IV' ~- I 1030 1 V ===== N OSOKOM OS — NEDERL. VEREENIGING TOT BEVORDERING DER BELANGEN VAN ===== * VERPLEEGSTERS EN VERPLEGERS. == PROEVE VAN EEN WETSONTWERP BETREFFENDE DE OPLEIDING TOT EN DE UITOEFENING VAN HET BEROEP VAN VERPLEEGSTERS EN KRANKZINNIGEN VERPLEEGSTERS. AMSTERDAM, MEI 1916. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 573 AMSTERDAM, 5 Mei 1916. Aan Zijne Excellentie den Minister van Staatjènjvan Binnenlandsche Zaken. Het Hoofdbestuur van Nosokomos, Ned. Vereeniging tot bevordering van de belangen van Verpleegsters en Verplegers, wier Statuten zijn goedgekeurd bij Kon. Besluit van 18 Februari 1901, gewijzigd bij Kon. Besluit van 12 Maart 1906; woonplaats kiezende aan het secretariaat P. C Hooftstraat 97, Amsterdam, heeft de eer Uwe Excellentie hierbij aan te bieden een proeve van wetgeving betreffende de opleiding tot en de uitoefening van het beroep van verpleegster(ger) en krankzinnigenverpleegster(ger). In de toelichting tot het wetsontwerp wordt de noodzakelijkheid van Staatsinmenging wat betreft de opleiding en de wettelijke bescherming van gediplomeerde verpleegsters(gers) aangetoond. Eerbiedig verzoeken wij Uwe Excellentie aan deze zaak, die voor het geheele volk van zoo groot belang is, daar de kwakzalverij op het gebied der ziekenverpleging sterk toenemende is, Uw ernstige aandacht te willen schenken en het daarheen te leiden dat weldra aan ons zoo rechtmatig verzoek voldaan worde. Hetwelk doende, enz. J. C. VAN LANSCHOT-HUBRECHT, Presidente. H. G. VAN DER VIES, 1ste Secretaresse. 3 Wy WILHELM IN A, bij de Gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz., Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doen te weten: Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is eenige bepalingen vaat te stellen betreffende de opleiding tot en de uitoefening van het beroep van verpleegsters en krankzinnigenverpleegsters; Zoo is het, dat wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goed gevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze: Art 1. Van Staatswege wordt gelegenheid gegeven tot het afleggen van een examen ter verkrijging van een diploma van verpleegster en van krankzinnigenverpleegster. Het diploma van verpleegster verleent de bevoegdheid tot uitoefeniag der ziekenverpleging in haar vollen omvang in het ziekenhuis en daar buiten; het diploma van krankzinnigenverpleegster verleent de bevoegdheid tot uitoefening der krankzinnigenverpleging in haar vollen omvang in het krankzinnigengesticht en daar buiten. Art. 2. Zij, die zich aan het examen van verpleegster onderwerpt, moet gedurende ten minste drie jarën een theorethische en practische opleiding in één of meer als opleidingsscholen door ons erkende ziekenhuizen genoten hebben; indien de candidate het diploma als krankzinnigenverpleegster verkregen heeft is een termijn van twee jaren voldoende; Zij, die zich aan het examen van krankzinnigenverpleegster onderwerpt, moet gedurende ten minste twee jaren een theorethische en practische opleiding in één of meer als opleidingsscholen door ons erkende krankzinnigengestichten genoten hebbeD, indien de candidate het diploma als verpleegster verkregen heeft, is een termijn van één jaar voldoende. Art 3. Voor de erkenning van een ziekenhuis tot opleidingsschool wordt vereischt, dat in het ziekenhuis ten minste gemiddeld 100 patiënten per dag, behoo- 4 rende tot ten minste zes van de hierna genoemde groepen van zieken, en van elke groep ten minste gemiddeld 5 patiënten per dag, verpleegd worden. Deze groepen zijn: chirurgische patiënten interne g besmettelijke t, zenuw i gynaecologische , klasse „ kraamvrouwen kinderen en zuigelingen. Voor de erkenning van een krankzinnigengesticht tot opleidingsschool wordt vereischt, dat in het gesticht ten minste gemiddeld 100 patiënten per dag verpleegd worden. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden vastgesteld: lo. de overige eischen, waaraan een ziekenhuis of krankzinnigengesticht moet voldoen, ten einde als opleidingsschool erkend te worden; 2o. voorschriften betreffende de theorethische en practische opleiding. Wij behouden ons de bevoegdheid voor bij algemeenen maatregel van bestuur de voorwaarden vast te stellen, waaraan zij, die in een door ons als opleidingsschool erkend ziekenhuis of krankzinnigengesticht wenscht opgeleid te worden tot verpleegster of krankzinnigenverpleegster, moet voldoen. Art. 4. Voor de toelating tot het examen wordt vereischt overlegging van: lo. een getuigschrift van zedelijk gedrag, afgegeven door den burgemeester der. Gemeente of de burgemeesters der gemeenten, waar zij, aan wie het wordt uitgereikt, in de laatste twee jaren gewoond heeft. Bij weigering van een der burgemeesters kan het getuigschrift worden verleend door onzen Commissaris in de provincie. Met zoodanig getuigschrift wordt gelijkgesteld het getuigschrift van zedelijk gedrag, afgegeven door de bevoegde overheid buitenslands, onder welker gebied 5 de bezitster in de twee laatste jaren heeft gewoond. 2o. een verklaring, afgegeven door het bestuur, of bij gebreke daarvan door het hoofd, van een als opleidingsschool door ons erkend ziekenhuis of krankzinnigengesticht, inhoudende dat de candidate aan den in art. 2 gestelden eisch voldoet. Art. 5. De eischen van theorethische en practische bekwaamheid, waaraan de candidate moet voldoen, worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. Art. 6. Zij die voldaan heeft aan het examen legt in handen van den Voorzitter der examen-commissie de volgende eed of belofte af: z/Ik zweer (beloof) dat ik de verpleegkunde volgens mijn beste weten en vermogen zal uitoefenen en dat ik aan niemand zal openbaren wat in de uitoefening als geheim mij is toevertrouwd of ter mijner kennis is gekomen, tenzij mijne verklaring als getuige of deskundige in rechten gevorderd of ik anderszins tot het geven van mededeelingen door de wet verplicht worde. Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig. (Dat beloof ik).* Na het afleggen van dezen eed of belofte wordt aan de geëxamineerde kosteloos uitgereikt een diploma en een merkteeken. Art. 7. Al hetgeen verder tot de regeling der examens, het diploma en merkteeken betrekking heeft, wordt vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. Art. 8. Alvorens de practijk uit te oefenen, doet de verpleegster en krankzinnigenverpleegster haar bewijs van bevoegdheid viseeren dooi den hoofd-inspecteur van de volksgezondheid van het district, waarin zij zich met der woon vestigt. Bij de aanvraag tot het verleenen van dit viseeren moet bet wettelijk bewijs van deze vestiging worden overgelegd. Art. 9. Uitsluitend de verpleegster of krankzinni- 6 genverpleegster, die in het bezit is, van het in art. 1 genoemde diploma van verpleegster of krankzinnigenverpleegster, mag in het openbaar aankondigen, dat zij de verpleegkunde, resp. de krankzinnigen verpleegkunde uitoefent, den titel van verpleegster, resp. krankzinnigenverpleegster voeren en het in art. 6 genoemde merkteeken dragen. Art. 10. De verpleegster of krankzinnigenverpleegster, die in de uitoefening van haar beroep, zich aan ernstig plichtverzuim schuldig maakt, kan bij besluit van den Gentralen Gezondheidsraad vervallen verklaard worden van 'de rechten, welke zij krachtens deze wet aan een diploma ontleent. De Centrale gezondheidsraad neemt geen besluit tot vervallenverklaring, dan nadat aan de betrokkene gelegenheid gegeven is zoowel schriftelijk als mondeling, hetzij in persoon, hetzij bij gemachtigde hare verdediging te voeren. De Centrale gezondheidsraad kan de persoonlijke verschijning van de betrokkene bevelen. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt vastgesteld hetgeen verder ter uitvoering van het in dit artikel bepaalde noodzakelijk is. Art. 11. Overtreding van het bepaalde in artikel 8 wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste f200.— Zij die zonder in het bezit van het in art. 1 genoemde diploma van verpleegster of krankzinnigenverpleegster fe zijn, of die overeenkomstig art 10 vervallen is verklaard van de rechten, welke een diploma volgens deze wet verkregen, geeft, in het openbaar aankondigt, dat zij de verpleegkunde resp, de krankzinnigen verpleegkunde uitoefent, den titel van verpleegster resp. krankzinnigenverpleegster voert of het in art. 6 genoemde merkteeken draagt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste f 200.— Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen sedert een vroegere veroordeeling van de schuldige wegens eene overtreding, in het vorige lid bedoeld, onherroepelijk is geworden 7 of de haar wegens zulk een overtreding opgelegde boete is betaald, kan hechtenis van ten hoogste acht en twintig dagen of geldboete van ten hoogste f 400. worden opgelegd. De bij deze Wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen. Art. 12. Het toezicht op de naleving dezer wet en de ter harer uitvoering te geven voorschriften wordt, onder onzen Minister van Binnenlandsche Zaken opgedragen aan : a. de hoofdinspecteurs en inspecteurs van de volksgezondheid ; b. inspectrices, (verpleegsters) die door ons worden benoemd, geschorst en ontslagen en wier werkkring door ons wordt geregeld. Met het opsporen van de overtredingen van deze wet en van de ter harer uitvoering te geven voor schriften zijn de voormelde ambtenaren belast. Zij hebben ten allen tijde vrijen toegang tot alle lokaliteiten van de als opleidingsscholen erkende ziekenhuizen en krankzinnigengestichten. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij z'ch dien desnoods met inroeping van den sterken arm. Art. 13 Waar in deze wet van verpleegsters en krankzinnigenverpleegsters gesproken wordt, zijn hieronder verplegers en krankzinnigenverplegers begrepen. Art. 14. De examens voor verpleegster en krankzinnigenverpleegster, bedoeld in art. 1 worden voor het eerst gehouden resp. in het vierde en derde jaar, volgende op dat, waarin deze wet in werking treedt. De diploma's van verpleegster, afgegeven door: Nosokómos, Ned. Ver. tot bevordering der belangen van Verpleegsters en Verplegers ; den Ned. Bond van Ziekenverpleging; de Vereeniging tot bevordering van Gereformeerde Ziekenverzorging in Nederland; Eudokia te Rotterdam; Vereeniging tot bevordering der Roomsch-Katholieke Zieken verpleging; 8 De Luthersche Diaconessen Inrichting te Amsterdam; Chr. Vereeniging voor de verpleging van lijders aan vallende ziekten te Heemstede; Mariastichting te Haarlem; worden, mits de afgifte plaats heeft binnen vier jaren na de inwerking treding dezer wet, gelijkgesteld met de krachtens deze wet af te geven diploma's van verpleegster. De diploma's van krankzinnigen verpleegster afgegeven door: Medemblik en Grave (Rijksinrichtingen); Vereen, tot Christ. verzorging van krankzinnigen; Ned. Vereen, voor Psychiatrie en Neurologie; Christ. Sanatorium voor zenuwlijders te Zeist; worden, mits de afgifte plaats heeft binnen drie jaren na de in werking treding van deze wet, gelijk gesteld met de krachtens deze wet af te geven diploma's van krankzinnigenverpleegster. Art. 15. Deze wet treedt in werking op een door ons te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. TOELICHTING. Ernstige bestndeering van het vraagstuk der Ziekenverpleging leert ons, dat op dit gebied in Nederland nog toestanden bestaan, die een ingrijpen van staatswege gebiedend noodzakelijk maken. De veelal onvoldoende opleiding van verpleegsters, het ontbreken van een behoorlijk toezicht op de door haar af te leggen examens, en 'vooral ook het volkomen onbeschermd zijn van het publiek tegenover haar, die ofschoon onbekwaam en niet goed onderlegd, haar diensten als verpleegster aanbiedt, maken een regeling van staatswege onvermijdelijk. Hoezeer het particuliere initiatief op het gebied van de ziekenverpleging reeds veel goeds tot stand gebracht heeft, zoo is het toch niet in staat — en kan het dit ook niet zijn — de groote misstanden, welke thans nog bestaan, op te heffen. Naar aanleiding van een adres (in 1907) door Nosokomos, Ned. Ver. tot bevordering der belangen van Verpleegsters en Verplegers, gericht aan den Minister van Binnenlandsche Zaken inzake Staatsinmenging in de ziekenverpleging, werd in 1911 een Rapport door 9 den Centralen Gezondheidsraad uitgebracht over de opleiding en examens van verplegenden. De enquête, die aan dat rapport vooraf ging, wijst uit, dat de opleiding tot [verpleegster willekeurig geregeld wordt door Directies, in die ziekenhuizen, waar leerlingverpleegsters werken. De een leert hun wat meer, de ander wat minder, maar alle leerlingen kunnen na driejaar werkens en Da met goed gevolg afgelegd examen een diploma krijgen. Deze