931 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 0203 RAPPORT DER COMMISSIE VAN ENQUÊTE IN ZAKE WERKVOLKKWESTIE TE BANJOEWANGI. 1. Ingevolge de opdracht der algemeene vergadering der afdeeling Bergcultures van de Vereeniging van Landbouw en Nijverheid, d.d. 1 3 September 1 91 3, hebben de ondergeteekenden zich tot eene commissie vereenigd, met het doel een onderzoek in te stellen naar de werkvolktoestanden in Banjoewangi. Ons werden voorgelegd drie vragen van de regeering, vermeld in een brief van den secretaris der Commissie van Advies i/z. de landbouwnijverheid op Java aan het bestuur van voornoemde afdeeling Bergcultures. (Bijlage 1 : Brief Dr. G. Otten aan het bestuur afd. Bergcultures d.d. 21 Juli -13). Deze vragen vormen een onderdeel van een regeeringsmissive aan genoemde Commissie van Advies, van welke missive ons inzage werd verleend opdat wij de bedoeling der gestelde vragen des te beter konden begrijpen. (Bijlage 2 : Regeeringsmissive d.d. 7 Juli 1913). Deze missive was aan de Commissie van Advies gericht naar aanleiding van een rekest aan de N.I. regeering van alle planters van Banjoewangi dd. Mei 1913 (Bijlage 3: Rekest Banjoewangiplanters dd. Mei 1913). 2. Uit genoemde stukken blijkt dat de planters van Banjoewangi aan de regeering vragen hen tegenover het door hen ingevoerde werkvolk gelijke rechten toe te kennen als aan de werkgevers in de Buitenbezittingen zijn geschonken, speciaal wat betreft het werkcontract. Zij wijzen erop dat zij hun werkvolk, voor verreweg het grootste gedeelte van elders moeten invoeren, dat zij van hun kant alles doen wat mogelijk is, het werkvolk te behouden, door voldoende loonen, door goede huisvesting, door verpleging bij ziekten, door gratis verschaffen van medicijnen enz. Zij meenen dat zij in rechten achtergesteld worden bij de landbouwondernemers in de Buitenbezittingen, ofschoon zij ten opzichte van het werkvolk zich in bijna gelijke omstandigheden bevinden, en tegenover het gouvernement dezelfde lasten hebben te dragen. Het is hun grief dat het de landbouwondernemingen in Banjoewangi aan de noodige bedrijfszekerheid ontbreekt, door de onvoldoende arbeidswetgeving, en dat indien deze wetgeving wel voldoende was, de ontwikkeling en de economische bloei der afdeeling ten zeerste zouden worden bevorderd. Zij beweren bovendien dat deze gebrekkige arbeidsregeling het werkvolk in moreel opzicht sterk doet achteruitgaan, en een ongewenscht slechte verhouding schept tusschen werkgever en werknemer. 3. De regeering stelt in haar missive tegenover de beweringen in dit rekest haar standpunt vast. Na te hebben beweerd, dat de Banjoewangiplanters voor Java een koelieordonnantie vragen, deelt zij mede welk haar standpunt hier tegenover is. Zij is van oordeel, dat een strafrechterlijke sanctie op een burgerlijke overeenkomst in ons recht een uitzondering behoort te blijven; dat een uitzondering alleen kan worden toegelaten indien het algemeen belang er zoodanig mede gemoeid is, dat er noodzaak tot afwijking bestaat. Die noodzaak zal door cijfers en feiten moeten bewezen worden. Indien het bewijs is geleverd, dat de toestanden zijn zooals door de Banjoewangiplanters meermalen is beweerd, en inderdaad onhoudbaar zijn, en deze geen gevolg zijn van de verkeerde practijken der werkgevers zelf, zoo zal nog moeten worden aangetoond dat een arbeidsregeling met meer of mindere toepassing der poenale sanctie noemenswaard aan de buiten eigen toedoen ondervonden moeilijkheden kan tegemoet komen, 2 waarbij tevens in het oog moet worden gehouden dat een dergelijke regeling noodwendig met de instelling van een arbeidsinspectie zal moeten gepaard gaan. Aan de Commissie van Advies wordt gevraagd naar de toestanden een onderzoek in te stellen, de regeeringsvragen te beantwoorden en aan de regeering advies te geven, daarbij de aandacht te schenken aan eventueele tekortkomingen der planters zeiven. Het onderzoek wordt voorshands beperkt tot de afdeeling Banjoewangi; de regeering is bereid den Resident van Besoeki de noodige instructies te geven, opdat de bestuursambtenaren bij dit onderzoek medewerken en voorlichten. 4. De regeering stelt in hare missive drie vragen, waarop zij een afdoende beantwoording verwacht. Deze vragen zijn gesteld in verband met eene mededeehng op de vergadering van 8 en 9 November 1912 van onze Vereeniging, dat in 1911 op 1 5 ondernemingen in het Banjoewangische van de 8590 van elders ingevoerde koelies na 6 maanden nog slechts 1710 aanwezig waren; en zij luiden als volgt: le. Waar zijn die verdwenen koelies gebleven? hebben zij zich laten werven door andere ondernemingen, en zijn zij dus voor de Europeesche cultures als geheel genomen behouden gebleven? of wel: zijn zij naar hun plaats van herkomst terug gekeerd of hebben zij ander werk gevonden (b.v. bij den Inlandschen landbouw of wat dan ook), waardoor zij aan de Europeesche cultures zijn onttrokken? 2e. Hoe lang hebben zij op de onderneming die hen aanwierf gewerkt en voor welken tijd hadden zij zich verbonden? 3e. Lieten zij in den regel onaangezuiverd voorschot achter hen bij hun in dienst treden verleend en hoe groot was het oorspronkelijk voorschot? De hiervoren bedoelde mededeeling berust op een onderzoek, dat door den Voorzitter der afdeeling Bergcultures van de Vereeniging ter bevordering van Landbouw en Nijverheid werd ingesteld middels eenige vragen gericht aan de administrateurs der ondernemingen in Banjoewangi, welke vragen luiden als volgt: le. Welk bedrag is door Uwe onderneming in 1911 uitgegeven aan het zoeken en importeeren van werkvolk? 2e Hoeveel personen zijn door U geimporteerd ? 3e. Hoeveel personen hebben langer dan 6 maanden op Uwe onderneming gewerkt? Kabat Rogodjampi . Kali Klattak . . Kali Bendo . Pakoeda . Taman Gloegah Bajoekidoel . Kali Kempit Kali Redjo . Menoewoenmoekti. Kendeng Lemboe . Sawo Djadjar . Trebla Sala . Djatirono. vraag 1 vraag 2 vraag 3 ƒ 6678.- 520 , 1344.65 389 100 t 3750.- 1071 20 | 1000.- 400 100 1595.27 300 150 911.78 160 10 1 1621.15 300 45 I 2340.— 564 55 I 1965.- 1000 260 I 2000.- 200 [ 1136.22 125 I 4000.- 1300 130 I 3600.— 1500 350 3170.97 1003 700 855.- 600 _300_ ƒ 35968.04- 9432 2220 3 waaruit blijkt dat een uitgaaf van 36 mille wordt vereischt voor een invoer van ruim 9000 man, waarvan echter slechts 2000 aan hun verplichtingen hebben voldaan. 5. Wij hebben gemeend ons in ons onderzoek niet tot deze cijfers te moeten bepalen, maar een uitgebreider enquête te moeten houden. Dientengevolge stelden we een serie vragen- op, die de geheele werkvolkkwestie in verband met de regeeringsmissive van 7 Juli 1913 omvat. Deze vragen en de daarop ingekomen antwoorden vindt men in bijlage 4 opgenomen (Zie bijlage 4, Vragen en resumé der antwoorden). Van alle ondernemingen in Banjoewangi op twee na kwamen er antwoorden binnen Het blijkt dat er 26 ondernemingen in de afdeeling Banjoewangi in de jaren 1911 t/m—13 hebben ingevoerd 42698 man: dat hiervan op het oogenblik der enquête (stel medio October) nog aanwezig waren 5576. Het blijkt dat de meeste werklieden zich niet aan eenige afspraak of verbintenis houden. De Madureezen worden weliswaar meestal zonder speciale overeenkomst aangevoerd, maar er zijn afspraken met de employés en de mandoers die hen overbrengen, waaraan zij zich echter hoe langer hoe minder gebonden achten. Met de Javanen wordt vaak een overeenkomst gesloten voor 6 maanden, maar slechts een klein gedeelte houdt zich aan die overeenkomsten. De antwoorden op de vragen: „Hoe lang had het werkvolk zich verbonden en hoe lang heeft het gewerkt", wijzen aan een zeer ongunstige verhouding. De 6 maanden van overeenkomst worden in doorsnee zelden meer dan 2 maanden van werk. De vraag „waar zijn de niet meer aanwezigen gebleven" is in het algemeen te beantwoorden met: „zeer enkele naar andere ondernemingen; eenige naar naburige desa's, de meesten naar hun plaats van herkomst". Uit de antwoorden op vraag 6 hoeveel er aan zoeken en invoer van werkvolk is uitgegeven, blijkt dat het totaal is geweest in 3 jaren: Kosten van suikerfabrieken ƒ 12592.52 „ bergcult.-ondernemingen t 96176.57 Totaal .... ƒ 108769.09 Voorschotten van suikerfabrieken ƒ 20658.74 „ bergcult.-ondernemingen , 9846.— Totaal .... ƒ 30504.74 zijnde in het geheel ƒ 139273.83 Waarvan kon geind worden: Voorschotten. van suikerfabrieken ƒ 6164 12 bergcult.-ondernemingen s 5641.55 te 23111611 ƒ 11805.67 Zoodat de netto uitgaven van invoer komen van suikerfabrieken op ƒ 27087 14 » bergcultuur ondernemingen. 100381.02 Totaal .... ƒ 127468.16 Volgens de berekening der administrateurs is de beloopen schade op dezen post door het wegloopen van het werkvolk te rekenen . . 4 voor Suikerfabrieken op ^ j gg^ „ bergcultuurondernemingen . . . • • • • • • • 'j£ " 4,qnQ Q2 benevens aan afgeschreven voorschotten der suikerfabrieken aan desavolk, ƒ 41909.82 Totaal ƒ 132417.82 De schade die er geleden is door het betalen van hooger koelieloon dan als normaal kan worden gerekend, bedraagt van de bergcultuurondernemingen ƒ7 1 6.Ö54_" Te indirecte schade geleden door de onzekerheid van bedrnf tengevolge van het wegloopen van het ingevoerde werkvolk bedraagt volgens de^edane^opgaven van de suikerfabrieken 992030 Va„ de £^°f™£Z^ omvatten de volkskweaiie - betrekking « invoer en het IhZen van het ingevoerde werkvolk; de vragen 6 en 7 de aan dren invoer Weede ^ ^ _ a<) ,Mstratiek , het BesoekUch Immigratie Bureau. De kosten van dtt bureau znn geweest .urn oprichtings en administratiekosten voor: . ?n den invoer van Javanen uit Midden Java ƒ I Madureezen uit Madura „ Totaal ƒ 17683.62_ Hiervoor werden geïmporteerd 1113 contractanten uit Midden Java en 516 per- sonen uit Madura.— . , 1Q11 1912 en Ten einde een juist overzicht te krijgen van wat m de jaren 191 1 IVen 1913 aan den invoer van werkvolk is besteed, moeten deze bedragen nog bi, opgave der ondernemingen worden geteld. ^ ^^„ittven der ondernemingen 191./.3 i 139273.83 Bes. Immigratie Bureau .. l/OOJ.oz. Totaal ƒ 156957.45 waarvan teruggestort aan geinde voorschotten 3**—-— netto uitgaven ƒ145151.78 7 De commissie heeft echter gerekend dat niet al deze gelden een duecte schade • «.«v, ,W1 behooren onder de gewone kosten van het bedrijf-Wij hebben zijn maar voor een ^ * werken 4% der invoerkoSten op het gemeend te moeten stellen dat voor iedere standpunt dat de werkloon kan worden a^^^^J^^^l, ingevoerde werkvolk invoerkosten een onderdeel van de expioua 'kenen het een ongemotiveerd en 25 weken blijft werken: of met andere woorden, *5^««0 doordat het niet onrechtmatig verlies, indien wij werkvolk -porteeren en di= ^T^de onder. wettig kan verbonden worden tot 25 weken arbeids, binnen enkele aag nemmgVV:igrns de opgave der betrokken ^ff^rs (zie vraag 8 en 9) is van het bedrag hunner uitgaven aan kosten i ',0504 74 voorschotten „ JUDUt./f Totaal ƒ 139273.83 5 teruggekomen als| ingekomen voorschotten ƒ 11805.67 terwijl als geleverd werk kon worden afgeschreven: door suikerfabrieken ƒ 8462.14 ,, bergcult- ondern 28498.02 „ 36960.16 ƒ 48765.83 zoodat de directe schade of het ongemotiveerd en onrechtmatig verlies bedraagt door suikerfabrieken ƒ 18625. bergcult-ondern „ 71883.— Totaal ƒ 90508.- waarbij te voegen zijn de uitgaven van het Bes. Immigratie Bureau. „ 17o83.62 zoodat het totaal direct verlies is ^ ƒ108191.62 Nu moet hierbij nog gevoegd worden het bedrag dat voornamelijk de suikerfabrieken hebben verloren aan voorschotten aan de desabevolking. Van de 3 suikerfabrieken is dit een bedrag van : „ 43259.82 zoodat op de kosten voor volkzoeken en aan voorschotten totaal ï ■ f 151451 44 verloren is j \ \ .-r-r Van de koffie- en rubberondernemingen is van de voorschotten geen opgave gedaan. Door de meeste ondernemingen worden geen speciale contracten met de omliggende desabevolking gesloten, wel neemt die bevolking vaak ontginningen en andere werkzaamheden aan of wel leveranties van materialen, en worden hierop dan ook wel voorschotten gegeven: maar deze voorschotten worden meestal niet hooger gegeven dan het reeds gedane werk, zoodat de verliezen zelden bijzonder groot zijn. De fabrieken echt**- zijn in een andere positie en zijn wel gedwongen in ruimere mate voorschotten te geven aan de desabevolking, omdat deze bevolking zelden een leverantie aanneemt zonder voorschot te hebben genoten en hierbedoelde leveranties bijna alleen door de desabevolking kan geschieden. Op de erfpachtsperceelen kan bijv. het leveren van brandhout, bamboe enz. in taak geschieden door de koelies der ondernemingen, maar de fabrieken zijn in dit opzicht afhankelijk van de desabevolking. Het is wel zeer gemakkelijk te zeggen: werk zonder voorschotten en op erfpachtsperceelen is dit, indien de invoer van werkvolk buiten beschouwing blijft, in 't algemeen wel te doen, maar waar een desabevolking geen voet verzet zonder eerst geld te zien is het geven van matige voorschotten eisch van het bedrijf. Wij komen tot een bedrag van ƒ 89566.62 aan kosten van invoer der bergcultuurondernemingen dat als geleden verlies is te beschouwen, ongerekend de ƒ 43259,82 aan voorschotten der fabrieken, die afgeschreven moeten worden en het verlies op den invoer door die fabrieken ad ƒ 18625.— Die kosten van ƒ 89566,62 zijn niet overdreven voorgesteld, al zijn zij vaak bij benadering berekend. Een nauwkeurige berekening zou echter alleen kunnen geschieden, indien alle ingevoerde koelies behoorlijk werden geregistreerd en van iedere koelie nauwgezet aanteekening werd gehouden. Dit nu is niet gedaan. Het is echter bij allen voldoende bekend, al is het ook niet bij den dag af, dan toch bij de week, hoelang de ingevoerde menschen, vooral zij die met groote kosten uit Midden Java worden gehaald, op de onderneming blijven. Het is o. i. aan geen redelijken twijfel onderhevig of het genoemde bedrag is het minimum. De netto uitgaven met inbegrip van de kosten van B. 1. B. bedragen ƒ 145151,78; de schade wordt gerekend op ruim 60 °/o van dit bedrag. De meeste der ingevoerde koelies, speciaal de Javanen, blijven niet een derde van den gecontracteerden tijd. 6 8. De kwestie is echter, waar blijven deze koelies? Indien zij voor het grootste deel naar de naburige ondernemingen trokken, dan zou men kunnen zeggen: zij blijven dan toch voor de landbouwindustrie in Banjoewangi behouden. Wel bestaat dan de mogelijkheid dat de eene onderneming de kosten maakt en de andere er van profiteert, maar dit is een kwestie, die men beter onderling kan uitmaken, dan bij reglement of wet kan regelen. De ondernemingen in Banjoewangi hebben deze zaak onder de oogen gezien. Het was gebleken dat enkele ondernemingen op zien komen speelden en meer hun werk maakten van het zoeken van werkvolk dat reeds de afdeeling binnen trok dan van den rechtstreekschen invoer van buiten. Het spreekt vanzelf dat het uitzenden van mandoers naar de verschillende halten van den spoorweg of op kruispunten der wegen, of naar de groote passers der afdeeling goedkooper uitkwam dan het uitzenden van employés en mandoers naar Madura, Madioen, Koetoardjo enz. Bovendien was in den loop der jaren een gebruik ontstaan in het aannemen van mandoers, dat in misbruik ontaardde. Zou het bedrijf beschouwd zooals het behoorde te zijn, medebrengen, dat de onderneming mandoers aannam bekwaam en ijverig in hun werk, het bedrijf zooals het werkelijk is, brengt met zich dat de factoren kennis, eerlijkheid en dergelijke goede eigenschappen eerst in de tweede plaats in aanmerking komen, en voor alles op den voorgrond staat: het kunnen aanbrengen van werkvolk. Het is niet de vraag zoo zeer: zijn de mandoers bekwaam, eerlijk, kunnen zij goed met werkvolk omgaan, maar alleen de kwestie: kunnen zij werkvolk aanbrengen ? Het spreekt vanzelf dat een dergelijk gebruik fataal ging werken en tot allerlei gekonkel en aftroggelen aanleiding gaf. Nadat op verschillende conferenties en op verschillende manieren verbetering der toestanden was besproken en ter hand genomen, bracht de oprichting van het Bes. Immigratie Bureau in 1910 een keerpunt in de geschiedenis dezer kwestie. Men begon in te zien dat men bezig was zijn eigen ruiten in te gooien, dat men geen recht had bij de regeering op meerdere bedrijfszekerheid aan te dringen zoolang men bezig was eikaars bedrijf in dezelfde kwestie op lossen voet te brengen. (Zie bijlage 5, contract van het Besoekisch Immigratie Bureau). 