MADEMOISELLE DE CHAVISE. MADEMOISELLE DE CHAVISE □ DOOR □ CORNÉLIE NOORDWAL. A. W. BRUNA & ZOON :: UTRECHT. 1914. 8 moiselle Laure; en Hélène wipte de orgel-estrade op, die de goedhartige dikke mademoiselle Dolany, vlugger dan men het van zoo'n propje had kunnen verwachten, af klauterde. > Courage», formeerden haar gezondroode volle lippen tusschen haar bolle rose pastoorswangen, en haar vriendelijk wjjd grijsblauw oog knipoogde vroolük. > Tweede couplet.» Hélène dankte haar met een enkelen sprekenden blik, en vernederd door het stugge doen van mejuffrouw Laure in tegenwoordigheid der kinderen; zn, van alle onderwijzeressen, werd het onvriendelijkst door deze dame bejegend — trok zü de registers van het harmonium uit. Even daarna klonk het tweede couplet op van den door haar zelf gecomponeerden lofzang aan son éminence, monseigneur Amette. De kardinaal, aartsbisschop van Parus, beschermde n.1. het instituut, en zou het weldra met een ceremonieel bezoek vereeren voor de confirmatie van sommige leerlingen. Bü welke gelegenheid, Hélène wist het, de dames Revon even zouden geraken uit hun kalmte, hun rust van oude famüieafbeeldsels, en na een kus op des bisschops ring zouden blaken van zalige voldoening en vrome geestdrift. Hélène had dien ring nooit kunnen kussen, voortdurend verbonden als zij was aan haar orgel, den lofzang, het voorspel en het naspel. Mademoiselle Dolany, kort en corpulent, een dirigeerstokje in de hand, sloeg de maat nu, iets dat mademoiselle Laure zooeven zonder goed gevolg had gepoogd te doen, want zij was heelemaal geen musicienne. Maar mademoiselle Dolany, evenals Hélène, klavieren zangonderwijzeres aan het instituut, bleek beter voor haar taak berekend; zij dresseerde de leerlingen, wist de maat er in te krijgen, en haar arm als een dikke saucijs gewrongen in haar grauwe blousemouw, weerde zich in dapper gezwaai. »Lieve goedige mademoiselle Dolany,* peinsde Hélène, »zoo'n gezellige kleine patergoedleven, altüd even aardig en opgeruimd, kind met de kinderen, in spijt van haar vijftig jaar, en hartelijk bemind door een ieder. Zelfs de strenge mademoiselle 9 Laure blikte haar vertrouwensvol aan, hoe zou men anders gekund hebben tegenover mademoiselle Dolany, en die onaangenaamste aller onderwijzeressen, mademoiselle Paüle la Roselle zei van haar geen kwaad. Mademoiselle Dolany was Hélène's liefste kameraad. Frisch en helder schalden de kinderstemmen nu met een weergalm op naar de hooge gekoepelde kapelzoldering; zq gehoorzaamden gaarne aan de leiding, zoo vast en vol kennis gegeven, als vurige paardjes door stevige teugels bedwongen. En mademoiselle Laure, wier verstand haar Hélène's gaven deed waardeeren, trok de lippen in, en verliet de kapel. In elk geval gerustgesteld; son éminence zou behoorlijk verwelkomd worden. Toen zq, het midden van den dag, in het speeluur door een raam der groote zaal keek, die uitkwam in den tuin, zag zij twee kinderen hangen aan Hélène's armen, en een derde, Suzanne Renaudié de Montbébard, sloeg haar armen om Hélène's hals en pakte haar dat het een aard had. »Bah, overdreven!* zei mademoiselle Laure en haalde de schouders op. HOOFDSTUK II. Mademoiselle Laure Revon had het nu eenmaal nooit voorzien gehad op Hélène de Chavise. «C'est une prétentieuse et elle aime par trop la toilette,* placht zij te beweren. Mademoiselle Laure Revon, koudhartig, preutsch, gestreng, ijverig, stipt, onberispelijk, duldde geen overtreding der schoolwetten; noch overdrevenheid in het uiten van gevoelens. Men behoefde zön gevoelens in het geheel niet te uiten. Gevoelens waren daar om voor zich te houden. Eigenlijk moest men als secondante geen gevoelens hebben. Men behoorde het fatsoenshalve ten minste niet. En mejuffrouw de Chavise liep letterlijk over van gevoelens. En die waren van een onafhankelijkheid soms— 't was bedroevend. Zeven jaar lang gaf Hélène de Chavise nu al les aan het instituut de la Tour, en nog wist juffrouw Laure niet precies wat zij aan haar had, en wat het was in de secondante dat haar zoo tegenstond. «Eigenlijk alles,* dacht zij nu, geleund met haar ivoorwit gelaat tegen het raam der groote zaal. »Haar houding, haar kleeding, haar manieren, haar gang, haar kapsel met die roodbruine kroes in wuft gefladder om haar gezicht heen; haar jeugd, die bleef, ondanks haar vier en dertig jaren. Wat deed ze aan dat gezicht om 't zoo jong te houden; soms was er ietsonnoozels in als van een kind, een waar gebrek aan waardigheid, aan aplomb. Enfin, wat de natuur je gegeven had, daar kon je niets aan verhelpen; 't was büv. vervelend 19 niet weten wat kwaad je van dat arme meisje moest vernemen. Vooral daar ze aan madame Porgeron gezegd heeft dat ze haar japonnen zelf maakt, ze is heel handig. »Ik zal mogelijk eens vernemen dat ze de Tango danst 's avonds,* snibde mademoiselle Laure. >En dat zelf maken van die japonnen met zóó'n snit, hm.< »Laure, dat is een kwaad zóéken. Mademoiselle de Chavise heeft bepaald evenmin als wfi ooit die zondige dans zien dansen.* »Och kom, dat zou me verbazen.* »Mjj niet,* zei mademoiselle Sibylle. »Ik vertrouw mademoiselle de Chavise ten volle.* HOOFDSTUK DJ. Institut de la Tour dankte zfin naam aan een reusachtig dikken ronden hoogen gekanteelden toren, uit den tijd van Philippe IV, le Bel, onaangenamer gedachtenis, die in 1314 door zijn dood Frankrijk verloste van een zeer lastig heer. De toren met daaraan grenzende woning mocht eens züner Majesteits jachtpavüjoen heeten. Daar moet het geweest zijn dat zijne Maiesteit in een onzalig uur teekende het vreeselnk vonnis hetwelk ten vure doemde al de Tempelridders wier rijkdommen hij ten bate züner uitgeputte schatkist zocht te bemachtigen. De dames Revon waren niet weinig trotsch op dit geschiedkundig feit. Zij mochten dan al leven in een republikeinsch tijdperk, het derde, en langste als t u belieft, bestaande in de geschiedenis Frankrnks, behóóren deden zü er niet in, en zich thuis er m gevoelen evenmin. Zy waren nog met hart en ziel bn hun koning, niet den tegenwoordigen Orléans, maar bn hun koning Henri V, die nooit koning geweest was, den graat van Chambord, voor wien hun vader letterlijk goed en bloed had geofferd in den politieken strijd van 's graven aanhangers tegen de bestaande machten. Hun gansche jeugd hadden zq op familiebqeenkomsten en tan familiemaaltijden werktuigehjk geestdriftig meee-egalmd: »Buvons a la santé du roiU Zooals zij aanbaden den onzen lieven Heer van opa, oma, vader moeder, tante en oom, hadden zü zich aan die koningsvereering overgegeven, nooit naar het waarom 21 vragend. Bonaparte was voor zulk een koningsgezinde familie natuurlijk een onding geweest; en nu nog, wanneer zij van Napoleonsaanbidding hoorden, konden de dames Revon zich zeer verontwaardigen. Hoe Frankrijk toch ooit zoo gek was geweest rekening te houden met zoo'n avonturier, zoo'n corsicaan, zoo'n advocaatszoon, zonder een druppel waar blauw bloed in zijn aderen. Mooie keizer I Zijn levensbeschrijvers mochten vrij beweren dat hij van een oud geslacht was, een van de vierhonderd families op Corsica door het gouvernement als adellijk erkend, de dames Revon wisten wel waaraan zich te houden. Dit geslacht had •nóch met echten adel, nóch met iets hoogers het allerminst uit te staan. En voor een keizer is, dunkt me, de alleréérste vereischte: écht blauw bloed. Ga anders maar naar huis. Zelfs een graaf met róód bloed is al geen graaf. Gegeven deze inzichten en begrippen, was het verklaarbaar dat de dames Revon zich frs. 30.000 huur jaarlijks getroostten, om te wonen in een voormalig jachtpaviljoen van een héuzigen koning, wiens aderen bügevolg alleen écht blauw bloed hadden bevat. Dit extra verblijdend feit straalde majesteitelijken luister af op het instituut, door mesdemoiselles Revon overgenomen van mesdemoiselles Dumourier, die, na eveneens héél hun leven geleden te hebben aan acute koningsgezindheid, in het instituut, en wel in den allerkoninklijksten toren, den geest hadden gegeven. Een groot deel van den koningsgezinden, dus zéér vromen adel zond uit alle deelen Frankrijks zn'n vrouwelijke telgjes naar La Tour, schoon de school ook begunstigd werd door republikeinschen adel, Bonapartisten, rijke burgers van geen uitgesproken politieke richting, mitsgaders eenige letterkundigen die zich wijdden aan een schadeloos genre van familieroman. Want de kinders leerden er best, kregen er keurige manieren, en de internen uitstekende ligging en voeding. Een half dozijn onbemiddelde koningsgezinde adel* spruiten genoten er een kostelooze opvoeding. »Buvons 22 a la santé du roi.« Maar overigens lieten de dames Revon hun bijzondere staatkundige inzichten buiten spel, en behandelden alle élèves met waarlijk loffelijke onpartijdigheid. En op godsdienstig gebied bleken zn verdraagzaam. De school telde namelijk drie protestantsche kleine Engelschen, die werden heengeleid naar hun eigen kerk, en volstrekt niet mee behoefden naar de kapel. Ook mochten de overige kinders haar niet dan met oogen van kameraadjes aanzien of over dit verschil in religie spreken. Maar juist, omdat men haar uit de kapel hield, liepen de kleine Engelschen eens nieuwsgierig de kapel in, midden onder den dienst. En zfi stonden daar met hun drietjes in hun blauwe jurkjes gearmd, twee goudlokkige blauwoogige zusterkens, een donker en bruinoogig nichtje, het bruintje in het midden, een blondje aan eiken kant, en keken zóó snoezig smeekend, dat niemand het hart had ze weg te jagen. Sedert slopen zn altijd mee, arm in arm, overtuigd dat eendracht macht maakt. En eens toen mademoiselle la Roselle, die zich overal mede bemoeide, haar met geweld achter wilde doen blfiven, begonnen zij luid te huilen en klemden zich vast aan de japon van Hélène de Chavise, hun lievelingssecondante. »Och, laat ze maar gaan,* suste deze de nijdige Paule. De gezangen, versjes, toespraken en orgelmuziek in de kapel werden door de kleine Engelschen zoo «dolletjes* gevonden, dat zij al het gehoorde nog veel beter onthielden dan hun katholieke speelnootjes, uit den treure meezongen, en precies wisten wanneer de pastoor zou kuchen of zijn neus ging snuiten. Hetgeen mademoiselle Sibylle tot wanhoop bracht, en haar geweten dermate bezwaarde, dat zij het in haar biecht vermeldde. Zij had zelfs twee keer gedroomd dat de ouders der drie kleine Engelschen haar met verwijten kwamen overladen. De »aumönier« rimpelde zfin voorhoofd, en daar hfi een zeer nauwgezet geestelijke was, onderzocht hfi dadelijk zorgvuldig zfin consciëntie. Zou hfi ook in zfin toespraken iets hebben gezegd dat deze drie krullemietjes van het protestantsche pad 28 afgebracht kon hebben? »De dienst op zichzelf.. .c prevelde mejuffrouw Sibylle bedeesd. »Ja, de dienst... Wat is het toch lastig, waarde mademoiselle, dat de godsdienst niet over de heele wereld één is. Enfin, ik raad u aan het den ouders van de drie kleine Engelschen te schrnven, en laten de drie kleine Engelschen zelf het ook doen. Bn het minste ouderink protest, mogen zn niet meer in de kapel, die drie kleine Engelschen, die me altijd gearmd staan aan te kijken.« De ouders der drie kleine Engelschen schreven echter terug dat hun kinderen zich op alle mogelijke wijzen in het Fransen moesten leeren uitdrukken; de hoeveelheid Fransch die zij te Parijs moesten opdoen, kon nóóit groot genoeg zfin; het was zeer nuttig voor hen te hooren hoe een pastoor sprak; en het zou den ouders zelfs aangenaam wezen als zü nu en dan eens in de kéüken werden toegelaten en gesprekken afluisterden tusschen de kamermeid en de keukenmeid. Dit kon later op reis zoo te pas komen. Fransch was alles in 't leven. Z$ moesten proflteeren, daar de mama's helaas weinig Fransch kenden. »Hm, hm,« prevelde de aumönier, en wreef zich eens over het hoofd. »I1 y dans ce monde des gens qui ont des points de vue tous a fait remarquables.< »Me dunkt,« wendde hfi zich tot mademoiselle Sibylle, »dat u 't nu wel toe kunt laten; als ik mij een oordeel zou willen aanmatigen over deze ouders, zou ik ze practisch noemen, zéér practisch. Hoe 't ook zfi, ik ben heel blfi dat zfi mfin drie kleine Engelschen niet tegen me hebben ingenomen. Wat zal ik u zeggen, 't zfin mfin beste vriendinnen. Op suikerboon- en chocolaadjesuitdeelingsdagen in 't speeluur, als ik doe of ik voor hen niets heb, weten ze altijd wel den weg naar mfin zak te vinden, en ze trekken mfin gesloten hand open, de kleine rakkers.* Hier glimlachte de aumónier zeer genoeglfik. »En dan roepen ze zoo aardig: ,Bonsjor, monsieur l'aumónier, bonsjor!' Och, als ik ze zoo aanzie, ze zfin toch zoo hef en klein en héél alleen in een vreemd land. Daar sprak ik laatst nog over 24 met mademoiselle de Chavise, die, ik heb 't dikwijls gemerkt, als een moedertje voor de kleintjes is. Het is een uitstekend karakter, die mademoiselle de Chavise. Dx hoop mademoiselle Sibylle, dat u haar nog lang, nog heel lang zult behouden. De kinderen hebben haar noodig. Zn is een ware zegen hier.» »En e££et,« de gittige oogjes van mademoiselle Sibylle glommen gretig, »ik denk er even zoo over als u, monsieur 1'aumönier; mijn zuster Laure is wel eens streng voor haar. Volgens haar is mademoiselle de Chavise te onafhankelijk in haar oordeel.* «Mademoiselle Sibylle,* zei de aumönier plechtig, »de liefde is het voornaamste; mademoiselle de Chavise hééft de hef de; zij draagt ze in haar hart om. Wie de liefde heeft is rijk, wie ervan verstoken is, is arm en te beklagen. Zegt u dit aan uw zuster, en ik zal het tot onderwerp nemen voor mjjn volgende preek, gedachtig aan de woorden van Saint Paul. Zoo zullen ook hier de kinderen door mfi al vroeg leeren wat liefde is en wat zfi moeten doen om den naasten welgevallig te zfin en aldus le bon Dieu.« Mejuffrouw Sibylle boog diep het hoofd in ontzag voor haar «directeur,* en deelde juffrouw Laure, het gesprek mee. Mejuffrouw Laure keek vrij zuinig; zfi hield er niets van zijdelings bestraft te worden, en zfi vond dat zelfs de aumönier daar 't recht niet toe had. »Hfi is een uitstekend mensch en een knap geestelijke, maar hfi heeft voor geen sou karakter- en menschenkennis. Hfi ziet maar alles in rozekleur. Hfi is zelf goed, dus iedereen is goed. Als hfi bestolen zou worden, zou hfi de dieven nog zegenen. Hfi komt eigenlijk in deze wereld niet te pas.* »Dat komt hfi juist, Laure, want hfi leert ons beter te wezen dan we zfin. En dat moest je laatst zelf nog bekennen.* Doch mejuffrouw Laure verkoos wel beter te worden in theorie, maar niet in de praktijk. »De bef de, de bef de, < herhaalde ze, »de bef de tot 29 minachtend gegrinnik los, niet ongelijk aan het gehinnik van een ongeduldig paard. Zü hoonde de geschiedenislessen van Hélène, die deze wenk aan haar adres wel vatte, toen Paule haar aankeek. Doch mejuffrouw Sibylle Revon, die op aarde rondwandelde in volslagen onwetendheid van wat er omging in de gemoederen harer evenmenschen, en bygevolg door Paule voor precies zoo idioot werd verklaard als de pastoor die het herderbjk toezicht over de la Toursche lammerenkooi hield — mejuffrouw Sibylle Revon bepeinsde, terwijl zq de weerbarstige blonde lokken van een der engelsche krullemietjes trachtte glad te strijken: dat, als de overleden vader van mademoiselle la Roselle buikspreker was geweest, hü zyn dochter niet raarder, onderaardscher en holler zou hebben kunnen leeren lachen. Het leek wel wat op den lach van een berg-echo, zooals mejuffrouw Sibylle er had gehoord met haar züster Laure in Zwitserland. En bedenkelijk hoofdschuddend wandelde mejuffrouw Sibylle weg. Zü hield dan maar meer van den hartebjken gullen lach van mademoiselle de Chavise; lief meisje. De lach van mejuffrouw Paule mocht vroolnk zy'n, maar hg had iets, ja, hoe zou je 't nu noemen, iets verdachts. Enfin, kwaad wilde zü, mademoiselle Sibylle, er niet van denken. »Tout le monde a ses petits travers. Wij kunnen ook onmogebjjk allemaal op dezélfde manier lachen, nietwaar? Evenmin als zingen of spreken.* Mejuffrouw la Roselle was de afgezant, de school noemde het >de duivelstoejager* van mademoiselle Laure. Zelden waren er twee menschen die elkaar beter begrepen en bü elkander pasten. Zü vatten elkanders bedoebng door een blik, een gebaar, een intonatie. Mejuffrouw Paule zag altijd kans de les van een andere onderwgzeres voor den afloop te storen met een boodschap van mejuffrouw Laure, en mejuffrouw Laure hield er een onuitputtelfiken voorraad boodschappen op na; en waakte dan altijdvriendebjjkeven over de klasse waaraan mejuffrouw Paule zich wfidde, 33 In hun verbouwereerdheid over die innige droef enis van hun nieuwe kameraadje, veranderden alle kleintjes koning Olovis in een trotschen komkommer die suiker moest gaan verbranden. En het lakenswaardigst bleek dat het schokkend hoofdje van Mireille hun véél meer belang inboezemde dan den doop der wfilen hun onbekende majesteit. Enkelen kregen lust ook te gaan huilen, en begonnen het hier zonder maatje opeens heel akelig te vinden. Het was een sómbere slaat van zaken. Mejuffrouw Paule, zich bewust van haar fiasco, verbeet met moeite haar woede en teleurstelhng. Zfi haalde de schouders op, mompelend: »nare kleine stoffels!* Want zij was eene, die zelf nooit recht kind geweest, zich niet kon indenken in de gevoelens van een kind. Haar gele zakkige wangen gloeiden frambozenkleurig van opwbiding. «Geeft u hier geschiedenisles of ik?« vroeg Hélène de Chavise, die alles in wfisgeerige kalmte had staan aanhooren. »U kunt trotsch zfin op de gaven van üw leeriingenU beet Paule haar toe, »vos cours d'histoire leur font du bien, grand bien. Ze zullen uw naam nog eens eer aandoen. Eér,« herhaalde zij snerpend. »U komt toch met een boodschap van mademoiselle Laure, mag ik die weten? Ligt 't op uw weg mfin leerlingetjes te onderwfizen? Ik betwfifel 't.« »De dames Revon « »Uw bóódschap?* Wetend dat zfi haar bevoegdheid had overschreden, bracht mejuffrouw la RoseUe er die eenigszins beklemd uit. Het betrof de harmoniumbegeleidrng van zekere geestelfike liederen op zeker uur dien dag. Als die de Chavise maar niet ging khkken aan mademoiselle Sibylle, haar gróóte vriendin. »'t Is goed!« scheepte mademoiselle de Chavise Paule af met een handgebaar, als was zy een gravin en Paule haar keukenmeisje. Zfi keek niet meer naar Paule om, maar stapte naar de steeds snikkende Mireille, die zfi in haar armen sloot met innig moederMademoiseüe de Chavise. 3 44 Renaudié de Montbéliard, die pas veertien zomers telde, sprak over een manspersoon, had het aanhoudend over hij en hem. »En toen kwam hij en hij was zoo vervelend». Maar dit kwam er niet op aan, een manspersoon was en bleef 't. Natuurlijk zou 'tkind nooit aan zoo iets verbodens gedacht hebben, als haar gemoed niet vergiftigd was door dat ontuig, die de Chavise. Mademoiselle Paule wilde voortaan zelfs in gedachten het adelhjke de van dien naam aflaten, zoo'n mensch was niet van adel, zelfs niet van 'n door Napoleon I uitgedachten adel. Het leek haar méér dan noodzakelijk toe nu de dames Revon in te lichten, want de moraliteit van la Tour liep gevaar; het was thans geen hermelijn met zwarte puntjes, als onlangs uit den mond eener wérkelijke gravin werd verkondigd; het bleek, vond juffrouw Paule, een grijze regenhemel, waaraan zwarte wolkbanken dreigden. Zü schelde derhalve, en gebood het verschfinend kamermeisje juffrouw Laure te zeggen dat mademoiselle la Roselle de dames iets van het hóógste belang had mede te deelen. Kon zü toegelaten worden tot de dames Revon of tot mejuffrouw Laure alleen? Het meisje verdween en kwam terug met de boodschap, dat de dames Revon mejuffrouw la Roselle met genoegen in het salon zouden zien. »'t Is goed,« zei juffrouw Paule, haalde een zakkammetje en spiegeltje uit een in gansch la Tour bekende, haar altoos vergezellende zwart satijnen réticule van grootmamaachtig voorkomen, en liet de fijne kam tandjes gaan door het onberispelijk glad harer bandeaux, die wel over haar ooren gegomd schenen. Daarop, gewapend met het beruchte dagboek van Suzanne Renaudié, baronesse de Montbéliard, stapte zü manhaftig door de lange gangen en klopte aan de gewfide deur der directrices. »Entrez,« klonk het terug, en zü trad binnen. Mademoiselle Sibylle scheen gebladerd te hebben in oude familiepapieren, even dor en geel als haar wangen, en toefde eigehhjk met haar gedachten bü haar 47 te veel schreeuwen op de speelplaats. »Ce n'est pas possible.* »Maar 't is mogelijk!«juffrouw Paule gaf een woedend stampje op den vloer. «Mademoiselle Laure, ü heb ik nog iets van het hoogste belang te zeggen. U moet weten of u het naderhand mademoiselle Sibylle wilt meedeelen, maar ik meen, bi 't belang van de school, dat 't noodzakelijk is.« »Als ik 't toch moet weten,* opperde juffrouw Sibylle, »waarom kunt u 'tdan hier niet dadelijk zeggen?* »Neen, want dan word ik maar weer in de haast door u beschuldigd kwaad te spreken van die lieve mademoiselle de Chavise, juffrouw SibyUe.» »Spreekt u maar, spreekt u maar gerust.* >Hm,i juffrouw Paule schraapte zich de keel. >Waarde dames, ik heb juffrouw de Chavise gisteravond met een man gezien. En 't is de derde keer in zeven jaren,« besloot zij triomfantelijk. »En gisteravond was 't gearmd Gearmd? wat zeg Ut? Stijf tegen hem aangedrukt, zooals je dat wel ziet van zekere vrouwen O, ik kan u niet zeggen hoe ik ontstelde, hoe ontsteld ik er nog van ben, want ik dacht dadelijk aan de school en aan u beve dames; maar vooral aan de school, aan de belangen van onze beve kinderen, aan hun zedelijke belangen. Oh ces chères petites confieés a nos soins! En dat die de Chavise zich dan zoo vergeet « MademoiseUe Paule kreeg haar zakdoek, en daar haar zenuwen inderdaad zeer ontredderd waren, kostte het haar niets geen moeite in tranen uit te barsten en waren zelfs haar snikken echte snikken. Zooveel toewn'ding trof zeer mejuffrouw Laure, en zn ging naar een zijtafeltje, waarop een karaf en glas, en schonk wat water in voor juffrouw Paule, zachtjes zeggend tot haar zuster: »Tu vois, tu vois, SibyUe.* Maar mejuffrouw SibyUe was zelfs door de oprechte tranen van juffrouw Paule niet te bewegen kwaad te gelooven van Hélène de Chavise. En zij mompelde maar: »Ce n'est pas possible, ce n'est pas possible.* »Juffrouw la Roselle, u moet u moet bepaald 48 verkeerd gezien hebben. Gisteravond zegt u, ba 't donker kan men zich zoo bcht vergissen.» «Vergissen? 't volle lantaarnbcht viel op hun beider gezicht. O, nóóit zal ik datvreesebjk visioen vergeten.» «Maar waar zag u haar dan?» «Waar ?! Place Place Boïeldieu « »Is daar niet de Opéra Comique?» vroeg madlle Laure, die er eens was voorbij gewandeld. Paule zuchtte beschroomd. »Maar wat deed u daar dan zélf?» viel op eens mademoiseUe SibyUe uit, iets kregeligs in haar toon. »Ik wandelde er met mn'n oom en mün moeder, dus ik deed geen kwaad,» pleitte juffrouw Paule. »Wij hadden den avond ergens doorgebracht, in in aangenamen kring, zooals men dat wel meer doet.» En mademoiseUe Paule vond de oudste directrice het onhandelbaarste, ondankbaarste en onuitstaanbaarste oude mensch dat zü nog ooit had bü gewoond. «Ik ben zeker,» voegde zü er bü, «dat we hier te doen hebben met l'amour ba zün ergsten vorm. 'tZal wel büjken. Neen, mademoiseUe Sibylle, ik spreek geen kwaad.» »L'amour!« herhaalde weer mademoiseUe SibyUe somber. »L'amour!« kreet mademoiseUe Laure toornig. «L'amour!» bevestigde mademoiseUe Paule knikkend met het zedige zwarte hoofd. En weer klonk in haar: «l'amour est enfant de Bohème Verbeeld je toch, als zü dit nu eens hardop zong. De dames Revon, die zelfs nooit hadden hooren kikken van liefde, zouden er flauw van bggen. «Hoor eens,» zei mademoiselle Sibylle, «men moet aan het goede gelooven tot men van het kwade overtuigd is. MademoiseUe de Chavise kan een broer hebben « «Ze heeft géén broer,« zei mademoiseUe Laure. «Of een neef, of een oom.» «Een óóm!» smaalde Paule la RoseUe, »hü zag er nog al oomachtig uit, die van gisteravond.» En zij dacht aan oom Hippolyte, met zün half kaal hoofd gevat in 49 peper- en zoutkleurige franje, zün ouwelüke afgeleefde trekken, zyn voorkomen alsof het leven voor hem een eeuwige vasten was, én aan den knappen levenslustigen man, met zü'n arm liefdevol door dien van haar vijandin. »Een oom kan ook jóng zün,« bedacht mademoiselle Sibylle. «En op de place Boïeldieu is het druk, daar moet men bü het oversteken soms elkaar wel vasthouden vooral Ging de komedie soms uit, de Opéra Comique?» Paule voelde het bloed haar benauwend naar het hoofd stijgen. »J ja, ik geloof wel. Ten minste het was er wel druk.» «Eh bien, vous voyez Zuster, wü zullen ons in deze zaak onzijdig houden, tot wü vast en ten volle overtuigd zü'n van verkeerde handelingen begaan door onze secondante, mademoiselle de Chavise.» «Zullen wü er niet monsieur 1'aumönier over spreken?» «Neen, want hü zou de eerste wezen, die zou zeggen, laat ons het kwade niet denken.» «Indien u naar huis wilt gaan, mademoiselle Paule We zü'n u intusschen zeer voor uw inlichtingen verplicht.» «En de lieve Suzette?» vroeg juffrouw Paule, byna huilend van spn't. «Wat zal er van la Tour worden, als er niet meer gelet wordt op zulke ongerechtigheden?» «Wat er van la Tour zal worden....« viel mademoiselle Laure eenigszins snibbig uit, want, hoewel zü zich wel ontzien zou openüjk tegen Sibylle party te trekken, was ook zü verstoord over haar zusters goedmoedigheid en ontlaadde zü dit misnoegen maar even op Paule, »dat zullen ivy wel weten, mademoiselle la Roselle. Suzanne Renaudié de Montbéliard zal morgen terdege ondervraagd worden, en in geval van Schuld, gestraft. Ze is er nu niet, anders gebeurde 't dadelijk.» «In geval van schuld ik geloof dat al de hfs in dat dagboek wel de schuld bewüzen. Nu, tot genoegen dames, ik heb ntijn best gedaan et je m'en lave les mains.» Paule boog stijfjes met misnoegd gezicht. Mademoiselle de Chavise. 4 50 »En u zult wél doen. Wij alleen wenschen de volle verantwoordelükheid te dragen van wat er hier gebeurt.» Mejuffrouw Sibylle sprak vriendelijk maar nadrukkelijk. En nooit had juffrouw Paule in haar zoo de directrice gevoeld. Zn keek juffrouw Laure aan, maar deze zweeg, haar vooruitgestoken onderlip stijf aan tegen haar ingeslagen bovenlip; en de rimpel boven haar neus toonde zich zeer duidelijk. »Die is 't in elk geval niet met haar zuster eens,« mompelde juffrouw Paule, op weg naar het kamertje, waar de onderwijzeressen hun hoeden en mantels hingen. »Zoo'n schandelijke ondankbaarheid. In plaats dat ze mij om den hals vielen. Zoo wordt de deugd beloond. Moeder zal zeggen: ik zei 't je wel. Als ik niet aan een hiernamaals dacht, waar 't, hoop ik, beter is dan op aarde, dan zou ik niet eens meer deugdzaam willen zün. Neen, dat zóu ik niet, a quoibon!?» En juffrouw Paule stapte met nodigen stap in haar linker overschoen. Want het regende. HOOFDSTUK IV. Den volgenden middag in het speeluur werd Suzanne Renaudié de Montbéliard in staatsie afgehaald door mademoiselle Paule, om te verschijnen voor het hoog gerechtshof, in het salon der directrices, en rekenschap te geven der snoodheden die zij op haar jeugdig geweten had. Een allerakeligst toeval wilde dat Suzanne Renaudié de Montbéliard, in de wandeling Suzette, juist door mademoiselle Paule gevonden werd te midden van een kring bewonderaarsters, voor wie zn de zangstem nabootste van madlle Paule, als deze in de kapel en op feestdagen in de school solo's trachtte te zingen. »C'est ca, c'est bien ca,« hoorde mademoiselle Paule toejuichen, terwijl zij als een gendarme in naam der wet beslag legde op de verschrikte schuldige. En snel rondkijkend met haar oogen die alles zagen, bespeurde zij op eenigen afstand, pratend met de dikke mademoiselle Dolany, haar vijandin de Chavise, die iets zei tot mademoiselle Dolany, waarop beiden glimlachten. »Wacht maar,* dacht Paule, bevend van haat en gram, »ik zal om jou nog wel eens glimlachen. Of glimlachen, schateren zal ik van dol pleizier, ellendig opgesmukt wezen!* »En avant!* beval zrj woedend-norsch de tegenspartelende Suzette. Suzette was een zelfstandig onverschrokken kind. >Ik zal wel gaan,* zij rukte zich los uit Paule's greep, en sprak met de bewuste jongensstem die door het aan- 52 houdend overmoedig schreeuwen op de speelplaats aan permanente schorheid leed: »Ik heb niks gedaan.« »Ah, dat zuUen wij zien,« zegepraalde mademoiseUe Paule, en met zwaren druk op Suzette'S schouder dreef zü haar voort door gangen, lokalen en lokaaltjes, waar enkele verwonderde kinderen, die strafwerk zaten te maken, opkeken, en Suzette met een soort van medegevoel aan- en nazagen. MademoiseUe Paule rukte een groen baaien tochtdeur open en Suzette verbleekte even, »'t was meenens, hoor»; een eindje verder was de salondeur der directrices. »Wat heb ik nou toch gedaan?» pruttelde het kind. De dames Revon, zeer ontsticht • sedert gisteren, hun rust van oude famüie-portretten vrijwel verstoord door Paule's mededeelingen, zaten met donkere gezichten achter hun ovale Louis quinze tafel, geschenk van een barones. »Saluez les directrices!» gebood de cipierster. »Bonjour mesdames!» het kind maakte de vereischte schoolrévérence. «Suzanne Renaudié de Montbéliard,« klonk het roepend plechtig uit den mond van madlle Laure, als diende zü de leerling ergens aan. »A vous masoeur.» Zü zweeg als plotseling, na dit kaketoe-snel er bü gevoegd te hebben, en Suzette had de rimpel boven mademoiseUe Laure's neus nog nooit zoo dik gezien. »Wat zou 't wezen?» vroeg ze zich in bangheid af. Die rimpel was voor de kinderen de humeursthermometer van madlle Laure. MademoiseUe SibyUe hief met beide handen het opengeslagen dagboekje omhoog, waarin al de hem's dik met blauw potlood onderstreept waren. »Ah mon journal!« herkende het kind in een noodkreet. »Le voüa donc! Ik dacht van morgen dat ik 't thuis ergens had.» »Wat je dacht, komt er niet op aan,» richtte mademoiseUe Laure, »wel wat je dééd en schrééf. »Ah, voila, voüa,» mademoiseUe Paule wreef zich de handen. 53 »Zouden wij ook mogen weten, Suzanne Louise Henriette Renaudié de Montbéliard, wie u op het Institut de la Tour geleerd heeft te schrijven over een hem? Het allerverbodenste.» »N niemand mademoiselle,» stotterde Suzette, vuurrood, met angstige blikken zijwaarts op mademoiselle Paule. »Je wilt toch niet zeggen dat ik 't deed, hè?« tergde deze. »Dan zou ik eerder denken dat 't mademoiselle de Chavise was. Die zal wel heel thuis zijn in dat soort van zaken, in de hem's.* Zn lachte haar buiksprekerslachje. »Mademoiselle la Roselle, je vous en priel* gilde mademoiselle Laure letterlijk. »Je vous en priel* herhaalde rechterlijk mademoiselle Sibylle met diepe ravenstem, en haar trekken vertrokken in doodsangst. »Je vous en prie,* herhaalde zij gebiedend in nog diepere echo. »Wn' mogen onze naasten niet zonder grond veroordeelen.« »Och ja, nietwaar?» spotte Paule in smalend medelijden. »Cette pauvre petite chérie.» Suzette stond het alles aan te hooren, zonder het te begrijpen; haar oogen gingen verwonderd van de eene dame naar de andere. Instinctief echter giste zij dat mademoiselle Paule er op uit was die lieve mademoiselle de Chavise in het ongereede te brengen, en zn' balde haar kleine onafhankelijke vuist, die zij vervolgens voorzichtigheidshalve vast tegen haar maag drukte, maar zeer gaarne had laten neertrommelen op het gladde zwarte haarhoofd met «hatelijke toet« van mademoiselle Paule. »Laat ons ter zake komen,« verzette zich eindelijk mejuffrouw Laure, wier neus steeds in klaprozengloed stond, »vertel ons, Suzette, wie de hem in dit dagboekje is. 'tls schandelijk dat je op jouw leeftijd al overeen jongmensch denkt en schrijft. Is 't een neef, een vriend?» »0 nee, mademoiselle!» verontwaardigde zich het nu pioenroode kind op haar beurt, »een nééf of een vriend. Wat zou ik over zóó een te schrijven hebben? Ik durf niet ik zou och, mag ik 't eerst mademoiselle 54 de Chavise zeggen?* En zij stak de punt van haar lange bruine vlecht in den mond en knauwde er op. »Mademoiselle Paule, wees u zoo goed te schellen om mademoiselle de Chavise,* gebood mademoiselle Sibylle. Mademoiselle Laure was het niet met haar zuster eens. Zij zond haar een verwijtenden blik toe. »Ook zonder mademoiselle de Chavise moet Suzette haar schuld belijden,* zei zij gestreng, terwijl Paule's hand aarzelde tegen den schelknop aan. «Schuld ik heb geen schuld....* Suzette kreeg haar zakdoek om twee groote tranen op te vangen. «Misschien valt 't haar gemakkelijker waar mademoiselle de Chavise bij is. Schelt u, mademoiselle Paule. Suzette, knauw niet op je vlecht. Mademoiselle de Chavise is je groote vriendin, nietwaar?* besloot madlle Sibylle, nadat zjj het verschijnend dienstmeisje haar bevelen gegeven had. »Van ons allemaal, van alle kinderen!* riep Suzette geestdriftig. «Wij zouden ons doodhuilen als mademoiselle de Chavise óóit wegging! Wij zouden geen raad weten, ze is zóó'n snoes.* Paule hinnikte. »Ze is de liefste juffrouw van de heele school!« weerstreefde Suzette, die haar man stond. »De liefste.* »Op óns na toch zeker, hè?< vorderde mejuffrouw Laure. Suzette was een doodeerlijk kind. Zij vond een antwoord hier gewaagd. Zij hield wel van mademoiselle Sibylle, maar niet van mademoiselle Laure. Om een mondeling antwoord te vermijden, knikte zij dus stug maar snel eenige malen achtereen met het hoofd, waarin haar groote grijze kijkers benauwd stonden. Voetstappen in de gang, een klopje op de deur, Hélène de Chavise trad binnen, en 'twas of er met haar een aangenamer en luchtiger atmosfeer in de kamer kwam. Iets van het stuf schooljuffrouwachtige week. Suzette's gezichtje klaarde dadelijk op. En na een even aarzelen vloog zij op haar hevelingsjuffrouw toe, sloeg haar arm om Hélène's hals, trok haar hoof d naar omlaag en fluisterde aan haar oor. Volgens made- 55 moiseüe Laure »un manque extraordinaire de discipline.» Doch mademoiselle Sibylle zag het goedig aan. Maar het ergste was dat mejuffrouw de Chavise plots helder op lachte; een lach, die klonk als muziek door de kamer, zoo zilveren en vol. Mejuffrouwen Laure en Paule keken woedend, maar juffrouw SibyUe glimlachte haars ondanks. Hélène bedwong zich echter terstond, de papaverroode neuspunt vooral zei haar dat vrooüjkheid hier niet te pas kwam. »U lacht? mademoiseUe de Chavise? Mogen wü weten waarom?» »Daar ik beschouw dat dit geval aUeen de directrices aangaat, en men zelfs het vertrouwen van een kind niet mag schenden, hoop ik dat lachen van ntij morgen de dames Revon alleen te verklaren. Is dit uur goed?» »C'est bien,» knikte mademoiseUe SibyUe, doch mademoiseUe Laure keek zeer bedenkebjk langs haar statigen ooievaarsneus naar beneden, en mademoiseUe Paule's bol zwart oog boorde zijn haat in het üuweelig bruine van Hélène de Chavise. »Ik neem de vrü'heid de directrices te doen opmerken, dat door zulk een onverstandig systeem de kinderen in hun verkeerde daden gestijfd worden!» snerpte haar harde eentonige stem. »Zeer juist,» beaamde mademoiseUe Laure, »u deed beter nü te spreken, mademoiseUe de Chavise.» »Zuster, wat dunkt u?« »Ja ja,« zuchtte mademoiseUe SibyUe, »wjj staan voor een zeer hachelijk geval, zuster.» »De zedelijkheidszin van dit kind loopt gevaar,« zei madlle Paule, en haar gele vinger wees op Suzette, als waren er nog tien andere kinderen aanwezig. »Wat is dat voor een zin?« waagde Suzette, die aan thema's dacht, met haar grove stem. En ten tweeden matte barstte Hélène de Chavise in een lach. »U deed beter niet te lachen, maar de ziel van dit kind te helpen redden. Indien u daar ten minste nog in staat toe is,« beet Paule haar toe. »Als mademoiseUe la Roselle nu maar even wég wou 56 gaan!« kreet Suzette als een gefolterde, blauw van benauwdheid. »'tls toch voor haar óók niet pleizierig!« »Wat?!« riep mademoiselle Laure. »Verklaar je nader, kind.» Paule's oogen puilden uit. »Voor mfi niet plezierig? voor my niet? Wat heb ik te maken met een hém? Hè, ondeugend nest? Kun je, durf je my' van zóó iets betichten ?« »U bent 't zelfU gilde de in het nauw gebrachte leerling, »u bent de hy', over wie ik 'tin mjjndagboek heb. Ik weet wel dat u altqd onze lessenaars nasnuffelt, en dus wanneer ik iets naars te vertellen heb van u, en dat heb ik altijd, omdat u ons altijd achterna zit, spreek ik maar van hy'. En de kinderen wien ik 't voorlees, weten 't dan ook wel. U bent de meneer, die onrechtvaardig is en kbkt en zanikt en vit en bedilt. En nu weet iedereen 't. En laat ik nóu maar gestraft worden!« besloot zij spartaansch-moedig. Hélène de Chavise had gaarne haar Suzette omhelsd, maar dorst niet. »En moest u daarom zoo lachen?» grijnsde Paule haar toe, »wél, wél.« »En dat moest u ook maar doen! Kom, faites un beau geste, vergeef en vergeet, 't Is toch nog maar een kind.» Mademoiselle SibyUe knikte instemmend. »Et ca serait bien 1'avis de monsieur l'aumónier,« meende zij. Paule had moeite die »de Chavise«, »dat mensch van schandelijk gedrag«, niet te üjf te gaan. Zij sidderde van ingehouden woede en behoefte om wat zü eergisteravond gezien had Hélène voor te smijten. MademoiseUe SibyUe, volgens Paule »1 aumónier deux», de geestehjke associée van den pastoor, ging intusschen voort met te preeken: »Schrüf beleedigingen in het zand, maar weldaden in het marmer,« en wat zü al zoo meer aan stichtelijks in de voorraadschuur van haar geheugen omdroeg. Het eene sloeg raak, het andere mis, maar best bedoeld was alles. »Zuster!» viel mademoiselle Laure haar eindelijk in de rede. »Waar bbjft de tucht van deze school? Ik 57 geloof dat wij tot nog toe de onderwijzeressen tegenover de leerlingen hoog hebben gehouden, en wij zullen tot het einde toe daarin volharden.» »Zeker, zeker, Laure,» beaamde mademoiselle Sibylle. »Suzanne Renaudié de Montbéliard, vraag mademoiselle la Roselle vergiffenis voor je slechtheid, en zeg, dat je zoo iets schandelijks nooit meer zult doen,« ging mejuffrouw Laure voort. »Ik vraag u vergiffenis, mademoiselle la Roselle!» haperde Suzette, »maar waarom rommelt u in onze lessenaars? Waar hebt u plezier in? Ik begrjjp er niets van. Ik rommel nooit in iemands lessenaar.» »Je hóéft ook niets te begrüpen, nest, slecht wicht, op jullie leeftijd begrüp je nóóit wat tot jullie heilis.» »Parfaitement,« stemde mademoiselle Laure toe. »Vraag de directrices ook vergiffenis!» besloot mademoiselle Paule zich verder in te werken in de gunst der dames Revon. Het kind trok even een lip, maar gehoorzaamde. »Nu ik toch bezig ben, kan ik dan mademoiselle de Chavise ook wel vergiffenis vragen!» besloot zij wrevelig-naïef. Hélène kreeg 't weer te kwaad met haar lachspieren. *Mif kind? Je hebt nüj niets gedaan.» Suzette keek haar aan met een blik vol liefde, die natuurlijk opgevangen werd door Paule. »En wat straf zal dit kind krjjgen?» vroeg zij hoog en droog. »De straf?» vroeg mademoiselle Sibylle angstig. »Ja natuurlijk, als zij spot met de onderwijzeressen.» »Ze heeft om vergeving gevraagd, ze zal 't nooit weer doen,» pleitte Hélène. Mademoiselle Laure liet zich echter niet verteederen, maar voor zü uit haar reeds geopenden mond een klank kon voortbrengen, deed mademoiseUe Paule zich als een inquisiteur hooren. »Ten eerste moet in tegenwoordigheid van de heele school het dagboek verbrand worden, zoodat, nadat de inhoud eerst is meegedeeld, niemand het wagen zal, ooit dit afschuwelijk voorbeeld te volgen.» 58 »A la bonne heure!» Hélène haalde de schouders op. »Voyons, voyons!» bromde mademoiseUe SibyUe goedig. MademoiseUe Laure ging niet in op het voorstel van de wraakgierige Paule, die wel wist hoe zü Hélène daarmee ergerde, doch zei: »Ik ben er voor dat Suzanne Renaudié de Montbéliard vier donderdagen niet naar huis gaat, naar haar grootmoeder en tante.» Suzanne Renaudié, baronesse de Montbébard, barstte in een tranenvloed los. »Grootmoeder is zóó oud.... en tante zóó ziekelijk!« snikte ze. »Ze zijn't éénige wat ik heb heb en ze heb hebben niets dan mij\ En ze zün eiken Donderdag zóó büj me te zien.... en ik hou zoo dól van ze. En de keukenmeid, Trinette mag dan allerlei lekkers klaarmaken, en ik mag kiezen, ik mag bestellen, en ze doet 't graag, want ze houdt ook zoo van me o! o! En vier donderdagen, vier\ Dat overleeft oma nóóit! « »Ochlt Hélène huilde half met het kind mee, en mademoiseUe SibyUe nam even haar lorgnet van den neus, om de glazen, die plots beneveld werden, weer helder te wreven. »Zuster,« waarschuwde mademoiseUe Laure gestreng. »Ja, zuster, nüjn brüleglazen zü'n weer heel vuü. Maar ik vind dat Suzette nu maar moest gaan spelen. Ga spelen, Suzette, van avond zuUen we je wel zeggen wat straf je krijgt.« »De discipbne moet gehandhaafd worden,» besloot mademoiseUe Laure. Het kind, na een wanhopigen blik op Hélène, schreed langzaam heen, met gebogen hoofd. De haat van Paule woog op haar jonge ziel, ondanks haar onverschrokkenheid. Hélène dorst haar niet aanraken, uit vrees de straf te verzwaren, maar zü leed innig mee. »MademoiseUe la RoseUe,» nam mademoiseUe SibyUe het woord, als oudste bd van dezen Senaat, »'tis niet om uw recht afbreuk te doen, maar heusch, ik vind twee donderdagen genoeg.» Zuster Laure, na haar bovenüp omgezoomd te hebben, 59 stemde voor drie. Mademoiselle Paule bleef bjj haar vier, terwijl Hélène, tot verontwaardiging der laatste voor een enkelen donderdag was. »Comment!? C'est trop fort! C'en esttrop! Oseriezvous «hageldehet »Een straf die zich te veel verlengt is geen straf meer, wordt integendeel een soort van zegepraal voor het kind, dat dan recht krügt zich te beklagen over onbillijkheid. Straf moet vlug en kort toegepast worden en uit.* »Je suis de votre avis.* Mademoiselle Sibylle knikte. »Juste ciel, ik vind 'tvrjj aanmatigend van u,* mademoiselle Paule drukte al haar woedenden smaad op dit pers. v.n. woord, »hier zoo'n advocaten-pleidooi te komen houden, terwjjl het woord feitelük aan mademoiselle Laure was. Is u of zjj de directrice?» »Er is om mp oordeel gevraagd.» »Niet om uw oratorisch talent als u dat al hebt.» »Mesdemoiselles, je vous en prie! Je vous en priel* dreigde mademoiselle Sibylle beleefd. »En ik wou ook nog even onderwerpen aan 't oordeel van de dames Revon of u recht hebt de particuliere bezittingen en geschriften van de kinderen na te snuffelen, zooals u geregeld doet.» »Zeker héb ik dat!» riep mademoiselle Paule hartstochtelijk, en het schichtte fel uit haar zwarte oogballen. »Ze zrjn niet voor u bestemd. Onlangs hebt u twee brieven van de ouders van Madeleine Dufresnel mee naar uw huis genomen en ze eerst na zes dagen teruggebracht.» De dames Revon keken elkaar verschrikt aan. »Een kindU kreet Paule haars ondanks in zelfbèschuldiging, »heeft geen récht in de school en geen zelfstandigheid. * »Dat heeft een kind wél, vooral als het zestien jaar is, als Madeleine.» «Dames Revon!» gilde Paule, »wat zegt u van zóó iets? C'est le comble, le comble. Et de la partdecette personne .... Oh 1'infame ....« 60 «En als die brieven voor u bestemd zyn, moet u bij gelegenheid verwachten u te hooren betitelen: vervelend mensch, spook enz. enz.« »Monster!* Paule was nu buiten zichzelf en balde de vuist, die zij onder den neus harer tegenstandster duwde. «Monster en als ik denk aan wat ik eergisteravond van je zag.... Zij is een goede gids voor jonge meisjes, ha ha! Ah qu'elle sait bien les guider, ha ha ha!« «Mademoiselle la Roselle,* nam mademoiselle Sibylle gezagvol het woord, «ik meen u beleefd onder 't oog te mogen brengen dat het in de annalen van het Institut de la Tour nóóit is voorgekomen dat de eene onderwnzeres de andere monster noemde. U word ten wellevendste uitgenoodigd u te matigen.* Zij liet het hoofd plechtig op de borst zinken. «Dat word u zeker,* voegde mademoiselle Laure er bij. »U is hier niet op de vischmarkt, ook wat uw gebaren betreft. Maar u, mademoiselle de Chavise, geeft bink van vrij onpaedagogische begrippen. Ik wü het niet hebben over de brieven van Madeleine Dufresnel, maar de school zou onder uw hoofdbeheer al zeer weinig orde en tucht hebben. Ja, al haalt u de schouders op, 'tis zoo.* «Tiens!* zegepraalde Paule, die intusschen een weinig tot zichzelf was gekomen. «Ze is een anarchiste, dames, die niet één wet respecteert, een gevaar voor de school, dus voor notre chère France!* «Ja, notre chère France moet alleen zulke vrouwen hebben als u.« «O, als mün broer hier was, hij zou « »Nonsens, haal die brave man nu niet van zijn Action francaise af .Het standbeeld van Lodewük den veertienden heeft een telegram gestuurd dat 't weer smacht naar een omhelzing, en Lodewük de veertiende zelf met al zün schoonen en hun respectieve kroost jubelen op de planeet « «Dames, dames! geen politiek hier, en geen geschiedenis!* smeekte mademoiseUe SibyUe. «Pobtiek was 61 goed toen la Tour een jachtpaviljoen was, waarin koning Philippe « «Zuster, laat ons bn Suzette en haar straf bbjven en niet afdwalen naar vroeger eeuwen!* wees haar mademoiselle Laure terecht, den wagen des gerichts weer in het rechte spoor brengend. »Aldus, mademoiseUe la RoseUe, die wél de lessenaars kan onderzoeken, maar voortaan zoo vriendeüjk zal wezen zich te onthouden van het nemen van brieven, die niet haar eigene zn'n, mee naar haar domicilie ....« »Ik heb nooit brieven mee naar huis genomen. Het is een leugen!* kreet Paule, «leugen en laster van deze schandelijke persoon hier!« »Dus mademoiseUe la RoseUe!* ging mejuffrouw Laure onvervaard voort, «is voor vier donderdagen straf; wij, de dames Revon, zijn voor respectievelijk twee en drie; mademoiseUe de Chavise is voor één donderdag; dit zijn tien donderdagen samen. Tien gedeeld door vier is twee en een half. Zuster?* »Dan zuUen wij er twee van maken, en als Suzette, die après tout een goed kind is, werkelijk berouw toont, één. Wij moeten hier in aanmerking nemen wat zij zei van haar grootmama en tante. Ik zal mij niet verantwoord voelen als ik haar te streng straf voor iets dat een gaminerie is, aUes wel beschouwd. Zij heeft niets bepaald beleedigends gezegd en den naam van mademoiseUe Paule niet openlijk genoemd. Laat ons in elk geval dankbaar zijn dat 't kind niet verdorven is; dat de ontdekking van 't vreesebjke ons bespaard is gebleven.* »Oh oui alors « mademoiseUe Laure legde een zoom in elk harer lippen, «anders zou Suzette ook onmiddellijk naar monsieur 1'aumönier hebben gemoeten, en zouden wij haar weg hebben moeten zenden, in spijt van haar grootmoeder en tante.* «Het vrééselijke?« vroeg Hélène de Chavise om een verklaring. »'t Zondige,* legde mademoiseUe SibyUe uit. >L'amour[* beet Paule haar toe met veelbeteekenenden blik. 62 Het denkbeeld dat die »jongen* Suzette — met haar dikke kuiten half onder haar rokken uit, haar ziel gloeiend van opgewondenheid bij het naloopertje en rooverhoofdmanne^je spelen, en met stellig het onschuldigst hartje, dat ooit onder een schoolboezelaar geklopt had — iets te doen zou hebben met Vamour, deed het Hélène uitproesten. »Lacht u daarover niet lichtvaardighjk!* vermaande mejuffrouw Laure, als advocaat-generaal van dit hoog gerechtshof. »Wie daarover lacht, huilt er nog wel eens over,* grijnsde Paule haar toe, Hélène metend van het hoofd tot de voeten. »Schoon u natuurlijk den leeftijd al gepasseerd is ....« »0 ja? Ik ben niet de éénige dan.* Zij keek Paule sterk aan. »U kunt toch niet tegenover de dames Revon en de school verantwoorden wat ik eergisteravond zag van u, op de Place Boïeldieu.* Met genoegen zagen Paule's gretige oogen dat Hélène een weinig van kleur verschoot. »Mademoiselle la Roselle, alstublieft, geen insinuaties hier, geen insinuaties. Wij wenschen 't vertrouwen van mademoiselle de Chavise niet af te dwingen. Wij wenschen niets te weten.* »U mag 't weten « Er trilde iets in Hélène's stem. «Mademoiselle la Roselle zag niets onbehoorlijks. Ik ben met een oude vriendin van mijn overleden moeder en haar zoon naar de Opéra-Comique geweest, waar mademoiselle Paule ook was, ik zag haar zitten. De oude dame kwam met haar nicht achteraan, de zoon en ik hepen vooraan. Omdat het daar vreeselük druk is, op de Place Boïeldieu, liepen wij een paar minuten gearmd.* Mademoiselle SibyUe haalde verücht adem, en ook mademoiseUe Laure, die opeens bijna vriendelijk keek. »Het is heel beleefd van u, mademoiseUe de Chavise, ons deze inUchtingen zoo bereidwülig te geven, schoon wij die niet eischten,* hervatte mademoiseUe SibyUe. 63 »En ik moet u zeggen dat in mijn binnenste nooit ongegronde vermoedens jegens u gehuisd hebben. Den dag toen onze arme achterneef, monsieur Charles Pontival, werd begraven, ging er ook een heer, bij den terugkeer, met mnn zuster en mij den weg uit. 'tKan voorkomen, 't kan voorkomen. Er znn op aarde zoowel mannen als vrouwen. Le bon Dieu heeft beiden geschapen. En indien wij ongetrouwden onschuldige betrekkingen met mannen aanhouden, sterk in onze deugd, kan en mag niemand ons dit euvel duiden. De heer die met ons vol gevoel sprak over onzen zoo alleronverwachtst weggerukten neef, Charles Pontival, wiens vriend bij was, kan Laure en mjj op straat groeten en aanspreken, en weer met ons den weg uitgaan. Wie overal het kwade in ziet, moet sterk oppassen dat hij zelf onkwetsbaar blijft, en men heeft niet 't recht 't kwade te zien waar 'tniet bestaat. Dus mesdemoiselles Paule en de Chavise, verzoent u met elkaar, en weest verdraagzaam. Wij moeten altijd de belangen van la Tour in het oog houden, en vijandige verhoudingen als de uwe werken ten slotte nadeelig op onze kinderen. Zuster, ik ben wat moe.« »Ik dank u zeer, mademoiselle Sibylle, voor 't in mij gestelde vertrouwen, ik zal voortgaan met hier mijn plicht te doen, zooals ik hem steeds naar mijn beste weten volbracht heb. Dames!* Hélène boog bevallig. De dames Revon bogen beleefd terug: «Mademoiselle de Chavise.* Paule grimde met opeengeklemde tanden en bleef stokstijf staan, terwijl Hélène verdween. »En gelóóft u dat nu?« ondervroeg mejuffrouw la RoseUe de directrices, »dat fabeltje van dien zoon van die oude vriendin, die achteraan kwam. Er was geen spoor van een oude vriendin te bekennen.* »Ja, maar ként u dan die oude vriendin?* vorschte mademoiseUe SibyUe op haarbeurt. «Zoo'n oude dame kan best bang znn voor auto's en trams en bussen en op haar gemak zjjn nagekomen. Hoed u toch voor kwade vermoedens, mademoiseUe Paule. Ze vergiftigen üw leven en het bestaan van anderen. Kwade vermoedens 64 znn giftige paddestoelen. Die moet men niet aankweeken, maar uitrukken.* »Ho, ho, niet altijd!* zei mademoiselle Laure. »In de meeste gevallen wel. En hier bepaald.* Paule had haar sluwen glimlach. »Ja, natuurlijk, zoo'n comediante zal wel zorgen dat ze buiten schot bluft.* »A propos, juffrouw Paule, u was ook ba de OpéraComique? Dat zei u ons gisteren niet.* »Ik was met mün mama en óórnl* Paule vond mademoiseUe SibyUe heel lastig. »Ik zie daar niets zondigs ba. U?« besloot zij snel in een vraag.* >Wjj gaan er niet heen, maar wij gunnen volkomen anderen dit vermaak, zoo zij zich daartoe aangetrokken gevoelen. U had 't ons gisteren kunnen zeggen. Enfin, wij wülen niemands vertrouwen afdwingen. Au revoir m ademoiselle. < »Ik groet de dames!« zei Paule, bitter over dit afscheid geven. »De tijd zal ons aUen veel leeren.* »Laat ons hopen niets dan goeds!* zei mademoiseUe SibyUe vriendelijk, »au revoir.* HOOFDSTUK VH. Thuisgekomen, kreeg mademoiselle Paule het zóó op de zenuwen, dat haar gegil en gekerm groote ontsteltenis teweeg bracht in het perceel no. 30 der stille rue Dutot — de straat die boogt op het Institut Pasteur, het hospitaal Pasteur en de kerk gewijd aan Saint JeanBaptiste de la Salie; aldus de straat der wijzen, geleerden en vromen; welks smal plaveisel zich alleen op gezette tn'den te verontwaardigen heeft over een schokkende autobus, die alle huizen doet dreunen en bn regenweer de voorbijgangers van het hoofd tot de voeten met modder bespat; benevens over enkele lompgroote, zwaar geraderde, met grofpootige paarden bespannen wagens; camions. De familie la Roselle bevolkte een appartement op de derde van no. 30, en had drie verdiepingen boven haar hoofd en drie onder haar voeten. Op de niet groote binnenplaats »la courette* hoogden zich beeldhouwersateliers, welker eigenaars trouwens niemand kwaad deden en van den ochtend tot den avond werkten. «Maar overigens,* verontschuldigde zich de conciërge daarover tot nieuwe huurders, «was het huis hóógst solide en beeldig bewoond door keurige burgerfamilies en zelfs door geesteln'ke heeren*, die altijd heel beleefd hun hoeden voor de conciërge afnamen; schoon zn zelf «aan den vrndenkerigen kant* mocht heeten. En het was deze sohditeit, die eenige jaren geleden ten zeerste behaagd had aan de familie la Roselle, terwijl ook de onmiddellijke nabijheid der kerk haar aller- Mademoiselle de Chavise. 5 66 aangenaamst bleek en grooten invloed op haar vestiging in no. 30 uitoefende, als »steun en staf, heul en troost tegen de verdorvenheid.» Mejuffrouw Paule's hevig gegil nu bracht, op een uur waarop de grooten voor avondinkoopen uitgingen en de kleinen van school kwamen, de bovenste menschen van dit hoogst fatsoenlijk pand naar onder en de onderste menschen naar boven; tevens de buren op het portaal. En men riep verschrikt dooreen: »Waar is 't?! Wat is 't?! Hoe komt 't?! Wordt er iemand vermoord !? Heeft iemand zich opgehangen?! Wordt er een kind geboren!? Is er geen dokter?! Haal een dokter! Een kindl? Zeg bever een kalf! Haal den veearts!« »'tls daar, bn la RoseUe!* een bejaarde buurdame knikkeboUend en beverig, wees, staande op haar drempel, voor zich uit naar de dichte deur aan den overkant. »Is daar dan vermeerdering van 't gezin te wachten?* vroeg beleefd-deftig een heer, gehuwd, vader van drie telgen en docent aan het Lycée Buffon, die, juist thuis komend, met zn'n lederen portefeuille onder den arm, van dit groote instituut op boulevard Pasteur, op weg was naar zijn vierde verdieping. »Ver vermeerdering van 't gezin? Weineen, 't zijn hoogst éérbare menschen daar!* weerlegde de bejaarde dame ontzet en knikkeboUend. »Lk ben, als u 't me toestaat, ook hóógst eerbaar, maar ik heb een famüie van drie zoontjes, 't Vaderland is zelfs aan me verplicht.* De heer lachte sarcastisch, endaar het gegil, naar bij meende, verergerde, Uep hij naar beneden in gezelschap van nog een meneer, om bij de conciërge te klagen. De conciërge, een mensch met beenig gezicht en ruig blond kapsel, wier man controleur aan de Métro was, trad uit haar loge te zamen met haar hond; een donkergrijs langwerpig-rond wezen op korte pooien, zijn kwaadaardige dunne platte ooren als schijfjes stijf tegen zijn kop aan, en nijdige oogen, donker gloeiend in zijn breedneuzig aangezicht. Hij heette Victor. Victor beklom al grommend achter zn'n meesteres de trappen. 67 En als, uit het gekrijsch achter en het praatgezoem vóór de deur van het appartement la Roselle, de hooge küvend-aanvallende stem zijner eigenares zich loswikkelde in hevig verzet, daar de vader der drie zoontjes nogmaals de mogelijkheid van een op handen zijnde kindergeboorte opperde en aldus de conciërge ten zeerste in haar fatsoen tastte, meende Victor dat al deze lieden het voorzien hadden op znn geliefde vrouw, en begon hij alvast eenige heeren, waaronder de vader der drie zoontjes, in de beenen te bijten. Hetgeen een onbeschrijfelijk tumult veroorzaakte; boven welk verscb rumoer Victor onheilspellend uitblafte en als dol gromde. De oude mevrouw la Roselle, alleen met haar dochter thuis, opende linnenwit en-bevend de deur en vroeg of er brand was of iemand vermoord. »Dat vragen we juist uU de conciërge drong naar voren in gerechte verontwaardiging. »Er maakt iemand binnen bij u een geweld, dat het heele huis ervan op stelten staat. En we willen weten wat dat beteekent. Dat past niet in een maison de rapport bien tenue!» »Dat beteekent niets. Mijn arme dochter heeft een zenuwtoeval, voila tout. Het kon u gebeuren, madame Bois, 't kan al deze dames en heeren gebeuren! Ik begrijp niet waar men zich mee bemoeit, ik « »Nóóit!« viel met vuur van overtuiging de vader der drie zoontjes haar in de rede, intusschen al zn'n best doend Victor van zijn broekspijpen te houden, »nóóit, et j'en fais appel a ces dames et ces messieurs, zouden wjj een lawaai maken, als werd er een half dozijn biggen tegeljjk gekeeld!« De huurders daar vergaderd waren het met den spreker eens. »'t Is niet meer dan natuurlijk dat wij zijn komen kijken, want voyons ... franchement... alles heeft zn'n grenzen.* »Victor, hou je mond en bjjt niet!* de conciërge gaf Victor, die zoo liefdevol voor haar was opgetreden, een stomp, een slag, en een schop, en joeg hem, die kermde, naar beneden; waar hij, na de trappen afgerold te zijn, nog een poosje kalm zat na te kermen; zeker peinzend 68 over de ondankbaarheid van het menschengeslacht. En daar wijdde hij nogal znn beste krachten aan. »Zou uw kleine jongen niet even een briefje kunnen brengen naar oom Hippolyte, ik meen naar mün broer, monsieur Hippolyte Fabre, rue du Bac 49, en ook naar monsieur 1'abbé Lafossette, rue du Oherche midi 64»? vervolgde mevrouw la Roselle tot de conciërge. »Mrjn femme de ménage is, als u weet, al lang weg.» De conciërge nam brommend de papiertjes aan, die haar door de half open deur werden toegereikt; en de huurders dropen, schouderophalend, in groepjes af; mompelend dat nu er een abbé bij te pas moest komen, er stellig gebiecht zou worden, en er vast met die juffrouw iets raars was gebeurd. Nooit had zij spektakel gemaakt, zjj móést iets op haar geweten hebben. Sedert werd Paule door de huurders die haar van aanzien kenden, aangeduid: als »die juffrouw van 't zenuwtoeval, je wéét wel.» Oom Hippolyte en de abbé Lafossette verschenen, tot woede van de, na een uur, weer tot zichzelf gekomen Paule, die uitriep dat zij niets te bekennen of te biechten had; dat zjj alleen maar tot het uiterste toe getergd was geworden door een onwaardig vrouwmensch. Vervolgens, bedenkend hoe zjj Hélène toch mogelijk kon schaden door alles te vertellen met de noodige fantasie, gaf zij een zeer fraai geborduurd verslag van het doen en laten harer mede-secondante, waaruit de abbé en oom Hippolyte al het kwaad konden opmaken wat hun goed dacht. De abbé begreep niet hoe het met de deugd op de kostscholen zoo naar gesteld kon wezen, en oom Hippolyte zei: dat je nooit wist wat je aan vrouwen had; »en de duivel vertoont zich in de meeste gevallen in engelengedaante; zeker een beeldschoon mensen. < Hij smakte met de lippen. ïNeen, zeker nietl dit is juist 't wonderlijkste!» protesteerde de door jaloezie weer hevig gebeten Paule uit alle macht, »'t is een leehjk roodharig schepsel met spits gezicht. Ze heeft zelfs spróéten.» Dit deed de deur dicht. De abbé schudde het hoofd, maar zei dat hij hier 69 niets kon uitrichten. De waarheid zou wel gauw genoeg aan den dag komen en de dames Revon zelf inlichten. »Het is noch aan mfi, noch aan u, lieve juffrouw Paule, dit te doen. Ik begrijp volkomen uw geschoktheid over dit gebrek aan deugd, zij pleit voor u, maar toch.... wachten is de zaak. De ondeugd straft in den regel zichzelf.» »Zichzelf!» herhaalde oom Hippolyte droevig. Hfi was zoo onnoozel-leelfik, dat de vrouwen nooit naar hem hadden omgekeken. Hij had een aantal blauwtjes geloopen bfi ten huwelfik vragen, en zfin godsdienstige gevoelens beletten hem de wegen Satans buiten den wettigen echt te volgen. Zfin hart snakte naar vrouwelfike genegenheid, hfi droeg nog een echt romantische vereering voor de schoone sexe in zich om. Het geval Hélène wekte een diepe belangstelling in hem op. Zou dit nu mogelijk niet iets voor hem kunnen zfin? 't Is waar, zfi was roodharig en leelfik, maar was hfi zelf dan zóó mooi ? En zfi was ondeugdzaam, maar zou hy' haar niet kunnen bekeeren, zou zfi geen boetende Magdalena kunnen worden. En juist, als zfi een ongeregeld leven leidde, zou zfi Hij bezat een pensioentje van oudambtenaar en een duitje van zichzelf, een heel aardig duitje, 't Moest interessant zfin, zoo'n zondares te bekeeren, héél interessant. Hfi smakte weer met de lippen. Wie weet of zfi wel zóó leelfik was. »Hoe heet ze, zeg je?» vroeg hfi Paule, die vervallen en afgetobd in haar leunstoel lag, met gesloten oogen. »Och,« zei Paule, de oogen wrevelig openend, »de Chavise..., Chavise,* besloot zfi haastig, met opzettelijke weglating van het adellijk partikel. »Je zei: de Van adel?« »Ja.... nee .... geen echte adel, zoo'n eerste empire adel.» »0, in elk geval toch adel.» »Maar,» Paule voer plots overeind, »héét ze wel zoo, is ze zelfs van een gem aakten adel ? Bedriegster, 't kan best aUes valsch zfin.« »Ja, wie weet wat er achter steekt!» meende mama 70 la Roselle. »'tls misschien een diep geheim.» »Laat ons altijd 't beste hopen, lieve dames,» de abbé maakte zich gereed tot vertrekken.»Niets is onmogelijk onder de zon en zeker niet de bekeering van zondaars.» »Als nu monsieur 1'abbé daar eens met monsieur l'aumónier over sprak?» opperde de moeder, »kon dat mogelijk een heilzame uitwerking hebben op de dames Revon. Ces pauvres,» voegde zij er beklagend bü. »Ik ik dank u, lieve mevrouw,» de abbé boog, tik bemoei mij liever niet met zulke aangelegenheden, en wat juffrouw Paule nüj verteld heeft, bhjft heilig in mq bewaard.» »0, en zoud u denken, dat de aumönier zelfs monsieur 1'abbé zou gelooven?» schreeuwde Paule,»hg.. • hfi is heelemaal door haar verblind « »Ze moet van een demonische macht zfin!» de uitpuilende oogen van oom Hippolyte drongen nog meer naar voren, zfin mond opende zich wfid, »van een demonische macht « Hfi smakte weer met de lippen, als was er sprake van zalm-mayonnaise met gebakken aardappels; zfin lievelingsgerecht. »Ik weet niet wat ze is ze is slecht; en gaat u maar niet te veel belang in haar stellen, oom Hippolyte I» beet Paule hem boosaardig toe; den arme, die juist had willen vragen waar Hélène woonde, doende ontstellen door haar heftigheid. Maar de abbé kwam hem onbewust te hulp. *En waar houdt die dame verbhjf? 'tls soms nuttig en noodig 't adres van zulke menschen te weten,» zei de abbé, met zyn diepe eigenaardige stem van geestehjke. »Vier rue Saint Ferdinand.« Paule wist het van mademoiselle Dolany. »Dat is bü Avenue des Ternes « Oom Hippolyte stak de handen in de zakken, en knikte veelbeteekenend-drukdoenerig. »Bü Avenue des Ternes, waar nnjn vrienden Normandin wonen op no. 36, derde verdieping boven den entresol, deur links. Vlak bü, vlak.» En hy' besloot dat no. 4 Rue St. Ferdinand eens te 71 gaan bekijken. »Jawel, jawel, jawel.» »U trekt zoo'n "blij gezicht, u hoeft haar geen visite te maken,» bitste Paule. »Ze is foeileeluk, dat wéétu nu.» »Nee nee nee!» suste oom Hippolyte, »wees maar niet bang, nichtje. Maar vier zeg je, dan woont ze bnna recht over de kerk van Saint Ferdinand. Die is om den hoek.» »Hoe zoo'n schepsel 't nog waagt vlak bij een kerk te gaan wonen! En Paule, zeg toch zulke malle dingen niet,» bestrafte haar moeder verontwaardigd. »Dat zou iets zün voor oom Hippolyte, zoo'n mensch te gaan opzoeken. Hfi, gróótgebracht in zulke strenge principes, en dan door een moeder als de onze, jouw grootmoeder, une sainte femme!» »Oh mais vrai alors, Euphémie!» weerde oom Hippolyte eenigszins pünhjk glimlachend af. Hij voelde zich waarschnnhjk op zfin vfif en vfiftigste jaar al groot. Ten minste groot genoeg om niet meer aan zfin »groot gebracht zü'n« herinnerd te worden. Dit vermoedde ook de kapelaan, die hem met zeker medebjden beschouwde. In den loop zfiner geesteüjke carrière had deze heer bevonden dat dames als de Roselle's, die, zelfs zonder te weten wat het betéékende, het wóórd feminisme al verfoeiden, en er zich op beroemden zwakke vrouwen te willen blijven, trots die zwakheid een reusachtig sterk vermogen aan den dag legden tot het vergallen en verzwaren van het leven der haar omringenden. »P>onsoir, monsieur Fabre,» hfi drukte hem de hand. »Au revoir, madame la Roselle, portez vous bien. Et meüleure santé, mademoiseUe Paule, soignez vous.» Er twinkelde iets vroohjks in de schrandere grauwe oogjes onder het hooge gladde voorhoofd. »Merci, oh, merci monsieur 1'abbé. Ik ben ziek van verontwaardiging.« De abbé, zfin platten breedgeranden hoed in de hand, lang in zfin zwarte soutane, keerde zich om en zei vriendeUjk: »Wü moeten aUes met mate doen, mademoiseUe Paule. De fouten van onze naasten 72 moeten wij met kalmte overdenken, daar wjj wel weten dat ieder van ons zün eigene heeft. A bientöt.« Oom Hippolyte had het ongeluk te knikken. »Een wijs man, die kapelaan, een zéér verstandig mensen.« «Daarvoor is hjj toch kapelaan!» beet zijn zuster hem toe. »Als een kapelaan niet wjjs is, wie zal het dan zn'n?« Oom Hippolyte zei maar niets meer. Doch in zün hoofd ging veel om. Paule vond dat de abbé zfin mond wel had kunnen houden, met zijn bestraffingen. Bestraffen was Paule's lust en leven; maar bestraft worden, dank je wel. Ook de abbé twfif elde wel eenigszins aan de waarheid van Paule's verhaal. >Die arme mademoiselle Paule,» zei hfi tot zichzelf op de trap. »Zü moest getrouwd zgn en moeder van kinderen. Dan zou zfi zulke muizenissen wel uit haar hoofd zetten. Als ik er eens moeite voor deed haar uit te buwehjken. Maar, écoutez, franchement haar uiterhjk en haar humeur én haar mama Dat alles maakt haar een zeer moeilijk artikel om te venten... Et... c'est peut être bien peu charitable de ma part, maar ik geloof niet dat ik haar man én den schoonzoon van haar mama oprechtelijk zou kunnen gelukwenschen. Hoe zonderling is het leven! En hoe moeiehjk valt 't ons 't goede te betrachten! Ik mag toch ook niet het ongeluk van zoo'n man op mfin geweten laden. Want hoe zou ik hem er weer uithelpen, als ik hem eenmaal tusschen die twee vuren in heb geholpen? Ah la vie n'est pas dröle, va.« Als Paule den anderen morgen vroeg door de gang toog, op weg naar la Tour, hield de conciërge, die juist met »de post» haar ronde ging doen, mademoiselle la Roselle staande. »Hier is een brief voor u,« zei zij nurksen, »en mag ik u verder beleefd verzoeken, mademoiseUe, als u er weer een crise de nerfs op na verkiest te houden, 't wat meer stilletjes te maken; dit huis is nog geen dierentuin geworden.» »U zégt... !< Paule sidderde van verontwaardiging. »Ik zég,» de conciërge zette haar handen in de 73 zijden, terwijl Victor onmiddellijk zeer parmantig, op adjudantelrjke wjjze naast znn vrouw ging staan, *dat u uzelf nog maar een slechte reputatie op den koop toe bezorgt, want daar had je nou mijnheer Bidault van de vierde, die wilde met alle geweld dat er een bébé in uw appartement geboren werd, en daar uw mama zelf de deur opendeed en verder natuurlijk te oud is, maar u zelf nog net op 't kantje af « »Mensch! Zwijg! Zondig niet langer door voort te gaan!« hijgde Paule, terwnl zü een üzig zweet uit haar voorhoofd voelde springen. »Hoe durf je ... mij zoo blank en rein... ?« »Nou, van uw stokje hoeft u der niet om te gaan... ben u mal!« troostte de conciërge. »'t Is menschel ijk. Maar ik heb anders bar veel moeite gehad 'tnnjnheer Bidault uit zijn hoofd te praten en meneer Bousselet en zfin vrouw gelooven 't vast. 't Is te begrfipen, was me dat 'n gegil van de andere wereld. * Paule weerde met theaterheldingebaar de conciërge af. >Laat dit slechte volk boete gaan doen voor hun laster, de kerk is goddank vlak bij. U ziet my', hè, u ziet mij... ?« haar stem klonk schor van woede. »Ja, ja, jawel, ik zie u\« de conciërge knikte tergend koeltjes. »ïk ben niet blind.* »Nou dan, dan ziet u een lelie, begrijpt u, een ongerepte lelie, en uw Bidaults en Rousselets, ik ken het vee trouwens gelukkig niet, zfin onkruid, niets dan onkruid! Dit kunt u ze uit mijn naam vertellen.* »Bc zal waarachtig wel oppassen, uitstekende huurders en met nieuwejaar zoo gul. Wees u nou wfizer in 't vervolg en doet u nóóit meer zoo gek. Ik zal 't wel weer in orde maken dan, praatjes duren nooit lang.« »Te denken,« ging Paule voort, »dat ik me zoo helsch heb gemaakt over de ondeugd van een ander, en dat dit nu mp lóón is.« »Dat moet u nóóit doen, want dat doet zelfs onze beve Heer niet!* wfisgeerde de conciërge. »U moet 't met de deugd nooit overdrijven, anders, dat ziet u, maakt 'n mensch z'n eigen maar verdacht.* 74 »Bonjour, madame !* Paule stapte op eens fluks voort, de geopende dubbele straatdeur uit, de rue Dutot in. »Boniour, mademoiseUe, meilleure santé.* Paule holde naar haar Métro, Pasteur—Passy. En staande, gedrongen tusschen aUerlei werklui, m de overvoUe, kwalfik riekende tweede klasse wagen, werd zij op eens gewaar, dat zfi den haar gegeven brief nog in de hand krampte. Zfi bezag het adres : »Hemel, mademoiseUe SibyUe's schrift. Wie weet of dit met haar ontslag was.* Het was gelukkig, dat een opeenhooping van »verboden wezens* mejuffrouw Paule steunde, anders zou zfi van angst en schrik nog m haar voUe lengte tegen den metrovloer znn geslagen Niettegenstaande haar beide eUebogen als geschroefd bleken tegen andere en verboden eUebogen aan, slaagde zfi er met haar trülende vingers in de enveloppe open te scheuren. En zfi las een zeer vriendelijk en hoffelijk gestelden epistel van de oudste directrice, die haar verzocht vooral te wülen zorg dragen: dat tooneelen als gisteren tusschen haar en mademoiseUe de Chavise zich niet herhaalden; anders zouden de dames Revon tot hun groot verdriet zich van mademoiselle La RoseUe moeten scheiden, enz. enz. De onderteekening luidde: Uwe u zeer toegenegen directrice,mademoiseUe SibyUe Edwige Revon. »0 * dacht Paule, »o, als ik die slang toch maar eenmaal vernederd mag zien, verlang ik, die op aarde zoo weinig heb, niets meer.* En zfi kneep den bnet tot een prop samen. HOOFDSTUK VHL Het kon sedert van juffrouw la Roselle getuigd worden, dat ze maar half leefde. Iedereen in la Tour merkte op hoe akelig zn\ trouwens nooit bloeiend van voorkomen, er begon uit te zien. Haar gele vel hing slap een zeem, om haar versmald gezicht; haar oogen drongen, glansloos, steeds meer naar voren; en toch bleken zü niet de allesziende van vroeger. Tot groote vreugde der kinderen schenen haar gehoor en geheugen zich af te stompen; althans menigmaal bleven de kwade aanteekeningen die zü anders het regenen onder haar lessen en surveillance, achterwege. Ook het door haar zoo beminde loketjes-nasnuffelen leek juffrouw Paule minder dan voorheen te bekoren, zn stapte, als een slaapwandelaarster, zeer volle, waar papieren puntig als bajonetten uitstaken, voorbfi. Suzette had het »zélf c gezien. En Suzette, die in elk geval mademoiselle la RoseUe twee straf donderdagen dankte, verlangde de proef op de som. Daarom ging zn met haar boezemkameraad en klasbuurvrouw, Charlotte de Guichard de Thomeray, een weddenschap aan, welke zü, Suzette, glansrijk won. Want mejuffrouw Paule ontdekte niet in Charlotte's lessenaar het groote witte blad, waarop in enorme roode inktletters geschreven stond: ^MademoiseUe la RoseUe is een onmogelijk mensch. Wü hopen allen vurig, dat ze haar ontslag maar neemt.» Er was een gejubel in de klasse, die doodsangsten had uitgestaan, toen het vel ongedeerd uit het loket te voorschijn kwam. 76 »En verbeeld je«! zegepraalde Suzette, ronddansend en in de handen klappend, »als juffrouw Laure eens gelezen had: nous formons toutes des voeux ardents pour qu'elle flangue sa démission, zouden wij dubbel gestraft zü'n. Charlotte, dat dank je my' hoor, en als je niet heel gauw op reuzengomballen trakteert, kijken we je nooit meer aan.« Charlotte trok een benauwd gezicht, maar beloofde den haar bewezen dienst naar waarde te beloonen met gomballen groot als luchtballonnen. De heele klasse zoog op de tong en had hemelsche visioenen. »Mais écoutez donc,« herinnerde zich Arlette Mainfroi de Beaumont, »als my'n mama een geheim heeft, praat ze altijd in zichzelf, en ik heb mademoiselle la Roselle wel drie maal hooren mopperen: »B n'y a donc plus de justice.« »Oh mais vrai, dat heb ik ook eens gehoord!« riep Charlotte's nichtje, Agnes de Thomeray. »En ik keek haar strak aan en nnjn schort was los en ze zag 't niet eens! Gek hè?< De onverschrokken Suzette klom op een bank, klapte in de handen, danste rond, schreeuwde: »Oh, comme c'est rigolo! Hoe leuk! Ze heeft misschien zulke standjes van binnen, van mademoiselle Sibylle gehad, dat ze idioot is geworden. Ze heeft altijd wat te zeggen op die lieve mademoiselle de Chavise. Laat ons roepen: A bas, a bas, mademoiselle la RoseUe! Vive, vive, vive, mademoiseUe de Chavise! zut! zut! zut! flut! flut! flut! flut! Ze kan ons toch niet hooren, ze zit boven op de galerij met Renée Colbert! AUons y mes enfants!" Twintig zwartgekousde beenen dansten lustig op de banken. Een schril koor weerklonk, de zakdoeken wuifden blank boven de blonde en bruine hoofdjes. »Ik ben niet bang meer voor la rosière, hoor! Bi ook niet! Ik: ook niet! Zut! zut! zut! Flut! flut! flut! Voüa ce qui est parfait! Chouette! chouette!" »MesdemoiseUes!« maakte de vü'andehjk snerpende stem van de veelgeliefde Paule plots een eind aan 77 dit verboden genot, en haar streng zwart hoofd vertoonde zich om de deur, »silence! L'heure de recréation est passée! Prenez vos hvres! Charlotte au piano! Mademoiselle Dolany vous attend. Wanneer ik nog eens zut! flut! hoor, zal 't er spannen!* De niet bange klasse dook lamgedwee omlaag, en de dappere, zeer dikke Charlotte dorst zelfs haar kous, die over haar laars hing, niet optrekken. Paule dreef Charlotte door de gangen naar boven. Op een der portalen werden zn hindevlug achterhaald door Hélène de Chavise, wie een leerling reeds wachtte op de muziekgalerrj. Even omkijkend, gaf zij Charlotte een haastig-vriendelijk knikje, dat het kind, bln', beantwoordde. Charlotte, hoewel niet extra-snugger, zij was een soezig dikzakje, had toch nu met scherpe oogen bemerkt hoe er een rühng door de leden van mademoiselle la RoseUe voer, toen mademoiseUe de Chavise haar rakeUngs voorbij schoot, terwjjl het zwarte glad gehaarbande hoofd met een ruk den anderen kant uitging, als droeg de jongere en mooiere secondante onheü en verderf met zich om. Er was zooveel opzettelijkheid in deze beweging geweest, dat Charlotte verbaasd staarde, en Hélène stil voor zich uit gUmlachte. »Hoe vlug is mademoiseUe de Chavise,* dacht het kind, »'t is altijd of ze danst of zweeft als ze loopt.« Zij keek onwülekeurig naar Paule's plompen voet in zware zwarte laars. »Stoffel!« beet deze haar toe, want Charlotte's bewondering en smadend vergelijken ontging haar niet, »kijk naar de hoogte.« Zie waar je loopt of ik zal « Maar zij wist zelf wel dat zij niets aan mademoiseUe Laure meer zou overbrengen, het kon haar niet schelen al hielden die kinderen huis als Turken en kregen zij de afschuwelijkste manieren. Laten zij maar zut! roepen en flut! Juist goed. Onberispt en ongestraft, zouden zij er mee voortgaan en konden er dan thuis hun preutsche mama's, die zoo rekenden op de keurige opvoeding bij de dames Revon, mee verrassen. Zoo zou de school wel achteruitgaan! In het vervolg zou 78 zb, Paule, zelfs geen woord reppen, al hoorde zfi ze vloeken; zü had zooeven nog iets gezegd macht der gewoonte, maar voortaan konden ze vertellen wat ze wilden. En dit zou haar wraak worden op die akelige laffe valsche juffrouw Laure en die sufferige onnoozele juffrouw SibyUe, met haar monsieur 1'aumönier. Jammer dat hij pastoor was, anders hadden ze kunnen trouwen. Un couple bien assorti! En die Laure die nu meeheulde! Had Paule zich vroeger aan de dames Revon opgedrongen, zij mééd ze thans. Was zij daarom jaren lang de boodschaploopster geweest van die Laure, die haar nu met een nuffig-neerlatend knikje groette, en zélf naar de klassen ging, om zich te overtuigen van dit of dat! Doe maar goed in deze eUendige wereld! Bij niemand vond juffrouw Paule troost voor het haar verterend verdriet. Haar blanke ziel werd door een ieder miskend; zelfs haar moeder scheen zich tegen haar te keeren als zij klaagde. Eeuwig hetzelfde te hooren, verveelde mevrouw la RoseUe; daarbij vreesde zij dat Paule's getob over het geval de Chavise in ziekelijkheid zou ontaarden. En daar haar man zes maanden voor zn'n dood zn'n betrekking in een groot handelshuis had moeten opgeven wegens neurasthenie, (sommigen beweerden dat zij en Paule aan dit Inden niet vreemd geweest waren), bedankte mevrouw hartelijk voor een tweeden patiënt a la manlief. Ook had de conciërge gemeend haar, mevrouw, eveneens nog eens te moeten onderhouden over Paule's zenuwtoeval van onlangs, en dit maakte haar zeer kregelig. Wel lieve hemel, nooit was zij met haar stüle vrome en waardige gewoonten en manieren in opspraak geweest bjj de buren, en nu ging zij het ten slotte door haar eigen dochter nog worden. Och kom, mevrouw kende Paule, heur geestelijk en hchamebjk evenbeeld, ter dege; zy' begreep wel waar de schoen hem wrong. Dit meisje was zeker mooier, jonger, éléganter, en denkelijk ook begaafder dan Paule, want Paule zou onmogelijk een mis op het harmonium hebben kunnen begeleiden 79 of iets wat op muziek léék, improviseeren. Paule was doodgewoon jaloersch, voila tout. Niet dat mevrouw dien nijd in haar dochter laakte; hij was menschehjk, en de biecht was er om het karakter te zuiveren. Maar in haar eigen belang moest Paule verstandiger worden en zich matigen in haar wrok, hem laten varen zelfs, want al die gemoedswoelingen maakten iemand die al niet mooi was, helaas, er heusch niet aanvalliger op. Natuurlijk zóu dat meisje de Chavise wel slecht van gedrag zijn, en een intrigante, maar daar behoefde mevrouw la RoseUe's huiselijke vrede niet om verstoord. Monsieur 1'abbé, al had hij zich wat verwaand aangesteld, want in kapelaans heb je ook nog zoo'n verschil, had in elk geval een waar woord gezegd: «Snoode daden brengen zichzelf aan het licht«. Je liet zulke menschen in hun vet gaar smoren, et voila. .. . „„ Paule hield haar moeder voor dat zn, mejuffrouw la Roselle, een werktuig Gods was, als ze zich over de ondeugd bedroefde en kwaad maakte. »Maar werktuigen Gods en werktuigen Gods zijn twee,« beweerde mevrouw. »Zóó'n instrument, waar de wraakzucht zoo hard op tokkelt, heb ik voor mij dan bever niet in huis. Als je je binnenste wilt verbchten, ga je nog maar eens meer naar de kerk; vind je op aarde geen belooning voor je volbrachten pbcht, dan is er wel een hiernamaals. En je mag wel wat staal innemen. Tu as une mauvaise mine, tu me donnés mal au coeur, ma füle. Tu deviens 1'image de ton pauvre père.« Deze vroom-practische redeneering bracht Paule op een verrukkebjken inval. Zij zou n.1. avonddiensten gaan bijwonen en godsdienstige lezingen. Dit wil zeggen in haar verbeelding, óf in wérkehjkheid, pour acquit de conscience, tien minuten lang, en dan vóórt naar rue St. Ferdinand, om het doen en laten van Hélène de Chavise te bespieden. Naar een schouwburg zou, volgens de la RoseUe's, Paule, zelfs op haar leeftijd, aUeen niet hebben kunnen gaan, zij bleef jong meisje; de conventie moest men nooit tarten; maar naar de kerk was heel iets 80 anders; wat tot heil der ziel kon strekken mócht niet worden nagelaten. Haar moeder was gewoonlijk des avonds na het zeven-uursch maal te moe om nog een voet te verzetten, al bleek zij voor een theater een enkelen keer wel te vinden; haar vroegmis eiken morgen, vorderde reeds veel van haar krachten, en dan nog 's middags dikwijls naar »vêpres« Hiermede, vond zij, kon le bon Dieu, waar het een oude dame als zü betrof, het stellen. Paule's broer, de benjamin en tien jaar haar jongere, Aristide, verdween na het eten, (begrüpehjkerwüze ongeweten door mama en zus, die hem keurig-zedig bü hevig conservatieve kennissen op bezoek waanden) getrouwelijk naar plaatsen, der kerk in de hóógste mate vgandig. Van de elf-uursmis des Zondags nam hy genoeg vroomheid mee naar huis voor de gansche week, terwfil, na dezen godvruchtigen plat de résistance, 1'Action francaise hem dan verder voorzag van menschlievende entremets en verlicht-stichtehjke nagerechten. Zijn gezelschap op haar voorgenomen avondpreektochten behoefde mejuffrouw Paule dus evenmin te duchten. Toen zfin moeder hem er over sprak, keurde hü het heel goed dat Paule aan zoo iets wilde doen; zulke Francaises had Frankrük noodig. Maar hü ging bü dinges, u weet wel, Charles Amaury, zfin vriend, beramen over artikelen tegen protestanten, vrfimetselaars en joden; dit schurkenvolk moest Frankrfik uit, zooals de hoofdredacteur steeds in zfin mooie artikelen verkondigde. ,La France aux Francais,' n'est ce pas? Dit was 't devies van zfin courant, de nobelste en christelükste der couranten, en daaraan wilde hfi, Aristide, zich tot aan zfin dood houden. »En daarom, van avond er op los! er op los! er op los! met geestdrift en vuur van overtuiging.* Mevrouw la Roselle's oogen straalden zelden, doch na dit gloeiend vaderlandslievend woord, glinsterden zü den edelgebarenden zoon in gerechtvaardigden moedertrots tegen. O 't was zoo n braaf kind! Hü werkte zoo hard, dat lüj er dikke blauwige wallen van onder zfin oogen had. »Overspan je toch niet te veel, lieve 81 jongen,* vermaande zn. »Er op los! er op los! er op los!< Aristide staarde haar hard doordringend aan, »de brand er inl« En hij ging naar boven, zn'n beste pak aandoen en geld halen, en hn' lachte in znn eentje lang en geluidloos. »Ah la vieille! Cette bonne vieüle! Ma vieiUe!« En hij richtte zjjn schreden naar het goede oude Montmartre, naar zekere nachtkroeg, zn'n allerbesten vriend. Paule, schn'nbaar aangestoken door haars broeders geestdrift, stond eveneens van tafel op, wierp haar servet op haar bord en riep in navolging: »Er op los! er op los!« En de oude mevrouw, goedkeurend knikkend, bleef alleen achter met haar gebefkoosde strengvrome courant: »la Croix,« waaruit zij voor Paule een zendingslezing had gekozen, haar breikous, en een oude, aan één oog blinde, kanarie, die een beetje kindsch begon te worden, en altijd vergat voort te gaan na den enkelen schorren piep, dien hij gewoonlijk midden onder het maal gaf. Paule wachtte zich er wel voor haar voetstappen te wenden naar de door haar moeder uitgezochte zendingslezing, er was er een in St. Ferdinand ook, maar daar evenmin wilde zij heen, zij had zelf een zending te volbrengen. Zjj had haar moeder wijsgemaakt dat St. Ferdinand haar te ver uit de buurt was, om geen vermoedens bij de oude dame te wekken. Zij stopte zich evenwel in den Métro naar 1'Étoile, wisselde daar een trap af, gangen door, voor de richting Boulevards extérieurs, eerste station Ternes, en stapte uit, de sortie nemend. Terwn'1 zn de, overdag vrn drukke handelswoebge, maar nu met de naar binnen gehaalde buitenuitstallingen wat ordelijker en stiller, Avenue des Ternes doorliep, niet lastig gevallen zn door mannen, zooals die veüe vrouwschepsels vóór haar met hun valsche krullen en bevederde toques, kreeg zij no. 36 in het oog. Daar woonden de Normandins, oom Hippolyte's vrienden. Hij at er altijd des Donderdags en o hemel, o hemel, het was vandaag Donderdag! Als hij maar Mademoiselle de Chavise. 6 82 niet voor het raam stond en haar zag... oh mais pas de danger, verbeeld je, 't was donker, het appartement, vier hoog en zy zedig-deftig gekleed. Maar hg kon er uitschieten, juist als zg langs kwam Wacht hóllen hóllen Gelukkig voorbij en veilig, zónder oom Hippolyte. Gestéld echter, dat zn' hem tegenkwam, dan kon zg immers zeggen dat zg in St. Ferdinand naar le salut ging. Dan mocht hg nog mee ook, goed voor zgn eeuwig heil. Kom, wat maakte zg' zich benauwd voor niets, hg zat waarschgnlgk te dammen of au nain jaune te spelen bg' de Normandins, of hg' hielp de kinderen Gaston en Camille aan hun huiswerk. Paule stak nu de Place St. Ferdinand over, eerst, zonder het te zien, starend naar het kranig, zoo droef aandoend standbeeld, gewjjd aan de franc-tireurs des Ternes, die bij het nóóit te vergeten beleg hun leven vol liefde gaven voor hun stad en land, en hier in brons vertegenwoordigd zijn door één stoeren, zgn scherpschot richtenden vrijwilliger. Plots zag Paule dezen: >Dat is ten minste nog een man,« gingen haar gedachten, >als je daar oom Hippolyte bg vergelijkt. Zóó'n man zou ik hebben gewild. Malle oom Hippolyte, idioot, hg lgkt wel gék met zgn romantische neigingen, al zgn ze dan ook onschadelijk. Altijd in bewondering voor de vrouwen en ze als heiligen vereerend. En in den regel zijn het me nogal lievertjes.« Als zg, Paule, er niet op gepast had door hem telkens af te snauwen, wanneer hg er uit zekere ziekelijke schooljongensachtige nieuwsgierigheid over begon, zou hjj waarachtig zijn verbeelding nog sterk aan 't werk hebben gezet wat betreft dat wezen, die de Chavise ook. Eh bien, merci. O, daar was, hoek rue Armaillé en rue St. Ferdinand, de kerk Saint Ferdinand des Ternes. Het viel Paule op hoe het overdag grauwe doodeenvoudige smalle gebouw thans somber streng in kloostersoberheid den avondhemel bedreigde, een primitief middeleeuwschvroom monument, met alle vertrouwelijkheid van het dag-aanzien er aan ontnomen. Het duister maakte het tot één 83 blokkige massa met de groote stadsjongensschool er naast, die de halve rue St. Ferdinand in beslag nam. En plots proestte zij, loopend aan den overkant, den comestiblewinkel, den slager, den kapper langs, bü de gedachte aan mama, die haar dochter thans zeker vroom op de knieën zag liggen of luisteren naar een zendingsprediker. Nu wel wat gewichtigers te doen, alsjeblieft. Als men de ondeugd vervolgde, betrachtte men zelfs veel beter zgn plicht dan in de kerk. De straatdeur van no. 4 was nog open. Paule trad parmantig binnen, als hoorde zü er thuis of wist zij er den weg, gluurde toen behoedzaam voor zich uit, de lange gang in, zag bü de trap een heer met den rug naar haar toe; een niet jonge rug Ciel juste! Hemel, hemel, het was een bekende rug! een maar ai te bekende, de rug van oom Hippolyte! Paule slaakte een gilletje. Om Hippolyte keerde zioh verschrikt om; hü had zfin slappen zwarten hoed, een soort van schildershoofddeksel, diep over zfin oogen gedrukt. Met een paar stappen stond hfi bü zfin nicht, die eveneens met een paar stappen hem was genaderd. Zfi keken elkaar aan in stomme verbazing. »Oom Hippolyte mon oncle « »Paule, ma nièce....« »Wat doet u hier ? hier!?* »Wat wat doe jü hier hier!?* Dit sloeg Paule, gewend haar goedigen oom te beheerschen, ganschehjk uit het veld. »Maar.... maar «?! stamelde ze, zelfs te verbg'sterd om haar wrevel te luchten over het in duigen vallen van haar plan, haar zoo welberaamd plan. »Dame—!« aarzelde oom Hippolyte, »ik ik heb hier kennissen En jü ?< »Ik ook.« »Dat is toevalhg. Mafoi Ja nichtje, 't toeval is groot, is verschrikkehjk groot.... reusachtig groot.* Hg trommelde zenuwachtig met zgn kastoren handschoenvingers tegen zgn kaalgeschoren kin. 84 »Dat is 't,« beaamde Paule in een bitteren glimlach. »Ik stel voor ik stel voor « oom Hippolyte opende znn goedige onnoozele jongensoogen heel wn'd... ,om om naar huis te gaan.* Hij ghmlachte ook, doch verlegen. »Mnn mijn kennissen zijn zfin niet thuis. En de jouwe zeker ook niet Wil ik je brengen?* Paule was op het punt woedend uit te barsten met een: »Laat toch die komedie,* toen de logedeur open ging, en een vrouwelijk conciergehoof d, zwart en kroezig, zich gezagvol vertoonde. »Ik heb monsieur toch gezegd dat mademoiselle de Chavise thuis is; zij heeft, naar ik meen, bezoek. Tweede verdieping boven den entresol, eerste deur réchts.* Oom Hippolyte werd lijkbleek, en staarde verwilderd, den mond karpemrijd open, eerst de conciërge en daarna znn nicht aan. »Et madame?* vroeg de conciërge, zich zakelyk wendend tot de niet minder ontstelde Paule. »Madame désire—?« .. »Deze deze dame is mjjn nicht, myn ntcnt,« kwam de heer Hippolyte Fabre tot bezinning, Paule aan de conciërge voorstellend, als hoorde het zoo en wist ze- wie hü was. »Ze ze komt hier om om den dokter te spreken, die hier ook woont.* De conciërge keek, denkend dat zij met een paar onwn'zen te doen had, ietwat angstig naar binnen, waar haar man in zjjn hemdsmouwen, onder de heUe gaswarmte aan tafel, rustig zijn courant bleef lezen. »Een dókter, madame hier!? Hier heeft een dokter gewoond vüf jaar geleden, toen ik de loge kreeg. Hij is toen verhuisd naar Avenue Niel en het nummer weet ik niet meer. Dokter Dupouy, Abel Dupouy, een korte dikke man.« »C'est ca « zei Paule bevend, innerlijk oom Hippolyte uit alle macht verwenschend. »Men heeft hem mij aanbevolen. Een patiënt van lang geleden. Dx kwam zijn spreekuur vragen. Maar als u nu het nummer niet weet....« 85 »Ah ca, je ne saurais vous le dire. Ik zou 't voor u kunnen opzoeken misschien.* »Merci madame, dan kom ik wel eens terug,« onderbrak Paule haastig. »En ik,« betuigde oom Hippolyte weer met vaste vriendelijkheid, »kom steUig ook nog wel eens terug. Ik ga nu met mijn nicht mee. Een toeval, chère madame heeft....« De conciërge hield blijkbaar meer van haar warme logekamer dan van oom Hippolyte en zün toeval, zei kortaf: »B©nsoir m'sieur et dame,« en sloot zich op bü haar steeds lezend gebukten man. Oom Hippolyte bleef, onbeweeglijk, even mét zfin arm in de lucht staan, gehjk het standbeeld van een redenaar, het dien arm toen zakken, bood hem Paule, zei goedmoedig opgeruimd: »Allons nous en, ma petite nièce, viens, viens!« en leidde haar ter deure uit, ten slotte nog zeer over zichzelf voldaan. »Heb ik hem dat niet mooi klaargespeeld?« vroeg hij. »Jü wist met al je bfi-dehandheid toch eerst niet wat te zeggen tegen dat mensch. Une espèce de bonne femme hi hi hi « »Oh zut alors!« vloog de nichtehjke toorn door zfin gemoedelijkheid heen als een bliksemschicht door een kalme lucht. »Is 't niet een schandaal dat u, als fatsoenhjk man van vfif en vfiftig, die Chavise gaat naloopen? En voor de hoeveelste keer komt u hier? Dat moest moeder weten!» »Saperhpopette! Zeg haar maar niets; maar alsjebbeft nichtje, jü, als jong meisje, zoo alleen op straat, op dit uur hè? En wat kwam jü hier doen « »Ik e ik ging naar le salut en naar een zendingslezing, en toen viel me in dat hier een kleermaker woont, een damestailleur.... ik moet een taüleur hebben « »Dame « aarzelde oom Hippolyte weer, want hü geloofde er geen woord van. Zóó onnoozel was hij nu niet. En dit van zfin gelaat aflezend, en vreezend dat hü haar soms toch van iets ongepasts mocht verdenken, 86 overstelpte Paule hem maar brutaalweg met de waarheid; want, bondgenooten, hadden zij elkaar in hun macht, elk had bij zwjjgen evenveel belang. »Pouah.... u kwam voor de Chavise, maar ik ook, ik wil haar ontmaskeren, ik wil er eindelijk 't mijne van hebben. En ze heeft bezoek.... 