960 -en ieder, die meer dew ééo exemplaar van dit verslag maych* ontvanaen. """" verzoent net meeraerc aan een kennis te geven. --.rO. ■ BOND VAN NEUTRALE LANDEN. ONDERAFDEELING NEDERLANDSCH-INDIË, VERSLAG (tevens concept-notulen) van de Oprichtingsvergadering van de Onderafdeeling Nederlandsch-Indië, in den avond van Vrijdag, 4 Mei 1917 in het lokaal van Stam 6 Weijns, Nieuw-Gondangdia, Weltevreden, met bijlagen. F 30 Dhuk G. Kolpf & Co., Batavia 1917. BOND VAN NEUTRALE LANDEN. ONDERAFDEELING NEDERLANDSCH-INDIË. VERSLAG (tevens concept-notulen) van de Oprichtingsvergadering van de Onderafdeeling Nederlandsch-Indië, in den avond van Vrijdag, 4 Mei 1917 in het lokaal van Stam & Weijns, Nieuw-Gondangdia, Weltevreden, met bijlagen. Druk G Kolff & Co , Batavia 1917. INHOUD. Blz. Aanbieding verslag V Losse Bijlagen: Herdruk circulaire Afd. Nederland dd. 30 Aug. 1916, waaraan toegevoegd het „Programma" en de „Organisatie" van den Bond -en van de Afdeeling Nederland, en „Een Oproep tot de Neutralen". Een kaart met enveloppe, en postwissel-formulier. Verslag oprichtingsvergadering 4 Mei 1917 1 Bijlage No. K Extract-notulen bestuursvergadering 7 Mei 1917 15 „ „ 2. Wat tot dusver (begin Juni) is verricht 17 „ „ 3. Manifest: Grondwetsherziening in nationalen geest, De Telegraaf, 6 Maart 1917 20 De actie tegen de grondwetsherziening, De Telegraaf, 20 Maart 1917 23 Bijlage No. 4. Persstemmen (5 Mei tot en met 22 juni 1917) ... 25 Bat. Hand.bl, 5 Mei, Anti-Duitsche actie 25 Java-Bode, 5 Mei, Niet-neutraal 25 Locomotief, 7 Mei, Eenzijdige onzijdigheid 26 Bat. Nbld., 7 Mei, Neutraal 28 Java-Bode, 8 Mei, Gebrek aan nationaal gevoel. Anti-Nederlandsche Nederlanders 29 Nieuwe Ct., 8 Mei, Neutrale landen met niet neutrale burgers. . 32 N. v. d. D. v. N. 1, 10 Mei, Voor het vrije Nederlandsche woord 34 De Banier, 11 Mei, 36 Javapost, 11 Mei, 36 Bat. Hand.bl., 12 Mei, Zinledig gedoe 36 N. v. d. v. N. C, 12 Mei, De laster achterhaald . . 37 Soerab. Nbld., 12 Mei, Zoo een en ander. ' Wij doen aan die laffe likkerij niet mee! 38 Bat. Hand.bl., 16 Mei, Bond van „neutrale" landen 44 Sum. Post, 18 Mei, Een onwaarachtige actie 45 De Banier, 18 Mei, Ingezonden: Bond van neutrale landen (Fanoy), met naschrift redactie 47 De Indiër, 21 Mei, Kroniek 53 N. v. d. D. v. N. 1, 23 Mei, Een bezorgd „Nederlander" 54 Bat. Nbld.. 24 Mei, Te veel eer! 56 Nieuwe Ct., 25 Mei, De benauwden 57 Sum. Post, 6 Juni, Bond van neutrale landen. Ingezonden (F. H. Staverman), met naschrift redactie 69 Sum. Post, 7 Juni, Waarom „benauwd"! 62 IV Sum. Post, 9 Juni, Bond van neutrale landen 66 Deli Ct., 9 Juni, Bond van neutrale landen 66 Deli Ct., 16 Juni, Bond van neutrale landen. (Verslag vergadering 14 Juni) 66 Sum. Post, 16 Juni, Het vredes-fundament. De menschheid ziet uit naar de vrijheid van leven, niet naar het evenwicht van macht. President Wilson 71 Deli Ct., 16 Juni. Hooge politiek 76 Sum. Post, 18 Juni, Bond van neutrale landen 80 De Banier, 22 Juni, Bond van neutrale landen. Ingezonden (Fanoy), met naschrift redactie 81 Nieuwe Ct., 22 Juni, Nog maar eens 86 Nieuwe Ct., 10 Mei, Landsverraders 88 Bijlage No. 5. Stemmen uit het buitenland 90 De deportaties der Belgen. De Telegraaf, 13 Nov. '16, Een protest der Belgische Bisschoppen 90 De Telegraaf, 24 Nov. '16, De Belgische burgers als slaven weggevoerd 95 De Telegraaf, 6 Dec. '16, Scherpe critiek van den Paus ... 97 De Telegraaf, 17 Apr. '17, Een brief van kardinaal Mercier. Het lijdelijk verzet der Belgische geestelijkheid 97 Bat. Nbld., 30 Juni '17, Telegram: Gedeporteerd 99 Bat. Nbld., 12 Juli '17, Telegram: Recidive . 99 Bijlage No. 6. Circulaire Medan, verspreid met Deli Ct. en Sum. Post van 9 Juni 1917 100 Bijlage No. 7. De wegvoeringen der Belgen en in Noord-Frankrijk . . 102 De Telegraaf, 6 Dec. '16, Aan het Nederlandsche Volk . . . 102 Adres Afdeeling Néderland aan den Ministerraad, gesteund door 12284 personen 103 De Telegraaf, 12 Dec. '16. Telegrafisch manifest aan het Ameri- kaansche Volk 104 De Telegraaf, 13 Apr. '17, Diplomatiek succes, door Minister Loudon te Berlijn behaald 10 De Telegraaf, 17 Apr. '17, Schrijven Afdeeling Nederland aan de Neutrale Mogendheden 106 Bijlage No. 8. De Telegraaf, 6 Apr. '17, Adres Afdeeling Nederland aan de Koningin 109 Weltevreden, 9 Juli 1917. L. S. '..-:»> Het voorloopig Bestuur der Onderaf deeling Nederlandsch-Indië van den Bond van Neutrale Landen biedt U hierbij ter kennismaking aan: a. het verslag van de oprichtingsvergadering, gehouden op4 Mei 1917;- b. als losse bijlage een exemplaar van den herdruk van de circulaire van de Afdeeling Nederland van 30 Augustus 1916, met het programma' van den Bond, gevolgd door eene uiteenzetting van zijne organisatie en van die der Afdeeling Nederland, en den Oproep tot de Neutralen van een 148-tal Nederlanders van Juni 1916; 1) c. als vaste bijlagen: 1. extract-notulen bestuursvergadering van 7 Mei 1917; 2. wat tot dusver (begin Juni) is verricht; 3. het manifest: Grondwetsherziening in nationalen geest; 4. (Indische) persstemmen van 5 Mei tot en met 22 Juni 1917 (voor zoover deze te onzer kennis zijn gekomen); 5. het protest der Belgische bisschoppen (bij monde van Kardinaal Mercier) tegen de deportaties der Belgen van November 1916 en een brief van Kardinaal Mercier van April 1917; 6. een circulaire, middels de Deli Courant en de Sumatra Post verspreid door de heeren Mrs. J. van den Brand, P. H. Schneider en . W. L. A de Neeff te Medan; 7. het in zake de deportaties der Belgen door de Afdeeling Nederland tot den Ministerraad gerichte adres en het telegrafische manifest aan het Amerikaansche volk van December 1916, met vermelding van het resultaat van het protest te Berlijn van den Minister van Buitenlandsche Zaken Loudon en het schrijven aan dien Minister en aan de Gezanten der overige Neutrale Mogendheden in zake de wegvoeringen, de vernielingen en den roof in Noord-Frankrijk van April 1917; 8. het adres, in April 1917 door de afdeeling Nederland gericht tot de Koningin. Op de bijlagen Nrs. 5, 7 en 8 vestigen wij in het bijzonder Uwe aandacht; daaruit zal U toch kunnen blijken, dat zij, die aprioriaannemen dat de actie van onzen Bond geenerlei invloed ten goede kan hebben, 1) Aan de reeds toegetreden leden en enkele anderen is deze circulaire al eerder gezonden. in het ongelijkgesteld worden door de resultaten bereikt door het optreden van de Afdeeling Nederland. Overtuigd, dat het streven van den Bond zooals dit uit de genoemde geschriften blijkt, Uwe volle sympathie zal hebben, komen wij met vertrouwen Uwen steun inroepen ter bereiking van het beoogde doel. Wij noodigen U daarom uit tot de onderafdeeling Nederlandsch-lndië van den Bond te willen toetreden en ons oök zooveel mogelijk Uwe medewerking te willen verleenen, zoowel voor de propaganda der beginselen van den Bond in het algemeen en voor de uitbreiding van het ledental der Onderafdeeling, als voor elke beweging, in verband daarmede, door de Afdeeling Nederland in het leven geroepen of zelfstandig door de onderafdeeling alhier op touw te zetten; en zulks ten einde o.m. in de eerste, plaats aan de Afdeeling Nederland moreelen, steun te verleenen door eene van een zoo groot mogelijk aantal personen uitgaande adhaesiebetuiging met bet door haar tot de Koningin in April gerichte adres, waarover straks nader. Wij doen dit onder mededeeling van het volgende: a. Ledental. Vóór de oprichtingsvergadering hadden 127 personen instemming betuigd met de actie van van den Bond, uiteengezet jn den Oproep van onzen secretaris om tot stichting van eene onderafdeeling te komen. Na afloop dier vergadering bedroeg het aantal leden 142. Thans bedraagt het aantal leden 338, waaronder een 27-tal te Medan en omgeving. Deze stijging is in hoofdzaak bereikt door de nog slechts éénmaal geplaatste advertentie en o. a. door het werken van een aantal leden in eigen kring. Hiertoe werden aan ieder lid 2 exemplaren gezonden van het programma van den Bond en later één exemplaar van de reeds eerder genoemde daarbij behoorende circulaire. Aan enkelen werd op verzoek een grooter aantal gezonden. Verder heeft de medewerking van een deel der pers ongetwijfeld invloed gehad. b. Aanvulling voorloopig bestuur. Den 16en Mei werd reeds aan de Bataviasche bladen en aan Aneta medegedeeld, dat de volgende heeren zich bereid verklaard hebben om het voorloopig bestuur aan te vullen: Mr. A. J. van Buuren, Raadsheer Hooggerechtshof, Weltevreden; , B. B. J. Crone, Landbouwindustrieel, Tjitjoeroeg; Mr. J. A. van Dijk Jr. Oud-Advocaat, Soekaboemi; H. Mulder, Wd. Hoofdredacteur „N. v. d. D. v. N. I.", Weltevreden; Mr. J. F. Kramer Oud-Vice-President v. h. Hooggerechtshof v. N. I., Soekaboemi; Mr. E. Kruseman, Oud-Vice-President v. h- Hooggerechtshof v. N. I., Bandoeng; F- S. Olman, Scheepsleverancier, Mr. Cornelis; H. van Taalingen, Lloyd's Surveyor, Mr. Cornelis; F. H. K. Zaalberg, Hoofdredacteur „Bat. Nieuwsblad", Weltevreden. Sedert stelden de volgende personen zich nog hiervoor beschikbaar: VII K. A. R. Bosscha, Hoofdadministrateur van „Malabar", Pangalangan; A. J. Keiler, Oud-Kapitein O. I. L., Accountant, Weltevreden; J. H. Klooster, Leeraar P. H. S., Weltevreden; D. Koppelle, Leeraar K. W. III S., Weltevreden; Mej. P. Koppelle, Leerares Pensionaat v, Meisjes, Weltevreden ; J. Kruisheer, Weltevreden; Mej. C. Van Taalingen, Empl. Bat. Petrol. Mij., Mr. Cornelis. Het ligt in de bedoeling om uit het op deze wijze aangevulde voorloopige bestuur een candidatenlijst samen te stellen, waaruit na toevoeging van de eventueel door de te Batavia, Mr. Cornelis en elders wonende leden op te geven candidaten, voor zoover uitvoerbaar, een definitief bestuur gekozen zal kunnen worden op de binnenkort te houden algemeene vergadering. Aan dat bestuur behoort dan de bevoegdheid te worden toegekend om zich naar behoefte aan te vullen, terwijl het tevens de opdracht ware te verstrekken om in zich op te nemen de voorzitters der plaatselijke Comité's op die plaatsen buiten Batavia en Mr. Cornelis, waar zich een beduidend aantal leden bevinden. c Plaatselijke Comité's en Correspondenten buiten Batavia en Mr. Cornelis. Soekaboemi. Hiej werd op initiatief van Mr. J. A. van Dijk jr. den 17en Mei j.1. een plaatselijk Comité gevormd, waarin zitting hebben genomen de heeren: G. Ballot, Oud-Planter, voorzitter; Mr. J. A. van Dijk Jr., Oud-Advocaat, \ J. C. Muschter, Autohandel „Unicum", | secretarissen; J. H. C. Harders; A. K. Kok, Arts; W. A. Nugteren, Oud-Majoor-Magazijnmeester; E. E. Suermondt, Superintendent van ondernemingen. Medan. Hier werd op 14 Juni een plaatselijk Comité gevormd, waarin de heeren: Mr. P. H. Schneider, Mr. J. van den Brand en Mr. W. L. A. de Neeff, allen Advocaat en Procureur, voorloopig zitting hebben genomen. Bandoeng. Hier is men nog doende om een plaatselijk Comité te vormen. Verder is het voorloopig bestuur met leden van verschillende plaatsen in overleg getreden omtrent de oprichting van plaatselijke comité s of correspondentschappen. d. Overige mededeelingen. Adres aan de Koningin. Ten einde binnen korten tijd een zoo groot mogelijk aantal adhaesiebetuigingen met het tot VIII de Koningin gerichte adres, hierachter als bijlage No. 8 opgenomen, te verzamelen, wordt dit adres aan enkele dag- en weekbladen als circulaire toegevoegd, om te beginnen aan het „Bataviaasch Nieuwsblad", het „Nieuws v. d. Dag v. N. I." en het „Vrijzinnig Weekblad" te Batavia en aan "de „Nieuwe Courant" te Semarang. De genoemde dagbladen nemen de verspreiding kosteloos op zich (afgezien van druk- en eventueel meerdere porto-kosten). Aan de directies dier bladen betuigen wij hier onzen dank voor der* verleenden steun. Tevens is in die circulaire het „Programma" van den Bond opgenomen, terwijl men op een bijgevoegd biljet gelegenheid vindt om blijk te geven van zijn instemming. Vojr alle zekerheid wordt den leden een exemplaar onder couvert gezonden. Stoitzegel en Affiche. Door den heer W. VAN DER DOES te Weltevreden is het doel van den Bond op pakkende wijze in beeld gebracht. Naar deze teekening worden sluitzegels vervaardigd, waarmede men op eenvoudige en goedkoope wijze propaganda zai kunnen maken voor den Bond. Op dit verslag is een vignet aangebracht, dat den sluitzegel, op dubbele grootte, weergeeft. Na toezending van ƒ 2.— aan den secretaris, verstuurt deze 100 sluitzegels. i) Verder bestaat het plan om naar dezelfde teekening een affiche te laten maken, om daarmede meer bekendheid te geven aan het bestaan en het doel van den Bond. De prijs van dit affiche, + 55 cm hoog en 35 c.m breed, zal vermoedelijk ƒ—.40 per stuk bedragen. Leden, die deze artistieke reproductie van het ontwerp in kantoor of huis een plaats willen geven, gelieven zich tot den secretaris te wenden. 2) Hoe meer sluitzegels en affiches de leden verbruiken en weten te plaatsen hoe meer bekendheid de Bond zal krijgen niet alléén, maar dit zal tevens een kleine bate geven voor de kas, iets wat niet overbodig is, zooals U uit de lezing van het volgende punt zal kunnen blijken. 3) 1) Adres voor postwissels en R-stukken: Bijkantoor Gondangdia, Weltevreden (niet andersom s. v. p.I. 2) Bij afname van een grooter aantal tegelijk (plaatselijke comités, correspondenten), drukken de verpakkingskosten minder en wordt de prijs lager. 3) Er worden ook prentbriefkaarten gedrukt, waarop het vignet van den Bond op de adreszijde. In zwart kosten deze ƒ1.— per 40 stuks, in kleuren ƒ 1.— per 20 stuks. Adres: secretaris. Het denkbeeld voor dit propaganda-middel is aan de hand gedaan door ons lid, den heer A. Koster Jr., Salesman „National Cash Register Co. of Dayton", Office Appliances Co., Weltevreden. IX e- Finantieele aangelegenheden. Zoowel in het verslag van de oprichtingsvergadering als in Bijlage No. 2 is er reeds op gewezen, dat het bedrag, waarop de minimum-bijdrage der leden geraamd werd in den „Oproep" van den secretaris, nam. ƒ 2 — per jaar, slechts dan voldoende zou kunnen zijn, als er eenmaal duizenden leden zullen zijn toegetreden; en dat de bijdrage in de oprichtingskosten hier geheel buiten staat. Die oprichtingskosten worden begroot op ƒ5000. —. Tot dusver is ongeveer ƒ 1000. - uitgegeven, w. o. begrepen advertentie-kosten, terwijl de uitstaande posten voor drukwerk ± ƒ 2000. — beloopen Doordat het verslag door de bijlagen veel omvangrijker werd dan oorspronkelijk in de bedoeling lag, is de oplage beperkt geworden tot 2000 exemplaren (van de circulaire der Afdeeling Nederland waren reeds 5000 stuks gedrukt); zooals het verslag nu verspreid wordt komt het aan druken portokosten op + ƒ 0.70 per exemplaar. Van 121 leden, dus ruim een derde van het totale aantal, werd ruim ƒ 1100 — ontvangen als bijdrage in de oprichtingskosten, in bedragen, uiteenloopende van ƒ 1.— tot ƒ 120.—. Verder deden een 55-tal leden toezegging voor een geregelde bijdrage, maandelijks, per drie maanden, halfjaarlijks ot jaarlijks te voldoen, tot een totaal van ƒ 70.— per maand en uiteenloopend van ƒ 2.50 per jaar tot ƒ 5.— per maand. Volgens het verslag in de „Sumatra Post" van de vergadering van 14 Juni te Medan heeft een der daar toegetreden leden een bijdrage van f ÏOOO.— in de oprichtingskosten toegezegd; wij ontvingen nog geen bevestiging van dit bericht. Verder is er te Bandoeng op initiatief van den heer H. P. van Alphen een garantiefonds van ƒ 400.— bijeengebracht. Waar in de eerste plaats verspreiding van het adres aan de Koningin bij meerdere dan de" bovengenoemde bladen geboden is om dit zooveel mogelijk onder de aandacht van de Europeesche ingezetenen te brengen, zoodat alle geestverwanten gelegenheid krijgen om blijk te geven van hun instemming (dit is zeker de goedkoopste en vlugste weg om dit doel te bereiken); verder het houden van propaganda-avonden te Batavia en andere plaatsen noodig is; en eindelijk het doen van periodieke mededeelingen van het bestuur aan de leden mogelijk gemaakt dient te worden, dringen wij er bij een ieder op aan, om na lezing en overweging van het bov( n uit engezette, nog naar vermogen te willen bijdragen in de oprichtingskosten, voor zoover men dit rog niet heeft gedaan, en zich ook niet onbetuigd te laten bij de vaststelling (eventueel herziening) van een geregelde bijdrage. Voor het oogenblik moeten wij nog het verzoek doen om de bijdragen te willen zenden aan den Penningmeester te Batavia; zoodra de leden hun bijdrage vastgesteld hebben en er definitief in het penningmeestt rschap is voorzien, zal getracht worden om hun het betalen der contributie zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Daarna zal ook beslist kunnen "worden in hoeverre wij de Afdeeling Nederland finantiëel zullen kunnen steunen, iets wat ook wel noodig zal zijn. X f. Contact tusschen bestuur en leden. Bij het vorige punt gelieve men nog in het oog te houden, dat de uitgaven, voor het geleverde werk gedaan en nog te doen, tot een minimum beperkt zijn gebleven door de omstandigheid, dat de secretaris tot dusver al zijn tijd heeft kunnen wijden aan den Bond, daarin bijgestaan door zijn huisgenooten. Er kan echter niet op gerekend worden, dat deze toestand zal voortduren, en het is de groote vraag of dan een der andere leden tijd en lust zal hebben om dit werk — zonder vergoeding — op zich te nemen. Het vele werk verbonden aan de publicatie van het verslag met bijlagen, enz. was oorzaak, dat brieven van leden in vele gevallen niet dadelijk behandeld konden worden, terwijl in antwoord op gevraagde inlichtingen veelal volstaan moest worden met toezending van een programma, in afwachting van het gereedkomen van het verslag. Het behoeft echter geen betoog, dat het wenschelijk is dat alle inkomende stukken in de toekomst zooveel mogelijk dagelijks afgedaan kunnen worden, zonder dat het andere werk daaronder lijdt, en een eerste voorwaarde om dit te kunnen bereiken is . . . een goed gevulde kas en de zekerheid, dat de geregelde bijdragen der leden de kas gevuld zullen doen blijven. Dat een of meer bestuursleden, zoo noodig, op reis zullen kunnen gaan om elders besprekingen te houden, enz. kan ook alleen mogelijk gemaakt worden door voldoende geldmiddelen. Dit neem niet weg, dat zij die minder met aardsche goederen gezegend zijn, nog wel op andere wijze voor den Bond nuttig kunnen zijn en het bestuur houdt zich dan ook aanbevolen voor mededeeling van al, wat geacht kan worden in verband te staan met het doel van den Bond. 1) Voor den ons tot dusver reeds van verschillende zijden verleenden steun, waaronder die van een deel der pers (het best blijkende uit de hierachter opgenomen „persstemmen"), betuigen wij hier onzen dank. De namen van hen die toetreden als lid of bijdragen geven worden niet gepubliceerd en de meest strikte geheimhouding hieromtrent wordt, desgewenscht, onzerzijds verzekerd. De van den Bond uitgaande stukken worden echter open aan de leden gezonden, tenzij men nadrukkelijk vermeldt, dat men alles onder gesloten couvert wenscht te ontvangen, waarbij dan ook de naam van den Bond niet vermeld wordt. In dit geval zullen de extra portokosten echter, zoo noodig, in rekening gebracht worden Ter vergemakkelijking van de beantwoording van een en ander, sluiten wij hierbij een kaart in, welke wij in de daartoe bestemde enveloppe gaarne 1) Ter verzameling van adhaesiebetuigingen met het adres aan de Koningin roepen wij in het bijzonder Uw aller medewerking in. Exemplaren van de adres-circulaire zijn bij den Secretaris te verkrijgen. XI spoedig, en zoo mogelijk binnen een week na ontvangst van het verslag ingevuld en onderteekend van U terug verwachten, terwijl hier tevens een postwisselformulier met bedrukt adres bij gaat. Ook de reeds toegetreden leden worden verzocht om bedoelde kaart in te vullen en op te zenden. Hoogachtend, Het voorloopig Bestuur der Onderafdeeling Nederlandsch-Indië van den Bond van Neutrale Landen: J. J. B. FANOY, te Weltevreden, Voorzitter. F. H. STAVERMAN, te Weltevreden, 1, Djamboelaan, Secretaris. A. PANDER, te Batavia, Penningmeester. P. VAN DRIMMELEN, te Weltevreden. Leden, die meerdere exemplaren van het verslag wenschen te ontvangen, ter verspreiding, gelieven zich onder opgave van het verlangde aantal tot den secretaris te wenden en gelijktijdig of later de adressen, waaraan het verslag verzonden zal worden of is verzonden op te geven, dit om verspilling van materiaal door dubbele zending te voorkomen. Aan hen, die zich bij voorbaat beschikbaar stelden om propaganda te maken, zal het opgegeven aantal exemplaren van het verslag gezonden worden, dadelijk na de verzending van een exemplaar aan de leden. Aanwezig zijn een veertigtal belangstellenden, w. o. twee dames; verder de verslaggevers van „Bataviaasch Nieuwsblad", „JavaBode" en „Nieuws v. d. Dag v. N. I.". Te ruim 7 uur opent de heer F. H. STAVERMAN de bijeenkomst en heet de aanwezigen hartelijk welkom, er bijvoegende, dat het voor hem persoonlijk een bijzonder genoegen is hen daar bijeen te zien. Spreker schetst in korte trekken, hoe men tot deze actie gekomen is; hoe hij in het „Nieuws v. d. Dag v. N. t. van 14 Dec. 1916, 2e blad, een voorloopigen oproep gericht heeft tot gelijkgezinden, die als volgt luidde: INGEZONDEN STUKKEN. BOND VAN NEUTRALEN. Aan de Redactie van het „Nieuws v. d. Dag v. N. I." te Batavia. Geachte Redactie! De telegrammen in uw blad van Zaterdag over de interpellatieDuys* en over de protest-meeting, te Rotterdam te houden door den Bond van neutrale landen, doen mij nogmaals de pen opnemen. Op 21 Nov. j.l. — toen het le telegram over bedoelde interpellatie in uw blad verscheen — schreef ik U reeds, dat ik in het najaar 1914, in Heelsum wonende, zelf van het bestuur van de gemeente Doorwerth een circulaire ontving, uitgaande van Binnenlandsche Zaken, waarin op advies van onzen consul-generaal te Antwerpen aangedrongen werd om de Belgische vluchtelingen te bewegen naar hun land terug te keeren. Ik kreeg deze „printah haloes" met het oog op de in mij n huis opgenomen vluchtelingen. Ik zeide toen, dat de Hollandsche Regeering, gezien de gebeurtenissen van thans, t ö è n feitelijk handlangersdiensten heeft verricht voor „Ie rol de Prusse" en ik sprak de hoop uit, dat de interpellatie-Duys die Regeering eindelijk zou brengen tot een daad, waardoor onze naam als volk zou stijgen in de achting van hen, die voor het Recht strijden! Al moest ik er ook dadelijk bijvoegen, dat mijn verwachting niet hoog gespannen was, in verband met de tot dusver aangenomen slappe houding van de Kamer tegenóver de Regeering, en van de Regeering tegenover het alle recht en wet met voeten tredende Duitschland! Eenige dagen later ontving ik een circulaire van het Bestuur der Afdeeling Nederland van den Bond van Neutrale Landen — mij van uit Heelsum opgezonden — met den U bekenden „Oproep tot de Neutralen", ten doel hebbende als eisen van alle neutrale volken thans te doen uitspreken, dat „de berooving van de onafhankelijkheid van — 2 — welken staat ook, als een misdaad en als een bron van nieuwe oorlogen beschouwd moet worden" (in de le plaats in verband met de plannen van Duitschland om België blijvend te annexeeren). Doel van dit schrijven is te trachten hier in Indië samenwerking tot stand te brengen tusschen de enkelen, die zich wellicht reeds bij den Bond van Neutrale Landen hebben aangesloten en de velen, die, hoewel — (of juist omdat?) — zij leven in een vrijwel,Autocratisch geregeerde kolonie, toch Recht boven Macht stellen, die pro-Nederlandsch in den waren zin van het woord zijn, diis pro-Geallieerd en antiDuitschl en om ten slotte ons aan te sluiten bij de daad, die de onderteekenaars van den „Oproep tot de Neutralen" tot doel gesteld hebben. F. H. STAVERMAN, gep. luitenant ter zee 2e kl., wetensch. medewerker b. h. Observatorium. Weltevreden, 10 Dec. 1916. Deze voorloopige oproep had slechts weinig resultaat, waarschijnlijk doordat men hier in Indië nog te weinig wist van den Bond van Neutrale Landen; slechts een goede kennis steunde hem met een vrij belangrijk geldelijk bedrag, maar dit bleek niet voldoende om schriftelijke propaganda te kunnen maken. Verder werd de zaak meermalen besproken met den heer J. J. B. FANOY Sr., die nog moeite deed om er anderen, w. o. menschen van meer invloed, toe te krijgen zich voor de zaak te spannen, maar deze hadden het te druk met een andere aangelegenheid. . De zaak bleef daardoor sleepende, totdat spreker in het „N. v. d. D. v. N. 1." van 14 April j.1. de volgende telegrammen las over het adres door de Afdeeling Nederland aan de Koningin gericht: EEN „HOOGSTAAND" MAN. De Bond van Neutrale Landen beeft een adres gericht tot Koningin Wilhelmina, waarin wordt aangedrongen op bet nemen van maatregelen tegen den Procureur-Generaal bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Jhr. Mr. P. A. J. van den Brandeler, in verband met diens uitlatingen in zijn requisitoir tegen den Hoofdredacteur van „De Telegraaf', den heer Schröder. (Later.) In het adres van den Bond van neutrale landen aan H. M. de Koningin wordt geklaagd over het slappe in de houding van het Nederlandsche Gouvernement, waar het geldt de behartiging van de hoogste belangen der natie en in zake het treffen van maatregelen voor de voedsel-distributie. Gewezen wordt voorts op de ontevredenheid van het Nederlandsche volk over zijne regeering, die een bewind voert als in het Regententijdperk!! — 3 — Verder werd met kracht geprotesteerd tegen het zenden van eene Nederlandsche militaire missie naar Duitschland aangezien daarmee een trap wordt gegeven tegen de werkelijke gevoelens van de Nederlandsche natie. Terwijl de regeeringen van vele landen in Europa vallen of op het ■ punt staan van te vallen, moge het Nederlandsche Gouverment goed luisteren naar de klanken, welke in dit adres waarschuwend tot haar opklinken! Het is als het opzetten van een naderend en geweldig onweer! (Red.) Toen dacht hij: „nu of nóóit!" en schreef hij zijn „Oproep", die door het „Nieuws v. d. Dag v. N. I." onder den titel: „Wordt Wakker" en door het „Bataviaasch Nieuwsblad" onder het hoofd: „Bond van Neutrale Landen", gedeeltelijk werd geplaatst (in 't eerste blad ook deels omgewerkt), resp. den 21 en en den 23en April j.1., terwijl in 't laatstgenoemde blad van 27 April (2e bl.) nog een „Ingezonden stuk" werd opgenomen van den hem persoonlijk onbekenden heer A. ROOSENDAAL te Tegal, geschreven naar aanleiding van dien Oproep. De bijeenkomst van dezen avond is het eerste resultaat, zegt spreker, en dat is te danken aan de beide genoemde bladen, waarvoor hij zijn erkentelijkheid uitspreekt. Tot het bekendmaken van het houden van deze bijeenkomst hebben deze bladen eveneens medegewerkt, de „Java-Bode" niet uitgezonderd. Spreker doet een beroep op de genoemde bladen, en op de verdere Indische pers, om de actie van den Bond ook in de toekomst te willen steunen! De heer STAVERMAN zegt verder, dat deze en gene blijkbaar de bedoeling van den Bond verkeerd hebben begrepen, door bij den naam meer te letten op het woord „neutraal" dan op „Bond". Alle niet-oorlogvoerende landen heeten nu eenmaal „neutraal", vandaar de naam „Bond van Neutrale Landen". Uit een van de circulaires, van het bestuur van de Afdeeling Nederland ontvangen, leest spreker tot verduidelijking het volgende voor: „Zooals uit het programma blijkt, beoogt deze bond van ingezetenen van neutrale landen geenszins moreele neutraliteit, maar ziet hij, integendeel, het groote gevaar in het op overheersching gericht streven van Duitschland en in de — 4 — tegen zijn begrippen van menschelijkheid indruischende beginselen, welke ten grondslag liggen aan het hedendaagsch Duitsch denken en streven. De naam van den Bond houdt een korte samenvatting van zijn programma in en beteekent: . „NEUTRALE LANDEN, VEREENIGT U TOT VERDEDIGING UWER ERNSTIG BEDREIGDE RECHTEN." Spreker verzoekt hen, die de presentielijst nog niet geteekend mochten hebben, dit nog te willen doen, en neemt aan, dat alle aanwezigen instemmen met het beoogde doel, dat duidelijk blijkt uit het zoo juist voorgelezene, waar spreker nog aan toevoegt, dat het woord „Pruisisch" voor velen waarschijnlijk nog duidelijker zal zijn dan Duitsch (denken en streven). Debat over het DOEL van den Bond kan hier niet worden toegelaten; de bijeenkomst is belegd voor éénsvoelenden, zegt spreker. Verder herinnert de heer STAVERMAN aan het artikel in het „N. v. d. D. v. N.-I." van 25 en 26 April 1917, le bl., over de Duitsche machinaties in Zuid-Amerika, in hoofdzaak in Zuid--Braziliër waar men in de provincies Rio Grande do Sul en Santa Catharina zit opgescheept met 450000 Duitsch-Brazilianen, waarvan een groot aantal door de beruchte wet-Delbrück van Juli 1913 Duitsch burger zijn kunnen blijven, niettegenstaande zij zich als Braziliaan hebben laten naturaliseeren. In dat artikel wordt de heer RUY BARBOSA genoemd als eera van de groote vóórmannen, als de leider van de liberale democratische partij, een man van groote geestvermogens en een hoogstaand karakter. Welnu, deze RUY BARBOSA is voorzitter van de Afdeeling Brazilië van den Bond; uit bovengenoemde circulaire leest de heer Staverman het volgende voor over dezen voorman: „RUY BARBOSA, vertegenwoordiger van den Bond in Brazilië, verhief, te Buenos-Ayres, waar hij thans als gezant Brazilië vertegenwoordigt, in een openbare voordracht, zijn stem tegen het pangerrnanisme .en sprak, mede naar aanleiding .van de Duitscbe gruwelen in België en Frankrijk bedreven, o. a. deze gedenkwaardige woorden: „De neutraliteit heeft haar plichten en de neutralen mogen door hun zwijgen niet ben bevoordeelen, die den aanslag op den vrede beraamden. Tusschen Uèn, die de wet schenden en hén, die haar gehoorzamen is geen onzijdigheid mogelijk. DE RECHTBANKEN, DE OPENBARE: — 5 — MEENING EN HET GEWETEN ZIJN NIET ONZIJDIG TUSSCHEN WET EN MISDAAD." Welnu, deze duidelijke uitspraak uit den mond van een oud-lid van het Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage, is, na indiening van daartoe strekkende gelijkluidende motie's, door de Kamer en den Senaat *) van Brazilië met algemeene stemmen in de zittingsverslagen dier lichamen opgenomen en zoodoende de uiting geworden van de officiëele meening van de Braziliaanscbe Republiek." *) In dit laatste Staatslichaam was de motte ingediend door een politieken tegenstander van RUY BARBOSA. (Uit dezelfde circulaire halen we hier nog aan: „In Noorwegen werd, o. a. door den vertegenwoordiger van den Bond, PER KROHG, redacteur van „Tidens Tegn", gewaarschuwd tegen zekere pressie, die op de regeering werd uitgeoefend-ten gunste van een ontijdigen, ook voor de Neutrale Staten gevaarlijken „Duitschen" vrede. De afwijzende beschikking van de regeering is zeker ten deele aan de actie van de invloedrijke „Tidens Tegn" toe te schrijven.") In verband met de circulaires uit Holland herinnert spreker er verder aan, hoe hij reeds in zijn „Oproep" zeide: „Van de 13 neutrale landen, die op 30 Augustus 1916 bij den Bond waren aangesloten, zijn er sedert vier de uittartingen van Duitschland moede geworden. Deze hebben zich bij de Geallieerden aangesloten, of staan op het punt om dit te doen". Zij, die zich reeds bij de Geallieerden aansloten, verkeeren dus niet alleen daadwerkelijk op voet van oorlog met Duitschland, in welk geval bijna alle z.g.n. nog neutrale staten verkeeren, althans wat de behandeling van den kant van Duitschland betreft, maar thans ook op papier!" HET ZONDER EENIGE „RüCKSICHT" TORPEDEEREN VAN ALLE NEUTRALE KOOPVAARDERS EN HET IN KOELEN BLOEDE DOEN STERVEN VAN TAL VAN OPVARENDEN (WAARONDER REEDS VELE HOLLANDERS) TOCH, STAAT GELIJK MET HET PLEGEN VAN OORLOGSDADEN. Spreker zegt verder, dat het de bedoeling is om vanavond over te gaan tot oprichting van een „ONDERAFDEELING NEDERLANDSCH INDIË" van de „AFDEELING NEDERLAND VAN DEN BOND VAN NEUTRALE LANDEN". Tot dusver heeft hij ongeveer 130 bewijzen van instemming ontvangen *), waarvan ongeveer de helft van Batavia, de andere van *) Om juist te zijn: 127. — 6 — buiten Batavia, waaronder ook reeds enkele van de Buitenbezittingen. Dit aantal is nog niet groot genoeg om reeds thans telegrafisch instemming te kunnen betuigen met het bovenbedoeld adres aan de Koningin van de „AFDEELING NEDERLAND" *), maar het is wel voldoende om een Onderafdeeling Nederlandsch-Indië te stichten. Statuten en huishoudelijk reglement kennen wij nog niet, zegt de heer Staverman verder; wij bezitten slechts de door mij uit Holland ontvangen circulaires, terwijl wij uit de bladen weten, hoe de Bond werkt en door welke denkbeelden de voormannen in Holland bezield worden; de voorzitter daar, Prof. J. F. NIERMEYER te Utrecht, schreef o. a. herhaaldelijk artikelen in „de Telegraaf" over de door de Regeering (de meerderheid van het zittende kabinet) en de volksvertegenwoordiging tijdens dezen oorlog aangenomen houding, terwijl ook andere bestuursleden, als Prof. Dr. J. A. BARRAU te Groningen, Mr. H. LOUIS 1SRAËLS en Prof. Dr. HECTOR TREUB, beiden te Amsterdam, meermalen van hun meening deden blijken in „de Telegraaf". Het mag haast overbodig heeten om in herinnering te brengen, hoe het bestuurslid LOUIS RAEMAEKERS te Haarlem — door een Engelschman (Amerikaan?) the World's greatest Cartoonist" genoemd — door zijn platen in „de Telegraaf" (later ook in buitenlandsche bladen) en door de tentoonstellingen, die van zijn werken in het buitenland georganiseerd zijn (Londen, Parijs, Rome), bij de Geallieerden althans eenigszins den. slechten indruk, dien de houding van de Nederlandsche Regeering daar maakte, heeft helpen wegnemen; overigens is door zijn werken in die landen de overtuiging gevestigd geworden, dat er een steeds grooter wordende groep Nederlanders is, die wenschen, dat de Regeering en Volksvertegenwoordiging een waardiger houding tegenover de Duitsche praktijken zullen aannemen. **) *) Vóórdat wij dit kunnen doen, dient de tekst van dit adres ons bekend te zijn, en om niet genoodzaakt te zijn om maandenlang te wachten met het betuigen van instemming, zullen wij het Bestuur van de Afdeeling Nederland telegrafisch dienen te vragen om ons dien tekst te seinen; voor dit doel zal echter een belangrijk bedrag telegrafisch naar Holland overgemaakt moeten worden. **) „De Telegraaf" telt ± 70.000 abonné's; de volksuitgave van dit blad, „de Courant", ± 180.000, zoodat de actie van .„de Telegraaf" — vooral in het begin van den oorlog zoo gehekeld en in een verkeerd daglicht gesteld door tal van concurrenten — door minstens «en kwart millioen gezinnen gesteund wordt. (Vervolg dezer noot op blz. 7.) — 7 — De inhoud van die circulaires en de ons verder bekende denkbeelden van de leden van het Bestuur der Afdeeling Nederland, het laatst van het Bestuur als zoodanig zoo duidelijk gebleken door de bovenaangehaalde telegrammen van 14 April 1917, zijn voldoende voor ons om als grondslag te dienen voor de hier in Indië te voeren actie ten einde een ieder, die met ons meêvoelt, die meent „dat recht boven macht behoort te gaan" *), te doordringen, niet alléén van het gerechtvaardigde van onze beginselen, maar ook van de dringende noodzakelijkheid om die in praktijk te brengen en te doen brengen en dat laatste is alleen bereikbaar door aaneensluiting! In Holland heft men geen contributie en daarom denken wij dat hier in Indië ook niet te doen; zoodoende behoeft geen enkel gelijkgezinde zich te laten weerhouden om toe te treden tot den Bond. Voor het dekken van de kosten van administratie, propaganda, enz., worden daèr echter vrijwillige bijdragen van ƒ 1.— minstens bij den Secretaris-penningmeester ingewacht; in mijn „Oproep" begrootte ik die minimum-bijdrage voor Indië op ƒ 2.—, waarvan dan ƒ 1.— per lid naar Holland zou moeten worden gezonden om de onkosten te helpen dekken van de van de Afdeeling Nederland • uitgaande geschriften enz.; het spreekt echter wel vanzelf, dat een dergelijk laag bedrag slechts dan voldoende zou kunnen zijn, als er eenmaal duizenden leden zijn toegetreden, en als zij, die méér voor dit doel kunnen missen, ook naar vermogen hiervoor een grooter bedrag beschikbaar stellen; vooral ter bestrijding van de oprichtingskosten van de Onderafdeeling Nederlandsch-Indië zullen zij, voor wie dit mogelijk is, royaal moeten zijn, willen wij het voor oogen gestelde doel kunnen bereiken of slechts maar kunnen benaderen. In verband hiermede verzoek ik hen, die reeds een bijdrage ga- (Vervolg van noot op blz. 6.) De Regeering en de Volksvertegenwoordiging hebben trouwens moeten erkennen, dat de actie van „de Telegraaf' (in het begin alleen gesteund door de „Nieuwe Amsterdammer") in vele opzichten volkomen juist was, o. a. door het nemen van steeds strenger wettelijke maatregelen om den smokkelhandel naar Duitschland tegen te gaan, maatregelen, die reeds lang van te voren door „de Telegraaf" waren aanbevolen. *) Een beginsel, dat in eiken z.g.n. beschaafden'«taat in theorie in de wet is vastgelegd, maar waarvan in de praktijk vaak, o, zoo weinig terecht komt, iets, dat velen door dezen oorlog pas duidelijk is geworden. — 8 — ven of toezegden, te willen goedvinden, dat die beschouwd wordt als een bijdrage in de oprichtingskosten. De heer W. HOOGENSTRAATEN vraagt 't woord en geeft ia overweging om een volgende vergadering te houden bij Versteegh op Noordwij k. De heer STAVERMAN antwoordt dat straks aan de aanwezigen gelegenheid zal gegeven worden om vragen te stellen of opmerkingen te berde te brengen in het belang van de zaak, maar dat hij het beter acht om nu eerst over te gaan tot oprichting van de Onderafdeeling Nederlandsch-Indië. *) Spreker zegt nog, dat eenige heeren zich vóór de openbare vergadering bereid hebben verklaard om met hem aan de bestuurstafel plaats te nemen, en dat van deze de heer FANOY eerst nog even het woord wil richten tot de aanwezigen. De heer J. J. B. FANOY Sr., daarna het woord nemende, bevestigt, dat hij reeds meermalen met den heer Staverman besprekingen heeft gehouden over de zaak, waarvoor wij dezen avond bij elkaar zijn gekomen. Deze bijeenkomst is niet bedoeld om propaganda te maken voor onze beginselen **), maar om ons standpunt van meet af aan zoo duidelijk mogelijk uiteen te zetten, opdat daaromtrent geen misverstand mogelijk kan; zijn* Spreker heeft daarom opgeschreven wat hij zeggen wil en gaat nu over tot het voorlezen van de volgende VERKLARING: Als de ontzettende worsteling, die wij onder onze oogen zien afspelen, alleen maar ging om het behoud van of het verkrijgen van een grootere plaats onder de zon, of betere ge- *) Het was oorspronkelijk de bedoeling om dezen avond slechts een voorloopijte bespreking te houden onder een beperkt aantal belangstellenden, en om daarna een openbare vergadering uit te schrijven; voor dit beperkte doel was de zaal van Stam W*j De aanwezigen geven door een krachtig applaus te kennen, dat zij geheel accoord gaan met het in deze verklaring uiteengezette standpunt. De heer FANOY verzoekt de vergadering nog om thans ook met applaus te kennen te willen geven, dat de Onderafdeeling Nederlandsch-Indië tot stand is gekomen, waarna dit gebeurt en dit feit door den heer STAVERMAN wordt geconstateerd. *) De heer VAN DE RHEE, het woord verkrijgende, vraagt of men, er wel zeker van is, dat de Afdeeling Nederland ingenomen zal zijn met de oprichting van een Onderafdeeling Nederlandsch-Indië. De heer STAVERMAN antwoordt hierop, dat het ondenkbaar is, dat de Afdeeling Nederland daar niet mee ingenomen zou zijn. In de door hem van het bestuur dier afdeeling ontvangen circulaires wordt men uitgenoodigd om: 1. toe te treden tot die Afdeeling; 2. zooveel mogelijk medewerking te verleenen, zoowel bij de propaganda voor de beginslen van den Bond en voor de uitbreiding van de Afdeeling Nederland, als bij de pogingen van die Afdeeling om in alle neutrale landen eene groote en krachtige, HOEWEL VREEDZAME, beweging ten gunste van België in het leven te roepen, overeenkomstig de bedoeling van den oproep tot de neutralen, en samenwerking te verkrijgen van de neutrale Staten. Ter verkrijging van dit laatste is in Nederland o. a. een petitiebeweging op touw gezet, om tot de Regeering het verzoek te richten zich tot de regeeringen van alle niet bij den oorlog betrokken staten te wenden, ten einde door gezamenlijk overleg invloed op de oorlogvoerenden te oefenen ten gunste van België. *) Den volgenden dag, 5 Mei 1917 werd dit op de volgende wijze geseind aan het bestuur van de Afdeeling Nederland: LCO DELAFAILLE-secretary Holland section neutral countriesi league-54 Vossiusstreet, Amsterdam STAVERMAN received circular 30 August last sent to Heelsum-yesterday founded India section one hundred forty menbers-please send statutes bylaws further informations FANOY-retired captain indian army-chairman STAVERMAN-retired lieutenant navy-secretary (w. g.) FANOY — 11 — Ieder, die zich aanmeldt als lid, wordt als „medewerker" ingeschreven, tenzij men dit niet wenscht. Verder zijn er in verschillende plaatsen van Nederland plaatselijke comité's opgericht of correspondentschappen gevestigd geworden. Uit een en ander kan men toch moeilijk iets anders opmaken dan dat de oprichting van een krachtige Onderafdeeling Nederlandsch-Indië het bestuur van de Afdeeling Nederland zeer welkom moet zijn. *) Dat de bewuste circulaires aan spreker werden gezonden — aan zijn laatste adres in Holland — is misschien voor een deel toeval, maar het is waarschijnlijk, dat dit verband houdt met de enkele woorden van instemming, die hij aan de redactie van „de Telegraaf" zond, toen hij op Zondag, 5 December 1915 in dat blad las, dat de hoofdredacteur SCHRöDER den vorigen avond — bij wijze van St. Nicolaassurprise! — op last van den Minister van Justitie uit zijn huis was gehaald en in voorloopige hechtenis gesteld, omdat SCHRöDER het had durven bestaan om de wijze van optreden van Duitschland in dezen oorlog op scherpe wijze te gispen. Deze enkele woorden van instemming betroffen de wijze, waarop „de Telegraaf" geredigeerd werd, en hielden protest in tegen dit Pruisische optreden van de Justitie. Ze werden in „de Telegraaf' gepubliceerd, tegelijk met die van tal van andere Nederlandsche mannen (en vrouwen), waaruit wel bleek welk een verontwaardiging er door het gehëele land gewekt was door deze regeeringsdaad, terwijl de (anti)-Nederlandsche bladen, die Italië o. a. uitmaakten voor al wat gemeen en leelijk is, toen het aan den oorlog ging deelnemen, ongemoeid waren gelaten. Na 17 dagen kon de minister van justitie niet langer weerstand bieden aan de protesten, die zich uit alle lagen van het volk deden hooren, en werd SCHRöDER uit de voorloopige hechtenis ontslagen, bij welke gelegenheid hem een grootsche ovatie ten-deel viel. De steeds stijgende ontevredenheid, in Holland gewekt door *) Terwijl ik met de correctie van 'dit verslag-bezig ben, ontvang ik een telegram uit Amsterdam van den heer DE LA FA1LLE, secretaris van de Afdeeling Nederland, een gelukwensen met de oprichting van de Onderafdeeling Ned.