MODERNESj PARODIEËN VAN FLOOR FLORENSSE SATIREN OP HEDENDAAGSCHE BUITENISSIGHEDEN AMSTERDAM — J. VAN LOO — 1914 MODERNE PARODIEËN. MODERNE PARODIEËN VAN FLOOR FLORENSSE (A. J. E v. d. BOGAERT) SATIREN OP HEDENDAAGSCHE BUITENISSIGHEDEN AMSTERDAM — J. VAN LOO — 1914 Aan Mr. W. A. PAAP, Neêrlands grooten Romanschrijver, wordt dit boekje vriendschappelijk opgedragen door FLOOR FLORENSSE, (A. J. E. VAN DEN BOQAERT). PAUSELIJKE EXEGESE. Het schijnt dat de paus zijn geweren heeft doen vernieuwen. Bob vertelde daar een en ander van in het Belgische blad, de Chronique. De oude geweren, waarmede de wachten van het Vaticaan paradeeren, waren heelemaal uit den tüd. 't Waren oude donderbussen, die een knal gaven om alle kwezels van het Vaticaan een miskraam te doen krijgen. Om alle ongelukken nu te voorkomen heeft de paus toen bij' een Belgische fabriek nieuwe geweren besteld. Men meende eerst dat de paus er aan dacht ook een beetje oorlog te gaan voeren, net als Italië. Men was al bang voor een nieuwe tripte alliantie met Alphonso XIII en Wilhelm als bondgenooten. Maar 't zal zoo'n vaart niet loopen. De paus wil zijne vruchtboomen beschermen tegen de stroopers, die de tuinen van het Vaticaan onveilig maken. Als eenvoudige staatsburger heeft hij gewoon gelijk. Meneer Sarto heeft last van geboefte, dat in zijn tuinen dringt en zijn eigendom bedreigt. HU geeft zijn bedienden moderne repeteergeweren of Mausers, of MartiniHenry-geweren, het merk is niet bekend, en laat die apachen wat kogels in hun raap schieten. Daartegen is niets te zeggen. Maar als men de zaak uit een ander oogpunt beziet, dan krijgt ze een heel andere beteekenis. De paus is n.1. stedehouder van Jezus-Christus op aarde. Dat is althans zijn titel. Of de protestanten nu beweren dat zijn titel geüsurpeerd is kan me heelemaal niet schelen. Dat mogen ze samen uitvechten. 4 Maar nu staat er in 't evangelie dat Jezus Christus gezegd heeft volgens Mattheus. hoofdstuk 5: „Afaar ik zegge u dat gij den booze niet wederstaat, maar zoo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe. ,JSn zoo iemand met n rechten wü en uwen rok nemen, laat hem ook den mantel. „Hebt uw vijanden lief; zegent ze die u vervloeken: doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en u vervolgen " Hoe de paus deze voorschriften nu met repeteergeweren in praktijk brengt, is niet volkomen duidelijk. Bob, de man van de Cronique, denkt dat de paus de patronen van zijne nieuwe geweren eerst gezegend heeft en dat de arme duivels, die er mee naar de andere wereld geholpen zullen worden, dan regelrecht den hemel ingaan, of dat aan die pauselijke kogels althans een algemeene aflaat zal verbonden zijn. Ik weet niet of dat waar is. Maar wat er ook van zij, het geval is alweer een aardige illustratie op de algemeen bekende waarheid, dat er een hemelsbreed verschil is tusschen theorie en praktijk. Meneer Sarto weet mogelijk zelf niet meer, dat die mooie voorschriften van den rok en den mantel in het evangelie staan en als-i 't nog weet, dan denkt hij er al evenmin aan'om ze op te volgen, als een van zijn geloovigen. Het moeten al heel naïeve zieltjes zijn, die er nog aan denken, volgens 't voorschrift van Jezus te leven. Kan je begrijpen, zeg! De christenen van tegenwoordig zijn heel andere parochianen dan de stumperds uit de eerste eeuwen onzer jaartelling. Voor die halzen waren die voorschriften misschien uitvoerbaar, de andere wang toekeeren als men je op de rechter slaat, uw mantel geven aan hem die uw rok steelt, alles aan de armen geven wat ge bezit en naar de vogelen des hemels liggen kijken en dergelijke fraaiigheden meer. Maar tegenwoordig— Nous avons changé tout cela, zegt de paus. Als er apachen b in onze tuinen komen, die mogelijk verkeerde bedoelingen zouden kunnen hebben, jagen we hen wat blauwe boonen in hun body. Van die sentimentaliteiten uit het evangelie moeten we niemendal meer hebben. Wij zijn praktische christenen geworden. Absoluut praktische christenen, meneer I — Maar Jezus heeft toch gezegd, meneer Sarto.... — Jawel, die heeft wel meer dingen gezegd, waar we maling aan hebben. Zie je, er is een groot verschil tusschen het jaar nul en de twintigste eeuw en het verschil tusschen het Vaticaan en het huisje van Nazareth is ook nog al groot. Onze monsignori, de hoogeerwaardige kardinalen, zijn heel wat deftiger lui dan de apostelen; dat waren allemaal menschen die niet veel te verliezen hadden en daar waren die voorschriften weer praktischer voor. En al is de katholieke kerk één en onveranderlijk, toch kan zij, als elke moderne instelling, zich niet meer naar de zedeleer van het evangelie richten. Buitendien, dat evangelie is ook allesbehalve onfeilbaar, zooals iedereen weten kan, en daar Qods stedehouder wel onfeilbaar is, begrijpt men van zelf dat hij, als 't hem goeddu At, evenzeer de heiligen dagen kan afschaffen als dat hij de voorschriften des evangelies te niet kan doen. Er worden van de heiligendagen gewoonweg devotiedagen gemaakt en van de zedeleer van Jezus maakt men de mystieke leer, die iedereen volgen kan als dat in zijn kraam te pas komt. Maar de paus is zoo mal niet. Als er lui in zijn tuineii komen, die een min of meer verdacht uiterlijk hebben, laat hij zijn domestieken hun repeteergeweren laden. Maken ze dan nog verdachte mines, dan branden de pauselijke gardes er op .os en de maraudeurs rollen in 't zand, als aangeschoten ha*ai. Ja, die Bob van de Chronique denkt dat de Heilige Jozef, toen-ie nog timmerman was dat nooit zou gedaan hebben. Best mogelijk, maar de man had dan ook geen repeteergeweer, geen Mauser, geen Martini-Henry, geen Browning zelfs. Ook had hij waarschijnlijk niet eens 'n tuin, de dieven konden niets bij 'm weghalen, hij behoorde zelfs bij de klasse der arme stakkers, die in den regel christelijk-sociaal of socialerigchristelijk of Tolstoïaansch zijn. 6 Maar daar moet de pSus ook al niet veel van hebben. Allemaal larie, zegt hij, en entre nous, vriend lezer, ik geloof dat de oude heer Sarto daarin niet heelemaal ongelijk heeft Maar hooren we verder: Kijk nou 'ns hier, zegt M. Sarto, 't is nou niet om die handvol appelen en peren, die 'n paar stroopers kunnen weghalen, maar dat begint met wat kleine dieverijen en eindelijk halen ze de mooiste stukken uit het vaticaansch museum weg. Hebben ze de Joconde niet uit het Louvre weggekaapt ? Welnu, wie weet of de internationale museum-dieven het nu niet op de schilderijen van het Vaticaan voorzien hebben. Daarom is 't immers beter, zich intijds te wapenen en 'n paar schooiers neer te leggen, voor er iets ergers gebeurt Dat van den rok en den mantel? Dat's niet serieus bedoeld, meneer. Serieuse christenen houden zich met die verouderde stellingen niet meer op. Heel in vertrouwen wil ik je wel zeggen, dat ze dat nooit gedaan hebben. Dat was goed om als stoplap te gebruiken, als mooie theorie waar de eenvoudige zielen mee dweepen konden, maar geen enkel verstandig, praktisch christen, laat staan een verstandig paus, kan zich daar nog meê bezig houden. Net als die praatjes van vrijwillige armoede, kuischheid, nederigheid, ootmoed, zelfverzaking, christelijke broederliefde, enz. Hebben wij, pausen, ons daar ooit druk over gemaakt? Of de hoogeerwaarde kardinalen soms? Jaaa ik weet wat je zeggen wilt, dat staat allemaal wel in de evangeliën, maar je moet wel zoo onnoozel als die Tolstoi zijn, om al die verouderde stellingen uit het nieuwe testament op te diepen en als bindend voor te stellen. En welk modern paus, welk ontwikkeld kardinaal denkt er nog aan om volgens het voorbeeld van Jezus-Christus te leven 1 't Is te dom om alleen te loopen. Nou ja, ik weet wel, er zijn nog in vergeten uithoeken van die kaffers, die zich verbeelden, dat de paus en de kardinalen een evangelisch leven leiden, maar elk verstandig mensch Kan tegenwoordig beter weten en wij halen eenvoudig onze schou- 7 ders op als we onder ons zijn en bespiegelingen houden over de verregaande onnoozelheid van onze schapen. En dan zij, die lust hebben, mogen 't altijd nog gerust eens probeeren met de vrijwillige armoede, kuischheid, nederigheid en de rest. 't Is nergens verboden; allen mogen volgens de leer van Jezus leven, bien leur fasse, ze krijgen dan een mooie plaats in den hemel. Maar wat ik nou zeggen wou, maar dat moet je niet aan de groote klok hangen, want ik heb toch al chicanes gehad van wege die afgeschafte heiligendagen en ik wil me op mijn ouden dag geen onaangenaamheden meer op den hals halen." Ik heb 't beloofd, en ik mag dus niet vertellen, wat de oude heer mij toen nog in 't oor fluisterde. Maar 't was.... kolossaal, — kolossaal, hoort DE GUILLOTINE IN CHINA. Brief van dr. Yan-Jat-Sen over de Chineesche revolutie in verband met Europeesche begrippen. Dr. Yun-Jat-Sen, een der promotors van de Chineesche revolutie, zond mij op mijn verzoek het volgend schrijven, dat zoowel op de revolutie in China als op de curieuze begrippen, die de Chineezen zich nog van onze beschaving maken, een eigenaardig licht werpt. De Chineezen willen vóór alles trachten hun revolutie te maken naar Europeesch, en nog wel naar Parijsch model: type 1793. Om het zooveel mogelijk daarheen te leiden, hebben zij te Parijsch al een guillotine besteld. Het woord is aan Yun-Jat-Sen. Foo-Chow, 18 Nov. 11. M. Floor Florensse, De guillotine is gearriveerd. Ze werkt uitstekend. Dat is wel een van uwe prachtigste uitvindingen en overtreft nog de fonograaf. De drukkunst hebben wii uitgevonden, zooals ge weet, en uwe andere uitvindingen zeggen ons niet veel. Maar uwe guillotine werkt uitstekend. In één uur tijds kan men er zonder moeite drie dozijn koppen meê afslaan. Dat Ss ± 400 per dag. We laten nu een groote partij van die machines namaken bij een Duitsche firma. Die doet 't namelijk voor verminderden prijs, omdat we zoo'n flinke bestelling doen. We gelooven met deze praktische machines een aardig eindje te zullen opschieten met onze revolutie. Want 'n flinke aderlating zal wel vóór 9 alles noodig zijn, zooals de Fransche revolutionairen van 1793 het ook terecht begrepen. De Fransche revolutie van '93 hebben we tot model voor de onze genomen en daarom hebben we die tot onderwerp van de meest gezette studie gemaakt. Maar er zijn nog een paar dingen, die we niet recht begrijpen en daar we ook die voor ons nog wat vreemde begrippen in onze constitutie wenschen op te nemen, veroorloven we ons de vrijheid daaromtrent nader uitsluitsel te vragen. De werking der guillotine is ons nu volkomen helder. Men legt den patiënt goed stevig vastgebonden met den hals onder het driekantig mes; drukt op een knopje dat de valbijl doet neervallen, en de operatie is gelukt, waarbij de patiënt, zooals bij de meeste operaties trouwens, tegelijk dood is. Dat is prachtig, maar nu vinden we dat behalve de guillotine nog een flinke dosis vrijheid, gelijkheid en broederschap gebruikt moet worden, om een revolutie te doen slagen en dan dient er zelfs nog een verklaring bij van de rechten van den mensen. Zie, meneer Florensse, dat alles is ons niet recht duidelijk, en de knapste geleerden in 't Hemelsch Rijk zitten met hun vingers aan hun staarten te plukken om dit moeilijk vraagstuk op te lossen. We zijn ook van plan die staarten af te schaffen, maar dat is voorloopig nog wat veel gevergd. Nu hebben we wel een Conversations-lexicon geraadpleegd, maar die dingen geven nooit wat je zoekt en wanneer je die begrippen praktisch moet toepassen dan blijkt het veel ingewikkelder dan de werking der guillotine. Die collega van me, dr. Guillotin, is de eigenlijke vader van de Fransche revolutie, zooveel hebben we er wel van gesnapt. Wat zou er ook van de revolutie terecht gekomen zijn, zonder zijne uitvinding 1 Wel, men mag dan zeggen dat ze gedrenkt is in een zee van menschenbloed, (dat is immers de geijkte fraze bij jullie Westerlingen?) maar zonder de uitvinding van mijn hoogvereerden collega zou ze verdronken zijn in een zee van frazen. 