9. Het Bes. Immigratie Bureau heeft door gebrek aan een wettelijke regeling op arbeidscontracten op Java niet aan de verwachtingen beantwoord. Men heeft weieens beweerd dat de reden van de mislukking heeft gelegen aan de weinige eensgezindheid en aan het van elkaar aftroggelen der ingevoerde koelies. Zulk een bewering is laatst nog geuit door den heer E. van Lennep in de Indische Gids, waar o.a. gezegd wordt. „Door het elkaar op slinksche manieren aftroggelen van dusdanig verkregen werkvolk werd in weinig tijd teniet gedaan wat het Immigratie Bureau met veel opoffering van tijd en arbeid had tot stand gebracht." De Heer Sannes heeft dit verzinsel in zijn rede van 24 November jl. in de Tweede Kamer overgenomen en blijkbaar als waarheid beschouwd. Er is echter gewoonweg niets van aan. Het aftroggelen of ronselen was bij degenen die bij het Bes. Immigratie Bureau waren aangesloten door de bepalingen van het door hen notarieel gesloten contract uitgesloten. Er is dan ook bij het bestuur van B. I. B. geen enkele klacht binnengekomen dat de verbondenen zich niet aan hun contract hielden. Er is gesn enkele klacht betreffende het ronselen door het bestuur behandeld, evenmin zijn er klachten tegenover de niet aangesloten ondernemingen uitgebracht. De reden van het niet doorzetten van dit Bureau ligt enkel en alleen in de hooge kosten tegenover de verkregen voordeden. De berekening was dat men tegen een uitgave van ƒ 20.— een contractant 6 maanden, stel 150 werkdagen, in dienst zou hebben. De kosten waren ongeveer ƒ 18.— per persoon, maar het aantal werkdagen kwam op minder dan een derde, bij velen op een zesde ; dat wil dus zegen dat men aan kosten van invoer in stede van 12 centen extra dagloon had te betalen 36 tot 72 centen; in vele gevallen bleek alles weggegooid geld. Indien op een of andere wijze de ingevoerde menschen hadden kunnen bewogen of gedwongen worden hun tijd uit te dienen, dan had het bureau aan zijn doel beantwoord en alle ellende, moeite en kosten der laatste 3 jaren waren niet voorgevallen. Het Bes-Immigratie Bureau heeft echter deze goede zijde gehad dat het bij de Banjoewangi planters een grooter neiging tot organisatie en aaneensluiting heeft teweeg gebracht. 10. Nadat bekend was geworden, dat de regeering in beginsel tegen het straffen van contractbreuk was, en haar adviseurs meer of min van oordeel bleken dat de grondoorzaak van het mislukken van het Bes. Immigratie Bureau lag aan de planters zelr, zijn de Banjoewangiplanters bijeengekomen en hebben zij allen zonder uitzondering, een contract geteekend, waarbij zij zich verbonden een zeker percentage van hun jaarlijksche begrooting, namelijk 27o van het totaal begroote werkloon en /2 /o van het begroote tap- en plukloon, te besteden aan den invoer van werkvolk. Bovendien verbonden zij zich geen werkvolk van elkaar af te troggelen, noch direct noch indirect bij elkaar te ronselen. Onder direct ronselen wordt verstaan het werven van werkvolk op de ondernemingen in Banjoewangi. Onder indirect ronselen wordt verstaan: het aannemen van mandoers, die werkvolk van andere Banjoewangische ondernemingen hebben meegelokt, of de mandoers den eisch te stellen werkvolk mede te brengen, of hen aan te nemen van andere ondernemingen zonder ontslagbriefje; het stationneeren van mandoers en wervers bij spoorhalten en op wegen naar andere ondernemmgen om aldaar koelies te werven; het stellen van den eisch aan geëmployeerden voor werkvolk te moeten zorgen, zonder hen de middelen te verschaffen elders te laten werven; het plotseling opslaan der loonen zonder kennisgeving aan de naburige ondernemingen. Jp overtreding van dit contract is een boete gesteld van ƒ 200.- of royeering als lid der landbouwvereeniging. Dit contract is door de administrateurs geteekend in begin van het jaar 1913 tr zijn een viertal aanklachten wegens overtreding bij het bestuur der vereeniging ingekomen, maar van allen bleken de administrateurs met de overtreding onbekend, zoodat er geen gescholen door ontstonden, maar alles met wederzijdsch goedvinden kon worden geschikt. (Zie bijlage 6, Overeenkomst in zake werkvolk). £Ü 1U 1 f eenLIenkel woord dient n°g te worden gewezen op artikel b van het contract netwelk luidt: „Het aanwervingsloon voor dezen invoer zal worden gebaseerd op een minimum dagloon van 40 cent voor de mannen en 25 cent voor de vrouwen". Men heeft hier en daar dit artikel verkeerd gelezen en naar het schijnt gedacht dat er stond maximum inplaats van minimum. Er staat zeer duidelijk dat de onder- ZZTin*18 T de 07rfnk°™* niet mogen contracteeren beneden de genoemde loonen van 4U en 25 cent dagloon. De bedoeling is niet dat er geen hooger loon mag betaald worden, maar dat ÏhZT1?8 g6SCtiedt °P die k*"8- Het is d^delijk dat de werving op een vaste basis behoort te geschieden vooral nu de werving individueel geschiedt. Wij mogen de ronselkwestie niet van Banjoewangi verplaatsen naar de plaats van werving. on ^ 8taVCrftter de h,eer Sannes 24 November jl. in de Tweede Kamer op gezag van de Indische Gids vertelde, dat „het normaal loon wordt aangenomen op Z l V°Z man,en 25 CCnt V°°r een vrouw" Van een n°™aal loon is geen sprake m de overeenkomst, en in de ondetfnge afspraken die wel eens door aan 6 elkaar grenzende ondernemingen gemaakt worden, verneemt men cijfers van resp_50 en 30 en 35 cent; zeker een hooger dagloon dan elders op Java en zelfs in de Buitenbezittingen wordt betaald. . , . , . Aan Banjoewangiplanters is weieens verweten dat hun doel is met de opnchtmg van B 1 B en met hun aandringen op werkcontracten met poenale sanctie enz. voor hunne'ondernemingen goedkoop werkvolk te krijgen doel van de Banjoewangiplanters is te krijgen zekerheid van bedrijf. Dit wil met zeggen, dat zij niet gaarne goedkoop werkvolk zouden wülen hebben als dl te krijgen was Maar zij zijn van oordeel dat alleen op een flink dagloon goed wordt gewerkt. ' Wat de dagloonen betreft, komen wij op tegen de meening van sommige buitenstaanders dat wij in H algemeen werken op lage dagl«men. Wij weten zeer goed wat een werkman toekomt en zijn ook niet bang flink te betalen, VJat b. v.in de zitting van de Tweede Kamer van 24 November 1913 is gezegd, ten opzichte van de Banjoewangiplanters: „Hier ziet men den wolf, die maar altijd meer wil eten hier ziet men de menschen, die den Javaan maar steeds meer willen uitbuiten die zelfs de strafwet willen gebruiken om'den Javaan tot een koelie te maken, in den slechtsten zin^ van het woord", is voor degenen die op de hoogte zijn der toestanden onzin. Zulke tirades zijn beneden de waardigheid van een volksvertegenwoordiger en beneden alle knWk is wel wat erop volgt: „De arbeiders daar in Indie zijn met de arbeiders van hie . Hun eenig verweer is, dat zij eens een assistent doodslaan en dat is een paardenmiddel, dat ik zeer betreur. In de eerste plaats voor dien assistent, maar ook in het algemeen. Het is zeker een zeer inhumaan middel, maar dan zorge men ook dat de menschen goed behandeld worden. Dat geschreeuw over een zoo n assiStentmoord is anders wel wat zonderling bij al de moorden, die de ondernemers als zoodanig al hebben gepleegd, waar die koelies vaak als ratten moesten sterven, bi, dozijnen, ja bij honderden tegelijk in hospitalen of door ellendige huisvesting. ' Meï vraagt zich af of zulk een lid van de Tweede Kamer wel goed bij zijn zinnen was, toen bij deze woorden bezigde. De heer Schaper gaat anders nogal door voor iemand begaafd met gezond verstand, maar toen hij deze woorden sprak was dat gezond verstand ver te zoeken. . . dat gezo o^ ^ ^ ^ recht ^ meer omtrent het Bes> Immi. gratie Bureau verkeerd wordt verteld. De heer Sannes beweert, eveneens op gezag van de Indische Gids, dat de Resident van Besoeki verklaard heeft genegen te.zijn geen gronden ter ontginning te doen afstaan aan immigranten, die aan hun arbeids overeenkomst met «en onderneming niet hebben voldaan. ' ■ De zaak is deze: het Bestuur van het Bes. Immigratie Bureau hee t aan den Resident bij monde van den Voorzitter van dat bestuur verzocht faciliteiten te tschaflen voor het verkrijgen van woeste gronden in de ahleeling die immigranten welke aan hunne verplichtingen hadden voldaan De Resident. heett daarop dTe faciliteiten toegezegd. Er is dus niet door den Resident, zooals de heer SannePs beweerde, een straf ingevoerd oP het niet nakomen van een «vtehechta«k contract, maar eenvoudig heeft hij samengewerkt met de P^^^^^ ^ Banjoewangi dichter bevolkt te krijgen door ook voor de contractanten van B I. b een deel van de duizenden bouws groote reserve aan woeste gronden beschikbaar te stellen f3. Er is in antwoord op de vijfde vraag van de enquête: „waar zijn de met meer aanwezigen gebleven", veelal gezegd: „enkele of voor een deel vertrokken naar nXrige ondernemingen, een gedeelte of bijna allen verhuisden naar naburige desas, de meesten gingen terug naar hun plaats van herkomst. de mee^n|n^ het verl der immigratie meer uitvoerig te scheen dan in korte categorische "antwoorden mogelijk was. Er is in deze onderethead tusschen 9 Madureezen en Javanen, zoodat dan ook van begin af aan het Bes. Immigratie Bureau daarin een principieel onderscheid gemaakt heeft, door speciaal de^ invoer van Javanen uit Midden Java ter hand te nemen en de^invoer van Madureezen aan de ondernemingen zelf over te laten. Eerst later heeft B. L B. toen het bleek dat de invoer van Javanen te duur uitkwam naar verhouding van hun gepresteerd werk, getracht de werving van Madureezen weer op te zich te nemen, wat echter om hieronder te beschrijven redenen niet is gelukt. Bij de werving van Javanen uit Midden Java doet zich het verschijnsel voor, dat de pas geimporteerde koelies zich dadelijk gaan vestigen in de, in Zuid Banjoewangi gevestigde desa's. Feitelijk laten velen zich voor dit doel aanwerven. De bevolking dier nieuwe desa's is oorspronkelijk afkomstig uit verschillende streken van Java. Zij dringt meermalen bij familieleden aan om over te komen. Wordt nu in een streek, waar die familieleden wonen, .volk geworven voor Banjoewangi, dan slaagt die werving schijnbaar uitstekend maar binnen eenige dagen zijn de op de onderneming aangekomen contractanten naar de desa's verhuisd. Vele malen vragen de pas aangekomen immigranten, wanneer zij reeds voldoende van alles (geld en eten) zijn voorzien ten einde de volgende dagen aan den arbeid te kunnen gaan, verlof hunne familieleden te gaan opzoeken, welk verlof gegeven wordt. Geeft men 't niet, dan nemen ze 't en in geen van beide gevallen ziet men ze terug. De achterblijvenden vragen dan verlof de wegblijvers te gaan opzoeken wat eveneens wordt toegestaan, maar het resultaat is dat er niemand overschiet. Velerlei manieren zijn er trouwens waarop de immigranten trachten hunne verplichtingen te ontduiken, maar de meest gebruikte wijze is het spoorloos verdwijnen, zoodra zij eenig geld bijeen hebben om de spoorkosten te kunnen dragen. De wijze van betalen op de meeste ondernemingen, die in het belang der arbeiders dagelijks geschiedt, werkt vaak dat wegloopen der nieuwe contractanten in de hand. Door hun loon eenige dagen aan te houden zou men ze voor een poos kunnen dwingen op de onderneming te blijven. Wij geven er echter de voorkeur aan de werklieden, tenminste indien ze dit niet anders verlangen, in staat te stellen bij den dag af hun budget te kunnen opmaken. Toen herhaaldelijk bleek dat de contractanten met zooveel zorg en beleid door het Bes. Immigratie Bureau aangeworven, zich evenmin aan hun overeenkomst hielden als de door de onderneming zelf geimporteerden, werd van de diensten van B. I. B. omdat de werving door de bureaukosten duurder was, geen gebruik meer gemaakt. Wel werd toen nog beproefd gezamenlijk uit Madura te importeeren, waarbij de Kon. Paketvaart Mij. nog haar medewerking verleende door gedurende eenigen tijd extra booten tusschen Soemenep en Banjoewangi in de vaart te brengen, maar deze gezamenlijke import had geen succes. Er deed zich hierbij het eigenaardig verschijnsel voor, dat de vrije toeloop verminderde omdat de Madureesche arbeiders bleven wachten op de voor hen gunstige •voorwaarden van overtocht door B. I. B. gesteld. Een ander eigenaardig verschijnsel was, dat deze eertijds vrijwillige contractanten, die gewend waren naar bepaalde perceelen te gaan, zich lieten aanwerven voor andere perceelen, maar bij aankomst te Banjoewangi naar hun oude perceelen, waar ze gewend waren te werken heen wilden en op de ondernemingen waarvoor zij bestemd waren, moeilijk tot het praesteeren van werk waren te bewegen. Daar hieruit een onaangename verhouding der ondernemingen kon voortvloeien en bijzondere maatregelen om deze zaak te regelen niet gemakkelijk waren te nemen, werd de werving van Madureezen weer geheel aan de ondernemingen overgelaten. Een groote factor voor het wegloopen van immigranten is ook het gebrek aan politie in deze streek en het daarmede gepaard gaande gemis aan zekerheid van bezit 10 der inlandsche werklieden. Enkele uitzonderingen daar gelaten, komen zij er niet toe te sparen, daar die spaarduiten hun worden ontfutseld of ontstolen. Ware dit niet het geval, doordat de politie op of nabij de perceelen actiever kon optreden, dan zouden menige der geimporteerde koelies langer blijven werken om na eenigen tijd naar hunne desa's terug te gaan. Nu *t niet zijn streven is meer te verdienen dan hij verteert, tracht hij ten slotte meer te verteren dan hij kan verdienen. Door het gebrek aan politie wordt dan ook het spelen absoluut niet voldoende tegengegaan, terwijl deze neiging tot spelen door de weinige zucht tot spaarzaamheid wordt in de hand gewerkt. In andere gevallen is het meer indolentie en luiheid, die er het gevolg van zijn. Men ziet dan het eigenaardige verschijnsel dat opslag van loonen aanleiding geeft tot het doen van minder werk. Want een koelie die gewend is bij een dagloon van 40 cent 5 dagen in de week te werken, komt er licht toe bij een dagloon van 50 cent slechts 4 dagen te werken. Voor zijn eenvoudige behoeften is ƒ 2.— per week hem voldoende; hij kan zich dan nog beter voeden en meer aan extra dingen besteden als hij vroeger is gewend geweest. Zoo hebben verscheidene oorzaken samen gewerkt dat de pogingen der planters zoowel gezamenlijk als individueel geen doel troffen. 14. Paragraaf 13 maakt duidelijk, dat niettegenstaande alle moeite en kosten de pogingen tot immigratie geen afdoende resultaten hadden. Er wordt door ons als reden daarvan uitsluitend genoemd het niet hebben van een regeling waarbij de immigranten kunnen genoodzaakt worden den overeengekomen tijd op de ondernemingen te blijven werken. Dat sommige immigranten op ondernemingen terecht komen, die de kosten van invoer niet hebben gedragen, is geen regel, maar uitzondering gebleken. Dat andere zich in de nieuwe nederzettingen van Zuid-Banjoewangi vestigen, is waar en dat zij daardoor voor Banjoewangi als immigranten behouden blijven, is volkomen juist. Maar aan deze immigranten hebben de ondernemingen in den eersten tijd minder dan niets. Deze actie bevordert wel de algemeene toename der bevolking en dit zal ten slotte de ondernemingen in Banjoewangi ten goede komen. Hun immigratie is echter door die ondernemingen betaald, zonder dat zij een voldoende hoeveelheid werk hebben gepresteerd om de kosten te kunnen goedmaken. In de eerste jaren gaan zij voor hun eigen ontginningen zorgen en komen vooreerst niet op de ondernemingen werken. De kosten aan deze immigratie besteed zijn dus voor de ondernemingen op dit oogenblik verloren geld. De regeering kan moeilijk van de planters vergen dat zij er voor zorgen, dat de duizenden bouws voor de inlandsche bevolking gereserveerde gronden worden bevolkt. Het groote belang ligt hier bij het gouvernement en eerst in de verre toekomst is er sprake van eenig belang voor de ondernemingen. De regeering kan zich dus niet op het standpunt stellen, wat wel haar standpunt kan zijn, indien de contractanten zich op de onderneming vestigden, dat zij als geheel genomen voor de Europeesche cultures behouden blijven. De contractanten nebben zich voor dit deel aan de Europeesche cultures onttrokken ten voordeele van den lande en ten nadeele der ondernemingen. 