't is hy natuurlijk, die vent.... c'est bien lui, son homme; 't schepsel « Bn' den kruidenierswinkel was een lantaren, daar liet Paule oom Hippolyte's arm los, en zag onder het licht hoe bleek bij werd. »J ja nichtje « stamelde hü, met lippen trillend van jaloezie, zich, tot mededeeling van het geheim, naar Paule vooroverbuigend. *Hü is 't bepaald een groote slanke knappe man, met een bonten kraag op zfin jas en een stok met gouden knop — Ik, ik zag hem binnengaan, begrüp je.... ik zag hem, de conciërge stond in de gang te praten met een andere locataire, een dame die zü madame Vigneron noemde, en toen hij inkwam, knikte ze hem toe als een bekende, en zei: .MademoiseUe de Chavise est chez eUe, monsieur.' Ik was toen nog niet over den drempel, zie je, want eerst had ik nog wel wat gewetensbezwaar, maar hoe goddeloos en gruwehjk, nietwaar nichtje? 't Is bepaald een baison, want zoo 's avonds.... 't Kan natuurhjk een verloving worden....« »Kwam kwam u dan daar niet voor 't éérst?« had Paule moeite te uiten, zoo fel hamerde haar hart en beefde haar mond. »N.... nee.... ja.... dat is te zeggen, 't is voor t eerst dat ik binnenkwam, ondanks mezelf naar binnen wer d getrokken. ... m.... maar buiten, zie je, heb ik haar bespied.... ben ik ze wel na.... nagegaan....« Oom Hippolyte trok een grooten zakdoek met lichtblauwe randen uit zü» jaszaken veegde zich het gelaat bü deze moeiebjke biecht.... »'tis toch wel een mooi meisje, nichtje, en.... en zoo élégant.« Paule stampvoette. »Oh ce vieux fou, anders weet hü niets, en móói, zoo'n leehjke roodkop, une rou- quine H en a un goüt. Prachtige smaak!« »En en ik heb gezien gezien dat hu haar omhelsde een zoen gaf en zü zoende 87 terug vlak voor de deur, om vfif minuten over elven 's avonds ik keek op nnjn horloge, nichtje.* »Zwy'g!« gebood Paule, die dreigde te stikken, naar adem hagend, »bedenk tegen wie u spreekt, tegen iemand die lelieblank, die geheel vlekkeloos is « »Pardon, nichtje, pardon, «stameldeoom Hippolyte,»ja, wü mannen kunnen meer hooren en zien dan de dames.* * Mannen,* beet Paule hem toe, »u u is me nogal een man.* Oom Hippolyte, arme, voelde zich rood worden tot achter de ooren. »Ik ben toch geen vróuw,* stamelde hü, »natuurhjk, ik ben in een seminarium opgevoed; ik moest immers eerst pastoor worden, maar, al heb ik me verder altijd aan de Kerk gehouden daar heb ik toch in mfin jeugd lekker voor bedankt, ik was te wereldsch voor pastoor.* »Wéreldsch!« smaalde Paule, »natuurüjk is u geen vróuw, zóó wfis ben ik óók wel, maar wereldsch Van 't leven weet u net zoo mui iets als ik, 't schepsel de Chavise weet er meer van dan u.« »Allons donc!« verdedigde zich oom Hippolyte, »al vertel ik jou en je mama nu niet alles ik e weet genoeg, genoeg. En dat meisje doet misschien toch niet 't érgste kwaad. Wü weten niets, wij twfifelen, en in twfifel onthoud u.« »'t Meisje la jeune füle, la chaste vierge we hebben al vast dit bewfis: dat ze met een man gaat en zich door hem laat zoenen. Mooi voor een secondante aan la Tour. En wat zag u nog méér?* besloot Paule, gebiedend in sneUe gretige vraag. »Oom Hippolyte verbaasde zich, een éven gümlachje speelde om zfin kalen mond. »En ik mócht je niets meer verteUen want je bent toch een bloem een boterbloem zei je dat niet?* »Een, lelie alsjeblieft!* grauwde Paule, »en ik wü toch wel weten, niet uit nieuwsgierigheid, maar ik moet triomfeeren én over dat schepsel en over die idioten van een dames Revon met hun aumönier. Eindelijk zullen ze dan wel móéten gelooven! Oom 88 Hippolyte u is getuige Ze zal op straat worden gegooid, op straat Wat moet ik er van hebben!* Oom Hippolyte stapte er van achteruit, zoo verschrikte hem Paule's heftigheid en het wreede harer trekken; iets tijgerinachtigs had zij. >Goeie God! néén!« weerstreefde hü, »ik ben een goedgezind en vreedzaam mensch, ik wü niemands ongeluk, nichtje. Door man toedoen zal dat arme meisje niet uit haar brood worden gestooten! Ik wou je eerst niets verteüen, maar ik weet 't niet, je haalt de woorden uit me.« »lk vraag 't u nu immers nog niet! Maar later! Als alles daghelder bewezen is, zult u zich niet aan uw plicht kunnen onttrekken. En 't is uw plicht als mensch de onschuldige leerbngen van la Tour te redden, te verlossen van zoo'n verloren schepsel. Nu wat hóórde u? Vertel op! U bent ze toch nagegaan.* Oom Hippolyte schudde treurig het hoofd; zoozielsgaarne was hy in de plaats van dien bewusten meneer geweest. Met tranen in de oogen had hü steeds aües afgeluisterd; zich zfin eenzaamheid en verstoken zün van teedere vrouwebjke liefde dermate bewust, dat zfin hart altijd toegenepen werd van pünhjk verlangen. En de hermnering aan wat lüj op die vrfiwilhg ondernomen tochten geleden had, deed hem nu weer dezelfde smart ondergaan, maar bij werd door iets sterker dan hy gedwongen zich nogmaals te goed te doen aan de zoete woorden, de zachte, beve, kweelende innigheid waarvan hü getuige was geweest. Hü drukte dus een opkropping in zfin keel terug, en slikte die af, eer hij met moeite uitte: »Och, hü zei 't gewone, wat wü mannen allemaal zeggen: ma douce, mon byou, ma chèrè a moi, en en mon petit amour.* Paule's tanden klapperden, zoo sterk beefden haar kaken. Toch moest zfi smalen: »Ja, ja, dat zegt u ook altijd.* Toen haastte zü zich: En zfi? en zü?« >Och « oom Hippolyte schudde treurig het hoofd. »Laat ik nu maar ophouden!* 89 »Neen, neen!* riep Paule, >spreek alsjeblieft, nu je zoover bent, kun je wel verder ook.* En hg zwichtte voor haar gezagvollen aandrang en vervolgde: »Zg noemde hem meestal: mon chéri, en ook wel Guy. Hg schgnt Guy te heeten, zooals ik Hippolyte heet. Guy, nichtje, een chique naam, een aristocratische naam. Hg is mogelgk wel van adel, als zg'zelf. Allebei van adel.* Oom Hippolyte's tong klakte van zekere voldoening. »Bah!« verachtte Paule, »een goddelooze boekenschrijver, Guy de Maupassant, heette ook Guy.« »Ik wéét 't, ik wéét 't, ik heb alles van hem gelezen.* »Wat? leest u die apekool, dat smerige, die verboden boeken, oom Hippolyte? Oh mais oui alors! C'est du propre! Ik word vies van u, vies.?. »Hoor eens nichtje: .Onderzoekt alle dingen en behoud het goede' staat er geschreven. Et j'ai 1'age, j'ai bien 1'age Als ik nu nog niet oud genoeg ben, om dat te lezen....« *Zoo, maar 't is in strgd met onze leer, met de Kerk Mama zegt ook altijd dat die goddelooze schrijvers « »Sacré nom, de d'une pipe d'une pipelette!" viel oom Hippolyte zoogenaamd schertsend uit, maar zgn toon bet duidelijk hooren dat hij toch niet heelemaal onder de plak van zgn welbeminde en geachte nicht wenschte te komen, noch onder die van haar geachte en welbeminde mama. »De Kerk, de Kerk kan iemand wel wülen beletten ooit naar 'n schouwburg te gaan, eh bien merci !« Zg richtten thans hun schreden toch maar naar de St. Ferdinand, waar een pastoor, uit Marocco teruggekeerd, een zendingslezing zou houden; zg konden nog juist bg den aanvang binnen zgn. Intusschen was vooral Paule, godsdien8tijverig, nog zeer heftig aan het beweren, toen zg achter zich bi de stille straat voetstappen, zware en lichtere, en tweeërlei stemmen hoorden. »En kom, laten we daar nu maar over ophouden!* drong oom Hippolyte een weinig angstig aan. »Wat 90 hebben vreemden noodig te weten wat ik doe en laat. Ik ben eigenlijk wel zót jou dat te vertellen, zoodat er door je moeder weer zoo'n malle kippendrukte over kan worden gemaakt, en zij er met den abbé Lafossette....« >Cht!« smoorde Paule plots zijn uitval, en legde hem haar wollen handschoenvinger tegen de lippen — »Hoor je dan niet,* uitte haar bibberende mond met moeite, >dat zy' 't zn'n....« »Ziï!?€ Oom Hippolyte leek weer sprekend op een karper die een slokje rivierwater gaat nemen. »Ja zjj, hy en zy' Gauw mee hier in dien donkeren hoek En dan vólgen vólgen « »Ja, ja vólgen!* hijgde oom Hippolyte, bezeten door den ouden hartstocht zoete woorden die hém nóóit zouden geworden, op te vangen. »Kijk, kijk « knirpte Paule's schorre stem, als zij, verscholen in het zwart van hun hoek, uitkeken in de flauwbelichte straat, en de twee gestalten hen op een meter afstands voorbijgingen. De man groot en slank, hield zijn arm gestoken door dien van de veel kleinere vrouw, een popje bij hem vergeleken. »Hü houdt haar vast, zie je wel, nichtje, hij houdt haar o zoo is 't altijd maar natuurlijk kwaad behoeven wij er daarom nog niet van te dénken,* fluisterde oom Hippolyte, heesch van aandoening en nauwelijks verstaanbaar. »Mais bien sur « zei Paule ironisch, »we zullen er niets dan góéds van gelooven. Ca en a iair. Kóm.« Zij stak haar arm door dien van oom Hippolyte, en sleepte hem op zün bevende beenen voort. O welk een ander paar dan hetwelk zoo kranig voor hen uit flaneerde; twee leehjke stumperts, zfi, armoedig mager en burgerhjk. Menschen naar wie niemand nog eens zou om kijken, heusch niet. Paule zeide het tot zichzelf in wrange wanhoop, terwfil zü met den van angst voor ontdekking hygenden oom, die haar arm bijna tot moes drukte, aansloop achter het jonge paar. Zfi hoorden spreken over Nice en een winterverbhjf aldaar van eenige weken. 91 >Dus je kunt niet, absoluut niet voor einde December, hè chérie?« vroeg de meneer, liefkoozing in zijn stem. »Neen,« antwoordde Hélène ongeduldig, »hoe kan ik nu voor de kerstvacantie van La Tour weg, ik die de muzikale leiding heb van alle feesten, die de missen moet begeleiden « »'t Schepsel,« siste Paule. >Dat begrfip je toch wel, Guy.« »Ik hóór 't, maar begrijpen wil ik 't niet O, dat je nu nóóit eens heelemaal van me kunt zün Zulke beetjes altijd « »Dat weet je toch al jaren, daar is je eigen lafheid toch schuld aan en je véélgeliefde moeder. Of ze jouw geluk is, weet ik niet, maar mfin ongeluk is ze zeker.» «Laat mama er nu maar buiten, arme vrouw, ze heeft niets dan mg Ze houdt van me « »Met een af schuwehjk-zelf zuchtige Jief de. Dat is geen moederliefde, want 't voornaamste element van moederliefde is zelfverloochening.» »Maar vroeger, toch, denk aan vroeger, hoe ze zich voor me heeft opgeofferd « »Ze heeft je door eigen wil voortgebracht, je bent er door haar schuld, en toen je klein en hulpeloos was, móést ze voor je zorgen, en toen je groot genoeg werd voor onderwfis, moest je leeren, dat is niet meer dan natuurhjk. Maar daarom mocht ze je geluk toch niet in den weg staan toen je volwassen was, je je vrüheid benemen, altijd haar zoogenaamde rechten laten gelden, je heelemaal in beslag nemen, iedere vrouw die je naderde afweren.... je beletten te trouwen.» »Geen heeft me ooit iets kunnen schelen, behalve jü...» »0 ja, precies, en daarom moeten wü den dood van je moeder afwachten om elkaar heelemaal toe te hooren? 't Zou beter zfin geweest als je me nóóit had gekend en ik jou niet.» * Hélène! En je had me zoo beloofd « >Dx kan 't niet helpen, ik verval weer in mfin oude bitterheid. Ik móét uitbarsten, ik móét klagen. Is 't dan 92 ook niet vreesehjk dat heel mijn mooie jonge leven is verstoord geworden door jouw moeder? 't Is niet om vól te houden zoo. Soms smacht ik naar je en ik kan « Paule uitte hier een Hauwen kreet van ontzetting die haars ondanks haar uit de keel drong.... Zjj dwong oom Hippolyte tot achteruitgaan, want Hélène's metgezel keek om; even wantrouwend de straatstilte der eenzame rue Armaülé. Maar hij scheen blijkbaar gerustgesteld, toen hjj de twee dóódsimpele, nuchtere donkere gedaanten ontwaarde van het tweetal, dat was blijven staan. »Waar kük je naar, Guy?* klonk hoorbaar mademoiseUe de Ohavise's stem gejaagd. »Je ziet toch geen kennissen? Guy, zég dan.* »Weineen, 't is niets, 'n oud echtpaar! Haar begeleider lachte opeens dat hfi schaterde.* »Mon petit amour, als wü zóó oud znn, zulke sjokkers, dan zn'n wij al eeuwen getrouwd. Stel je gerust. Zóó ver znn we nog niet.* MademoiseUe de Chavise's weUuidend lachje weerklonk even. Paule kneep nu uit aUe macht in oom Hippolyte s arm, zoodat hij op znn beurt een schreeuwtje gaf, rauw als van een verkouden papegaai. »Hebt u dat gehoord, wy' een oud echtpaar, een oud echtpaar, wy'? Ik met u getrouwd verbeeld je afgrn'selüke wezens!* »J.... ja.... ja....« stotterde oom Hippolyte, »'tzou afgryselyk znn.... Ik bedoel 't is afgrijselijk....« haastte hij zich te verbeteren. Paule was te zeer met eigen ikje ingenomen, dan dat zij kon vermoeden hoe het denkbeeld eener vereeniging met haar kostbare persoon als een satansche verschrikking voor oom Hippolyte's geest oprees, terwijl door zijn ontstelde brein de gedachte vloog: »0 mon Dieu, als ze me maar op een keer niet trouwt zonder dat ik 't zélf wü, als dat maar geen afspraak is sedert jaren tusschen haar en haar moeder, waarvan ze mij zoo lang mogelijk onkundig 93 laten. Hoe allerontzettendst zou dit wezen, want wat ze willen die twee, dat wülen ze! En ik zou 't niet overleven! Maar.... maar ik zal er den abbé Lafossette over spreken, hem zeggen dat ik zoo iets nooit zal doen, nóóit, en ik zal er mijn beschermheilige Saint Hippolyte over onderhouden.* > Nóóit! dat nóóit!!* Hier bet oom Hippolyte met zooveel kracht zün paraplu neer tegen den gladden rand der stoep, werwaarts bij door Paule was gedrongen, dat het regenscherm afgleed daarvan, de punt diep in een voeg van het plaveisel bleef steken, en het nog een heel werkje was dit nuttig voorwerp zonder beschadiging te verlossen uit deszelf s benarde positie. Paule stond er bü te trappelen en keef gedempt. Oom Hippolyte sloeg daar geen acht op, want de Hemel scheen zfin stil gebed verhoord te hebben; een lichtstraal drong tot hem door in den vorm van een volzin, die hem plots als luide toeklonk: »Maar de Kerk ziet hóógst ongaarne, verbiedt eigenhjk het huwelijk tusschen verwanten die elkaar zoo na zfin.* »Gelukkig maar, gelukkig maar!* antwoordde dankbaar verruimd oom Hippolyte den goeden geest, die hem zoo Uefdevol te hulp was gekomen. »Oh Saint Hippolyte, mon vénéré patron, je vous remercie de tout coeur.« Daar aan het oor van Paule niets ontging, had zij natuurlek, onder haar geknor door, de oom Hippolyte onwillekeurig luid ontsnapte uitroepen »Jamais, ca jamais!* vernomen, en meende dat hg ten zeerste beleedigd was over het bewuste »óud.* En in haar binnenste-binnen toch gevleid voor een getróuwde te worden gehouden, grinnikte zij: »Le fourbe, hfi ziet heel goed dat wü niet oud zgn, hg doet 't maar om dat zedelooze schepsel te vleien. Wg zouden volstrekt zóó'n oud paar niet zgn, u vgf en vfiftig en ik veertig.... Men ziet 't meer, niet waar?* »Oh ca, c'est sur et certain!* zuchtte oom Hippolyte, op eens weer diep ongelukkig, want het was hem ingevallen dat de Kerk wel degehjk dispensaties verleende, zelfs voor een geval oom en nicht, en dat 94 Paule en haar mama zich niet ontzien zouden daar gebruik van te maken. Maar bü Saint Hippolyte, bü la Sainte Vierge, bfi le bon Dieu même, hfi zou zich kanten, kanten en verweren! Hü had waarachtig nog recht op zün eigen persoon hè, en op zfin vrijheid. Dus zei bü op zfin manier gebiedend: »En nu naar huis, alsjebheft nichtje, we hebben eigenbjk toch geen recht de gangen van dat meisje na te gaan, en 't is hoogst gevaarhjk.... die meneer Guy kan wel met een revolver op ons afkomen, als hü Ik had 't ook nooit moeten doen ik voel me « »Dx tart aüe gevaar,* onderbrak hem de moedige Paule, »ik wü er meer van weten, ik verkies 't.« En zfin arm grijpend, trok zü hem dien hgna uit 't lid, zoodat oom Hippolyte protesteerde, verklarend dat in elk geval zfin bchaam van vleesch en been was en niet van hóüt, gebjk zü scheen te denken. Maar om geen schandaal te maken, moest Inj wel mee, wroeging in zfin goede oude hart. Zü volgden thans voorzichtig, nu en dan stilstaand, als voorbehoedmiddel tegen argwaan, mademoiseUe de Chavise en haar cavaher door de Avenue Carnot tot het métro-station Etoüe, en zagen het paar de trappen afgaan en door een der achter hen toeslaande ingangsdeuren verdwünen. Wat nu te doen? Op het perron zouden zü natuurlfik ontdekt worden. Oom en nicht keken elkaar aan. Zü hadden vrn wat Uefs mogen aanhooren, maar door hun eenige malen achterblfiven, was er ook heel veel voor hen verloren gegaan. Dit waren zü echter vast te weten gekomen: Met de kerstvacantie zouden de gelieven te samen naar Nice vertrekken, en wisten niet zeker of zü hun uitrek zouden nemen in een hotel, of in een pension, dat de meneer van vroeger scheen te kennen, in een straat, waarvan de naam, door het luide fluiten van een straatjongen, aan de ooren der beluisteraars ontsnapte. , ' » »lk weet genoeg van haar goddeloosheid nu!« zegepraalde Paule, en haar oogen straalden van het vreemde 95 wilde licht dat oom Hippolyte altijd angst inboezemde; het leek hem dan of er de ziel van een of ander raar zwart ongekend dier uit haar appels op hem afkwam. »Ik kan naar huis, wij zullen dezen métro laten voorbijgaan, oom Hippolyte en den volgenden nemen.* »lk kan 't niet helpen....« oom Hippolyte zoog lang en fluitend op de lippen, »maar ik vind 't 'n mooi hef meisje ze heeft zoo'n heve vleiende stem en zulke zachte bruine oogen Ik.... kan.... ik kan't eigenhjk van die meneer bést begrijpen, bést.« »Oom Hippolyte!* verontwaardigde zich Paule heftig, »u spreekt als neen u is een »óüde zondaars voor u zal alvast Hierboven geen genade zijn.« Oom Hippolyte keek eens naar omhoog, als zocht hu zün speciaal gerechtshof voor hiernamaals. Hü scheen 't niet te kunnen ontdekken. »De lezing in St. Ferdinand is heelemaal er bfi ingeschoten.... herinnerde hfi zich. »Ja, die was voor u wél noodig,« berispte Paule, »u mocht wel boete doen voor uw daden. Maar wacht eens, als u nog mee naar boven komt, zegt u dat u mü ontmoet hebt, bü St. Francois Xavier, ik heb gezegd dat ik niet wilde naar St. Ferdinand.* HOOFDSTUK LX. Oom Hippolyte, steeds geteisterd door schrikbeelden van een mogelijk huwelijk met de aan znn arm hangende Paule, weigerde beslist voor de gesloten deur, 30 rue Dutot, mede naar binnen te gaan, om zijn zuster boven goeden nacht te wenschen. Hoe eerder het verzet begon, hoe beter, en znn zuster zou zonder zün wensch ook wel een goeden nacht hebben. »lk zeg je, dat ik niet meer loopen kan van de pnn aan mijn linker eksteroog, 't is bepaald een pompoen geworden nu, en ik wil er besüst, voor ik naar bed ga, dat nieuwe middel op probeeren van zestig centimes.« »Een nieuw middel voor zestig centimes!* riep Paule verrast, «daar had u waarlijk wel eerder mee voor den dag kunnen komen, u houd altijd alles maar voor uzelf. Laatst ook nog, met die obe « »Maar bonté du ciel, ik moet 't dan toch zelf eerst probééren!* wanhoopte oom Hippolyte, beleedigd in zün hoedanigheid van ondernemend proefkonijn, »en dan kan ik, als gebruikelijk, 't jou en je mama aanbevelen, 't Kan wel heelemaal niet deugen. En die obe van laatst, dat was me wat moois. Nou, oonsoir, petite, et bien des choses a la maman et a ton frere.« De staat van groei en bloei hunner eksteroogen en likdoorns leverde in de famiüe La RoseUe-Fabre de belangwekkendste punten van bespreking. Iedereen leed er aan. Aristide beweerde, met zn'n gewone geestigheid, dat zn'n mama ze mee ten huwelijk had gebracht, terwijl mevrouw, die met een ware »oignon« kon prijken, 97 voorwendde dat dit uitwas, als barometer, zün onbetwistbaar nut had in elk geval. »C'est le parapluie qu'il faut prendre, Paule. We krügen regen,* mompelde zü, als er geen wolkje aan de lucht was. »C'est mon oignon, qui me le dit.« Meestal bewaarheidde zich mama's voorspelling. En hoewel oom Hippolyte altijd overschreeuwd werd, als hg' iets nieuws wilde vertellen en van iedereen ongelgk kreeg, voor zgn eksteroog had men, als in oud-Egypte voor een ibis, respect, en daarover beginnend, werd hem gehoor verleend. Om Paule, die hem nog nastaarde, te bedriegen, mankte hü, zeer overdrfivend, de straat uit, keek op naar de sterren en dankte zfin heüigen schutspatroon voor zgn dierbare vrg'heid. Gelukkig, hü mocht een gezeUig thuis missen, aan Paule was hg' niet verbonden. Hoe verder hg geraakte van 30 rue Dutot, des te aangenamer werd zfin stemming. En in een staat van groote johgheid, den toekomstigen pompoen op zfin linker kleine teen geheel vergeten, trippelde hü de trappen af van den Nord-Sud op boulevard Pasteur, en bonsde aan tegen een minnend paar, dat onvoorzichtigbjk eikaars kussen achter de ingangsdeur van dien ondergrondspoorweggelegenheid stond te genieten, en hem van harte verwenschte. Oom Hippolyte, met zijn diepen eerbied voor minnende paren, en een plotse droefheid weer in zgn eenzame hart, tastte, iets mompelend, aan zgn hoed, en dacht op eens weer aan Hélène. En gezeten in den langen schel verlichten tweede klasse wagen, naast een pafflg-dikke juffrouw, die hem een sluitmand, waarin een poes, tegen de beenen duwde, ntijmerde hg over het akelig feit: dat Paule hem misschien eens zou kunnen dwingen te getuigen tegen dat arme meisje. Hg' zou opgeroepen worden naar die malle kostschool waar zg' les gaf. Maar ook daar zou hg' zich tegen kanten. Nooit; in eeuwigheid niet, zou hg' een woord zeggen ten nadeele van dat beve meisje, en haar uit haar brood helpen stooten. Van zoo iets zou hg tot zfin dood toe gewetenswroeging hebben. En al sprak Paule nu honderdmaal van de Kerk dit en de Mademoiselle de Chavise. 7 98 Kerk dat, je naasten benadeelen was geen godsdienst. Die meneer Guy was maar goed af, je moest maar geluk hebben in de wereld. O, 't was een schatje, ze was om te stelen! Waarom trouwden ze niet.... Wat zou dat zün met die moeder? Zeker zoo'n lam heerschzuchtig vrouwmensch als zfin zuster en Paule. Samen naar Nice, samen, samen. Zou hém nooit gebeuren zóó. Eens was hü, oom Hippolyte, een paar dagen m Nice geweest, maar, helaas, met zqn zuster en Paule, en die twee veranderden alle bloemen voor hem in distelen en doornen en alle poëzie in proza, ze maakten een blauwen hemel zwart, ze joegen de zon weg met haar alledaagsche berekeningen en opmerkingen. De heele Promenade des Anglais hadden ze op een dag gekeven over de niet versche kaas van de pension] uffrouw. En daar moest je dan voor naar Nice met ze. Dat konden ze net zoo goed in de rue Dutot klaarspelen.... Hens of in Clermont-Ferrand, waar ze vandaan waren. De oude mevrouw la RoseUe, gisteravond laat te slaperig voor belangsteUing, zelfs in zendingslezingen, vroeg dus den volgenden morgen aan het ontbnt: »En waarover had hü 'tnu eigenhjk?* »Wie?« vroeg Paule, wier kin juist opdook uit een reuzenkom koffie met warme melk, al haar gedachten bü Hélène en den bewusten Guy natuurbjk. Mevrouw bet eerst de helft van heur aangezicht yerdwünen in haar kom, eer zü wrevebg antwoordde: ,Wïe? Wel natuurbjk de teruggekomen zendeling, wie anders? de man die doodsgevaren getrotseerd heeft, om de heihge leer te verkondigen. Was 'tmet in A±rifca«'« Paule nam gauw een heeten slok en bad om ingeving, terwül haar broeder, zakken blauw als indigo onder zün geniale oogen, hebbende hü het tegenovergestelde van de heihge leer aangehoord m de montmartersche nachtkroeg, een luiden geeuw gaf, in afwachting van al het vrooms dat hu te hooren zou krijgen. Hü deed een greep naar de broodschaal. > Hü hij had 't.... over de bekeerde Hottentotten!« gooide Paule er uit, met den heldenmoed der wanhoop. 99 »Sacré nom!« riep Aristide verrast, en toen zijn moeder hem met booze oogen aankeek, liet hn', haar toeknikkend, er geruststellend op volgen,»d'une cloche a fromage. Quel raseur, va!« »En wat zgn 't volgens hem nogal voor menschen?« vorschte mevrouw. »Ménschen? God, ménschen, zooals u eniJfc!« nü'digde Paule. »Eh bien merci, ik verkies alsjebheft niet voor een Hottentot te worden aangezien. Als ik 'twel heb, zijn 't van die bruine lui met verschrikkelijk dikke bppen leyend in een allerakebgsten staat van woestheidf en zelfs de bekeerden zuUen in het begin nog wel rare staaltjes wezen. Ze gaan heelemaal naakt ook, schandelijk onkuisch. De missionaris zal wel gezegd hebben dat ze zich aan moeten kleeden, dat is toch bij een bekeering de eerste vereischte.« »Nou en óf,« meende Aristide, strijkend over zün dunne bruine haren, en bij dacht aan de Montmartre nachtschoonen,die, hoewel geen Hottentotten, ongekleed het gekleedst vonden, iets waarin hfi' het geheel met haar eens was. Stel je voor een bekeering door een zendeling van al de Montmartre nachtschoonen. Wat een verües voor heel de wereld, voor deugdzame vreemdehngen en Pranschen! »Er zuUen wel kleerenkomités gevormd worden, veronderstelde mama, vol van de Hottentotten en hun* geestehjk en hchamebjk welzfin. Heeft hii geen quête gehouden?« n »Ja, dat spreekt.* »Wat heb jü gegeven?* »Een frank.* »VÜ'f en zeventig centimes was eigenlfik genoeg geweest voor Hottentotten. Ze kunnen wel niet bü hun bekeering bhjven. Dat heb je meer. Eerst willen ze christenen worden en dan zien ze er weer van af....* . »Oom Hippolyte « viel Paule opeens onberaden uit, in een hevigen drang om van de Hottentotten te worden ontslagen. 100 ,0, was die er ook? Een verbindend teeken.* Hemel ja,* verhengde zicb Aristide op de tafel kloppend, »waar kan hij beter op znn plaats zijn? Zat hü er al, toen jü binnenkwam.* ,Neen ik kwam hem tegen, vlak bn de kerk * . De hóóp dat * hem gesticht heeft, en dat hu znn opvoeding eer zal aandoen. En wat heeft hy gegeven ?* Smeerde mama, steeds bezorgd voor den jongeren broeder, groot geworden onder haar teidmg éé ,0, dat weet ik niet precies meer. Ik geloot een frank vüf en twintig. Nu moet ik weg, want ik heb •t drukVrijdags, zoo u weet. Tot van middag dus. irïtide, sXS 'op met je stoel, alsjebheft, ^ kan er niet door. Je gaat altijd op een hoek zitten. Es-tu assez embêtant au moins « ^«liilr ook „-Rv, bien auoi....?« norschte Aristide, dadelnKooK dapper uit z\?n humeur. >lk fébciteer je leerlingen vandaag Als dat 't resultaat is van je kerkgangen^ ^ plaats van zich dadehjk in den Métro te storten, volgens gewoonte, holde Paule eerst naar het postSntoor ogp Boulevard Pasteur, en pende de volgende dépêche pneumatique aan oom Hippolyte. .Wanneer u moeder vandaag spreekt zeg dan alsjebheft ook dat hij 't had over de| bekeerde^Hottentotten. Zeg dat de missionaris hemden, jassen, bvo^S borftrokken, nachtjakken kousen en pantoffels voor ze zal aankoopen. Dat ze nern nepDen gebeten gestompt en geslagen, en zfin hoofd wilden afslaan, alvorens zich te bekeeren. ^ ^ P S En u hebt één frank vfif en twintig bügedragen, opdat ze niet meer naakt zuUen loopen.* »0 God o Gód,* mompelde oom Hippolyte radeloos, toen fi? êen poos later deze hem niet zeer duidelijke mSive5 uit de handen van een kleinen telegraafbode had aangenomen. En daar hfi een zeer waarheidlievend man waf, me? niet de minste verbeeldingskracht, brak 101 hem het angstzweet uit. »De bekeerde Hottentotten met jassen, broeken, nachtjaponnen en vesten, en ik heb daar één frank vijf en twintig voor moeten geven. En ik wil met genoegen zelf veranderen in in een Hottentot of desnoods in een nachtjak of eksteroog, als ik meer weet naar wélke kerk we heen moesten om dat te hooren. Oh Seigneur Dieu, misère, misère! t Is mijn straf voor 't spionneeren dat mocht ik ook niet doen nu wreekt 't zich En dat ik juist die Paule daar moest ontmoeten. Oh, décidément je n'ai pas de chance. Maar ik verdien 't, ik ben een schurk.« >Ik ben aardig aan 't liegen geweest!* bedacht Paule in den Métro. »Dat moet ik eigenhjk biechten. Mijn geweten mag niet zoo bezwaard blijven. En wacht eens.... o wat een heerhjk idee, ik kan 't biechten aan den aumönier, dan is die meteen op de hoogte van 't doen en laten van die de Chavise. En dan wil hu toch misschien Sibylle wel een beetje inlichten en van haar vereering afbrengen, al mag hü de biecht niet verklappen. In elk geval, hfi weet ervan dan, kwaad kan 't nooit, integendeel.* Zü ging dus in de kapel ter biecht met de onderwfi'zeressen in la Tour woonachtig, eenige dagen later. En vervolgens zocht zü den aumönier, die in een huis aan den overkant der school zfin appartement had, daar op, en had met hem een ernstig gesprek over Hélène de Chavise en het gevaarhjke van de leiding der smettelooze jeugd toe te vertrouwen aan een dergehjke bedriegster en zondares. De aumönier, door haar biecht reeds zeer onaangenaam aangedaan, verzocht Paule ernstig zich te onthouden van het geven van scheldnamen. »Niets is nog bewezen,* verklaarde hfi', »neen, niets heeft bewezen dat deze jonge dochter den weg heeft gekozen die naar het verderf leidt. Het stond niet aan u haar gangen na te gaan, mademoiselle Paule. U deed beter den haat die in uw hart is, uit te rukken; 't is een leelnke woekerplant. Neen, neen, ik weet 't, liefdeloos- 102 * ■ ö„o naaste is uw voornaamste drijfveer.* be;UT^he go^id", voyons, voyons. msmön oom en ik het dan toch zélf hoorden..... Tl» oom, monsienr Hippolyte Fabre, mom.™ 1-amXier, zóu n kannen zeggen, daar n mu met ge- ^S'^lïï geen oogenbUk aan, dat die meneer ""d^ta een nitatekend mensch en van een zeldzame ""S» ^zeerTcn1? An revoir, 3eDed"aumönier kuchte en zweeg zijn hooge breede ü ÏSrSch 7et dat de zedelijkheid van de school, ^Zootf ^ M^WÏÏ is 49 me dUDe^«m6nier boog, zette zich, met een grooten stap, 103 weer in znn bureaustoel voor zün schrijftafel, bladerde in paperassen, die in stapels daarop blankten, sloeg de oogen met iets smeekends op naar een kolossaal ivoren crucifix boven de tafel aan den muur, keek met gefronste wenkbrauwen weer neer in de papieren, zag niet meer om naar Paule. En Paule, die,nu niet anders kón dan heengaan, bet haar bbkken nog even doordringend weiden in onderzoek over alles in het somber en sober gemeubeld vertrek, de studeercel van den geestebjke. Zfi zag, door de ondergaande zon met rood overtogen, de heihgen-schilderij naast het dun begordfinde venster in den hoek links. Bü het andere zat de aumönier te schrfiven, zfi'n tonsuur glimmend rozig rond uit zfin reeds grnzend haar. Zü zag ook den donkergrauw marmeren schoorsteen; torsend den lichten last van een heel ffin klein Mariabeeldje, met vroom gezichtje onder hchtblauwen mantelkap uit, en wonderteere geheven handjes. In de schaduw leefde dit beeldje tusschen twee reusachtige gedeukte antieke koperen kandelaars, die het overheerschend flankeerden ; elk hield in zfi'n kelken vier lange dikke kaarsen, oprüzend als kleine zuiverwitte zuilen, recht en streng. Veel te zien was er niet, zelfs voor Paule's speuroog. Eens was Hélène de Chavise hier geweest om met den aumönier te spreken over de gezangen van de kinderen. En voor haar was er iets gewfids uitgegaan van dit sober vertrek. Want, zü wist het, hier leefde zich een goed onzelfzuchtig leven af, dat na hard werken thans een weinig tot rust kwam, in omgang met de schooljeugd van la Tour. Paule sloot zachtkens de deur, haalde de schouders op. >Heb je nou ooit zoo'n akebgen, koppigen, onnóózelen hals gezien ?« mompelde zfi, »c'est égal, il est insupportable, ce type la. En dat noemt zich dan priester, dat beschermt zoogenaamd de deugd de ondeugd ja « »Dieu merci,« prevelde de aumönier, toen zfi weg was. Hü wischte zich de tranen uit de oogen, denkend aan Hélène. Al wilde zfin hart het ontkennen, zfin verstand zei hem dat er waarheid school in Paule's 104 verhaal. »Arm meisje, arm meisje« ging het in ijj om. »Ja, met haar eigenaardig opvallend uiterbjk heeft zij de aandacht getrokken, en zfi heeft geen kracht genoeg gehad tot weerstand. En ik wéét toch dat zn %ed is. Juist daarom heeft men misbruik van haar gemaakt. Vrouwen hebben het hard op deze aarde. Arm kind. Veel zal haar vergeven worden, want zn heeft veel befgehad.... Zjj is de lndende party als naar gewoonte, haar zal de maatschappij die haar met kent veroordeelen, terwijl hy.... En voornamehjk vróuwen zullen tegen haar zijn, want de vrouwen znn nog de allergrootste vijanden van de vrouw Oh que le bon Dieu me pardonne, die mademoiselle Paule is me antipathiek. Ik schiet zeer tegenover haar te kort in chariteit, want ntijn hart moest gedurende, mnn brooze leven hier, vol befde zijn en toegevendheid voor een ieder, maar ik voel te zeer dat znmet goed is en noovaardig op haar toevalbge deugd Want als, * nooit in de verleiding is gekomen en bezweken is t waarlijk haar schuld niet. Natuurbjk overdrnft ze, ze is een van die hysterische naturen zooals ik ze bn honderden gekend heb. Ja ja, ze is toch ook ongelukkig. Ik zal voor haar ook bidden; en moge de Hemel me vergeven dat ik 't niet eerder heb gedaan Br ben niet verantwoord als ik dien meneer Fabre niet heb ondervraagd.... 't is wel hard, maar ik moet 't doen. Zoo iets kan ruchtbaar worden, en mademoiseUe Paule kan nog zeggen tegen de directrices dat ik ervan wist. MademoiseUe Paule kan de zaak ook wel zoo overdreven hebben, ze heeft een wonderbaarlijke fantasie, dat er bbjkt bijna »tó van aan te zün. Laat ons het beste hopen. Oh la la..... t is me een bittere teleurstemng, en wat een slag voor la Tour Die arme mademoiseUe SibyUe .. Voor die is t het ergste en als 't nieuws naderhand zich maar met te zeer verbreidt. AUes moet een diep geheim bbjven. Alswg die mademoiseUe Paule nu maar 't zwngen kunnen °PD?a? Paule ?nhaarareiaas den abbé Lafossette had 105 genoemd, schreef de aumönier eerst dezen om inlichtingen betreffende den persoon des heeren Hippolyte Fabre. De abbé Lafossette, in het bezit van een goed geheugen, kon begrijpen waar het om ging, toen hij het vriendelijk schrijven onderteekend: de aumönier de l'Institut de la Tour, 1'abbé Verneuü, ontving. Hn hoopte hartelijk dat die arme monsieur Fabre in geen ongelegenheid zou geraken, en gaf de uitstekendste informaties. Oom Hippolyte bezwijmde bijna van angst, als hem op zekeren avond na het diner een zeer hoffelijk gesteld episteltje gewerd, waarin de abbé Verneuü hem om een onderhoud verzocht. Wilde de abbé monsieur Fabre bezoeken of verkoos monsieur Fabre naar de rue de la Tour te komen ? Oom Hippolyte was, als door een schot getroffen, neergezakt bi zijn oude tapijten fauteuü. O, ó, het vreeselnke, door hem geducht, zou over hem neerstorten door middel van zijn venijnige nicht 1 O, waarom was hy' haar óóm, waarom hy' en niet een ander?! Wat een lot, wat een lót! »En ik vraag je,« verontwaardiging richtte oom Hippolyte op uit zün gemakkehjken zetel, deed zgn gebalde vuist neerkomen op tafel, en hem zich wenden tot zün kat van üchtblauw porcelein met groene glazen oogen en omhooggekrulde staart, die sedert jaren in loerende afwachting halverwege den wit guipuren tafellooper stond en oom Hippolyte's eenige vaste huisgenoot was, want zü'n femme de ménage kwam eiken morgen maar van zeven tot negen — »ik vraag je, waaróm iemand op de wereld moet komen met familie] Is dat dan zóó noodzakehjk!? Zoo iets onzinnigs moet er bi 't heelal nog bedacht worden! Kan, kón, zóü iemand er niet zóó kunnen komen, héél alléén? Zou iemand, zou ik niet uit de lucht hebben kunnen vallen, zonder ouders, zonder een kwaadaardige zuster met verschrikkehjke kinderen, om me tot en met ntijn vjjf en vüftigste op te voeden? Zooveel wonderen zy'n al gebeurd en gebéuren, en züüen gebeuren, alles is wonder en raadsel, waarom ook dit niet ba de toekomst? Wie weet wat een prachtig nieuw menschdom dan zal 106 ontstaan, en zonder slachtoffers als ik, he? Vrai ou non?« Peinzend keek oom Hippolyte de kat aan, en de kat hem, met haar groene oogballen. Maar klaarbhikehjk door haar porceleinen toestand tot eeuwig zwijgen gedwongen, bleef de kat, schoon misschien het geval in overweging nemend, sprakeloos. En stond daar, haar kop omlaag, haar achterlijf omhoog, haar staart boven alles uit als een vlag op een gevel, in haar onveranderlijke loerende afwachting. En het gaslamplicht dreef witte tintelvlekken in het zachtblauw van haar porcelein. Oom Hippolyte verschoof haar ietwat verdrietig, en bracht de hand aan zijn klamme voorhoofd. .Seigneur Dieu, ik verlies er straks nog m'n verstand bij. Maar dadelijk dien aumönier antwoorden dat ik wel bn hém kom, want ik zou waarachtig moeten verhuizen als ik hier dat arme .meisje in 't ongereede moest helpen brengen. Ik zou m déze kamer, vooral, niet meer kunnen ademhalen. Duivelsche Paule! Moet ik, Hippolyte Eugène Gaston Fabre, die geen vlieg kwaad zou doen, nu een medemensch ten gronde richten? 't Is om nooit te overkomen! Maar in elk geval,« hier kruiste oom Hippolyte op znn Napoleons de armen en knikte hevig tegen zijn buffet, »ik zal 't Paule vertellen hoor, lamme meid, en dat meisje zal ik verdedigen tegenover dien abbé. Was ik haar maar niet nagegaan, niet zoo amoureus van complexie. Als ik op mijn tijd mijn zusterziel had gevonden, zou ik nooit tot zoo iets gekomen zijn. Waarom heeft 't noodlot juist mij, van alle menschen, een vrouw onthouden!* Oom Hippolyte's oogen werden vochtig. »Ik zou er zoo goed voor geweest zijn, ik zou haar waarachtig in 't goud hebben gezet. Als er maar een de moeite had willen hemen me door en door te leeren kennen. Maar natuurlijk gepresenteerd door zuster Euphémie en Paule, sloeg ik altijd een misselijke figuur, voelde ik me onhandig en verlegen, en als ze me dan verder spraken, werden ze hoe langer hoe stroever, tot ze lieten zeggen, dat ze er van afzagen En die snibbige weduwe, die de abbé Lafossette 107 me presenteerde en die juffrouw van vijftig die zoo pochte op haar geld. Nee, dan nog maar beter aUeen, dan bjj zoo'n xantippe, zoo'n megera. Gelukkig dat nrijn femme de ménage een ordentelijk mensch is en maar twee uur 's morgens in de vroegte komt. Bleef ze langer, dan zou ze óók nog over me te zeggen willen hebben. Eigenhjk moest ik nooit meer bij Euphémie komen, nu Paule me die poets heeft gebakken, maar als ik niet daar kom, komen zij hier. 't Is m'n noodlot. Ik ben geboren om opgevoed te worden tot aan m'n dood." Den volgenden avond, om half negen, zat oom Hippolyte, bleek en bevend met zyn verdedigingsplannen tegenover den aumönier, en beschuldigde hg zichzelf hevig in wroeging. »Bi ben een schurk,* zei hij. >Maar waarom ging u die jonge dame dan na?« ondervroeg de aumönier met zün goeden zachten gbmlach. »Ik ah oui bien sur.... ja, 't is gek om te zeggen, maar ik had huwelijksplannen, ziet u, monsieur 1'aumónier." »Ah « uitte de aumönier, terwijl een visioen van de mooie élégante Hélène allerduidelijkst voor hem oprees. Daarna beschouwde hg' oplettend oom Hippolyte. »Zoodra mgn nicht kwaad, van haar ging spreken, kreeg ik zóó'n medelijden, dat ik besloot haar te troosten, voor haar te zorgen, nrijn leven lang. En na mgn dood zou ze nog wat pensioen gehad hebben ook, want ik was vroeger ambtenaar aan Openbare Werken, ziet u. Na een hevige ziekte, verleden jaar, heb ik m'n ontslag genomen. En daar ik nog 'n duitje bezit * »Ja, ja,« zei de aumönier, werktuigelijk nu. »Maar, oh mon Dieu, monsieur 1'aumönier, er is immers nog niets bewezen, dat arme meisje behoeft daarom toch nog niet Er was sprake van trouwen tusschen hen, ziet u, heüig en heilig. O, als u wist hoe ongelukkig me die geschiedenis maakt, ik ben er kapot van, kapót. Laat 't een geheim big ven tusschen 108 u en mü, een diep geheim. Maar ik wil u niet langer ophouden, ik ga naar huis.... Ik zal er vannacht wel weer slecht van slapen « i' »Zoo moet u 't je niet aantrekken,« de abbe klopte hem op den schouder, »u zoud u weer ziek maken.« »0, des te béter,« oom Hippolyte knikte wanhopig, energisch, *ik kan óók niet zeggen dat ik 't hier op aarde zoo bijster plezierig heb gehad. Ja, ja, ik weet wel dat dat zondige gedachten zün, volgens de geestelijke heeren, maar doe er maar eens wat aan, als 3e ze hebt Oh Seigneur Dieu, dat arme meisje Ik ouwe vent, zou met plezier het hoekje omgaan, als 't haar kon helpen. Wat dóé ik hier, wat ben ik?« »Voyons, voyons, monsieur Fabre, ik beloof u dat ik 't tactvol zal aanleggen. Daar ziet u me toch wel voor aan, nietwaar? Ik moet over de kwestie peinzen» en wie weet of alles zich nog niet ten beste scnikt.« >t Is te hopen, 't is te hopen, 't Is voor mij om er op nieuw typhus van op te doen ... Maar ik zal Paule spreken. Nietwaar, monsieur 1'aumónier, mijn nicht is helaas een verschrikkelijk vrouwmensen.* De aumönier glimlachte en drukte oom Hippolyte s hand hartelijk. j_ ... »Saint Paul,* vervolgde oom Hippolyte, »had t,, naar ik meen, niet bijster voorzien op de vrouwen. Hn had waarschijnlijk een nicht als ik er een heb.... en een De aumönier ghmlachte weer, drukte hem nogmaals de hand en zei: »Au revoir.* Oom Hippolyte wachtte den volgenden dag Paule op in rue de la Tour. Paule wreef zich de handen van genoegen, toen zij van oom Hippolyte vernam dat deze bij den aumönier was geroepen, en ooms zoogenaamde preek maakte hoegenaamd geen indruk op haar. Integendeel, die gaf haar de gelegenheid hem er nog eens duchtig door te halen. »Dat ik voor de belangen van de school waak is natuurlijk en mnn plicht, maar u had bij dat schepsel niemendal te 109 maken. IT wilde de zonde, en dat verlangen wordt altijd gestraft. Gelukkig dat nrijn tusschenkomst uw pogen verüdelde. Van dien last is uw geweten nu vrij.* Oom Hippolyte werd van taangeel bloedrood, geraakte geheel buiten zichzelf, beweerde dat zy'n geweten vrijer was dan dat van Paule. »En de zonde, de zonde, pas op wat je zegt, nichtje. De zonde had ik niet op 't oog, wel wilde ik dat arme meisje wettelüke bescherming aanbieden « »Wat?!« Paule schreeuwde het uit. »Wettelijke bescherming trouwen Zoud u zóó iets, zóó iets in de familie hebben durven brengen? Dan zoud u onze deur toch voor u gesloten hebben gevonden.* »En dat zou ik er nog graag voor over hebben gehad. Zoo plezierig maak julhe 't me ook niet. Eh bien, quoi?« Oom Hippolyte beefde van woede. *Ik moet altijd maar alles van jullie afwachten. Ik ben een gek, een nul en prul, zonder energie. O, als ik maar geboren was zonder hart, zonder behoefte aan genegenheid! Dan had ik nooit zoo den baas over me laten spelen. Maar bij gebrek aan beter klamp je je dan nog vast aan zulke tyrannen als jy en je moeder en dien kwajongen van een broer van je. 'tls'nebende!* > Kwajongen, Aristide is een heihge!* >Ja juist 'n heihge; zeker een van die heüigen die zich vüf jaar voor hun dood bekeeren uit vrees voor te lang in 't vagevuur. Ik heb m'n oogen niet in m'n zak.« Paule kon niet begrijpen hoe oom Hippolyte plotsehng zoo woest vechterig was geworden, hij, altijd de onderworpenheid, de lijdzame zachtmoedigheid in persoon. Zij dacht aan zijn geld, en ijsde bij het denkbeeld dat hij nog eens een gekken streek zou begaan, een vrouw nemen en alles aan deze nalaten. Zij moest 't niet te bont met hem maken, en zou mama waarschuwen, 't Was als had zij overluid gesproken, want oom Hippolyte zei: »En nou raad ik je niets meer tegen dat arme meisje te doen. Ze heeft een beschermer in my', en de gevol- 110 gen zal je te eeniger tijd ondervinden als je voortgaat met haar ten val te willen brengen. Méchante! vülaine!< »Mrjn godsdienst « »Jouw godsdienst is een witgepleisterd graf, van binnen vol verrotting en doodsbeenderen, et voila. Praat me van godsdienst! Met je messe en je conf esse. Je hart is dor en droog als een heidegrond, die een half jaar zonder regen is gebleven. Je begrijpt net zoo min wat de mis eigenbjk is als m'n porceleinen poes. Ik heb me in de laatste dagen zoo kwaad over je gemaakt, 't is wonder dat ik er nog geen beroerte van heb.« Paule gbmlachte sluw, haar oogen glinsterden. Zn telde oom Hippolyte's geld al, na zijn dood aan een »Maar ik héb er goddank geen beroerte van, en ik zal er geen krijgen, en ik ga dadebjk wat kinawijn koopen om mijn zenuwen weer op streek te helpen. En een warm bad zal ik ook nemen. Er is niets dat meer versterkt en opmontert. En dan zal ik wel zien wat me verder te doen staat. Bonjour, ik groet je. Nee, nee, ik verzeker je dat mijn hersens uitstekend in orde zn'n. Dat kan je je moeder ook vertellen.* HOOFDSTUK X. Het Institut de la Tour was een kostschool waar men alles deed om de kinderen aangenaam bezig te houden. Het eene feest volgde het andere. Komediestukjes, cantaten, charades, openbare lessen, uitstapjes waren aan de orde van den dag. Hélène de Chavise en mademoiseUe Dolany hadden de handen steeds vol. Nauwelhks was de eene muzikale matinee afgeloopen of repetities begonnen voor een andere. En mademoiseUe SibyUe, goede ziel, hield nóóit op den aumönier te verteUen hoe handig mademoiselle de Chavise was, hoe door en door muzikaal, hoe aUe mama's verrukt waren over haar onderwüs, enz. »We bezitten heusch een schat in haar.« De aumönier ijsde bij het denkbeeld die arme mademoiseUe SibyUe een der verschrikkeüjkste slagen naars, levens te moeten toebrengen, want niet aUeen dat haar illusies ten opzichte harer üevehngssecondante zoo wreed zouden verstoord worden, maar ook de goede naam van haar instituut haar dierbaarder dan haar leven, ging denkelijk een knak krijgen, die het volgens haar ten ondergang zou doemen. Die arme onschuldige oude vrouw dat leed te moeten aandoen, de abbé Verneuü kon het haast met. En hij zag steeds Hélène de Chavise, omstuwd door een schaar van kleine meisjes, die om haar gunst dongen, haar pakten, met haar stoeiden. Den 17den Uctober had men den naamdag van mademoiseUe bibyüe gevierd, St. Edewig. Want Sibylle was volgens den pastoor, die mademoiseUe SibyUe zes en vijftig 112 vaT lf Tour op haar geboortedag SibyUe en op haar IZmLeEdwiSe, een feit dat telkens de verwondering Tk?edvin Swê leerlingen,^«-^^SelS Ton TTélène de Chavise, wie mademoiseUe bibylie zen heï ^belangwekkendst verhaal vele malen gedaan ïfd Hoe dit ook zij, de aumönier herinnerde zich hoe zestien, zeventien, achttien en neppenjaar^eucte hadden gespeeld, met een kracht en een gloea ook in 5e hefdlsscènes waarvan hij, de aumönier verbaasd gestudeerd, werd er bbj verteld. >>Wat eenarste ^ »Ja, ja,« bedacht de aumönier nu, na de f^^6^ S So«n FaTHp Wtó Segon men met stichtelijke gezangen in de kapel^ er was een heerlijk déjeuner, waaraan ook aUe oumeer SLfdeelnamen. Volgden verkleedpartijen, baUetten, lmgen aeemciiiicu. » & „-„„htie diner, waartoe alle komediestukjes en een Pracnil|..1™^'filliike mama's kinderen hadden bggedragen. Rijke adeUijte mam^ 113 dak; marsepeinen boomen, die familie moesten heeten van de boomen op de speelplaats, en meer kunstwerken uit pasteibakkersateliers. Grafelüke papa's uit de provincie hadden in eigen persoon op reebokken gejaagd, en deden dit wild nu prijken op den kostschooldisch, waar het verscheen kostelijk gebraden, met een der vier pooten in natuurstaat terzijde er aan gehecht, als merk der onbetwistbare echtheid. Juichend werden vier kolossale schotels begroet door de tallooze leerhngen en oudleerlingen; en de drie kleine Engelschen vergaten als gewoonbjk aUe decorum en deden by'na een dansje, belovend naar huis te schrijven dat zü van aUe heibgen het meest hielden van Sainte Cathérine, »omdat je op haar dag zoo bü'zonder veel kreeg. Het was een snoézig mensch.» De aumönier verscheen by het dessert om de kinderen toe te spreken, hen aan te sporen tot befdadigheid, en mede te deelen dat hü een nieuwe arme familie had ontdekt om kleeren voor te naaien, etensbons te koopen en huishuur bfleen te brengen. Een weduwe met kinderen. Elke klasse van la Tour zorgde voor een arme famihe. Was de klasse groot en telde zrj veel zeer ry'ke élèves, dan kwamen er twee gezinnen te haren laste. Het was een der beginselen van de school dat deze vermogende meisjes reeds vroeg moesten leeren niet voor haarzelf alleen te leven. Het denken aan minder bedeelden werd haar aangeprezen als een belooning, een voorrecht. Dus volgden luide bravo's en hoera's de aankondiging van den aumönier. Daarna deed mademoiseUe Laure voor beide directrices het woord, daar haar zuster hevig verkouden was en te schor om zich verstaanbaar te maken. MademoiseUe SibyUe was iemand die voor iedereen zorgde behalve voor zichzelf. Vroeg en laat bep zy' door het huis om fe zien naar aUes wat »haar kinderen* betrof, en verscheen steeds blootshoofds op de speelplaats in spyt van koude, mist, of guren wind. Dit laatste had zy zoo trouw gedaan, dat zü haar stem bykans kwü't was, en den aumönier dus op een papiertje vroeg of Mademoiselle de Chavise. 8 114 hü van middag wel goed acht had geslagen op de vertoorn? van La Fontaine's fabel: Le meunier sou Ss et Tafe. Hadden de kinders dat niet mom gedaan? In was de ezel niet natuurlijk? en de Chavise hadden gezamenhjk den ezel vervaardiedi maar de kop en het vormen van grauwtjes gestfltè waren mademoiseUe de Chavise's werk, heel alleen Dagmeisje deed wonderen. Verbeeld u monSur 1'aumönier, bij al haar lesuren dit nog. Richtte monsieur ïaTmönie? Zondag a. s. ^^T^tude lof tot de wakkere onderwijzeressen aanlaTo^™> hfi dan vooral nadruk leggen op de onvermoeide beÏSdwilligheid van mademoiseUe de Chavise? Hij zou ïSdSSne SibyUe een ^^^^A De aumönier knikte mademoiseUe SibyUe vrienaeinK toe- en 35 hart deed hem pijn voor haar de mets vermoèdenS en voor die andere; mogelijk schuldig, maar S elk geval verre van gelukkig en eveneens onwetend van wft haal boven het hoofd hing. Zij zat daar, Iroom sSsend, toch bef en waardig, aan een der tafels met de kleinste meisjes; een antwoord, dal; zij schalks óntiokt had, afwachtend; de wimpers half plaiend half teer geloken; de ronde kin geheven op den flanken hals die blank poezel rees uit de vouwen eene^ zwart tuben fichu; het paars van een bosje. Parmavioletten de enkele kleurige noot aan hetsober- sombeS harer kleedn. De ^.^X^lZTeSev gingen den aumönier natuurlijk, wel trof hem sterker dan ooit hoe apart, hoe bijzonder zn was, in naar eenvoudchiquer dan de anderen; hoe onschooljuffrouw acntig vergeleken bij de stijve degelijke, meest oudere en gedw^Tgen Se van dl meesten dunner Zg scheen ?Lflrecht uit een salon van den Faubourg St. Germaan legeirecnt mi e bezoekje van dame luTonde ^i^diïXtaren te hebben neergelaten fn deze eetkamer; de anderen leken gekomen met zware Sappen u t ^nciale 115 niet, de anderen wél. En toch deed zn als geen hunner haar plicht en meer dan haar plicht; haar toewijdine was loffelijk.... En zie, in haar leven was iets dat haar ontslag hier noodzakelijk maakte. Vreeselük, vreeseliik Hu, de aumönier, kon in persoon haar gangen niet nagaan, hn had er geen tijd voor, en het ging regelrecht tegen zijn natuur in; voor spion was hij niet in de wieg gelegd. Ondervroeg hij haar, dan zou zij mademoiseUe la RoseUe beschuldigen van laster. Hii kon haar met gebieden haar ontslag te nemen, want ten slotte wist hij mets met zekerheid. Zoo ongaarne bracht nn leed toe, het Uefst zag hij zijn medemenschen zoo gelukkig mogelrjk. Wat te doen, wat te doen? Zou dit ten slotte niet het beste wezen? Elke kerstvacantie deden de dames Revon een uitstapje; zij bezochten familieleden in de provincie, of zij haalden leerlingen af die geen geleide hadden en zonder dat niet naar la lour konden komen. Nu hadden zn" een nicht mevrouw Roubières te Cannes, en eenige nieuwe leerh'ngen hadden geschreven uit Grasse, waarom zouden zü dan meteen met naar Nice, vlak bü Cannes gaan, een paar dagen. In elk geval, aUe vreemdelingen te Nice wandelden over la Promenade des Anglais.... zii zouden zü moesten mademoiselle de Chavise er ontmoeten, als'zü er heen ging, alleen of met den man harer keuze, volgens mademoiseUe la Roselle en monsieur Fabre. Zij zouden dan met eigen oogen zien, dat was het eenige middel om haar te overtuigen. Zagen zü niets, dan moest er maar weer gewacht worden op een volgende gelegenheid. Van harte hoopte de aumónier dat zü Hélène X en, ontmoTeten> maar zün plicht gebood hem ili elk geval van Nice te praten. Het zuiden was ook ueiizaam voor de gezondheid van mademoiseUe SibyUe. Ki^T6?6^11^ Was y'zerstel*. maar mademoiseUe bibylle had het eiken winter, door eigen onvoorzichtigheid, met de longen te kwaad. De aumönier zou haar dus ten sterkste aanraden gebruik te maken van de uitnoodiging van nicht Roubières, en als zü dit met wilden, pension te nemen te Nice, eer zü hun 116 leerlingen zouden hebben afgehaald te Grasse. En terwijl hij dit plannetje beraamde, voelde hn zich een even groot misdadiger als oom Hippolyte zich had gevoeW. Hij keek nog eens naar Hélène, zoo niets vermoedend. »Arm meisje, arm meisje.« »Weet u wat u nu doen moest, chère mademoiseUe, u moest een paar weken rust nemen in het zuiden,* raadde hij eenige keeren achter elkaar aan. »Want wezenlijk, u doet uw gezondheid te kort. Denkt u er niet eens over uw nicht te gaan opzoeken in Cannes, of wilt u liever pension nemen in Nice U Kon dan meteen uw leerlingetjes uit Grasse halen.* MademoiseUe SibyUe vond dit een heel aardig idee en dankte haar biechtvader wel voor znn bezorgdheid. »De dokter heeft mij ook sterk het zuiden voor dezen keer aangeraden, het zal mijn keel en longen goed doen Ja, wij dienen wel eens naar onze nicht te gaan, dat zei ik al tegen Laure, maar wij kunnen bn haar niet aankomen met onze kostkinderen, want zn is wel de weduwe van een officier, maar met rnk en klein behuisd. Eigenlijk zouden wy beter doen naar Grasse te gaan, na een bezoek van eenige dagen aan haar, en dan nog wat met de nieuwe kinderen te Nice te bUiven, zoodat ze een beetje aan ons gewend raken, eer ze in la Tour komen. Want 't zijn heel jonge.* De aumönier glimlachte. »Kom kom, moet u nu m uw zuurverdiende vacantie ook nog belast znn met kinderen Haalt u die dan den laatsten dag af.... v°vo*s •-y* »Neen neen!* weerstreefde mademoiseUe SibyUe, »'t is hêusch beter, de ouders zuUen dat ook wel vinden, zulke kleine schaapjes. Het is een vader die hertrouwd is, ziet u, en nu moeten de stiefkinders al vroeg naar kostschool. Pauvrettes! Laten wij aUes doen om 't hen zoo aangenaam mogeüjk te maken. Ik ben zoo blij dat wij die lieve mademoiseUe de Chavise hebben voor de kleintjes.« De aumönier beet zich op de lippen. .MademoiseUe SibyUe,* hervatte hn, »als u met de 117 klemtrjes in een pension te Nice wilt gaan, heb ik wel een adres voor u. Het is bij madame Magnard in de rue St. Francois de Paule; een allerliefst mensch, die veel van kinderen houdt. Ze heeft twee dochters van achttien en twintig jaar en is weduwe. Ik ben heusch büj dat ik haar wat bevoordeelen kan, zoodoende Ze heeft t noodig, en u en gevolg zult meteen goed af zijn.» »Natuurhjk gaan wij naar een dame door u gerecommandeerd. Ik ben blij dat we dit adres hébben. Want m een hotel voelen Laure en ik ons toch niet op ons gemak.» »Madame Magnard was een van mgn paroissiennes, toen ik in Nice werkzaam was, jaren geleden, onder een curé> die al lang dood is nu. Zü is van zichzelf een de Ryons de LigneroUes, een prachtige naam, maar daar heeft men niets aan zonder geld. Toen ik haar kende was zü een soort van gezelschapsdame bü zekere gravin de Marceau, een dame van uiterst royalistische gevoelens en heel bigotte, die niet naar onze Kerk wilde, omdat zü den curé en mezelf verdacht van repubbkeinsche gevoelens. En wü hielden er geen van beiden een poütieke opinie op na, wü hadden alleen het vaderland bef met eerbied voor de over ons gestelde machten; en u weet mademoiselle SibyUe dat ik er nog precies zoo over denk. Hoe 'tzü, gravin de Marceau, een vrü onaangename persoonlnkheid, naar de enkele gezegden die mademoiseUe de LigneroUes over haar losUet, en ik drong er nooit op aan meer te weten, maakte het haar dame de compagnie op zekeren dag zoo bont, dat die in tranen naar mü toekwam en mü smeekte haar aan een andere betreklong te helpen, 't kwam er niet op aan wat, zü wilde aues doen, op een kantoor, in een winkel, bü kinderen, t J oeval wilde dat zekere meneer Magnard, weduwnaar een pas gepensionneerd officier van mün kennis, uitzag naar een huishoudster. Ik beval dadehjk mün bescheid melmg aan. En nadat hü haar twee- of driemaal gezien had, vroeg hn haar ten huweüjk. C'était un brave garcon, vroolnk en goed, aUez. Ongelukkig genoeg, 118 stierf hij zes jaar geleden. Ah c'était un menage urn comme tout, dus de droefheid van die arme madame Magnard kunt u zich voorstellen. De kapitein liet haar een beetje pensioen na en wat geld. Eerst kwam een tante van den kapitein bü haar inwonen, en toen, om in de onkosten van de opvoeding van haar meisjes te voorzien, nam zij er nog iemand bij, en zoo kwam het langzamerhand tot een soort van pension de familie. Naderhand schijnt gravin de Marceau zich weer met haar te hebben verzoend, ten minste ik heb die daar een paar keer gezien; een mensch met een gezicht zoo streng en gezagvol als ik er niet dagelijks onder de oogen wensch te hebben. Een mooie, zeer aristocratisch uitziende vrouw overigens. Zooals ik u zei, veel bet indertijd mademoiseUe de LigneroUes met los; zü was, geloof ik, door een belofte gebonden, mets te verteUen van wat er in den huize de Marceau alzoo voorviel, maar wel kwam ik te weten dat madame de Marceau een eenigen zoon had, wiens leven zn door haar heerschzucht totaal bedorven schunt te hebben. Toen mademoiseUe de LigneroUes het eens met een enkel woord over hem had, riep zn met oogen vol tranen: »Ah ce pauvre garcon, ce pauvre garcon! Ah oui, monsieur 1'abbé, er zün menschen die rooven noch moorden, noch brandstichten, maar die erger doen. Qui font pire, oh mon Dieu!« En zn doelde op die moeder natuurbjk, al zei zü het met Ik heb altijd een diep medelijden met dien zoon gehad, zonder hem ooit gezien te hebben. Madame Magnard scheen zyn vertrouwelinge en is geloof ik nog met hem in relatie. Ik vertel u die geschiedenis, sub rosa natuurbjk, omdat de herinnering er aan mü nóóit heeft verlaten. Er zün in het leven omstandigheden waarvan men hoort en het rechte nooit te weten komt, en die meer indruk op je maken dan het zelf doorleefde. Dikwijls heb ik gedacht toen ik nog te Nice werkzaam was vooral: zal ik daar ooit meer van hooren? maar ik houd mets van wien ook uitvragen; en dan ging 't my ook weer door 't hoofd, het leven is zoo veelzudig, zoo wijd en 119 rijk, en zoovelen behoefden mnn raad en hulp. Maaro, had ik indertijd iets kunnen doen voor dien armen jongen man, ik zou het hebben gedaan, dat verzeker ik u.* »Och ja, dat geloof ik graag, u is zoo goed, monsieur l'aumonier.« «Mademoiselle SibyUe, alstublieft, ik ben niet goed, ik zal naar mnn graf gaan met de overtuiging bitter weinig voor myn medemenschen te hebben gedaan, maar misschien zal het my gegeven zyn volkomener te leven als ik dit aardsche zal hebben verlaten. Intusschen wil ik hopen hier nog iets goeds te kunnen doen. Als ik u was, zou ik in de school maar niet over myn reisplannen uitweiden.« MademoiseUe SibyUe keek hem eenigszins verbaasd aan. »Dat doen we toch nooit, ik bespreek aUes met Laure, en als aUes besloten is, spreken we er met de économe over. Et c'est tout. Wy dringen niet op vertrouwen aan, maar wy geven het ook niet, wat onze particuüere aangelegenheden betreft.* »Bien entendu, au revoir mademoiseUe.* De aumönier ging naar huis, en voelde den lof van mademoiseUe SibyUe hem zwaar wegen. »Di speel toch een verradersrol,* zei hy tot zichzelf. MademoiseUe Laure, die er meer op uit was de gedachten harer medemenschen te ontleden dan haar zuster, maakte de opmerking dat deze wat al te slaafs luisterde naar de woorden van haar » directeur de conscience«. »Ife zal er met geen mensch over spreken, maar waarom het een geheim is, dat wy naar Nicê gaan, is my' onverklaarbaar. My dunkt, wij doen aUes wat redebjk is en goed.« »Men kan nooit te voorzichtig zyn,* zei mademoiseUe SibyUe. »lk heb altijd gezegd, zoo in 't vage weg, dat de aumönier een tik van den mallen molen weg had, maar nu geloof ik 't steUig,* zei mademoiseUe Laure.' »En jy bent net een klein kind, SibyUe.* »'tKomt misschien door den omgang met kinderen « berustte haar zuster. HOOFDSTUK XI. En zoo gingen de dames Revon eerst naar Cannes, naar hun nicht, toen naar Grasse, waar zü drie leerlingetjes afhaalden, en de ouders hun plan de kleinen eenige dagen bü haar te Nice te houden, zeer toejuichten. Nadat de kinders zich gewend hadden aan de verschijning van mademoiseUe SibyUe, en bevonden dat uit de kleine git-oogjes tusschen de dikke gele leden hun niets dan moederrijke vriendelijkheid toestraalde, kropen zü, zooals aUe kleinen, eerder toe naar mademoiseUe SibyUe dan naar mademoiselle Laure, die, hoewel plichtmatig bezorgd voor hun stoffeUjk wehtijn, hun niets weldadigs uitgaand van haar ziel kon schenken. MademoiseUe SibyUe's binnenste was als een heerbjke zomertuin, zooveel moois en zoets en hefebjks bloeide daar; bü mademoiseUe Laure heerschte een schrale küle naherfst met een enkel flauw zonnestraaltje; aUes was netjes en keurig geordend en aangeharkt in haar gemoedsgaarde, maar guUe gaven leverde die niet. En wie eerder dan kinderen voelen dit? Nooit waren zusters zoo ongehjk in versclrijning en innerbjk wezen. MademoiseUe Laure veroordeelde haar zusters goedheid als zwakheid, en mademoiseUe SibyUe, hoewel een en al toegevendheid ten opzichte zoowel van Laure als van een ieder, betreurde het dat Laure wel een beetje te statig was. Statigheid, waarvan zü zelve dikwüls onbewust den invloed onderging, staand tegenover haar zuster als een schuldig schoolkind. 121 Op weg naar Grasse, de stad der viooltjes en parfumfabrieken, kon mademoiselle Sibylle wie het plots te binnen schoot, niet nalaten te denken over de geschiedenis die de aumónier haar verteld had van dien armen jongen man, monsieur de Marceau. »Ja, dat was een curieuse historie, niet Laure ?« »Dr weet 't niet,* vond deze, »ik vind dat men zich aan^ °ZeT ons Sestelde autoriteiten moet houden. Madame Magnard is zeer zeker een overdreven sentimenteel schepsel; die moeder een hoogst verstandige vrouw; en de zoon een malle jonge fat, die nooit verder gedacht heeft dan znn neus lang is. En als wij terwijl wg daar znn, bn toeval iets van die geschiedenis vernemen, zal je wel zien dat 't waar is wat ik je zeg. neb m den regel gelijk, en mnn voorspellingen worden altnd bewaarheid. Jij bent veel te toegevend en te romantisch, Sibylle. En de abbé Verneuü heeft net zooveel wereldkennis als een pas ontloken viooltje, dat zei ik je al dikwijls.* MademoiseUe SibyUe zuchtte over die »oninschikfceinkheid* harer zuster, maar zag zich genoodzaakt er in te berusten, te meer daar de zaak zoo in het duister lag. De reizigsters werden afgehaald door mevrouw Magnard zelve, die, daar er vrij veel bagage was, maar een groote automobüe aanriep, een limousine waarin men het zich gemakkelijk maakte. Madame was een vrouw van middelbare jaren, met reeds sterk grnzend haar, zedig achterover gestreken, en een gezicht zoo hef en zacht, dat het onmiddellijk mademoiseUe SibyUe's sympathie wekte; terwijl mademoiseUe l.aure een weinig terugkwam van haar harde oordeel over een onbekende. En als de limousine in een vaart voortsnorde, de mooie lichte stad door, had men net over de reis, over Parijs, over de kostschool, en liefkoosde madame Magnard, in innerlijk beklagen, de drie kleuters, die al zoo vroeg het ouderlijk huis Sfiln tmoeten 7erlaten- Zfl knipoogde mademoiseUe oibylle toe, die haar begreep. 122 »Onze aumönier heeft u zoo warm aanbevolen,* verzekerde zij madame Magnard vriendelijk. > Ja, dat schreef u. O hü is zoo goed, de abbé Verneuil. En in hoe lang heb ik hem nu niet gezien, 't wordt al vier jaar. Hoe heerhjk dat hü 't nu zoo prettig bü u heeft, hü verdient wat rust « »En heeft u veel gasten op het oogenbhki»« viel mademoiselle Laure practisch in. »'t Is nu vacantie.« »Wü hebben, behalve u en de kleintjes, een officier uit Versaüles met zün vrouwtje, jong paartje op de huweüjksreis, een paar jonge Engelschen, twee bejaarde amerikaansche dames, een jonge Oostenrgksche en een Italiaansche; een duitsch professor, jawel duitsch, o maar lrij is een héél aardige man, de beleefdheid zelf en spreekt goed Fransch, en van middag komt nog een jong paar uit Parüs En daar hebt u ons gezelschap.* 'i . t »Wat een jónge paren!* keurde mademoiseUe Laure gestreng af. »Ik hoop dat * hier bleef zü steken, maar zü hoopte innerüjk nóóit zoo iets demoraliseerends te zien alsv zoenen, armen om halzen en leesten, of overteedere blikken en meer zulke vreesehjkheden, waarvoor zü zich zou moeten omdraaien. Madame Magnard lachte: »0, maar ze zün toch heusch zoo aardig, Us sont tout ce qu'ü y a de plus gentil. En monsieur de Marceau, die van middag komt, ken ik al zoo lang, ingenieur is hü en heel knap.* »De Marceau?* ontsnapte mademoiseUe SibyUe haars ondanks, en zü keek verrast mademoiseUe Laure aan, wier trekken zich onverbiddelijk strakten, terwül haar mond zweeg, doch haar oogen zeiden: »daar zal je t hebben; wat zei ik je, hè?« . »Ja, ként u hem!?« verrassing blonk ook in madame Magnards bhk en doorschalde haar toon. En iets onrustigs doorweifelde beide. »Wü--. wü hebben den naam wel eens gehoord...« aarzelde mademoiseUe SibyUe. »Zooals men zooveel hoort, nietwaar?« viel mademoiseUe Laure droog-prompt in. En haar toon zei: 123 »de zaak is van hoegenaamd geen belang. Ca n'a pas d'importance.* »Ja, ja juist « madame Magnard scheen verlicht adem te halen. »Het verwondert me niets dat u den naam heeft gehoord, want gravin de Marceau woont al sedert jaren te Parijs. Ik ik was hier in Nice ik woonde een tijd bij haar aan huis. Wat is 't heerhjk weer, vind u niet, als men zich nu in Parns denkt, waar 't guur en druüig is, en dan hier die zon, die kostelijke warmte, niet te warm. Ja, Nice is een uitgezocht plekje, 'n paradijsje.t »'t Doet mijn longen al goed, 't Zuiden,* zei mademoiseUe Sibylle, »ik heb zoo iets nóódig.« »Och kom, sukkelde u met de longen. Ja, myn man....* Het gesprek werd met levendigheid voortgezet, tot men afstapte, rue St. Francois de Paule aan het nummer van madame Magnard. In den namiddag, om een uur of half vfif, nadat men wat gerust had, zaten de dames Revon gezeUig met madame Magnard en de kinderen een kopje chocolade met biscuits te gebruiken, alvorens uit wandelen te gaan naar de Promenade des Anglais. Madame Magnard, die zich vooral tot mademoiseUe SibyUe aangetrokken voelde, had haar particulier salon aangeboden, en nam deel aan het goüter, op verzoek van mademoiseUe SibyUe. MademoiseUe Laure, die aan het déjeuner al had gevonden dat de officier uit Versaüles véél te verbefd keek naar zün jonge vrouw, en er zeker van was te eeniger tijd een zoen te hooren knaUen in de gang, of achter een deur die zü wüde openen — mademoiseUe Laure, de punt van haar neus karbonkelrood wrnyend, wüde juist vragen, of, terwfll men hier verbleef, zü en haar zuster en de kinderen niet apart hun maaltijden konden gebruiken, toen de deuropengmgj en een keurig gekleed dienstmeisje met wit kanten vlinder, bü wüze van mutsje, ooquet op haar kastanjebruin haar, de deur opende en aandiende«Monsieur et madame de Marceau.* 124 Madame Magnard rees haastig van haar stoel, ging eenige stappen voorwaarts, begroetend een elegant ?ekl!ed heer van een jaar of vijf en dertig, rnzig ffhoog van gestalte, die zijn arm gestoken hield door Sen efnlr dame, veel kleiner dan hij; welke het geSat afgewend, als schuw, zich nog even op den drempel ^Dfd'aS Revon zaten een paar seconden de oogen Joot en verwilderd in hun kassen, als versteend. Toen spongen zij! als door één veer bewogen van hun stoelen en meTuffrouw Laure riep: »Enfin, enfin! « als zag zy iets waarop zü lang gewacht had. MademoiseUe SibyUe kreet schor en benepen, als kneep iemand haar de keel toe: T,ossible!< vMaaemoiseue ae wwum • r L 'if^ half h«- Wat »madame de Marceau* betreft, zn yiel halt bezwijmd tegen haar »man« aan, die om water roepend Sr tegeUjkertijd wegvoerde, geholpen door madame Magnard en het dienstmeisje. HOOFDSTUK XII. »Zuster, wij zijn onteerd!* Het was mademoiselle Laure, die sprak, uzig, streng, met nu nauwehjks meer een trilling in haar stem. Vüf minuten waren verloopen sinds Hélène de Chavise op den drempel was verschenen en verdwenen, en steeds lag mademoiselle SibyUe, met den mond wijd open, als naar lucht happend, en oogen stijf starend, achterover in haar grooten stoel, in madame Magnard's Louis quinze salon. De kleine meisjes, die niets van den toestand begrepen, schoven onrustig op huntabourets heen en weer. Waarschünbjk hadden zij nog nooit het woord onteerd gehoord, en begrepen zü niet waarom men die heerlijke chocolade bet staan. Eindebjk was mademoiseUe SibyUe bü machte te kreunen: »De schóól, Laure, onze schóól.* Maar zuster Laure, niet achtend haar zusters zielseUende, zei rechterhjk, zegevierend als een detective, die eindebjk op het rechte spoor is: »We zyn er, ik zei 't je, daar heb ik nu al die jaren op gewacht! Mü'n instinct heeft me niet bedrogen, dat doet 't nooit. En Paule la RoseUe heeft gebjk gehad, 't brave meisje. En wü dreigden haar nogal met ontslag en wü beschermden een gevaUen vrouw!* >Zuster, zuster, de UnderenU bedacht mademoiseUe SibyUe, overeind varend in schrik. »Onze secondante kan werkehjk getróuwd zyn,* liet zü er snel op volgen, om zichzelf gerust te steUen, en ook om de kiem van mogelük zedelijk onheü, die Laure's woorden in het 126 kindergemoed mochten hebben gewekt, te smoren. Maar de drie kleine meisjes schenen moreel ongeschokt; hoorden wel het woord *vrouw«, doch bleken niet het onderscheid te kennen tusschen gevallen vrouwen en getrouwde. In een vrouw zagen zij klaarbbjkebjk een vrouw en meer niet; zooals zij in een man een man zagen. Zü zaten nu heel stil; hun wimpers knipten en hun vochtige oogen staarden in hun leege kopjes en dan naar de porceleinen rondheid der kan, waarin zij nog een restant chocolade besloten waanden. En plukkend aan hun nageltjes en kluivend op hun vingertjes, vestigden zü een blik vol onuitsprekehjk verlangen op het schaaltje met biscuits. Zü waren werkebjk even ontroerd als de directrices, maar om een andere reden. Gelukkig verklaarde zich dit eindebjk juffrouw Laure, die naar de heerhjke kan greep. Onmiddelbjk verhelderden de gezichtjes, de tranen drongen naar binnen, de oogen gmgen blinken. MademoiseUe Sibylle, zich geweld aandoend, hoopte biscuits op hun schoteltjes, en zü begonnen recht smakelijk te peuzelen. Terwül mademoiseUe SibyUe, haar hart ziek, zenuwen in de keel, de oogen neer, schü'nbaar zat te peinzen; haar vingers werktuigelijk draaiend de geknoopte franje van het blauw en wit gedamasseerd goüter-taf ellaken. Geregeld denken bleek haar onmogebjk. Een orkaan leek door haar hoofd te woeden. De gedachten stormden razend elkaar voorbü, tuimelden over elkaar heen. Zü dacht gek te zuUen worden. Zü had behoefte te schreien, te schreeuwen, haar overkropt gemoed te luchten; maar haar keel en kaken waren als toegeklemd. »Oh, mon Dieu, mon Dieu,« steunde het bü poozen in haar. Zü trachtte te bidden, maar was er niet toe in staat. Op eens werd zü als uit een zwaar-benauwden droom opgeschrikt door de harde stem van haar zuster, die gebood en besliste: »Natuurhjk kunnen wü hier niet bbjven, Sibylle, met zóó iets in huis. Een van beiden, of zy moet weg, of wy moeten weg. Woorden kunnen mün afgrazen en verontwaardiging niet uitdrukken. Zeven jaar mis- 127 bruik te maken van ons heilig vertrouwen. Ennatuurhjk, die madame Magnard wist ervan. Daarom deed ze zoo' geheimzinnig.« Mademoiselle Sibylle schudde het hoofd, knikte toen toestemmend, kon nog maar steeds niet spreken. Mademoiselle Laure beefde van opwinding; buiten zichzelf was zij. »Waarom heeft ze ons liever niet geschreven dat er geen plaats hier was? Dan hadden wij iets anders gezocht. Maar eigenlijk is 't nog goed, zuster, heel goed, t moest zoo zn'n. Onze oogen móésten eindehjk open gaan voor de waarheid. En dat is dan die zoon, die zoo te beklagen zoon. De zondaar, 't Is hier een huis van ongerechtigheid. Dr ga onze koffers pakken. Al *s zn weg, wil ik hier tóch niet blijven. Dat mensch Magnard heeft ons bedrogen. En de aumónier beval haar aan, en wn' moesten ons gaan naar Nice geheim houden. Wist hn' ervan? Was hij mee in 't komplot tegen ons? Of wüde hij dezóógenaamdemademoiselle de Chavise ontmaskeren!? De zondares! Voor alles is bn den Heer genade, maar voor zóó iets nietl « besloot mademoiselle Laure, met den wijsvinger plafondwaarts. »Boete doen in een streng klooster en na jaren en jaren van zelffoltering en geeseling sterven Haar ontslag zal bij haar thuiskomst voor haar klaar liggen « Mademoiselle SibyUe voelde zich op eens in staat tot spreken. »Laure, 't gerechtshof vergunt den misdadiger zich te verdedigen, dus laten wy....« »Met 't aardsch gerechtshof heb ik niets te maken Ik spreek uit naam van den Heer. Hierboven is alles gerechtigheid. Hier op aarde niet.* »Maar 't staat niet aan ons om zoo te oordeelen...t »t Staat niet aan ons?« MademoiseUe Laure werd vuurrood van drift. »Wü de Héér soms dat onschuldige kinderen, aan onze zorgen toevertrouwd, worden besmet ?f Laure, Laure, je vergeet deze kinders! Zwijg nu maar. Maar de kleine meisjes van acht, zes en vijf jaar, 128 hoewel juffrouw Laure's geheven wijsvinger met zeker verbaasd welgevaben en groote belangstelling beschouwend, konden er niet al te best achter komen, waarover het gesprek wel liep. Daar echter hun stiefmoeder aan zindebjkheidsmanie leed én zeer godsdienstig was, roepend zelfs den Heer tot getuige, wanneer zij den huisknecht wees op een zoldering met vermeende en werkelijke spinraggen, veronderstelden de kleine meisjes dat juffrouw Laure zich verontwaardigde over vuiligheid aan het plafond, en verwachtten zü aldus de onmiddebnke binnenkomst van iemand met een ladder en langen plumeau, ter verdrüving van ongerechtigheden. Hetgeen nog eens een gezelbg afleidinkje kon wezen. Het stelde hen dus zeer teleur het kamermeisje op juffrouw Laure's schenen met leege handen te zien verschünen. »Madame Magnard, s'il vous plait!* gebood dreigend la Tour's jongste directrice. Het kamermeisje boog, verdween met een verschriktzedig: »Bien madame!* Na verloop van een klein kwartier eerst verscheen madame Magnard met roode oogen. Zü droogde ze, schudde even het hoofd, en stak haar zakdoek, dien zü bi de hand had gehouden, tusschen de plooien van haar grqs züden blouse. t Madame Magnard « mademoiselle Laure's stem sloeg schel over van nauwte bedwingen woede. »U begrüpt dat wü hier niet bbjven kunnen. Wist u hiervan?« »Waarvan, mademoiseUe Revon?* »Kende u deze madame de Marceau ?« vroeg mademoiseUe SibyUe er wat zachter bü- »Neen dames « madame Magnard's zachte, toch energieke kükers staarden flink eerst mademoiseUe" Laure, toen mademoiseUe SibyUe aan. >Dx heb déze madame de Marceau nóóit te voren gezien, 't Is voor 't eerst dat die dame in mün woning komt.* »Ze is dus madame de Marceau? Is zü getrouwd?* vroeg mademoiseUe SibyUe, in wie weer iets van hoop ontlook. »Laure, ik breng de kinderen even naar boven, of bi den tuin. Of madame Magnard uw kamer- 129 meisje mag misschien wel even op hen passen, nietwaar?* Madame Magnard bewiUigde, schelde, gaf haar bevelen, dreef zachtkens vriendelijk de kleuters de deur uit, oogde het troepje even na, zei toen: «Hoor eens, heve dames, wy zijn geen van drieën kinderen.* «Pardon!* viel mademoiseUe Laure haar snibbig in de rede. »ü is getrouwd geweest, laat ons hopen ook voor de Kerk, en dus niet bepaald een kind. Maar mnn zuster en ik zijn kinderen in de boosheid.* «Ik wensch u hartelijk geluk daarmee!* hernam madame Magnard onverstoorbaar-minzaam, »maarikacht mij, hoewel weduwe van een man dien ik oprecht hefhad, nog geen discipel satans, 't Komt mij zelfs voor dat mijn leven heel normaal en goed was altijd. Enfin, ik wil 't daar niet over hebben, wel over dat diep beklagenswaardig paartje.* «Beklagenswaardig!?* güde mejuffrouw Laure. «Vijf en twintig biechtvaders met vijf en twintig maal absolutie zuUen hun zielen, hun zwarte zielen nog niet rein wasschen. De Hemel « »Zal hoop ik barmhartiger voor hen zijn dan u chere mademoiseUe Revon.* «Durft ü beweren het oordeel Gods te kennen ?« «Dat zal voor u toch óók heusch wel in het duister liggen, nietwaar? Ik meen te mogen zeggen datmedelyden en üefde « «Door den Hemel zuUen beschouwd worden als een zwakheid, waaraan wy, de dames Revon, ons niet mogen schuldig maken. De Hemel geeft my op het oogenblik de kracht tegen uw laksheid te protesteeren.* «Laure, mais n'élève donc pas la voix comme ca! wy weten feitehjk nog niets. Is deze dame de wettige vrouw van den comte de Marceau? Ja of néén, madame?* MademoiseUe SibyUe's ooren spitsten zich, naar oogen verslonden de trekken der eigenares van het pension. «Néén,* antwoordde deze beslist maar zacht, vol medelyden den schrikschok waarnemend, die het gelaat der oudste juffrouw Revon teisterde. «Maar hij hoopt MademoiseUe de Chavise. q 130 het haar eens te kunnen maken. Diep-treunge omstandigheden hebben hem tot nog toe belemmerd dit te doen, maar zoodra er eenige kans is....* Toen levendig- »0, laat ik u toch alles haarfijn verteUen, zoodat u kunt oordeelen, van meneer de Marceau en znn moeder. Het móét nu in 't belang van deze jonge vrouw.* »Neen!* kreet juffrouw Laure, rüleud van afgrijzen. >Wü weten genoeg. Wy' wenschen niet mgebcht te worden omtrent het doen en laten van menschen m aanraking met een zoo diep gezonkene, die ons bedrogen heeft en een smet gegooid op de blanke ongerepte deugd van onze school; die ons nooit vergoeden kan het verraad aan ons gepleegd. U kunt uw verhaal voor u houden. Hier valt niets te verontschuldigen. C est un pêché mortel, een dóódzonde, waarvan hier sprake is. Kon deze comte de Marceau deze.... hm.... persoon niet trouwen voor de wét en de Kerk, dan hadden zii elkaar moeten ontwijken en vooral zy heeft schuld.» \Beiden hebben schuld,* verzachtte mademoiselle SibvUe. »Ja, 't is wel vreesehjk, vreeseluk. t Maakt ^doodongelukkig, want ik had dit afgedwaalde mensch bef als een zuster.* J ,Brrrr!* mademoiseUe Laure huiverde metgerekten mond. »Zeg zoo iets walgelijks nooit meer, zuster. En ik herhaal 't, de vrouw is in zulke gevaUen de grootste schuldige.* , . • . Madame Magnard deed een laatste wanhopige poging. »De hefde....« begon zij. »«a.'« gebood mejuffrouw Laure, »de hef de is iets dat niet te pas komt in het leven van een óngetrouwde. AUeen de Kerk en de wét, maar zeker allereerst de Kerk kunnen machtiging geven *ot liefde. En dannog de Kerk tot een behoorlijk gecontroleerde hef de. Want overal moet God in gekend worden, opdat de toch al zondige mensch niet vervaUe in te groote zonde. Dat wü God en heeft Hy gezegd. De rest is des duivels.* Madame Magnard zweeg in arren moede, en verheugde zich in het feit dat de wereld niet heelemaal bestond uit jongere juffrouwen Revon, zoo vervaard 131 was zrj voor de kennisse Gods uitgaande van deze juffrouw. »Uw nota!* verzocht mademoiseUe Laure gezagvol. »En laat uw kamermeisje of uw huisknecht ons een automobüe zoeken. Zuster, je ziet 't dat deze dame ons een langer verblijf in haar huis onmogelijk maakt, zg staat de zonde voor. Haar huis is dus besmet.» »Ja,« mademoiseUe Sibylle staarde verbijsterd voor zich uit. Zij was bepaald lam geslagen, gehoorzaamde lijdehjk Laure. »C'est terrible, terrible. De blanke vaan van ons huis is bevlekt, bezoedeld. De... de... Tóren...» Madame Magnard, hoewel onbekend met den »Toren» en deszelfs onbevlekte souvenirs, Voelde innig voor die arme oudste mademoiseUe Eevon, zoo ganschelrjk »kapot« onder het geval. Maar Laure, de zoo sterke in deugd, vond zij overweldigend aanmatigend en hard. Ook besliste zij in haar geheimste binnenste dat Laure als uiterst kuische ongetrouwde eigenlijk niets moest weten van gecontroleerde liefde. Madame Magnard was juist aan 't bedenken dat overdreven geloofsijver mejuffrouw Laure zeker wel genoopt had tot het uithooren van bigotte, üseljjk trouw ter biecht gaande getrouwde vriendinnen, als een luid weerkhnken der kamerschei haar gepeins onaangenaam in de rede viel. Mejuffrouw Laure n.L, ziende dat madame Magnard daar maar werkeloos stond, handelde zelf, voortvarend als zij was. »Dadelijk een automobile!» beval zü, »dadehjk, een groote limousine, als waarin wij gekomen zijn; vooral groot, voor de koffers.» Het dienstmeisje boog. Madame Magnard ging de nota gereed maken in haar bureautje, en overhandigde deze zwijgend. Mejuffrouw Laure betaalde. »U houd zeker deze deze persoon nog in huis, nietwaar?» schamperde zij, haar portemonnaie toeknippend. »Madame de Marceau heeft een toeval gehad,» verklaarde madame Magnard. »Maar ofschoon ik u volstrekt geen rekenschap behoef te geven van mijn doen en laten, wil ik evenwel, om de oudste mademoiselle 132 Revon, u even mededeelen dat ik de inspraak van mijn hart zal volgen met betrekking tot de dame in kwestie. Ik weet en begrijp alles van de zaak, al ben ik niet zoo op de hoogte van de besluiten Gods, als u schnnt te wezen. Tout savoir is hier tout pardonner, en God is barmhartigheid, géén wreedheid. Adieu dames, goede reis, het ga u wel. Mnn tegenwoordigheid kan niet anders dan u onaangenaam zijn, na ons gesprek; ik neem dus de vrijheid u daarvan te ontslaan.* Madame Magnard boog bevallig statig met een air grande dame, en schreed heen zonder om te zien, de met fluweelen portière bedekte deur zachtkens toedrukkend. Juffrouw Sibylle zat maar steeds verbijsterd; mejuffrouw Laure sloeg haar lippen naar binnen om van woede en wreef haar neuspunt bijna in bloed. »Hoe vind je dat ménsen?« vroeg ze. »Elle en a de 1'aplomb. Dat staat de onzedelijkheid voor, en wil ons lessen uitdeelen.« »Ze is in elk geval een de Ryons de LigneroUes van zichzelf, dus niet de eerste de beste,« zei mejuffrouw SibyUe flauwtjes. »God is barmhartigheid,« mompelde ze. »0, word je weer sentimenteel?* verzette zich juffrouw Laure. >Als vergeving en toegeeflijkheid zoo gemakkelijk te verkrijgen zijn, waarom moet men zich dan inspannen om deugdzaam te wezen? Waartoe dient dan onze school? Als misdadigers gelijk staan met deugdzamen Kom, ik zal scheUen om de kinderen, dan kunnen wij voort uit dit verschrikkelijk huis, en 't stof van onze voeten schudden.* HOOFDSTUK XIII. Hélène de Chavise was te bed gebracht, en lag nu uitgeput ter neer in een soort van doffen sluimereen gebrokenheid van veerkracht eigenüjk, die geen slaap mocht heeten, doch er aan deed denken. Zij wist dat men bg haar bed zat, maar wie het was, kon zij niet zeggen. Haar oogleden waren geloken, ze vond geen kracht ze te heffen, overeind te komen, te vragen. Zn lag daar als geestelijk en lichamelü'k lam; levend dood. Het oogenblikje maar dat zy' de dames Revon had ontwaard, zü, Hélène de Chavise aan den arm van Guy de Marceau, aangediend als zyn vrouw; deze seconde, openbarend haar imtiemste leven aan die twee eerzame juffers; deze seconde, inhoudend, in heur enkelen tik, smaad, hoon en zedehjken ondergang, was voor Hélène een eeuw lüdens geweest. Zü was nu op. Zy kon niet meer. De smartebeker haars levens vloeide over. Zü was gedoemd ter kruisiging, tot het rad. En die haar gingen folteren hadden gehjk; deze waren braven, en zü was een sléchte. Aan het hoofd- en voeteneinde van haar bed zaten Guy de Marceau en madame Magnard. Zy" zagen Hélène's gezicht niet. loen zy' uit haar bezwüming ontwaakte, legde men haar op de linkerzüde, en instinctmatig had zy' nog kracht genoeg gevonden haar eene wang schuw te laten duiken in het zachte, gastvrije kussenwit, de andere te overtrekken met de krullende massa harer roodbruine haren. Madame Magnard vertelde Guy de Marceau zachtjes van haar onderhoud met de dames 134 Revon. »Ik deed mijns inziens maar 't beste, daar je me bnna niets verteld hebt, met te zeggen dat jullie zoo gauw mogelijk zouden trouwen. Oh mon pauvre gargon, wie van jullie beiden is meer te beklagen, jij met je aan je gegroeide moeder, of dat arme kind dat zich voor je heeft geofferd, en nu, tot belooning voor al haar liefde, haar ongelukkige stukje brood nog kwijt raakt. Want die eene, alles behalve malsche juffrouw zal 't er niet bij laten, natuurlijk. Ja, ik kon niet zeggen dat jullie getrouwd zijn, zoo iets komt toch altijd uit. Je begrijpt dat ze nu gaan visschen naar meer inlichtingen. Oh mon Dieu, mon Dieu!« Guy de Marceau zat daar als verpletterd. »Ja, natuurlijk,* steunde hjj. »Zooveel jaren alles zorgvuldig geheim gehouden, en nu op eens Dat die twee ouwe heksen nu ook juist bü U moesteif komen, en ons dat beetje vrüheid vergallen. We hebben toch al zoo weinig.* >Ja en vooral zy'. Hard werken op zoo'n school en dan nog niet eens je vrouw voor de wet. Over de Kerk zal ik maar zwflgen, dan denk ik te veel aan dat mensch met die roode neuspunt.* »Ja, ik weet dat Hélène 't hard heeft. Maar ik dan, ben ik dan zóó gelukkig? Heeft 't vervloekte noodlot ooit zün zware hand van my afgelaten? Wat heb ik nu voor ,een leven gehad? Ja, al zing ik u oude deuntjes voor, ik moet 't nog even klagen. Een vader en moeder die eeuwig overhoop lagen, omdat ze niet voor elkaar waren geschikt, moeder te preutsch en te koud voor een man als vader, of misschien wel voor eiken man, weet ik 't. Vader, die zwak was, en troost zoeht in 't spel en bü;andere vrouwen, die ons ruïneerde.... En toen eindelijk 't sterfbed, en de eed, die me met handen -en voeten bond aan moeder. Waarom die eed, ik wist :toch wel wat ik moeder verplicht was Zooveel schurken en jöelten hebben 'n jolig onbezorgd leventje, en ik die altijd m'n plicht deed en meer dan m'n -plicht, kan nog niet nebben waar 'n bedelaar recht v sop heeft: 'n vrouw en 'n eigen haard.* 135 ïMon cher ami, alles uw eigen schuld. U is goed, maar zwak, zwak, zwak. Men kan znn moeder herhebben, mais on n'a pas besoin d'être son petit toutou, allez. En die eed dien ze je het doen op je negentiende jaar, daar kon je wel af, en daar kan je wel af. M'n God, grootere zelfzucht is toch niet denkbaar. Je hebt toch recht op een eigen bestaan, 't is niets dan woeste jaloezie van je moeder. Je moeder heeft een ziekte en dat is helaas U, haar Guy. Ik ben zelf moeder, en m'n laatste druppel bloed zou ik voor m'n meisjes veil hebben, soyezensür! Maar ze als loon aanhoudend onderdanige, kruipende liefde afdwingen dat nooit. Ze hebben me niet dringend verzocht om er alsjebheft te mogen wezen, nietwaar? Dus hebben ze recht op alles wat ze gelukkig kan maken, en allereerst op vrqheid in 't ordentehjke, zooals ik er, vóór haar, recht op had. En dat is met u net zoo. Maar wat denkt u nu te doen met betrekking tot dit lieve schepsel hier ? la pauvre « Guy hief schouders en armen in wanhoop. Znn oogen zachtten in treurige teederheid en wendden zich naar het bed. »Ma pauvre petite femme, ma pauvre chérie. U begrijpt toch wel dat alles wat ik heb tot haar beschikking is, dat ik mijn Hélène niet aan haar lot overlaat.« »Jk wil 't graag gelooven, maar de maatschappij vindt 't noodig dat ze uw naam draagt. En de maatschappij: dat zijn de juffrouwen Revon en horden en drommen deugdzamen. Want de maatschappij is niet slecht; ze hjdt integendeel aan overmaat van braafheid. En dat toont zich vooral bi zulke gevallen, tegenover alleenstaande arme vrouwen. Ik zou dus, al spartelde mama nog zoo tegen ....« »U weet mama heeft een leverkwaal, en de doktoren zeggen dat hevige aandoeningen haar schaden... zéér schaden. »0, die leverkwaal heeft .ze al dertig jaar of langer; daar heb ik als Berthe de LigneroUes zóó van gelust Dat ze er juist zóó'n fantasie op na moet houden. Enfin, ze is er twee en zestig jaar mee geworden, dus 136 als u nu eens eindelijk uw wil vriendelijk maar beslist doet gelden, gaat ze daar niet dood van. Elle aura peut être ses petites coliques hépatiques, mais ce n'est pas mortel. Ze heeft een ijzersterk gestel, een gestel zoo sterk als haar wil, haar hypnotiseerende wil.« »J'en conviens, maar ze heeft verleden jaar zomer, toen ik met haar naar Vichy moest, een aanval gehad, dat weet Hélène ook wel, die haar aan den rand van 't graf heeft gebracht. Ik kan haar dood toch niet op mün geweten laden, 't Is toch mijn moeder, en ik houd van 'r. Jaren lang heb ik geen andere liefde gekend dan de hare. 't Is waar, ik heb toegegeven en toegegeven Maar 't is mjjn moeder.* Madame Magnard trilde van verontwaardiging. »En dit is uw vrouw, niet waar? Zjj heeft zich voor u geofferd en de wereld verstoot haar, nu 't ontdekt wordt. O, als ik toch denk aan mijn Germaine en Simone, dat zóó'n ellende eens over ze zou kunnen komen. Aan deze jonge vrouw hier, meneer Guy, dankt u oogenblikken van geluk en zaligheid, die geen enkel ander wezen op aarde u heeft gegeven of kunnen geven. Toegegeven dat uw moeder u dól liefheeft, maar ze weet toch wel dat ieder jong mensch eens zü'n eigen baas wil zün, en dat onthoudt ze u. Heeft zy u soms gelukkig gemaakt? Volgens uw eigen zeggen 't tegenovergestelde. En ik ben toch van haar weggegaan vroeger, omdat ik 't niet meer kon aanzien en voor u tegen haar opkwam « »Mün beste vriendin,* Guy greep haar beide handen, dat wéét ik, maar spreekt u niet zoo hard, Hélène slaapt ze moet rust hebben.« Madame Magnard zweeg verschrikt, en zjj zaten weer een poos stil, wachtend op den dokter, dien men getelefoneerd had. Zü verwachtten zün binnentreden, hoorend voetstappen, gevolgd door een klopje. Maar hü was het niet, wel madame's huisknecht, die Guy een telegram reikte: »Pour monsieur de Marceau.* Guy verbleekte; de knecht ging heen. »Van uw mama natuurrijk,* raadde madame Magnard 137 ironisch. ,»Zrj kan u toch onmogelijk met rust laten, ik herinner 't me nog van toen ik bij jullie was. Ik bracht een telegram weg, de keukenmeid, de kamermeid, en altijd voor de nietigste beuzelingen. Qu'est ce qu'elle deviendrait sans son gargon. Nu?« »Ja, 't is van mama,* hij haalde de schouders op. »Maar lieve madame Magnard, beste vriendin, hoeveel ik ook van u houd, nu is u toch al te onbillijk, mama kan 't toch niet helpen, dat juist die meneer dinges, die meneer de Mérignan komt, om me te spreken over die ingenieursbetrekking te Athene « >Athene, Griekenland Dus je gaat naar Griekenland « »Ma foi, ja, neen. Ik ben nu bij 1'usine Houston, u weet wel, die groote fabriek van electriciteitstoesteUen, maar ik kan denkehjk in Athene voor electrischen aanleg iets prachtigs krjjgen.... op aanbeveling van de Mérignan die een oud vriend is van moeder.« »En natuurlijk, la maman suit son gargon, elle ne le perdra pas de vue.« »J... ja, denkelijk wel, ze heeft niemand dan mü, la pauvre « »En dit....* fluisterde madame Magnard bnnahartstochtelijk, »dit arme kind, wat moet daarvan worden, telt zij dan voor niets in je leven En zooeven zei je....« »Ja ja ja, natuurlijk, acht jaar kennen we elkaar. God alleen weet hoe hef ik haar heb, 't maakt me radeloos.