VERZAMELING VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DEN BURGERLIJKEN VEEARTSENIJKUNÜIGEN DIENST BIJEENGEBRACHT DOOR J. G. HOEKMAN, ADMINISTRATEUR BIJ HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. BATAVIA LANDSDRUKKERIJ 1913. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 7760 VERZAMELING VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DEN BURGERLIJKEN VEEARTSENIJKUNDIGEN DIENST BIJEENGEBRACHT DOOR J. G. HOEKMAN, ADMINISTRATEUR BIJ HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. BATAVIA LANDSDRUKKERIJ 1913. BEMOEIENIS VAN HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. Art. 2 van hetKoninklijk besluit van 28 Juli .19 04 IV 2 8 (Ind. Staatsblad II' 3 8 0): Tot den werkkring van het Departement van Landbouw (thans: Landbouw, Nijverheid en Handel; Staatsblad 1911 n; 467) behooren: 1. Enz; 2. De veeteelt en de paardenfokkerij; 3. De burgerlijke veeartsenijkundige dienst; 4. Enz; 9. Natuurwetenschappelijke onderzoekingen in direct of indirect verband met de teelt en exploitatie van gewassen, de visscherij, de veeteelt en de paardenfokkerij. Aanvankelijk ressorteerden de paarden- en veeteelt en de veeartsenijkundige dienst onder het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid (Staatsblad 1866 JJL! 127), later onder het Departement van Binnenlandsch Bestuur (Staatsblad 1885 Il! 7). HOOFDSTUK I. PERSONEEL. I. DE INSPECTEUR. 1. Indienststelling. Art. 1 van het Gouvernements besluit van 13 Januari 1900 Tl' 19 (Staatsblad ü! 32): Krachtens Koninklijke machtiging in dfenst te stellen een Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, op eene bezoldiging van ƒ 650 'smaands met twee driejaarlijksche verhoogingen van ƒ 75 's maands elk en met vergunning om voor zijne dienstreizen te declareeren op den voet der bestaande bepalingen. 2. Verhooging van bezoldiging. Bij art. 2 van het Gouv. besluit van 13 October 1906 II5 1 (Staatsblad IT- 436), opgenomen op blz. 11 is de bezoldiging van den Inspecteur, met ingang van 1 November 1906, gebracht op ƒ 800 'smaands met twee driejaarlijksche verhoogingen, elk van ƒ 100 's maands. 3. Bevoegdheid tot het verzenden van diensttelegrammen. Art. 1 v/h Gouv. besluit v&n 14 Februari 1901 11" 29: Met nadere aanvulling van het besluit van 9 Mei 1872 n! 2 (Staatsblad n! 88), te bepalen dat de daarbij bedoelde Regeeringstelegrammen ook kunnen worden verzonden door den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, wanneer deze zich buiten zijn standplaats bevindt, aan den Directeur van Binnenlandsch'Bestuur (thans: Landbouw, Nijverheid en Handel), aan de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur en aan de Gouvernementsveeartsen. 6 4. Beschikbaar gestelde fondsen. a. Gouv. besluit van 16 Januari 1902 II' 3 (B ijblad II' 5681): Krachtens Koninklijke machtiging: a. ten behoeve van den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst beschikbaar te stellen een som van ƒ 150 (één honderd. vijftig gulden) 's maands voor schrijfloonen; Dit bedrag is sedert verhoogd; zie hieronder. ö. bij dien Inspecteur in dienst te stellen een bureauoppasser op een bezoldiging van ƒ 12 (twaalf gulden) 's maands; c. beschikbaar te stellen een bedrag van ƒ 800 (acht honderd gulden) 's jaars voor het aanschaffen van standaardwerken en tijdschriften op veeartsenijkundig gebied ten behoeve van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst. b. Art. 2 van het Gouv. besluit van 27 Januari 1910 115 23 (Bijblad II' 7277): Met buitenwerkingstelling van artikel 2 van het besluit van 9 Mei 1909 II' 14 de krachtens het besluit van 16 Januari 1902 II' 3 (Bijblad II' 5681) voor schrijfloonen ten behoeve van de inspectie van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst toegestane som van ƒ 1800 's jaars te verhoogen met ƒ 720 (zeven honderd twintig gulden) 's jaars en alzoo te brengen op ƒ 2520 (twee duizend vijf honderd twintig gulden) 's jaars. Deze verhooging houdt verband met de indienststelling van twee Adjunct-Inspecteurs (zie blz. 17), voor ieder van wie gerekend werd op een schrijver op ƒ 30 's maands. Bij het aangehaalde Gouvernements besluit van 9 Mei 1909 II' 14 was tijdelijk een bedrag van ƒ 30 's maands beschikbaar gesteld voor schrijfloonen ten behoeve van één AdjunctInspecteur. 5. Openhouden der betrekkingen van Inspecteur (en van AdjunctInspecteur) bij buitenlandsch verlof. Gouv. besluitvan 10 November 1910 II' 18 (S t a a t sblad II' 581): . Ten vervolge van het besluit van 1 October 1909 II' 42 (Staatsblad II' 480) te bepalen, dat bij verlof naar Europa van den titularis voor niet langer dan een jaar, tijdelijk worden waargenomen de betrekkingen van Inspecteur en Adjunct-Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in NederlandschIndië. 6. Instructie. (Zie biz. 15). II. ADJUNCT-INSPECTEURS. 1. Indienststelling. Art. 1 van het Gouv. besluit van 27 Januari 1910 11' 23 (Staatsblad 11' 76): Met buitenwerkingstelling van artikel 1 van het besluit van 30 Januari 1909 II' 7 bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in dienst te stellen twee Adjunct-Inspecteurs, ieder op een bezoldiging van ƒ 650 (zes honderd vijftig gulden) 's maands met twee driejaar li jksche traktementsverhoogingen elke van ƒ 75 (vijf en zeventig gulden) 's maands; met bepaling dat: a. indien als zoodanig worden benoemd veeartsen, die in het genot zijn van traktementsverhoogingen voor met gunstigen uitslag afgelegd examen in een of meer Inlandsche talen, deze ook als Adjunct-Inspecteur in het genot van die verhooging zullen blijven; b. indien als zoodanig worden benoemd veeartsen, in het genot eener bezoldiging van ƒ 650 of ƒ 725 's maands, de tijd doorgebracht op die bezoldiging, zal medetellen voor het toekennen van traktementsverhooging in de betrekking van adjunctinspecteur. Bij het bovenaangehaalde besluit van 30 Januari 1909 D.' 7 waren twee Adjunct-Inspecteurs tijdelijk in dienst gesteld. 2. Werkzaamheden. Artikel 4 van het Gouv. besluit van 27 Januari 1910 II' 23: Te bepalen, dat de Adjunct-Inspecteurs bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst zullen werkzaam zijn volgens door den Directeur van Landbouw te geven aanwijzingen. 3. Ambtressorten. §1 van het Besluit van den Directeur van Landbouw, N ij verheid en Handel van 12 Juli 1913 II' 7465: Krachtens artikel 4 van het Gouvernements besluit van 27 8 Januari 1910 II' 23 te bepalen, dat een Adjunct-Inspecteur bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst zal zijn gevestigd te: a. Malang met ressort de residentiën Semarang, Rembang, Soerabaja, Soerakarta, Madioen, Kediri, Pasoeroean, Besoeki, Madoera en Bali en Lombok. &. Buitenzorg met ressort de residentiën Bantam, Batavia, Preanger Regentschappen, Cheribon, Pekalongan, Banjoemas, Kedoe, Djokjakarta en de bezittingen buiten Java en Madoera met uitzondering van het gewest Bali en Lombok. 4. Aanspraak op openhouden der betrekking bij buitenlandsch verlof. (Zie blz. 6 hiervoor). 5. Diensttijd tellende voor verhooging bij benoeming tot Inspecteur. Gouv. besluit van 14 Maart 1911 ü! 44 (Staatsblad ff 223): Te bepalen, dat bij eventueele benoeming (tijdelijk of definitief) van een Adjunct-Inspecteur bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst tot Inspecteur van dien dienst de tijd, gedurende welken de maximum-bezoldiging als Adjunct-Inspecteur is genoten, medetelt voor de toekenning der aan de betrekking van Inspécteur verbonden traktementsverhoogingen. III. EUROPEESCHE VEEARTSEN. 1. Benoembaarheid. Uitzending. Koninklijk besluit van 13 October 1875 nJ 12 (Indisch Staatsblad Il! 294), zooals dit wordt gelezen ingevolge de Konink. besluiten van 5 Juli 1890 II' 22 (Ind. Stbl. II' 183), 27 November 1906 II' 72 (Ind. Stbl. 1907 W 96), 12 Juni 1908 ïl° 48 (Ind. Stbl. W 526) en 28 Maart 1913 W 53 (Ind. Stbl. 11' 394): Art. 1. Tot Gouvernements veearts in Nederlandsch-Indië zijn benoembaar zij, die hebben afgelegd een voldoend examen overeenkomstig het bij dit besluit gevoegd programma. Het af te leggen examen wordt gesplitst in twee gedeelten, 9 in dier voege, dat het eerste gedeelte omvat de vakken onder 1 tot en met 9, en het tweede gedeelte de overige vakken op het programma vermeld. De eommissiën tot het afnemen van de voormelde examens worden benoemd: in Nederland door onzen Minister van Kolonie.-, in Nederlandsch-Indië volgens voorschriften, uit te vaardigen door den Gouverneur-Generaal. Art. 2. Het examen wordt theoretisch afgenomen in de vakken, op het programma vermeld onder i, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 16, en practisch in de vakken, vermeld onder 4, 5, 9, 12, 13 en 15, en in de toegepaste leer van het uitwendig voorkomen (extérieur)-der huisdieren, benevens in de voederkennis. Bij het afnemen van het examen wordt de Nederlandsche taal gebezigd. Art. 3. Om tot het tweede gedeelte te worden toegelaten, wordt gevorderd, behalve het bewijs dat de kandidaat het eerste gedeelte met goed gevolg heeft afgelegd, eene verklaring van den directeur der Rijks-veeartsenij school in Nederland of van een tot uitoefening van de veeartsenijkunde in Nederland of Nederlandsch-Indië bevoegden persoon, dat de kandidaat gedurende minstens twee jaren de genees- en heelkundige behandeling van zieke dieren heeft gevolgd. Art. 4. Vrijgesteld van het examen: ü. in zijn geheel zijn zij, die aan eene Rijksveeartsenijschool in Nederland het diploma van veearts hebben verkregen en zij, die na afgelegd examen in een ander rijk de bevoegdheid tot uitoefening der veeartsenijkunde in haren geheelen omvang hebben verkregen en daarna, óf door Ons tot die uitoefening in Nederland zijn toegelaten, of door Ons of door Onzen Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië benoembaar zijn verklaard tot Gouvernements veearts aldaar (*); (') Aldus luidt deze alinea ingevolge Stbl. 1890 n°. 183. 10 6. in de vakken, op het programma vermeld onder 1, 2, 3 en 4, zijn zij, die de bevoegdheid hebben om in Nederland of in Nederlandsch-Indië als civiel- of militair apotheker werkzaam te zijn; ■e. in de vakken,- op het programma vermeld onder 1, 2 en 3 en van dat in artsenijwarenkennis, zijn zij, die met goed gevolg het eerste natuurkundig examen hebben afgelegd volgens art. 4 der wet van 1 Juni 1865, Ned. Stbl. II' 59, gewijzigd bij die von 8 Juli 1874, Ned. Stbl. ÏÏ? 97; zij, die de bevoegdheid hebben in Nederland of in Nederlandsch-Indië als hulpapotheker werkzaam te zijn; en zij, die aan een Nederlandsche hoogeschool den graad van kandidaat in de geneeskunde hebben verkregen. Art. 5. , Naar gelang van de behoefte, wordt door Onzen Minister van koloniën het vereischte personeel voor den burgerlijken vétérinairen dienst in Nederlandsch-Indië ter beschikking gesteld van den Gouverneur-Generaal. Art. 6. Aan de uitzending uit Nederland zijn verbonden de volgende voordeelen: a. eene voorloopige bezoldiging van ƒ 150 (één honderd vijftig gulden) 's maands, ingaande met den dag van inscheping naar Nederlandsch-Indië (2); t. eene gratificatie voor uitrusting ten bedrage van ƒ 1000.—; c. overtocht naar Batavia, als Gouvernements passagier der eerste klasse. Art. 7. Het door Onzen Minister van Koloniën voor den burgerlijken vétérinairen dienst in Nederlandsch-Indië, ter beschikking van den Gouverneur-Generaal te stellen personeel moet zich schriftelijk verbinden tot de onverwijlde teruggave aan 'slands kas in Nederlandsch-Indië van alle gelden, welke aan hetzelve en (2) Aldus luidt deze alinea ingevolge St. 1913 n°. 394. 11 te zijnen behoeve zullen zijn voldaan, zoo wegens kosten tan opleiding voor den dienst in Indië, zoo daarvoor uit 's lands kas is bijgedragen, als ter zake van gratificatie voor uitrusting en overtocht naar Batavia, bijaldien het binnen den tijd van vijf jaren na zijne aankomst op Java, anders dan tengevolge van wèl bewezen ziels- of lichaamsgebreken, buiten eigen toedoen ontstaan, uit 's Gouvernementsdienst wordt ontslagen. PROGRAMMA van kundigheden, welke worden vereischt om te worden benoemd tot Gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië, bedoeld bij artikel 1 van het Koninklijk besluit van 13 October 1875 No. 12. 1°. Natuurkunde. 2°. Scheikunde. 3°. Natuurlijke historie (plant-, dier-, delfstof- en aardkunde). 4°. Kennis der voeder-, vergift- en artsenijplanten en artsenijwarenkennis. 5°. Ontleedkunde der huisdieren. 6°. Weefselleer en physiologie der huisdieren. 7°. Natuurlijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zoogenaamd extérieur) en raskennis der huisdieren. 8°. Gezondheidsleer der huisdieren en veeteelt. 9°. Kennis van den hoef en het hoefbeslag. 10°. Ziektekundige ontleedkunde der huisdieren. 11°. Algemeene en bijzondere ziektekunde en geneesleer der huisdieren. 12°. Heelkundige ontleedkunde, heelkunde, operatie- en verbandleer der huisdieren en leer der hoefziekten. 13°. Verloskunde der huisdieren. 14°. Veeartsenijkundige geneesmiddelen en vergiftleer. 15°. Veeartsenijkundige kliniek en artsenijmengkunde. 16°. Gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie. 2. Bezoldiging. Art. 2 van het Gouv. besluit van 13 October 1906 H? 1 (Staatsblad n; 436): Krachtens Koninklijke machtiging, met wijziging in zoover 12 van artikel 1 van het besluit van 13 Januari 1900 Tl' 18 (Staatsblad n; 32) en met intrekking van artikel 1 van het besluit van 18 Januari 1876 ns 24 (Staatsblad II' 20), de bezoldiging van den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, met ingang van 1 November 1906 te stellen op ƒ 800 (acht honderd gulden) 'smaands met 2 (twee) driejaarlijksche verhoogingen, elk van ƒ 100 (één honderd gulden) 's maands, en van de Europeesche Gouvernements veeartsen op ƒ 275 (twee honderd vijf en zeventig gulden) 's maands met 6 (zes) driejaarlijksche verhoogingen, elk van ƒ 75 (vijf en zeventig gulden) 's maands; zullende voor de in dienst zijnde veeartsen, — met inbegrip van hen, die op wachtgeld, nonactiviteit of met buitenlandsch verlof zijn —, de diensttijd in die betrekking doorgebracht medetelh ïn voor de toekenning van verhoogingen volgens de nieuwe regeling. 3. Formatie. Gouv. besluit van 11 Januari 1913 Il! 48 (Staatsblad Tl" 45): Het getal Europeesche veeartsen voor den Indischen dienst, ingevolge artikel I van het besluit van 16 Januari 1912 Il! 92 (Staatsblad n! 116) vastgesteld óp vijf en dertig te vermeerderen met vijf en alzoo te brengen op veertig. 4. Ambtsressorten. Standplaatsen. a. Gouv. besluit van 26 Juni 1902 11! 32 (Staatsblad II' 259): Den Directeur van Binnenlandsch Bestuur (thans: Landbouw, Nijverheid en Handel) te machtigen: I. den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in eenig niet tot een vétérinair ambtsressort behoorend gewest, zoo daarvoor hulp gevraagd wordt, op te dragen aan een door hem daarheen te zenden Europeeschen Gouvernements veearts; zullende de hoofden der hier bedoelde gewesten gehouden zijn tot erlanging der te vragen hulp zich langs den kortst mogelijken weg tot dien departementschef te wenden. II. Naar gelang van oogenblikkelijke behoeften tijdelijk: a. de burgerlijke veeartsenijkundige ambtsressorten te splitsen of samen te voegen; 13 b. de Europeesche Gouvernements veeartsen in het algemeen en in het geval van samenvoeging als bedoeld sub a hierboven, aan elkander ondergeschikt te doen dienen; c. eenig niet tot een burgerlijk veeartsenijkundig ambtsressort behoorend gewest of gedeelten van zulk een gewest als zoodanig ressort aan te wijzen; d. burgerlijke veeartsenijkundige ambtsressorten door Inlandsche Gouvernements veeartsen te doen waarnemen. b. Art. 2 van het Gouv. besl. van 25 November 1904 IT- 27 (Staatsblad 11* 460): Met intrekking van alle daarmede strijdige bepalingen den Directeur van Binnenlandsch Bestuur (thans: Landbouw, Nijverheid en Handel) bevoegd te verklaren tot aanwijzing van de gewesten en de plaatsen, waar Europeesche Gouvernements veeartsen gevestigd zullen zijn, zoomede tot vaststelling van de ambtsressorten en standplaatsen van die ambtenaren. c. § II van het Besluit van den Directeurvan Landbouw, N ij verheid en Handel van 12 Juli 1913 II' 7465: Met buitenwerkingstelling van het dezerzijdsch besluit van 6 Juli 1908 II* 4943 (Bijblad Il! 6910), zooals dat besluit is gewijzigd en aangevuld door de dezerzijdsche besluiten van 4 Maart en 26 October 1910 Nos 1950 en 9802, 4 en 22 Maart en 24 Juli 1911 Nos 2241, 2842 en 6760 (Bijblad Nos 7461, 7463 en 7432), 18 November 1911 II* 10461a en 28 December 1912 11' 12777, te bepalen dat een Europeesch veearts zal zijn gevestigd op elk der in onderstaanden staat vermelde plaatsen voor de daarbij omschreven ressorten. STANDPLAATS. RESSORT. 1. Serang Residentie Bantam. 2. "Weltevreden Afdeelingen Stad en Voorsteden van Batavia, Meester Cornelis en Tangerang der residentie Batavia. 3. Buitenzorg Afdeelingen Buitenzorg en Krawang der re¬ sidentie Batavia. 4. Soekaboemi Afdeelingen Soekaboemi en Tjiandjoer der resi¬ dentie Preanger Regentschappen. 14 STANDPLAATS. RESSORT. 5. Bandoeng Afdeelingen Bandoeng en Soemedang der resi¬ dentie Preanger-Regentschappen. 6. Garoet Afdeelingen Limbangan (Garoet)en Soekapoera (Tasikmalaja) der residentie Preanger-Regentschappen. 7. Cheribon Residentie Cheribon. 8. Pekalongan I Residentie Pekalongan. 9. Salatiga Afdeelingen Salatiga en Kendal der residentie Semarang. 10. Koedoes Afdeelingen Semarang, Demak, Grobogan, Koe¬ does, Pati en Japara der residentie Semarang. 11. Rembang Residentie Rembang. 12. Soerabaja Residentie Soerabaja met de plaats Kamal in het onderdistrict van dien naam, district Kebanjar, afdeeling Bangkalan der residentie Madoera. 13. Pamekasan Residente Madoera met uitzondering van de plaats Kamal in het onderdistrict van dien naam, district Kebanjar der afdeeling Bangkalan. 14. Bondowoso Residentie Besoeki. 15. Pasoeroean „ Pasoeroean. 16. Kediri „ Kediri. 17. Madioen „ Madioen. 18. Soerakarta „ Soerakarta. 19. Djokjakarta „ Djokjakarta. 20. Magelang „ Kedoe. 21. Poerwokerto „ Banjoemas. 22. Padang Afdeelingen Padang, Zuid-Westkust en Bati- poeh en Pariaman van het gouvernement Sumatra's Westkust. 23. Port de Koek Afdeelingen Agam, L. Kota,TanahDatar, Loe- boek Sikaping en Splok van het gouverneI ment Sumatra's Westkust en de afdeeling Indragiri der residentie Riouw en Onderhoorigheden. 24. Padang Sidimpoean... Afdeelingen Sibolga en Batang Toroe distric¬ ten, Natal en Batang-Natal, Padang SidimIMkV; poean en Mas der residentie Tapanoeli. 25. Balige Afdeeling Bataklanden der residentie Tapanoeli. 26. Benkoelen Residentie Benkoelen. 27. Telokbetong Residentie Lampongsche districten. 28. Lahat Residentiën Palembang en Banka en Onder- hoorigheden. 15 STANDPLAATS EESSOET. 29. Djambi Eesidentie Djambi. 30. Medan Afdeelingen Deli en Serdang, Langkat, Asahan en Bengkalis der residentie Oostkust van Sumatra. 31. Kabaan' Djahe Afdeeling Simeloengoen en Karolanden der residentie Oostkust van Sumatra. 32. Koetaradia Gouvernement Atyeh en Onderhoorigheden. 33. Makasser Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. 34. Menado Eesidentie Menado. 36. Singaradja Eesidentie Bali en Lombok. 36. Soembawa-besar Afdeeling Soembawa der residentie Timor en O nderhoorigheden. 37. "Waingapoe Eesidentie Timor en Onderhoorigheden' met uitzondering der afdeeling Soembawa. 6. Instructie voor den Inspecteur en de Veeartsen van den Burgerlijken Veeartsenijkundigen dienst. Gouv. besluit van 11 Juni 1901 n! 8 (Staatsblad n! 226), zooals dit is gewijzigd bij de Gouv. besluit en van 23 September 1904 n? 20 (Staatsblad n* 382) en 12 Mei 1911 ü! 42 (Staatsblad II? 327). Deze. instructie houdt geen rekening met de Adjunct-Inspecteurs, die eerst in 1910 definitief in dienst zijn gesteld. Overal waar gesproken wordt van Directeur van Binnenlandsch Bestuur moet daarvoor in verband met Staatsblad 1904 n* 380 en 1911 Il; 467 worden gelezen: Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel. Art. 1. De Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst is Chef van de afdeeling van dien naam van het Departement van Binnenlandsch Bestuur; hij is gevestigd te Batavia. Ingevolge artikel 5 lett. 6 van Staatsblad 1904 ü! 382 is de Inspecteur sedert 1 Januari 1905 gevestigd te Buitenzorg. Den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, aan wien hij rechtstreeks ondergeschikt is, staat hij ter zijde in de algemeene leiding van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst. Op diens verlangen licht hij den Directeur voor in alle aangelegenheden 16 van den dienst en doet daaromtrent zoodanige voorstellen als hem noodig voorkomen. Ook kan hij door den Directeur worden belast met het instellen van plaatselijke onderzoekingen. Art. 2. Het algemeen veeartsenijkundig Staatstoezicht is opgedragen aan den Inspecteur. Hij brengt zijne bevindingen daaromtrent ter kennis van de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur, zoo noodig met voorstellen omtrent de te nemen maatregelen. Hij brengt bovendien die bevindingen en voorstellen, zoomede het gevolg dat deze hebben gehad, ter kennis van den Directeur. Art. 3. De Inspecteur overtuigt zich of de in het belang van den veestapel en van den paardenstapel werkende vereenigingen of corporatiën, die door het Gouvernement geldelijk gesteund worden, die gelden nuttig aanwenden. Art. 4. Het uitoefenen van particuliere veeartsenijkundige praktijk is den Inspecteur verboden. Art. 5. De Gouvernements veeartsen zijn ondergeschikt aan de Hoofden van gewestelijk bestuur van de gewesten, die hun ressort uitmaken, en in technische en administratieve aangelegenheden ook aan den Inspecteur. Zij zijn gehouden de daaromtrent door den Inspecteur gegeven bevelen en aanwijzingen op te volgen en hem, desverlangd, binnen hun ressort op zijne inspectiën te vergezellen. Is hunne tegenwoordigheid noodig in een tot hun ressort behoorend gewest, waarin hunne standplaats niet gelegen is, dan roept het Hoofd van dat gewest hen rechtstreeks op. De Gouvernements veearts geeft van zijn vertrek in voldoening aan die oproeping, ook in de gevallen bedoeld bij de artikelen 7 en 9, mondeling of schriftelijk kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur zijner standplaats. 17 Art. 6. De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd, voor zoover de omstandigheden zulks vorderen, de Gouvernements veeartsen tijdelijk te stellen onder bevelen van de Assistent-Residenten, Hoofden van plaatselijk bestuur. Aldus luidt dit artikel ingevolge Staatsblad 1911 II' 327. Tevoren stond er in plaats van „Assistent-residenten, Hoofden van plaatselijk bestuur" alleen „Hoofden van plaatselijk bestuur". De verandering is aangebracht om te voorkomen, dat een veearts ondergeschikt zou worden gemaakt aan een Controleur, een Civielen Gezaghebber of een ander ambtenaar beneden den rang van Assistent-Resident, die in de Buitenbezittingen vaak hoofd van plaatselijk bestuur zijn. Art. 7. Wanneer den Gouvernements veeartsen gevallen worden medegedeeld door Europeesche of Inlandsche bestuursambtenaren van veeziekte met een snel doodelijk verloop of bij vermoeden, dat zij van een besmettelijken aard is, moeten zij terstond, zonder een opdracht daartoe af te wachten, een onderzoek daarnaar instellen. De Hoofden van gewestelijk bestuur voorzien de Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren van instructies om die ziektegevallen onverwijld aan den Gouvernements veearts te rapporteeren. Na afloop van zijn onderzoek dient de Gouvernements veearts met den meesten spoed, door tusschenkomst van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur aan het Hoofd van gewestelijk bestuur een rapport in van zijne bevindingen, vergezeld van zijn advies omtrent de te nemen maatregelen. Art. 8. Waar het sanitair toezicht op het slachten van vee op hun standplaats bij keur geregeld is, zijn de Gouvernements veeartsen ambtshalve keurmeesters. Op andere plaatsen binnen hun ressort kunnen andere personen als keurmeesters worden aangewezen, wanneer die betrekking naar het gevoelen van het Hoofd van gewestelijk bestuur door den Gouvernements veearts van uit zijn standplaats niet waargenomen kan worden. Voorschriften. 2 18 Die personen staan als keurmeesters onder contróle van den Gouvernements veearts. Als keurmeester is de Gouvernements veearts aan het Hoofd van plaatselijk bestuur ondergeschikt. Dit artikel is gedeeltelijk buiten-werking gesteld; zie onderstaande bepalingen: Gouv. besluit van 3 Maart 1909 n? 5 (Staatsbl. 11? 175): Artikel 8 der Instructie voor den Inspecteur en de veeartsen van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, vastgesteld bij het besluit van 11 Juni 1901 II? 8 (Staatsblad "pi? 226), buiten werking te stellen voor plaatsen, behoorende tot het ressort van een localen raad, en zulks met ingang van 1 Januari 1910 of voor iedere plaats zooveel eerder als aldaar van wege 's raads ressort dan wel op den voet van artikel 113, alinea 1, sub a, der Locale raden ordonnantie (Staatsblad 1905 II? 181) in de behoefte aan keurmeesters van vee en vleesch zal zijn voorzien. Gouv. besluit van 27 October 1909 11? 19 (Staatsblad II? 513): Met wijziging in zoover van het besluit van 3 Maart 1909 II? 5 (Staatsblad 11? 175) te bepalen, dat in dat besluit in stede van 1 Januari 1910 wordt gelezen 1 Januari 1911. De locale raden kunnen met instemming van de Regeering blijven beschikken over de Gouv. veeartsen: Circulaire van den len Gouv. Secretaris aan de Locale Raden van 3 Maart 1909 II? 581 (Bijbl. 7028): De regelingen en bemoeienissen in zake de keuring van slachtvee en vleesch geheel aan de locale raden willende overlaten, heeft de Gouverneur-Generaal bij het besluit van heden n? 5 (Staatsblad n? 175) buitenwerking gesteld artikel 8 der „Instruc- ; tie voor den Inspecteur en de veeartsen van den burgerlijken ; veeartsenijkundigen dienst" (Staatsblad 1901 H' 226), bepalende dat waar het sanitair toezicht op het slachten van vee op hun standplaats bij keur geregeld is, de Gouvernements veeartsen ambtshalve keurmeesters zijn. Daarbij is als uiterste termijn voor de inwerkingtreding van dezen maatregel, een nog ver verwijderd tijdstip — 1 Januari 1910 — aangenomen, ten einde aan de locale raden, die voor 19 keurmeester van de diensten van Gouvernements veeartsen gebruik maken, gelegenheid te geven naar een eigen keurmeester om te zien. Blijven de raden er echter de voorkeur aan geven van de dien: sten van de Gouvernements veeartsen gebruik te maken, dan J bestaat daartegen bij de Regeering geen bezwaar en kunnen zij tot Haar het verzoek richten die landsdienaren te belasten met werkzaamheden ten behoeve van 's Raads ressort op den voet van artikel 113, lste lid sub a, der locale Radenordonnantie (Staatsblad 1905 ïl' 181). In dat geval ligt het echter in de bedoeling eene zoodanige regeling te treffen, dat door 's Raads ressort aan het Land zal worden betaald, hetzij eene vaste vooraf overeen te komen som, hetzij een bedrag, gelijkstaande met dé door dat ressort wegens door de Gouvernements veeartsen gedane keuringen ontvangen keurloonen, een en ander voor ieder geval afzonderlijk te regelen. Door de mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer aan een van den Landvoogd ontvangen opdracht te voldoen. Waar de Gouvernements veeartsen als zoodanig nog fungeeren als keurmeester moeten de door hen geinde keurloonen in rsLands kas worden gestort: Ordonnantie van 13 October 1906 (Staatsblad II' 435): De keurloonen, die Europeesche Gouvernements veeartsen ont| vangen voor krachtens hun ambt verrichte keuringen, worden door hen maandelijks in 'sLands kas gestort. Art. 9. Bijzondere zendingen of onderzoekingen in het belang van den veeartsenijkundigen dienst binnen hun ressort, kunnen aan de Gouvernements veeartsen door de Hoofden van gewestelijk bestuur of door den Inspecteur, daarbuiten door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur (thans: Landbouw, Nijverheid en HanHel) opgedragen worden. Art, 10. De Gouvernements veeartsen oefenen toezicht uit op de ver- 20 zorging en den gezondheidstoestand van alle dieren binnen hun ressort, welke eigendom van den Lande zijn of tijdelijk voor doeleinden, ten bate van den L*mde in eenige Landsinrichting zich bevinden, uitgezonderd die, welke bij het Departement van Oorlog in verantwoording zijn. De daaronder voorkomende zieke dieren worden door hen behandeld, wanneer de afstand van de plaats, waar zij gestationneerd zijn, tot de standplaats van den Gouvernements veearts zulks toelaat. De diensten door de Gouvernements veeartsen tijdelijk te verleenen ten behoeve van de bij het Departement van Oorlog in verantwoording zijnde dieren, zijn of worden afzonderlijk ge•regeld. Zie blz. 32. ' Bij aankoop ten behoeve van 's Lands dienst, alsmede bij verkoop van de in de lste alinea bedoelde dieren, worden deze zoo mogelijk vooraf door den Gouvernements veearts gekeurd. Artikel 11. Voor de zoötechnische zaken, betreffende den veestapel en de paarden van particuliere ondernemingen, zijn de Gouvernements veeartsen verplicht ambtshalve en zonder betaling hun dienst te verleenen ingeval dit hun wordt opgedragen door het betrokken Hoofd van bestuur, hetwelk, wanneer de veearts wordt gezonden op verzoek van den ondernemer of ingeval deze in zijn bijzonder belang van de aanwezigheid van dien deskundige wenscht partij te trekken, vooraf van dien ondernemer eene verklaring vordert, dat hij de aan den veearts overeenkomstig de bestaande bepalingen te vergoeden reis- en verblijfkosten zal terugbetalen aan den Lande, binnen ééne maand, nadat hem het bedrag daarvan zal zijn opgegeven. Artikel 12. Het uitoefenen van particuliere veeartsenijkundige praktijk is den Gouvernements veeartsen geoorloofd op- en binnen een afstand van zes palen van hunne standplaats. Het Hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur kan in urgente gevallen vergunning verleenen om ook op grooteren af- 21 stand ten behoeve van particulieren, veeartsenijkundige hulp te verleenen. Artikel 13. Door tusschemkomst van de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur dienen de Gouvernements veeartsen aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuur (thans: Landbouw, Nijverheid en Handel) in: a. maandelijks een gedétailleerd rapport van hunne verrichtingen in dat tijdvak, hunne opmerkingen en hunne wetenschappelijke beschouwingen dienaangaande, vergezeld van een staat der ziektegevallen, die gedurende dat tijdvak aan hen gerapporteerd zijn; &. jaarlijks een algemeen rapport omtrent hunne werkzaamheden, hunne bevindingen met betrekking tot den toestand van den veestapel en het paardenras in hun ressort en hunne beoordeeling van de onder hen dienende Inlandsche veeartsen. Deze periodieken worden residentiegewijze opgemaakt volgens de door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vastgestelde modellen. Zij worden door de Hoofden van gewestelijk bestuur, voorzien van hunne beschouwingen, wanneer daartoe aanleiding bestaat, voor „gezien" geteekend. Zie omtrent deze periodieken blz. 22 vgl. Artikel 14. De Gouvernements veeartsen houden een archief aan, dat bij hunne overplaatsing als anderszins bij proces-verbaal aan hun opvolger, of, bij ontstentenis van dezen, aan een door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen ambtenaar, wordt overgegeven. Het is hun geoorloofd rechtstreeks officieële correspondentie te voeren, zoowel met de Europeesche autoriteiten, aan wie zij ondergeschikt zijn, als met de Inlandsche ambtenaren en beambten, met wie zij in dienstbetrekking staan. De correspondentie met de Inlandsche hoofden zal zich bepalen tot het geven van adviezen van technischen aard, dan wel tot het vragen van inlichtingen. Circulaire van den Direteur van Landbouw aan de Gouv. veeartsen in N.-I. van 18 Juni 1906 ïl! 4014: Het heeft mijne aandacht getrokken, dat sommige vee- 22 artsen kaarten, welke hun in het belang van hun dienstverrichtingen zijn verstrekt geworden, blijkbaar als privaateigendom beschouwen, wat ik meen te mogen opmaken uit het feit, dat de opvolgers van enkelen hunner om verstrekking van andere exemplaren dier kaarten verzochten, wijl zij in hun archief ontbraken. Die opvatting is niet juist en ook in strijd met Bijblad Il! 5219, hetwelk uitdrukkelijk voorschrijft, dat boekwerken in het algemeen — waartoe ook kaarten als anderszins moeten worden gerekend — welke van Regeeringswege aan ambtenaren qualitate qua zijn gezonden, moeten worden beschouwd als tot het ambtelijk archief te behooren en eventueel aan de opvolgers dier ambtenaren moeten worden overgegeven. Ik heb de eer bedoeld voorschrift voor zooveel noodig in herinnering te brengen, met verzoek daarmede en met de overige daarin genoemde aanwijzingen rekening te willen houden. Artikel 15. De bepalingen van deze instructie, met uitzondering van de artikelen 11 en 12, zijn ook toepasselijk op gediplomeerde particuliere veeartsen, die tijdelijk met de waarneming van de betrekking van Gouvernements veearts worden belast. 6. Indiening van periodieken door de Gouv. veeartsen. Schrijven van den Directeur van Landbouw, N ij verheid en Handel aan de Hoofden der tot een veeartsén ij kundig ambtsressort behoorende gewesten Tan 7 Juni 1913 n; 6045 (Bijblad 802): Het groot aantal circulaires betreffende de indiening van maand- en jaarverslagen door de Gouvernements veeartsen, welke indiening plaats heeft in voldoening aan artikel 13 der Instructie in Staatsblad 1902 II' 226, maakt het wenschelijk deze bijeen te brengen in de onderstaande regeling, waarmede ik gaarne de(n) Gouvernements veearts(en) in Uw gewest in kennis zag gesteld, onder mededeeling, dat hiermede vervallen de circulaires van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur van 9 Januari, 13 April en 24 Augustus 1891 Nos 128, 1879 en 4539, 21 April 1894 Il! 2654, 2 December 1897 Il! 5635, 26 Mei en 30 December 1898 Nos 2435 en 6027, 8 December 1899 Nos 5698, 5699a en 56996 en 16 Januari 23 1901 W 281 en van den Directeur van Landbouw dd 21 Juli 1906 Il! 4972, 5 November 1906 11' 7923 en 17 September 1908 n! 7923. I. DAGBOEKEN. Voor de minuut der dagboeken wordt een uitsluitend daarvoor te bestemmen boek aangelegd, dat van dag tot dag wordt bijgehouden. Elke dag wordt des avonds na volledige invulling der verrichte werkzaamheden met een streep afgesloten. Dit dagboek, hetwelk als legger in het archief van iederen Gouvernements veearts behoort aanwezig te zijn, moet bij de inspectie steeds aan de inspecteerende ambtenaren vertoond kunnen worden, bijgehouden tot op den laatstten dag, die op de standplaats werd doorgebracht. Ultimo van elke maand wordt het dagboek afgesloten en binnen twee dagen wordt een afschrift, gedateerd en onderteekend door den steller, aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur ingediend ter doorzending aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, tenzij zulks door afwezigheid niet mogelijk is, in welk geval de indiening moet geschieden binnen twee dagen na terugkeer op de standplaats. Op doorzending aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel vóór den 15den van elke maand wordt veel prijs gesteld. De in te dienen dagboeken moeten op half vel geschreven worden, zoodat gelegenheid bestaat tot het stellen van opmerkingen op de andere helft. Alle dienstverrichtingen, die gedurende een dag hebben plaats gehad, behooren zoo kort mogelijk te worden vermeld, onder mededeeling van het doel, de bevinding en het resultaat der verrichte werkzaamheden, met de noodige toelichtingen, indien deze van belang worden geacht, bijv. in den volgenden vorm: „8 Juli. Veepasar bezocht te „district , wegens het heerschen van „mond- en klauwzeer in verschillende desa's van genoemd „district. „Zieke dieren werden niet aangetroffen. De pasar was druk „bezocht; terwijl nl. het gemiddeld aantal der aldaar verhandelde „dieren + 150 stuks runderen bedraagt, waren thans 228 dieren „aanwezig, waaronder veel mager vee. De verklaring hiervoor 24 „is gelegen in de omstandigheid, dat het landbouwwerk grooten„deels is afgeloopen en bijna alle gronden met padi beplant zijn, „terwijl de geheele streek nagenoeg geen weidevelden heeft en „het opschuren van damen of andere voedingsmiddelen nog slechts „bij uitzondering geschiedt. „De prijzen waren voor koeien betrekkelijk laag, nl. + ,.ƒ voor middelmatige jonge fokkoeien, ƒ „voor oude magere koeien en ƒ voor vaarzen. Voor „slachtvee werden goede prijzen gemaakt nl. ƒ ..: per „K.G. geschat levend gewicht. „Vervolgens doorgereisd naar desa , ge- „legen in hetzelfde district, van waar ziektegevallen werden gerapporteerd. De ziek gemelde dieren bleken te lijden aan mond„en klauwzeer. ,,De dieren waren reeds geïsoleerd op de erven waar ze thuis „behoorden. „Den assistent-wedono, die mij vergezelde, medegedeeld, welke „maatregelen ingevolge Staatsblad 1912 II' 435 lett. E verder moe„ten worden toegepast en de plaatsen aangewezen, waar de bij „§ 3 van genoemd Staatsblad bedoelde biljetten moeten worden „aangeplakt, van welke biljetten hem eenige exemplaren ter hand „gesteld. „Vervolgens doorgereisd naar , alwaar „verbleven" enz. Op deze wijze dienen steeds de verrichte werkzaamheden te worden toegelicht, opdat uit de dagboeken niet slechts blijkt, welke dienstreizen gemaakt werden, doch ook of de betrokken veearts deze reizen zoo goed mogelijk weet dienstbaar te maken aan het verzamelen van gegevens, waarvan de kennis van belang is en op doelmatige wijze eene goede toepassing der voorschriften betreffende de bestrijding van besmettelijke veeziekten weet te bevorderen. Het is hiervoor niet noodig, en het ligt volstrekt niet in de bedoeling, dat hierdoor de dagboeken noodeloos uitvoerig worden; integendeel dienen steeds alle mededeelingen zoo kort en zakelijk gesteld te zijn, als mogelijk is. Onderwerpen, die zich hiertoe niet leenen, kunnen als afzonderlijke rapporten worden ingediend. Behalve de dagboeken moeten van alle besmettelijke ziekten, 25 genoemd in Staatsblad 1912 Il! 435, lett. B, zooals dit sedert is of nog zal worden aangevuld, voor zoover de ziektegevallen door den Gouvernements veearts persoonlijk moeten worden geconstateerd, steeds gelijktijdig met de dagboeken ziektestaten worden ingediend. Indien echter bij het heerschen van uitgebreide epizoötieen of enzoötieen, bijv. van mond- en klauwzeer, surra enz., niet alle gevallen van deze ziekten door den veearts persoonlijk kunnen worden onderzocht en de desbetreffende opgaven van de betrokken Hoofden van plaatselijk bestuur nog niet alle zijn ontvangen, kunnen deze staten afzonderlijk worden nagezonden, zoodra ze ontvangen en geverifieerd zijn. Het tot nu toe gevolgde model der ziektestaten kan in hoofdzaak worden gevolgd; alleen dient de kolom „afgemaakt" voortaan in vieren te worden gesplitst, zooals in het hier bijvoegd model is aangegeven. Zoowel aan het hoofd van den staat, als op het buitenvel, wordt de naam der ziekte duidelijk vermeld, terwijl in de kolom toelichtingen voor elk ziektegeval steeds moet worden aangegeven, door wien de ziekte is geconstateerd. Indien gevallen van malleus of tuberculose als ziek verbleven zijn vermeld, moet steeds worden toegelicht, waarom de dieren niet werden afgemaakt, terwijl verder op eiken ziektestaat de toelichting dient te worden gegeven, die ter beoordeeling van den toestand wenschelijk is. De kolom „sterkte van den veestapel" moet steeds worden ingevuld met betrekking tot de diersoort, waaronder de ziekte voorkomt. Voor ieder der genoemde besmettelijke ziekten, voor zoover er gevallen van zijn voorgekomen, moet een afzonderlijke staat worden ingediend, waarin het aantal ziektegevallen afdeelingsgewijze is getotaliseerd. II. JAARVERSLAG. Dit wordt jaarlijks vóó ultimo Januari ingediend. De ondervolgende onderwerpen worden erin behandeld in de hieronder aangegeven volgorde. A. Personeel. Veranderingen in het afgeloopen jaar. Formatie bij het einde van het jaar. B. Algemeen e gezondheidstoestand van den 26 veestapel. Met besmettelijke ziekten, die veelvuldig werden waargenomen. Parasitaire ziekten, waardoor de veestapel veelvuldig geteisterd wordt. Niet bekende of weinig voorkomende parasieten, die werden onderzocht. Kampen van hooger hand, waaronder de veestapel te lijden had bijv. langdurige hooge waterstand door bandjirs, droogte, waardoor schaarschte aan veevoer enz. Andere omstandigheden, waardoor de veefokkerij beïnvloed werd. C. Besmettelijke veeziekten. De bij Staatsblad 1912 n? 435 lett. B genoemde ziekten elk afzonderlijk te behandelen met vermelding voor ieder der voorgekomen ziekten, hoe de desbetreffende voorschriften werden toegepast. Of de toepassing tot moeilijkheden heeft aanleiding gegeven, welk resultaat met die maatregelen verkregen werd en verder alles wat met betrekking tot de ziektebestrijding wetenswaardig is. Vervolgens worden afzonderlijk behandeld alle andere besmettelijke ziekten, die werden waargenomen, eveneens met de beschouwingen, waartoe ze aanleiding gaven. D. Pathologisch anatomische, bacterioscopische en experimenteel pathologische werkzaamheden. Hierbij wordt een overzicht gegeven van alle zelfstandig verrichte onderzoekingen op dit gebied. E. Werkzaamheden op het gebied der volksgezondheid. Vleeschkeuring. Contróle op melkerijen, melkcontróle enz. Keuring van voedingsmiddelen in het algemeen. In deze rubriek wordt in de eerste plaats meegedeeld, op welke plaatsen dagelijks groote huisdieren worden geslacht. Of op bedoelde plaatsen behoorlijk ingerichte slachthuizen zijn opgericht, zoo niet waar het slachten plaats heeft. Of op bedoelde plaatsen voorschriften betreffende vee- of vleeschkeuring bestaan en zoo ja door wie de keuring wordt verricht. Hoe op de verschillende plaatsen de verhouding is van het aantal geslachte vrouwelijke dieren tot de geslachte stieren en ossen en hoe Staatsblad 1905 11' 416 wordt nageleefd. Van alle geslachte dieren wordt een verzamelstaat ingediend gespecificeerd Voor mannelijke dieren, vrouwelijke dieren'en castraten, voor iedere diersoort afzonderlijk. Hoe de toestand der melkerijen is, tot welke rassen de melkrunderen behooren en tot welke aantallen elk ras op de verschillende melkerijen aanwezig is. De getalsterkte van den melkveestapel wordt afdeelingsgewijze getotaliseerd, in een staat opgegeven volgens een door den Inspecteur, Chef van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, aangegeven model. Verder wordt medegedeeld of eene contröle op den melkhandel bestaat en, zoo ja, op welke plaatsen en waarin de contröle bestaat. Of contröle op de bereiding van andere voedingsmiddelen wordt uitgeoefend bv. op broodbakkerijen, op de vervaardiging van tahoe, tempeh enz. F. Veeteelt en veehouder ij; veehoeder ij. In dit hoofdstuk wordt medegedeeld, welke diersoorten in de verschillende streken voornamelijk gefokt worden en hoe men de dieren houdt. Voor iedere diersoort afzonderlijk te behandelen, te beginnen met buffels, daarna runderen, vervolgens paarden en eindelijk kleine' huisdieren en pluimvee. Verder worde vermeld of iets gedaan wordt om tot verbetering van den veestapel te komen, zoo ja, waarin de genomen maatregelen bestaan en met welk resultaat ze worden toegepast. Van de met bestuurshulp verstrekte fokdieren moet een staat worden overgelegd, afzonderlijk voor mannelijke en vrouwelijke fokdieren, waarop alle mutaties gedurende het verloopen jaar zijn aangeteekend, een en ander volgens door den Inspecteur, Chef van den dienst, aan te geven modellen. Ook worde steeds opgegeven, wat gedaan werd om de bevolking er toe te brengen de bijproducten van den landbouw, in hoofdzaak het padistroo, te doen opschuren voor veevoeder en met welk resultaat. Of weidegronden voor gemeenschappelijk gebruik, z.g.n. gemeenteweiden, worden aangelegd en onderhouden en of veevoedergewassen door de veehouders op hun eigen erven worden aangeplant, zoo ja, welke, enz. Ten slotte wordt een overzicht gegeven van eventueele toe- of afname van den veestapel, bewerkt in verhouding tot de getalsterkte van de bevolking en de bebouwde oppervlakte in H.A. districtsgewijze, en tot de totale oppervlakte in vierkante geografische mijlen residentiesgewijze, volgens de opgave „grondgebied 28 en bevolking" in den Eegeerings Almanak. De districtsgewijze opgave van de bebouwde oppervlakte wordt berekend naar den aanslag in de landrente, die op de residentiebureaus te vinden is. G. Veehandel, veetentoonstelling, wedrennen, harddraverijen, dierenbescherming. Op te geven de voornaamste veepasars met het gemiddeld aantal der verschillende huisdieren, dat op eiken pasardag verhandeld wordt, of, zoo mogelijk, het totaal aantal over het geheele jaar, met opgave van de prijzen, die in de verschillende maanden op elke pasar werden besteed en, indien geregeld slachtvee per spoor verzonden wordt, opgave van het aantal dieren, dat op die wijze maandelijks werd uitgevoerd en de plaatsen, waarheen zulks geschiedde. Omtrent de overige onderwerpen wordt medegedeeld alles wat daaromtrent wetenswaardig wordt geacht of verwezen naar vroeger ingediende rapporten. H. Veeverkeer. Omtrent de veebeweging te land worden zoo nauwkeurig mogelijk mededeelingen verstrekt, terwijl omtrent de veebeweging over zee staten worden ingediend overeenkomstig de daaromtrent gegeven voorschriften. Verder worden conduite beoordeelingen van de aan de Europeesche veeartsen toegevoegde Inlandsche veeartsen en van de onder hen dienende veemantri's (van de laatsten gezamenlijk op één staat) bij het jaarverslag gevoegd. Voor Uw medewerking om een tijdige indiening der besproken periodieken te bevorderen, houd ik mij gaarne aanbevolen. De indiening kan plaats hebben zonder geleidemissive of -lijst, tenzij UHEdG. aanleiding mocht vinden om niet te volstaan met voor „gezien" te teekenen, maar bepaalde opmerkingen te maken en deze zich niet eigenen om als kantteekening in de periodieken te worden geplaatst (zie artikel 9 der Instructie in Staatsblad 1901 II' 226). RESIDENTIE DIENSTJAAR. VEEZIEKTE-RAPPORT (naam der ziekte) OVER de maand RAPPORT OMTRENT 31 IN DE RESIDENTIE. DESA- i§' J Sfl I b 03 5 & o 2 aff «t■, . £. I li J ■ 8 '■'M . 'j£ -B S S "Bfl 3 2 S 2 ?P . "ó S = cao <-> S -o a ts .2 c « § -ö—S "3 8P : S £ "S g s I £ tl M < 0 0|cis Pl,|o2 N | PQ | H "WAARVAN _ o afgemaakt g na in beslagname. vrijwillig. "Se0 —r bos I§ is-gg» -|| la-sg» § LiL ,.M 3*3 ®m3 §"3 73 fe I mo Toebchtmgen. ! | !l| ecï ïla ^ï l & .1 I I I I I I . J I .. - , den De Gouvernements veearts, 30 7. Waarneming van den Militairen Veeartsenijkundigen Dienst. a. Gouv. besluit van 18 April 1905 II' 21 (Staat sblad II' 256) gewijzigd bij de Gouv. besluiten van 18 Januari 1913 II' 64 (Staatsblad II' 163) en 7 Juni 1913. II' 24 (Staatsblad II' 399): Voorschrift betreffende de waarneming van den militairen veeartsenijkundigen dienst door Gouvernements veeartsen. Artikel 1. 1. Bij ontstentenis of afwezigheid van militaire paardenartsen, zoomede in garnizoenen, waar volgens de betrekkelijke formatie geen militaire paardenartsen aanwezig zijn en niet door een militair paardenarts uit een naburig garnizoen in den vétêrlnairen dienst kan worden voorzien, zijn de veeartsen in 's Gouvernements burgerlijken dienst gehouden om, op den voet van de voorschriften in het Reglement voor den militairen vétérinairen dienst in Nederlandsch-Indië, den veeartsenijkundigen dienst bij het leger in zijn geheelen omvang op hunne standplaats waar te nemen, voor welk doel zij gebruik kunnen maken van 's Rijks genees- en verbandmiddelen, benevens instrumenten (1). 2. Het verleenen van hulp buiten die standplaatsen geschiedt zoo noodig telkens op verzoek van den betrokken Plaatselijken (Militairen) Commandant, echter niet dan nadat deze zich vooraf bij het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur ervan vergewist heeft, dat tegen de tijdelijke afwezigheid van den Gouvernements veearts geen bedenkingen bestaan. Artikel 2. 1. De veeartsen in 's Gouvernements burgerlijken dienst, welke ingevolge het bepaalde bij artikel 1 met de waarneming van den militairen vétérinairen dienst zijn belast, genieten daarvóór geen geldelijke tegemoetkoming, doch kunnen voor de uitoefening van dienst buiten hun standplaats reis- en verblijfkosten declareeren op den voet der bestaande bepalingen nopens het reizen voor burgerlijke landsdienaren, voor zoover daarop niet reeds uit anderen hoofde aanspraak bestaat. 2. Indien de hulp dezer deskundigen wordt ingeroepen voor C) Aldus luidt deze alinea ingevolge Stbl. 1913 n°. 399. paarden van Officieren, zijn deze laat sten verplicht transportmiddelen ter beschikking van den veearts te stellen, dan wel die paarden ter onderzoek en mogelijke behandeling te zenden naar zijne woning of naar eene im overleg met hem door den plaatselijken (Militairen) Commandant aangewezen plaats in het garnizoen (ziekenstal, kazerme enz.). Artikel 3. In zijne functiën van waarnemend militair paardenarts staat de Gouvernements veearts onder het algemeen toezicht van den Chef over den geneeskundigen dienst en onder de rechtstreeksche bevelen van den Inspecteur-Paardenarts (*). Artikel 4. Behalve met den Korpscommandant en den Plaatselijken (Militairen) Commandant, betreffende zaken tot hunne bevoegdheid behoorende, welke zaken echter zooveel mogelijk mondeling moeten worden afgedaan, voert een Gouvernements veearts betreffende aangelegenheden van den militairen veeartsenijkundigen dienst alleen briefwisseling met of door tusschenkomst van den Inspecteur-Paardenarts (*). Artikel 5. 1. De betrokken Korpscommandanten zijn gehouden de Gouvernementsveeartseni in het inrichten van hunne diensten in de kazerne zooveel mogelijk te steunen en te doen steunen; zij zorgen dat deze ambtenaren bij hunne militaire dienstverrichtingen volgens hun maatschappelijken rang en stand worden bejegend. (2) Bij voorkeur zal de Gouvernementsveearts zijne opmerkingen of aanwijzingen betreffende den gezondheidstoestand van de paarden of de hygiëne enz. rechtsstreeks ter kenmis van den Korpscommandant brengen en zich, waar mogelijk, onthouden van het geven van bevelen aan gegradueerde of mindere militairen, die niet tot het personeel van den ziekenstal behooren. Artikel 6. De Plaatselijke (Militaire) Commmandant stelt in overleg met (*) Aldus luidt dit artikel ingevolge Stbl. 1913 n°. 163. Voorschriften. 3 34 het Hoofd van plaatselijk bestuur het uur vast van het dagelijksch ziekenrapport in de kazerne, van het bezoek aan den ziekenstal en van het wekelijksch onderzoek in de troepenstallen; hij geeft van een en ander kennis aan de betrokken Korpscommandanten. Artikel 7. 1. Indien daartoe over geen militairen veearts kan worden beschikt, kunnen de Gouvernements veeartsen mede worden benoemd in de commissiën voor de keuring en den aankoop van voor het Leger benoodigde paarden, trek- en draagdieren, tot welk einde de betrokken afdeelings- of gewestelijke militaire commandant in overleg treedt met het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur. 2. In dergelijke commissiën benoemd, hebben de Gouvernements veeartsen zich te gedragen naar de Algemeene voorschriften betreffende de aanschaffing enz. van de tot het Leger behoorende paarden en naar de als aanhangsel bij die voorschriften gevoegde „Instructie voor den aankoop, de afkeuring en afmaking van troepenpaarden en muildieren". 6. Beschikking over genees- en verbandmiddelen voor de waarneming van den militairen vétérinairen dienst. Circulaire van den Directeur van Landbouw aan de Gouv. veeartsen in N.-I. van 8 December 1905 II' 5745 (Bijblad II' 6422): Naar aanleiding van Staatsblad 1905 II' 256 is de vraag gesteld of een Gouvernements veearts, aan wien de waarneming van den militairen veeartsenijkundigen dienst wordt opgedragen, voor de uitoefening daarvan mag beschikken over de Gouvernements genees- en verbandmiddelen in beheer bij den ter plaatse gevestigden civielen geneesheer. