956 ' ZEGELWET 1917 TOEGELICHT VOOR - DEN HANDEL - DOOR V. S. OHMSTEDE, Commies ter directie der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen te amsterdam. 1-, uitöever J P. DE RUYTER — WOERDEN. - ll 1917. >»4aeF^?; TYP" J0H' MELDER — GOUDA. L ZEGELWET 1917 TOEGELICHT VOOR * DEN HANDEL * DOOR V. S. OHMSTEDE, Commies ter directie der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen te amsterdam. UlYfiEVER P. DE RUYTER — WOERDEN. 1917. ELECTRISCHE DRUKKERIJ JOH. MULDER, GOUDA. Voorbericht Het opnemen van wetsartikelen, als aanteekening op andere, is vermeden, ■doch ten gerieve der gebruikers is Vy de vele verwijzingen in de met in Jut kort vermeld, wat hét verwezétie inhoudt, waardoor het herhaalde naslaan in de meeste gevallen wórdt voorkomen. Men verzuime niet, ,hij lat raadplegen van dit werkje, ook het alphabetisch register te benutten. V. S. OHMSTEDE. Amsterdam, Oét. 1917. INHOUD. Blz. Artt. 1—22. Algemeene bepalingen 6—26 » 23—33. Van het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier 26—48 n 34—40. Van het zegelrecht van bewijzen van ontvangst van gelden, rekeningen, declaratiën, diploma's van lidmaatschap en toegangsbewijzen. . . . 48—55 V 41—43. Van het zegelrecht van paspoorten, jachtakten en besluiten, houdende verlof tot het aannemen van vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid, vergunning tot verandering van geslachtsnaam en verleening van adeldom 56—58 „ 44—50. Van het zegelrecht van polissen van verzekering en van bewijzen van verwaarborging 58—68 „ 51—55. Van het zegelrecht van wissels, orderbriefjes, kassierspapier, bankpapier en ander papier aan toonder, assignatiën, enz 68 73 » 56—59. Van het zegelrecht van de bewijzen van huur en verhuur 73—78 » 60—74. Van het zegelrecht van effecten . . 79—90 » 75—81. Van het zegelrecht van nota's van makelaars en commissionairs in effecten, enz 91 97 „ 82—89. Van de vervolgingen, verjaringen, enz. 97—102 * 90—100. Slot- en overgangsbepalingen . . . 103—111 Bijlage 112—119 Alphabetisch Register 120—123 WET van 22 MAART 1917 (Stbl. no. 244), gewijzigd bij die van 23 ME11917 (Stbl. no. 437), tot heffing van het recht van zegel, (1-3) 1. Luidens art. 100 kan de wet worden' aangehaald als „Zegelwet 1917". 2. Vragen, betreffende de toepassing der Zegelwet zijn in de eerste plaats te richten aan de betrokken inspecteurs en ontvangers en — behoudens bijzondere gevallen — niet rechtstreeks aan het Departement van Financiën. 3. De vroegere zegelwet, herhaaldelijk aangevuld en gewijzigd, was van 3 Oct. 1843, Stbl. n°. 47. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het tot aanvulling der Rijksmiddelen noodig is, de belasting, welke onder den naam van recht van zegel geheven wordt, nader te regelen en andere bepalingen vast te stellen ter verzekering van de heffing dier belasting; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 6 Artt. 1—2. HOOFDSTUK I. Aigemeene bepalingen. Artikel 1. Onder den naam. van zegelrecht wordt eene belasting geheven VJM1 de in deze wet genoemde «tukken, overeenkomstig de daarbij gestelde regelen (1—3). 1. Opcenten worden niet geheven, behalve voor buiteifiandsche effecten. Zie aant. 5 op art. 60. 2. Belast zijn alleen de in de wet genoemde stukken; alle niet genoemde zijn derhalve, vrij. 3. De verschillende soorten "van zegelrechten zijn behandeld in de hoofdstukken II—IX; de daarin voorkomende onderwerpen vindt men hiervóór bijeenvermeld in den „Inhoud". Artikel 2. De belasting wordt voldaan (1): door gebruik van gezegeld papier of van plakzegels van wege het Rijk uitgegeven; door gebruik van buitengewoon gezegeld papier, (2) of door betaling van het verschuldigde recht aan 's Rijksambtenaar (3), een en ander volgens de regelen bij deze wet gesteld. Deze wet verstaat: onder het Rijk, het Rijk in Europa; onder papier, tevens perkament en iedere andere stof, waarop de aan zegelrecht onderworpen stukken zijn gesteld (4); onder buitengewoon gezegeld papier, papier, dat op verzoek van belanghebbenden van Rijkswege gestempeld is (5) • onder 's Rijks ambtenaar, de ontvanger van de registratie of van het zegel met de ontvangst van zegelrechten belast. 1. Welke wijze van voldoening is toegestaan, is voor iedere soort zegelrecht afzonderlijk aangeduid in de artt. 25, 26, 39, 43i 47, 48, 54, 58, $3 en 75. Artt. 2—3. f 3. Zie, voor de plaatsen, waar papier ter buitengewone zegeling kan worden aangeboden, aant. 11 op art. 3. 3. Deze wijze van voldoening is in het algemeen toegestaan, wanneer bezwaarlijk op een der overige manieren kon worden betaald; voor stukken, in het buitenland opgemaakt, vindt men b.v. deze voldoening in de meeste gevallen toegestaan. 4. Notarissen, die buitengewoon gezegeld papier willen gebruiken, kunnen hiertoe volgens art. 8 slechts perkament bezigen. 5. Laat men b.v. een blad papier, dat men voor formaatzegel wil gebruiken, afsnijden op de afmetingen, die art. 27 noemt, en het daarna zegelen, dan is dit, volgens de wet, buitengewoon gezegeld. Het buitengewone is dus alleen te zoeken in de omstandigheid, dat het papier niet vanwege het Rijk gezegeld wordt uitgegeven. Artikel. 3. "Het papier van wege het Rijk uitgegeven zal, behalve van een of meer bijzondere merkteekens, voorzien zijn van een afdruk van den zegelstempel aan de bovenzijde (1). De afdruk van den zegelstempel en de plakzegels wijzen het bedrag van het zegelrecht aan (2). De bijzondere merkteekens, de afmetingen van het papier, voor zoover deze niet bij artikel 27 zijn vastgesteld, de vorm der plakzegels en die der stempels, welke voor de zegeling van papier worden gebruikt, worden door Üns bepaald (3—17). 1. De plaatsing van het zegel aan de bovenzijde is van belang met het oog op de bepaling van art. 5 nopens het aanvangen der stukken. Het voorschrift geldt alleen voor -papier, vanwege hef Rijk uitgegeven. Op buitengewoon gezegeld papier mag derhalve de stempel ook elders worden gesteld. 2. De afdruk moet duidelijk zichtbaar blijven. Verg. art. 5, al. 2. 3. Het gezegeld papier, van wege het Rijk uitgegeven, is voorzien van een watermerk bestaande in het woord .Nederlanden". Art. 2, Kon. besluit 4 April 1917. Stbl. n° 273. 4. Behalve het in artikel 27 der Zegelwet 1917 vermelde papter, zal van wege hel Rijk gezegeld papier in groot en in klein formaat Art. 3i worden uitgegeven; het groot formaat zal. hebben eene hoogte van 32,20 centimeter en eene breedte van 40 centimeter, en het klein formaat eene hoogte van 8,84 centimeter en eene breedte van 25 .centimeter. Art. 3, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 273. 5. Het plakzegel, met uitzondering van dat voor de zegeling der in artikel 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken, is van rechthoekigen vorm en heeft eene lengte van 29 millimeter bij eene breedte van 22 millimeter. De kleur is paars voor het zegel van vijf cent en rood voor de zegels van hoogere bedragen. Het draagt aan het hoofd 's Rijks wapen, vastgehouden door twee gekroonde leeuwen boven een lint met de spreuk: „Je Maintiendrai", alles op een gebloemden achtergrond. Een ongekleurd rechthoekig vak onder het lint behelst de aanwijzing van het bedrag van het recht, welk bedrag aan den voet van het zegel nog eens vermeld staat. Daartusschen komen, op acht regels, veertien malen voor de woorden: „Nederlandsen plakzegel". Art. 4, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 273. 6. Het plakzegel voor de zegeling van de in artikel 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken is van rechthoekigen vorm en heeft eene lengte van 28'/, millimeter bij eene breedte van 57 Va millimeter. De kleur is groen voor de zegels van vijf cent en tien cent, rood voor de zegels van vijftien cent tot en met één gulden, blauw voor de zegels van hooger dan één gulden, doch niet hooger dan vijf gulden, bruin voor de zegels van hooger dan vijf gulden, doch niet hooger dan tien gulden en paars voor de zegels van hoogere bedragen. De omranding bevat op gearceerden grond aan de bovenzijde het woord: „Beursbelasting" en aan de benedenzijde de woorden: „Koninkrijk der Nederlanden". Het zegel is door eene snijlijn verdeeld in twee gedeelten, een rechtergedeelte, breed ongeveer 29 millimeter en een linkergedeelte, breed ongeveer 21X millimeter, beide gedeelten gemeten tot de binnenzijde van den rand. Het rechtergedeelte vertoont het Rijkswapen boven een rechthoekig vak, waarin vier en twintig maal het woord: „Beursbelasting" is vermeld; het linkergedeelte bevat eene afbeelding van Mercurius met staf in een Gothisch raam. Op beide gedeelten is boven den onderrand door een opdruk in zwarte kleur het bedrag van het recht aangewezen. Art. 5, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n. 273. Art. 3. 9 7. Voor de zegeling van het van wege het Rijk uit te geven papier en van het buitengewoon te zegelen papier wordt gebruikt: een stempel, waarmede machinaal een TOdruk in het papier droog wordt geschroefd op een rond oranjekleurig vlak, hierna aangeduid als .Droge stempel" of een stempel, welke in blauwen inkt wordt afgedrukt, hierna aangeduid als .Natte stempel". De stempels bevatten 's Rijks wapen en het bedrag van het recht, ter zijde van het wapen uitgedrukt. De stempels, bestemd voor de zegeling van stukken, onderworpen aan zegelrecht, met opcenten, zijn voorzien van de woorden: „Zegelrecht met opcenten" (a). De droge stempel bevat bovendien eene verkorte aanduiding van het kantoor, waar- en eene aanwijzing van het jaar waarinde stempeling plaats heeft; de natte stempel wijst bovendien aan: te Rotterdam den naam der gemeente en in de overige plaatsen den naam der provincie, alwaar — en voor zoover betreft de stempel met de woorden : „Zegelrecht met opcenten", tevens het jaar, waarin — de stempeling plaats heeft. Tot nadere voorziening kunnen voor de zegeling ook worden gebruikt de stempels, welke thans aan de kantoren van het buitengewoon zegel in gebruik zijn voor de stempeling met blauwen inkt van stukken, welke aan zegelrecht zonder opcenten zijn onderworpen. Onze Minister van Financiën is gemachtigd te bepalen in welke gevallen uitsluitend stempeling met den drogen stempel of uitsluitend stempeling met den natten stempel zal plaats hebben. Stempeling met den drogen stempel heeft alleen plaats aan het Algemeen Zegelkantoor en aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam. Art. 6. Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n». 273. (a). Verg. aant. 5 op art. 60. 8. De zegeling met den bijzonderen stempel, bedoeld in het eerste lid, onder c, van artikel 60, in het laatste lid van artikel 61 en in het laatste lid van artikel 62 der Zegelwet 1917, geschiedt uitsluitend aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam. Voor die zegeling wordt gebezigd een stempel, voorzien van een rand, vermeldende: „Bijzondere stempel Zegelwet 1917", en overigens gelijk aan de stempels, welke worden gebruikt voor de zegeling van effecten. Art. 7, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n». 273. 9. Op het papier van wege het Rijk uit te geven, wordt de stempel gesteld bovenaan ter linkerzijde van het blad, het vel 10 Art. 3. toegeslagen zijnde; op al het andere papier kan de stempel worden gesteld op de daarvoor meest geschikte plaats. Art. 8, Kon. besluit 4 April 1917, StbJ, ja?. 273. 10. Voor stukken, aan evenredig zegelrecht onderworpen, worden van wege het Rijk uitgegeven: papier, voorzien van een stempel van ten minste vijf cent en ten hoogste twintig gulden; plakzegels tot bedragen van ten minste vijf cent en ten hoogste honderd gulden. Het van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, voorzien van een stempel van twintig gulden, wordt door den ontvanger van het zegel desverlangd bijgezegeld tegen betaling van het meerdere recht; hij doet van die betaling blijken door kwitantie of bijstempel naast den gewonen stempel te stellen. Ten aanzien van deze kwitantie geldt het bepaalde in artikel 14. Art. 9, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 273. 11. Het buitengewoon te zegelen papier wordt met betaling der daarvoor verschuldigde rechten aangeboden aan een der kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te Arnhem, te Assen, te 's-Gravenhage, te Groningen, te 's-Hertogenbosch, te Leeuwarden, te Maastricht, te Middelburg, te Rotterdam, te Utrecht of te Zwolle. Aan de kantoren te Amsterdam, te 's-Gravenhage en te Rotterdam wordt het papier onmiddellijk van den vereischten zegelstempel voorzien. Aan de overige kantoren wordt het papier gestempeld met de woorden : „te zegelen" waarna het met een bewijs van de betaling der rechten wordt overgebracht: te Arnhem, te Assen, te 's-Hertogenbosch, te Maastricht en te Zwolle: ten kantore van de hypotheken en het kadaster; te Groningen, te Leeuwarden en te Middelburg: ten kantore der registratie n°. 1. en te Utrecht: ten kantore der successierechten. Van de stempeling met de woorden: „te zegelen" is uitgezonderd: a. het papier, waarvoor een stempel wordt vereischt, welke niet voorhanden is aan het kantoor, waar de zegeling zou plaats hebben, als de zegeling niet kan geschieden door het stellen van meer dan één stempel; b. het papier, waarvoor de droge stempel wordt verlangd of vereischt. Dit papier wordt door tusschenkomst van den ambtenaar aan wiens kantoor de zegeling zou plaats hebben, opgezonden naar een der kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage of te Rotterdam en aldaar van den drogen stempel voorzien, indien de vereischte stempel aan dat kantoor voorhanden is of de zegeling kan geschieden door het stellen van meer dan één stempel. Art. 10, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n<*. 273. Art. 3. 12. Onze Minister van Financiën is gemachtigd om, naargelang van de behoeften, te bepalen welke zegelstempels aan de kantoren van het buitengewoon zegel zulten worden verstrekt. Papier, dat met betaling van het verschuldigde recht ter buitengewone zegeling wordt aangeboden, doch niet op die wijze gezegeld kan worden, omdat de yereischte stempel aan geen der kantoren van het buitengewoon zegel voorhanden is en zegeling tot het bedrag van het verschuldigde recht door het stellen van meer dan één stempel niet kan plaats hebben, wordt door den ontvanger, aan wiens kantoor de aanbieding plaats heeft, op de wijze bepaald bij artikel 14 (a), voorzien van eene kwitantie voor het betaalde recht. Art. 11, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 273. (a) Zie aant. 15 hierna. 13. Het plakzegel, met uitzondering van dat voor de zegeling der in artikel 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken, wordt op het aan zegelrecht onderworpen stuk geheel en al vastgeplakt, gaaf en ongeschonden, zooals het van wege het Rijk wordt uitgegeven en zonder dat papier of eenige andere stof tusschen het stuk en het zegel aanwezig zij. Het wordt vastgeplakt daar, waar het stuk moet worden onderteekend door hem, die het zegel gebruikt. Deze schrijft zijne onderteekening met inkt over het zegel en vermeldt tevens op het zegel en mede met inkt het tijdstip, waarop het wordt gebruikt, door aanduiding van den dag, de maand en het jaar. Worden twee of meer zegels gebezigd, dan moet de handteekening over al de zegels zijn gesteld. Wordt een stuk met plakzegels gezegeld, door meerdere personen onderteekend, dan moet alleen hij, die het eerst zijne handteekening zet, het zegel gebruiken. De vorenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op de plakzegels, welke overeenkomstig art. 14 worden gebruikt. Art. 12, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 27a 14. Het plakzegel voor de zegeling der in art. 75 der Zegelwet 1917 bedoelde stukken wordt, vóórdat de nota uit het in art. 77 dier wet bedoelde register wordt getrokken, in dier voege opgeplakt, dat na het uitscheuren der nota, het van het Rijkswapen voorziene gedeelte van het zegel voorkomt op de nota en het andere, langs de snijlijn af te scheiden gedeelte van het 'zegel voorkomt op het op den stok van het register overgenomen afschrift van de nota. Behoudens die afscheiding, welke voor de opplakking mag plaats hebben, geschiedt deze op gelijke wijze, als in het eerste lid van het vorige artikel is voorgeschreven. Op elk der deelen van het zegel wordt het tijdstip waarop het wordt gebruikt, met inkt vermeld, door aanduiding van den dag, 12 Art. 3. de maand en het jaar; hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een stempel met stempelinkt. Het aldus opgeplakte zegel geldt als aanduiding op het afschrift der nota van het bedrag van het in rekening gebrachte zegelrecht. Het bezigen van twee of meer zegels voor een nota is toegelaten. Art. 13, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 273. 15. Wanneer reeds gebruikt papier, zonder betaling van boete, van zegel kan worden voorzien, doet de ontvanger van het recht van zegel van de voldoening van het zegelrecht blijken door opplakking van een plakzegel. Op dit zegel wordt de dag van opplakking aangewezen en over het zegel wordt eene beknopte vermelding van kwaliteit en standplaats van den ontvanger gesteld; hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een vanwege het Rijk verstrekten stempel. Het aldus opgeplakte zegel strekt tot kwitantie van het betaalde zegelrecht. Indien plakzegels tot het vereischte bedrag niet voorhanden zijn en indien op de ter zegeling aangeboden stukken boeten verschuldigd zijn, welke met het zegelrecht worden voldaan, doet de ontvanger van de betaling blijken door de volgende kwitantie op de stukken te stellen: „N°. Ontvangen voor zegelrecht „(voor boete ) „te , den „De Ontvanger". (Onderteekening.) De vorenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op niet hier te lande opgemaakte effecten. Art. 14, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 273. 16. Het zegelrecht van de in het laatste lid van art. 44 der Zegelwet 1917 bedoelde contractboekjes moet worden voldaan door gebruik van plakzegel. Bij elke ver- of afrekening tusschen verzekeraar en verzekerde, hetzij direct of door tusschenkomst van een makelaar of assurantiebezorger, wegens de onder dekking van de polis vervoerde goederen, wordt op het contractboekje eene verklaring gesteld, welke de gezamenlijke waarde aanwijst van de vervoerde goederen, waarop de ver- of afrekening betrekking heeft. Deze verklaring wordt door den verzekeraar of door den makelaar of door den assurantiebezorger namens hem, onderteekend en vóór die onderteekening voorzien van een of meer plakzegels tot het bedrag van het verschuldigde zegelrecht, berekend over de voormelde gezamenlijke waarde der vervoerde goederen. Ten aanzien van het gebruik van het plakzegel geldt het bepaalde in artikel 12. (a) Art. 15, Kon. besluit 4 April 1917, StbL n«. 273. (a) Zie aant. 13 hiervóór. Artt. 3-5. 13 17. Voor buitengewoon gezegeld, papier, geen formaatzegel zijnde, gelden de gestekte afmetingen niet. Artikel 4. Het is^een ieder, die niet door of van wege het Departement van Financiën daartoe aangesteld of gemachtigd is, verboden gezegeld papier of plakzegels te'verkoopen of, uit te geven (1—2). ■miu^' Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van honderd gulden verbeurd (3). 1. Het verbod betreft zoowel het vanwege het Rijk uitgegeven als het buitengewoon gezegeld papier.' 2. Aan de postkantoren zijn plakzegels, ook die van Hoofdstuk IX (beursbelastingzégels), verkrijgbaar. 3. Zie, voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boete, art. 91; en voor de vervolgingen, enz., Hoofdstuk X. Artikel 5. Alle stukken, gesteld op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven, moeten zijn aangevangen aan den voorkant, naast of onmiddellijk onder den afdruk van den zegelstempel, en regelmatig vervolgd worden (1—3). De afdruk van den zegelstempel mag zoo min op de vóórals op de keerzijde door letters of cijfers bedekt, noch op eenige wijze onkenbaar gemaakt of beschadigd worden (4). De plakzegels mogen op geenerlei wijze onkenbaar gemaakt of beschadigd worden en moeten worden gebruikt op de wijze door Ons te bepalen (5). Indien in strijd met een dezer voorschriften is gehandeld, wordt het stuk als ongezegeld beschouwd (6). C Voor de door ambtenaren opgemaakte stukken, aan formaatzegel onderworpen, geeft art. 30' eene beperking nopens het aantal regels en lettergrepen. 2. Afsnijding van een beschreven gedeelte, om het blanco gebleven bovengedeelte, waarop het zegel voorkomt, opnieuw te bezigen, is door deze bepaling voorkomen. 34 Artt. 5—6. Overigens schijnt ons het verkleinen van gezegeld papier niet verboden. Van een ongebruikt formaatzegel, waarvan de onderste helft verontreinigd is, zou men déze b.v. mogen afsnijden en alleen de bovenste helft gebruiken. 3. Het aanvangen boven den stempel is niet toegestaan. 4. De in den stempel uitgedrukte prijs moet duidelijk zichtbaar blijven. Een onwillekeurige en onbeduidende pennestreek, over den stempel schijnt ons daarom niet de nietigheid van het zegel mede tie brengen. 5. Voor het gebruik der plakzegels wordt verwezen naar de aantt. op art. 3. 6. Het handelen in strijd met het voorgeschrevene is op zichzelf niet strafbaar, doch wordt achterhaald, doordien het stuk als ongezegeld wordt beschouwd, hetgeen de straf medebrengt, die in de hoofdstukken II—IX hierop in de verschillende gevallen is gesteld (verg. b.v. art. 28, laatste lid). Artikel 6. Indien een stuk, onderworpen aan eenig ander zegelrecht dan dat naar de oppervlakte van het papier, te,omvangrijk Is om in zijn geheel op het in gebruik genomen gezegeld papier te worden gesteld, kan voor het overblijvende gedeelte ohgezegeïd papier gebezigd worden, mits het recht, voor het geheèle stuk verschuldigd, is voldaan (1—3). 1. Bij gebruik van gezegeld papier, vanwege het Rijk uitgegeven, moet het eerste gedeelte van het stuk op dit papter worden gesteld ; dit volgt uit art. 5. 2. Voor formaatzegels zijn geen ongezegelde allonges of bijbladen toegestaan, aangezien hier juist door de oppervlakte van het papier het zegelrecht wordt bepaald. 3. De wet verplicht niet tot aanplakking of aanhechting, hoewel zulks om practische redenen dikwijls zal geschieden. Een huurcontract kan b.v. op zes losse vellen worden gesteld, mits één daarvan den vereischten stempel draagt. Afcrf . 7—8. 16 Artikel 7. De wijze waarop 's Rfjfc8 tlfhbtenaar doet blijken Van de voldoening der zegelrechten van de stukken, die hem ter zegeling worden aangeboden, wordt door Ons bepaald (1). De Staat is aansprakelijk voor de schade, welke ontstaat door het teloorgaan of de verminking van een stuk, terwijl dit zich aan een kantoor van registratie of van het zegel bevindt (2). 1. De betrekkelijke bepalingen zijn gegeven in het Kon. besluit van 4 April 1917, Stbl. no. 273, en opgenomen in de aantt. op art. 3. 2. Op grond van deze bepaling kan de benadeelde, zdo noodig, een reöltsvordering instellen tegen den Staat. Artikel 8. Door notarissen mag voor hunne aan zegelrecht onderworpen akten alleen gebruikt worden perkament of het van wege het Wfk uitgegeven papier (1—2). Het plakzegel mag alléén gebruikt worden voor de stukken, waarvoor zulks uitdrukkelijk is bepaald (3). Bij overtreding wordt Jwst stuk als ongezegeld beschouwd (4). 1. Uit deze bepaling volgt, dat de notarissen slechts buitengewoon gezegeld -papier mogen gebruiken, indien dit bestaat uit perkament. 2. Voor huurcontracten mogen de notarissen alleen gezegeld papier, vanwege het Rijk uitgegeven, bezigen. 3. Het gébruik van plakzegels is toegestaan voor: quitanties, enz. (art. 39); polissen, enz. (art. 47); wissels, enz. (art. 54); huurcontracten, niet notariëel (art. 58); effecten nota's (art. 75). Voor verzekering-contract-boekjes, bedoeld in art. 44, laatste lid, en voor effecten-nota's is het plakzegel de eenige wijze van voldoening van het recht; voor de overige genoemde stukken kan ook vanwege het Rijk uitgegeven df bbitengewoon gezegeld papier worden gebezigd. Uitgesloten voor het gebruik van plakzegels zijn de stukles» aan formaatteijtl onderwörptn, de paspoorten, eïlÉr {Hoofdstuk ï¥) en de effecten. . '■ 16 Artt. 8—10. 4. De overtreding wordt op zichzelf niet gestraft, doch achterhaald doordien het stuk als ongezegeld wordt aangemerkt, hetgeen de straf medebrengt, die hierop- voor ieder speciaal geval in de wet is gesteld. Artikel 9. Er bestaat geen overtreding, indien eenig stuk niet op het daarvoor bestemde, maar op een ander van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier is gesteld, indien de belasting ten volle is voldaan (1—2). 1. Voor een huurcontract, dat volgens Hoofdstuk VII met evenredig zegelrecht is belast, mag dus b.v. wèl worden gebruikt een door het Rijk uitgegeven formaatzegel, waarop de belasting naar de oppervlakte van het papier is berekend, mits het betaalde formaatzegel niet minder bedraagt dan hetgeen wegens evenredig recht verschuldigd zou zijn, indien men het contract op ongezegeld papier zou stellen en daarna laten zegelen. 2. Voor een formaatzegel van ƒ0.30 mag-niet worden gebezigd een ongestempeld papier, waarop men 6 plakzegels van ƒ0.05 aanbrengt. Niet alleen zou zulks in strijd zijn met hetgeen art. 9 toestaat, zijnde het papier als dan niet vanwege het Rijk uitgegeven, maar bovendien zou in strijd met art. 8, 2* lid, worden gehandeld. Artikel 10. Wegens één stuk is slechts één zegelrecht Verschuldigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 35, 56 en 75 (1). Het recht wordt bepaald door de hoogst belaste beschikking of verklaring (2). Behoudens de in deze wet vermelde uitzonderingen, is elk afzonderlijk stuk aan een afzonderlijk zegelrecht onderworpen en kan een gezegeld of van plakzegel voorzien papier, dat reeds voor een stuk is gebruikt, niet voor een ander aan zegelrecht onderworpen stuk worden gebezigd, zelfs al ware het eerste doorgehaald of op eenige andere wijze vernietigd (3). Ingeval van overtreding wordt hetgeen na het eerste stuk op het gezegeld of van plakzegel voorzien papier voprkomt beschouwd als op ongezegeld papier te zijn gesteld (4), Artt. 10—11. TT 1. De aangehaalde uitzonderingen hebben betrekking op het quitantie-zegel voor schuldeischers, die een gezamenlijk belang hebben, op verschillende overeenkomsten of verklaringen van huur en verhuur in één akte en op meerdere aankoopen, verkoopen en toewijzingen, in één effectennota begrepen. Voor verdere bijzonderheden raadplege men de vermelde artikelen, met de aantt. 2. Een huurcontract, tevens door daarin opgenomen bepalingen vallende onder het recht van formaatzegel, betaalt niet beide rechten, doch alleen het hoogste. 3. Luidens art. dl kan de Minister van Financiën in door hem aan te wijzen gevallen inwisseling of overstempeling toestaan. 4. De overtreding is op zichzelf niet strafbaar gesteld, doch de omstandigheid, dat de nadere stukken als ongezegeld worden beschouwd, leidt tot de straf, die hierop voor ieder speciaal geval is gesteld. Artikel 11. Behoudens de uitzonderingen bij deze wet gemaakt, zijn de verschillende exemplaren van een stuk alle aan hetzelfde zegelrecht onderworpen. Afschriften en uittreksels van onderhandsche stukken, door een of meer der partijen onderteekend, zijn aan hetzelfde zegelrecht onderworpen als de oorspronkelijke stukken (1). Afschriften en uittreksels, door ambtenaren als zoodanig opgemaakt en ondejteekend, worden, voor de toepassing dezer wet, met akten van die ambtenaren gelijkgesteld (2—3). Afschriften en uittreksels, uitsluitend ter voldoening aan administratieve voorschriften van openbare besturen en instellingen vervaardigd, zijn vrij van zegelrecht (4). 1. Wordt b.v. een onderhandsch huurcontract in simplo opgemaakt en krijgt een der partijen hiervan een afschrift of uittreksel, alleen door de wederpartij onderteekend, dan is hiervoor eveneens het volle recht als voor een huurcontract verschuldigd, behoudens toepassing van art. 57, b. 2. Een uitzondering op deze bepaling is te vinden in art. 42,4°. 