-Indië inhoudende en vermeldende, dat er een brief verzonden is. De heer van de Rhee kan dus gerust zijn. 31 Mei 1917, 10 u. 's avonds. F.H.S. — 12 — het doen en door het laten van regeering en volkvertegenwoordiging, is dan ook zeker één van de redenen geweest, waarom de Afdeeling Nederland van den Bond in het leven is geroepen; en de promotors hebben natuurlijk tijdig hun voelhoorns uitgestoken om zich te verzekeren van de medewerking van die Hollanders, van wie zij konden verwachten, dat initiatief zou uitgaan bij het propageeren van de beginselen van den Bond. Die ontevredenheid is zeker ook de aanleiding geweest tot het tot stand komen van de vereeniging „Vaderlandsche Club" en van de „Algemeene Staatspartij", welke er ook naar streven, dat de volksvertegenwoordiging — en daardoor ook het kabinet — in de toekomst een werkelijk beeld zullen geven van wat er in het volk leeft. In verband hiermede herinnert spreker er aan, dat we aan den vóóravond staan van de Kamerverkiezingen, niet alleen de perh> dieke voor de Tweede Kamer, maar ook die voor beide Kamers, in verband met de Grondwetsherziening; óók dat het kabinet ens de zittende Kamer alle moeite doen om de tegenwoordige Kamerleden bij enkele candidaatstelling te doen herkiezen, ten einde die grondwetsherziening er zóó door te kunnen halen, doch dat er juist steeds meer verzet komt onder het volk tegen een dergelijk onwaardig drijven. *) Spreker zegt verder, dat onder de eerste instemmers met de door *) In „de Telegraaf" van 6 Maart 1917, ochtendblad is opgenomen een manifest tot „GRONDWETSHERZIENING IN NATIONALEN GEEST", overgenomen in het „Nieuws v. d. Dag v. N.-l." van 14 Mei 1917, 3de blad. Dit manifest is o. a. onderteekend door negen bestuursleden van de Afdeeling Nederland van onzen Bond; wel een bewijs, dat de voorgangers van •den Bond ook in dit opzicht niet stil zitten. En wanneer men dan bedenkt, dat dit manifest moet voorafgegaan zijn aan het adres aan de Koningin van de Afdeeling Nederland zelf, dan kan men hieruit slechts opmaken, dat de Bond het uiting geven aan zijn denkbeelden in dit adres heeft aangegrepen als uiterste middel om de groote massa wakker te schudden vóór de verkift-, zingen. Intusschen hebben de telegrammen ons het bericht gebracht, dat de Eerste Kamer de Grondwetsherziening in eerste lezing heeft aangenomen; dat 'de zittingen van de Kamers op 24 Mei gesloten zijn, terwijl de Kamers 27 Mei ontbonden zullen worden. 5 en 14 Juni zullen de verkiezingen voor Tweede en Eerste Kamer resp. plaats hebben, terwijl de stemming en herstemming voor de Tweede Kamer op 15 en 22 Juni is bepaald. Op 28 Juni wordt het' Parlement dan heropend; laten wij hopen,' dat dit een waardiger houding zal weten aan te nemen dan het tegenwoordige! De lezing van het bedoelde manifest zij een ieder aanbevolen. Het is als bijlage aan dit verslag toegevoegd. — 13 — hem op touw gezette actie iemand is, die een van de hoogste rechterlijke betrekkingen in Indië bekleed heeft, en dat deze heeft aangeraden om alleen in urgente gevallen rechtstreeks hier in Indië bij de Regeering protest aan te teekenen tegen misstanden, waarvan het uit den weg ruimen mede op den weg van den Bond ligt, maar om overigens dergelijke zaken door tusschenkomst van de Afdeeling Nederland in de Volksvertegenwoordiging ter sprake te doen brengen. Deze persoon heeft tevens in dat schrijven, dat spreker den morgen van den dag der oprichtingsvergadering bereikte, reeds verschillende gevallen aangegeven (in hoofdzaak ook uit de bladen bekend), die hiervoor in aanmerking komen. Hem is nu verzócht om een en ander zooveel mogelijk te willen documenteeren, opdat er daarna de aandacht van het bestuur van de Afdeeling Nederland op gevestigd zal kunnen worden. Laten wij uitspreken wat er in ons leeft! zegt spreker ten slotte. Doen wij dit niet, dan is het alsof wij stilzwijgend instemmen met de houding der regeering. De aanwezigen geven door applaus hun instemming met het gesprokene te kennen. Hierna vraagt de heer STAVERMAN of de aanwezigen goed vinden, dat de heeren, die voor deze bijeenkomst plaats hebben genomen aan de bestuurstafel, zijnde: J. J. B. FANOY Sr., Gep. Kapitein O. 1. L.; P. van DRIMMELEN, Gep. Kapitein O. I. L.; JOHAN F. HOLMAN Jr., Chef Verwey & Lugards AutomobielMaatschappij ; A. PANDER, Chef Bataviaasch Prauwenveer en spreker, een voorloopig bestuur vormen om de eerst te nemen maatregelen voor te bereiden en uit te voeren, met bevoegdheid om zichzelf naar behoefte aan te vullen. De vergadering geeft door applaus te kennen, dat zij hiermee accoord gaat. De heer H. VEERMAN, het woord verkrijgende, vraagt waarom er eerst een voorloopig bestuur moet komen, waarom de bedoelde heeren niet dadelijk een definitief bestuur zouden vormen, als de aanwezigen het daarmede eens zouden zijn. De heer STAVERMAN antwoordt, dat dit hem ongewenscht — 14 — voorkomt. Volgens zijn meening moet ieder lid behoorlijk kunnen overwegen, wie(n) hij of zij in het bestuur wenscht; het gaat niet op om in zulk een zaak staande deze vergadering te beslissen. Wie met eigen candidaten voor den dag wil komen moet daartoe de gelegenheid krijgen. Tijdig vóór de definitieve bestuursverkiezing kunnen de namen der gestelde candidaten dan schriftelijk ter kennis van de leden worden gebracht, zoodat een ieder geheel vrij in zijn keuze zal zijn. In dien tusschentijd zal het voorloopig bestuur, zooals dit zich dan aanvult, gelegenheid gehad hebben om te tóonen wat het doen kan, zoodat de leden uit de behaalde resultaten kunnen afleiden of dat de juiste personen zijn voor een definitief bestuur, voor zoover zij daarin zitting zouden willen nemen. U i t e r 1 ij k na afloop van de groote vacantie zal dan een vergadering belegd worden, waarop een definitief bestuur gekozen kan worden. Misschien dat dan tevens statuten, huishoudelijk reglement en nadere inlichtingen uit Holland in ons bezit zullen zijn. Intusschen dient er krachtig propaganda gemaakt te worden voor onze beginselen, niet alléén door het bestuur, maar ook door de leden, en daarom dringt spreker er bij een ieder op aan om de actie van den Bond met woord en daad te steunen. Ook doet hij nogmaals een beroep op de geheele Indische pers om den Bond steun te verleenen bij zijn werk. Naar aanleiding van een desbetreffende vraag van spreker blijkt niemand meer het woord te verlangen, waarna de heer STAVERMAN, met een woord van dank aan de aanwezigen voor hun belangstelling (het woord enthousiasme zou de stemming beter weêrgeven), tegen 8 uur de vergadering sluit. Daar de heer HOLMAN aanbood om het penningmeesterschap waar te nemen, verdeelde het voorloopig bestuur den volgenden dag de functies als volgt: J. J. B. FANOY Sr., Gep. Kapitein 0.1. L., Weltevreden, Voorzitter. F. H. STAVERMAN, Gep. luit. ter zee 2e ÉjL Wetensch. Medewerker bij het K. M. M. Observatorium, Weltevreden, 1, Djamboelaan, Secretaris. JOHAN F. HOLMAN Jr., Chef Verwey & Lugard's Automobiel-Mij., Weltevreden, Penningmeester. P. van DR1MMELEN, Gep. Kapitein O. 1. L., Weltevreden. A. PANDER, Chef Bataviaasch Prauwenveer, Weltevreden, beide leden. *) *) De heer HOLMAN heeft op 29 Mei 1917 zijn ontslag genomen als lid van het voorloopig bestuur; de heer A. PANDER heeft het penningmeesterschap overgenomen. Bijlage No. 1. Extract-notulen van de bestuursvergadering, gehouden op 7 Mei 1917 in den vooravond ten huize van den Voorzitter, Kramat 144, Weltevreden (wat reeds in het verslag van de Oprichtingsvergadering vermeld is, is hier niet herhaald geworden). 1. De heer STAVERMAN zal de aanteekeningen, die de heer HOLMAN van het verhandelde op de oprichtingsvergadering gemaakt heeft, nader uitwerken tot concept-notulen(tevens verslag), in verband met de door den Heer FANOY en hemzelf vóór die vergadering gemaakte aanteekeningen, daarbij rekening houdende met de verslagen van die vergadering in de plaatselijke bladen. 2. De heer FANOY bevestigt de verdeeling van de bestuursfuncties, hiervóór reeds vetmeld, waarvan op 5 Mei mededeeling werd gedaan aan de bladen. 3. Er wordt besloten om een abonnement bij ANETA te nemen voor kranten-uitknipsels. 4. De heer STAVERMAN leest den persoonlijk' aan hem gerichten brief voor van den oud rechterlijk hoofdambtenaar, .waarvan gewag is gemaakt in het verslag. Er wordt besloten om overeenkomstig den gegeven raad te handelen en om bedoeld Hd te verzoeken de door hem genoemde gevallen zooveel mogelijk nader te willen toelichten, ten einde de Afdeeling Nederland zoo volledig mogelijk gedocumenteerd materiaal te kunnen zenden. 5. Naast de reeds door den secretaris aangelegde ledenlijst — naar tijdsorde van de ingekomen bewijzen van instemming — zal een alfabetische lijst worden aangelegd volgens kaartsysteem, in duplo voor het secretariaat (alfabetisch en plaatsgewijs alfabetisch) en in simplo voor den penningmeester (plaatsgewijs alfabetisch). 6. De secretaris zegt, dat hij indertijd — voor hem persoonlijk — bij de firma ALBRECHT <& Co. geinformeerd heeft naar den prijs van het herdrukken van de door hem uit Holland ontvangen circulaires. — 16 — Verspreiding in Indië onder gesloten couvert is ondoenlijk; dit zou voor die circulaires (met toebehooren) al ƒ 0-321/2 per exemplaar aan porto kosten. Bovendien dient het verslag van de oprichtingsvergadering tegelijk met die circulaires verspreid te worden. Er wordt besloten om een en ander te laten herdrukken «en drukken, de bijlagen van de circulaire naar behoefte gewijzigd, terwijl de grootte van de oplage afhankelijk gesteld zal worden van de schikkingen omtrent de betaling, die mei de betrokken drukkerijen getroffen kunnen worden. 7. Er wordt besloten om eenige personen w. o. de oud rechterlijk hoofdambtenaar, bedoeld in punt 4, aan te zoeken om zich beschikbaar te willen stellen tot aanvulling van het voorloopig bestuur; ook omdat het wenschelijk is, dat personen van invloed, met een klinkenden naam, daarin zitting nemen om bij hen, die zich tot dusver van instemming laten weerhouden uit vrees voor de regeering, die vrees te doen wijken. 8. In navolging van de organisatie in Nederland wordt besloten om de vorming van plaatselijke comité's buiten Batavia in de hand te werken. Onder de instemmers die buiten Batavia wonen zijn er reeds eenige, die zich bij voorbaat beschikbaar hebben gesteld om propaganda te maken voor onze beginselen, zegt de heer Staverman. 9. Verder wordt er besloten om in een aantal bladen een advertentie te plaatsen, waarin de oprichting van de Onderafdeeling Nederlandsch-Indië wordt bekend gemaakt en waarin het doel van den Bond in het kort zoo duidelijk mogelijk uiteengezet wordt, aan de hand van een door de Afdeeling Nederland herhaaldelijk in „de Telegraaf" geplaatste advertentie. Tevens zal dan prijsopgave gevraagd worden voor een eventueele abonnements-advertentie. 10. Daarna komt het organiseeren van een pfopaganda-avond te Batavia ter sprake. De secretaris zal inlichtingen inwinnen omtrent iets, dat dienst zou kunnen doen als attractie voor zulk een avond, en waardoor tevens de noodzakelijkheid van het propageeren van de beginselen van den Bond, „DAT RECHT BOVEN MACHT BEHOORT TE GAAN", duidelijk aan het publiek zou blijken. - 17 - De bedoeling is niet alleen om dien avond gelegenheid te geven om toe te treden als lid van den Bond, maar ook om een adres van instemming met het door de Afdeeling Nederland aan de Koningin gericht adres te doen teekenen. Bij deze bespreking blijkt, dat vooral de heer HOLMAN, die zich als penningmeester beschikbaar heeft gesteld, zeer optimistisch gestemd is omtrent de mogelijkheid van het bijeen krijgen van het voor het organiseeren van dien avond noodige geld. 11. Wat den geldelijken toestand van de Onderafdeeling aangaat, er zal getracht worden om een afzonderlijke bijdrage in de oprichtingskosten te verkrijgen en verder geregelde, liefst maandelijksche bijdragen. 12. De heer Staverman vermeldt nog dat de heer N. W. HAMMELBURG (Office Appliances Co., Noordwijk) hem hulp in zijn werk verleend heeft door voorloopig (voor korten tijd) een schrijfmachine in bruikleen af te staan. 13- Den volgenden morgen zal de secretaris de kas overdragen aan den heer HOLMAN. 14. Ook zal de secretaris den heer PANDER, die niet aanwezig kon zijn, op de hoogte brengen van het verhandelde. 15. De uitvoering van de genomen besluiten wordt tevens aan den secretaris opgedragen. Bijlage No. 2. Wat tot dusver is verricht. Van de maatregelen, hierboven opgesomd, werden tot dusver tot uitvoering gebracht die genoemd in de punten 1, 3, 4, 6, 7, 9, 13 en 14. Met het in punt 5 genoemde is een begin gemaakt, wat het secretariaat aangaat; de kaarten, voor den penningmeester bestemd, werden op diens verzoek aan hem gezonden, waarna deze zelf een ledenlijst, plaatsgewijs alfabetisch, zou aanleggen. *) Wat punt 6 aangaat, de firma's ALBRECHT & CO. en KOLFF & CO. te Weltevreden en Batavia geven reductie op den prijs, in *) Toen de heer HOLMAN zijn ontslag genomen had als lid van het voorloopig bestuur werden die kaarten echter blanco terug ontvangen 2 — 18 — verband met het beoogde doel, en toonen zooveel welwillendheid, wat de betalingsvoorwaarden aangaat, dat besloten werd om de circulaire uit Nederland in 5000 exemplaren te doen herdrukken en dit verslag in gelijk aantal te doen drukken. Het voorloopig bestuur rekent er nu echter ook op, dat elk Nd naar vermogen zal bijdragen in de oprichtingskosten. Doordat eenige leden reeds dadelijk een ruime bijdrage gaven voor het bijzondere doel: het herdrukken van de circulaire uit Nederland, werd daartoe overgegaan, hoewel het hiertoe strekkende, op 7 Mei j.1. genomen besluit, den volgenden dag voorloopig werd opgeschort, omdat toen bleek, dat de heer HOLMAN plotseling zeer pessimistisch omtrent den geldelijken toestand gestemd was, nadat hij de kas overgenomen en de functie van penningmeester op zich genomen had. In verband hiermede ging de secretaris er eenige dagen op uit met het vorengenoemde resultaat, terwijl ook de heer A. PANDER daartoe het zijne bijdroeg. Omtrent het resultaat van de maatregelen sub 7 en 8 zij verwezen naar hetgeen bij de aanbieding van dit verslag vermeld wordt. Sub 9. Advertenties werden geplaatst in: „Nieuws v. d. Dag v. N. I.", „Bataviaasch Nieuwsblad", „Java-Bode" en „Bat. Handelsblad" te Batavia; „Preanger-Bode" te Bandoeng; „Nieuwe Ct." en „Locomotief" te Semarang; Soer. Handelsblad", „Nieuwe SoerCt." en Soer. Nieuwsblad" te Soerabaia; „Nieuwe Vorstenlanden" te Solo; „Mataram" te Djokja; „Sumatra-Post" en „Deli-Ct." te Medan; „Sumatrabode" te Padang; „de Makassaarsche Courant" te Makasser en het „Weekblad voor Indië". De directies van de volgende bladen steunden den Bond door reductie te verleenen op de geplaatste advertenties: „N. v. d. D. v. N. I.", „Bat. Nbld.", „Pr.-Bode", „Nieuwe Ct.", „Locomotief", „Soer. Hand.bl.", „Nieuwe Soer. Ct.", Nieuwe Vorstenl.", „Mataram", „Sum.-Post", „Deli-Ct." en „Weekbl. v. Indië" (van „Soer. Nbld." en „Mak. Ct." kwam hieromtrent nog geen bericht binnen); een steun, waarvoor hier dank wordt gebracht. Tot het plaatsen van abonnementsadvertenties in de meer belangrijke bladen zal eerst kunnen worden overgegaan als het totaal — 19 — van de vaste maandelijksche bijdragen aanmerkelijk hooger is dan thans. Sub 10. De door den secretaris ingewonnen inlichtigen leidden niet tot het oorspronkelijk beoogde doel, nam. het zoo spoedig mogelijk organiseeren van een propaganda-avond ten einde reeds binnen korten tijd tot een DAAD te kunnen komen, het telegrafisch (en daarna per mail) betuigen van instemming met het adres door de Afdeeling Nederland aan de Koningin gericht. Bovendien had de secretaris het reeds zoo volhandig, dat het niet doenlijk was om ook nog zóó tijdig het leeuwendeel van het organisatiewerk voor zulk een avond op zich te kunnen nemen. Sub 11. Tot erkenning van de ontvangst van bewijzen van instemming werd een kaart gedrukt en aan de leden gezonden, waarin reeds de aandacht gevestigd werd op de noodzakelijkheid, dat een ieder naar vermogen bijdraagt in de oprichtingskosten en verder een vaste bijdrage geeft, liefst maandelijks. Verder zij verwezen naar hetgeen gezegd wordt bij de aanbieding van het verslag. Sub 12. Ook de heer HOLMAN stond gedurende eenige weken een schrijfmachine in bruikleen af. De heer Hammelburg verleende ook reductie op den inkoop van kantoorbehoeften. Een schrijfmachine werd verder voorloopig gehuurd van den heer Hammelburg, iets wat anders niet mogelijk is. Sub 13. Tot en met 16 Mei heeft de secretaris zich alleen (met de hulp die hij thuis kon krijgen) zien te redden met het werk. Daarna was dit niet langer doenlijk. Daar het aannemen van vast hulppersoneel in dit stadium niet mogelijk was, is tot dusverre volstaan met het engageeren van een typiste en adressenschrijvers in hun vrijen tijd in namiddag en avond en op Zon- en feestdagen. Het spreekt vanzelf, dat deze personen voor dit werk in hun vrijen tijd behoorlijk betaald moeten worden, wil de Bond niet vervallen in een van de fouten, die hij bij anderen wil bestrijden, het onthouden van behoorlijk loon voor verrichten arbeid. Opdat de leden zich eenig denkbeeld kunnen vormen van den omvang van het werk, zij hier vermeld dat er, behalve de bewijzen — 20 — van instemming, w. o. ook meerdere BRIEVEN, tot dusver *) bij het secretariaat binnenkwamen 60 brieven en telegrammen, terwijl er 120 uitgingen. Verder werden aan 1400 adressen drukwerken verzonden; om maar te zwijgen van den tijd, besteed aan telefoongesprekken, locaal en interlocaal. Bijlage No. 3. („De Telegraaf" v. Dinsdag 6 Maart 1917, Ochtendbl., 2e bl.). (Overgenomen in „N. v. d. D. v. N. I." v. 14 Mei 1917, 3e bl.). GRONDWETSHERZIENING IN NATIONALEN GEEST. Het volgende manifest wordt door een aantal Nederlanders verspreid: „In alle kringen van het Nederlandsche volk heerscht groote ontevredenheid over de wijze, waarop de aanhangige Grondwetsherziening door Regeering en Tweede Kamer is behandeld. Het is toch bij deze behandeling duidelijk gebleken hoe deze Grondwetsherziening berust op een tégen elkander afwegen der eischen van verschillende politieke partijen, met verwaarloozing van vraagstukken van werkelijk algemeen belang. Terwijl toch de voorgestelde Grondwetsherziening wel een ongewenschte regeling, maar niet eens een definitieve oplossing brengt van de politieke partijgeschillen, noch wat betreft het kiesrecht, noch wat betreft het onderwijs, heeft zij door het aanvaarden van Evenredige Vertegenwoordiging de anti-nationale strekking het Nederlandsche Volk te verscheuren in georganiseerde vaste politieke partijen en met verbreking van eiken band tusschen gekozenen en kiezers alle macht in handen te leggen van een groepje partijleiders in den Haag, welke, ieder afzonderlijk te zwak om over een meerderheid te kunnen beschikken, in geknutselde onderonsjes het bewind over ons land wenschen te voeren. Hierbij is nu gekomen de pensioenregeling voor de leden der Tweede Kamer in verband met het eigenaardige compromis, dat de leiders der politieke partijen onderling hebben gesloten om deze leden ditmaal bij enkele candidaatstelling te doen herkiezen, *) t/m 5 Juni. • 21 — welke laatste handelwijze strijdig is zoo niet met de letter, dan toch met den geest van de grondwet. Er zijn tal van andere oorzaken, waardoor het Nederlandsche Volk in de laatste jaren van Regeering en Volksvertegenwoordiging te vervreemd; bijv. de wijze waarop de levensmiddelen-voorziening en de defensie-belangen zijn behartigd, maar ook wanneer wij ai deze andere grieven buiten beschouwing laten, maakt het feit, dat zeer principieele gebreken der Grondwet onverbeterd zijn gebleven, een uitspraak der kiezers noodzaketijk. Die gebreken zijn: le. dat de Troonopvolging zoodanig is geregeld, dat bij het uitsterven van het Oranjehuis een vreemdeling koning van Nederland zal zijn; 2e. dat het buitenlandsch beleid grootendeels is overgelaten aan de Regeering en het medezeggingschap der Volksvertegenwoordiging daarin veel te gering is. Wanneer de aanhangige voorstellen voor grondwetswijziging worden aangenomen, is het gevaar zeer groot, dat een oplossing van deze twee vraagstukken, die voor de handhaving van ons onafhankelijk volksbestaan van het hoogste belang zijn, op de lange baan wordt geschoven. Voldoende vertrouwen wordt er in het gezond verstand en den onafhankelijkheidszin van het Nederlandsche volk gesteld, om aan te nemen, dat een groot aantal kiezers zullen meegaan met een actie tot verwerping dezer beperkte grondwetsherziening, ten einde spoedig tot een uitgebreider herziening te geraken. Het zal ongetwijfeld mogelijk zijn in tal van districten — zoo niet in alle — locale comité's te vormen, die bereid zijn in deze richting te ageeren en onafhankelijk van de tegenwoordige partijformatie en partijpolitiek bij de aanstaande verkiezingen voor de Tweede Kamer candidaten te stellen, die in dezen geest hun stem tegen de aanhangige voorstellen zullen willen uitbrengen". Wij roepen hiermede alle gelijkgezinden op om ten spoedigste van hun instemming in dezen blijk te geven met nauwkeurige vermelding van adres en van kiesdistrict (dit laatste ten einde een centrale organisatie spoedig te doen slagen) en om zoo mogelijk ook — 22 — onmiddellijk stappen te doen, ten einde te komen tot een plaatselijke organisatie. Het manifest is geteekend door: Mevr. A. Louise Engelbert van Bevervoorde Treussart van Rappard te Harderwijk *); Mevr. D. Zegers Veeckens-Andreae èe Baarn; P. H. Burgers te Oosterbeek; dr. Alphons Diepenbrock te Amsterdam; H. Egberink, voorzitter Algemeene Staatspartij, Afd.. Amsterdam te Amsterdam; W. Faber te Amsterdam *); Mr. J. Bde la Faille te Amsterdam **); H. Gouwentak te Amsterdam; W. F. Boterhoven de Haan te Utrecht; Dr. J. van der Hoeven Leonhard te Amsterdam *); A. de Hullu te Amsterdam; Mr. H. Louis Israëls te Amsterdam *); Dr. Z. Kamerling te Wageningen; Prof. J. F. Niermeijer te Utrecht ***); H. C. A. Poublon te Velp; George Reimeringer te Amsterdam; G. B. Rutgers, secretaris Algemeene Staatspartij, Afd. Amsterdam te Amsterdam; Dr. J. Valckenier Suringar te Wageningen; Prof.'Dr. Hector Treub te Amsterdam *); R. Verschuur te Wageningen; G. Walch te Amsterdam **). (Correspondentiebureau). 's-Gravenhage, 5 Maart. Mr. S. van Houten heeft het voorzitterschap aanvaard van een voorloopig comité ter bevordering eener algeheele nieuwe behandeling der Grondwetsherziening na den oorlog. Als secretaris treedt op de heer H. Th. Hoven, gepens- kapitein ter zee, Van Blankenburgstraat 52, alhier, bij wien door allen, van welke politieke richting ook, die eene Grondwetsherziening in deze tijdsomstandigdheden onraadzaam achten, naamkaartjes kunnen ingezonden als bewijs van instemming. Zoodra blijkt, dat de kiezers over de aanhangige voorstellen zullen hebben te beslissen, worden de toegetredenen bijeengeroepen tot het kiezen van een definitief comité en van candidaten voor de Tweede Kamer in de drie Haagsche districten. *) Bestuurslid Afdeeling Nederland, Bond van Neutrale Landen. **) Secretaris „ „ „ ,, » ***) Voorzitter „ „ „ „ „ „ (F. H. S.). (De belangrijkste zinsneden heb ik meer doen uitkomen. F. H. S.). — 23 — Ten einde alle andere politieke verschillen bij deze verkiezing buiten aanmerking te doen blijven, zal van de candidaten worden gevraagd, na afdoening der voorstéllen tot grondwetsherziening, hun mandaat weder ter beschikking der kiezers te stellen. „De Telegraaf", 20 Maart 1917, av. bl., 2e bl.: DE ACTIE TEGEN DE GRONDWETSHERZIENING. Geachte Redactie. Naar aanleiding van het concept-manifest in zake actie voor een grondwetsherziening in nationalen geest, dat in een tamelijk groot aantal exemplaren over het geheele land werd verspreid en veertien dagen geleden ook in „De Telegraaf' opgenomen werd, komt bij ondergeteekende een gestadig vloeiende stroom van adhaesiebetuigingen in. Het aantal is nu reeds tot ver boven de tweehonderd gestegen. Het is onder deze omstandigheden niei doenlijk meer het manifest nogmaals met de namen van allen die adhaesie er aan betuigden, te publiceeren. Er is geen twijfel aan dat er in 1917 een felle stembusstrijd zal ontbranden onder de leuze: v o o r de separatistische partijpolitiek, zooals die sinds tal van jaren in de Staten-Generaal wordt gevoerd, of er tegen, voor de beperkte grondwetswijziging Cort v. d. Linden of er tegen. In den Haag is door den nestor in dezen strijd, mr. S. van Houten, een plaatselijk comité opgericht. Mej. Minnema heeft ook tal van bezwaren tegen de aanhangige voorstellen C v. d. L. geformuleerd en veel aanhang verworven; in den boezem van de Algemeene Staatspartij is de strijd ook ontbrand over de vraag of de partij als zoodanig"steiling moet nemen voor of tegen de grondwetsherziening C. v. d. L. Er moet nu ten spoedigste getracht worden te komen tot een tijdelijke vereeniging van al deze, nu in 1917 min of meer parallel gaande groepen. Eerst in 1917 schoon schip maken, de voorstellen Cort v. d. Linden en de geheele separatistische partijpolitiek, waaruit deze geboren werden, van de baan, dan kunnen wij in 1918 eventueel langs verschillende wegen komen tot formuleering van wat iedere groep als werkelijk nationale eischen beschouwt Noodig is nu aan den eenen kant zoo veel en zoo intensief mogelijk - 24 -- plaatselijke actie, stichting van plaatselijke comité's en werven van nieuwe leden, aan den anderen kant de vorming van een centrale commissie, die een band vormt tusschen de plaatselijke comité's, die bijv- weet welke personen bereid zijn propaganda-voordrachten in andere plaatsen te houden en daarmede in verbinding staat. Binnen enkele dagen zal naar alle waarschijnlijkheid een eerste constitueerende vergadering van de centrale commissie bijeenkomen. Deze centrale commissie zal niet mogen varen onder de vlag van één der groepen, die op verwerping van de grondwetsvoorstellen C. v. d. L. aansturen; er zullen zooveel mogelijk alle groepen in vertegenwoordigd moeten zijn. Aaneensluiting is noodig; laten allen die op een of anderen grond bezwaren hebben tegen deze grondwetswijziging, wakker worden, zoo mogelijk onderling overleggen over plaatselijke comité's, en zich ten spoedigste als voorstanders van de actie tegen de grondwetswijziging C. v. d. L. aanmelden, hetzij bij het plaatselijk comité van mr. S. van Houten in Den Haag, bij mej. Nine Minnema (adres „De Kluyse", Hilversum), bij het voorloopige plaatselijke comité in Amsterdam (adres de heeren A. de Hullu, BurmanStraat 7, of G. Reimeringer, Van Eeghenlaan 2), bij den heer W. F. Boterhove de Haan, Lange Jansstraat 21 te Utrecht, bij den heer H. C- Diferée te Amsterdam, of bij ondergeteekende. Z. KAMERLING. *) Wageningen, 19 Maart 1917. Ik heb enkele gedeelten laten uitkomen. *) Een van de onderteekenaars van „Een oproep tot de Neutralen". F. H. S. — 25 — Bijlage No. 4. PERSSTEMMEN. „Bat. Hand.bl.", 5 Mei 1917, le bl.: ANTI-DUITSCHE ACTIE. Gisteravond is in de achterzaal van het gebouw van Stam en Weyns op Nieuw Gondangdia opgericht een Indische afdeeling van den z.g. „Bond van Neutrale Landen", beter gezegd: „Bond van anti-Duitsche actie." Het bestuur bestaat uit de heeren F. H. Staverman, J. J. B. Fanoy, H. Pander, P. van Drimmelen en J. F. Holman. Ziezoo, nu hebben wij in Indië ook nog een anti-Duitsche vereeniging, die geen vertrouwen stelt in onze regeering, die vindt, dat in ons land een Cesaristich imperialisme heerscht en die Nog een heele boel schoone leuzen meer, lezer, te veel om op te noemen. De vereeniging gaat ook propaganda voeren. Wij zullen dus nog wel eens in de gelegenheid komen om onze lezers een en ander van dezen „neutralen" Bond te vertellen. „Java-Bode", 5 Mei 1917, le bl.: NIET NEUTRAAL. Onze lezers zullen zich herinneren, dat wij ons indertijd verzet hebben tegen de pogingen van wijlen de heer Jan Dinger om tot de oprichting van een vereeniging te komen ter bescherming van de hier vertoevende vreemdelingen. Ofschoon wij het doel sympathiek vonden, keerden wij ons tegen de plannen, omdat wij in deze beweging een anti-Engelsche zagen. Het is dan ook bij de pogingen gebleven en van de oprichting kwam niets. Wij hadden ons toen op het standpunt gesteld, dat een dergelijke vereeniging als door den heer Dinger bedoeld, in wezen niet neutraal was. Uit deze overwegingen ontstond ons verzet. Uit dezelfde overwegingen waarschuwen wij tegen de actie door den heer Staverman, welke gisteravond tot gevolg had, de oprichting van de afdeeling Batavia van den Bond van neutrale landen. Wie zou bezwaren kunnen hebben tegen een bond van neutrale landen, waar deze landen mede slachtoffer zijn van den oorlog, — 26 — omdat op deze landen van beide kanten der oorlogvoerenden een geweldigen druk wordt uitgeoefend? • Een bond van neutrale landen kan waarlijk nog veel goeds uitrichten in het belang dier landen. Maar deze bond is niet neutraal. Dit vertelde de heer Staverman zelf- De beweging richt zich tegen het „Prussionisme". Prachtig. En zullen wel weinigen zijn, die daar niet tegen gekant zijn. Maar de bond wil dat onze Regeering haar neutraal standpunt tegenover een der oorlogvoerende mogendheden zal verlaten. Meneer Staverman, wiens slappe redeneeringen wij al talrijke malen hebben genoten op verschillende vergaderingen, vindt, dat onze Regeering een slappe houding heeft aangenomen. Het metier van den heer Staverman brengt hem ertoe, heel vaak. in hoogere sferen te vertoeven en dat belette hem waarschijnlijk de positie van ons vaderland en die van onze Regeering te begrijpen en te waardeeren. President Wilson zag nog dezer dagen deze positie beter in. Hij kon zich indenken, dat Nederland neutraal wilde bHjven. Nu wil de heer Staverman en al deze neutrale vaderlanders, onze Regeering dwingen haar standpunt te verlaten. En daarom is deze beweging mede een beweging tegen onze Regeering. Het is een beweging tegen het „Prussionisme", het is ook een actie tegen de Regeering, die niet haar neutraliteit wil opgeven. Hier gaat men oordeelen over het werk der Regeering, die alles gedaan heeft om ons land, in het belang van het land zelf, buiten den oorlog te houden. Dat standpunt heeft niet alleen waardeering gevonden bij een man als president Wilson, die zelf lang geaarzeld heeft zijn krachtig, sterk land in den oorlog te betrekken, maar herhaalde malen is in de geallieerde pers de moeilijke positie van Nederland uiteengezet en de verklaring afgedrukt, waarom het beter is dat Nederland neutraal blijft. En nu komt een handjevol menschen en zal het de Regeering eens anders zeggen. Deze beweging in Indië is vrijwel belachelijk, al is ze koren op den molen van onverantwoordelijke lieden, die gaarne Nederland partij zagen kiezen. „Locomotief", 7 Mei 1917. EENZIJDIGE ONZIJDIGHEID. Van den „Bond van neutrale landen", afdeeling Nederland, is te Batavia een onderafdeeling opgericht. — 27 — Deze bond schrijft in zijn vaandel de verdediging van de beginselen van het volkenrecht — beginsel, waarvoor alle oorlogvoerende mogendheden thans bezig zijn elkander volgens de hoogste eischen der techniek te vernietigen. In zijn uitgesproken aanhankelijkheid aan het recht onderscheidt de bond zich dus niet van de strijdende partijen. Maar — zal men tegenwerpen — deze bond is dan toch stellig neutraal en als zoodanig staat hij hooger en vrijer in zijn strijd voor de beginselen van het volkenrecht dan wie zich schaarden in de rijen der kampenden Echter, neutraliteit is den bond te'eenenmale vreemd. De Nederlandsche afdeeling voert een actie, welke vrijwel evenwijdig loopt aan die van het Amsterdamsche dagblad „De Telegraaf', en in een oproep van de Indische onderafdeeling wordt de bestrijding van het „Prussianisme" met verwijzing naar prof. Niermeyer's propaganda voor den boycot van Duitsche materiëele en geestesgoederen op den voorgrond gesteld. Trouwens, de propagandisten van den Bond verhelen volstrekt niet, dat zij het veilige en juiste pad der onzijdigheid wenschen te verlaten. De heer Staverman, die de Bataviasche bijeenkomst had belegd, heeft toegegeven, dat de naam van den Bond niet juist gekozen is. De Bond is, kortweg gezegd, „anti-Duitsch", en wil de tegenwoordige Nederlandsche regeering doen plaatsmaken voor eene, „die toont onze hoogste belangen als volk te begrijpen". Voor wie nog mocht misverstaan, is in den oproep tot de „mannen èn vrouwen van Indië" de suggestieve mededeeling gedaan: „Van de 13 neutrale landen, die op 30 Augustus '16 bij den Bond waren aangesloten, zijn er sinds vier de uittartingen van Duitschland moede geworden, en deze hebben zich bij de gealliëerden aangesloten of staan op het punt om dit te doen" Wie volgt? De corporatie, die den misleidenden naam van „Bond van neutrale landen" voert, wil ons eenvoudig in den oorlog drijven en wel aan de zijde der Entente. De „verdeding van het volkenrecht" is het van de oorlogvoerenden geleend motief. Gelukkig hebben zich blijkens de verslagen van de Bataviasche samenkomst in heel Indië niet meer dan honderddertig personen laten vinden tot steun van dit verwerpelijk bedrijf. Maar het kan toch geen kwaad, dat een elk verneme hoe niets zoo weinig bij dezen bond van neutrale landen voorzit als neutraliteit. — 28 — „Bat. Nieuwsbl.", 7 Mei 1917, av. bl., le bl.: NEUTRAAL, Er is hier ter stede een onder-afdeeling opgericht van den „Bond van Neutrale Landen" — welke bond, niet precies in overeenstemming met z'n naam, een beslist aneutrale, anti-Duitsche richting voorstaat. De Bond keert zich niet bepaald tegen Duitschland, dan wel tegen de in dit jonge keizerrijk krachtig opstrevende geest van het Cesarisme. De „Javabode" keurt de oprichting van deze onderafdeeling af, wijl deze in strijd is met de neutraliteit v<§ Natuurlijk! De „Javabode" keurde ook af de actie van wijlen den heer Jan Dinger om te komen tot stichting eener vereeniging tot bescherming van de hier-vertoevende vreemdelingen. Omdat ook in dit geval de afgod der neutraliteit niet werd aangebeden. Alles, wat maar eenigszins „niet neutraal" is, is uit den booze, niet waar? En de „Javabode" houdt vol plichtsbesef en eerzaamheid het prijzenswaardige midden, door zoowel zich tegen de anti-Duitsche als tegen de pro-Duitsche niet-neutralen te keeren... Het prijzenswaardige midden 1 Met dergelijke holle leuzen wil men ons steeds weer in de perken der fatsoendelijkheid houden. Zóó wil men ons immer „braaf laten zijn, met wegcijfering van alle persoonlijkheid, met minachting van elke eerlijke overtuiging. We moeten neutraal zijn. We mogen den buren geen aanstoot geven „Man, houd je toch netjes, alle menschen kijken naar ons" Dat is het burgelijk-fatsoendelijke neutraal-zijn. Steeds netjes zijn, geen aanstoot geven, je meening vóór je houden! Wanneer daar de heerschzucht van een jong en krachtig en in vele opzichten bewonderenswaardig keizerrijk buiten de landsgrenzen wordt uitgeperst, — wanneer internationale verdragen worden verscheurd als vodjes papier, en kleine, vredelievende staten onder den voet worden geloopen — altemaal met een beroep op de politiek der droeve noodzakelijkheid, — dan moeten we zwijgen, dan moeten we neutraal zijn Wanneer daar een beschaafd leger uitgerust blijkt met de allerbeschaafdste moorddadige werktuigen, met helsche brandpastilles, en op kommando schromelijke wreedheden bedrijft, alleenlijk om een heilzamen schrik onder de tegenstanders te weeg te brengen — ook dan moeten we neutraal zijn en zwijgen — 29 — Wanneer op zee een niets ontziende duikbootkrijg wordt gevoerd tegen passagiersvaartuigen en hospitaalschepen, en onschuldige vrouwen en kinderen worden geofferd aan een onzinnige machtsidee — alweer moeten we glimlachen en neutraal blijven... Dat is de neutraliteit, welke voorzichtige en eerzame menschen ons willen opdringen. Maar wij antwoorden beslist: wanneer dèt neutraliteit is dan willen wij niet neutraal zijn! Wij eischen het volledige, menschelijke recht voor ons op, te protesteeren, luide en heftig desnoods, tegen wat daar in Europa aan de menschheid misdreven wordt. Wij vorderen de persoonlijke vrijheid op voor een iegelijk, ook al is hij burger van een neutralen staat, de misdaad en de misdadigers openlijk aan te klagen. En daarom juichen wij het wèl toe dat er een bond is in het leven geroepen, welke zich ten doel stelt de meest-heilige rechten eener vrije menschheid te verdedigen. Al is dit „niet-neutraal"...... Want dit is het bewijs, dat het gevoel voor wat recht en recht-» vaardig is ook leeft bij de neutrale volken en dat het zich uiten wil en kan! Het is het bewijs dat — al moeten onze regeering en onze natie als zoodanig 's lands neutraliteit striktelijk handhaven — de burgers het recht tot vrije kritiek hebben behouden. Hier toch is het criterium van neutraal-zijn: de staat te eenre en de vrije mensch te andere zijde. M. „Java-Bode", 8 Mei 1917, le bl.: GEBREK AAN NATIONAAL GEVOEL. Anti-Nederlandsche Nederlanders. We maakten Zaterdag met een enkel woord melding van het niet neutrale in de vergadering van den Bond van Neutrale landen en de daar gevoerde besprekingen. Het „Bataviaasch Nieuwsbl." heeft gemeend uit deze mededeeling te moeten opmaken, dat we tegen de oprichting van dezen bond waren, omdat ze niet neutraal was, omdat ze meende de meest heilige rechten van een vrije menschheid te moeten verdedigen. Dit is niet juist en we willen nog eenmaal de reden duidelijk uiteen zetten. We zijn tegen de oprichting van dezen bond, omdat ze de kiemen in zich draagt van een anti-nationalisme, omdat ze weer een symptoom is van de anti-Nederlandsche stemming, die sommige menschen hier meenen te moeten ten toon spreiden. Deze stemming — 30 — wordt vermoedelijk geboren door het niet realiseeren van de moeilijke positie, waarin de Nederlandsche regeering door het om haar woedend wereld-conflict geplaatst is, door onkunde van het volkenrecht en haar toepassingen, door het niet begrijpen van de internationale verhoudingen. De heer Staverman zeide in zijn redevoering:,,De oorsprong der beweging moet gezocht worden in de slappe houding der regeering en ik doe een beroep op allen om zich tegen deze houding der regeering te verzetten". Hierop klonk applaus door de zaal. Dus in deze tijden een oproep om zich tegen de regeering te verzetten. Niet een oproep aan allen die zich vaderlander voelen, om, zich als een man te Scharen rond de regeering, niet een vereeniging