PO jÖËftÖE GEDEELTE. y^vomii jÉer vorsten van Boni én Oowa de ncijte In Oowa, in de Adjataparang en ^asenrempoeloe en in Mandar. bijdragen v/h Ö. v. in N, I. £ö ■#:J»<- na , i O. KOLFF & Co., Batavia -f Weltevreden 1916. Indisch Militair Tijdschrift Extra Bijlage No. 37. De Expeditie naar Zuid-Celebes in 1905 —1906. DERDE GEDEELTE. De vervolging der vorsten van Boni en Gowa en de actie in Qowa, in de Adjataparang en Masenrempoeloe en in Mandar. Officiëele bijdragen v/h D. v. O. in N. I. O. KOLFF voor den commandant der marechaussée gevoegd. Den 21 sten October keerde de luitenant-kolonel van Bennekom met de 3de compagnie 6de bataljon en de marechaussée-compagnie van zijn tocht naar de Masenrempoeloelanden (zie Hoofdstuk XIX) te Rappang terug en den 22sten vertrok van hier de 1ste luitenant Dutry van Haeften met 4 brigades marechaussée naar Maiwa om die plaats, in verband met het gezamenlijk optreden van afdeelingen uit Boni en de Adjatapparang, alvast te bezetten en aldus een mogelijk uitbreken van den vorst in deze richting te voorkomen. Den volgenden dag marcheerde om 7 uur v. m. ook de rest der marechaussée onder den kapitein de Qruyter2) derwaarts, om 1 uur n. m. gevolgd door den staf en de 3de compagnie van het 6de bataljon onder den luitenant-kolonel van Bennekom. Maiwa was door de bevolking bijna geheel verlaten; volgens geruchten zou de pabitjara met 10 volgelingen en 10 geweren zijn gevlucht; men wist niet waarheen. Den 24sten October werd over Mampessie en Tjenrana opgerukt naar Totjala3). Bij den afmarsch moesten 20 zakken rijst worden achtergelaten, daar verscheidene patéké-geleiders gedrost waren. De weg was een druk begaan paardenpad en leidde door bosch en over alang-alang heuvels, hoofdzakelijk in N. O. richting. Na het oversteken van de ± 25 M. breede Tjemanarivier werd om 12 uur 's middags een half uur gerust, en vervolgens doorgemarcheerd naar Totjola, alwaar om 4 uur n. m. het bivak betrokken werd. Daar van hier een pad naar Tjempah voerde, zond de colonne-commandant 2 bewoners van Totjola derwaarts met de opdracht voor den commandant der 1ste compagnie 6de bataljon, die aldaar zou zijn teneinde Lapawawooi de vlucht naar 1) Zie bijlage XXXVII. 2) Daags tevoren was het commando over deze compagnie van den kapitein van Stipriaan Luiscius op den kapitein de Gruyter overgegaan. 3) Zie schets 17. 250 Toradja te beletten (zie hoofdstuk XXX), om de colonne zoo spoedig mogelijk naar Awoh te volgen. Den 25sten October werd om 6H uur v.m. in O. richting opgerukt en om 10H uur v.m. de groote kampong Boto bereikt. Vele huizen waren verlaten, de bewoners waren blijkbaar kort te voren gevlucht. De kampong werd doorkruist. In het heuvelterrein op den linkeroever van de Salo Boto, die langs de N. en O. zijde van de kampong loopt, werden eenige met lansen bewapende ruiters waargenomen, die in N. O. richting wegreden. Het vermoeden, dat dit verspieders van den poenggawa waren, werd door den imam van Boto niet bevestigd; hij beweerde, dat er geen Boniërs of andere vreemdelingen in de kampong geweest waren, welke bewering den colonne-commandant evenwel onwaarschijnlijk voorkwam. De imam en een zijner volgelingen werden aangehouden ten einde de colonne verder als gids te dienen naar Tjompong, Tjemma en-Awoh. Beiden zeiden dien weg te kennen. Om 12H uur n.m. vertrok de colonne van Boto; zij betrok om 5 uur n.m. bij een klein riviertje het bivak. Om 5^ uur n.m. vielen verscheidene schoten uit het heuvelterrein ten N. van het bivak. De vijand werd echter spoedig door eenige brigades marechaussée en eene sectie der 3de compagnie verdreven; deze afdeelingen keerden om 7 uur n.m. in het bivak terug. Den volgenden dag — 26 October — marcheerde de colonne om 5H uur v.m. verder in de richting van Tjemma. Kort vóór den afmarsch werden de posten ten O. van het bivak beschoten. Bij het oprukken bleek de vijand stelling te hebben genomen in het dichtbegroeide heuvelterrein ten N. O. en Z. van Tjemma. Na hier met achterlating van 11 dooden verdreven te zijn (buit 2 beaumonts, een voorlaadgeweer en blanke wapens), opende hij uit het heuvelterrein op + 2000 M. ten N. van Tjemma een hevig vuur l). Voor eene omtrekkende beweging van eenige brigades marrechaussée verliet de vijand ?ijne stelling en trok hij in N. richting het gebergte in. Bij dit gevecht werd een amboineesch fuselier gewond. 1) Later bleek, dat dit vuur was afgegeven door een bende van den poenggawa, die den toegang tot Lombo, waar Lapawawooi verblijf hield, afsloot. 251 De kapitein de Gruyter zette met 4 brigades de' Vervolging in het bergterrein tot Lombo voort en betrok aldaar om 5 uur n.m. een bivak aan den voet van het hooge gebergte. De rest der colonne marcheerde intusschen in O. richting door. Aangezien de gidsen een verkeerden weg hadden aangegeven, kon Awoh dien dag niet meer worden bereikt, en werd het bivak om 6 uur n.m. in een kleine, verlaten kampong betrokken. De vijand liet gedurende dezen dag 17 dooden in onze handen. Een groot deel der volgelingen van den vorst was van dezen afgesneden en in kleine troepjes gevlucht. Nadat den volgenden dag de afdeeling de Gruyter, die geen vivres bij zich had, om 8'/2 uur v.m. zich weder bij de colonne in het bivak had aangesloten, werd de marsen naar Awoh voortgezet,' dat men om 11 uur v.m. bereikte. Hier was even te voren de 3e compagnie L. H. 15de bataljon onder den kapitein Kroon aangekomen, die den 24sten October van Paloppo was vertrokken ter ondersteuning van de vervolgingsactie tegen Lapawawooi c.s. (zie Hoofdstuk XVII). De compagnie Kroon was den 25sten October te Kera geland en den 26sten te Tanette aangekomen, alwaar zij eene bende van 20 gewapende Wadjoreezen, afkomstig uit Gilirang aantrof. De drie aanvoerders van deze bende waren La Pelogé,diens zoon La Boko en Lam Bolong. Een kampongbewoner deelde den kapitein Kroon mede, dat La Pelogé diensten bewees aan Lapawawooi door het fourageeren van opium en rijst. Mitsdien waren de drie genoemde hoofden aangehouden en medegevoerd en werden zij thans aan de colonne van Bennekom overgegeven. De kapitein Kroon had door ondervraging van sommige leden der genoemde bende de bevestiging gekregen van het vroeger in Doeri ontvangen bericht, n. f. dat Lapawawooi zich in de nabijheid van Tjemma bevond. Zijn tegenwoordig verblijf zou Tjompong zijn, gelegen op 2 uur afstand van Tjemma. Na onderzoek bleek, dat La Pelogé een familielid was van den vorst van Boni, dat hij — en met hem de aroe van Gilirang en het hoofd van Kera — met den vijand heulde en dezen van het noodige voorzag. De kapitein Kroon deelde verder mede gehoord te hebben, dat aroe Matjogé zich 14 dagen tevoren met zijne bende bij 252 Lapawawooi had gevoegd, zoodat deze thans over minstens 200 achterlaadgeweren zou beschikken. Te Awoh vernam de luitenant-kolonel van Bennekom, dat Lapawawooi was uitgeweken naar Batoe-Ampang aan den voet van den Lamingka, ten N. van Lombo gelegen, en van daar zou uitwijken naar de Toradjalanden. Den 28sten October werd de colonne Kroon over Tjemma naar Tjompong gezonden, terwijl de luitenant Eilers met 4 brigades marechaussée door het Soea-dal eveneens daarheen zou oprukken. De 3de compagnie 6de bataljon en 4 brigades marechaussée onder kapitein de Gruyter bleven in Awoh achter, alwaar om 10 uur v.m. ook de 1 e compagnie ode bataljon aankwam. Deze afdeeling had ter hoogte van Tjemma bericht ontvangen van eene colonne van Pampanoea (1V2 compagnie 19de bataljon), dat zij niets van den vijand had gezien en derhalve terugkeerde. De overbrenger had medegedeeld, dat dit bericht hem door den colonne-commandant, den kapitein van der Vliet, was gegeven op een dagmarsch ten Z. van Tjemma. Een ander bericht behelsde de mededeeling. dat de kapitein Kooy met eene afdeeling (inf. en cav.) naar Awoh zou gaan ')• Den 29sten October werd met achterlating van delecomp. als bezetting van Awoh door de 3e corap. en 4 brigades marechaussée om 7 uur v m. naar Tjemma opgerukt, dat ten 2 uur 1) De Bevelhebber had den majoor Anten, civiel- en militair-gezaghebber van Boni, opgedragen ook van uit Pampanoea ter opvatting van Lapawawooi uit te rukken. Dientengevolge rukten compagnie inf en 1 peloton cav. van Pampanoea uit, waarvan 1 comp. onder den kapitein Kooy in den namiddag van 26 October Awoh en Gilirang zou bezetten, terwijl de rest onder den majoor Anten zei ven over Tatjempo naar Tjemma zou marcheeren. Door ongesteldheid moest hij den 25sten October het commando zijner . colonne overgeven aan den kapitein van der Vliet, die den 27sten October Padang-Lappa in het Tjemmasche bereikte. f l^wr; Hier niets van de colonne' van Bennekom en van den vijand bespeurende, keerde de kapitein van der Vliet ingevolge zijn opdracht naar Boni terug. De Oostelijke colonne onder den kapitein Kooy stuitte den 24en October te Paria op verzet, waarbij den vijand een verlies van 20 gesneuvelden werd toegebracht. De colonne Kooy bereikte evenwel Awoh niet, zoodat ook door deze afdeeling geen verbinding met de colonne van Bennekom verkregen werd. 253 30 min. n.m. bereikt werd. De marechaussée betrok een bivak in Lombo (2 uur ten N. van Tjemma). De afd eling Eilers, die in de richting van het gebergte een verkenn ng had verricht, bereikte dezen dag Tjompong, waar de compagnie Kroon reeds den vorigen dag om 4 uur n.m, was aa: gekomen en een bivak betrokken had, om ingevolge op met de belofte den volgenden dag de rijkssieraden te zullen inleveren, hetgeen, althans gedeeltelijk, den 30sten September dan ook geschiedde. De ontbrekende sieraden, een lans en een kris, bevonden zich nog bij den gewezen kroonprins La Parengrengi Kraëng Tinggi Ma E De vorst had zijn vrouw gemachtigd om voor hem op te treden en liet verder weten, dat aan alle eischen van het Gouvernement zou worden voldaan. De genoemde La Tjeboe bleef te Rappang. Dagelijks werden de omstreken van Rappang door onze patrouilles doorzocht en tevens in kaart gebracht; o.a. werden Tjarawali, Berantik, Mario, Talang-Talang en Andrali E bezocht. Den 30sten September waren in totaal 71 voorlaadgeweren ingeleverd. Den lsten October ontving de luitenant-kolonel van Bennekomde tijding, dat Sawieto - een der Adjatapparang rijkjes - zich bij den resident Brugman had onderworpen. Deze was den 25sten September met een militair detachement naar Sawieto gegaan, waar hij zonder vijandelijkheden te ontmoeten de vorstin en den hadat tot de onderteekening der korte verklaring wist te brengen en alles regelde, als in Boni had plaats gevonden, waarna hij naar Makasser terugging. In overeenstemming met het den 20sten September door den Bevelhebber opgevatte voornemen (zie Hoofdstuk XII) ontving de colonne-commandant den 4den October het bevel bm na aankomst van de compagnie-marechaussée, welke den 6den October te Rappang kon worden verwacht, in vereeniging met haar naar de Masenrempoeloelanden ter achtervolging van den vorst van Boni op te rukken. De Bevelhebber bepaalde verder, dat de achtervolging van Lapawawooi en van de zich 1) De vorstin had zich reeds eenmaal gemeld te Masépé op 11 September. 260 bij hem bevindende hoofden zoonoodig ook buiten de Masenrempoeloe moest worden voortgezet, dus c.q. ook m het Toradjagebied. Het oprukken naar de Masenrempoeloe moest op zoodanig tijdstip geschieden, dat verband zou kunnen worden verkregen met de colonne van het L. H. 15de bataljon, welke den 7den October van Paloppo naar Doeri zou oprukken met opdracht om de actie der colonne van Bennekom te ondersteunen en in verband met deze afdeeling te ageeren. Den 6den October kwam de compagnie-marechaussée onder den kapitein van Stipriaan Luiscius te Rappang aan. De colonne-commandant stelde zijn aanvankelijk opgevat voornemen om den 7den October naar de Masenrempoeloe op te rukken een dag uit, omdat resident Brugman, wiens voorlichting gedurende dezen tocht hoogst noodig werd geacht, nog niet gearriveerd was *) Den 8sten October marecheerde de luitenant-kolonel van Bennekom met de 3e compagnie 6e bataljon en de marechaussée van Rappang naar Maiwa. De le compagnie bleef voorloopig achter om den resident, zoodra deze zou zijn aangekomen, te escorteeren. Na een marsch van 414 uur door kaal heuvelterrein werd Maiwa bereikt. Bij aankomst der colonne vluchtte de soelewatang der plaats, doch des avonds kwam hij zich melden. De pabitja-a van Maiwa nam een zeer brutale houding aan en weigerde eenige inlichtingen te geven. Hij werd daarvoor gestraft met aanhouding in het bivak, zoolang Maiwa bezet zou blijven en eene boete van 40 gulden. Van eene vrouw werd vernomen, dat twee rijksgrooten, de aroe Malolo (kroonprins) en de aroe Biloka, zich in het noordelijk gelegen Enrekang bevonden. Den volgenden dag—19 October—werd de omtrek van Maiwa 1) Bij zijn reis in September door Boni, Wadjo en Sidenreng had de Gouverneur den resident Brugman in Sidenreng achtergelaten, speciaal tot voorlichting van den luitenant-kolonel van Bennekom bij de regelingder Adjatapparangsche en Masenrempoeloesche zaken. De resident Brugman was, na zijn tocht naar Djampoea ('Sawieto), naar Makasser teruggekeerd, vanwaar hij weer naar Paré-Paré reisde om de colonne van Ben— ■ekom naar Kalossi te vergezellen. 261 verkend en getracht berichten omtrent Lapawawooi in te winnen; deze pogingen bleven zonder resultaat. Daar bekend was, dat aroe Batoe steeds met Lapawawooi in contact stond, werd hij door den colonne-commandant -opgeroepen, doch hij verscheen niet. De resident Brugman kwam dezen dag met de le compagnie te Maiwa aan. Den lOden October werd om 7 uur v.m. opgerukt naar Enrekang, waar de voorste troepen na een geforceerden marsch om 5'/2 uur n.m., de trein en de achterhoede twee uren later aankwamen. De weg voerde door zeer moeilijk terrein en de trein ondervond op vele punten aanzienlijke vertraging, omdat de pikolpaarden de dikwijls zeer smalle bergpaden met hunne draagmanden niet ko iden passeefen en dus moesten worden afgeladen. Hier en daar leidde het pad langs diepe afgronden met zeer steile hellingen. Eenige pikolpaarden waren zelfs naar beneden gestort, waardoor vivres verloren gingen. Op de grens van Maiwa en Enrekang was het pad, dat hier door een smalle bergpas voerde, middels omgehakte boomen versperd. Duidelijk was te zien, dat de verhakking pas dienzelfden dag was aangebracht. Na een half uur was zij in zooverre opgeruimd, dat de trein kon passeeren. In de nabijheid van Enrekang waren vele lieden waargenomen, die met bagage in prauwen en te paard de ± 100 M. breede Sadangrivier overstaken. Enrekang was grootendeels verlaten. Daar de troep gedurende den marsch naar Enrekang zeer vermoeid was geraakt, werd hier den volgenden dag (11 October) gerust; de omtrek werd verkend. Het huis van de vorstin was evenals bijna alle andere woningen verlaten. Bij het huis van den soelewatang werden een paar oude geweren, een oude revolver en drie trommen gevonden. Het mocht niet gelukken eenige inlichtingen omtrent den radja van Boni, den aroe Malolo en den aroe Biloka te verkrijgen. Den 12den October werd verder in de richting van Doeri opgerukt. Het smalle bergpad voerde wederom op verschillende plaatsen langs gevaarlijke afgronden. Om IV2 uur n.m. bereikte de colonne het Loerahmeer, aan den voet van den Rambapoeang, alwaar het bivak betrokken werd, aangezien volgens bekomen inlichtingen Kalossi nog 5 a 6 uur gaans verwijderd 262 was. Gedurende den middag en het grootste gedeelte van den nacht regende het onafgebroken; daar er weinig bivak-materiaal te vinden was, konden de 2 compagnieën van het 6de bataljon slechts gebrekkig worden onder dak gebracht. Alleen de marechaussée was in hare tenten van zeildoek beschut. Den volgenden dag werd om 6V2 uur v.m. onder hevigen regen naar Kalossi afgemarcheerd. Eerst voerde het pad over galangans, en door natte sawahs, later door heuvelterrein tusschen hoog rotsachtig gebergte. Om 11 uur v.m. werd Sosso bereikt; deze kampong was op een heuvel gelegen en omringd door een steenen wal en een cactus heg. Een hadji van Sidenreng die hier woonde en van wien verteld werd, dat hij slavenhandelaar was, werd medegenomen. Om 1 uur n.m. bereikte de colonne Kalossi, alwaar het bivak betrokken werd. Een der compagnieën werd in de verlaten benting van den bekenden slavenhandelaar ambeno Lasso, die evenals de hier woonachtige aroe Tjarawali gevlucht was, gelegerd. Aan de colonne de Wijs (van Paloppo) werd van de aankomst te Kalossi bericht gezonden. Den 14den October werden de omstreken verkend en kwam de majoor dé Wijs met een deel zijner colonne in het bivak aan (de verrichtineen dezer colonne zijn vermeld in Hoofdstuk XVI1). Den volgenden dag werd wederom de omtrek verkend en vernomen, dat met geweren bewapende Sidenrengers op den berg Mamoeloe, 3 uur gaans ten N. van Kalossi, een benting hadden gebouwd en van daaruit rooftochten ondernamen. De hoofden dezer bende waren Oewana-Bambang en Oewana-Basiro, bekende slavenhandelaars. Om deze benting te nemen werd s nachts om 11 uur eene colonne, sterk 1 peloton van de 3e compagnie en 4 brigades marechaussée, ondercommando van den kapitein Goldman uitgezonden. Om 3 uur v.m. was de bergtop, waarop de benting lag, met veel moeite beklommen en omsingeld. Gewapenden werden niet aangetroffen; alleen eenige slaven. Daaronder bevonden zich een vrouw en een kind, die niet lang te voren te Paloppo geroofd waren; zij werden later aan de colonne de Wijs overgegeven om naar hun land te worden teruggebracht. De andere slaven werden in vrijheid geste d. Ook de in de nabijheid van den Mamoeloe gelegen kampong Mondala, waar de genoemde hoofden 263 hunne woning hadden, werd omsingeld en tegen het aanbreken van den dag doorzocht, eveneens zonder resultaat. De Toradja|bevolking toonde zich verheugd, dat de „compania" gekomen was om haar van het juk der Sidenrengers te verlossen. Den 15den October verscheen de rest der Paloppo-colonne met de Doerische hoofden in het bivak te Kalossi, en werd door de laatstgenoemden de z.g. korte verklaring onderteekend. (Voor den hun gegeven last ten aanzien van de uitwijzing uit de Toradjalanden van Sidenrengers en andere vreemdelingen en voor het met den majoor de Wijs gepleegde overleg t.o. van de vervolging van Lapawawooi wordt verwezen naar Hoofdstuk XVIIt. Den 17den October keerde de colonne de Wijs naar Paloppo terug en vertrok de colonne van Bennekom, met achterlating van de 1ste compagnie te Kalossi, ten 7 uur v.m. in de richting van Enrekang met het voornemen in de kampong Koeto een bivak te betrekken. De achtergelaten le compagnie had in opdracht den naasten omtrek van Kalossi van gewapende Sidenrengers te zuiveren en daarna in verband met de voorgenomen vervolging van Lapawawooi over Bonto-Batoe, TalimBangan en Boengi naar Tjampa op de W. helling van den Latimodjong op te rukken om te beletten, dat Lapawawooi, die zich in de nabijheid van Tjemma zou bevinden, naar de Toradjalanden uitweek. De compagnie moest den 25en October te Tjampa aangekomen zijn en aldaar nadere bevelen afwachten De marechaussée-voorhoede der colonne van Bennekom had om circa 12 uur middag de enkele huizen van Koeto gepasseerd, toen de voorste brigade plotseling bij a uit de stellingen A., B. en C. *) hevig werd beschoten. De brigade dekte zich achter de vele rotsblokken naast het pad en opende het vuur op A. en B. Onmiddellijk rukte de volgende brigade te harer versterking op, waarop beide voorwaarts gingen. Evenwel werd deze beweging spoedig gestuit door een hevig vuur uit de meer zuidelijk gelegen stelling G., dat ons één doode en 2 gewonden berokkende. Wederom met eene brigade versterkt, bestormde de linie de stellingen A. en B., die nu door den vijand met 1) Zie schets M, 264 achterlating van 10 dooden werden ontruimd. Hij vluchtte langs het paardenpad naar C. en voerde zijne gewonden mede. Bij het eerste vuur had de infanterie compagnie 3/Vi) het Loerameer beriekt, waar zij wilde rusten om den trein in te wachten. De colonne-commandant bevond zich op dat oogenblik bij Koeto en zag, hoe de vijand uit C. groote rostblokken langs de steile helling deed vallen, die tot over het paardenpad rolden en hierin groote gaten sloegen. Terwijl hij zich naar voren begaf, zag hij een vijandelijken troep bij H. stelling nemen, die den gevechtstrein der voorhoede onder vuur nam. Daar dit vuur door de reeds gepasseerde marechaussée niet kon worden beantwoord, gelastte de colonnecommandant den commandant der 3/VI om met een peloton onmiddellijk de stelling H. in de linkerflank aan te tasten en om daarna in Z. richting en West van den Bambapoeang ter ondersteuning van den aanval der marechaussée op te rukken. De vijand in H., zijn linkerflank bedreigd ziende, ontruimde de stelling en vluchtte in N. richting. Het peloton richtte zich daarop naar 't zuiden en had verder geen aanraking meer met den vijand. Kort na de verzending van de opdracht voor dit peloton ontwaarde de colonne-commandant eenige vijandelijke benden, die in oostelijke richting naar de Sadang afdaalden. Een sectie infanterie werd hun via Koeto achterna gezonden, die bij Mandatte eenige gewapenden neerschoot en de overigen op de vlucht joeg, om daarna in zuidelijke richting op 's vijands rechter vleugelstelling aan te rukken. Door het moeilijke terrein echter opgehouden, kon zij deze niet tijdig genoeg bereiken om aan den aanval der marechaussée deel te nemen. Ondertusschen was stelling C, die door ongeveer 60 man bezet was, door de 5 overige brigades marechaussée in front aangevallen en genomen. De bezetting vluchtte met achterlating van 15 dooden in Z. richting, onmiddellijk door de marechaussée tot aan het zadel N. van den Bambapoeang achtervólgd, op welk punt de oververmoeide aanvallers zich aan een aantal door den vijand achtergelaten bamboes met water konden laven. Velen waren nog achtergebleven en werden door de achterste brigade verzameld. 265 Thans lagen dus 3 brigades in stelling B. en 4 in genoemd zadel, terwijl eene brigade met de achterblijvers volgde. De commandant der marechaussée, die zich in B. bevond, achtte een frontaanval op de stellingen G., a cheval van het paardenpad gelegen, niet raadzaam. Naar schatting telde hare bezetting 100 geweren. Hij besloot daarom tot een rechtsche omtrekking en dirigeerde eene der 3 brigades van B. via de O. hellingen van den Bambapoeang op 's vijands linkervleugel. De beide andere brigades zouden in front een sleepend gevecht voeren, terwijl de brigades van 't zadel den last kregen tot de omtrekking mede te werken. Deze laatsten kweten zich hiervan meesterlijk. W. van den Bambapoeang oprukkende, omtrokken zij de sterk bezette rotsversterking D. en verschenen zij dus in 's vijands rug. De 50 man sterke bezetting van F. werd verdreven, waarop naar de stellingen D., E. en G. werd frontgemaakt. Nadat het vuur in D. en E. tot zwijgen was gebracht, werd de aanval op het hoogste punt van G. ingezet. De vijand, in front en rug bedreigd, begon te weifelen en zag spoedig daarop van verderen tegenstand af. Hij ontruimde zijne stellingen G. en vluchtte in W. richting, waarin hij echter de omtrekkende brigade der frontlinie (zie boven) ontmoette, die hem nog een verlies van 11 dooden toebracht. Om 2 uur n.m. waren alle versterkingen genomen. De vijand werd in Z. richting vervolgd. Om 5 uur n.m. keerden de vervolgende brigades bij de colonne terug. Onzerzijds waren 2 man gesneuveld en 10 gewond. De vijand had zware verliezen geleden; talrijke dooden waren in onze hadden gevallen. Buit: 10 achter- en 12 vóórladers, munitie en blanke wapens. Aan den voet van den Bambapoeang nabij kampong Koeto werd het bivak betrokken Den 18den October werden de gesneuvelden begraven en daarna het terrein in verschillende richtingen verkend. De kampong Koeto was geheel verlaten evenals de huizen in den omtrek van den Bambapoeang. Om 101/* uur v.m. werd afgemarcheerd naar Enrekang. Op eenigen afstand van die kampong gekomen werd een gewapende bende van ± 15 man waargenomen, die de steile hellingen van het gebergte ten N. van EnrekanS 266 beklom. De afstand was te groot om daarop te vuren. In den noordrand van Enrekang werden nog eenige gewapenden gezien, die ecbter overhaast in Z. richting de vlucht namen; bij de vervolging werden van deze lieden nog twee neergelegd. De kampong Enrekang bleek geheel verlaten. Te 5 uur n.m. werd hier het bivak betrokken. Den 19den October werd wegens de groote vermoeidheid van den troep rustdag gehouden. Enkele patrouilles verkenden den omtrek, doch nergens werden bewoners aangetroffen. Den volgenden dag marcheerde de colonne naar Pabetongan. Van af Enrekang tot de Salo-Baroe, waar men ten IOV2 uur v.m. aankwam, werd dezelfde weg als op den lOden October. gevolgd en daarna een voor troepen en transporten veel beter geschikt pad. Om \2H uur n.m. rustte de colonne in hetZ. gedeelte van het kampongcomplex Kabéré; om 3 uur n.m. kwam men te Pabetongan aan, waar het bivak betrokken werd. In deze kampong bevond zich het huis van den radja van Maiwa, die hier van alle transporten uit Doeri en Enrekang tol liet heffen. Den 'ilsten October werd ten 6H uur v.m. doorgemarcheerd naar Rappang. Even vóór den afmarsch ontving de colonnecommandant brieven van het hoofdkwartier en. uit Masépé, welke hem te Kalossi niet hadden kunnen bereiken, omdat de overbrengers te Enrekang door gewapenden waren tegengehouden en gefouilleerd; het was hun echter vooraf gelukt de brieven te verbergen. Om \ill2 uur n. m. bereikte de colonne Rappang en betrok zij aldaar het oude bivak. Nog denzelfden dag werd in verband met de voorgenomen vervolging van den vorst van Boni aan het detachement te Masépé ($ 2dé compagnie) opgedragen naar Rappang te komen, teneinde den opvoer van vivres en eene betere communicatie met Paré-Paré te verzekeren. De handelingen der colonne van Bennekom bij deze vervolgings-actie, (22 October — 24 November 1905), welke met de gevangenneming van Lapawawooi eindigde, en haar daarop volgende terugkeer naar Rappang zijn vermeld in Hoofdstuk XVIli. 267 XX. Operatiën tegen Gowa en verdere actie in dit rijk. (19 October 1905 — 6 Maart 1906). Had het in Februari 1905 voorgevallen Djampoea-incident een duidelijk beeld gegeven van de eigenaardige opvatting, welke het Gowasche rijksbestuur ten aanzien zijner contractueele verplichtingen jegens het Gouvernement huldigde, niet minder overtuigend kwam de ware gezindheid van dit bestuur aan het licht door de houding, welke het in de volgende maanden aannam. -. r In hoofdstuk II werd hieromtrent reeds het noodige medegedeeld, o. a. dat de aanhoudende geruchten omtrent vijandelijke plannen van Gowa de bevolking van Makasser in bestendige onrust hielden. Voorts is in dat hoofdstuk aangegeven, welke overwegingen den Gouverneur van Celebes, die reeds dadelijk na het Djampoea-incident bij de Regeering op krachtige maatregelen t. o. van Gowa had aangedrongen, er toe geleid hadden haar voor te stellen om eerst met dit rijk af te rekenen, alvorens over te gaan tot de uitzending eener expeditie tegen Boni en Loewoe. De Gouverneur-Generaal vond echter geen aanleiding om op deze voorstellen in te gaan, zoolang Gowa zich van eenige bepaald vijandige daad bleef onthouden. Het succes onzer wapenen in Boni en Sidenreng en het geleidelijk opgeven van het verzet in alle door onze troepen bezochte streken van Zuid-Celebes had mogen doen verwachten, dat Gowa, dat volgens positieve berichten deel had uitgemaakt van een bondgenootschap met Boni en Wadjo, zich allengs bewust zou zijn van zijne geisoleerde positie, welke gevaarlijk kon worden, indien het bij zijne houding van lijdelijk verzet bleef volharden. Toch bleef het Gowasche zelfbestuur doof voor de waarschuwingen, welke ook na Juli 1905 voortdurend door den Gouverneur tot hem werden gericht. Onze klachten over talrijke veediefstallen door o! in samenwerking met Gowasche benden op ons gebied gepleegd en waarbij de roovers zich steeds op Gowaasch grondgebied in veiligheid wisten te stellen, bleven nagenoeg zonder eenig gevolg. 'Deze lijdelijke tegenwerking 268 en daarbij de weigering tot het betalen der inzake het Djampoea-incident opgelegde boete x), de aanhouding van gouvernements-onderdanen en postboden op Gowaasch grondgebied, het herhaaldelijk weigeren van door Gouvernements-ambtenaren aan den vorst van Gowa gerichte dienstbrieven, dat alles was evenwel nog maar van betrekkelijk geringe beteekenis, vergeken bij de pogingen tot opstoken van Gouvernements-ambtenaren tegen ons gezag, met name van den regent van Bonthain 2) en den wd. regent van Binamoe. De aan genoemde inlandsche ambtenaren gerichte brieven konden niet anders worden beschouwd dan als uitnoodigingen tot den heiligen oorlog. Als een ernstige grief tegen den radja van Gowa werd voorts aangemerkt zijn hoogst dubbelzinnige houding bij het onderzoek omtrent de medeplichtigheid van Daëng Patangga, bestuurder der Gowasche enclave Gantarang-Matinggi, aan den inval der Boniërs op den 26sten Juli 1905 in de Noorder-Districten. (Zie Hoofdstuk XIII: Gebeurtenissen in Tjamba). Dit onderzoek, waarbij door de Gowasche afgezanten eene medewerking van hoogst twijfelachtige waarde werd verleend en alle aanleiding bestond tot het vermoeden, dat door hun toedoen Daëng Patangga naar Lamoeroe was gevlucht, leverde intusschen de zekerheid, dat het genoemde hoofd, een onderdaan van Gowa, met + 300 volgelingen werkelijk medeplichtig aan den bedoelden inval op ons gebied was geweest en dat-hij bij dien tocht de rijkssieraden had medegenomen, waaruit maar al te duidelijk bleek, dat het hier de uitvoering van een van hoogerhand, zij het ook bedekt gegeven bevel had gegolden. Er was echter nog meer. Uit de van verschillende zijden inkomende berichten werd 't duidelijk, dat de vorst van Gowa in zijne eigen woning een schuilplaats had verleend aan aroe Laboeadja, het voornaamste verzetshoofd in Zuid-Boni (zie hoofdstuk XIII) en zulks, terwijl hij ernstig door ons bestuur was aange- 1) De voordurende uitvluchten en de leugenachtige voorstelling van den radja van Gowa gaven n.1. den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden de overtuiging, dat van Gowa geen betaling van de boete te verwachten zou zijn, zoo lang zij niet met den sterken arm afgedwongen werd. 2) zie bijlage XXXVIII 269 maand dit hoofd uit te leveren. Deze aangelegenheid wierp een helder licht op Gowa's gezindheid jegens het Gouvernement. Het kon niet anders gezegd worden dan, dat in casu door het verleenen van gastvrijheid aan een in daadwerkelijk verzet zijnd persoon een beslist vijandige daad jegens ons gezag was gepleegd. Hoewel de opgesomde grieven ontegenzeggelijk van groote beteekenis waren, zoodat reeds daardoor een nieuw contract, meer beantwoordende aan de op Zuid-Celebes gewijzigde verhoudingen, noodig werd, zoo was toch de Landvoogd van oordeel, dat de radja van Gowa een veel ernstiger vergrijp dan al de reeds vermelde had begaan met zijn schrijven dd. 15 Juni 1905 aan den Britschen consul te Makassef, waarin hij zich over de handelingen onzer ambtenaren beklaagde en, zonder bepaald een verzoek te doen, de tusschenkomst van den consul trachtte uit te lokken. Eene poging van dezen aard om zich met een buitenlandsche mogendheid in verbinding te stellen achtte de Landvoogd een vergrijp van zeer ernstige beteekenis, welk een gestrenge straf wettigde. Z. E. droeg daarom bij telegram van 29 September') en daarop gevolgd geheim schrijven van den 2en October 1905') den Gouverneur van Celebes op, om door een onderzoek zekerheid te verschaffen, of de bewuste brief inderdaad afkomstig was van den vorst, teneinde daarna de ten opzichte van Gowa te volgen gedragslijn met meerdere juistheid te kunnen bepalen. Thans was onze verhouding tot het Gowasche zelfbestuur een zoodanige geworden dat, met het oog op het tot nog toe door dit bestuur hardnekkig volgehouden lijdelijk verzet, waarschijnlijk zeer spoedig tot gewapend optreden zou moeten worden overgegaan. De in het telegram van 29 September vermelde eischen hadden na al het reeds voorgevallene weinig kans om te worden geaccepteerd en evenmin was aan te nemen, dat onder de bestaande verhoudingen de radja gehoor zou geven aan de oproeping om zich te Makasser te komen verantwoorden. Een oplossing langs vreedzamen weg lag derhalve niet voor de hand. 1) Zie bijlage XXXIX. 2) Zie bijlage XL. 270 Ingevolge de in genoemd telegram vervatte opdracht om overleg te plegen met den Bevelhebber der expeditie tot het al dadelijk treffen der noodige voorbereidingen, bracht de Gouverneur van Celebes den 29sten September den Bevelhebber telegrafisch ') op de hoogte van den nieuw ingetreden toestand. Daarbij stelde hij, in verband met zijn voorgenomen reis naar Loewoe, eene samenkomst voor op de reede van Tjenrana (Palima), bij welke gelegenheid het verder noodige zou kunnen worden besproken. Den lsten October deed de Gewestelijk Militaire Commandant den Bevelhebber een kort overzicht toekomen van de maatregelen, welke naar zijne meening bij een militair optreden tegen Gowa te nemen zouden zijn 2) en den 5den October de afschriften zijner dd. 3 October aan de militaire commandanten te Balang-Nipa en Tjamba gerichte instructiën 3) ter voorbereiding van de eventueel uit deze plaatsen te ondernemen actie tegen Gowa. Naar aanleiding van de op den 3den October met den Gouverneur gehouden bespreking en in antwoord op de door den Gewestelijk Militairen Commandant voorgestelde maatregelen, stelde de Bevelhebber den 6den October de regeling voor de verplaatsing van het gedeelte der expeditionnaire troepenmacht, dat bestemd was om deel te nemen aan eene eventueele actie tegen Gowa, vast. Volgens dit schrijven zouden voor de actie tegen Gowa van de expeditionnaire troepenmacht van Pampanoea naar Makasser overgaan: het 9de bataljon infanterie (1ste, 3de en 4de compagnie), een peloton cavalerie, de batterij 3.7 cM. snelvuur, een sectie genietroepen, een compagnie trein en de staf van een geneeskundige sectie, terwijl, voor zooveel noodig, aan de operatiën, welke onder 1) Zie bijlage XLI. 2) Zie bijlage XLII. 3) Zie bijlagen XLIU en XLIV. 271 persoonlijke leiding van den Bevelhebber zouden plaats hebben, nog zouden deelnemen het te Makasser aanwezige gedeelte van het 8ste bataljon infanterie en het aldaar gelegerde detachement cavalerie. Voorts teekende de Bevelhebber aan, dat hij zich geheel kon vereenigen met de sub 2 t/m 8 door den Gewestelijk Militairen Commandant voorgestelde maatregelen ') en werd deze autoriteit — in verband met den voor den aanvang der eventueele operatiën tegen Gowa vastgestelden datum van 19 October — verzocht voor de tijdige uitvoering dier maatregelen het noodige te verrichten; voor het sub 8 genoemde doel zouden door den Commandant der expeditionnaire Zeemacht twee flottieljevaartuigen (H. M. Assahan en Serdang) worden beschikbaar gesteld. Den 7den October marcheerden de bovengenoemde troepen (behalve de 1ste compagnie 9de bataljon en de staf der geneeskundige sectie, die den loden October, en de 3,7 cM. stukken met munitieuitrusting, die den 9den October over zee zouden volgen) onder commando van den kapitein der genie de Greve van Pampanoea via Tjamba naar Makasser. Den 14den October vertrok het resteerende deel der mobielecolonne van Makasser naar het te Galesong ter beteugeling der vele veediefstallen en voor het bewaren van rust en orde in die streken gelegerde andere gedeelte. De mobiele-colonne moest zich in haar geheel te Takalar vereenigen en zich den 18den October te Lassang aan de Gowasche grens bevinden 2), teneinde aan de vermoedelijk zeer a.s. actie tegen Gowa daadwerkelijk mede te doen 3). Terwijl de bovenaangegeven militaire voorbereidingen werden getroffen, had de Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden ingevolge de in het telegram van den landvoogd (4) gegeven opdracht een nader onderzoek ingesteld omtrent de echtheid der brieven van den radja van Gowa, gericht aan den Britschen 1) Zie bijlage XLII. 2) Zie bijlage XLV. 3) Bij eene schermutseling met Gowareesche veeroovers in Galesong op den 16den October werden eenige dezer gewond. 4) Zie bijlage XXXIX. 272 consul te Makasser en aan de regenten van Bonthain en Binamoe. Dit onderzoek gaf voldoenden grond om niet aan de echtheid der op deze schrifturen gestelde handteekeningen van den radja te twijfelen. Deze laatste erkende trouwens zelf in een schrijven van 17 October aan den Gouverneur, den bewusten brief aan den regent van Bonthain te hebben geschreven. In het schrift en de onderteekening van dezen brief en van dien aan den Britschen consul viel geen noemenswaard onderscheid te ontdekken. Bij schrijven van 15 October ') verzocht de Gouverneur den radja van Gowa om te Makasser te .verschijnen teneinde, ingevolge de opdracht van den Gouverneur-Generaal, sommige der meest ernstige reeds vroeger geuite klachten, waarop nimmer behoorlijk antwoord was ontvangen, met hem te bespreken. De radja van Gowa verscheen niet. Op zijn laatsten brief dd. 17 October (') werd niet meer geantwoord en toen hij den 18den zich nog niet bij den Gouverneur te Makasser had gemeld, werd besloten den volgenden morgen Gowa binnen te rukken. Intusschen had de Bevelhebbber den 17den October de colonnecommandanten te Lassang, Manipi en Patoenoeang Asoe E opgedragen om, voor wat de eerstgenoemde afdeeling betreft naar Bonto Parang te marcheeren en dit punt te bezetten om vandaar uit actief op te treden in het W. waarts gelegen heuvelterrein van Bonglangi, begrepen tusschen de Tallo en de Beerang, terwijl de colonnes van Manipi en Patoenoeang Asoe E den N. waarts uitspringenden hoek van het Gowasche gebied moesten binnenrukken en tot onderwerping brengen. Als de beide laatstbedoelde colonnes met elkaar verbinding zouden verkregen hebben, moest de kapitein v. Waasdijk (commandant der colonne uit Manipi) het bevel over het geheel op zich nemen en, zoodra de onderwerping van het aangewezen operatieterrein tot stand gekomen was, in W. richting oprukken om in verbinding te komen met de in het W. van Gowa optredende troepen. Dienzelfden dag was den plaatselijk-militairen-commandant te Pangkadjérté aangeschreven zorg te dragen voor de handhaving van rust en orde in de Noorder-Districten en — wanneer 1) Zie bijlage XLVI. 273 noodig — steun te verleenen aan de vorstin van Tanette tot het tegengaan van mogelijke vijandelijke ondernemingen van de zijde van Barroe, dat geheel onder Gowaschen invloed stond» Den 19den October marcheerde de Bevelhebber ten 7 uur 45' v.m. met eene colonne van onderstaande samenstelling van Makasser den weg volgende over Maritjaja, Dadi, Mamadjang en Parang, naar de woning van den radja. ') Voor de beveiliging van Makasser bleven aldaar beschikbaar de vaste bezetting (behalve het op den 17den October naar Boeloeroking—ten N. O. van Makasser—vertrokken detachement), 1 compagnie 8ste bataljon en de Amb. reserve, terwijl bovendien de marine eene landingsdivisie (100 man) debarkeerde en ééne in reserve hield. Zelfst. cavalerie: 2 pelotons. De colonne bereikte om 9 Voorhoede- uur 15' vm' het nuis van den 1 compagnie Inf. IX. vorst in Djongaja. Nadat geble- Det. genietroepen. ken was' dat de vorst zich in Staf Geneesk. sectie Inf. IX. Zljne woninS bevond' werd Hoofdmacht: zu,ks den Gouverneur bericht, (tevens ' marschorde), Deze kwam naar DJ°W en 1 compagnie Inf. IX. deelde den vorst de door het Det. genietroepen Gouvernement gestelde eischen Batterij Art. 3.7 c.M. sn mede; tevens dat de troeRen 1 compagnie lnf.