15. Er wordt beweerd dat als men maar goed voor de werklieden zorgt, hen voldoende loon geeft, goede huisvesting, liefderijke behandeling enz. er geen werkvolkkwestie op Java bestaat. Zij die niet voldoende werkvolk hebben of krijgen, hebben dit aan zichzelf te danken, zij kunnen niet met het volk omgaan, beknibbelen hun loonen, huisvesten ze in krotten, zorgen niet voor hun gezondheid enz. enz. Het is volkomen juist dat de een beter met het volk kan omgaan dan de ander; dat de inlanders op de eene onderneming liever zijn dan op een andere onderneming; dat de 11 eene beter voor zijn volk zorgt dan de andere. Zulke individueele verschillen vindt men ook bij de Banjoewangiplanters. Maar he t is toch zonderling, dat mdien de hierboven genoemde bewering juist was, en gebrek aan volk aan den planter zelf te wijten zou zijn, alle ondernemingen zonder onderscheid in Banjoewangi gebrek hebben aan werkvolk en niet eene onderneming de door haar ingevoerde werklieden heeft kunnen houden. Zouden dan al die planters van Banjoewangi zoover beneden de andere planters van Java staan en zoo diep beneden de schrijvers, die de schuld van het volksgebrek op hen werpen? Men zou zeggen : er zullen toch wel enkele goeden onder de Banjoewangiplanters zijn, en bij hen moet het dan storm loopen van werkvolk, dat in dienst wil treden. Een feit is het dat allen chronisch gebrek aan werkvolk hebben, al is het bij den een meer dan bij den ander. Er zijn ondernemingen, die reeds groote koffieoogsten maken, en het is een algemeen bekend feit; een groote oogst trekt veel volk. Er behoeft dan heusch niet zooveel meer betaald te worden voor het gewone werk dan bij een ander; evenmin is dan de huisvesting iets beter; in tegendeel waar door een tijdelijke groote pluk de toeloop van het volk grooter is dan anders, moet het volk zich nogal vaak behelpen. De loonen zijn in Banjoewangi hooger dan elders: Het dagloon bedraagt 45 a 50 cent voor mannen, 25 a. 35 cent voor vrouwen; in aanneming en taakwerk wordt vaak het dubbele van dit dagloon verdiend. In andere streken van Java wordt 35 k 40 cent al als een hoog dagloon beschouwd. De levensmiddelen zijn niet duurder dan elders. Veel hangt af van het meer of min gelukken van den padi-oogst. De prijzen voor rijst varieeren van ƒ4,— tot f 10,— de picol in de desa: op de perceelen loopt het meer constant op ƒ 7,— a ƒ 8,— de picol. De huisvesting op de perceelen in deze afdeeling is niet minder dan in andere streken : in vele gevallen beter dan elders, en zeker beter dan de menschen in hun eigen desa gewend zijn. Voor de zieken wordt behoorlijk gezorgd. Alle ondernemingen zijn voor de behandeling hunner koelies bij den Europeeschen dokter in Banjoewangi geabonneerd. Voor de Zuid perceelen is een centraal hospitaal gesticht. Aan het verstrekken van geneesmiddelen, zoowel aan de eigen bevolking als aan die der omliggende desa's, wordt jaarlijks veel geld uitgegeven. Wij zeggen echter niet dat er in alle opzichten een ideaal-toestand heerscht, maar wij zouden gaarne dien ideaal-toestand willen verkrijgen, en dit is alleen mogelijk bij grooter bedrijfszekerheid. Immers wat nu gedaan wordt, betaalt niet. Voor de vaste opgezetenen eener onderneming moge het wel betalen en in ieder geval plicht zijn, maar voor de losse werklieden is het noch ondernemingsplicht, noch ondernemingsbelang. Het is zuiver filantropie. Tenzij hun kwaal of ziekte of verwonding door hun dienst is geschied, is het medicineeren en het verschaffen van vrije geneeskundige behandeling van losse werklieden geen plicht. In de meeste gevallen komen die menschen geinfecteerd op de onderneming en brengen van Madura of elders malaria enz. enz. mede. Evenmin is het in het belang der ondernemingen voor die menschen te zorgen, want de usance van de meesten is, om zoodra zij beter zijn, naar een andere streek te verhuizen. Zoodra echter met dit werkvolk contract kan worden aangegaan voor een bepaald werk of een bepaalden werktijd, met de zekerheid dat zij dit contract, force majeur buiten gesloten, nakomen, dan krijgt de kwestie een ander aanzien en wordt de goede zorg voor die menschen zoowel belang als plicht. 12 Dat er toch zooveel mogelijk voor die werklieden gezorgd wordt, strekt wel tot eer van de planters, maar heeft overigens met de kwestie van het behoud der werklieden op de betrokken onderneming, niets te maken. 16. Er wordt gezegd het chronisch volksgebrek houdt vanzelf op bij ruimere betaling. Een ruimere betaling is dan ook een middel dat door de ondernemingen wordt aangegrepen om meer werkvolk te krijgen. De norm der betalingen is vooraM#; werk in aanneming 30°/o - 50°/o hooger dan vroeger. Het verschijnsel doet zich echter voor dat opslag van loon op de eene onderneming het werkvolk doet toenemen ten koste van andere. Het aantal werklieden neemt niet toe in het geheel; het blijft over het geheel hetzelfde aantal; maar het verplaatst zich. Van de eene-onderneming loopt het losse werkvolk naar de andere; die meer betaalt, totdat die-eene ook meer gaat betalen en het werkvolk weer naar haar terugvloeit. Die onderlinge concurrentie" van hooger betaling- baat dus niet, maar is als directe schade tengevolge der toestanden te beschouwen. Wij hebben getracht deze schade onder cijfers te brengen, en toonen de opgave» een gezamenlijk bedrag van ƒ 71 6854. - in de jaren 1911/13 zijnde ongeveer ƒ 240,000 's jaars, voor de bergculhiurondernemingen. Daar deze ondernemingen een gezamenlijke uitgaaf hebben van 3 miljoen, zoo vormt het nu en dan opslaan van loon om volk te trekken 8°/o van het werkkapitaal. Diezelfde ondernemingen hebben reeds betaald aan kosten van invoer (de suikerfabrieken er dus buiten gerekend) ƒ 961 76.57 plus oninbare voorschotten ƒ 4204.45 of s'jaars ƒ 33400. — zijnde 1 % van hun werkkapitaal, zoodat de ongelukkige volkstoestanden aan de Banjoewangiondernemingen rechtstreeks kosten 9°/o van haar werkkapitaal waarvoor niets werd verkregen en dat dus als weggegooid geld is te beschouwen. // De reden waarom niettegenstaande alle kosten voor invoer van werkvolk en 411e eensgezindheid der planters, er geen bepaalde toeloop van werkvolk komt en van een toenemende vrije immigratie nauwelijks sprake is, ligt aan speciale oorzaken waaruit wel blijkt dat Banjoewangi in dit opzicht meer met de Buitenbezittingen overeenkomt dan met overig Java. De oude bevolking van Banjoewangi is een ras dat zeer lang in een geisoleerden toestand heeft geleefd, daardoor in veel opzichten is gewend geweest op zichzelf te staan en zich onafhankelijk te voelen. Van werken als koelie is bij hen dan ook zeer langen tijd geen sprake geweest. Zij wilden wel ontgiwringen aannemen en voor leveranties zorgen, maar geregeld dagkoelie worden, wÜden zij niet Ofschoon die tegenzin langzamerhand is overwonnen, zoo is toch veelal de betrekkelijke welvaart waarin zij verkeeren de oorzaak dat zij weinig qp de ondernemingen komen werken. Zij doen dit slechts noodgedwongen, indien een padioogst is mislukt oi velerlei uitgaven hen nopen naar meerdere inkomsten om te zien. Hun standpunt is volkomen natuurlijk en wordt door ons dan ook ten volle begrepen en geëerbiedigd. Een slechte verhouding tusschen de oude Blambangers en de ondernemingen bestaat er dan ook niet. In de latere jaren is er een jonger geslacht gekomen, dat niet zooals de oude bevolking van Banjoewangi een hardwerkend ras was, maar meer den weg opging van lanterfanten en luieren Met dit gevolg dat diefstallen toenamen en het aantal dieven van beroep, een 25 tal jaren geleden in Banjoewangi onbekend, op sterke wijze toenam, niet alleen door toevoer van buiten, maar door recruteering uit die jonge leegloopers. Door verschillende omstandigheden o. a. ook door het plaatsen van Madureesche regenten m deze afdeeling, die van. huis uit oud-javaansch was, is de demoralisatie van het jonge^ geslacht toegenomen. Het ware voor die menschen beter geweest, indien zij door aandrang 13 van ouders, hoofden en politie tot werken waren aangespoord en aan werken waren gewend, hetzij op de erfpachts perceelen, hetzij op hun eigen velden of die hunner ouders. Een en ander verklaart waarom de ondernemingen aan de eigenlijke inwoners van Banjoewangi weinig hebben voor geregeld werk. De eigenlijke geregelde werklieden moeten dus voor het grootste deel van elders komen of worden aangevoerd. Dat dit in grooten getale moet geschieden is op te maken uit een berekening, die in 1912 is gemaakt omtrent het aantal benoodigde werklieden voor de bergcultuurondernemingen. In 1912 noodig 17840 in 1913 2*»50, in 1914 35730, in 1915 45770, in 1916 51970. Zonder nu geheel'voor de juistheid van deze cijfers te kunnen instaan, zoo achten wij ze te zijn overeenkomstig de werkplannen der ondernemingen, al zullen die werkplannen wel niet kunnen worden uitgevoerd indien de toestanden niet ten gunste veranderen. Nu is reeds aangetoond dat van de ingevoerde koelies een deel naar de woeste gronden verhuist, welke voor de bevolking gereserveerd zijn: ook de vrije immigratie gaat deze richting uit. Zij, die er eenigszins kans toe zien, vestigen zich liever op eigen gronden dan als loorostekkende te gaan wonen op de ondernemingen, wat dan ook zeer te begrijpen is. Het werkvolk dat, om welke reden dan ook, niet voor zichzelf begint, trekt liever naar de naburige afdeelingen Panaroekan en Djember, waar een bloeiende suiker- en tabakindustrie is. De algemeene vooruitgang in den Oosthoek maakt dat de naar werk zoekende Madureezen niet naar Banjoewangi behoeven te gaan, maar in de dichterbij gelegen districten volop werk vinden, te meer daar door ziekten en epidemiën in Madura zelf het aantal werkbare mannen er proportioneel niet op is vooruitgegaan. De dichte bevolking van Sidoardjo, Bangil en Malang behoeft werkelijk niet speciaal naar Banjoewangi te trekken om werk te vinden. Evenmin de bevolking van districten nog meer westelijk gelegen. Men voege hier nog bij het chronisch gebrek aan ambtenaren en politie, waarop reeds gewezen is, waardoor nog wel slechte elementen als vrije immigranten uitkomen, maar de goede liever elders heen trekken. Het is dus zeer begrijpelijk dat een noemenswaardige vrije of eigen immigratie niet plaats heeft en de menschen alleen komen, indien voor hen alle reiskosten worden betaald en zij nog eenig voorschot krijgen op den koop toe. ^ De 9°/o hoogere kosten die de Banjoewangi perceelen meer moeten betalen dan ^noodig zou zijn, zouden gaarne door ons worden betaald, indien zij verandering brachten in den toestand. Er zou door ons zelfs niet daarover worden geklaagd, indien de toestanden geen aanleiding gaven tot veel hoogerè schade, die zelfs bij benadering niet geheel onder cijfers is te brengen. Wij hebben gedacht de betrokken administrateurs tot een taxatie dier schade te brengen door het stellen van twee vragen : vraag 1 1. Hoeveel indirecte schade hebt U geleden door het wegloopen van geimporteerd werkvolk? vraag 12. Hoeveel schade hebt U geleden door het chronisch gebrek aan werkvolk en de onzekerheid van bedrijf? Bij de eerste vraag was de bedoeling te weten te komen, welke schade op het werkplan van eenig jaar was geleden doordat eensklaps het volk, dat men gerekend had door de import op de onderneming te hebben, wegliep. Bij de tweede vraag was de bedoeling de schade te leeren kennen, die het jaarlijksch werkplan leed door het algemeen gebrek aan los werkvolk en eveneens de schade te weten die de ondernemingen hadden geleden door geen werkplannen «. uwncu uie op Dearnrszekerheid zijn gebaseerd. Wij gingen hierbij V£ van 14 het idee uit, dat ieder jaarlijksch werkplan voor een Banjoewangi onderneming rekening zal houden met de bestaande toestand en daarom een deel van het benoodigde werkkapitaal aan volkimport zal uittrekken. Onmogelijk is echter zooveel uit te trekken dat men in alle omstandigheden voor gebrek aan werkvolk gevrijwaard is, om de eenvoudige reden dat om safe te zijn er kans is die kosten gelijk zouden zijn aan het uit te betalen koelieloon. Men kan behalve een IO%-20% hooger koelieloon dan elders nog een extra 9% willen geven als veiligheidsmaatregel, maar hooger gaan is onmogelijk; dan doet men verstandiger de zaak te sluiten. Er blijft dus altijd een onveilige marge, die mee of tegen kan vallen, al naar gelang van omstandigheden. Vallen zij tegen dan kan men het werkplan niet uitvoeren, moet men de ontginning uitstellen, de aanplant komt later in den grond en wordt een jaar verschoven, de oogst komt niet behoorlijk binnen, enz. enz. Het is deze schade en die v vraag 1 1 welke door de administrateurs veelal is vermengd, en die een totaal cijfer aangeeft van ƒ 894834,—voor de fabrieken en van ƒ 992030,— voor de bergcultuurondernemingen voor zoover in cijfers uitgedrukt. Er zijn echter verscheidene ondernemingen w*4r schade niet in cijfers is uitgedrukt, of waarvan de schade eerst in volgende jaren te constateeren valt, zoodat wij komen tot een winstderving die de gegeven cijfers ver overtreft. Men oordeele nu deze cijfers niet als hersenschimmig en als geheel uit de lucht gegrepen. Wij achten ze eerder te laag dan te hoog berekend. Het is o. i. buiten kijf of de ondernemingen zouden duizenden picols koffie en duizenden kilo's rubber in de twee laatste jaren meer hebben kunnen opbrengen dan zij gedaan hebben en dus van de hooge koffie- en rubber prijzen hebben kunnen profiteeren, indien haar aanplantingen steeds op tijd in den grond hadden kunnen komen en hare oogsten niet door volksgebrek aan hoeveelheid en hoedanigheid hadden geleden. Onder het totaal der aangegeven cijfers paraisseert een groot bedrag door de suikerfabriek Rogodjampi aangegeven, waaronder ƒ 792000,— aan verlies van kapitaal tengevolge van den onzekeren toestand. Ofschoon wij accoord gaan met dit verlies aan de volkskwestie te wijten, kan dit bedrag echter niet gesteld worden als verhes van drie jaren, maar komt het op rekening ook van eenige jaren te voren; naar onze zienswijze, ten laste van 10 jaren. Wij krijgen dan een totaal bedrag m de jaren 1911/13 van ƒ 1332464 — of per jaar van ruim ƒ 444000,— als winstderving, over in doorsnee 26 ondernemingen. Van de bergcultuurondernemingen is het verlies 1 1 °/o van het jaarlijksch werkkapitaal, vormende met het jaarlijksch verlies aan directe uitgaven een schadepost van 20°/o van het kapitaal dat jaarlijks de ondernemingen kosten. „De bedrijfsonzekerheid is dus oorzaak dat wij jaarlijks 20 /o duurder moeten werken dan noodig is. 19. Men wane echter niet dat deze 20°/o onnoodige uitgaven en winstderving het geheele bedrag der schade aanwijzen. Deze is veel hooger, al is dit niet in cijfers van voldoende juistheid uit te drukken. De regeering stelle zich voor dat wij hier te doen hebben met ondernemingen waar de noodige voorwaarden van bloei aanwezig zijn. De gronden zijn veelal goed; het klimaat is voor de gekozen cultures speciaal voor rubber, robustakoffie en thee uitstekend; de ligging der meeste perceelen is gunstig, het faalt de directies niet aan ondernemingsgeest, en de beheerders niet aan bekwaamheid en integriteit. Het land van Banjoewangi zou een rijke en bloeiende streek kunnen zijn, welvaart verspreidende onder de bevolking, aanbiedende een veilige geldbelegging voor het kapitaal, een zekere toekomst aan een breede schare van Europeesche planters. Maar hoe is de feitelijke toestand? 