10 Of meent ge, dat men die praatjesmakers van '93 au sérieux zou genomen hebben, wanneer die erg praktische machine nut wat kracht bij hun woorden had gezet? Kan je begrijpen! De redenaars van de tribune zou men al lang als een troep onverdragelijke babbelaars en frazenüjmers hebben in den hoek gegooid, als zij hun hoofden niet onder de valbijl hadden moeten leggen. Maar de guillotine op den achtergrond gaf een zeker cachet aan hun woorden. De valbijl gaf ook een glorieschijn aan de royalisten, die anders immers niets meer zouden zijn geweest dan een hoop weggejaagde tafelschuimers van het ancien régime. Maar vrijheid, gelijkheid en broederschap, meneer Florensse, daar weten we bij ons nog niet goed raad meê. Wilt ge wel gelooven, dat men bij ons Chineezen daar niets meê uitricht? En als we dat machien van mijn collega niet hadden laten overkomen, dan weet ik waarlijk niet wat er van onze revolutie terecht moest komen. Daarom verzoek ik u beleefd ons een beetje voor te lichten, hoe men die dingen gebruiken moet Ik geef u hierbij eenige aanteekeningen, die wij gemaakt hebben over bovenbedoelde begrippen. Als we de plank mis hebben zult ge wel toegevend genoeg zijn om te begrijpen, dat we nog maar beginners zijn in 't vak. We hebben al geprobeerd om met die woorden te schermen, maar onze goede Chineezen kijken ons aan als visschen op het droge, als we er meê voor den dag komen. Soms heb ik ze wel spottend zien glimlachen en er zijn zelfs cynici, die minachtend de schouders ophalen. Heel in vertrouwen wil ik u wel zeggen, dat ook de guillotine niet den gewenschten indruk op hen maakt. De menschen bij ons hebben een onverschilligheid voor den dood, waar jullie Europeanen je geen begrip van maken kunt Maar nu van die mooie woorden gesproken, waar uw revolutiemannen zoo'n succes meê gehad hebben. Vrijheid! In de wijsbegeerte zegt men, geloof ik, dat niemand heelemaal vrij is. Maar van de westersche wijsbegeerte weten we bij ons nog 11 niet veel. We zullen die bestudeeren, zoodra we tijd hebben. Nu hebben we 't nog te druk met de guillotine. Ik verneem dat uwe wijsbegeerte nog al duister is en eigenlijk dient om te bewijzen, dat de werkelijke wereld een fabel is. In den staat is de vrijheid ook nog al erg relatief. Niemand toch is werkelijk vrij en ook al slaagt onze revolutie boven alle verwachting, dan stellen we ons nog niet voor, dat ieder Chinees meer dan een zeer betrekkelijke vrijheid zal hebben. Mogelijk begrijpen we de zaak verkeerd. Maar toch zouden we zoo meenen, dat uw westersche vrijheid ook maar een tamelijk relatief begrip is. Wat de gelijkheid aangaat, in mijn land gelijken de menschen tamelijk allen op elkaar, net als het rundvee bij jullie op elkaar gelijkt, heeft men mij gezegd. Maar desniettemin is er toch altijd nog verschil tusschen den eenen Chinees en den anderen, evenals er onderscheid is tusschen de eene koe en de andere. Nu weten we wel, dat jullie met gelijkheid bedoelt: gelijkheid voor de wet en we willen graag erkennen, dat daarvoor wel iets te zeggen valt; we zullen dat idee dan ook in beginsel opnemen in onze constitutie, als we zoover zijn. B.v. elke Chinees heeft het recht om door middel van de guillotine om hals gebracht te worden. Andere halsrechtelijke straffen behoeft hij niet te erkennen. Werkt die gelijkheid goed bij jullie? Is ieder Nederlander gelijk voor de wet? Maar niet in naam, doch metterdaad, bedoel ik ? Heeft een arme schooier dezelfde rechten als jullie mandarijnen? Wordt hij door de rechterlijke macht met dezelfde voorkomenheid en met evenveel consideratie behandeld? Ge moet me eens nauwkeurig uitleggen, hoe jullie dat inpikt, 't Is met het oog op onze constitutie, zie je. Ik weet wel dat bij jullie ook in de grondwet staat: ieder Nederlander is gelijk voor de wet, maar helpt dit nu heusch ? 't Is maar een vraag. En met die constitutie op Europeeschen leest geschoeid, weten we ook nog niet al te best raad. We hebben echter de gunstigste verwachtingen van de zegenrijke werking der guillotine. Als we alle reactionairen een kop kleiner hebben gemaakt, dan zijn die al- 12 vast gelijk. Met de rest zullen we dan successievelijk verder zien. Maar wat we met die broederschap moeten aanvangen, weten we heelemaal niet Ikzelf en nog andere revolutionairen zijn al christen geworden, omdat men ons gezegd heeft dat we 't dan beter zouden begrijpen, maar 't schijnt wel dat jullie broederlijkheid een beginsel is, waar wij Chineezen nog niet rijp voor zijn. Wij Chineezen spreken eiken vreemdeling aan als „oudere broeder". Dat is natuurlijk een beleefdheidsvorm, een fraze. Is jullie broederlijkheid soms ook een fraze? Ook wanneer we naar de handelingen van jullie Europeanen zien, dan kunnen we die maar moeielijk overeenbrengen met dat beginsel van broederschap, 't Zal natuurlijk wel een gevolg zijn van onze domheid, maar juist daarom vragen we dringend om onderricht Jullie hebt nu al sedert honderden jaren van die zwartgerokte kerels naar China gezonden, die beweren dat alle menschen broeders zijn, dat men niet voor deze aarde, maar voor den hemel moet leven en zoo meer van die praatjes. Wel, in 't begin hebben we ze toen maar direct naar den hemel gezonden, waar ze toch zoo'n zin in hadden. Later hebben we ze laten praten, toen we merkten, dat ze toch niet zoo graag naar hun hemel gingen als ze wel beweerden Nu dan, ze vertellen ons, arme Chineezen, heel veel van jullie broederschap, van jullie christelijke liefde en algemeene naastenliefhebberij. Maar toen jullie vóór eenige jaren den boel bij ons zijt komen uitmoorden, hebben we een zonderling begrip gekregen van datgene, wat gij Europeanen onder algemeene broederlijkheid verstaat. Ook beweren die zwartrokken, dat uw hoogste gebod is, alle menschen even lief te hebben als zichzelven en niet aan anderen te doen wat ge niet wenschen zoudt dat u geschiedde. Nu kunnen wij moeielijk aannemen dat jullie 't zoo plezierig zoudt vinden, wanneer wij in Londen, in Parijs, in Berlijn of in Amsterdam den boel zouden komen opscheppen, zooals jullie bi] ons gedaan hebt. Daarom begrijpen wij niet waar jullie heen wilt met die broe- 13 derlijkheid. Als ge ons daar een duidelijke definitie van kunt geven en met feiten staven dat alle menschen bij jullie als broeders met elkander leven, dan willen we die broederschap ook wel In onze constitutie opnemen. Maar 't moet nu geen apenkooi zijn, want men heeft ons gezegd, dat gij Europeanen daar nog al liefhebbers van zijt; geen woordenkramerij, geen dekmantel voor infame huichelarij, geen jezuïetische of pseudohumanitaire godenverlakkerij, want daar hebben wij Chineezen nog erger het land aan dan aan onbeschaafdheid. En uw broederlijkheid staat bij ons in een slechten reuk. We hebben er indertijd het gelag voor betaald. Maar uw guillotine is een eerlijk werktuig. Die werkt ten minste mathematisch juist en heeft geen christelijk-socialerigen, humanitairen bijsmaak Dr. YUN-JAT-SEN. DE IDEEËN VAN JONAS PEZEWEVER. B. I. P. Broederschap in Praktijk door F. J. VAN PAASSCHEN. Uitgave van Van Paasschen. Ik ontvang drie brieven van zekeren Jonas Pezewever, uit den Achterhoek, die mij op een brochure over Broederschap in Praktijk opmerkzaam maken. Zoowel de brieven als de brochure zijn zoo curieus, dat ik mij van verder commentaar onthouden kan. Mijnheer Floor Florensse. Daar u al menige poging tot verbetering van het menschdom naar verdienste in het licht hebt gesteld en ik begrijp dat u, evenals ik, een levendig belang stelt in de verbeteraars van het menschdom, mag ik niet verzuimen u attent te maken op de B. I. P. daar dit het waarachtig middel is, waardoor de sociale kwestie in eens van de baan is. Ik begrijp niet, meneer Florensse, dat de menschen daar nog niet vroeger aan gedacht hebben, maar dominee zegt dat 't daarmee net is als met 606, dat middeltje tegen je weet wel. Er moet altijd iemand op zoo'n lumineus idee komen. Nou maar, die meneer van Paasschen, kijk daar moeten ze nou meteen maar een standbeeld voor oprichten. Zoo'n echte verbeteraar van het menschdom, die verdient wel iets extra's. Voor mijn part zetten ze 'm te Utrecht boven op den Domtoren, In brons dan altijd of anders in plaatijzer, bij wijze van weerhaan. 15 Ja, meneer Florensse, die verbeteraars van het menschdom daar heb ik altijd een zwak voor gehad, net als jij. Daarom lees ik altijd met bijzondere belangstelling uwes parodieën. Ik denk dan altijd, wat voor 'n verbeteraar zou-i nu weer in de lucht steken! Want al ben ik maar een eenvoudig landbouwer, om de menschheid te verbeteren, kijk, daar zou ik nou het beste tractaatje voor laten staan. Zie je, zeg ik altijd maar, je moet de menschen beter maken, want dan gaat de slechtigheid meteen er af en als de slechtigheid er af is, dan is ook de miserie uit de wereld ; en daar Qod onze Vader is, bennen we allemaal broers en omdat we allemaal broers bennen, moeten we elkaar liefhebben, dan is alle slechtigheid en alle miserie uit de wereld. Net zoo redeneert meneer van Paasschen. *) Vindt ge dat niet verbazend knap? Ik voor mij ben ook niet mis, al zeg ik het zelf, maar toch wil ik wel bekennen dat ik, zonder meneer van Paasschen, zoo iets niet uitgevonden had. Dominee zegt, dat men zoo'n redeneering een syllogisme noemt, maar dat is me te geleerd. Gut, dat de menschen daar nou niet vroeger aan gedacht hebben, maar enfin, 't is nog niet te laat, gelukkig, en als jij me nou helpen wilt, meneer Florensse en propaganda wiH maken voor B. I. P., dan gaat alles verder op rolletjes; dan is de sociale kwestie meteen opgelost en zijn we van het gezeur af. De sociaal-democraten, vrij-socialisten, anarchisten en hoe die menschen verder allemaal heeten, kunnen dan hun matten wel oprollen, zegt meneer van Paasschen. Dus dat zal een groot gemak voor hen zijn. Broederschap in Praktijk, heeren, daar heb je het nu! Jammer, eeuwig jammer, dat er nu pas een ziener is opgestaan, die op dit lumineuze idee gekomen is. Maar te laat is 't nog niet, daar heeft meneer van Paasschen groot gelijk in. De Odd-Fellows, de Ancient Order of Foresters en de Kwa- *) Hierin heeft de briefschrijver volkomen gelijk. F. F. 16 kers moeten volgens den heer van P. ook al op het idee Broederschap zijn gekomen. Maar die deden 't allemaal zonder de praktijk en toen hielp 't natuurlijk geen zier. Wel, wel, dat die kwakers en die andere ouwe kerels nu zoo onnoozel waren niet in te zien, dat Broederschap zonder praktijk maar larie is. Gelukkig, dat zoo'n knappe kop als die meneer van P. begreep, dat de praktijk er bij moet. De heele menschlieid is er door gered, wat ik je zeg, meneer Florensse. Onze Heere Jezus schijnt dat indertijd ook al begrepen te hebben, maar de menschen zijn toen veel te christelijk geworden om de broederschap in praktijk te brengen. Maar daar 't evenwel toch een christelijk idee is, kan de B. ï. P. heel goed op christelijken grondslag gezet worden. Alle soorten van christenen, roomschen, protestanten van alle differentie, orthodoxen en modernen, alle verschillende christenen, die zich tot dusver om de zuivere leer verdoemd en verketterd hebben, toen ze elkaar niet meer zooien en braden konden, al die christenen, zeg ik, kunnen meedoen. Ze worden lid van B. I. P. en klaar zijn ze. Ik verdenk meneer van Paasschen, dat-ie zijn broederschap ook voor joden, vrij-metselaars en al zulk tuig wil openstellen, maar daar ben ik tegen. Zal je er dat bijzetten, als je er over schrijft, meneer Florensse? Als er paganisten bij komen doe ik niet meer mee. Maar als 't onder ons, wortelbroeders blijft, ja dan kan 't 'n mooi ding worden. Al die christenen komen dan op eens tot de ontdekking dat ze allen broeders zijn. Jammer zult ge zeggen dat ze 2000 jaar noodig gehad hebben om tot die ontdekking te komen. Ja, dat vindt meneer van P. ook, maar beter laat dan nooit, zegt hij, en als ze nu maar direct beginnen met de B. I. P., dan kan alles nog terecht komen. In Engeland waar de B. I. P. ontstaan is, al die mooie dingen komen uit Engeland, wordt de bond P. S. A., Brotherhood genoemd, t.w. the pleasant Sunday afternoon Brotherhood. De beweging is niet sectarisch en houdt zich buiten alle politiek, hetgeen natuurlijk de eerste aanleiding tot herrie van de baan 17 houdt. Ik houd mijn hart vast, meneer Florensse, als ik bedenk, dat bij ons al die broeders in praktiik over liberaal en sociaal, kuyperiaansch en historisch-christelijk zouden moeten gaan debatteeren. Nou zul je zegen, je spreekt alleen van broederschap en daar vrouwen toch geen broeders kunnen zijn, zou ie zoo zeggen, dat die er op overschieten, maar daar is ook al aan gedacht; naast de pleizierige Zondagavond Broederschap, waarvan alle manspersonen lid kunnen worden, staat de pleizierige Maandagavond Zusterschap, waar de dames zich kunnen amuseeren. De mannen kunnen dan zoolang