ongeregelde methode van opleiding levert gediplomeerde verpleegsters af, onder wie er zijn, die b.v. nooit in een operatiekamer werkten, die nooit besmettelijke zieken of interne zieken verpleegden, enz. enz. Het tot nn toe gevolgde systeem geeft geen enkele waarborg voor een werkelijk veelzijdige bekwaamheid. Particulier initiatief cal ook nimmer tegen kunnen gaan, de misleiding van het publiek dat in elke vrouw die het costuum draagt een zuster ziet; dat niet weet — en bij de veelheid en het verschil in diploma's ook niet kan weten — welke waarde het aan een bepaald diploma of insigne moet toekennen. De vraag om Staatsinmenging is te meer onafwijsbaar, omdat bij den huldigen toestand de volksgezondheid ernstig bedreigd wordt. Op de opleiding van doktoren, vroedvrouwen en apothekers heeft de Staat controle ter wille dier volksgezondheid; geen particulier kan een bewijs van bekwaamheid op deze gebieden uitreiken . Geenerlei toezicht oefent de Staat echter uit op haar die verplegen, ofschoon ook haar werk ten nauwste samenhangt met gezondheid en ziekte van de geheele bevolking en zij werkzaam zijn op elk gebied van Maatschappelijk Werk, voor zoover dit voorkoming en bestrijding van ziekten betreft. Het volkomen ongeregeld zijn \an dit beroep is oorzaak, dat thans iedere vrouw of man, hoe onvoldoende ook onderlegd, den titel van verpleegster of verpleger kan voeren en in het publiek mag aankondigen, dat zij of hij zieken verpleegt. Niemand belet meisjes, die eenige theorethische lessen van een vroedvrouw hebben genoten, zich te vestigen als kraamvrouwenverpleegster, terwijl zij nooit een kraamvrouw gezien hebben en niets afweten van zuigelingenverzorging. Welk een hoogst nattig werk kan een verpleegster verrichten op het gebied van zuigelingenverpleging, maar ook aan welk gevaar staan zuigelingen bloot, wanneer hare verzorging is toevertrouwd aan niet der zake deskundigen! Welke ernstige belangen heeft veelal een verpleegster te behar tigen, wanneer een vrouw na een bevalling dreigt dood te bloeden, wanneer zij een ernstige typhuspatient heeft te verplegen ! Welke ernstige gevolgen zijn te vreezen, wanneer een verpleegster de wetten der aseptiek en antiseptiek niet kent en verspreidster wordt van besmettelijke ziekten! Dat de vrees voor gevaar hetwelk verpleegsters veroorzaken kunnen, niet denkbeeldig is, moge blijken uit hetgeen vermeld is in de adressen, welke in 1907 door de vereeniging Nosokomos en de Vereeniging tot bevordering der R.K. Ziekenverpleging, in 1909 door de Ned. Verplegers Vakvereeniging en in 1913 door Nosokomos, de Ned. Verplegers-Vakvereeniging en de Vereeniging tot verkrijging 10 van een wettelijke regeling van opleiding en examens van verpleegsters en verplegers aan de RegeeriDg hebben gezonden. Na bovenstaande uiteenzetting, waarom een wettelijke regeling gewenscht is, kan de toelichting tot het ontwerp kort zijn. In 't algemeen moge de opmerking voorafgaan, dat in dit concept niet is opgenomen eene regeling, waardoor uitsluitend aan haar, die een van Staatwege afgegeven diploma bezitten, is toegestaan het beroep van verpleegster uit te oefenen. Een dergelijke vérstrekkende regeling schijnt voorhands niet noodig te zijn, omdat verwacht kan worden, dat, indien de thans ontworpen regeling tot stand komt, de grootste gebreken, welke aan de opleiding tot verpleegster en het uitoefenen der verpleegkunde kleven, bestreden sollen kunnen worden. Volgens deze regeling toch zullen uitsluitend zij, die in het bezit zjjn van een van Staatswege afgegeven diploma, de in art. 9 genoemde voorrechten genieten. Daardoor zal het publiek, hetwelk van de diensten van verpleegsters gebruik maakt, op zeer eenvoudige wyze weten of een bepaalde verpleegster, wat haar opleiding en bekwaamheid betreft, inderdaad aan de voor het zoo verantwoordeUjke beroep noodige eischen heeft voldaan. Daaromtrent tast men thans geheel in het duister. Uit het bovenstaande is voldoende gebleken, dat de opleiding in vele inrichtingen thans inderdaad voldoende is, en dat aan vele verpleegsters, voor zoover het hare bekwaamheid betreft, vertrouwen geschonken wordt, hetwelk in meerdere of mindere mate misplaatst is. Welnn, indien deze wet tot