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Bedoelde veeartsen kunnen evenwel op plaatsen, waar geen afzonderlijke apotheek voor den militairen vétérinairen dienst aanwezig is, de vereischte genees- en verbandmiddelen ten behoeve van dien dienst betrekken uit de garnizoensapotheek ter plaatse op door 35 hen af te geven recepten. De wijze van voorziening voor de plaatsen, waar zich geen militaire apotheek bevindt, zal in verband met omstandigheden in elk voorkomend geval worden geregeld door of van wege het Departement van Oorlog, nadat de betrokken Gouvernements veearts een met redenen omkleed verzoek om genees- en verbandmiddelen aan den Gewestelijk Eerstaanwezenden Officier van Gezondheid zal hebben ingediend. De mede aan mijn oordeel onderworpen vraag of de Gouvernements veeartsen voor hun particuliere praktijk mogen gebruik maken van de uit den voorraad van het Departement afkomstige medicijnen enz. moet eveneens ontkennend worden beantwoord Ik heb de eer TJEdG. te verzoeken met het vorenstaande bij voorkomende gelegenheid rekening te willen houden. c Artikel 16 van het Reglement voor den militairen geneeskundigen dienst in N-I (Staatsblad 1909 II' 225), zooals dat is aangevuld bij Staatsblad 1911 II' 117): Aan de volgende personen en hunne gezinnen O, mits wonende binnen twee paal van het centrum der garnizoensplaats of der standplaats van de in artikel 1 sub d en e bedoelde geneesheeren (d. z. particuliere geneesheeren, belast met de waarneming van den civielen geneeskundigen dienst), zoomede aan hunne bij hen inwonende bedienden, verleent de militaire geneeskundige dienst kosteloos genees-, heel- en verloskundige hulp en geneesmiddelen: a. enz.; «, de Gouvernements veeartsen, die in garnizoenen, waar bereden korpsen zijn gelegerd, op den voet van het bepaalde bij Staatsblad 1905 II' 256 zijn belast met de functiën van Plaatselijk Eerstaanwezend Paardenarts. Wonen de voormelde personen en hunne gezinnen verder dan twee paal van het centrum der garnizoensplaats of der standplaats van de in artikel 1 sub d en e bedoelde geneesheeren, dan bepaalt zich hunne aanspraak tot kostelooze verstrekking van door een bevoegd geneesheer voorgeschreven geneesmiddelen. Afgescheiden enz. (') Hieronder worden verstaan de vrouwen, de minderjarige wettige kinderen, de minderjarige natuurlijke wettighjk erkende kinderen en de minderjarige stiefkinderen. 36 Recepten van burgergeneesheèren voor personen, die volgens dit artikel recht hebben op vrije geneeskundige behandeling, kunnen gratis in een militaire apotheek worden gereed gemaakt. d. Schrijven van den Directeur van Landbouw aan de Gouv. veeartsen van 13 Maart 1911 n' 2529: Ik heb de eer Uw aandacht te vestigen op Staatsblad 1T- 117 van dit jaar waarbij bepaald is, dat de Gouvernements veeartsen, die in garnizoenen, waar bereden korpsen zijn gelegerd, op den voet van het bepaalde bij Staatsblad 1905 ü? 256 zijn belast met de functiën van Plaatselijk Eerstaanwezend Paardenarts, recht hebben op kostelooze verleening van genees-, heel- en verloskundige hulp — hieronder ook specialistische behandeling begrepen voor zoover deze door den militair geneeskundigen dienst ter plaatse oogenblikkelijk kan worden gegeven, en op kostelooze verstrekking van geneesmiddelen. 8. Waarneming van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst door militaire paardenartsen. Gouv. besluit van 22 Januari 1901 li' 37 (Bijblad n; 5553): Te bepalen: I. dat bij ontstentenis of afwezigheid van den Gouvernements veearts, dan wel daar, waar volgens de formatie geen Gouvernements veearts voor het gewest is aangewezen, in dringende gevallen, op verzoek van de Hoofden van gewestelijk bestuur, de militaire paardenartsen — zoo de gezondheidstoestand der aan hunne zorgen toevertrouwde troepenpaarden dit toelaat — door de betrokken plaatselijke (militaire) commandanten kunnen worden aangewezen om met de waarneming van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst te hunner standplaats door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur te worden belast; II. dat de militaire paardenartsen, die ingevolge § I van dit besluit met de waarneming van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst zijn belast, daarvoor geene geldelijke tegemoetkoming genieten, doch hun, voor het geval zij naar het oordeel van het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur voor de uitoefening van dien dienst gebruik moeten maken van transportmiddelen, de door hen eventueel daarvoor ge- 37 dane uitgaven zullen worden vergoed op den voet der bestaande bepalingen. ,\-t*4 9. Kosten van vervoer van op reis medegenomen instrumenten enz. Gouv. besluit van 27 Mei 1906 11? 13 (Bijblad n? 6486): Te bepalen, dat Gouvernements veeartsen bij reizen in commissie de kosten van vervoer der in het belang van den dienst medegenomen instrumenten, utensiliën en proefdieren den Lande in rekening mogen brengen, zullende de betrekkelijke vorderingen zooveel mogelijk gestaafd moeten worden door bewijsstukken in originali. Bij schrijven van 9 Juni 1906 11' 3760 is dit besluit door den Directeur van Landbouw ter kennis gebracht van de de Hoofden van gewestelijk bestuur. 10. Verstrekking van bureaumeubilair. Aankoop van proefdieren. Aanmaak van hokken. Opzending van ziektemateriaal. a. Artikel 1 van het Gouv. besl. van 18 Augustus 1909 n? 21: Te bepalen: 0. dat de veeartsen bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst aanspraak hebben op het navolgende bureaumeubilair: één schrijftafel met loket; twee tafels, waarvan één voor microscopisch onderzoek; vier stoelen; één geëmailleerd muurfonteintje of één geëmailleerd waschstel met metalen standaard; . archiefkasten en rekken overeenkomstig de behoefte, bij proces-verbaal te constateeren; 1. dat door de sub a bedoelde ambtenaren aan den Lande in rekening zullen kunnen worden gebracht de kosten van aankoop en onderhoud van de voor hun dienstwerk benoodigde proefdieren en van de noodige hokken voor deze dieren, een en ander ter beoordeeling van den Directeur van Landbouw, zoomede de kosten van verpakking, verzending enz. van onderzoekingsmateriaal ten behoeve van het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg. &. Circulaire van den Directeur .van Land- 38 bouw aan de Hoofden der Gewesten behoor ende tot een veeartsen ij kundig ressort dd. 23 November 1909 II' 8930: Uit ontvangen rekeningen voor krachtens het U bekend Gouvernementsbesluit van 18 Augustus j.1. EP 21 door Gouvernements veeartsen aangekocht bureaumeubilair is mij gebleken, dat daarbij door enkele dier ambtenaren er niet voldoende naar gestreefd wordt om de uitgaven tot het bepaald noodzakelijke te beperken. De bedoeling van genoemd besluit is, dat de Veeartsen, indien zij er inderdaad behoefte aan hebben, zich zullen voorzien van eenvoudig solied meubilair, zooals men dat gewoonlijk op de Gouvernements bureaux aantreft, en waarvan de aankoop tegen de minst te bedingen prijzen zal dienen te geschieden. Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken bij voorkomende gelegenheid met het vorenstaande rekening te willen doen houden. c. Gouv. besluit van 31 Mei 1912 II' 6 (Staatsblad II' 351): Den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te machtigen om, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 1 van het besluit van 18 Augustus 1909 11' 21, ter bestrijding van de uitgaven voor kantoor- en lokaalbehoeften van de Gouvernements veeartsen te beschikken over de jaarlijks bij de begrooting beschikbaar gestejde bedragen; met bepaling enz. 11. Indemniteit voor kantoorhuur. Gouv. besluit van 8 Mei 1913 ïl' 20 (Staatsblad II? 361); Te bepalen, dat de Veeartsen bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indië, voor zoover zij naar het oordeel van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel behoefte hebben aan een bureau-localiteit en deze hun niet kan worden aangewezen in een Gouvernements gebouw, aanspraak hebben op eene indemniteit voor kantoorhuur tot een door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken vast te stellen bedrag 's maands. 12. Recht op daggelden bij commissiereizen in de ressorten der Buitenbezittingen. Gouv. besluit van 22 Augustus 1910 II' 6 (Staatsblad D.' 447): 39 Gelet op artikel 1 van het besluit van 10 December 1836 II' 4 (Staatsblad n! 55), waarbij o. m. is bepaald, dat de Residenten en Assistent-Residenten op de bezittingen buiten Java en Madoera geen daggelden zullen kunnen declareeren voor reis- en verblijfkosten binnen hun ressort, doch dat hun daarentegen behalve transportmiddelen, op de door de Regeering goed te keuren declaratiën zullen worden gevalideerd de kleine uitgaven, welke zij speciaal voor hunne reizen hebben moeten doen; welke bepalingen bij artikel 2 van het besluit van 8 Augustus 1863 EP 23 (Staatsblad EP 91) werden toepasselijk verklaard op alle ambtenaren op de buitenbezittingen, die met burgerlijk gezag zijn bekleed of die op last van het Hoofd van gewestelijk bestuur binnen hun ressort reizen, voor zoover hun niet reeds bij speciale bepalingen het recht op reis- en verblijfkosten is toegekend; Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Met wijziging in zoover van artikel 2 van het besluit van 8 Augustus 1863 EP 23 (Staatsblad EP 91), gerekend van 1 Januari 1908, artikel 1 van het besluit van 10 December 1836 EP 4 (Staatsblad EP 55) buiten werking te stellen ten aanzien van de Gouvernements veeartsen en de Landbouwadviseurs. In verband met deze bepaling kunnen veeartsen in de Buitenbezittingen ook bij reizen binnen hun ressort daggelden declareeren op den voet van het Reisreglement. 13. Vergoeding van reis- en verblijfkosten bij behandeling in het Instituut Pasteur. Gouv. besluit van 18 Januari 1913 11' 65: Den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te machtigen om aan het Europeesch en Inlandsch personeel van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, van het laboratorium voor veeartsenijkundig onderzoek en van de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg, alsmede aan de leerlingen dier school, tegemoetkomingen uit te betalen in de kosten, waarin bedoeld personeel en bedoelde leerlingen vervallen, wanneer zij zich bij het Instituut Pasteur te Weltevreden onder behandeling moeten stellen wegens bij dienstverrichtingen opgedane infectie met smetstof van hondsdolheid; met enz. 40 14. Verantwoording van te goeder rekening verstrekte gelden. Artikel 1 van het besluit van den Directeur van Landbouw van 13 Maart 1905 Il! 915: Voor zooveel noodig in overleg met de Algemeene Rekenkamer met wijziging in zoover van de 4de alinea van artikel 1 der administratieve voorschriften betreffende de boekhouding bij het Boschwezen op Java en Madoera (Bijblad n! 4276) vast te stellen de volgende: Regeling met betrekking tot de ingevolge artikel 45 der Indische Comptabiliteitswet ten laste van de VIde afdeeling van het IIde hoofdstuk der begrooting van Nederlandsch-Indië verstrekte sommen ter goede rekening: Artikel 1. Behoudens de verplichting tot opmaking van rekeningen ingeval van aftreding, overlijden, voortvluchtigheid of onder curateelestelling, dienen de houders van gelden ter goede rekening aan de Algemeene Rekenkamer een verantwoording in over elk kwartaal van het burgerlijk jaar of — bij niet doorloopend verstrekt wordende gelden — over het gedeelte van een kwartaal waarin de uitgaven of de laatste uitgaven zijn bewerkstelligd. Indien in den loop van een kwartaal overneming van beheer heeft plaats gehad, wordt ongeacht het proces-verbaal van overneming, door den laatst opgetreden rekenplichtige aan de Algemeene Rekenkamer eene verantwoording ingediend, loopende van den aanvang van het kwartaal af, derhalve ook over dat gedeelte hiervan, waarin één of meer voorgangers de gelden in beheer hebben gehad. Artikel 2. De bij artikel 1 bedoelde verantwoordingen en processen-verbaal van overneming worden: I. ingericht: de processen-verbaal overeenkomstig het aan deze beschikking gehecht model letter B; de andere verantwoordingen overeenkomstig het aan deze beschikking gehecht model letter A; II. ingezonden door tusschenkomst van de autoriteiten, die de voorschotten gemandateerd hebben, aan het Departement van Landbouw en wel: 41 o. de kwartaal verantwoordingen uiterlijk veertien dagen na afloop van het tijdvak, waarover zij loopen; 6. de aan het slot van het eerste lid van artikel 1 bedoelde rekeningen uiterlijk veertien dagen na den dag, waarop de laatste uit het toegestaan bedrag te bewerkstellingen uitgaaf is gedaan; c. de rekeningen (processen-verbaal) ingeval van aftreding uiterlijk veertien dagen na den dag of laatsten dag van overgave van het beheer; d. de rekeningen voor welker opmaking op den voet van artikel 92 of artikel 94 der Indische Comptabiliteitswet een ambtenaar is aangewezen, uiterlijk veertien dagen na dien waarop de stukken, voor de opmaking benoodigd in het bezit van den aangewezen ambtenaar zijn gekomen. De hiervoren bedoelde tijdstippen van inzending zijn die, waarop de verantwoordingen door de rekenplichtigen uiterlijk behooren te worden' verzonden. Artikel 3. In elk geval waarin een houder van gelden ter goede rekening achterlijk is in de inzending van zijne verantwoording (c. q. proces-verbaal van overneming) wordt daarvan door de bij artikel 2, § II, bedoelde autoriteiten kennis gegeven aan het Departement van Landbouw (artikel 92 der Indische Comptabiliteitswet, juncto artikel 5 van het Gouvernements besluit van 15 Maart 1901 Il! 21 opgenomen in EP 5574 van het Bijblad). Artikel 4. De voorafgaande bepalingen gelden niet voor de verantwoordingen van aan koffieinkooppakhuismeesters verleende voorschotten, voor zoover die verantwoordingen een onafscheidelijk deel Bitmaken van de door hen af te leggen rekeningen van hun materieel beheer. De dienaangaande reeds getroffen regelingen blijven gehandhaafd totdat daarin nader mocht worden voorzien. Artikel 5. Deze regeling wordt voor het eerst toegepast met betrekking tot de ten laste der Indische begrooting van 1905 verstrekte sommen ter goede rekening. 42 MODEL Lett. A. Residentie....... Afdeeling. 43 DIENSTJAAR 19.. Kwartaal. VERANTWOORDING van ter goede rekening ontvangen gelden tot het doen van betalingen ten behoeve van ten laste van artikel .. > der begrooting van 19.. ONTVANGSTEN. Datum. Omschrijving. I Bedrag I ; 1 i Per saldo van het vorige kwartaal (l) f „ ordonnancie van den Directeur van dd. .. n° „ mandaat van den Resident van dd. .. n°. Totaal f (') Deze aanteekening komt niet voor in eene verantwoording over het le kwartaal, omdat het saldo van het 4e kwartaal van het verloopen jaar in 's Lands kas moet worden teruggestort en niet mag worden aangewend tot dekking van uitgaven in een volgend tijdvak gedaan. O Deze aanteekening komt alleen voor in eene verantwoording over het 4e kwartaal (zie de vorige noot). Bfl terugstorting in 's Lands kas van ongebruikt gebleven gelden, behoort het stortingsbewijs bij de verantwoording te worden overgelegd. (") In te vullen den titel van den comptabele. (4) Handteekening van den comptabele. UITGAVEN. Bedrag per J Datum, Omschrijving. deel of van Totaal. bewijsstuk, j Teruggestort in 's Lands kas te (zie het overgelegde bewijs) het ongebruikt gebleven bedrag van (*) Totaal I f den .... Origineel Afgegeven voor Duplicaat De (>) (4) Behoort bjj artikel 2 van „Eerstehjk" van het besluit van den Directeur van Landbouw van 13 Maart 1905 n*. 915. Mij bekend De Secretaris GOBIUS. 44 Model Lett. B. PROCES-V EEBAAL. (Tusschentijdsche rekening). Op heden den hebben wij ... Tx. aftredend en optredend de administratie van aan eerstgenoemde verstrekte gelden ter goede rekening opgenomen en daarbij bevonden wegens voorschotten tot betaling van (*) aan saldo van het vorig kwartaal ƒ ontvangen sedert het begin van het kwartaal bij mandaat dd n! .... „ bij idem dd Et! .... „ ƒ de uitgaven sedert het begin van het kwartaal bedragen Het saldo in kas moet dus bedragen ƒ en hebben wij in kas bevonden „ Wordende hierbij verklaard, dat de administratie tot op den dag is bijgewerkt en dat het bovenbedoelde saldo met de administratie door den ondergeteekende is overgegeven aan en overgenomen door den medeondergeteekende Van welke verrichting is opge¬ maakt dit proces-verbaal in viervoud om te dienen waar zulks zal behooren. Afgegeven voor Voor de overname Voor de overgave De De Behoort bij art. 2 van „Eerstelijk" van het besluit van den Directeur van Landbouw van 13 Maart 1905 II' 915. Mij bekend: De Secretaris, GOBIUS. O In te vullen den aard van het voorschot. 45 15. Vergoedingen voor de deskundigen bij keuring van vee aan boord. a. Gouv. besluitvan 21 Januari 1906 D.' 14 (S t b L II' 64): Met buitenwerkingstelling van het besluit van 27 Maart 1890 II' 7 (Staatsblad II' 78) en van artikel 2 van het besluit van 20 April 1893 II' 8 (Staatsblad II' 111), te bepalen, dat aan de deskundigen of aan de als zoodanig aangewezen personen — mits niet behoorende tot de Europeesche of Inlandsche Landsdienaren —, die, overeenkomstig de ter zake bestaande of nader uit te vaardigen bepalingen, belast worden met de keuring van over zee aangevoerd vee, voor elke inspectie aan boord van een schip of vaartuig, nevens vrijen overtocht naar en van boord, wordt toegekend: aan Europeesche deskundigen een belooning van ƒ 10 (tien gulden) en aan Inlandsche deskundigen een belooning van ƒ 3 (drie gulden); met dien verstande, dat voor bedoelde verrichtingen op één dag geen hoogere belooning wordt uitbetaald dan ƒ 20 (twintig gulden) aan de Europeesche en ƒ 6 (zes gulden) aan de Inlandsche deskundigen; zullende de Europeesche en Inlandsche landsdienaren, die met vorenbedoelde keuringen belast worden daarvoor alleen aanspraak kunnen maken op vrijen overtocht van den wal naar boord en terug. Ook de voorschriften .van 1890 en 1893 — door bovenstaand Staatsblad vervallen — lieten de heffing van keurloonen door veterinaire Landsdienaren niet toe. Daaraan zijn de Gouv. veeartsen een paar keer uitdrukkelijk herinnerd: b. Circulaire van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in N.-I. van 18 October 1904 II' 7294 (Bijblad II' 6319): Tot dusver werd vrij algemeen de opvatting gehuldigd, dat volgens de bepaling in Staatsblad 1893 n' 111, de Gouvernements veeartsen (Europeesche en Inlandsche) voor het keuren van uit het Buitenland aangevoerd vee, recht hadden op de belooningen, bedoeld bij het besluit van 27 Maart 1890 II' 7 (Staatsblad II' 78). Die opvatting is minder juist. 46 Toen met intrekking der ordonnantiën in Staatsblad 1879 II* 176 en 1889 11' 210, bij de verordening in Staatsblad 1893 II' 110 bepalingen omtrent de verplichte quarantaine van uit het Buitenland aangevoerd vee in het leven waren geroepen, werd op bedoelde veeartsen en andere deskundigen het besluit in Staatsblad 1890 11! 78 in zijn geheel van toepassing verklaard, dus met inbegrip van de slotalinea, welke aan de Gouvernements veeartsen het vorderen eener belooning voor hunne diensten uit dezen hoofde uitdrukkelijk ontzegde, hebbende zij voor hunne verrichtingen ten deze slechts aanspraak op vrijen overtocht naar en van boord. In voldoening aan eene daartoe van de Regeering ontvangen opdracht heb ik de eer TJHEdG. het vorenstaande mede te deelen en te verzoeken in den vervolge daarmede rekening te- willen houden en doen houden, teekenende ik hierbij dat, voor zoover te dezer zake vroeger reeds belooningen aan Gouvernements veeartsen mochten zijn uitbetaald, het bedrag daarvan niet behoeft te worden teruggevorderd. c. Circulaire van den Directeur van Landbouw aan de Gouv. veeartsen in N.-I. van 22 Juli 1905 II' 3060 (Bijblad 11' 6325): Het is mij gebleken, dat er Gouvernements veeartsen zijn, die voor het verrichten der keuring, welke ingevolge Staatsblad 1902 II' 67 aan den invoer van vee en paarden, afkomstig uit Australië, moet voorafgaan, aan den importeur keurloon in rekening brengen. De Regeering, dit vernemende, heeft als Haar meening te kennen gegeven dat zulks ten onrechte geschiedt en dat bedoelde keuringen door de betrokken veeartsenijkundige landsdienaren ambtshalve en kosteloos behooren plaats te hebben. Ik heb de eer UWG. te verzoeken met deze zienswijze in den vervolge rekening te willen houden. 16. Tarief van betaling aan Europeesche veeartsen voor de behandeling van zieke en gebrekkige paarden. Publicatie van 25 Juni 1854 (Staatsblad 11' 48): De Gouverneur-Generaal doet te weten: Dat Hij, in aanmerking hebbende genomen, dat het wenscheiljk is te bepalen, hoeveel aan Europeesche veeartsen moet wor- 47 den betaald voor de behandeling van zieke of gebrekkige paarden, in het geval dat geene overeenkomst omtrent de hoegrootheid van de betaling is gesloten; Heeft goedgevonden en verstaan: Te arresteeren het volgend tarief van betaling voor de behandeling van zieke of gebrekkige paarden. Art. L Voor ieder onderzoek van een paard, indien de veearts zich daartoe op eenen afstand van niet meer dan drie palen van zijn woonhuis heeft moeten begeven, ƒ 2.— (twee gulden). Bij verderen afstand worden transportmiddelen verleend of vergoed. Art. 2. Voor ieder onderzoek van een paard dat aan de woonplaats van den veearts gebracht wordt ƒ 1.— (een gulden). Art. 3. Voor het doen van eene aderlating, het zetten eener dracht, het openen van gezwellen en andere kleine operatiën, ƒ 2.— (twee gulden). Art. 4. Voor het kastreeren van een hengst, ƒ 5.— tot ƒ 10.— (vijf tot tien gulden). Art. 5. Voor de verlossing van eene merrie, ƒ 10.— (tien gulden). Art. 6. Voor de bereiding en levering van geneesmiddelen, 25 pCt. (vijf en twintig ten honderd) meer dan hun inkoopprijs. 48 Art. 7. Geschillen, omtrent den inkoopprijs ontstaan, worden beoordeeld de commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht, onder wier ressort de veearts behoort. 17. Toekenning van transportkosten aan Europeesche particuliere veeartsen in de residentie Oostkust van Sumatra voor de uitoefening van vétérinaire diensten ten behoeve van den Lande. Gouv. besluit van 17 Maart 1896 II' 19 (Bijblad II' 5339): Te bepalen dat aan Europeesche particuliere veeartsen in de residentie Oostkust van Sumatra zullen worden toegekend: a. wanneer zij worden belast met de keuring van over zee aangevoerd vee overeenkomstig de ordonnantie van 20 April 1893 (Staatsblad II' 110) zooals die is verduidelijkt en aangevuld bij de ordonnantie van 17 December 1895 (Staatsblad II' 279) C): transportkosten voor de reizen van den plaats hunner vestiging tot die van invoer van het vee en terug, onverschillig hoe groot de afstand tusschen deze beide plaatsen is, overeenkomstig het reglement op het reizen in Nederlandsch-Indië van Europeesche burgerlijke landsdienaren en andere personen, opgenomen in Staatsblad 1890 II' 209, wordende zij bij de toepassing der bepalingen van dit reglement gerangschikt onder de 3de klasse van reizigers, bedoeld bij artikel 2, en de door hen terzake te doene reizen gebracht onder de commissie- en andere reizen, bedoeld bij artikel 8 sub &; en zulks boven de, hun krachtens artikel 2 van het besluit van 20 April 1893 11' 8 (Staatsblad II' 111), voor de hierbedoelde keuring bij het besluit van 27 Maart 1890 n' 7 (Staatsblad n' 78) (2) toegekende belooning; 6. wanneer zij worden belast met andere vétérinaire diensten ten behoeve van den Lande: transportkosten overeenkomstig het bepaalde sub a, en bovendien eene belooning van ƒ 6. —(zes gulden) of ƒ 3.— (drie gulden) daags, al naar gelang de in het belang van deze vétérinaire diensten gedane reizen zich uitstrekken f1) Hiervoor thans te lezen: Staatsblad 1912 n*. 482. Hi » » » » 1906 n°-tö- 49 «ver een afstand van meer dan zes palen, dan wel van zes palen of minder van hunne woonplaatsen. 18. Toepasselijkheid van de bepalingen der Morphine-ordonnantie op veeartsen. a. Besluit van den Directeur van Landbouw, Nij verheid en Handel van 12 December 1911 II? 11275 (Bijblad n? 7596): Ter uitvoering van het voorgeschrevene bij artikel 7 alinea 1 der in de morphineordonnantie (Staatsblad 1911 EP 485) voorkomende bepalingen vast te stellen het bij dit besluit behoorend model van het door veeartsen aan te houden register, waaruit te allen tijde kan blijken, hoe groot de restantvoorraad is van elk der in artikel 1 van de bepalingen in bovenaangehaalde ordonnantie genoemde stoffen en gereedschappen. "Voorschriften 4 MODEL REGISTER. (i) O IA Hoeveelheid in bezit op den.... sten 19 O Hoeveelheid gedurende de loopende maand a. ingevoerd b. door koop verkregen c. door omzetting. (*) Datum van invoer of verkrijging. Van waar afkomstig. («) Door wien en op welken datum de verklaring bedoeld in artikel 2 der Morphine-ordonnantie is afgegeven. (s) Hoeveelheid met welke de voorraad is verminderd door omzetting ten gevolge van bereidingsproces. door verkoop (6) Welke omzetting van de stof heeft plaats gehad. Datum van omzetting of verkoop. (") Naam en woonplaats van van den kooper. (') Op wiens last de verstrekking heeft plaats gehad. Restant voorraad op het einde van de maand. (8) 0) (2) (8) (4) (s) O (8) Voor elk artikel behoort een afzonderlijk vel te worden genomen. In te vullen den naam van het artikel. In te vullen maand en jaar. Deze hoeveelheden met vermelding der letters a, b en c onder elkander op te nemen. ...... B« invoer moet hier worden ingevuld naam en Woonplaats van den afzender; bg verkruging door koop de naam en woonplaats van den apotheker of apotheekhoudend geneesheer die de artikelen verkocht heeft. De^KSn^onnantie is opgenomen in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie van 1911 no. 485 (Javasche Oou- STO^TékïT'Sde^öol^n artikelen voorkomende op een door een geneesheer voorgeschreven recept. Ook van dengeno voor wien een recept, is voorgeschreven waarop bedoelde artikelen voorkomen. Op het eind van elke maand moet de staat worden afgesloten. 51 b. Voornaamste bepalingen der morphineordonnantie, voor zoover ze van belang zijn te achten voor de veeartsen. De invoer van: a. ruw of bereid opium, morphine, praeparaten van opium, opium- of morphinehoudende of met opium of morphine vermengde vaste stoffen en vochten; b. cocaine en a en b eucaine en alle andere stoffen, welke als surrogaat van morphine kunnen worden aangewend; c spuitjes of andere gereedschappen, bestemd voor het toedienen van onderhuidsche inspuitingen met morphine en dergelijke verdoovende middelen, indien zij bestemd zijn voor geneeskundig gebruik en, voor zooveel de sub a bedoelde stoffen betreffen, niet behooren tot de zoogenaamde opiumpillen, opiumpoeders, anti-opiumpillen en anti-opiumpoeders of andere middelen, die gezegd worden te dienen om het opiumgebruik af te wennen, is toegestaan o. a. aan veeartsen op plaatsen, waar geen apotheek gevestigd is, met dien verstande, dat zij die bevoegdheid behouden, zoolang zij daar gevestigd blijven, ook nadat ter plaatse een apotheek is geopend (Artikel 1). Ten behoeve van een veearts mag van de onder a, b en c van artikel 1 genoemde stoffen en gereedschappen telkenmale niet meer worden ingevoerd, dan de hoeveelheid of het aantal, waaraan behoefte bestaat, welke behoefte bij eiken voorgenomen invoer geconstateerd wordt door een schriftelijke verklaring van den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst (Artikel 2). Van eiken voorgenomen invoer van stoffen of gereedschappen als bovenbedoeld wordt schriftelijk mededeeling gedaan aan het tolkantoor van invoer. Die mededeeling bevat, onder aanbod van eede, de verklaring, dat de stoffen en gereedschappen uitsluitend bestemd zijn voor geneeskundig gebruik, zoomede een opgave van den aard en het gewicht van de in te voeren stof of van den aard en het aantal der in te voeren gereedschappen, en gaat vergezeld van de in het vorig artikel bedoelde verklaring (Artikel 3). Aan veeartsen is vergund het bezit, het in eigendom of in voorraad hebben, het vervoer, de bereiding of fabricatie en de verkoop van alle in artikel 1 vermelde stoffen en gereedschappen, 52 bestemd voor geneeskundig gebruik, met uitzondering van de middelen om het opiumgebruik af te wennen (Artikel 4). Veeartsen mogen de in artikel 1 bedoelde stoffen en gereedschappen alleen verkoopen aan andere veeartsen en aan apothekers en geneeskundigen (Artikel 5). De veeartsen houden een register aan, waaruit te allen tijde kan blijken hoe groot de restant voorraad is van elk der in artikel 1 bedoelde stoffen en gereedschappen, waarvoor het model door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel wordt vastgesteld (Artikel 7). De voorschriften der ordonnantie gelden niet ten aanzien van den invoer, het bezit, het in eigendom of voorraad hebben, het vervoer, de bereiding of fabricatie en den verkoop van opium en andere stoffen en gereedschappen bestemd voor geneeskundig gebruik door, ten behoeve van of van wege het Gouvernement, en zijn mede niet van toepassing op dienaren van het Gouvernement van ambtswege handelende (Artikel 10. IV. INLANDSCHE VEEARTSEN. Van deze beambten zijn thans twee categorieën in dienst. Van de oudere soort zijn er sechts enkelen meer over. Zij werden opgeleid op den voet van Staatsblad 1876 n? 348, d. w. z. door toevoeging als kweekeling-veearts aan een Gouv. veearts gedurende twee a drie jaar, waarna examen werd afgelegd. Daar van deze opleiding is afgezien, zijn van genoemd Staatsblad alleen nog van belang: Artikel 1, lett. e: dat aan de Inlandsche veeartsen wordt toegelegd eene bezoldiging van ƒ 35 's maands, met vierjaarlijksche verhoogingen van ƒ 5 's maands tot een maximum van ƒ 60 's maands (*); en Artikel 2, lett. b: dat de aanstelling en het ontslag der kweekeling-veeartsen en Inlandsche veeartsen, alsmede het aanwijzen van standplaatsen aan Inlandsche veeartsen zijn opgedragen aan den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid (thans: Landbouw, Nijverheid en Handel). De Directeur is mede bevoegd ressorten van Europeesche veeartsen door Inlandsche veeartsen te doen waarnemen; zie Stbl. 1902 n? 259 blz. 13. (*) De Inlandsche veearts te Pontianak geniet krachtens het Gouv. besluit van 10 December 1912 no. 22 een toelage van f 10 's maands wegens dure levenswijze. 53 Thans worden Inlandsche veeartsen gevormd aan de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg. Zie voor deze opleiding, voor de bezoldiging enz. blz. 62 vgl. Op beide categorieën van veeartsen zijn toepasselijk de volgende bepalingen. 1. Kostuum. Gouv. besluit van 25 Mei 1881 IP 11 (B ij b 1 a d IP 3688): Met aanvulling van de „Bepalingen voor kostumes van inlandsche hoofden en ambtenaren in de gouvernementslanden op Java en Madoera" (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië IP 2308, 2410 en 2841), aan de inlandsche veeartsen toe te staan het dragen van het kostuum, onder anderen voor de doctors-djawa vastgesteld. 2. Rang en staatsie. Gouv. besluit van 13 Maart 1893 IP 3 (Staatsblad £P 88): Te bepalen dat de Inlandsche veeartsen in NederlandschIndië den rang zullen hebben en mitsdien de staatsie en het gevolg mogen voeren, welke voor de dokters djawa zijn of nader zullen worden vastgesteld. 3. Vergoeding van reis- en verblijfkosten bij behandeling in het Instituut Pasteur. (Zie blz. 39). 4. Reis- en verblijfkosten. Van toepassing is het Reglement op de reis-, verblijf-entransportkostenvan hetlnlandsch personeel bij den burgerlijken geneeskundigen en vétérinairen dienst, vastgesteld bij het Gouv. besl. van 4 Juli 1882 IP 40 (Stbl. EP 187) en gewijzigd bij Stbl. 1900 IP 274 en 1901 IP 357: Art. 1. Aan döctors-djawa, kweekelingen van de school tot opleiding van Inlandsche geneeskundigen, vaccinateurs, hnlp- en élèvevaccinateurs, Inlandsche veeartsen, kweekeling-veeartsen en mantri's voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst wordt bij 54 dienstreizen, die zich verder uitstrekken dan tot eenen afstand van zes palen buiten hunne verblijf- of standplaats, toegekend: A. te land: bij reizen in commissie, eene tegemoetkoming voor transportkosten van ƒ 0.33 per paal aan doctors-djawa, vaccinateurs, hulpvaccinateurs en Inlandsche veeartsen, en van ƒ 0.20 per paal aan kweekelingen der school tot opleiding van Inlandsche geneeskundigen, élève-vaccinateurs, kweekeling-veeartsen en mantri's bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst; bij reizen ter bereiking der bestemming, zooals bij overplaatsing of eerste aanstelling, worden de boven vastgestelde bedragen respectievelijk verhoogd: voor ongehuwden tot ƒ 0.36 en ƒ 0.23; „ gehuwden „ „ 0.42 „ „ 0.26; B. te water (waaronder begrepen alle reizen op rivieren, binnenwateren en over zee): bij reizen in commissie, vrij transport voor zich zeiven, en bij reizen ter bereiking der bestemming ook voor hun wettig gezin, aan doctors-djawa, vaccinateurs, hulpvaccinateurs en Inlandsche veeartsen als passagiers der tweede klasse, en aan kweekelingen der school tot opleiding van Inlandsche geneeskundigen, élèvevaccinateurs, kweekeling-veeartsen en mantri's bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst als passagiers der derde klasse; danwel, zoo zij zelf in de noodige transportmiddelen voorzien, eene tegemoetkoming, die het bij tarief of door gebruik vastgestelde bedrag voor prauwhuur niet overschrijdt, hetgeen telkens door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur op de declaratie gecertificeerd wordt (*). Gouv. besluit van 6 October 1907 11' 9 (Bijblad n? 6756): Krachtens artikel 10 van het Reglement op de reis-, verblijf- en transportkosten van het Inlandsche personeel bij den burgerlijken geneeskundigen en vétérinairen dienst (Staatsblad 1882 II? 187, 1900 11? 274 en 1901 D? 357), met afwijking van artikel 1 van dat reglement te bepalen, dat de in de afdeeling Krawang der residentie Batavia geplaatste (*) Aldus luidt dit artikel ingevolge Stbl. 1900 no. 274. 55 mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst bij «ommissiereizen transportkosten in rekening mag brengen tot het bij dat artikel voor Inlandsche veeartsen vastgestelde bedrag. Art. 2. Bij reizen te land langs wegen, waarvoor geene afstandswijzera •zijn aangenomen, wordt het aantal afgelegde palen telkens door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur op de declaratie bekend gesteld, waarbij voor wegen, op welke de afstanden niet in palen zijn aangeduid, tot maatstaf wordt genomen dat een afstand, die, gewoonlijk te voet in één uur wordt afgelegd, gelijk -aan drie palen is. Voorts is nog bij reizen te land van toepassing het reglement op het reizen langs spoorwegen bedoeld bij Stbl. 1872 Il! 77, aangevuld bij Stbl. 1873 IP 166; zullende, zoo van dit middel van vervoer wordt gebruik gemaakt, de in art. 1 genoemde personen worden overgevoerd als reizigers in rijtuigen der 3de klasse, met dien verstande evenwel, dat hun de kosten van vervoer van bedienden en bagage niet worden vergoed. Art. 3. Daar waar door het Gouvernement overeenkomsten zijn of mochten worden getroffen met aannemers voor het vervoer van Gouvernements reizigers en hunne bagage, wordt door de in art. 1 genoemde personen, voor zooveel zij vallen in de termen van s maands voor de leerlingen van het 3*> en é*° studiejaar, die voldoen aan de voorwaarden van ijver en goed gedrag. 4. De cursus duurt 4 jaren. Het schooljaar vangt aan omstreeks een week na de poeasa en eindigt enkele dagen vóór het begin der volgende poeasa. 5. Er zijn twee vacanties, elk van ongeveer een maand, de eerste samenvallende met de poeasa, de tweede omstreeks'het midden van het schooljaar. 6. Aan het einde van elk studiejaar wordt een overgangsexamen afgenomen, om te beoordeelen welke leerlingen tot een hoogere klasse kunnen bevorderd worden. Eenmaal per jaar wordt den leerlingen der 4d* klasse gelegenheid gegeven het eindexamen af te leggen. Aan hen, die met goed gevolg dit examen afleggen, wordt het diploma van Inlandsch veearts uitgereikt. 7. Zij, die in het bezit zijn van dit diploma, worden door dien Directeur van Landbouw tot Inlandsch veearts benoemd op een bezoldiging van ƒ 75.— 's maands met drie driejaarlijksche verhooging van ƒ 25.— 's maands (1). 8. De leerlingen genieten vergoeding van reiskosten voor eén reis van de plaats hunner inwoning naar Buitenzorg en terug. Gedurende de vacantie mogen de leerlingen der eerste drie studiejaren zich op eigen kosten naar hunne familie begeven, mits zorg dragende, dat zij bij den aanvang der lessen weer tegenwoordig zijn. Sekolah Dokter Chewan Boemi-poetra di Buitenzorg. Tiap-tiap taoen didalam sekolah Dokter Chewan ada tempat boeat terima moerid baroe 8, jaitoe boeat orang-orang moeda bangsa Boemi-poetra jang oemoernja sebaik-baiknja belom lebih dari 20 taoen dan menoeroet peratoeran boleh diterima. Djikalau jang minta lebih dari 8 orang maka dipilih diantara mareka itoe menoeroet pengadjaran jang soedah diterima olehiija. i1) Thans f 100 met 4 verhoogingen van f 25 om de 3 jaar. 72 PERDJANDJIAN SOEPAJA DAPAT DITERIMA. 1. Orang minta diterima haroes mempoenjai kepandaian behasa Bejanda jang sampoerna dan lainnja, tjoekoep bagi menerima pengadjarannja dengan nioedah. Pengadjaran itoe dalem 2 taoen jang pertama diterimakan bersama-sama moerid sekola. Tani (Landbouwschool). Jang boleh diterima jaitoe orang moeda jang mempoenjair a. diploma jang menerangkan bahwa jang poenja soedah naik dari klas 3 ka klas 4 dari sekolah H. B. S. jang 5 taoen atau diploma tanda tamat beladjar dari sekolah H. B. S. jang 3 taoen; b. diploma le atau 2? afdeeling dari Opleidingsschool boeat priaji Boemi-Poetra atau diploma tanda tamat beladjar dart sekolah boeat anak-anak Pegawai di Tondano; c. diploma dari Kweekschool jang soedah memakei behasa Belanda; d. kepandaian jang boleh disamakan dengan a, b, atau c. 2. Dalem soerat permintaan haroes diseboetkan oemoer si peminta, nama dan pangkat bapanja dan lagi soerat permintaan itoe haroes diserta: a. diploma atau soerat keterangan lainnja jang menjeboetkan pengadjaran jang soedah diterima olehnja; 6. keterangan dari Dokter Belanda jang menerangkan kesechat- an badan goena bekerdja dibawah Gouvernement di Hindia Nederland, seperti terseboet dalem Staatsblad taoen 1904 n? 206. PENGADJARAN DAN DJADINJA. 1. Pengadjaran diterima dengan tiada membajar wang sekolah. 2. Kitab-kitab, perkakas toelis dan lain-lain perkakas jang dipakai dalem pengadjaran diberikan pertjoema (tiada membajar),. ketjoeali: microscoop, perkakas goena boeka bangkai dan perkakas potong. Perkakas-perkakas ini die pindjamken sampei sesoedahnja dibajar. Pembajaran itoe boleh ditjitjil atau sama sekali sesoedahnja djadi Dokter dibawah Gouvernement. 3. Djikalau kemiskinan mendjadikan sebab, menoeroet bagaimana timbangan Directeur Landbouw, moerid boleh dapat toelage ƒ 25 — seboelan. Bagi moerid klas 3 dan 4 toelage itoe 73 boleh ditambah djadi ƒ 30.— dan 35.— seboelan, djikalau moerid itoe radjin dan baik tabi'atnja. 4. Lamanja sekolah 4 taoen. Tiap-tiap taoen moelainja kirakira satoe minggoe sesoedahnja boelan Poeasa dan toetoepnja sekolah doea tiga hari sebelomnja boelan poeasa. 5. Dalem satoe taoen sekolah ditoetoep 2 kali, lamanja koerang lebih satoe boelan jaitoe Poeasa dan pada tengah-tengah taoen . 6. Pada achir tiap-tiap taoen diadakan oedjian akan memeriksa siapa jang boleh dinaikkan pangkatnja. Tiap-tiap taoen diadakan djoega bagi moerid klas 4. Siapa jang dianggep tjoekoep kepandaiannja dalem oedjian itoe diberi diploma Inlandsch Veearts. 7. Siapa jang poen ja itoe diploma didjadikan Inlandsch Veearts oleh Directeur Landbouw dengan gadjih ƒ 75.— seboelannja dan tiap-tiap 3 taoen ditambah ƒ 25.— seboelan hingga tiga kali i1). 8. Moerid-moerid mempoenjai hak gantian bekal boeat satoe kali poenja pergi dari tempat kediamannja ka Buitenzorg. Pada waktoenja sekolah ditoetoep moerid-moerid dari klas1, 2 dan 3 boleh poelang karoemah orang toewanja atau sanaksaudaranja dengan ongkost sendiri, tetapi sebelom sekolah diboeka lagi, haroes kembali akan menerima pengadjaran. 12. Stationnaire kliniek behoorende bij de school. a. Gouv. besluit van 5 April 1909 11! 8: Te bepalen, dat voor voeding en verpleging van dieren, opgenomen in de stationnaire kliniek van den cursus tot opleiding van Inlandsche veeartsen (thans: Inlandsche veeartsenschool) te Buitenzorg, door de eigenaren der dieren, voor zoover zij naar het oordeel van den Directeur van Landbouw geacht kunnen worden daartoe in staat te zijn, eene vergoeding zal worden betaald volgens een door dien Departementschef vast te stellen tarief. b. Besluit van den Directeur van Landbouw van 13 April 1909 n" 2771: Vast te stellen het volgend: (') Sekarang f 100 seboelannja tiap-tiap 3 taoen ditambah ƒ25 seboelan* hingga 4 kali. 74 Tarief voor de berekening der kosten voor voeding en verpleging van dieren, opgenomen in de stationnaire kliniek van den cursus tot opleiding van Inlandsche veeartsen te Buiten¬ zorg: Voor een groot paard 50 cent per dag. Voor een klein paard 40 „ „ „ Voor een rund 40 „ „ „ Voor een buffel 25 „ „ „ Voor een kalf, geit of schaap 10 „ „ „ Voor een grooten hond 20 „ „ „ Voor een kleinen hond 15 „ „ ,, Indien speciale voeding voor een patiënt noodzakelijk mocht ■zijn, worden de kosten hiervan extra in rekening gebracht. c. Gouv. besluit van 23 Maart 1910 n? 45: Bij wijze van tijdelijken maatregel te bepalen, dat zieke huis-dieren, bestemd om te worden opgenomen in de aan den cursus tot opleiding van Inlandsche veeartsen te Buitenzorg verbonden veeartsenijkundige kliniek, van de woonplaats van de eigenaren naar Buitenzorg en terug, voor rekening van den Lande leunen worden vervoerd, voor zoover dat vervoer per spoor moet .geschieden. d. Schrijven van den Directeur van Landbouw aan de Residenten van Bantam, Batavia en de Preanger Regentschappen dd. 12 Mei 1910 11! 4384: Hoewel de behandeling van zieke huisdieren in de aan den -cursus tot opleiding van Inlandsche veeartsen alhier verbonden cliniek kosteloos geschiedt en aan on- en minvermogenden zelfs geen kosten voor voeding en verpleging der in de stationnaire cliniek opgenomen dieren in rekening worden gebracht, heeft Tiet aantal dieren, dat ter behandeling wordt aangeboden, niet dien omvang aangenomen als in het belang van het onderwijs noodzakelijk is. Ten einde hieraan tegemoet te komen is door de Regeering bij wijze van tijdelijken maatregel bepaald, dat zieke huisdieren, bestemd om te worden opgenomen in bedoelde cliniek, van de woonplaats van den eigenaar naar Buitenzorg en terug, voor rekening van den Lande kunnen worden vervoerd, voor zoover «dat vervoer per spoor moet geschieden. 75 Ik heb de eer TJHEdG. te verzoeken aan dezen maatregel zooveel mogelijk algemeene bekendheid te willen geven, zoowel door verspreiding van de tot een aantal van exemplaren hierbij aangeboden bekendmaking als door bespreking op de koempoelans der verschillende bestuursambtenaren. Gaarne zag ik voorts dat den bestuursambtenaren en Gouvernements veeartsen in Uw gewest door UHEdG. werd opgedragen de opzending van zieke huisdieren naar de cliniek zooveel mogelijk te bevorderen en daarbij voor zooveel noodig hulp te verleenen. Ten einde te kunnen controleeren dat van de gelegenheid tot vrij vervoer geen misbruik wordt gemaakt zal het gewenscht zijn dat de Chef van het veeartsenijkundig laboratorium, die met de leiding van het onderwijs aan den cursus belast is, van elke opzending van dieren naar de cliniek bericht wordt gezonden. Dëngën ini Kandjëng Toewan Directeur Tëtanen mëmbri tahoe, djikaloe ada binatang piharaan sakit, maka bolehlah jang poenja kirimkën binatang itoe ka Bogor akën diobati di roemah-sakit chewan di sëkola doktor-chewan di Bogor. Prihal diobatnja sëkalian dëngën obatnja, jang poenja binatang tiada oesah bajar apa2. Hanja jang misti diganti ongkosnja, ja itoe tiada lain mëlainken ongkos mërawati dan makannja binatang sakit itoe sahadja, mënoeroet pratelaan di bawah ini. Djikaloe jang poenja binatang orang mëlarat atawa koerang mampoeh, maka prihal ongkos mërawati dan makannja binatang sakit djoega tida oesah diganti apa2. Pratelaan prihal itoengan ongkosnja makan dan mërawati binatang jang diobati di roemah-sakit-chewan di sëkola doktor- chewan di Bogor. Koeda bësar saekor sahari ƒ o.50 këtjil „ „ 0 40 sampi (lëmboe) „ | q 4q kërbo „ • „ ' q 25 anak sapi (pëdet), anak kërbo (eneng, goedel), kambing atawa kambing gembel (domba, biribiri) saekor „ 0.10 andjing bësar saekor 020 këtJfl « " 0.15 76 Djikaloe binatang sakit itoe oleh kërna pënjakitnja përloe dikasih makan lain dari pada makanan bijasa, maka ongkosnja makanan itoe misti diganti oleh jang poenja. Ongkosnja tambangan kreta api mëmbawa binatang sakit dari tëmpat tinggalnja jang poenja ka Bogor poelang-pëgi ditanggoeng oleh Kandjëng Goebërnëment. Adapoen jang poenja binatang itoe taboleh-tida misti soeroeh antër binatangnja dibawa ka Bogor dan diambil poela dari Bogor. Prihal menoempang kreta api dëngën ongkos Kandjëng Goebërnëment misti dëngën soerat idin dari Toewan Doktor Chewan bawah tëmpat tinggalnja jang poenja binatang atawa dëngën soerat idin dari Pamarentah nëgri. II. OPLEIDING VAN MANTRI'S. 1. Instelling van een cursus te Buitenzorg. Artikel 1 van het Gouv. besl. van 23 Maart 1911 n! 4, zooals dat is gewijzigd bij artikel 1 van het Gouv. besluit van 15 Februari 1913 n? 37: Bij wijze van tijdelijken maatregel te bepalen als volgt: I. Te Buitenzorg wordt opgericht een cursus voor de opleiding van Inlanders, bestemd om te worden werkzaamgesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of als keurmeester van slachtvee en vleesch; II. Het onderwijs aan dien cursus zal worden gegeven door drie door den Directeur van Landbouw aan te wijzen veeartsenijkundige landsdienaren, die daarvoor ieder een door dien Departementschef te bepalen toelage van hoogstens ƒ 75.— (vijf en zeventig gulden) 's maand» uit 's Lands kas zullen genieten; III. Een reglement en een leerplan voor den cursus zullen worden vastgesteld door den Directeur van Landbouw; IV. De duur van eiken cursus wordt gesteld op hoogstens vier maanden; V. Aan de leerlingen van den cursus kan zoo noodig, ter beoordeeling van den Directeur van Landbouw, gedurende 77 den tijd, dat zij de lessen volgen, eene toelage voor levensonderhoud worden toegekend van ƒ 10.— (tien gulden) 's maands; VI. Voor leermiddelen enz. kan worden beschikt over eene som van ƒ 10.— (tien gulden) per leerling; VII. Personen, bestemd om te worden aangesteld als keurmeester van slachtvee en vleesch binnen het ressort van een Localen Baad worden niet tot den cursus toegelaten, dan nadat door den betrokken raad' de kosten hunner opleiding tot een door den Directeur van Landbouw vast te stellen bedrag in 's Lands kas zijn gestort, zullende voor het geval de betrokkene den cursus vóór den afloop daarvan verlaat, door genoemden Departementschef een door hem te bepalen evenredig gedeelte der gestorte kosten kunnen worden gerestitueerd; VIII. Aan de personen, bestemd om te worden werkzaamgesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, wordt toegekend het recht om voor de reis naar Buitenzorg en, wanneer zij buiten eigen toedoen den cursus moeten verlaten, voor de reis van Buitenzorg naar hunne woonplaatsen terug te declareeren op den voet van de voor de mantri's bij dien dienst bestaande bepalingen (*). 2. Opleiding van keurmeesters voor Locale Raden. Schrijven van den Directeur van Landbouw a'an de Voorzitters der Locale Baden dd. 8 April 1911 li? 3435. Bij het TJ bekend Gouvernements besluit van 23 Maart jl. n; 4 is de gelegenheid geopend om Inlanders bestemd om te worden benoemd tot keurmeester van slachtvee en vleesch voor •die functie te doen opleiden. Gaarne vernam ik van >UHEdG. 0j ^e ^0Qp ^ voorgezeten Baad van die gelegenheid wenscht gebruik te maken om een of meer personen te doen opleiden. Vereischt wordt voldoende kennis van het Hollandsen om het in die taal te geven onderwijs te kunnen volgen. (') Aldus luidt deze § ingevolge artikel 1 van het Gouv. besl. van 15 ITebruari 1913 N°. 37. 78 De kosten der opleiding bedragen, als een cursus compleet is,, wat in den eersten tijd altijd wel het geval zal zijn, ƒ 140 per leerling voor den geheelen cursus. Daar het in de bedoeling ligt den eersten cursus op 1 Mei a,s. te doen aanvangen houd ik mij voor een spoedig bericht gaarne aanbevolen. 3. Reglement en leerplan voor den cursus. Besluit van den Directeur van Landbouw van 27 Mei 1911 11' 4961, zooals dat is gewijzigd bij diens besluit van 11 Februari 1913 II5 1570: REGLEMENT voor den cursus tot opleiding van Inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of als keurmeester van slachtvee en vleesch. Artikel 1. Aan den cursus wordt onderwijs gegeven in de volgende vakken: a. bouw en verrichtingen van het normale dier; 6. veeteelt; c. ziekteleer van het vee; d. vee- en vleeschkeuring; e. veeartsenijkundig staatstoezicht en veeartsenijkundig politie. Artikel 2. (1) Leider van den cursus is de Directeur der Inlandsche veeartsenschool. (2) De leider zorgt voor de uitvoering van het door den Directeur van Landbouw vastgestelde leerplan. (3) Hij stelt een rooster van lesuren vast, dat echter vooraf door hem aan de goedkeuring van den Directeur van Landbouw moet worden onderworpen. !i ' " (4) Hij zorgt voor de aanschaffing van de benoodigde leermiddelen, dient maandelijks een staat in van de toelagen, toekomende aan de met het geven van onderwijs aan den cursus 79 belaste veeartsenijkundige landsdienaren, en van de aan de daarvoor in aanmerking komende leerlingen uit te betalen toelagen voor levensonderhoud, en neemt verder de maatregelen, dan wel doet de voorstellen, die hij in het belang van den goeden gang van zaken bij den cursus noodig acht. Artikel 3. De met het geven van onderwijs aan den cursus belaste veeartsenijkundige landsdienaren gedragen zich daarbij naar de ter zake vastgestelde voorschriften en de hun door den leider gegeven wordende aanwijzingen. Artikel 4. (1) Tot den cursus kunnen alleen worden toegelaten Inlanders, die den leeftijd hebben bereikt van omstreeks 20 jaren, lichamelijk goed ontwikkeld zijn, van goed zedelijk gedrag zijn en voldoende kennis hebben van de Hollandsche taal om het onderwijs te kunnen volgen. (2) Omtrent de toelating beslist de Directeur van Landbouw. Artikel 5. (1) Na afloop van eiken cursus wordt van de leerlingen een openbaar examen afgenomen. (2) Aan hen, die het geheele examen of een gedeelte, nl. dat in de vakken a, b, c en e, dan wel in het vak d met voldoenden uitslag hebben afgelegd, wordt tegen betaling van het verschuldigd zegelgeld ad ƒ 1.50 (één gulden vijftig cent), een diploma uitgereikt volgens het aan dit reglement gehecht model (*). Artikel 6. (1) Het in artikel 5 bedoelde examen wordt afgenomen door eene commissie bestaande uit: (i. den leider van den cursus, b. de met het geven van onderwijs aan den cursus belaste veeartsenijkundige landsdienaren, (') Aldus luidt dit artikel ingevolge het besluit van den Directeur van L. N. H. van 11 Februari 1913 N". 1570. 80 •e. den Inspecteur, Chef van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of een door dezen aan te wijzen Adjunct-Inspecteur van dien dienst. (2) De Voorzitter van de in de vorige alinea bedoelde commissie is de leider van den cursus, terwijl een secretaris door •de commissie uit haar midden wordt aangewezen. Artikel 7. Tot het afleggen van het in artikel 5 bedoelde examen kunnen ook worden toegelaten personen, die den cursus niet of niet geheel hebben gevolgd, indien zij overigens, ter beoordeeling van den Directeur van Landbouw, aan de gestelde eischen voldoen. Artikel 8. Dit reglement wordt geacht in werking te zijn getreden op 15 Mei 1911. LEERPLAN voor den cursus tot opleiding van Inlanders, bestemd om te worden werkzaam gesteld als mantri bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst of als keurmeester van slachtvee en vleesch. Bouw en verrichtingen van het normale dier. a. Beender- en gewrichtsleer. 6. Spierteer en werking der spieren, wat betreft de groote spiergroepen, c. Ingewandsleer, spijsverteering en ademhaling. ■4. Bloed, bloedsomloop, hart en de groote vaten, e. Lymphklieren en Lymphvatenstelsel. ƒ. Eenige kennis van hersenen, ruggemerg, zenuwen en zintuigen. g. Urine- en geslachtsorganen. h. Huid en Slijmvliezen. Veeteelt. : J Eerstelijk: Ten vervolge van artikel 2 van het besluit van 6 Mei 1905 B! 19 (Bijblad fl* 6251) de Hoofden der Depar- P) Zie blz. 115. 