É RIENK BROUWER ALS LILIOM ^ t FRANZ MOLNAR'S LILIOM DOOR ADOLPHE ENGERS VOORSTADSLEOENDE IN DRIE BEDR1IVEN (7 TAFEREELEN) EN EEN GEËNSCENEERD VOORSPEL M. M. COUVÉE - DEN HAAÖ GEËNSCENEERD VOORSPEL. De Budapester „Boschjes" („Stadwaldtchen)" waarin een volksvermaakplaats, zooals in Weenen in het „Prater" eene soort kermis. Lentenamiddag. Bij opgaan van het doek heerscht er op het tooneel druk leven. Soldaten, dienstmeisjes, agenten. De bonisseurs van de diverse tenten houden pathetische toespraken tot het publiek. Draaiorgels maken een helsch lawaai. Men hoort aanhoudend de rinkelende bellen der draaimolens, gejoel, gelach en geschreeuw. Op het midden van het tooneel staat de draaimolen van vrouw Muskat. Liliom staat voor den ingang met een sigaret in z'n mond en noodigt de dienstmeisjes uit: „binnen te treden"! Ze volgen hem met smachtende en verliefde blikken en als hij nu en dan handtastelijk wordt, schreeuwen ze overdreven hard en vroolijk. Nu en dan ontstaan er kleine relletjes tusschen Liliom en de begeleiders der meisjes. Door zijne blikken en gebaren tracht hij de meisjes te lokken; de minnaars worden daardoor angstig en drukken de meisjes met kwade blikken of dreigende ge' baren vast tegen zich aan. Vrouw Muskat komt en brengt hem koffie met brood. Liliom gaat op de trappen van den ingang der tent staan, zoodat hij van al de menschen, die zich op het tooneel bevinden het hoogst staat. Hij oefent nu de taak van bonisseur uit. Allen dringen op, luisteren naar hem, zoodat het voor de overige tenten leeg en stil wordt. Door het lawaai der orgels en het geschreeuw hoort men eigenlijk niet goed wat hij zegt, maar nu en dan als hij iets heel grappigs verteld heeft, giert en schreeuwt het publiek buitengewoon hard. Dan dringt het publiek naar binnen. Men hoort: „Er is nog een paard vrij!" „Wie van de dames ?" enz. enz, „Er is nog plaats op 'n olifant I" „Volwassenen tien cent, kinderen vijf, soldaten beneden den rang van onderofficier betalen de helft!" Het wordt langzamerhand donker. De lampen worden aangestoken. Men hoort de schrille fluit van een ver-verwijderden trein. Doek. 14 Liliom Julie. Nee, zoo gaat dat maar niet.... Vrouw Muskat. Als ze terug komt, mag ze d'r niet meer in I Als ze dan toch wil, donder je haar eenvoudig d'r uit! Begrepen ? Liliom. Wat heeft ze dan gedaan? julie. (Zenuwachtig, ernstig.) Meneer Liliom .. . toe ... Zegt U me nou 's eerlijk en oprecht. Zult U m ij er uit smijten, als ik in den draaimolen wil? Vrouw Muskat (tot Julie). Ja natuurlijk smijt ie je d'r uit. M a r i e. Jou wordt niks gevraagd I Julie. Zegt U 't me maar vlak in m'n gezicht, meneer Liliom, zult U mij d'r werkelijk uitsmijten? (Kleine pauze.) Liliom. Dat wil zeggen, kindjelief.... als ik weet waarom. Als ik niet weet waarom.... waarom zou ik je d'r dan uitsmijten ? Mar ie (tot vrouw Muskat). Hè. Zie je nou wel! Julie. Dank U wel, meneer Liliom I Vrouw Muskat. En ik herhaal 't nou nog 's, als die meid nog 'n keer *t lef heeft d'r in te komen, wordt ze d'r uitgesmeten ... Ik wil geen schandaaltjes in mijn etablissement 1 Liliom 15 Liliom. Wat voor schandaaltjes? Vrouw Muskat. Ik heb alles goed gezien. Lieg maar niet. Julie. Ze beweert, dat U mij om m'n middel gepakt hebt. Liliom. Ik? Vrouw Muskat. Ja jij. Ik heb 't duidelijk gezien. Schrik maar niet! Liliom. En wat zou dat dan nog ? Mag ik de meisjes soms niet meer om hun middel nemen? Moet ik soms telkens bij jou om permissie komen vragen, als ik er eentje wil aanraken? Vrouw Muskat. je kunt aanraken, wie en zooveel je maar wil... Voor mijn part wil je met ze uitvoeren wat je wil... maar die daar, mag niemendal... In mijn draaimolen verkies ik geen onzedelijkheden (lange pauze). Liliom (tot vrouw Muskat). En nou wil je zeker wel je smoel houden! Vrouw Muskat. Wa'blief? Liliom. Smoel houden en ingerukt marsch naar je draaimolen! Vrouw Muskat. Wablief? Liliom. Wat wil je toch eigenlijk van 20 Liliom Liliom. Lieg niet. Je hebt wèl medelijden met me. Ik zie 't aan 't puntje van je neus. Jij trekt waarachtig een snoet, alsof Liliom nou zou moeten gaan bedelen, omdat mevrouw Muskat hem op straat heeft gezet. Zooals jij Liiiom nou voor je ziet staan is ie Goddank al uit de voornaamste en mooiste kermistenten gesmeten. Zoo iemand als mevrouw Muskat laat me koud. Daartoe is ze me veel te min. julie. Wat gaat U nou beginnen, meneer Liliom ? Liliom. Om te beginnen ga ik een biertje drinken. Opgepast, op iederen schrik: één biertje. Julie. Ziet U nou wel, dat U toch geschrokken bent. Liliom. Ja, alleen maar voor die biertjes, kindlief. Marie. Nou dan.... Liliom. Wat, nou dan? Marie. Nou dan blijft U maar bij ons, meneer Liliom. Liliom. Tracteer je? (Groote pauze. Tegen Julie) Of jij? Hoeveel geld heb je bij je? Liliom 21 Julie (schuchter) Vijftien. Liliom. En jij? Marie (kijkt verlegen naar den gronden antwoordt niet). ...L.'1 'L° ï" istren9) Ik vraag hoeveel geld je dij |e hebt? Marie (begint te huilen). Liliom. Aha, ik snap 'm. Maar daarom hoef ge niet te grienen. Blijven jullie nou eventjes hier zitten, dan gaat Liliom gauw naar den draaimolen, haalt vlug zijn rok zijn claque en zijn drie stukjes fijne wasch en dan gaan we samen lekkertjes naar Café Hongana. Maak jullie je maar niet ongerust, i k zal wel betalen. Blijf hier zitten. (Af. De meisies kijken hem na.) Marie. Vin-je het niet lam voor 'm?J Julie. Jij? Marie Wel een beetje, Maar... zen waarom ki,k je hem zoo eigenaardig na ? '"1'e ftaat zitten). Heelemaal niet eigenaardig, alleen maar omdat hij er nou uitgesmeten is. Marie (trotsch). Dat is onze schuld, omdat ie van iou houdt. 22 Liliom Julie. Hij houdt heelemaal niet van me. Marie. O ja, hij houdt wel van je (aarzelend). Ik heb er ook eentje die van me houdt. Julie. Wat zeg je? Marie. Zoolang jij er geen hadt, heb ik er niet over willen spreken, maar nou zeg ik 't je (pochend) Waar mijn schat is, daar is ook mijn hart! Julie. Schaam jij je niet? Marie. Ik denk er niet an. Mijns harten zoetelief.... Julie. En wie is 't dan? Wat doet ie? Marie. Soldaat. Julie. Wat voor een soldaat? Marie. Dat weet ik niet. Nou ja, een soldaat is een soldaat. Zijn er dan zoo veel verschillende soorten? Julie. Ja een heele boel . .. Huzaren, veld, vesting en van die sjofele infanteristen... Je weet wel, die altijd te voet gaan. Marie. Conducteurs van de trem, zijn dat ook soldaten? julie. Nee, dat zijn conducteurs en geen soldaten. Liliom 25 Marie (een beetje gebelgd). Nou? Nou weet ik nog niet, waaraan je den echten soldaat kent! Julie. An één ding! Marie. Waaran dan ? Julie. An ... an ... an ... (pauze). Marie (begint te huilen). Julie. Waarom grien je nou ? Marie. Omdat je me uitlacht. Ja zeker je lacht me uit. Jij bent al eene echte stadsjuffer, maar ik kom pas van buiten. Hoe zou ik nou de soldaten kennen ? Zeg 't me liever, inplaats van me uit te lachen. Julie. Nou, zet je ooren dan heel ver open. An éen ding ken je den echten soldaat:... Hij slaat an. Daaran alleen. Marie (herademend). Dan is *t goed. Julie. Wat? Marie. Ik zeg, dan is 't goed. Want Wolf.... Wolf.... Julie (lacht spottend). Marie. Wolf, zoo heet ie, Wolf, dat is z n naam (ze huilt weer). Julie. Grien je nou weer? Waarom nou weer? 26 Liliom Marie. Omdat je me weer uitlacht. Julie. Ik lach je niet uit, maar als jij Wolf zegt, moet ik wel lachen. (Plagend.) Hoe heet ie? Marie. Ik zeg 't niet meer. Julie. Goed. Als je 't niet zegt, nou dan is ie ook geen soldaat. Marie. Dan zeg ik 't liever. Julie. Nou? Marie. Ik zeg 't toch niet (ze huilt). Julie. Dan is ie geen soldaat. Misschien een van de post. Brievenbesteller 111 Marie. Nee, nee, dan zeg ik 't liever. Julie. Nou dan? Marie (vroolijk). Maar je moet me niet ankijken. Den anderen kant uitkijken, dan zeg ik 't je. Julie (draait haar hoofd om). Marie (moet zelf lachen). Wolfl (Ze lacht.) Zoo heet ie werkelijk. Wolf, Wolf, Soidatenwolf! Julie. Wat voor een soldaat? Marie. Rood. Julie. Z'n broek? Liliom 27 Marie. Nee. julie. Z'n jas? Marie. Ook niet. Julie. Wat dan? Marie (triomfantelijk). Zijn petl (Groote pauze.) Julie. Hè! Dat is een kruier, een pakjesdrager, kindlief. Een rooie pet draagt een commissionair, maar heelemaal geen sabel en ook geen geweer. Marie (van geluk stralend). Maar hij slaat an. je hebt 't zoo even zelf gezegd, alleen daaran ken je den soldaat. Julie. Och, maar die van jou slaat niet an, die groet alleen. Marie. Voor mij slaat ie altijd an .... Omdat ie Wolf heet kan ie toch wel soldaat zijn! Hij slaat an, hij draagt een rooie pet en staat den godganschelijken dag op den hoek van de straat op wacht. julie. En wat doet ie daar dan? Marie. Hij spuwt. Julie. Een kruier, een pakjesdrager, kindlief! Dat is zijn beroep. 28 Liliom M a r i e. En wat voor beroep heeft Liliom dan? julie (die zich getroffen voelt). Hoe kom je zoo in eens op hem. Wat gaat mij Liliom an? Marie. Gaat mij Wolf soms iets an?.... Als jij me met Wolf plaagt, plaag ik jou met Liliom. julie. Geen woord heb ik met 'm gesproken. In den draaimolen heeft ie me eventjes gekust. Ik kan hem toch niet verbieden me te kussen, als ie me al gekust heeft. Marie. Von-je 't dan niet goed ? julie. Nee. Marie. Waarom ga je dan niet naar huis? .... Waarom wacht je dan nog op 'm? julie. Hij heeft toch gezegd, dat we op *m moesten wachten. (Liliom komt op. Groote pauze.) Liliom. Zijn jullie daar nog ? Waarom smeren jullie 'm niet? Marie. U hebt toch gezegd, dat we wachten moesten. Liliom. Moet jij nou altijd meekietsen? Geen mensch heeft jou iets gevraagd! Liliom 29 Marie. U hebt toch gevraagd, waarom.... Liliom. Wil jij je bek nou wel eens dicht houden? Wat moet ik in Godsnaam met twee beginnen? Ik heb er maar eentje noodig. De andere moet naar huis. Marie. Nou, goed dan! Julie. Ja, goed dan! (Ze verroeren zich niet.) Liliom. Een moet naar huis. (Tot Marie.) Waar ben je in betrekking? Marie. Bij directeur Breier, Damjanovitschgas 20. Liliom. En jij? Julie. In 't zelfde huis. Liliom. Nou, eentje moet naar huis. Wie van jullie wil hier blijven? (Geen antwoord.) Komt er soms nog iets van? Marie (gewichtig). Zij wordt op straat gezet als ze wegblijft. Liliom. Wie? Marie. Julie. Ze heeft maar tot zeven uur vrij! Liliom. Wor-jij d'r uitgesmeten? Julie. Ja. 30 Liliom Liliom. Ben ik d'r soms ook niet uitgesmeten? Julie. Ja.... U bent er ook uitgesmeten. Marie. Zal ik maar weggaan, Julie? Julie. Ik.... ik weet niet.... Marie. Nou, blijf Jij dan maar hier, als je wil. Liliom. En dan smijten ze je d'r uit? Marie. Zal i k dan maar gaan, Julie ? Julie (verlegen). Wat weet ik daar nou van? Marie. Ja. jij zult 't toch wel beter weten. Julie (zeer bewogen, langzaam). Ga jij maar gerust naar huis, Marietje! Marie (gaat met langzame, aarzelende schreden af, dan komt ze nog weer even op dezelfde manier terug:) Daag! (Ze wacht nog een oogenblikje, of Julie soms toch nog meegaat, maar daar Julie beweegloos blijft staan, gaat ze weg. Intusschen is het volkomen donker geworden. Gedurende het volgende gesprek flikkeren in de verte langzaam kleine lichtjes op. Het zijn de gaslantaarns die aangestoken worden. Liliom en Julie nemen op de bank plaats. Uit de verte, klinkt heel zachtjes, nauwelijks hoorbaar de Liliom 31 tonen van een electrische piano, de klanken begeleiden niet aanhoudend de dialoog, maar verstommen nu, om dèn weer gehoord te worden, alsof de wind, nu en dan slechts eenige accoorden overwaait. Uit de verte hoort men ook menschenstemmen, de tonen van een kindertrompetje het gebel van draaimolens, enz. enz. Tot het einde van dit tafereel wordt het steeds donkerder, zonder maanlicht, alleen de lentehemel straalt in doorzichtig donkerblauw). Liliom. Nou ben jij net zooals ik (Julie antwoordt niet) Jij ook.... weggejaagd I (Julie antwoordt nog niet. Van hier af, wordt de dialoog heel zachtjes, zoo zacht, dat zij bij het einde van dit tafereel tot fluisteren gedaald is). Liliom. Heb je al gegeten? julie. Nee. Liliom. Wil je soms in Café Hongaria wat eten? Julie. Nee. Liliom. Of soms ergens anders? Juiie. Nee. (Pauze.) 32 Liliom Liliom. Je komt nog niet zoo lang hier, hè? Ik heb je nog pas drie keer gezien. Kwam je eerder nooit hier? Julie. Toch wel. Liliom. En toen heb je me ook al gezien? Julie. Ja. Liliom. Wist je toen al, dat ik Liliom heette? Julie. Ze hebben 't me verteld. Liliom. Heb je 'n vrijer? Julie. Nee. Liliom. Lieg niet! julie. Ik heb er geen. Als ik er een had, zou ik 't toch wel zeggen. Ik heb nog nooit een vrijer gehad! Liliom. Hè! Wat kun jij gemeen liegen! Ik laat je dadelijk alleen zitten. Julie. Ik heb er nog nooit een gehad. Liliom. Dat kun je een ander wijs maken. julie (met pijnlijk verwijt). Waarom moet ik er nou met geweld een gehad hebben? Liliom. Omdat je zoo maar in eens, toen ik 't je vroeg, hier gebleven bent. Kleine kat! je weet waarachtig al heel goed uitsmoesjes te vinden. Liliom 33 Julie. Ik zou niet weten waarom, meneer Liliom. Liliom. Zou je soms durven beweren, dat je heelemaal niet weet, waarom je eigenlijk hier zit zoo in 't duister — met mij samen.... Zoo een-twee-drie zou je niet hier gebleven zijn, als je nog nooit een soldaat aan de hand hadt gehad. Je hebt natuurlijk al met eentje gescharreld. Daarom ben je ook dadelijk gebleven. Waarom zit je dan hier? Julie. Dan bent U niet zoo alleen. Liliom. Wat ben jij nog dom, kindlief! Ik heb heusch geen gebrek aan . meisjes. Niet alleen dienstmeisjes, maar ook kamermeisjes, gouvernantes, ja zelfs fransche dametjes, twintig, als ik wil. julie. Ja, dat weet ik wel, meneer Liliom. Liliom. Wat weet je. Julie. Dat de vrouwen veel van U houden. Maar daarom blijf ik niet hier, alleen maar, omdat U zoo goed voor me bent geweest. Liliom. Zoo 1 Nou dan kun je nou wel naar huis gaan. Julie. Nee, nou ga ik niet meer. 34 Liliom Liliom. En als ik je dan alleen laat zitten? Julie. Ook dan niet, meneer Liliom. Liliom. Weet jij wel, wat jij eigenlijk voor iemand bent? Ik heb eens een meid gekend.... Dat zal ik je nou 's vertellen, hoe dat zaakje in elkaar zat.... 's Nachts *s, na twaalf, toen de lampen in den draaimolen allemaal uit waren en toen.... (op dat oogenblik heeft de „razzia plaats, en wel op de volgende wijze: van rechts komen twee politieagenten in civiel, zwijgende personen, die het op de bank zittende paar voorbijloopen en eenige passen verder halt maken. Zoodra ze staan komt de inspecteur van politie met den detectif Berkovics, ook beide laatsten in civiel. Ze loopen langzaam naar de bank toe. Zoodra ze bij het paar aangekomen zijn, duiken op den achtergrond nog eenige agenten (in civiel) op, die zich echter op eerbiedigen afstand houden. De inspecteur spreekt zonder de minste opgewondenheid, gelaten, op den toon van een ambtenaar. De detectif Berkovics is overdreven ijverig en brutaal). Inspecteur. Wie ben jij? Liliom. Ik? Liliom 35 Berkovics. Opstaan, als de politie tegen je spreekt! (Hij geeft Liliom een duw. Liliom staat dan op.) Inspecteur, je naam? Liliom. Andreas Zavoczki. julie (begint te huilen). Berkovics. Huil niet, we zullen je niet opvreten 1 Inspecteur. Hou hem eventjes vast, Berkovics. Berkovics (gaat vlak naast Liliom staan). Inspecteur. Wat doe je voor den kost? Liliom. Kermisreiziger. Berkovics. Met uw verlof, inspecteur, dat is Liliom. Hij zat al ettelijke malen achter slot en grendel. Inspecteur. Zoo zoo, ben jij dat? Bij wie ben je nu in betrekking? Liliom. Bij de weduwe Muskat. Inspecteur. Wat voer je dan op 't oogenblik hier uit? Liliom. Nou, we zitten hier maar zoo.... Ik en dat meisje. Inspecteur, je liefste? 36 Liliom Liliom. Nee. Inspecteur (tot Julie). En wie ben jij? Julie. Julie Zeiler. Inspecteur. Dienstbode? Julie. Meisje-alleen bij meneer Kolicz, ambtenaar bij het spoor, Damjanovitschgas No. 20. inspecteur. Laat je handen eens zien? Berkovics (nadat hij Julie's handen goed bekeken heeft). Dienstmeid! Inspecteur. Waarom zit je hier met dezen deugniet? Waarom ga je niet netjes naar huis? julie. Ik heb vandaag m'n uitgaansdag, meneer. Inspecteur, 't Zou heusch veel verstandiger zijn, als je je niet met zoo'n slecht individu ophield. Berkovics. Die verdwijnen natuurlijk zoo-met-een stilletjes in de boschjes, inspecteur. Inspecteur. Hij heeft het natuurlijk alleen op je geld gemund. Die fijne meneer kennen we wel. Liliom 37 Julie. Ik heb geen rooien cent bij me, meneer. Inspecteur. Hoor je dat, Liliom? Liliom. Daarom zit ik toch niet bij "r. Berkovics. Bek dicht, brutaal sujet! (Hij geeft Liliom weer een duw.) Inspecteur, Die kerel is een dienstmeisjes-verleider. Daarom oefent ie natuurlijk dat baantje in den draaimolen uit. Arme dienstmeisjes belooft ie te trouwen en zet de arme kinderen op 'n handige manier geld en een gouden ring af. julie. Ik heb heelemaal geen gouden ring. Berkovics. Alleen iets zeggen, als meneer de inspecteur je iets vraagt, hé! Inspecteur. Als je soms graag naar huis wilt, kun je met ons meegaan. Die meneer daar (op Berkovics wijzend) brengt je dan wel thuis. julie. Moet ik mee? Inspecteur. Moeten? Nee. Julie. Dan blijf ik liever hier, meneer. Inspecteur. Ik heb je gewaarschuwd. Julie. Dank U wel, meneer. 