3. Het afschrift van een exploit van een deurwaarder en het afschrift van het door dezen geteekende, daarbij beteekende stuk 2 18 Artt. 11 — 13. moeten worden gelijkgesteld met het exploit. Is dit van zegelrecht vrijgesteld, dan zijn ook die afschriften vrij. Zijn zij niet vrij, dan geldt art. 30 ook voor die afschriften. 4. Deze vrijstelling is algemeen en geldt mitsdien voor alle soorten van zegelrecht. Artikel 12. Alle hier te laride wonende personen, die eenig aan zegelrecht onderworpen stuk opmaken of afgeven, of op zoodanig stuk hun handteekening stellen, worden geacht het stuk hier te lande te hebben opgemaakt of afgegeven, of daarop hier te lande hunne handteekening te hebben gesteld, zoolang het tegendeel niet aannemelijk is gemaakt. De vermelding op het stuk, dat deze handelingen in het buitenland plaats hadden, is daartoe niet voldoende. (1—2). 1. Door deze bepaling wordt voorkomen, dat men zich er steeds op zou kunnen beroepen, dat een stuk buitenslands is opgemaakt of afgegeven, weshalve het ongezegeld zijn — zoolang er geen gebruik van werd gemaakt — niet strafbaar zou zijn. (Verg. art. 22). 2. Voor het aannemelijk maken behoeft men niet te denken aan een bewijs in juridischen zin, doch is het, naar ons voorkomt, voldoende dat de betrokken ambtenaar in gemoede overtuigd wordt. Artikel 13. Voor de toepassing dezer wet worden stukken, welke voorzien zijn van een paraaf, het facsimilé van een handteekening of paraaf, of den afdruk van een naam- of paraafstempel, als onderteekende stukken beschouwd (1—3). 1. Dit artikel moet in ruimen zin worden opgevat. Een stuk, waaronder de naam is gedrukt, moet als een onderteekend stuk worden beschouwd. 2. Ook voor de toepassing der straffen maakt het geen verschil, of onderteekening plaats vond dan wel stempeling of parafeering. 3. Onderteekening is voor quitanties, enz., blijkens art. 39, al. 2, zelfs niet noodig; eventuëele straf treft dan den uitgever van het stuk. Artt. 14—15. 19 Artikel 14. Iedere vermelding in of op eenig niet behoorlijk gezegeld stuk, waarbij de onderteekenaar of de uitgever van dat stuk zich verbindt het door een behoorlijk gezegeld te vervangen en iedere aanduiding, vermelding of overeenkomst, welke ten doel heeft eene overtreding van deze wet aan de kennisneming van 's Rijks ambtenaar te onttrekken, alsmede iedere overeenkomst, welke de niet-vervulling van eenige bij deze wet opgelegde verplichting of de verkorting van eenige bij deze wet toegekende bevoegdheid ten doel heeft, is nietig. Artikel 15. Het is aan rechters, scheidsmannen, departementen van algemeen bestuur, besturen van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen, en aan daartoe behoorende ambtenaren verboden bij hunne beslissing of beschikking rekening te houden met den inhoud van eenig stuk dat, hoewel aan zegelrecht onderworpen, ongezegeld of niet voldoende gezegeld te hunner kennis wordt gebracht (1—2). Voor iedere overtreding is verbeurd eene boete van honderd gulden. De overtreders zijn bovendien gehouden tot betaling van de rechten, verschuldigd wegens de stukken, waarvan het recht niet is voldaan, behoudens verhaal op wien het behoort (3). De bepaling van het eerste lid is niet toepasselijk op de stukken overgelegd: 1°- ingevolge artikel 147 — of, als bescheiden tot staving der rekening, ingevolge de artikelen 775, 777 en 787 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (4); 2°- als stukken van vergelijking in geschillen over de echtheid of onechtheid van geschriften; 3°- als bescheiden tot staving van de eigen aangifte van faillissement en van het verzoek tot bekoming van surséance van betaling, bedoeld bij de artikelen 1 en 213 van de Faillissementswet; 4°- in strafzaken. 20 Artt. 15—16. Indien zich onder de hiervoor uitgezonderde en ter griffie overgelegde stukken niet behoorlijk gezegelde bevinden, is de griffier verplicht die stukken vóór de teruggave ter hand te stellen aan 's Rijks ambtenaar ter constateering van de begane overtredingen. Wordt door den griffier niet tijdig aan deze verplichting voldaan, dan verbeurt hij eene boete van honderd gulden (5). 1. Het verbod is niet beperkt tot de stukken, die in de beslissing of beschikking uitdrukkelijk zijn aangehaald, en het geldt derhalve mede de niet aangehaalde bescheiden. 2. Wordt b.v. door een reclamant tegen den aanslag in de personeele belasting wegens huurwaarde een onvoldoende gezegeld huurcontract overgelegd, dan moet dit bü de behandeling van het bezwaarschrift ter zijde worden gelegd, onverminderd het opmaken van proces-verbaal, overeenkomstig art. 84, 2« lid. 3. Het bedoelde verhaal zal moeten geschieden volgens de regels van het burgerlijk recht. 4. De aangehaalde artikelen betreffen het overleggen van stukken in een burgerlijk geding en het doen van rékening en verantwoording. 5. Voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boete, zie art. 91. Artikel 16. Indien in eene notarieele akte een aan zegelrecht onderworpen stuk (uitgezonderd authentieke akten, afschriften en uittreksels daarvan, akten, welke overeenkomstig artikel 6 der Registratiewet 1917 worden overgelegd en effecten) wordt vermeld en indien een zoodanig stuk, met of zonder aanhechting, als bijlage van eene notarieele akte wordt bewaard, is de notaris verplicht in die akte op te geven: a. indien het stuk ongeregistreerd is, het bedrag van het zegelrecht voor het vermelde of bijgevoegde stuk betaald; b. indien het stuk geregistreerd is, kantoor en dagteekening der registratie. (1) Artt. 16—17. 21 Als volgens die opgave het vermelde of bijgevoegde stuk niet van behoorlijk zegel volgens de wet is voorzien, zal de notaris verplicht zijn dit stuk, bij de aanbieding ter registratie van de notarieele akte, gelijktijdig ter zegeling over te leggen. Deze verplichtingen vervallen echter, indien het bedoelde stuk zich niet in de macht bevindt van hen, die partij zijn bij de notarieele akte, en zij dit in deze akte verklaren. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op het in bewaring nemen van olographische en geheime testamenten, benevens de omslagen daarvan en op de vermelding van stukken in akten van boedelbeschrijving en in processenverbaal van vergadering, van verzending, van uitlöting of van vernietiging van stukken (2). Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijftig gulden verbeurd (3). 1. in dit geval is het zegelrecht betaald- Zie art 19. 2. Olographische testamenten zijn die, welke met de hand des erflaters geheel geschreven en geteekend zijn (Zie art. 979 B. W.). 3. Voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boete, zie art. 91. Artikel 17. Het is aan rechters en andere ambtenaren verboden om een register, aan zegelrecht onderworpen, te kantteekenen of te waarmerken, indien niet alle bladen van het register gezegeld zijn (1). • . Het is aan ambtenaren verboden handteekeningen te legaliseeren op aan zegelrecht onderworpen stukken, voordat het zegelrecht daarvan overeenkomstig de wet is voldaan (2). Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijfentwintig gulden verbeurd (3—4). 1. Onder de bladen van een register is ook het titel vel te rekenen. 2. Het verbod betreft de legalisatie, op zegelplichtige stukken, doch het zal bedoeld zijn hieronder tevens te rangschikken de legalisatie, die bij afzonderlijke akte geschiedt. 22 Artt. 17—18. 3. Voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boete, zie art. 91. 4. De boete treft den overtredenden ambtenaar, onverminderd de straf wegens het ongezegeld zijn, die voor ieder speciaal geval is gesteld en tegen den onderteekenaar of uitgever van het stuk is gericht. Artikel 18. Alle personen, die in eenige openbare betrekking registers, akten of stukken houden of in bewaring hebben, zijn verplicht pm daarvan, zonder verplaatsing, inzage te geven aan de ambtenaren van de registratie of van het zegel, of aan zoodanige andere ambtenaren, die van eenen door Onzen Minister van Financiën afgegeven schriftelijken last voorzien zijn, zoo dikwerf die ambtenaren zulks vorderen en te gedoogen, dat deze daarvan afschriften of uittrekels nemen (1—2). Gelijke verplichting rust op kooplieden ten aanzien van de door hen aangehouden boeken en registers en van de aan zegelrecht onderworpen akten en stukken, welke zij onder zich hebben (3—5). Er behoeft echter geen inzage verleend te worden: 1°- van akten van uitersten wil voor notarissen verleden, of bij hen in bewaring gegeven, zoolang de beschikkers in leven zijn en van akten van inbewaargeving, superscriptie, herroeping en terugneming van uitersten wil, gedurende het leven van hen, te wier verzoeke die akten zijn opgemaakt (6); 2°- van den inhoud van pakketten verzegeld in bewaring gegeven (7).' Geen inzage kan gevorderd worden: 1°- op Zondag en de daarmede in het tweede lid van artikel 154 van het Wetboek van Koophandel gelijkgestelde dagen (8); 2°- op andere dagen vóór 9 uur des voormiddags en na 4 uur des namiddags. Wegens iedere door de in het eerste lid genoemde ambtenaren bij proces-verbaal geconstateerde weigering of belemmering van inzage is eene boete verschuldigd van vijftig gulden (9). Art. 18. 23 Hij die geen gelegenheid geeft inzage te nemen wordt geacht de inzage te weigeren. Wordt aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met behulp van den sterken arm. Zijn de plaatsen, waar de stukken, waarvan inzage gegeven moet worden, zich bevinden of redelijkerwijze vermoed worden zich te bevinden, tevens woningen of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden de ambtenaren die plaatsen niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. Van het binnentreden wordt door den ambtenaar proces-verbaal opgemaakt; een afschrift hiervan wordt binnen tweemaal vier en twintig uren uitgereikt aan dengene, in wiens woning is binnen getreden. 1. Uit de woorden „zonder verplaatsing" volgt dat geen verplichting tot inzending bestaat. De betrokken ambtenaren moeten zich voor de inzage vervoegen ter plaatse, waar de schrifturen worden bewaard. 2. De verplichting bestaat zoowel voor zegelvrije als voor belaste stukken. 3. Kooplieden zijn diegenen welke daden van koophandel uitoefenen en daarvan hun gewoon beroep maken (Art. 2, W. v. K.). Niet- kooplieden (b.v. advocaten, geneesheeren, enz.) vallen niet onder het tweede lid. 4. Voor de boeken en registers is het onverschillig, of zij belast zijn of zegelvrij voor de verder genoemde stukken is daarentegen de voorwaarde van zegelplichtigheid gesteld. 5. Zegelplichtig is het register der effectenhandelaars, bedoeld in artikel 77. 6. Door deze bepaling is de geheimhouding den noodigen tijd verzekerd. 7. Wordt een pakket open in bewaring gegeven, doch later tot verzegelteg overgegaan, dan blijft de uitzondering, naar onze meening bestaan. Daarentegen achten wij haar vervallen voor het pakket, verzegeld gedeponeerd en later ontzegeld. 24 Artt. 18—19. 8. De bedoelde' dagen zijn de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag en de verjaardag der Koningin. 9. Zie, voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boete, art. 91. Artikel 19. Het is verboden aan griffiers van rechterlijke collegiën en kantongerechten om een aan zegelrecht onderworpen stuk in de ter griffie gehouden wordende registers over te schrijven, en aan ambtenaren der registratie om zoodanig stuk te registreeren, vóórdat het zegelrecht daarvan overeenkomstig de wet voldaan is (1). Laatstgenoemde ambtenaren mogen akten van protest van handelspapier niet registreeren, zonder zich het geprotesteerde stuk te doen vertoonen (2). De bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen zijn verplicht de stukken, waarvan het zegelrecht niet overeenkomstig de wet is voldaan en welke hun ter inschrijving of overschrijving, of tot het stellen van aanteekeningen worden aangeboden, na verrichting dier formaliteiten, terug te houden voor de invordering van de wegens die stukken verschuldigde rechten en boeten (3). Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijf en twintig gulden verbeurd (4—5). 1. Voor buitenlandsche stukken is een afzonderlijke regeling gegeven in art. 22. 2. Uit de vertooning zal blijken, of het stuk behoorlijk gezegeld is; is dit niet het geval, dan zal opmaking van proces-verbaal volgen (Verg. aftt. 83 en 84). 3. In dit geval vindt — in tegenstelling met het eerste lid — wel behandeling plaats, doch het stuk wordt daarna achtergehouden. 4. Zie, voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boete, art. 91. Artt. 19—22. 35 5. De boete treft den betrokken ambtenaar, onverminderd de straf tegen belanghebbende wegens het ongezegeld zijn van het stuk, welke voor ieder speciaal geval in de wet is gesteld. Artikel 20. Behoudens hetgeen hierna omtrent sommige stukken is bepaald, zal elke houder van eenig zegelplichtig stuk, dat niet of niet behoorlijk gezegeld is, dit tegen voldoening van het verschuldige recht door 's Rijks ambtenaar kunnen doen zegelen, mits hij tegelijkertijd de boete voldoet, wegens het stuk verschuldigd of dit in handen van gemelden ambtenaar late voor het constateeren der dvertreding (1—2). 1. Door dadelijke betaling der boete loopt de zaak af en ontvangt men het gezegelde stuk — nadat mede het zegelrecht is voldaan — terug. (Zie art. 21). Wordt niet dadelijk betaald, dan wordt volgens art. 83 procesverbaal opgemaakt. 2. Na betaling kan teruggaaf van de geheele of van een deel der boete worden verzocht. (Verg. art. 91). Artikel 21. Het is aan 's Rijks ambtenaar verboden om eenig ten onrechte niet of niet behoorlijk gezegeld stuk van zegel te voorzien, zonder de overtreding bij proces-verbaal te constateeren, indien de boete niet gelijktijdig wordt voldaan (1—2). Voor iedere overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijfentwintig gulden verbeurd. 1. Ten aanzien der vervolgingen, verjaringen, enz., wordt verwezen naar Hoofdstuk X. 2. De verplichting tot verbaliseeren is opgelegd, ook al worden verlichtende omstandigheden aangevoerd. Deze laatste kunnen intusschen wel van invloed zijn voor de toepassing van art. 91. Artikel 22. Voor stukken, buitenslands opgemaakt, moet, behoudens het hierna omtrent sommige stukken bepaalde, het zegelrecht aan 26 Artt. 22—23. 's Rijks ambtenaar worden voldaan, vóórdat daarvan gebruik gemaakt wordt op een der wijzen bij de artikelen 15 of 16 vermeld of vóórdat daarmede gehandeld wordt overeenkomstig het eerste lid van artikel 19 (1—2). Het zegelrecht van stukken, buitenslands opgemaakt, welke aan de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen ter inschrijving of overschrijving, of tot het stellen van aanteekeningen worden aangeboden, wordt, zoo dit recht niet vóóraf is voldaan, na verrichting dier formaliteiten ingevorderd (3). Stukken, voor welke in de Overzeesche bezittingen van het Rijk het aldaar verschuldigde zegelrecht is voldaan, zijn hier te lande niet aan zegelrecht onderworpen (4). 1. De aangehaalde artikelen betreffen het overleggen aan rechters enz., het vermelden in of bewaren bij een notarieele akte en het overschrijven ter griffie, het registreeren of het presenteeren aan de hypotheekbewaarders ter inschrijving, overschrijving of hef stellen van aanteekening. 2. Voor stukken, opgemaakt, afgegeven of onderteekend door hier te lande wonende personen, wordt slechts aangenomen, dat zulks in het buitenland is geschied, wanneer dit aannemelijk wordt gemaakt (Verg. art. 12). 3. Deze bepaling komt overeen met art. 19, 3e lid, behoudens ■ dat geen boete kan worden gevorderd. 4. Deze vrijstelling is algemeen en geldt mitsdien voor alle soorten van zegelrecht. HOOFDSTUK II. Van het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier. Artikel 23. Aan een zegelrecht naar de oppervlakte van het papier zijn, behoudens na te melden uitzonderingen, onderworpen (1—5): Art. 23. 27 1. In art. 33 is vermeld door wien het recht is verschuldigd. 2. Valt een stuk niet onder de in art. 23 genoemde bescheiden, dan is het niet aan formaatzegel onderworpen. Mandaten, betalingslijsten, ordonnantiën, bevelschriften en dergelijke betalingsstukken zijn, als niet in de wet genoemd, dan ook zegelvrij. De daarop te geven quitantiën (ook de losse) zijn vrij volgens art. 37, 3°. 3. Voor de stukken, die volgens art. 23 belast zijn, wordt in art. 32 in de daarbij aangewezen gevallen vrijstelling verleend. Buiten de daargenoemde vrijstellingen, die rechtstreeks op een onderdeel van art. 23 betrekking hebben — welke men hierna op ieder onderdeel vindt aangeduid — gelden nog de algemeene vrijstellingen van: art. 11, laatste lid, betreffende afschriften en uittreksels, uitsluitend ter voldoening aan administratieve voorschriften van openbare besturen en instellingen vervaardigd; art. 22, laatste lid, aangaande stukken, voor welke in de Overzeesche bezittingen van het Rijk het aldaar verschuldigde zegelrecht is voldaan; art. 32, voorlaatste lid, nopens gehandhaafde vrijstellingen, bij verschillende vroegere wetsbepalingen verleend. 4. Als niet vallende onder een der nommers van dit artikel zijn niet aan zegelrecht onderworpen: attestatiën de vita; akten van bekwaamheid in zake onderwijs, verklaringen van goed gedrag, diploma's wegens afgelegd examen, bewijzen van inschrijving aan eene Hoogeschool, enz.; protestregisters; registers van den consulairen burgerlijken stand en de verklaring, dat iemand; die naturalisatie heeft verzocht, al of niet de verklaring van art. 7, 5e, der wet op het Nederlanderschap heeft afgelegd ; verzoekschriften en statuten, ingezonden ter bekoming van erkenning van vereenigingen of van de in art. 36 Wetboek van Koophandel bedoelde bewilliging bij oprichting van naamlooze vennootschappen, en de te dier zake uitgereikte beschikkingen; verklaring van eigendom, door houders van effecten afgegeven; reglementen van Werkloozenkassen. 5. Het ter zegeling aangeboden papier kan blanco zijn of wel met formulieren bedrukt en ingevuld, mits niet onderteekend. De geheele oppervlakte wordt in aanmerking genomen, ook al zou men aanvoeren, dat de akte slechts een gedeelte zal beslaan. 28 Art. 23. 1°. de aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van Koninklijke besluiten en van akten van de beide Kamers der Staten-Generaal, waarbij een benoeming plaats heeft, een verhooging van bezoldiging wordt gegeven, of een gunst verleend wordt (6—7); 6. Het minimum-recht bedraagt ƒ 1 (art. 28, a). De speciale vrijstelling is te vinden in artikel 32, 1°. 7. Het verleenen van (eervol) ontslag kan niet als een gunst worden beschouwd. 2°. de aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van beschikkingen van collegiën, commissiën en ambtenaren, behoorende tot het bestuur van den Staat, van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen, waarbij een benoeming plaats heeft, een verhooging van bezoldiging wordt gegeven, of een gunst verleend wordt (8-14); 8. Het minimum-recht is./ 1.— (art. 28, a). De speciale vrijstellingen op dit onderdeel zijn vermeld in art. 32, lo, 2o, 40 en 5°. 9. Van het verleenen van een gunst is sprake, indien gebruik wordt gemaakt van een facultatieve bevoegdheid tot teruggaaf, kwijtschelding, vrijdom, uitstel van belasting, enz. De beschikking geeft in dit geval meer speciaal de persoonlijke meening van de betrokken autoriteit weer. Is daarentegen de gunstige beschikking op een verzoek afhankelijk van het nakomen van bepaalde voorwaarden, in de wet, een Koninklijk Besluit, een verordening, reglement of resolutie gesteld, dan is de gunstige beslissing, indien aan de voorwaarden is voldaan, in zooverre imperatief en, naar onze meening, zegelvrij. Hetzelfde geldt voor de verzoekschriften. 10. Het verleenen van vrijdom, resp. van teruggaaf, van invoerrecht, indien de voor het bekomen van vrijdom gestelde voorwaarden niet in acht zijn genomen, is als een gunst aan te merken en dus zegelplichtig. Het verzoekschrift hiervoor moet derhalve op zegel zijn gesteld; de beschikking evenzoo. Wanneer het terug te geven bedrag echter ƒ 10.— niet overschrijdt, zal — evenals zulks onder de Art. 23. 29 vroegere zegelwet gebruikelijk was — ter vermijding van een gezegelde beschikking kunnen worden volstaan met mondelinge kennisgeving van de genomen beslissing aan belanghebbende. 11. Een teruggaaf van invoerrecht, die krachtens art. 124 der Algemeene wet van 26 Aug. 1822, Stbl. no. 38, of art. 1395 B.W. rechtens gevorderd zou kannen worden, is niet als een gunst te beschouwen. De beschikking en het verzoekschrift, hierop betrekking hebbende, vallen niet onder eenige bepaling der Zegelwet. Op gelijken grond zijn ook de aanvragen en beschikkingen tot toekenning van de bij de Tariefwet verleende vrijdommen, indien de gestelde voorwaarden zijn opgevolgd, niet meer aan zegelrecht onderworpen. Die beschikkingen regelen alleen eenige formaliteiten, bij inachtneming waarvan krachtens de Tariefwet op den vrijdom recht bestaat. 12. Belast zijn de verzoekschriften en gunstige beschikkingen, betreffende teruggaaf van invoerrecht, dat tengevolge van een abuis tot een te hoog bedrag is berekend, en van verhooging van invoerrecht, geheven ingevolge de Waarde wet 1906 (Stbl. no. 216). 13. Beschikkingen tot teruggaaf van invoerrecht voor verhuisboedels, voor na veredeling wederingevoerde goederen en voor op de zeereis beschadigde goederen, waarvoor niet zijn nageleefd de formaliteiten ter verkrijging van vrijdom of vermindering van invoerrecht, gesteld iri de Tariefwet, de wet op het veredelingsverkeer van 27 Mei 1907, Stbl. n°. 132, en de Algemeene wet van 26 Aug. 1822, Stbl. n°. 38, zijn ingevolge art. 23, 2°, der Zegelwet aan zegelrecht onderworpen. Hetzelfde geldt voor beschikkingen tot teruggaaf van geslachtaccijns, volgens de wet van 11 Febr. 1909, Stbl. n°. 35, aangezien de vrijstelling van art. 3 dier wet is vervallen volgens art. 98 der Zegelwet, terwijl het hier een gunst betreft (art. 23, 2°) en geen vergunning, als bedoeld in art. 32, 2°. Deze beschikkingen zullen op gezegeld papier van ƒ 1 gesteld moeten worden en mogen dan per bladzijde niet meer bevatten dan 30 regels van 15 lettergrepen (artt. 24, 28a en 30). Daarentegen zijn, als onder geen enkele bepaling der Zegelwet vallende, vrij van zegel de bezwaarschriften en de beschikkingen tot vaststelling van de waarde volgens de Waardewet 1906 (Stbl. n°. 216), de wet op het veredelingsverkeer en de wet op het statistiekrecht 1916 (Stbl. n°. 530). Hier is van het verleenen van een gunst geen sprake. Ook de door de directeurs der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen te verleenen machtiging tot opheffing der borgstelling voor het invoerrecht van reisrijtuigen is geen gunst en dus zegelvrij. 14. Fiatten inzake invoerrechten en accijnzen zijn te beschouwen als door hoogere aan lagere ambtenaren gegeven instructies. Al 30 Art. 23. worden zij ook somtijds spoeds- of eenvoudigheidsha!ve door derden overgebracht, dan zijn zij toch niet als voor belanghebbenden bestemde beschikkingen aan te merken. De Zegelwet treft ze dus niet. 3°. de verzoekschriften — zelfs in den vorm van brieven — tot het bekomen van de hiervoor bedoelde beschikkingen (7, 15); 15. Het minimum-recht voor de verzoekschriften beloopt ƒ 0.30 (art. 28. 1°). De correspondeerende vrijstelling is in art.v22 sub 3° opgenomen. 4°. afschriften van- en uittreksels uit akten van den burgerlijken stand (16); 16. Het minimum-recht bedraagt ƒ 1.— (art. 28, a). Verg. de ' vrijstellingen in art. 32, 6°, 7° en 9°. 5°. de dagregisters en registers van in- en overschrijving aan de kantoren van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen (17); 17. Het minimum-recht is ƒ 1.— (art. 28, a). 6°. de staten van hypothecaire inschrijvingen, verklaringen dat inschrijvingen zijn doorgehaald, getuigschriften van onbezwaardheid en andere verklaringen door de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen afgegeven anders dan in 's Rijks belang (18); 18. Het minimum-recht beloopt ƒ1 (art. 28, a). Zie de vrijstelling in art. 32, 8°. 7°. akten van notarissen, voor zoover zij niet vallen onder de bepalingen van Hoofdstuk V of van Hoofdstuk VII (19—20); 19. Dit onderdeel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 20. Het minimum-recht is ƒ 1.— of, voor akten in originali uitgereikt ƒ 0.50 (art. 28, b, en voorlaatste lid). A •» Zie de vrijstelling van art. 32, 10°. Art. 23. 31 8°. akten van griffiers van rechterlijke collegiën en kantongerechten betreffende handelingen, waartoe zij gelijkelijk met notarissen en deurwaarders bevoegd zijn en akten en exploiten van deurwaarders, voor zoover zij betrekking hebben op het privaatrecht (21—22); 21. Het minimum-zegelrecht is ƒ 0.30 (art. 28, 4°). Zie de vrijstellingen van art. 32, 11°—14°. 22. Als niet vallende onder 8°, zijn vrij de akten of verklaringen van deurwaarders der directe belastingen nopens de openbare verkooping bij opbod van in beslag genomen roerende goederen. 9o. borderellen van' inschrijving in de registers der hypotheken en scheepsbewijzen (23); '23. Het minimum-recht is ƒ 0.30 (art. 28, 6°). 10°. bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen, voor zoover zij bestemd zijn om met de akten, welke de overeenkomst constateeren, waarop zij betrekking hebben, den titel dier overeenkomst uit te maken (24—26); 24. Art. 23, 10°, is toepasselijk op statuten, welke bestemd worden om met de akte van oprichting eener naamlooze vennootschap of vereeniging den titel der overeenkomst op te leveren. 25. Blijkens art, 26, b, behoeft het recht eerst te worden voldaan, wanneer deze stukken de genoemde bestemming krijgen, cq. eerst na hoogere goedkeuring, indien deze wordt vereischt. 26. Bij verwijzing in een akte van aanbesteding naar eene kleine bijgevoegde teekening, is alleen deze zegelpliehtig en niet de slechts tot toelichting dienende groote of uit meerdere vellen bestaande teekeningen. 11°. verklaringen, opgemaakt naar aanleiding van artikel 297 van het Wetboek van Koophandel, ten behoeve van een hypothecairen schuldeischer vook als de verzekeraar zich daarbij verbindt den hypotheekhouder schade wegens brand aan het verzekerde te vergoeden, waarvoor door den verzekerde zelf geene vergoeding kan worden gevorderd, mits tot geen hooger 33 Art. 23. bedrag dan dat der oorspronkelijke verzekering en mits voor zulk eene verklaring behalve het verschuldigde zegelrecht niet meer dan eenmaal vijftig cent aan den verzekeraar wordt betaald (27); 27. Het minimum-recht voor de hierbedoelde verklaringen, betreffende verrekening van verschuldigde schadevergoeding door den verzekeraar met den hypothécairen schuldeischer, is ƒ 0.50 (art. 28, voorlaatste lid). 12o. alle andere niet elders in deze wet genoemde stukken, opgemaakt tot bewijs van privaatrechtelijke overeenkomsten, handelingen, verbintenissen en verklaringen (28—37). 28. Het minimum-zegelrecht is verschillend, naar de onderscheidingen van art. 28. Zie voorts de vrijstellingen van art. 32, 15°—29°. 29. Als vallende onder deze bepaling, zijn aan formaatzegel onderworpen: Koopbriefjes en koopbiljetten, onverschillig of zij door een makelaar of door kooper of verkooper zeiven geteekend worden, tenzij de in art. 32, 21°, verleende vrijstelling toepasselijk is; het aandeelenregister, bedoeld in art. 42 van het Wetboek van Koophandel bestemd voor de inschrijving der verklaringen van overdracht van op naam staande aandeelen in vennootschappen; stukken, welke niet als polissen kunnen worden beschouwd, omdat zij niet voldoen aan de daarvoor in het Wetboek van Koophandel gestelde eischen (verg. aant. 2 op art. 44); stukken, bevattende de erkenning van een gift van hand tot hand; vergunningen om te visschen, afgegeven door visscherijvereenigingen of door pachters van een vischwater, tenzij de vrijstelling van art. 32, 2°, toepasselijk mocht zijn. 30. Het criterium ter beoordeeling van de vraag of de schriftelijke of gedrukte uiting van den koopman als brief moet worden aangemerkt, is, of de vorm eener mededeeling is gekozen dan wel die eener wilsuiting (erkenning of verbintenis). 31. Met „verklaringen" zijn hier bedoeld Wilsverklaringen, waaronder b.v. niet vallen verklaringen van erfrecht. Onder handelingen zijn te verstaan rechtshandelingen. 