ten doel hebbende vertrouwen te wekken in die mannen, die samen met slechts één belang voor oogen, het Nederlandsch belang, onafhankelijk van eigen persoonlijke gevoelens al hun krachten inspannen om ons land voor ondergang te behoeden. Neen, hier moet worden opgericht een vereeniging, die zich ten doel stelt onder het mom van propaganda voor de vereeniging door het verspreiden van circulaires en door middel van de pers, bij het groote publiek in Indië, dat onkundig is van allés wat er zich in ons land afspeelt, bij dat groote onwetende publiek systematisch wantrouwen te wekken tegen de Nederlandsche regeering, die overwinnend schijnbaar onoverkomelijke moeilijkheden, er tot nu in geslaagd is ons land buiten den oorlog te houden. Men verwijt de regeering haar slappe houding. De bond is anti-Duitsch en wil zich vormen tot een georganiseerde klachtenvereeniging tegen het niet voldoende anti-Duitsch zijn onzer regeering. Daarmee wordt de vereeniging anti-Nederlandsch, streeft zij een doel na, dat voor iemand die nog eenige waarachtige vaderlandsliefde bezit op verraad begint te lijken- Het schijnt dat de personen die hier het comité vormen niet in staat zijn te begrijpen, wat de Regeeringstaak is. De handelingen der regeering moeten worden bepaald door één belang alleen, het Nederlandsch belang en niet door de gevoelens van een groep onverantwoordelijke personen in Indië. Het Nederlandsch belang eischt van de regeering maar ook van iederen Nederlander individueel, dat men alles zal aanwenden om het land buiten den oorlog te houden. Nu ook Amerika zich bij de oorlogvoerenden heeft aangesloten, is het meer dan ooit onze plicht, tegenover ons zelve en tegenover de wereld, dat we ons opofferingen zullen getroosten, wanneer door de daden der strijdende natiën, voor wie slechts het eigenbelang geldt, onze belangen geschaad worden, opdat er nog een natie voor de rechten der neutralen haar stem doet hooren, opdat er nog een staat zijn handelingen baseert op het internationaal recht. — 31 — Nederland heeft, als eenigste belangrijke neutrale staat die nog over is, de taak, vredesbemiddeling mogelijk te maken. Men verwijt de Nederlandsche regeering haar slappe houding. Er is geer» neutrale staat wier positie temidden van het wereldconflict zóó moeilijk is als die van Nederland, er is geen neutrale regeering die ondanks alle moeilijkheden een dergelijke correcte houding heeft aangenomen. Niet een neutrale houding die leidde tot schipperen tot concessies naar links tot concessies naar rechts, zij' heeft haar houding in het begin van den oorlog uiteengezet en bekend gemaakt in de neutraliteitsproclamatie, zij heeft er aan vastgehouden, zonder zich te laten intimideeren door de mate waarin de stemmingen der vechtende partijen zich tegen haar keerde, zelfbewust gaande den door haar gekozen weg. Die stemmingen bij de oorlogvoerende partijen zijn voor het grootste deel te danken niet aan de houding der Nederlandsche Regeering, maar aan de houding van vele Nederlanders, die zelve niet voldoende nationaal gevoel hadden om hun persoonlijke gevoelens en opinies een tijd lang opzij te zetten, die direct luid moesten kritiseeren wat zij niet begrepen of niet met hun eigen opvattingen strookte. Daarop hebben wij talrijke malen gewezen. Het nu bestaande wantrouwen bij de strijdende groepen tegenover de houding der Nederlandsche regeering is het werk van die Nederlanders die zich ten taak gesteld hebben alle handelingen der regeering verdacht te maken. Zij kunnen met trots op hun werk terug zien, de buitenlandsche pers heeft er gretig gebruik van gemaakt en we zijn de minst geziene natie van Europa. Men verwijt de Nederlandsche regeering haar slappe houding, men beschuldigt haar van pro-Duitsche handelingen- Een van die eigenaardige uitingen en verdachtmakingen was kort geleden de beschuldiging van pro-Duitschheid naar aanleiding van de weigering, gewapende koopvaarders in onze havens toe te laten. Ofschoon zeer zeker het vasthouden aan het eenmaal ingenomen standpunt voor England in hooge mate onaangenaam was, schijnt men niet begrepen te hebben, dat het afwijken daarvan nu, door Duitschland als een casus belli kon worden beschouwd. Men zal wel algemeen sympathiseeren met het denkbeeld, dat de Engelsche koopvaardijvloot zich wapent tegen onderzeeboot-aanvallen, maar het feit der persoonlijke sympathie doet hier niet ter zake, het bepaalt geen regeeringshandelingen. Men is blijkbaar vergeten, dat de oorspronkelijke maatregel om gewapende koopvaardijschepen als oorlogsschepen te behandelen, in het begin voornamelijk nadeelig was voor Duitschland. Alleen dat land maakte gebruik van gewapende handelsschepen voor de kaapvaart Het opgeven van dit standpunt, nu ook Engeland er nadeelen — 32 — van ondervindt, zou dus zijn het opgeven van de neutrale houding, een direct partij kiezen tegen Duitschland en worden beschouwd als een oorlogsdaad. De houding der Nederlandsche regeering in deze was dus niet pro-Duitsch, als valschelijk werd voorgesteld, zij was zuiver neutraal. Het moest het bestuur van den bond van neutrale landen en andere wantrouwende en wantrouwen verwekkende Nederlanders tot nadenken stemmen, dat de centrale figuur in de regeering, die zij van pro-Duitschheid beschuldigden, een man is, die zijn persoonlijke anti-Duitsche gevoelens volmondig erkent. Het moest hun doen inzien, dat in ieder geval de Regeering een hoogere en juistere opvatting van haar taak heeft en zich voor oogen houdt het. nationaal belang en dat alleen. We zijn niet tegen de oprichting van den bond, omdat die niet neutraal is, we laten ieder de vrijheid zijn persoonlijke sympathiën te hebben, we zijn tegen den bond, omdat zij een beslist antinationaal doel nastreeft, omdat zij zich ten doel stelt te ageeren tegen de Nederlandsche regeering en de bedoelingen van Nederland tegenover de strijdenden verdacht te maken. „Nieuwe Courant", 8 Mei 1917, uitg. 5 u. nam.: NEUTRALE LANDEN MET NIET NEUTRALE BURGERS. Zoo vaak men over den „Bond van Neutrale Landen" heeft geschreven, en dat is vele malen, want wel bestaat de bond nog niet lang, maar hij heeft wel veel stof doen opwaaien, is de opmerking gemaakt, dat er aan dezen bond weinig neutraals was, en dat de naam aan een staten-bond deed denken, terwijl het toch een bond van doodgewone particulieren was. Voor wie de statuten van dezen bond kende (ze zijn in dit blad afgedrukt) waren deze opmerkingen niet verrassend van vinding. De bond beoogt te wezen een aaneensluiting van de zich niet-neutraal voelende onderdanen van de neutrale landen met de bedoeling om deze neutrale landen ten slotte ook te krijgen niet tot deelneming aan den oorlóg, maar tot een meer doeltreffend en indrukmakend verzet van deze landen tegen de kwellingen neutrale staten door Duitschland aangedaan en tot een krachtiger, iets uitwerkend protest tegen de verkrachting van het recht en tegen de bedreiging van de rust en de veiligheid in de wereld. De heer Staverman heeft met zijn poging om te komen tot een Indische afdeeling van dezen bond een ongedacht succes gehad. Hij hèeft een Bataviasche afdeeling kunnen stichten, welke met — 33 - 130 leden begint Dit is een begin dat een voorspoedigen groei van de Indische branche van den Bond voorspelt. Het gewas is trouwens hier in Indië gereed om geoogst te worden. Als de heer Staverman, of het nu gevormde bestuur, het publiek weten te boeien, hun actie principieel houden, geestdriftige krijgsfanfares onderdrukken en wel overwogen, de dingen doen en zeggen (en bijv. nalaten te gewagen van een voorgenomen strijd tegen het „imperialisme", want die strijd voert de bond o. i. niet en het zou dwaas zijn hem dit doel te doen najagen), dan zal spoedig over heel Indië aanhang zijn gewonnen. Deze bond heeft overigens o. i. een zeer tijdelijk karakter. Maar hij werd noodig omdat het Nederlandsche volk thans de gelegenheid mist om door verkiezingen te doen uitkomen of het al dan niet is ingenomen met de wijze, waarop de regeeringsmannen hun taak opvatten. Kon de bond bewerken, dat nu verkiezingen zouden worden gehouden, kon de bond een referendum uitlokken, waarbij duidelijk de volksgeest bleek, dan zou hij, althans voor Nederland zijn taak beëindigd en daarmede zijn bestaansrecht verloren hebben. De Nederlandsche en Ned. Indische afdeelingen van dezen bond moeten trachten op waardige wijze te demonstreeren, dat een steeds groeiend deel van. ons volk afkeurt het bewind, dat Nederland wel buiten den oorlog, maar niet buiten opspraak heeft gehouden, dat ons volk zoowel als h«t buitenland tot het duidelijke besef heeft gebracht dat Nederland niets meer beteekent en ook niets meer beteekenen wil. Wij zijn er van overtuigd, dat reeds nu een meerderheid van ons volk gaarne zal willen getuigen, dat zij niet de neutraliteit gewild heeft om der wille van de neutraliteit, dat zij het welzijn van Nederland het hoogste belang achtte en de meer of minder wetenschappelijke handhaving van neutraliteitsbepalingen iets van den tweeden rang. Tevens eischt die meerderheid, dat wij Nederlanders vrijheid zullen krijgen om te zeggen of te schrijven, wat wij van de oorlogvoerenden denken. Niet wenschen wij den oorlog, niet ook willen wij onze regeering tot den oorlog drijven, maar wij willen niet ons angstvallig stil houden en in een hoek kruipen, omdat men ons met een oorlog bedreigt. Het Nederlandsche volk zoekt den oorlog niet, maar is er ook niet bang voor. Tegenover de regeerings-partij," welke het bestaan van nietneutrale beïnvloeding in zekere richting, door onverantwoordelijke — 34 personen uitgeoefend, verdoezelt en ontkent, stelt zich deze bond, welke openlijk aankondigt niet-neutraal te willen zijn en er voor uitkomt in andere richting zijn sympathieën te hebben maar dan zonder beïnvloeding. Al heeft de bond verder geen resultaten, de oprichting ervan zal aan de waarheid en zuiverheid van de verhoudingen ten goede komen. En dat is al een groote, moreele winst. „Nieuws v. d. D. v. N. L", 10 Mei 1917, le bl.: VOOR HET VRIJE NEDERLANDSCHE WOORD. Er is een eigenaardige manier waarop zeker, stellig het minst sympathieke, soort pro-Duitschers zich in dezen oorlog zoo nu en dan verraadt. Te laf hetzij uit commercieele overwegingen, hetzij vanwege hun karakter om voor éénige overtuiging uit te komen, — dus ook niet voor hun heimelijk pro-Duitsch zijn! — brengen zij voor een wijl de goê gemeente op een dwaalspoor en weten zelfs, als zij door hun onhebbelijk gedrag op de gevreesde Britsche Zwarte lijst zijn gebracht zich zoo misleidend voor te doen, dat het hun gelukt daar weder af te komen. Hun diepste gevoelens verraden zij echter zoo nu en dan toch, en wel voornamelijk in de bestrijding van personen en organisaties, waaromtrent het vast staat dat zij de Duitsche practijken, gedurende dezen wereldkrijg toegepast, verafschuwen. Toen een deel van den Bataviaschen handel onder pressie van zekere bij hen die het weten moeten wèlbekende zijde, de dwaze protestmeeting hield tegen Engeland, zwéég dit soort pro-Duitschers, in hun vuistje lachend om de „onaangenaamheid", welke zij meenden dat Engeland nu door die vergadering was berokkend. Nu de Bond van neutrale landen hier in Indië gaat werken, en met klem opkomen tegen de Duitsche gruweldaden te land en ter zee, gaat opkomen vóór het recht en tegen het onrecht, opkomen voor het vertrapte België, nu hebben zij een gereede aanleiding om kwasi onder het mom van vaderlandslievendheid, te kunnen stoken en te lasteren dat de Bond niet neutraal is en gevaar oplevert voor de neutraliteit van Nederland. Zoo werken deze lieden, — voelt men wel? — indirect vóór de Duitsche zaak! Vooraan staat de nieuwe leider van de gedurende den geheelen oorlog bedekt pro-Duitsch ageerende „Locomotief". — 35 — Deze man is nu reeds den ganschen oorlog nog tot geen enkele' edele verontwaardiginga-uiting over de ellénde welke b.v. het arme België als onder zijn oogen heeft doorstaan, in staat .geweest. Geen enkele groote, innerlijke kracht dwingt hem tot schrijven, hij heeft nooit anders gedaan in zijn brieven uit Europa dan zeuren en zaniken zooals het een geniepigen pro-Duitscher betaamt, en nu de Bond van neutrale landen, die de edelste der zonen van het Nederlandsche volk onder zijn vanen ziet geschaard, — (wij noemen Dr. P. J. H- Cuypers, prof. Niermeyer, Mr. Biederlack, Dr. Alphons Diepenbrock, Prof. Hector Treub, Prof. van de Sande Bakhuijzen, Prof. Cannegieter, Dr. Fred. van Eeden, R. N. Roland Holst, Mr. H. Louis Israels, Dr. H. C. Muller, prof. Nyland, Prof. Pekelharing, Prof. Brouwer, Louis Raemaekers e. t. q.,) — nu die Bond, zeggen wij, hier zijn afdeeling krijgt, komt het ethische heerschap brutaal met de lasterpraat aandragen, dat de Bond van neutrale landen „Nederland eenvoudig in den oorlog wil drijven." Wij citeeren den nonsens letterlijk. Zonder een zweem van bewijs aan te voeren, laat de tjitjakbloedige publicist deze smerige beschuldiging afdrukken. * * Het opzet is duidelijk! Agitators als een Lievegoed en consorten, die zwijgen en achter de hand lachen wanneer er hoogst ongepast wordt opgetreden tegen het Britsche gouvernement door Nederlandsche particulieren, maar die nerveus gaan doen zoodra een Nederlander het waagt een rug te hebben, een schurk een schurk te noemen, pal te staan voor het recht, ook al kan hij en de Nederla-.d'-che regeering niets of weinig doen om aan het onrecht een einde te maken; agitators, die brutaalweg aan het lasteren slaan en plotseling den mond vol hebben over vaderlandsliefde vanneer het groote Nederlandsche publiek verlangt in het openbaar te zeggen wat het denkt, zulke agitators heeft ons volk echter reeds lang „geschoten". De beste krachten op artistiek en intellectueel gebied vereenigden zich in den Bond van neutrale landen om te toonen dat Nederlandsche burgers nog steeds het recht hebben om niet neutraal te zijn in hunne gevoelens ten opzichte van de geweldige gebeurtenissen, welke thans de wereld beroeren. En als geniale mannen als een Alphons Diepenbrock, een van Eeden, een Roland Holst en een Raemaekers, geleerden van hooge reputatie als een Treub c.s., juristen van erkende capaciteit als een - 36 - Mr. Biederlack de voormannen zyn, die de goêgemeente aanvoeren, dan mogen pygmeeën van het Lievegoed-slag vrij ageerert en praatjes verkoopeji voorde pro-Duitsche lezers hunner krant; of — nóg weerzinwekkender! — om in het gevlei te komen van sommige autoriteiten die óf Duitscher óf pro-Duitsch zijn. In dit nummer vinden de lezers onder de advertenties een krachtigen oproep tot het publiek om zich bij den Bond van neutrale landen aan te sluiten en wij roepen hun toe: sluit u aan, gij bevindt U in uitmuntend gezelschap, de namen van groote vaderlanders staan er u borg voor, dat er geen enkele onberaden stap zal worden gedaan, geen enkele daad die indruischi tegen de Nederlandsche belangen. Maar de Bond wil Nederlanders onder zijn vanen vereenigen, die vrij willen blijven in hun oordeel over de wereld-gebeurtenissen en vrij ook in de uiting van dat oordeel. „De Banier", 11 Mei 1917. Te Batavia is opgericht een afdeeling van den Bond van Neutrale Landen. Doel van den Bond is: sympathie uitspreken voor de Geallieerden; stryd tegen imperialisme (is er ook geen Engelsch Imperialisme?) en Pruissionisme. Sommige bladen willen zelfs, dat de Bond het aftreden van het Ministerie zal bewerkstelligen, en de heer Staverman, een der promotors van de Batav. afdeeling, sprak het uit, dat de Bond ook tegen onze Regeering was gericht. „Javapost", 11 Mei 1917. Een afdeeling van den Bond van Neutrale Landen heeft zich te Batavia gevestigd. Als het waar is, dat ook 't doel daarvan is tegen de buitenlandsche politiek onzer Regeering te ageeren, dan verdient die oprichting afkeuring- Vooral in deze tijden moet meer dan ooit het „rUnion fait Ia force" voor oogen gehouden. „Bat. Hand.bl.", 12 Mei 1917. ZINLEDIG GEDOE. De onlangs hier opgerichte afdeeling van den „Bond van Neutrale Landen" heeft over het algemeen een slechte pers gehad. De niet in Engelschen dienst zijnde Indische bladen hebben — zeer terecht — geprotesteerd tegen deze anti-Nederlandsche vereeniging- De „Banier" kondigt den Bond op de volgende wijze aan: Te Batavia is opgericht een afdeeling van den Bond van Neutrale Landen. Doel van den Bond is: sympathie uitspreken voor de Geallieer- - 37 - i den; strijd tegen imperialisme („is er ook geen Engelsch Imperialisme?") en Pruisissiomsme. Sommige bladen willen zelfs, dat de Bond het aftreden van het Ministerie zal bewerkstellingen, en de heer Staverman een der promotors van de Batav. afdeeling, sprak het dit, dat de Bond ook tegen onze Regeering was gericht. „Is er ook geen Engelsch Imperialisme?, vraagt „De Banier" Ja, zeker, dat is er ook. Maar het Britsche Imperialisme is eeri zegen voor de menschheid. En wanneer de heer Bergmeger daarvan niet overtuigd is, dan leze hij maar eens de nieuwe geschiedenis van Egypte en van den Transvaalschen oorlog. Tegen dat imperialisme strijdt de Bond van neutrale Landen niet. 't Gaat tegen het Pruisissionisme en tegen onze regeering vandaar het woord „neutraal". „Nieuws v. d. D. v. N. I.", 12 Mei 1917, le bl.: DE LASTER ACHTERHAALD. Merkwaardigerwijs heeft de hoofdredacteur van de te Semarang verschijnende „N. Courant" in gelijken geest geschreven over het schaapachtig tumult in enkele bladen, naar aanleiding van het ageeren van den Bond van Neutrale landen in deze gewesten — als wij. ' u 9^^e,"N\ c,our*ht" herinnert er aan, dat de edelste zonen van net Nederlandsche volk vooraanstaan in genoemden BondEn het noemt dezelfde namen als wij. Er is iets opwekkends in als je weet met mannen als Prof. Treub Piepenbroek, van Eeden „e.t.q." samen op te trekken, om in zulk gezelschap je vaderland te mogen „verraden", spot de N Courant" snerpend. ' - ~7 »De,Bond van neutrale landen wil Nederland rechtstreeks in den oorlog drijven", zoo kreet de weinig scrupuleuze Heer Lievegoed van de „Loc." • ^eJ' ^e hebben nem reeds afdoende van antwoord gediend, in het „Nieuws" van 10 dezer, maar de laatste mail bracht ons IS6",arn- No- 111 van de »Nieuwe Amsterdammer", welks hoofdredacteur, Mr. H. P. L. Wiessing, een der voormannen is van den Bond van neutrale landen, en in genoemd nummer vindt de lezer een plaat, doorWilly Sluyters geteekend, waarop Koning Ferdmand van Roemenië zwaar gewond wordt voorgesteld. Naast hem staat Koningin Wilhelmina. Ferdinand leest de „Telegraaf" en wel een nummer waarin een oorlogszuchtig artikel staat. - 38 - De Roemeensche monarch zegt dan, doelende op den „Telegraaf-redacteur", ironisch tot onze Vorstin: „Vooral zijn raad volgen Nicht Wilhelmina! Daar wordt je gezond van, net als ik!" Wie de kracht kent van een politieke prent, zal, zoo hij eerlijk is, moeten toegeven dat het puöliceeren van een dergeiijKe plaat door een der Bondsleiders, die met zijn veel gelezen weekblad een onberekenbaren invloed uitoefent op de publieke opinie, nu niet direct koren is op den molen van de heeren Lievegoed en consorten, die er maar frisch weg op los lasteren dat de Bond op oorlog aanstuurt! „Soerab. Nieuwsbl.", 12 Mei 1917- ZOO EEN EN ANDER Wij doen aan die laffe likkerij niet mee! Dezer dagen hebben wij melding gemaakt van de oprichting te Batavia van den „Bond van Neutrale landen". De oprichting van dezen Bond werd noodig geacht omdat het Nederlandsche volk thans de gelegenheid mist om door verkiezingen te laten uitkomen, of het al dan niet is ingenomen met de wijze, waarop de huidige regeeringsmannen hun taak vervullen. Men kent den bestaanden toestand. Wat de in deze a tort et a travers regeeringsgezinde bladen, zooals de „Javabode" en de „Locomotief", mogen beweren, het staat niet alleen voor ons, maar ongetwijfeld ook voor het grootste gedeelte van Ned. Ind. ingezetenen als een paal boven water, dat onze Nederlandsche regeering in belangrijke mate wordt beinvloed door niet-neutrale machten. Wij behoeven het niet onder stoelen en banken te schuiven dat de regeering zoowel hier als in Nederland algemeen, in binnen- en buitenland, verdacht wordt, sterk onder Duitschen invloed te staan. De redenen voor deze verdachthouding liggen voor het opscheppen. Daarom keert een groot deel van ons volk zich van het tegenwoordige bewind af. Couranten als de „Javabode" denonceeren een dergelijke afwijzing van de tegenwoordige regeeringsrichting en noemen het streven van hen, die maar niet op alles „ja" en „amen" zeggen „onvaderlandslievend". Alleen menschen als de hoofdredacteur van de „J. B." kunnen h. i. „juist realiseeren de moeilijke positie, waarin de Nederlandsche regeering, door het om haar woedend oorlogsconflict is geraakt, alleen zij begrijpen de internationale verhoudingen, alleen zij zijn op de hoogte van het volkenrecht, en hare toepassingen." Zij, die het niet met hen eens zijn, baden zich in onwetendheid. Toe maar! — 39 — Dergelijke lieden zijn er te lekker mee, dat Nederland buiten den oorlog is gebleven, om zelf te realiseeren, hoe weinig eervol de houding van Nederland in dezen oorlog is geweest en nog steeds is. Zij realiseeren niet dat wij buiten eenigen twijfel daarvoor na den oorlog duur zullen moeten betalen. Wij mogen dan van de internationale verhoudingen, die de heeren Schaap c. s. zoo goed verstaan, niet weten, in ieder geval is ons de geschiedenis dier verhoudingen voldoende bekend, om te realiseeren dat een land als het onze, dat op dit oogenblik alles opoffert, om maar, a tout prix, zelfs met verlies van het hoogste goed — zijn eer — buiten den oorlog te blijven, na den oorlog gevild wordt. Het zal wanneer de vredesonderhandelingen — wat mogelijk is — in den Haag worden gehouden, zijn als weleer, toen de Fransche gezant, de abt de Polignac, in 1712 bij de onderhandelingen voor den vrede van Utrecht, die in 1713 tot stand kwam, den Nederlandschen gezanten toevoegde: Nous traiterons chez vous, nous traiterons sur vous et nous traiterons sans vous! 1'Histoire se répète! — dat is bekend genoeg. Wanneer er dan in onze tijden stemmen opgaan, die zich tegen een dergelijk, in hun oog gevaarlijk optreden van onze, blijkbaar niet vooruitziende, slechts op het heden het oog gericht houdende regeering verzetten, mag men die dan van gebrek aan vaderlandsliefde beschuldigen? Het groote publiek wordt niet door hen, die zoo denken, tot wantrouwen tegen de regeering opgezet; het is de regeering zelve welke dat wantrouwen in de harten van vroeger in elk opzicht loyale onderdanen heeft gezaaid. Wij willen maar eens een paar zeer voor de hand liggende gevallen in onze onmiddellijke nabijheid noemen. Wij bedoelen in de eerste plaats het geval Schün, dat van den Duitscher, die, hoewel honderden Nederlanders van evengroote capaciteiten, en denkelijk met zuiverder bedoelingen in het hart voor ons Nederlandsch welzijn dan die liggen in den boezem van den, ondanks den uitslag van de Buitenzorgsche zaak, sterk gecompromitteerden Duitscher — om een betrekking als 't ware bedelen, aan het departement van Landbouw een goed betaalde betrekking kreeg. En dat, nadat geheel Indië geweigerd had, dien man na het gebeurde aan werk te helpen. Het groote publiek had zich daarmede scherp en onmeedoogend uitgesproken; de benoeming door de regeering van dien man aan een departement was een slag in het aangezicht van den vox populi. De regeering schijnt te vergeten dat die stem ook is de vox Deï, en dat de Goden gewend zijn hun wraak niet te lang uit te stellen. Dan noemen wij — om nog wat dichter bij huis te blijven — het zonder eenige voorafgaande waarschuwing gegeven ontslag aan tal — 40 — van opzichters bij de pestbestrijding. Wij weten wel dat die dienst niet meer zooveel menschen noodig heeft als vroeger, maar er zijn nog een massa Duitschers in dienst der pestbestrijding. Waarom bleven dan die in dienst, en werden zooveel Hollanders ontslagen, sommigen met vrouw en vele kinderen, die letterlijk op straat zijn gezet? Nederland en vooral de N. I. regeering voelt al blijkbaarjieel weinig van den diepen zin, welke ligt in het „Right or wrong, my country!", Neen, voor alles worden de Duitschers geholpen, dwars tegen de algemeene antipathie van de Ned. Ind. bevolking in! Wil men nog een voorbeeld: Een Duitscher, werkzaam als adjudant-onderofficier geweermaker 1 klasse bij de geweermakersschool te Mr. Cornelis, zonder verband dienende bij het leger, daar hij reeds lang de vereischte jaren voor pensioen in rekening kon brengen, had de aanzegging gekregen, dat hij het leger moest verlaten, ingevolge de nieuwe bepaling dat buitenlanders niet meer voor het leger worden aangenomenHem is nu het baantje toegewezen van cantinebaas der militaire sociëteit te Mr. Cornelis op een bezoldiging van ƒ 100.— 's maands, met vrije woning en wat nog aan den strijkstok blijft hangen. Hoeveel Hollandsche gepensionneerde onderofficieren loopen er thans niet rond, die werkloos zijn en snakken naar een baantje? Maar de Duitscher, die het steeds goed gehad heeft in zijn geweermakersbaantje, valt dadelijk met z'n neus in de boter en lacht om die order tegen vreemdelingen. Zal men den naam van den plaatselijk militairen commandant, die te Mr. Cornelis dien man aanstelde, goed onthouden? Nederland is door de houding onzer regeering wel buiten den oorlog, maar niet buiten den opspraak gehouden, zegt de Heer Veersema in de „N. Ct" terecht. Zij heeft ons volk, zoowel als het buitenland, het duidelijk besef bijgebracht, dat Nederland niets meer beteekent en ook niets meer beteekenen wil. En wij zijn het volkomen met dezen journalist eens, waar hij schrijft: „Wij zijn er van overtuigd, dat reeds nu een meerderheid van ons volk gaarne zal willen getuigen, dat zij niet de neutraliteit gewild heeft om der wille van de neutraliteit, dat zij het welzijn van Nederland het hoogste belang achtte en de meer of minder wetenschappelijke handhaving van neutraliteitsbepalingen iets van den twee- — 41 — den rang. Tevens eischt die meerderheid, dat wij Nederlanders vrijheid zullen krijgen om te zeggen of te schrijven, wat wij van de oorlogvoerenden denken. Niet wenschen wij den oorlog, niet ook willen wij onze regeering tot den oorlog drijven, maar'Wij willen niet ons angstvallig stil houden en in een hoek kruipen, omdat men ons met een oorlog bedreigt. Het Nederlandsche volk zoekt den oorlog niet,, maar is er ook niet bang voor. Tegenover de regeeringspartij, welke het bestaan van niet-neutrale beïnvloeding in zekere richting, door onverantwoordelijke personen uitgeoefend, verdoezelt en ontkent, stelt zich deze bond, welke openlijk aankondigt niet-neutraal te willen zijn en er voor Jitkomt in andere richting zijn sympathieën te hebbën, maar dan zonder beïnvloeding." Tegenover deze ferme taal moet men het gewauwel van Jan Salie en de koekebakkers en de O. Wers hooren, die bazelen: „Het Nederlandsche belang eischt van de regeering maar ook van iederen Nederlander individueel, dat men alles zal aanwenden om het land buiten den oorlog te houden. Nu ook Amerika zich bij de oorlogvoerenden heeft aangesloten, is het meer dan ooit onze plicht, tegenover ons zelve en tegenover de wereld, dat we ons opofferingen zullen getroosten, wanneer door de daden der strijdende natiën, voor wie slechts het eigenbelang geldt, onze belangen geschaad worden, opdat er nog één natie voor de rechten der neutralen haar stem doet hooren, opdat er nog één staat zijn handelingen baseert op het internationaal recht. Nederland heeft, als eenigste belangrijke neutrale staat die nog over is, de taak, vredesbemiddeling mogelijk te maken. (Jawel!) Men verwijt de Nederlandsche regeering haar slappe houding Er is geen neutrale staat, wier positie te midden van het wereldconflict zóó moeilijk is als die van Nederland, er is geen neutrale regeering die ondanks alle moeilijkheden een dergelijke correcte houding heeft aangenomen. Niet een neutrale houding, die leidde tot schipperen, tot concessies naar links, tot concessies naar rechts, zij heeft haar houding in het begin van den oorlog uiteengezet en bekend gemaakt in de neutraliteits-proclamatie, zij heeft er aan vastgehouden, zonder zich te laten intimideeren door de mate waarin de stemmingen der vechtende partijen zich tegen haar keerden, zelfbewust gaande den door haar gekozen weg." Dat nu is beslist onwaar, dat is een miskenning van de meest eclatante feiten van den dag! Nederland heeft wèl geschipperd, is in elk opzicht slap opgetreden, heeft zich wèl laten intimideeren door een der oorlogvoerende partijen en vaak ten nadeele van het eigen volk. Lijdt heel het Ne- — 42, — derlandsche volk soms geen honger, als gevolg van een uitvcerpolitiek, waarbij alleen Duitschland voordeel had? Va donc! En hoor dan zoo'n koekebakker verder: „Het nu bestaande wantrouwen bij de strijdende groepen tegenover de houding der Nederlandsche regeering is het werk van die Nederlanders, die zich ten taak gesteld hebben alle handelingen der regeering verdacht te maken. Zij kunnen met trots op hun werk terugzien, de buitenlandsche pers heeft er gretig gebruik van gemaakt en we zijn de minst geziene natie van Europa." Met de feiten van den dag voor oogen wordt de schuld hier geworpen op hen,, die slechts constateerden, na de handelingen der regeering, die terecht verkeerd werden geacht. Aan rustige raadgevingen heeft het aanvankelijk niet ontbroken, doch daaraan stoorde de Ned. regeering zich niet, zij ging tegen de wenschen des volks dóór, wetende, dat zij de macht in handen had. Hadden die allen hun mond moeten houden? Mee moeten likken met de „Java-Bode"? De vraag stellen is haar ontkennend beantwoorden. Alleen onvrije zielen loopen in het gedrang van meeningen met den grooten hoop mee. Wij noemen het karakterloosheid, wanneer in deze tijden de Nederlander zijn regeering steunt, wanneer hij in zijn ziel overtuigd is dat diezelfde regeering ons land — om het maar eens erg onparlementair te zeggen — „op de flacon" helpt En bovendien: wij houden niet van een tong met een bruine streep in het midden. Voor wie oogen heeft om te zien, voor wie ooren heeft om te hooren, is het niet meer twijfelachtig, door wiens schuld de Nederlandsche natie momenteel is „de minst geziene" van Europa. Nog iets. De „J.-B." schrijft: „Men verwijt de Nederlandsche regeering haar slappe houding, men beschuldigt haar van pro-Duitsche handelingen. Een van die eigenaardige uitingen en verdachtmakingen was kort geleden de beschuldiging van pro-Duitschheid naar aanleiding van de weigering, gewapende koopvaarders in onze havens toe te laten. Ofschoon zeer zeker het vasthouden aan het eenmaal ingenomen standpunt voor Engeland in hooge mate onaangenaam was, schijnt men niet begrepen te hebben, dat het afwijken daarvan nu, door Duitschland als een casus belli kon worden beschouwd. Men zal wel algemeen sympathiseeren met het denkbeeld, dat de Engelsche koopvaardijvloot zich wapent tegen onderzeeboot-aanvallen, maar het feit der persoonlijke sympathie doet hier niet ter zake, het bepaalt geen regeeringshandelingen. Men is blijkbaar vergeten, — 43 — dat de oorspronkelijke maatregel om gewapende koopvaardijschepen als oorlogsschepen te behandelen, in het begin voornamelijk nadeelig was voor Duitschland. Alleen dat land maakte gebruik van gewapende handelsschepen voor de kaapvaart. Het opgeven van dit standpunt, nu ook Engeland er nadeelen van ondervindt, zou dus zijn het opgeven van de neutrale houding, een direct partij kiezen tegen Duitschland en worden beschouwd als een oorlogsdaad. De houding der Nederlandsche regeering in deze was dus niet pro-Duitsch, als valschelijk werd voorgesteld, zij was zuiver neutraal." Ja, zij was zoo neutraal, dat zij het eigen land in groot gevaar bracht, dat de meest welwillende criticus over ons land in Frankrijk, de heer Herbette, nadat het Engelsche schip „Princess Melita", dat, zooals men weet, genoodzaakt werd onmiddellijk na zijn aankomst in Hoek van Holland weder te vertrekken, omdat het met kanonnen bewapend was, schreef: „Niemand zou, gezien de onpartijdige opvattingen van de Nederlandsche regeering, durven insinueeren, dat het verbod dat bewapende schepen zich niet mogen ophouden in Nederlandsche havens, uitgevaardigd is om de Duitsche zeerooverij te steunen, maar toch profiteert deze ervan, want de maatregel noodzaakt de handelsschepen om óf onbewapend te blijven, óf geen handel meer te drijven en dat is juist wat Duitschland wil. Wij willen geen discussie met de Nederlanders beginnen, wij eerbiedigen integendeel hun nationalen trots, die gerechtvaardigd wordt door een roemrijk verleden en willen de sympathie tusschen hen en ons, die berust op een gemeenschappelijke liefde voor de vrijheid, handhaven. Wij weten hoe hard het lot van Nederland is. Langs zijn geheele grens heeft het te lijden van de begeerigheid der Duitschers, die het zijn goud, zijn vee, zijn maritieme basis misgunnen. Bovendien heeft het het schouwspel van de overvallen en gedeporteerde Belgen voor oogen. Wij willen het dus gevaarlijke discussies besparen, maar wij moeten het ook beveiligen tegen nog gevaarlijker illusies. Men moet niet gelooven, dat het sparen van Duitschland, van welken aard dat ook zij, het Duitsche gevaar van Nederland zal afwenden." Herbette toont dan aan uit artikelen in de Duitsche pers, tijdens de besprekingen over de versterking van Vlissingen en de brochure van Louis van Outhoorn, dat Duitschland steeds de kust van de Noordzee tegenover Engeland heeft willen bezitten en nog wil bezitten, en nooit, zoolang het niet definitief verslagen is, zal dulden, — 44 — ■dat er aan de monden van Rijn en Maas een vrije natie zal bestaan, waarvan Engeland in zijn eigen belang de onafhankelijkheid zou moeten verdedigen. De Duitsche regeering heeft een nagemaakt Vlaanderen in het leven geroepen om Zeebrugge en Ostende, middelmatige vlootbases, te annexeeren, benevens Antwerpen, een haven zonder eigen uitgang, en het zal zijn pogingen niet opgeven om zich de steutels van de Schelde en de prachtige havens van Nederland toe te eigenen- Het zal handelend optreden, wanneer het dit met voordeel 'kan doen. Geen diplomatieke voorzichtigheid zal het weerhouden, het zal alleen aarzelen, wanneer gevaar dreigt, dat de operatie te duur zal komen te staan." Is dat duidelijk genoeg? Wat bereiken wij met onze fraaie voor Duitschland alleen voordeelige neutraliteit? Niets, dan dat we door de Boches als „dumme Hollander" worden uitgelachen. Wir kriegen sie doch! denkt Michel en hij boort voor tijdverdrijf .al lachende eenige Hollandsche schepen in den grond. O, die neutraliteit a outrance is zoo goed! Zoo typisch struisvogelachtig! Waar er eerst na den oorlog verkiezingen zullen worden gehouden, ontbreekt — gezien ook de slappe, verkrachte volksopinie in Holland — de mogelijkheid om in het tegenwoordige bewind wijziging te brengen. De menschen, die nu in de Kamer zitten, voelen blijkbaar al heel weinig voor het grootste belang van Nederland: zijn vrijheid NA den oorlog. Daarom zien wij den toestand zeer duister in. Dat een bond, als door den heer Staverman geschapen, daarin iets zou kunnen veranderen, gelooven wij niet. Die bond wordt, als onmachtig, doodgedrukt, genegeerd Nederland heeft als vrije staat — als voorbeeld hoe een klein land groot kan zijn — zijn langsten tijd gehad! Wij zullen — als het te laat is — nog vechten om ons landje, tot den dood, maar Toemloos! M. WEBER. „Bat. Handelsbl.", 16 Mei 1917. BOND VAN „NEUTRALE" LANDEN. De heer Staverman deelde ons mede de namen van een negental heeren die zich bereid hadden verklaard het bestuur van de Indische afdeeling van den „Bond van Neutrale Landen" aan te vullen. Het zijn de heeren: Mr. A. J. van Buuren, B. B. J. Crone, Mr. J. A. van Dijk Jr., H. Mulder, Mr. J. F. Kramer, Mr. E. Kruseman, F. S. Olman, H. van Taalingen en F. H. K. Zaalberg. — 45 — Waar de heeren Mulder van het „Nieuws" en Zaalberg van het „Lorretje" hunne medewerking verzekerd hebben, zijn wij meer dan te voren overtuigd, dat de neutrale Bond een anti-Nederlandsche actie zal voeren. Wij zullen het drijven van den Bond met aandacht volgen ert tegen hem den strijd aanbinden, zoodra dat drijven gericht is tegen, onze ministers. „De Sumatra Post", 18 Mei 1917. EEN ONWAARACHTIGE ACTIE. ** Te Batavia is een Indische onderafdeeling van de afdeeling Nederland van den bond van neutrale landen opgericht. In een oproep tot de Indische Nederlanders wordt de bestrijding van het Pruisianisme en het plaats maken van de huidige Nederlandsche regeering voor eene, „die toont onze hoogste belangen als volk te begrijpen", op den voorgrond gesteld. De bond wil — het blijkt ook uit andere uitlatingen — Nederland van het pad der neutraliteit afvoeren en op den oorlogsweg brengen. Tegen een zóó gevaarlijk streven hebben enkele bladen zich gekant. Zij wenschten een bond, die zich zulk een taak op de schouders genomen heeft, niet te steunen, zij wenschten vóór alles nationalistisch te blijven en de regeering waar mogelijk te steunen. Tegen deze uitspraken is een deel van de Indische pers in het geweer gekomen, en een rijke hoeveelheid van nationaal-klinkende krachttermen stort zich uit over het hoofd van wie het dorsten te bestaan den bond den gevraagden steun te onthouden. Een dergelijk gebeuren is in den huidigen tijd niet nieuw. Nog altijd is het Nederlandsche volk in twee helften verdeeld: een vóór en een tegen de geallieerden. De gedachte aan de Nederlandsche positie nu en later komt eerst in de tweede plaats. Zouden al die in het eigen huis strijdenden zich eens van deze waarheid willen doordringen: Neutraliteit en dus vrede in het land wordt in den huidigen tijd, die de gansche wereld in bloed en vlam heeft gezet, niet langer verkregen langs den egalen weg. Wie er belust op is, dient er wat voor over te hebben, moet menigmaal zijn nationale eer laten schenden, moet kunnen verdragen, wanneer zijn rechten met voeten vertreden worden. Het is voor de landen die zich buiten den krijg willen houden, niet langer de vraag- opwelke wijze krijg ik voldoening, maar: hoe red ik mij er uit, hoe kan ik den vrede behouden? Zoodra de vrede als het hoogste goed wordt beschouwd — en het Nederlandsche volk in al zijn geledingen doet waarlijk niet anders — dient er ook, zij het ook met gemok in 't hart, een offer en zelfs meer dan een te worden gebracht. — 46 — Willen nu de enkelingen, die een ander standpunt zijn toegedaan en liever den oorlog dan een vrede onder omstandigheden als de huidige verlangen, Nederland partij doen kiezen, het is hun recht, maar zij moeten er van afzien om Nederlanders, die een andere meening zijn toegedaan en vóór alles den vrede in het eigen land willen houden, voor anti-nationaal te qualificeeren. En de bladen, die een bond als de nieuwopgerichte van harte steunen, aanvaarden zoodoende niet langer de consequentie van hun onlangs uitgesproken meening: vóór alles geen oorlog. We moeten dulden en dragen. Hetgeen zij thans doen is het opzoeken van een tusschenweg, die niet bestaat Er is eenvoudig geen andere keus dan die tusschen oorlog of vrede. Wie zich dus voor het handhaven van de neutraliteit heeft verklaard, kan niet tevens van onze regeering een vuriger optreden verwachten. En de bond wil zelfs verder gaan, een regeering met meer anti-Duitsch sentiment in het hart op het kussen brengen. Kwamen we zoover, dan stond Nederland wellicht al heel spoedig temidden van den kokenden strijd. Wil men tot zoover gezaken? Het worde gezegd, maar dan met ronde woorden en niet leuteren over een zwak optreden van de regeering, een weifelachtige houding van onze bestuurders, maar recht door zee: liever oorlog dan déze vrede. Het standpunt zal bestijders vinden, maar de belijders hebben hetzelfde recht als wie een andere meening zijn ioegedaan. In elk geval dient men af te zien van een tweeslachtige houding, van een hinken op twee gedachten, van een spreken over een oneervollen vrede, zonder de consequentie ten volle is aanvaarden. Wij herhalen: er is geen andere keuze dan die tusschen oorlog en vrede. Al wie tusschen die twee begrippen blijft inzeulen, bedriegt zichzelve, en zijn omgeving. Een andere vraag is, of wij goed doen om in deze landen te gaan strijden voor een idee, die, komt zij tot realiteit, niet hier, maar in ons moederland den oorlogsfakkel ontvlammen doet. Wij hier blijven, zoo de strijd tegen Duitschland gaat, volkomen buiten schot. Onze landgenooten, en vooral de aan de grens wonenden, zullen het bloed hebben te geven. Is het edel, is het heldhaftig om hier op zoo grooten afstand een campagne van zoo wijde strekking te voeren? Het is bijzonder gemakkelijk om, gelijk de „Nieuwe Courant" doet, den krijgsklaroen te laten schallen, maar wie aanvaardt de gevolgen? Niet de schrijver, die op duizenden mijlen afstands het bloedbad zal aanzien. We dienen ons hier langzamerhand, eens los te maken van die actie om een flinker optreden van hen, die er persoonlijk de con- — 47 — sequenties van hébben te dragen. Of het Nederlandsche volk zich in den strijd wil mengen, staat niet ter beslissing van hen, die het moederland hebben verlaten en niet terug zullen mogen keeren — gesteld zij wilden — wanneer de krijg gaat ontbranden. Wij kunnen hier opmerkingen plaatsen, gedachten uiten, maar ageeren mogen wij niet. Omdat wij voor de uitwerking geen greintje verantwoordelijkheid kunnen bijdragen! „De Banier", 18 Mei 1917, bl. 312. INGEZONDEN. BOND VAN NEUTRALE LANDEN. Geachte Heer Redacteur! Het blijkt altijd een moedgevende omstandigheid dat, hoe inkonsekwent ook vaak de praktijk der Christelijke pers is, de doorloopende lijn waarlangs zij zich beweegt, toch altijd uitloopt op de eeuwige beginselen waaruit zij leeft. Dit dacht ik bij de lezing van het laatste nummer van „de Banier", dat ook weer zulk een gelukkige inkonsekwentie vertoont, waar de man die op den uitkijk staat zijn hart lucht geeft in den wensch dat er toch een Christelijk Dagblad moge komen, waaraan bevoegde deskundigen op allerlei gebied hun medewerking verleenen, opdat we ten allen tijde in staat zullen zijn hetgeen ons aangeboden wordt, voldoende te kunnen beoordeelen, terwijl de schrijver van het wekelijksch overzicht eene mededeeling geeft van de pas opgerichte afdeeling van den Bond van Neutrale landen, die door hare onjuistheid 1) bijzonder geschikt is om de lezers van „de Banier" al dadelijk op een dwaalspoor te brengen aangaande het doel en streven van dien Bond en de hier te lande pas opgerichte afdeeling er vanZelf een der promotors van de uitbreiding der werkzaamheden van dien Bond over Nederlandsch-Indië zijnde, meen ik zonder eenige vrijpostigheid te mogen vragen om de ondervolgende uiteenzetting aan de lezers van „de Banier" te mogen geven. Vooraf moge dan, ter juistere beoordeeling van de zaak waarom het gaat en de motieven die in het spel zijn, eene getuigenis gaan van het mij als overtuigd Christen verleende standpunt dat gefundeerd is in de wetenschap van de realiteit van Christus. Dat standpunt doet de wensch van den man op den uitkijk ook mijn wensch zijn, maar dan veel verder uitgestrekt, zóó dat ik voor het komende Christelijk Dagblad niet allereerst een bevoegde, deskundige redacteur mét de hoodige medewerkers van dezelfde capaciteiten zou wenschen, maar een alleszins bekwaam Chris- — 48 — ten-redacteur verlang met gelijksoortige medewerkers, als hoofdvoorwaarde om met ons dagblad te ktinnen slagen, waarbij dan de volle nadruk op het woord „Christen" en niet op het woordje bekwaam valle. 