op de kinderen passen, en als ze daar geen lust in mochten hebben, worden de kinderen „in een zaaltje daarnaast" zoolang opgeborgen. Zooals ge ziet, weten de broeders en zusters er wel raad mee, en dat moet ook als men het menschdom verbeteren wil. Zoo'n bijeenkomst begint natuurlijk met gebed. Een der broeders begint voor te bidden. Je begrijpt dat al die verschillende soorten van christenen, die tot broederschap in practijk vereenigd zijn, niet ieder op hun eigen manier kunnen bidden, dat zou een jodenkerkje worden, en er zou op die manier niet veel van de broederschap terecht komen in de practijk. Daarna bidden allen hardop het Onze Vader. Een broeder leest daarop een stuk voor over broederschap in practijk, en daarna beklimt de secretaris het spreekgestoelte, die eenige mededeelingen doet van huishoudelijken aard en de pleizierige Zondagavond broeder- of Maandagavond zusterschap is afgeloopen. Je kunt begrijpen, meneer Florensse, wat die menschen daar een pleizier in zullen hebben. Wel, als je de heele week hard gewerkt hebt, dan mag je Zondags of 's Maandags wel eens lol hebben. En dan moet je, als je van de broederschap bent, elkaar natuurlijk helpen en bijstaan door wederkeerig dienstbetoon. Daar komt 't eigenlijk allemaal op aan en daarom vind ik het zoo mooi, zie je. Ja, dat vind ik vooral prachtig en daarom wil ik me graag laten helpen hoor en m'n vrouw ook, als 't voor 18 een goed doel is en de sociale kwestie dan wordt opgelost. Want die zit me dwars in de maag. Weet je wat, meneer Florensse, m'n vrouw en ik hebben er nog eens rijpelijk over nagedacht en nu zijn we overeengekomen het eens te probeeren met die menschen bij ons in den achterhoek. Daar wonen allemaal wortelbroeders; joden en vrijdenkers en paganisten zijn er, goddank, niet in ons dorp. Nou je begrijpt, om tegen zulk volk broeder te zeggen, daar zouden we feestelijk voor bedanken, want daar zijn we veel te christelijk voor. We gaan dus pleizierige Zondag- en Maandagavond broederen zusterschappen oprichten. Ze mogen bij mij alvast de aardappelen rooien bij wijze van wederkeerig dienstbetoon. Wel ja, men moet wat doen om de sociale kwestie op te lossen, want 't is tegenwoordig een miserabele tijd, daar heeft meneer van Paasschen ook al groot gelijk in, en met de aardappelen loopt 't van 't jaar ook al weer mis. Ik groet je. - JONAS PEZEWEVER. Tweede Brief. Sjonge, sjonge, meneer Florense, daar zijn we bekaaid afgekomen met die pleizierige Zondag- en Maandagavond broederen zusterschap, bedoel ik. Nou, dat 's eens, maar nooit weer. En dan wil je nog 'ns wat voor het menschdom doenl Maar ik en m'n vrouw hebben er genoeg van en we bemoeien ons nooi meer met de sociale kwestie en met de broederschap in de praktijk nog veel minder. En dat nog wel onder wortelbroeders! 't Is om er bij te huilen, zei mijn vrouw, toen ze 's avonds thuis kwam. Haar beste muts, heelemaal in flarden en een van haar nieuwe valsche tanden naar de maan! En dat was nou nog maar de pleizierige Maandagavond zusterschap. Hoe 't bij de pleizierige Zondagavond broederschap is afgeloopen, durf ik haast niet zeggen. Nou zeg, als die meneer van Paasschen weer eens wat heeft om de menschen te verbeteren! Mot je 'm bij mij zenden. 19 't Begon al met het gebed, met het „Onze Vader", bedoel ik. De roomsche broeders bidden dan een beetje anders als wij en daar werd dadelijk aanmerking op gemaakt. Wij lieten dat natuurlijk ook niet over onzen kant gaan. 'n Mensch kan wel heel broederlijk zijn, zei ik, maar van 't geloof moeten ze afblijven. Daar had je 't spul aan den gang; ze begonnen elkaar voor luthersche dikkop en voor paap uit te schelden en toen kwam van het eene woord' het andere. Wie 't eerst geslagen heeft weet ik niet meer, maar dat ik een flesch met bessensap (sterke drank was natuurlijk verboden) tegen mijn kop kreeg, dat weet ik maar al te goed en als ik in den spiegel kijk, krijg ik medelijden met mijn neus. Toen is de politie gekomen en 't was tijd, want alle broeders lagen op den grond te vechten. Als jij het nog eens probeeren wilt, dan kunt ge het gerust doen: maar nog eens, ik heb er genoeg van. Laat meneer van Paasschen je dan zeggen hoe 't met de wortelbroeders moet en met de andere broeders, die niet zuiver in de leer zijn. Ik zal zien dat Ik mijn aardappels zelf uit den grond krijg. Och, die Broederschap in Praktijk is ook maar larie. JONAS PEZEWEVER. Broederschap in den Heere en Wederkeerig dienstbetoon. Dierbare Broeder, Toen ik u laatst schreef over Broederschap in Praktijk, (je weet dat mijn vrouw en ik daar met de snoodste ondankbaarheid bejegend zijn) had ik heelemaal geen plan u nog meer brieven te schrijven.Qij meneer Florensse, staat n.1. in een erge verdenking van paganisme. En al mag men tegen zijn broeder niet racha zeggen, toch zullen de paganisten uitgeworpen worden en zullen wij, als de evangelist gezegd heeft, het stoi van onze kleeren schudden als we zijn ingegaan in de 20 huizen der goddeloozen. En dat zal de Heere ook wel van jou bedoeld hebben. Ik heb er eens met mijn vrouw over gesproken, want die is in zulk soort zaken nog slimmer dan ik. Het resultaat van die bespreking was dat ik het toch maar doen zou; als de geest getuigt, zei ze, dan moet je 't doen, Jonas. Want dan hooren die paganisten ook eens een dierbaar woord, en dat zullen ze wel noodig hebben. Nou, daar kon ik niets tegen inbrengen en zoo ben ik er dan toe gekomen nogmaals getuigenis af te leggen. Dominee, hij is erg zuiver in de leer, zei, dat 't maar goed was dat van die Broederschap in praktijk niemendal terecht gekomen is. 't Was eigenlijk uit den booze, zei hij. En als 't nu niet was om die Zondagsche muts van mijn vrouw, en om die aardappelen die ik nu zelf heb moeten rooien en om mijn platgeslagen neus, dan zou ik den hemel nog danken dat 't zoo afgeloopen is. Ja, broeder Pezewever, zei hij, dat zijn eigenlijk allemaal verzoekingen van den booze. Onze Heere heeft wel geleerd, dat alle menschen broeders zijn, want voorzeker we zijn allen kinderen van eenen hemelschen Vader, maar daarom mag die broederschap nog niet tot wereldsche doeleinden worden aangewend in de praktijk. Voorzeker neen, zei Dominee, want onze Heere Heere sprak van zijn hemelsch koninkrijk. Immers hij leerde, mijn rijk is niet van deze wereld. Wij christenen, zoo redeneerde Dominee ver*der, zijn dus wel broeders, maar broeders in den Heere, niet in deze zondige wereld. Ja, daar zat 'm de kneep. Ik ben 't gewaar geworden aan mijn neus en aan den geringen lust der broeders om mijn aardappelen te rooien. Zeg, meneer Florensse, als je dien meneer van Paasschen nog ooit tegen het lijf loopt, doet hem dan de groetenis van me en zeg hem, dat hij 't met zijn broederschap in praktijk bij 't verkeerde eind heeft en dat ik 't met schande en schande geleerd heb. We zijn allemaal broeders in den Heere, moet je hem zeggen, 21 maar in de praktijk, ho maar! Als ge u aan den Heere houdt, dan kom je niet tot die erge misrekeningen, maar als je de broederschap in de praktijk gaat brengen, dan loopt het altijd verkeerd. Daar zat de fout van zijn brochure. Als-i er weer eene schrijft, zal ik hem wel eens helpen. Ik kan nu als man van ondervinding spreken, maar ie moet al je bekommernissen op den Heere kunnen werpen, dan heb je tenminste een achterdeur open, als je altemet in 't gedrang komt. We, hebben nou bij ons een Broederschap in den Heere opgericht en we hopen nu, met Gods hulp, tot betere resultaten te komen. Ik ben ondervoorzitter en als er dat standje met die praktijk niet bijgekomen was, zouden ze me wel tot voorzitter hebben benoemd. Enfin We beginnen met gebed, maar nou krijgen we daarom geen ruzie meer, omdat we allemaal zuiver in de leer bennen; allemaal broeders in den Heere, weet je. Dan psalmgezang, 's jonge, meneer Florensse, dat is zoo hartverheffend, als al die broeders tegelijk de keel openzetten, ik wenschte wel dat zoo'n paganist als jij, dat eens kon bijwonen! En als dan de geest over een der broederen vaardig wordt, dan houdt hij eene toespraak, naar aanleiding van een bijbeltekst of ook wel over een of ander vraagstuk van algemeen belang. Zieje, toen ben ik weer eens met mijn idee van wederkeerig dienstbetoon voor den dag gekomen, maar, onder ons, dat pakt toch niet,' al zijn we nog zoo christelijk. Och, ik denk dat het me nog altijd in den kop zat uit de dagen van -de broederschap in praktijk. Ja, als dat kon, zei ik zoo bij mezelf, dat zou toch prachtig zijn en als we dan broeders in den Heere zijn, dan mogen we toch ook wel wat van mekaar profiteeren. Anders heb je aan die broederschap ook al niet veel. Maar er loopen altijd van die schurftige schapen in de kudde rond, die 'n mensch zijn zuiverste bedoelingen tot schande maken. En zoolang er die bij zijn, komt er van dat wederkeerig dienstbetoon geen zier terecht. Ik had ongeveer in dezer voege gesproken: Broeders in den Heere Jezus Christus, de geest getuigt heden in mij om uwe 22 aandacht te vestigen op een der eerste plichten van den christen: om n.L zijne mede-christenen te helpen en bij te staan. Ziet broeders, als we elkander helpen kunnen, o laat ons dan nimmer versagen en als onzès broeders akker braak ligt, laten we dan den ploeg ter hand nemen en hem bewerken opdat het zaad welig moge opschieten en de vruchten zijns akkers rijpen mogen onder 's-Heeren zegen, amen. Dat was toch innig mooi gesproken, vin je niet en ik geloof ook dat de meeste broeders wel gesticht waren, maar toen ik mijn eigen akker aanbood, om te laten bewerken tot heil hunner zielen, denk je dat er een op stond om de hand aan den ploeg te slaan? Kan je begrijpen. Maar 't mooiste komt nog. Niet alleen dat niemand zich roerde om mij dezen christelijken broederdienst te bewijzen, maar die verdoemde liberalist van een broeder Robbeknol wilde waarachtig nog hebben dat ik op zijn land zou komen arbeiden. Nu vraag ik u of dat niet is de verzenen tegen de prikkelen slaan. Als in ons de geest getuigt en men in werkheiligheid zijn eigen akker aanbiedt om te laten bearbeiden, tot zaligheid hunner zielen, dan oogst men ook daar netels als' men uitging om tarwe te zaaien! Ik weet waarachtig niet waar de Broederschap dan voor dient en als 't niet was, dat Dominee den volgenden dag weer bij ons op huisbezoek kwam en mij de zaak in een ander licht heeft doen zien, dan zou ik waarachtig die Broederschap in den Heere ook al hebben opgegeven. Maar hij heeft heel mooi gesproken en mijn vrouw was zoo aangedaan dat ze.... enfin, dat kan ik je niet zoo allemaal aan je neus hangen. Broeder Pezewever, zei hij, als de geest waarachig in u getuigde dan zoudt ge begrijpen dat de mammon en de booze nog macht over uwe ziele hebben en voorwaar, ook broeder Robbeknol ligt nog in de strikken van Satanas gevangen. Gij beiden moet uwe bekommernissen op den Heere werpen en gedenken het woord van den Evangelist. Aanziet de vogelen des hemels, zij zaaien niet, zij maaien niet en hun Hemelsche Vader zorgt toch voor hen. Gij kleingeloovigen, geheel vervuld 23 zijt gij met uwe aardsche bekommernissen en uw akker is u meer waard dan het heil uwer ziel. Gij wilt dat uw broecter uw akker zal bewerken en ziet, de akker uwer ziel ligt braak. Bearbeid eerst den akker uwer ziel, dan zal de Heere Heere ook zorgen voor de nooddruft uws lichaams. Want gij zijt uws broeders hoeder niet, maar uw broeder is ook uw hoeder niet, doch de Heere Heere. Wel, meneer Florensse, ik was erg geroerd door die preek. Daar moet je toch maar 'n gestudeerd mensen voor zijn, om dat alles zoo mooi te kunnen zeggen. Maar daar de Heere mijn akker niet beploegen zal en de broeders er ook de brui van geven, heb ik 't dan in Qods naam zelf maar gedaan. Of broeder Robbeknol den akker zijner ziel Ier hand heeft genomen weet ik niet, maar in eene volgende bijeenkomst zal ik zijn nieren proeven. En dan zal wel blijken of ze besmet zijn met liberalistische en paganistische sappen. En dan zullen we hem uitsmijten in de buitenste duisternissen. Want zoo wil het de Heere Heere. Maar weet je wat ik van al die broederschappen geleerd heb, meneer Florensse ? Dat het, als 't op stuk van zaken aankomt, allemaal larie is, en als er van wederkeerig dienstbetoon sprake is, dan willen alle broeders zich wel graag laten helpen, maar als 't er op aankomt om de anderen te helpen, dan zijn ze niet thuis. Daarom geloof ik dat 't nog maar 't eenvoudigste zal zijn, dat ieder voor zich zelf zorgt. Voor onze stichting en tot heil onzer ziel kunnen we dan 's Zondagsachtermiddags wel blijven vergaderen en onder vroom opzien tot den Heere onder gebed en psalmgezang getuigen van de broederschap in den Heere, die niet van deze wereld is, — maar in de praktijk, ho maar I Als ik dien Robbeknol in de buitenste duisternis kan stooten zal het mij eene verheugenis des harten zijn. Maar eerst moet ik zijn nieren proeven. JONAS PEZEWEVER. DE TOOVERSPIEGEL VAN HET NOODLOT. Als je in Den Haag komt en je ziet daar bouwen aan 't vredespaleis en je koopt 'n krant en leest de berichten over den oorlog, dan weet je niet of zoo'n tegenstelling grappig of treurig is. Maar, och, men kan er ook wel de grappige zijde van op den voorgrond stellen. Ieder normaal ontwikkeld mensch zou moeten begrijpen, dat het bouwen van het vredespaleis en het instellen van een internationaal hof van arbitrage, al heel weing kan bijdragen tot het behoud van den vrede, als 't belang van een paar groote staten meebrengt elkaar te beoorlogen. Die heele officieele vredesbeweging was van 't begin af een wassen neus, zooals meest alle dingen, die door de groote heeren gepréconizeerd wórden. 