* »Weet je moeder van jullie verhouding af? Néén natuurlük.... Je zei dat zij je fiancée kent.* »'t Is goed dat u ,néén natuurlijk' er bjj zegt. U begrijpt toch wel dat als mama wist, ze Hélène dan niet zou ontvangen. Wn ontmoetten Hélène bij barones d'Audenon de Grandcourt, die een kostschoolvriendin is van mama, nog uit Nantes. Mama had die vriendin, zooals dat gebeurt, totaal uit het oog verloren, en kreeg haar in Parijs eens vlak naast zich in de lift van de Bon Marché. Afe je iemand móét ontmoeten De dames 138 hernieuwden de kennismaking en bezoeken werden gewisseld. Madame de Grandcourt is veel leniger van begrippen dan moeder; dus ze kibbelen bijna altijd, maar dit belet niet dat ze elkaar tameljjk veel zien. We zagen Hélène, die wees is, aan een diner bij mevrouw de Grandcourt, nu acht jaar geleden, en toen kwam 't weer uit dat haar moeder, ook uit Nantes, daar met de mijne een engelsche cursus, in beider jeugd, had meegemaakt. Dat gaf dus ook weer zekeren band. Zóó zagen Hélène en ik elkaar, wisten we dadebjk, zij, dat er maar één man op aarde voor haar was, ik, dat er maar één vrouw voor my bestond. Hélène zoekt moeder plichtmatig op met Nieuwjaar en Kerstmis en Paschen en Pinksteren en op moeders naamdag, Sainte Agnès....« »Juist, Sainte Agnès,* mompelde madame Magnard... >En moeder vermoedt natuurlijk niets. Als ik dan in 't salon ben, spelen we altijd trouw komedie. Huichelen is 't parool.» »Pleizierig. En die madame de Grandcourt, weet die ervan?« »Neen. Hélène zou er zich wel voor gewacht hebben, iets te verteUen. Madame de Grandcourt is een goedhartig mensch, maar een echte babbel met een vogelbrein. Er is maar. één vrouw van myn kennis op de wereld, zei ik in den trein nog tegen Hélène, die edelmoedig en ruim denkt, en aan wie ik je, zonder je naam te noemen, kan voorstellen, dat is madame Magnard. Er zyn nooit anders dan buitenlanders in haar pension, gevaar voor ontdekking is dus buitengesloten, terwy'1 je in een hotel nooit weet... Et voüa, daar zitten me die oude schoolfrikken in uw salon, erger had 't voor ons nooit kunnen loopen.« »Mes pauvres enfants, jullie begrijpt toch wel dat als ik den naam en de positie van dit beve wezen, dat myn voüe sympathie heeft, gekend had, ik die gezelhge dames wel belet had te komen. Jullie angstige geheimhouding is volkomen verklaarbaar, en ook tegenover my, die toch uw oude vertrouwde vriendin ben, 139 monsieur Guy, maar zoo ziet men al weer dat alle voorzorgen niets baten, als iets móét zijn. La pauvre fiancée want dat is ze toch « »Je vous crois, al moeten we vüf minuten voor een •van ons beider dood trouwen, om de misselijke wereld te bewijzen hoe bef ik haar had, trouwen we. Ze zal sterven als Hélène de Marceau.« Guy bukte zich, drukte een kus op den rnken haardos der slapende. Hij streek zachtjes de lokken weg, en kuste haar bleeke wang, reeds versmald door het hevige leed van zooeven. Hélène's (©ogen ontsloten zich; door Guy ondersteund, richtte zn zich op, keek haar vriend aan met wilden blik, die zich in een herkenning verzachtte. »Guy!« het zjj zwakjes hooren. Toen brak er een snik los uit haar keel, gevolgd door meerdere, zich als zwaar ohtschroevend in haar hijgende borst. Zij gaf een reeks rauwe, gerekt snerpende geluiden, »als werd zjj van binnen doorscheurd in lange repen,* vond mevrouw Magnard, die de Marceau geruststelde, toen deze radeloos rondkeek. »'t Is1 juist goed, dat is de schrik van zooeven, die haar .flauw heeft doen vallen. En zeg nu alsjebheft maar jiiets van dat telegram. Ga dan morgen maar.* Madame Magnard kneep het blauwe papiertje, dat op tafel lag, jfijn, en zn kneep het fijn met zooveel kracht als was -het de hand van Guy's moeder, die steeds gewezen -had naar diens ongeluk in plaats van zgn geluk. »Haar dood alleen kan hem verlossen,* dacht zü. Ze zal tijdens haar leven altijd op zün borst zitten ,en ,hem beletten te ademen, la sainte femme. En dan vooral naar de messe en confesse, die geven 'r nieuwe kracht tot tyranniseeren. 'tls welbesteed aan haar.* Intusschen fluisterde Hélène gejaagd tot Guy: »Wat is er met me gebeurd? ik ben neergevallen. O nu weet ik t....« Zg* sloeg de handen voor het gelaat. »Zün ze weg! ? O, die goede mademoiseUe SibyUe. O vreesebjk... O Guy, ze zal zoo'n verdriet hebben... ze vertrouwde me zoo Dr kan haar nooit meer aankijken En .de kinderen, die zooveel van me hielden O ik zal ,ze nop^t weer zien. Nooit kan ik daar weer een voet 140 zetten Mademoiselle Laure Ze vindt me natuurlijk laag en slecht En toch, wat heb ik voor slechts gedaan? Ik heb jou hef gehad en heb je hef. Je bent mijn alles, mijn leven, mijn licht. Wij konden immers niet trouwen voor je moeder. Zooveel trouwen en hebben elkaar niet lief als wij, zooveel trouwen, om geld aUeen, voor de Kerk en de wet. O Guy.... O, was ik maar dood, wat heb ik aan 't leven, jou kan ik toch niet hebben, je hoort aan je moeder. Wat zal ik voortaan hebben, alleen, miskend en versmaad? O kom nog eens hier, hier ziet je moeder ons niet, hier ziet ons geen mensch « Zij sloeg haar armen vast om zijn hals, haar handen vlochten zich ineen tegen zün nek aan. En op haar knieën in het bed, haar wondere bruinroode lokkenvracht vallend om haar in leed verwrongen gelaat en langs heur blanken hals en schouders, keek zij hem aan, als zou zn hem nooit meer zien hier op aarde. Ging zn na, trek voor trek van zijn fünbleek aristocratengezicht, met den rechten neus en den zwakken, bijna vrouwelijk gevoehgen mond, keek zij in zü'n zachte weemoedig grüsbruine oogen, vol tranen nu; boog zü zich plots voorover en kuste zyn blanke voorhoofd, zün donkerblonde wat springende haar, dat kort los opkuif de, riep zy' plots hartstochtehjk met iets moederhjks: »Oh mon gosse, mon petit... 't Was voor jóu immers dat ik me opofferde, jü ként me toch wel, jü weet toch... Je t'ai tant aimé, je t'aime tant... Waarom ben ik nu slecht, hè? Niet voor jou, niet voor jou, wel?« Madame Magnard, die zich achteraf had gehouden bü het raam, haar hoofd verborgen in de gordünplooien, schreide; snikte het plots uit. Ontzet voer Hélène achterover. Haar vingers ontstrengelden zich... »Wie is die dame.... God Guy!« »'t Is immers mün oude vriendin, ma chère aimée, madame Magnard, waar ik je gebracht heb. Je bent veilig bü haar. N'est ce pas madame ?« »Ja, my'n arme schat, bien sür!« madame Magnard 141 stortte toe op Hélène, klemde haar vast aan zich. »Kom maar bij mij, ik verstoot je niet, ik ben niet wreed en onredeüjk. En er zijn wel meer vrouwen als ik. Daar, daar, daar, ik zoen je, zooals ik mnn meisjes zoen. Je hebt geen moeder, je zult mnn kind zijn, myn alleroudste. Je hoeft je tegenover my niet te verontschuldigen, ik ken te goed de vrouw die een belemmering is voor jouw geluk. JJc heb liefgehad als ju", en ik ben nog moeder op den koop toe, dus ik begrijp alles.» De deur ging open; het kamermeisje zei: »Ledocteur, madame.« Een hoofsche deftige heer richtte zijn vaste schreden het vertrek in, boog voor madame Magnard. Guy verdween in de aangrenzende kamer. De geneesheer ondervroeg Hélène, die, weer op van alle aandoeningen, vernietigd en doodsbleek in haar kussens lag. Hij legde zijn hand kalmeerend op haar gloeiend voorhoofd, onderzocht haar hart. Zei dat madame Magnard haar een warm bad met zeezout moest geven, en dat zij dan minstens een week rust moest hebben, met niemand om haar heen. Het bad zal haar aftobben, maar ze zal er gezond op slapen. Neen, ik geef geen zenuwstillende middelen, je n'aime pas les drogues, maar een vin tonique zal haar goeddoen. En dan verder een glas champagne en flink eten. Slapen, zooveel mogelijk slapen Behoed u haar alstublieft voor verdere emoties. JJc zag zooeven een meneer weggaan. Haar man?« «Haar fiancé....« »Parfaitement. Die dan befst ook weg. Zij kan hem later nog genoeg zien. Alle opwinding is haar verboden.* Te Parijs verkeerde mevrouw de Marceau als naar gewoonte gedurende de afwezigheid haar zoons in duizend angsten, en hoewel Guy haar dadelijk had getelegrafeerd, dat hij over een dag of drie thuis kwam, wilde ze onmiddebijk weten waarom dan pas, 142 en ontving hn den volgenden morgen haar tweede telegram, hetwelk hn madame Magnard toonde. De heer die kwam om hem over de bewuste betrekking te Athene te spreken, bleef nog maar twee dagen te Parijs. Waarom moest Guy eigenlijk in Nice zjjn, wat dééd hü te Nice? Kon hij niet wachten tot zün moeder pleizier had ook eens te gaan? Geteekend: »Je hefhebbende moeder.« Madame Magnard balde de vuist. Hij omhelsde haar, verzocht haar Hélène innig voor hem te omhelzen, hü zou deze dadelijk na aankomst schrijven. HOOFDSTUK XIV. Terwijl Hélène de Chavise tobde met de ontreddering harer zenuwen, deed mademoiseUe SibyUe Revon hetzelfde. Nu maar in een hotel, want mademoiseUe Laure, — ten hevigste opgewonden, en den gendarme spelend over haar zieke zuster en de arme verschrikte kleuters uit Grasse, die geen woord dorsten spreken, en bueenscholen als een drietal opgejaagde lammerkens — mademoiselfe Laure beweerde dat er in elk pension de famüle wel onraad zou huizen. En toen mademoiseUe SibyUe, te uitgeput om tegen te spreken, Laure aUeen maar aanzag, een zacht verwijt in haar goedigen blik, hervatte deze heftig: »C'est égal, al was t met zoo, in een hotel kan men zich hóéden, zich in znn kamer opsluiten, wordt men niet voorgesteld aan Jan en aUeman. Laten de lui dan maar slecht van gedrag wezen, aan één tafel behoeven wn', de dames Revon, dan toch niet met ze te zitten. Maar, ik zal in elk geval dol brij zqn, als wjj onze voeten weer veüig en wel in la Tour hebben. En zoo gauw je maar even reizen kunt, SibyUe, gaan we. Moi j'en ai assez du 3 en 81 souPe' ï'en ai Plein le dos. Et voila!* MademoiseUe Laure, anders de correctheid zelve gebruikte in deze dagen uitdrukkingen die zn* nooit van een leerling of secondante zou gedoogd hebben en mademoiseUe SibyUe begreep daaruit hoe aUernaarst net m haar zusters binnenste gesteld was. Laure had oenoette la Tour te zuiveren, en gezeten bij mademoiselle bibyUe s bed, schreef zij in streng verontwaar- 144 digde termen den ontslag toedienenden epistel aan Hélène de Chavise. Ook den aumönier werd uitvoerig alles gemeld, maar deze was reeds op de hoogte gebracht door madame Magnard. Niettegenstaande zijn oprechte droefheid over het geval zelf, kon de aumönier, de twee brieven achtereen lezend, een glimlach niet bedwingen, zoo duidelijk teekenden de respectieve karakters der beide vrouwen zich af in haar schrijven. Was Laure een en al hardheid, gezagvoUe onmeedoogendheid, madame Magnard bleek een en al medegevoel en hart; zij weet aUes aan het noodlot Natuurlijk een zwakheid als welke mademoiseUe de Chavise getoond had, keurde zij in 't algemeen niet goed, maar hier moest men in aanmerking nemen het bijzondere van het geval MademoiseUe de Chavise had zich uit liefde geofferd, en zjj Berthe Magnard née de Ryons de LigneroUes, zou haar altijd een beschermende vriendin blijven, al kantte de geheele wereld zich tegen de arme. De aumönier zegende haar in gedachten voor deze müde uitspraak. In het eerst wist hij niet wat hij las. Hü stond er verstómd van. In het duister tastend, toen hij de directrices beduidde naar Nice te gaan, had hij haar dus zijns ondanks op het rechte spoor gebracht, door zijn aanbevebng van madame Magnard, wie hij een dienst wüde bewijzen. Met zekeren binden schrik waarlijk, nam hij kennis van het feit dat Hélène's vriend niemand was dan de bewuste jonge meneer de Marceau, dien hjj, de aumönier, sympathiseerend met zijn lot, vroeger zoo gaarne had wiUen troosten. Dat hij dus op zulk een manier nog van hem moest hooren. 't Was om niet te gelooven. Ah! le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable. Hoe wonderbaarlijk verrassend sloegen zich op eens om, voor zn"n geduldige oogen, de belangwekkend beschreven bladen van dit geheimzinnig toegeslagen levensmanuscript, 't Werd hem, als kwam hjj plots achter de hem lang onduidelijk gebleven beteekenis van een dier moeiebjk te ontcijferen oude handschriften, welke luj in zijn vrije uren zoo gaarne bestudeerde. 146 Dankbaar was hij ook voor -wat hij byna kon noemen een rechtvaardiging van mademoiselle de Ohavise's afdwaling. Dieu merci, zij bleek geen lichtzinnige, die het slechte met geweld zocht en wilde. Zy' had een uit het land van geluk gebannene willen troosten, en zich niet ontzien het kostbaarste dat zij bezat te geven. Arm meisje! Haar en dezen jongen man kon men beklagen als slachtoffers van harde levensomstandigheden. Zij maakten derhalve aanspraak op het medegevoel van hen die nadachten, en hy hoopte dat de dames Revon zich tot dezen rekenden. En dit zeide hij haar onbewimpeld. »En laat de zaak nu rusten by het ontslag, en aUes een diep geheim blijven. Straf genoeg voor mademoiseUe de Chavise, die heusch niet by de dames Revon zal komen om een getuigschrift..: & s MademoiseUe SibyUe zuchtte diep en gaf monsieur raumönier geluk; zy verlangde niets liever dan barmhartigheid te oefenen en nu zy wat was bekomen van haar eerste indrukken, beangstigde zfi zich zelfs over mademoiseUe de Chavise's toekomst. Wat, zoo deze van kwaad tot erger verviel? de omgang met de bewoners van het Toreninstituut had misschien nog veel voor haar gedaan. Doch mademoiseUe Laure stoorde haar zusters overpeinzingen door vinnig den aalmoezenier aantevaUen: „,Straf genóég? Wat straf genoeg?! Geen straf kan te gróót zijn voor zoo'n huichelende bedriegster. Moest zrj óns tot slachtoffers nemen? Moest zy zich by ons indringen en het orgel bespelen by onze godsdienstoefeningen, terwfil zy heel goed wist hoe diep zy gezonken was. Kon zy niet een andere broodwinning hebben gekozen? Voor zoo ééne was immers aUes goed. O, altijd had mademoiseUe Laure gevóéld dat er iets haperde aan die mademoiseUe de Chavise, die artiste. Zy had het zoo dikwijls gezegd tegen SibyUe dat de school geen artiste noodig had. Schandelijk was het dat monsieur 1'aumónier en SibyUe dit schepsel nog voortrokken, nu zy' wisten, zeker wisten dat hier mets te vergeven viel. Doen wy dat, dan zyn Mademoiselle de Chavise. 10 146 wij niet verantwoord, zelfs in gedachten, tegenover de ouders van onze leerlingen.* »Ma chère mademoiselle Laure,* zei de aumönier, >'t staat niet aan ons den zondaar te laken, wel de zonde.* »Zoo zoo,« hield mademoiseUe Laure voet bij stuk, »maar 'tis de zondaar die de zonde bedrjjft, nietwaar?* »En ik zeg u, hier zijn verzachtende omstandigheden.* »Voor U, voor m$ niet. En wij zullen in elk geval hooren hoe de secondantes hierover denken « »Laure!« riep mademoiseUe Sibylle ontzet, > je denkt er toch niet over er die van te spreken. De leerbngen....« »De leerbngen ? Er is hier geen sprake van leerlingen, wel SibyUe? Leerbngen zijn geen volwassenen. Maar ik zal de onderwijzeressen bijeen roepen en hun mademoiseUe de Chavise's ontslag verklaren. Wij zijn die dames een verklaring schuldig. Het mensch cette personne enfin, is hier in elk geval zeven jaar geweest. Zij kan een van de hier zijnde op straat ontmoeten en de zaak op haar manier uitleggen, en dat wü ik niet. Wij moeten tegenover ons personeel gerechtvaardigd zijn. Ik zal ook eens naar de barones d'Audenon de Grandcourt gaan, die haar ons zoo warm aanbeval indertijd « »Laure, Laure foei léat dat nu toch in 's hemelsnaam. Het meisje zal toch al werk genoeg hebben er te komen zonder dat we haar heelemaal overal onmogelijk maken.* Ook de aumönier was streng daartegen. Maar mademoiseUe Laure lachte lang en hard. »Werk om er te komen? Ze hóéft er niet te komen O, en dat soort van schepsels komt er altijd.* »Als ik nog denk aan haar mooie improvisaties en composities!* zuchtte mademoiselle SibyUe. »Als de aartsbisschop kwam... Monseigneur... Och, wat klonk dat altijd bef.* »Haar composities!? Die zal ik haar wel naar huis sturen, dan kan ze die thuis in haar eentje spelen en zingen!« beloofde mademoiselle Laure met vies gezicht 147 »Dan is 'thuis daar meteen van gezuiverd,* zij rilde. »En wat Monseigneur betreft, 'tis maar een geluk dat die persoon nooit door hem toegesproken is geworden, dat zou een ontwyding voor hem geweest zün.* De aumönier schudde het hoofd, een zware vracht lag hem op het hart. Hn had nu juist niet verwacht juffrouw Laure doortrokken te vinden van den balsemenden geest eener evangelische gezindheid tegenover de ontslagen secondante, maar zóó een en al azyn en peper, gal en alsem Hoe kon een vrouw nu zoo zyn tegenover een vrouw? Hoe wilden ze ooit de onongerechtigheden der mannen te niet doen, als ze zich dermate tegen elkaar kantten? Och, och, mochten ze toch gróóter en ruimer worden en zuiverder voelen! Juffrouw Laure was oprecht, dit was het eenige dat haar in dezen verhief boven Paule la Roselle, zn' was niet achterbaksch, geen spion, maar toch, maar tóch.... »Beste juffrouw Laure,* vermaande hij vriendelijk *U ging alleen op het feit af dat u mademoiseUe de Chavise zag met dien meneer, en op wat de brave madame Magnard, die haar niet verstoot, gelukkig, u vertelde. Maar als u nu eens van mademoiseUe 'de Chavise zelf aUes wist, dan zou uw oordeel ongetwijfeld veel minder hard zijn. iEn dat moet 't toch worden t Evangelie zegt...« Maar mademoiseUe Laure was op het oogenbbk alleen te spreken over het rechtvaardige van haar oordeel. >Ja ja, ik weet wel,* beet zy driftig den aumönier toe... bef de tot den naaste. Ha ha ha! die heeft mademoiseUe de Chavise ook, l'amour du prochain, liefde voor meneeren.* »Het is er maar één, Laure,* verontschuldigde mademoiselle SibyUe, en geheel uit haar geheugen was gewischt dat zij ook dit vroeger genoemd had een zonde voor welke geen genade was nier en hiernamaals, waar het de ongehuwde betrof. »0 bah! Van één komen er méér. Er zuUen er wel meer zyn trouwens.* Mademoiselle SibyUe zat letterbjk verpletterd ter 148 neder onder haar zusters hardheid. Haar ziel had zulk een knak bekomen, was zoo naar omlaag gebogen, dat zrj geen wilskracht vond op te komen tegen Laure, die niet ophield haar te overstelpen met verwijten. Zij voelde het, die arme mademoiseUe SibyUe, dit had haar oud gemaakt, oud en suf voor den tijd. Weldra zou la Tour maar één directrice hebben: Laure. En zij, SibyUe, zou dan kunnen zitten peinzen en tobben dat aUes niet meer ging gelijk vroeger, achter haar Louis quinze tafel, geschenk van een mama barones, madame de Faverat de Bercy, die het zoo op had met mademoiselle de Chavise. Laure had goed spreken. MademoiseUe de Chavise was niet te vervangen. Eer ze weer zoo iemand vonden. De bezieling die van haar uitging, zou men nooit in een andere weervinden. Zij was 't, die la Tour muzikaal gemaakt had wat 'twas. Haar leerlingen waren bij vergelijkende examens, en op soireés en matineés ook buiten la Tour, 't sieraad van het instituut. AUe ouders zeiden het. En nu O het was zoo treurig... om te schreien. De kroon was la Tour van het hoofd gerukt. Wat een slag, wat een slag! Mejuffrouw Sibylle wilde eerst niet tegenwoordig zün bü het vergaderen der secondantes, onder leiding van mejuffrouw Laure, maar haar zuster dwong haar ertoe. »Je wüt toch niet dat men denkt, SibyUe, dat deze eUendige zaak ons gescheiden heeft? Integendeel wü moeten ons solidair toonen, alsjebheft. 't Zou anders precies zq'n of jü de zonde voorstaat. En 'tis juist uitstekend dat de secondantes weten hoe wy over zoo iets aUerschandehjkst denken. Er zün nog van die nesten bü als Antoinette Malebranches en Lucienne Moreau Die zuUen dan alvast 't wel niet in hun hoofd krügen dit schitterend voorbeeld te volgen.« De aumönier bevond zich, op verzoek van mademoiseUe Sibylle, die zün steun verlangde, in het salon der dames Revon, toen de onderwü'zeressen daar achtereenvolgens hun verschüning maakten; bejaarde en jongere en heel jonge vrouwen, dikke en dunne, lange 149 en korte; allen met onthutste, wat angstige gezichten en een dringende vraag in de oogen. Want mochten de dames ook al zooveel keer 'sjaars vergaderen, het was steeds in de groote zaal of in een schoollokaal, op traditioneele data; nimmer in het particulier salon der dames Revon, op ongewoon uur, op ongewonen datum. De aumönier wendde onwillekeurig het hoofd af, toen hfi mademoiselle la Roselle kordaat zag binnenstappen, haar nurksche hangende trekken overvriendelykt door een heimetijke voldaanheid. Haar zwarte oogen glommen, haar zwarte, laag over haar ooren vallende bandeaux glommen, haar manslaarzen glommen. Zy knikte den abbé een poos later in zekere familiare verstandhouding toe, en dit ergerde hem zoo, dat nu haar onwillekeurig driftig den rug toedraaide. »Onuitstaanbaar meubel,* dacht hij. Uit mejuffrouw Laure's vriendelijke verwelkoming, terwyl de andere secondantes zich met een stijf hoofdbuiginkje konden vergenoegen, giste de aumönier dat Paule van wege haar verraad nu de groote gunsteünge en vertrouwde was. Het zou pleizierig hier worden, zoo met die twee. En in zyn verbeelding zag hjj Paule al mede-directrice. H\j schaamde zich, al wisten zy van niets, tegenover de secondantes, dat hg onwillekeurig tot Hélène's vernedering had bngedragen, het bezorgde hem een ellendige gewaarwording; doch aan den anderen kant, wilde hy haar ook doen weten hoe hy verlangde dat zy over mademoiseUe de Chavise dachten voortaan. Op een reusachtige halve maan van groote en kleine stoelen plaatsten zich dicht opeen gedrongen de voornaamste en oudste onderwijzeressen. De jongeren stonden achter haar. En mademoiseUe Laure aan het verklaren waarom zy op dien ongewonen dag waren byeen geroepen. Hun coUega Hélène Anne de Chavise was ontslagen als onderwyzeres aan la Tour, wegens onzedeliiken levenswandel. En zy verhaalde. Er heerschte een diepe stilte van schrik, toen made- 150 moiselle Laure de woorden uit den mond had; stilte opeens onderbroken door een hol, als onderaardsch, lachje van Paule la RoseUe, naar wie aUe hoofden zich plots wendden, op wie aller oogen zich met min of meer verholen geringschatting vestigden. Madame Mortier en mademoiseUe Dolany, Hélène's befste kameraden haalden de schouders op. MademoiseUe Pratte schudde het hoofd, en madame Forgeron balde even de vuist. Men wist algemeen wel wat men aan Paule had. Een der jonge meisjes, Antoinette Malebranches barstte in snikken uit. Zij was een der oudste muziekleerlingen van Hélène de Chavise, die haar, omdat zij niet rijk was, voor een heel geringen prn's, bijna voor niets, nog buiten de schooluren les had gegeven. Zij dankte feitelijk haar positie van surveülante aan Hélène. »Het kón niet, o, 't kan niet!« riep zij bijkans hartstochtelijk, met het onberedeneerd geloof en vertrouwen harer achttien jaren, dat elastisch opveerde na den ontvangen schok. »Ik laat 'tme niet wijsmaken. Ze is zoo goed en bef. Een schat is ze!« De koudgrijze oogbaUen van mademoiseUe Laure begonnen te tintelen van woede. Haar bppen vertrokken zich tot haar zuurzoet zoogenaamd gbmlachje: »Ik vergeef u gaarne uw onstuimigheid, mademoiseUe Malebranches; als men zoo jong is als u, vergeet men, helaas maar al te dikwijls, tegenover wie men staat. Maar 't is anders uitstekend voor uw zedelijk welzijn, dat u van 't dageljjksch verkeer met dien ,schat' ontslagen is. La Tour óók kan buiten dien ,schat'« En nogmaals deed zij, onderstrepend al wat Hélène benadeelen kon, het relaas van het door haar en mademoiseUe SibyUe te Nice gehoorde en geziene. De oudste onderwijzeressen, mesdemoiseUes Pratte en Dolany, mevrouwen Mortier en Forgeron en zij die haar volgden in leeftijd en anciënniteit, hadden nog geen levensteeken gegeven. In zwijgenden rouw over een dierbare, haar plots ontvaUene, zaten zij daar. MademoiseUe Dolany wischte tersluiks haar oogen af, onder voorwendsel van haar neus te moeten snuiten, 151 en mademoiselle Pratte staarde naar den grond, als telde zrj de gestileerde bloemen in het karpet. Toen echter mademoiselle Laure ongeveer voor de twaalfde maal de woorden »gevaUen vrouw* met ongemeen welbehagen uitsprak, werd haar rede onverwacht gestuit door madame Mortier, een vrij corpulente dame, alleraangenaamst sympathiek van wezen met mooie heldere kloeke bruine oogen, het grnzend bruin haar onder een zwart fluweelen toque, en met iets oprechts, energieks en opvallend goeds uitgaand van haar korte breede persoon. Zij verhief zich uit haar leunstoel, keek rond als een dappere kleine bevelhebber, die, overtuigd van zün goed recht, steun zoekend bü zün troepen, die tevens aanvuurt, en sprak: »Dam es Revon, ik verzoek mademoiselle Laure ten zeerste om vergeving voor de interruptie, maar 't werd my' te machtig, ik kan niet langer zwügen. Hetgeen ons daar is ter oore gekomen, heeft ons zoo allerakeligst getroffen, dat wü er totaal overstuur van zün.« Zü drukte mademoiseUe Dolany, die nu onverholen weende, de band. »Zeven jaren lang, het zün geen zeven dagen, dames, hebben wq mademoiseUe de Chavise hier aan 't werk gezien, zün wü getuige geweest van haar onverdeelde toewüding, haar Uefde voor ons instituut; zeven jaar lang hebben wü haar arbeidskracht en sterken wü, haar tact, haar onmiskenbare talenten bewonderd; van haar hulp genoten als zij ons bü ziekte of oververmoeienis de. taak hielp verlichten, uitstekende kameraad als zq was Ik ben overtuigd dat ik de tolk ben van de meesten onzer, zoo niet allen, als ik zeg dat wü weigeren haar te hooren afmaken in termen die, zoo al te rechtvaardigen, dan toch zeker niet getuigen van een onbevooroordeelde en edelmoedige wüze van recht oefenen.* De aumönier had bü'na bravo geroepen. MademoiseUe SibyUe's gelaat was verwrongen in stomme smart, terwül zü de spreekster toeknikte, omdat zü het zoo geheel eens was met deze. Wat mademoiseUe Laure betreft, het was haar of 152 zjj in onmacht zou vallen, de kamer met al wat er in was, zwom haar voor de oogen. Zij moest zich aan de tafel vastgrijpen, en zn hoorde, als dof op verren afstand, nog madame Mortier's volgende woorden: »Mademoiselle de Chavise mag gedwaald hebben, ten zéérste gedwaald in een zwakheid die niemand meer schaadt dan haarzelve, haar hart mag haar hebben verleid tot iets wat als hevige zonde gelaakt wordt in de alleen staande vrouw, maar vriendelijk geduld wordt van den man, een zoo geheel verworpene als waarop mademoiseUe Laure doelt, kan zij niet zyn.* >Wat een allerliefste toegeefbjkheid!« klonk op eens luide de stem van mademoiseUe la RoseUe. »U betreurt 't zeker ook, madame Mortier, dat de dames Revon zoo'n deugdzame van u verwijderd hebben.« Madame Mortier was op het punt te zeggen: >Het spijt mij dat ik u dagelijks moet zien,« maar zij bedacht zich, haalde de schouders omhoog en zweeg, als keurde zg deze geen antwoord waardig. MademoiseUe Dolany, stond naast madame Mortier op, zeggend gesmoord, en het deed mademoiseUe SibyUe en den aumönier goed, haar innige droefheid te zien,: »Ik wü alleen dit maar even aan de directrices zeggen, veel spreken kan ik niet, en madame Mortier heeft het voor ons allen die goedgezind zijn, al gedaan, met de kwaadgezinden heb ik niet te maken,» hier keek zn' om naar Paule >dat ik mij volkomen kan verklaren dat de dames Revon mademoiseUe de Chavise haar ontslag hebben gegeven, na de door de dames gedane ontdekking, maar verder is in myn hért evenveel bef de voor dit arme meisje als te voren, en zeker een diep, diep medelijden. En ik zou niet anders kunnen zeggen, al moest ik, die hier evenals madame Mortier, twintig jaar les geef, daar ook mijn ontslag om krijgen.* «Een onvergeeflijke zwakheid is 't van u en madame Mortier zoo te spreken,* vond eindelijk mademoiseUe Laure kracht te verkondigen. »Dx moet maar aannemen dat de onaangename verrassing die mijn mededeeling 153 heeft teweeggebracht, en daar kan ik ten slotte bikomen, uw beider hoofden op hol heeft gebracht, t Is voor nüj anders wel bedroevend zoo weinig zedebjken steun te vinden brj onderwijzeressen van een overigens beproefde trouw, die, als vrouwen van zekeren leeftijd en de noodige ervaring, toch stelhg mn niet moesten afvallen, waar ik dacht mü op haar te kunnen verlaten... Als ik onze brave mademoiselle la RoseUe niet gehad had « Een koor van ontevreden uitroepen viel mademoiseUe Laure in de rede. »Wat?« »Heeft zü er de hand in gehad?* »Dat dacht ik wel.« >Net iets voor haar' Ah, c'est bien eUeU »Die,« ging mademoiseUe Laure onvervaard voort, «onbevreesd voor miskenning uwerzn'ds en onzerzijds de gangen en handebngen van mademoiseUe de Chavise trouw heeft nagegaan « »Fidonc!« »bah!* »Cela ne se fait pas!* «C'est honteux honteuxU «ga c'est raide tout de mêmeU klonk het dooreen in groote opgewondenheid. Antoinette Malebranches mompelde zelfs: «Espionne, traitresseb MademoiseUe Laure beet zich de lippen, zoomde ze om, maar vermocht verder geen gehoor te verkrijgen En Paule die zich niet dikwijls schaamde, kleurde rood, voelde zich benauwd worden onder dien algemeenen afkeer, want zelfs de secondantes die geen mond hadden opengedaan om Hélène de Chavise te verdedigen, beten hun oogen nu vol weerzin op haar aanhouden. En twee of drie ontzagen zich niet hun neus op te krinkelen en haar den rug toe te keeren Hoewel geen harer ten laste kon worden gelegd wat men Helene ten laste legde, ondervonden zij wat men kon noemen den weerslag van Paule's handelwijze, iiots kwelde haar aUen onwülekeurig zekere onvrijheid, zekere bewustheid dat men ook achter Mn particuliere doen en laten zou komen; hun gangen kon nagaan en ten kwade uitleggen, hun belemmeren zich te bewegen als zn verkozen. En dit ook beten zü uit op Paule. v 154 Ieder ander dan Paule zou heur ziel onder den steenen last dezer minachting bezwükend, naar de deur gehold zijn; maar mejuffrouw la RoseUe stond haar man, en haar eerste aandoeningen snel te boven, gaf zij met drieste blikken den secondantes den ontvangen smaad terug, en moest een serie hoUe lachjes te kennen geven dat de deugd altijd boven miskenning verheven was. Nadat men vernomen had dat mademoiselle de Chavise's werkzaamheden voortaan verdeeld zouden worden tusschen mademoiseUe Dolany, mademoiseUe Pratte en madame Mortier, zoo deze dames daarmede genoegen namen, werd de vergadering gesloten, na strenge aanmaning, vooral tot de jongeren, den kinderen alles te verzwijgen. Iedereen ontweek zoo snel mogehjk Paule, na de directrices en den aumönier beleefd gegroet te hebben. De aumönier, die vijf minuten later dan de secondantes in de rue de la Tour stond, zag de groep nog levendig in deze straat het geval beredeneeren. Hij lichtte met een hoffehjke beweging den hoed, naderde en zei vriendelük: »Het doet me genoegen, dames, te bemerken dat onder u zulk een geest van hef de en verzoening heerscht, en dat uw rechtvaardigheidsgevoel het in dezen gewonnen heeft van partijdigheid en wereldsche vooroordeelen. Na verkregen inlichtingen ben ik wel in staat u mede te deelen dat madame Mortier intuïtief mademoiseUe de Chavise zeer juist heeft beoordeeld. Haar dwaling is te wjjten aan zeer treurige levens• omstandigheden, die een wettig en kerkelijk huwelijk tusschen haar en den meneer in kwestie tot nog toe beletten. Wie weet of alles nog niet eens prachtig in orde voor haar komt, laat ons het hopen, en ook dat dit ontslag voor haar geen al te smartelijke gevolgen heeft. Mocht ik direct of indirect haar kunnen bijstaan, ik zal haar de helpende hand niet onthouden. Zij had tijdens haar verbbjf aan la Tour steeds mün voUe sympathie. Zij deed daar haar plicht. Mesdames!* De aumönier nam weer den hoed af, boog, en richtte zü'n schreden naar het huis dat hü bewoonde. 155 »Comme c'est gentri a lui, n'est ce pas?* »0h, c'est un brave homme!* »Vive monsieur 1'aumdnier!* «Mademoiselle Sibylle, arme ziel, lijdt er onder. Heb je wel gezien? 'tls ook vreeserijk, vreeserijk.* »'t Is wel kras!* zei mademoiselle Duchateau, een leerares m mathematiek. »'t Is wel kras dat ze die liefdesbetrekking aanhield, terwijl ze wist hoe zondig ze deed tegenover een vroom instituut als la Tour. Had dan wat anders gezocht. Daar heef t mademoiselle Laure geluk in.« »Ja natuurhjk,* zuchtte madame Mortier, »maar misschien heeft ze daarover wel eens gedacht, of er naar gezocht en dat ze niets anders vond. Ik beweer ook volstrekt niet dat een ander jong meisje doen moet watzrj gedaan heeft. Maar «^'kennen de omstandigheden nie^ wy moeten barmhartig zn'n, want wij kunnen niet oordeelen. Zij is ongelukkig, la pauvre petite, voila tout. Zy heeft een zwak oogenblik gehad en toen is t zoo voortgegaan, voortgegaan. En waarom zy nu gevallen is en die menéér absoluut overeind moet blijven staan, begrijp ik niet, «besloot madame Mortier driftig, »en ik spreek als eerbare getrouwde vrouw, moeder van een dito dochter. Waarom moet de eene helft van het menschelijk geslacht, dat onder veel smart en lijden t grootste aandeel heeft aan de instandhouding daarvan altijd onderdrukt worden ter wille en ten pleiziere van * andere, 't Is 'n onmenschwaardig iets; volstrekt in strjjd met alle gezond verstand, om niet te spreken van rechtvaardigheidsgevoel, 'tls beneden de dieren. Ik kan me toch zoo kwaad maken, als ik daarover denk. Ik verzeker jullie dat nrijn corset me dan te benauwd wordt.* »Och,« zei mademoiseUe Dolany, »Dieu merci, de transche vrouwen beginnen nu eindelijk ook na te denken, al zn'n ze nog vqftig jaar ten achter, maar er zuilen nooit wn'der begrippen over ons komen, voor er een honderd flinke vrouwen in de Kamers en den benaat zitten, om dien mannen eens te beduiden dat wn ook meeteUen. Er zitten nu ook wel vrouwen om 166 naar de speechen van hun mannen of geliefden te luisteren, maar dat zün hoeden met aigrettes en paradijsvogels van vijfhonderd of duizend francs op rompen. De breinen, de hersens moet je zoeken bij werkenden als wij, die 't leven kennen. Ik vraag me ook al jaren af, waarom mogen mannen wél meewerken aan 's lands welzijn en vrouwen niet?* «Mannen wél?* viel mademoiselle Pratte uit. »Als u nu nog vroeg, waarom mogen ze 't tegenovergestelde van meewerken aan 's lands welzijn straffeloos doen? En als ze niet 't land van den wal in de sloot helpen, waarom is 't dan gepermitteerd dat ze bjjv. een heelen middag in 's lands vergaderzaal komen snurken, voor vijftien duizend francs 's jaars? Laten ivy voor ons beetje salaris aan la Tour dat eens komen doen, wjj zouden een twee drie buiten de deur staan, Vrai ou non?* »0, wat dat betreft, dat kan niemand doen in zijn betrekking dan een kamerbd of een andere gros bonnet,« zuchtte madame Forgeron. «Mijn man is eerste boekhouder in een automobilezaak, maar ik zie hem daar nog niet snurken voor zijn paar duizend francs 's jaars. En als ik in zijn plaats was, kon ik niet aUeen niet snurken, maar ik kreeg nog veel minder salaris omdat ik maar 'n vrouw ben. «Ja ja ja?« vroeg madame Mortier, »'t is hier op aarde door dat maar één hebt van 'tmenschdom regeert 'n waanzinnige boel altijd geweest. En 't toppunt van de hooggeroemde beschaving doormannenregeering is, dat ze in plaats van een honderdvoudig vredesverbond te sluiten, de infernaalste oorlogswerktuigen uitvinden om elkaar tot kruimels te schieten. Ze zullen niet tevreden zjjn de lievebngen van staten eer de heele beschaafde wereld één bal gehakt is. En die wordt dan smakelijk opgegeten door de onbeschaafde wilden, die er eerst omheen dansen.* «En die dan voor dessert mekaar weer opeten!* lachte Antoinette Malebranches «Op onderhng verslinden komt 't maar aan. Is 't, lees de geschiedenis, altijd maar aangekomen.* 157 »Wacht maar tot ik lid van de Kamer ben,« beloofde madame Mortier, »ik zal zorgen dat alle kroegen omgehakt worden, en alle natuurbjke kinderen evenveel recht hebben als de opgezette, ik meen de wettige, en ik zal 'thuwebjk beter inrichten en de onderwijzers beter betalen en apachejachten houden enfin, ik zal me zoo verdienstelijk mogebjk maken. En attendant mes enfants < »En attendant, moest niemand u hooren dan mademoiseUe Laure, die is zoo tegen pohtiek voor vrouwen. Goddeloos zou ze u vinden.* »0 mademoiseUe Pratte, de dames Revon zijn uitstekende directrices van la Tour, maar ze zijn van 1'an trente alstubbeft, ze vergeten dat de tijd voortgaat en de vrouwen vooruit, mee met vader tijd. En goddeloos? 't Goddelüke dat in ons gloort wü recht, wü lucht, wil bcht. Kom, vive la France, leve ons mooie land, en mogen wü met ons aüen, zooals we hier staan, nog eens het uur van de Vrouw zien aanbreken. Als ik, vflf ntinuten voor nnjn dood, hoor dat er een goed wülende verstandige vrouw een woordje meespreekt, sterf ik tevreden. Over de heele wereld bg'na is 't voor ons vrouwen nog maar grauwe schemering, zeven uur 's morgens van een winterdag. Maar er zal middag komen en heldere dag en zomer en zonnesclüjn. Maar om op die arme mademoiselle de Chavise terug te komen, laten wjj, laten drie van ons ouderen naar haar toe gaan en zien wat wü voor haar kunnen doen, en laten wü dat zusje van Judas, de edele pure la RoseUe den rug toedraaien, en haar flink de waarheid zeggen als zfl ons vraagt waarom. Ik hoop dat de dames 't met mü eens zü'n. 'tls wel heel goed dat wü ons uitgesproken hebben tegenover mademoiseUe Laure. Licht dat er iets, van wat wü gezegd hebben, bü haar blüft hangen. Eh bien?* »Mais oui, mais oui! Wü zün 't met ueenslt Vq'f en twintig handen en meer werden uitgestoken naar mada me Mortier, en men ging uiteen na betuigingen van vriendschap en van sympathie met die arme mademoiselle 158 de Chavise. >Zegt u dat wij haar allen beklagen.« »Hoe zullen de kinderen 't opnemen, hoe zullen ze 't vinden als ze niet meer komt?* vroeg madame Forgeron zich luide af. »Dat zal een droefheid wezen.* »Ze zullen wanhopig zijn. Haar klas Suzette, Charlotte, Agnes, Pauhne 't Is vreeselük Wat wordt er gezegd? Dat ze ziek is?« »Ja, dat zullen de dames Revon wel weten. Die zullen er wel een draai aan geven.* De dames Mortier, Dolany en Pratte, ontmoetten elkaar den volgenden avond om half zeven aan Hélène's huis 4 rue St. Ferdinand, en na bjj de conciërge vernomen te hebben dat Hélène nog steeds te Nice was bij madame Magnard, no. zooveel rue St. Frangois de Paule, wilden zjj teleurgesteld den drempel overgaan, toen zij stuitten op een heer met slappen hoed, half over een soort van vervallen bejaard jongensgezicht. Het was oom Hippolyte, die, als een misdadiger naar de plek waar hfi znn slachtoffer heeft omgebracht, eiken nieuwgeboren dag gedreven werd naar de woning van Hélène. Soms kwam hfi twee keer in de twaalf uren, en waarde daar rond als een ziel die geen rust kan vinden in de hel, welke hem de rue St. Ferdinand was geworden. Zijn bezwaard geweten gunde hem rust noch duur; hjj at noch dronk bijna; hetgeen ten goede kwam aan znn werkvrouw, dié behoorlijk alles inpalmde wat meneer het staan. Zn'n thuis was znn thuis niet meer, het was hem vijandelijk, en hn' las zelfs verwijt in de groene oogen van de hemelsblauw porceleinen • poes, tot welke hfi altijd zoo druk geredeneerd had. Hij moest maar niet denken aan Paule, die hem in triomf, als mejuffrouw Laure's vertrouwelinge, had verhaald van het gebeurde te Nice. Het huis zn'ner zuster zag hem niet meer. Op de brieven der laatste die twee keer gekomen was en hem afwezig vond, antwoordde lüj niet. «Pardon, mesdames!* hij liet de onderwijzeressen voorbijgaan en ontblootte buigend het half haarlooze, 159 half grauw beruigde hoofd. De conciërge, haar logedeurknop nog in de hand, riep, zóó zag zij hem, haar mond wagenwijd open: »Elle n'est pas encore la!» en het er — daar de drie heengaande dames, nu voor het huis, onwillekeurig omkeken — wat eerbiediger op volgen: «MademoiseUe de Chavise.» Madame Mortier wisselde een bhk met mademoiseUe Dolany, die stilstond. «J'en suis désolé,» mompelde oom Hippolyte. «Deze dames hebben ook naar haar gevraagd, mais eUe n'est pas encore la,« herhaalde in overbereidwilligheid de conciërge. Oom Hippolyte nam weer den hoed af, en richtte zich met iets smeekends tot de drie secondantes. »Ah mesdames,» zuchtte hij, «queUe affaire. Ik heb toch zeker de eer te spreken met vriendinnen van mademoiselle de Chavise. Weet u iets meer van haar dan ik? Is ze werkelnk uit haar betrekking ontslagen. Laat ik me aan u voorsteUen, vergun me u mnn kaartje aan te bieden. Hippolyte Fabre, oud-ambtenaar bii Openbare Werken. Dx heb,»... oom Hippolyte trok znn zakdoek met blauwe randen te voorschijn, en wischte zich het druipend voorhoofd. »Dr heb...» Zün oogen dwaalden, terwfil zfin woorden stokten, zoo akelig onrustig van het eene goedhartige damesgelaat naar het andere, dat mademoiseUe Dolany medelfiden met hem kreeg en hem om meer uitleg vroeg. »U kunt gerust spreken, wij zfin onderwü'zeresssen aan la Tour.» «La Tour,» haperde oom Hippolyte, «dat is de kostschool waar mfin nicht is. Dr vermoedde het bfina.» «Is mademoiseUe de Chavise uw nicht?* informeerde levendig belangsteUend madame Mortier, en haar heldere knkers drongen in de zenuwachtig draaiende van monsieur Fabre «Ik wou dat 'twaar was! Piüt au ciel, dat ik zoo'n nicht had. Neen, dan zou dat arme meisje nooit zoo ongelukkig geweest zfin, als ze nu is, dan had ze haar leven lang een befderfiken steun gehad. Dr ben helaas 160 de oom van een dame die mademoiselle de Chavise niet genegen is van Paule la Roselle.» »Oh mals vrais alors...« aarzelde madame Mortier, »u neemt 't ons niet kwalijk, monsieur Fabre, maar wü kunnen u niet met 't bezit van zoo'n nicht gelukwenschen.« «Neen, dat juistniet,» bevestigde mademoiseUe Dolany. «Dat zég ik u immers, dames, dat zeg ik u immers!* wanhoopte oom Hippolyte. «O, ik voel mezelf zoo schuldig, want door héar O kon ik u maar aUes en aUes zeggen. Neen, 't is niet te verteUen....« bezon oom Hippolyte zich. »En is mademoiseUe de Chavise ontslagen? Mün nicht is 't mij komen meedeelen, maar ik had nog half hoop dat ze 't zei om mij te tergen, daar ze wel weet hoe ik niet 't ongeluk van dat arme meisje wü.... Ik heb mijn nicht ook de deur uitgezet. Je te flanque a la porte, zei ik, ga heen en kom nooit weer. 't Kan me niet schelen wat je je moeder vertelt.» «Ja, helaas, meneer Fabre, mademoiseUe de Chavise heeft haar ontslag. En daar uw nicht u van aUes op de hoogte schijnt te houden wat ons instituut betreft, weet u natuurlijk waarom.» Oom Hippolyte leunde zwaar op zijn stok. ZunoogbaUen schenen zich nog meer naar voren te dringen, en hij werd zoo wit, dat Antoinette Malebranches hem in mededoogen bijna de hand op den arm legde. Zijn mond opende zich groot en breed, als wüde hfi iets zeggen, maar hij scheen onmachtig tot spreken. Eindelijk stotterde hu': >Oh c'est terrible, terrible. Oh mesdames, u zijt toch haar vriendinnen en dat bluft u toch? Nu ligt dat arme meisje ziek te Nice, verbeeld u. De dame waar zij pension heeft, schreef het de conciërge. Ik kom hier eiken dag en ben radeloos. Mijn nicht ik * «Natuurbjk bbjven wij haar trouw, monsieur Fabre, en als u hier eiken dag komt, wjj hebben zoo weinig tijd, zoud u dan zoo vriendelijk willen zün, ons te melden wanneer zij thuis is? Dan komen wij weer, om haar te troosten. Hier is mijn adres.» Madame Mortier 161 schreef haastig met een potloodje den naam harer straat en haar huisnummer op haar visitekaartje. »Zend u mü maar even bericht.« »0, dat zal ik stelhg dankbaar ben ik, dankbaar dat zfi nog zulke vriendinnen heeft. Que Dieu vous bénisse, mesdames.» Zfi staken alle drie gulhartig de hand naar hem uit. En hij, zich diep schuldig voelend, aarzelde nog, eer hü bevend die handen, welke hfi eerhjker vond dan de zfine, drukte. Hü boog diep voor de dames, den hoed in de hand, en strompelde voort met den last van leed in zfin eenzame hart. «Dat is ten minste een braaf man!» zei madame Mortier. «Hfi gaat zoo gebukt onder 't verraad van zfin heve nicht.» «Ja, hfi trekt 't zich zoo aan, als had hfi er deel aan!« schertste mademoiseUe Pratte. «Kom, arme man, dan behoefde hfi er niet zoo bedroefd om te zfin. Neen, hfi voelt de oneer zoo'n spion in de familie te hebben,» meende mademoiseUe Dolany. «Nu, daar zou ik ook niet op gesteld wezen.» Mademoiselle de Chavise. 11 HOOFDSTUK XV. »Dus hi' is wég?» vroeg Hélène met doffe oogen en matte stem, madame Magnard, die bij haar zat te handwerken. Madame Magnard knikte, en nam een drietal brieven uit haar naaidoos, die zij Hélène overhandigde. Niets zei Hélène, en deze gelatenheid m wanhoop, neep het hart harer gastvrouw toe. Nog bever had zrj een kreet gehoord. Het was een week na Guy de Maroeau's vertrek; voor het eerst mocht Hélène op en kon zü zitten in ia den grooten stoel bij het raam, dat uitzag op den vroobjken tuin. Zooeven had zij, wandelend door haar kamer, de weerkeerende kracht in haar leden beproef d. Straks zou zij de gang probeeren, morgen den tuin en, als dit haar goed bekwam, de straat. »Endanmag je heen,» befkoozend streek madame Magnard haar over de vermagerde wang. Tranen druppelden uit Hélène's oogen op de dicht beschreven velletjes waarover zij woest vlogen. Eindelijk vouwde zij de brieven bi elkaar, kuste ze, sloot ze in haar zjjden handtaschje, op tafel, speelde met de koorden en kwastjes; denkend; op eens losbarstend: »0, u is goed, madame, maar tóch was u wreed om me niet dadelijk te zeggen dat hij wég was, eahywas wreed te gaan, zonder afscheid. O, hoe heb jullie me zóó iets kunnen aandoen? En hy vooral. O, al was ik half dóód geweest, ik had me naar hem toegeslééptU En Hélène snikte het uit, al haar gelatenheid verdwenen. 163 »Mxjn arm lief kind.» Madame Magnard sloeg haar armen om haar gast heen en legde Hélène's moede hoofd tegen haar schouder. «Ten eerste begrijp ie toch wel dat hij niet vrijwillig heenging. Hij had niets hever gedaan dan hier bln ven, hfi heeft je zielslief....* »Och ja, dat zegt hij in zijn brieven ook en al die jaren heeft hfi 't gezegd, maar onze toestand wordt er geen haar beter door. O ja, ik weet wel, 't is zfin vreeselnke moeder natuurbjk, wie hij te lang wegbleef maar toch « «En hij mocht niet bn je, zelfs om afscheid te nemen voor den dokter. Le docteur a dit • «Oh le docteur, je m*en fiche du docteur! Wat hoeft een dokter te komen tusschen ons, man en vrouw? Als ik Guy hier nog eens had kunnen omhelzen, had t me gauwer beter gemaakt dan dat in bed hggen.* Zq rukte zich los uit madame's armen. «Maar lieve kind « «Ja ja madame, ik weet 't, ik ben onredeüjk, ik moet berusten, maar ik kan niet! En nu ben ik beter en nu kan niemand me meer beletten te gaan, te zijn waar hij is, dezelfde lucht in te ademen als hu'. Zoolang hij ten minste nog in Parijs bluft. O die móéder Ze wü hem aüeen naar Athene hebben omdat ze vermoedt dat hij een vrouw befheeft in Parus. Parijs is te ver- lei?elïk en te groot 1>aar kan ^ "k* heelemaal van haar hooren. Is dat mensch nu niet ziek, gééstesziek? En zoo'n schepsel blijft bestaan als de nachtmerrie van ons leven, de dood denkt om iedereen behalve haar.* «Kind, zwq'g ervan, tegen wie zeg je 't. Ik heb me al jaren afgevraagd waar haar leverkwaal eieenliik toe dient* v Hélène balde de vuist en kreunde; haar toorn sterkte haar verzwakte spieren. Zn' bep heen en weer als een getergd dier in een kooi. Eindelijk omgreep haar madame Magnard en dwong haar te gaan zitten op de canapé. «Doe nu niet al mnn zorgen te niet met je zoo op te winden. Moet 't nu weer zoo worden als voor acht dagen, toen je daar als lam neerlag?* 164 »Neen, ja natuurlijk, dat wil ik niet, ik moet kracht hebben, om naar hem toe te gaan en hem te spreken. U is hef en goed, o, u is een schót, maar hy is mn'n alles op aarde en als ik hem niet gauw zie, word ik gék gék Misschien als hij uit Frankrijk gaat, kan ik hem wat later volgen, en dan daar in Griekenland onder een anderen naam werk zoeken, me schuil houden voor zn'n moeder toch O ik kan hem niet laten, hjj is 't eenige dat werkelijk van mn is, dat me rest van alles wat me ooit hef was, en ik héb niets ooit liever gehad dan hem. O God, ik ben zoo ongelukkig, zoo ongelukkig, altijd geweest, madame Magnard Maar ik weet ook wat ik voor hém ben, ik ben zn'n kracht, zijn steun, want hij is zwak, te meegaande, hij heeft geen wil genoeg, 't Is bespottelijk, maar er is zooveel moederlijks in mijn liefde voor hem, ik ben zooveel sterker dan hjj. Zoo dikwijls al die jaren voelde ik me zjjn moeder, zijn ware moeder, was hjj m'n kind. Ik weet hoe hij mij missen zal, al gehoorzaamt hij ook als een schooljongen die verschrikking van ons beider leven, ik weet dat hjj niet kan zonder me En ik wil naar hem toe, van avond nog wil ik op reis, u weerhoud me niet, best hef goed mensch, en geen tien dokters Ik kón op straat, ik kón loopen, ik ga per rijtuig en dan in den trein, maar hier bhjven is me een hel, een foltering, o ik verlang zoo o ik O neem me niet kwahjk, heve beste madame Magnard, dat ik me zoo uitlaat tegenover u, maar.... eigenlijk.... u bent vróuw en ik ben vróuw, en u is zoo goed, een goed trouw mensch voel ik in u, waarom moet ik me dan tegenover u inhouden? O, er zijn een heeleboel heve braven in de wereld, poppen, marionetten in beweging gebracht door mekaniek; napraatsels van wat ze hoorden en hooren; systemen; en die veroordeelen me en vinden me een uitgeworpene, een paria maar u begrijpt nietwaar, u begrijpt?« >Dat weet je toch wel, lieveling. En je mag gaan, 't doet me leed dat'je zoo gauw van me weg wil, ik 165 had je zoo dolgraag nog een paar dagen heerlijk gekoesterd en verzorgd, maar ik begrijp dat juist uitstel je zenuwen nog meer in de war zou brengen dan 't reizen zelf. Maar beloof me hier te komen, me te schrijven, als je denkt dat ik je maar eenigszins van dienst kan zün. Beloof me dat plechtig.* >Ja, bef mensch. Gaat u mee naar 't station hooren hoe laat ik weg kan. Laat Pierre of Louison even een automobile bestellen.« »Di zal 't zeggen. Maar « madame Magnard op weg naar de deur, stond halverwege de kamer stil »hoe wil je Guy doen weten dat je weer in Parfis bent. Gaat zfin beve moeder zfin correspondentie niet na? Net iets voor haar.* »Ik schrfif hem op vaste dagen poste restante, en hü bewaart mfin brieven in een brandkastje in zfin bureau op de fabriek. Ik heb hem altijd gezegd ze te verscheuren, ofschoon ik ze niet onderteeken, maar dat wou hfi nooit. Hfi zegt dat ze met hem begraven zullen worden, en eenmaal als wfi nog eens gelukkig samen zfin in een eigen thuis en ik zfin naam draag, lezen we ze samen over. God, die moeder heeft toch 't leven niet voor eeuwig gepacht Enfin, zoo gauw ik in Parijs ben, schrijf ik hem naar Usine Houston, voor éénen keer hindert dat niet. Dien nacht in den trein was er voor Hélène geen rust, hoezeer madame Magnard haar die ook had aanbevolen. Zfi zat daar in een damescoupé derde, want spaarzaamheid was het parool, de eenige overeind tusschen half hggende, bfina ineengerolde vrouwen, die sbepen onder sjaals tegen gehuurde hoofdkussens aan, en de stilte braken door hun luidruchtig ademhalen of mompelen in onrustige droomen. En wakend droomde Hélène eveneens. Het drama haars levens, zooals zü het in het kort aan madame Magnard verteld had, vertoonde zich weer aan haar geestesoog met de bliksemsnelle regelmatigheid van elkaar opvolgende, eentooneelstuk vormende, cinema films. Zfi zag zich, klein verwend 166 meisje, in de stad Bordeaux, waar zfi geboren was, stad van veel mist 's winters en groote hitte 's zomers, en waarheen haar vader met heur moeder, een Nantaise, na voltrekking van hun huwelijk ging wonen. De de Chavise's waren uit Bordeaux en voerden den baronnentitel, die dateerde uit de achttiende eeuw, toen een hunner belangrijke diensten aan den Staat had bewezen. Voor dien tijd waren zij evenwel een patricisch geslacht. Een fijn teerbleek kind, roodbruine krullen langs haar ovaal gezichtje, zag Hélène zich nog spelen met beide ouders, die deden als waren zjj kinderen, om harentwil. "Want na den ontjjdigen dood harer twee broertjes was zij hun eenige schat, en zij aanbaden haar als in een wedstrijd om wie haar 't hefst zou, mocht en kón hebben; haar behoedend voor elk tochtje, elk windzuchtje. En, levendig, begaafd, aanhankelijk en aanhalig tevens, vleide zij zich met de lenige gratie van een mooi jong poesje aan tegen deze beschuttende, heihgteere, onuitsprekelijk ontfermende befde, die nooit ophield haar te koesteren en te koozen. Die, volgens haar kleinemeisjesdenken niet van haar kon wijken in het natuurlijke, het gewone, het vanzelfsprekende er van. Want het was een liefde één met haar poppig persoontje. Monsieur en madame de Chavise, beiden zeer muzikaal, namen met vreugde waar Hélène's muzikalen aanleg. Geestelijk erfdeel, helaas bestemd de erfenis in geld en goed te vervangen, nadat een reeks van rampen het fortuin der de Chavise's had doen verloren gaan. De serie ving aan met het in ongelegenheid raken van mijnheer de Chavise's eenigen broer, die, belang stebend in wedrennen, daar zoetjes aan zün heele vermogen mede verkwistte. De famihe stond borg voor hem, hfi week veibgheidshalve uit naar Londen en was nimmer bfi machte het geleende terug te geven. Na het vertrek van zfin broer, vond mfinheer de Chavise het raadzaam zfin eigen mooi groot huis te Bordeaux te verkoopen, en verhuisde hfi met vrouw en kind naar zfin oud famihegoed, la Bergerie, bfi 167 St. Séverin, in den omtrek van Angoulème. Een gedeelte van dezen »manoir« was vijftiende eeuwsch, zijnde later aangebrachte vleugels zeventiende en achttiende respectievelijk. Maar het mengelmoes van stijlen bekoorde de kleine Hélène, die altijd weten moest «waarom dit zoo en waarom dat zus.« Terwül haar dartelheid zich uitstoeide en haar gezondheid herbloeide op die groene gronden, in het prachtig boomrijk en vfiverrjjk park, dat uren lang wandelens bood, evenals het aangrenzend bosch. En zü verkeerde in de stellige meening dat haar schoffeltje en spade, en haar gietertje bloemtuin en moestuin hielpen maken wat zü waren, in heerlijk onschuldige kinder-illuzie. O de gelukkige onbezorgde jaren doorgebracht op het dierbare oude la Bergerie, met de beve beesten, paarden, honden, kippen, konfinen, pauwen en poezen, en koeien in malsche weiden, die alle hun kleine meesteres kenden, en op haar toebepen, als zfi zich maar vertoonde. Scholen voor juffertjes van buitenplaatsen waren te schaarsch en te ver, dus kwamen fransche en engelsche gouvernantes haar luimig krullenkopje viülen met hun wetenschap. En weinig dacht zfi, de arme meisjes streken spelend, hoe ook zi§ eens het zuurverdiende huisonderwfizeressenbrood onder bittere tranen zou verorberen in een koude wreede omgeving, zfi, de kleine aangebedene, rozeknop in warmte ontsproten, in zon ontluikend. En de tijd spoedde zich voort, schijnbaar eentonig; maar later wist Hélène wat hemel hfi bevat had. Zfi was even zestien jaar, toen baron de Chavise, bfi een spoorwegongeluk in de nabfiheid van Bordeaux, om het leven kwam. Zfin doode en verminkte bchaam werd zfin weduwe en wees thuis gebracht, en de hevige schok bezorgde mevrouw de Chavise zenuwkoortsen, die haar ongeschikt zouden maken tot een krachtdadig optreden in haar eigen voordeel en dat van haar dochtertje. Met haar verbrijzelde ziel, haar geknakt gestel bleek rij niet in staat een uitgestrekt landgoed als la Bergerie en eenige kleinere nog in Dordogne, te beheeren. 168 Daar men alle betrekkingen met Hélène's oom van vaderszüde had afgebroken, werd zij toevertrouwd aan Maitre Duplessis, notaris te Angoulème en aan Pierre de Regnault, mevrouw de Chavise's eenig overgebleven broer, tevens Hélène's voogd nu. Maitre Duplessis, een listige vos, die een zieke weduwe met een schrander maar onmondig meisje weerloos aan zich zag overgeleverd, en Pierre de Regnault, een eerste klasse losbol, die, eigen middelen verspüd hebbend, gretig ging leven op zijn zusters kosten — wisten met mevrouw de Chavise's geld wel raad. En zoo werd onder beider bekwame en voor hun beurs uiterst gunstige leiding, het eene stuk gronds na het andere, hoeve na hoeve, behypotheekt of verkocht. Het werd een warboel waar zjj zelf op het laatst niet meer uit wjjs konden, terwjjl de inkomsten van moeder en dochter smolten als was in vuur. Hélène was door de twee heeren veiligheidshalve naar een groot religieus pensionnaat te Augoulème gezonden, ter voltooiing harer opvoeding, daar de bondgenooten haar heldere bruine oogen lastig vonden, zoo niet vreesden. Maar toch werd zij, in vacanties doorgebracht opia Bergerie, genoeg gewaar, én door eigen ingeving, én door opmerkingen en wenken van ondergeschikten, en der weinige vrienden haar moeder trouw gebleven, om te weten dat ondergang niet verre bleek. In wanhoop schreeuwde zij dit weten uit in. het onwillig oor harer zwakke moeder, die zoo vast geloofde in den braven notaris en broerbef. Administratie, vond mevrouw de Chavise, was voor mannen, niet voor vrouwen, die zich in dezen hadden te schikken naar de wijsheid der mannen. Alwatnoodig was, werd gedaan, de goederen verminderden om deze of gene reden in waarde, wat zou men zich dan nog langer er mee belasten. Notaris en oom wisten 't wel en aan hen moest Hélène 't maar overlaten. En zich aldus schikkend naar mannelijke wijsheid, werd Hélène achttien jaar. En slaagde zij er eindebjk in, gesteund 169 door eenige goede buren en kennissen, die hoofdschuddend hadden toegezien, haar half verlamde moeder een machtiging tot het indienen eener klacht bij het gerecht, te laten teekenen — toen meester Duplessis het 't gerecht gemakkelijk maakte door in zekeren stormachtigen nacht te verdwijnen met den op de de Chavise's en andere argeloozen veroverden buit. Hij scheepte zich te Hövre in naar Zuid-Amerika, voor de gezelhgheidzn'nhuishoudster-en-teedere vriendin medevoerend. Terwijl oom Pierre, die behalve de politie, ook den wettigen echtgenoot vreesde eener dame wier gunsten bh al te snel had weten te verwerven, zich een kogel door de slaap joeg, eer de bewuste verdrongen meneer deze taak met goed gevolg voor hem kon waarnemen. Hélène achtte dien zelfmoord den eersten dienst welke haar oom zijn famüie had bewezen. En hoewel haars inziens de gerechtelijke onderzoekingen nu overbodig werden, brachten deze ten minste de gezamenlijke fieltenstreken der firma Duplessis-de Regnault aan den dag; terwijl de mannelijke wijsheid straalde in een bcht zoo vérbbndend klaar, dat het zelfs de hulpeloos gesloten zwakke oogen van mevrouw de Chavise openrukte. Meester Duplessis werd bij verstek veroordeeld tot de noodige jaren cel, oom Pierre werd begraven zonder iemand achter hem aan, en Hélène's moeder zag een benarde toekomst haar gébefd kind tegengrijnzen. De geestelijke opflikkering der arme vrouw was van korten duur. Deze nieuwe schok maakte dat zij het leven afstierf lang voor het stoffelijk verscheiden, en in hopelooze eentonigheid een zieke verzorgend die niets meer besefte van wat er om haar heen gebeurde, sleepte zich Hélène's bestaan voort, tot zij eindebjk, jeugdig bleeke in rouw gehulde, voor de tweede maal een zwarte baar volgde, in stomme smart, naar het kleine landelijke kerkhof. La Bergerie, behypotheekt en wel, werd verkocht; en de schuldeischers voldaan, bleef Hélène ba het bezit 170 eener som die haar in staat stelde eenige jaren spaarzaam te leven en door studie zich een middel van bestaan te verschaffen. Zn* behaalde haar »brevêt supérieur« en bekwaamde zich in orgel, piano en theorie van muziek. Bevoegden vonden haar niet jong genoeg voor het conservatoire, dus nam zjj goede privaatlessen en bracht het tot een zeer aardige hoogte. En nu ving haar loopbaan van gouvernante aan bij rijke en aristocratische famibes. En hier deed zjj haar levenskennis op. Hier werd zjj gewaar dat niet alle kinderen engelen, noch alle vaders en moeders heihgen waren, en het jong en aantrekkelijk zijn een huisonderwijzeres dikwijls meer in den weg staat dan voorthelpt op haar ruw geplaveid levenspad. Hoeveel moeders, jaloersch op haar bevabig persoontje, gaven haar niet onder de zotste voorwendsels haar ontslag. Hoeveel vaders of mannelijke familieleden maakten 't haar niet zeer zéér lastig. En hoeveel onwilbge kinderen beschouwden haar niet als het mikpunt voor hun ondeugendheden. De malste behaagzucht, die zjj met ernstig gezicht mocht waarnemen, zag zjj tentoongespreid door vrouwen, die hoewel betrekkelijk jong nog, echter grootmoeders waren; terwijl men haar kwalijk nam een aardig japonnetje, weinig kostend, in vrije uren gemaakt. Soms moest zij de haar bef geworden kinderen verdedigen tegenover hartelooze coquette moeders, die heur kroost verwaarloosden of onnoodig straften in kribbigheid over het sneUe opgroeien, dat mama's carrière van veroveraarster in den weg stond. En schoon eenige brave pbchtgetrouwe gezinnen, waar zjj met achting behandeld werd, haar tot een gematigder oordeel over het gouvernante-leven brachten, was zij ten slotte het lot uiterst dankbaar toen 't haar iets gunstiger werd, en in staat stelde, op eigen kosten te gaan wonen, terwjjl privaatlessen in verdere behoeften zouden voorzien. Heur oom van vaders zijde n.1. was te Londen gestorven, Hélène, benevens een kleine jaarbjksche rente, nalatend, een mooi en solide huisameublement en zijn overleden vrouws juweelen. Als 171 haar het bericht van zgn dood gewerd, verbleef Hélène nog te Parijs als mstitutrice bij een familie bevriend met madame d'Audenon de Grandcourt. En deze, schoolvriendin eens van mevrouw de Chavise, beval dier dochter gaarne aan bjj de dames Revon, juist zoekend naar een bekwame muziekonderwjjzeres, die haar niet al te veel zou kosten. Een nichtje van madame de Grandcourt was langen tijd op la Tour leerlinge geweest, aldus was madame de Grandcourt's woord daar goud waard, en loodste zij er Hélène met succes binnen. Deze voorzag voor zichzelf tot den dood toe een ongetrouwd onderwjjzeressenbestaan. Haar gouvernanteloopbaan had haar niet al te zeer toegestaan de sterkere sexe van een bepaald gunstigen kant te leeren beschouwen. IJdelheid, eigenbefde en zelfzucht had zn' steeds in groote mate aanwezig bevonden, en waar het supérieure in school waarop deze heeren zich tegenover het zwakkere geslacht beroemden, kon Hélène maar niet uitmaken; zy' ten minste achtte zich hoog boven hen verheven. Enkele brave goedhartige familievaders en hoffelijke vrijgezeben had zij leeren achten. Maar van haar hart had niemand zich meester kunnen maken. Zij was eenige keeren ten huwelnk gevraagd door mannen veel ouder dan znzelve, maar zjj had hun haar jeugd niet willen offeren. Zij kón geen huwelijk uit berekening sluiten. In benarde uurtjes verweet zü zich soms dit bedanken voor een veüig thuis, dat andere, meer practische vrouwen zeker gereedelfik zouden hebben aanvaard, en schold zichzelf uit voor «romantische gekkin«, die toch niets van het leven te wachten had dan het zure en bittere. En tóch het ideaal droomde in haar voort, zfi vermocht zich niet van het verlangen naar wat geluk te ontdoen. En zie, het verwezenlijkte zich voor haar in de persoon van Guy de Marceau. Bfi hun eerste ontmoeting herkenden zü elkander, de eerste oogopslag zei het hun. Want het is volstrekt onnoodig elkander in dit dal van wee en tranen ooit gezien te hebben, om elkaar te herkennen. Het eigenaardige 172 zijner positie, het gekluisterd zijn aan een tyrannieke en eigenwijze mama, wekte dadehjk Hélène's medelijden op, met een glimlach om Guy's zwakheid, zich zoo onverholen toonend in zijn onderworpenheid. En toch, juist om die zwakheid, in haar behoefte hem te helpen, kreeg zjj hem lief; tot haar groote verwondering eerst, want door het vervelende haar ervaringen heen, had zij zich voorgesteld dat zjj eens heel veel zou houden van een sterke, een reus in moed en willen. Maar bjj nader inzien wist zjj dat sterk in haar gehuisd had altijd een drang tot beschermen van al wat zwak was en het in opstand komen tegen onrechtvaardigheid en onnoodige heerschappij. Het moederlijk element, zjj had dit reeds in den omgang met haar leerlingeljes ondervonden, bleek sterk in haar ontwikkeld, maar op een gansch andere wijze dan in madame te Marceau. En zij moest zich geweld aandoen het niet uit te schreeuwen in protest tegenover dier dwingende zelfzucht. Anderhalf jaar ongeveer na haar huwelijk, meende mevrouw de Marceau, in het teerst harer gevoelens gekwetst, haar man te kunnen beschuldigen van ontrouw, en sloot zij zich óp met haar kleinen jongenen van de wereld af in een nauwe en benauwende egoïstische moederhefde. De echtgenoot bleek voor goed uit haar leven gebannen. Madame de Marceau was een der harde, positieve, droogbekrompen geaardheden, die, niet voor rede vatbaar, nooit, in hun bewuste of onbewuste aanmatiging, tot verandering van oordeel zijn te bewegen. Hemelschdeugdzaam en vlekkeloosheüig, komt alleen uit den mond dezer wetenden het manna der alwjjze en algoede uitspraken. Totdat hun omgeving in arren moede over deze deugdelijke deugdelijkheid en hemelschehemelschheid gepaardmet Jehovah-achtige grenzenlooze zelfwaardeering, zich dikwijls tot den duivel in laag eigen zwarte persoon om raad wendt, en zich daar wél bij bevindt. Aldus was het ook wijlen den heer de Marceau gegaan. De toomelooze heerschzucht en de onmschikkehjkheid 173 zijner gade, die bjjj uit een korte verloving, met anderen ceremonieel altijd tegenwoordig, onvoldoende had leeren kennen, maakten hem zijn huis dra tot een hel; haar harde trots wist van geen wijken, en haar gekrenkte eigenhef de zag enkel zgn fouten tegenover eigen volmaaktheid. Gegeven daarbij het feit dat monsieur le curé elk oogen blik verscheen om den heer des huizes onder handen te nemen over dingen die deze niet op zijn geweten had, verwonderde het niemand dat de ongelukkige monsieur de Marceau, na een laatsten hevigen twist, zn'n verbanning uit mevrouws gunst met blijdschap aanvaardde en zijn bestaan verder ia Italië voortzette gebjk hem dit goeddacht. Terwijl mevrouw zjjn gade, zich beroepend op haar gekwetste hart, met stroeven hoogmoed bijna iedereen die haar vriendelijk trachtte te naderen, terugstootte; de geheele zondigende wereld aansprakelijk stellend voor de afdwalingen van den zondigenden echtgenoot. Wien zij in de jaren hunner door de wet onbekrachtigde scheiding, tot het tegenovergestelde ging zij als vrome katholieke niet over, slechts zelden vergunde zqn zoon te zien. Hij schikte zich zooveel mogelijk naar haar wenschen, maar kwam ten slotte, door hevig verlangen gedreven, bijna stervend tot haar om zijn kind voor het laatst te groeten. En toen bet zjj Guy den bewusten eed afleggen in een onbedwingbare behoefte haar man te tergen. Hij moest de overtuiging een booswicht te zijn geweest meenemen in het volgend leven, waarin zn' hem niets dan foltering van berouw en straf van een vertoornde godheid toewenschte. En Guy had haar bhkken zien zegepralen over de gebroken oogen zn'ns vaders. Als kind was Guy begonnen met heel bang voor zijn moeder te zn'n. Zjjn kleine jongensgenegenheid bleek een zeer onderdanige en schroomvallige. Zn'n teere gevoebge aard, zqn zwakke gezondheid, de verlatenheid waarin hjj zich bevond, daar zjj hem geen ander gezelschap toestond dan het hare, deed hem zich klampen aan dit eenige wezen dat hem op aarde scheen lief te 174 hebben, zoodat bij hing aan znn moeder, zijn moeder en nog eens zn'n moeder. Hij mocht niet loopen en stoeien met kameraadjes, die hem van haar af zouden trekken en inbreuk maken op haar rechten; zij moest alles voor hem zjjn. En uren en uren lang zat hjj dus gebogen over stille spelletjes, met ernstig ingespannen gezichtje in haar gezelschap of alleen, geduldig luisterend naar haar vermaningen en lessen, altijd bang haar te mishagen door te luid of te zacht te spreken, iets om te gooien of aan te raken wat bibelots betrof en meubels waaraan zij hechtte. En zoo werd hjj een eenzelvige kleine peinzer, een uitgeslotene van al wat naar vrooljjke jeugd zweemde. Maar trots al zfin gehoorzaamheid, bangheid en lijdzaamheid, zjjn »oui maman«, »bien, sur, maman«, voelde hn hoe zg zgn ik door woord, blik, en gebaar en daad onderdrukte, hoe zg brutaal van hem wegnam wat zjjn onvervreemdbaar eigendom was, hem makend tot een arm of been van haar, waarop zjj kon steunen en leunen met al haar zwaarte; hoe zn zich drong in zjjn gemoedswezen tot hjj niéts was dan haar. Van den morgen tot den avond, iederen dag dien de voorzienigheid deed gloren, prentte zij hem in dat hjj haar alles verschuldigd was in het leven en hoe zij daarvoor dank wilde oogsten. Een feit bleek het dat mijnheer de Marceau's buitensporigheden ver van vrouw en kind het fortuin zeer hadden verminderd, de heer Marceau zag niet wat thuis noodig was en hield er dus geen rekening mee. Dus vertelde de moeder Guy dat zjjn ingenieursopleiding haar in geldelijke moeielijkheden bracht, die zij alleen dankte aan de verkwistingen van zijn slechten vader, maar zij zou dien er niet over klagen. De Hemel zag en hoorde alles en gerechte straf zou den booswicht geworden. Bij de flnantieele voegden zich de opofferingen des harten, want haar geestelijke leidsman vertelde haar, al te vroeg naar haar zin, dat het niet aanging den jongen zoo verwijfd te maken door een eeuwig thuis zitten met een privaatles gevende juffrouw; hij moest naar school, onder kameraden. Zjj mocht zich naderhand 175 niets te verwijten hebben. Op het »Cobège« had Guy natuurbjk eerst door zjjn zwakheid en weekheid veel te Inden, al was het een üistituut bestuurd door vrome paters. Het verdriet dat hij hierdoor had, sloot hn" echter streng in zfin binnenste op en leed het stoïcn'nsch alleen uit. Hjj verkóós niet dat zijn moeder er bn' den directeur erover zou gaan klagen en hem met drukke verontwaardiging heelemaal belachelijk maken. Maar in de uren dat zqn leed hem overweldigde, schreeuwde het in zn'n arme jongensziel om een andere üefde dan de hare, een flinke en gezondere, die hem de kracht zou schenken tot weerstand. En dan schreide het in hem om den eeuwig door haar van allerlei snoods betichten vader. Dan nam hij zich voor zich tegen haar te verzetten, maar zóó ontmoette zn'n oog haar gebiedenden in beslag nemenden blik, was het uit, en voelde hij zich gedwee weer van haar, die vitte en norsch was, en somber, en droog als hout. Met afgunst zag hij toe hoe moeders van vriendjes die hij zich tóch verwierf, ómdat hn eerlijk en eenvoudig was, gul en vroohjk en gezelhg stoeiden met hun jongens. Dan voelde 't in hem aan of zy leefden in het blond blauw en groen van een heerlijke lente buiten, terwijl hy moest weerkeeren als een gevangene, die éven vrij mocht, naar een zwarte cel. Ook haar dorre godsdienst kon hn' niet volgen, en ongeweten door haar vormde zich in hem een ander ideaal, het vaag beeld eener godheid, volkomen tegen8telling der hare, welke was van een onveranderlijke boosheid. Want denkend een Gód te aanbidden, zich in bln'de erkentelijkheid te buigen voor een goeds schenkende oppermacht, aanbidden de meesten slechts zichzelven, de afspiegeling hunner ziel; ergo was mevrouw de Marceau's god een saaie nare kniesoor. Haar op de hielen volgend naar de onderscheidene kerkelijke plechtigheden, genoot hij er de poëzie van, greep de orgelmuziek hem zoozeer aan, dat tranen hem in de oogen drongen. De plechtige poëzie werd hem een zielewjjding, deed zijn verbeelding haar wieken uitslaan; terwjjlzfln moeder, wier kerkgangen stroeve boetegangen waren 176 om den brombeer in haar te bevredigen, al wat in hem omging ontzet zou hebben gebrandmerkt als heiligschennis. Hn wist dit en zweeg. Zoo werd hij dichter en wijsgeer. Opgroeiend, dus steeds beter in staat zich rekenschap te geven, bevond Guy, dat medelijden met haar eenzaamheid en ziekelijkheid, deze laatste voor de hebt toe te schrijven aan haar zenuwen, het grootste aandeel leverde wat betrof zjjn befde van kind-tot-moeder. Daarbij voegde zich dat zjjn karakter bfina oostersch loom was, dus den eenmaal aangenomen plooi van gehoorzaamheid moeiebjk kwfit kon. Terwfil het ridderbjke in hem zei: »Dat is mfin móéder, een te achten en te vereeren wezen, in spfit van de fouten, die ik duidebjk zie. Ik heb de nüjne. Zfin vader had toch feitelfik als natuurlfike beschermer zfin pbchten verzaakt. Bn bfi die gedachte vlamde een toorn fel in hem op: »Wat récht had zfin vader indertijd weg te gaan van den zóón wiens daarzfin op aarde hfi' toch eenmaal wilde, niet waar? Waarom trotseerde hü niet aUes om bfi zfin eenigen jongen te blfiven? Zelfs gescheiden van zfin vrouw had hfi in de nabfiheid kunnen wonen. En de dood van een mademoiseUe de Montreuü, mevrouws tante moest hun het fortuin teruggeven dat zfi zoo goed als verloren hadden door de verkwistende levenswfize van den heer de Marceau. Zonder dezen dood zouden Guy en zfin moeder tot een soort van fatsoenlfike armoede zfin vervallen. Neen, hoezeer zfin hart ook trok naar den vader, zelfs lang na diens dood, deze had toch onvergeefüjk gehandeld. Hélène kwam, na hun kennismaking bfi mevrouw de Grandcourt, beetje bfi beetje zfin geschiedenis te weten. »Oui oui je sais, maman est féroce, mais eUe a fait preuve de beaucoup de courage. Ah si mon père avait su la mater. II aurait pu la dompter, quoi, avec son autorité de mari.« Hélène lachte, zei dat in het huwelfik twee menschen waren met gehjke rechten, die elkaar moesten verdragen, maar ook dat men de vrouw niet kon beschouwen als 177 een wild beest dat getemd moest worden. Kon men bet niet eens worden, dan was scheiding moreeier dan bn elkaar bln'ven; schoon het altijd een hatelijk en ontzettend iets bleef voor de arme kinderen die er de dupe van werden. Guy vestigde aanbiddend zn'n eerlijke zachte oogen op haar, betooverd door haar aanminnigen glimlach, en zn', hem zoo heel anders vindend dan de mannen ontmoet in haar gouvernanteleven, kreeg hem hef. Hn' leek haar iets bijzonders toe in deze ruwe onstuimige wereld, iets onschatbaars. Madame de Marceau had er steeds zorg voor gedragen dat in hóar huis niets kwamen dan bejaarde vrouwen. Alleen de angst hem te verhezen, had haar in Guy's jeugd belet een geestebjke van hem te maken. Guy, uiterst delicaat aangelegd, met een groote vereering voor vrouwen, schuwde de excessen waarin hij kameraden zag vervaUen, hield zich hoog, verdiepte zich in studie. Het viel hem niet zwaar zich aan zjjn eed te houden, voor hij Hélène gezien had. De jonge meisjes zjjner kringen, die zjjn positie hem noodzaakte te ontmoeten in salons, vertelden zijn hart of geest niets bijzonders. En met achtelooze hoffelijke vriendelijkheid, die geen toezicht houdende mama anders kon uitleggen, wijdde hjj zich aan hun lieve onbeduidendheid, of hun scherpe vroegrijpheid, of hun behaagzucht die om hulde vroeg. Zij stelden aUen belang in zijn verschijning van »garcon sérieux*; tevens knappe jonge man met mooien oogopslag; deden haar best hem als goede partij te bemachtigen, maar zn'n moeder zag met genoegen hoe behendig hjj telkens ontsnapte aan de netten hem gespreid. En ziend het heele leven als een groot treurspel, iets waarin mevrouw de Marceau's verbeelding ongemeen behagen schiep, voorspelde zn hem dat een man maar mademoiseUe zus of zoo te nemen had, om diep ongelukkig te worden; want namen soortgelijke jonge dames niet dadelijk na haar trouwen een derde in het verbond, dan zouden zij het hnn echtgenoot onuitsprekelijk lastig maken door jaloezie. Mademoiselle de Chavise. 12 178 Het was dus wel een waar geluk, als men niet verliefde op deze salonnuffen. Tegenwoordig waren er geen goede vrouwen meer, geen goede, zooals zfi, mevrouw de Marceau. Guy glimlachte dan maar eens. Hü bevond altijd dat, zoo had hü kennis gemaakt met een jong meisje, mama's leverkwaal verergerde, en zoodra zag zfi niet dat de bewuste hem onverschübg bet of de symptonen verminderden op snelle en wonderbaarlijke wfize. Madame Magnard placht zulk een vertooning üidertijd bfi zichzelf te noemen: beursdaling, beurspaniek, hersteld evenwicht, rfizing van effecten. Geabonneerd op deze leverkwaal, oefende madame de Marceau de felste verschrikkingen uit op haar omgeving, ging zfi er nooit van dood, maar werd evenmin ooit beter, en vereischte aanhoudende zorg; in voortdurende zelfvertroetehng steeds denkend dat men haar te kort deed wat oplettendheden betrof. «Niemand heeft voor mfi iets over,« klaagde zfi. Toen Guy Hélène de Chavise ontmoette, bekeek in het salon van mevrouw de Grandcourt, madame de Marceau mademoiseUe eens door haar face è,main,en overwoog innerhjk snel: »Hm, blank, nuffig gezicht, afschuwebjk rood haar, arm, zoekt lessen dus ongetwfifeld fatsóénbjk, maar waagt 't natuurbjk niet zich hi te dringen bfi myn Guy.« Zfi bet nimmer na, welke vrouw ook, af te breken tegenover haar zoon, en hield hem ook ditmaal voor dat roodharige vrouwen het gauwst verwelkten en naarmate ze in leeftijd vorderden ware monsters werden. Zy had er gekend, die... Het bleek gelukkig, dat déze bfi" het onderwfis was, want zelfs met een beetje fortuin zou zfi de mannen niet hebben aangetrokken. Mannen hielden niet van zulke excentriciteiten, die hadden wel béteren smaak.* Wanneer de scherpe tong zfiner gehefde mama aldus aan het maaien was, zweeg Guy getrouwebjk, dus ook ditmaal. Hfi achtte zelfs Hélène te hóóg voor een discussie met iemand die zóó onbekookt redeneerde. Hü wenschte niet dat Hélène's geliefd beeld nog meer gehavend uit den woordstrijd te voorschijn zou komen. 179 Hn keek znn moeder even aan, floot en stak een sigaar op. Te bekrompen, geen opmerkster genoeg om hem te doorgronden, tevens mal jjdel genoeg om te denken dat haar woorden steeds voor hem een evangelie waren knikte zn tevreden. Bn zag zjj Guy voortaan praten met »die schooljuffrouw aan la Tour,, (dat Hélène van even goede familie was als mevrouw zelve verdween bnna als feit door Hélène's gebrek aan fortuin, dus afhankelnkheid), dan keurde zij dit bijna goed. Nu, er stak geen kwaad in, zq hadden 't samen over J3ü£ ^ hteratuur- Je kon Guy-s tong niet vastbinden. Mevrouw zelve las nooit profane boeken, schade aan de ziel; vrome boeken 't parool >>Mama wü in den hemel een fauteuü d'orchestre hebben,* spotte Guy soms, wanneer zij,goed geluimd,iets dat naar scherts zweemde kon velen. Klassieke muziek was haar een gruwel, een raadsel, een onbekende taal .Niets dan een serie wangeluiden trof haar onwillige' ooren, en zn had sinds lang, wegens de hoofdpijn die het haar bezorgde, opgehouden Guy te vergezellen naar Lamoureux, Colonne of het Conservatoir!. En zfi If™' , * rinig^.dat. reeds 8P°edig na hun eerste onderhoud, de roodharige daar haar plaats innam en naast Guyzich verdiepte in den rijkdom der harmonieën HOOFDSTUK XVI. Toen Hélène haar appartement in de rue St. Ferdinand binnentrad, na zich, doodmoe van de reis, drie hooge trappen te hebben opgesleept, keken de kamers, donker van neergelaten gordijnen en ongezellig door overhoesde stoelen en in witte lappen gehulde schoorsteenornamenten — haar aan als met vreemde oogen. Het was of zn' zelfs in haar eigen home met behoorde. Een eeuw scheen te hggen tusschen haar vertrek en thuiskomst Zielstreurig stemde dit haar, maar zn was te op om te schreien. Werktuigelijk legde zn haar sleutels op tafel naast haar taschje en een bundeltje brieven, afgehaald bij de conciërge, die haar dringend nieuwsgierig had opgenomen in quasi-belangstellend beklagen. «MademoiseUe a été malade, ca se voit bien, En Hélène, nu trekkend aan de toppen harer handschoenen, richtte onwiUekeurig haar schreden naar de spiegelkast in haar slaapkamer. Zfi was zoo geheel vróuw de vrouw verloochende zich nooit in haar. »Oh mon Dieu, queUe En wat gaat het iemand ter wereld aan wat ik doe met myn leven? als ik op school maar mjjn plicht doe?« Neen, zjj moest het thans bekennen dat was een drogreden geweest, oneerlnk tegenover het strengvrome karakter van het instituut, waarvan zjj de godsdienstige gezangen begeleidde en de mis.... Tegenover elk instituut, elke familie met kinderen zou het oneerlijk geweest znn, zelfs al was het geen trouw naar de kerkgaande familie. Zjj had een zonde begaan religieus en maatschappelijk, want ook de samenleving wenscht orde en regel in haar verhoudingen Ja, mademoiselle Laure met de Kerk, de mevrouw uit Batignobes met de Wet, de gravin uit Passy met de 184 Convenance, zfi hadden allemaal gehjk, hoe groot ongelijk zjj ook mochten hebben tegenover die machtige factor in het menschelnk bestaan de Liefde. Hélène de Chavise móést vertrapt, vertrapt door de brave maatschappij. En afgemat, totaal levensmoe, gooide zij zich op de sopha, zelfs thans geen kracht tot schreien vindend. Haar oogen brandden haar in het hoofd, haar jukbeenderen gloeiden als werd er vuur tegen gedrukt. Wat te doen, wat te doen? Waar brood te vinden? werk? Alles hier verkoopen? Heel klein, gemeubeld, gaan wonen? Maar hoeveel dan nog was dat om haar in het leven te houden tot zjj werk gevonden had. En wat soort van werk? Aan les geven behoefde zij niet te denken, geen sérieuse familie of school zou haar nemen zonder getuigschriften. Zij bezat nog getuigschriften van ouden datum, maar wat hielpen die nu? Ja, ja, zoo hielp de wereld de vrouwen die het ongeluk hadden ééns te hebben befgehad, naar het verderf. »Boete doen,* schreef mademoiseUe Laure, «biechten.* Zjj wist zeker dat mademoiseUe de Chavise sedert jaren haar kerkebjke plichten had verzuimd. «Ja natuurlijk,* dacht Hélène, «nogal logisch, als ik was gaan biechten, had ik plechtig moeten beloven te bréken, maar al had ik dat niet, mademoiseUe Laure, dan zou ik nóg gevonden hebben dat dit iets is aUeen mjj en Guy betreffend en niemand anders; zelfs geen abbé hoeft zich er in te mengen. En ik verkies me geen diep gevallene te verklaren. Ik heb me maatschappelijk geofferd om iemand die een eUendighuisebjk leven heeft, wat geluk te geven. Als hij my' niet gehad had, zou hij met zjjn bijzondere beschroomde geaardheid, verstoken geweest zün van aUe vrouwebjke liefde. En hy' schat me hoog, hy' is me er dankbaar voor. In een oogenbbk van eUendige wanhoop om ons beider verlaten toestand heeft onze liefde ons gansch en al één gemaakt. De valsche, maUe,.slechtgeordende, huichelachtige maatschappfi verkiest my' aUeen daarvoor te straffen, ómdat ik Uchamelfik de zwakkere ben, omdat ik vróüw ben; als de Hémel nu nog een nastraf als dessert daar aan 185 toe wil voegen, ga je gang dan maar, en beloon dan vooral madame de Marceau, Hemel, én mademoiselle Laure. Als de door mannen gemaakte wetten niet zoo innig idioot waren, zouden de vrouwen zich niet op hun valsche deugd hebben te beroepen. 'tA-b-c van die wetten is al rjjp voor een gekkenhuis. De eene helft van 't menschebjk geslacht heeft rechten, de andere niet. Die 't menscheln'k graan zaait voor de toekomst heeft méér te zeggen dan die 't onder hevige smarten baart. En zulke geestesafdwabngen staan gedrukt in dikke boeken en worden voor wijsheid aangezien. De menschheid denkt er al te zyn en is nog in de tandjesperiode. Enfin, ik mag hier zitten praten in mjjn eentje verstandiger dan Condorcet, de eenige die nog voor ons vrouwen was bijna, verder kom ik er niet mee. De moet naar Guy toe, misschien kan hij me werk geven, werk vinden. Want werken wil ik, mezelf onderhouden, als ik tot nog toe gedaan heb. Zelfs al ga ik kleiner wonen, moet ik er bjj werken. Natuurlijk, bij zal wel niet thuis zfin, maar in elk geval is er iemand thuis, mevrouw of een bonne, die weet waar hfi is. Is zjjn moeder er, dan maak ik die een visite, ik kan dit mjjn nieuwjaarsbezoek noemen en een verlangen te weten hoe 't haar kostbare gezondheid gaat. Ik zal het haardje aansteken hier en er dan op uitgaan om wat eten; een cotelette is gauw gebakken; wat brood en wjjn, vooral wjjn, dat zal me opknappen. Dx ben niets gestemd voor een restaurant nu, al die oogen van andere eters op je gevestigd. Na mnn lunch tot half vier de uren maar door zien te krijgen met rusten, ik heb er behoefte aan.« En verbcht tot een besluit te zjjn gekomen, deed zjj het gas ontploffen en voelde een weldadige warmte spoedig haar verkleumde leden doorgloeien. HOOFDSTUK XVII. Toen Hélène het huis harer inwoning voor de tweede maal uittrad, nu om naar dat van Guy, in de rue Chateaubriand, quartier de 1'Etoile, te gaan, bonsde zij aan tegen oom Hippolyte, dien zij natuurbjk niet kende en hield voor een naïeven damesbevenden ouden zonderling. Want zjjn uitpuilende oogen staarden haar zoo doordringend aan, als moest haar beeld onuitwischbaar in zjjn geheugen voortleven, terwfil zijn mond zoo wjjd open ging, als wilde hfi haar gehoof ddekseld en wel inslikken. Daarna rustigde zich zijn blik, en sloten zich zfin vleezige lippen breed opeen in een soort van verbchting, constateerde zfi. Overigens handelde hfi heel ouderwetsch beleefd, nam eerbiedig met een buiging zijn slappen zwarten hoed af en wendde zich om. Toch had Hélène een gevoel in den rug of zfi gevolgd werd, en bfi het métrostation Obhgado behoedzaam over haar schouder glurend, bemerkte zfi dat haar üituïtie juist bleek. Nu, dit gebeurde haar zóó dikwijls. Hoe menigmaal bracht zfi niet belangstellende eenzame ridders door omwegen op een verkeerd spoor. Enfin, deze leek volkomen schadeloos, abeen een mal gevogelte. Hfi zou haar wel niet durven aanspreken. Maar hfi nam in elk geval dezelfde métro, wisselde aan Etoile voor Alma en stapte in de rue Ch&teaubriand als een getrouwe oude page op twintig pas afstands achter haar aan. De conciërge van Guy's huis verzekerde haar in een soort van orakelspraak »dat de famüie thuis kón zfin 187 óf niet.« »0ü bien ils sont la oü bien qu'ils sont sortis, je n'ai rien vu. Montez donc, madame.< En Hélène, met hart kloppend tot stikkens toe, spoedde zich met luchten tred omhoog, voorbij een enkelen heer, die haar uit den weg ging op de trap en welgevallig staarde naar dit zoo echt parijsch slank silhouet, deze tengere vreemd aanlokkelijke vrouw in goudbruin laken wandeltoilet, bruin vederbont om de schouders, zwart fluweelen hoedje schuin diep op haar oogen, links omhoog, dik ombold door het krullend haar met zjjn donkeren oranjegloed. «Mooi* sprak zün blik van fijnproever. »Cachet, chic.« En in spyt van haar zielsangst drong dit door tot Hélène. Maar mocht zfi het anders wel aardig vinden, het is zelden dat vrouwenschoonheid niet opluikt, gestreeld, onder mannenhulde, op het oogenblik zei het haar niets. Zfi keek bedeesd voor zich, repte zich naar boven, een portaal over. Elk ander oogenblik ook zou zfi het heerlijk gevonden hebben, zoo bevalbg gekleed voor Guy te komen, nu beheerschte haar alleen de spanning, de vrees, zfin haar zoo bef gezicht niet te zien. Haar hand beefde zoo bfi het drukken op de schelknop ter zfide der breede appartementdeur, een dreigende dubbele deur, statig en donkerbruin gbmmend, met vonkelende koperen handvaten, dat slechts een zeer flauw geluid daarbinnen moest vernomen zfin geworden. Toch werd haar onmiddeUfik opengedaan, feit waarvan zfi bfina schrikte. Het kwam omdat de dienstbode juist de entrée doorbep. »Is madame de Marceau thuis?* fluisterde heesch Hélène, wier keel zich toekneep. >Non mademoiseUe, madame is nieuwjaarsvisites gaan maken, maar monsieur Guy is thuis. Entrez donc, mademoiseUe, je vais dire a monsieur que mademoiseUe est la.« Er heerschte gelukkig een half duister In de zwaar gestoffeerde antichambre, zoodat het meisje niet bemerkte hoe doodswit Hélène werd van aandoening onder haar geborduurde zwarte voüette, die zfi nu half opsloeg, snakkend naar adem. Het dienstmeisje ging haar pbchtmatig voor, pookte den fraaien haard 188 even op, schoof beleefd een fauteuil aan, bukte zich naar een voetbankje en verbet de kamer. Afgemat, bevend, zonk Hélène in het moUig week van den fluweelen leunstoel, zich gelukwenschend, dat zjj het zoo ongedacht heerlijk trof. En, bjjgeloovig, vertelde ze zichzelf gbmlachend: »Komt, omdat ik er niet op gerekend had.* De deur ging inwaarts, sloot zich onhoorbaar. Zij zag een stralend gezicht en twee armen, die zich naar haar uitstrekten. »Ma femme, mon trésor a moil* Zij snikte, overmachtigd, het uit aan zijn borst als een kind, kon geen woord spreken. En hij met gebaren vrouw-teer en hef ontdeed haar van voile en hoed en vederbont, streelde heur bruinroode haar, kuste haar bleeke wangen, haar buna even bleeken mond. »Voila, mon amour, ga nu weer zitten als een goed kind en laat ons heerlijk praten. Maar eerst zal ik Mariette scheben om te zeggen dat ze voor thee zorgt. Een kopje warme thee zal je goed doen, je bent koud, je handjes zijn verkleumd.* »Oh bah « zuchtte Hélène, schouderophalend, haar tranen wegwisschend, bitterheid in haar arme hart. Want zjj bedacht hoe zy hier behóórde, behóórde als zün vrouw en meesteres van den huize, en nu werd zfi slechts befderök geduld als een gast, die straks weer kon vertrekken en hem abeen laten met de heerscheres over hém en over personeel en appartement. Niets hier was van haar, Hélène, en niets hier zou 't waarschijnlijk ooit wórden. Hjj ook behoorde haar maar ten deele en dan nog in het geheim. Hij gaf het meisje znn bevelen, en nadat Mariette verdwenen was, knielde Guy, als had hjj Hélène's gedachten geraden en wilde hij haar troosten, voor haar neer, legde zjjn hoofd in haar schoot. »Je bent een stout kind,* zei hjj, met haar slanke blanke vingers spelend en rondschuivend, aan den middelsten der bnkerhand, een ring met enkele groote vlammend-groene smaragd, teeken van hun verbond en het eenig geschenk van waarde ooit door haar van hem aangenomen. »Je bent een stout kind, om je man niet te laten weten 189 dat je thuis kwam! Ik zou natuurlijk naar 't station gehold zn'n om je af te halen. Maar ze heeft me niet lief, ze wilde alleen naar de rue St. Ferdinand gaan. En je bent nog lang niet beter natuürhjk, nog lang niet.« »'t Kan me niet schelen,* bracht Hélène er lusteloos en met moeite uit, hem ongestoord latende sollen met haar vingers. Het eerste heerlijke warme vreugdegevoel was reeds lang gedoofd, de jubelbruising bezonken, de grauwe werkelijkheid staarde haar tegen. »Had die nachtreis maar doodehjke gevolgen. Hoe eer ik eruit ben, hoe beter.* «Hélène!??* «Ik ben broodeloos, Guy, volslagen broodeloos, want mijn kleine rente betaalt zelfs mjjn huur niet. Hier, hier znn de brieven van de jongste juffrouw Revon en van de mama's van leerbngen; lees.* «Je bent niet broodeloos, doe me geen pijn met dat akebg woord, alles wat ik heb is van jou, dat weetje al lang. Maar je hebt me altijd met geweld belet voor je te zorgen.