38 Liliom Inspecteur. Kom Berkovics. (Agenten af, Julie en Liliom gaan weer op de bank zitten. Kleine pauze.) Julie. Nou en ? Liliom (nadenkend). Wat? Julie. U vertelde me zoo even toch iets. Liliom. Ik? Julie. Ja, van een meisje. U zei: 's nachts s na twaalf, toen de lampen in den draaimolen allemaal uit waren Zoo ver bent U gekomen .... Liliom. O ja, da's waar ook. Nou, toen de lampen allemaal uit waren, kwam zoo'n ding.... zoo'n meid met een omslagdoek.... Begrijp je .... Ze kwam van .... en ... . Zeg 's, ben je nou niet erg bang geworden .... niet heel erg angstig ? ... . Die inspecteur heeft je immers voor me gewaarschuwd en je verteld wat ik voor een persoontje ben dat ik je je geld afneem. Julie. Dat hoeft U mij niet af te nemen Ik heb immers niks bij me. En als ik wel geld bij me zou hebben dan zou ik.... dan zou ik 't wel van zelf geven .... ik geef alles .... alles .... Liliom 39 Liliom. Aon mij? julie. Als U 't wilt ja Liliom. Ben je al eens met iemand uit geweest aan wien je alles gegeven hebt ? Julie. Nee. Liliom. Heb je nog nooit een vrijer gehad ? Julie. Nee. Liliom. Maar zoo een met wien je ging wandelen. Zoo iemand heb je toch al gehad ? Julie. Ja. Liliom. Een soldaat? Julie. Ja, een landsman van me. Liliom. Iedere soldaat is een landsman.... Waar kom je eigenlijk vandaan? julie. Uit den omtrek. (Pauze.) Liliom. Hield je van "m? julie. Och, waarom plaagt U me nou zoo, meneer Liliom 1 Ik hield niet van 'm. We hebben maar zoo'n beetje met elkaar gewandeld. Liliom. Waar naar toe ? julie. Naar de boschjes. 40 Liliom Liliom. En je maagdelijkheid? Waar ben je die kwijt geraakt? Julie. Ik heb geen maagdelijkheid, meneer Liliom. Liliom. Maar toch wel gehad? Julie. Nee. Ook niet gehad. Ik ben een fatsoenlijk meisje. Liliom. Je hebt dien soldaat natuurlijk iets gegeven, hé? julie. Ja, dat moet je toch wel. Maar ik hield niet van 'm. Liliom. En van mij, hou je van mij? Julie. Nee, meneer Liliom. Liliom. Waarom ben je dan bij me gebleven ? julie. Daarom! Liliom. Willen we samen wat gaan dansen ? julie. Nee. Ik moet op m'n fatsoen passen. Liliom. Waarom? Julie. Omdat ik niet trouwen wil. Als ik wou trouwen, ja, dan zou 't me niets kunnen schelen, dan zou me er heusch niets aan gelegen liggen. Maar ik trouw niet.... En Liliom 41 dan moet je wel degelijk oppassen, dat je een fatsoenlijk meisje blijft. Liliom. En als ik je nou zeg.... ik trouw met je? julie. U? Liliom. Ja, nou schrik je, hè? Nou valt je in eens weer in, wat die inspecteur je verteld heeft.... Nou ben je angstig? Julie. Toch niet, meneer Liliom.... voor mijn part kan die kletsen wat ie wil. Liliom. Mijn vrouwtje worden, dat durf je toch niet, hè? julie. Ik weet alleen maar, dat, dat.... wanneer ik van iemand hou, dat het me dan niets kan schelen.... Ook al zou ik moeten sterven! Liliom. Zou je met zoo'n nietsnut als ik willen trouwen ? Dat wil natuurlijk zeggen.... wanneer je van me houdt.... julie. Ja, al was het met den beul.... meneer Liliom. (Pauze.) Liliom. Maar je hebt toch al gezegd, dat je niet van me houdt.... nou, waarom ga je dan niet netjes naar huis toe? 42 Liliom julie. Dat gaat nou niet meer. Ze zijn al allemaal naar bed. Liliom. De deuren op slot? julie. ja. (Pauze.) Liliom. Ik bedoel.... een deugniet, een niksnut.... kan nog wel 's een goed mensch worden? julie. O ja! (Pauze.) Liliom. Heb je honger ? julie. Nee. (Pauze.) Liliom. Nou .... en .... en als ik je nou 's je geld afneem, als je tenminste iets bij je hebt? julie. Dan neemt U 't mij maar af. (Pauze.) Liliom. Ik hoef maar.... naar die daar.... naar die van Muskat.... met tien vingers zou ze weer naar me grijpen.... dan zou ik toch weer mijn kost verdienen, hè.... ? (Pauze, duisternis.) julie (heel zachtjes). Gaat U dan nog.... naar die daar .... ? (Pauze.) Liliom. Wat staan hier veel acaciastruiken, hè.... ? (Pauze.) Liliom 43 Julie. Naar die daar, gaat U toch niet meer .... ? (Pauze.) Liliom. Ik hoef maar even te kikken.... dan neemt ze me weer terug. Ik weet wel waarom.... zij ook wel.... (Pauze.) Julie. Hè ja, nou ruik ik 't ook. Allemaal acacia's. (Pauze.) Liliom. Witte acacia's (Pauze.) Julie. Lekker 1 De wind waait die fijne lucht hier naar toe. (Ze zwijgen, groote pauze.) Doek. TWEEDE TAFEREEL. Het zoogenaamd atelier van een kermissnelphotograaf, een door planken omheind plaatsje, waarachter de tenten van de kermis zichtbaar zijn. De achtergrond is een houten beschot, de ingang wordt door een gordijn gevormd. In hetzelfde beschot een scheef venster. Aan den linkerkant van het kleine plaatsje grenst de overdekte tent, die twee deuren heeft. De voorste geeft toegang naar het vertrekje waar julie en Liliom wonen 44 Liliom de andere deur, de achterste, is de ingang naar de donkere kamer. Ook aan den rechterkant is een houten beschot, waartegen de bij de photografen gebruikelijke achterwand hangt. In den hoek een photografietoestel. Tegen het houten beschot op den achtergrond staat een waggelende canapé. Het is morgen. Op het tooneel zijn julie en Marie. Marie. Heeft ie Hollinger zoo gemeen afgeranseld ? julie. ja. Marie. Maar Hollinger is toch veel sterker dan hij? Julie. Toch heeft ie 'm afgerost... Hij heeft 'm zoo vast gegrepen, dat hij kon trappen en slaan, zooals hij maar wou. Dan komt *t niet zoozeer op de kracht an, weet je, maar op den greep. Marie. En toen heeft 'm de politie meegenomen ? Julie. Ja, ze hebben 'm meegenomen, maar den dag daarop hebben ze 'm weer osgelaten. Nou wonen we al twee maanden Liliom 45 hier bij den photograaf in, en tweemaal heeft de politie 'm al ingepikt, maar straf heeft ie nog nooit gehad. Marie. Waarom niet? julie. Omdat ie telkens in z'n recht was, en ze hem niks konden bewijzen. Vrouw Hollunder. (Eene zeer oude vrouw sleept eenige stukken brandhout over het plaatsje, komt van achteren binnen en loopt naar den linkerkant over.) Den heelen tijd heeft ie een grooten smoel, maar werken doet ie niet. Niet werken en ook niet stelen, maar een arme, ouwe vrouw het beetje hout weggappen, dat kan ie, zoo'n sterke knul ligt den godganschelijken dag op zijn luie pens. De oogen most ie zich uit zijn kop schamen. Julie. Dank je wel, vrouw Hollunder. Vrouw Hollunder. In 't bajes komt zoo'n vuile dagdief terecht, die de eerlijke menschen in den weg loopt. (Af.) Marie. Zeg 1 Wie is dat ? Julie. De photografietent is van haar. Een stuk familielid van me. We mogen voor niemendal hier in de tent wonen. 46 Liliom Marie. Waarom brengt ze eigenlijk dat hout? Julie. Och, ze brengt alles, alles wat we noodig hebben. Als zij er niet was, konden we onze magen wel aan den kapstok hangen. Een goeie, hartelijke, ouwe vrouw. Ze blaft wel, maar bijt niet! (Pauze.) - Marie (verlegen). Zeg julie, nou weet ik "t ai. Hij is geen soldaat! julie. Komen jullie nog bij elkaar? Marie. ja. Julie. Dikwijls ? Marie. Ja, dikwijls. Hij neemt me.... Julie. Tot vrouw? Marie. Tot vrouw. Julie. Zie je nou wel, dat ie geen soldaat is? (Pauze.) Marie (verlegen maar een beetje pralend). Zeg, ik kokkulteer *) met 'm. Julie. Wat doe je met hem? Marie. „Kokkulteeren". Hij zegt, hij wil met me naar de kermis gaan. En da zeg ik, ik wil niet. Dan belooft ie me een doek en dan wil ik nog niet, nou en dan brengt * Ze bedoelt coquetteeren. Liliom 47 ie me naar huis.... en er is verder heelemaal geen moraal. julie. Noemt men dat kokkulteeren? Marie. ja, kijk 's, verboden is 't wel.... maar 't is mijn's harten wil. julie. Kibbelen jullie wel eens met elkaar? Marie. ja, alleen als we senseweel *) zijn. Julie. Senseweel? Marie. Ja! Hij neemt me bij m'n hand en zoo gaan we samen wandelen. Dan wil hij mijn hand heen en weer zwaaien, maar dat laat ik niet toe. Ik zeg dat moet ie niet doen en hij zegt: waarom niet ? En dan wil ie weer m'n hand heen en weer zwaaien en weer laat ik 't niet en nog lang niet laat ik 't toe, totdat ik 't eindelijk toelaat. En dan zwaaien we samen de handen heen en weer, zoo, op en neer, op en neer. Zoo .... dat is senseweel, zie je! Verboden is 't wel.... maar 't is mijn's harten wil. Julie. Je voelt je dus gelukkig? Marie. Nog veel gelukkiger.... Maar het mooiste van alles is toch maar de hartelijke liefde. julie. Wat is dat nou weer ? *) Ze bedoelt sensueel. 48 Liliom Marie. Nou, om dezen tijd van 't jaar wordt 't al om drie uur dag. Dan hebben we alles al gehad. Kokkuituren, senseweel zijn, en mijn's harten wil. En dan komt t allerlaatst de hartelijke liefde aan de beurt. Dat doe je zoo: Ik zit op de bank en Wolf houdt mijn hand vast. We drinken geen wijn, maar grenadine met een rietje. Dus bezopen is Wolf niet. Nou .... en dan gaat ie met zijn gezicht tegen mijn gezicht liggen en we zeggen niks, heelemaal niks, en dan wordt ie slaperig en glijdt met zijn hoofd naar beneden, als ie dan vast slaapt laat ie toch m'n hand niet los, die houdt ie stevig vast. Ik kijk dan naar rechts en naar links en als ik dan zoo diep, heel diep adem haal, dan merk ik eerst hoe fijn, hoe heerlijk al de bloemen rieken.... Zie je, dat heb je nou zoo heel in de vroegte. En hij merkt er heelemaal niks van, want hij slaapt vast — en ik zou ook graag willen slapen, maar toch slaap ik niet, en zoo blijven we zamen.... hand in hand. Dat is de hartelijke liefde. (Croote pauze.) julie (ernstig). Al van gisterenavond is ie weg en nog altijd niet thuis. Marie. Hier heb je nog 16 Kreuzer... . Liliom 49 ze waren voor de electrische trem om de jongejuffrouw van de muziekschool te halen, acht heen acht terug Maar we zijn te voet gegaan. Daar leg ze maar bij de overigen. julie. Het is nu al drie gulden zes en veertig samen, hè? Marie. Drie gulden zes en veertig. Julie. Hij zoekt ook heelemaal geen werk. Marie. Is ie zoo lui? Julie. Nee, hij heeft geen vak geleerd en daglooner wil ie niet worden. Nou ligt ie den heelen dag maar te luieren. Marie. Dat is niet mooi van hem. J «He. Zeker niet mooi Hebben ze bij Kolics al een ander dienstmeisje? Marie. Het derde al, van dat jij weg bent.... zeg, Wolf wordt nu Rijksambtenaar. Een vriend van hem, die ook zoo'n baantje heeft, heeft 'm aan die betrekking geholpen. Vrije woning krijgt ie ook. Julie. Hij wil ook niet meer naar den draaimolen terug. Als ik 'm vraag waarom niet, geeft ie me geen antwoord. De vorige week Maandag heeft ie me geslagen. 50 Liliom Marie. Heb je 'm dan niet teruggeslagen ? Julie. Nee. Marie. Laat 'm loopen. Julie. Dat doe ik niet. Marie. Ik zeg je Julie, laat 'm loopen. (Pauze.) Vrouw Hollunder (brengt mopperend een ketel water uit de kamer). Gokken, dat kan ie. Bakkeleien kan ie ook en de arme dienstmeisjes de laatste paar centen afnemen. En de politie houdt bij zulke laagheden de hand maar voor h'r oogen De houtdraaier is er ook weer geweest. Julie. Is dat het water voor de soep? Vrouw Hollunder. Ik zeg, de houtdraaier was er, zeg ik. Een mooie, bruine man, met veel haar, een knappe weduwnaar. Twee kindertjes heeft ie.... en geld, en een goed loopend zaakje. Julie (tot Marie). Het is drie gulden 66, niet 46. Marie. Ja, zoo had ik 't ook uitgerekend : 66. Vrouw Hollunder. Hij wil je hier vandaan halen en met je trouwen. Nou is ie Liliom 51 toch al vijf keer hier geweest. Twee kindertjes heeft ie. Julie. Doe maar geen moeite, tante Hollunder, ik zal zelf wel even 't water gaan halen. Vrouw Hollunder. Buiten wacht ie. Julie. Ik heb 'm niet noodig. Vrouw Hollunder. Hij komt toch weer terug.... Als de andere maar weer 's ondeugend is en er op los slaat (bij 't weggaan steeds mopperend). Bakkeleien, dat kan ie. Het arme, kleine vrouwtje op h'r kop slaan, dat kan ie ook. De oogen most ie zich uit zijn kop schamen. En de politie die laat zulke laagheden maar toe .... (Steeds mopperend af.) Marie. Wil die houtdraaier met je trouwen? Julie. Ja. Marie. Waarom doe je 't dan niet? Julie. Nou, zoo maar Marie. Die andere rammelt je immers af, slaat je bijna je hersens in. Zeker omdat ie Liliom heet? Het is een groote, gemeene deugniet. Julie. Die moeten er ook zijn. 52 Liliom Marie. Weet je nog wel, toen jullie naast elkaar op de bank zaten.... toen was ie toch nog al kalm. Julie. Ja, toen was ie kalm. Marie. En later is ie woest geworden? Julie. Later is ie woest geworden. En dat is ie nou heel dikwijls. Maar toen.... toen op de bank, toen was ie kalm.... Af en toe is ie ook nu nog kalm, heel kalm.... 's middags, als ie het orgel van den draai' molen hoort, dan wordt het hem zoo vreemd te moede.... en dan is ie kalm. Marie. Zegt ie dan wat ? Julie. Nee, dan zegt ie niks. Dan wordt ie heel stil. Hij heeft van die vreeselijke, groote oogen en daarmee staart ie dan voor zich uit. Zoo! Marie. Jou in je oogen? Julie. Nee, ik geloof eerder d'r naast.... Hij vindt 't vervelend dat ie geen werk heeft. Daarom heeft ie me Maandag geslagen. Marie. Omdat ie geen werk heeft, die vuilak, die .... Hij werkt niet.... en daarom slaat ie je? julie. Omdat 'm dat pijn doet.... Liliom 53 Marie. Heeft ie jou geen pijn gedaan ? julie. Nee. (Pauze.) Vr ouw Muskat (komt drukdoend binnen). Goeien dag! Is Liliom thuis? Julie. Nee. Vrouw Muskat. Is ie uitgegaan? Julie. Nog niet thuisgekomen. Vrouw Muskat. Dan zal ik wel even hier op 'm wachten. (Gaat zitten.) Marie. Mensch, hoe durf je eigenlijk nog hier te komen? Vrouw Muskat. Zeg 's, ben jij soms de vrouw des huizes? Neem je maar in acht, of ik zal je 'n slag op je bek geven! Marie. Hoe heb jij 't lef om nog naar Julie toe te komen? Vrouw Muskat (tot Julie). Geef jij maar gerust geen antwoord, kindlief. Jij weet anders wel, waarom ik hier kom. Dien deugniet, dien nietsnut, dien wil ik weer te eten geven. Marie. Hij heeft jouw eten goddank niet noodig! Vrouw Muskat (tot Julie). Jij moet je d'r maar niet mee bemoeien. Grootere 54 Liliom stommeling dan die stommeling heb ik van m'n leven nog nooit gezien. Marie. Daag! Julie. Daag! Marie (op den drempel terugroepend). Zes en zestig! Julie. Ja, zes en zestig! Marie. Daag! (Af.) Julie (wil naar haar kamer). Vrouw Muskat. Een kroon heeft ie iederen dag bij me verdiend. Zondags een gulden en van het publiek bier en sigaren. Julie (blijft op den drempel staan en geeft geen antwoord). Vrouw Muskat. Maarliever krepeertie van den honger, voordat ie me om vergiffenis komt vragen. Nou, 't kan me eigenlijk ook niks bommen. Ik neem hem ook zoo weer terug! Julie (antwoordt niet). Vrouw Muskat. Het is waar, ze vragen allemaal naar 'm .... Nou ja, ik mot ook een beetje aan mijn zaak denken. Voor mijn part krepeerde ie van den honger. Ik zou 'm niet naloopen, als 't niet voor mijn zaak was. (Liliom komt met Ficsur op. Pauze.) Liiiom 55 Julie. Vrouw Muskat is er. Liliom. Dat zie ik. Julie. Dan kun je toch wel eventjes goeien dag zeggen. Liliom. Waarom? Wat wil je toch van me? Julie. Ik wil heelemaal niks van je. Liliom. Hou dan je bek dicht! Anders begin je toch weer direct met dat vervelende geklets, dat ik vannacht gezwabberd heb en dat ik niks verdien en dat we niet te vreten hebben. Julie. Ik zeg toch niks. Liliom. Nee, maar ik zie aan je neus, dat je wat zeggen wil Opgedonderd, of je kunt er weer eentje krijgen. (Hij gaat kwaad naar haar toe. Allen zijn bang voor hem en gaan op zij als hij voorbijkomt.) Ficsur (loopt heen en weer alsof hij iets op den grond zocht). Vrouw Muskat (plotseling Ficsur aanbuffelend). Jij sleept hem telkens mee naar de kroeg om te gokken! Ik zal je door de politie laten inpikken! 