118 tementen van Algemeen Bestuur te machtigen om, ieder voor zooveel hem aangaat, tot diensten of inrichtingen onder zijn Departement behoorende afgekeurde, voor alle verdere diensten ongeschikte dieren, voor zoover zij bij het Veeartsenijkundig Laboratorium te Buitenzorg nog zijn te benutten en zij niet uit hoofde van den aard hunner gebreken voor dadelijke afmaking in aanmerking komen, aan gemeld laboratorium in bruikleen af te staan, voor zoolang zij aldaar te benutten zijn; met uitnoodiging aan den Directeur van Landbouw om met betrekking tot de opzending dier afgekeurde dieren naar genoemd laboratorium de betrokkken autoriteiten van de noodige aanwijzingen te voorzien. Ten tweede: Machtiging te verleenen om: I. in eigendom aan den Lande toebehoorende afgekeurde paarden en muildieren, die voor aBe verdere diensten ongeschikt worden geacht en niet in aanmerking komen voor den in artikel 1 van dit besluit bedoelden afstand in bruikleen aan het Veeartsenijkundig Laboratorium te Buitenzorg, te doen afmaken en de cadavers dier dieren, voor zoover het tot het leger behoorende paarden of muildieren betreft, of het vleesch voor de consumptie wordt afgekeurd, volgens de ter zake bestaande voorschriften door de zorg van de plaatselijke politie te doen begraven en de overige ondershands te doen verkoopen; II. in eigendom aan den Lande toebehoorende afgekeurde karbouwen en runderen, die voor alle verdere diensten ongeschikt worden geacht, en niet in aanmerking komen voor den in artikel 1 van dit besluit bedoelden afstand in bruikleen aan het Veeartsenijkundig Laboratorium te Buitenzorg, pubUek of ondershands als slachtvee te doen verkoopen, dan wel, indien zij daarvoor niet geschikt zijn, te doen afmaken en volgens de ter zake bestaande voorschriften van de plaatselijke politie te doen begraven, zullende in het eerstbedoeld geval er voor dienen te worden gewaakt, dat de dieren werkelijk worden geslacht; met bepaling, dat de kosten, verbonden aan het begraven van de sub I en II bedoelde cadavers, zuBen worden verrekend met het betrokken Departement. 119 6. Missive van den Directeur van Landbouw aan de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur (except Marine) van 20 December 1910 B! 11740: Aan het slot van artikel 1 van het U bekende Gouvernementsbesluit van 29 October jl. B! 31 is mij opgedragen om met betrekking tot de opzending van de in dat artikel bedoelde dieren ;aan het veeartsenijkundig laboratorium alhier de betrokken -autoriteiten van de noodige aanwijzingen te voorzien. Met het oog op de transportkosten zal de getroffen regeling wel tot Java dienen te worden beperkt. De zaak zou naar het mij voorkomt het eenvoudigst zijn te regelen als volgt: Nadat een dier afgekeurd is, wordt hiervan door den betrokken beheerder onder opgave van soort, leeftijd en gebreken van het dier en, indien het een paard betreft, van de hoogte daarvan, rechtstreeks mededeeling gedaan aan den Chef van het veeartsenijkundig laboratorium alhier, die naar omstandigheden verzoekt het dier op te zenden of mededeelt, dat hij het niet gebruiken kan. In het eerste geval wordt het dier dadelijk aan iet laboratorium toegezonden en van den datum van afzending «nz. mededeebng gedaan aan den Chef dier inrichting. Voor het geval TJHEG.(TJE.) zich met het vorenstaande kan vereenigen, heb ik de eer U te verzoeken om voor zooveel Uw Departement aangaat ter zake de noodige bevelen te willen geven. Van hetgeen door U in deze wordt gedaan zal ik gaarne bericht ontvangen. Tegen deze regeling zijn geen bedenkingen ingebracht. D. VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT EN VEEARTSENIJKUNDIGE POLITIE. 1. Reglement op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie in N. L Ordonnantie van 13 Augustus 1912 (Staatsblad n! 432), zooals die is aangevuld bij de ordonnantie van 1 Maart 1913 (Staatsblad II? 268): Met buitenwerkingstelHng van de ordonnantiën van 28 Mei 1878 (Staatsblad IP 163), 9 November 1892 (Staatsblad EP 240), 20 April 1893 (Staatsblad IP 110), 11 Januari 1897 (Staatsblad D* 26), 24 April 1897 (Staatsblad N°s 120 en 121), 28 December 1901 (Staatblad IP 483), 20 Januari 1902 (Staatsblad EP 67), 3 October 1903 (Staatsblad IP 344), 12 November 1903 (Staatsblad IP 384), 9 Februari 1904 (Staatsblad IP 127), 2 October 1906 (Staatsblad Tl' 424) en 8 Februari 1908 (Staatsblad IP 127), zooals die zijn gewijzigd en aangevuld, van de besluiten van 9 November 1892 EP 12 (Staatsblad IP 241), 12 November 1903 El? 11 (Staatsblad EL' 385), 25 Maart 1905 EP 5 (Staatsblad IP 224) en 8 April 1908 IP 9 (Staatsblad EP 317) en verder van alle daarmede strijdende bepalingen vast te stellen het volgende: REGLEMENT op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indië. EERSTE AFDEELING. Veeartsen ij kundig Staatstoezicht. Artikel 1. Het veeartsenijkundig staatstoezicht in Nederlandsch-Indië omvat: o. het onderzoek naar den gezondheidstoestand'van den veestapel en den toestand van den veestapel in het algemeen, zoo- 121 mede, waar noodig, de aanwijzing van de middelen ter verbetering en de bevordering van de toepassing dier middelen; 6. de handhaving der verordeningen en regelingen in het belang van den gezondheidstoestand van den veestapel vastgesteld. Artikel 2. Het veeartsenijkundig staatstoezicht is onder de algemeene leiding van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel opgedragen aan de ambtenaren van den burgerlijken, veeartsenijkundigen dienst en aan de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur. TWEEDE AFDEELING. Veeartsenijkundige Politie. (Bescherming van den veestapel tegen besmettelijke ziekten). § 1. Wering van besmettelijke veeziekten uit het buitenland en voorkoming van het overbrengen van zoodanige ziekten bij vervoer van vee over zee binnen Nederlandsch-Indië. Artikel 3. (1) De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, indien Hij zulkster voorkóming van het overbrengen van besmettelijke veeziekten wenscheUjk acht, den invoer van vee en van zaken, die van vee afkomstig zijn, zooals haar, wol, beenderen, huiden horens versch en gedroogd vleesch, zoomede hooi en stroo, voor veevoerder bestemd, uit landen of streken buiten NederlandsenIndië voor het geheele grondgebied van Nederlandsch-Indië of voor een gedeelte daarvan tijdelijk te verbieden of aan zoodanige beperkende bepalingen te onderwerpen als Hem geraden voorkomen. m M?6 StaaSb1lad *912 B? 433 en ff 120 hierachter. (2) Met vee mt landen of streken buiten Nederlandsch-Indiö van waar krachtens het bepaalde bij de vorige alinea de invoer" van vee in Nederlandseh-Indie of in een gedeelte daarvan tijde- 122 lijk verboden is, wordt voor de toepassing van deze ordonnantie gelijk gesteld: a. vee, dat in de laatste dertig dagen in bedoelde landen of streken aan land is geweest; *. vee, dat er tegelijk mede wordt aangevoerd of er gedurende de reis mede aan boord van hetzelfde schip is geweest. Ook voor zelfbesturende landschappen -bezit de Regeering de bevoegdheid den in-, uit- en doorvoer van vee te reglementeeren. Zie onderstaande: Missive van den lBten Gouvernement s-Secretaris van 27 Februari 1902 II5 727 (gericht aam den Directeur van Binnenlandsch Bestuur). Met referte aan Uwe missive van 11 Mei 1901 B! 2566 heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal, UHEdG. mede te deelen, dat de Regeering van oordeel is, ook zonder dat de politieke contracten daaromtrent eene uitdrukkelijke bepaling inhouden, de bevoegdheid te bezitten den in-, uit- en doorvoer van vee in de zelfbesturende landschappen te beperken en te reglementeeren, wanneer de algemeene belangen van Nederlandsch-Indië dit wenschelijk maken. Waar de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in hunne ter zake aan UHEdG. uitgebrachte adviezen deze bevoegdheid ontkennen, hebben zij, naar de meening van den GouverneurGeneraal de politieke contracten te zeer beschouwd als de uitsluitende bronnen voor de beoordeeling der staatkundige verhouding en vergeten, dat ook buiten de détail-bepalingen dier stukken om, de Regeering zekere rechten ontleent aan Hare, eveneens in die contracten erkende Opperheerschappij. Is het dus niet noodig suppletoire overeenkomsten te sluiten om aan het Gouvernement de bevoegdheid te verzekeren, den in-, uit- en doorvoer van vee te regelen, de vraag of het voor, de goede handhaving van de daartoe strekkende voorschriften noodig is contractbepalingen in het leven te roepen, behoeft naar het oordeel van den Landvoogd eerst een punt van overweging uit te maken, wanneer en voorzoover van onvoldoende medewerking der Inlandsche bestuurders in dit opzicht gebleken mocht zijn, hetgeen tot dusver, te oordeelen naar de door UHEdG. overgelegde adviezen, niet het geval is. Artikel 4. (1) Schepen, die vee of andere zaken aan boord hebben, waarvan de invoer in Nederlandsch-Indië of in een gedeelte daarvan krachtens het bepaalde bij artikel 3, alinea 1, door den Gouverneur-Generaal verboden is, worden in het gebied, waarvoor het verbod geldt, alleen toegelaten in de havens of op de reeden van 123 plaatsen waar een deskundige gevestigd is. Zij mogen geenerlei gemeenschap met den wal hebben, dan nadat al het aan boord aanwezige vee, ook voor zoover het niet afkomstig is uit landen of streken van waar de invoer van vee verboden is, door den deskundige gekeurd en vrij van besmettelijke ziekte bevonden is. Zie voor de verklaring, wie als deskundigen worden aangemerkt, art. 34 van deze ordonnantie. (2) Op oorlogsschepen, die geen ander vee aan boord hebben dan slachtvee, bestemd voor scheepsgebruik, is het bepaalde bij de vorige alinea niet van toepassing, mits door een aan boord zijnd geneesheer aan de autoriteit, die over de haven of reede het rechtstreeksch gezag uitoefent, wordt verklaard, dat de aan boord aanwezige dieren vrij van besmettelijke ziekte zijn. (3) In de havens of op de reeden mogen vee en zaken, waarvan de invoer ter plaatse krachtens artikel 3, alinea 1, verboden is, niet buiten het schip worden gebracht dan alleen ter overscheping, welke overscheping geheel te water moet geschieden. Artikel 5. (1) De bij artikel 4, alinea 1, bedoelde schepen, die in het gebied, waarvoor het verbod van invoer geldt, worden aangetroffen in de haven of op de reede van een plaats, waar geen deskundige gevestigd is, of aan boord waarvan bij de voorgeschreven keuring eene besmettelijke veeziekte wordt geconstateerd, moeten op eerste aanzegging van de autoriteit, die over de haven of reede het rechtstreeksch gezag uitoefent, onmiddellijk zich vandaar verwijderen. (2) Zij worden eerst weder in de haven of op de reede toegelaten nadat al het aan boord aanwezige vee is afgemaakt, de doode lichamen op den bodem der zee zijn nedergelaten en schip en lading behoorlijk, overeenkomstig de daaromtrent bestaande voorschriften, ten overstaan van eene door het Hoofd van plaatselijk bestuur benoemde commissie zijn ontsmet. Een handleiding voor het desinfeeteeren van schepen is vastgesteld bij artikel 2 van het Gouv. besluit van 17 December 1895 li' 37. Zie hierachter. (3) De ontsmettingskosten komen ten laste van den eigenaar van het schip. 124 (4) Voor het afgemaakte vee wordt geen schadeloosstelling gegeven. (5) Ten aanzien van schepen die ernstige averij beloopen hebben of in nood verkeeren, kan door het Hoofd van plaatselijk, bestuur van het in dit artikel bepaalde worden afgeweken, zullende dan echter door hem zooveel doenlijk maatregelen moeten worden genomen om insleeping van besmettelijke veeziekten te voorkomen. Artikel 6. (1) Wanneer de gezagvoerder van een schip niet onmiddellijk gevolg geeft aan de aanzegging, bedoeld bij artikel 5, alinea 1, is of blijft alle gemeenschap met het schip verboden. (2) Het plaatselijk bestuur zorgt, dat hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan den gezagvoerder van het schip en dat de noodige maatregelen worden genomen tot handhaving van het verbod. Artikel 7. (1) Door den Gouverneur-Generaal worden aangewezen: o. de plaatsen in Nederlandsch-Indië, waar de invoer wordt toegelaten van vee dat over zee wordt aangevoerd van buiten Nederlandsch-Indië; 6. de plaatsen op Java en Madoera, waar vee van binnen Nederlandseh-Indië over zee mag worden ingevoerd; c. de plaatsen op Java en Madoera, waar vee over zee mag worden uitgevoerd; d. de gewesten, gedeelten van gewesten of plaatsen van de bezittingen buiten Java en Madoera, waar alle vee, dan wel bepaalde dieren of diersoorten, van binnen NederlandschIndië over zee mogen worden ingevoerd; e. de gewesten, gedeelten van gewesten of plaatsen van de bezittingen buiten Java en Madoera, waar alle vee, dan wel bepaalde dieren of diersoorten, over zee mogen worden uitgevoerd; met dien verstande, dat voor de aanwijzing bedoeld onder a uitsluitend en voor die bedoeld onder 6, c, d en e zooveel mogelijk, slechts in aanmerking komen plaatsen, waar een deskundige gevestigd is, of die, wegens hare 125 ligging ten opzichte van de standplaats van een deskundige, daarmede kunnen worden gelijk gesteld, en dat overigens daar, waar geen deskundige gevestigd is, de in- en uitvoer van vee zoodanig zullen worden beperkt als ter voorkoming van het overbrengen van besmettelijke veeziekten noodig wordt geacht. (2) De besluiten, strekkende tot uitvoering van het bepaalde m de vorige alinea, worden opgenomen in het Staatsblad van Néderlandsch-Indië. Zie Stbl. 1912 ff 434j hierachter. (3) Met vee, dat aangevoerd wordt van buiten NederlandschIndië wordt voor de toepassing van deze ordonnantie gelijk gesteld: * «. vee, dat in de laatste dertig dagen buiten Nederlandsch-Indië aan land is geweest; *• vee, dat er tegelijk mede wordt aangevoerd of er gedurende de reis mede aan boord van hetzelfde schip is geweest. Artikel 8. Voor andere dan de ingevolge artikel 7, alinea 1, aangewezen plaatsen of streken in Nederlandsch-Indië is invoer of uitvoer van vee, als daarbij bedoeld, verboden, behoudens dat de Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel in bijzondere gevallen en onder zoodanige voorwaarden als hem geraden zullen voorkomen, ook voor andere dan de daarvoor krachtens het bepaalde sub Mene, van gemelde alinea aangewezen plaatsen gedeelten van gewesten of gewesten in de bezittingen buiten Java en Madoera, in- of uitvoer van vee kan toestaan. Hiervan is gebruik gemaakt om den invoer van slachtvee voor de garnizoenen in de residentie Timor mogelijk te makenBesluit van den Directeur van Landbouw, 5 12425 6n andel Van 18 December 1912 Met ingang van 1 Januari 1913: a. enz.; b. vergunning te verleenen tot den invoer van slachtrunderen, afkomstig van Java, op de eüanden der residentie Timor daa? 611 bestemd voor de garnizoenen al- onder voorwaarde, dat de dieren vóór de inscheping zes dagen in quarantaine worden gehouden onder toezicht van tn^?0Tmeme?ts™rts °P de P^ats van inscheping en dat uit een schriftelijke verklaring van dien ambtenaar 126 welke met elke bezending slachtrunderen moet worden medegegeven, blijkt, dat de dieren vóór en na afloop vanbovenbedoelde quarantaine door hem vrij van eenige besmettelijke ziekte zijn bevonden. Artikel 9. (1) Behoudens het bepaalde bij de 2de en 3de alinea van dit artikel, moet vee vóór de ontscheping door den met den veeartsenijkundigen dienst in het betrokken ressort belasten deskundige of, bij ontstentenis, afwezen of verhindering van dezen, door een anderen daarvoor aangewezen deskundige worden gekeurd. (2) Wanneer op plaatsen, welke krachtens artikel 7, alinea L sub ft, c, d en e, voor den invoer van vee zijn aangewezen, geen deskundige gevestigd is, mag het vee, nadat voldaan is aan het bepaalde bij artikel 11, aldaar zonder keuring worden ontscheept en wordt het dadelijk tot het vrije verkeer toegelaten, dit laatste echter voorzoover Java en Madoera betreft alleen, ingeval het vee op de plaats van inscheping door een deskundige gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is en noch op de plaats, noch in de streek of streken van waar het vee afkomstig is, een besmettelijke veeziekte voorkomt, waarvoor het in te voeren vee vatbaar is, moetende het anders na de ontscheping worden gekeurd door een deskundige, die daartoe zoo mogelijk telegraphisch, door het Hoofd van plaatselijk bestuur zal worden ontboden. (3) Voor plaatsen, waar eene behoorlijk geïsoleerde quarantainegelegenheid aanwezig is, kan door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel vergunning worden verleend om de keuring van vee, afkomstig van binnen Nederlandsch-Indië, te doen geschieden na de ontscheping. Dezelfde vergunning kan door dien Departementschef worden verleend voor andere plaatsen, doch alleen ten opzichte van vee of bepaalde diersoorten, aangevoerd wordende uit streken van Nederlandsch-Indië, die voortdurend vrij zijn van alle besmettelijke veeziekten of van de besmettelijke veeziekten, waarvoor de betrokken diersoorten vatbaar zijn. Hieraan is uitvoering gegeven bij artikel 1 van het besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 28 December 1912 B! 12750, luidende: 127 Eerstelijk: Krachtens artikel 9 alinea 3 van de ordonnantie in Staatsblad 1912 n? 432 te bepalen: a. dat te Tandjong Priok, Soerabaja, Banjoewangi en Bela-wan (residentie Oostkust van Sumatra), alwaar eene behoorlijk geisoleerde quarantaine-gelegenheid aanwezig is, de keuring van vee, afkomstig van binnen NederlandschIndië, kan geschieden na de ontscheping; b. dat de eilanden behoorende tot de residentiën Bali en Lombok en Timor en Onderhoorigheden, met uitzondering van de eilanden Soembawa en Botti, worden beschouwd als te zijn vrij van besmettelijke veeziekten, kunnende mitsdien het vee, afkomstig van genoemde eilanden, worden gekeurd na de ontscheping, indien voldaan is aan het bepaalde bij artikel 11 alinea 1 sub a der ordonnantie in Staatsblad 1912 11? 432. Ten vervolge van deze beschikking is bij de besluiten van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van: a. 31 Januari 1913 B! 1175; k 16 April 1913 B! 4030; c. 6 Mei 1913 B? 4721; d. 26 Augustus 1913 B! 9109; bepaald, dat ook te: a. Pasoeroean, Probolinggo en Kaliboentoe, residentie Pasoeroean, b. Semarang, Pekalongan, Tegal en Panaroekan, c. Cheribon, d. ' Emmahaven, alwaar eveneens een behoorlijk geisoleerde quarantainegelegenheid aanwezig is, de keuring van vee, afkomstig van binnen Nederlandsch-Indië, kan geschieden na de ontscheping. (4) Vee, dat aan keuring onderworpen is, doch waarvan de entscheping is toegelaten vóórdat de keuring heeft plaats gehad, wordt gedurende den tijd tusschen de ontscheping en de keuring in quarantaine gesteld. (5) Keuring van vee geschiedt alleen tusschen zonsopgang en zonsondergang. Artikel 10. Dieren, die vatbaar zijn voor bepaalde door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen besmettelijke ziekten, worden in door dien Departementschef te bepalen gevallen en op de wijze als door hem voor zooveel noodig zal worden vastgesteld, na de keuring nog onderworpen aan een nader veeartsenijkundig onderzoek. 128 Hieraan is uitvoering gegeven bij artikel 2 van besluit van den Directeur van Landbouw, Nij verheid en Handel van 28 December 1912 ff 12750, zooals dat wordt gelezen ingevolge diens besluit van 30 Juli 1913 B? 8127: Krachtens artikel 10 van de ordonnantie in Staatsblad 1912 Il! 432 te bepalen, dat alle paarden, afkomstig van binnen Nederlandsch-Indië, uitgezonderd die, afkomstig van de residentie Timor en Onderhoorigheden, het eiland Soembawa niet inbegrepen, na de keuring nog zullen worden onderworpen aan een nader veeartsenijkundig onderzoek, overeenkomstig de bij het dezerzijdsch besluit van 16 Januari 1911 EL' 526 (*) gegeven voorschriften. Het boven bepaalde is niet van toepassing op de paarden, bedoeld bij artikel 31 der o r d le: Besluit van den Directeur van Landbouw, N ij verheid en Handel van 16 April 1913 B! 4029: Te bepalen, dat artikel 2 van het dezerzijdsch besluit van 28 December 1912 B! 12750, betreffende het onderwerpen aan een nader veeartsenijkundig onderzoek van alle paarden, afkomstig van binnen Nederlandsch-Indië, uitgezonderd die, afkomstig van het eiland Soemba, niet van toepassing is op de paarden, bedoeld bij artikel 31 alinea ï, van de ordonnantie in Staatsblad 1912 B! 432, zooals die alinea wordt gelezen ingevolge de ordonnantie in Staatsblad 1913 11? 268, wordende de beoordeeling van de noodzakelijkheid van een nader onderzoek van die paarden als bovenbedoeld overgelaten aan de militaire autoriteiten op de plaats van bestemming. Artikel 11. (1) Met betrekking tot het in te voeren vee moeten worden overgelegd: a. voor alle vee dat ter plaatse van ontscheping aan keuring is onderworpen: eene schriftelijke verklaring van het Hoofd van plaatselijk bestuur ter plaatse, waar de ontscheping moet geschieden, waaruit blijkt, dat te zijnen genoege door den invoerder de noodige waarborgen zijn verstrekt, dat de eventueel voor te schrijven quarantainemaatregelen met betrekking tot O Zie blz. 97. 129 het door hem in te voeren vee naar behooren kunnen worden ten uitvoer gelegd. Deze verklaring wordt niet vereischt voor plaatsen, waar van Gouvernementswege in de behoefte aan quarantainegelegenheid is voorzien; b. voor vee afkomstig van binnen Nederlandsch-Indië: 1°. indien ter plaatse van inscheping een deskundige gevestigd is of die plaats gelijk gesteld is met plaatsen, waar een deskundige gevestigd is, dan wel indien alleen vee wordt toegelaten, dat bij de inscheping gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is: eene schriftelijke verklaring van den met den veeartsenijkundigen dienst in het betrokken ressort belasten deskundige of, bij ontstentenis, afwezen of verhindering van dezen, van een anderen daarvoor aangewezen deskundige, dat de dieren vóór de inscheping gekeurd en vrij van besmettelijke ziekte en teken bevonden zijn, vermeldende tevens of op de plaats van inscheping en in de streek of streken, van waar het vee afkomstig is al dan niet eene besmettelijke veeziekte voorkomt, waarvoor het gekeurde vee vatbaar is; 2°. in andere dan de sub 1° bedoelde gevallen eene schriftelijke verklaring van den ter plaatse van inscheping met het dagelijksch bestuur belasten Europeeschen ambtenaar, dan wel bij ontstentenis van zoodanigen Europeeschen ambtenaar van den te dier plaatse gezagvoerenden Inlandschen bestuursambtenaar, vermeldende den datum van inscheping, het aantal en de soort der ingescheepte dieren en dat, voor zoover hem bekend, noch op die plaats, noch in de streek of streken van waar het vee afkomstig is, eene besmettelijke veeziekte heerscht. De afgifte van bedoelde verklaringen geschiedt kosteloos, voor vee, afkomstig van buiten Nederlandsch-Indië, behalve Nederland: 1°. eene schriftelijke verklaring van de plaatselijke autoriteit der streek, waaruit het vee afkomstig is, constateerende dat daar geen besmettelijke veeziekte heerscht of gedurende de laatste drie maanden vóór de inscheping geheerscht heeft, welke verklaring ingeval ter plaatse, waar het vee wordt ingescheept, een Nederlandsch consulair ambtenaar aanwezig is, door dezen voor haar inhoud moet zijn gewaarmerktVoorschriften. n 130 2°. eene door den gezagvoerder van het schip gewaarmerkte opgaaf, vermeldende het aantal en de soort der vervoerde dieren, de plaatsen van in- en ontscheping en de mutaties, die gedurende de reis onder het vee hebben plaats gehad door geboorte, sterfte of andere oorzaken. Voor de plaatsen, die gelijkgesteld worden met die, waar een deskundige gevestigd is (sub b, le) zie Staatsblad 1912: n! 435, hierachter. (2) De in de vorige alinea bedoelde bescheiden, voorzoover vereischt, moeten worden overhandigd: o. voor vee, dat aan boord wordt gekeurd aan den keurder,, zullende deze niet tot de keuring mogen overgaan alvorensdie bescheiden door hem ontvangen en in orde bevonden zijn; b. voor vee, waarvan de keuring na de ontscheping geschiedt of dat niet aan keuring onderworpen is, aan de autoriteit, die over de haven of reede het rechtstreeksch gezag uitoefent of, bij ontstentenis van zulk een autoriteit, aan den ter plaatse van ontscheping gezagvoerenden Inlandschen bestuursambtenaar, zullende door den betrokken ambtenaar geen vergunning tot de ontscheping mogen worden gegeven, alvorens die bescheiden door hem ontvangen en in orde bevonden zijnArtikel 12. (1) Indien: a. bij de keuring al het vee vrij van besmettelijke ziekte envan teken blijkt; 6, zich gedurende de reis geen naar het oordeel van den keurder verdachte sterfgevallen hebben voorgedaan en c. het aantal dieren overeenkomt met de in artikel 11, alinea 1. sub c, 2°, bedoelde opgaaf, mag, op vertoon van eene door den keurder kosteloos af te geven schriftelijke verklaring, tot de ontscheping wórdenovergegaan en wordt: 1°. vee, dat aangevoerd is van buiten Nederlandsch-Indië, met uitzondering van Nederland, in quarantaine gesteld, welke quarantaine wordt bepaald op twaalf dagen, verminderd met het aantal dagen, verloopen sedert den datum van inscheping van het laatst aan boord genomen vee, met dien verstande, dat vee, dat aan het bij artikel 10» 131 bedoeld nader veeartsenijkundig ondersoek onderworpen is, in elk geval in quarantaine blijft totdat dit ondersoek afgeloopen is; 2». vee, dat wordt aangevoerd uit Nederland dadelijk ten invoer toegelaten; Voor vee, aangevoerd uit Nederland zijn geen bijzondere voorwaarden gesteld, omdat bij den uitvoer van Staatswege, speciaal ten aanzien van tuberculose afdoende contröle wordt uitgeoefend. 3°. vee, afkomstig van binnen Nederlandsch-Indië dadelijk' tot het vrije verkeer toegelaten, met uitzondering van vee, dat krachtens het bepaalde bij artikel 10 aan een nader veeartsenijkundig onderzoek moet worden onderworpen, wordende dat vee voor den duur van dat onderzoek in quarantaine gesteld. (2) Wordt niet voldaan aan de onder & en 0 van alinea 1 bedoelde voorwaarden, dan wordt het vee twaalf dagen in quarantaine gehouden of, voor zooveel betreft vee, dat aan het in artikel 10 bedoeld nader veeartsenijkundig onderzoek onderworpen is, zooveel langer als voor dat onderzoek noodig is. Artikel 13. (1) Indien bij de keuring aan boord van een schip onder het aangebrachte vee veepest wordt geconstateerd, is de ontscheping van alle tot de lading behoorende dieren, voor zoover zij behooren tot de diersoorten, die voor deze ziekte vatbaar worden geacht, verboden. De overige dieren mogen eerst worden ontscheept nadat voldaan is aan het bepaalde bij artikel 14. Voor veepest worden vatbaar geacht alle herkauwende dieren en varkens; zie artikel 4, § 1, lett. B. van Stbl. 1912 B' 435 hierachter. (2) Wordt eenige andere besmettelijke ziekte dan wel de aanwezigheid van teken op het vee geconstateerd of zijn er onder de aangebrachte dieren, die verdacht worden aan eene besmettelijke ziekte te lijden, dan is alleen de ontscheping van de zieke en met teken behepte dieren verboden. De overige dieren mogen' dan: op vertoon van eene door den keurder kosteloos af te geven verklaring, worden ontscheept. Voor zoover zij behooren tot eene diersoort, die voor de 'betrekkelijke ziekte of voor besmetting door de aangetroffen teken vatbaar wordt geacht, worden zij voor den tijd van twaalf dagen of voor zooveel betreft dieren, die onderworpen zijn aan het in artikel 10 bedoelde nader onderzoek, zooveel langer als voor dat onderzoek noodig is, in quarantaine gesteld, terwijl op de overige van toepassing is het bepaalde bij artikel 12. Zie voor de definitie van verdacht vee artikel 36 van deze ordonnantie, (3) Wordt bij vee, waarvan ingevolge het bepaalde bij artikel 9 de keuring na de ontscheping plaats heeft, eene besmettelijke ziekte geconstateerd of worden er dieren onder aangetroffen, die verdacht worden aan zoodanige ziekte te lijden, dan is ten aanzien van dit vee van toepassing het bepaalde bij artikel 16. Indien bij de keuring teken worden aangetroffen moeten deze door of van wege den eigenaar worden verwijderd en verbrand. (4) Als gezond worden beschouwd de aanvankelijk met teken behepte dieren, nadat deze ten genoege van den keurder van teken gezuiverd zijn. Artikel 14. Ten aanzien van de schepen, waarop zich dieren bevinden, waarvan ingevolge het bepaalde bij artikel 13 de ontscheping verboden is, is van toepassing het bepaalde bij de artikelen 5 en 6, met dien verstande, dat ingeval van veepest al het aan boord aanwezige vee, voor zoover het behoort tot de diersoorten, die voor deze ziekte vatbaar worden geacht, en in alle andere gevallen alleen de zieke dieren moeten worden afgemaakt en dat in de laatstbedoelde gevallen vóór de verwijdering van het schip uit de haven of van de reede gelegenheid wordt gegeven tot ontscheping van het overige aan boord aanwezige vee. Artikel 15. Haar, wol, beenderen, huiden, horens en andere zaken, afkomstig van het in artikel 13, alinea 1 en 2, bedoelde zieke of met teken behepte vee, alsmede hooi en stroo, dat voor veevoerder aan boord bestemd was, mogen niet worden ontscheept. Overigens mogen zaken, die met bedoeld vee aan boord in aanraking zijn geweest, alleen dan worden ontscheept, indien zij ten genoege van den met de keuring belasten deskundige zijn ontsmet. 133 Artikel 16. (1) Wanneer onder het in quarantaine vertoevend vee veepest wordt geconstateerd, moet het tot dezelfde lading behoorende vee, voor zooveel betreft de diersoorten, die voor de ziekte vatbaar worden geacht onverwijld worden afgemaakt. (2) Wordt eenige andere besmettelijke ziekte, geconstateerd gedurende de quarantaine, dan wordt deze voor de dieren, die voor de betrekkelijke ziekte vatbaar worden geacht, verlengd tot 12 dagen na den dood of het herstel van het laatstaangetaste dier of, voor zooveel betreft dieren, die aan het in artikel 10 bedoeld onderzoek onderworpen zijn, tot na afloop van dat onderzoek. (3) Het in quarantaine gestorven of afgemaakte vee, de kralen of stallen, waarin dit vee* gestaan heeft en de zaken, die er mede in aanraking zijn geweest, worden begraven, verbrand of ontsmet op de wijze als is aangegeven in de bij artikel 35, alinea 2, bedoelde instructies. Artikel 17. (1) Voor zoover zulks niet van Gouvernementswege is geschied, moet in den bouw van stallen of kralen voor het in quarantaine te stellen vee, door den invoerder voor zijne rekeninworden voorzien. Zoolang hieraan niet voldaan is, wordt de bij artikel 11, alinea 1, sub a, bedoelde verklaring, door het Hoofd van plaatselijk bestuur niet afgegeven. (2) In het onderhoud en de bewaking van het in quarantaine gestelde vee wordt mede door den invoerder voorzien of, zoo hij ten deze in gebreke mocht blijven, op zijne kosten door het Hoofd van plaatselijk bestuur. Evenzoo komen de kosten voor het afmaken, begraven, verbranden en ontsmetten, bedoeld bij artikel 16, en andere uitgaven van dezen aard geheel voor rekening van den invoerder. (3) Voor het in quarantaine afgemaakte vee wordt geen schadeloosstelling uitgekeerd, evenmin voor de kralen of stallen waarin de dieren hebben gestaan en voor zaken, die met hen in aanraking zijn geweest, welke op den voet van de bestaande bepalingen zijn verbrand. 134 Artikel 18. (1) Het toezicht op de naleving der quarantainevoorschriften wordt gehouden door den met den veeartsenijkundigen dienst in het ressort belasten deskundige of, bij ontstentenis, afwezen of verhindering van dezen, door een anderen daarvoor aangewezen deskundige. (2) In quarantaine gesteld vee mag de quarantaineplaats slechts verlaten indien uit eene door den betrokken deskundige kosteloos af te geven schriftelijke verklaring blijkt, dat de quarantaine zonder stoornis is afgeloopen. (3) De toegang tot de plaatsen, waar vee in quarantaine wordt gehouden is verboden aan allen, die er niet ambtshalve of tot het verzorgen der dieren moeten zijn. (4) Door het Hoofd van plaatselijk bestuur worden verder in overleg met den betrokken deskundige de noodige voorschriften gegeven ter voorkoming van het overbrengen van besmetting. §2. Bestrijding van besmettel ij ke veeziekten. Artüiel 19. (1) De veeartsenijkundigen, die bij door hen waargenomen vee het bestaan ontdekken van eene besmettelijke ziekte, dan wel feiten of verschijnselen constateeren, op grond waarvan dat vee als van besmettelijke ziekte verdacht moet worden beschouwd, zijü verplicht van hunne bevinding zoo spoedig mogelijk en in elk geval binnen vier en twintig uren mededeeling te doen aan het betrokken Hoofd van plaatseüjk bestuur. (2) Dezelfde verplichting bestaat, indien honden, katten of apen door hen lijdende worden bevonden aan of verdacht worden van hondsdolheid. (3) Eveneens zijn tot de in de voorgaande twee alinea's bedoelde aangifte verplicht personen, die, zonder veeartsenijkundige te zijn, hun bedrijf maken van de behandeling van ziek vee-. Artikel 20. (1) Wanneer Europeesche of Inlandsche bestuujfsambtenarea 135 vermoeden, dat zich bij eenig stuk vee verschijnselen van eene besmettèHjftë ziekte voordoen, zijn zij verplicht hiérvan dnMddellijk mededeeling te doen aan den met den burgerlijken veea¥tsen$j%ündigén dienst in het betrokken ressort bëfóistë* «60kurtdige. (2) In afwachting van de «tspraak van dien dèstnndige kan •de betrekken bestuursambtenaar voorloopig gelasten, dat de stal of het erf, waarop de verdachte dieren zich bevinden, wordt afgesloten. Van dit bevel wordt den eigenaar of houder onmiddellijk schriftelijk öf mondeling kennis gegeVën, terwijl, ingeval het door eene lagere autoriteit is gegeven, daarvan eveneens ■dadelijk mededeeling wordt gedaan aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. (3) Bovendien wordt in de bezittingen buiten Java en Madoera, wanneer bij het uitbreken van eene vermoedelijk besmettelijke veeziekte de deskundige zich op te grooten afstand van dè> plaats bevindt om spoedig een onderzoek te kunnen instellen eh ook geen gelegenheid bestaat om telegrafisch zijn advies in te winnen, zoodra zich meerdere gevallen van de ziekte voordoen, in afwachting van het advies van den deskundige de uitvoer van vee uit de streek, waar de ziekte heerscht door den betrokkenEuropeeschen besturenden of gezagvoerenden ambtenaar verboden. Artikel 21. (1) Door den deskundige wordt na afloop van het door hein ingesteld onderzoek ter zake onverwijld advies uitgebracht aah het Hoofd van plaatselijk bestuur en, indien door een ander bestuursambtenaar een bevel of verbod is uitgevaardigd, als bédeeld bij artikel 20, alinea's 2 en 3, ook aan dezen. (2) Wanneer bij het onderzoek gèbleken is, dat geen besmettelijke veeziekte aanwezig is, worden de ingevolge artikel 20, alinea's 2 en 3, gegeven bevelen dadelijk ingetrokken. Bij twijfel omtrent de aanwezigheid van eene besmettelijke ziekte blijven de bedoelde bevelen, voor zooveel naar hef oordeel van den deskundige noodig, gehandhaafd tot door hem ter zake zekerheid' is verkregen. (3) Indien het bestaan eener besmettelijke ziekte is gecon- 136 stateerd, worden door het Hoofd van plaatselijk bestuur, met inachtneming van het advies van den deskundige, de vereischte bevelen gegeven voor de toepassing van de maatregelen voorgeschreven bij deze ordonnantie en de krachtens artikel 35 daarvan vastgestelde instructiën. (4) Wanneer het Hoofd van plaatselijk bestuur zich met het advies van den deskundige niet kan vereenigen en ter zake bij. nader overleg geen overstemming kan worden verkregen, kanhij de beslissing van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel inroepen, zullende echter in elk geval, in afwachting van diens uitspraak, bedoeld advies, voor zoover het niet in strijd is met de bestaande bepalingen, moeten worden opgevolgd.. (5) Waar het heerschen eener besmettelijke veeziekte door den deskundige eenmaal is vastgesteld, kan bij nieuw optredende ziektegevallen de toepassing der voorgeschreven maatregelen door het Hoofd van plaatselijk bestuur zonder nader overleg met dien deskundige dadelijk worden bevolen. Telkens wanneer een Hoofd van plaatselijk bestuur van deze bevoegdheid gebruik, maakt, geeft hij hiervan aan den deskundige kennis. (6) Zoodra de ziekte geweken is, worden de genomen maatregelen ingetrokken. Artikel 22. (1) Wanneer door den betrokken deskundige is geconstateerd,, dat eene besmettelijke veeziekte heerscht, wordt zulks met de ter zake genomen maatregelen door het Hoofd van plaatselijk bestuur bij een door hem uit te geven en openbaar te maken verklaring onmiddellijk ter kennis gebracht van de ingezetenen in zijne afdeeling en doet hij daarvan tevens dadelijk mededeeling aan het Hoofd van het gewest en den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, zoomede, ingeval de ziekte nabij of aan de grenzen voorkomt, aan de bestuurshoofden der aangrenzende afdeelingen, en, wanneer ter plaatse, waar de ziekte zich voordoet of in de nabijheid daarvan, dieren aanwezig zijn onder beheer van het Departement van Oorlog, aan den betrokken militairen commandant. De mededeeling aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel geschiedt voor zooveel mogelijk telegraphisch. 187 Over de kennisgeving aan de militaire autoriteiten handelen : a. Schrijven van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in K-I. van 15 September 1900 fl? 4462. Aangezien de wenschelijkheid is gebleken, dat ook aan de militaire autoriteiten bekend is, wanneer besmettelijke ziekten onder het vee zich voordoen op plaatsen, waar dieren aanwezig zijn bij het Departement van Oorlog in verantwoording, heb ik de eer UHEdG. te verzoeken om in den vervolge ook aan den plaatselijken Commandant te Uwent afschriften te zender van de verklaringen bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 van de ordonnantie in Staatsblad 1878 B! Ï63, alsmede van de rapporten, die dergelijke verklaringen soms enkele dagen voorafgaan, benevens van de maandrapporten omtrent de ziekten van het vee in Uw gewest, bedoeld bij dezerzijdsche circulaire van 9 Januari 189i B? 128. Ik teeken hierbij aan, dat de Legercommandant genoemden plaatselijken militairen Commandant in kennis heeft gesteld met mijn voornemen om U in vorenstaanden zin aan te schrijven. De hier bedoelde rapporten zijn sedert vervallen. I. Schrijven van den Directeur van Landbouw van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur van 23 Februari 1910 11? 1640: Door het Legerbestuur wordt er over geklaagd, dat de betrokken militaire autoriteiten veelal niet anders dan door de berichten in de Javasche Courant en dientengevolge niet tijdig en niet volledig kennis krijgen van het uitbreken van besmettelijke veeziekten en de ter zake getroffen maatregelen. Daar dus blijkbaar niet overal meer de hand wordt gehouden aan het voorkomende in de missive van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur van 15 September 1900 n? 4462, acht ik het niet overbodig op die aanschrijving bij deze v. z.' n. Uwe bijzondere aandacht te vestigen. Voor Batavia, de Preanger Begentsehappen, Kedoe, Soerakarta, Djokjakarta, Semarang, Soerabaja en Pasoeroean, d. z. de gewesten, waar bereden troepen zijn gelegerd of die veelvuldig door deze troepen bezocht worden, werd hieraan nog toegevoegd: Ten aanzien van surra is intusschen een aanvulling van bedoelde aanschrijving wenschelijk gebleken. Ten einde met bereden troepen besmette kampongs of stre- 138 ken te kunnen vermijden en niet onverwachts voor het feit te staan, dat aan eene troepenafdeeling de doortocht is verboden, is het noodig, dat de militaire autoriteiten van het uitbreken dezer ziekte en van het uitvaardigen en intrekken van maatregelen daartegen niet alleen geregeld maar ook zoo spoedig mogelijk kennis krijgen. De Legercommandant acht het daarom wenschelijk, dat door de Hoofden der gewesten, waar bereden troepen zijn gelegerd of welke veelvuldig door deze troepen worden bezocht, van elk nieuw optreden van surra onder den veestapel en van het uitvaardigen en intrekken van verbodsbepalingen betreffende in-, uit- en doorvoer als gevolg van het optreden en verdwijnen dezer ziekte, telegrafisch, c. q. telefonisch, kennis wordt gegeven aan de Commandanten der betrokken militaire afdeelingen op Java. Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken voortaan dienovereenkomstig te willen handelen en doen handelen. (2) In de bij de vorige alinea bedoelde verklaring van het Hoofd van plaatselijk bestuur wordt het gebied, waarvoor de genomen maatregelen gelden, duidelijk aangegeven zoo noodig met vermelding der grenzen. (3) De intrekking der genomen maatregelen wordt door het Hoofd van plaatselijk bestuur mede op de in alinea 1 bedoelde wijze in zijne afdeeling bekend gemaakt en daarvan tevens schriftelijk mededeeling gedaan aan de aldaar genoemde auto. riteiten. (4) De bij de alinea's 1 en 3 van dit artikel bedoelde bekendmaking en mededeeling geschieden mede door den ambtenaar, -die een verbod uitvaardigt als bedoeld bij artikel 20, alinea 3. ïs die ambtenaar geen Hoofd van plaatselijk bestuur, dan doet hij de mededeeling tevens aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, terwijl hij dan van de intrekking der genomen maatregelen alleen mededeeling aan de genoemde autoriteiten behoeft te doen, voor zoover die intrekking niet geschiedt door of ingevolge eene van het Hoofd van plaatselijk bestuur uitgaande verklaring. (5) De Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel zorgt voor bekendmaking van de ontvangen berichten in de Javasche -Courant. Artikel 23. (1) Ter voorkoming van verbreiding eener besmettelijke veeziekte kunnen de volgende maatregelen worden genomen, voor 139 «lk geval te beoordeelen naar de mate van het ge**ar en in verband met de belangen van het verkeer: «. afzondering van ziek en verdacht vee ter plaatse en op de wijze bij de betrekkelijke lastgeving aan te geven; o. ontzegging van den toegang tot de plaats, voor de afzondering of verpleging van ziek en verdacht vee aangewezen, aan allen, die er niet ambtshalve op last van de bevoegde autoriteit of tot het verzorgen der dieren moeten zijn; «i onder toezichtstelling van het verdachte vee gedurende een bepaalden termijn met verbod om het gedurende dien termijn anders dan met voorkennis en goedvinden van het met het toezicht belaste personeel te vervoeren; <*. inbeslagneming en afmaking van ziek en verdacht vee- e. verbranding of begraving van de lijken van gestorven of afgemaakt vee; ƒ. desinfectie of vernietiging van de kralen of stallen, waarin door de ziekte aangetast vee gestaan heeft, met alle toebehooren, zoomede alles wat voor of door dat vee gebruikt of daarmede in aanraking geweest is- ontsmetting van alle personen, die met door de ziekte aangetast vee in aanraking of bij het desinfecteeren van kralen, stallen en voorwerpen, dan wel bij het afmaken, verbranden of begraven van vee behulpzaam geweest zijn, zoomede van alle personen, die zich uit besmette stallen of terreinen naar buiten wenschen te begeven; A. verbod, voor bepaalde kringen of streken, van : 1°. den in-, uit- en doorvoer van vee; 2°. den uitvoer van andere dieren en van alle zaken, welke gevaar voor verbreiding der ziekte opleveren; 3°. het gebruik van gemeenschappelijke weide-, drink- en badplaatsen, het brengen van vee op openbare verkeerswegen, het houden van veemarkten en veeverk©opi»gen; i. verbod tot het laten losloopen van honden, katten en pluimgedierte in de kringen of streken bedoeld sub h en in de daaraan grenzende streken én lastgeving, dat de dieren, die in strijd met dit verbod losloopende worden aangetroffen, worden gedood; k. bevel dat in de kringen, sub h van dit artikel! bedoeld en in de daaraan grenzende streken: 1°. de stallen en kralen van vee door de betrokken veehou- 140 aers op bepaalde tijden worden gereinigd en steeds voldoende schoon gehouden, overeenkomstig de aanwijzingen van het plaatselijk bestuur of van de door dat bestuur met het toezicht op die stallen en kralen belaste ambtenaren of beambten; 2°. alle vee, ter onderkenning, van een brandmerk of een ander kenteeken voorzien worde en van elke geboorte, elk ziekte- of sterfgeval en elke andere mutatie onder het vee binnen 24 uren door den betrokken veehouder worde kennis gegeven aan het bestuur; l. verbod tot het betreden van de plaatsen, waar aan eene besmettelijke ziekte gestorven of wegens zoodanige ziekte afgemaakt vee, dan wel uitwerpselen van aan eene besmettelijke veeziekte lijdende dieren begraven zijn, zoomede tot het omwoelen van de aarde dier plaatsen binnen een telkens te bepalen termijn; m. kenbaarmaking van de toegangen tot de plaatsen, waar ziek of verdacht vee afgezonderd is, alsmede van de grenzen dier plaatsen en plaatsing aan de toegangen van een paal, waaraan een plank, voorzien van de woorden „besmettelijke veeziekte", en den naam der ziekte ook in alle ter plaatse gesproken inheemsche talen. (2) De krachtens de lste alinea van dit artikel uit te vaardigen verbodsbepalingen gelden niet voor het vervoer van aan eene besmettelijke ziekte lijdende of gestorven dieren en van zoodanige dieren afkomstige zaken naar het veeartsenijkundig laboratorium te Buitenzorg, of andere door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen inrichtingen. Voor dit vervoer worden door genoemden Departementschef de noodige voorschriften gegeven. (3) Voor de uitvoerig van alle maatregelen, in dit artikel omschreven, kan worden beschikt over de werkbare mannen van de Inlandsche bevolking. Artikel 24. (1) De eigenaar of houder van vee is verplicht, op aanzegging van den betrokken bestuursambtenaar en overeenkomstig diens aanwijzingen, afdoende maatregelen te treffen, opdat de dieren gedurende den tijd, dat afzondering, opsluiting, bewaking 141 of toezicht is voorgeschreven, de aangewezen verblijfplaats niet kunnen verlaten en van andere dieren afgezonderd blijven. (2) Bezwaren van de eigenaars of houders van vee tegen toepassing der voorgeschreven maatregelen mogen niet tot uitstel daarvan leiden. Artikel 25. (1) Dieren, die in strijd met het bepaalde bij de eerste alinea van artikel 24 buiten de aangegeven verblijfplaats worden aangetroffen, kunnen op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur onmiddellijk in beslag genomen en afgemaakt worden. (2) Het bepaalde bij de vorige alinea is mede van toepassing ingeval bij dieren, die vervoerd worden of zich op den openbaren weg bevinden, eene besmettelijke ziekte wordt waargenomen of vermoed aanwezig te zijn, behoudens dat niet tot afmaking dier «lieren wordt overgegaan, dan nadat de ziekte door een deskundige is geconstateerd. Artikel 26. Bij twijfel omtrent de oorzaak van sterfgevallen onder het vee is ieder besturend ambtenaar bevoegd, ter constateering der ziekte, die den dood ten gevolge heeft gehad, de lijken te doen opgraven, waar zij zich ook bevinden en, ingeval op afvrage de plaats van begraving niet wordt aangewezen, overal te doen onderzoeken, waar die plaats vermoed wordt te zijn. Artikel 27. (1) De besturende ambtenaren en de door hen daartoe aangewezen politiebeambten en deskundigen hebben te allen tijde desnoods met behulp van den sterken arm, toegang tot alle plaatsen, waar zich ziek of verdacht vee bevindt of waar het vermoed wordt te zijn, voorts tot winkels of bergplaatsen van vleesch, vilderijen en dergelijke werkplaatsen, zoomede tot die plaatsen, waar zij zich moeten begeven om uitvoering te geven aan artikel 26 dezer ordonnantie. (2) De bij alinea 1 bedoelde deskundigen zijn te allen tijde bevoegd ziek en verdacht vee aan een onderzoek te onderwer- 142 pen en daarbij gebruik te maken van alle hun ten dienste staande middelen ter onderkenning van besmettelijke veeziekten. Artikel 28. (1) Aan hen, wier vee krachtens artikel 23, alinea 1, sub d,. dezer ordonnantie in beslag genomen en afgemaakt is, wordt geheele of gedeeltelijke schadeloosstelling verleend volgens een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen maatstaf, tenzij zij in verzuin» zijn geweest ten aanzien van de verplichting tot kennisgeving bedoeld bij artikel 381 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen en artikel 383 van dat voor Inlanders. Zoodanige schadeloosstelling kan in door den Gouverneur-Generaal te bepalen gevallen ook worden verleend aan hen, wier vee ha constateering eener besmettelijke ziekte met hun instemming is afgemaakt. De hier aangehaalde artikelen van de Strafwetboeken luiden, als volgt: Artikel 381 (voor Europeanen). „ 383 (voor Inlanders). Ieder houder of bewaarder van dieren, vermoedelijk aangedaan door een besmettelijke ziekte, die daarvan niet dadelijk kennis geeft aan het Hoofd van het bestuur der plaats, waar deze zich bevinden, en die, zelfs voor dat hij antwoord heeft ontvangen op die kennisgeving, deze dieren niet opgesloten houdt, wordt gestraft met (Europeanen) gevangenisstraf van zes dagen tot twee maanden en geldboete van acht tot honderd gulden. (Inlanders) ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van zes dagen tot twee maanden. Artikel 382 (voor Europeanen). „ 384 (voor Inlanders). Zij, die, in weerwil van het verbod der bevoegde macht,, hun besmette dieren vereenigd laten met andere, worden gestraft met (Europeanen) gevangenisstraf van twee tot zes maanden en geldboete van vijftig tot twee honderd vijftig gulden. (Inlanders)» dwangarbeid buiten den ketting van twee tot zes maanden: en geldboete van, vijftig tot twee honderd vijftig gulden. Artikel 383 (Europeanen). „ 385 (Inlanders): 143 Zoo uit de in liet vorig artikel bedoelde vereeniging besmetting onder andere dieren ontstaat, worden zij, die gehandeld hebben in strijd met de bevelen der bevoegde macht, gestraft met (Europeanen) gevangenisstraf van twee tot vijf jaren en geldboete van vijftig tot vijf honderd gulden, alles onverminderd de uitvoering der algemeene verordeningen en reglementen over de ziekten der dieren en de toepassing der daarin bedreigde straffen. (Inlanders) dwangarbeid buiten den ketting van twee tot vijf jaren en geldboete van vijftig tot vijf honderd gulden, alles onverminderd de uitvoering der algemeene verordeningen en reglementen over de ziekten der dieren en de toepassing der daarin bedreigde straffen. Volgens artikel 384 voor Europeanen en artikel 386 voor Inlanders is, indien de in de genoemde artikelen bedoelde misdrijven en overtredingen, waartegen geen zwaardere straf is bedreigd dan gevangenisstraf, resp. dwangarbeid buiten den ketting, worden gepleegd door ambtenaren of ondergeschikte beambten en bedienden der politie, voor Europeanen de gevangenisstraf van niet minder dan eene maand en van niet meer dan een derde boven het maximum der straf, die zou kunnen worden toegepast op andere schuldigen, en voor Inlanders de duur der straf niet minder dan een maand. (2) Het besluit tot inbeslagneming en afmaking van vee krachtens artikel 23, alinea 1, sub d, moet den naam van den eigenaar vermelden of bij gebreke daarvan de verklaring bevatten, dat die eigenaar den betrokken ambtenaar onbekend is en verder de dieren, die in beslag genomen en afgemaakt worden, omschrijven. (3) Het bedrag der schadeloosstelling voor af te maken vee wordt berekend naar de marktwaarde, die het vee in den staat, waarin het zich op het oogenblik van de schatting bevindt, nog zou vertegenwoordigen, indien het niet door de ziekte, ter zake waarvan de afmaking geschiedt, was aangetast. Bedoelde waarde wordt, indien de gezamenlijke waarde van het aan eenzelfden persoon toebehoorend af te maken vee vermoed wordt niet meer dan ƒ 500 (vijf honderd gulden) te bedragen, vastgesteld door den betrokken deskundige en anders door eene door het Hoofd van plaatselijk bestuur aan te wijzen commissie van drie personen. (4) Van de schatting wordt een behoorlijk onderteekend pro- 144 «es-verbaal opgemaakt, waarin elk stuk vee afzonderlijk wordt vermeld. (5) De eigenaar van het vee wordt met de schatting van den deskundige of van de commissie bekend gemaakt en kan, wanneer hij daarmede geen genoegen neemt, zijne bezwaren in. brengen bij het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat in hoogste ressort beslist. (6) De toegewezen som wordt aan den eigenaar aangeboden. Tot die aanbieding «of tot de uitbetaling wordt echter niet overgegaan dan nadat de stallen enz., overeenkomstig de ter zake bestaande bepalingen of de door den betrokken deskundige gegeven aanwijzingen behoorlijk zijn ontsmet en, ingeval de eigenaar woont binnen een krachtens artikel 23, alinea 1, sub h, dezer ordonnantie aangewezen kring van afsluiting, bovendien eerst, wanneer de invoer van vee binnen dien kring weder is toegestaan. (7) De aanbieding der toegewezen som aan den eigenaar geschiedt, hetzij in gereed geld, hetzij in den vorm van eene ordonnantie of een mandaat van betaling op de Lands kas in welker ressort hij gevestigd is. Bij weigering der in ontvangstname wordt de som in 's Lands kas teruggestort of de ordonnantie of het mandaat ingetrokken en vernietigd. De bedragen, die dientengevolge of wegens afwezen dan wel ontstentenis van den eigenaar niet kunnen worden uitgekeerd, worden op aanvraag van dezen of van zijne rechtverkrijgenden opnieuw betaalbaar gesteld, mits die aanvraag wordt gedaan binnen vijf jaren na den datum van het besluit van inbeslagname. Artikel 29. Voor stallen of kralen en andere zaken, die krachtens het bepaalde bij artikel 23 alinea 1, sub ƒ, verbrand of op andere wijze vernietigd worden, omdat zij niet voor ontsmetting vatbaar worden geacht, wordt geen schadeloossteBing verleend. De Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel is echter bevoegd om in bijzondere gevallen, te zijner beoordeeling, ter zake een door hem te bepalen tegemoetkoming toe te kennen. Artikel 30. (1) Wanneer aan een besmettelijke ziekte lijdende of daar- 145 van verdachte dieren op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur worden afgezonderd buiten het erf waar zij thuis behooren, wordt het daarvoor aangewezen terrein zoo noodig voor Tekening van den Lande omheind. In de behoefte aan stalling moet door of van wege de eigenaren worden voorzien. (2) Het onderhoud en de verpleging der in de vorige alinea bedoelde dieren komen mede ten laste van den eigenaar. Indien hij hierin ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk hestuur niet behoorlijk voorziet, kan deze autoriteit de afgezonderde dieren doen afmaken en verbranden of begraven. (3) Het afmaken van aan eene besmettelijke ziekte lijdende -dieren en het verbranden en begraven der lijken geschiedt door of onder toezicht van de politie op kosten van den Lande. (4) Het ontsmetten of vernietigen der gebruikte stallen, stalgereedschappen en andere voorwerpen en van alles, wat gevaar voor verbreiding eener veeziekte oplevert, geschiedt onder toezicht van de politie door of van wege en op kosten van den "eigenaar of houder. Artikel 31. (1) Voor dieren, in beheer bij het Departement van Oorlog, en voor paarden van officieren, welke door militaire paardenartsen worden behandeld, wordt de toepassing der algemeene en bijzondere voorschriften ter bestrijding van besmettelijke veeziekten, aan de militaire autoriteiten overgelaten WjR (2) Zij zijn verplicht aan de burgerlijke autoriteiten der streek, waarin de aan eene besmettelijke ziekte lijdende dieren zich bevinden, kennis te geven van het ontstaan der ziekte, hen door wekelijksche rapporten op de hoogte te houden van het verloop en hun van het eindi&ren der ziekte niPrio.WKr,,,- +a a™.» § 3. Strafbepalingen. Artikel 32. Worden gestraft: 1°. met gevangenisstraf of ten arbeidstelling aan de publieke 0) Aldus luidt deze alinea ingevolge de ordonnantie van 1 Maart 1913 .