15 De ondernemingen voeren voor een groot deel een kwijnend bestaan; de zorgen drukken de directies; het Europeesch personeel is geen oogenblik gerust, zoodat van verscheidenen het zenuwgestel al te sterk wordt aangetast. Met angst gaat men de toekomst tegemoet. Men huivert voor het geven van uitbreiding aan den aanplant, hoezeer dit ook noodzakelijk is voor het bedrijf. Men is nooit zeker de cultures te kunnen drijven zooals de eischen van een rationeele cultuurmethode zijn ; men is nooit zeker de oogst te zullen binnenhalen, die er zit aan de boomèn; men is nooit zeker de rubberboomen te kunnen tappen die tapbaar zijn; men is nooit zeker niet de aanplant door overwoekering van onkruid voor goed te zien bederven. De regeering rekene dat al wat hier is opgenoemd geheel en al staat buiten het gewone bedrijfsrisico. Evenals overal elders krijgt Banjoewangi zijn tegenslag in ongunstige weersgesteldheid, in natuurrampen, in de kleine wisselvalligheden van het dagelijksch bedrijf, in de groote risico van prijsverlaging der producten. Deze gewone landbouwrisico hebben wij ook, maar wij hebben daarenboven een risicopremie te betalen van 20°/o van ons werkkapitaal, die volstrekt onnoodig is. Nu heeft men beweerd dat de ondernemers ook met deze „onnoodig" geoordeelde risico rekening hadden moeten houden, of m. a. w. men is van meening dat men nooit landbouwondernemingen in Banjoewangi had moeten beginnen. Men heeft het dus aan zichzelf te danken nu de zaken tegenvallen. Wij kunnen met deze zienswijze niet instemmen, en wij achten haar fnuikend voor alle energie en ondernemingsgeest. Indien op deze wijze moet worden geredeneerd, laat ons dan geen landbouw en industrie gaan drijven, maar alleen couponknippers worden, wat eigenlijk ook nog niet secuur genoeg is. Gelukkig zijn er nog menschen onder ons die ondernemingsgeest bezitten, die door dien geest worden bezield iets aan te durven, in de verwachting dat de moeielijkheden er zijn om overwonnen te worden. De ondernemers en planters van Banjoewangi zien tegen geen zorgen en moeilijkheden op. Zij vragen, ook waar zijzelf niet meer kunnen, bij voorkeur geen hutp van het Gouvernement. Ook nu in de arbeiderskwestie, die zij zelf onmachtig zijn tot oplossing te brengen, vragen zij geen eigenlijke hulp; zij vragen volgens hun opvatting alleen recht. Alleen indien zij dit recht niet kunnen krijgen, zouden zij genegen zijn hulp te aanvaarden. Men stelle zich een toestand voor waarbij de thans heerschende onzekerheid omsloeg en wij alleen te maken hadden met de gewone bedrijfsrisico. De jaarlijksche werkplannen zouden op geheel andere leest zijn geschoeid. Wel zou het bedrijf zelf niet goedkooper worden; de loonen zouden niet worden verlaagd; de kosten van invoer zouden waarschijnlijk dezelfde blijven; de algemeene kosten van huisvesting, watervoorziening, sanitaire en geneeskundige dienst zouden vermoedelijk moeten worden verhoogd; maar er zou zijn zekerheid van bedrijf. Men zou voor zoover cUit bij den landbouw mogelijk is, overtuigd zijn de vruchten te plukken van zijn arbeid. Het zou niet moeilijk zijn deze wijziging in het bedrijf in twee vergelijkende werkplannen van een rubber of koffieonderneming voor oogen te stellen. De eene op den tegenwoordigen toestand gebaseerd met angstvallig entameeren der ontginningen, en met aarzelende uitbreiding der aanplantingen, met zeer onzekere oogsten als resultaat, en het andere werkplan in vaste banen gelegd met een vaste basis van aanplant, en dus als resultaat de oogsten zoo zeker als het bij landbouw mogelijk is. De grootere kosten, die het laatste werkplan aan arbeidsloonen en aan zorg voor den werkman zou met zich brengen, zouden ten volle worden gedekt door de grootere provenuen en de mindere uitgaven die aan de algemeene administratie pro- 16 portioneel zouden behoeven te worden besteed. Dit alles is voor iederen landbouwondernemer duidelijk. 20. Er is in het rekest der Banjoewangiplanters gezegd dat nog voor enkele jaren een koelie zich verplicht achtte eenigen tijd te werken op de onderneming op wier kosten hij de reis had gemaakt, maar dat dit plichtbesef langzamerhand geheel verdwenen is omdat het niet nakomen eener werkovereenkomst voor hem in geen enkel opzicht nadeelige of onaangename gevolgen medebrengt. Het resultaat is geweest dat het moreel gehalte van het werkvolk zeer sterk is achteruit gegaan. Wanneer men verschillende beschouwingen over deze zijde van het vraagstuk leest, vindt men een verwarring van begrippen en een verkeerd inzien der feitelijke toestanden, die niet prouveert voor de ruimte van begrip en de objectiviteit dezer schrijvers en sprekers. Door sommigen wordt het voorgesteld alsof dit niet nakomen hunner verplichtingen een vooruitgang is in de zedelijke en economische ontwikkeling van de inlandsche werklieden. Die schrijvers of sprekers gaan dan uit van de meening dat de Europeesche ondernemers eigenlijk met elkaar vormen een bende schurken en uitzuigers, en de inlandsche werklieden zijn een schare doodnaive, oprechte, onschuld/ge en domme menschen. Zij die op de hoogte zijn, weten dat de meeste Europeesche planters op Java fatsoenlijke menschen zijn, die niets liever willen dan in vrede en gerustheid hun bedrijf uit te oefenen en dat de inlandsche werklieden over het geheel niet onwillig en niet verdorven zijn, maar niet uitmunten in ijver en bekwaamheid. Nu doet zich in de latere jaren door de uitbreiding der cultures het feit voor dat de Europeesche planters over het geheel vooruitgaan in netheid van vormen en in beschaving, maar niet in kennis van den inlander en dat de inlander, die op de perceelen komt werken, achteruitgaat in moreel gehalte en in plichtbesef. Feitelijk is de inlandsche werkman een kind, dat in de laatste jaren verkeerd wordt opgevoed. Ervarende dat oplichterij en diefstal niet worden gestraft, raakt hun oorspronkelijk moreel besef afgestompt en neemt het aantal, dat van die soort oplichterij en diefstal hun werk maakt ziender oogen toe tot groot zedelijk nadeel van hen bij wie nog moreel besef aanwezig is. . • i • Nu weten wij wel dat wat wij oplichterij noemen dit in den zin der wet niet is. Als een werkman met ons een overeenkomst sluit, als bekrachtiging daarvan voorschot krijgt of wel handwerk, of vrij vervoer en teerkost voor eenige dagen naar de onderneming, en de man houdt zich niet aan die overeenkomst, dan is dit in het besef van een eerlijk man oplichterij en diefstal, maar de wet acht het volkomen geoorloofd. De oplichters vinden het op zichzelf wel vreemd, dat zij dit ongestraft mogen doen, maar zij maken er niet minder gebruik van. %\. De vraag is nu welk standpunt neemt de regeering omtrent die zaak in? Zoover wij weten is het standpunt van de regeering niet dat dit toenemend gebrek aan moreel plichtbesef van den inlandschen werkman een gelukkige phase is in de sociale en zedelijke ontwikkeling van den inlander. Zoover wij weten acht de regeering het verbreken van werkcontracten, van de zijde van den werkgever ter goeder trouw opgemaakt en het wegloopen met voorschotten, door den werkgever zonder nevenbedoeling verschaft, een kwaad. Maar zij acht het een moreel kwaad, alleen met moreele middelen te bestrijden, Op den voorgrond staat dat van onze zijde alleen sprake is van bona-hde contracten en voorschotten. Contracten die den inlandschen werkman in den nek zien, voorschotten die den inlandschen werkman tot pandeling maken, blijven buiten 17 beschouwing. Dergelijke practijken van den werkgever zijn in ons oog veroordeeld en is daartegen, als er geen wettelijke verweermiddelen voor den werkman bestaan, contractbreuk ten wegloopen veroorloofd. Beter is het echter een zoodanige arbeidsregeling te ontwerpen, dat aan den eenen kant knevelarij wordt geweerd, maar aan den anderen kant bedrog wordt tegengegaan of gestraft. Het is ons niet duidelijk, dat het verbreken van de werkcontracten, zooals door ons voor den invoer van werklieden worden gemaakt, alleen een civiel-rechtelijke kwestie zou zijn. Als een werkman zegt te willen verhuizen naar een onderneming om daar eenig overeengekomen werk te verrichten; die onderneming voor hem zijn reiskosten betaalt; hem eenig geld geeft voor zijn achtergelaten betrekkingen; hem eenig voorschot geeft om de eerste dagen in zijn levensbehoeften te kunnen voorzien; hem gereedschap verschaft om het werk te kunnen doen; als het werk dat hem wordt gegeven niet boven zijn krachten gaat; het loon dat hem wordt verzekerd veel meer is dan hij thuis gewend is te verdienen en minstens evenveel als hij elders verdienen kan; als zijn huisvesting beter is dan hij gewend is; als in één woord geen onereus contract is gesloten; en het blijkt dat hij na korten tijd van de onderneming verdwijnt zonder te trachten het voor hem uitgegeven geld te vergoeden; dan is het ons een raadsel dat deze handelwijze geen oplichterij mag worde» genoemd en niet als zoodanig mag worden gestraft, of door het Gouvernement o zou mogen en kunnen worden bestreden. Wij begrijpen zeer goed het standpunt van non-interventie van den wetgever. Als er nooit gestolen wordt, is er geen bedreiging tegen diefstal noodig. Als, laat het dan zijn volgens den regel van vraag en aanbod, zoowel werkgever als arbeider in volkomen wederzijdsch vertrouwen van beide zijden hun plicht doen, zoodat de eene zorgt voor den werkman en de andere zorgt voor zijn werk, dan is er geen arbeidsregeling noodig. Stelt men zich echter op het standpunt waarop de wetgever zich schijnt te plaatsen, dat vraag en aanbod zonder meer de werkvolkkwestie beheerschen, dan komen wij ten slotte in een impasse waaruit geen uitweg meer is. Wij krijgen dan aan den eenen kant een uitbuiten als er gelegenheid toe is en aan den anderen kant een ontevredenheid, die zich in kwade practijken uit. Van beide zijden, van den kant des werkgevers en van den kant van den werkman gaat de vriendschappelijke verhouding in haat over; van beide zijden is er dan demoralisatie. Wij achten het de taak van den wetgever het in Ned. Indië niet zoover te laten komen, 't is volkomen onnoodig. Een doctrinaire beschouwing van wat tot het civielrecht en wat tot het strafrecht behoort, mag hierin niet storend tusschen treden. De oude gezonde vriendschappelijke verhouding tusschen den Europeeschen planter en zijn inlandsche ondergeschikten bestaat niet in de nieuwe streken zooals Banjoewangi, omdat de werkgever zijn werklieden moet recruteeren uit aan hem geheel vreemd werkvolk, en de wet dit vreemde werkvolk niet leert trouw te zijn aan den nieuwen meester. 22. Volgt uit het bovenstaande dat de Banjoewangi planters verlangen naar een koelieordonnantie voor Java met poenale sanctie? Volgens de regeeringsmissive van 7 Juli 1913 aan de „Commissie van Advies" schijnt dat de meening van de regeering te zijn. Dit is echter niet juist. Wij hebben in ons rekest niet gevraagd voor Java een wettelijke regeling te treffen in den geest als voor sommige gedeelten van de Buitenbezittingen reeds bestaat en gemeenlijk met den naam van „koelie-ordonnantie" wordt aangeduid. Mocht dit uit ons rekest soms zijn op te maken, dan bieden wij onze verontschuldingen aan dit rekest niet duidelijker te hebben gesteld. 16. De Banjoewangiplanters hebben echter in hun rekest vermeld dat het hen bekend is dat Uwe Excellentie bezwaren heeft tegen het invoeren eener koelie-ordonnantie op Java, en dat dit een van de redenen was om voor hen zelf, dus niet voor ,geheel Java, te vragen niet een koelie-ordonnantie in te voeren, maar „regelingen te treffen om het door hen ingevoerde volk te kunnen noodzaken den overeengekomen tijd te blijven werken op de ondernemingen waarvoor zij mëestal met niet geringe kosten zijn aangeworven. De bedoeling hiervan is duidelijk. Wij vragen geen koelie-ordonnantie voor Java, wij vragen ook geen koelie-ordonnantie voor Banjoewangi. Wij wenschen alleen dat de werklieden die wij voor onze ondernemingen invoeren een zekeren tijd daar blijven Werken, opdat de kosten niet voor niets zijn gemaakt. Onze eischen zijn niet hoog gesteld.' Zooals gezegd rekenen wij 4°/o afschrijving der kosten voor iedere week arbeids, zoodat als de immigrant 25 weken werkt, wij achten de kosten voor immigratie te zijn 'vergoed. Dit beteekent dus een extra kosten van 2 cent per dag voor iedere immigrant Javanen en Madureezen of indien men alleen immigreert Javanen van Midden-Java ongeveer 4 cent per dag. Deze kosten zijn te betalen en ook zou er geen bezwaar zijn hooger te gaan. Een half jaarlijksch contract waaraan de immigrant zich houdt is al wat wij noodig hebben. Wij zien niet goed in dat hiertegen bezwaar zou bestaan, waar zelfs de regeering aan planters van Fransch Caledonie, Britsch Noord-Borneo en andere buitenlandsche koloniën werving met contracten onder poenale sanctie van veel langer termijn en vermoedelijk op veel minder goede condities toestaat. 23. Er is wel eens beweerd, dat de actie van de Banjoewangiplanters een meer politieke strekking had en zij deel uitmaakten van een zoogenaamde planterspartij, die opkwam tegen het beleid van den tegenwoordige Gouverneur-Generaal ten einde een richting te doen zegevieren die meer genegen was aan hare wenschen tegemoet te komen. Wij achten het noodig hiertegen met een enkel woord, doch met kracht op te komen, omdat wij niet wenschen, dat ons streven geoordeeld wordt een politieke bijsmaak te hebben, en wij evenmin wenschen in eenigen strijd der politieke partijen te worden betrokken. Er is door de Banjoewangiplanters als zoodanig nooit op een at andere wijze partij gekozen voor eenige politieke richting of zelfs wenschen geuit dat eenige politieke richting in de regeering van Ned. Indië zou zegevieren. Onder de Banjoewangiplanters zijn menschen van verschillende richtingen, maar onze plantersvereemging kiest voor geen enkele richting partij ef in den boezem onzer vereeniging wordt nooit eenig zuiver staatkundig vraagstuk behandeld. Bovendien is het bestaan eener planterspartij die tegen onzen tegenwoordigen landvoogd zou ageeren ten einde een Gouverneur-Generaal te krijgen die koeliecontracten met poenale-sanctie voorstaat aan ons geheel onbekend. Van aansluiting aan zulk een partij kan dus geen sprake zijn riet Ned. Ind. Landbouw Syndicaat, dat geacht kan worden alle planters van Java, behalve de suikerplanters, te vertegenwoordigen, heeft in zijn vergaderingen van 1 4 Augustus IV I Z en van 31 Januari 1913 partij gekozen tegen een contractregeling met poenale sanctie voor Java. Wij kunnen dus al wat in dien geest.in Nederlandsche dagbladen geschreven is, voor zoover onze actie betreft, naar het land der fabelen verwijzen. 24 Het ligt niet op onzen weg en wij missen ook de bekwaamheid hetgeen wij' wenschen in een wetsartikel te beliéhamen. Wij zijn alleen in staat de algemeene beginselen van hetgeen voor ons noodig is aan te geven. Het is onze bedoeling dat het tot nu toe gevolgde stelsel van onthouding 19 in deze zaken zooveel en zoolang mogelijk wordt volgehouden en er dus niet meer door de wet wordt geregeld dan absoluut noodig is. Al zouden wij het wenschelijk vinden dat ook met reeds in Banjoewangi gevestigde arbeiders zesmaandsche werkcontracten met poenale sanctie konden gesloten worden, welke maatregel vooral de rubbercultuur zou ten goede komen, een bepaalde noodzaak hiertoe is er niet. Wij kunnen door verschillende onderlinge overeenkomsten zoowel ten doel hebbende het van elkaar aftroggelen van werkvolk tegen te gaan, als anderen die de strekking hébben gelijke cultuur, tap- en bereidings methoden in te voeren, aan de euvelen die het werk met losse werklieden met zich brengt, tegemoet komen. Al wat wij wenschen en voor de Banjoewangi perceelen absoluut noodig is, is de zekerheid van het ingevoerde werkvolk 6 maanden in dienst te kunnen houden. Na afloop der gecontracteerde 6 maanden zijn de immigranten dan geheel vrij. Wij staan er ook niet op dat indien de eventueel aan die menschen gegeven voorschotten na afloop dier 6 maanden nog niet zijn terug betaald, zij gedwongen worden die voorschotten aan te zuiveren in geld of arbeid. Wij zijn er voor, dat na afloop der 6 maanden contractwerk, de immigranten in gelijke positie staan als de andere werklieden, en dus in zake voorschotten en beloften niet anders hebben dan een moreele verplichting. Maar absoluut noodzakelijk is het voor ons, wil ons bedrijf ten slotte op voldoende zekere basis staan, dat voor de 6 maanden contract zekerheid bestaat, en de contractanten van beide zijden kunnen gedwongen worden de overeenkomst na te komen. Vloeit hieruit voort dat bij wegloopen der immigranten deze worden gestraft? Noodig is dit niet. Voor ons is het voldoende dat de weggeloopen immigranten naar de onderneming worden terüg gezonden en door de ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur en de politie worden aangemaand hun contracttijd aan te blijven. Wij weten dat een inlander in een vreemde streek komende zich in den beginne niet prettig gevoelt. Hij moet eerst aan de streek wennen, en eerst zoodra dit wennen is geschied, worden de verhoudingen meer in overeenstemming met die der overige werklieden. Feitelijk komt het dus hierop neer dat de regeering door gepaste maatregelen, zoo noodig met eenige dwang, den tegenzin der immigrantenhun aanvankelijk onprettig gevoel in een hun vreemde streek te overwinnen, tegengaat. 25. Deze maatregelen, welke voor zoover dwang- of politie-maatregelen of bestuurs inmenging betreft, noodwendig door de regeering moeten worden vastgesteld, sluiten naar onze meening niet in dat de regeering een apart stel politie-agenten er op na gaat houden om de weggeloopen immigranten op te zoeken en weer terug te brengen. Wij eischen niet dat de politie voor ons die weggeloopen immigranten opzoekt; wij vragen alleen hulp in dit zoeken en weer terugbrengen. Wij zijn in de meeste gevallen zelf wel in staat aanwijzing te geven waar die menschen zijn heen gegaan, omdat zij door ons zelf zijn aangeworven. Evenmin wenschen wij dat de werkcontracten geheel vrij zijn in te richten naar ons believen. Er is niets tegen dat op deze contracten regeeringstoezicht is; dat dit toezicht dus ook bestaat niet alleen tegenover den werkman, maar ook tegen den werkgever. Er moet voor gewaakt worden dat er voor den werkman onereuze contracten worden gesloten. Evenmin is er bezwaar tegen dat er regeeringstoezicht is op de behandeling der immigranten gedurende door de regeering gewaarborgden contracttijd. Niet alleen moeten de loonen en de betaling der loonen behoorlijk zijn, maar ook de huisvesting, de sanitaire dienst, in 't algemeen de zorg voor die immigranten moet in orde wezen. Het staat niet aan ons te beoordeelen of voor dit toezicht voor de afdeeling Banjoewangi casu quo een speciale arbeidsinspectie in 't 20 leven dient te worden geroepen. Wellicht ware toezicht van de bestuursambtenaren voldoende en meer doelmatig. 