56 Liliom Ficsur. Daar ben jij veel te ordinair voor! (Hij gaat door de fond weg en loopt buiten heen en weer. Pauze.) julie! Vrouw Muskat is er. Liliom. Als ze iets van me hebben wil, kan ze haar mond toch wel open doen. Vrouw Muskat. Waarom ga je toch met dien Ficsur om? Die neemt je nog eens mee als ie gaat gappen. Liliom. Ik kan omgaan met wien ik wil! Dat raakt je niet. Wat wil je eigenlijk van me? Vrouw Muskat. Dat weet je wel! Liliom. Nee, dat weet ik niet. Vrouw Muskat. Denk je soms, dat ik bij jou op visite kom? Liliom. Mot je soms nog centen van me hebben? Vrouw Muskat. ja, ook dat. Maar daar kom ik niet voor. Er is bij jou nog al veel te halenI Zeker omdat je zooveel verdient? je weet anders bliksems goed waarom ik bij je kom! Liliom. je hebt nou toch Hollinger als bonisseur, hè ? Liliom 57 Vrouw Muskat. Ja, dien heb ik. Liliom. Nou, die doet 't toch net zoo goed als ik. Vrouw Muskat. Snij maar niet op! Die kan 't zeker zoo goed als jij. Ik denk er trouwens niet an, om 'm weg te doen. Maar eentje alleen kan 't niet meer af. Er is nou werk voor twee. Liliom. je hebt er altijd maar één gehad. Ik kon 't werk gemakkelijk alleen af. Vrouw Muskat. Ik zou Hollinger d'r uit kunnen smijten, hè! Liliom. Waarom zou je 'm d'r uitsmijten, als ie zoo flink is? Vrouw Muskat (schouderophalend), ja, dat is ie zeker. (Ze heeft tot nu toe niet naar Liliom gekeken.) Liliom (tot Julie). Vraag jij even aan tante een kop koffie. (Julie af.) Dus eigenlijk is ie toch niet zoo flink, hè? Vrouw Muskat (keert zich nu naar hem toe en kijkt hem aan). Waarom slaap je tegenwoordig 's nachts niet ? je ziet er uit, dat je er bang van zou worden. Liliom. Nou .... die Hollinger is werkelijk zoo'n flinke kerel, hè? 58 Liliom Vrouw Muskat. Doe toch die lok van je voorhoofd weg! Liliom. Blijf van mijn haar af. ,Dat gaat je niks an. Vrouw Muskat. God, ik blijf er al af. Hou je kalm, man! Als ik je zei, dat je die lok tot in je oogen most laten hangen, dan dee je r natuurlijk weg. Je hebt 'r geslagen, hè, hoor ik, die .... die .... Liliom. Dat gaat je geen bal an! Vrouw Muskat. Een fijne meneer ben je. Zoo'n arm schaap, zoo'n mager klein ding te slaan! Als je genoeg van 'r hebt, laat 'r dan loopen! Maar zoo'n zwak schepsel sla je niet. Liliom. Ik zou *r moeten laten schieten ? ja, dan zou je lachen. Vrouw Muskat. God, God, wat maak je weer 'n drukte (verlegen). Maar 't komt me waarachtig toe, dat je me zoo behandelt. Heb ik 't noodig, jou na te loopen ? Och Goeie God I Je mot al heel wat opvreten, als je je zaak niet ten gronde wil richten. Kon ik dien draaimolen maar verkoopen, dan zou je me waarachtig niethebben teruggezien. Als je nou verstandig bent, .kom dan weer bij me terug. Ik betaal je goed. Liliom 59 Liliom. Zonder mij is 't toch ook stampvol? Vrouw Muskat. Ja, vol is 't wel, maar t is toch nooit je ware, zie je! Liliom. O, dan geef je toch eindelijk toe, dat je me mist, he ? Vrouw Muskat. Och nee, ik mis je heelemaal niet. Maar die gekke dienstmeiden, maak jij 't hoofd op hol. .. Die vragen maar aldoor naar je ... Als je verstandig bent, kom dan terug. Liliom. En ik mot haar dan in den steek laten, die ? .... Vrouw Muskat. Je slaat'r immers toch. Liliom. Onzin! Wat is dat nou voor een vuil geklets, dat ik 'r sla? Ik heb 'r een opstopper gegeven, dat is alles En dadelijk kletst de heele stad daarover. Dat noem ik nog geen slaan. Vrouw Muskat. Goed, goed, goed! Ik heb niks gezegd. Ik bemoei me daar liever niet mee. Liliom. Ouwe wijven-gesmoes! Vrouw Muskat. Ik begrijp trouwens niet, wat je aan zoo'n ding hebt? Twee 60 Liliom maanden ben je nou al bij 'r.... je bent er misschien al beu van.... en bij mij heb je je draaimolen.... en zijn je kermis-tenten.... en geld .... Dat jij nou zoo dom bent, dat mooie goeie leven weg te gooien.... (ze kijkt hem aan). Waar ben je nou weer den heelen nacht geweest, dat je er zoo miserabel uitziet? Liliom. Dat raakt je niet. Vrouw Muskat. Vroeger heb je er .nooit zoo uitgezien, je wordt waarachtig mager. (Pauze). Zeg, ik heb een nieuw orgel aangeschaft. Liliom. (zachtjes) Ja, dat weet ik. Vrouw Muskat. Hoezoo? Liliom. Ik kan 'm hier hooren spelen. Vrouw Muskat. Mooi hè? Liliom. Heel mooi. Zoo mooi.... zoo mooi schettert ie. Vrouw Muskat. Ja En de molen draait bij dat orgeltje, dat het eene lieve lust is. Die twee paarden, heb ik ook verpatst, je weet wel, die twee waar de ooren van afgebroken waren. Liliom. Wat heb je daar nou voor in de plaats gekregen? Liliom 61 Vrouw Muskat. Wat denk je? Liliom. Zebra's? Vrouw Muskat. Nee, automobielenI Liliom. Automobielen ? Vrouw Muskat. Ja. Met van die groote toeters. Ik heb de eersten. Lichtrood gelakt. Ze willen d'r allemaal inzitten, omdat ze van die toeters hebben. Dat is de laatste mode. Liliom. Automobielen Vrouw Muskat. Ja. En als je nou verstandig bent, kom je weer bij mij terug. Waarom zou je je hier kapot ergeren? Daar bij mij is je kunst en daar deug je voor. Een kermisklant ben je maar geen fatsoenlijk mensch. Liliom. Ik moet 'r dus in den steek laten ? Die kleine .... Vrouw M u's kat. Nou, wat zou dat! Die gaat wel weer uitdienen, jij hoort bij de artisten thuis op de kermis. Daar deug jij voor, bier, sigaren, iederen dag een kroon en 's Zondags een gulden. Ik heb je toch ook een horloge gekocht? Liliom. Nee, dat is niet zoo eentje. Die gaat niet meer uitdienen.... 62 Liliom Vrouw Muskat. Och, heb maar geen angst. Ze zal waarachtig geen luciferskoppen slikken. Och lieve Jezus, als ze allemaal luciferskoppen zouden vreten, die iets (toepasselijke handbeweging.) Liliom. (Nadat hij haar een poosje aangekeken heeft, met levendige voldoening). Hollinger kunnen ze toch maar niet uitstaan, hè? Vrouw Muskat. Zeg, dat weet je toch wel, niksnut. Waarom vraag je 't dan nog? Liliom. Nou.... Vrouw Muskat. Zeg, lollig is 't bij ons! Dat goeie, mooie, gemakkelijke leventje en allemaal heerlijke, knappe, frissche meiden en sigaren en muziek.... en dat mooie, goede makkelijke leventje, en den ring van mijn dooien man krijg je ook.... Toe, wil je nou nog niet? Liliom. Nee, dat is niet zoo eentje. Nee, die gaat niet meer in betrekking. Nou.... Nou.... kan me eigenlijk ook niks bommen, als ik.... Ik kan toch immers bij r blijven. We kunnen kalmpjes samen leven, al ben ik ook weer kermisreiziger.... Vrouw Muskat. Oh weel Liliom 63 Liliom. Wat is er? Vrouw Muskat. De meiden zullen je allemaal uitlachen, als je je paar centen naar je vrouw mot brengen .... Heb je wel 's gehoord, dat een getrouwd man.... Als dat de menschen hooren, lachen ze zich een aap.... Liliom. Ik weet wel, wat jij wil. Vrouw Muskat. (haar blik naar den grond gericht). Opsnijden, ja dat kun je. Liliom. Je geeft me ook den ring van je man? Vrouw Muskat. (Hem de haren van z'n voorhoofd wegstrelend). Ja! Liliom. Het gaat me hier heelemaal niet naar m'n zin. Vrouw Muskat (als boven). Niemand zorgt ook voor je. (Pauze). Julie (brengt de koffie binnen). Vrouw Muskat (neemt snel haar hand van Liliom's voorhoofd weg.) (Pauze.) Liliom. Mot je wat? Julie. Nee. (Pauze. Ze gaat weer langzaam weg). 64 Liliom Vrouw Muskat. Die ouwe vrouw daar, zei, dat er een houtdraaier hier is geweest, een weduwnaar. Liliom. ]a, dat weet ik. Julie. (weer binnenkomend). Liliom voor dat ik 't soms vergeet, ik mot je wat zeggen .... Liliom. Goed. Julie. Ik wou je n.1. zeggen.... eigenlijk, heb ik 't gisteren al.... Liliom. Nou goed, vooruit maarl Julie. Nee, even onder vier oogen. Kom eventjes mee.... dan zal ik 't je zeggen. Liliom. Ik heb nou iets te doen.... Dat zie je toch. Julie. Het duurt maar een oogenblikje. Liliom. Zanik niet langer 1 óf.... julie. Als ik je nou toch zeg, dat 't maar een oogenblikje.... Liliom. Wil je nou wel eens gauw inrukken ? julie (heftig). Neel Liliom (verbaasd). Hè? julie. Nee! Liliom 65 Vrouw Muskat (opstaand). Nou, begin nou maar weer niet. Ik ga eventjes naar vrouw Hollunder en kom dan strakjes je antwoord halen. (Links af). Julie. Voor mijn part sla je me weer. Kijk me maar niet zoo an. Ik ben niet bang voor je, voor niemand op de heele wereld ben ik bang. Ik heb je gezegd, dat ik je iets moest vertellen. Liliom. Vooruit dan, vlug! Julie. Dat gaat niet zoo vlug. Waarom drink je je koffie niet uit? Liliom. Is dat soms alles wat je me te vertellen hebt? Julie. Nee, als je drinkt,zal ik 't je zeggen. Liliom (drinkt). Nou? Julie. Gisteren had ik immers zoo'n pijn in mijn hoofd en toen vroeg je me.... Liliom. ja. Julie. Nou, dat is 't... . Liliom. Ben je dan ziek? Julie. Nee. Maar omdat je me toen vroeg, waarom ik zoo'n hoofdpijn had. En toen zei jij immers ook, dat ik zoo heel anders gemutst was. 66 Liliom Liliom. )a, dat heb ik gezegdI Is er soms iets met dien houtdraaier? Julie. Ik heb.... Och wat? De houtdraaier ? Nee, heel wat anders is 't.... Ik durf 't haast niet te zeggen. Maar je moet "t toch weten .... Ik heb .... het verwondert me trouwens heelemaal niet.... want het moest toch zoo komen.... Liliom (de kop koffie op tafel neerzettend). Wat dan? Julie. Nou, als man en vrouw samenleven .... Liliom. Ja. julie. Ik krijg een kind. (Ze loopt vlug weg. Pauze.) Ficsur (kijkt door het venster naar binnen). Liliom. Ficsur 11 Ficsur (komt op). Liliom. Zeg, Ficsur.... Julie krijgt een kind.... Ficsur. Nou en ?.... Liliom. Nou en verder niks. (Dan plotseling.) Smeer 'ml Ficsur (af, kleine pauze). Vrouw Muskat (van links binnen komend). Is ze weg? Liliom 67 Liliom. Ja. Vrouw Muskat (haalt haar beurs te voorschijn). Ik zal je maar vast tien kronen voorschot geven. Liliom. Ja.... Vrouw Muskat. Waarom neem je het geld niet an? Liliom. Ga jij maar naar je draaimolen, hoor I Vrouw Muskat. Wat is er nou weer? Liliom. Ga maar naar huis! (Hij gaat weer aan tafel zitten.)Laat me koffiedrinken! Zie je dan niet, dat ik wil koffiedrinken? Vrouw Muskat. Je bent gek. Liliom. Wil je nou eens gauw maken dat je wegkomt! (Keert zich dreigend naar haar toe.) Vrouw Muskat (het geld weer in haar beurs doende). In heel je leven zie jij vrouw Muskat nooit terug. Liliom. Daar ligt me nog ai veel an gelegen I Vrouw Muskat. Adieu! Liliom. Adieu! (Vrouw Muskat af. Schreeuwt weer naar buiten.) Ficsur I 68 Liliom Ficsur (komt op). Liliom. Zeg.... Hoe zit eigenlijk dat zaakje in elkaar? We kunnen makkelijk an geld komen zei je .... ? Ficsur. Ja zeker. Liliom. Hoeveel ? Ficsur. Nou, niet zoo heel weinig .... Met zoo'n ouwen geraffineerden kerel als^ ik, kun je gerust meedoen. Vrouw Hollunder (komt op), 'sMorgens koffie, 's middags soep, 's avonds weer koffie .... en brandhout.... alles moet i k maar geven. Geef me die kom terug.... (Langzamerhand begint het kermisleven. Het wordt middag. De orgels klinken uit de verte.) Liliom. Kalm an, tante Hollunder! Kalm an! (Van hier af tot aan het slot van het tafereel kan men duidelijk merken, dat Liliom door de tonen van het orgel steeds zenuwachtiger wordt.) Vrouw Hollunder (tot Ficsur). Maak dat je wegkomt, niksnut! Anders zal ik m'n zoon eens eventjes roepen. Ficsur. Meneer je zoon is me veel te ordinair. (Sluipt weg,) Liliom. Vrouw Hollunder? Liliom 69 Vrouw Hollunder. Wat is er? Liliom. Toen jij je zoon ter wereld gebracht hebt, hè... . toen jij je zoon ter wereld gebracht hebt, hè? Vrouw Hollunder. Nou? Liliom. Niks. Vrouw Hollunder (terwijl ze weggaat, mopperend). Slaap liever je roes uit, vuile boef. Den heelen nacht doorzuipen en kaart spelen, dat kan ie.... en bij arme, fatsoenlijke menschen klaploopen, dat kan ie ook. (Door de fond af.) Liliom (schreeuwt weer naar buiten). Ficsur 11 Ficsur (weer binnensluipend). Ja .., Julie krijgt een kind. Ja, dat weet ik nou al. Liliom. Zeg hoe denk jij d'rover. .. je weet wel ... bij dien kassier van de leerfabriek .. . daar zit wel wat, hè... ? Ficsur. Ja, daar valt wel iets te verdienen ... maar . .. (heel dicht bij hem komend) dat gaat alleen met z'n tweeën. Snap je? Liliom. ja. (Hij denkt na, nerveus) Smeer 'm nou, Ficsur! Kom strakjes... ja, kom strakjes even terug! Liliom 71 TWEEDE BEDRIJF. DERDE TAFEREEL. Hetzelfde tooneel. Liliom en Ficsur zitten naast elkaar aan tafel. Julie is op den achtergrond met een en ander bezig. Ficsur leert Liliom een liedje. Ficsur. Let nou goed op! Nou komt het derde coupletje: Pas op, pas op, jij Vagebond, De p'litie heeft de pik op je, Die vangt je, als de wolf 'n hond En Resi weent zoo jammerlijk.... Pas op, daar komt de p'litie, p'litie, p'litie! Liliom: Pas op! Pas op! jij Vagebond, De p'litie heeft de .... Ficsur en Liliom (samen): .... pik op je, Die vangt je, als de wolf 'n hond En Resi weent zoo jammerlijk. 78 Li liom De Zoon (tot den agent). Eventjes stil, als U belieft ? Een, twee, drie! (Neemt met vluggen greep de bedekking van de lens. Na eene korte pauze, plaatst hij de bedekking er weer voor.) Merci, klaar! Vrouw Hollunder. Over vijf minuten kunt U het portret al komen halen. Agent. Mooi zoo. Dan kom ik over vijf minuten wel eventjes terug. Wat kost *t? De Zoon (met overdreven beleefdheid). Meneer de inspecteur hoeft niet vooruitte betalen. (De agent salueert minzaam en vriendelijk en gaat af.) (Vrouw Hollunder brengt de platen naar de donkere kamer. De zoon volgt haar, nadat hij het toestel weer in den hoek heeft geschoven.) Vrouw Hollunder (terwijl ze Ficsur en Liliom voorbijgaat mopperend). Den heelen dag hokken ze hier bij elkaar en maken 't atelier smerig. Waarom gaan jullie niet de straat op? Gaat het jullie soms zoo buitengewoon goed, dat jullie zoo'n lol hebben? (Plotseling Ficsur toesnauwend,) Kreeg je geen angst, toen je die smeris zag? Ficsur (verachtelijk). Smeer 'm! Of ik vernietig je! Liliom 79 Liliom. Zeg... ze mogen die Hollinger nog al graag in den draaimolen, hè ? Ficsur. Nou en of! Liliom. Heb je haar ook gezien 7 Ficsur. Ja. Ze friseert Hollinger. Liliom. Kamt ze hem? Ficsur. Ze wascht 'm zelfs. Liliom. Laat ze 'm maar wasschen. Ficsur (duwt hem naar de deur van de tent.) Ga nou! Liliom. Waar naar toe? Ficsur. Het mes halen. Liliom. Wat voor mes? Ficsur. Het broodmes. Een zakmes heb ik zelf wel. Maar als ie soms bakeleien wil, dan komt 't groote mes aan de beurt. Liliom. Waarom ? Als ie brutaal wordt, geef ik 'm een slag op z'n test, zóó, dat ie voor eeuwig scheel kijkt. Ficsur. ja, maar je mot toch nog iets anders bij je hebben. Met één steek kun je 'm z'n nek niet afsnijden. Liliom. Motten we 'm dan z'n nek afsnijden? 80 Liliom Ficsur. Motten niet. Alleen maar als ie *t zelf wil. (Pauze.) Ja, ja, op 'n boot varen, hè, dat vin-je wel prettig. En die industrie in Amerika vin-je ook wel kedin. Maar werken, hola, daar heb je 'n broertje an dood, is niet ? Liliom. Zeg, Julie merkt 't, als ik het broodmes gap. Ficsur. Dan mot je 't zoo gappen, dat ze 't niet merkt. Liliom (loopt schoorvoetend naar de tent). De Ofensche agent (komt weer op, tikt op het ruitje van de donkere kamer en zegt pedant): De agent! Vrouw Hollunder (naar buitenkomend). Dadelijk, een oogenblikje als U belieft. (Gaat weer naar binnen. Na nog eventjes geaarzeld te hebben, gaat Liliom met vasten tred vrouw Hollunder achterna. De agent meet Ficsur met spottenden blik. Ficsur staat op, maakt twee a drie passen voor den agent en beantwoordt diens blikken met hoonende onverschilligheid, dan keert hij hem plotseling z'n rug toe en blijft in die houding een poosje staan, keert zich dan weer om, wijst met z'n vinger naar den agent en spreekt tegen hem op een manier zoo- Liliom 81 als men met kinderen pleegt gekheid te maken.) Christianastraat, hoek Rettiggas!? Agent (zelfbewust). Hoe weet u dat? Ficsur. In die buurt oefen ik m'n beroep uit. Agent. Wat doet u dan voor uw vak? Ficsur. Professeur de danse! Agent (kijkt hem met groote oogen aan, op 'n manier, alsof hij zeggen wilde : ik merk heel goed, dat je me voor 't lapje houdt, dan draait hij verontwaardigd en verwaand aan zijn snor). De zoon (komt uit het verfrek en geeft den agent het portret). Als U belieft. (De agent bekijkt even het portret, betaalt en gaat weg. Blijft nog even staan en neemt Ficsur scherp op. Intusschen is Liliom weer uit de tent gekomen en knoopt z'n jas dicht.) Ficsur (draait zich om en ziet Liliom). Wat sta je daar nou te suffen? Liliom. Ik sta niet te suffen. Ficsur. Wat doe je dan? Liliom. Ik denk na. Ficsur (vlak bij hem komend). Nou vertel me nou 's, wat zul je 'm 't eerste vragen ? 82 Liliom Liliom (beklemd). Ik zal zeggen: Goeien avond, meneer, hoe laat is 't.... ? Als ie me dan antwoord geeft, wat mot ik dan zeggen? Ficsur. Hij zal je geen antwoord geven. Liliom. Zou je denken? Ficsur. Natuurlijk niet. (Hij voelt onder de jas van Liliom naar het mes.) Waar zit 't toch? V/aar heb je 't verborgen. Liliom (zonder de minste beweging). Aan den linker kant. Ficsur. Mooi zoo. Aha, vlak bij 't haft (voelt 't). Ja-ja, hier is 't.... hier .... nog langer.... nog al langer.... en eindelijk hier de spits.... (de spits van het mes betastend). Hier zit 't oog. Daar kijkt 't mee. Julie (komt weer op, loopt langzaam over. Ze kijkt beide mannen dezen keer met opvallenden angst aan. Ze blijft zelfs een poosje staan). Ficsur (stoot Liliom waarschuwend aan). Vooruit, zing nou, zing noul Liliom (met bevende stem). Pas op 1 Daar komt de p'litie, p'litie, p'litie !! 1 Ficsur (vroolijk luid, met zijn geheele Liliom 83 lichaam de maat aangevend, zooals een dirigent die met het tempo niet tevreden is ). Zeg 's vagebond, wat doe jij in 't jagerstraatje ? Liliom — Wat doe jij in 't jagerstraatje? Julie (gaat d oor de achterste deur weer weg. Liliom kijkt haar schuw na. Als ze verdwenen is, wendt hij zich weer vlug tot Ficsur). Lil iom. 'sNachts.... Als ik droom.... als zijn geest soms terugkomt wat mot ik dan doen? Ficsur. Zijn geest komt niet terug. Liliom. Nee? Ficsur. Nee. Liliom. En dan .... later .... ? Ficsur (ongeduldig). Och wat nou weer? Liliom In de andere wereld voor God Wat mot ik dan wel zeggen? Ficsur. Oh, voor Hem verschijnen wij soort lui toch nooit. Liliom. Waarom niet? Ficsur. Ben jij al eens voor den hoofdcommissaris van politie moeten verschijnen? 