> IX. . ,n Gowa zouden bIil'venStaf Geneesk. sectie der ge- Voor de 'nlevering der vuurcombineerde troepen. wapens werd den radia uitsteI 1 compagnie Inf. VIII. gegeven tot den volgenden na¬ middag 5 uur, op welk tijdstip moesten zijn ontvangen 100 Beaumont- en 200 voorlaadgeweren, elk met 50 patronnen. Ook voor de voldoening van den losprijs der Djampoea expeditie kreeg hij tot genoemd tijdstip uitstel. De Gouverneur keerde vervolgens naar Makasser terug. De troepen betrokken in en nabij de woning van den aroé van Barroe, die met kraeng Béroangin, oom van den vorst eri een onzer felste tegenstanders gehuwd was, het bivak. Dit grensde aan het erf van den vorst. 1) Zie schets 19. Èxtra bijlage No. 37 I. M. T. 1916. 274 Een compagnie infanterie werd naar Makasser gezonden om den bagage- en verplegingstrein, die daar was achtergelaten, naar het bivak te brengen. Aangezien te Djongaja geen voldoende water gevonden werd, keerden de cavalerie en de trein naar Makasser terug, de cavalerie met opdracht om den volgenden morgen om 7 uur 30' wederom in het bivak aanwezig te zijn. In den namiddag werden de huizen in den omtrek van het bivak geleidelijk verlaten; bij onderzoek bleek, dat ook de vorst niet meer in zijne woning aanwezig was. Den 20sten October werd om 7 uur 30' v.m. van Djongaja uitgerukt tot het verrichten eener verkenning in de richting van Goenoeng-Sari en Bisei. Deze bende weigerde op aanmaning de wapens neer te leggen, waarop de 1ste compagnie 9de bataljon in breed front (de hoofdmacht stond nog in marSchcolonne op den weg) door het smalle gedeelte van kampong Goenoeng-Sari trok. De cavalerie beveiligde den linkervleugel dier compagnie. Toen de voorste afdeelingen de vijandelijke bende op korten afstand genaderd waren, ontstond een vuurgevecht, waarbij de bende met achterlating van 29 dooden en 7 gewonden in Z. W. richting vluchtte. De cavalerie chargeerde op de vluchtenden, »doch moest wegens het gevaar om door eigen vuur getroffen te worden den Zelfst. cavalerie: 2 pelotons. Hoofdmacht: 1 peloton Inf. IX. Batterij ^Vrt. 3.7. cM. sn. 1 peloton Inf. IX (Art. dek.) Staf Geneesk. sectie der gecombineerde troepen. 1 compagnie Inf. VIII. Voorhoede: 1 compagnie. Inf. IX. Detachement genietroepen. Staf Geneesk. sectie Inf. IX. De uitrukkende colonne was samengesteld als hiernevens is aangegeven. Te Djongaja bleef 1 compagnie 9de bataljon achter. Zij marcheerde-van Djongaja in N. richting tot Dadi en verder over Rappotjini en Mappala naar Goenoeng-Sari. Nabij den Z. punt van kampong Goenoeng-Sari stuitte de cavalerie op eene bende van '± 100 man, gedeeltelijk met geweren, gedeeltelijk met lansen gewapend. 275 aanval staken, waarop zij afzat en den vijand middels vuur vervolgde. Afgezeten zijnde kreeg zij vuur. uit den N. rand van Padjai-Paoa en uit den N. W. hoek van Lakioeng. lntusschen hadden ook de andere compagnieën den weg verlaten en zich in het smalle gedeelte van Goenoeng Sari opgesteld. Hoewel de vijand niet meer vuurde, werd in den N. en W. rand van Lakioeng veel beweging waargenomen, weshalve de artillerie opdracht kreeg op de sawah ten O. van Goenoeng-Sari in batterij te komen en het vuur op Lakioeng te openen. Onze verliezen bedroegen bij deze ontmoeting 1 gesneuvelde en 6 gewonden, waarvan 1 denzelfden dag nog overleed. Bovendien werden gedood 5, gewond 3 en liepen weg 2 cavaleriepaarden. Nadat de gewonden, ook die van den vijand, verbonden waren, werd om 12 uur middag in breed front van de Z. punt van Goenoeng-Sari over Bonto-Tanga naar Djipang gemarcheerd, waar de artillerie om 12 uur 45'n.m. wederom in batterij kwam en haar vuur op Lakioeng en Bisei opende. Dit vuur werd zwak beantwoord. Om 1 uur n.m. ging de voorste linie, l1/» compagnie infanterie, ten aanval op den N. W. hoek van Bisei voorwaarts, waarin zij onder het afgeven van een enkel salvo op eenige schutters, die haar van rechts beschoten, doordrong. De colonne volgde. Van Bisei werd Opgerukt in Z. W. richting, waarbij van tijd tot tijd op vluchtelingen werd gevuurd; de vijand liet hier nog 1 doode in onze handen. Bij Gowa-Gowa gekomen was van den vijand niets meer te bespeuren en werd besloten over Padjai-Paoa en B° Tanga naar Djongaja terug te keeren. Bij den terugmarsch marcheerde de cavalerie over de sawah langs den N. rand van Malingkeri en vond hier nog 20 gesneuvelde Gowareezen. Buit: 9 Beaumont-, 2 voorlaadgeweren, 2 Mauserpistolen, blanke wapens en munitie. De actie van den 20sten October had slechts verkenning ten doel; van eene vervolging Van den radja van Gowa kon nog geen sprake zijn, omdat hij de hem gestelde eischen had aangenomen, en hem tot 20 October 5 uur n.m. tijd was gelaten 276 daaraan uitvoering te geven. De vorst had den 19den October Djongaja verlaten; of hij gevlucht was, was niet bekend. Er werd vermoed, dat hij met zijne familie confereerde over het bijeenbrengen der geëischte ƒ 10.400, waartegen hij de meeste bezwaren had. Toen uit ingekomen berichten het voornemen van den vijand bleek om terug te trekken naar den Bonglangi, en verder naar Kalakadji, werd den 21 sten October met eene colonne van de hieronder aangegeven samenstelling opgerukt naar Pakatto. Zelfstandige cavalerie. Aangezien de voor de co- Voorhoede: lonne benoodigde vivres nog 1 compagnie Inf. IX. gedurende den morgen moesten Det. genietroepen. worden ontvangen, kon eerst Staf Geneesk. sectie Inf. IX. om 9 uur 15 v.m. worden afHoofdmacht: gemarcheerd. Gevolgd werd 1 peloton Inf. Vlll. de weg Djongaja-Mangasa-Pa- Det. genietroepen. tiro; in laatstgenoemde kam- Batterij art. 3.7. c.M. sn. pong werd gerust en vernomen, 1 peloton Inf. Vlll. dat de vijand een stelling op 1 compagnie Inf. IX. den weg naar Pakatto had in- Trein: genomen, die, behalve van de waarbij staf geneesk-sectieder N. zijde, moeilijk zou zijn te gecombineerdejtroepen onder nemen. Door kampong Kabadekking van 1 comp. Inf. IX. lokkang werd gemarcheerd naar Likoekang, daar vanuit deze kampong 's vijands stelling onder vuur zou kunnen worden genomen. Tot zelfs bij Likoekang echter werd van den vijand niels bespeurd en stak evenals langs den geheelen marscl.weg de witte vlag uit. Mannen, vrouwen en kinderen, waren overal aanwezig en toonden zich goedgezind. Nadat van uit Likoekang de cavalerie in verschillende richtingen had verkend, werd de voorgelegen sawah overgetrokken en in verband met het vergevorderde uur, 4 uur n. m., besloten op den linkeroever der Bantimoeroeng, ten N. van Pakatto-Pantara, het bivak te betrekken. Gedurende het inrichten van het bivak begaf de Bevelhebber zich met de 1ste compagnie Inf. IX en de compagnie Inf. VIII naar den anderen oever om het terrein te verkennen. In de 277 richting van Pakatto werden gewapenden ontdekt, die kort daarop het vuur openden. De Ie compagnie Inf. IX ontwikkelde zich tot het gevecht en detacheerde eene sectie om den vijand, die haar van links beschoot, uit het bedekte terrein te verdrijven. Daar de vijand ook langs den rechtervleugel der gevecht-;linie trachtte vooruit te dringen, werd die vleugel met een gedeelte van de compagnie Inf. VIII verlengd. De rest dezer compagnie stelde zich als reserve gedekt op. Nadat de op de linkerflank gedetacheerde sectie voldoende terrein gewonnen had, werd tot den aanval vooruitgegaan; de vijand week eerst, toen de troepen hem tot ± 100 M genaderd waren. Toen de kampong Pakatto bereikt werd, was hij verdwenen. Gedurende dit gevecht was naar de troepen, die op de aangewezen bivakplaats waren achtergebleven, bericht gezonden, dat zij op hunne hoede moesten zijn, aangezien de vijand den rechtervleugel omtrok. Eene van het bivak uitgezonden sectie ontdekte den vijand in de rivier en .dreef hem terug. De vijand liet in onze handen 23 dooden en 13 Beaumontgeweren; onzerzijds werden de kapitein van den generalen staf den Dooren de Jong en 2 Europeesche fuseliers gewond. Na afloop van het gevecht, te 5 uur n.m., werd besloten om instede van op de aanvankelijk aangewezen plaats bivak te betrekken in of nabij kampong Pakatto. Het meest geschikte punt was de kampong zelf. De troepen, die nog op den linkeroever der Bantimoeroeng waren, kregen opdracht daarheen op te rukken. Bij het doorzoeken der huizen van Pakatto werden veel Beaumontpatronen, zakken met geld en kisten met goederen gevonden. Nadat het bivak betrokken en het reeds duister was, bleek dat in enkele huizen nog bewoners aanwezig waren en werd tot een nauwkeuriger onderzoek der woningen bevel gegeven. Hierbij werden nog verscheidene personen en vele goederen gevonden. Bij onderzoek van een der huizen sprong daaruit een met een kris gewapende inlander, die alvorens hij werd neergelegd den inlandschen treinsoldaat Parto zwaar en den 2den luitenant der infanterie Beumer licht verwondde, terwijl de officier van gezondheid 2de klasse Nauta, voor den amokmaker uitwijkende, viel en zijn enkel brak. Nadat de buit was onderzocht en de daaronder aangetroffen 278 goederen v?n waarde waren verpakt, werd den 22en October de marsch in de richting van den Bonglangi voortgezet, waarbij de colonne was ingedeeld als op den vorigen dag. In kampong Kotjikang deelde de bevolking mede, dat zij den vorigen avond vuur in de richting Bonto-Parang (dus oostelijk) had gehoord en dat de Bokokoera en Bonglangi onbezet zouden zijn. Op grond van deze berichten werd besloten den marsch naar Bonto-Parang zooveel mogelijk te bespoedigen en daarom af te zien van eene omtrekking langs het van Kotjikang in Z. O. richting voerend pad. Het van Kotjikang rechtstreeks naar de kampong Bonglangi voerend voetpad werd gevolgd. Nabij het snijpunt van dit pad met het paardenpad naar Bonto-Parang werd bepaald, dat met twee compagnieën naar Bonglangi zou worden opgerukt en dat de overige troepen en de trein bij bedoeld snijpunt zouden wachten. Nadat de orders hiervoor reeds waren gegeven, werd bericht ontvangen, dat eene infanteriecolonne in aantocht was. Deze bleek de te Makasser achtergebleven compagnie van het 8ste bataljon te zijn, die telegrammen voor den Bevelhebber bracht. Voor den terugmarsch werd haar de weg over de kampongs Patiro, Biraeng, Tjambaja, Pandang-Pandang en Djongaja aangewezen en zulks met het oog op de bedoeling der Regeering om het ten zuiden van de Beerangrivier gelegen en meest bevolkte gedeelte van Gowa bij het Gouvernementsgebied in te lijven. Na een uur marcheerde deze compagnie weder af en werd aan de bovengenoemde orders ten opzichte van den Bonglangi begin van uitvoering gegeven. De kampong Bonglangi bleek onbezet te zijn; om 1 uur n.m. kon de marsch van bedoeld kruispunt naar Bonto-Parang worden voortgezet. Het was zeer warm en het gebrek aan water deed zich ernstig gevoelen. Te 5 uur n.m. werd de Djénébiso bereikt en vernomen, dat reeds den vorigen dag troepen te Bonto-Parang waren aangekomen. De cavalerie kreeg opdracht naar Bonto-Parang door te gaan, terwijl de colonne te Salapotji het bivak betrok; de achtertroep kwam om 6 uur n.m. in het bivak aan. 279 De compagnie van het 8ste bataljon had veel achterblijvers, voornamelijk tengevolge van de aan haar verstrekte lederen schoenen. Van den commandant der mobiele colonne, die zich in het bivak kwam melden, werd vernomen, dat hij den vorigen dag te lfi 1) Eene nederzetting van Sidenrengers uit Kalassi te midden van het Toradjalandschap Banga. 316. Toen de colonne ontdekt was, werd zij spoedig van verschillende zijden onder vuur genomen, zoowel uit de andere kampongs als van boven uit de rotsen. Met voortvarendheid werden de versterkingen aangevallen en de rotshellingen beklommen. De vijand wachtte hier en daar zelfs het handgemeen af, doch moest ten slotte den strijd opgeven. Om 1 uur n. m. was het kampongcomplex en waren bijna alle rotsbentings genomen. De colonne-commandant achtte het niet raadzaam den geslagen vijand te vervolgen, de troep was te zeer vermoeid. Na de groepen verzameld en een uur gerust te hebben, werd om half 3 n. m. naar Kalassi teruggemarcheerd, dat om 5 uur werd bereikt. Onzerzijds was door vuur een fuselier licht ën door steenworpen een fuselier zwaar gewond. Meerdere militairen kregen door steenworpen lichte kwetsuren. De vijand liet 28 dooden in onze handen benevens 7 achterladers. In den morgen van den 6den Februari kwam het bericht, dat het hoofd van Lali, Ambo Pekik, bij het gevecht van den vorigen dag gesneuveld was. De bewoners van Lali lieten den colonne-commandant weten, dat zij zich wenschten te onderwerpen, welk verzoek deze toestond onder voorwaarde, dat alle vuurwapens en munitie zouden worden ingeleverd. Ook van andere kampongs kwamen de hoofden, waarvan sommige met geschenken, zich in het bivak melden. Den 7den Februari kwam de bevolking van Lali onder aanvoering van een broeder van den gesneuvelden Ambo Pekik in het bivak te Kalassi om hare onderwerping aan te bieden; ingeleverd werden 3 Beaumonts en 17 voorlaadgeweren en pistolen, benevens 2 vaten buskruit. Nadat den hoofden was opgedragen nog meer geweren te brengen, werd hun vergund met de bevolking naar Lali terug te keeren. Den 9den Februari werden door anré goeroe Oewa Si Toeroe het hoofd van Kalassi, dat onder verdenking stond den vorst van Gowa bij diens vlucht behulpzaam te zijn geweest, 7 achter- en 5 voorlaadgeweren ingeleverd. Daar geen bewijzen van zijn schuld voorhanden waren, werd hij op vrije voeten gelaten. Aangezien de vivres bijna op waren, niet voldoende in de 317 landstreek konden worden aangevuld en de petékés niet te bewegen waren zonder geleide naar Enrekang te gaan om te fourageeren (de uitgeputte toestand der colonne liet niet toe eene afdeeling heen en weer naar Enrekang te sturen), besloot de colonne-commandant den lOden Februari van Kalassi naar Maloewa te gaan en daar de noodige rijst in te koopen. Daar bij dezen marsch veel oponthoud werd veroorzaakt door de vele zieken en voor de beide tandoes, waarin 2 gewonden vervoerd werden, slechts 8 valide dwangarbeiders beschikbaar waren, zoodat nog dragers moesten worden ingehuurd, werd Maloewa eerst om 5'/a uur n. m, bereikt. Hier meldde zich de radja van Doeri; hij belastte zich met de aanvulling van den rijstvoorraad. Nadat den 11 den Februari in overleg met dit hoofd spionnen naar de Toradjalanden gezonden waren om berichten betreffende den vorst van Gowa in te winnen en maatregelen waren getroffen om de colonne weder marschvaardig te maken, kwam den 12den Februari het bericht uit Enrekang (welke plaats door de. lste compagnie 6de bataljon bezet was geworden), dat vivres voor de colonne opgestapeld waren in kampong Sosso. Hierop werd de aankoop van rijst onmiddellijk gestaakt en den 13den over Kalossi opgerukt naar Sosso. In de nabijheid van Kalossi werd de kapitein Hirschmann ontmoet met eene afdeeling van 3 brigades marechaussee onder den luitenant d'Engelbronner en eene aanvulling voor de Timoreesche compagnie. De kapitein Hirschmann nam hier het commando van den luitenant Snellen van Vollenhoven over. Deze marcheerde met de zieken en gewonden door naar Sosso, waar hjj den kapitein ten Seldam met 5 brigades .marechaussees aantrof.' Boven werd reeds medegedeeld, dat de compagnie marechaussee den llden Februari te Enrekang kwam; zij was bestemd om van daar in verband met de Timoreesche compagnie de vervolgingsactie voort te zetten. Na te zijn opgerukt tot Kalossi bleef de marechaussee hier voorloopig in bivak, totdat meer betrouwbare berichten omtrent het verblijf van den radja van Gowa verkregen zouden zijn. Alleen was vernomen, dat hij na het gevecht bij Lali door Oewa Si Toeroe, het hoofd van Kalassi, naar Tandi Bala was geleid. 318 De Timoreesche compagnie marcheerde den 15den Februari naar Tangsa met het doel den radja, zoo deze zich werkelijk in Tandi Bala mocht bevinden, in den waan te brengen, dat de troep het verkeerde spoor naar den Boentoe Ambiso (een complex van rotsversterkingen benoorden Lali) volgde en tevens den slechten indruk weg te nemen, dien het terugtrekken der Timoreesche compagnie na het gevecht bij Lali wellicht had teweeggebracht, Den 16den was deze compagnie (de colonne Hirschmann) wederom te Lila op het gevechtsterrein van den 5den. Overal werden witte vlaggen uitgestoken. Den volgenden dag marcheerde zij verder naar Seloerang om daar nadere inlichtingen in te winnen. Met hetzelfde doel rukte de marechaussee den 18den naar Tangsa (nabij Lali), waar de kapitein Wadjo, die zich bij deze oolonne bevond, betrouwbare berichten betreffende den vorst hoopte te verkrijgen. Den vorigen dag was van een bewoner van Tangsa vernomen, dat de radja daar vertoefd had, doch over Seloerang en Mampa naar Balépé gevlucht was. Den 20sten brachten de spionen het bericht, dat de radja ook Balépé reeds verlaten had en naar Pana was getrokken, waar hij vertoefd had in het huis van zekeren Toladjoe. In verband met andere tijdingen weer vermoedde de kapitein Wadjo, dat de vorst naar Polewali (aan de kust) zou uitwijken om van daar scheep te gaan, hetzij naar Singapore, hetzij terug naar zijn land. De kapitein ten Seldam marcheerde daarom den 21 sten Februari naar Mappa teneinde het spoor van den vluchteling zoo snel mogelijk te volgen. Ook de Timoreesche compagnie rukte in die richting op. Den 23sten vereenigden zij zich om verder gezamelijk door zeer lastig berg* terrein achtereenvolgens naar Simboeang, Seroewak en Sali-Sali te marcheeren. Bij laatstgenoemde plaats werd een door den vijand bezette loopgraaf, welke den weg over grooten afstand beheerschte, door eene omtrekking onder den luitenant d' Engelbronner bij verrassing genomen. De marsch was uiterst bezwaarlijk voor den trein, omdat de weg hier en daar voor beladen paarden bijna onbegaanbaar was. Naar aanleiding van ingekomen berichten, dat de radja zich zou ophouden nabij Radjang, welke kampong met 3 in den omtrek gelegen bentings versterkt zou zijn, rukte de colonne den 5den 319 Maart om 7 uur v.m. van Salf2 tegen dit complex op; vooraf werden de zieken, totaal 4 officieren en 91 man, naar Maroneng gezonden, van waar zij den 11 den Maart deels per prauw deels per Gouvernementsstoomer „Zwaan" naar Paré-Paré werden overgebracht. De colonne was sterk: marechaussee-compagnie: 2 offn. en 4brigades (63 karabijnen); Timoreesche „ : 2 offn. en 7 brigades (63 karabijnen). Na langs een moeilijk pad ± 300 M. te zijn geklommen kwam zij om 8 uur 45' bij kampong Pabesaran van het Radjangcomplex. Pabesaran was aan den rand versterkt door een loopgraaf voor knielende schutters. Op de borstwering stonden dichte bamboestoelen, waartusschen een + 1.80 M. hooge palisadeering van ±1 d. M. dikke rondhouten. Deze rondhouten waren met tusschenruimten van ±1 d. M. geplaatst, zoodat de vijand er door kon schieten en lanswerpen. Buiten de borstwering liep een smalle + r*/i M. diepe sloot. In den N O. hoek stond een lilla gemonteerd. Eerst toen de voorste brigade aan de palisaden ging kappen, opende de vijand het vuur. Spoedig hadden meerdere brigades den kampongrand bereikt en was de aanval algemeen. Na een half uur was de kampong ten koste van 3 dooden en 2 ge-' wonden genomen. De kampong Radjang was op gelijke wijze versterkt, doch veel moeilijker bereikbaar. Evenwel viel ook deze versterking in onze handen, slechts ten koste van 2 lichtgewonden Om. 1 uur 45' n. m. was het geheele kampongcomplex genomen. De vijand liet in Pabesaran 19 dooden en 2 gewonden, in Radjang 28 dooden en 30 gewonden in onze handen. De buit was 1 lilla, 1 achterlader, 29 voorladers, 2 pistolen en blanke wapens. Het bivak werd op het gevechtsterrein betrokken. Den volgenden dag werd uit Radjang eene patrouille gezonden in Z. O. richting om eenige daar gelegen kampongs te onderzoeken. Deze bleken Verlaten te zijn, evenals twee versterkingen, welke door de patrouille op haren marsch werden aangetroffen. Uit een dezer laatste woei de witte vlag. De kapitein ten Seldam, die de zekerheid verkregen had, dat de vorst van Gowa zich in de genomen kampong Pabesa- 320 ran had opgehouden en daar den radja van Sawietto had ontmoet ')» vernam van de bij Radjang gemaakte gevangenen, dat de vorst zich van Pabesaran had begeven naar Minanga-Kraeng om vandaar over zee naar zijn land terug te keeren. Deze tijding werd echter tegengesproken door meerdere berichten, welke er op wezen, dat de vorst naar Letta was uitgeweken met de bedoeling zich naar Sawietto te begeven. Naar aanleiding hiervan gaf de colonne-commandant den lOden Maart te Boengi aan de Timoreesche compagnie (totaal 84 karabijnen) de opdracht om den volgenden dag naar Letta te marcheeren, terwijl hijzelf met de marechaussee {61 karabijnen, onder nadere goedkeuring van den G. M. C. versterkt met 1 sectie Inf. van het 8ste bataljon te Maroneng 2) onder den lsten luitenant Schaafsma) zich tegelijkertijd naar Batoe-Lappa begaf om van daar c. q. eveneens naar Letta op te rukken. Verder werd onder nadere goedkeuring aan den luitenant Gusdorf, detachements commandant te Polewali (Mandhar), opgedragen zich zoo spoedig mogelijk met zijne afdeeling naar Minanga-Kraeng te begeven teneinde te beletten, dat de vorst in het reeds doorzochte gebied opnieuw steun zou vinden en te verhinderen, dat hij door die streken naar de Toradja-landen uitweek; voorts moest de luitenant Gusdorf berichten omtrent zijn verblijf inwinnen en deze aan den colonne-commandant zenden. Eindelijk verzocht laatstgenoemde aan den bivak-commandant te Enrekang (le. compagnie 6de bataljon) om te patrouilleeren in de richting van Baoe en Oeloe-Sadang teneinde eveneens te voorkomen, dat de vluchteling naar de Toradjalanden uitweek. De Timoreesche compagnie onder den kapitein Hirschmann ondervond bij haren marsch naar Letta eenig verzet ten N. 1) Van deze bijeenkomst was het gevolg geweest, dat aan de bevolking was opgedragen de bestaande bentings te verbeteren en de compania te weerstaan. 2) Te Maroneng werden tijdelijk 30 marechaussees, die dringend behoefte aan rust hadden, gelegerd om de aldaar achtergelaten vivres te qewaken. 321 van Salo Kampoena. De vijand werd na een kort gevecht met achterlating van 8 gesneuvelden verdreven. Bij het verder doordringen op Lettaasch grondgebied werden 2 bentings aangetroffen, waarvan slechts één zwak verdedigd werd. Daar alle berichten er op wezen, dat de vorst van Gowa, al dan niet vergezeld van den radja van Sawietto, naar het noorden was gevlucht (vermoedelijk naar Deloe Sadang), werd de vervolging door de Timoreesche compagnie daarheen over Bonto-Batoe voortgezet. Gedurende dezen marsch ontving de kapitein Hirschmann het bericht, dat hij ongeveer 4 dagen tevoren met den radja van Sawietto van Bonto-Batoe naaf Toengka was gegaan om van daar met een prauw van aroe Enrekang de Sadangrivier af te zakken naar Sawietto. Hierop besloot hij van Kaloekoe in één geforceerden marsch naar Toengka op te rukken. Die maisch werd in ± 30 uur volbracht, doch bleef zonder resultaat. Te Toengka werd niets van den vorst gevonden. Volgens geruchten zou hij ook hier, evenals in Letta, getracht hebben onder aanbieding van veel geld de bevolking tot verzet aan te sporen, doch zonder succes. Intusschen waren de marechaussee- en de Timoreesche compagnie door den civiel- en militair-gezaghebber der Adjatapparang en Masenrempoeloe naar Enrekang ontboden om te worden gebruikt bij de a. s. actie tegen Kautoe en Rangas (zie hoofdstuk XXIII) en moest in verband hiermede de vervolging van den radja van Gowa voorloopig worden gestaakt. ,Na hel nemen van Kautoe en Rangas keerden de marechaussee- en de Timoreesche compagnie naar Makasser terug, waar zij den lOden April aankwamen. De G. M. C. was voornemens deze af deelingen, die dringend rust behoefden, voorloopig te Makasser te houden, totdat meer stellige berichten omtrent het verblijf van den vorst van Gowa zouden zijn verkregen. Daar volgens geruchten de vorst naar het zuiden was gevlucht werd door infanterie- en cavalerie-patrouilles opnieuw naar hem gezocht in Sawietto, Barroe en Gowa. Op een den 23sten April van den civiel- en militair-gezaghebber der Adjatapparang en Masenrempoeloe ontvangen Extra Bijlage No. 37. 1. M. T. 1916. 6. 322 telefonisch bericht, dat hij vertrouwbare mededeelingen had ontvangen omtrent het verblijf van den radja van Gowa, werd de Timoreesche compagnie den 25sten April naaf Paré-Paré gezonden en ter beschikking gesteld van den majoor de Wijs om de vervolging te hervatten. Daar de aanleiding dezer actie, welke zich bepaalde tot de Adjataparang en waaraan hoofdzakelijk werd deelgenomen door de Timoreesche compagnie — na 29 Mei ook door de Marechaussee — nauw verband hield met het gebruik der andere troepen in deze streken, is het verhaal dezer vervolging opgenomen in de beschrijving van de algemeene actie in de Adjatapparang en Masenrempoeloe tot het einde der expeditie op 1 Augustus 1906 (zie hoofdsuk XXIII). Hoewel onze patrouilles onverpoosd de Adjataparang bleven doorkruisen en geen moeite spaarden om het spoor van den vorst te ontdekken, mocht het eerst tegen het laatst van 1906 gelukken voeling met hem en zijne bende te verkrijgen. Na bij zijn vlucht uit Alietta, waar hij zich tot den 20sten November had schuil gehouden, door een patrouille te zijn overvallen, werd hij nogmaals den 21 sten December bij Boekero door een afdeeling marechaussee onder den 1 sten luitenant Christoffel verrast, waarbij eenige zijner familieleden en 18 volgelingen sneuvelden en zijn broeder Kraeng Bontonompo gewond in onze handen viel. De radja zelf wist ook ditmaal te ontsnappen, doch in den nacht van 24/25 December werd hij te Waroe E in Sidenreng door luitenant Christoffel met een zestal marechaussee nogmaals overrompeld. Twee zijner volgelingen sneuvelden, terwijl de radja en de overigen bij hun vlucht in een ravijn stortten en omkwamen. Zijn lijk werd eerst eenige dagen later gevonden en over Paré-Paré naar Makasser vervoerd. Vervolgens werd het ter begraving te Djongadja op de vroeger door den radja zelf aangewezen plek aan de familie overgegeven. l>Lidt\ De eenig overgebleven zoon van den radja, La Mapanjoeki, ex-datoe van Soeppa, die bij den overval te Boekero ontsnapt was, meldde zich den 16den Januari 1907 bij den assistentresident te Paré-Paré, en leverde de in zijn bezit zijnde rijkssieraden in. 323 XXII. Verrichtingen in de Adjatapparang van 18 November 1905 (gevangenneming van Lapawawooi) tot 5 Maart 1906 (bezetting van Enrekang met 2 compagnieën 6de bataljon). Bij het bezoek van den Bevelhebber en den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden aan Rappang (17—20 November 1905) werd met den civiel-gezaghebber aldaar de toestand in de Adjatapparang en Masenrempoeloelanden besproken en bepaald, dat Paré-Paré voorloopig door 1/2 en Rappang door 2H compagnie zouden worden bezet, terwijl het in de bedoeling lag later de bezetting van Rappang terug te brengen op \Ü compagnie, zoodat hier toch steeds 1 compagnie ter beschikking zou blijven om uit te rukken. Te Rappang zou steeds een voorraad vivres voor 4 maanden aanwezig moeten zijn, terwijl, indien de regens niet te vroeg intraden, op den linkeroever der Rappangrivier een bivak voor IH compagnie zou worden gebouwd. Voorts werd den commandant van het 6de bataljon opgedragen een tocht te maken naar de Masenrempoeloe waarvan echter voorloopig moest worden afgezien, omdat het in die streken bijna dagelijks regende en daardoor de rivieren niette passeeren waren. Na de gevangenneming van Lapawawooi c. s. keerden de met diens vervolging belaste troepen uit de omstreken van Tjompong naar Rappang terug en waren hier den 24sten November de lste, 3de en Yi 2de compagnie 6de bataljon en de marechaussee-compagnie vereenigd. De helft der laatstgenoemde vertrok in gedeelten den 25sten en 30sten November naar Makasser, waar zij, na op sterkte te zijn gebracht, zou worden belast met de gevangenneming van den vorst van Gowa (zie hoofdstuk XX). De andere helft, op formatiesterkte gehouden, bleef voorloopig in de Adjatapparang om alle daar nog niet in onderwerping gekomen hoofden op te sporen, te vervolgen waarheen zij ook mochten uitwijken en gevangen te nemen. Den 3den December vertrok ook deze helft naar Makasser om deel te nemen aan de actie in Gowa. Bijna dagelijks werden van Rappang patrouilles uitgezonden. Den 4den December gelukte het de patrouille kapitein Blokin 324 Lantjirang en omstreken de hand op 76 voorlaadgeweren te leggen. Den 6den December meldde zich de oude afgetreden vorst van Sidenreng met zijne vrouw en den gewezen kroonprins van Sidenreng, kraeng Tinggi Mae, bij den civiel-gezaghebber te Rappang, bij wien zich eveneens Vervoegden de schoonouders van Kraeng Tinggi Mae en de kroonprins van Sawietto, terwijl later aroe Bileka volgde. De onderwerping van den ouden vorst en van Kraeng Tinggi Mae, die in hoog aanzien bij de bevolking stonden, maakte grooten indruk. Door den invloed van laatstgenoemde kwamen dagelijks 3 a 4000 man aan de wegen werken, zoodat de weg Paré-Paré — Rappang den 29sten December nagenoeg gereed was. Ook werd door de bevolking een brug over de Rappang. rivier geslagen. Voorts werden door bemiddeling van kraeng Tinggi Mae den 19den December La Mappe aroe Mario ri Awa en de poenggawa van Soppeng bij den civiel-gezaghebber te Rappang, ter aanbieding hunner onderwerping, gebracht. Den l6den December vertrok om 7 uur v. m. een colonne van 71 geweren onder den kapitein Hamakers naar Maiwa om aldaar een bivak te betrekken, den omtrek af te patrouilleeren en naar geweren te zoeken. Om 11 uur 30' v. m. kwam zij te Maiwa aan en bleken de soelewatang, de pabitjara en de matowa afwezig te zijn. Zij werden door boodschappers bij den colonne-commandant ontboden, doch bleven weg. Ook de vorst van Maiwa, die zich ophield te Batoe-Lappa, was geruimen tijd afwezig geweest, waarover de bevolking zich ontevreden toonde. Bij het patrouilleeren in den omtrek werd de troep door de: bevolking goed ontvangen en kregen de militairen zelfs geschenken. Den 22sten December keerde de colonne te Rappang terug. In den namiddag van den 29sten December ontving de luitenant-kolonel van Bennekom de tijding, dat de vorst van Gowa de wijk zou hebben genomen naar Soeppa. Onmiddellijk werd eene sectie uitgezonden om een transport, dat van Paré-Paré onder commando van den luitenant-adjudant Bartelds onderweg was, over te nemen en werd dezen officier opgedragen met 325 zijne afdeeling Soeppa binnen te rukken, teneinde aldaar een onderzoek in te stellen naar de juistheid van dit bericht. Na van den 29sten tot den 31 sten December in Soeppa te hebben gepatrouilleerd, keerde de patrouille Bartelds te Paré-Paré terug zonder eenige aanwijzing omtrent het verblijf van den vorst te hebben verkregen. Den 2den Januari 1906 werd den luitenant-kolonel van Bennekom uit Paré-Paré bericht, dat La Sinrang, onechte zoon van den radja van Sawietto, het volk van Sawietto en Langga verbood naar Paré-Paré te gaan om aan den weg te werken.. Naar aanleiding daarvan werd de vorst van Sawietto naar Rappang ontboden, aan welke oproeping hij echter geen gevolg gaf. Den 3den Januari had bij Bankai — halverwege Paré-Paré en Rappang—- eene ontmoeting plaats tusschen deu luitenant-kolonel van Bennekom en den majoor de Wijs ')> waarbij de laatstgenoemde mededeelde, dat de compagnie-marechaussee onder den kapitein dp Gruijter te Paré-Paré zou komen om den vorst van Gowa, die zich van Barroe noordwaarts zou hebben begeven, te vervolgen (zie hoofdstuk XXI). Den 6den Januari werd te Rappang de tijding ontvangen, dat de kapitein de Gruijter in Sawietto gesneuveld was en den volgenden dag kwam de luitenant Eilers om 2 uur n. m. met zijne afdeeling. marechaussee van Djampoea over Tanresena en Alietta te Rappang aan. Naar aanleiding van de door den luitenant Eilers gedane mededeelingen over den toestand in Sawietto— zijne uit Sawietto verzonden berichten waren te Rappang niet ontvangen — besloot de luitenant-kolonel van Bennekom onmiddellijk naar Alietta op te rukken. Den 7den Januari vertrok Z. H. E. G. om 7 uur v.m. met " de 2de en 3de compagnie 6de bataljon en vivres voor 5 dagen naar Alietta, waar de colonne om 2 uur 45' n.m. aankwam. De bevolking was aanwezig en scheen goed gezind. Na eene 1) De majoor de Wfls was den 25sten December met de leiding der achtervolging van den vorst van Gowa belast en te dien einde den 26sten December met de marechaussee- en de Timoreesche compagnie van Mar kasser naar Barroe vertrokken, van waar thans de vervolging in Sawietto zou aanvangen. 326 verkenning in den omtrek werd om 4 uur 45' n.m. in de woningen aan den W. rand der kampong het bivak betrokken. Om 9 uur 30' n. m. vielen twee schoten uit een nabijgelegen djagoengveld, waardoor een pikelpaard gedood werd; hoewel eenige patrouilles werden uitgezonden, mocht het niet gelukken den vijand te ontdekken. Den volgenden morgen deelden de soelewatang en de matowa van Alietta mede, dat de nachtelijke beschieting moest worden toegeschreven aan verspieders van La Sinrang en dat de kampongbewoners zich hadden gehouden aan den ontvangen last om na het invallen der duisternis in hunne huizen te blijven. Nadat het terrein aan de oeverzijde der 30 M. breede en 1.30 M. diepe Lamoerangrivier (de grens tusschen Alietta en Sawietto) verkend was, rukte de colonne om 8 uur v. m, in de richting van Sawietto op. Het overtrekken der Lamoerangrivier, waarbij de bagage en de munitie op gekoppelde sampans moesten worden overgebracht, veroorzaakte veel oponthoud. In een breed front werd daarop door het zeer begroeide terrein langs den Boeloe-Menarang naar La Paloppo gemarcheerd, dat men om 3 uur n. m. bereikte. De huizen waren verlaten, doch op verschillende plaatsen waren witte vlaggen geplaatst. In de woning van La Koedo, een vertrouweling van La Sinrang, werden eenige gereedschappen voor het aanmaken van munitie gevonden. Aangezien de plaats goed water had, werd hier het bivak betrokken. Evenals La Paloppo waren ook de in de buurt gelegen huizen van anré goeroe La Badjoe verlaten. Wederom werd het bivak des nachts beschoten; om 10 uur n. m. loste de vijand een 20tal schoten uit het + 300 M. ten W. van het bivak gelegen begroeide terrein. Den 9den Januari marcheerde de colonne om 7 uur v. m. in W. richting uit La Paloppo af. In het begroeide terrein, waaruit den vorigen avond geschoten was, werden verscheidene Beaumontpatronen gevonden. Vervolgen richtte zij zich noordwaarts. In kampong Tempangé werd om 12 uur 15'n. m. eenig vuur ontvangen van den in het begroeide terrein verborgen vijand, die onmiddellijk verdreven werd. Bij Boelo werd de colonne om 1 uur n.m. weder en thans uit verschillende richtin- 327 gen vrij hevig beschoten. Wederom werd onmiddellijk geattakeerd, met het gevolg, dat de vijand 6 dooden met voorlaadgeweren in onze handen liet. De vervolging werd tot 2 uur n. m. voortgezet, waarop om 2 uur 20' n. m. het bivak werd betrokken, in den N. rand van Boelo. Om 10 uur n.m. werd ook dit bivak beschoten. Den lOden Januari rukte de colonne om 7 uur v. m. door zwaar begroeid terrein op naar Oeloe-Tèdongé. Om 8 uur 30' v. m. werd nabij den passer van verschillende zijden uit huizen en struikgewas vrij hevig vuur ontvangen. De Vijand moest met achterlating van 5 dooden, 1 repeteer-en 1 achterlaadkarabijn, benevens 4 voorlaadgeweren en eenige blanke wapens het veld ruimen. Om 9 uur 10' v. m. voegde de luitenant Giebing zich met 1 sectie bij de colonne. Deze officier was den vorigen dag met een peloton der lste compagnie te Alietta aangekomen met opdracht voeling met de colonne te zoeken en de verbinding daarvan met Rappang te onderhouden. Om 9 uur 20' v. m. marcheerde men door zeer begroeid terrein verder in de richting van Lérang-Lérang. Om 11 uur 15' v. m. werd op korten afstand uit den begroeiden rand van deze kampong vuur ontvangen. De naar schatting 40 a 50 man sterke vijand werd onmiddelijk met achterlating van 2 gesneuvelden op de vlucht gejaagd. Vervolgens werd door kampong Pinrang in W. richting opgerukt naar een op een open sawahvlakte gelegen huizencomplex van La Sinrang. Bij de doorzoeking van die woningen werden 4 voorlaadgeweren gevonden en trof men een inlander aan, die mededeelde, dat La Sinrang dien dag naar het noorden was gevlucht. De colonne vervolgde hierop haren marsch in Z. W. richting naar Akka, welke kampong om 2 uur 30* n. m. bereikt werd. Het hoofd van deze plaats, anré goeroe La Banga, was afwezig en had zijne woning, welke een grooten vooraad djagoeng en padi bevatte, onder de hoede van enkele vrouwen achtergelaten; alles wees op een overhaaste vlucht. De vrouwen beweerden, dat La Banga kort te voren met 6 geweerdragenden in N. richting was gevlucht. Om 3 uur n. m. werd te Akka het bivak betrokken. 