26. Naast de hier door ons voorgestelde maatregelen achten wij het in 't algemeen belang dat er ook meerdere hulp en toezicht is bij de werving. Wij zouden het zeer in het belang van iedere immigratie dus ook van die naar de Buitenbezittingen achten indien de regeering de zorg voor de immigratie zelf op zich nam. hetzij een zuivere regeeringswerving, hetzij een werving namens de regeering opgedragen aan plantersorganisaties. , Wij willen geen kwaadspreken van de bestaande werfkantoren, maar het is over bekend dat de wervers zelf niet schromen kwade practijken toe te passen. Alleen een regeeringswerving met verbod van werving door werfkantoren, zou in dit euvel kunnen voorzien. Een regeeringswerving zou natuurlijk vrijwillige immigratie niet behoeven uit te sluiten of tegen te werken. Integendeel. Het doel moet feitelijk zijn geheel tot vrijwillige immigratie te komen. De misbruiken die er bij werving heerschen, beletten een gezonde immigratie naar de Buitenbezittingen, maar zijn tevens vaak een beletsel voor de werving voor ondernemingen op Java. De voorbeelden zijn niet zelden, dat de werving voor Banjoewangi-ondernemingen mislukte omdat er praatjes onder de bevolking werden rondgestrooid dat zij een clandestiene werving was voor Deh. Een Gouvernements-werving zou behalve dat zij de demoraliseerende factoren ontweek, ook nog het voordeel hebben alleen te werven in streken waar emigratie noodig was. Er wordt nu vaak geworven in streken waar voldoende werk te vinden is, zoodat de werving in rechtstreeksche concurrentie komt met de in zulk een streek gevestigde landbouw en industrie. Zulk een concurrentie is niet in 't algemeen belang. Wel kan men zeggen dat in de streken, waar voldoende werk is, de werving naar andere streken en naar de Buitenbezittingen een geschikt middel is minder gewenschte elementen op geschikte wijze weg te knjgèn, maar dit wegkrijgen van minder gewenschte elementen kan juist door Gouvernementswerving nog beter en meer systematisch geschieden dan door de werving van werfkantoren. Ten slotte willen wij nog speciaal de aandacht van de regeering vestigen op het feit dat de planters van Banjoewangi gedaan hebben wat zij met mogelijkheid konden doen. Er is geen streek op Java waar de gezamenlijke actie en de eensgezindheid der planters zoo te voorschijn is getreden als in Banjoewangi, zonder dat door hun optreden de noodzakelijke vrijheid van individueel handelen is belemmerd. Er zijn geen bindende overeenkomsten gesloten om de loonen der arbeiders te drukken, om de vrijheid dier arbeiders hun werk en werkgever te kiezen*aan banden te leggen. In geen enkel opzicht hebben wij getoond niet te beseffen wat een eerlijk en trouw werkman toekomt. Wij trachten niet hun loon te verkorten, door shnksche streken op het hun toekomende loon inbreuk te maken. Wij trachten niet door een ot andere soort van gedwongen winkelnering weer terug te verdienen wat de arbeiders aan loon ontvangen. De in Banjoewangi in deze opzichten heerschende toestand kan ieder onderzoek verdragen. AJ ■ Wij zouden het op prijs stellen indien naast de aan de Commissie van Advies opgedragen enquête de regeering een zelfstandig onderzoek naar de toestanden deed instellen, liefst door een ambtenaar, die geacht kan worden ook op de hoogte te zijn van de volkstoestanden in andere plaatsen Java en de Buitenbezittingen. Wij hebben in bovenstaande nota onomwonden, met cijfers en feiten gestaard, de toestand blootgelegd en onze wenschen kenbaar gemaakt. Wij verklaren in de 21 geheele werkvolkkwestie en ook in deze nota getrouw te hebben gedaan wat onze plicht was. De verantwoording voor wat er nu verder van de schoone cultuurstreek van Banjoewangi terecht zal komen is nu van ons afgewenteld en komt voor rekening van de regeeringsadviseurs. Banjoewangi 24 Januari 1914. Namens de Commissie van Enquête j. h. Behrns. Th. van Benthem van den Beroh. j. van blommestein. j. BOS. j. h. Bybau. a. Frappier. W. B. Ledeboer. T. Ottolander. p. F. Timmermans. (w. g.) T. Ottolander, voorzitter Commissie v. Enquête. „ j. h. Behrns, Secretaris, „ „ „ N. L LANDBOUW SYNDICAAT. SOERABAJA. Bijlage No. 1. Soerabaja, 21 Juli 1913. Pregolan No. 8. No. 673/689. Bijlagen: I. Aan het Bestuur der Afdeeling Bergcultures der Vereeniging t/b v. L. & N., Djember, Mijne Heeren, In verband met het door Banjoewangische planters ingediende rekest, dd Mei 1913, waarvan U hierbij een afschrift aangeboden wordt, hebben wij de eer U te berichten, dat door de „Commissie van Advies enz, ingesteld bij G B. dd. li juni 1913 No. 31, eene Regeeringsmissive ontvangen is, waann o. m. de volgende vragen gesteld wor^^ ^ verdwenen UoeUes gebleven? hebben zij zich laten werven door andere ondernemingen, en zijn zij dus voor de Europeesche cultures behouden Sbleven als geheel genomen? of wel: zijn zij naar hun plaats vanherkomst teruglekeerd of hebben zij ander werk gevonden (b. v. bij den Inlandschen landbouw, of wat dan ook) waardoor zij aan de Europeesche cultures zijn onttrokken? wat kng Jhhen zij op de onderneming die hen aanwierf gewerkt en voor welken tijd hadden zij zich verbonden? . V 3e Lieten zij zich in den regel onaangezuiverd voorschot achter hun bij hun in dienst'treden verleend en hoe groot was het oorspronkelijk voorschot? • Daar de Gouverneur-Generaal deze vragen in haar onderhng verband van overwegend belang acht voor de beoordeeling der voorliggende «-J^-gJ van Overheidswege - uit een oogpunt van het algemeen belang - aanleiding bestaat, fcSbTïT-^ ^ eer U uit te noodigen Uwe welwillende willen verleenen, door ter zake een onderzoek in te stellen en oo. tg. liefst zoo spoedig mogelijk, van de resultaten van dat onderzoek mededeeling te willen doen. Namens de Commissie van advies in zake de landbouwnijverheid op Java. (w. g.) Dr. G. OTTEN. fg. Secretaris. N. L LANDBOUW SYNDICAAT. SOERABAJA. Bijlage No. 2. AFSCHRIFT. No. 1643. Bijlage. I. Buitenzorg, den 7den Juli 1913. Onder aanvoering van verschillende bezwaren, welke de landbouwindustrie ondervindt bij de voorziening in en het behoud van werkkrachten voor hare ondernemingen hebben een aantal werkgevers, allen wonende in de afdeeling Banjoewangi der Residentie Besoeki, zich bij hun hiernevensgaand rekest, gedagteekend Banjoewangi Mei 1913, tot den Gouverneur-Generaal gewend met het verzoek maatregelen te willen treffen waardoor het door hen van elders ingevoerde werkvolk zal kunnen worden genoodzaakt den overeengekomen tijd te blijven werken op de ondernemingen waarvoor zij zijn aangeworven; m. a. w. dus om ook voor Java een wettelijke regeling te tref f en in den geest als voor sommige gedeelten van de Buitenbezittingen reeds bestaat en gemeenlijk met den naam „koelieordonnantie" wordt aangeduid. Zijne Excellentie stelt er hoogen prijs op, nopens dit verzoek in de eerste plaats het gevoelen van Uwe Commissie te vernemen en op Haar last heb ik de eer Uwe Commissie uit te noodigen ter zake van hare zienswijze te willen doen blijken. Ten einde dit overleg zoo vruchtbaar mogelijk te doen zijn heeft de Landvoogd mij voorts opgedragen Uwer Commissie in aansluiting aan hetgeen Zijne Excellentie reeds heeft te kenen gegeven bij gelegenheid van de door Haar 16 Maart jl. met de heeren Ottolander, baron van Heeckeren en Dr. Bosscha gehouden besprekingen, zij het ook wellicht ten overvloede, kortelijk mede te deelen op welk standpunt Zij zich stelt ten aanzien van den nu en dan in dagbladen en in bijeenkomsten van landbouw-industrieelen zich openbarenden drang naar invoering op Java van werkcontracten met poendle sanctie. Zooals Uwer Commissie bekend is, is strafrechtelijke sanctie op een burgerlijke overeenkomst in ons recht hooge uitzondering en eischen ook onze met het vigeerend recht overeenstemmende rechtsbegrippen dat dergelijke sanctie hooge uitzondering blijft. Op den regel dat dergelijke overeenkomsten zich alleen in burgerlijke gevolgen oplossen, bestaan tot dusver feitelijk slechts twee uitzonderingen, nl. ten aanzien van de overeenkomst van verhuur van dienst van schepelingen die zich hebben laten aanmonsteren en ten aanzien van de werk-overeenkomsten van geïmporteerde arbeiders op ondernemingeu in verschillende streken der Buitenbezittingen. Deze uitzondering vindt hare rechtvaardiging in de overweging dat in die mate een algemeen belang gemoeid is met de goede naleving van evenbedoelde overeenkomsten dat ter verzekering daarvan tusschenkomst van de overheid noodzakelijk, feitelijk een noodzakelijk kwaad is ( ). Aan bedoelde uitzonderingen uitbreiding te geven door ook voor Java en Madoera in den eenen of den anderen vorm strafrechtelijke sanctie op arbeidsovereenkomsten in te voeren zou dan ook in dezen gedachtengang, naar het inzien van den Gouverneur-Generaal alleen dan verantwoord zijn, indien overtuigend kan worden aangetoond dat daartoe een bepaalde noodzaak (*) bestaat, welke in het belang (') Of ook thans nog in dezelfde mate die noodzakelijkheid bestaat ten aanzien van de bovenbedoelde koelie-contracten maakt, gelijk bekend een punt van ernstige overweging uit. *) De Gouverneur-Generaal heeft deze noodzaak in een den Heer OTTOLANDER verleende audiëntie „noodstand genoemd. 24 van onvermijdelijke eischen der practijk dwingt tot terzijdestelling van de tegen de poenale sanctie, op burgerlijke overeenkomsten bestaande principieele bedenkingen, zullende in dit geval wel zeer klemmende motieven moeten worden aangevoerd in aanmerking nemende dat hier sprake zou zijn van een terugkeer tot een ingevolge het bekende votum van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 1879 (intrekking van artikel 2 No. 27 van het Politiestrafreglement voor Inlanders), veroordeelden toestand. Is de Regeering bereid om in dat geval het denkbeeld van de invoering van eene strafrechtelijke sanctie op de hierbedoelde overeenkomsten in ernstige overweging te nemen en c. q. aan het Opperbestuur een daartoe strekkend voorstel te doen, voor de aantooning van de van sommige zijden beweerde noodzaak zullen m de eerste plaats cijfers en feiten moeten worden verstrekt, welke uitwijzen, dat de tegenwoordige toestand tengevolge van het zich willekeurig onttrekken aan contractueele verplichtingen door aangevoerde arbeiders, inderdaad onhoudbaar is. Een uitgangspunt voor een grondig onderzoek naar dien toestand zou wellicht zijn te vinden in het aangeteekende op pagina 8 van de „Notulen der Vergadenng van Leden der Afdeeling Bergcultures van de Vereeniging tBevof e™S T*" Landbouw & Nijverheid, gehouden te Banjoewangi op 8 en 9 November 191L , ) alwaar men vindt vermeld, dat in 1911 op 15 ondernemingen in het Banjoewangische van 8590 van elders geïmporteerde koelies na 6 maanden er nog slechts l/IU op de ondernemingen aanwezig waren, terwijl de rest was verdwenen. Dit zijn ongetwijfeld sprekende cijfers, doch voordat men daaraan een overwegend belang zou mogen hechten, eischen toch eerst de volgende vragen een afdoende beantwoording. le) Waar zijn die verdwenen koelies gebleven? hebben zij zich laten werven door andere ondernemingen, en zijn zij dus voor de Europeesche cultures als geheel genomen behouden gebleven? of wel: zijn zij naar hun plaats van herkomst teruggekeerd ot hebben zij ander werk gevonden (bv. bij den Inlandschen landbouw of wat dan ookj, waardoor zij aan de Europeesche cultures zijn onttrokken? 2e). Hoe lang hebben zij op de onderneming die hen aanwierf gewerkt en voor welken tijd hadden zij zich verbonden? 3e). Lieten zij in den regel onaangezuiverd voorschot achter hun bij hun m dienst treden verleend en hoe groot was het oorspronkelijk voorschot? Deze vragen in haar onderling verband acht de Gouverneur-Oeneraal van overwegend belang voor de beoordeeling van de voorliggende vraag, of voor ingrijpen van Overheidswege — uit een oogpunt van het algemeen belang — aanleiding bestaat. Mochten een ten deze in te stellen onderzoek en de verzameling van een betrouwbaar cijfers- en feitenmateriaal inderdaad het bestaan van toestanden uitwijzen waarvoor geen verkeerde praktijken van de zijde der werkgevers ze ven aansprakelijk kunnen worden gesteld, en welke den naam „noodstand" ten volle verdienen, dan zal in de tweede plaats dienen te worden aangetoond, althans aannemelijk te worden gemaakt, dat de Overheid door eenige regeling van het arbeidscontract met meerdere of mindere toepassing der poenale sanctie inderdaad noemenswaard aan de door de ondernemingen buiten eigen toedoen ondervonden moeilijkheden kan tegemoetkomen, *) waarbij tevens in het oog zal zijn te houden dat eene dergelijke Overheidsbemoeienis noodwendig tevens ook in anderé opzichten bemoeienis met de arbeidsverhoudingen met zich medebrengt (toezicht op de loonen, op de behandeling der arbeiders-arbeids inspectie- en wat dies meer zij). ') Publicaties v/h N. I. Landbouw Syndicaat, 5de jaarg AH. 1. *) Hierbij ware ook aandacht te schenken aan hetgeen blijkens afl. XXI van de Pubhvan het N. I. Landb. Synd. (pag. 683) door Mr. v. Heeckeren te dezer zake is opgemerkt. 25 De Landvoogd zou het ten zeerste op prijs stellen, wanneer Uwe Commissie zich met het instellen van een onderzoek als hierbedoeld en de beantwoording der gerezen vragen zou willen belasten ; mocht daarbij aan het licht komen, dat het gebrek aan werkvolk geheel of ten deele te wijten is aan de planters zeiven (ronselen, te lage arbeidsloonen, onvoldoende zorg voor de werklieden of anderszins) dan vertrouwt Zijne Excellentie, dat in Uw advies ook hieraan de noodige aandacht zal worden gewijd. Ten slotte moge nog hierbij worden aangeteekend, dat het onderzoek voorshands ware te beperken tot de afdeeling Banjoewangi, en dat van dit schrijven afschrift wordt verleend aan den Resident van Besoeki. Mocht Uw Commissie bij haar onderzoekingen prijs stellen op de medewerking en voorlichting van de Bestuurs-ambtenaren, dan is de Gouverneur-Generaal gaarne bereid om den Resident in dien zin van de noodige instructies te voorzien. De Wd. Iste Gouoernements Secretaris, (wg.) E. MORESCO. N. L LANDBOUW SYNDICAAT SOERABAIA. Bijlage No. 3. AFSCHRIFT. Banjoewangi, Mei 1913. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Geven met verschuldigden eerbied te kennen, ondergeteekenden, allen werkgevers wonende in de afdeeling Banjoewangi der Residentie Besoeki: a. dat het door hen benoodigde werkvolk, voor verreweg het grootste deel, reeds gedurende jaren van elders wordt ingevoerd, doch met steeds geringer succes. b. dat tot nog voor enkele jaren een koelie zich verplicht achtte eenigen tijd te werken op de onderneming op wier kosten hij de reis naar deze streek had gemaakt. c. dat dit plichtbesef van het werkvolk langzamerhand echter nagenoeg geheel verdwenen is, omdat het niet nakomen eener overeenkomst om te werken voor hen in geen enkel opzicht nadeelige of onaangename gevolgen meebrengt. d. dat tengevolge van dit laatst genoemde het moreel gehalte van het werkvolk zeer sterk is achteruitgegaan. . e. dat adressanten daardoor geen zekerheid hebben of hun bedrijf op eene rationeele wijze kan worden bestendigd. ƒ. dat de behandeling in deze afdeeling niets te wenschen laat voor het werkvolk; klachten van koelies over werkgevers komen zelden voor. g. dat de huisvesting van het werkvolk op de ondernemingen veel beter is dan ■ waaraan het gewoon is. h. dat het werkvolk in gevallen van ziekte of verwonding op de ondernemingen behoorlijk wordt verpleegd en het veel beter heeft dan in de dessa, L dat in deze afdeeling onder anderen ter bestrijding van de malana jaarlijks duizenden guldens door de landbouwondernemingen worden uitgegeven. ;. dat zij even als de meeste werkgevers op de Buitenbezittingen nagenoeg uitsluitend met van elders aangevoerde koelies werken en ten dezen opzichte dus in nagenoeg dezelfde conditie verkeeren. \ . h dat zij, hoewel gelijke lasten dragend als de werkgevers op de Buitenbezittingen, nu eener bij lange na niet dezelfde rechten hebben. /. dat zij, hoewel op Java wonende, echter meenen evenveel recht te hebben op Regeeringssteun ter verkrijging van bedrijfszekerheid als niet op Java en Madoera gevestigde werkgevers in Nederlandsch-Indië. m. dat het hen bekend is dat Uwe Excellentie bezwaren heeft tegen het invoeren eener koelie-ordonnantie op Java. Reden waarom zij zich tot Uwe Excellentie wenden met het eerbiedig verzoek het daarheen te willen leiden dat hen, éér het te laat is, gelijke rechten worden toegekend als aan de werkgevers op de Buitenbezittingen, middels het treffen van regelingen om het door hen ingevoerde volk te kunnen noodzaken den overeengekomen tijd te blijven werken op de ondernemingen waarvoor zij meestal met met gennge kosten zijn aangeworven. Adressanten verzoeken dit met te meer vrijmoedigheid wijl:- a. het Uwe Excellentie bekend is dat in Banjoewangi reeds jaren, zonder Gouver- 27 nements-hulp getracht is steeds zeiven te helpen, met uitzondering van het vervoer tegen verlaagd tarief van Inlandsche werklieden door hen in dienst genomen, langs lijnen der Staatsspoor. het de bedoeling der Regeering niet kan zijn bij ingezetenen van NederlandschIndië die in ongeveer gelijke omstandigheden verkeeren ten opzichte van het door hen 'benoodigde werkvolk, onderscheid te maken in het toekennen van rechten waar de hen opgelegde lasten gelijk zijn. het naar het oordeel van adressanten hun plicht is de Regeenng er op te wijzen dat vele ondernemingen van landbouw, waarbij zeer groote kapitalen en belangen gemoeid zijn door het ontbreken van eenige arbeidsregeling een ziekelijk bestaan blijven voortslepen, terwijl deze ondernemingen bij een voldoende arbeidsregeling in groote mate zullen bijdragen tot eene spoedige ontwikkeling en den bestendigen economischen bloei deze afdeeling. het tegemoetkomen aan de wenschen van adressanten, niet alleen hen helpt, doch tevens in groote mate den moreelen achteruitgang van den Inlandschen werkman zal stuiten en tengevolge hebben er eene betere verhouding tusschen werkgever en — nemer wordt geschapen, wat vooral in deze dagen van onrust en gisting van groot belang mag worden geacht. hetwelk doende Beheerder der onderng. Sawe-Djadjar. Rubber ond. Kendeng-Lemboe. (w. g.) I. H. Behrns, Chs. Filet, Geul. J. H. Bybau, J. W. Schaap, P. R. Fontein, J. D. Bodemeijer, N. J. Celosse, A. Boudriot, W. B. Ledeboer, H. C. Raedt van Oldenbarnevelt J. van Enck, Th. v. Benthem v/d Bergh, jan G. Koopman, D. J. van der Linden, A. A. Lunel, D. Schaf er, G. H. Lans, A. Courier dit Dubekart, G. J. de Moor, P. F. Timmermans, A. Frappier, A rle Recnv. Th. Hoijer, fgd. beheerder v. Lidjenlanden; G. Dessauvagies, wd. beheerder v. Bendo; H. A. J. Tobias, beheerder v. Kali Baroe; K. W. Grant beheerder v. Kali Selogiri; C. J. van Blommestein, beheerder v. Rogodjampi; T. Ottolander, beheerder v. Sriwoeloeng, enz. van Peeoendangan. der C. O. Kali-Kempit. „ „ Djolondoro I & II. „ „ Manoewoen Moekti I—III. van Kali Redjo. „ Kali Telepak. „ Poerwodjojo. I Kali Sepandjang. „ Glen Falloch. „ Kalie-Baroe. „ Glen Nevis. „ Anim Sand V. „ Anim Sand I—IV. „ Djatirono. „ Gng. Raoen. „ Trebla Sala. „ Pagger Goenoeng. „ Glen More. „ Bajoekidoel. „ Bajoelor. .. Pakoeda. Bijlage No 4. ENQUÊTE I/Z WERKVOLKKWESTIE IN BANJOEWANGI. Te beantwoorden vragen: Hoeveel personen zijn er door U ingevoerd en uit welke streken? (in 1911, 1912 en 1913.) Voor hoe lang hadden zij zich verbonden ? Hoelang hebben deze menschen op Uwe onderneming gewerkt? Hoeveel van de door U ingevoerde menschen zijn nog bij U aanwezig? Waar zijn de niet meer aanwezigen gebleven? a. Zijn zij weggeloopen naar andere ondernemingen? b. Zijn zij naar de dessa's van de afdeeling verhuisd? c. Zijn zij naar hun plaats van herkomst teruggekeerd? Hoeveel hebt U uitgegeven aan ZOEKEN van werkvolk? a. kosten van employés mandoers, enz. Hoeveel hebt U uitgegeven aau INVOER van werkvolk, en uit welke streken? b. Reisgeld, teerkost, spoorkosten, premies, enz. c. Hoeveel hebt U gegeven aan voorschotten? Hoeveel hebt U van die voorschotten teruggekregen? Hoeveel directe schade hebt U geleden door het wegloopen van ingevoerd werkvolk aan: a. voorschotten, b. kosten (waarbij gerekend wordt dat voor iedere week werken 4°/o der invoerkosten worden afgeschreven). Hoeveel directe schade hebt U geleden door het wegloopen van opgezetenen of het niet uitkomen van dessavolk, aan voorschotten? Hoeveel indirecte schade hebt U geleden door het wegloopen van geimporteerd werkvolk ? Hoeveel schade hebt U geleden door het betalen van hooger koelieloon dan normaal kan worden gerekend? Hoeveel schade hebt U geleden door het chronisch gebrek aan werkvolk en de onzekerheid van bedrijf aan : a. minder ontginningen en planten dan het werkplan aangaf. b. te laat planten. c. slecht onderhoud der tuinen. d. vertraging aanbouw etablissement. e. „ aanleg wegen (eigen- en gouvernements). ƒ. „ pluk koffie (afval, lelessan). g. „ tappen rubber (of uitstel). h. slechte bereiding product (gebrek aan wasschers en ander personeel op het etablissement.) enz. enz. 30 31 Vraag I. Hoeveel personen zijn er door u ingevoerd en uit welke streken in 1911, 1912 en 1913? Madoera. Besoeki. Pasoeroean. Soerabaia. Suikerfabrieken. 1. Soekawidi .... 2. Ka bat 3. Rogodjampi. Bergcultures. 4. Kali Selogiri 5. Kali Bendo. 6. Lidjenlanden . 7. Pakoeda 8. Bajoelor 9. Bajoekidoel .... 10. Kali Sepandjang . 1 1. Kali Kempit 12. Poerwodjojo 13. Lali Telepak . 14. Kali Redjo . . . 15. Djolondoro 16. Menoewoen Moekti . 17. Pegoendangan . 18. Kendeng Lemboe 1 9. Sawo Djadjar . 20. Pager Goenoeng . , 21. Trebla Sala 22. Goenoeng Raoen. 23. Djatirono .... 24. Kali Baroe .... 25. Glen Nevis &-Falloch 26. Anim Sand I-IV . . Kediri. Rembang. Madioen. Midden Java Preanger. Totaal aantal personen. 450 1030 161 1 1467 1382 1204 2030 315 1090 2500 1628 1852 1280 300 2014 936 2517 285 4535 1582 2102 1600 623 565 3300 4500 42698 32 Vraag II Voor hoe lang hadden zij zich verbonden? gI ' Hoelang hebben zij op uwe onderneming gewerkt? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26, Soekawidi . Kabat . • Rogodjampi Kali Sologiri Kali Bendo Lidjinlanden Pakoeda Bajoeler. Baioekidoel. Kali Sepandjang Kali Kempit Poerwodjojo Kali Telepak Kali Redjo. Diolondoro. Menoewoen Moekti Pegoendangan. . Kendeng Lemboe Sawo Djadjar . . Pager Goenoeng . Trebla Sala Goenoeng Raoen.. Djatirono . Kali Baroe . Glen Nevis &-Falloch Anim Sand I-IV . . 5 6 6 verbonden. maande 5 5 a 6 a 12 a 12 6 6 6 6 6 zonder en 3 12 zonder 3 - 12 zonder 3. 6. 10. 3. 6. 12. 3. 6. 12. 1. - 12. 6. - 12. 6 2 12 6 - 12 33 Vraag IV. Hoeveel van de door U ingevoerde menschen zijn nog bij U aanwezig? V. Waar zijn de niet meer aanwezigen gebleven? gebleven weggeloopen naar: aantal, a. andere ondernemingen b. desa's Banjoewangi c. plaats v. herkomst. — — ja geen 22 I Ja !a 12 ? >a 136 enkele ja Ja 202 eenige ja \a 6 f ? ? ? ]a ; ? ? ? ? ? geen ( • 1 68 enkele enkele 300 ? ? ja ].a enkele enkele 375 enkele ja Ja 840 weinig weinig grooter deel 390 een deel meerendeel een deel 75 een deel een deel meerendeel 395 enkele meeste javanen meeste madoereezen 196 enkele ja eeniSe 150 meeste madoereezen eenige javanen vele javanen 200 deel meeste javanen deel 400 enkele » 1 ïa . , ^||" „ .i madoereezen veel 400 | » i i " 350 enkele ? ^ee 500 enkele javanen veelal deel 2 ja » J.a 125 ja enkele „ ja 300 ja deel ja 5576 34 Vraag VI. Hoeveel hebt U uitgegeven aan zoeken van werkvolk? a. Kosten van employés, mandoers, enz? en hoeveel aan invoer van werkvolk? b. Reisgeld, teerkost, spoorkosten, premies, enz? c. Voorschotten? VII. Hoeveel hebt U van die voorschotten teruggekregen? V raag VI. Vraag VII. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. Soekawidi. Kabat.. . Rogodjampi Kali Bendo . Lid j enlanden. Pakoeda .... Bajoelor .... Bajoe Kidoel. Kali Sepandjang. . Kali Kempit. Poerwodjojo . Kali Telepak. Kali Redjo Djoiondoro Menoewoen Moekti Pegoendangan . Kendeng Lemboe , Sawo Djadjar Pager Goenoeng Trebla Sala . Goenoeng Raoen . Djatirono .... Kalie Baroe . Glen Nevis&-Faloch Anim Sand I—IV. a. & b. c. ƒ 535.- ƒ 2230.- ƒ 610.— . „ 5682.92 „ 5213.- „ 1650.- „ 6374.60 ., 13215.74 „ 3904.12 ~7~ 12592.52 ƒ 20658.74 ƒ 6164.12 n 424&4T ƒ 1060.- } 355.- . „ 4008.04 „ 400.- „ 56.80 . „ 3187.10 „ 990.- „ 827.25 . „ 4676.- „ 780.- „ 420.- 904 - „ 500.- „ 430.- . " 1630.- 2966.- „ 1913.- . „ 8750.- „ -•- -•- . „ 3310.- „ 150.- ., 72.- . „ 5758.23 „ -•— .. -•- 4920 - „ 1600,- „ 350.- . "„ 600.- M 1250.- „ 125.- . „ 3066.16 „ -•- » -•- . „ 2715.29 voorsch. in- „ „ 75.50 . „ 5935.23 begrepen) „ „ 362.— . „ 3298.43 „ -•- -•- . „ 7937.10 „ -•- -.- . a 2375.05 „ —•— » -•- . „ 6323,% „ -•- -•- . „ 3202.28 „ -•- -•- . „ 2831.29 „ » 155.— . „ 1600.- „ 150.- „ -•- . „ 7700,- „ -•- -•- . 7200.— —•— » 500,— ƒ 96176.57 ƒ 9846.- ƒ 5"64L55 35 Vraag VIII. Hoeveel directe schade hebt U geleden door het wegloopen «n werkvolk.? IX. Hoeveel directe schade hebt U geleden door het wegloopen van opgezetenen of het niet uitkomen van desavolk? X. Hoeveel schade hebt U geleden door het betalen van hooger koelieloon dan als normaal kan worden gerekend? Vraag VIII. Vraag IX. Vraag X. 1525.- 6990.- 18000.- 2000.— 2000.— veel 15100.— 32919.82 niet in cijfers aan te geven yTl8625.- fT~4Ï9Ö9M~ ƒ. 18000^- 3302.- . . . . . . . . 21660.- 1934.— 20762.— 2233.- 22000.- 4197.- x . . 34170.— 487.— 32690.— 1342.- 43137.- 5912.— 40000.— 1129.- 35175.- 3839.- 50340.- 4113.- 28950.- 1150.- . . 17250.- 2299.— 39970.— 1980.— 15000.- 4461.— 36500.— 2199.- 38890.- 5391.— 34265.- 1684.— 22030.- 5273.— 43250.- 2135.- 39974.- 2934.- 35514.- 1442.- 21750,- 6417.- 25877.- 6030.- 17700.- ƒ. 71883.- ƒ. 716854.- 36 Vraag XI. Hoewel indirecte schade hebt U geleden door het wegloopen van geimporteerd werkvolk? XII. Hoeveel schade hebt U geleden door het chronisch gebrek aan werkvolk van de onzekerheid van bedrijf? V raag. XI XII. 2. 3. Soekawidi 63450.— Kabat ^ niet in cijfers aan te geven, Rogodjampi 831384.— ƒ 894834.- 4. Kali Selogiri. 5. Kali Bendo .... 6. Lidjenlanden-Djamboe. 7. Pakoeda 8. Bajoelor 9. Bajoe Kidoel. 10. Kali Sepandjang 1 1. Kali Kempit.... 12. Poerwödjojo .... 13. Kali Telepak 14. Kali Redjo .... 15. Djolondoro .... 16. Menoewoen Moekti 17. Pegoendangan . 18. Kendeng Lemboe . 19. Sawo Djadjar . 20. Pager Goenoeng. . 21. Trebla Sala .... 22. Goenoeng Raoen 23. Djati Rono .... 24. Kali Baroe .... 25. Glen Nevis en Falloch 26. Anim Sand I-IV . . 16200.13400.- 1160.- 362200. 12000.28500.23780.50000.25000. 45000. 39560. 101980. 750. 33000. 52500. 55000. 132000. ƒ 992030. 37 Bijlage No 5. Bijlage A. Concept notarieel overeenkomst. Heden den „• verschenen voor mij notaris te in tegenwooordigheid van de na te noemen, mij bekende getuigen: a. de Heer A., Koopman, wonende te • ten deze handelende in zijne hoedanigheid van Directeur van — en als zoodanig voor en van wege de te , ■ gevestigde naamlooze vennootschap Cultuur Maatschappij X., en deze als zoodanig volgens hare statuten vertegenwoordigende : b. De Heer B. Administrateur van — cn wonende op de onderneming Y, gelegen in de Afdeeling der Residentie Besoeki, ten deze handelende als gemachtigde van — als zoodanig voor en van wege de te gevestigde naamlooze vennootschap Maatschappij tot Exploitatie van het Land Y., zulks ingevolge de aan de minute dezer acte gehechte, op zegel van f 1.50 gestelde, onderhandsche volmacht, gedag- teekend te den hem verleend door den Heer C, wonende te in diens hoedanigheid van Directeur der evenge- melde naamlooze vennootschap, en deze als zoodanig krachtens hare statuten vertegenwoordigende: c. enz. enz. zijnde de comparanten mij notaris bekend; die, na, voor zooveel noodig inzage genomen te hebben van de boven vermelde kwalificaties, en deze in orde te hebben bevorden, in kwaliteiten voormeld, en derhalve voor en namens hunne vernoemde lastgeefster, verklaarden; dat de door hen vertegenwoordigde bovengenoemde naamlooze vennootschappen eigenaressen van de in residentie Besoeki gelegen landbouw-ondernemingen te weten: a. de Cultuur Maatschappij A. van de onderneming X. b. de Maatschappij tot Exploitatie van het land Y. van de ondernemingen Y. en Z. c. enz. enz. dat deze ondernemingen behoefte hebben aan werkvolk, in welke behoefte door de in de residentie Bezoeki aanwezige bevolking niet- of niet voldoende kan — en zal kunnen worden voorzien; dat het dus noodig is werkvolk van elders aan te voeren; dat de contractanten besloten hebben daartoe gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening over te gaan; dat zij bij deze de regelen wenschen vast te stellen, krachtens welke in deze zal gehandeld worden en dat ter zake tusschen de door comparanten vertegenwoordigde contractanten is overeengekomen, gelijk zij overeenkomen bij deze, te weten: Artikel 1. 1. De contractanten verbinden zich bij deze, om gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening over te zullen gaan tot aanvoer van, van buiten de residentie Besoeki afkomstig Werkvolk, benoodigd door hare in dat gewest gelegen ondernemingen, of in de toekomst benoodigd door de onderneming, die zij aldaar nader zullen oplichten. 2. Onder Werkvolk worden in deze overeenkomst uitsluitend verstaan mannen en vrouwen, behoorende tot dé Soendaneesche of Javaansche, Inlandsche bevolking, afkomstig van streken buiten de residentie Besoeki (bij voorkeur uit Midden 38 en West-Java,) zoodat deze overeenkomst niet toepasselijk is op Madoereezen, waaronder worden verstaan zoodanige inlanders, die zich bij onderlinge gesprekken uitsluitend of hij voorkeur van de Madoereesche taal bedienen. Artikel 2. Ter uitsroering van het in de eerste alinea van artikel 1 bepaalde, machtigen de contractanten gezamenlijk den, als zoodanig nader bij afzonderlijke notarieele acte voor enaaamens de contractanten, te benoemen persoon, om, onder den titel van Chef van het Besoekisch Immigratie-Bureau (in deze kortheidshalve te noemen: Chef B. I. B.) voor en namens de gezamenlijke contractanten werkvolk aan te werven ten behoeve harer in de residentie Besoeki gelegen ondernemingen, met dit werkvolk arbeids-overeenkomsten aan te gaan, de nakoming van dergelijke overeenkomsten te vorderen; ter zake dier aanwerving zoo noodig met derden overeenkomsten! aan te gaan en regelingen te treffen, de gezamenlijke contractanten te dier zake tegenover de Regeering en de verschillende takken van dienst te vertegenwoordigen, en alles in deze te doen, wat ter zake voorschreven noodig zal blijken te zijn. De benoeming van den Chef B. I. B. zal voor en namens de contractanten geschieden door een, op eene algemeene vergadering der contractanten bij meerderheid van stemmen aan te stellen en te ontslaan uitvoerend comité van drie leden, in deze kortheidshalve te noemen „Het bestuur", als hoedanig voor de eerste maal — totdat 'hierin door eene algemeene vergadering van contractanten nader zal zijn voorzien—optreedt het fBestuur der afdeeling Bergcultures van de te Djember gevestigde Vereeniging ter bevordering van Landbouw en Nijverheid,, te Djember. Het Bestuur heeft het recht, en wordt bij deze voor zooveel noodig door de gezamenlijke contractanten gemachtigd, om den Chef B. t B. te benoemen en te ontslaan, indien daaraan behoefté bestaat hem van eene meer uitgebreide volmacht te voorzien, zijn salaris vast te stellen, zijne werkzaamheden in eene instructie te regelen, op die werkzaamheden toezicht te houden, zoomede om aan den Chef B. I B. en aan de contractanten de noodige voorschriften voor eene behoorlijke uitvoering en werking deze overeenkomst te geven. Onverminderd het in de eerste alinea van dit artikel bepaalde hebben contracten: het recht zelve werkvolk aan ie werven en daarmede arbeids-overeenkomsten te sluiten* mits van dergelijke overeenkomsten, op de wijze nader door het Bestuur te regelen, kennis wordt gegeven aan den Chef B. 1. B. en het werkvolk, alvorens naar de betrokken ondernemingen te vertrekken, op de wijze als in deze overeenkomst bepaald, door den; Chef B. I. B. wordt gephotografeerd, geregistreerd en voorzien van een werkboekje van het door het Bestuur vast te stellen model. Artikel 3. De Chef B. li B. wordt in de uitoefening zijner functien ter zijde gestaan door zoodanig, hem ondergeschikt personeel; als het Bestuur hem op zijn voorstel zal toevoegen. . De derde alinea van artikel. 