(Staatsblad n°. 268). Voorschriften. jq 146 •werken voor den kost zonder loon, naar gelang van den landaard van den schuldige van zes dagen tot drie maanden: invoer, uitvoer, ontscheping of inscheping van vee in strijd met het bepaalde bij deze ordonnantie, overtreding of poging tot overtreding van een verbod, uitgevaardigd krachtens artikel 3, alinea 1, dezer ordonnantie, onttrekking van vee aan de voorgeschreven quarantaine, overtreding-van het bepaalde bij artikel 15 dezer ordonnantie of van een bevel of verbod,, als bedoeld bij artikel 23, alinea 1, dezer ordonnantie sub o> voor zoover verdacht vee betreft, sub c en sub h, en niet nakoming van een of meer der door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel krachtens artikel 8 dezer ordonnantie gestelde voorwaarden; 2°. met eene geldboete van ƒ 100 (één honderd gulden) tot ƒ 500(vijf honderd gulden): de gezagvoerder, die niet onmiddellijk, gevolg geeft aan de aanzegging, bedoeld bij artikel 5, alinea 1, dezer ordonnantie; 3°. met eene geldboete van ƒ 5 (vijf gulden) tot ƒ 100 (één honderd gulden): alle andere overtredingen van deze ordonnantie of van de krachtens deze ordonnantie uitgevaardigde bevelen of verbodsbepalingen, de ambtelijke voorschriften uitgezonderd; alles onverminderd de straffen, tegen den houder of bewaarder van door besmettelijke ziekte aangetast of daaraan vermoedelijk onderhevig zijnd vee, die daarvan geen kennia geeft aan het Hoofd van plaatselijk bestuur of besmet vee niet behoorlijk afzondert, en ingeval van wederBpannigheid bij de Wetboeken van Strafrecht bedreigd. Artikel 33. (1) Hetgeen in strijd met deze ordonnantie of de krachten» deze ordonnantie uitgevaardigde bevelen of verbodsbepalingen is ontscheept, ingescheept, ingevoerd, uitgevoerd of vervoerd wordt in beslag genomen en kan door den rechter worden verbeurd verklaard. (2) Wanneer de in beslag genomen zaken uit hoofde van gevaar van bederf of besmetting niet voor bewaring geschikt zijn, worden deze, na te zijn gewaardeerd op de wijze in artikel 28 dezer ordonnantie vermeld, op last van het Hoofd van plaatse- 147 lijk bestuur dadelijk vernietigd of onschadelijk gemaakt. Ingeval van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging wordt de bij de waardeering vastgestelde waarde aan den eigenaar van de vernietigde zaken uitgekeerd. Ten aanzien van deze uitkeering is van toepassing het bepaalde bij alinea 7 van artikel 28. §4. Slotbepalingen. Artikel 34. In deze verordening worden verstaan: onder veeartsenijkundigen en deskundigen: a. personen, die in het bezit zijn van een bewijs van in Nederland of in Nederlandsch-Indië met goed gevolg afgelegd examen voor veearts; 6. personen die, na afgelegd examen in een ander rijk de bevoegdheid tot uitoefening van de veeartsenijkunde in haren geheelen omvang hebben verkregen en daarna óf tot die uitoefening in Nederland zijn toegelaten óf benoembaar zijn verklaard tot Gouvernements veearts in Nederlandsch-Indië; e. personen, die in het bezit zijn van een diploma van met goed gevolg afgelegd eindexamen van de Inlandsche veeartsenschool te Buitenzorg; d. de Inlandsche Gouvernements veeartsen, die aangesteld zijn op den voet van het bepaalde bij artikel 1 van het besluit van 31 December 1876 fl; 2 (Staatsblad fl? 348); onder vee: de eenhoevige en de herkauwende dieren en de varkens. Artikel 35. (1) De Gouverneur-Generaal bepaalt: ó. welke plaatsen voor de toepassing dezer ordonnantie en de krachtens deze ordonnantie uit te vaardigen bepalingen worden gelijk gesteld met plaatsen waar een deskundige gevestigd is; b. welke veeziekten voor de toepassing dezer ordonnantie en van de krachtens deze ordonnantie uit te vaardigen bepalingen als besmettelijk worden aangemerkt en welke diersoorten geacht worden voor elk dier ziekten vatbaar te zijn. 148 Hieraan is uitvoering gegeven bij art. 4, § I, A en B van Stbl. 1912 B? 435, blz. 156 hierachter. (2) De Gouverneur-Generaal stelt, voor zooveel noodig, mstructiën vast voor de met het voorkomen en bestrijden van besmettelijke veeziekten belaste ambtenaren, waarbij rekening wordt gehouden met hetgeen ten opzichte van elke ziekte in het bijzonder noodig is. Zie art. 4 § n van Stbl. 1912 fl! 435, blz. 157 hierachter. Artikel 36. Als verdacht van aan eene besmettelijke veeziekte te lijden worden beschouwd: 1°. dieren, die verschijnselen vertoonen, welke het uitbreken eener besmetteUjke ziekte doen vermoeden; 2°. dieren, die dergeUjke verschijnselen nog niet vertoonen, maar waarvan niettemin vermoed wordt, dat zij de smetstof in zich hebben opgenomen. Artikel 37. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1913. 2. Verbod van invoer van vee uit het buitenland. Artikel 2 van het Gouv. besluit van 13 Augustus 1912 B' 39 (Staatsblad B? 433), gewijzigd bij artikel 1 van het Gouv. besluit van 16 Januari 1913 B' 46 (Staatsblad B! 120): Eersteüjk: Enz. Ten tweede: Krachtens artikel 3, alinea 1, der ordonnantie van heden (Staatsblad » 432) te bepalen als volgt: I. Behoudens het bepaalde sub III is tijdeüjk verboden: a. de invoer in Nederlandsch-Indië, met uitzondering van het niet tot het eüand Sumatra behoorend gedeelte der residentie Biouw en Onderhoorigheden, van herkauwende dieren afkomstig van Afrika en Azië, en van varkens, afkomstig van buiten Nederlandsch-Indië (l); Deze verbodsbepaling is in de eerste plaats gegrond op hefi gevaar van insleeping van veepest en varkenspest. De uitzondering voor de eilanden behoorende tot de residentie Biouw is gemaakt, omdat deze voor de voorziening in de behoefte aan slachtvee geheel aangewezen zijn op Singapore, (*) Aldus luidt deze zinsnede ingevolge Staatsblad 1913 n°. 120. 149 verder op de eilanden zelve geen eigen veestapel aanwezig is en een verbod toch niet zou zijn te handhaven, ö. de invoer in Nederlandsch-Indië van runderen, afkomstig van de Staten Queensland, New South Wales en Victoria van den Australischen Statenbond; Deze bepaling vindt haar grond in het gevaar van binnen brengen van tuberculose en longziekte. «?. de invoer in Nederlandsen Indië van haar, wol, huiden, horens en gedroogd vleesch afkomstig van Afrika, Azië en Australië en van versch vleesch, alsmede van hooi en stroo voor veevoeder bestemd, afkomstig van Afrika en Azië. II. De invoer in Nederlandsch-Indië van runderen, afkomstig van het gedeelte van Australië niet behoorende tot de Staten Queensland, New South Wales en Victoria is alleen toegestaan voorzoover het bestemd is om te worden geslacht en onder voorwaarde dat: a. de runderen niet tot het vrije verkeer worden toegelaten, doch in quarantaine blijven, totdat zij naar de slachtplaats worden vervoerd; 6. het vervoer naar de slachtplaats geschiedt met inachtneming van eventueel door den betrokken deskundige te geven aanwijzingen; c. de dieren na aankomst op de slachtplaats onverwijld worden geslacht. III. In bijzondere gevallen kan door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel vergunning worden verleend tot den invoer van vee als sub Ia bedoeld en van andere runderen uit het gedeelte van Australië, niet behoorende tot de Staten Queensland, New-South-Wales en Victoria, dan in sub II bedoeld, een en ander onder zoodanige voorwaarden als dien Departementschef noodig voorkomen. De gelegenheid om uitzonderingen te maken is opengelaten in de eerste plaats om invoer van fokvee mogelijk te maken (Bengaalsche stieren, Australisch melkvee). 3. Plaatsen en streken aangewezen voor den in- en uitvoer van vee. Artikel 3 van het Gouv. besluit van 13 Augustus 1912 D? 39 (Staatsblad II? 434): Eerstelijk: Enz. Ten derde: Ter uitvoering van artikel 7, alinea 1, der ordonnantie van heden (Staatsblad 11' 432\ aan te wijzen: 150 als de plaatsen, waar vee, dat wordt aangevoerd van buiten Nederlandsch-Indië, ten invoer wordt toegelaten, voor zoover die invoer niet krachtens het bepaalde bij artikel 3, alinea 1, van gemelde ordonnantie verboden is: Tandjong Priok Cheribon Tegal Pekalongan Semarang Rembang Soerabaja Kamal Pasoeroean Emmahaven Belawan Oelèë Lhenë Pontianak Makasser (Batavia) (Cheribon) (Pekalongan) (idem) (Semarang) (Bembang) (Soerabaja) (Madoera) (Pasoeroean) (Sumatra's Westkust) (Oostkust van Sumatra) (Atjèh en Onderhoorigheden) (Westerafdeeling van Borneo) (Celebes en Onderhoorigheden). als de plaatsen op Java en Madoera, waar vee van binnen Nederlandsch-Indië over zee mag worden ingevoerd: Tandj ong-Priok Cheribon Tegal Pekalongan Semarang Bembang Soerabaja Sangkapoera Kamal Boender Kalianget Sapoedi Pasoeroean Probolinggo Kaliboentoe Besoeki Panaroekan Kalboet (Batavia) (Cheribon) (Pekalongen) (idem) (Semarang) (Bembang) (Soerabaja) (idem) (Madoera) (idem) (idem) (idem) (Pasoeroean) (idem) (idem) (Besoeki) (idem) (idem) 151 Djangkar (Besoeki) Banjoewangi (idem). als de plaatsen op Java en Madoera, van waar vee over zee mag worden uitgevoerd: Anjerlor (Bantam) Poelo Kali (idem) Karangantoe (idem) Tandjong-Priok (Batavia) Cheribon (Cheribon) Tegal (Pekalongan) Pekalongan (idem) Semarang (Semarang) Bembang (Rembang) Soerabaja (Soerabaja) Sangkapoera (idem) Tlagabiroe (Madoera) Kamal (idem) Kalibesar (idem) Madegan (idem) Branta (idem) Boender (idem) Parindoean (idem) Marengan (idem) Amboenten (idem) Kangean (idem) •Sepekan (idem) Goa Goa (idem) Sapoedi (idem) Djoengkat (idem) Tlango (idem) Giligenteng (idem) Giliradja (idem) Pasoeroean (Pasoeroean) Probolinggo (idem) Kaliboentoe (idem) Besoeki (Besoeki) Banjoewangi (idem). als de gewesten, gedeelten van gewesten of plaatsen in de bezittingen buiten Java en Madoera, waar alle vee dan wel 152 alle vee, mits het bij de inscheping: door een deskundige gekeurd en gezond en vrij' van teken bevon¬ den is. bepaalde dieren of diersoorten van binnen Nederlandsch-In dië over zee mogen worden ingevoerd: Emmahaven (Sumatra's Westkust) alle vee Poelo Tello (idem) Siboga (Tapanoeli) Goenoeng Sitoli (idem) Benkoelen (Benkoelen) Kroë (idem) Kota Agoeng (Lampongsche Districten) Telokbetong (idem) Kalianda (idem) Tjabang (idem) Menggala (idem) Palembang (Palembang) Diambi (Djambi) f alleen varkens, die bij ae inscne ping door een deskundige ge keurd en gezond en vrij van te ken bevonden zijn. Belawan (Oostkust van Sumatra) alle vee alle andere plaatsen in de residentie Oostkust van Sumatra waar haven- of tolkantoren zijn de voor den algemeenen handel opengestelde plaatsen van het Gouvernement Atjèh en Onder¬ hoorigheden Tandjong Pinang (Biouw en Onderhoorigheden) alle vee. alle vee Moeara Saba (idem) Koeala Toengkal (idem) aBe vee afkomstigvan Belawan. alle vee. Soengei Goentoeng (idem) Koeala Mandah (idem) Koeala Gaoeng (idem) Poelau Kidjang (idem) Kenerat (idem) alle vee, mits het bij de inscheping door een deskundige gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is. Muntok (Banka en Onderhoorigheden) Belinjoe (idem) SoengeUiat (idem) Merawang (idem) Pangkalpinang (idem) Koba (idem) Toboali (idem) Tandjong Pandan (Billiton) alle vee, mits 'het bij de inscheping door een deskundige gekeurd en gezond en vrij vanteken bevonden isJ 153 alle vee, mits het bij de inschepingdoor een deskundige gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is. Pontianak (Westerafdeeling van Borneo) alle vee Ketapang (Westerafdeeling van Borneo) Sambas (idem) Pemangkat (idem) Singkawang (idem) Bandjermasin (Zuider- en Oosterafdee- ling van Borneo) Sampit (idem) Kota Waringin (idem) Samarinda (idem) Kotabaroe (idem) Stagen (idem) Balikpapan (idem) Tandjongselor (idem) de residentie Menado Makasser (Celebes en Onderhoorigheden) alle vee alle vee, mits het bij de het overige gedeelte van het inscheping door een desGouvernement Celebes en Onder- kundige gekeurd en gehoorigheden zond en vrij van teken ' bevonden is. de residentie Amboina alle vee, met uitzondering, voor zooveel de Zuidwester- en Zuidooster eilanden betreft van paarden, runderen en karbouwen. de residentie Ternate alle vee Merauke (Zuid-Meuw-Guinea) alle vee, mits het bij de inscheping door een deskundige gekeurd en gezond en vrij van teken bevonden is. Bima (Timor en Onderhoorigheden) alleen hengsten en ruinen, rechtstreeks afkomstig van Beo (Flores). Singaradja (Bali en Lombok) . Ampenan (idem) Laboean Hadji (idem) Od de kleine Soenda-eilanden macr rins cwn ttpo wnWIoTi- ingevoerd, behalve paarden op Bali en Lombok en hengsten en ruinen van Beo (Flores) te Bima op het eiland Soembawa. Deze bepaling heeft tweëerlei strekking, nl. eerstens om eilanden, die voortdurend vrij zijn van veeziekten (b.v. Soemba, Bali) ook voor den vervolge daarvoor te vrijwaren, tweedens om verbastering der paardenrassen door invoer va» vreemd fokmateriaal te voorkomen. alleen paarden. 154 alle vee De uitzondering voor paarden van Eeo, die te Bima mogen worden aangebracht, was noodig om den paardenhandel van Flores, die over Bima gaat, niet te fnuiken, als de gewesten, gedeelten van gewesten of plaatsen, van de bezittingen buiten Java en Madoera, waar aBe vee dan wël bepaalde dieren of diersoorten over zee mogen worden uitgevoerd: Emmahaven (Sumatra's Westkust) alle vee Siboga (Tapanoeli) aBeen paarden Goenoeng Sitoli (Tapanoeli) alleen varkens Palembang (Palembang) Djambi (Djambi) Bengkalis (Oostkust van Sumatra Tandjong Balei (idem) Tandjongtiram (idem) Bandarkalipa (idem) Pakanbaroe (Oostkust van Sumatra Perbaoengan (idem) Bantau Pandjang (idem) Belawan (idem) alle vee alle vee, eenhoevige en herkauwen de dieren echtet alleen naar Bela wan. de overige plaatsen in de residentie Oost¬ kust van Sumatra, waar haven- of tolkanto¬ ren zijn ) de voor den algemeenen handel opengestelde plaatsen van het Gouvernement Atjeh en Onder boorigheden Bengat (Biouw en Onderhoorigheden) Pontianak (Westerafdeeling van Borneo) alle vee, eenhoevige en herkauwende dieren echter alleen naar Belawan. Tandjong Poera Pangkalan Brandan (idem) (idem) alle vee aBeen naar Belawan alle vee Ketapang Sambas Pemangkat Singkawang Balikpapan (Zuider Kota Baroe (idem) (idem) (idem) (idem) en Oosterafdeeling van Borneo) (idem) alle vee alle vee, doch alleen naar plaatsen gelegen binnen het gewest alle vee 155 de residentie Menado | Makasser (Celebes en Onderhoorigheden) J de overige plaatsen in het gouverne- ] alle vee, doch alleen ment Celebes en Onderhoorigheden f naar Makasser de residentie Amboina alle vee de residentie Ternate alle vee, doch alleen naar plaatsen binnen het gewest. Merauke (Zuid-Meuw-Guinea) alle vee alle vee, doch Atapoepoe (Timor en Onderhoorigheden) alleen naar Koepang (idem) plaatsen waar een deskundige gevestigd is. Baa (idem) Seba (idem) alle vee, met Waingapoe (idem) uitzondering Bima (idem) Van merries, Soembawa (idem) doch alleen Taliwang (idem) ! naar plaatsen, Ende (idem) waar een des- Reo (idem) kundige geves- Laboean Badjo (idem) tigd is. Aimere (idem) de residentie Bali en Lombok alle vee. Het verbod van uitvoer van merries van de eilanden der residentie Timor is van veeteeltkundigen aard. Het wordt nl. wenschelijk geacht de goede merreis zooveel mogelijk voor de fokkerij op die eilanden zelf te behouden. De Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel mag uitzonderingen toestaan, zie artikel 8 van Staatsblad 1912 fl! 432, hiervoor. 4. Plaatsen gelijkgesteld met standplaatsen van deskundigeu Welk vee voor verschillende ziekten vatbaar is. Instructies voor de bestrijding van besmettelijke veeziekten. Artikel 4 van het Gouv. besluit van 13 Augustus 1912 B; 39 (Staatsblad B? 435), gewijzigd en aangevuld bij artikel 2 en 3 van het Gouv. besluit van 16 Januari 1913 (Staatsblad B! 120). Eerstelijk: Enz. 156 Ten vierde: Ter uitvoering van artikel 35 der ordonnantievan heden (Staatsblad II? 432) I. Te bepalen dat voor de toepassing van die ordonnantie en de krachtens die ordonnantie uitgevaardigde bepalingen, A. met plaatsen, waar een deskundige gevestigd is, worden gelijk gesteld de volgende plaatsen: Tandjong-Priok (Batavia) Tegal (Pekalongan) Boender (Madoera) Kalianget (idem) Emmahaven (Sumatra's Westkust) Belawan (Oostkust van Sumatra) Oelèë Lheuë (Atjèh en Onderhoorigheden) 0). Tandjong Priok is gemakkelijk te bereiken van uit Weltevreden (spoor), Tegal van uit Pekalongan (stoomtram), Boender van uit Pamekasan (stoomtram), Kalianget idem, Emmahaven van uit Padang (spoor), Belawan van uit Medan (spoor) en Oelèë Lheuë van uit Koetaradja (stoomtram). B. de volgende veeziekten als besmettelijk worden aangemerkt en daarvoor geacht worden vatbaar te zijn de achter elk dier ziekten vermelde diersoorten: 0. Veepest bij herkauwende dieren en varkens. 6. Anthrax (miltvuur) bij alle vee. c. Septichaemia epizoötica (pluriformis) bij herkauwende dieren en varkens. d. Aphtae epizoötica (mond- en klauwzeer) bij herkauwende dieren en varkens. e. Malleus (kwade droes) bij eenhoevige dieren. f. Saccharomycose bij eenhoevige dieren. g. Scabiës (schurft) bij eenhoevige en herkauwende dieren. h. Surra bij alle vee. 1. Dourine (kwaadaardige dekziekte) bij eenhoevige dieren. ƒ. Piroplasmose bij herkauwende dieren. k. Tuberculose bij runderen en buffels. I. Rabies (hondsdolheid) bij alle vee. De bestrijding der hondsdolheid bij honden enz. is afzonderlijk geregeld, zie hierachter. m. Lymphingitis infectuosa (farcin du boeuf) bij runderen. 0) Aldus luidt deze opsomming ingevolge Staatsblad 1913 n*. 120. 157 n. Pleuro-pneumonia contagiosa (besmettelijke longziekte) bij runderen, ■o. Varkenpest bij varkens. p. Besmettelijke borstziekte bij varkens (*). II. Vast te stellen de volgende: INSTRUCTIËN voor de ambtenaren, belast met het voorkomen en bestrijden van besmettelijke veeziekten. A. Algemeene voorschriften. § 1. Onder verdacht vee wordt in dit besluit verstaan vee, den de kralen of stallen, waarin zij gedurende de ziekte ver-, bleven zijn, en alle zaken, die met de zieke of verdachte dieren in aanraking zijn geweest, in het bijzonder ook de kleederen van de personen, die met de verpleging der dieren belast zijn •geweest, voor zoover een en ander niet op grond van het bepaalde bij de volgende alinea voor verbranding in aanmerking tornt, ontsmet. (2) Kralen en stallen, voor zoover deze uit bamboe en atap •of alang-alang bestaan en alle andere zaken, die niet voor ontsmetting vatbaar zijn, worden verbrand. § 11. De ziekte wordt geacht in een bepaalde streek geweken "te zijn zoodra sedert den dood of het herstel van het laatst aL daar zieke dier 14 dagen verloopen zijn. F. Malleus (kwade droes) bij eenhoevige dieren. § 1. Dieren, die de karakteristieke ziekteverschijnselen van malleus in zoodanigen graad vertoonen, dat de ziekte daaraan door een deskundige met zekerheid kan worden onderkend, worden in beslag genomen en zoo spoedig mogelijk afgemaakt en begraven. § 2. Dieren, die verdacht worden aan malleus te lijden worden zoodanig afgezonderd, dat zij niet met andere dieren in aanraking kunnen komen en door den betrokken deskundige zoo spoedig mogelijk aan een diagnostisch onderzoek onderworpen, overeenkomstig door den Directeur van Landbouw, Nijverheid -en Handel vast te stellen regelen. § 3. (1) Dieren, die bij het in § 2 bedoeld onderzoek blijken aan malleus te lijden worden, indien de eigenaar daartegen geen bezwaar heeft, afgemaakt en begraven. (2) Wenscht de eigenaar de ziek bevonden dieren niet te doen afmaken, dan blijven deze afgezonderd totdat zij bij een later onderzoek blijken genezen te zijn of totdat de verschijnselen van malleus tot zoodanige ontwikkeling zijn gekomen, dat de ziekte daaraan door den deskundige met zekerheid kan worden onderkend. In het eerste geval wordt de afzondering opgeheven en in het tweede geval worden de dieren afgemaakt en beigraven. § 4. Dieren, ten aanzien waarvan bij het in § 2 bedoelde on- 168 derzoek niet dadelijk met zekerheid blijkt of zij al dan niet aam malleus lijdende zijn, blijven afgezonderd of worden, indien im verband met den uitslag van het onderzoek de afzondering kan worden opgeheven, onder politietoezicht gesteld tot door een nader onderzoek de bedoelde zekerheid is verkregen. § 5. (1) Aan de eigenaren van dieren, die ingevolge het bepaalde bij § 1 en § 3, alinea 2, worden afgemaakt, wordt, indien zij krachtens de eerste zinsnede van het eerste lid van artikel 28 der ordonnantie van heden (Staatsblad B' 432) aanspraak op schadeloosstelling hebben, deze verleend ten bedrage van de helft der geschatte waarde van de afgemaakte dieren, met een maximum van ƒ 30 voor dieren van 1.25 Meter of minder schofthoogte en van ƒ 50 voor grootere dieren. (2) Gelijke schadeloosstelling wordt verleend aan de eigenaren van dieren, die ingevolge het bepaalde bij § 3, alinea 1,. worden afgemaakt. § 6. Wanneer een afgezonderd of onder politietoezicht gesteld dier sterft is de eigenaar of houder verplicht hiervan onmiddellijk kennis te geven aan he Bestuur. § 7. (1) De afzondering van zieke of verdachte dieren geschiedt zooveel mogelijk op het erf of terrein waar zij thuis, behooren. (2) Aan den toegang of de toegangen tot het erf of het terrein, waar zieke of verdachte dieren afgezonderd zijn, wordt een paal geplaatst, waaraan een plank, voorzien van de woorden: „besmettelijke veeziekte: kwade droes", benevens den naam der ziekte in alle ter plaatse gesproken wordende inheemsche talen.. § 8. Het vervoer van de zieke dieren naar de plaats voor de afzondering of de afmaking en begraving aangewezen, geschiedt door of onder toezicht van politie, zoodanig, dat zij niet met andere eenhoevige dieren in aanraking kunnen komen en geen van de zieke dieren afkomstige stoffen, welke gevaar voor deverbreiding der ziekte opleveren op den weg kunnen komen. § 9. De toegang tot stallen of terreinen, waar zieke of verdachte dieren afgezonderd zijn, wordt verboden aan allen, dieer niet ambtshalve of voor de verpleging of behandeling van het vee moeten zijn. § 10. Wordt malleus waargenomen of vermoed aanwezig te? 169 zijn bij dieren, die vervoerd of op den openbaren weg wórdenaangetroffen, dan worden ze in beslag genomen en, na constateering der ziekte door een deskundige, afgemaakt. § 11. (1) De stallen of kralen, waarin aan malleus lijdende dieren of dieren, die daarvan verdacht worden en later bleken inderdaad aan de ziekte te lijden, verbleven zijn, de stalgereedschappen, de tuigen en alle andere voorwerpen, die met deze dieren in aanraking zijn geweest, in het bijzonder ook de kleederen van de personen, die de dieren hebben verzorgd, moeten,, voor zoover zij niet op grond van het bepaalde bij de volgende alinea voor verbranding in aanmerking komen, worden ontsmet. (2) De ontsmetting geschiedt als volgt: Nadat alle dieren uit den stal verwijderd zijn, wordt de dakbedekking er afgenomen en al het houtwerk van vloeren, wanden en voederbakken opgebroken. De planken en balken worden,, zoo mogelijk, met eene heete.20% soda-oplossing en anders met. kokend water afgeschrobd, tot ze volkomen van alle zichtbaar vuil ontdaan zijn, en daarna gedurende een tijdvak van minstens* 3 dagen op rijen verticaal in de buitenlucht zoodanig opgesteld, dat de geheele oppervlakte zooveel mogelijk aan zonnestralen,, wind en regen is blootgesteld. De houten stijlen, die niet kunnen worden weggenomen, worden eveneens met eene heete 20%. soda-oplossing of met kokend water grondig van alle vuil ontdaan en vervolgens geteerd of geverfd. De vloeren moeten worden ontsmet volgens aanwijzing van den deskundige en de muren tot een hoogte van 2 Meter boven den grond worden afgebikt en gecementeerd. Voor zoover kralen of stallen uit bamboe, atap of alang-alang bestaan, worden zij verbrand. Op dezelfde wijze wordt gehandeld met besmet hooi, stroo, gras, mest en alle andere zaken, die niet voor ontsmetting vatbaar zijn. Nadat een en ander heeft plaats gehad, kunnen het dak en de planken weder worden aangebracht en de stal, nadat de murengewit zijn en al het houtwerk geteerd of geverfd is, weder in: gebruik genomen worden. (3) Bij groote stallen kan de ontsmetting bij gedeelten plaats hebben. Ook kan, indien een eigenaar zulks wenscht, een anderewijze van ontsmetting worden gevolgd, zullende echter in elk geval de ontsmetting moeten geschieden ten genoege van denbetrokken deskundige. 170 (4) Wordt, nadat de ontsmetting op de aangewezen wijze heeft plaats gehad, opnieuw een dier door malleus aangetast, dan behoeven alleen de standplaats van het zieke dier en de onmiddellijk daaraan grenzende opnieuw te worden ontsmet. § 12. De ziekte wordt geacht op een bepaald terrein geweken te zijn, zoodra alle overblijvende paarden gezond zijn verklaard en de stallen gedesinfecteerd zijn. Reeds vóór de vaststelling der Instructie voor malleus zond de Directeur van Landbouw let volgend: Schrijven aan de Hoofden der tot een veeartsen ij kundig ambtsressort behoorende gewesten dd. 22 November 1909 11' 8888: De bestaande bepalingen betreffende de bestrijding van besmettelijke veeziekten zijn in verschillende opzichten onvoldoende gebleken. Vooral ten aanzien van malleus (kwade droes) is daarmede tot dusver weinig bereikt. Gedurende 1908 werden niet minder dan 1093 gevallen van deze* ziekte geconstateerd. Neemt men daarbij nog in aanmerking, dat een groot aantal .gevallen niet ter kennis van het Bestuur of van de veeartsen komt, dan behoeft het wel geen nader betoog, dat eene meer afdoende bestrijding van de ziekte dringend noodig is. Daar de ziekte niet te genezen is en veelal een zeer langdurig verloop heeft, zoodat de aangetaste dieren gedurende langen tijd een bron van besmetting opleveren, is het èn in het belang van de eigenaren, èn in dat van de gemeenschap ten zeerste gewenscht, dat dieren, bij welke door een deskundige malleus geconstateerd is, zoo spoedig mogelijk worden afgemaakt. Op de daarvoor onmisbare medewerking van de eigenaren kan echter onder de bestaande omstandigheden slechts bij uitzondering worden gerekend, zoowel omdat de overtuiging, dat de ziekte niet te genezen is, nog niet algemeen doorgedrongen is, als omdat tegen de onkosten en den last, die het laten afmaken en het begraven met zich brengen, wordt opgezien. In het dezerzijdsch aan de Regeering ingediend ontwerp tot herziening van de veeartsenijkundige wetgeving zijn een tweetal voorzieningen voorgesteld om zooveel mogeiïjk aan bedoelde bezwaren tegemoet te komen, n.1. toekenning van gedeeltelijke schadeloosstelling als premie op tijdige aangifte en het geven 171 van toestemming tot afmaking van de aangetaste dieren, zoomede afmaking en begraving door de politie op kosten van denLande. Waar het te voorzien is, dat de inwerkingtreding der nieuwe bepalingen nog wel eenïgen tijd op zieh zal laten wachten, en bij langer uitstel van de tegen malleus noodig geachte maatregelen de ziekte zich steeds meer kan uitbreiden, is het ten zeerste gewenscht, dat met de toepassing dier maatregelen op Java en Madoera en de daarvoor in aanmerking komende streken van de Buitenbezittingen zoo spoedig mogelijk een aanvang wordt gemaakt. De Regeering heeft daarom door het verleenen van machtiging om over de daarvoor noodige fondsen te beschikken de gelegenheid geopend om tot bedoelde toepassing, voorzoover de bestaande bepalingen het toelaten, al dadelijk over te gaan. Bi heb mitsdien de eer TJHEdGestr. hierbij een 'afschrift aan te bieden van de in bovenvermeld ontwerp opgenomen bepalingen voor de bestrijding van malleus met verzoek om na bespreking der zaak met de besturende ambtenaren v. z. n., in overleg met den Gouvernements veearts ter zake de noodige maatregelen te willen nemen. Tot toelichting diene het volgende: (*) § 1. De aandacht zij v. z. n. gevestigd op het bepaalde bij de artikelen 381, 382 en 383 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen en de artikelen 383, 384 en 385 van dat voor Inlanders, betreffende verpMchte aangifte enz. van het voorkomen van besmettelijke veeziekte, aan de toepassing waarvan zoo streng mogeüjk de hand zal dienen te worden gehouden. § 2. handelt over het verleenen van de schadeloosstelling. Daarop bestaat alleen aanspraak, indien de eigenaar tijdig aangifte heeft gedaan en dadelijk na het constateeren der ziekte door den veearts, toestemming geeft tot afmaking van alle hem toebehoorende, aan malleus lijdende dieren. Tot de uitbetaling wordt verder niet overgegaan, vóórdat stallen en kralen overeenkomstig de voorschriften en op kosten van den eigenaar ontsmet of verbrand zijn. Het afmaken en begraven geschiedt in elk geval door of onder (') De §§ van het ontwerp komen niet geheel overeen met die der later vastgestelde Instructie. 172 toezicht van de politie en de kosten daarvan kunnen ten laste van. den Lande worden gebracht, ook in de gevallen, dat wegensniet tijdige aangifte of het niet dadelijk verleenen van toestemming tot afmaking geen schadeloosstelling kan worden uitgekeerd, omdat daardoor meer zekerheid wordt verkregen, dat een en ander behoorlijk geschiedt. De schatting der waarde kan geschieden door den Gouvernements veearts. § 3. De afzondering van paarden met verdachte ziekteverschijnselen dient natuurlijk even streng te zijn als die van paarden, bij welke de ziekte met zekerheid geconstateerd is. Het verschil is alleen, dat ten aanzien van eerstbedoelde dieren niet op afmaken wordt aangedrongen, omdat nog de kans van genezing bestaat (n.1. in het geval dat blijkt, dat zij niet aan malleus lijden). § 4. Er wordt hier met betrekking tot de ten opzichte van de verdachte dieren zonder ziekteverschijnselen te nemen maatregelen onderscheid gemaakt, voor de gevallen dat de zieke dieren niet en dat zij wel worden afgemaakt. Wanneer de zieke dieren niet worden afgemaakt, blijven zij geruimen tijd een bron voor besmetting opleveren, in de eerste plaats voor de overige paarden van den eigenaar. De zieke en gezonde dieren zullen veelal door den zelfden persoon verzorgd worden en daarbij zal, in aanmerking genomen de zorgelooze aard van den inlander, die hem er al spoedig toe brengen zal om het, als hij er kans toe ziet, met de voorgeschreven voorzorgsmaatregelen niet te nauw te nemen, voortdurend gevaar bestaan voor het overbrengen van besmetting, niet alleen op de gezonde paarden van den eigenaar maar middels dezen ook op andere. Zijn daarentegen de zieke dieren dadelijk afgemaakt en de stallen ontsmet dan is de infectiebron opgeruimd en heeft men er slechts op te letten, dat de verdachte dieren, zoodra zij verschijnselen van malleus mochten gaan vertoonen, worden afgezonderd. De minder strenge maatregelen ingeval van afmaking der zieke dieren zullen voorts in niet geringe mate er toe bijdragen om houders van meerdere paarden, zooals de eigenaren van wagenverhuurderijen, er eerder toe te brengen om hunne zieke dieren te doen afmaken. § 5. Kennisgeving van het sterven van afgezonderde of onder toezicht gestelde dieren is noodig om het door de politie te kunnen doen constateeren, waardoor voorkomen wordt, dat de dieren clandestien naar elders worden vervoerd onder voorgeven, indien het verdwijnen bij inspectie blijkt, dat ze gestorven zijn. Verzuim in deze is echter thans niet strafbaar dan alleen in het geval bedoeld in artikel 1 lett. m. ten 2° van Staatsblad 1892 11? 240. Ook het voorgeschrevene in § 9 kan, zoolang de nieuwe bepalingen door de Eegeering nog niet zijn vastgesteld, slechts toepassing vinden in zoover Staatsblad 1892 Il! 240 zulks toelaat (zie de artikelen 1 en 9). De kosten van de ontsmetting van stallen enz. komen ten laste van den eigenaar. De Gouvernements veeartsen zullen bij hun maandelijksch ziekterapport betreffende malleus hebben op te geven de signalementen der wegens malleus afgemaakte dieren, de getaxeerde waarde der dieren en het bedrag der uitbetaalde schadeloosstellingen. In hunne dagboeken behooren zij verder uitvoerig melding te maken van alle gevallen, waarin niet tot afmaking kon worden overgegaan, met opgave van de reden daarvan en van de genomen maatregelen. Over de noodige fondsen kan door UHEdG. worden beschikt ten laste van artikel 386 der begrooting. Een voldoend aantal exemplaren van deze circulaire wordt hierbij gevoegd ter verspreiding onder de betrokken Gouvernements veeartsen en besturende ambtenaren van Uw gewest. Schrijven van den Directeur van Landbouw, N ij verheid en Handel aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur van 12 Februari 1913 B; 1606: Tot het in beslag nemen en afmaken van aan malleus lijdende paarden, voorgeschreven bij Staatsblad 1912 B! 435 sub II F, zal ingevolge het bepaalde bij alinea 2 van artikel 28 der ordonnantie in Staatsblad 1912 B; 432 van bestuurswege bij besluit machtiging moeten worden verleend. Deze besluiten zouden kunnen uitgaan van het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, dat daarbij tevens zou kunnen 171 bepalen, hoeveel de uit te betalen schadeloosstelling zal bedragen. Ten einde het uitvaardigen dezer besluiten gemakkelijk te maken heb ik op de tweede bladzijde van de tot nu toe in gebruik zijnde processenverbaal, waarbij de Gouvernements veeartsen het afmaken der aan malleus lijdende paarden constateerden en waarop tevens vermeld werd, hoeveel aan schadeloosstelling was uitbetaald, een door de betrokken bestuursambtenaren nader in te vullen besluit doen drukken, waarbij het bovenstaande wordt aangegeven. Ik heb de eer UHEG. van dat proces-verbaal met besluit hierbij eenige exemplaren te doen toekomen, ter verstrekking aan de betrokken ambtenaren. 175 PROCES-VERBAAL. De «ndergeteekende, Gouvernements veearts te verklaart: het paard, le. te hebben bevonden, dat •= - vermeld in onderde paarden, staauden signalementstaat, toebehoorende aan , wonende is lijdende zijn aan malleus (kwaden droes) 2e. dat de eigenaar tijdig aangifte heeft gedaan en dadelijk, nadat de aard der ziekte was geconstateerd, toestemming heeft gegeven tot afmaking van het paard heeft 3e. dat die afmaking den plaats gehad; 4e. dat de eigenaar, voor zoover is kunnen worden nagegaan, geen andere aan malleus lijdende paarden bezit; stal het paard 5e. dat de —— waarin —-— afgemaakte - —- gedu- stallea, de paarden, durende de ziekte is zijn -verbleven zoomede de gereedschap- het paard ipen, tuigen en andere zaken, die met ■ in aanra- de paarden king zijn geweest, volgens zijn aanwijzingen zijn verbrand of ontsmet. SIGNALEMENTSTAAT. t>„„ m t «.-j Schoft- Bijzondere ken- Geschatte Bas Geslacht | Kleur Leeftad hoogte | Reekenen waarde , den 19 De Gouvernements veearts, L76 het De ondergeteekende, eigenaar van - in dit proces-verbaal bedoeld paard .li. 1V y. + * verKiaart ais sciiautjiuuBSLciimg >uw u^». hedoelde paarden van dat dier maken — te hebben ontvangen de som van j dezer dieren (zegge ) den 19 den 19 Het Hoofd van plaatselijk bestuur van Heeft besloten: Krachtens artikel 23, 'alinea 1, sub d, van de ordonnantie in Staatsblad 1912 IF 432 machtiging te verleenen tot het doen de inbeslagnemen en afmaken van -^g aan de keerzijde vermelde paarden paard met bepaling, dat aan den rechthebbende zal worden uitbetaald eene schadeloosstelling van ƒ 177 G. Saccharomycosè bij eenhoevige dieren. § 1. Dieren, die verschijnselen van saccharomycosè vertoonen, moeten zoodanig worden afgezonderd, dat zij niet met andere dieren in aanraking kunnen komen. § 2. (1) Indien de eigenaar zulks wenscht worden de zieke •dieren op kosten van den Lande door de politie afgemaakt en begraven. (2) Het vervoer van deze dieren naar de plaats voor de afmaking en begraving aangewezen, geschiedt door of onder toezicht van de politie. § 3. Aan den toegang of de toegangen tot den stal, het erf of het terrein, waar ziek vee afgezonderd is, wordt een paal geplaatst, waaraan een plank voorzien van de woorden „besmettelijke veeziekte: saccharomycosè" benevens den naam der ziekte in alle ter plaatse gesproken wordende inheemsche talen, § 4. Zoodra de zieke dieren hersteld zijn wordt hiervan door den betrokken deskundige kosteloos eene schriftelijke verklaring afgegeven en wordt de afzondering opgeheven. § 5. (1) Na den dood of het herstel der zieke dieren worden de kralen of stallen, waarin zij gedurende de ziekte afgezonderd zijn geweest, de voor die dieren gebruikte tuigen en harnachementen en andere voorwerpen, die er mede in aanraking zijn geweest, ontsmet. (2) De in § 4 bedoelde verklaring wordt door den deskundige niet afgegeven, dan nadat de ontsmetting behoorlijk heeft plaats gehad. § 6. Wiordt saccharomycosè waargenomen of vermoed aanwezig te zijn bij dieren, die vervoerd worden of op den openbaren weg worden aangetroffen, dan worden de zieke dieren in beslag genomen en kunnen zij, indien zij niet binnen tweemaal vier en twintig uren door of van wege den eigenaar worden opgevraagd, na constateering der ziekte door een deskundige, worden afgemaakt. Voorschriften. 12 178 § 7. De ziekte wordt geacht in een stal of op een erf of terrein geweken te zijn, zoodra sedert den dood of het herstel van het laatst aldaar zieke dier 14 dagen zijn verloopen. H. Scabiës (schurft) bij eenhoevige en herkauwende dieren- § 1. Dieren, lijdende aan schurft moeten zoodanig worden afgezonderd, dat zij niet met andere dieren in aanraking kunnen komen. § 2. Aan den toegang of de toegangen tot het erf of het terrein, waar ziek vee afgezonderd is, wordt een paal geplaatst,, waaraan een plank voorzien van de woorden „besmettelijke veeziekte: schurft", benevens den naam der ziekte in alle ter plaatsegesproken wordende inheemsche talen. § 3. Het slachten van aan schurft lijdende dieren is geoorloofd. De huiden der geslachte dieren moeten echter worden verbrand. § 4. Zoodra de zieke dieren hersteld zijn wordt hiervan door den betrokken deskundige kosteloos een schriftelijke verklaringafgegeven en de afzondering opgeheven. § 5. (1) Na den dood of het herstel van de zieke dieren worden de stallen of kralen, waarin zij gedurende de ziekte zijn verbleven en alle voorwerpen, die met de zieke dieren in aanraking zijn geweest, voor zoover zij niet op grond van het bepaalde bij de volgende alinea voor verbranding in aanmerkingkomen, grondig schoon gemaakt. Houtwerk en muren der stallen worden vervolgens gewit en geteerd. (2) Zaken, die niet voor afdoende reiniging vatbaar zijn, worden verbrand. § 6. Wordt schurft waargenomen of vermoed aanwezig te zijn bij dieren, die vervoerd worden of op den openbaren weg woïden aangetroffen, 'dan worden deze in beslag genomen en kunnen zij, indien zij niet binnen tweemaal vier en twintig uren door of van wege den eigenaar worden opgevraagd, nadat de Ziekte door een deskundige is geconstateerd, worden afgemaakt. S 7. De ziekte wordt geacht in een bepaalde streek geweken 179 te zijn, zoodra sedert den dood of het herstel van het laatst aldaar zieke dier 14 dagen zijn verloopen. I. Surra bij alle vee. § 1. Dieren, lijdende of verdacht van te lijden aan surra, moeten worden afgezonderd en opgesloten in stallen, waarbinnen het licht zoodanig getemperd is, dat geen vliegen binnendringen. § 2, Indien de eigenaar zulks wenscht worden de zieke dieren door of van wege de politie op kosten van den Lande afgemaakt en begraven. § 3. Wordt op meer dan een erf van een desa of kampong surra geconstateerd, dan moet ook het niet zieke of verdachte vee in die desa of kampong van des morgens 6 tot des avonds 7 uur opgesloten gehouden worden in stallen, als in § 1 bedoeld. § 4. Aan den toegang of de toegangen tot het erf, de desa of de kampong, waar zich ziek of verdacht vee bevindt, wordt een paal geplaatst, waaraan een plank, voorzien van de woorden „besmettelijke veeziekte: surra", benevens den naam der ziekte in alle ter plaatse gesproken wordende inheemsche talen. § 5. (1) Voor zoover daartoe met het oog op de belangen van den landbouw of het transportwezen aanleiding bestaat kan vergunning worden gegeven tot het gebruik van de bij de §§ 1 en 3 bedoelde dieren, voor zoover zij geen ziekteverschijnselen vertoonen. (2) Gedurende den arbeid moeten deze dieren zooveel mogelijk tegen vliegen worden beschut, hetzij door ze met een zoogenaamd vliegennet te bedekken, hetzij door de huid in te smeren met olieachtige middelen of, waar het buffels geldt, door de dieren te voren een modderbad te doen nemen. (8) Tusschen des avonds 7 en des morgens 6 j»ur mogen de dieren geweid en naar de badplaatsen gebracht worden. § 6. Indien w1 meerdere desa's van een bepaalde streek surra voorkomt, kunnen in die streek in- en uitvoer van vee en het houden van -veemarkten geheel of gedeeltelijk verboden worden. Doorvoer blijft onder de noodige waarborgen, dat geen aanra- 180 king met den verdachten veestapel kan plaats hebben, toegestaan. 8 7 (1) Dieren, lijdende aan surra, mogen, indien naar het oordeel van den betrokken deskundige de voedingstoestand nog zoodanig is, dat het vleesch uit dien hoofde voor de consumptie geschikt is te achten, op eene door dezen kosteloos af te geven schriftelijke verklaring worden geslacht. (2) Het vervoer naar de slachtplaats en het slachten mogen slechts geschieden des avonds, tusschen 7 en 9 uur. (3) Het vleesch mag niet eerder dan 10 uren na het slachten in comsumntie worden gebracht. (4) Alle afval en vuil moet na het slachten onmiddellijk worden verbrand of begraven en de slachtplaats goed schoon ge- maakt. , , i„„+0 (5) De huid moet gedurende 24 uren op een donkere plaats worden bewaard, zoodat er geen vliegen bijkomen; daarna kan zij op de gebruikelijke wijze worden behandeld. 8 8 Na het herstel van de zieke dieren wordt hiervan door den betrokken deskundige kosteloos eene schrifteli afgegeven en wordt de afzondering van het aldus hersteld verklaarde vee opgegeven. § 9 De ziekte wordt geacht in een bepaalde streek geweken te zijn, zoodra sedert den dood of het herstel van het laatst aldaar zieke dier 3 maanden zijn verloopen. K. D o u r i n e (kwaadaardige dekziekte) bij eenhoevige dieren. 8 1 Dieren, lijdende aan kwaadaardige dekziekte moeten worden afgezonderd en opgesloten in stallen waarbinnen het licht zoodfnig getemperd is, dat geen ^ De hengsten mogen niet dekken en de merries met gedekt worden. 8 2 Indien in eene bepaalde streek binnen een kort tijdsverloop verschillende gevallen van kwaadaardige dekziekte worden geconstateerd, moeten, zoolang de ziekte voorkomt, op geregelde tijden alle in die streek aanwezige eenhoevig dieren d e voor de voortteling worden gebezigd, door den be rokken deskundige worden onderzocht. Dieren, die verschijnselen van die ziekte vertoonen, worden voor den tijd van 3 maanden af- 181 gezonderd op de wijze in § 1 aangegeven. Deze termijn wordt zoo noodig telkens met een door den deskundige te bepalen tijdvak verlengd. § 3. Het slachten van aan kwaadaardige dekziekte lijdende dieren is geoorloofd. § 4. Aan den toegang of de toegangen tot het erf waar zich zieke of verdachte dieren bevinden, wordt een paal geplaatst, waaraan een plank voorzien van de woorden „besmettelijke veeziekte: kwaadaardige dekziekte", benevens den naam der ziekte in alle ter plaatse gesproken wordende inheemsche talen. § 5. Na het herstel van de afgezonderde dieren wordt hiervan door den betrokken deskundige kosteloos eene schriftelijke verklaring afgegeven en wordt de afzondering voor het aldus hersteld verklaarde vee opgeheven. § 6. Wordt kwaadaardige dekziekte waargenomen bij dieren, die vervoerd worden of op den openbaren weg worden aangetroffen, dan worden deze in beslag genomen en kunnen zij, indien zij niet binnen tweemaal vier en twintig uren door of vanwege den eigenaar worden opgevraagd, nadat de ziekte door een deskundige is geconstateerd, worden afgemaakt. § 7. De ziekte wordt geacht in eene bepaalde streek geweken te zijn, zoodra sedert den dood of het herstel van het laatst aldaar zieke dier 3 maanden zijn verloopen. L. Piroplasmose bij herkauwende dieren. § 1. (1) Dieren, lijdende aan piroplasmose, moeten zoodanig worden afgezonderd, dat zij niet met andere dieren in aanraking kunnen komen. (2) Indien bij de zieke dieren teken worden aangetroffen, moeten deze zorgvuldig worden verwijderd en verbrand en na eventueel herstel moeten de dieren bovendien met een sterke keukenzoutoplossing goed geborsteld en afgewasschen worden, om mogelijk achtergebleven jonge teken te dooden. § 2. (1) De stallen of kralen waarin aan piroplasmose lijdende dieren verpleegd zijn en alle voorwerpen, die met de zieke dieren in aanraking zijn geweest, moeten, zoo zij niet op grond 182 van het bepaalde bij de volgende alinea voor verbranding in aanmerking komen, van teken worden gezuiverd. (2) Zaken, die niet voor zoodanige zuivering vatbaar zijn, moeten worden verbrand. (3) De stallen of kralen moeten na van teken gezuiverd te zijn worden geteerd of geverfd. (4) De bodem van dé Stallen, kralen of terreinen waar zieke dieren verbleven zijn moet eveneens van teken gezuiverd worden,; betzij door vuur, hetzij door het omspitten van den grond. § 3. De herstelde dieren worden, nadat aan het bepaalde bij § 1, alinea 2, ten genoege van den betrokken deskundige voldaan is, 'ten bewijze waarvan door dezen kosteloos eene schriftelijke verklaring wordt afgegeven, weder tot het vrije verkeer toegelaten. § 4. (1) De herkauwende dieren, die met zieke dieren op hetzelfde erf worden gehouden, moeten mede, op de wijze, aangegeven in § 1, alinea 2, van teken worden gezuiverd. (2) Zoolang hieraan niet ten genoege van den betrokken deskundige voldaan is, mogen deze dieren het erf niet verlaten. § 5. Aan den toegang tot het erf of het terrein, waar ziek of verdacht vee afgezonderd is, wordt een paal geplaatst waaraan een plank, voorzien van de woorden „besmettelijke veeziekte: piroplasmose", benevens den naam der ziekte in alle ter plaatse gesproken wordende inheemsehe talen. § 6. De lijken van aan piroplasmose gestorven dieren moeten worden verbrand. § 7. De ziekte wordt geacht in eene bepaalde streek geweken te zijn, zoodra het laatst aldaar zieke dier hersteld of gestorven is en de verdachte dieren en de stallen en weiden, overeenkomstig het hiervoren bepaalde, behoorlijk van tekeh zijn gezuiverd. M. Tuberculose bij runderen en buffels. § 1. (1) Dieren, bij welke door een deskundige tuberculose is geconstateerd, worden in beslag genomen. (2) Verkeereh dë zieke dieren ifl slechten voedingstoeStahd, dan worden zij afgemaakt en begraven. Is daarentegen de voedihgstoestand nog goed, dan worden zij onder toezicht van de 183 politie op een door den betrokken deskundige aan te wijzen plaats geslacht. (3) Indien het vleesch van de geslachte dieren door bedoelden deskundige voor de consumptie geschikt wordt verklaard, dan wordt dit ten bate van den Lande verkocht, terwijl alles, wat verder van de zieke dieren afkomstig is, wordt begraven. Blijkt «chter het vleesch niet geschikt voor de consumptie, dan worden zijn, moeten dus bij invoer, indien ze afkomstig zijn uit landen of streken, waar deze ziekten voorkomen, ingevolge dit artikel aan het voorgeschreven diagnostisch onderzoek worden onderworpen. Art. 11, alinea 1, letter a, is overeenkomstig de bestaande bepalingen. Letter b. Bij uitvoer van vee, paarden en varkens daaronder begrepen, van plaatsen, waar een deskundige gevestigd is, moet dtt vee door dezen of zi^n vervanger gekeurd worden. Hetzelfde moet geschieden, indien vee van uit een plaats, waar geen deskundige gevestigd is, moet worden uitgevoerd naar een plaats, 196 waar geen vee wordt toegelaten, tenzij het bij de inscheping door een deskundige gekeurd is, bijv. bij uitvoer van Talagabiroe op Madoera naar Bandjermasin, moet dit vee vóór de' inscheping worden gekeurd, daar anders de ontscheping te Bandjermasin, ingevolge het bepaalde bij Staatsblad B! 434, letter d, geweigerd moet worden. Het zal dus gewenscht zijn de betrokken havenautoriteiten er op te wijzen, dat bij de uitklaring van prauwen met vee er goed op gelet wordt of het op de plaats van bestemming mag worden ingevoerd, indien het niet door een deskundige gekeurd en gezond bevonden is, zooals bijv. voor de Zuider- en Oösteiv afdeeling van Borneo, Banka, Billiton enz. het geval is, zie Staatsblad B' 434, letter d. In dergelijke gevallen dient geen vergunning tot uitvoer te worden gegeven, alvorens de dieren door een deskundige gekeurd zijn. Uit den aard der zaak is de deskundige, door wien de keuring geschiedt, bekend met alle streken, vanwaar wegens het heerschen van veeziekte de uitvoer verboden is. Hij zal dus nauwkeurig hebben na te gaan, van waar het vee is aangevoerd en dieren, die uit besmette streken mochten afkomstig zijn, hebben aan te houden. Letter 6, 2». Op plaatsen, waar geen deskundige gevestigd is, wordt Van wege den met het plaatselijk bestuur belasten ambtenaar de vereischte verklaring, dat noch in de streek of de strekèn, waaruit de dieren afkomstig zijn, noch op de plaats van inscheping, eene besmettelijke ziekte heerscht, afgegeven. Het verdere gedeelte van dit artikel is geüjkluidend met de bestaande bepalingen en behoeft dus geen nadere toeUchting. Enkel is het uit Nederland aangevoerde vee van alle formaliteiten vrijgesteld, omdat dit vee vóór de inscheping ambtshalve is gekeurd en getubercuUneerd. De derde alinea van art. 19 en die van art. 20 zijn nieuw, doch behoeven geen toeUchting. Art 22. In afwijking van de bestaande bepalingen wordt thans, nadat ingevolge alinea 1 van dit artikel het heerschen eener ziekte door den betrokken deskundige is geconstateerd, daaraan door het Hoofd van plaatselijk bestuur de noodige bekendheid gegeven. 