328 Wegens de vermoeidheid van den troep werd den llden Januari te Akka rustdag gehouden; alleen werd in den omtrek in verschillende richtingen door patrouilles verkend. De rijstvooraad werd uit dien van La Banga aangevuld. Den llden Januari keerde de sectie van den luitenant Giebing, vergezeld van 1 sectie der 2de compagnie, naar Alietta terug. Om 1 uur n. m. kwam de Timoreesche compagnie onder den kapitein Kroon te Akka aan. Hij was den vorigen dag uit Soeppa vertrokken en had van daar het spoor der colonne van Bennekom tot Akka gevolgd. De luitenant-kolonel van Bennekom ontving hier het bericht, dat de majoor de Wijs te Paré-Paré was aangekomen en zich naar Rappang zou begeven om hem als leider der excursie te vervangen '). Den 12den Januari marcheerde de colonne om 7 uur v. m. naar Tanresena en Soengkang (waar de marechaussee den 5den Januari onder den luitenant Eilers gevochten had) om deze kampongs te doorzoeken. Daarop werd in N. richting door begroeid terrein naar Oeloe-Tèdongé gemarcheerd, alwaar de luitenant-kolonel van Bennekom het commando aan den kapitein Goldman overgaf en zelf onder dekking van een peloton der 2de compagnie met 2 andere zieke officieren naar Rappang terugkeerde. Bij de overgave van het commando ontving de kapitein Goldman de opdracht in N. richting op te rukken door Pinrang, Patjongan, Palia-E en Oetjoe-E en naar een geschikte bivakplaats te zoeken, alwaar de komst van den majoor de Wijs en de aanvulling der vivres kon worden afgewacht. De colonne Goldman betrok den 12den Januari te Oeloe-Tèdongé het bivak. Op het bericht, dat'La Sinrang zich te Palia-E zou bevinden, marcheerde de kapitein Kroon in den nacht op om hem op te lichten. La Sinrang en zijne bende werden echter niet aangetroffen en de colonne Kroon keerde den 13den te Oeloe-Tèdongé terug. 1) Reeds den 24sten December 1905 had de luitenant-kolonel van Bennekom wegens zijn minder gunstigen gezondheidstoestand ontheffing zijner betrekking als civ.- en mil.- gezaghebber gevraagd. 329 Den 16den Januari kwam de majoor de Wijs te Ooeloe-Tèdongé en nam hij het commando van den kapitein Goldman over. Naar aanleiding van berichten, dal La Sinrang en aroe Sawietto zich zouden ophouden respectievelijk te Bola-E en Oentjoe-E, rukten des nachts twee afdeelingen daarheen. Den volgenden dag keerden deze afdeelingen terug zonder hen te hebben gevonden. Den 18den Januari vertrok de majoor de Wijs met de afdeelingen van het 6de batalion naar Langga, alwaar denzelfden dag ook de lste luitenant Franssen Herderschee met een brigade marechaussee aankwam. De colonne Kroon rukte van Oeloe-Tèdongé op naar Djampoea. Den volgenden dag had te Langga, welke zwaar versterkte kampong zich den 15den Januari aan den luitenant Franssen Herderschee had overgegeven, eene bespreking plaats met de bevolking en werd haar door den colonne-commandant de wil van het Gouvernement bekend gemaakt. Daarop marcheerde het geheel naar Djampoea, waar de colonne Kroon was. Hier meldden zich de radja's van Djampoea en Maiwa bij den colo nne-commandant. Volgens vage geruchten zou de vorst van Gowa zich te BatoeLappa bij Kabelangan, niet ver van de Sadang, ophouden en zou de overgang van die rivier bij Tjenrana door een benting worden beheerscht. Hierop werd aan de afdeelingen Franssen Herderschee en Kroon opgedragen recpectievelijk op te rukken tot ten N. van Kabelangan en naar Tjenrana a/d Sadang en in samenwerking den vorst te zoeken (zie hoofdstuk XXI). Aan de 3de compagnie werd opgedragen den volgenden dag naar Langga terug te keeren, na ontvangst van vivres uit Paré-Paré over Oeloe-Tèdongé op te rukken naar Noord Sawietto en de vijandige elementen aldaar onschadelijk te maken; Langga zou bezet blijven door 50 man onder een officier. De majoor de Wijs vertrok daarop naar Paré-Paré. Terwijl de colonnes Franssen Herderschee en Kroon den 20sten Januari naar het noorden oprukten, marcheerde de compagnie Goldman naar Langga en betrok daar het bivak. De bevolking werd aan den arbeid gezet om de wallen der 330 versterking te slechten. De matowa leverde 3 lilla 's en 11 voorlaadgeweren in. Den volgenden dag kwam het S. S. „Kwartel" voor Langga met 61 man aanvulling en vivres, waarop de kapitein Goldman den 23sten januari met 130 geweren oprukte naar Pinrang, in het gebied van La Sinrang, alwaar gebivakkeerd werd '). Het bivak werd des nachts een oogenblik beschoten. Denzelfden nacht rukte eene colonne van 60 geweren op naar LérangLérang en Amasangan (bij elkaar gelegen) om La Sinrang op te lichten, doch zonder succes. Een familielid van La Sinrang werd, omdat hij weigerde inlichtingen te geven, medegenomen. In den vroegen morgen van den 24sten Januari, gelijktijdig met de terugkomst van het uitgerukte peloton, werd het bivak hevig beschoten, vermoedelijk door de bende van La Sinrang. De vijand werd verdreven en achtervolgd, totdat de voeling verloren ging; hij liet 1 gesneuvelde en 1 beaumontgeweer in onze handen. Daar volgens geruchten La Sinrang naar het noorden was vertrokken, rukte de colonne Goldman den 25sten Januari over Paletiang, Oedjongé en Telebangi op naar Oeroeng, alwaar het bivak betrokken werd. Het gelukte niet om aanraking met de bende van La Sinrang te verkrijgen, waarop de colonne den 26sten Januari naar Pinrang terugkeerde; wegens de vele regens waren de paden overal zeer slecht en moeielijk begaanbaar, vooral het gedeelte Matenreng — Paletiang, dat door een moeras voerde. Te Pinrang ontving de colonne-commandant het bericht, dat de luitenant Giebing naar Paré-Paré was teruggeroepen, waarop den volgenden dag naar Langga werd teruggekeerd om aldaar regelingen te treffen en 7 zware zieken te brengen. Te Langga meldden zich den 28sten Januari eenige hoofden.. Na hier 63 man onder den luitenant Broese te hebben achtergelaten rukte de kapitein Goldman den 29sten Januari met 105 geweren wederom op naar Pinrang, waar eenige hoofden uit den omtrek zich bij hem kwamen melden. Naar de colon- 1) Het bivak Langga kwam onder commando van derf luitenant Giebing, die den 21sten Januari uit Paré-Paré was aangekomen. 331 ne Kroon werd een bericht gezonden om te trachten verband te krijgen. Den 30sten Januari werd bericht ontvangen, dat La Sinrang vergeefsche pogingen had aangewend om bij Oeroeng de Sadang te passeeren (aroe Sawietto zou hem daarin door het weigeren van prauwen hebben verhinderd) en dat hij zich thans bij Telebangi bevond. Onmiddellijk rukte de colonne Goldman daarheen. Zij slaagde er ditmaal in om aanraking te krijgen met zijne bende. Niettegenstaande een hardnekkig voortgezette vervolging wist deze echter met achterlating van een gesneuvelde te ontkomen. Na afloop dezer actie werd bij dentweesprong bij Ongkoe het bivak betrokken. Daar de gidsen geen nadere gegevens wisten te brengen omtrent de verblijfplaats van La Sinrang, marcheerde de colonne den 31sten Januari na?r Malimpoeng, waar de kapitein Goldman betere spionnen hoopte te verkrijgen van den aroe Malolo Sawietto; dit hoofd voldeed aan den wensch van den colonnecommandant en opnieuw werd herhaaldelijk uitgerukt om La Sinrang in handen te krijgen, doch steeds vruchteloos. De colonne marcheerde daarbij den 2den Februari van Malimpoeng naar een huis ten O. van Soeli en den 3den Februari over Sawietto naar Pinrang. Na nog den 4den een vergeefsche tocht te hebben gemaakt over Sawietto, Bori-Aloé, Tjamponiki, Lanra E en Paletiang ging zij den 5den Februari naar Langga om te fourageeren. Den 6den Februari was de thans nog 102 geweren sterke colonne weer te Pinrang. Hoewel hier geen berichten omtrent La Sinrang werden ontvangen, bleek des nachts door eene beschieting op grooten afstand (600 M.), dat de vijand zich in den omtrek ophield. Den volgenden morgen kwam om 6 uur v. m. een spion melden, dat hij het verblijf van La Sinrang en enkele volgelingen wist aan te wijzen. Onmiddellijk werd daarheen opgerukt en de bende bij Palia E verrast. Wederom wist La Sinrang te ontsnappen, 3 gesneuvelden, 2 gevangenen, 2 achterlaadgeweren en een paard in onze handen latende. De vervolging werd doorgezet tot Ongkoe, waar het spoor, verloren ging. Den volgenden nacht (7 — 8 Februari) beschoot de vijand 332 wederom ons bivak; onmiddellijk uitgerukte patrouilles zochten hem vergeefs. Bij het aanbreken van den dag werd het bivak hevig beschoten, vermoedelijk door de geheele bende van La Sinrang. Hoewel de vijand onmiddellijk aangevallen en tot Óeloe-Tèdongé vervolgd werd, gelukte het niet de bende een gevoelig verlies toe te brengen. Bij eene daarop naar Sawietto en Amasangan gemaakte verkenning bleken deze plaatsen door de bevolking verlaten te zijn. Des nachts (8—9 Februari) gelukte het aan een hinderlaag om eene bende, die het bivak beschieten wilde, te verrassen en op de vlucht te drijven. Gedurende de actie van den lOden en llden Februari werd de bende van La Sinrang nabij eene onvoltooide versterking in kampong Tiroeang verrast, waarbij zij 4 dooden en 4achterlaadgeweren in onze handen moest laten, doch La Sinrang zelf ontkwam weer. Terwijl de colonne Goldman zich in Sawietto bevond, trachtte een vijandelijke bende in den nacht van 13/14 Februari het bivak Langga le overrompelen. Om 1 uur 30' v. m. drongen 25 a 30 gewapenden plotseling het bivak binnen; de bezetting was op deze overvalling voorbereid en verjoeg de bende met achterlating van 5 dooden onze verliezen bedroegen 1 Amboineesch sergeant en 1 Amboineesch fuselier gesneuveld en 1 Amboineesch fuselier gewond. Tijdens het gevecht met den binnengedrongen vijand werd het bivak door eene andere bende onder vuur genomen ('). Niettegenstaande gedurende de geheele maand Februari door de colonne Goldman in Sawietto gepatrouilleerd werd, verbeterde de toestand er slechts weinig. Eerst wanneer het verzet in Enrekang geheel gebroken zou zijn en meer troepen vrij zouden komen, zou ook met Sawietto kunnen worden afgerekend. Den 26sten Februari werd aan de colonne Goldman de opdracht gezonden om naar Enrekang te gaan. Zij vertrok op den 2den Maart van Langga en kwam den 5den te Enrekang aan. Nadat de majoor de Wijs de leiding der Sawietto colonne aan den kapitein Goldman had overgedragen en den 22sten 1) zie bijlage LVII. 333 Januari te Rappang was aangekomen, nam hij aldaar den 27sten het civiel-en militair bestuur over dé Adjatapparang en Masenrempoeloelanden van den luitenant-kolonel van Bennekom over. De taak van den nieuw opgetreden militairen commandant werd aangegeven in eene instructie ('), welke de majoor de Wijs den 29sten d. a. v. te Rappang ontving. Behalve over de marechaussee- en de Timoreesche compagnie (3de compagnie L. H. 15de bataljon) beschikte de majoor de Wijs over de lste, 2de en 3de compagnie 6de bataljon, welke gelegerd waren als volgt: I. te Rappang: Staf, personeel der militaire administratie en adm. kader der compagnieën; de lste compagnie (91 Europeanen) en 40 Amboineesche onderofficieren en minderen der 2de compagnie (tijdelijk minder geschikten); II. te Langga; 3de compagnie Amboineezen, sterk 4 officieren, 156 onderofficieren en minderen; III. te Paré-Paré: V2 2de compagnie Amboineezen, sterk 2 officieren, 75 onderofficieren en minderen, benevens zieken, bestemd voor evacuatie. Den 2den Februari werd aan de lste compagnie 6de bataljon, opgedragen van Rappang naar Enrekang op te rukken en dit punt te bezetten. Door het wegblijven der voor den trein benoodigde draagpaarden moest de afmarsch tot den volgenden dag worden uitgesteld (2). Na het uitoefenen van pressie waren 1) zie bijlage LVIII. 2) Ook later, 0. a. den lOden Februari, waren de petékévoerders onwillig om bij de transporten hunne diensten te verleenen. Verhooging van loon tot f 1.50 per paard en per dag en de belofte niet verder dan tot Enrekang te worden doorgezonden konden hen evenmin daartoe bewegen. Den 13den Februari moesten daarom de paarden van een van Paré-Paré aangekomen transport te Rappang worden aangehouden om den volgenden dag te dienen voor een noodzakelijke vivresaanvulling van de compagnie te Enrekang. Den lsten Maart werden 60 draagpaarden te Rappang opgekocht voor ± f 55 per stuk om gebezigd te worden voor den transportdienst Rappang—Enrekang en dus voortaan onafhankelijk te zijn van de pétékes. 334 den 3den Februari voldoende petekés aanwezig, waarmede een peloton onder den kapitein Hamakers naar Enrekang afmarcheerde; den lOden Februari volgde het andere peloton zijner compagnie. Den 14den Februari ontving de majoor de Wijs uit Kalossi het bericht van den commandant der Timoreesche compagnie, dat den 5den Februari de bergstellingen bij Lali en 6 andere stellingen genomen waren (zie hoofdstuk XXI) en dat de vorst van Gowa zou gevlucht zijn naar Rimboeng. Ook werd den 14den bericht ontvangen van de reeds beschreven overvalling van Langga (13/14 Februari). In verband met het verzoek om versterking van den bivakcommandant te Langga werd dit bericht doorgezonden naar de colonne Goldman te Pinrang. Op het verzoek van den majoor de Greve, assistent-resident van Boni, werd ook van uit Rappang steun verleend bij de actie tegen Belawa, een landschap gelegen ten N. van het meer van Tempé ('). De lste luitenant Bartelds rukte den 22sten Februari met 60 geweren naar Belawa op, alwaar alles rustig bevonden werd. Den volgenden dag kwam daar ook de colonne de Greve, sterk 100 bajonetten, uit Boni en keerde de afdeeling Bartelds, na op verzoek van den majoor de Greve een detachement van 25 men te Boeloe-Bangi te hebben achtergelaten, naar Rappang terug. Den 26sten Februari werd ook dit detachement naar Rappang teruggezonden. Bij 'de lste compagnie, welke in 2 pelotons den 3den en lOden Februari naar Enrekang was opgerukt, deed zich tot den 22sten Februari niets bijzonders voor, toen eene patrouille van 55 geweren onder den 2den luitenant Buijs bij de kampong 1) Naar aanleiding van door den assistent-resident van Boni ontvangen berichten, dat de bevolking van het landschap Belawa zich niet onder Wadjo rekende en in verband daarmede ook geen aandeel wenschte te betalen in de aan Wadjo opgelegde oorlogsschatting—reden waarom het zich op verzet voorbereidde en daaraan reeds gedeeltelijke uitvoering had gegeven door het opwerpen van eene borstwering beoosten de Salo-Tokadek—besloot Z. Ed. G. tot machtsvertoon in gemeld landschapje over te gaan, waartoe bovendien aanleiding bestond, omdat gebleken was dat de rooverbenden, die af en toe Sidenreng onveilig maakten, thuis behoorden in de kampong Belawa. 335 Kautoe, aan de Z. O. helling van den Bambapoeang op verzet stuitte. Daar de patrouillecommandant zijn macht zwak oordeelde om de vijandelijke stelling aan te tasten, zond hij een verzoek naar Enrekang om versterking. Om 4'/2 uur n.m. kwam de lste luitenant Voüte met 34 geweren uit Enrekang bij Kautoe aan en nam hij het bevel van den luitenant Buijs over. Na zich op de hoogte van den toestand te hebben gesteld besloot de luitenant Voüte onmiddellijk tot den aanval op de benting over te gaan, welke op + 500 M. van de eigen opstelling lag. De sectie Buijs ontving de opdracht de vijandelijke stelling van het N. W. aan te vallen, terwijl de luitenant Voüte deze met 2 sectiën van het Z. O. zou aantasten. Omstreeks 5 uur n.m. begon de opmarsch. De afdeeling Voüte slaagde er in de versterking a x) van 2 zijden binnen te dringen, waarbij de vluchtende vijand 4 dooden, 1 gevangene en 3 voorlaadgeweren in onze handen moest laten. De benting was om 6 uur n. m. in ons bezit. Intusschen was de sectie Buijs tijdens haren opmarsch naar de aangewezen benting hevig beschoten uit eene andere, tevoren nog niet ontdekte versterking c en daardoor gedwongen om zich naar deze te keeren. De aanval, waarbij een 2M. hooge steenen wal (waarop 1 M. hooge pagger) tot 5 maal toe vruchteloos bestormd werd, koste ons 2 gesneuvelden en 2 zwaargewonden. Daar de sectie ook reeds gedurende den opmarsch 1 zwaargewonde en verscheidene lichtgewonden achter had moeten laten en de luitenant Buijs geen kans zag met zijne verzwakte afdeeling de versterking te nemen, trok hij zich uit het vuur terug, waarna verbinding werd verkregen met den luitenant Voüte, die na de door hem bestormde benting a te hebben genomen ter ondersteuning van den luitenant Buijs was opgerukt. In verband met de inmiddels invallende duisternis werd van een verder optreden afgezien en de troep verzameld, deels in de veroverde benting, deels op het punt van waar om 5 uur de actie was begonnen 2). 1) Zie schets 20. 2) Zie bijlage L1X. 336 Het gevecht had ons 3 gesneuvelden, 6 zwaar- en 1 lichtgewonden gekost (allen Europeanen), terwijl 1 geweer was zoek geraakt. Aangezien de luitenant Voüte het terrein te zwaar versterkt achtte en ook te sterk bezet om na de geleden verliezen met zijn vermoeiden troep zijn opdracht volledig uit te voeren, keerde hij den volgenden dag, na de dooden te hebben begraven, naar Enrekang terug, waar de colonne om 5 uur 30' n. m. aankwam. Den 22sten Februari kwam de kapitein Muller te Enrekang aan en nam hij het commando van den kapitein Hamakers, die ziek was, over. De nieuw opgetreden bivakcommandant zond, nadat de colonne Voüte den 23sten Februari te Enrekang was teruggekeerd, terstond bericht van het gevecht bij Kautoe aan den majoor de Wijs te Rappang met de mededeeling, dat Kautoe bezet zou zijn door volk, dat in het vorige jaar van den Bambapoeang verdreven was en onder aanvoering stond van Ambo Koesen, La'Taboe en Ambo Betje La Batjo, terwijl in Rangas, op een 500 M. hoogen bergrug ten O. van het bivak, een zekere Poewana Bana drie bentings zou hebben gebouwd en de beschikking zou hebben over 30 achter- en 40 voorlaadgeweren. Met het oog op de sterkte van zijn troep achtte de kapitein Muller het niet raadzaam om terstond opnieuw uit te rukken. Hij meende zich niet aan een tweede échec te mogen blootstellen, achtte de te Enrekang aanwezige troepenmacht ten eenen male onvoldoende om de vijandelijke elementen in zijn ressort onschadelijk te maken en derhalve aanvulling met eene , Amboineesche compagnie noodzakelijk. Ten slotte gaf de kapitein Muller te kennen, dat in de omliggende sterke bentings groote tegenstand kon worden verwacht, waarom hij in overweging gaf tegen deze versterkingen berggeschut en springmiddelen te bezigen. Teneinde over de noodzakelijkheid van de naar Enrekang te zenden versterking te kunnen oordeelen vatte de majoor de Wijs het voornemen op om na aankomst van eene den25sten Februari te verwachten aanvulling uit Paré-Paré zelf daarheen te gaan. Nadat den 26sten Februari aan de Sawietto-colonne (3de compagnie) was opgedragen om onder achterlating van een de- 337 tachement van + 50 bajonetten te Langga naar Enrekang te marcheeren vertrok den lsten Maart ook de majoor de Wijs, na achterlating te Rappang van eene bezetting van 2 officieren en 72 geweren, met alle beschikbare militairen en dwangarbeiders naar Enrekang, teneinde persoonlijk de leiding der actie in deze landstreek op zich te nemen. Den 5den Maart kwam de 3de compagnie van Langga te Enrekang aan en kon de majoor de Wijs aldaar beschikken over: de lste compagnie 6de bataljon (135 geweren), „ 3de „ 6de „ (100 „ ), 1 sectie 2de compagnie (25 geweren) en verder over ± 35, karabijnen (Mar. en Timoreesche compagnie). Hoewel den 4den Maart de aroe Enrekang de korte verklaring onderteekend had, moest ons gezag in Enrekang nog geheel gevestigd worden. Wel keerde de bevolking hier en daar in hare kampongs terug, doch een groot gedeelte was ons nog zeer vijandig gezind. De majoor de Wijs had dan ook het voornemen opgevat om, zoodra voldoende vivres en verbandmiddelen waren opgevoerd, op te rukken tegen Kautoe en Rangas. Extra Bijlage No. 37. I. M. T. 1916. 7. 338 XXIII. Actie in de Adjatapparang en Masenrempoeloe van 5 Maart—1 Augustus 1906 (einde der expeditie). A. Actie in Enrekang tot den val van Kautoe en Rangas. (29 en 31 Maart 1906). Den 5den Maart had de majoor de Wijs te Enrekang te zijner beschikking de le en 3e compagnie en '/4 2e compagnie Inf. VI benevens + 35 karabijnen der marechaussee- en Timoreesche compagnie, totaal 295 man. Het lag in zijne bedoeling om na aanvulling der vivres en verbandmiddelen op te rukken tegen Rangas en Kautoe. Met het oog op dit voornemen was reeds den 27sten Februari naar de geschikste gelegenheid gezocht om van uit Enrekang het N. O. gelegen Rangas te bereiken. Den 2den Maart werd met eene sectie opgerukt naar den ten oosten van het bivak gelegen heuvelkam teneinde van een hoogen top de bentings bij Rangas met den kijker te verkennen. Deze bleken te liggen in een lijn N. Z. op een tweeden heuvelkam, O. waarts gelegen van den eersten en door een ± 400 M. diep dal daarvan gescheiden. Met het gewapend oog kon worden waargenomen, dat de bentings door hooge, waarschijnlijk op steenen wallen geplaatste palisadeeringen omgeven waren. In den avond van den 8sten Maart ontving de majoor de Wijs te Enrekang het bericht, dat de vijand in het hooge gebergte aan de overzijde van de Kaloepini, achter- en zuidwaarts van den hoogsten top, een benting had gebouwd. In den daarop volgenden nacht werd het bivak beschoten. Hoewel de verwachte aanvullingen nog niet aangekomen waren, gaf hierop de majoor de Wijs den 9den Maart last tot het nemen en slechten der pas opgeworpen versterking. Deze taak werd opgedragen aan eene colonne van 120 geweren en karabijnen onder den kapitein Muller. Om 1 uur n. m. werd bovendien een afdeeling van 60 geweren onder den 2den luitenant van Helsdingen uitgezonden om stelling te nemen op een der toppen aan den weg naar Rangas, teneinde toeloop van volk tegen te gaan. 339 De colonne Muller, ingedeeld in 2 sectien Europeanen, 1 sectie Amboineezen en 1 gemengde sectie marechaussee en Timoreezen en waaraan 32 dwangarbeiders en 4 tandoes waren toegevoegd, vertrok om 6 uur 45 min. v. m. uit Enrekang en volgde aanvankelijk den weg naar Rappang om den vijand in den waan te brengen dat zij derwaarts ging. Na gedurende ruim een uur in Z. richting te hebben gemarcheerd werd naar het oosten afgeslagen en verder door het bedekte terrein een pad gevolgd, dat nagenoeg in N.O. richting en recht op de benting aanliep. Om 12 uur middag werd de rand van het bedekte terrein bereikt en bevond de colonne zich op + 300 M. ten W. van de benting, waarin de vijand klaarblijkelijk nog niets van hare nadering had bemerkt. Tusschen de colonne en de versterking lag een diep ravijn, dat in oostelijke richting opliep. De commandant bestemde de karabijnen-sectie onder commando van den iden luitenant van Mourik voor eene omtrekking door dit ravijn tot aan een Z. O. van de benting gelegen punt. Van daar zou zij in N. W. richting den aanval doen. Onderwijl zouden de beide Europeesche sectiën aan den rand van het ravijn stelling nemen en den vijand door hun vuur afleiden, zoodra de sectie van Mourik ontdekt werd. De Amboineesche sectie zou den trein dekken en de voorwaartsche beweging der gevechtslinie achter het midden volgen. Ongeveer een kwartier later werd de sectie van Mourik ontdekt, hetgeen uit het geschreeuw des vijands bleek, en openden de Europeanen het vuur. Toen zij tot den aanval oprukte en het vuur der Europeesche sectiën gevaarlijk voor haar moest worden, werd dit gestaakt en rukten ook de Europeanen door het ravijn ten aanval. De versterking werd dus uit W. en Z. O. richting aS'ngetast. De beide aanvalsgroepen beklommen tegelijkertijd den vijandelijken heuvel, waarop om 1 uur n. m. gezamenlijk de stormaanval werd gedaan. De vijand hield moedig stand, doch moest ten slotte voor de stormende troepen wijken, 13 dooden achterlatende. Op zijn vlucht verloor hij nog 7 man, terwijl bij den direct daarop volgenden aanval op een nabijgelegen kampong, van waaruit 340 de sectie van Mourik bij haren opmarsch was beschoten, wederom 7 man werden neergelegd. De vijand liet dus 27 dooden, verder 3 achter- en 11 voorlaadgeweren, benevens blanke wapens en munitie in onze handen. Aan onze zijde waren 4 man gewond. Om 4 uur n. m. waren de colonnes Muller en van Helsdingen in het bivak te Enrekang terug. Het bleek, dat de genomen benting gebouwd en bezet was geweest door volk uit Maiwa. In den nacht van 10 op 11 Maart werd het bivak Enrekang; om 11 uur op nieuw beschoten, waardoor een Europeesch fuselier en 5 treinpaarden werden gewond. De vijand werd door eene onmiddellijk uitgerukte patrouille met een verlies van 2 dooden en 3 gewonden verdreven. Den llden Maart maakte de majoor de Wijs van Enrekang uit een verkenning naar Kautoe en Rangas. Hierbij bleek, da} deze kampongcomplexen ') aan alle zijden omringd waren door in onderling verband aangelegde bentings en versterkingen, die door met geweren bewapende benden sterk bezet waren. Met het oog op het groot aantal versterkingen en het zware terrein achtte de majoor de Wijs het niet raadzaam met de te Enrekang beschikbare macht (l'/2 compagnie) tegen Kautoe en Rangas op te rukken en ontbood hij daarom de marechaussee- en de Timoreesche compagnie naar Enrekang. Onder mededeeling van het bovenstaande aan den G. M. C. gaf Z. H. E. G, als zijne meening te kennen, dat voor den aanval op Kautoe eenig 3.7 cM. marinegeschut en voor dien op Rangas zelfs berggeschut gewenscbt was.2) Naar aanleiding hiervan vertrok de G. M. C. den 20sten Maart met den chef van den staf en de te Makasser beschikbare afdeeling genietroepen naar Enrekang, handgranaten en spring- 1) Toen de pabitjara van Enrekang den 28sten Februari zijne opwachting kwam maken bij den bivakcommandant aldaar, was hij vergezeld van al zijne ondergeschikte hoofden, uitgezonderd die van Kautoe en Rangas. Kautoe, dat later het brandpunt van verzet bleek te zijn, had nimmer ten volle erkend onderworpen te zijn aan het hoofd van Enrekang en had zich vroeger met succes tegen hem verzet. 2) Zie bijlage LX. 341 middelen medenemende. Met het doel de in Sawietto ageerende colonnes van het 6de bataljon af te lossen en de troepenmacht te Enrekang daarmede te versterken werd eene compagnie 9de bataljon in gedeelten (resp. 20 en 23 Maart) naaf Langga overgevoerd. Verder besloot Z. H. E. G. 2 kanons van 3.7 van H. M. „Serdang" aan de actie tegen Kautoe en Rangas te doen deelnemen. In afwachting van den G. M. C. werd van uit Enrekang niet meer naar Kautoe en Rangas uitgerukt. De actie bepaalde zich, behalve tot het uitzenden van nachtelijke patrouilles en hinderlagen langs de oevers der Kaloepini, tot een vruchteloozen tocht op 13 Maart van eene colonne van 80 geweren onder den 2en luitenant van Helsdingen naar Koelo in Sawietto met het doel zich van Makroda, een zwager van La Sinrang, en eenige zijner bloedverwanten meester te maken, en tot eene poging den 20sten Maart om La Sinrang, die zich te Peiro zou bevinden, op te lichten. Den 14den Maart kwam de compagnie marechaussee onder den kapitein ten Seldam en den 17den ook de Timoreesche compagnie te Enrekang aan. Deze afdeelingen, te zamen rf 150 karabijnen sterk, .werden in één compagnie onder het commando van den kapitein ten Seldam vereenigd. Deze compagnie vertrok weer den 20sten Maart uit Enrekang om te trachten het spoor van den vorst van Gowa in Sawietto terug te vinden. Den 21sten Maart kwam de G. M. C. met de sectie * 7 snelvuurgeschut onder dekking van eene sectie van het 9de bataljon te Rappang aan. Naar aanleiding van eene den 22sten Maart te Rappang met Z. H. E. G. gehouden bespreking liet de majoor de Wijs de compagnie ten Seldam uit Sawietto en het detachement van Peiro (zie boven) onverwijld naar Enrekang terugkeeren. De vijand had na het verlies van zijn benting aan de overzijde van de Kaloepini op den 9den Maart zich slechts bepaald tot eene nachtelijke beschieting van het bivak te Enrekang op den 14den Maart, waarbij een Europeesch fuselier doodelijk werd gewond, en tot een lansaanval op eene afdeeling van + 20 man (aanvulling der Timoreesche compagnie), welke den 20sten Maart van Maroning te Enrekang aankwam. Dit troepje werd n. 1., na eenigen tijd door den vijand te zijn gevolgd, door 15 342 lansdragehden geattakeerd. De aanval kostte den vijand 2 gesneuvelden, terwijl onzerzijds geen verliezen geleden werden. Den 24sten Maart kwam de G. M. C. met den majoor de Wijs en den chef van den staf te Enrekang aan, den 25sten gevolgd door een aanvulling van officieren en minderen en door het detachement van Peiro. Den 26sten Maart was de kapitein ten Seldam met 34 man te Enrekang terug; de rest zijner compagnie had hij wegens ziekte en afmatting te Rappang moeten achterlaten. Den 27sten Maart werden te Enrekang de voorbereidingen getroffen voor den aanval op Kautoe en Rangas. De hiervoor bestemde colonne ') werd samengesteld uit; de lste compagnie 6de bataljon, de 3de compagnie 6de bataljon, de compagnie ten Seldam, op sterkte van eene marechausseecompagnie gebracht door aanvulling met Amboineesche militairen van het 6de bataljon, 1 sectie 9de bataljon, 2 stukken 3.7 cM. snelvuurgeschut, treinafdeeling en ambulance. Het geheel stond onder commando van den majoor de Wijs, aan wien was toegevoegd de kapitein van den generalen staf den Dooren de Jong. Den 28sten Maart marcheerde de colonne 2) vergezeld van den G. M. C van Enrekang naar Toewarak. Deze kampong werd om 10 uur v. m. bereikt, waarop van een ten N. van Toewarak gelegen bergrug de vijandelijke stelling van Kautoe werd verkend. Des middags om 12 uur werden de bevelen voor den aanval gegeven. 3) De artillerie kwam op het hoogste punt van den ten Z. W. van Kautoe gelegen bergrug in stelling en opende om 12 uur 30, n. m. haar vuur. De infanterie ontving de volgende bevelen, waarvoor de compagnies-commandanten bij de artillerie-stelling waren verzameld: 1) Zie bijlage LXI. 2) Zie bijlage LXII. 3) Zie schetsen 21 en 22. 343 a. de marechaussee-compagnie maakt een omtrekkende beweging naar 's vijands linkervleugel om de rots aan die zijde te bestormen in verband met een aanval van de lste compagnie Inf. VI aan de andere zijde; aan de lste compagnie wordt een sectie 3de compagnie Inf. VI toegevoegd; b. de lste compagnie Inf. VI zal in den uitersten rand van het bedekte terrein N. W. van de artillerie stelling nemen, een schijnaanval doen teneinde de aandacht des vijands van de omtrekkende marechaussee af te leiden en vervolgens tot een werkelijken aanval overgaan, wanneer die der marechaussees zich voldoende teekent; c. de *de compagnie Inf. VI geeft eene sectie artilleriedekking (reeds ingevolge marschbevel aangewezen), eene sectie versterking aan de marechaussee-compagnie en vormt met 2 sectiën de reserve nabij de artilleriestelling; d. de sectie Inf. IX treindekking zal zich met den trein opstellen aan den westvoet van den rug der artilleriestelling, waarbij ook de ambulance zich opstelt onder aparte dekking van 1 groep der lste compagnie Inf. VI. De staf was bij de artilleriestelling verzameld en kon de omtrekkende beweging der marechaussee-compagnie vrij goed volgen. Deze marcheerde door over 't algemeen zeer steil terrein, terwijl slechts hier en daar een voetpad kon worden gevolgd. Eerst tegen 5 uur n. m. was zij bij de rotsversterking en kon de aanval worden begonnen. De luitenant Berckenhoff kreeg de opdracht om met 3 brigades, voorzien van stormladders en gesteund door het vuur zijner 4e brigade, die een rotspunt op zijn linkervleugel zou bezetten, de rots te beklimmen. De onderluitenant Weijs moest voorloopig met zijne 2 brigades in reserve blijven en de voorr waartsche beweging van Berckenhoff met vuur steunen." De trein werd door de toegevoegde sectie der lste compagnie gedekt. De 4de brigade Berckenhoff kon slechts langzaam naar de haar aangewezen rots terrein winnen, waarom de compagnise-commandant haar met eene brigade Weijs versterkte. Kort daarop werd ook de 2de brigade Weijs in de vuurstelling der eerste vooruitgebracht. 344 Het begon reeds donker te worden toen de compagnies-commandant van den luitenant Berckenhoff het bericht ontving, dat rrtj Slechts met 8 man den rotsvoet had bereikt en dat deze onmogelijk te beklimmen was. De compagnies-commandant besloot toen de rots van de achterzijde te beklimmen en verzamelde en drietal sterk dooréén geraakte brigades benevens de infanterie sectie. Het was reeds volkomen donker, toen deze troep de achterzijde van de rots bereikte. Plotseling kreeg hij door 't dichte geboomte vuur uit de schietgaten van een steenen borstwering. Deze werd met storm genomen, waarna eenige huizen werden inbrand gestoken om den volgenden brigades den weg der voorste aan te geven. De vijand hief van een vóórliggenden hoogen rand een luid geschreeuw aan, waartusschen plotseling het hulpgeroep van een Europeesch militair weerklonk. In zijne richting voortsnellende vonden de marechaussees een Europeesch fuselier van de lste compagnie, die een lanssteek door den voet had en meedeelde, dat 3 zijner kameraden, evenals hij van de compagnie afgedwaald, door den vijand waren afgemaakt. Door hem geleid vond men werkelijk nog 2 gewonde Europeesche fuseliers, waarvan een spoedig overleed; de derde had zijn compagnie weder kunnen bereiken, zooals den volgenden dag bleek. Intusschen vuurde de vijand steeds van af de rots. Om 8 uur n.m. gaf de compagnies-commandeant aan de sectie infanterie den last om de ambulance en de achtergebleven brigades te gaan halen. In alarmstelling werd de nacht doorgebracht. Bij het aanbreken van den dag waren de ambulance en de achtergebleven brigades nog niet opgesloten. De vijand bad zich gedurende den nacht slechts bepaald tot eenige schoten nu en dan. Ten 7 uur v. m. was de compagnie bij den commandant verzameld en toen bleek dat, de sergeant, commandant der infanterie sectie, den door hem afgelegden weg zoo moeielijk had voorgesteld, dat de luitenant Berckenhoff het niet gewenscht achtte met zijne brigades en die van Weijs benevens de ambulance in donker naar voren te gaan, en bovendien niet noodig, omdat bedoeld sergeant had gezegd, dat de voorste brigades reeds verband hadden met de lste compagnie. 