2) Die verder gaande eisch van mij houdt weer verband hiermede dat ik wel en ter dege rekening houd met soorten van Christenen, van de strengst orthodox kerkelijke, tot de ruimst vrijzinnig onkerkelijke toe en dat voor mij de Christen die het meest heeft van den Geest van Christus de verstgevorderde is, ook al bezit hij geen greintje kerkelijkheid. 3) Nu is daar die wereldoorlog uitgebroken, die sommige Christenen toeschijnt de voorafschaduwing van het einde der dagen te zijn, maar die, naar mij bekend is, alleen maar de nieuwe lente aankondigt die volgt op den winter van den, in haar tegenwoordigen vorm ondergaande maatschappij, en die ondergang is op zich zelf al verschrikkelijk genoeg om er met ontzetting naar te schouwen. In dien wereldoorlog nu hebben alle menschen van karakter partij gekozen, de een tegen de eene, de ander tegen de andere groep der strijdenden; sommigen tegen de beide partijgroepen. De laatsten waren, bij het begin van den strijd, het dichtst bij de waarheid. 4) Maar langzamerhand kwamen allerlei details 5) aan het licht en werd het voor of tegen voor den een gemakkelijker, voor den ander moeilijker om te bepalen en ging het partijkiezen tegen den een het vóór kiezen voor den ander inhouden, terwijl het partijkiezen tegen allen ging neerkomen op „partijkiezen, óók tegen zich zelf". Bij dat partijkiezen vóór of tegen gaan zoo goed als zonder uitzondering de niet ter zake kundige 6) belangstellenden uit van, door opvoeding, onderricht en aanleg gevormde vooropgezette meeningen. Die aldus verkregen vooropgezette meeningen nu zijn, naar mijne vaste overtuiging, juist in de protestantsch-Christelijke kringen, onder den volgens mij funesten invloed van den leider der antirevolutionairen, het meest bezijden de waarheid en het meest afwijkende van den Geest van Christus. Zóó b.v. de anti-Engelsch-gezindheid die ja, nog zoo'n beetje bestond, maar tijdens den boerenoorlog zoo geducht is aangewakkerd, niettegenstaande het feit dat slechts een buitengewoon gering procent Nederlanders het onder het Paul-Krügerrégime zouden hebben kunnen uithouden. 7) Zóó b.v. de afkeer van den Franschen geest die ja, nog zoo'n beetje bestond, maar die in antirevolutionaire kringen aanhoudend werd versterkt en waartoe zelfs de Vlaamsche beweging werd misbruikt, niettegenstaande de buitengewone zegeningen die ook ons zijn ten deel gevallen als gevolg — 49 — van de bij ons zoo altijd door veroordeeld wordende Fransche revolutie. 8) Zóó b.v. de pro-Duitsche sympathieën, die aanhoudend werden opgewekt door een in de laatste jaren stelselmatig aangekweekte vorstenvereering, groot-Nederlandsche gedachte en koloniaal-imperiaüsme, die wel volgers fokte, maar óók heftige tegenstanders. Indien ergens ter wereld, dan is wel in ons land het vrome Duitschland tegen het goddelooze Frankrijk uitgespeeld geworden 9) en dat, niettegenstaande Duitschland met zijn pseudo-Christendom praktisch tot het heidendom terugviel, terwijl Frankrijk ondanks zijn anti-religieuse excessen, het Christendom behield- 10) Dat zijn harde waarheden 11) die voor het eerst in dit blad worden uitgesproken, maar die toch door de lezers zullen moeten worden overdacht. Toen zijn gedurende dezen oorlog, deels uit vrees van, deels uit sympathie voor Duitschland (over Pruissen spreekt men bij ons, na den dood van Koning Willem III helaas niet meer) 12) ahlerlei pro-Duitsche handelingen verricht, door Nederlanders, welke door de Nederlandsche Regeering niet konden worden tegengegaan, maar die toch de gerechtvaardigde ontstemming opwekte van hen die den geest van Frankrijk nog altijd wisten te waardeeren boven den geest van Pruissen, die den geest der beschaving bleven stellen boven den geest der dressuur en dezen hebben den Bond gevormd van Neutrale landen, welke zich keert tegen den Pruissischen geest van het Cesaristische imperialisme 13) waarvan militarisme en jonkerdom de steunpilaren zijn, maar die zich daar tegen keert „mede in het belang van het Duitsche volk" en „ook in het belang van onszelf." Want het is niet de vraag of Engeland óók niet zijn imperialisme en militarisme heeft, dat ook wel marinisme genoemd wordt, het is het feit dat, zelfs ons kleine Nederland, ze beide bezit. 14)' De strijd tegen het Cesaristische imperialisme, hetwelk Duitschland in een zedeiijken afgrond heeft gestort, gaat dus in de diepte óók tegen het Nederlandsche imperialisme dat er óók al een eigen militarisme op na is gaan houden. Het is die zedelijke strijd die door den Bond van Neutrale landen in de eerste plaats zal moeten gevoerd worden wil zij, althans na den oorlog, als wanneer hare actie het meest tot zijn recht zal * moeten komen, hare roeping tegenover de Menschheid vervullen. 15) Alles wat de Bond van Neutrale Janden tijdens dezen oorlog zal kunnen doen is maar bijwerk. Het hoofdwerk komt zoodra de door den oorlog noodeloos geslagen wonden moeten worden geheeld, nadat de zege zal zijn geschonken aan hen die, ondanks alles' tóch het recht huldigden boven de macht. 16) — 50 — Laten de Nederlandsen-Indische Christenen gerust zijn. De Bond van Neutrale landen is zeer zeker veel minder tegen welke soort regeering dan ook, in Nederland, gekeerd dan de anti-revolutionnair b.v. gekant is tegen een linksch bewind. 17) Zij en ook hare afdeeling in Indië weet ter dege onderscheid te maken tusschen „de Nederlandsche Regeering" en een zittend kabinet en zij zou, onder de tegenwoordige omstandigheden b.v. zeker hoogst ongaarne het tegenwoordig kabinet vervangen zien door een Kuyperiaansch ministerie, waarvoor God onze Koningin èn ons volk moge sparen! 18) De ondergeteekende heeft vóór de oprichtingsvergadering al geweten dat men zou trachten de bedoelingen van den Bond en hare afdeeling in een verkeerd daglicht te stellen en geveesd dat dit óók door „de Banier" geschieden zou. 19) Het is daarom dat hij in die vergadering, na enkele inleidende woorden te hebben gesproken, de ondervolgende verklaring, te voren door hem op schrift gesteld, heeft voorgelezen en het is óók daarom dat hij die hier voor de lezers van „de Banier" herhaalt, die nu verder elk voor zich, mogen oordeelen. VERKLARING. (Zie verslag oprichtingsvergadering.) 20) V S. F FANOIJ. Kantteekeningen van de Redactie. 1) Die „onjuistheid" bevatte niet anders dan een korte samenvatting van de verslagen, die in de den Bond van Neutrale Landen sympathiek-gezinde bladen zijn opgenomen. De geachte inzender schijnt zijn opvatting van het doel van den Bond te houden voor de juiste. In hoever de andere voorstanders van den Bond dat met hem eens zijn, zullen de heeren zelf moeten uitmaken. Maar de geachte inzender vergunne ons toch de vraag: Hebt gij wel gelezen, hoe de „Nieuwe Courant" uw Bond begroet? Dit blad schreef het volgende (waarin wij, met het oog op sommige zinsneden in het artikel van den heer Fanoy, een en ander cursiveeren): (Hier volgt in „de Banier" het artikel uit de „Nieuwe Ct." van • 8 Mei, hiervoor opgenomen, van af het midden van de le alinea: De bond enz. Wat door de redactie van „de Banier" gecursiveerd is, wordt hieronder nogmaals afgedrukt). „Als de heer Staverman, of het nu gevormde bestuur, het publiek weet te boeien, hun actie principieel houden, geestdriftige krijgsfanfares onderdrukken en wel overwogen, de dingen doen en zeg- — 51 - gen (en bijv. nalaten te gewagen van een voorgenomen strijd tegen het „imperialisme", want die strijd voert de bond o. i. niet en het zou dwaas zijn hem dit doel te doen najagen), dan zal spoedig over heel Indië aanhang zijn gewonnen. „Deze bond heeft overigens o. i. een zeer tijdelijk karakter „De Nederlandsche en Nederlandsch-Indische afdeelingen van dezen bond moeten trachten op waardige wijze te demonstreeren, dat een steeds groeiend deel van ons volk afkeurt het bewind, dat Nederland wel buiten den oorlog, maar niet buiten opspraak heeft gehouden, dat ons volk zoowel als het buitenland tot het duidelijke besef heeft gebracht dat Nederland niets meer beteekent en ook niets meer beteekenen wil. Het Nederlandsche volk zoekt den oorlog niet, maar is er ook niet bang voor. „Tegenover de regeerings-partij, welke het bestaan van nietneutrale beïnvloeding in zekere richting, door onverantwoordelijke personen uitgeoefend, verdoezelt en ontkent, stelt zich deze bond, welke openlijk aankondigt niet-neutraal te willen zijn en er voor uitkomt in andere richting zijn sympathieën te hebben maar dan zonder beïnvloeding. „Al heeft de bond verder geen resultaten, de oprichting ervan zal aan de waarheid en zuiverheid van de verhoudingen ten »oede komen- En dat is al een groote, moreele winst." Tot zoover de „Nieuwe Ct." Wij vertrouwen, dat de geachte inzender zal trachten ook aan de dagbladen een meer juiste opvatting van het doel van den Bond bij te brengen. 2) Dat de redactie hierover net zoo denkt als de geachte inzender, spreekt wel van zelf. 3) Die het meest heeft van den Geest van Christus, kan onmogelijk „geen greintje kerkelijkheid" bezitten. Ook in de waardeering, die men voor de kerk heeft, zal uitkomen hoeveel men van den Geest van Christus heeft. 4) Waarom toen meer dan nu? 5) Juist; maar die details kunnen toch onmogelijk, wat bij het begin van den oorlog „dicht bij' de waarheid was" thans ver van de waarheid doen zijn? 6) Wie maakt de „zaakkundigheid" der belangstellenden uit? Naar wij vermoeden zijn er onder deze „niet ter zake kundigen" — 52 — heel wat, die de zaakkundigheid van de heeren Staverman c. s. bjjv» in twqfel trekken of zelfs ontkennen. 7) Dit argument keert zich juist tegen den geachten inzender. Niettegenstaande men allerminst dweepte met het Krüger- systeem, veroordeelde men toch Engelands handelwijze, omdat men algemeen gevoelde, hoe tergend onrchtvaardig die was. 8) Die toch ook door den heer Fanoy veroordeeld wordt? Of is de kruisiging van Christus niet meer te veroordeelen, omdat zooveel buitengewone zegeningen ons daardoor zijn ten deel gevallen? Overigens heeft misschien niemand zoo zeer het Fransche revolutie-beginsel veroordeeld als Groen v. Prinsterer, die toth allerminst anti-Franschgezind was. 9) Noch Groen v. Prinsterer, noch Dr. Kuyper hebben dat gedaan. Beiden hebben juist voortdurend gewezen,rop het groote gevaar van de Duitsche wijsbegeerte en van de Duitsche politiek. Vandaar dat vele anti-revolutionairen in Kuyper's houding tijdens dezen oorlog zien een verloochening van hetgeen èn door Groen èn door Kuyper vroeger is geleerd. 10) Dat er onder de Franschen nog vele oprechte Christenen zijn, zal wel niemand ontkennen. Maar dat het officieele Frankrijk met het Christendom radicaal gebroken heeft, is moeilijk voor tegenspraak vatbaar. 11) De geachte inzender vergeet o. i. dat krasse beweringen nog geen harde waarheden zijn. 12) Dat heeft de heer Fanoy nu toch werkelijk mis; wij althans hebben de laatste jaren veel over het Pruisisch gevaar gelezen en hooren spreken. 13) De geachte inzender leze het bovengeciteerde artikel van de „Nieuwe Ct." 14) Wie beweert, dat ook Nederland imperialisme en militairisme heeft, gebruikt deze woorden in een gansch andere beteekenis, dan wanneer hij ze in verband brengt met Duitschland of Engeland. Zulk een dubbelzinnig gebruik der woorden lijkt ons weinig bevorderlijk aan het elkaar begrijpen. 15) Wij verwijzen weer naar het artikel uit de „Nieuwe Ct." 16) Alsof niet de geschiedenis ons leert, dat vaak de macht over het recht zegeviert! 17) De geachte inzender is waarschijnlijk vergeten, dat bij dé laatste verkiezingen voor de Provinciale Staten de a. r. gestreden hebben voor het behoud van het kabinet. — 53 — 18) Maar de „Nieuwe Ct." zou het kabinet toch maar wat graag zien wijken voor een ministerie, waarin byv. de heer Colijn zitting had. En de „Nieuwe Ct." staat daarin waarlijk niet alleen. 19) Die vrees was, althans wat „De Banier" betreft ongegrond. . ' De geachte inzender heeft veeleer reden om bevreesd te zijn, dat zijn bedoelingen door den Bond niet begrepen worden en dat die bedoelingen door zijn ijveren voor den Bond en door de toejuichingen, die hij op de oprichtingsvergadering verkreeg, in een verkeerd daglicht komen te staan. 20) Die Verklaring is ons in menig opzicht sympathiek. Alleen — dat de eeuwige beginselen van het recht zullen zegevieren, als de Geallieerden het winnen, gelooven we evenmin, als dat we eenig heil verwachten van een overwinning van de Centralen. Het is waar dat de Geallieerden strijden onder de leuze: Voor het recht! en we ontkennen niet, dat er voor die leuze reden zou zijn. Maar wie den stryd voor het recht alleen winnen kan door zelf onrecht te plegen, heeft het recht verbeurd om die schoone leuze te gebruiken. & „De Indiër", 21 Mei 1917. KRONIEK. Een bond van neutrale landen moet ergens in Nederland zijn opgericht. Er zijn nu eenmaal overal lieden, die hun neus in zaken steken die boven hun pet gaan, heele volksstammen wenschen zich dik te maken om interessant te schijnen en de groote politiek, zie je, dat is van zulk een duizelingwekkende hoogte, dat je er zelf een beetje door in hooger sferen raakt. En deze bond heeft voorwaar ook in Indië wortel geschoten. Ook hier vindt men tal van lieden, die hun dagelijksche leven onvoldoende vinden en meenen in de wereld te moeten gaan. Dies werd er een vergadering belegd en, zooals dat dan gaat, wanneer voldoende dik wordt gedaan, komen er altijd volgelingen en om een afdeeling te vormen is niet zoo heel veel noodig. Wat dat gedoe voor nut heeft, mag de hemel weten, de heeren zeiven zullen het vermoedelijk niet eens begrijpen. Tenzij er wat achter zit. En wanneer we de namen lezen van twee der bestuursleden, dan zoeken we tenminste achter hun medewerking niet alleen wat! maar een heeleboel. Leest: onder de namen van het bestuur komen voor die van den heer Zaalberg, hoofdredacteur van zeker Bataviaasch blad dat te- — 54 — genwoordig even pro-Duitsch is als het Nieuws, en die van den waarnemend leider van laatstgenoemde pamflet Mulder. Wanneer je dan leest dat die heeren de belangen van neutrale landen zullen behartigen, verwonder je je over niets meer, want deze heeren zijn in hun bladen absoluut niet neutraal en het Nieuws heeft, in flauwe en niet origineele navolging — het pleonasme dient als versterking — van de Telegraaf niet anders gedaan dan Nederland te verwijten dat het niet tegen Duitschland is gaan optreden. Het verwijt dat de bond dus anti-Duitsch in plaats van neutraal zal wezen, ligt voor de hand. Wanneer men een blad in Indië weet, dat van het begin van den oorlog af, meer moeite heeft gedaan dan het Nieuws van den Dag om Nederlands regeering en de Indische autoriteiten zwart te maken ten aanzien van hun houding in den oorlog, dan mag men dat bewijzen. Geen dag haast ging er voorbij of Nederland werd gehoond om Duitschgezindheid, geen week ging voorbij of er was wat tegen de houding van de regeering te zeggen. Zooiets mag hier in Indië, tenminste, zooiets mag^het Nieuws doen. Maar wanneer het publiek te oordeelen krijgt, brave vrienden, dat laat zich niet zoo gauw om den tuin leiden en dies zal ieder wel begrijpen dat een bond met zulke bestuurders niet kan wezen wat hij schijnt — men zij op z'n hoede. Best mogelijk dat er brave zielen onder de andere bestuursleden zijn, die in menschenmin en vaderlandsliefde helden- zijn en voor hun deugd zullen worden beloond met een eeuwige rust des gewetens die heeren zijn dan in verkeerd gezelschap gekomen en zullen goed doen dat gezelschap zoo spoedig mogelijk te verlaten. Samen in een bondsbestuur met den naam van neutraal te zitten met de twee meest anti-neutraal gezinde lieden het is meer dan een paskwil. De wereld wil bedrogen worden, zoo denken wellicht beide penneridders er zijn toch altijd menschen die zich niet laten verlakken. Geschoten zijn ze al lang. „Nieuws v. d. D. v. N. I.", 23 Mei 1917, le bl.: EEN BEZORGD „NEDERLANDER". In ons tweede blad van 11 dezer, ontleenden wij aan de „Sum. Post" een entrefilet over een eigenaardig artikel van den Heer J. F. H. A. Later, redacteur van „De Indiër" en Nederlander (althans van geboorte ) De Heer Later toch liet zijn blad luide jubelen en schateren over — 55 — het feit, dat enkele ambtenaren van ons gouvernement op Sumatra aan Sarikat Abang-vrees lijden, zoo ernstig zelfs, dat voor sommigen eene vrijwillige of gedwongen afzondering noodzakelijk wordt geacht. Over dergelijke verschijnselen uitte deze waardige journalist zijn onverholen blijdschap. Hij ging er trotsch op, hij, de Nederlander, dat sommigen zijner landgenooten gekweld werden door zielslijden, vanwege hun overdreven vrees voor georganiseerde inlandsche schavuiten. Daar zet hij een borst over op, daarvoor legt hij een onderkin over zijn jaskraag, met de voldoening van een die zeggen kan: daar heb ik toe meegewerkt, dat het zoover is gekomen! En wij hebben er toen ook zelf nog op gewezen dat, als straks „De Indiër" hem niet meer kan gebruiken — (en dat zou geen wonder wezen: er zijn méér bladen die den karaktervollen man niet lusten) — diezelfde Nederlandsche Heer Later natuurlijk weer bij zijn Europeesche bangsa zou komen zeuren en huilen om een baantje. Dat wij den spijker raak op den kop sloegen, bewijst de manier waarop getracht wordt om de verdiendê afstraffing ons betaald te zetten. Het zitting nemen in het voorloopig bestuur van den Bond van neutrale landen door den Heer Zaalberg en ondergeteekende, bood een schoone kans om op beiden tegelijk los te trekken. Is de Heer Zaalberg niet zijn vurig gehate opvolger aan het blad dat hem uitstiet? En deden de slagen van ondergeteekende hem niet nóg trillen van woede en pijn? En dies wordt de Bond van neutrale landen thans in „De Indiër" verdacht gemaakt. De Heer Later is niet boos, omdat hij Nederland bedreigd ziet, nu „onneutrale" menschen — (de Heeren Zaalberg en Mulder) — in den Bond van neutrale landen werden opgenomen, want zelf juicht hij als de vertegenwoordigers der Nederlandsche Regeering, de uitvoerders van het gezag, van wege misplaatste vrees voor Inlandsche boeven, krankzinnig worden. Nietwaar? Het belang van Nederland zit bij hem niet voor. Dat kan zelfs heelemaal niet bij hem meetellen. Dat is duidelijk! Neen, hij is boos omdat hem kort geleden een moreele opstopper in het „Nieuws" werd toegediend, waartegen niets viel in te brengen. De Heer Later zal dan ook maar het best doen met zich in het vervolg niet meer kwasi op te winden voor Nederlandsche belangen, en zich stipt te houden aan de schriftelijke terechtwijzing welke hij van de Nederlandsche Regeering ontving naar aanleiding van zijn onvaderlandsch geschrijf in het „Bat. Nieuwsblad" tijdens — 56 — den Djambi-opstand, en voortaan alleen te schrijven of te laten schrijven over de dingen waarvoor hij, die de onnoembare dupe is van even onnoembare duisterlingen, wordt gemainteneerd. M. „Bat. Nbld.", 24 Mei 1917. TE VEEL EER! De heer Mulder van het „Nieuws v. d. Dag voor Ned. Indië" gaf zich gisteren de moeite den heer J. F. H. A. Later van de „Indiër" weer eens te woord te staan en een afstraffing toe te dienen. Een en ander naar aanleiding van een critiek des heeren Later op de toetreding van den heer Mulder en schrijver dezes tot het Comité, dat de afdeeling Indië van den Bond van Neutrale Landen in het leven riep. De heer Mulder deed daarmede den heer Later toch werkelijk te veel eer. Het doet er heelenal niets toe, wat genoemde meneer Later in de „Indiër" gelieft te beweren. Sedert hij zichzelven uitgeschakeld heeft uit het Nederlandsch verband om de betaalde dienstknecht te worden van een Tjipto, die zich „wegens ziekte" heet „terug te trekken" als hij nattigheid voelt, om dadelijk weer een grooten bek op te zetten als het gevaar geweken schijnt, — sedert hij, Later, de pleitbezorger is geworden (of beter: tracht te zijn) van „Jasulinde", de vereeniging die de Indo heet te steunen maar verworden is tot het werktuig van Tjipto, — sedert dus dezelfde Later niet meer is dan de op commando brallende en scheldende boedjang van Tjipto heeft hij, voor ons, afgedaan. Wij praten niet meer met hem, wij spreken niet meer tegen hem! — wij zeggen, als wij het noodig vinden, over hem wat wij noodig vinden te zeggen. Want het is toch waarlijk te veel verlangd dien meneer Later — de man is onderwijzer, opvoeder der jeugd geweest, godbetert, — te volgen in zijn afdaling naar de kampoeng! vide de „Indiër" van Dinsdag jl. Hij zou op zijn plaats geweest zijn als goeroe van een desaschool. Maar in dit land van geüsurpeerde reputaties vond hij zichzelven zekeren dag op een hoofdredacteurszetel I awoke one morning and found myself famous, zei Byron- Doch die roem heeft niet lang geduurd. Als aapjes te hoog klimmen willen ziet men al te gauw, dat het aapjes zijn, — en goeroe van een sekola desa is óók een goed baantje; een hyperethisch baantje! Welnu dan? — 57 — „Nieuwe Ct.", 25 Mei 1917, uitg. 5 u. nam.: DE BENAUWDEN. Tot de mannen die zich kanten tegen de actie van den Bond van * "Neutrale landen, behoort ook de heer Vierhout, de hoofdredacteur "van „De Sumatra Post". Zijn bestrijding is sympathieker dan die van andere opposanten, al zouden wij gaarne ook nog hebben gezien, dat hij wat rustiger het doel van den bond had beschouwd en ook dat wat wij daarover schreven. Dan ware, bleef al zijn oordeel hetzelfde, stellig zijn appreciatie wat juister geworden en zou hij van „De Nieuwe Courant" niet hebben gezegd, dat zij „den krijgsklaroen laat schallen." Het standpunt van den heer Vierhout wordt in de volgende passages uit een artikel over: „Een onwaarschijnlijke actie" voldoende «duidelijk weergegeven. „Hetgeen zij (de aanhangers van den Bond van Neutrale landen—Red. „N.-Ct.") thans doen is het opzoeken van een tusschen weg, die niet be• staat. Er is eenvoudig geen andere keus dan die tusschen oorlog of vrede. Wie zich dus voor het handhaven van de neutraliteit heeft Verklaard, kan niet tevens van onze regeering een vuriger optreden verwachten. En de bond wil zelfs verder gaan, een regeering met meer anti-Duitsch sentiment in het hart op het kussen brengen. Kwamen we zoover, dan stond Nederland wellicht al heel spoedig temidden van den kokenden strijd. Wil men tot zoover geraken? Het worde gezegd, maar dan met ronde woorden en niet leuteren over een zwak optreden van de regeering, een weifelachtige houding van onze bestuurders, maar recht door zee: liever oorlog dan déze vrede. „Het standpunt zal bestrijders vinden, maar de belijders hebben hetzelfde recht als wie een andere meening zijn toegedaan. In elk geval dient men af te zien van een tweeslachtige houding, van een hinken op twee gedachten, van een spreken over een oneervollen vrede, zonder de consequentie ten volle te aanvaarden. 'Wij herhalen: er is geen andere keuze dan die tusschen oorlog en vrede. Al wie tusschen die twee begrippen blijft inzeulen, bedriegt zichzelve, en zijn omgeving." Er zit in die woorden van den heer Vierhout meer aplomb dan juistheid. Want er is tusschen een oneervollen vrede en oorlog wel een ;middenweg en dat is: de eervolle vrede. * Niet de volgelingen van den Bond van Neutrale Landen hebben zich te schamen over een inconsequentie, daar noch hun geheime noch hun uitgesproken bedoeling is een oorlog te verwekken, maar 'de mannen, zooals de heer Vierhout. Dezen zeggen namelijk te iberusten in den vrede, zooals Nederland dien geniet, hij moge dan — 58 — oneervol genoemd worden. Maar bij elke treffende misdaad door Duitschland, ons of anderen aangedaan, uiten zij mede hun verontwaardiging, roepen zij mede: „ach en wee!" Dan is de natuur sterker dan de leer. Als men dan zegt: „ja 't is vreeselijk, daar moest wat aan gedaan worden!" kruipen zij echter in hun schulp en vragen: „wat doen? waarom? niets doen natuurrijk! maar toch is 't vreeselijk!" — De consequentie van de aanvaarding van den huidigen vrede is, dat mén zich zonder eenige boosheid, zonder eenig protest, gelaten neerlegt bij wat de oorlog brengt, dat men er zich ook voor wacht Duitschers boos te maken door critiek. Maar dat kan men juist niet. Dat kan geen echte Nederlander. Men is ten slotte ook een mensch! Al willen sommigen heel 'tvolk tot neutrale protozoeen maken. Er is dus in wezen geen verschil. De verontwaardiging is bij de echte Nederlanders dezelfde. Maar de eene helft slikt haar verontwaardiging weer in als zij tot aan de tong of zelfs reeds daarover is gekomen- De andere helft spreekt ze vrijmoedig uit en vraagt haar regeering zorg te willen dragen, dat het niet noodig zal zijn, nog eens over een dergelijk feit verontwaardigd te worden. Volgens den heer Vierhout en anderen is 't dan echter een uitgemaakte zaakt dat de oorlog onvermijdelijk is. Een gedachte, welke getuigt van zeer weinig vertrouwen in de eigen kracht en in 't goed recht van de zaak, waarvoor zou worden opgetreden. Wij stellen daartegenover onze meening, dat Nederland, daar Duitschland, hoeveel malen men nu reeds dit rijk ter wille is geweest, toch doorgaat met ruzie-zoeken, eerder kans loopt in den oorlog te worden betrokken, wanneer het lijdzaam en gelaten is, dan wanneer het laat zien, dat het, er zich van bewust, dat zijn flink leger toch ook een belangrijke factor in den strijd zal wezen bij de huidige constellatie van het Westelijk front, maar bovenal bewust van goed recht, zóó bewust daarvan, dat het er voor wil pal staan, durft, optreden. Duitschland zal zich zeker tweemaal bedenken eer het zoo'n krachtig Nederland niet toegeeft dat, waarom het met nadruk vraagt. Maar Duitschland bedenkt zich geen oogenblik om een bang, wegkruipend Nederland elke genoegdoening te weigeren, en het zelfs te honen. Nog eens, al is 't voor de zooveelste maal, wij willen den oorlog niet als doel. Dat wil niemand in Nederland, of in de Koloniën, dat wil noch de veelgesmade „Telegraaf"-partij, noch de Bond van Neutrale Landen. Wij willen, dat Nederland zich op waardige, en - 59 — besliste wijze zal laten gelden, omdat we niet het respect voor ons zelf en dat voor ons land willen verliezen. En als daarvan oorlog moet komen, in godsnaam, dan moet het, om den naam van ons land en van onze natie. Maar er zal geen oorlog van komen, zeggen wij u! En stellig niet op dit oogenblik. Duitschland zal er wel voor passen thans een 500,000 flinke Nederlanders met nog de noodige Britten achter zijn wankelende linies te krijgen. Daarom behoeven we nog niet met de sabel te rammelen. Maar we kunnen onze protesten anders inkleeden dan tot dusver. We mogen ze zóó inkleeden, dat Duitschland begrijpt, dat er niet mee te spotten valt. Dat mag niet alleen, dat moet! V. „De Sumatra Post", 6 Juni 1917, 3e bl-: BOND VAN NEUTRALE LANDEN. Van den secretaris der Nederlandsch-Indische onderafdeeling van den bond van neutrale landen, den heer F. H. Staverman, ontvingen wij het volgende schrijven: In uw blad van 18 dezer bespreekt u onder het hoofd „Een onwaarachtige actie" de oprichting van de Onderafdeeling Ned.-Indië van de Afdeeling Nederland van den Bond van Neutrale Landen. Waar deze oprichting het gevolg is geweest van het door mij genomen initiatief, meen ik er aanspraak op te mogen maken, dat u mij eenige ruimte in uw blad afstaat, nu u onder een dergel ij ken suggestieven titel een uiteenzetting geeft, die niet bepaald den naam van „waarachtig" mag dragen! al wil ik aannemen, dat dit niet met „opzet" is gebeurd, maar een gevolg is van „verkeerd begrijpen". Ik kan tenminste niet aannemen, dat u, zooals „Java-Bode" en „Locomotief" deden, de bedoelingen van den bond met opzet in een verkeerd daglicht zoudt willen stellen. Mijn „oproep", dien ik u per gelegenheid van 28 April jl. zond, hebt u blijkbaar niet geplaatst; hadt u dit wèl gedaan, dan zou ik uw lezers niet behoeven te wijzen op de fout in uw redeneering, nam. dat u geen woord wijdt aan de nalatigheid van de meerderheid van het zittende kabinet en de volksvertegenwoordiging gedurende dezen oorlog om Holland in alle opzichten voor te bereiden op een oorlog, die eiken dag, elk uur een feit kan worden. — 60 — Ai hadt u maar de eerste twaalf alineas van mijn oproep geplaatst, dit zou genoeg geweest zijn om uw lezers, waarvan het meerendeel niet in Holland geweest is gedurende dezen oorlogstijd, wakker te schudden (het „N. v. d. D. v. N.-I." van 21 April '17, 2e bl. werkte dat gedeelte om en zette er terecht boven: „Wordt Wakker"; het „Bat. Nieuwsblad" van 23 April '17, 3e bl. liet de hoofdzaak van 't begin weg, maar uit de rest van mijn oproep, die wèl geplaatst werd, bleek voldoende waar het om gaat ) En waar onze regeering zoo nalatig is geweest, is het eenvoudig dwaasheid — zoo niet erger — om ons aan te wrijven, dat wij op dit oogenblik Holland hals over kop in den oorlog tegen Duitschland zouden willen storten. Maar wat wij wèl willen, dat is een waardiger houding en zoodanige voorbereiding, dat een dergelijke houding met kans op succes kan worden aangenomen. En waar het thans zittende kabinet (ik zonder een Treub, en ook Loudon en Lely wellicht, uit), getoond heeft, ons land niet te kunnen of niet te willen voorbereiden (ook u zult toch niet willen ontkennen, dat, zoodra Duitschland de kans schoon ziet, het ook Holland onder den voet zal loopen), is er slechts één oplossing: dat de zes anderen plaats maken voor „mannen" uit één stuk, zooals in December 1916 zelfs in 't oorlogvoerende Engeland gebeurd is. En wat het slot van Uw betoog aangaat, ik plaatste in mijn oproep deze noot: „De ondergeteekende woonde de eerste anderhalf jaar van den oorlog dicht bij Arnhem, dus dicht genoeg bij de grens om zelf niet buiten schot te blijven." In de eerste plaats zij den heer Staverman opgemerkt, dat het entrefilet van 16 Mei j. 1. niet was gericht tegen den Bond van neutrale landen, doch tegen zekere chauvinistische commentaren, door eenige Indische bladen geleverd op het program en de circulaire van genoemden bond, waarom dus de slotwoorden van het schrijven des heeren S. alvast niet terzake dienende zijn. Intusschen waren deze chauvinistische commentaren het gevolg van een eigenaardig verschil tusschen het eigenlijke beginselenprogram van den Bond en de daarbij gegeven toelichting. Het beginselenprogram zegt, dat de bond van neutralen zich richt tegen eiken aanslag van groote mogendheden op kleinere staten. Hieruit valt te lezen, dat de bond zich richt tegen elke schending van het volkerenrecht van welke zijde ook. Wij weten uit andere Uitlatingen van den heer Staverman, dat ook hijzelf het program aldus opgevat wenscht te zien. Echter, de toeiiehting tot het program ademt een geheel anderen geest. Zij is uitsluitend gericht tegen Duitschland en de Duitsche overtredingen van het volkerenrecht. Qeen enkel woord wordt gerept over de schending van de — 61 — rechten der neutralen door de geallieerden. Welnu, het program kan niet losgemaakt worden van de toelichting, en dan blijkt de bond van neutrale landen in waarheid te zijn een bond van antiDuitschers in de neutrale landen. En dit is heel iets anders. Het goed recht van zulk een actie staat buiten kijf. Doch men kome rond voor de zaak uit- Trouwens, men vindt onder de onderteekenaars. van het program Take Jonescu, den Roemeenschen volksvertegenwoordiger, die zijn land aanzette tot den oorlog tegen de Centralen. Dit zegt reeds genoeg. Deze bond is dus een bond van antiDuitsche neutralen. Goed, maar dan moet de actie, welke de Nederlandsche groep wil gaan voeren tegen het Nederlandsche ministerie, ook in dat licht worden beschouwd. Maar dan wordt dieactie niet alleen maar een veroordeelen van en ageeren tegen de slappe houding van de huidige Nederlandsche regeering, doch een poging om haar te vervangen door een absoluut anti-Duitsch kabinet met de opdracht, elke nieuwe aanranding onzer neutrale rechten van de zijde van Duitschland te beantwoorden met ? Ja, waarmede? Zooveel is dan toch wel zeker, dat het gevaar voor ons om alsnog door het Duitsche leger onder den voet te worden geloopen, oneindig grooter wordt dan het ooit geweest is. Deze actie van den bond van neutrale landen is niet gevaarlijk voor Spanje of Peru, maar wel voor Nederland. Wij hebben, lang voor dat de heer Staverman aan 't woord kwam, van den aanvang van den oorlog af, ons verzet tegen ' de slappe houding onzer regeering ten aanzien van alle overtredingen onzer rechten als neutralen, haar — ook de Indische regeering — herhaaldelijk verweten, wat zij verzuimde en naliet. Onze lezers weten dit. Maar, thans een actie te gaan voeren, die het gevaar, dat Nederland nog in den oorlog gewikkeld wordt, aanmerkelijk vergroot, achten wij een roekeloos bedrijf. Moeten ons land en ons volk nu nog op 't laatst aan dood en ellende worden prijs gegeven, terwijl de oorlog waarschijnlijk over eenige maanden tot het verledene zal behooren? En mogen wij, hier in Indië, zeiven veilig en wel buiten schot, steerien daartoe bijdragen? Wij herhalen: dat zou onverantwoordelijk roekeloos zijn. Het gevaarlijke en onwaarachtige in deze beweging is, dat zij in werkelijkheid ons land bloot stelt aan de mogelijkheid, in den oorlog te worden medegesleept, terwijl zij in haar program poseert als een beweging tot handhaving der neutrale rechten tegenover alle partijen. Deze onwaarachtigheid is van betrekkelijk geringe beteekenis voor verscheidene andere bij den bond aangesloten „landen" (lees: „anti-Duitschers in neutrale landen"), doch zou voor Nederland! noodlottig kunnen worden. * * * — 62 — De afdeeling Nederland van den bond van neutrale landen heeft een oproep betreffende België verspreid, welke thans ook Indië heeft bereikt, en nu ook hier door de onderafdeeling NederlandschIndië wordt rondgezonden. Het door ons ontvangen exemplaar van dien oproep is verminkt — aan de keerzijde is een brok van een andere circulaire afgedrukt — zoodat wij niet weten, tot welke daad in dien oproep wordt opgewekt. Wij onderstellen, dat medewerking wordt verzocht voor een krachtige poging om het herstel der onafhankelijkheid van België te verzekeren, 't Is jammer, dat deze soort circulaires, uit Nederland hierheen gezonden, natuurlijkerwijze altijd verouderd zijn. In den oproep toch komen uitsluitend voor uitlatingen van Duitsche zijde voor de annexatie van België, uit de jaren 1915 en 1916. Intusschen weet men thans in Indië reeds lang, dat België niet geannexeerd zal worden, evenmin als Servië en Montenegro. Intusschen ligt desniettemin voor Nederland een grootsche taak ten opzichte van België gereed: de wederopbouw en het economisch herstel van het land onzer Zuidelijke broeders. Het in den oorlogstijd in Nederland verdiende geld moge dienen om de Belgische steden te herbouwen en het Belgische volk te voorzien van de middelen om zich, economisch, zoo spoedig mogelijk te herstellen van de rampspoedige oorlogsjaren! Voorzeker een schoone taak voor het Nederlandsche volk en voor den bond van neutrale landen! „De Sumatra Post", 7 Juni 1917, 3e bl.: WAAROM „BENAUWD"! ** Ook de Semarangsche „Nieuwe Courant" heeft zich gezet aan de, waarschijnlijk als een weerlegging bedoelde, beantwoording van ons entrefilet: „Een onwaarachtige actie". Hetgeen ons verheugt, temeer, waar het blad ons en onze medestanders heeft ingedeeld, en wel bij de categorie der benauwden. (Het praedicaat: dappere is slechts voor hen, die op een afstand van enkele duizenden mijlen met hun, blikken of houten, sabels te zwaaien staan.) Maar we zijn toch niet zóó benauwd, of we durven, volgens het Semarangsche blad, nog wel onze verontwaardiging te uiten wanneer Duitschland een misdaad begaat, al laat de „N. Ct." eenige regelen verder dan ook doorschemeren hoe de benauwden — wij — er ons wel voor wachten, om met onze critiek de Duitschers boos te maken. De interpretatie van deze uitspraak van tweeërlei strekking zij niet aan ons. Evenmin de oplossing van de puzzle, die we elders in dit blad ter oplossing bieden. — 63 - Dit slechts als intermezzo. Uit het meer logisch gedeelte van het artikel in de „Nieuwe Courant knippen wij het volgende: De verontwaardiging is bij de echte Nederlanders dezelfde. Maar de eene helft slikt haar verontwaardiging weer in als zij tot aan de tong of zelfs reeds daarover is gekomen. De andere helft spreekt ze vrijmoedig uit en vraagt haar regeering, zorg te willen dragen, dat het niet noodig zal zijn, nog eens over een dergelijk feit verontwaardigd fe worden. Dus geen twééde protest, wanneer het recht andermaal geschonden wordt, maar een handelend optreden! Dus oorlog. Maar voor die consequentie schrikt de Nieuwe Courant toch even, want zij laat er, om toch maar vooral vredelievend te schijnen, direct op volgen: „Wie gelooft, dat dan de oorlog onvermijdelijk is, heeft weinig vertrouwen in 't goed recht van de zaak, waarvoor zou worden opgetreden." Onze geachte confrère meent dus, dat degeen, tot wien het forsche, als een dreigement opgebouwde, protest gericht zou worden, zich in den vervolge stiptelijk naar het geschreven en ongeschreven recht zou gedragen. De gedachte is vroom en goed, maar berust op geen enkele realiteit, is niet veel meer dan zelfverblinding en draagt dan ook meer het karakter van een uitvlucht — om de bloedige consequentie van het fiere optreden te ontgaan — dan van een rotsvaste overtuiging. Wie kan met reden in dezen tijd nog gelooven in de mogelijkheid van een langs den weg der rede, zij zij gespierd of slap, scheppen eener dosis rechtsbewustzijn bij de ons omringende mogendheden, die elkander op leven en dood bekampen? Is dan nóg niet voldoende bewezen, dat reeds in normale tijden élke machtsgroep, zoowel in het maatschappelijk leven als in de rij der staten, het recht slechts handhaaft, wanneer het geen direct nadeel bezorgt. En in een tijdsgewricht als dit, nu elke, den tegenstander toegebrachte, stoot van waarde is, kan in de kleinste kleinigheid een direct of indirect nadeel gelegen zijn en ligt het recht dus al heel spoedig aan diggelen. De