't Is immers de czaar van Rusland, die begonnen is met die comedie? Jawel, en de keizer van de duiten, Carnegie gaf toen die dure kast aan Den Haag cadeau, en toen zouden de menschen elkaar niet meer beoorlogen en de onnoozele halzen gelcofden het alweer en waren geroerd door de mooie daad van dien czaar en van dien milliardair. O, wat een brave menschen, die Russische keizers en die Amerikaansche geldmannen 1 Als er zoo iets bestond als een noodlot of een hooger wezen dat het doen en laten der menschen bestuurde, dan zou zoo'n ding zich den buik vast houden van 't lachen als het een buik had en 't gedoe der menschen kennen konl Kom, ik ga een oogenblik voort in dat denkspel en veronderstel dat ginder op de maan zoo'n juffrouw Noodlot zit, die het 25 gewurm op deze aarde bestiert. Nou, over haar prachtige bestuurkunst behoeven we de juffrouw geen compliment te makent Maar anders is 't nog al een geestig menschje, met een schopenhaueriaanschen kijk op de dingen. Maar 't woord is aan juffrouw Noodlot. „Ja, jongens, daar heb ik meê gelachen indertijd, met jullie vredesconferenties en met jullie dure vredespaleis in den Haag. Dat was net zoo'n goeie mop als toen jullie die verre nicht van me, Naatje Eendracht, op den Dam te Amsterdam plaatsten, kort nadat je met jullie naaste buren had ruzie gemaakt. Och jullie kunnen niet begrijpen, hoe grappig jullie gedoe lijkt als men 't van de maan af beziet. Nou begint Naatje aftandsch te worden, hebben ze me gezegd, en zij laat hare, armen vallen, zeker van verbazing dat ze boven en beneden den Moerdijk spijt krijgen van de ruzie. Tegen dat de heele Eendracht in stukken valt, is er kans dat men in Noord- en ZuidNederland weêr eendrachtig wordt. „Maar nu van die vredesbeweging. Dacht jullie nu waarlijk, dat de oorlog afgeschaft was toen men jullie centen stuurde om die dure poppenkast in den Haag te bouwen? Of dacht je dat die oude pruiken, die er in zouden vergaderen, den vrede zouden kunnen bewaren, als 't in het belang der potentaten was een algemeene vechterij te proclameeren? Of als ik, vrouw Noodlot, m'n heksenketel liet overkoken, wat in de kristallisatie van jullie planeetje, oorlog beduidt? „Onnoozele menschjes, die julie bent! Ik heb nou mijn ketel maar van 't vuur genomen en misschien kookt-i in de eerste jaren heelemaal niet over. Als ik ten minste niet indut, want dat kan 'n mensch van mijn jaren ook al eens overkomen. Maar met jullie vredesconferentie heb ik gelachen, ventjes. Wel, als 'n flinke aderlating niet nu en dan goed voor jullie was en als ik niet bang was dat er te veel van julie soort kwamen, op den langen duur, dan schafte ik mijn ouden heksenketel heelemaal af en kocht ik zoo'n nieuwmodische kookinrichting, die heelemaal niet overkoken kan, waardoor het oorlogsgevaar van de baan was. 26 En in de toekomst komt er dat wel van, maar jullie vredesconferenties doen er niemendal aan, hoor! Nu weet ik bij ondervinding dat men jullie aardkleuters niet te veel aan den neus mag hangen, anders beginnen de wijsneuzen op jullie planeet zich te verbeelden dat zij de toekomst kunnen voorzeggen, maar als je 't niet in jullie domme groote kranten zet, wil ik je wel eens in m'n ouden tooverspiegel laten kijken, waarin men de toekomst kan zien. Je weet, ik heb dat ding nog altijd in mijn antiquiteiten-verzameling en hij werkt nog even goed als in de dagen van Cazotte. 'n Duitsch dokter, Kemmerich1) heet-i, heeft er pas 'n heel idioot boek over geschreven. Over de kunst om in de toekomst te lezen, n.1. die kerel gelooft dat men dat zonder mijn tooverspiegel kan. Kan je begrijpen! Hij kan 't uit koffiedik, zeker? Of heeft-ie altemet een tante, die met 't ei werkt? Wat een boerenkaffers bennen jullie toch, Qossiemijne, wat 'n boerenkaffers! Dat laat zich nou waarachtig wijs maken, dat men de toekomst voorspellen kan zonder mijn tooverspiegel te raadplegen! En och, omdat je nog voor 9/io kaffers zijt, heb je nog zoo nu en dan een aderlating noodig. Maar als je wijzer wordt en niet meer zoo konijnachtig voortteelt en je kafferstreken wat afleert, dan wil ik je wel zeggen, dat je die groote aderlatingen die jullie oorlogen noemt, niet meer zult noodig hebben, maar vredesconferenties zullen er niet aan helpen, dat wil ik je wel zeggen. De onmogelijkheid van den oorlog zal uit een heel andere oorzaak ontstaan, zooals zich bij jullie alles heel anders kristalliseert, dan jullie in je waanwijsheid wel denkt. Maar kijk nou 'ns hier." En toen liet me 't ouwe mensen in haar tooverspiegel ziea en daar ze mij alleen heeft verboden het in de domme groote kranten te zetten, wil ik mijne lezers wel verklappen wat er in te zien was. Dat is nu eens 'n buitenkansje. 1) Dr. Max Kemmerich: Prophezeiungen. Alter Aberglaube oder neue Wahrheit München, Albert Langen. 27 In 't eerst kon ik er natuurlijk niet wijs uit worden. Er stonden cijfers op, bijna niets dan cijfers. En boven het tableau der cijfers stond: Internationale werkliedensyndicaten. In 1904: 2333261 leden. In 1910: 6.003.262 „ In 1916: ± 20.000.000 „ In 1922: ± 60.000.000 „ In 1928: ± 180.000.000 „ „Begint het je nu duidelijk te worden hoe de wereldgeschiedenis zich in 'n 25-tal jaren hervormen kan? en hoe het oorlogsgevaar dan tot een minimum gereduceerd zal worden, als mijn ketel ten minste niet overkookt vóór dien tijd?" Ik moet bekennen dat me de zaak nog niet recht duidelijk was. „Omdat je ook ai 'n boerenkaffer bent net als de rest en dat wil nog wel parodieën schrijven! Je moest je schamen. Maar kijk nou eens hier!" En weer zag ik in den tooverspiegel en als 'n lichtende annonce in een bioscoop, las ik: Berlijn. Vredesmanifestatie in het park Treptow. Tweehonderd duizend werklieden manifesteerden. Allen aangeslotenen van de internationale werkliedensyndikaten. „Wel, zei 't ouwe mensch, met 'n hatelijk glimlachje over mijn domheid, wel, zou je nou niet denken dat zoo iets in de toekomst mèer kan helpen dan die poppenkasterij van jullie vredesconferenties? Als de leden der internationale arbeiderssyndicaten in de naaste vijf en twintig jaar ongeveer verhonderdvoudigd zijn, dan zijn alle oorlogsverklaringen van jullie potentaatjes eenvoudig gekkenwerk. Wanneer het ledental dier syndicaten zich in de e.v. kwarteeuw zoodanig uitbreidt als mijn spiegel je heeft aangetoond, en ik heb er meer vertrouwen in dan in jullie profeten, dan zouden vorstjes en diplomaatjes gerust oorlog kunnen maken onder elkaar. Het volk zou zeggen, heel wèl, maar wij doen niet mee. De duitsche werklieden zouden zeggen, we willen niet 28 vechten met de fransche arbeiders, we hebben heelemaal niets tegen die menschen, wij blijven aan ons werk. Vecht jullie 't maar uit als je lust hebt. Die Marocco-kwestie kan ons niks schelen, maar als jullie er om vechten wilt, gaat gerust je gang, we zullen je niet tegenhouden —" „Maar juffrouw, waagde ik op te merken, „als die leden der werkliedensyndicaten nu maar niet onder mekaar gaan ruzie maken." „Hun welbegrepen eigenbelang zal hen hiervan wel terughouden. Zij zullen wel begrijpen dat eendracht macht maakt. Ik zei immers dat Naatje nog 'n verre achternicht van me is. Wel te verstaan het origineel waarvan ze dat leelijke portret op den Dam hebben gezet. En al zal er in de toekomst nog strijd zijn, toch zullen dan de arbeiderssyndicaten, de nieuwe macht in den staat, zoover gevorderd zijn dat ze die domme vechterijen van volk tegen volk beletten kunnen en dat is voor jullie, aardwurmen, al 'n mooi resultaat. Natuurlijk zal er over 'n kwarteeuw geen socialerige heilstaat aanbreken, waarvan jullie oliedomme sociologen bazelen, maar als je 't zoover brengen kunt, dat je niet meer voor een wereldoorlog bevreesd behoeft te zijn, dan hebt je al evenveel gewonnen als toen je 't zoover gebracht had dat de groote epidemiën tot het verleden behoorden. Ge kunt dan je staande legers afschaffen en behoeft niet meer zooveel van je zuurverdiende duiten naar den fiscus te brengen om dure soldaten te onderhouden en oorlogschepen te bouwen. Het leven wordt dan mogelijk iets dragelijker op je planeetje en dat is waarachtig al een heel mooi resultaat. Maar nou moet ik eens naar m'n ketel zien, anders raakt-i heelemaal van den kook. Want dat mag ook niet, zie je, want dan dommelen jullie langzamerhand in daar beneden en wordt je suf en met suffers komt er van den vooruitgang heelemaal niets terecht". VAN DEN BOSCHGOD EN DE PARAPLU. (Een sprookje op moderne zedelijkheids-motieven). Er was eens een boschgod, een oude freule en een paraplu... Maar zoo breng ik die dingen nooit bij elkaar. Laat ik dan een ander begin maken. De boschgod stond in een park in Lenötre-stijl. Het park behoorde aan de oude freule en de boschgod was ook het eigendom der freule. De paraplu komt eerst straks pas op het tooneel. Dagelijks wandelde de freule in het park, om haar puck wat beweging te laten nemen. De puck was nog wel niet zoo oud als de freule, maar veel aamborstiger. Ook was hij veel vetter dan zijn meesteres. Hij had er zelfs een hangbuik van. De freule was beschermvrouw van zeer veel matigheids- en zedelijkheidsvereenigingen en had zelfs een genootschap opgericht tot zedelijke verbetering van gevallen straathonden. In de gemeente Nieveranshuizen, waar de freule een groot deel van het jaar resideerde, was het den honden niet alleen verboden op straat onzedelijke handelingen te verrichten, maar mochten ze zelfs niet zonder pantalon op den openbaren weg verschijnen, hetgeen een bijzonder gunstige uitwerking op de publieke moraliteit in die gemeente had. Ook werd, op initiatief van de freule, al het mogelijke gedaan, om de moraliteit onder de katten te bevorderen, maar daar deze dieren hunne onzedelijke handelingen meestal 's nachts en dan nog wel op de daken verrichtten, was het voor de politie zeer bezwaarlijk, aan de tucht onder de katers en poesen behoorlijk de hand te houden. 30 Er waren wel dwarskijkers, die beweerden, dat sommige voormannen van de zedelijkheidsbeweging te Nieveranshuizen de kat In 't donker knepen en dat de zedeloosheid in die gemeente eer toe- dan afnam, ondanks het werk der zedelijkheids- en matigheidsbonden, maar natuurlijk, stoorde zich daar de oude freule niet aan, en haar puck, een model van zedelijkheid onder de honden, evenmin. Alleen de oude boschgod was erg onzedelijk, zooals dit bij boschgoden wel meer voorkomt De oude freule had dit in hare kuischheid nooit zoo erg bemerkt omdat de boschgod nog al hoog op zijn voetstuk stond en de freule meestal naar omlaag keek, om op te letten, of haar puck niets onbehoorlijks deed; maar toen ze op zekeren dag, heel toevallig, eens naar omhoog keek, bemerkte ze tot haar grooten schrik het zedelooze uiterlijk van den faun. Ze was er den heelen dag door van streek en vatte in haar eerste verontwaardiging het plan op, den boschgod te laten stukslaan. Maar toen ze bedacht dat de faun een erfstuk harer voorvaderen was, kon ze dit toch niet goed over haar hart krijgen en besloot daarom, een onderbroek voor hem te breien. Zoodra ze daarmeê klaar was, werd den tuinman gelast den faun dit kleedingstuk aan te trekken. Voorloopig ging dit goed, maar toen het regenseizoen aanbrak, plakte de broek van den boschgod zoodanig om zijn bokspooten, dat de freule op zekeren morgen met nieuwen schrik tot de ontdekking kwam, dat hare pogingen tot bevordering der zedelijkheid bij den faun, die zich anders heel inschikkelijk had betoond, niet veel geholpen hadden. Toen kwam de freule op het lumineuze idee, om den boschgod ook een paraplu te geven, een ouderwetsche, groote paraplu, die nog in haar bezit was, en sedert dien prijkte de faun met onderbroek en paraplu. Zoo vond hem op zekeren winterdag de landlooper Nelis Nergensthuis, die maar niet begrijpen kon, waarvoor die onderbroek en die paraplu dienden. Daar hij het koud had en zijn garderobe niet te best voorzien was, besloot hij den faun van diens overbodige luxe te ontlasten. Hij trok de onderbroek. 