32. Verklaringen van vrijwaring, bij verkoop van benaderd slachtvee, onverschillig of de benadering geschiedt voor Rijks rekening of voor rekening der ambtenaren, moeten op formaatzegel van /ttóO worden gesteld (art. 23, 12°, en art. 28). Artt. 23—24. 33 33. Akten van overdracht of volmachten tot overdracht, welke gesteld worden op de behoorlijk gezegelde effecten, waartoe zij betrekking hebben, zijn vrijgesteld bij art. 66. 34. Wanneer een makelaar een z.g. makelaarsbriefje opmaakt, strekkende tot bewijs van het totstandkomen der handeling, dan is dit stuk zegelplichtig. Mededeelingen door hem per brief gedaan aan de personen voor wie hij hèeft gehandeld, meldende het tot stand komen en de voorwaarden der overeenkomst, zijn niet zegelplichtig. Evenmin is zegelplichtig een door hem overeenkomstig art. 67 W. v. K. aan partijen verstrekt uittreksel uit zijn boek. 35. Zie, voor bewijzen van ontvangst, betreffende een gift, aant. 7 op art. 34. 36. De stukken, welke dienen tot voorbereiding der schaderegeling, zooals expertiserapporten, schaderekeningen en dergelijke, zijn voor zoover zij geen wilsverklaring inhouden, niet zegelplichtig, als niet vallende onder art. 23, n". 12, ook al bedraagt de gevorderde vergoeding meer dan ƒ 100. Dit geldt echter alleen voor stukken, die met formaatzegel belast zouden worden, dus niet als zij aan ander zegelrecht zijn onderworpen. 37. Taxatierapporten, geteekend door een expert en dienende tot staving van het te verzekeren bedrag vallen niet onder art. 23,12°. Artikel 24. Het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier bedraagt dertig cent voor elk papier, waarvan de oppervlakte niet grooter is dan 425 cM2.; vijftig cent voor elk papier met eene oppervlakte boven de 425 tot en met 644 cM2.; een gulden voor elk papier met eene oppervlakte boven de 644 tot en met 1288 cM2., en voor elk papier, waarvan de oppervlakte grooter is dan 1288 cM2., vijftig cent voor iedere reeks van 644 cM2., gedeelten eener reeks voor eene geheele gerekend (1—2). L De formaten, die vanwege het Rijk worden uitgegeven, zijn genoemd in art. 27' 2. Voor verschillende onderwerpen geeft art. 28 een minimumbedrag voor het zegelrecht, dat dus moet worden voldaan ongeacht het formaat, mits dit niet grooter is dan de in art 24 gestelde afmetingen. 3 34 Artt. 25—26. Artikel 25. Het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier, verschuldigd van hier te lande op te maken stukken, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 8, voldaan door de stukken te stellen op gezegeld papier vanwege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier (1—3). Voor buitenslands opgemaakte stukken wordt het zegelrecht voldaan bij de aanbieding ter zegeling aan 's Rijks ambtenaar (4). L Volgens art. 8 mogen notarissen voor buitengewoon gezegeld papier slechts perkament gebruiken. 2. Zie voor de uitdrukking „buitengewoon gezegeld papier", aant. 5 op art. 2. 3. Het gebruik van plakzegels is, in verband met art. 8, 2e lid, voor de voldoening van formaatzegelrecht niet toegestaan. 4. Wannéér deze aanbieding moet plaats hebben, volgt uit art. 22. Artikel 26. In afwijking van het voorschrift, vervat in het eerste lid van het vorige artikel, wordt bepaald: a. dat het zegelrecht van olographische en van geheime testamenten en van de daarop gestelde aanteekeningen en akten, zoomede dat van beschikkingen, als bedoeld in artikel 982 van het Burgerlijk Wetboek, eerst voldaan behoeft te worden, wanneer die stukken geregistreerd worden of daarvan op eenigerlei wijze gebruik wordt gemaakt, welke voldoening geschiedt door die stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar (1—2); b. dat het zegelrecht van de in artikel 23, onder 10°, bedoelde bestekken, voorwaarden, kaarten en teekeningen eerst voldaan behoeft te worden, wanneer die stukken de daarbedoelde bestemming krijgen, welke voldoening eveneens geschiedt door die stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar. Artt. 26—28. 35 1. Zie voor de definitie van „olographische testamenten", aant. 2 op art. 16. 2. Het aangehaalde art. 982 betreft de onderhandsche, door den erflater geheel geschreven, gedagteekende en onderteekende stukken, aangaande aanstelling van executeuren, begrafenis, legaten van kleederen, lijftoebehooren, bepaalde lijfsieraden en bijzondere meubelen. Artikel 27. Het papier, dat naar de oppervlakte gezegeld vanwege het Rijk wordt uitgegeven, is van de volgende soorten (1—3): Hoogte Breedte Oppervlakte BENAMING. vierkante p«iscentimeter, centimeter. ™ffiter. 1. Groot register papier 45,20 57,00 2576 ƒ2,— 2. Klein register papier 38,57 50,10 1932 „1,50 3. Gewoon papier. . . 32,20 40,00 1288 „1,— 4. Half vel gewoon papier 32,20 20,00 644 „ 0,50 5. Klein papier .... 25,00 17,00 .425 „0,30 1. Zie, voor het formaat van het overigens vanwege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, aant. 4 op art. 3. 2. De formaten ad ƒ1.— en ƒ0.50 worden gelinieerd en ongeliniëerd uitgegeven. 3. Formaten, buiten de genoemde afmetingen vallende, kunnen alleen buitengewoon worden gezegeld. Artikel 28. Behoudens de vrijstellingen, moet van een zegel van niet minder dan een gulden voorzien zijn het papier, dat gebruikt wordt voor (1): a. de stukken in artikel 23 onder 1°, 2°, 4°, 5° en 6° genoemd ; b. de akten door notarissen opgemaakt, met uitzondering van die, welke door hen in originali worden uitgereikt; 36 Artt. 28—29. c. de aan zegelrecht onderworpen akten van griffiers van rechterlijke collegfén en kantongerechten, met uitzondering van de protesten van non-acceptatie en van non-betaling van handelspapier. Het gebruik van papier, voorzien van een zegel van dertig cent, wordt slechts voor de volgende stukken toegelaten: 1°. verzoekschriften; 2°. volmachten en machtigingen niet ten overstaan van notarissen verleden; 3°. door eigenaars of rechthebbehtfen verleende vergunningen om op eens anders grond of water te jagen; 4°. akten van protest van non-acceptatie en van non-betaling van handelspapier; 5°. akten van deurwaarders, met uitzondering van die tot welker opmaking, behalve de deurwaarders, ook andere ambtenaren bevoegd zijn, voor welke akten door de deurwaarders geen minder gezegeld papier mag worden gebruikt dan aan die andere ambtenaren is toegestaan; 6°. borderellen tot inschrijving in de registers der hypotheken en der scheepsbewijzen. Voor alle andere in dit hoofdstuk genoemde niet van het recht vrijgestelde stukken moet gezegeld papier gebruikt worden van ten minste vijftig cent. Bij overtreding van dit artikel wordt eene boete van vijfentwintig gulden verbeurd (2). L Op de onderwerpen, in art. 23 opgesomd, vindt men het IriBkiniiiin-recht naar art. 28 aangeteekend. 2. Zie, voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boete, artikel 91. Artikel 29. Voor de buiten het Rijk opgemaakte stukken zal, als zij hier te lande ter zegeling worden aangeboden, ten minste betaald worden een recht gelijk aan dat, hetwelk verschuldigd zou zijn geweest, indien zij binnen het Rijk waren opgemaakt, ook al zou het recht naar de oppervlakte van het papier minder bedragen (1—2). Artt. 29—30. 37 1. Blijkt uit een stuk niet waar het is opgemaakt, dan kan als regel worden aangenomen, dat dit is geschied in het land, waar het eerst ervan gebruik is gemaakt. 2. Met buitenlandsche stukken zijn gelijk te stellen die, welke hier te lande worden opgemaakt door diplomatieke agenten van vreemde mogendheden, waaronder echter de consuls niet zijn te rangschikken. Artikel 30. De hier te lande door eenig ambtenaar opgemaakte stukken in dit hoofdstuk bedoeld, welke niet van zegelrecht zijn vrijgesteld, en de daarvan gemaakte afschriften en uittreksels mogen niet meer bevatten per bladzijde, de lettergrepen door elkander gerekend, dan (1—4): 24 regels van 12 lettergrepen, indien het gebruikte papier niet grooter is dan 425 c.M.2; 30 regels van 15 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 425 en niet grooter dan 1288 c.M.2; 36 regels van 18 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 1288 en niet grooter dan 1932 c.M.2; 42 regels van 20 lettergrepen, indien het gebruikte papier grooter is dan 1932 c.M.2 Bij de berekening der lettergrepen worden drie cijfers voor een lettergreep gerekend. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op processen-verbaal van openbaren verkoop van roerende goederen en op in kolommen afgedeelde registers. Voor iedere overtreding van dit artikel is verbeurd eene boete van vijfentwintig gulden voor ieder stuk. t. De aandacht wordt er op gevestigd, dat de voorschriften van dit artikel niet voor particulieren gelden, doch alleen voor ambtenaren, ook indien deze gedrukte formulieren bezigen. Het is voldoende, wanneer het gemiddelde per bladzijde aan de gestelde maxima beantwoordt. Enkele letters of cijfers tellen niet mede; achtereenvolgende cijfers rekenen voor lettergrepen door deeling door drie. Handteekeningen onder een akte tellen niet voor regels. 2. Deze bepalingen gelden ook voor de afschriften van deurwaarders-exploiten en de afschriften van de door den deurwaarder geteekende, daarbij beteekende stukken, indien deze afschriften aan zegelrecht zijn onderworpen. Verg. ten dezen aant. 3 op art. 11. 38 Artt. 30—31. 3. Formulieren voor exploiten kunnen niet worden bijgestempeld, als daarop meer regels en lettergrepen voorkomen, dan art. 30 toelaat. 4. Met het oog op het bepaalde in art. 2 § V der wet van 14 Dee. 1844, Stbl. n°. 62, kunnen de hypotheekbewaarders zich voor gemachtigd houden om op elke bladzijde van door hen af te geven staten van inschrijvingen of gecollationeerde afschriften uit de registers, meer dan 30 regels te stellen (b.v. 37 regels van 12 lettergrepen), mits op elke bladzijde niet meer dan 450 lettergrepen voorkomen. Artikel 31. Op hetzelfde gezegeld papier mogen worden gesteld (1): a. boedelbeschrijvingen, processen-verbaal en andere akten en geschriften, die de onderscheidene gedeelten van eene handeling constateeren, welke niet in ééne zitting is voltooid (2); b. de akten, welke, overeenkomstig de wet, in registers of achter of naast elkander geschreven worden (3—4). Voorts kunnen worden gesteld: 1°- de legalisatiën en erkenningen van handteekeningen en bekrachtigingen of goedkeuringen van akten, op de stukken waartoe zij betrekking hebben, en in het algemeen de vermelding van de verrichting van formaliteiten op de stukken of op de afschriften of uittreksels der stukken, welke die formaliteiten hebben ondergaan (5); 2°- de akten van beteekening, op het beteekende stuk, onverschillig of de beteekening al dan niet tevens inhoudt aanmaning, bevel of dagvaarding; 3°- in geval van aanbesteding, verkooping of verhuring: de akten van voorloopige toewijzing, van ophouding en van toewijzing, op de bestekken of memoriën van voorwaarden; . de akten van afslag, opbieding of verhooging, de akten van ophouding en van eindelijke toewijzing, op de akten van voorloopige toewijzing; de akten van herbesteding of herveiling, of de akten van toewijzing en de verklaringen van lastgeving of opgaven van meester, op de akten, waartoe zij betrekking hebben; Artt. 31—32. 39 4°- de akten van indeplaatsstelling van lasthebbers, op de akten van lastgeving; 5°- de akten van herroeping van volmacht of van uiterste wilsbeschikking, op de akten, welke worden herroepen. 1. Deze bepalingen vormen een afwijking van den regel van art. 10, 3e lid, volgens welken een gezegeld papier, dat reeds is gebruikt, niet voor een ander aan zegelrecht onderworpen stuk mag worden gebezigd. Bij dergelijk gebruik, buiten de toegelaten uitzonderingen, worden de nadere akten als ongezegeld beschouwd. 2. Hieronder zijn b.v. te rangschikken de processen-verbaal van publieken verkoop van roerende goederen, ten verzoeke van denzelfden executant, op verschillende dagen en plaatsen. 3. De bepaling van het eerste lid, letter b, is toepasselijk op de verklaringen van overdracht, ingeschreven in het register, bedoeld in art. 42 van het Wetboek van Koophandel, betreffend^ aandeelen op naam. 4. Als voorbeeld van losse akten, als hierbedoeld, noemen wij de aanteekening, betreffende het aanslaan van biljetten en de afkondiging van den verkoop, aan den voet van het procesverbaal van inbeslagneming, indien dit zegelplichtig is, de verklaringen voor wie zij boden van procureurs en notarissen aan den voet van het proces-verbaal van toewijzing en het bevelschrift van den president der rechtbank op het proces-verbaal van den deurwaarder nopens verzet tegen voorgenomen gijzeling (Verg. artt. 467, 524 en 604 W. v. B. R.). 5. De taxatie van den rechter of de begrooting van den deken der advocaten kan worden gesteld op declaraties van notarissen of advocaten. Artikel 32. Van het zegelrecht naar de oppervlakte van het papier zijn vrijgesteld (1—2); 1°. de aan de belanghebbenden uit te reiken minuten, afschriften of uittreksels van besluiten, akten en beschikkingen, houdende (3—4): a. benoeming van ambtenaren en leden van collegiën of commissiën, aan wie geen bezoldiging of een bezoldiging van niet meer dan duizend gulden 'sjaars is toegekend; 40 Art. 32. b. verhooging van bezoldiging van ambtenaren en leden van collegiën of commissiën, als de bezoldiging met de verhooging niet meer dan duizend gulden 's jaars bedraagt; c. benoeming tot een ambt van gelijken of minderen rang dan dat, hetwelk de benoemde reeds bekleedde, voor zoover aan het nieuwe ambt geen hoogere bezoldiging is verbonden dan aan het oude. Indien het jaarlijksch bedrag der bezoldiging niet in het besluit, de akte of de beschikking is uitgedrukt of niet bekend is, kan de vrijstelling slechts worden ingeroepen, als door of namens de openbare macht, van wie de benoeming is uitgegaan, op het uit te reiken stuk verklaard is, dat de bezoldiging niet meer dan duizend gulden 's jaars bedraagt of op niet meer dan die som wordt begroot (5); 2°- de aan den belanghebbende uit te reiken beschikkingen van administratieven aard, waarbij vergunning wordt verleend tot handelingen, waarvoor, krachtens de wet of krachtens reglementen of verordeningen van politie, vergunning moet worden gevraagd, en die waarbij de bijdragen worden geregeld, welke gevraagd worden op grond van bepalingen, voorkomende in Rijkswetten, rakende de staatszorg voor minderjarigen, armen en krankzinnigen (6—9); 3°- verzoekschriften en verdere stukken, benoodigd tot het bekomen van de hiervoor onder 1° en 2° bedoelde beschikkingen (9); 4° alle stukken, welke volgens hun aard aan dit zegelrecht zouden zijn onderworpen, doch worden opgemaakt tot regeling van belastingen of ter voldoening aan-'of uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur, houdende voorschriften van staatszorg en staatstoezicht en van wetten, regelende onderwerpen van publiek recht (10—11); 5° de aan in het buitenland wonende belanghebbenden uit te reiken besluiten, houdende toekeftfang van ridderorden; 6° de afschriften van- en uittreksels uit akten van den burgerlijken stand en van- en uit stukken aan die akten gehecht, welke ingevolge eenig wettelijk voorschrift of voor de regeling van belastingen moeten worden overgelegd, en die, welke niet bestemd zijn om aan bijzondere personen of andere dan door Art. 32. 41 het openbaar gezag ingestelde-zedelijke lichamen en instellingen in hun belang te worden uitgereikt, mits van een en ander in de onder die afschriften of uittreksels voorkomende deugdelijkverklaring door den ambtenaar, die ze afgeeft, melding gemaakt zij (12); 7°. akten van bekendheid, opgemaakt ter vervanging van de onder 6° bedoelde afschriften en uittreksels; 8°. de door bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen af te geven uittreksels uit de kadastrale plans, leggers en aanwijzende tafels; 9°. de stukken, benoodigd tot het aangaan van huwelijken, die betreffende de voorziening in voogdij en toeziende voogdij, curateele en toeziende curateele, betreffende opheffing van curateele, meerderjarigverklaring en toekenning van bepaalde rechten van meerderjarigheid, erkenning en wettiging van natuurlijke kinderen en betreffende verbetering van akten van den burgerlijken stand, de stukken benoodigd om uit de gijzeling ontslagen te worden, verzoekschriften aan openbare autoriteiten, voor zoover volgens artikel 23 onder 3° aan zegelrecht onderworpen en de minuten, afschriften en uittreksels van daarop te nemen beschikkingen, alles voor zoover de personen onvermogend zijn en dat onvermogen blijkt uit een verklaring, afgegeven, indien zij binnen het Rijk wonen, door het hoofd van het bestuur hunner woonplaats, en indien zij buiten het Rijk wonen, door de bevoegde openbare macht, en van het onvermogen dp de stukken melding is gemaakt. De personen, wier onvermogen moet blijken, zijn: a. bij akten van toestemming tot het aangaan van een huwelijk, zij die toestemming geven; b. bij stukken betreffende de voorziening in voogdij of toeziende voogdij, curateele of toeziende curateele, de onder voogdij of curateele te stellen of gestelde personen; c. bij stukken betreffende de erkenning of wettiging van natuurlijke kinderen, hij die erkent of die de wettiging vraagt; d. bij andere stukken, zij ten bate van wie de stukken strekken; 10°- de akten door notarissen, ingevolge het tweede lid van 42 Art. 32. artikel 6 der wet van 9 Juli 1842 (Staatsblad n°- 20) voor onvermogenden kosteloos opgemaakt, mits de door den voorzitter der rechtbank verstrekte last tot kostelooze opmaking behoorlijk in de akte is vermeld, en de afschriften van- en uittreksels uit die akten (12A); llc- alle akten en vonnissen opgemaakt door rechterlijke ambtenaren en collegiën, alsmede door scheidsmannen; 12°- de akten van procureurs; 13°- de stukken, opgemaakt ter gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen en beschikkingen, gewezen in rechtsgedingen, welke van een of van beide zijden kosteloos worden gevoerd; 14°- de stukken betreffende invordering van sommen aan het Rijk verschuldigd, welke het bedrag van dertig gulden niet te boven gaan; 15°- de stukken door ambtenaren van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen en door onderwijzers benoodigd tot het bekomen van pensioenen, voor zoover hunne bezoldiging of belooning niet meer dan duizend gulden 's jaars bedraagt en daarvan uit de stukken blijkt; de stukken, benoodigd tot het bekomen van weduwen- en weezenpensioen uit tot dat doel ingestelde fondsen, ingeval de belanghebbende personen onvermogend zijn, blijkens een verklaring, afgegeven door het hoofd van het bestuur hunner woonplaats en daarvan op de stukken melding gemaakt is, en de stukken, benoodigd voor de deelneming in- en tot het verkrijgen van uitkeeringen wegens de in art. 46 onder a bedoelde verzekeringen, mits van deze bestemming uit die stukken blijkt; 16°- de akten van beschrijving en de processen-verbaal van verkoop van verstane panden in banken van leening, gehouden wordende ingevolge verordeningen, welke door het openbaar gezag zijn vastgesteld; 17°- De akten van vergunning tot het plaatsen van brievenbussen ten dienste van de administratie der posterijen; 18°- de machtigingen tot het in ontvangst nemen van aangeteekende brieven of pakketten, gesteld op de kennisgevingen van de aanwezigheid van die brieven of pakketten, de mach- Art. 32. 43 tigingen gesteld op de adreskaarten bij de pakketpost in gebruik en de machtigingen tot inning bij de Rijksbetaalmeesters van bedragen van niet meer dan honderd gulden, gesteld op de betalingsstukken; 19°- de verklaringen van gerechtigdheid en van dienstverrichting, afgegeven ten behoeve van schuldeisühers van den Staat, van provinciën, gemeenten, waterschappen en andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen ; 20°- de monsterrollen; 21°- de koopmansbrieven, de koopmansboeken en de balansen (13); 22°- de vrachtbrieven; 23°- de cognossementen; 24°- de bewijzen van ontvangst van goederen (14); 25°- de akten, waarvoor op grond van artikel 101 letter a der Registratiewet 1917, algeheele vrijstelling van registratierecht wordt genoten en de afschriften van- en uittreksels uit die akten (15); 26°- de opdrachten aan assurantie-bezorgers en de aanvragen tot het sluiten en wijzigen van verzekeringen; 27°- de stukken opgemaakt voor de regeling der vergoeding van de schade aan verzekerde goederen, indien de door den verzekerde gevorderde vergoeding niet meer dan honderd gulden bedraagt; 28°- de stukken opgemaakt ingevolge de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Staatsblad n° 7); 29°- de overschrijvingsbiljetten (giro). Voorts blijven van kracht de vrijstellingen verleend bij: a. de artikelen 374Ar, 374/, 389, 429, 440cf, 506, 521, 1121 en 1637 ij van het Burgerlijk Wetboek (16—17); b. de artikelen 860, 867, 872 en 874 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (18); c. artikel 16 van de wet van 26 Mei 1841 (Staatsblad n°. 14), houdende nadere bepalingen nopens de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarige of onder curateele gestelde personen toebehooren (19); 44 Art. 32. d. de artikelen 11 en 14 der wet van 17 November 1876 (Staatsblad n°. 227), tot regeling der coöperatieve vereenigingen, en artikel 1 der wet van 7 Mei 1878 (Staatsblad n°- 41) (20); e. artikel 22 der wet tot instelling eener Rijkspostspaarbank (Staatsblad 1910 n°- 368); ƒ. artikel 6 der wet van 5 December 1881 (Staatsblad n° 185), houdende bepalingen omtrent de uitgifte van schatkistpromessen; g. de artikelen 17 en 118 der Failllssementswet (21); h. artikel 82 der wet van 16 Juli 1907 (Staatsblad n°- 222), tot afschaffing der tienden (22); /'. de artikelen 18 en 32 der wet van 12 Juni 1909 (Staatsblad n°- 141), tot uitvoering van het op 17 Juli 1905 te 's-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (23); k. artikel 19 der wet van 7 November 1910 (Staatsblad n° 313), tot regeling van het octrooirecht voor uitvindingen (24) ; /. de artikelen 50rf en 51 der wet van 23 September 1912 (Staatsblad n°- 308), houdende nieuwe regeling van het auteursrecht, zooals deze is aangevuld bij de wet van 29 October 1915 (Staatsblad n° 446) (25); m. artikel 83 der wet van 7 April 1913 (Staatsblad n°-123) op de Grootboeken der Nationale Schuld (26); n. artikel 1 der wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad n°- 342) tot instelling van een post-chèque en girodienst, Deze vrijstellingen blijven ook van kracht voor stukken in andere hoofdstukken genoemd (27). 1. Dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 2. De genoemde vrijstellingen, die veelal rechtstreeks terugslaan op bepaalde in art. 23 als belast vermelde onderwerpen, zijn aldaar in de aanteekeningen op ieder onderdeel aangeduid, waarnaar in dit opzicht wordt verwezen. s 3. Het begrip .ambtenaren" in art. 32, 1, is in zeer ruimen zin op te vatten; klerken, hulpkommiezen op daggeld en visiteuses bij den dienst der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen vallen er b.v. ook onder. Art. 32. 45 4. Als bezoldiging geldt alleen hetgeen als zoodanig in de aanstelling is vermeld, dus niet b.v. wat als standplaatstoelage wordt toegelegd. 5. Dit geval kan zich b.v. voordoen bij aanstelling op daggeld van ƒ 5.— per dag, wanneer vooruit niet bekend is hoeveel dagen in het jaar zal worden dienst gedaan. 6. Voor de vrijstelling van art. 32, 2°, is het niet voldoende, dat de beschikkingen van administratieven - aard zijn; dat zijn nagenoeg alle ambtelijke beschikkingen. Het is echter daartoe noodig, dat bij de beschikking aan belanghebbende de vereischte toestemming wordt verleend tot zekere handelingen, zooals het oprichten van een fabriek, het vervoeren van goederen, de uitoefening van het expediteursbedrijf, het gebruiken van werktuigen of vervoermiddelen, enz. De vrijstelling is dus niet toepasselijk op beschikkingen, waarbij (als gunst) restitutie, kwijtschelding, uitstel van betaling of uitstel van de inlevering van aangiftebiljetten wordt verleend. 7. De vrijstelling van art. 32, 2°, is in ruimeren zin toe te passen, zoodat zij niet alleen geldt, indien een vergunning op een wetsbepaling berust, doch ook wanneer de vergunning moet worden gevraagd krachtens eenig Koninklijk besluit, eene verordening of ministeriëele resolutie. Vrijgesteld zijn dus b.v. niet alleen alle vergunningen tot vervoer van ten uitvoer verboden goederen zonder binnenlandsch paspoort (art. 2, 2= lid, der wet van 31 Dec. 1915, Stbl. n°. 533, en de militaire verordeningen), alle uitvoerconsenten, vergunningen tot in- of uitvoer buiten route (art. 87H, Kon. besluit van 26 Maart 1872, Stbl. n°. 19, zooals dit later is gewijzigd), tot het houden van een boot (art. 312 der Algemeene wet van 26 Aug. 1822, Stbl. n°. 38) en tot vervoer op zakboek of verzendingslijst (Kon. besluit van 4 Aug. 1874, Stbl. n°. 116), maar eveneens tot vrijen wederinvoer van tentoonstellingsgoederen, handelsmonsters en tijdelijk in het buitenland gebezigd materiëel (gebaseerd op ministeriëele resoluties, zonder uitdrukkelijken wettelijken ondergrond). Eveneens zijn mitsdien vrij van zegel de krachtens gelijke resoluties gegeven vergunningen tot afgifte van geleibiljetten voor het vervoer van accijnsgoederen, ook al betreft het gevallen, die niet bij wet of algemeenen maatregel van bestuur zijn voorzien. 8. Onder deze vrijstelling vallen: consenten tot uitvoer; vergunningen, verleend ingevolge de wet van 31 Dec. 1915 (Stbl. n°. 533) op de verboden uitvoer, vervoer en, nederlage; toelatingen tot het beëedigen bij volmacht van eene successieaangifte; 46 Art. 32. vergunningen om eene belasting-aangifte namens een ander in te dienen. 9. Op grond van art. 91, is bij kon. besluit van 31 Aug. 1917, Stbl. n. 564, vrijstelling van zegelrecht verleend voor de verzoekschriften en de beschikkingen, betreffende de toepassing van art. 65, § § 1—3, der wet op de personeele belasting van 16 April 1896 (Stbl. n°. 72) en voor die, betreffende de ontheffing van andere directe belastingen wegens onvermogen. De verzoekschriften ter verkrijging van de vergunning, in art. 4 der Zegelwet bedoeld, zijn volgens art. 32, 3°, vrijgesteld. 10. Deze vrijstelling is niet toepasselijk op de z.g. N.O.T.-verklaringen. IK Onder de vrijstelling van art. 32, 4o, vallen de verbintenissen tot oplegging der dubbele waarde van in het grensgebied vervoerde goederen en vee. Onder belastingen zijn ook die van waterschappen, polders, enz., te rekenen. 12. Deze vrijstelling is toepasselijk op de afschriften en uittreksels uit de registers van den burgerlijken stand, enz., welke ingevolge art. 126 B. W. of art. 816 W. B. Rv. worden overgelegd, betreffende het aangaan van een huwelijk en het doen van een elsch tot echtscheiding. 12A. Volgens het vermelde artikel zijn de notarissen verplicht om, op last van den voorzitter der arrondissements-rechtbank, hun dienst kosteloos te verleenen aan onvermogenden, die voldoen aan art. 858 W. v. B. R. 13. Deze vrijstelling is toepasselijk op orderbevestigingen, bij koopmansbrief gedaan, en op een dergelijken brief, waarbij een gesloten koop of verkoop wordt bevestigd. De vrijstelling is niet toepasselijk op het aandeelenregister, bedoeld in art. 42 W. v. K., betreffende aandeden op naam. Overigens geldt zij alleen voor formaatzegel, dus niet b v voor artt. 34 en 56. 14. Art. 32, 24°, is van toepassing op de verklaringen van het in ontvangst of bewaring nemen van spaarbusjes, spaarboekjes of effecten, doch niet op z.g. bewijzen van ontvangst, bij bewaarneming van inboedels afgegeven, waarin tevens bepalingen voorkomen omtrent het bewaarloon of verwezen wordt naar voorwaarden daaromtrent, op de keerzijde vermeld, van welke bewijzen in den regel een door den bewaargever en een door den bewaarnemer wordt onderteekend. Art. 32. 47 15. De aangehaalde bepaling betreft de akten, waarop geen iecht van overdracht wordt geheven, omreden het bedrag van de verkoopwaarde niet meer dan ƒ400 bedraagt. Hieronder valt b.v. in dit geval de akte van afkoop van een grondrente. 