2 is op dit personeel van toepassing De Chef B. I. B. houdt zijn kantoor ter plaatse door het Bestuur te bepalen. Artikel 4. De contractanten zijn verplicht de op het Immigratie-Bureau vallende Algemeene 39 onkosten gezamenlijk, op de wijze als in arrikel 7 is bepaald, te dragen, en op rekening van**naar aandeel in die kosten zoodanige voorschotten te storten als in artikel 5 is bepaald Onder Algemeene onkosten worden verstaan: de vaste salarissen van den Chef B. Ë B. en van het verdere personeel, de reiskosten van den Chef B. I. B. binnen de grenzen van de residentie Besoeki, kantoorhuur, kantoor-en schrijfbehoeften, porti en telegrammen, abonnement op telefoonverbinding, en in het algemeen al zoodanige andere kosten, welke aan het Immigratie-Bureau verbonden zijn, voorzoooerre deze niet speciaal op de aanwerving van het werkvolk zelve drukken of ter zake daarvan gemaakt zijn. Artikel 5. De Chef B. I. B. maakt in de maand November van elk jaar eene begrooting op van de Algemeene onkosten, die in het volgend jaar op het Immigratie-Bureau zullen vallen, dient deze begrooting in aan het Bestuur, hetwelk deze begrooting onderzoekt, zoo noodig wijzigt, en vaststelt. Deze vaststelling moet geschieden vóór den 1 5den December van elk jaar. Het totaal bedrag der geraamde kosten, volgens de aldus vastgestelde begrooting, wotdt ter berekening van het door ieder der contractanten te betalen voorschot op haar aandeel in die kosten, gelijkelijk verdeeld over het aantal in de residentie gelegen ondernemingen der contracten en daartoe gedeeld door het aantal ondernemingen. De Chef B. I. B. deelt daarop aan ieder der contractanten schriftelijk mede hoeveel voorschot zij te betalen heeft, zijnde iedere contractante verplicht dit bedrag vóór den 31 sten December van elk jaar ten kantore van den Chef B. I. B. en op diens kwitantie te betalen. Indien in den loop van eenig jaar Jdijkt, dat het aldus gestort bedrag niet voldoende is, zal het Bestuur zoodanige meerdere starting kunnen eischen als noodig zal blijken. Artikel 6. De Chef B. I. B. maakt jaarlijks een •werslag op van de werkingidezer overeenkomst, welke verslag door het Bestuur wordt gepubliceerd. De Chef B. I. B. houdt van de door hem gedane ontvangsten en «ritgaven behoorlijk boek, en wel afzonderlijk: a. van de in artikel 4 bedoelde algemeene onkosten, en de ter bestrijding daarvan gedane stortingen; en b. van de ter zake van de aanwerving van het werkvolk zelve te maken kosten en de restituties daarvan. De boeken worden per ultimo December van elk.sjaar afgesloten, waarna zoo spoedig mogelijk*«en rekening en verantwoording van het beheer over giet afgeloopen jaar wordt opgemaakt, welke aan het Bestuur wordt ingediend; het Bestuur onderzoekt die rekening en verantwoording, heeft het recht haar te wijzigen, en stelt haar definitief vast, zijnde door het Bestuur «.vastgestelde rekening en verantwoording, waarvan iedere contractante ten spoedigste afschriftontvangt, bindend voor de contractanten en voor den Chef B. I. B. Deze rekening en verantwoording moet aanwijzen: a. het totaal bedrag der algemeene onkosten; b. het totaal aantal, in het kalenderjaar, waarop de rekening en verantwoording 40 betrekking heeft, aan de ondernemingen der contractanten door den Chef B. I. B. geleverde werklieden, daaronder begrepen de werklieden, welke door de contractanten, krachtens de vierde alinea van artikel 2, zelve aangeworven zijn; c. het op iederen werkman vallende deel dier algemeene onkosten, in deze te noemen eenheidsprijs der algemeene onkosten; d. de volgens de voorschriften van artikel 7 te maken berekening van het door iedere contractante te dragen aandeel in die algemeene onkosten. Artikel 7. I. Het aandeel van ieder der contractanten in de algemeene onkosten bedraagt: 1. Indien in eenig jaar aan alle ondernemingen der contractante werklieden geleverd zijn: zoovele malen de eenheidsprijs der algemeene onkosten als haar werklieden geleverd zijn; II. indien in eenig jaar niet aan alle ondernemingen der contractanten werklieden geleverd zijn: a. wanneer deze eenheidsprijs een bedrag van zes gulden niet overschrijdt: zoovele malen de eenheidsprijs der algemeene onkosten als haar werklieden geleverd zijn: b. wanneer de eenheidsprijs een bedrag van zes gulden wel overschrijdt: 1. voor de ondernemingen aan wie werklieden geleverd zijn : zes gulden per werkman; 2. voor de gezamenlijke ondernemingen der contractanten: het totaal bedrag der algemeene onkosten, verminderd met het totale bedrag krachtens het boven sub B. I. B. bepaalde door de ondernemingen aan wie wel werklieden geleverd zijn, verschuldigd, wordende dit verschil door deze gezamenlijke ondernemingen ieder voor gelijk aandeel gedragen. 2. Iedere der contractanten is verplicht hetgeen zijn zal blijken te weinig betaald te hebben, binnen acht dagen na toezending van afschrift der in artikel 6 bedoelde rekening en verantwoording, aan te zuiveren, zullende haar hetgeen zij zal blijken te veel hebben betaald binnen gelijken termijn worden gerestitueerd. (VOORBEELDEN: Er zijn 17 contractanten met 20 ondernemingen. Voor 1912 waren de algemeene onkosten geraamd op ƒ 16000. Iedere onderneming gaf dus ƒ 800 voorschot). Geval I. Er zijn in werkelijkheid geleverd aan 20 ondernemingen 2000 werklieden; totale kosten ƒ 15000; eenheidsprijs ƒ 7.50. Onderneming A., aan wie 500 werklieden geleverd werden, is dus verschuldigd ƒ 3750; zij betaalde ƒ 800, en moet dus bijbetalen ƒ 2950. Onderneming B., aan wie 100 werklieden geleverd werden, is verschuldigd ƒ 750; zij betaalde ƒ 800, en krijgt dus ƒ 50 terug. Geval II. Er zijn in werkelijkheid geleverd aan 16 ondernemingen 2000 werklieden. a. De totale kosten bedragen ƒ 10000; eenheidsprijs ƒ 5. Onderneming C, aan wie 500 werklieden geleverd zijn, is verschuldigd ƒ 2500; zij betaalde ƒ 800, en moet bijbetalen ƒ 1700. Onderneming D. aan wie geen werklieden geleverd zijn, is niets schuldig, en krijgt haar volle voorschot terug. b. De totale kosten bedragen ƒ 15000; eenheidsprijs ƒ 7.50. Onderneming E, aan wie 500 werklieden geleverd zijn, is nu niet verschuldigd, 500 maal ƒ 7.50, doch 400 maal ƒ6, of ƒ 3000; zij betaalde ƒ 800 en moet dus krachtens b. 1. al vast bijbetalen ƒ 2200. Bovendien zijn de gezamehjke ondernemingen nog verschuldigd ƒ 1 5000 min ƒ 1 2000, 41 of ƒ 3000, hetwelk, verdeeld over de 20 ondernemingen, bedraagt ƒ 1 50 per onderneming. Krachtens b 2 heeft onderneming E. dus nog bij te betalen ƒ 150, zoodat zij in het geheel schuldig is ƒ 3150. Onderneming F. aan wie geen werklieden werden geleverd, heeft te betalen alleen krachtens b 2 ƒ 150, zoodat zij, ƒ 800 voorschot betaald hebbende, ƒ 650 terug krijgt). Artikel 8. De op de werving van het werkvolk zelve drukkende of ter zake daarvan gemaakte kosten worden voor iedere zending werkvolk afzonderlijk berekend, en omgeslagen over het aantal geleverde werklieden. Iedere levering van werkvolk gaat vergezeld van een door het Bestuur voor accoord te teekenen rekening, vermeldende het aantal geleverde werklieden, en de eenheidsprijs der wervingskosten per werkman. Het bedrag dier rekening, casu quo na verrekening van het ter zake ontvangen voorschot, zal binnen acht dagen na verzending moeten voldaan zijn. Indien een werkman vergezeld wordt van zijn gezin zal dit gezin bij de berekeningen in dit en het vorige artikel bedoeld, als eenheid worden beschouwd, tenzij met de vrouw zelve eene afzonderlijke arbeids-overeenkomst is gesloten. Artikel 9. Iedere der contractanten zal in de maanden Juni en December van elk jaar aan den Chef B. I. B. schriftelijk op een door het Bestuur vast te stellen formulier, opgeven hoeveel werklieden zij verlangt, die haar in het volgende semester door den chef B. I. B. zullen geleverd worden. Vóór dat aan eenige aanvrage uitvoering wordt gegeven, zal op rekening der aanwervingskosten een zoodanige voorschot per aangevraagden werkman moeten gestort worden, als het Bestuur zal bepalen. Deze storting kan geschieden bij de aanvrage, doch moeten geschieden binnen een door het Bestuur te bepalen tijd, na door den Chef B. I. B. te doen verzoek tot storting, De Chef B. 1. B. zal in de eerste plaats zooveel werklieden aanwerven, als noodig is om aan den in de eerste alinea van dit artikel bedoelde aanvragen te voldoen. Aan tusschentijdsche aanvragen, welke eveneens op een door het Bestuur vast te stellen formulier moeten geschieden, zal alleen voldaan worden, wanneer aan de in de eerste alinea bedoelde aanvragen voldaan is. Aan eene aanvrage om werkvolk wordt geacht voldaan te zijn, wanneer het werkvolk door den Chef B. I. B. op de onderneming is geleverd. Contractanten zijn verplicht; de ingediende aanvragen om werkvolk gestand te te doen, en aansprakelijk voor de daar uit voor haar voorvloeiende geldelijke gevolgen. De Chef B. I. B. verdeelt het door hem aangeworven werkvolk over de verschillende ondernemingen der contratanten; indien het aantal, waarover hij beschikt niet voldoende is, om aan alle aanvragen ten volle te voldoen, in evenredigheid tot het getal aangevraagde werklieden. De Chef B. I. B. wijst de onderneming aan, waar het werkvolk zal worden te werk gesteld, zijnde iedere der contractanten verplicht genoegen te nemen met het werkvolk, dat de Chef B. 1. B. voor hare ondernemingen heeft bestemd. 42 Artikel 10. Ieder der contractanten aan wie op aanvrage door den Chef B. I. B. werkvolk geleverd, is verplicht dit bij aankomst op de onderneming, behoorlijk te ontvangen, en is verplicht verder voor eigen rekening na te komen alle verbintenissen, die krachtens de met werkvolk aangegane arbeidsovereenkomst op de gezamenlijke contractanten rusten. Indien de, krachtens de gesloten arbeids-overeenkomst daarvoor aansprakelijke contractanten ter zake worden aangesproken, hebben zij het recht zich ter zake te verhalen op de contractante, aan wie het werkvolk is geleverd, wordende de Chef B. I. B. bij deze door de gezamenlijke contractanten gemachtigd om dit verhaal namens haar uit te oefenen. Iedere der contractanten is verplicht te zorgen voor behoorlijke huisvesting van het haar geleverde werkvolk, en voor de verkrijgbaarstelling van behoorlijk drink- en badwater. Het Bestuur heeft het recht den Chef B. I. B. te gelasten de levering van werkvolk aan ondernemingen, waar het in de derde alinea van dit artikel bepaalde, ter. beoordeeling van dat Bestuur, niet behoorlijk nagekomen wordt, te weigeren. Artikel 1 1. De Chef B. I. B. is verplicht de door hem aangeworven werklieden op hun reis naar de onderneming, voor welke zij bestemd worden, behoorlijk te voeden, of hen van voldoend etensgeld te voorzien, en gedurende hun oponthoud onderweg te zorgen voor een behoorlijk nachtverblijf. De Chef B. I. B. zorgt, dat de werklieden, voordat met hen een arbeids-overeenkomst wordt gesloten, geneeskundig onderzocht worden, en dat zij, die niettemin bij aankomst geoordeeld worden voor het door hen te verrichten werk ongeschikt te zijn,«voor zijn rekening naar de plaats van aanwerving teruggezonden worden. De goedgekeurde werklieden worden gephotografeerd en onder een doorloopend volgnummer geregistreerd in een door den Chef B. I. B. aan te houden register, waarin aki] den naam van de onderneming, aan wie de werklieden geleverd worden, vermeldt. Ieder aldus geregistreerd werkman wordt vervolgens voorzien van een door den Chef B. I. B. te waarmerken Werkboekje, waarin zijn nummer en de hoofdinhoud van de door hem gesloten arbeids-overeenkomst wordt vermeld, en een exemplaar der boven bedoelde photografie wordt opgeplakt. Zoo mogelijk wordt daarin ook een vingerafdruk van den werkman geplaatst. De arbeids-overeenkomst .zelve, zoomede een tweede exemplaar van bovenbedoelde photografie, voorzien van het nummer waaronder de werkman is geregistreerd, worden door den Chef B. 1. B. in -zijn archief bewaard. Het Bestuur geeftidsen aanzien van de inrichting van deze werkboekjes en van bedoeldn register, en van de bewaring van bedoelde arbeidsovereenkomsten en photografiën zoodanige verdere voorschriften, als het wenschelijk zal achten. De Chef B. I. B. zorgt, dat het aangeworven werkvolk niettegenstaande de vorenbedoelde werkzaamheden, zoo spoedig mogelijk naar de onderneming voor welke het bestemd is, wordt opgezonden. Artikel 12. De beheerder eener onderneming, aan wie werkvolk geleverd is, is verplicht zich 43 terstond na aankomst van dat werkvolk op zijne onderneming, bedoelde werkboekjes te doen afgeven, daarin den dag van aankomst aan te teekenen, en deze werkboekjes onder zich te houden. Wanneer het werkvolk na beëindiging der arbeids-overeenkomst of met goedvinden van den beheerder der onderneming tusschentijds deze onderneming verlaat, wordt de dag van vertrek daarin aangeteekend, en worden de werkboekjes, aan hem die daarom vraagt,: teruggegeven. Deze werkboekjes worden door dien beheerder aangehouden, wanneer het werkvolk tusschentijds zonder zijn goedvinden de onderneming verlaat. Het is verboden, in de gevallen waarin de beheerder eener onderneming daartoe verplicht is, de afgifte van een werkboekje te weigeren. Eveneens is het verboden een werkman, die eene onderneming tusschentijds wenscht te verlaten, zulks te beletten. Ieder der contractanten is verplicht op iedere harer ondernemingen een register van het aan die onderneming geleverde werkkolk te doen aanhouden, en te zorgen, dat alle mutaties onder dit werkvolk daarin worden aangeteekend. De Chef B. I. B. heeft ten allen tijde het recht dit register en de op eene onderneming aanwezige werkboekjes met zijn eigen registers te vergelijken. De beheerder eener onderneming, wier werkvolk zonder zijn goedvinden tusschentijds de onderneming verlaten heeft, is verplicht hiervan kennis te geven aan den Chef B. I. B. die daarvan mededeeling doet aan de andere contractanten. De beheerder eener onderneming, wier werkvolk overledertiis, is verplicht hiervan, met opzending van het werkboekje, kennis te geven aan den Chef B. I. B. Artikel 13. Ieder der contractanten verbindt zich aan het in deze overeenkomst bedoeld werkvolk (tenzij dit aan hare eigen onderneming werd geleverd), geen hooger loon te betalen, dan in de met dat werkvolk aangegane arbeids-overeenkomst is vermeld, en aan dat werkvolk geen voorschotten op dat loon te zullen geven; het voorschot, door den Chef B. I. B. te geven bij de aanwerving of bij het sluiten der arbeids-overeenkomst, is hieronder niet begrepen. Contractanten verbinden zich als eerlijke, goede mannen geen werkman in dienst te nemen of te houden, die door het Immigratie-Bureau voor andere ondernemingen is geregisteerd, tenzij uit diens werkboekje blijkt, dat hij zijn contracttijd heeft uitgediend, of door den beheerder dier onderneming is ontslagen. Artikel 14. De met het werkvolk te sluiten arbeids-overeenkomsten zullen voor geen langeren tijd dan voor twee jaren mogen worden aangegaan, en zullen de verplichting aan zijde van het werkvolk, om gedurende den duur der overeenkomst op een door den Chef B. I. B. aan te wijzen onderneming te werken moeten bevatten. Bij het aangaan der overeenkomst, of bij de aanwerving zullen voorschotten aan het werkvolk gegeven mogen worden tot een door het Bestuur te bepalen maximum; in de arbeids-overeenkomst kan worden bepaald, dat een deel van het voorschot bij aankomst ter plaatse van bestemming zal worden betaald. Deze voorschotten zullen niet met het werkvolk te verdienen loon mogen worden verrekend. Contractanten verbinden zich om aan een werkman, die behoorlijk den tijd, 44 waarvoor hij zich verbonden heeft, op de door den Chef B. I. B. aangewezen onderneming, heeft uitgediend, het door hem genoten voorschot te zullen kwijt schelden. Dit voorschot zal alleen van het werkvolk worden ingevorderd, wanneer het tusschentijds den dienst op de door den Chef B. I. B. aangewezen onderneming verlaat of de aangegane arbeids-overeenkomst verbreekt; de Chef B. I. B. is met deze invordering belast, en wordt gemachtigd ter zake al het noodige te verrichten. De arbeids-overeenkomsten zullen moeten worden aangegaan volgens een door het Bestuur vast te stellen model. Artikel 15. Iedere der contractanten, die het in artikel 13 dezer overeenkomst bepaalde niet nakomt, of op wier onderneming werkvolk wordt aangetroffen, in strijd met het in de tweede alinea van dat artikel bepaalde in dienst genomen, is verplicht dat werkvolk op eerste aanmaning van het Bestuur te ontslaan, en verbeurt bij niet voldoening hieraan, eene direct opvorderbare boete van ƒ 200 voor iedere overtreding. Iedere andere overtreding van eenige bepaling dezer overeenkomst wordt gestraft met eene direct opvorderbare geldboete van minstens tien en hoogstens een honderd gulden. De Chef B. I. B. is met de invordering dezer geldboeten belast, en wordt daartoe bij deze door de gezamenlijke contractanten gemachtigd. Deze boeten strekken ten bate der gezamenlijke contractanten, en komen in mindering van de algemeene onkosten over het jaar, waarin zij betaald worden. Artikel 16. Het Bestuur neemt kennis van alle overtredingen dezer overeenkomst, en van alle geschillen waartoe deze aanleiding mocht geven, en beslist daarin zonder vorm van proces, als goede mannen, en naar billijkheid, na partijen gehoord te hebben, of hen in de gelegenheid te hebben gesteld zich op klachten te verdedigen, en in het hoogste ressort. Het Bestuur is evenwel bevoegd zijne functie in deze aan een door dat Bestuur in ieder bijzonder geval te benoemen arbiter te delegeeren. Het Bestuur, zoomede de evenbedoelde gedelegeerde van dat Bestuur hebben ten 'allen tijde het recht zich te begeven naar de ondernemingen der contractanten, ten einde zich van de behoorlijke nakoming dezer overeenkomst te vergewissen, zijnde de beheerders der ondernemingen verplicht hen aldaar alle verlangde inlichtingen te verschaffen en hen alle op de zaak in kwestie betrekking hebbende boeken en bescheiden over te leggen. Artikel 17. Contractanten worden geacht de beheerders harer ondernemingen onherroepelijk volmacht te hebben gegeven, om haar in alle aangelegenheden met deze overeenkomst in verband staande, of daaruit voortvloeiende, te vertegenwoordigen. Artikel 18. Deze overeenkomst treedt in werking op heden. 