31 ofschoon ze hem wat te wijd en van eenigszins bijzonder model was, direct zelf aan, nam de paraplu onder den arm en sukkelde zoo verder, tot hem de veldwachter van Nieveranshuizen tegenkwam, die onmiddellijk de paraplu van den boschgod herkende en proces-verbaal opmaakte wegens diefstal en schennis van de openbare zedelijkheid. Daar Nelis buitendien zonder middel van bestaan was, nam hij hem meê naar 't dorp, om hem voor den burgemeester te geleiden. De burgemeester van Nieveranshuizen stond bekend als een streng man en was een der hechtste steunpilaren van de openbare zedelijkheid. Hij liet den armen schooier direct in 't cachot, onder den toren, opsluiten, totdat de justitie zou beslissen, wat verder te doen stond. Nelis werd dus naar den toren gebracht en vond daar Trui, de hondenscheerster, een oude liefde van hem, die ook was opgepikt, omdat ze twee pasgeschoren smoushondjes zonder pantalon op straat had laten loopen. Daar die hondjes, volgens het zeggen van twee oude jongejuffrouwen, zich buitendien nog aan oneerbare handelingen hadden bezondigd, en Trui de politie, in den vorm van den veldwachter had beleedigd, door hem voor ouwe zatlap uit te schelden, hetgeen niet onjuist, maar daarom juist strafbaar was, had men ook haar twee hondjes naar 't cachot gebracht Trui had tot tijdverdrijf haar hondjes gevlooid, maar toen die operatie was afgeloopen, verveelde ze zich en was erg blij, dat ze gezelschap kreeg. — Wel, Nelis, ben jij daar ook, jongen? Waarvoor heben ze jou te pakken? — Och, mensch, om die paraplu en die onderbroek. Ik dacht da ze d'r 'n vogelverschrikker van hadden gemaakt — van dien raren vent in 't park, meen ik. En daar ik 't jammer vond, van die kostelijke paraplu en van die broek, dacht ik zoo, die kennen nog best dienen en toen kwam die smeris en die zei, dat ik bekeurd was wegens diefstal en overtreding van de zedelijkheidswet. Ik mag gehangen worden, als ik begrijp, wat dat met derlui zedelijkheid te maken heeft En waarom heb jij je laten snappen? 32 — Om die beesten. — Gestolen? — Wel neê, wat denk je wel van me, ouwe diei! Maar met de nieuwe zèaelijkheidswet mogen die stomme dieren niet meer zonder broekies op straat loopen en ik had ze net geschoren, zie je en toen was ik eens na me prakkie weze kijken, omdat ik nog wat ouwe aardappels met wat spek had opstaan en toen loopen me die beesten pardoes de straat op, zie je. Nou en toen heeft die smerige sladood van 'n veldwachter ze gesnapt en toen heb ik 'm zoo 'ns op mijn manier de waarheid gezeid en toen most ik naar 't kot — Ja, mensch, we beleven bange dagen met dien duren tijd en die zedelijkheidswet— Maar wat zamme nou hebben? Krijgen we nog meer gezelschap? Dan kanne we best 'n partijtje maken, ik heb me kaarten bij me. Nou, die heeft 't ook met de zedelijkheidswet te kwaad, christeneziele nog toe, kijk nou dien vent Na wat gestommel werd inderdaad weer een delinquent in 't hok gesmeten en waarachtig 't was de oude boschgod zelf. Hij had daar in dat park al zoo lang in de kou gestaan en hij wou wel eens zien, wat die kerel met zijn onderbroek en zijn paraplu zou aanvangen. Daarom was hij van zijn voetstuk afgesukkeld en naar het dorp gekuierd. Pas had de veldwachter Nelis Nergensthuis onder den toren bezorgd, toen hij op zijn namiddagwandeling dien raren kerel met z'n bokspooten tegen kwam, en nog wel in naturalibus. Later is gebleken, dat de veldwachter toen niet volkomen normaal was, maar ieder begrijpt dat de hoogst zedelijke politieman van Nieveranshuizen er korte metten meê maakte en den boschgod naar het cachot amoveerde. Daar hij, de veldwachter, zich echter niet erg lekker voelde en 't bovendien al laat was, besloot hij eerst 'sanderen daags den burgemeester rapport te brengen. Trui, de hondenscheerster en Nelis Nergensthuis waren in 't eerst wel wat verwonderd over 't vreemde gezelschap, dat ze kregen, maar beiden hadden in hun veelbewogen leven wel meer vreemde kostgangers ontmoet en toen de boschgod in 33 verstaanbaar Nederlandsch bleek te spreken, waren ze al spoedig over hun eerste verbazing heen. — 'n Avond menschen, zoo begon hij, hebben jullie ook al gratis logies van de gemeente gekregen? — 'k Wou wel, dat 'k 'n pruim tabak had, zei Nelis, heb Ie niet wat negerhit bij je? — Nou, zei Trui, ik had net zoo lief 'n pikketaris of 'n kommetje warme troost. Mar ze late je hier verrekke van de arremoei, en waarom? Qossiemijne nog toe, omdat die stomme dieren zonder broekies op straat geloopen hebben? Ze lijken wel gek teugeswoordig met derlui zedelijkheidswet. Maar Nelis nam 't geval meer wijsgeerig op. — Ja, zei hij, 't is teugeswoordig 'n misearbele tijd, dat zal meneer ook wel weten, watte? Meneer zal ook al niet in z'n nakende boddie loopen van de weelde, of doet meneer bijgeval een gezondheidskuur, net als 'n oud-minister van m'n kennis? Maar dan zou meneer beter doen, naar Brussel te gaan, daar kijken ze zoo nauw niet as hier, hebben ze me gezeid. Hier mot je die fratsen niet uithalen, hoor! — Bij name in Nieveranshuizen, waar die gekke freule de lakens uitdeelt! — En de onderbroekies! Maar zeg, ben jij nou wezenlijk die kerel uit het park? Ik dacht, dat je van steen waart, man, anders had ik waarachtig je eenige broek niet meêgenomen. — Dat dacht ik zelf ook, zei de faun, maar 't schijnt, dat Ik gematerialiseerd ben, om met de spiritisten te spreken. — Wat bennen dat voor dingen? — Spiritisten? O, wist je dat niet? Dat zijn ook al van die halve garen, die met hun leegen tijd geen raad weten en de goochelaars hun kunst hebben afgekeken. Ze zeggen, dat de dooie menschen zich weer materialiseeren kunnen, hetgeen zooveel zeggen wil als een stoffelijk lichaam aannemen, nadat ze gestorven zijn. — Ja, zei Trui, daar mot je nou niet mee lachen, want dat kan best, hoor. Daar heb je die vent van die nicht van me, daar zal meneer wel van gehoord hebben. Nou, die was metse- 34 laar van z'n vak, zie je, en die was van 't dak gevallen. Morsdood, meneer, z'n nek gebroken. Die nicht van me bleef met drie bloeien van kinders zitten. En toen is ze weer getrouwd, toen d'r jaar en zes weken om was, zie je. Maar toen is die eerste man van 'r weêrom gekomme — As je me nou staat te belatafele — Nee, Nelis, daar mot je nou niet aan twijfelen, want 't kan best, dat zal meneer ook wel weten. M'n schoonzuster, die kaartlegster is, heeft 't zelf gezeid en die zal 't waarachtig toch wel weten. Eerst ga je, as je in gezelschap bent, zal ik ereis veronderstellen, rondom 'n tafel staan, zie je. En dan hou je de pinken allemaal tegen mekaar en dan zeit de tafel klop, klop en dan kommen de geesten en dan zeggen die je wat je doen en laten mot. Maar Nelis bleef ongeloovig. — Ik geloof dat 't flauwe kul is, zei hij. Ik loop nou al vijf-entwintlg jaar langs den weg, maar er zijn me nooit geen andere kwaje geesten tegen gekomme dan veldwachters en smerissen. — In mijn tijd/zei de faun, waren er wel boschnimfen, maar van andere geesten, die in stoelen en tafels zouden zitten, heb ik nooit gehoord, of 't moeten houtwurmen zijn geweest — Wat waren dat voor dingen, — boschnimfen ? vroegen zijn medegevangenen tegelijk. — Boschnimfen? Wel, dat waren zooveel als meisjes van de vlakte, die ons, boschgoden, nu en dan wat gezelschap kwamen houden. Ja, dat was een goede tijd, menschen, en voor jullie was 't toen ook een betere tijd. Toen waren de lui nog niet zoo verzedelijkt als vandaag en ze waren zeker gelukkiger. Ook vraten de menschen elkaar nog niet letterlijk op, zooals tegenwoordlig. Dat komt omdat er nog niet zooveel te veel van jullie waren. Van de sociale kwestie hoorde men toen nog heelemaal niet en er bestond ook niet eens 'n jacht- en visscherijwet Ja, je mocht toen nog visschen zonder permissie en zonder millimetertje in je zak. Ook was er nog geen christelijk ministerie. Menschen, zooals Nelis en de juffrouw, werden nog niet in 't cachot gezet voor allerlei overtredingen en 35 men had nog wat eerbied voor een ouden boschgod, als ik. Niemand sprak nog van christelijke beginselen, ik geloof zelfs, dat die toen nog niet waren uitgevonden; men had nog niet den mond vol van broederschap van alle menschen, maar men behandelde zijne medemenschen niet zoo gemeen als tegenwoordig; men sprak nog niet van algemeene naastenliefde, maar zoog mijn evennaasten ook niet uit als citroenen. Men had niet den mond vol van zedelijkheid, maar de zeden waren reiner. De maatschappij was nog niet zoo gereglementeerd als tegenwoordig. Men leefde er maar op los, als Qod In Frankrijk, zooals ik heb hooren zeggen. Wel, die collega van me in Frankrijk moet 'n plezierig leventje hebben. — Meneer, zei Nelis, ik geloof, dat ze 'm hebben afgeschaft. Dat las ik tenminste in 'n ouwe krant, die ik laatst gevonden heb. De „Maasbode" was 't, 'n heele goeie krant, zeggen ze, heel vroom en stichtelijk om te lezen. — Daar heb je 't al! riep de boschgod uit 't Gewone malheur van menschen en goden, wien 't te goed gaat. Ja, als je 't goed begint te krijgen, dan wordt je afgeschaft Zoo is *t met mij ook gegaan, net als met m'n collega in Frankrijk. Nu, wie weet hoe lang al geleden. En dan wordt je versteend en in 'n park gezet bij wijze van vogelverschrikker. Ja, 't is hier op de wereld een lamme boel voor goden en voor menschen, daar heeft Schopenhauer groot gelijk in. — Dien ken ik niet viel Trui, wie 't verdroot, zoo lang te moeten zwijgen en voor wie 't gesprek te wijsgeerig werd, in. Maar die schoonzuster van me, die kaartlegster bedoel ik, nou, die is ook niet van gisteren, net zoo min als die meneer Schoppenboer en die zelt altijd, als je t goed begint te krijgen, dan ben je voor de pieren en as je geen zorgen meer hebt dan is 't tijd, dat ze je onder den grond stoppen. Maar de boschgod scheen die onderbreking niet gehoord te hebben en vervolgde zijne overpijnzingen: — Ja, in mijn tijd ging 't jullie menschen toch ook beter, zooveel herinner ik me nog wel. Ik geloof, dat jullie den boel bedorven hebt met al je gereglementeer, met al je getheologiseer 36 en gephilosopheer. Je bent ook te zwaar op de hand geworden, te serieus. Jullie zin voor humor is heelemaal ondergegaan in je getob over de leer van de beste wereld, waarbij je juist de eenige wereld, waarin je leven moet, verwaarloost De menschen in mijn tijd waren ook wezenlijk heel wat beter, of ze nu zedelijker waren, dat weet ik zoo niet want ze hadden andere zedelijkheidsbegrippen. Maar ze waren althans sterker, gezonder, moediger, levenslustiger, tüchtiger, d.i. deugdelijker. Me dunkt dat de menschen tegenwoordig vernepen, verkwezeld en verschrompeld zijn. Dat ziet men trouwens al aan hun uiterlijk, bleekneuzige, pieterige, vreesachtige mannetjes, net kasplanten, die in een muffe, slecht verlichte kas overwinterd hebben, 't Kan zijn, dat 't allemaal van jullie christelijkheid komt, maar dan kan ik jullie daar geen geluk meê wenschen. Daar heb je nu die heele zedelijkheidswetgeving. Wordt dat geen spotvorm van zedelijkheid, zooals die idiote verbodsbepalingen tegen honden en katten en meer van die viezevazen. Net alsof ze door oude hysterische jongejuffrouwen zijn uitgevonden. En al mogen dit ziekelijke zedelijkheidsuitwassen zijn, de geheele maatschappij is doortrokken met een geest van ziekelijkheid, van ongezonde theologie, van buitennissige philosophie, van onwerkelijke, idealistische sociologie. Nergens zie ik 'n gezond ontluiken van echte menschelijkheid, van waarachtige deugdelijkheid, maar wat in mijn tijd deugdelijkheid, bruikbare manhaftigheid heette en deugd was in den goeden zin, is tegenwoordig deugdzaamheid