16. De aangehaalde bepalingen betreffen : afschriften en uittreksels, door de gemeentebesturen en de ambtenaren van den burgerlijken stand aan voogdijraden te verstrekken (art. ó74Ar); stukken, opgemaakt ter voldoening aan de voorschriften nopens de ontheffing en de ontzetting van de ouderlijke macht (art. 374/); volmachten, verstrekt door den toezienden voogd, bloedverwanten of aangehuwden van een minderjarige, om zich te doen vertegenwoordigen bij oproeping ter tusschenkomst in voogdijzaken (art. 389); rekening van den voogd aan den toezienden voogd (art. 429); stukken, opgemaakt ter voldoening aan de bepalingen nopens uitsluiting, ontheffing en ontzetting van voogdij of toeziende voogdij (art. 440 d) • volmachten, rekeningen en stukken, als evengenoemd, doch betreffende curators (art. 506); rekening van den bewindvoerder over een afwezige (art. 521); proces-verbaal en boedelscheiding, door den kantonrechter afgekeurd (art. 1121); stukken nopens het aangaan, wijzigen, eindigen of uitvoeren eener arbeidsovereenkomst (art. 1637y). 17. De gehandhaafde vrijstelling van art. 1637 ƒ B. W. is toepasselijk op de pensioenakten en bewijzen van deelgenootschap in het pensioenfonds, afgegeven door de Hollandsche Ijzeren Spoorweg Maatschappij. 18. De genoemde artikelen hebben betrekking óp de toelating om kosteloos te procedeeren. 19. Alle stukken, tot de bedoelde consignatiën betrekkelijk, zijn vrij van zegel. 20. De vrijgestelde stukken zijn het ledenregister, het procesverbaal, met afschrift, betreffende geweigerde inschrijving bij uittreding. 21. Deze artikelen handelen over de stukken voor de faillietverklaring en de machtiging van schuldeischers, indien zij ter verificatievergadering bij gemachtigde willen verschijnen. 22. Volgens art. 82 der Tiendwet zijn alle stukken, uit die wet voortvloeiende of hare uitvoering betreffende, vrijgesteld. 48 Artt. 32—24. 23. Vrijgesteld zijn alle stukken, ter zake van de uitvoering van rogatoire commissiën opgemaakt, en die, benoodigd voor de uitvoerbaarverklaring van uitspraken, overeenkomstig de voorschriften van het verdrag, alsmede de expeditiën, aan de verzoekende partijen toe te zenden. 24. Volgens het aangehaalde art. 19 zijn alle stukken, gericht tot en uitgaande van den Octrooiraad, vrijgesteld. 25. Naar de betrekkelijke wetten wordt verwezen; het onderwerp leent zich niet tot een beknopte 'omschrijving. 26. Bij deze wetsbepaling zijn vrijgesteld de aanvragen en verklaringen tot verrichtingen bij de Grootboeken, de stukken bij de verklaringen van erfrecht, die verklaringen zelve en de volmachten tot verrichtingen. 27. Door deze bepaling zijn de vrijstellingen van letter a—n van algemeenen aard, zoodat zij ook voor de andere soorten van zegelrecht van kracht zijn. Artikel 33. Indien het tegendeel niet is bedongen en niet voortvloeit uit de bepalingen van het burgerlijk recht, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd door hen, ten bate van wie de stukken zijn opgemaakt, doch wat de in artikel 23 onder 10° bedoelde stukken bêtreft, door hen, die de daar bedoelde bestemming aan die stukken geven of doen geven. HOOFDSTUK III. Van het zegelrecht van bewijzen van ontvangst van gelden, rekeningen, declaratiën, diploma's van lidmaatschap en toegangsbewijzen. Artikel 34. Behoudens de hierna vermelde uitzonderingen, zijn onderworpen (1—2): I. aan een vast recht van vijf cent (3): ö. kwitantiën voor geldsommen en andere eenzijdig opgemaakte stukken, waarbij de ontvangst of overneming van Art. 34. 49 gelden wordt erkend of vermeld door of vanwege den schuldeischer (4—10). Verklaringen, dat niets te vorderen is, worden met kwitantiën gelijkgesteld. De stukken zijn aan dit zegelrecht onderworpen, onverschillig in welken vorm zij overigens zijn opgemaakt, al was het in dien van bericht of brief, zelfs als deze stukken in rechten niet kunnen dienen tot schriftelijk bewijs. Deze bepaling is niet van toepassing op berichten of brieven, waarbij eene gezegelde kwitantie wordt toegezonden; b. depositobewijzen en saldobiljetten (11—12); c. onderteekende declaratiën en rekeningen (13—14); d. diploma's van lidmaatschap van- en toegangsbewijzen voor leden tot sociëteiten en vereenigingen (15). II. aan een vast recht van dertig cent: a. akten van schuldbekentenis, mits niet tot de effecten behoorende, en akten van borgtocht voor geldsommen (16); b. akten van prolongatie en akten van beleening van effecten en koopmansgoederen (17—18). 1. De uitzonderingen zijn opgenomen in artt. 36 en 37. Bovendien gelden de algemeene vrijstellingen van art. 11, 4e lid, art. 22, 3e lid, en art. 32, letters a—n. 2. Postzegels kunnen niet ais quitantie-zegel worden gebruikt. 3. Brieven aan agenten en vertegenwoordigers, Waarin de overmaking van voor haar ontvangen gelden door een onderneming wordt erkend, zijn onbelast, daar de verhouding van schuldenaar en schuldeischer ontbreekt. 4. Zie, voor stukken, houdende erkenning van een gift in geld, art. 23, 12°. In dit geval is er geen verhouding van schuldeischer en schuldenaar. Berichten van ontvangst van postwissels, cheques, wissels, enz., vallen onder de bepaling van art. 34, Ia, daar zij de ontvangst van gelden betreffen. Zij zijn derhalve belast, tenzij een der vrijstellingen van art. 37 toepasselijk is. Berichten van ontvangst van aangeteekende brieven zijn niet belast, indien uit het bericht niet blijkt, dat de brief gelden inhield. Voor de belastbaarheid der onder a bedoelde stukken is het geen vereischte, dat zij onderteekend zijn. (Zie ook artikel 39, 2e lid, slot). 50 Art 34. 5. De vermelding op een stuk, dat het bedrag is verrekend of de bloote toevoeging of stempeling „voldaan", „verrekend", „betaald", „pour acquit"', enz., onderwerpt aan plakzegel. 6. Geteekende verkooprekeningen zijn aan zegelrecht van vijf cents onderworpen, behoudens de vrijstellingen in art. 37 der Zegelwet 1917, vervat. 7. Wanneer een kwitantie of bericht de ontvangst of overneming van gelden erkent of vermeldt, moet als het tegendeel niet uit het stuk blijkt, worden aangenomen, dat het stuk door of vanwege een schuldeischer aan zijn schuldenaar wordt afgegeven of verzonden. Blijkt uit het stuk, dat de gestorte gelden worden geboekt op een rekening-courant, dan is het stuk als depositobewijs zegelplichtig. Blijkt, dat de gestorte gelden door dengene, die ze ontvangt, schuldig worden, zonder dat boeking op een rekening courant plaats heeft, dan is het stuk als acte van schuldbekentenis aan 30 cents onderworpen. Bewijzen van ontvangst van gelden in andere gevallen (b.v. waar een gift is gedaan) zullen onder art 23 (n°. 12) der Zegelwet 1917 vallen, tenzij zij in briefvorm zijn gesteld! 8. In magazijnen afgegeven bons voor gekochte goederen, welke niet geteekend worden, zijn niet zegelplichtig. Wordt echter op de een of andere wijze van de betaling op dat stuk melding gemaakt en wordt het daarna aan den kooper uitgereikt, dan is het als kwitantie aan zegelrecht onderworpen volgens art. 34, Ia. 9. Een brief, waarbij men bericht, dat men de rekening van den geadresseerde heeft gecrediteerd (b.v. voor de opbrengst van verkochte goederen) moet worden gezegeld met 5 cents volgens artikel 34. 10. De enkele onderteekening van de rente-coupon door den houder, doet dit stuk niet vallen onder art. 34, Ia. H. Onder de saldobiljetten zijn te rangschikken de bewijzen, dat iemand met het hem opgegeven saldo zijner rekening-courant instemt, zoowel als het verstrekte afschrift der rekening-courant. 12. Een geteekend bewijs of bericht van ontvangst van gelden, strekkende tot vermeerdering van het creditsaldo eener rekening, is als depositobewijs zegelplichtig. Eveneens het bewijs van storting In rekening-courant, al is het saldo der rekening debet of credit. 13. Afschriften van rekening-courant [geteekend] behooren tot de stukken, bedoeld in art. 34, Ic, ook indien daarin geen saldo is vermeld. 14. Niet onderteekende rekeningen vallen niet onder het zegelrecht. Artt. 34—36. 51 15. De gewone toegangsbewijzen voor uitvoeringen vallen hier niet onder, mits zij niet tevens als zegelplichtige quitantie fungeeren. 16. Behooren deze akten tot de effecten, dan vallen zij onder Hoofdstuk VIII. 17. Onder de bepaling van letter b vallen de z.g. akten van daggeldleening of leening on call, waarbij iemand verklaart geld te hebben geleend tegen onderpand van effecten of koopmansgoederen, met belofte tot terugbetaling op eerste aanvrage. 18. Het opmaken van een prolongatie-akte is niet verplichtend. Volstaan kan worden met het bericht, waarin wordt medegedeeld, dat de post gesloten is, welk bericht naar onze meening zegelvrij is. Artikel 35. Voor kwitantiën is een recht van vijf cent verschuldigd voor eiken schuldeischer. Schuldeischers, die een gezamenlijk belang hebben, worden voor één persoon gerekend (1). 1. Geven twee personen op één quitantie kwijting voor twee afzonderlijke schulden, dan is door ieder vijf cent verschuldigd. Artikel 36. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd (1—2): 1°- voor kwitantiën gesteld op gezegelde rekeningen, declaratiën en bevelschriften van betaling; 2°- voor voldaanteekeningen op postwissels, postbewijzen, kassierspapier, chèq|tes, assignatiën en ander handelspapier; 3°- voor kwitantiën wegens inlage of premie en andere kosten op de polissen van assurantie of bewijzen van verzekering (3); 4°- voor kwitantiën wegens ontvangen sommen, welke voorkomen op hetzelfde papier, waarop reeds een gezegelde kwitantie voor een in mindering van dezelfde schuldvordering ontvangen som voorkomt, mits uit den inhoud der latere kwitantie duidelijk blijkt, dat de betaling betrekking heeft op dezelfde vordering (4); elke termijn van huren en renten wordt als een afzonderlijke vordering aangemerkt (5); 52 Artt. 36—37. 5°- voor kwitantiën van betaalde rechten op de jachtakten gesteld; fe&qfj 6°- voor aanteekeningen van verlenging der prolongatie of beleening op behoorlijk gezegelde akten van prolongatie en van beleening (6). L Dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 2. Art. 36 geeft vrijstelling voor quitanties, enz., gesteld op andere stukken, die zelf onder de bepalingen der Zegelwet vallen, ook al zijn deze elders speciaal vrijgesteld, zooals b.v. met postwissels het geval is. Vandaar, dat gesproken wordt van „afzonderlijk zegelrecht", in tegenstelling met art. 37, dat over absolute vrijstelling, onafhankelijk van andere stukken, handelt. Voor notariëele akten geeft art. 38 een bepaling, die vrijstelline insluit. & 3. De quitantie wegens de eerste premie of inlage en voor de polisRosten, is gemeenlijk op de polis opgenomen of inbegrepen Op afzonderlijke quitanties, ingevolge een polis, is de vrijstelline derhalve niet van toepassing. 4. Voor 4 quitanties ad ƒ 25, gesteld op hetzelfde papier met behoorlijke omschrijving, dat zij dezelfde vordering ad ƒ100 betreffen, is alleen voor de eerste quitantie een zegel te gebruiken. 5. Bij een huur van ƒ400, betaald wordende volgens het huurcontract in 4 termijnen van ƒ 100, is volgens deze bepaling viermaal plakzegel te bezigen, al worden de quitanties op hetzelfde papier gesteld. Daarentegen geldt de bepaling, dat met één zegel kan worden volstaan, in dit geval wel, indien wordt toegestaan een termijn van ƒ 100 in twee gedeelten te betalen, wanneer de tweede betaling van ƒ50 met de vereischte omschrijving op hetzelfde papier wordt vermeld, waarop reeds de gezegelde quitantie voor de eerste ƒ 50 voorkomt. 6. De stukken, constateerende verandering, vermeerdering of teruggaaf van onderpand eener prolongatie of beleening, zijn bü art. 37, 11°, vrijgesteld. Artikel 37. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor (1): 1°- de in artikel 34 genoemde stukken, als zij betrekking Art. 37. 33 hebben op sommen tien gulden of minder bedragende, mits hiervan uit de stukken blijke en de sommen niet strekken in mindering of tot afdoening van grootere bedragen (2—3); 2°- de stukken, constateerende den inleg in spaarbanken en de betalingen door spaarbanken aan inleggers gedaan, en de stukken betreffende beleeningen in banken van leening, welke gehouden worden overeenkomstig verordeningen door het openbaar gezag vastgesteld; 3°- rekeningen of declaratiën en kwitantiën betreffende sommen welke door den Staat, door provinciën, gemeenten, waterschappen of andere door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen verschuldigd zijn (4—6) ; 4°- kwitantiën voor alle belastingen en daarmede gelijk te stellen inkomsten van den Staat, van provinciën, gemeenten en waterschappen en voor boeten, ingevolge belastingwetten verbeurd (7); 5°- bewijzen van consignatie (7); 6°- bewijzen van door armbesturen of gemeentebesturen aan behoeftigen verstrekten onderstand: 7°' kwitantiën wegenS Onderstand of schadeloosstelling aan onvermogenden, door besturen of commissiën verleend ingeval van brand, overstrooming of andere onheilen; 8°- inteekenlijsten voor liefdadige doeleinden; 9°- de door ambtenaren der posterijen af te geven bewijzen van ontvangst van per postwissel over te maken gelden en de bewijzen van ontvangst van gelden door de administratie der posterijen geïnd op kwitantiën, assignatiën, wissels en ander handelspapier; 10°- de stukken, als bedoeld in artikel 32 onder 4°- (8); 11° [de stukken, constateerende verandering, vermeerdering of teruggaaf van onderpand eener prolongatie of beleening (9). 1 -Dit artflséf fis Opgenomen, zooals het is aangevuld bij die we¥ van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 2. De slotbepaling van art. 36, 4°, heeft tengevolge, dat de vrijstelling toepasselijk is als de termijn van de huur of de rente nief meer da*n ƒ 10 bedraagt. 54 Artt. 37—39. 3. Voor een diploma, waarop tevens quitantie boven ƒ10— is in verband met art. 10 éénmaal vijf cent verschuldigd. 4. Deze vrijstelling is toepasselijk op: kwitantiën tot ontvangst van pensioenen ten laste van het Weduwen- en Weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren en van het Pensioenfonds van gemeente-ambtenaren ; kwitantiën voor sommen, verschuldigd door levensmiddelenbedrijven eu andere bedrijven, ingesteld ingevolge de Distributienet; kwitantiën voor sommen, verschuldigd door de Zuid-Limburgsche Distributie-Vereeniging; kwitantiën voor sommen, verschuldigd door gemeenten betreffende afzonderlijk, beheerde diensten, als de fabricage, de reinigingsdienst, de zweminrichting, de gasfabriek, de electriciteitsfabriek, enz. 5. Kwitantiën (ook losse) op mandaten, betalingslijsten, ordonnansen, bevelschriften en dergelijke betalingsstukken zijn volgens deze bepalingen zegelvrij. 6. Onder de hier genoemde declaratiën vallen ook die wegens reis- en verblijfkosten en wegens Ieverantiën. 7. De bij het dienstvak der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen uit de registers Comptabiliteit n°s.6 en 20 af te geven bewijzen van consignatie, alsmede de daaruit af te geven definitieve^ ■.WfffiM**11 ziin zegelvrij volgens art. 37, 5» en 4°. 8. Onder deze bepaling vallen de kwitantiën voor sommen verschuldigd aan Ievensmiddelenbedrijven en andere bedrijven in«-> steld ingevolge de Distributiewet. ' 9. Voor verlenging, zie art. 36, 6°. Artikel 38. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet toepasselijk op notarieele akten. Artikel 39. Het zegelrecht van de in artikel 34 bedoelde stukken moet voorzoover zij hier te lande worden opgemaakt, votöaan worden door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel (1). Is dit voorschrift niet nageleefd, dan wordt eene boete van Artt. 39—40. 55 honderd gulden verbeurd door hem, die het stuk heeft onderteekend, en, zoo het niet is onderteekend, door den uitgever (2). Hij aan wien het niet behoorlijk gezégeld stuk is afgegeven is verplicht dit onder opgaaf van naam en woonplaats van hem, van wien het werd ontvangen, binnen een maand na de ontvangst ter constateering van de overtreding aan 's Rijks ambtenaar aan te bieden op straffe van aansprakelijkheid voor de boete (2-3). Zoo de in artikel 34 bedoelde stukken buitenslands zijn opgemaakt, geschiedt de regeling door 's Rijks ambtenaar na voldoening van het zegelrecht. r. ni L Zie, voor het gebruik der plakzegels, aant. 13 op art. 3. 2. Voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boeten, wordt verwezen naar art. 91. 3. Is de ontvanger van het stuk deze verplichting in den gestelden tijd niet nagekomen, dan is, naar het ons voorkomt, de' afgever van zijne aansprakelijkheid voor de boete ontheven. Artikel 40. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd: wegens kwitantiën, schuldbekentenissen en akten van borgtocht, door den schuldenaar; wegens onderteekende declaratiën en rekeningen, door den schuldeischer; wegens akten van prolongatie en van beleening, door den geldnemer; wegens depositobewijzen en bewijzen van terugbetaling van in deposito gegeven sommen, door hem, die in deposito gegeven heeft; v-'.-^i wegens saldobiljetten, door hem, die deze stukken afgeeft; wegens andere stukken, de ontvangst of overneming van gelden aantoonende, en wegens diploma's van lidmaatschap van- en toegangsbewijzen tot sociëteiten en vereenigingen, door hem, aan wien zij afgegeven worden. 56 Art. 41. HOOFDSTUK IV. Van het zegelrecht van paspoorten, jachtakten en besluiten, houdende verlof tot het aannemen van vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid, vergunning tot verandering van geslachtsnaam en verleening van adeldom. Artikel 41. Aan een vast recht van twee gulden vijftig cent zijn onderworpen de buitenlandsche paspoorten voor één persoon (1). Aan een vast recht van vijf gulden zijn onderworpen de buitenlandsche paspoorten voor twee of meer personen (1). De jachtakten zijn onderworpen aan een recht van vijftig cent van iederen gulden, een gedeelte voor een geheel gerekend, van het bedrag, dat als recognitie verschuldigd is; dit recht is slechts verschuldigd voor het eerste exemplaar; alle verdere exemplaren van dezelfde akte zijn onderworpen aan een vast recht van een gulden. De aan belanghebbenden uitgereikt wordende minuten, afschriften of uittreksels van de hierna te noemen Koninklijke besluiten zijn onderworpen aan de volgende rechten, te weten: 1°. die, houdende verlof aan hier te lande wonende Nederlanders tot het aannemen van vreemde ordeteekenen — medailles of penningen niet daaronder begrepen — vreemde titels, rang of waardigheid, aan een recht van vijftig gulden voor ieder ordeteeken, iederen titel of rang of iedere waardigheid, waarvoor het verlof strekt; 2°. die, houdende vergunning tot verandering van geslachtsnaam — toevoeging van een of meer namen aan den geslachtsnaam daaronder begrepen — aan een recht van tweehonderd en vijftig gulden; 3°. die, houdende verleening van adeldom, aan een recht van duizend gulden. Onder verleening van adeldom wordt verstaan, erkenning van adeldom, inlijving of verheffing in den adelstand, verleening van een titel of eenen hoogeren titel en elke andere uit- Artt. 41—43. 57 breiding van reeds verleenden adel. De rechten, hiervoor onder 2°. en 3°. vastgesteld, zijn verschuldigd voor iederen in het besluit met name te noemen persoon, te wiens behoeve de verleening strekt. Echter wordt een persoon met zijne bloedvetr* wanten in de rechte nederdalende lijn daarbij slechts voor één gerekend. 1. Art. 41 is niet toepasselijk op paspoorten, afgegeven door in het buitenland gevestigde Nederlandsche consuls. Artikel 42. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd van (1): 1°- paspoorten aan onvermogenden uitgereikt; 2°- aan onvermogenden kosteloos uitgereikt wordende vergunningen om te jagen en de buitengewone machtigingen tot het schieten of het zich op andere wijze meester maken van wild of schadelijk gedierte ; 3°- minuten, afschriften of uittreksels van de besluiten bedoeld in het vierde lid onder 2° van arfikel 41, indien zoowel de verzöekers als de belanghebbenden onvermogend zijn; 4°- afschriften of uittreksels van de in artikel 41 genoemde besluiten, afgegeven na de voldoening der bij dat arttkef vastgestelde rechten. De bepalingen van het eerste lid onder 1°, 2° en 3° vinden slechts toepassing, wanneer van het onvermogen dér personen blijkt uit eene verklaring, afgegeven, indien zij binnen het Rijk wonen, door het hoofd van het bestuur hunner woortplaafs', en indien zij buiten het Rijk wonen, door de bevoegde openbare macht en, voor zoover betreft de onder 2°- en 3°- genoemde stukken, van het onvermogen daarop melding is gemaakt. 1. Drtarttkel bevat-geen vrijstelling voor paspoorten, afgegeven aan personen» die zich in dienst van den Lande naai het buitenland of naar de Overzeesche bezittingen van het Rijk begeven. Artikel 43. Het zegelrecht van de in artikel 41 vermelde stukken is verschuldigd door hem, te wiens behoeve de stukken strekken. 58 Artt. 43—44: Dit recht wordt voldaan: van de buitenlandsche paspoorten en van de jachtakten, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier; van de minuten, afschriften of uittreksels der besluiten, door betaling aan den ontvanger der registratie en domeinen met de uitreiking daarvan belast. Vóór de betaling van het verschuldigde zegelrecht wordt aan het besluit geenerlei uitvoering of publicatie gegeven. Indien het recht niet vrijwillig wordt betaald, heeft geen invordering plaats, doch vervalt het besluit van rechtswege na verloop van één jaar. HOOFDSTUK V. Van het zegelrecht van polissen van verzekering en van bewijzen van verwaarborging. Artikel 44. Alle polissen van verzekering, bewijzen van verwaarborging, bewijzen van deelneming in onderlinge of andere verzekeringen en alle stukken, hoe ook genaamd, welke het bestaan van de verzekering bewijzen, hetzij tegenover den verzekerde, hetzij tegenover den verzekeraar, alsmede de vernieuwingen en verlengingen van polissen of verzekeringen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 23 onder 11°, onderworpen aan het volgende zegelrecht (1—5): a. ingeval van levensverzekering en van invaliditeitsverzekering, aan een vast recht van een gulden (6); onder levensverzekeringen worden voor de toepassing dezer wet mede begrepen tontines en verzekeringen van lijfrenten en andere van het leven afhankelijke uitkeeringen, alsmede van uitkeeringen uit begrafenisfondsen (7); b. ingeval van ziekteverzekering, van ongevallenverzekering en van verzekering tegen burgerrechterlqke aansprakelijkheid, aan een vast recht van vijftig cent (8—9); Art.. 44. 59 c. ingeval van zeeverzekering, bij verzekering voor eene bepaalde reis aan een recht van vijf cent — en bij andere; verzekering, aan een recht van vijftien cent van iedere duizend gulden van het verzekerd bedrag (10—12); indien de verzekering tegen eene dadelijk betaalde premie is gesloten, tot een bepaald bedrag als maximum per vervoermiddel, voor elk vervoer van goederen, welke binnen een bepaalden termijn door. of aan den verzekerde worden verzonden, wordt het recht verhoogd tot drie gulden van iedere duizend gulden van voormeld maximum (13—14); d. ingeval van eenige andere verzekering, aan een recht van vijf cent van iedere duizend! gulden van het verzekerd bedrag (14—16). . Voor de berekening van laatstgemeld recht wordt het verzekerd bedrag: verminderd tot op een tiende, als de verzekering voor niet langer dan een maand — en tot op drie vijfden, ais de verzekering voor langer dan een maand, doch niet langer dan zes maanden is gesloten, verdubbeld, als de verzekering voor twee jaren is gesloten (17), met drie vermenigvuldigd, als de verzekering voor langer dan twee jaren, voor het leven of voor onbepaalden tijd is gesloten (18), Verzekeringen, welke voortduren, totdat door een der partijen opzegging heeft plaats gehad, worden geacht voor onbepaalden tijd te zijn aangegaan. Is de verzekerde som alleen in vreemde munt uitgedrukt, dan wordt deze herleid tot Nederlandsche munt naar den maatstaf, welke daarvoor wordt aangenomen bij het verhandelen van effecten ter beurze van Amsterdam (19). Het evenredig recht bedraagt ten minste vijf cent; het klimt op met vijf cent tot vijf en twintig cent, boven de vijf en twintig cent met vijf en twintig cent tot vijf gulden en boven de vijf gulden met vijftig cent. Ligt het bedrag van het naar voormelde grondslagen berekend recht tusschen twee der door dit lid bepaalde zegelrechten, dan is het hoogste van dje beide rechten verschuldigd (20). 60 Art. 44. In geval van eene samengestelde verzekering is slechts één zegelrecht verschuldigd, waarvan het bedrag bepaald wordt door die verzekering, welke het hoogst is belast en, voor zoover de onder c en d bedoelde verzekeringen betreft, door het hoogste bedrag, dat door den verzekeraar verschuldigd kan zijn (21—22). In geval van verzekering tengevolge vatt zoogenaamde openof contractpolissen en aflaad- of afschrijfpolissen, Wélke op zich zelve geen aanleiding geven tot premiebetaling, iö hét evenredig recht verschuldigd over de waarde van hetgeen onder dekking van de polis vervoerd wordt. Dit recht moet worden voldaan op de wegens elk vervoer nader opgemaakte polis of, zoo deze niet wordt opgemaakt, op het contract-boekje, waarin aanteekening wordt gfchoudeff van elk vervoer (23—24). 1. Dit artikel is opgenomen, zooals net is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 2. Polissen van verzekering, welke na 31 Mei 1917 worden onderteekend, vallen onder deze bepaling, al is de overeenkomst van verzekering vroeger gesloten. Zoogenaamde polissen, welke niet voldoen aan de eischen, in het Wetboek van Koophandel gesteld, vallen niet onder dit artikel, maar onder art. 23, 12°. De polissen moeten, luidens artt. 303 en 256 W. v. K., bevatten: voor levensverzekering: den dag, waarop de verzekering is gesloten, den naam van den verzekerde en van hem, wiens leven is verzekerd, tijd van aanvang en van afloop, de verzekerde som en de premie; voor andere verzekering: den datum alsvoren, den naam Van hem, die de verzekering sluit, een genoegzaam duidelijke omschrijving van het verzekerde voorwerp, de verzekerde som, de gevaren, die de verzekeraar voor zifttti rekening neemt, den ftfd alsvoren, de premie en ia het algemeen, alle omstandigheden, welker kennis van wezenlijk belang voor den verzekeraar kan zijn, alsmede alle andere tusschen partijen gemaakte bedingen. De polls moet door eiken verzekeraar worden' onderteekend. 3. Ten aanzien van polissen, opgemaakt vóór 1 Juni 1917, wordt verwezen naar art. 98, al. 3—6. 4. Voor de vrijstelling van bewijzen van deelneming, zie art. 46, voorlaatste lid. Art. 44. 61 5. De uitzondering van art. 23, 11°, betreft de aan formaatzegel van minstens ƒ 0.50 onderworpen verklaringen betreffende verrekening van verschuldigde schadevergoeding door den verzekeraar met den hypothecairen schuldeischer, waarvoor — buiten het zegel — niet meer dan ƒ 0.50 aan den verzekeraar wordt betaald. 6. Zie de vrijstellingen, vermeld in art. 46, a—c. 7. Tontines zijn verzekeringen, waarbij meerdere personen zijn betrokken, terwijl bij het uitvallen van een persoon het vrijkomende aandeel telkenmale den overblijvenden ten goede komt. 8. Verzekeringen, krachtens wettelijke verplichting gesloten of vrijwillig gesloten krachtens de Ziektewet of de Invaliditeitswet, zijn vrij. Zie art. 46, c. . ' » ' • Verg. ook art. 46, a en b. 9. Als ongevallen-verzekering geldt ook die van schadevergoeding voor een ongeval met doodelijken afloop. 10. Verzekering voor vervoer binnen het Rijk is bij art. 46. d, vrijgesteld. Zie ook art. 46, e. 11. De bepaalde reis, waardoor het lagere recht van vijf cent geldt, zal uit de polis moeten blijken. 12. Verlenging tol het bericht van aankomst van het schip brengt geen verhooging mede. Zie art. 46, g. 13. De duur van den bepaalden termijn is voor het recht van geen invloed. Het geldt hier een vast percentage van 60 maal het zegelrecht, in den aanhef van letter c genoemd. 14. Onderdeelen van duizend gulden zijn naar evenredigheid te belasten. Verg. aant. 2 op art. 60. 