84 Liliom Liliom. Nee. Ficsur. Wij soort lui verschijnen hoogstens voor een inspecteurtje en als t iets heel, heel buitengewoon is, voor den hoofdinspecteur. Liliom. Is 't in de andere wereld net zoo? Ficsur. Net zoo. Ook een politiecommissariaat, maar in een hooger gelegen gemeente. Liliom. Een Commissariaat ? Ficsur. Voor de groote lui het hemelrijk. Voor 't vuile bedelvolk .. . maar een politiecommissariaat. Voor rijke lui mooie muziek met engeltjes. Voor ons... Liliom. Voor ons? Ficsur. Voor ons, jongelief, alleen gerechtigheid. In de andere wereld bestaat alleen gerechtigheid. Niet anders dan gerechtigheid. En waar gerechtigheid is, daar moet natuurlijk ook een commissaris van politie zijn. En waar een commissaris van politie is, daar hebben wij soort lui .... Liliom (hem in de rede vallend). Goeien avond meneer! Hoe laat is 't? (Legtz'n hand op z'n hart.) Liliom 85 Ficsur. Waarom leg jij je hand zoo angstig op die plaats? Liliom. M'n hart bonst onder 't mes. Ficsur. Stop 't dan aan den anderen kant. (Kijkt naar den hemel.) Het wordt langzamerhand tijd ... We motten gaan .. . Liliom. 't Is nog te vroeg. Ficsur. Kom maar. (Zij willen gaan, plotseling verschijnt julie van buiten en verspert den weg.) Julie. Waar wil je naar toe? Liliom. Je hebt gezegd, dat je in geen twee weken een woord tegen me zou spreken. Waarom doe je 't nou toch? Julie. Waar wil je naar toe, met dien deugniet daar? Liliom. Waar naar toe ? Naar... eh ... julie. Blijf thuis. Liliom. Nee. julie. Blijf thuis. We krijgen regen en je zult nat worden. Ficsur. We krijgen geen regen. julie. Wat weet jij daarvan? 86 Liliom Ficsur. Ze sturen mij voor dien tijd altijd een berichtje. julie. Toe blijf thuis. Vanavond komt de houtdraaier en ik heb hem al gevraagd, of ie je werk wil geven. Liliom. Ik kan immers niet... draaien. julie (steeds angstiger, maar ze wil dat niet laten merken). Blijf thuis Liliom? Marie met haar jongen komen ook. Ze wil ons aan haar bruidegom voorstellen. Liliom. Ik ken al meer dan genoeg bruidegoms. julie. Toe! Blijf thuis I Marie brengt geld voor me mee, en ik zal je alles, alles geven. Liliom (naar de deur gaande). Ik ga ... wandelen... met Ficsur. We komen direct weer terug. julie (ze moet huilen, maar dwingt zich tot glimlachen). Kom nou, toe Liliom, blijf thuis, ik zal je een glas bier halen of wijn. Wat je maar wilt. Ficsur. Komt er soms nog iets van? julie. Ik denk er heelemaal niet meer aan, dat je me geslagen hebt. Liliom (brutaal, maar die brutaliteit Liliom 91 Marie. Dan koopen we een mooi huisje, buiten. Wolf. Als men maar goed oppast en altijd eerlijk blijft. Ja, het groote stadsleven zal ons dan buiten wel afvallen, maar als de lieve, goeie God ons kindertjes wil geven... voor de kindertjes is 't toch veel beter... (Kleine pauze.) Marie. Een knappe vent, m'n Wolf, niet ? julie. ja. Marie. En een goeie kerel ook, m'n Wolfje. Julie. Ja. Marie. Maar hij is ... . een joodje. Julie. Och God, daar wen je ten slotte ook an, je went an alles! Marie. Je feliciteert ons niet eens? Julie. Toch wel. (Ze omhelst Marie.) Marie. En geef je Wolf geen zoen? Julie. Ja ook. (Ze omhelst Wolf en blijft, het hoofd op z'n schouder geleund, een oogenblikje beweegloos in die houding staan.) Wolf. Waaromschrei je kindlief? (Hij kijkt over Julie's schouder, vragend naar Marie.) 92 Liliom Marie. Omdat ze 'n te goed hart heeft! (Ze wordt ook sentimenteel.) Wolf (bewogen). We danken je wel voor je hartelijke deelname. (Ook hij kan zich niet beheerschen en begint te huilen. Kleine pauze. Vrouw Hollunder komt met haar zoon naar buiten. De zoon loopt regelrecht naar het toestel toe.) Vrouw Hollunder. AlsU'tgoed vindt, zullen we maar direct beginnen, anders wordt 't te donker. (Ze brengt het paar naar de rechter kant, voor den photografischen achterwand, waar beiden zich direct in postuur stellen en het zoogenaamde „vriendelijke gezicht" zetten.) Heelemaal? Marie. ja, wij met z'n twee, heelemaal. Vrouw Hollunder. Bruid en Bruigom? Marie. ja. (Vrouw Hollunder en haar zoon dreunen tegelijkertijd de gebruikelijke zinnetjes op). Eerst kijkt de dame naar den meneer,de laatste kijkt naar het toestel! (De oude vrouw regelt nog een en ander bij het paartje.) Nou een oogenblikje stil, als U blieft. De Zoon (is intusschen onder het Liliom 93 insteldoek gekropen en roept dan): Zoo 11 Zoo is 't goed. Prachtig! Marie (beweegloos, maar gelukkig, probeert te spreken, zonder daarbij haar gezicht te willen vertrekken), julie, kind, wat zeg jij er van? julie. Heel goed zoo!! De zoon. Een oogenblikje stil, heel stil, als U belieft. Het is al wat te donker geworden, daarom moet 't nu iets langer duren. Ik tel tot drie en dan heel, heel rustig, als U belieft. (Hij brengt de hand aan de bedekking der lens, op dreigenden toon): Een.... twee.... drie. (Neemt de bedekking weg. Groote stilte. Na het commando „een" klinkt heel uit de verte, heel zachtjes, het refrein van het liedje, dat Ficsur en Liliom even van te voren gezongen hebben. Het gezang duurt ook nog na het commando „drie" voort, tot het scherm valt. Na het „drie" blijven allen beweegloos staan, julie zakt langzaam met het hoofd op de tafel neer. Het gezang sterft langzaam weg.) Doek. Liliom 99 Liliom (telt met z'n hand in z'n broekzak). Elf. Ficsur. (Gaat schrijelings op de dwarsliggers zitten en kijkt naar den linker kant. Nikkel? Liliom. Nee, koper. (Ook hij neemt schrijelings op de dwarsliggers plaats, tegenover Ficsur.) Ficsur. Elf hè? Liliom. Vooruit — inzetten! Ficsur (legt 't geld op de dwarsliggers, geeft hem eene kaart en neemt er zelf ook een). We spelen een en twintig? Liliom (bekijkt zijne kaarten). Ik heb n mooie, hoor! Wees maar voorzichtig, ik neem de heele bank. Ficsur. Heb je soms een aas? (Hij geeft hem eene tweede kaart.) Liliom, Nog een! (Krijgt weer een kaart.) Nog eentje! 1! (Krijgt nog een kaart.) Kapot 11! (Hij werpt de kaarten neer.) Ficsur (neemt het geld op). Liliom. Wat nou ? Ficsur. Nou gaat 't niet verder. Je hebt immers geen geld meer. 100 Liliom Liliom. Nee. Ficsur. Nou dan gaat 't niet verder.... of als je soms wil.... Liliom. Wat? Ficsur. Op je woord van eer. Liliom. Poffen? Ficsur. Nee.... maar.... ik zal 't er dan wel van aftrekken.... Liliom. Waar van aftrekken? Ficsur. Nou van ons geld. Als jij mocht winnen, dan trek jij 't er van af. Liliom (kijkt angstig om en loert of de kassier nog niet komt, zenuwachtig). Goed I Hoeveel staat er in? Ficsur. Hij heeft zestienduizend kronen bij zich. Daarvan krijg jij er acht en acht zijn er voor mij. Dus achtduizend staan er in. Liliom. Goed. Ficsur. Die 't grootste geluk heeft, zal ook 't grootste deel hebben. (Hij deelt uit.) Liliom. Vooruit dan maar! Ik zet twaalf honderd. Het dubbele of niks! (Hij krijgt een kaart. Is erg zenuwachtig.) Nog eentje! (Krijgt weer een kaart.) Nog eentje! (Smijt de kaarten op den grond.) 106 Liliom Zoo iets heb ik in m'n heeie leven nog nooit gezien. Kun je je grooter pech voorstellen? Juist vandaag moest ik toevallig m'n browning bij me steken. En als ik 'm nou 's niet bij me had gestoken?.... Vier van zulke kerels krijgen de ouden Linzmann d'r toch niet onder. Maar dat is nog niet alles. Hebben jullie dan heelemaal niet gemerkt, ezelskoppen, van welken kant ik gekomen ben? Van de fabriek af? Niet waar? Toen ik er naar toeging, ja, toen had ik werkelijk een aardig sommetje bij me. Zestienduizend kroontjes. Maar nou geen rooie cent meer. (Naar den linkerkant roepend.) Hela, komen jullie toch wat vlugger, die kerel hier wordt lastig! (Ficsur maakt zich nu met een krachtigen ruk los en loopt vliegensvlug weg. Op datzelfde oogenblik keert Linzmann zich vlug met zijn revolver om en richt die op den vluchtenden Ficsur, van datzelfde oogenblik maakt Liliom gebruik om snel de trap op te stormen die naar den spoorwegdijk loopt. Na eventjes aarzelen ziet Linzmann, dat hij Liliom beter onder schot heeft en richt den revolverloop weer vlug op Liliom.) Linzmann (schreeuwend). Geen pas meer, of ik schiet je neer! (Hij roept weer Liliom 107 naar den linkerkant tot de politie.) Stijg nou toch 's eindelijk af! (Hij houdt nog steeds de revolver op Liliom gericht, die met het gezicht naar het publiek gekeerd op den spoorwegdijk staat. Aan den linker voet van den dijk verschijnt een agent eveneens met een revolver in zijn hand.) Ie Agent. Halt! Linzmann. Nou, m'n jongen, zeg nou maar 's, wat jij graag wou weten? Hoe laat 't is ? Zoo tien of twaalf.... jaartjes tuchthuisstraf. Liliom. jullie krijgen mij lekker toch niet! Linzmann (lacht sarcastisch). Liliom. (Staat nu drie a vier passen van den politieagent af, evenzoo ver van Linzmann. Z'n gelaat naar den hemel gekeerd, breekt hij in luid snikken uit en haalt het broodmes te voorschijn. Al snikkende roept hij met luide stem): julie Mijn kleine meid mijn arm schaap ..... jij ! (Plotseling keert hij zich om, stoot het mes in zijn borst, wankelt en rolt aan den anderen kant den dijk af. Groote pauze. Van den linkerkant snelt nu ook de tweede agent toe.) Linzmann. Wat is er gebeurd? 108 Liliom (le agent klimt den dijk op tot bij de trap, kijkt dan aan den anderen kant naar beneden en loopt dan de helling af, ongeveer op dezelfde plaats waar Liliom naar beneden rolde. Linzmann en de tweede agent klimmen nu ook op den dijk en kijken boven op den dijk staande naar beneden.) Linzmann. Heeft ie zich doorstoken? Stem van den eersten agent, ja en goed ook, hoor! Linzmann (zenuwachtig tot den tweeden agent). Ik ga gauw de reddingsbrigade opbellen. (Hij loopt vlug naar beneden en loopt naar links af.) Tweede agent. Loopt U liever eerst naar den kruijenier Eisler en telefoneer van daaruit naar de fabriek. Daar is toch ook een dokter. (Tot den anderen agent roepend.) Ik ga even de paarden vastbinden! (Komt naar beneden en gaat links af. Het tooneel blijft leeg. Pauze. Het is nu geheel donker geworden. Alleen de kleine roode signaal' lantaarn brandt.) Stem van den eersten agent. Zeg, Stephaan! Stem van den tweeden agent. Nou, wat is er? Liliom 109 Stem van den eersten agent. Za ik 't mes maar uit z'n borst trekken? Stem van den tweeden agent. Nee, liever niet, hij zou kunnen doodbloeden. (Pauze.) Stem van den eersten agent. Zeg, Stephaan! Stem van den tweeden agent. Wat is er? Stem van den eersten agent. Zeg, wat zijn er hier veel muggen, hè? Stem van den tweeden agent, ja, nog ai 1 Stem van den eersten agent. Heb je geen sigaren bij je? Stem van den tweeden agent. Nee. (Pauze.) Eerste agent (verschijnt op den dijk). Wat ik ook weer zeggen wou ? Waar hadden we 't daar juist over ? O ja .... over onze salarisregeling.... 't wordt nou nog slechter dan t al was.... We krijgen nou meer en hebben nog minder dan vroeger.... Kan eentje van ons dat den Minister nou niet s duidelijk maken ? Het heele jaar werk 110 Liliom je je kapot, krijgt grijze haren en krepeert stilletjes.... is niet? Tweede agent, ja, ja. Eerste agent, ja, ja. (Uit de verte klinkt het signaal van een spoorweghuisje.) Doek. VIJFDE TAFEREEL. Een half uur na den zelfmoord in de photografietent. Vrouw Hollunder, haar zoon, Marie en Wolf in een groepje staande, zijn druk in gesprek. Links, vier a vijf passen van het groepje verwijderd, staat julie alleen. De zoo n (is juist teruggekeerd en vertelt nu zenuwachtig de toedracht). Ze brengen 'm al. Twee werklui uit de leerfabriek hebben 'm op een draagbaar gehaald. Wolf. Is d'r al een dokter bij geweest? De zoon. Een agent heeft naar het Liliom 111 hoofdbureau van politie getelefoneerd. De polrtiedokter kan ieder oogenblik komen. Marie. Misschien halen ze 'm er nog wel boven op. De zoon. Hij heeft zich dwars door z'n borst gestoken. Maar hij ademt nog. Hij spreekt ook nog wel, maar heel zachtjes. Eerst heeft ie een tijdje buiten kennis gelegen, maar op de draagbaar is ie weer bijgekomen. Wolf. Ja, dat komt van het schommelen. Marie. Daar komen ze al met hem an. (Ze maken plaats. Twee werklieden brengen Liliom op een draagbaar (met 4 pooten en ongeveer zoo hoog als een bed). Ze zetten de baar aan den linkerkant neer, juist voor de canapé, zoodat het hoofdeinde links en het voeteneinde rechts is. Dan gaan de werklui bij het groepje aan de deur staan. Later af. Julie staat nu zóó, dat ze Liliom's gezicht goed zien kan.) Eerste agent (komt op). Bent U zijn vrouw ? julie. Ja. Eerste agent. De dokter uit de fabriek heeft het eerste verband gelegd en 112 Liliom gelast, dat we 'm niet naar het ziekenhuis mochten transporteeren, omdat ie dat niet zoolang zou kunnen uithouden. Hij heeft nu rust noodig. U moet dus wachten, tot de poiitiedokter d'r geweest is. (Zich tot het groepje wendend.) Niemand mag met 'm praten. Met rust laten. (Af. Het groepje maakt plaats. Pauze.) Wolf (de aanwezigen zachtjes wegduwend). Het beste is toch maar, dat we nou allemaal weggaan. Het zou maar hinderen. Marie (tot julie). julie, wat denk jij ervan? julie (kijkt haar aan en antwoordt niet). Marie. julie, kan ik je soms met iets helpen ? julie (antwoordt niet). Marie. We zitten buiten op de bank hoor, als je ons soms noodig mocht hebben. (Vrouw Hollunder en haar zoon, zijn dadelijk op 't eerste verzoek van den agent weggegaan. Nu gaan ook Marie en Wolf. julie gaat op den rand van de baar zitten en kijkt Liliom aan. Hij strekt de hand naar haar uit. Het tooneel is nog niet geheel duister. Men kan Liliom en Julie nog goed onderscheiden). Liliom 113 Liliom (richt zich met groote moeite op en spreek zachtjes, schertsend, later echter zeer aanmatigend-trotsch): Zeg meid .... ik.... ik mot je nog wat zeggen zooals in een café als je gegeten en gedronken hebt en dan afrekenen mot dan mot je immers alles opsommen, wat.... wat je zooal gebruikt hebt.... ik heb je geslagen.... niet uit woede, maar alleen, omdat ik niet kon toezien, dat je telkens griende nou, jij hebt den heelen dag gegriend om mij en nou ja ik heb immers nooit een vak geleerd.... wat zou ik nou in Godsnaam voor een huisbewaarder zijn geweest ik ga ook niet meer naar den draaimolen toe om met de meisjes te scharrelen,.... ik spuw d'r op, op allemaal !.... versta je ? Julie. ja. Liliom. Niks, niks heb je van me gehad, geen woning, zelfs geen stukkie brood .... Ik ben toch werkelijk een groot zwijn .... maar een huisbewaarder ben ik niet.... toen dacht ik zoo bij me zelf, misschien is t wel 1 beste, hier vandaan te gaan .... naar Amerika, snap je? Julie. Ja. PERSONEN. L i Ii o m. Julie. Marie, haar vriendin. Vrouw Muskat. Louise, de latere 16-jarige dochter van Vrouw Hollunder. (Julie. F i c s u r. De jonge Holl under, fotograaf. Wolf Beifeld, Marie's verloofde. De houtdraaier. Linzmann, kassier. De inspecteur van politie. Berko vies. De rechter. Een oude politieagent. Twee bereden politieagenten. Een Ofensch politieagent.*) Een dokter. Reich. Stefaan Kadar. Twee detectifs. *) Ofen is een voorstad van Budapest, EERSTE BEDRIJF. EERSTE TAFEREEL. (In de Budapester „boschjes". Een afgelegen plaats door boomen en struiken omgeven. Men hoort hier nog eventjes het gedoe van de kermis. Zonsondergang. Als het doek opgaat, blijft het tooneel een oogenblikje leeg. Dan komt Mar ie vlug oploopen, blijft op het midden van het tooneel staan en kijkt terug in de richting van waar ze kwam.) Mar ie. julie! Julie! (geen antwoord). Kom toch, Julie! Laat 'r toch ioopen! Kom nou! (Wil weer teruggaan.) Julie !!!! Julie. (Komt zenuwachtig op en kijkt telkens in de richting van waar ze kwam.) 'nSchandaal! Zoo'n brutaal wijf! M a r i e (in dezelfde richting kijkend). Daar komt ze alweer an. Julie. Laat ze voor mijn part komen, ik heb 'r niks gedaan. Op eens begint ze tegen mij uit te vallen en te schelden.... 8 Liliom Mar ie. Daar is ze al. Kom, laten we nou maar gaan (wil haar meetrekken). I u 1 i e. Ik ga niet! Ik denk er niet aan 1 Voor wie? Voor haar soms? Ik ben voor dat loeder niet bang. M a r i e. Kom nou maar mee I Pas maar op! Ze slaat er op los!! Julie. Nee, ik blijf. Als ze slaat, nou dan slaat ze maar, Vrouw Muskat (opkomend). Waarom loop je weg? (Tot julie.) Wees maar niet bang, ik heb gelukkig nog nooit iemand opgevreten. Maar één ding wil ik je even nog zeggen, meisje, kom nooit weer in m'n draaimolen I Ik laat me veel welgevallen, dat brengt zoo m'n vak mee. Het kan me niks schelen of het een fijne dame, of.... zóó eentje is, als ze maar betalen. Maar als zich een meisje in m'n draaimolen niet netjes gedraagt, vliegt ze d'r uit. Begrepen!? Julie. Tegen wie heb je 't. Vrouw Muskat. Tegen joul Dienstpit. Tegen joul In mijn draaimolen Julie. Je beweert dus, dat ik me niet netjes gedragen heb? Ik ben doodeenvoudig op een paard gaan zitten en heb mijn Liliom 9 rit betaald. Ik heb met niemand anders gesproken dan met m'n vriendin. M a r i e. Wat wil je toch van 'r. Ze heeft haar mond niet open gedaan. Liliom is het eerste naar haar toegekomen. Vrouw Muskat. Kan me niks bommen! Voor jullie plezier wil ik me de politie niet op m'n hals halen en mijn standplaats kwijt raken! Geven jullie mij dan te vreten? Hongerlijdsters! julie. Die 't zegt, is zelf een hongerlijdster! Vrouw Muskat. je komt niet meer in m'n draaimolen! Bah! Zich met een bonisseur, met een uitroeper af te geven! Bah! je most je schamen. julie. Wat? Wat zeg je?] Vrouw Muskat. ja, denk je soms, dat ik geen oogen in m'n kop heb? Goddank zie ik alles wat in m'n draaimolen gebeurt, al zit ik ook in 't midden bij de „cassa". je hebt je den heelen tijd door Lilliom laten aflikken. Zoo'n vuillakI julie. Da's niet waar! Hij heeft me niet afgelikt. Ik laat me door niemand aflikken. 