geworden, wat veelal synoniem is met kwezelachtige bravigheid. Die deugdzame brave hendrikken van nu zouden in mijn tijd door de betere menschen van toen voor 't vuile werk gebruikt zijn, voor bordenwasschers of zoo wat. Nu schijnen ze de bovenhand te hebben. Of zijn er heelemaal geen hooger staande menschen meer? Is het waar, dat elke uiting van echte mannelijkheid direct gesmoord wordt door de brave hendrikken, die de lakens uitdeelen op elk gebied? Is het waar, dat overal, in philosophie en in literatuur, in kunst en in sociologie een ziekelijk geknoei en gemors de overhand heeft? Is het waar, dat 37 uw godsdienst een godsdienst voor zieken is, naar lichaam en geest; dat uwe phllosophie doortrokken is van Weltschmerz: dat heel uw maatschappelijk leven zoodanig gereglementeerd wordt, dat elke zelfstandige uiting onmogelijk wordt gemaakt? Is het waar, dat al het fndividueele ondergaat in de agglomeratie en de menschen nog maar radertjes zijn van een groote machine, die altijd, dag en nacht, door produceert, en niets meer overlaat aan het toevallige aan het individuëele ? . . . Maar wat praat ik toch voor dien ouden landlooper en die oude druipneus, ging de boschgod, na wat adem te hebben gehaald, voort; wat maak ik me moeilijk voor die stumperds. Alsof zij iets begrijpen van 't geen er om hen heen gebeurt! Trouwens, ze zijn allebei in slaap gevallen, 't Qewone loon van ieder redenaar, die over dingen praat, waar zijn publiek niets van begrijpt. Ik zal maar zien, dat ik hier vandaan kom, anders denken die oude freule en die stomme boeren nog, dat ik aan zwarte magie doe. Toen drukte hij met zijn schouder de deur van het cachot in en wandelde bedaard terug naar het park. Daar 't al Iaat was en de lucht bewolkt, werd hij door niemand bemerkt en zoo ging hij weer getroost op zijn voetstuk staan. Toen de veldwachter 's morgens uit zijn roes ontwaakte en rondvertelde, dat hij den boschgod uit het park had opgepikt, kreeg hij van den burgemeester een uitbrander wegens verregaande dronkenschap. Sommige boeren beweerden, dat hij een kermisvent had opgepikt, die op naburige kermissen voóï boschmensch speelde en dat die de deur van het cachot geforceerd had. Wat daarvan waar was, is nooit aan 't licht gekomen. Maar Trui kreeg veertien dagen en Nelis ging naar den krententuin. En de boschgod kreeg zijn broek terug, — zijn gebreide onderbroek en zijn paraplu. BUITENISSIGE GEZOND MAKERS. De Gave der Gezondmaking, door H. N. de Fremery. — Bussum, C. A. J. van Dishoeck. „Christian Science", door Bichnell Young C. S. B. — Baarn, Ho Hand ia-Drukke rij. Ik behandel deze twee brochures tegelijk, want 't komt, wel beschouwd, op hetzelfde neer of men door bidden of wel door handoplegging de menschen tracht te genezen. Ik ken 'n juffrouw „die met het ei werkt", en die beweert dat 't volgens hare methode evengoed gaat. Ik geloof dat het mensch volkomen gelijk heeft, maar aangezien zij nog geen brochure heeft uitgegeven, moet ik hare methode hier buiten bespreking laten. Anders had ik 't stellig gedaan. Zoodra ze ook eens iets in 't licht geeft zal ik 't bespreken. Men heeft de opmerking gemaakt dat het onder de hand tijd zou worden, dat er van hoogerhand maatregelen genomen werden, om die quasi-vrome kwakzalvers onschadelijk te maken. Ik zie echter niet in dat de handopleggers minder gevaarlijk zijn. In den grond der zaak is 't natuurlijk even onschadelijk of men voor den patiënt bidt of dat men hem de handen oplegt. Het nadeel ontstaat pas wanneer dat bidden of handopleggen de oorzaak wordt van niet inroepen van medische hulp. Nu zal men mij wellicht tegenwerpen, dat zoowel het bidden der Christian Scientisten als het handopleggen der theosophi- 39 sche gezondmakers in sommige gevallen, langs logisch natuurlijken weg een werkelijk gunstig gevolg voor den patiënt kan hebben als nl. door bidden of handopleggen de patiënt gesuggereerd kan worden dat hij genezen is. In vele ziektegevallen waar de inbeelding een meer of minder gewichtige rol speelt, zal dan misschien ook wel genezing kunnen volgen, zelfs in gevallen waar medische hulp te kort schiet Natuurlijk doet het bidden daar evenmin iets aan als het opleggen der handen. Wanneer te avond of morgen de eene of andere kwakzalver komt vertellen, dat hij zieken kan genezen door het uitspreken eener bezweringsformule of door gebruikmaking van een amulet, zou het mogelijk zijn dat ook zoo'n „toovenaar" gunstige resultaten verkreeg. Het zou immers mogelijk, ja zelfs waarschijnlijk zijn dat hij onnoozele en lichtgeloovige lieden zoodanig onder zijne suggestie zou weten te brengen, dat ze voor zichzelven vast overtuigd werden, genezen te zijn, waardoor dan ook werkelijk beterschap zou intreden, altijd als hun kwalen geheel of gedeeltelijk, op inbeelding berusten. Het verwondert mij dan ook ten zeerste dat er nog geen speculatieve „toovenaars" op dit limineuze idee gekomen zijj. Maar help eens kijken, of er niet eerlang van die lieden zullen opstaan en of ze geen succès zullen heben. II n'y a que la foi sauve, zeggen de geloovers van alle soort ten allen tijde, en daarin ligt het geheim van alle miraculeuze genezingen, of ze bewerkt worden door „Onze Lieve Vrouw van Lourdes", door de handopleggers, door de Eddyisten, door de juffrouw die met het ei werkt of door een handig medicus, die zijn patiënt een fleschje aqua distillata voorschrijft en hem weet te suggereeren dat hij nu werkelijk genezen is. In den grond is dat alles zoowat hetzelfde. Nu moeten wij nimmer uit het oog verliezen, dat het percentage dier genezingen langs een omweg uiterst gering is. Nemen we eens aan dat 1 pet. van alle patiënten, die hun toevlucht tot de handopleggers, tot de Christian Scientisten, tot Onze Lieve Vrouw van Lourdes of tot de juffrouw met het ei nemen, 40 werkelijk genezen worden, dan wordt voor dat eene geval op de honderd wel zóódanig de groote trom geroerd, dat de 99 anderen die ongenezen naar huis moeten gaan, heelemaal doodgezwegen worden. Dat is de tactiek van alle genezers langs een omweg, waarop niet genoeg gewezen kan worden. Tja, die 99 anderen waren misschien wel ongeloovigen, zeggen de exploiteurs der miraculeuze madonna te Lourdes. Och, voor die 99 hebben we mogelijk niet hard genoeg geleden, of ze hebben niet meegebeden, zeggen de Eddy-isten... En onze 99 anderen waren voorzeker allemaal slechte sujetten, zeggen de handopleggers, of er zullen slechte invloeden zijn geweest, die ons heben tegengewerkt. Maar van die 99 slechte of ongeloovige sujetten spreken de genezers van alle slag liefst zoo weinig mogelijk; maar 't wonderbare geval van die ééne oude juffrouw, die al zoovele jaren aan migraine leed en nauurlijk te vergeefs baat gezocht had bij alle beroemde geneesheeren, en nu toch maar radicaal genezen is, — parlez moi de ca. En dan die vrome kwezel die zoo'n last had van van enfin, buiktuberculose, en nu heelemaal beter is, door de genade van Onze Lieve Vrouw van Lourdes, dat's andere peper, hé? Ja, en wij dan, roepen de Eddy-isten in koor, hebben wij die ongeneeselijke dame niet van hare pijnen verlost? Hebben wij 't goeie mensen niet zoolang dagelijks herhaald, dat hare pijnen slechts dwalingen waren, totdat ze eindelijk van hare dwalingen genezen was! — Et moi donc, monsieur, roept hier Antoine, le guérisseur, de man die in 't Luikerwaalsche werkt, la guérison compléte et authentique, sans médicaments et saus opérations. Dat isse die complete en authentieke kenesing zonder medicamente en zonder operatie en eelemale gegarandeerd —" Maar de Christian Scientisten gaan nog verder. Dat alle zieken niet te overtuigen zijn van de inbeelding hunner kwalen, zeggen zij, is eigenlijk de schuld van het ongeloof van onzen tijd. Zoodra alle menschen weer geloovig worden, en ze zijn al mooi op weg, dan bidden wij de heele 41 wereld gezond en maken ons zelfs sterk om ook de pijn in de portemonnaie te genezen, waaraan tegenwoordig zooveel menschen laboreeren. Natuurlijk moeten de patiënten zelf medewerken, daar zijn alle gezondmakers langs een omweg 't over eens. — Met slechte sujetten kan je niet werken, zeggen de handopleggers. Die werken het magnetisch fluidum tegen, dat van onze handen uitstraalt. — Als de zieken niet gelooven, ja, dan kan ik ze ook niet helpen, roept Onze Lieve Vrouw van Lourdes. Leur crédulité c'est toute ma science. — Naturellement, zegt Antoine le Quérisseur. La foi avant tout. Ikke moet ebbe de patiënte, die eelemale zijn d'une crédulité toute naïve.... — En als de patiënten zich niet laten overtuigen dat hun pijnen dwalingen zijn, ja dan helpt ons bidden natuurlijk niet, zeggen de volgelingen van juffrouw Eddy zaliger. — En als men niet in mijn tooverformules gelooft, roept de gezondmakende „toovenaar" der toekomst, dan kan ik de lui niet helpen, dat zit nog al glad. — As ze geen vertrouwen in mijn wetenschap hebbe, schreeuwt de juffrouw, die me het ei werkt, dan kunnen de mense natuurlijk niet geholpe worden, da's ook nog al wiedes. — Allemaal fut, kraait de kaartlegster, allemaal fut, wat ik je brom, as je werreke moet voor mense die geen vertrouwen heben in de kracht van de kaarten. Maar as je in hartenaas gelooft, dan ken je geholpen worden. — Daar mot ik voor mijn part nou niks van hebbe, meent de juffrouw die met het ei werkt, maar as de mense goeie hoop en vast vertrouwen hebbe, laat ze dan bij mij komme. Daar was nog laatst dat meissie dat zoo'n last van watergalletjes had, wel nou, alle dokters hadden ze opgegeven en de sonnebuul kon ze ook niet belezen en bij de teleskoope die de handen opleggen, vas ze ook al geweest. Allemaal niks. Welnou, toen zijn ze bij mijn gekomme en ik zag dadelijk dat 't schaap geholpen kon worde. Die watergalletjes kwamme van de kwaje geesten 42 die naar hoven kwamme, zie je. Want dat heb je altijd van die geesten, dat ze niet omlaag wille blijven. Nou, en toen heb ik ze behandeld, zie je, heelemaal volgens mijn manier. Ik heb ze 'n afkookseltje van gedroogde padde gegeven, want daar motten de kwaje geesten niks van hebbe, Daar kanne ze niet teugen. Nou, en toen is 't schaap misselijk geworden en toen is me die smeris die op 't derde achter woont, naar 'n dokter geloope en wat denk je nou dat zoo'n fluim van 'n dokter durfde zegge? Dat ik 't schaap kapot zou hebbe gemaakt, as ze hem niet intijds geroepen hadde. Mar 't mooiste most nog komme, want toen kreeg 'k nog percès-verbaal voor me weldoen en nou zal ik nog motte zitten ook. Ja mense, 't is wel 'n kwaje tijd die wij beleven. As 'n arm mens z'n kunst gebruikt om z'n medemense te helpen, dan krijgt-i percès-verbaal, maar as je van de grootheid bent, dan mag je alles doen. Want wat deed nou die juffrouw Eddy meer dan ik? Nou ja, ze werkte niet met paddenvergif, omdat ze daar de kracht niet van kende, mar ik zeg mar, dat die gezondbidderij ook onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst is, net zoo goed als paddenvergif. En wat doen die teleskoope, die door oplegging der hande werken, anders? Om van de kunste van de sonnebuul nou maar te zwijgen. Mar dan mot je van de grootheid zijn, dan mag je dat allemaal doen en 'n arm mens as ik mot de kast in". Inderdaad, de juffrouw die met het ei werkt, heeft niet heelemaal ongelijk. En zoo komen we terug tot ons uitgangspunt, dat het n.1. hoog tijd wordt voor de bevoegde macht om in te grijpen in de kwade praktijken van alle soort, waardoor van de medische wetenschap een paskwil wordt gemaakt. Ik merk dat ik vergeten heb een bespreking te geven van bovenvermelde brochures. Wel, deze aankondiging moge voor vandaag volstaan, mijn meening over die brochures ligt trouwens in mijn artikel vervat. Zij, die er meer van willen weten, mogen de brochures zelf koopen. Dan zijn de uitgevers zeker tevreden en kunnen de lezers er net zooveel van genieten als ze zelf maar willen. BRIEF VAN DE JUFFROUW DIE MET HET El WERKT. Meneer Florensse, Toen ik dat stukkie van je las, was ik confuus. Ik ben anders niet confuus van mijn eigen, maar as je zoo in de krant staat, dat is toch een heel ding voor een alleenige juffrouw. Maar, meneer Florensse, dat hebt uwes toch glad mis, dat ik geen boekies over me kunst zou hebben. Want dat is welles, 't Is maar, weetje, dat die boekverkooper geene heksenplaren meer overheit. Rattekaal uitverkocht, zei de man, toen ik dezen morgen Was wezen hooren, of i nog zoo'n boekie van de zwarte