15. De heffing van letter d geldt voor alle verzekeringen, buiten levens-, invaliditeits-, ziekte-, ongevallen, zee- en burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering, dus b.v. voor brand-, inbraak-, vee-, landbouw- en glasverzekering. 16. Zie de uitzonderingen, vermeld in art. 46, b en d—f. 17. Voor de onder d bedoelde verzekeringen wordt het recht niet verdubbeld, als de verzekering voor langer dan een jaar, doch korter dan twee jaar is gesloten. De woorden „twee jaren" moeten dus worden opgevat in de beteekenis van twee volle jaren, zoodat het niet voldoende is, indien de verzekering over twee jaren loopt (b.v. 1 Jan. 1918-1 Juli 1919). 62 Artt. 44—45. 18. Het recht per duizend gulden bedraagt, indien de duur der verzekering is: tot en met een maand y2 cent. boven 1 maand tot en met 6 maanden . 3 cent. boven 6 maanden tot binnen 2 jaar . . 5 cent. 2 jaar 10 Cent. langer dan 2 jaar, voor het leven of voor onbepaalden tijd 15 cent. 19. Voor herleiding van vreemde munt, zie aant. 13 op art. 60. 20. De afronding kan niet onbelangrijke verhooging medebrengen. Voor een brandassurantiepólis van ƒ6000 voor één jaar bedraagt, b.v. het recht naar letter d ƒ.0.30, hetgeen wordt afgerond op' ƒ 0.50, dus met ruim 6Q % verhoogd. 21. Wanneer bij één polis goederen door den den eenen verzekeraar tegen het gewone zeegevaar, door den anderen verzekeraar tegen moteatgevaar worden verzekerd, is slechts één zegelrecht verschuldigd, berekend over het bedrag van het verzekerd risico. Als de risico's bij één polis door verschillende verzekeraars voor hunne rekening genomen, onder verschillende rubrieken van art. 41 vallen is slechts één zegelrecht, en wel het hoogste, verschuldigd. 22. Een gecombineerde invaliditeits- en ziekte-verzekering (lett. a. en b) betaalt b.v. ƒ1.—. Voor letter c en d beslist het hoogste bedrag, dat volgens de polis door den verzekeraar eventuëel moet worden vergoed. ' 23. Zie, voor het gebruik van het plakzegel, aant. 16 op art. 3. 24. De na 31 Mei 1917 in contractboekjes gedane boekingen zijn aan evenredig zegelrecht onderworpen, onverschillig wanneer de contractpolis is opgemaakt. Artikel 45. Meerdere exemplaren, afschriften en uittreksels van in het vorige artikel vermelde stukken zijn onderworpen aan een zegelrecht van vijf en twintig cent, mits voor die stukken het verschuldigde zegelrecht volgens de wet is voldaan en de oaderteekenaar van het tweede of verdere exemplaar, afschrift of uittreksel met zijne handteekening bekrachtigt de op dat stuk gestelde afzonderlijke verklaring (1—3): „Het verschuldigde zegelrecht is op het oorspronkelijk stuk behoorlijk voldaan." Art. 45. 63 Hij die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden (4). Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd voor de kwitantiën wegens inlage of premie en andere kosten op de in het vorige artikel en dit artikel vermelde stukken gesteld en voor de aanteekeningen van allerlei aard, welke op de verzekering betrekking hebben en op gemelde stukken gesteld worden, met uitzondering van die, houdende verlenging of vernieuwing van de verzekering, of verhooging van het verzekerd belang (5). Deze uitgezonderde aanteekeningen zullen gezegeld moeten worden als waren het nieuwe bewijzen van verzekering (6—10). In geval van verhooging van het verzekerd belang bij verzekeringen, als bedoeld onder c en d van artikel 44, wordt het verschuldigd zegelrecht berekend naar het bedrag der verhooging (11). 1. Het eerste lid geldt ook voor duplicaten, afgegeven van onder de werking van vroegere wetten opgemaakte behoorlijk gezegelde polissen. 2. Het recht wordt voor deze meerdere exemplaren, afschriften en uittreksels voldaan door het gebruik van plakzegels. Zie art. 47, 2e lid. 3. Wanneer aan de gestelde voorwaarden niet wordt voldaan, ia volgens art. 11, 2« lid, het recht verschuldigd als voor het origineel. Indien dit minder dan ƒ 0.25 bedraagt, is zulks voordeeliger (b.v. voor een brandpolis voor één jaar ad ƒ 1000). 4. Voor de aansprakelijkheid voor deze boete en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering of teruggaaf, wordt verwezen naar artt. «2 en 91. 5. Ook voor quitantiezegel is vrijstelling verleend. Zie art. 36,3°. 6. Dé in het vierde lid niet uitgezonderde aanteekeningen kunnen worden gesteld op een ongezegeld papier, aan de polis, gehecht. 7. Eene verlaging van het verzekerd bedrag moet niet als eene •vernieuwing" van de verzekering worden beschouwd. 64 Artt. 45—46. 8. Met het oog op art. 263 W. v. K. kan de aanteekening van eene verwisseling van eigenaar op de polis worden gesteld* 9. Zie de vrijstelling voor verlenging tot bericht van aankomst van het vaartuig in art. 46, g. 10. Het recht is volgens dit lid verschuldigd onverschillig van het vroeger reeds gehevene. 11. Men mag niet het recht naar het nieuwe totaal verminderen met dat naar het vroegere bedrag, doch moet dit berekenen naar het verschil, hetgeen met het oog op de afronding een andere uitkomst kan geven. Is b.v. een brandpolis voor een jaar ad ƒ 6000 (recht ƒ 0.50) zonder verlenging verhoogd tot ƒ9000 (recht eveneens ƒ 0.50), dan moet niettemin worden voldaan het recht over ƒ 3000, zijnde, wanneer de verhooging over meer dan 6 maanden loopt, ƒ 0.15. Artikel 46. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor de in de artikelen 44 en 45 vermelde stukken betreffende (1—2): a. personenverzekeringen, indien de op het hoofd van één persoon verzekerde uitkeeringen niet meer bedragen dan vijfhonderd gulden aan kapitaal of twee gulden per week aan renten, te zamen of afzonderlijk; ingeval van ziekteverzekering wordt dit bedrag van twee gulden verhoogd tot tien gulden per week (3); b. herverzekeringen door verzekeraars gesloten; c. verzekeringen krachtens wettelijke verplichting gesloten of vrijwillig gesloten krachtens de Ziektewet of de Invaliditeitswet; d. verzekeringen tegen gevaren van vervoer van goederen te lande en op rivieren en binnenwateren, indien het vervoer binnen het Rijk plaats heeft (4); e. transportverzekeringen van geld of geldswaardig papier; ƒ. verzekeringen tegen inbraak of brand van effecten, geld of geldswaardig papier in brandkasten of kluizen; g. verlenging eener verzekering tot bericht van aankomst van het vaartuig. Voor de bewijzen van deelneming in onderlinge verzekeringen, waarvan een gezegeld bewijs van aandeel aan den deelnemer Artt. 46—47. 65 wordt uitgereikt, is geen zegelrecht verschuldigd, indien de onderteekenaar van het bewijs van aandeel met zijne handteekening bekrachtigt de op het bewijs van deelneming gestelde afzonderlijke verklaring: „Het zegelrecht is op het bewijs van aandeel behoorlijk voldaan." Hij die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden (5). 1. Dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 2. De uitzonderingen betreffen, voor zoover uit hare omschrijving niet het tegendeel blijkt, voor alle verzekeringen van artt. 45 en 46, op welke artikelen men de betrekkelijke letters van art. 46 vindt vermeld. Verg. voorts, voor formaalzegel, art. 32,15», 26° en 27°. 3. De vrijstelling geldt tot ƒ500 kapitaal plus ƒ2 wekelijksche rente, resp. ƒ 500 kapitaal plus ƒ 10 wekeltfksche rente. 4. Verzekering voor de vaart Mainz—Rotterdam is geheel belast, indien hiervoor één polis wordt opgemaakt. Zou men twee polissen uitgeven, één voor het traject Mainz— Lobith en één voor den afstand Lobith—Rotterdam, dan zou de laatste voldoen aan de omschrijving van letter d en derhalve, naar onze meening, onbelast zijn. 5. Zie, voor de aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering en teruggaaf van boeten, artt. 82 en 91. Artikel 47. Het zegelrecht van de in het laatste lid van artikel 44 bedoelde contractboekjes moet op door Ons te bepalen wijze worden voldaan; het zegelrecht van de overige in dat artikel bedoelde stukken moet, voor zoover zij hier te lande worden opgemaakt, voldaan worden door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel (1). Het zegelrecht van de in het eerste lid van artikel 45 aan een recht van vijf en twintig cent onderworpen stukken en van de bij dat artikel uitgezonderde aanteekeningen moet, voor zoover zij hier te lande worden opgemaakt, voldaan worden door gebruik van plakzegel. '66 Art. 47. Is het recht niet tot het in artikel 44 genoemd bedrag — of, voor zooveel betreft de in het eerste lid van artikel 45 bedoelde meerdere exemplaren, afschriften en uittreksels, tot het daar genoemd bedrag — voldaan, dan wordt eene boete van vijfhonderd gulden verbeurd door den verzekeraar of door den assurantiebezorger door of namens wien het stuk onderteekend is. Deze bepaling is niet toepasselijk op certificaten door assurantiebezorgers afgegeven en op sluitnota's, waarvan een zegelrecht van vijf cent voldaan is, mits deze stukken binnen zes maanden na het sluiten der verzekering door behoorlijk gezegelde polissen zijn vervangen. Indien deze vervanging niet tijdig heeft plaats gehad, is de assurantiebezorger, door wiens tusschenkomst de verzekering is gesloten, mede aansprakelijk voor de boete, verschuldigd wegens de door den verzekeraar onderteekende sluitnota (2—5). Wordt eene verzekering door meer dan één verzekeraar, 'ieder voor een afzonderlijk bedrag, doch bij één polis gesloten, dan wordt eene boete van vijfhonderd gulden verbeurd door eiken verzekeraar, door of namens wien de polis wordt onderteekend, voor dat het zegelrecht is voldaan, dat tijdens die onderteekening verschuldigd is (6). 1. Voor het gebruik van plakzegels wordt verwezen naar de aantt. op art. 3. Bijzegeling met plakzegels is voor de nieuwe wet toegestaan voor op oud zegel gestelde polissen, zulks in verband met de papierschaarschte. 2. In den zin van het derde lid moeten alle assurantie-makelaars als assurantie-bezorgers worden aangemerkt. 3. Met „certificaten door assurantie-bezorgers afgegeven" en „sluitnota's" worden bedoeld alle door assurantie-bezorgers, assurantie-makelaars of assuradeuren afgegeven voorloopige bewijzen, bestemd om, hetzij tegenover den makelaar, hetzij tegenover den assuradeur, het bewijs te leveren van de overeenkomst van verzekering. 4. Geschiedt de bedoelde vervanging niet tijdig, dan worden de certificaten en sluitnota's onderworpen aan het gewone polisrecht. 5. De boete van ƒ 500 is voor de niet tijdig verwisselde, met vijf cent gezegelde, sluitnota's zoowel door den verzekeraar als door den assurantiebezorger verbeurd. Artt. 47—48. 67 6. Zie, voor aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering en teruggaaf van boeten, artt. 82 en 91. Artikel 48. Indien de in artikel 44 bedoelde stukken, de in het eerste lid van artikel 45 bedoelde meerdere exemplaren, afschriften of uittreksels, of de bij dat artikel uitgezonderde aanteekeningen buiten het Rijk worden opgemaakt, moet daarvan het zegelrecht worden voldaan vóórdat zij hier te lande aan den verzekerde of andere belanghebbenden of aan anderen ten behoeve van dezen worden toegezonden of uitgereikt, vóórdat de eerste premiebetaling door of namens een hier te lande wonenden of gevestigden verzekerde plaats heeft, vóórdat zij hier te lande onderteekend of geëndosseerd worden, alsmede vóórdat eenige uitbetaling door den verzekeraar plaats heeft. Die voldoening geschiedt door de stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar. Indien de stukken niet vóór dé eerste premiebetaling kunnen worden aangeboden, moet het recht worden voldaan op eene door den verzekerde vóór die betaling aan 's Rijks ambtenaar in te leveren verklaring, welke de gegevens bevat voor de berekening van het verschuldigde recht. Op vertoon van deze verklaring, voorzien van het bewijs van voldoening van dit recht, worden de stukken kosteloos gezegeld (1—2). Worden deze voorschriften niet nageleefd, dan verbeurt hij, die een der in het eerste lid genoemde handelingen verricht of doet verrichten, eene boete van vijfhonderd gulden (3). 1. Alle buitenlandsche polissen, welke na 1 Juni 1917 hier te lande worden toegezonden of uitgereikt, of ten aanzien waarvan een andere handeling, als bedoeld in het eerste lid, plaats heeft, moeten vóóraf overeenkomstig het tweede lid van zegel worden voorzien, al waren die polissen vóór 1 Juni 1917 opgemaakt. Waren zij reeds vóór dat tijdstip hier te lande uitgereikt, of had reeds . vóór dat tijdstip eenige andere handeling, als bedoeld in het eerste lid, plaats, dan moet de zegeling geschieden vóórdat na 1 Juni 1917 de eerste dergelijke handeling plaats vindt. Polissen, in de Overzeesche bezittingen opgemaakt, zijn echter vrij volgens art. 22, al. 3. 68 Artt. 48—51. 2. De hierbedoelde verklaring is, naar onze meening, in verband met art. 23, 12°,'niet aan formaatzegel onderworpen. 3. Voorde aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering of.teruggaaf van boeten, zie artt. 82 en 91. Artikel 49. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht, in dit hoofdstuk bedoeld, verschuldigd door hem, die de premie of inlage verschuldigd is. Artikel 50. Hij aan wien een hier te lande opgemaakt, niet behoorlijk gezegeld stuk, als in artikel 44 of artikel 45 bedoeld, is afgegeven, is verplicht dit onder opgaaf van naam en woonplaats van hem, van wien het werd ontvangen, binnen eene maand na de ontvangst ter constateering van de overtreding aan 's Rijks ambtenaar aan te bieden op straffe van aansprakelijkheid voor de boete, welke volgens artikel 47 is verbeurd (1). 1. Verg. aant. 3 op art. 39. HOOFDSTUK VI. Van het zegelrecht van wissels, orderbriefjes, kassierspapier, bankpapier en ander papier aan toonder, assignatiën enz. Artikel 51., Alle wissels, orderbriefjes, kassierspapier, chèques, bankpapier of ander papier aan toonder en ander handelspapier, niet elders in deze wet genoemd, alle assignatiën, ook als zij niet tot het handelspapier behooren en alle dubbelen of afschriften van al deze stukken zijn, met uitzondering van het zoogenaamde kort papier, onderworpen aan een recht van vijf cent van iedere honderd gulden, indien zij binnen het Rijk betaalbaar zijn (1—4). Het recht wordt berekend over de som in het stuk uitgedrukt, Art. 51. 69 over ronde sommen van /100 tot en met een bedrag van ƒ 500, boven de ƒ 500, over ronde sommen van ƒ 500 tot en met een bedrag van ƒ10000, en boven de ƒ 10000, over ronde sommen van ƒ 1000 (5).' De in het eerste lid genoemde stukken, welke door den uitgever buiten het Rijk betaalbaar zijn gesteld, alsmede het binnen het Rijk betaalbaar zoogenaamde kort papier, zijn slechts onderworpen aan een vast recht van vijf cent (6—7). Onder kort papier verstaat deze wet dat, hetwelk betaalbaar is gesteld, hetzij op zicht of vertoon, hetzij uiterlijk drie dagen na zicht of vertoon, of wel uiterlijk acht dagen na zijne dagteekening (8). Wissels en andere stukken, oorspronkelijk tot het kort papier behoorende, zijn aan het evenredig recht onderworpen, indien zij verlengd worden (8—9). Papier, dat uiterlijk acht dagen na zijne dagteekening betaalbaar is gesteld, doch, tengevolge van niet-betaling bij de aanbieding ter betaling, langer dan acht dagen in omloop blijft, is eveneens aan het evenredig recht onderworpen (8—9). Is een aan evenredig recht onderworpen wissel in het buitenland in meer dan één exemplaar opgemaakt, of zijn van zoodanig buitenlandsch stuk afschriften vervaardigd, dan zijn de meerdere exemplaren en afschriften vrij van het recht, mits (10): a. op één der exemplaren of op het oorspronkelijk stuk het recht behoorlijk zij voldaan; b. de houder of de acceptant, die binnen het Rijk op een der meerdere exemplaren of der afschriften het eerst zijne handteekening zet, aan die handteekening de daardoor tevens bekrachtigde verklaring doe voorafgaan : „Het zegelrecht is op den (prima-, secünda-, enz. of oorspronkelijken) wissel behoorlijk voldaan." Hij die deze verklaring in strijd met de waarheid onderteekent, beloopt eene boete van duizend gulden (11). Op vertoon van den gezegelden wissel kan de onder Ietter b bedoelde verklaring, in plaats van door den houder of acceptant, gesteld worden door 's Rijks ambtenaar (12). 70 Art. 51. I Wat kort papte is, wordt in het 4e lid van dit artikel omschreven. 2. In art. 54 is vermeld, door wien het recht moet worden voldaan, terwijl art. 55 vermeldt, te wiens laste het komt. 3. Buiten het Rijk betaalbaar gesteld papier, inclusief kort papier, valt onder het vaste recht van vijf cent, in het 3e lid genoemd. 4. De vrijstellingen van zegelrecht zijn opgenomen in artt. 52 en 53. Verg. ook de algemeene vrijstellingen van art. 11, 4e lid, art'. 22, 3e lid, en art. 32, letter a—n. 5. Gesupprimeerd. 6. Buiten het Rijk opgemaakte en aldaar betaalbaar gestelde bankbiljetten zijn niet aan zegelrecht onderworpen. 7. Buitenslands opgemaakte en betaalbaar gestelde wissels vallen onder het recht, in de gevallen, genoemd in art. 54, 3e lid. 8. Stilzwijgende verlenging van op zicht of uiterlijk drie dagen na zicht getrokken handelspapier is niet voldoende om evenredig zegelrecht verschuldigd te doen worden. Daarvoor is noodig, dat de houder van zoodanig stuk daarop een geteekende verklaring stelt, waarvoor de loop van het papier verlengd wordt. Deze bepaling geldt ook voor het papier, in het zesde lid van. art. 51 bedoeld, doch hier wordt, ook zonder verlenging, het evenredig recht verschuldigd in het daargenoemde geval. Als de verlenging beperkt blijft tot zoodanigen termijn, dat het papier nog valt onder het bereik van het vierde lid, dus met de verlenging de gestelde drie of acht dagen niet overschrijdt, is geen evenredig recht verschuldigd. 9. Over de voldoening van het meérder recht handelt art. 52, 2« en 3e lid. 10. De vrijstelling geldt alleen voor de in het buitenland opgemaakte duplicaten. Voor de binnenslands opgemaakte, die binnen het Rijk betaalbaar, zijn, .is het gewone recht verschuldigd. (Zie het ie lid). Overigens kan de vrijstelling zoowel op de prima als op andere exemplaren worden toegepast. 11. Voor de aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering, of teruggaaf van boeten, zie artt. 82 en 91. 12. Deze bepaling strekt ten gerieve, indien het stellen der verklaring door den houder of den acceptant moeilijker is. Artt. 52—53. tr Artikel 52. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd voorde kwitantiën, endossementen, acceptatiën, visa's, avals en verlengingen van den termijn van betaling, op de in het vorige artikel vermelde stukken gesteld (1). Ingeval van verlenging van zoogenaamd kort papier, moet het meerdere zegelrecht, dat dientengevolge wegens het stuk verschuldigd wordt, door hem, die de aanteekening der verlenging op het stuk stelt, voldaan worden door gebruik van plakzegel bij het stellen dier aanteekening, of door het stuk vooraf ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar (2). Ingeval papier, dat uiterlijk acht dagen na zijne dagteekening betaalbaar is gesteld, tengevolge van niet-betaling bij de aanbieding ter betaling, langer dan acht dagen in omloop blijft; moet op dezelfde wijze het meerdere zegelrecht worden voldaan (2). 1. Verg. art. 36, 2°, voor de vrijstelling van quitantie-plakzegel. 2. Waar sprake is van het .meerdere" recht, mag het reeds aanwezige zegel van vijf cent in mindering worden gebracht. Artikel 53. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd: a. voor postbewijzen en postwissels (1); b. voor assignatiën of aanwijzingen tot betaling, welke door departementen van algemeen bestuur en door rijksambtenaren worden afgegeven op rijksambtenaren en op de Nederlandsche Bank naar aanleiding van ten behoeve van 's Rijks dienst geopende credietèn (2); c. voor de bankbiljetten door de Nederlandsche Bank gedurende den loop van het octrooi afgegeven wordende; d. voor wissels, welke uitsluitend worden opgemaakt en strekken tot overmaking van de saldo's der rekeningen, die tusschen de Nederlandsche en buitenlandsche postadministratie worden aangehouden, mits van die bestemming op den wissel blijke. 72 Artt. 53—54. 1. Voor het quitantie-zegel is vrijstelling verleend bij art. 36,2». 2. Deze vrijstelling is toepasselijk op de door het Rijk uitgegeven schatkistpromessen. Artikel 54. Het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken moet, voor zoover zij binnen het Rijk worden opgemaakt, door den trekker of uitgever worden voldaan door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel (1). Ingeval van overtreding, wordt eene boete verbeurd van honderdmaal het niet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden (2). Indien de} stukken buitenslands zijn opgemaakt, moet het zegelrecht daarvan worden voldaan, vóórdat zij hier te lande verhandeld, geaccepteerd, geviseerd, geëndosseerd, betaald, gekwiteerd, of voor aval geteekend worden, of eindelijk vóórdat wegens non-acceptatie of non-betaling protest wordt opgemaakt. De voldoening van het recht van deze in het buitenland opgemaakte stukken geschiedt door de stukken ter zegeling aan te bieden aan 's Rijks ambtenaar of door gebruik van een of meer plakzegels bij het stellen van het accept, endossement, aval of van de kwijting. Eene boete van honderdmaal het niet overeenkomstig de wet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden, wordt verbeurd door ieder, die eenig in dit hoofdstuk bedoeld stuk, hetwelk niet van behoorlijk zegel is voorzien, onverschillig of het binnen- of buitenslands is opgemaakt, hier te lande heeft verhandeld, geaccepteerd, geviseerd, geëndosseerd, betaald, gekwiteerd of voor aval geteekend, of wegens nonacceptatie of non-betaling van zoodanig stuk eene akte van protest heeft doen opmaken zonder vooraf het zegelrecht te voldoen. Deze voldoening kan door hem, vóór het verrichten van een dier handelingen, zonder betaling van boete, geschieden op de wijze in het vierde lid van dit artikel aangeduid, indien zijne handteekening niet of niet in strijd met Artt. 54—56. 73 de wet op het stuk voorkomt, waarna dat stuk ten aanzien van hem en van latere houders als behoorlijk gezegeld wordt aangemerkt. Hij is tot deze voldoening verplicht op straffe van aansprakelijkheid jegens den Staat voor boeten ter zake van dat stuk vroeger door anderen beloopen (2—3). Als betaling vóór het protest geldt de terhandstelling van het verschuldigde recht door den houder, die protest doet opmaken, aan den hiermede belasten ambtenaar, mits deze in zijne akte die terhandstelling vermelde en het zegelrecht in 's Rijks schatkist overstorte bij de aanbieding dier akte ter. registratie. 1. Verg., voor het gebruik van plakzegels, aant. 13 op art. 3. 2. Voor de aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boeten, zie artt. 82 en 91. 3. Uit deze bepaling volgt, dat de straf alleen dengene treft, die de laatste maal eed der genoemde handelingen met het stuk heeft verricht, zoodat vorige houders, koopers, acceptanten, enz. van hunne aansprakelijkheid zijn ontheven. Artikel 55. Het zegelrecht van de stukken, in dit hoofdstuk bedoeld, komt, indien niet anders is overeengekomen, ten laste van den trekker of uitgever van het stuk (1). 1. Wanneer ter zake niets is overeengekomen, mag de trekker of uitgever de kosten niet aan den betrokkene of lateren houder in rekening brengen. HOOFDSTUK VII. Van het zegelrecht van de bewijzen van hnnr en verhuur. Artikel 56. De authentieke akten en de door- of namens huurder en verhuurder, of door- of namens een van beiden onderteekende 74 Art. 56. onderhandsche stukken, onverschillig in welken vorm opgemaakt, al ware het in dien van berichten of brieven, houdende erkenning van de huur of verhuur van roerende zaken of van binnen het Rijk gelegen of gevestigde onroerende zaken, zijn onderworpen aan een- zegelrecht van tien cent van iedere honderd gulden, van den huurprijs over den geheelen huurtijd berekend (1—7). Onder den huurprijs wordt verstaan de som, door den hnurder aan den verhuurder te betalen, benevens al de lasten» die de huurder voor zijne rekening neemt, ter ontlasting van den verhuurder (8—9). In geval van openbare verhuring bedraagt het recht ten minste vijftig cent (10). Voor de berekening van het recht wordt de duur van een voor het leyen of tot wederopzegging aangegane huur gesteld op tien jaren, die van eenige andere huur voor onbepaalden tijd op twintig jaren; met de jaren, die ter keuze staan van huurder of verhuurder wordt dadelijk rekening gehouden (11-12). Indien de akte of het stuk niet de noodige gegevens bevat voor de berekening van het recht, moeten deze aan den voet door den openbaren ambtenaar, die de akte opmaakte, of door of namens partijen bij onderteekende verklaring worden opgegeven. Ontbreekt deze opgave, dan is een recht van twintig gulden verschuldigd (13). Het recht wordt berekend over ronde sommen van ƒ 250 tot en met een bedrag van ƒ5000 en boven de ƒ5000, over ronde sommen van ƒ500 (14). Voor de toepassing dezer wet worden: fl. huur en verhuur onder opschortende voorwaarde gelijkgesteld met zuivere huur en verhuur (15); b. onderhuur en verhuur, vernieuwing van huur en verhuur en overbracht of overneming van huur gelijkgesteld met huur en verhuur. Voor de berekening van het recht wordt, ingeval van onderhuur en verhuur en van overdracht of overneming van huur, als huurprijs beschouwd hetgeen de verkrijger van het genot Art. 56. 75 zal moeten voldoen aan of voor den oorspronkèhjken verhuurder, vermeerderd met wat de verkrijger moet voldoen aan den onderverhuurder of aan hem die het genot heeft overgedragen (16). Bevat eene akte verschillende overeenkomsten of verklaringen van huur en verhuur, dan is het verschuldigde zegelrecht gelijk aan het totaal der rechten, waartoe de verschillende overeenkomsten of verklaringen, indien zij bij afzonderlijke akten geconstateerd waren, aanleiding zouden hebben gegeven, tenzij de verhuring in het openbaar werd gehouden, in welk geval het recht berekend wordt over de totale opbrengst der verhuring (17). 1. Art. 56 is toepasselijk op „chertepartijen" als stukken, houdende de erkenning van de huur of verhuur van roerende zaken. 2. Tot onroerende zaken behooren volgens art. 564B.W., mede de zakelijke rechten, in dat artikel genoemd. 3. Onderteekening, minstens door een der partijen, is voor de belastbaarheid vereischt. 4. Huurovereenkomsten, opgemaakt krachtens de Huurcommissiewet, zijn volgens art. 12 dier wet eveneens zegelplichtig. 5. Het recht bedraagt 1 °/oo> met afronding op ƒ250, resp. ƒ500 (zie al. 7). 6. Voor de vrijstellingen, zie art. 57. 7. Zie voor akten, opgemaakt vóór 1 Juni 1917, artt. 98 en 99. 8. Betaalt de huurder een of ander, dat zonder beding ten laste van den verhuurder zou zijn (b.v. de grondbelasting) dan is de huurprijs met dit bedrag te verhoogen. 9. Aftrek van bedragen, die de verhuurder betaalt, doch die zonder beding ten laste van den huurder zouden zijn, — zooals de personeele belasting kent — is niet toegestaan. 10. Dit recht is verschuldigd, ook bij lage huren. Verg. art. 57, a. 11. Huur voor een jaar, met de conditie van voortdurende verlenging, zoolang niet vóór een bepaalden datum van eenig jaar is opgezegd, geldt voor een duur van 10 jaar. Huur voor 3 jaar, met 3 optiejaren, telt voor 6 jaar.' 76 Artt. 56—57. 12. Onder „eenige andere huur voor onbepaalden tijd" is te rangschikken de huur, die eerst vervalt, wanneer een voorwaarde vervuld wordt, waarvan het tijdstip onzeker is. 13. Straf is niet beloopen. Doordien het recht van ƒ20 correspondeert met een huurbedrag van ƒ 20000, zal echter als regel niet onbeduidend mèèr moeten worden betaald, dan bij het bekend zijn der gegevens het geval zou zijn. 14. Bij een huur b.v. van ƒ 375 voor 6 jaar, bedraagt de totale huurprijs ƒ 2250, (recht ƒ 2,25). Een huur van ƒ800, aangegaan voor 8 jaar en stilzwijgend per jaar verlengd, behoudens opzegging, rekent voör een huurprijs van' 10 X ƒ 800 = ƒ8000 (recht ƒ8). 15. Een opschortende voorwaarde is een zoodanige, waardoor de verbintenis eerst in werking treedt na een toekomstige en onzekere gebeurtenis of vervalt, naarmate die gebeurtenis al of niet voorvalt (Verg. art. 1289 B. W.). 16. Het bedrag is volgens dit lid te bepalen door het totaal, dat de onderhuurder voor het genot moet voldoen. 