N. Ct., ondanks haar subliem optimisme, heeft de mogelijkheid hiervan dan ook wel onder de oogen gezien en zegt, als een erkenning van ons standpunt: er is thans geen andere keuze dan die tusschen een vrede als déze en een oorlog: „En anders in godsnaam maar oorlog." Dus een krijg, niet omdat onze onafhankelijkheid direct wordt bedreigd, maar een strijd ter handhaving van de eer, een oorlog ter verdediging van ons recht, door ons volk over te leveren aan het méést groote onrecht, dat de wereld óóit gekend heeft en ooit — 64 — kennen zal: den oorlog. Rechtsverschaffing door de ruimste kans tot rechtsvertrapping te scheppen. Rechtsverkrijging door onze dorpen en steden voor de brandstichters open te stellen, door onze vrouwen en kinderen te laten schoffeeren, door onze grijsaards als gijzelaars te laten wegvoeren, récht terwijl wij met onze kleine krachten niet in staat zullen zijn om het véél grooter onrecht, dat dan komen zal, le keeren. Met die uitspraak staat de Nieuwe Courant op het doode punt, dat de wereld nog niet heeft verlaten, maar ééns den rug toekeeren zal. Met die wanhoopsgedachte stelt zij zich in de rijen van hen, die ook het duel zoo langen tijd hebben verdedigd, maar toch ten laatste moesten zwichten voor den drang der tijden, in wier kader een dergelijk voorwereldlijk middel tot rechtsverschaffing niet langer kon passen. Het duel heeft in het publieke leven zoo goed als geheel afgedaan. Wie er zich aan onttrekt, is niet langer een lafaard, zooals hij vroeger zou heeten. De zienswijze van jaren terug: Een man van eer is hij, die duelleert, die vrouw en kinderen en ook zijn vaderland als onbeteekenend voorbijzet en het alleen van belang acht, zijn tegenstander te dooden of door hem gedood te worden, die liever, wie hem dierbaar zijn, onverzorgd achterlaat dan een vermeende beleediging ongewroken te laten die dwaze opvatting is nu toch wel langzamerhand uit het voornaamste deel der wereld gebannen. Toen eens een vooraanstaand staatsman tot een duel werd uitgenoodigd — Bryan heeft er indertijd aan herinnerd — was zijn antwoord: Neen. Ik heb familie, voor wie ik moet zorgen, en een ziel, die ik moet behouden, en daar gij geen van beiden hebt, verkeeren wij niet in dezelfde conditie. Ik vecht niet. En hoe staat Nederland er nu voor? Daagt een der volkeren ons uit? Ja, zoo wij ons op het oude standpunt der duellisten en van den bond van neutrale landen plaatsen en een vertrapping van ons recht met opoffering van onze heiligste belangen willen wreken. Néén, wanneer wij sterk genoeg staan om ten aanhoore van de gansche, zich uitmoordende, wereld te zeggen: Wij hebben schoone idealen te bewaren, en wij willen ze niet loslaten en ons mét u wentelen in het slijk van menschenbloed, alléén om te handelen in overeenstemming met een verkeerd begrip van eer. Zóó werd ééns in Amerika gesproken en zoo spreekt de Nederlandsche regeering nu nóg! Zoo staat Nederland, nog onbesmet en onbezoedeld, vrij om de verblinde wereld te wijzen den weg, dien zij zal hebben te gaan om te komen tot de lichtende toekomst, waar voor de huidige methoden van bloed en geweld geen plaats meer zal zyn. Zóó werkt deze regeering, hoe angstvallig zij in sommige opzichten ook — 65 — wezen moge, als een lichtboei temidden der onstuimige branding. Haar is een ideaal: onS volk te bewaren voor den moord op groote schaal. En zoolang zij zich daar nog aan vastklampt, hebben wij tot plicht om zich rondom haar te scharen in een vereenigden wil, die klein schijnt, maar gróót is in wezen. Het als een smaadwoord bedoelde: „Benauwden" zal ons dan toeklinken als komend van een, die zich nog niet aan het doode punt heeft weten te ontworstelen, wijl zijn niet geheel geopende oogen de kracht missen om veel verder dan de grensstreep om hetgeen daarachter ligt èn licht tenvolle te zien! „De Sumatra Post", 9 Juni 1917, 3e bl.: BOND VAN NEUTRALE LANDEN. Met het nummer der courant van heden wordt verzonden een circulaire, onderteekend door de heeren Mr. van den Brand, Mr Schneider en Mr. de Neeff, met aan het slot een oproep tot het bijwonen van een openbare bijeenkomst, Donderdag 14 dezer, desavonds om 7 uur in het Medan-hotel. *) De genoemde drie heeren waren aangezocht om te trachten hier ter Oostkust een plaatselijk comité te stichten der onderafdeeling Nederlandsch-Indië van den Bond van neutrale landen. Alvorens daartoe over te gaan hebben de drie genoemde heeren gemeend, een schrijven te moeten richten aan het voorloopig bestuur te Batavia en dit mede te deelen, dat zij zich vereenigen konden met het program van den Bond van neutrale landen en met het der Koningin aan te bieden petitionnement betreffende het herstel van België, doch dat de toelichting van het program hun te eenzijdig leek en dat naar hunne meening een ieder bij den Bond aangesloten, zich, op den grond en binnen de perken van het eigenlijke program, vrij moest kunnen bewegen, en dat — zoo dit laatste niet het geval mocht zijn en deze actie bepaaldelijk als tegen Duitschland gericht was te beschouwen — zij niet bereid waren, tot de stichting van een plaatselijk comité over te gaan (De heeren hebben blijkbaar overeenkomstige bezwaren als de onze gehad tegen de toelichting van het program.) Daarop werd telegrafisch het antwoord ontvangen, dat werkelijk werd bedoeld, zich te verzetten tegen elke schending van de rechten der neutralen, door welken staat ook, doch dat in de toelichting speciaal op Duitschland de aandacht werd gevestigd omdat de maatregelen, door andere landen tegen de neutralen getroffen, in 't niet verzinken bij de daden van Duitschland ten aanzien der neutralen. ) Zie bijlage no. 6. — 66 — Op grond van dit antwoord nu hebben de genoemde drie heeren zich bereid verklaard, te trachten een plaatselijk comité te stichten, en diensvolgens roepen zij alle belangstellenden op tot een openbare bijeenkomst, Donderdag a. s. Speciale uitnoodigingen worden niet rondgezonden. Een ieder zal welkom zijn. „Deli Courant", 9 Juni 1917. BOND VAN NEUTRALE LANDEN. Per advertentie in dit blad is onlangs doel en streven van den Bond van Neutrale Landen medegedeeld. De naam houdt een korte samenvatting van het program in en beteekent: „Neutrale Landen, vereenigt U tot verdediging Uwer ernstig bedreigde rechten." De bond stelt zich nl. ten doel: (volgt: Programma met toelichting betreffende organisatie). Te Batavia is, naar men weet, een afdeeling NederlandschIndië van den Bond opgericht en de heer Staverman, secretaris van het voorloopige bestuur, heeft zich tot de heeren van den Brand, Schneider en de Neeff alhier gewend, om een plaatselijk comité te stichten. De heeren hadden aanvankelijk eenig bezwaar, wijl ze meenden, dat de Bond speciaal tegen Duitschland was gericht. De heer Staverman heeft hen evenwel op dit punt gerustgesteld en thans is daarom besloten, op Donderdag 14 dezer des avonds zeven uur in het Medan Hotel een openbare vergadering te beleggen, teneinde de oprichting van zulk een comité te bespreken. Een oproep tot bijwoning dier vergadering, waaraan toegevoegd afschrift der terzake gevoerde correspondentie vindt men als circulaire ingevouwen bij dit nummer. *) „Deli Courant", 15 Juni 1917, le bl.: BOND VAN NEUTRALE LANDEN. Als voorloopig comité zaten de mrs. Schneider, van den Brand en de Neeff achter de groene tafel. Er voor een 30-tal belangstellenden. Mr. Schneider nam het voorzitterschap waar en zette de reden uiteen, waarom juist zij drieën deze vergadering hadden bijeengeroepen, nl. om gevolg te geven aan een uitnoodiging daartoe van het voorloopige bestuur van de onderafdeeling Nederlandsch-Inche. Wijzende op de verschillende landen, waar reeds afdeelingen zijn opgericht en op de schitterende naamlijst der leden, gaf spr. als •) Zie bijlage no 6. — 67 — zijn meening te kennen, dat de beweging zeker kans van slagen heeft. Het speet spr., dat hij zijn boodschap niet aan eent talrijker publiek kon overbrengen. Spr, stond stil bij het groeien van het nationaliteitsgevoel, dat in alle landen wordt geconstateerd en dat door president Wilson, die sprak van „our beloved country", zoo onomwonden is uitgedrukt, als nooit een staatsman deed in dergelijke toespraken. Intusschen is aaneensluiting gewenscht, juist zooals destijds de Zeven Provinciën er toe overgingen, hun gemeenschappelijk belang toe te vertrouwen aan een „gemeenebest". Wanneer de volkeren het bestaan van gemeenschappelijke belangen voelen, dan is organisatie noodig. Spr. gaf vervolgens een uiteenzetting van het nut van discipline dat door het Hollandsche volk niet voldoende begrepen wordt. Aaneensluiting, organisatie en discipline zijn de drie dingen, die men overal noodig heeft, ook hier. Het neutraal zijn van een staat, aldus ging spr. voort, beteekent niet, dat zulk een staat onverschillig staat ten opzichte van den strijd, doch wel, dat hij niet deelneemt aan het conflict. België b.v., dat zijn neutraliteit nog steeds verdedigt, is de neutrale staat bij uitnemendheid. Spr. zag in strijd den overgang tot samengaan in de toekomst. Toch geloofde hij niet dat na den oorlog alles botertje tot den boom zal wezen, doordat verschillende landen zich vereenigen zullen ter behartiging van gemeenschappelijke belangen tegenover andere, die hun daarmee strijdige belangen gezamenlijk zullen bevorderen. Om daartegenover sterk te staan is vereeniging der neutralen noodig en het was hierom, dat spr. zoozeer sympathiseert met den Bond van Neutrale Landen. Na deze inleiding, gaf de heer Schneider het woord aan mr. van den Brand, om het program van den Bond nader te belichten. Voor mr. van den Brand overging tot de inleiding van de vijf artikelen van het onzen lezers bekende program, stond hij even stil bij den gekozen naam, die feitelijk niet juist is, wijl feitelijk slechts van een bond van landen kan worden gesproken, indien de regeeringen dier landen samengaan. Men moet evenwel in den naam zien een samenvatting van hetgeen de Bond wil bereiken.: Uit de vereeniging van personen uit verschillende neutrale landen moet de werkelijke bond van landen voortspruiten. Spr. ging thans na, hoe de huidige oorlog, die wel lang verwacht was en toch nog onvoorbereid kwam, menige les heeft gebracht. Voor kleine staten is het duidelijk geworden, dat ze niet in staat zijn, zich op eenige wijze alleen te verdedigen tegen een groote mogendheid. Daardoor is de drang naar samenwerking geboren. — 68 — Wanneer alle kleine landen vast aaneengesloten gaan met- den oprechten wensch één voor allen en allen voor één, dan zullen ze bij en na het sluiten van den vrede invloed kunnen uitoefenen. Daarop komende tot artikel 1 van het program, de beginselen van het volkenrecht te verdedigen, betoogde spr., dat dit recht nog slechts van betrekkelijk jongen datum is. Hugo de Groot is er de geestelijke vader van. Op de gehouden vredesconferenties zijn de internationale rechten vastgesteld, doch de huidige oorlog begon met een schending van bet eerste dier rechten: de souvereiniteit van een volk, i. c. van Servië. Oostenrijk immers eischte naar aanleiding van den moord in Serajevo o. m. Oostenrijksche inmenging in de Servische rechtspleging. Deze eisch kon niet worden ingewilligd door Servië. Een tweede veel grover schending was die, tegenover België begaan, welke neutraliteit nog wel gegarandeerd was. Ook tegenover Luxemburg is buitenvolkenrechtelijk opgetreden, doch dat is minder van gewicht, wijl Luxemburg toch reeds sterk onder Duitschen invloed stond en ook geen gewapend verzet bood. Het volkenrecht is op papier zeer mooi, doch ieder kan het onfr gestraft schenden, zoolang er geen materieele macht bestaat om het te handhaven. Wanneer nu na den oorlog het volkenrecht opnieuw wordt vastgesteld, moet er zulk een macht worden geschapen. De Anti Oorlogsraad heeft onlangs een „programme minimum" gegeven, dat spr. echter tot zijn spijt niet had weten machtig te worden, doch waarvan hij wist, dat de bescherming van het recht der volkeren er in gezocht wordt door politieke, economische en militaire middelen. Alle mogendheden moeten worden overgehaald, zich aan te sluiten, zoodat, wanneer één staat een overtreding begaat, alle andere daar tegen op komen.. Ook zal die internationale overeenkomst bepalen, dat een oorlog tusschen twee landen niet kan volgen binnen een jaar nadat het incident, dat de aanleiding daarvoor wezen zou, is voorgevallen. . Middelerwijl kan getracht worden, het geschil lang; minnelijken weg door een scheidsgerecht b.v. op te lossen. Wanneer een dergelijke termijn had moeten verloopen vóór de uitbarsting van den Europeeschen oorlog, dan zou deze er nooit gekomen zijn. Thans is een land afhankelijk van zijn diplomaten, die besprekingen voeren zonder overleg met het parlement, dat is dus zonder overleg met het volk en op een gegeven oogenbiik hangt het lot van een heel volk van één persoon af. Het minimumprogram bevat geen punt, dat niet al verwezenlijkt is, echter het is niet algemeen. Het door Bryan ontworpen arbitrage-contract b.v. is door Amerika reeds gesloten met 18 staten, door Engeland met 14, door Duitschland met één, nl. Engeland. — 69 — Wanneer alle landen zich aansluiten, dan is, menschelijkerwijs gesproken oorlog uitgesloten. De overtredende staat wordt eerst politiek aangepakt. De regeering wordt op haar vergissing gewezen. Gaat ze nochtans door met zich niet aan de overeenkomst te houden, dan volgt het economische dwangmiddel: De deuren van alle landen worden voor den overtreder gesloten. Helpt ook dat niet, dan eerst volgt de oorlog, de militaire dwang. Pessimisten, aldus spr., zullen vragen, wie eventueel de kat de bel zal aanbinden. Men vergete echter niet, dat de wereld geworden is wat ze is, door het najagen van een idée. Eenig enthousiasme mag er toch wel bestaan, wanneer men nagaat, dat zooveel groote mannen van verschillende overtuiging het program minimum onderschreven hebben. In ons land zijn alle politieke partijen vertegenwoordigd door mannen als Kuyper, Lohman, van Kol, Troelstra, Marchant. Ook wijlen de heer Tydeman had het onderteekend. Het tweede punt wil voortdurertden strijd tegen elk op overheersching gericht streven van eenigen staat — men denke aan het Pruisische militarisme — en verzet tegen eiken aanslag van groote mogendheden op kleinere staten. Spr. achtte de aanhaling van het Pruisische militarisme minder gelukkig, wijl het een interne aangelegenheid is voor Pruisen, indien het meent, militarisme voor zijn bloei noodig te hebben. Doch de strijd moet gericht zijn tegen imperialisme of expansieve politiek, Pruisen wil zijn militarisme opleggen aan anderen, die er niet van gediend zijn en dat is te veroordeelen. Invloed uitoefenen op het lot van België is ook een der dingen, die de Bond beoogt. Een petitionnement gaat rond, om de regeering te verzoeken, te ijveren voor het volledige herstel van België. Een dergelijk verzoek behoeft niet het intrappen van een open deur te zijn, zooals sommigen er in meenen te moeten zien. De Duitsche kanselier hfeefr in een zijner laatste redevoeringen waarborgen geëischt ten opzichte van België en wel staatkundige, militaire en economische. Volgens de Matin zijn echter de staatkundige eischen reeds vervallen. De militaire waarborg zou bestaan in het door Duitsche troepen bezetten van verschillende Belgische vestingen en de economische door Duitsch beheer van de Belgische spoorwegen. Nu moge het zijn, dat Duitschland in den toestand, waarin het momenteel verkeert, deze eischen wel wil laten vallen, maar wie zegt, dat over enkele maanden de politieke toestanden in Europa zich niet zoodanig gewijzigd hebben, dat Duitschland sterker staat dan nu en zijn eischen kan blijven stellen? — 70 — Er zijn ook economische eischen, waarvoor de Bond zal strijden. Zoo achtte spr. het vernederend, dat Engeland zijn „black list" doorvoert tot in neutrale landen, m. a. w., dat het aan onzijdigen voorschrijft, met wie zij mogen handel drijven en met wie niet. Dat moet als een vernedering gevoeld worden en het deed spr. leed, dat daartegen noch van de zijde der regeering, noch door de pers is geprotesteerd, reden waarom het hem genoegen deed, dit thans in het openbaar te kunnen doen. (Wij moeten hierbij opmerken, dat mr. van den Brand zich hier vergiste. De pers, de groote zoowel als de kleine, heeft het feit wel degelijk meermalen becritiseerd, al zij het dan ook steeds onder bijvoeging van de verontschuldiging, dat wij als kleine natie ons moeten schikken in het onvermijdelijke, ook al is dat niet direet verheffend). Grooter inbreuk evenwel op de rechten der neutralen is de door Duitschland gevoerde duikbootenactie. Spr. achtte het hier de gelegenheid, als zijn meening te zeggen, dat de regeeringen der verschillende landen, ook de Nederlandsche, niet krachtig genoeg gebleken zijn, niet vooruitziend genoeg. Nu, na drie jaar van krijg rondom ons en drie jaar van onafgebreken bedreiging, dat wij er in zullen worden betrokken, heeft de regeering nog geen afdoende maatregelen getroffen, om onze defensie in behoorlijken staat te brengen, nog steeds zijn wij ten achter. Spreker haalde een artikel van oud-minister Colijn aan, indertijd verschenen in Stemmen des Tijds, waarin de schrijver betoogde, dat men in Nederland nooit het ergste heeft durven aannemen en er zich niet op heeft willen voorbereiden. Zelfs aan het departement heeft men ten tijde van Colijns ministerschap zoover niet gedacht en te vreezen staat, dat men daar zelfs thans nog niet in een oorlog gelooft. De overige drie artikelen zijn verdediging van internationale verdragen, verzet tegen elke poging van vreemde mogendheden tot uitbreiding van economischen invloed, welke de kiem in zich zou dragen van geweldpleging of annexatie en het houden van voordrachten, lezingen enz., waardoor de waardeering van elkanders denkbeelden en van elkanders arbeid op elk gebied zooveel mogelijk bevorderd wordt. Het streven van den bond die zich op een algemeen humanitair standpunt plaatst, is vrij van alle haat jegens eenig bepaald volk. Mr. van den Brand achtte het te laat, de laatste drie artikelen nog te behandelen, niet geloovend, dat dit nog noodig was, wijl naar zijn meening, voldoende belicht was, wa,t de Bond denkt te bereiken. Onder applaus hernam hij daarop zijn plaats. — 71 — Een korte pauze werd thans gehouden, gedurende welke men zich kon laten inschrijven als lid van het plaatselijk comité. Van deze gelegenheid werd door 23 aanwezigen gebruik gemaakt. Vervolgens werd besloten, nog geen definitief bestuur te kiezen, doch over een maand opnieuw bijeen te komen. In dien tijd zullen wellicht meer leden zich aanmelden. Voorloopig stelden de heeren Schneider, van den Brand en de Neeff zich beschikbaar, de leiding te houden. Uit het slot van het verslag van „de Sumatra Post" van denzelfden datum nemen wij nog het volgende over: In de vervolgens intredende pauze meldden 23 van de aanwezigen zich als lid aan, terwijl een hunner voor een bedrag van ƒ 1000.— inteekende. In de Witte Sociëteit zijn inteekenlijsten neergelegd, terwijl ook de comitéleden zich gaarne met de inschrijving van nieuwe leden zullen belasten. „De Sumatra Post", 16 Juni 1917, le bl.: HET VREDES-FUNDAMENT. De menschheid ziet uit naar de vrijheid van leven, niet naar het evenwicht van macht. President Wilson De rede van den heer mr. J. van den Brand in de vergadering tot vorming van een plaatselijk comité van den bond van neutrale landen was meer vurig en welgemeend dan klemmend en logisch. De spreker toch gleed met een bizondere gemakkelijkheid over de bezwaren, welke tegen het karakter van dezen bond zijn gerezen, heen en sprong met eenzelfde virtuositit over op het minimum-program, de propageering waarvan de bond zich niet direct tot taak heeft gesteld. Hetgeen ook niet mogelijk zou zijn, omdat het ware streven van den bond — de vereeniging van alle kleine staten — niet strookt met een idéé van, voorloopig althans, zuiver idealistischen aard. De bond zoekt den strijd niet, maar ontwijkt hem evenmin. Hij wenscht de aaneensluiting van de kleinere machten teneinde zich, zoo noodig, gezamenlijk tegen het op overheersching gericht streven van eenigen staat te kunnen verzetten, is dus een belangengroepeering, die, in den grond, massa tegenover massa, aantal tegenover aantal wil plaatsen. Een blok van staten dus, een nieuwe machtsconstellatie, die de kiemen van een conflict reeds in zich omdraagt. Zóó beschouwd, kan aan dit streven nimmer inhaerent zijn de idéé, welke aan le programme-minimum ten grondslag ligt. Immers, die is ontworteld aan het algemeen verlangen naar een voortdurenden wereldvrede, welke nimmer langs den weg der aaneensluiting van bepaalde groepen — zij mogen klein of groot zijn —verkregen kan worden. Het zij toegegeven, dat het minimum-program voldoende ruimte laat aan den wensch tot samentrekking van een macht in 't eigen land — waarover straks meer —, maar geenszins aan het pogen tot het scheppen van een congsie van hen, die zich ten aanzien van de buitenlandsche politiek gelijkgestemden gevoelen. Want dan ware hét karakter van het program, dat de gansche wereld wil plaatsen tegenover één, die het volkenrecht schendt, volkomen vernield. Juist de vernietiging van de belangengroepen, zij mogen entente dan wel alliantie of bond van neutrale landen worden genoemd, is één van de oogmerken van wie le programme-minimum ontwierpen, om er een algemeene wereldovereenkomst, die over de verkeerde elementen zal richten, voor in de plaats te schuiven. Wie dus de beginselen van dit program onderschrijft, kan zich niet tevens gaan wijden aan de vorming van een nieuwe statengroep, of omgekeerd. Het een óf 't ander; en de in het minimumprogram neergelegde gedachte voor een toekomstige internationale politiek duldt in haar kader geen samentrekking van staten, die naar hun eigen inzicht tot het zich teweer stellen zullen beslissen, maakt, krachtens haar wijde, want wereld-strekking in elk geval elke samentrekking van kleinere deelen tot een ineptie. Het ware zeer goed mogelijk geweest om het minimum-program aan den bond van neutrale landen te verbinden, maar dan had op het karakter van deze laatste corporatie een geheel ander licht moeten vallen; dan hadde men dienen te spreken van een tijdelijk samengaan, van een zich gezamenlijk teweer stellen, moreel en daadwerkelijk, in het huidige conflict. En zoo werd niet gedaan. Want speciaal de heer Schneider wees er op, welk een grootsche en moeilijke taak ook nè den oorlog voor den bond zou zijn weggelegd. Wij weten niet, en we kunnen niet nagaan, óf en in hoeverre de spreker toen aan de basis van den bond alle recht deed wedervaren — te oordeelen naar den naam, welke spreekt van neutrale landen, welke na den oorlog niet meer zullen bestaan, zouden wij zeggen, dat ook hij zich niet voldoende in het wezen had ingewerkt — maar in elk geval was dan, met het karakter, dat hier aan den bond werd gegeven, als basis, de verwijzing naar het idealistische en de vergadering pakkende minimum-program alleszins misplaatst. Het volle licht had moeten schijnen op de vragen: Wat zouden de — 73 — gevolgen geweest zijn, wanneer de kleine staten zich vóór of tijdens den oorlog reeds tot een bond hadden gevormd? Zou er, naar gezegd wordt, eenige kracht van zijn uitgegaan; en welke positie zou speciaal Nederland thans innemen, wanneer het ware toegetreden en bij de schennis der onafhankelijkheid van een der aangeslotenen naar het zwaard hadde gegrepen? En óók had, ons dunkens, wel eens onder de oogen mogen worden gezien de mogelijkheid dat de beide partijen tegelijk zich aan de rechten van een der kleinen vergrepen. Bij den schouw over deze, en waarlijk voor uitbreiding nog vatbare, serie, zouden wij, gezien de basis, waarop elk van de oorlogvoerende landen zich stelt, niet tot een samenkoppeling van de kleineren durven advïseeren. Zij zou niet anders zijn dan een, mislukte, poging tot het volgen van een ideaal, dat in een tijd, die het ego op den troon heeft geplaatst, verschrikkelijke gevolgen kon hebben. Zoolang de toonaangevenden zich niet geroepen gevoelen om het offeren aan dien wereldheerscher te staken, moeten de kleineren maar niet beginnen om zich — zoo de noodzaak niet dwingt — in den vuurgloed te werpen. Zij zouden al lang zijn verbrand, als de vlammen nog niet tot de schenen van de groote plengers waren gekomen. Met andere woorden: een defensief en offensief blok van de kleinere staten beteekent een vergrooting van de kans voor elk hunner om in den oorlog te worden geworpen. En na den oorlog heeft gesteld de bond wil, naar ter vergadering gezegd werd, die richting uit — een vereeniging van alle kleineren geen raison d'être meer, omdat de belangen dan niet meer op één punt: de bedreiging van elks onafhankelijkheid, tezamenkomen, maar bij zoo geheel verschillende geografische ligging totaliter uiteenloopen. Hoe geheel anders bijvoorbeeld zal, als de handelsoorlog losbreekt, Zwitserland staan tegenover een eventueele op differentiëele rechten gebaseerde handelspolitiek van Engeland dan ons land of Zweden? De meer negatieve dan positieve gedachte, welke thans de kleinere staten tezamen kan houden, vervaagt onmiddellijk, wanneer de vrede geteekend zal zijn, omdat dan het economisch belang zich naar de nieuwere politieke constellatie moet en zal richten. Zoodat een aaneensluiting van de kleinere staten zoowel nu als na den oorlog ons onwenschelijk voorkomt. Het was meer de intuïtieve dan de beredeneerde onvoldaanheid over hetgeen het bondsprogram biedt, die den heer Van den Brand er toe dreef om verder dan het omschreven doel van deze vereeniging te schouwen, het in de toekomst liggende wijdere wereldsperspectief onder de oogen te zien. De ruimte, die de bond biedt, -— 74 — is te klein voor wie ook nog met andere idealen dan het behartigen van de nationale belangen bezield is. De groote gedachte, welke eerst elk individu moet beheerschen om haar vervolgens over de gansche wereld te kunnen dragen, is er in zoek, en daarom was die, rechtens niet geoorloofde, sprong naar het breedere terrein in wezen beslist sympathiek. Alleen: de heer Van den Brand sprong en greep niet ver genoeg. Hij stelde zich tevreden met een vrucht, welke in den vredestuin van vóór den oorlog gekweekt en gegroeid en waarvan het zaad dus in den te drogen grond gestrooid was. Hij had dienen uit te zien naar hetgeen uit den van bloed druipenden grond omhoogstijgt en dan ware zijn greep beslist hóóger geweest. Het minimum-program toch is gebaseerd op de arbitrage-overeenkomst, welke de vroegere Amerikaanscfife staatssecretaris Bryan vóór den oorlog ontwierp en aan enkele staten ter teekening bood. Het is derhalve geworteld in de overtuiging, dat het geschreven recht van alle zijden eerbiediging erlangt en dus in het raam van de zich in dezen oorlog geopenbaarde verkrachtingen van wat ééns verdragen werden genoemd, véél te idealistisch. De heer Van den Brand zelf voelde de zwakheid ervan héél even aan, blijkende uit zijn uitlating: Als de mogendheden zich er naar gedragen, dan behoort de oorlog zoo goed als zeker tot het verleden. „Als" Dat ééne woordje zegt duidelijker dan ellenlange be- toogen, op hoe zwakke basis dit voor het minimum-program als model gediend hebbend contract is gebouwd. Want er is wel niets wat met stelliger overtuiging mag worden gezegd dan deze uitspraak: Elke overeenkomst, welke slechts onder de restrictie als voor afdoend kan worden beschouwd, is voor de wereld van geenerlei waarde. Wil het oorlogsmonster voor goed van de aarde worden verbannen, dan mag er voor een „mits" en een „als" en een „wanneer" geen plaats, dan moet de vrede niet afhankelijk zijn van le bon plaisir van een der staten, maar dient er op het overtreden van het internationaal recht züik een zware straf te worden gesteld, dat niemand den moed bezit om er toe over te gaan. De voorstanders van het minimum-program willen óók wel deze richting uit, maar zij laten tegelijkertijd een te groote kans aan de kwaadwillenden om te trachten de uit te deelen straf totaal illusoir te maken en plaatsen dies het volkenrecht op even losse schroeven als thans reeds het geval is. Want uitgaande van de idee, die is als een axioma: een recht zonder sanctie is geen recht en internationaal volkerenrecht is dus alleen dan mogelijk wanneer er een internationale sanctie bestaat, wenschen zij de gansche wereld in het geweer te roepen tegen den eenen staat, die dat recht met voeten treedt; maar daarnevens laten zij den verschillenden landen de volle vrijheid om zich zoo krachtig mogelijk te wapenen, op die — 75 — manier den krankzinnigen wedstrijd en dus ook den druk op de yolkeren en de er uit voortvloeiende internationale overprikkeling bestendigend, maar bovenal den staat, die zich het sterkst gevoelt om zich desnoods tegen den wil van alle anderen te verzetten, de gelegenheid biedend, zich op het psychologisch moment tegen de op de schouders genomen en mede onderteekende verplichtingen te verzetten, in zijn streven mogelijk, ja haast wel zeker, steun vindend bij wie dezelfde doeleinden najagen. Wat baat het onder zulke omstandigheden of al geschreven staat, dat de oorlog eerst na een jaar mag worden verklaard? Wie den tijd er rijp voor acht, slaat toe op het voor hem meest geschikte moment en wacht niet tot de voorgeschreven en dus aan een ieder bekende tijd gekomen is. Men voelt waar wij heen willen. Een wereldvrede kan alléén dan bestendig zijn, wanneer alle legers worden ontbonden, slechts een internationale politiemacht bestaat om het op de basis van rechtvaardigheid, vrijheid en dus stabiliteit gebouwde volkerenrecht te sanctioneeren. Zoolang de groote en de overhand hebbende bewapeningen zullen voortduren, kan er geen besef van veiligheid en gelijkheid onder de volkeren bestaan. Zoolang elke groote staat over een leger en een vloot kan beschikken, zoolang zal hij er een instrument van agressie of van zelfzuchtig geweld in zien. En daarom is hetgeen de voorstanders van het minimum-program willen, beslist half werk en dus zonder eenige groote beteekenis. Maar ook wanneer we eenmaal zoover gekomen zijn, dat het bestendige equilibrium der nieuwe regeling, gebouwd op een gemeenschap van macht, op een georganiseerden vrede, en voldoende gewaarborgd, gekomen is, dan nog kan het vuur blijven smeulen, omdat de grondoorzaak van alle individueele en gemeenschaps-conflicten bestendigd bleef. Die is — hóe geheel ander aspect de huidige oorlog in den aanvang ook vertoonen mocht — geen andere dan de verkeerde administratie van de souvereine macht van het crediet, dat de naties uitmergelt en dikwijls tot de ergste daden der wanhoop drijft. Zij schiep den oorlog, niet het menschdom. En zij zal vóórtgaan met het trekken naar den afgrond, zoolang-niet een waarachtige democratie de teugels in handen neemt en het financie- en bankwezen brengt onder het onmiddellijk publiek beheer, dat er zoodoende even vrij op kon neerzien als op de andere instellingen van algemeen belang. De mogelijkheid om het kapitaalegoïsme tot het alleruiterste te dienen, moet worden genekt. — 76 — De dammen, die den vrijen geldloop belemmeren, dienen te wijken. Het zakensysteem moet, naar Charles Ferguson het in zijn belangrijk werk: The Great News urtdrukt,menschelijk worden gemaakt. Het financiewezen dient te worden gesocialiseerd. ' Eerst dan kan er, op redelijke gronden, sprake zijn van een duurzamen.vrede, van een zichzelf terugvindende menschheid! Bios. „Deli Ct.", 16 Juni 1917, le bl.: • HOOGE POLITIEK. In Slikkerveer woonde van oudsher een kraan van een koekebakker. De uitvinder van de Slikkerveersche moppen, niet om te .lachen, maar om op te eten. Mijn vriend Piet Punt is in Slikkerveer geboren. Hij heeft veel van de wereld gezien, want behalve in Slikkerveer was hij in alle landen van Europa thuis, kende hij in New-York den weg als in zijn geboortedorp, groette hij in Kaapstad talrijke burgers met een joviale handbeweging, tourneerde hij in Azië en in Australië, kortom, Piet Punt was bereisder nog dan de bekende Roel en bovendien had hij nóg een deugd. Piet was geen zoetekauw en lustte geen koekjes. Maar als hij ergens, waar in de wereld ook, de beroemde moppen van den Slikkerveerschen bakker te pakken kon krijgen, dan at hij ze op met een verrukt gezicht, want dan was 't hem, alsof hij weer thuis was in zijn goed, mooi dorpje, waar hem het levenslicht werd aangeblazen. Dan zag hij voor zijn geestesoog verrijzen de puntgeveltjes van de weinige huizen in de beboomde hoofdstraat, de pomp op het plein, met den verroesten zwengel, die zoo zwaar ging, dat je altijd eerst je jas moest uittrekken als je wou gaan pompen, den hond van den slager, die altijd vuile pooten had — de hond wel te verstaan. Er hij hoorde met zijn geestesoor de harmonicaliederen, die de veldwachter uit fcijn lek instrument wist te trekken en de stemmen van de negen boeren, die in den avond geregeld stonden te vloeken in de herberg „De vette Bok." Al die zoete herinneringen aan de omgeving zijnet jeugd stemden hem weemoedig en geregeld verslikte hij zich in 't laatste kruimeltje van den laatsten mop, omdat hij dan altijd op z'n Slikkerveersch tegen zichzelf zei: .,11 n'y a qu'un Slikkerveer"; zooals er ook maar één Marleentje is. Niet ver van Slikkerveer ligt Slokkerdam. Heeft ook een hoofdstraat met boomen en een plein met een pomp; erger nog, het heeft ook een koekebakker. Die bakt de Slokkerdamsche moppen. Mijn - 77 — vriend jan Lap is in Slokkerdam geboren. Hij heeft veel van de wereld gezien, enfin zie boven, maar lees voor Slikkerveer Slokkerdam en voor Piet Punt Jan Lap. Ik behoef waarschijnlijk niet te zeggen, dat het een groote deugd .vas van Jan zoowel als van Piet, dat ze het product van hun respectieve koekebakkers eerden boven welke andere lekkernij/ook :n dat ze elkander nooit hebben toegegeven, dat er feitelijk geen verschil valt waar te nemen tusschen de substantie der moppen, zelfs niet ten aanzien van den vorm en in 't geheel niet betreffende den smaak. Maar zulks gaf Piet niet toe en zulks weigerde Jan te erkennen en zoo deden alle Slikkerveerders en zoo deden alle Slokkerdammers. Gevolg, dat de eersten de laatsten en de laatsten de eersten tenslotte het licht in de oogen niet gunden. En waar ter wereld Jan en Piet elkaar of Jan's kamponggenooten die van Piet ontmoetten, ontstonden edele twisten, die soms erg hoog liepen, zoodat af en toe bloedneuzen en blauwe plekken getuigenis aflegden van den ernst van het treffen. Maar de bakker van Slikkerveer en die van Slokkerdam waren de beste vrienden en ze werden allebei rijk, dank zij het chauvinisme van hun klanten. Chauvinisme? Ah, welk een leeketaal. Ik wil nooit een leek worden, vertelde mij dezer dagen iemand, want leeken zijn zoo dom, zoo dom! Mag men het chauvinisme noemen, wanneer elk ingezetene de grootheden zijner veste hooghoudt, al bestaat die grootheid slechts in het bakken van moppen? Neen, keizer Wilhelm heeft zelf gezegd, dat het een groot volk is, dat zijn groote mannen eert en dus zijn Slikkerveer en Slokkerdam groot. Het is geen chauvinisme, het is vaderdorpsliefde, wat Jan en Piet en de hunnen aan den dag leggen, een der eerste, wat zeg ik, dè allereerste burgerdeugd. De maatschappij is bezig te verworden. Ik moet het met droefheid in het hart constateeren. Ruzie's als tusschen Slikkerveer en Slokkerdam komen hoe langer hoe minder voor. Dat was vroeger heel wat anders, toen de ridders in hun burchten woonden. Wanneer de eene ridder den anderen tegenkwam, dan sloeg hij hem al om de ooren, voordat hij zelfs nog wist, of die ander zijn moppen bij denzelfden koekebakker kocht of niet. Vandaar nog steeds het woord „ridderlijk." Geleidelijk echter werden de menschen gemakzuchtiger. Ze begonnen idéé te krijgen in coöperatie en ze opereerden derhalve met Veten tegelijk tegen velen, soms met meer dan alle Slikkerveerders en Slokkerdammers bij elkaar. — 78 — En ook dat begon te vervelen. De vaderdorpsliefde vervaagde en wordt nu nog slechts sporadisch aangetroffen. Men vereenigde zich nog heviger; het dorp, de stad, ging onder in een gewest en de gewestelingen hadden allen den gewestelijken bodem en al zijn bakkers lief. 't Werd nog erger. Ook de provinciale liefde taande en breidde zich uit tot een landelijke. Zoo was er een tijd, dat men er hoovaardig op was, onderdaan te zijn van laten we aannemen zeven provinciën, die alle gezamenlijk voor hun koekebakkers en andere grootheden optrokken tegen andere verbonden. Zoo werd de vaderlandsliefde geboren, de hooge, de heilige. Die werd gekoesterd en aangekweekt en men wist ze zelfs zoodanig te beredeneeren, dat ze mooier en grooter genoemd werd dan de vroegere liefde voor het dorp alleen. Natuurlijk, een land is grooter dan een dorp. Wanneer er maar een gelegenheid kon worden gevonden, dan werd die aangegrepen door de onderdanen van één land, om elkander te vleien en te bewierooken wegens daden, bedreven door hun grootvaders of desnoods grootmoeders. Immers wijl ook de vrouwen waren begonnen met moppen te eten, begonnen de koekebakkers wat meer voor de vrouw te gevoelen. Toch ontaardde de vaderlandsliefde ook alweer. Een knappe bol ontdekte het internationalisme. Ha die fantast! Hij geloofde op de wereld geboren te zijn en het was geschied in een land alleen. Toen nu eens weer een paar landen elkaar in de haren vlogen en vele andere daardoor geïnspireerd werden, om ook mee te doen, was er een groote warboel en de volgelingen van den internationalist voelden zich vreemd te moede. Ze begrepen den toestand niet en een poos lang leek het er op, of allen zich weer als Piet Punt en Jan Lap gingen voelen. Hun liefde voor de groote wereld zakte weg, toen ze zagen, dat die wereld zoo gek deed. Er bleven enkele landen over, die aan den algemeenen rommel niet mee deden. Daar dachten de menschen bij zichzelf eenige verstandige dingen. Ze vonden n.1., dat de anderen nu te ver gingen en ook de koekebakkers zelf klaagden steen en been. Dat vechten en slaan, zoo oordeelde men, is op den duur toch ook niets gedaan. We moesten maar weer net als vroeger doen, toen we de provincies bij mekaar namen. We zullen nu de landen vereenigen, te beginnen met die, welke nog niet aan 't vechten zijn. Toen zeiden alle internationalisten „top, dat is wat wij altijd gewenscht hebben. Geen speciale landsbelangen houden de menschen bijeen, maar wel de algemeenè wereldzaken". En van de verschillende landen staken vooraanstaande mannen de hoofden bijeen en vormden afdeelingen van een bond van neutrale landen voor het internationale doel. De afdeelingen kregen — 79 - weer onderafdeelingen en de onderafdeelingen plaatselijke comité's. Het was een ingewikkeld net van het goede willende menschen, wier streven recht had op waardeering, omdat ze verwijderen wilden al wat de menschheid verdeelt. Een program werd opgesteld. Een mooi program. En dat program werd toegelicht door hen, die in de onderafdeelingen van de onderafdeelingen de leiding hadden. Om te beginnen, zeiden de inleiders, moet Durf ik het neer te schrijven, het vreemde, het onbegrijpelijke? Om te beginnen, moet het nationaliteitsgevoel worden aangekweekt, de vaderlandsliefde! Want voor de verdediging van gemeenschappelijke belangen is het noodig, eigen speciale belangen te hebbenj?;? Want voor de vereeniging van volken is het noodig, dat ieder volk goed weet, dat het één stuk is, één afdeeling menschen, anders en natuurlijk beter dan de andere!? Want voor het verkrijgen van een hechte eenheid is het noodig, dat de eene mensch goed beseft, dat hij niet is als de andere!? De Deen zal tegen den Zweed zeggen: „Als ze me wat doen willen, moet je me helpen en overigens ben ik een Deen. De liefde voor mijn land zit vastgeroest. Ik ben een mensch en jij een Zweed." 