* »Ja natuurbjk, ik zou bever sterven dan géld van jou aannemen, dat zou 't mooie van mnn befde ontwijden, 't Eenige dat ik je wou vragen is wérk voor me te zoeken, een betrekking op een kantoor of zelfs in een winkel.* «In een winkel!? Jn!?« >Waarom niet? 't is toch eerlijk werk. En al heb jjf vooroordeelen, ik heb ze niet. Ik kan ze niet meer hebben. O God,* zij borg het gelaat in de handen, nam ze weer weg, want Mariette verscheen met het theegerei, en de convenance moest gered worden. Hélène verwenschte de thee, het neergeslagen maar toch speurend oog van het talmende meisje, dat haar nooit met Guy alleen gezien had. Geërgerd stond .zjj op, en zonder te weten waar zjj naar keek, bestaarde zjj al rondwandelend schilderijen en de famibeportretten der de Marceaux. Trotsch-voorname of onbeduidende gezichten, die zjj maar al te goed kende. «MademoiseUe schenkt zelf in?« hoorde zn zacht gedienstig vragen. «Ja ja,« ant- 190 woordde Hélène, zich haastig, bfina kregel omwendend. Het meisje ging. «Ifc zal 't doen, laat mü 't doen, lieveling,* gebood Guy, bemerkend hoe haar vingers beefden. Hfi drukte haar zachtkens terug in den stoel, en afgetobd het zfi hem begaan. Handig bediende hfi haar, zooals hfi het deed als zfi samen ergens heengingen en iets gebruikten, met de verfijnde voorkomendheden van een man van de wereld. Hfi hoopte lekkernijen op haar taarteschoteltje. Zfi roerde ze niet aan. »Dank je, cela ne me dit rien*. Zelfs de geurige thee bleek haar smaakloos. AUeen, in de eenzaamheid van haar tehuis, was zfi ongelukkig geweest, maar hier in zyn tehuis kon zfi nu een onmiddeUfiken dood verwelkomd hebben. Een woede tegen het lot, het leven, doorziedde haar. «Hélène, je kunt niet in een winkel!* zei hfi beshst. «Waarom niet?* viel zfi wat scherp uit. >Ik wil 't niet. Begrepen?« «Doe ik je dan geen eer meer aan?* »'tls beneden je. Beneden je af komst, je opvoeding. Op een kantoor is wat anders, ofschoon me dat ook hevig tegenstaat « Guy hep rond, aan zfin knevel «Waarom? ik kan toch niet van de lucht leven...." «Je ziet er andere mannen « «Die zie ik op straat ook.* «Dat is héél wat anders. Op straat zitten ze niet om je heen, begluren ze je niet aanhoudend.* «Ik ben geen achttien jaar, ik kan ze te woord staan. Ik ben een óüde vrouw, Guy.« «Vrouwen als jfi worden nóóit oud. Vrouwen soupel slank en gracieus als jfi behouden altijd hun bekoring. Eiken keer als ik je weer zie, valt 't me op.« Hfi naderde haar, sloeg de armen om haar heen. «Als ik je maar veüig wist, opgesloten ergens met kinderen. Kun je niets bfi kinderen vinden, zeg?* Toen brak een wóéde in haar uit, een ware brand van toorn. Het woord «kinderen* riep aUes in haar op wat zfi leed aan onrecht, van haar jeugd af. Kinderen! Zfi was gebóren om moeder van kinderen te zfin, de 191 ziel en het middelpunt van een huiseljjken kring, zij die kinderen zoo zielslief had, dat zfi niet wist hoe zij het voortaan zou stellen buiten haar kleine leerlingen van la Tour. Kinderen! In een gelukkig huwelfik zou zjj de zalige moeder van kinderen geweest zjjn, die zjj dan om zich heen had zien groeien en bloeien. Waartoe diende het hefdeleven eigenlfik, als het niet had dat prachtig doel, vond zij. Wat was een roos zonder knoppen die haar schoon verrijkten? O, haar leven, haarleven, dat het zoo verminkt moest. En daarbij nog zoo gehoond door kwaadwillig onbegrjjpenden. Enfin, in den bestaanden staat van zaken zou een kind dóór haar nog grooter slachtoffer geworden zjjn, dan zijzelf nu was. Zjj mócht geen nieuw bestaan oproepen, zjj mócht niet. O de ellende, de ellende! Nooit, nóóit? En alle voorzichtigheid vergetend, opspringend, zich losrukkend, gilde zjj dit uit, onder hevig schreien tegen Guy, die haar verwilderd aanstaarde, als verstijfd van schrik onder haar plotse heftigheid. Hjj keek schuw naar de deur, legde den vinger waarschuwend tegen de hppen. »Hélène, we zjjn niet alléén hier, bedenk bedenk....« ïOch wat, bedénk, bedénk, ik heb genoeg bedacht van mfin, leven, ik kan niet meer bedenken, mfin hersens znn uitgeput! Ik moet bfi kinderen? bfi kinderen, ik, ™ ze zelf nooit zal kunnen hebben, nooit zal mógen' hebben. O Guy, jullie mannen wéét niet wat er in ons omgaat, wat wfi offeren. Aan julhe is de wereld en de macht, aan óns 't leed, al 't leed. Ga zeil na wat een monsterlfike moraal jullie er op nahoudt. Ik spreek niet van de onwaardigen onder ons, schoon ik die ook grondig beklaag, ik spreek van de vrouwen met een hart En 't mfine is gebroken, 't heeft genoeg van t zwaar verdriet dat 't tot barstens toe gevuld heeft van mfin jeugd af. 't Kan niet meer! O Gód, o Gód. En straks komt je móéder, je stijve droge convenance moeder en moet ik weg van hier, voort als een hónd naar kou en eenzaamheid, en jfi zit hier getroeteld en verwend door je mama, qui ne me vient pas a la chevüle, 192 en al je liefheid en teere attenties znn dan voor haar, die me zou kunnen doodsteken om 't geluk dat je door my' had, als ze maar éven wist dat wn « Guy wischte zich het voorhoofd, stapte op haar toe, sloot haar zoo vast in zjjn armen, dat zij niet los kon. «Gü zoo niet, je bent krankzüinig, je vergeet alle voorzichtigheid. Later zal 't je berouwen. Denk je dan dat ik niet lijd, dat ik niet mijn vuisten onder de tafel zal ballen, als ik hier alleen zit met mama, dat mijn gedachten niet zn'n bij jou, dat, nu ik je d&ér wéét, ik niet nog van avond ga naar rue St. Ferdinand? Ik ben met te benijden. Kón ik je maar bij me houden, kón ik maar. Myn hart breekt óók en voornamelijk om jouw zotten trots, die niets van mij wil aannemen.* «Tróuw me dan,* siste zjj hem toe, «tróuw me, geet me je naam, je naam wil ik eerst aannemen eer ik 't geld doe. Tróuw me, ik heb er récht op. Dat wéét je.« «Natuurbjk wéét ik 't, was mjjn moeder er niet, morgen.* »Je moeder! Breek toch den wü van dat mensen.* «En haar ziekelijkheid « «Of ik ziek word, komt er niet op aan, wel?* »Als ze bi een crisis bbjft en 't haar dood is, zou ju toch ook geen rust hebben, daarvoor ken ik je genoeg. Wacht, wacht geduldig als de lieve schat die al zoo lang gewacht heeft « »0 ja ja enfin, 'tis góéd, ik zal je met meer lastig vaüen. Je kunt eeuwig bjj je geliefde mama en wjjze opvoedster blijven wachten. Ik zal wel werk zoeken zónder jou. En anders is de rivier er gelukkig nog. Ik inviteer je voor de begrafenis, en doe je zelfs nog een porceleinen krans voor op mijn zerk cadeau, als je móg van je mama. Ik heb mijn reis heen en terug naar Nice willen betalen, niettegenstaande al je tegenstribbelen, en ik denk met voldoening aan dat heerlnk feit. Ik ben jou niets schuldig, niets.* «Hélène, je vermóórd me met je beleedigmgen....* «Mijn hoed, waar is die gebleven, mijn paletot, mnn handschoenen « 193 Zenuwachtig grepen haar sidderende handen om zich heen, kleedde zjj zich. «Hélène, je raaskalt, zoo laat ik je niet gaan. Blijf hier tot mama komt. Bln'f bij ohs eten, je hebt nog nooit hier gegeten.* «Helaas neen, en dat zou je mama zeker niet willen.* «Ik breng je thuis, ik laat je niet alleen op straat gaan.* «O, dat zal ik voortaan toch steeds moeten doen, je gaat immers naar Athene, dat wil je mama toch....* >Ja, dat wü zjjn mama,« klonk eensklaps gebiedend een strenge harde manachtige stem, en madame de Marceau, die al een kwartier lang aan de deur had staan luisteren, groenbleek van woede, trad binnen in donker fluweelen mantel, stola van skungs lang van voren afhangend, een ronde zwarte oudedameshoed, genre platte schotel, met zware witte panache piekrecht naar boven, dekkend haar mooie zilvergrijze kapsel. Zjj hield een schildpadden visitekaartenboekje in de hand. Men had haar niet hooren inkomen, om de eenvoudige reden dat zij, gezagvol als zjj was, nooit belde, zeker om niet als Lodewjjk XIV te moeten zeggen: »J'ai faüli attendre.* Met haar eigen fraai bewerkten sleutel, trad zij zachtjes binnen, bjjna altijd als schrikverechjjning werkend op haar dienstmeisjes, dikwijls gestoord in een door mevrouw verboden tijdverdrijf. Zoo gekleed was zjj de «grande dame*, »il n'y avait pas a dire,« beweerde Mariette. Hélène was half onmachtig aangezonken tegen Guy, die haar snel omvatte. «Laat dat ménsch lós!* gebood zn'n moeder. «Hóé durf je waar ik bij ben! En hoe komt 't dat ze hier met jou alleen is?* «Neen,* Guy klemde Hélène vaster aan zich, «ik laat mademoiseUe de Chavise niet los.* »MademoiseUe de Chavise,* herhaalde zn'n moeder op een toon van de diepste minachting, «mademoiseUe de Chavise, zjj doet haar naam wél eer aan.* «Wie zegt u dat?« vroeg hij kalm scherp. Mademoiselle de Chavise. 13 194 »Wie zégt me dat? Mnn ooren, mijn oogen. Mnn gehoor is, goddank, nog uitstekend en mijn gezicht laat waarlijk niets te wenschen over. En 't is geen vheg aan de zoldering, niet waar? Dat ze hierin jouw armen ligt is zelfs door een bjjna bhnde waar te nemen.* Al dien tijd hield madame de Marceau het paarde onder haar face a main. «MademoiseUe de Chavise is mijn aanstaande vroüw, mama.* 1 * , , «Je wat!?* krjjschte de harde doordringende stem. «Mijn aanstaande, nrijn verloofde sinds lang.* «Meineedigel* kreet mevrouw theatraal, «bega geen misdaad tegenover jezelf en je moeder. Kom tot je verstand. Laat die vrouw lós, laat ze weggaan en hier nooit meer in huis komen. Tot dusver heb ik, denkend dat ik met een fatsoenlijke schadelooze óüde vrnster, tevens schóóljuffrouw, te doen had, haar geprotégeerd terwiUe van de nagedachtenis van haar moeder, die indertijd zoo idioot was een de Chavise te trouwen. Maar de Hémel heeft me toegestaan jullie te kunnen beluisteren, en nu ik weet wat ze is, een verlórene, een onwaardige in de maatschappij, een naar de hel verwezene ziel, komt ze niet meer over mijn drempel. ... is ze voor eeuwig dood voor my, dus voor jóu óók.« «Integendeel voor mij blijft ze altijd leven, ik ben aUes wat zfi óók is, ze zal naast mij leven en vóór mü, en ik verlang zelfs niet te leven, als zy niet leeft. Ik 'heb uw jaloezie lang genoeg ontzien, nu is het oogenblik * . „ ,, , „, «Mün jaloezie? Mijn jaloezie zegje?* Mevrouws hoof d draaide bjjna rond op haar hals. «O, daarvoor heb je nu een eenigen zoon, die je met voorbeeldige liefde hebt gekoesterd en getroeteld, die aUes aan je dankt, en die gezworen heeft in een plechtigen eed zjjn moeder nooit te verlaten en aUes voor haar te wezen. En dat alles om die onbeschaamde roodharige onfatsoenhjke feeks daar. Is dat 't loon voor m'n opofferende liefde! Denk, bedenk wat je me aandoet, mij, je moeder, de deugdzame, de vlekkelooze, die, uit een eUendig ge- 195 dwongen huwelijk om geldredenen, niets had dan jou....« Hélène, tot nog toe sprakeloos, weerloos tegen Guy"s borst gedrukt, feit dat znn moeder bjjna tot razernij bracht, maakte zich met een enkele lenigsnebe beweging los uit het snoer zijner armen, en stond eensklaps voor madame de Marceau met oogen fonkelend en vergroot en dreigenden richtenden vinger, eer Guy den mond kon openen. De mama week, haars ondanks voor het aanvallende uitgaand van Hélène, een pas of twee achteruit. «Mevrouw, alvorens uw appartement voor goed te verlaten, om er nóóit weer te keeren, zou ik even, in mjjn hoedanigheid van schooljuffrouw, wiben corrigeeren uw begrippen van goed en kwaad en zedelijk en onzedelijk. Ik doe dat alleen ómdat u de moeder van Guy is, voor anderen is 't me de moeite niet waard me te rechtvaardigen. U erkent nu zelf, en ik wist 't trouwens door de bitterheid van uw vroegere uitlatingen wat huwelijken betreft, dat u om géldredenen getrouwd bent met Guy's vader. Van dwingen was met iemand van uw forschen wil geen sprake. Ik kan me verbeelden dat u een regiment stond, ne vous en déplaise. Ergo, mevrouw, heeft u zich voor géld verkocht, overgeleverd aan een man. Ja, al waren nu de Kerk en de wet erbij, die heeft u ervoor betaald, nietwaar, om u te verkoopen. Dat verkoopen is een gruwel waar u van nst bjj vrouwen qui font les cent pas sur le trottoir en dames uit de voornamere galante wereld. U heeft geen récht van my te jjzen, want ik heb me niet verkocht, ik sta dus hooger dan u. Uw zoon was wars van gekóchte hefde, zooals « 't indertijd had móéten zijn, begrn'pt u mevrouw, uw zoon zocht een nobele zuivere liefde en in my heeft hjj ten vobe gevonden wat hn' zocht. Als uw moederbefde zoo gezond en puur en onzelfzuchtig was geweest, als mjjn hefde van vróuw, dan zouden Guy en ik al jóren man en vrouw voor de wet en de Kérk uw Kérk zjjn « «Ah le monstreN gilde mevrouw de Marceau, «met haar drogredenen en onbeschaamdheid, ah lemonstrel* 196 »Dan waren we nu aan 't hoofd van een bloeiend gezin,* ging Hélène onvervaard voort, »maar uw schromelijk egoïsme en bekrompen heerschzucht hebben Guy*s geluk en 't mijne vernietigd O, ik laat hem u lk wil u niet van hem scheiden. AUeen wü ik u nog verteüen dat 't me een ware verbchting is u na zooveel jaren van ingehouden verontwaardiging, ingehouden ter wiUe van Guy, eens goed te hebben kunnen zeggen aUes wat ik op 't hart heb .... Adieu mevrouw »Guy.... ik stik.... ik stérf.... durft een persoon als deze zich bjjntij, een heilige martelares, vergelijken? Jaag.... jaag haar weg, die roodharige feeks, die je betooverd heeft, eUe t'a jeté un sort, en keer weer tot je arme moeder, ongelukkige jongen.* ( »Ja Guy, blijf maar altijd bij je mama. Zeis t waard.* Guy, met een wanhopigen blik naar Hélène, stond radeloos tusschen beide vrouwen in. Maar zün moeder, die een toeval nabij scheen, zonk tegen hem aan, omvatte hem kreunend, de oogen gesloten, terwfil Hélène hijgend, met in haar doodswit gelaat twee koortsgloeiende bruine kfikers, maar vast van tred en trotsch van houding, als een beleedigde prinses naar de deur stapte, hem gebiedend wenkend te bbjven waar hü was. Hij las een bfina haat m haar laatsten onverbiddebjken blik. ,Oh mon enfant, mon enfant,* steunde mevrouw, »cette détestable personne, queUe horreur de femme. Ik hoop haar nog eens langs den weg te zien bedelen. Ik zal naar die kostschool gaan waar ze les geeft, naar Régine de Grandcourt, die me mét haar bedrogen heeft, ik zal haar broodeloos maken, ik vloek haar. Compns, compris, as-tu compris? Oh 1'horreur!* HOOFDSTUK XVIH. De appartementdeur eenmaal achter haar dichtgevallen, besefte Hélène plots in een overweldigend zieleleed hoe al wat jaren jaren lang tusschen haar en Guy bestaan had, nu uit was, voor goed uit; en de oogen dol, de trekken verwilderd, bolde zij de trappen af de breede vestibule met porte-cochère door, en bevond zich als voorheen in de shngerende, niet breede rue de Chateaubriand, welker hooge huizen haar nuchter onverschillig aanstaarden, hun tabooze begordjjnde ramen verhullend echter wie weet wat smart verwant aan de hare. Zfi hoorde aan den overkant lachen en praten, keek onwülekeurig naar boven in de schemering verbcht door lantaarns, want het was laat geworden. En zag een paar dienstmeisjes met wit kanten plakjes op hun donkere kroesharen op een balkon samen stoeien. Hun vroobjk helder onbezorgd kinderbjk gelach trof haar gehoor schril-pn"nlijk, deed haar gewonde hart zeer. Wezenloos rondkijkend in de straat, werktuigelijk peinzend over een te nemen richting, werd haar bhk eensklaps onaangenaam aangedaan door een gedaante op tien pas afstands, de gedaante van oom Hippolyte. Welke goede man, klaarblijkelijk met zjjn figuur geen raad wetend, ongeveer als een paard in een tredmolen een soort van cirkelgang beschreef, die bevreemding moest wekken bij een onpartijdig toeschouwer. »Oude gék,c dacht Hélène, nog minachtend schouderophalend in al haar ebende. Toen spoedde zjj zich voort, van hem weg, niet twijfelend of hjj zou haar volgen, als hu" 198 al zóó lang op haar gewacht had. De Avenue Priedland overgaand, voelde zfi een knauw van wroeging, dat zij Guy zoo leelfik had aangekeken met haar laatsten blik. In elk geval, al was 't niet meer dan phcht en bilinK, hij had haar ridderlijk verdedigd tegenover die onzalige moeder. Zot schepsel, maar stérk in haar zotheid en vol vinnige geslepenheid, alsjebheft. AUeen een vrouw kon een vrouw in tegenwoordigheid van een man zoo afbreken. Dat schadelooze oude vrijster, om niet te spreken van de overige befehjkheden.... Een boosaardige man zou iets meer bruuts zeggen, maar dat overlegde slangbatige in zijn woede zou er niet wezen. Hoe kwam het mensch er zoo gauw aan. En hoe was het mogelnk, dat Guy zich al die jaren naar zóó'n geestesgesteldheid geschikt had? Enfin t was zoo, een treurig feit waar niets aan te veranderen viel. Naar huis nu, naar huis, Guy geschreven voor t laatst en dan . den dood maar in. Het leven zou toch mets zün zonder hem, en werk zoeken onnoodig... Waarvoor een leven rékken dat niemand hef was of verblijdde, en de eigenares wel het aUerminst. Zü bemerkte dat oom Hippolyte achter haar in de métro stapte. »AUons bon,« dien ouden gek kon zn dus niet kwüt. Enfin, voor die paar minuten dat zn er nog was, mócht hfi haar volgen, Hfi zou dan toch ook wel niet mee naar boven met haar gaan. Jawel hoor, aan Ternes stapte hfi mede uit, achter haar aan. Zn kende nu zijn voetstap. Even flikkerde het nog door haar eeheugen, hoe in de métro tegenover haar staande, rijn bbk vol angst aan den haren hing. 't Was als wist hü van haar voornemen af. In koortsachtige gejaagdheid repte zn zich voort, over de handelsdrukke Avenue des Ternes, tot aan haar huis, stormde naar boven, ontsloot haar appartement, waar een ongezellige küte en donker heerschte. Zn voelde de koude maar half, stampvoette echter van ongeduld om dat duister; haar handen scharrelden overdetarel, in het keukentje, naar lucifers. Eindebjk vond zn ze, ontstak het gas en zette zich, tot het schnjven van een 199 brief aan Guy, voor haar bureautje. Een berouwvolle brief nog, waarin zij haar overvol hart voor hem uitstortte, hem om vergeving bad voor haar laatsten harden bbk, hem zegende, en besloot met de tijding dat zjj op reis ging naar een ver land en nooit meer in Frankrijk terugkwam. En dit was de beste oplossing van hun beider levensprobleem. Hélène. Zjj schoof het vebelje in een enveloppe en wilde deze sluiten, toen een flauw belgeluidje aan haar deur haar deed opschrikken. Gramschap siste in haar op. »Lieve hemel, wie waagde het haar in dit uur te storen?* Eensklaps echter overbruiste een wüde vreugdevloed haar gepijnigde ziel. »Als hjj 't eens was, Guy? O, de schat toch. Zou hu' zjjn moeder gelaten hebben om haar te volgen, zjjn vrouw?* Met onstuimigen harteslag trad zjj toe op de deur, nauwelijks kunnende spreken, toch vleiend: «Qui est la?« En zfi ontsloot de deur wülend langzaam om de vóórvreugde nog langer te genieten, zeker ervan hém te zien, zjjn dierbaar gezicht Maar hevig ontsteld trad zij achteruit, want het was niet Guy's bef en welbekend gelaat waar zjj naar opkeek, maar het onnoozele, bejaarde, ontstelde van den heer Hippolyte Fabre, die nederig, den hoed in de hand, daar stond, en wiens bleeke bevende mond iets trachtte uit te brengen. De stomp van grievende teleurstelling die haar gemoed door deze ongewenschte verschijning bekwam, werkte zoo bchamebjk op haar in, dat zjj wankelde en bi een gülerig zenuwlachje uitbarstte. Zjj had dien ouden gek kunnen doorsteken, toen zü haar wü tot handelen terugkreeg, en al haar toornige minachting moest hem treffen. >Meneer wie is u? wat komt u hier doen? Ik heb de éér u niet te kennen en ik verlang u niet te kennen. Gaat u onmiddellijk heen of ik roep om hulp, de conciërge « haar adem stokte, daar zjj hjjgde van woede. «MademoiseUe....« smeekte oom Hippolyte, en zjjn trekken vertrokken als tot weenen «Wilt u « «Heen, heen en dadelijk! Nóóit meer hier! Wat denk 200 ie wel, onbeschaamd oud manspersoon «Zjj gooide hem de deur voor den neus dicht, luisterde even of hij naar beneden ging, maar daar gangen en loopers betapjjt waren, kon zjj dit niet precies gewaar worden. Enfin, hjj zou er nu zijn bekomst wel van hebben. Waar was de brief aan Guy? O ja, hier. Toeplakken, even adres schrijven, postzegel, en wegbrengen, en dan waarheen? Waarheen, om den dood te vinden; den dóód? De Seine in? Maar de weg daarheen was lang, en altijd bepen op de bruggen en langs de oevers een massa menschen, die je, gék genoeg, niet dood wilden laten gaan, die niet begrepen dat ze je een ondienst bewezen met je weer te stoppen in de gelederen van het akebg leven, waar je niet behoorde; menschen die menschlievend waren. Een onwillekeurige blik op den gashaard bracht haar een haar geschikt plan. Gas daar stikte je in, daardoor vlood zachtkens, zoetjes aan je leven in weg, dat bedwelmde je. Héérlijk, gas zou het zjjn. Voor den ontsloten gashaard gaan liggen en dan morgen van niets meer weten. Zjj wist haar sleutels in haar handtaschje, maar gunde zich geen tijd ze te nemen. Het kwam er niet op aan, er zou wel niemand binnen sluipen, die paar minuten dat zn heen was; zjj zou de deur maar even aan laten staan, bjjna dicht trekken. Zjj deed dit anders nooit, maar wat hinderde het nu? Zelfs al kwamen ze stelen, wat hinderde het nu? Zoo denkend, wierp zjj haar zwaren laken reismantel om de schouders, drukte haar hoedje diep over het voorhoofd, rende haar appartement uit, de trappen af, de straat in, gooide haar brief aan den overkant in de bus en spoedde zich weer terug, in huis. Als voortgejaagd, weer trappen op, gangen door, haar woninkje binnen. Hoed af wacht, nu góéd de deur sluiten, ketting er voor, extra grendel er nog op. Nu de gashaard open en de drie andere gaskranen. Zjj wikkelde zich vaster in haar dikken mantel, strekte zich uit op den grond voor het haardje en legde zich ter ruste. «Goeden nacht, Guy,« fluisterde zjj, al half bedwelmd sluimerde in. 201 Iemand kroop van onder de canapé uit, deed al de kranen dicht, trok de gordijnen vaneen, gooide wijd de ramen open, nam haar op in bevende maar sterke armen, droeg haar voorzichtig naar haar bed, legde haar daar op, zonder dat zij, half bewusteloos, kon uitmaken wat er met haar was gebeurd en gebeurde. De iemand schoof de grendels weg van de deur, maakte de ketting los, trad het portaal op, de deur zoo behoedzaam mogelijk bi het slot latende vaben. Na al deze verrichtingen wischte oom Hippolyte zich het voorhoofd, daalde de trappen af zoo snel mogelijk als zjjn stijve beenen het toelieten, ging naar het postkantoor en telefoneerde madame Mortier, wier conciërge in het bezit eener telefoon was. HOOFDSTUK XIX. De koude lucht bracht Hélène tot bewustzijn. Zn opende de oogen half suf nog en haar eerste dommelige gewaarwording was verbazing: Wat was dat nu? Zij die gehoopt had nooit meer te ontwaken, te voelen, te weten, te rijn hier op aarde, werd wakker Daarna schuimde woede in haar op. »Hoe kwam t? Zn lag voor den haard, wie had haar op bed gelegd?* Zich klampend aan een der ledikantstijlen het zn zich op den grond ghj den, haar onwillige bchaam verwringend. En toen, haar leden rülend in den killen luchtvloed, die haar vel deed opkrimpen, ging zjj met zieke maag, en onbestendige stappen, want haar knieën knikten, naar het open venster om den guren vloed te stelpen. Dit venster gesloten, deed zjj hetzelfde in het salon. De kamers waren nu vol besloten koude; doen de verstikkende gasdamp weg, kon zn in verzuiverde atmosfeer adem halen. Maar wie had het gewaagd zich met haar te bemoeien? Hoe was men tot haar gekomen door de dichte deur? Toen herinnerde zn rich, met een schrik die haar één oogenbbk verlamde, het feit van de deur die had aangestaan terwjjl zn weg was, en daarvoor den ouden man die haar woedend had gemaakt met zijn bezoek, den raren nederigen bejaarden man.... Met kille zweet brak haar uit. Wat zou het voor een man riin?.... Zou het.... zou hij.... zou hij een soort van krankzinnige misdadiger wezen? Maar neen, hn mocht een oude malloot zjjn, hij zag er doodfatsoenluk en eerlijk, ja zelfs onschuldig uit. Een oud land dat ver- 203 geten had groot te worden.... Wat bezielde hem, wat... ? Weer deed een zacht bebetje haar opschrikken. Naraürlnk hjj weer. In zyn mensch- of bever meisjesbevendheid vergunde lüj haar niet alleen te sterven. Als die ouden gek werden, overtroffen zn' inidioterigheid abe jongeren. Met een toornigen ruk opende zjj ditmaal de deur. Maar zie, hjj was het niet; wel aanschouwde zjj de beve, goede, haar overbekende gezichten der dames Mortier, Dolany en Pratte, wier oogen haar vol deelneming staarden in het witte weggetrokken gezicht. Zjj uitte een kreet van verrassing en schrik, doch madame Mortier bet haar geen tijd tot achteruitdeinzen, omgreep haar met beide armen en drukte haar vast tegen zich aan. »Mjjn bef bef kind, neen, hier zijn geen vijanden, hier zjjn drie vriendinnen.» En alle drie traden zjj nu de kamer in, Hélène ondersteunend, haar half dragend naar een fauteuil. MademoiseUe Pratte ontstak daarna het gaskroontje en haardje, mademoiseUe Dolany sloot zorgvuldig alle deuren, en daarna zette men zich in gezelhgen kring om Hélène heen, wier koude bjjna verstijfde handen mevrouw Mortier zachtkens wreef in de hare, die Hélène zoo heerhjk warm vond. »Hoe komt u hier?* haperde zn, haar gezicht heen en weer wendend in een verlegenheid die een blos deed opgloeien over haar bleeke wangen. »V weet natuurbjk van nujn ontslag • »Ja, beste kind « de schrandere staalgrijze kijkers van mademoiseUe Pratte keken even in de wijd open blauwe van mademoiseUe Dolany. »Wy' weten er alles van, maar wjj zijn gekomen om te troosten en deel te nemen. < «Natuurlijk,< beaamde madame Mortier, «wij zouden niet waard zün te leven als wij daarvoor niet kwamen. Jij bent ontslagen, kind, om een reden waarvoor niet één man, in welke betrekkbig ook, als hjj zijn werk goed doet, wordt ontslagen. En wjj verkiezen te doen bljjken dat wfi daar tegen opkomen. In het geval van de dames Revon kon het niet anders dan zóó zjjn, maar 204 wü wenschen te protesteeren tegen het tweeërlei rechtoefenen wat man en vrouw betreft. Dat is onbestaanbaar met ons rechtvaardigheidsgevoel.» / «Parfaitement,» hernam mademoiseUe Dolany. »Als wü vrouwen elkaar niet bfistaan, wie zal t dan doen? Juist door eendracht en onderlingen bijstand zal ons goed recht eenmaal binken tegenover de wereld.» ,Dank u.... dank u....« stamelde Hélene diep getroffen, terwfil heete tranen haar bbk verduisterden, fo u is goed en bef, aUe drie. Ik dacht dat het weer die vreesehjke man was, 't spook van zooeven.» Madame Mortier schoot in een lach. ,Dat spook heeft je *t leven gered, ma mignonne, en is een aanbidder, zooals je er maar zelden vind.« »Maar wie is 't? Waar bemoeit hn zich mee^« »Wat? heeft hij zich niet voorgesteld? t Is de oom van Paule.» »Van Paule? Paule La Roselle?» »Ja, natuurbjk. 11 est malheureux commeles pierres, le pauvre. Je ontslag heb je te danken aan »Nee, dat weet ik beter. Ik ontmoette de dames Revon te Nice. Maar laat ik u aUes verteUen.» , Juist, beste, dat verbcht jóu en tt^ begrijpen beter « En Hélène deed het lang en tieung verhaal van naar leven, eenvoudig-weg, zonder klachten; bet aUeen feiten spreken. »En ik kan geen wroeging fc?^..?v«™fi ik deed voor Guy, want ik gaf hem mgn heibgstbezit voor zün geluk. En hfi acht me even hoog als was ik zün wetthfe vrouw. Wü hebben de omstandigheden tegen gehad, anders was er van deze verhouding nooit ^Mev^oïw6^^^ verhaalde nu op haar beurt van Paule en haar oom, en besloot, Hélène's hand streelend. »Nu wü precies weten hoe de vork in de steel zit, zullen wü den dames Revon aUes meedeelen. Natuurlnk, terugkomen kan je daar niet, maar in elk geval wu zullen voor je pleiten, zoodat zü je recht laten weervaren.» Hélène glimlachte door haar tranen heen. ,En denkt u dat u dat helpen zal bn mademoiseUe 205 Laure ? Het wóórd liefde alleen is al verdoemd bü haar. Volgens haar moest geen dictionnaire zelfs dat woord bevatten.« «Nu, maar zü is er niet alleen. MademoiseUe SibyUe is er ook nog. En maak je niet ongerust over de toekomst, kindlief,* bemoedigde mademoiseUe Dolany. »Al halen wü Parfis omver, wü vinden je wel een stukje brood.* • »Ja,« madame Mortier schoot in een lach, »daar is eerder kans op, ik bedoel dat jfi een geschikte betrekking vind, dan dat je mevrouw Fabre en de tante van Paule word, geloof ik.« «Wat? ik!? IK!?« «Oom Fabre, in de wandebng, oom Hippolyte, biedt je zfin hart en hand aan. En als je ze niet aanneemt, zou je bfi hem kunnen wonen zonder dat hfi je lastig zou vaUen met zfin akelige persoon. Hfi wü zfin testament ten gunste van jou maken, en zfin familie onterven, want door zfin nicht en hem ben je in 't ongeluk gestort.* »Lieve hemel, dat zou ik niet graag op mfin geweten hebben, laat hfi zulke gekke dingen niet doen, en stelt u zyn geweten alstublieft gerust, 't Mijne moest my' meer knagen dan 't zfine hém. Ik had la Tour er dadehjk aan moeten geven. Enfin, ik doe boete Na die scène van van middag, verwacht ik niets meer van Guy.» «Maar wü wél,« beshste madame Mortier, «wü verwachten dat hü je tróuwen zal. Dat is zün plicht* «Dames, weet u hoe laaft is ?« mademoiselle Dolany keek op haar horloge. «Half één befst. "We zuUenons de kosten van een nachtrijtuig moeten getroosten, want ik weet niet of er voor onze onderscheidene quartiers nog kans is op een correspondentie met den laatsten métro.* «WezuUen mekaar thuisbrengen,«lachte mademoiseUe Pratte.... «dan zün we er vast morgen ochtend om half zeven allemaal. O'est que Paris n'est pas un vülage, loin de la.< «En dat u nu al die kosten en moeite voor my' hebt,* fluisterde Hélène, terwq'1 zü haar goeden nacht kusten teeder als zusters. «Dat is niets, schatje,* zei mevrouw Mortier hartelijk, 206 >wy' zijn méér dan tevreden over onzen avond, want we weten nu dat we jou even hoog kunnen schatten als te voren. En beloof ons, nu nóóit meer voor een open gashaard te gaan hggen, want je bed is de aangewezen slaapplaats. En ga nu maar gauw droomen van een huwelijk, maar niet dan met oom Hippolyte. Arme sukkel, met zijn goede hart en zjjn koddigen eenvoud. Al wijkt hn af van den norm, uiterlijk, hij doet 't even goed innerlijk, en van binnen is hjj mooier dan van buiten.» stel voor hem binnenste buiten te keeren,» zei mademoiseUe Pratte, reeds op het portaal, waar evenals bi het gansche huis een diep duister heerschte. »MademoiseUe Dolany, hebt u uw rat decave? anders voorzie ik voor ons drieën in den donker een tuimelpartij van je welste, ik heb mijn beenen nog te hef....« En Hélène sbep in, dankbaar voor die warme stroom van sympathie heen door de koude wereld, haar, arme, zoo weldadig toegevaren. De dames Mortier, Dolany en Pratte vroegen den volgenden dag, na afloop der middagklassen, mademoiseUe SibyUe te spreken. Ongelukkigerwijze nam mademoiseUe Laure in de gang de boodschap van de dienstbode aan, en verklaarde, hevig gekrenkt, op hoogen toon, dat er twéé directrices waren aan la Tour, die zich het genoegen zouden gunnen de drie dames te ontvangen in hun particuber salon. »Hmm.« MademoiseUe Dolany knikte veelbeteekenend, bbes haar dikke rose wangen bol, met schuinen bhk naar mademoiseUe Pratte. Madame Mortier haalde de schouders op. »we zullen vechten,» mompelde ze. »En avant mes enfants.» Nadat de secondantes gebogen hadden, een wedergroet in ontvangst nemend, wees mademoiseUe Laure, stom, met ingeslagen bppen, op drie stoelen, een vraag in haar oogen. . . . »Wrj komen van en voor mademoiseUe deOnavise,» begon madame Mortier. 207 »Ja, dat begrijp ik,» snibde mademoiseUe Laure, eer haar zuster den mond kon openen. »Daarom wilde u mjj er zeker niet bij hebben. Maar als u denkt dat wij deze onwaardige persoon zuUen veroorloven hier óóit weer een voet te zetten, heeft u het mis, al stuurt ze honderdmaal u drieën als een soort van ambassade op ons af.« »Zuster,* nam mademoiseUe SibyUe eindelijk, ontroerd, met flauwe stem het woord, »laat de dames spreken. De dames hebben nu eenmaal de moeite genomen « »Wjj luisteren,* berustte mejuffrouw Laure bevelend. Zoo onopgesmukt mogelijk deed madame Mortier het tragisch verhaal van Hélène's leven. Zij zag dat zjj doel had getroffen bij de stil schreiende mademoiseUe SibyUe, maar ook dat mejuffrouw Laure's lippen en handen van ergernis beefden. »En mag ik weten waarom u ons, die nóóit in dit opzicht zondigden, dat aUemaal komt vertellen?* »'t Is de verdediging van mademoiseUe de Chavise, en die had u nog niet gehoord.* »Dat is wóar, Laure,* waagde haar zuster. Maar Laure richtte gestreng als de inquisitie: »Voor de honderdste maal herhaal ik u dat, waar het deze zonde betreft, de vrouw niet te verdedigen valt. Boete valt hier te doen, bóéte. Een streng klooster, zelfgeesebng, eeuwig zwjjgen. Afgeschoren haren, onder de kap van een stugge pij, enz. «Onder den drop en op 't rad,* voegde mevrouw Mortier er innerljjk aan toe, ironisch instemmend knikkend. MademoiseUe Dolany, overtuigd dat in een vorig leven mademoiseUe Laure een soort van Torquemada of Ximenes was geweest, had op eens een sterk visioen van een wereld vól kloostersteden met geprjde en overkapte zwijgende menschen, die op hun geweten hadden het feit bemind te hebben en bemind te zjjn geworden. Er zou plaats op aarde te kort znn voor al die plezierige oorden, met drie kwart van de wereld stommetje spelend. »In elk geval mademoiseUe Laure,* zette zich made- 208 moiselle Pratte tot pleiten, «begrijp ik niet, waarom alléén de vrouw en niet de man door u veroordeeld word U >0, zwjjgt u alstublieft, met mannen beeft la lour eodd'ank niets te maken, « , »Jawel, maar mademoiseUe de Chavise had er mee te maken, en de man die schuld heeft aan tiw hard oordeel over haar is haar een genoegdoening schuldig voor al het leed dat zfi om zjjnentwüle geleden heeft en nog Ujdt. En die schadeloosstelling kan aUeen gevonden worden door een huwelijk.« ,De Kérk heeft aUeen met 't tegenwoordige te maken, niet met 't verledene en eischt zelfs zoo'n schadeloosstelling van monsieur de Marceau.» «Ah monsieur de Marceau..... ah oui De eenige persoon die getoond heeft wel bn 't hoofd te znn in deze zaak, is madame de Marceau, die mademoiseUe de Chavise de deur wees. Dat is een vrouw, die ik eens hoop te ontmoeten.» ;> . „' ,Het is wonderbjk, zeer wonderbjk,» peinsde mademoiseUe SibyUe, »dat de hefde « • . »Zuster!« kreet mademoiseUe Laure gejaagd, in toornige verontwaardiging. »Bedenk dat wig deze netelige kwestie nóóit in ons leven behandeld hebben dat het ons als ongetrouwdennietpast! Had ik ooit gedacht dat er binnen de muren van la Tour sprake zou znn van zulke onmeuschwaardige handelingen? Och, och, wat moeten we beleven!* .Zuster, dat weet ik wel, maar ik wilde maar zeggen 't is wonderbjk dat de hefde, die toch oorspronkeink een góéd iets is, leidt tot zulke akehge gevolgen.» «Een góéd iets!» smaalde mademoiseUe Laure, «een góéd iets. Wel gerechte Hemell Dat ik dat mt jóuw mond moet vernemen. Me dunkt dat je leeftnd « "juist mijn lééftijd staat me toe dat te zeggen. Was ik jonger, dan zou ik zwijgen.» >Het past een ongetrouwde niet over iets anders te spreken dan Hemelsche hefde!» hield mademoiselle Laure vol Sn wat mademoiseUe de Chavise betreft, er is 209 hier geen sprake van hefde, wel van slecht gedrag en onzedelijkheid.« MademoiseUe Dolany keek madame Mortier aan. Deze zuchtte even, maar hernam moedig: »Dames Revon, ik wü hopen dat mademoiseUe Laure tot andere gedachten komt, en dat u, in overleg met monsieur 1'aumönier, een stap wilt wagen om madame de Marceau te bewegen tot toestemming voor een huwehjk van haar zoon met mademoiseUe de Chavise.« MademoiseUe Laure schudde zoo heftig ontkennend het hoofd, dat mademoiseUe Dolany niet begreep hoe het nog op haar hals bleef. »Ik ik wü 't wel doen,« mademoiseUe SibyUe's troebele blik klaarde op. »'t Is onze plicht, Laure, te maken dat dit allerongelukkigst meisje uit den afgrond komt, waarin, ja, 't moet er bij nuj uit, de zoon van deze mevrouw de Marceau haar heeft geholpen. De onzedelijkheid moet verkeeren in zedelijkheid, en geoorloofdheid moet de ongeoorloofdheid vervangen, 't Is een goed werk en daartoe zullen wij bjjdragen. Ik zal er met monsieur l'aumönier over spreken.» * SibyUe, dat zal je niet. Er is al genoeg door ons ongetrouwden met hem over deze vreeserijke zaak geredeneerd. Ik wensch me volkomen zuiver in dezen te houden. O, 't is om te huilen, dat wjj daarin gemengd zijn, wij.* En tot ontzetting van een ieder, want zelfs mejuffrouw SibyUe had haar zuster steUig in geen dertig jaar zien schreien, barstte mademoiseUe Laure, een heelleeljjk gezicht trekkend, in tranen uit MademoiseUe Pratte schonk een glas water uit de eeuwig gevulde karaf op het zijtafeltje. Hokkend dronk mademoiseUe Laure, en gaf den dames haar afscheid met de vriendelijke woorden : »Ik zal u in mjjn nachtgebed gedenken, au revoir. U~ hebt 'tnóódig, vous êtes tontes des cerveaux mal équüibrés. Van harte beterschap.» »Eh bien, j'espère « Madame Mortier knikte in in de gang haar bondgenooten veelbeteekenend toe. »Daar kunnen we 't mee doen.» Mademoiselle de Chavise. 14 210 Eiken dag, drukte mademoiselle Laure's bewaking haar zuster zwaarder, en voor bedtijd alleen in haar slaapkamer gezeten, haar magere gele hand steunend haar vermagerd gelaat, haar puntige elleboog op tafel, peinsde mademoiseUe SibyUe in bitteren weemoed:»Was ik nu nog sul of Mndsch .... 't Is verschrikkelijk dat er bi 't leven altijd menschen zjjn die voor 3e wiUen denken of handelen, terwijl je 'tzelf best kunt. Laure had 't altijd zoo over zich, maar 't wordt nu hoe langer hoe erger. O, die arme mademoiseUe de Chavise, hoe beklaal ik haar! Ja, ik dacht vroeger ook dat een vrouw die zoo'n daad bedreef, des doods schuldig was en geschuwd moest worden door de maatschappu, maar nu ik zoo aUes van 'tgeval hoor....'tls zondag, zondig.... maar 't is de liefde, een macht die Laure en ik met kennen maar die bestaat, en tot aUe kwaad zoowel als tot alle goed kan vervoeren. Nu ik't wel bedenk, heeft ze ons beiden, Laure en mü, toch óók voortgebracht. Als Laure dat nu maar eens wou bedenken; ze kan toch ook met zeggen dat ze van glas is.... ze is net zoo goed als....« »Je lamp, SibyUe!* een hevig geklop op haar deur van mejuffrouw Laure, die in de aangrenzende kamer haar nachtkwartier had opgeslagen, wekte mejuffrouw SibvUe in doodschrik uit haar mijmernen. »Ik ruit hier door de kier hoe 't bij je walmt; moet aUes weer roetzwart bü je worden, als verleden week? Je bent tegenwoordig geen minuut meer aUeen te vertrouwen. Het zal er nog van komen dat ik in je kamer moet slapen.» ,0 alsjebheft niet, Laure, je fen prie. Ik was maar wat in gedachten,» weerlegde zachtmoedig mademoi- S6?Pr2, en ik moet je er weer uittrekken. Ga toch naar béd, ménsch!» Manhaftig stapte, in haar onderlijfje, mejuffrouw Laure bij haar zuster binnen, op de ongelukslamp toe, en draaide die zoo forsch neer, dat er van bcht niets meer dan een flauw schijnsel was te bekennen. ,Et voila! Bonne nuit.» Gezagvol verdween mademoiselle Laure, en mademoiseUe SibyUe ontkleedde zich gehoorzaam en bracht een harer slapelooze nachten 211 door, zich afvragend hoe zn het zou aanleggen den aumönier te spreken te krijgen. Hjj zou de vroegmis komen bedienen, maar het was de zaak hem in hoed en mantel te volgen naar zjjn appartement aan den overkant der straat. Want hier bleek men nergens veilig voor die Laure en haar spion Paule La Roselle, met wie zjj, Laure, steeds dikke vrienden bleef. Hoe gaarne had mejuffrouw SibyUe deze onaangename persoon haar ontslag gegeven; zjj had moeite niet van weerzin te huiveren als Paule haar in de gang voorbijliep, maar zuster Laure zei integendeel dat mademoiseUe La RoseUe hun den aUergrootsten dienst had bewezen en men haar veeleer als belooning schuldig was het aanbieden van een gepast geschenk. Doch daartegen had mejuffrouw SibyUe kracht gevonden zich te verzetten. De arme juffrouw SibyUe wenschte zich tegenwoordig maar een spoedigen dood toe. Haar eenzaam hart hunkerde naar genegenheid, en nooit was de hongerige gaping gevuld geworden; noch van haar ouders noch van Laure had zjj terug ontvangen wat zjj gegeven had. Zy' waren koud, hard, streng, en vonden haar sentimenteel. Een slechte hoedanigheid die gefnuikt moest worden. Het weinigj e genegenheid dat zjj vroeger van Laure mocht ontvangen, was wegens die akebge de Chavise-geschiedenis geheel opgeslokt door Laure's onverbiddelijke heerschzucht. Laure leek waarlijk wel een cipierster tegenwoordig, een vrouwelijke korporaal. «En dat is dan je famüie,* zuchtte mademoiseUe SibyUe, zichaankleedend in den donkergrn'zen wintermorgen, bij het bcht van haar kaars. »Behalve de kinderen zoo, en die zjjn nog zoo jong, dus gemakkelijk tot overgang van gevoelens te bewegen, was 't eenig wezen dat me hier werkelijk bef had, die aUerbeklagenswaardigste mademoiseUe de Chavise met haar heerlijk muzikaal talent. Zn" was zoo aanvallig en bef, een charmant schepsel. Niemand hier is zóó. De heb heimwee naar haar, evenals de kinderen. Hadden we hun niet verteld dat ze een betrekking in Amerika heeft aangenomen, en geen tijd meer om afscheid te nemen, dan waren ze haar allemaal op gaan zoeken. Die 212 Suzette, wat heeft ze gehuild, en Mireille en Arletteen Noëlle en aUemaal. Bn ik kom er nóóit overheen nóóit. Hoe 'torgel nu bespeeld wordt, 'tis maar la la. Dat zei monsieur 1'aumónier laatst ook nog. Mademoiselle Pratte speelt goed.... Maar die ziel, dat gevóél, en die improvisaties en kleine composities voor de kinders.... .Nee, boor, 't is niet dat. En je had maar een vers te geven, vroolijk of ernstig, of a$ vond er eenwnsjeop En nu is dat arme schepsel zonder lessen, zonder iets. Nee, ik wil die mevrouw de Marceau spreken. Wat een mensch nu weer. Zeker zoo iets als Laure. Die baasspelerige lui Nee maar, daar moest nou straf op staan, op dat 't léven van een ander bederven. Al trouwen ze dan maar en gaan dadelijk weer van elkaar, ten minste is het fatsoen dan gered....» . "r «Sibylle, alsjeblieft, jeglasmélk.» Mejuffrouw Laure trad beslist en ferm binnen, duwde haar zuster het heete glas in de koude aarzelende hand. Niemand zou ooit kunnen zeggen, dat zij, Laure, haar zusters welzijn maar in iels verwaarloosde, doch haar oplettendheden drukten in plaats van weldadig aan te doen. Plicüt sprak; teederheid, nóóit daar geweest, pleitte dus nu evenmin. .. - i \ Mejuffrouw Sibylle hoorde het al in gedachten. *ZOO dikwijls heb ik haar warme melk gebracht, zóó dikwijls een kop koffie met een eierdooier, zóó dikwijls een zwezerik of biefstuk. En dat niettegenstaande wij de hevigste oneenigheid hebben gehad over dat verloren schepsel, de Chavise.» Maar Laure vergat dat haar plompe hardheid, trappend op die hef devobe ziel welke eerder dan het lichaam behoefte had aan versterking, zeer op weg was mejuffrouw SibyUe een graf te bereiden, waar een miUioen glazen melk of kopjes koffie doorklutst met eieren, op vast uur gebracht, deze arme niet zouden beletten voor den tijd heen te gaan De tranen die haar keel deden zweUen en welke zn afshkte om geen standjes te krijgen van Laure, vervingen het voedsel dat zfi er niet door kon wringen, en terwijl zn Laure in de school wist, smeekte zij een der dienstmeisjes 213 een en ander voor haar op te eten of uit te drinken; zelf kón zjj niets gebruiken, zij kón niet. »En alstublieft niets zeggen aan mijn zuster.* De aumönier verbet la Tour, gelijk altijd, dadelijk na de mis, en mejuffrouw Laure, om haar zuster te beletten met hem te spreken, deed hem dien morgen beleefd uitgeleide, de kapel uit, den tuin door, naar het hek. Terwijl de aumönier in stilte bezig was zich hevig te verwonderen over deze ongewone voorkomendheid der jongere directrice, sloop mejuffrouw SibyUe, hopeloos zuchtend, terug naar haar zitkamer. »lk zal natuurlijk vandaag wel niet weg kunnen,* dacht zij, »als Laure het er op gezet heeft.... En inderdaad het lot bleek haar slechts drie dagen later gunstig. MademoiseUe Dolany n. 1. bet toen weten dat zjj wegens gevatte koude te bed lag met koorts. Zjj moest haar koude uitvieren, al duurde het ook een week. Het briefje werd gebracht, juist toen mejuffrouw Laure, klaar met haar lessen, naar mejuffrouw SibyUe kwam kijken, en 't bleek aUes behalve welkom, maar pbcht was het parool. Dus belastte, het gelaat zeer streng, den mond zeer strak, den neus aan de punt zeer rood, mademoiseUe Laure zich met mejuffrouw Dolany's werkzaamheden. En aldus vond dien dag, na het déjeuner, mademoiseUe Sibylle gelegenheid haar mantel aan te trekken en haar scherpschuttershoed te ombinden met een der dikste zwarte voües die het hoofd eener turksche schoone voor de wereld zou hebben kunnen verbergen, van een tuUe waarover zich zwarte vermiceUi scheen te kronkelen, en die, sterk naar kamfer riekend, een jaar of vijftig trouw was bewaard gebleven in de familie. Als een achtervolgde vluchtte mejuffrouw SibyUe, aldus getooid, de gangen door, een achterdeur uit, en haar stap matigend, hield zij zich vervolgens als deed zfi een wandelingetje in den tuin. Niemand ziende, ging zjj langs den muur naar den tweeden tuin, opende schuw omkijkend, behoedzaam het hek, schoot plotseling schichtig de straat in, holde naar den overkant, en 214 stoof zonder te weten of de aumönier thuis was de tSSBn^TWaarna zij hngend voor zun deur bleef trappen u^. ttJ wnq vrii donker m de kleme eSrée Z KÏ££JaSe5S 12 mademoiselle Sibylle deed den abbé eerst denken, terwijl hjj de deur nog op een Me? hield, aan een gemaskerden ^breker dxe *ï beleefdheid gehad had te schellen. »Juste ciel,« prevelde hfi mft een onwiUekeurigen stap achteruit ?C'S moi monsieur 1'aumönier,* klankte een flauwe stem Th,'»™ abbé, opende gastvrij de poort^zuner Sning, ontwaarde thans rokken sluik onder een „„„tol »Pardon ie demande pardon, made- SsSle Soylle sloeghaar'oüe^^me^ eerder op dan en schoon Laure er hevig tegen is, moet en zal ik u "^ZfsSrSement, mag ik u voorgaan? Ik ben wel ,Is'tmeneer de Marceau?» vroeg mademoiseUe Sibylle gr1&n^^ La R°SeUei moSeur ffippofyte Fabre, dien ik het genoegen zal hebben u voor te stellen.» t?ftaPlle en die is de ,Een oom van mademoiseUe La Roselle en aieisu« ■pobrfl die diep voor haar boog. . ^MtóemdsX Revon, de oudste direetnoe van la T?j^mad^me""eroom Hippolyte, met stem wankel ik Den iuuj.g uobu .. ~.iMa Aaar hfivü? tegen is en niettegenstaande mnn familie daar nevig ieë 215 me 't leven, vooral tegenwoordig, weer tot een ware hel maakt.« »0 praat u mij niet van familie, ik weet wat familie is,« mademoiselle Sibylle zuchtte diep. »Ik ook, helaas, madame, helaas, helaas. Ik tracht mijn familie te ontsnappen, maar dat mag me nóóit gelukken.* »Ik ben door die ellendige geschiedenis 't slachtoffer van mnn zuster geworden.» «Madame, ik ben nóóit anders geweest.» «Is 't mógelijk?» mademoiseUe SibyUe's sympathie voor oom Hippolyte ontstak lichtjes in haar tegenwoordig zoo doffe zwarte oogballetjes. «Wanneer ik bedenk, meneer, dat ik over de vijftig ben....« «Ik ook, madame Ik ben stellig óüder dan u,« besloot hij galant. «En me dan zóó moet laten bedillen « «Tegen wien zégt u 't, tegen wien zégt u 't?« riep oom Hippolyte in vreugdevolle geestdrift. «O, dat ik toch eindelijk en eindelijk eens een lotgenoot mag ontmoeten! Al zoo dikwijls heb ik gedacht: een blinde ontmoet een blinde en stort zn'n hart uit, een lamme een lamme en doet dito dito, zelfs een doofstomme ontmoet een doofstomme en kan zich doen begrijpen. Maar wie verkeert in mjjn geval? wie heeft een wóórd van sympathie voor iemand die over de vijftig is en nog de brutaalste affronten moet afwachten van zjjn familie, alleen omdat hn voor vrede is en eendracht, en een kruimeltje hart onder zjjn overjas met zich omdraagt? Spót, madame, spót is alles wat de wereld voor je over heeft, ze scheldt je nog uit voor laf. En is dat nu een lafheid, mevrouw, als je eenzaam bent en een houvast zoekt voor je hart? Maar dat houvast wordt je niet gegund, mevrouw, door je eigen familie niet. Als ik dood ben, mevrouw, dan zegt die beve familie: wat valt er van 'em te halen? Is 't maar zóó weinig? En de wereld: nou ja, 't was 'n oude vrijer, vrouw noch kind verbest er iets aan, maar de erfgenamen hebben een buitenkansje! Je word nog veracht op den koop toe, alleen omdat je 't ongeluk had niemand te vinden die enfin ....« Oom Hippolyte knikte veel- 216 beteekenend. «Een soort van grafschrift, mevrouw.» Mejuffrouw SibyUe bedacht dat het pendant daarvan ook onzichtbaar op 't graf van élke oude vrijster staat, maar zjj zweeg en keek zedig voor zich. Toch waagde zjj na enkele oogenblikken: »Ja, familie, meneer, is met altijd aUes. Ik ben tegenwoordig werkelijk een soort van gevangene. Ik kan 't niet helpen dat mijn hart uitgaat naar die arme mademoiseUe de Chavise, maar dat wordt me zóó kwalijk genomen « »0, madame, als u wist hoe u me tróóst!» hernam oom Hippolyte. »Als wij.... als wjj aUebei door hetzelfde spoorwegongeluk tegelijk een been hadden verloren, konden wij niet meer in 'tzelfde geval verkeeren dan nu.» De abbé gbmlachte even: «Les beaux esprits se rencontrent,» zei hij. , ™ • «Laten we gauw over mademoiseUe de Chavise spreken, want als mgn zuster merkt dat ik weg ben, komt ze me hier nog halen.» MademoiseUe SibyUe keek angstig rond. «En dan zal ik voortaan heelemaal de deur niet meer uitkunnen, 't is gruwelijk.» Ziend hoe zenuwachtig zjj was, klopte de aumönier haar bemoedigend op den schouder. «Wees met zoo bang, mademoiseUe SibyUe, en vertelt u alles gerust maar. Ik zal uw zuster, mócht zjj komen, wel te woord staan.» «En ik!* riep oom Hippolyte ridderlijk en dapper. De aumónier zag de gestrenge Laure al tegenover monsieur Fabre en trok de wenbrauwen in twafel op. Toen mademoiseUe SibyUe verslag gedaan had, vond de abbé het 't beste dadelijk te schrijven of madame de Marceau mademoiseUe Sibylle Revon en hem een onderhoud wüde toestaan, maar mademoiseUe SibyUe riep: «O neen, alstubbeft dadelijk dan, want ik weet niet of ik óóit weer de gelegenheid zal hebben te ontsnappen als nu. Laat ons 't nü wagen, dan heef t comtesse de Marceau geen bedenktijd ook. Is ze met thuis of wü ze ons niet zien, dan in 's hemelsnaam zuUen wij berusten, maar ik heb nu moed, en of ik dien later zal hebben is de vraag.... Ik ben heelemaal van de wijs tegenwoordig.» 217 «Nu goed, dadelijk dan. En als monsieur Fabre dan eens met ons meeging?* vroeg hjj vriendeljjk. «Eendracht maakt macht, hoe meer vrienden in de bres springen voor mademoiselle de Chavise, hoe beter. Wjj zullen geen gemakkebjke taak hebben, madame de Marceau zal wel eerder in haar ideeën van vroeger gestijfd zjjn, dan ervan verlost. Maar wij mogen niet schromen waar het een daad van humaniteit geldt. En route dus.* «Permettez, permettez!« beijverde zich oom Hippolyte, »als u en deze dame hierop mjj wilt wachten, monsieur 1'abbé, zal ik even een auto ophalen en er in terugkomen. Het adres is?« »Rue Chateaubriand no. veertien!* zei mademoiselle Sibylle, zich gelukwenschend met het feit dat Hélène dit haar vriendinnen had medegedeeld, en zjj zelf het zoo goed onthouden had. Oom Hippolyte verbleekte. Juist juist, uit dat huis had hjj haar .zien komen, en natuurbjk was zij toen bjj hem geweest. O, als hn' daaraan dacht, wenschte hij zich dood. »Dit is waarlijk een zeer hoffelijk mensch,* hernam mademoiseUe SibyUe, toen de deur dicht was achter oom Hippolyte. «Hij is wél het tegenovergestelde van zjjn nicht. Och, monsieur 1'aumönier, het is met de mannen als met de vrouwen, nietwaar? Er zjjn nare en er zijn aardige. Waarom ze nu, volgens Laure dan, allemaal naar moeten zjjn. Als ik een broer had als deze meneer, in plaats van een zuster als Laure, zou ik er waarlijk beter aan toe zn'n dan nu. Ik hoop dat ik hiermee niets ongepasts zeg of zondigs.* «Volstrekt niet,* de aumönier boog. «Zusters kunnen het er wel naar maken dat men zoo moet spreken. Heeft u geen zusters?* «Nooit gehad,* bekende de aumönier werktuigelijk, zich de kin wrjjvend, want hij tobde over het te komen onderhoud met madame de Marceau. Eenige oogenbbkken later heschen hij en oom Hippolyte de bange mademoiseUe SibyUe in een auto, en voort ging het. HOOFDSTUK XX. Mevrouw de Marceau had ditmaal in werkelijkheid bijna een geduchte levercrisis gehad. Haar aanstellerij speelde nu heusch de kleinste rol. Het was ook een felle stoot geweest van het lot, dat haar daar opeens in aanraking had gebracht met de ongekende, nog nooit door haar aanschouwde, vrouw, wier bestaan zjj sedert jaren wel raadde, al volhardde Guy tegenover haar in een uiterst correct zwijgen. Ja ja, een onzichtbare persoon was er tot heden geweest tusschen haar en Guy, een onzichtbare dreigende persoon, door de moeder gehaat met hevigsten witgloeienden haat, want zfi voelde wel de toenemende kilte door Guy's vriendehjke oplettendheden heen, — een ongeduldig wimperknippen, een booze blik zeide haar, de staag bespiedende, zooveel. Een ander had het hart van haar kind, hjj beschouwde haar als een vervelende oude zeur. Zjj wist vroeger niets, maar zjj begreep, zjj begréép. Een moeder had niets noodig te weten. En met grenzenlooze minachting voer zjj uit over het doen en laten van haar bekende jonge lui, die een liaison hadden met een actrice, een ongetrouwde, een gescheiden, of een getrouwde vrouw. Maar de vrouwen hadden de meeste schuld, vreesebjke wezens. En terwjjl de krater haars moederlijken toorns dan losbarstte over een aantal niet aanwezige, dikwijls niet gekende vrouwenhoofden, at Guy er kalm zjjn visch of dessert bjj op, trachtte zijn cigarette aan de gaskroon te doen ontbranden.... »Neem een lucifer, Guy.« De harde stem gehoorzamend 219 als het kind van weleer, nam hjj een lucifer; de macht der gewoonte; maar den mond deed hij niet open en zn bleef even wijs als te voren. Haar eeuwig in tweestrijd verkeerende natuur hinderde dit zwijgen, maar bij nader inzien stemde het haar toch ook tot tevredenheid. Het gebrek aan vertrouwen, vertrouwen dat zjj aan den anderen kant weer vreesde, ergerde haar; het rustig zwijgen, de zelfverzekerdheid daarentegen gaf haar in spijt van alles een mate van rust Als haar vermoedens nu eens ongegrond bleken^ afe zjj zich nu ongegronden schrik aanjoeg met te denken dat iemand haar Guy in beslag had genomen voor goed, al was het buitenechtelijk. Ja, je kon er zelfs als moeder niet achter komen wat het leven van je zoon was. Neen, zij wilde niet gelooven. En in haar twijfel toch en angst, ging zij ter kerke en bad haar beschermheilige om erbarming met haar ongelukkig lot van miskende moeder. Terwijl Guy, glimlachend in de eenzaamheid van zijn k.ameL bureau, zich zabg voelde in het bezit van znn Hélène, een supérieure vrouw, op wier trouw hij zich verlaten kon, wier uitverkorene hjj was. Over enkele uren zou hjj haar weer zien, znn schat.... En eens toch zouden zij voor altijd vereenigd znn, in spijt van znn moeder. Na Hélène's vertrek bleef het diner onaangeroerd dien bewusten avond. Mevrouw de Marceau zeide het nóóit nóóit te overkomen. Zjj lag te bed, steunend en kreunend, en had Guy laten roepen. »Ik overkom... < niet' mama> dat ik een vrouw bef heb en zij mn? Ik heb geen móórd op mn'n geweten.» »Dat héb je, want 't is myn dood.* »0, u komt er wel weer van bovenop « »Guy, beloof me dat je die roodharige slang nooit weer zult zien « «U kon me net zoo goed vragen u of mezelf een arm of been af te kappen. Ik heb u gezegd dat Hélène 220 mnn dierbaarst bezit is, en daar blijft 't nu bij, hè?« «Onzalig wezen, weet je wel wat ze is, een onzedelijke, een gemééne vrouw.» «Niet onzedeljjker en gemeener dan u, mama. U moet u er nu maar op voorbereiden dat zjj mevrouw de Marceau junior wordt « «Wat!? Durf je!! Hélp móórd! Mariette! Ik stérf....« Daar zij inderdaad aschgrauw van aangezicht werd, durfde Guy niets meer zeggen, maar schelde de dienstbode. Mariette verscheen en mevrouw de Marceau gooide zich heen en weer, weende, snikte, en viel eindelijk uitgeput in de armen van Mariette achterover. Mariette was niet van gisteren, kende mevrouw, nam deel in mevrouws leed, en dacht er het hare van, terwijl Guy, zich de hppen aan bloed bijtend, er bij stond. Een hapje met zoo'n mama gezegend te zjjn. Mariette's medelijdende blik richtte zich naar hem, en woedend op het lot, de omstandigheden, gebood hjj haar te blijven waar zij was, en hem te roepen als mevrouws crisis zich herhaalde. Guy smakte zich gekleed en wel neer op de sopha voor zjjn bed, zjjn hart en hoofd vol wanhoop. Hjj zag maar geen middel om alles in het reine te brengen. O, had Hélène zich ingehouden, hoe heel anders zou alles geloopen zijn. Zij zou dan mogelijk hebben kunnen blijven eten, hij had haar thuis gebracht en alles zou vredig zjjn gang zjjn gegaan. Natuurlijk, 't was een vreeseljjke toestand voor Hélène, vooral nu maar Hij begon in te soezen en sloot de oogen. Juist maakte de slaap hem onbewust, toen zjjn moeders kamerschei luid en gebiedend weerklonk en hem wakker riep. Hij rekte zich uit, geeuwde en ging. Zjj had nu werkelijk een leveruitzetting en haar gelaat droeg alle kleuren van den regenboog. De dokter moest gehaald, en met hun drieën, de arts, het dienstmeisje en hjj, tobden zjj den nacht bij haar door. Den volgenden morgen, met den eersten post, bereikte hem Hélène's brief, die hem een nieuwen schrik bezorgde. Doodsbleek, 221 als verlamd, bleef hjj zitten aan znn moeders bed, waarvan bij niet weg kon; de blik der zieke bleef vol vermoedens gekluisterd aan den zijnen. Eindebjk om een uur of elf sbep zij in, hij kleedde zich en haastte zich naar Hélène's huis in een auto-taxi, die hem toescheen te kruipen in zjjn doodsangst naar zekerheid. Wat was er gebeurd, was zn' werkelijk op reis of zou het iets anders en vreesebjkers blijken. De conciërge schoot uit haar loge op hem toe. »Ah monsieur,* zeide zn, »u komt voor mademoiseUe de Chavise, bien entendu maar mademoiseUe heeft mjj met de femme de ménage laten weten dat ik niemand anders mag toelaten dan de drie dames, haar vriendinnen, die hier gisteravond geweest zjjn. MademoiseUe schijnt niet te best in orde en zal vandaag niet opstaan. Zij wü rusten.« «Maar ik....« »Ik zeg 't u maar, het zal u niets geven of u naar boven gaat.* Zjj plaatste zich beslist voor hem. Guy stond daar te aarzelen, in niet begrijpen, juichend dat het goddank het ergste niet bleek, besluiteloos hoe te handelen, zooals het zün heele leven lang in levenscrisissen met hem was gegaan. »Je vous remercie inflniment, madame,* sprak hjj eindelijk, «wanneer u mademoiseUe ziet, geeft u haar dan mjjn kaartje,* hij krabbelde er znn beste groeten op. «Au revoir et merci encore.* «Ik zal het boven brengen, monsieur.* En met al de belangstelling voor een ongelukkig afgeloopen bef desgeschiedenis, als dewelke zjj vermoedde, schoot zü voorloopig weer haar loge binnen. «Nu zn ziet dat ik er geweest ben, zal zjj natuurbjk wel schrijven wat haar malle brief beduidde,* dacht Guy eenigszins wrevebg. «Dan schrijf ik haar terug en is de zaak vooreerst weer in orde. Er zal nog wel een mouw aan te passen zjjn, en zn zal mij wel terug wülen zien, dwaas klem ding. Wonderlijke wezens zijn vrouwen toch, zn heeft me maar schrik aan wülen jagen.* Terugkomend van zjjn gang naar de rue St. Ferdinand, vond hn een ingenieur, die zjjn vriend was en op zijn bureau werkte, hem opwachten in de studeerkamer. 222 Na een haastig déjeuner ging hjj met dezen mee, en de volgende dagen werd hjj zoo door zjjn werkzaamheden, die zich gedurende zjjn vacantie opgehoopt hadden, in beslag genomen, dat hjj zelfs geen tijd vond langer achtereen bjj zjjn moeders bed te zitten dan een half uurtje. Mevrouw de Marceau zag met genoegen hoe druk hjj het had en kwam verwonderlijk snel weer van haar ziekte op. Intusschen bepeinsde zij gestadig hoe zjj deze brutale roodharige onzedelijke schooljuffrouw, die het gewaagd had het hart van Guy de Marceau in beslag te nemen, het best kon straffen. Guy wilde zich over niets, wat Hélène betrof, uitlaten en madame de Marceau kon er dus niet achter komen van wanneer af deze vreesebjke liaison dateerde. Het was ergerhjk. Geen rust voor haar eer zjj het wist. Den dag van mademoiseUe SibyUe's vlucht uit la Tour naar den aumönier, voelde madame zich in zooverre beter, dat zjj zich in bonten mantel en capotehoed met breede keelbanden in een auto bet brengen naar madame d'Audenon de Grandcourt. Deze zou er wel wat meer van weten, dacht zjj toornig, »en o wee, als zjj het ongeluk heeft gehad mee in het complot te zijn.« »Zeg aan monsieur, wanneer hjj vóór mjj mocht thuiskomen, dat ik naar barones de Grandcourt ben en met die naar het Institut de la Tour ga, inde rue de la Tour.* »Best madame,* het dienstmeisje bhkte even in de nijdige oogen harer meesteres en hielp haar naar beneden en in het rijtuig. Zjj dekte mevrouws knieën zorgvuldig met een reisdeken en deed het portier dicht. »Oude heks,* dacht zjj,»wat die boodschap moet beduiden, weet ik niet, maar veel goeds zal 't wel niet zjjn. Zoo'n nadruk.* Tot haar vreugde, vond madame de Marceau haar vriendin thuis en alleen. »Ah ma chère, hoe gelukkig dat je geen visite hebt, ik heb je wat te zeggen, of 't nieuws voor je is, moet nog bljjken, maar 't is vrééseljjk.* Haar donkere wenkbrauwen knepen zich bijeen, veelbeteekenend schudde zjj het hoofd. 223 Madame de Grandcourt, denkend aan zekere geldbeleggingen die haar hooge rente verschaften, maar haar door haar bankier sterk waren ontraden, verbleekte. «Is er iets met met de amerikaansche beurs ?« haperde zn, »'tïs wel vriendelijk van je, dat je.... Hm. Ik heb de couranten nog niet ingezien.* «Met de amerikaansche beurs!* gilde madame de Marceau, woedend dat, schoon zij zich nog niet nader verklaard had, men haar niet onmiddellijk begréép: >>Een beurs, wie dénkt er aan zoo iets als een beurs! ? Ik behoor niet tot die gruwelijk geldzuchtige menschen die speculeeren en ik hoop, madame de Grandcourt dat u daarin mjjn voorbeeld volgt.* • iP\ oui ea * beaamde mevrouw de Grandcourt, ach haastend even deugdzaam te worden als haar bezoekster, in een zinnetje waaruit men aUes kon opmaken wat men wilde, «évidemment, vous avez raison « •11? i er ri6k van' ziekU vervolgde Gu/s moeder, »ik ben letterlijk uit mjjn slaapkamer weggeloopen om je alles te verteben. Laat gauw thee zetten, alsjeblieft ik wil weer gauw weg.* Madame de Grandcourt schelde en leidde haar vriendin zorgzaam naar een grooten stoel. Madame de Marceau zocht haar zakdoek, in haar mof groot en plat als een bonten deken, en drukte dien voor de oogen «Is er iets met Guy ?« waagde madame de Grandcourt! «Ja, ja « steunde zjjn mama. «O, 't is vreeselnk.* «Verkouden? ziek « «Neen, o neen, was 't dat maar....* Zjj hield haar zakdoek tegen haar wang en kreunde. «Kiespijn?* vroeg haar vriendin. «Erger, erger, ik heb zieleleed.* «Dat is een heel naar iets.* Madame de Grandcourt, gewend aan madame de Marceau's zieleleed dat aUeen m haar verbeelding bestond, keek verveeld en wenschte zich aUeen. «Wat bewóóg je indertijd ons in kennis te brengen met die roode schooljuffrouw?* viel madame de Marceau uit, met een woedenden tik van haar voet op het 224 kussen, dat haar vriendin er onder had geschoven. »De róóde schooljuffrouw, de róóde * »Je de Chavise « »Ah Hélène, pauvre petite, het liefste beste meisje dat er bestaat, arm kind. Waar ook; ik heb haar in geen eeuw gezien.» *Amn kind!? Weet je wat ze is?» »Du tout, du tout « »Een verworpene....« »Agnes de Marceau! Wéét wat je zegt!« »Ze is de ze heeft een liaison met mjjn Guy o, al sedert jaren « »Pas possible < de handen van madame de Grandcourt klapten op elkaar in een smeekend afwerende houding. «Pas possible..!? En ik heb een idee, dat jfi er van wist, Régine dat jij me mee hebt helpen bedriegen.» *Ik? O Agnes « Madame de Marceau hoorde de waarheid in dien noodkreet en las haar op Régine's trekken, en stortte dus verder in vobe vertrouwen haar bezwaard moederhart uit. Régine de Grandcourt, hoe ook bevreesd voor den orkaan die ging losbarsten, zei: »Ja, que voulez-vous, ma chère amie, als men de jongelui belet zich een eigen huis en haard te stichten...» »Hfi heeft een eigen huis en haard bjj my\ Het is zjjn plicht « »Oh bien sur enfin, que voulez-vous « »Wat ik wü? wat ik wü? Ik wü dat jjj dat schepsel nooit meer ontvangt, evenmin als ik. Je beschouwt haar toch ook, hoop ik, als zwaar zondig?» »Ja ja, natuurbjk, o dat wel.» »Als wjj vrouwen ons in dezen niet streng houden, is 't met de deugd gedaan, en de deugd heerscht toch al te weinig, 't Is een wereld van zonde en verdorvenheid.« »Parfaitement.« «Beloof me dus dat je haar nóóit meer zult ontvangen.» »J ja dat is te zeggen arm kind.... Enfin, als ik je daarmee een pleizier doe Zfi is voor de verleiding bezweken.» 225 «Verleiding? Er is hier van verleiding geen sprake. Je beweert toch niet dat Guy iemand zal verleiden. Zij heeft zich aan hem opgedrongen en zich verlaagd.« »Ja je was er niet bjj enfin, que voulez vous zjj is nog te beklagen. Neen, neen, wees maar niet bang, ik zal haar niet meer ontvangen, nóóit meer.« »Als zjj een onopgevoed wezen uit een van de laagste standen was,« hernam op grafebjken toon madame de Marceau, »zou ik er misschien, misschien anders over oordeelen en behoefde ik haar gelukkig niet te kennen, maar de dochter van een schoolvriendin van jóü! Is 'tmógebj'kl? En bjj my', my' aan huis te durven komen, terwy'l.... ik moet er niet aan denken.» »Ja, ja,« zuchtte madame de Grandcourt, »'t is vrééseselijk, vrééselnk, maar wat zal ik er aan doen? Ik ben bbj dat er niets met de beurs is ik meen.... mjjn zjjden beursje Ah gelukkig, hier is de thee. Zet hier neer, Jeannine op dit tafeltje. En steek 'tbcht op, voor de gezelligheid. Proef eens deze biscuits, Agnes, ze zjjn werkeljjk héérln'k.* En behaaglijk als een poes, gedoken, voor het vuur, in het pluche van haar eigen molbgen lagen stoel, bekommerde zjj zich al niet zeer meer om Hélène de Chavise. 't Was wel waar, zoo iemand kón je niet meer zien, je kon haar niet meer presenteeren, maar 't was wel jammer, 't Schandaaltje was anders wel amusant, die Hélène, je zoud zeggen Enfin, neen, zoo iemand kon je niet ontvangen, 't Zou wel aardig zjjn haar eens uit te hooren, abeen, bjj haar aan huis... De détails moesten curieus zjjn. Hoe kwam 't schepseltje er toe En dat ze die poets juist die vreesehjke Agnes de Marceau moest bakken. Eigenhjk was 't om te proesten, óm te próésten. Enfin, pas op, niet lachen was de boodschap. En nu innerljjk zeer vermaakt, verzorgde madame de Grandcourt haar vriendin, drong haar thee, chocoladebiscuitjes en bonbons op, en madame de Marceau, vergetend dat de dokter haar ten strengste verboden had koekjes te eten, knabbelde pleizierig voort en verontwaardigde zich verder over die schandelijke de Chavise. »Ce qu'elle y a mis de Mademoiselle de Chavise. 15 226 rhypocrisie,* voer zij uit, »met haar schijnheilig gezicht! >On lui aurait donné le bon Dieu sans confession, wanneer zij bjj mjj op bezoek was. Goddank was 't niet dikwjjls, goddank is mjjn reine drempel niet dikwijls bezoedeld geworden. En dat 't onbeschaamde schepsel my' verweet.... mjj, die zoo'n kostbare messe de mariage heb gehad dat ik de vlekkelooze « »Ja, ja.... 't is infaam,« zei flauwtjes madame de Grandcourt, die indertijd ook een liefdeloos huwelijk om geldredenen had aangegaan. «Wat dat soort van meisjes al niet verzint « »En wat ze my' heeft gezegd, kan ze jou óók zeggen, * zegepraalde madame de Marceau, stond op en sloeg met haar mof de kruimeltjes van haar japon. En nu Régine de Grandcourt, mjjn auto staat voor de deur en is er maar een weg voor jou om te gaan n. 1. met mjj naar dat instituut van haar, la Tour of hoe heet die geschiedenis, om gedaan te krijgen dat ze haar daar ontslaan, als ze zelf nog niets van haar onbetamelijk gedrag hebben bemerkt.« »Oh eh bien, merci, daar heb ik niets geen lust in. Ik bemoei mjj verder niet met de zaak. Ik wasch mijn handen in onschuld, want ik wist er niets van.« «Wil je dan dat je reputatie gevaar loopt? Je móét gaan, als ze jou niet willen verdenken van 't feit dat je 't eens was met dat creatuur. Jij hebt haar aanbevolen. Heb jij nu zoo graag dat er vermoedens rusten op jou ?« «Neen natuurbjk niet, maar toch, Agnes, ik doe't heusch bever niet. En nu ja, ,dat creatuur', maar als jouw zóón er niet geweest was « «O « madame de Marceau hoonlachte, »dan had ze natuurhjk een anderen minnaar genomen. En wie weet wat ze als eerste-rangs intrigante nog meer heeft uitgehaald. En ik bid je, dat arme slachtoffer, mijn zoon, er buiten te laten. Alsjebheft, je komt mee! Wy' moeten toonen dat wy' de deugd in eere houden.« Mevrouw de Grandcourt zag eindebjk daar mede de noodzakelijkheid van in, schelde om hoed en mantel, plaatste met behulp van haar femme de chambre een 227 uiterst kleine en coquet fluweelen toque zeer zorgvuldig, wat schuin, op haar nog altijd geelblonde haren van zes en vijftigjarige, en zette zich nu zeer chique, heel genoegehjk in de auto naast haar vriendin, die, grimmig, de bppen op een, maar een wonderlijke glans in de donkere oogen, strak vóór zich keek. En zoo reden de dames, sterk bi deugd, naarPassy. Madame de Grandcourt vond het eigenlijk wel interessant. Het braaf zijn had haar nog nooit in zulk een sterk bcht toegeschenen. Hoe meer men la Tour naderde, hoe braver zü zich begon te gevoelen. Wat een zoete tevredenheid wekte eigenlijk braafheid in iemands ziel. En hoe blfi was zü niet te znn in Hélène's plaats. Ja, braafheid was toch wèl alles. Gedurende haars mans leven had zü wél dikwüls met anderen geflirt, maar e gelukkig En in haar weduwstaat had zü ook nog wel gecoquetteerd met de echtgenooten van haar vriendinnen Maar gelukkig Hm. Neen, ze kon van zichzelf gerust zeggen dat ze een sérieuse deugdzame vrouw was. Toch maar prettig, want die voldoening heeft een ieder zoo niet, nietwaar? En daar mevrouw de Grandcourt's lust en leven het theater was, begon zfi eigenbjk de zaak nog belangwekkender te vinden. Het werd haar of ging zfi zelf mee spelen in het zooveelste bedrijf eener comédie de moeurs van Augier, Brieux of Dumas. flls. Zfi en madame de Marceau stelden de strenge deugd voor en Hélène de ongelukkige gevallene. Zfi werd in deze aangenamen waan gesterkt, toen de auto stil hield voor het hek van het Institut de la Tour en zü zich gereed maakte tot uitstijgen, ten einde madame de Marceau de helpende hand te reiken. In den voortuin n. 1. zag zfi mademoiseUe Laure Revon, met gloeiend roode neuspunt en zoekende oogen, dwalen, omringd door een aantal onderwfizeressen, leerbngen en dienstboden. Toen mademoiseUe Laure de auto gewaar werd, snelde zfi daarop toe met opgeheven handen en zei: »eindelgk.'t zooals men dit op een tooneel doet. Zfi bet madame de Grandcourt nauwelijks tijd haar voet op den grond te zetten, geholpen door den inmiddels neer- 228 gedaalden chauffeur, en riep: «Mün zuster, madame, pardon, maar brengt u mün zuster thuis! ? Is haar een ongeluk overkomen? «Pardon, dit is de comtesse de Marceau, die u noodzakelijk verlangt te spreken, en u kent mjj wel, nietwaar, madame d'Audenon de Grandcourt? Uw zuster heb ik het genoegen niet gehad te ontmoeten.* En dit alles zeide madame de Grandcourt zeer zelfvoldaan-minzaambeleefd, zooals men dit op het tooneel van een beschaafde actrice kan verwachten, terwijl het pubbek dan verrukt fluistert: «Wat is ze er in, hè?« Madame de Marceau was intusschen den beroemden Torentuin binnengetreden, en beheerschte de vergadering met haar boozen gezagvoUen bbk. «Is uw zuster véél jonger dan u?< vroeg zjj op den man af, mejuffrouw Laure; deze metend met twijfel in het oog door een goud gestoeld en goud omrand face a main. Als veel getrouwde dames n. 1. beschouwde de comtesse een oude vrijster als een quantité négbgeable. «Mjjn zuster, madame, is ouder dan ik, en zeven en vjjftig jaar.« «Vous permettez, mademoiseUe, als uw zuster al dien leeftijd heeft bereikt, dan is 't volslagen noodeloos u zoo ongerust te maken over haar afwezigheid. Zjj is zeker een visite gaan afleggen of een paar boodschappen gaan doen, en ik twjjfel niet of ik zal zoo dadebjk't genoegen hebben door u aan haar te worden voorgesteld. En nu wüde ik wel graag dat u al deze menschen hier wegzond, want ik kwam om....« gebarend met haar face a main. Geprikkeld door deze baasspelerige wjjze van optreden, die haar, zeker in tegenwoordigheid van leerbngen en ondergeschikten, al te ongepast-famüiaar voorkwam en wülende toonen, dat haar, als directrice van La Tour, alle comtesses om het even waren, hernam mejuffrouw Laure koel-hoog: «Mün zuster, madame, is in den laatsten tijd een kind, overspannen en zenuwachtig, en het is zeer noodzakelijk dus dat ik op haar handelingen toezie. U zult 't bijgevolg wel aan mij wülen overlaten te oordeelen als mjj in 229 dezen gepast voorkomt. En nu wil ik gaarne hooren waaraan ik de eer van uw bezoek te danken heb?« Bemerkend dat zij in overdrachtehjken zin hier haar man had gevonden en letterhjk gedwongen door mejuffrouw Laure's bhk tot een wat beleefder houding, wilde madame de Marceau echter nog niet dadelijk toegeven en herhaalde dus: »Ik ben la comtesse de Marceau en verlang u te spreken over een persoon die u in dienst had, en die de Chavise heet.« Zij legde een minachtenden nadruk op dezen f amilienaam, als sloot deze iets bjjzonder bekends verachtelijks in. Zg had het genoegen te zien dat mademoiseUe Laure's aanschjjn door een hoogrood overtogen werd, terwjjl haar koud oog vlamde van iets dat op toorn en haat beide geleek. »Wees u zoo goed mjj te volgen, mevrouw.» Zjj wenkte de onderwijzeressen, leerbngen en dienstboden, op wier onderscheidene gelaatstrekken zich bij den naam »de Chavise* eenige niet door de directrice te discipbneeren nieuwsgierigheid vertoonde, heen te gaan; echter op uitzondering na van mademoiselle Paule La RoseUe, die glom van genoegen, toen mademoiseUe Laure haar iets influisterde. Madame de Grandcourt ging aan de zjjde harer vriendin, in alle gratie en élégance. In de spreekkamer bood mademoiseUe Laure stoelen. Madame de Grandcourt begreep niet w&arom de stoelen, die in een kring stonden, voor de helft van gepolijst bruin hout en de andere helft van* rood trjjp waren. Slechte smaak, zelfs voor een schoolspreekkamer; en in géén stuk dat zjj gedurende haar veertigjarige theatergangen gezien had, was dit ooit voorgekomen. Aan een muur hing een gravure naar de Sixtjjnsche Madonna; maar wat de heihge Lodewjjk daar nu bjj te maken had? Ook een portret van den Comte de Chambord vond madame de Grandcourt, die Bonapartiste was, volkomen ongepast. Madame de Marceau lette in het geheel niet op het streng-eenvoudig gemeubeld intérieur; zjj ving a&nJ »Is de persoon de Chavise nog steeds in uw dienst?* >Neen,c antwoordde mademoiseUe Laure onwiUig, »zjj is om gewichtige redenen ontslagen.* 230 »Ah,* voldoening blonk in de zwarte oogen van Guy's moeder. »Dat doet mij waarlijk voor U en de reputatie van uw instituut bijzonder veel genoegen. Mjjn vriendin hier, die u wel kent, la baronne d'Audenon de Grandcourt, komt u haar excuses maken dat zjj u een dergelijke onwaardige persoon heeft aanbevolen. Deugdzaam als ze is, doet dit haar zeer pijnlijk aan.« Madame de Grandcourt vond hier de gelegenheid bevallig te buigen, en mademoiseUe Laure te verzekeren van het feit dat zjj onbekend was tot nu toe met het wezenlijk karakter, de treurige geaardheid van mademoiseUe de Chavise. MademoiseUe Laure boog koeltjes en gaf haar een scherpen blik. »Inderdaad,« besloot zjj, »na de verschrikkelijke ontdekking betreffende den zedelijken levensloop van de bewuste persoon, heb ik dikwijls nagedacht over het zonderling feit dat zjj met zulk een warmte door een barones d'Audenon de Orandcourt was aanbevolen.« Madame de Grandcourt bloosde hoogrood over de brutaliteit van deze onadellijke schooljuffrouw, die haar als een steen een smadende harde waarheid in het gelaat wierp. Het speet haar zeer dat zjj gekomen was, en zjj begon te gevoelen dat antwoorden op zoo iets in het wérkelijke léven en antwoorden zooals het door een tooneelschru'ver in zekere rol was gedicteerd en hetgeen zij zoo dikwijls als dilettante ba vriendenkringen gedaan had, twéé waren. »Dat is te zeggen,* stotterde zjj *ik wist van niets, u beticht mjj daar van iets.... En effet, c'est trop fort, c'est trop fort Je ne me laisserai pas faire. Je suis venue pour vous faire plaisir a vous ma chère, et vous...« hulpeloos boos blikte zjj Guy's moeder aan. Madame de Marceau, die altijd genoot wanneer een vriendin in de klem geraakte, sprak: »Qu'a cela ne tienne.... mademoiseUe Revon begrijpt wel dat het een zoo huichelachtig wezen als deze de Chavise wel gelukken kon mjjn vriendin, barones de Grandcourt, 231 om den tuin te leiden. < Mevrouw de Marceau kéék tevens: «En iedereen ziet wel dat mgn vriendin het buskruit niet heeft uitgevonden,* hetgeen madame de Grandcourt, die in elk geval zóó onsnugger niet was of zg begréép dit wel, buiten zichzelf bracht van woede, zoodat zjj op wraak begon te zinnen. »En nu wensch ik deze geschiedenis van meet af aan te kennen!« hervatte madame de Marceau. «Ik wil weten hoe u het éérst het slecht levensgedrag van dit onwaardig personage hebt leeren laken.* MademoiseUe Laure stond op en schelde. «Verzoek mademoiseUe La RoseUe te wülen binnenkomen,« gebood zjj de verschijnende gedienstige, »haar tegenwoordigheid wordt hier vereischt* MademoiseUe La RoseUe, die al dien tijd besteed had aan het een weinig witter maken van haar taankleurig vel en het gladstrijken harer zwarte bandeaux, plompte de spreekkamer in met haar mannelijke voeten, die indertijd met zulk een behagen Hélène de Chavise's gangen waren nagestapt. MademoiseUe Laure stelde haar voor: «MademoiseUe Paule La RoseUe, een van mijn meest vertrouwenswaardige secondantes. Madame la comtesse de Marceau, madame la baronne d'Audenon de Grandcourt.* MademoiseUe Paule boog verheugd voor dezen waren adel, zette zich op een stoel en begon zooveel kwaad te verteUen van haar aartsvijandin als zg met mogelijkheid kon, zielsgelukkig deze aUerkostelijkste gelegenheid te hebben gevonden. MademoiseUe Laure's lebeachtige kuischheid had natuurbjk geschroomd zich te houden of zjj wist wie madame de Marceau was. En zjj bekeek deze dame, wier zóón ba elk geval debet bleek aan het zwart schandaal dat de blankheid van la Tour bevlekte, met een boos oog; al wist zjj dat de comtesse Hélène de Chavise de deur had gewezen en keurde zjj, mademoiseUe Laure, dit goed. Het mensch had zoo verbazend veel praats en zg had, mót die praats, waarlgk haar zoon wel bétere beginselen kunnen inprenten, o zoo. 232 Paule La Roselle, zich steeds verkneuterend in deze werkelijk adellijke connectie, was juist bezig met ophef te verhalen hoe haar oom, de heer Hippolyte Fabre, een zeer achtenswaardig man van onberispeljjken levenswandel, haar behulpzaam was geweest bij de schrikkelijke ontdekkingen betreffende haar gewezen collega, toen de deur der spreekkamer zich andermaal opende om toe te laten den bewusten achtenswaardigen heer Fabre, voorafgegaan door mademoiseUe SibyUe, zwart omsluierd, en den aumönier, met ontblooten hoofde; gelijk oom Hippolyte, die zijn slappen beige hoed als een opgerolde flens onder zün arm hield gekneld. Madame d'Audenon de Grandcourt, die altijd van tooneelstukken met véél personen had gehouden, vond het heerljjk, een waar buitenkansje, dat drie nieuwe acteurs zoo opeens mee kwamen spelen, en verhief zich onwiUekeurig, in afwachting, van haar stoel. Doch mademoiseUe Laure Revon, wier gedachten, haars ondanks, van haar zoek geraakte zuster waren afgedwaald, bleef op haar zetel gekluisterd en staarde naar de drie inkomenden, als bleken zjj uit het graf herrezenen. Terwül Paule, verrast, een kreet slaakte en, wóédend, vooral gaarne haar oom bij de schouders had gepakt en de deur of het raam uitgegooid. Wat de comtesse de Marceau aangaat, deze dacht er niet aan op te staan voor zoo iets als waarschijnlijk nóg een oude schooljuffrouw, een abbé dien zjj, met een oogopslag, van vroeger herkende als een gevaarlijken republikein en een bejaarden man met open mond, uitpuilende grauwe oogen en een idioot voorkomen. «SibyUe,* vermocht mejuffrouw Laure eindebjk uit te brengen, »mag ik weten « »Ja zuster,* hjjgde mademoiseUe SibyUe, haar voile opslaand, en het aanwezig gezelschap in oogenschouw nemend onder het maken van een paar ouderwetsche buigingen. >Ik z&l je aUes later wel verteUen. Mesdames ....« «Comtesse de Marceau,* behandelde opzettelijk made- 233 moiselle Laure deze dame op voet van gelijkheid, »ik stel u voor mijn zuster, mademoiselle SibyUe Revon, mede-directrice van het Institut de la Tour, SibyUe je kent barones d'Audenon de Grandcourt, en de barones kent jou sedert lang.* MademoiseUe Laure wüde eens toonen wie zy' was; zie zoo. Schoon roturière was haar familie even goed als die dóór. »Vous aüez bien, mademoiseUe SibyUe?* vroeg minzaam madame de Grandcourt en drukte de koortsachtig gloeiende hand der arme. »Et vous même madame?* haastte zich mademoiseUe SibyUe beleefd. »Ah oui, wjj hebben elkaar ontmoet in vroohjker omstandigheden dan deze, ik bedoel in andere Ik bedoel... och ... mijn hoofd duizelt « MademoiseUe Laure, intusschen, staarde met onverholen verbazing naar den haar volkomen onbekenden heer Hippolyte Fabre, die zich het voorhoofd wischte met zjjn blauw geranden zakdoek, en geloofde dat het vagevuur een pleizieriger oord moest wezen dan de zedige spreekkamer dezer vrome meisjeskostschool. Daar Paule haar oom den rug had toegedraaid, stelde de abbé haar oom voor: »J'ai 1'honneur de présenter a ces dames mon ami, monsieur Hippolyte Fabre.* >Hippolyte Fabre, is dit soms uw óóm, juffrouw?* wendde de comtesse zich tot de uit het venster turende Paule, »de oom over wien u 'tzoo even had? Als't uw oom is, waarom doet u dan of hjj niet bestaat? U zoud dan minstens: ,dag oom' kunnen zeggen. Ik heb mjjn zoon altijd geleerd beleefd te zjjn.« Het was een eigenaardigheid van de comtesse dat zjj iedereen voor haar zoon aanzag wat de les lezen betreft. MademoiseUe Laure bedacht dat de comtesse haar zoon nog iets gewichtigers dan beleefdheid had kunnen leeren, en mejuffrouw Paule het haar hol onderaardsch lachje klinken; hetgeen maakte dat de comtesse heur face a main greep en mejuffrouw Paule bestaarde. De aumönier had intusschen een ieder van een stoel voorzien, en ving aan als iemand die een lezing gaat 234 houden: »Mesdames, monsieur Wü rijn hier, hoop ik, onder vrienden < »Dat weet ik nog zoo precies niet; te oordeelen naar de oogen die deze juffrouw tegen haar eigen oom opzet,« prevelde de comtesse, die nooit zoo gauw een slachtoffer loshet. »Madame la comtesse, wjj zjjn zeer verheugd uhier aan te treffen, wij komen terug van een vergeefschen gang naar uw huis.« Er was mejuffrouw Laure een hcht opgegaan. >Dacht ik 't niet!* riep zn'. »Naar myn huis? En wat hadt u met uw drieën daar te maken?* vroeg de comtesse, wier hoofddeugd in elk geval gastvrijheid niet was. »Wjj kwamen voor een menschlievend doel, dans un but charitable et humain.« »Wilt u dat ik bijdraag tot 't stichten van een kérk?* de comtesse keek zeer zuinig. »Neen, neen, er is hier geen sprake van een kerk, en toch heeft de Kérk er mee te maken. Het geldt hier het levensgeluk van twee menschen, waarvan een u zeer na. Me dunkt, wij moesten deze zaak onder hm... vrienden bespreken MademoiseUe La RoseUe, ik veronderstel dat wat ik wil zeggen u niet heel aangenaam zal zü'n.... Misschien, als u mogelijk.... wat wilt gaan wandelen ?« »Volstrekt niet,* kwam mademoiselle Laure tusschenbeide, »mademoiseUe La RoseUe, die volkomen in mfin vertrouwen is, kan gerust hier bbjven, en daar ik een mensch op 't rechte pad ben en niet van omwegen houd, monsieur 1'aumónier, zeg ik u maar meteen ronduit dat ik héél goed begrijp hoe u zich heeft laten overhalen, door mfin zondigzwakke zuster, om te gaan pleiten bü madame de Marceau voor die vreesebjke vrouw, die onheüaanbrengende mademoiseUe de Chavise, die mü een ware nachtmerrie in uujn vredig bestaan is geworden.* »Wat!?« madame de Marceau verhief zich van haar stoel: »U heeft 't gewaagd, gewaagd, vraag ik, daar- 235 voor te komen? Voor zóó iets? Grand Dieu! Voor een verworpene? En ik, die hier kwam om de dames Revon voor dat mensch te waarschuwen, ik, die hier kwam met een heilig doel. Ik, die de onschuldige jeugd vrij wil weten van besmettenden omgang! Ah, j'espère « »Oh je vous en prie, madame! Ik bid u, oordeelt u christelijker over uw naaste!?« «Mjjn naaste! ? Ik wensch zoo vér mogelijk van een dergelijk iemand verwijderd te bljjven. En christelyk ? Oordeelt de christenheid anders dan ik, dan is zij geen knip voor den neus waard Laat ons de déügd betrachten, staat er geschreven. En daarin ben ik 't volkomen ééns met déze juffrouw!» Hier wees de comtesse op Laure, die maar geen oog afliet van den verbijsterden oom Hippolyte, en niet vatte wat hg hier kwam doen, als hn" toch kwade vrienden bleek met zijn nicht. Want over de oneenigheden in den familiekring had Paule haar nooit gesproken, bijgevolg niet over ooms belachelijk zwak voor >die de Chavise,* dat Paule steeds heviger jaloersch maakte. Oom Hippolyte wreef znn zakdoek, dien hij wel had kunnen uitwringen, over zjjn glimmend natte wangen. >Mag ik u even onder vier oogen daarover spreken, comtesse?* vroeg de aumönier vriendelijk, »dan wil ik u bewijzen....« »Volstrekt niet, monsieur l'aumönier. Uw beginselen zün niet de mjjne. Wat u mjj te zeggen hebt, wilt u wel zoo goed zjjn mij in 't bijzijn van iedereen hier te zeggen, iedereen móét weten hoe ik hier over denk. Als wij vrouwen de zonde beschermen, wordt de wereld hoe langer hoe slechter. Nu nog fraaier, hm « En de comtesse lachte boosaardig-schamper. »Welnu dan,* des aumóniers trekken verstrengden zich en hjj veranderde van toon: »Als 'tmoet, moet't Ik had u gaarne dit alles bespaard, madame, maar nu zult u dan wel zoo goed znn mjj aan te hooren. U kunt wel begrijpen dat ik, in mjjn kwaliteit van geestelijke, de gedragslijn van deze aberbeklagens- 236 waardigste jonge vrouw, mademoiselle de Chavise, niet goedkeur; maar uw zoon, mevrouw, heeft veel tegenover haar goed te maken, want hjj moest geen andere verbintenis met haar hebben aangegaan dan een wettige en kerkelijke; en u is schuldig tegenover beiden, want u heeft uw zoon belet hoofd van een gezin te worden, zooals de pbcht van ieder burger is tegenover den staat en de pbcht van ieder kathobek tegenover « »Uw staat beschouw ik niet als myn staat; wjj leven nü niet in myn staat. En het gaat niemand aan hoe ik tegenover mün zoon gehandeld heb, waar ik volkomen overtuigd ben dat ik méér dan mfin moederlijke pbchten heb vervuld en dus aanspraak kan maken op zü'n Mnderlüke hefde en dankbaarheid tot mfin dood toe. Hij heeft een eed afgelegd dat hij mfi nooit verlaten zou en een eed blgft men getrouw als man van eer, vooral tegenover zfin moeder.* »U heeft hem daartoe gedwongen en hü was minderjarig. Van dien eed is hü wel te ontslaan. Dat neem ik op mü'. En dat bij u nooit verlaten zal, daar is, zonder zelfs aan zfin eed te kort te doen, ook nog wel een mouw aan te passen, ü gaat eenvoudig bfi het jonge paar inwonen, dan is de ééd gered én de éér van die arme jonge vrouw.« «Bravo, juist!« riep oom Hippolyte, buiten zichzelf van bewondering voor den zedehjken moed van den abbé en ongevoebg voor het wenkbrauwfronsen van mejuffrouw Laure. Madame de Marceau verbleekte van woede, zonk in haar stoel terug. »Is 't gedé,én! gedaan met uw beleedigingen, m'nheer de abbé? Sedert wanneer stelt u gevaUenen op één bjn met vlekkeloozen?* «Wie staat, zie toe dat hü niet valle, madame, en als een onzer het ongeluk heeft gehad te struikelen, is 't, volgens Notre-Seigneur, een eer en onze verdienste hem of haar op te heffen en 't verder struikelen te beletten.* «Juist, juist, bravo!* applaudisseerde oom Hippolyte weer. 237 «Zou ik ook eindelijk mogen weten?* bracht mejuffrouw Laure er uit, met hoofdbeweging naar oom Hippolyte, «wat déze meneer in dezen te maken heeft... en waaróm la Tour met zijn bezoek vereerd wordt?* «Madame, dat moogt u gerust. Ik heb het gewaagd uw gewjjd grondgebied te overschrijden, omdat ook ik oprecht verlang de zaak der menschheid te dienen. Ik kan zeggen dat mademoiseUe de Chavise geen grooter vriend op het oogenbbk heeft dan ik.* »Ik meen te mogen zeggen dat u haar vijand is, volgens mademoiseUe uw nicht,« mengde zich thans in het gesprek madame de Grandcourt, die de zaak machtig belangwekkend begon te vinden en zichzelf oneindig schrander en tooneelvaardig. «Mijn nicht heeft mij in dezen miskend, mevrouw. Ik ben gelukkig te ridderlük, te veel Franschman, vive la France,« hier boog oom Hippolyte hoffelijk,»om de vjjand te zfin van wélke vrouw ook, en ik herhaal u ... dat mademoiseUe de Chavise geen grooter vriend kan hebben dan ik.« «Ah voila, nu kunnen we zien, monsieur 1'abbé, aan welke keurige dame uw pleitredenen zjjn gewjjd, de aanbidders schromen zelfs niet openbjk en hier, in een meisjeskostschool, voor den dag te komen. O mün jongen, mnn arme misleide en verleide jongen! Goddank, dat hü nog een moeder heeft, die over hem kan waken, goddank! Nooit kan een moeder haar kinderen verzaken, nooit. O Guy!« «Madame!* verontwaardigde zich oom Hippolyte. «Voor wien ziet u nüj aan? Er bestaan vrienden en vrienden. MademoiseUe de Chavise heeft mü nooit de eer, verstaat u, de hóóge eer, van een persoonlijke kennismaking gegund. AUeen door een samenloop van hoogst ongelukkige omstandigheden ben ik gewaar geworden in welken toestand zq' zich bevindt, en ik zou mfin laatste frank wülen opofferen om tot haar geluk te kunnen by dragen, 't Is gruwelijk als fatsoenbjk man zoo misverstaan te worden, grüwebjk.* »lk meen te mogen verondersteUen, mevrouw, dat 238 uw zoon nu méér dan meerderjarig is, dus lang geen kind meer onder uw voogdjj. Zjjn gedrag is in elk opzicht hoogst lakenswaardig!« besloot de abbé gestreng. »Jk zal de vrijheid hebben hem dit onder het oog te brengen. En wat meneer Fabre betreft, ik sta in alle opzichten voor zn'n uitstekend gedrag borg, en 't zou wél met deze wereld zn'n als iedereen zoo zjjn phcht trachtte te doen en berouw heeft waar hjj denkt gefaald te hebben.* »Ah, u bekent dus dat hjj gefaald hééft. Zeker ten opzichte van die heve roodharige, hè? Kom, zegt u 't maar.