17. Ook de vraag, of vrijstelling bestaat (zie art. 57), moet niet naar het totaal, doch naar iederen afzonderlijken huurprijs worden beoordeeld. Artikel 57. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd (1): o. indien de huurprijs over den geheelen huurtijd berekend niet meer dan tweehonderd vijftig gulden bedraagt, behoudens het bepaalde bij het derde lid van het vorige artikel (2); b. indien de huur en verhuur bij andere dan notarieele akte is geconstateerd, voor het voor een der partijen bestemde exemplaar van de akte, dat tegelijk met het behoorlijk gezegelde stuk en binnen drie maanden na de dagteekening der akte, in ieder geval binnen een maand na den aanvang der huur, ter registratie wordt aangeboden (3); c. voor het voor ieder der partijen bestemde afschrift vanof uittreksel uit de notarieele akte van huur en verhuur; d. voor verhuringen, welke met evenredig registratierecht zijn belast (4—5); e. voor verhuringen aan den Staat. Artt. 57—58. 77 1. Verg. ook de algemeene vrijstellingen van art. 11, 4e lid, art. 22, 3e lid, en art. 32, letter a—n. 2. Hieronder valt een huur voor één jaar, zonder meer, ad ƒ 250, doch niet een huur voor twee jaar tegen ƒ 130 per jaar. 3. Het onder b bepaalde is niet toepasselijk op eene in Juni 1917 in dubbel opgemaakte akte van eene huurovereenkomst, welke met ingang van 1 Mei 1917 is aangegaan. 4. De processen-verbaal van door notarissen gehouden openbare verhuringen (verkoopingen) van grasgewassen, vallende onder art. 55 der Registratiewet 1917, kunnen op ongezegeld papier worden gesteld. 5. Met evenredig registratierecht is, volgens art. 55, 3e lid, der Registratiewet 1917, belast de verpachting of afstand van het genot van landerijen of bosschen, indien, behalve het recht om het daarop staand gewas te oogsten of het hout te vellen, het genot van den grond voor niet langer dan zes maanden is afgestaan. Artikel 58. Het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken moet worden voldaan: a. van hier te lande door notarissen opgemaakte akten, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven; b. van alle andere hier te lande opgemaakte stukken, door deze te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier, of door gebruik van plakzegel (1). Is het recht niet tot het in artikel 56 genoemde bedrag voldaan, dan wordt wegens eene notarieele akte eene boete van honderd gulden door den notaris verbeurd, en wegens eene andere akte of verklaring eene boete van honderd maal het te weinig betaalde recht, doch ten minste vijfhonderd gulden, welke boete komt ten laste van den verhuurder of den cedent der huur, als de akte of verklaring door beide partijen is onderteekend, en ten laste van den onderteekenaar, indien de akte of verklaring slechts door een der partijen is onderteekend (2). Vorenstaande bepaling is niet toepasselijk op notarieele akten 78 Artt. 58—59. van verhuring en op andere akten van openbare verhuring, waarvan aanvankelijk een zegelrecht van vijftig cent voldaan is, mits deze tijdig ter registratie worden aangeboden en daarbij het te min betaalde recht wordt voldaan (3). Die aanbieding ter registratie moet geschieden, van de notarieele akten, binnen de bij de wet op de registratie bepaalde termijnen en van alle andere akten, binnen een maand na de verhuring (4). Zijn de akten en verklaringen buitenslands opgemaakt en betreffen zij het genot van binnen het Rijk gelegen of gevestigde onroerende zaken, dan moeten zij uiterlijk binnen een maand na hare dagteekening hier te lande aan 's Rijks ambtenaar ter zegeling aangeboden worden; bij gebreke hiervan zal het stuk tot geenerlei bewijs kunnen strekken (5). 1 Voor het gebruik der plakzegels, zie aant. 13 op art. 3. 2. Voor aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boete, wordt verwezen naar artt. 82 en 91. 3. Verg. art. 56, 3e lid. 4. De termijn, binnen welken de aanbieding van akten van notarissen moet geschieden, is, luidens art. 4 der Registratiewet 1917, tien dagen na de opmaking, terwijl de akten in ieder geval moeten worden aangeboden vóórdat zij in origiaali worden uitgegeven. 5. Straf is overigens niet beloopen. Artikel 59. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd door de huurders, door of namens wie zij zijn onderteekend. Zijn de stukken alleen door of namens de verhuurders onderteekend, dan is het zegelrecht te hunnen laste (1). t Teekenen huurder en verhuurder ieder één exemplaar, dan moet elk het recht van één exemplaar dragen, tenzij anders is bedongen en behoudens art. 57, b. Art. 60. 79 HOOFDSTUK VIII. Van het zegelrecht van effecten. Artikel 60. Van alle zoo binnen- als buitenslands opgemaakte effecten wordt een recht geheven ten beloope van (1—3): a. een gulden van iedere honderd gulden, voor de bewijzen van aandeel in premieleeningen (4); b. tachtig cent van iedere honderd gulden voor de buitenlandsche effecten; voor aandeelen in buitenlandsche maatschappijen wordt het recht verhoogd tot een gulden van iedere honderd gulden (5); c. zestig cent van iedere honderd gulden, voor alle andere stukken, die onder welke benaming ook, gerangschikt kunnen worden onder de effecten of publieke fondsen; voor pandbrieven van hier te lande gevestigde hypotheekbanken, welker bedrijf, wat het ter leen verstrekken van geld betreft, volgens hare statuten is beperkt tot het geven van geld tegen hypotheek op onroerende zaken hier te lande gelegen of gevestigd, of tegen inpandgeving van vorderingen, verzekerd door soortgelijk hypothecair verband, wordt het recht verminderd tot vijf en twintig cent van iedere honderd gulden, mits bij de aanbieding ter zegeling ingetrokken pandbrieven, tot eene gelijke totale nominale waarde, van dezelfde hypotheekbank ter vernietiging van den zegelstempel aan 's Rijks ambtenaar worden overgelegd en, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Minister van Financiën te stellen regelen, wordt aangetoond, dat de intrekking van laatstgemelde pandbrieven niet meer dan drie maanden vóór de overlegging heeft plaats gehad. Van de betaling van dit verminderde recht moet blijken door zegeling met een bijzonderen stempel (6—8). Onder buitenlandsche effecten worden verstaan: 1°- die welke buiten het Rijk zijn opgemaakt en de hier te lande opgemaakte bewijzen van schuld uit geldleeningen en rente-schuldbewijzen ten laste van buitenlandsche lichamen 80 Art. 60. en personen en bewijzen van aandeel of deelgerechtigdheid in vennootschappen, maatschappijen of vereenigingen, waarvan de zetel buiten het Rijk gevestigd is, en 2°- de certificaten, welke ter zake van de onder 1° bedoelde effecten door administratiekantoren hier te lande zijn opgemaakt. Het recht bedraagt ten minste tien cent; het klimt op met tien cent tot een gulden en boven de gulden met vijftig cent (9—10). Voor pandbrieven, welke met vijf en twintig cent van iedere honderd gulden worden belast, bedraagt de opklimming vijf cent tot vijf en twintig cent, vijf en twintig cent tot twee gulden vijftig cent en boven twee gulden vijftig cent, viiftie cent (11). & Het recht wordt berekend over het kapitaal in het stuk uitgedrukt of daarin aangewezen door de vermelding van den rentevoet of op andere wijze (12). Is in het stuk geen kapitaal uitgedrukt of aangewezen, dan wordt het vijfentwintigvoud der uitgeloofde jaarlijksche rente daarvoor genomen. Is kapitaal of rente alleen in vreemde munt uitgedrukt, dan wordt deze herleid tot Nederlandsche munt naar den maatstaf, welke daarvoor wordt aangenomen bij het verhandelen ter beurze te Amsterdam (13). Ligt het bedrag van het naar deze grondslagen berekend recht tusschen twee der door het derde lid van dit artikel bepaalde zegelrechten, dan is het hoogste van die beide rechten verschuldigd. Is noch kapitaal noch rente uitgedrukt, en is niet na te gaan hoe groot het kapitaal of de rente is, dan is een vast recht van een gulden vijftig cent verschuldigd. 1. Zie, voor de vrijstelling, art. 68, alsmede artt. 64, 67 en 74. 2. De vermelding in de tarieven a—c „van iedere honderd gulden" zou doen vermoeden, dat slechts volle honderdtallen in aanmerking komen, zoodat naar beneden op het honderdtal zou zijn af te ronden. Dit is echter niet het geval, zooals blijkt uit de schaal, in het 3e lid gegeven, die duidelijk aanwijst, dat onderdeden van ƒ 100 naar evenredigheid worden belast. Art. 60. 81 3. In afwfllting van de evenredige rechten van art. 60 is in verband met het voorlaatste Hd, moeten worden opgevoerd. 6 82 Artt. 60—61. , II. Het minimum is in dit lid niet gewijzigd en bedraagt derhalve eveneens tien cent. 12. Het nominale kapitaal strekt steeds ten grondslag. 13. De voornaamste herleidingskoersen zijn ƒ12 voor een pondsterling, ƒ0.60 voor een rijksmark, ƒ 0.50 voor een franc, lire gouden ley of peseta, ƒ2.50 voor een dollar, ƒ0.66 Vs voor een Noordsche kroon, ƒ050 voor een Oostenrijksche kroon, ƒ1 voor een Oostenrijkschen florijn, ƒ 1.20 Voor een Oostenrijkschen goudflorijn, ƒ2 voor een gouden, roebel, ƒ 1.28 voor een zilveren roebel, ƒ0.36 voor een papieren roebel, ƒ1.25 voor een yen en ƒ1.10 voor een papieren pesos. Artikel 61. De voorloopige bewijzen van storting zijn onderworpen aan dezelfde rechten als de definitieve stukken (1—2). Behoudens het bepaalde bij de artikelen 60 en 67, zijn de stukken, welke ter vervanging van andere worden uitgegeven, aan de hiervoor bepaalde zegelrechten onderworpen, om het even of de oorspronkelijke stukken vóór of na de invoering van deze wet zijn opgemaakt of uitgegeven (3). Stukken, welke bij conversie worden gewijzigd door afstempeling of op andere Wijze, worden als nieuwe stukken beschouwd en zijn mitsdien — ongeacht het daarvan reeds betaalde zegelrecht — opnieuw aan zegelrecht onderworpen. Van de betaling van het zegelrecht na de wijziging moet blijken door zegeling met een bijzonderen stempel (4—5). 1. Dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n° 437. 2. Onder bepaalde voorwaarden kan echter het zegelrecht voor deze bewijzen later worden teruggegeven of verrekend. Zie art. 65. 3. De verwijzing naar art. 60 betreft letter c van dat artikel, waar voor nieuwe pandbrieven van hypotheekbanken een verminderd recht van 25 cent wordt toegestaan. 4. De zegeling met den bijzonderen stempel geschiedt uitsluitend aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam. Verg. aant. 8 op art. 3. 5. Verg. voor conversie van niet hier te lande opgemaakte stukken, art. 64. Art! Ö2i 83 Artikel 62. Van oprichtersaandeelen is een vast recht van tien gulden verschuldigd. Een vast recht van vijftig cent is verschuldigd van: a. bewijzen van deelgerechtigdheid (actions de jouissance), alsmede reslant-bewijzen en dergelijke welke, na aflossing der oorspronkelijke aandeelen, aan de houders verblijven of uitgereikt worden; b. bewijzen van overneming van effecten, afgegeven door hen, die zich met het behartigen van de belangen van fondsenhouders belasten, of door vereenigingen van houders van fondsen, die ten doel hebben de belangen van hare leden bij die fondsen te behartigen en de certificaten van aandeel, door administratiekantoren uitgegeven, indien, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Minister van Financiën te stellen regelen, wordt aangetoond, dat de effecten, ter zake waarvan de bewijzen van overneming of certificaten zijn uitgegeven, behoorlijk gezegeld zijn (1). De onder letter b vermelde stukken moeten, ten blijke dat aan de daarvoor gestelde voorwaarde is voldaan, met den in het vorige artikel bedoelden bijzonderen stempel gezegeld worden (2). I. De effecten, waarvoor de in artikel 62, lid 2, letter b, bedoelde bewijzen van overneming of certificaten van aandeel worden uitgegeven, moeten aan een der kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam, te 's-Gravenhage of te Rotterdam worden vertoond. Wanneer blijkt, dat de effecten behoorlijk gezegeld zijn, stelt de ontvanger daarop een merkteeken, aanwijzende; Vertoond aan het kantoor van het buiteng. zegel te Amsterdam 's-Gravenhage (Zegelwet 1917), Rotterdam Dit merkteeken wordt echter door den ontvanger van het fyiff. buitengewoon zegel n». 1 te Amsterdam vervangen door het navolgende merkteeken: «Vertoond aan het kantoor van het buiteng. zegel n°. 1 te Amsterdam. Zegelwet 1917 (voor afgifte depötcejtfc ficaten)", indien het effecten betreft, waarvoor bewijzen van overneming worden uitgegeven. 84 Artt. 62—63. Deze merkteekens worden droog ingeschroefd op eene in het oog loopende plaats, zooveel mogelijk onder het op de effecten voorkomende zegel. Eerst daarna mag de zegeling plaats hebben van de bewijzen van overneming of van de certificaten van aandeel met den daarvoor bestemden bijzonderen stempel, bedoeld in artikel 7 van het Koninklijk besluit van den 4den April 1917 (Staatsblad n°. 273). Wanneer het vertoonen der effecten aan het kantoor van het buitengewoon zegel, naar de meening van den daarbij: betrokken directeur der registratie en domeinen, bezwaarlijk is, kan door hem een ambtenaar worden aangewezen voor het stellen van het bedoelde merkteeken, ter. plaats waar de effecten berusten. Worden de gezegelde effecten vóóraf vertoond, zonder dat gelijktijdige zegeling van de bewijzen van overneming of van de certificaten van aandeel plaats heeft, dan worden de effecten voorzien van het bedoelde merkteeken en wordt aan den belanghebbende door den ontvanger een bewijs der vertooning afgegeven; daarbij wordt een termijn gesteld, binnen welken de zegeling der bewijzen van overneming of van de certificaten van aandeel te zijnen kantore moet plaats hebben. Bij die zegeling wordt dit bewijs ingetrokken. Min. res. 21 April 1917, n". 121. 2. De zegeling met den bijzonderen stempel geschiedt uitsluitend aan de kantoren van het buitengewoon zegel te Amsterdam S-Gravenhage en Rotterdam. Verg. aant. 8 op art. 3. Artikel 63. Het zegelrecht moet, voor zoover de stukken hier te lande worden opgemaakt, worden voldaan door betaling aan ' s Rijks ambtenaar, indien zegeling met een bijzonderen stempel wordt vereischt, en in alle andere gevallen door de stukken te stellen op gezegeld papier van wege het Rijk uitgegeven of op buitengewoon gezegeld papier (1—2). Ingeval van overtreding wordt een boete verbeurd van honderd maal het niet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden voor ieder stuk (3). Niet hier te lande opgemaakte stukken moeten van den zegelstempel worden voorzien binnen acht dagen, nadat zij hier te lande in ontvangst zijn genomen en vóórdat zij hier te lande uitgegeven, in omloop gebracht, overgedragen, verpand Artt. 63—65. 85 of in beleening gegeven, afgelost of geconverteerd worden, of vóórdat daarvoor binnen het Rijk door administratie-kantoren certificaten worden uitgegeven. Als inontvangstneming wordt niet aangemerkt eene bewaarneming, indien volgens de overeenkomst van partijen de teruggave uitsluitend mag geschieden aan den bewaargever in persoon, zijne rechtverkrijgenden onder algemeenen titel of zijn of hun algemeenen rechtsvertegenwoordiger (4—5). 1. Zegeling met een bijzonderen stempel is vereischt in de gevallen van art. 60 al. i, slot, art. 61, slot, en art. 62, slot. 2. Gebruik van plakzegels is, in verband met art. 8, al. 2 niet geoorloofd. 3. Voor aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boeten, zie artt. 82 en 91. 4. Rechtverkrijgenden onder algemeenen titel zijn b.v. erfgenamen volgens de wet. Een algemeene rechtsvertegenwoordiger is de curator ten opzichte van zijn curandus. 5. Ongezegelde niet hier te lande opgemaakte stukken, vóór 1 Juni 1917 in ontvangst genomen of in depot ontvangen, al was de bewaarneming niet geschied ingevolge een overeenkomst, als in het laatste lid bedoeld, kunnen ongezegeld blijven, zoolang daarmede geen. handeling geschiedt, als in dat lid omschreven. In het buitenland opgemaakte stukken, aldaar gekocht, moeten worden gezegeld vóórdat de kooper deze in ontvangst neemt of doet nemen. Artikel 64. Ingeval van conversie van niet hier te lande opgemaakte stukken kunnen de oude stukken ongezegeld blijven, wanneer de nieuwe, die daarvoor in de plaats worden uitgegeven, van behoorlijk zegel zijn voorzien. Artikel 65. Het zegelrecht, dat betaald is voor behoorlijk gezegelde voorloopige bewijssen van storting, wordt teruggegeven of verrekend 86 Artt. 65—67. voor zoover het zegel op die bewijzen van storting door 's Rijks ambtenaar is vernietigd en zij door behoorlijk gezegelde stukken zijn vervangen (1—3). De teruggaaf moet worden gevraagd en de verrekening moet plaats hebben binnen tien jaren na de zegeling der voorloopige bewijzen van storting. 1. De voorloopige bewijzen zijn, volgens art. 61, al. 1, aan dezelfde rechten onderhevig als de definitieve stukken. 2. Dit artikel is alleen toepasselijk, indien de recepissen worden vervangen door behoorlijk gezegelde stukken, d.w.z. door stukken, welke hier te lande behoorlijk gezegeld zijn. Derhalve kan slechts met toepassing van art. 91 teruggave plaats hebben van zegelrecht, betaald voor hier te lande opgemaakte recepissen, welke worden afgegeven voor in Ned.- Indië op te maken en aldaar te zegelen obligatiën (Verg. art. 22. 3e lid). 3. Na 1 Juni 1917 ter zegeling aangeboden obligaties zijn zegelplichtig volgens de nieuwe wet. Is het recht hooger dan het voor de recepissen betaalde, dan kan volgens art. 91 kwijtschelding van dit hoogere recht worden gevraagd. Artikel 66. Geen afzonderlijk zegelrecht is verschuldigd'van akten van overdracht of volmachten tot overdracht, welke gesteld worden op de behoorlijk gezegelde effecten, waartoe zij betrekking hebben. Artikel 67. Nieuwe stukken, uitgegeven ter vervanging van andere, zonder eenige verandering in de rechtsbetrekkingen, kunnen zonder betaling worden gezegeld, indien, met inachtneming van de daarvoor door Onzen Minister van Financiën te stellen regelen, wordt aangetoond, dat de oude stukken behoorlijk zijn gezegeld (1—2). Deze bepaling geldt niet bij splitsing of samenvoeging van stukken, tenzij ten genoegen van Onzen Minister van Financiën wordt aangetoond, dat de oude stukken nimmer hier te lande in omloop zijn geweest. In dit geval kunnen nieuwe stukken* Aftf. «7. 87 töt het bedrag van het zegelrecht'voor de oude betaald, kosteloos gezegeld worden. 1. De in dit artikel bedoelde kostelooze overstempeling kan aan alle kantoren van het buitengewoon zegel, zonder bijzondere machtiging van den Minister, plaats hebben in de volgende gevallen, mits aan de hierna vermelde vereischten is voldaan: a. indien stukken worden uitgegeven ter vervanging van gelijke stukken, die versleten of beschadigd zijn, of die de uitgever aan den omloop wil onttrekken, mits de nieuwe stukken dezelfde nommers dragen als de oude-, of den ontvanger overtuigend is gebleken, dat de oude stukken aan den omloop worden onttrokken; b. indien stukken op naam worden verwisseld tegen stukken op een anderen naam, mits de nieuwe stukken zijn gesteld: ten name van een administratiekantoor, dat certificaten van aandeel uitgeeft; ten name van een kantoor, waarvan bekend is, dat het ontvangen van renten of dividenden voor anderen tot deszelfs bedrijf behoort, of ten name van hen, die door huwelijksgemeenschap of erfopvolging zijn getreden in de rechten van dengene, te wiens name de oude stukken zijn gesteld. De machtiging van den Minister wordt evenwel vereischt, indien de oude stukken staan ten name van zoodanig administratiekantoor en voorzien zijn van het onder III bedoelde merkteeken (a). De nieuwe stukken mogen niet kosteloos worden gezegeld, vóórdat de zegels op de oude stukken op de gebruikelijke w|jze zijn vernietigd. Worden de nieuwe stukken niet gelijktijdig ter zegeling aangeboden, dan wordt bij de vertooning der oude stokken eene door den houder dier stukken onderteekende verklaring ingediend, waaruit blijkt om welke reden de kostelooze overstempeling wordt verlangd en welke, behalve eene vermelding van den aard der Stukken, bevat: in het geval, onder a bedoeld, eene opgave van de nommers dier stukken en in het geval, onder b bedoeld, eene aanwijzing van het kantoor of van den persoon, te wiens name de nieuwe stukken zullen worden gesteld. Aan den belanghebbende wordt door den ontvanger een bewijs van de vertooning der stukken afgegeven, waarbij een termijn wordt gesteld van ten hoogste één maand, binnen welken de zegeling der nieuwe stukken te zijnen kantore, tegen intrekking van het bewijs, moet plaats hebben; die termijn kan zoo noodig door den ontvanger worden verlengd: De ontvangers zijn bevoegd om, zonder opgaaf van redenen, kostelooze overstempeling, afgifte van het bedoelde bewijs of verlenging van den daarvermelden termijn VOor de zegeling der 88 Artt, 67—68. nieuwe stukken te weigeren en de belanghebbenden naar den Minister te verwijzen. Zijn de oude stukken voorzien van het onder III bedoelde merkteeken (a) dan kan de aanbieding dier stukken alleen plaats hebben aan het kantoor, waar dat merkteeken is gesteld; de nieuwe stukken worden alsdan daarvan eveneens voorzien. Min. res. 21 April 1917, n°. 121. (a). Zie aant. 1 op art. 62. 2. Het komt voor, dat voor een aandeel van aanzienlijk bedrag, dat behoorlijk gezegeld was, doch nimmer in omloop werd gebracht, certificaten worden uitgegeven, en dat 'een certificaathouder een oorspronkelijk aandeel wenscht. Het eerstbedoelde aandeel moet dan worden gesplitst, terwijl van de nieuwe stukken volgens art. 6 der wet van 24 Mei 1897, Stbl. n°. 155, opnieuw het volle zegelrecht verschuldigd wordt. Hetzelfde is het geval als bij kapitaalsvergrooting, waarbij aandeelhouders een recht van voorkeur uitoefenen, aan administratiekantoren kleine, niet leverbare stukken worden uitgereikt. Deze kunnen aan certificaathouders niet worden uitgereikt en worden dan samengevoegd. Indien deze kleinere stukken hier te lande niet in omloop waren, zou het onbillijk zijn na samenvoeging andermaal recht te heffen. Daarin is thans voorzien. Artikel 68. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd van (1—2): a. de ten laste van het Rijk of van zijne koloniën uitgegeven effecten; b. de bewijzen van aandeel in binnen het Rijk gevestigde naamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op aandeelen en andere vennootschappen en vereenigingen, welker kapitaal geheel of ten deele in aandeelen is verdeeld, voor zoover deze bewijzen aandeelen aanduiden in geplaatst kapitaal, dat volgens de Registratiewet 1917 met evenredig registratierecht is belast (3); c. de coupons, dividendbewijzen en talons, behoorende bij de in de artikelen 60, 61 en 62 bedoelde effecten en voorloopige bewijzen van storting (4)., li Dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 2. Verg. art. 22, 3* lid. Artt. 68—72. 89 3. Over het hierbedoelde evenredig registratierecht handelt Hoofdstuk II, § 2, der Registratiewet 1917. 4. De vrijstelling in art. 68, c, der Zegelwet vervat voor coupons, dividendbewijzen en talons kan niet worden toegepast op kwitantiën of bewijzen van ontvangst op die stukken gesteld. De enkele onderteekening van de rentetoupon door den houder doet dit stuk niet vallen onder art. 34, Ia. Artikel 69. Behoudens beding van het tegendeel, is het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde stukken verschuldigd: van de hier te lande opgemaakte stukken, door hem die ze uitgeeft, en ... van de niet hier te lande opgemaakte stukken, door hem die ze hier te lande uitgeeft, in omloop brengt, overdraagt, verpandt, of in beleening geeft of ter aflossing of conversie aanbiedt. Artikel 70. Niet van zegelrecht vrijgestelde stukken zijn niet leverbaar, vóórdat zij behoorlijk gezegeld zijn (1). L Door deze bepaling wordt de verkooper gedwongen voor de zegeling zorg te dragen, wil hij het gekochte volgens het burgerlijk recht kunnen leveren. Zie mede art. 72. Artikel 71. De Directie van het Grootboek zal geene certificaten Nationale Werkelijke Schuld viseeren, welke niet van behoorlijk zegel zijn voorzien. Artikel 72. Hij die niet behoorlijk gezegelde effecten in ontvangst neemt is verplicht die stukken, onder opgaaf aan 's Rijks ambtenaar van naam en woonplaats van hem, van wien zij zijn ontvangen, binnen acht dagen na de ontvangst te doen zegelen, en is 90 Artt. 72—74. bevoegd het daarvoor betaalde van hem, van wien hij de stukken ontving, terug te vorderen (1—2). Zij die eenig volgens dit hoofdstuk met zegelrecht belast effect hebben uit te geven, in omloop te brengen, over te dragen, te verpanden, in beleening te geven, ter aflossing of ter conversie aan te bieden, af te lossen of te converteeren, of daarvoor certificaten van een administratiekantoor hebben uit te geven, zijn verplicht de niet behoorlijk gezegelde stukken vóór het verrichten van een dier handelingen te doen zegelen, en zijn bevoegd het daarvoor betaalde aan hunne lastgevers of meesters in rekening te brengen (1—2). 1. De bevoegdheid, die hier is verleend, geeft grond voor een burgerlijke rechtsvordering, indien de terugbetaling niet vrijwillig geschiedt. 2. Op het niet nakomen der verplichting staat de straf van artikel 73. Artikel 73. Iedere overtreding van het vorige artikel wordt gestraft met eene boete van honderdmaal het niet betaalde recht, doch ten minste honderd gulden, voor ieder stuk, ten opzichte waarvan de overtreding is begaan. Zij die alleen of met anderen zijn belast met het bewaren van effecten, ter zake waarvan door administratiekantoren certificaten zijn uitgegeven, en zij die de certificaten mede onderteekend hebben zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de boeten, welke wegens het niet behoorlijk zegelen van die effecten of certificaten zijn verbeurd (1). 1. Zie voor aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boeten, artt. 82 en 91. Artikel 74. Aan het bij dit hoofdstuk vastgestelde zegelrecht zijn niet onderworpen: a. de effecten, vóór het in werking treden dezer wet hier te lande opgemaakt (1). Artt. 74—75. 91 Deze effecten blijven onderworpen aan het zegelrecht, dat daarvan verschuldigd was volgens de wetten, welke op het tijdstip van de opmaking in werking waren; b. de effecten elders dan hier te lande opgemaakt en hier te lande reeds van behoorlijk zegel voorzien. De door kantoren van administratie vóór de invoering der wet van 3 October 1843 (Staatsblad n°. 47), uitgegeven certificaten Nationale Werkelijke Schuld, welke ongezegeld zijn, worden beschouwd van zegelrecht te zijn vrijgesteld (2). 1. De wet is in werking getreden op 1 Juni 1917 (Kon. besluif van 4 April 1917, Stbl. n°. 273). Zie art. 100. 2. De aangehaalde wet is ingevoerd 1 April 1844. HOOFDSTUK IX. Van het zegelrecht van nota's van makelaars en commissionairs in effecten, enz. Artikel 75. De nota — al dan niet onderteekend — waarbij een makelaar, commissionair of ander persoon, die van den handel in- of het uitgeven van effecten zijn gewoon beroep maakt, opgaaf doet van het bedrag, dat is te betalen of te ontvangen door hem, voor wiens rekening de in de nota vermelde verrichting plaats had, ter zake van een aankoop of verkoop van eenig effect, onverschillig of al dan niet levering plaats heeft, is onderworpen aan een recht van vijf cent van iedere honderd gulden (1—3). Aan hetzelfde recht is onderworpen de nota, houdende opgaaf van het toegewezen bedrag ter zake van inschrijving bij gelegenheid van eene uitgifte van effecten. Het recht is verschuldigd over het bedrag van iederen aankoop, verkoop en toewijzing en wordt berekend over ronde sommen van f 100 tot een bedrag van ƒ 500, boven de ƒ500, over ronde sommen van ƒ 500 tot een bedrag van ƒ 10000, en boven de ƒ 10000, over ronde sommen van ƒ 1000 (4—5). 92 Art. 75. Het recht wordt voldaan door gebruik van plakzegel (6). Onder effecten worden in dit hoofdstuk 'verstaan inschrijf vingen-grootboek en alle stukken, die onder welke benaming ook, gerangschikt kunnen worden onder de effecten of publieke fondsen. 1. Voor de vrijstellingen, zie art. 79. 