45 2. Iedere der contractanten heeft het recht vóór ultimo Juni 1915 aan hare gezamenlijke medecontractanten schriftelijk te verklaren, dat zij deze overeenkomst na ultimo 1915 niet wenscht te verlengen. Indien minstens het een/vijf de gedeelte der contractanten dergelijke verklaring uitbrengt, eindigt deze overeenkomst ten aanzien van alle contractanten met den laatsten December 1915. Indien echter dergelijk verklaring door minder dan het een vijfde gedeelte der contractanten wordt uitgebracht, eindigt deze overeenkomst alleen ten aanzien van de contractanten, die daartoe overgingen, doch blijft de overeenkomst verbindend voor de overige contractanten. 3. Indien de in de vorige alinea bedoelde verklaringen achterwege blijven, zal deze overeenkomst geacht worden van af 1 Januari 1916 met vijf jaren verlengd te zijn, en zoo zal deze overeenkomst telkens voor vijf jaren verlengd worden, tot een der contractanten of meerderen harer, minstens zes maanden voor den afloop van eenig vijfjarig tijkvak op de wijze als in de tweede alinea van dit artikel bepaald, verklaart haar na afloop van dat tijdvak niet te willen verlengen, in welk geval zoodanige verklaring de gevolgen zal hebben, welke daaraan in de tweede alinea van dit artikel zijn toegekend. Artikel 19. Eigenaren van in de residentie Besoeki gelegen ondernemingen zoomede personen of instellingen, voor wier rekening aldaar gelegen onc "inemingen geëxploiteerd worden, en die niet tot deze overeenkomst zijn toegetreden, kunnen daartoe alsnog toetreden door met den Voorzitter van het Bestuur der afdeeling Bergcultures vd. die bij deze daartoe door de gezamenlijke contractanten wordt gemachtigd, eene overeenkomst te sluiten, waarbij zij zich aan de bepalingen dezer acte onderwerpen. Artikel 21. Het Bestuur, mits voltallig en eenparig handelende, wordt door de gezamenlijke contractanten gemachtigd, om, wanneer daaraan behoefte bestaat, in deze overeenkomst zoodanige wijzigingen te brengen, als het Bestuur gewenscht zal achten. Deze behoefte zal alleen kunnen blijken uit een tot dat Bestuur te richten schriftelijk verzoek, onderteekend door minstens het twee/derde gedeelte van het getal der contractanten, in welk verzoek de punten, waarvan wijziging verlangd wordt, moeten zijn aangegeven. Artikel 22. Contractanten kiezen ter zake dezer overeenkomst en alle gevolgen daarvan algemeen, en onveranderlijk domicilie ten kantore van den bewaarder van de minuten dezer acte. Ten slotte compareerden voor mij notaris en getuigen de Heeeren A. B. en C, wonende te , mij notaris bekend, ten deze handelende in hunne hoedanigheid, de eerste van Voorzitter enz: enz. en als zoodanig te zamen uitmakende het Bestuur van de Afdeeling Bergcultures der te Djember gevestigde Vereeniging tot Bevordering van Landbouw en Nijverheid die, na van het vorenstaande te hebben kennis genomen, verklaarden, dat het Bestuur dier Afdeeling de functies, aan het Bestuur bij deze acte opgedragen, aanneemt. Waarvan acte enz. enz. B ij 1 a g e B. Model a. BESOEKISCH IMMIGRATIE-BUREAU. Half-jaarlij ksche aanvraag van werkvolk. Ondergeteekende beheerder der onderneming en als zoodanig vertegenwoordigende de te gevestigde naamlooze vennootschap » eigenaresse dier onderneming, zulks ingevolge het bepaalde in de zoogenaamde Be- soekische arbeidsregeling, geconstateerd bij acte den onder No. . . . voor notaris te verleden: zijne voornoemde lastgeefster bij deze aansprakelijk stellende voor de geldelijke gevolgen dezer aanvragen, draagt bij dezen aan den Chef vah het Besoekisch Immigratie Bureau op, om aan zijne voornoemde lastgeefster ten behoeve harer voormelde onderneming, in het jaar 191 . . te leveren (a) mannelijke koelies met een contractsduur van maanden, te leveren omstreeks de maand (b) mannelijke koelies, met een contractduur van maanden, te leveren omstreeks de maand enz. (c) vrouwelijke koelies, met een contractduur van . . . maanden, te leveren omstreeks de maand (d) vrouwelijke koelies, met een contractsduur van . . . maanden, te leveren omstreeks de maand enz. Zulks op den voet en onder de voorwaarden als in gezegde Besoekisebe arbeidsregeling vermeld, en met dien verstande: dat aan deze aanvrage alleen gevolg zal worden gegeven, wanneer het aan het aan te werven werkvolk te geven voorschot bedraagt hoogstens en het te betalen dagloon bedraagt hoogstens dat de bepaling van het aan het te werven werkvolk te geven voorschot en te betalen dagloon aan den Chef B. I. B. wordt overgelaten. Ondergeteekende keurt goed, dat, indien de Chef B. 1. B. niet in staat is de aangevraagde koelies allen of op den bepaalden tijd te leveren, alsdan te levering geregeld wordt op zoodanige wijze als in verband met de aanvragen van anderen mogelijk is. dit in te voegen op formulier [ Hij keurt wijders goed dat aan deze aanvrage eerst gevolg voor tusschentijdsche aan- wordt gegeven, wanneer aan de door den Chef B. I. B. te magen. ( behandelen halfjaarlijksche aanvrage ten volle voldaan is. 47 Ondergeteekende verbindt wijders zijne voornoemde lastgeefster om de door den Chef B I B te sluiten arbeids-overeenkomsten na te komen en hem de ter zake dezer levering te doene uitgaven te zullen restitueeren, op rekening waarvan bn deze wordt toegezonden een bedrag van f . ' . • • • Aldus opgemaakt in duplo te den . . December 19. De Beheerder der onderneming De Chef B. I. B. verklaart deze aanvrage en het daarin vermeld voorschot van ƒ. ontvangen te hebben. B ij 1 a g e B. Model b. Arbeids-Overeenkomst. Ondergeteekende: Jan Jansen, geëmployeerde van het Besoekisch Immigratie-Bureau wonende te . ten deze handelende krachtens onderhandsche machtiging dedato 10 Mei 1910 als gemachtigde van en als zoodanig voor en van wege den heer Pieter Pietersen, Chef van het Besoekisch Immigratie-Bureau, wonende te Banjoewangi, die ten deze vertegenwoordigd wordt in zijne hoedanigheid voormeld, in welke hoedanigheid hij vertegenwoordigt. de cultuur maatschappij A. de cultuur maatschappij B. de maatschappij tot exploitatie van het land C. de naamlooze vennootschap D. Estate Lim zulks ingevolge de zoogenaamde Besoekische arbeidsregeling, geconstateerd bij acte den negenden April 1910 onder No. 17 in minute verleden voor notaris te Bondowoso, zoodat ondergeteekende ten deze handelt voor en van wege bovengenoemde naamlooze vennootschappen, in deze te noemen „de werkgevers", en medeondergeteekenden, wier namen vermeld zijn in onderstaande eerste kolom, wonende in de dessa's vermeld in de tweede kolom: Namen der werknemers. m deze te noemen verklaren te zijn overeengekomen als volgt : (Hollandsche text.) 1. De werknemers verbinden zich om op een door of van wege den Chef van het Besoekisch Immigratie-Bureau, (in deze verder te noemen Chef B. I. B.) aan te wijzen dag naar een hun aan te wijzen plaats in de residentie Besoeki te vertrekken. 2. De werknemers verbinden zich op een in de residentie Besoeki gelegen, door den Chef B. I. B. aan te wijzen onderneming, van een der werkgevers, gedurende . maand, gerekend van af den dag van aankomst op die onderneming het werk te zullen verrichten dat hen door of van wege den beheerder dier onderneming zal worden opgedragen. 3. Werkgevers zijn verplicht te voorzien in voeding en nachtverblijf der werknemers tot hun aankomst op de onderneming voor welke zij bestemd zijn. Dessa. „d District. Afdeeling. e werknemers (Javaansche text.) 49 4. Werkgevers zijn verplicht de werknemers behalve op inlandsche feestdagen en behalve wanneer de weersgesteldheid zulks niet toelaat, geregeld werk te verschaffen en hun loon in geen langere dan wekelijksche termijnen te betalen. 5. Het loon der werknemers gaat in met den dag van aankomst op de onderneming en bedraagt ƒ . . per dag. 9. Er is geen loon verschuldigd over dagen waarop door de werknemers niet gewerkt wordt. 7. Ingeval van opdracht van taakwerk zal het loon daarvan zoo geregeld worden, dat de werknemer, een normalen dag werkende, niet minder dan het bovenvermeld dagloon zal verdienen. 8. Behalve in buitengewone omstandigheden zal van de werknemers op inlandsche feestdagen geen werk gevorderd worden. 9. Behalve in buitengewone omstandigheden zullen de werknemers niet verplicht worden langer dan tien uren per etmaal te werken. 10. Ingeval langer dan tien uren per etmaal wordt gewerkt, wordt dit meerdere beschouwd als overwerk en afzonderlijk betaald per uur. 1 1. Werkgevers zijn verplicht te zorgen voor behoorlijk drink- en badwater, en voor eene behoorlijke huisvesting der werknemers. 12. De werknemers erkennen bij deze ieder een voorschot te hebben ontvangen van . . en dit bedrag ieder voor zich aan werkgevers schuldig te zijn. 13. Dit voorschot zal niet met het loon mogen worden verrekend, doch bij tusschentijds verlaten van den dienst der aangewezen onderneming, in zijn geheel moeten terugbetaald worden. 14. Werkgevers verbinden zich echter dit voorschot kwijt te schelden aan iederen werknemer die de overeengekomen tijd op de aangewezen onderneming behoorlijk heeft uitgediend. Aldus overeengekomen en geteekend te den .... B ij 1 a g e B. Model c. Besoekisch Immigratie-Bureau. Werkboekje No. Van Dessa District - Afdeeling Bestemd voor de onderneming Arbeids-overeenkomst toebehoorende aan: dd (Cultuur Maatschappij Duur: maanden Dagloon: per dag Voorschot gulden V D District Afd Bijlage B. Model d. (N. B.) Op deze plaats op te plakken het portret vla werkman over het portret te stellen stempel: Besoekisch Immigratie Bureau en paraaf van den Chef. Onder het portret te plaatsen den duimafdruk v/d werkman. Bijlage B. Model e. SSBmasB^m! Datum van , _ . Reden van vertrek Onderneming Aankomst Vertrek | ■ I ' • ^ ':■ Bijlage No. 6. BANJOEWANGI April 1913. Overeenkomst i/z Werkvolk. Ondergeteekenden, beheerders van Landbouwondernemingen in de Residentie Besoeki, afdeeling Banjoewangi, komen overeen door invoer van werkvolk uit andere streken van Java in het gebrek aan werkvolk in deze afdeeling te voorzien. Zii verbinden zich tot het volgende: op hun jaarlijksche begrooting zal voor dit doel worden uitgetrokken een bedrag van 2°/o van het totaal begroote werkloon en van lU0lo van het begroote tap- of plukloon, de suikerfabrieken f 1,50 per te beplanten bouw; hieronder zijn begrepen alle kosten van werving en reis- en teerkosten tot de ondernemingen met uitzondering van voorschotten. . • • j het aanwervingsloon voor dezen invoer zal worden gebaseerd op een minimum dagloon van 40 cent voor de mannen en 25 cent voor vrouwen, terwijl de op deze wijze geworven werUieden in een register zullen worden ingeschreven contractanten verbinden zich als eerlijke, goede mannen geen werklieden m dienst te zullen nemen of houden, die voor andere ondernemingen die tot deze overeenkomst zijn toegetreden, zijn geregistreerd, tenzij volgens dat register blijkt, dat de betrokken werklieden langer dan 6 maanden op de onderneming, waarvoor zij geworven zijn, hebben gediend, of voor dien tijd door den beheerder der onderneming zijn ontslagen ieder contractant verbindt zich voorts, het van elkaar aftroggelen van gewoon of los werkvolk, of het zoogenaamde ronselen op eikaars ondernemingen tegen te gaan. Onder ronselen wordt verstaan het werven van werkvolk op andere tot deze overeenkomst toegetreden ondernemingen in deze afdeeling. ieder contractant verbindt zich tegenover zijn medecontractanten het zoogenaamd indirect ronselen na te laten, Onder indirect ronselen wordt verstaan: I het dadelijk in dienst nemen van iedere koeli, die zich als mandoer opwerpt en om zich als zoodanig aannemelijk te maken volk van een andere onderneming medegelokt heeft; % , 2, het alleen aannemen van een mandoer met den eisch werkvolk mede te moeten brengen; . , , j 3. het aannemen van mandoers van een andere onderneming wier beheerder deze overeenkomst heeft geteekend, zonder behoorlijk ontslagbriefje; 4 het stationneeren van mandoers en vertrouwden bij spoorweghalten en op ' wegen van andere ondernemingen om werkvolk, dat van plan was naar eén ot andere onderneming van contractanten te gaan, om te praten om hen te volgen; 5 het stellen van den eisch aan employés en mandoers, te moeten zorgen voor voldoende werkvolk, zelfs op poene van ontslag, zonder hun de middelen te verschaffen behoorlijk in de dessas te gaan werven; 6. het plotseling opslaan der dagloonen of het geven van een bijslag, zonder voorafgaande waarschuwing aan de naburige ondernemingen, die tot deze overeenkomst zijn toegetreden; . , , onderlinge geschillen uit deze overeenkomst ontstaande, worden beslecht door eene commissie van drie arbiters, waarvan twee te benoemen door de betrokken 54 partijen, door elke partij één, eh de derde door het bestuur der afdeeling Bergcultures der Vereeniging ter bevordering van Landbouw en Nijverheid te Djember; voor het geval een bestuurslid in de kwestie betrokken is door 't Hoofdbestuur der Vereeniging aan te wijzen. in geval dat een onderteekenaar beschuldigd wordt van overtreding van eenige bepaling in dit contract, wordt op aanklacht van één of meer der contractanten de overtreding onderzocht door een commissie, bestaande uit den voorzitter, den onder-voorzitter en den secretaris der genoemde afdeeling, of wel door plaatsvervangers, door evengenoemden aangesteld; de raad van arbiters, benoemd volgens art. f, of de commissie in werking getreden volgens art. g. hebben het recht, op een door hen als deugdelijk bewezen beschouwde overtreding van deze overeenkomst een boete te stellen van hoogstens ƒ 200. —, te betalen door dengene, die de overtreding heeft begaan, of wel voor zoover zij leden zijn van de Vereeniging ter Bevordering van Landbouw en Nijverheid te Djember op die overtreding toepasselijk te verklaren art. 2 eerste zin en art. 9 tweede alinea der Statuten van deze Vereeniging, luidende: „Artikel 2. Alle leden, die tct deze Vereeniging toetreden, verklaren daarmede zich te zullen onthouden van daden en werkwijzen die bepaaldelijk strijdig zijn met het doel en de belangen dezer Vereeniging". „Artikel 9. Het lidmaatschap vervalt zoodra eenig lid zich schuldig maakt aan daden, welke bepaaldelijk strijdig zijn met de bedoelingen en de belangen dezer Vereeniging. Deze overeenkomst is geldig voor 1913 en blijft zonder wederopzegging of nadere revisie geldig van jaar tot jaar. (w. g.) Administrateur van S. F. Rogodjampi. „ S. F. Kabat. „ „ S. F. Soekowidi. 1 „ Anim Sand 1/4. „ 5/7. 1 „ Li dj in Perceelen. „ „ Taman Sarie. ,, ,, Bajoe Lor. Directeur „ Pakoeda. Administrateur „ Djamboe. „ „ Bendö Pesoetjen. r „ | Kali Klattak. ,, ,, » Selogiri. „ „ Bajoe Kküoel. „ „ Kali Sepandjang. „ ,, » Kempit. „ 1 ,, Redja. ,, ,, ,, Telepak. „ ,, „ Poerwodjojo. ,, ,, Menoewoen Moekti. „ ,, Djolondoro 1/2. „ ,, ,, Sawoe Djadjar. „ ,, Pegoendangan. ,, ,, Kendeng Lemboe. L „ I Trebla Sala 1/7. ,, Pagger Goenoeng. 55 (w.g.) Administrateur van Djatie Rono. „ Goenoeng Raoen. | Glen Nevis & Glen Falloch. „ Glen More. _ „ Kali Baroe.