* »Wjj falen allen, mevrouw, en u zelf in de eerste plaats. Op uw leeftijd vooral moest u « »Mjjn leeftijd? mjjn leeftijd? wat heeft mjjn leeftijd er mee te maken? Ik verkies u- niet langer aan te hooren, monsieur 1'abbé, maar dit verklaar ik u dat, zoolang ik leef, deze persoon de Chavise mjjn drempel niet zal overachrijden, en ik verwacht van mjjn zoon dat hn geen eed zal breken, die bij uit liefde voor zjjn moeder indertijd heeft afgelegd, en dus zün zieleheil niet te kort zal doen; maar dat hjj zich integendeel zal afwenden van dit aberafschuwehjkst roodharig vrouwmensen, dat, onder een vertoon van fatsoen, jarenlang mjjn drempel bezoedeld heeft. U, als geestelijke, moest ontzet terugdeinzen voor zoo'n huichelarij in plaats van mij te laken.* >Dat noem ik spreken!* prevelde Paule verheugd en ook mademoiselle Laure kon zich niet weerhouden te knikken. De aumönier haalde de schouders op. »Mjjn zoon,* besloot madame de Marceau, »heeft daarenboven plan Frankrijk te verlaten, hjj heeft een positie als ingenieur te Athene aangenomen. Laat ons hopen dat hjj daar voor goed van dit roodharig wezen bevrijd is. En nu adieu, dames en heeren, voor altijd, 't Genoegen van u weer te zien zal ik me moeten ontzeggen, daar ik mjjn zoon naar Athene denk te ver- gezeben. Madame de Grandcourt hoe denkt u erover? Is u soms van plan hier te bbjven?* 239 «Halt, mevrouw,* zei mademoiselle Sibylle, dermate vastberaden, dat madame' de Marceau onwülekeurig bleef staan om haar aan te hooren, en Laure en Paule van verbazing over die plotselinge wilskracht, den mond opensperden. »U zult niet heen, en evenmin madame de Grandcourt, voor u naar my' heeft geluisterd. Ik heb achter mfin rug een levenswandel minstens even onberispelijk als de uwe, maar ik juich uw woorden niet toe, zooals, helaas, mjjn zuster en haar bondgenoote. Ik betreur het integendeel dat u met u drieën zoo weinig deernis toont met een talentvobe jonge vrouw, die uit hefde voor uw zoon, zichzelf ongelukkig heeft gemaakt. Als iedereen haar verlaat, zal ik haar niet verlaten en de wereld tarten. Ik zal haar overhalen met my' samen te wonen en ik zal, met mnn oude zwakke krachten, haar trachten te behoeden voor verder leed en eUende. Uw hardheid, mevrouw, heeft dit arme wezen bjjna den dood ingedreven, en ik zal haar aan 't leven trachten terug te geven. Haar geschiedenis heeft my' geleerd minder bekrompen te znn, want ik heb verkeerd geoordeeld over armen als zij vroeger Daarvoor weet ik haar dank.* »Och kom,* smaalde madame de Marceau, »nu, ik wensch u dan véél succes met uw bekeeringswerk en laat de interessante zondares gaarne aan u over. Als zjj uw geduld maar niet op te harde proef stelt, dat kan zoo bcht gebeuren met zulke comédiantes. En wat zegt u hiervan, mademoiseUe?* besloot zjj tot Laure. »Is uw ex-secondante een arme minderjarige, of iemand die wist wat zij deed?* Maar mademoiseUe Laure achtte nu niet een comtesse, die zjj op een blauwen maandag ontmoet had; zjj zag haar zuster, met wie zjj was opgegroeid en opgevoed en met wie zjj haar leven lang onafscheidelijk onder één dak had gehuisd in deugd en eere, te gronde gaan; zedelijk ten verderve varen door een onberaden stap, in een oogenbbk van misplaatst medelijden te begaan. »SibyUe, je bent krankzinnig, kom tot jezelf! Je bent toch niet van plan onze tradities, 240 de begrippen van heele geslachten te verloochenen?» »Als heele geslachten zóó hard waren en zóó wreed, Laure, dan wordt 't tijd dat er één afstammeling van al die geslachten wat menschelijker oordeelt.» «Je wilt toch niet de val worden van onze school?» «Zoolang jij aan 't hoofd bent, zal die school altijd hoog staan, Laure, en je hebt mademoiseUe La RoseUe om je over mjjn afwezigheid te troosten. Over mjjn aandeel in 't besturen van de school bekommerde je je toch in den laatsten tijd al bitter weinig. Ik hoop dat mademoiselle de Chavise mjjn voorstel aanneemt. Ik heb altijd veel van haar gehouden, en 't zal mjj zjjn als neem ik een nichtje aan of een dochter. Wjj zuUen het samen heel goed en gezellig hebben.» MademoiseUe Laure hief de oogen ten hemel en schudde lang het hoofd tegen het plafond met zjjn eene bewerkte rozet. «Nu dan, waarde mademoiseUe Revon, sterkte in uw goede voornemens, adieu. Madame de Grandcourt, was 't door uw bijgewoonde u naar den zin?» vroeg de gravin ironisch. . «En u mevrouw?» wendde mademoiseUe SibyUe zich met den moed der wanhoop tot de vriendin van Hélène's moeder, *u, die haar hier met zoo'n warmte is komen aanbevelen, zult mademoiseUe de Chavise toch niet verstooten, wel? U heeft haar arme heve mama gekend, u weet hoe aUeen en verlaten zjj in het leven stond, en als mondaine vrouw begrijpt u toch wel hoe élke vrouw in dergelijke omstandigheden een lot kon treffen als het hare " >Sibylle!<. mademoiseUe Laure bezwijmde bijna (voor het eerst van haar leven) over dat,élke vrouw': »Zwyg, zwijg, onteer als ongetrouwde onze school niet en niet jezelf en mij.» Weer trof het madame de Grandcourt hoe gemakkelijk het zou zijn te antwoorden wat je vooraf uit het hoofd had geleerd en hoe moeiehjk het nu was. In welke verlegenheden bracht je het werkelijk leven! Tooneelschrnvers hadden goed spreken, en het papier 241 was geduldig. Zy konden het wel verzinnen zoo zjj verkozen en hun verbeelding het hun ingaf. En hoe pleizierig was het dan, na een waardig antwoord, de toejuichingen van het pubhek te mogen in ontvangst nemen. Och, als zjj nog dacht aan de Brohans indertijd, en die beve, reeds lang overleden Jeanne Samary, ook aan Réjane, aan Cécile Sorel in de Misanthrope en zoo »Madame,« hoorde zij mademoiseUe SibyUe in zielsangst herhalen, en zjj bemerkte nu duidebjk dat deze vrouw verdriet had. Zjj kwam met een schokje tot de werkelijkheid terug. »Ja, ziét u eens, dit is een hoogst moeieljjke en delicate kwestie voor mij om te beantwoorden, ma chère mademoiseUe Revon. Ik ben hier met bezwaard geweten gekomen om mezelf vrjj te pleiten van aUe mogelijke schuld tegenover u, en ik was wel degelijk hóógst verontwaardigd dat mademoiseUe de Chavise ons aUemaal zoo om den tuin heeft geleid. Zulke personen als mademoiseUe de Chavise... enfin, ik meen zooals wjj nu wéten dat ze is, ontvangt men gewoohbjk niet, men moet zoo iemand dan altijd wegmoffelen voor zjjn kennissen en dat is niet pleizierig; want onwillekeurig, nietwaar, lekken zulke geheimpjes uit; die doet er eens wat bjj, die eens wat af, en aan hééren van mjjn kennis zou ik haar zeker niet kunnen presenteeren. Ook niet, neen zéker niet aan jónge pure dames... Maar ik beloof u de kwestie, om uwentwü vooral, ernstig te overdenken en zal u dan wel doen weten wat ntijn besluit is; u is toch niet boos, wél?« eindigde zjj befjes, met een vriendelfik handdrukje. »En neemt u zelf niet te haastig een besluit; och, dametjes als mademoiseUe de Chavise weten gewoonbjk wel wat ze wülen. Au plaisir de vous revoir, misschien kom ik zelf nog eens met mademoiseUe de Chavise praten; my zal 't niet hinderen, op myn leeftijd en als getróuwde vrouw, nietwaar? Monsieur 1'abbé, dames, monsieur Fabre, ridderlijk verdediger van de verdrukte onschuld. Ha ha halt En met een aUerliefst lachje, zooals zij er zoo menig op het tooneel had MademoiseUe de Chavise. 16 242 hooren aftokkelen en toejuichen, gleed madame d'Audenon de Grandcourt bevallig achter haar vriendin, de comtesse, voort, het vertrek uit, dit »burgertroepje« in elk geval, ja, dat moest zoo zijn, verbluft latend, door haar tact van mondaine. En haar vriendin volgend naar de auto, waarvan de chauffeur al drie maal bij een marchand de vin in de nabuurschap een glaasje was gaan nippen, zette madame de Grandcourt zich naast madame de Marceau, en voelden beide dames zich uitermate patricisch. »Neen, ma chère,* beaamde Régine de Grandcourt geboren de 1'Espar, »je hebt gelijk, in onze kringen gaat 't niet zoo'n mensch weer te zien, vooral, vooral ómdat ze ongetrouwd is. Met met een actrice zou 't wat anders zjjn.« »Met zulk volk zou geen onzer zich heelemaal kunnen bemoeien,« smaalde mevrouw de Marceau, »dat is goed voor mannen. Die kunnen de gevaren van de samenleving tarten.* »'tZijn tóch wel interessante menschen.« En madame de Grandcourt wijdde een sentimenteelen zucht aan al haar theaterheldinnen, waarvan zjj er nooit een in het particuliere leven had ontmoet. Maar zjj veronderstelde, enfin, zjj wist het zeker dat zij allen diep diep verdorven waren. HOOFDSTUK XXI. Madame de Grandcourt bracht haar vriendin thuis; geen onnoodige voorzorg. "Want nadat madame dé Marceau met moeite uit de auto was gestapt, viel zn daar op eens weer tegen aan, en verklaarde geen voet te kunnen verzetten. De chauffeur schoot dus het huis in en haalde de conciërge uit haar loge; deze holde naar boven om Mariette en den juist van bureau gekomen Guy. Met behulp van vjjf personen kon het niet anders of de comtesse belandde ten slotte half gedragen, half gesteund in haar appartement. Haar zoon beloonde den chauffeur, en ging schouderophalend naar zijn kamer, het aan de damesschare overlatend znn mama, onder uitroepen van och! en o!, te ontkleeden en te bed te brengen. Hn" wist precies hóéveel van deze onmachtsvertoomng echt was, en hóéveel aanstellerij, om gewicht bn te zetten aan haar kostbare persoon, indruk te maken op haar omgeving, welke zn' zoo gaarne last aandeed. Maar bovenal wilde zjj hem, Guy, laten voelen hoe rijn moeder was de bjdende, de martelares, de eenwig te kort gedane. En de conciërge zou medelijdend over haar spreken, aan het kamermeisje belangsteUend vragen hoe het met mevrouw was. Guy beet zich de hppen van woede; hn', die haatte alles wat zweemde naar opspraak. Zjjn moeder had zich sedert jaren zoo sterk ingewerkt in haar rol van martelares, dat zij er één mee was. Haar voorrechten wilde zjj nooit erkennen, haar 244 luttele of denkbeeldige grieven echter waren jammerlijke reuzenfeiten, die haar ongeluk bewerkstelligden. En Guy balde de vuist, denkend aan de arme Hélène, die aan la Tour nog eens het voorwerp was geweest van smaad en hoon. Maar dit belette niet dat hij den ganschen nacht bn' zijn mama mocht bljjven waken. Eenige dagen was zij bepaald hard ziek, en smartte 't hem innig haar zoo te zien, vergat hjj al wat hjj tegen haar had. Nauwelijks echter kwam zjj weer een beetje bjj, of zjj deed al de opgewekte goede gevoelens te haren opzichte in hem te niet door te verhalen van haar bezoek aan la Tour. Ieder der aanwezigen die bjj zjjn verstand was, had haar geljjk gegeven. Het ergerde Guy zoo, dat hjj uitriep: »Wat dééd u daarin godsnaam, mama? U had er niets te maken. U hebt de arme Hélène al genoeg beleedigd hier, om 'tdaar nóg eens te gaan doen. 't Was om mij te kweben. En als u nu ziek is, is 't eenvoudig 't resultaat van uw gebrek aan hart.* »Ik verwachtte niets anders,* berustte de comtesse op somberen toon, »van een zoon voor wien ik mjjn leven gegeven heb, voor wien ik mjjn blóéd zou storten.* »Maar ik verlang uw blóéd niet, mama, u behoeft u zelfs niet in uw vinger te prikken, als u borduurt, voor mü, ik verlang alleen dat u, vooral nu u een dagje ouder word, tot redelijkheid komt en eens aan mjjn geluk denkt. Ik laat Hélène tóch niet* »Maar zij laat jou, ongelukkige jongen,* schamperde de comtesse, »er was daar een vroegere minnaar van haar, een oude aanbidder, die klaar staat haar te trouwen, en weet ik al wat meer.* »Een vroegere minnaarl?* Guy sprong er van op, en schudde zijn stoel, aan den voet van zjjn moeders bed, heen en weer, als had hjj den vroegeren minnaar hij den kraag. „Een oude aanbidder? Dat is niet waar, mama, dat is onmogelijk en leugen en laster! Dat u er zich toe verlaagt de wraakzucht zoo ver te drijven! Ik ken Hélène's leven, er is niemand, niemand dan ik, begrijpt u? Er is alleen de verhouding waartoe u ons 245 gedwongen heeft en anders niet. O, dat vrouwen altijd zóó zün voor vrouwen!» »Als ik je toch zég dat hü mjj voorgesteld is, hij heet Hippolyte Fabre.» »Hippolyte Fabre? Hippolyte Fa.... Nóóit van gehoord.» «Natuurlijk niet, ezel van een jongen. Je vergeet altijd dat je roodharig juffertje, voor ze jou kende, al heel wat door de wereld gezwalkt had. Ze kwam heusch niet uit de kinderkamer, toen we haar hebben ontmoet. Ik kan met plezier zeggen dat Régine de Grandcourt er even ontzet van stond als ik.» »Wel God En ik geloof 't toch niet, moeder, begrijpt u, ik geloof er niets van voor ik « Hier ging de deur open, de dokter kwam binnen met gewichtig gezicht en Guy trok zich in arren moede terug. Toen de artsehjke stem in de antichambre vernomen werd, begaf Guy zich derwaarts om te vragen hoe zn'n moeders toestand was, en mocht een duchtige berisping in ontvangst nemen. »Ik vind mevrouw uw moeder niet half zoo goed als gisteren, en zjj heeft mjj de reden wel wülen meedeelen. Een gesprek met u heeft haar zoo opgewonden, dat haar zenuwgestel in een ontzettenden staat van beroering is gebracht. U deed beter te wachten met het bespreken van intieme aangelegenheden tot mevrouw volkomen in staat is u zonder ergernis aan te hooren.» En de dokter ging heen, uiterst voldaan over deze phüippica tot den zoon eener patiënte, die, hoe rijk ook voorzien van kwalen, scheen te hebben ingeteekend op het eeuwige leven. En men moest werkelük geen medicus zjjn, om voor zulk een dame niet de eerbiedigste belangstelhng te koesteren. Bestaat er verder iets dat meer voldoening geeft dan een ander te kunnen bestraffen? Is er iets streelender voor onze eigenbefde? Ook mejuffrouw SibyUe stelde zich deze vragen, als zn haar zusters redenaarstalent te dien opzichte naar waarde mocht schatten, in de dagen volgend de sen- 246 sationeele bijeenkomst in de spreekkamer, waar mevrouw de Grandcourt zoo had genoten van de onderscheidene tooneeleffecten. Ja, mejuffrouw Sibylle, arme ziel, kon niet zeggen dat haar zuster heur levenspad met bloemen bestrooide; doornen en distelen echter schramden haar maar al te zeer. MademoiseUe Laure, bewerend dat SibyUe aan geestesafdwalingen leed, zou gaarne een familieraad hebben bijeengeroepen, om met deze te besbssen of een onder-curateele stellen voor de ljjderes niet noodzakelijk mocht heeten. Want dit waanzinnig volharden om te gaan samenwonen met die de Chavise bleek toch wél een teeken dat SibyUe niet frisch was. Voor een familieraad is echter in de eerste plaats familie noodig, en de dood had in den laatsten tijd zoo omgehouwen in het geslacht Revon en aanverwanten, dat een jichtige achterneef van vijf en tachtig jaren en eenige nichten in den derden graad de eenige gespaarden bleken, en mejuffrouw Laure achtte hun aantal niet groot genoeg om den bewusten raad te constitueeren. Daarenboven stond het te bezien of een dezer ver af wonende menschen zich in de rust van het dagelij ksch bestaan wenschte gestoord te zien, ten einde te beslissen of het een nicht van over de vijftig al of niet geoorloofd was haar leven in te richten als zjj verkoos. Dit laatste werd door mademoiseUe Paule La RoseUe aangevoerd, die zich eindebjk op haarbeurt over oom Hippolyte had beklaagd, en zich dol verheugde over de voortdurende oneenigheden tusschen twee zusters, vroeger steeds samen „ja" en samen „neen" zeggend. Kon mejuffrouw Paule dan geen echtgenoot bemachtigen, die zjjn levenstaak en voldoening zou vinden in het bewonderen harer goede eigenschappen en uiterlijke bekoorlijkheden, zjj zou in elk geval een voordeelige positie krijgen, als mede-directrice van la Tour, en: si 1'on n'a pas ce que Ton aime, ü faut aimer ce que 1'on a. »Laat uw zuster toch gaan waar zjj verkiest, u kunt baar tóch niet tegenhouden, u zegt dat zjj niet wijs is en zij zegt van wel. 'tls hard voor u, maar als zjj uw 247 liefdevolle zorgen niet wil, hebt u in elk geval uw plicht gedaan. Wij zien 't toch met mp oom hoe 't in die dingen gaat. Wat een héérlijk leven kon hu* niet hebben, als hfi bfi ons inwoonde, moeder heeft hem in zfin jeugd gekoesterd en verzorgd als was hfi haar kind en zou 'tnog doen, mfin broer en ik zfin bereid ons voor hem te offeren, maar hfi verkiest alleen te wonen en zich op zfin ouden dag aan te stellen als een groote gek. Het is wel jammer dat hfi zoo verzot is op die de Chavise, anders konden hfi en uw zuster nog een paar worden.* »Ha, ha, hal* genoot mademoiseUe Paule. »ha, ha, ha, ha!< >Dat ontbrak er nog maar aan,« mejuffrouw Laure verbleekte bfi de gedachte. »Enfin, 'tzal wel moeten dat ik SibyUe haar zin geef, maar lacht u toch zoo niet, mademoiseUe La RoseUe. Wie had ooit gedacht dat ik zulke eUende zou beleven? Ah c'est trop fort....* Paule was hevig bbj dat haar vriendin zich nog over een akelige gebeurlijkheid kwaad bloed kon zetten, en vervolgde onverbiddelfik, schijnbaar achteloos, maar met hevige spanning koortsend in haar zwart oog: »Een ding is er dat ik u voor uw eigen welzijn aanraad, nooit te doen, mademoiseUe.* »En dat is?« »Uw zuster weer bjj u te nemen als zfi eenmaal met haar de Chavise of wien ook samenwoont en 't haar niet bevalt. Dan gaat 'ttoch nooit goed meer; voor zulke opgelapte genegenheden geef ik geen sou. Vroeg of laat herneemt dan de oude ruzie weer haar rechten en is 'tweer eens zoo erg.* »Oh n'ayez crainte, ik weet wat ik ga doen.* Vastberaden sloeg mejuffrouw Laure haar bppen naar binnen en zweeg geruimen tijd, over een stapel te corngeeren cahiers gebogen. Toen richtte zfi het hoofd op, en zich voor het eerst van haar leven verdeemoedigend tegenover iemand, zuchtte zfi: » Ja, ma chère amie, een mensch weet toch maar niet wat hem in zfin leven overkomen kan voor naars; en hoe gelukkig is 248 het wanneer men in moeiehjke omstandigheden op vrienden kan rekenen. Och, als ik u niet had « «Nietwaar?» zegepraalde Paule, volkomen gerustgesteld. Zij keken elkaar aan met iets van werkelijke aandoening; in het onzekere of ook bij dit zieleverbond een kus behoorde, ter bezegeling. Mejuffrouw Laure's lippen, echter, waren ongeoefend in deze soort van gymnastiek, terwjjl mejuffrouw Paule een dergehjke teederheidsuiting alleen den man harer eenige en onveranderbjke hefde zou hebben gegund. Ook wrokte nog in haar gemoed de herinnering aan mejuffrouw Laure's hardheid te haren opzichte. Dus bleef de omhelzing achterwege; en de grjjze poes, die in haar eentje buiten op het raamkozijn zat verdiept in wjjsgeerige bespiegelingen, en, haar dikke hchaam tegen de ruit gedrukt, naar binnen keek in het van kinders leege lokaal waar dit gesprek opklankte, kon zich niet verbazen over een ongewoon schouwspel. Terwjjl er zoo vriendelijk over haar beshst werd, was mademoiseUe SibyUe op weg naar Hélène de Chavise, wie zij met een enkel woord op haar komst had voorbereid. «MademoiseUe SibyUe hoopte mademoiseUe de Chavise aUeen te vinden,* luidde het briefje, dat Hélène ontving, juist toen de dames Dolany, Mortier en Pratte haar nog eens kwamen troosten. «Wel, wat hebben we je gezegd ?« zegepraalde madame Mortier, «je ziet dus wel, kindlief, dat iedereen je nog niet verlaat.* «Bn ik weet misschien een heel aardig postje ook voor haar,* zei mademoiseUe Dolany, die veel pianolessen had, «mjjn pianofabrikant vraagt een in alle muzikale opzichten begaafd persoon om voor te spelen voor koopers. Ik zal zien haar daarin te schuiven. Hjj dankt me zooveel klanten, de eene dienst is de andere waard. Al is het nog maar zoo weinig, liefje, 't is een aangenaam en keurig baantje, en wie weet wat promotie je dan later weer maakt, 't Geeft misschien nieuwe lessen.* 249 «Hoe goed is u allemaal voor me,« Hélène had met tranen in de oogen bedankt. En nu was het uur, dat mademoiseUe SibyUe zou komen, daar, en Hélène, die niet had kunnen eten van spanning, den ganschen dag, voelde haar hart kloppen. Zij verkeerde nog in het onzekere omtrent de bedoelingen harer vroegere directrice. Wel kende Hélène het goede hart der zachtmoedige juffrouw, maar wetend hoe streng de dames Revon oordeelden waar het 't zondig afwn'ken van het pad der deugd betrof, verwachtte zn* toch niets dan preeken en vermaningen. Enfin, die zou zij onderworpen aannemen, zfi had ze verdiend, en ze zouden zelfs een weinig stülen baar wroeging mademoiseUe SibyUe zooveel verdriet berokkend te hebben. MademoiseUe SibyUe had niet noodig te wachten na haar schellen; zfi werd bfina gelijktijdig toegelaten door Hélène, die met saamgeknepen handen voor haar appartementdeur had gestaan, haar oogen groot en hol, als wachtte haar een onheil. »Oh, ma pauvre enfant!* klonk het als een zachte noodkreet, en mademoiseUe SibyUe's armen waren om haar heen. «Oh ma pauvre enfant, wat heb ik naar dit oogenblik verlangd, o goddank, goddank!« Entoen de strak gespannen koorden harer zenuwen braken en Hélène, het hoofd op mademoiseUe's schouder, in snikken uitbarstte, weende mademoiseUe SibyUe mede, maar hokte: «Ja, dat is goed, dat is goed, kind, huü maar uit, denk, dat ik je moeder ben. Laten wfi samen alles dragen.* Het was ten slotte mademoiseUe SibyUe, die Hélène in een leunstoel zette en naar het keukentje ging om glazen water voor beiden. «O laat u, laat u tpch!« Hélène gbmlachte door haar tranen heen om dat goedige. «Ik zal thee voor u zetten.* «Later, later, beste kind, laat ik je eerst heel veel verteUen.« En met al haar kieschen tact wüde zfi Hélène onoverkomelfike oogenblikken van verlegenheid besparen, maar deze greep haar handen, kuste ze, die goede, oude, gele, koorderige handen, die zegenend 250 hadden gerust op zooveel jonge hoofdjes, en ze bedroppelend met baar tranen, smeekte ze: «O beve mademoiseUe SibyUe, zegt u eerst dat u me vergeeft wat ik u heb aangedaan.* «Kindje, ik heb niets te vergeven, integendeel, ik ben gekomen om je te zeggen dat ik aUes begrijp van je toestand. Verontschuldig je niet tegenover mjj, ik moest door u, Ueve mademoiseUe de Chavise, redelijker leeren oordeelen. Nooit heb ik een toestand als de uwe van nabij leeren kennen, ik sprak maar kwaad en verachtte omdat ik niet beter wist. Mijn geest en hart en ziel znn door 't nadenken over uw leed verruimd geworden, en ik hoop wezenlijk dat ik nog meer leeren zal, dat mjjn erbarmen en nederigheid, ten opzichte van mjjn medemenschen die 't leven anders hebben leeren kennen dan ik, zullen aangroeien, 't Bestaan is één groote les, wjj moeten er van proflteeren tijdens ons verbluf hier op aarde, meer heb ik niet te zeggen, wat dat betreft « En daarna verhaalde mademoiseUe SybiUe, met den arm om Hélène heen, van haar vruchteloos trachten Guy's moeder te verzachten. »0 mn'n kind, zoo graag had ik gewüd dat je aan mij je geluk te danken had, dat je beproevingen door my' tot een einde kwamen, maar 't lot heeft 't niet gewild. Monsieur l'aum6nier zal zoo gauw zich de gelegenheid aanbiedt nog eens met je.... je verloofde trachten te spreken. Want 't is zijn pbcht toch....« «Lieve mademoiseUe SibyUe, ik vind 't schattig van u,« viel Hélène haar in de rede, «en ik weet niet hoe ik u ooit genoeg kan danken, maar ik zou 't u ontraden hebben, als ik had geweten wat u ging doen; een stéén kunt u toch onmogelijk een menschenhart geven, niet waar? En laat monsieur 1'aumönier mjj alstublieft de vernedering besparen Guy te gaan overhalen tot wat Guy heel goed weet dat zn'n pbcht is. ik heb Guy liever dan mjjn leven, nog altijd, maar ik wü me niet opdringen, en ik wü hem zelfs uit mn'n leven bónnen, hij moet zich maar heelemaal aan zijn 251 moeder wnden, als hn toch zoo onder haar plak ligt Er is niets aan te doen, niets. Als zijn moeder hem dan verder met rust laat, moet ik al tevreden zfin.* »Kindlief, kfik niet zoo wanhopig treurig, ik ben hier gekomen om je een voorstel te doen. Wegens ons herhaaldelfik verschil van meening, voel ik me diep ongelukkig bn mfin zuster Laure, zü wil zóó over me heerschen en me tot een nul maken, dat ik het niet langer uithouden kan. Ik zal niet zeggen dat ik je tot mün dood toe wil lastig vaUen, maar vooreerst zou een bef gezelschap als 't uwe me aUeraangenaamst zfin. Zou je denken dat je 't met mü zou kunnen schikken als mede-inwoonster hier? als pensionnaire? Samen zouden wü heel aardig kunnen huishouden, en als 't hier te klein is, zouden we kunnen verhuizen... Ik zal 't je nooit te lastig maken, heusch, ik zal in mfin eigen kamer zitten en alleen komen bü de maaltijden, maar dan zal je niet zoo alleen zfin in 't leven en ik ook niet, eh ik zal altijd een bef vriendelfik gezicht voor me zien; want, och, ik heb zoo genoeg van barschheid en hardheid, heusch.« »Arme lieve mademoiseUe, u overstelpt met me al uw goedheid Zoud, zoud u dat wezenbjk wülen met een zondares als ik Wat zal uw wereld ervan zeggen? Uw kennissen?* »Mfin wereld, kindlief, bestaat voortaan uit menschen dié oordeelen als ik. Kom, doe 't, laat ons elkander troosten als twee eenzamen in 't leven. Ik zoek een mensch met een hart en u misschien ook. Ik hoop, je ziet er zoo hef uit en bent zoo begaafd, dat je nog eens een besten man vind, die niet belast is met een yreeselfike mama,* besloot mademoiseUe SibyUe, met iets schalks in haar vriendelfik oog en om haar mond. Ook Hélène glimlachte; maar treurig. »0nee,mademoiseUe SibyUe, dat nooit en nooit. En 't andere van samen wonen, graag natuurbjk. Als ik u maar niet verveel... Ik wü natuurbjk mgn muziek bfihouden, en mademoiselle Dolany weet misschien een betrekking « En zg verhaalde de oude juffrouw, die 252 gretig luisterde. »Dat zou heerlijk zjjn, kind. We zouden, als 't voor je lukt, dan een appartement kunnen huren in de nabijheid van je magazijn. Dan kun je heerlijk thuis komen déjeuneeren, en ik zal dan altijd zorgen dat alles klaar is. Ik kan koken, o, je weet niet hoe smakelijk en je zult 't kostelijk hebben.... Neen, bedank me niet, want u bewijst mij een dienst, wezenlijk, mij « Hélène lachte en schreide en kuste haar. zal dan nu alvast maar beginnen met water op het gas te zetten voor uw kopje thee. En ik zal 't servies uit het buffet krijgen. < Toen zjj samen van hun thee zaten te genieten, zei mademoiselle Sibylle: »Hè, ik voel me waarljjk al een ander mensch, zoo verlicht en opgeruimd, zoo onder de contröle vandaan.» De schelm kwam bjj Hélène boven en zjj proestte even. »Weèt u dat u een lotgenoot heeft in meneer Hippolyte Fabre ?« »0 ja, och ja, ce pauvre monsieur Fabre, och kind, hjj heeft 't toch ook zoo naar, heeft hjj me verteld.« «We kunnen hem nu en dan eens op bezoek vragen,« lachte Hélène, »ik mag wel wat over hebben voorden redder van mjjn leven.* «Kindlief, daar weet ik alles van, o foei, gelukkig dat hjj je voor die zonde behoed heeft, want dat was nu echt zonde 't Is jammer ik... e... ja, 't is een teer punt om te behandelen, maar nu je toch zegt dat je meneer de Marceau uit je leven wilt bannen.... en natuurbjk zeg je dat niet zóó maar, dat is je ernst, zou je dan nu je geweten niet wülen verhchten... en biechten ?« »Lieve mademoiseUe SibyUe, op gevaar van u heel ver van me af te stooten, néén,« bekende Hélène vastberaden. »Als ik dat ging doen, moest ik berouw hebben over mjjn hefde voor Guy, en dat heb ik niet, dat kan ik nu eenmaal niet hebben. Die hefde is voor mjj zoo iets heiligs en prachtigs geweest, ik ben bbj, hoe slecht en zondig 't in uw ooren mag klinken, dat 't mjjn lot was zoo te hebben liefgehad en zoo bemind 253 te zijn geworden. Ik wü die liefde niet meer uit trots, en ook om den man dien ik liefhad een beter huiselijk bestaan met zfin moeder te gunnen, maar berouw, néén en nogmaals neen. Huichelen kan ik niet. Ik weet 't wel, de wereld noemt me slecht, maar in elk geval ziet u dat ik oprecht ben.« »Ja, befje. Dan zullen we daar nooit meer over spreken.* En de oude juffrouw nam met een treurig eenzaam gevoel in haar hart, Hélène's gloeiend gezichtje en stralende oogen waar. En het werd haar klaar dat, niettegenstaande de hard te dragen maatschappelijke afkeuring er aan verbonden, Hélène's leven toch was beroosd geworden door den warmen gloed van een vuur dat de menschheid eeuwig heeft verkwikt en zal bljjven verkwikken, maar waaraan het haar, SibyUe Revon, nooit gegeven was heur verkleumde ziel te koesteren. Deze hefde voor een man die haar ten slotte niet waard bleek, daar hjj de kracht miste zelf een gunstige wending aan zjjn lot te geven, deze befde voor een zwakkebng, bleek een juweel in Hélène's levensherinneringen; iets waar zij tot haar dood toe op kon teren. En waar kon mademoiseUe Sibylle op teren? Vluchtige Mndergenegenheidjes van leerlingen, die haar, de oude juffrouw, vergaten, zoo deden zij hun intrede in de wereld, gehechtheid van een oude dienstbode een jaar geleden gestorven, gestrenge genegenheid van vader en moeder, ooms en tantes, om van Laure te zwjjgen Ja, zjj had niets om zich in te verdiepen. Voldoening over een deugdzaamheid die nooit in verleiding was gekomen. En was 't deugdzaamheid, ten slotte. In elk geval wat dit kind daar gedaan had, was mooi. Zjj had zich geofferd en zonder zich te beklagen leed zjj om dit offer. Hélène was vrouw geweest, vróuw in elk geval, en beroemde zich daarop. Terwjjl SibyUe en Laure versteende wezens waren, f ossi- liën. Natuurbjk 't was zondig zoo te denken, haar geweten zou haar mogeljjk wel drijven 't te biechten, maar nu kon zij niet anders, en onwillekeurig stak zij haar hand uit naar Hélène, en met tranen in haar oude 264 oogen en een trilling in haar stem, zeide zjj: >Tk begrijp je, liefje.« »0, mademoiselle Sibylle, w?« verbaasde Hélène zich, >dat geeft uw goede hart u in. Dat zegt u maar zóó.« »Neen, neen, 't is heel wat anders. Ik later zal ik je daar wel eens over spreken. Nu ga ik heen, want ik wil nog dadelijk met Laure over alles praten. Wjj moeten ons plan zoo gauw mogelijk ten uitvoer brengen. En morgen kom ik weer om verder te beschikken.* »Zal 't u nu heusch niet zwaar vallen uw school te verlaten? Bedenk toch wat u om mijnentwille er aan geeft. Bedenk u goed.« Maar mademoiseUe SibyUe schudde langzaam en lang het hoofd. »Ik ben móé,* zei zfi eindelijk, «moe van het beheeren van 't instituut, moe van Laure, moe van aUes. Ik kom hier bfi. u rusten, beve kind. Er zjjn keerpunten bi 't leven en die eischen een verandering. Dus tot morgen.* Hélène deed haar uitgeleide en sloot de appartementdeur achter haar bezoekster. In haar kamer gekomen, viel zjj op een stoel neer. «Hoe zal ik mij voelen?* peinsde zjj, »met Guy nóóit meer en die beste beve mademoiseUe SibyUe altijd om mjj heen. Zal mjjn oproerige hart niet barsten? En 't moet, 't móét. En die arme beve beste ziel, zoo eenzaam, die zoo van me houdt, misschien kan ik die wat geluk geven door nüjn gezelschap. En ze offert zich op, wat ze doet is toch zoo mooi en goed. Maar o Ouy dat ik je beve gezicht nooit meer in mfin woning zal zien!* Toen mejuffrouw SibyUe thuis kwam, beschouwde mademoiseUe Laure haar met zeker afgrijzen. Zij was bjj zóó een geweest, bjj zóó een geweest, bjj zóó een. Dienzelfden avond ontving Hélène een brief van Guy, meldend dat zjjn moeder zeer ziek was, hetgeen zjjn komst onmogelijk maakte, en wie wie was in godsnaam zekere heer Hippolyte Fabrè, door zjjn moeder ontmoet en met Hélène bekend. En niettegenstaande al haar leed, schoot Hélène in den lach. Zij schreef hem 255 onmiddellijk terug met volledigen uitleg, hem tevens haar levensplannen mededeelend. Voortaan zou zij samenwonen met mademoiselle SibyUe Bevon, die dit haar liefdevol had aangeboden. Zjj vroeg niets meer, zn eischte niets, maar scheiding was het beste voor beiden. Zjj verweet niets; wat zjj gegeven had was gegeven uit vrfien wü en uit innige hefde, maar er moest een einde komen aan den onhoudbaren folterenden toestand. Guy, mfin aUerbeste wenschen. Je Hélène die tracht niet zelfzuchtig te zfin. Maar Guy vond niets onzelfzuchtigs aan Hélène's handelwfize; integendeel, zfi het hem met zfin huiselijke ellende aan zfin lot over. Door haar samenwonen met deze allerdeugdzaamste oude juffrouw, sneed zfi hem voor goed den pas af. Nu had hfi niets meer op aarde mets. Toen hfi, na een paar dagen, een uur aan zfin werk en moeder kon ontsnappen en naar de rue St. Ferdinand toog, was mademoiseUe uit En de twee volgende malen dat hfi nog kwam, bleek dit steeds het geval Hfi zag dat het Hélène ernst was. Want ook een brief dien hfi schreef kwam terug. HOOFDSTUK XXII. Het was de dag volgend dien van mademoiselle Sibylle's bezoek aan Hélène. Barones de Grandcourt glimlachte zeer zelfvoldaan, terwijl zjj zich stond te kleeden voor haar grooten drievoudigen spiegel, waarin zjj van voren, van achteren en ter zijde weerkaatst werd als de deugdzame weduwe, die zich verwaardigt een bezoek te gaan afleggen bjj de verdorvenheid, hier bebchaamd in de persoon van Hélène de Chavise. «Mjjn heve kind,« had zjj o.a. geschreven, »ik wil eens lang en ernstig met je spreken. En ik hoop, ik wéét dat mjjn raad je goed zal doen.« Als de barones had kunnen zien met welk een minachtend gebaar Hélène het briefje, zeer sterk geparfumeerd en van het onzinnigst roodachtig lila papier dat men kon bedenken, in snippers scheurde en in den aschbak gooide, zou de toekomstige geefster van goeden raad mogelijk, minder welverzekerd hebben geglimlacht. Maar zjj vond zichzelf zóó in alle opzichten verheven boven Hélène, dat zjj zelfs haar eigen oogen niet zou geloofd hebben, had zjj van haar huis uit tot in de rue St. Ferdinand kunnen nagaan hoe haar missive behandeld werd. Voor haar spiegel staande, werd zjj beheerscht door één denkbeeld: zich te kleeden voor deze gelegenheid zooals het betaamde. Zjj herinnerde zich een stuk van Dumas fils, was het Denise, waarin een jong meisje zich vergooid had, evenals Hélène, en waarin een getrouwde dame, uiterst fatsoenlijk en comme il faut, 257 met het grootste en gereohtmatigdste afgrijzen op dit jonge meisje neerzag. Ja, als je er toch maar goed over nadacht, 't was afgrjjselijk, afgrijselijk wat Hélène gedaan had. Een de Chavise! En dan toch, een getrouwde vrouw of weduwe.... nu ja, die kon zich des noods een uitstapje op het gebied der passie, laat ons t nu maar zeggen, veroorloven; maar iemand die demoiselle was, die zich niet anders kón noemen dan mademoiseUe dat was nee, dat was eenvoudig hemeltergend. En Guy's móéder dan nog zoo de les te lezen Neen, neen, zoo'n zondares moest wel degeljjk tot inkeer en berouw worden gebracht. Violet paste bjj zulk een gelegenheid het best. Een violette robe, een loutre mantel met breeden kraag en mouwopslagen van skungs, een violet fluweelen hoed met zwarten rand en één violette en één zwarte krulveer die gracieus neerbogen, (gelukkig dat de pleureuses nu heusch uit de mode waren, mevrouw de Grandcourt had altijd de krulveeren oneindig gepréféreerd) grijze zweedsch leeren handschoenen, rjjglaarsjes met middelmatig hooge hakken, een voüette, violette met chenüle rand ziedaar de deugd, die recht had op het tot inzicht brengen van verkeerdheden, waarmee de ondeugd schande bracht over een wel ingerichte maatschappij. De loutre mof veelde zelfs nog wel een bosje pensees beval zü haar kamenier, die het daarop moest spelden. Mevrouw de Grandcourt, die graag haar deugd verblindend deed bhnken voor de oogen van haar omgeving, onthaalde dus menschbevend haar femme de chambre op een relaas van Hélène's slechtheden, en de kamenier hief behoorhjk oogen en handen, zeggend dat zn nooit zóó iets gedacht had van mademoiselle de cnavise »on lui donneraLt le bon Dieu sans contession n'est ce pas? Je wist toch maar niet met wien je omging. Och, 't was, zooals mevrouw terecht beweerde, een zondige wereld. Maar toch, nu de kamenier twel bedacht, had zfi, mademoiseUe de Chavise, zoo iets gemeens m haar oogen, zoo heel anders dan die MademoiseUe de Chavise. J7 258 van madame, die had zulke lieve blauwe, onschuldige, oprechte. En zoo jong als madame er nog uitzag. Iedereen zei't.« »Wie iedereen?« vroeg madame, hopend dat de hulde een mannelijke zou bljjken, en zjj blonk van tevredenheid. «O, laatst nog de waschvrouw,* bluschte de kamenier prompt deze illusie. Madame de Grandcourt, in elk geval een beetje gevleid, glimlachte zoetsappig, met een dertigtal ouweljjke krinkeltjes om haar mond, die te vergeefs trachtte niet ingevallen te ljjken, iets dat hem de wanhopigste pogingen aan grimassen voor den spiegel, bjjgestaan door dure vullende smeerseltjes en poeders van allerlei aard kostte. En mevrouw de Grandcourt ritselde heen op de deugdzame halfhooge hakken harer deugdzame halfhooge rijglaarzen, een sterken geur van »poids de senteur«, oftewel welriekende lathyrus, achterlatend in de veel verdragende neusgaten harer kamenier, mitsgaders in het gansch vertrek. De kamenier stak onmiddellijk zeer ontrouw haar tong naar de deur uit, zoo was mevrouw in de gang, zette een van mevrouws kostbaarste hoeden op, en deed een van mevrouws gouden horloge-armbanden aan, die met veel andere kleinooden in een cloisonné coupe stak. »Vieux dragon de vertu, va!c smaalde zjj. »Als je denkt dat ik je geloof? je was zeker om iets jaloersch op mademoiseUe de Chavise, dat ze niet meer mag komen. Wie weet wat je zelf buiten de deur op je ouden dag nog uithaalt. Laat ik nu eens zien hoe me je nieuwe blauwe avondjapon staat. Maakt mjj allicht niet zoo geel als jou.« De barones belde aan bij Hélène. Het warme en toch beschaamde, zeer onderdanige welkom dat zjj zich onderweg had voorgesteld, welkom, onderbroken door zuchten en tranen, als zjj zoo dikwijls van boetvaardig doende actrices had mogen genieten, kreeg zij niet. Hélène opende de deur, en stond voor de barones, een beeld van koele waardig- 259 heid, haar kin geheven, haar oogen half geloken, haar neusvleugels wat gespalkt, haar mond stijf hooghartig gesloten. Haar hoofd ging omlaag, en haar lippen openden zich ten slotte om dit eene woord door te laten: »Madame?« Een vraag die beleefd insloot:»Wat heeft u hier te maken?* En na een vfif seconden stilte. »Entrez, je vous en prie, baronne.* De barones was uiterst gefroisseerd, maar daar zij met een heve vrome bedoeling kwam, beet zü zich op de hppen en slikte haar boosheid af, eer zfi antwoordde op haar aanminnigsten toon: »Mün lieve kind,ik kom je eens onderhouden over 't vreeselfike dat je over jezelf gebracht hebt door je onverantwoordelfik gedrag dat in tegenspraak is met al mfin beginselen.* Zfi had den vorigen avond dien' zin uit het hoofd geleerd. »Ja, zoo iets schreef u me, geloof ik, al,« lusteioos haalde Hélène heur klein horloge uit haar ceinture, en staarde op de romeinsche cfifers der blanke wijzerplaat, waarop de wfizertjes, als miniatuur gouden degentjes met in elk een brülantje, onmerkbaar voortkropen. Het benieuwde haar hoe de barones aan zulk een welbespraaktheid kwam. Zeker iets uit een tooneelspel. »Wat wilt u eigenhjk van me?« »Wat ik wü? Ten eerste een wat vriendelijker ontvangst, ma chère. Een wat onderdaniger gezicht* De barones zweefde langs Hélène heen, en het zich neer op de sopha, in het kleine salon, met een welverzekerdheid, alsof zfi in de eerste uren niet van plan was op te stappen. Zij was hier thuis. Hélène nam dit met aangroeiende ergernis waar. Natuurbjk, de barones vertegenwoordigde de maatschappij en de maatschappij kwam bestraffen. ,Een wat onderdaniger gezicht' prikkelde haar tot hevig verzet »Ik heb u, omdat wfi elkaar zoo lang gekend hebben, met wülen schrijven dat ik niet ontving, baronne, en ik begrfip dat u beleefdheid eischt, maar onderdanigheid verkies ik in geen geval te geven.* »ft vind datin jouw geval...,* zei madame de Grandcourt. »Die ben ik niemand schuldig.* 260 »Dat ben je wel, Hélène de Chavise, want je hebt mjj bedrogen.» »In welk opzicht, chère madame?* Hélène ging niet zitten, leunde tegen den muur in een uitdagende houding. Sloot half de oogen, als moe of verveeld. »Je hebt de deugdzame vrouw gespeeld en je was het tegenovergestelde. Dat was een rol die je niet paste.* »0, 't spelen van roUen laat ik aan hefhebsters over. Ik ben altijd mezelf geweest, niets en niets dan mezelf, ik had niemand rekenschap te geven van mjjn intiemste doen en laten. Dus u ook niet. Ik zweeg over wat u in mijn omstandigheden ook verzwegen zoud hebben. Wat ging 't u aan en wat gaat 't u aan? als ik vragen mag. Nog eens: Wat is 't doel van uw bezoek?* »Je verdient onder handen genomen te worden.* »Ja, maar ik laat me niet onder handen némen. U denkt zeker met een kind te doen te hebben. Neem u face a main maar eens en bekjjkt u me goed. Ik ben een vrouw die ontzaglijk veel leed heeft gehad en nóg heeft, maar ómdat ü niet 't minst begrip heeft van wat ik ljjd en geleden heb en nóóit zült hebben, met uw verlof, geeft u dat geen recht, niet 't minste recht, begrijpt u, om hier te komen en mij de les te lezen. Vernéderen kunt u me niet, ik bén niet te vernederen, ik sta bóven alle vernedering en zeker van u. Ik weet van a tot z al wat uw toespraak, die u zeker vooraf gerepeteerd hebt voor den spiegel, om uw gestes na te gaan, zal zijn Lieve hemel, als 't u zóó'n enorm pleizier doet te oreeren, gun ik u dat pleizier van harte, 't Woord is dus aan la baronne de Grandcourt, madame la baronne de Grandcourt; en mademoiseUe de Chavise zal luisteren. »De Chavise adel, je toont je nogal een van ons je ouders moesten dit eens geweten hebben O 'tis vreeseljjk.« »Jammer dat 't auditorium zoo klein is, maar meer kan ik er niet bijroepen. De conciërge zal u allicht te min lijken.« 261 »Dr zal maar heengaan.« Bevend van gramschap leunde de barones achterover. »Zooals u verkiest,* bewilligde Hélène in dit besluit, waarvan zg de uitvoering nog niet voorzag. »Ik heb juist ontzettend veel boodschappen te doen. Dan ga ik me maar vast kleeden.* »De de onbeschaamdheid « prevelde de barones, »maar wat kan ik ook van zóó iemand verwachten, wat kon ik ook anders « haar lippen beefden, haar tong sloeg dubbel. »Tot ziens dan, mevrouw.* Hélène boog, deed een stap in de richting van haar slaapkamerdeur. Woedetranen drongen nu in de oogen van mevrouw de Grandcourt, en zg haastte zich ze weg te betten met haar geparfumeerden zakdoek, doodsangstig dat ze op haar dik gepoederde en bezalfde wangen zouden roben; in welk geval de ramp onoverkomelijk en groot zou zijn, al was de violette voile vrg druk bezaaid met chenüle bobbeltjes. Hélène was juist bezig zich af te vragen hoe iemand het in de hersens kon krijgen zich zulk een benopt en geweldig gekleurd gordjjn voor het aanschijn te hangen, toen de barones het oogenblik gekomen achtte, doelend op haar weduwlijke eenzaamheid, de schim van haar jaren dooden man, dien zij nooit hef had gehad, aan te roepen. »0 mjjnRobertl* nep zjj smartelijk uit, »om me zoo aUeen te laten! nu ook weer nu ook weer, om dat te verdragen, van dit, van dit, van zoo'n schepsel!* Haar deugdzame ruglaarzen betrappelden haar voetbankje »a la paard« vond haar gastvrouw. ' »Wat een interessante uitroep!* keurde Hélène goed. »In welk bedrijf van welk stuk....? En van wien? En welke actrice? Augustine Brohan indertijd? O est trés bien, c'est vécu.« »0 Robert!* gilde de barones. »Hoor je, hoor ie hoe ik getergd word? ik, de déügd?« »Neen, hjj hoort niets,* verzekerde Hélène, »hjj flirt op de maan met een oude vlam, en hij is voor al t aardsche doof, dus ook voor de deugd.* 262 »Hoe is 't mogelijk?* de barones kalmeerde een weinig, daar Hélène's koelheid aanstekelijk scheen te werken. »Hoe is 't mogelijk zoo onbeschaamd te wezen?« »Ja, iedereen is niet vermakelijk als u.« »0, ik, ik wou dat ik iemand mee had gebracht van wilskracht juffrouw Laure Revon, of Guy's mama. Die hadden je wel tot zwjjgen gebracht.* » Ja, maar u vergeet één kleinigheid, mn'n lieve barones. Die had ik hier niet toegelaten, want ik ben hier baas. 'tls wel een bagatel, maar zelfs kleinigheden tebenin de menschebjke verwarring die zich samenleving noemt. Enfin, ik neem dolgraag aan dat u de deugd in violet vertegenwoordigt; maar wat komt u dan doen bij de ondeugd? U is hier dan abes behalve op uw plaats. Dit is een ondeugdzame kamer.« »'t Is aan de deugd, de ondeugd te bekeeren." Geestdriftig verhief mevrouw zich van de canapé. »0 goddank,* mompelde Hélène, »ze staat op. Ik dacht dat ze vogebjjm aan haar goed had.* »Wat zeg je daar?» »Ik ben 't zoo met u ééns, zoo héélemaal met u ééns.* Wanhopig zag Hélène toe hoe de barones, van voldoening over dit gezegde, zich weer langzaam neerbet. »Dus, je bent 't met mjj eens? Ah zoo, eindebjk eens een redelijk woord.* »0, nu weer niet enfin, zegt u wat u te zeggen hebt, mevrouw, en laat er dan een einde zn'n aan onze vriendschap, ofschoon ik vind dat u niets overblijft te zeggen.* » Vriendschap? Hoe je 't heilig woord durft uiten met betrekking tot jou en my'U »0, dat is wel waar, dank u dat u me er aan herinnert. Ik heb een woord gebruikt dat mjjn eigenwaarde te veel afbreuk doet, ik bedóélde: conversatie. Als u nu wilt voorgaan, baronne? Je vous écoute rebgieusement.* »Een zendebng, die wilden gaat bekeeren,« begon de barones en kuchte, haar hersens pijnigend voor een passend slot aan dezen fonkelnieuwen, niet van buiten geleerden volzin. 263 »Wélke wilden?* begeerde Hélène inhchting. »Ik ben dol op reisbeschrijvingen. Vuurlanders, Marokkanen Koodhuiden, Boschjesmannen?* >Niemand onder die zélfde wüden zou zoo'n cynisme tegenover mün vriendebjke tegemoetkoming aan den dag leggen als mademoiseUe de Chavise.* De barones was Helene intusschen dankbaar voor de opsomming die haar m staat had gesteld iets zeer passends en supérieurs te zeggen. >Dat wéét ik niet,« betwüfelde Hélène vriendelfik, »ik zou eerst naar hun respectieve verblijfplaatsen moeten reizen om hun 't geval in overweging te geven. Maar ennn, laat ons bfi onzen zendeling blfiven. Wat is er met den goeden man? Had hfi last van muskieten of paardenvliegen ?< ui*i?^hT;e1? niet zooveel te verdragen als ik op 't oogenblik. O, Robert!* een blik ten hemel. »Nonsens, u zit hier veüig en wel in een kamer op een canapé, en hfi staat bloot in een oerwoud aan aUe mogelnke gevaar. Niemand dreigt u uw neus af te Jfappen, uw hoofd af te houwen, of uw hoed van maison •T1S ™ vernielen. Hfi zou nog wel met u willen ruilen, lua had u een bfizonderen zendeling op 't oog? Dupont, Dufour, Durand, Dubois, om ons bfi de Du's te nouden ? Of iets meer in Le, Ledoux, Leroux, Lemou iiejtou; of m La, Laloue, Laroue, Latoux « Ditmaal sprong de barones op. »Dieu merci,* prevelde Hélène, »dat hélpt « »Verschrikkelfik wezen!* riep de barones.... »verhard m de zonde « »Baronne, ik heb de eer u te groeten.* Hélène sloeg de slaapkamerdeur achter zich dicht sloot haar af, en de barones stond aUeen, met een uitdrukking op haar gezicht alsof iemand haar een fermen klap had gegeven. Hoe was 't mogelfik dat haar bezoek een uitwerking had geheel 't tegenovergestelde van wat zn verwachtte! Nog niets wist ze wat betrof het intieme der verhouding van Hélène en Guy de Marceau en daarvoor was ze toch gekomen. Maar zfi zou het 264 niet opgeven; ze zou niet naar huis gaan zonder den noodigen voorraad nieuws voor theeuurtjes in de door haar bezochte salons, voornamelijk die waar men Hélène ook kende. In hoekjes beschaduwd door zwaar gedrapeerde gordgnen, kon men elkaar zoo heerlijk de ooren kittelen met allerlei piquante mededeebngen van bjjzonderen aard. Zij veranderde dus van taktiek en ging naar de onverbiddelijk dichte deur. Eenige bchte geluiden troffen haar tot luisteren gespannen oor. »Hélène, ma chérie, ik bid je, ik smeek je, nog even een één oogenblikje.* Geen antwoord. »Laat ons nu eens bedaard spreken, beve kind, zooals vroeger.* Stilte. «Hélène!* Kraken van een kastdeur. Toen nam de barones, woedend, haar sierlijk doch bescheiden zwart regenscherm, slank gehuld in zijden scheede, en met donker geémaüleerden knop aan ebben stok, een parapluie geheel passend voor dit deugdzaam bezoek, en sloeg daarmee een deugdebjken roffel op de bewuste deur. Die plotseling openvloog en Hélène bet zien, een kleine zijden toque op het hoofd, een hoedenspeld in de hand: «Hé quoi! baronne, u is toch geen tambóér en die deur uw trommel?* Bedaard stak Hélène de lange speld door haar hoedje. »Als u maar weet dat ik u aansprakelijk stel voor mogelijke beschadigingen. Mjjn huisbaas zal u herhebben.* De barones volgde Hélène in de slaapkamer. Deze bond met zorg haar voilette voor, staande voor de spiegelkast, doend al was er geen bezoek. «Hélène, ma chère enfant, ik was « Hier smoorde madame de Grandcourt's stem zich in aandoening, «ik was vroeger een vriendin van je moeder, van. je beve moeder.* «En daarom?* vervolgde Hélène achteloos, geheel verdiept in het wegstoppen der sbpjes toegestrikte voiletube uitstekend van achteren boven den rand harer toque. «En daarom?* 265 »En daarom wil ik je heel hefdevol, maar met ernst met ernst en en hefdevol « «Uitvragen over je verhouding tot Guy de Marceau, en de prikkelende bijzonderheden daarvan meedeelen aan al mijn kennissen en vrienden!* voltooide Hélène als met een scherp mes de aarzeling harer moederlijke vriendin afsnijdend. «Maar u komt niets van mij te weten, baronne, ik verkies u niets te verteben, u hoeft volstrekt met te juichen met uw rjjke vrienden over mn. Ik heb geen piquante mededeelingen te doen, als öuy s vrouw. Onze hefde was en is mjj zoo'n gewijde bond, als was ons huwelijk tien maal achtereen bekrachtigd door de wet en door de Kerk, met een hoof dletter. En ons uur zal slaan, eens zullen de wet en de Kerk voldoening krijgen en u ook.* «Maar dan zal 't te laat wezen, verstokt schepseltje!* gilde de barones. «O de Kerk en de wet zjjn humaner dan u, voor die is t nooit te laat. Heusch, 't helpt u niets, al blijft u nog twee uur hier om me heendraaien, u krijgt niets van me te hooren. U kent de belemmeraarster van ons huwelijk, uw aartsvriendin comtesse de Marceau, dus van die behoef ik u ook niets te verteben. Bonsoir, baronne.* «Ondankbaar schepsel. Wie heeft je eens den grooten dienst bewezen je aan een prachtige betrekking als onderwijzeres aan 't Institut de la Tour te helpen ? wie heeft je gebracht bjj de dames Revon, hè?* «En wie is daar laatst met madame de Marceau zegepralend heengereden, om tegen mij te getuigen?* vroeg Jielene koeltjes, in haar jaquette schietend. «Barones d Audenon de Grandcourt, die maar al te blij was te kunnen bijdragen tot 't bannen uit de zoogenaamde fatsoenlnke wereld van de dochter van haar eens geliefde vriendin. U ziet dat ik abes weet. U kunt mij mets wns maken. En een vriendin was moeder niet van u, wel een schoolkameraad. Ik heb haar nooit anders hooren spreken over Régine de 1'Espardanals een schoolkameraad. Dat neemt niet weg dat ik u 266 indertijd van harte dankbaar was voor uw belangstelling in mij, voor den dienst dien u mjj zoo graag bewees om uw invloed goed te toonen; maar uw gretigheid om me te benadeelen in mjjn tegenspoed neemt die dankbaarheid weer weg. Voila.« »Maar al was je moeder maar mün schoolkameraad, en des te mooier en verdienstehjker dan dat ik me zoo voor je interesseerde, zou ze in elk geval mjj nu gelijk gegeven hebben en jóu hevig gelaakt. Je moeder was een fatsoenlijke vrouw, en je moest je wel schamen zoo'n schande over haar nagedachtenis te hebben gebracht.* Met genoegen nam de barones waar hoe haar woorden het bloed fel naar Hélène's bleeke wangen joegen, ze tot purper kleurend. Hélène trok haar handschoenen nu aan, knoopte ze toe, met neergeslagen oogen, maar zü het de barones niet lang genieten van haar zegepraal. Op eens heffend de lange franje harer wimpers en madame de Grandcourt strak aankgkend, sprak ze: »Mjjn moeder was een vrouw die haar man uit louter hefde getrouwd heeft, die hem zoo heeft liefgehad, dat zij nooit den slag van zgn te vroegen dood is te boven gekomen. En een vrouw die ware hefde gekend heeft, vergeeft natuurbjk graag een ander die zich daarvoor offert, laat staan een moeder haar dochter. Had ik 't geluk gehad moeder te mogen behouden, na onze ruïne, dan had ik niet gesnakt naar menschelijke genegenheid; dan zou ik me niet bitter verlaten en aUeen hebben gevoeld in een wreede wereld; dan zou ik met móéder heerhjk gezellig samen hebben gewoond, voor haar gewerkt en haar verzorgd hebben; zg mgn eenig doel tot aan mgn dood. Maar 't noodlot heeft dat niet gewild, wilde anders, wilde dat ik Guy, in zfin soort even ongelukkig als ik, zou ontmoeten. Geflirt, met mannen gespeeld, ze ongelukkig om mg gemaakt als zooveel getrouwden en weduwen, en zelfs ongetrouwden, heb ik nooit. Die ééne groote hefde is in mgn leven gekomen; die eene mooie roos is gegroeid tusschen de spleten van een harde grauwe rots, en ik heb haar geplukt; dat ééne kristallen stroompje heeft 26'. voor me gevloeid in de droge dorre woestijn van mfin bestaan en als een koortsig dorstige heb ik me gelaafd. Waar zooveel erts is, heb ik góüd zien bhnken en ik heb dat goud, dat in mgn handen wilde, uit 't erts gerukt. En zoo is 't gegaan met Guy ook. Maar ik ben sterker dan hfi, hij vermag zich niet los te maken van zfin moeder, maar al verkies ik op 't oogenbbk gescheiden van hem te zfin, tot hfi zfin pbcht tegenover mfi ten volle kent; zfin pbcht, zooals de de vrouw mishandelende maatschappij dien eischt, ik zal hem hef hebben tot aan mfin laatste uur; mfin laatste gedachte zal voor hem zfin, mfin laatste tranen hem gewijd, en mfin laatste ghmlach. En in een volgend leven, dat weet ik, zullen wfi samen zfin. Een volgend leven in de lange reeksen levens, die wfi te doorleven hebben voor wfi zoo iets nabfi komen als de volmaking van de Alziel.* »Wel wel, wel,« smaalde de barones, «wat is dat voor een geloof dat jfi er op nahoud? Een nieuw?» »0 neen, ouder dan 't uwe, want 't is 't geloof aan de eeuwige barmhartigheid en hefde, en dat heeft altijd bestaan. Maar u moet 't in elk geval wel nieuw zfin, want niemand schijnt u er ooit over te hebben gesproken. Nu baronne, ik wensch u wél thuis, en een genoeghjk tijdje bfi uw vrienden en kennissen. Adieu. Ik zal nieuw werk zoeken en vinden en in mfin behoeften op éérlijke wfize voorzien. Dit zult u natuurlijk uw vrienden niet zeggen, maar ik zeg 't ü. Ja, ik ga weg, u kunt hier niét blfiven. Mag ik u dus verzoeken ?« Het hoofd zenuwschokkend op haar hals, hoogrood van ergernis, ging langzaam de barones door de opengehouden deur, trad op het portaal, waar Hélène reeds stond, de sleutels in de hand, een voor het gewone, een voor het veiligheidsslot. »lk dank je, mademoiseUe de Chavise, voor je bijzondere vriendelijke ontvangst die van je beschaving getuigt. En ik ben blfi dat dit ons laatste onderhoud is geweest, maar vergeten zal ik je beleedigingen 268 van héden raiddag nooit.» klonk het deftig. «Dat zou ik toch maar heusch wel doen, als ik u was en zoo heilig-deugdzaam. Nu adieu, baronne.» En zij spoedde zich voort, de trappen af en was aan de logedeur der conciërge, toen de barones nog over de gang van den entresol liep. De barones had behoefte zich te wreken. Zij zag de conciërge, die haar wat verwonderd aankeek, aan de deur staan. En zoo adellijk was zjj niet, of zjj zou zelfs gaarne de haar zoo goed als onbekende conciërge van dit haar vreemde huis, want zij bezocht Hélène zeer zelden, haar nood hebben geklaagd. Maar iets in haar weerhield toch mevrouw de Grandcourt zich zoo te vernederen. Néén, dat kon niet. Doch zij moest ergens vertellen wat haar overkomen was. Zjj trad, geheel ontdaan, de rue St. Ferdinand in, en zag Hélène's vlugge figuurtje voor zich uit trippelen. En zjj, de voor haar leeftijd nog knappe vrouw en de voor deze gelegenheid zoo zorgvuldig gekleede tevens, bemerkte met misnoegen en afgunst hoe mannenhoofden zich belangstellend omwendden naar de bevallig slanke verschijning van Hélène de Chavise, zooveel jonger dan zjj en zooveel sierlijker van gestalte. Het eenvoudig costuumpje deed er niets toe, het geheel was parijsch élégant, en het vreemdkleurig haar deed prachtig onder het zwarte hoedje. Innerlijk moest de barones het bekennen en haar gram groeide aan. «Ja, daar kijken ze naar, naar zoo iets, natuurlijk ze zien dadelijk wat 'tis hè wat't is.» Zjj stapte wat aan, en het gelukte haar toch nog in de Avenue des Ternes, Hélène, die door een oploopje tot éven stilstand gedwongen was, te naderen. Zij tikte, voor zjj zich recht bewust was wat zjj ging doen, haar op den arm. Verschrikt keek Hélène op van haar beschouwing van een haveloos gekleed man door twee politieagenten gegrepen, en Hélène's oogen fonkelden toornig. »Wjj hadden elkander voor goed vaarwel gezegd, mevrouw de Grandcourt.» »Ik wou je dit nog even zeggen, Hélène de Chavise, 269 dat ik blij ben de ondeugd in jou gestraft te zien. De dames Revon, brave zielen, heb je bedrogen, en nu zie je wat er van komt te bedriegen.» »Ü vergist u, mademoiseUe SibyUe komt bij mij wonen, en met mademoiseUe Laure heb ik niets te maken. Ik had in de gegeven omstandigheden niet aan la Tour moeten blijven, maar het viel me moeielijk ander werk te vinden, en enfin tegenover iemand die me zoo vijandig is als u, hoef ik me niet te verantwoorden. MademoiseUe SibyUe begrijpt me.« «Jammer voor haar en heel zonderling. Ik beroem me er op je niet te begrijpen, Hélène de Chavise. En jouw eer wordt volstrekt niet gered door mademoiseUe SibyUe, weet dat wel.« «Maar ik begrijp en doorgrond u zooveel te beter, madame. U kwam met 't heerlijk doel mij te vernederen en alles uit te pluizen van mijn intiemste zjjn, en dat is u niet gelukt. En laat u mij nu met rust, voor goed en altijd. Wij behoeven elkaar niet meer te zien op straat, in ons verdere leven, 't Ga u wel. Ik bluf steeds onkwetsbaar voor al uw pijlen, als u nog een voorraad in uw koker hebt.* Snel vervolgde Hélène nu haar weg, zoo snel, dat de vrij corpulente barones, zelfs als zij gewüd had, haar niet dan moeieljjk had kunnen volgen. «Wacht maar, juffertje,* prevelde madame, «bergen ontmoeten elkaar niet, maar menschen wél. Je hoort nog wel van me, zoo groot is Parjjs nog niet. Ik zal je wel klein krijgen.* En het verheugde de barones dat Hélène en Guy niet met elkaar zouden trouwen zoo lang de comtesse leefde. «Och, met Hélène scheen het wel meenens, maar met den jongen man zou het heusch wel zoo bar niet gesteld wezen, want dan zou hij dat creatuur wel getrouwd hebben in spijt van zijn moeder. Enfin, zjjn moeder was ziekelijk en hjj was een goede zoon, die stevig onder de plak zat. Wel heel best. Zoo moest je je kinderen houden. Bang moesten ze voor je zjjn. Neen, zij, de barones moest het bekennen, zij had voor 270 Hélène de Chavise altijd een soort van achtelooze vriendschap gevoeld, een zekere flauwe genegenheid, maar nü geen spoor meer van, geen greintje. 't Schepsel, dat zn' eerst nog zoo gek was geweest tegenover Guy's moeder te verdedigen, stond haar nu in alle opzichten tegen, als iets afschuwelijks. En altijd en overal stond je toch maar bloot voor verklikkers, de lui konden maar niet zwijgen. Wie had die Hélène nu weer verteld van de bijeenkomst in de kostschool? Och ja, natuurlijk die malle mademoiseUe SibyUe of die zotte oude man, die zoo ridderlijk den handschoen voor de verdrukte onschuld had opgeraapt. Ze waren anders oud genoeg om hun mond te houden. Moesten haar verraden, haar, baronne d'Audenon de Grandcourt, en kwaad van haar spreken, natuurlijk. Maar blij dat ze op hun meerderen konden schimpen. Enfin, 't kwam er niet op aan tegenover de Chavise; zn', de barones zou de Chavise wel overal onmogehjk maken, dat was je aan de maatschappij verplicht. O, nooit was zjj zoo helsch geweest als vandaag. En ze was anders altijd zoo lief, zoo goedig, maar die de Chavise had haar aan 't koken gebracht. Toch vreesehjk dat dit feeks je van slecht gedrag nog 't laatste woord had gehad, en haar de deur had durven uitzetten. Maar in elk geval kon zjj, de baronne de Grandcourt, zich gelukwenschen met haar laatste kranige, férme volzinnen. Inderdaad, Augier, Dumas flls, Sardou, PaiUeron, konden er geen betere neergeschreven hebben. Zij durfde het zich bekennen, zjj zouden gerust voor hun stukken een flinke, een uitstékende medewerkster aan baronne d'Audenon de Grandcourt née Régine de 1'Espar hebben gehad. Zjj was een gééstige vrouw, al zei ze het zelf, zjj kon salons bezielen Wat ze geweest was in haar jongen tijd, en nog en nog Ze had verve enfin, ze was van 't oude régime; 't moderne jonge meisje, wat Was 't.... hm.... geen fut in, geen feu sacré. Die ordinaire brutale de Chavise, die haar slecht gedrag zoo sentimenteel wüde verheerlijken Enfin Guy's moeder zou 't weten. En dadelijk. 271 Toen de barones, na haar aanschellen, toegang verleend was in het appartement de Marceau, trof haar het angstig-zorgehjk gezichtje van het kamermeisje, en drong het geluid van twistende stemmen tot haar door «Madame la comtesse n'est pas de 1'avis de monsieur Guy, c est terrible, madame la baronne!* fluisterde het meisje. De barones hield het hoofd schuin in luisteren en vernam plots Guy's stem hooger, krachtiger dan gewoonlijk. »Ik wil uw dood niet, mama, ik herhaal 't, maar die betrekking in Athene gun ik een ander. Op het oogenblik is toenadering tusschen mij en Hélène onmogelijk, zij stoot me van zich, maar ik wü ten minste hier blijven in Parijs, dezelfde lucht inademen als zn. En al moest ik haar vjjf minuten voor mjjn dood mnn naam geven, dan zal ik 't nog doen. Zij is de eenige vrouw die ik ooit liefgehad heb en hebben zal. Verstaat u, begrijpt u? Zij zal mijn laatste visioen znn en mnn laatste denken.* »AUons, bon!« mompelde de barones, verbleekend trouwrgermS 6n afgunst over 016 uitil*g van mannelijke >C'est terrible,* mompelde het dienstmeisje. »Oui, c'est bien terrible,* beaamde de barones. »Voor....« »Die arme monsieur Guy!« zuchtte de soubrette nauw hoorbaar. »Je le plains tan*.* »Die arme madame la comtesse wü je zeggen h軫 beet de barones haar toe. »Ja neen, neen toch .... ja.... neen ... .* verwarde zich de romaneske gedienstige. >lk bedóél monsieur üuy,« besloot zij vastberaden. »Het kan mjj niet schelen of madame la baronne het oververtelt en ik er om weg moet.* De barones ging heen. Als zfl ergens kwam, hield zü ervan prettig te worden ontvangen, maar gekijf was haar een gruwel, en zij wist dat de comtesse weer over vnf minuten ziek te bed zou worden gebracht. En zn had er nu genoeg van, voor ziekenoppasseres te spelen. 272 Vriendinnen waren een uitstekend iets in de maatschappij om mee te winkelen, thee te drinken, kwaad mee te spreken van andere vriendinnen; maar ze moesten je nu niet voortdurend aanzien voor een bonne soeur, of iemand van het höpital Boucicaut of zoo. Teleurgesteld stond zjj weer buiten bet appartement, waarvan Mariette de deur geluidloos achter haar gesloten had, toen diezelfde deur woest werd opengeworpen, en Guy de Marceau met bleek gezicht en vastopeengeklemde lippen over den drempel trad. Met een slag trok hjj de deur toe. Haar gewaar wordend, lichtte hjj als onwillig den hoed, boog, en stapte beshst over het portaal. »Voyons, monsieur de Marceau, voyous, herkent u me niet?« drong zij vleiend aan. »Uw goede oude vriendin, madame de Grandcourt?* Guy bleef opeens staan. »Als u mjjn vriendin was, baronne, zoud u niet met mjjn moeder naar die kostschool zjjn gegaan om mjjn fiancée te belasteren, en zoud u mama zelfs belet moeten hebben daarheen te gaan. Dus u vergist u.« »Mjjn beste monsieur Guy, uw mama verkeerde in zoo'n opgewonden staat, dat ik 't wezenlijk niet van me kon verkrijgen haar alleen, waar ook, te laten gaan; uw mama wilde a tout prix naar die kostschool, en ik ben, als onschuldige toehoorderes, getuige geweest van wat zij zei. Uw mama heeft een buitengewoon aplomb. U kunt immers zélf niet tegen haar op, wél?« besloot madame de Grandcourt, met haar zoetsten blik door de violette mazen der deugdzame voilette heen. »Madame?* dreigde Guy in een vraag. »Ik heb mün moeder altijd zooveel mogelijk ontzien, omdat zjj mfin móéder én ziekehjk is, ik weet niet of ik 't mfin heele verdere bestaan zal kunnen doen, maar ik weet wel dat ik geen insinuaties verwacht van haar vriendinnen. Vous voudrez bien prendre note, n'est ce pas?« «Voyons, voyons, mon cher ami, u is buiten u zelf zenuwachtig, opgewonden, ik vergeef u alles, oh je ne vous en veux nubement, integendeel ik beken dat ik 273 ongeluk had u zoo'n beetje te plagen? 't Was niet 't geschikte moment, maar wezenlijk vind u niet dat uw mama reden had zich een beetje over uw... e... enfin, over mademoiseUe de Chavise te beklagen?* »Neen, madame, mn'n fiancée, de aanstaande comtesse Guy de Marceau, heeft mama geen reden gegeven, zich over haar te beklagen, en ik acht mjjn fïancée te hoog dan dat ik ....« »U weet zeker nu al dat zn' samen gaat wonen met de oudste juffrouw Revon, nietwaar... ?« Eigenlijk verheugde de barones zich toch zeer over deze omstandigheid, die een scheidsmuur zou worden tusschen deze moderne Romeo en Juliet. Guy werd zoo mogelijk nog bleeker en boog nogmaals. »Ik wéét 't; ik ben héél bljj dat de aanstaande comtesse Guy de Marceau tn'dens onze verloving zoo'n uitstekend gezelschap zal hebben. A bientót, baronne!* toen stormde hjj de trappen af, en de barones volgde hem langzaam. Waar zou hn' heengaan? Had hjj een rendez-vous met zgn roodharige geliefde? Wie weet 't. Toch een beve jongen. Zonde, dat hjj zich zoo verslingerde. Enfin, 'twas dus meenens, wat hem betrof ook. Hoe kwam die feeks een man zoo'n liefde in te boezemen? En wangunst doorsidderde het gemoed dezer behaagzieke vrouw van veel meer dan middelbaren leeftijd, die 't den tijd niet kon vergeven dat hjj voortging, steeds voortging, en. met elk jaar haar minder aantrekkelijk maakte. En zg peinsde voort, 't Was waar, zjj hadden elkaar niet voor goed, die twee, maar met een hefde zoo sterk als déze moesten zjj toch ten slotte overwinnen. Zij zouden sterven in eikaars armen, dat is te zeggen een hunner zou sterven in de armen van den ander, het was niet te verondersteUen dat zg tegelijk zouden gaan; er bleef altijd een eenzaam achter, eenzaam als zjj, Régine d'Audenon de Grandcourt nee de 1'Espar. Zij kon alléén sterven. Niemand zou haar de oogen sluiten dan een loontrekkende: en dat was een niemand. Zij huiverde. Néén, zoo'n hefde had zjj niet gedacht dat nog bestond in een tijd als deze. D'Audenon de GrandMademoiselle de Chavise. 18 274 court had haar getrouwd, en geduld... maar liefgehad En hij was haar onverschillig geweest. Maar 't was in elk geval een éérbaar huwehjk, zjj een éérbare vrouw. »Heb ik me ondankbaar tegenover dat mensch gedragen?* vroeg Hélène zich af, toen zij thuis kwam van haar boodschappen. »Wat heeft ze voor me gedaan ? Uit rjjke-dames-jjdelheid, om te laten zien wat ze vermag, en uit zekere coquetterie, om de heve vrouw uit te hangen, heeft ze me aan de directrices van Institut de la Tour gerecommandeerd, en me nog wat 't geldehjke betreft, den ondienst bewezen hun vleiend te zeggen dat ik meer hechtte aan daar te zfin dan aan 't salaris. Een pure misplaatste hoffelijkheid uit malle babbelachtigheid. Hoe is 't mogelijk dat dit soort van rjjke vrouwen zich nooit in de plaats kan stellen van haar minder bedeelde zusters. Zusters! ze moest me hooren, die vleeschehjke deugd. Enfin, mjjn geweten hoeft niet te knagen in wroeging over 't onrecht haar door nüj aangedaan; ze zal mjj waarlijk nog wel genoeg aandoen, en zal wel voortgaan zooals ze heeft aangevangen, ij dele, oppervlakkige ziel, leeg vat." HOOFDSTUK XXHI. »Dus zuster?* vroeg mejuffrouw Laure, toen juffrouw Sibylle, na haar thuiskomst van een tweede bezoek aan Hélène, het zich gemakkehjk maakte in haar kamer, en mejuffrouw Laure's toon was die eener kloostersupérieure aan een non-in-de-toekomst eenige dagen voor de gelofte: »'tls je érnst? Je wilt je leven gaan wijden aan een zóndige, une femme perdue? Weet wél wat je doet, weet 't wél. Ik acht 't mnn duren plicht 'tie nogmaals en nogmaals te zeggen.* Nu zat mejuffrouw SibyUe in haar eenzaamheid juist te overdenken hoe hef Hélène toch was en hoe prettig zjj het samen zouden hebben, en dit gezagvol binnentreden harer naaste bloedverwante met dier koude harde woorden en harde koude bevelende stem, stoorde haar vriendelijke vizioenen op aUeronaangenaamste wuze. Laure kleedde en kapte zich tegenwoordig zoo mogehjk nóg eenvoudiger dan voorheen, en mademoiseUe SibyUe zag haar al in de kleedij van zuster eener onverbiddelijk strenge orde in een cel.... Laure was toch heusch haar roeping misgeloopen. »Laure,« sprak zn, »noem mademoiseUe de Chavise toch niet zoo, laat t nu uit zijn met je verachting.* »Nóóit zal ik deze persoon anders noemen, zelfs al mocht ze later, men kan met zoo'n intrigante nooit weten wat er gebeuren zal, wettig en kerkehjk trouwen met haar minnaar of iemand anders die gek genoeg is. Ju kunt je door haar laten inpalmen, ik zal haar altijd gedenken in de verachting die zij verdient. Wat me zoo in je stuit, SibyUe, is, behalve je zwakheid, je groote 276 domheid. Jn denkt een gunstigen invloed op die verdorvene te zullen uitoefenen, maar ik kan je vooraf wel vertellen dat al je pogen te vergeefs zal zijn. Dit is een ziel die niet meer te redden is. AUeen 't vagevuur zal, na haar dood, in staat zjjn zoo iets te louteren. Tjjdens haar leven zal Satan altijd om haar heen waren, en als jjj bjj haar bent, om jou eveneens natuurbjk.» Deze voortdurende aanstaande aanwezigheid van Satan scheen echter mejuffrouw SibyUe niet af te schrikken. »God is sterker dan Satan,» beweerde zjj, »'t goede vermag meer dan 't kwade. Ik heb lang met mademoiselle de Chavise gesproken, en ben diep getroffen door aUes wat ze me verteld heeft. Zjj is nóóit door Satan beheerscht geweest.» MademoiseUe Laure beweerde niet het tegendeel, maar haar schuddend hoofd, haar opwaartsche kin en bbk waren welsprekend. «Natuurlijk, als ik, je welmeenende zuster, niets meer vermag, dan is een scheiding noodzakelijk; maar weet SibyUe, dat een ander je plaats als directrice zal innemen en niet het veld zal ruimen, als jij 't in je hoofd mocht krijgen terug te komen. Mjjn deur is voor goed voor je gesloten.» »Ik ken mijn plaatsvervangster en ze heeft mjjn zegen. En ik verlang niet dat je deur zich voor mij ooit weer zal openen. Vroeger was 't mjjn deur eveneens; maar daar je me behandelt als een onderhoorige die't recht op genade van een vorstin verbeurd heeft, iets waar ik sedert lang meer dan genoeg van heb, maar dat jou sterk schijnt te bekoren, wü ik je nog wel in dezen tegemoet treden, dus: ik beloof je hier den drempel nooit meer te zuUen overschrijden. Ik zal mjjn kapitaaltje van 't jouwe laten scheiden door middel van onzen notaris, als je dat verkiest, en wjj zuUen voortaan elk maar onzen weg door 't leven gaan. 't Is wel naar dat 't op onzen ouden dag zoo moet, waar wij gedacht hadden altijd bij elkaar te zjjn, maar er is niets aan te doen. Het lot heeft 't zoo gewüd.» »'t Lot of jouw zondige zwakheid. Enfin, als jjj een 277 verlorene koppig verkiest boven 't reine gezelschap van je zuster, heb ik ook mijn laatste woord gezegd Voor t laatst dus, SibyUe Edwige Revon, wéét wat je doet c MademoiseUe SibyUe antwoordde niet, en Laure met haar vasten gezagvoUen stap, was reeds bij de deur toen haar zusters stem haar staande hield. *Ik weet 'twel, Laure,* sprak juffrouw SibyUe vriendelijk maar met nadruk, »als jij, die nu ook een nieuwe levensphaze intreed en denkt 't lot te kunnen regeeren dan ook maar wéét wat je doet. Vóór er moeielijkheden' tusschen ons oprezen, konden wij heel best overweg en wel omdat ik altijd toegaf. Maar de dame door jou gekozen om mün plaats in te nemen, zal niet altijd toegeven. Ik deed 't, omdat ik van je hield, je warm genegen was als zuster, en, zelfs onpartüdighjk, je vlijt, je wilskracht, je zin voor orde en regelmaat bewonderde Maar ik betwfifel zeer of je in mademoiseUe Paule zal vinden wat je in mfi vond. Ze is je zuster niet, ze heeft geen dierbare herinneringen aan 't ouderbjk dak met je gemeen, en ze is geen vriendin die een zuster kan vervangen, omdat ze je beter zou begrfipen en meer met je overeenstemmen, 't Komt me integendeel voor dat jullie aan een zucht tot heerschen beiden te veel toegeeft, en 'tzou me niet verwonderen als juUie voortdurend samenzfin, in een positie waar harmonie zoo noodzakehjk is, aanleiding gaf tot botsingen. En dat zou me zoo spfiten voor de school, Laure« iVoor de school! ?« schamperde mademoiseUe Laure. >Oh maïs oui alors, je heele doen en laten in die vreeselnke geschiedenis in kwestie heeft anders wel bewezen hoe min je de belangen van de schóól telde. Die zullen door Paule La RoseUe beter behartigd worden dan door jou, geloof dat vrü.« •i >'tASï!'t me dat ^e er zo° over denkt, Laure, maar ik mocht noch kón mfin beginselen verzaken voor jou, en al kampend tegen jouw begrippen, heeft mün blik zich verruimd en verklaard, gelukkig. Enfin, ik wü je den moed niet ontnemen wat mademoiseUe Paule betreft* 278 »0 Sibylle, als je die pretentie had Iets aan mijn besluiten of gemoedsstemmingen te veranderen zou een vergeef sch trachten zijn voor iedereen. MademoiseUe Paule is de vereischte directrice voor la Tour, ferm, met een jjzeren wü. Ze transigeert niet, is niet ziekelijk zwak met de kinderen « »Hmm,« mademoiseUe SibyUe kreunde even, en er groefde zich een smartelijke trek om haar mond. »Men kan ook te ferm zijn, en daardoor de kinderharten van zich vervreemden; met de knarsende sleutels van gezag en dwang voor góéd afsluiten. Want nooit zuUen ze dan weer voor ons opengaan, die kleine harten. Genegenheid is 't eerste wat ze van ons verwachten en hun ook toekomt. En van de Mem daérvan heb ik, helaas, nooit iets kunnen bespeuren bjj juffrouw Paule, en dat heeft mè altijd ten zeerste gehinderd. Maar ik wü niet wanhopen, wie weet, wie weet, de tijd doet veel. Misschien zal ze eens begrijpen ...« »Oh, SibyUe, wat een geluk toch dat niet iedereen sentimenteel is als jij. Waar moest 't dan met de wereld heen?* »Dat weet ik evenmin als jjj, Laure. En ik ben wél volkomen overtuigd van mjjn onvolmaaktheid, maar toch voel ik « »A1 zóó laat,* mejuffrouw Laure keek op haar horloge. »Nu, ik heb geen tijd meer voor je, dus tot ziens. Kom je aan tafel, of verkies je hier bediend te worden? Mjj is 't hetzelfde maar juffrouw Paule is vanmiddag mijn gast « »0 neen, Laure, dan kom ik bever niet. Ik voel me niet opgewekt genoeg voor derden...« gegriefd wendde mademoiseUe SibyUe zich weer af. »Ik ben heel moe.« »Geen wonder, als je geest zoo'n hooge vlucht neemt. Enfin, goeden avond, goedennacht, rust wel.« »Van 'tzelfde, Laure.* De deur klapte toe, en mademoiseUe SibyUe was alleen. Ze zag nog het nijdig harde tintelen van haar zusters grjjs oog. »Gezag en dwang, ja, die heeft Laure bever dan mg', bever dan wat ook op aarde. Is ze 279 daarom gelukkiger dan ik? Och, in haar soort wél, ze is altijd heel tevreden over zichzelf, ze heeft nooit verdriet gekend als de gevoeligen. En toch zou ik mün leed niet met haar onverstoorden vrede wülen ruilen, haar aard wülen nemen voor den mijnen. Enfin dus maar weer alleen eten. Neen, 't mag heel onvergevensgezind van me zn'n, maar ik kan niet aan tafel zitten met dat mensoh dat hier mün plaats zal innemen. Als ik er nog aan denk hoe ik haar in 't salon het roepen, om haar op haar verkeerdheden te wüzen, en nu zal ze in mgn leunstoel zitten, achter mgn Louisquinze tafel en oordeelen over mgn kinderen, en straf uitdeelen. Arme stumperts. Mgn tafel, die mg present is gedaan op mijn vu'ftigsten verjaardag, daar zal ze aan zitten, op een van de stoelen waarop eens mfin ouders zaten. Want dat ameublement moet ik, helaas, Laure laten. Maar ik verlang hier nooit meer te komen als 't zoo ver is. Dat dit mensch hier heerschen zal, is voor my een ontwnding. Ieder ander van onze secondantes zou me welkomer geweest zijn.* MademoiseUe Laure, intusschen, achtte het een groote vrijpostigheid van een zuster die zich aan zoo iets vreeselfiks ging schuldig maken als samenwonen met een verlorene, haar, Laure, nog vermaningen en wenken te durven toedienen. Sibylle Revon, die in koelen bloede den vlekkeloozen naam der Revons ging bezoedelen! Enfin, mademoiselle Laure wüde zich onberispelijk christelijk toonen en kwaad met goed vergelden, maar SibyUe verdiende wezenlijk geen vriendelijk woord meer en geen voorkomendheden harerzijds. Toen de soep om zeven uur op tafel stond in de eetkamer der directrices, en het dienstmeisje kwam zeggen: ^MademoiseUe est servie,* maakte Paule La RoseUe, die met Laure in de spreekkamer zat, de opmerking, dat Perrine weldra zou aankondigen: »Ces dames sont servies.* Paule wenschte dien gezegenden tijd reeds daar, zij had er genoeg van altijd als kind bn moeder thuis te worden behandeld. 280 »Het moet u niet verwonderen, mademoiselle Laure,« zeide zn, tegenover haar gastvrouw gezeten aan de witgedekte tafel, onder het gezellig hcht der gaskroon, terwijl ze haar potage met smaak lepelde, »als ik in 't eerst veel tegenkanting ondervind, vooral van de onderwijzeressen ze zjjn mjj niet gunstig gezind. De domooren hebben nooit begrepen wat een grooten dienst ik la Tour bewezen heb.« »Evidemment,« beaamde mademoiseUe Laure.« 't Is jammer voor u, maar miskenning valt ieder ten deel. Zie hoe mfin bedoehngen miskend worden door mjjn zuster, den aumönier, uw coUega's, en natuurlijk uw oom, die hier kwam pleiten voor la personne que vous savez.« »0, die oude idioot telt niet,« was mejuffrouw Paule's grimmig antwoord. «Enfin, u hebt nog steeds niet aangekondigd in de school wat onze plannen zjjn, waarom niet?» »Ik zal dit doen, mademoiseUe, wanneer 't mjj goeddunkt; te gelegener tijd na 't vertrek van mjjn zuster. U hebt maar te wachten.» Paule kleurde van boosheid over den directricetoon, die mademoiseUe Laure nu toch wel kon laten varen, doch zjj zweeg, at haar kwaadheid op met de vischpasteitjes, welke de soep volgden. »Wachten,» klonk het in haar, »ja, ma chérie, ik zal wachten tot ons contract geteekend is, en dan zul je eens wat beleven met je ,wachten'. Ik zal me niet laten trappen, als je dat maar weet.« »Er zal heel wat hervormd moeten worden,'* hernam zjj, nadat Perrine vleesch, gebakken aardappelen en salade had opgebracht. »Heel wat. Vind u madame Mortier al niet een beetje te oud worden, evenals mademoiseUe Pratte, mademoiseUe Dolany, en misschien ook madame Forgeron, schoon zjj heur haar zoo leehjk geel verft?* »De kinderen zjjn aan hun gewend, en 't zjjn uitstekende onderwijzeressen. Ik begrijp uw insinuatie, maar kan er onmogelijk op ingaan, 't Feit dat die dames 281 u niet genegen zn'n, neemt niet weg dat zij de groote genegenheid hebben van de kinderen; en door zulke secondantes te ontslaan, zouden wij ons de ontevredenheid van de kinderen en ook van 't meerendeel van de respectieve ouders op den hals halen. En zóódoende kon de school wel eens groot gevaar loopen een aanzienlik aantal leerlingen te verhezen. Naraurüjk, 't mag een voldoening zfin voor ü uw wrok te koelen, maar tevens kan 't uw nadeel blijken, uw gróót nadeel, waaraan u zich vooral bij den aanvang van uw nieuwe loopbaan niet moogt blootsteben. Ik geef u 't maar in overweging. U zult wel moeten bekennen dat ik gelijk heb.« »Misschien wel,* zei Paule na een poos, »'t is beter diplomatisch te werk te gaan.* Doch mejuffrouw Laure's heerscheressentoon, al was die nog zoo beleefd, blééf haar hinderen, en met haar vork prikkend in het groen der salade op haar bord, wenschte zij een dito prik te geven in het gemoed der raak slaande schoolmamsel tegenover haar. Dus bet zg zoo zoet mogelijk luiden: »'t Kan wel dat de quadruple entente Dolany-PratteMortier-Forgeron mjj niet genegen is, maar u dan toch evenmin, dat heb ik wel gemerkt toen wjj in 't salon vergaderden voor u weet wel om te hooren wat u in Nice ondervonden had en later eveneens. Enfin, ik vertel u waarschn'nhjk niets nieuws? Uw opmerkingsgave is even scherp als de mijne, ha ha!« »Dat is ze,« bevestigde Laure koeltjes, «maar als vriendinnen heb ik de dames Mortier, Dolany, Pratte en Forgeron niet noodig, wél als secondantes, nietwaar? Het is me dus onverschillig of de dames mjj persoonlijk met hun voorkeur vereeren. Ik heb diensten noodig, geen genégenheid. Ik ben gelukkig geheel onafhankehjk van karakter, 't sentiment speelt mjj nooit parten.* »Mij evenmin!* verzekerde nadrukkelijk de aanstaande deelgenoote dezer firma: »Wn' komen hierin wonderwel overeen, mademoiseUe Laure.* >Mjjn waarde mademoiseUe La RoseUe, als dit niet 't geval was, zou ik mjj ook werkelijk niet tot ü gewend 282 hebben, om mij bij te staan in mijn moeilijke taak.« Een lichte hoofdbuiging vergezelde deze hoofsche woorden, en een glans van tevredenheid verhelderde de uitgezakte trekken van mademoiseUe Paule. Eindebjk kreeg zjj eens iets te hooren dat haar beviel. Nu het werd tijd, want van bedekte hatelijkheden had zjj meer dan genoeg. Dit maakte echter weer tamelijk veel goed. Zjj wüde nu maar niets meer zeggen over Dolany, Pratte en Co, want dan kreeg zjj toch den wind van voren; doch eenmaal meesteres hier zou zjj ze wel weg kijken en weg spreken. En dan zouden de beverds eens zien wie hier 't laatste woord had. EUendige schepsels, die haar zoo goed als den rug toedraaiden en de heele bende tegen haar hadden opgestookt. De hééle bende moest weg Die Malebranches, zoo'n brutaal jong ding, zoo'n uilskuiken, ook al Ah, zjj, Paule, de gehoonde en verachte zag nü reeds die gezichten bij de aankondiging dat zjj 'troer hier in handen ging nemen, na den aftocht van die oude malloot met haar sentimentaliteit. Dat zou me een triomf zjjn, hoor, dat zou een verheugenis wezen! Een overwinning, zooals ze er geen twee in haar leven kon teUen. De dagen die volgden, hadden de gezusters Revon het zeer druk met de scheiding hunner belangen en de verdeeling van den inboedel. Mejuffrouw Laure had daarenboven urenlange besprekingen met Paule La RoseUe, wier gele hangwangen zich op leken te stijven van voldoening en gewichtigheid. Het bleek noodig dat mademoiseUe Sibylle zich eenige keeren voegde bij de twee toekomstige deelgenooten; en schoon de oudste juffrouw Revon aUes met engelengeduld droeg, schrijnden haar ten zeerste de zegepralende stem en blikken harer vroegere secondante, en vroeg zjj zich af waarom deze zich niet een beetje kon in toornen; »dat zou ten minste kiescher zjjn en meer in haar voordeel spreken dan zoo te laten zien hóé blij ze is met mjjn heengaan,* dacht de arme mademoiseUe SibyUe, die moeite had niet te schreien. Mejuffrouw Laure, 283 met ijskoude oogen en sterke stem, die geen oogenblik wankel werd van aandoening, rekende uit, ordende, bedisselde, voorzag dit en leidde af dat Een krijgskundige die een veldtocht beraamt, koelbloedig en wel; terwjjl Paule haar zegevieren niet had wülen intoomen, indien zjj al gekund had, zoo rechtmatig leek dit haar toe. Verrukkelijk I te bazen over iemand die vroeger over haar baasde. Als mademoiseUe SibyUe in die dagen Hélène de Chavise en den aumönier niet gehad had, was zjj er nooit doorgekomen, vertelde zjj later; het was zoo treurig op die manier uit la Tour gezet te worden. Het zoeken van appartementen met Hélène bleek ook een groote afleiding. Het appartement 4 rue St. Ferdinand was bepaald te klein voor twee personen, en daar Hélène nu kon rekenen op de betrekking van verkoopster in het groote pianomagazjjn waar mademoiseUe Dolany haar had aanbevolen, wüde zjj dicht bjj de plaats harer werkzaamheden wonen. Zjj vonden eindebjk iets geschikts in een zjjstraat van den boulevard St. Germain, rue Grégoire-de-Tours. En mademoiseUe SibyUe was er opgewonden van, zoo heerlijk als zjj dit woninkje dacht in te richten. »Zouden we geen kanarie nemen?* vroeg zjj Hélène, »als u aan uw werk is, beve kind, en ik zit zoo alleen, is een kanarie een heel gezelschap. Ik heb altijd een kanarie een aUerhefst wezentje gevonden, met zjjn klein geel satijnig kopje zoo, en zjjn schrandere oogjes, en het gezang is bepaald schattig. Natuurbjk, Laure, die er sterk tegen was, heeft me belet er een te nemen, maar mijn hart hunkerde er altijd naar. Zizou, onze poes, moet aan la. Tour blijven voor mogelijke muizen, maar als je er niets tegen had, zou ik graag een poesje er bjj nemen.* Hélène moest er om lachen, zjj vond het zoo aardig. »0, ik ben ook dol op poezen, mademoiseUe SibyUe, maar alsjebheft een mooie dan, een halve angora, als we geen heele kunnen krjjgen. Ofschoon ik niet begrijp hoe u het steUen zult tusschen uw kanarie en uw poes, het zal een voortdurende strijd zjjn.* »Kindlief,« her- 284 nam de oude juffrouw, »dat is juist het interessante van de zaak, ik wil de poes leeren met hefde en verdraagzaamheid haar geel huisgenootje te beschouwen.» »Maar dat is er al zoo moeiehjk bij ménschen in te krijgen, hoe wilt u dat dan een poes tegenover een vogel leeren?* MademoiseUe SibyUe glimlachte. »lk geloof dat ik van onze aanstaande poes eerder iets hefs gedaan zal krijgen dan van Laure en juffrouw Paule. Beesten voelen het dikwijls oneindig meer dan menschen, als iemand goed voor ze is; ze geven je je genegenheid dubbel en dwars terug. U zult zien hoe keurig ik 't stellen zal. De moeder van onze femme de chambre, Perrine, heeft een poes die in bbjde verwachting verkeert. Ik hoop dat een van die kindertjes wit zal zjjn; vind u dat niet snoezig? "Wit of lichtgrijs. De mama kén ik, ze is net een roUetje grijs fluweel, met ronden kop en onschuldige bruingroene oogen, precies als van een bébé. De papa is me onbekend. Dat weet je bjj poezen bijna nooit, nietwaar? Maar ik meen wel dat het een buurman was, die kwam wandelen in hun tuintje. Ze hebben een tuintje met hooge struiken, zoodat u begrijpt, zoo'n póés Och, 't is natuurbjk meestal een buurman!* besloot mademoiseUe SibyUe verontschuldigend. »Ja, och ja,« mijmerde Hélène, «maar de telgen van zóó'n onbekenden papa hebben tenminste dit voor, dat de maatschappij ze niet hun leven lang kan sarren omdat ze niet weten wie papa wel was, zooals geschiedt van wege de geheime menschenpapa's.* »Ja, beve mademoiseUe Hélène, dat hebben de menschen nu eenmaal zoo ingesteld en dit zal, helaas, tot de aarde vergaat, wel zoo bljjven. Maar wie weet wat póézen onder elkaar weer hebben ingesteld. Ze vechten soms op een vreeseljjke manier. Enfin, laat ons hopen dat Nouchette, onze toekomstige huisgenoot», een beschaafde en allerliefste poes zal worden onder mijn leiding. Ik hoop dat u niets tegen den naam Nouchette hebt?* »In 't minst niet, c'est déhcieux.* >Ik kon vannacht niet slapen, ik lag maar al te denken over 285 't brutale doen van juffrouw Paule, ziet u, en toen ben ik, om me te verzetten, een naam gaan verzinnen voor onze poes. En dat heeft me zoo getroost, dat ik weer in ben gesluimerd. Men moet maar de bchtpuntjes in 't leven zien.* »Wat is u toch goed !* Hélène kuste haar. Mejuffrouw SibyUe ging met Hélène mede naar het groote pianomagazijn op den boulevard St. Germain, om haar voor te steUen aan de chefs. »Mn'n lieve kind, als u dit goed vind, zult u zien dat het een beteren indruk maakt dan dat u alleen gaat. De heeren zien dan dat u beschermd word en héüsch, 't is veel geschikter.* »Nu, ik vind 't best en dank u alvast hartelijk,* bewiUigde Hélène. »0, dankt u me niet, 't is niet meer dan mjjn plicht.« Het bewuste magazijn bleek tameljjk breed, met twee uitstalramen, gescheiden door een dubbele deur; terzjjde waarvan men rechts harmoniums, die sierlijk verzetbare orgels, kon bewonderen, en bnks piano's, vleugels en staande, der beste fransche merken. Het glansdonker van pahssander en het doffe eikenbruin én gbmmend notenbruin kwamen tot hun voUe recht. De koperen pedalen blonken; »twee uitgestoken koperen voetjes,* schertste Hélène. En sommige instrumenten waren aanlokkelijk opengeslagen en toonden hun rij witte tanden. »Hoe doet dit aUes me aan la Tour denken!* zuchtte mademoiseUe Sibylle. »Wat een mooi magazn'n. Ik twufel niet of iemand zoo muzikaal als u, moet hier gelukkig wezen.* »Als ik de chefs maar voldoe.* »Kom, kom, dat zal wel. Maar laten we binnengaan, we kunnen niet den heelen tijd voor het raam blijven staan.* Hélène's hart bonsde, terwijl zjj mademoiseUe SibyUe volgde door de lange zaal, waarvan het midden door groote vleugels was ingenomen. Langs de wanden waren glazen kasten, die aUerlei instrumenten borgen, meest violen, mandolines, gitaren en violoncels. Hier en daar rustte, in een met blauw of groen fluweel 286 gevoerd étui, een kostbare fluit, met vonkelend zilveren beslag, of bleekgeel ivoren, of groenrose paarlmoeren, inlegwerk; prachtexemplaren voor bef hebbers. Hier en daar lag muziek en stond een metronoom. »Akelig ding,« dacht Hélène vluchtig; zü haatte het getik ervan, en baar leerbngen hadden er nooit gebruik van mogen maken. Onafzienbaar diep was de zaal, en ineenloopend met de groote was een kleinere, steeds vol reusachtige instrumenten, met hun kasten het vergezicht blokkeerend. Bü de deur was reeds dadelijk een chique jonge bediende op hen toegeschoten, wien mademoiselle SibyUe haar kaartje en dat van Hélène had toegereikt; met verzoek dit te wülen brengen aan een der chefs, als de heeren soms niet beiden daar waren. Het jongemensch boog beleefd en spoedde zich voort. Bfi de kleine zaal, verzocht hü de dames hem te volgen. Zij schoven door, langs de smaUe paden die piano's en orgels Ueten, en hielden stil voor een geruit glazen deur, waardoor men, in een vertrek, een breede bureau ministre zag met een schrfivenden heer er achter. Een tweede, tamelijk jonge, leunde achteloos tegen den schoorsteenmantel vlak bü, en blies de rook zfiner cigarette over het grijzend hoofd van zijn reeds bejaarden coUega heen. De bediende opende de deur, boog weer en sloot haar achter de dames. De grü'zende heer het zfin pen vallen, en verhief zich snel van zfin rondloeren kantoorstoel, naderde hoffehjk; terwül de jongere twee stoelen aanschoof. «Mesdames.» De oudste chef stelde zichzelf en compagnon voor. «Monsieur Toudouze et monsieur Montbrun OaUois.» MademoiseUe Sibylle maakte zich bekend. »J'ai 1'honneur de présenter a ces messieurs mademoiselle Hélène de Chavise, organiste et pianiste.» De heeren bogen weer, en monsterden zoo beleefd mogehjk Hélène, die onwülekeurig kleurde onder hun blikken. Het was de eerste keer in haar leven dat zij met patroons te doen had, en zü gevoelde het verschü tusschen hun blikken en die der dames met wie zij tot nog toe in onderhandeling geweest was. Ln het grfis 287 oog, overschaduwd door zware zwarte wenkbrauw, van den oudsten firmant, las zij een goedige bescherming gemengd toch met iets ernstigs bevelends; hier was een man die niet met zich bet spotten, de patroon eener groote zaak. Onder het laagje hoffeljjkheid van den jongeren, borg zich een fijne ironie, die zeer wel tot Hélène doordrong De bewondering of eigenbjk de goedkeuring van zfin durvenden-streelenden bbk beklemde haar en maakte haar boos. Zjj strakte haar gezicht zoo goed mogelijk en trachtte zoo onbevangen-beleefd te zjjn als zjj kon.' Zjj keek onwillekeurig naar mademoiselle SibyUe, om te zien of hóar trekken iets weerspiegelden van den indruk dien beide heeren op haar maakten, doch zjj las er niets op dan naïeve verheuging en jjver om heur vroegere secondante aan te bevelen. Mademoiselle SibyUe had, natuurlijk, voor haarzelf geen aandeel in de zoogenaamde hulde-aan-schoonheid, zoo vrjjuit gebracht door den jongeren firmant aan haar beschermebnge en mademoiseUe SibyUe, zeil één en al weUevendheid vond dat de heeren het kon niet hoffelijker waren. Zfi vertelde hoe Hélène jarenlang werkzaam geweest was aan haar instituut, waarvan zjj, mademoiseUe Revon, nu de leiding aan haar zuster had toevertrouwd. Zjj zelf moe van het onderwjjs geven, trok zich terug, en daar de karakters van mademoiseUe de Chavise en de jongere juffrouw Revon minder met elkaar overeenstemden had men het beter gevonden te scheiden. En nu was mademoiseUe de Chavise zoo lief met de aftredende directrice van het Institut de la Tour te gaan samenwonen. En daar er al te veel dames waren die muziekles gaven, wüde zjj gaarne een andere positie aanvaarden De oudere firmant, monsieur Toudouze, knikte verscheidene malen achtereen instemmend met het hoofd, plukkend aan zjjn grauwzwarte bakkebaarden. Hjj scheen heel hbj met een élégante bekwame verkoopster, zoo degelijk aanbevolen, en hjj dankte mejuffrouw Sibvlle voor haar beleefdheid mademoiseUe de Chavise te hebben vergezeld. »Wjj zuUen het genoegen hebben 288 de gaven van mademoiselle te waardeeren, zij wil ons zeker wel op een staaltje daarvan onthalen. U speelt toch zeker uit het hoofd ook? Dat is hier noodzakelijk." Hélène, bevestigend antwoordend, verhief zich dadelijk van haar stoel, en de jongere firmant, na een volkomen opnemen van haar gansche gestalte in één enkelen scherp doordringenden blik, haastte zich voor haar uit naar de kleine zaal, om een Pleyelvleugel open te slaan, en een fluweelen bankje aan te schuiven. »Votre tabouret, mademoiseUe.