magie had, om ter bespreking te zenden aan uw blad. Maar nou ben ik zoo asterantig om uwes te vragen, of uwes toch niet wat wilt vertellen over me vak, omdat 't toch allemaal voor de goeie zaak is, zie je. Want dat weet uwes, daar is 't ons allemaal om te doen, om de menschheid, zeg ik altijd, om de lijdende menschheid. Niet om geld of gewin, gut nee, maar tot heil van 't menschdom, net as bij de spiritisten en al dat volk dat ons teugeswoordig zoo'n kwaje concurensie aandoet. Want as uwes der nou eens de aandacht op wou vestigen, dan wist de lijdende menschheid meteen waar ze hulp kan vinden, as ze bij de spiritisten geen uitkomst meer vinden kan, en dan was er een goed werk gedaan. Want bij mijn kenne ze klaar kommen voor alle mankementen, 't komt er niet op an van welke soort, ik trek horoskoopen, werk met het ei en de 44 nieissies, die een ongelukkie hebben gehad, kenne ook al bij me terecht. Allemaal tot heil van de lijdende menschheid. Zie je, meneer Florensse, dat van die gezondbidders en van die teleskoopen, die de zieken met derlui handen bezweren, dat Is verneuriederij. Allemaal fut, wat ik je brom. Dat benne zoo van die nieuwerwetsche kunsten, die ze nou pas in Engeland of daar ergens hebben uitgevonden, maar bij mij kenne ze allemaal geholpen worden volgens dé oude, beproefde manier van Mlle. Lenormant, want met nieuwighedens hou ik me niet op; en wat ze mankeere dat komp er niks op aan; alles tegen een gulden per consult, dat is heel billijk, omdat 't allemaal voor 't heil van de lijdende menschheid is. En dat de middelen oud en beproefd benne, dat hoef ik er zeker niet bij te voegen. En ik behandel de deftigste heeren en dames van de stad, 't is maar dat de menschen nog niet genoeg weten waar ze wezen motte, dienstmeisjes en militairen in uniform behandel ik voor half geld. Wat je van die fluim van 'n dokter verteld hebt, is allemaal waar, hoor; hoe je er achter gekomen bent begrijp ik gos ter wereld nog niet, maar dat je goed bent ingelicht mot ik zegge. Maar nou ben ik voor de heeren motten komme en hoe 't nou verder gaan zal weet ik nog niet. De eisch is veertien dagen en de kosten, maar daar zal nog wel wat afgaan, zeit die deurwaarder die boven voor woont. Maar voor 'n dag of acht draai je er toch achter Trui, zeit i zoo, omdat ik Trui hiet van mijn eigen; wacht eris, hier heb je met eene mijn adreskaart: SERTRUDE BILLEMANS, In Zware Magie. Werkt ook met het ei. Half gedraaide Krommekniestraat. 2 hoog. (Huis van Vertrouwen). Zie zoo, as je dat nou ook in uw blad wilt zetten, dan weten 45 ze met eene waar ze me vinden kunnen. En ik ben verabonneerd op uwes blad, hoor, samen met 'n halve broer van mijn eersten man, zaliger. Maar dat is een rooie sjesjaal en die zegt dat julie toch ook allemaal boersjaws benne. Nou, daar hou ik me allemaal buiten, zie je, want ik mot van alle menschen leven, van de rooien net zoo goed als van het kappetaal. Maar die rooie sjesjaal is dan zooveel as me zwager, zal ik er es zeggen, maar nou zeit het spreekwoord, van je fermielje mot je 't hebben. En die sjesjaal durft te zeggen dat de zwarte magie heelemaal belazerderij is en dat 't een schandaal van de kappetalistenregeering is, dat ze mi) nog toelaat me broodwinning uit te oefenen. Nou vraag ik je waar 't naar toe mot. Van de kappetalistenjustitie krijg je veertien dagen brommen en je eigen bloed zou je 't brood uit den mond stooten. En dat is nou nog wel een rooie anderchist. Maar dat wil ik je wèl zeggen. Bij mijn mot i niet meer om gratis consult kommen. Ik smijt hem nog liever een pot vuil water op zijn test, als i de trap opkomt. Mot je net mijn voor hebben! Maar ja, das waar ook, meneer Florensse, zou je dat ook nog eens in Je krant kunne zetten, dat ik heelemaal onschuldig ben aan dat geval met dat meissie. Paddenvergift wordt in alle ritewalen der zwarte magie tegen kwaje geesten voorgeschreven. Ik heb dat ook tegen de heeren gezegd, maar toen most ik me smoel houen, zelen ze. Ja, as 'n arm mensch voor de heeren mot komme, dan valt er niet veel te vertellen, want dan is smoelhouden de boodschap. Maar hoe zou het anders motten met de kwaje geesten die naar boven komen. Want, dat zal je toch ook wel weten, dat de geesten die in 'n mensch zitten altijd naar bove komme, van wege de lichtheid, zie Je. Een geest is zooveel as 't astraal lichaam van een mensch, welnou, daar zoo'n geest veel lichter is dan 'n mensch zijn sterfelijk lichaam, komp i altijd naar boven. Dat heeft me laatst nog zoo'n medium haarfijn uitgelegd. Is 't nou een goeie geest, dan laat je 'm maar gewoon naar boven komme, want dan is ter geen kwaad bij. Maar is 46 't een kwaje geest, dan mot je 'm zien kwijt te raken. En daar mot je paddenvergift tegen toepassen, want daar kennen de kwaje geestes niet tegen. Ja, dat motte menschen van ons vak nou allemaal weten, meneer Florensse, en daarom zit er een heelen boel aan vast En van die geesten motten wij ook wat weten, want de spiritisten bennen eigenlijk onze beste klanten, die komme me dagelijks raadplegen, als de mediums in de sjansen onvoldoende uikomst geven. En dat schijnt nog al dikwijls te gebeuren, want die geesten zeggen ook al niet meer as ze kwijt willen wezen, en zoo'n tafel kan soms al zoo koppig zijn as 'n weerbarstig kalf. Dan zitten die spiritisten maar met de pinken tegen mekaar te duwen, of de tafel altemet zou willen bewegen, maar aster dan stoornis is of de geesten benne slecht verdispeneerd, dan vertikt zoo'n tafel 't lekker en dan kennen ze er geen boe of ba uitkrijge. Ja, daar kennen ze soms heel wat mee tobben. Dat heeft me dat medium laatst allemaal verteld. Ze kwam bij mij omdat ze een ongelukkie gehad had met 'n geest toen ze in transe was. Ja, zie je, daar kan nou geen mensch voor, niewaar, as je in transe bent. Want die geesten kruipen overal in, zie je, en die kun je niet weren, zei ze. Nou, dat wil ik best gelooven en toen kwam ze me dan zoo'n huismiddeltje vragen. Maar dat mag ik niet geven, want dan kwam ik nog voor goed in *t rooie dorp. Maar dan zeg ik zoo, as mijn nc zoo wat overkwam, met zoo'n geest bedoel ik, dan haalde ik voor 'n stuiver van dit en voor vier duiten van dat en daar nam ik tweemaal daags een eetlepel van. Non, as je dat zegt dan kennen ze je niet veel maken en daar 't nou toch allemaal van de geesten kwam, was ter geen kwaad bij. Ja ja, dat wist uwes ook nou nog niet dat er zooveel kijken komt in ons vak, en dat je nog zoo voorzichtig zijn moet. Out mensch, we moeten zooveel in onze kersepit houden en je mag nooit voor je klanten met je mond vol tanden zitten, dat zal je ook wel begrijpen. En wat 'n rare vragen ze je kennen stellen, vooral in den tegenwoordigen tijd, nou haast 47 ieder van je klanten bij zoo'n vereeniging van halve garen hoort, spiritisten, theoskoopen, astrologisten en nog al meer namen, die ik onmogelijk allemaal onthouen kan. Zoo kwam er laast een rein-leven-juffertje, uit de grootheid nog wel hoor, en die wou weten of ik haar astraal lichaam kon zien. Non wist. ik natuurlijk wel wat 't schaap bedoelde, maar daar ze wat verlegen deed, dacht ik eigenlijk dat 't alweer van ledderum was, van de liefde bedoel ik, want dat is me tegenwoordig ook een ding met die vrije liefde en die rein-leven-bewegingl Sjonge, sjonge, as die rein-leven-bewegers met die vrije liefde-menschen in aanraking komme, dan kan men gerust zeggen dat de eene helft in de kraam komt. Maar dat nou daargelaten. Ik dacht dan, 'k zal m'n brutaalste smoel maar openzetten, want dat 's eigenlijk de grootste kunst van ons vak. Zoo zei ik dan maar met 'n uitgestreken gezicht, je astraal lichaam, juffrouw, zeker ken ik uwes astraal lichaam zien zitten, dat zie ik door uwes stoffelijk lichaam heen. Ik dacht wel, dat de stumper van binnen in er boddie wou kijken, dat is 'Je gewone passie van menschen waar een streek aan los is. Enne, hoe ziet 't er uit, vroeg toen 't juffertje, met een kleur as een boei. Best dame, zei ik; frisch en gezond hoor, daar ken uwes nog veel plezier an beleven. Nou en toen was 't meissie tevreden en had ik me guldetje alweer verdiend. Maar verleje zat ik toch leelijk in de knel. Toen komp er zoo'n katjang bij me, met zoo'n apesnoet. Ik zag dadelijk dat de vent een leverziekte had. Nou, daar help ik de menschen anders ook al af. Maar hij kwam voor wat anders. Juffrouw, vroeg i, weet u wat ik in me vorige inkarnasie geweest ben? Ik dacht zoo bij mezelf, weet ik veel wat jij zal geweest zijn. Een aap misschien. Maar dat most ik niet zeggen, dat snap je wel. Daarom dacht ik zoo, ik zal de vent maar groot maken, want al dat volk lijdt aan grootheidswaanzin en je mot ze in hun zwak tasten. Meneer, zei ik, in uwes vorige inkarnasie was uwes een machtig heer. Ja, dat komt uit, zei hij. Maar nou beu ik onder een ongelukkig gesternte geboren, juffrouw, en as uwes me nou eens rajen kunt, hoe ik handelen mot om de nadeelige invloed van die kwaje sterren te niet te doen. 48 Ja, daar stond ik met me gebakken peren. Ik most den vent tot klant zien te krijgen, want er kon nog heel wat van te profiteeren zijn met zijn zieke lever, en als ik hem nou een verkeerden raad gaf dan kwam hij niet terug. Ik begon wat in een oud boek te bladeren, zooveel als om tijd te winnen. Maar toen kreeg ik een ingeving. Ik zeg, meneer, dan mot je nog eens terugkomme en me dag en uur van uwes geboorte op de minuut af opgeven. Want nou mot ik nog eens heel secuur uwes horoskoop trekken en dan zeilen we zien, we hebben nou Dinsdag, as meneer Zaterdag dan nog is terug wil komme, dan zal ik me best doen klaar te zijn. Nou, hij was wel wat verwonderd dat er zooveel werk aan vast zat, maar hij slikte m'n foefie toch en zoo had ik alvast ee.i gulden verdiend en kon ik voor 't volgend consult altijd nog wat meer rekenen, omdat ik zijn horoskoop moest trekken. Den volgenden Zaterdag hoorde ik mijn apesnoet al vroeg de trappen opstrompelen. Me boel was zelfs nog niet an kant. Ja meneer, zei ik, 't ziet er inderdaad niet zoo heel mooi voor uwes uit, want uwes bent in den schorpioen geboren en daar raak je natuurlijk niet uit. Je mot heel voorzichtig wezen, want er liggen voetangels en klemmen op uwes weg en al wat scherp is zal uwes noodlottig zijn, van wege dien schorpioen, zie je. Maar nou mot je onder den invloed van de maagd zien te komen, en daartoe zit er niks anders op dan dat je bij de rein-leven-bewegers gaat. Maar toen had je z'n snoet moeten zien, meneer Florensse, hij werd bleek onder z'n geele verf. Want ik had wel gedach dat i zoo'n ouwe snoeper was, dat benne die katjangs allemaal en nou had ik hem voor 'n geval gezet, waar i niet zoo makkelijk uitkwam, want as 't verkeerd liep met zijn lever, kon ik 't er gerust op gooien dat i zeker niet streng genoeg geweest was in de rein-leven-beweging en zoo was er alle kans dat ik em voor klant kreeg. Want van de vaste klanten motte wij- het eigenlijk hebben, hoewel je daar net het meeste last mee hebt, want die komen je van die vragen stellen hoe ze in eene of andere zaak handelen motte en op welk nummer ze motten spelen in de 49 Staatsloterij. We zeggen dan maar in den regel op een staartnummer, omdat er die het meeste benne en dus de grootste kans opleveren, of we geven een antwoord waar ze alles en nog niks uit kunnen verstaan. Maar je mot in zulke gevallen geen lap voor je mond hebben. Nou zal je vragen, want ik weet wel, menschen van jullie vak willen altijd het naadje van de kous kennen. Trui, zal je vragen, zeg nou eens eerlijk, mot jij nou niet dikwijls lachen as je in je eentje bent, over de stommiteit en onnoozelheid van je klanten? Me lieve mensch, wat zal ik je daarop antwoorden? Als ik zoo 's avonds alleenig met me kater zit, ik met 'n bakkie warme troost en hij met 'n kommetje melk voor 'm, dan zeg ik wel eens, Piet, zeg ik, omdat i Piet hiet, zie je, Piet, zeg ik dan, ken je daar nou met je verstand bij, hoe onnoozel de menschen tegenwoordig benne? en hoe ze zulke domme vragen an de vrouw kenne doen? Maar dan mot je me kater kennen, meneer Florensse, zie je, dat beest heit nou meer verstand dan een van me pasjenten. Weet je wat i me dan antwoordt? Dat mot jij nou eens rajen, want dat is nou casjeweel, wat dat beest een helder verstand heit. Nou praten ze nog van instink, maar ik zeg verstand hebbe de beesten, veel meer verstand dan de meeste menschen van teugeswoordig, want je zei er nooit