't Is immers duidelijk, dat wij geen wereldbewoners zijn! Geen van allen. Nederlanders zijn wij, of Engelschen, of Spanjaarden, maar de wereld kan ons koud laten. Vaderwereldliefde is absurd en van moeder aarde kunnen wij niet spreken. Ik heb van geheime plannen gehoord. Ik waag het er op, ze hier mee te deelen. Wanneer de vaderlandsliefde zal zijn teruggestampt in de diverse bewustzijns, waar ze uit begon te verdwijnen, dan zal in elk vaderland gepoogd worden tot ontbinding te geraken van den provincialen bond en vaderprovincieliefde zal worden geleeraard als het hoogste goed. En is men zoover teruggebolderd, dan volgt een verder ontbindingsproces tot in volkomen zelfstandige steden en dorpen. Reeds worden in Slikkerveer en Slokkerdam plannen beraamd voor een onafhankelijkheidsproclamatie en men zegt, dat daarna elk individu op zichzelf zal komen te staan, waartoe vaderenkelingenliefde tot hoogste deugd verheven wordt. De koekebakkers blijven hun moppen bakken, maar ze worden niet meer beroemd. De anarchie der oertijden zal terug zijn. Ik waag het intusschen,,bescheidenlijk een advies te geven en wel om niet terug te gaan langs den langen weg, dien we reeds aflegden. Laten we nog even voortgaan, want we loopen rond en zijn reeds bijna terug op ons punt van uitgang. — 80 — De periode van vaderlandsliefde begint te eindigen, de bond van volken komt. Laat ons voor dien bond liefde kweeken even hecht en sterk als men ons die voor het vaderland heeft trachten in te prenten. Dan wordt wat thans land heet, de wereld wat de provincie voor het land is. Inplaats van veel landen is er één wereld. En op die wereld leven en werken de menschen als wereldburgers, zooals zij het deden tientallen eeuwen terug. En ze zullen niet meer naijverig zijn op elkanders koekebakkers, wijl heel de wereld hun vaderland is en alle koekebakkers de hunne. HARI SAPTOE. „De Sumatra Post", 18 Juni 1917. BOND VAN NEUTRALE LANDEN. Wij hebben de vergadering van Donderdag j.1. afgewacht alvorens nader terug te komen op het karakter van den bond van neutrale landen, en wel, omdat wij bedoelde bijeenkomst in geen enkel opzicht wilden bemoeilijken. Nu echter dien avond niet nader gewag gemaakt is van den twijfel, die ook bij de promotors gerezen was omtrent den waren aard dezer beweging, gelooven wij ter wille der objectiviteit nog even de waarde te moeten onderzoeken van het antwoord dat de secretaris der onderafdeeling Nederl.-Indië gaf op de desbetreffende vragen van de heeren v. d. Brand, de Neeff en Schneider. Zooals men weet, kan uit het program van den bond gelezen worden, dat deze zich verzetten zal tegen elke schending van de rechten der neutrale landen, van welke zijde die schending ook komt, terwijl echter de toelichting bij dat program zich uitsluitend keert tegen één der twee oorlogvoerende partijen: Duitschland. In zijn bovenvermeld antwoord nu gaf de heer Staverman te kennen, dat bedoeld was: verweer der neutralen naar alle zijden, doch dat in de toelichting alleen gesproken was van inbreuken van Duitsche zijde, omdat de maatregelen der geallieerden, vergeleken bij die van Duitschland, in 't niet verzonken. Er zou dus feitelijk sprake zijn, van een minder gelukkige redactie der toelichting. Welnu, te dien aanzien dient gezegd, dat de toelichting tot het program niet afkomstig is van den heer Staverman of van het comité te Batavia doefc van het comité in Nederland, 't Is dus niet de heer Staverman, die een volkomen vertrouwbare interpretatie kan geven van die toelichting. Alleen het comfté in Nederland zou zulks kunnen doen. En over eene explicatie van het Nederlandsche comité beschikken wij niet. Trouwens, wij kunnen maar niet zoo gemakkelijk gelooven, dat het Comité "in Nederland per ongeluk zulk een onderlinge tegenspraak tusschen program en toelichting heeft geschapen. De namen — 81 — der onderteekenaars staan er veeleer borg voor, dat de neergeschreven woorden behoorlijk zijn overwogen. En dan kunnen wij tenslotte geen anderen indruk krijgen dan dat deze bond zich uitslutend keert tegen Duitschland en dus niet is een bond van neutrale landen doch een bond van anti-Duitschers in neutrale landen. Overigens gaat 'tniet aan, te beweren, dat van de neutraliteitsschendingen door de geallieerden geen woord werd gerept, omdat die in 'tniet verzinken,vergeleken bij die, door Duitschland gepleegd. De bond zegt zich principieel te verzetten tegen schending van de rechten der neutralen. En principieel is er met Griekenland precies hetzelfde gebeurd als met België, met dit verschil, dat Griekenland zich noodgedwongen voor de overmacht heeft gebukt, terwijl België de neutraliteit van zijn grondgebied — tot zijn blijvende eer — gewapenderhand heeft verdedigd. Er is, wat de feiten betreft, dus groot verschil tusschen het Grieksche en het Belgische geval, doch principieel staan de beide gevallen volkomen gelijk. Wij zouden aan de lijst der schendingen van neutraal grondgebied nog Perzië en Luxemburg kunnen toevoegen, doch het Grieksche voorbeeld is sprekend en afdoende. En dan is 't toch vreemd, dat een bond, die in zijn program schijnt te willen zeggen, zich te willen verzetten tegen élke overheersching en schending van de rechten der neutrale landen, wel spreekt van België, doch niet van Griekenland. Minst genomen bestaat er dus nog steeds onzekerheid omtrent het ware karakter van den bond van neutrale landen, en wij, die deze beweging beschouwen als een zuiver anti-Duitsche, vinden daarbij steun in het feit, dat de Indische onderafdeeling — gelijk wij in het „Bat. Hbld." lezen — pro-Engelsche brochures in 't licht geeft. Wij hebben vroeger al gezegd, dat het goed recht eener aaneensluiting van anti-Duitschers in de neutrale landen natuurlijk buiten kijf is; doch zulk eene beweging presenteere zich dan als zoodanig en bewere niet, dat zij zich naar alle zijden verzet tegen de schending van de rechten der neutrale landen. „De Banier", 22 Juni 1917. BOND VAN NEUTRALE LANDEN. Geachte Heer Redacteur! U dankend voor de opneming van mijn ingezonden stuk in „de Banier" van 18 Mei j.1. moge deze dienen U alsnog beleefd te verdoeken het volgende te willen opnemen naar aanleiding der door U daarbij gestelde noten. — 82 — ad 1. Hoe noodig het was dat de, zij het ook geringe onjuistheid in het wekelijksch overzicht werd recht gezet, moge blijken uit de graagte waarmede het „Bataviaasch-Handelsblad" die mededeeling heeft uitgebuit. Het deed dit onder de volgende, veelzeggende bewoordingen: „Zinledig Gedoe. De onlangs hier opgerichte afdeeling van den „Bond van Neutrale Landen" heeft over het algemeen een slechte pers gehad. De niet in Engelschen dienst zijnde Indische bladen hebben — zeer terecht — geprotesteerd tegen deze anti-Nederlandsche vereeniging." De „Banier" kondigt den Bond op de volgende wijze aan: (volgt de bekende aankondiging, die aanleiding gaf tot mijn ingezonden stuk). Dan gaat het „Bataviaasch-Handelsblad" verder: „Is er ook geen Engelsch Imperialisme? vraagt „de Banier". Ja zeker, dat is er ook. Maar het Britsche Imperialisme is een zegen voor de menschheid. En wanneer de heer Bergmeijer daarvan niet overtuigd is, dan leze hij maar eens de nieuwe geschiedenis van Egypte en van den Transvaalschen oorlog. Tegen dat Imperialisme strijdt de Bond van Neutrale Landen niet. 't Gaat tegen het Pruissionisme en tegen onze regeering, van daar het woord „neutraal".-" ad 2. De begroeting van den Bond in de „Nieuwe Courant" was mij onbekend toen ik het ingezonden stuk opstelde; ik heb dat stuk zelfs nu nog niet onder de oogen gehad. Toch eischt de goede zaak dat ik onomwonden mijn meening uitspreek over hetgeen U als door dat blad geschreven, weergeeft. Te dien einde zij dan dit medegedeeld: le. Ga ik accoord met datgene wat gezegd is dat de Bond beoogt te wezen; 2e. Heb ik bezwaar tegen de raadgeving om niet te gewagen van den strijd tegen het Imperialisme, die de Bond ook wel degelijk beoogt en waarvan de verzwijging, hoe handig overigens, tóch niet eerlijk zou zijn, al behoort de vermelding er van niet telkens opnieuw op de spits te worden gedreven en al behoort er, bij de beoordeeling van elk imperialisme, wel degelijk gelet te worden op de „soort", zooals de heer Idenburg deed toen deze het Nederlandsche Imperialisme er een van de „goede" soort noemde. 3e. Ben ik het met de „Nieuwe Courant" beslist oneens, (maar dat komt wijl ik verder in de toekomst zie) dat de Bond slechts eerf tijdelijk karakter zou dragen. Volgens mijne meening zal de Bond — 83 — na den oorlog, en misschien al wel vóór dien tijd, zijn naam moetan veranderen, maar zijn wezen en streven behouden en altijd door zijn werkzaamheden voortzetten als: „Internationale Recht boven machts-Bond", waartoe dan ook die Duitschers zullen kunnen toetreden die thans met de wanhoop in het hart de gevolgen van het Prussianisme aanschouwen, de trouwe Hannoveranen, Saksers, Nassauers, Rijnlanders, mèt de Zuid-Duitschers en anderen, die wij — óók hier te lande, in onze onmiddellijke omgeving — tusschen de tachtiger jaren en nu, geregeld door hebben zien overhevelen van de rechts- tot de machtsidée, maar die liever hadden moeten sterven, dan het onrecht van 1866 overnemen. Ook tot deze, op wie thans de zware plicht rust om te zwijgen, ziende het groote gevaar waarin hun land verkeert, zal — na den oorlog — onze oproep uitgaan 1 ^ 4e. Zou ik niet gaarne willen zeggen dat het Nederlandsche Volk niet bang is voor den oorlog. Ik geloof juist dat het daar zeer bang voor is en ook dat onze Regeering die vrees deelt. En dat is — voor mij — volkomen-begrijpelijk en stellig te billijken. ad 3. Mijn bewering dat iemand veel kan bezitten van den Geest van Christus zonder dat hij een greintje kerkelijkheid bezit is gefundeerd in mijne persoonlijke overtuiging dat Christus zelf nooit den raad heeft gegeven om een „kerk" te stichten, ja zelfs daartegen heeft gewaarschuwd en dat Hij bedoelde dat Zijn discipelen niet verder zouden gaan dan tot plaatselijke-gemeenten-stichting, welke plaatselijke gemeenten alleen door één band, maar dan ook door den onverbrekelijken band der liefde aan elkander verbonden zouden blijven. De zeggingschap van de eene over de andere der gemeente is niet in overeenstemming met Zijn Geest.. ad 4. Volgens mijne innige overtuiging zijn zij die van den aanvang af partij kozen tegen beide partijen en dus ook tegen hun eigen volk, ook al bleef dat neutraal, nog altijd het dichtst bij „de waarheid". Maar hun onderwerping aan „de waarheid" ten deze eischte van hen het brengen voor zóó ontzettend groot een offer, dat slechts zeer enkelen het vermogen bzaten om dat vol te houden' TJe vergelijking met het „oneindig goede" alleen viel hen, op den duur, te zwaar. Ze moesten óók gaan vergelijken met het „tijdelijk kwade" en toen zij dat deden, ging voor hen de tijdelijke plicht der bestrijding van wat men ook wel „het Beest" noemt boven hun eeuwigheids-plicht uit en moeten dezulken nu wel, vrijwillig, tot zelfs de wapenen opnemen om de uitingen van „het Beest" te' bestrijden, al doen zij dat dan ook biddende „dat de Vader hun deze zonde vergeve, die zij begaan uit liefde voor de gerechtigheid " — 84 — Dat is het vreeselijke conflict dat gedurende dezen oorlog ontstaan is, zelfs in de harten van de verst gevorderde Christenen en dat hen er toe bracht om tweeërlei soort waarheid in het oog te houden, de eene van de hoogste orde die zij alleen in den geest konden huldigen en de andere, van een lagere orde, die zij gingen dienen. ad 6. Dat er onder de „niet ter zake kundigen" en ook onder de „wèl ter zake kundigen" velen zijn die de zaakkundigheid van de heeren Staverman c. s. in twijfel trekken of zelfs ontkennen, is natuurlijk waar. Maar tot die c.s. behoor ook ik. En nu ben ik al tusschen de 20 en 30 jaren lang doende om te zoeken, dat ik het toch vinden mocht, want dat zou mij een zware last van de schouders nemen, n.I. de aanwijzing of het bewijs, dat de anti-revolutionaire èn Christelijk-Histórische voormannen in Nederland gelijk hadden en ik ongelijk, dat een van Heutsz c.s., zelfs een Dr. Snouck Hurgronje gelijk hebben in hun opvattingen, hun uitspraken en hun daden, maar wat ik ook doe en hoe ik ook vorsch, ik kom telkens weer opnieuw tot de slotsom dat ik, de eenling, helaas, gelijk heb, wat Nederland betreft. En dat geldt óók voor mijne beoordeeling van de Pruisische school van oorlogsvoering, waartegen ik den strijd aanbond, lang vóór dat deze oorlog uitbrak, die ik heb voorzien van omstreeks mijn twaalfde jaar af en waarvan ik de eerste daad aanschouwde, mèt de teekening van zijn karakter, lang vóór dat de Fransche grens door de Duitsche troepen werd geschonden en België met Luxemburg werden gevioleerd. Dat klinkt dwaas, niet waar? en toch is het zoo! Ik heb dus eenig recht tot spreken, óók op grond van mijne studieën. ad 8. De Fransche revolutie, als zoodanig, mèt de beginselen waaruit zij voortsproot, wordt door mij zeer zeker niet veroordeeld. Tot op het oogenblik dat het Parijsche plebs zich van de beweging meester maakte, en de vreeselijke excessen begonnen die de revolutie haar kwaden naam bezorgden, was zij een door God gewilde, door den Koning en het beste deel van den adel zoomede door de geestelijkheid aanvaarde en door het Fransche volk toegejuichte daad. Maar de zonden van Koningschap, adel, geestelijkheid èn volk waren zóó groot geworden, het dienen was in zóo sterke mate door het heerschen vervangen, dat de gevolgen niet konden uitblijven. Groen zag bij zijn oordeel over de revolutie te veel naar den slechten kant er van. Groen onderscheidde niet genoeg revolutie van revolutie, de goede van de slechte daad. — 85 — ad 9 tot en met 19. Het van tijd tot tijd „over stag" gaan, zelfs van de besten onzer is iets wat mij zeer zeker allerminst verwondert. Het is ook geen argument. Volgens mij is Dr. Kuyper van het oogenblik af dat hij zich op de politieke in plaats van op de sociale actie is gaan werpen, voor zijn persoon fout gegaan. De sociale Kuyper zou een zegen geworden zijn, de politieke Kuyper heeft den zegen gemist. De sociale Kuyper, strevende naar recht en gerechtigheid op alle gebied des maatschappelijken levens zou een middel kunnen geweest zijn om de uitbreking van den wereldbrand te voorkomen. Thans staat hij daar, even onbekwaam als elk ander aanschouwer. En wat mijn bewering aangaande het Nederlandsche imperialisme betreft, dat slechts in graad van de andere soorten verschilt, deze zij uitgebreid tot de bewering dat wij, bij de toepassing er van in dezen archipel, op enkele uitzonderingen na, tot dezelfde praktijken vervallen zijn waartoe Duitschland verviel, nadat het zich door Pruissen heeft laten verleiden. Te anderer plaatse heb ik het reeds jaren geleden gezegd. Pangermanisme is heidendom en barbarisme. Groot-Neerlandianisme, ik zeg het ter waarschuwing hier, is in den grond der zaak niets anders, al lijkt het nog zoo onschuldig. . Wij staan, in den diepen grond der zaak, even schuldig aan den wereldoorlog, als Pruisen, maar die erkentenis brengt meê de plicht, om te doen wat menschlijkerwijs mogelijk is, teneinde een herhaling te voorkomen, ook als, juist als, wij daarvoor iets weg moeten werpen wat ons verhindert „het goede" te betrachten. Met het oog hierop zij elkeen die zich aansluit bij den Bond van Neutrale Landen bedacht op zwaren strijd, óók tegen het eigen ik! FANOY. Naschrift van de Redactie. De opmerking, die de geachte inzender ad 3 maakt, bewijst, hoe hij soms verdedigt, hetgeen hij zegt te bestrijden: plaatselijke gemeenten, met elkander verbonden zonder zeggingschap van de eene gemeente over de andere, is het zuivere presbyteriale van kerkregeering. Wie dat voorstaat, heeft veel meer dan een greintje kerkelijkheid. Hetzelfde geldt min of meer van al wat de heer Fanoy hier schrijft. Daarom vinden we het niet noodig er veel op te antwoorden. Alleen dit: laat de Bond van Neutrale Landen zich er eens over uitspreken, of hij deze twee uitlatingen van den heer Fanoy onderschrijft: 1. Wij staan, in den diepen grond der zaak, even schuldig aan den wereldoorlog als Pruisen. — 86 — 2. Elkeen, die zich aansluit bij den B. v. N. L. zij bedacht op zwaren strijd, óók tegen het eigen ik. Zoodra de Bond deze twee stellingen overneemt, worden wij lid. „Nieuwe Ct.", 22 Juni 1917, uitg. 5 u.: NOG MAAR EENS. De heer Vierhout heeft in zijn blad „De Sumatra Post" medegedeeld, dat een „strijd ter handhaving van de eer, een oorlog ter verdediging van ons recht" is 't meest idiote wat een volk kan doen. De heer Vierhout is een door-dik-en-dunner-met-de-regeering. Hij is dat zoo sterk, dat hij de zaak van de regeering vereenzelvigt met de zaak van ons volk en ons vaderland, en daarom als onvaderlandslievend brandmerkt allen, die 't niet met de regeering eens zijn, en meenen, naar hun waarachtigste overtuiging voelen, dat ons land en volk in de diepste ellende komen zullen zoo de huidigeregeerings-politiek wordt vervolgd. De heer Vierhout is een steunpilaar van de regeering, welke bij hem geen kwaad kan doen. Het spijt ons daarom zoo, dat wij hem een lieve illusie omtrent onze regeering moeten ontnemen. De leider van deze regeering, de heer Cort van der Linden, heeft met nadruk verklaard, dat ons land met kracht van wapenen zich zou verzetten, als onze nationale eer werd aangerand en als ons neutrale grondgebied werd geschonden. Hieruit blijkt dus, dat niet alleen „De Nieuwe Courant", zooals de heer Vierhout het uitdrukt, „staat op het doode punt, dat de wereld nog niet heeft verlaten, maar eens den rug toekeeren zal", „terwijl zij zich met die wanhoopsgedachte stelt in de rijen van hen, die ook het duel zoo langen tijd hebben verdedigd." De Nederlandsche regeering staat fier op dat doode punt, dat blijkens het zich daar bevindende gezelschap, lang zoo dood niet is, als wordt beweerd. Er is alleen eenig verschil van meening over de vraag, wanneer men de nationale eer als aangerand moet beschouwen. De regeering heeft veel geduld, maar zij erkent het bestaan van een nationale eer. En het is een ander eer-begrip dan dat van den heer Vierhout, die slechts de eer van den zedelijk-reinen duldenden mensch wil erkennen — en toch voor onze onafhankelijkheid zou willen opkomen en niet kan inzien, dat onze nationale eer, is ons nationale bestaan, is onze onafhankelijkheid. Nu zeggen velen in den lande: O, gij geduldige regeering, die wilt strijden voor onze nationale eer, ziet gij niet, dat men ons land en volk steeds helscher pijnigt? Is het, zoo het nog geen tijd is, om — 87 — naar de geweren te grijpen, is het geen tijd om mede te deelen, dat het nu genoeg is en dat wij zoo zullen doen, als er nu geen eind aan de pijniging komt? De regeering duldt nog en vraagt aan het volk geduld. Tot eens —. . Want de belager houdt niet op. Is het malle individueele eer-gevoel, waarom wel geduelleerd wordt, gelijk aan het eer-gevoel van een natie? Er is wel nationaal-eergevoel, dat daarmede te vergelijken is, omdat het daarmede eenige overeenkomst vertoont. In Duitschland deed men druk aan dat soort nationaal eergevoel. Men zou daar oorlog voeren om de beleediging van een vlag, of die van een regeeringsvertegenwoordiger te wreken. Wij willen Nederland voor zulke dingen niet in den strijd zien gaan. Maar zijn aan zulke futiliteiten gelijk de vernieling van onze schepen, het dooden van onze landgenooten, de voortdurende veronachtzaming van het verbod om boven het Nederlandsche grondgebied met Zeppelins en vliegtuigen te varen? De heer Vierhout kan dat niet ernstig meenen. Het is een verblijdend verschijnsel, dat steeds meer Nederlanders en Nederlandsche organen zich scharen aan de zijde van hen, die meenen, dat het, zooals 't gaat thans, niet langer gaan kan. Steeds meerderen wordt het duidelijk, dat Nederland wordt getergd en benadeeld, omdat het zich niet laat gelden. Al was 't dan schoorvoetend en onder voorbehoud, zelfs de „Locomotief" drong op bewapening van handelsschepen aan. En het „Algem. Hbld." schreef; ,,,Is niet gebleken, dat voor onze handelsvloot, de thans gevolgde gedragslijn de allernoodlottigste is? Dat er niets ergers is? Het staat immers wei vast, dat een handelsschip het minste gevaar van duikbooten lijdt als het gewapend en zonder den Duitschers mede te deelen van waar en wanneer het varen zal, vertrekt." Weer twee nieuwe, onvaderlands-Iievcide organen! Ook zij wagen het 't niet eens te zijn met de regeering. Ook zij zullen de smaad van de „Java Bode" deelachtig worden. Overmorgenavond zal ik weer lezen in de „Java Bode", dat ik „geschreeuwd" heb, dat ik „schetterde" en op de regeering — 88 — „schold". Zooals de „bourgeois gentilhomme" proza maakte zonder het te weten, zoo maak ik blijkbaar geschetter en gescheld. Molière's held had schooner resultaat, het zij grif toegegeven, maar als ik er me nu heusch niet van bewust ben, dat ik dagelijks zoo te keer ga en zelfs meende, dat ik van louter bezadigdheid wat droog van stijl werd! En over tien dagen zal ik weer lezen in „De Sumatra Post", dat ik met een „houten sabeltje heb gezwaaid". Nu, goed! „Ce sabre est le plus beau jour de ma vie" — daar kan ik mee uit porren gaan bij alle slaapkoppen, die niet merken, dat er onraad is voor Nederland. Een journalist mag niet meer doen. V. „Nieuwe Ct.'', 10 Mei 1917, uitg. 5 u. (pas 1 Juli ontvangen). LANDSVERRADERS. Wie zich aansluit bij den „bond van neutrale landen" dan wel het met dezen bond- eens is, dat onze regeerders noodig eens moeten hooren, welk een ontstemming er heerscht over hun beleid, moge vernemen, dat enkele Indische bladen zijn houding niet loyaal, anti-nationaal achten en vinden, dat hij mede schuldig is aan het verdachtmaken van de bedoelingen van de regeering. Niets minder dan dat! Tevens wordt hem dan met nadruk voorgehouden, dat het Nederlandsch belang eischt, aanv ending van al het mogelijke om Nederland buiten den oorlog tc houden. Aan deze uitspraken mag verder niet getornd worden. Het is zoo. Omdat de regeeringsmannen en enkele couranten het zeggen. We betwijfelen het of deze brandmerking en deze argumenteering nog zoo velen zullen kunnen doen blijven bij de getrouwen van deze regeering als het geval was in 1914, toen deze wijze van redeneeren ook reeds werd gevolgd. Waarbij nog komt, dat men een bewust staatsburger moeilijk kan doen gelooven, dat hij zoo in 't algemeen anti-nationaal is, zoo hij geen aanhanger is van de regeerings-partij. En deze meening kan men ook daarom zoo bezwaarlijk ingang doen vinden, omdat het huidige Nederlandsche bewind van ons volk voor dezen oorlogstijd geen mandaat heeft. Het ministerie was aan het bewind, toen de oorlog uitbrak. Het heeft niet aan de natie gevraagd of het onder de veranderde tijdsomstandigheden ook nog het vertrouwen had. Het vroeg het oordeel van de volksvertegenwoordiging, maar het bleek al spoedig, dat ook deze niet meer een getrouwe afspiegeling van de onder de natie heerschende meeningen te zien gaf. Erger, de wijze, waarop de volksvertegenwoordiging in oorlogstijd haar taak opvatte, werd door velen in den lande ernstig afgekeurd. — 89 — Tijdens den oorlog werd echter bij velen, die de regeering steeds welgezind waren geweest, een ommekeer in de gevoelens merkbaar, als een gevolg van de houding van de regeering zelve zoowel als een gevolg van meerdere belangrijke oorlogsverschijnselen, welke niet alleen voor de strijdvoerenden van belang waren. En thans kan slechts met de grootste moeite ook de volksvertegenwoordiging tot overeenstemming komen met het kabinet. Zoodat het niet moeilijk is te voorspellen, wat er nu zou gebeuren, als de volksvertegenwoordiging eens een reorganisatie zou hebben ondergaan, zóó dat zij waarlijk een vertegenwoordiging werd. De handhaving van de neutraliteit om de neutraliteit, waarbij de hoogere belangen van Nederland, welke opofferingen zouden vorderen, worden voorbijgezien, geschiedde nog niet eens dusdanig dat er niets op viel te zeggen, (uitvoer-politiek, gebrekkige sluiting der Oostgrenzen, eenzijdige vervolging van pers-uitingen, enz.). En zoo kwam de Nederlandsche regeering zelf in verdenking. Het was van Nederlandsche publicisten plicht om er op te wijzen, dat bijv. door den uitvoer van duizenden stuks vee naar Duitschland even goed oorlog met Engeland kon ontstaan, als door het toelaten van gewapende koopvaarders in Nederlandsche havens met Duitschland. Hadden zij de fouten van de regeerders moeten verbloemen, waren zij landsverraders, toen zij op die fouten openlijk wezen? De pers heeft in dezen oorlog een niet geringen rol gespeeld, maar toch zal de invloed op de Entente van het bericht over éen onrechtmatig uitgevoerd pond meel wel grooter geweest zijn, dan die van een lang dagblad-artikel met een critiek op het beleid van onze regeering. Zoodat we maar zeggen willen, dat de bovengenoemde qaulificaties voor hen, die den „bond van neutrale landen" genegen zijn, niet zeer zwaar wegen. Het gaat om het belang van Nederland. De partij van „vrede tot eiken prijs" en die van „vrede met eere en geen risico voor Nederlands toekomst" kunnen het niet eens worden over de wijze, waarop dat belang het best gediend wordt. Van „landsverraad" en „anti-nationaal" is daarbij geen sprake. Zij, die zoo kwistig met die scheldwoorden van „landsverraad" en „anti-nationalen" omspringen, mogen weten, dat zij dusdoende mede van de edelste zonen van Nederland treffen. Tot den zoo gesmaden bond behooren mannen als: prof. dr. H. Treub, prof. dr. van de Sande Bakhuijzen, prof. Beijerinck, prof. dr. Cannegieter, Frederik van Eeden, Henri Borel, Ph. Zilcken, dr. Alphons Diepenbrock om maar enkelen te noemen. Er is iets opwekkends in, vinden wij, om in zulk gezelschap, je vaderland te mogen „verraden." V. — 90 — Bijlage No. 5. STEMMEN UIT HET BUITENLAND. „De Telegraaf", 13 Nov. 1916, avondbl., le bl.: EEN PROTEST DER BELGISCHE BISSCHOPPEN. Hieronder laten wij den tekst volgen van het protest der Belgische bisschoppen tegen de wegvoering van Belgische burgers naar Duitschland: Mechelen, 7 Nov. (1916). Dagelijks voeren de militaire overheden duizenden onschadelijke burgers uit België naar Duitschland, om daar dwangarbeid te verrichten. Reeds den 19en October zonden wij aan den gouverneur-generaal een protest, waarvan een afschrift overhandigd werd aan de vertegenwoordigers te Brussel van den Heiligen Stoel, van Spanje, van de Vereenigde Staten, van Nederland; doch de gouverneurgeneraal antwoordde ons met eene niet-onvankelijkverklaring. Op den datum van ons protest, waren het alleen de werkloozen die door de verordeningen van de bezettende macht bedreigd werden; thans echter worden alle gezonde mannen zonder onderscheid medegenomen, in goederenwagens opeengepakt, weggevoerd, men weet niet waarheen, als een troep slaven. De vijand werkt nu in deze, dan in gene streek. Er was ons een vaag gerucht ter oore gekomen, dat aanhoudingen hadden plaats gehad in het Etappengebied, te Doornik, te Gent, te Aalst; maar wij wisten niet in welke voorwaarden zulks gebeurde. Tusschen den 24en October en den 2en November, werkte hij in de streek van Mons, Quiévrain, Saint Ghislain, Jemappes, bij klopjachten van achthonderd tot duizend man per dag. Morgen en de volgende dagen zal hij zich werpen op het arrondissement Nijvel. Ziehier een staaltje van de bekendmakingen die deze inbreuk op de vrijheid aankondigen: „Op last van den Kreischef, moeten alle personen van het mannelijk geslacht, ouder dan 17 jaren, aanwezig zijn op de Sint„Paulusplaats, te Nijvel, den 8en Nov. 1916, om 8 ure (B. V.), „9 ure (C. V.) voorzien van hun identiteitsbewijs en, zoo noodig, „van hunne kaart van het Meldeamt. „Men mag alleen een kleine handbagage medebrengen. „Wie zich niet zal aanmelden, zal met geweld naar Duitschland „vervoerd worden en kan, daarenboven, gestraft worden met eene „groote boete en eene langdurige gevangenis. — 91 — „De geestelijken, geneesheeren, advocaten en onderwijzers moe„ten zich niet aanmelden. „De burgemeesters zullen verantwoordelijk gesteld worden voor „de goede uitvoering van deze verordening, die onmiddellijk aan „de inwoners moet bekend gemaakt worden." 1) De wegvoering volgt 24 uren na het aanplakken. Onder voorwendsel dat openbare werken op Belgisch grondgebied moesten uitgevoerd worden, had de bezettende macht beproefd, van de gemeenten de lijsten te bekomen der arbeiders zonder werk. Van hunne waardigheid bewust, weigerden de meeste gemeenten die lijsten in te leveren. Drie besluiten van het generaal-gouvernement moesten den slag die ons treft, voorbereiden. Den 15en Augustus 1915, legt een eerste besluit, op straf van gevangenis en zware boete, den dwangarbeid op aan de werkloozen, maar verklaart, dat er alleen kwestie zal zijn van werken in België uit te voeren, en dus de overtreding door de Belgische rechtbanken zullen geoordeeld worden. Een tweede besluit, van 2 Mei 1916, behoudt aan de Duitsche overheden het recht voor om werk te verschaffen aan de werkloozen en bedreigt, met eene straf van 3 jaar gevangenis en 20.000 Mk. boete, al wie werken zal doen uitvoeren waarvoor door het generaal-gouvernement geen machtiging verleend is. Uit hoofde van hetzelfde besluit, wordt de competentie die vroeger aan de Belgische rechtbanken was toegekend, aan de Duitsche rechtbanken overgedragen. Een derde besluit, van 13 Mei 1916, „machtigt de gouverneurs, de militaire commandanten en de arrondissementschefs om te gebieden dat de werkloozen met geweld naar de plaatsen gevoerd worden waar zij moeten werken." Dat was reeds dwangarbeid, doch in België zelf. Thans gaat het niet meer over dwangarbeid in België, maar in Duitschland, ten voordeele der Duitschers. Om aan deze gewelddadige maatregelen een schijn van gerechtigheid te geven, voerde de bezettende macht in de Duitsche pers — zoowel in die van Duitschland als in die van België — vooral twee voorwendselen aan: de werkloozen zijn een gevaar voor de openbare orde, een last voor de openbare liefdadigheid. De brief, dien wij den 16en October richtten tot den gouverneur-generaal en tot den chef van de politieke afdeeling, antwoordde daarop: „U weet wel, dat de openbare orde niet bedreigd wordt „en dat, indien zij in gevaar verkeerde, allen die eenigen zedelijken 1) Vertaling van den Franschen tekst. — 92 „of burgerlijken invloed kunnen uitoefenen, u spontaan krachtdadige hulp zouden bieden. „De werkloozen komen niet ten laste van de openbare liefdadigheid; niet uit uwe financiën wordt hun de ondersteuning verschaft." In zijn antwoord voert de gouverneur-generaal deze twee eerste overwegingen niet meer aan, maar beweert, dat de vergoedingen aan de werkloozen, waar zij thans ook vandaan mogen komen, ten slotte onze financiën te zwaar moeten belasten, en dat het eisch van een goed bestuur is, er de lasten van te verminderen; hij voegt er bij dat, „door een langer voortduren van de werkloosheid, onze werklieden hunne technische vaardigheid zouden verliezen en dat zij, na den oorlog onbruikbaar zouden blijken voor de nijverheid." Er zouden wel andere middelen zijn om onze financiën te beschermen, 2 namelijk, om de oorlogsbelastingen te besparen, die tot nu toe tot een milliard stegen en steeds nog elke maand 40 millioen beloopen; ons de opeischingen in natura te besparen, die reeds verscheidene milliarden bedragen en ons ten slotte uitputten. Er zouden wel andere middelen zijn om in het behoud der professioneele vaardigheid onzer werklieden te voorzien, namelijk, aan de Belgische industrie te laten hare machines met toebehooren, de grondstoffen en de voortbrengselen, die van België naar Duitschland gevoerd zijn: noch in de steengroeven, noch in de kalkovens, waar de Duitschers zelf verklaren, dat zij de werkloozen heen zenden, zullen onze vaklieden hunne beroepsvaardigheid vervolmaken. De naakte waarheid is deze: ieder weggevoerd werkman beteekent een soldaat meer voor het Duitsche leger. Hij zal de plaats innemen van een Duitsch werkman, waarvan men een soldaat zal maken. Zoodat de toestand, dien wij aan de beschaafde wereld blootleggen, hierop neerkomt: Vierhonderdduizend arbeiders zijn, zonder het te willen en grootendeels ter oorzake van het bezettingsregiem, de werkloosheid ten prooi gevallen. Zonen, echtgenooten, vaders, verdragen zij zonder morren en met eerbiediging van de openbare orde, hun ongelukkig lot; het saamhoorigheidsgevoel van de natie voorziet in hunne meest nijpende behoeften; door allergrootste zuinigheid en door edelmoedig vele zaken te derven, blijven zij gespaard van de uiterste ellende en wachten, met waardigheid, door nationale rouw nauwer en inniger aaneengesloten, op het einde van ons aller beproeving. Troepjes soldaten dringen met geweld deze arme woningen bin- — 93 — nen, rukken de jongelingen weg van hunne ouders, den man van zijne vrouw, den vader van zijne kinderen; bewaken met de bajonet de uitgangen waarlangs de echtgenooten en de moeders willen toesnellen om aan de vertrekkenden een laatste vaarwel toe te roepen; verdeden de gevangenen in groepjes van veertig of vijftig, laden ze met geweld in de goederenwagens; de locomotief staat onder stoom; als de trein vol is, geeft een hooger officier het signaal tot het vertrek. En weer zijn een duizendtal Belgen tot slavernij gebracht, en, zonder voorafgaand vonnis, veroordeeld bij de zwaarste straf, van het wetboek van strafrecht: de deportatie. Zij weten niet waar zij heen gaan, noch voor hoelang. Al wat zij weten is, dat hun werk den vijand alleen ten goede zal komen. Menigeen heeft men, door lokmiddelen of door bedreiging, eene verbintenis afgeperst, die men „vrijwillig" durft heeten. Daarbij, men werft voorzeker werkloozen aan, maar men recruteert ook, in grooten getale — de verhouding is een vierde voor het arrondissement Bergen — mannen die nooit werkloos geweest zijn, en tot de meest verschillende beroepen behooren: beenhouwers, bakkers, meesterskleurmakers, brouwersknechten, electriciens, landbouwers; men neemt zelfs knapen, leerlingen uit de colleges, studenten aan de universiteiten en de hoogere scholen. En toch hadden twee hooge overheden van het Duitsche keizerrijk ons uitdrukkelijk de vrijheid van onze landgenooten gewaarborgd. Kort na de overgave van Antwerpen, vroeg de bevolking, buiten zichzelf van angst, zich af, wat er zou worden van de Belgen die in ouderdom waren om de wapens te dragen of tot dien ouderdom zouden komen vóór het einde van de bezetting. Baron von Huene, militaire gouverneur van Antwerpen, machtigde mij om, in zijn naam, de angstige ouders gerust te stellen. Niettemin, daar het gerucht liep, dat te Antwerpen, te Luik, te Namen, te Charleroi, jongelieden waren aangehouden en met geweld naar Duitschland gevoerd, verzocht ik beleefd gouverneur von Huene om schriftelijke bevestiging van hetgeen hij mij mondeling gewaarborgd had. Hij antwoordde mij, dat de geruchten omtrent de wegvoeringen ongegrond waren, en overhandigde mij, zonder aarzelen, deze geschreven verklaring, die, op Zondag 18 October 1914, in alle parochiekerken der provincie Antwerpen werd afgelezen: „De jongelingen hebben geenszins te vreezen naar Duitschland vervoerd te worden, noch om er in het leger te worden ingelijfd, noch om er dwangarbeid te verrichten." Zoodra baron von der Goltz, als gouverneur-generaal, te Brussel gekomen was, ging ik hem vragen, dat hij de waarborgen, door gouverneur von Huene voor de provincie Antwerpen geschonken, van kracht zou verklaren voor het geheele land, en zonder beper- — 94 — king van tijd. De gouverneur-generaal behield mijn verzoekschrift, om het rustig te onderzoeken. Hij was zoo beleefd 's anderen daags zelf naar Mechelen te komen om mij zijne toestemming te brengen en, in bijzijn van twee adjudanten en van mijn particulier secretaris, bevestigde hij mij de belofte, dat de vrijheid der Belgische burgers zou geëerbiedigd worden. In mijn brief van 16 October 1.1. aan baron von Bissing, herinnerde ik den gouverneur-generaal aan de verbintenis door zijn voorganger aangegaan, en besloot aldus: „Uwe Excellentie zal begrijpen hoe zwaar mij de last zou wegen der verantwoordelijkheid die ik zou te dragen hebben tegenover de families, indien het vertrouwen dat zij u, door mijne tusschenkomst en op mijn aandringen, hebben geschonken, op zoo droevige wijze werd teleurgesteld." De gouverneur-generaal antwoordde mij: „Het bezigen van werkloozen in Duitschland, slechts ingevoerd na twee jaren oorlog, verschilt essentieel met het gevangennemen van de tot den militairen dienst geschikte mannen. De maatregel houdt ook geen verband met den eigenlijken oorlog, maar berust op maatschappelijke en staathuishoudkundige gronden." Juist alsof het woord van een fatsoenlijk man na een of twee jaar opzegbaar was, evenals een huurceel op kort termijn! Juist alsof de verklaring in 1914.gegeven, niet uitdrukkelijk buitensloot én de krijgsverrichtingen én den dwangarbeid! Juist alsof, ten slotte, ieder Belgisch werkman, die de plaats inneemt van een Duitschen werkman, dezen laatste niet in staat stelde om eene leemte in het Duitsche leger aan te vullen! Wij, herders van deze schapen, die ons door woest geweld ontrukt worden, wij staan daar angstig na te denken op de zedelijke en godsdienstige verlatenheid waarin zij gaan wegkwijnen; wij zien machteloos toe op de smarten en den schrik in zoovele verstrooide of bedreigde huisgezinnen; — en wij wenden ons tot alle rechtschapen lieden, geloovigen of niet-geloovigen, in de verbondene landen, in de neutrale landen, ja zelfs in de vijandelijke landen, die eerbied hebben voor de menschelijke waardigheid. Wanneer kardinaal Lavigerie zijn krijgstocht ondernam tegen de slavernij, zegende Paus Leo XIII hem en sprak: „De openbare meening is, nu meer dan ooit, de koningin van de wereld: op haar moet gij inwerken. Alleen door haar zult gij de overwinning behalen." Moge de goddelijke Voorzienigheid hen allen bezielen die gezag uitoefenen, het woord voeren, de pen hanteeren, om zich te scharen rond onze nederige Belgische vlag, tot afschaffing der Europeesche slavernij! —95 — Moge het menschel ijk bewustzijn zegevieren over alle drogredenen en standvastig getrouw blijven aan het machtige woord van den H. Ambrosius: De eer boven alles! Nihil praeferendum honestati! In naam der Belgische Bisschoppen, 2) w.g. ± D. J. Kard. MERCIER, Aartsbisschop van Mechelen. „De Telegraaf", 24 Nov. 1916, avondbl.: DE BELGISCHE BURGERS ALS SLAVEN WEGGEVOERD. Den 26sten October liet Gouverneur-Generaal von Bissing aan Zijne Eminentie Kardinaal Mercier een brief geworden, die klaarblijkend te kennen gaf, dat de Duitsche overheden geenszins van plan waren de wegvoering der Belgische burgers te staken. Toen bleef er aan de Belgische bisschoppen niets anders over, dan zich te wenden tot de openbare meening. Den 7den November publiceerden zij den Noodkreet der Belgische bisschoppen tot de openbare meening, die in „De Telegraaf" werd afgedrukt. In zijn brief aan den kardinaal van Mechelen zocht de gouverneur-generaal de maatregelen der Duitsche regeering te rechtvaardigen door allerlei uitvluchten: de toestand is niet meer dezelfde als vóór twee jaren; het is aan Frankrijk en Engeland te wijten, dat wij de Belgische burgers deporteeren; maatschappelijke en staathuishoudkundige overwegingen trouwens noopten ons tot het uitvaardigen der verordeningen betreffende de werkloozen, waarvan wij de belangen wenschen te behartigen; Engeland heeft door zijn afsluitingspolitiek dezen gedwongen toestand geschapen; enz. Kardinaal Mercier was van meening, dat hij de valsche beweringen en de voor onze werklieden zoo beleedigende taal van Zijne Excellentie den gouverneur-generaal niet zonder antwoord mocht laten, en zond aan baron von Bissing het volgend schrijven: AARTSBISDOM MECHELEN. Mechelen, den lOen Nov. 1916. Mijnheer dë Gouverneur-Generaal, Ik houd mij in, om geen uitdrukking te geven aan de gevoelens, die in mij gewekt zijn door den brief (1,10051) van Uwe Excellen- 2) Met den bisschop van Brugge hebben wij niet in verbinding kunnen komen. — 96 — tie, in antwoord op het schrijven, dat ik den 19en October de eer had tot U te richten over de wegvoering der „werkloozen". Met droefheid in het hart herinnerde ik mij het woord, dat Uwe Excellentie, nadruk leggend op iedere lettergreep, mij toesprak bij Uwe aankomst in Brussel: „Ik hoop, dat onze betrekkingen eerlijk zullen zijn Ik heb tot taak gekregen, de wonden van België te heelen." Mijn brief van den 19en October herinnerde Uwe Excellentie aan de verbintenis, door Baron von Huene, militair gouverneur van Antwerpen, aangegaan, en eenige dagen later bevestigd door Baron von der Goltz, uw voorganger als gouverneur-generaal te Brussel. Die verbintenis was uitdrukkelijk, volstrekt, zonder beperking van tijd: „De jongelieden behoeven niet te vreezen naar Duitschland gevoerd te worden, noch om er in het leger te worden ingelijfd, noch om er dwangarbeid te verrichten". Die verbintenis wordt sinds veertien dagen, iederen dag, duizenden malen geschonden. Baron von Huene en wijlen Baron von der Goltz hebben niet voorwaardelijk gezegd, zooals uwe dépêche van den 26en October te verstaan wil geven: „Indien de bezetting niet langer duurt dan twee jaren, zullen geen mannen, die voor den militairen dienst geschikt zijn, gevangengenomen worden"; maar zij hebben onvoorwaardelijk gezegd: „De jongelieden, en te meer de mannen van rijpere leeftijd, zullen op geen enkel tijdstip van den duur der bezetting, hetzij gevangengenomen, hetzij voor dwangarbeid gebezigd worden". Om zich te rechtvaardigen beroept Uwe Excellentie zich op „de gedragslijn van Engeland en Frankrijk, die, volgens uw zeggen, van neutrale schepen alle Duitschers van 17 tot 50 jaar hebben meegenomen, om ze in concentratie-kampen te interneeren." Indien Engeland en Frankrijk onrecht bedreven hadden, moest gij u wreken op Engelsche en Franschen, maar niet op een onschadelijk en weerloos volk. Maar is er onrecht geschied? Wij zijn slecht ingelicht over hetgeen buiten de muren onzer gevangenis voorvalt, doch ik ben sterk geneigd te gelooven, dat de gevangengenomen en geïnterneerde Duitschers behoorden tot de reserve van het keizerlijk leger; zij waren dus militairen, die door Engeland en Frankrijk met recht naar de concentratie-kampen konden gestuurd worden. België daarentegen had eerst sinds de maand Augustus 1913 den algemeenen, persoonlijken dienstplicht ingevoerd. De Belgen van 17 tot 50 jaar, die binnen bezet België wonen, zijn dus burgers, noncombattanten. Het is woordenspel op hen de dubbelzinnige benaming: „mannen, die geschikt zijn voor den mili- — 97 — tairen dienst", toe te passen, om hen gelijk te stellen met de Duitsche reservisten. ; '.',. De besluiten, de aankondigingen, de besprekingen in de pers, die de openbare meening moesten voorbereiden op de maatregelen, die op het oogenblik uitgevoerd worden, beriepen zich vooral op twee overwegingen: De werkloozen, zoo zeide men, zijn een gevaar voor de openbare veiligheid, een last voor de openbare liefdadigheid. 