* »Merci monsieur.* «Verkiest u soms dezen vierkanten rieten stoel, hjj kan opgedraaid worden.* «O neen, dank u, ik zit heel goed zoo.* En Hélène speelde hun een concert van Saint-Saëns voor; de twee heeren luisterden geboeid. MademoiseUe SibyUe zat tegenover hen te zegepralen, zag hun wenkbrauwen omhoog gaan, hun hoofden op en neer in goedkeuring, las in hun blijde bbkken verbazing, die zjj tevergeefs trachtten te verhelen. «Zoo'n verkoopster zuUen zjj wezenlijk wel niet aUe dag krijgen,* dacht mademoiseUe SibyUe, «ze mogen haar wel in eere houden.* «Bravo, bravo!* applaudisseerden de heeren. En de jongere naderde Hélène, fluisterend: «Verrukkelijk, verrukkelijk. Vous êtes une véritable artiste, mademoiseUe.* Hélène keek neer op de toetsen van het klavier, antwoordde niet. «En mademoiseUe improviseert zoo mooi op 't harmonium,* beval mademoiseUe SibyUe aan. Hélène was opgestaan in afwachting. «Nu, dat wülen wjj wel graag hooren. Als u niet te moe is?« vroeg de heer Toudouze beleefd. »0,« Hélène lachte even, «ik ben nóóit te moe om te spelen. Heeft u een thema? Of moet ik dat verzinnen?* «O, verzint u dat maar, nietwaar GaUois?* wendde hjj zich tot zjjn compagnon. «Ik twijfel niet of 't zal heel intéressant zjjn!* zei deze, Hélène aankjjkend. Hjj begon meer en meer belang te stellen. 289 »Ik hoop dat ik dit prachtig instrument recht zal laten weervaren,* hernam zij, zich neerlatend voor het orgel. En zg ving een droefplechtige melodie aan, die zong van het leed harer ziel. O, hoe verlangde zij naar Guy op dit oogenblik, hoe dikwijls had zjj hem verkwikt en opgebeurd met haar muziek. Uren lang had hij, het hoofd steunend in de hand, naar haar zitten luisteren. En nu zou dat nooit meer znn. Haar hart dreigde te barsten van weemoed, en zn' had dien met chic gekleeden handelsman, van wien zjj nu reeds vreesde last te zullen krjjgen, gaarne weggespeeld in plaats van aangetrokken tot vlak bjj het harmonium én door haar thema met variaties én door haar persoon. »En dit is héüsch van uzelf?* vroeg de heer Toudouze. » Ja; o, maar 't is heel eenvoudig... zooveel menschen kunnen dat op 't orgel. Een orgel leent zich nog beter tot fantaseeren dan een piano, vind ik.« »U is heel bescheiden « »Te bescheiden,* viel de heer Gallois geestdriftig in. »Ja, nietwaar?* vroeg mademoiseUe SibyUe; bijna opgewonden. »Ja, ik heb altijd gezegd, mademoiseUe is door omstandigheden helaas niet ih staat geweest t conservatoire te bezoeken en zjj heeft nooit protectie gehad, maar er komen gediplomeerden van 't conservatoire, om zich te doen hooren op concerten, die lang met zoo bekoren. Ik ben zoo bhj dat bevoegden nu ook eens oordeelen.* »Menschen,« dacht Hélène, »juUie moest eens weten hoe ik onder dat spelen geleden heb; enfin, 't doel is bereikt, de koopwaar is aan den man, goddank.* De heer Toudouze sprak, en zjjn stem rukte Hélène uit haar mjjmerjjen. >Wjj waren eerst van plan u voor een begin, en omdat u in den handel débuteert, twee honderd francs in de maand aan te bieden, maar wij maken er nu dadehjk twee honderd vjjftig van « »En na eenige maanden is er wel kans op verhooging ... .* bemoedigde de heer Montbrun Gallois. En hy bemerkte met genoegen hoe een blos van verheuging het fjjnbleeke van Hélène's wangen kwam Mademoiselle de Chavise. 19 290 dekken. »Arm kind, zjj kent haar waarde niet,* was zijn innerlijke overdenking. »Ze is charmant in één woord. Wat een gezichtje, wat een figuur. Elke beweging is gratie. Ik kan niet abeen mjjn partner, maar ook mezelf van harte f ébciteeren met zoo'n aanwinst in onze zaak. Ze doet zich nu koud en stug voor, maar zoo is ze niet, te oordeelen naar de uitdrukking van haar gezichtje bjj 't spelen. Hoe oud zou ze wel zjjn? Acht en twintig, ouder niet. Woont met die gerimpelde gele juffrouw samen, dus eerbaarheid 't parool. Jammer. Maar zoo iets moois, zou dat al niet weten wat befde is? Och, misschien niet, als onderwijzeres aan zoo'n vrome kostschool. EUe donne un peu dans le bon Dieu, die oude. Maar 't schijnt een beste ziel, ebesait trés bien faire 1'article; enfin, ze doet 't op gube en toch gedistingeerde manier. Zij, la petite, kleedt zich perfect in overeenstemming met haar prachtige schilderij enhaar; eenvoudig, maar heel smaakvol. Dat mooie zwart fluweelen hoedje met veerenrandje Niets en tóch zóóveel. Niets op een tafel, een stoel, op je hand. Maar zoo onuitsprekelijk veel op zoo'n kopje... boven zoo'n allerliefst gezichtje.* De heer Toudouze bepaalde nu den datum waarop Hélène haar intrede zou doen, den eersten Maart, des morgens om kwart voor negen. En hij drukte haar en mademoiseUe Revon vriendschappelijk de hand. Au revoir, mesdames.* MademoiseUe SibyUe zeide: »Je remercie ces messieurs de leur aimable accueil.* MademoiseUe SibyUe vond het noodig dit te zeggen, omdat Hélène daar in elk geval een ondergeschikte betrekking zou bekleeden. De heer Montbrun GaUois hield de deur open, na een slap handdrukje voor mademoiseUe SibyUe en een bemoedigend kneepje, dat zjjn statige buiging weersprak, in de met glacé bekleede vingers van Hélène. Hélène, beleedigd, boog het hoofd ten afscheid zonder den heer Montbrun GaUois aan te zien, haar lange wimpers bijna geheel gezakt over haar oogballen, 291 haar kin m de lucht. »Ah, ah!« peinsde haar toekomstige patroon, »ze hjkt zoo makkelijk niet. Enfln, des te beter, des te intéressanter.. En het speet hem toch dat hn zoo weinig indruk op deze toekomstige ondergeschikte scheen te maken. Zij had hoegenaamd geen nota genomen van zijn knappe gestalte, zijn zuiver romemsch type, dat zóó uit een antiek medaillon scheen gesneden. 'tWas ergerlijk.* »lk vond die heeren werkelijk heel hef, heel lief!* zei mademoiseUe SibyUe op straat. »Et qu'en dites-vous ma chère enfant?* ' «Monsieur Toudouze is heel beleefd en welwiUend voor een patroon. Ik zal mfin best doen 't hem naar den zin te maken, beve mademoiseUe SibyUe.* »En die andere was toch ook wel aardig.* t? *Pch,-^di^ leek me een vervelende snaphaan toe. Knfln, ik heb niets met hem te maken, 'tls iemand die uren lang moet peinzen en uren lang moet overleggen met zijn kleermaker of er niets aan de snit van znn jas moet veranderd.* , ï0>,hÜ zal 3'e misschien nog erg meevallen in den dagelykschen omgang zoo, befje. Chacun a ses petits travers, n'est ce pas, maar ik zag wel dat hn uw muziek erg apprecieerde.* »0, dat wel, en dat is natuurbjk 't voornaamste. Ik dank u nogmaals en nogmaals, beve mademoiseUe, dat u is meegegaan.* »Ja nietwaar, was 't nu niet veel beter zoo, en heb ik met aUes nog eens flink gezegd. AUes lijkt zoo natuurhjk mogelijk nu, en gejokt heb ik toch ook niet eens. Gek, men kan zonder jokken toch een massa waarheid verbergen. En wat een geluk van dat salaris. U komt er wel, heve kind, u komt er best. Laten wij daar even een kopje thee op gaan drinken, met een taartje er bn. Ik trakteer, 't succes moet u toegewenscht worden m een dronk, al is 't maar thee. En bekommer u nu maar met over de verhuizing, daar zorg ik wel voor. In een dag zijn we over, en in acht dagen op 292 orde. Neen, het is niet te veel werk voor me, want ik wil zooveel mogelijk werk hebben. Dat zal me afleiden van mjjn verdriet en mjjn denken over la Tour, en hoe 't daar nu zal gaan « Eindelijk kwam het oogenblik dat mademoiselle Sibylle in den tuin voor het hek van la Tour stond; terwijl een automobile, waarin oom Hippolyte zat, buite» wachtte en de aumönier tegenwoordig was bij het afscheid der beide zusters; de aumönier én Paule La Roselle, die, gelijk hij bedacht, de kinderen allen tot vrouwelijke geleerden kon maken, maar zélf nóóit zou leeren wat de woorden tact en kieschheid beduidden. Mademoiselle Sibylle, haar roodgeweende oogen achter de dikke voile met zwarte vertakkingen en krommingen, waarmede zij den aumönier eens zoo verschrikt had, zeide hokkend: «Adieu, Laure, het ga je wel, »en drukte een kus op haar zusters voorhoofd en hand. , ,,., , . , Mademoiselle Laure, die noode duldde dat men naar op deze wijze aanraakte, en wier stille woede over Sibylle's doen steeds voortbrandde in haar gemoed, zn zou het haar zuster nóóit, nooit vergeven, sprak kortaf bevelend: «Adieu Sibylle, pas op je ziel, dat die niet al te zeer door de zonde besmet wordt. Het zal je wel berouwen. Als je niet heelemaal verstokt bent, wat ik niet kan en mag aannemen, móét 't je berouwen. Laat ons 't beste hopen. Ik zal eiken avond voor je bidden.« , , , , Mademoiselle Sibylle wilde iets zeggen, maar bedacht zich en zweeg. «Adieu, mademoiselle Sibylle,* vond Paule noodig er lief-ironisch bjj te voegen. «Ik sluit me geheel aan bn wat uw zuster zegt. Ik ook ben overtuigd dat deze stap u berouwen zal. Voor een zoo verstandige vrouw als u, is het toch een vreemd iets.* Mademoiselle Sibylle deed of zn' de haar toegestoken hand niet zag, en haar voile geheel opslaand en Paule flink in de oogen ziend, zeide zij met een wilskrachtige 293 flikkering in de hare: »'tEenige dat ik vurig wensch, nu ik voor goed van u afscheid neem, mademoiseUe, is dat u niet al te hard zult zfin voor de arme kinderen die ik altijd zoo heb hefgehad, en dat zn' ook van utijn zuster niet al te veel gestrengheid zullen ondervinden. En zóó zal ik hen en u beiden in myn gebeden gedenken. Het ga u dan zoo goed mogelijk. Monsieur 1'aumónier, laat ik u niet langer ophouden, ik zie ook dat onze chauffeur ongeduldig wordt « »Qu'a cela ne tienne, mademoiseUe SibyUe, mjjn tijd is de uwe.« De aumónier groette beleefd mademoiseUe Laure en haar nieuwe mede-directrice, en hield het hek ter zijde voor mademoiseUe SibyUe. De chauffeur opende fluks het portier der auto, en de scherpe bhk van mademoiseUe Laure werd plots oom Hippolyte gewaar, die, al dien tijd, doodsbenauwd voor ontdekking, trouw den anderen kant had zitten uitkjjken, vurig hopend dat zjjn heve nicht niet op hem toe zou vhegen. Om mademoiseUe SibyUe te bemoedigen in deze voor haar zoo treurige oogenbhkken, had hjj beloofd haar in een automobüe te komen afhalen, maar had hjj kunnen vermoeden dat de booze zuster en zjjn verschrikkelijke nicht haar heelemaal tot het hek, dus de straat, zouden uitgeleide doen, dan waarhjk was hjj wel zoo wjjs geweest zich ergens aan een straathoek bjj haar te voegen. En nu hjj eenmaal in die verwenschte auto gevaar hep gezien te worden, kon hjj de zaak niet erger maken door uit te stappen. Dat zou zjjn van de braadpan in het vuur roUen. »Kon ik me maar als een kat oproUen, of waarom ben ik geen schildpad of slak?« dacht hjj. »Bonté du ciel, is dat uw óóm niet, mademoiseUe Paule? Wat doet die nu weer hier? Ik geloof dat ik uw oom niet verkeerd beoordeel, als ik zeg dat hij een zeer indringerig mensch is. Wat een geluk dat hjj niet mee den tuin in is gekomen. Dat ontbrak er nog maar aan.« »Dx heb u al gezegd,* wrevelde Paule, »dat hjj als oude halve gare niet verantwoordelijk is voor zjjn 294 daden. Hn is, wat het volk noemt, »un peu marteau*. Maar ik beloof u, als ik hem vanavond spreek, dat ik hem zijn wangedrag onder 'toog zal brengen.* Mademoiselle Laure schudde met overtuiging het hoofd. »Het zal u niets baten, verdórven karakters als hjj kunnen niet verbeterd worden. De verdorvenen zjjn 't koppigst. Dat ziet u aan mjjn waarde zuster, ze wil nog maar steeds gelijk hebben en mjj in 't ongelijk stellen. Niets geen begrip heeft ze, of verkiest ze te hebben van de schande die ze brengt over mjj en la Tour.« »'t Is vreeseljjk,* zuchtte Paule, innerlijk juichend: »Den eenen zjjn dood is den ander zjjn brood, ma belle. Et voila et voila et voila!* >0 de toren, de heve goede oude téren! dat ik hem nóóit weer zal zien!« zuchtte mademoiseUe Sibylle, als de auto zich voortspoedde met haar, den aumónier, oncle Hippolyte, één koffer op de impériale en een groot vahes naast den chauffeur; terwjjl oom Hippolyte de kleine poes Nouchette in een rieten huisje op zjjn knieën had. De aumónier suste: »Kom, dat weet u niet. Uw zuster kan zich bekeeren. De hardste gemoederen bekeeren zich nog wel.* >0 neen, Laure niet,« zuchtte mademoiseUe SibyUe, »daar is geen denken aan.* »Ik hoop, mademoiseUe Revon, dat mjjn vreeseljjke nicht u bjj uw vertrek niets onaangenaams gezegd heeft. Ze is er toe in staat.* »Daar zuUen we maar over zwjjgen, monsieur Fabre.* »Vanavond eet ik bjj mjjn zuster, en ik beloof u, ik zal haar de les lezen. Wat hoefde zjj daar nu weer met haar neus bjj te komen, vervelend schepsel.* »Ik dacht dat u niet meer bjj uw zuster kwam, monsieur Fabre.* »Dat is te zeggen, ik probeer 't altijd niet te doen, ziet u, maar zóó merken ze dat ik wegblijf, komen ze mjjn deur platloopen, en onwillekeurig ga ik er dan weer terug. Ze doen mjj den dood aan, ze zjjn mjjn 295 levenskwaal, maar juist daarom ben ik er aan gehecht, geloof ik. Ze zjjn naar, allernaarst, maar ik schijn ze niet te kunnen missen. Ze schijnen te hooren in mnn bestaan. De gewoonte is een tweede natuur. Men kan aan zjjn boeien hier op aarde gehecht zjjn.* De aumónier ghmlachte zijn kalmen breeden gbmlach. »Ik zie niet in waarom u zich niet van hen zou kunnen losmaken,« voerde mademoiseUe SibyUe aan. »Ziet u Laure en mezelf.* »0, heve mademoiseUe Revon, u houd 't mjj ten goede dat ik 't u zeg, maar hoe u den dans ook tracht te ontspringen, u zult nog wel eens met uw zuster in aanraking komen. Juist ómdat ze naar is; als ze lief was, zou ze sterven, of naar Zuid-Amerika gaan als getrouwde vrouw, of in een streng klooster gaan waar ze nooit uit mocht.« »Daar hoort ze eigenbjk,* zuchtte mademoiseUe SibyUe. HOOFDSTUK XXIV. Den middag van dienzelfden dag, stelde mademoiselle Laure haar nieuwe mededirectrice voor, en had, in gezelschap derzelve, het twijfelachtig genoegen uitdrukkingen van verbazing, ontevredenheid, vrees, toorn, spot en meerdere niet-vleiende aandoeningen waar te nemen op de aangezichten der leerlingen en onderwijzeressen van het Toren-Instituut. Haar ergernis daarover bedwingend, en doend als bemerkte zjj niets van de gisting in de gemoederen, hield mademoiseUe Laure een jjzig-gestrenge redevoering, waarin zjj het had over phchten en gehoorzaamheid en wérken, tegelijkertijd te keer gaand tegen sentimentaliteit en weekheid als een soldaten dresseerende korporaal. De leerlingen, een enkele stoutmoedige uitgezonderd, zaten allen met de oogen neer; sommige hadden ze zoo vol tranen, dat zjj ze, zonder sterke bljjken te geven van de veroordeelde weekheid, niet vermochten te heffen; de kleintjes sidderden als zooveelpopubertjes waardoor een koude herfstwind waait, en de meest schebnsche en zonnige kinders zagen hun schoolhorizon op de erbarmelijkste wijze verdonkerd door dreigende looden wolkgevaarten. Kortom, nooit te voren was de thermometer der la-Toursche zielegesteldheid zoo laag gedaald, als toen mademoiseUe Paule het woord nam, om haar jeugdig auditorium onder den invloed van haar machtigen geest te brengen. Maar hét lot van een algeheele overwinning hangt dikwn'ls aan een draadje, en gelijk het in de wereldgeschiedenis 297 het geval is, geschiedt het zelfs in een schoolwereld. Mademoiselle Paule had haar speech opgeschreven en vergeleken met die van mademoiselle Laure, en in het ijzerhard genoegen bjj de gedachte wélke uitwerking déze ferme zin zou hebben en dit welgekozen woord, hadden de dames niet bemerkt dat zij, na elkaar te hebben gecorrigeerd, eigenlijk precies hetzelfde vertelden. Ten tweeden male dus onthaalde de nieuwe directrice de goede gemeente op het bewuste woest protest tegen sentimentaliteit en weekheid; ten tweede male werd den leerlingen in mademoiseUe Laure's woorden verkondigd wat werken en wat phcht was. MademoiseUe Laure had haar neuspunt gemaakt tot de punt van een gloeienden pook, en mademoiseUe Paule's gele wangen bUezen zich op tot twee citroenen, maar zéggen deden zjj aUes precies eender. Het duurde dan ook niet lang of lachlustige kuütjes putten zich in de wangen van Suzanne Renaudié, baronesse de Montbéliard, zjj stootte met haar elleboog haar vriendin en klassebuurvrouw Charlotte de GuicharddeThomeray aan; deze trakteerde op geljjke wijze haar nichtje Agnes, en, zonder te weten waarom, stompte Agnes een blauwe plek in den moUigen kleinen arm van Arlette Mainfroi de Beaumont, die zich weer wreekte op de naast haar staande, die aie! riep en eveneens aan het kastijden ging. Het werd een ware epidemie. »Waaróm duw je eigenlijk, Suzette?* informeerde Charlotte. »0, ik heb je nooit verteld van dien joligen papegaai van oma, die aUes nasprak wat je hem zei?* vroeg Suzette. »We noemden hem Coco,« en hier fluisterde Suzette lang en beteekenisvol in Charlotte's oor. >Coco?« giegelde Charlotte in een langen uithaal vragend. »Begrjjp je niet?* vroeg Suzette, »wrj zullen La RoseUe, omdat ze ook napraat, herdoopen in Coco. Dat is veel aardiger dan la Rosière.« »0 jal* nep Charlotte gretig,' maar zweeg verschrikt stü, en stond daar als een versteend kind, want mademoiseUe Laure trad plots beslist toe op het halfrond, waarin de leerlingen geschaard stonden, drong door de gele- 298 deren en vroeg gestreng: Wat beteekent dat gelach en dat gepraat? Suzanne Eenaudié de Montbéhard en Charlotte de Guichard de Thomeray, komt naar voren en vertelt hardop waarom jullie zoo brutaal durft zün gekheid te maken als de nieuwe directrice spreekt.* MademoiseUe Paule, geërgerd, verzocht mademoiseUe Laure met de strafoefening te wülen wachten tot het einde harer toespraak, en nadat zjj een punt gezet had achter haar allerlaatste vermaning, werd het gansche instituut gelast het gerechtelijk verhoor bjj te wonen. De dikke Charlotte hield reeds een doornatten zakdoek voor de oogen, hokkend dat zy niets gedaan had, maar de onvervaarde Suzette zei droogjes. »Ik heb aUeen schuld, mademoiseUe Laure, want ik vertelde van dien oohjken papegaai van oma vroeger, die aUes nasprak, wat je hem zei. En dat doet een papegaai toch altijd, nietwaar?* »En wat heeft die maUigheid hier te maken? aUerbrutaalst kind!* beet juffrouw Paule haar toe. «Spreek op.* Suzette werd rood, ging eerst op het bnker been staan, toen op het rechter, vermande zich eindebjk, riep al haar durf te hulp, en zei toen schor: »Eh bien s'ü le faut, je parlerai: omdat we tweemaal achter elkaar den heelen tijd gehoord hebben van straf en pbcht en nog eens straf en pbcht, en niks befs en aardigs, zooals van mademoiseUe SibyUe en mademoiseUe de Cbavise vroeger, die snoes. Sedert die weg is, is het hier zoo naar. Dat vind ik ten minste.* En nu niets vroohjk meer, begonnen Suzette's trekken te werken, en was haar zakdoek spoedig even nat als die vari Charlotte. Haar voorbeeld bleek aanstekelijk en de droefheid werd algemeen. Zoodat mesdemoiseUes Laure en Paule tot hun overgroote woede moesten bemerken hoe hun redevoeringen aan een totaal fiasco leden en juist het tegenovergestelde te weeg hadden gebracht van wat de spreeksters beoogden. Het volkomen eens daarover, bestraften zjj dus hevig de luidruchtig aan haar smart toegevende Suzette, noemden haar een besmetting en een schande voor de school, en dreigden haar met openlijk wegjagen, indien zjj op 299 deze wjjze voortging haar kameraden op te hitsen en inbreuk te maken op orde en tucht. «En naar welke school je dan ook verder toegaat, zullen wy wel zeggen wat een last wij hier van je hadden, vreeseljjk nest!* mademoiselle Paule, wier wrok jegens Suzette steeds smeulde, schudde haar bjj den arm, als sloeg zjj een peluw uit. «Kan me niks schelen, ik hou toch't meest van muziek, dan vraag ik aan oma of ik heelemaal niet meer naar school hoef, dan kan u wi&s vertellen!* snikte de praktische en ononderdrukbare Suzette. «Dit kind is een tuberkel in de longen van deze school!* verkondigde mademoiseUe Paule plechtig, en deed Suzette's treurigheid plots veranderen in wonderbaarlijke pret, want een school met longen vond zü »dol«. Ha ha ha!« schaterde zjj, nu tranen lachend in plaats van huilend. «ZuUen wij haar boven in den toren opsluiten?* vroeg mademoiseUe Paule. MademoiseUe Laure vond het goed, en tusschen de twee directrices in, marcheerde deonbedaarbaar lachende Suzette naar de strafkamer, een vroohjke gevangene, schoon zn een waarschuwend voorbeeld moest belichamen. De secondantes stonden wederom op een gegeven oogenbhk in de rue de la Tour, het gehoorde te bepraten. »0,« kreunde madame Mortier, «waarom ben ik geen miUionnaire? Ik verzeker juUie dat ik daar geen minuut langer bleef.* «En ik evenmin « zei mademoiseUe Dolany. «Nou en ik. ...« riep mademoiseUe Pratte. «Ik zou jullie allemaal een jaarljjksch inkomen geven, om van die twee af te komen 1* verzekerde madame Mortier. ^ «Dat belet niet dat we, zooals de zaken staan, op t oogenbhk, en wie weet nog* hoe lang, die twee zuUen moeten verduren. Enfin, laten we soUdair blijven, en als ze 't een van ons te bont maken, gezamenlijk voor onze coUega opkomen,« vond madame Forgeron. «En met onze gezamenlijke ontslagneming dreigen,* 300 besliste madame Mortier, »want er is hard kans op dat de schoolbarometer binnenkort op storm zal wijzen.» »üat kan wel,« meende mademoisebe Dolany, »maar de dames kunnen toch geen bijzondere grappen uithalen, zonder hun eigen belangen in de hoogste mate te schaden; dus tot pruissische maatregelen te onzen opzichte zullen ze nog zoo dadelijk niet overgaan. Ik stel voor dat wg vanavond even mademoiselle SibyUe en Hélène gaan opzoeken, madame Mortier en mademoiseUe Pratte, dan kunnen wij verslag doen. Laat ons het geval niet al te pessimistisch opnemen, en die beve mademoiseUe SibyUe niet bedroeven.» In spijt van haar ergernis over Suzette's gedrag, gevoelde mademoiseUe Paule zich toch zeer trotsch en gelukkig dien ganschen dag. Ha, heerlijk, zjj stond bovenaan, zij had te zeggen. En in zegepraal schelde zjj om zes uur aan bij haar mama in de rue Dutot. De conciërge, die, vergezeld van haar adjudant op vier pooten, den nüdigen grauwen Victor, brieven rondbracht, groette mademoiseUe La RoseUe met iets van eerbied. Zij wist ervan, mama La Roselle had het haar verteld. De groote gebeurtenis van Paule's benoeming werd in kleinen kring gevierd. MademoiseUe Laure was ten eten genood, maar had stijfjes beleefd bedankt. Oom Hippolyte had aangenomen, toen hjj dit vernam. De abbé Lafossette zou komen; ook madame Grandperrin, de oude knikkeboUende dame die aan den overkant van het portaal woonde met een zeventienjarigen achterneef uit Pontivy, Modeste Carré; dien men onmogelijk thuis kon laten, want zij ging nooit zonder hem uit. Deze jongenheer bezat zeer groote ooren, en een verbazenden eetlust, dien hij weer niet verkoos thuis te laten, zoodat hij de schrik mocht heeten van aUe menschen die hem inviteerden, vooral als zjj aan vleesch, visch, kip en dessert dachten. MademoiseUe Laure was niet van plan zich intiem te maken met de famüie harer medebestuurderesse, want men wist nooit hoe 's levens gangen zich zouden wenden, en 301 afgemetenheid bleek steeds het veibgst tegenover een ieder. MademoiseUe Laure gevoelde niet de minste behoefte aan gezeUig verkeer, zjj was zichzelf genoeg. En het gezelschap van oom Hippolyte zou haar in élk geval van een diner bij de La RoseUe's hebben afgehouden. »Dat akelige mensch, met haar langen witten neus met roode harlekijnspunt er aan, die eigenlijk blauw moest zjjn gevroren door de jjskelderachtigheid van haar binnenste? Ik zeg je ze heeft een bevróren binnenste, Euphémie, en als je haar in je huis wüt halen, jaag je mg' er voor goed uit, begrepen?» En daar oom Hippolyte in elk geval als Paule's bloedeigen oom er bjj behoorde, en in den laatsten tijd gevaarhjk blijk gaf dat hjj van de zusterlijke pantoffel meer dan zjjn bekomst had, las mevrouw La RoseUe werkebjk met zekere verbchting mademoiseUe Laure's weigerend antwoord nog eens over. Schoon zjj zich aan den anderen kant wel eenigszins in haar eigenhefde gekwetst gevoelde. Als die juffrouw nu maar niet de brutaliteit had op de La RoseUe's neer te zien. Zjj waren van even goede afkomst als de Revons en mogelijk wel van betere. Een kapitein La RoseUe was met Napoleon I mede naar Italië getogen en in dit schoone land gestorven. Het eenige dat daarbij te betreuren viel was dat hjj niet roemrjjk in een veldslag, maar, door de duisternis misleid, in een villa-vjj ver den dood had gevonden. En nog een La RoseUe was wapensmid geweest onder Lodewjjk XVI. Mevrouw La RoseUe legde op deze feiten den vereisohten nadruk aan tafel, tegen mevrouw Grandperrin, die, in een jjsehjken staat van knikkeboUerigheid verkeerend, een ieders gezegden tienmaal achtereen steeds te onpas scheen te bevestigen of te ontkennen. Terwjjl haar neef, wiens ooren zich wjjduit spitsten om aUes wat gesproken werd daarin te bergen, zich geen tijd gunde iets te zeggen, ten einde het zjjn maag aan niets te laten ontbreken. En het benieuwde oom Hippolyte, die hem aan den overkant met bezorgdheid aandachtig gade sloeg, waar monsieur Modeste alles toch wel kon 302 laten, want hn was schraal en nietig en leek geen lood vleesch op zn'n ln'f te hebben. «Zijn maag moet zeker reusachtig groot zjjn, onmeteljjk groot,* peinsde oom Hippolyte. «Terwjjl hjj eet, kijkt hjj al uit of er nog meer op den schotel is. Zjjn digestie moet verbazend goed zjjn. Hjj is werkeljjk heel merkwaardig.* Van tijd vermaande madame Grandperrin haar achterneefje en zei: «Modeste, heve jongen, éét toch zooveel niet,* daarbij hevig bevestigend knikkend, als moedigde zjj hem ten zeerste aan. Zjj kon even goed een visch in zee bevolen hebben niet te zwemmen, of een koe in de wei niet te grazen, vond oom Hippolyte iu zjjn bewondering van den jeugdigen gastronoom, die zjjn oud-tante evenmin achtte als de bejaarde kanarie, welke van tijd tot tijd een heesch «piep!* liet hooren. Oom Hippolyte vermoedde dat madame Grandperrin altijd met veel genoegen haar neefje mede uit eten nam. «Wat moet hjj haar kosten,* mijmerde de heer Fabre, die zich maar matig bediende, hetgeen de heer Modeste, wiens waterige oogen de hoeveelheid op ieders bord gretig waarnamen, zeer verstandig van hem vond. Oom Hippolyte, nog gedenkend mademoiseUe SibyUe's droefheid van dien morgen, zat hier noode aan. Natuurbjk, hjj gunde zn'n nicht, schoon hjj haar karakter in vele opzichten laakte, gaarne promotie, doch dat deze weer ten koste der zielerust van een braaf, best mensch moest geschieden, vond hjj vreesehjk. De abbé Lafossette zei nu en dan iets gepast vriendebjks en luisterde naar de politieke betoogen van Aristide, op wien zjjn mama haar blikken met trots gevestigd hield. Paule, zat, al etend, te peinzen over haar levenslot. Eindelijk was het haar een beetje gunstig geworden. Natuurlijk, het zou een heel ander bestaan bljjken dan dat aan de zjj de van een gebef den echtgenoot, maar het was nu helaas bijna zoo goed als zeker dat deze zich nooit zou opdoen, en het directriceschap was tenminste een kleine compensatie. Laure Revon was geen SibyUe, die oude teut zou zjj wel om haar vinger gewonden hebben, maar op aarde bestond nu eenmaal niets volmaakts en men moest zich in het 303 onvermijdelijke schikken. Er zou nog heel wat te vechten zijn. De oude madame Grandperrin, allerhevigst ontkennend knikkend, verheugde zich zeer in het succes van die heve mademoiseUe Paule, wie le bon Dieu zoo gunstig gestemd scheen. Daar madame Grandperrin tevens een weinig aan hardhoorendheid leed, verstond zjj meestal verkeerd wat men haar nauwkeurig vertelde en had zjj nu begrepen dat Paule in de plaats was gekomen van -»die roodharige juffrouw met den zoo hoogst onzedehjken levenswandel.* >Neen,« sprak mevrouw La Roselle luide in madame Grandperrins oor, »die was maar secondante, terwjjl mijn dochter directrice is in de plaats van de oudste juffrouw Revon, die nu met dit vreesehjke mensch samenwoont, stel je voor. Brrrr, zoo iets vies. Voor geen miUioen zou ik zoo iets doen, chère madame, voor geen miUioen.* «Ontzettend,* vond mevrouw Grandperrin, bljj en langdurig ja knikkend, «ontzettend. Dat is heel slecht van die juffrouw, heel slecht. Och, de wereld is vol misdadigers tegenwoordig. Je hebt zoo weinig eerbare menschen meer.* »Nóü!« suste Aristide, gedachtig aan de Montmartre café's, «zegt u dat nu niet, voyons, voyons....« «Maar ik zeg 'twél,« en madame Grandperrin knikte tienmaal achtereen van néén. »Ikvind't,jeunehomme; en mjjn langdurige ondervinding weegt wel op tegen de uwe? 't Wordt hoe langer hoe erger. Op 't laatst "blijft er niemand meer over.* «Dan wjj hier,« vond Aristide, zjjn oom, naast wien hjj zat, op den schouder slaand, «nietwaar oompje?* Oom Hippolyte brak het zweet uit de poriën. Hjj hoopte nu dat men over dit onderwerp zwijgen zou, anders zou hjj nog genoodzaakt zjjn heen te gaan eer de koffie gediend was. Hjj keek den abbé eens aan, wiens gelaat kalmstrak stond. Maar Paule, ongewoon opgewonden door blijdschap en ouden wjjn, te harer eere gedronken, onthaalde madame Grandperrin nog eens op een omstandig relaas van de 304 slechtheid der roodharige, die madame Grandperrin, gelukkig voor haar, nooit gezien had en nooit zóu zien. «Ja, dat is zeker gelukkig,* bevestigde madame Grandperrin met de stem en ontkende zjj met het hoofd. »En rood haar, foei! Die wantrouw ik tóch altijd, roodharigen. Dus une rouquine ....« besloot zjj. «Neen, 't is te erg. Neen, daar zou ik niet mee samen willen wonen, voor geen vjjf milhoen. Je suis tout a fait de votre avis, chère madame.« »Allons donc!« opende om dit te zeggen voor het eerst haar achterneefje den mond, ook om een groote hap mocca-taart door te laten, die alle ruimte daarbinnen in beslag nam. En hij bedacht hoe heerljjk en hoeveel men van vjjf milhoen iederen middag kon eten. »Ik doe 't nog voor minder,« beweerde Aristide, »ma foi, une rouquine, is dat nu zóó erg? En als dat alles is wat 't mensch op haar geweten heeft, die vrouwen maken overal een kippendrukte van. Jullie hebt zelf gezegd dat de moeder van den pretendent geen toestemming wou geven, dus zjjn ze maar zoo getrouwd al is 't nu niet »en règle « 't is * hjj nam een slok uit zjjn glas, «tout ce qu'il y a de plus naturel.» «Aristide!* gilde zjjn mama, hem met den vinger dreigend, «monsieur 1'abbé est la....« Aristide, die, een stevig glaasje gedronken hebbend, van een ongewone openhartigheid tegenover zjjn strengzedeljjke familie blijk gaf, keek een oogenblik beteuterd. Hjj bemerkte dat hij zich versproken had; lastig, maar enfin Hjj kon de woorden niet meer naar binnen halen. De abbé keek mevrouw La RoseUe aan en zei kalm: »Oui chère madame, ü est la. Maar hjj zou 'tbeW vinden, u houd 't me ten goede, u weet hoe ik u genegen ben, als er maar niet meer gesproken werd over deze allerbeklagenswaardigste jonge vrouw, die in elk geval hier de hoofdschuldige niet bljjkt....« «Maar lieve hemel, monsieur 1'abbé, als zy 't niet is, wie is 't dan?« «Dat is de mama van dien meneer de Marceau, die 305 deze twee menschen belet een huwelijk aan te gaan waarop zjj recht hebben. De jonge vrouw heeft gedwaald, dit is te betreuren, maar de meneer heeft ook gedwaald, en hij moet 't evenzeer goed maken als zjj. Dwalen is menschehjk, chère madame, laten wjj dus mild zjjn in ons oordeel, en hopen dat die mama tot inzicht komt. Ik weet er nu alles van, dus ik kan beter oordeelen dan in 't begin." »Très bien, trés bien!* applaudisseerde Aristide verhcht. »Oh! monsieur 1'abbé 1« juichte oom Hippolyte met vochtige oogen, «mag ik u de hand drukken?* «Volontiers, mon cher monsieur Fabre. En wat de oudste directrice aangaat, die nu haar gezelschap gaat schenken aan haar ex-secondante, ik vind haar een aUerverdienstehjkst mensch, want zjj is barmhartig en doet wat haar hefdevol gemoed haar gebiedt en wat haar geloof van haar vergt. Dat de ex-secondante dit gezelschap aanvaardt is voor mjj ook een teeken dat deze jonge vrouw zich aan die ééne dwaling zal houden en niet tot andere overgaan. En zoo verwerpelijk kan zjj niet zijn, want zü, deze jonge vrouw dan, heeft zich in elk geval de genegenheid verworven van haar oudste directrice en nog meer dames aan het instituut werkzaam, nietwaar, monsieur Fabre?* Paule's bbkken smaalden haar oom toe. Maar oom Hippolyte bemerkte daar in zjjn verdedigingsjjver niets van. «Goddank, ja, dat hééft zjj, monsieur 1'abbé, ik ben meer dan verheugd u hier zoo te hooren spreken, 't Is me een ware verlichting, want ronduit gezegd, ik houd niet van ruzie, maar toch zou ik 't mijne hebben moeten zeggen, met 'tin den steek laten van mjjn koffie....* »Ohl mais non!« protesteerde monsieur Modeste, «c'est trop bon le café, men moet nooit iets in den steek laten!* hjj grinnikte. «Oh! c'est bon le café, c'est bón!* hij smakte met de hppen, kneep de oogen dicht. «Oh! que c'est bon!* hjj wreef zü'n maag. «Hippolyte,* vond madame La RoseUe,»je overdrijft Mademoiselle de Chavise. 20 306 schromelijk. »'t Wordt tijd dat je tot bezinning komt. Ik ... .« Een snik van Paule belette haar voort te gaan. «Cette demoisebe a le vin triste!* beklaagde Modeste Carré, »moi j'ai le vin gai ah ah ah!« hjj wreef zich de handen. «O!* verontwaardigde zich Paule. »Om geacht en geprezen te worden, doen wjj beter met aUemaal slechte vrouwen te worden; ik, moeder; u, madame Grandperrin.* s Wat moet ik worden?* wilde madame Grandperrin weten, met de hand aan haar zeventigjarige oorschelp. > Slécht!« bulderde Aristide, in de meening dat hjj verlof van den abbé had, nu door het dobe heen, »volage, dévergondée, wat u maar wilt. Oh! ik zie u al in Montmartre! crénom, ah que c'est rigolo, que c'est riche!* Hjj sloeg zich op de knieën, trappelend met de voeten van genoegen. Lachtranen rolden hem over de wangen. «Aristide!* waarschuwde zjjn mama, «aie donc un pen plus de tenue, voyons! Aristide maakt maar gekheid, chère madame, 't is niets!* suste zjj de zielsverbaasde oude mevrouw, die met verwilderde oogen staarde naar den jubelenden Aristide. Zjj begon er bevestigend van te knikkeboben, al rondkijkend, en het was als deelde zjj een aantal aanminnige groetjes uit. «C'est la jeunesse!« verontschuldigde zjj, «och, ja, toen ik zoo jong was als hjj, was ik precies zoo.* «Precies als t'ft?« vroeg Aristide, «de Hemel beware u, u moet dan een komiek soort meisje geweest zijn.* En dit verschafte den geestigen Aristide weer reden tot een uitgelatenheid, die wat al te jeugdig was, en waarin hjj begeleid werd door het gegrinnik van den heer Modeste Carré; die, nu er aan niets meer te smullen viel dan koffie en likeur, tijd had tot lachen en praten, en hoe langer hoe vrijmoediger werd. Oom Hippolyte geneerde zich zeer voor den abbé, die maar van tijd tot tijd een woordje met hem wisselde. 307 »Aristide !< riep Paule plots van den overkant hem toe, »zou jq nu met dat roodharig schepsel willen trouwen? Een aardige schoondochter voor mama anders.« Aristide staarde haar verbluft aan. «Trouwen, ik? met wie .... ? Ah, met je vriendin? Och, dat weet ik zoo net niet, als ze een milhoen meebracht, welzeker, waarom niet?* Hjj keek zjjn zuster eens aan, er behagen in scheppend haar te tergen. En hjj overdacht znn leven, waar zjj geen greintje begrip van had. Hjj wist haar jaloersch op andere mooiere vrouwen, en hjj veronderstelde het voorwerp van haar haat mooi, en wenschte bijna die vrouw, waar al die deugdzamen zoo op gebeten waren, met eigen oogen te aanschouwen. Enfin, dat kon hjj toch niet, dus het was de moeite niet waard daaraan te denken. Maar om Paule nog woedender te maken, vroeg hü. «Wü je me niet eens voorsteUen? Wanneer is ze thuis?* De abbé vroeg hem, om een eind aan dit onverkwikkelijk gesprek te maken, iets over zjjn courant, en haalde een artikel aan uit een andere courant.* Aristide, weer ziend dat hn' te ver was gegaan, antwoordde beleefd; en een half uurtje daarna, nam de abbé vriendelijk afscheid van het gezelschap, zich voornemend de oude mevrouw La RoseUe, indien zjj hem weer ten eten vroeg, te antwoorden dat hjj verhinderd was. Oom Hippolyte stond ook op, en gaf zjjn voornemen te kennen den abbé tot diens woning te geleiden. Zjjn zuster durfde daar niets tegen inbrengen; maar, na het vertrek van beide heeren, bestrafte zjj haar zoon en dochter over hun luidruchtigheid. Zjj wist 't wel, monsieur 1'abbé was ontevreden. Het was ook geen toon voor een vroom gezin geweest.* «Kom, kom, een grapje mag een mensch toch wel verkoopen. Ik ben in mjjn eigen huis en zal zeggen wat ik wil. Ik ben nu oud genoeg,* vertelde haar Aristide. «Dan inviteert u maar geen abbé's, hoor.* «Je bent in myn huis,* vertelde zjjn moeder hem. «O, dan zal ik hier wel weggaan en op kamers wonen.* 308 »En ik ga, Goddank, morgen ochtend weg,* verheugde zich Paule, nadrukkelijk. Mevrouw La RoseUe schudde het hoofd over de «kinderen*, die haar op haar ouden dag zoo behandelden. Modeste, die zijn tante iederen dag op gelijksoortige beleefdheden onthaalde, zat, met roode wangen, welke als geverfd leken op zijn mager aanschijn, te grinniken. Zijn waterige blauwe oogen ghnsterden, en zijn knokige vingers speelden met het lepeltje, in het leege koffiekopje voor hem, dat hjj met een klankje tegen het porcelein bet tikken. «Als ik dit doe, hoort tante Zélie er niets van,« spotte hjj tot Paule, «ze wordt hoe langer hoe doover. Over een jaar kan ik een revolver vlak bij haar oor afschieten, zonder dat ze haar hoofd naar me omdraait. C'est rigolo, pas?* Paule knikte, maar haar gedachten waren elders, vertoefden bij Hélène de Chavise. Hoe gek toch, dat zn', Paule, zich uit jaloezie, weer zoo over dat schepsel had opgewonden. Het bleek heelemaal niet noodig geweest, hoor. De Chavise was nu toch voor goed van haar bef gescheiden, juist omdat zij met juffrouw SibyUe samenwoonde, en zjj' kon nu geen anderen minnaar ook meer nemen. Wat een vreemd wezen, die Chavise. Zou zjj zich soms wülen bekeeren? Straks ging ze nog in een klooster. Neen, dat had zjj, Paule, nooit gedaan. Als zjj dan toch al haar reputatie kwjjt was, zou zjj haar minnaar ten minste trouw zijn gebleven. Licht, dat je dan toch iets had van aardsch geluk. Maar wie weet wat het wezen nu van plan was. Zjj kon best mademoiseUe SibyUe, die suffer, om den tuin leiden. Boodschappen gaan doen en afspraakjes met mannen hebben en zoo. Dat had zjj toch aan la Tour al die jaren achtereen gedaan. En zoo zou het ook wel gaan voortaan. Men zou nog heel wat grapjes beleven met een dergelijk verdorven vrouwmensch, heel wat kunnen lachen en spreken. Heerlijk dat zij, Paule, niet zulk een verachte was. En, toch, hoe wreed van het lot, dat haar nooit mannenhulde had ge- 309 schonken. Enfin, zjj was bestemd tot heerschen, en daarom zou zjj het anderen zooveel mogelijk inpeperen, dit treiteren van het lot. Anderen moesten maar boeten ervoor. Zij had zelf ook niets gedaan om in haar vrouwenbestaan alle geluk te ontberen, en men mocht zich gerust op het akelige bhnde fatum een beetje wreken, als het je het beste onthield. HOOFDSTUK XXV. Het was Hélène een behoefte geweest haar oude appartement, zoo rijk aan herinneringen, getuige van zooveel leed en zielestrjjd, te ontvlieden, en toch werd haar hart gekweld door heimwee, gevoelde zjj zich neerslachtig en als gedrukt door zware gewichten, toen, de roezemoes der verhuizing voorbjj, zjj voor het eerst met mademoiseUe SibyUe in de nieuwe woning aan tafel zat. Tranen welden haar onophoudelijk in de oogen. Niettegenstaande het vriendelijk aanzien van het intérieur en de lieve voorkomendheid harer huisgenoote was het haar of men haar leven geamputeerd had van een deel, zonder hetwelk 't haar oneindige moeite zou kosten voort te strompelen tot dien eindpaal: den dood. Trots het gezelschap van die goede mademoiseUe Sibylle, zoo tevreden met haar poes en de kanarie, die zij, voor het gemak, Hyacinthe had gedoopt, voelde Hélène zich verlatener dan ooit. «Smaakt het niet?« vroeg mademoiseUe SibyUe telkens, en Hélène met toegeknepen keel, knikte dan maar vriendelijk, en trachtte iets te eten van haar kalf scotelette en de aardappeltjes, met zooveel zorg door juffrouw SibyUe gebakken. »0, o, wie kan me Guy vergoeden,* klonk het in haar. «Niemand.* Gelukkig, dacht zjj, dat dien eersten avond de vriendinnen onderwijzeressen kwamen met oom Hippolyte, «anders zou er geen doorkomen aan de uren geweest zjjn voor mrj.« «Le moral n'est pas bon, ma petite!« beklaagde mademoiselle SibyUe, alvorens op het bel- 311 letje der genoodigden naar de deur te gaan. »H faut qu'on vous le remonte.» Brj deze deernisvolle woorden der bejaarde juffrouw, die toch ook ruim haar verdriet had en haar kommer, bepen Hélène de tranen langs de wangen, en zjj sloeg haar armen om mademoisebe SibyUe's hals en beloofde lachend beterschap. »Ik weet wat 'tis,« juffrouw SibyUe's oogen werden eveneens vochtig, »ik voel me eigenlijk precies als u.« »0 pardon, pardon, ma chère amie!« smeekte Hélène, »u is veel te goed voor me. Laat ik toch opendoen voor u!« want een tweede scheUen weerklonk. En de groep lachende, om welkom vragende gezichten die zich vertoonde, zoo week de deur, verhelderde haar stemming onmiddeihjk. Zjj werd omhelsd en gekust door de vier dames, want madame Forgeron was meegekomen. »lk móg immers wel? Lieve kind, ik ben zóó dol nieuwsgierig naar jullie inrichting, dat ik de stoute schoenen maar heb aangetrokken « »Dat is héél heel lief van u!« juichte Hélène. » Mógen? Moet u dat nog vragen? Als u wist hoe dankbaar ik ben voor elk vriendschappelijk bezoek « Oom Hippolyte»blonk «.volgens mademoiseUe Dolany, »als een koperen waschketel van trots en genoegen», dat hjj ook van de partij mocht wezen. Zjjn nicht, die altijd ziekelijk nieuwsgierig bleek waar het 't doen en laten van menschen betrof met wien zij op vnandehjken voet stond, had niet uit hem kunnen krijgen waar Hélène woonde. »Dat gaat je niets aan, en dat kom je van mjj nooit te weten. Moet je nog meer kwaad doen?» En hiermede had Paule zich tevreden moeten stellen. Hij beschouwde thans Hélène met de teedere vriendschap en het respect van een voogd, die zjjn pupü hefdevol beschermt. Hü vond dat hü nu verder als huisvriend de taak had over haar te waken. En Hélène, hoe weinig dankbaar zü in het begin haar levensredder ook geweest was, waardeerde nu ten voUe zfin eenvoudige eerbjke goedheid. Zü vroeg zich aanhoudend af hoe hij met zulk een familie zóó kwam 312 te zrjn. De nieuwe woning werd om strijd bewonderd, men prees de smaakvolle gezellige inrichting. De poes en Hyacinthe, de kanarie, werden lief toegesproken en gestreeld, tot op een gegeven oogenbhk mademoiseUe Pratte hen aUen verschrikte door een noodkreet, en men haar neuspunt, welke zich in haar verrukking extra ver gewaagd had, geklemd zag tusschen de kooitralies van den solist, Hyacinthe; die in angstige verbazing op zijn stokje naar den vreemden indringeling zat te küken; zich tjilpend afvragend wat dit wel mocht beduiden. Met eenige moeite bevrijdde mademoiseUe Sibylle, terwjjl de overigen lachten dat zij schudden, den ongelukkigen neus van mademoiseUe Pratte, welke door de eigenares weer «behoorlijk in zün fatsoen* gewreven werd. MademoiseUe Dolany betreurde dat Hyacinthe er niet in gepikt had. «Kan je begrüpen, pensez-vous? Hü ziet wel dat 't geen blaadje sla is,« antwoordde mademoiseUe Pratte. «Ik wou hem maar een zoentje geven op zfin bef glad geel veeren boUetje, en omdat die kooi nu zoo akebg nieuw is, zijn de trahes zoo stijf, en sloten ze zich om mijn neus heen. Zoo wordt de deugd beloond.» «Dat ongevaUetje herinnert me,« zei mademoiseUe SibyUe, als men eindelfik gezeUig om de tafel zat voor een glaasje wijn en een gebakje, «aan iets dat een klokkenluider, te Chateaubriant bü Nantes, is overkomen in de kerk van Saint Victorien, toen mfin zuster en ik daar eens den dienst bü woonden. Het was Saint Victorien, en het reposoir voor het altaar prachtig versierd met bloemen en planten en kaarsen door de vrome dames van Chateaubriant, die zich uitgesloofd hadden. Een vriendin van Lauro bespeelde het orgel, tegenover het altaar. En zooals men dikwijls heeft in heel oude kerken, in ouderwetsch bhjvende plaatsen, het touw, waaraan de klok werd geluid, hing boven het altaar. De koster was zwaar ziek, bfina stervend, en hü had zfin schoonzoon gevraagd of die de klok voor hem wilde luiden bü bet laatste gedeelte van den dienst, un tintement comprenez vous? Nu had de schoonzoon 313 het den ouden koster dikwijls zien doen, en dacht dat het iets doodgemakkelijks was. ,De klok even luiden? wel zeker ouwe heer, ga daar maar gerust op slapen hoor, dat kan een blinde in den nacht nog wel.' Vol vertrouwen dus grn'pt de schoonzoon 't dikke touw, maar wat gebeurt er, de klokken zijn heel zwaar te bewegen, tillen den schoonzoon op en sbngeren hem heen en weer als een klepel. Daar hing de arme man, tot schrik van de gemeente, en sloeg zijn beenen uit zoo wijd mogelijk. Hij deed natuurbjk wanhopige pogingen om weer vasten grond onder zjjn voeten te krijgen, en telkens als hij bjj 't altaartje van Saint Victorien kwam, gaf hjj er zoo'n verschrikkebjken schop tegen, dat hjj 't bjjna intrapte, en eiken keer tuimelde er zoodoende iets naar beneden. Boem boem boem, 't rehquïenkasrje. Boem boem boem boem, een groote bloempot. Boem boem boem, 't heiligenbeeld. Boem boem boem boem, 'n groote candelabre met kaarsen. Eiken keer, als de klokkenluider iets naar beneden trapte, sprongen al de dames die 't altaartje zoo mooi versierd hadden op; in wanhoop achtereenvolgens gülend: ,0 de bloempot!' ,0 mjjn plant!' .Omjjnbouquet!' ,Dat had hü wel kunnen laten!' enz. Op 't laatst lag 't heele altaartje gewjjd aan Saint Victorien op den grond, en de heele dienst was in de war. De curé en de vicaris stonden radeloos er naar te kfiken. Onze vriendin, de organist», zat met de armen over elkaar te staren naar den menschehjken klepel, en de klokken luidden, als stond 't stadje in brand. De menschen kwamen in de kerk geloopen om te zien wat er gaande was. Eindebjk zei de curé: »Laten twee van de langste en moedigste heeren ïien dat ze den klokkenluider elk bü een laars grijpen en hem dan naar beneden trekken, anders speelt hü tot over twee jaar Paschen nóg voor klepel.« En zoo hebben dan met groote moeite, al galopeerend, twee heel lange heeren zfin wjjd vaneen vhegende beenen bemachtigd en zich daaraan gehangen, en zoodoende kwam hü naar beneden op heel merkwaardige manier. Maar u begrijpt zijn schrik, toen lnj 314 de verwoesting zag die hjj had aangericht, 't Was dan ook heel wat.« »Hjj zal zjjn leven lang wel nooit meer de klok hebben willen luiden, »meende mademoiseUe Dolany. MademoiseUe Pratte, die nog steeds haar neuspunt zat te koesteren, vond dit héél wat erger dan haar ongeval, en Hélène verklaarde dat zjj, heel onbarmhartig, bjj de vertooning niet gehuild zou hebben van aandoening. »Och, jjj bent een wreed kind!« oordeelde madame Mortier. »'t Is gek!< oom Hippolyte knikte, »hoe men ineen kerk de akeligste ongevaUen kan hebben. Ik logeerde eens in Indre-et-Loire bjj kennissen op het land. Er was een nieuwe kerk met een nieuwen pastoor, die heel lang was, en een spiksplinternieuwen vicaris, zóó klein, dat hjj een kind in doopkleeren leek. Hjj zou de kerk besprengen, en hij nam de metalen wijkwast om dat te doen. Om te toonen dat hij, hoewel klein, heel wat mans was, zwaaide hjj dat ding met zulke geweldige gebaren, dat hfi bepaald regenvlaag] es over de gemeente heen deed vhegen. Ik zat 't spelletje aan te zien en dacht juist bfi me zelf: als die bal met gaatjes soms niet goed aangeschroefd is, zou iemand daar een aardigen slag tegen zfin hoofd van kunnen krfigen, toen paf' ik een verschrikkelfiken klap tegen mfin nek kreeg. De bal was losgeraakt, en na dien klap vloog hfi over mfin hoofd heen, onder een rfi stoelen, waar les enfants de Marie zaten, die aUemaal gilden van schrik. Ik riep: Seigneur Dieu! en wreef mfin geraakte plek; de meid van den curé, die vóór me zat, moest ongelukkigerwijze, heel oneerbiedig, zóó vreeselfik lachen, dat ze niet van haar stoel op kon, om den besprenger 't verlorene terug te brengen, en toen ik omkeek, stond daar, 't mikpunt aUer blikken, de kleine vicaris, bloedrood, stijf als de vrouw van Loth na 't omkijken, midden in de kerk; zfin eenen arm piekrecht geheven en in zfin hand de de steel, de onthoofde steel. En toen werd 't een gescharrel van al die kinderen over den grond. Eindehjk was de bal gevonden, de meid van den pastoor schroefde 315 hem er weer op, en de plechtigheid kon voortgang hebben. Maar de geestdrift was er bn den kleinen vicaris in zijn sleepjapon heelemaal af, hjj gaf niets dan kleine bedaarde tikjes en ik had wel gewild dat hjj mijn nek had besprengd, want die begon te gloeien van je welste. Toen de kerk uitging, had ik nog al 't gegiegel van die dorpsnuffen te verduren, en de vicaris keek me zoo kwaad aan, toen hjj voorbijging, als was mjjn blik een magneet geweest, die dien ongelukkigen bal had aangetrokken. Dit dacht mjjn zuster zeker ook, want ze verweet me dat ik er naar had zitten kijken, 't Was me de morgen wel, en daarvoor moet je dan naar de kerk. Décidément je n'ai pas de chance « «Monsieur Fabre, 't is heel zelfzuchtig van me,« riep Hélène, «maar uw ongeval vind ik een heerlijk vervolg op 't verhaal van mademoiseUe SibyUe. Ze hebben me heelemaal opgemonterd. Eom, nog een glaasje wijn en een gebakje. Kijk eens, dat bruintje met glacé, kan u dat niet verleiden?* »A la bonne heure,* troostte zich oom Hippolyte, «als ik u vermaak met mijn ongelukjes, mademoiseUe, dan ben ik al weer tevreden. Gek, zooveel menschen als ik daar al mee vermaakt heb.* «Komt u maar zoo dikwijls mogelijk hier, om ons er van te verteUen,* bemoedigde Hélène, «wjj hebben behoefte aan vrooljjkheid, nietwaar mademoiseUe SibyUe?* «Mais oui, certainement, en dan komen hier de dames steeds mee, natuurlijk. Wij moeten een avond vóst een kransje hebben.* «O ja, zulke avontuurtjes vind ik altijd dol om aan te hooren, ik spreek niet van zelf beleven!« beaamde mademoiseUe Dolany. Hélène zag den vroohjken kring rond: «Het leven mag zjjn schaduwzijden hebben,* dacht zjj, «maar voor oogenbhkken als deze kan men toch nooit dankbaar genoeg zijn. Die goede mademoiseUe Sibylle is ook aan 't genieten, gelukkig. Enfin, de zaken maar weer moedig opvatten.* 316 En als tot staving van Hélène's besluit, begon Hyacinthe te trilleren, lange parelende snoeren halend uit zfin kleine keeltje. In het gulden licht van de lamp zat hij daar, een feeëriek schittergeel wezentje, énkel heerlijk jubelend zomergeluid, een gouden koninkje, als onstoffelijk en prachtig één met zjjn zang. «Och, het kostelijke beve kereltje!» riep mademoiseUe Pratte in verrukking. De overigen waarschuwden haar ten opzichte van haar kostbaren neus, en het werd weer een algemeen gelach. «Nooit heb ik zoo'n pleizierigenavond gehad, toen ik met Laure alleen woonde, kindlief!» zei mademoiseUe SibyUe, toen zjj en Hélène vlug afruimden, na het vertrek der gasten. «Van wat aangenaams berooft een mensch zich toch door eigen toedoen. Laure weetniet wat lachen is. Het is het beste, het heerlijkste van het heele bestaan.» HOOFDSTUK XXVI. Toen Hélène, den eersten morgen, haar magazijn naderde, zag zjj den heer Montbrun GaUois al met zfin neus tegen de ruit der deur gedrukt, en een gevoel van beklemming overmeesterde haar. Hfi opende de deur met een hofCelfike buiging, en geleidde haar in hoogst eigen persoon naar een kamertje, achter in het magazfin, waar zfi zich kon ontdoen van hoed en mantel. »Soyez la bienvenue, mademoiseUe,* en haar voor zich uit latende gaan, onderwijl het bevallige harer gestalte bewonderend, gaf hfi haar nog allerlei uitleggingen betreffende het door haar te verrichten werk. En hfi bemerkte tot zfin spijt dat haar gelaat steeds strak bleef, dat zfin bfina streelende weUevendheid daar niets op te voorschfin riep dat zweemde naar ingenomenheid met zfin knappe persoon van man en patroon. Zfi scheen hoegenaamd niets vereerd met zijn attenties, en toonde zich enkel hoogst beleefd, ernstig, afgemeten, geheel oor voor wat hfi zeide aangaande het werk. En van wat zfin vriendelijkheid deed vermoeden, nam zfi volstrekt geen notitie. »Hoe is 't mógebjk?« dacht hfi, »hoe is 't mogelfik? Ze moet een geducht weerstandsvermogen hebben, om dat zoo vol te houden en niet eenmaal te gbmlachen zelfs. Enfin, wel piquant, ik mag 't wel. ZuUen zien wie 't het langst uithoudt.* Hfi vertelde Hélène hoe dienzelfden middag menschen zouden komen naar orgels zien, en hfi verzocht haar ze een beetje los te maken. U zult wel slagen er een te verkoopen. Hoe meer u verkoopt, hoe voordeehger het 318 ook voor u is, chère mademoiselle « Hij legde zeer den nadruk op de laatste woorden, maar Hélène beantwoordde den blik zjjner haar toelachende oogen alleen door een buigen van haar hoofd, en zweeg op wat hij verder nog zei. Het maakte den heer Montbrun Gallois bepaald zenuwachtig van ergernis. Hjj stapte plotseling van Hélène weg naar het bureau waar zjjn compagnon jjverig zat te werken. «De nieuwe is gekomen,» begon hü. De heer Toudouze gebruikte nooit drie woorden als hjj het met twee afkon, vooral waar het zgn compagnon betrof als deze hem verveelde. Hjj zei dus: >Weet ik.« «Ze schijnt niet erg toeschietelijk.* »Ah...« »Stuursch.* «Zooveel te beter.* «Zooveel te beter ? als dat maar niet nadeehg werkt op het pubhek, op de clientèle.* «Zal wel niet.* «Ja, maar daar kan de zaak schade bjj ljjden.* «ZuUen zien.* De heer Montbrun zag dat hjj met zjjn kwaad humeur niet veel opschoot bjj zjjn deelgenoot, en zette zich voor zjjn schrijftafel. Ben minuut of twee later ruischte Hélène's orgelspel op hen toe, en vulde de kleine ruimte van het kantoor met weUuidende verhevene, zich breed en grootsch of lang en vioolfijn uitzingende harmonieën. De vrij harde gelaatstrekken des heeren Toudouze verzachtten zich in een glimlach, die ze genoegehjk uitbreedde: «Voüa ce qui est beau....« zei hij, «als ze daarmee nu de clientèle moet verjagen, mag zjj ze, wat mjj betreft, altijd verjagen. Nooit hebben we nog zoo iets gehad.* Hjj wreef zich de handen. De heer Montbrun GaUois het zjjn vingers op deu lessenaar trommelen, voor hjj zei: «Ah... oui... c'est trés bien.* En de heer Toudouze, die wel half de misnoegdheid van zjjn compagnon begreep, glimlachte fijntjes, en toen hjj een uur later door het magazijn stapte, begroette hjj Hélène ernstig-welwiUend, en 319 prees haar spel. Hélène glimlachte vergenoegd, en de heer Toudouze was volstrekt niet de uitspraak van zün medefirmant toegedaan. >Bah, wat een malle kuur weer,* peinsde hjj, *hij was zeker een beetje al te galant of zoo en het juffertje hield zich hoog. Ferm, dat moeten we hier juist hebben, 't Is een keurig meisken.« De heer Gallois besloot zich ook hoog te houden en zich zoo weinig mogelijk met »dat brutale nest« in té laten, en kwam zoodoende een van Hélène's vurigste wenschen te gemoet. »Zjj zal nu vanzelf wel er toe komen mjj in den weg te loopen,« meende hjj de volgende dagen. Maar niemand liep hem in den weg dan zjjn eigen misnoegde ik. Toch kon hij niet anders dan zich verheugen met den heer Toudouze over het succes van Hélène bjj de clientèle. Den eersten middag reeds verkocht zjj een der mooie harmoniums door haar in den morgen bespeeld, en zelden ging er een dag voorbjj zonder dat een of meer instrumenten het magazijn verheten. Haar gevoelvol artistiek spel wekte de bewondering der koopers en men kwam in het bureau om den heer Toudouze, die daar meestal zat, een woord van lof te zeggen over »cette charmante demoiselle«. En Hélène maakte kennis met zeer belangwekkende menschen, kunstenaars én kunstkenners, die soms een uur en langer bleven spreken met haar over muziek, haar gratis plaatsen voor allerlei concerten bezorgden en haar zelfs bloemen stuurden. Iets dat den heer Montbrun Gallois jaloersch maakte en hem zijn dagen vergalde. Hjj vond een spotnaam voor Hélène uit: »de diva*; alsof zjj een zangeres van naam was. En hjj sprak op hoogen toon tot zjjn compagnon over »die bloemen en al dien nonsens meer.* »Je zult zien wat 't worden zal, mon vieux, die aanbidding. En we zullen er 't tegenovergestelde van genoegen van beleven.* Doch de oudere chef glimlachte maar. »Kom, kom, 't meisje kan daar toch niets aan doen: zy' vraagt er niet om. Ze neemt ze niet eens allemaal mee. 'tls een hulde waartegen niemand iets kan inbrengen, een 320 hulde aan haar talent, en dat talent brengt óns voordeel aan. Ik zou me nu maar niet 't hoofd daarover breken, mon cher.« >'t Hoofd breken over een verkoopster? Daar is mfin hoofd me nog veel te lief voor.« De heer Toudouze lachte niet al te dikwijls in zfin leven, maar nu deed hfi het recht smakelijk, en de heer Gallois, woedend, scheen er, met vlammende oogen, een oogenbhk over te denken zfin partner uit te dagen tot een duel, vooral toen deze hem goedmoedig op den schouder klopte. Elke vertrekkende piano bracht den heer Toudouze in een betere luim, en scheen door baar heengaan den heer Gallois in een treurige stemming te brengen. Als het niet regende, kwam mademoiseUe SibyUe eiken middag haar jongere vriendin afhalen, en de heer GaUois vond daar wel een balsem in voor al zfin grieven. Hélène weg, hielden bezigheden hem altijd nog in het magazijn, en het benieuwde hem of zfi op regendagen de schfinbare waakzaamheid der oude demoiseUe parten speelde. Hélène had nog lang niet genoeg van zfin zwijgen, toen hfi er zelf reeds lang méér dan zfin bekomst van had. Hfi zat zich af te vragen wat het leven van dit élégante meisje geweest was voor zfi hier kwam. Schooljuffrouw, nu ja, maar het innerlijke. Hfi zag dat zfi onder alle vleiende hulde steeds haar koele kalme welbeheerschte zelf bleef. »Zfi moet een berekenend schepseltje zfin,* beschuldigde hfi haar. »Ze wü haar slag slaan. Dat is 't, ze heeft al haar leven gewacht en niet gevonden wat ze zocht.» Eindelijk, ziende dat zfi haar slag niet sloeg, hield hfi het niet langer uit, zfin met moeite staande gehouden trots tuimelde neer, en op een morgen, nadat een kooper vertrokken was, naderde hfi Hélène. »Die meneer is bijzonder lang met u in gesprek gebleven,« begon hfi, aan zfin snor draaiend. >Ja,« beaamde Hélène, »hfi heeft nog niet gedecideerd wat hfi nemen zal: een Pleyel, een Erard, of een Gaveau. Hfi komt morgen met zfin vrouw.* 321 «O, is hn getrouwd?* »Zeker wel.* Toen zei de heer Montbrun Gallois iets heel geks. »Dat schijnt u volkomen onverschillig te zjjn.* >Ja, natuurlijk. Wat gaat 't mjj aan?* »U krjjgt nog altijd veel bloemen?* »Ik vraag er niet om. Ik vraag niemand iets. Ik zou ze bever weigeren.* «Hm, hm. En als ik ze u nu gaf?* «Waarom zoud u dat doen?* «Nu .... een kleine hulde....« >Er is hoegenaamd geen reden voor.* »Dus u weigert die hulde? Die eenvoudige hulde?* «Ja, natuurlijk.* «Waarom ,natuurbjk'?< «Een patroon behoeft een verkoopster geen hulde te bewijzen.» »U is meer dan een verkoopster, u is een artieste.* «Ik ben hier verkoopster, en ik herhaal 't, ik verlang van niemand hulde. Ik betuig altijd aan de menschen die mjj bloemen zenden, mjjn spjjt dat zjj geld voor mjj uilgeven, ik betreur hun dwaasheid.« «Denkt u nooit dat die mannen iets anders in u zien dan een verkoopster en zelfs een artieste?* »'t Is me de moeite niet waard daarover na te denken.* «Waarover denkt u dan na?« «Over mjjn werk.* «Een mensch kan bjj brood abeen niet leven.* »'t Is gezonder dan taartjes.* «Weet u wel dat dat u, en dit zeg ik tegen weinig andere vrouwen, dat u me verbazend interesseert. Vous êtes vraiment atroce, mademoiseUe. Haalt u nu niet de schouders op. Vind u 't niet prettig dat u me interesseert? Vous n'êtes pas flattée, quoi?« «Hoegenaamd niet gevleid.* «Dat kan u geen ernst zijn.* «Heihge ernst.* »U lacht, waarom lacht u nu?* «Omdat ik ons onderhoud zoo bespóttebjk vind.* Mademoiselle de Chavise. 21 322 «Maar u is verschrikkelijk. Ik heb nog nóóit zoo'n vrouw gezien.« >Dan ziet u haar nü.« »U schijnt geen hart te hebben.* «Uw veronderstelling is juist.* >lk verlang een vrouw met een hart.* »Er zjjn er genoeg.* «Ik kan ze niet vinden.* «Plaatst u een advertentie in de Matin, de Figaro, de Gaulois.* «Zult u altijd zóó blijven als u nu is tegenover mjj?* Hij bekeek haar met gretige oogen. «O stelbg. U neemt me niet kwabjk, maar ik geloof dat monsieur Toudouze u roept, en ik moet met den stemmer over dien Pleyel-vleugel spreken. Monsieur,* zjj boog even het hoofd, als ten afscheid. Noode begaf de heer Montbrun Gallois zich naar zjjn compagnon. Hjj had zich uitstekend geamuseerd en was geheel ingepalmd door dit «aberbekoorbjkst piquant schepseltje*. «Ik ben smoorlijk van haar,* dacht hij, «ik zou er zelfs toe kunnen komen haar te trouwen. Zjj zou mjj abe eer aandoen.« Eenige dagen later, vroeg hjj: »U heet werkebjk de Chavise?* Zjj trad een stap achteruit. «Wat dénkt u, dat ik hier ben gekomen onder een valschen naam? En ik ben geen schrijfster of actrice met een nom de guerre.* «Neen, maar.... U heet dus Hélène o, de mooie naam Hélène de Chavise.* »U heeft er recht op, dus als u mjjn geboorte-akte wilt zien, met plezier, ze is te uwer beschikking.* «Ik zou haar graag zien en meteen houden.* «Waaróm hóuden?* zjj opende haar oogen angstig en groot. »Om haar te voegen bjj mjjn papieren, om op te zenden naar de mairie van mijn arrondissement Ubegrjjpt me toch, mademoiseUe de Chavise, het is mjjn hartewensch u madame Montbrun GaUois te maken. Wüt u 't worden?* 323 »Néén,« antwoordde Hélène dof, maar beslist. »Dx dank u zeer voor de eer, maar dat kón niet.» «Waarom niet! ?* hartstochtelijk hevig gebelgd. »Ik ben een man op wien niets te zeggen valt, weduwnaar van een vrouw die mijn achting en genegenheid gehad heeft, en die ik, ik wil volkomen eerlijk zjjn, niet bedrogen heb door er een maitresse attitrée op na te houden, zooals zoovelen in mjjn plaats zouden gedaan hebben. Voor de eerste maal in mijn leven heb ik wérkeljjk bef; ik wüde niet, ik heb er tegen gestreden, ik ben gewend dat de vrouwen moeite voor mjj doen * »Wat een nare staat van zaken,« viel Hélène droogjes in de rede. »Ik beklaag die vrouwen.. »Ik niet. Enfin, ik wil 't niet hebben over anderen, ik wil 't hebben over u. Ik heb u befgekregen, omdat u zich hoog en onverschüüg tegenover nuj hield « »Ik heb noch hoogheid noch onverschübgheid voorgewend, monsieur. Ik heb de correcte houding van een ondergeschikte tegenover haar patroon in acht genomen.* »U is geen ondergeschikte, u is een prinses, een koningin, mjjn koningin, ma petite reine. O Hélène, mag ik aües zeggen wat ik voor je voel?« »Neen, in godsnaam, doet u dat niet. Ik kan uw gevoelens toch onmogelijk beantwoorden... Onmogelijk begrijpt u.« «Nu niet, maar later, ik geef u bedenktijd. Vergeef me, ik ben u komen overvaben, overrompelen. Later zuUen we dit gesprek hervatten. U kent me nog niet genoeg. Leer me kennen; bestudeer me, ik ben zoo kwaad niet als ik er uitzie, heusch * hfi glimlachte bjjna smartelijk in zjjn oprechtheid, en Hélène kreeg medelijden met hem. Hu' was in elk geval een mensch die op het oogenbhk verdriet had, al zou hij zich er zeker wel gauw over heen zetten, en zü wist zelf zoo wat verdriet was. Zfi stak hem onwülekeurig de hand toe, zooals men doet aan een lotgenoot. Maar toen hfi, na die hand gegrepen te hebben, er een vurigen kus op drukte, trok zfi haar dadehjk verschrikt terug. «Oh je 324 vous en prie,< smeekte zjj,»dat niet, dat nóóit, alstublieft. * «Wat, ,dat nóóit', en u geeft me de hand?« «Ja, omdat u oprecht schjjnt, en oprechtheid boezemt me altijd sympathie in.« «Nu dan, dit is dan al een begin,« verheugde hjj zich, «ik zal geduldig zjjn en wachten.* Zjj schudde het hoofd, denkend aan Guy. «Neen, wacht u niet op mjj, vergéét u mjj alstublieft, er zjjn duizenden anderen jonger, mooier, bekoorlijker dan ik. Ik ben al heel oud, heusch, al zie ik er niet naar uit.« »0, een jaar of zes en twintig.« »0 véél ouder, u zoud er zelfs van schrikken.* »Ik wil nog niets weten, een vrouw is zoo oud als ze schijnt. Ik wil alleen weten iets heel gewichtigs voor mij, of er iemand anders is die uw gedachten, uw zieléleven in beslag neemt.* • Och ik bid u, laat mjj ik kan toch nooit iets voor u zijn.* »Dus wél voor een ander... Hélène, antwoord me...« »Voor niemand,* antwoordde zjj hard. »Ik wil niemand in mjjn leven, geen mannen, niets. Ik verlang aUeen dat men mij met rust laat.* «Dan heb je verdriet gehad om een man, als je zoo spreekt, of je hebt 'tnog. Je bent toch geen gescheiden vrouw die haar jongemeisjesnaam heeft hernomen?* Zjj kleurde hevig. «Wat een vragen doet u me. Neen, ik heb nooit anders geheeten dan Hélène Anne de Chavise.* «Vergeef me, je weet niet in wat spanning ik verkeer, van af het oogenbhk dat ik je voor het eerst zag.« »'t Doet me oprecht leed dat ik u dat verdriet berokkend heb, onwillekeurig berokkend natuurlijk.* «Ja, jullie hebt altijd van die heerhjke excuses als je wreed bent. Maar ik ben er zeker van dat er iemand in je leven was of is. Je bent niet zoo bitter en stug voor niets. Was was 't een verloving?* »J ja « sprak zjj onwillig. «Die afraakte?* Zjj knikte moedeloos, hopeloos, tranen drongen haar naar de oogen. 325 «Ik wou dat je die tranen vergoot om mij. Maar je kunt daar toch niet eeuwig om büjven treuren. ,Après avoir aimé on veut aimer encore', zegt de Musset.« »0, laat u me!* smeekte zij toonloos, doodsbleek. «Goed, ik zal voor vandaag niet verder aandringen en nog in weken niet. Ik behoor niet tot de mannen die de vrouwen smeeken, die zich voor haar vernederen. * Hélène knikte, en liep plots van hem weg, zich verwonderend waarom zij het niet eerder gedaan had. Zij werd dien dag, het was mooi weer, afgehaald door mademoiselle Sibylle. En toen zij des avonds, na het eten, Hélène had noode gegeten, bij elkaar zaten, stortte zij plots haar hart uit voor haar goede oude eenvoudige onschuldige vriendin, die precies zooveel wist van het leven als een kind. Maar toch, het was zoo heerlijk door twee trouwe bijna moederarmen te worden omvat en op een trouwen schouder haar moede hoofd te kunnen leggen en uit te kunnen schreien. «Ik zal daar niet kunnen blijven, lieve mademoiselle Sibylle.* Maar mademoiselle Sibylle begreep het zoo niet. «Waarom niet, lieve kind? Die meneer heeft groote achting voor je, dat bewjjst hjj door je ten huwelijk te vragen. Als hjj ziet dat je in je weigering volhard, zal hjj zich troosten en je blijven achten.* »U laat uw gezond verstand spreken, maar dat zal hjj niet doen.* «Dat zuilen wij zien, liefje. En als 't tegenovergestelde 't geval is, zullen wij ander werk voor je zoeken en vinden, zooals wjj dit hebben gevonden. 'tWas wel een beetje te voorzien. Die meneer is weduwnaar en u ziet er heel hef uit; u is begaafd.* «Dat ik u nu nog met zulken onzin moet lastig vallen, u, die u vroeger in uw rustig-vrome leventje nooit met zoo iets bemoeide, die van 't wóórd liefde alleen een afschrik had. Vergeeft u me, beste trouwe vriendin?* «Kindlief, ik dank je ten zeerste voor 't in mij gestelde vertrouwen. Ik ben zoo in-verheugd dat je bjj mn', de, niettegenstaande haar leeftijd, onervarene, 326 troost zoekt. Heerlijk vind ik 't, want daaruit bujkt dat ik al je genegenheid heb. Ja, ik bén onervaren door mijn zonderlinge opvoeding, mijn afgescheidenheid van de wereld, maar toch heb ik daarom nog 't gezicht op veel dat door de ervarenen over 't hoofd wordt gezien. En ik zwijg natuurlijk als 't graf, liefje. Voyons, haut le coeur, moed en vertrouwen, Wie weet hoeveel meer dergelijke discoursen je nog aan zult te hooren hebben, 't Is jammer voor dien meneer, maar voor zjjn jjdelheid is 't een lesje.* »Ja nietwaar ?« Hélène glimlachte schelms door haar tranen heen. »Kom, als je weer lacht, breekt de zon door de wolken, en ga ik koffie zetten, dat verkwikt. Maar kindlief, eerst moet ik u nog zeggen hoe bhj ik ben dat ik door samen met je te wonen, je hoe langer hoe beter leer kennen. Je had al mjjn genegenheid en achting, maar die vermeerderen dagelijks. Voor geen milhoen zou ik weer naar mjjn koude zuster en la Tour terugkeeren. Ik leer nu eindelijk ook eens een beetje 't leven kennen. Ik zat vroeger in een kloostercel.« »A quelque chose malheur est bon.« Hélène glimlachte weer, met de twee handen, de goede gerimpelde handen van mademoiseUe Sibylle in de hare. »U is een heihge,* prevelde zjj. »Kindlief!« riep de brave juffrouw verschrikt. »Dat mag je niet zeggen, dat is profanatie. Je wüt me toch niet boos hebben. Dat zou voor de eerste keer zjjn op jou. Kom, ga mee naar de keuken, befje, en laten wjj samen koffie zetten. Als u even wüt malen, vul ik 't keteltje met water, op 't gas kookt 't zoo gauw.* HOOFDSTUK XXXII. »Dus, 't gaat niet goed met Guy tegenwoordig?» vroeg madame de Grandcourt, haar keuze doend uit een antiek porceleinen schaaltje met petits fours, haar door madame de Marceau toegeschoven. Want dit was het theeuurtje, en madame de Grandcourt voldeed aan een uitnoodiging om eens te komen praten. »Niet goed.... zün gezondheid laat niets te wenschen over, maar al zwggt hfi, ik zie wel dat ik hem te veel ben. Ik voorzie 't oogenbhk dat hij een garconnière zal nemen of een klein appartement En wat zal ik dan beginnen?» »Wat alle moeders in zoo'n geval beginnen,» lachend keek mevrouw de Grandcourt haar gastvrouw aan, genietend van het behaaglgk intérieur, de geurige thee, de uitgelezen kleine gebakjes en bonbons, en last not least van den benarden zielstoestand harer beve vriendin. »Ja, kgk me maar aan,» zü beet in een wit geglaceerde torentje met slagroom inhoud. »Je jongetje is bijna een oude man nu, hg laat zich nu geen praatjes meer op de mouw spelden En feitebjk, heusch, je mag me er voor wegjagen, maar ik kan hem geen ongehjk geven « »Die roodharige feeks kan hem maar niet uit 't hoofd, schijnt 't 't is verschrikkelijk.« »Ja, maar dat gaat altijd zoo; hoe meer leebjke namen jÜ haar geeft, hoe meer hü van haar gaat houden. En ik vind dat je veel diplomatischer moest zgn. Als ik jou was, zou ik heel anders doen.» 328 »Wat zou je doen?* vroeg madame de Marceau hulpeloos.* >Ik zou hem in aanraking brengen met een aardig meisje, een heel aardig meisje.« »Maar dan gaat hjj aan trouwen denken, en ben ik toch weer alleen. Ik word ziek, hij de gedachte maar.« »Ja, ik ken je ziekte, 't is een allerzotste.* » Régine de Grandcourt, jij hebt nooit 't vóórrecht gehad moeder te zijn, jjj kunt niet oordeelen. AUeen móéders kunnen zich in mjjn toestand verplaatsen.* »Gelukkig dan maar dat niet alle moeders zoo ongezond denken als jjj, waarde vriendin Agnes.» »Enfln,« haar lief lachend op den schouder kloppend, »mjjn arme beste ziel, je bent nu niet zoo heel jong meer, je bent ouder dan ik, en ik, die innig van je houd, betréür 't dat je van 't beetje leven, dat je nog rest, zoo'n aUerakeligst gebruikt maakt.* »'t Beetje leven dat me nog rest aUerakeUgst gebruik Heb jjj soms mijn dokter gesproken?* »Neen, neen, stel je gerust, ma bien chère, ik vind aUeen dat je de zaken verstandiger moest inzien. Nu, ik kom eens dineeren met dat allerliefste meisje, dat juist haar entrée in de wereld heeft gedaan, Yvonne d'Arignon Ik meen dat ik je er al over sprak.» »0, een roturière?» verontrustte zich Guy's moeder. »Wel neen, van adel,« de barones spelde den naam. »Een uitstekende familie. Woont bjj haar voogd in, is wees. En die oom en tante wenschen haar natuurhjk zoo gauw mogelijk aan den man te zien. Ik heb haar al van Guy gesproken ook.» »Régine, hoe onvoorzichtig. Je bent, niettegenstaande je jaren, nog altijd 't onbesuisde wicht dat ik op kostschool gekend heb.« »Dank je, liefste. Als ik niet de strenge bezadigdheid en de bekrompen inzichtj es heb van sommige bigotes, ik spreek niet van jou, natuurhjk, kan ik mezelf werkehjk met dat feit gelukwenschen. Maar stel je gerust, 't meisje is nog niet verliefd op je jongetje, hoor. Maar heusch, 't is een alleraardigst 329 ding, ik zal eerst eens met haar op de thee komen, laat zien, een jour houd je er niet op na, nu vandaag over acht dagen. En je zult zien wat een heilzame afleiding 't blijkt voor je eenzaam jongetje, altijd zoo opgesloten met jou, foei. En o, ten slotte nog een heerljjk half nieuwtje. Ik weet, ik heb eindeljjk uitgevonden waar ze is, zjjn roodharige schat.« En de barones lachte smakelijk. »0m Godswil, Régine,« de comtesse hief smeekend de handen, »zeg 't niet aan Guy!« »0 kindlief, ben je zoo bang dat hn'naar zjjn charme toeholt? Als luj weet wat ze op 't oogenbhk doet, laat hjj 't wel, hoor.« »Wat doet ze, wat doet ze?« vroeg de comtesse gretig, en haar handen beefden evenals haar stem. »Ze is winkeljuffrouw, ma chère, in een magazijn met mannen!* smaalde vriendehjkjes de barones. »'tWaste verwachten, nietwaar? Haar moeder moest't weten, dat haar kind zóó diep gezonken is,« besloot zij tragisch, onwülekeurig vervabend in den toon eener door haar bewonderde beroemde actrice, die met een dergelijke phrase tranen deed weben in de oogen van haar pubbek. De oogen der comtesse echter schitterden koortsachtig van blijdschap. »0, 't is een goddeloos schepsel, o, ik ben bhj dat ik dat weet! Want Régine, ik was jaloersch op haar, vreesehjk jaloersch «de barones glimlachte valsch- aanminnig, »omdat ik dacht dat zij 't hart van mjjn kind gestolen had, maar nu zie ik dat de Hemel, om haar te straffen, haar zóó heeft geplaatst, dat ze hoe langer hoe dieper zal zinken en door haar lage doen mjjn jongen vanzelf weer naar me terugbrengt. O, Régine, mnn beve vriendin! Ma chère, ma bien chère amie. Hoe bhj ben ik, dat te weten, o dank je, dank je hartelijk.* De »bien chère amie,« vond op het oogenblik de donkere kijkers harer vriendin zoo vreemd en woest, dat zij er een stap van achteruit trad. »Zeg hem nooit iets, voor je weet hoe diep ze wel gevallen is,« besloot 330 Guy's moeder, »en dan kun je spreken. Alleen my' kun je 't nü wel vertellen.» »Neen, neen, ook niet, dat blijft vooreerst nog een geheim!« madame de Grandcourt dreigde jolig jeugdigspeelsch haar nieuwsgierige gastvrouw met den vinger, waarover zjj reeds bezig was het glacé van een paar zeer dure drabbigbruine handschoenen, le dernier cri, te schuiven. »Nu, au revoir, lieve,* zjj kuste de comtesse op beide wangen. »Zorg voor je booze levertje, hoor, en maak je niet al te kwaad over de wereld en haar zonden.* Zjj lachte een coquet lachje af, dat schril klonk, in plaats van frisch gelijk zjj het wilde, en spoedde zich heen naar beneden. De comtesse zag door het raam hoe »Régine« in een automobile stapte en weggereden werd. »Bah!« prevelde zjj, »ze wil altijd zoo jong doen en dan lijkt ze eens zoo oud. Ze is belacheljjk van onnatuurlijkheid, eeuwig speelt ze een rolletje af in 's levens komedie. Als ze denkt, dat ik haar niet ken Wie dat meisje nu weer is? Daar houdt ze van: moedertje te spelen over jonge meisjes. Daar doet ze dan jeugdig tegenover. Mjj kan ze niet bedriegen. Ik zal wel degelijk scherp uit mjjn oogen zien. 't Kan geen kwaad Guy wat af te leiden, maar zoodra ik mérk dat 't ernst gaat worden, zet ik 't juffertje de deur uit. Enfin, nous verrons. Als ze maar niet rossig is.* De volgende week verscheen de barones met de bewuste Yvonne d'Arignon, een aardige slanke brunette, een weinig creoolsch van uiterlijk, neusje wat plat, mondje wat te bloeiend en dik van lippen. Zjj was sober, donker gekleed, maar zeer gedistingeerd. De comtesse, gewoon al wat vrouw was af te breken, oordeelde dadelijk overdrijvend: «Een negerinnetje. Guy's genre gelukkig niet,* beschikte zn'. »Waar is u geboren?* vroeg zn op haar scherp gebiedenden toon. Het meisje sloeg een paar groote gloedvobe oogen op, die zij tot nog toe neer had gehouden, wetend hoe de comtesse haar doorboorde met bepaald dolkachtige blikken, »Toch niet te Pary's, 831 wel?« Het meisje bloosde »Neen,« zeide ze zacht, met een wat exotischen tongval. »Ik ben uit de kolonie, uit Madagascar. Te Tananarive ben ik geboren.» «Dacht ik wel!« besloot de meesteres van den huize haar innerlijke overdenkingen luide en niet zeer vleiend voor de jeugdige gast, die wenschte dat zjj thuis was gebleven, en de barones hoegenaamd geen dank wist voor de introductie bjj deze «rechter-van-instructieachtige oude vrouwehjke majoor.* >En wanneer heeft u Tananarive of hoe heet het, verlaten?* de comtesse boog zich voorover, om het antwoord op te vangen, en abes in haar houding, doen, toon, gebaar was even liefdeloos en hard. «Toen ik acht jaar was,« klonk het dof, »ben ik naar Frankrijk gezonden, naar een pensionnaat* »Toch niet naar Institut de la Tour?« vermoedde de gravin onmiddelbjk. «Neen!* zei de kleine d'Arignon verbaasd, «daar heb ik nooit van gehoord. Ik ben te Bordeaux op kostschool geweest.« «Bah! Bordeaux!» smaalde de comtesse, denkend aan Hélène de Chavise. De barones keek woedend, maar zjj trachtte haar vriendin bef af te leiden, door te verteben van Yvonne's kundigheden. Borduren deed ze verrukkebjk, ze schilderde beeldig, ze maakte kant om te stelen, maar 't mooist deed ze pianospelen. En dat zou zoo aardig zjjn voor Guy, nietwaar? Die was zoo muzikaal.* De jonge dame luisterde bjj die opsomming harer talenten verveeld toe, zjj vond er iets vernederends in, en staarde naar den grond. De comtesse kneep haar wenkbrauwen bijeen. »Hm,« zei ze. «Ik zelf houd volstrekt niet van muziek en ik weet er niets van en verlang er niets van te weten, maar mjjn zoon is wel in staat uw talent te beoordeelen, als 't u al hébt.« «Ze hééft 't,« de oogen der barones werden groen van ergernis, en zjj kneep haar bppen na deze woorden bijeen, als was zjj nooit meer van plan een woord te 332 uiten. De comtesse zag, met al haar grimmigheid, nu wel in dat zij te ver was gegaan, en de bescheidenheid van het jonge meisje pleitte wel voor haar, vond ze. Zjj veranderde dus van taktiek en toonde zich een weinig toegankelijker, zoodat zij de jeugdige Yvonne minder vrees en weerzin inboezemde. Toen de dames afscheid namen, toonde de comtesse zich bijzonder genadig, en noodigde beiden ten eten voor den volgenden Zondag. Schijnbaar verrukt, nam de barones dadelijk aan voor haar en haar beschermelinge, en bejjverde zich op straat mademoiseUe d'Arignon te overtuigen van het feit dat die oude comtesse toch nog wel haar goede zjjde ook had. Maar de zoon, in elk geval, was een juweel. O, wat een beste jongen, sohde, eerlijk, oprecht, begaafd, een uitstekend musicus, je zag hem en je had hem lief. AUe jonge meisjes hepen hem na, maar hfi kon maar niet besluiten er een te kiezen. »Dus, hfi is heusch niet verloofd?* het hartje der jeugdige dochter der tropen begon te ontgloeien. »Dat zei ik je immers al. Nóóit geweest.* En madame de Grandcourt genoot van de heerlfike streek, die zfi de nu door haar gehate Hélène en de alles behalve door haar geliefde vriendin Agnes zou spelen, 't Was een délicieuse comédie de moeurs, die zfi op touw ging zetten. »Ah,« zei de kleine meid; zfi telde nog geen twintig zomers, maar vond het erg naar dat zfi niet kon bogen op den titel van mevrouw. Het denkbeeld madame de Marceau te worden, de vrouw van een echten franschen edelman, lokte haar zeer aan. Zfi was jong, maar vrouw genoeg om niet aUes in het werk te steUen tot de verovering van den door haar begeerden gemaal. Toen dus Guy, op den bepaalden tijd, zfin verschijning maakte in zfin moeders salon, vond hfi daar een zeer chique jonge dame in een geel zfi den japonnetje, de schouders en laag ontblooten hals omvouwen met geel crêpe de chine, een bosje gele primula's tegen den boezem, gele primula's in ravenzwart golvend haar, en 333 afhangend van een slanken nek, ambersnoeren, die door hun dof saffraan den blik trokken naar een niet blanke, maar wel dik wit gepoederde huid. »Hm hm,« had hij bijna gezegd, »elle n'y va pas de main morte, zooveel geel moet mij de oogen verblinden. Een heel aardig oostersch bibelootje om op een kastje te zetten. Nu, voor een avond wel te verdragen.* Hij wisselde eenige volzinnen met haar, na de barones begroet te hebben, en daar de oude dames aan den arm van twee bejaarde heeren voorgingen, begeleidde hij Yvonne aan tafel, en, gezeten tusschen haar en de barones, bediende hjj de kleine d'Arignon, een en al hoffelijkheid. »Houd u zooveel van géél?« vroeg plompweg plots de comtesse, die mademoiselle d'Arignon al te kanarieachtig naar haar smaak vond. Het meisje voelde de verholen afkeuring in deze gebiedende vraag. »Ja, zei ze, »'t is mjjn lievelingskleur.* Zjj bloosde, omdat aller oogen op haar gevestigd waren. »En 't past zoo goed bjj mademoiseUe Yvonne's mooie zwarte haar en genre de beauté, nietwaar monsieur Guy ?« vleide de barones, die zich voor de gelegenheid en om hulde te doen aan haar welkende bekoorlijkheid, in een nieuw bleekgroen kleed had gehuld, vriendelijk door haar kamenier den vorigen avond aangepast, wat ingeregen en een paar uurtjes gedragen op een soirée dansante van uitsluitend kameniers en valets de chambre, daarna behoorlijk uitgeklopt en uitgestreken en doodkalmpjes in madame la baronne's penderie gehangen, o zoo. »Oh, mais certainement, madame !< Guy boog hoffelijk. >H n'y a rien que le jaune pour les brunes.* »Pour les négresses,* dacht zjjn moeder, haar mond uitbreedend. Hjj voelde het beleedigende der overpeinzingen zijner mama, en toonde zich daarom galant, tot blijdschap der baronesse; vreesehjk in haar schik ook met haar nieuwe japon en de attenties der beide oude heeren, wier kale kruinen best dienst hadden kunnen doen als tuinspiegels, zoo blonken zjj. 834 «Wat hebben mannen toch voorrechten,* zei de barones later tot madame de Marceau, toen men de eetkamer verlaten had voor het salon. »Zij kunnen zoo kaal van hoofd zün als maar mogebjk is, het komt er niet op aan. Verbeeld je, wy met zulke gladde büjartballen op onze halzen.* »Als het móde was,« minachtte madame de Marceau, »zou er altijd over de heele wereld nog een aantal zottinnen gevonden worden, die zich de haren af heten scheren; terwfil die kale hebt van 't schoone geslacht, en waarom juist schóón, vraag ik je, als 't overloopt van leelijkerds, zich met alle hefde zou prqs stellen aan de bbkken van een bewonderend publiek. Jü zou dan alvast heel wat hulptroepen kunnen missen,Régine.* «Ik ben goddank niet kaal, ma chère,« verontwaardigde zich haar vroegere schoolvriendin. »Neen, maar je hebt heel dun haar, dat je mélangeert met 't haar van je blonde pruik.* »Cht!« beet de barones haar toe, «monsieur de Véran en monsieur d'Angenaud hoeven waarbjk niet te hooren, hoe vinnig je weer te keer gaat. Is je levertje weer aan 't werk ? Oh ma chèrie !* zü lachte teederhjk. Als radend dat er over hen gesproken werd, naderden de beide «büjartbaben», minzaam voldaan glimlachend na een uitstekend diner, de dames, en verlangden te weten wat het zeker aberbelangwekkendst onderwerp van gesprek was. De barones, jeugdig-dartel, tartte de somber vermanende blikken der comtesse en legde het hen uit. De heeren verklaarden, met de hand op het hart, dat vrouwen altijd mooi waren, hoe ook gekapt, maar dat men het leelijke kaal voor de heeren moest overlaten.* «Die toch altijd mooi zfin, hè?« lachte de barones, recht in haar element. De heeren spraken dit tegen en er heerschte een jolig animo. «Vonkelende scherts,* noemde de barones dit. Guy praatte intusschen, terwfil het oog zfiner mama bezorgd op hem rustte, met de kleine Yvonne over muziek. Zfi zeide dat zü van plan was een nieuwe 335 piano te koopen, de barones had er prachtige gezien op den boulevard Saint Germain, nietwaar baronne?* »Ja!« riep madame de Grandcourt, en haar oogen vlamden van enthusiasme. >Dt heb de mooiste gezien bij Toudouze en Co. En ik zou u wülen voorsteben, monsieur Guy, omdat u toch een kenner is, een dezer dagen met ons mee te gaan, om Yvonne te helpen een instrument te kiezen, zoodat zjj weet dat haar geld goed besteed is.« «Oh je vous en priel* smeekte de kleine Madagascarsche, >als 't u niet een te groote opoffering is. U zoud me een onuitsprekehjken dienst bewijzen. Maar ik wü niet aandringen, misschien heeft u geen tjjd.« Guy was de barones, wier manoeuvreeren hij onmiddellijk had gesnapt, niets dankbaar. Dit zwarte kind vond hjj niet onaardig om mee te praten, maar hjj had volstrekt geen neiging tot verderen omgang met haar. Hjj kneep de wenkbrauwen samen, zei dat hjj het in hem gestelde vertrouwen zeer op prijs stelde, maar dat hjj heel bezet was en volstrekt niet zulk een bijzondere kenner. Hij zou mademoiseUe d'Arignon misschien op een dwaalspoor leiden en 't zou haar heur leven lang berouwen hem geraadpleegd te hebben. »Oh mais non!« riep Yvonne, »u weet er in elk geval meer van dan ik.« Zjj drong aan, de barones drong hévig aan, en madame de Marceau, tot haar blijdschap bemerkend dat »het géle kind*, als zij Yvonne noemde, »Guy's hart niets zei«, verklaarde dat zy van de partij zou zijn.* »Het gele kind* kon een hcht uitroepje van teleursteUing en ongeduld niet bedwingen, waarop de barones haar scherp vermanend aankeek. »Ah! vous venez mamanl* maakte Guy gebruik van de gelegenheid aan den drang der beide gasten te ontsnappen, »Dan behoef ik er niet bjj zeker. Drie dames dan wü ik niet lastig vaüen.* »Ja, maar ik ben geen kénster, Guy, en wees alsjeblieft wat galanter.* Waarop Guy verklaarde dat niets hem 336 aangenamer zou zün dan de dames te vergezellen, al was 't ook naar Cremona, om een viool te bestellen. Als zü bem maar den dag wilden bepalen waarop zü wenschten te gaan, dan zou hü het zoo met zfin werkzaamheden inrichten, dat hü op een vast uur te hunner beschikking was. t De dames de Grandcourt en d'Arignon dankten hem uitbundig en zijn mama schonk hem een glimlachje. De barones bedacht reeds wat zü op Yvonne's bruiloft zou aantrekken. Want de comtesse zou natuurlijk, uit dankbaarheid dat zü, Régine de Grandcourt, Guy had getoond welk een aUeronwaardigst schepsel hü eens met zfin liefde vereerde, toch wel haar toestemming geven tot zfin huwehjk met zoo'n onschuldig dotje van negentien jaar, door madame de Marceau naar haar hand te zetten. Een betere schoondochter kon zfi niet wenschen. Guy was nu nog niet verhefd, maar dat zou wel komen. Wel, heve hemel, zoo jong was hfi ook niet, en een hef frisch schepseltje van negentien jaar, met fortuin, was niet te versmaden voor een vervelenden droomer als hfi. Wat een saaie hjs van een man, een onbeduidendheid van het eerste water, een mensch zonder wil; zóó gehecht aan moetje, dat Idj niet onder haar plak vandaan kon. De barones herinnerde zich, onder de honderden stukken die zij in haar leven gezien had, niet één stuk waar zóó'n man in voorkwam, 't Was waarachtig of hü geen leven in zich had, hij sliep altyd. Of neen, slapen deed lrij niet altijd, want plots herinnerde zü zich hoe hü haar getart had, op zekeren dag, na haar bewust bezoek aan die onuitstaanbare Hélène; hoe brutaal hij tegen haar, de oudere dame was opgetreden, sprekend van «de aanstaande madame de Marceau,* ha ha. Nu, het had er nog niets van dat Hélène dit zou worden. Ah! la rouquine! En terwijl haar gedachten zoo gingen, smeekte de barones Guy iets te spelen. Hü speelde zoo goddelfik, hü móést den avond opluisteren met zijn heerhjke voordracht. 337 Guy boog, en vroeg het voorrecht eerst mademoiselle d'Arignon te hooren. Yvonne was maar al te bhj haar gaven te kunnen laten bewonderen. Wat zij de piano liet uitgalmen was Guy onverschillig, hfi luisterde er niet naar. Hfi was maar bhj, daar zij geen muziek noodig had en een massa uit het hoofd kende, dat hij geen bladen behoefde om te slaan, en op de canapé kon zitten mijmeren over Hélène. Waar was zij, wat deed zij ? Hn kon er maar niet achter komen. Als hn. zich eens wendde tot een detective? Maar het was onedel haar gangen na te gaan als zij dit niet wenschte. En toch, hij kon haar niet opgeven, hh kon niet. Eensklaps troffen bekende klanken zjjn oor; hjj sidderde. Yvonne speelde een valse lente van Chopin. Hoe dikwijls had Hélène hem daarmee niet ontroerd, en dan had de hartstochtelijke droeve stem van den grooten poolschen meester hem toegesproken, hem verteld van diens onuitsprekelijk lijden om hefdeswüle, van diens eeuwig verlangen naar de hoogste schoonheid door zang te bereiken. Hoe wist Hélène weer te geven den heerlijken weemoed, de ingehouden fluisterende of woest steigerende wanhoop, de trotsche smart dier geniale ziel, eenig in haar nobele originahteit. En dit oppervlakkig creatuurtje nu van Chopin een deuntje te hooren maken, ergerde Guy bovenmate. Maar hij riep plichtmatig: «Bravo, bravo 1« en zijn handen klapten tegen elkander. De oude heeren met kruinen als tuinspiegels deden evenzoo. De barones bep, gebjk een dame uit een stuk, op de speelster toe en omhelsde haar dramatisch. En madame de Marceau, die niets van muziek verstond en muziek haatte, was zoo eerhjk, dacht Guy, te zwijgen. >En nu u, nu u!