stand komt, zal alleen de verpleegster, die een diploma verwerft, hetwelk eerst verkregen kan worden na het genieten van een opleiding in een aan bepaalde voorschriften voldoend ziekenhuis of krankzinnigengesticht en na het met gunstig gevolg afleggen van een van Staatswege gehouden examen, de voorrechten mogen genieten, welke in art. 9 opgenoemd zijn. Alleen zij zal in het openbaar mogen aankondigen, dat zij de verpleegkunde of krankzinnigenverpleegkunde uitoefent, dat zij den titel van verpleegster of krankzinnigenverpleegster mogen voeren en een bepaald merkteeken mogen dragen. Het publiek zal dus op zeer eenvoudige wijze op de hoogte gesteld zijn, welke verpleegsters aan de krachtens deze wet te stellen eischen voldoen en dos beschermd worden tegen diensten van onvoldoend geschoolde verpleegsters. Vermoed mag worden, dat deze regeling voldoende is om ongeoefende of niet goed onderlegde verpleegsters te weren. Niet noodig schijnt het alle eischen, waaraan een opleidingsinrichting en de voorwaarden, waaraan de candidaten bij de examens moeten voldoen, in de wet vast te leggen. Meer aanbevelenswaard is het de vaststelling van een en ander, behoudens de in het ontwerp opgenomen uitzonderingen bij algemeene maatregel van bestuur te doen geschieden. Ook schijnt het niet noodzakelijk thans reeds dwingend voor te schrijven dat eischen moeten worden vastgesteld, waaraan zij, die de opleiding wenschen te volgen, moeten voldoen. Het belang van de opleidingsinrichtingen brengt mede, dat hare 11 leerlingen slagen voor het van Staatswege af te nemen examen, zoodat het waarschijnlijk geacht kan worden, dat deze inrichtingen uit eigener beweging er voor zorg dragen, dat haar aspirantleerlingen aan zekere eischen van ontwikkeling en beschaving voldoen. Voor het geval dit vermoeden blijkt onjuist te zijn, opent het ontwerp de mogelijkheid eischen bjj algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen. (Art. 3, eerste alinea). Bij de verschillende groepen van zieken zijn ook klasse-patienten opgenomen. Verwacht mag worden, dat in de toekomst aan alle zieken een zelfde soort verpleging gegeven zal worden. Zoolang dat echter nog niet het geval is, zoolang de kloof tusschen rijk en arm zoo groot is en de eene groep zulke andere eischen aan de verpleegster kan stellen dan de andere, niet wat betreft de lichamelijke verpleging der zieken, doch wat betreft de comfort en intellectueele sfeer waaraan de patiënt gewend is, zal het noodzakelijk zijn de leerling-verpleegster de gelegenheid te geven de twee groepen te leeren verplegen. Nu volgens dit ontwerp aan de van Staatswege gediplomeerden bepaalde voorrechten gegeven worden en daardoor bij het publiek vertrouwen omtrent hare bekwaamheid en geschiktheid gevestigd wordt, is het gewenscht de mogelijkheid te openen die voorrechten voor de betrokkene te doen ophouden, indien zij blijken geeft, daarop geen aanspraak te mogen maken. Om deze reden ia art. 10 in het ontwerp opgenomen. De overgangsbepaling is eenigszins ruim gesteld, hetgeen, nadeze materie voor het eerst bij de wet geregeld zal worden, niet anders kan, hoewel niet ontkend kan worden, dat aan de ontworpen bepaling bezwaren ontleend kunnen worden. Het schijnt niet goed mogelijk aan allen, die vóór de in werking treding dezer wet een diploma behaalden, de voorrechten, opgesomd in art. 9, te onthouden. Eene splitsing, welke hare grondslag zou moeten vinden in de verschillende inrichtingen, welke het diploma afgaven, stuit practisch op groote bezwaren af, zoodat niet anders rest dan aan alle vroeger gediplomeerden de voorrechten toe te kennen. Ook moet een voorziening getroffen worden gedurende de eerste jaren volgende op het in werking treden der wet. Het is te voorzien, dat niet alle inrichtingen waarin thans verpleegsters opgeleid worden, aanstonds na het in werking treden der wet zullen voldoen aan de voor opleidingsisrichtingen te stellen eischen. Een eenigszins ruime overgangsbepaling schijnt wenschelijk, opdat ook die leerling-verpleegsters, welke zich tijdens of kort na het in werking treden van de wet, aan een bepaald ziekenhuis of krankzinnigengesticht gebonden hebben, hare opleiding in die inrichtingen kunnen voortzetten.