2. De hypotheekbanken vallen onder de in dit artikel en in art. 77 bedoelde andere personen, die hun gewoon beroep maken van den handel in- of het uitgeven van effecten, in casu de door de bank gecreëerde pandbrieven. Voor de toepassing van art. 75 en volgende artikelen doet het niet ter zake, of de koop of verkoop hier te lande of buiten het Rijk plaats heeft. Hetzelfde geldt voor andere dergelijke instellingen, zooals scheepsverbandbanken, maatschappijen tot zekerheidstelling, enz. 3. Het recht is mede verschuldigd door particulieren, die aan het kantoor eener hypotheekbank een pandbrief koopen of een uitgeloot stuk inruilen tegen een ander, zonder tusschenkomst van een commissionair in effecten. 4. Het recht is te berekenen over het bedrag der koopsom, met de Ioopende rente, die de kooper moet vergoeden, doch zonder de provisie en het zegelrecht. Als één aankoop of één verkoop geldt de aankoop of verkoop van fondsen voor dezelfde persoon op denzelfden dag. Aankoop en verkoop zijn in ieder geval afgescheiden, dus afzonderlijk, te belasten, zoodat heffing over het saldo niet is toegestaan. Bij premie-affaires behoeft de nota eerst te worden gezonden als de premie-gever heeft verklaard van zijn optie-recht om te* ontvangen of te leveren gebruik te willen maken. Een aanvullingsnota, waaróp suppletoir recht is te voldoen, moet worden gezonden, indien de Ioopende rente voor obligaties door onbekendheid niet in de oorspronkelijke nota is vermeld, omreden deze nog niet bekend was, welk geval zich voordoet bij tijd-affaires en voor stukken, die bij de overdracht nog niet zijn uitgegeven. Bij continuatie, waardoor de Ieverings-termijn voor handel in rescontre wordt verlengd, behoeft geen nota te worden afgegeven. 5. De afronding op ƒ500 heeft tot gevolg, dat van boven ƒ500 ^JÜ000 hetzeIfde recht is verschuldigd, dat bij het stijgen boven ƒ1000 eerst verhoogt. 6. Omtrent het gebruik van het plakzegel wordt verwezen naar aant. 14 op art. 3. Artt. 76—77. 93 Artikel 76. De in het vorige artikel genoemde personen zijn verplicht, binnen drie dagen na den aankoop of verkoop van eenig effect, een behoorlijk gezegelde nota daarvan af te geven of te zenden aan hem, ten behoeve van wien een dier handelingen plaats had. Indien deze weigert de nota in ontvangst te nemen of indien de afgifte of toezending niet aan hem kan plaats hebben, wordt de nota door de in het vorige artikel genoemde personen, binnen een maand na den aankoop of verkoop, afgegeven of gezonden aan 's Rijks ambtenaar, die haar gedurende zes maanden bewaart ter beschikking van den belanghebbende (1-2). Gelijke verplichting tot afgifte of toezending rust, ingeval van toewijzing van effecten, op ieder, die de gelegenheid tot verkrijging daarvan bij inschrijving of op andere wijze heeft opengesteld. Voor iedere overtreding van dit artikel wordt verbeurd eene boete van honderdmaal het niet betaalde recht doch ten minste vijfhonderd gulden (3—4). 1. Dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n». 437. 2. Uit het deponeeren van een nota bij 's Rijksambtenaar kan blijken, dat de geadresseerde niet heeft voldaan aan de verplichting van art. 78, al. 2. Hij, die de nota opmaakte, is echter tegen verdere gevolgen gedekt. 3. Voor aansprakelijkheid en voor kwijtschelding, vermindering of ontheffing van boeten, zie artt. 82 en 91. 4. In het geval, dat art. 78 omschrijft, gaat de aansprakelijkheid voor de boete over op den kooper, verkooper of toegewezene. Artikel 77. De nota vermeldt den naam van hem, die haar afgeeft of verzendt en van hem, ten behoeve van wien de aankoop of verkoop plaats had of aan wien de toewijzing geschiedde, den aard der verrichting en het bedrag van iederen aankoop, verkoop of toewijzing. 94 Art. 77. Indien de nota wordt afgegeven door een makelaar, commissionair of ander persoon, die van den handel in- of het uitgeven van effecten zijn gewoon beroep maakt, wordt zij van een doorloopend volgnummer voorzien en getrokken uit een register met stok, waarvan al de bladen genummerd zijn. Vóór het in gebruik nemen van het register wordt dit op den stok door een door Ons aan te wijzen ambtenaar gewaarmerkt (1—5). Op den stok wordt een afschrift van de nota overgenomen; daarop wordt tevens het bedrag van het in rekening gebrachte zegelrecht aangeduid op door Ons aan te geven wijze. Indien volgens die vermelding te weinig zegelrecht in rekening is gebracht, wordt het te weinig betaalde recht van den houder van het register ingevorderd, behoudens diens verhaal op den schuldenaar. Het register in dit artikel bedoeld moet gedurende drie jaren, ingaande met de laatste boeking op den stok, bewaard blijven, ten einde daarvan overeenkomstig artikel 18 inzage te geven. Eene boete van vijftig gulden wordt verbeurd: indien de nota niet voldoet aan de bij dit artikel gestelde eischen; indien niet voldaan is aan het voorschrift van het derde lid van dit artikel (6). 1. Verg. aant. 2 op art. 75. 2. De waarmerking van het register, bedoeld in het tweede lid van art. 77 der Zegelwet 1917, zal geschieden door de ontvangers van de registratie of van het zegel, met de ontvangst van zegelrechten belast ter plaatse, waar de persoon, voor wien hét register bestemd is, zijn bedrijf uitoefent; zoo op die plaats geen kantoor van de registratie of van het zegel gevestigd is, door den ontontvanger in den kring van wiens kantoor de persoon, voor wien het register bestemd is, zijn bedrijf uitoefent. Met afwijking van het bepaalde in het vorig lid kan de waarmerking der registers, welke bij de invoering der Zegelwet 1917 in gebruik worden genomen, ook geschieden door andere ambtenaren der registratie, met uitzondering van Rijksklerken, ter plaatse, waar de persoon, voor wien het register bestemd is, zijn bedrijf uitoefent. Art. 16, Kon. besluit van 4 April 1917, Stbl. n". 273. Artt. 77—78. 95 3. Volgens art. 16 van het Kon. besluit van 4 April 1917, Stbl. n°. 273 — verg. de vorige aant. — moet de waarmerking van het register steeds geschieden ter plaatse, waar de persoon, voor wien het register bestemd is, zijn bedrijf uitoefent. De waarmerking van de registers, bestemd voor de provinciale kantoren van eene te Amsterdam gevestigde bankinstelling kan dus niet te Amsterdam plaats-vinden. 4. Van het hierbedoelde register moet, luidens art. 18, aan de in dat artikel genoemde personen desverlangd inzage worden gegeven. 5. In art. 76 wordt het afgeven van nota's verplichtend gesteld ook al zijn deze zegelvrij naar art. 79. Het houden van een register schijnt ons derhalve ook geboden voor bankiers, die steeds voor andere handelaars koopen of verkoopen (art. 79, 1°). Komt dergelijke transactie voor, in afwisseling met handelingen voor particulieren, dan mogen de vrije en de belaste nota's uit hetzelfde register worden afgegeven. Meerdere registers (b.v. voor aankoop en verkoopnota's) mogen tegelijkertijd in gebruik zijn. De registers mogen zijn ingericht voor doordruk. Het onderliggend blad moet dan hetzelfde nummer hebben als het beschrevene en fungeert als stok. Het voor de uit te geven nota bestemde gedeelte van het zegel kan hierop, het restant van het zegel op het onderliggend blad worden gepakt. (Verg. aant. 14 op art. 3). Onderteekening is voor het gebruik van dit zegel niet vereischt. 6. Zie voor de aansprakelijkheid en voor mogelijke kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boeten, art. 82 en 91. Artikel 78. Hij die een aan zegelrecht onderworpen nota ontvangt, welke niet- of niet behoorlijk gezegeld is, is verplicht deze binnen veertien dagen na de ontvangst uit te reiken aan 's Rijks ambtenaar (1). Hij die geen nota ontvangt is eveneens verplicht daarvan, binnen veertien dagen nadat de aankoop, verkoop of toewijzing hem bekend is geworden, kennis te geven aan 's Rijks ambtenaar. Hij die aan een dezer verplichtingen niet voldoet is aansprakelijk voor de boete ingevolge artikel 76 verbeurd. 1. Dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 96 Art. 79. Artikel 79. Geenerlei zegelrecht is verschuldigd voor: 1°. de nota betreffende een aankoop of verkoop van eenig effect, afgegeven of gezonden aan een der in artikel 77, tweede lid, genoemde personen, indien deze hier te lande gevestigd is, mits uit de nota blijkt, dat zij niet bestemd is om aan een ander te worden uitgereikt (1—2); 2°. de nota betreffende eene toewijzing van effecten, indien te zelfder zake reeds een behoorlijk gezegelde nota is afgegeven of verzonden door hem, die de gelegenheid tot verkrijging der effecten bij inschrijving of op andere wijze heeft opengesteld, mits van deze afgifte of verzending en van het gebezigde zegel in de eerstbedoelde nota melding wordt gemaakt (3); en 3°. een duplicaat-nota, indien te zelfder zake reeds eene behoorlijk gezegelde nota is afgegeven of verzonden, mits van deze afgifte of • verzending en van het gebezigde zegel in de duplicaat-nota melding wordt gemaakt (4). t Deze vrijstelling betreft, in het kort gezegd, de nota's tusschen handelaars onderling. Dat de nota niet bestemd is om aan een ander te worden uitgereikt, kan blijken uit het ontbreken van elke aanwijzing nopens een zoodanige bestemming of uitreiking. Een bepaalde opzettelijke verklaring op de nota is, naar onze meening, in dit opzicht niet vereischt; een gedrukte of gestempelde aanwijzing zou intusschen allen mogelijken twijfel afsnijden. 2. Het onder 1° bepaalde is ook toepasselijk, indien de aan-of verkoop plaats had voor eigen rekening van de aldaar bedoelde personen of voor de firmanten of directeuren eener vennootschap in privé. 3. Deze vrijstelling houdt verband met de verplichting, in art. 76, 2e lid, opgelegd. Vermelding, dat het vereischte zegel ad ^ »/oo is gebezigd over het toegewezen bedrag, zonder dat alle gebruikte zegels behoeven te worden genoemd. 4. De vermelding moet ook voorkomen in het afschrift op den, stok, bedoeld in art. 77, 3e lid. Artt. 80—82. 97 Artikel 80. Onverminderd de straf, gesteld op het niet afgeven van een nota en op de afgifte van een niet behoorlijk gezegelde nota, verliest hij die een dezer overtredingen begaat alle recht op loon of vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Indien het loon of de vergoeding betaald mocht zijn, kan het bedrag daarvan, als onverschuldigd betaald, worden teruggevorderd, mits die terugvordering in rechten gevraagd wordt binnen vijf jaren na de betaling (1). . Deze bepalingen zijn niet toepasselijk, indien geheele of gedeeltelijke kwijtschelding of teruggave is verleend van de boete, welke volgens artikel 76 is verbeurd (2). 1. De in den aanhef bedoelde straf komt voor in art. 76, laatste lid. 2. Voor kwijtschelding, vermindering of teruggaaf van boeten, zie art. 91. Artikel 81. Het zegelrecht van de in dit hoofdstuk bedoelde nota's is verschuldigd door hem, te wiens behoeve de in de nota vermelde verrichting plaats had (1). l. Bij emissies komt het zegelrecht ten laste van den inschrijver, wien toegewezen wordt. HOOFDSTUK X. Van de vervolgingen, verjaringen, enz. Artikel 82. Behalve zij die volgens de voorgaande artikelen de zegelrechten en boeten moeten dragen of voor de betaling daarvan kunnen worden aangesproken, zijn tegenover den Staat voor de zegelrechten en boeten hoofdelijk aansprakelijk: a. de onderteekenaren van onderhandsche akten; 98 Artt. 82—83. b. zij die de aan zegelrecht onderworpen registers houden of door anderen doen houden. De naamlooze vennootschappen, de wederkeerige verzekeringof waarborgmaatschappijen, de coöperatieve- of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen en de stichtingen zijn aansprakelijk voor de boeten, welke door hare bestuurders of vertegenwoordigers in deze hoedanigheid zijn verbeurd. Indien eene overtreding dezer wet is begaan door een lid eener burgerlijke maatschap of eener vennootschap onder firma als zoodanig, is ieder der leden van de maat-of vennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de rechten en boeten. Al de beheerende vennooten eener commanditaire vennootschap zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de rechten en boeten, verschuldigd ten gevolge van eene overtreding dezer wet, door een hunner als zoodanig begaan. De werkgever is aansprakelijk voor de rechten en boeten verschuldigd ten gevolge van handelingen door personen in zijn dienst als zoodanig verricht. Artikel 83. Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld bij deze wet, zijn belast de ambtenaren van de registratie en van het zegel (1). Zij maken van hunne bevinding proces-verbaal op, tenzij het niet- of te weinig betaalde recht en de boete onmiddellijk worden betaald (2). De processen-verbaal van overtreding ten aanzien van de in artikel 51 vermelde stukken bevatten den letterlijken inhoud van die stukken met al de daarop gestelde verklaringen en handteekeningen; die van de stukken, in de artikelen 60, 61 en 62 vermeld, en van de stukken, welke overeenkomstig artikel 20 ter zegeling zijn aangeboden, bevatten den letterlijken inhoud van die stukken, voorzooveel zulks ter beoordeeling van het gevorderde recht en de boete noodig is, eveneens met al de daarop gestelde handteekeningen; de processen-verbaal Artt. 83—84. 99 verdienen, behoudens tegenbewijs, ook te dien aanzien volledig geloof (3). De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn verplicht alle stukken, waarin eene overtreding dezer wet is begaan, voor zoover die niet onder ambtenaren in hunne betrekking blijven berusten, aan te houden voor het constateeren der overtreding! De in het derde lid bedoelde stukken worden binnen vier en twintig uren teruggegeven; de overige stukken worden teruggegeven, indien de bekeurden door mede-onderteekening van het proces-verbaal de daarin vermelde daadzaak erkennen of het recht tot vervolging door betaling of op andere wijze is vervallen. Ingeval van vervolging wordt het proces-verbaal met het dwangschrift beteekend. L Dit artikel is opgenomen, zooals het is gewijzigd bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n°. 437. 2. Verg. artt. 20 en 21. 3. De aangehaalde artikelen betreffen wissels, enz. (art. 51), effecten (artt. 60—62) en niet of niet behoorlijk gezegelde stukken (art. 20). Artikel 84. Met het opsporen van overtredingen dezer wet ten aanzien van de in de hoofdstukken III, V en VII genoemde stukken zijn ook belast alle andere ambtenaren van 's Rijks belastingen en de in artikel 8 onder 1° tot en met 4° en 6° van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen (1—2). Zij zijn verplicht de stukken, waarin de overtreding is begaan, aan te houden en van die aanhouding een proces-verbaal op te maken, dat binnen twee dagen met die stukken wordt •toegezonden aan een ontvanger der registratie, die daarmede handelt overeenkomstig het vorige artikel. 1. De opdracht aan de hierbedoelde personen betreft volgens de aangehaalde hoofdstukken alleen quitanties, enz., polissen en huurcontracten. 100 Artt. 84—-8T. 2. De personen, onder de vermelde nummers in art. 8 W. v. Sv. genoemd, zijn: 1°. de veld- en boschwachters; 2°. de officieren en onder-officieren der maréchausséè; 3°. de directeuren en commissarissen van politie en de waterschouten ; 4°. de burgemeesters, of degenen die hen vervangen, doch alleen in de gemeenten alwaar geen commissarissen van politie zijn; 5°. de ambtenaren van het openbaar ministerie, behalve die bij de kantongerechten. Artikel 85. Voor de beslissing van alle geschillen over invordering en terugvordering van rechten en boeten, voor de vervolging tot betaling van rechten en boeten en voor de terugvordering van betaalde rechten en boeten gelden de daaromtrent in de Registratiewet 1917 voorkomende bepalingen (1). 1. Volgens de aangehaalde bepalingen, voorkomende in Hoofdstuk V der Registratiewet 1917, is de beslissing den burgerlijken, rechter opgedragen. Vervolging voor rechten en boeten geschiedt bij ambtelijk dwangschrift, waarvan de tenuitvoerlegging slechts kan worden geschorst door verzet, houdende dagvaarding van 's Rijks ambtenaar voor de arrondissements-rechtbank. Terugvordering heeft plaats door dagvaarding van den ontvanger. Artikel 86. Het bewijs door getuigen is toegelaten ten aanzien van alle overtredingen dezer wet. Artikel 87. Door verloop van twee jaren verjaren (1): 1°. de vordering van recht, verschuldigd wegens jachtakten, te rekenen van het verstrijken van den termijn waarvoor die stukken geldig waren (2); _ 2°. de vordering van alle andere rechten en van de boeten, volgens deze wet verschuldigd, te rekenen van den dag, waarop akten of stukken, waaruit de schuldplichtigheid blijkt, ter kennis gekomen zijn van 's Rijks ambtenaar. Artt, 87—89. 101 Het recht tot terugvordering van onverschuldigd aan 's Rijks ambtenaar betaalde zegelrechten en boeten vervalt door verjaring na twee jaren, ingaande met den dag der betaling (3). 1. Zie voor teruggaaf of verrekening van zegelrecht, betaald voor voorloopige bewijzen van storting, art. 65. 2. Het recht van jachtakten is geregeld in Hoofdstuk IV. 3. Zie voor de verjaring van het recht tot terugvordering van onverschuldigd betaalde provisie, enz., art. 80, le lid. Artikel 88. De verjaring wordt gestuit door rechtsvorderingen, beteekend aan hem, wien men de verjaring wil beletten, vóór het verstrijken van den termijn; als echter de aangevangen rechtsvordering gedurende een jaar niet wordt voortgezet, is de vordering vervallen. Artikel 89. Met dezelfde straf, als in artikel 222 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald, wordt gestraft hij die opzettelijk een plakzegel, dat gebruikt is, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft, binnen het Rijk in Europa invoert of andermaal gebruikt, als ware het nog niet gebruikt (1). Met dezelfde straf, als in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald, wordt gestraft (2): 1°. hij die opzettelijk het afschrift, bedoeld in het derde lid van artikel 77 dezer wet, valschelijk opmaakt of vervalscht, met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan (3); 2°. hij die opzettelijk op dit afschrift eene met de waarheid strijdige vermelding doet omtrent het bedrag van het in rekening gebrachte zegelrecht, indien uit die vermelding eenig nadeel kan ontstaan (3). De in dit artikel genoemde feiten worden als misdrijf beschouwd en ter terechtzitting aanhangig gemaakt op de wijze, 102 Art. 89. bedoeld in artikel 141, 1°. van het Wetboek van Strafvordering (4—6). 1. Het aangehaalde art. 222 luidt: „Hij die van rijkswege uitgegeven zegels, welke reeds tot gebruik hebben gediend, ontdoet van het merk bestemd om ze voor verder gebruik ongeschikt te maken, met het oogmerk om die zegels te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als warén zij nog niet gebruikt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste driejaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die opzettelijk deze van dat merk ontdane zegels gebruikt, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen het Rijk in Europa invoert, als waren zij nóg niet gebruikt." 2. Art. 225 W. v. S. luidt: „Hij die een geschrift waaruit eenig recht, eenige verbintenis of eenige bevrijding van schuld kan ontstaan, of dat bestemd is om tot bewijs van eenig feit te dienen, valschelijk opmaakt of vervalscht, met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan, als schuldig aan valschheid in geschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valsche of vervalschte geschrift als ware het echt en onvervalscht, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan." 3. Het hier bedoelde afschrift is dat, hetwelk op den stok van het register van nota's moet worden overgenomen door makelaars, enz., in effecten. 4. Ingevolge de qualificatie als misdrijven zijn de verjaringstermijnen voor het recht van strafvordering en tot tenuitvoerlegging der straf 6 en 8 jaar; terwijl poging en medeplichtigheid mede strafbaar zijn en hooger beroep is toegelaten. 5. Het aanhangig maken volgens art. 141, lo, w. v. Sv., geschiedt door een dagvaarding, vanwege den officier van justitie aan den beklaagde beteekend, hetzij rechtstreeks, hetzij ten gevolge van verwijzing. 6. Het namaken en het verkoopen van nagemaakte'plakzegels valt onder artt. 216 en 220, W. v. S. Art. 90. 103 HOOFDSTUK XI. Slot- en overgangsbepalingen. Artikel 90. Het recht, betaald voor het van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papiety^voor het stempelen van buitengewoon gezegeld papier en voor gekochte plakzegels wordt, behoudens de uitzondering in artikel 65 vermeld, niet teruggegeven, al is het papier en al zijn de plakzegels ook onnoodig gebruikt of verklad (1). Onze Minister van Financiën is echter bevoegd om, in door hem aan te wijzen gevallen, en onder door hem vast te stellen voorwaarden, machtiging te verleenen tot inwisseling of overstempeling van gezegeld papier en tot inwisseling van plakzegels (2). 1. De vermelde uitzondering betreft gezegelde voorloopige bewijzen van storting, die door gezegelde stukken worden vervangen. 2. Met betrekking tot inwisseling en overstempeling kunnen wij het volgende vermelden. Op verzoek van belanghebbenden wisselen de ontvangers der registratie verschreven of door misdruk of andere omstandigheden onbruikbaar geworden plakzegels en gezegeld papier, vanwege het Rijk uitgegeven, in, tegen blanco zegels, behalve in de volgende gevallen: 1°. Als zij niet meer in hun geheel zijn; 2°. Als zij zoodanig beschreven zijn, dat niet met zekerheid blijkt, dat zij geen deel hebben uitgemaakt van voltooide stukken; 3°. Als de ontvanger vermoedt, óf dat de zegels voor voltooide stukken gediend hebben, óf dat de aanbieder op wederrechtelijke wijze in het bezit daarvan is gekomen; 4°. Als op de zegels geschreven of gestempelde handteekeningen voorkomen, al mochten de stukken overigens blijkbaar onvoltooid zijn. De inwisseling kan niettemin plaats vinden van: a. zegels, gebruikt voor- handelspapier, dat niet gediend heeft, wanneer de stukken, desverlangd na onbruikbaar gemaakt te zijn, in hun geheel aan de Administratie der registratie worden afgestaan, mits daarop geen andere handteekening voorkomt dan die van den onderteekenaar der stukken en de inwisseling door dezen schriftelijk wordt gevraagd onder verklaring, dat de stukken niet gediend hebben; 104 Artt. 90—91. b. zegels, gebruikt voor kwitantiën, die niet in handen van den schuldenaar geweest zijn, wanneer de stukken desvérlangd, na onbruikbaar gemaakt te zijn, in hun geheel aan de Administratie der registratie worden afgestaan, mits de inwisseling schriftelijk door den onderteekenaar wordt gevraagd, binnen zes maanden na de dagteekening der stukken, onder verklaring, dat de stukken niet in handen van den schuldenaar zijn geweest. Indien de inwisseling geweigerd wordt op grond van de vorige , alinea, of op grond van het hierboven sub 2, 3 en 4 bepaalde, deelt de ontvanger aan de belanghebbenden mede, dat zij zich, desvérlangd, tot den Minister kunnen wenden. De inwisseling, hiervoren bedoeld, behoeft niet te geschieden tegen zegels van dezelfde soort en van hetzelfde bedrag; huurzegels, plakzegels, strook- en formaatzegels kunnen onderling worden ingewisseld; plakzegels en van Rijkswege uitgegeven gezegeld papier kunnen echter niet worden ingewisseld tegen buitengewoon gezegeld papier en omgekeerd. Kostelooze overstempeling heeft, op verzoek van belanghebbenden, plaats voor: 1°. Verklad of onbruikbaar geworden papier of perkament, behalve in de gevallen, waarin volgens het vorenstaande van Rijkswege uitgegeven gezegeld papier niet kan worden ingewisseld; 2°. Gezegelde formulieren, bij de Administratie der directe belastingen enz., in gebruik, mits worde overgelegd eene schriftelijke aanvrage, onder verklaring, dat de stukken niet hebben gediend, afgegeven door den betrokken directeur, inspecteur of ontvanger der directe belastingen, enz. Het sub 1°. bedoelde verklad of onbruikbaar geworden papier of perkament moet aan de Administratie der registratie worden afgestaan. Buiten de hiervoor bedoelde gevallen mag geen kostelooze overstempeling plaats hebben, dan krachtens bijzondere machtiging van den Minister. Wordt de overstempeling geweigerd op grond, dat vermoed wordt, dat handelspapier gediend heeft, dat kwitantiën in handen van den schuldenaar zijn geweest, dat stukken niet aan de Administratie der registratie kunnen worden afgestaan, of op grond van het bepaalde sub 2—4, vorenomschreven, dan deelt de ontvanger der registratie aan de belanghebbenden mede, dat zij zich, desvérlangd, tot den Minister kunnen wenden. Artikel 91. Wij behouden Ons voor (1): in bijzondere gevallen kwijtschelding, vermindering of teruggave te verleenen van recht en boeten (2—3); Artt. 91—92. 165 den Raad van State gehoord, in het algemeen belang, vrijstelling van recht te verleenen voor bepaalde soorten van niet aan evenredig recht onderworpen stukken (4). 1. Dit artikel kan ook worden ingeroepen voor teruggaaf van zegelrecht, betaald op hier te lande opgemaakte recepissen, welke worden afgegeven voor in Ned.-Indië op te maken en aldaar te zegelen obligatiën. Verg. aant. 2 op art. 65. 2. De bevoegdheid tot kwijtschelding en vermindering van boete is bij Kon. rescript van 4 Oct. 1831, n°. 76, in zake zegelrecht gedelegeerd aan den Minister van Financiën. 3. Bij geheele of gedeeltelijke kwijtschelding of teruggave vervalt het recht op restitutie van betaalde provisie, enz., bedoeld in art. 80. Zie art. 80, al. 2. 4. Op grond van deze bepaling is bij Kon. besluit van 31 Aug. 1917, Stbl. n°. 564, vrijstelling van zegelrecht verleend voor de verzoekschriften en de beschikkingen, betreffende de toepassing • van art. 65, §§ 1—3, der wet op de personeele belasting van 16 April 1896, Stbl. n°. 72, en voor die, betreffende de ontheffing van andere directe belastingen wegens onvermogen. De aangehaalde wetsbepalingen inzake personeele belasting hebben betrekking op het verleenen van ontheffing wegens verhuizing naar een perceel met lagere huurwaarde, wegens het leegstaan van ter gemeubelde verhuring bestemde kamers en wegens onvermogen door ziekte, gebrek aan werk, het ontvallen van den kostwinner en dergelijke omstandigheden. Artikel 92. In de termijnen, bij deze wet vastgesteld, is niet begrepen de dag van welken zij beginnen te loopen, doch wel die waarop zij eindigen. Indien de laatste dag van een termijn valt op een Zondag of op een daarmede gelijkgestelden dag, wordt de termijn verlengd tot den eersten daarop volgenden dag, welke geen Zondag noch een daarmede gelijkgestelde dag is. Met den Zondag worden ten deze gelijkgesteld: de Nieuwjaarsdag, de Christelijke Tweede Paasch- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de Hemelvaartsdag. 106 Artt. 93—94. Artikel 93. Van wege het Departement van Financiën wordt een afdruk van eiken nieuwen zegelstempel, op het midden van een vel papier geschroefd of geslagen. nedergelegd ter griffie van den Hoogen Raad, van de gerechtshoven en arrondissements-rechtbanken, en wordt een gelijke afdruk toegezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Artikel 94. Gedurende negen maanden na de invoering dezer wet kan het nog ongebruikte van wege het Rijk uitgegeven gezegeld papier, bedoeld in artikel 11 der wet van 3 October 1843 (Staatsblad n°. 47), alsmede het nog niet gebruikte van wege het Rijk uitgegeven papier, bedoeld in artikel 20 dier wet, bij de met zegeldebiet belaste ontvangers worden ingewisseld tegen ander gezegeld papier van gelijke of van hoogere waarde, met bijbetaling van het suppletoire recht, zoo dat verschuldigd is (1—3). 1. Daar de wet op 1 Juni 1917 in werking is getreden, verloopt de gestelde termijn einde Februari 1918. 2. De aangehaalde wet is de vroegere Zegelwet en het vermelde papier betreft de formaatzegels (art. 11) en de zegels voor stukken, aan evenredig recht onderhevig (art. 20), beide vanwege het Rijk uitgegeven. Zie ook art. 95 hierna. 3. Het van wege het Rijk uit te geven gezegeld papier, dat bij de invoering der Zegelwet 1917 nog aan het Algemeen Zegelkantoor en aan kantoren van het zegel voerhanden is en voorzien is van de thans bestaande zegelstempels, alsmede het gezegeld papier, dat overeenkomstig artikel 94 dier wet wordt ingewisseld, zal worden bijgestempeld op gelijke wijze, als in het vorige artikel is voorgeschreven (a). Art. 18, Kon. Besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 273. (a). Verg. aant. 4 op art. 95. Artt. 95—96. 