« riep Yvonne opgewonden. »Ho ho, juffertje!* dacht de comtesse, »je houd al ver.« Om van het gezanik bevrijd te zijn, speelde Guy iets uit Peer Gynt, en sloot daarna tot verbchting züner mama, die net zoo bef hoorde messen shjpen, het instrument. Mademoiselle de Chavise. 22 338 Yvonne prees hem buitengewoon en Guy glimlachte even, boog en zei: «Te veel eer, te veeleer.* Het «gele kind,* vond hem allerinteressantst met zijn zacht, eenigszins week aristocratisch voorkomen, zijn blank fijn gezicht en droomerige oogen. Een ideaal man. En zfi verveelde hem nog een uur of anderhalf met vlinderluchtig meisjesgebabbel, hem sterk aanziend met haar mooie donkere kfikers. Hfi antwoordde raak of niet raak: «Zoo? ja, neen, och kom. Had zfi hem degelfik gesproken over haar warm geboorteland, dan zou hfi nog belang hebben gesteld, maar inboorlingen en productie scheen zfi te smaden. «Vraagt u me daar niets over!« weerde zfi lachend af, ik weet niets, en wat meer is: 't kan me niets schelen.* Hfi was dankbaar, toen een automobile de dames kwam halen, en, met de oudere heeren, geleidde hfi haar beleefd de trappen af, tot aan de porte cochère. Yvonne vond hem allerliefst. • HOOFDSTUK XXVDJ. Yvonne d'Arignon had zich voor de gelegenheid in beige fluweel gehuld, en wandelde aan de zijde van Guy de Marceau, achter diens moeder en madame de Grandcourt, den boulevard St. Germain over. Zij wendde het kopje coquet naar hem op: «Kent u het magazijn ?« vroeg zij hem. «Neen, het zal wel zijn als andere van dat soort.* «Er moeten heel mooie instrumenten zjjn.* «O, die vind u overal; dus waarom juist daar heen te gaan?* «Madame de Grandcourt drong er zoo op aan « Guy haalde even de schouders omhoog, zich verwonderend over deze gril der zoetsappige barones, die hü nooit te best vertrouwd had, en die hem in den laatsten tijd bepaald hatelijk was geworden. «Wat heeft Hélène haar indertijd goed doorzien,* dacht hjj. «Waarom heeft uw mama toch zoo'n hekel aan muziek?* vroeg Yvonne, in overweging nemend dat een vereeniging met Guy, van wege de schoonmama, niet heelemaal het Paradijs zou zijn. «Ze is zoo aangelegd.* «Ze houdt heelemaal niet van de schoone kunsten, wel? En vooral artiesten vindt ze vreesebjk, zegt ze.« «Ja... och.... wat zal ik u zeggen 't Is heerlijk weer vandaag, vind u niet?* Meer dan alledaagschheden vermocht het meisje niet uit hem te krijgen. Eindebjk stonden zij voor den grooten winkel. 340 »Hier is 't,« zegevierde madame de Grandeourt, en een zonderling licht straalde uit het verflenste blauw harer onjeugdige oogen, die nog zoo graag jong wilden doen. »Wat is dat mensch opeens dól op piano's,* verwonderde zich innerlijk Guy, die nu al van het geheele geval tot over de ooren genoeg had, want niets aangaande de kleine Madagascarsche boezemde hem belang in. »Ik dacht dat ze alleen razend van de komedie was. Zeker een nieuw stokpaardje.* Onverschillig droomerig trad hjj achter de dames aan, in de glimmend bruin gebodemde zaal, tusschen de hooge kasten der piano's en orgels door. De heer Toudouze kwam toevallig uit het bureau het chique gekleed gezelschap tegemoet, en vroeg beleefd buigend wat het wenschte. De barones maakte kenbaar dat deze jonge dame een klavier wilde koopen, zjjzelf had onlangs zulke mooie voor het raam gezien, en als zjj het wel had, werd er toen een bespeeld « zjj vertrok haar mond tot een zonderhng glimlachje, en giegelde toen, tot Guy's verbazing, als een schoolmeisje. «Zou ze gek worden?« peinsde hjj. «Ah ja,« de heer Toudouze knikte voldaan. «Wjj kunnen ons beroemen op een verkoopster die de waarde onzer Pleyels en Erards enz. naar behooren doet uitkomen. Hjj verhief de stem: «MademoiseUe de Chavise!* «Me voüa, monsieur!* klonk het terug. Guy en zjjn moeder draaiden, als door een electrischen schok bewogen, de hoofden naar elkaar toe; hun verschrikte blikken ontmoetten elkander. Guy was lijkbleek, de comtesse aschgrauw, haar neusvleugels trilden, haar lippen beefden. Guy beet op de zijne. Vlugge voetjes trippelden nader van heel achter in de zaal, waar een orgel Hélène verborgen had gehouden. «Monsieur désire ...?« Maar de woorden bleven haar in den mond steken, toen zjj bemerkte tegenover welke koopers zjj zich bevond. 341 Zfi klemde zich vast aan een nabfizfinden vleugel, om niet in bezwijming neer te zinken, haar oogen sloten zich, en het gonsde in haar ooren, als van een zwerm bjjen. «Daar ga ik,« had zjj nog macht te denken. Met allerhevigste inspanning van alle krachten, dwong zrj zich tot een klaar bewustzijn te komen. »Wees sterk en draag,« sprak ze zich toe. «Zooveel heb je gedragen, dus ook dit nog. Als zjj een piano gekocht hebben, gaan ze gelukkig weg en komen nooit weer.« De chef, haar ontdane trekken waarnemend, spoedde zich op haar toe. «Wat scheelt er aan? U is toch niet ziek?* vroeg hij vaderlijk bezorgd. «Neen, dank u, 't was niets, een éven duizebng,* Zn staalde haar wü en keek hem vast aan. »'t Is al heelemaal over.* «Tant mieux, tant mieux. Kunt u spelen?* «Natuurhjk.* Zfi wilde niet dat de barones en zfin moeder zouden triomfeeren. «Wat wilt u hooren, en welk instrument?* «Een Pleyel eerst; ik bbjf bjj u, wees gerust.« «Merci monsieur,* zij gbmlachte hem dankbaar toe, verbcht ademhalend. Goddank, zjj behoefde dit vrouwvolk niet te woord te staan. Over Guy verkoos zfi niet te denken, het zou haar maar zwak maken. «Wat moet ik spelen?* vroeg zfi fluisterend. «Wat u wilt, begint u met iets van Chopin.* Hélène deed alsof het gezelschap niet daar was, zfi verwaardigde het met geen bbk meer, en de vleugel begon onder haar vingers te gingen Nocturne no. 1. Haar aanslag was vast en toch zacht en haar nuanceering gévoelvober dan ooit. Guy's hart klopte onstuimig; 'twerd hem als moest hfi haar afscheuren van dien vleugel, op welks blanke toetsen haar slanke vingers niet ophielden zich te bewegen. Eindebjk wist hfi dan waar ze was, eindebjk. En niets boezemde hem nu op aarde meer belang in dan zfi en zn abeen. Maar hooghartig als hfi altijd zfin fijnste en teerste gevoelens voor iedereen had verborgen, kon niemand zien wat er in hem omging; zelfs zfin moeder met; die hem als opat met haar nfidige blikken. Overigens leek de comtesse als versteend. Doch in haar hart 342 woedde toorn tegen de vermetele barones, diehetgewaagd had haar en Guy hier te brengen. Wat een noodlottigheid, zich gelieerd te hebben met dit onheilswezen. Maar ze zou het weten, ze zou er voor boeten. Als deze ellendige ontmoeting nu maar geen nadeelige gevolgen had op Guy's gemoedstoestand. Zoo noodig, en om dat roode schepsel te vergeten, zou hij nog eerder kunnen trouwen met die kleine Malgache. Ten minste een schoondochter die onder den duim zou gehouden kunnen worden. Maar 't best was nog dat hjj niet trouwde. O, de comtesse wist zeker hoe een »levercrisis* bjj haar 't gevolg zou zjjn van deze ellendige ontmoeting. Tot verheuging van de barones kwam een nieuwe acteur medespelen, de heer Montbrun Gallois, die een paar boodschappen in de stad had gedaan, en dadelijk met argwaan den chiquen Guy gadesloeg, die zoo ingespannen luisterde. Guy, op zjjn beurt, blikte dien man, zooveel jonger en knapper dan zjjn compagnon, wantrouwend aan. Hélène had drie nummers ten beste gegeven en het den vleugel nu zwjjgen, zat strak, de handen in den schoot, tegen het instrument aan te kijken. De inspanning had haar een hoogroode kleur op de wangen gejaagd. Was het toeval dat deze menschen haar hier kwamen tergen? of een duivelschemachinatie van een dier beide bejaarde vrouwen?* »De vleugel,* hoorde zjj eensklaps de barones zeggen, »is mooi, maar natuurbjk 't spél als je er zélf op zou spelen, Yvonne, hè?« De heeren Toudouze en Gallois vielen bijna gelijktijdig uit: »'t Spél, mevrouw? als er een talent in staat is hulde te doen aan onze Pleyels en Erards, is 't zeker wel dat van mademoiseUe hier.* En de heer Toudouze voegde er bjj: »Daar is onder onze clientèle maar één roep over, maar natuurbjk zal het ons aangenaam zjjn als deze dame, die ons de eer aandoet een piano te komen kiezen, zichzelf nog eens van de deugdelijkheid van het fabrikaat wü overtuigen. Schoon 't « 343 «Volkomen overbodig is,« verzekerde de heer GaUois met nadruk. En zfin vlammende blik trof Guy, wiens hart onrustig klopte. Hélène stond op, trok zich terug naar den achtergrond, steeds zonder notitie te nemen van de bezoekers. De comtesse had al genoeg en meer dan genoeg ervan. «Laat ons toch weggaan,« beet zn haar zoon in het oor. Zij vond dat winkelvolk al te brutaal. «Neen mama,* hn keek haar sterk aan, «wfi zfin hier gekomen om met mademoiseUe d'Arignon een piano te kiezen; wij zullen dus blij ven tot zjj haar keus bepaald heeft.* Hij sprak zacht maar besbst, met een blik op Yvonne, wier spel den heer Toudouze een fijn glimlachje ontlokte, terwjjl de heer Montbrun GaUois, die zich tien passen achter zjjn medefirmant gevoegd had, Hélène influisterde dat hjj het armoedig vond. «Er bestaat iets tusschen die twee,* dacht Guy, trillend van jaloezie, «wie weet wat « Yvonne, geërgerd dat Guy zoo weinig aandacht schonk aan haar spel, verkondigde, opstaand, dat zjj in elk geval dezen vleugel niet zou nemen en ging naar een staande piano Erard. «Wüt u dat men haar voor u probeert,* vroeg de heer Toudouze. «Onnoodig,* verklaarde de jonge dame trotsch kortaf. «Bjj mjj thuis is er ook niemand dan ik zelf om die piano te bespelen.* «Mais oui,« bevestigde de barones met een onaangenaam lachje, »ü est parfaitement inutile de demander a cette personne,* hier bestaarde zjj Hélène, die met een ruk het hoofd afwendde, door haar face a main. Hélène verdween tusschen de zwaar donkere gordijnen, waarachter zich een zijdeur verborg. De firmanten keken elkaar verbaasd aan over deze nauw verholen vijandelijkheid tegenover een verkoopster die zoo in abe opzichten hulde deed aan den prachtigen klank hunner instrumenten, doch zjj vermoedden alleen dat dit een gezelschap rijke nulliteiten was van het aUeronaangenaamste soort. «Er bestaan,* dacht de heer Toudouze, «beminnebjke nullen en kwaadaardige 344 nullen. Dit zgn hevig kwaadaardige nullen.« En hiermede was bg hem de zaak afgeloopen, en deed hjj met zgn beleefdste buigingen het gezelschap uitgeleide, nadat Yvonne had gezegd dat zn haar keus nog niet bepalen kon, maar de zaak in bedenking zou houden wat de staande Erard betrof. Guy had de barones kunnen verscheuren. De heeren Toudouze en Gallois waren gentlemen genoeg om Hélène hun excuses aan te bieden over de ondervonden bejegening. Zjj dankte haar patroons en haalde de schouders even op. »On ne peut pas contenter tout le monde et son père,« zei ze. »Wat had dat malle mensch met haar face a main toch tégen u, ze kent u toch niet?« vroeg de oudste chef, die vaag iets vermoedde. »Ze kijkt neer op een juffrouw in een magazjjn,« antwoordde Hélène op harden toon, »ik wéét 't, want ze was de schoolvriendin van mgn overleden moeder.* »Tiens « zei de heer Toudouze.»Hoe toevallig i »En de rest?« verontrustte zich de heer GaUois, »de dame met wit haar kent u die ook en en den meneer « »Min of meer « stootte Hélène er uit, »door haar. Ik hoop ze nóóit weer te zien, et voüa.« »U kunt in 't bureau gaan, zoodra ze hier komen,« troostte de heer Toudouze. »lk begrjjp heel goed hoe onaangenaam dit voor u is; maar door tegenover ons te doen of ze u niet kennen, en ü, op heel onhandige wjjze, te laten voelen dat ze u niet wülen kennen, bewjjzen ze dat ze in alle opzichten uw minderen zjjn, vooral die blond geverfde dame « »Met haar doorploegd en gerimpeld aanschijn," besloot de heer Gallois, »waar ze te vergeefs een doos poudre de riz op heeft uitgestort. En wat dat kleine nest betreft, het zou me niet verwonderen als haar grootvader een man was met chocolade vel.« »0 misschien was hjj dan beleefder dan zjj; de kleur doet er niets toe,« vond de oudste patroon. «Natuurlijk komen ze niet terug, nu ze weten dat mademoiselle 345 hier is. L'incident est clos, zooals zij in de Kamer zeggen: Nu, zulke klanten kunnen we hier missen.« Hélène bleef den geheelen middag ten prooi aan haar kwellende gedachten en zenuwachtige aandoeningen. Zij verachtte én Guy's moeder én de barones te veel, om hun steekjes nog na te voelen, maar in haar hart woedde toorn tegen den kouden correcten Guy, met zün als uit marmer gehouwen trekken. Had zfi zich voor zóó'n stuk steen moeten offeren? Was dat een man? Haar eigen ontsteltenis had haar onbekwaam gemaakt tot een nauwkeurig waarnemen van znn gezicht op het kritieke oogenblik van weerzien, maar dat later zfin medegevoel met haar niet naar buiten was getreden Hoe had hfi het smadende »cettepersonne,€ van het mensch de Grandcourt kunnen aanhooren, zonder onmiddelbjk te protesteeren. O neen, het was uit tusschen hen, voor goed uit. Nooit, nooit wenschte zü hem weer te zien. Zag zij hem op straat, dan zou zij hem ontwüken. Toen zü, na dit heüig voornemen, een weinig bedaarde, bevond zij plots dat hij niet anders kon gedaan hebben dan zóó. Waar zijn moeder en dier vriendin haar, Hélène, wenschten te negeeren, kon hfi toch moemjk met een groet voor den dag komen, noch later haar verdedigen tegenover de barones. Hij had altijd zfin trekken zoo in zfin macht gehad, en deze zelfbeheersching was hem nu ook trouw gebleven. Gelukkig maar. In tegenwoordigheid van die twee megera's bleek zwflgen ten slotte het best; men beleedigde anders zichzelf maar. Zü waren niet waard dat men den mond opende in hun tegenwoordigheid. MademoiseUe Sibylle verscheen om Hélène of te halen, en, gearmd met de goede juffrouw over den boulevard, deed zü het relaas van wat er dien middag was voorgevaUen in het magazü'n. MademoiseUe SibyUe schudde het hoofd, zei ook wat Guy betrof: »Maar, chérie, hü kon niet anders, al dacht hg ook innerlijk te bezwüken van weemoed. Het meest te laken vind ik madame de Grandcourt, ik herken het mensch niet meer. Ik dacht vroeger altijd dat je geen betere vriendin had.« 346 »Ja, dat ziet u,« zei Hélène bitter. »Ik heb een idee dat zij er bij monsieur de Marceau toch nog niet zoo gemakkelijk afkomt. Voyons mon enfant, laten wjj den moed niet opgeven en steeds hopen op de toekomst. Wie weet of deze onaangename onverwachte ontmoeting niet nog goede resultaten voor u oplevert.» Hélène schudde het hoofd. »U is het befste mensch dat er bestaat, maar ik wil niet meer denken aan een dergelijke toekomst. Ik verkies er geen illusies meer op na te houden. Ik wü trachten dankbaar te zjjn voor 't tegenwoordige.* »Dat is in elk geval 't beste,* besloot mademoiseUe Sibybe en kuste haar. »Régine de Grandcourt,« riep de comtesse uit, zoodra men uit het pianomagazijn op straat stond, »zou ik mogen weten, waar je de vermetelheid vandaan haalt mijn zoon en mezelf bloot te stellen aan zoo'n ontmoeting ? Hè, zou ik dat mogen weten ?« Yvonne d'Arignon spitste de ooren. * Welke ontmoeting?* fluisterde zjj Guy toe. »Maar hjj antwoordde niet, scheen niet te hooren. Zjjn gelaat was doodsbleek en strak, zjjn bppen trilden onder zjjn snor. »Ah ma chère amie,« de barones staalde zich in zeMbeheersching, »ik beken dat de verrassing niet aangenaam voor je was, maar zóó tragisch moet u 't geval niet opnemen. Dat is belachehjk, vooral op straat. Ma petite,« vervolgde zjj tot Yvonne, »wjj zullen een auto nemen en ik zal je thuisbrengen. Madame de Marceau heeft 't, lang geleden, eens te kwaad gehad met iemand uit 't magazijn waar ik 't ongeluk had piano's te zien die me bevielen; 't spijt me dat ik zoo onhandig was haar daar weer te brengen Ik vraag nederig om absolutie voor dié groote begane zonde.* Maar de comtesse had haar leven lang iedereen afgestraft, en wraakgierig wüde zjj nu ook madame de Grandcourt haar straf niet kwijtschelden. 347 »Wfi zullen met ons drieën mademoiselle d'Arignon naar huis brengen, en dan zult u wel zoo beleefd zn'n madame de Grandcourt, mij of bever ons bij mij aan huis een verklaring te geven van uw manier van optreden tegenover mjjn zoon en mij. Guy, roep een auto.« Hjj deed het werktuigelijk, gewend als hjj was, zjjn moeder te gehoorzamen, en daarenboven hfi had zfin plannen nu. Het was een alles behalve pleizierige tocht naarno. zooveel, avenue Henri Martin, waar Yvonne woonde; vier zwfigende menschen, die niet recht wisten welke houding aan te nemen tegenover elkander. De gravin de Marceau trachtte Régine de Grandcourt te doorboren met oogen van haat, maar deze hield het gezicht afgewend, naar het jonge meisje toe, dat door het portierraam het gewoel van menschen en voertuigen scheen gade te slaan. Yvonne had kunnen snikken over dien verongelukten middag, waarvan zfi zich in jeugdige opgewondenheid zooveel had voorgesteld. Guy leunde achterover, de kin geheven, de armen gekruist, hfi staarde over de hoofden der barones en mademoisebe d'Arignon heen, en hfi achtte zfin moeder, die naast hem zat, evenmin als een blok hout, al prikten haar blikken hem ook in de wang. Yvonne besloot zich met de barones te brouibeeren. »Haar in zoo'n vernederende positie te brengen, 'twas onvergeeflijk.* En hevig verstoord en te veel natuurkind om haar gevoelens te verbergen, knikte zfi, toen de auto stilhield, stug ten afscheid en deed of zfi de handen der barones en madame de Marceau niet zag. Guy was het eerst uitgestapt om haar behulpzaam te zfin, maar zfi reikte hem heur fluweelen taschje en en-cas toe, in plaats van heur vingers, en stapte vlug door het tuintje, naar het vorstelfik uitziend maison de rapport, waar haar oom en tante hun appartement hadden. Guy volgde haar, overhandigde het haar behoorende en nam met een diepe buiging den hoed van het blonde hoofd. Toen kreeg Yvonne eenigszins berouw. »Monsieur de Marceau!* viel zfi uit, met de onbesuisde drift van 348 een kleine creoolsche, »bekent u, alstublieft, dat de barones de Grandcourt het malste oude opgesmukte wezen is en tevens het vervelendste dat er op de wereld bestaan kan!« Guy glimlachte onwülekeurig. »Ik weet niet wat het beduidt dat iedereen in een kwaad humeur is, maar ik begrjjp dat zy' van alles de schuld draagt, en ik ben van plan haar nooit meer aan te kjjken. De brouüle zal duren tot aan mjjn dóód toe. Au revoir, gaat u maar gauw naar uw mama, ze kijkt al uit naar u. Ik beklaag u van harte, adieu.« Guy werd even rood van deze oprechtheid, die zoo doel trof. Een seconde bbkte hjj haar in de groote gloedvoUe oogen, maar spot las hjj er niet in, alleen ergernis, kinderbjke nukkige ergernis, en hjj voelde zjjn hart vol medehjden met dit arme ouderlooze wezentje, dat onder een verstandige leiding zeker een allerliefste vrouw kon geworden zjjn. In elk geval »van gisteren* bleek ze niet. »Au revoir, mademoiseUe,* hjj boog nogmaals en haastte zich naar de auto. Madame de Marceau, bang dat de barones van de gelegenheid gebruik zou maken om te ontsnappen, had de hand aan het portier gehouden; als was zjj iemand van de geheime politie, vond de barones, die haar jeugdig lachje lachte. »Oh ma chère, c'est parfaitement inutile, ik ben geen misdadigster, maar integendeel een oprechte vriendin, zooals je zult zien.* » Moeder,* zei Guy vastberaden, »u zult mij wel toestaan naar huis te wandelen, ik heb behoefte aan versche lucht. Neen, wees maar niet bang, ik zal dadelijk thuis komen. Ik heb madame de Grandcourt eveneens iets te zeggen. Iets van belang.* »Ah « zei de gravin, »uitstekend.« »Ga dan maar, jongen.* »lk zal met genoegen wat u te zeggen hebt aanhooren, mon cher, 't is of ik op kostschool ben, ik voel me op nieuw jong worden, lieve Agnes.* »Je doet moeite genoeg 't altijd te bbjven, Régine de 349 Grandcourt, licht dat je 't dan nu eens eindelijk vóélt óók.* Toen zjj goed en wel in het grafelijk salon waren heiand, kwam er nog niet zoo spoedig een einde aan de hevigheden, waarmede de dames elkaar op de meest aristocratische wijze overlaadden. Ten slotte barstte de barones in een wérkehjk lachje en zei: »Hoor eens, Agnes, laten we nu eindebjk eens doen als verstandige menschen die 't leven kennen, en niet als een paar zotte kinderen. Dat ik jubie daar gebracht heb, was om Guy te laten zien wat zn'n ex-geliefde wel is, en om hem den schrik ervan te geven. En, ik heb nog zoo iets heerbjks op het oog.« Hier begon de barones zachter te spreken, en de comtesse, hoewel eerst verachtend de schouders ophalend, scheen ten laatste toch te bewilligen. Een enkel oogenbhk glinsterden haar oogen zelfs katachtig haar vriendin toe. 't "Was als zagen zij een prooi waarop hun eigenares zich met verscheurenswellust kon werpen. »Je mag me wérkehjk wel een zoen geven,* pruilde de barones a la Yvonne, »ik ben zoo heel hef geweest en mjjn bedoehngen zijn zoo miskend geworden.« »Oh! madame de Grandcourt, zegt u dat niet,« klonk de stem van Guy, terwjjl de fluweelen portières, die toegang gaven tot de eetkamer, zich scheidden, »niemand die u kent, kan uw bedoelingen miskennen.* »Hoe lang stond je daar al, jongen?« verontrustte zich zjjn mama, wier grafehjk oor zich al tegen zooveel deuren had aangehouden, terwjjl haar oog zich door zóóveel sleutelgaten had heengeboord, dat zjj iedereen verdacht van luisteren en bespieden. »Ik kom zóó thuis, moeder,* zei Guy hooghartig. »En je hebt niet gescheld, 't minste geluid verneem ik. Dat weet je.« »Ik had mjjn sleutel natuurlijk. Enfin, madame de Grandcourt, als 't wérkehjk uw doel was mjj weer in aanraking te brengen met mjjn verloofde, mademoiseUe de Chavise, dan ben ik u van harte dankbaar voor de volvoering van uw uitstekend voornemen. Ik, die mademoiseUe de Chavise overal vruchteloos gezocht heb, weet waarljjk niet hoe u mjjn erkentelijkheid te betuigen.* 350 *Guy de Marceau, kijk kijk je moeder....« Want de gravin lag daar, aschbleek en wel, achterover in haar fauteuil. Guy wandelde bedaard naar de bel, Mariette verscheen. «Mariette, madame heeft een toeval. Help madame met ontkleeden. Tot ziens dus, mama, tot straks. Madame de Grandcourt, blijft u bjj mama dineeren of zal ik een auto voor u bestellen ? De uwe is weg, zag ik.« »lk zal bier blijven, zoo lang 't mjj goeddunkt, jongmensen,« de mondhoeken der barones verscherpten zich ouwelijk, terwjjl zjj een ironischen nadruk legde op dit laatste woord. »Ik zal een betere vriendin zjjn dan u een zoon blijkt.« Als altijd geshngerd tusschen de twee genegenheden zijns levens, wendde Guy zich met een paar stappen naar zjjn moeder, wier symptomen onmiddeltijk verergerden, terwjjl zjj hem met de hand wegweerde. Maar had hjj vroeger steeds berouwvol de armen om haar heen geslagen, haar smeekend toch niet ziek te worden, zichzelf beschuldigend waar hjj geen schuld had, nu zei hjj kort: »0 juist, parfaitement, ik laat mama dan gerust aan uw vriendelijke zorgen over.« En hjj verdween, en verscheen dien avond niet aan tafel; zijn weer bijgekomen mama verkeerde natuurlijk in doodehjke ongerustheid. HOOFDSTUK XXIX. Madame de Grandcourt begreep wel dat zrj het bn de kleine Yvonne verkorven had, en hoewel zij gewoonlijk de jeugd onderdanig tegenover haar wilde zien, zou zjj nu voor eenen keer maar eens onderdanig tegenover de jeugd doen. Zij het zich dus, den morgen na den bewusten dag, bjj de kleine Madagascarsche aandienen. Overrompeld door het ongewone van het geval, vergat Yvonne haar ^boosheid tot den dood toe« en haar nieuwsgierigheid liet de barones verzoeken boven te komen. Toen zij den drempel van het kleine sierlijke boudoir overschreed, sloeg madame de Grandcourt de armen zoo wijd uit als ging zij vliegen. »Mjjn liefste kind?« riep zij. Yvonne stond noode op, om haar gast te begroeten. »Bonjour, madame, vous allez bien? >0, mijn liefste kind,* herhaalde de barones, nogmaals op een toon die naar effect zocht. En, in stille aandoening, drukte zjj toen Yvonne tegen haar bollen zijden boezem met kralen sierselen. Yvonne vond het aUes behalve prettig, want de kralen waren puntig en prikten haar nijdig in de kin. Gaarne had madame de Grandcourt, om meerderen luister aan het geval bij te zetten, een half dozijn tranen gestort; maar men heeft gestukadoorde wangen, óf men heeft ze niet, en wanneer men gestukadoorde wangen hééft, moet men zelfs znn edelste gemoedsuitingen bedwingen. »Tranen, de paarlen van het gevoel,* had de barones eens gedeklameerd, »zjjn mij helaas niet vergund, ik kan nóóit schreien.« Haarkamenier, daarentegen, gooide 352 de schuld op madame's hart, volgens haar, »droog als een hooizolder.» De barones voerde nu Yvonne naar een kleine fluweelen canapé, waarvan zij vond dat de goudbruine kleur beeldig afstak tegen haar zachtmauve japon. Zjj legde, overredend, een zeerogeelleeren handschoenhand op Yvonne's arm. »Enfin, 't is een treurige geschiedenis, die ik je heb mee te deelen, heve kind, maar je bent nu oud en wjjs genoeg « »Is er iemand dood?« vroeg Yvonne op den man af, »iemand dien ik ken?» 'O neen neen, dat is 't niet. Maar er zjjn menschen op deze wereld érger dan dood, omdat zij zich tegen goddelijke en menschehjke wetten in gedragen.» »0 ja, dat weet ik wel, moordenaars en zoo, maar wat heb ik daar mee te maken?» »Je hebt dat roodharig mensch gezien, dat gisteren voorspeelde « »Ja, maar die heeft toch geen moord gedaan, anders zat ze in de gevangenis.» »Ah, maar er zjjn dingen Ze heeft een moeder jarenlang beroofd van haar zoon.» »Heeft ze dan een kind ontvoerd?» »Neen, ze is... ze heeft, och heve kind, dat zjjn dingen, die zoo moeiehjk te vertellen zjjn och, ze heeft zich, door hsten, zoo weten in te dringen bjj Guy de Marceau, dat ze jarenlang een liaison met hem gehad heeft, zonder dat zjjn mama, noch ik, die haar protégeerde en haar aan mjjn tafel noodigde, samen met de Marceaux, er iets van wisten. Zoo heeft ze schande gebracht over mjj en over « »0 ja?» Yvonne barstte in een harteljjken lach, sprong op, klapte in de banden en danste de kamer rond. »Hoe verrukkelijk! Wat een heerlijk mensch is ze, om dien ouden majoor van een mama en u zoo'n streek te spelen!» »En ik, die haar aanbevolen had aan een vroom instituut waar ze orgel speelde en de mis begeleidde....« »0, dat vind ik net iets voor u, om iemand daar aan te gaan bevelen!« lachte de kleine wilde. »Ik zie 353 u al!" Zrj viel in een grooten stoel neer en lachte tranen. De barones zat versteld onversteend, en na een oogenblik verontwaardigde zjj zich. „Zoo, dus jjj staat de zonde voor? Onbesuisd, dartel kind. Je weet niet wat je zegt en waaróm je lacht." „Als zjj hem waarlijk hef had en hém alléén, en hem jaren lang heeft hefgehad, is het geen zoude. Gisteren was ik zielsjaloersch op haar spel, dat heel mooi is, maar nu begrijp ik waarom 't zoo was. 'tMoet een verschrikkelijk oogenbhk voor haar geweest zjjn, toen zjj Guy daar zag met mjj, met u, en vooral met zjjn ouden majoor van een mama." „Als Guy's mama een oude majoor is, hoe noem je mjj dan? Hè?" De barones glimlachte aanminnig, hopend op iets hefs. „O, u nog heel wat ergers," tartte Yvonne. „Maar waarom komt u me dat alles vertellen? Is 'tomdat ik niet meer in dat magazijn zal gaan?" „Juist, ik zal...." „Ja, maar ik wil die kleine Erard wel hebben " „Ik zal met madame de Marceau dat zaakje wel voor je bedisselen. Een jong ding als jjj moet je niet begeven in zulke histories." „Dan moet ik in geen enkelen winkel gaan, want overal zullen wel hefdeshistories wezen." „Liefdeshistories en liefdeshistories zjjn twee," klonk het streng. „Maar u! Hebt u er nooit een gehad? O madame!" schaterde de kleine wildeman, en zjj keek de verwelkte schoone vlak in de oogen. „Wat zal ü coquet geweest zjjn! Ha, ha, ha! Ik geloof niets goeds van u, neen heusch niet. Ik vond 'teerst akehg dat u kwam, want gisteren kon ik u niet uitstaan, maar nu vind ik 't wérkehjk heerlijk. „Maar ik wü die piano gaan koopen." „Liefje, je zoud je ten hoogste comprometteeren tegenover Guy's mama, die weet dat ik hierheen ben, en 't zou een belemmering kunnen zjjn voor je huwelijk met Guy. Madame de Marceau is hoogst correct." „Bah!" Yvonne haalde de schouders op. „Guy is Mademoiselle de Chavise. 23 354 chique en lief en begaafd, eü als ik hem had kunnen krijgen, zou ik, al is hn veel ouder dan ik, veel van hem hebben kunnen houden, maar hfi houdt niet van mij, en ik nog niet zóóveel van hém, om onder de plak te komen van zjjn mamaatje, sa mémé Ik zou een leventje hébben; ik werd nog liever, als wjjlen Mazeppa, op een wild paard gebonden en later Hethman van de Kozakken. En als ik niet mee mag met u en de booze fee, dan ga ik op mjjn eentje daarheen. Maar zegt u eens, heve madame, had u ons allemaal opzéttehjk gisteren bjj elkaar gebracht? wilde u die vroegere vriendin van u samen zien met haar amant en de de heve majoorsche en mjj, ondergeteekende?" »Neen, brutaal nest, 't was toeval, louter toeval. Ik zelf dacht te bezwjjmen van schrik. * »0, verbeeld je, als u dat gedaan had, wat zou dat aardig zjjn geweest, tout a fait rigolo! En wat een opstootje in dat magazijn! O, gaat u heen? Ik kan er niets aan doen. Brutaal? o ja, dat ben ik. Die oude majoor was tegen mij ook brutaal. Ik ben niets minder, hoor, dan zjj, al ben ik van Madagascar. En zjj liet me zoo voelen dat ze me minder vond. Au revoir, chère madame, je vous tire ma révérence!* Zjj maakte spottend een kostschoolbuiging, en hoofdschuddend ging de barones heen. Toch beviel haar die geest van verzet wel. O, hoe heerbjk, een huwelijk van Guy met dit kleine ondeugende schepsel, door de comtesse aangezien voor een kind. En naderhand als zjj dan in voortdurenden oorlog met elkaar zouden zijn. Wat scènes! Wat tooneeleffecten. Verrukkelijk. Met haar hoofd tusschen de deur, vermaande zjj nog Yvonne: »Ik zal mij genoodzaakt zien er je tante over te spreken, als je alleen naar dat magazjjn, wilt, bengel.« >U kunt doen wat u wüt,« antwoordde de ,bengel', »ik acht tante zooveel als mjjn oude pantoffel, en wat méér is, ze wéét 't.« Toen gaf de barones het op, en trok zich in arren moede terug. »Blies den aftocht,* spotte haar ongemanierde jonge gastvrouw, blijkbaar dien morgen in 855 haar uitbundigste bui, en zij zong haar gast na in de gang: »Le régiment de Sambre et Meuse Marchait toujours au cri de liberté; Cherchant la route glorieuse Qui 1'a conduit a rimmortahté!« Greep toen den arm der barones, en dwong haar in militairen pas mee te stappen. »Mais ma chérieU weerstreefde de barones »ik zal je tante « »Ze is uit. Boodschappen doen, en waarom wilt u niet meezingen met de dochter van een officier, dit heerlijk militaire hed ? Enfin, je vous rends votre liberté! Au revoir et bonne rentrée, bien des choses a memé et a fiflls!" gilde zn van het lachen. „Uw zending is mislukt." „Ma chère," zei de barones dien middag, terwjjl zij in de auto zat naast haar hartsvriendin, op weg naar het magaznn. „Als je er ooit toe kunt besluiten Yvonne d'Arignon je schoondochtertje te laten worden, zul je er een engeltje aan hebben. Zoo'n lief, volgzaam, lamgedwee wezentje, en zoo gemakkelijk naar je hand te zetten, un petit amour. Wezenlijk van morgen had ik er nog zoo de bewijzen van." „Is 'twaar?" vroeg de comtesse. ,,'tls wel jammer dat ze zoo iets aapachtigs in haar wezen heeft, un petit singe. Cela ne fera pas du tout raffaire de Guy." De barones maakte zich zeer boos. „Kom, wq zfin geen van aben volmaakt van uiterlijk, hè? ,Un petit singe!' Ze heeft prachtige oogen en is allerbefst van karakter, ik herhaal 't." „Ja, dat merkte ik gisteren, toen ze afscheid nam." „Dat was beschroomdheid, ma chère, anders niet. 'tKind is de beschroomdheid in den vleesche." „Heel prettig voor haar," vond Guy's mama, „maar ze is niets voor Guy, en hij hóéft niet te trouwen." „Als je dan nu maar bedenkt wat je in dien winkel te zeggen hebt, later kunnen wij de rest dan nog wel eens behandelen." 356 Hélène had dien morgen reeds een brief van Guy ontvangen, waarin hy haar dringend om een onderhoud verzocht, maar zij had onmiddellijk weigerend geantwoord. Zijn bezoek in het magazijn had een te smarteljjken indruk bjj haar achtergelaten, dan dat zjj zelfs blij kon wezen zjjn schrift weer te zien. Tusschen de regels door vlamde zjjn jaloezie. Hjj verlangde te weten wie en wat de man was, die daar achter in het magazijn had gestaan met haar, en zulk een verliefde houding had aangenomen. Hélène's antwoord was kalm en waardig geweest. Neen, zjj verkoos hem niet te zeggen waar zij woonde, en over den bewusten heer, haar chef, had zjj niet te klagen als ondergeschikte. Guy moest nu eindelijk begrijpen dat alles tusschen hen uit was. Waarom bekommerde hjj zich nog om haar? Zjj moest nu maar dood voor hem zjjn; hjj had zjjn mama. En dien middag nu, stond Hélène juist ijverig over een piano te praten met een dame die huren duur vond maar koopen eveneens, toen haar twee aartsvjjandinnen, de comtesse en madame de Grandcourt, binnentraden. Zjj kón niet wegloopen en de klant met de woorden in den mond laten staan, dus mocht zjj, met witte lippen, door het geteem van haar bejaarde dame heen, aanhooren de luide en gezagvol uitgesproken woorden van Guy's mama tot den heer GaUois, die zich buigend voegde bij den eersten bediende: „Wjj komen om de Erard nog eens te zien, waarop de verloofde van mfin zoon gisteren vues had. En wjj wülen haar nog eens precies ons oordeel zeggen over de staande piano en den vleugel. Ook wenschen wjj de instrumenten te zien, die wjj achter in het magazijn al bewonderden." De heer GaUois, die, toen hij de dames zag binnentreden, zijn wenkbrauwen even in verbazing over haar komst had doen omhoog gaan, was thans een en al hoffelijke vriendelijkheid. De barones speelde een prulwalsje van het jaar zestig af op de Erard, en de comtesse, die haar ooren had kunnen toestoppen, zei dat het heel lief klonk. Hélène had alle moeite bjj de belangen van haar 867 klant te blijven. Guy verloofd, verloofd, toch verloofd, klonk het haar in de ooren. Het luidde als een doodsklok, door die vreesehjke moeder aan den gang gebracht. En was haar hart al zwaar van leed, een stem daarbinnen zei haar dat deze twee wreede vrouwen daar kwamen om haar nog meer onheil aan te brengen; haar het stukje eerlijk verdiend brood hier uit den mond te nemen. Een enkele blik op hun trekken, die met moeite hun duivelsche zegepraal bewongen, zei haar genoeg. Oude vrouwen, bejaarde wezens, die niets liever moesten willen dan hun geweten rein te houden van al wat het kon bezoedelen; akelige schepsels die vroomheid voorwendden, om de wereld een doek voor de oogen te binden. Enfin, zij voorzag al wat gebeuren zou; zjj hoorde al aan dat zjj kon vertrekken; want als hjj wist of dacht te weten, zou de heer Gallois wel zoo brutaal worden, dat het hier voor haar niet meer uit te houden was. En de heer Toudouze, bij wien zjj in blakende gunst stond, zou haar gaan minachten. Wie weet wat zjj gingen verteben. O God, dat er niets tegen te doen was, dat er geen bescherming bestond, dat zij ljjdeljjk, zonder macht tot verzet, dit nieuwe helsche weer moest ondergaan. Zjj, die nu gedacht had dat zjj rust had. O, die verwenschte oude man, die Fabre Waarom had hjj haar het leven gered, waarvan zjj den last eeuwig kon voortsleepen. Zjj wilde dóód wie zou er verdriet van hebben? Niemand. Juffrouw SibyUe, ja die Maar was het noodig zich levenslang te offeren voor die In dat groote Parjjs zouden deze twee feeksen haar vervolgen; maar ook daarbuiten? Plots gedacht zjj madame Magnard, die goede vrouw uit Nice, die haar hulp raad en troost had beloofd en nu zoo blij was te weten hoe zjj voldeed in haar nieuwe betrekking. De klant hield eindebjk op te teemen en trok af. Wezenloos bet Hélène haar uit, en, door het raam heen, zag zjj opzichtig gekleede demi-mondaines met hun cavaliers vrooljjk lachend over den boulevard heentrippelen; de mannen een en al toewnding. Niemand 358 belaagde of belasterde déze vrouwen, die gezinnen straffeloos konden ten onder brengen; die echtscheidingen veroorzaakten; om wier gunsten mannen duelleerden; hun trouwe echtgenooten minachtten; hun eer en naam prijs gaven; hun laatste frank huilend offerden; knielend als vromen voor een altaar. Millioenen verspilden deze vrouwen, en de mannen vonden het heerhjk deze milhoenen zoo verspild te zien. Schatten van hefde aan haar verspild, deed die vrouwen in een satanischen schaterlach om de domheid van dat manvolk uitbarsten; want goud was haar doel, goud en niets dan goud. Wie hadden haar tot zulke harpijen gemaakt? De mannen, en hun straf was eigenlijk een verdiende. Als deze vrouwen op haar manier van het aardsch bestaan genoten hadden, maakte een of ander barmhartige kwaal een eind aan haar leven, of zjj speelden op hun ouden dag de deftige vrome dame. Maar nooit kwam de wereld op dezen neer, zooals zjj deed op Hélène de Chavise, met haar eene groote zuiver oprechte hefde. Voor haar alleen bestond straf. En zij moest hier staan klanten afwachten, tot die twee terugkwamen ? Ze zouden haar zien ? Dat nooit. Hélène snelde naar de bekleede zjjdeur, en verborg zich achter het éénefluweelen gordjjn. Zoodra er kooperskwamen, zou zjj zich vertoonen, maar tot dan kon zij hier haar ellende verbergen, staande op den drempel der door haar geopende deur. Zij toefden lang, lang, lang. Kwamen zjj dan nooit uit het achtermagazijn? Zij bleven er stellig een kwartier. Eindelijk eindelijk daar naderden ze, daar waren ze Hélène gluurde rechts terzjjde van het gordjjn dat zjj vasthield, en bezag de chique jongoude barones, de ernstiger en statiger booze comtesse, wier donkere kostbare kleeding hulde deed aan het strengmooi harer regelmatige trekken. Beider gezicht blonk van een- ondeugende, een wreede voldoening ; hun oogen glommen als die van twee katten, na bemachtiging van een ongelukkige muis. En zjj hadden het niet over piano's. Integendeel, de stem der.barones 359 klonk schril hoog op: „Zoo ziet u, dat men niet altijd op het uiterlijk van den mensch af kan gaan." En de moeder van Guy voegde er bij: „Van alle zedelooze intrigante schepsels, is dit roodharig mensch zeker het zedeloost en het intrigantst. Ik heb er de ondeirvinding van. En als er iemand hier misplaatst is " Hier werd de deur van het magazijn geopend en een kooper trad binnen, die halfluid iets zei tot den heer Gallois, klaarbbjkebjk vragend naar Hélène. „MademoiseUe!" riep deze, „MademoiseUe de Chavise!" Maar Hélène vluchtte de gang in en holde voorbjj het kantoor, waar de heer Toudouze, zalig onbewust van aUes om hem heen, verdiept zat in berekeningen — Hélène holde naar het kleedkamertje, en stond er met kloppend hart te hjjgen, snakkend naar adem; te ongelukkig om na te denken. De dames de Marceau en de Grandcourt zagen zich genoodzaakt heen te gaan, en de heer Montbrun GaUois hielp den klant. Toen Hélène eenigszins was bijgekomen, greep zjj naar hoed en mantel en handtaschje, deed zachtkens de deur open en sloop voorbjj het kantoor. Door de deur, vernam zjj de stemmen harer beide patroons, in een soort van twistgesprek. „En ik zeg je dat ik er niets van geloof," zei de heer Toudouze, ,,'t zijn twee booze oude tangen. Ze kwamen niet om te koopen, zelfs niet om te kiezen, ze kwamen alleen iemand, die mooier en jonger is dan zjj, belasteren." ,,'t Is een vervloekte geschiedenis!" bromde de heer GaUois, en Hélène wist dat het zjjn jaloezie was die sprak. „Och wat, ben je gek, wat behoeven wjj er ons aan te storen? Parijs is Parijs, 'tis hier geen dorp, waar je op je hoede moet zjjn voor Jan en Piet en Klaas. Je m'en fiche et je m'en contreflche, snap je. Gesteld, dat arme meisje had een liefdesgeschiedenisje gehad m haar leven, gaat dat dan iemand aan? Als ze onze 360 firma maar goed dient. Niemand komt vragen hoeveel maitresses wjj er van ons leven op hebben nagehouden, wel? als onze piano's maar goed zgn " „Ja, maar zij is een vrouw, en een ongetrouwde—" Onrustig bep de heer Gallois heen en weer. „Kom, lóóp naar de maan, ben je dol? Voor mjj is ze even respectabel. En ik zeg je, ik geloof er niets van. Ze woont samen met die hoogst eerbare oude schooljuffrouw, die haar lof altijd zingt, en waar ze jaren lang in betrekking was. Wat kan dat schaap hebben uitgehaald voor kwaad? Vervlóékte wjj ven. Als ze zooveel aan hun kop hadden als ik, zouden ze waarachtig wel aan wat anders denken. Gespuisl En dat daar geen straf op staat. Maar ik heb je eenvoudig dit te zeggen: als een van dat gebroed 't weer waagt in myn winkel te komen, doe ik eenvoudig de straatdeur open, en verzoek ze beleefd den boulevard op te gaan. Ik wensch niet met zulke ouwewijvenklets lastig gevallen te worden, en jij bent een oud wijf, als je dat voor ernst opneemt. En als ze nu nog gekócht hadden.... En nu wou ik wel dat je me alleen bet, want ik heb nog een boel te beredderen. Of had je nog iets anders?" Hélène hoorde niet wat de heer Gallois antwoordde; als een achtervolgde hinde spoedde zjj zich, steeds op de teenen, de breede gang in en bereikte veibg en wel de zijdeur, overhangen door gordijnen. Deze achter zich sluitend, stond zjj tegenover een verbluften bediende, die zei: „Tiens, vous voüa, mademoiseUe. Ona demandé après vous et je vous ai cherché partout. Wat ziet u vreeseljjk bleek. Is u ziek?" Hélène knikte. Ja, monsieur Eugène, ik ben aUes behalve in orde, ik heb vreesehjke hoofdpijn, en ga naar huis. Zegt u 'tmaar aan meneer GaUois, als hij terugkomt. Ik móét rusten." „(Ja ne sera rien de bien grave, une touche de grippe," verzekerde de zeer jonge man met veel wijsheid. „U moet maar een heeten groc drinken van avond, 't beste middel. Ik bevind me daar altijd uitstekend bjj." „Parfaitement," stemde Hélène toe, in haar man- 361 teltje schietend, en haar hoed, zn wist zelf niet hoe, op haar hoofd zettend, „ademain, monsieur Eugène." „A demain, mademoiseUe. Meüleure santé!" „Merci." Op straat, in de vroohjke woelende lentedrukte, haalde Hélène vrijer adem. MademoiseUe SibyUe, die boodschappen moest doen, kon haar niet afhalen, noch tegemoet wandelen, en dezen keer was Hélène daar wérkehjk dankbaar voor. Zij had behoefte aan eenzaamheid en tot bezinning komen. Vreesehjk was het natuurhjk, maar gelukkig dat de oudste chef haar partij zoo ridderljjk koos. Want de heer GaUois, jonger en niet de stichter van de zaak, ook met minder fortuin bedeeld, schoon rjjk, placht toch voor monsieur Toudouze te bukken, in spjjt van zjjn brommend verzet. Monsieur Toudouze had het kalme overwicht van degehjk beraden mensch op grühgen GaUois. Als zjj nu maar geen last met dezen kreeg; als hjj maar niet brutaal werd. Enfin, zjj zou hem te woord staan; zjj zou hem wel zoo op zjjn plaats zetten, waardig en trotsch, dat hjj er nóóit meer zou wagen af te komen. Hjj zou haar nu wel niet met een tweede huwelijksaanzoek lastig vaUen. Een geluk bjj een ongeluk. MademoiseUe SibyUe schreide bittere tranen van medegevoel, toen Hélène haar aUes mededeelde. „O liefje, hoe vreeseljjk! Dat de menschen toch zoo hatehjk kunnen zjjn! Wie had zoo iets gedacht van zulke dames! In plaats dat zjj woUen goederen breien voor arme kinderen, of, nu de zomer aanbreekt, katoenen blouses naaien voor de moeders. Vreesehjk is het, dat zjj zoo wreed en slecht zjjn, en in plaats van nut te doen, kwaad stichten." „Ja, maar dat heet deugdzaam zjjn," Hélène glimlachte, „de deugd moet toch altijd schitteren waar zjj kan. Men moet zjjn kaars niet onder een korenmaat verbergen, nietwaar, en het licht van barones en gravin moet schijnen voor de menschen, opdat zjj de goede werken van de dames de Marceau en de Grandcourt mogen zien." 362 „Spot daar niet mee, kindje, dat is zoo heilig mooi en waar en niet toepasselijk op die twee dames." Dienzelfden avond, kwamen mademoiseUe Dolany madame Mortier en oom Hippolyte op bezoek. MademoiseUe SibyUe vond het in Hélène's belang hen het voorgevaUene in het pianomagazijn te verhalen, en zij zaten er aUen ontsteld van. MademoiseUe Dolany beefde van woede. „Die oude heksen!" riep zij, „waar bemoeien zij zich mee?" ,,'t Is goddeloos, goddeloos! MademoiseUe, ik ben uw beschermer, op mij kunt u rekenen, zoo lang ik adem haal!" verzekerde haar oom Hippolyte ridderlijk. „Kindlief, al klaagde die de Marceau mjj er om aan bjj den juge de paix, zoodra je door haar last krijgt met je patroons, roep je mij er bij," zei madame Mortier. „Boep je ons er bij!" riep mademoiseUe Dolany. „Ik heb je daar gerecommandeerd. Een schande is't; meer dan erg. Zjj wüde je huwehjk niet, goed, of hever dat is al vreeseljjk genoeg, zou ik meenen, maar wat ga je haar verder aan, nu haar dierbare zoon voor goed en eeuwig aan haar verbonden blijft? C'est petit, c'est honteux pour une femme du monde." ,,'t Is een laaghartige wraak, een strafbare wraak," zuchtte oom Hippolyte, zjjn onderlip uitstekend als de tuit van een trekpot; iets dat hem er niet mooier op maakte, dacht Hélène. „In elk geval, heb ik respect voor dien oudsten patroon, ten minste een man," vond Madame Mortier. „Kom, aüons, ik zou me de zaak maar niet zoo aantrekken, met zooveel vrienden om je heen. Wjj zuUen wel zien er een stokje voor te steken." MademoiseUe SibyUe knikte blijmoedig, en vroeg naar haar zuster Laure. Het vriendelijk gelaat van madame Mortier verdonkerde. „O, spreekt u mij er niet van, heve mademoiseUe. Wij betreuren dagelijks uw afwezigheid. Paule is onverdraaglijk, gewoon. Zij straft de kinderen zoo streng voor 't minste vergrijpje tegen de schooltucht, dat ik u, helaas, wel kan vertellen, dat sommige ouders er genoeg van krijgen en hun telgen 363 na de vacantie naar een ander instituut zullen sturen. En ons maakt de nieuwe directrice 't ook alles behalve pleizierig. Daarbij zjjn er botsingen tusschen haar en juffrouw Laure van wat ben je me. Uw zuster wil heerschen, haar haan moet koning kraaien en Paule wil heerschen, haér haan moet ook koning kraaien " „En zoo wordt 'teen waar hanengevecht," lachte mademoiseUe Dolany. „Nu, u houd 'tme ten goede, mademoiseUe SibyUe, maar 'twas te voorzien." „Myn zuster, Paule's moeder is al twee maal naar de school geweest om vrede te stichten," vertelde oom Hippolyte. „Tusschen de twee directrices dan. Zjj gelooft dat mademoiseUe Laure u betreurt, al zegt ze 't niet bepaald." „Ah! cette pauvre Laure, ik heb 't haar zóó gezegd; enfin, zjj heeft 't gewüd. Nu moet ze de gevolgen dragen. Het spijt me voor uw nicht, meneer Fabre, ik had 't zoo gaarne anders gezien." „Wie niet hooren wil, moet voelen," vond mademoiseUe Dolany. ,,'t Naarste is maar dat de school er zoo langzamerhand onder gaat bjden. Enfin, den moed niet verloren, laat ons hopen op beterschap." HOOFDSTUK XXX. Het bezoek der dames de Grandcourt en de Marceau had een zeer onaangenamen indruk nagelaten op den heer Montbrun GaUois. Toudouze had goed praten, die was, met al zjjn vriendelijkheid, niet verbefd op dat vervelend schepsel; zjjn beminnelijkheid was een geheel vaderlijke. Maar hn, GaUois, was zelfs zoo ver gegaan haar te vragen zijn naam als de hare te wülen beschouwen, en nu voelde hjj zich door de mededeelingen van die twee valsche oude slangen bepaald vernederd. Natuurbjk overdreven ze schromelijk, maar er moest toch waarheid schuilen in hun aantijgingen. Er was iets niet in den haak met die kleine de Chavise. Hjj gedacht nog eens haar bleekheid en betraande oogen, toen zij zijn huwelijksaanzoek afwees. Enfin, nóg goed, dat afwijzen. Stel je voor dat zóó een zjjn vrouw was geworden; de vrouw van hém, weduwnaar van een smetteloos wezentje, dat in hem geloofd had en hem vertrouwd, en dat hij voortdurend had bedrogen nu met deze schoone dan met gene, in ontmoetinkjes geoorloofd op zijn pad van man. Had hij toch geweten waar 't om ging met die de Chavise, dan zou zijn huwelijksaanzoek wel achterwege zijn gebleven, nu en wat, hoor. Hij zag nog haar hand, die zjj hem toestak met een gebaar van hertoginnetje dat een gala soirée geeft, en hjj, zot, had, met bppen trülend van aandoening, daar een zoen op gedrukt. Het brutale nest, wat moest zjj gelachen hebben om zoo'n gek. Ja, ze zou er wel 365 een paar op hebben nagehouden, en wie weet wat ze huiten weten van de oude juffrouw uithaalde. Hü zou haar stilletjes aan wel laten voelen hoe hij over haar dacht en haar preutschheid wegspotten. Voor een avontuurtje was zü altijd nog goed genoeg, nietwaar, en als ze zich verder fatsoenlijk gedroeg, kon er dan nog wel een vaste verhouding van komen, maar een huwelijk nóóit meer, natuurhjk. 'tWas al een heele éér dat hfi dat bood, en zoo noodig kon ze verhooging van salaris krijgen. De brutaliteit, om tegenover hem zoo de deugdzame uit te hangen.... „Houd je toch vooral of je van niets weet, liefje." had mademoiselle SibyUe aangemaand, „en ik zal je brengen, dat maakt altijd een goeden indruk." Tot zfin verwondering zag dus de heer Gallois, prompt aanwezig op het uur van Hélène's komst, mademoiseUe SibyUe, „la duègne," als hij haar altijd noemde, even mee binnentreden en hefdevol afscheid nemen van haar beschermehng. „Ik zal je dan weer halen, liefje, ik heb boodschappen dien kant uit van middag." De heer GaUois kon een schamper lachje niet bedwingen, toen de goede dame weg was. Hfi naderde Hélène, iets brutaals-geringachtends en dringends in zijn fonkelend zwarte oogen; zijn heele zenuwachtig-beweeghjke gezicht een en al spot. „Is u zoo bang alleen te gaan?" Op straat had zij zich al voorgenomen hoe zich tegenover hem te houden. „Volstrekt niet." „Jawel, want u komt hier vergezeld en word weer afgehaald." „Door de dame met wie ik samenwoon en die een moederlijke vriendin voor me is." „Ik moet er om lachen." Hélene haalde even de schouders op, en ging dieper de zaal van het magazyn in. „Wüt u niet weten waarom ik lach?" hij liep haar na. „Ik stel er niets geen belang in." „Is u niet nieuwsgierig, hè?" „Hoegenaamd niet." 366 „Dan maakt u wel een uitzondering op enfin, op de vrouwen die ik " „Die u tot nog toe gezien heeft, ja, dat doé ik." „O neen neen!" gebood hij koeltjes kwaadaardig,„u zult wel niet supérieur zjjn aan de rést " hjj weerde met de hand. „Tóch," zeide zjj, al haar moed bjjeenrapend en hem volkomen den smaad zjjner oogen met de hare teruggevend : „Ik ben de vrouw, die u niet alleen móét, maar zult achten." Hjj was te verbaasd om in een gemaakten lach uit te barsten. Toen hjj dat wilde doen, was het te laat, en zat Hélène al voor een nieuw orgel, waarvan zjj met bevende .handen de pijpen uittrok. „Wat zie jjj er raar uit, waarde compagnon, precies of iemand je een oorvjjg heeft toegediend," zei de heer Toudouze, toen de heer Gallois zich bij hem voegde in het kantoor. „Ik heb kiespijn." „Akelige kwaal. Trekken of plombeeren, 't beste." „Ja.... ik zal zien." „Zal zien? als je daar niet gauw bjj bent, dan kun je er beroerd genoeg aan toe zjjn. Ga naar mijn dentist, hij werkt goed en is billjjk." „Och, loop naar den duivel met je dentist f „De kiespijn is dus geen kiespijn!" raadde de heer Toudouze, met het fijne ghmlachje dat zjjn deelgenoot zoo ergerde. „Gespeeld en verloren?" „Neen." „Hm." „Zou 't dan niet waar zjjn, wat die ouwe tangen gisteren " bromde de heer Gallois, wien men met alles had kunnen belasten, behalve met een staatsgeheim. „Ah, ik dacht 'twel, ik dacht 'twel, dat 'tzoo iets zou wezen. Hoor eens amice, als je nu een oude juffrouw was, die .niets had tot gezelschap dan haar poesje of haar vogeltje, dan zou ik kunnen begrijpen dat je over dergeljjken nonsens piekerde, 'tls goed dat je me 367 er aan herinnert, want ik was de historie al glad Vergeten. 'tZit hem zeker diep bij je. Je moest maar eens voor de zaak een reisje naar Engeland maken, dat zou je goed doen, mon vieux. Daar zou je wel genezen." „Genezen, van wat?" „Nou ... e van je kiespjjn hè?" Hélène's gevoelvol orgelspel weerklonk. „Prachtig, ja, ja," knikte de heer Toudouze. „Ik hoop mijn verkoopster nog lang te houden, jij zeker ook." Hjj wreef zich de handen. De heer Montbrun GaUois streek over zjjn zwarten weiverzorgden baard, ,,'t Is me volkomen onverschillig." „Dat moet 'tje niet zjjn, als je de belangen van de zaak behartigt." „Een verkoopster hm ...." „Ik verzoek je te zwijgen." De heer Toudouze vertoornde zich. „MademoiseUe de Chavise staat onder mjjn bescherming. Gaat zjj voort met zich hier keurig te gedragen, als zjj tot nog toe deed, dan zal geen haar op haar hoofd gekrenkt worden. Ik acht 't beneden me, als man van eer, geloof te slaan aan wat die twee leuterkousen hier zjjn komen verteben." De heer GaUois draaide rond op zjjn bnkerhiel, en begon te schrijven aan zijn eigen lessenaar. Yvonne d'Arignon vond er nu een ondeugend pleizier in de barones en haar vriendin te tarten, en den middag van denzelfden dag waarop de beer GaUois tweemaal terecht was gezet, draaide zjj de deur van het pianomagazijn open, en trad vrank en vrij de zaal met de gelederen instrumenten binnen. Hélène zag haar aankomen, en haastte zich naar het bureau en den heer Toudouze; de compagnon was, tot haar verlichting, niet zichtbaar. „MademoiseUe?" vroeg hjj beleefd. „Monsieur il y a une cliënte " zjj legde hem uit wie er was, en had de voldoening hem dreigend de wenkbrauwen te zien fronsen, terwjjl hjj haastig opstond, om zich naar voren te spoeden. Yvonne d'Arig- 368 non stond daar in een zeer opzichtig oranjeachtig rood zjjden toilet, dat volkomen hulde deed aan haar madagascarsch schoon; een donkergroen-en-marineblauw hoedje rustte op haar zwarte kapsel. De chef boog ijzig streng, maar beleefd. „Madame désire " „Ik wensch die staande Erard " zij keek hem lachend aan, „die de dames, met wie ik hier eergisteren was, gisteren nog eens zjjn komen zien, te koopen." „Ah juist " de stroeve trekken des heeren Toudouze ontschroef den zich een weinig, „mevrouw uw aanstaande schoonmama vond...." „Mevrouw wie ?" Yvonne barstte in een schater los. „Mevrouw uw aanstaande schoonmama " herhaalde de heer Toudouze Daar de dame haar naam niet gegeven heeft maar zichzelf noemde als ik haar nu noem « „Ze is net zoo min mjjn aanstaande schoonmama, als u 'tis. Ik begrjjp niet wat ze verzint. Van dames van een zekeren leeftijd, meneer, kan men alles verwachten, dus ook den grootsten nonsens." „Dat schjjnt zoo!" prevelde de heer Toudouze, verlicht adem halend, en hij dacht aan de praatjes over Hélène. „Kinderen en gekken, ik meen oude dames, moet men veel vergeven. En nu zou ik gaarne willen dat die dame met 't roodachtige haar, mademoiseUe de Chavise, noemde iemand haar hier, die piano nog eens voor me bespeelde, om al den rjjkdom van klank te doen uitkomen." De chef hief de wenkbrauwen verbaasd, en beval een der jonge bedienden mademoiseUe de Chavise te roepen. Hélène verscheen. „Oh je vous en prie", riep de kleine wüde haar tegemoet, speelt u, u doet 't toch zooveel mooier dan ik! En ik kóóp die piano, ik kóóp haar! Morgenochtend om tien uur, moet zjj gebracht worden Avenue Henri Martin, no. 124. Hélène kon een glimlach niet bedwingen om dat grappige kind, eergisteren zoo nurksen, nu zoo óvergul vriendehjk. Zjj i 369 zette zich voor het instrument, de heer Toudouze bood Yvonne een stoel aan. Yvonne zei tot hem: „Als mgn zoogenaamde aanstaande schoonmama, de Hemel beware me voor zoo'n gendarme, hier weer mocht komen om in myn naam iets uit te zoeken, dan kunt u haar verteben dat ik best zélf in staat ben mgn zaken te behartigen. Ik sta onder niemands curateele, begrijpt u?« De heer Toudouze kon niet anders dan het hoofd buigen, en Hélène niet anders dan spelen; met allerzonderlingste gewaarwordingen in het hart; groote verlichting was er bn, ondanks abes; een zwaar gewicht had Yvonne's onbesuisd gesnap van haar afgenomen. »U speelt verrukkelijk,* prees Yvonne, »wat een techniek Geeft u geen les? ü kon best les geven.» »Vroeger deed ik 't, madame, maar nu niet méér.» »Madame?! MademoiseUe wüt u zeggen Enfin, ik wü wel les van u hebben, en als u er ooit toe besluit, hier is mjjn kaartje. En nu wü ik u niet langer ophouden.» Zjj bekeek Hélène nieuwsgierig van het hoofd tot de voeten. »Wüt u mjj de hand geven?» vroeg zij opeens. Hélène schoot onwülekeurig in een lach, en de heer Toudouze glimlachte. >Si vous voulez?» zei Hélène. Yvonne schudde de haar toegestoken vingers hartelijk. »Au revoir!» riep zjj, ongegeneerd manoeuvreerend met haar donkerblauwgroene parasol, van gelijke kleur zjjde als haar hoedje, »ik hoop u gauw weer te zien. Dus, monsieur, piano morgen om tien uur. Kan ik er op rekenen?» »Certainement, mademoiseUe.» De heer Toudouze bet haar uit, staarde haar even na. »Dat is een heel aardige veelkleurige jonge papegaai!» zei hij tot Hélène, »al schreeuwde ze wat hard. Een heel aardig jong beestje.» »De vroegere vriendin van uw mama, die de uwe niet bbjkt, en haar eerwaardige gezellin schijnen niet in mademoiseüe's smaak te vaUen.» >Dat kan wel.» MademoiseUe de Chavise. 24 370 »Waarschn*nljjk is haar smaak een gezonde.* Hélène knikte. »Als ooit die twee bewuste oude dames hier mochten komen, kunt u mjj roepen, mademoiselle de Chavise, mij alleen. Ik zal haar te woord staan.* >Merci monsieur.* Hij keek Hélène even onderzoekend aan. Haar oprechte dankbare bhk trof hem. Hjj knikte haar bemoedigend toe, en ging heen, bjjna even verhchtna dit bezoek als zijzelf. En toen zjjn partner verscheen, deed hjj dezen verslag. »Je ziet dus wat een leugens « »Hm, 't voornaamste is dat wij de piano verkocht hebben.* »Natuurhjk, maar bjj mij telt ook wel degeljjk 't andere.* »Zij kunnen wel ruzie onder elkaar hebben gehad gisteren, en zoodoende is dan de verloving afgeraakt—« »Ja, wat ze gehad hebben, raakt me niet. In elk geval die twee oudere schoonen zullen voortaan enkel met mij te doen hebben. En laten ze oppassen. »Laat je vrouw toch niet jaloersch worden.* »Die is verstandiger dan jjj, die houdt er geen jaloezie op na.« »Ta ta ta ta c'est bien, c'est tres bien, grondige menschenkenner.* En de heer GaUois schudde het hoofd over die verregaande onnoozelheid van zjjn geachten deelgenoot. Yvonne d'Arignon stapte brutaal, nadat zjj vernomen had dat de barones thuis was, bjj deze binnen. De barones zat thee te drinken met haar vriendin, de comtesse, en beiden keken uit hun fauteuüs eenigszins verstoord naar de uitdagende kleurige jonge verschijning op. Voor Yvonne, vriendelijk lachend, tijd. had iets te zeggen, riep madame de Grandcourt, heur handen ineenslaand. »Kindlief, wat een toüet! Ben je aUeen gekomen?* »Natuurlyk.U bekende Yvonne. »Tante is op haar eigen gelegenheid uit. 371 >Is u pensionnaire in de vogelkooi van den Jardin d'Acclimatation?« informeerde nijdig madame de Marceau. En dit was de lamzachte bescheiden schoondochter, die die malle Régine haar met geweld wilde opdringen. Yvonne liet zich hoegenaamd niet uit het veld slaan. Met een zuchtje van verlichting, zonk zij achterover op de causeuse, en blies van de warmte; haar handschoenen met lange zwaaien uittrekkend; de voeten, in de sierlijke lage schoentjes rjjk bezet met vonkelend stalen rosetjes, gekruist. Welke houding Guy's moeder schandaliseerde van wege de enkels schemerend door de dun zijden kousen, die zich onbevangen toonden. »Warm hè, echt voorjaar?* Zij schepte er behagen in Guy's moeder te tarten. »Uw tante m oest u niet alleen laten gaan in zoo'n toilet,« begon madame de Marceau de les te lezen. »Ze moest zulke barbaarsche kleuren heelemaal niet dulden. Die zijn goed voor de kolonie, maar geen dame comme il faut draagt die in Parijs op straat, behalve vreemdelingen die niet weten hoe 't hoort en vrouwen van zekere categorie. Jóuw de Chavise, Régine, droeg wel eens iets wat hierop leek.* »'t Was meer koperbruin « aarzelde de barones en besloot snibbig. >Mqn de Chavise « »Madame de Grandcourt, 'k smacht van dorst, alstublieft een kopje thee. Ik vind mademoiseUe de Chavise een allerliefst mensch. Ik kom zoo juist uit haar magazijn.* iYvonne!?* riep de barones ontsteld, en met onverholen genoegen nam de jonge creoolsche waar hoe de oogen der grafelijke »gendarme* uitpuüden. »Eh bien, is dat nu zóó om van op te kjjken? Ik ben mün piano gaan koopen. Die komt morgen om tien uur. En voor ik beshste, heeft mademoiseUe de Chavise heerlijk voor me gespeeld: Beethoven, Chopin.... délicieux .... tout a fait délicieux. Ze heeft een beeldig intéressant gezichtje .... en wat een talent! Ik kan best begrijpen dat een man verhef d op haar wordt, best « 372 De gravin stond op. »Régine, je hebt toch gezegd dat je dat zy' wéét?« De barones transpireerde van zielsangst door haar poederlagen heen. »Mais oui, mais oui Agnes. Gisterenmorgen .... dat zei ik je immers ....« »Dan is ze toch alleronbeschaamdst....« mompelde de comtesse met witte lippen. »Ik zou u raden, als u weet wie die juffrouw is, dat magazijn nooit meer met uw bezoek te vereeren, mademoiselle d'Arignon. U zoud uw goeden naam te kort doen. 't Verwondert me overigens zeer dat 't schepsel, na wat wij den patroon van haar vertelden, daar heelemaal nog is. Ik had ten minste gedacht dat zij, na ons vertrek, op staanden voet zou zjjn weggejaagd.» »0,« zei Yvonne, »mocht ik daarom niet mee, omdat u kwaad ging spreken van dat meisje tegen haar patroons? Wat een valsche streek! En madame de Marceau, u had dien meneer gezegd dat ik uw aanstaande schoondochter was.... Een schoondochter van zoo'n vaisch mensch als u... ? Ik zou u hartelijk danken!« »Régine!« kreet de comtesse, »houd me vast ik krijg een toeval ik voel mijn symptomen!» »Uw symptomen!* herhaalde Yvonne, onverstoord. »Madame de Marceau heeft een leverkwaal, elke onnoodige aandoening kan haar dood zjjn! onvoorzichtig kindlc de barones haastte zich teederljjk op haar vriendin toe. »0 daar kun je zoo óüd mee worden.... als 't waar is hm,« hier daalde Yvonne's stem. »Enfln, mevrouw is de levende proef op de som N'est ce pas madame?» vleide zjj met haar liefste kristallen geluidje. »Régine... alsjeblieft... ik verlang dat deze persoon de kamer verlaat, zoo niet 't huis, als je mjjn dood niet op je geweten wilt hebben.« Vlug greep Yvonne handschoenen en parasol. »Niets zal me aangenamer zjjn!* begon Yvonne luide, »dan u niet meer te zien!» besloot zjj bjjna onhoorbaar. »Wat!« kreet de comtesse, »wat kan men van een néger verwachten?» 373 »Laten we dat eens in een dictionnaire opzoeken!» Yvonne knikte vroolfik, »in een encyclopedie, meen ik. Als ik het 't éérst gevonden heb, zeg ik 't ü, en als u dat gedaan hebt, zegt u 't my'. Au revoir, mesdames. Vous m'amusez beaucoup. En général on s'amuse beaucoup chez vous, chère baronne, ha ha ha!« En haar een handkus toewerpend, verdween de kleine d'Arignon. »Régine, breek met dien neger!* wreekte zich de comtesse weer. »Och Agnes, 't is een stout kind.» »Een kind? Une donzelle.... une horreur enfin, bfi my' heeft ze voor goed afgedaan 't is uit geef me wat port in een half glas water en een waaier.» De barones, die genoot van de kwaadheid harer boezemvriendin, schudde het hoofd, en beriep zich op eigen liefheid. »Wees toch niet zoo onverbiddehjk voor de jeugd, heve Agnes. Een wild dartel kind...» »Volgens jou lamzacht « zei de comtesse ironisch. »Zeker, dat kan ze óók zfin.» »Ze heeft mfi beleedigd « »Kan een comtesse de Marceau beleedigd worden door zoo'n nest? Een uitgelaten schoolkind. Vousêtes une femme de valeur, en zfi is een ongevormd karakter. Je kunt « «Ongevormd en je kunt Ik verkies zoo'n apin niet te vormen. Wat voor beweegreden heb jfi, Régine, je nog langer met haar in te laten jfi bent ook een femme de valeur.» Terwjjl de twee dames als »femmes de valeur» zoo richtten over Yvonne, reed deze in een door haar aangeroepen auto naar de woning van de comtesse in de rue Chateaubriand, en vroeg naar monsieur de Marceau. •Monsieur, n'est pas la, mademoiseUe. Monsieur* is op zfin bureau.» »Waar is dat?» vroeg zfi. »Ik moet monsieur noodzakelijk spreken.» Mariette zeide haar het adres. Yvonne snelde de trappen af, riep, instappend, het 374 adres den. chauffeur toe, die knikte, toeterde en haar voortreed. Guy zette juist zün hoed op; van plan met dit mooie weer wat vroeger heen te gaan, en te patrouilleeren voor het magazijn van Hélène, tot zü er uitkwam. Hü zou zich niet laten wegsturen. Er moest een eind komen aan zyn kwelling, zfin heimwee naar haar. Zfin moeder was weer, als een phoenix uit zgn asch, herrezen na haar zoogenaamde flauwte; het was wel waanzinnig 't slachtoffer te bhjven van haar zotte grillen en wreed egoïsme. »Une dame pour voir monsieur,» kondigde een employé aan. Hü dacht dadehjk aan zfin moeder, die dikwfils de vriendehjkheid had te verschfinen om hem af te halen voor een wandeling, en fronste dreigend de wenkbrauwen. Daarna verrees een ander visioen voor zfin geest en hfi voelde zich bleek worden van ontroering. »Agée, jeune....« vroeg bjj onwillekeurig. >Jeune,* bemoedigde de employé, «charmante personae, 1'air honorable, mise un peu voyante, type tant soit peu oriental, sourire agréable. Demande a voir monsieur d'urgence.« Guy dacht na over dit portret, en daar Yvonne mijlen ver uit zfin gedachten was, haalde hü de schouders op; »Faites entrer.* »Ah! c'est vous, mademoiseUe!» riep hfi, terwgl de employé met een knikje, dat zei: »de zaak is gezond,« de deur sloot achter het opzichtig creoolsch verschgninkje. »Oui, monsieur de Marceau, c'est bien moi.« Guy legde den hoed dien hg buigend had afgenomen op zfin bureau ministro en bood haar een stoel. »Onnoodig,« weerde Yvonne af, »ik kom u vragen of u niet mee wüt komen in mijn automobüe, ik heb u veel te verteUen. Maar eerst wou ik uw oordeel weten over myn uiterhjk*. Guy glimlachte over deze rondborstigheid. ïMais vous êtes charmante, mademoiseUe, tout a fait charmante,*'hg boog weer allerhoffebjkst. 375 »Heb ik iets négerachtigs?* »Du tout, du tout, geen kwestie van. Hoe komt u daaraan? C'est vous qui le ditos. Wie denkt, u ziende, aan zóó iets!« »Ik ben uitgescholden voor néger.* »Pas possible. Door welken lomperd ?« »Door uw mama.* Hij lachte even. »Ik bied u, uit haar naam, dan duizend verontschuldigingen aan. Mama is een verbitterde luimige ziekelijke oude dame, die dikwijls en helaas alle redelijkheid uit 't oog verbest, maar ik ben overtuigd van 't feit dat ze nu al berouw heeft van haar ongerijmdheden te uwen opzichte.* *Ik ben daar volstrekt niet van overtuigd.* »AUons donc, il ne faut pas la prendre au sérieux. En wat is u nu van plan te doen? Moet de zaak voor den juge de paix?< Hij trok zün handschoenen aan. »Kom, gaat u met mjj mee en verzoent u zich met haar.* >Ik zal niets van dien aard doen, monsieur de Marceau. Integendeel, ik verzoek u met mij mee te gaan.« »Maar waarheen dan?* *Tk wü u brengen naar 't bewuste pianomagazijn waar wjj eergisteren waren, bjj Toudouze en Montbrun GaUois op den boulevard Saint Germain. En dan zal ik heel discreet zjjn, en u aUeen laten met 't voorwerp van uw aanbidding.* Guy verbleekte, zjjn grjjze oogen gloeiden donker van dreigenden toorn. «MademoiseUe d'Arignon, alstublieft, er znn punten waarop ik geen scherts versta, begrijpt u? Dwingt u mjj niet onhoffelijk tegenover u te worden. "Wat beteekent uw komst hier?* Yvonne, wie de hem kwetsende woorden onbesuisd waren ontsnapt, zag hem verbaasd kalm aan. »Wees u toch niet zoo boos; als u één ware vriendin op aarde heeft, kan ik wel zeggen dat ik 't ben. U is niet gelukkig, dat weet ik, en iemand anders is nog ongelukkiger, dat weet ik ook. En 't doel van mijn komst hier is u en die iemand-anders gelukkig te 376 maken. Vooraf moet ik u excuus vragen voor de pjjn die ik u ga doen, en ook omdat ik zoo onbescheiden ben me te dringen in zaken die me niet aangaan « Guy knikte, zich zenuwachtig de lippen bijtend. >U weet misschien ook dat madame de Grandcourt een lief canaille is? Haalt u de schouders maar op, 't kan u niet onbekend zijn. Stel u voor, dat zjj met uw mama, die óók een ik meen, die uw mama is, gisteren naar het magazijn van Toudouze en Montbrun GaUois is gegaan, en dat die twee dames daar aUe mogelijke kwaad zjjn gaan verteUen van de dame die zoo mooi speelt, mademoiseUe de Chavise. Ik heb mjjn piano vandaag gekocht, mademoiseUe de Chavise heeft voor me gespeeld; ze is er dus nog, maar wie weet of haar ontslag niet op handen is; in elk geval: laster doet niemand ooit góéd « Guy maakte een beweging van schrik, hjj hijgde, balde de vuist. «MademoiseUe d'Arignon, is 't waar wat u me zegt?« »Waar?« Yvonne lachte schamper, »is 't waar dat ik hier voor u sta?« En zjj deelde zonder verdere omwegen het gesprek mede dat de barones met haar was komen houden, avenue Henri Martin, en dat van zoo even, ten huize van madame de Grandcourt. Met saamgeknepen hppen en gebalde vuisten hep Guy in zn'n kantoor rond. 't Was om gek te worden. »En wat zégt u nu?« vroeg Yvonne. »Ik zeg dat mijn moeder en haar vriendin ongeoorloofd hebben gehandeld. Ik zeg dat ze ....« »Een misdaad hebben begaan, niet? Neen, gaat u niet naar uw mama, maar wel uw aanstaande afhalen met mjj. Als u haar gerechtvaardigd hebt in dien winkel, zal ik dadelijk verdwjjnen, om nooit meer in uw leven te verschjjnen. Ik verlang geen sta-in-denweg te zjjn. En te danken hoeft u mjj niet, want ik had behoefte aan wraak. Ik zeg 't u maar oprecht. Ik weet dat ik 't instrumentje was van de intrigues van madame de Grandcourt, en daar bedank ik voor; en ik ben door uw mama op de vreeseljjkste manier be- 377 leedigd en gekwetst, zoo zag ze me. Ze moest me onmiddellijk laten voelen dat ik een Malgache ben, dus zoogenaamd minder dan zij. En ik ben volstrekt niets minder dan zij of u of wien ook. Die leverkwaal van uw mama is een snoezig excuus voor al haar grofheden. Zoo hebben wij allemaal onze leverkwaal. U kunt haar gerust vertellen wie u van al het geknoei op de hoogte heeft gebracht. Ik wil 't met genoegen als ,neger' zelf doen.* »Hebben nüjn moeder en mevrouw de Grandcourt den ouderen chef, die er eergisteren was, gezien of beiden?* »Ja, dat weet ik niet. Maar in elk geval zal degene die gisteren op al dat interessante nieuws onthaald werd, 't wel overgebriefd hebben aan den ander. Denkt u dat mannen kunnen zwijgen, waar 't geldt kwaad van een vrouw te vertellen? Daar genieten ze veel te veel van! Dat weet ik maar al te best uit de koloniën! En hier is 'tnatuurhjk net zoo,* besloot zn, smalend het hoofdje wendend. »Nu, ik ga u voor « Mij greep haar parasol en zijn wandelstok »pardon.« Een paar minuten later reed hjj aan haar zjjde naar den boulevard St. Germain. Hjj gaf eenige banaliteiten ten beste over de drukte, het mooie weer enz., maar zjj bemerkte heel goed dat zjjn eigenlijke wezen ergens anders was. En weldra zat hjj, met het proflei naar haar toe, naar het straatgewoel te staren. Zjj begluurde dit proflei, grieksch, aristocratisch bleek, als uit marmer gebeiteld. Zjj vond hem mooi, maar het vurig schuimend zuidelijke van haar jong gemoed kwam in opstand tegen de hjdzaamheid die er uit sprak. >lk moet zjjn mama niet au sérieux nemen,« dacht zjj bitter, imaar was hjj dan gek of zonder eigenwaarde, dat hjj 't al die jaren deed? Een man. 't Is heel mooi je moeder bef te hebben, maar er zjjn grenzen.* En haar jeugd kon hem niet vergeven; zooals het rijpere nadenken van Hélène dit steeds gedaan had. Heerbjk, zjj Yvonne, kon, door hem tot 378 de vrouw te brengen die hij ongelukkig had gemaakt en door zjjn moeder werd verguisd, een vórstelijke wraak nemen op die twee oude malloten. Of de symptomen al verergerd waren in dien tijd? Ha ha ha! Zjj zouden nog wel verergeren. De heer Montbrun GaUois had twee vrjjbüjetten voor een recital van Risler in ontvangst genomen, en wüde nu nog eens zijn fortuin bjj Hélène beproeven. Hij was aUeen met haar in het magazijn; de eene bediende was een boodschap, de andere bij den heer Toudouze. »Hier is iets voor u, mademoiseUe, of liever voor ons beiden,* begon hjj, op den famüiarén toon die Hélène zoo hinderde, vooral, na haar gevoehge terechtwijzing. »Ik reken er op dat u me vergezelt 't is een éénige gelegenheid voor u.« »0, rekent u op niets wat mg betreft. Ik ben bhj dat ik 's avonds thuis zit.< »'tWerk dat u hier te doen hebt is toch heusch zoo vermoeiend niet, zou ik denken. Als 't u te vermoeiend is, heeft u 't maar te zeggen, hè?« hjj trachtte haar diep in de oogen te zien, die zij neersloeg onder het zengende zjjner bbkken. Hjj kon maar niet begrijpen dat zjj oprecht was in haar afkeer van hem. 't Moest veinzerij zjjn, knap komediespel, om later zooveel te grooter gunsten te kunnen bedingen. »Of hjj de vrouwen niet kende?* »Ik beloof 't u dat ik 't u onmiddeUjjk zal zeggen als 't leven me hier te zwaar wordt, monsieur GaUois. Ik heb volstrekt niet 't idee dat ik hier onmisbaar ben. Ik twijfel niet of ik zal op schitterende wijze vervangen kunnen worden, in mijn emplooi van verkoopster. >Mais vous êtes vraiment extraordinaire mademoiseUe.* -Volstrekt niet, er zjjn duizenden zooals ik, en dat heb ik juist beweerd.« » Voyons, voyons Hélène « 379 »Wie geeft u 't recht me bij den naam te noemen? Ik niet, wel? Als u dat nog eens doet, zal ik me bij monsieur Toudouze over u beklagen. Ik ken niemand dat recht toe, verstaan?* *Oh vraiment ma chère, votre vertu hjj legde ironisch nadruk op dit woord, »votre vertu est d'un caractère par trop farouche. 't Is overdreven, vooral tegenover mjj. Ik geef u trouwens volkomen 't recht mjj Maxime te noemen, zoo heet ik.< »Ik zal van dat recht nóóit gebruik maken « »Ook niet, als ik u er om smeek, en een prachtigen juweelen ring aan uw lief vingertje steek?* »Ook niet al gaf u mjj op staanden voet mjjn ontslag, dat ik genoodzaakt zal zjjn overmorgen in te dienen, als uw toon en houding morgen niet veranderd zjjn tegenover mjj. Ik geef u hoegenaamd geen aanleiding tot al die onaangename vrijpostigheden. En ik vraag me af wat behagen u er in kunt scheppen een abeenstaande vrouw als ik te sarren en te grieven zoo hard u kunt.* »Ik schép er geen behagen in, alleen ben ik doodebjk jaloersch op den hém, die je wél bij den naam mocht noemen. Ja, ik wéét dat hjj er gewéést is 't Is hard nietwaar, hard voor mg, die zoo dol veel van je houd, dat er voor mjj niets is, terwjjl hjj zoovéél kreeg... ólles « siste hjj, gedreven, door de passievlaag die als een sirocco hem doorstoof, tot het begaan van alle mogelijke onvoorzichtigheden. »Je hoeft wezenlijk voor mg geen komedie te spelen, 't Is belachelijk. Ik heb je veel bever als je je voordoet in je ware gedaante, als je éérbjk bent, als ik. In levenskennis staan we gebjk, waarom ons dus niet aangesloten....?* Hélène was niet in staat te antwoorden, terwjjl hn met de handen in de zakken, cynisch lachend, haar dit alles toebeet; zjjn hoofd zoo dicht mogelijk bjj haar oor, achter haar aangaande, want haar rug was naar hem gekeerd, en haar verwüderde oogen staarden naar de fluweelen gordijnen voor de deur die in de gang uitkwam: Zjj wilde naar den heer Toudouze, dien 380 goede, die zou begrijpen. Zjj zou alles vertellen, hem smeeken om bescherming... De straatdeur ging open... Goddank, klanten. Zjj keerde zich om, »Guy!« kreet zjj geheel buiten zichzelf, zich toestortend op het eenige wezen dat haar ooit in beslag had genomen en waarmee zjj zich had vereenzelvigd; ter wille waarvan zjj zoo nameloos had geleden en moest lijden. Zjj vroeg niet waarom hjj hier kwam en hoe hjj hier kwam; zjj wist, zag alleen dat hjj daar was, en zooals een kind toevliegt op zjjn moeder, vloog zjj toe op hém, haar natuurlijken beschermer; in zfin armen die zich wfid uitbreidden. »Guy, help me, help me « »Hélène, ma femme, ma douce, mon trésor Ik kom je halen Je bent van mjj. Voor goed en eeuwig blfif je bfi me.... Begrepen? Ik wil niet dat iemand meer staat tusschen jou en mjj Niemand op aarde zal....« De heer Montbrun Gallois stond dit alles aan te hooren en aan te zien, met de armen over elkander; zfin cynische lach in stille woede verstijfd om zfin witte tanden, die hfi bepaald tijgerachtig toonde. Eindelijk zei hfi spottend beleefd. »Mag ik ook weten, monsieur, wat deze scène, die in een comédie de moeurs niet misplaatst zou zfin, beduidt? Waaraan heb ik 't genoegen en de eer van uw bezoek te danken?* »De brutaliteit van zoo'n winkelman,* klonk plots een schel stemmetje, en Yvonne d'Arignon in haar papegaaiengewaad trad achter de hooge gestalte van Guy vooruit. »Wfi komen eenvoudig mademoiselle, de verloofde van monsieur de Marceau, halen.* Guy, de bevende Hélène loslatende, fronste even de wenkbrauwen tegen de parmantige kleine creoolsche en nam een kaartje uit zfin portefeuille. »Ik ben in uw huis, meneer, dus ik heb de eer u te zeggen wie ik ben,* hfi overhandigde het kaartje den heer Gallois. »Tevens voeg ik er bfi dat ik het groote voorrecht heb de aanstaande echtgenoot te zfin van mademoiselle de Chavise. Wreede omstandigheden die ons van elkander verwijderd hielden, zfin nu gelukkig uit 381 den weg geruimd, en u begrijpt wel dat de aanstaande madame de Marceau zich genoodzaakt ziet de ondergeschikte betrekking, die zjj hier, helaas, eenigen tijd bekleedde, te verlaten. Voor ik u beleefd verzoek uw compagnon dit even te mogen meedeelen, mag ik u zeker wel vragen wat die kreet om hulp van de aanstaande mevrouw de Marceau beduidde, nietwaar? Ik begrijp dat zjj hier instrumenten moest bespelen en zien te verkoopen, maar die functies geven geen aanleiding tot benarde toestanden die hulp vereischen en iemand tot vertwijfeling brengen. Ik vraag u dus rekenschap van wat hier gebeurd is voor ik kwam.* De heer GaUois lachte schamper. «Die rekenschap kunt u vragen aan mevrouw uw mama en haar vriendin, die 't mjj, als dames van de wereld, niet kwalijk zullen nemen, dat ik na wat zjj me vertelden, als man, eveneens van de wereld « Guy hief de hand, sidderend van toorn. »Datu « bracht znn bevende mond uit »Dat ik voor de aardigheid een paar galante woorden zei tot de aanstaande comtesse. Mes féhcitations, mademoiseUe, mes chaleureuses féhcitations. Tout est bien qui inrit bien. Mjjn compagnon is in zjjn bureau. Wij zjjn wel niet van adel, maar op óns terrein. Oharbonnier est maitre chez lui. Wüt u mjj dus volgen, monsieur de Marceau?* »Bhjf hier, chérie,* beval Guy zachtjes, »bjj die goede mademoiseUe d'Arignon.* »Wie een kuü graaft voor een ander, valt er zeifin,* zei Yvonne, toen beide heeren door de zijdeur waren verdwenen. *De lieve baronne wüde u een poets bakken, en voor haar moeite kan ze nu een flink standje krijgen van meneer de Marceau, en meteen hooren dat u gelukkig word.* Hélène bekeek het «veelkleurige kind* nieuwsgierig, maar met zachten glimlach. »Toen u mjj voor 't eerst hier zag, dacht u zeker aan nóg een vijandin,* zei Yvonne, iik was 't eerst half, maar toen ik de valsche streken van de barones 382 doorschouwde, ben ik uw hééle vriendin geworden, en ik zal altijd uw hééle vriendin hhjven. Uw aanstaande man is een beste, maar zijn moeder moest gepekeld in een groote kist naar Honoloeloe, vind ik. U is 't zeker wel met me eens?* »Zoo'n vreemdsoortige straf heb ik nooit voor haar uitgezocht,« zei Hélène, wier stem nog zwak was van de pas doorstane aandoening, »ik weet alleen dat ik haar onnoemelijk veel leed dank.* ^ »Ik zal u vertellen waarom u mjj hier ziet,* fluisterde Yvonne. Na een klein kwartier trad Guy uit het kantoor van den heer Toudouze, en vergezelde deze hem naar voren. Hjj trad op Hélène toe, beide handen naar haar uitgestoken. »Van harte, geluk met uw op handen zijnde echtvereeniging, mademoiseUe de Chavise. 't Spijt mij van harte een begaafde dame als u uit mjjn omgeving te moeten missen, maar ik verheug me evenzeer in de gunstige wending die uw lot neemt. En niet ik alleen zal u missen, dat zei ik al tegen monsieur de Marceau, maar al de menschen die hier zün en komen, wier achting en genegenheid u zich heeft weten te verwerven.* »Ik dank u voor die vriendehjke woorden, monsieur Toudouzes* Na het vertrek van Hélène, Yvonne en Guy, zocht de heer Toudouze zfin partner op, die gedurende het afscheid door zfin afwezigheid geschitterd had. »Zou je nu heusch niet een reisje gaan doen, om je over de treurnis heen te zetten, mon vieux? Je ziet nu wat de betichtingen van die oude slangen waard waren. Je hebt 't nu zelf gehoord. Hoe pijnlijk 't dien zoon ook viel tegen zfin moeder te getuigen, heeft hfi verkozen de eer te redden van de vrouw die hfi liefheeft. Hfi schrijft alles toe aan den ziekehjken geestestoestand van zfin moeder, dat moet hfi natuurhjk als zoon doen, maar ik dank den Hemel dan maar dat ze mjjn schoonmoeder niet is.« 383 »En nu genoeg over 't onderwerp!« barstte de heer GaUois los, > Nóóit, zoolang ik leef, wil ik meer over die roodharige sirene hooren, of ik treed af als firmant van deze zaak.* De heer Toudouze lachte lang en smakelijk. >0 zure druiven!« deklameerde hn'. MademoiseUe SibyUe kreeg bijna een zenuwtoeval van blijdschap, toen zjj Hélène aan den arm van Guy zag binnen komen. En Hélène vergeleek deze tweede entrée bjj haar eerste, in het salon van madame Magnard te Nice. Die goede madame Magnard. Wie zou er gelukkiger znn dan zn? v MademoiseUe SibyUe vroeg Guy en Yvonne, wier opzichtig verschn'ninkje zjj eerst met verwonderde oogen bekeken had, ten eten. Guy nam aan, Yvonne weigerde. »Mjjn oom en tante zuUen denken dat ik verdronken ben,« lachte zjj, »ze zuUen a la André Chénier zingen: »EUe a vécu Myrto, la jeune Tarentine, Son beau corps a roulé sous la vague marine.« »Ik citeer een ouden dichter, omdat ik niets weet van een nieuwen, dat op mjjn situatie betrekking heeft. Nu, au revoir aUemaal.« Zjj kuste Hélène. »Bedenk dat ik uw hééle vriendin ben. Zie niet zoo bleek meer, smeer uw wangen in met aftreksel van saffraan, dan worden ze negerljjk, zooals de mjjne. Au revoir et a bientót. Mademoiselle Revon, als ik nog weer eens kind word, en u is directrice van een kostschool, kom ik bjj u leeren.« Om een uur of negen, dien avond, verliet Guy de woning van mesdemoiseUes Revon en de Chavise, en begaf zich regelrecht naar de zjjne. »Moed Guy.t had Hélène hem ingefluisterd met haar afscheidskus. Hjj lachte. »Ik denk dat mama de tijdebjke 384 scheiding nog wel overleven zal, 't wordt tijd dat ze ziet wie ik ben.« >Maar u, lieve beste mademoiselle, die zich voor ntij gescheiden heeft van al wat u eens dierbaar was, wat zult u beginnen?* »Kindhef, dat deed ik met trots en blijdschap, omdat 't was voor mjjn heiligste principes. Ik zal ook voortaan niet treurig alleen zjjn, maar tot mjjn dood gelukkig, ómdat ik wel heb gedaan. Ik heb mjjn geloof, en dat helpt me overal over heen. En de wetenschap dat het doel waarvoor ik gestreden heb, bereikt is, is mjjn gezelschap. En dan mjjn dieren, mjjn heve dieren, uw bezoek en dat van de vriendinnen en oom Hippolyte, den aumönier en anderen. A propos van monsieur Fabre gesproken, ik heb hem van middag, in de rue de Sèvres ontmoet, en hjj zei dat 't tusschen Laure en zjjn nicht Paule zéér gespannen is; que ca se corse. Zjj gebruiken nu de maaltijden elk apart, en ontwijken elkaar zooveel mogelijk. Quebe calamité, mon Dieu. Enfin, 't onvermjjdehjke gevolg van een verkeerde keuze. Madame La Rosehe beproeft zelfs niet meer als bemiddelaarster op te treden; en wanneer Paule thuis is, leest zjj niets dan couranten waarin advertenties van Amerikanen die een fransche onderwijzeres verlangen voor hun kinderen. Gave de Hemel dat Laure op een ordentelijke manier van deze onaangename juffrouw verlost wordt. Ik weet 't, Laure is een onlief en hard mensch, maar in haar hef delooze bekrompenheid is zjj nog te goeder trouw; terwjjl die ander zich daarop niet kan beroemen. Wat zuUen onze vriendinnen, de secondantes, zeggen en oom Hippolyte. Kindlief, je hebt twee getuigen noodig, ik zal er een van zjjn en oom Fabre de tweede. Als je hem dat vraagt, arme man, zal hjj zoo gelukkig en vereerd wezen." »Ik zal 't doen,« beloofde Hélène. »0 mademoiseUe, ondanks abes en abes is Guy zoo aan zjjn merkwaardige mama gehecht, gelooft u dat een voortdurend samenzijn met mjj hem ten slotte bevredigd zal laten?< »Ik meen van wel,« antwoordde mademoiseUe SibyUe. 385 «Vroeger heb ik hem niet gekend, maar hjj hjkt mjj nu zoo moedig besloten en vastberaden toe. In elk geval, kind, maak je nu al niet bjj voorbaat bezorgd. Iedere dag heeft genoeg aan zjjn eigen kwaad. Je ziet hoe een allergelukkigste ineenvloeiïng van allerlei niet te voorziene omstandigheden julbe, die dacht voor goed gescheiden te zjjn, weer bijeen heeft gebracht. Wie zegt je dan dat Guy's moeder, nadat haar eerste kwaadheid voorbjj is, niet, door hefde gedreven, haar zoon roept of naar hem toegaat ?« »Ja, u hebt goed praten, aan zulke wonderen geloof ik niet,* zuchtte Hélène. >Ik zou het natuurlijk heerbjk vinden voor de gemoedsrust van Guy, maar dat zal wel nooit werkelijkheid worden.« »Guy's moeder* had de liefderijke hulp van haar vriendin, madame de Grandcourt, ingeroepen om naar huis te gaan, de barones was blijven dineeren, en had als toespijs bjj eiken schotel kunnen shkken de uitingen van ontevredenheid der comtesse over het wegblijven van Guy. »Mais c'est absurde, Agnes,* zei eindebjk de barones vrjj vinnig, »als je nu geen zoon had, dan moest je er toch ook wel zonder bestaan « »Maar ik héb er een.* »Ja, dat weten we, helaas.* »,Helaas'? vind nog eens zoo'n juweel als Guy.« >Ik heb niets tegen dat juweel.* »Dat heb je wel, Régine « »AUeen is 'teen vreesehjk feit voor je vrienden en kennissen altijd geweest dat je juweel bestaat, want 't mag aUerinteressantst zjjn voor jezelf om aanhoudend over hem te praten, voor ons is 't aanhooren een ware beproeving.* »Hoor ik goed?* »Zeker, een ware beproeving. Als vrienden en vriendinnen elkaar niet eerlijk de waarheid mogen zeggen, waartoe dient dan de vriendschap?* »Bn dat zeg je, nu je hier aan mn'n tafel zit en mgn gastvrijheid geniet?* Mademoiselle de Chavise. 26 386 »Ik zou je 't zelfde zeggen als je aan de mijne zat en je myn gastvrijheid genoot. En als gastvrijheid genieten bestaat in 't aanhooren van geknor en gebrom, dan zit ik waarlijk hever alleen, zonder 't genot van welke gastvrijheid ook.« De tafel werd afgeruimd en beide dames grepen hun werkzakken van fluweel en satijn en haalden er elk hun »petit ouvrage* uit; hun handwerkje; dat bij de gravin bestond in het boren en omkoorden van ronde gaatjes in een lapje batist, gespannen op een reepje zeildoek groen aan eenen kant, zwart aan den anderen; en bjj de barones uit een vierkantje guipure, welks netwerk haar kamenier voor haar had opgespannen. Indien men de twee dames gevraagd had waartoe en waarvoor deze handwerkjes dienden, zouden zjj het niet hebben weten te zeggen; maar zjj oordeelden ze levensnoodzakelijk, en laakten iedere vrouw die met de handen gekruist op den schoot de avonduren sleet, of deze wfidde aan lectuur, vooral kennis vermeerderende. Waren de handwerkjes af, dan slaakten de dames een zucht van voldoening, en werden zjj zorgvuldig in doozen in kasten geborgen. Doozen op doozen hadden zich met de jaren opgehoopt zoodoende, en de handwerkjes waren niet meer te teben. De comtesse sloot altijd zorgvuldig haar kasten af, maar madame de Grandcourt, die in haar kamenier een onbepaald vertrouwen stelde, liet de hare dikwijls door Georgette opruimen. De familie van Georgette, de kamenier, voer daar wél bjj, en was met de jaren zoo braaf voorzien van kleedjes, tafeboopers, kanten, boekomslagen, borstelzakken enz., als de familie van een eerlijke kamenier maar wenschen kan. »Et puis j'ai arrangé les petits ouvrages de madame,* placht Georgette van haar dienstijver melding te maken. »Vous avez bien fait, ma füle,« de barones klopte haar dan geregeld op den schouder, want men moet de deugd beloonen. En daarenboven een kamenier is iemands rechterhand; zij kent de toiletgeheimen en andere geheimen. Waar zou men met de geheimen blijven, indien men haar niet had? En daarom 387 is een kamenier een zeer nuttig mensch, even noodig als een spiegelkast. Dit of iets dergelijks was de barones — die onder het smadend oog harer vriendin een kopje mokka had gedronken, Guy's mama gebruikte nooit iets na het diner — bezig te verteben, terwijl beide dames op znn woedendst borduurden en guip uurden — toen de lang verbeide zoon den sleutel in het slot stak. »Ah!* zeiden de twee douairières tegebjk, en spitsten de ooren. De lang verbeide zoon deed zijn overjas niet uit, maar trad, als gereed en gekleed tot een weer spoedig heengaan, met den hoed in de hand, den salon binnen. »Bonsoir mesdames.* Hjj boog zich niet, als gewoonlijk, naar het voorhoof d zijner moeder, om dit vluchtig met de bppen te beroeren, maar zette zich op den arm van een fauteuil, en draaide zn'n hoed bij den rand rond. »Guy, ga alsjeblieft behoorbjk zitten,* maande zü'n mama aan, als was hjj negen jaar. »Zijn dat nu manieren die je er tegenwoordig op nahoud, waarom ben je niet thuis komen eten?* »Omdat ik wel wat gewichtigers te doen had.« »En dat was?* »Iemand, door u en madame de Grandcourt ten hevigste geblameerd en te kort gedaan, in eer te herstellen, nietwaar?* »Je bedoelt? Eh! quoi?« »Vous voulez dire, monsieur de Marceau?* Beide dames waren zoo snel opgestaan uit hun stoelen, dat het leek als sprongen zü tegebjk omhoog. Hun respectieve handwerkjes dekten het tapijt voor hun respectieve voeten, in abe onderdanigheid. Anders zou Guy, zeer galant, een en ander onmiddelbjk opgeraapt hebben, gewoonte deed hem ook nu nog even er naar kijken, maar hfi gunde zich toch den tijd niet voor zoo iets beuzelachtigs. Hfi zei, met stem vast, doch heesch van aandoening: »Ik bedoel, mama en madame de Grandcourt, ntijn verloofde, mademoiseUe de Chavise.* 388 De gravin gaf een schreeuw zoo schril, dat een papegaai er geen rauweren kon gegeven hebben. «Régine, Régine, ondersteun me, die jongen is mjjn dood!« »0 neen, mama, u gaat niet dood als u mjj even aanhoort, en ik wensohte dat ik de jaren kon te niet doen, die u, tegen al uw beweringen in, geleefd hebt en mjjn bestaan onduldbaar was. Nadat u met madame de Grandcourt naar het Institut de la Tour was gegaan, om Hélène de Chavise te belasteren....« »Te belasteren!? De waarheid te zeggen!