197 Uit het gebruik van het woord heerschen blijkt, dat hieronder niet te verstaan zijn sporadische ziektegevallen. Bij het voorkomen van een of meer gevaBen van malleus bijv. op een erf, kan dus volstaan worden met de voor die ziekte vastgestelde maatregelen zonder verdere pubHciteit. Art. 23, alinea 1 geeft aan, welke maatregelen bij besmettelijke veeziekten in het algemeen door de bevoegde autoriteit kunnen genomen worden, terwijl in de desbetreffende instructies (Staatsblad B' 435) wordt aangegeven, welke dezer maatregelen bij iedere ziekte moeten worden toegepast. De te nemen maatregelen stemmen overigens in hoofdzaak overeen met de bestaande bepalingen, behalve dat volgens lett. d het afmaken niet meer beperkt is tot „van elders aangevoerd vee". Alinea 2 stelt de mogelijkheid open om uit eene besmette streek ziekteproducten, dan wel organen of dieren op te zenden naar het Veeartsenijkundig Laboratorium te Buitenzorg. Art. 25 geeft de bevoegdheid om dieren, lijdende aan eene besmettelijke ziekte, die buiten de plaats van afzondering worden aangetroffen of clandestien vervoerd worden, dan wel op den openbaren weg worden aangetroffen, na constateering der ziekte door den betrokken deskundige, onmiddellijk te doen afmaken. Het woord kunnen is hier gebruikt, om vrijheid te laten dieren, die aan minder gevaarlijke en nog te genezen ziekten bijv. saccharomycosè, lijdende, op 'den pubUeken weg worden aangetroffen, dan wel die per ongeluk uit de hun aangewezen plaats van isoleering mochten zijn losgeraakt, indien zulks wenschelijk blijkt, niet te doen afmaken. Art. 27, alinea 1 komt overeen met de bestaande bepalingen. Alinea 2 heeft ten doel het onderzoek middels maBeine, tuberculine en andere, voor diagnostische doeleinden noodig geoordeelde onderzoekingsmethoden, steeds in toepassing te kunnen brengen. Art. 28, alinea 1 bepaalt, dat schadeloosstelling zal worden uitbetaald aan hen, wier vee in beslag genomen en afgemaakt is, indien zij hebben voldaan aan de verplichting tot het doen van t ij d i g e aangifte. In deze bepaling heeft men een krachtig middel om het doen van aangifte te bevorderen. Er dient daarom streng de hand 198 aan gehouden te worden, dat bij verzuim van of te late aangifte, afgescheiden van de in te stellen vervolging, nimmer scba> delooSBtelling wordt uitbetaald en dat de reden daarvan steeds wordt medegedeeld. Voor welke ziekten dieren in beslag genomen en afgemaakt mogen worden, is in de desbetreffende instructie voor iedere ziekte aangegeven (Staatsblad 1912 11' 435), alsmede de hoegroot» heid der te betalen schadeloosstelling. Verder kan in door den Gouverneur-Generaal te bepalen gevallen ook bij afmaken wegens andere ziekten schadeloosstelling worden verleend, indien het wenschelijk gebleken is, dieren voor bedoelde ziekten af te maken en de eigenaren daartegen geen bezwaar hebben. Deze bepaling is o. a. opgenomen voor eventueele bestrijding van ziekten, die bij Staatsblad IP 435 niet genoemd zijn. Men make dus uit het bepaalde bij art. 23, lett. d, niet op, dat de deskundige voor iedere besmettelijke veeziekte volgens eigen zienswijze zou mogen adviseeren tot in beslagneming en afmaking, daar in de gevallen, die in de instructie niet zijn genoemd, ook geen schadeloosstelling zou kunnen worden toegekend. Met aanvulling der bestaande bepalingen ie de taxatie van de waarde van afgemaakte dieren geheel aan den deskundige overgelaten voor de gevallen, waarin de waarde der gezamenlijk af te maken dieren van eenzelfden stal op niet meer dan ƒ 500 getaxeerd wordt. Hierdoor kan steeds snel worden gehandeld, doch hiermede is tevens den Veeartsen eene groote verantwoordelijkheid opgelegd en dienen zij dus bij deze taxatie's steeds de meeste nauwgezetheid te betrachten, zoodat zoowel 's Lands belang, als de belangen van de eigenaars behoorlijk worden behartigd. De overige alinea's van dit artikel komen overeen met de bestaande bepalingen. Art. 29. Als regel is aangenomen dat geen schadeloosstelling wordt verleend voor stallen, die vernietigd moeten worden, omdat zij niet te desinfecteeren zijn en wel, omdat in de eerste plaats de eigenaar er belang bij heeft een dergelijken stal niet meer te gebruiken, doch vooral ook, omdat dergelijke stallen meestal uit nagenoeg waardelooze materialen bestaan zooals oude bamboe en atap. Dergelijke stallen, die door de eigenaars 199 zelf gebouwd worden, kosten bun zeer weinig en zijn niet te taxeeren. Hierbij dient echter wel zorg gedragen te worden, dat materialen, die nog bruikbaar zijn, als houten stijlen, planken, nieuwe bamboe enz. en die, indien de stal slechts geheel uit elkaar genomen wordt, op eenvoudige wijze volgens de aangegeven voorschriften te desinfecteeren zijn, nimmer mogen vernietigd "worden, tenzij de eigenaar zulks verlangt. Slechts in bijzondere gevallen, nl. wanneer de eigenaar onbemiddeld is en hij door het afbreken van den stal betrekkelijk groote schade lijdt, kan aan den Directeur van Landbouw een gemotiveerd voorstel worden ingediend tot het toekennen van eenige schadeloosstelling. De aanvrage dient dan vergezeld te gaan van eene nauwkeurige opgave van de vernietigde materialen en de getaxeerde waarde van ieder stuk, onder mededeeling, waarom de schadeloosstelling wordt gevraagd. Art 30, alinea 1 geeft aan, hoe gehandeld moet worden met •dieren, die op het erf van den eigenaar niet voldoende kunnen worden geïsoleerd. Wordt het afzonderingsterrein slechts voor «en bepaalde ziekte of voor enkele ziektegevallen, dus slechts voor tijdelijk gebruik aangewezen, dan spreekt het van. zelf, dat de ompaggering, indien noodig, zoo eenvoudig mogelijk bijv. van horizontaal loopende bamboe moet gemaakt worden. Als regel zal echter de afzondering op het erf van den houder moeten geschieden en zal hierop enkel een uitzondering mogen "worden gemaakt, indien dit in het belang der ziektebestrijding "noodzakelijk is. Waar thans bij het voorkomen van chronisch verloopende ■ziekten als malleus en tuberculose, die het meest aanleiding geven tot langdurige isoleering van dieren, deze onmiddellijk Tnöeten worden afgemaakt, zal er, op Java en Madoera althans, vyel zelden aanleiding meer bestaan tot isoleering van dieren op speciaal daarvoor aangewezen terreinen. De overige alinea's van dit artikel komen overeen met de bestaande bepalingen. b. STAATSBLAD No. 433. Dit Staatsblad treedt in de plaats van de bestaande bepaUngen. Deze zijn slechts in zooverre aangevuld, dat voortaan de invoer van dengdeng uit Afrika, Azië en Australië en van versch 260 vleesch uit de eerstgenoemde twee werelddeelen ook verboden is (zie hiervoren). c. STAATSBLAD No. 434. Het is noodig dat de Gouvernements Veeartsen, in wier ressorten plaatsen voor den in- en uitvoer van vee zijn opengesteld, voor elk van die plaatsen, in overleg met de betrokken havenautoriteiten, tijdig nagaan, van welke uitvoer van vee plaats heeft, opdat belanghebbenden tijdig kunnen worden ingelicht omtrent de met 1 Januari a. s. in werking tredende bepalingen^ verder dienen de Gouvernements Veeartsen tijdig eventueele voorstellen aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te doen, met betrekking tot de keuring, bedoeld bij art9, alinea 3 van Staatsblad B! 432. Op plaatsen, waar vee met prauwen wordt aangevoerd, zal het o. a. wel steeds wenschelijk zijn, dat importeurs voor behoorlijk geïsoleerde quarantaine-gelegenheden zorgen, opdat het vee niet in de prauwen behoeft te worden gekeurd. De verpBchte keuring van vee bij uit- en invoer geeft een goede gelegenheid om tevens het vrouwelijk vee op geschiktheid voor de voortteling te onderzoeken. Daarbij zuBen de exemplaren, die niet meer nuttig voor de voortteUng worden geacht, van een brandmerk moeten worden voorzien, ten bewijze dat ze voor de slachtbank bestemd kunnen worden, terwijl daarvan tevens aanteekening dient te worden gehouden in de bij uit- en invoer van vee af te geven verklaringen. ModeBen te gebruiken bij in- en uitvoer van vee zijn als bijlage hierbij gevoegd. N°. 1 is een model voor de verklaring af te geven door den deskundige op de plaats van uitvoer, art. 11, alinea 1, 6. le, van Staatsblad B' 432. N°. 2 voor de verklaring af te geven door den deskundige op de plaats van invoer, art. 12, alinea 1, van dat Staatsblad. N°. 3 voor de verklaring af te geven op de plaats van uitvoer door den ter plaatse van inscheping met het dagelijksch bestuur belasten Europeeschen ambtenaar, dan wel bij ontstentenis van zoodanigen Europeeschen ambtenaar, door den te dier plaatse gezagvoerenden Inlandschen bestuursambtenaar, art. 11, alinea 1|: b. 2«V 201 Nauwkeurig invullen dezer verklaringen verdient aanbeveling:. Het handigst zal het zijn, boekjes te gebruiken van de grootte der bijgaande modellen, waarin 200 verklaringen, waarvan 100 bestemd zijn om te worden aangehouden en 100, aan een geperforeerden rand verbonden, om te worden afgegeven; door gebruikmaking van carbonpapier kan het afgeven van deze verklaringen zeer worden vereenvoudigd. Aan eiken eigenaar wordt een verklaring verstrekt voor al het vee, dat hij tegelijkertijd, met hetzelfde vaartuig uit- of invoert of ingevoerd heeft. De boekjes met verklaringen moeten door hem, die ze afgeeft, vooral persoonlijk worden gefolieerd en geparafeerd, waarbij op 1 Januari van elk jaar opnieuw met ff 1 wordt begonnen. Van den inhoud der afgegeven verklaringen moet nauwkeurig aanteekening gehouden worden in een daarvoor bestemd register, ingericht zooals in de modellen der maandelijksche opgaven 4, 5 en 6 is aangegeven. Deze registers moeten op ultimo van elke maand worden afgesloten, waarna de totalen worden berekend, terwijl op den ]sten Tan de volgende maand weer met een nieuwe bladzijde wordt begonnen. Op het einde van het jaar worden de maandelijksche totalen van het geheele jaar onder elkaar geplaatst en wordt berekend hoeveel exemplaren van elke diersoort gedurende het geheelejaar zijn uit- of ingevoerd. Ieder deskundige heeft een register voor uit- en een voor ingevoerd vee, dat eveneens moet worden gefolieerd en geparafeerd, waarbij op 1 Januari van elk jaar weer met 11' 1 wordt begonnen in een nieuw register. De Europeesche en Inlandsche Bestuursambtenaren, die verklaringen B' 3 afgeven, houden alleen een register aan voor uitgevoerd vee, ingericht volgens model B' 6, dat door dengene, die de verklaringen voor de daarin opgenomen dieren heeft afgegeven, eveneens moet worden gefolieerd en geparafeerd en op het einde van elke maand en van elk jaar worden afgesloten, zooals het voor de registers van uit- en invoer door de deskundigen aan te houden is aangegeven. Maandelijks worden afschriften dezer registers volgens de opgaven voor uit- en ingevoerd vee (modellen B' 4 en 5) met de dagboeken ingediend, terwijl de opgaven van uitgevoerd vee 202 van de Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren, in de eerste dagen van de maand volgende op die, waarover zij loopen, aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel ingediend moeten worden. Ter plaatse van invoer wordt gehandeld als is voorgeschreven bij Staatsblad 1912 11' 432 artikel 11, alinea 2, a en b, terwijl de verklaringen na accoordbevinding worden vernietigd. Vorenbedoelde boekjes met verklaringen, registers en gedrukten voor de maandelijksche opgaven, kunnen de betrokken ambtenaren voor Gouvernementsrekening doen aanmaken. De bovenbedoelde brandijzers zullen vanwege het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel worden aangemaakt en tijdig aan de deskundigen worden opgezonden. Het merk (SB) worde ingebrand op de linkerdij. Uit den aard der zaak kunnen deze ijzers eveneens worden gebruikt in andere gevallen, waarin vrouwelijke buffels en runderen op geschiktheid voor de slachtbank worden gekeurd. Op •deze wijze zal bereikt worden, dat voortaan geen ander vee mag worden geslacht, dan dat voorzien is van bovenbedoeld merk. d. STAATSBLAD No. 435. § I. A. De plaatsen in dit lid genoemd worden wegens de nabijheid van een standplaats van een Europeeschen of Inlandschen Veearts met die standplaatsen gelijkgesteld. B. Is gelijkluidend aan de bestaande bepalingen met toevoeging van rabies bij alle vee en farcin dn boeuf en pleura pneumonia contagiosa bij runderen. § II. B. Veepest. De voorschriften zijn ongeveer gelijkluidend aan de bestaande bepalingen en behoeven dus geen toelichting. C. Anthrax. Het spreekt wel van zelf, dat de meststoffen enz. in de nabij den stal gegraven kuilen, steeds zooveel doenlijk moeten worden verbrand en dat de verbranding der cadavers indien mogelijk, •eveneens in bedoelde grafkuilen moet plaats hebben. D. Septichaemie. Het zal geen betoog behoeven, dat, hoewel het slachten der aangetaste dieren geoorloofd is, om den eigenaars te gemoet te komen bij hun verlies, niettemin streng verboden moet wor- 203 den het vervoer van vleesch buiten de kampong, waar de\ wekttegevallen zijn geconstateerd, en dat de afvalproducten en ziekelijk veranderde deelen, na het slachten, zorgvuldig moeten worden verbrand. Alle dieren, die met een ziek geworden dier op deajelfde weideplaatsen hebben gegraasd of op dezelfde plaatsen hebben, gebaad, moeten als verdacht worden beschouwd en dos afgezonderd worden gehouden, tot 14 dagen na het laatste ziektegeval. F. Malleus. Gelijkluidend met de reeds geldende bepalingen, behalve dat klinisch zieke dieren steeds moeten worden in beslag genomen en afgemaakt, terwijl bij positief reageerende dieren zonder zulke verschijnselen aan den eigenaar wordt overgelaten, of al of niet tot afmaking wordt overgegaan. In beide gevallen kan eene schadeloosstelling tot de helft der geschatte waarde met een maximum van respectievelijk ƒ 30 en ƒ 50 worden toegekend, dus het dubbele van het bedrag, waarop thans aanspraak bestaat. I. Surra. ->tty.'/ § 2. Hier worden in hoofdzaak paarden bedoeld of andere dieren, die in zoo'n déplorabelen toestand verkeeren, dat .het vleesch niet meer geschikt is voor de consumptie. Het begraven en afmaken geschiedt op kosten van den Lande. Daar het afmaken slechts op verlangen van den eigenaar mag geschieden, wordt voor de dieren natuurlijk geen schadeloosstelling verleend, § 7. Heeft in 't bijzonder betrekking op slachtvee. M. Tuberculose. De thans geldende bepalingen zijn in zoover gewijzigd, dat dieren, bij welke klinisch met zekerheid tuberculose wordt geconstateerd, in beslag genomen moeten worden en afgemaakt, tegen betaling van de volle getaxeerde waarde als schadeloosstelling. Hetzelfde geschiedt met verdachte dieren, die bij het ingestelde diagnostisch onderzoek duidelijk positief reageeren. Is de reactie niet absoluut zeker positief, dan dienen de dieren afgezonderd te blijven en telkens op nieuw getuberculineerd te worden tot zekerheid is verkregen. Waar thans goed melkvee in Nederlandsch-Indië betrekkelijk schaarsch is, dienen de Gouvernements Veeartsen er wel voor te waken, dat geen dieren onnoodig worden afgemaakt door eene 204 Kchtvaardige. beoordeeling der reactie, te meer niet daar dc dieren, zoo lang ze geen klinische verschijnselen vertoonen, als vrij wel ongevaarlijk moeten beschonwd worden, wat de verbreiding der ziekte betreft. N. Eabies. De voor deze ziekte uitgevaardigde bepalingen zijn noodig, omdat bij de hondsdolheidordonnantie geen maatregelen worden voorgeschreven voor vëe, lijdende aan deze ziekte. O. Lymphingitis infectuosa bij het rund. Daar deze ziekte tot nog toe slechts in enkele streken in Nederlandsch-Indië geconstateerd is (Sumatra's Oostkust), wordt het wenschelijk geoordeeld haar zoo krachtig mogelijk te bestrijden, daar ze thans nog betrekkelijk gemakkelijk geheel uit te roeien zal zijn. Toelichting zal deze instructie overigens niet behoeven. P. Pleura pneumonia contagiosa bij het rund. 1 Zooals bekend mag verondersteld worden, werd deze ziekte hier uit Australië ingevoerd. Hoewel de daardoor ontstane enzoötiën thans onderdrukt schijnen en door verbod van invoer uit Australië getracht wordt eene nieuwe insleping te voorkomen, blijve de aandacht der Gouvernements Veeartsen toch steedri op deze ziekte gevestigd. De instructie geeft de middelen aan om bij eventueel opnieuw geconstateerde gevallen deze door afmaken onmiddellijk te kunnen onschadelijk maken. Overigens zal ook deze instructie geen toelichting behoeven. 205 MODEL No. 1. No. VEEARTSENIJKUNDIGE VERKLARING VOOR VEE UITGEVOERD van , naar toebehoorende aan , te stoomer Uitgevoerd per (a), genaamd den prauw Voor de slachtbank be Istemd vrouwe lyk vee. runderen. buffels. Ander vee runderen. | buffels, paarden, varkens, schapen. geiten. k. st. o. k. st. o. jm. h. r. m. vr. c. m. vr. c. m. jvr. c. : j Brandmerk SLACHTVEE linker dij SB (o) Overtollige woorden doorhalen. 206 Ondergeteekende verklaart, dat het aan de ommezijde ver melde vee: 1. ÏUVJ1 u.c moi,ucy.ug g^v-uiu «ot "'J ' i» . !■ J en teken bevonden is; 2. op de plaats van inscheping: voorkomt iwan tn\ hf»JTTlf»+tpliikp 7/iektflTll (|2Ï nl. (<1>. . . s. v 7 J voorkomen 3. in de streek of streken vanwaar het vee afkomstig is: voorkomt geen (a) besmettelijke ziekte(n) —0rkomen ^ nl' ^ i ™« .,„+Kr.o,. ia /ta+hï -1019. Tli 4.39. art waarvoor uei gencumc ra launuu « j-^j.^ " — - 11). Gekeurd te , den 19. • Eur. De —ï (o) Gouvernements Veearts, i ' Inl. (o) Overtollige woordenisdOOPhaleni 207 MODEL No. B; No. VEEARTSENIJKUNDIGE VERKLARING VAN VEE INGEVOERD te den afkomstig van buiten (e) Nederlandsch-Indië, nl. binnen toebehoorende aan te stoomer Ingevoerd per — (a), genaamd den prauw ' runde- I Voor de ren, [slachtbank be_ ,stemd vrouwebuffels. vee. Ander vei runderen, buffels, paarden, varkens, schapen. geiten. k. st. o. k. st. o. m. h. | r. m. vr. c. m. vr. c. m. vr. c, I j J. Brandmerk SLACHTVEE linker dij SB (a) Overtollige woorden doorhalen. 208 Ondergeteekende verklaart, dat bet aan de ommezijde vermelde vee 1. niet (a) vrij van besmettelijke ziekte en van teken bevonden is. % zich gedurende de reis geen (a) sterfgevallen hebben voorgedaan. 3. het aantal dieren niet (o) overeenkomt met de door den gëzaghebber van het schip gewaarmerkte opgaaf, voor zoover betreft vee, afkomstig van buiten Ned.-Indië, behalve Nederland. Dat mogen worden ingevoerd en, ■a. rechtstreeks tot het vrije verkeer toegelaten (a) runderen, buffels, paarden, varkens, schapen, geiten (a). i. in quarantaine gesteld (a) runderen, buffels, paarden, varken», schapen, geiten (o) (Stbl. 1912 II' 432 art. 12). Gekeurd te , den 19.. Eur. De (a) Gouvernements \ eearts, (o) Overtollige woorden doorhalen. 209 MODEL No. 3. No. VERKLARING VOOR VEE UITGEVOERD van naar toebehoorende aan stoomer Uitgevoerd per - — («), genaamd prauw Runderen. Buffels. Paarden. Varkens. Schapen. Geiten. i i i \~ k. st. o. k. j st. | o. m. h. r. m. vr. c. m. | vr. c. m. vr. c. te .... den (a) Overtollige woorden doorhalen. VOOESCHEIFTEN. 14 210 Ondergeteekende verklaart: dat voor zoover hem bekend, noch op de plaats van inscheping, noch in de streek of streken, van waar het vee afkomstig is, een besmettelijke veeziekte heerscht (Stbl. 1912 11= 432, art. 11). Verscheept , den 19.. Eur. De (o) bestuursambtenaar, Inl. _i MODEL N°. 4. (Stbl. 1912 N°. 432 art. 11). OPGAVE VAN UITGEVOERD VEE TB over de maand , 19.... • > den 19 . Eur. °e -y^— Gouvernements Veearts 213 Datum van keuring 19 Datum van uitvoer 19 Nummer der verklaring. Voor de Naam van Plaats Plaats Naam van de slaolJtbank bestemd den van van stoomer(B) vrouwelijk vee. eigenaar. uitvoer. bestemming, prauw (p). run- buf. deren, fels, Totaal ANDER VEE. TOEL1CH- runderen. buffels. paarden, varkens, schapen. geiten. TINGEN. k. st. o. k. st o.. m. h. r. m. vr. c. m. vr. c. in. vr. c. 212 MODEL N°. 5. (Stbl. 1912 N° 432 art. 11 en 12) OPGAVE VAN INGEVOERD VEE TE over de maand 19.... , den 19 . Eur. De flnnvfirnpmpnta Vpsarta Inl. 216 217 Datum van keuring 19.... Datum van invoer 19.... Nummer der verklaring. Voor de ANDER VEE Naam van Plaats Plaats Naam van de Toelichtingen omden van van stoomer(s) vr°uweljjk trent invoer \_!_ vee. I runderen, buffels, paarden, varkens, schapen, geiten. uivoer, eigenaar. invoer. herkomst. prauw (p). | quarantaine enz. [deren. fels. k-|st-|°- k. st. o. m. | h. | r. m.jvr.j c. m.jvr.j c. m.lvr.l c. Totaal MODEL N°. 6. (Stbl. 1912 N°. 432'art. 11). OPGAVE VAN UITGEVOERD VEE TE over de maand 19.... , den 19. De . ' bestuursambtenaar, 220 221 fll JS '3 ► Naam van Plaats Plaats Naam van de § # | 10 den van van stoomer(s) S ' 9 • § ab eigenaar. uitvoer. bestemming. prauw (p). s ca J os g .S R P S i I ^! ANDER VEE. TOELICH- runderen. buffels. paarden, varkens, schapen. geiten. TING-EN k. st. o. k. j st. o. Jm. h. r. m. vr. c. m. |vr.| c. m. vr. c. I Totaal. 6. Hondsdolheid. a. Ordonnantie van 12 Juni 1906 (Staatsblad II' 281), zooalsdieisgewijzigdbijdebrdonnantie van 12 December 1906 (Staatsblad 11! 514:) Met intrekking der ordonnantie van 9 Juli 1890 (Staatsblad n? 144), vast te stellen de volgende Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van rabiës (hondsdolheid) in Nederlandsch-Indië r. I. Verbod tot invoer van honden en katten in sommige gewesten of eilanden. Artikel 1. In de door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen gewesten of eilanden is de invoer van honden en katten verboden. II. Invoer van honden over zee in andere dan .de onder I bedoelde gewesten of eilanden. Artikel 2. Gezagvoerders van schepen of vaartuigen, die, honden aan boord hebbende, eenige reede of haven in Nederlandsch-Indië aandoen buiten de in artikel 1 bedoelde gewesten of eilanden, zijn verplicht in den praaibrief, bedoeld bij artikel 6 van het Algeméén Politiereglement voor Reeden in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1905 B! 547), uitdrukkelijk melding te maken van het aantal, het ras of de soort, de kleur en het geslacht dierhonden, met opgaaf van de namen der houders, zoomede van de bestemming. Artikel 3. De ontscheping van honden mag alleen plaats hebben krachtens eene, door den bij de volgende artikelen daartoe aangewezen ambtenaar kosteloos uitgereikte, schriftelijke vergunning, met inachtneming van de overeenkomstig de bepalingen dezer ordonnantie c. q. daarbij gestelde verplichtingen. Artikel 4. (1) De ontscheping van honden, die van buiten Nederlandsch- 223 Indië worden aangevoerd, is alleen toegelaten op de door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen plaatsen. (2) Vóór de Ontscheping worden de in de vorige alinea bedoelde honden aan boord gekeurd door een Europeesch veeartsenijkundig Landsdienaar, die echter niet tot keuring overgaat dan nadat hem voorgelegd en door hem in orde bevonden zijn: le. eene schriftelijke verklaring van de plaatselijke autoriteit der streek, waaruit de hond afkomstig is, dat gedurende de laatste zes maanden vóór het vervoer van het dier daar geen hondsdolheid is voorgekomen, noch op het oogenblik van vervoer voorkwam, welke verklaring, behalve voor zooveel betreft in Europa of Amerika gelegen plaatsen, behoorende tot het Koninkrijk der Nederlanden, voor haren inhoud moet zijn gewaarmerkt door een Nederlandsch Consulair ambtenaar, indien aanwezig ter plaatse van inscheping van het dier; 2e. eene schriftelijke verklaring van een veeartsenijkundig ambtenaar ter plaatse, waar de hond is ingescheept, dat het dier vóór het vertrek vandaar is gekeurd en vrij van hondsdolheid is bevonden, welke verklaring — behalve voor zooveel de onder 1« aangeduide plaatsen betreft — voor de keuring gewaarmerkt moet zijn door een ter plaatse aanwezig Nederlandsch Consulair ambtenaar of, bij ontstentenis van dezen, door de hoogste plaatselijke autoriteit; 3e. eene schriftelijke verklaring van den gezagvoerder van het schip, waarmede de hond is vervoerd, dat gedurende de reis het dier niet ontscheept is geweest en aan boord zich geen geval van hondsdolheid heeft voorgedaan. (3) Indien bij de ingevolge de vorige alinea verrichte keuring het dier vrij van hondsdolheid is bevonden, reikt de met de keuring belaste ambtenaar aan den houder de bij artikel 3 bedoelde vergunning uit. (4) Bestaat bij dien ambtenaar niet de overtuiging, dat geen gevaar voor hondsdolheid aanwezig is, doch is deze ziekte evenmin met stelligheid te constateeren, dan wordt die vergunning verleend onder de daarin te omschrijven verplichting, dat terstond na de ontscheping de hond in quarantaine worde gesteld. (5) Bij verhindering of niet-tijdige verschijning van den Europeeschen veeartsenijkundigen Landsdienaar kan de met de Havenpolitie belaste ambtenaar de vereischte vergunning ver- leenen tot ontscheping van den hond, mits de bij alinea 2 van dit artikel bedoelde schriftelijke verklaringen door hem in orde zijn bevonden en het dier, in afwachting van het onderzoek van den Europeeschen veeartsenijkundigen Landsdienaar, terstond bij de ontscheping in voorloopige quarantaine wordt gesteld. Doet bij dat onderzoek het in alinea 4 bedoeld geval zich voor, zoo wordt de voorloopige- door definitieve- quarantaine vervangen. Artikel 5. (1) Honden, die van eenige plaats binnen Nederlandsch-Indië worden aangevoerd, worden tot ontscheping slechts toegelaten krachtens eene op den voet van artikel 3 door den met de Havenpolitie belasten ambtenaar uitgereikte schriftelijke vergunning. (2) Tot de afgifte dezer vergunning wordt niet overgegaan dan nadat aan genoemden ambtenaar overgelegd en door hem in orde bevonden zijn: le. eene schriftelijke verklaring, afgelegd ten overstaan van het Hoofd van plaatselijk bestuur der streek, waaruit de hond afkomstig is, vermeldende de plaatsen, waar het dier gedurende de laatste zes maanden, voorafgaande aan den dag van vertrek, zich heeft bevonden; 2e. eene schriftelijke verklaring van het Hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling of afdeelingen, waar de hond gedurende genoemd tijdvak in Nederlandsch-Indië zich heeft bevonden, inhoudende dat gedurende de laatste zes maanden zich geen geval van hondsdolheid in de afdeeling heeft voorgedaan, zoomede voor de laatste verblijfplaats den datum van vertrek, benevens gelijksoortige schriftelijke verklaringen van vermelde autoriteit, ter plaatse waar de hond is ingescheept, en van dien ambtenaar of het betrokken Districtshoofd voor de tusschenliggende plaatsen, waar het dier op de doorreis heeft vertoefd, ingeval het verblijf aldaar of ter plaatse van inscheping langer dan twee etmalen heeft geduurd; 3e. eene schriftelijke verklaring van den gezagvoerder, inhoudende dat gedurende de reis de hond niet is ontscheept geweest en aan boord zich geen geval van hondsdolheid heeft voorgedaan. 225 Artikel 6. (1) De bij artikel 4 bedoelde keuring geschiedt tusschen zonsopgang en zonsondergang. (2) Voor deze keuring geniet de keurder, behalve vrij transport naar en van boord, een keurloon van ƒ 2.50 (twee gulden, vijftig cent) voor eiken hond. De transportkosten en het keurloon moeten door den houder van den hond zijn voldaan voordat tot de keuring wordt overgegaan. Artikel 7. (1) De duur der quarantaine bedraagt, behalve in het geval van voorloopige quarantaine, bedoeld bij de vijfde alinea van artikel 4, zes maanden, of zooveel langer als de keurder noodig oordeelt. (2) Het toezicht op de uitvoerig der quarantaine-voorschriften is opgedragen aan den keurder. Zonder diens schriftelijke verklaring dat de quarantaine zonder stoornis is afgeloopen, mag de hond de quarantaine-plaats niet verlaten. (3) Van het opheffen der quarantaine geeft de keurder aan den invoerder schriftelijk kennis, met bepaling van den termijn, binnen welken de hond moet zijn afgehaald. (4) De quarantaine-kosten komen ten laste van den invoerder van den hond. (5) Het Hoofd van plaatselijk bestuur regelt de toepassing der quarantaine en stelt het bedrag vast, voor verpleging en voeding op de mede door hem te bepalen wijze te voldoen, voor zooveel niet door den invoerder zeiven in een en ander wordt voorzien. Aan de hierbedoelde regelingen wordt de noodige openbaarheid gegeven. III. Plaatselijke bestrijding van rabiës (hondsdolheid). Artikel 8. (1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd: a. te bevelen, dat honden, katten of apen, die een mensch hebben gebeten of gebeten zijn door een van rabiës verdacht dier, gedurende een door hem te bepalen termijn van niet Voorschriften. 15 minder dan vijf dagen worden vastgesteld, opgesloten of onder toezicht gesteld, het laatste al dan niet met overbrenging naar een door of namens hem aangewezen plaats; b. bij algemeene bekendmaking plaatsen of kringen aan te wijzen, waarbinnen het tijdelijk verboden is bonden, katten of apen buiten het woonerf van den houder te doen losloopen, tenzij — voor zooveel honden betreft — voorzien van een muilkorf, overeenkomstig door voornoemd Bestuurshoofd vastgesteld model; c. te gelasten, in het geval, bedoeld onder a, dan wel binnen de onder ö bedoelde plaatsen of kringen, dat van elk ziekteof sterfgeval onder de honden, katten of apen binnen 24 uren door den houder aan het Bestuur wordt kennis gegeven. (2) In het geval, bedoeld onder a van de vorige alinea, komen de kosten van verpleging en voeding, tot een door het Hoofd van plaatselijk bestuur te bepalen bedrag, ten laste van den houder van het onder toezicht gesteld dier, tenzij deze zelf in het benoodigde voorziet. (3) Genoemd Bestuurshoofd regelt de wijze, waarop aan de onder b van alinea 1 omschreven algemeene bekendmaking plaatselijk de noodige openbaarheid wordt gegeven, en brengt zijne daar bedoelde beschikkingen, zoomede de intrekking daarvan, onverwijld, zoo mogelijk telegrafisch, ter kennis van den Directeur van Landbouw, die ten spoedigste voor bekendmaking in de Javasche Courant zorgt f1), „Illbis. Uitvoer van honden, katten en apen „uit met rabiës besmette streken. Artikel 8&ia. „Uitvoer van honden, katten en apen uit plaatsen of kringen, „ten opzichte van welke een algemeene bekendmaking als be„doeld onder b van het eerste lid van artikel 8 van kracht is, „is verboden" (2). IV. Slot- en strafbepalingen. Artikel 9. (1) Honden of katten in strijd met de bepalingen dezer or- (') Aldus luidt deze alinea ingevolge Stbl. 1906 no. 514. (2) Deze paragraaf ft aan de ordonnantie toegevoegd bij Staatsblad 190b no. 514. donnantie ingevoerd of ontscheept, honden waaromtrent de bij de vergunning tot ontscheping voorgeschreven verplichtingen niet behoorlijk zijn nageleefd, of waarvoor de invoerder in gebreke is gebleven het verschuldigde aan quarantaine-, verplegings- en voedingskosten vóór of op het bepaalde tijdstip te Voldoen, of die na de opheffing der quarantaine niet binnen den daarvoor gestelden termijn zijn afgehaald, zoomede ''honden; 'katten of apen, lijdende aan rabiës of doof van die ziekte verdachte dieren gebeten, dan wel waaromt-rëntidë sub !al; der:'eerste- alinea van artikel 8 bedoelde bevelen door den houder: 'hiët i;bê'hoorlijk zijn nageleefd, of die in strijd!niet artikel'Söis'zijn uitgevoerd, kunnen door of op last ''dër!BöÊtife ! Worden* ^-afgemaakt'Of voor wetenschappelijke doeleinden bestemd, dan wel, voor zoover het algemeen belang zich niet daartegen verzet, ten voordeele van den Lande in het openbaar worden verkocht (2) Honden, katten of apen, welke in strijd, met een krach, tens het bepaalde,, s»b b der eerste .alinea(Va», artikel 8 uitgevaardigd verbod buiten het woonerf van den houder losloopend worden aangetroffen zonder, wat honden.hetreft, van den voorgeschreven muilkorf te zijn voorzien, kunnen door of op last van de Politie worden opgevat, tenzij wegens de daarbij zich voordoende bezwaren afmaking noodzakeJijjk,;is.,,' (3) Ingevolge het bepaalde bij de vorige alinea opgevatte dieren worden, tegen vergoeding der kosten van verpleging en voeding volgens een door het Hoofd van plaatselijk bestuur vast te stellen tarief, aan den houder teruggegeven,; voor zooveel honden betreft onverminderd het bepaalde bij artikel 10 deiordonnantie van heden (Staatsblad D? 283). ..; (4) Is binnen den termijn van drie dagen na den dag der opvatting geen verzoek om teruggaaf ontvangen of blijkt niet dat de persoon, die een zoodanig verzoek doet, de houder van den teruggevraagden hond is of dat hij gerechtigd is namens dezen een zoodanig verzoek te doen, dan kan met de dieren worden gehandeld op de wijze als in alinea 1 aangegeven. (5) Voor de krachtens de vorige alinea's afgemaakte of bij de uitvoering daarvan gekwetste dieren wordt geene schadeloosstelling uitgekeerd. (6) De toepassing der bepalingen van dit artikel geschiedt (') Aldus luidt deze alinea ingevolge Staatsblad 1906 no. 514. 228 met inachtneming der bevelen van het Hoofd van plaatselijk bestuur. Artikel 10. De Europeesche en Inlandsche Bestuursambtenaren en het door het Hoofd van plaatseüjk bestuur daartoe aangewezen ambteUjk personeel hebben, mits van eene schriftelijke lastgeving van genoemd bestuurshoofd voorzien, ter verzekering eener goede naleving van de bepalingen dezer ordonnantie, tusschen zes uur des morgens en zes uur des avonds toegang tot alle gebouwen, erven, besloten plaatsen en hetgeen daartoe behoort, de militaire en burgerlijke Landsgebouwen daaronder begrepen. Artikel 11. (1) Voor de toepassing dezer ordonnantie worden aangemerkt: a. als „houder" van de daarbij bedoelde dieren: le. de hoofdbewoner van het woonerf, waar die dieren anders dan toevallig aanwezig zijn, tenzij een ander aldaar tijdelijk vertoevend of blijvend gevestigd persoon erkent de houder te zijn; 2e. de gezagvoerder van het schip of vaartuig, waarop de dieren zich bevinden, tenzij een ander daarop aanwezig persoon erkent de houder te zijn; 6. als „invoerder" van een hond degene, door of te wiens behoeve de ontscheping geschiedt. (2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur beslist, zoo noodig, wie als hoofdbewoner van eenig woonerf of als „invoerder" van een hond is te beschouwen. Artikel 12. Overtreding van het bepaalde bij artütel 1 of 3 en het verbreken der quarantaine of voorloopige quarantaine, bedoeld bij de alinea's 4 en 5 van artikel 4, overtreding van het bepaalde bij artücel 86is, of weigering van toegang aan de bij artikel 10 bedoelde ambtenaren of beambten wordt gestraft met eene geldboete van ƒ 10 (tien gulden) tot ƒ 100 (één honderd gulden), of gevangenisstraf dan wel tenarbeidstelling aan de pubBeke werken voor den kost zonder loon van drie tot acht dagen (*). (*) Aldus luidt dit artikel ingevolge StbL 1906 no. 614. 229 Artikel 13. Verzuim in het nakomen der krachtens de eerste alinea van artikel 8 uitgevaardigde bevelen of verbodsbepalingen wordt gestraft met eene geldboete van ƒ 1 (één gulden) tot ƒ 15 (vijftien gulden) of gevangenisstraf dan wel tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één tot drie dagen. Artikel 14. (1) Deze ordonnantie kan worden aangehaald als „Hondsdolheid-ordonnantie". (2) Zij treedt in werking op 1 September 1906. b. Gewesten gesloten voor den invoer van honden. 1. Artikel 2 van het Gouv. besl. van 12 Juni 1906 n? 27 (Staatsbl. II? 282). Krachtens artikel 1 der ordonnantie van heden (Staatsblad n! 281) te bepalen, dat, met ingang van 1 September 1906, de invoer van honden en katten verboden is in de residentiën Madoera, Lampongsche Districten, Benkoelen en Djambi, de eilanden bewesten Sumatra en die beoosten dat eiland, (waaronder begrepen de eilanden der gewesten Biouw en Onderhoorigheden, Banka en Onderhoorigheden en Billiton), de gewesten Westerafdeeling van Borneo, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Celebes en Onderhoorigheden, Menado, Amboina, Ternate en Onderhoorigheden, Zuid-Nieuw-Guinea, Timor en Onderhoorigheden en Bali en Lombok. 2. Gouv. besluit van 17 December 1906 B' 28 (Staatsblad B! 539). Met wijziging in zoover van artikel 2 van het besluit van 12 Juni 1906 B' 27 (Staatsblad B! 282) te bepalen, dat de invoer van honden en katten verboden is in de residentiën Madoera, Lampongsche Districten, Benkoelen en Djambi, de eilanden bewesten Sumatra, de eilanden behoorende tot de residentie Biouw en Onderhoorigheden, in de gewesten Westerafdeeling van Borneo, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Amboina, Ternate en 230 Onderhoorigheden, Zuid-Nieuw-Guinea, Timor en Onderhoorigheden en Bali en Lombok, benevens op het eiland Soembawa. 3. Artikel 1 van het Gouv. besluit van 22 Januari 1912 B! 2 (S t a a t s b 1. fl! 134). Te bepalen, dat uit de in het besluit van 17 December 1906 Il; 28 (Staatsblad B! 539) voorkomende opsomming van-gewesten en eilanden, waar de invoer van honden en katten verboden is, vervallen de gewesten Westerafdeeling van Borneo, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Amboina en Ternate en Onderhoorigheden. c. Plaatsen, waar honden van buiten N.-l. mogen worden ingevoerd. Art. 3 van het Gouv. besluit v a n 12 Juni 1906 B! 27 (Staatsbl. B' 282). Krachtens artikel 4 der ordonnantie van heden (Staatsblad Il! 281), aan te wijzen de volgende reeden en havens als plaatsen, waar van buiten Nederlandsch-Indië aangevoerde honden onder de in die ordonnantie aangegeven voorwaarden mogen worden ontscheept: Tandjong-Priok, Cheribon, Pekalongan, Semarang, Soerabaja, Pasoeroean, Palembang, Belawan Deli en Emmahaven. d. Circulaire van den Procureu r-G e n e r a a 1 aan de Hoofden van Gewestelijk bestuur van 8 Februari 1909 B' 420 (Bij blad li- 6960): Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken het volgende onder de aandacht te brengen van de Hoofden van plaatselijk Bestuur in Uw gewest. Art. 8 lid 1 sub b van de Hondsdolheidordonnantie (Staatsblad 1906 B; 281) geeft den Hoofden van plaatselijk Bestuur de bevoegdheid bij algemeene bekendmaking plaatsen of kringen aan te wijzen, waarbinnen het tijdelijk verbonden is honden, katten of apen buiten het woonerf van den houder te doen losloopen, tenzij — voor zooveel honden betreft — voorzien van een muilkorf, overeenkomstig door hen vastgesteld model. Verzuimt iemand de uitgevaardigde verbodsbepaling in acht te nemen, dan kan hij voor den rechter worden geroepen (art. 13). 231 Deze echter zal dan moeten nagaan of de verbodsbepaling wel voldoet aan hetgeen in art. 8 lid 1 is gezegd en kan, indien dit niet letterlijk in allen deele het geval is, weigeren een veroordeeling uit te spréken. Zoo deed de residentierechter te Klaten, o. a. bij vonnis van 29 October 1908, niettegenstaande hij als bewezen aannam, dat de beklaagde werkelijk zijn hond op den openbaren weg had doen losloopen en niettegenstaande het Hoofd van plaatselijk Bestuur de hierbij in afschrift gevoegde bekendmaking had gedaan. De genoemde residentierechter overwoog, dat het feit noch misdrijf noch overtreding opleverde, omdat „de verbodsbepaling van den Assistent-Resident van Klaten dd. 15 November 1907, welke bekendmaking niet nagekomen is, in ieder geval niet voldoet aan het voorschrift van opgemeld artikel 8, omdat daarin niet aangegeven wordt, binnen welke plaats of kring het verboden is honden zonder muilkorf buiten het woonerf van den houder, te doen losloopen, waartegen niet obsteert, dat die verbodsbepaling gericht is tot alle eigenaren of houders van honden ter hoofdplaats Klaten". De waarde van deze beslissing geheel in het midden latend, zal het wenschelijk zijn met haar rekening te houden, omdat is gebleken, dat zij mogelijk is. In letterlijken zin toch is het juist, dat bij den te Klaten gekozen vorm van de bekendmaking niet uitdrukkelijk is gezegd, dat de verbodsbepaling is gegeven voor de hoofdplaats Klaten. Voorts heb ik de eer, in verband hiermede, UwHoogEdgestr. in overweging te geven voor Uw gewest een vast formulier voor te schrijven, hetwelk bij de bedoelde bekéndmaking gevolgd zal worden. Dit formulier kan op velerlei wijzen worden gesteld, een van deze zou b.v. wat begin en slot betreft kunnen zijn als volgt: ALGEMEENE BEKENDMAKING. Het Hoofd van plaatselijk Bestuur te , krachtens de bevoegdheid verleend bij artikel 8 eerste lid letter b. van de Hondsdolheidordonnantie (Stb. 1906 B! 281) maakt bekend, dat het van heden af tot de intrekking van dit verbod, ter hoofdplaats (c. q. in het district of onderdistrict ) verboden is honden, katten of apen buiten het woonerf van den houder te doen losloopen, 232 tenzij — voor zooveel honden betreft — voorzien van een muilkorf, overeenkomstig het te zijnen kantore te bezichtigen model. , den 19 Het Hoofd van plaatselijk Bestuur voornoemd, ' XHan. Zoodra in eenig gewest een- verklaring, als bedoeld bij art. 1, alinea 2, der ordonnantie van 28 Mei 1878, Stbl. 11' 163, is bekend gemaakt, zullen de in art. 1 bedoelde geleidebiljetten, zoowel in de afdeeling waarin de besmettelijke veeziekte is geconstateerd, als in de daaraan grenzende afdeelingen, ook van andere gewesten, alleen mogen worden afgegeven door de hoofden van plaatselijk bestuur of door dezen daarvoor aan te wijzen ambtenaren of beambten. Voor artikel 1, alinea 2, der ordonnantie van 28 Mei 1878 (Staatsblad II5 163) moet thans gelezen worden: artikel* 22, alinea 1, der ordonnantie in Staatsblad 1912 B! 432 (zie blz. 120). De betrokken hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd de toepassing ook voor andere gedeelten van hun gewest te bevelen, zoomede om ter voorkoming van eene noodelooze belemmering van den veehandel, in overeenstemming met den betrokken Gouvernementsveearts, haar te beperken tot de besmette en de daaraan grenzende districten of onderdistricten (*). Waar • in gewesten buiten Java en Madoera geen voldoend Europeesch personeel beschikbaar is, kan het hoofd van gewestelijk bestuur de afgifte van die geleidebiljetten ook toevertrouwen aan, daarvoor bepaald door hem aangewezen, Inlandsche hoofden. Gelijke bevoegdheid is mede voorbehouden aan de Residenten van Soerakarta en Djokjakarta, zoomede aan den Resident van Batavia, voor zooveel betreft zijn gewest met uitzondering der afdeeling Stad en Voorsteden van Batavia, zullende in de eerstgenoemde twee gewesten de aanwijzing der Inlandsche hoofden geschieden in overeenstemming met den betrokken Rijksbestuurder (2). Art. 3. Wanneer de in art. 2 bedoelde persoon, die het geleidebiljet afgeeft, zulks noodig oordeelt, zal het vervoer van vee, waarvoor consent verleend is, moeten plaats hebben onder geleide van Inlandsche veeartsen of politiebeambten. (*) Aldus luidt deze alinea ingevolge Stbl. 1892 no. 181. (*) Deze alinea is aan het artikel toegevoegd by Stbl. 1892 no. 181. 254 De vervoerders van vee zijn alsdan verplicht, de bevelen van dat geleide op te volgen, voor zoover het vervoer betreft. Art. 4. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op het vervoer binnen de grenzen der hoofdplaatsen van gewesten. Art. 5. Overtreding van de bepalingen dezer ordonnantie door de vervoerders van vee wordt gestraft met eene boete van een tot vijf-en-twintig gulden. b. Buitenwerkingstelling van bovenstaande ordonnantie voor de residentie Madoera. Ordonnantie van 25 September 1908 Staatsblad B' 580): De ordonnantie van 3 Juni 1891 (Staatsblad B! 142), zooals deze is gewijzigd bij de ordonnanties van 19 Augustus 1892 (Staatsblad B* 181) en 15 December 1902 ( Staatsblad B* 449), is niet van toepassing ten aanzien van het vervoer van vee binnen het gewest Madoera. Vervoer van vee is binnen dat gewest zonder geleidebiljet geoorloofd. Het hoofd van genoemd gewest wijst de ambtenaren aan, door wie geleidebüjetten worden uitgereikt bij vervoer van vee naar buiten het gewest. E. VEETEELT. I. ALGEMEENE VOORSCHRIFTEN. 1. Instructie van de HoofJen van gewestelijk bestuur en van de Ruyoaten. Artikel 26 A der Instructie voor de Hoofden van Gewestelijk bestuur op Java en Madoera (Staatsblad 1867 B; 114) schrijft voor, dat de Resident zijn bijzondere zorg wijdt aan het verkrijgen van nauwkeurige statistieke opgaven o. a, omtrent den veestapel in zijn gewest. Artikel 28 B van de Instructie voor de regenten opgenomen in hetzelfde Staatsblad luidt: De regent is verpUcht de aandacht der Inlandsche bevolking te vestigen op het belang van eene vermeerdering van den veestapel. Hij ziet toe, dat de cijferopgaven van het aanwezig vee en de daaronder voorvaBende veranderingen met nauwkeurigheid worden samengesteld. Bij het ontstaan van epidemische of besmettelijke ziekten, dan wel van buitengewone sterften onder het vee, en bij buitengewonen uitvoer, geeft hij daarvan terstond kennis aan den resident of assistent-resident. 2. Statistiek van den veestapel. a. Artikel 1 van het Gouv. besluit van 20 Augustus 1904 B' 20 (Stbl. B' 334): Met intrekking van artikel 1 van het besluit van 6 April 1900 B? 42 (Staatsblad B! 126) te bepalen als volgt: § I. Op Java en Madoera wordt in het jaar 1905 en verder in elk opvolgend vijfde jaar (*) op de hoofdplaatsen van gewesten, afdeelingen, zoomede in alle dessa's, gehuchten of nederzettingen, voor zooveel noodig na voorafgaande nummering der erven, eene opneming gehouden, zoowel van de Europeesche en daarmede ge- (!) Voor het jaar 1910 is van de opname afgezien. 256 lijkgestelde als van de Inlandsche en daarmede gelijkgestelde bevolking en van den veestapel. De resultaten van die opneming worden, voor eiken landaard afzonderlijk, ingeschreven in registers volgens de aan deze voorschriften gehechte modellen Lft. A en B. § II. De in § I bedoelde opneming geschiedt, onder toezicht van de Europeesche ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur, door de plaatselijke Inlandsche ambtenaren en hoofden, zoomede door de officieren, wijkmeesters of hoofden der verschillende landaarden. § III. De sedert de laatste opneming voorgevallen mutatiën in den staat der Inlandsche bevolking worden door de dessahoofden op de rapportdagen aan het districts- of onderdistrictshoofd medegedeeld, aan elk voor zoover het door hem bestuurde onderdistrict betreft. Waar dit, naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur aan de dessahoofden kan worden opgedragen, geschieden de opgaven schriftelijk volgens het aan dit besluit gehecht register La. C. Door de districts- en onderdistrictshoofden wordt voor elke dessa aangelegd een mutatie-register, ingericht volgens hetzelfde register La C, waarin de door de dessahoofden gerapporteerde mutatiën worden ingeschreven. Die registers worden op het eind van elk kwartaal opgeteld en den Controleur een dessa'sgewijze verzamelstaat voor ieder district aangeboden. § IV. Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt voor zooveel noodig voorschriften vast nopens de wijze, waarop door de Europeesche en Inlandsche ambtenaren contröle wordt uitgeoefend op de verzameling en richtige bijhouding van de bij dit artikel bedoelde statistische gegevens, en regelt dé werkzaamheden der in § II genoemde ambtenaren en hoofden, opdat eene zorgvuldige en vlugge uitvoering gewaarborgd zij. § V. De gegevens, verkregen door de opneming, bedoeld bij § I, dienen tot samenstelling van de statistieken nopens de bevolking en den veestapel, waarvan de indiening is voorgeschreven bij artikel 2 van dit besluit. 257 Model letter A. Residentie Afdeeling ... District Onderdistrict Hoofdplaats Dessa Kampoeng Gehucht .. BEVOLKINGSREGISTER, betreffende a. Europeanen. derd de Inlandsche Christenen. Voorschriften 17 258 259 i-1 Nummer van het erf. co Aantal op zich zelf gevestigde huisgezinnen. Aantal en namen der tot het gezin behoorende personen. Geslacht. *- Mannelijk, o* Vrouwehjk. Leeftijd (uit te druk¬ ken in volle jaren). Burgerhj'ke staat. -j ongehuwd. oo gehuwd. weduwnaar, «o weduwe of gescheiden. Geboorte< land. 10 (o) De in deze kolom vermelde gegevens dienen tot invulling van rubriek 38 Godsdienst. 11 Ambt, bediening, bedrijf, ambacht of ander middel van bestaan. m Aantal meerderjarige, tot het gezin behoorende analfabeten. 13 Veestapel. Paarden Eunderen voor den arbeid, Voertuigen bestemd Buffels voor het vervoer van: £ ongeschikt. 5; geschikt. 5 ongeschikt. i^J geschikt. £5 ongeschikt. £ geschikt. § personen. f2 goederen. Toelichtingen I van tabel IV, gearresteerd bij het besluit van heden N°. 261 Model letter B. Residentie .. Afdeeling .. • District Onderdistrict Hoofdplaats Dessa Kampoeng Gehucht .. BEVOLKINGSREGISTER, betreffende o. Inlanders (waaronder Inlandsche Christenen). 6. Chineezen. c. Arabieren. d. Andere Vreemde Oosterlingen. 262 263 Nummer von het erf. co Aantal op zich zelf gevestigde huisgezinnen. Aantal en namen der tot het gezin behoorende personen. Ge slacht. *- Mannelijk. ~ Vrouwelijk. o> 0—16 jaren. o 16—60 jaren. oo 50 jaren en ouder. cd Ongehuwd. o Gehuwd. £ Weduwnaar, weduwe of gescheiden. K m § tz! in a » §■ — ■—■— S * & f buiten £ Mohammedanen. oJ Beleiders van Chineesche godsdiensten. Sa Hindoe's. 5 Protestanten. S Roomsch Katholieken. Leeftijd, (a) Burgerlijke staat. Geboren. Godsdienst. Christenen. Middel van bestaan. Landbouw (hetzij al dan niet vermeld in kolom 25;. Bezitters of aandeel- hebbenden in bouwgrond. o Tevens ploegvee bezittenden. f2 geen eigen ploegvee bezittenden. fg huurder of pachter (b). g Mede Inlanders. Niet Inlanders (op 5£ particuliere ondernemineenV. Geen eigen bouw grond bezittende maar werkzaam in het landbouwbedrijf als: arbeider bij: Ambt, bediening, bedrijf, ambacht of ander middel van bestaan, buiten of behalve den landbouw. 25 Veestapel. Paarden. Runderen. Buffels. voor den arbeid. g Geschikt. ^ Ongeschikt. gg Geschikt. g Ongeschikt. § Geschikt. £2 Ongeschikt. Personen. go Goederen. S£ Toelichtingen. (a) Den leeftijd uit te drukken in volle jaren. „ (&; Onder huur of pacht te begrijpen betaling van den huurprijs vandenbduw(maro, mertiga, enz.). Voertuigenbestemd voor het vervoer van: «rond hetzij in"geld, hetzij in den vorm van een deel van de opbrengst in natura 265 Model letter C. Residentie .. Afdeeling ... District Onderdistrict Dessa No. . MUTATIE-REGISTER betreffende de Inlandsche bevolkin 266 267 Naam van den muteerenden persoon. i-1 Nummer van het erf, to Geboren. w Bijgekomen. Vertrokken. c Overleden. e» Mannelijk. Vrouwehj'k. oo 0—16 jaren, go 16—50 jaren. o 50 jaren en onder. g ongehuwd. S gehuwd. 5 Weduwnaar, weduwe of gescheiden. Ge¬ slacht. Leeftijd. Burgerlijke staat. Geboren. Godsdienst. Christenen. in buiten NederlandschIndië.14 15 5 Mohammedanen. ^ Hindoe's. £ Protestanten. S Roomsch katholieken. Bezitters f aandeel ■benden in louwgrond. lo tovens ploegvee uozltten- ° den. geen eigen ploegvee ber* zittenden. g huurders of pachters .(a) mede Inlanders. niet Inlanders (op particuliere *■ ondernemingen). Bestemd voor mutatiën uitsluitend ia) Onder huur of pacht te begrijpen betaling van den huurprijs van den bouwgrond mertiga, enz.). Middel van bestaan. Landbouw (hetzij al dan niet vermeld in kolom 26). Ambt, bediening, Geen eigen bouwgrond vfil1rHf ambacht bezittenden, maar werkzaam in het land bouwbedrijf als: arbeiders bij: of ander middel van bestaan buiten of behalve den landbouw. 26 Veestapel. Paarden. Runde¬ ren. Buffels. Voertuigenbestemd voor het vervoer van: voor den arbeid. g geschikt, ïij geschikt. §g ongeschikt, g geschikt, g ongeschikt. £2 geschikt. £g personen. g§ goederen. S£ Toelichtingen. Inder de Inlandsche bevolking. zij in geld, hetzij in den vorm van een deel van de opbrengst in natura (maro, 268 b. Artikel 2 van het Gouv. besl. van den 208ten Augustus 1904 li' 20 (Bijblad B' 6071): Met intrekking van artikel 2 van het besluit van 6 April 1900 B! 42 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië B! 5539) te bepalen als volgt: a. Door de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera worden vóór 1 Juni van het jaar volgende op dat, waarin de bij artikel 1 van het besluit van heden fl! 20 (Staatsblad B' 334) bevolen opneming van de bevolking en den veestapel heeft plaats gehad, aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuur ingediend tabellen, ingericht volgens de aan dit besluit gehechte modellen I t/m X ("■), voor zoover de Inlanders aangaat, aan de hand der bij artikel 1 § III van evengenoemd Staatsblad voorgeschreven mutatie-registers bijgewerkt tot ultimo December van het jaar van opneming. 6. Door de Hoofden van gewestelijk bestuur op de bezittingen buiten Java en Madoera worden voor 1 Juni van het jaar volgende op dat, waarin op Java en Madoera de bij artikel 1 van het besluit van heden B! 20 (Staatsblad B! 334) bevolen opneming van de bevolking en den veestapel heeft plaats gehad, aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuur ingediend tabellen, ingericht volgens de aan dit besluit gehechte modellen I t/m X 0), met dien verstande dat voor die gewesten of gedeelten van gewesten, waar eene min of meer geregelde opneming van de Inlandsche bevolking en den veestapel, als voor Java en Madoera is voorgeschreven, niet kan plaats vinden, die tabellen zooveel mogelijk op den voet behooren te worden gevolgd, zullende alsdan voor de met namen te noemen gedeelten dier gewesten, waaromtrent geen genoegzaam vertrouwbare gegevens geleverd kunnen worden, de cijfers nauwkeurig behooren te worden onderscheiden in: (1) cijfers, die eenigszins vertrouwen verdienen; (2) cijfers, bij benadering verkregen; (3) cijfers, berustende louter op gissing. (') Alleen model I heeft betrekking op den veestapel, zoodat "ook dit alleen hierachter is opgenomen. Model I. Eesidentie Jaar AANTOONING- VAK DE STERKTE DER BEVOLKING EN VAN DEN VEESTAPEL. Sterkte van der Sterkte der bevolking Aantal op j volgens de opneming in zich zelf 190.. in verband gevestigde Paarden. Districten. met het geslacht. huis- gezinnen. VOOi Manne- I Vrouwe-I ~ , , Onge- Ge- I J lijk. [ lijk. 1 TotaaL schikt, schikt. 