345 r Ondertusschen was deze, die inderdaad ongemerkt in den nacht op slechts 20 passen van de uiterste brigade was gekomen, naar boven geklommen. De rots bleek thans door den vijand ontruimd te zijn. Hij vuurde nog slechts uit de richting van den Bambapoeang. De lste compagnie Inf. VI had om 1 uur 45' n.m. onder het vijandelijk vuur uit Kautoe hare stelling N. W. van de artilleriestelling in den rand van het bedekte terrein ingenomen en met 3 sectiën het vuur geopend. De vierde sectie was gesplitst in dekking der ambulance (zie boven) en dekking van eigen gevechtstrein. Omstreeks 3 uur n. m. werd zij ook van uit een hooge rots, N. W. van hare stelling gelegen, beschoten, waarom zij door den colonne-commandant met eene Amboineesche sectie der reserve werd versterkt. Deze sectie was om 4 uur 30' ter plaatse en werd door den compagniescommandant op den linkervleugel der gevechtslinie tegenover bedoelde rots geplaatst. Van de marechaussee zag deze compagnie niets. Om 5 uur n. m. weerklonk van de artilleriestelling het signaal: „lste compagnie voorwaarts". De derde sectie nam hare richting op Kautoe via de rots, die door den vijand thans verlaten werd, de 2 overige sectiën marcheerden in Z. O richting ten aanval op. Het verband met de Amboineesche sectie op den 1. vleugel ging spoedig tengevolge van de zware begroeiing verloren en werd eerst heel laat op dien dag, nadat zij zich weder bij hare compagnie (de 3dé) had aangesloten, herwonnen. De voorwaartsche beweging der lste compagnie werd onafgebroken tot aan den voet van de Kautoe-rotsen voortgezet. Hier was het vijandelijke vuur op de smalle toegangen en paden zoo sterk, dat in korten tijd verscheidene gewonden vielen en dekking achter rotsblokken moest worden gezocht. Dit gedwongen oponthoud werd tevens benut om op adem te komen, want de troep was zeer vermoeid geraakt. Toen ook thans telkens gewonden vielen, gaf de compagniescommandant aan de beide sectiën der vuurlinie — de derde sectie was nog via de rots in opmarsch en dus nog niet aangesloten, terwijl de Amboineesche sectie het verband met de 346 compagnie verloren had — den last tot voorwaarts gaan. Spoedig was bij het beklimmen der borstweringen alle verband verbroken. Van een algemeene leiding was door het lastige terrein geen sprake meer. De compagnie was in kleine groepjes opgelost, die met de grootste krachtsinspanning streden, nu eens vurende dan weer zich achter rotsblokken tegen vuur, steenen en lansen dekkende. De invallende duisternis maakte ten slotte aan het gevecht een einde nog vóórdat de bovenste borstweringen genomen waren. De troep was bovendien uitgeput en de stormladders waren achtergebleven. De nacht werd in de gevechtsstelling doorgebracht. De vijand bestookte den troep den geheelen nacht met vuur, steenen en lansen, waartegen deze zich zooveel mogelijk dekte door zich stijf tegen den rotswand aan te drukken; eerst tegen den morgen werd het stil in de vijandelijke versterkingen en toen bij daglicht de aanval werd hervat, bleken zij verlaten te zijn. De artillerie had om 5 uur 10, n. m., nadat ook de laatste sectie der reserve ten aanval was opgerukt, haar vuur gestaakt zoodra dit voor. de marechaussee dreigde gevaarlijk te worden en was daarop met den staf, den trein en de ambulance opgerukt tot + 600 M. vóór Kautoe. Hier betrok zij bivak. De staf ging om 7 uur 30' n. m. naar de gevechtslinie en overnachtte bij de 3de compagnie in eene der door deze met groote inspanning veroverde versterkingen. Het was echter pikdonker, zoodat van het nagaan der opstelling geen sprake was. De vijand maakte zich in den'nanacht uit de voeten, 39 dooden in de versterkingen achterlatende. In de holen en gaten zaten vele vrouwen en kinderen verscholen. Van de vrouwen werd vernomen, dat de vijand vele dooden en gewonden langs den loodrechten Z. O. rotswand middels een luchtwortel van een waringin had neergelaten en weggevoerd. De rotsversterkingen bleken buitengewoon sterk te zijn, men zou kunnen spreken van een rotsvesting. Zooveel tijd en krachten toelieten, werden de borstweringen geslecht. De gevechten hadden ons 9 dooden en 22 gewonden gekost. De 3de compagnie had betrekkelijk het zwaarst geleden. Een 347 repeteergeweer was verloren geraakt De buit bedroeg 27 vóóren achterladers, benevens munitie en blanke wapens. In den loop van den 29sten Maart werden de troepen te Toearak verzameld en werd aldaar het bivak betrokken. De gewonden werden naar Enrekang gebracht, waar de medegezonden dekking door eene sectie onder den 2den luitenant Buijs vervangen werd, welke afdeeling om 10 uur v. m. te Toearak aankwam. Den 29sten Maart werd te Toewarak door de colonne gerust; de vijand beschoot gedurende den middag een paar malen het bivak, doch werd telkens door een uitgezonden patrouille verdreven. Den volgenden dag rukte de geheele colonne van Toewarak in Z. O. richting op naar Tondong om van daaruit de versterkte kampong Rangas en de daarachter gelegen versterkingen aan te tasten. Aangezien de Kaloepini bandjirde, werd — nadat de voorhoede (marechaussee compagnie) tot 3 uur n.m. vergeefs had getracht deze (toen ondoorwaadbare) rivier te overbruggen — door den colonne-commandant besloten het aanvalsplan te wijzigen. Daar wel te verwachten was, dat de marechaussee-compagnie, die door bemiddeling van den pabitjara van Enrekang eenige bamboes had ontvangen, er ten slotte toch in zou slagen de rivier te overbruggen, behield deze afdeeling de opdracht naar Tondong te marcheeren en den volgenden morgen Rangas aan te vallen. De overige troepen zouden doormarcheeren naar Enrekang, van waar de lste en 3de compagnie 6de bataljon den volgenden morgen eveneens tegen Rangas zouden oprukken. Nadat in den avond van den 30sten Maart reeds berichten waren binnengekomen, die er op wezen, dat vele personen, die oorspronkelijk aan de verdediging van Rangas hadden willen deelnemen, thans de kampong hadden verlaten en van verderen strijd afzagen, bracht de pabitjara van Enrekang vóór den af marsch der troepen in den morgen van den 31 sten het bericht, dat Rangas vermoedelijk in het geheel niet zou worden verdedigd. Spoedig daarop werd van uit het bivak waargenomen, dat de op de helling gelegen stellingen geslecht werden. Niet- 348 temin rukte de colonne uit Enrekang tegen Rangas op. Zij ondervond daarbij zooals te verwachten was geen tegenstand. Hetzelfde was het geval met de marechaussee-compagnie, die de Kaloepini was overgetrokken en Rangas aan de N. zijde bereikte. Aan de lste compagnie 6de bataljon werd opgedragen te Rangas te blijven en de nog aanwezige versterkingen op te ruimen. De andere troepen keerden naar Enrekang terug. Uit het verzet bij Kautoe op den 22sten Februari en den 28sten Maart bleek ten duidelijkste, dat de bevolking van Enrekang in het algemeen ons zeer vijandig gezind was. De oorzaak hiervan was o. a. te zoeken in de omstandigheid, dat door het Gouvernement een eind zou worden gemaakt aan de slavenjachten in de Toradjalanden (welk gebied het gereserveerde jachtveld van den Sidenrenger werd genoemd), een bedrijf waarvan zoo velen leefden '). Het verzet in Enrekang droeg een godsdienstig karakter; de voorafgaande aanwezigheid van den vorst van Gowa in deze streken, die het godsdienstig element in den strijd tegen het Gouvernement op den voorgrond had gebracht, moet hier van invloed zijn geweest. Na den val van Kautoe kwamen alle hoofden ven Enrekang in onderwerping en werden vele geweren ingeleverd zoodat verwacht mocht worden, dat er geen verzet van eénig belang meer in deze streek zou plaats hebben. De aanleg en verbetering van wegen en de registratie der bevolking werden thans ook hier met kracht ter hand genomen. B. Gebeurtenissen in Langga in Maart 1906. Den 8sten Maart werd om 5 V2 uur n. m. door den matoewa van Langga medegedeeld, dat eene ± 80 man sterke met geweren bewapende bende, in 3 afdeelingen gesplitst, het bivak zou 1) Dit waren hoofdzakelijk Sidenrengsche grooten, aan wien was aangezegd, dat zij den 16den Januari 1906 de Toradjalanden moesten verlaten hebben, wilden zij niet van daar verdreven worden. Hieraan werd na genoemden datum een begin van uitvoering gegeven, en het lag voor de hand, dat zij de onder hun invloed staande Toradja's in Enrekang tot verzet aanspoorden; elders was de Toradja-bevouang ons goedgezind. 349 aanvallen. Nadat dit dan ook om 9 V2 uur n. m. door eene ± 20 man sterke bende gedurende 3 a 4 minuten uit het Z. O. onder vuur genomen was, begon een andere tweemaal zoo sterke vijandelijke afdeeling het bivak uit het N. W. te beschieten, welk vuur ongeveer 20 a 30 minuten aanhield. De vijand drong tot ~t- 75 M. op, doch werd met vuur afgewezen. Zijne verliezen bleven onbekend. Reeds sedert eenige dagen was de communicatie tusschen Paré-Paré en Langga verbroken, aangezien de rivier bij Djampoea bandjirde en de branding aldaar evenmin een overtocht per prauw over zee toeliet. Den 9den Maart bleek het ook weer onmogelijk een transport naar Langga en Maroning te zenden, thans evenwel omdat de bevolking uit vrees voor La Sinrang weigerde draagkrachten te leveren. Ook de pabitjara van Soeppa mocht er niet in slagen draagkrachten te verzamelen. Den 9den Maart werd uit Paré-Paré eene versterking van 1 Europeesch sergeant en 24 geweren met munitieaanvulling naar Langga gezonden. Hoewel de bevolking voortdurend de aanwezigheid van vijandelijke benden in deze streken signaleerde, mocht het den van Langga uitgerukten patrouilles niet gelukken hen op te sporen. Een bende van La Sinrang, die zich in Soeppa zou hebben vertoond, werd aldaar door eene van Paré-Paré uitgezonden patrouille vergeefs gezocht. Ingevo'ge de beschikking van den O. M. C werd Langga door eene compagnie van het 9de bataljon ') onder den kapitein van Hasselt (zie ad A.), welke compagnie aldaar in gedeelten den 21 sten en 24sten Maart aankwam, bezet; het detachement aldaar keerde naar Paré-Paré terug. Bij een nachtelijke patrouille ter opsporing van een bende, die voornemens zou zijn het bivak te beschieten, werd den 22sten Maart de kapitein van Hasselt door eigen vuur gewond; na terugkeer der patrouille in het bivak werd dit om 2' /2 uur v. m. (23 Maart) licht 1) Eene sectie dezer compagnie was den 21 sten Maart als geleide van den gewestelijk militairen commandant van Paré-Paré naar de Masenrempoeloe vertrokken en bevond zich tijdelijk te Enrekang. 350 beschoten. Een onmiddellijk uitgezonden patrouille vond den vijand niet meer. Den 4den, April kwam ook de sectie uit Enrekang te Langga aan en was de bezettingscompagnie (2de compagnie 9de bataljon) aldaar in haar geheel aanwezig. C. Gebeurtenissen in de Adjatapparang en Masenrempoeloe van 1 April tot en met 25 April 1906 (le aanval op de rotsstelling Bonto-Batoe). Na den val van Kautoe en Rangas keerde de G. M. C. met den chef van den staf den lsten April over Maroning naar Makasser terug; de majoor de Wijs bleef voorloopig te Enrekang om zich op de hoogte te stellen van den algemeenen politieken toestand in de noordelijke landschappen. In de legering en bestemming der troepen werden de volgende wijzigingen gebracht: De lste compagnie vertrok, na den 3den April van Rangas te zijn teruggekeerd (zie boven ad A.). den 9den April van Enrekang naar Rappang en Paré-Paré om deze plaatsen te bezetten; de 2de compagnie 6de bataljon werd gelegerd te Enrekang om de rust in Enrekang en Doeri te verzekeren; de 3de compagnie 6de bataljon werd bestemd om als „mobiele colonne" te ageeren in de Adjatapparang en Masenrempoeloe met standplaats Enrekang; de compagnie ten Seldam (gemengde marechaussee- en Timoreesche compagnie) keerde in verband met het bericht, dat de vorst van Gowa uit Sawietto weer naar het zuiden was gegaan, naar Makasser terug en kwam aldaar den lOden April aan; deze compagnie had dringend rust noodig; de sectie 3.7 cM. snelvuur van H. M. „Serdang" keerde den 12den April te Paré-Paré op dezen bodem terug. Terwijl de orde en rust gedurende April 1906 in de andere gedeelten der Adjatapparang en in Enrekang weinig te wenschen overlieten, was zulks in Sawietto nog lang niet het geval. De vervolgingsactie tegen La Sinrang was na het vertrek der 3de compagnie 6de bataljon naar Enrekang voorloopig gestaakt, 351 waardoor hem meer vrijheid van handelen werd geschonken, met het gevolg dat zijne benden voortdurend invallen deden in Soeppa. In den nacht van 6/7 April drong een rooverbende uit Sawietto eene woning te Barakasanda (Soeppa) binnen; den bewoners gelukte het de bende met een verlies van 3 zwaargewonden te verdrijven. Nadat te Djampoea een bezetting was geplaatst, kwamen dergelijke invallen in Soeppa niet meer voor. In Langga bleven evenwel de rooverijen voortduren. De eigenaardige terreingesteldheid in Sawietto was oorzaak, dat de vijand onze patrouilles meermalen (o. a. 8 en 9 April) ongestraft op korte afstanden kon beschieten, zonder dat het mocht gelukken hem onschadelijk te maken. Den 8sten April werd door 's vijands vuur een Europeesch fuselier gewond. Onze voortdurende nachtelijke patrouillegang had intusschen het gevolg, dat de rooverbenden zich van Langga in O. richting terugtrokken. In opvolging zijner instructie ') zond de commandant der te Langga gelegerde compagnie (ook genoemd de mobiele colonne te Langga) den 15den April een peloton onder den luitenant Bajetto naar Sawietto om daar te patrouilleeren. Daar ingevolge bekomen last van het Legerbestuur het 9de bataljon Infanterie den lsten Mei te Makasser verzameld moest zijn om naar Java te worden teruggezonden, werd den 7den April door den G. M. C. bepaald, dat de 2de compagnie 9de bataljon te Langga zou worden vervangen door de 2de compagnie R. H. 15de bataljon onder den kapitein Stuijver. Den 21sten April had deze aflossing plaats. Hoewel ingekomen berichten er op wezen, dat La Sinrang toenadering toonde en zich wenschte te onderwerpen, bleef de toestand van onrust in Sawietto voortduren. Den 22sten en 30sten April werd het bivak Langga beschoten, terwijl den 26sten April dat van een patrouille onder den luitenant Pape 3 maal onder vuur genomen werd. In verband met de voorgenomen actie der Timoreesche compagnie, welke opnieuw belast was met de vervolging van den 1) Zie bijlage LXIII. 352 vorst van Gowa in Sawietto '), werd den kapitein Stuijver in Sawietto opgedragen om door het bezetten op den lsten Mei van Awang-Awang en Pinrang deze actie te steunen. Ingevolge opdracht van den majoor de Wijs rukte hij echter den 3den Mei over Rappang naar Enrekang, waar troepen werden geconcentreerd voor de a.s. actie tegen Bonto-Bontoe. Nadat Langga door een landingsdivisie van H M. „Koningin Regentes" bezet was geworden, vertrok ook het aldaar achtergebleven detachement naar Enrekang. In Enrekang bleek de politieke toestand na den val van Kautoe en Rangas een zeer gunstige verandering te hebben ondergaan. De bevolking van Enrekang, Rangas, Kaloepini, Kautoe en Papi kwam geregeld op voor de werkzaamheden aan het nieuwe bivak, de wegen en de telefoorileiding en spionnen brachten bericht, dat allerwegen in de N. van Enrekang gelegen streken (Kautoe, Papi en Doeri) de bevolking, voor zoover zij gevlucht was, in hare kampongs terugkeerde. Den 20sten April werden uit Enrekang 3 sectiën der mobiele colonne onder den 1 sten luitenant Berckenhoff en een peloton der 2de compagnie onder den lsten luitenant van Schreven naar het landschap Papi gezonden, de eerstgenoemde afdeeling westelijk-, de andere oostelijk van de Sadang. De colonne Berckenhoff ontdekte den 21 sten April bij kampong Bonto-Batoe een zeer steile ± 150 M. hooge rots, welke versterkt was. Teneinde vuur uit te lokken werden eenige salvo's afgegeven (afstand ± 600 M.), welk vuur de vijand dadelijk beantwoordde. De rots had 4 terrassen, het bovenste was zeer moeielijk beklimbaar, niet bezet en niet versterkt. Het 2de en 1) De in Enrekang tot een geheel samengevoegde compagnieën marechaussee en Timoreezen waren te Makasser weder gescheiden en marschvaardig gemaakt Op een den 23sten April van den militairen commandant der Adjatapparang en Masenrempoeloe ontvangen telefonisch bericht, dat hij betrouwbare mededeelingen had ontvangen omtrent het verblijf ^van den radja van Gowa, werd de Timoreesche compagnie den 25sten April naar Paré-Paré gezonden en ter beschikking gesteld van majoor de Wfl» om den radja van Gowa gevangen te nemen (zie hoofdstuk XXI). 353 3de terras waren respectievelijk door een lage en hooge borstwering afgesloten, waarachter schutters waren opgesteld. Het onderste terras vormde de hoofdversterking, bestaande uit een aaneengeschakelde rij van bentings in de lijn N. — Z. In de Z. face bevond zich een poort. De colonne-commandant kon vaststellen, dat dit front zeer sterk was. Verder werden 2 kampongs aan den voet der versterking gezien, die verlaten waren. De meest westelijke dier kampongs strekte zich tot ± 75 M. van den linkervleugel van de versterking op het laagste terras uit. De Z. W. zijde der rots scheen, hoewel moeilijk, met behulp van touwen beklimbaar te zijn. De colonne-commandant was van meening, dat de beide andere (Z. en O.) fronten onneembaar waren zonder hulp van artillerie. Na de verkenning betrok de colonne om 672 uur n. m. het bivak in kampong Badjoemata. Den bivak-commandant te Enrekang werd een en ander bericht en medegedeeld, dat den volgenden morgen de aanval op de rotsstelling, die even sterk scheen als die van Kautoe, zou worden gedaan. Verder werd om versterking, tandoes en verbandmiddelen gevraagd en gemeld, dat de patrouille van Schreven verzocht was de Sadang over te steken en zich aan te sluiten. Den volgenden morgen — 22 April — marcheerde de colonne om 6 uur v. m. met 90 geweren naar de rots om te trachten deze aan de Z. zijde te beklimmen. De colonne-commandant wilde eerst een der hooger gelegen terrassen nemen en vervolgens de lagere. Na een groep in stelling te hebben gelegd op een heuvel, gelegen -k 400 M. ten Z. van de vijandelijke Stelling, waarvan de hoofdversterking en de borstweringen onder vuur konden worden genomen, rukte de rest der colonne (4 groepen aanvalscolonne en 2 groepen reserve, waarbij de tandoe's) door naar den voet van de rots. De in stelling gelaten groep opende om 83/4 uur v. m. het vuur, waarop bleek, dat thans ook de top bezet en in den nacht van een borstwering voorzien was. De rots was aan de Z. zijde onbeklimbaar, zoodat van den aanval moest worden afgezien. Daar zij zwaar bezet was en ingeval van terugtrekken een ± 600 M. breede terreinstrook, Extra Bijlage No. 37. I. M. T. 1916. 8. 354 welke geen dekking bood, moest worden overgegaan, besloot de colonne-commandant tot het invallen der duisternis te wachten. Om 12V2 uur n. m. maakten de colonne-commandant en de onderluitenant Scheijbeler onder dekking van 10 man eene verkenning naar de W. zijde van de rots. Hier was zij totaal onbeklimbaar, waarop de verkenning om 4 uur n.m. werd gestaakt. Tegen 2 uur n.m. hadden zich op een heuvelrug + 1200 M. ten W. van de rots een 20 tal geweer- en lansdragënden verzameld, die het vuur op de colonne openden. Om 6V2 uur n.m. trok de colonne terug en om 10 uur was zij in Badjoemata. Hier werd de kapitein de Bruijn aangetroffen, die na te Enrekang het bovenvermelde bericht van den luitenant Berckenhoff te hebben ontvangen met 3 groepen (waarvan 1 van de 2de compagnie) naar Badjoemata was opgerukt. De kapitein de Bruijn nam de leiding van den luitenant Berckenhoff over en zond bericht naar de patrouille der 2e compagnie (ten O. van de Sadang) met opdracht om die rivier bij Toengka, waar prauwen gereed lagen, over te steken en zich te Badjoemata bij de mobiele colonne aan te sluiten. Voorts werd naar Enrekang het verzoek gezonden om reserve-munitie, stormladders en handgranaten. Den 23sten April rukte de kapitein de Bruijn om 7 uur v. m. met de officieren der mobiele colonne en 1 sectie uit om de rotsstelling van verschillende zijden te verkennen. Hoewel de vijand in zijne versterkingen aanwezig was, werd geen vuur ontvangen. Naar aanleiding van deze verkenning beschreef de kapitein de Bruijn de rotsstelling ') als volgt: „Deversterking „is een weinig begroeide rots, aan den voet geheel kaal, gelegen „in de onmiddellijke nabijheid van kampong Bonto-Batoe en „op ± l'/2 uur afstand ten N. W. van het bivak Badjoemata. „De rots is hoog en aan 3 zijden zeer steil, aan de 4de (Oost) „zijde over een gedeelte minder steil, met een langwerpig „plateau, door zware borstweringen omgeven en van hutten „voorzien; daarboven een smal uitloopend, zwaar begroeid ravijn, „dat tot aan den top van de rots loopt. 1) Zie schets 23. 355 „De steile Z. kant is vol holen en spleten, met steenen „borstweringen gesloten en étagesgewijze aangelegd. De onderste „borstweringen, ook die aan de oostzijde, zijn hoog boven den „voet van de rots gelegen. „Boven op de rots liggen twee plateau's op eenigen afstand „onder elkaar en van zware borstweringen voorzien. Door holen „in de rots moet gemeenschap tusschen de verschillende deelen „der versterking bestaan. Rondom de rots liggen geheel open „terrein en ravijnen, aan de Z. zijde aansluitend aan een hoogen „bergrug. „De versterking is alleen aan de oostzijde aan te vallen". De versterking bestond reeds ge rui men tijd en was na het nemen van Kautoe op last van den pabitjara geslecht, doch zooals later bleek ongeveer een week, voordat de mobiele colonne daar aankwam, weder opgebouwd op aanstoken van den soelewatang van Enrekang, die zich met Lamaradja en Mataroe, zoons van aroe Papi, benevens den soelewatang van Papi en andere hadatsleden uit die landstreek met hunne volgelingen, en ten slotte met de mannen, vrouwen en kinderen van de kampongs Badjoemata en Bontoe-Batoe daarin zouden bevinden. Ook zouden zich daarin lieden van Doeri, Letta en de Toradja-landen ophouden. Om 3 uur n.m. keerde de verkennende afdeeling in het bivak Badjoemata terug, alwaar de patrouille der 2de compagnie en de groep van Enrekang reeds waren aangekomen. Den 24sten April werd de verkenning onder dekking van een groep door de officieren voortgezet. Na de vijandelijke versterking van alle zijden en uit verschillende punten te hebben verkend, werd besloten haar bij het aanbreken van den volgenden dag aan te vallen en werd het aanvalsplan op het terrein besproken. Hierop werd naar het bivak te Badjoemata teruggekeerd en na aankomst aldaar om 1 uur n. m. den pabitjara van Enrekang ') opgedragen naar den vijand te gaan en dezen te zeggen zich over te geven en de wapens in te leveren. Hét resultaat was, dat de vijand een uitstel van 4 dagen vroeg, hetgeen geweigerd werd. Vervolgens liet de colonne-comman- 1) Deze was door den kap. de Bruijn naar Badjoemata medegenomen. 356 dant aandringen op het verwijderen van vrouwen en kinderen uit de versterking. In den nacht van 24/25 April werd in 4 afdeelingen (totaal 230 man), reserve-munitie, tandoes en stormladders afgemarcheerd. ') De voet der rotsstelling werd door de verschillende afdeelingen nog vóór het aanbreken van den dag bereikt, doch van een verrassenden nachtaanval zelf was geen sprake meer. Het moeielijke terrein had den marsch der troepen te zeer vertraagd. De afdeeling Berckenhoff bevond zich om 6 uur v. m. in kampong Bontoe-Batoe, toen zij ontdekt werd en in gevecht kwam. Vastberaden voorwaarts rukkende klauterde zij langs den steilen rotswand naar boven eh naderde zij tot 15 M. de eerste borstwering. Na een vergeefschen storm, waarbij de luitenant van Mourik en 9 minderen zwaar gewond of gedood werden, was zij tot stilstand gedoemd. Zij kon vóór- noch achteruit en moest in deze hachelijke positie tot den laten namiddag standhouden alvorens te kunnen retireeren. De sectie Scheijbeler deed bij den Z. O. hoek der rots eveneens vergeefsche pogingen om de borstwering te beladderen. Het vijandelijke vuur en de regen van steenen deed haar afdeinzen, waarop zij zich in de richting van de afdeeling Berckenhoff verplaatste, bij welke zij zich om 6 uur n. m. voor den terugtocht aansloot. De reserve, waarbij de colonne-commandant kapitein de Bruijn, bleef den geheelen dag in hare stelling op 400 M. van de borstweringen en kon slechts de sectie Scheijbeler met vuur ondersteunen. De door haar naar Berckenhoff gezonden versterkingen steunden zijne afdeeling alleen middels vuur en bewezen hare goede diensten bij het vervoer zijner dooden en gewonden. Om 10 uur n.m. waren alle afdeelingen weer in het bivak Badjoemata terug, medevoerende 36 gewonden, w.o. 2 officieren, en eenige dooden. Verscheidene dooden en een geweer had men op het gevechtsterrein moeten achterlaten. 1) Zie bijlagen LXIV. LXV en LXVI. 357 Bij schrijven van 26 April gaf de kapitein de Bruijn als zijne ineening te kennen, dat de stelling bij Bontoe-Batoe nog veel sterker was dan die bij Kautoe en dat het aan infanterie zonder toevoeging van bergartillerie niet dan ten koste van enorme verliezen zou gelukken haar te nemen; toevoeging van 3.7 cM. snelvuurgeschut zou daartoe onvoldoende zijn. Verder zou het gjbruik van springmiddelen en goed daarmede geoefend personeel noodzakelijk zijn. Oen 26sten April vertrok het detachement der 2de compagnie met de gewonden naar Enrekang; de mobiele colonne hield Badjoemata bezet. D. Concentratie van troepen te Enrekang en Garoetoe en verovering van de rotsversterking Bontoe-Batoe op den 15/16den Mei 1906. De majoor de Wijs ontving in den morgen van den 27sten April te Rappang het bericht van den kapitein de Bruijn omtrent de gebeurtenissen bij Bontoe-Batoe. Z.H.E.G. zond dit bericht door naar den G.M.C. met de mededeelin*. dat hij de spoedige vermeestering van Bontoe-Batoe drin end noodig achtte en in overweging gaf hem daarvoor de marechausseeen Timoreesche compagnie ter beschikking te stellen. In verband hiermede besloot het hoofdkwartier den 28sten April tot het zenden van versterking (marechaussee-compagnie en genietroepen) naar Enrekang en het doen bezetten van Paré-Paré en Langga door eene landingsdivisie. Daar evenwel blijkens een den 29sten ontvangen telegram de Legercommandant de bevinding van den nieuw aangewezen civiel- en-militair-gezaghebber der Massenrempoeloe *) wenschte te vernemen alvorens te beslissen omtrent het zenden van bergartillerie, werd voorloopig van het toezenden der versterking afgezien. Den 30sten April werd een nader telegram van den Legercommandant ontvangen luidende: „Militaire commandant overste „Michielsen moet spoedigst naar Masenrempoeloe en daar blij- 1) Deze, de majoor der infanterie Schütt, was reeds op reis van Java naar Makasser. 358 „ven tot verzet gebroken. Landvoogd acht bergartillerie van „geen nut voor inname stelling Bontoe-Batoe, wel misschien „marine suelvuurgeschut maar beste is stelling te laten omtrek„ken door geroutineerd aanvoerder, zoo noodig spoedigst te zenden." Hierop werden onmiddellijk maatregelen genomen tot concentratie van troepen te Enrekang en de commandanten der landingsdivisies te Paré-Paré en Langga van instructies voorzien. Den lsten Mei kwam de majoor de Wijs te Enrekang aan, successievelijk gevolgd door de elders gelegerde compagnieën Inf. VI ?), de marechaussee-compagnie van Makasser, de 2de compagnie R. H. .15de bataljon van Langga en Sawietto, 1 sectie 3.7 cM. marinegeschut van H. M. „Serdang" en een detachement genietroepen. (De Timoreesche compagnie bleef belast met de opsporing van den vorst van Gowa.) De mobiele colonne (3de compagnie 6de bataljon) had sedert den 27sten April het bivak betrokken te Garoetoe, een kleine kampong aan de Sadang, en patrouilleerde dagelijks in den omtrek van den Bontoe-Batoe, waarbij zij nu en dan van de rotsvesting beschoten werd. Volgens bij den bivakcommandant te Enrekang ingekomen berichten zou de vijand den 25sten April aanzienlijke verliezen hebben geleden, w. o. eenige hadatsleden van Papi en Doeri. Voorts zouden eenige andere hoofden gewond en naar elders vervoerd zijn. Den 8sten Mei waren bovengenoemde troepen te Enrekang en Garoetoe' bijeen. In laatstgenoemd bivak werden de noodige vivres opgelegd. Bij Papi werd een pont over de Sadang gelegd. Den llden Mei vertrokken de laatste voor de actie tegen Bontoe-Batoe bestemde troepen van Enrekang naar Garoetoe, alwaar voor de geheele macht (uitgezonderd de 2de compagnie R. H. 15de bataljon) logies in gereedheid was gebracht. De trein bivakkeerde onder dekking van eene afdeeling infanterie op den rechteroever der Sadang in kampong Papi. Den 12den Mei kwamen de G. M. C., de majoor de Wijs 1) Te Rappang bleef een detachement achter met het oog op den trans* port dienst. 359 en de chef van den staf om 3 uur n.m. te Garoetoe aan. De majoor Schütt, die reeds den vorigen dag te Garoetoe was aangekomen, had den 12den met de compagnies-commandanten, den artillerie-commandant en den luitenant-adjudant de BontoeBatoestelling van de oostzijde, van uit een der kampongs van het complex Bontoe-Batoe verkend, waar iederen morgen sedert den mislukten aanval op den 25sten April een detachement was opgesteld ('s nachts werd dit door een meer vooruitgeschoven hinderlaag vervangen). Met de dagelijks in de omgeving van Bontoe-Batoe patrouilleerende afdeelingen moest deze post de proviandeering der bezetting en het verkeer naar buiten beletten. Later bleek, dat ook aan de andere zijde van de rots het verkeer mogelijk was. Bij terugkeer der [verkenning werd in opvolging der van den G. M. C. ontvangen opdracht ter afsluiting der stelling bovendien een detachement der 3de compagnie onder luitenant van Cattenburgh uitgezonden om op het N. z.g. Toradjapad een bivak te betrekken. De top tegenover het Z.W. front werd door 1 brigade marechaussee bezet om het daarlangs voerende pad naar Letta te bewaken. Nadat den 13den en 14den Mei dóór den G. M. C. met de majoors de Wijs en Schütt, den chef van den staf, de commandanten der compagnieën en der artillerie benevens den luitenant-adjudant verkenningen waren gemaakt aan de O., N. en W. zijde, werden den 5den Mei de voorbereidingen getroffen voor het verplaatsen der troepen in verband met den voorgenomen aanval en werden in den loop van den morgen de bevelen voor de actie op den l5den en 16den Mei door den G. M. C. uitgegeven ')• In den namiddag van den 15den Mei werden de aanvalstroepen om Bontoe-Batoe opgesteld om op den 16den Mei bij het aanbreken van den dag den aanval op verschillende punten gelijktijdig te kunnen doen. De geheele macht bestond uit 450 man infanterie en marechaussee, 2 snelvuurkanonnen der marine en een detachement genietroepen. 1) Zie bijlage LXVII. 360 De vijand verdedigde zijne buitengewoon sterke stellingen hardnekkig. Na inleiding van het gevecht door de artillerie, die behalve op moreele ook op eenige materieele uitwerking kon wijzen in zooverre dat zij eenige steenen dekkingen deed ineenstorten, drongen de marechaussees om 8V2 uur v.m. de N. hoogstgelegen benting binnen, terwijl de 3de compagnie 6de bataljon om 9 uur v.m. de geheel afzonderlijke, op de O. helling aangelegde versterkingen nam. De werken op de Z. helling werden daarna door de 2de compagnie 6de bataljon genomen. Nadat hij uit zijne werken verdreven was, trok de vijand zich met achterlating van 37 dooden, 4 gewonden, 8 gevangenen, 5 achterlaad- en 33 voorlaadgeweren, blanke wapens en munitie in talrijke ongenaakbare holen en diepe grotten terug.'). Onze verliezen bedroegen: gesneuveld 5 militairen (w. o. 1 genist) en 1 dwangarbeider; gewond 2 officieren en 32 minderen (w. o. 2 genisten en 1' ziekenverpleger). Den 16den Mei keerde de 2de compagnie R. H. 15de bataljon met de artillerie en de gesneuvelden en gewonden in gedeelten naar Garoetoe terug. In den voormiddag van den I7den Mei volgde de G.M.C. het door de 3de compagnie 6de bataljon op den 16den Mei doorloopen aanvalsterrein om ook de O. terrasversterkingen te bezichtigen, waarop Z. H. E. G. naar Garoetoe terugkeerde. Des namiddags kwamen hier ook de marechaussees en de 3de compagnie 6de bataljon terug om zich toe te rusten voor de dadelijk te ondernemen actie in Doeri en Letta. De 2de compagnie 6de bataljon bleef voorloopig belast met het doorzoeken van den berg en het opruimen der versterking. E. Gebeurtenissen in de Adjatapparang- en Masenrempoeloe na den val van Bontoe-Batoe tot het eind der expeditie. Liet de inwendige rust in Sawietto en de Masenrempoeloe gedurende de lste helft van Mei nog veel te wenschen over, zoo viel, vooral in de Masenrempoeloe, na den val van Bon- 1) Zie bijlagen LXVIII. LXIX en LXX. 361 toe-Batoe spoedig een groote verbetering waar te nemen. De den 20sten Mei naar Doeri en Letta gezonden colonnes, 'respectievelijk 3/VI en de marechaussee-compagnie, ontvingen daarvan de overtuigende bewijzen. In eerstgenoemd landschap kwamen alle hoofden hunne opwachting bij den colonne-commandant maken en toonde de bevolking zich zeer vriendschappelijk. In Letta echter was, hoewel de houding van hoofden en bevolking te roemen was, het voornaamste hoofd, de aroe, gevlucht. Naar men beweerde, was hij uit vrees voor het deelnemen van zijne zoons Daeng Poewara en Daeng Matata aan de verdediging van Bontoe-Batoe, naar Sawietto gevlucht In Maiwa werden gedurende de maand Mei weliswaar de orde en rust niet verstoord, doch het was merkbaar, dat enkele onruststokers, vermoedelijk uit Sawietto, hoofden en bevolking hadden opgeruid. De verdachte houding der hoofden bleek, toen deze zich aan een oproeping van den majoor de Wijs om te Maroeangin bijeen te komen met allerlei uitvluchten onttrokken. Naar aanleiding hiervan besloot de majoor Schütt, die den 18den Mei het commando over de troepen in de Adjatapparang en Masenrempoeloe van den majoor de Wijs had overgenomen, te Maroeangin, de hoofdplaats van Maiwa, voor onbepaalden tijd eene colonne te legeren, Daartoe werd den kapitein de Bruijn, colonne-commandant te Garoetoe '), opgedragen om met een deel zijner colonne, door de bezetting van Enrekang aangevuld tot 80 man, den 29sten Mei naar Maroeangin op te rukken. Bij aankomst te Maroeangin werd de colonne vriendschappelijk door de bevolking ontvangen; de pabitjara en de soelewatang waren echter afwezig en vermoedelijk uitgeweken naar Wadjo. Werd reeds boven gewag gemaakt van berichten als zou La Sinrang geneigd zijn zich te onderwerpen, de feiten wezen er op, dat deze onruststoker er nog niet aan dacht het hoofd in den schoot te leggen. In zijne brieven van 21 Mei en 25 Juni 1) De 2de compagnie 6de bataljon onder den kapitein de Bruijn was na den val van Bontoe-Batoe te Garoetoe gelegerd en had daar hoofdzakelijk in opdracht het vasalstaatje Papi vast te houden en te voorkomen, dat de rotsversterking Bontoe-Batoe weder door kwaadwilligen bezet werd. 362 aan den Landvoogd betoogde de Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden dan ook de gebiedende noodzakelijkheid om aan de macht van La Sinrang een eind te maken, te meer omdat de radja van Gowa zich nog steeds in Noord-Sawietto zou ophouden en alles in het werk stelde om door La Sinrang het verzet te doen volhouden. In Sawietto was dan ook gedurende de maand Mei weinig verandering ten goede te bespeuren. Den 23sten Mei werd de kapitein Wadjo, die met 6 volgelingen voor den controleur van Langga naar Alietta ging om den bestuurder van dit landschap te halen, door een zijner volgelingen verraden en door eene vijandelijke bende afgemaakt. Ook Langga — de andere kuststreken van Sawietto bleven rustig — werd voortdurend door La Sinrang bezocht. Zelfs werd ons bivak aldaar in den nacht van 20/21 Mei van 3 zijden onder vuur genomen. Den volgenden nacht werd het bivak wederom een uur lang vrij hevig beschoten en deed de vijand de ten O. van het bivak gelegen huizen in vlammen opgaan. Intusschen werd de vervolging van den radja van Gowa en van La Sinrang door de Timoreesche compagnie onder den kapitein van Hulstijn in Sawietto, Alietta en Soeppa rusteloos voortgezet. Door het — vooral in Sawietto — ongunstige terrein en het bijna geheel ontbreken van aanwijzingen omtrent hun verblijf bleef echter deze actie vruchteloos. In verband met de omstandigheid, dat de voortvluchtige radja's van Gowa en Sawietto zich bij voorkeur ophielden in het Sawiettosche en aldaar steun vonden bij La Sinrang en zijne benden, oordeelde de majoor Schütt krachtiger actie dan tot dusver in die landstreek een beslist vereischte; in de eerste plaats, omdat daardoor de kans zou stijgen om de gezochten in handen te krijgen, en rust en orde in dit landschap te brengen, in de 2de omdat bij ons voortgezet pogen, zelfs in die voor onze actie zoo weinig geschikte terreinen, van een rustig verblijf in hunne schuilplaatsen al spoedig geen sprake meer zou zijn, zoodat naar alle waarschijnlijkheid het voordeel zou worden verkregen, dat de genoemde radja's elders een goed heenkomen zouden trachten te zoeken; een voordeel, dat in het oog moest springen, gelet op de omstandigheid dat hunne 363 veiligheid in de andere door ons geoccupeerde of aan ons gezag onderworpen landschappen niet groot kon zijn. In verband hiermede werd voor het optreden in Sawietto door den majoor Schütt een instructie ') uitgevaardigd. De volgens deze instructie in uitzicht gestelde troepenlegering in Sawietto bleef voorloopig nog achterwege, omdat de marechaussee-compagnie na den val van Bontoe-Batoe naar Letta was gedirigeerd. Naar aanleiding evenwel van een zeer stellig ingekomen bericht, dat de vorst van Gowa zich moest ophouden op een eilandje in de Sadangrivier tegenover Masalo E, werd tegen einde van Mei aan de afdeeling Giebing, welke aan de marechaussee-compagnie was toegevoegd, opgedragen zich naar Sawietto te begeven en aan de actie in dat landschap deel te nemen. Nadat den 29sten Mei een telefonisch bericht van den G. M. C was ontvangen met de mededeeling, dat volgens betrouwbare berichten de vorst van Gowa zich te of nabij Oeloe-Tèdong E zou bevinden, werd ook den commandant der marechaussee-compagnie opgedragen zich met alle beschikbare marechaussees uit Letta naar Sawietto te begeven en daar aan de vervolging deel te nemen. De afdeeling Giebing werd daarop naar Letta teruggestuurd. Kort daarna waren de troepen in Sawietto overeenkomstig bovenbedoelde instructie gelegerd. Ook 1 peloton' cavalerie, dat daartoe den 21 sten Mei uit Makasser was afgezonden, werd door den G.M.C. bestemd om deel te nemen aan de vervolgingsactie in Sawietto. Te ParéParé ontving het peloton de opdracht zich te Langga ter beschikking te stellen van den commandant [der Timoreesche compagnie. Daar samenwerking met deze afdeeling in het binnenland niet mogelijk bleek, werd ingevolge nader ontvangen opdracht ten N. en Z. van Langga langs de kust gepatrouilleerd en onderzocht in hoeverre in den drogen tijd in Sawietto partij zou kunnen worden getrokken van de cavalerie. De conclusie van den pelotonscommandant luide ongunstig. Den lOden Juni te Paré-Paré teruggekeerd meldde hij, dat noch de lage rawa- en glaga-terreinen noch de steenachtige heuvels van 1) Zie bijlage LXXI. 364 Sawietto, Soeppa en Alietta voor het ageeren van cavalerie geschikt waren. De krachtige militaire actie in Sawietto had o.a. ten gevolge, dat sommige rooverbenden zich hier niet langer veilig gevoelden en naar andere streken in het Adjatapparangsche weken, zoodat de rust aldaar gedurende de maand Juni te wenschen overliet. Onder deze uitgeweken benden was het vooral die van een zekeren La Bonga, die zich herhaaldelijk aan roof schuldig maakte, o.a. in den nacht van 18/19 Juni op den passer van Oedjong (Paré-Paré) en in den nacht van 25/26 Juni, toen een huis in Soeppa leeggeplunderd werd. De geregelde patrouillegang van uit Paré-Paré en Rappang, gesteund door eene afdeeling marechaussee, welke tijdelijk in Sidenreng ageerde, deed de rust wederkeeren, zoodat deze in Juli 1906 in de Adjatapparang weinig te wenschen overliet. Gedurende de maand Juli werd al meer en meer merkbaar, dat de rustelooze actie in Sawietto tot het gewenschte doel zou leiden. De meeste hoofden en onderpanghoeloe's van La Sinrang toonden neiging zich te onderwerpen; het ongedurige leven tengevolge van het voortdurend opjagen door onze patrouilles waren zij moede. Den 12den en 13den Juli kwamen 4 hunner, waaronder 3 der meest bekende onderaanvoerders van La Sinrang, zich onderwerpen, den 25sten gevolgd door den adatoewang van Sawietto en van aroe Langga, terwijl den 28sten en 31sten nog 2 hoofden zich melden, w.o. Oewa Dadi, een hoofdpanghoeloe van La Sinrang. Nadat de adatoewang van Sawietto zich onderworpen had, liet het zich aanzien, dat de toestand in dit land weldra een gunstige verandering zou ondergaan. Volgens ingekomen berichten was La Sinrang voornemens van verder verzet af te zien, doch nog bevreesd zich te melden. Gedurende de maanden Juni en Juli 1906 bleef de toestand van rust in de Masenrempoeloe en het vasalstaatje Letta onveranderd, zoodat de pacificatie van deze streken, ongestoord kon worden voortgezet. Nergens was meer sprake van eenig georganiseerd verzet. De bevolking van Enrekang en Maiwa kwam trouw op voor den wegenaanleg. Nadat alle 365 hoofden van Maiwa zich gemeld hadden, werd medio Juni de troepenmacht aldaar tot eene sectie teruggebracht. Ook in Doeri liet de toestand niets te wenschen over. Er bestond dan ook geen bezwaar meer om, toen het verzet van Poeang-Tikoe in de Toradjalanden zulks noodig maakte, daarvoor 2 officieren en 1-/2 sectie aan de Doericolonne te ontnemen. Nadat Kalossi door een peloton van de 2de compagnie was bezet, vertrok ook het resteerende deel der Doeri-colonne (3de compagnie 6de bataljon) onder den kapitein Reinders met een detachement genietroepen naar Ranté-Pao om deel te nemen aan de actie tegen Poeang-Tikoe. 