van den stoel gelegd en ze zat rechtop; zichtbaar wachtend op de vragen, die Mr. Mijs haar ging stellen. »Heel goed .... heel goed ...,« sprak Mr. J » Juffrouw Francini, meneer Bartout Hettema ft -eu Kiauu, uic vcivai 10 m »u uuu, ■ t zal lezen «en Mr. Mijs las het schrijve! Bartout voor, dat hierop neerkwam, dat zij da, hem; Bartout, door haar persoonlijken k d tegen zijn zin zou bewogen hebben een solli ie in te trekken naar een ambt, dat hij juist bi der ambieerde. [k begrijp het niet heel goed,« sprak Nedda hm zachten glimlach, toen de voorlezing geëindig ;. »Op welke wijze zou ik dat dan gedaan moete ben ?< Dat zal meneer Hettema zeker wel nader kunne ichten,« sprak Mr. Mijs, zich tot Bartout richtenc We 179 g-_ w . w BUUl L\J van me vergen, dat ik me verdedig tegen de lijke nonsensinsinuaties van een individu, datni m staat is om wakker te blijven, als hij zij klacht moet toehchten ... ?« . 1 »Nee... nee ... juffrouw Francini... zeki stamelde Mr. Mijs, die was opgestaan en ot slapenden Bartout toetrad. «Meneer Hettema... hola... me-.eer Hett. nep hij aan zijn oor. Een snork was 't eenige antwoord. «Dat lijkt op een geval van.... nona,« ze fessor Maranus, die naderbij was getreden. «Of een soort beroerte,« meende Bruno, die i bij kwam staan. »Meneer Hettema !« riep Mr. Mijs opnieuw «Bartout!« schreeuwde professor Maranus aa oor. «Slapenden reageeren altijd meer op hun namen dan op hun van,« verklaarde hij aan d< standers. Maar Bartout reageerde zoomin op 't een a bet ander. «Veroorlooft u mij om heen te traan?* i 180 Mr. Mijs zag haar aan; hij scheen even te aarzelen. Dan sprak hij met een lichte buiging : «Juffrouw Francini, ik dank u voor de genomen moeite. U kunt vertrekken.* Hij geleidde haar tot de deur, die hij voor haar opende. Nedda boog en vertrok. «Dat is een wonderlijke loop van zaken,* zei professor Maranus, die nog steeds bij den slapenden Bartout stond. «Zouden we niet om een dokter sturen?* vroeg Bruno. Mr. Mijs liep met de handen op zijn rug met groote stappen door de kamer. Dan, plotseling, trad hij toe op zijn bureau, viel neer in zijn armstoel en bladerde en zocht opnieuw met zenuwachtige haast in het ontvangen boek. Een oogenblik later schoot hij als 't ware naar den leuningstoel, waarop Nedda gezeten had, voelde aan de kapotte leuning, die er weer dadelijk afviel. «Dat is verduiveld sterk... maar het moet, het kan niet anders ...!« mompelde hij. «Pardon ?« vroeg professor Maranus. «O pardon ... pardon....,« verontschuldigde zich Mr. Mijs. «Ja, meneeren... daar zitten we nu hier mot Hipn sianpnripn ionffen man ... hm ... Tja ... ten 181 «Stellig,« antwoordde Bruno, opnieuw het telegram uithalend. »Hm... tja...,« deed Mr. Mijs, terwijl hij nu ook weer op Bartout toetrad. >'t Is zonderling zonderling hij ademt zoo rustig het lijkt volstrekt niet op een ziekelijk verschijnsel het lijkt het meest op... hm ...« en hii zac orofessor proiessor r« »H2t lÜIff flPT ITlPPet on non itrnnlsn sht/l» 188 : spreekt vanzelf, dat wie eerst b.v. de Duivelin 3ette, en daarna de Heilige, onmogelijk gelooven dat die Duivelin en die Heilige een en dezelfde Dn waren, en zoo ligt het ook voor de hand,« Igde Mr. Mijs met stemverheffing, »dat wie Asta Hansen heeft ontmoet, daarna Nedda ini en eindelijk Hilda Terborch, maar heel moei: overtuigen is, dat Asta, Nedda en Hilda een ezelfde persoon moeten zijn. Eh i s dat zoo ! < mo Verveer was opgevlogen. ilda !« kreet hij. >Dat is toch onmogelijk, zeg et niet waar is !« alm, kalm !« bezwoer Mr. Mijs. »Hilda zal niet n, dat het niet waar is, en evenmin, dat het vaar is, want hoogstwaarschijnlijk weet Hilda af van het bestaan van Asta, noch van Nedda, el... hm... die kwestie eenigszins onzeker en x blijft,« en Mr. Mijs zag Hilda onderzoekend ïinzend aan. aar meneer Mijs...,« sprak professor Maranus, urlijk heeft u mij niets nieuws verteld « ee, dat begrijp ik, professor « Laar hoe verklaart u in casu het roode haar van het zwarte van Nedda en het blonde van ...?« ïöy heimen en die verklaar ik nooit.... ik bewoi alleen !< en Mr. Mijs boog even naar Hilda. Professor Maranus greep met zijn duim ei vinger zijn kin en verviel in een diep en lar gepeins. BESLUIT. »Liefste,* sprak Bruno, toen hij en Hilda ei uur later gelukkig en gearmd tezamen door he or rintuig1 rondwaarde; hij dacht ook aan ij dacht aan Hilda, zijn blonde nichtje, te drie.... één ? dacht ook aan Hilda's lachen dien middag, hij haar zijn spijt betuigde, dat Bruno's kans enoemd te worden, zoo slecht stond. dacht aan 't onderhoud met Bartout en dor, die beiden Hilda hadden ontmoet, toen ze zat te werken aan haar tafeltje bij 't raam. t zij... zou zij inderdaad... en onbewust ? bewust... die erroote. slimme intrige, die leidde uno s oenoeming r i fessor Maranus schudde 't hoofd. ar dat hij, hij, een Maranus, zich zoo had :he kracht en een rilling voer door zijn leden, grootmoeder met de crinoline, de voorvader ; globe, die met het doodshoofd en de alchimist, hten hem uit met vernietigende minachting en tanden, vier vingers wezen op het devies der Nemo ludit Maranum!