1 Totaal-| a. EURC b. cm c. ARA d. ANDERE VREEMDE e. IN 270 271 veestapel volgens de opneming in 190.. — Voertuigen be- Runderen. Buffels. stemd voor het I vervoer van: J-oeuon- tingen. den arbeid. I Onge- I Ge- Onge- Ge- I per- goeschikt. I schikt. IotaaL schikt, schikt. | i0taai- j sonen. deren. | PEANEN. métótt NEEZEN. BIEREN. OOSTERLINGEN. LANDERS. (!) Deze kolom alleen voor de Inlanders in te vullen. 272 e. Schrijven van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera van 9 September 1911 ff 8236: Vergelijkt men de met de jaarverslagen van verschillende Gouvernements veeartsen ontvangen opgaven betreffende de sterkte van den veestapel in 1910 met de cijfers van de in 1905 plaats gehad hebbende opneming (Koloniaal Verslag 1907, bijlage A), dan zou men de gevolgtrekking moeten maken, dat deze in verscheidene gewesten van Java en Madoera niet onbelangrijk moet zijn achteruitgegaan. Met vrij groote waarschijnlijkheid (voor één gewest is dit door gedeeltelijke opname reeds gebleken) is echter aan te nemen, dat dit in werkelijkheid niet het geval is — doch moeten de verschillen zeer waarschijnlijk worden geweten aan het feit, dat de in § III van artikel 1 van het Gouvernements besluit dd. 20 Augustus 1904 ff 20 (Staatsblad ff 334) bedoelde mutatieregisters niet nauwkeurig zijn bijgehouden. Ten einde omtrent een en ander echter zekerheid te verkrijgen, veroorloof ik mij UHEdG. beleefd in overweging te geven de betrokken Controleurs en de, gevorderd, doch hierin behoeft, naar het inzien van Zijne Excellentie, geen bezwaar te worden gezien om in gevallen als hierbedoeld, waarbij het geldt de aanschaffing van uitgezocht fokvee, waarvoor uit den aard der zaak een hoogere prijs wordt betaald dan voor trek- en ploegvee, eene zooveel lagere rente in rekening te brengen, mits daartegenover de nadrukkelijke voorwaarde worde gesteld, dat de debiteur fokvee koopt, hetwelk, na door den Gouvernements veearts gekeurd en voor de fokkerij geschikt bevonden te zijn, door tusschenkomst van de daartoe aangewezen bestuursambtenaren aan hem wordt verstrekt, en dat de debiteur zich verbindt het aangekocht vee onder toezicht te stellen van den veearts en niet te vervreemden zonder voorkennis van het bankbestuur. Verstrekking door tusschenkomst van het bestuur komt noodig 281 voor, omdat hef bijna altijd gewenscht zal zijn vee van andere streken in te voeren, terwijl men, de bevolking zelf het vee latende aankoopen, groote kans loopt, dat het vee slechts van eigenaar zou verwisselen en zelfs dat op het eigen vee crediet zou worden gevraagd, onder voorwendsel dat het nieuw gekocht is. Ten einde de bezwaren, welke mogelijk van de zijde der Inlandsche bevolking zouden kunnen worden gemaakt tegen den hoogeren prijs van uitgezocht fokvee dan van de ^dieren, welke de markt in den regel aanbiedt, gemakkelijker te overwinnen, zou verder de termijn, waarbinnen de verleende voorschotten moeten zijn terugbetaald, zoo noodig kunnen worden gesteld op vijf jaren. In aanmerking genomen dat fokstieren veelal voor gemeenschappelijke rekening van eenige veehouders worden aangeschaft, zal bij het stellen van een zoodanjgen termijn de last, welke de leeners op zich nemen, zeker niet drukkend zijn. In verband met het vorenstaande zou de Landvoogd gaarne zien dat voortaan, indien in overleg met den veeartsenijkundigen dienst maatregelen noodig worden geacht, strekkende tot vermeerdering of verbetering van den veestapel (groot en klein vee) in Uw gewest met behulp van door de Regeering beschikbaar te stellen voorschotten, vooraf aan de afdeelingsbanken en soortgelijke credietinstellingen worde afgevraagd of zij genegen zijn op den hoogeraangegeven voet hunne medewerking daarbij te verleenen voor de financieele administratie. Door UHEdG. te verzoeken in voorkomende gevallen met dit verlangen van Zijne Excellentie rekening te willen houden, heb ik de eer te voldoen aan eene bekomen opdracht. 6. Functie van de Inlandsche gemeenten bil de aanschaffing vau van fokvee. Circulaire van den Gouv. Secretaris aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera (met uitzondering van de Vorstenlanden) van 3 October 1911 fl! 2277: Het is den Gouverneur-Generaal gebleken, dat de circulaire van den 1™ Gouvernements Secretaris van 25 October 1910 B? 2413a geleid heeft tot eene minder juiste opvatting omtrent de bedoelingen der Regeering in zake de gedragslijn welke behoort te worden gevolgd bij de in het belang der bevolking te nemen maatregelen tot verbetering van den veestapel en de ver- 282 «chaffing van crediet voor dat doeleinde. Aangezien de bewoordingen waarin bedoelde aanschrijving is vervat inderdaad tot misverstand aanleiding geven, heeft de Gouverneur-Generaal gemeend tot de intrekking der circulaire te moeten overgaan, wordende in verband hiermede nopens deze aangelegenheid thans het volgende onder Uwe aandacht gebracht. Indien het wenschelijk blijkt om ter verbetering van den veestapel in eene streek aan de bevolking de beschikking te verschaffen over dekhengsten of springstieren, dan wel hare medewerking uit te lokken tot het aanschaffen en verzorgen van deze ■dieren, verdient het naar het oordeel van Zijne Excellentie geen aanbeveling de Inlandsche gemeente daarbij als tusschenpersoon te gebruiken, aangezien in het algemeen deze niet kan worden geacht zich te eigenen voor de uitvoering van maatregelen tot verbetering van den veestapel. Zoo mogelijk zal daarom in dergelijke gevallen er de voorkeur aan moeten worden gegeven de medewerking te benutten van personen, die van het houden van deze dieren een beroep maken of zullen kunnen maken, of van groepen van belanghebbenden, om desvereischt aan deze personen of groepen van personen voor het aanschaffen der fokdieren crediet te verschaffen. Door mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer aan een van den Landvoogd bekomen opdracht uitvoering te geven. 7. Vorming van weidevelden in gemeentelijk bezit. a, Gouv. besluit van 1 October 1906 ff 19 (B ijblad ff 6536): De Hoofden van gewestelijk bestuur in de Gouvernementslanden op Java en Madoera te machtigen om, onder zoodanige bijzondere voorwaarden als voor elk geval door hen noodig zullen worden geoordeeld en na voorafgaande raadpleging van den betrokken Gouvernements veearts, tot het vrij Staatsdomein behoorende stukken grond aan de Inlandsche gemeenten in hun gewest voor de vorming van weidevelden in gemeentelijk bezit af te staan; zullende daarbij telkens moeten worden bepaald: le. dat het bezitsrecht geacht wordt te zijn geëindigd, zoodra bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur is gecon- 283 stateerd, dat de 'gronden niet meer voor het aangewezen doel gebezigd worden of voor het onderhoud daarvan niet overeenkomstig de bestemming voldoende zorg gedragen wordt, bij welke beschikking, zoo noodig, tevens een termijn zal worden gesteld, binnen welken de op de gronden aanwezige bebouwingen en beplantingen zullen moeten zijn weggeruimd, zullende bij niet-voldoening daaraan, op kosten van den belanghebbende, die ontruiming van Bëstuurswege geschieden; 2e. dat voor den aanleg en het onderhoud dier weidegronden geene dienstprestatiën zullen mogen worden gevorderd dan met inachtneming van het bepaalde bij artikel 17 der Inlandsche Gemeenteordonnantie (Staatsblad 1906 B; 83). b. Schrijven van den Directeur.van Landbouw aan de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera (behalve die van Djokjakarta en Soerakarta) van 2 November 1906 B? 7853: Bij het Gouvernementsbesluit van 1 October jl. B! 19, waaruit UHEdG. van Regeeringswege extract is verleend, zijn de Hoofdden van gewestelijk bestuur in de Gouvernements landen op Java en Madoera gemachtigd onder de door hen in elk bijzonder geval noodig geoordeelde voorwaarden en onder de beide in dat besluit genoemde beperkingen, tot het vrij Staatsdomein behoorende stukken grond aan de daarvoor in aanmerking komende Inlandsche gemeenten in hun gewest voor vorming van weidevelden in gemeentelijk bezit staan, na ter zake vooraf den betrokken Gouvernements veearts te hebben geraadpleegd. Met betrekking tot deze aangelegenheid zijn door den Inspecteur, Chef van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, eenige wenken en aanwijzingen gegeven, welke in bijgaande nota zijn samengevat. Overeenkomstig het verlangen der Regeering heb ik de eer Uwe aandacht op den inhoud dier nota te vestigen, met verzoek er bij voorkomende gelegenheid rekening mede te willen houden. Nota, houdende wenken en aanw ij zingen met betrekking tot dekeuze, den aanleg, enz. van gemeent e-w eidegronden: In streken, waar geschikte gronden zijn, is het weiden van het 284 vee op daarvoor speciaal aangelegde en afgesloten weideplaatsen de goedkoopste en gemakkelijkste wijze van onderhoud van den veestapel. In hoeverre de veestapel gedijen kan bij uitsluitend weidegang, hangt natuurlijk geheel af van de qualiteit van den bodem, de daarop gekweekte grassoorten, klimaat enz. en is het dus gewenscht, dat de bodem zoo goed mogelijk bewerkt, van onkruid gezuiverd, bemest en beplant wordt. Dit nu zal voor één persoon dikwijls moeilijk zijn, terwijl het voor de gezamenlijke bewoners eener desa beter mogelijk is. Om deze reden verdient dus het aanleggen van z.g.n. gemeenteweiden in sommige streken, waar de omstandigheden daarvoor gunstig zijn, aanbeveling. Tegenover de voordeelen van gemeenschappelijken weidegang staan echter ook nadeelen en deze zijn op Java in vele streken overheerschend. In de eerste plaats moet hier genoemd worden het gevaar van verbreiding van twee ziekten n.1. surra en piroplasmose. De eerste ziekte wordt door sommige vliegensoorten, die uitsluitend in de buitenlucht parasitëeren, van het eene dier op het andere overgebracht. Daar nu één ziek dier de bron is, waaruit door tusschenkomst van de bedoelde vliegen alle andere dieren, die er mee samen grazen, kunnen geinfecteerd worden, spreekt het wel van zelf, dat in streken, waar deze ziekte voorkomt, het gemeenschappelijk weiden voor de dieren een gevaar oplevert, dat des te grooterjs, naarmate er meer dieren bij elkaar loopen. De piroplasmose wordt door verschillende teekensoorten verspreid, die op de weideplaatsen gunstige voorwaarden voor hunne ontwikkeling vinden. Heeft eene teek bloed van een geinfecteerd dier gezogen, dan worden de ziektekiemen in de eieren opgenomen en zijn de uit dergelijke geinfecteferde eieren ontstane larven in staat de ziekte op andere dieren over te enten. Zoo kan dus al weer een ziek dier eene geheele weide infecteeren en daarmede al het vee, dat men er op laat grazen. De eerste der twee genoemde ziekten komt over Java zeer verspreid voor. Ze is voor paarden steeds doodelijk; runderen en buffels daarentegen genezen onder gunstige omstandigheden veelal. Zij blijven dan echter maanden lang lijdende en zijn niet in staat eenigen arbeid te verrichten. Vandaar de veel gehoorde klacht, in streken waar surra heerscht, dat het vee over het algemeen zoo gauw vermoeid en niet tot zwaren arbeid 285 in staat is. Dergelijke dieren zijn surralijders. Daar de ziekte echter zeer sleepend verloopt en de eetlust steeds goed blijft, wordt ze niet onderkend. Hoeveel dieren jaarlijks aan deze ziekte sterven en hoeveel de werkkracht van den veestapel er door vermindert, is zelfs bij benadering thans nog niet op te geven; vermoedelijk is het verlies door haar veroorzaakt echter grooter dan van eenige andere ziekte. Tegen verschillende soorten van piroplasmosen is de inheemsche veestapel gedeeltelijk immuun, zoodat de sterfte betrekkelijk gering is. Geimporteerd vee sterft daarentegen bij massa's aan deze ziekte (van het geimporteerd Australische vee + 80%). Bij het aanleggen van z.g.n. gemeenteweiden dient dus met deze ziekten in de eerste plaats rekening gehouden te worden. Ook bij andere besmettelijke ziekten is iedere verzameBng van vee natuurlijk gevaarlijk, bijv. bij het veelvuldig voorkomende mond- en klauwzeer; dit Bjden is echter weinig gevaarlijk en zoo besmettelijk, dat ook zonder gemeenschappelijken weidegang meestal alle dieren geinfecteerd worden, wanneer ze eenmaal in een desa gebracht is, zoodat het dan soms voordeelig kan zijn dat aBes tegelijk geinfecteerd wordt. In streken, waar veelvuldig surra voorkomt, is dus het aanleggen van gemeenteweiden absoluut te ontraden en dat is bijna in alle lage kuststreken van Java's Noordkust en in verschiBende kleinere gedeelten van vele residenties het geval. Over het algemeen schijnt de ziekte in bergstreken minder voor te komen, mogelijk juist, omdat men daar minder groote aaneengeschakelde complexen weidegrond heeft dan in de vlakte waar, na den padioogst, alle sawahs een aaneengeschakeld weideveld vormen, waar al het vee met elkaar in aanraking komt. Voor geimporteerd vee, dat gevoelig is voor piroplasmosen, zooals het Australische en het HoBandsche, is iedere weidegang met inheemsch vee, in ieder geval gedurende het eerste paar jaren na den import, af te raden. Verder dient in het oog gehouden, dat de weiden niet te ver van de woonplaats der veehouders verwijderd mogen zijn en dat het dus gewenscht is, dat zooveel mogelijk iedere desa haar eigen weide heeft, waarop geen vreemd vee wordt toegelaten. 286 8. Bevordering van den handel in vee door oprichting van openbare veemarkten, aanstelling van marktmeesters en plaatsing van weegbruggen. Missive van den l8*6" Gouv. Secretaris aan de Gewestelijke Raden van 12 Augustus 1909 B! 2095 (Bij blad B' 7082): In het belang van de veeteelt is door de Welvaartcommissie aan de Eegeering in overweging gegeven om de oprichting van openbare veemarkten, met aanstelling van marktmessters en plaatsing van weegbruggen aldaar, te bevorderen. De Gouverneur-Generaal acht het hoogst gewenscht dat, waar daaraan behoefte bestaat, de handel in vee op die wijze zooveel mogelijk worde vergemakkelijkt en zou het daarom ten zeerste op prijs stellen, indien de Gewestelijke Baden, tot wier competentie deze aangelegenheid behoort, aan deze zaak de noodige aandacht zouden willen wijden, met inachtneming v. z. n. van de aan de Gemeenteraden toegekende bevoegdheden ten aanzien van de oprichting en het beheer van passers e. d. Daarbij zal evenwel rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid, dat het voorschrift in artikel 60 van het Regeerings-reglement zich verzet tegen de heffing op de passers van belastingen in den eigenlijken zin van dit woord, bijv. van eene belasting bij overgang van vee. Daarentegen bestaat er geen bezwaar tegen, dat retributies (vide artütel 50 der Locale radenordonnantie, Staatsblad 1895 B? 181, juncto 1908 B? 262) geeischt worden b.v. wegens het gebruik van weegbruggen en in den vorm van een gering veeggeld (z.g.n. wang sapoe), welke laatste heffing bij voorkeur facultatief ware te stellen (öf betaUng van een gering bedrag öf verplichting tot schoonmaken). Onder aanteekening ten slotte, dat eventueel er naar zou kunnen worden gestreefd, dat een gedeelte der kosten, verbonden aan in het belang van de veeteelt te nemen maatregelen als hier voren bedoeld, door de in de eerste plaats belanghebbenden, o. a. de suikerfabrikanten en de veeëxporteurs, wordt gedragen, heb ik de eer de mededeeüng van het vorenstaande te doen strekken in voldoening aan eene van Zijne Excellentie bekomen opdracht. II. PAARDENFOKKERIJ. 1. Stationneering van dekhengsten. a. Artikel 1 van het Gouv. besl. van 19 Juli 1905 ff 38: Den Directeur van Landbouw te machtigen om de gewesten aan te wijzen, waar van Gouvernementswege in het belang van de paardenteelt dekhengsten worden gestationneerd en de voorwaarden vast te stellen, waaronder deze dieren aan daarvoor geschikt geoordeelde Inlanders in bewaring of verzorging worden gegeven. &. Gouv. besl. van 14 December 1905 DJ 21: Met wijziging in zoover van artikel 1 van het besluit van 19 Juli 1905 n! 38, den Directeur van Landbouw te machtigen, om te bepalen, op welke wijze de van Gouvernementswege in verschillende gewesten geplaatste dekhengsten worden beheerd, verzorgd of in bewaring gegeven. 2. Aankoop van Sandelhoutdekhengsten. a. Schrijven van den Directeur van Landbouw aan de Gouv. veeartsen op Java en Madoera van 7 April 1906 ü- 2232: Tot nog toe werden van geen der Gouvernementsveeartsen (behoudens een enkele uitzondering) gegeven ontvangen omtrent te koop zijnde dekhengsten als bedoeld in mijn schrijven van 13 December 1905 TL- 5847 (*). Volgens den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst staat dit wellicht in verband hiermede, dat vele veeartsen nog in de onderstelling verkeeren, dat mijn aan de Voorzitters der toenmalige commissies voor den aankoop van fokvee gericht telegram van 20 April 1905, om tot nader order geen fokhengsten aan te koopen, van kracht is gebleven. Ten einde alle misverstand ten deze op te heffen, deel ik ü O Zie blz. 278. 288 mede, dat er thans wederom behoefte bestaat aan goede dekhengsten, in de eerste plaats voor de Preanger Regentschappen, zoodat ik het op prijs zal stellen om telkens wanneer TJ een naar Uw oordeel geschikt paard aantreft, daarvan dadelijk bericht te ontvangen onder bijvoeging van de noodige gegevens. 6. Schrijven van den Directeur van Landbouw aan de Gouv. veeartsen op Java en Madoera van 19 November 1906 DJ 8403: Vervolk op de dezerzijdsche missives van 13 December 1905 W 5847 (-) en 7 April 1906 » 2232 (2). Blijkbaar zijn de thans voor den aankoop van Sandelhoutdekhengsten geldende voorwaarden te zwaar. Berichten omtrent het te koop zijn van zulke hengsten worden bij mijn Departement althans niet ontvangen, terwijl toch voor de PreangerBegentschappen en voor de Padangsche Bovénlanden behoefte bestaat aan aanvuBing van het aantal aanwezige hengsten, en voor verschillende andere gewesten geen gevolg kan worden gegeven aan voorstellen om ook daar van Gouvernementswege hengsten te stationneeren. Het wordt daarom noodig geacht verschiBende der thans gestelde eischen te doen vervaBen en andere te wijzigen, waartoe naar het oordeel van den Inspecteur van den Burgerlijken Veeartsenijkundigen dienst kan worden overgegaan zonder gevaar dat de fokkerij er in het minst door geschaad zal worden. Wel zullen dan de aan te koopen hengsten niet altijd geschikt zijn voor een bepaald gewest: zoo heerschen in verschillende streken verschiBende opvattingen omtrent gewenschte kleur en teekens en zal bv. voor de Preanger-Regentschappen de minimum-maat wat grooter moeten zijn dan elders, maar paarden voldoende aan de hieronder te vermelden eischen zuBen zeker geschikt zijn voor een der gewesten, waar er behoefte aan bestaat. Ik heb daarom de eer TJEdG. te verzoeken te willen uitzien naar dekhengsten voldoende aan de volgende eischen. Ras. De dieren moeten zijn van volbloed Sandelhoutras. Bouw. Zij moeten zijn van solieden lichaamsbouw, liefst C1) Zie blz. 278. (•) „ „ 287. 289 met zware beenen, zonder ernstige erfelijke gebreken, met goede vierkante gangen en een schofthoogte van minstens 1.28 M. Kleuren. Bonte paarden zijn niet gewenscht. Overigens kunnen dieren van elke kleur worden aangekocht. Teekens. Indien een paard niet bepaald superieur is en een of meer teekens heeft, die bij de bevolking van Java en Madoera en van Sumatra's Westkust algemeen als slecht bekend staan, wordt het bij voorkeur niet aangekocht. L e e f t ij d. De leeftijd mag zijn van drie tot acht jaar. Voor bepaald superieure dieren mag van dezen regel worden afgeweken ter beoordeeling van de commissie van aankoop en in verband met den bedongen prijs. Meting. De maten moeten in centimeters worden aangegeven volgens onderstaand staatje: Schofthoogte (hoogste Pjjpomvang (gemeten Borstomvang (gemeten punt schoft bij het ,, , t + 1 cM. onder hand- . , langs singelstreek), vierkant staande dier). wortel. Ten aanzien van den aankoop van reformpaarden van het Leger kan voortaan als regel worden aangenomen dat de aanschaffing gewenscht is, indien zij geschikt geacht worden om nog eenige jaren met vrucht te dekken. Indien met het bovenstaande rekening wordt gehouden, verwacht ik dat er weer voldoende aanbod van geschikte dekhengsten zal ontstaan. Het zal op prijs gesteld worden, indien blijkt dat U zich meer dan gewone moeite geeft om zoodanig aanbod te krijgen. Van Uw bevinding zal telkens afzonderlijk, niet bij Uw dagboeken, aan mijn Departement zijn te berichten. 3. Rapporten betreffende de verrichtingen der dekhengsten. a. Missive van den Directeur van Landbouw aan de Residenten van Batavia, dePreanger Regentschappen, Pekalongan, Semarang, Rembang, Pasoeroean, Kedoe en de Padangsche Bovenlanden dd. 12 Juli 1907 B! 5553: Ik heb de eer UHEdG. te verzoeken den Gouvernements veearts te Voorschriften. 19 290 a. Buitenzorg, 6. Bandoeng, c. d. Uwent, e. Bodjonegoro, f. g. h. Uwent, te willen opdragen voortaan te beginnen met het 3de kwartaal 1907 bij zijn dagboek over de laatste maand van elk kwartaal van het burgerlijk jaar over te leggen een extract uit de dekregisters van de in zijn ressort gestationneerde Gouvernements dekhengsten. 6. Idem dd. 12 November 1907 B! 9264: Ten vervolge van dezerzijdsche missive van 12 Juli jl. B! 5553 heb ik de eer UHEdG. te verzoeken de daarbij bedoelde extracten uit de dekregisters te willen doen inrichten overeenkomstig het hierbij aangeboden model. IIIe kwartaal 1907. Aantal nieuw aan- Totaal a«ntal Aantal afgegeven Maand. geboden merries. dekkingen. geboortebewijzen. Juli 5 13 4 Augustus.. 490 September. 6 10 3 4. Terugbrengen van overwalsche merries op Java en Madoera tot de fokkerij. Schrijven van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera van 29 M e i 1913 B! 5658: Daar herhaaldelijk uit verschülende gewesten aanvragen ontvangen worden voor de verstrekking van overwalsche merries aan de bevolking, komt het mij, om teleursteBing te voorkomen, gewenscht voor het volgende onder Uwe aandacht te brengen. Ter bescherming van den paardenstapel op de voornaamste eilanden, waar veel aan paardenfokkerij wordt gedaan, is sedert 29] begin 1912 de uitvoer van merries veboden uit de gebeele residentie Timor en Onderhoorigheden. Sedert eenige jaren worden verder verschillende maatregelen genomen om op bedoelde eilanden de teelt van goede paarden te bevorderen en daar deze fokkerij op alle eilanden nog zeer kan worden uitgebreid, zou het niet logisch zijn te achten, indien ten behoeve van de bevolking op Java goede fokmerries aan de: fokkerij op bedoelde eilanden worden onttrokken. Uit een ingesteld onderzoek is bovendien gebleken, dat een zeer groot aantal Javaansche en gekruiste merries, geschikt Toor de fokkerij, als tuigpaarden worden gebruikt in de verhuurderijen op de grootere plaatsen van Java. Hierdoor wordt het beste materiaal voortdurend aan de fokkerij onttrokken, omdat de fokkers, meestal bezwijkende voor de hooge prijzen, hunne beste merries verkoopen en de minderwaardige, onverkoopbare dieren voor de fokkerij aanhouden. Het is duidelijk, dat de paardenfokkerij op Java niet opnieuw tot bloei kan geraken, indien hierin geen verandering wordt gebracht. De mogelijkheid om daartoe te geraken is geenszins uitgesloten. In de eerste plaats zou kunnen worden getracht voor de streken, waar de hulp van het Bestuur wordt ingeroepen tot het verkrijgen van fokmerries, deze te doen opkoopen in de verhuurderijen op bovenbedoelde plaatsen. Men denke niet, dat dergeüjke merries noodzakelijk van mindere hoedanigheid moeten zijn dan overwalsche, daar, zooals reeds gezegd, juist de beste merries, waaronder vele met overwegend Sandelhoutbloed, in de verhuurderijen worden aangetroffen. Door op deze wijze wederom het goede materiaal aan de fokkerij te doen deelnemen, zal in werkelijkheid de paardenteelt reeds aanmerkelijk bevorderd kunnen worden. Het spreekt vanzelf, dat ter bereiking van dit doel, het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel gaarne steun zal verleenen, zoowel voor den aankoop en verstrekking op afbetaling, als voor het in bruikleen afstaan van goede dekhengsten. Daar hiermede echter de oorzaak van het bestaande kwaad niet wordt opgeheven, rijst verder de vraag of het niet gewenscht en mogelijk zou zijn, aan het verleenen van vergunning tot de oprichting van verhuurderijen, steeds de voorwaarde te verbin- 292 den dat enkel merries mogen worden gebezigd, die beneden eenè zekere hoogte, bijv. 1,15 M., zijn en grootere merries slechts, indien zij door den Gouvernements veearts ongeschikt bevonden zijn voor de fokkerij, dan wel een zekeren leeftijd, bijv. van 12 jaren, hebben overschreden. Alleen op deze wijze zal n. h. $ het toenemend gebrek aan paarden op den duur verminderen, want al zouden door de ter overweging aanbevolen maatregelen de eerste jaren een zeker aantal merries aan het transportwezen onttrokken worden, over eenige jaren komen daarvoor de afstammelingen in de plaats, terwijl de aan de verhuurderijen te onttrekken merries op het oogenblik nog door overwalsche hengsten vervangen kunnen worden. , „ . Ik houd mij aanbevolen omtrent het vorenstaande Uwe zienswijze te mogen vernemen. 5. Bescherming van jonge en lijdende paarden. Ordonnantie van 27 October 1903 (Staatsbl ff 370), zooals die is aangevuld bij de ordonnantie van 4 Januari 1906 (Staatsbl. ff 5): Met intrekking der ordonnantie van 5 Maart 1897 (Staatsblad DJ 87) te bepalen: Met geldboete van een tot vijftien gulden wordt gestraft I Hij, die voor draag-, rij- of trekdiensten gebruikt of doet gebruiken paarden, welke nog geen veulentanden gewisseld hebben of bij welke de twee binnenpaardentanden der voor- (boven ) kaak nog niet in wrijving komen met de binnenpaardentanden der achter- (beneden ) kaak en welke dus kunnen geacht worden den vollen leeftijd van drie jaren nog niet te hebben bereikt. Onder het in deze bepaling bedoeld gebruik wordt mede verstaan het laten dragen van tuig dan wel het vastbinden of bevestigen aan een voertuig of aan een trekdier. II Hij die voor gezegde diensten gebruikt of doet gebruiken dieren, lijdende aan bij bet gebruik pijnlijke kreupelheid dan wel aan wonden. III. De gebruiker eener merrie, die toelaat, dat een veulen, bij hetwelk nog niet alle zes veulentanden aanwezig zijn en dat derhalve geacht moet worden nog niet den leeftijd van zes 293 maanden te hebben bereikt, medeloopt met het moederpaard, wanneer dit voor draag-,.rij- of trekdiensten gebruikt wordt. 6. Stoeterij te Padalarang. a. Artikel 1 van het Gouv. besl. van 13 Juli 1911 ff 32 (Bijblad B; 7422): Met buitenwerkingstelling van de besluiten van 27 Augustus 1905 B! 7 en 12 en 13 Maart 1906 nos 2 en 26 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië nos 6329, 6443 en 6444) te bepalen als volgt: 1. De ingevolge artikel 1 van het besluit van 27 Augustus 1905 fl! 7 te Padalarang (Preanger Begentschappen) als aanhangsel van het aldaar gevestigd remonte-depót van het Leger opgerichte tamme stoeterij wordt verheven tot eene zelfstandige inrichting, ressorteerende onder het Departement van Landbouw. Zij is bestemd tot verbetering van het gebruikspaard van de bevolking. 2. De Directeur van stoeterij en remonte-depót is rechtstreeks ondergeschikt aan den Directeur van Landbouw, behoudens wat aangaat het beheer van het remonte-depót, ter zake waarvan hij ondergeschikt is aan den Chef van het Wapen der Cavalerie als inspecteur van dat depót. 3. Bij afwezen, verhindering of ontstentenis van den Directeur treedt, zoolang niet op andere wijze in het beheer wordt voorzien, de adjunct-directeur als zoodanig op. 4. Voordrachten tot benoeming van — of tot het verleenen van ontslag of buitenlandsch verlof aan den Directeur van stoeterij en remonte-depót worden door den Directeur van Landbouw gedaan in overleg met den Commandant van het Leger en Chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië. 5. Met de veeartsenijkundige behandeling en het toezicht op de hygiëne van de tot de stoeterij behoorende dieren blijft voorloopig belast de plaatselijk eerstaanwezend militair paardenarts te Padalarang. Hij is voor zijne werkzaamheden bij de stoeterij verantwoordelijk aan den Directeur van Landbouw, die voor de uitoefening daarvan de noodige voorschriften vaststelt. 6. Bij ontstentenis dan wel afwezigheid van den sub 5 be- 294 doelden paardenarts worden diens functiën tijdelijk waargenomen door den Gouvernements veearts te Bandoeng of een anderen door den Directeur van Landbouw aan te wijzen veearts. 7. Tot zoolang het niet mogelijk bHjkt daarvoor geschikt burgerlijk personeel in dienst te nemen wordt het navolgend militair personeel bij de stoeterij tewerk gesteld: Één adjudant-onderofficier of Europeesch onderofficier van lageren rang der Cavalerie of Artillerie en Twee Inlandsche cavaleristen der le of 26 klasse, welk personeel alsdan bij het Leger pro memorie wordt gevoerd. De inkomsten van dit militaire personeel worden geregeld door den Directeur van Landbouw, met dien verstande echter, dat zij in geen geval minder zullen bedragen dan de betrokkenen bij het Leger zouden genieten met inbegrip van de indemniteiten voor voeding en voor kleeding. 8. Harnachementsvoorwerpen, gereedschappen enz., benoodigd voor de stoeterij, worden voor zooveel mogelijk tegen regularisatie der waarde verstrekt uit den voorraad van het Departement van Oorlog en overigens door den Directeur van stoeterij en remonte-depót tegen de minst te bedingen prijzen aangekocht. De voor de behandeling der zieke dieren van de stoeterij benoodigde genees- en verbandmiddelen, utensiliën en instrumenten worden mede voor zooveel mogelijk verstrekt uit den voorraad van het Departement van Oorlog, en zulks tegen vergoeding van ƒ 0.15 (vijftien cent) 's maands voor elk op den l-sten der maand aanwezig dier. 9. Het onderhoud van de tot de stoeterij behoorende gebouwen, zoomede eventueele bijbouwingen, geschieden voor rekening van het Departement van Landbouw, door den Dienst der Genie. 10. De Directeur van Landbouw is bevoegd om ten behoeve van de stoeterij te beschikken over de bij de begrooting beschikbaar gestelde bedragen. 11. Door den Directeur van Landbouw wordt een reglement vastgesteld voor het beheer der stoeterij, wat het comptabel beheer betreft in overleg met de Algemeene Rekenkamer. b. Indienst stelling van een Directeur. Artikel 1 van het Gouv. besl. van 17 September 1910 B' 24 (Staatsbl. B! 493): Met buitenwerkstelling van de ter zake geldende bepalingen 295 bij de tamme stoeterij te Padalarang in dienst te stellen een Directeur, op eene bezoldiging van ƒ 600 (zes honderd gulden) 's maands, met drie driejaarlijksche traktementsverhoogingen van ƒ 100 (één honderd gulden) 's maands, benévens vrije woning, met bepaling, dat die Directeur tevens zal asijn Directeur van het Remonte-Depót te genoemder plaatse en den titel zal voeren van „Directeur van stoeterij en remonte-depót te Padalarang". De Directeur van stoeterij en remonte-depót heeft krachtens Staatsblad 1910 D? 544 recht op vrije geneeskundige behandeling. c. Indienststelling van een opzichter. Gouv. besl. van 16 Janu ari 1913 n! 76 (Staatsblad II' 141): Bij de tamme stoeterij te Padalarang in dienst te stellen een opzichter op eene bezoldiging van ƒ 75 (vijf en zeventig gulden) 's maands met vijf tweejaarlijksche traktementsverhoogingen elke van ƒ 15 (vijftien gulden) 's maands, benevens het genot van vrije woning of bij gemis daarvan eene indemniteit voor huishuur van ƒ 25 (vijf en twintig gulden) 's maands. d. Reglement voor het beheer der stoeterij. Besluit van den Directeur van Landbouw, N ijverheid en Handel van 15 December 1911 B? 11374 (Bijblad B; 7551): Voor zooveel noodig in overleg met de Algemeene Rekenkamer vast te stellen het volgende: Reglement voor het beheer van de tamme stoeterij te Padalarang. Artikel 1. (1) De Directeur van stoeterij en remonte-depót houdt bij de leiding van de stoeterij haar doel steeds voor oogen en voert het beheer op de meest economische wijze, een en ander met inachtneming van de ter zake bestaande bepalingen en volgens de voorschriften en aanwijzingen van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel. (2) Hij regelt de werkzaamheden van den hem toevoegden 296 adjunct-directeur en licht dezen volledig in omtrent het beheer en de leiding van de stoeterij. (3) Ten aanzien van de technische aangelegenheden der stoeterij en van de opvoeding der veulens gaat de directeur te rade met den veeartsenijkundige, aan wien de veeartsenijkundige behandeling en het toezicht op de hygiëne der dieren van de stoeterij zijn opgedragen. (4) Waar verder in dit reglement zonder nadere aanwijzing wordt gesproken van den directeur wordt bedoeld de directeur van stoeterij en remonte-depót. Artikel 2. (1) Uiterlijk veertien dagen na afloop van elk kwartaal wordt door den directeur aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel ingediend een kort en zakelijk verslag omtrent de voornaamste gebeurtenissen bij de stoeterij gedurende het afgeloopen kwartaal, benevens een op ultimo van dat kwartaal afgesloten mutatiestaat van de paarden en veulens. (2) Verder wordt door hem in de maand Januari van elk jaar een verslag over het afgeloopen jaar ingediend, waarin een kort en duidelijk beeld wordt gegeven van hetgeen in dat jaar bij de stoeterij heeft plaats gehad. (3) Bovendien doet de directeur tusschentijds van alle belangrijke voorvallen bij de stoeterij, zooals b.v. van het uitbreken van besmettelijke ziekte, dadelijk mededeeling aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel. Artikel 3. De Directeur mag zonder vergunning van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel de stoeterij voor niet langér dan tweemaal vier en twintig uren verlaten. Artikel 4. (1) De met de veeartsenijkundige behandeling en het toezicht op de hygiëne van de tot de stoeterij behoorende dieren belaste veeartsenijkundige is gehouden minstens eenmaal 's weeks een onderzoek in te stellen naar den gezondheidstoestand van alle dieren. 297 (2) Het tijdstip waarop en de plaats waar zulks moet geschieden worden bepaald in overleg met den directeur. (3) Eventueele opmerkingen omtrent voeding, stalling en verzorging der dieren brengt hij ter kennis van den directeur, die in overleg met hem de noodige maatregelen neemt. (4) Bij het voorkomen van besmettelijke ziekte onder de dieren geeft hij dadelijk kennis aan den directeur en geeft hij tevens aan de maatregelen, die ter zake moeten worden getroffen. Artikel 5. (1) Binnen veertien dagen na afloop van elk kwartaal dient de veeartsenijkundige door tusschenkomst van den directeur een verslag in betreffende den gezondheidstoestand, de voorgekomen ziektegevallen en de verrichte secties. (2) Sera en andere door het veeartsenijkundig laboratorium verstrekt wordende benoodigdheden voor het onderzoek of de behandeling van zieke dieren kunnen door den veeartsenijkundige rechtstreeks aan den Chef van dat laboratorium worden aangevraagd. Artikel 6. (1) Eens per half jaar en verder zoo dikwijls de Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel dit noodig oordeelt, wordt de stoeterij bezocht door den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst. (2) Bij hét in alinea 1 bedoeld halfjaarlijksche bezoek worden alle dieren der stoeterij door den Inspecteur bezichtigd en wordt in gemeenschappelijk overleg met den directeur overwogen : 1. welke fokdieren door andere behooren te worden vervangen; 2. welke der jonge paarden als fokdieren voor de stoeterij zijn aan te houden; 3. welke der vervangen wordende fokdieren en welke van de niet voor de stoeterij aan te houden jonge paarden voor | de fokkerij der bevolking in aanmerking komen. (3) De bovenbedoelde keuring en de naar aanleiding daarvan te houden besprekingen worden bijgewoond door den met den veeartsenijkundigen dienst bij de stoeterij belasten veeartsenijkundige, ten einde van advies te kunnen dienen. 298 (4) Omtrent een en ander wordt door den directeur verslag uitgebracht aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, welk verslag vergezeld gaat van de voorstellen, waartoe op grond van de gehouden besprekingen of uit anderen hoofde in het belang van de stoeterij aanleiding bestaat. Artikel 7. (1) Het Inlandsch personeel bij de stoeterij wordt door den directeur aangesteld of aangenomen en ontslagen. (2) Dit personeel bestaat uit: een schrijver op eene bezoldiging van hoogstens ƒ 25 (vijf en twintig gulden) 's maands; een hoevensnijder op eene bezoldiging van hoogstens ƒ 20 (twintig gulden) 's maands; twee hengstenverzorgers op eene bezoldiging van ten hoogste ƒ 15 (vijftien gulden) 's maands, behoudens voor het geval hiervoor in militairen dienst zijnde personen worden aangewezen, in welk geval de bezoldiging nader wordt geregeld; mandoers op eene bezoldiging van hoogstens ƒ 1|5 (vijftien gulden) 'smaands; paardenverzorgers op eene bezoldiging van hoogstens ƒ 10 (tien gulden) 's maands, als zij tevens gebezigd worden voor het berijden der paarden en anders van ƒ 8 (acht gulden) 'smaands; koelies op een bezoldiging van hoogstens ƒ 7 (zeven gulden) 's maands; zullende in dienst kunnen worden genomen: een mandoer op ieder honderdtal of gedeelte daarvan bij de stoeterij aanwezige paarden en veulens; een paardenverzorger op ieder tiental of gedeelte daarvan bij de stoeterij aanwezige merries en veulens; een stalkoelie op ieder twintigtal of gedeelte daarvan bij de stoeterij aanwezige merries en veulens; een stalkoelie voor den hengstenstal; twee koelies voor de waterleiding; een koelie voor het schoonmaken van het emplacement; twee koelies op ieder twintigtal of gedeelte daarvan bij de stoeterij aanwezige merries en veulens voor het onderhoud der grastuinen en het snijden van gras; met dien verstande, dat het aantal paarden en veulens zal 299 worden berekend maar de sterkte op den laatsten dag der vorige maand. Artikel 8. (1) Door den directeur kan worden beschikt: 1. voor bureaubehoeften over ƒ 5 (vijf gulden) 's maands; 2. voor aanschaffing en onderhoud van stalbenoodigdheden over hoogstens ƒ 10 (tien gulden) 's maands; 3. per Sandelhoutpaard of veulen over ten hoogste 3yz K.G. en per Australisch of gekruist paard of veulen over hoogstens 5 K.G. padi per dag; 4. voor verlichting der stallen over hoogstens 0.2 Liter petroleum per stal en per dag en van het terrein over hoogstens 0.3 Liter petroleum per paallantaarn en per dag. (2) In stede van padi kunnen andere voedingsmiddelen worden verstrekt, mits daaruit voor den Lande geen meerdere kosten voortvloeien. Artikel 9. (1) Voor de betaling van loonen van het personeel en voor andere uitgaven ten behoeve van de stoeterij worden door den directeur de noodige fondsen ter goede rekening aangevraagd aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel, in den regel voor de behoefte van een maand ineens. (2) De uitgaven en ontvangsten voor de stoeterij worden door den directeur eigenhandig aangeteekend in een gefolieerd kasboek, hetwelk op 1 Januari van ieder jaar vernieuwd wordt. (3) De ter goede rekening ontvangen gelden worden door hem verantwoord overeenkomstig de regelen, vastgesteld bij de beschikking van den Directeur van Landbouw van 13 Maart 1905 11' 915 (*) en de eventueel daarin aan te brengen wijzigingen. (4) Bij de verantwoording wordt overgelegd een staat bevattende eene opgave van de hoeveelheden en de geldswaarde der' gedurende het kwartaal ingekochte en van den aannemer ontvangen voedingsmiddelen en petroleum, zoomede eene opgave van de geldswaarde, waarover ingevolge artikel 8, alinea 1, 3 en 4 van dit reglement in totaal kan worden beschikt. 0) Zie blz. 40. 300 (5) De uitbetaalde koelieloonen worden in de verantwoording of in een daarbij over te leggen staat slechts in zoover gespecificeerd, dat blijkt voor welke werkzaamheden de koelies zijn gebezigd. Overigens wordt het personeel bij name vermeld. Artikel 10. (1) Uiterlijk veertien dagen na afloop van elk kwartaal van het burgerlijk jaar wordt door den directeur door tusschenkomst van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Algemeene Rekenkamer eene verantwoording ingediend van het bij de stoeterij gevoerd materieel beheer, ingericht overeenkomstig het aan dit reglement gehecht model. (2) Ingeval van overgave van het beheer moet door den aftredenden beheerder eene verantwoording als in alinea 1 bedoeld worden ingediend uiterlijk veertien dagen na den dag of laatsten dag der overgave. Artikel 11. Uiterlijk veertien dagen na afloop van elke maand wordt door den directeur aan den Hoofdintendant der Militaire Administratie eene opgave ingediend van het bedrag, dat wegens verstrekking van genees- en verbandmiddelen, utensiliën en instrumenten met het Departement van Landbouw zal moeten worden geregulariseerd. MATERIEELE VERANTWOORDING VAN DEN DIRECTEUR VAN STOETERIJ EN REMONTEDEPOT TE PADALARANG BETREFFENDE HET BEHEER DER STOETERIJ OVER HET KWARTAAL 19 0. O Of: tijdvak t/m. tusschentjjdsche verantwoording betreft. wanneer het een 302 303 Sandelhout Gekruiste veulens , AustraMaand. Dag. paarden. veulens. lische heng- sten. heng- merrieS- heng- heng- . sten- sten. merries. ste£ merries. i Totaal.... I Van het leger afkomstig Australische Nummer mernes veulens van w „, ,. ... van de van net Toelichtingen. v»u uo bewijs. £To1- heng- kmg. sten. mernes. | - , ! N.B. De sterkte moet van dag tot dag worden opgegeven en van de mutatiën moeten zooveel mogelijk bewijsstukken worden overgelegd. 19 Padalarang, den origineel Afgegeven voor . De Directeur van stoeterij en remontedepót 304 e. Eegelen in acht te nemen bij den overgang van de op de Tamme Stoeterij te Padalarang gefokte veulens tot dekhengst- of fokmerrie, vastgesteld bij het besluit van den Directeur van Landbouw van 10 Mei 1909 II' 3490: 1. De beheerder van de Stoeterij zal de jonge hengsten, welke hun vierde levensjaar zijn ingetreden, af en toe laten dekken, zoodat zij op den leeftijd van ± 3% ïaar daaraan gewend zijn. 2. Jonge merries, welke 3 a Sy2 jaar zijn, worden zoo mogelijk gedekt. 3. Bij de in te dienen verslagen over het le en 36 Kwartaal voegt de beheerder van de Stoeterij eene opgave der bij de Stoeterij aanwezige jonge hengsten, welke reeds gedekt hebben en der jonge merries, welke reeds gedekt zijn, daarbij vermeldende, welke jonge dieren hij als dekhengst of fokmerrie bij de Stoeterij wenscht te behouden. 4. Na ontvangst van deze opgave wordt de te Bandoeng bescheiden gouvernements-veearts met den beheerder van de Tamme Stoeterij in Commissie gesteld om de niet voor de Stoeterij aan te houden dieren te keuren op hunne geschiktheid als fokdier. 5. In een van deze keuring op te maken verslag, in te richten volgens het hierbij gevoegd model, laat ieder der Commissieleden van zijn gevoelen blijken. Luidt het oordeel der beide leden niet eenstemmig dan zal ook de Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst zijn gevoelen ter zake uitspreken. 6. In verband met deze adviezen zal door den Directeur van Landbouw eene beslissing worden genomen. VERSLAG BETREFFENDE DE BIJ DE STOETERIJ AANWEZIGE JONGE DIEREN, WELKE VOOR DEKHENGST OF FOKMERRIE IN AANMERKING WORDEN GEBRACHT. Voorschriften. 20 306 307 Geschikt Kleur Ge- en Hoogte Pijp- Borst- w N • Ras- slacht, afteeke- in M. omvang, omvang. 0ordeel van den ningen. beheerder van de stoeterij. heid als fokdier. (a) Oordeel van den Oordeel van den Beslissing van den Directeur van te Bandoeng Inspecteur ^ Landbouw, bescheiden Gouv. van den cmel veearts. veeartsenijk. dienst. (a) Bij het uitspreken van dit oordeel moet voor oogen worden gehouden dat is dan de slechtste der bij de bevolking aanwezige hengsten. (b) Alleen in te vullen als de adviezen in de voorgaande kolommen tegenstrijdig zp, iedere jonge hengst van de stoeterij aanneembaar is te verklaren, indien hij beter 308 Regeling betreffende het dekken van niet aanhetGouvernementtoebehoorendemerries door de op de Stoeterij te Padalarang aanwezige dekhengsten. Besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 6 September 1913 B' 9467a: § 1. Geene merrie wordt toegelaten dan na door den militairen paardenarts belast met den veeartsenijkundigen dienst op de Stoeterij te zijn gezond bevonden. § 2. De merries blijven geheel voor resico van de eigenaren; zij worden op de Stoeterij gevoed en verpleegd en kunnen daar desgewenscht blijven, totdat zij als waarschijnlijk bezet zijn te beschouwen. § 3, Voor voeding en verpleging is per dag verschuldigd: voor eene merrie met een schofthoogte van 1.45 M. of hooger ƒ 0.40, voor eene merrie met een schofthoogte van minder dan 1.45 M. ƒ 0.30. § 4. Het dekgeld bedraagt: een Arabischen hengst ƒ 20.— voor dekking door een Sandelhout hengst ƒ 15.— een jongen Sandelhout hengst ƒ 2.50. Het verschuldigd bedrag wordt tegen ontvangstbewijs afgedragen aan den Directeur der Stoeterij. § 5 De Directeur der Stoeterij kan de toelating van merries weigeren, indien hem zulks door gebrek aan plaatsruimte of in het belang der hengsten noodig voorkomt. 7 Missive van den Directeur van Landbouw, Nijverheid èn Handel aan den Resident der Preanger Regentschappen van 7 October 1912 no. 1910. Ik heb de eer UHEdG. te doen toekomen .... exemplaren eener door den Inspecteur, Chef van den veeartsenijkundigen dienst, na bespreking met U, ontworpen regeling betreffende de dekhengstenstations in Uw gewest. Met kleine wijzigingen komt deze regeling overeen met de thans reeds toegepaste, die echter niet volledig op schrift ge- 309 steld was. .MetJhet oog hierop achtte ik het niet bepaald noodig ter zake vooraf Uw gevoelen te vragen, ofschoon hier en daar sprake is van verplichtingen der Inlandsche en Europeesche bestuursambtenaren. Dit neemt niet weg, dat ik gaarne in kennis zal worden gesteld met eventueele bezwaren, die Uwerzijds tegen de uitvoering der regeling mochten rijzen. Exemplaren zouden zijn te zenden aan de Gouv. veeartsen in Uw gewest en aan de betrokken Europeesche ambtenaren met uitnoodiging om mede te werken tot een doeltreffende uitvoering der voorschriften. REGLEMENT voor de hengstenstations in de Preanger Reqentschappen. Artikel 1. Leiding en toezicht. De leiding van en het toezicht op de paardenfokkerij in de Preanger-Eegentschappen zijn onder de bevelen van den Inspecteur, Chef van den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst, opgedragen aan de in dat gewest geplaatste Gouvernements Veeartsen, ieder voor zooveel zijn ressort betreft. Artüiel 2. Hengstenstations. De van Gouvernementswege beschikbaar gestelde dekhengsten worden gestald in voor Landsrekening opgerichte hengstenstations, verdeeld in hoofd- en nevenstations. De stations, welke elk een naam en een nummer dragen, staan onder toezicht van hengstenhouders. Artikel 3. Oprichting en verplaatsing. Voorstellen tot oprichting van nieuwe of verplaatsing dan wel opheffing van bestaande hengstenstations worden door den toetrokken Gouvernements Veearts door tusschenkomst van het 310 Hoofd van Gewestelijk Bestuur aan den Directeur van Land bouw, Nijverheid en Handel ingediend. Artikel 4. Onderhoud. De Gouvernements Veeartsen zorgen voor het onderhoud van de stations, zoowel wat gebouwen als terreinen met waterleidingen en aanplantingen enz. betreft, als wat aangaat de voeding en verpleging der hengsten, den aankoop en het onderhoud van stalgereedschappen en tuigen, de uitgaven voor verlichting en ligstroo en de bewaking en het schoonhouden van tijdelijk niet in gebruik zijnde hengstenstations. Ter bestrijding van de uitgaven voor deze doeleinden, waaronder begrepen de loonen van hengstenhouders en staljongens (zie art. 9), doch niet de uitgaven voor bewaken en schoonhouden van tijdelijk leegstaande stations (zie art. 5), kunnen zij beschikken over een bedrag van hoogstens ƒ 23.- (drie en twintig gulden) per maand en per dekhengst voor het ressort van den veearts te Bandoeng en over ƒ 25.- per maand en per paard voor het ressort van dien te Soekaboemi. De benoodigde bedragen worden kwartaalsgewijze aangevraagd en worden berekend naar het aantal hengsten, dat op ultimo van het vorige kwartaal tot de sterkte der stations gerekend kon worden. Bij vermeerdering van dit aantal in den loop van het kwartaal kan tusschentijds een bedrag van hoogstens ƒ 0.25 per paard en per dag meer worden aangevraagd, terwijl bij vermindering een gelijk bedrag minder in rekening wordt gebracht. De veeartsen zorgen voor aanschaffing van de benoodigde gedrukten, waarvoor per station en per jaar over een bedrag van hoogstens ƒ 2.50 mag worden beschikt. Bij tijdelijk verblijf der hengsten aan het Passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng worden de kosten van voeding en verpleging (aankoop en onderhoud van stalgereedschappen, loonen van hengstenhouders en staljongens der tijdelijk gedetacheerde hengsten, verlichting en ligstroo) slechts met uitzondering van gras ook uit het in de 2« alinea van dit artikel bedoelde bedrag betaald Geneesmiddelen, utensiliën en instrumenten worden 311 uit den voorraad van het passantenhuis voor dekhengsten verstrekt. Artikel 5. Bewaking van t ij del ij k leegstaande stations. Voor bewaking en schoonhouden van tijdeüjk niet in gebruik zijnde hoofd- of nevenstations kan een persoon worden aangenomen, die als belooning de beschikking krijgt over de opbrengst van den gras-aanplant en aan wien bovendien een bedrag van hoogstens ƒ 2.50 per maand kan worden uitbetaald. Artikel 6. Fokdistricten. Elk hengstenstation heeft een eigen ressort (fokdistrict), omvattende een of meer districten of onderdistricten. Het fokdistrict draagt nummer en naam van het hengstenstation. Merries thuis behoorende in het eene fokdistrict kunnen echter ook ter dekking gebracht worden aan het station in een ander fokdistrict. Artikel 7. Dekhengstenregister. In elk der veterinaire ressorten worden de dekhengsten ingeschreven in een „dekhengstenregister" (model B! 1), hetwelk wordt aangelegd en geregeld bijgehouden door den Gouvernements Veearts. Artikel 8. Plaatsing en overplaatsing. De Gouvernements Veeartsen bepalen, ieder voor zijn ressort, welke hengsten op de verschillende stations geplaatst zullen zijn en gedurende welken tijd zij aldaar ter beschikking gesteld zullen worden. Voor de uitgaven van plaatsing en overplaatsing der dekheng- 312 «ten, het overbrengen der stations, de reiskosten van hengstenhouders en staljongens, vervoer van dit personeel en hun vrouwen en kinderen per spoor, benevens vervoer van stalgereedschappen en geneesmiddelen, kan over een bedrag van hoogstens ƒ 5.— per station en per jaar beschikt worden. Van de plaatsing op of het wegnemen van één of meer dekhengsten van een station, wordt, zoo mogelijk minstens 14 dagen te voren, door den veearts aan de betrokken Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren kennis gegeven, met verzoek dit aan de bevolking te willen bekend maken. Artikel 9. Stalpersoneel. De hengstenhouders, leerling-hengstenhouders en staljongensstaan onder de bevelen van den Gouvernements Veearts, door wien zij worden in dienst genomen en ontslagen, terwijl plaatsing, overplaatsing en het verleenen van verlof aan hun beoordeeling is overgelaten. Aan elk hengstenstation moeten gedurende den dektijd geplaatst «ijn: een hengstenhouder en voor meer dan één hengst, tot een maximum van 4, bovendien één staljongen. Zijn er meer dan 4 hengsten op een station, dan wordt een tweede staljongen aangesteld. Voor eventueele aanvulling bij ziekte of ontslag dienen steeds een paar goed onderlegde leerling-hengstenhouders, boven het benoodigde aantal, beschikbaar te zijn. Het loon van een hengstenhouder bedraagt ƒ 15 a ƒ 20—, dat van een staljongen ƒ 6.— tot ƒ 7.50 en dat van een leerlinghengstenhouder, als dienstdoend staljongen, ƒ 10 tot ƒ 12.