8 Het is niet waar, schreef ik reeds in mijn brief van den 19en October, dat onze werklieden ergens de openbare orde verstoord of zelfs maar bedreigd hebben. Vijf millioen Belgen en honderden Amerikanen zijn vol bewondering getuige van de waardigheid en het voorbeeldig geduld van onze arbeidersklasse. Het is niet waar, dat de werklooze arbeiders ten laste komen van het bezettend gezag of van de openbare liefdadigheid, die door dit gezag bestuurd wordt. Het nationaal comité, waarin dat gezag onder geen enkel opzicht werkzaam deel neemt, voorziet alleen in het onderhoud der gezinnen, die lijden onder de gedwongen werkloosheid. & Op deze twee antwoorden is geen wederwoord gevolgd. AUG. BRUYNSEELS, Afgevaardigde voor Nederland van Z. Em. kardinaal Mercier. „De Telegraaf", 6 Dec. 1916, avondbl., le bl.: SCHERPE CRITIEK VAN DEN PAUS. PARIJS, 6 Dec. (Havas). In Belgische kringen te Rome is men zeer voldaan over de Pauselijke Allocutie, waarin de tallooze schendingen der oorlogswetten en der regelen van het volkenrecht, door de Duitschers bedreven, zoowel als de wegvoering van burgers ten scherpste worden afgekeurd. Deze veroordeeling van het Duitsche oorlogssysteem uit den mond van een zoo hooge autoriteit, zal over de geheele wereld luide weerklinken. Het woord van den Paus is de opluchting van het geweten der menschheid en geeft aan Frankrijk en zijne bondgenooten volle bevrediging. „De'Telegraaf", 17 April 1917, ochtendbl.: EEN BRIEF VAN KARDINAAL MERCIER. HET LIJDELIJK VERZET DER BELGISCHE GEESTELIJKHEID. (Van onzen correspondent). VAN DE GRENS, 16 April. Men weet, dat Mechelsche priesters gevangengenomen werden omdat deze geweigerd hebben hun identiteitskaart te laten stem- — 98 — pelen. Dit stempelen had de beteekenis van vrijstelling van deportatie. De Duitsche methodes worden duidelijk in het licht gesteld in een brief van kardinaal Mercier over dit' onderwerp aan den destijds dienstdoenden gouverneur, baron von Hühne. Een afschrift van dien brief ligt voor ons. Wij laten er de voornaamste passages uit volgen: Mijnheer de Gouverneur-Generaal. Uwe Excellentie heeft aan den overste van haar politiek departement, den heer baron von der Lancken, de zorg toevertrouwd mij te schrijven, dat zij de houding niet begrijpt der geestelijken van Mechelen, die het naar hun geweten hun plicht hebben geacht het aanbod tot het afstempelen hunner identiteitskaart te moeten weigeren, welke afstempeling ten doel had, met meer methode en zekerheid de wegvoering te organiseeren van een contingent der Belgische bevolking, bestemd om tegen zijn wil de economische belangen van den vijand en dus ook om rechtstreeks zijn militaire belangen te dienen. Toen de bezettende macht van de gemeente-autoriteiten de lijst der werkloozen eischte, weigerden de meeste magistraten der Belgische gemeenten een lijst van werkloozen af te leveren,een lijst van vrije burgers, bestemd om den volgenden dag een lijst van verbannenen te worden. Na deze weigering beproefde de militaire macht langs een omweg haar doel te bereiken. Wat door rechtstreeksche, positieve inschrijving niet verkregen was, moest men nu zien te verkrijgen langs onrechtstreekschen weg, door genadiglijk de afstempeling aan te bieden aan hen, die men wilde sparen en naderhand door een aftrekking ter zijde te stellen, de categorie werkloozen, wier kaart niet gestempeld was en die gedeporteerd konden worden. Na de bedreiging aan de burgemeesters, kwam een lokaas voor de burgers. Beide pogingen van de militaire macht hadden hetzelfde doel: De Belgen er toe te brengen mee te werken tot de organisatie der deportatie van hun broeders. Beide moesten hetzelfde resultaat hebben, een categorie burgers, even onschuldig en vrij als alle andere burgers, aan hun haard te ontrukken, hen te dwingen tot de verbanning en den arbeid voor den vijand. De kardinaal verontschuldigt dan de burgers, die hun kaart lieten afstempelen zonder ten volle de beteekenis daarvan te begrijpen, maar zegt hij, de priester, voor wien de tijdelijke belangen niet tellen tegenover de eeuwige, de prediker van het evangelie en vertegenwoordiger van het christelijk recht zou blozen, indien hij zijn persoonlijk gedrag niet in overeenstemming bracht met de hoogste leering, hij, de beschermer der zwakken, die een scherper blik heeft op zijn zedelijke verplichtingen. Die verheven overwegingen hebben de geestelijkheid van Mechelen geleid. — 99 — De kardinaal herinnert er dan aan, hoe hij verzocht had tijdens de deportatie zijn priesters toe te laten,, het kwaad, indien dit dan toch zijn loop hebben zou, te verzachten. Gij hebt mij zelf doen aanzeggen, vervolgt de schrijver tot den gouverneur, dat ik geen bemoedigend woord aan de vertrekkenden mocht brengen. Gedwongen, mij aan uw verordeningen te onderwerpen, heb ik het gebod geëerbiedigd, maar er is een barrière, mijnheer de gouverneurgeneraal, waar de militaire macht eindigt en waarachter, onschendbaar, het recht schuilt. En aan die zijde zijn wij, vertegenwoordigers van het zedelijk gezag, het, die als meester spreken. Wij kunnen, wij willen 't woord van God niet aan banden laten leggen. De militaire gouverneur heeft den moed gehad de negentien priesters ieder tot honderd mark boete te veroordeelen, omdat ze niet hebben willen genieten van een privilegie, dat 't geweten hun verbood te aanvaarden, 't Zij zoo. Ze zullen van hun bescheiden traktement 100 Mark betalen en zoo ze daartoe niet de middelen bezitten, zullen ze wellicht de onmacht om u te voldoen met hun vrijheid betalen. Ik ken voldoende den geest onzer priesters om te voorspellen, dat ze, ondanks alles, geduld zullen oefenen. Ze zullen tot den bodem de bittere kelk ledigen, die ge met geweld aan de lippen brengt van een volk, dat nooit anders dan uw welzijn heeft gewild. Geduldig verbeiden wij onze wraak. Ik spreek niet over de aardsche wraak, die hebben we reeds, want het stelsel van bezetting, waaraan gij ons onderwerpt, vereert ons met alles wat in de gansche wereld als eerlijk geldt. Ik spreek over het oordeel der geschiedenis en de onvermijdelijke kastijding van den God van het Recht en tot u die, zoo ik wel ingelicht ben, evenals de nederigste onzer werklieden, een zoon der kerk van Christus zijt, durf ik hierbij voegen, dat gij uw geweten met een zware schuld belast, door met uw gezag een militair vonnis te dekken, dat een daad van christelijke en herderlijke opoffering gelijkstelt aan een misdrijf." (w. g.) D. J. KARDINAAL MERCIER, aartsbisschop van Mechelen. Telegram „Bat. Nbld.", 30 Juni 1917, avondbl.: GEDEPORTEERD. 's-G r a v e n h a g e, 27 Juni (Part.): De secretaris van kardinaal Mercier is gedeporteerd. „Bat. Nbld.", 12 Juli 1917, ochtendbl.: RECIDIVE. 's-Gravenhage, 9 Juli (Part.): De Paus protesteerde bij de gezanten van Pruisen en Beieren bij het Vatikaan, tegen het opnieuw wegvoeren van Belgische burgers — 100 — Bijlage no. 6. Medan, 9 Juni 1917. L. S. Ondergeteekenden ontvingen een uitnoodiging mede te werken tot het oprichten van een plaatselijk comité te Medan van den Bond van Neutrale Landen. Alvorens hieraan gehoor te geven, richtten ondergeteekenden het volgend schrijven tot den Secretaris van het voorloopig bestuur te Batavia: Den Heer F. H. STAVERMAN Djamboelaan 1 Weltevreden. Zeer Geachte Heer! Naar aanleiding van Uw schrijven met bijlagen dd. 19 Mei 1917 hebben ondergeteekenden zich onmiddellijk met elkander in verbinding gesteld. Wij hebben een vergadering gehad ten einde uw voorstel tot oprichting van een afdeeling van den Bond van Neutrale Landen te bespreken en zijn eenstemmig tot de volgende conclusies gekomen: a. Met het doel van den Bond, zooals dat in zijn statuten (bedoeld is: programma. F. H. S.) is omschreven, en de indiening van het petitionnement kunnen wij ons geheel vereenigen. b. Tegen de ons toegezonden toelichting hebben wij het bezwaar, dat zij naar onze meening eenzijdig is. Wij stellen ons op het standpunt van het program van den Bond, ons te verzetten tegen elke aanranding van onze onafhankelijkheid door welken Staat ook en behouden ons voor eventueel de handelingen der geallieerden, voor zoover zij tegen onze onafhankelijkheid op politiek of economisch gebied mochten indruischen, aan critiek te onderwerpen. Wij verklaren ons daarom alleen bereid een afdeeling *) van den Bond te stichten, indien het ons vrijstaat op den voet en binnen de grenzen van het program op onze eigen wijze werkzaam te zijn en propaganda te maken. Mocht dit het geval zijn, waaraan wij voorloopig niet twijfelen, dan zijn wij bereid onze krachten voor den Bond ter beschikking te stellen en te trachten hier een afdeeling *) te stichten. Mocht dit niet zoo zijn en mocht de actie alleen tegen Duitschland zijn, dan zouden wij voor de eer moeten bedanken. Ten *) Moet zijn „plaatselijk comité". — 101 — einde den voortgang der zaak te bespoedigen, verzoeken wij U beleefd, ons telegrafisch te willen mededeelen, of onze opvatting de juiste is. Zoo ja, dan zullen wij onmiddellijk werk van de zaak maken en zien, wat er te bereiken valt. Hoogachtend, J. VAN DEN BRAND. P. H. SCHNEIDER. W. L. A. DE NEEFF. Waarop zij telegrafisch het volgend antwoord ontvingen: Vandenbrand Medan. „Wij zijn overtuigd (dat de) actie (van den) bond niet uitsluitend tegen Duitschland (is) gericht, maar tegen elke rechtsschen„nis (van) neutrale staten door anderen. (De) toelichting spreekt „blijkbaar alleen van Duitsche schendingen, omdat daarbij vergeleken maatregelen (der) geallieerden tot dusver in het niet zin„ken. Enz. (w. g.) Secretaris STAVERMAN." Ondergeteekenden hebben zich na dit antwoord bereid verklaard den eersten stap tot de oprichting van een plaatselijk comité te doen en hebben daarom de eer U hierbij uit te noodigen tot het bijwonen eener vergadering in de kleine zaal van het Medan Hótel op Donderdag den 14 Juni a.s. des avonds om 7 uur, ten einde onderling van gedachten te wisselen en eventueel over te gaan tot'het constitueeren van een plaatselijk comité van de onderafdeeling Nederlandsch-Indië van de afdeeling Nederland van den Bond van Neutrale Landen. J. VAN DEN BRAND. P. H. SCHNEIDER. W. L. A DE NEEFF. — 102 — Bijlage No. 7. „De Telegraaf", 6 Dec. 1916, avondbl., 3e bl.: DE WEGVOERING DER BELGEN. 's-GRAVENHAGE, 5 Dec. (Corr.-Bur.) Het Dagelijksch Bestuur der afdeeling Nederland van den Bond van neutrale landen verzoekt het volgende te melden: Aan het Nederlandsche volk. In weinige dagen ontvingen wij duizenden betuigingen van instemming met ons voorstel, een beroep te doen op de Amerikaansche natie, opdat zij haar regeering bewege tot een gemeenschappelijk optreden der neutralen de leiding te nemen. Dat beroep is thans verzonden en wij zullen het ook hier publiceeren, zoodra wij weten, dat het alle steden van de Vereenigde Staten heeft bereikt. In denzelfden geest hebben wij ons thans ook tot leidende mannen in de andere neutrale staten van Europa en Amerika gewend. Inmiddels wordt de toestand in België met den dag ondragelijker. De deportaties nemen steeds grooter omvang aan. Bij honderden vluphten de mannen over onze grens, die alleen voor de dichtbijwonenden bereikbaar is. Zij verhalen van de wanhoop der vrouwen en kinderen, van de roerende tooneelen bij het afscheid van duizenden vaders en broeders, waaronder zeer velen geregeld arbeid hadden. Nederland kan en mag dit niet langer aanzien. Beter dan ergens, zijn wij hier van den gruwelijken toestand in' België op de hoogte. Als wij niet weten te spreken, zullen dan de Scandinavische staten, Spanje, de staten van Zuid-Amerika hun stem verheffen? Nederland heeft hier nabuursplicht te vervullen. Wat kan Nederland doen? Het moet zich nu en dadelijk opmaken tot een volksbeweging, die onze regeering dwingt, ook harerzijds het gemeenschappelijk optreden der neutralen te bevorderen. Opdat het tijdroovend organiseeren van een adresbeweging vermeden worde, verzoeken wij allen geestverwanten, mannen en vrouwen, het onderstaand adres op zegel over te schrijven, daaronder handteekeningen te verzamelen en het zoo spoedig mogelijk op te zenden; en verder dadelijk mededeeling te doen van de verzending van het adres en van het aantal daarop geplaatste handteekeningen aan onzen secretaris, mr. J. B. de Ia Faille, Vossiusstraat 54, Amsterdam. - 103 Aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, tijdelijk voorzitter van den Ministerraad, 's-Gravenhage. Het protest der Belgische Bisschoppen en dat van de te Brussel verblijvende Ministers van Staat, Senatoren en Volksvertegenwoordigers stellen buiten twijfel, dat de wegvoering van duizenden Belgen naar Duitschland geschiedt onder omstandigheden, die haar tot een hoon maken voor de beschaving. Wel hebben enkele Regeeringen en gelukkig ook de onze reeds te Berlijn geprotesteerd, maar er moet blijkbaar meer gedaan worden, want de wegvoeringen duren voort. Nederland moet hier voorgaan, want Nederland is van den toestand in België het best op de hoogte. Met aandrang verzoeken wij de regeering tot een gemeenschappelijk optreden der neutrale staten het initiatief te nemen. De wijziging in den duikbootoorlog heeft getoond, dat reeds het optreden van één staat invloed hebben kan. Meer is van gezamenlijke actie te verwachten en meer moet thans ook worden bereikt. Duitschland moet de deportaties staken en de weggevoerde Belgen op menschwaardige wijze terugvoeren. Het moet de Belgische nijverheid zooveel mogelijk herstellen. Het moet beseffen, dat dit de eischen zijn, waarvan de neutralen niet zullen afwijken. Het tijdstip is gekomen, waarop de stem der menschelijkheid niet langer kan zwijgen uit overwegingen van eigenbelang. Moge de Regeering toonen, dat zij leiding weet te geven, nu een groote plicht aan ons kleine volk onafwijsbaar wordt opgelegd. Met groot genoegen plaatsen wij het bovenstaande stuk. Wij zijn er zeker van, dat hier gesproken wordt naar het hart van de groote meerderheid van het Nederlandsche volk. Dit volk wil niet verduren, dat de Belgische natie door Duitschland wordt uiteengeslagen. Reeds hebben zijn protesten de regeering genoopt tot een stap te Berlijn. Dat is een overwinning, want het is de eerste maal, dat Buitenlandsche Zaken zooiets durft bestaan. Wij waardeeren dat, maar ieder begrijpt, dat er meer moet geschieden, om te bereiken, dat Duitschland niet alleen de wegvoering staakt, maar de gedeporteerden terugkeeren laat. Dat wordt volkomen terecht verlangd in het adres aan den minister-president. Wel merkwaardig is het, dat ons thans berichten bereiken, volgens welke in sommige dorpen aan de Nederlandsche grens een aantal gedeporteerden zijn teruggekeerd. Niet alleen uit die grensdorpen zijn in 1914 Belgen naar Nederland gevlucht! En inmiddels gaan verder Zuidwaarts de wegvoeringen voort op groote schaal. Hier is nu een aanleiding tot gemeenschappelijke actie der neutralen, die wellicht meer kans van slagen biedt, dan ooit te voren. Uit zulk een actie kan veel voortkomen. Moge men de gelegenheid niet opnieuw ongebruikt laten voorbijgaan. — 104 — „De Telegraaf", 12 Dec. 1916, avondbl., 2e bl.: BOND VAN NEUTRALE LANDEN. De Bond van Neutrale Landen heeft telegrafisch het volgend manifest aan het Amerikaansche volk gezonden: „Uw president heeft onlangs gezegd: de oorlog zal den toestand der neutralen vroeg of laat ondragelijk maken. Voor ons Nederlanders is dat oogenblik thans gekomen. Niet door eigen lijden, maar doordat het onmogelijk voor ons is langer het ontzettend lijden aan te zien, waaraan onze nabuurstaat België door de Duitschers wordt prijsgegeven. De feiten zullen u bekend zijn uit de welsprekende protesten der Belgische regeering en der hooge geestelijkheid. Duizenden Belgen van allerlei leeftijd, van allerlei rang en stand, werkloozen en werkenden, zijn en worden naar Duitschland gevoerd om daar in fabrieken te werken, nadat het Duitsche bestuur in België de nijverheid daar volkomen heeft ontwricht door het weghalen van grondstoffen en machines. Er zijn Duitschers, die durven schrijven, dat deze handelwijze niet in strijd is met internationale tractaten. De lezing der bepalingen van het tractaat ovei de wetten van den landoorlog, (gesloten ter tweede Haagsche vredesconferentie in 1907) maakt het duidelijk, dat een verbod van zulke moderne slavenjachten alleen daarom niet is opgenomen, omdat niemand er aan gedacht heeft dat dit ooit noodig zou zijn. Immers, men moet teruggaan tot eeuwen vóór er een volkenrecht bestond om dergelijke handelingen aan te treffen. Het Haagsch verdrag bepaalt, dat de eer en de rechten van het huisgezin moeten worden geëerbiedigd, maar de Duitsche regeering scheurt de Belgische huisgezinnen uiteen. Tot ons spreken de gruwelijke feiten nog zooveel sterker dan tot u, omdat dagelijks een aantal Belgen er in slagen naar ons land te vluchten, ondanks de doodelijke electrische draadversperring door de Duitschers langs onze grens opgericht. Zoo vernemen wij de pijnlijkste details over de wanhoop der achterblijvende vrouwen en kinderen en over de tooneelen, die zich afspelen bij het vertrek der treinen, grootendeels uit goederen- en beestenwagens bestaande. De eenige weg waarlangs aan dit menschonteerend optreden, dat ook plaats heeft in Noord-Frankrijk en in West-Rusland, een eind kan worden gemaakt, is een gemeenschappelijk handelen der neutralen. Het komt ons voor, dat gij als het machtigst neutrale volk het recht en den plicht hebt hiertoe de leiding te nemen. Alleen wanneer gij daartoe besluit is van zulk een poging uitkomst te wachten. Deze tyrannie is duldeloos en de neutralen mogen het niet langer aanzien, hoe in West-Europa de meest primitieve menschenrechten, die zelfs bij onbeschaafde stammen worden geëerbiedigd, — 105 — met voeten worden getreden. Wij roepen u op tot het oefenen van drang op uwe regeering, opdat zij snel en doortastend handele en de andere neutrale staten oproepe zich om haar te scharen. Van af het oogenblik, dat wij ons voornemen openbaar maakten een beroep op het Amerikaansche volk te doen, stroomden de adhaesiebetuigingen toe en blijven onverminderd toevloeien. Wij durven hier uit volle overtuiging, uit naam der menschelijkheid spreken. Onze hoop is gevestigd op het rechtsgevoel, dat tot de schoonste traditiën der Amerikaansche natie behoort. Wij zijn overtuigd, dat gij onze verwachtingen niet zult beschamen. Instemming met dit verzoek kan betuigd worden door het zenden van kaartjes met adres aan den secretaris (Binnenland) mr. J. B. de la Faille, Vossiusstraat 54, Amsterdam. „De Telegraaf", 13 April 1917, ochtendbl.: DE DEPORTATIE DER BELGEN. (Van onzen A-correspondent.) DEN HAAG, 12 April. In de hedenavond verschenen Memorie van Antwoord van minister Loudon op het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer over de begrooting van Buitenlandsche Zaken wordt over de deportatie der Belgen het volgende gezegd: „Voor het oogenblik kan nog niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel naar Duitschland weggevoerde Belgische arbeiders ingevolge de toezegging der Duitsche regeering aan de Nederlandsche naar hunne haardsteden in het gebied van Antwerpen zijn teruggebracht. De dienaangaande verstrekte opgaven zijn nog onvolledig, doch geconstateerd is kunnen worden, dat een niet onbelangrijk aantal gedeporteerden inderdaad teruggekeerd is. Naar Antwerpen zijn teruggezonden zoowel lieden, die als werkloozen moesten worden beschouwd, als personen die dit niet waren, terwijl hetzelfde gebleken is het geval te zijn met uit Mechelen weggevoerden. Intusschen kan de ondergeteekende met voldoening aan de Kamer mededeelen, dat, blijkens juist ontvangen bericht van Harer Majesteits gezant te Berlijn, de terugzending niet langer bepaald is tot hen, die aanvankelijk uit het gebied van Antwerpen naar Nederland gevlucht waren, maar dat de Duitsche regeering den gezant, naar aanleiding van de door hem gedane stappen, thans officiëel heeft medegedeeld, dat zij maatregelen genomen heeft om alle indertijd uit Nederland naar het gebied van het generaal-gou- — 106 — vernement in België teruggekeerde uitgewekenen, welke later als werkloozen naar Duitschland waren weggevoerd, te repatrieeren. Voorts kan gemeld worden, dat de Duitsche overheid in België reeds sedert geruimen tijd heeft goedgevonden, dat de Nederlandsche evenzeer als de Spaansche en Amerikaansche vertegenwoordigers, telkens wanneer hun gevallen ter oore komen van personen, die ten onrechte als werkloozen naar Duitschland waren vervoerd, al waren zij nimmer naar Nederland uitgeweken, haar daarvan verwittigen, ten einde haar in staat te stellen die gevallen te onderzoeken en de betrokken personen eventueel naar België terug te leiden. Een 25,000 tal gevallen is door genoemden gezantschapsraad, die een bijzonder bureau aan het gezantschap daarvoor instelde, ter kennis van de Duitsche overheid gebracht. Ettelijke duizenden zijn bereids teruggekeerd." Wij hebben in het bovenstaande een paar zinnen onderstreept. Minister Loudon kan ongetwijfeld met voldoening op zijn beleid in deze zaak terugzien. „De Telegraaf", 17 April 1917, avondbl., 2e bl.: AAN DE NEUTRALE MOGENDHEDEN. Het dagelijksch bestuur der afdeeling Nederland van den Bond van neutrale landen heeft het navolgend schrijven gezonden aan den minister van Buitenlandsche Zaken en aan de hier te lande geaccrediteerde gezanten van de neutrale mogendheden in Europa en Amerika, en de doorzending daarvan aan hun regeeringen verzocht: „Toen de Duitschers een nieuwen gruwel toevoegden aan de reeks van wandaden, die zij zonder ophouden bedrijven; toen zij de mannen van België en Noord-Frankrijk uit hun gezinnen sleurden om ze te werk te stellen öf in Duitschland (waar men hen opsluit indien zij den arbeid ten bate van den vijand weigeren) öf aan 't front, vanwaar velen gebroken naar ziel en lichaam zijn teruggekeerd; toen hebben wij ons tot de hoofden der neutrale staten gewend om hun tusschenkomst in te roepen. Wij hebben daarmede geen succes gehad. Alleen van den koning van Spanje mochten wij per ommegaande een telegraphisch antwoord ontvangen, waarin hij ons mededeelde, zijn regeering van ons schrijven in kennis gesteld te hebben. Wij meenen hireuit te mogen afleiden, dat koning Alfonso persoonlijk sympathie voor ons optreden gevoelt. Diezelfde sympathie zal trouwens ook wel bij de overige staatshoofden aanwezig zijn; het omgekeerde is ondenkbaar. Alleen schrikt men blijkbaar er voor terug haar te uiten, niet alleen in daden, maar zelfs in woorden. Wel hebben enkele regeeringen — 107 — bij de Duitsche tegen de deportaties geprotesteerd, maar dit protest had algemeen behooren te zijn. De reeks der barbaarschheden is hiermede niet uitgeput. Een andere verschrikking treft de vroeger zoo bloeiende streken van West-Europa, die reeds zoozeer hebben geleden. De officieele mededeelingen der Fransche regeering daaromtrent worden volkomen bevestigd door de verhalen van ooggetuigen, voornamelijk Belgen, die van het Fransche front naar België hebben kunnen terugkeeren en die ondanks de zoogenaamd hermetische afsluiting der grenzen met Nederland in verbinding staan. Bij hun terugtocht in Noord-Frankrijk hebben de Duitsche legers, behalve enkele plaatsen, waarheen zij de bevolking samendreven, alles verwoest en vernield, ook waar het voorwendsel van militaire noodzaak volkomen nietig geacht moet worden. Immers niet alleen de dorpen, velden en boomgaarden zijn verwoest, maar ook de monumenten en de ruines, waaronder van groote schoonheid en historische waarde. En niet alleen wordt verwoest, maar ook gestolen. De bevolking wordt gedwongen al haar geld af te staan. Brandkasten worden opengebroken en leeggehaald, meubelen meegesleept, levensmiddelen geroofd. En niet alleen wordt gestolen, maar de bewoners worden meegevoerd, zoowel mannen als meisjes en jonge vrouwen. Zulke gruwelen heeft West-Europa niet gekend in de moderne tijden en nooit heeft het die gekend in zulk een omvang. Erf toen de legers der vorige Russische regeering bij hun terugtocht weliswaar niet zulke wandaden bedreven, maar ook de bevolking tot verhuizing dwongen en de dorpen in brand staken, toen hadden de Duitschers geen woorden genoeg om daarover hun verontwaardiging te betuigen en — toen ontkenden zij elke militaire noodzaak voor zulk een handelwijze. Daarbij houde men in 't oog, dat de Russen grootendeels aldus te werk gingen in hun eigen land, waar de bevolking veelal dit alles gelaten droeg, omdat zij vermeende, dat daardoor het vaderland gediend werd. Maar de Franschen en Belgen worden gefolterd door de vreeselijkste marteling: den wreeden vijand te moeten dienen. Voor het Duitsche optreden hier in een van de meest beschaafde streken der wereld is geen schijn of schaduw van verontschuldiging bij te brengen. Wij komen u met den meest krachtigen aandrang verzoeken uw gezag en uw macht aan te wenden, opdat aan deze de menschheid onteerende daden een eind kome. Denkt er aan, dat in die streken een toestand wordt geschpen, die jaren en jaren lang een wonde op aarde zal nalaten, die een aanklacht zal zijn niet alleen tegen hen, de misdadigers, maar ook tegen u en ons, door onze passieve medeplichtigheid. Wanneer ge u vereenigt, dan bezit gij de macht, - 108 — uw wil te doen zegevieren. Daarom zal het een zeer ernstige tekortkoming zyn, wanneer gij die macht niet aanwendt. Hoe zal het nageslacht oordeel en over de houding der neutralen, wanneer zij thans geen hand durven uitsteken tegen deze beestachtigheden, terwijl zij ze kunnen verhinderen, wanneer zij de handen ineenslaan. Het nageslacht zal terecht slechts één reden erkennen: de lafhartigheid, die zelfs bij het beleven dezer ergste aanslagen op de eer der menschheid ons bevangen houdt. In elk geval zult gij niet kunnen ontkennen, verplicht te zijn te beproeven, wat gij door samenwerking uitrichten kunt. Gij moogt niet langer volharden in uw gemakkelijk isolement. De hoogste plichten van den staat vallen in tijden als deze niet langer samen met de bekrompen en zelfzuchtige opvatting zijner belangen. Door niets te doen, bederft gij den geest uwer volkeren en dit is de slechtste handeling, die gij tegenover hen plegen kunt." Namens het Dagelij ksch Bestuur van den Bond van Neutrale Landen (Centrale Sectie): J. F. NIERMEIJER (Voorzitter). J. B. DE LA FAILLE (Secretaris Binnenland). A. DIEPENBROCK (Secretaris Buitenland). — 109 - Bijlage No. 8. „De Telegraaf", 6 April 1917: (Ook opgenomen in „Nieuwe Ct.", 22 Juni, „Bat. Nbld.", 25 Juni, „N. v. d. D. v. N. I.", 27 Juni, „Band. Nbld.", 28 Juni 1917). BOND VAN NEUTRALE LANDEN, EEN ADRES AAN DE KONINGIN. (Correspondentiebureau). 's-GRAVENHAGE, 5 April. De Bond van Neutrale Landen heeft het volgende adres gericht tot de Koningin: Mevrouw. De ondergeteekenden J. F. Niermeyer, hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, mr. J. B. de Ia Faille, auteur te Amsterdam, dr. A. j. d'Ailly, leeraar bij het Middelbaar Onderwijs der gemeente Amsterdam, dr. A. Diepenbrock, toonkunstenaar te Amsterdam, dr. J. van der Hoeven Leonhard, arts te Amsterdam, mr. H. J. Biederlack, advocaat en procureur te Amsterdam, te zamen uitmakende het dagelijksch bestuur der afdeeling Nederland van den Bond van Neutrale Landen, geven Uwe Majesteit eerbiedig het navolgende te kennen: Het doel van genoemden Bond is het behoud van de onafhankelijkheid en integriteit der neutrale Staten, met bestrijding van elk streven naar hegemonie van machtige mogenheden over kleinere. Het is onze meening, dat de onafhankelijkheid der kleinere staten gevaar loopt, wanneer niet spoedig een verbond van neutrale mogendheden tot stand komt. Met gevoelens van grooten afschuw heeft het Nederlandsche volk de schending der neutraliteit van België in het begin van den oorlog aangezien, eigen machteloosheid betreurend. De regeering heeft toen getracht de uitingen der openbare meening zooveel mogelijk te onderdrukken. Zij deed dit ongetwijfeld in de overtuiging, daarmede het landsbelang te dienen. Maar het grootste deel der Nederlandsche pers heeft het begrip neutraliteit aldus opgeva't, dat blaam en lof over de oorlogvoerenden gelijkelijk moesten worden verdeeld, en sommige organen gaan nog steeds voort alleen blaam uit te spreken tegenover mogendheden, van wie zij zeker zijn, dat woorden van afkeuring door hen niet beantwoord zullen worden met daden van ruw geweld. Nog erger is, dat de regeering in den laatsten tijd dit voorbeeld volgt. - 110 — Door dit alles heeft 't den schijn gekregen alsof een groot deel van 't Nederlandsche volk geraakt is in een staat van doffe berusting. Het volk vindt geen voldoende gelegenheid tot uiting van zijn ware gevoelens, die ongetwijfeld zuiver zijn gebleven en deze toestand brengt de regeering in de meening, dat zij naar den volkswil handelt, wanneer zij ons land straffeloos laat beleedigen door de aanranding en vernietiging zijner schepen en het dooden zijner zeelieden. Door haar optreden vestigt de regeering zelve den indruk alsof zij niet inzet, dat deze afschuwelijke aanvallen oneindig erger zijn dan alle andere moeilijkheden, die de oorlogstoestand natuurlijk voor onze scheepvaart meebrengt. Dat die moeilijkheden thans van ernstigen aard zijn, is voor een groot deel een gevolg van de handelwijze der regeering, die niet inziet, dat het zonder waarschuwing torpedeeren en beschieten de bewapening van alle koopvaarders wettigt. Van oudsher is een Nederlandsch schip beschouwd als een stuk van het vaderlandsch grondgebied en nooit heeft Nederland de eer zijner vlag laten aanranden zonder zich daartegen te weer te stellen. Geen Nederlander zal verlangen, dat ons land tengevolge van deze wandaden den oorlog zal verklaren aan de schuldige mogendheid op een oogenblik, dat dit aan deze misschien niet ongelegen zou komen. Maar daarentegen moet ieder Nederlander vergen, dat de regeering alle middelen te baat neemt, om aan dezen onhoudbaren toestand een einde te maken. Het beste middel daartoe is naar ons inzicht de vereeniging van alle neutrale mogendheden, die bij de zeevaart belang hebben — en dat hebben alle, ook zelfs die, welke niet aan zee zijn gelegen — tot een verbond van gewapende neutraliteit. Het is ons bekend, dat dit inzicht doör vele landgenooien, waaronder hoogst bekwame mannen, wordt gedeeld. Wij hopen, dat Nederland tot het sluiten van dit verbond het initiatief zal nemen. De weg, om ons te dezen aanzien te wenden tot de regeering in haar geheel, is ons afgesneden. Wij hebben eenigen tijd geleden tot den minister van Binnenlandsche Zaken als tijdelijk voorzitter van den Ministerraad, een adres gericht, waarin wij hem verzochten bij den Raad van ministers aanhangig te willen maken een optreden van Nederland ten bate der gedeporteerden uit België en Noord-Frankrijk. Aan dit verzoek zijn uit de meeste steden des Iands adhaesie-adressen toegevoegd tot een getal van 141, dragende 12.284 handteekeningen. Toen wij van den minister geen antwoord ontvingen, hebben wij ons veroorloofd daarom te verzoeken. Daarop is ons medegedeeld, dat op verzoeken, aan den Raad van ministers gericht, niet wordt beschikt. 111 Toch meenen wij, dat zaken als deze niet een enkelen minister, maar de gansche regeering aangaan en wij betreuren het zeer, dat er geen weg kan worden gevonden om een verzoek, dat door duizenden burgeressen en burgers tot de regeering wordt gericht, in overweging te nemen. De Tweede Kamer heeft herhaaldelijk getoond dit kabinet in zijn geheel te willen handhaven. Sommige ministers hebben in de Kamer kunnen bespeuren, dat de groote meerderheid der leden weinig vertrouwen stelt in hun beleid, maar tevens, dat die leden zich niettemin tegen hun aanblijven niet verzetten. Deze houding der Kamer is oorzaak, dat wij het als uitgesloten moeten beschouwen, dat zij aandrang zal willen oefenen tot wijziging van het buitenlandsch beleid der regeering. De Kamer toont zelfs in deze dagen veel grooter belangstelling voor de binnenlandsche politiek dan voor de buitenlandsche. Zoo is een poging tot verlossing uit ons isolement als kleine mogendheid langs wettigen weg niet te verkrijgen. De zwakheid der regeering, waar het de handhaving onzer hoogste belangen betreft, en haar gebrek aan vooruitziendheid bij de regeling der levensmiddelendistributie worden door zeer bekwame mannen onder de hoogstgeplaatste raadslieden van Uwe Majesteit ingezien, gelijk Haar niet onbekend kan zijn. Onzerzijds hebben wij het noodig geacht, Uwe Majesteit onze bezwaren voor te leggen. De Draagster der Kroon mag er niet onkundig van zijn, dat in groote kringen Harer onderdanen diepgaande ontevredenheid heerscht over het feit, dat Nederland, meer dan dit ooit het geval was, sedert Uwer Majesteits grootvader uit eigen beweging ons land tot een zuiver constitutioneelen staat herscheppen deed, geregeerd wordt op de wijze van den regententijd, waarbij het volk als onmondig wordt beschouwd, en mannen, die door de volksvertegenwoordiging als onvoldoende bekwaam zijn aangewezen, aan het bewind blijven; terwijl, wat het ergste is, Nederlands eer naar buiten volkomen onvoldoende wordt gehandhaafd. Dit alles vervult ons met ernstige bezorgdheid voor de naaste toekomst des rijks. Ten slotte veroorloven wij ons twee punten te noemen, waarvoor wij het rechtstreeksch ingrijpen van Uwe Majesteit als Hoofd der uitvoerende Macht komen verzoeken. Uwe Minister van Justitie heeft, zooals Uwe Majesteit bekend zal zijn, de vervolging gelast van den heer J. C. Schröder, hoofdredacteur van „De Telegraaf". Na in twee instanties geheel en in de derde gedeeltelijk te zijn vrijgesproken, is deze journalist alsnog tot gevangenisstraf veroordeeld. Die veroordeeling is uitgesproken na een requisitoir, dat het rechtsgevoel des volks heeft gekwetst en de neutraliteit in gevaar — 112 — gebracht. De procureur-generaal van het gerechtshof te 's-Gravenhage ging zelfs zoover, het woord „berucht" te gebruiken ten opzichte tfan een landgenoot, die onlangs door den koning eener bevriende groote mogendheid is ontvangen en door den president eener andere bevriende groote mogendheid met een ridderkruis is onderscheiden; een kunstenaar, die door honderdduizenden wordt bewonderd om zijn kunst en vereerd om zijn moed. Wij durven ons overtuigd houden, dat Uwe Majesteit na lezing van dat requisitoir zal oordeelen, dat de ambtenaar, die het uitspak, niet vrij kan uitgaan. In de tweede plaats nemen wij de vrijheid onder Uwer Majesteits aandacht te brengen, dat dezer dagen het besluit is genomen een militaire missie te zenden naar een of meer der Duitsche fronten. Wij beschouwen het als een nieuwe vernedering voor de gevoelens der natie, dat Nederlandsche officieren gastvrijheid zullen gaan genieten brj een mogendheid, die de Nederlandsche vlag heeft beleedigd en die Nederlandsche onderdanen het leven heeft doen verliezen, beide tot dusver straffeloos. Wij meenen ons er van verzekerd te mogen houden, dat de Draagster van den naam van Oranje met zuiver gevoel tegenover zulke gebeurtenissen staat en zulke handelingen niet zal willen gedoogen. VERTROUWELIJK. HERDRUKT door de Onderafdeeling Ned.-Indië van den Bond van Neutrale Landen. AMSTERDAM, 30 Augustus 1916. 54 Vossiusstraat. L. S. Het Bestuur der Afdeeling Nederland van deu Bond van Neutrale Landen heeft de eer U hierbij ter kennismaking te doen toekomen: lo. het programma van den Bond, gevolgd door eene uiteenzetting van zijne organisatie en van die der Afdeeling Nederland; 2°- een afdruk van den Oproep tot de Neutralen, die door het Hoofdbestuur van den Bond met groote instemming is ontvangen en thans allerwege wordt verspreid. Overtuigd, dat het streven van den Bond om de ingezetenen van neutrale landen tot eene machtige beweging op te roepen, welke ten doel heeft, op waardige wijze, doch daarom niet minder krachtig, op te komen voor de onafhankelijkheid, de rechten en rechtmatige belangen der neutralen, Uwe sympathie zal mogen verwerven, en U ook ertoe zult willen medewerken, dat in de eerste plaats het vertrapte België volledig in zijne rechten hersteld worde, komen wij met vertrouwen Uwen steun inroepen ter bereiking van dit groote doel. Wij noodigen U derhalve uit, tot de Nederlandsche Afdeeling van den Bond van Neutrale Landen te willen toetreden en ons ook, zooveel mogelijk, Uwe gewaardeerde medewerking te willen verleenen, zoowel bij onze propaganda voor de beginselen van den Bond en voor de uitbreiding van de Afdeeling Nederland als bij onze pogingen om in alle neutrale landen eene groote en krachtige, hoewel vreedzame, beweging ten gunste van België in het leven te roepen, overeenkomstig de bedoeling van den Oproep tot de Neutralen, en samenwerking te verkrijgen van de neutrale Staten. Een der middelen waardoor wij zullen trachten dit laatste te bereiken is, wat ons land betreft, gebruik te maken van het recht, ons bij artikel 8 der Grondwet verleend, om tot de Regeering het eerbiedig verzoek te richten zich tot de regeeringen van alle niet bij den oorlog betrokken Staten te wenden, teneinde door gezamenlijk overleg, op zoodanige wijze als oorbaar en doeltreffend zal worden geacht, zoo spoedig mogelijk ter kennis van de oorlogvoerenden te brengen, dat, naar het oordeel van alle neutrale Staten, bij het sluiten van den vrede, geen inbreuk op de staatkundige en economische onafhankelijkheid en de territoriale ongereptheid van het Koninkrijk België kan worden geduld en genoemd Koninkrijk volledige vergoeding van alle door den oorlog veroorzaakte schade behoort te erlangen. Ten einde deze petitie-beweging te doen slagen, zal het noodig zijn, in alle eenigszins daarvoor in aanmerking komende gemeenten van Nederland plaatselijke comité's te vormen of personen aan te wijzen, die deze beweging kunnen leiden; voorts zullen, om zoowel de kosten van onze propaganda voor den Bond als de veel grootere uitgaven welke het petitionnement met zich zal brengen, te kunnen bestrijden, twee afzonderlijke fondsen gevormd moeten worden. — 2 — Wij komen thans tot U met de vraag ons wèl te willen melden of U geneigd zoudt zijn zitting te nemen in een der bovenbedoelde plaatselijke comité's- bereid zonZ ~ * ^ ^ ***** ^ ™ * ^ wellicht eene geldelijke bijdrage voor genoemde doeleinden af te zonderenons personen te noemen die het wellicht op prijs zonden stellen indien hnn daartoe de gelegenheid werd geboden. ' n «rennhr D, namr ^ ^ bydragen Z6nden V00r een der ^ide fondsen worden niet gepubhceerd en de meest strikte geheimhonding hieromtrent wordt onzerzijds verzei d kaart in ^ f ^ ^ beantwoording -n onze vraag, slniten wij hierbij eene kaart m, welke wy m de daartoe bestemde enveloppe, met of zonder de bijgaande liisten gaarne spoedig, en zoo mogelijk binnen acht dagen na ontvangst dezer curoulairf^ySd onderteekend van U terug verwachten. ^rcuiaire, mgevuld en Hoogachtend verblijve, Het Bestuur der Afdeeling Nederland van den Bond van Neutrale Landen: Db. P. J. H. CUYPERS, Architect der Rijksmuseum-Gebouwen te Roermond, Eere-Voorzitter. Prof. J. P. NIERMEYER, te Utrecht, Voorzitter Mr. J. B. DE LA PAILLE, te Amsterdam, Vossiusstraat 54 Secretaris (Binnenland) en Penningmeester. G. WALCH, te Amsterdam, Secretaris (Buitenland). Db. A. J. d'AILLY, te Amsterdam. Db. RENÉ ANEMA, te Parijs. Dr. A. J. BARNOUW, te 's Gravenhage. Prof. Dr. J. A. BARRAU, te Groningen. M. A. J. BAUER, te Amsterdam. Mevr. A. LOUISE ENGELBERT VAN BEVERVOORDE— TREÜSSART VAN RAPPARD, te Harderwijk. Mr. H. J. BIEDERLACK, Amsterdam. O. C. J. w. GRAAF VAN BYLANDT, fce 's-Gravenhage. F. M. LA CHAPELLE, te 's Gravenhage. Dr. ALPHONS DIEPENBROCK, te Amsterdam. TYO H. VAN EEGHEN, te Amsterdam. Mevr. E. ENTHOVEN—THOMAS, te Amsterdam. W. PABER, te Amsterdam. Dr. J. VAN DER HOEVEN LEONHARD, te Amsterdam Mr. H. LOUIS ISRAËLS, te Amsterdam. LOUIS RAEMAEKERS, te Haarlem. HENRI DE SAUVAGE NOLTING, te Nijmegen. Mr. C. W. STAR BUSMANN, te Utrecht. Pbof. Dr. HECTOR TREUB, te Amsterdam. O W. L. VERSTER, te Driebergen. PH. ZILCKEN, te 's Gravenhage. BOND VAN NEUTRALE LANDEN. Op een, den 29-" Juh j. L (1916)j te Amsterdam gehouden vergadering, is opgericht de Nederlandsche afdeeling van den Bond van Neutrale Landen, gesticht door Louis Maook, burger ^an beneve, directeur van de Gorrespondance Helvétique, Eere-Voorzitter Theodoke Roosevelt oud-president der Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Zooals uit onderstaand programma blijkt, beoogt deze bond van ingezetenen van neutrale landen geenszins moreele neutraliteit, maar ziet hij, integendeel, het groote gevaar Z, elri°7 TMnf geHcM StreVm Vm D^schland en in de tegen zijn begrippen mn menschdykhetd tndruzschende beginselen, welke ten grondslag liggen aan het hedendaagsch Duitsch De naam van den Bond houdt eene korte samenvatting van zijn programma in en oeteekent: „neutrale landen, yereenigt TJ tot verdediging Uwer ernstig bedreigde rechten". PROGRAMMA VAN DEN BOND. De Bond stelt zich ten doel: 1°- De beginselen van het Volkenrecht te verdedigen, wier handhaving den hoogsten waarborg m zich sluit voor het behoud van de onafhankelijkheid der Staten en de erkennine hunner rechtmatige belangen. erKennmg pni^r, ï 7°0rtdUrend Strp tG VOeren tegen elk °P overheersching gericht streven van een gen btaat, - men denke aan het Pruisisch militarisme, - en zich te verzetten tegen eiken aanslag van groote mogendheden op kleinere Staten. 