366 XXIV. Gebeurtenissen in Mandhar 1). Onze aanrakingen met Mandhar waren steeds vrij los geweest. Hierin kwam verandering, toen in de maand Juni 1905 door den resident-ter-beschikking Brugman met de zelfbesturen der Mandharsche landschappen (Binoewang, Balanipa, Madjéné, Pambaoewang, Tjenrana, Tappalang en Mamoedjoe) nieuwe politieke contracten gesloten werden, waarbij ons meer invloed op den gang van zaken in bedoelde landschappen verzekerd werd, o.a. door plaatsing van een bestuursambtenaar aldaar. De controleur Dhomen was bestemd om als eerste controleur van Mandhar op te treden; hij werd door genoemden hoofdambtenaar bij de verschillende zelfbesturen geïntroduceerd. Hoewel hij overal goed ontvangen werd, bleek toch spoedig, dat zijn bestuurstaak geen gemakkelijke zou zijn, in aanmerking genomen den geringen invloed, welken de bestuurders (maradia's) in hun ressort hadden. In Tjenrana en Tappalang was die invloed zelfs heel gering en waar, zooals in Balanipa, de maradia zich wel zou hebben kunnen doen gelden, was hij te veel aan opium verslaafd. Die weinige invloed was een gevolg van de maatschappelijke toestanden. Het aantal slaven en pandelingen toch was zeer groot en deze lieden behoorden den meester, gehoorzaamden slechts hem. Hij, die de meeste slaven had, bezat invloed en macht. Bovendien onttrokken de trekkers uit het eene landschap in het andere zich — al naarmate hunne belangen het medebrachten — aan het gezag van het hoofd hunner nieuwe vestiging. Zij rekenden zich dan z. g. onder dat van hun vorige hoofd. De inlandsche bestuurders namen met dezen toestand genoegen, deden althans niets om daarin verandering te brengen. Politie ontbrak geheel, in heel Mandhar liet de veiligheid derhalve veel te wenschen over. Werden misdadigers al eens gevat, dan wekte de opgelegde straf — steeds een boete — geen afschrik. Onttrok de schuldige zich hieraan door de wijk te nemen naar een naburig landschap, dan werd er verder niet meer aan hem gedacht. 1) Zie schets 10. 367 In het algemeen waren de bestuurders van Mandhar en de hadatsleden niet voor hun taak berekend of lagen zij met elkaar overhoop, zoodat van eene afdoening van zaken, waartoe èn bestuurder èn hadat moesten samenwerken geen sprake was. Van het eigen landschap wisten zij weinig of niets; verplaatsen deden zij zich slechts naar het kustgebied; verder dan 6 uur gaans het binnenland in reikte hun invloed niet. In Binoewang, maar vooral in Tappalang en Mamoedjoe, waar de toestanden het minst geordend waren, hadden de Toradja's dan ook hun eigen hoofden, die zich vrijwel onafhankelijk gevoelden. Aanraking der bevolking van het binnenland met die der kust had weinig of niet plaats, meestal stonden beide groepen scherp tegenover elkaar; schermutselingen kwamen wel eens voor. Men zocht de schuld bij de strandbevolking, die handiger en listiger dan de Toradja's, dezen op allerlei wijzen bedroog en daardoor verbitterde. Ook het gehalte der hoofden van lageren rang liet te wenschen over. Weinig of niet gecontroleerd, konden zij boeten opleggen en heffingen doen; gewoonlijk in naam van den bestuurder. De eerste aanleiding tot onze gewapende inmenging had plaats tengevolge van de slechte verhouding in Tjenrana en in Tappalang tusschen de betrokken bestuurders en de hadatsleden. Ofschoon de hadatsleden in genoemde landschappen nog in Juni tevoren door den resident t. b. over hun optreden ernstig waren onderhouden en zij bij die gelegenheid hadden beloofd den bestuurder in alle opzichten hunne medewerking te zullen verleenen, bleek den controleur weldra, dat die goede voornemens slechts bij woorden bleven en dat de vijandschap tusschen hadatsleden en bestuurder nog verergerd was. In Tjenrana weigerde de hadat eenvoudig te voldoen aan den oproep van den controleur om bij den bestuurder samen te komen tot onderzoek der grieven van beide partijen en zulks niettegenstaande artikel 5 van het nieuwe contract in herinnering was gebracht; in Tappalang waren de hadatsleden maar begonnen een anderen bestuurder te kiezen om op die wijze aan de ongewenschte verstandhouding een einde te maken. 368 Om aan dit eigenmachtige optreden der hadatsleden paal en perk te stellen vertrok H. M. „Assahan" begin October naar Mandhar. Op den 3den October werd de pabitjara Kagang van Tappalang aan boord van de „Assahan" geroepen en aangehouden en den overigen hadatsleden aangezegd met den maradia, die te Maloenda vertoefde, aan boord te komen. De maradia weigerde, eveneens de pabitjara Adjazinda. Den volgenden dag werd getracht laatstgenoemden waardigheidsbekleeder op te lichten, waartoe een landingsdivisie debarkeerde, doch het huis van den pabitjara bleek verlaten. Den 5den werd voor Maloenda geankerd en de maradia van Tappalang gehaald. Te Tjenrana werden de 4 daar aanwezige hadatsleden verzocht aan boord te komen, kdoch zij weigerden, waarop een landingsdivisie hen inrekende. De maradia Tjenrana en de pabitjara Paratas gaven gevolg aan het verzoek te Langkadi aan boord te komen. Beide maradia's en de hadatsleden werden door den controleur te Balanipa voorloopig aangehouden. Dit optreden tegen de onwillige Mandharsche hoofden miste zijn uitwerking niet en maakte veel indruk. Korten tijd later was militaire interventie noodzakelijk. In de maand Juli 1905 n.I. ontving de controleur bericht, dat in de plaats van het kort te voren overleden hoofd Tjalla van Tjampalagiang door de hadat was gekozen Rammang, de kleinzoon van den maradia van Balanipa en neef van den maradia van Madjéné. Deze keuze was door de hadat van Balanipa goedgekeurd en vond bij den maradia van dit landschap algeheele instemming. In afwachting van de beslissing van den controleur werd Rammang dus met de waarneming belast. Toen de controleur echter in Augustus zich ter regeling dezer aangelegenheid te Balanipa bevond, deelde de maradia hem mede, dat er zich een tweede pretendent had opgeworpen, n.1. Sendjata, zoon van het indertijd door den Gouverneur wegens menschenroof en slavenhandel afgezette hoofd van Tjampalagiang La Tonga E. Van Sendjata waren echter handelingen bekend, welke hem als bestuurder ten eenenmale ongewenscht maakten. Daar Rammang door hoogere geboorte meerdere rechten kon doen gelden, ten zijnen nadeele niets bekend was, 369 en de maradia van Balanipa zich verantwoordelijk stelde voor de gezindheid van Rammang, bestond bij den controleur geen aanleiding om de keuze te verwerpen. Sendjata verkoos echter niet zich bij de genomen beslissing neer te leggen en vond in zijn verzet steun bij zijn zwager den maradia van Binoewang. Deze was zelfs op verzoek van Sendjata naar Tjampalagiang gekomen, daardoor eenig reliëf aan Sedjata's vermeende aanspraken gevende. Ter voorkoming van rustverstoringen werd den maradia van Balanipa door den controleur verzocht zich naar Tjampalagiang te begeven en er voorloopig te blijven om door zijne tegenwoordigheid de gemoederen tot kalmte te brengen. Den maradia van Binoéwang werd vervolgens door den controleur aangezegd zich slechts te bemoeien met de zaken van zijn eigen landschap en Sendjata aan zijn lot over te laten. Den 23sten Augustus ontving de controleur te Madjéné van den maradia van Balanipa de mondelinge mededeeling, dat de rust dreigde verstoord te worden, daar Sendjata 20 a 30 aanhangers — meerendeels volgelingen van den maradia van Binoéwang — had verworven. De controleur begaf zich toen naar Tjampalagiang en onderhield Sendjata érnstig over zijn optreden, terwijl den maradia van Binoéwang gelast werd zich uitsluitend met zijn eigen land te bemoeien. Sendjata erkende, dat de verkiezing volgens de landsinstellingen had plaats gevonden en beloofde de zaak te zullen laten rusten; gedurende de maand October werd de orde in Tjampalagiang dan ook niet verstoord. Den 22sten November evenwel vernam de controleur, dat Sendjata met een lOOtal gewapenden in Tjampalagiang was gekomen, daar door zijn aanhangers was toegejuicht en er zich aan verschillende machtsaanmatigingen had schuldig gemaakt. Teneinde het verzet in zijn geboorte te smoren vertrok den 8sten December een detachement van 50 man onder den lsten luitenant Gusdorf per H. M. „Assahan" naar Tjampalagiang met opdracht de orde en rust in dat land te herstellen en zich van Sendjata en diens aanhang meester te maken. Den 9den December kwam het detachement voor Balanipa aan; de maradia van dit landschap deelde mede, dat Sendjata door den maradia van Binoéwang tot maradia van Tjampala- Extra Bijlage No. 37. I. M. T. 1916. 9. 870 giang verheven was en dat hij thans een bende van -j; 200 met geweren gewapenden tot zijne beschikking had. Nadat een uitgezonden spion inlichtingen had verstrekt omtrent de woonplaats van Sendjata en zijne ondergeschikte hoofden, werd in overleg met den commandant der „Assahan" besloten nog in den avond van den lOden December het detachement en de landingsdivisie te doen debarkeeren en te trachten naar Lampoke en vervolgens naar Papang en Tjampalagiang te marcheeren om Sendjata en zijne hoofden in handen te krijgen. De woonplaats van Sendjata was volgens ingewonnen berichten Lampoko + 1 uur gaans ten N. van Tjampalagiang. Ten 9 V2 uur n- m- werd gedebarkeerd en een uur later afgemarcheerd; over Pamboeroeang en Tandjoeng-Laboeang werd Lampoko den volgenden morgen omstreeks 6 uur v. m. bereikt Hier beweerde de gids, dat het huis van Sendjata nog ongeveer een uur gaans verder lag. Daar door het snel vooruitgaan der voorhoede het verband met de landingsdivisie verloren gegaan was, werd dit eerst hersteld en een betrouwbaar persoon (de schrijver van den controleur) uitgezonden om de streek te verkennen. Om 9 uur v. m. kwam deze terug met de mededeeling een versterkt huis op een open vlakte te hebben gezien. Terstond werd daarheen opgerukt en om 9 uur 45' v.m. was het huis omsingeld. De woning was blijkbaar overhaast verlaten. Aangezien de sterke pagger op verzetsplannen wees en het huis overigens slechts eene tijdelijke nederzetting was, werd het verbrand en de pagger omvergehaald. Vervolgens marcheerde de colonne naar Tjampalagiang; de hier woonachtige, aan Sendjata ondergeschikte hoofden bleken te zijn gevlucht, met uitzondering van een hunner, Hadji Idries, die opgeroepen en gearresteerd werd. De controleur herstelde den bovengenoemden Rammang, die voor Sendjata uitgeweken was, opnieuw in zijne waardigheid, waarop de geheele colonne naar Lapaja vertrok en zich op de „Assahan", die inmiddels hierheen was verstoomd, weder inscheepte. Den 12den December kwam een Boeginees, Poewa Djadjoe genaamd, berichten, dat Sendjata met zijn aanhang gevlucht was naar zekeren Poewa-Kasim in Mampili. Hierop werd besloten de troepen dien avond nog te doen debarkeeren en den 371 schijn aan te nemen, alsof te Tjampalagiang zou worden gebivakkeerd. Om 10 uur 30* n. m. rukte de colonne echter op naar Mampili, waar het huis van Poewa Kasim om 3 uur 30' v. m. omsingeld werd. De eigenaar was niet aanwezig en volgens de inlichtingen der bevolking was Sendjata 2 dagen te voren hier wel geweest, doch dadelijk daarop weer vertrokken. De colonne nam vervolgens den terugmarsch aan en bereikte het bivak te Tjampalagiang om 11 uur 15' v.m. De landingsdivisie keerde naar boord terug. Naar vernomen werd, zou Sendjata naar het noorden uitgeweken en zijn bende tot + 32 man met slechts 11 voorlaadgeweren geslonken zijn. Inlichtingen omtrent zijne verblijfplaats konden niet verkregen worden. Aan den maradia van Balanipa, die met enkele familieleden van Sendjata voor dezen den 4den Januari 1906 vergiffenis kwam vragen, werd geantwoord, dat Sendjata zich onvoorwaardelijk zelf moest onderwerpen. Nadat den 4den Januari 1906 in Balanipa een afdeeling marechaussee aangekomen was om hier het spoor van den radja van Gowa te zoeken, werd besloten de kust tot aan Tjenrana te bewaken en voorts met den commandant dezer marechaussee-afdeeling overeengekomen tot de ontwapening der bevolking over te gaan. De landschapshoofden werden van de noodige bevelen voorzien met het gevolg, dat de bevolking van Madjéné den 19den en 20sten Januari 4 repeteer-, 46 achter- en 901 voorlaadgeweren inleverde, terwijl den 26sten Januari door den maradia van Balanipa 64 repeteerkarabijnen, 18 achter- en 935 voorlaadgeweren werden ingenomen. Hoewel de bevolking over het algemeen vredelievend bleek, was een voortdurende patrouillegang noodig met het oog op de rooverbenden, welke des nachts de kampongs onveilig maakten. Den 28sten Januari vernam de detachements-commandant van een der onderhoofden van Napo, dat op ongeveer 2 uur gaans van Balanipa een steenen versterking was opgeworpen door eene rooverbende van + 80 man onder Kamandé en Massie. In verband met de nader verkregen inlichtingen besloot de detachements-commandant deze bende onschadelijk te maken en werd om 3 uur 30' n.m. met 30 man, in 3 groepen verdeeld, tegen bedoelde versterking opgerukt. Het resultaat was, dat na 372 onbeduidenden tegenstand, waarbij onzerzijds geen verliezen werden geleden, de versterking genomen werd en de vijand in onze handen 10 dooden liet (waaronder de beide genoemde hoofden) en 15 gewonden. Vrouwen en kinderen bevonden zich in het huis, dat in de versterking stond, en van waaruit de vijand de onzen had beschoten. Verder werden 3 achter- en 18 voorlaadgeweren benevens munitie en blanke wapens buitgemaakt. Deze afstraffing maakte indruk en hoofden zoowel als bevolking betuigden daarmede hunne instemming. De inlevering der vuurwapens, welke in Balanipa in den laatsten tijd was gaan verslappen, werd er zeer door in de hand gewerkt, zoodat den 9den en lOden Februari bij de maradia's van Balanipa en Madjéné respectievelijk 1149 en 1197 geweren werden ingeleverd, welke aan boord van de „Zwaan" gebracht en met uitzondering van 37 achterlaad- en repeteerkarabijnen in diepzee overboord gegooid werden. Bij schrijven van den 14den Februari berichtte de detachements-commandant aan den G. M. C, dat hij in overleg met den controleur van Mandhar besloten had zoo spoedig mogelijk met eene patrouille het landschap Mamoedjoe te bezoeken, waar de maradia zoowel als de bevolking een zeer ongewenschte houding tegenover den commandant van het S. S. „Hogendorp" hadden aangenomen '). De G. M. C. keurde dit besluit goed, doch zond, de patrouille voor dit doel te zwak oordeelende, den 23sten Februari H. M. „Serdang" met eene sectie infanterie van het 8ste bataljon onder den luitenant Lamster ter versterking. De „Serdang" kwam den 24sten Februari te Madjéné aan. De luitenant Gusdorf zou den controleur met een detachement van 40 man naar Mamoedjoe vergezellen; bij eventueel verzet in dat landschap zou de landingsdivisie van de „Serdang'* Steun verleenen. Ook het detachement van het 8ste bataljon zoude medegaan teneinde het hoofd van Tjenrana, dat zich tijdelijk te Madjéné bevond, naar zijn standplaats — Langkadi — over te brengen en hem bij de uitvoering der door den controleur gegeven bevelen te steunen. 1) Zie bijlage LXXII. 373 Den 28sten Februari vertrok de „Serdang" met genoemde macht naar Langkadi, waar de luitenant Lamster met zijne sectie achterbleef; vervolgens werd doorgestoomd naar Tappalang. Daar hier cholera heerschte, werd de tocht voortgezet naar Mamoedjoe, dat den 27sten bereikt werd; de maradia van dit landschap kwam zich melden. Het detachement debarkeerde den 28sten, waarbij in de hevige branding een prauw met vivres omsloeg. De houding der bevolking was vreesachtig, doch niet vijandig. Het bleek, dat de maradia van Mamoedjoe weinig gezag had. Na hier eenige dagen te hebben vertoefd en BoedingBoeding te hebben bezocht, waar de hoofden bekend werden gemaakt met het verbod omtrent het dragen van wapens, keerde het detachement zonder op eenig verzet te zijn gestuit den 9den Maart naar aanleiding van een daartoe ontvangen opdracht naar Madjéné terug, waar het den llden Maart aankwam. Ook gedurende de terugreis werd Tappalang om de cholera vermeden. De terugkeer naar Madjéné hield verband met de gebeurtenissen, welke intusschen in Oost-Mandhar hadden plaats gehad. Naar aanleiding van het bericht n.1, dat de radja van Gowa uit de Toradjalanden naar de Mandharsche staatjes zou zijn uitgeweken, waarbij hem het voornemen werd toegekend te Polewali— W. van Binoéwang — scheep te. gaan, was den 4den Maart een detachement van het 8ste bataljon onder den luitenant-adjudant Schaafsma van Makasser daarheen gezonden, teneinde met de marechaussees en de Timoreesche compagnie verbinding te zoeken en deze troepen bij hunne vervolgingsactie in het Mandharsche te helpen met vivres en dwangarbeiders. Daar dit detachement den lOden Maart te Boengi door den commandant der marechaussee bij zijne colonne werd aangetrokken (zie Hoofdstuk XXI) en met deze in de richting van Enrekang vertrok, liet de luitenant Gusdorf het detachement Lamster uit Langkadi naar Madjéné terugkeeren om het na aankomst op den 12den Maart onmiddellijk door te zenden naar Maroneng teneinde de sectie Schaafsma te vervangen. De taak van het detachement Lamster was in de eerste plaats om te beletten, dat de radja van Gowa steun verkreeg in de 374 bovenstreken van Binanga-Kraeng; voorts moest er tegen gewaakt worden, dat de radja van Gowa door dit landschap naar de Toradjalanden kon uitwijken. Overeenkomstig zijn meer uitgebreide taak werd medio Maart het detachement in Mandhar voor de helft verdeeld over Madjéné, Balanipa en Tjampalagiang en voor de rest voorloopig in Oost-Mand har gelegerd. Deze rest (sectie 8ste bataljon) keerde den 25sten Maart naar Madjéné terug om verder in de bezetting van Madjéné en Balanipa te voorzien. Het detachement Gusdorf (van de vaste bezetting van het garnizoens-bataljon te Makasser) werd in Mandhar niet langer noodig geacht en vertrok op genoemden datum per S. S. „Zwaan" naar Makasser. Het detachement Schaafsma was intusschen uit Enrekang naar Maroneng teruggekeerd, zoodat na den 25sten Maart in Mandhar gelegerd waren 2 sectiën van het 8ste bataljon. De toestand in Mandhar liet zich allengs zoo gunstig aanzien, dat den 9den Mei aan de aldaar nog gelegerde detachementen de last werd gegeven om zich voor vertrek naar Makasser gereed te houden. Het duurde nog tot den*31sten Mei, alvorens zij ter hoofdplaatsc waren teruggekeerd. In dien tusschentijd meldde zich Sendjata bij den controleur, die zich te Tjampalagiang bevond. Onder nadere goedkeuring werd zijne onderwerping door den controleur aanvaard en de binnen één maand te betalen boete bepaald op ƒ 500. Daar ook Doema I Pitié, de eigenlijke aanstoker der ongeregeldheden te Tjampalagiang, zich wenschte te onderwerpen, werd aan Sendjata gelast Doema I Pitié met de aanstaande komst van den controleur te Tjampalagiang in kennis te stellen. Den 28sten Mei onderwierp zich Doema 1 Pitié; hem werd een boete van ƒ250 opgelegd, te betalen binnen een maand. Beider verzoek om in Tjampalagiang te blijven wonen werd door den controleur toegestaan onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat zij zich aan de bevelen van den maradia zouden houden en dat zij van hun kant alles zouden laten, wat de rust in Tjampalagiang zou kunnen verstoren. Hoewel in den aanvang van 1906 de gezindheid van hoofden en bevolking goed scheen, bleek kort na het vertrek dertroe- 375 pen naar Makasser het tegendeel. In den nacht van 6/7 Juni werd onze bestuursvestiging te Madjéné verraderlijk overvallen door eene ongeveer 150 man sterke bende, welke de woningen van den controleur en den sjahbandar plunderde en verbrandde. De controleur was verplicht in een prauwtje de wijk te nemen naar Paré-Paré, terwijl zijn klerk, de heer Schmid hamer, in handen viel van den vijand, die zooals later bleek hem naar het binnenland voerde en daar om het leven bracht. Naar aanleiding van het bericht van dezen overval werd den lOden Juni de kapitein Lenshoek met een detachement van 1 officier en 100 man naar Madjéné gezonden, terwijl de assistent-resident Vermeulen en de controleur van Mandhar medegingen. Het detachement kwam den llden Juni te Madjéné aan en betrok daar een bivak. Dien dag en den volgenden werd in den omtrek gepatrouilleerd tot ruim een uur het binnenland in, doch niets bijzonders waargenomen. Den 13den Juni vertrok de kapitein Lenshoek met 57 man en vivres voor 4 dagen naar Balanipa. De controleur ging mede om inlichtingen omtrent Alloe, het brandpunt van verzet, in te winnen, hetgeen eerst later op den dag gelukte. Den volgenden morgen werd langs den linkeroever der Balaniparivier naar Alloe gemarcheerd. Na een marsch van 4 uren werden in kampong Paropo (achter een diep ravijn gelegen, op + 1 uur afstand van Alloe) een bende van + 300 man gezien, die luid schreeuwden, en het vuur openden. Tegelijkertijd kwam op den rechteroever der ondoorwaadbare rivier veel volk opzetten, dat grootendeels met geweren bewapend was en de patrouille eveneens onder vuur nam. Ook werden op de verschillende heuvels talrijke benden waargenomen. Niets wetende omtrent de gezinheid der bevolking in de reeds doorgetrokken landstreek en bovendien een 12tal zieken medevoerende besloot de patrouille-commandant zuidwaarts over Napo naar Balanipa terug te keeren. Tot een goed half uur vóór Balanipa werd de patrouille herhaaldelijk uit verschillende kampongs beschoten. Door ons vuur werden 7 vijanden neergelegd. Om.4'/2 uur n.m. werd Balanipa bereikt en werd met het oog op de vele zieken besloten daar te overnachten. Den volgenden dag keerde de patrouille naar Madjéné terug 376 Ook hier had de vijand tijdens de afwezigheid van het detachement Lenshoek niet stil gezeten. Den 13den Juni om 6V2 uur h. m. was het bivak door eene -+; 200 man sterke bende aangevallen. De aanval was echter afgeslagen; de vijand zou daarbij 7 gewonden hebben gekregen. Naar aanleiding van het bovenstaande en de verder ingewonnen berichten zond de assistent-resident Vermeulen den 15den Juni een nota over den toestand in Madjéné naar Makasser. Hoewel de omvang van het verzet nog niet volledig bekend was, achtte de G. M. C. naar aanleiding van dit verslag versterking van het detachement Lenshoek noodig en werd besloten tot het zenden van het resteerend gedeelte van de voor reserve te Makasser bestemde compagnie van het 8ste bataljon en van de bezetting van Langga (50 geweren R. H. 15de bataljon). Aan den majoor der infanterie Lanzing werd de leiding der actie opgedragen. Den 19den Juni kwamen de majoor Lanzing, de chef van den staf en de bovengenoemde troepenversterkingen te Madjéné aan. Hier zette de majoor Lanzing het reeds aangevangen onderzoek omtrent den toestand voort, waarbij bleek, dat zich in het binnenland een partij van verzet tegen het Gouvernement had gevormd en dat verwacht mocht worden, dat aan het verzet vrij algemeen door de bevolking van het binnenland van Balanipa en Madjéné werd deelgenomen. Hoewel de bevolking der kuststreken zich vreesachtig toonde, was zij niet vijandig gestemd en de hadats van Balanipa en Madjéné kwamen zich respectievelijk den 20sten en 21sten Juni bij den majoor Lanzing melden. • De vijand, die zich gedurende de laatste dagen bepaald had tot het afgeven van enkele schoten op onze verkennende afdeelingen, ontwikkelde den 22sten Juni meer activiteit door op het oogenblik (7 uur v.m.), waarop de colonne gereed stond om uit te rukken, het bivak van 2 zijden aan te vallen. De benden werden tot de heuvels teruggedreven en moesten 12 dooden en 4 geweren in onze handen laten; aan onze zijde werden 2 militairen gewond. Tijdens de vervolging beschoot de „Siboga" een vijandelijke bende, welke voor haar zichtbaar was. 377 Om 1 uur n.m. rukte de majoor Lanzing met 150 man uit om de voorgenomen meerdaagsche tocht door het in verzet zijnde gebied te ondernemen. Uit inlichtingen was gebleken, dat aan de gepleegde ongeregeldheden in hoofdzaak zou zijn deelgenomen door lieden uit de kampongs Tondé, Toendoeng, Alloe en Paropo. Gidsen om de colonne te begeleiden waren niet te verkrijgen en door de voorafgegane verkenningen waren slechts weinig inlichtingen omtrent de vermoedelijke ligging der kampongs verkregen. De weg voerde langs een goed, in N. richting loopend voetpad. Uit het heuvelterrein vielen eenige schoten. Het verzet was echter gering. Eenige kwaadwilligen, die stand hielden, werden neergelegd. De vijand liet 5 dooden met geweren in onze handen. Onzerzijds werden 2 militairen gewond. Nadat het hoogste punt van den heuvelrug was bereikt, werd in O. richting naar een verlaten kampong opgerukt en in de nabijheid bivak betrokken. Den 23sten Juni werd naar het N. gelegen Tondé opgerukt; door een daar aanwezige vrouw werd het huis van poenggawa Poea Madigan, een der vijandelijke aanvoerders, aangewezen. Dit huis was verlaten. Vervolgens werd op aanwijzing der vrouw naar het N.O. gelegen Toendoeng opgerukt. Hier bevond zich het huis van Si Gaan, gewezen maradia van Alloe, die een belangrijk aandeel in het verzet zou gehad hebben. Uit aanwezige bloedsporen, hulzen van beaumontpatronen en het vinden van het afgehouwen hoofd van den oppasser, die bij den overval op 6 Juni was afgemaakt, bleek welk deel Toendoeng in de ongeregeldheden had gehad. Den 24sten Juni werd in de richting van Alloe opgerukt. In de kampongs waren de bewoners aanwezig en witte vlaggen uitgestoken. Om 11 V2 uur v.m. werd het huis van Si Gaans zoon bereikt en de marsch naar Paropo op den linkeroever der Balanipa-rivier voortgezet. Bij het overgaan der rivier vielen eenige schoten. In de kampong, die verlaten was, werd het bivak betrokken. Gedurende dien dag waren 2 voorlaadgeweren en blanke wapens buitgemaakt. Alloe werd den volgenden dag bereikt. Tijdens het afdalen naar die plaats werden door vluchtende personen eenige schoten op de 378 colonne gelost. Dien dag werd het bivak te Paropo betrokken. Den 26sten Juni keerde de colonne, haar weg nemende door de kampongs, die de colonne Lenshoek bij haar terugtocht op den !3den Juni had vermeden, maar waar nu overal witte vlaggen waren uitgestoken en de bevolking aanwezig was, over Balanipa naar Madjéné terug. Omtrent het verblijf der voortvluchtige verzetshoofden waren echter nog geen aanwijzingen verkregen. Het gedeelte der landingsdivisie, dat bij den vijandelijken aanval in den morgen van den 22sten Juni aan wal was gezet, werd den 23sten aan boord van H. M. „Siboga" weder ingescheept, die naar Makasser stoomde, vanwaar zij den 27sten Juni te Madjéné terugkeerde. Den 28sten vertrok deze bodem naar Langga. Ook bij een volgenden tocht van den kapitein Lenshoek, van 30 Juni — 2 Juli, naar Tondé en Toendoeng met opdracht in den omtrek te patrouilleeren en daarna door de kampongs langs den rechteroever van de Balaniparivier terug te keeren, bleek het verzet geëindigd te zijn. Bezocht werden de kampongs Balanipa, Galoeng, Simoeloe, Baroega, Tondé, Toendoeng, Batoemeapot, Poeawang, waarna over Manjang-Tanang, ten W. van de Balaniparivier,. naar Madjéné werd teruggekeerd. De bevolking was overal aanwezig en had witte vlaggen uitgestoken. Evenmin als bij den vorigen tocht onder den majoor Lanzing mocht het thans gelukken inlichtingen omtrent het verblijf van Si Gaan vroeger maradia van Alloe, een zeer berucht roover en- de vader van drie der aanvoerders bij de overvalling op den 6/7 Juni, te verkrijgen. Volgens te Madjéné verkregen berichten zou Adolang (in het binnenland van Pambaoewang) versterkt zijn en zou er zich volk ophouden, dat aan den overval op den 6/7 Juni had deelgenomen. Naar aanleiding hiervan vertrok de majoor Lanzing den 5den Juli met de compagnie Lenshoek naar Pambaoewang; de colonne voerde vivres voor 6 dagen mede, gedeeltelijk geladen op treinpaarden. Aanvankelijk werd een pad gevolgd, dat door het dal van de Madjéné — welke rivier verscheidene malen moest worden overgetrokken — naar passer Pelarangan voerde. Hier bleek, dat 379 de weg naar Adolang slechts over Pembaoewang was te bereiken. Dientengevolge werd daarheen gemarcheerd en aldaar het bivak betrokken. De bevolking was met vrouwen en kinderen aanwezig, doch de maradia en de hadat waren voortvluchtig. Hier werd een voorloopig bestuur aangesteld. Den 6den juli werd met 3 sectiën-naar Adolang opgerukt. Daar de weg daarheen door steil heuvelland zou voeren, bleef de trein onder dekking van eene sectie te Pembaoewang achter. De weg liep nagenoeg in N. richting door zeer steil heuvelland. Tegen 8 uur v.m. werden op een hoogen top eenige personen waargenomen, die blijkbaar alle bewegingen van den troep gadesloegen, terwijl tevens werd opgemerkt, dat een van steenen opgestapelde borstwering dwars over het pad tusschen twee toppen was aangelegd. Eene sectie onder bevel van den luitenant de Jonge van der Halen vooruit gezonden, werd met steenen en eenige schoten begroet. Nadat deze sectie het vuur op de stelling had geopend, werd met een andere sectie tegen de stelling opgerukt. De vijand, naar schatting niet meer dan 20 man, hield stand, doch werd met achterlating van 13 dooden verdreven; buit: 7 -voorladers, veel munitie en blanke wapens. Om 83/4 uur v. m. was zonder verliezen onzerzijds de stelling in onze handen. De borstwering was t 50 M. lang, 1.20 M. hoog en + 0.75 M. dik, aangelegd op het steilste gedeelte van het pad en eerst op 150 M. zichtbaar van waar het pad aan de O. zijde langs een bijna loodrechten rotswand en aan de W. zijde langs een ravijn voerde, enkele bamboeschietkokers waren op het pad gericht. Na het gevecht werd naar Adolang, liggende in een dal, opgerukt. Adolang werd doorzocht, doch bleek verlaten te zijn, waarop naar het bivak te Pembaoewang werd teruggekeerd. Hier waren inmiddels door den collecteur, den Heer Muller, die de colonne had vergezeld en te Pembaoewang bij den trein was achtergebleven, 38 geweren ingenomen. Den 7den juli werd naar Adolang opgerukt teneinde eenige dagen in den omtrek te patrouilleeren en te trachten aanraking met de bevolking te verkrijgen, waartoe het bestuur van Pembaoewang werd medegenomen. Verzet werd niet ondervonden; in de stelling van den vorigen dag waren de meeste lijken nog 380 aanwezig, slechts enkele waren weggehaald. Van eenige der gesneuvelden werden thans de namen bekend, behoord hebbende tot de bende van Katjapoeang. Volgens berichten, nader te Madjéné bevestigd, zou Katjapoeang bij het gevecht op 6 Juli gesneuveld en zijn lijk naar het binnenland gebracht zijn. Deze Katjapoeang was de schoonzoon van den maradia en zoon van den bovengenoemden Si Gaan, ex-maradia van Alloe. In Adolang, dat nog door de bevolking verlaten was, hoewel overal in den omtrek witte vlaggen zichtbaar waren, werd gebivakkeerd. Den 8sten Juli werd in den omtrek gepatrouilleerd, waarbij niets voorviel. In den loop van den dag keerde een gedeelte der naar Pembaoewang gevluchte bevolking te Adolang terug. Sommigen hunner bekenden door Katjapoeang gedwongen te zijn geweest aan het opwerpen van de borstwering mede te werken. Den 9den Juli werd, daar geen gidsen te verkrijgen waren, die een weg naar Alloe wisten, over Toendoeng naar Madjéné teruggekeerd. Om 11 uur 's avonds werd een 3tal schoten op het bivak te Toendoeng gelost; eene onmiddellijk uitgerukte patrouille kon de daders echter niet ontdekken. Den lOden Juli kwam de colonne te Madjéné aan. Het eigenlijke verzet in 'Mandhar scheen na het sneuvelen van Katjapoeang gebroken te zijn, althans op de in verschillende richtingen ondernomen tochten werd nergens op verzet gestuit. Zoo werd gemarcheerd naar Balanipa, Tjampalagiang en het binnenland bezocht. Vervolgens werd over Lebokan, Saloena-Ringgiang, Lorhbé, Tondi en Toendoeng naar Madjéné teruggekeerd. Gedurende dezen tocht konden omtrent Si Gaan en andere hoofdaanleggers van het verzet geen inlichtingen worden verkregen; steeds heette het, dat zij naar het binnenland waren gevlucht. Eerst 10 October 1906 werd Si Gaan gevangen genomen. Sedert werd tot meer directe bestuursinmenging in de aangelegenheden der Mandharsche staatjes overgegaan, hetwelk allerwege met succes werd bekroond en een geleidelijk consolideeren van de nieuw geschapen, ordelijke toestanden ten gevolge had. Bijlage XXXVI. Instructie voor den kapitein der marechaussee H. van Stipriaan Luiscius. De kapitein van Stipriaan Luiscius zal zich op morgen met de aangewezen colonne op marsch begeven naar de Pitoempanoealanden teneinde: lste. Indien de berichten, dat Lapawawooi Kraeng Segiri en de poenggawa van Boni met verschillende hunner familieleden en enkele hoofden, die zich bij hen hebben aangesloten, naar genoemde landstreek zouden zijn uitgeweken, worden bevestigd, die personen op te sporen, zoo mogelijk gevangen te nemen en bij verzet of ontvluchting neer te leggen; vrouwen echter mogen, zelfs bij ontvluchting, niet worden neergelegd. 2de. Hoofden en bevolking van de Pitoempanoealanden tot onderwerping te brengen. 3de. De in meergenoemd landschap aanwezige vuurwapenen te doen inleveren. 4de. De hoofden bedoeld in punt 2 bij hunne onderwerping aan te zeggen: a. dat de Pitoempanoealanden, als behoorende tot Boni en — zopals uit het sneuvelen van aroe Lalisang bij Badjowé gebleken is — hebbende deelgenomen aan het gewapend verzet van Boni tegen het Nederlandsch-Indische Gouvernement, een nader vast te stellen deel der oorlogskosten zullen moeten vergoeden; b. dat er op moet worden gerekend dat, te beginnen met het volgende jaar, na afloop der registratie een belasting op het inkomen zal worden geheven; c. dat de slavernij in 5 jaren wordt afgeschaft; d. dat nader zal worden bepaald, of de Pitoempanoealanden een deel van Boni zullen blijven, dan wel zullen worden toegevoegd aan Wadjo, dan wel zelfstandig zullen worden (omtrent deze aangelegenheid moet worden nagegaan, wat het meest met de wenschen der hoofden zou overeenkomen); 2 e. dat het gewapend loopen verboden is behalve voor de hoofden, aan wie een schriftelijk bewijs moet worden afgegeven, dat zij tot het dragen van een kris gerechtigd zijn. 5de. Enkele der onderworpen hoofden zullen bij den terugkeer der colonne naar Pampanoea worden medegenomen. PAMPANOEA, den 5den September 1905. De Bevelhebber, (w. g.) VAN LOENEN. N. B. In verband met de beschikbare transportmiddelen mag er niet op worden gerekend, dat aan verzoeken om aanvulling van vivres wordt voldaan. Voor zooveel mogelijk moet van tijd tot tijd bericht worden gezonden, ook al zijn geen bijzondere gebeurtenissen te vermelden. Bijlage XXXVIL COMMANDO DER EXPEDITIE naar ZUID-CELEBES. Instructie voor den commandant der compagnie - marechaussée, le. De compagnie-marechaussée heeft voorloopig uitsluitend . tot taak de onafgebroken vervolging, in de eerste plaats van Lapawawooi, en verder van alle hoofden uit het door onze troepen bezette gebied, die nog niet in onderwerping zijn gekomen. 2e. De commandant der compagnie treedt bij de vervulling der in punt I omschreven taak geheel zelfstandig op; aan zijne marechaussée zal geen infanterie mogen worden toegevoegd. 3e. De compagnie is aan geen enkel korps gebonden en begeeft zich daarheen, waar haar commandant zulks in verband met de verkregen berichten het meest nuttig en noodig voorkomt. 4e. De commandant zal zich door het inwinnen van berichten en middels spionnen voortdurend op de hoogte houden van de verblijfplaats(en) van Lapawawooi en voortvluchtige hoofden, zijnde bovendien den commandanten van het 6de, L. H. 15de en 19de bataljon opgedragen hem door het inwinnen en doen toekomen van berichten en ook in andere opzichten den meest mogelijken steun te verleenen. 5e. Afschriften dagboek worden mij met elke voorkomende gelegenheid aangeboden. MAKASSER, den 17den October 1905. De Bevelhebber., (w.g.) VAN LOENEN. Bijlage XXXVIII. Brief van den radja van Gowa aan den regent van Bonthain. Voorts deel ik den regent mede, dat Bangka mij verteld heeft, dat de regent eenigszins gebelgd is en zich zeiven beschouwt, alsof men j'egens hem onverschillig is door hem niets te laten weten dan wel bericht te zenden. Ik geef U volkomen gelijk, dat U eenigszins op mij gebelgd zijt, omdat ik U niet schrijf, doch de reden daarvan is, omdat wij nog het goede verwachtten, maar 4hans veronderstel ik dat wij het goede niet meer van de blandas verwachten Wanneer God het behaagt brengen wij onze familie naar het binnenland, omdat wij te dichtbij zijn. Ook) deel ik U mede om ook op Uwe hoede te zijn, omdat er al een handeling (voorbeeld) is voorgekomen, want al de regenten onder zijn bestuur worden door hem gewantrouwd. Wat thans gebleken is, is het volgende : Op den 8sten Juli werden de regenten van Boengoro en Labakkan naar Makasser opgeroepen en aldaar aangekomen in de gevangenis gezet, terwijl op den 14den Juli Uw zoon Baloso en zijn schoonvader werden gearresteerd en derwaarts van Labakkang opgebracht en op Vrijdag is men ook tegen kraeng Polombangking opgerukt. Daarom kan ik U niets anders mededeelen dan dat men voornemens is de rust van de Islams overal te verstoren en doe ik U de vraag, hoe Uwe zienswijze is omtrent de overige mede-Islams aangaande deze zaak. Geschreven Djongaja, den 14den Juli 1905. Extra Bijlage No. 37. I. Al T. 1916. Bijlage: XXXIX. Telegram. Aangeboden te Buitenzorg, den 29sten September 1905. Dienst dringend met interpunctie. GEHEIM. Gouverneur Makasser. Alvorens over te gaan tot nemen maatregelen tegen Gowa wenscht Landvoogd authenticiteit brieven radja Gowa aan Britschen consul en regent Bonthain, overgelegd bij Uwe missives, doen constateeren. jU gelieve persoonlijk onderzoek naar echtheid dier brieven, welke U worden teruggezonden, in te stellen en daartoe radja op bepaalden datum naar Makasser op te roepen onder mededeeling redenen oproeping. Staat echtheid vast dan kunnen volgende eischen gesteld worden: Eerstens: Sluiting nieuw contract, bij voorkeur korte Atjeh- verklaring, anders nieuw Celebescontract. Tweedens: Afstand van alle enclaven buiten eigenlijk Gowa. Eisch afstand kustgebied, bedoeld in nota bij Uwe geheime missive 28 Februari j.1., is niet noodig bij teekening Atjehverklaring, wel gewenscht bij sluiting Celebescontract, en in dat geval aan Uw beleid overgelaten. Derdens: Inlevering aanwezige vuurwapenen. Vierdens: Verbanning vijandig gezinde personen. Vijfdens: Voldoening losprijs Djampoeaexpeditie. Weigert radja aan oproeping naar Makasser gehoor te geven of Uw brief te ontvangen of bij niet beantwoording daarvan vóór vastgestelden datum, dan is U bevoegd genoemde eischen in Gowa te gaan stellen, gesteund door noodig geachte troepenmacht. 