— per maand, terwijl 28j bovendien «Üen recht hebben op vrije woningArtikel 10. Voeding en verpleging. De hengstenhouders zorgen voor voeding en verpleging en het afrijden der "hengsten, het onderhond van stalgereedsenappen en tuigen en van alles, wat verder tot «het hengstenstation ttéhoort, het laten dékken der merries, het Tjijhooflen van registers en verantwoordingen van uitgaven der stattens. Zij bezoéken zooveel mogeKjk «e destt^ %innen het fokdistrict van hun 313 station gelegen en stellen zich op de hoogte van de resultaten der dekkingen, trachten het daarheen te leiden, dat zooveel mogelijk alle merries, die daarvoor in aanmerking komen, door de Gouvernements hengsten worden gedekt en doen verder alles, wat in het belang der fokkerij geacht kan worden. Van hunne werkzaamheden en bevindingen geven zij schriftelijk kennis aan den betrokken Gouvernements Veearts in den vorm van een dagboek, dat gelijktijdig met de registers aan het einde van de maand aan dezen moet worden ingediend. In geval van ziekte der dekhengsten geven zij hiervan onmiddellijk, rechtstreeks, schriftelijk nauwkeurig bericht, zoo mogelijk bovendien telefonisch, aan den Gouvernements Veeartsvan het ressort. In spoedeischende gevallen zenden zij, wanneer geen telefoon aanwezig is, zoo mogelijk telegrafisch bericht. Indien de komst van den Gouvernements Veearts niet afgewacht kan worden, stellen zij een voorloopige behandeling in,, voor zoover zij daarmede voldoende bekend zijn. Hengsten, vermoedelijk lijdende aan een besmettelijke ziekte, worden onmiddellijk geïsoleerd; verder worden alle maatregelen genomen,, welke voor dat geval door den Gouvernements Veearts zijn voorgeschreven. Bij "het constateeren van eene besmettelijke ziekte onder de fokmerries of veulens geven zij hiervan onmiddellijk rechtstreeks schriftelijk kennis aan den Gouvernements Veeartsen aan de betrokken Inlandsche bestuursambtenaren. Het hulppersoneel verricht alle werkzaamheden, die het voorhet onderhoud van de paarden en de stations worden opgedragen. Artikel 11. Inventaris. Aan elk hengstenstation is een door den Gouvernements Veearts onderteekende staat aanwezig van alle verstrekte stalgereedschappen, tuigen, instrumenten, geneesmiddelen en utensiliën, registers, verantwoordingsboekjes enz. met vermelding van de data van verstrekking en van eventueele afschrijving of vernieuwing. Zaken, die daarvoor geschikt zijn, worden op een of andere wijze duidelijk gemerkt. Door de schuld van het stalpersoneel verloren gegane of beschadigde . Gouvernementsgoederen worden door hen vergoed. 314 Artikel 12. Gebruik van de hengsten. De hengsten mogen, zonder toestemming van den Gouvernements Veearts, door niemand anders bereden worden dan door het stalpersoneel. Het dekken van merries door de Gouvernements dekhengsten mag alleen geschieden aan de hengstenstations of aan het passantenhuis voor dekhengsten. Artikel 13. Dekregister. Aan iederen hengstenhouder worden, voor eiken hengst van zijn station, 3 dekregisters (register pematjek) verstrekt (model ff 2), welke door hem nauwkeurig bijgehouden moeten worden n.1.: No. 1. Legger voor het hengstenstation. No. 2. Afschrift van D.! 1 om maandelijks aan den Gouvernements Veearts voor contröle en ter overschrijving toegezonden te worden. No. 3. Idem voor den Assistent-Wedana van het onderdistrict ('), waar de hengsten gedurende de afgeloopen maand ter dekking gestaan hebben. Dit register wordt door genoemde ambtenaren aan het einde van elke maand aan den hengstenhouder toegezonden, om door hem bijgewerkt en weer teruggezonden te worden. Indien aan het einde der maand geen hengsten meer aan een «tation zijn, wordt register 1Y- 3 met de opgave van ontvangen dekgelden (model W 7) alsdan rechtstreeks aan den Gouvernements Veearts gezonden, ter overschrijving van geboorte van veulens, niet geslaagde dekkingen, verkoop of sterven van gedekte merries enz. De Gouvernements veearts heeft te zijnen kantore eveneens voor eiken dekhengst een register (11? 4), dat maandelijks uit de ontvangen dekregisters wordt bijgewerkt. (i) Voor zoover betreft het onderdistrict, waarin de districtshoofdplaats ïs gelegen, de Wedana. Dit geldt ook voor volgende artikelen. 315 Artikel 14. Verplaatsing der hengsten. Bij overplaatsing van een hengst van het hoofd- naar een nevenstation in hetzelfde fokdistrict of omgekeerd, worden de dekregisters ff 1 en 2 door den hengstenhouder meegenomen; bij overplaatsing naar een station in een ander fokdistrict blijven beide registers echter aan het eerste station. Op de nieuwe standplaats van den hengst worden dan den hengstenhouder van dat station nieuwe registers B! 1 en 2 en aan den Assistent-Wedana een nieuw register B! 3 verstrekt om door den hengstenhouder te worden bijgehouden, beginnende met het nummer, volgende op het laatste nummer der dekking van het vorige station. Is de hengst reeds vroeger op dit station geplaatst geweest, dan worden de oude registers weer gebezigd. Artikel 15. Dienststaat dekhengsten. De voorste bladzijde van elk dekregister moet een volledig afschrift bevatten van hetgeen in het dekhengstenregister omtrent den hengst is aangeteekend met vermelding van de stations, waar de hengst geplaatst is geweest, den datum van plaatsing en het nummer der laatste dekking van elk station. Bij afvoering als dekhengst in de Preanger Regentschappen wordt hiervan melding gemaakt, onder opgave van reden en datum van afvoering, eventueel datum en prijs van verkoop of naam van het gewest, waar het paard opnieuw als dekhengst is geplaatst. Artikel 16. Gedekte merries. In de eerste kolom van het dekregister worden de gedekte merries, onder doorloopend nummer, opgenomen, dadelijk na de dekking. In de laatste kolom worden de resultaten der dekking aangeteekend, n.1. niet geslaagd, abortus, verkocht, dood enz. en bij geboorte van een veulen: datum van geboorte, geslacht en kleur van het veulen, benevens het nummer van het geboortebewijs. 316 Bij niet geslaagde dekking worden na vermelding daarvan in de laatste kolom bovendien ingeschreven de datnm van de eerstvolgende dekking en het nummer van den hengst, door welken deze laatste dekking is geschied. Artikel 17. D e k b e w i j z e n (soerat keterangan). Voor eiken dekhengst wordt aan den hengstenhouder een register van dekbewijzen „Soerat keterangan" verstrekt, die door dezen nauwkeurig worden bijgehouden (model fl! 3). Deze registers van dekbewijzen worden vóór de verstrekking door den Gouvernements Veearts persoonlijk genummerd en geparafeerd (voor eiken hengst te beginnen met B! 1), terwijl door dezen nauwkeurig aanteekening wordt gehouden van het aantal voor eiken hengst afgegeven dekbewijzen. Dadelijk na de eerste dekking en nadat volledige inschrijving van eigenaar en signalement van de merries heeft plaats gehad,, wordt door den hengstenhouder aan den eigenaar of brenger van de merrie een volledig ingevuld dekbewijs afgegeven, onder mededeeling, dat de merrie opnieuw ter dekking gebracht moet worden, zoodra ze weer hengstig is. Van de geboorte van een veulen moet de eigenaar of houder binnen 10 dagen kennis geven aan den hengstenhouder, onder opgave van datum van geboorte van het veulen, kleur en geslacht en onder teruggave van het dekbewijs, hetwelk door den den hengstenhouder wordt ingevuld en op het einde der maand met het bijgewerkte dekregister Il! 2 aan den Gouvernements. Veearts gezonden. Bij niet slagen van een dekking, alsmede bij dood, verkoop, abortus van de merrie, wordt op dezelfde wijze gehandeld. Zijn de hengsten met den hengstenhouder tijdelijk afwezig, dan worden de dekbewijzen aan de betrokken Assistent-Wedana's afgegeven, en door dezen ingevuld en met het bijgewerkte register B? 3 aan het einde der maand aan den Gouvernements Veearts gezonden. Artikel 18. Geboortebewijzen (pi a g e m). Bij geboorte van een veulen «wordt door den Gouvernements 317 Veearts, na ontvangst van het ingevulde dekbewijs en het dekregister, indien tusschen den datum van laatste dekking en den datum van geboorte van het veulen niet minder dan 10 en niet meer dan 12 maanden verloopen zijn, een geboortebewijs (Piagem; model ff 4) opgemaakt, genummerd, te beginnen met IP 1 voor elkèn hengst, door hem onderteekend, voorzien van datum van verzending, en door tusschenkomst van den betrokken Europeeschen bestuursambtenaar aan de eigenaars der veulens toegezonden. Van de verstrekte geboortebewijzen wordt aanteekening gehouden, door in de laatste kolom van het dekregister van den betrokken hengst na de opgave van datum van geboorte en signalement van het veulen, het nummer en den datum van verzending der piagem te vermelden. In hetgeen aan de voorzijde van het geboortebewijs is vermeld, mag door niemand eenige verandering aangebracht worden. Zijn veranderingen noodzakelijk door verkeerde opgaven van kleur of geslacht van het veulen en dergelijke, of is het geschrevene door een of andere oorzaak onduidelijk geworden, dan wordt door den Gouvernements Veearts een duplicaat-piagem afgegeven en de oude piagem ingenomen en vernietigd. Voor verloren gegane piagems worden, zoo mogelijk, eveneens duplicaten afgegeven. Aan de achterzijde der geboortebewijzen worden door den Assistent-Wedana aanteekeningen gemaakt omtrent verkoop, prijs, naam en woonplaats van den kooper, behaalde premies enz. De geboortebewijzen zijn verschillend in kleur voor lste, 2de, 3de generatie of volbloed Sandelhout of buitenlandsch ras. Geen geboortebewijs wordt afgegeven, voordat het dekgeld betaald is. Artikel 19. Inlichting resultaat dekkingen. Aan het begin van elke maand na ontvangst der dekregisters wordt door den Gouvernements Veearts ten aanzien van merries, waaromtrent 11 maanden na de laatste dekking nog geen bericht is ontvangen, door tusschenkomst van de Europeesche bestuursambtenaren, aan de betrokken Assistent-Wedana's door toezen- 318 ding van een in te vullen staat, inlichting gevraagd omtrent het resultaat der dekkingen (model II5 5). Deze staten moeten aan het einde der maand, waarin zij uitgereikt zijn, aan den Gouvernements Veearts worden teruggezonden, ingevuld en onderteekend door den betrokken Inlandschen ambtenaar. Artikel 20. Overzicht verrichtingen der dekhengsten. In het begin van elk kwartaal wordt door den Gouvernements Veearts door tusschenkomst van den Eesident aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel een overzicht verstrekt van de verrichtingen der Gouvernements dekhengsten over het afgeloopen kwartaal en de resultaten der dekkingen in hetzelfde kwartaal van het vorig jaar volgens model 11' 6, waarbij in de laatste kolom tevens wordt opgegeven, hoeveel hengsten op ultimo van het kwartaal op de hengstenstations en in het passantenhuis voor dekhengsten of elders aanwezig waren. Artikel 21. Dekgelden. Voor het dekken van eene merrie door een Gouvernementshengst is de eigenaar aan het Gouvernement verschuldigd een bedrag van ƒ 7.50 voor een buitenlandschen of halfbloed-hengst en van hoogstens ƒ 2.50 voor een Sandelhouthengst. Het juiste bedrag wordt, met inachtneming van dit maximum, door den Gouvernements Veearts, in overleg met den Inspecteur van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, jaarlijks voor elk station vastgesteld. Bij niet-geslaagde dekking mag een merrie binnen drie maanden na het tijdstip der eerste dekking ten hoogste 5 maal opnieuw gedekt worden, zonder dat opnieuw dekgeld verschuldigd is. Voor hernieuwde dekking na dat tijdsverloop moet opnieuw dekgeld betaald worden op denzelfden voet als in de vorige alinea aangegeven. Artikel 22. Term ij n voor de betaling. Het verschuldigde dekgeld moet binnen 3 maanden na de lste 319 dekking in zijn geheel betaald zijn, onverschillig of de merrie drachtig is geworden of niet, en ook als de merrie vóór dien tijd verkocht wordt. Echter is geen dekgeld verschuldigd, indien de merrie binnen genoemd tijdsverloop sterft. Artikel 23. Inning en storting van dekgelden. Het dekgeld wordt betaald aan den Assistent-Wedana van het onderdistrict, waar de merrie gedekt is. Hengstenhouders mogen nimmer dekgelden ontvangen. Van de betaling van het dekgeld wordt aan de achterzijde van het dekbewijs aanteekening gehouden, met vermelding van datum van betaling en bedrag; deze aanteekening wordt onderteekend door bovengenoemden ambtenaar. Op den dag der maandelijksche conferentie worden de ontvangen dekgelden afgedragen ten kantore van den AssistentResident. Artikel 24. Inschrijving der dekgelden en verantwoording door de inlandsche ambtenaren. De ontvangen dekgelden worden door genoemde Inlandsche ambtenaren in de voorlaatste kolom van het dekregister II' 3 ingeschreven, door vermelding van bedrag en datum van betaling. In het begin van elke maand wordt door de hengstenhouders. aan den betrokken Assistent-Wedana geregeld een opgave verstrekt van de personen, die uiterlijk in den loop der maand betalen moeten, alleen onder opgave van het nummer van den hengst en het volgnummer der merrie. Aan het einde van elke maand zendt genoemde ambtenaar de door hem onderteekende opgave van ontvangen dekgelden gedurende de afgeloopen maand (model n! 7) aan den Gouvernements Veearts en verschaft bovendien tijdig, vóór de opzending der registers, eenzelfde opgave aan den hengstenhouder ter invulling in zijn verantwoordingsboekje (model DJ 10). Deze opgaven worden door den Gouvernements Veearts gecontróleerd met de aanteekeningen in de dekregisters, bij accoord bevinding geteekend en vóór de maandelijksche conferentie door hem aan den Assistent-Resident der betrokken afdee- 320 ling toegezonden, die ze vergelijkt met de van de Inlandsche ambtenaren ontvangen dekgelden en bij accoordbevinding, voor ontvangst geteekend, aan de betrokken personen teruggeeft. In de dekregisters wordt bij den datum van betaling in de voorlaatste kolom door den Gouvernements Veearts voor accoord geparafeerd. De ontvangen dekgelden worden door den Assistent-Resident aan den Gouvernements Veearts toegezonden, vergezeld van een opgave volgens model 11! 8. Indien de opgave (model n! 7) niet overeenkomt met de dekTegisters of met de door de Inlandsche ambtenaren gestorte dekgelden, wordt zoo spoedig mogelijk opheldering verzoecht. Artikel 25. Achterstallige debiteuren. Blijkt na ontvangst der dekregisters en der opgaven van ontvangen dekgelden van de Inlandsche ambtenaren, dat personen achterstaBig zijn in de betaling der verschuldigde dekgelden, dan wordt hiervan, onder toezending van een staat, model B! 9, vóór •de eerstvolgende maandeHjksche conferentie, mededeeling gedaan aan den betrokken Assistent-Resident, met verzoek, het noodige te doen verrichten voor spoedige inning der achterstallige dekgelden. Artikel 26. Verantwoordingsboekjes. Aan de hengstenhouders worden z.g. verantwoordingsboekjes verstrekt, voor elk station één (model B! 10). Op de voorste bladzijde worden ingeschreven alle door den Assistent-Wedana in de afgeloopen maand ontvangen dekgelden, zoo mogelijk door den hengstenhouder in te vullen; bij verbUjf op een ander station en indien de opgaven niet tijdig ontvangen waren, wordt dit gedaan uit model B! 7 der Inlandsche ambtenaren, door den Gouvernements Veearts. Op de bladzijde daarnaast worden door den hengstenhouder alle uitgaven geboekt over de afgeloopen maand. De verantwoordingsboekjes worden vóór de verzending door 321 «de betrokken Inlandsche ambtenaren nagezien en indien geen -aanmerkingen te maken zijn voor accoordbevinding van ontvangsten en uitgaven geteekend. In het tegenovergestelde geval wordt door hen van de bevinding melding gemaakt aan den Oouvernements veearts. Aan het einde der maand worden deze verantwoordingsboekjes met de registers, ontvangen dekbewijzen, dagboeken der hengstenhouders enz. toegezonden aan den Gouvernements Vee-arts, die ze contróleert en met het benoodigde bedrag opzendt aan den Assistent-Resident der betrokken afdeeling, vóór de .maandelijksche conferentie. Bij tijdelijke plaatsing van een hengst of van stalpersoneel ^aan het Passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng, wordt aan het einde van iedere maand de rekening van aBe uitgaven door -den Gouv. veearts te Bandoeng opgemaakt en gebracht ten laste van het station, waartoe de hengst of het stalpersoneel behoort. Indien het een paard betreft uit een ander ressort dan Bandoeng, wordt een opgave der onkosten toegezonden aan den Gouvernements veearts van dat ressort, die zorg draagt, dat de uitgaven binnen 14 dagen na ontvangst der opgave betaald worden '(zie art. 4 laatste alinea). Door den hengstenhouder mogen geen bijzondere uitgaven gedaan worden zonder voorkennis van den Gouvernements Vee-arts. Artikel 27. Toezending van gelden voor uitgaven dekstations. De toezending van gelden door den Gouvernements Veearts "ter bestrijding van uitgaven ten behoeve der hengstenstations aan de betrokken Hoofden van PlaatseUjk Bestuur gaat vergezeld van eene opgave (model B! 11), die voor ontvangst der dekgelden geteekend aan den Gouvernements Veearts wordt teruggezonden. Tegelijkertijd wordt hun in duplo gezonden een staat betreffende de quitanties der onderhoudkosten voor de dekstations betaald aan de Inlandsche ambtenaren (model B! 12). In de laatste kolom hiervan wordt door de betrokken Inlandsche ambtenaren voor ontvangst geteekend achter de opgave Voorschriften. 21 322 van (het'iflöór'ben ontvangen bedrag, waarna de staten aan den Gouvernements ' Veearts 'teruggezonden worden. Artikel 28. Aanvragen van gelden voor de paardenfokker ij. De aanvragen om geMen ter goede rekening ter bestrijding vanlde uitgaven ten behoeve van de paardenfokkerij geschieden in duplo volgens model TV 13 en 16 en worden vóór -den'ÏO4*11 van de eerste maand van elk kwartaal ingediend aan den Resident der Preanger-Regentschappen. Artikel 29. Rekening en verantwoording. Rekening en verantwoording der gelden ter goede rekening ontvangen, over het afgeloopen kwartaal'moeten vóór of op den 15den van het nieuwe kwartaal aan den Resident worden ingediend volgens model II? 14, onder 'Overlegging, aoöveel mogeH|k, van quitanties van gedane uitgaven en de originali^der quitattties voor onderhoudskosten.partikel 27, model TV 12). Artikel 30. Opgave der ontvangen dekgelden. Vóór den 15den van de eerste maand van elk kwartaal wordt aan den Resident een opgave gezonden van de ontvangen dekgelden gedurende het afgeloopen kwartaal ter doorzending aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel (model TV 15). Artikel 31. Stortingen. Het saldo van de gelden* ter goede rekeatóng^öntvangen moet vóór-den 15den van de eerste >maand van elk; jaar, in 's Lands kas op de statidpttMs van den Gouvernements Veearts worden "gestort, onder bijvbeging Van een stortingsbewijs volgens model Tl; 16, in viervoud. 323 De ontvangen dekgelden moeten worden gestort vóór den 15*« van de eerste maand van elk kwartaal in 's Lands kas op de standplaats van den Gouvernements Veearts onder bijvoeging van een stortinngsbewijs volgens model 11? 17 in viervoud. Artikel 32. Kasboeken. Door de Gouvernements Veeartsen worden 2 kasboeken aangehouden : L voor alle gelden ontvangen ter goede rekening en de uitgaven voor de hengstenstations. 2. voor de ontvangen en gestorte dekgelden volgens de daarvoor bestaande modellen. 1 DEKHENGSTENREGISTER, 326 Model 1. Art. 7. SIGNALEMENT, AANKOOP EN AFVOERING. Bas Geboortejaar Kleur- en afteekeningen Schofthoogte in cM Borstomvang „ Pjjpomvang n Pijplengte „ Plaats van herkomst Afkomstig van Datum van aankoop en overgave . . . Prjjs . . . Goedgekeurd d*«r' Bedenen van afkeuring, sterven of afmaken Datum Prijs en plaats van verkoop Kooper 327 PLAATSING EN OVERPLAATSING. _ , Stand- No. Contröle mtum. plaats. fokdistrict. afdeeling. Redenen. POKRESULTATEN. Aantal merries. Geboren veulens. Jaar Gedekt. ven.1 kocht. Abortus. Restant. Levend. Dood. TotaaL 19.... 19.... 19.... 19.... 19.... 19.... 19.... 19.... 19.... I I È DEKREGISTER. n 330 331 Model II' 2. Art. 13. M. g Anoe boga koeda bikang anoe dipatjek. Roepana I o fH . ■ ■ —- u ' Tempat fliyingna. ^ iBangsana 3 Nsaranna » djeungnom- Boeloena. | ^garanna. Ketjama- tv f V § mer Piagem Dessa. ^n District, g No. bapana. i koeda. — B0eian tanggal Boelan tanggal waktoe waktoe sekali- Di bajar. didpoeroekeun belo. Djaloe, Djang- 0emoerna kalina dipatjek. Bikang, boeloena djeung koengna. uemoerna- J nommer piagem. | 1 1 I I I I I I 333 Model No. 3 Art. 17. No. djeung boeloe bapana. Station djeung nommer... Nommer koeda bibit Di patjek Di bajar Katrangan No. djeung boeloe bapana.. Station djeung nommer.... Nommer koeda bibit , Di patjek , Di bajar , Katrangan No. djeung boeloe bapana... Station djeung nommer Nommer koeda bibit Di patjek Di bajar Katrangan Soerat katrangan No. No. djeung boeloe bapana , Station djeung nommer Ngaranna noe ngabibit Desa , Katjamatan District , Afdeeling...., Bibit koeda. Bangsa , Boeloe , Djangkoeng , Oemoer No. Piagem , No. bapana.. Di patjek Hengstenhouder Soerat katrangan No. No. djeung boeloe bapana Station djeung nommer Ngaranna noe ngabibit Desa , Katjamatan... District , Afdeeling Bibit koeda. Bangsa Boeloe Djangkoeng , Oemoer No. piagem , No. bapana. Di patjek Hengstenhouder Soerat katrangan No. No. djeung boeloe bapana Station djeung nommer Ngaranna noe ngabibit Desa , Katjamatan.... District , Afdeeling Bibit koeda. Bangsa Boeloe , Djangkoeng , Oemoer No. piagem , No. bapana. Di patjek Hengstenhouder 334 Beu. soerat diganti koe piagem lamoen geus ngadjoeroe, lamoen eta koeda didjero 6 boelan henteu rwmeuh, rek dipatjekkeun deui; eoeratna koedoe di bawa oge soepaja di- ganti. Dibajar. Wedana Assistent Wedana Di djoeroekeun belo, djaloe, bikang, boeloena , Beu-soerat'diganti koe piagem lamoen geus ngadjoeroe, lamoen eta koeda didjero 6 boelan henteu reuneuh, rek dipatjekkeun 'deui, soeratna koedoe di bawa oge soepaja di ganti. Di bajar Wedana Assistent Wedana Di djoeroekeun, belo,. djaloe, bikang, boeloena Beu- soerat diganti koe piagem lamoen geus ngadjoeroe, lamoen eta koeda didjero 6 boelan henteu reuneuh, Tek dipatjekkeun 'deui,' soeratna koedoe di bawa oge soepaja di ganti. Bi •bajar Wedana Assistent' Wedana Di djoeroekeun' belo, djaloe, bikang, boeloena. 335 Model ' No. 4 Art. 18. HANTEU MEUNANG DIROBAH RESIDENTIE PREANGER-REGENTSCHAPPEN. PIAUE M. 1e G R A Tf E. Bapana Indoengna. Tanggal "Waktoe. No. djeung ngaran koeda pamatjek Djaloe atawa bikang . , Boeloena djeung lain [ Nommer i Bangsa, boeloe, loehoer . Nommer register pamatjek Bangsa, Boeloe, oekoeran dada djeung boeleudna soekoe hareup nandapeun toe-oer .... Oemoer No. piagem No. djeung bangsa bapana. Dipatjek Djidjoeroekeun belo . . Ngaran noe ngabibit Desa Katjamatan. . . District .... Contröle Afdeeling. District pamatjek No Bandoeng, Soekaboemi, De Gouvernements Veearts 336 TJIRI-TJIRINA KOEDA BIKANG ANOE GEUS BEGEE HAJANG KA DJALOE. Njaeta remen disada hohowang, tjentü henteu daek tjitjing, hoentoetna koepat kepot, remen kiüi, getekan, liang tjikiihna remen bekeh (beberinjihan), sarta kaloearan tjai bodas. Lilana beger: (3 ka 6 powe) Dina salila beger eta koeda bikang koedoe dipatjekkeun. Lilana reuneuh: ± 11 boelan. Waktoena mattjekkeun: Oemoerna koeda bikang koedoe 3 taoen, sarta koedoe geus beger. Koeda bikang anoe geus anakan dipatjekkeunnana deui koedoe ti 7 nepi ka 12 powena saentasna ngadjoeroe. Kira 28 a 30 powe ti saentas dipatjek, koedoe ditjoba-tjoba dideukeutkeun kana koeda djaloe, naha njepak atawa henteu. Oepama eta koeda bikang ten daek di patjek deui, tandana jen geus reuneuh, lamoen daekeun kenen di patjek deui, sanggeusna saboelan koedoe di tjoba deui. Koeda bikang anoe geus gedé reuneuhna, oelah katjida teuing digawekeunnana; koeda bikang djeung belona koedoe diparaban bade-hade pisan. Model no. 5 Art 19. MINTA LEKAS KATERANGAN JANG TERSEBOET Dl BAWAH INI: KATERANGAN ANAK KOEDA BIBIT. Nummer Nummer koeda register koeda I . ... .. „ . , . , . Pematjek. bibit. Tanggal waktoe Rnfllftfiriia Tanda lain- Katerangan lam-lam. lahir. atawa üoeloenja. prampoean. i 1 — .191 r>„ Ass. Wedana Wedana Bandoeng, .191 Soekaboemi, De Gouvernements Veearts, Model li' 6. Art. 20. RESIDENTIE PREANGER-REGENTSCHAPPEN. OVERZICHT VAN DE VERRICHTINGEN VAN DE GOUVERNEMENTS DEKHENGSTEN. BANDOENG-. SOEKABOEMI. Kwartaal 19 Kwartaal 19 340 GESTAT10NNEERD. Namen ei ... ,. tv-4.^ 4. - ...... Hengstenstation Nos. der Afdeeling. District. Onderdistrict. No, en naam_ dekheng¬ sten. 341 - - - - : - . 7 r Aantal dekhengsten L, . Gedekte mer- g ö Gedekte mer- g aanwezig op Maand. nes. Ü g> 2 g nes. 3 | ultimo kwar- le volgende ^§ "§ § le Ivolgende Jj§ 11. maal malen. je ® ** maal. malen. «2 1. Stations 2. Passantenhuis van dekhengsten te Bandoeng... waarvan: a behoorende tot de sterkte der stations, de nos. b nieuw aangekocht nos.. c voor afkeuring voorgedragen nos E& d afkomstig van andere ressorten of residenties nos e bestemd voor andere ressorten of residenties nos 3. Inlandsche Veeartsenschool nos 4. Andere plaatsen gespecificeerd nos le kwartaal. 1912 le kwartaal. 1913. Model II? 7. Art, 24. WANG PATJEKAN boelan 191 Ini staaf saben boelan hari 29 kirim sama Gouvernements veearts Di dalem register toelis tanggal waktoenja di bajar. Hoofd station Na w„ NUMMER KOEDA BIBIT Neven District \ Banjaknja. NAMA. pematjek rematjefc, jang bajar boelan 191 . i sjjj.a • Djoemblah . . den., 191 . Accoord sama register. den 191 Soeda Trima. De Gouvernements Veearts Wedana De Assistent-Resident i " : '^ti . Ass. Wedana te Soekaboemi, van Model W 8. Art. 24. Gewest Preanger-Regentschappen. Dienstjaar OPGAVE DER GESTORTE DEKGELDEN .KWARTAAL. De Assistent-Resident van Aan den Gouvernements veearts te Bandoeng. Soekaboemi. 344 345 FOKDISTRICT. Afdeeling. Contröle afdeeling. ,*' v Naam. Nummer _ Bedrag per Bedrag per Dekhengst. Maand. . deel of elk Totaal. ° maand. I .. . , bewijsstuk. 34,6 Model IE 9 Art. 25. Bandoeng, M Beleefd roep ik Uw hulp in om onderstaand bedrag zoo spoedig mogelijk te ontvangen van de in de opgave aangeduide personen, die achterstallig zijn in de betaling der verschuldigde dekgelden over de maanden: REGISTERNUMMER No. „ : Hengstenstation. T^t>1ATim,T deb Bedrag, ueenengst. DEBITEUREN. Totaal.... Aan Bandoeng, Den Assistent-Resident De Gouvernements veearts, van Model n? 10. Art. 26. DISTRICT PAMATJEK. M Boelan 19 CS d rr„„« li- § m Nummer koeda bibit jang Hoofdstation. p,1g A ^ ^ . Banjaknja. . -P soedah bajar. * |£ Djoemlah . . Di bajar di . jj . Di bajar di station. ***** Bandoeng. Banjakn^ Hengstenhouder. .• ■., . . toekang koeda. . . padi koeda pikol a roempoet a djrami minjak tanah . . . . saboen sapoe ___ __ Djoemlah . . Djoemlah , . ACC°°rd; D Soeda trima f 19.. Di bajar f.. . ■ .7fZ\ Bandoeng, 19 Hengstenhouder, Bandoeng,.. ....19... Assratent-Wedana De Gouvernements-veearts. De Gouvernements-veearts Model II" 10. Art. 26. Boelan 19 . DISTRICT PAMATJEK. M.... !g=g!=!;;s;=g!!r!~ i =———= —| I j Nummer koeda bibit jang _, . , . Di bajar di Di bajar di Raniaknia Hoofdstation, g soedali bajar> Banjaknja. ^ Banjaknja. Banjakma. II IN 1 • _ Hengstenhouder. . toekang koeda. . . padi koeda pikol a roompoet a . . . . djrami minjak tanah . . . _ . saboen sapoe Djoemlah . . Djoemlah . . Djoemlah . . Accoord: Soeda trima f , 19.. Di bajar f Wedana Bandoeng, 19 Hengstenhouder, Bandoeng, 19... Assisteni^Wedana De Gouvernement-veearts, De Gouvernements-veearts, 349 Model 11' 11 Art. 27. Bandoeng, ... M BIJLAGEN: Hierbij doe ik U toekomen een som van ƒ met beleefd verzoek om dit bedrag op de maandelijksche bijeenkomst aan de onderstaande Inlandsche Ambtenaren te willen doen uitkeeren, ter bestrijding van de uitgaven ten behoeve van de hengstenhouders, staljongens, voeding en verpleging der paarden van de hengstenstations, onderhoud en bewaking der stations, enz. in hun ressort over de maand No De Gouvernements veearts, Aan den Assistent-Resident van Ontvangen: De Assistent-Resident van I Model 11' 12 Art. 27. Gewest Preanger-Regentschappen. Dienstjaar OPGAVE DER ONDERHOUDSKOSTEN VOOR DE DEKHENGSTENSTATIONS BETAALD AAN DE INLANDSCHE AMBTENAREN. KWARTAAL. De Gouvernements Veearts, Aan den Assistent-Resident te 352 353 FOKDISTRICT. Afdeeling. Contröle afdeeling. Dekhengst. I Maand. Bedrag [per Totaal. Ontvangen. maand. Naam. Nummer ;,'*>-'' I | I j : YoOESCHErFTEN. 23 354 Model W 13 Art.-=S9. Aanvraag tot een bedrag van ƒ gelden ter goede rekening ter bestrijding van de uitgaven tem behoeve van de hengstenstations in het ressort (zie art. 4, alinea 2, 5 en 6, art. 5, art. 8 alinea 2, art. 9, alinea. 3 van het reglement voor de hengstenstations in de residentie Preanger Regentschappen). , 191 Afgegeven voor De Gouvernements Veearts, Model IP 14 Art. 29. Gewest Preanger-Regentschappen. Dienstjaar HENGSTENSTATION. KWARTAAL. REKENING EN VERANTWOORDING der gelden ter goede rekening ter bestrijding der uitgaven ten behoeve van de hengstenhouders, staljongens, voeding en verpleging der paarden van de hengstenstations in dit gewest. Gouvernements Veearts, Aan den Resident der Preanger-Regentschappen. 356 ONTVANGSTEN. Bedrag Datum. OMSCHRIJVING. per Totaal. mandaat. Ondergeteekende verklaart op den eed aan den Lande gedaan, dat deze gelden werkelijk zijn uitgegeven voor het doel, waarvoor zij werden verstrekt. De Gouvernements-veearts, 357 UITGAVEN. I 1 —r=—rTT r Bedrag Bedrag per | Dekhengst. Maand. per deel of elk Totaal. maand. bewijsstuk. i Model 15 Art. 30. Gewest Preanger Regentschappen. Dienstjaar. OPGAVE DER ONTVANGEN DEKGELDEN. KWARTAAL. Bandoeng, De Gouvernements Veearts, Aan den Resident van Rreanger-Regentschappen. 360 361 FOKDISTRICT.. Afdeeling. Contröle afdeeling. Naam. Numme: ^ . , Maand. Bedrag per edrag per -I Dekhengst. ° ~ deel of elk Totaal 191 . maand. bewijsstuk. Model IP 16. Art. 31. 362 (SALDO EINDE VAN HET JAAR TE STORTEN). De Algemeene Ontvanger van 's Lands kas te gelieve te ontvangen de som van welk bedrag is overgebleven van de ter goede rekening ontvangen gelden tot het doen van uitgaven voor (Contrapost: Hoofdstuk II, Afdeeling VI, Onderaf deeling Artikel ). ! , den 19 Afgegeven voor: De Gouvernements Veearts, De Ondergeteekende verklaart ontvangen te hebben van den Gouvernements Veearts alhier de somma van \ , den 19 De Algemeene Ontvanger, Deze opgave is de . op deze post door mij gedaan. De Gouvernements Veearts, 363 Model W 17 Atö-»fc| (ELK"KWARTAAL TE STORTEN). De Algemeene Ontvanger van 's Lands kas te gelieve te ontvangen de sommen van zijnde het bedrag van geheven, dekgelden over het Kwartaal 19 Afgegeven voor: De Gouvernements Veearts*,1 , den 19 De Ondergeteekende verklaart ontvangen te hebben van den Gouvernements Veearts alhier de somma van , den 19 De Algemeene Ontvanger,' Deze opgave is de . op deze post door mij gedaan. De Gouvernements Veearts, 364 8. Passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng. a. Art. 1 van het Gonv. besluit van 25 Mei 1905 DJ 2: Den Resident der Preanger Regentschappen te machtigen om te beschikken over eene som van ten hoogste: I. ƒ 3000 (drie duizend gulden) voor de uitkeering aan belanghebbende als schadevergoeding voor de vrijwillige ontruiming van het door hem geoccupeerd stuk grond met daarop staande woning ter hoofdplaats Bandoeng, bestemd voor plaatsing van een passantenhuis voor dekhengsten; II. ƒ 1000 (één duizend gulden) voor de oprichting van stallen op het in § I bedoelde stuk grond. ft. Gouv. besl. van 8 Juni 1909 B! 8: Den Directeur van Landbouw te machtigen om voor de oprichting van een nieuw passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng op een terrein met de inrichtingen voor den nieuwen cursus voor hoefbeslag te beschikken over een bedrag van ten hoogste ƒ 17000 (zeventien duizend gulden); onder enz. c. Art. 2 van het Gouv. besl. van 21 Maart 1906 B' 15: Machtiging te verleenen om tegen regularisatie uit het Algemeen Magazijn van geneesmiddelen te Weltevreden de voor de verpleging van zieke paarden in het passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng benoodigde utensiliën en geneesmiddelen te betrekken. d. Gouv. besl. van 17 Januari 1907 B! 27 (Staatsblad B' 51): Krachtens Koninklijke machtiging bij het passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng, residentie Preanger Regentschappen, definitief in dienst te stellen een Europeeschen opziener op eene bezoldiging van ƒ 75 (vijf en zeventig gulden) 's maands en voor voeding en verpleging der in genoemde inrichting opgenomen paarden beschikbaar te stellen een bedrag van ƒ 150 (één honderd en vijftig gulden) 's maands. Voor benoeming tot de betrekking van opziener bij het 365 passantenhuis te Bandoeng wordt het bezit van het kleinambtenaarsdiploma niet geëischt, Gouv. besl. van 17 October 1907 B? 30 (Bijblad B! 6713). e. Artikel 2 van het Gouv. besl. van 25 Mei 1909 B; 15 (Staatsblad B' 289): Met wijziging in zoover van het besluit van 17 Januari 1907 B! 27 (Staatsblad B! 51) de som van ƒ 150 's maands, toegestaan voor voeding en verpleging van de in het passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng (residentie Preanger Begentschappen) opgenomen paarden, gerekend van 1 April 1909, te verhoogen met ƒ 50 (vijftig gulden) 's maands en mitsdien te brengen op ƒ 200 (twee honderd gulden) 's maands; onder enz. f. Gouv. besl. van 22 Januari 1910 B! 5 (Staatsblad B! 58): De bezoldiging van den krachtens het besluit van 17 Januari 1907 B! 27 (Staatsblad Il; 51) in dienst gestelden Europeeschen opziener bij het passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng, residentie Preanger Regentschappen, thans bedragende ƒ 75 (vijf én zeventig gulden) 's maands, te verhoogen met ƒ 25 (vijf en twintig gulden) 's maands en alzoo te brengen op ƒ 100 (één honderd gulden) 's maands, met toekenning tevens aan dien opziener van het recht op vrije woning. 9 Reglenent voor de premie-keuringen van fokmerries in de Residentie Preanger-Regentschappen. Vastgesteld bij het besluit van den Directeur van Landbouw, N ij verheid en Handel van 17 M e i 1912 B? 4308. Doel. Artikel L Het doel der premiekeuringen is: o. de goede merries voor de fokkerij te behouden en het gebruik van slechte merries daarvoor te verminderen. 6. eenheid in de fokkerij te brengen. c. het belang van de paardenteelt meer aanschouwelijk te maken en deze aan te moedigen. 366 DEELNEMERS. Artikel 2. De premies worden uitgereikt voor merries verblijf houdende in de residentie Preanger-Regentschappen en toebehoorende aan de inheemsche en daarmede gelijkgestelde bevolking. TIJD EN PLAATS DER KEURINGEN. Artikel 3. Vóór ultimo Maart van elk jaar wordt door den Gouvernements Veearts van elk ressort aan den Resident een voorstel ingediend omtrent plaatsen en data der premiekeuringen van dat jaar onder vermelding van de districten vanwaar de paarden naar bepaalde keurplaatsen gebracht moeten worden en van de bedragen die voor elke keuring noodig zijn (model 1). De premiekeuringen worden gehouden in de maanden Juli, Augustus en -September, zooveel mogelijk op de plaatsen, waar een hengstenstation gevestigd is. Plaatsen en data der keuringen worden door den Resident vastgesteld en ter kennis gebracht van de Assistent-Residenten, die er de Europeesche en Inlandsche Bestuursambtenaren in hun ressort tijdig schriftelijk mededeeling van doen. Aan den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel wordt een afschrift van het betrekkelijk besluit toegezonden, met een voorstel betreffende de voor de premiekeuringen van dat jaar benoodigde fondsen. Daarbij wordt rekening gehouden met de op twee na laatste alinea van artikel 17 van dit reglement. Artikel 4. Door den Resident wordt, bij het in artikel 3 bedoelde besluit, tevens aan de Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren opgedragen om alle fokmerries met de aanwezige veulens aan de inheemsche en daarmede gelijkgestelde bevolking toebehoorende, op de in het besluit genoemde data en plaatsen, te doen verzamelen. Hiervoor komen in aanmerking: 367 1. Alle fokmerries van 3 jaar en ouder, afstammende van gouvernements dekhengsten met hare veulens beneden 2 jaar. 2. Alle merrieveblens van 2—3 jaar. 3. Alle door gouvernements tusschenkomst verkregen Sandelhout; en Australische merries, met hare veulen beneden 3 jaar. 4. Alle fokmerries, die de laatste 3 jaren voor een stamboek,premie in aanmerking gebracht zijn, met hare veulens beneden 3 jaar. 5. Alle .fokmerries, die het vorige jaar voor een aanhoudingsjpremie in aanmerking gebracht zijn, met hare veulens beneden 3 jaar. 6. Alle andere merries, die voor de fokkerij worden gebezigd,, met hare veulens beneden 3 jaar. Artikel 5. De paarden worden zooveel mogelijk voorgebracht door de eigenaars, die hebben mee te brengen: a. de geboorte- en dekbewijzen; &. de inlichtingsstaten van de door gouvernements tusschenkomst verkregen merries; c. de stamboekbewijzen en bewijzen van aanhoudingspremiën (zie artikel 22). Door de Jury, bedoeld in artikel 7, worden, vóór de keuring, •bovenbedoelde bewijzen nagezien, met de voorgebrachte dieren vergeleken en eventueel de noodige verbeteringen aangebracht of de bewijzen en staten worden van een merk voorzien, de veranderingen bijgeschreven en na afloop der keuring naar de standplaats van den Gouvernements Veearts meegenomen. Aldaar worden de dekregisters en het stamboek, voor zoover noodig, bijgewerkt en duplicaat bewijzen of staten, door tusschenkomst der Europeesche besturende ambtenaren, aan de reéhthebbenden toegezonden. S t e r k t e-S t a t e n. Artikel 6. De districts- of onderdistrictshoofden verstrekken vóór den aanvang der keuring aan den voorzitter der Jury een nauwkeurige opgave van het aantal fokmerries, veulens en ruinen, dat 368 aanwezig was op ultimo December van het afgeloopen jaar en een dergelijke opgave van het aantal aanwezig op ultimo Juni van het jaar der keuring, (modellen 2 en 3) benevens een opgave van het aantal op de premiekeuring aanwezige paarden. Afschriften van eerstgenoemde opgave worden door tusschenkomst van de Europeesche bestuursambtenaren begin Januari en begin Juli van elk jaar aan den Gouvernements Veearts toegezonden (modellen 2 en 3). De benoodigde modellen worden door den Gouvernements Veearts tijdig aan de Europeesche besturende ambtenaren gezonden ter verstrekking aan de districts- en onderdistrictshoofden. Artikel 7. De voorgebrachte merries worden gekeurd door een Jury van 4 personen, bestaande uit: 1. Voor het geheele gewest een der inspecteerende ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst, door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen. 2. Voor elk veeartsenijkundig ressort den betrokken Gouvernements Veearts. 3. Voor elke Contróle-afdeeling den betrokken Controleur of Adspirant-Controleur. 4. Voor elk district den betrokken Wedana of, bij verhindering van dezen, den Assistent-Wedana van het betrokken on•derdistrict. Het onder 1 genoemd Jurylid is tevens voorzitter, terwijl de hetrokken Gouvernements Veearts optreedt als Secretaris-Thesaurier. De Jury beslist bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen heeft de voorzitter een beslissende stem. De Inlandsche leden mogen niet keuren in een groep, waarin •zij zelf paarden laten meedingen; door den voorzitter der Jury wordt alsdan voor die groepen een plaatsvervangend Inlandsch lid aangewezen. Indeeling in groepen. Artikel 8. Vóór het begin der keuring worden de voorgebrachte paarden door de Jury ingedeeld in twee categorieën, nl.: 369 1. De paarden, die het vorige jaar geprimeerd werden. 2. Alle overige paarden. Deze categorieën worden elk verdeeld in de volgende groepen en rubrieken: Groep 1. Fokmerries van 3 jaar en ouder. a. Afstammelingen van gouvernements Sandelhoutdekhengsten. ïhfa&M ö. Merries van zuiver Sandelhoutras. e. Merries met overwegend Sandelhouttype, doch waarvan geen afstammingsbewijzen overgelegd kunnen worden. Groep 2. Merrieveulens van 2—»3 jaar. a. b. c. als groep L Groep 3. Fokmerries van 3 jaar en ouder. a. Afstammelingen van gouvernements dekhengsten niet van volbloed Sandelhoutras. 6. Australische fokmerries. Groep 4. Merrieveulens van 2—3 jaar. a. o. als groep 3. Groep J5. Preanger merries van 3 jaar en ouder. Indien geen afstammings- of ouderdomsbewijzen overgelegd kunnen worden, beslist de Jury omtrent de plaatsing in een der groepen. Premies. Artikel 9. Om voor een premie in aanmerking te komen, moeten de merries het type hebben van een goed en krachtig gebouwd, elegant tuigpaard, met goeden stand, ruime vierkante gangen en vrij van erfelijke gebreken zijn. De premies worden verdeeld in aanhouding»- en stamboekpremies. Aanhoudingspremies. Artikel 10. Om voor een aanhoudingspremie in aanmerking te kunnen komen moeten de merries voldoen aan het bepaalde:in."artikel Voorschriften 24 370 9 en bovendien in de verschillende groepen, bedoeld in artikel 8, een minimum schofthoogte (stokmaat) hebben van: Groep 1. Fokmerries van 3 jaar en daarboven, a. b. c, 1.23 M. Groep 2. Merrieveulens van 2—3 jaar a. b. c, 1.20 M. Groep 3. Fokmerries van 3 jaar en daarboven, a. b., 1.30 M. Groep 4. Merrieveulens van 2—3 jaar a. b., 1.26 M. Groep 5. Preangermerries van 3 jaar en daarboven: 1.23 M. Door gouvernements tusschenkomst verkregen merries komen niet voor een aanhoudingspremie in aanmerking, zoolang de koopprijs nog niet geheel is afbetaald. Stamboekpremies. Artikel 11. Om voor een stamboekpremie in aanmerking gebracht te kunnen worden, moeten de merries ruim voldoen aan de in artikel 9 genoemde voorwaarden en bovendien: le. Afstammen van een gouvernements dekhengst. 2e. Minstens 3 en hoogstens 10 jaar oud zijn. 3C. Een minimum schofthoogte hebben van 1.26 M. voor groep 1 en van 1.33 M. voor groep 3. 4e. Met vrucht gedekt zijn door een gouvernements dekhengst. Terwijl verder de eigenaars moeten verklaren ze gedurende de eerste drie achtereenvolgende jaren voor de fokkerij te zullen aanhouden. Door gouvernements tusschenkomst verkregen merries komen niet voor een stamboekpremie in aanmerking, zoolang de koopprijs nog niet geheel is afbetaald. Registers. Artikel 12. De merries, die voor een aanhoudingspremie in aanmerking gebracht zijn, de z.g. geprimeerde merries, worden ingeschreven in het register voor geprimeerde merries (model EL- 4); zij, die voor een stamboekpremie in aanmerking gebracht zijn, de z.g. stamboekmerries, worden ingeschreven in het register van stamboekmerries, (model n! 5) en in het Preanger paardenstamboek (zie artikel 19). De betrokken Controleurs, Adspirant-Cóntroleurs en Weda- 371 na's krijgen eene opgave der merries, die voor eene premie in aanmerking zijn gebracht, ieder voor zooveel zijn ressort betreft (modellen 4 en 5). Brandmerken. Artikel 13. De voor eene premie in aanmerking gebrachte merries worden voorzien van een brandmerk, n.1.: 1. Geprimeerde merries op den linkerschouder de laatste 2 cijfers van het getal, voorstellende het jaar, waarin de primeering heeft plaats gehad. 2. Stamboekmerries, evenals de vorige en bovendien op de hnkerhalsvlakte de letters „P. S.» (Preanger paardenstamboek). Uitbetaling der premies. Artikel 14. De aanhoudingspremies worden uitbetaald na afloop der keuring in het jaar volgende op dat, waarin de merries er voor in aanmerking gebracht zijn, onder voorwaarde dat zij dan: 1. Op de keuring voorgebracht zijn met hare veulens beneden 2 jaar, voor zoover die nog in het bezit van den eigenaar der merrie zijn. 2. Nog denzelfden eigenaar hebben. 3. Na de laatste keuring door een Gouvernements hengst gedekt zijn en zichtbaar drachtig zijn of wel een jong veulen hebben van zoodanigen hengst en, indien het veulen ouder is dan een maand, wederom gedekt zijn door een Gouvernements hengst. 4. Evenals veulens blijk geven van goed gevoed en goed verpleegd te zijn. De stamboekpremies worden uitbetaald na afloop der keuring in het jaar volgende op dat, waarin de merries er voor in aanmerking gebracht zijn, alsmede in de 2 daarop volgende jaren, onder beding, dat telkens aan de hiervoren genoemde voorwaarden wordt voldaan. Van deze voorwaarden kan worden afgeweken, indien er naar het oordeel der Jury door eenige oorzaak, buiten toedoen van den eigenaar, niet aan kon worden voldaan. 372 Wfê. 'Bedrag der premies. ƒ Artikel 15. De aanhoudingspremies bedragen voor elk der groepen, bedoeld in artikel 8: Groep 1. ƒ 10.— „ 2. „ 15.— 3. „ 10.— 4. „ 15.— 5. „ 10.— de stamboekpremies: Groep 1. ƒ 25.— 3. u 25 — De uitreiking der premies geschiedt door den Gouvernements Veearts namens de Jury, telkens na afloop der premiekeuring. Het totaal bedrag der uit te loven premies mag de van Regeeringswege toegestane som niet te boven gaan. Verantwoording der gelden. Artikel 16. Door de Jury worden voor elke premiekeuring twee processenverbaal in duplo opgemaakt en onderteekend; één voor het bedrag, dat voor aanhoudingspremiën is uitgegeven en één voor dat der stamboekpremiën (model Il! 6). Deze processen-verbaal in duplo worden bij de verantwoording overgelegd. De rekening en verantwoording wordt door den Gouvernements Veearts opgemaakt en ingediend aan den Resident binnen één maand na afloop der keuring. Het voor elke keuring uitgegeven bedrag moet afzonderlijk worden opgegeven, evenals het totaal, dat is uitgegeven, en het ontvangen bedrag benevens een eventueel restant. De overblijvende gelden moeten gestort worden in 's Lands kas op de standplaats van den Gouvernements Veearts. Een afschrift der rekening en verantwoording en van de Stortingsbewijzen blijven in het archief van den Gouvernements Veearts bewaard (modellen 7 en 8). 373 Verslag der premiekeuringen, Artikel 17. Binnen één maand na afloop der premiekeuringen in het ge west wordt door den voorzitter ripr .Tn™ ™„„ ««. ressort, een verslag ingediend aan den TH™,.*™,. ™« t „„^. -jv^eiu en wandel, waarbij voor elke keuring afzonderlijk worden overgelegd: 1. een register, aangevende aantal enz. der voor een aanhoudingspremie in aanmerking gebrachte merries (model 4). 2. idem voor de stamboekmerries (model 5). 3. eene opgave van de sterkte van het aantal merries en veulens op ultimo December en Juni (modellen 2 en 3). 4. eene opgave van het aantal op de keuring aanwezige merries, (model 3). In het verslag worden verder besproken de volgende punten • a. quahteit der merries en veulens van elke groep), voedingstoestand en maten, schofthoogte, borstomvang en pijpomvang der voor eene premie in aanmerking gebrachte dieren, in yerband met het overervingsvermogen der merries en gouvernementsdekhengsten ; b. indien merries niet aan de voorwaarden hebben voldaan, de redenen waarom; c. indien een opvallend aantal op de keuring aangebrachte merries, of der voor eene premie in aanmerking gebrachte merries niet gedekt is, de reden waarom; d. verdere meldenswaardigheden. Een afschrift van den index van het Preanger paardenstamboek voor zoover betreft de nieuwe inschrijvingen, wordt jaarlijks bij het verslag gevoegd. Tevens wordt aangegeven het bedrag, dat voor elk ressort voor de premiekeuringen van het volgend jaar hoogstens noodig wordt geacht, berekend naar het aantal bij de afgeloopen keuring voor een premie in aanmerking gebrachte merries en veulens en de eventueel het volgend jaar te verwachten vermeerdering. Aan het einde van het verslag wordt eene beschouwing gegeven omtrent de werking van dit reglement. De Secretaris-Thesaurier der Jury zorgt voor de bewerking 374 van alle registers,- opgaven en staten, die bij het verslag gevoegd moeten worden. PREANGER PAARDENSTAMBOEK. I n s c h r ij v i n g. Artikel 18. In het stamboek worden alle fokmerries, die in aanmerking zijn gebracht voor een stamboekpremie ingeschreven, onder een doorloopend nummer en met vermelding van naam, voBedig signalement en afmetingen, plaats en tijd van geboorte, naam en woonplaats van fokker en eigenaar, afstamming van vadersen moederszijde, plaats en datum van aankoop en prijs, reden van afkeuring, sterven of afmaken, prijs van verkoop en naam en woonplaats van den kooper, en plaats en data der toegekende premies. Tevens worden de fokresultaten vermeld, onder opgave van: nummer, data van dekking, naam van den hengst, geboren veulens met hun signalement, B! van het geboorte-bewijs, bijzonderheden bij sterfte en eventueelen verkoop, omtrent bedongen prijs, naam en woonplaats van de koopers enz. Het stamboek wordt aangelegd overeenkomstig model B! 9. Voor elke merrie is een bladzijde bestemd. Het stamboek wordt gefolieerd en geparafeerd door den betrokken Gouvernements' Veearts. Bijhouding. Artikel 19. De Gouvernements Veearts van het ressort zorgt voor de inschrijving der merries in het stamboek en voor de goede bijhouding daarvan, terwijl hij op verlangen de noodige inlichtingen verschaft aan de eigenaars. Index. Artikel 20. Bij het stamboek behoort een index, waarin overeenkomstig model 10 de merries opgenomen worden in een staat gerang- 375 schikt naar de doorloopende nummers, met vermelding van namen en woonplaats dér eigenaars en de fokdistricten. Premiebewijzen. Artikel 21. Aan de eigenaars van in het stamboek ingeschreven en van geprimeerde merries wordt na afloop der keuring een door de Jury onderteekénd keuringsbewijs afgegeven (modellen 11 en 12). Dit bewijs wordt bij elke volgende premiekeuring meegebracht; eveneens bij elke dekking, ter invulling door den hengstenhouder, en bij aangifte van de geboorte van een veulen, terwijl het bij sterven van het dier door tusschenkomst van het districts- of onderdistrictshoofd, aan den Gouvernements Veearts teruggezonden moet worden. 376 Model I (artikel 3). PREMIEKEURINGEN VAN FOKMERRIES IN DE AFDEELINGEN SOEKABOEMI EN TJIANDJOER. Paarden afkomstig van: Bedrag. ■ Ho. Datum. I Keurplaats. Aanhou-. Stam- Distriet. Onderdistrict, dingspre- boekmies. premies. 1 • I _L Afdeeling SOEKABOEMI. Septr. 20 Poerabaja Djampang- Bodjonglopang f 300.— ƒ100.— tengah en Njalindoeng „ 21 Pagaranten idem. Sagaranten. f 200.— f 75.— Totaal . . f f Afdeeling TJIANDJOER. Model 2 en 3 (Opgaven ultimo December en Juni). (Artikel 13). REGISTER KOEDA di District ContróleAfdeeling 1. Koeda bibit 3 taoen ka atas. 2. Koeda lalaki 3 taoen ka atas. 3. Anak koeda prampoean koerang 3 taoen. 4. Anak koeda lalaki koerang 3 taoen. 5. Koeda prampoean 3 taoen ka atas jang tida dipake boeat piara. 6. Koeda kebiri segala oemoernja. 378 Onderdistrict. Desa. Kampong. Koeda bibit Koeda la3 taoen ka laki 3 taoen atas ka atas. I Priangan. Pranakau. Sandel. Australië. Priangan. Pranakan. Sandel. Australië. i i 379 Anakkoedapram- Anak koeda lalaki Koeda prampoean 3 KoedakebirisegaIa poean koerang koerang 3 taoen. taoen ka atas jang tida oemoernja d taoen. di pake boeat piara. Priangan. Pranakan. Sandel. Australië. Priangan. Pranakan. Sandel. Australië. Priangan. Pranakan. Sandel. Australië. Priangan Pranakan. Sandel. Australië. j i ' 381 Model 4. AANHOUDINGSPREMIES. t n ^ Di bajar. Jang- OnderOemoer. po -a_ Desa. District. 1908 1909 382 Tempat. Bagian. pre^ie Tjap. Bangsa. Eoepa. Tinggi. 383 Model 5. REGISTER STAMBOEKPREMIES. Jang- Onder- Di baJ'ar- °em0ei'- Poenja. Desa- district DhW* ~ 1908. 1909. J 1 _ - I ' •I'. I 384 Tempat. Bagian. Tjap. Bangsa. Roepa. TinggL * premie. ' 1 i j Model 6. 385 PROCES-VERBAAL De ondergeteekenden, 1 $ 3 leden der Jury voor de toekenning van aanhoudingspremiën voor fokmerries in .19 , daartoe benoemd bij Besluit van den Resident der Preanger Regentschappen dd B! verklaren, op den eed aan den Lande gedaan, dat op heden den bij de gehouden premiekeuring te afdeeling aan de eigenaren van de in het vorige jaar bekroonde dieren aan —stamb°fk premiën is uitbetaald een bedrag van ƒ aanhoudings r Voorschriften. 25 387 Model 7. Gewest PREANGER-REGENTSCHAPPEN. Dienstjaar KWARTAAL. REKENING EN VERANTWOORDING der gelden ter goede rekening ter bestrijding der uitgaven ten behoeve van: 388 389 r> j Bedrag per Datum. OMSCHRIJVING. per* Totaal ^ OMSCHRIJVING. deel of elk Totaal. , . bewijsstuk, mandaat. I 1 RN , Ondergeteekende verklaart op den eed aan den Lande gedaan, dat deze gelden werkelijk ztjn uitgegeven voor het doel, waarvoor zjj werden verstrekt. De Gouvernements-veearts, 390 Model 8. Gewest Preanger-Regentschappen Dienstjaar KWARTAAL De Algemeene Ontvanger van 's Lands Kas te Bandoeng gelieve te ontvangen een bedrag van ƒ Bandoeng, 19. De Gouvernements Veearts, De bovenvermelde som van op heden door mij ontvangen. Bandoeng, 19. Afgegeven voor De Algemeene Ontvanger, De vorige storting is gedateerd De Gouvernements Veearts, Model 9 (Artikel 18). MERRIES ING-E SCHREVEN IN HET PREANGER-PA ARDENSTAMBOEK. RESS ORT 392 Folio I. Doorloopend nummer. Naam der [merrie. Kleur en afteekeningen. Schofthoogte, borst- en pijpomvang Plaats en datum van geboorte. Bas van de ingeschreven merrie. Vader: Nummerden naam. Bas, kleur, hoogte. Moeder: Nummer geboortebewijs en naam. Nummer stamboek. Ras, kleur en hoogte. Nummer en naam van den vader. Naam en woonplaats van den fokker. Naam en woonplaats van den eigenaar. Plaats en datum van aankoop en prijs. Prijs van verkoop, naam en woonplaats van den fcooper. Beden van sterven, afmaken en andere bijzonderheden. 