10 Liliom Vrouw Muskat. Den heelen tijd heeft ie tegen jou angestaan. Julie. Tegen het „paard" heeft ie angestaan, omdat ie daar al tegen anstond. Hij mag toch zeker wel gaan staan, zooals hij zelf wil. Hè ? ik kan hem toch niet zeggen, dat hij er niet tegen an mot gaan staan, ais hij er al tegen an staat. Maar hij heeft me met geen vinger angeraakt. Vrouw Muskat. Heb je soms nog iets? Hij heeft je om je middel gepakt. Mar ie. En wat dan nog? Is dat soms zoo erg? Vrouw Muskat. Hou jij je bek dicht! Ik heb jou niks gevraagd I Of dat erg is of niet, daar kun jij niet over oordeelen brutaal kreng! Julie. Hij heeft mij om m'n middel gepakt, zooals ie ook anderen om hun middel pakt. Dat is zoo z'n manier van doen. Vrouw Muskat. Dan zal ik 'm die manier van doen wel eens afleeren, kindlief. In mijn draaimolen verkies ik dergelijke vuiligheden niet. Die zóó iets wil uithalen, moet maar op de galerij van het circus gaan zitten. Daar kan eentje zooals jij met soldaten scharrelen zooveel ze maar zelf wil. Liliom 11 Julie. Verrek met je soldaten! Mar ie. O jal Soldaten! Ja, die ontbraken er nog maar an! ? Vrouw Muskat. Nou, dat wou ik jou maar even zeggen, meisje. Nou weet je tenminste hoe ik er over denk. Als je nou nog een keer je neus in mijn draaimolen durft te steken, dan zal ik je een mep verkoopen, dat je hooren en zien vergaat! Ik wil me m'n standplaats niet door de politie laten afnemen! Ik duld geen onzedelijkheden! Julie. Ze zeit wat I!! Dat is nou net zoo goed als of ze nog niks gezegd had. Als ik er pleizier in krijg om op jouw molen te draaien, betaal ik tien cent en draai. Dan zou ik wel eens willen zien, wie me dat zou verbieden. Vrouw Muskat. Goed, kindlief, kom maar en probeer 't maar 's! M a r i e. Dan zul je nog wat beleven . . . Vrouw Muskat. Ja, dan zul jenetwat beleven, iets dat ze hier op de kermis nog nooit gezien hebben. Julie. Misschien smijt je me d'r wel uit? Vrouw Muskat. Precies geraden! 12 Liliom julie. En als ik sterker ben dan jij? Vrouw Muskat. Dan zal ik eerst nog wel eens goed nadenken of ik me an zoo'n hit zal vuilmaken. Dan laat ik je er door Liliom uitsmijten. Die weet precies, hoe ie met zoo'n vuil tuig moet omgaan. julie. Hè I Denk je, dat Liliom mij er uit gooit? Vrouw Muskat. Jazeker, jou. Zóó,dat je zelf niet eens meer weet, waar en hoe je er in gekomen bent. Julie. Hahahaha! Mij zou ie (Ze zwijgt plotseling, omdat vrouw Muskat achter zich kijkt. Kleine pauze. Door een paar gichelende dienstmeisjes omgeven, komt Liliom op.) Liliom. Smeer jullie 'm nou, anders geef ik jullie een oplawaai 1 Een klein dienstmeisje. Eerst moet ik m'n zakdoek terughebben! Liliom. Willen jullie nou wel 's op staande voet inrukken? Allen tegelijk. Hier die zakdoek. Kijk nou zoo eentje eens an! Het eerste dienstmeisje (totvrouw Muskat). Toe vraagt U 't 'm eens, mevrouw! Liiiom 13 Vrouw Muskat. Bek dicht!! Liliom. Willen jullie nu wel eens gauw opdonderen ... (Hij loopt naar hen toe. Ze loopen gillend weg.) Vrouw Muskat. Wat heb jij nu weer uitgevoerd ? Liliom. Dat gaat je geen bal an! (naar Julie kijkend). Heb je 't weer met haar aan de stok gehad ? Julie. Meneer Liliom, toe als U belieft... Liliom (gaat dreigend naar haar toe) Grien niet! Julie (schuw) Ik grien toch niet. Liliom. Nou goed dan (tot vrouw Muskat) Wat is er? Wat heeft ze gedaan? Vrouw Muskat. Wat ze gedaan heeft? Ze is brutaal geweest, net alsof i k haar iets schuldig ben. Ik heb ze uit m'n draaimolen gesmeten. Kijk dat juffie nog eens goed an, Liliom. Die voorname dame, mag nooit meer in m'n draaimolen. Liliom (tot Julie). Nou dan ingerukt, en naar huis! M a r i e. Kom maar, Julie, laat die fijne, deftige lui maar met rust (wil Julie meetrekken). 16 Liliom haar ? Met zoo'n arm kind wil je ruzie maken, omdat ik haar even aangeraakt heb ? Kom jij maar gerust in den draaimolen, kindlief, zoo dikwijls en wanneer je maar wil. lederen middag kun je komen en als je geen geld hebt, zal Liliom voor je betalen. En wie het lef heeft, jou ook maar even scheel aan te kijken, die kan dan van mij eens eventjes gewaar worden, wat het zeggen wil: een malle-molenklap te krijgen. Vrouw Muskat. Leeglooperl Liliom. Kreng! julie. Dank U wel meneer Liliom! Vrouw Muskat (tot Liliom). jij denkt natuurlijk dat men jou d'r niet kan uitsmijten. Waarom? Omdat jij de beste bonisseur, de beste uitroeper van de kermis bent? Maar dan zal je nou 's wat beleven. Ik heb je d'r uitgesmeten! je bent ontslagen. Liliom. Goed zool Vrouw Muskat. Ik smijt je d'r uit, ais 't me in m'n kop opkomt. Liliom. Goed. Het is je nou toch al in je kop opgekomen. Ik ben d'r al uitgesmeten, je hoeft nou geen moeite meer te doen. Liliom 17 Vrouw Muskat. Ja, nou speel je natuurlijk weer de groote meneer, opsnijder I wat een brutale vent! Liliom. Je hebt me d'r uitgesmeten, nou, dan sta ik op straat. Vrouw Muskat. Moet je nou weer dadelijkvzoo onverschillig worden? (Ze wordt weekhartig.) Liliom. Al goed, al goed! Ik ben een brutale vent. Ik ben een opsnijder. Ik heb gedacht, dat men mij d'r niet zou durven uitsmijten, omdat ik een brutalen vent, omdat ik een opsnijder ben. Vrouw Muskat. Moet je mijn zaak ten gronde richten? Liliom. Een nietsnut, een vuile kerel.... best... Dan ga ik een hoogen hoed koopen ... Maar in ieder geval ben ik d'r nou uitgetrapt. Vrouw Muskat Nee, je bent de duivel m eigen persoon! Als dat vrouwspersoon daar... Liliom.{Vooruit, maak dat je bij haar weg komt! Vrouw Muskat. Ik Iaat je door HoIHnger 18 Liliom afranselen, Liliom, zóó, dat je alle engeltjes in den hemel hoort zingen... Het zou niet de eerste keer zijn ... Liliom. Ingerukt marsch I Ik ben d'r uitgesmeten en nou opgedonderd! Julie (schuchter) Maar meneer Liliom, als ze nou toch zegt dat ze U d'r niet uitgesmeten heeft... Liliom. Hou jij je bek dicht I Julie (schuchter) Omdat ik toch eigenlijk de schuld van alles ben ... Liliom (tot vrouw Muskat op Julie wijzend) Om vergiffenis vragen! Mar ie. Lekker! Vrouw Muskat. Ik? Aan wie? Liliom. Aan dat arme schaap daar. Nou.... komt er nog iets van? Vrouw Muskat. En al zou je me nou het vroolijke rad cadeau geven, en op den koop toe de Cake-walkbrug, en al zou de oude Rothschild ai zijn geld op een zilveren blad hier naar toe brengen.... Als zij in mijn draaimolen komt, wordt ze d'r uit gebonjourd, zóó, dat ze op klaarlichten dag al de sterretjes aan den hemel ziet staan. Liliom 19 Liliom. Nou is 't genoeg, mevrouw.... (terwijl hij zijn pet afneemt.) Nou verzoek ik U vol eerbied en hoogachting op staande voet in te rukken. Want zoo waar als ik nog nooit eene vrouw afgeranseld heb, behalve vrouw Holzer, die drie weken met een krom been plat te bed lag, zoo kunt U er van overtuigd zijn, mevrouw, dat ais mevrouw niet direct inrukt en dat arme schaap niet onmiddellijk met rust laat, zal ik mevrouw eens eventjes laten voelen wat het zeggen wil, met de linkerhand een por tegen je maag te krijgen. Vrouw Muskat. Goed jongen. Nou kun je voor mijn part naar den duivel loopen. Je hoeft niet meer terug te komen ... Je bent ontslagen. (Af. De duisternis neemt toe.) M ar ie (met oprechte deelneming). Meneer Liliom! Liliom. Heb als je belief geen medelijden met me, kindlief, of ik zal je een slag op je test geven. (Tot Julie.) En jij hoeft ook niet zoo'n medelijdend bakkes te trekken, jij Julie (angstig), 'k Heb geen medelijden , met meneer Liliom. Liliom 23 Marie. Een smeris, is dat een soldaat? julie. Nee, dat is een smeris, of 'n politieagent of 'n inspecteur. Marie. Maar die dragen toch ook een sabel. Een conducteur, ja, draagt er geen. Die een sabel draagt, dat is toch een soldaat? julie. De sabel, zie je, die hoort bij het groote tenue. Daarom ben je nog geen soldaat. Een commies van de posterijen in groot tenue draagt ook een sabel, maar daarom is ie nog geen soldaat. *) Marie. Nou, wie is er dan bijvoorbeeld wel soldaat? julie. Dat heb ik je toch al gezegd Een officier, dat is een soldaat, en eentje van de weerbaarheid, dat is ook een soldaat. Marie. En die van de gezondheidsdienst, wat zijn die dan? Julie. Die zijn 't ook wel, maar niet heelemaal; half maar, zie je. Daarom zeg je ook: dat is een soldaat... en die daar, is van de gezondheidsdienst. Marie. Waaraan kan ik nou zien, wat een echte soldaat is? ) In Hongarije. 24 Liliom Julie. Die een sabel draagt en geen smeris is. Dat is er een. Marie (heel trotsch). En die van de douane ? Julie. Dat zijn maar douanen. Marie. Maar ze dragen toch sabels en een geweer ook. En ze zijn toch geen soldaat? Julie. Zie je, met die van de douane is 't nou net zoo als met die van de gezondheidsdienst. Marie. Ja, die zijn ook groen. Julie. Is de jouwe soms ook groen? Marie. God zal me bewaren I Nee, groen is ie niet. Julie. Die groen is, dat is maar een halve soldaat. Marie. En die kersrood is? Julie. Dat is een huzaar. Maar dan moet z'n heele broek rood zijn. Die van de veld hebben eene rooie bies op hun broek. De treinsoldaten, dat zijn die, die voor 't vervoer moeten zorgen, zijn bruin.... ja, dat zal je nog wel allemaal leeren als je maar eerst zooals ik, een jaar lang hier komt.... Nou ben je nog maar een heikneuter. 70 Liliom F i s c u r (sluipt weg. Het orgel klinkt steeds door. Liliom luistert een poosje dan gaat hij naar de achterste deur.) Liliom (naar binnen schreeuwend). Tante Hollunder! (Met naïeve vreugde.) julie krijgt een kind !!! (Hij klimt op de canapé, die achter tegen het houten beschot staat en met de ellebogen daarop leunend, kijkt hij over het beschot heen, de kermis op, waar de tenten staan. Plotseling schreeuwt hij zoo hard, dat hij zelfs de orgels overschreeuwt.) Ik krijg een kind!!!!!.... julie (van links opkomend). Wat gebeurS er, wat is hier te doen? Liliom (van de canapé afspringend). Niks! (Dan werpt hij zich op de canapé neer en verbergt zijn gezicht in de kussens, julie slaat hem een oogenblik gade, dan gaat ze naar hem toe en dekt hem toe. Zachtjes op de teenen gaat zij naar de achterste deur, kijkt, tegen den deurpost leunend, naar de tenten en luistert naar de tonen van het orgel.) Doek. Einde van het 2de tafereel en van het le bedrijf. 72 Liliom Liliom: Pas op, daar komt de p'litie, p'litie, p'litie! Julie (kijkt beide mannen wantrouwend aan en gaat naar binnen). Ficsur (zoodra hij bemerkt heeft, dat Julie weg is, buigt hij zich vlug naar Liliom toe en fluistert geheimzinnig). Als je de Franzenstraat uitloopt, dan zie je vlak voor je den spoorwegdijk. Dan krijg je eerst nog een overweg met slagboomen en verder tot de leerfabriek niks meer. Niet eens een wachthuisje. Liliom. En komt ie daar gewoonlijk voorbij ? Ficsur. Ja. Niet boven over den spoordijk, maar beneden langs den veldweg. Vanaf 't vorig jaar lapt ie 't 'm alleen. Vroeger had ie nog iemand bij zich. Liliom. Iedere Zaterdag ? Ficsur.- Iedere Zaterdag. Liliom. En het geld ? Waar heeft ie dat ? Ficsur. In eene portefeuille. Het heele weekloon voor de fabriekslui. Liliom. Veel? Liliom 73 Ficsur. Zestienduizend kronen Jantje-contantje! I Liliom. Hoe heet ie ? Ficsur. Linzmann. Liliom. Kassier? Ficsur. ja. Maar als ie m'n mes tusschen zijn ribben heeft, is ie geen kassier meer ... Ook als ik 'm z'n hersenpan insla, dan houdt ie dadelijk op, kassier te zijn, Liliom. Mot ie kapot ? Ficsur. Van motten is geen sprake. Hij mag het geld ook zonder dat ie kapot gaat afgeven. Maar de meesten zijn dan wel zoo ver, dat ze er liever tusschen uit knijpen. julie (komt naar buiten en gaat dwars over het tooneel naar de achterste deur, waardoor ze weer verdwijnt. Deze scène wordt nu en dan herhaald gedurende het gesprek van beide mannen. Het telkens overloopen van julie moet aanduiden, dat ze iets vermoedt. Ze kijkt hen bij het overloopen telkens verschrikt en wantrouwend aan en probeert iets van hun woorden op te vangen. Men merkt duidelijk dat julie, ondanks 't geheimzinnig doen der twee, 74 Liliom achterdocht krijgt, waarover Ficsur en Liliom eigenlijk debateeren). Ficsur (julie plotseling gewaar wordend). Nou, en dan gaat 't liedje verder: Weenen zal de arme Resi Zit jij dan in het kluissie Liliom en Ficsur (samen). Weggesleurd wordt nu ook Resi, Naar het donker huissie Pas op, daar komt de p'litie, p'litie, p'litie I Liliom. Weenen zal de arme Resi Zit jij dan in het kluissie (julie verdwijnt weer.) En motten we dan direct naar Amerika? Ficsur. Nee. Liliom. Wanneer dan? Ficsur. Eerst mot je 't geld ergens zes maanden lang onder den grond begraven houden. Dat is zoo de gebruikelijke tijd, zie je, als die zes maanden om zijn haal je 't weer netjes uit de aarde te voorschijn. Liliom. En dan? Ficsur. Nou en dan leef je die zes Liliom 75 maanden net zooals je tot nou toe leefde.... Je raakt geen cent van het geld an. Liliom. Over zes maanden kan juist het kind d'r zijn. Ficsur. Nou, dan nemen we het kind ook mee. Maar je mot al drie maanden van te voren an 't werk gaan, dat je tenminste zeggen kunt: ik spaar ieder halfie op, want we willen naar Amerika toe. Liliom. En.... mot ik 'm 't eerst aanspreken ? Ficsur. De een spreekt 'm an met z'n mond, de andere met z'n mes. Dat hangt er van af, wie het grootste lef heeft. Weet je wat, jij spreekt 'm maar an met je mond. Liliom Stil! Hoorde je niks? Ficsur. Nou? Liliom. In de verte. Net alsof sabels kletterden. Ficsur (luistert aan de buitendeur. Pauze). Liliom. Wat mot ik 'm dan vragen? Ficsur. je zegt: goeien avond, en: meneer, hoe laat is 't? Liliom. En dan? 76 Liliom Ficsur. Dan heb ik al gestoken ... En dan neem je gauw jouw mes... Een Ofensche*) agent (komtop, kijkt om zich heen, plotselinge stilte). Goeien dag I Ficsur en Liliom. Goeien dag 1 Ficsur (naar het huis roepend). Hé daar, photograaf, kom even, volk voor je! (Pauze, de agent wacht.) Weenen zal de arme Resi Zit jij dan in het kluissie Weggesleurd wordt nu ook Resi... Liliom en Ficsur (zachtjes samen). Naar het donker huissie. Pas op! Daar komt de p'litie, p'litie, p'litie! (Van hier af lallen ze het lied zonder text, zoodat de agent het woord „p'litie" niet hoort. Gedurende het gezang komen vrouw Hollunder en haar zoon op.) Agent. Maakt U ook cabinet portretten? De Zoon. Zeker, zeker! (Naar de tegen den wand hangende portretten wijzend.) Zoekt U maar een modelletje uit. Alleen kop of heelemaal? *) Ofen is een stadsdeel van Budapest. Liliom 77 Agent. Liever heelemaal. (De oude vrouw schuift het toestel van uit den hoek naar voren. De zoon stelt intusschen den agent in postuur, loopt druk doende tusschen hem en het toestel heen en weer, kijkt daar telkens in, bedekt dan zijn hoofd met het instel-doek en schuift het toestel in de richting van den agent. De oude vrouw heeft intusschen uit de donkere kamer eene plaat gehaald en in het toestel gestoken. Tusschen Liliom en Ficsur heeft het volgende gesprek plaats, fluisterend.) Liliom. Is dat er eentje van hier? Ficsur. Nee, niet van hier. Liliom. Van waar dan? Ficsur. Een Ofensche. (Pauze.) Liliom (met plotseling-uitbrekende, grotesk-kinderlijk overdreven jammerklacht). Wat voor een verschrikkelijk lui leven leid ik toch! Oh God 1 Oh God! Ficsur (hem goedig en vaderlijk moed insprekend). Nou .... nou.... in Amerika zal 't wel beter worden. Liliom. Wat heb je daar dan? Ficsur (met eerbied). Industrie!! Liliom 87 dient alleen om te verbergen, dat hij de blikken der arme vrouw niet verdragen kan). Weg, of... (Hij balt zijn vuist.) Laat me door! Julie (bevend). Wat heb je daar in je zak ? Liliom (haalt een spel vuile kaarten te voorschijn). Kaarten! Julie (zooals boven, maar heel zachtjes). Wat heb je daar in je binnenzak? Liliom (brutaal). Laat me door! Julie (verspert hem den weg, haastig, zenuwachtig met eene laatste poging hem nog terug te houden). Aan den vrijer van Marie heeft iemand gevraagd of ie geen echtpaar zonder kinderen weet, die als huisbewaarders dienst zouden willen doen. Vrije woning, kamer en keuken, en kippen mogen we ook houden. Liliom (brutaal). Smeer 'm nou! Julie (laat hem door. Liliom gaat naar buiten, Ficsur volgt hem. Julie blijft alleen, leunt tegen den deurpost aan en denkt na). Vrouw Hollunder (uit het huis komend). Ik kan nergens het broodmes vinden. Heb jij dat soms ergens anders neergelegd ? Julie (verschrikt). Nee. 88 Liliom Vrouw Hollunder. Zoo juist log 't nog op tafel. Niemand was binnen, alleen Liliom. julie. Die heeft 't niet weggenomen. Vrouw Holl under. Maar er was anders niemand binnen. julie. Och, waarvoor zou Liliom nou dat mes noodig hebben? Vrouw Hollunder. Ze gaan 't natuurlijk verkoopen en 't geld verzuipen. julie (quasi vroolijk). Toevallig .... Maar nu kunt U toch 's zien, hoe slecht U altijd over 'm denkt.... Toevallig heb ik zoo juist al zijn zakken nagesnuffeld, of ie soms geld bij zich had, maar er zat niks in. Alleen een spel kaarten. Vrouw Hollunder (gaat mopperend weer het huis in). Kaarten heeft ie bij zich.... Kaarten! Die fijne heeren gaan nou misschien naar de groote club een spelletje kaart maken .... (Af. Julie kijkt haar radeloos na. Na eene pauze verschijnen in de fond, vroolijk en van geluk stralend: eerst Marie, daarna Wolf.) Marie. Kijk, kijk! (Ze komen binnen, blijven overdreven lachend en beschaamd Liliom 89 voor Julie staan, die zich bij de eerste woorden al omgekeerd heeft.) Marie. Daag I Julie. Daag! Marie. Nou daar zijn we. Julie. ja. Marie. Dit, dit is Wolf. Wolf (naar Julie toegaand, haar onhandig z'n hand toestekend). Mijn naam is Wolf Beifeld. Julie. Mijn naam is Julie Zeiler. (Ze schudden elkaar de hand. Pauze. Wolf is erg verlegen. Niemand zegt iets. Wolf pakt daarop plotseling nog eens julie's hand en schudt die weer krachtig.) Marie. Dat, dat is Wolf. Wolf. Ja. Julie. Ja. (Pauze.) Marie. Waar is Liliom? Wolf. O ja, waar is meneer uw man? julie. Die is uitgegaan. Marie. Waar naar toe? Julie. Wandelen. 