8 Zoekt radja uitvluchten,' dan gelieve U hem kennis te geven dat U onder geleide troepen zelf zal komen indien radja op aangegeven datum niet te Makasser verschijnt. Kan echtheid brieven niet worden vastgesteld dan kan alleen geëischt worden sluiting nieuw contract en betaling losprijs Djampoeaexpeditie. Landvoogd laat U vorenstaande mededeelen teneinde al dadelijk noodige voorbereidingen in overleg met Bevelhebber expeditie te kunnen treffen. Brief volgt. lste Gouvernements Secretaris, (w. g.) DE GROOT. Bijlage XL. Brief van den lsten Qouvernements Secretaris aan den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden. GEHEIM. Buitenzorg, 2 October 1905. Aangezien nu de radja van Gowa zich heeft onthouden van daadwerkelijke deelneming aan het verzet tegen onze wapenen, zou er dus uit dien hoofde, naar de meening van den G. G., geen aanleiding bestaan tot het stellen van hoogere eischen aan Gowa dan in verband met het successievelijk voorgevallene noodig is, n. 1. het sluiten van een nieuw contract, meer beantwoordende aan de eischen van den tegenwoordigen tijd, en de betaling van den reeds vroeger bepaalden, doch niet opgebrachten losprijs voor de lieden, die aan de Djampoea-expeditie hebben deelgenomen. In den tijd, verloopen sedert Z. E. de in mijn schrijven van 14 Juni j. 1. 'j medegedeelde beslissing nam, zijn echter verschillende klachten omtrent gedragingen van Gowa's radja en van zijne omgeving ter kennis van de Regeering gebracht. Voor zoover zij betreffen gebeurtenissen, die opnieuw de in het grensgebied heerschende onveiligheid in het licht stellen, dan wel moeilijkheden, ondervonden in de wijze van behandeling van zaken door den radja met de gouvernements-ambtenaren, zal daaraan, naar Z. E. meent, bij de contractsherziening op voldoende wijze tegemoet gekomen kunnen worden. Andere der te berde gebrachte grieven schijnen den G. G. op zich zelf beschouwd van niet veel beteekenis toe, zoo b. v. het op den weg tegenhouden door gewapenden in dienst bij den radja van eenige Europeanen, die van Makasser naar Djongaja wilden gaan; het niet doorlaten op Gowasch gebied van postboden, waardoor soms de bezorging van brieven vertraging heeft ondervonden, en dergelijke meer. 1) Zie bijlage II. 10 Een en ander acht Z. E. grootendeels wel te verklaren uit de vrees van den radja, dat bij de vrij gespannen verhouding, in den laatsten tijd ontstaan tusschen de gouvernements-onderdanen en de inwoners van Gowa, licht eenig incident zou kunnen plaats vinden, waardoor hij in moeilijkheden zou worden gewikkeld met ons bestuur. Een naar het oordeel van den G. G. veel ernstiger zaak is het schrijven van den bij Uwe geheime missive van 17 Juni j. I. bedoelden brief van den radja van Gowa aan den Britschen consul te Makasser, waarbij hij zich beklaagde over de handelingen onzer ambtenaren en, zonder bepaaldelijk daartoe het verzoek te doen, de tusschenkomst van den consul ttachtte uit te lokken. Eene poging van dezen aard om zich met eene buitenlandsche mogendheid in verbinding te stellen acht Z. E. een vergrijp van zeer ernstige beteekenls, welk een gestrenge straf wettigt, en de Landvoogd wenscht daaraan grooten invloed toe te kennen bij de bepaling der ten opzichte van dat landschap te volgen gedragslijn. Juist daarom acht de G. G. het echter noodig dat, alvorens ten deze eene beslissing genomen worde, vooraf de meest mogelijke zekerheid zij verkregen, dat de vorst inderdaad aan dit vergrijp schuldig is. Het groote belang der zaak en de kiesche aard van het onderzoek hebben het den G. G. wenschelijk doen achten, dat U het persoonlijk instelle, in de eerste plaats door ondervraging van den radja en verder op de wijze als U noodig mocht voorkomen, om met zekerheid te kunnen uitmaken of bedoeld schrijven, zoomede de brief aan den regent van Bonthain, werkelijk van den radja zijn uitgegaan. Wanneer—zooals te verwachten is—dat eenmaal vaststaat, dan vormen de inhoud en de afzending dier schrifturen, zoomede de verschillende door U medegedeelde gebeurtenissen, naar het oordeel van den Landvoogd, vergrijpen en overtredingen van zoo ernëtigen aard, dat alle reden bestaat tot het stellen van de eischen, genoetnd in mijn geheim telegram 29 September j. I »)• 1) Zie bijlage XXXIX. Bijlage XLI. Telegram. Makasser 29 September 1905. Bevelhebber expeditie Pampanoea of Soppeng. Ontving heden telegrafische opdracht Landvoogd omtrent Gowa en daaromtrent met U te plegen overleg. Heb radja tegen 12 October hier opgeroepen; als hij niet komt en uitvluchten zoekt, kan ik hem met gewapende macht opzoeken en eisch stellen. Overste Michielsen geeft in overweging via Tjamba-Maros dan wel met oorlogsschepen of „van Diemen" hierheen te zenden 2 compagnieën infanterie, peloton cavalerie, sectie artillerie, geneeskundige sectie, trein en zooveel dwangarbeiders als noodig, zijnde er hier geene. Ik kom Dinsdagmiddag met Kwartel reede Tjenrana om volgenden nacht door te gaan naar Loewoe, van waar Donderdagavond weder terug. Geef U in overweging samenkomst op reede Tjenrana Dinsdagnamiddag vier uur. Gouverneur, (w. g.) KROESEN. Bijlage XLII. Kort overzicht van de maatregelen, welke bij een militair optreden tegen Gowa te nemen zouden zijn. 1. Met de hoofdmacht der beschikbare troepen (3 a 4 comp. inf., 1 sectie art., 1 a 2 pelotons cav.) wordt van uit Makasser in Z. O. richting het Gowasche gebied binnengerukt, de vijand verdreven uit Djongaja, Goenoeng-Sari en PandanPandjang c. a., waarna laatstgenoemd punt voorloopig wordt bezet in afwachting van nadere berichten omtrent de plaats(en), waarheen de vorst e.a. hoofden van verzet de wijk mochten hebben genomen. Een deel dier macht bezet den Z. rand van kampong Sapiria om den ongestoorden rivierovergang ter hoogte van den grooten weg te verzekeren. 2. Een sectie van de vaste bezetting van Makasser wordt aangewezen tot beveiliging van het civiel etablissement te Boeloeroking, gelegen nabij de Gowasche enclave Sadijang. 3. De mobiele-colonne van Makasser wordt overgebracht naar Takalar om in dè regentschappen Galesong, Sanrabané en Polombangking, zoomede in het tusschen deze gelegen Gowasche gebied te patrouilleeren. Bij het verder oprukken der hoofdmacht van uit Pandan-Pandjang — hetzij in de zuidelijke vlakte van Gowa, hetzij in Z. O. richting naar den Bonglangi — moet zij met deze samenwerken. 4. Bezetting van Djeneponto en Bonthain door geregelde troepen komt vooralsnog niet noodig voor. De gewapende politie draagt zorg voor de rechtstreeksche beveiliging dier 'plaatsen. Desvereischt kan voor dit doel ook worden beschikt over de diensten van het sub 8 bedoelde flottieljevaartuig. 14 5. De compagnie van het 15de bataljon infanterie te Liboerang (Boni) gaat over naar Patoenoeang Asoe E (tusschen Maros en Tjamba) om van daaruit in het N. W. deel van Gowa te ageeren. 6. De bezetting van Balangnipa wordt grootendeels overgebracht naar Manipi om in het N. O. deel van Gowa op te treden. Hebben de colonnes Scheij en van Waasdijk in Gowaasch gebeid verbinding met elkander verkregen en is de N. hoek van Gowa in onderwerping, zoo ageeren zij verder gezamenlijk in W. richting naar de hoofdmacht toe. 7. De bezetting van Pangkadjéné blijft beschikbaar voor de handhaving van rust en orde in de Noorder-Districten en zoo noodig voor het verleenen van steun aan Tanette tegen Barroe. 8. Noodig komt het voor te Makasser de beschikking over een flottielje-vaartuig te hebben teneinde, waar mogelijk— b. v. bij het forceeren van den rivierovergang ten Z. van Makasser—de operatiën van de zeezijde te kunnen steunen, (zie ook punt 4 h. v.) MAKASSER, 1 October 1905. De Militaire Commandant. (w. g.) MICHIELSEN. Bijlage XL1II. Instructie voor den plaatselijk militairen commandant te Balangnipa. Makasser, den 3den October 1905. Ik heb de eer ter kennis van UWelEdelOestrenge te brengen, dat bij niet voldoening aan de binnenkort namens den G. G. aan het zelf-bestuur van Gowa te stellen eischen offensief tegen dat rijk zal worden opgetreden en dat het voornemen bestaat aan de daartoe gevorderde actie ook door de troepen onderUwe bevelen te doen deelnemen. In verband hiermede gelieve U zorg te dragen, zoomogelijk zonder achterdocht van Gowasche zijde te wekken, dat op den 13den dezer het grootste gedeelte der bezetting van Balangnipa te Manipi vereenigd is om op eerste aanzegging van daaruit het Gowasche gebied te kunnen binnenrukken. Te Balangnipa behooren niet meer troepen achter te blijven dan voor de veiligheid van dien post noodzakelijk worden vereischt, terwijl te Manipi over een voldoenden voorraad levensmiddelen, aanvankelijk b. v. b. voor eene behoefte van 14 dagen, moet kunnen worden beschikt. Nader bericht omtrent het tijdstip, waarop de Gowasche grens door de troepen onder Uwe bevelen moet worden overschreden, zoomede betreffende de wijze waarop behoort te worden opgetreden, zullen volgen. De Militaire Commandant, (w. g.) MICHIELSEN. Bijlage XLIV. Instructie voor den commandant der 2de compagnie L. H. 15de bataljon infanterie te Tjamba of te Liboerang. Makasser, den 3en October 1905. Ik heb de eer ter kennis van UWEGestr. te brengen, dat bij niet voldoening aan de binnenkort namens den GouverneurGeneraal aan het zelfbestuur van Gowa te stellen eischen offensief tegen dat rijk zal worden opgelreden en dat het voornemen bestaat aan de daartoe gevorderde actie ook door de troepen onder Uwe bevelen te doen deelnemen. In verband hiermede gelieve U zorg te dragen, wanneer eventueel aan U door of namens den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes verstrekte bevelen daartegen geen onoverkomelijk beletsel opleveren, dat de 2de compagnie van het L. H. 15de bataljon infanterie op dert 13den dezer in haar geheel of—indien achterlating van een kleine bezetting te Tjamba dringend noodzakelijk mocht voorkomen — dan toch voor het grootste gedeelte te Patoenoeang Aso E vereenigd is. Aldaar behoort dan tevens over een voldoenden voorraad vivres— aanvankelijk b. v. b. voor de behoefte van 14 dagen —te kunnen worden beschikt om vanuit laatstgenoemde plaats op eerste aanzegging actief in het Gowasche te kunnen optreden. De sectie Gusdorf van de vaste bezetting alhier, welke tijdelijk te Uwer beschikking wordt gesteld, behoort zoodra mogelijk na ontvangst van dit schrijven naar Makasser terug te keeren. Nadere bevelen omtrent het tijdstip waarop de Gowasche grens door de troepen onder Uwe bevelen moeten worden overschreden, zoomede betreffende de wijze waarop behoort te worden opgetreden, zullen volgen. De Militaire Commandant, (w. g.) MICHIELSEN. Bijlage XLV. Instructie voor den commandant der mobiele colonne te Takalar. Artikel I. Tot uitbreiding van het machtsvertoon in de afdeeling Takalar wordt het nog te Makasser aanwezige gedeelte van de mobiele colonne van het garnizoens-bataljon in den morgen van den 14den October a.s. derwaarts overgevoerd en tijdelijk ter hoofdplaats van genoemde afdeeling gelegerd. Na aankomst aldaar staat ook het te Galesong gelegerde gedeelte der mobiele colonne onder de bevelen van den colohnecommandant Artikel II. De colonne-commandant zal in de afdeeling Takalar" veelvuldig doen patrouilleeren en hinderlagen leggen, waartoe de colonne zoonoodig in meerdere onderdeelen, ieder met een zelfstandig patrouillegebied, kan worden gesplitst. Doel daarbij behoort te zijn: aan de rustige, goedgezinde bevolking vertrouwen, aan mogelijk slechtgezinde elementen ontzag in te boezemen; maar vooral paal en perk te stellen aan de in den laatsten tijd wederom veelvuldig voorkomende veediefstallen. Daadwerkelijk verzet wordt met geweld gekeerd. Geweerdragenden worden ontwapend en gearresteerd; evenzoo wordt gehandeld met rustverstoorders en roovers. De Gowasche grens wordt niet overschreden. Alleen bij wegvoering van geroofde goederen en eigendommen, toebehoorende aan gouvernements-onderdanen, in Gowaasch gebied mag met vuur vervolgd worden teneinde de roovers tot achterlating van het geroofde te dwingen en de eigen bevolking in staat te stellen haar eigendom terug te halen. 20 Artikel III. De regeling van den dienst geschiedt door den colonne-commandant, die zich tot het verkrijgen van de vereischte inlichtingen, gidsen en tolken behoort te wenden tot den controleur van Takalar. Artikel IV. In den namiddag van den 18den October a.s. behoort de mobiele-colonne, behoudens noodzakelijke detacheeringen, in haar geheel te Lassang vereenigd te zijn en behoort aldaar over een voldoenden voorraad levens- en transportmiddelen te kunnen worden beschikt om desvereischt een achtdaagschen tocht te kunnen ondernemen. Nadere bevelen omtrent het optreden der colonne worden te Lassang afgewacht. Artikel V. Zieke of gewonde militairen worden zoonoodig naar Makasser geëvacueerd. Artikel VI. Door den colonne-commandant wordt een dagboek aangehouden, waarin beknopt wordt aangeteekend al het wetenswaardige op militair en politiek gebied. Wekelijks — in spoedvereischende gevallen met de eerste "zich voordoende gelegenheid — wordt een uittreksel uit dit dagboek gezondén aan den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor. MAKASSER, den 12den October 1905. De Militaire Commandant, (w. g.) MICHIELSEN. Bijlage XLVI. Brief van den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden aan den radja van Gowa dd. 15 October 1905. Gewone inleiding. De Gouverneur-Generaal heeft mij opgedragen bij U. H. persoonlijk een onderzoek in te stellen naar de echtheid van eenen brief ■), dien zij den llden Djoemadilawal zoude geschreven hebben aan den regent van Bonthain, welke brief beschuldigingen inhoudt tegen het optreden van de ambtenaren van het Gouvernement en die naar mijne meening bovendien inhoudt eene oproeping Uwerzijds om mede te doen aan een tegen het Gouvernement te ondernemen heiligen oorlog. Deze in mijne handen zich bevindende brief draagt eene handteekening, welke door vele personen als de Uwe herkend is, het geen ik echter nog niet als vaststaande wil aannemen, zoolang ik U zelf nog niet in persoon daarover gehoord heb. Verder moet ik U. H. ook nog hooren over den gewapenden inval van het onder Gowa staande volk van Gantarang-Matinggie in het gouvernements-district van Malawa, waarbij het volk van Gantarang-Matinggie zich schuldig maakte aan roof en brandstichting. Die feiten zijn ten overstaan van de door U gezonden personen door den controleur van Tjamba onderzocht en de door U gezonden personen hebben erkend, dat de schuld van het volk van Gantarang-Matinggie goed en duidelijk bewezen was. Dat is nu reeds langer dan een maand geleden en gij hebt mij niet Uwe verontschuldigingen over het gedrag van Uw volk aangeboden, zoodat ik gelooven moet, dat ge die daad van Uw volk hebt goedgekeurd, zooals ik reeds dacht, dat het geval moest zijn, omdat het volk van GantarangMatinggie met zijne ornamenten ten strijde toog, wat het zeker niet zoude doen als het niet geweten had, dat de radja's van Boni en van Gowa het met elkander eens waren. 1) Zie bijlage XXXVIII. Extra Bijlage No. 37. L M. f. 1916. 22 Verder moet ik U onderhouden over het verleenen van schuilplaats aan aroe Laboeadja, een vijand van het Gouvernement, die binnen Uw gebied vluchtte, toen hij door onze troepen werd achtervolgd. Uit de omstandigheid, dat ge mijn daarover handelende brieven niet beantwoord hebt, moet ik afleiden dat ge het verblijf van aroe Laboeadja in Uw land niet hebt kunnen ontkennen. Om dit alles met U. H. te kunnen bespreken verzoek ik U. H. op Dinsdag den 17den October des ochtends te 10 u. in müne woning te komen, opdat ik U. H. den brief kunne toonen en om aan te hooren, wat zij over dat alles te zeggen heeft De Gouverneur, (w.g.) KROESEN. Antwoord van den radja van Gowa. (Gewone inleiding). Voorts geef ik U kennis, dat ik Uw schrijven van den 15den dezer heb ontvangen en den inhoud begrepen en wat betreft den last van den Gouverneur-Generaal aan U om onderzoek te doen over mijnen brief, gericht aan den regent van Bonthain gedateerd den llden Djoemadil Awal, diehe het volgende: Ik heb werkelijk den regent van Bonthain een brief, gedateerd 14 Juli van dit jaar, geschreven, omdat deze verlangend was eenig bericht van ons te hooren en daar, wat ons zeiven betreft, niets te melden viel, heb ik hem al wat buiten gebeurd was medegedeeld, zooals ook dat ik mijne familie verder naar het binnenland wil zenden, onder anderen ook dat de regenten van Boengara en Labakkang en eveneens dat Baloso en zijn schoonvader in hechtenis waren genomen en dat men voornemens was hetzelfde met den regent van Palombangking te doen. Om deze reden schreef ik hem met den raad om op zijne hoede te zijn en geene daden uit te voeren, die het Gouvernement niet goedkeurt, of iets waarover men hem kan verdenken, want ik was in de meening dat de gearresteerden zulks hadden uitgevoerd. 23 Ook deelde ik den regent van Bonthain mede, dat men misschien voornemens was overal de Islams hun rust te verstoren. In dien tijd waren wij hier in Gowa steeds ongerust en deed ik den regent van Bonthain de vraag, hoe hij over de overige Islams dacht. Het afschrift van dien brief voeg ik hierbij. Ten opzichte van de zaak van Gantarang-Matinggie: nauwelijks ontving ik Uwen brief daaromtrent, of ik zond zendelingen derwaarts met een brief voor kraeng Gantarang om deze zaak te onderzoeken, doch mijne zendelingen waren slechts tot Tjamba geweest en hier teruggekeerd, bang zijnde om verder naar Gantarang- Matinggie te reizen. Om deze reden heb ik den brief van den Gouverneur onbeantwoord gelaten. Eveneens in zake aroe Laboeadja, waarvan men zegt, dat deze in mijn gebied is geweest; tevergeefs hadden mijne zendelingen naar hem gezocht en is ook niet bekend, waar hij zich schuil hield. Ik verzoek U daarom de persoon, die de schuilplaats in mijn gebied van aroe Laboeadja weet, hierheen te zenden, opdat men spoedig aan Uw verlangen kan voldoen. Ook deel ik U mede, dat ik aan het verlangen van. den Gouverneur om op Dinsdag den 17den dezer des voormiddags ten 10 u. ten zijnen woonhuize te verschijnen teneinde mij dien brief te toonen en mijn antwoord daarop te hooren geen gevolg kan geven tengevolge van mijne zwakte. De Gouverneur verlangt mij ditmaal te ontmoeten,'mijnentwege 10 maai is mijn verlangen om hem te ontmoeten. Ook vrees ik ter zake den kleinen man in Gowa, daar ik zelf mogelijk met een goed doel naar Makasser vertrek en hij misschien zal denken, dat de Gouverneur met mij iets anders voor heeft Daarom bied ik U eerbiedig mijne verontschuldiging aan om te Makasser te komen. Mocht U echter mij iets te zeggen hebben, of eene zaak met mij te regelen, dan verzoek ik U U te verwaardigen persoonlijk herwaarts te komen dan wel Uwen vervanger, opdat de menigte spoedig tot rust kome. Geschreven te DJONGAJA den 17den October 1905 — 17 Sabang 1323. 24 Ultimatum van den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden aan den radja van Gowa dd. 17 October 1905. (Gewone inleiding). Het is thans elf uur voormiddags en eerst zooeven heb ik Uw antwoord ontvangen op mijnen brief van 15 dezer. Ik kan met Uw wegblijven geen genoegen nemen, want hoewel U steeds ziekte voorgeeft, weet ik maar al te goed, dat U. H. niet ziek is en zij ook geregeld naar de moskee kan gaan om het Vrijdagsche gebed te verrichten, evenzoo dagelijks naar Pandang. Pandang gaat, dat evenver van Uwe woning verwijderd is als Makasser. In Uw eigen belang raad ik U nogmaals ten mijnent te komen tot bespreking der tegen Gowa bestaande grieven en geef ik U. H. daartoe den tijd tot morgen-Woensdag-namiddag te 5 ure. Is U. H. dan nog niet ten mijnent geweest, dan zal ik zelf, voorafgegaan door de soldaten van het Gouvernement, te Djongaja komen om U de eischen van den Gouverneur-Generaal bekend te stellen. De Gouverneur, (w. g.) KROESEN. Antwoord van den radja van Gowa op het ultimatum. (Gewone inleiding). Voorts deel ik den Gouverneur zeer eerbiedig mede, dat ik Uwen brief van den 17den October ontvangen en den inhoud daarvan begrepen heb, luidende dat in mijn eigen belang mij nogmaals de raad gegeven werd om ten Uwent te komen om over de grieven tegen Gowa te spreken, wordende mij de tijd tot morgennamidddag gelaten, als wanneer dan UHoogEdelGestrenge zelf zal komen. Het verheugt mij ten zeerste, dat de Gouverneur zou willen komen met een goed doel, doch ik verzoek den Gouverneur zich mijner te ontfermen en het goede 25 ten deze volkomen te maken door te komen zooals de Gouverneur gewoon was te komen. Ik verzoek om de macht (troepen) van het Gouvernement niet mee te nemen, opdat de gemoederen van mijne mededienaren rustig zijn en niet verontrust worden, want het is bij ons hetzelfde, of wij al dan niet de macht van het Gouvernement zien. Wanneer het Gouvernement ons iets beveelt, wat billijk is (lett. naar behooren, voegzaam is) en als wij dat wel kunnen, dan nemen wij het wel aan. want, wat mij zeiven betreft, het is niet uit koppigheid, veel minder uit vermetelheid, maar alleen uit vrees en voorzichtigheid, dat ik aan de oproeping van den Gouverneur geen gevolg heb kunnen geven. Waarvoor ik zeer bevreesd ben, is, dat men wete dat ik naar Makasser opkom en er iemand is, die jegens mij slecht gezind (geaard) is, ongeregeldheden pleegt, waardoor gezegd zal worden, dat die ongeregeldheden op mijnen last plaats vinden. Geschreven te DJONGAJA den 17den October 1905 = 17 Sjaban 1323. È IJ LAGE XLVH. COMMANDO DER EXPEDITIÊ NAAR ZUID-CELEBES. Instructie voor den bivak-commandant te Pakatto. Artikel 1. De bivak-commandant zal met alle binnen zijn bereik liggende middelen de verblijfplaatsen van den vorst en de nog niet onderworpen hoofden opsporen en hen rusteloos vervolgen. Artikel 2. Het gedeelte van Gowa, begrensd ten Z. door de Beerang, ten W. door een lijn van de Oering Balangde in N. N. O. richting over Samata en Kassi naar de N. grens van Gowa, ten N. door laatstbedoelde grens en ten O. door een lijn N. Z. loopende over den top van de Bokokoera en de kampong Bo.Bonto, moet in alle richtingen worden afgepatrouilleerd. Aan de opgegeven grenzen behoort niet angstvallig te worden vastgehouden. Bij nachtelijke ondernemingen moet van het overschrijden der opgegeven grenzen tijdig aan den betrokken bivak-commandant kennis worden gegeven.') 1) Het patrouillegebied van het bivak Limboeng omvat het Z. deel der vlakte van Gowa en wordt ten N. begrensd door een lijn, loopende van Barombong in W. richting, en ten N.O. door de Beerang. Troepensterkte: 1 sectie lste compagnie en 3 sectiën 3de compagnie 9de bataljon, met bijbehoorenden korpstrein, en tolken. (Zoodra mogelijk worden een sectie lste compagnie en een sectie 3de compagnie 9de bataljon, thans nog in de Z. vlakte, aan deze troepen toegevoegd). 28 Artikel 3. De patrouilles moeten minstens een sterkte hebben van 50 geweerdragenden; voor de bewaking van het bivak kan overdag met 50 geweerdragenden worden volstaan. Artikel 4. Aan het verbod tot het dragen van wapenen moet streng de hand worden* gehouden. Zij, die op eerste aanmaning hunne wapens niet afleggen, worden als vijanden beschouwd. X* Bij het eventueel doorzoeken van huizen moet tegen vernieling en roof ten strengste worden gewaakt. Artikel 5. De bivak-commandant zal er naar streven alle vuurwapens in zijn gebied te doen inleveren. Als middel om hiertoe te geraken wordt aanbevolen het aanhouden — niet arresteeren echter — van hoofden, waarvan met eenige zekerheid wordt verondersteld, dat zij of hunne onderhoorigen vuurwapens onder hun berusting hebben. Artikel 6. Lichte zieken of gewonden worden in het bivak verpleegd, ernstige zieken worden naar Makasser gezonden. Artikel 7. Door den bivak-commandant wordt een dagboek aangehouden, waarin in beknopten vorm al het wetenswaardige op militair en politiek gebied wordt opgeteekend en waarvan wekelijks een uittreksel aan den Expeditie-commandant wordt gezonden. Van belangrijke voorvallen en gebeurtenissen en van spoed vereischende gevallen wordt onmiddellijk bericht aan den Expeditiecommandant gezonden. Het N. deel van de vlakte van Gowa, vallende buiten de grenzen van het patrouillegebied van Pakatto en van Limboeng, wordt van uit Makasser bezocht. Het gebied O. van Pakatto wordt door het te Bonto-Parang gelegerde detachement afgepatrouilleerd. 29 Artikel 8. De bivak-commandant te Pakatto zal de bivak-commandanten te Limboeng en Bonto-Parang op de hoogte houden van bij hem inkomende berichten, welke ook voor hen van belang kunnen zijn. Brengen de omstandigheden dit mede, dan treden de bivakcommandanten omtrent de regeling van den patrouillegang met elkaar in overleg. De Bevelhebber, (w. g.) VAN LOENEN. Bijlage XLVHI. COMMANDO DER EXPEDITIE naar ZUID-CELEBES. Instructie voor den bivak-commandant te Bo.- Parang. Artikel 1. De bivak-commandant zal met alle binnen zijn bereik liggende middelen de verblijfplaatsen van den vorst en de nog niet onderworpen hoofden opsporen, hun uitwijken naar Oost of ZuidOost Gowa beletten en hen rusteloos vervolgen. Troepensterkte: Artikel 2. 72 lste compagnie en de 4de Het patrouillegebied van het compagnie 9de bataljon met bij detachement Bonto-Parang ombehoorenden korpstrein; vat het gedeelte van Gowa ten 1 officier van gezondheid; O. van de lijn N. Z. over den 1 detachement trein; top van den Bokokoera en tolken. kampong Bonto-Bonto. In hoofdzaak zal in het gebied W. van Bonto-Parang worden gepatrouilleerd; hoever de patrouilles in O. en Z.O. richting zich zullen bewegen, wordt aan het beleid van den bivak-commandant overgelaten, die daarbij in het oog moet houden, dat het beletten van het uitwijken in O. en Z.O. richting en het opvatten van de in artikel 1 bedoelden hoofden, zijn hoofdtaak is. Aan de opgegeven grenzen behoort niet angstvallig te worden vastgehouden. Bij nachtelijke ondernemingen moet van het overschrijden der opgegeven grenzen tijdig aan den betrokken bivak-commandant kennis worden gegeven. ■) 1) Zie de grenzen der patrouillegebieden in voorgaande bijlage. 32 Artikelen 3, 4, 5 en 6 als de gelijkgenummerde artikelen van vóórgaande bijlage. » Artikel 7. Nadat de reeds via Takalar toegezonden vivres zullen zijn verbruikt, zullen de verder noodige vivres worden betrokken van Pakatto. Artikelen, 8 en 9. i#%trfi Als artikelen 7 en 8 der voorgaande bijlage. De Bevelhebber, (w. g.) VAN LOENEN. Bijlage IL. Instructie voor den bivak-commandant te Limboeng. (Bonto-Rieta). Beschikbare troepen: De mobiele colonne van Makasser met uitzondering van het detachement te Takalar; 1 peloton van het 2de eskadron cav. 3 ziekenverplegers (1 Europ., 1 Amb., 1 Lui); 6 treinpaarden, waarbij 4trein- soldaten; 26 dwangarbeiders. Artikel h De bivak-commandant zal met de ter zijner beschikking staande troepen de vervolging van den vorst van Gowa en van de nog niet in onderwerping gekomen hoofden hardnekkig blijven voortzetten. Verschillende aanwijzingen doen vermoeden, dat de vorsten enkele dier hoofden zich nog steeds ophouden in de zuidelijke vlakte van Gowa. Zij zouden nog slechts door enkele ongewapende volgelingen zijn vergezeld, zich overdag in de bosschen en 's nachts in de kampongs ophouden Met alle binnen zijn bereik liggende middelen zal de bivakcommandant trachten zich juiste berichten omtrent de verblijfplaatsen der voortvluchtigen te verschaffen. - ; Artikel 2. Het gedeelte der Z. vlakte, ten N. begrensd door eene lijn loopende van Barombong (aan zee) naar den Oering Balangae, zal door de te Limboeng gelegerde troepen in alle richtingen worden afgepatrouilleerd. Brengen de omstandigheden dit mede, dan kunnen de grenzen van dit terreingedeelte ook overschreden worden. 34 Uitgezonden patrouilles behooren minstens 50 geweerdragenden sterk te zijn. Voor de bewaking van het bivak over dag kan eveneens met 50 geweerdragenden worden volstaan. Zoonoodig kunnen ook meerdaagsche patrouilles worden uitgezonden. Artikel 3. De bivak-commandant te Limboeng zal den bivak-commandant te Pakatto steeds op de hoogte houden van bij hem inkomende berichten, welke ook voor laatstgenoemde van belang kunnen zijn. Brengen de omstandigheden dit mede, dan treden beide bivak-commandanten omtrent de regeling van den patrouillegang met elkaar in overleg. Artikelen 4 tot en met 6. Als artikelen 4 tot en met 7 van bijlage XLV11. BIVAK LIMBOENG 3 November 1905. De Commandant der in de Z. vlakte van Gowa ageerende colonne, (w. g.) MICHIELSEN. Bijlage L. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. Makasser, den 14den December 1905. BEVEL. Aan den commandant der eompagnie-marechaüssee wordt opgedragen zich heden 12 uur middag naar Gowa te begeven, aldaar berichten in te winnen omtrent de plaats, waar zich thans de radja Gowa bevindt, in verband met die berichten de voeling met hem en zijne bende op te zoeken en den radja en de zich bij hem bevindende prinsen Kraeng Bontonompoe, Aroeng Alietta en Aroe Soepa zoolang onverpoosd en hardnekkig te vervolgen, tot zij dood of levend in onze handen vallen. Als nevendoel wordt beschouwd het opsporen van vuurwapens. Aan de compagnie worden behalve de dwangarbeiders van den korpstrein nog 80 dwangarbeiders voor het dragen van vivres toegevoegd. Voor eventueele aanvulling van vivres kan de compagnie beschikken over de vivresdepöts, welke aanwezig zijn te BontoRieta (Limboeng), Pakatto, Bonto-Parang, Lombasang en Malakadji, en over de binnenkort op te richten vivresdepöts te Galesong en Lassang. Bij de oprichting van beide laatste depóts komt dat te Bonto-Rieta te vervallen. De Militaire Commandant, (w. g.) MICHIELSEN. Bijlage LI. Vertaling' van een brief van de leenvorstin van Tanette gericht aan den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden. (Gewone inleiding). Wijders deel ik U mede, dat tijdens het laatst aanwezen van den resident alhier deze mij mededeelde, dat de radja van Go- wa niet meer in Gowa was en dat de marechaussee te vergeefs naar hem zocht, doch dat hij gehoord heeft, dat de radja van Gowa zich naar Barroe heeft begeven. Ik liet toen een nauwgezet onderzoek daarnaar instellen en vernam, dat hij werkelijk eenige avonden geleden per prauw-balolang aldaar is aangekomen en zich verschool in het huis van aroe Barroe. Den 24sten dezer op Zondag kwam een vertrouweling van mij, wonende te Boeboe E, gebied van Madallo (Barroe), en deelde mij mede, dat de radja van Gowa zich op dit oogenblik ten Noorden van de kampong Boeboe E bevindt in het huis van diens zoon genaamd daeng Magassing. Ik zond dezen vertrouweling toen terug met opdracht alle wegen te bewaken. Indien U dus menschen hierheen wilt zenden, verzoek ik U Tanette te laten aandoen, dan zal ik een wegwijzer meegeven, daar die radja zich midden in een bosch doch ook d.cht bij zee schuil houdt. Op Woensdag den 13den December is hij te Barroe aangekomen. Tijdens den terugkeer van kraeng Bérowangin naar Makasser, moest deze hem hebben doen waarschuwen om liever naar het Noorden (Barroe) de wijk te nemen, omdat de marechaussees belast werden hem in Gowa op te zoeken. De prauw-balolang, waarmede hij naar Barroe is vertrokken, hoort in de kampong Galesong te huis en is van een kalkverkooper. Geschreven te PANTJANA, op 26 Zondag 1323. 24 December 1905. Extra Bijlage No. 37. I. M. T. 1916. 12- Bijlage LU. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. Takalassi, 26 December 1905 Bevel voor de actie in Barroe tot opsporing1 en achtervolging van den voortvluchtigen radja van Gowa. 1. Met de algemeene leiding van deze actie in Barroe en op de nabijgelegen eilanden wordt belast de majoor de Wijs. 2. Hiervoor worden bestemd: de compagnie marechaussee, de Timoreesche compagnie L. H. 15de bataljon infanterie en het peloton cavalerie van Makasser. 3. Als basis wordt ingericht Soempang-Binanga, waar het commando wordt gevestigd, vivres worden opgelegd en waarheen zieken en gewonden zullen worden afgevoerd. Aan de compagnie-marechaussee en de Timoreesche compagnie moet bij de vervolging van den radja de meest mogelijke zelfstandigheid worden gelaten. 4. Tot het verkrijgen van inlichtingen omtrent de gangen van den radja en de hem vergezellende voortvluchtige hoofden zal de majoor de Wijs in gemeenschap blijven met de bestuurster van Tanette, aan wie is opgedragen de toegangen van Barroe naar Tanette, door haar volk te doen bewaken. 5. Van de verrichtingen der in Barroe ageerende troepen zal met elke postgelegenheid een dagboek worden ingediend. Van gewichtige voorvallen wordt tusschentijds over land bericht gezonden. De Mil. Commandant, (w.g.) MICHIELSEN. N. B. In afwachting van de aankomst van den majoor de 40 Wijs en de uit Makasser gezonden troepen wordt het volgende bepaald: a. Het peloton Hackstroh begeeft zich op 27 December van Takalassi naar Soempang-Binanga. Van de te Takalassi aangebrachte vivres wordt de helft per prauw naar Soempang-Binanga overgevoerd. b. Het detachement van de compagnie Inf. VIII van Lampoko keert, met achterlating te Takalassi van 1 sergeant en 20 bajonetten, naar Lampoko terug. Aan deze groep wordt de bewaking van de Takalassi-monding en van de omstreken opgedragen. De door het peloton Hackstroh %te Takalassi achtergelaten vivres worden aan den groepscommandant te Takalassi overgegeven. Van uit Lampoko wordt deze groep van tijd tot tijd afgelost. c. Het detachement van de bezetting van Pangkadjéné blijft tot nader order te Takalassi. Bijlage LUI. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. Makasser, den 30sten December 1905. In overeenstemming met den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden wordt U opgedragen de vorstin van Barroe en kraeng Limboeng Parang onder bewaking naar hier te doen overbrengen. Het tijdstip, waarop zulks moet geschieden, wordt in verband met het volgende aan U overgelaten. Mochten de geruchten, dat de radja van Gowa naar een der Adjatapparang-landschappen zou zijn uitgeweken, zich nader bevestigen, dan kunt U zich gemachtigd beschouwen de compagnie-marechaussee derwaarts te doen overvoeren ter zijner vervolging, waartoe van het S. S. „Zwaan" kan worden gebruik gemaakt. De Timoreesche compagnie behoort voorloopig in Barroe te blijven, ook met het oog op de mogelijkheid, dat de voortvluchtige vorst, zoo hij dat landschap al verlaten heeft, wederom daarin terug keert. Moet het stoomschip „Zwaan" al dadelijk voor den overvoer van troepen worden benut, dan moet de uitvoering van den last, in de eerste alinea vermeld, worden uitgesteld, totdat genoemd schip daarvoor weer beschikbaar komt. Van den eventueelen overvoer der compagnie-marechaussee naar de Adjatapparang-landschappen en van het doel, waarmede zulks geschiedt, behoort onmiddellijk te worden kennis gegeven aan den civiel- en militair-gezaghebber in die streken, op wien in het veronderstelde geval de leiding van de achtervolging van den voortvluchtigen vorst overgaat. Aan t commandant der in Barroe ageerende troepen te SOEMPANG BINANGA. 42 Ik heb er geen bezwaar tegen, dat U met de compagniemarechausee medegaat om den overste van Bennekom omtrent den stand der tot vervolging van den radja ondernomen actie persoonlijk in te lichten, mits de toestand in Barroe Uwe afwezigheid voor eenige dagen toelaat. In ieder geval behoort de commandant der compagnie-marechaussee door U van een voorloopige instructie te worden voorzien, in afwachting van de hem nader door overste van Bennekom te geven bevelen. Is naar Uw eigen oordeel Uwe tegenwoordigheid ook in het landschap Barroe niet langer noodig, dan keert U per eerste gelegenheid naar Makasser terug. De Militaire Commandant, (w.g.) MICHIELSEN. Bijlace L1V. Paré-Paré, den Men januari 1906. Instructie voor den commandant der marechaussee, kapitein de Gruijter, tot opsporing- en achtervolging van den radja van Gowa. Ie. De kapitein de Gruijter marcheert morgenochtend om 7 uur v.m. af naar Djampoea met 4 brigades marechaussee, 50 dwangarbeiders en voor 4 dagen vivres. 2e. Het detachement treedt zelfstandig op. 3e. Journalen en berichten worden ingezonden aan den civielen militair-gezaghebber der Adjatapparang en Masenrempoeloe, onder wiens onmiddellijke bevelen de kapitein de Gruijter staat; tevens worden journalen en berichten bij elke gelegenheid direct den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor aangeboden. De Colonne-Commandant, (w.g.) DE WIJS. Bijlage LV. Paré-Paré, den 3den Januari 1906. Instructie voor den lsten luitenant der marechaussee - Franssen Herderschee tot opsporing' en achtervolging1 van den voortvluchtigen radja van Gowa. Ie. De lste luitenant Franssen Herderschee embarkeert heden middag om 5 uur met 4 brigades, 50 dwangarbeiders en één maand vivres aan boord van het Gouvernementsstoomschip „Zwaan" met bestemming Balanipa (Mandhar). 2e. Dit detachement treedt zelfstandig op. De vivres, welke voor het oogenblik niet noodig zijn, kunnen bij tochten naar het binnenland te Balanipa onder bewaking van het - hoofd aldaar worden achtergelaten. 3e. journalen en berichten worden gezonden aan den commandant der marechaussee en tevens bij elke gelegenheid direct aan den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor. De Colonne-Commandant (w.g.) DE WIJS. Bijlage LVI. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. Maroneng, den llden Januari 1906. Instructie voor den lsten luitenant Franssen Herderschee, commandant eener afdeeling1 marechaussee (4 brigades). Ie. De marechaussee-afdeeling, heden middag te Maroneng gedebarkeerd, is bestemd om met de overige zich reeds in Sawietto bevindende of aldaar nog verwacht wordende troepen deel te nemen aan de actie in dat landschap ca. welke beoogt: herstel van orde en rust, gepaard met het gevangennemen of onschadelijk maken van de hoofden van verzet. 2e. Volgens ingekomen betichten zou ook de voortvluchtige vorst van Gowa met zijn aanhang een tcevhteht in Sawietto of in het aan dat rijkje grenzend gebied hebben gezocht. Mochten deze berichten zich bevestigen, dan is de afdeeling marechaussee in de eerste plaats bestemd tot opsporing en hardnekkige achtervolging van dien vorst c.s. 3e. De commandant der afdeeling tracht zoodra mogelijk verbinding te verkrijgen met den civiel- en militair-gezaghebber in de Adjatapparang en Masenrempoeloe. Hij is gehouden zich te gedragen naar de bevelen en aanwijzingen, welke hem door dezen zullen worden verstrekt, waarbij zij aangeteekend, dat de civiel- en militair gezaghebber voornoemd is uitgenoodigd de marechaussee's steeds zelfstandig te doen optreden. 