393 TOEGEKENDE PREMIES. Stamboekpremies: 1. Plaats, datum en bedrag. 2. 3. Aanhoudingspremies: 1. Plaats, datum en bedrag. 2. DEKRESULTATEN. 1. Datum van dekken. Nummer en naam van den hengst. Patum van geboorte en no. piagem. Kleur en afteekeningen. Hengst of merrie. 2. Model 10 (Artikel 20). INDEX (Afdeeling I) VOOR MERRIES INGESCHREVEN IN HET P RE ANGER-P AARDENSTAMBOEK. RESSORT 396 AFD EEL1NG I. Fokmerries. Namen No. en naam No. en naam van Bladzijden. der van het den vader der No. Naam. eigenaars. fokdistrict. merrie. I 397 r.a=o ' y.. i . . Controle afdeeling Bijzonderheden Desa. Onderdistrict. ■ District. en en afdeeling. .. . verwijzingen. i —————— 398 Modbi> 12 (Artikel 21). HANTEU MEUNANG Dl ROBAH. RESIDENTIE PREANGER-REGENTSCHAPPEN. SOERAT STAMBOEK. Nomer stamboek djeung ngaranna I koeda bibit. Boeloe djeung tjiri-tjirina. Loehoerna, oekoeran dada, djeung boeleudna soekoe hareup handapeun toe-oer. Di djoeroekeunnana, tanggal, tëmpat. Bangsana eta koeda bibit. Bapana: Nomer djeung ngaran. Bangsa, boeloe, djangkoengna. Indoengna eta koeda bibit, nomer piagem, ngaranna. Nomer stamboek. Bangsa, boeloe, djangkoengna. Nomer, ngaran bapana, indoeng. Ngaran noe ngabibit djeung tempat tjitjingna. Ngaran noe boga djeung tempat tjitjingna. Tempat, tanggal meuli, djeung har* gana. Hargana didjoewal, ngaran djeung tempat meulina. Tanggal paeh. Tempat, djeung lobana gandjaran premie di bajar. Commissie: 399 ATOERAN. Saha saha anoe boga koeda bibit make ditjap P. g. engke taoea hareup djeung 2 taoen satoeloejna deui, dina waktoe papariksaan koeda, bakal meunang gandjaran premie ti Kandjëng Goe- pernemen ƒ ; eta gandjaran premie dipaparinna sataoen mentas dipariksa. Kitoe oge lamoen anoe boga eta koeda bibit sanggoepeun noeroetkeun perdjandjian di handap ijeu: 1. Dina djero 3 taoen ti wates di pariksa eta koeda bibit mowal didjoewal. 2. Oenggal oenggal taoen, oepama aja dawoehan Kangdjeng Toean Kontrolir, eta koeda djeung belona di bawa ka papariksaan koeda. 3. Oenggal taoen eta koeda bibit dipatjekkeun koe pamatjek Kangdjeng Goepernemen nepi ka reuneuhna. 4. Sanggoep maraban djeung miara eta koeda bibit djeung. belona sarta hade. Ijeu soerat oenggal oenggal aja dawoehan ka tempat papariksaan djeung oepama arek matjekkeun koedoe dibawa. Oepama eta koeda bibit paeh atawa didjoewal ka residenan sedjen, ijeu soerat koedoe di sanggakeun ka djoeragan Wedana. atawa djoeragan Tjamat. 400 Model 11' 13 (Artikel 21). Nomer piagem djeung ngaran koeda bibit. Bangsa. Boeloena djeung tjiri'aa. Loehoerna, oekoeran dada djeung boeleudna. Soekoe hareup handapeun toe-oer. Di djoeroekeunnana, tanggal, tempat djeung no. piagem. Bapana (nomer, bangsa, boeloe, djangkoengna). Indoengna (nomer piagem, bangsa, boeloe, djangkoengna). Ngaran noe ngabibit djeung tempat tjitjingna. Ngaran noe boga djeung tempat yitjingna. Meunang premie (taoen djeung tempat). Tanggal waktoe di djoewal, harga, ngaran, tempat tjitjing djelraa anoe meuli. 401 SOERAT PREMIE KOEDA BIBIT. RESIDENTIE PREANGER-REGENTSCHAPPEN. ATOERAN. Anoe boga (ngaran, tempat tjitjing) koeda bibit di tjap ( 12) di taoen hareup, dina waktoe pamariksaan koeda bakal meunang gandjaran ti Kandjëng Goepernemen f ... lamoen manehannana sanggoep djangdji jen koeda eta djeung belona koerang 2 taoen: | Moal di djoewal samemeh aja papariksaan koeda2 deui ti mantas harita. 2. Bakal di bawa ka papariksaan koeda2, oepama aja dawoehan Kandjëng Toean Controlir. 3. Di djero taoen ijeu bakal di patjekkeun djeung koeda pematjek Kandjëng Goepernemen nepi ka reuneuhna. 4. Sanggoep maraban djeung miara eta koeda bibit djeung belona serta hade. Ijeu soerat oenggal-oenggal aja dawoehan ka tempat papariksaan; djeung oepama arek matjekkeun, koedoe di bawa; oepama eta koeda bibit paeh atawa di djoewal ka residenan' sedjen, ijeu soerat koedoe kasanggakeun ka djoeragan Wedana atawa djoeragan Tjamat. Tanggal meuli „ ngadjoewal Ngaran djeung tempat tjitjing anoe meuli Voorschriften. 26 402 10 Bestemming van afgekeurde legerpaarden (Australische mernies) voor de bevolkingsfokkerij in de Preanger. a. Gouv. besl. van 24 Mei 1907 IP IV. Te bepalen, dat de bij artikel 1 van bet besluit van 10 September 1906 rP 19 vastgestelde regeling, wordt vervangen door de volgende: I De Commandant van het Leger en Chef van het Departement van Oorlog in N.-I. wordt gemachtigd om tegen regularisatie aan het Departement van Landbouw af te staan afgekeurde legerpaarden (Australische merries). Deze worden overgebracht naar de tamme stoeterij te Padalarang, om door eene commissie, bestaande uit den beheerder dier stoeterij en den Gouvernementsveearts te Bandoeng, op geschiktheid voor de fokkerij te worden onderzocht. II. De dan afgekeurde dieren worden voor rekening van het Departement van Oorlog in het openbaar verkocht; de goedgekeurde worden, zoolang als door den beheerder der stoeterij wordt noodig geacht, bij de stoeterij gehouden en aldaar gedekt Nadat de paarden bevrucht zijn, worden zij op door den Besident der Preanger Regentschappen vast te stellen voorwaarden P) verkocht aan de Inlandsche bevolking. III Merries, welke niet bezet geraken, of om andere redenen ongeschikt bBjken te zijn voor fokdoeleinden, worden op machtiging van den beheerder der stoeterij voor rekening van het Departement van Landbouw in het openbaar verkocht. ö. Overeenkomstige regeling voor de afgekeurde Australische merries van de detachementen Lijfwachten dragonders te Djokjakarta en Soerakarta. Gouv. besluit van 3 October 1907 B! 15: Te bepalen als volgt: I de afgekeurde AustraUsche merries, afkomstig van de detachementen Lijfwachten dragonders te Soerakarta en te Djokjakarta worden overgebracht naar de tamme stoeterij te Padalarang om door eene Commissie, bestaande uit den beheerder dier stoeterij en den Gouvernements veearts te Bandoeng, op hare geschiktheid voor de fokkerij te worden onderzocht; (>; Zie hierachter blz. 403. 403 II. de dan afgekeurde dieren worden voor rekening van het Departement van Binnenlandsch Bestuur in het openbaar verkocht; de goedgekeurde worden door het Departement van Landbouw tegen regularisatie overgenomen en, zoolang door den beheerder der stoeterij noodig geacht, bij de stoeterij gehouden, ten einde aldaar te worden gedekt; nadat de paarden bevrucht zijn, worden ze op door den Eesident der Preanger Regentschappen vast te stellen voorwaarden (*) verkocht aan de Inlandsche bevolking; III. merries, die niet bezet geraken, of om andere redenen ongeschikt blijken te zijn voor fokdoeleinden, worden op machtiging van den beheerder der stoeterij voor rekening van het Departement van Landbouw in het openbaar verkocht. c. Afwijking van bovenstaande besluiten. Artikel 2 van het Gouv. besl. van 4 Maart 1909 B' 22: Machtiging te verleenen om telkens, wanneer zulks door de betrokken Departementschefs in onderling overleg noodzakelijk of wenschelijk wordt geacht, in zooverre af te wijken van de regelingen, vastgesteld bij de besluiten van 24 Mei en 3 October 1907 Nos 11 en 15, dat de daarin bedoelde afgekeurde paarden ook naar andere inrichtingen overgebracht en voor andere doeleinden gebruüjt kunnen worden dan in die regelingen is aangegeven. Door deze bepaling is het o.a. mogelijk gemaakt deze paarden ook te bestemmen voor het veeartsenijkundig laboratorium. d. Bij besluit van den Resident der Preanger Regentschappen van 22 October 1907 B' 15504/14 zijn vastgesteld de volgende: Voorwaarden waarop ingevolge het Gouvernements besluit van 24 Mei 1907 B! 11 de af gekeurde legerpaarden (Australische merries), welke voor fokdoeleinden geschikt zijn bevonden, aan de Inlandsche bevolking worden afgestaan. § 1. De merries worden tegen betaling van een jaarlijkschen door (*) Zie blz. 406 hierachter. 400 Model D? 13 (Artikel 21). Nomer piagem djeung ngaran koeda Mbit. Bangsa. Boeloena djeung tjiri'aa. Loehoerna, oekoeran dada djeung boeleudna. Soekoe hareup handapeun toe-oer. Bi djoeroekeunnana, tanggal, tempat djeung no. piagem. Bapana (nomer, bangsa, boeloe, djangkoengna). Indoengna (nomer piagem, bangsa, boeloe, djangkoengna). Ngaran noe ngabibit djeung tempat tjitjingna. Ngaran noe boga djeung tempat ^itjingna. Meunang premie (taoen djeung tempat). Tanggal waktoe di djoewal, harga, ngaran, tempat tjitjing djeluia anoe meuli. 401 SOERAT PREMIE KOEDA BIBIT. RESIDENTIE PREANGER-REGENTSCHAPPEN. ATOERAN. Anoe boga (ngaran, tempat tjitjing) koeda bibit di tjap J12) dl taoen hareup, dina waktoe pamariksaan koeda bakal meunang gandjaran ti Kandjëng Goepernemen ƒ lamoen manehannana sanggoep djangdji jen koeda eta djeung belona koerang 2 taoen: 1. Moal di djoewal samemeh aja papariksaan koeda2 deui ti mantas harita. 2. Bakal di bawa ka papariksaan koeda2, oepama aja dawoehan Kandjëng Toean Controlir. 3. Di djero tanen ijeu bakal di patjekkeun djeung koeda pematjek Kandjëng Goepernemen nepi ka reuneuhna. 4. Sanggoep maraban djeung miara eta koeda bibit djeune belona serta hade. Ijeu soerat oenggal-oenggal aja dawoehan ka tempat papariksaan; djeung oepama arek matjekkeun, koedoe di bawa; oepama eta koeda bibit paeh atawa di djoewal ka residenan' sedjen, ijeu soerat koedoe kasanggakeun ka djoeragan Wedana atawa djoeragan Tjamat. Tanggal meuli „ ngadjoewal Ngaran djeung tempat tjitjing anoe meuli Voorschriften. 26 402 10. Bestemming van afgekeurde legerpaarden (Australische mernies) voor de bevolkingsfokkerij in de Preanger. a. Gouv. besl. van 24 Mei 1907 B' 11: Te bepalen, dat de bij artikel 1 van het besluit van 10 September 1906 ff 19 vastgestelde regeling, wordt vervangen door de volgende: I. De Commandant van het Léger en Chef van het Departement van Oorlog in N.-I. wordt gemachtigd om tegen regularisatie aan het Departement van Landbouw af te staan afgekeurde legerpaarden (Australische merries). Deze worden overgebracht naar de tamme stoeterij te Padalarang, om door eene commissie, bestaande uit den beheerder dier stoeterij en den Gouvernementsveearts te Bandoeng, op geschiktheid voor de fokkerij te worden onderzocht. II. De dan afgekeurde dieren worden voor rekening van het Departement van Oorlog in het openbaar verkocht; de goedgekeurde worden, zoolang als door den beheerder der stoeterij wordt noodig geacht, bij de stoeterij gehouden en aldaar gedekt. Nadat de paarden bevrucht zijn, worden zij op door den Besident der Preanger Regentschappen vast te stellen voorwaarden P) verkocht aan de Inlandsche bevolking. III. Merries, welke niet bezet geraken, of om andere redenen ongeschikt blijken te zijn voor fokdoeleinden, worden op machtiging van den beheerder der stoeterij voor rekening van het Departement van Landbouw in het openbaar verkocht. b. Overeenkomstige regeling voor de afgekeurde Australische merries van de detachementen Lijfwachten dragonders te Djokjakarta en Soerakarta. Gouv. besluit van 3 October 1907 B' 15: Te bepalen als volgt: I. de afgekeurde Australische merries, afkomstig van de detachementen Lijfwachten dragonders te Soerakarta en te Djokjakarta, worden overgebracht naar de tamme stoeterij te Padalarang, om door eene Commissie, bestaande uit den beheerder dier stoeterij en den Gouvernements veearts te Bandoeng, op hare geschiktheid voor de fokkerij te worden onderzocht; {*)~Zie hierachter blz. 403. 403 Ui de dan afgekeurde dieren worden voor rekening van het Departement van Binnenlandsch Bestuur in het openbaar verkocht; de goedgekeurde worden door het Departement van Landbouw tegen regularisatie overgenomen en, zoolang door den beheerder der stoeterij noodig geacht, bij de stoeterij gehouden, ten einde aldaar te worden gedekt; nadat de paarden bevrucht zijn, wórden ze op door den Resident der Preanger Regentschappen vast te stellen voorwaarden O verkocht aan de Inlandsche bevolking; III. merries, die niet bezet geraken, of om andere redenen ongeschikt blijken te zijn voor fokdoeleinden, worden op machtiging van den beheerder der stoeterij voor rekening van het Departement van Landbouw in het openbaar verkocht. c. Afwijking van bovenstaande besluiten. Artikel2van het Gouv. besl. van 4 Maart 1909 W 22: Machtiging te verleenen om telkens, wanneer zulks door de betrokken Departementschefs in onderling overleg noodzakelijk of wenschelijk wordt geacht, in zooverre af te wijken van de regelingen, vastgesteld bij de besluiten van 24 Mei en 3 October 1907 N°» 11 en 15, dat de daarin bedoelde afgekeurde paarden ook naar andere inrichtingen overgebracht en voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden dan in die regelingen is aangegeven. Door deze bepaling is het o.a. mogelijk gemaakt deze paarden ook te bestemmen voor het veeartsenijkundig laboratorium. d. Bij besluit van den Resident der Preanger Regentschappen van 22 October 1907 B* 15504/14 zijn vastgesteld de volgende: Voorwaarden waarop ingevolge het Gouvernements besluit van 24 Mei 1907 B* 11 de af gekeurde legerpaarden (Australische merries), welke voor fokdoeleinden geschikt zijn bevonden aan de Inlandsche bevolking worden afgestaan. § 1. De merries worden teSen betaling van een jaarlijkschen door (') Zie blz. 405 hierachter. 404 den Gouvernements veearts te Bandoeng te bepalen huurschat Verhuurd, zullende de dieren bij gebleken onvoldoende verzorging en bij nalatigheid in de geregelde afbetaling (het eerste ter beoordeeling van den Gouvernements veearts) onmiddeBijk zonder eenig recht op schadevergoeding kunnen worden teruggenomen. Na viermaal den jaarlijkschen huurschat te hebben betaald, zullen de dieren het eigendom van den huurder zijn. § 2. De jaarlijksche huurschat wordt door den Gouvernements veearts bepaald op zoodanig bedrag, dat rekening houdende met ' de waarde van elke merrie op het oogenblik van verhuur, de gemiddelde prijs het bedrag van ƒ 170 niet overschrijdt. § 3. Meerdere bijzonderheden omtrent de betaling der jaarlijksche huurschatten worden door de betrokken Assistent-Resident en geregeld. !!af § De huurders nemen zoolang de merries niet aan hen in eigendom zijn overgegaan de verplichting op zich de merries voor de fokkerij te gebruiken, zullende de merries alleen mogen worden gedekt door Gouvernements dekhengsten. Bij niet nakomen van deze verplichting ter beoordeeling van den Gouvernements veearts, kan de huur onmiddellijk worden opgezegd en de merries zonder eenig recht op schadevergoeding worden teruggenomen. § l5. Blijkt onverhoopt een merrie toch voor de fokkelijk onbruikbaar te zijn, zulks ter beoordeeling van den Gouvernements veearts, vóórdat vier jaarlijksche afbetalingen hebben plaats gehad, dan wordt den huurder toegestaan om het dier ten eigen bate te verkoopen, doch onder de verplichting tot voldoening van de nog niet betaalde huurtermijnen. 405 § 6: Sterft een merrie zoolang ze nog niet het eigendom is van den huurder buiten schuld van dezen, dan wordt hem geen schadevergoeding opgelegd en is hij van verdere afbetaling ontheven. Gaat echter een merrie door zijn schuld verloren, zulks ter beoordeeling van den Gouvernements veeats, dan blijft op hem de verplichting rusten tot voldoening van de nog niet betaalde huurtermijnen. Bij besluit van den Resident der Preanger-Regentschappen van 22 October 1907 W 14784/14 is bepaald, dat deze voorwaarden ook zullen gelden voor den afstand aan de Inlandsche bevolking van afgekeurde Australische merries, afkomstig van de detachementen Lijfwachten dragonders te Soerakarta en Djokjakarta, krachtens het Gouv. besl. van 3 October 1907 II- 15. 11. Cursus voor hoefbeslag te Bandoeng. o. Gouv. besl. van 30 Januari 1909 fl! 35 (Stbl. B! 105) : Eerstelijk: Krachtens Koninklijke machtiging te bepalen, dat te Bandoeng zal worden opgericht een cursus voor hoefbeslag. Ten tweede: Den Directeur van Landbouw te machtigen om voor de bezoldiging van personeel en andere uitgaven ten behoeve van den in artikel 1 van dit besluit genoemden cursus te beschikken over de jaarlijks bij de begrooting daarvoor toegestane bedragen. 6. Gouv. besl. van 2 Mei 1912 B! 22: Den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te machtigen om gedurende de jaren 1912 en 1913 boven de bij de begrooting toegestane fondsen ten behoeve van den cursus voor hoefbeslag te beschikken over de noodige gelden voor verhooging van den bij dien cursus geplaatsten hoefsmid van ƒ 30 (dertig gulden) tot ƒ 60 (zestig gulden) 's maands en voor toekenning aan dien hoefsmid van eene belooning van ƒ 0 50 (vijftig cent) per vierkant hoefbeslag, dat in de smederij van den cursus wordt aangebracht, alsmede voor toekenning aan elk der leerlingen van den cursus van eene toelage voor levensonderhoud van ƒ 10 (tien gulden) 's maands; met enz. 406 c. Gouv. besluit van 2 Januari 1913 B! 24: Ten vervolge van het besluit van 2 Mei 1912 II' 22 den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te machtigen om gedurende de jaren 1912 en 1913 boven de bij de begrooting toegestane fondsen ten behoeve van den cursus voor hoefbeslag te Bandoeng te beschikken over de noodige gelden om aan de leerlingen van dien cursus voor de reis van hunne woonplaatsen naar Bandoeng en terug na afloop hunner opleiding, dan wel bij eerder ontslag, indien er termen voor worden aanwezig geacht, eene vergoeding voor reis- en verblijfkosten te doen uitbetalen; met bepaling, dat deze beschikking wordt geacht te zijn ingegaan op 2 Mei 1912 en enz. 12. Castratie van paarden in de Preanger-Regentschappen en ter Sumatra's Westkust. «. Art. 1 v/h Gouv. besl. van 17 Januari 1892 B; 4: Den Directeur van Binnenlandsch Bestuur te machtigen om gedurende het jaar 1892 ter verbetering van het paardenras in Nederlandsch-Indië, in de residentie Preanger Eegentschappen en het gouvernement Sumatra's Westkust een proef te doen nemen met castratie van paarden, welke daartoe vrijwillig door de eigenaren worden beschikbaar gesteld; met bepaling, dat de daarmede te belasten Inlandsche veeartsen, boven hunne bezoldiging, ƒ 1 (één gulden) kunnen in rekening brengen ten laste van den Lande voor elke door hen volbrachte en goedgeslaagde castratie en dat aan hen, wier paarden tengevolge van die kunstbewerking sterven, eene door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur op voorstel van deskundigen te bepalen billijke schadeloosstelling kan worden uitgekeerd; onder enz. b. Art. 1 van het Gouv. besl. van 23 Juni 1892 B? 41: Met wijziging en uitbreiding in zoover van het bepaalde bij artikel 1 van het besluit van 17 Januari 1892 B' 4, te bepalen: a. dat de bij die beschikking bedoelde proef met castratie van paarden, welke daartoe vrijwillig door de eigenaren worden 407 beschikbaar gesteld, in de jaren 1893 en volgende zal worden voortgezet, totdat daaromtrent nader zal worden beslist; 6. dat voor elke volbrachte en goedgeslaagde castratie aan niet van Landswege bezoldigde castreerders een bedrag van hoogstens ƒ 3 (drie gulden) kan worden uitgekeerd, zullende deze belooning voor de bezoldigde Inlandsche veeartsen niet meer dan ƒ 1 (één gulden) per paard mogen bedragen; met enz. c. Gouv. besl. van 29 December 1900 II' 35: Het bepaalde bij artikel 1 van het besluit van 17 Januari 1892 II' 4, zooals dat gewijzigd en uitgebreid is bij artikel 1 van het besluit van 23 Juni 1892 Il! 41, voor de afdeeling L Kota van het Gouvernement Sumatra's Westkust in dien zin nader te wijzigen en uit te breiden, dat: a. het loon voor iedere volbrachte en goedgeslaagde castratie van paarden, welke daartoe vrijwillig door de eigenaren worden beschikbaar gesteld, uniform wordt gesteld op ƒ 1 (één gulden) per paard; b. aan den eigenaar van ieder paard als bedoeld sub a van dit besluit, dat de kunstbewerking ondergaan heeft, voor materieele schade gedurende den tijd, dat het dientengevolge niet kan worden gebruikt, een schadeloosstelling van ƒ 5 (rijf gulden) wordt toegekend; met enz. • d. Artikel 2 van het Gouv. besl. van 22 Juni 1911 II' 24: Den Gouverneur van Sumatra's Westkust te machtigen om voor het castreeren van minderwaardig vee in zijn gewest tijdelijk in dienst te stellen vier castreerders op eene bezoldiging van ƒ 25 (vijf en twintig gulden) 's maands ieder; met bepaling, dat ten aanzien van deze castreerders het bepaalde bij artikel -1 van het besluit van 17 Januari 1892 11' 4, zooals dat is gewijzigd en uitgebreid bij de besluiten van 23 Juni 1892 DJ 41 en 29 December 190Ó n' 35, voor zooveel betreft de uitbetaling van castratieloon, buiten toepassing blijft. 13. Hengstendepöt te Fort de Koek. Gouv. besl. van 12 Augustus 1907 n' 3: Met buitenwerkingsteUing van de artikelen 1 en 2 van het 408 besluit van 3 September 1896 n! 42, machtiging te verleenen om ten behoeve van het depót voor dekhengsten in de residentie Padangsche Bovenlanden te beschikken over eene som van ten hoogste ƒ 2800 (twee dnizend acht honderd gulden) 's jaars; onder aanteekening enz. 14. Veulendepöt op het eiland Soemba. Gouv. besluit van 11 October 1912 B! 6, art. 2, lett. e: Den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel te machtigen om voor de hierna te vermelden doeleinden te beschikken over de telkens aangegeven bedragen: o. enz. e. voor de oprichting van een „veulendepót" op het eiland Soemba, bestemd voor de verpleging van op 2 a 2y2 jarigen leeftijd aan te koopen Sandelhouthengstveulens ter latere plaatsing als dekhengst, over ten hoogste ƒ 4400 (vier duizend vier honderd gulden) ineens voor den bouw van stallen, woningen voor de in dienst te stellen Inlandsche verzorgers en omrastering van het terrein, en verder, voorloopig bij wijze van tijdelijken maatregel, over ten hoogste ƒ 10200 (tien duizend twee honderd gulden) 's jaars voor aankoop en verpleging der veulens; onder enz. III. RUNDER- EN BUFFELFOKKERIJ. 1. Fokrichting ter verbetering van den runderstapel op Java en Madoera. Missive van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Hoofden van gewestelijk bestuur in Jf.-jf. van 10 April 1913 li' 3764: In verband met de op steeds grooter schaal in verschillende gewesten toegepaste maatregelen tot verbetering van het runderras is het wenschelijk geoordeeld op beknopte wijze op schrift te stellen de punten, waarop men bij de bepaling van de te volgen fokrichting in hoofdzaak zal hebben te letten. Van een in gezamenlijk overleg door de inspecteerende ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst samengesteld résumé doe ik U hierbij een aantal exemplaren toekomen met verzoek dëze te doen verspreiden onder de Europeesche en de ervoor in aanmerking komende Inlandsche ambtenaren in Uw gewest. Tevens enz. Welke fokrichting is ter verbetering van den runderstapel op Java en Madoera aan te bevelen? I. Instreken, waar het grootste deel der aanwezige runderen nog het zuivere Inlandsche type gehouden heeft zonder menging met vreemde rassen, zal zijn te trachten door selectie en door het stationneeren van superieure volbloedstieren van hetzelfde ras tot verbetering te geraken. II. In streken, waar reeds veel met Bengaalsch vee gekruist is, zal daarmede zoo krachtig mogelijk zijn voort te gaan, waarbij voor den vervolge bij voorkeur uitsluitend gebruik zal zijn te maken van de zware slagen, voornamelijk Ongole- en Hissar-vee. De nog aanwezige vroeger ingevoerde Mysorestieren, zullen in verband hiermede, naarmate ze voor afkeuring in aanmerking komen, geleidelijk vervangen worden zooveel mogelijk door Ongole- of Hissar-vee dan wel, bij gebrek aan deze, door supe- 410 rieure inheemsche of halfbloed Bengaalsche stieren, indien de laatste van zeer goede hoedanigheid zijn. Halfbloed Bengaalsche stieren zuBen overigens voor de fokkerij slechts in aanmerking mogen komen, indien ze zeer zwaar en van superieuren lichaamsbouw zijn met minstens % Bengaalsch bloed en van goede afstamming. In de afdeeling Keboemen, alwaar een stam volbloed Mysorevee aanwezig is, zal het aan de eigenaars overgelaten worden of ze, ook voor den vervolge, Mysorestieren dan wel stieren van zwaardere typen wenschen te ontvangen. III. Als regel geldt, dat in de lagere en drogere streken in hoofdzaak Bengaalsch vee verstrekt zal worden, terwijl in bergstreken, mits met goede weidegronden, ook Australische en Hollandsche stieren ter kruising te bezigen zijn. IV. Madoereesche stieren kunnen over geheel Java gebruikt worden in plaats van Javaansche, indien de laatste niet in voldoend aantal te krijgen zijn. V. Van Balineesche stieren zal op Java zoo min mogelijk gebruik zijn te maken en wel hoofdzakelijk slechts in de gewesten Besoeki, Pasoeroean en Soerabaja^ indien de bevolking aldaar bij voorkeur van deze stieren wenscht gebruik te maken. VI. Op de eüanden Madoera, Bali en Lombok zal uitsluitend door reinteelt naar verbetering zijn te streven, waartoe in ruime hoeveelheid met zorg uitgezochte, superieure springstieren zullen zijn te stationneeren. VII. Ter verkrijging van de noodige Inlandsche springstieren zuBen twee wegen worden ingeslagen. Ten eerste zuBen de Gouvernements veeartsen, ieder in zijn ressort, trachten zooveel mogelijk reeds op ± 1 jarigen leeftijd de hand te leggen op alle superieure stierkalveren voor zoover deze in vollen eigendom toebehooren aan de bevolking, door er een voorschot op te geven tot een bedrag van ± % van de waarde, die ze op het oogenblik van de keuring hebben, en onder beding, dat de dieren op tweejarigen leeftijd aan den Lande geleverd zullen worden tegen een prijs, berekend naar het levend gewicht, dat ze op den dag van levering zullen hebben zullende per KG. ƒ 0.10 meer betaald worden, dan de op dat oogenbük voor slachtvee geldende plaatselijke marktprijzen. Een stier dus van 200 KG., waarvoor door den slager 200 X 411 ƒ 0.25 = ƒ 50.— zou worden betaald, wordt voor dekstier geleverd tegen 200 X ƒ 0.35 = ƒ 70.—. De eigenaars blijven er op deze wijze belang bij hebben, de dieren, ook nadat ze er een voorschot op ontvangen hebben, goed te vèrplegen. Het genoten voorschot wordt natuurlijk in mindering gebracht van den aankoopprijs. Heeft dus een kalf van ruim een jaar een handelswaarde van f 24-—i dan wordt daarop een voorschot gegeven van ƒ 16.— en verbindt de eigenaar zich, ten overstaan van het betrokken desahoofd, schriftelijk het dier na één jaar te leveren tegen een naar den boven aangegeven maatstaf te berekenen prijs. Weegt het dier dus op 2 jarigen leeftijd 200 KG. en bedraagt de slachtwaarde ƒ 0.25 per KG., dan ontvangt de eigenaar 200 X ƒ 0.35 = f 70 — / !6.— = ƒ 54.—, terwijl hij van den slager slechts ƒ 50.— ontvangen zou. Hij is dus door zijn dier voor dekstier aan te houden steeds in het voordeel. Wordt dit den veehouders goed duidelijk gemaakt, dan is aan te nemen, dat in de meeste streken op alle goede dieren de hand zal kunnen worden gelegd, zoodat vermoedelijk iedere veearts in staat zal zijn alle voor zijn ressort benoodigde stieren ook in dat ressort aan te koopen. Ten tweede zal men, lettende op de moeilijkheden om overal en onder alle omstandigheden het sub 1 bedoelde middel toe te passen, in de afdeeling Salatiga vermoedelijk een proef nemen met de oprichting van een depót, alwaar stierkalveren als bovenbedoeld en in genoemde afdeeling aan te koopen, gedurende ± een jaar zullen worden verpleegd, met de bedoeling om steeds stieren te kunnen verstrekken, waar deze noodig zijn. VIII. Om behalve door invoer uit Britsch-Indië steeds over de noodige volbloed Bengaalsche stieren te kunnen beschikken, zijn naast zoodanige stieren ook koeien van hetzelfde ras aan de bevolking verstrekt, op voorwaarde, dat de dieren uitsluitend door stieren van hetzelfde ras zullen worden gedekt en dat de kalveren niet mogen worden verkocht zonder voorkennis van het Bestuur. Men heeft het hierdoor in de hand te zorgen, dat ook de nakomelingen steeds voor de fokkerij bewaard zullen blijven, omdat men, zoodra de houders de dieren wenschen te verkoopen, ze kan overnemen en wederom op voorwaarden als bovengenoemd verstrekken aan andere fokkers. 412 Bij de verstrekking dient er steeds voor gezorgd te worden, dat Bengaalsche koeien uitsluitend geleverd worden aan personen wonende in streken, van welke gebleken is, dat dit vee er goed gedijt en uitsluitend in desa's, waar reeds goede Bengaalsche stieren aanwezig zijn. Verstrekking van Bengaalsche koeien in desa's, waar op palen af stands geen stier van hetzelfde ras gestationneerd is, moet steeds tot slechte resultaten leiden, daar alsdan de koeien óf in het geheel niet, öf door inheemsche stieren gedekt worden, zoodat het beoogde doel niet wordt bereikt. Bij de aanvragen van Bengaalsche koeien dient dus voor iederen aanvrager goed te worden nagegaan, of aan bovengenoemde eischen is voldaan. Alleen uit Britsch-Indië geïmporteerde Bengaalsche koeien komen voor verstrekking op afbetaling in aanmerking. 2. Fokkerij van raszuiver Bengaalsch vee in het Regentschap Karanganjar. a. Gouv. besl. van 29 Mei 1909 B! 8: Eerstelijk: Te bepalen, dat bij wijze van proef in het regentschap Karanganjar, afdeeling Keboemen, residentie Kedoe, zal worden opgericht eene Gouvernements veefokkerij, ten doel hebbende het fokken van vee van Bengaalsch ras. Ten tweede: Den Directeur van Landbouw te machtigen om: a. voor de bij artikel 1 van dit besluit bedoelde fokkerij te bestemmen 50 koeien en 2 stieren van Bengaalsch ras, te kiezen uit het ingevolge het geheim besluit van 25 November 1908 B' 2 in Britsch-Indië ingekocht vee; 6. voor de indienststelBng van een mandoer en het verder benoodigde inlandsche personeel bij meergemelde fokkerij te beschikken over eene som van ƒ 127.50 (één honderd zeven en twintig gulden vijftig cent) 's maands, welke uitgaaf bij aanwezigheid van kalveren bij de fokkerij naar evenredigheid zal kunnen worden verhoogd. 6. Gouv. besluit van 3 Juli 1913 B! 22: Goed te keuren dat door den Directeur van Landbouw machtiging is verleend om van af de maand December 1909, boven de bij artikel 2 van het besluit van 29 Mei 1909 B* 8 toegestane 413 fondsen ten behoeve der Gouvernements fokkerij van vee van Bengaalsche ras in het regentschap Karanganjar der residentie Kedoe te beschikken over een bedrag van ƒ 100 (één honderd gulden) 's maands; wordende genoemde Departementschef gemachtigd voorshands over dat bedrag te blijven beschikken. 3. Registers van dekstieren en fokkoeien. Schrijven van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Hoofden van gewestelijk bestuur op Sumatra en van Timor van 9 September 1913 B' 9573: Ten einde een juist overzicht te kunnen krijgen van de in Uw gewest genomen maatregelen tot verbetering van den veestapel heb ik de eer - U™ te verzoeken de(n) Gouvernements veearts(en) voor Uw gewest te wülen opdragen voor alle door Gouvernements tusschenkomst of op andere wijze door bestuursbemoeienis aan de Inlandsche bevolking verstrekte runderen afdeelingsgewijs registers aan te leggen, voor de dekstieren volgens bijgaand model B? 1 en voor de fokkoeien volgens model B! 2, en deze registers verder geregeld bij te houden. Uit deze registers waren extracten te verstrekken aan de Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren, aan ieder van de in zijn ressort voorkomende runderen. Hieraan voeg ik nog het volgende toe. Het opmaken van de signalementen der dieren moet zooveel mogelijk door de(n) Gouvernements veearts(en) persoonlijk geschieden. Voor elk dier worden in de registers ongeveer vier regels gereserveerd ten einde alles nauwkeurig te kunnen invullen, terwijl de dieren onder doorloopend nummer worden ingeschreven, afdeelings- en districtsgewijs, in volgorde van den datum van verstrekking, doch de dieren van een eigenaar en van dezelfde kampong steeds onder elkaar. Verder zal door de(n) Gouvernements veearts(en) en z^n ' hun personeel op hunne dienstreizen geregeld aanteekening gehouden moeten worden van de onder bovenbedoelde stieren en koeien 414 plaats gevonden hebbende mntaties enz., terwijl het verder noodzakelijk is, dat van alle bedoelde mutaties door de Inlandsche ambtenaren of hoofden zoo spoedig mogelijk nauwkeurig kennis wordt gegeven aan de(n) Gouvernements veearts(en), die hiervan . houdt . 5ë registers 1 en 2, en ze aanteekening -QOuden in hun ° opgeeft in de mutatieregisters, volgens de mede hierbij gaande opgeven modellen Nos 3 en 4. De registers 1 en 2 kunnen loopen van af de verstrekking dei dieren tot ultimo dezer waarna de mutatieregisters 3 en 4 moéten worden bijgehouden. Van de registers 1 en 2 ontving ik gaarne volledige afschriften, terwijl van de mutatieregis en^3 en 4 maandelijks, te beginnen met die over de maand October a.s., afschriften bij de dagboeken moeten worden overgelegd óp eene nauwkeurige bijhouding dezer registers wordt dezerzijds veel prijs gesteld. Eenige exemplaren van dit schrijven en van de modellen der registert gaan hierbij ter uitreiking aan de(n) Gouvernements veearts(en) en de bestuursambtenaren. De registers zullen bij de Landsdrukkerij worden gedrukt Zoo spoedig mogelijk zullen de noodige exemplaren aan de(n) Gouvernements veearts(en) gezonden worden. Register Il! 1. REGISTER DEKSTIEREN. RESIDENTIE Door den Gouvernements veearts aan te houden. REGISTER betreffende de DEKSTIEREN: 6. door GtiTernements tosschenkomst verstrekt, 6. door bestuarsbemoeienis. van af. 19 416 417 REGISTER No. I. DEKSTIEREN in de residentievan af -verstrekt ■o . BÜ verkoop: Datum en redenen van Gr. ! Datum van . Naam en woonplaats van afkeuren, sterven of slach- Afdeeling. District. §| of Eigenaar. Kampong. Signalement verstrekking. Prijs- den kooper. Datum en ten. Andere inlichtingen 1 g B. PrÜs van verkoop en omtrent deklust en p redenen. resultaten. (Voor elk nommer 4 regels reserveeren>. BOBSCHBIFTEN. 27 Register R' 2. REGISTER FOKKOEIEN. RESIDENTIE, Door den Gouvernements veearts aan te houden. FOKKOEIEN: G. door Gouvernements tusschenkomst verstrekt, B. door bestnarsbemoeienis van af. 19.... Register, n* 2. 420 FOKKOEIEN in de residentie, van af 421 verstrekt Afdeeling. District. & a of ■a i b. Eigenaar. Kampong. Signalement. (Voor elk nummer 4 regels reserveeren). Datum van verstrekking en prijs. Geboren. • 53 fa ï5 « Bij verkoop: Naam en woonplaats van Datum en redenen van; den kooper. Datum en afkeuren, sterven of prijs van verkoop en slachten. Andere redenen. inlichtingen. i I O Onder het doorloopend nummer te vermelden of de koe ontvangen is meli alf: k — of zichtbaar drachtig: d. É Register n! 3. MUTATIESTAAT DEKSTIEREN. RESIDENTIE Mutaties over de maand 19.... DEKSTIEREN: G. door Gouvernements tusschenkomst verkregen, B. door bestuursbemoeienis. 424 425 RESIDENTIE. MUTATIEREGISTER omtrent de dekstieren G. door Gouvernements tusschenkomst over de maand verkregen, R. door bestuursbemoeienis. G.—door Gouvernements tusschenkomst verkregen. Aanwezig Verminderd door Aanwezig District Datum °P ultimo op ultimo ti ' van . . a verstrek- -3 ^ o a> h co 02 gS1 Ras. ■ . : ... | CD UM a 55 5q -3 | (*; O: Ongole. J: Javaansch. M: Madoereesch. Inh.: Inheemsch 430 4. Behandeling van de ingevoerde Bengaalsche stieren. Circulaire van den Directeur van Landbouw aan de Residenten van Cheribon, Pekalongan, Semarang, Rembang, Soerabaja, Pasoeroean, Besoeki, Kediri, Djokjakarta, Kedoe en Banjoemas van 14 Juni 1911 H°- 5516: Herhaaldelijk zijn er uit verschillende gewesten, geruimen tijd nadat de verstrekking had plaats gehad, klachten gericht tot het Departement van Landbouw, dat Bengaalsche stieren niet wilden springen of koeien niet drachtig te krijgen waren. Om hiernaar een behoorlijk onderzoek te kunnen instellen werden dergelijke dieren in observatie genomen in de Gouvernementsfokkerij van Bengaalsch vee te Petjorotan (Karanganjar). Het resultaat was steeds, dat de stieren na eenigen tijd behoorlijk hunne geslachtsfuncties verrichtten, terwijl de koeien wel degelijk drachtig werden, zoodat duidelijk gebleken is, dat de z.g.n. abnormaliteit als regel moet worden toegeschreven aan onoordeelkundige verpleging. In plaats van den stier dagelijks een uur ongeveer met de niet bezette koeien in een ompaggerde ruimte of op de algemeene weideplaats der desa samen te brengen, gebeurt het maar al te vaak, dat de stier op stal wordt verpleegd en de koeien thuis worden gelaten of met minderwaardige stieren samen grazen. Vooral ziet men dit gebeuren in gevallen, waar de verzorger geen slag heeft om met een stier om te gaan. De stier wordt dan lastig en de verzorger wordt er bang voor, waardoor van een naar buiten brengen voortaan wordt afgezien, terwijl, om er van af te zijn, gerapporteerd wordt, dat het dier onhandelbaar is, dan wel niet springen wil. Het spreekt van zelf, dat nu gebleken is, wat in den regel de oorzaak is van het niet willen springen, het niet aangaat normaal gebouwde en gezond aan de bevolking verstrekte dieren, na geruimen tijd weder terug te nemen, aangezien daarvoor groote uitgaven voor transport en onderhoud moeten worden gedaan en eene zeer ingewikkelde administratie in het leven geroepen wordt, zonder bepaalde urgentie. Evengoed als te Petjorotan stieren in observatie genomen kunnen worden, kan dit m.i. ook in elk gewest geschieden door den Gouvernements veearts in overleg met de besturende ambtenaren, liefst zoo dicht mogelijk bij zijne woning. 431 Naar aanleiding hiervan heb ik de eer TJHoogEdelgestr. te verzoeken voor Uw gewest in voorkomende gevallen na raadpleging van den Gouvernements Veearts de noodige maatregelen te willen doen nemen, opdat onnoodige uitgaven door het opzenden naar en het verplegen in de Gouvernementsfokkerij te Petjorotan voortaan kunnen vermeden worden. 5 Intrekking van het verbod om witte buffels te slachten. Bepalingen op het slachten van wijfjesbuffels en koeien. a. Ordonnantie van 4 Augustus 1905 (Staatsblad n' 416): Ten eerste: Krachtens Koninklijke machtiging buiten werking te stellen de publicatie van 22 Februari 1828 (Staatsblad 11° 6). Hierbij was o.a. verboden het slachten van nog voor het verrichten van arbeid geschikte witte buffels, zoowel mannetjes als wijfjes. Ten tweede: Met intrekking van artikel 2 der resolutie van 26 Augustus 1836 TP 18 (Staatsblad n? 43), vast te stellen de volgende bepalingen op het slachten of doen slachten van wijfjesbuffels, koeien, wijfjesbuffelkalveren en koekalveren: Het slachten of doen slachten van wijfjesbuffels, koeien, wijfjes-buffelkalveren en koekalveren, voor zoover die nuttig zijn voor de voortteling, ter beoordeeling van den Gouv. veearts of van den door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen deskundige, is in Nederlandsch-Indië verboden. Overtreding van dit verbod wordt gestraft met eene boete van ƒ 1 (één gulden) tot ƒ 50 (vijftig gulden). Van de betaalde boete komt de helft aan den aanbrenger, terwijl door het Hoofd van geweselijk bestuur over de andere helft kan worden beschikt ter uitkeering aan de personen, die direct of indirect hebben medegewerkt tot de ontdekking der overtreding. Ingeval de boete niet wordt betaald, kan door het Hoofd van gewestelijk bestuur een premie worden toegekend van ten hoogste ƒ 20 (twintig gulden), waarover te beschikken op de wijze als met betrekking tot betaalde boete hiervoren aangegeven. 6. Circulaire van den l"ten Gouv. Secretaris aan de Hoofden van gewestelijk bestuur in N.-I. van 4 Augustus 1905 n? 2762 (Bijblad II' 6315): 432 Tot de maatregelen, die, nevens castratie van minderwaardige mannelijke dieren en stationneering van goed fokmateriaal, den veestapel in het algemeen ten goede kunnen komen, behoort ongetwijfeld het geleidelijk slachten van alle overtollige minderwaardige vrouwelijke dieren. In verband hiermede kwam het der Eegeering wenschelijk voor om over te gaan tot eene herziening van de bestaande verbodsbepalingen op het slachten van of doen slachten van wijfjesbuffels, koeien en wijfjeskalveren, welke zijn vervat in de publicatie van 22 Februari 1828 (Staatsblad 11? 6) en in artikel 2 van de resolutie van 26 Augustus 1836 ff 18 (Staatsblad IP 43). Ingevolge die verordeningen toch zou eerst mogen worden overgegaan tot het slachten van wijfjesbuffels en koeien, wanneer die dieren niet meer tot de voortteling bekwaam zijn, een voorbehoud van te uitgebreide strekking, omdat het er voor de veefokkerij uiteraard inzonderheid op aankomt of de vrouwelijke dieren iets Toor de voortteling beloven. Verder scheen de handhaving van het in de publicatie in Staatsblad 1828 11' 6 opgenomen verbod tot het slachten van witte buffels, hetzij mannetjes of wijfjes, die nog tot den arbeid gebruikt kunnen worden, onnoodig, wijl de meerderwaardigheid in kracht als anderszins van witte buffels geheel denkbeeldig is gebleken. Daarentegen bestond wel reden om, nevens de in Staatsblad 1836 ff 43 bedoelde vrouwelijke runderkalveren, ook de wijfjesbuffelkalveren in de verbodsbepaling te begrijpen. Op grond van deze overwegingen is bij de ordonnantie van heden (Staatsblad 11' 416), met intrekking van voormelde verordeningen van 1828 en 1836, verboden het slachten of doen slachten in Nederlandsch-Indië van wijfjesbuffels, koeien, wijfjesbuffelkalveren en koekalveren, voor zoover die nuttig zijn voor de voortteling, ter beoordeeling van den Gouvernementsveearts of van den door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen deskundige. Terwijl derhalve thans tot het slachten van andere vrouwelijke buffels en runderen vrijheid, bestaat, wenscht de Gouverneur-Generaal onder Uwe aandacht gebracht te zien, dat het aanbeveling verdient om de wijfjes, die men wenscht te slachten of voor de slachtbank wil bestemmen, door den betrokken Gou- 433 vernements veearts of een nader aan te wijzen deskundige te doen aanduiden, zoonoodig te brandmerken, op van te voren bekend gemaakte tijdstippen en plaatsen (vgl. Staatsblad 1830 DJ 22), waar de vrouwelijke dieren, voor de slachtbank bestemd, zijn bijeengebracht. Zoodoende zullen de verbodsbepalingen noch voor de veebezitters, noch voor de veeartsen of andere deskundigen moeilijkheden opleveren, te minder waar ook desa- of kamponghoofden als deskundigen zouden kunnen worden aangewezen voor zoover zij van bekendheid met de veefokkerij hebben Wijk gegeven. Door de mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer van eene van den Landvoogd bekomen opdracht mij te kwijten. 6. Zoutverstrekking aan vee. Schrijven van den Directeur van Landbouw aan de Gouv. veeartsen in N.-I. van 19 October 1907 ü' 8601: Door de Welvaartcommissie wordt in hare voorstellen betreffende de veeteelt op Java en Madoera de aandacht gevestigd op een door den Gouvernementsveearts Sohns aangegeven wijze om aan het vee zout te verstrekken nl. door middel van een z.g.n. zoutlek. Het bestaat uit een bamboegeleding, boven schuin aangesneden en van een gat voorzien, waardoor het aan een spijker opgehangen kan worden. Iets boven den bodem der geleding zijn eenige gaatjes aangebracht, waardoor het in de geleding of koker zich bevindend zout lekt. V82 van een zoutbriket is voor 14 dagen, waarschijnlijk zelfs voor ruim drie weken, voldoende. Gerekend op 14 dagen zou het per dier en per jaar % briket bedragen en zes centen kosten, zelfs voor een Inlander niet te duur. Met de Welvaartcommissie ben ik het eens, dat het nuttig kan zijn aan deze zeer eenvoudigé en goedkoope wijze van zoutverstrekking algemeene bekendheid te geven. In hoever plaatselijke omstandigheden het mogelijk en wenschelijk maken om tot invoering ervan pogingen te doen meen ik geheel aan Uw oordeel te moeten overlaten. Voorschriften 28 INHOUDSOPGAVE. Blz. Chronologische lijst van ordonnanties, besluiten, circulaires en missives vu Aanvullingen en verbeteringen xiii Bemoeienis van het Departement van Landbouw, Nijverheid met den veeartsenijkundigen dienst en de veeteelt 3 HOOFDSTUK I. PERSONEEL. I. De Inspecteur. 1. Indienststelling 5 2. Verhooging van bezoldiging 5 3. Bevoegdheid tot het verzenden van diensttelegrammen .. 5 4. Beschikbaar gestelde fondsen 6 5. Openhouden der .betrekking van Inspecteur bij buitenlandsch verlof 6 <5. Instructie 7 H. Adjunct-inspecteurs. 1. Indienststelling 7 2. Werkzaamheden , 7 3. Ambtsressorten 7 4. Aanspraak op openhouden der betrekking bij buitenlandsch verlof 3 5. Diensttijd tellende voor verhooging bij benoeming tot Inspecteur g UT. Europeesche veeartsen. 1. Benoembaarheid. Uitzending 8 2. Bezoldiging n "3. FoBmatie 12 4. Ambtsressorten. Standplaatsen 12 - S. Instructie 15 n BlzJ 6. Indiening van periodieken • ■ ■ ■ • •; • • • 7 Waarneming van den militairen veeartsenijkundigen dienst 3» 8. Waarneming van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst door militaire paardenartsen ' 9. Kosten van vervoer van op reis medegenomen rnstru- ^ menten enz ' ' 10 Verstrekking van bureaumeubilair. Aankoop van proefdieren. Aanmaak van bokken. Opzending van ziektema- _ ■ o7 tenaal ^ l\ indemniteit voor kantoorhuur 12. Eecht op daggelden bij commissiereizen in de ressorten ^ der Buitenbezittingen 13. Vergoeding van reis- en verblijfkosten bij behandeling in ^ het Instituut Pasteur i • '■ ' " " " 14 Verantwoording van te goeder rekening verstrekte gelden. 40 15. Vergoedingen voor de deskundigen bij keuring van vee aan boord ' " " * 16 Tarief van betaling aan Europeesche veeartsen voor de behandeling van zieke en gebrekkige paarden 17 Toekenning van transportkosten aan Europeesche particuliere veeartsen in de residentie Oostkust van Sumatra voor de uitoefening van vétérinaire diensten ten behoeve van ^ den Lande V. V 18. Toepasselijkheid van de bepalingen der morphine-ordon- ^ nantie op veeartsen IV. Inlandsche Veeartsen. 53 1. Kostuum 2. Eang en staatsie ' ' ' , i • 3. Vergoeding van reis- en verblijfkosten br, behandeling m ^ het Instituut Pasteur 4. Eeis- en verblijfkosten V. Mantri's. 1. Eerste mdienststelling 2. Benoeming, plaatsing en ontslag ^ 3 Wijziging der bezoldiging 4. Laatste uitbreiding van de formatie m Blz. 5. Toelage bij plaatsing in de gewesten Benkoelen en Palembang ■ ■ • ** 6. Vergoeding voor reis- en verblijfkosten bij behandeling in het Instituut Pasteur 58 7. Instructie 59 B. VEEARTSENIJKUNDIG ONDERWIJS. I. Inlandsche Veeartsenschool te Buitenzorg. 1. Oprichting, personeel, benoeming tot Inlandsch veearts .. 62 2. Wijziging van de bezoldiging der Inlandsche veeartsen en van den assistent-leeraar 63 3. Wijziging van de bezoldiging der leeraren. Uitbreiding van het aantal leeraren. Beschikking over fondsen 63 4. Verandering van naam. Leiding der school. Derde leeraar. Apotheekbediende. Beschikking over fondsen 64 5. Nadere wijziging van de bezoldiging der leeraren 65 6. De leeraren mogen geen praktijk uitoefenen 65 7. Reiskosten voor de leerlingen 66 8. Kosten van verpleging in een hospitaal en vrije geneeskundige behandeling voor de leerlingen 66 9. Indienststelling van een opzichter 67 10. Vergoedingen voor reis- en verblijfkosten bij behandeling in het Instituut Pasteur 67 11. Reglement voor het eindexamen en Voorwaarden voor het verkrijgen van het diploma van Inlandsch veearts 67 12. Bekendmaking van den Directeur der Inlandsche Veeartsenschool betreffende die inrichting 69 13. Stationnaire kliniek. behoorende bij de school 73 II. Opleiding van Mantri's. 1. Instelling van een cursus te Buitenzorg 76 2. Opleiding van keurmeesters voor Locale Raden 77 3. Reglement en leerplan voor den cursus 78 4. Aanwerving van leerlingen 84 C. VEEARTSENIJKUNDIG LABORATORIUM. 1. Oprichting. Personeel °° 2. Indienststelling van een assistent 86 iv Blz. 3. Verhooging van de bezoldiging van den assistent. Indienststelling van een laborant 86 4. Indienststelling van een tweeden assistent en van eenig minder personeel 87 5. Nadere verhooging van de bezoldiging der assistenten .. 87 6. Verbod tot uitoefening van particuliere praktijk 88 7. Vergoeding voor reis- en verblijfkosten bij behandeling in het Instituut Pasteur 88 8. Toezending van onderzoekingsmateriaal aan het laboratorium 88 9. Verkrijgbaarstelling van malleïne en tuberculine 91 10. Onderzoek naar kwaden droes 92 11. Onderzoek op miltvuur 106 12. Onderzoek op en bestrijding van tuberculose 108 13. Onderzoek op osteomalacie (osteoporosis) 113 14. Opzending van hondsdolheid materiaal 115 15. Afstand in bruikleen van afgekeurde landsdieren 117 D. VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT EN VEEARTSENIJKUNDIGE POLITIE. 1. Reglement op het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie in N.-1 120 2. Verbod van invoer van vee uit het buitenland 148 3. Plaatsen en streken aangewezen voor den in- en uitvoer van vee 149 4. Plaatsen gelijkgesteld met standplaatsen van deskundigen. Welk vee voor verschillende ziekten vatbaar is 155 Instructiën voor de ambtenaren belast met het voorkomen en bestrijden van besmettelijke veezièkten 157 Algemeene voorschriften 157 Veepest 158 Anthrax (miltvuur) 164 Septichaemia epizoötica 165 Aphtae epizoötica (mond- en klauwzeef) 165 Malleus (kwade droes) 167 Saccharomycosè 177 Scabies (schurft) 178 Surra 179 Dourine (kwaadaardige dekziekte) 180 v Blz. Piroplasmose 181 Tuberculose 182 Eabiës (hondsdolheid) 187 Lymphingitis infectuosa (farcin du boeuf) 187 Pleuropnomonia contagiosa (besmettelijke longziekte) .. 188 Varkenspest en besmettelijke borstziekte 191 5. Toelichting op de Staatsbladen n08. 432/435 van 1912 . . 193 6. Hondsdolheid 222 7. Handleidingen voor de kennis der kenteekenen van verschillende besmettelijke ziekten 233 Eunderpest of veetyphus 233 Mütvuur 237 Mond- en klauwzeer 244 Longziekte 246 Pokken .... 247 8. Handleiding voor het desinfecteeren van schepen 248 9. Voorzorgsmaatregelen tegen besmettelijke ziekte met betrekking tot vervoerd wordende paarden en runderen .... 250 10. Vervoer van vee 252 E. VEETEELT. I. Algemeene voorschriften. 1. Instructie van de Hoofden van gewestelijk bestuur en van de Eegenten 255 2. Statistiek van den veestapel 255 3. Statistiek van het veevervoer over zee 273 4. Aankoop van fokmateriaal door de Gouv. veeartsen .... 278 5. Aankoop van fokvee met behulp van credietbanken .... 279 6. Functie van de Inlandsche gemeenten bij de aanschaffing van fokvee 281 7. Vorming van weidevelden in gemeentelijk bezit 282 8. Bevordering van den handel in vee door oprichting van openbare veemarkten, aanstelling van marktmeesters en plaatsing* van weegbruggen 286 II. P a a r d e n f o k k e r ij. 1. Stationneering van dekhengsten 287 2. Aankoop van Sandelhoutdekhengsten 287 3. Eapporten betreffende de verrichtingen der dekhengsten. 289 TI 4. Terugbrengen van overwalsche merries op Java en Madoera tot de fokkerij 290 5. Bescherming van jonge en lijdende paarden 292 6. Stoeterij te Padalarang 293 7. Dekhengstenstations in de Preanger-Regentschappen 308 8. Passantenhuis voor dekhengsten te Bandoeng 364 9. Reglement voor de premiekeuringen van fokmerries in de Preanger-Regentschappen 365 10. Bestemming van afgekeurde legerpaarden (Australische merries) voor de bevolkingsfokkerij in de Preanger 402 11. Cursus voor hoefbeslag te Bandoeng 405 12. Castratie van paarden in de Preanger-Regentschappen en ter Sumatra's Westkust 406 13. Hengstendepöt te Fort de Koek 407 14. Veulendepot op het eiland Soemba 408 III. Runder- en buffelfokkerij. 1. Fokrichting ter verbetering van den runderstapel op Java en Madoera • ^9 2. Fokkerij van raszuiver Bengaalsch vee in het Regentschap 412 Karanganjar 3. Registers van dekstieren en fokkoeien 413 4. Behandeling van de ingevoerde Bengaalsche stieren 430 5. Intrekking van het verbod om witte buffels te slachten. Bepalingen op het slachten van wijfjesbuffels en koeien. 431 6. Zoutverstrekking aan vee 433 CHRONOLOGISCHE LIJST van de in deze verzameling opgenomen of aangehaalde ordonnanties, besluiten, circulaires en missives. Staatsblad- of Bij- BladDatum en nummer. bladnummer. | zijde. Publicatie 25- 6-1854 Stbl. 1854 n'. 48 46 Kon. Besl. 21- 9-1866 n». 66 „ 1866 , 127 8 Ord" 30- 8-1867 , 1867 „ 114 255 (j j 8- 3-1871 n°. 4 Bijbl. n*. 2464 233 23- 4-1875 „ 10 , „ 2905 237 Kon" Besl. 13-10-1875 „ 12 StbL 1875 n\ 294 8 O B 31-12-1876 , 2 „ 1876 „ 348 52 25- 5-1881 „ 11 Bübl. n". 3688 53 4- 7-1882 „ 40 Stbl. 1882 n°. 187 53 Kon. Besl. 13-11-1884 „ 18 „ 1885 „ 7 8 5- 7-1890 „ 22 „ 1890 „ 183 8 Ordi. " 3- 6-1891 , 1891 , 142 252