90 Liliom Marie. ja. julie. ja. Wolf. Ja. (Pauze.) Marie. Zeg, Wolf, die staat van af den eersten van de volgende maand niet meer op den hoek, hij heeft een nieuwe betrekking gekregen. Van af den eersten van de volgende maand is hij geen kruier meer.... maar club! Wolf (Marie helpend). Ze weet nog niet zoo precies de goeie uitdrukkingen... van af den eersten .... van af den eersten ben ik tweede kellner geworden in de burgerclub. Een goed baantje, als men zich maar netjes weet te gedragen. julie. Ja. Wo I f. Salaris.... ook heel mooi.... maar de hoofdzaak zijn de fooien.... bij het kaartspel valt er altijd iets af voor den kellner... Aan fooien, nou alsjeblieft, iederen nacht twintig, ook wel eens dertig kronen. Marie. Ja. Wolf. We hebben voorloopig maar twee kamers gehuurd.... en als 't beter gaat... 94 Liliom VIERDE TAFEREEL. Op het veld buiten de stad. Op den achtergrond gaat de spoorweg dwars over het tooneel. In het midden van den dam staat een signaal (rood, wit). Daaronder een kleine roode lantaarn, die nog niet brandt. Op dezelfde plaats loopt een trapje van beneden naar boven den dijk op. Aan den voet van den dijk, aan den rechterkant, liggen eenige gebruikte dwarsliggers over elkaar. Op den achtergrond een telegraaf' paal, nog verder op den achtergrond akkers en boomen, dan fabrieksschoorsteenen en eenige kleine huisjes. Het is 's avonds 6 uur. Het wordt langzamerhand donker. Liliom en Ficsur kijken boven op de trap staande een trein na. Liliom. Hoor je 'm nog, hoe die snuift en blaast? Ficsur. Ja, luister maar. (Ze volgen met hun oogen den trein.) Liliom. Als je met je oor op de rails gaat liggen, kun je 'm nog hooren totdat ie in Weenen is. Liliom 95 Ficsur. O ja! Liliom. Die daar zoo juist voorbij suisde gaat naar Weenen. Ficsur. Verder niet? Liliom. ja, ook nog verder. (Pauze.) Ficsur. Het is bijna zes uur. (Daar Liliom de trap verder oploopt.) Waar ga je naar toe? Liliom. Heb maar geen angst! Ik zal er niet van door gaanl Ficsur. Waarom zou je er van door gaan.... Linzmann heeft 16000 Kronen bij zich .... Wacht maar even tot ie komt, dan spreek je hem beleefd an. Liliom. „Goeien avond" zeg ik .... „Meneer, hoe Iaat is 't?" Ficsur. En dan zal ie je wel zeggen, hoe laat 't is. Liliom. En als ie nou eens niet komt ? Ficsur. Flauwe kerel! Hij mot komen. Iedere Zaterdag betaalt ie immers de fabriekslui uit. (Is intusschen weer beneden gekomen.) Toevallig, dat ie juist nou niet zou komen? 96 Liliom Liliom (is nu boven op den dijk en bekijkt de rails). Ficsur. Waar kijk je naar? Liliom. Daar komt heelemaal geen einde aan die rails.. Ficsur. Wat is daar nou an te zien ? Liliom. Ik meen maar zoo. Ik kijk de treinen altijd na. Als ik *s avonds wel eens daar beneden sta, dan suist ie voorbij en spuwt naar beneden. Ficsur. Spuwt ie? Liliom. ja, de locomotief spuwt naar beneden, en de trein suist voorbij en ik blijf hier achter.... vlak in mijn gezicht gespuwd. Maar m'n oogen worden meegetrokken. Ficsur. Worden jouw oogen meegetrokken ? Liliom. ja, of ik wil of niet, ik moet 'm nakijken, zoolang ik nog maar een stukje van 'm zien kan. Ficsur. Daar zitten fijne lui in, hè? Liliom. Lezen de krant. Ficsur. Rooken lekkere sigaartjes. Liliom. Halen den rook in en blazen 'm weer uit. (Pauze). Liliom 97 Ficsur. Komt ie nou nog niet? Liliom. Nee, nog niet! Ficsur. Ik bedoel Linzmann. Liliom. (Pauze) Ja, natuurlijk. (Verlegen.) Dacht je soms, dat ik den trein bedoelde? (Hij komt naar beneden. Stilte. Dan geheimzinnig.) Zeg.... hoor je die telegraafdraden? Ficsur. Als de wind d'rin blaast, dan hoor ik ze. Liliom. Als de wind d'r niet in blaast, hoor ik ze net zoo goed zachtjes brommen. D'r wordt langs die draden gesproken. Ficsur. Door wie? Liliom. Door de joodjes. Ficsur. Och nee, ze telegrafeeren d'r langs. Liliom. Ik zeg je, ze spreken d'r langs en ergens anders antwoorden ze. En alles gaat langs die ijzeren draden, daarom brommen ze immers zoo.... Ze brommen.... Ficsur. Wat brommen ze dan? Liliom. Ze brommen: drie-en-dertig, drieen-dertig, drie-en-dertig.... Hoor maar. Ficsur. Luister d'r toch niet naar! 98 Liliom Liliom. Zie je die musch daar, die loert met één oog naar me die zou wel 's graag willen weten, wat die twee met elkaar te smoezen hebben. Ficsur. Zeg, je kijkt toch niet naar dien vogel ? Liliom. Nou, hij kijkt toch ook naar mij. Ficsur. jij bent niet goed snik. Weet je, wat jou mankeert? Geld.... Die musch heeft ook geen geld, daarom kijkt ie je zoo scheel an. Liliom. Dat is best mogelijk. Ficsur. Als je geld hebt, kijk je niet scheel. Liliom. Wat doe je dan? Ficsur. Iets moet je natuurlijk doen. Werken doe je alleen maar als je geen geld hebt. Nou . . . dat zullen we ook wel gauw hebben. Liliom. „Goeien avond" zal ik zeggen. „Meneer, hoe laat is "t?" Ficsur. Hij komt nog maar niet. Heb je geen kaarten bij je? Liliom (geeft hem het spel kaarten). Ficsur. Heb je geld? Liliom 101 Ficsur (bukt zich en telt op den grond de „points" samen). Tien.... veertien drie en twintig .... hè, kapot 1111 Liliom (schuift zenuwachtig dichter naar Ficsur toe). Nou, nog 's, het dubbele of niks! Ficsur. Goed. (Deelt uit.) Het dubbele of niks! Liliom. Nog een. (Krijgt een kaart.) Nog een. (Krijgt weer een kaart.) Alweer kapot! Ficsur. Nou moet je al tweeduizend vierhonderd zetten! Liliom. Nou — vooruit dan maar! Ficsur (trekt uit't spel een kaart). Daar heb je ruiten aas, nou kun je weer spelen 't dubbele of niks. Liliom (begeerig). Goed! (Hij krijgt nog een kaart.) Pas!! Ficsur (draait zijn kaarten om). Negentien trekt! Liliom. Alweer jij? (Bijna smeekend.) Toe, geef me nou nog 's een aas. Schoppen aas, ja? (Hij neemt de kaart aan.) Het dubbele of niks. Ficsur. Nee, dat gaat nou niet meer. Liliom. Waarom niet? 102 Liliom Ficsur. Omdat je, als je nou verliest "t niet meer betalen kunt. Het dubbele zou al negen duizend en zeshonderd zijn en je hebt in 't geheel nog maar achtduizend. Liliom (erg zenuwachtig). Zeg ... zeg, hoor 's .... dat is gemeen I Ficsur. Drie duizend tweehonderd. Meer kun je niet zetten. Liliom (begeerig). Nou, drieduizend twee honderd. (Hij krijgt nog eene* kaart.) Pas! Ficsur. Ik heb lekker ook een aas. Nou is oppassen de boodschap! (Liliom bukt voorover en kijkt toe. Beiden zijn in spanning.) Een en twintig! (Hij steekt de kaarten vlug in zijn zak. Pauze.) Liliom. Nou .... nou .... heb ik alles verloren, nou zeg ik jou, dat jij een gemeene ploert bent, een vuile afzetter.... (Op dit oogenblik komt van den rechter kant Linzmann op, een veertig of twee en veertigjarige, stevige, flink gebouwde, roodbaardige Israëliet. Hij draagt een portefeuille aan een riem bevestigd. Ficsur kucht, als teeken dat de actie beginnen moet. Dan gaat hij tusschen Linzmann en den spoordijk naar den rechterkant, komt dus vlak Liliom 103 achter Linzmann en volgt hem. Liliom staat beweegloos twee è drie passen links van de dwarsliggers, tot waar hij geretireerd is toen Ficsur de kaarten in zijn zak stak. Hij bevindt zich vlak tegenover Linzmann.) Liliom (over zijn geheelelichaam bevend). Goeien avond! meneer, hoe laat is 't? (Ficsur springt op 't zelfde oogenblik op hem af, met het open zakmes in zijn rechterhand. Maar Linzmann is hem voor, grijpt met zijn linkerhand Ficsur's rechter pols vast en drukt door zijn greep Ficsur op zijn knieën. Gelijktijdig tast Linzmann met z'n rechterhand in z'n rechter jaszak, haalt met langzame beweging eene browningrevolver te voorschijn en richt 'r doodkalm op Liliom's borst. Liliom staat twee passen van de revolver verwijderd. Groote pauze). Linzmann (op den kalmsten toon der wereld). Nou ben ik tot uw dienst, heeren! Vijf minuten voor half zeven. (Pauze, spottend op Ficsur neerblikkend.) Eén geluk is 't, dat ik toevallig je hand waarin het mes stak beetpakte en niet de andere, hè? (Pauze, hij kijkt beide mannen beurtelings aan.) Twee edele heeren. (Tot Ficsur.) Waarachtig, zal ik leven, Rothschild heeft meer geluk 104 Liliom dan jij. (Tot Liliom.) jou raad ik aan, heel kalm te blijven. Als jij je ook maar eventjes verroert, schiet ik je twee blauwe boonen in je lijf. Loer maar 's eventjes in den loop. Daar zitten zoo'n paar blauwe boontjes in- Ficsur. Laat U me nou toch los. Ik heb immers niks gedaan. Linzmann (schudt spottend de hand van Ficsur, waarin nog steeds het mes zit, heen en weer). En dat ding daar, wat is dat dan? Oh ja, nou weet ik 't al? Je wist natuurlijk dat ik 'n appeltje in mijn portefeuille had. En dat wou jij 's eventjes schillen, hè? ja, dat was 't natuurlijk. Ik bied U m'n nederigste excuses aan. Pardon, meneer! Liliom. Maar ik.... ik .... heb .... Linzmann. ja, ook dat weet ik. Nou nee, waarom zou ik 't niet weten? Jij hebt alleen maar gevraagd, hoe laat 't was. Nou, vijf minuten voor half zeven. Ficsur. Laat U ons nou toch gaan, Weledele Heer. We hebben toch niks gedaan. Linzmann. Eerstens, mijn zoon, ben ik geen Weledele Heer. Ten tweede, zou je voor dat zelfde geld evengoed Excellentie kunnen zeggen en ten derde zal het je niet Liliom 105 zoo makkelijk vallen, je er bij mij uit te smoezen. Liliom. Maar ik ik heb U toch werkelijk niks gedaan. Linzmann. Kijk 's eventjes achter je, jongelief. Doe 't maar zonder angst. Kijk maar eens eventjes om. Maar niet wegloopen, want dan zou ik je moeten neerschieten. (Liliom draait z'n hoofd langzaam om en kijkt achter zich.) Wat komt daar in de verte an? Liliom (naar Linzmann kijkend). Politieagenten. Linzmann (tot Ficsur). Hou je hand stil of ik... (Tot Liliom spottend.) Hoeveel zijn 't er? Liliom (met gebogen hoofd). Tweel Linzmann. En waarop zitten die twee politieagenten ? Liliom. Op paarden. Linzmann. En wat kan nu harder loopen, een paard of een mensch? Liliom. Een paard. Linzmann. Nou zie je wel, het zou toch onzin zijn, om weg te hollen. (Hij lacht sarcastisch.) Een mooi stel moordenaars! 114 Liliom Liliom. Nou en vergiffenis vragen — dat doe ik niet Nee, dat verdraai ik.... Je kunt 't je kind vertellen als je wil Julie. Ja. Liliom Vertel 't maar, dat ik een schurk was, hoor.... als je 't ten minste over je tong kunt brengen.... vertel dat 't kind maar allemaal — ik dacht misschien daar ginds in Amerika .... maar dat gaat je trouwens geen bal an .... toch vraag ik niet om vergiffenis De politie kan voor mijn part nou al komen.... als 't soms een jongen is of als 't soms een meisje is misschien zie ik vandaag wel onzen lieven Heer .... Geloof je, dat ik hem zien zal?? Julie. ja. Liliom. Ik ben niet bang.... voor de politie daarboven als ze me maar dadelijk voor den goeien God laten verschijnen.... Maar niet zooals bij ons waar de portier al direct brutaal tegen je is, en je niet binnen laat Als de houtdraaier komt nou, wordt dan maar z'n vrouw.... trouw met 'm als je wil En tegen 't kind zeg je maar, dat h ij de vader is.... dat zal 't dan wel gelooven.... hè ? Liliom 115 julie. Ja. Liliom. En.... dat ik je geslagen heb o ja, ik had gelijk Jij mot den heelen tijd niet zoo zeuren.... Jij mot niet altijd gelijk willen hebben Liliom mag ook wel 's gelijk hebben 't is mij eigenlijk ook precies 't zelfde, wie gelijk heeft 't kan me eigenlijk niks bommen.... niemand heeft gelijk.... ze doen allemaal maar alsof ze.... Ze weten d r allemaal geen bal van .... julie. Ja. Liliom. Julie toe, hou m'n hand even vast. Julie. Die hou ik al den heelen tijd vast. Liliom. Nog vaster, vaster Liliom die gaat nou.... Daag I Julie. Daag! (Liliom valt langzaam terug en sterft. Pauze. Julie maakt haar hand los. De dokter komt met den eersten agent door de fond op.) Dokter. Goeien avond. Bent U zijn vrouw? Julie. Om U te dienen, meneer. (Achter den dokter en den agent komen Marie, Wolf, vrouw Hollunder, haar zoon en ook vrouw Muskat op, maar blijven vol eerbied aan 116 Liliom de deur staan, de dokter buigt zich over Liliom heen en onderzoekt hem. Dokter. Een lichtje, als U belieft. ]ulie (haalt een kandelaar uit de tent). Dokter (beschouwt hem bij het kaarslicht, draait zich dan plotseling om). Hebt U pen en inkt bij de hand? Wolf (geeft hem dienstvaardig een vulpenhouder). Een echte vulpenhouder, Amerikaansch .... Dokter (haalt een bedrukt formulier uit z'n zak en terwijl hij op een klein tafeltje, dat aan het hoofdeinde van de baar staat schrijft, zegt hij tot Julie). Uw man is dood, vrouwtje.... daaraan is niets meer te veranderen.... De goeie God zal U wel troosten .... dit bewijsje laat ik achter, dat moet U aan de heeren geven, die van 't gerecht komen. Ik zal direct last geven, dat het lijk weggebracht wordt. (Staat op.) Ik had graag even zeep en handdoek. Agent. Voor alles is gezorgd, dokter! (Hij wijst naar de achterste deur.) Dokter. Dag, vrouwtje! Julie. Dank U wel, dokter. (Dokter en agent af. De overigen naderen langzaam. Liliom 117 Marie. Arme Julie .... God zij de ziel van je arme man genadig! Maar voor jou, neem me niet kwalijk, voor jou is 't zoo veel beter. Vrouw Hollunder. Voor hem is'tzoo beter, en ook vóór jou. Marie. Voor jou is 't heusch beter zoo, kindlief.... Je bent nog jong en er zal wel een oppassend man voor jou te vinden zijn.... Heb ik gelijk of niet? Wolf. Ze heeft volkomen gelijk. Marie. Zeg jij zelf nou 's, Julie, heb ik gelijk of niet? Wolf. Het is nog net een kind! Heb ik gelijk of niet? julie. je hebt gelijk, jullie zijn allemaal goed. Wolf. En mocht je ons soms noodig hebben, we staan altijd voor je klaar, hoor 1 Nou gaan we maar weg. Maar morgen vroeg komen we weer eventjes kijken. Kom Marie. Nou, adieu dan. (Hij geeft Julie een hand). Julie. Adieu 1 Marie (omhelst julie huilend): Een groot geluk is 't voor je, kindje. Ik zeg je, een groot geluk I 118 Liliom julie. Huil nou maar niet Marietje. (Marie en Wolf af.) Vrouw Hollunder. Ik zal gauw een kop koffie voor je zetten. Je hebt vandaag nog niks gegeten. Kom dan maar eventjes bij ons in de kamer. (Ze gaat met haar zoon af. Alleen vrouw Muskat is overgebleven. Als allen weg zijn, wendt ze zich tot julie:) Vrouw Muskat. Neem me niet kwalijk, maar ik zou 'm zoo graag nog 's willen zien. julie. Hij was toch bij U in betrekking. Vrouw Muskat (bekijkt het lijk. Tot julie): Willen we maar weer goeie vrienden worden ? Julie. Ik was niet kwaad. Vrouw Muskat. Ja toch wel.... laten we maar weer goeie vrienden worden. Julie (met verheven en energieke stem, bijna triomfantelijk): Ik nietl Vrouw Muskat. Toe, wordt nou maar weer goed met me? Julie. Ik niet I Vrouw Muskat. Maar ik wel! Ze schelden allemaal op je armen dooden man, Liliom 119 alleen wij niet. Jij hebt toch ook niet gezegd, dat ie slecht was, hè? Julie (nog sterker als voorheen triomfantelijk bij het slot van den zin niet dalend). Toch wel.... ik zeg 't! Vrouw Muskat. Dat vergeef ik je dan, kindlief. M ij heeft ie ook geslagen. Wat ligt er eigenlijk an gelegen? Ik heb 't allang vergeten. julie. (De nu volgende antwoorden geeft ze koud, zonder op vrouw Muskat te letten, ze spreekt kort, scherp.) Dat moet U zelf weten. Vrouw Muskat. Als ik je soms met een of ander van dienst kan zijn .... julie. Ik heb niks noodig. Vrouw Muskat. Ik wil heelemaal niet indringerig zijn, maar omdat wij twee op de heele wereld de eenigen zijn, die van 'm houden. Nou, toen dacht ik, laten we maar weer goeie vrienden worden. Ju]ie. Ik niet! Vrouw Muskat. Dan heb je ook niet zoo veel van 'm gehouden als ik? Julie. Nee. 120 Liliom Vrouw Muskat. Ik hield meer van'm. Julie. ja. Vrouw Muskat. Adieu 1 julie. Adieu! Vrouw Muskat (af). julie (plaatst het lichtje aan het voeteneinde op het kleine tafeltje en gaat dan op den rand van de baar zitten, den doode vlak in 't gezicht kijkend. Liefkoozend, met warme teederheid): Slaap maar, Liliom de anderen gaat 't immers niks an ... . ook haar, die daar zoo iuist wegging, gaat 't niks an.... jou zelfs, heb ik 't nog nooit gezegd, nooit maar nou wil ik 't je toch zeggen.... nou zeg ik 't je.... jij ouwe. slechte, jij ondeugende vent.... jij ellendige, ruwe, gemeene, lieve kerel.... Slaap maar rustig, Liliom.... Dat arme dienstmeisje gaat immers niemand an 1 jou zeg ik 't ook niet.... ook jou niet.... wat ik nou voel... je zou me toch maar uitlachen .... Maar nou kun je je julie niet meer hooren (Teeder, moederlijk, met verwijt, maar toch met groote toegevendheid en liefde in hare stem).... Niet mooi was 't, dat je me geslagen hebt.... tegen m'n borsten en op Liliom 121 m'n hoofd en in m'n gezicht.... nou ben je niet meer bij je julie.... je hebt me slecht behandeld.... Dat was niet mooi van je.... maar nou slaap maar rustig, Liliom.... jij slechte, slechte kwajongen, jij .... zoo veel, zoo erg veel hou ik.... Nou, had ik 't bijna al gezegd .... 