4e. De kapitein Wadjo blijft voorloopig als tolk aan de afdeeling marechaussee toegevoegd. 48 5e. Zieken en gewonden tot de afdeeling behoorende worden zoo noodig naar Paré-Paré geëvacueerd. 6e. Aanvulling van den vivresvoorraad behoort van Paré-Paré te worden betrokken. 7e. Afschriften dagboek en berichten worden ingezonden aan den civiel- en militair-gezaghebber van de Adjatapparang en Masenrempoeloe; in spoedvereischende gevallen zoo mogelijk ook rechtstreeks aan den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor. De Militaire Commandant, (w.g.) MICHIELSEN. Bijlage LVII. Rapport betreffende den overval op het bivak te Langga in den nacht van 13 op 14 Februari 1906. Des avonds om 10.30 uur kwamen de matowa van Langga, de hadji dd. tolk en een oud man mij melden, dat in een kleine kampong aan het riviertje op ongeveer een half uur afstand O. van 't bivak zich een talrijke vijandelijke bende ophield. Ik gelastte den matowa dadelijk spionnen uit te zenden en mij zoo spoedig mogelijk nader te berichten. Oogenblikkelijk wekte ik het in de huizen slapende detachement, deed het zich kleeden en wapenen om bij 't minste of geringste gereed te zijn en naar buiten te komen. Zelf bleef ik aan de wacht. Om 1.30 uur v.m. riep post No. 1 op de noordelijke face een naderbij sluipende gestalte aan. Het detachement kwam op mijn roep naar buiten. Tegelijkertijd sprongen een 25 a 30 man met lansen, krissen en knuppels zonder een enkele kreet te uiten op den pagger toe, forceerden dezen en stormden 't bivak binnen. Post No. 1 bleef kranig op zijn plaats en vuurde op de binnendringers. De vijand viel de wacht aan, doch stuitte' op de sergeanten Koper en Waha en de fuseliers Tala en Tapilaha; de overige wachthebbenden bleven verschrikt bij de wacht staan. Tapilaha viel met een lanssteek in de rechterborst en een knuppelslag in de lendenen; ook sergeant Waha viel, meteen lanssteek in de buik. Ik schoot den aanvaller met mijn revolver neer. Tegelijkertijd kreeg sergeant Koper een knuppelslag op de achtertasch, waardoor hij viel en een op hem gerichte lans ontliep, die echter den fuselier Tala in 't gezicht verwondde; Tala kreeg bovendien een knuppelslag over den rug. ' Sergeant Koper sprong weer op en legde 2 vijanden neer. Toen Waha viel, greep ik zijn geweer en commandeerde „Attakeeren". Nu volgde de geheele wacht en kwamen de 50 gewapenden uit de huizen. De vijand vluchtte onder een krachtig vuur over den door hem ingedrukten en naar binnen hellenden pagger en verdween in kampong Langger, 5 dooden in 't bivak latende. De pagger was over een lengte van 20* geforceerd. Op 't eerste schot van post No. 1 kwamen de O. en Z. O. face van 't bivak onder hevig vuur naar de lengte der vuurlijn en 't geluid te oordeelen, uit een 70 tal achterladers. Eenige vóór de wacht geknielde schutters beantwoordden dit vuur. Dadelijk nadat de binnengedrongen vijand was verjaagd, hield ook dit vuur op. In carré wachten wij het daglicht af. Om 4.30 uur zond ik 2 dwangarbeiders op belofte van kwijtschelding van straf elk met een bericht naar Paré-Paré. In totaal zond ik 4 berichten naar Paré-Paré en 3 naar Pinrang; de laatste ontving ik terug, omdat de colonne niet te bereiken was. Om 6 uur v.m. maakte ik eene patrouille; talrijke bloedsporen wezen op meerdere gewonden; de bende bleek over den pas aangelegden weg naar kampong Lisa en Patompa (N. O.) te zijn afgetrokken. Verbruikte munitie: 120 patronen. Buit: blanke wapens. Hebben zich onderscheiden: de Amboineesch-fuselier Monggij op post No. 1 en de Europeesch-sergeant Koper wachtcommandant. Waha en Tapilaha waren gesneuveld, Tala was licht gewond, allen Amboineezen. LANGGA, 14 Februari 1906. De bivakcommandant, (w. g.) BROESE. Bijlage LVII1. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. Instructie voor den militairen commandant in de Adjatapparang, Masenrempoeloe en Mandharsche landschappen. Artikel 1. Voor de actie in de Adjatapparang, de Masenrempoeloe, en voor zooveel noodig ook in de Mandharsche staatjes, blijven tot nader order aangewezen de te Rappang en Paré-Paré gelegerde 3 compagnieën van het 6de bataljon infanterie, in verband waarmede het thans te Balanipa (Mandhar) gelegerde detachement van de vaste bezetting te Makasser, zoodra de omstandigheden dit zullen veroorloven, door een detachement van Inf. VI behoort te worden vervangen. Zoolang de voortvluchtige radja van Gowa zich in het in de vorige alinea omschreven gebied ophoudt, zijn voor de actie daarin mede geheel of ten deele beschikbaar de marechausseeen de Timoreesche compagnie, met dien verstande dat aan deze beide compagnieën in het bijzonder als zelfstandige taak behoort te blijven opgedragen het opsporen, onafgebroken vervolgen en zich meester maken van dien radja en hem vergezellende voorname hoofden. Artikel 2. In het reeds onderworpen gebied hebben de troepen in het algemeen tot taak het handhaven van orde en rust en het verleenen van steun bij de uitoefening van de bestuurstaak. Die steun wordt verleend door: a. het uitoefenen van politioneel toezicht op de hoofden en bevolking, o. a. door het controleeren der uitgereikte kampongpassen en van de opkomst aan den wegenarbeid; 52 verder door het aanhouden van degenen, die niet in het bezit van een pas bevonden worden of die zonder een schriftelijke vergunning van het bestuur gewapend loopen; bij verzet wordt tegen dezen van de wapens gebruik gemaakt, zoonoodig ook indien zij vluchten. b. Het nasporen, vervolgen en onschadelijk maken van in verzet zijnde hoofden, van rooverbenden en elementen, die rust en orde trachten te verstoren of de bevolking tot het niet opvolgen van de van bestuurswege gegeven bevelen aanzetten. Naarmate onze bestuursinvloed zich in de overige tot het gebied der militaire actie behoorende landschappen uitbreidt en aldaar na onderdrukking van zich mogelijk voordoend gewapend verzet dezelfde resultaten als in het oorspronkelijk operatiegebied worden verkregen, breidt zich de bovenomschreven taak ook ovér de overige landschappen uit. Artikel 3. Met inachneming van het bepaalde in de beide voorgaande artikelen heeft de militaire commandant de vrije beschikking over alle in de Adjatapparang, Masenrempoeloe en c.q. in de Mandharsche staatjes ageerende troepen. Teneinde het voordeel van de lichtere bewapening van de marechaussees en Timoreezen volledig te benutten mogen zij niet aan andere troepen worden gebonden of bij colonnes worden ingedeeld, maar moet hun de grootst mogelijke zelfstandigheid worden gelaten. Oordeelt de militaire commandant het zenden van troepen buiten het in het artikel 1 omschreven gebied noodzakelijk, zoo pleegt hij terzake overleg met den betrokken civiel en militaire autoriteiten in het aangrenzend gebied. Artikel 4. De militaire commandant zal de zelfstandig onder hem ageerende commandanten van colonnes en mobiele detachementen en den te Paré Paré bevelvoerenden officier van een instructie 53 voorzien. Van uitgereikte schriftelijke instructiën wordt steeds per eerste gelegenheid afschrift gezonden aan den Gewestelijk Militairen Commandant. Artikel 5. Den militairen commandant wordt naast een zeer actief een in .alle opzichten gematigd optreden aanbevolen. Hij zal in het bijzonder waken voor de stipte opvolging van de in het belang der bevolking gegeven voorschriften, vervat in den „Leidraad-velddienst van het Nederlandsen-Indische Leger" (punt 1 van het aanhangsel) en in de Alg. Order 115 van 1901. Artikel 6. Zoodra naar het oordeel van den militairen commandant tot vermindering van de troepenmacht in zijn operatiegebied kan worden overgegaan, zal hij terzake een gemotiveerd voorstel richten tot den G. M. C. Artikel 7. De militaire commandant van de Adjatapparang en Masenrempoeloe verhoudt zich rechtstreeks tot den Militairen-Commandant van Celebes,' Menado en Timor, aan wien van alle uit een militair oogpunt gewichtige gebeurtenissen ten spoedigste bericht wordt gezonden en overigens volgens de bestaande voorschriften een afschrift-dagboek wordt ingediend. MAKASSER, den 16den Januari 1906. De Militaire Commandant, (w.g.) MICHIELSEN. Extra Bijlage No. 37. 1. M. T. 1916. 13 Bijlage LIX. 6de BATALJON INFANTERIE. lste COMPAGNIE. Gevechtsrapport van den 22sten Februari 1906. Den 22sten Februari ten 1 uur 30' n. m. ontving ik van den bivakcommandant, den kapitein Hamakers, te Enrekang de opdracht met 34 bajonetten de patrouille Buijs, welke zich tegenover kampong Kautoe in stelling bevond, te versterken en die kampong te tuchtigen, Van den vijand was uit het bericht van den luitenant Buijs alleen bekend, dat hij aldaar een benting had opgeworpen van waaruit hij den troep beschoot. Ten 4 uur 30' n. m. kwam ik bij de patrouille Buijs aan en, na het terrein te hebben verkend, besloot ik de benting, op ± 500 M. ten O. van ons gelegen, te nemen en daarin den nacht door te brengen. Sterkte: 2 officieren, 89 bajonetten, 1 ziekenverpleger met 2 tandoes, 12 dwangarbeiders benevens 8 patéképaarden met 2 dagen vivres. De luitenant Buijs kreeg de opdracht met een sectie van 29 bajonetten de N. W. zijde der stelling aan te tasten, terwijl de rest, sterk 49 bajonetten onder mijn bevel, van uit het Z. O. den aanval zou doen. De trein bleef onder dekking van 11 bajonetten op de versterkte hoogte 1 '). De aan te vallen benting was gelegen op een hoogte, welke evenals de daarachter gelegen rotsen geheel begroeid was. Om ongeveer 5 uur n. m. werd de opmarsch begonnen. Ik marcheerde met een kleine omtrekking en bereikte de stelling gedekt tot op een afstand van 100 M, toen wij van uit punt 1) Zie schets 20. 56 b. werden beschoten. Aangezien punt b. gelegen was op een 60 M. hooge rots met loodrechte wanden was hiertegen nietste doen en gaf ik bevel tot den stormaanval op benting a. Hierbij moesten om de 20 M. steenen muren van 2 M. hoogte worden geforceerd, welke om de benting waren aangelegd, hetgeen den troep zeer vermoeide en ophield. Ten slotte gelukte het mij met een groep bij de poort in den rug der benting te komen (punt e) en deze te forceeren. Inmiddels was de sergeantmajoor Broekhuijzen van uit het Z. de benting binnen gedrongen, alwaar vier dooden van den vijand werden gevonden en een gevangene werd gemaakt. Om 6 uur nog niets van de sectie Buijs ziende, doch hevig in N. richting hoorende vuren besloot ik met 12 bajonetten in die richting te gaan en den sergeantmajoor op te dragen de overige manschappen en de gewonden in benting a te verzamelen. Na ongeveer 400 M. te hebben gemarcheerd vond ik de sectie Buijs bij punt ƒ, die —gedwongen door het hevige vuur van uit de tevoren niet waargenomen, benting c — bij zijn oprukken naar benting a zich tegen c had gewend. Zij had een 3 M. hoogen muur vergeefs bestormd, was. van twee zijden onder vuur genomen en had zware verliezen, geleden n. L 2 dooden, 2 zwaar- en eenige licht gewonden. Met het oog op de invallende duisternis gaf ik den luiténant B*rijs Jast zijne sectie binnen benting a te brengen, terwijl ik met 8 man zijn aftocht zou dekken. Toen zijn afdeeling in veiligheid was, verliet ik punt ƒ en begaf ik mij naar den trein (punt 1). Ik kwam aldaar om half 11 aan en vond er ook den luitenant Buijs met zijne afdeeling, welke niet naar benting a had kunnen gaan, aangezien het transport van zijne gewonden zulks onmogB&jk maakte. Ik kon nu den trein niet naar bentinga brengen, 4aar ik geen voldoende transportmiddelen voorde gewonden had en de troep uitgeput was, weshalve ik besloot den nacht in deze positie door te brengen. Aangezien mij werd gerapporteerd, dat een gesneuvelde tengevolge van onvoldoende middelen niet verder vervoerd had kunnen worden en onderweg zoogoed mogelijk begraven was en dat een korporaal vermist werd, waaromtrent de berichten uiteenliepen en velen zeker meenden te weten, dat hij gesneuveld was, werd na de noodige rust de luitenant Buijs met 10 bajonetten uitgezonden om het 57 terrein voor benting c even vóór het aanbreken van den dag te doorzoeken. Er werd echter niets gevonden. Aangezien ik het terrein te zwaar versterkt en bezet achtte om na de geleden verliezen en met mijn vermoeiden troep mijn opdracht verder uit te voeren, besloot ik alles te verzamelen bij den trein in punt 1 en zond ik daartoe 's morgens om 5 uur aan den sergeant-majoor in a den last, hem al het beschikbare draagmateriaal, bestaande uit 1 tandoe en 6 dwangarbeiders, onder dekking van 12 bajonetten toezendend. Deze kwam met zijn afdeeling ten 9»/2 uur v. m. bij punt 1 aan. Bij het appèl houden bleek dat een geweer mankeerde toebehoorende aan den vermisten korporaal Neese. De dooden werden begraven, waarna om 11 uur v. m. naar Enrekang werd teruggemarcheerd. Om 5 uur 30' n. m. van den 23sten aankomst te Enrekang. Verliezen: Gesneuveld 2, zwaar gewond, waarvan 1 overleed, 6 en licht gewond 7 Europeesche militairen, vermist (vermoedelijk gesneuveld) 1 Europeesch korporaal. Uit een te Enrekang gehouden onderzoek bleek, dat 4 getuigen hadden gezien, dat bij het bestormen van benting c korporaal . Neese door een schot uit een donderbus in het hoofd werd getroffen, toen hij langs den muur der versterking liep en dat hij dood neerviel. De lste luitenant, (w. g.) VOÜTE.. Bijlage LX. ENREKANG, 12 Maart 1906. Ik heb de eer UHoogEdelGestrenge mede te deelen, dat ik den llden Maart j.1. een verkenning heb gemaakt naar de versterkingen te Kautoe en Rangas met een troep ter sterkte van 220 bajonetten, 4 dagen vivres medevoerende met de bedoeling om zoo noodig dadelijk te kunnen optreden. De versterkingen te Kautoe, gelegen ten Z. Z. O. van den Bambapoeang op het W. gedeelte van een heuvelrug, bestaan uit twee zwaar versterkte bentings, door loopgraven verbonden en naar het westen gericht. Vlak er achter, ook op den rug, liggen eenige huizen. Hiertegenaan sluit een groote rotsmassa met voor zoover kan worden nagegaan, loodrechte wanden. Van dit rotsplateau kunnen omtrek en bentings onder vuur [worden genomen. Op welke wijze de rots te bereiken is, kan niet worden nagegaan. De versterkingen van Rangas liggen ten O. van het bivak Enrekang op een kam van een ± 500 M. hoogen bergrug. Deze rug loopt van uit Maiwa in ongeveer N. richting met zeer sterke hellingen, terwijl in het N. gedeelte, waar de bentings liggen, de Kaloepini zich een doortocht baant. Ten N. en W. liggen andere hooge bergruggen met hier en daar loopgraven. Aan de O. zijde ligt de kampong Rangas op een plateau, eenige honderden meters lager dan de kam. Aan den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor te MAKASSER. 60 Nadert men uit het oosten, dan is het eigen vuur voor het bivak gevaarlijk. Zoowel Kautoe als Rangas zijn sterk bezet en ruim van vuurwapens voorzien. Alle kwaadwilligen uit het Z., uit Doeri en Enrekang zijn hier verzameld. Kautoe zal vermoedelijk minder offers kosten dan Rangas en, bestond het eerste alleen, dan had ik het doen nemen. Doch voor Rangas zal, wil men zware verliezen voorkomen, geschut noodig zijn. Zoude voor Kautoe geschut van 3.7 c.M. reeds goede diensten bewijzen, voor Rangas zal dit wegens den afstand, waarop een geschikte stelling is te vinden en wegens de hooge ligging, onvoldoende wezen en acht ik een sectie berggeschut wenschelijk. Is UHoogEdelGestrenge mijne zienswijze niet toegedaan, zoo zullen Kautoe en Rangas na Uw desbetreffend bericht genomen worden zonder geschut. De militaire commandant van Adjatapparang en Masenrempoeloe, (w.g.) DE WIJS. Bijlage LXI. MILITAIR COMMANDO VAN CELEBES, MENADO en TIMOR. ENREKANG, den 27sten Maart 1906. Bevel voor den militairen commandant der Adjatapparang* en Masenrempoeloe. UHoogEdelGestrenge wordt opgedragen op morgen den 28sten dezer met eene troepenmacht ter sterkte van: de beschikbare marechaussee's en Timoreezen (één compagnie), twee compagnieën 6de bataljon infanterie, één sectie 9de bataljon infanterie, één sectie marine-snelvuurgeschut 3.7 c.M., trein voor 4 dagen vivres benevens springmiddelenen storm» ladders, op te rukken tegen Kautoe en de aldaar ingerichte versterkte stelling des vijands te nemen. Ik zelf vergezel de colonne. Voor de verdere actie tot breking van het in het Enrekangsche georganiseerde verzet zullen nadere bevelen worden gegeven. De Militaire Commandant, (w.g.) MICHIELSEN. Bijlage LXII. ENREKANG, den 27sten Maart 1906. Marschbevel voor den 28sten Maart 1906. Troepenindeeling: Voorhoede: Comdt. Kapitein ten Seldam. Comp. marechaussee en Timoreezen. | 1 sectie 3de comp. 6de bataljon inf. Hoofdmacht: (tevens marschorde) V2 3de compagnie 6de bataljon. Artillerie (2 kanons van 3.7.). 1 sectie 3de comp. 6de bat. (tevens artilleriedekking) 1 compagnie 6de bataljon. Trein met dekking van 1 sectie 9de bataljon (luitenant Bajetto). 1. Berichten omtrent den vijand: Blijkens de verkenning op 11 Maart j. 1. zijn de versterkingen te Kautoe gelegen ten Z Z. O. van den Bambapoeang op het W. gedeelte van een heuvelrug en bestaan zij uit twee onderling door loopgraven verbonden bentings, gericht naar het W. Vlak er achter op den rug liggen eenige huizen. Hiertegenaan sluit een groote rotsmassa met zeer steile wanden. Volgens nadere berichten zou het aantal bentings 4 bedragen en zouden er in hunne nabijheid 3 grotten zijn, welke tot wijkplaats dienen voor de bezetting. De bezetting moet talrijk zijn en grootendeels bewapend met voorlaadgeweren. 2. Doel van den marsch: kampong Toewarak, waar nadere bevelen zullen worden gegeven. 3. Te volgen weg: het patéképad van het bivak Enrekang 64 in N. richting voerende. 4. Indeeling marschcolonne in margine. Af marsch 7 uur v. m. De trein volgt met zijne dekking te 7 uur 45' v. m. Over de compagnieën worden vóór den afmarsch 8 stormladders en 4 man met springmiddelen en handgranaten verdeeld. Ik bevind mij aan het hoofd der hoofdmacht. De militaire commandant der Adjatapparang en Masenrempoeloe, (w. g.) DE WIJS. Bijlage LXHI. MILITAIR COMMANDO in ADJATAPPARANG en MASENREMPOELOE. Instructie voor den commandant der mobiele colonne te Langga. De standplaats van deze colonne, die bestemd is om te patrouilleeren in de landschappen Sawietto, Batoe-Lappa, Kassa en Letta, is Langga. De grenzen van dit gebied mogen zoo noodig worden overschreden. De colonne dient: le. tot het opsporen, vervolgen en onschadelijk maken van in verzet zijnde hoofden, van rooverbenden en elementen, die rust en orde in die streken verstoren; 2e. tot registratie in streken, die daarvoor in aanmerking komen; 3e. tot het aangeven der aan te leggen wegen en het houden Van toezicht op den aanleg daarvan. Den commandant wordt naast een zeer actief, een in alle opzichten gematigd optreden aanbevolen. Hij zal in het bijzonder waken voor de stipte opvolging van de in het belang der bevolking gegeven voorschriften, vervat in den „Leidraad Velddienst van het Nederlansch Indische Leger" (punt 1 van het aanhangsel) en de Alg. Order 115 van 1901. Voor ongeveer één maand vivres voor de geheele colonne dient steeds te Langga aanwezig te zijn. Indien dit niet het geval is, moet hiervan in het dagboek worden melding gemaakt. De vivres worden betrokken uit het magazijn te Paré-Paré. De colonne-commandant verhoudt zich rechtstreeks tot den militairen commandant in de Adjatapparang en Masenrempoeloe,. aan wien van alle uit een militair oogpunt gewichtige gebeurtenissen ten spoedigste wordt bericht gezonden en overigens volgens de bestaande voorschriften een afschrift-dagboek wordt ingediend. RAPPANG, den llden April 1906. , De militaire commandant, (w.g.) DE WIJS. Bijlage LX1V. 6de BATALJON INFANTERIE. Gevechtsrapport van den 25sten April 1906. Doel: Het vermeesteren van de versterking Bontoe-Batoe door de mobiele colonne (3de compagnie) en een peloton van de 2de companie. Bevelen: Gegeven in het bivak Badjoemata den 24sten April 3 uur n.m. naar aanleiding van de berichten, na den aanval van de mobiele colonne op den 22sten tevoren binnengekomen, en van de verkenningen op den 23sten en 24sten d. a. v., welke verkenningen onder dekking van een groep plaats hadden en waarbij alle officieren van genoemde colonne tegenwoordig waren. Er zou in den nacht van 24 op 25 April uit het bivak Badjoemata worden afgemarcheerd in 4 afdeelingen, waarvan de uren van afmarsch (11.30 n.m. middernacht en 12.30 v.m.) zoodanig waren bepaald, dat de vijandelijke versterkingen tegen 4 uur v.m. konden zijn bereikt. De lste afdeeling, een sectie onder commando van den onderluitenant Scheijbeler, zou den rechtervleugel van de vqandelijke stelling onder begunstiging der duisternis naderen en bij het aanbreken van den dag aanvallen. Was verrassing niet mogelijk, dan zou de aanval op dat punt plaats hebben onder dekking van het vuur der reserve. Tegelijk met de lste afdeeling zoude 2de afmarcheren, sterk een sectie onder den Europeeschen sergeant van der Pas, die in opdracht had met het aanbreken van den dag een schijnaanval te doen op het Z.W. gedeelte van de stelling. De 3de afdeeling, 1 peloton van de 2de compagnie onder commando van den lsten luitenant van Schreven en waarbij ik mij zou bevinden, zou zich als reserve opstellen op een hoogen heuveltop, ± 400 M. van den rechtervleugel van de versterking, en door een overstelpend vuur den aanval, indien verrassing onmogelijk bleek, voorbereiden en ondersteunen. 68 Van af dat domineerend punt kon de Z. zijde van de versterking, waar etagesgewijze steenen borstweringen waren aangelegd, en een gedeelte van de eigenlijke versterking (lange steenen borstwering) onder vuur worden genomen, de laatste enfileerend. De linkervleugel van de versterking kon niet worden gezien. De 4de afdeeling, 1 peleton onder commando van den lsten luitenant Berkenhoff en waarbij ingedeeld de 2de luitenant van Mourik, had in opdracht den linkervleugel van de vijandelijke versterking onder begunstiging der duisternis te naderen en bij het aanbreken van den dag aan te vallen. Was verrassing niet mogelijk, dan zou een sectie den aanval verrichten onder dekking van het vuur van de andere sectie, aangezien op dit punt op ondersteuning door vuur van de teserve niet gerekend kon worden. Uitvoering: Om 3.30' v. m. bereikte de reserve na een zeer moeielijken maisch tegen den steilen berg de haar aangewezen plaats, alwaar het aanbreken van den dag werd afgewacht, gedurende welken tijd niets van den vijand en van de nevenafdeelingen werd gezien of gehoord. Toen het licht was geworden werden eenige schoten gehoord uit de richting, waar zich de afdeeling Berckenhoff moest bevinden en werd de afdeeling Scheijbeler waargenomen in een hol aan de Z. W. zijde van de rostsversterking, op een geruimen afstand boven den voet er van en op een geheel andere plaats dan haar was aangewezen. De verassing was dus niet gelukt, hoewel de vijand om 5.30 uur v.m. nog niets van de aanwezigheid onzer troepen had gemerkt. Ondertusschen had de vijand het vuur geopend en de afdeeling Scheijbeler bemerkt, hetgeen daaruit bleek, dat hij van uit de topborstweringen rotsblokken naar beneden wierp. Onmiddellijk werd toen door de reserve een overstelpend vuur afgegeven op de steenen borstweringen aan de Z. zijde van de rotsversterking om het vijandelijke vuur tot zwijgen te brengen, het werpen van rotsblokken te doen ophouden en de afdeeling Scheijbeler in de gelegenheid te stellen weder 69 uit de grot af te dalen en haar opdracht, den aanval op de Z. O. zijde van de rots, te verhoeden. Toch bleef die afdeeling, hoewel het vuur van den vijand en zijn werpen met rotsblokken aanmerkelijk verminderde en er van de reserve gewenkt en geroepen werd om af te dalen, in de grot Eerst om 10 uur v. m., toen het vijandelijke vuur aldaar bijna geheel tot zwijgen was gebracht en het werpen van rotsblokken nagenoeg ophield, daalde die afdeeling af, maar instede van naar het haar aangewezen aanvalspunt te gaan, verdween zij in een in de nabijheid van de grot gelegen begroeid ravijntje., leder oogenblik werd verwacht, dat die afdeeling van uit het begroeide terrein den aanval zou doen, reden waarom van de reserve geen afdeeling daarvoor werd aangewezen, hetgeen vooral ook onraadzaam was, omdat van af de plaats der reserve een aanval met de grootste bezwaren zou gepaard gaan en omdat bij vermindering van haar vuur dat van den vijand weder in kracht toenam en het werpen met rotsblokken weder begon. Ook was intusschen naar aanleiding van ingekomen berichten de helft van de reserve ter ondersteuning van de afdeeling Berckenhoff uitgezonden, waarvan tot nog toe niets was gezien of vernomen, terwijl een patrouille werd uitgezonden om een 20tal deels met geweren bewapende vijanden te verdrijven, die van een 300 M. links gelegen heuveltop de reserve beschoten. Ongeveer 3 uur n.m. werd van de afdeeling Scheijbeler bericht ontvangen, dat zij zich had teruggetrokken in de kampong Z. O. van Bontoe-Batoe (dus in de onmiddellijke nabijheid van de afdeeling Berckenhoff) en op nadere orders wachtte, welk bericht werd beantwoord met den last om de afdeeling Berckenhoff te steunen, waarvan een ongeteekend bericht van een Amboineesch korporaal was ingekomen, „dat zij noch voor- noch achterwaarts kon", zonder verdere mededeeling omtrent den toestand aldaar. Ook werd, zooals reeds vermeld, op dit bericht de helft der reserve ter ondersteuning van de afdeeling Berckenhoff gezonden en aan de afdeeling van den sergeant van der Pas, waarvan bericht was ontvangen, dat zij al hare munitie had verschoten en er niet in had kunnen slagen de rots te beklimmen, bevel gezonden zich bij de reserve aan te sluiten. Extra Bijlage No. 37. I. M. T. 1916. 14 70 Korten tijd daarop kwam een dwangarbeider met het bericht, dat de luitenant van Mourik met 4 man was doorgedrongen tot de benting, doch dat 2 er van gesneuveld, de luitenant én de 2 anderen zwaar gewond en dat.er bij de afdeeling Berckenhoff vele gewonden waren. Onmiddellijk werd nu de sectie van den sergeant van der Pas, welke juist was aangekomen, en een gedeelte van het overblijvend gedeelte van de reserve ter ondersteuning van de afdeeling Berckenhoff gezonden, waarop het vuur van den vijand uit de borstweringen aan de Zuidzijde van de rotsversterking weder aanmerkelijk vermeerderde. Eenigen tijd daarna werden eigen troepen met tandoes gezien, die uit de richting van kampong Bontoe-Batoe zich bewogen op het voetpad naar het bivak Badjoemata; het was de afdeeling Berckenhoff, welke begon haar gesneuvelden en gewonden onder dekking terug te zenden en weldra zelve volgde. Zooveel mogelijk werd die terugtocht door vuur van het overblijvend gedeelte van de reserve gedekt, totdat de duisternis een verdere ondersteuning onmogelijk maakte, waarop naar het bivak werd teruggemarcheerd, alwaar de laatste afdeeling ongeveer 10 uur aankwam. De commandant der colonne, (w. g.) R. DE BRUIJN. Bijlage LXV. 6de BATALJON. 3de COMPAGNIE (MOBIELE COLONNE). Gevechtsrapport. Opdracht: De mobiele colonne, sterk 143 bajonetten, werd gesplitst in 5 afdeelingen (A., B., C, D. en E.). Afdeeling A, sterk 24 vrijwilligers der 3de en "36 der 2de compagnie onder mijn commando en waarbij ingedeeld de 2de luitenant van Mourik, had in opdracht om met gebruikmaking der duisternis via kampong Bontoe-Batoe den linkervleugel der vijandelijke hoofdstelling te beklimmen. Afdeeling B, bestaande uit 30 vrijwilligers onder commando van den onderluitenant Scheijbeler, had in opdracht den rechtervleugel der vijandelijke hoofdstelling met gebruikmaking der duisternis te beklimmen. Afdeeling C, sterk 30 bajonetten onder den Europeesch-sergeant van der Pas, had in opdracht met het aanbreken van den dag een schijnaanval uit te voeren op de Z.W. punt van de rots. Afdeeling D. had in opdracht het bivak Badjoemata vast te houden; sterk 12 bajonetten. Afdeeling E, bestaande uit 50 bajonetten met eene afdeeling der 2de compagnie, kreeg opdracht stelling te nemen op + 400 M Z. van de rots en den aanval van de afdeelingen A. en B. met vuur te ondersteunen. Bij deze afdeeling, die tevens diende tot algemeene reserve, bevond zich de leider, de kapitein de Bruijn. Uitvoering: De afdeeling A. onder mijn commando, waarbij 1 Amboineesch ziekenverpleger met 3 tandoes, marcheerde om 12H uur v. m. 25 April af. Ongemerkt werd de kampong BontoeBatoe bereikt en stond zij om 6 uur v. m in den W. uithoek van die kampong, ± 100 M. van den linkervleugel van de vrij- 72 'andelijke bentings. Hier werden de tandoes onder dekking van 10 man achtergelaten. Ook bleven hier 10 bajonetten om het vuur op de stelling te openen, daar een vijandelijke schildwacht op 25 M. afstand van de kampong onze aanwezigheid had opgemerkt en den vijand door zijn schot, dat een fuselier zwaar verwondde, had gealarmeerd. De schildwacht werd neergeschoten. De vijand opende thans zijn vuur uit de hoofdstelling. Vlug werd de zeer steile helling met handen en voeten beklommen (2 officieren èn 40 minderen), gebruik makende van de uitstekende rotspunten. Ondertusschen bezette de gealarmeerde Vijand zijne stellingen, hetgeen merkbaar was aan het toenemend aantal schoten en steenen. Van rots tot rots springende, nu en dan vurende en voorafgeg otste kalmte onder 's vijands hevigen kogel- en steenenregen de gewonden in de vuurlinie te verbinden. De attaque werd niet meer herhaald, maar alles werd in het werk gesteld om de gewonden de helling af naar de gedekte opstelling der tandoes te brengen. Door militairen en kettingjongens werden zij naar omlaag gebracht, maar helaas werden eenigen gedurende het transport door steenworpen getroffen en vielen zij op de rotsen 100. M. lager te pletter. Aan de afdeeling in de kampong gelukte het 2 lijken uit het ravijn op te halen. Het vuur der algemeene reserve werd bijna niet gehoord en had bl ikbaar in het geheel geen uitwerking, daar elk oogenblik het aantal schoten en steenen 73 toenam. Om 9 uur v. m. zond ik middels een drietal kettingjongens het volgende mondelinge bericht aan den kapitein de Bruijn: „tida bisa madjoe, tida bisa moendoer". Tegen 3 uur n. m. kwam een afdeeeling, sterk ± 40 bajonetten, in BontoeBatoe aan, maar kon behalve met vuur onmogelijk helpen. Dit vuur had echter niets geen uitwerking, allerminst op de steenenwerpers, die zich niet lieten zien, maar achter de borstweringen bleven. De laatste gewonde, werd naar beneden gebracht, maar werd onderweg door een steen getroffen, waardoor ook hij in het ravijn te pletter viel. De vijand, de benarde positie der afdeeling ziende, begon op te dringen en bezette de rotsblokken °P i 25 M. rechts van de afdeeling. Dekking was toen niet meer te vinden. Dit was + 4 uur n. m. Ik liet toen ter plaatse appèl houden. Het bleek, dat toen nog leefden de Europeesche sergeanten Smitz en Swart, de Amboineesche fuseliers Noija, Sokota, Milar, Wisan en Sambiran benevens 2 kettingjongens, allen reeds eenige malen door steenen getroffen. Toen besloot ik, omdat langer blijven persé den d >od van allen ten gevolge zou hebben, met achterlating der gesneuvelden naar de kampong terug te keeren. Eén voor één werd in den looppas, elk man voorzien van eenige geweren, de helling afgeklommen onder dekking van het vuur van alle in de kampong aanwezige geweren. Om 5',2 uur n. m. was de laatste man ten koste van één gewonde in de kampong in veiligheid. Dadelijk werd een afdeeling uitgezonden om de lijken der in het ravijn gevallenen op te halen, maar zoo'n reusachtige hoeveelheid steenen werd naar beneden geworpen, dat een verder blootstellen van menschenlevens onverantwoordelijk en roekeloos zou zijn. Ondertusschen was een gedeelte der gewonden afgemarcheerd. Om 5% uur n. m. volgde de rest der colonne met de overige dooden en gewonden door fuseliers gedragen. De Europeesche sergeant Geene dekte den terugtocht, bemoeielijkt door het hevige vijandelijke vuur, dat echter geen uitwerking had, dank zij de verdienstelijke manier, waarop deze sergeant ageerde. O.n 6 uur n. m. werd de onderluitenant Scheijbeler met zijne sectie ontmoet, die zich bij den terugmarsch aansloot. Om 10 uur n. m. was de laatste man in het bivak Badjoemata. 74 Vóór het aanbreken van den dag kwam de afdeeling B. van Scheijbeler aan den Z. O. hoek der rots, waarop getracht werd langs den voet den Z. vleugel der hoofdversterking te bereiken. Daar dit niet mogelijk bleek, doordat eene verkeerde richting was ingeslagen, werd door deze afdeeling beproefd een hooger en dichterbij gelegen borstwering te bereiken. Met stormladders werd toen een 15 M. hooge rotspunt beklommen en kwam men tot onder de borstwering, doch men kon deze onmogelijk nemen, daar de afdeeling door een 15 M. hoogen, onbeklimbaren rotswand van haar was gescheiden. De afdeeling werd door een post achter de borstwering ontdekt. Deze begon te vuren, waardoor zij twee gewonden kreeg. Ook werden dadelijk eenige manschappen door steenen getroffen. Zich ontdekt ziende en toch niet hooger kunnende klimmen opende zij het vuur op een gedeelte der bezetting, dat water haalde aan den voet der versterking. Door dit vuur werden een 2tal vijanden getroffen. Tijdens het beklimmen van de rots kreeg de afdeeling last van het vuur der algemeene reserve, maar gelukkig werd deze vergissing tijdig ontdekt. De afdeeling is toen de helling afgedaald om te'beproeven langs den voet der rots de hoofdstelling- te naderen. De helling bleek echter zoo zwaar te zijn en de vijand begon zoo hevig met steenen te gooien, dat een verder doordringen in die richting roekeloos zou zijn geweest, waarop de onderluitenant Scheijbeler besloot terug te gaan en de afdeeling in een boschje op + 150 M. Z. van de hoofdversterking op te stellen. Daar de bestorming der borstwering van hieruit niet dan met enorme verliezen mogelijk zou zijn geweest, gelet op de zeer steile helling, het steenenwerpen en schieten uit de verschillende etages, werd door een ravijntje tot buiten het werkzame vuur van den vijand teruggegaan. Om 11'ƒ2 uur v.m. werd aan den leider bericht gezonden, waarop om 4'I2 uur n. m. de last ontvangen werd zich ter beschikking te stellen van den luitenant Berckenhoff. Om + 6 uur n. m. vereenigde Scheijbeler zich met de overgeblevenen van de afdeeling Berckenhoff. Gezamelijk werd toen naar het bivak gemarcheerd. 75 Afdeeling C. kwam tegen het aanbreken van den dag bij den Z. W. punt van de rots.