« gilde de comtesse. »Heb ik u gewaarschuwd, en u het wreede, het onmenschwaardige, 't onvrouwelijke van een dergehjke handelwijze onder 't oog gebracht. Madame de Grandcourt heeft zich niet ontzien u over te halen voor de tweede maal een dergelijke wreedheid te begaan. Samen is u naar de firma Toudouze en GaUois heen geweest, om mademoiseUe de Chavise in haar nieuwe carrière te benadeelen Nu is de maat vól en mijn geduld óp. Hélène de Chavise heeft tegenover u, moeder, volkomen haar plicht gedaan. Mijn brieven liet ze onbeantwoord, haar nieuwe adres hield ze geheim, tot de intrigue van madame de Grandcourt mij dat deed ontdekken. Ook na mjjn ontdekking, beantwoordde ze met een weigering mjjn verzoek om een onderhoud. Door een toeval ben ik op de hoogte gekomen van het ignobel komplot tegen haar gesmeed, en waarvan zjj, als vrouw alleen, vroeger of later de gevolgen zou hebben moeten dragen. Ik haastte me naar Hélène toe, en mocht van middag eindebjk zoo gelukkig znn haar te spreken, en haar over te halen zoo gauw mogelijk mjjn vrouw voor de wet te worden, voor de wet en de Kerk, als zjj dat wil.< »De Kerk?« krnschte de gravin, «onwaardige, die de Kerk haalt bn zóó iets U Ook de barones hief de oogen en handen ten hemel. »Wat recht had u, hè?f voer Guy voort, »wat recht had u die arme met geweld in 't ongeluk te storten, terwijl ze u niets in den weg legde? Geen recht 389 hoegenaamd, nietwaar? Wat u gedaan hebt is eenvoudig een zedelijke moord, begrijpt u? Ik hoef u wel niets te verwjjten, want ik heb met mijn lafheid en zwakheid meer schuld dan u; enfin, ik kan, door me verder volkomen aan haar te wjjden, nog veel vergoeden. Neen mama, ik neem geen woord van wat ik gezegd heb terug. Onterft u mg, ziet u me nooit meer aan, 't is me volkomen 'tzelfde. Ik wü u niet met mijn tegenwoordigheid lastig vaüen, ik zal mfin koffers pakken en verlaat uw woning. Als u zich met mg verzoenen wüt, zult u zich met mjjn vrouw ook dienen te verzoenen; voortaan ben ik één met haar, één en onafscheidbaar. Adieu! Madame de Grandcourt, ik zou u raden u voortaan alleen te bemoeien met zaken die u aangaan, enanderer belangen buiten spette laten. Ik begrjjp dat u in uw leven van kinderlooze weduwe aangename en nuttige tjjdpasseeringen zoekt, maar dan zgn er nog arme gezinnen genoeg om te verzorgen, nietwaar? In het bestaan van nüjn kennissen zou ik me voortaan maar niet zoeken te dringen. De symptomen van moeder? O ja daar komt moeder binnen een dag of twee wel van op. Adieu, mesdames, portez-vous bien.« Met een paar vaste schreden, kaarsrecht en hoog, stond hjj bjj de deur. »Ontaarde jongen!* güde de comtesse, »geen stuk zul je hier uit huis dragen. Ik zal je een proces aandoen, ik zal « Guy weerde haar af met de hand. »Maak u niet ongerust, ik draag niets uit uw huis, ik laat u alles. Ik neem abeen mjjn lijfgoed en mgn papieren mee en wat in mjjn werkkamer staat en door mezelf gekocht en betaald is. Verder verlang ik niets van u Ik ontzeg u 't recht me te behandelen als een ontslagen bediende, vooral in tegenwoordigheid van deze dame, uw vriendin, die liever aan naar huis gaan moest denken, dan deze onverkwikkelijke scène te staan bjjwonen met een zoet tooneelgbmlaohje om haar mond « En ditmaal trok hg de deur achter zich toe. 390 »Régine!« de comtesse kneep den arm der barones blauw, »wie kan hem gezegd hebben ? Oh mon Dieu, ik wéét 't, 't is die néger, die neger waar je ons mee in kennis hebt gebracht. Negers zjjn wraakzuchtig. Er bestaat niets ergers Jouw schuld is 't, vreesehjk schepsel! Jóuw schuld, dat ik mjjn jongen verbes, en hjj zich verslingert aan een gevabene, een verloren en zondig wezen. Jouw sch ....« Maar madame de Grandcourt was niet van plan, na het standje van den zoon, een dito van de mama in ontvangst te nemen. »Ik heb abe reden, ma chère amie, om de Chavise niet uit te kunnen staan, ze heeft mjj bedrogen en beleedigd; maar 'tdoet me van harte pleizier, niettegenstaande ik zooeven door je zoon, die haar in abe opzichten waard is, ook beleedigd ben — 't doet me van harte pleizier, herhaal ik, dat hjj eindebjk je heerschen moe is en zich niet langer als een papkind door je laat behandelen. Adieu et non pas au revoir.« Den volgenden avond bevond oom Hippolyte, die het bljjde nieuws des daags vernomen had, zich ten huize zjjner zuster, om van Hélène's aanstaand huwebjk mededeebng te doen. Paule, die om Laure te ontloopen, een paar uurtjes bjj haar mama kwam doorbrengen, werd bleek, zeer bleek en deed haar best niet flauw te vaben. Mevrouw La RoseUe zweeg. Aristide riep: »A la bonne heure, tout vient a point a qui sait attendre!* »Er geschiedt niet meer dan rechtvaardigheid», juichte oom Hippolyte. »'tWas tijd dat er aan 'tleed van dat arme menschje een einde kwam.« »Er zjjn slechte onwaardige lui!« grimde Paule,»wien alles altijd meeloopt in de wereld, terwjjl braven, deugdzamen aUes tegenloopt. Zie, hoe i&'ttref, die mjjn leven lang de deugd betracht heb, nu weer met die vreeseljjke Laure Revon, die me graag als voetveeg zou gebruiken, in plaats van me naast zich te dulden. Ik zal nog naar Amerika moeten!« Zjj barstte in snikken los. 391 »Een uitstekend land voor jonge meisjes als jij. Ze worden er gewaardeerd,* grinnikte Aristide. »De Parijzenaar vraagt gratie en lieftalligheid van de vrouw, de Amerikaan energie en leehjkheid, ik wil zeggen ernst. Hoor eens, moeder, als dit een j ankséance wordt, knijp ik uit. Oom Hippolyte, mon vieux, laten wij samen een glaasje drinken op den voorspoed van 't jonge paar. De roodharige aanstaande bruid is me onbekend, maar ik zal 't huwelijk geen hinderpalen in den weg stellen. Lief van me, hè? Ja, ik ben nog zoo kwaad niet als ik er uitzie. Je suis d'une bonne pate, moi.« Hoe verbitterd ook door het feit dat haar aartsvfiandin gelukkig zou worden, en dit door een huwelijk, let wel, werd die bitterheid mademoiselle Paule toch eenigszins vergoed en het leed gelenigd door het weten dat mademoiseUe Laure zich »blauw zou ergeren* over het feit voornoemd. MademoiseUe Laure, die gaarne Hélène de Chavise aanschouwd had met kaalgeschoren hoofd onder een ruigen kap, en een koord om het middel terzelfgeeseling — en dit nieuws! »Uw charme en de mijne,* Paule stormde aUeronverwachtst een kamer binnen waar mademoiselle Laure in vrome lectuur verdiept zat, den volgenden dag, »uw charme en de mijne doet geen boete voor haar zonden in een streng klooster, maar wordt er voor beloond door een huwelijk met haar charmanten minnaar. Ik weet niet of uw zuster daarin de hand heeft gehad, of mijn oom. Daar hy' te onwijs is om iets tot stand te brengen, zal 't uw zuster wel zjjn. Hjj wü zich over de détails niet uitlaten. Enfin, ü faut que vous enfassiez votre deuü. U gaat al altijd in 't zwart, maar u zoud desnoods nog een kreppen sluier om uw besten hoed kunnen winden? Qu'en pensez vous?* »Dat laat ik voor mjjn mededirectrice over,«mejuffrouw Laure keek Paule even zóó doordringend aan, dat een flauw rood deze naar de wangen steeg. »Ik zal in 't geval berusten, zooals ik in aUes berusten moet, want ik ben onmachtig de wereld van haar zonden te bevrijden.* 392 »Ah, tiens « waagde Paule, niet zonder eenige ironie. iWjj verkeeren dan wél in 'tzelfde geval. Zult u uw zuster niet opzoeken, nu haar appartement gezuiverd is van een uw hatelijke tegenwoordigheid?* Een schokje voer even door mademoiselle Laure heen. Zjj zweeg. »Neen,« zeide zjj eindelijk kalm en vast, »dat zal ik niet. Mocht Sibylle berouw toonen, dan zal ik haar bezoek niet afwijzen, zjj is mjjn zuster.* Maar de tijd verhep, en mademoiseUe SibyUe scheen niet door berouw te worden gefolterd. HOOFDSTUK XXXI. In de strengste intimiteit werd Hélène's huwelijk met Guy de Marceau voltrokken. Mademoiselle Sibylle en oom Hippolyte waren getuigen van de bruid, twee van Gu/6 vrienden de zjjne. Madame Magnard, een en al blijdschap, was overgekomen van Nice, de dames Mortier, Dolany, Pratte, Forgeron, Yvonne d'Arignon en eenige jongere secondantes van Institut de la Tour behoorden tot de gasten door mademoiseUe SibyUe uitgenoodigd voor het déjeuner, na de kerkelijke plechtigheid. »Wjj zuUen in de kerk trouwen,* had Guy gezegd, »wjj behoeven ons voor geen mensch te verstoppen.* De aumónier en de abbé Lafossette kwamen even gelukwenschen, zielsverheugd dat zjj dit in abe oprechtheid konden doen. »Het zfin twee braven,* dacht oom Hippolyte, met tranen in de oogen. »Hoe gelukkig dat ik indertijd die gaskranen heb afgesloten. Mjjn verbefde dwaasheid heeft toch nog ergens toe gediend.* Yvonne d'Arignon toastte in uitgelatenheid op het jonge paar, overtuigd dat zonder haar de zaak niet in orde zou zjjn gekomen. Zóó was, door zjjn huwebjk, de verwijdering tusschen Guy en zjjn moeder tot stand gebracht, of hjj begon haar te verontschuldigen, 't Was toch, aUes wel beschouwd, een oude vrouw, verbitterd door het harde leven, en hy was nu eenmaal aUes wat zjj had. Hélène glimlachte; voorzag denzelfden eeuwigen tweestrijd waaraan Guy voor zfin trouwen ten prooi was geweest. 394 »Guy, ga naar haar toe, my' hindert 't niet; integendeel ik wil niets dan jouw geluk, dus 't maakt mjj gelukkig als jij tevreden bent. Madame de Marceau is en blijft je móéder. Wil ze hier komen, dan zal ik haar met hefde ontvangen, terwille van jou; verlangt ze me te zien, ik zal naar haar toe gaan, alleen, met jou, wat zjj wil en jjj wilt. Kan ik beter zeggen ?« »Neen Hélène,« bjj sloot haar in zjjn armen, »je bent goed, een engel.* Hfi ging naar zfin moeder, maar werd niet toegelaten. Hfi ging nog eens en zfi veroorloofde hem binnen te komen. Hfi wilde op haar toe snellen, maar zfi stuitte hem in zfin vaart, met een gebiedende beweging harer magere slapvelhge hand, waaraan enkeleringen te wfid om de vingers hingen. »Kom je me zeggen dat 't schepsel dat je naam draagt je 't leven ondraaglijk maakt?* Een rood van woede steeg Guy naar't gelaat. >Neen, integendeel, mfin vrouw maakt me door haar voortdurende lieve aanwezigheid 't leven tot een paradijs op aarde; en ik kwam u alleen vragen of u nog zooveel houd van uw zoon, dat u zich van zfin geluk wilt overtuigd zien.* »Nóóit, begrfip je? Je hebt je deel gekozen. Je hebt je eed gebroken en je moeder verlaten; nu moet je je weg maar verder gaan met je roodharige verleidster. Ik zal wel zonder je sterven.« »Adieu mama, 't ga u wel. Ik bespeur met genoegen dat u onze scheiding overleefd heeft. En er zal een tfid komen dat u berouw heeft van uw hardheid en uw vooroordeel tegen de heve vrouw die mjj gelukkig maakt.« »Tegen 't monster dat mjj 't hart van mfin kind ontstolen heeft? Nooit! Ga maar naar dat monster terug. Ga weg, ik verlang je niet meer te zien.* En schoon sedert verteerd door verlangen naar haar jongen, weigert de comtesse standvastig hem te ontmoeten. Zfi heeft van het bericht dat hem een zoon geboren is, Jean Guy Alain genaamd, geen notitie 395 genomen. Jean herinnert haar aan den gehaten echtgenoot, die Jean Marcel heette. Wat kon dit kind anders zfin dan een monster? En als een getergd dier, loopt zfi rond in haar hooge ruime appartement, waar haar de familieportretten aanstaren van de wanden; waar niets zfin dan stomme meubels, die vullen in een volte welke toch leeg blfift, want de zoon, die op de stoelen aan de tafels zat, is er niet meer. Régine de Grandcourt is, na den bewusten avond, niet meer bfi haar gekomen. Zfi weet de barones behaagzieker en opgesmukter dan ooit; altfid bezig zich te weren tegen den onafwendbaren ouderdom, altfid in de weer met zalfjes en crèmes ,pour réparer des ans 1'irréparable outrage'; zich vastklampend aan jonge meisjes, die zfi wü beschermen en die haar even gauw vervelen als aantrekken; trouwe bezoekster van het theater en altfid zelf een interessante rol trachtend te spelen op het tooneel des levens. Heel enkele kennissen ziet de gravin nog, die haar dit gedienstig komen verteben. Wanneer deze menschen weg zfin, knauwt zfi woedend haar ffin bnnen zakdoek kapot, stampt op den vloer, breekt een wfinglas, wringt zich de handen van ergernis, van wanhoop, omdat zfi onmachtig staat tegenover wat zfi noemt het lot; omdat zij haar zoon niet kan wegscheuren van »het monster, zfin vrouw.« Als de eiken dag komende dokter beweert dat zfi zich ziek maakt, lacht zfi hem uit met harden nfidigen lach vol wanklank, en zegt dat zfi wel iemand weet die haar dood wil, de roode feeks die haar zoon getrouwd heeft, maar dat zfi verkiest te leven om die roode feeks te ergeren. Haar ziekelijke hefde heeft nu den vorm van waanzin verkregen, maar overigens is zfi zoo gezond van geest mogebjk; geslepen, scherpziend als weinigen. En haar taaie gestel helpt haar steeds over abe mogelijke aanvallen heen. Zfi wü over Guy hooren spreken, maar de beden die van hem spreken snauwt zfi af. Zfi verlangt dat hfi haar knielend om vergeving zal vragen voor de euveldaden die hfi niet jegens haar begaan heeft; en kwam hfi, dan zou zfi hem weg- 396 stooten den met voet, omdat hn niet meer is de jongen dien zjj vroeger naar hartelust kon drillen. En maanden groeiden weer aan tot jaren. Haar kleinzoon telde er twee. Maar toen werden haar zieke gedachten, zooals de gedachten der gansche wereld afgeleid van eigen belangen, die ten onder gingen in het reuzenbelang dat op het spel stond, als droppeltjes vocht in een machtigen oceaan. Oorlogsgeruchten waarden rond, eerst als zuchten, lang en zwaar, toen als een angstwekkend, hevig suizen, en eindelijk boemde los de knal, de vreeseljjke donderslag, in afwachting waarvan de zenuwen van heel Frankrijk zoo lang getrild hadden in groote spanning. En het klonk door den lande als een opwekking, een vloek en een gebed: De germaansche bloedhond staat voor de poorten evenals in 70. De logge teutoonsche stier, in eeuwigen naijver op de sierlijke fransche gazelle, buigt den gehoornden kop om haar op te nemen, en te vertreden onder de plompe niets ontziende pooten. In wilde blinde woede zal hjj komen met bloedbeloopen oogen, om dol omver te stooten en te vernielen wat en waar hjj kan. Maar iets goeds en veel goeds zelfs doet hjj. Frankrijk, het heerljjke, schoone, onverwoestbare, maakt hij een. Alle geschillen zjjn vereffend, vergeten, alle partijstrijd, alle klassenverschil heeft opgehouden. Waar zjjn nu royalisten, bonapartisten, socialisten, liberalen, conservatieven, anarchisten, anti-militaristen, belijders van den blauwen, den groenen, en den gelen godsdienst met roode randjes? Er zijn slechts Franschen, die naast elkaar, met elkaar, achter elkaar te wapen loopen om den dierbaren grond den vijand, den algemeen gehaten en vervloekten, te betwisten. De ouderen vergeten het getal hunner dagen en roepen om het zwaard, de jongen zingen luide van levenslust den dood tegemoet in met bloemen getooide treinen. De vurige regimenten vertrekken met muziek, nauwelijks verstaanbaar door het gegalm der menigte, die zingt het vrijheidslied het heerljjke »Chant du départ«: 397 La yictoire en chantant, nous ouvre Ia barrière La liberté guide nos pas. Et du Nord au Midi, la trompette guerrière A sonné 1'heure des combats, Tremblez ennemis de la France! Rois ivres de sang et d'orgueil, Le peuple souverain s'avance Tyrans descendez au cercueil! La République nous appelle, Sachons vaincre ou sachons périr, Ün Frangais doit vivre pour elle. Pour elle un Francais doit mourir! Verrukkelijk lied, wier woorden en tonen van Marie Joseph Ohénier en Méhul zoo lang geslapen hebben of zonder nadenken znn gezongen, en die nu al wat nobel is oproepen in de ziel van het fransche volk. »Vive la France! vive 1'armée! Mort a nos ennemis!* En de jonge meisjes kussen de handen der kurassiers te paard, die haar toelachen en roepen: iAn revoir, au revoir! wjj gaan om te overwinnen, en roemrijk wülen wjj leven of sterven!* De dief voor den rechter bekent dat hjj gestolen heeft, maar vraagt om naar het front te gaan, zich te wagen in het vijandelijk vuur, want heeft hij anderen bestolen, hij wü niet dat vreemde indringers zijn land stelen, zijn land dat hem hef is. Vrees!? Wie kent vrees!? Niemand, want kinderen van twaalf jaar loopen van de ouders weg en volgen de soldaten. De vadsige die in de Montmartre-kroegen zat dag en nacht, strekt zich de lendenen en grijpt het geweer, de luie rept zich, de langzame wordt vlug, de ernstige windt zich op, de altijd vroohjke wordt ernstig. Het land der vaderen is in gevaar, het onrecht dreigt ons te overweldigen. Abons enfants de la patrie, le jour de gloire est arrivé!! Laten wjj toonen dat de gallische haan nog wakker is en weet te kraaien tegen twintig roofzieke arenden aan. De werkman gaat naast den patroon, de meesteres omhelst haar dienstbode, want beiden hebben te nemen hetzelfde afscheid van den gebefden echtgenoot, den broeder, den zoon of anderen dierbare. De milhonnair vervoert in znn 398 automobiel den gewapenden arme naar den trein, de aristocraat drukt ontroerd den burger de hand; tranen dringen in ieders oogen. »Wfi zfin broeders,« fluistert het in de zielen. »Dit is wél de republiek! Te wapen! te wapen! En met vreugde! En wie vóór zfin dood een verzaakten phcbt heeft te vervullen, die vervulle hem, want de dood laat niets op aarde meer toe! En toch léve de dood voor een doel als het onze! Laat van de huizen de driekleur wapperen, bekranst de gevels met groen en rozen! Liefde, belangen, zaken, geschillen, veeten, niets bestaat meer. Alleen het vaderland bestaat! Het bestaat en zal bestaan onsterfelfik tot de wereld vergaat! Vive la chère, la nobleFrance! En de oude gravin staakt, op eens tot staan gebracht, haar wandehng door haar groot, van meubels overvol appartement. De menschen, de straten, de couranten zeggen het haar, wat zfi nooit meer had gedacht te vernemen na den oorlog van zeventig. Frankrijk vis in gevaar. Heeft zfi wel verstaan! ? Frankrfik...?la douce France? Het land waar zfi geboren is, zfi en al haar voorvaderen, het land waarvan de grond zal opengaan om haar overschot te ontvangen als zfi ingeslapen is voor goed. Frankrfik, het dierbaarste, het heerlijkst bezit van alle Franschen! O God, o God, is er dan geen gerechtigheid meer? Wat heeft het gedaan om wéér geteisterd te worden door een overwreeden vfiand? Was het niet vredehevend en goed gezind, verdraagzaam en toegeeflijk tegenover de heele wereld? Te toegeeflijk. En plots breekt een nieuwe haat in haar los, een groote gloeiende haat! O, zfi zou haar oude henaam wülen wagen in het vuur dat hen zal verdelgen, de vfianden van haar beve oude heilige en gezegende Frankrfik! Maar zij is vrouw en oud, zfi kan niet gaan, niets doen! Maar zfi heeft haar jongen, haar jongen moet gaan! Haar jongen moet gaan om den grond zfiner vaderen te verdedigen! Zfi zal 't hem zeggen! Hfi is reserve-officier! Hfi móét gaan! Guy! 399 Guy! Je móét gaan! O God en als hn stierf, sterft hn nog vóór haór, het zou verschrikkelijk zjjn en Mar dood óók, maar de zjjne is dan roemrijk I Zjj wil hem zien, zij moet! Hjj heeft een vrouw, een kind, maar zjj zal die twee niet achten « Zij roept Mariette, de keukenmeid, zij moeten haar kleeden, zjj moet naar haar zoon, om het hem te zeggen. Zjj rijdt naar hem toe. Zij belt aan, met een hand waarvan de pols klopt als in koorts. Iemand doet de deur open. Het is Guy in uniform. Hjj strekt de armen uit en sluit haar er in. »Guy, je gaat al?« »Moeder, ik ga. Ik wilde 't u juist komen zeggen.* Zjj heeft zjjn dierbaar gezicht bedekt met een wüden stortvloed van kussen, als zjj het nooit bedekt heeft; in haar beste uren niet. »0 mon enfant,* snikt zij, »la patrie, notre patrie est en danger! O, dat ik op mjjn jaren dat nog moet zien.« Op eens hard en stug: >En je vrouw!* >Zjjn vróuw ?« klinkt Hélène's stem in de aangrenzende kamer, «dringt moedig haar tranen terug wanneer er sprake is van het Vaderland. Zjj is Francaise, madame de Marceau, evenals u. En zjj zou niet waard zjjn de vrouw te zjjn van een Franschman, als zjj losbrak in gekerm, en haar man belemmerde in de toebereidselen voor zjjn heüigsten tocht. Eh voila, comtesse.* >Moeder, er rest u toch iets: mjjn kind. Wütumjjn jongen niet zien?* Haar groote zwarte oogen stonden strak onder haar bleeke voorhoofd. »Ja,« zei ze, »ik wü hem zien.* Hélène bracht hem, gaf het kind Guy in de armen, en hjj hield het op, ter bezichtiging, voor zjjn moeder. Het had zjjn blonde haar en grijze zachte oogen. Het was een mooi, levendig kind, met een edel besneden g^chtje. Er sprak wüskracht uit zjjn trekken. Met Hélène had hjj levendig gesnapt. Maar hjj verborg znn zonnig krulkopje op vaders schouder, en zweeg, niettegenstaande deze zei: »Mais fais donc mignon, c'est bonne-maman, c'est grandmère.* Het kind ver- 400 waardigde de nijdige oude grootma met geen blik. Guy verontschuldigde: Hjj kent u niet, moeder, hjj heeft u nooit gezien. Ziet u eens wat stevige ronde rozige armen en beenen hjj heeft.« »Ja; niet als jjj eens, jjj was veel teerder.* En zjj greep een der mollige bloote kuifjes, kneep er in, en drukte er een kus op. De jongenheer schreeuwde, omdat dit hem niet naar den zin was. »Dank u, moeder,* sprak Guy ontroerd, met vochtige oogen. Het leek hem toe dat het ijs begon te breken. En Hélène keek uit de verte toe. De oude vrouw keerde zich bruusk om, als beschaamd over al de teederheid die zjj ten beste had gegeven. »Ik ga heen,* zeide zjj. Hjj gaf zjjn vrouw het kind. »Maar u komt terug, hè, moeder, als ik weg ben, komt u hém zien. Ik zal zoo bljj zjjn 't te weten.« Hjj sprak niet van zjjn vrouw, Hélène had hem dit streng verboden, toen zjj hem aanspoorde van zjjn moeder te gaan afscheid nemen. Nu klonk Hélène's stem. »Guy, breng je mama naar huis, bljjf bjj haar eten vandaag.* Zooveel edelmoedigheid van een vijandin had madame de Marceau niet verwacht. Zjj keerde zich om, verbazing en een vraag om uitleg in de oogen. »Je suis Francaise, madame....etlesFrancaisessavent.... se venger.* Hélène glimlachte. Guy het plots zn'n moeder, wier arm hjj reeds door den zijnen had getrokken, los, stortte toe op zjjn vrouw, kuste haar ontstuimig. »Engel« fluisterde hij, »u ziet, moeder, hoe goed en lief ze is.« Madame de Marceau's harde trekken hadden zich weer verstijfd in hun gewone strenge gemelijkheid. »Kom, breng me naar huis,* zei ze. »Iets wil ik u nog zeggen, madame, voor u heengaat,* sprak Hélène. »En dat is?« »Dat ik, nu ik zelf een kind, een kleinen Jean heb, u honderdmaal beter begjjp dan vroeger. En ik ben zoo gelukkig moeder te zjjn.* >Ah « de comtesse toonde ietwat zachter trekken, 401 doch zei niets, greep den arm van haar zoon, den knappen officier, ging met hem heen. De schok die gevaren was door de comtesse, de groote electrisohe schok, had ook het gemoed geraakt van onze juffrouw Laure, ja zelfs van Paule La RoseUe. »t Land is m gevaar, 't land is in gevaar.* En zij stelden zich in verbinding met Het Roode Kruis en het Insütut de la Tour werd voor de grootste helft herschapen in een ambulance. »Wjj zuUen helpen zooveel wn kunnen.* Zij dachten niet meer aan heerschen, zn dachten aUeen met zeker streng mededoogen aan de mannen, die na den franschen bodem rood geverfd te hebben met hun bloed, hun gemartelde uitgeputte lichamen neer zouden komen vlijen op de witte bedden, in de ruime zindelijke zalen van la Tour. »MademoiseUe La RoseUe,* sprak Laure plechtig. »Het land is in gevaar. De barbaren staan voor de deur. Dit zn'n vréeselnke uren, waarin de mensch niets is en God alles. Ik mag niet meer denken aan mezelf en wat ik tegen mijn zuster had, want al wat ééns gewichtig leek, is nietig nu en valt weg. Wat is de mensch? Een stofdeeltje en minder in het heelal. Ik zal naar mnn zuster gaan, met wie ik opgegroeid ben en zal naar nier halen. Zij zal helpen verplegen, zjj zal het doen, want haar hart is tot medelijden geneigd. Zij is de oudste; zij is heengegaan zonder een hard woord tegen mn. Ik streed voor myn beginselen, zn voor de hare. Zn heeft zich eerlijk getoond. Ik heb dikwijls in de laatste jaren over haar nagedacht, nu zjj daar eenzaam en verlaten zit, na het huwehjk van haar beschermeling, die ik gehaat heb, ook omdat zn mij van mnn zuster scheidde. Ik zal mijn zuster gaan balen. Had ons contract ons niet gebonden, mademoiseUe Paule, dan zou ik 't eerder gedaan hebben. Maar alle contracten van dien aard worden nu te niet gedaan. U, de vreesehjke tijden die wjj tegemoet gaan. In 't ATeC!im0eJen w" kracht vinden om ze te doorworstelen.* MademoiseUe SibyUe was niet verwonderd haar zuster Mademoiselle de Chavise. 26 402 te zién. »Ik zou over eenige dagen naar je toe zjjn gegaan, Laure. »0,« zrj legde haar grijze hoofd op den strengen schouder, die zich zoo lang onwillig van haar had afgewend. »God helpe ons heve arme Frankrijk en neme het in Zijn bescherming. Laure, laat ons neerknielen, als toen wjj kinderen waren, en samen bidden.* »Ja SibyUe,* zei mademoiseUe Laure zacht, »wjj zuUen het nog vele véle dagen moeten doen.* »Laure,« zei juffrouw SibyUe, »wat wjj zongen als kinderen, zuUen wjj nu weer moeten zingen.« »0 Marie, ö mère chérie, Garde aux coeurs francais La foi des anciens jours! Entends du haut du ciel Le crie de la patrie, Catholique et francais toujours!» »Ja,« zuchtte Laure, »en ook: •Nous voulons Dieu, c'est notre père. Nous voulons Dieu, c'est notre roi.« »Er zal veel worden gebeden,* hernam mademoiseUe SibyUe, >op aUerlei manieren, door degenen ook die niet gelooven als wij doen, maar 't zal goed zijn, want al die gebeden naderen elkander en worden één groote kreet om hulp, één bede om sterkte en verhooren van ons goed recht.* tMisschien,* beaamde mademoiseUe Laure. En haar zuster vond dit al veel van haar. iSibyUe,* hervatte Laure, >ik weet niet hoe je denkt over Paule La RoseUe nu; als mededirectrice moet zjj natuurlijk bhj ven.« »Ik zal haar hartelijk de hand drukken,* zei mademoiseUe SibyUe. En zjj stak alvast haar hand uit naar.... niemand. Iemand greep die hand. Het was Laure. »Merci, SibyUe.* 403 Oom Hippolyte schouderde het geweer als vrijwilliger, tegelijk met zijn waarden neef Aristide. »Nu, neefje, moet eindelijk 't devies van je courant bewaarheid worden: »La France aux Francais!* »De bodem moet eindelijk gezuiverd van dat hellevee, dat al vier en veertig jaar lang op ons aast, en nog steeds beweert dat wij op hén azen, terwijl zij in óns land komen rollen en óns den oorlog verklaren, en óns wittebrood gegeten is door hun spionnen. Geen Pruis en geen Boche ooit weer in Frankrijk. La France aux Francais, hoor!* »Ja, ja, parfaitement,* bekende Aristide. »Ik had zooveel sbmheid nooit achter je gezocht, mon vieux. Stel je voor dat onze hoofdredacteur gisteren voor »Le Secours National* vergaderd heeft met een dominee, een vrijmetselaar en een opperrabbijn, eens zijn gezworen vijanden. Hjj heeft voor een keer in zijn leven vergeten dat hjj kathohek is.< »Saperlipopette, mon cher ami, als hij dat wérkehjk ooit in abe opzichten geweest was, had hjj abe opinies moeten dulden, zelfs al was hij 't er niet mee eens. Enfin, gelukkig dat hij tot zjjn gezond verstand is gekomen. En dat kunnen wij van meer zeggen; zie je zuster en haar compagnon, mademoiseUe Laure, die nu die arme goede mademoiseUe SibyUe weer in huis hebben gehaald. Nu is Frankrijk één in leed, maar later, als Elzas en Lotharingen weer van ons zjjn, zullen onze kinderen 't één vinden in vreugde. Wjj zuUen ons recht duur bekoopen, maar wjj zuUen 't verkrijgen.* »Parjjs zal Parijs niet meer zjjn....« betreurde Aristide, »'t zal een duffe saaie boel worden. AUe Montmartre teekenaars, krabbelaars, verf smeerders, en liedjeszangers, gaan naar 't front. Enfin, tant pis, vogue la galère!* »De conciërge van mjjn huis,* verkondigde oom Hippolyte vroobjk, »die niets deed dan zjjn vrouw slaan en pijpjes rooken, is heen als vrijwilliger, en heeft een bordje gespijkerd aan zjjn logedeur, met: 404 »Le conciërge est sur le front,« zooals zijn vrouw een bordpapieren plakkaat er voor hangt met: »La conciërge est dans l'escaber.* » Enfin, nog zoo kwaad niet voor zgn vrouw, hij kan nu die vervloekte Boches op vuistslagen trakteeren. En wij, jongen, w$ zijn nu de beste vrienden. Wij begrijpen eindelijk elkaar. Daar, jongen, daar, als ik eerder uitknijp aan jij, en dat zal ik wel, is mijn boeltje voor jou en je zuster. Dat 't haar eindelijk den vrede mag geven. Ik had jullie onterfd, maar nadat 't groote onrecht aan mademoiseUe de Chavise hersteld is, heb ik juUie weer in mijn testament gezet. Nu die vervloekte barbaren hier zjjn, voel ik dat familie toch familie is. En er zonder geboren kan je nietworden.« »Néé,« Aristide knikte nadrukkelijk.»Je te crois, mon vieux. Tu parles tu parlesU En hjj zong halfluid een couplet van de Marseülaise: ,Amour sacré de la patrie, Conduis, soutiens nos bras vengeurs! Liberté, liberté chérie, Combats avec tes défenseurs! Sous nos drapeaux, que la victoire Accoure a tes males accents! Que tes ennemis expirants Voient ton triomphe et notre gloire!' »0,« de tranen Uepen oom Hippolyte langs de wangen. »Mijn heerlijk land, mijn goed land, met zjjn goed, braaf, nijver, zacht, vriendelijk volk. Neen, zij züUen het niet hebben, dé beulen! Wie heeft ooit gezegd dat ik bang was en laf! Ik zal er op inhouwen en hakken en roepen: Daar beroerhngen, neem dat van Hippolyte! O had ik hónderd levens, ik gaf ze voor mijn land! Goddank, dat ik 't nog kan dienen! Nooit heb ik iets of iemand zoo hefgehad, als ik nu mijn Frankrijk heb!« »Oh la la la la!« Aristide sloeg hem op den schouder. >Tu seras bientöt cité a l'ordre du jour, mon vieux. »Bah, cela m'est bien égal. Voor de ouden als ik, stijf en stram, is roem overbodig, dat laat ik voor 405 jongeren over. Breng jjj 't voor mjjn part tot generaal. Maar met afgeschoten armen en beenen, eer ze me voor goed neersabelen, zal ik nog roepen: Geef ons terug wat je ons in 70 hebt ontstolen! Wy' zullen overwinnen! Vive la France en mjjn ziel niet in jullie Hemel, amen!* Guy is heen sedert maanden. Hjj schrijft Hélène lange brieven en zjjn moeder korte, over de afwisselende krijgskansen en het soldatenleven. Het is bijna winter. De comtesse leest in de couranten dat men van de vrouwen Frankrjjks verwacht dat zjj warme onderkleeren en kousen breien voor de soldaten die strijden voor het bezit van den dierbaren bodem. Zjj zal breien, haar dienstmeisjes moeten breien, de heele wereld moet breien, maar haar schoondochter moet ook breien. Na haar bezoek is zjj niet meer in het huis van haar zoon geweest, nu zal zjj tdie de Chavisec gaan zeggen dat zij breien moet. >Zij doet zeker niets dan spelen met haar kind of tokkelen op de piano.« En gezagvol stapt de comtesse naar de Avenue de Breteuil, waar Guy woont, en gezagvol belt zjj aan, en hoorend dat mevrouw thuis is, stapt zjj gezagvol het salon binnen. Haar breizak houdt zjj voor zich uit. Hélène rijst verwonderd op van haar stoel; een woben breiwerk, een pand van een buis, ontglipt haar bezige handen. Haar kind speelt op den grond. De comtesse staat daar versteld van. Haar standje is dus onnoodig. Een minder aangename bevinding. sik kom hier breien,* verkondigt ze kortaf. »Uitstekend, madame de Marceau.* Hélène schuift een stoel aan, een gemakkeljjken fauteuil. De comtesse zinkt er diep in, en trekt een begonnen sok uit haar réticule. De zes naalden van haar en Hélène gaan samen heen en weer. »Zorg dat hy' niet schreeuwt.* gebiedt de comtesse, wijzend op kleinen Jean, die haar aanstaart met open mondje van verbazing. 406 »Ik zal er voor zorgen.« De comtesse houdt een wakend oog op haar kleinzoon. »Maman,« hij dringt zich tegen zjjn moeders knie aan. >Wie is dat... ? fluistert hjj.« »C'est grandmère, mon gros, je hebt haar al gezien.c De kleine jongen voelt zich niet op zjjn gemak tegenover de booze oogen van grootma, en dwingt dat zjjn moeder hem op den schoot zal nemen. Zjj doet 't. »Als je hem op schoot hebt, kun je niet breien.. »0 jawel,« zegt Hélène. >Hjj is 't eenige wat ik nu hier heb,« zegt Hélène. En in haar klinkt 't: »en hij zal 't misschien wel blijven. »Want in spijt van haar moedig berusten, zjjn haar dagen en nachten één verterende angst. En daar de comtesse een scherpen maar benauwden blik op haar vestigt, weet ze dat deze hetzelfde denkt en voelt. Beiden breien in stilte een uur achter elkaar door. Eindebjk vraagt Hélène. «Wüt u thee?« >Neen, dank je, ik heb niets noodig.« Na nog een uur zwijgend breiens, gaat de comtesse heen, zonder handdruk aan Hélène, maar het kind dat terugdeinst, knijpt zjj in de wang. Ik zal hier vier keer in de week 's middags komen breien.* »Uitstekend,* zegt Hélène. Als zjj weg is, kust Hélène haar kleinen jongen en doet, in spijt van abes, een dansje met hem. Tot loon voor haar verdraagzaamheid, komt er om zes uur een brief van Guy, die zegt dat hjj heel wel is en vraagt om veel nieuws en versnaperingen voor zjjn manschappen. Zoo breien zjj weer maanden achtereen samen voort. De comtesse heeft het nu gebracht tot kopjes thee en zinnen van vjjf en twintig woorden achter elkaar. Koekjes bjj de thee versmaadt zij, maar zjj brengt van tijd tot tijd chocolade mee voor kleinen Jean, die haar dan, op bevel van mama, zoet en gehoorzaam kust met zjjn zachte vochte bpjes. Eindebjk komt een droeve tijding. Guy bgt aan het 407 been gewond in een hospitaal te Nantes, waarheen hn geëvacueerd is. De médecin-major heeft het per telegram Hélène gemeld. Zwijgend, met tranen op de wangen, toont zfi het de comtesse, als die een tien minuten later komt breien. »Waarom hebben ze dat hier gestuurd en niet bn nrijpt vraagt de comtesse scherp. »Ik ben zijn vrouw.* >Maar ik ben zfin moeder.* »Ik ben de moeder van zfin kind.* »Zonder mfi was hfi er niet geweest en had hfi geen kind; kind noch vrouw.* »Di ga naar hem toe, natuurlijk.* >Dx, als zfin moeder, eveneens, begrfipelfikerwfize.c «Jean laat ik niet thuis, ik neem hem mee.* »Hm. Ik hoop dan dat ik, in den trein, geen last van Jean zal hebben.* »Neemt u dan denzelfden trein?» »Vraag je dat nog? Jean kan tusschen ons inzitten, anders rolt hjj van de bank af.« >Laat ik naar 't station gaan, om naar den eersten trein te informeeren, voor morgen.* »Kunnen wfi niet dadelijk gaan?* »Nantes is ver, dan zullen wfi tot 's avonds laat moeten reizen.* »Daar geeft een moeder niets om. Ah, zie je dat mfin hefde grooter is dan de jouwe.* De bleeke wangen van Hélène kleurden zich. Zfi bedwong zich met moeite, zette haar tanden in de onderbp. Eindebjk zeide zfi zacht: »Bx dacht aan uw welzfin en dat van Jean. En die beide gaan Guy evenzeer ter harte als Guy's welzfin my. U hebt mfi altfid verkeerd beoordeeld en doet 't ook nu. Ik zal er in berusten.* >Hm, zet je hoed op, doe je mantel aan, bel de bonne om op het kind te passen, en laten wfi gaan informeeren.* Trés étonnées de se trouver ensemble, gaan zfi de straat op, vernemen wanneer de eerste trein gaat, zullen morgen vroeg vertrekken. 408 Op den terugweg prevelt Hélène iets. Eerst als zjj in het appartement, Avenue Breteuil, zjjn, vraagt de comtesse wat zjj prevelde. »Och niets, niets « Hélène barst plots in klagehjk geween los. »Als 't maar maar niet erg is als zjjn been O Guy « En de moeder heeft ook op eens het vreesehjk visioen van wat zij al zoo dikwijls zag op straat. Knappe mannen op krukken met anderhalf been. En zij zegt zacht, terwn'1 tranen haar over de wangen roUen. »0 mijn kind, mijn arme arme jongen! Maar 't is roemrjjk als 't moet, 't is eervol, 't is voor Frankrijk.* Voor het eerst van haar leven troost zjj. Nooit heeft zij iemand getroost. Hélène knikt door haar tranen heen. »Dank u,« zegt zy. »C'est bien,* zegt de comtesse, maakt een beweging van hand uitsteken, maar trekt die weer terug. Hélène doet of zij niets bemerkt. »Ik zal een kopje thee schenken. * Zij hebben beiden gezeten voor Guy's bed, hem het kind laten kussen, zjjn dierbaar gezicht met kussen overladen. Zjj weten dat het been er niet af zal behoeven, het zn'n vleeschwonden die hij heeft. Hij praat al weer van vertrekken, van zjjn land verdedigen, hij is zeer ongeduldig. »Uw zoon is een held, madame,* lacht de Roode Kruisdame die hem verpleegt. En tot Hélène, »madame u hebt een dapperen man.* Op weg naar hun hotel, want zij zullen, tot Guy's blijdschap, te Nantes blijven zoolang hij er is, zegt de comtesse snauwerig: »En nu deed je beter, mjj mama te noemen, want je >madame* staat bespottelijk tegenover die ziekenoppasster.« Maar Hélène voelt de woorden niet tot zich doordringen, zjj denkt aan Guy, en trotsch op hem klinkt het in haar: »Vive la France immortelle et glorieuse!* Einde. HOOFDSTUK I. De leerlingen van het Institut de la Tour, me de la Tour, het pensionaat der dames Revon te Passy, hadden, ordelijk geschaard, het eerste vers van hun lof koor aan monseigneur afgezongen. De dikke blozende mademoiselle Dolany, die op het harmonium begeleid had, liet nog eenige akkoorden in naspel hooren. En gezeten op haar bankje, keek zq achter het orgel om, neer langs de vjjf treden hooge estrade, gelijk de overigen uitziend naar mademoiselle de Chavise, wier taak zij vervulde en die zich biet wachten. De stilte der dicht bevolkte kapel woog zwaar op het gemoed der kleine dikkert, wier bolle hoofd met grijzend kapsel wegens gebrek aan hals bijna op de schouders rustte, hetgeen haar iets zeer gedrongens gaf. Zq improviseerde, om de stilte te breken, in afwachting van het teeken tot verder gaan, te geven door de jongste directrice, mejuffrouw Laure Revon, maar een klein voorspel; doch brak plotseling af, bedenkend hoe haar préludeeren niets was bij dat van Hélène de Chavise, d e organiste, d e muzikaalste secondante dezer groote kost- en dagschool. De leerlingen, allen verzameld, stonden daar, de internen en het meerendeel der externen in de bescheiden uniform hunner marineblauwe schooljurken, verplichtend, behalve voor de allerjongste dagscholiersterljes, wier kleedjes helle kleuren deden vlekken tegen dien donkeren achtergrond. 6 In toom gehouden door den heerscheressenblik der directrice, stonden zij daar, de armen aan het lijf gesloten, de keurig geschoeide voetjes dicht bijeen, kaarsrechte levende beelden in rijen van groot en klein, bevallig zelfs in hun gedwongen bewegingloosheid; de meesten, parijsche gezichtjes blank en van een cameëenfn'nheid, matblauw of reebruin de dicht overwimperde kijkers, den speciaal franschen blik iets gesluierd, zonnig lichtbruin of blond de haren. Doch ook vélen zuid-fransch, toscaansch of spaansch van type; de oogen groot, sprekend van opslag, donker durvend fulp, de huid gelig, de mondjes gloeiroode donzige kussentjes, tropengloed over het raafzwart der vlechten. Verleidstertrjes in den dop vooral deze, zich nog niet bewust naderend gevaar voor met haar opgroeiende neefjes en vriendjes. Zoo wachtten zu'; de gedrongen massa hunner jeugdgestalten overhuifd door het waas eener gedistingeerdheid, uitgaand van elk gelijk van een bloem de geur; te danken aan afkomst en zorgvuldige opvoeding. De allerjongsten schroomden snoeperig; krullen aan weerszijden half overhangend het rond hunner wangetjes, waartusschen hun gesperde kijkers uitkeken in verbaasde onschuld. Zij schenen poppen weggeloopen uit de groote parijsche speelgoedwinkels. Enkele hielden hun kopjes gebogen, hun onderlipjes in over dat lange wegblijven van mademoiselle de Chavise. Verbeeld je als z q eens zoo laat waren gekomen, hoe boos zouden de directrices geweest zyn, vooral mademoiselle Laure! En wat een straf dan! Hoe heerlijk hadden 't toch groote menschen, die konden nóóit straf meer krijgen. Alleen kinderen waren er zoo naar aan toe. Blij toe, dat zü nu niets gedaan hadden. Zij popelden ervan. Mademoiselle Laure Revon, stijf-prentig, puntig-mager, trok aan een lange dof gitten ketting, uit de plooien harer zwarte blouse, een rouwig geëmailleerd horloge te voorschijn, waarop zij tuurde; een scherpe rimpel boven haar lang neusbeen. Over haar wit gezicht, met kalme oogen en strak 7 gescheiden eikenbruin haar, lag de rust van een oud familieportret. Zij hield het uurwerk nog in de hand, toen eensklaps een kleine zijdeur in de kapel driftig naar binnen klapte, toegang verleenend aan iemand veel jonger oogenschijnlijk dan mademoiselle Laure en hemelsbreed van deze verschillend in uiterlijk en kleeding. Zenuwachtig haastig ingekomen, deed mademoiselle de Chavise onthutst onwillekeurig een stap terug onder het onbewust dringen van zóóveel blikken, doch repte zich onmiddellijk daarna door de dichte rijen, naar mademoiselle Laure, wier zwijgen, evenals het gansche zwijgen der dicht bezette ruimte zij vijandelijk tegen zich aan voelde. Zij hijgde, mademoiselle de Chavise, en haar wangen bloosden hoogrood van het gejaagde loopen in de Februari-koude door de eindelooze opheuvelende rue de la Tour, een der langste van Passy, tot aan numero 63. »Toutes mes excuses, mademoiselle, et tous mes regrets«, fluisterde zij tot mejuffrouw Revon, iets smeekends in het donkerbruin harer oogen. »Het is wat laat geworden door een les die ik te geven had in te halen had « Mademoiselle Laure boog stijf-statig het hoofd, waarop de vlecht hoogde in een kroontje tegen het glad der eiken bandeaux, »een soort van koningin Victoria kapsel uit het jaar 40«, vond Hélène altijd; en mademoiselle Laure keek wederom op haar horloge: ï't Is kwart over negen«, verkondigde zij, met stem zonder melodie, iets onverbiddelijks in haar beleefde berusting. >Om negen uur precies zijn wij begonnen, mademoiselle de Chavise.* »'t Spijt me, 't spijt me,« Hélène glimlachte verlegen gedwongen, terwijl mademoiselle Laure, die nu tn'd genoeg verspild waande, vier vast aaneengesloten witte vingers plechtig als een Chinees ten afscheidsgroet op en neer deed gaan. Hélène's sierlijke figuur haastte zich weer door de rijen kleine meisjes, die nieuwsgierig haar nieuwe japon opnamen, maar elkaar zelfs niet zachtkens durfden aanstooten voor made- 11 dat mademoiselle Laure's eigen neus by voortduring van nature rozig glom, en als zü zich kwaad maakte, aangroeide tot purper, als een soort van vuurbaak, zoodat het ieders aandacht trok — maar aan je kleeding kon je wél verhelpen. — Die kleeding van juffrouw de Chavise! Wat behoefde je je nu voor la Tour, waar alles even eenvormig en streng was, zoo op te dirken, niet waar? Of eigenlijk opdirken was 'took weer niet, 't was een chic, die eenvoudig niet te pas kwam. De kost- en dagleerlingen droegen, hoe ruk ze ook waren, de uniform, opdat toch geen meisje zich zou verhoovaardigen boven een ander; alle kameraadjes, adellijken en niet adellijken, gelijk. De onderwijzeressen, die begrijpelijkerwijze, al vervulden zij met ijver hun taak, niet louter voor hun genoegen les gaven, wedijverden in simpelheid van kleeding; geen was er Parisienne. Alleen mademoiselle de Chavise was Parisienne. Grijs, grauw, zwart, heel donker marine waren japonnen en blouses der secondantes. Wat deed nu mademoiselle de Chavise met mauve, met pauwblauw, met violet, met groen, soms met steenrood, nu weer met koperkleur? 'tls waar, garneering zat er niet veel op,'t was gedrapeerd laken, maar er was een snit in, 't stond haar Bij Paquin of Drecoll moest zoo'n japon — voor duizend francs had je daar niets, wist mademoiselle Laure van moeders van leerlingen — wel tweeduizend francs doen. Zoo iets werkte nadeelig op den zin voor eenvoud en degelijkheid die den leerlingen werd ingeprent. In 't speeluur, in plaats van flink door elkaar te rennen en 't bloed in gezonde stuwing te brengen, liepen zn heel dikwijls langzaam in groepjes en bespraken de nieuwe japon van mademoiselle de Chavise. Nesten! Alsof vooral de dagleerlingen al thuis niet genoeg üdeltuiterigheid te hooren en te zien kregen door hun mama's en oudere zusters. Of ze niet vroeg genoeg rijp werden en verdorven door bals en soireés met de zondige tango en andere oningetogen dansen! Het zou mademoiselle Laure niet verwonderen als mademoiselle 12 de Chavise ook de tango dansen kon. Waren haar rokken tegen de laarzen aan niet een beetje vaneen, en liep zij niet den heelen zomer op lage, hooggehakte schoentjes, waaruit de dunst mogelijke kousen brutaal haar vel lieten doorschijnen? O, dat zuster Sibylle dit laakbare niet wilde inzien, het nóóit had willen doen. O, als zn, Laure alleen baas was geweest. Enkel mademoiselle la Roselle was 't met haar eens over Hélène de Chavise. De rest was als begoocheld. Mademoiselle Dolany, madame Mortier, madame Forgeron, mademoiselle Pratte, madame Coignard, enz. enz., iedereen had het begrepen op Mademoiselle de Chavise. Waar haalde ze in vredesnaam het geld voor die kleedü vandaan, die mademoiselle de Chavise? Al had ze nu haar ameublement met een toelage van eenige honderden francs, zooals ze zelf vertelde, geërfd van een oom en tante, ze was toch geen rentenierster, nietwaar? Ze verdiende twaalfhonderd francs aan het instituut la Tour, waar zij cours de francais, de diction, et d'histoire gaf, organiste was en de muziekonderwüzeres die den kinderen hun voordrachten en cantaten moest instudeeren. Daarbij gaf zij 's middags in een der pianocabines theorie en pianoles aan de leerlingen die van haar privaat onderwijs wilden genieten en dit waren er vrij velen. Dit moest mademoiselle Laure bekennen, mademoiselle de Chavise's élèves blonken op de examens altijd uit. En verder gaf zij des donderdags en des zondags, dit laatste om de veertien dagen, nog lessen aan huis bij families ergens in Batignolles, (de dames Revon kwamen nooit in dit burgerlijk kwartier) en ergens in een zijstraat van de Champs Elysées, aan het dochtertje van een officier de paix, dat wegens ziekelijkheid niet naar school mocht. Mademoiselle Laure wist deze bijzonderheid door mademoiselle la Roselle, die een gesprek had beluisterd tusschen madame Mortier en mademoiselle Dolany. Ook onderwees zij eiken vrijdagmorgen vroeg in een grafelijke familie waar mademoiselle Sibylle haar had aanbevolen. Deze bijkomstigheden deden de vaste twaalf honderd francs 18 aan la Tour, voor mademoiselle de Chavise hoogstens toi vier duizend francs stijgen. Maar zn had een élégance en een air of ze er dertig duizend 'sjaars te verteren had cette prétentieuse.« Hier kwam een dienstmeisje mademoiselle Laure's gepeins onderbreken, haar verzoekend bij mademoiselle Sibylle in het particulier salon der directrices te komen. Mademoiselle Sibylle Revon was niet eikenbruin van haar, maar chinchUlakleurig, dat wil zeggen wit met grijze vlekken en zwartige veegjes. Haar gelaat was oneindig eigenaardiger, haar huid. perkamentachtiger, met meer vouwen, haar kin mannelijker dan die van mademoiselle Laure. Maar haar neus was goediger, hoewel een arendsneus, en even dof geel als haar sterk dorrende wangen. Die van mademoiselle Laure, zeven jaar jonger, waren nog glad, maar wél heel strak. Het beste aan mademoiselle Sibylle waren haar oogballetjes, twee glinsterende, lang niet onvriendelijke echt fransen geslepen gitjes, wel weer met iets mats half tusschen de dikke geelheid hunner lidjes geborgen, doch oneindig menschehjker van blik dan de nón-zedige noordelijke stnfgrüze appels harer zuster. Mademoiselle Sibylle keek als een goed mensch; mademoiselle Laure als een dame die heel veel zou kunnen vertellen, dat zn «fatsoenshalve* wilde verzwijgen. Mademoiselle Sibylle was bijziende en gebruikte bij gelegenheid een lorgnet, met glazen rond als reusachtige uüenoogen in breede ringen van donker schildpad gevat, waarvan af links een dik gedraaid koord geluk een zwarte worm langs haar gelaat liep ; haar tot iets ontzettends makend voor haar allerjongste dagleerlingetjes van vier tot zes, die in haar de gevreesde tooverheks zagen, uit hun prentenboeken op hen toegestapt om hen te straffen, en niet durfden antwoorden op de eenvoudigste vraag door mademoiselle Sibylle gedaan. Mademoiselle Laure beschouwde dit als een disciplinaire zegen. Mademoiselle Sibylle's chinchillagrijze haar golfde in breede schulpen, deftig gescheiden, neer langs haar slapen, over haar ooren, en ook zij droeg een vlecht in den 14 vorm van een ouderwetsch koninginnekroontje tegen de kruin. Zn hulde zich bn voorkeur in japonnen van büna dezelfde tint als haar kapsel, en altijd van dezelfde snit, naar een mode die onmogelijk te bepalen bleek. Iets driftiger en levendiger dan mademoiselle Laure, tevens veel grover van stem, had haar glimlach iets verwarmends, deed iemand goed. Mademoiselle Laure daarentegen kón niet glimlachen, had die kunst nooit verstaan. Zü sloeg haar bovenlip in, als was zij van plan die om te zoomen en drukte er haar onderlip zeer vast tegen aan, hetgeen alle idee van vriendelijkheid bij de menschen verjoeg. Toch was ook op het wezen van mademoiselle Sibylle bijzonderlijk die stempel van oud familieportret, in rust, uitgedrukt. Op de crinolines na, vond Hélène de Chavise, waren de dames Revon verschijningen uit het begin van het tweede keizerrijk, maar hun begrippen reikten nog oneindig verder terug in de historie. Nadat mademoiselle Sibylle mademoiselle Laure op de hoogte had gebracht van een gesprek dat zn" zooeven gevoerd had met de économe, de dame die de geldelijke belangen van la Tour administreerde, begon mademoiselle Laure als naar gewoonte te klagen over mademoiselle de Chavise. »Dat te laat komen en in een kóperkleurige japon. Een koperkleurige en dan bij dat roode haar. 't Was nog erger dan voor vier maanden die groene.* Mademoiselle Sibylle leunde achterover in haar grooten stoel, en hoewel ouder, minder streng van opvatting dan Laure, begon zü mademoiselle de Chavise, voor wie zü nu eenmaal een zwak had, te verdedigen. Zij zag ook liever dat de secondantes zich zoo donker mogehjk kleedden, maar de braafheid zat hem toch niet uitsluitend in 't donkere, en men kon even goed braaf zqn in een koperkleur japon, of een steenroode tailleur, als in een marineblauwe japon of een zwarte tailleur. Want vele mama's van hun adellijke leerlingen kleedden zich in de meest gewaagde en zonderlinge kleuren die de mode voorschreef, en met de pluimen 15 op hun hoeden piekrecht boven hun voorhoofden, leken zn dikwfils op roodhuiden. Toch was mademoiselle Sibylle er innig van overtuigd dat het zéér zéér brave vrouwen waren die altfid naar de »messe« en naar »confesse« gingen en nóóit nóóit hun echtgenooten bedrogen. »De bloem der fransche vrouwen.* »Parfaitement, parfaitement,* beaamde mademoiselle Laure, de punt van haar neus mishandelend met haar wijsvinger, tot de gelijkenis op een veldkaroot voor dit lichaamsdeel onmiskenbaar werd, >maar mademoiselle de Chavise, met haar adel, natuurlijk uit het eerste keizerrijk, een aangelapte adel, en haar gebrek aan fortuin, behoeft zich, als onderwijzeres aan La Tour, niet te kleeden als la comtesse de la Rochejacquelein, of la baronne de Dufougeray de Montpezat-de-Quercy. Daarenboven is ze een ongetrouwde, en de kleuren die een getrouwde vrouw geoorloofd zfin, beschermd als men dan wordt door zfin époux légitime, zfin niet passend voor de ongetrouwde, en zeker niet voor een vierendertigjarige, ergo een oude vrfister. Die moest haar blikken meer ten hemel richten, om uit te maken wat er in een later leven van haar ziel zal worden, en met de ziel van mademoiselle de Chavise zal 't natuurlfik wel schromelijk gesteld zfin. Maar als ze dat goede niet wil, moest ze haar blikken neerslaan naar de aardsche plichten die ze heeft te volbrengen tegenover de leerlingen van la Tour en andere leerlingen.* Mademoiselle Sibylle Revon, hoewel vroom, bleek ook nu weer een weinig losser van hemelsche banden dan mademoiselle Laure, en uitte als haar opinie dat: zoo lang men niet zondigde, zondigen deed natuurlfik ieder mensch onophoudelijk, en daarvoor was er de geestelijkheid, die de zielen zonder ophouden moest wasschen, maar enfin, zoo lang men niet de doodzonde, le pêché mortel beging, waarvoor geen genade was hier op aarde, en bfina niet in den hemel voor een ongetrouwde, men kon aantrekken wat kleur men wilde, 16 als 't maar niet oranje was, vlamgeel of hemelsblauw. Mademoiselle Laure beweerde dat kleuren en kroesjes langs de slapen de doodzonde deden naderen en den val der vrouw bespoedigden. En zeker in Parijs. Kleuren, vooral schelle, hadden aan de hchamen der ongetrouwde vrouwen iets uitdagends tegenover het mannelijk geslacht, dat altijd gereed stond om ongerechtigheden te begaan in den naam van Satan. Mademoiselle Sibylle was, uit den aard der zaak, noch bekend met loerende mannen, noch met den meneer genaamd Satan, een persoon die de dames Revon zich voorstelden als zwart, lang en mager, en voorzien van hoornen en bokspooten; maar zjj zou deze kwestie wel eens door hooger gezag, alias monsieur 1'aumónier wenschen opgelost te zien. Doch mademoiselle Laure vond, licht blozend, het een te kiesch vraagstuk om door twee maagden als zü en Sibylle dan toch waren, te berde te worden gebracht, zelfs tegenover een geestelijke. Mademoiselle Laure, telde wel, als zij zeide, negen en veertig jaren en haar zuster zes en vfiftig, maar in elk geval waren zij toch wat men noemt: «jonge meisjes», en zelfs de schijn des kwaads moest worden vermeden. Waarop mademoiselle Sibylle beweerde dat wie (zooals »Dieu merci» zij en Laure) te dien opzichte wit als albast waren, door zulk een vraag zelfs geen grqs puntje opliepen. Bfi het wasschen der zielen hoorden de curé's wel heel wat anders en ergers. De curé's moesten de verschrikkehjkste dingen betreffende echtelijke verhoudingen, ontrouw en anderoschandeltikheden vergeven en aanhooren, maar zij deden het met reine harten, omdat zij zelf altijd rein waren. Hun zielen waren al bij hun geboorte door de Voorzienigheid gewasschen, »zie hun goedheid en hefheid.» »Amen,« zei mademoiselle Laure. »En in elk geval, zuster,» hervatte mademoiselle Sibylle, »ik heb 't je al de zeven jaar lang dat mademoiselle de Chavise hier is, gezegd, op o n s hoofd komen die gekleurde japonnen niet, want ze is 17 geen interne. En ze bewfist ons groote diensten.» »Die bewnst mademoiselle la Roselle ons ook en zn is een betere chrétienne. Zfi kan mademoiselle de Chavise niet uitstaan.* »Maar wie, onder ons gezegd, kan mademoiselle la Roselle uitstaan? Laat ons verdragen, laat ons verdragen, als goede voorbeelden voor de kinderen. Want de kinderen kunnen mademoiselle la Roselle niet luchten. Mademoiselle de Chavise mag nu al eens te laat komen, door in te halen lessen * »Hm, hm, is 't dat wel « »Door in te halen lessen, mais c'est une brave fllle! Een deugdzaam meisje, warm aanbevolen door baronesse d'Audenon de Grandcourt, die zei dat mademoiselle de Chavise minder zag op salaris dan wel op 't secondante worden aan ons instituut. En daar niemand hier een harmonium kan bespelen, mogen we heel bifi zfin dat we haar voor twaalf honderd francs jaarlijks hebben, vooral daar zfi marschen, lofzangen en cantates kan componeeren, die wfi nergens zouden kunnen koopen; en op 'torgel en de piano kan improviseeren. Doe jfi haar dat maar na.< »Ik dicht de lofzangen.» »Maar dat is niet genoeg, 't Zou onmogelijk zfin telkens iemand hier te laten komen, die een lofzang wil componeeren, terwfil 't bfi mademoiselle de Chavise ons niets kost. Behalve de vfiftig francs extra, die we haar eens voor die groote kerstcantate hebben gegeven, en die werkelijk heel mooi was, hebben we haar nooit voor de composities betaald.» »Het kost haar óók niets, en ze vindt ze in haar hoofd.» »Nu ja, maar 't is dan toch maar een gave die te waardeeren is, en die mademoiselle la Roselle niet bezit, al heeft ze nooit een steenroode japon aangehad. Artiesten moet men al eens wat vergeven.» »Ja, juist artiesten," mademoiselle Laure legde een zoom in haar bovenlip. »Wfi moeten niets artiesterigs in onze school hebben. In zulke mensohen is altfid Mademoiselle de Chavise. 2 18 een hoekje dat niet pluis is, en niet van strenge zedelijkheid getuigt « >Laure!« kreet mademoiselle Sibylle ontzet, >je wilt toch niet bij monde van mademoiselle Roselle beweren dat Mademoiselle la Roselle is jaloersch « »De japonnen van mademoiselle de Chavise worden er met de jaren erger op,« beschouwde mademoiselle Laure chic als een kwaal. »Enfin, mademoiselle la Roselle beweert dat artiesten enfin, dat zü altijd of bfina altijd iets te maken hebben met * Mademoiselle Laure aarzelde het gevaarbjk woord uit te spreken, »met, enfin, je weet wel met l'amour.* >Met l'amour? Maar dat is laster, Laure. Ce sont des jugements téméraires, bien téméraires. Er bestaat een zeer zondig deel van de menschheid dat helaas afgedwaald is van het rechte pad, en dat zich met l'amour en l'amour in zijn ergsten vorm ophoudt vooral 't zondig deel dat in de schouwburgen werkzaam is maakt zich daaraan schuldig, en voor deze worden dan ook door de geestelijkheid de meeste gebeden opgezonden, maar goddank, daar behoeven w ü niet aan te denken, aan óns instituut is niemand van dien aard verbonden. Hoe zou dat ooit kunnen? Dat zou ten Hemel schreien en de Hémel zou 't n i e t gedoogen! Ons instituut is blank van ziel als een pasgeboren kindje 1 Dat 't altijd zoo moge blijven, amen!« eindigde zij in plechtig gebed, de lange gele handen in elkaar leggend en bezwerend op en neer latende gaan, als zegende zfi een, kinderhoofdje. >Evidemment, évidemment!* Mademoiselle Laure kneep de punt van haar neus rood, en was maar half voldaan. »Ik zal wachten,* besloot ze. »Waarop, Laure?* >Ik wacht al zéven jaar.* »Maar waaróp ...■?« V>, »0p 't bewüs dat jij, Sibylle, 't altijd verkeerd inzag met mademoiselle de Chavise.« »C'est trés peu chrétien de ta part, Laure. Dc zou 25 den naaste. Er is liefde tot den naaste èn liefde tot den naaste. Ik zal wachten.* »Laat ons dan in liefde wachten en niet in onverdraagzaamheid, Laure.* Alle mama's die hun kinderen in auto's en équipages afhaalden en brachten, alle mama's in het midden, het oosten en westen Prankrüks, achtten hoog de dames Revon, en voelden hoe hun kroost bü deze in alle mogebjke opzichten goed bezorgd was. »Ces chères demoiselles, toujours aux petits soins pour ces chères petitesl et toutes les institutrices, si bonnes, si dévoueés, si vertueuses, geven altijd het goede voorbeeld.* De mama's, ten minste vrjj velen, wisten bü ondervinding hoe moeibjk dit was. Het instituut was onaantastbaar hoog en zedelük. De zeer conservatieve en koningsgezinde mama's gingen zelfs zoo ver, dat zü de neiging tot deugd der directrices en ondemrijzeressen toeschreven aan den invloed die er van den oud-koninklü'ken toren uitging in diens heerlijke reine naïeveteit. Hü was een overbhjfsel uit de tijden toen Frankrü'k nog Prankrük was, vroomheid nog vroomheid, en de adel nog de adel. O heerbjk vorstebjk aandenken uit die lieve ridderhjke middeleeuwen, met zulke snoezige costumes, waarnaar je nu nog zelfs voor bal masqué's iets kon laten maken dat flatteerde bij Drecoll, Worth, Redfern of Paquin. En bü gelegenheid van mademoiselle Sibylle's verjaardag, bezong een oude behoudende gravin, grootmama van drie pensionnaires, den toren als volgt: »0 toren! in uw kinderlijken middeleeuwschen eenvoud, trekt gij als het ware nog de zwarte vlekjes uit het blanke hermehjn der deugd van het instituut!* De leerlingen, volkomen in het duister wat den zin dezer poëzie betrof, vonden het bééldig gezegd en juichten luide toe. Mademoiselle Sibylle gbmlaèhte goedig, en drukte de handen der oude gravin. Doch 26 mademoiselle Laure, bracht deze uiterst beleefd, in een apartje, onder het oog, terwijl gekrenktheid in haar toon niet te miskennen viel, dat het hermelijn der kostschooldeugd eigen aan la Tour nóóit door zwarte puntjes was bevlekt geworden en nóóit zóu worden. De dichtregelen waren zonder twijfel fraai, maar de idee kon misschien, als zü zoo vrü mocht zfin dit te zeggen, minder gelukkig heeten. De oude gravin was verbbjdenderwyze iemand met tact en een klaar verstand, dus maakte zü haar excuses, er bü voegend dat men in poëzie dingen zei, die men juist andersom bedoelde in proza. Waarmede mademoiselle Laure genoegen nam. Toen men aldus van de zwarte puntjes meende afgestapt te zy'n, wees echter mademoiselle la Roselle mejuffrouw Laure op de chique bleekroode japon van Hélène de Chavise, en het rosgele kapsel der leerares in het teekenen, madame Forgeron; welke dame zich genoodzaakt zag een stapeltje stijve valsche krulletjes of chichi's, in den vorm van frankforter worstjes, op het hoofd te spelden; zijnde heur schedelhuid zeer schraal voorzien van dat natuurleken allernoodzakelijkst artikel: haar. Mejuffrouw la Roselle, echter, die eigen gladde zwarte bandeaux droeg en haar hals pünigde in heerenboordjes, achtte alle kunstlokken, benevens ietwat ontbloote halzen uit een schuiming van roomkleur kant op een roode japon, uit den booze, en vond dit zwarte vlekken op het overigens gedémoucheteerd hermehjn der la Toursche kostschooldeugd. En daar mocht monsieur 1'aumönier, die altijd de onderwüzeressen den leerbngen voorhield als toonbeelden, het bü gelegenheid wel eens over hebben, als de kinderen er niet bü waren. Maar 't scheen of die man met bbndheid geslagen was. Hü zag nooit iets wat ondeugd betrof. Die heks Chavise, die niet eens vroom was, had hem zoo ingepakt, dat hg best nog eens van een godvreezenden aumónier in een goddeloozen aumönier kon veranderen. »Je moet 't mü niet kwabjk nemen«, zei de rondborstige bolle mademoiselle Dolany, die, hoewel van 27 koningsgezinde ouders, tot in haar nieren repubhkeinsch bleek, »maar i k vind dat hermelün er bn de witte en zwarte haren bn'gesleept. En waarom we dat nou allemaal zoo móói moeten vinden. De pas.* »Dx ook,* zei Hélène. »Maar er znn menschen,* ging zü voort, tot woede der uiterst royalistische Paule, wier broeder tot de »camelots du roi* behoorde, »die onzin niet van poëzie kunnen onderscheiden, vooral als hü uit oud-grafelijken mond komt«. »Doelt dat op my?« vroeg Paule scherp. >Op ü!? O, staat u achter ons? Daar hadden we niets van gezien!* En madame Porgeron, Hélène en mademoiselle Dolany lachten Paule uit, die het »die de Chavise bü gelegenheid betaald zou zetten*. Zq haatte Hélène, die haar een spion noemde. HOOFDSTUK IV. De kostkinderen deden ook niets liever dan in den toren slapen. Niet omdat zij al droomend door de schim van den schoonen koning in zijn bevallig bont middeleeuwsch gewaad hoopten verrast te worden, och neen, de meesten waren het gewichtig historisch feit vergeten tien minuten nadat het haar was ingehamerd. Maar de kamers waren zoo iïselfik jolig rónd, en de muren zoo dik-dik-dik, met, door hun dikte heen geboord, de gezelligste in lood gevatte spitsboograampjes, die eeuw na eeuw het daglicht hadden laten helderen op de knusse echt warm-vertrouwelnke rood damasten wanden. Want de toren had nooit van zijn soliede leven papieren behangsel gekend. Dat liet hij over voor intérieurs die ver beneden hem stonden. De toren was als slaapplaats dermate in trek, dat de kinderen steeds om de kamers lootten vóór de vacanties. En op een dag, op de speelplaats, het levendig jong gekibbel daarover aanhoorend, schudde mejuffrouw Sibylle Revon langzaam, goedkeurend glimlachend het grijze hoofd. »Tout de même, ce que c'est que l'histoire,« deed zü Hélène de Chavise opmerken. »Mais oui, mais oui,« bemoedigde deze, die goede juffrouw Sibylle een illusie wel gunnend. Paule la Roselle, met den rug naar de dames toe, bezig een twist te beslechten tusschen een kalm dochtertje uit het noorden en een vinnig hef tig spinnekopje uit Perpignan, dat er uitzag of het zoo ging krabben — Paule, wier ooren alles hoorden, liet een 30 tot deze terug was. Men moet elkaar helpen. En aldus kwam mejuffrouw Laure veel te weten, zonder er den schijn van te hebben. Zoo ook van de eerste geschiedenisles na de groote vacantie van mejuffrouw de Chavise aan de kleintjes. Mejuffrouw Paule trad juist binnen toen Hélène de Chavise blfimoedig vroeg: > Dus Yvonne, wie heeft koning Clovis in 496 gedoopt ?« Tvonne zweeg. De vrome juffrouw Paule breedde haar volle lippen smalend uit. Hélène, die het wel twintig malen had verteld, vroeg de rijen kleintjes langs, en tot haar wanhoop wist niemand het. Maar een heel klein tenger freuletje van acht jaar danste in groote agitatie, al zittend, op en neer in haar bank. >Ah mademoiselle, je sais! je sais! Moi, je saisW >Nu, wie dan, Noëlle?* »'t Was de goede koning Dagobert, mademoiselle,* gilde de geestdriftige kleine leerling, «en zfin broek had hfi 't achterste voren aangetrokken!« En tot staving harer bewering piepte de kleine leerling het bekende lied: Le bon roi Dagobert Avait sa culotte a 1'envers. Le grand St. Eloi lui dit: O mon roi Votre Maiesté est mal culottée, C'est vrai dit le roi Je vais la remettre a 1'endroit Waarna de geestdriftige kleine leerling zegepralend ter neer zat, in onbeweeglijke afwachting van het pluimpje; terwfil alle andere kinderen hevigjaloersch waren. Dit sprak uit hun blikken. »Zoo zoo,« zei Hélène de Chavise; »nu, dat mocht koning Dagobert dan ook wél doen; bfi zoo'n plechtige gelegenheid trekt men zfin broek niet op de gewone manier aan.« Mejuffrouw Paule stond er eenvoudig «stom* van. Zóó het koningschap te hoonen! Woedend was mejuffrouw Paule, die nooit anders las dan 1'Action francaise, wier broer daaraan redacteur was en »camelot 31 du Roy«. En welke broer eens op de schouders van iemand anders tegen het standbeeld van Lodewijk XIV te Versailles was aangeklommen, en den neus van dit standbeeld vurig had gezoend, onder den uitroep van: »A bas la République, vive le roi!« Hetgeen door het standbeeld goedig-zwügend werd toegelaten, maarniet door een pobtieagent, die den broer bn diens ünkerbeen naar beneden trok, en dienvolgens gehoond werd met »sale flique!« waarvoor de broer een paar weken had moeten zitten, in gezelschap van eenige andere koninklijke marskramers; bi welk heerlijk martelaarschap voor »de heüige zaak* mejuffrouw Paule nog steeds gloriede, evenals haar heele familie, op pa na, die dood was. En niet alleen dat mejuffrouw Paule zich ergerde over het straffeloos laten opzeggen van dit koninghoonend vers, dat natuurlijk een en al laster was, Zijne Majesteit was stellig nooit op verkeerde wijze gebroekt geweest, maar hoe onopvoedkundig en onzedig bleek het van die de Chavise op die broekgeschiedenis heelemaal door te gaan. De broek van een koninklijk persoon, omsluitend het majesteitelijk lichaam eens konings, vertegenwoordigt wel is waar oneindig meer dan een onbeduidende broek van een onbeduidend burger, als burger kan men over het geheel wel zün mond houden, maar tóch een broek is en blijft een Meedingstuk waarover men liefst zwijgt tegenover vrouwelijke leerlingen, al zn'n ze nog zoo klein. Juist ómdat ze klein zijn. De basis van het zedelijkheidsbesef kan niet strikt genoeg gelegd worden, want de kiem des kwaads is ba elk menschenkind aanwezig. Gróót blijkt de verantwoordelijkheid van den leeraar, gróót! «Kinderen!* viel dus mejuffrouw la Roselle uit, en haar oogen vlamden van somberen bekeeringsnver: »Dx zal 't julbe zeggen. Noëlle heeft 't mis, niet koning Dagobert heeft koning Clovis gedoopt, want zijne majesteit Dagobert leefde veel later, maar wel de heilige Remi, aartsbisschop van Reims. En hij riep bn 32 deze gelegenheid met donderende stem: »Courbe la tête, fier Sicambre, adore ce que tu as brülé! brüle ce que tu as adoré! Begrepen? Héb jullie 'tbegrépen?* De kinderen zaten vervuld van ontzetting en bewondering over mejuffrouw Paule's plechtigen toon en de donderende stem des zangen bisschops; schoon deze geleerdheid hen onwetend liet gelijk te voren. Zü deden er het zwijgen aan toe. »Nu?« vroeg mejuffrouw Paule gestreng: >Wat zei SaintRemi,Mireille?* Nu was Mireille een zevenjarig kind van een groot feodaal landgoed uit midden-Frankrijk, en slechts sinds eenige dagen beroofd van haar vrijheid in het Toreninstituut. Nog geheel verbluft over al het ongewone, zeer missend haar moeders ochtend- en avondkus, gingen haar gedachten, op den klank van het door haar niet gekende woord, begrijpelijkerwijze terug naar de zaken waar zij in den dagelij kschen omgang zoo buiten met haar tuinlui, mede vertrouwd was. Zij schrikschokte hevig toen mademoiselle Paule haar uitkoos om te antwoorden, de stilte alom benauwde haar doodelijk, en zij bracht er koortsrood en in den hoogen nood van iemand die de hik afwacht, uit: >Courbe la tête fier concombre Brüle « hier stokte Mireille. »Du sucre * hielp naast haar gretig het kind Ginette, in de war zij door de vele u's in het bisschoppelijk bevel, en haar gedachten trokken hefdevol naar de caramelsaus, die zn op vacantiedagen als groote gunst de keukenmeid mocht zien klaarmaken, terwijl zn altijd met haar vingertje de pan zoo héérlijk mocht uittikken. Alle leerbngen stelden opeens wonderveel belang. >Brüle du sucre*, herhaalde dus Mireille flauwtjes, en toen werd 't haar te machtig; haar onderbppuüde omlaag, tranen bepen haar langs de wangen, haar smartstemmetje fluisterde: »Ohmaman! maman!* En in een aanval van onoverkomelijk heimwee legde zü haar bruin krullekopje op den lessenaar, gelijk zij thuis deed op moeders schoot. 34 lijk gebaar: »Ma petite, mon pauvrepetitchou. Viens, viens chez maman Hélène Elle t'aime bien, elle aime tons les enfants, va!« »Oh...« zuchtte het kind, en haar kjjkers vol donkere wanhoop richtten zich op Hélène. Maar de wanhoop week voor Hélène's kus. «Bah, sentimentaliteiten,* pruttelde Paule, eindelijk heengaand tot onmetelijke verlichting der kinderschare. »Dat is me de geschiedenisles wel. Mooie onderwijzeres! Prachtig onderwjjsl* «Mademoiselle,* een geschiedeniskind dat zich liever ophield met het tegenwoordige dan het verledene, stak den vinger op. «Nu, Solange?* En de leerling vertelde in één adem: »lk weet lekker hoe de grooten juffrouw la Roselle noemen: Spook, draak en la Rosière.* »Dat is heel stout van de grooten!* berispte Hélène, >en slechte voorbeelden mag je niet navolgen. En laat ons nu voortgaan met koning Clovis!* besloot zij vrooljjk. HOOFDSTUK V. Mademoiselle Paule verkeerde den volgenden dag in een schrikkelnken zieletoestand. Zulk vreeseln'k en toch wel verblijdend nieuws woog op haar gemoed, dat zn' er 's nachts niet van had kunnen slapen. Stel u voor, dat mejuffrouw Paule gisteravond onder de hoede harer mama en oom Hippolyte naar de Opéra Oomique was geweest en daar Carmen had zien spelen. Een zondig stuk, maar de muziek haar lievelingsmuziek. En enfin, de ondeugd werd er ten minste niet, zooals tegenwoordig gebruikelijk is, in beloond, want de minnaar vermoordde het vrouwmensen en draaide behoorlijk de kast in. Maar zóó verdorven was deze José, dat hfi, na dit allervreesebjkst vrouwspersoon, Carmen, doorstoken te hebben, zich over het bjk heenboog en nóg gilde: »O ma Carmen! Ma Carmen adoréeU Hoe bleek 't mogelijk iemand die je zelf vermoord had, dadelijk daarop weer te aanbidden, en dan zóó'n slecht mensch! Dat was een zielsgesteldheid waar juffrouw Paule niet bij zou kunnen, al werd ze ook twee honderd jaar oud. Enfin, dit behoefde dan wel niet, maar 'twas anders, bekeken met haar oogen van braaf vlekkeloos meisje, 't toppunt van perverse criminaliteit. Doch 't pubbek betoonde zich uitgelaten, riep: »bravo! bravo !* klapte zich de witte handschoenen stuk en de bloote vingers blauw. Mejuffrouw Paule daarentegen doorvoer een huivering. Die kreet, die zondige kreet, kon haar maar niet uit de ooren. Zoo'n acteur moest eigenlijk dadelijk biechten na zóo iets! 36 Ja, zoo ging 't ook in 't leven met de verboden wezens, de mannen. Van de slechte vrouwen hielden ze, daar hadden ze liefde voor over en geld en juweelen en wat al niet, maar de goede lieten ze aan hun lot over. Niet of zij, Paule Adrienne Marthe la Roselle zou er voor be voor bedankt hebben, en hartelijk ook, maar ze wilde dan maar zeggen dat... e Hè, die man met zjjn... ,0 ma Carmen! ma Carmen adorée ..." In een roes trok mejuffrouw Paule in de vestiaire haar mantel aan. En toen zij nu stemmig, streng behoed tusschen oom Hippolyte en ma in, uit den schouwburg trad en de Place Boïeldieu overstak naar den métro, rue du quatre Septembre, slaakte z ë op haar beurt een kreet, en haar hart stond bijna stil in een bonk van schrik over zooveel ontaarding. Het sloeg haar in de beenen, haar voeten werden twee zakken zand, die zioh niet konden bewegen, die zij dacht nooit meer te kunnen voortsleepen Daar, vlak langs haar, liep Hélène de Chavise, gearmd met een man, een chiquen knappen man, die zich dicht tegen haar aandrong en haar lachend verliefd in de oogen zag, oogen die teruglachten evenals haar mond. Een dolk ging regelrecht door mejuffrouw Paule's hart, een dolk van verontwaardiging. Van heilige verontwaardiging een heilige dolk. . In den loop der zes a zeven jaren dat die de Chavise les gaf aan la Tour, zag mejuffrouw Paule haar nu voor den derden keer met een man .... denzelfden zoo knap, zoo gedistingeerd. Maar de twee vorige keeren, — drie jaar geleden, den veertienden Maart in de rue de Rivoli, 's avonds om acht uur, en twee jaar geleden, den zevenden Mei bij het Palais Royal, 's avonds om half negen, mejuffrouw Paule had, wegens de hevige schrikschokken die haar lichaam en ziel in beroering brachten, datums en uren zoo best onthouden, enfin, die twee vorige keeren dan, liep zij niet gearmd, die de Chavise. Nooit was de groep van Hélène's gestalte en die van den met haar gaanden 37 man uit Paule's geheugen geweken, nóóit. Daarvoor was de onaangename verrassing te groot geweest, de gewekte aandoening te machtig. Dadelijk vermoedde zij een liaison; de tweede maal groeide haar vermoeden aan. En zich niet kunnende bedwingen had zij beide keeren Hélène in het gezicht gegooid dat zij haar gezien had. Het zegevierend glimlachje toen van Hélène, het schouderophalen: *0, zag u mij? Ik u niet. U zag zeker in uw ijver verkeerd. Dat overkomt u nog wel eens, hè? Ook met de kinderen zoo, hè?* Zoo'n komediante, die de Ohavise. Van dien tijd af haatte mejuffrouw Paule Hélène in een bitteren afgunst, door haar betiteld als »mijn gekwetst zedebjkheidsbewustzün*. Want de deugd moest altijd lijden om wat de ondeugd bedreef. Maar toen zij haar gisteravond letterlnk aangedrukt zag tegen dit verboden wezen, dien man, had zjj in nog woedender wilder hartstochtelijker afkeer, haar kunnen afrukken van dien man, dit verboden wezen, dat haar toelachte in innige verstandhouding en haar kunnen dooden, met genót dooden in naam der zedelijkheid. Wel zeker, der zedelijkheid. Natuurlijk. »Ellendig vod van een vrouwmensen, dat zich maman Hélène bet noemen door de kinderen en de nieuwste snit van japonnen schaamteloos vertoonde. O de dames Revon, zij zouden dit wéten, wéten!! O, dat die de Chavise nog eens met schade en schande van la Tour mocht verjaagd worden. O, als die aumönier in zijn onbenuUigheid er maar niet was, en die allertoegeeflijkste, zondig-toegeefhjke mademoiselle Sibylle. Mademoiselle Laure wist, wist 't van die twee keer ongearmd, doch had gezwegen, willen zwijgen tegenover haar ongeloovige tegensprekèrige zuster en den nog ongelooviger en nog tegensprekeriger aumönier, die beiden hoorende doof en ziende blind verkozen te zijn. Maar mademoiselle Laure had haar, Paule la Roselle, plechtig beloofd, dat zü streng zou oordeelen, en alleen wachten op verdere bewfizen. Want veroordeelen mocht men nog niet op ongearmd. Maar nu was het gearmd, 38 gearmd! En hóé gearmd! Op de zondigste, de onheiligste, de vreesehjkste manier. De gevolgen daarvan konden niet uitblijven. Het was l'amour, l'amour zonder twijfel in zijn vreeselnksten vorm, l'amour, goed op het tooneel in spel, maar in het dagelijksch leven iets hevig verbodens! En op la Tour! Bij de dames Revon, die nooit naar den schouwburg waren geweest, die geen vroegmis, al vroor het steen en been oversloegen; die zonder »vêpres« bepaald diepongelukkig waren en den afgrond der hel voor zich zagen openen; die, ééns in hun leven naar de cinéma geweest, daar diep geschandaliseerd van waren thuis gekomen; die, vooral mademoiselle Sibylle, kinderen beschouwden als een zegen des hemels, en misschien nóg geloofden dat neerdalende engelen de beve spruitjes onder de hoofdkussens der respectieve mama's legden. — Bij de dames Revon o !!! o! o! o! Oom Hippolyte en mama la Roselle hadden gevraagd wat Paule zoo deed ontstellen en schreeuwen. >Had zrj wakend de nachtmerrie?* Paule zei dat zij iemand onder een paard meende te zien bggen, want zij was te zedig over wat zij zag te spreken in tegenwoordigheid van oom Hippolyte, vüf en vijftig jaar, maar ongetrouwd en bijzonder fatsoenlijk. Thuisgekomen, vertelde zn haar moeder echter alles. De moeder gbmlachte op bijzondere wijze, ried haar voorzichtigheid aan met mededeelingen aan de dames Revon. »Men kon nooit weten hoe de zaken zouden loopen. Met den besten wil, de beste bedoelingen ter wereld, zorgde men voor het heil der menschheid, hield men hoog de blanke vaan der zielereinheid, en de gevolgen dezer edele pogingen bleken dikwijls het tegenovergestelde van wat men zich voorstelde. Want de deugd werd zelden beloond, maar de ondeugd kreeg goeds dat haar niet toekwam.* 39 En na een zeer onrustigen nacht met allerlei visioenen van »die de Chavise met dien man,« toog juffrouw Paule den volgenden dag bleek en ontdaan naar school. Haar café au lait had zij half laten staan, en zij had boter op haar brood geweigerd, als deed zij boete in de vasten. Neen, als zij haar lijflijke moeder plots in brand had zien staan, aangestoken door een sigaar van een verboden wezen, o neen, dat ging nog zoo gauw niet, maar enfin, dan door een omgevallen petroleumlamp, of een fakkel bij een optocht, had zij niet erger kunnen ontstellen, en had haar gemoed niet smartelijker gekwetst kunnen Worden. Haar gansche ziel was in opstand tegen haar e O, dat z ij niet geacht werd, zü zoo deugdzaam Neen, haar zedelijk bewustzijn had in den letterlijken zin des woords een beroerte bekomen door dat slecht gedrag van Hélène. »Dat kwam er van als je er zoogenaamde vrijzinnige begrippen op nahield, van zelf verviel je dan in zonde en ongerechtigheid.* Mejuffrouw Paule's strengzuur aanschijn en nurksche zwarte kijkertjes, haar zedige zwarte bandeaux zonder één golfje, haar rechte breedgebeende neus, haar onvriendelijke mond met te dikke onderbp hadden helaas nooit eenige bewondering opgeroepen in de oogen harer overigens zoo vrouwlievende en galante mannelijke landgenooten, of der haar voorbijgaande vreemdelingen; hetzij zij buiten wandelde, gelijk een strenge vrouwelijke veldwachter de blauwgejurkte en gemantelde kinderschare voortdrijvend; hetzij als veertigjarig jongmeisje onder de hoede harer zes en zestigjarige mama stappend door de stad, zedig hollend voorbij niet te ontwijken café's, met er voor loerende verboden wezens aan tafeltjes; verboden wezens, die absinth dronken en praatten en lachten en veriiefd keken naar de nog erger verboden wezens, vrouwen die in de hel thuis hoorden en heele gezinnen in het verderf sleepten, vrouwen met zwaar bepluimde hoeden en roode en witte verf op de kaken, en voor wie deugdzamen, als mejuffrouw Paule, muien ver uit den weg gingen. 40 Voor de verboden man wezens kon men nog bidden; de natuur had hen nu eenmaal verschrikkelijk aangelegd, maar deze geverfde vrouwwezens waren de eeuwige verdoemenis overwaard. Mejuffrouw Paule zou zelfs met bef de een kwartiertje naar de hel zijn gedaald, om te zien hoe lustig zij daar omkwamen in brand van kruUige gele bossen vlammen, terwijl zwarte duivels op rotspunten gezeten zich de spichtige zwarte handen wreven van groote vergenoegdheid bij dit gezellig schouwspel, en hun monden breed grijnsden in hun pikzwarte aangezichten. Aldus stelde mejuffrouw Paule zich de hel voor. Een ieder heeft daar natuurlijk zoo zijn eigen voorstelhng van. Toen mejuffrouw Paule, hijgend om mejuffrouw Laure haar groote nieuws mede te deelen, aankwam in la Tour, viel het ongelukkigerwijze zoo uit, dat de dames Revon gereed en gekleed stonden om naar de begrafenis van een achterneef te gaan, en niet voor laat in den middag thuis zouden zijn van alstublieft cimetière Montmartre, en dan wenschten zn, als Paule wel begreep, »s'il vous plait« met rust te worden gelaten. Het was Donderdag, de vrije of halve vrije dag voor alle fransche scholen. Die de Chavise, wat deed het schepsel met een adellijken naam, zóó iets kon juffrouw Paule tóch nooit uitstaan van repubhkeinen — die de Chavise dan, de huichelaarster, was op school gekomen of zij van den prins geen kwaad wist, begeleidde kalmpjes de godsdienstige morgengezangen in de kapel op het harmonium, gaf haar cours de francais, en ging om half elf heen les geven in Batignolles, in de rue Bridaine, en zou niet terugkomen voor den volgenden morgen. Een massa dagleerlingen, die altijd thuis gingen déjeuneeren hadden den middag vrij, zoo ook de halve kostleerlingen; alleen de ongelukkige heele pensionnaires van buiten de stad, die noch vrienden noch verwanten in het groote Parijs de hunne konden noemen, bleven, bij mooi weer na een wandebng en bij leehjk, zonder wandeling, de haar opgegeven taken 41 afwerken onder toezicht der surveülantes, waarvan Paule één was, tot aan het donderdagsche goüter; dat, o vreugde, uit chocolade bij het dagehjksche vieruursche stuiversbroodje bestond. Ditmaal waren zn naar het Bois geweest, onder leiding van Paule en mademoiselle Pratte. Terwijl de rest daarna ploeterde aan opstellen en thema's, wijdde zich een veertiental lieve kleine meisjes, gelijktijdig, doch op veertienderlei deuntjes, aan klavieroefeningen, hetgeen iemand oningewijd en kersversch komend van de buitenwereld op deze bovenverdieping van la Tour binnen vijf minuten doof en verstandeloos kon hebben gemaakt. Doch de gehoorvbezen en hersens der la Toursche ingewijden hadden zich in den loop der jaren te zeer gehard om er storing van te ondervinden. Zelfs de meiden, die er 's zomers karaffen met water en 's winters warme stoven voor de onderwijzeressen kwamen brengen, neurieden abergoedmoedigst tegen het hellegedruisch in. Op Paule's zenuwen werkte het echter dezen middag allerhinderlijkst, en zij verwenschte tevens de cabines onder het geruit broeikasachtig glazen dak dezer galerij, waar men 's zomers bezweek van de hitte en 's winters bevroor, trots de stoven. Een niet te verhelpen fout in den bouw van het nieuw aangebrachte deel van dit oud-oude zoo dikwijls verbouwde huis, welks toren alleen ongerept was gebleven. Voor kachels geen plaats, voor ventilatie niet gezorgd. Hélène de Chavise, die er uren aan uren les gaf, wist er van mede te praten. En haar hoorende klagen, genoot Paule steeds. Het was nu na het goüter en vüf uur. Mejuffrouw Paule, met haar surveillance klaar, zat alleen in een der leege lokalen. De kostleerlingen hadden hun »heure de recréation«, de grooten zaten bij elkaar in hun kamertjes, de kleinen joelden en speelden in den voortuin. Het geluid hunner schelle jonge stemmen drong gedempt door tot mademoiselle la Roselle, die droomerig 42 voor zich uit zat te staren. Haar geestesoog hield maar niet op te aanschouwen bet ontzettende van gisteravond. En haar gansche ziel kwam weer in opstand tegen haar eigen.... ongetrouwdheid.... O foei, wat een verschrikkelijk woord, zij werd er rood en benauwd van.... overmorgen biechten. Néén dit was 't niet, zij behóéfde niets te biechten, zij bedoelde niets onzedigs, laat staan onzedelijks. Zij bedoelde alleen: dat haar zenuwen zoo geschokt waren. Zü bleek te braaf voor deze slechte wereld, die haar bovendien nog uitlachte om haar meerderheid. Voila, voila, et voila! Maar zfi was hier niet om leeg te zitten. Zü moest de lessenaars nasnuffelen der afwezige dertien- en veertienjarigen van zekere klas. En zij hoopte zeer iets verbodens te vinden, dat haar in staat zou stellen nu nog mademoiselle Laure te kunnen opzoeken. Haar streng zwart hoofd dook in den lessenaar van Suzanne Renaudié de Montbéliard, in de wandeling Suzette. Men noemde de kinderen steeds bü den voornaam alleen, om de fidelheid te fnuiken, waartoe de dubbele en drievoudige familienamen licht aanleiding konden geven. Het godsdienstig karakter van dit instituut bracht dit mede. Daar intusschen met vüf en twintig Marguerites en drie dozijn Jeanne's, Germaine's en Berthe's de Üsehjkste verwarringen konden ontstaan, had mademoiselle Sibylle een middel uitgedacht ter voorkoming van dit euvel; elk kind kreeg er een tweeden voornaam bü; hetzfi haar eigene, hetzy een in onbruik geraakte kostelijkheid dateerend uit den tijd van Louis Philippe of zoo, als: Elodie, Barbe, Aglaé, Zélie, Léocadie, Zoé, Elmina, Octavie enz. De levenslustige kinderen, voor het eerst aangesproken als Louise Elodie of Hélène Aglaé, konden nooit antwoorden van den lach, doch de sombere gemoederen vergoten er bittere tranen om en beklaagden zich thuis. Met de samengestelde namen werd de zaak nog ingewikkelder en mademoiseUe Paule had mademoiselle de Chavise eens verrast als deze met zekere Marie- 43 Thérèse meelachte omdat dier familienaam de Chaumont de Grandvilliers veranderd was in Barbe. «Marie-Thérèse Barbe, la barbe!« schaterde het kind; een brutale twaalfjarige bengel, die thuis stoeide met zeven broertjes. »Argot, en oneerbiedigheid tegenover de directrice 1* rapporteerde zegepralend mejuffrouw Paule aan mejuffrouw Laure. Mejuffrouw Laure was er zelf op afgegaan, want zóó iets mocht niet geduld worden. »Ik zal dit mijn zuster moeten vertellen, mademoiselle de Chavise.* «Uitstekend, comme vous voudrez, mademoiselle.* »U is u geen schuld bewust?* «Volstrekt niet; ik heb den naam Barbe niet uitgedacht.* Tot ergernis van de dames Laure en Paule, schoot mejuffrouw Sibylle zelf in een lach, toen haar de doodzonde ter oore kwam. »Kom, kom,* had ze gezegd. «Laat ons geen spijkers op laag water zoeken. Als ik een kind hoor schateren, lach ik ook mee. MademoiseUe de Chavise is mij van harte genegen, maar 't koddige van 't geval trof haar, en 't is waar, de naam geeft aanleiding tot een vergelijking die niet in een salon thuis hoort. Maar Marie-Thérèse hoort dat van haar broertjes. Bx zal haar wel eens onder handen nemen, en nu ik eenmaal gezegd heb dat ze zoo heet, moet dat zoo blijven natuurlijk. Och, mademoiselle la Roselle, mag ik u vriendelijk verzoeken mademoiselle de Chavise niet die de Chavise te noemen; u zoud heel boos zijn als men u la Roselle noemde, niet waar? O zoo.* »0,« pruttelde Paule, de boeken doorbladerend van Suzanne Renaudié, baronesse de Montbéliard, «de hevigheid van mademoiselle SibyUe zal nu wel veranderen in verachting, als ze maar te overtuigen is, daar zit hem de knoop.* «Ah, wat was dat? Een dagboek van Suzette. ,Mon journal.' De pretentie van zoo'n wicht van veertien. De brutaliteit. Laat ons eens kijken.« Nog eens «ah .... * een zeer lang gerekt »a-a-a-a-h« Suzette Suzanne 45 tantes mesdemoiselles Sabine, Rosemonde en Marthe Grenier, die met hun drieën in 1875 een testament gemaakt hadden, dat negentig jaar na datum pas mocht geopend worden, en dan ten goede zou komen met rente op rente aan weezen van koningsgezinde ouders. »Nu waren natuurlijk de dames Revon weezen van koningsgezinde ouders; maar, bij de opening in 1965 reeds lang naar hemelsche gewesten verhuisd, vielen zfi niet meer in de termen,* deelde mejuffrouw Sibylle mejuffrouw Paule gbmlachend mede. »Het was een héél verstandige gedachte van de tantes geweest, daar het fortuin niet groot was, en zóó flink kon aangroeien tot nut van de maatschappij ©n de heihge zaak.* »Negentig jaar is wel lang!* vond Paule. »Als de koningen maar niet uit de mode zfin tegen dien tfid, met de afschuwelijke hedendaagsche pobtiek in alle landen, 't Is wel bijna heiligschennis 't te zeggen....« »Die gaan nóóit uit de mode,« verzekerde mejuffrouw Laure met iets van vuur. sDie zuUen ééuwig blfiven.* »Töch, met de revoluties, ziet u China, Portugal en zoo,* betreurde Paule. »Ik huiver als ik er aan denk.* »Maar ze komen terug, ze kómen terug,* bemoedigde mademoiseUe SibyUe. »Ze zfin door den Hemel zelf op hun troon gezet, en al gaan ze er tijdelijk af, dan keeren ze toch altijd weer. Daarop is 't bidden.* »En wachten,* zuchtte juffrouw Laure. »Maar neemt u toch een stoel, juffrouw la Roselle, en wat had u ons van belang te zeggen?* Mejuffrouw Paule stapte, tot eenig antwoord, met het opengeslagen dagboek van Suzanne Renaudié de Montbébard toe op mademoiseUe SibyUe, die zfi daardoor eenigszins verschrikte, en hield haar het journaal vlak onder de bijziende gebrilde oogen. »Eh bien?* vroeg madUe SibyUe. >Er is daarin aanhoudend sprake van een hij, mademoiseUe. Een hjj, een mannelfik, dus verboden wezen, en zeker op la Tour. Ziet u 't? kfikt u, kfikt u goed. »En toen kwam hij, en hfi was weer onuitstaanbaar vervelend, raseur, rasoir, rasant, rasoir Star.* 46 »Laure!* kreet mademoiselle Sibylle, >is 'tmogehjk, is 'tmogehjk!? Een hij, een hyU »Ja, 't is mogelijk,* zei Paule plechtig en haar altstem daalde minstens genomen tot baryton, om niette zeggen grafstem, merkte mademoiselle Sibylle in haar agitatie toch nog op. »Oh quelle misère!* Mejuffrouw Laure begreep in elk geval dat er hier sprake was van een alleronuitstaanbaarst en vervelend manspersoon. »Maar 'tis een manspersoon,* besloot za streng, en haar neus ging er in waren papavergloed van staan. »Hoe kan er op ónze school kwestie zun van een manspersoon ? 't Is om wanhopig te worden. * »Monsieur 1'aumönier,* veronderstelde mejuffrouw Sibylle, »en monsieur Berrichon, die hier teekenles geeft, zijn ook mannen.* >Ja, maar waarde dames,* viel Paule uit, >erisdaar natuurlijk geen sprake van hier, 't geldt hier een romannetje natuurlijk. Suzette is pas veertien, maar heeftal een verdorven aard. En ik weet wel wie haar zoo gemaakt heeft ik weet 't wel.* »Zóü 't kunnen,* vroeg juffrouw Sibylle angstig, tdat zoo'n jong kind al iets weet van .... van....« »L'amour « besliste juffrouw Paule. »L'amour!?* herhaalde juffrouw Laure ontzet. »L'amour!/« kwam juffrouw Sibylle achteraan. En onwillekeurig door dat»l'amour« in drie toonaarden geuit, kwam juffrouw Paule er toe inwendig te zingen: ■L'amour est enfant de Bohème, II n'a jamais jamais connu des lois, Si tu ne m'aimes pas je t'aime, Si tu m'aimes prends garde a toi!< Wat, o wat zouden de dames Revon gezegd hebben als zij dit gisteravond vol passie op bet tooneel gehoord hadden? Ja, 'twas zondig, maar prachtig. »'tKan niet,* zei juffrouw SibyUe eindelijk beslist en zü haalde zich het jongensachtige kind met eerUjke grijze oogen en babymond voor den geest, en zü hoorde de grove onbevangen stem, altijd heesch door