't kan me eigenlijk ook niks meer schelen ik schaam me .... zoo heel erg schaam ik me.... maar nou heb ik 't toch al gezegd .... en je wist 't ook wel eerder.... Maar toch schaam ik me er voor .... ik schaam me heel erg .... Slaap nou maar, Liliom .... (Ze staat op en gaat naar binnen, sluit de deur achter zich, komt dan weer terug met een bijbei in haar hand. Ze neemt bij het lichtje plaats en leest uit den bijbel, maar zoo zacht, dat ze niet verstaan wordt, alleen haar geprevel is hoorbaar.) Houtdraaier (verschijnt in de fond, nauwelijks zichtbaar), juffrouw.... julie (verschrikt of ontstelt heelemaal niet). V/ie is daar? Houtdraaier (heel zachtjes). De houtdraaier. julie. Wat wil U? 122 Liliom Houtdraaier. Als ik U soms met een en ander van dienst kan zijn? Zal ik bij U blijven? Julie (warm, dankbaar, maar vastberaden). Nee, blijft U maar niet hier! Houtdraaier. Zal ik morgen soms terugkomen ? Julie. Nee, morgen ook niet. Houtdraaier. Ik ben heusch niet kwaad op U juffrouw. Maar ziet U, ik ben geen jonge man meer, ik heb twee kindertjes, ik zou niet graag nog eens voor niemendal willen terugkomen als ik nu weer terugkom julie. Voor niemendal 1 Houtdraaier. Adieu dan! (Ze leest verder. Nu komt Ficsur binnen, langs den muur sluipend, als een hond. Hij komt bij de baar en bekijkt Liliom, knikt zelf eventjes met z'n hoofd naar hem. Julie houdt op met lezen. Ficsur schrikt, sluipt van de baar weg, naar rechts, gaat zitten en bijt op z'n nagels. Julie staat op Ficsur ook en kijkt Julie angstig aan. Julie doorboort hem met haar blik, waarop hij naar de achterste deur terugwijkt.) Liliom 123 Ficsur (op den drempel staande tegen haar sprekend). De ouwe vrouw Hollunder laat zeggen, dat de koffie klaar is en of U nou eventjes komt. (julie gaat door de achterste deur af. Ficsur maakt op den drempel eerbiedig plaats voor haar. Bij de deur gaat hij nog een keer op zijne teenen staan en kijkt naar Liliom. Dan gaat ook hij weg. Nu, gedurende de grootste stilte, ligt de doode alleen. Na eene korte pauze klinkt het spel van vier-en-twintig (24) eerste violen, die unisono een plechtig, als uit den hemel afdalend motief spelen, dat in de diepste tonen wordt aangeheven. Vóór de laatste 4 a 5 maten verschijnen in de achterste deur, uit diepste duisternis, twee mooie, groote gestalten, in zwart gewaad, met dikke stokken, slappe hoeden en zwarte handschoenen. Hun gezicht is baardloos, marmerwit, ernstig en mild. Ze loopen heel langzaam. De eene blijft vlak voor de baar staan, de andere rechts daarvan, een pas van den eerste af. Van boven spreidt een zacht violetkleurig licht zijn stralen over hunne gezichten uit.) De eerste (tot Liliom). Sta op en volg me! De tweede (bescheiden). De politie! 124 Liliom De eerste. Sta op en volg meI U moet ons rekenschap geven. Wij zijn Cod's politie. (Liliom's gezicht drukt verlichting uit, hij stijgt van de baar af.) Voorwaarts I Liliom (loopt eenige passen voor hen uit, dan blijft hij staan en kijkt de twee gestalten vragend aan). De eerste. Zoolang er nog schepsels bestaan, die zich Uwer herinneren, zoolang is de zaak nog niet afgedaan. Er moet voor dien tijd nog heel wat geregeld worden. Indien jij nog niet vergeten bent, dierbare zoon, dan heb je nog niet afgedaan op aarde. Ook al ben je dood. De tweede (heel zachtjes). Laten we gaan. Volg ons. (Van boven klinkt weer het reeds vroeger gehoorde motief der violen. Ze schrijden langzaam voort, naar buiten. Het eerste Liliom, gevolgd door de twee mannen. Ze verdwijnen. Het tooneel blijft leeg en stikdonker, alleen het eene lichtje brandt nog. De hemelsche muziek klinkt nu zachter, alsof ze de drie op hun weg begeleidde. Ze klinkt steeds zachter, totdat ze geheel wegsterft. Dan een oogenblik heel stil en plotseling valt 't Doek.) Liliom 125 DERDE BEDRIJF. ZESDE TAFEREEL. Changement bij open doek. Het Hiernamaals. Een witgekalkt vertrek. In 't midden, een groote, met een groen laken bedekte tafel. Achter de tafel een bank. In het midden van de fond, een deur. Daarnaast een groot venster, waardoor men in een roodkleurige wolkenzee kijkt. 1ste plan rechts, eene ijzeren deur, met getraliede opening, 1ste plan links, ook een deur. Bij de deur in de fond een schel. Op de bank zitten twee mannen, een elegant gekleede en een armoedig gekleede persoon. Heel uit de verte, hoort men de fanfare der engelen. Ze bazuinen in langzaam tempo het refrein: „Pas op! Daar komt de p'litie, p'litie. p'litie!" Men ziet hoe Liliom, gevolgd door beide detectifs buiten langs het venster voorbij loopt, dan gaat de bel over. Uit de deur rechts komt een politieagent op. Hij is kaalhoofdig en draagt een langen, witten 126 Liliom baard. Hij is in uniform van de hongaarsche politie. Hij gaat over het tooneel naar de deur in de fond, opent die, wisselt zwijgend een groet met beide detectifs. Sluit de deur weer. 1e Detectif (tot den ouden agent.) Wilt U ons even aandienen. (Oude politieagent door de linkerdeur af.) Liliom. Is *t hier ? 2e Detectif. ja, m'n zoon. Liliom. Is hier het politiebureau ? 1e Detectif. ja, m'n zoon. De afdeeiing voor zelfmoordenaars. Liliom. En wat gebeurt er hier ? Ie Detectif. Hier moet je je verantwoorden m'n zoon. Ga zitten. (Liliom neemt naast de twee mannen plaats. Beide detectifs blijven zwijgend in de nabijheid van de schrijftafel staan.) De elegant gekleede persoon (zachtjes tot Liliom). Ook zelf-moordenaar ? Liliom. ja, ook. Liliom 127 De elegant gekleede persoon (op de armoedig gekleede persoon wijzend). Hij, ook (Dan zich zachtjes voorstellend) Dr. Reich. De armoedig gekleede persoon (eveneens). Mijn naam is Stephaan Kadar. (Liliom kijkt beide mannen beurtelings aan.) Dr. Reich. En U? Hoe heet U? Liliom. Dat gaat je geen bal an. (Dr. Reich en Stephaan Kadar, schuiven een eindje terug). Stephaan Kadar. Ik heb aan het vensterkozijn een einde aan m'n leven gemaakt. Dr. Reich. Ik met een revolver... En U? Liliom. Met 't mes! (Ze schuiven weer een eindje terug). Dr. Reich. Met de revolver is beter. Liliom. ja, je mot maar eerst geld hebben om een revolver te koopen. 2 e Detectif. Stilte! (De rechter komt op, in uniform, zonder pet. Hij draagt een langen, witten baard, is kaal, alleen op zij van z'n hoofd, een beetje sneeuwwit haar. Achter hem aan, komt de oude agent terug en 128 Liliom gaat naast de dooden op de bank zitten. Bij het binnenkomen van den rechter staan allen op, alleen Liliom blijft stijfhoofdig zitten. De rechter neemt plaats, dan gaan de anderen ook zitten.) De oude agent, Meneer de rechter, hier zijn de lui van gisteren. De nummers heb ik in het register ingedragen. De rechter. Nummer 16.472. Ie Detectif (kijkt in zijn notitieboekje, geeft dan Dr. Reich een wenk). Staat U, als U belieft, opl (Dr. Reich staat op.) De rechter. Uw naam? Dr. Reich. Dr. Reich. De rechter. Ouderdom? Dr. Reich. Twee en veertig jaar, getrouwd, Israëliet. De rechter, (afwijzend). Dank U. Uw geloof interesseert ons niet.,. ■ Waarom hebt U zich gedood? Dr. Reich. Voor mijn schulden. De rechter. Wat hebt U voor goeds op aarde gedaan? Dr. Reich. Ik was advocaat.... Liliom 129 De rechter (hoest voornaam, dan zegt hij) Mooi, daarover zullen we 't later nog wel 's hebben. Nu zou ik U alleen willen vragen: Wilt U vóór zonsondergang nog eens op aarde terugkeeren? Ik maak U attent, dat U daar recht op hebt. Begrepen? Dr. Reich. Jawel. De rechter. Hij, die zichzelf om het leven brengt, pleegt meestal in de haast, in z'n zenuwachtigheid, wel eens iets te vergeten. Hebt U beneden nog iets zeer dringends te verrichten? Iemand iets te zeggen? Iets te regelen of in orde te brengen? Dr. Reich. Mijne schulden.... De rechter. Die tellen hier niet mee, alleen de dingen der ziel kunnen hier in aanmerking komen. Dr. Reich. Dan dit, met Uw verlof.... Toen ik .... toen ik uit mijn huis wegsloop, sliep m'n jongste zoon Oscar nog. Ik had geen moed hem wakker te maken om afscheid van hem te nemen. Ik had hem zoo graag nog even gekust. De rechter (tot den tweeden detectif). Dr. Reich keert met U op aarde terug om zijn zoon Oscar een kus te geven. 130 Liliom Tweede detectif (tot Dr. Reich). Volgt U me! Dr. Reich (tot den rechter). Ik dank U. (Hij maakt een buiging en gaat met den tweeden detectif door de deur in de fond af.) De rechter (nadat hij iets in het register heeft bijgeschreven). No. 16.473. Eerste detectif (kijkt in zijn notitieboek, dan tot Liliom). Sta op! Liliom. Tegen dien andere hebt U gezegd: Staat U op. (Hij staat op.) De rechter. Naam? Liliom. Liliom. De rechter. Dat is Uw bijnaam? Liliom. ja. De rechter. Hoe is Uw werkelijke naam? Liliom. Andréas. De rechter. En Uw familienaam? Liliom. Naar mijn moeder, Zavoczki. De rechter. Uw ouderdom? Liliom. Acht-en-twintig. De rechter. Wat hebt U al zoo voor goeds gedaan op aarde? Liliom 131 Liliom (zwijgt). De rechter. Waarom hebt U zich om het leven gebracht? Liliom (zwijgt). De rechter (tot den eersten detectif), Neemt U hem het mes af. (De eerste detectif doet 't.) Als U op aarde terugkeert wordt U dat alles weer teruggegeven. Liliom. Kom ik dan nog 's op aarde terug? De rechter. Antwoordt U slechts op mijne vragen. Liliom. Ik antwoord niet, ik vraag.... De rechter. Men vraagt hier niet. Hier antwoordt men alleen. Hier wordt alleen geantwoord, alleen geantwoord! Andréas Zavoczki, ik vraag U, hebt U nog iets op aarde te verrichten? Hebt U beneden nog iets goed te maken? Liliom. ja. De rechter. Wat is dat dan? L i 1 i o m. Ik zou Ficsur graag z'n hersenpan willen inslaan. De rechter. Het straffen is onze zaak... Hebt U anders niets meer op aarde te doen ? 132 Liliom Liliom. Ik zou niet weten wat. Nou ben ik eenmaal hier en nou wil ik ook niet meer weg. De rechter (tot den eersten detectif). Noteert U dat: Maakt van zijn recht geen gebruik. Liliom (wil weer gaan zitten). De rechter. Blijft U nog even staan.... Weet U wel, dat U Uw vrouw zonder brood, zonder eenigen steun achterlaat? Liliom. ja. De rechter. Spijt U dat niet? Liliom. Nee. Derechter. Weet U ook, dat Uwe vrouw in gezegende omstandigheden verkeert? En binnen zes maanden een kind zal baren? Liliom. ja, dat weet ik. De rechter. En ook dat kindje zal zonder brood en zonder steun en zonder bescherming zijn. Berouwt U dat ook niet? Liliom. Nou ben ik eenmaal weg. Dat gaat me verder niks an? De rechter. Lieg niet, Andréas Zavoczki! Ik zie door U heen als door een vensterglas. Liliom 133 Liliom. Nou, als je dan toch alles ziet, waarom vraag je dan nog verder? ik wil nou 's eindelijk rust hebben. De rechter. Die gewenschte rust moet U verdienen. Liliom. je hadt me moeten laten slapen. De rechter. Uw eigenzinnigheid zal hier niets helpen. Hier. is het geduld even eindeloos als de tijd. Wij kunnen wachten. Liliom. Zou ik wat mogen vragen? .... ik zou graag .willen weten .... of het kind, een jongen of een meisje is. De rechter. Dat zult U wel zien. Liliom (zenuwachtig). Zal ik het kind zien? De rechter. Dan zal het al geen kind meer zijn. Maar zoo ver zijn we nog niet. Liliom. Ik mag 't dus zien, hè? De rechter. Nu vraag ik U nog éénmaal : Hebt U geen berouw, dat U Uw vrouw en kind trouweloos hebt verlaten, dat U een slecht echtgenoot en een slecht vader is geweest? Liliom. Een slecht echtgenoot? De rechter, ja. 134 Liliom Liliom. En een slecht vader? De rechter. Ook. Liliom. Ik kon niet werken en kon daarom niet zien, dat Julie zoo den heelen tijd .... zoo den heelen tijd .... De rechter. Waarom schaamt U zich nu, dat openhartig te bekennen? Dat ze zoo den heelen tijd gehuild heeft, niet waar? Waarom bent U bang voor die woorden? Waarom schaamt U zich, dat U zoo veel van haar hield? Liliom (schouderophalend).Wie schaamt zich nou ?.... Maar ik kon die beroerdigheid niet aanzien... En daarom was ik slecht, omdat ik er van walgde, om weer naar dien vervloekten draaimolen terug te moeten gaan.... En toen heb ik me door Ficsur laten overhalen, en toen is 't zoo op eens gekomen, ik weet zelf niet meer hoe..... de politie en die kassier met z'n revolver.... en ik was toch eigenlijk heelemaal onschuldig. Het geld had ik al allemaal bij het kaartspel verloren. Maar in de gevangenis wou ik me niet laten opsluiten (uitdagend). Was ik soms slecht, omdat ik niet ging stelen, toen ik niets verdiende ? Moest ik, misschien gaan stelen voor Julie? Liliom 135 De rechter (krachtig). Ia! (Pauze.) Liliom (verbaasd). Bij ons op het politiebureau hebben ze me zoo iets nog nooit gezegd. De rechter. Geslagen heb je dat arme zwakke kind, geslagen heb je haar, omdat je haar lief hadt. Hoe heb je zoo iets kunnen doen? Liliom. Nou ja, we hadden zoo'n beetje met elkaar gekibbeld Zij had zóó gezegd, en ik zoo en omdat ze gelijk had, wist ik niks meer te antwoorden. En toen steeg me het bloed naar m'n keel (op z'n hals wijzend) tot hier en toen heb ik er op los geslagen. De rechter. Heb je er berouw van? Liliom (schudt z'n hoofd, maar het „neen" brengt hij niet over z'n lippen, dan zachtjes). Toen ik haar mager halsje zag toen, U begrijpt wel zooals je gewoonlijk wel 's zegt (hij stokt en kijkt den rechter verlegen aan.) De rechter (met hoorbaar blijde verwachting in z'n toon). Heb je daar spijt van ? Liliom (staart hem aan). Ik heb nergens spijt van! 136 Liliom De rechter. Liliom, Liliom, jouw ziel zal moeilijk te redden zijnl Liliom. Kan me niks bommen. De rechter. Men had je een baantje als huisbewaarder in de Araderstraat beloofd? (Tot den detectif.) In welk register hebt U dat genoteerd? Detectif. In het kleine register. (Geeft hem het bedoelde boek, de rechter kijkt na.) De rechter. Kamer, keuken, salaris, houden van kippen veroorloofd. Waarom heb je die betrekking niet aangenomen? Liliom. Ik ben geen huisbewaarder. Ik deug heelemaal niet voor huisbewaarder. Om huisbewaarder te zijn ... mot je toch... huisbewaarder zijn .... De rechter. Als ik je nu zou zeggen: Liliom, keer terug op je draagbaar naar d'aarde, morgen vroeg zal je volkomen genezen ontwaken en weer verder leven. Zou je dan huisbewaarder willen worden? Liliom. Nee. De rechter. Waarom niet? Liliom. Omdat omdat ik me juist daarom van kant gemaakt heb. Liliom 137 De rechter. Dat is niet waar, mijn zoon. je bent gestorven omdat je van het kleine dienstmeisje die jouw kind onder haar hart draagt, te veel hield. Liliom. Nee.. De rechter. Kijk me eens aan! Liliom (kijkt hem in z'n oogen). Nee. De rechter (strijkt zenuwachtig langs z'n baard). Liliom, Liliom, als hier geen hemelsch geduld bestond .... ga terug, op je plaats. No. 16.474. Eerste detectif (kijkt in z'n notitie' boek). Stephaan Kadar. De armoedig gekleede persoon (staat op). De rechter. Is U er vandaag uitgekomen ? Stephaan Kadar. Ja, vandaag. De rechter (op de roode wolkenzee wijzend). Hoe lang bent U daarin geweest? Stephaan Kadar. Dertien jaar. De rechter. Detectif, bent U al met hem op aarde teruggeweest? Eerste detectif. jawel. 138 Liliom De rechter. Stephaan Kadar, na dertienjarige, vurige loutering bent U naar de aarde teruggeweest om het bewijs te kunnen leveren, dat Uw ziel is rein gebrand. Wat hebt U intusschen voor moois verricht? Stephaan Kadar. Toen ik in het dorp bij onze hut kwam en door het venstertje naar binnen keek, zag ik mijne arme kindertjes rustig en zacht slapen. Maar het regende in en de regen druppelde door het beschadigde dak naar binnen. Toen bleef ik en repareerde het dak, opdat het niet meer zou kunnen inregenen. Mijn timmeren maakte de kinderen wakker en ze werden bang. Maar de moeder ging naar hen toe en troostte hen. En omdat ze schreiden zei ze: schrei niet, kinderen, dat is jullie dierbare, arme vader, die daar boven klopt en timmert. Hij is van de andere wereld naar beneden gekomen om voor ons het dak te repareeren. De rechter. Detectif? Eerste detectif. Zoo is 't. De rechter. Stephaan Kadar, U hebt eene schoone daad verricht. U hebt iets gedaan, dat in de boeken zal vermeld worden, opdat de kinderen zullen ontroeren Liliom 139 als ze 't lezen. (Naar de linker deur wijzend.) Die deur daar staat voor U open, het eeuwige licht wacht U. Eerste detectif (laat met grooten eerbied de armoedig gekleede persoon naar binnen). De rechter. LiliomI Liliom (staat op en komt naar de schrijftafel). De rechter. Heb je dat gehoord? Liliom. ja. De rechter. Toen die man hier kwam, was hij net zoo koppig als jij. Maar hij is gelouterd en heeft de proef goed doorstaan. Hij heeft eene schoone daad verricht. Liliom. Is dat nou zoo erg? Een dak repareeren kan de eerste de beste leidekker wel. Maar bonisseur op de kermis zijn, dat is veel lastiger. De rechter. Liliom, voorloopig zul je zestien jaar in het vagevuur blijven, totdat je kind groot is geworden. Dan zal hoogstwaarschijnlijk je hoogmoed en ook je trots uit je gebrand zijn. En als je dochter.... Liliom. Mijn dochter?! 