8 io ri n'-* De internationale verdragen te verdedigen Welke, zooals ten duidelijkste gebleken en LuxembuT gedm"ende d6Zen °°rl°* «jonden zijn bij zijn optreden tegenover België heden rnW-fh^ ^ t& veTzett™ teSen elke Poging van vreemde mogend¬ heden tot uitbreiding van haar economischen invloed, welke door een daarmede, rechtstreeks ofzijdelings, gepaard gaande bedreiging met geweld, _ zelfs in vredestijd, - het kTrlkte moch aannemen van een poging tot, of voorbereiding van economische of olitieke nneXat • en m verband daarmede, elke oneerlijkheid op commercieel of industrieel gebiedwaa™ neutralen het slachtoffer mochten zijn; krachtig tegen te gaan ' B 4 5". Door voordrachten, lezingen, het verspreiden van brochures, door artikelen en mededeelingen in dagbladen, tijdschriften, enz., de waardeering van elkanders denkbeelden en van elkanders arbeid op elk gebied zooveel mogelijk te bevorderen. Het streven van den Bond, die zich op een algemeen humanitair standpunt plaatst, is vrij van alJe haat jegens eenig bepaald Volk. Namens het voorloopig Hoofdbestuur: LOUIS MACON, Eer e-Voorzitter van de „Vereeniging van Vertegenwoordigers van de Buitenlandsche Pers", te Parijs. BELGIË. EMILE VERHAEREN. (Een Staat, die zijn neutraliteit verdedigt, blijft, volgens de bepalingen van het Volkenrecht, neutraal.) ARGENTINIË. ALEJANDRO SUX, (La Nacion, Buenos Aires). BRAZILIË. RUY BARBOSA, Lid van den Senaat en van het Hof van Arbitrage te 's Gravenhage. J. NIMES BELFORT MATTOS, Directeur van het Observatorium. P E R U. VENTURA GARCIA CALDERON. VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA. WHITNEY WARREN, LEANDER j. DE BEKKER. (New-York Eveninq Post) WILLIS FLETCHER JOHNSON, (New-York Tribune) HENRY W. ANDREWS, (New-York Times) JAMES PH1LIPP MAC CARTHY, (New-York Herald). LEO LANDSBERG. DENEMARKEN. JOH. JöRGENSEN. GRIEKENLAND. VENIZELOS, Eere-Voorzitter. HADJISCOS, Lid en Oud-Voorzitter der Volksvertegenwoordiging. PLATO E. DRAKOULIS, Oud-Lid der Volksvertegenwoordiging en Voorzitter van den Griekschen Werkmansbond. DE GRIEKSCHE WERKMANSBOND. NEDER NOORWEGEN. Dl RIKS. PER KROHG, (Tidens Tegn, Christiania). RUMENIË. TAKE JONESCU, Lid der Volksvertegenwoordiging, Oud-Minister. GEORGES ZISSY. LÉON LAHOVARY. NICOLAS TRATOZTJZIANO. SPANJE. Het Bestuur der Afdeeling. MIGUEL DE UNAMUNO, Oud-Rector van de Universiteit van Salamanca, Eere-Voorzitter. IGNACIO ZULOAGA, Eere-Voorzitter. GUINERSINDO AZARACATE, Hoogleeraar, Voorzitter. MARKIES DE VALDE IGLESIAS, Lid van den Senaat en Directeur van La Epoca. S. DEL VALLE INCLAN. EDUARDO VICENTE, Lid der Volksvertegenwoordiging en Directeur van El Liberal. JOSÉ M. RODRIGUEZ ACOSTA. ROBERTO CASTROVIDO, Lid der Volksvertegenwoordiging en Directeur van El Pais. MATEO INURRIA. EDUARDO ORTEGA GA.SSET, Lid der Volksvertegenwoordiging en Directeur van El Imparcial. MANUEL COSIO, Hoogleeraar. ZWEDEN. ERIK SJOESTEDT, (Stokholm Dagbladet). ZWITSERLAND. LOUIS MACON. VICTOR TISSOT. JAMES VIBERT. LAND. Het Bestuur der Afdeeling. Dr. P. J. H. CUYPERS, Architect der RijksmuseumGebouwen, te Roermond, Eere-Voorzitter. Prof. j. F. N1ERI/1EYER, te Utrecht, Voorzitter. Mr. j. B. DE LA FAILLE, te Amsterdam, Vossiusstraat 54, Secretaris (Binnenland) en Penningmeester. G. WALCH, te Amsterdam, Secretaris, (Buitenland). Dr. A. j. d'AILLY, te Amsterdam. Dr. RENÉ ANEMA, te Parijs. De A. j. BARNOUW, te 's Gravenhage. Prof. Dr. j. a. BARRAU, te Groningen. M. A. J. BAUER, te Amsterdam. Mevr. A. LOUISE ENGELBERT VAN BEVERVOORDE— TREUSSART VAN RAPPARD, te Harderwijk. Mr. H. j. BIEDERLACK, te Amsterdam. O. C. J. W. GRAAF VAN BYLANDT, te 'sGravenhage. F. M. LA CHAPELLE, te 'sGravenhage. Dr. ALPHONS DIEPENBROCK, te Amsterdam. TYO H. VAN EEGHEN, te Amsterdam. Mevr. E. ENTHOVEN—THOMAS, te Amsterdam. W. FABER, te Amsterdam. Dr, J. VAN DER HOEVEN LEONHARD, Amsterdam. Mr. H. L. LOUIS ISRAËLS te Amsterdam LOUIS RAEMAEKERS, te Haarlem HENRI DE SAUVAGE NOLTING, te Nijmegen Mr. C. W. STAR BUSMANN, te Utrecht. Prof. Dr. HECTOR TREUB, te Amsterdam. C. W. H. VERSTER, te Driebergen. PH. ZILCKEN, te 's Gravenhage. ORGANISATIE VAN OEN BOND. De Bond is in December 1915 gesticht door den tegenwoordigen Voorzitter, Louis Macon, burger van Genève en Eere-Voorzitter van de Vereeniging van Vertegenwoordigers der Buitenlandsche Pers, te Parijs, alwaar thans het Hoofdbestuur (Comité Central) is gevestigd (6, Rue Gounod). In alle neutrale landen kunnen afdeelingen (sections) worden opgericht, waartoe slechts ingezetenen Tan neutrale Staten kunnen toetreden. Deze afdeelingen regelen zelf haar financieels aangelegenheden en haar werkzaamheden, overeenkomstig het vorenstaand programma. Zij verzamelen feiten en gegevens, welke zij, voor zooverre zulks noodig zal blijken, ter kennisse brengen van het Hoofdbestuur. De werkzaamheden van elke afdeeling worden geleid door een Bestuur (Comité directeur), dat, bij oprichting der afdeeling, door het Hoofdbestuur wordt benoemd en dat verder zichzelf aanvult.' Ingezetenen van oorlogvoerende landen kunnen, bij uitzondering, tot correspondent worden benoemd van de afdeeling, waartoe zij wenschen te behooren, behoudens goedkeuring door het Hoofdbestuur. Tot dusverre zijn tot Correspondenten benoemd: Mevr. Juliette Adam, en de H. H. Claude Debussy, Ernest Denis, Yves Guyot, PlERRE LOTI, HENRI MARTIN, HENRI de RÉGNIER, MlCHEL ReVON, JEAN RlCHEPIN, Rodw' Edmond Rostand. AFDEELING NEDERLAND. Men treedt toe door zich bij een der leden van het Bestuur, bij voorkeur den secretarispenningmeester, op te geven, *) of door op een der daartoe bestemde lijsten te teekenen. Zij, die door toetreding hun instemming met het programma van den Bond hebben betuigd, worden, tenzij zij dit laatste niet mochten verlangen, als „medewerkers" ingeschreven. Er wordt geen contributie geheven. Ten einde de onvermijdelijke kosten van administratie, propaganda, enz., te dekken, worden evenwel gaarne bij den secretaris-penningmeester, den Heer Mr. J. B. de la Faille| 54, Vossiusstraat, te Amsterdam, vrijwillige bijdragen van minstens / 1—i jaarlijks of inééns, ingewacht. Allen, die bij de Afdeeling zijn ingeschreven, hebben het recht de van den Bond uitgaande voordrachten en lezingen bij te wonen. In bepaalde gevallen kan hun het recht van introductie worden verleend. Zij ontvangen gratis of tegen verminderden prijs de brochures en verdere uitgaven van den Bond. Propaganda- en andere geschriften van medewerkers, welke aan het streven van den Bond bevorderlijk kunnen zijn, zullen, in bepaalde gevallen, door het Bestuur, voor rekening der Afdeeling kunnen worden uitgegeven. In verschillende plaatsen van ons land kunnen door het Bestuur plaatselijke comité's worden opgericht of correspondentschappen worden gevestigd. De medewerkers doen aan het Bestuur mededeeling omtrent toestanden en feiten, die, huns erachtens, daarvoor in aanmerking komen, en, zoo noodig, voorstellen, welke door het Bestuur zoo spoedig mogelijk in behandeling worden genomen. De medewerkers, die voorstellen *) Hetgeen geschieden kan door toezending van een naamkaartje met adr< — 6 - hebben ingediend, zullen, desgewenscht, tot eene samenspreking met het Bestuur worden uitgenoodigd. Het Bestuur brengt steeds zijn gemotiveerde beslissing ter kennisse van de Afdeeling. De Afdeeling wordt voorts, zooveel mogelijk, omtrent de handelingen van het Bestuur ingelicht door middel van schriftelijke mededeelingen en verslagen. Zoo noodig kan door het Bestuur een algemeene vergadering der Afdeeling worden belegd. Bij toetreding als medewerker ontvangt men nadere mededeelingen omtrent den aard en de verdeeling der werkzaamheden. Wij vermelden hier als resultaten welke reeds door leden van den Bond bereikt zijn, o.a. de volgende feiten: Rut Babbosa, vertegenwoordiger van den Bond in Brazilië, verhief, te Buenos Aires, waar hij thans als gezant Brazilië vertegenwoordigt, in een openbare voordracht, zijn stem tegen het pangermanisme en sprak, mede naar aanleiding van de Duitsche gruwelen in België en Frankrijk bedreven, o.a. deze gedenkwaardige woorden: „De neutraliteit heeft haar plichten en de neutralen mogen door hun zwijgen niet hen bevoordeelen, die den aanslag op den vrede beraamden. Tusschen hen die de wet schenden en hen die haar gehoorzamen is geen onzijdigheid mogelijk. De rechtbanken, de openbare meening en het geweten zijn niet onzijdig tusschen wet en misdaad." Welnu, deze duidelijke uitspraak uit den mond van een oud-lid van het Hof van Arbitrage te 'sGravenhage is, na indiening van daartoe strekkende gelijkluidende motie's, door de Kamer en den Senaat*) van Brazilië met algemeene stemmen in de zittingsverslagen dier lichamen opgenomen en zoodoende de uiting geworden van de officieele meening van de Braziliaansche Republiek. In Noorwegen werd, o.a., door den vertegenwoordiger van den Bond, Per Krohg, redacteur van Tidens Tegn, gewaarschuwd tegen zekere pressie, die op de regeering werd uitgeoefend ten gunste van een ontijdigen, ook voor de Neutrale Staten gevaarlijken „Duitschen" vrede. De afwijzende beschikking van de regeering is zeker ten deele aan de actie van de invloedrijke Tidens Tegn toe te schrijven. Ten slotte kunnen wij mededeelen, dat het Hoofdbestuur van den Bond besloten heeft den „Oproep aan de Neutralen" ten gunste van de onafhankelijkheid van België, uitgaande van een groep vooraanstaande Nederlanders, welke met geestdrift begroet is, krachtig te steunen. Wij hopen binnenkort hieromtrent nadere mededeelingen te kunnen doen. *) In dit laatste Staatslichaam was de motie ingediend door een politieken tegenstander van Ruy barbosa. Een oproep fof de Neutralen. Wij, allen Nederlanders, doen een oproep tot gelijkgezinden in alle neutrale staten. Te raidden van de teisteringen, die de oorlog over groote deelen van Europa brengt, is er één land, dat in dieper rampspoed verkeert dan eenig ander, omdat het het eenige is, tot dusver, dat openlijk en officieel bedreigd is met het blijvend verlies zijner onafhankelijkheid. Dat land is België. Het is de broeder-staat Tan Nederland. De wegen dezer broeders zijn uiteengeloopen, maar des te meer is het de plicht van Nederland, dat vlak naast zijn deur het lijden zich ziet voltrekken, op te komen voor hem, die ter neder ligt en zijn uiterste best te doen hem op te richten. Er is geen enkele der oorlogvoerende staten, waarvan de Regeering en de volksvertegenwoordiging officieel verklaard hebben, dat zij zullen trachten bij den vrede een eind te maken aan de onafhankelijkheid van een nabuurstaat — geen enkele, met één uitzondering: het Duitsche Rijk. Het is mogelijk, misschien zelfs waarschijnlijk, dat Oostenrijk-Hongarije en Bulgarije plannen koesteren tegen de onafhankelijkheid van Servië en Montenegro. Zoodra dat blijken zal, moet ook daartegen worden opgetreden. Maar thans hebben alleen nog de Duitsche Rijkskanselier en de Duitsche Rijksdag het plan tot zulk een aanslag blootgelegd. Op 9 December 1915 heeft de Rijkskanselier in den Rijksdag deze woorden gesproken: „Ik kan niet zeggen, welke waarborgen de Keizerlijke regeering bijvoorbeeld in de Belgische „uuaestie zal eischen, welke machtsgrondslagen zij voor deze waarborgen noodig acht, maar één „ding moeten onze vijanden zichzelf zeggen: hoe langer en hoe verbitterder zij dezen oorlog „tegen ons voeren, des te meer groeien de waarborgen, die wij moeten eischen." En verder: „Het is bekend, dat Engeland en Frankrijk België als hun gebied van opmarsen tegen „ons beschouwden. Daartegen moeten wij ons staatkundig en militair en economisch beveiligen. „Wat daarvoor noodig is, moet bereikt worden." Beide uitspraken werden met „stormachtigen bijval" begroet en de sociaal-democraat Liebknecht was de eenige, die daartegen protesteerde. Daarna legde het Rijksdaglid Dr. Spahn een verklaring af namens alle partijen, behalve de sociaal-democraten, waarin geëischt wordt, dat, „bij den vrede de militaire, economische finantieele en staatkundige belangen van Duitschland duurzaam gewaarborgd zullen worden, in' vollen omvang en met inbegrip der daartoe noodige gebiedsvermeerderingen." „Staatkundig, militair en economisch", zoo verklaarde de eerste Duitsche regeeringspersoon „moet de grens aan de Belgische zijde beveiligd worden", staatkundig dat houdt in, dat de onafhankelijkheid van België niet ongeschonden zal blijven. Militair — dat wijst op de gebiedsuitbreiding, die waarschijnlijk de Maaslinie moet omvatten en dan een derde of een vierde deel van het land, een vijfde of een zesde deel van zijn inwoners afscheuren zal. Economisch — wat kan het anders beteekenen, dan Duitsche overmacht over België's bronnen van welvaart in het bizonder zijn buitenlandschen handel en zeeverkeer? En maanden later, op 4 April 1916, sprak de Rijkskanselier in den Rijksdag de volgende woorden: „ — _ — wanneer iemand meent, dat wij de in het Westen bezette landen, waarop „het bloed onzes volks gevloeid heeft, zonder volledige zekerheid voor onze toekomst vrijlaten „zullen, — wij zullen ons reëele garantiën verschaffen, dat België gèen Engelsch-Fransche vazalstaat — 8 — „wordt, niet militair en economisch als bolwerk tegen Duitschland opgebouwd wordt (bravo's) „Ook hier geen Status quo ante (bravo's), ook hier kan Duitschland het lang neergedrukte Vlaam„sche volk niet aan de Verfransching (Verweischung) prijsgeven (levendige bijval, afgev. Liebknecht: „Huichelarij!)" Hieruit blijkt, dat België's lot in de toekomst door den Rijkskanselier gevoeld wordt als een toestand, waarin Duitschland zeggenschap zal hebben in vragen van Belgische binnenlandsche politiek, dat het bloedig neergeslagen land na den oorlog geen zelfbeschikking wordt toegedacht, noch in militair, noch in economisch opzicht en zelfs niet in het regelen van vragen als de' verhouding tusschen de beide talen, die er gesproken worden; dat alles zal blijven onder Duitsche controle. En ook deze uitspraken werden alleen door de uitroepen van den afgevaardigde Liebknecht tegengesproken. Zelf betuigde een der afgevaardigden, die zich anti-annexionisten noemen de heer Schexdemann, zijn ingenomenheid met de uitingen van den Rijkskanselier in zake de positie van het Vlaamsche volk. Hoe zullen dan de anderen er over denken? Bij het vernemen van deze plannen heeft een rilling door de neutrale kleine staten moeten gaan. Denkt U in den toestand van België, gij neutralen, die in het volle genot zijt van uw vrijheid en van de zelfbepaling van uw lot. Beseft wat het beteekent, overheerscht te worden door een machtigen vreemdeling, strijdend in uw eigen land tegen uw eigen landskinderen • en te hebben de zekerheid: als die vreemdeling niet wordt weerstaan, dan is onze zelfstandigheid verloren. Tracht ü daar in te denken, ook gij verderaf wonenden, wien toch hetzelfde lot kan dreigen, als het recht van den sterkste opnieuw gaat zegevieren in de wereld. De mogendheden der Entente hebben op 14 Februari 1916 verklaard geen vrede te zullen sluiten, waarbij België's onafhankelijkheid niet ten volle hersteld wordt, staatkundig en economisch Dat is een antwoord hunnerzijds op Duitschland's eischen. Daarnaast moet een antwoord der neutralen staan. Niemand weet met zekerheid hoe deze wereldoorlog zal eindigen. Maar dit moet voor de gansche wereld buiten Duitschland (en zijn bondgenooten) blijken vast te staande berooving van de onafhankelijkheid van welken staat ook, moet als een misdaad en als een bron van nieuwe oorlogen worden beschouwd. Het schijnt ons noodig, dat dit beginsel thans wordt uitgesproken als de uitdrukkelijke eisch van alle neutrale volken. Noodig, omdat zij, die een aanslag op een kleinen nabuur in den zin hebben, minder lust daartoe zullen gaan voelen, wanneer zij beseffen, dat die aanslag niet straffeloos zal plaats hebben; noodig ook tot steun van diegenen in Duitschland, die de annexatiepolitiek verfoeien. De publieke wereld-opinie heeft haar machtsmiddelen, ook buiten de militaire en wel moreele en economische en die opinie kan thans alleen uiting vinden door de stem' der neutralen. Deze hebben het recht, den plicht en ook de macht, zich in den rechterstoel te plaatsen wanneer het gaat om de verdediging van de hoogste belangen der menschheid. Zij kunnen weigeren betrekkingen te onderhouden met een staat, die bij voorbaat verklaart een kleinen buurman te zullen gebruiken tot betaling van het gelag, wanneer de afrekening komt. Tot het uiten van deze waarschuwing roepen wij de neutrale volken op. Wij richten ons tot de drie Scandinavische Rijken, tot de Zwitsersche Republiek en tot Spanje, benevens tot alle Amerikaansche Republieken, klein en groot. Zoo mogen dan alle gelijkgezinden met ons zich vereenigen om dezen oproep tot hun landgenooten te steunen. In gemeenschappelijk overleg zal dan fle vorm gevonden kunnen worden, waarin aandrang tot handhaving van recht en vrijheid voor alle volkeren op onze regeeringen kan worden geoefend. Dan zal een lichtstraal van hoop komen gloren in Belgie's donkeren nacht. — 9 — J. H. ABERSON, Leeraar aan de Rijks Hoogere, Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen. Dr. A. J. d'AILLY, Leeraar aan een Hoogere Burgerschool te Amsterdam. Dr. H. A. VAN BAKEL, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam. Dr. E. T. VAN DE SANDE BAKHUYZEN, Hoogleeraar aan de Universiteit te Leiden. J. VAN BAREN, Leeraar aan de Rijks Hoogere, Land-, Tuin-en Boschbouwschool te Wageningen. Dr. A. J. BARNOUW, Leeraar aan het Gymnasium te 's-Gravenhage. Dr. J. A. BARRAU, Hoogleeraar aan de Universiteit te Groningen. Mr. L. J. M. BASQUIN, Hoofdinspecteur van het Rijks-, Tucht- en Opvoedingswezen te 's-Gravenhage. M. A. J. BAUER, Kunstschilder te Amsterdam. A. LOUISE VAN BEVERVOORDE-TREUSSART VAN RAPPARD te Harderwijk. J. J..M. VAN BERGEN, Arts te Amsterdam. C. BERGMAN, Particulier te Amsterdam. T. J. BEZEMER, Leeraar aan de Rijks Hoogere, Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen Dr. M. W. BEIJERINCK, Hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft. J. Th. BEIJSENS, Hoogleeraar aan de Universiteit te Utrecht. Mr. H. J. BIEDERLACK, Advocaat en Procureur te Amsterdam. W. BLOEMKOLK, Particulier te Nieuwer Amstel. Dr. G. BLOKHUIS, Rector aan het Gymnasium te Hilversum. Dr. R. C. BOER, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam. ■ A. G. BOISSEVAIN, Directeur van het „Alg. Handelsblad" te Amsterdam,. Dr L. BOLK, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam. Dr. J. H. BONNEMA, Hoogleeraar aan de Universiteit te Groningen. J. E. J. BONNIKE, Directeur der Levensverzekeringbank „Amsterdam" te Amsterdam HENRI BOREL, Letterkundige te 's-Gravenhage. Dr. L. E. J. BROUWER, Hoogleeraar aan de'Universiteit te Amsterdam. Dr. H. BRUGMANS, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam. J. H. O. BUNGE, Directeur der N.V. Glasfabriek „Leerdam" te Leerdam. R. E. BUNGE, Koopman te Amsterdam. D. A. BIJDENDIJK, Particulier te Rotterdam. O. C. J. W. Graaf VAN BYLANDT, Particulier te 's-Gravenhage. Dr. T. CANNEGIETER, Hoogleeraar aan de Universiteit te Utrecht. Mr. H. A. H. CA1NTER CREMERS, Advocaat en Procureur te 's-Gravenhage. F. M. LA CHAPELLE, Cand. Notaris te 'sGravenhage. F. COCIIIUS, Gep. Kapitein te Nijmegen. H. COP, Hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft. H. COX, Directeur der Hollandsche Stoombootmaatschappij te Amsterdam. Dr. P. J. H. CUYPERS, Architect te Roermond. Dr. P. H. DAMSTE, Hoogleeraar aan de Universiteit te Utrecht. Mr. J. F. VAN DEINSE, Advocaat te Middelburg. Dr. ALPHONS DIEPENBROCK, Componist te Amsterdam. A. Ed. DINGER, Particulier te Rotterdam Dr. EREDERIK VAN EEDEN, Letterkundige te Bussum. TIJO H. VAN EEGHEN, Particulier te Amsterdam. Mr. G. W. EEKHOUT, Rechter in de Arr.-Rechtbank te Amsterdam. Dr. J. Ph. ELIAS, Geneesheer te Rotterdam. Dr. D. VAN EMBDEN, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam- Dr. J. C. ERINGAARD, Fabrikant te Deventer. W. FABER, Apotheker te Amsterdam. Mr. J. B. DE LA FAILLE, Auteur te Amsterdam. Dr. E. GILTAY, Leeraar aan de Rijks Hoogere, Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen R. H. GOCKINGA, Hoofdingenieur-Dir. van de Rijkswaterstaat te Leeuwarden Jhr. A. W. J. GRAAFLAND, Particulier te Amsterdam. Jhr. G. GRAAFLAND, Gep. Luit.-Kolonel O.-I. Leger te Haarlem. K. GROESBEEK, Particulier te Laren Ds. P. GROOTE, Predikant te Amsterdam. Mr. J. P. S. GUALTHERIE VAN WEEZEL, Directeur der Overijsselsche Hypotheekbank te Deventer. ïr\C-TJYaT^7rTT?rc,HAERS0LTE' 0ud-Rechter in de Arr.-Rechtbank te Arnhem. E. J. HASLINGHUIS, Particulier te 's-Gravenhage. C. F. GIJSBERTI HODENPIJL, Auteur te Vrijenban bij Delft. Dr. J. VAN DER HOEVEN LEONHARD, Geneesheer te Amsterdam, Dr. A. F. HOLLEMAN, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam R. N. ROLAND HOLST, Kunstschilder te Laren. P. J. VAN HOUTEN, Particulier te 's-Gravenhage. A. IDE, Leeraar aan de Rijks Hoogere, Land-, Tuin- en Boschbcuwschool te Wageningen. - 10 ?rVh'tt?üiS I!?RAELS. Advocaat te Amsterdam. F t Assuradeur te Amsterdam. A 1 SoTpp' niT' K' »Hist' en Spiritusfabrieken"* ZMrt a m KITt™ t HoogleerMr,« * Universiteit te Leiden. ?''t^'tS ^^^^a^a^*i0^^«^ te°?o»*ooi? ' T"'n e" B08Chl>0UWSC''1001 te Vasenin{/en. fi i^SrS^ss- ■—- Dr W t ut ot?l' f^™^ ,en Procureur te 4*wfenfam. htttr TtS w ' ?™cteur der Ge™- Electr. Werken te Amsterdam FSSv- ™ - t- *~ — E. MAEX, Arts te Botterdam Dr. W. MEES, Geneesheer te Rotterdam. u ?'w ^LrER' Letterkundige te CTfrecM Dr S C I oFt™?'tHoogleeraai: aan de Universiteit te üfr***, Da \ NJPaSst; ÏSKf LaM"' TU1Q" enBoschbouwschool te I^a«, EVEOTApS aan de Universiteit te F*** T rV m riJljlERS' Kunstschilder te Blaricum alb. PlISSÏÏÏÏS: "ssnrances Généraies" ,e ^ A' PLEMPER VAN BAM> LeCT»' *> B«k. Hoogere, Land-, Tnin- e» Boscnoonwscnoo, 6. POLVLIET, Gep. Kapitein, te Beverwijk. te Wageningen. T>'A pwpS S6P-,Kapitein dGi; Artiüerie, te Amsterdam. S'H /oiïï^fr Tg raar aan^. Universiteit te Utrecht. ^ ^ en Boschbouwschool te Wageningen. H ?Slf F S^ ~S & Boschbouwschool te IUWM. U v^L&T %3S*F~* ^ Tob- en Boschbouwschool te Wag^en. Letterkundige te Huis ter Heide. t t ^LTGERS, Hoogleeraar te Z)eZ/£ G ^L™AT?E ?RAYE' Ho°gleeraar aa» de Universiteit te Groningen Dr jTffi^Tf aan de Lniversiteit te Groningen. 9 ' i p 'QnunTw' Letterkundige te Haarlem. r VS5R?rr' GfP' Maj°°r' te ^'we^Dr F rFSiSur^ aan de Universiteit te Utrecht.' Dr I lbHU^^mK^^S\a,08i^ aan de Unive^teit te • aauib, Hoogleeraar aan de Universiteit te ^wsterdaw. - 11 — Jhr. J. C. SNOECK, Kunstschilder te Hattem Br TlZ Ï^TOMV^Ii ReChtGr in de Arr.-Eechtbank te Ulreckt Br Snp to?™'rS^f Geraar aan/6 Universiteit te Amsterdam. Dr ^VAJCK^^'s^TOr^ f** ^ Universiteit te Amsterdam. Dr. J. VALCKENIER SURLNGAR, Leeraar aan de Rijks Hoogere, Land-, Tuin-en Boschbouwschool P. VALKHOFF, Leeraar te Hilversum te Wageningen. Sr' ED Vï^aS.^^^' AdV°Caat en Procureur te Bloemendaal Dr' J PDVOGEL IJ^T Werken der Gemeente Amsterdam. vj- j. fi±. vuujvl,, Hoogleeraar aan de Universiteit te Tri den Mr. G. R. Baron VAN VOORST TOT VOORST'teZwolle C. DE VRIES, Oud-Kapitein der Genie te Amsterdam G. WALCH, Leeraar te Amsterdam Dr. J. l. WALCH, Auteur te 's-Gravenhage K G. WALLER, Particulier te Amsterdam. Dr. J. C. WENT, Geneesheer te Amsterdam p£. ii^ffia^rS^SSl^-^ sterdammer" te AMSTERDAM, Juni 1916. BOND VAN NEUTRALE LANDEN ONDERAFDEELING NEDERLANDSCH-INDIË (OPGERICHT 4 MEI 1917) • L. S. Wij bieden U hierbij een afdruk aan van het adres door gericht en van het programma van den Bond en wij verzoeken en onderteekend, terug te zenden aan het daarop vermelde adres, Zoodra een voldoend aantal bewijzen van instemming is Afdeeling Nederland worden gebracht. WELTEVREDEN, 30 Juni 1917 1, DJAMBOELAAN de Afdeeling Nederland van den Bond van Neutrale Landen tot de Koningin alle geestverwanten, maanen en vrouwen, om hef aangehechte biljet, ingevuld zoo mogelijk binnen een week na ontvangst dezer circulaire, binnengekomen, zal dit telegrafisch ter kennis van de Koningin en van de Hoogachtend, Het voorloopig Bestuur: J. J. B. FANOY, Oud-Kapitein O. I. L, Voorzitter. F. H. STAVERMAN, Oud. Luit. t zee 2e kl. Wetensch. Medewerker K.M.M. Observatorium, Secretaris. A. PANDER, Chef Bataviaasch Prauwenveer, Penningmeester. P. VAN DRIMMELEN, Oud-Kapitein O. I. L. „De Telegraaf", 6 April 1917 (Ook opgenomen |a „Nieuwe O." 22 Juni, „Bat. Nbld." 25 Juni, „N. v. d. D. v. N. 1." 27 Juni, Band. Nbld. 26 Juni 1917). BOND VAN NEUTRALE LANDEN. EEN ADRES AAN DE KONINGIN. (Correspondentiebureau). -s GRAVENHAGE, 5 April 1917 De Bond van Neutrale Landen heeft het volgende adres gericht tot de Koningin: Mevrouw, De ondergeteekenden J. F. Niermeyer, hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, mr. J. B. de la Faille, auteur te Amsterdam, dr. A. J. dAilly, leeraar bij het Middelbaar Onderwijs der gemeente Amsterdam, dr. A. Diepenbrock, toonkunstenaar te Amsterdam, dr. J. van der Hoeven Leonhard. arts te Amsterdam, mr. H. J. Biederlack, advocaat en procureur te Amsterdam, te zamen uitmakende hef dagelijksch bestuur der afdeeling Nederland van den Bond van Neutrale Landen, geven Uwe Majesteit eerbiedig hef navolgende te kennen: Hef doel van genoemden Bond is hef behoud van de onafhankelijkheid en integriteit der neutrale staten, mef bestrijding van elk streven naar hegemonie van machtige mogendheden over kleinere. Hef is onze meening daf de onafhankelijkheid der kleine sfafen gevaar loopt, wanneer niet spoedig een verbond van neutrale mogendheden tof stand komt. Met gevoelens van groofen afschuw heeff hef Nederlandsche volk de schending der neufralifeif van België' in hef begin van den oorlog aangezien, eigen machteloosheid betreurend. De regeering heeff toen getracht de uitingen der openbare meening zooveel mogelijk te onderdrukken. Zij deed dit ongetwijfeld in de overtuiging, daarmede hef landsbelang te dienen. Maar het grootste deel der Nederlandsche pers heeft het begrip neutraliteit aldus opgevat, dat blaam en lof over de oorlogvoerenden gelijkelijk moesten worden verdeeld, en sommige organen gaan nog steeds voort alleen blaam uit fe spreken tegenover mogendheden, van wie zij zeker zijn, daf woorden van afkeuring door hen niet beantwoord zullen worden met daden van ruw geweld. Nog erger is, daf de regeering in den laafsfen tijd dit voorbeeld volgt. Een ieder, die meer dan één exemplaar van deze circulaire mocht ontvangen, wordt verzocht het meerdere aan een kennis te geven. 2 Door dit alles heeff 'f den schijn gekregen, alsof een groof deel van 'f Nederlandsche volk geraakt is in een staat van doffe berusting. Hef volk vindt geen voldoende gelegenheid tot uiting van zijn ware gevoelens, die ongetwijfeld zuiver zijn gebleven en deze toestand brengt de regeering jn de meening, dat zij naar den volkswil handelf, wanneer zij ons land straffeloos laaf beleedigen door de aanranding en vernietiging zijner schepen en hef dooden zijner zeelieden. Door haar opfreden vestigt de regeering zelve den indruk alsof zij niet inziet, dat deze afschuwelijke aanvallen oneindig erger zijn dan alle andere moeilijkheden, die de oorlogstoestand natuurlijk voor onze scheepvaart meebrengt. Dat die moeilijkheden thans van ernsfigen aard zijn, is voor een groot deel een gevolg van de handelwijze der regeering, die niet inziet, daf hef zonder waarschuwing lorpedeeren en beschieten de bewapening van alle koopvaarders wettigt. Van oudsher is een Nederlandsch schip beschouwd als een sfuk van het vaderlandsch grondgebied en nooit heeff Nederland de eer zijner vlag laten aanranden zonder zich daartegen te weer te stellen. Geen Nederlander zal verlangen, dat ons land tengevolge van deze wandaden den oorlog zal verklaren aan de schuldige mogendheid op ^•L0]3^'115'1'5' deZe misscnien nie' ongelegen zou komen. Maar daarentegen moet ieder Nederlander vergen, dat de regeering alle middelen te baat neemt, om aan dezen onhoudbaren toestand een einde te maken beSfe miclcie' daar,oe is naar ons inzicht de vereeniging van alle neutrale mogendheden, die bij de zeevaart belang hebben — en dal hebben alle, ook zelfs die welke niet aan zee zijn gelegen — tot een verbond van gewapende neutraliteit. Hef is ons bekend, daf dit inzicht door vele landgenoofen, waaronder hoogst bekwame mannen, wordf gedeeld. Wij hopen, daf Nederland fof hef sluiten van dit verbond hef initiatief zal nemen. De weg, om ons te dezen aanzien te wenden tot de regeering in haar geheel, is ons afgesneden. Wij hebben eenigen fijd geleden fof den minister van Binnenlandsche Zaken, als tijdelijk voorzitter van den Ministerraad, een adres gele , waarin wij hem verzochten bij den Raad van ministers aanhangig te willen maken een opfreden van Nederland ten bate der gedeporteerden uit elgie en Noord-Frankrijk. Aan dif verzoek zijn uit de meeste steden des lands adhaesie-adressen toegevoegd tof een getal van 141 ragende 12.284 handteekeningen. Toen wij van den minister geen antwoord ontvingen, hebben wij ons veroorloofd daarom te verzoeken, aarop is ons medegedeeld, dat op verzoeken, aan den raad van ministers gericht, nief wordf beschikt. Toch meenen wij, dat zaken als deze niet een enkelen minister, maar de gansche regeering aangaan en wij betreuren hef zeer, dat er geen weg an worden gevonden om een verzoek, daf door duizenden burgeressen en burgers fof de regeering wordt- gericht, in overweging te nemen. De Tweede Kamer heeff herhaaldelijk getoond dif Kabinet in zijn geheel te willen handhaven. Sommige Ministers hebben in de Kamer unnen bespeuren, daf de groote meerderheid der leden weinig vertrouwen stelt in hun beleid, maar tevens daf die leden zich niettemin tegen hun aanblijven nief verzetten. Deze houding der Kamer is oorzaak, daf wij hef als uitgesloten moeten beschouwen, daf zij aandrang zal willen oe enen fof wijziging van het buifenlandsch beleid der Regeering. De Kamer toont zelfs in deze dagen veel grooter belangstelling voor de binnenlandsche politiek dan voor de buifenlandsche. Zoo is een poging tof verlossing uit ons isolement als kleine mogendheid langs wettigen weg stellig niet te verkrijgen. ^ ^ De zwakheid der regeering, waar hef de handhaving onzer hoogste belangen betreft, en haar gebrek aan vooruitziendheid bij de regeling er evensmiddelendisfribufie worden door zeer bekwame mannen onder de hoogst geplaatste raadslieden van Uwe Majesteit ingezien, gelijk Haar nief onbekend kan zijn. Onzerzijds hebben wij het noodig geacht Uwe Majesfeif onze bezwaren voor te leggen. De Draagster der Kroon mag er niet onkundig van zijn, daf m groote kringen Harer onderdanen diepgaande ontevredenheid heerscht over het feit, daf Nederland, meer dan dif ooit het geval was, sedert Uwer Majesfeifs grootvader uit eigen beweging ons land fof een zuiver constifutioneelen staaf herscheppen deed, geregeerd wordf op de wijze van den Regenfentijd, waarbij het volk als onmondig wordf beschouwd, en mannen, die door de volksvertegenwoordiging als onvoldoende bekwaam zijn aangewezen, aan het bewind blijven; terwijl, waf het ergste is, Nederlands eer naar buiten volkomen onvoldoende wordf gehandhaafd. Dif alles vervult ons met ernstige bezorgdheid voor de naaste toekomst des RijksTen sloffe veroorloven wij ons twee punten te noemen, waarvoor wij het rechfsfreeksch ingrijpen van Uwe Majesteit als Hoofd der uitvoerende Machf komen verzoeken. Uwe Minister van Justitie heeft, zooals Uwe .Majesteit bekend zal zijn. de vervolging gelast van den heer J. C. Schröder, hoofdredacteur van De Telegraaf. Na in twee instanties geheel en in de derde gedeeltelijk fe zijn vrijgesproken, is deze journalist alsnog fof gevangenisstraf veroordeeld. Die veroordeeling is uitgesproken na een requisitoir, daf het rechtsgevoel des volks heeft gekwetst en de neutraliteit in gevaar gebracht. De procureurgeneraal van het Gerechtshof te 's Gravenhage ging zelfs zoover, hef woord „berucht" te gebruiken ten opzichte van een landgenoot, die onlangs door den Koning eener bevriende groofe mogendheid is ontvangen en door den President eener andere bevriende groote Mogendheid mef een ridderkruis is onderscheiden; een kunstenaar, die door honderdduizenden wordt bewonderd om zijn kunst en vereerd om zijn moed. Wij durven ons overtuigd houden, dat Uwe Majesteit na lezing van daf requisitoir zal oordeelen, dat de ambtenaar, die het uitsprak, niet vrij kan uitgaan. In de fweede plaats nemen wij de vrijheid onder Uwer Majesteits aandacht fe brengen, dat dezer dagen hef besluit is genomen een militaire missie te zenden naar een of meer der Duitsche fronten. Wij beschouwen hef als een nieuwe vernedering voor de gevoelens der natie daf Nederlandsche officieren gastvrijheid zullen gaan genieten bij eene mogendheid, die de Nederlandsche vlag heeft beleedigd en die Nederlandsche onderdanen het leven heeff doen verliezen, beide fof dusver straffeloos. Wij meenen ons er van verzekerd te mogen houden, dat de Draagster van den naam van Oranje mef zuiver gevoel tegenover zulke gebeurtenissen staaf en zulke handelingen niet zal willen gedoogen. 3 Op een, den 29sten Juli j.1. (1916) fe Amsterdam gehouden vergadering, is opgericht de Nederlandsche afdeeling van den Bond van Neutrale Landen, gesticht door LOUIS MACON, burger van Genève, directeur van de Correspondance Helvétique, Eere-Voorzitter THEODORE ROOSEVELT, oud-president der Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Zooals uit onderstaand programma blijkt, beoogt deze bond van ingezetenen van neutrale landen geenszins moreele neutraliteit, maar ziet hij, integendeel, het groote gevaar in het op overheersching gericht streven van Duitschland en in de tegen zijn begrippen van menschelijkheid indruischende beginselen, welke ten grondslag liggen aan het hedendaagsch Duitsch denken en streven. De naam van den Bond houdt eene korte samenvatting van zijn programma in en befeekenf: „Neutrale landen, vereenigt U tof verdediging Uwer ernstig bedreigde rechten". PROGRAMMA VAN DEN BOND. De Bond stelt zich ten doel: 1°. De beginselen van hef Volkenrecht te verdedigen, wier handhaving den hoogsten waarborg in zich sluif voor hef behoud van de onafhankelijkheid der Staten en de erkenning hunner rechtmatige belangen. 2». Voortdurend strijd fe voeren tegen elk op overheersching gericht streven van eenigen Staaf, - men denke aan hef Pruisisch militarisme, — en zich te verzetten tegen eiken aanslag van groote mogendheden op kleinere Sfafen. 3». De internationale verdragen fe verdedigen welke, zooals fen duidelijkste gebleken is, door Duitschland gedurende dezen oorlog geschonden zijn bij zijn opfreden tegenover België en Luxemburg. 4". Zich. in alle neutrale landen, fe verzetten tegen elke poging van vreemde mogendheden fof uitbreiding van haar economischen invloed, welke door een daarmede, rechtstreeks of zijdelings, gepaard gaande bedreiging mef geweld, _ zelfs in vredestijd, - het karakter mochf aannemen van een poging fof, of voorbereiding van economische of politieke annexatie; en, in verband daarmede, elke oneerlijkheid op commercieel of .industrieel gebied, waarvan neutralen het slachtoffer mochten zijn, krachtig tegen fe gaan. 5». Door voordrachten, lezingen, hef verspreiden van brochures, door artikelen en mededeelingen in dagbladen, tijdschriften, enz., de waardeering van elkanders denkbeelden en van elkanders arbeid op elk gebied zooveel mogelijk fe bevorderen. Hef streven van den Bond, die zich op een algemeen humanitair standpunt plaatst, is vrij van alle haaf jegens eenig bepaald Volk. Namens het voorloopig Hoofdbestuur: LOUIS MACON, Eere-Voorzitter van de „Vereeniging van Vertegenwoordigers van de Buitenlandsche Pers" te Parijs. N.B. Men wordt verzocht dif biljet, ingevuld en onderteekend, na doorhaling van hetgeen nief verlangd mochf worden, onder enveloppe (fe frankeeren mef 10 cents) fe zenden aan den Secretaris van de Onderafdeeling Ned.-Ind ië van den Bond van Neutrale Landen 1, Djamboelaan, Weltevreden. Ondergeteekende 1) 2) 3). No 4), (e 3) betuigt instemming mef hef adres aan de Koningin, bedoeld in Uwe circulaire van 30 Juni 1917; wellicht bereid , noemt als bereid °m eveneens instemming te betuigen de personen, allen Nederlanders, aan ommezijde vermeld; verbindt zich de adres-beweging te steunen met/ welk bedrag l^rj^Ë^^L t aQn den penninömees(er ie Batavia; onder couvert wenschf toe fe treden verzoekf om inlichfingen befreffende toetreding f°f de °nderafdeeling Ned.-Indië van den Bond van Neutrale Landen. Te .den 1917. (Handfeekening): ') Naam en voorletters. 2) Beroep of Ambt. 3) Sfraaf, enz. 4) Huisnummer. 5) Woonplaats. Z O Z Naam en voorletters Beroep Straat, enz. Huisnr. Woonplaats strook, die door den geadresseerde kan worden behouden, (bolih dipegang olih sipenerima). Bedrag van den postwissel in cijfers. Djoemlahnja postwissel itoe tertoelis dongan angka wolanda. afzender: sipengirim: (duidelijk s.v.p.) BUDRAGE: voor de adres-beweging aan de Koningin ƒ in oprichtingskosten maand ) f. I kwartaal! \ ^ halfjaar i os O . — jaar ,, Reg. W™. Model W, No.. GOUVERNEMENTS POST- EN TELEGRAAFDIENST. 8INNENLANDSCHE Soerat postwissel akan negri didalem daerat POSTWISSEL. di kirim ka sasoeatoe Tanah Hindia. ten^bedrage van s=a Gld. ets. (De guldens voluit in Latijnsche letters). (Banjaknja roepiah itoe tertoelis genap dengan hoeroef Wolanda). den. Penningmeester „ v. d. Onderafd. N. I. v. d. S5ond v. Neutrale Landen. betaalbaar aan: terbajar kapada: Plaats van bestemming: _JJi f \_ J _J^t Tempat kadiaman sipenerima: Straat. Recht voor den postwissel en eventueel voor een bericht van ontvang, te voldoen door aanhechting van frankeerzegels. Tjoekei akan postwissel ini serta akan chabar tanda katerimaan (djika sipengirim berkahendak domikian) dibajar dengan piranko, jang diboeboehi pada soerat ini. Dagteekeningstempel van het kantoor van storting. _ § I Nommer: |ig j 5 (2 J Dagteekening: ■2 § I o "° I Kantoor van storting: Betaalbaar te Handteekening van den postambtenaar: PLAATS VOOR HET ENDOSSEMENT. BAHAGIAN AKAN SEMPOKAft. N.B. Het endossement is slechts éénmaal toegelaten en uitsluitend op personen ter zelfde plaats als geadresseerde woonachtig. Peeingetan. Maka sëmpokan itoe diidzinikn sekali sahadja serta hanja pada orang2, jang tepdoedoek pada tempat sipenerima itoe djoega. De aan ommezijde vermelde som aan mij voldaan. Djoemlah jang terseboet dibalik soerat ini iditerima olih koe. Te den [ Dinegri tanggal Dagteekeningstempel van het kantoor van uitbetaling. a-S.2 p fe »S £v SS S«Ji^i=»d SSnS'So N 1 ^ë|ljr§o||>| ^■Swtlpsll'^^^l ^§«l'lSg|asi!§o3|g5fs|g.H5-aag-g§^ _ ra cd w «J w