- Toen het licht werd, werd het vuur op den top geopend. Om 2 uur n. m. kreeg de Europeesche sergeant van der Pas den last zich op de reserve terug te trekken. Hij bracht de gewonden van de afdeeling Scheijbeler mede. De commandant der mobiele colonne, (w. g.) BERCKENHOFF. N. B. aansluitend hieraan de volgende bijlage. Bijlage LXVI. Nadere toelichtingen op het gevechtsrapport van 25 April 1906 van den lsten luitenant M. J. Berckenhoff, In den'nacht van 24 op 25 April 1906, om 12 uur v.m., marcheerde ondergeteekende af met een detachement sterk 60 vrijwilligers, 1 Amboineesche soldaatziekenverpleger met verbandmiddelenen en 3 tandoes, waarbij ingedeeld de 2de luitenant van Mourik, uit het bivak te Badjoemata met opdracht te trachten den linkervleugel van de vijandelijke rotsversterking BontoeBatoe met gebruikmaking der duisternis te naderen en deze met het aanbreken van den dag te beklimmen. Ongezien wist de afdeeling den N. W. hoek van de kampong Bontoe-Batoe te bereiken en tegen het aanbreken? van den dag was zij aldaar verzameld. Het was reeds vrij licht. In de kampong Bontoe-Batoe was het echter door de zware begroeiing zeer duister. De kampong was omringd door een steenen borstwering, welker toegangen gesloten waren door zware poorten, die niet geopend konden worden, zoodat man voor man met de beide medegenomen stormladders over de muren moest worden geklommen, hetgeen zeer voorzichtig moest gebeuren om niet door het geluid van vallende steenen te worden verraden. De marsch werd tweemaal door een dergelijke borstwering vertraagd. In den N. W. hoek der kampong werden de tandoes achtergelaten onder dekking van 10 bajonetten en nog 10 bajonetten bovendien opgesteld om het vuur op de versterking te openen, welker bezetting door een schildwacht gealarmeerd en met vuren begonnen was. Deze schildwacht, die 25 M. van de kampong stond, werd neergeschoten; zijn schot had ons een zwaar gewonde bezorgd. Om ± 6 uur v.m. begon de beklimming der helling door 40 man en 2 officieren; van steen tot steen springende, nu en dan vurende, naderde de afdeeling langzaam de vijandelijke versterking, welker bezetting hare nadering begroette met geweervuur en steenworpen. Van het vuren der algemeene reserve 78 werd zoo goed als niets gehoord; ook scheen dat vuur weinig uitwerking te hebben, daar de vijand telkens sterker werd. Langzamerhand wist de afdeeling zich op + 15 M. van de borstwering te nestelen, alwaar een geregeld vuur geopend werd. Nadat eenigen tijd was gevuurd, liet ondergeteekende den aanval blazen. Toen het geheel opsprong, kreeg de afdeeling echter dusdanig vuur en een zoodanige hoeveelheid steenen, dat 10 man dood of gewond nedervielen. Hieronder bevond zich de luitenant van Mourik, die zwaar gewond werd. De Amboineesche korporaal Rumawung en de Amboineesche fuseliers Sengkoijen, Pattinama lagen dood aan den voet van de borstwering. Tengevolge van deze verliezen verbloedde de aanval, de rest wierp zich achter de dekkinggevende steenen en opende weder het vuur. Nu werd gepoogd de gewonden, die door den Amboineeschen soldaat ziekenverpleger Latuperisa werden verbonden, in veiligheid te brengen, hetgeen met behulp van soldaten en kettingjongens gelukte. Eenigen echter werden onderweg op de zeer steile helling door steenen getroffen, waardoor zij stortten en in de diepte te pletter vielen op de rotsen. Pogingen om de 3 dooden in veiligheid te brengen moesten opgegeven worden, omdat ieder die zich bloot gaf dadelijk door steenen werd getroffen. Een der lijken trachtte men middels een touw naar beneden te laten, doch het viel in het ravijn: een der kettingjongens werd daarbij getroffen en tuimelde ook naar beneden. Om + 9 uur v.m. werden door ondergeteekende een 3tal kettingjongens uitgezonden naar den kapitein de Bruijn, die zich ± 3 uur gaans van ons bevond, met het volgende mondelinge bericht: „tida bisa madjoe, tida bisa moendoer". Door het blazen van signalen trachtte ondergeteekende bovendien de aandacht van den leider te trekken. De 2de luitenant van Mourik, die zich gewond nog bij mij bevond, vertrok nu om te trachten de plaats der tandoes te bereiken. Ik verzocht hem toen de kettingjongens naar boven te sturen om de overige gewonden te komen helpen transporteeren. Het aantal gewonden nam hand over hand toe. Pogingen om vooruit te komen werden niet meer herhaald, daar iedereen die zich bloot gaf getroffen werd. 79 Met behulp van den ziekenverpleger gelukte het nog eenigen in veiligheid te brengen. Eenigen echter, waaronder de Europeesche sergeant Couvée, werden onderweg getroffen en vielen in het ravijn. De sergeant Couvée was zwaar gewond; hij had een schot door een scheenbeen, dat verbrijzeld was. Bovendien was een slagader doorgeschoten. De ziekenverpleger had hem verbonden en het gewonde been met een slang afgebonden. Gedurende het vervoer kreeg hij echter een steen tegen het achterhoofd. Om hulp roepende is hij toen omlaag gestort. Zijn lijk heeft men opgehaald met de slang nog om het been. De toestand werd langzamerhand onhoudbaar. De troepen in de kampong konden alleen steun verleenen met hun vuur, daar versterking der voorste linie slechts nog meer verliezen tegenvolge zou hebben zonder eenige kans op succes. De steenenwerpers bezetten thans een rotspunt op ± 25 M. van de rechterflank der afdeeling, waardoor zoo goed als geen dekking meer te vinden was. Om + 3 uur n. m. zag ik een afdeeling der reserve naderen. Nadat deze afdeeling, eenigen tijd in kampong Bontoe-Batoe had vertoefd, zag ik dat een gedeelte weder terugmarcheerde. Op mijn signaal „rechtsomkeert looppas", eenige malen geblazen, werd totaal geen acht geslagen. De afdeeling verdween, eenige gevulde tandoes medenemende. Ik kreeg eenige oogenblikken later een schriftelijk bericht van den sergeant Geene, die met een deel der pas aangekomen afdeeling in Bontoe-Batoe was gebleven, meldende dat een gedeelte met de gewonden was afgemarcheerd, aangezien hij mij toch geen hulp kon brengen. Mijn plan was te wachten tot het invallen der duisternis en dan terug te trekken, maar in verband met het bezetten van de rotspunt + 25 M: rechts van de afdeeling besloot ik eerder terug te gaan. Gewonden lagen niet meer boven. Om + 4 uur n. m. liet ik ter plaatse appèl houden. Het bleek toen, dat nog leefden de Europeesche sergeanten Smitz en Swart, de Amboineesche fuseliers Wilar, Wuisam, Noija, Sambiran en Soukotta benevens 2 kettingjongens, allen reeds meer of minder door steenworpen gewond. Langer blijven was onverantwoordelijk. • Niemand kon het detachement te hulp komen, daar versterking 80 slechts meerdere verliezen tengevolge zou hebben. De gewonden waren in veiligheid gebracht. Onder dekking van het vuur der afdeeling in de kampong werd één voor één de terugtocht aanvaard, elk man voorzien van eenige geweren. Om ± 5'/2 uur waren allen in veiligheid, ten koste van één licht gewonde, die door een donderbusschot getroffen werd. Dadelijk werd een afdeeling uitgezonden om nogmaals te trachten de naar beneden gestorten te halen. De sergeant Oeene had het n.1. reeds vruchteloos beproefd. Ook zijne afdeeling kwam zonder succes terug vanwege den regen van steenen, die naar beneden viel. Toen besloot ik geen verdere pogingen daartoe in het werk te stellen. De steenen wogen naar schatting ± 5 K. O. Onder dekking van sergeant Geene werd de terugtocht aanvaard, bemoeilijkt door het zware vuur van den vijand. De dooden en gewonden werden door makkers gedragen, daar geen tandoes en slechts een 6tal kettingjongens nog beschikbaar waren. Tegen 6 uur werd de sectie Scheijbeler in kampong Bontoe-Batoe gevonden, die zich bij ons aansloot. Om 10 uur n.m. was alles verzameld in Badjoemata. (w.g.) BERCKENHOFF. lste luitenant inf. N. B. De opgegeven tijden zijn geschat, daar mijn horloge stilstond. Het blik met verbandmiddelen was om ± 12 uur door een steen getroffen en in het ravijn gevallen. Bijlage LXVII. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. BIVAK GAROETOE, 15 Mei 1906. 10 uur v.m. Bevelen voor de actie tegen Bontoe-Batoe op 15 en 16 Mei 1906. 1. Aan de actie tegen Bontoe-Batoe zal worden deelgenomen door de volgende troepen; de 2de en 3de compagnie 6de bataljon, de compagnie R. H. 15de bataljon, de marechaussee- compagnie, de sectie marinegeschut, V2 sectie genietroepen. De 2de compagnie van het 6de bataljon zal worden aangevuld door het overblijvend gedeelte van de lste cdmpagnie 6de bataljon na aftrek van de bezetting van het bivak Garoetoe. De achterblijvende bezetting van Garoetoe krijgt een sterkte van 60 bajonetten, waaronder begrepen de zieken en minder validen. 2. Het doel der actie is de vermeestering van alle door den vijand bezette stellingen. 3. De actie zal worden ingeleid door een schijnaanval van de 3de compagnie 6de bataljon tegen de op de oostelijke helling van den rotsheuvel aangelegde versterkingen. Deze comp 'gnie, welke zal worden vergezeld door majoor Schütt, marcheert 15 Mei te 1 uur n.m. van uit het bivak Garoetoe naar het bij de verkenning op 13 Mei aangewezen gedeelte van het kampongcomplex Bontoe-Batoe. 32 De militaire commandant der Adjatapparang en Masenrempoeloe draagt zorg, dat de afdeeling onder luitenant van Cattenburgh, thans ten N. O. van den rotsheuvel gelegerd, tijdig bij haar compagnie wordt aangetrokken. De schijnaanval bepaalt zich tot het oprukken naar en beschieten van de vijandelijke stelling van uit daartoe geschikte punten. Hij wordt begonnen den 15den Mei om 5 uur n.m. en gestaakt tegen het invallen der duisternis om den volgenden morgen bij het aanbreken van den dag hervat te worden. Zijn de omstandigheden daartoe gunstig, dan moet de schijnaanval in een werkelijken aanval overgaan. Door de zorg van den militairen commandant der Adjatapparang en Masenrempoeloe zullen aan de 3de compagnie 2 Boegineezen voor het overbrengen ,van berichten worden toegevoegd. 4. Voor den hoofdaanval worden bestemd de marechausseecompagnie en de 2e compagnie 6e bataljon. Deze afdeelingen zullen onder begunstiging van de duisternis tot in de nabijheid van de bij de verkenning op 14 Mei aangewezen aanvalspunten oprukken en trachten de stellingen bij verrassing binnen te dringen. Slaagt de verrassing niet, dan zal bij bet aanbreken van den dag de geregelde aanval worden voorbereid en ondersteund door vuur van de sectie marinesnelvuurgeschut uit de daartoe reeds verkende artilleriestelling. Als .reserve wordt bestemd de compagnie van het R.H. 15de bataljon, die tevens artillerie-en zoonoodig treindekking zal geven. 5. De in punt 4 genoemde afdeelingen staan onder commando van majoor de Wijs; zij zullen den 15den Mei te 2.30 uur n.m. uit het bivak Garoetoe afmarcheeren en op de van de vijandelijke stellingen afgekeerde hellingen van den hoogen bergrug Botisan ten W. van den Bontoe-Batoe bivak betrekken. 83 6. De genietroepen zullen overeenkomstig de daarvoor mondeling aan den detachements-commandant gegeven aanwijzingen over de 2de en 3de compagnie 6de bataljon en de marechaussee-compagnie worden verdeeld. Aan elke compagnie Infanterie (dus ook aan die van het R. H. 15de bataljon) zullen 4 stormladders worden medegegeven. In de onmiddellijke nabijheid van den vijand moeten deze ladders door militairen gedragen worden. 7. Alle troepen, nemen mede voor 2 dagen vivres; voor de troepen, in punt, 4 genoemd, is hieronder begrepen 1 blik noodration voor den middagmaaltijd op 15 Mei (door den man zelf te dragen). Omtrent het medenemen van reserve-munitie worden mondelinge bevelen verstrekt. 8. Ik houd mij op: in den namiddag van 15Mei ter plaatse, waar de in punt 4 genoemde troepen bivak betrekken en tijdens den aanval op den 16den Mei nabij de artilleriestelling. De militaire commandant, (w.g.) MICHIELSEN. Schriftelijk aan den militairen commandant van Adjatapparang en Masenrempoeloe. Mondeling aan de overige commandanten. Aan den bij de ageerende troepen ingedeelden officier van gezondheid zijn mondelinge bevelen betreffende den geneeskundigen dienst gegeven. Bijlage LXVIII. MILITAIR COMMANDO VAN CELEBES, MENADO en TIMOR. Rapport van de vermeestering van de rotsstellingen Bontoe-Batoe (landschap Enrekang) op den lóden Mei 1906. Samenstelling der troepenmacht. Commando: Luitenant-kolonel der Infanterie J. P. Michielsen. Kapitein van den generalen staf E. den Dooren de Jong. Troepen: (Zie voorgaande bijlage). Bij mijn aankomst te Garoetoe op 12 Mei waren aldaar daags te voren de troepen vereenigd, tot welke vereeniging eerst was overgegaan, nadat een voldoende hoeveelheid vivres enz. te Garoetoe was opgevoerd om, ook al mocht de gemeenschap met Enrekang door het banjiren van de Sadang tijdelijk worden verbroken, de hernieuwde actie tegen de rotsversterkingen Bontoe-Batoe onafgebroken te kunnen voortzetten. Naar luid der te Enrekang loopende geruchten zou het van het verloop dezer actie afhangen, of de bewoners van de berglandschappen Doeri en Letta de talrijke soortgelijke natuurlijke bolwerken, welke in hun gebied worden aangetroffen, eveneens tegen ons zouden keeren om in het verzet te volharden. De verkenningen op 13 en 14 Mei, waarbij vanaf de omliggende toppen en ruggen de 380 M. hooge alleenstaande BontoeBatoe-rots van alle zijden werd gadegeslagen, schonken de overtuiging, dat bij den aanval tegen het daarop etagesgewijze aangelegde complex van versterkingen alléén door een gelijktijdig aangrijpen van verschillende zijden, waardoor de vijand tot verdeeling zijner krachten zou worden gedwongen, succes Extra Bijlage No. 37. I. M. T. 1916. 15 86 was te verwachten. Immers de zeer steile hellingen van de kale rots (de minste waren nog 45°), langs welke de steenen borstweringen moesten worden genaderd en welke bovendien zoowel door het vuur der onzichtbare en volkomen gedekte schutters als door de neerrollende steenklompen werden beheerscht, konden op slechts enkele punten en dan nog man voor man worden beklommen, zoodat bij het binnendringen der versterkingen nagenoeg geen partij van onze overmacht kon worden getrokken. De terrasversterkingen op de oostelijke helling en de topversterkingen, van welke laatste die op de beide hooggelegen plateautjes de voornaamste waren, vormden afzonderlijke werken. Van den domineerenden bergrug, waarop de Botisan ligt, konden de bovenversterkingen en die op den Z. O. uitlooper van den Bontoe-Batoe onder vuur worden genomen, doch een artilleriestelling welke al deze werken beheerschtte, bood het terrein niet, zoodat steun van het artillerievuur bij den aanval zich aanvankelijk tot eene beschieting van den versterkten rotstop zou moeten bepalen. Van een omtrekking van de alleenstaande rots met haar naar &He zijden frontmakende werken was uit den aard der zaak geen sprake. De verkenningen leidden tot het besluit den hoofdaanval door een beklimming van de uiterst steile W. helling te richten tegen de topversterkingen, na welker vermeestering de lager gelegen wei ken op het O. terras en de Z. helling voor den vijand onhoudbaar moesten worden. Tegen beide laatstgenoemde fronten zou gelijktijdig van uit O. en Z. W. richting worden opgerukt. Hoewel de reeds gebleken groote waakzaamheid van den vijand, de aard en de ligging der versterkingen een nachtelijke "verrassing zeer moeilijk maakten, zou toch getracht worden met gebruikmaking van de duisternis de nadering van de tegen tfè bovenversterkingen ten aanval oprukkende troepen bij verrassing te doen geschieden. Een schijnaanval tegen dé terrasVersterkingen op de O. helling in den namiddag van 15 Mei moest 's vijands aandacht van de zich westwaarts van de ■Bontoe-Batoe verzamelende troepen afleiden. 87 Overeenkomstig het voorgaande werden in den morgen van 15 Mei aan de verzamelde commandanten de bevelen voor de actie op den 15den en I6den Mei gegeven. Van de verschillende zich daartoe eigenende punten op den bergrug (Botisan), waarop de artillerie had stelling genomen kon de opmarsch der marechaussee en die van de 2de compagnie 6de bataljon worden gadegeslagen. h <«£* Te 8.20 uur v. m. werd het eerste binnendringen der marechaussee in de N. O. topversterking waargenomen. Om dit succes aan de andere aanvallende troepen kenbaar te maken en hun moreel nog meer te verhoogen werd nu door de naar den Botisan medegevoerde bataljonsmuziek van het 6de bataljon het Wilhelmus gespeeld en liet de muziek zich ook gedurende het verdere verloop van de bestorming hooren. Aan de artillerie werd thans een meer oostelijke opstelling aangewezen, van waaruit de Z. zijde van den rotstop onder vuur kon worden genomen, om ook nog den minder1 vlotten aanval der 2de compagnie te ondersteunen. Te 9.15 uur v.m. werden in de Z.O. benedenversterkingen militairen van de 3de compagnie 6de bataljon (kenbaar aan de helmhoeden) waargenomen, kort waarna bericht van majoor Schütt werd ontvangen, dat te 9 uur v. m. die compagnie met een verlies van 15 meest licht gewonden de O. terrasversterkingen had vermeesterd. De 2de compagnie 6de bataljon, welke van de haar aangewezen naderingsrichting was afgeweken, bevond zich grootendeels nog gedekt achter een lagen rug in vuurstelling, toen ik te 9 uur v. m. luitenant Giebing met twee mindere militairen de op het laatste oogenblik door den vijand ontruimde Z. O. benedenversterking zag binnenklimmen, waarbij hij niet ondersteund werd. Een sectie van die compagnie boog bij K') in N. richting af en klauterde langs een moeilijke en steile helling naar de bovenversterkingen. Te 9.30 uur v. m. werd aan de artillerie bevel tot opladen gegeven. De Botisan bleef door een afdeeling van de 2de 1) Zie schets 23. .88 compagnie R. H. 15de bataljon bezet, terwijl voorts van deze compagnie nog een groep aan den W. voet van den BontoeBatoe werd opgesteld om de holen, welke aan de zijde van den rotswand uitkwamen, te observeeren en het ontsnappen van vluchtelingen te voorkomen. Met deze laatste groep daalde ik langs het op de oleaat x) aangegeven pad den Botisan af en beklom ik daarna met den staf den Bontoe-Batoe om de topversterkingen in oogenschouw te nemen. Hier werden de volgende bevelen gegeven: a. de 2de compagnie R. H. 15de bataljon keert bij gedeelten met de artillerie en de gesneuvelden en gewonden naar Garoetoe terug, met dien verstande, dat de op den weg naar Letta N. W. van den Bontoe-Batoe opgestelde sectie en de groep bij den W. wand eerst na donker teruggaan; b. de 2de compagnie 6de bataljon bezet de bovenbentings; c. de 3de compagnie 6de bataljon de benedenbentings; d. de marechaussee en de staf zullen in kampong BontoeBatoe-Oost overnachten. Aan de troepen in de veroverde werken werd het doorzoeken van de zeer talrijke holen en rotsspleten opgedragen. Van de topversterking begaf ik mij langs den W. en N. voet van den Bontoe-Batoe naar de kampong op den N. O. uitlooper en vervolgens naar Kampong Bontoe-Batoe-Oost, waar overnacht werd onder dekking van een brigade marechaussee onder luitenant Schater. De rest der marechaussee-compagnie was met haar commandant, wien de order om in Bontoe-Batoe-Oost te overnachten niet had bereikt, naar Garoetoe teruggekeerd. Den 17den Mei volgde ik den door de 3de compagnie 6de bataljon op 16 Mei doorloopen aanvalsweg om ook de O. terrasversterkingen te bezichtigen, waarna in den namiddag naar Garoetoe werd teruggekeerd. Bevolen werd, dat dien dag de beide op den Bontoe-Batoe gelegerde compagniën van het 6de bataljon zouden doorgaan met het doorzoeken van den berg en het opruimen van de versterkingen, welke laatste taak. 1) Schets 23. van af 18 Mei alleen door de 2de compagnie zou worden vervolgd en beëindigd. De 3de compagnie 6de bataljon en de marechaussee keerden in den namiddag van 17 Mei naar Garoetoe terug om zich toe te rusten voor de dadelijk te ondernemen actie in de landschappen Doeri en Letta. De Militaire Commandant van Celebes, Menado en Timor, (w.g.) MICHIELSEN. 89 Bijlage LXIX. EXPEDITIONNAIRE TROEPENMACHT in ZUID CELEBES. MARECHAUSSEE-COMPAGNIE. Rapport van het gevecht op 16 Mei 1906. Sterkte van den troep: kapitein ten Seldam, lste luitenant Schater, 2de luitenant Oosthout, 120 karabijnen, ingedeeld in 6 brigades. Opdracht: den 15den Mei te 10 uur v.m. de opdracht ontvangen van den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor om in den namiddag af te marcheeren naar den top + 500 M. ten Z. van de rotsversterking Bontoe-Batoe, in den nacht op te rukken naar de W. zijde van de rots, de benting op den top bij verrassing te nemen en, zoo zulks mocht mislukken, bij 't aanbreken van den dag, na voorbereiding door artillerievuur, tot den aanval over te gaan- . Uitvoering: Daar slechts twee smalle en zeer steile voetpaden naar de benting voerden, zoodat ontwikkeling van den troep niet mogelijk was en alles afhing van een paar dapperen, werden vrijwilligers gevraagd om vooraan te gaan. De lste luitenant Schater en 35 minderen, waarvan er 18 werden uitgekozen, gaven zich op. Den 15den Mei om 4 uur n.m. werd afgemarcheerd in de volgende orde: de vrijwilligers (waarbij 2 Europeesche geniesoldaten met dynamietbommen en pikhouweelen), lste brigah de, 7 geniesoldaten met 1 kist springmiddelen, 2de, 3de, 4de brigade, gevechtstrein, 6de brigade. De 5de brigade was over den gevechtstrein verdeeld om de dwangarbeiders goed te doen opsluiten. Aan den luitenant Oosthout was opgedragen aan den staart der 6de brigade te marcheeren teneinde er goed op te letten, dat niemand achterbleef. 92 Tegen 6 uur n.m. werd de bedoelde top bereikt. Omstreeks 7 uur werd doorgemarcheerd tot 't voetpad Letta — Bontoe-Batoe, waar de compagnie tot 10H uur n.m. bleef rusten. Ik vernam toen, dat 't verband in den trein verloren was geraakt en de 6de met een gedeelte der 5de brigade zoek waren. Uitgezonden patrouilles konden de afgedwaalden niet terugvinden. Te 10H uur n.m werd de marsch voortgezet langs het voetpad Letta — Bontoe-Batoe Na verloop van een half uur bleek de gids echter den weg niet meer te kennen en moest dwars door 't terrein in de richting van de rots worden gemarcheerd. Ten gevolge van de groote bezwaren daarbij ondervonden werd de voet van de rots eerst den 16den Mei tegen 5 uur v.m. bereikt. Onderweg waren nog afgedwaald de 2de, 3de en een gedeelte van de 4de brigade. Na de aanwezige manschappen verzameld te hebben aan de N. zijde van het bosch aan den voet der rots werd een pad gezocht om naar de benting op te klimmen. Luitenant Schater kwam daarbij aan de Z. W. zijde der rots en meldde hier gemakkelijk op de terrassen te kunnen komen, die den vorigen dag op 't Z. gedeelte van de rots waren waargenomen. Daar mij echter door de 2 vorige verkenningen bekend was, dat't opklimmen naar die terrassen integendeel zeer bezwaarlijk was en zich hier bovendien 'tons aangewezen aanvalspunt niet bevond, liet ik luitenant Schater met de vrijwilligers terugkomen en liet ik hem beproeven op te klimmen langs de scherp oprijzende spits ten N. van de benting. Dit geschiedde en met buitengewone voortvarendheid klommen de vrijwilligers, aangevoerd door den luitenant Schater, tegen de steile helling omhoog. Deze officier bereikte met den Amboineeschen sergeant Lonto, de marechaussee's Lumari, Rompis, Supit, Lewet en Panggon eene kloof op + 4M. van de borstwering. Deze kloof kon slechts verlaten worden door op eikaars schouders te klimmen. Uit de kloof te voorschijn komende, voorafgegaan door Panggon en gevolgd door Supit, stelde de luitenant Schater zich in afwachting van verstericing achter eene rots op. Hier werden zij met steenen begroet, waarop Panggon opsprong en attaqueerde, gevolgd door luitenant Schater en Supit. Op de bortswering werd Panggon door een steen getroffen, die hem Van de rots 50 M. omlaag 93 deed tuimelen. Luitenant Schafer ging daarop met Supit terug in een spelonk, waar hij met 3 andere marechaussee's goed gedekt zat. Voortdurend rolden steenen over de spelonk heen, zoodat het verlaten hiervan met levensgevaar gepaard ging. Toen ik had waargenomen, dat reeds enkele marechaussee's tot dicht onder de borstweringen waren geklommen, gaf ik den Europeesch-sergeant der genie Brauer last met zijn manschappen op te klimmen, liet enkele marechaussee's de wapens afleggen om 4 stormladders naar boven te brengen, gaf sergeant Maaskant den last om met 4 man bij den gevechtstrein achter te blijven en begaf mij toen met de lste en een klein deel der 5de brigade langs de geniesoldaten vooruit. Intusschen had ik in N. richting verzamelen doen blazen om de afgedwaalden te vereenigen. Bij den uitgang van 't bosch kwamen langs het pad steenen rollen, door den vijand uit de benting neergeworpen. Links aanhoudend klom ik door tot nabij het zadel tusschen de N. spits en de benting, slechte gevolgd door den Amboineesch-marechaussee Nahumurij en den Europeesch-sergeant Bookelaar. De laatste kreeg al spoedig een schampschot en begaf zich kort daarop naar beneden om een gewond geniesoldaat te helpen. Eenigen tijd daarna werd Nahumury doodelijk getroffen. Intusschen had ik den Europeesch-sergeant Boelhouwer, die zich een lOtal meters lager achter een rotswand had gedekt, herhaaldelijk toegeroepen de manschappen vooruit te zenden. Dit gelukte hem niet, doch hij klom zelf naar boven naar een overhangend rotsblok, waaronder zich een 6tal der vrijwilligers had gedekt. Later vernam ik, dat dicht boven den uitgang van 't bosch verschillende manschappen waren gewond, o.a. de Europeesch-sergeant Gentenaar, de Europeesch-geniesoldaat van Vlaardingen, de Inlandschgeniesoïdaat Soeroewikromo en dat de Inlandsch-gentesoldaat Nassen hier gesneuveld was. Met bewonderenswaatdigen moed werden de gewonden onder het vijandelijk vuur door den Europeesch-soldaat-ziekenverpleger Castelein, bijgestaan door den Inlandsch-soldaat-ziekenverpleger Sleman, die zelf al spoedig gewond was, verbonden. Toen van beneden maar geen versterking kwam opdagen, snelde Ik, gebruik makende van een pauze in den steenenre- 94 gen, over het zadel naar het overhangend rotsblok, waaronder zich de sergeant Boelhouwer, de sergeant der genie Brauer en een 6tal vrijwilligers gedekt hadden opgesteld. Ik fspoorde den sergeant Brauer aan zich met enkele dynamietbommen naar voren .te begeven, de bij de vrijwilligers ingedeelde geniesoldaten bleken achtergebleven te zijn). Na eenige aarzeling —zoo nu en dan werd er nog met steenen geworpen langs het te volgen pad — gaf hij hieraan Jgehoor, voorafgegaan door den Europeeschsergeant Boelhouwer en een paar marechaussee's. Nauwelijks hadden wij ons in beweging gesteld, of wij hoorden boven ons bij de benting een luid gejoel. Enkele marechaussee's waren binnengedrongen (tusschen SH en 8H uur v.m.). Het waren Kaja en Sopamena, die uit eigen beweging tot den aanval waren overgegaan, onmiddellijk gevolgd door den luitenant Schafer, den Europeesch-sergeant Boelhouwer en den Amboineesch-marechaussee Samu-Samu. In de benting werden 4 vijanden neergelegd, waarna genoemd officier den kam der rots volgde, steeds door beide laatstgenoemden voorafgegaan. Inmiddels was nu ook de sergeant Carpentier met zijne brigade van beneden komen opdagen en zag ik luitenant Oosthout volgen. Ongeveer van het midden van den kam kon nog vuur worden gegeven in de versterking halverhoogte de O. zijde van de rots; dit vuur moest echter spoedig gestaakt worden, daar de 3de compagnie 6de bataljon hier tot den aanval oprukte. Aan luitenant Schafer werd nu opgedragen den kam verder te volgen en af te dalen naar de terrassen op de Z. zijde van de rots; aan luitenant Oosthout werd gelast met 20karabijnen langs de N. begroeide sleuf naar de benedenversterkingen af te dalen. Bedoelde terrassen waren verlaten; alleen op't tweede werd nog één man neergelegd. Nadat deze terrassen waren bezet en ook enkele manschappen van de 2de compagnie 6de bataljon onder den 2den luitenant Buis hier waren aangekomen, werd aan luitenant Schafer opgedragen nog verder af te dalen om de lager gelegen terrassen van vijanden te zuiveren. Dit bleek hieri echter onmogelijk, waarop met dynamietbommen omlaag werd gegooid. Nog steeds vuur van onze troepen vernemende uit Z. richting (2de compagnie 6de bataljon) begaf ik mij met enkele marechaussee's door de Z. begroeide sleuf naar de bene- 95 denversterking omlaag met de bedoeling zoo mogelijk nog steun te verleenen bij het nemen der lagere terrassen. Intusschen had ik aan sergeant Carpentier opgedragen het midden van den top met 10 karabijnen bezet te houden. Na langs een uiterst moeilijk pad op de benedenversterking te zijn afgedaald trof ik hier de 3de compagnie 6de bataljon en luitenant Giebing van de 2de compagnie 6de bataljon aan, terwijl kort daarna verbinding werd verkregen met de afdeeling Oosthout. De vijand vuurde nog alleen van het laagste terras slechts nu en dan een enkel schot. In een grot, die vermoedelijk daarheen toegang verleende, werd een dynamietbom geworpen, waarna geruimen tijd geen schot meer vernomen werd. Tegen half 2 vernamen wij, dat de staf op de boventerrassen was geweest en daarna naar 't bivak was teruggekeerd. Luitenant Giebing ontving bericht, dat de versterking door de 2de compagnie 6de bataljon bezet moest blijven. Hieruit meende ik te mogen besluiten, dat de andere troepen naar 't bivak konden terugkeeren, weshalve daarheen werd afgemarcheerd. Commandant marechaussee-compagnie, (w. g.) R. TEN SELDAM, Bijlage LXX. 6de BATALJON INFANTERIE. 3de COMPAGNIE Rapport der verrichting-en van opgemelde compagnie bij het nemen der rotsversterking Bontoe-Batoe op den lóden Mei 1906. Opdracht: (Zie bijlage LXVII punt 3.) Uitvoering: Op het aangegeven uur marcheerde de compagnie den 15den Mei van het bivak Garoetoe naar de kampong Bontoe-Batoe-Oost, geleden op ± 700 M. «hemelsbreedte) ten O. der rotsversterking van dien naam. Met 'toog op de rol, deze compagnie toegedacht, geschiedde de opmarsch niet geheel gedekt teneinde 's vijands aandacht van de langs andere wegen oprukkende troepen af te leiden. De vijand, de compagnie bemerkende (2 uur 30' n.m.), loste een 50tal schoten, die echter door den grooten afstand (± 1200 M.) geen doel troffen. In kampong Bontoe-Batoe-Oost aangekomen, werd daar aangetroffen het detachement van den luitenant van ' attenburch. a. Verkenning: Van uit den westrand van kampong BontoeBatoe-Oost werden 's vijands versterkingen aan de Oosthelling van den rotsheuvel verkend. Men kon de versterkingen, die uit op elkaar gestapelde steenen waren opgetrokken en voorzien waren van atappen afdaken, duidelijk waarnemen. Een Oost daarvan gelegen open vlakte, bezaaid met steenen, werd door het vuur dezer versterkingen en door vallende steenen geheel beheerscht. De ten N. en Z. van deze versterkingen gelegen hellingen waren door de steile rotsblokken onbeklimbaar. Moest tot een werkelijken aanval worden overgegaan, dan . kon hij alleen over die open vlakte worden ondernomen. 98 Aan het noordeinde van de versterkte Oosthelling werd een uitgang bespeurd.. Vermits de aanval door alle troepen van den Z. W. en O. kant zou geschieden, daar de N. zijde zich loodrecht verhief en niet beklimbaar was, werd besloten: le. de om 5 uur n.m. te ondernemen schijnaanval zou geschieden door vuur uit den W. rand der lager gelegen kampong Bontoe-Batoe-West, die ± 500 M. (hemelsbreedte) ten Oosten der versterkingen lag; 2e. een verkenning naar den N. uitgang te doen, teneinde waar te nemen, of soms daar den volgenden dag zou kunnen worden binnengedrongen, o. Schijnaanval: Ten 5 uur n.m. waren in den W. rand sub 1 opgesteld 50 man, die het vuur op de O. versterkingen openden en dadelijk 's vijands vuur en steenen tot zich trokken. Onze manschappen waren achter de steenen kampongmuren uitstekend gedekt. Tegelijkertijd maakte ik met een groep een verkenning naar den N. uitgang. Deze bleek te liggen tusschen steile rotswanden, terwijl een 10 M. lange hangende bamboe, voorzien van dwarslatten en waarlangs men zich met beide handen naar boven moest werken, toegang gaf tot de versterkingen. Om 6 '/4 uur n. m. keerde de verkenning binnen kampong Bontoe-BatoeOost terug en om 6l/2 uur werd de schijnaanval afgebroken. Onze troepen hadden geen verliezen geleden. In kampong Bontoe-Batoe-Oost echter waren twee dwangarbeiders gewond: Gedurende den nacht bleek 's vijands waakzaamheid uit 't van tijd tot tijd schieten, 't laten neerploffen van steenen en zijn uitdagend gegil. è. 2de Schijnaanval: Den volgenden morgen om 5'/2 uur was de 3de compagnie ontwikkeld achter den W. rand van kampong Bontoe-Batoe-West en opende zij het vuur op de O. versterkingen. De vijand beantwoordde dit onmiddellijk zeer levendig, doch de uitwerking van zijn vuur was, nihil. d. Werkelijke aanval: Ten 6 uur v.m. werd het eerste schot onzer artillerie gehoord en daar dit een teekeri Was, dat •"' de door de marechaussee's en de 2de compagnie?16de ba- 99 taljon uit te voeren verrassing niet gelukt was, gaf ik bevel onmiddelijk voorwaarts te gaan om door een werkelijken aanval thans zooveel mogelijk hunne actie te steunen. Tevens droeg ik een sectie onder den luitenant van Cattenburch op naar den N. uitgang der O. versterking te gaan, te zien of daar soms bij verrassing kon worden binnengedrongen en, voor het geval dit niet mogelijk bleek, het ontsnappen des vijands in N. richting te beletten. De rest der 3de compagnie rukte nü gedeeltelijk ontwikkeld tegen de O. versterkingen op, maar de begroeiing en toestand van het terrein waren van dien aard, dat slechts langs een steil en smal pad langzaam en met éénen kon worden vooruitgekomen, 's Vijands vuur had geen uitwerking. Ten uur v.m. kregen wij de eerste verliezen door steenen. De troep sloot nu op, gedeeltelijk in eene door rotswanden gedékte ruimte, terwijl de rest op het voetpad beneden dit punt bleef. Daar de kapitein Reinders door een steen tegen de maagstreek eenigen tijd buiten staat was maatregelen te nemen, begaf ik mij ter verkenning vooruit om te zien, op welke wijze de aanval over de open vlakte zou kunnen geschieden. Hierbij bleek mij, dat de nog te doorloopen ruimte tot de versterking 150 M. bedroeg bij een helling van 45° en dat met het oog op de in massa neerploffende steenen en het vuur uit de versterking van een in ontwikkeld front voorwaartsgaan geen sprake kon zijn. Tegen neerploffende steenen kon eenigszins dekking gevonden worden langs den voet van een + 1.20 M. hoogen steenen wand; tegen het vuur was niet de minste dekking te vinden. Ik gaf daarom den last man voor man gebruik te maken van de korte tijdsruimte tusschen het intermitteerende steenenwerpen en langs dien steenen wand kruipende vooruit te gaan en tevens het vuur te openen op twee punten, van waaruit de troep beschoten werd. Tevens beklommen eenige manschappen den rotswand der bovengenoemde gedekte ruimte (waar nu de verbandplaats kwam) om van uit den top eveneens op die twee punten te vuren. *V%^ In het nu te doorloopen terreingedeelte kregen wij nagenoeg 100 alle verliezen, zoowel door vuur als door steenen. Niettegenstaande deze verliezen ging onze aanval, hoewel langzaam, gestadig voorwaarts. Het voorbijkomen van de open ruimte kostte eenigen tijd. Eindelijk waren een 20tal manschappen gepasseerd. Aangezien nu 's vijands vuur verflauwde, deed ik dedelijk „voorwaarts" blazen en daarna tot den stormaanval overgaan. Slechts enkele vijanden bleven nog in de versterking, die eerst vluchten, toen de eersten der onzen binnen drongen. Zij verdwenen in de begroeiing, holen en grotten, terwijl van een nastormen, ook met het oog op de vermoeidheid van den troep, die nog tot op het laatste moment met handen en voeten en elkaar optillende tegen de rotsblokken moest opwerken, geen sprake kon zijn. Alle versterkingen bleken verlaten, slechts uit de rimboe en een enkel rotspunt vielen nog enkele schoten. Nadat de troep verzameld was, werd aan een gedeelte opgedragen de holen en grotten te onderzoeken. •'4^-* Het tijdstip, waarop de compagnie binnen de versterking kwam, was volgens mijn horloge 9 uur v.m., doch moet volgens de verklaring van den luitenant ter zee 2de klasse van Aerssen geweest zijn 10 minuten, nadat de eerste marechaussee's de zuidhelling afdaalden en de daargelegen versterking binnendrongen. Successievelijk kwamen nu binnen de O. versterking: ten 9'/4 uur v.m. de 2de luitenant Giebing met 1 Europeesch-fuselier (Bonte) en ten 9^4 uur v.m. de eerste marechaussee's. De sectie onder den luitenant van Cattenburch bij den N. uitgang kon hier niet binnendringen, maar had gelegenheid de steenenwerpers en vluchtelingen onder vuur te nemen. De Majoor der Infanterie, (w.g.) E. SCHÜTT. Bijlage LXXI. MILITAIR COMMANDO van ADJATAPPARANG en MASENREMPOELOE. ENREKANG, den 26sten Mei 1906. Opdracht voor de in het Sawiettosche ageerende colonnes. 1. In Sawietto moet met meer kracht dan tot nu tegen La . Sinrang's benden worden opgetreden en de ontspanning van de radja's van Gowa en Sawietto worden onmogelijk gemaakt. 2. Aannemende dat binnenkort in het Sawiettosche beschikbaar zijn: a. de Timoreesche compagnie, b. de marechaussee-compagnie, c. een detachement van 50 man 2de compagnie R. H. 15de bataljon infanterie en hoogstwaarschijnlijk, d. een detachement van het garnizoensbataljon van Celebes, Menado en Timor; a. wordt aan de Timoreesche compagnie aangewezen als standplaats Palatean, van waar zij eenige b.v. 3 a 4 brigades over het front Tanette, Tjemana, Telebangi, Malimpong verdeelt, die tot aan de Z. oever van de Sadang patrouilleeren (zij houdt dan vier brigades over, die een enkele keer gebruikt kunnen worden voor patrouilles in andere richting en overigens dienen tot aflossing der voorgeschoven 3 a 4 brigades), b. krijgt de marechaussee-compagnie als standplaats Lapalopo en zendt zij eenige b.v. 3 a 4 brigades als patrouilles uit ongeveer in de lijn Tjapakaloe, Sekang, Loera (zij houdt verbinding met Palatean en patrouilleert in N. richting tot aan het rayon der Timoreesche compagnie, c. neemt het detachement te Langga Djampoea en Padalampoe voor zijne rekening. Door het mobiel zijn der patrouilles, die niet op vastgestelde punten overnachten, maakt men het onzen tegenstanders veel onrustiger en moeilijker dan wanneer zij weten, waar onze troepen bivakeeren. 102 Een detachement van het garnizoens-bataljon, dat hoogstwaarschijnlijk te Boengi komt, neemt het gedeelte ten N. der Sadang voor zijne rekening. 3. Al de patrouilles zoeken binnen hun ressort naar de radja's van Gowa en Sawietto en naar La Sinrang. De grootst mogelijke druk moet daarbij op de bevolking uitgeoefend worden. Mannen, vrouwen en kinderen moeten bij onwil om te vertellen, eenvoudig medegenomen en in het bivak aangehouden worden. Dagelijks kan een deel hunner naar huis gezonden worden om voedsel te halen. Dit deel zal dan zeker niet nalaten om tevens meer stellige gegevens over de verblijfplaatsen der vorsten te zoeken en mede te deelen teneinde hunne familieleden te bevredigen. 4. Er moet streng gewaakt worden, dat de menschen niet ruw behandeld worden. lederen dag moeten de aangehouden vrouwen, mannen en kinderen aan de wegen te werk gesteld worden. 5. Alle sampans en prauwen, die zich op de Sadangrivier bevinden, moeten naar Enrekang of naar |de monding worden overgebracht. 0. Met de uitvoering der genoemde maatregelen kan, zoolang slechts de Timoreesche compagnie en het detachement Langga beschikbaar zijn, al dadelijk een begin worden gemaakt. 7. De colonne-commandanten -zullen zich betreffende de te nemen maatregelen verstaan met den controleur te Sawietto, die waarschijnlijk gidsen en tolken kan verschaffen. 8. Te Alietta, waar in verband met den moord op den kapitein Wadjo wordt gepatrouilleerd door een detachement van Paré-Paré, is een vivresdepöt, waaruit zoonoodig door de in Sawietto ageerende patrouilles kan worden geput. 9. Bij elke gelegenheid wordt mij bericht gezonden (voorloopig naar Enrekang), terwijl afschriften van dagboeken, afgesloten op den lsten, llden en den 2lsten van elke maand mij steeds zoo spoedig mogelijk moeten worden aangeboden. De militaire commandant, van de Adjatapparang en Masenrempoeloe (w.g.) K. E. SCHüTT. Bijlage LXXII. tGARNIZOENS-BATALJON VAN CELEBES, MENADO en TIMOR. Detachement in Mandhar. MADJÉNÉ, den léden Februari 1906. Ik heb de eer UHoogEdelGestrenge mede te deelen, dat de controleur van Mandhar en ik van meening zijn, dat een bezoek aan het landschap Mamoedjoe, vergezeld van een zoo sterk mogelijke militaire patrouille, hoogst noodzakelijk is, waarom bet besluit genomen is om per S. S. „van Hogendorp" op den 18den Februari a. s. de patrouille daarheen te doen overbrengen. De controleur heeft voor dit doel reeds de noodige stappen bij het agentschap der Koninklijke Paketvaart Maatschappij gedaan. De redenen voor bovenstaand besluit zijn; le. volgens ingewonnen berichten laat de veiligheid van personen en goederen in Mamoedjoe zeer veel te wenschen over; 2e. de commandant van het S. S. „van Hogendorp" deelde mede, dat een sloep van boord aan den wal werd opgewacht door een groote menigte met lansen en krissen gewapenden, en dat bij die gelegenheid hem werd medegedeeld, dat het inlandsche bestuur van Mamoedjoe niet wilde instaan voor de veiligheid der schepelin^& en handelaren aan boord; 3e. de commandant van bovenbedoelden bodem deelde m«IM£ dat te Karosa — een kampong in het Mamoedjoesche w van het S. S, „van Hogendorp" werden gevorderd ar» kergelden (oewang batoe) en dat op zijn protest werd" geantwoord, dat deze vordering geschiedde op last van, den maradia van Mamoedjoe. j De commandant van het detachement (w. g.) GUSDORF. Aan den Gewestelijk Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor MAKASSER.