140 Liliom De rechter. En als je dochter zestien jaar ouder is .... Liliom (buigt het hoofd, bedekt dan zijne oogen, wil huilen. Hij bedwingt zich en breekt in een luid en treurig lachen uit). De rechter. Als je dochter dan zestien jaar oud is, dan keer je op zekeren dag op aarde terug. Liliom. Ik? De rechter, ja, jij. Zooals je wel eens in een sprookje gelezen hebt, dat de dooden wel eens op aarde terugkeeren. Liliom. Ik heb altijd gedacht, dat dat maar flauwe kul was. De rechter. Nu kun je dan zien, dat het werklijk de waarheid is.... dan keer je op zekeren dag op aarde terug om te toonen, dat de loutering van je ziel vorderingen heeft gemaakt. Liliom. Dus dan moet je laten zien, wat je zoo al kunt ?.... zoo iets als een chauffeursexamen ? De rechter. Ja juist, het is een examen. Liliom. En wordt je dan ook gezegd, wat je zoo al te doen hebt. Liliom 141 De rechter. Dat niet. Liliom. Wat dan? De rechter. Dat moet je zelf voelen.... raden. Daarom ben je immers zestien jaarlang in het vagevuur geweest En als je aan je kind iets heel schoons iets heel heerlijks bewezen hebt, dan Liliom (treurig glimlachend). Dan? (Allen staan op en buigen plechtig het hoofd. Pauze.) Dan .... De rechter. Nu moet ik afscheid van je nemen Liliom. Zestien jaar en een dag zullen verloopen zijn, eer we elkander terug zien. Voor mij verschijn je eerst dan weer, wanneer je van de aarde weer hierboven bent teruggekeerd. Pas goed op en bedenk iets heel schoons voor je kind..... want daarvan zal 't afhangen, welke deur, voor je geopend wordt. En nu ga, Liliom I Liliom (tot den ouden agent, zachtjes). Zeg, agent? De oude agent. Wat wilt U? Liliom. ik zou zoo graag, als U zoo goed zou willen zijn.... De oude agent. Wat wilt U? 142 Liliom Liliom (fluisterend). Een sigarette De oude agent kijkt hem verbaasd aan en wil zonder te antwoorden door de linker deur weggaan. Liliom gaat ook naar de linker deur toe. De oude agent schudt over zulke brutaliteit eerst ontevreden zijn hoofd, dan glimlacht hij even, haalt van tusschen zijn uniformjas een sigarette te voorschijn en geeft die aan Liliom. Nu opent de detectif de deur en een intensief, roodkleurig licht stroomt het vertrek binnen. Liliom wijkt als verblind terug. Dan bedekt hij zijn gezicht met beide handen en gaat gebogen terwijl hij den agent de rook van de sigarette in 't gezicht blaast het licht tegemoet. Doe k. ZEVENDE TAFEREEL. Zestien jaar later. Een klein, bouwvallig huisje op een omheind, kaal stukje grond. Voor het huis een tuintje, dat door een, tot de heupen reikend, hekje omgeven is. In Liliom 143 den tuin is een tafel voor twee personen gedekt. Het is een heldere lente-Zondag. In de fond loopt een houten hek, in het midden daarvan is eene breede karrepoort. Om het huis, aan den anderen kant van het hek, eene straat van de voorstad waardoor men een ruimen blik krijgt op de akkers. In het tuintje staan julie en haar dochtertje Louise, Marie en Wolf. Wolf is degelijk burgerlijk gekleed en draagt een dikken gouden horlogeketting. Marie is in typisch burgertoilet met grooten hoed. julie. jullie kunnen toch wel bij ons blijven eten? Marie. Onmogelijk, kindlief. Zoolang Wolf eigenaar van Café Sorento is, behoort hij altijd in Café Sorento te zijn. Julie. En jij hokt daar natuurlijk ook zoo'n Godganschenlijken dag. Marie. Ik zit naast de Cassa en lees de krant en hou tegelijkertijd een oogje op de kellners en het groot-stadsleven. julie» En de kinderen dan? 144 Liliom Marie. In het moderne huwelijk is'ttoch heel natuurlijk, dat de ouders hun kinderen nauwelijks te zien krijgen. De vier meisjes zijn bij hun gouvernante, de drie jongens bij hun opvoeder. Louise. Maar lieve tante, blijft U nu toch bij ons eten! Marie (gewichtig). Vandaag onmogelijk Jundjelief, onmogelijk! Misschien eens een anderen keer. Gaat U mee, Wolf? julie. Sedert wanneer zeg jij tegen je man U? Wolf. Dat bevalt mij beter, lieve mevrouw. Zoolang wij jij en jou tegen elkaar zeiden, hadden we voortdurend ruzie met elkaar. Nu spreken we elkaar met U aan en leven als de lui aan het hof. Adieu, mevrouw! Julie. Adieu, Wolf! Marie. Adieu, mijn waarde ! (Ze omhelzen elkaar.) Adieu, lief kind! Louise. Adieu! (Wolf en Marie af.) Julie. Breng even het eten op, kindlief. (Louise gaat naar binnen en haalt de soep. Ze nemen plaats.) Liliom 145 Louise. Zeg Moeke, is 't waar, dat we niet langer in de Jutefabriek hoeven te werken. Julie. Ia, kind. Louise. Waar dan? Julie. Oom Wolf heeft ons aan eene betrekking geholpen in eene groote zaak, waar uitsluitend benoodigdheden voor café's en hotels gemaakt worden. Ook de inrichting in zijn café is daar gekocht. We moeten hoofdzakelijk gordijnen maken, weet je, van die mooie groote venstergordijnen met applicaties. Louise. In ieder geval krijgen we 't toch beter dan op de jutefabriek, is niet? julie. ja. Dat werk is trouwens niet zoo vuil en wordt beter betaald, 't Is werkelijk een groot geluk voor zoo'n arme weduwe als je moeder is. (Ze eten. In de groote poort verschijnt Liliom met de twee detectifs. De laatsten wandelen langzaam verder en verdwijnen. Liliom blijft alleen in de groote poort staan. Hij is nog 't zelfde gekleed als op zijn sterfdag. Hij is erg bleek, maar niet ouder geworden. Langzaam komt hij binnen, maar blijft bij het tuinhekje staan. Julie zit 146 Liliom zóó aan tafel, dat ze hem den rug toekeert, Louise zóó, dat ze met het gelaat naar het publiek zit.) Liliom. Goeien dag! Louise. Goeien dag! Julie. Alweer een bedelaar. Wat wil je man? Liliom. Niks. julie. Geld hebben we niet, maar een bordje soep kun je mee-eten, (Louise gaat naar binnen.) Kom je hier ver van daan? Liliom. ja. julie. Ben je moe? Liliom. Nog al. julie. Daar bij de tuindeur staat een steen. Ga daar maar kalm eventjes op zitten. Mijn dochtertje zal je dan wel een bordje soep brengen. Liliom. Is dat Uw dochtertje, juffrouw? Julie. Ja. Liliom (tot Louise). Is U 't dochtertje? Louise. ja zeker. Liliom. Een knap meisje. (Houdt met z'n eene hand het bord soep vast en grijpt Liliom 147 met z'n andere naar de hand van Louise, die zij echter vlug terugtrekt.) Louise (gaat naar Julie). Moeder! Julie. Wat is er kind? Louise. Hij wou me vast grijpen. Julie. Toe, ga nou, spreek geen onzin! Zoo'n uitgehongerde bedelaar zou z'n handen willen uitsteken.... die heeft waarachtig wel wat anders in z'n hoofd als jonge meisjes. Ca nou maar weer zitten en eet maar. (Ze eten weer.) Liliom (lepelt de soep op en kijkt telkens naar beide vrouwen, die kalm dooreten). U werkt zeker in de jutefabriek? Julie. Ja. Liliom. Uw dochtertje ook? Louise. ja, ik ook. Liliom. En uw man? (Pauze.) julie. Ik heb geen man meer, ik ben weduwe. Liliom. Weduwe? julie. ja. Liliom. Uw man.... Uw man zaliger is zeker al lang dood? (Pauze.) 148 Liliom julie (antwoordt niet). Liliom. Ik was zoo vrij te vragen of Uw man al lang dood is ? julie. ja, al lang. Liliom. Waaran is ie gestorven ? (Pauze.) Louise. Dat weet ik niet. Hij ging naar Amerika om daar werk te zoeken en is toen daar in het ziekenhuis gestorven. Ik heb mijn armen vader niet eens gekend. Liliom. Is ie naar Amerika gegaan? Louise. ja, nog voor ik geboren werd. Liliom. Naar Amerika? Julie. Wat vraag je toch veel, man ? Jij hebt 'm toch niet gekend, is wel? Liliom (zet z'n bord neer). Dat weet God.... 'k heb zooveel menschen gekend, misschien hem ook wel. julie. Nou, als je hem dan werkelijk gekend hebt, laat hem dan als je belieft met vrede en vraag verder niets. Kort en goed, hij is naar Amerika vertrokken en is daar gestorven. Liliom. AI goed, al goedl U moet niet direct boos worden. Ik meen 't immers zoo kwaad niet. Liliom 149 Louise. M'n vader was heel knap. julie. Praat niet zooveel. Louise. Ik heb nog niks gezegd! Liliom. Een arm weesje mag toch wel over haar vader spreken. julie. ja, ja — 't is goed! Louise. M'n vader had drie ivoren balletjes en daar kon ie zoo veel leuke kunstjes mee uithalen, dat iedereen hem aanried aan 't tooneel te gaan. Julie. Wie heeft je dat verteld? Louise. Oom Wolf! Liliom. Wie is dat? Louise. Dat is meneer Wolf Beifeld, de eigenaar van Café Sorento. Liliom. Oh, die vroegere pakjesdrager? Julie (verbaasd). Ken je die ook al? Ik geloof, dat jij de heele stad kent. Liliom. Wolf Beifeld is nog lang niet de heele stad. Maar ik ken heel wat menschen, o ja. Waarom zou ik nou toevallig Wolf Beifeld niet kennen? Louise. Hij was een vriend van m'n vader! 150 Liliom Julie. Nee, het was geen vriend van 'm. Liliom. Wat spreekt U op een eigenaardige manier over Uw man. Julie. Wat gaat jou dat an? Vin-je dat soms niet goed ? Over mijn man zaliger kan ik spreken, zooals ik dat zelf wil, dat gaat je geen steek an. Dat is alleen mijn zaak. Liliom. Ja, ja, ja, alleen Uw zaak.](Ze lepelen hun soep verder op.) Louise (tot Julie). Misschien is het wel een oude kennis van vader? Julie. Vraag het 'm dan maar 's, als je wil. Louise (gaat naar Liliom toe, Liliom staat op). Hebt U m'n vader soms gekend ? Liliom (knikt bevestigend). Louise (tot Julie). Ja, hij heeft 'm gekend. julie (staat op). Heb je Zavoczki gekend? Liliom. Die ook. Maar Liliom veel beter. Louise. Was ie nou werkelijk zoo knap? Liliom. Knap was ie nou zoo precies niet. Louise. Maar 't moet toch wel een goeie man geweest zijn? Liliom 151 Liliom. Nou, dat was maar zoo zoo 11! Ik weet wel, dat ie zooals men wel eens zegt, een niksnut, een potsenmaker, een uitroeper op de kermis was. Louise (blij). Heeft ie werkelijk grapjes uitgehaald ? Liliom. Nou en of 1 En liedjes heeft ie gezongen in den draaimolen. Louise (blij). Heeft ie in den draaimolen liedjes gezongen ? Liliom. Weet je, 't was een gevaarlijke ruziemaker, kindlief. Hij sloeg er maar direct op los. Je lieve, goeie moeder heeft ie ook geslagen 1 Julie. Da's gelogen I Liliom. Da's niet gelogen ! i, Julie. Schaam je je niet om dat arme kind zulke gemeene lasterpraatjes over 'r vader te vertellen? Maak dat je weg komt, brutale leugenaar. Foei 1 Eerst eet je onze soep en ons brood op en dan heb je nog de brutaliteit onzen armen doode te belasteren. Het is zonde!! Liliom. Och, lieve juffrouw, ik k.... 152 Liliom Julie. Je mag dat kind niks wijs maken. Neem 'm het bord af, Louise, hij moet nou maar zien, dat ie verder komt. Als het niet zoo'n uitgehongerde bedelaar was. dan zou ik hem wel eens mores leeren. (Louise trekt het bord uit z'n hand.) Liliom. Heeft ie U dan nooit geslagen? julie. Nee nooit. Hij is altijd goed voor me geweest. Louise (fluisterend). Zeg eens, heeft ie werkelijk grapjes uitgehaald? Liliom. ja, en goeie, hoor! Julie. Praat niet meer tegen'm, Louise! Ga nou in Gods naam weg. Louise. Ga, in Gods naam. Julie (gaat weer aan tafel zitten en eet verder). Liliom. Zeg, jongejuffrouw ik heb hier in m'n zak een spel kaarten, daar kan ik mooie kunstjes mee maken. Je moet je buik vast houden van 't lachen. Louise (die in haar linkerhand nog 't bord van Liliom heeft, maakt met haar rechterhand de kleine tuindeur open.) Liliom. Toe? Laat me nou nog maar Liliom 153 eventjes binnen, jongejuffrouw. Ik zal je die leuke kunstjes 's laten zien. Louise. Ga nou toch in Gods naam weg en Iaat ons met rust. Wat trekt U toch den heelen tijd voor malle gezichten ? Liliom. U moet me niet wegjagen, lieve jongejuffrouw, laat me nou toch eventjes binnen. Heel eventjes maar, ik zal je dan wat moois, wat aardigs laten zien. (Hij maakt het tuindeurtje open.) jongejuffrouw, je krijgt ook een mooi cadeautje van me. (Haalt een grooten rooden zakdoek uit zijn zak te voorschijn, waarin een fonkelende hemelster gewikkeld is. Loert om zich heen of de detectifs hem niet zien.) Louise. Wat is dat? Liliom. Psst! Eene ster. (Maakt verklarend het gebaar van den „Boheemschen cirkel".) julie (streng). Neem niks van 'm an, kindlief, dat heeft ie natuurlijk hier of daar gegapt. (Tot Liliom.) Ga nou in Gods naam weg! Louise (energiek). Maak dat je weg komt! Ruk uit! (Slaat hem het deurtje voor z'n neus dicht.) 154 Liliom Liliom (verbitterd). longejuffrouw jongejuffrouw Ik moet je werkelijk wat moois laten zien of.... of wat moois voor je doen Ik moet nu werkelijk iets heel schoons.... Louise (haar rechterhand uitstrekkend). Daar is de deur! Liliom. jongejuffrouw! Louise. Marsch! Liliom. jongejuffrouw! (Hij kijkt haar plotseling aan en slaat haar op haar hand, zóó dat de slag duidelijk hoorbaar is.) Louise. Moeder! (Ze staart Liliom aan, die totaal gebroken en met gebogen hoofd blijft staan. Julie staat op en kijkt Liliom verschrikt aan. Groote pauze.) Julie (komt heel langzaam naar voren). Wat is hier gebeurd? Louise (heelemaal uit 't veld geslagen, haar blik niet van Liliom afgewend). Moeke.... die man ik wou 'm wegjagen en hij sloeg me op m'n hand 't klonk heel hard.... en .... en ik heb er toch niets van gevoeld .... alsof iemand m n hand heel zachtjes aaide, Moeke ..., Liliom 155 (Ze verschuilt zich achter Julie. Liliom heft trotsch het hoofd op en kijkt julie aan.) julie (met zachte stem). Ga naar binnen. Ik kom dadelijk bij je 1 Kindlief! Louise (naar het huis loopend). Moeke, 't was zoo vreemd .... 't klonk zoo hard .... (schreiend) en het deed toch heelemaal geen pijn. Alsof ie.... alsof ie m'n hand kuste .... Oh God I Oh God 1 (Ze verbergt haar gezicht in haar handen.) julie. Ga nou naar binnen, kindlief 1 Louise (gaat langzaam naar binnen. Julie kijkt haar na totdat ze verdwenen is, dan wendt zij zich langzaam tot Liliom). julie. Heb je mijn kind geslagen? Liliom. ja ik heb haar geslagen. Julie. Ben je soms hier naar toe gekomen om mijn kind te slaan? Liliom. Nee, daarom niet. Maar ik heb 'r geslagen en ga nou weer weg. julie. In Christus naam, wie ben je toch ? Liliom (eenvoudig). Een arme, vermoeide bedelaar, die heel ver van hier kwam en erge honger had en die van U een bord soep en een stukje brood heeft 156 Liliom gekregen en die Uw kind op haar hand sloeg. Bent U nu boos op me? Julie (met groote verbazing, haar hand op haar hart drukkend). Oh, lieve Jezus.... Wat is dat toch ? Ik ben heelemaal niet boos op U.... heelemaal niet.... Liliom (gaat tot aan den drempel van de karrepoort, blijft daar tegen de poort leunend staan, met z'n rug naar het publiek gekeerd). Julie (gaat langzaam naar de tafel toe en neemt weer plaats roept dan) Louise I Louise (komt naar buiten). Julie. Kom aan tafel kindlief, we moeten afeten. Louise. Is ie weg? Julie. Ja. (Ze nemen plaats, Louise steunt haar hoofd op haar handen en staart in de verte, eet niet) Waarom eet je niet, kindlief? Louise. Wat is er nou toch gebeurd, moeke ? Julie. Niets, kindlief. (Beide detectifs verschijnen weer op den straatweg. Liliom gaat voor hen uit» links, af. De eerste Liliom 157 detectif maakt eene geresigneerde handbeweging, alsof hij zeggen wou, die man is niet te redden. Dan schudden ze beiden hun hoofd en volgen Liliom met langzame schreden.) Louise. Lief, goed moedertje, waarom wil je 't me toch niet zeggen? julie. Wat moet ik je dan in hemelsnaam zeggen, kindlief ? Er is toch heelemaal niets gebeurd. We zaten kalm aan tafel en toen is er een bedelaar gekomen en heeft ons van vroeger verteld en toen kwam plotseling je vader weer in m'n gedachte. Louise. Mijn vader? julie. ja,jouw vader, Liliom. (Pauze.) Louise. Maar vertel me nou 's, moeke, hoe kan dat nou dat iemand je heel hard slaat en dat je 't toch niet voelt? Heb je dat ook al 's ondervonden? julie. ja, kindlief, dat heb ik ook al eens ondervonden. (Pauze.) Louise. Is 't mogelijk, dat men een harden, een heel, heel harden slag krijgt en dat ie toch heelemaal geen pijn doet? 158 Liliom Julie. Ja, kindlief het is heusch mogelijk dat iemand je slaat en dat 't toch heelemaal geen pijn doet (Pauze. Een orgeldraaier is bij het naburig huis gekomen en draait z'n orgel af.) Doek. Alle rechten voorbehouden. Voor eventuëele opvoeringen van Molnar's werken wende men zich tot Adolphe Engere, Den Haag. VERWACHT SPOEDIG: „OSCAR WILDE" (DE KONING DES LEVENS) Tragedie in 5 bedrijven, door ADOLPHE ENGERS en W. A. VAN DUIJN naar de gegevens van Dr. FRITS LÖHNER en BRUNO HARDT J