107 Artikel 95. Belanghebbenden kunnen gedurende negen maanden na de invoering dezer wet het in het vorig artikel vermelde nog ongebruikte gezegelde papier, alsmede ongebruikt papier, dat vóór die invoering buitengewoon gezegeld is, aan de kantoren van het buitengewoon zegel, tegen betaling van het suppletoir verschuldigde recht, doen bijstempelen, of voor dat papier, tegen vernietiging van den afdruk van den zegelstempel, ander papier buitengewoon doen zegelen, in welk geval het vroeger betaalde recht in mindering wordt gebracht (1-3). De vorm van den voormelden bijstempel wordt door Ons bepaald (4). 1. De termijn verloopt einde Februari 1918. 2. Verg. voor bijstempeling van formulieren voor exploiten, aant. 3 op art. 30. 3. Ongebruikte, onder de werking der vroegere wet gezegelde, polisformulieren kunnen zonder bijstempeling na 1 Juni 1917 niet worden gebruikt. Zie art. 94, met aant. 2. 4. Papier, dat overeenkomstig artikel 95 der Zegelwet 1917 aan de kantoren van het buitengewoon zegel met betaling van het suppletoir verschuldigde recht ter bijstempeling wordt aangeboden, wordt aldaar voorzien van een stempel, welke het totaal aanwijst van het vroeger aan recht (en opcenten) betaalde bedrag en het suppletoir verschuldigde recht. Deze stempel wordt in oranjekleurigen inkt afgedrukt naast of onder den aanwezigen stempel in dier voege, dat de randen der stempels elkander raken. Voor deze bijstempeling worden uitsluitend gebezigd de stempels, in gebruik voor de stempeling met blauwen inkt van stukken, welke aan zegelrecht zonder opcenten zijn onderworpen. Art. 17, Kon. besluit 4 April 1917, Stbl. n°. 273. Artikel 96. Het gezegeld papier, dat bij de invoering dezer wet nog onbeschreven voorhanden is in de door de bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen gehouden wordende dagregisters en registers van in- en overschrijving, 108 Artt. 96—98. wordt in rekening gebracht, alsof het volgens deze wet gestempeld ware. Deze niet bijgestempelde registers kunnen zonder verbeurte van boete door de kantonrechters geteekend en gewaarmerkt worden. Het recht, betaald voor gezegeld papier, dat bij de invoering dezer wet nog onbeschreven voorhanden is in de registers van den burgerlijken stand wordt teruggegeven, indien die teruggave wordt gevraagd binnen negen maanden na die invoering (1—2). 1. Deze registers zijn thans niet meer belast; wèl de afschriften en uittreksels (zie art. 23, 4). > 2. De bepaling van het derde lid is algemeen en geldt dus ook voor de niet-Ioopende registers. Artikel 97. Van de nog onbeschreven gedeelten van andere registers dan de in het vorige artikel bedoelde, kan het suppletoire zegelrecht gedurende twee maanden na de invoering dezer wet worden voldaan, tegen eene door 's Rijks ambtenaar op elk register te stellen kwitantie. Gedeeltelijk onbeschreven bladen worden als geheel onbeschreven beschouwd. Artikel 98. Alle vroegere wetten, wetsbepalingen en wettelijke verordeningen betreffende het recht van zegel worden bij het in werking treden dezer wet afgeschaft (IJ. Behoudens de hierna volgende bepalingen, blijven zij echter van kracht ten aanzien van alle vroeger opgemaakte nog van kracht zijnde stukken, waarvan het zegelrecht vóór dat tijdstip verschuldigd was (2). Indien dat zegelrecht niet is voldaan, kunnen die stukken, binnen zes maanden na het in werking treden dezer wet, Art. 98. 109 zonder betaling van boete gezegeld worden tegen voldoening van het verschuldigde recht aan 's Rijks ambtenaar (3). Na het in werking treden dezer wet worden geen rechten en boeten van zegel gevorderd wegens vóór dat tijdstip opgemaakte stukken betreffende verzekeringen, indien die stukken volgens deze wet van zegelrecht zouden zijn vrijgesteld. iedere verzekeraar wordt ontheven van zijne verplichting tot voldoening van rechten en boeten van zegel verschuldigd wegens door hem vóór het in werking treden dezer wet onderteekende, niet in het vorig lid genoemde stukken betreffende verzekeringen, door binnen zes maanden na dat tijdstip aan 's Rijks ambtenaar te voldoen' een bedrag van drie duizend gulden of een bedrag, berekend naar vijf en twintig cent per polis voor alle vóór het in werking treden dezer wet door hem onderteekende, nog van kracht zijnde, niet behoorlijk gezegelde polissen, waarbij eene uitkeering van meer dan vijftienhonderd gulden aan kapitaal of twee gulden pef week aan renten verzekerd wordt, en waarvan het aantal bij eene door hem onderteekende verklaring aan 's Rijks ambtenaar wordt opgegeven. Indien dit aantal te laag wordt opgegeven, heeft geenerlei ontheffing plaats en kan het betaalde bedrag niet worden teruggevorderd (4—5). Overigens zal de tijdige voldoening van een der genoemde aan 's Rijks ambtenaar te betalen bedragen tengevolge hebben, dat alle in den aanhef van het vorig lid bedoelde stukken geacht worden behoorlijk gezegeld te zijn. Voor de toepassing dezer bepalingen worden bewijzen van aandeel en akten van deelneming in onderlinge verzekeringen met polissen gelijk gesteld. 1. Voor akten van huur en verhuur, vóór 1 Juni 1917 opgemaakt, zie mede art. 99, 2. Alle vrijstellingen, in vroegere wetten, wetsbepalingen en wettelijke verordeningen voorkomende, zijn met ingang van 1 Juni 1917 afgeschaft Vrijstellingen, buiten die in de Zegelwet zijn verleend, zijn derhalve slechts van beteekenis, indien zij zijn verleend in wetten, die gedateerd zijn na de Zegelwet. Als voorbeeld noemen wij art. 12 der Huurcommissiewet van 26 Maart 1917, Stbl. n°. 257, gevende 110 Artt. 98—99. vrijstelling voor alle stukken, krachtens die wet opgemaakt, met uitzondering van huurovereenkomsten. Ook de veelvuldige vrijstellingen, voorkomende in vroegere belastingwetten, zijn mitsdien vervallen, waarbij men echter in het oog heeft te houden, dat vele daaruit voortvloeiende stukken thans in art. 32, 2»—4°, zijn vrijgesteld. Voor de verzoekschriften en beschikkingen, betreffende ontheffing van personeele belasting (art. 65 §§ 1—3 der wet van 16 April 1896, Stbl. n°. 72) en betreffende andere directe belastingen wegens onvermogen, is voorts - waar deze volgens de Zegelwet belast zouden zijn — vrijstelling verleend bij Kon. besluit van 31 Aug. 1917, Stbl. n°. 564. Op grond van het 1« lid is b.v. mede vervallen de vrijstelling voor verzoekschriften om uitstel van betaling van oorlogswinstbelasting. 3. Deze termijn verloopt derhalve 1 Dec. 1917. Het is intusschen te verwachten, dat boeten, welke na dien datum verschuldigd zullen worden ten aanzien van nog van kracht zijnde stukken, welke vóór 1 Jan. 1915 zijn opgemaakt en aan formaatzegel of aan vast zegelrecht waren onderworpen, geheel zullen worden kwijtgescholden; behalve voor de stukken, betreffende verzekeringen, aangezien art. 98 daarvoor een bijzondere regeling bevat. Overigens ziet het derde lid mede op polissen, waardoor dus eveneens eerst van boete sprake zou kunnen zijn na 30Nov. 1917. Onder het verschuldigde recht is te verstaan het tijdens het opmaken van het stuk verschuldigde. 4. Dit artikel kan niet worden ingeroepen voor in het buitenland vóór 1 Juni 1917 opgemaakte polissen, waarvoor hier te lande vóór dat tijdstip geen zegelrecht verschuldigd was. 5. De gestelde termijn verloopt 1 Dec. 1917. Door betaling van ƒ 3000 is de verzekeraar in eens en van alles af, waartegenover staat, dat hij zoodoende aanzienlijk méér "kan betalen, dan wanneer 25 cent voor iedere polis, zooals nader in de wet omschreven, wordt voldaan. Bij te lage opgaaf van het aantal vervalt de ontheffing, in den aanhef van het 5« lid bedoeld, en moeten derhalve de rechten en boeten voor de oude polissen worden voldaan, zonder daf het tegen 25 cent per stuk betaalde bedrag kan worden teruggevorderd. Een polis, waarop belaste aanteekeningen voorkomen, is met één kwartje af te koopen. Artikel 99. Notarieele akten, als in artikel 56 bedoeld, na het in werking treden dezer wet verleden, worden gratis geregistreerd (\). Artt. 99—100. 111 Op de vóór het in werking treden dezer wet opgemaakte akten en stukken van den hierbedoelden aard blijven de bestaande bepalingen van toepassing. 1. De notarieele akten, als in art. 56 bedoeld, betreffen erkenning van huur of verhuur. Artikel 100. Deze wet zal kunnen worden aangehaald als: „Zegelwet 1917". Zij treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag (1). E De wet is, luidens art. 1 van het Kon. besluit van 4 April 1917, Stbl. n°. 273, in werking getreden met ingang van 1 juni 1917. Ook de wijzigingen en aanvullingen, aangebracht bij de wet van 23 Mei 1917, Stbl. n° 437, zijn met ingang van denzelfden datum in werking getreden. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 22 sten Maart 1917. WILHELMINA. De Minister van Financiën, TREUB. Uitgegeven den zevenden April 1917. De Minister van Justitie, B. ORT. BIJLAGE. LEVENSVERZEKERINGMAATSCHAPPIJEN. Naar aanleiding van gestelde vragen, werden door den Minister van Financiën bij brief van 13 Sept. 1917, no. 108, omtrent verschillende onderwerpen beslissingen gegeven, die hierna in het kort zijn vermeld. Vele der genoemde gevallen zullen ook voor andere personen of lichamen, die niet het levensverzekeringsbedrijf uitoefenen, rechtstreeks van toepassing zijn, resp. in overeenkomstige gevallen tot richtsnoer kunnen strekken. 1. Formulieren voor overdracht van aandeelen vallen onder art. 23, 12; minimum ƒ0.50. 2. Het aandeelhoudersregister, bedoeld in art. 42, W. v. K., is zegelplichtig (art. 23, 12°;. 3. Endossementen op polissen zijn vrij (art. 45). 4. Alle kwitantiën op de polis zijn vrij (artt. 36, al. 3 en 45, al. 4), ook van kwitantiezegel. 5. Wordt op een polis van ƒ400 (zegelvrij) later aangeteekend, dat het verzekerd bedrag met ƒ200 is verhoogd, dan is die aanteekening, als afzonderlijk stuk, eveneens zegelvrij. Luidt de aanteekening echter, dat het verzekerd bedrag wordt verhoogd met ƒ 501 of meer, dan moet die aanteekening met ƒ 1.— worden gezegeld, ook al was de polis reeds van zegel voorzien (Verg. art. 45, laatste en voorlaatste lid). 6. Aanteekeningen, betreffende de begunstiging, beleening en dergelijke, betrekking hebbende op de verzekering en niet slaande op verlenging of vernieuwing der verzekering, noch op verhooging van het verzekerd belang, zijn vrij (Verg. art. 45). 7. Omzetting in een premie vrije polis, door aanteekening op de origineele polis, is zegelvrij. Wordt een nieuwe premievrije polis afgegeven, dan is deze, indien zij boven het vrijgestelde maximum blijft, zegelplichtig. Het zegel der oude polis kan in dit geval niet worden ingewisseld. Bijlage. 113 8. Gedrukte formules in dorso der polis, aangaande overdracht of wijziging der begunstiging, zijn vrij (art. 45, al. 4). 9. Art. 98, al. 5, spreekt van ƒ1500, art. 46a, van ƒ500. Dit is geen drukfout, doch het verschil is wettelijk bedoeld. 10. Het aantal verzekeringen, waarbij één of meer overtredingen der zegelwet zijn begaan, is'voor de toepassing van art. 98 beslissend. Een belaste, doch niet gezegelde, polis, waarop een belaste, doch evenmin gezegelde, akte van cessie betrekking heeft, is derhalve met één kwartje afkoopbaar. Evenzoo een gezegelde polis van lijfrente, waarop de ten onrechte niet gezegelde aanteekening voorkomt nopens nadere storting en renteverhooging. 11. Formulieren, waarbij iemand zich bereid verklaart om eventueel voor een aangevraagde leening als borg op te treden, zijn met ƒ0.30 te zegelen (art. 34, II, a). 12. Verbinden zich de borgen op de schuldbekentenis, dan is éénmaal ƒ 0.30 verschuldigd (art. 10). Voor een afzonderlijke akte van borgtocht is opnieuw ƒ0.30 te voldoen. 13. Een akte van schuldbekentenis, met inpandgeving van een levensverzekeringspolis, is aan formaatzegel van minstens ƒ 0.5O onderworpen. 14. Ook de borgakten voor agenten zijn volgens art. 34, II, a, met ƒ0.30 te zegelen. 15. Polissen, voor het buitenland bestemd en op een buitenlandsch bijkantoor geteekend, zijn vrij (art. 22). 16. Aanhangels behoeven niet aan de polis te worden geplakt, ■maar mogen ook b.v. met een clip worden bevestigd (art. 6.) 17. Met betrekking tot de collectieve verzekeringscpntracten, welke door werkgevers voor hun personeel worden gesloten, valt op te merken, dat de polis volgens art. 46 vrij is, indien op het hoofd van één persoon de verzekerde uitkeering niet meer bedraagt dan ƒ500 kapitaal of ƒ2 rente. Is het bedrag van een of meerder verzekeringen hoogèr,' dan is ƒ1 verschuldigd. Toetreding van andere werkgevers moet worden beschouwd als eene vernieuwing der polis, waarop eventueel ƒ! moet worden voldaan, ongeacht het aantal toetredende werkgevers. 18. Een verklarhfgj dat een abonné eener courant of een lid «ener vereeniging verzekerd is op de voorwaarden, vermeld in de 8 114 Bijlage. polis, die de administratie der courant of de vereeniging heeft is volgens art. 44 zege.pHchtig, tenzij een der vrijstellingen toepasse.ijk is. Afgegeven door de administraiie of door de vereeni^ zal de toss ïën^r °n brief werd ontvangenis c q! verzonden „ilt 2CgeIe\indien 2« «" een schuldenaar wordt bedrHf wn'I 20 Mn een agent voor ^ remise inhei: oeanjt wordt gestuurd. Bijlage. 115 25. Drukwerken, vermeldende de aankomst van een postwissel, zonder daarin het bedrag te noemen, zijn niet vrij. 26. Een afschrift der rekening-courant, door banken of herverzekering-maatschappijen ingezonden, is naar art, 34, I, b zegelvrii als het ongeteekend is. ' De begeleidende brief is zegelplichtig, als daarin het saldo der rekening-courant wordt bevestigd. Buitenlandsche stukken behoeven eerst gezegeld te worden, als daarvan hier te lande gebruik wordt gemaakt (art. 22). 27. Ontvangbewijzen van polissen, ook van premievrije, zijn tè rangschikken onder de bewijzen van ontvangst van goederen die in art. 32, 24», zijn vrijgesteld. 28. Een rente-kwitantie betreffende een leening op een polis op welke kwitantie ter zijde staat genoteerd het saldo der leening met verzoek bij niet accoord gaan daarvan melding te maken, is vrij, mits natuurlijk niet boven ƒ 10 kwitantie wordt gegeven. 29. Niet in alle gevallen mag men zegelrecht voldoen door middel van plakzegels. Verg. aant. 3 op art. 8. 30. Overschrijvingsbiljetten (giro) zijn vrij volgens art. 32 29o Een kwitantie voor de storting is echter aan plakzegel onderworpen. 31. Indien voor herverzekering een afzonderlijk stuk wordt afgegeven, waarbij een afschrift der polls wordt overgelegd, is voor dit afschrift op grond van art. 45 een zegelrecht van ƒ035 verschuldigd. 32. Herverzekeringscertiflcaten zijn zegelvrij, ook al komt daarin niet de clausule voor, dat het origineel gezegeld is. 33. Tegen de gedrukte clausule op de zegelvrije herverzekeringscertificaten : .Aangenomen wordt om, indien zulks wordt verlangd deze polis door een behoorlijk gezegelde te vervangen" bestaat geen bezwaar. 34. Voor periodiek doorloopende huurcontracten (b.v. die stilzwijgend van jaar tot jaar worden gecontinueerd) geldt art. 98 al. 3. Volgens de onder de oude wet geldende opvatting kunnen deze (als huur voor één jaar) alsnog worden gezegeld, mits vóór 1 Dec. 1917, naar het oude tarief van '/4 %. 35. Ingeval van een op zichzelf staande invaliditeitsverzekering en van een met levevensverzekering gecombineerde invaliditeits- 116 Bijlage. verzekering is ƒ 1 zegelrecht verschuldigd, terwijl voor een ongevallenverzekering, ook indien daarbij een schadevergoeding wordt verzekerd ingeval van invaliditeit tengevolge van een ongeval, slechts ƒ 0,50 is te betalen. 36. De geteekende schuldbekentenis, betreffende een leening of voorschot op een polis, is met f 0.30 te zegelen. Hetzelfde zegel is verschuldigd voor kwitantiën, aangaande leeningen of voorschotten, waarbij de polis als onderpand is ingehouden. Dit is geen kwitantie van een schuldeischer, Op de vóór 1 Juni 1917 afgegeven stukken, als hierbedoeld, was formaatzegel schuldig. Waren zij met kwitantie-zegel van vijf cent gezegeld, dan is ook art. 98 daarop van toepassing. 37. Indien het afschrift eener acte van voorschot, aan den geldnemer uit te reiken, niet als onderteekend beschouwd kan worden — hetgeen het geval is, wanneer het stuk niet onderteekend, noch voor copie-conform is onderteekend — is het zegelvrij. 38. Op de bewijzen, afgegeven voor in bewaring genomen polissen, waarop werd geleend, is art. 34, I, a, niet toepasselijk. Met geld mag een polis van verzekering niet worden gelijkgesteld; bovendien heeft geen erkenning plaats door of vanwege den schuldeischer. Voor zoover niet de vrijstelling van art. 32, 24o, van toepassing is, zijn deze stukken aan formaatzegel onderworpen. 39. De voorschot-kwitantie, betreffende een leening op een polis, is, ongeacht haar vorm, een schuldbekentenis. Dit volgt in de eerste plaats uit het begrip voorschot, uit het pand, dat wordt gegeven, uit de bedongen rente en uit het feit, dat de terugbetaling van het voorschot wordt verondersteld. Zij is dus onderworpen aan een zegelrecht van ƒ 0.30 (art. 34, II, a), doch volgens art. 37 vrij, als zij niet boven ƒ 10.— is. 40. Een verklaring nopens inpandgeving eener polis is volgens art. 10 met ƒ 0.50- te zegelen, ook indien daarin de omschrijving van het verleende voorschot is opgenomen. 41. Contracten, betreffende de overdracht eener verzekering, zijn c.q. vrij volgens art. 32, 15°, slot.^ Aanvragen voor overdracht zijn vrij ingevolge art. 32, 26°. 42. De pensioenboekjes, die een verzekerings-overeenkomst behelzen, waarvan het bedrag wordt bepaald door de daarop gestorte premiën, zullen met ƒ 1.— gezegeld moeten worden, ingevolge art. 44, a. Elke nieuwe storting kan niet worden aangemerkt als een verhooging der verzekering; deze is dadelijk aangegaan tot een bedrag, afhankelijk van de stortingen. De vrijstelling van Bijlage. 117 art. 46, a, kan daarvoor niet worden ingeroepen, indien geen maximum voor het uit te keeren bedrag is overeengekomen. 43. Zegeling van blanco formulieren voor premiekwitantiën, waaronder gedrukte handteekeningen voorkomen, kan zonder bijzondere machtiging met den buitengewonen zegelstempel plaats hebben, ƒ 44. De saldo-biljetten, die met het oog op het accountantsonderzoek aan de debiteuren der maatschappijen worden toegezonden, vallen onder die, bedoeld in art. 34. 45. Aan het woord verzekering mag in de Zegelwet geen andere beteekenis worden toegekend dan in het B. W. De polis eener spaarverzekering is dus onderworpen aan formaatzegel: het is geen kansovereenkomst. 46. Verklaringen, benoodigd voor het verkrijgen der uitkeering, vallen niet onder het begrip „privaatrechtelijke verklaringen" en zijn mitsdien in het algemeen niet te rangschikken onder de verklaringen, in art. 23, 12°, genoemd, zijnde' hieraan, in verband met de voorafgaande woorden „overeenkomst, handelingen, verbintenissen" de beteekenis te hechten van wilsverklaringen. 47. Formulieren voor het vaststellen der schadevergoeding na een ongeval zijn vrij. Evenzoo de verklaringen, betreffende het overlijden of in leven zijn van een verzekerde, het indentiteitsbewijs van den overledene, niet afgegeven door den Burgerlijken Stand, de geneeskundige, verklaring bij overlijden ot bij afkoop. 48. Geboortebewijzen, akten van overlijden en bewijzen van ha leven zijn, afgegeven door den Burgerlijken Stand, zijn zegelvrij,. indien zij benoodigd zijn voor de deelneming in, of tot het verkrijgen van uitkeeringen wegens verzekeringen, niet grooter dan f 500.— kapitaal of ƒ 2.— rente, mits de bestemming uif destukken blijke (art. 32, 15°). 49. De vrHstelling van art. 32, 15°, geldt alleen voor formaatzegel en dus niet voor de kwitantie voor de uitkeering der verzekering. 50. Geneeskundige formulieren, gebruikt bij de keuring van candidaat-verzekerden, zijn zegelvrij. 51. De verklaring, voorkomende in dorso eener uitkeeringskwitantie nopens de echtheid der handteekeningen, is vrijgesteld (art. 31, 1°.) 118 Bijlage. 52. De op deze kwitantie gestelde verklaring omtrent het in leven zijn der echtgenoote is niet zegelplichtig. 53. De verklaring, waarbij iemand zich verbindt tot het dragen van een passenden breukband en genoegen neemt met het vervallen van het recht op uitkeering, indien hij overlijdt tengevolge van het niet nakomen dezer verplichting, is met ƒ 0.50 te zegelen. 54. Een verklaring, dat iemand er genoegen mede neemt, dat een polis tegen een verhoogde premie wordt opgemaakt, valt onder r"'de^rWjsteIIing van art. 32, 26°. 55. De verklaring, voorkomende op de aanvraag voor overlijdensuitkeering, dat de onderteekenaar eenig en alleen gerechtigd is tot het in ontvangst nemen der uit te keerea som en tot het geven van volledige kwijting, is vrij. 56. De clausule „dat afstand wordt gedaan van alle rechten, voortspruitende uit dé origineele polis" toegevoegd aan een aanvraag om eeb duplicaat-polis en aan eenè kwijting, vormt te zeer een onderdeel van die aanvraag of van die kwijting, om deswege met toepassing van art. 10, at.MG, formaatzegel verschuldigd te -'achten; zij is dus op zichzelf niet zegelplichtig. 57. Eene verklaring van den agent op een aanvraag, dat de jlliJ; nandteekening door den aanvrager in zijne tegenwoordigheid is gesteld en dat het formulier naar waarheid is ingevuld, is vrij. 58. Wanneet in eene akte van hypotheek een polis is opgenomen en voor het endossement; een afzonderlijke verklaring is afgegeven, is deze verklaring zegelplichtig. Verklaringen van dezen aard van vóór 1 Juni 1917 moeten volgens 0ïfo .-de oude wet worden gezegeld; zij kunnen volgens art. 98, al. 3, tot 1 Dec. 1917, zonder boete worden bijgezegeld. 59. Een verzoek tot wijziging van een persoona-verzekering is vrij volgens art. 32, 15°, slot. 60. Een vraag door den houder eener polis, tot wijziging van den begunstigde, bevat geen volmacht of machtiging in dep zin van art. 28, 2°. Als aanvraag tot wijziging is zij vrij, volgens art .12, 26o. De clausule, waarbij de begunstigde verklaart genoegen te nemen B£v 3fll!8>34e9£uitenW£rk^^ is aan formaatzegel onderworpen; ook^al-isizjj.qp de. vorenomschreven aanvraag gesteld. -föjfegiïhasiUitf tsftjs as7cb af 3bnsXioov .gnr.üijfm aQ M btet«98ii# . Kantteekenen, 17. Kassierspapier, 51—55. Koninklijke besluiten, 23. 41. 42. Koopbriefjes, 23, 29; Kooplieden, 18, 3. Koopmansboeken, 18. 32-21°. 77. Koopmansbrieven, 18. 23, 30. 32— 21°, 77. Kostelooze procedure, 32—13°. Krankzinnigenwet, 32—2°. 3°. Kwitantiën, 34—36.37.39.40.45.52. B 21. Kwitantie-formulieren, B 43. Kwijtschelding, 65, 3. 91. Leening on call, 34, 17. — op polis, B 36. Legalisatie, 17. 31, 5. B 51—57. Legaten, 26, 2. Lettergrepen per regel, 30. 30, 1. Losse veilen, 6, 3. Maatschappijen zekerheidstelling, 75, 2. Machtigingen, 28—2°. Makelaarsbriefjes, 23, 34. Makelaars en commissionairs, 75-81. Mandaten, 23, 2. Merkteeken, 3. Minimum formaatzegel, 28. Minuten, 23. 32-1°. 4°. Naam, gedrukt, 13, 1. Naamsverandering, 41—43. Namaak zegels, 89, 6. Nationale schuld, 71. 74. Ned. Bank, 27—35°. Nietigheid, 14. Nota's effecten, 75-81. \22 ALPHABETISCH REGISTER. N.O.T.-verklaringen, 32, 10. Notarissen, 8. 16. 23—7°. 32—4°. 10°. Octrooiwet, 32k. Olographische testamenten, 16. 16 . 4. 26. Onderpand, 36—6°. Onderteekening, .13. Ongevallenverzekering, 44, 9 B35 Ongezegelde effecten, 63. 5. Ontslag, 23, 7., Ontvangbewijs, B 27.Ontvangstbericht, B 23—24—25. wuïcriiiogen, óa—y. J2, 12A-. Opcenten, 1,1. 60, 5. Openbare verhuring, 57, 4. Oppervlakte papier, 24. 27. Opschortende voorwaarde, 56, 15 Opsporing overtredingen, 83—84 Orderbevestiging, 32, 13. Orderbriefjes, 51—55. Ordeteekenen, 41—43. Ordonnanties, 23, 2. Ouderlijke macht^32, 16. Overdracht aandeelen, B 1. — begunstiging, B 8. " —. verzekering, B 41 OverseJIriijringsbiljetten (giro), B 30. Overstempeling, 67, l. 90. Overzeesche bezittingen, 22. ParticBÜere aankoop, 75, 3 Paspoorten, 41—43. Pensioenboekjes, B 42. Pensoenfonds H. IJ. S. M., 32 17 Perkament, 8. Personeele belasting, 32 9. Plaats zegel, 3, I. Plakzegel, 3. 4. 5. 8. 8, 3. 10. 89. — gebruik, 3, 13. Polissen, 44—50, 44, 2. — met verschillende verze¬ keringen, B 65. — voor buitenlander. B 15 , Postbewijzen, 53. Postwissels, 53. Postchèque- en giro, 32/7. Postspaarbank, 32e. rusizegeis, 34, 2. Premie-affaires, 75, 4. Premieleeningen, 60, 4. Premie-quitanties, 36, 3. B 4 Prima-wissel, 51, 10. Proces-verbaal, 18. 21. 83. — verkoop, 31, 2. Procureurs, 32—12°. Prolongatie, 34. 36. 38. 39. 40. — -akten, 34. Protest, 19. 28—4°. Protestregisters, 23, 4. | Uittreksels, 11. Provinciaal bestuur, 15. Recepissen, 65, 2. Rechters, 15. 32—11°. Regels per blad, 30. Registers, 17. 18. 23. 77. v bankiers, 77, 5. _ » burgerlijke stand, 23, 4. Registratie, 57. 58. 99. Reis- en verblijfkosten, 37, 6. lycisrijiuigen, 2J, ló. Rekening-courant, 34, 11. 34 13 B 26. ' Rekeningen, 34. 34, 14. 37. 39. 40. B 21. Rekening voogd, 32, 16. Rente-kwitantie, B 28. Rescontre-zaken, 75, 4. Rijksambtenaar, 2. 15. 39. 50. 78. Saldobiljetten, 34. 37. 39. 40. B 44 Samenvoeging aandeelen, 67 2 Schaderegeling, 23, 36. Schatkistpromessen, 32/. 53, 2. Scheeps ver band ban ken, 75, 2. Scheidslieden, 15. 32—11°. Schuldbekentenissen, 34. 36. 38 39 40. B 13. Schuldenaren zegelrecht.' 33. 40 46 55. 59. 69. 81. Sluitnota's, 47, 3. 47, 4. j apaaroanken, 37—2°. 1 Spaarbusjes en -boekjes, 32, 14. | Splitsing aandeelen, 67, 2. Staten-Generaal, 23, 32. Statuten, 23, 4. 23, 24. Stempels, 3, 7. I Stortingsbewijs, 34, 12. Strafzaken, 15—4°, 32—4°. Stuiting verjaring, 88. Stukken, geen polis zijnde, 23, 29. Talons, 68. 68, 4. Taxatie-rapporten, 23, 37. — rechter, enz, 31, 5. Teekeningen, 23, 26. Telegraafwet, 32—28°. Teruggaaf, 65. 90. 91. 96. — invoerrecht,23,10—23,12 Termijnen, 92. Testamenten, 18. 26. 31—5°. Tiendwet, 32h. Titels, 41—43. Titel vel registers, 17, 1. Toegangsbewijzen, 34, 15. Toeziende voogdij, 32, 16. Tontines, 44, 7. Tijd-affaires, 75, 4. ALPHABETISCH REGISTER. 123 Vast recht, 41. 44. 45. 51. 56. 60. 62. Verboden uitvoer, 32, 8. Veredelingsverkeer, 23, 13. Vereenigings-verzekering, B 18. Vergunningen, 32, 7. Verhoogde premie, B 54. Verhooging polis; B 63. Verjaring, 87. 88. Verklaring borg, B 11—12. — eigendom, 23, 4. — gerechtigdheid, 32—19°. — goed gedrag, 23, 4. — lastgeving, 31—3°. — Nederlanderschap, 23, 4. — overdracht, 31, 3. — voor uitkeering, B 46— 47—48. — vrijwaring, 23, 32. Verklaringen, 23, 31. Verlenging polis, B 62. Verkooprekening, 34, 6. Verkoop zegels, 4. Verkooping leen panden, 32—16°. Verkrijgbaarstelling zegels, 4, 2. Verlenging handelspapier, 51, 8. Verlaging verzekering, 45, 7. Vermindering recht en boeten, 91. Verrekening agenten, B 64. Vervolging, 82—89. Verzegelde pakketten, 18, 7. Verzekering, 44—50. — , begrip, B 45. Verzoekschriften, 23—3°. 28—1° 32—3°. 4°. Verzoekschrift erkenning, 23, 4. Vischvergunning, 23, 29. Volmachten, 28—2°. 31—5°. — tot overdracht, 23, 33. — voogdij, 32, 16. Vonnissen, 32—11°. Voogdij, 32—9°. Voogdijraden, 32, 16. Voorschotkwitantie, B 39. Vorm plakzegels, 3, 5. 3, 6. Vrachtbrieven, 32—22°. Vroegere vrijstellingen, 98, 2. Vrijdom invoerrecht, 23, 10. Vrijstellingen, 11. 22. 32. 37.42.46 51. 53. 57. 64. 67. 68. 74. 79. 91. — polissen, B 66—67. Waardewet, 23, 13. Waarmerken, 17. Waarmerking registers, 77, 3. Watermerk, 3, 3. Weduwenpensioen, 37, 4. Wissels, 51—55. Wijziging verzekering, B 59—60. Zegels, gebruik, 5. . Zegelstempel, 3. Ziekenfonds-polis, B 68. Zuid-Limburgsche Distributie-vereeniging, 37, 4. Van denzelfden schrijver verschenen: Wet op dc oorlogswinstbelasting 1916 ♦ f 250» Supplement I hierop ♦ . •{> I » 0.90. II | . . . ♦ . v M 100. Wet op de inkomstenbelasting 1914. . „ 6.50. (In herdruk) Wetten op de verdedigingsbelasting I en II | 1.20. Waardewet 1906 (Stbl. No. 216) . . „ 1.25. Wet op het statistiekrecht (Stbl. 1916, No. 530) . . . . . . . . | 0.90. Statistiekwet „1.20. Bierwet 1916. ......... 1.80. Huurcommissiewet . %■ | 1.20. UITGEVER j P. DE RUYTER - WOERDEN. ■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■