geen halve garen onder aantreffen en met rein-leven-beweging of van die viezevazen houden ze zich ook al niet op. Nou, ken je 't niet rajen? Ja, dan zei ik 't je maar zeggen. Hij antwoordt me dan— niks. Niks niemendal, meneer. Is dat niet slim van zoo'n lief kattebeest? Hij wil daarmee zegge, vrouw, daar antwoord ik niet op, want van de mesjoggenheid van onze klanten motten wij allebei vreten. Hoe vin je 'm? Of i goed is, watte? En dus wil ik maar zegge, dat ik me daar liever niet over uit laat Maar as ik uwes of de andere heeren van de redaktie anders 'n pleizier kan doen, dan kom jullie maar gerust bij me oploopen. Sjeneer je niet, hoor. Jullie hebben nou me adres en je kenne gratis consult van me krijgen, dat heb ik nou wel 50 voor Je over. Je ken dan tegelijk kennis maken met Piet en dan zal ik je nog eens laten zien hoe wij werreke, want daar komp heel wat bij kijken en dat kon ik natuurlijk niet in de krant laten zetten, want dan zouwen Jullie 't ook gauw kennen en dat hoeft nou niet. Nou, meneer Florensse, de groetenis hoor, en wel verekskuzeerd voor mijn astrantigheid, maar Je mot denken dat 't allemaal voor de goeie zaak is en tot heil van de lijdende menschheid. Met gevoelens van oprechte hoogachting, SERTRUDE BILLEMANS. KANNIBALEN IN EUROPA. Naar aanleiding van het in eene voetnoot vermelde fait divers deelt mijn correspondent in Patagonië mij de volgende curieuze beschouwing mede: VOOR DEN MAN ONDER DE STREEP. Meneer Florensse. Thans eerst zijn ons de Parijsche bladen van 1 April in handen gekomen. We vernemen dat de bladen van dien datum meestal bizonder interessant zijn, daar zij de nieuwste snufjes bevatten omtrent de moderne geestesstroomingen in Europa. Daarin worden, naar 't schijnt, de voorjaarsmodes op intellectueel gebied aangekondigd. Het was ons, Patagoniërs, daarom een bizonder genoegen te vernemen, dat de smaak in menschenvleesch ook in Europa begint door te dringen. Zoo langzamerhand begint onze patagonische beschaving dus vasten voet bij u te verkrijgen. Zoo vernemen wij, dat in de voornaamste steden van Nederland en België ook reeds lieden rondloopen, gekleed a la mode de Patagonië, die zich, om den terugkeer tot de barbaarschheid aan te duiden, natuurmenschen noemen, en zich daarom nimmer wasschen, haar en baard tot de grootst mogelijke lengte laten groeien, uitsluitend in een pij gekleed en barrevoets langs de straat loopen en al datgene doen wat strekken kan om den terugkeer van den mensch tot het natuurleven voor te bereiden. Ze verkoopen brochures, waarin de voordeelen van dit natuurleven ontvouwd worden en de menschen uitgenoodigd, hun voorbeeld te volgen. Wij hopen van harte dat het edele pogen dier pioniers der patagonische beschaving met een gunstigen uitslag bekroond moge worden 52 en dat binnen afzienbaren tijd alle mannen en vrouwen bij u in pijen, barrevoets en met lange haren zullen rondloopen. Esn geweldige besparing aan zeep, water, schoeisel en kleeren zal daarvan het eerste gevolg zijn. Maar menschenvleesch eten is toch nog een grootere schrede voorwaarts op den weg der patagonische beschaving. *) Wisten we reeds lang dat gij, Europeanen, sedert onheugelijke tijden kannibalen waart in figuurlijken zin, toch waart gij achterlijk genoeg om elkaar niet in eigenlijken zin te verslinden. Dit was juist het meest treffende onderscheid tusschen u en ons, Patagoniërs. Immers, wij aten elkaar veel zeldzamer in figuurlijken zin op dan zulks bij u, Europeanen, gebruikelijk was, juist omdat de overbevolking, die bij u de aanleidende oorzaak van het wederzijdsch opvretingssysteem is, door ons kannibalisme wordt tegengegaan. Tusschen twee haakjes merk ik op, dat de menscheneterij een heel wat doeltreffender middel tegen de overbevolking is, dan uw tamelijk futloos neo-malthusianisme. Wij twijfelen er geen oogenblik aan, dat het eerwaardig gebruik van kannibalisme spoedig in Europa populair zal wor- *) 22 October 1911 werd een jeugdige brooddraagster te Parijs vermoord gevonden in de kamer van Jean Caron, die de betrekking van huisknecht vervulde. Het lijk van het vermoorde meisje was gruwelijk geschonden. Onze pen weigert,— enz. De aangehoudene Jean Caron heeft thans, 1 April 1912, de eigenlijke beweegredenen zijner misdaad bekend en met een verbluffende kalmte verklaard dat hij reeds van zijn jongensjaren af een onverklaarbare neiging had om menschenvleesch en speciaal vrouwenvleesch te eten. Ten slotte heeft hij aan dezen aandrift geen weerstand kunnen bieden en om aan die neiging te voldoen, heeft hij kennis aangeknoopt met eene jeugdige brooddraagster en het meisje op zijn kamer gelokt. En daarop geeft Caron een verslag van den moord, zoo afgrijselijk, dat het ons onmogelijk is,., enz. (Le Journal, 1 April 1912.) 53 den. Als gij er eerst maar den smaak van beet hebt, 'zult gij spoedig bemerken, hoe ontzettend veel gij tekort gekomen zijt, toen gij uw natuurgenooten nog niet lustte en hoeveel bruikbaar menschenmateriaal gij onnut verloren hebt laten gaan. De vooroordeelen, die tegen het menschen-eten bestaan kunnen he> ben, zullen wel spoedig te niet gedaan worden door de eenvoudigste bewijsvoering der logica ter eenerzijde en door uwe van ouds beproefde christelijke beginselen ter andere zijde. Primo wist gijlieden niet, dat menschenvleesch lekker is, vooral wanneer het naar den eisch wordt toebereid. Zoodra het in de beste restauraties verkrijgbaar wordt gesteld, zal dit vooroordeel door uwe gastronomen overwonnen worden. Secundo meenen sommigen uwer moralisten, dat zoo het eten van menschenvleesch al aangenaam zou kunnen zijn voor de consumenten, dit gebruik minder wenschelijk is voor de geconsumeerden. Maar behalve dat de belangen der geconsumeerden altijd dienen achter te staan bij die der consumenten, zooals trouwens uwe heele christelijke beschavingsgeschiedenis afdoende bewijst, is ons geen enkel geval ter oore gekomen, dat menschen, die men opgegeten had, zich daarover zijn komen beklagen. Daarentegen zijn wij meermalen getuigen geweest, hoe lekker gesmuld werd door degenen, die hen opaten. Zou men dan ter wille van een aantal minderwaardige slachtmenschen, die somtijds bovendien nog vrij taai zijn, het gastronomisch genot der geheele kaste van consumenten moeten bederven? Zooals ik reeds opmerkte, uwe heele christelijke cultuurgeschiedenis spreekt tegen dit vooroordeel; op iedere bladzijde lezen wij, dat uwe moraal, zoowel als uwe papieren wet, gemaakt zijn ter wille der consumenten. Daar deze zeden ook ten eenenmale patagonisch zijn, is het ons een waar genoegen te vernemen, dat het laatste vernisje uwer wanbeschaving begint af te slijten en gij u thans in uw werkelijken kannibalenaard doet kennen. Wij raden u als deskundigen aan, primo kwaliteit menschenvleesch getruffeerd te bereiden, waardoor de fijne smaak niet weinig verhoogd wordt. Van de meer ordinaire soorten kunt ge hazenpeper maken. Zoo althans bereiden wij in den regel 54 de gereformeerde zendelingen, meestal uitgedroogde, taaie rakkers, die in 't gebruik steeds tegenvallen. Ja, dan zegt men ons, dat die zendelingen de zegeningen van het christendom kernen brengen en als je er de proef mee wilt nemen en zoo'n christelijke zegenbrenger behoorlijk toebereidt en aan 't spit steekt, wat heb je dan? Louter vel en beenen en je bent nog je kostelijke boter, waarmede je zoo'n kerel hebt moeten bedruipen, kwijt bovendien. Neen, dergelijke zegeningen van het christendom mogen jullie zelf houden; stuur ons dan liever eene zending malsche, vette paters, daar willen we 't wel eens mee probeeren. Maar zorg vooral, dat ze goed gemest zijn; de magere soorten vallen hier beslist niet in den smaak en je kunt ze ook onmogelijk gaar krijgen; of dit ook al aan hun christelijkheid ligt, weten we niet. Wees dus zoo beleefd aan de christelijke missiën te laten weten, dat daarop in 't vervolg wat meer dient gelet te worden. Wij willen waar voor ons geld hebben, als wij de zegeningen van het christendom moeten deelachtig worden. Vette soorten dus en verzoek de missiën dan tegelijk bij iedere zending paters een paar vaten rhum te voegen. Rhumsteaks vallen hier zeer in den smaak en ook rhumsaus is onontbeerlijk bij de consumptie van menschenvleesch. Ja, als men de zaak in 't ware licht der patagonische beschaving beziet, dan heeft het christendom toch al heel wat zegeningen over ons uitgestort, de magere muggen der evangelische zending nu maar buiten beschouwing gelaten, en zouden wij ook in de toekomst niet graag van die zegeningen verstoken blijven. Wij raden u in gemoede aan, in 't vervolg ook op onze manier van die zegeningen te genieten. Men heeft ons gezegd, dat gij tot dusver een zeer bekrompen opvatting der christelijke naastenliefde hebt gehad. Dat gij n.1. elkaar wel geslacht hebt, tot meerdere eer en glorie van Qod, maar dat gij de geslachte medemenschen in den grond stopte, zonder ze te consumeeren en dat niettegenstaande uw voorschrift luidde: Qod bovenal lief te hebben en uw naasten als u-zelf. 55 Maar als ge uw Qod dan sedert zooveel eeuwen uit louter liefde hebt opgegeten, waarom hebt ge dan zooveel nuttig en smakelijk menschenmateriaal, dat nog wel geschapen was naar Qods beeld en gelijkenis, zonder iemands nut in den grond gestopt? Men moet wel zoo barbaarsch zijn als een Europeaan om dergelijke nuttelooze menschenslachterijen aan te richten. Ik wil wel gelooven, dat gij die slachterijen hebt aangericht om de overbevolking te bestrijden, de kwaal waaraan het oude Europa krank is. Maar, zooals ik reeds opmerkte, ook daartegen is het kannibalisme het aangewezen geneesmiddel. Voor velen uwer, zeggen uwe zendelingen, is geen plaats bereid aan den maaltijd des levens. O, laat ze dan deelachtig worden aan de zegeningen onzer beschaving. Zoo er dan al geen plaats voor hen bereid mocht zijn als consument, vinden ze stellig toch een plaats als geconsumeerde. Zoo ze al niet als gasten zullen aanzitten aan den disch, die uw hemelsche Vader voor al zijn kinderen bereid heeft, dan zullen ze zich toch zalig voelen in het bewustzijn ook na hun dood tot nut en genot te strekken van hunne medemenschen, van hunne dierbare broeders, zooals gij ze noemt. Want slechts in de liefde tot Qod en de menschen kunnen wij zalig worden, heeft ons een uwer zendelingen geleerd, die bepaald malsch en sappig was, alleen wat al te vet. Een mijner schoonmoeders heeft zich nog een indigestie aan den man gegeten. Welnu dan, evenals de liefde tot Qod bij u Europeanen zoo vurig is, dat gij het lichaam van uw Qod op eet en zijn bloed drinkt, even vurig is bij ons, Patagoniers, de liefde tot de menschen. Wij houden zooveel van onze evennaasten, dat zelfs de minste onzer broederen verzekerd kan zijn, dat voor hem een plaats bereid is op onzen disch, mits hij niet te mager zij, en smakelijk wordt bereid. Wij zien niet in, dat onze menschenliefde niet even eerbiedwaardig zou wezen, als uwe liefde tot Qod. LEKVINQER DHAVIDOUT, Correspondeerend lid van verschillende Geleerde Genootschappen. GELE BEGINSELRUITERS. Tweede brief van een Chinees over Oostersche en Westersche beschaving. Mijnheer Florensse. Toen ik u voor eenige maanden schreef over de zegenrijke werking der guillotine, durfde ik mij nog nauwelijks vleien dat onze revolutie zoo spoedig met een schitterend succes bekroond zou worden. Dank voorzeker, aan de humanitaire Bstrebungen, die onze hervormers, op het voetspoor hunner westersche voorgangers, bezield hebben en die hen hebben aangespoord, de beginselen van '89 zoo ruim mogelijk toe te passen, dank vooral aan het tijdelijk karakter dat wij aan de vette baantjes gegeven hebben. Een der eerste en belangrijkste hervormingen is geweest, dat onze landgenooten hunne staarten op het altaar des vaderlands geofferd hebben. Qij zult de draagwijdte dezer hervorming beseffen, die noodzakelijk was, daar die staarten bij de operatie van het koppen niet weinig in den weg hingen. Maar zoo verheven is het vaderlandslievend gevoel der Chineezen, dat ze zelfs hun staarten met berusting geofferd hebben, toen het vaderland dit eischte, en zij nu zonder hoofdsieraad, zonder staart willen strijden en sterven, voor de republiek. Het offer dat ze daarna wellicht nog zullen moeten brengen, zal heel v at minder pijnlijk zijn voor hun moreel gevoel. Want wat maalt John Chinaman om zijn kop! Maar toen hij zijn staart moest afsnijden voelde hij even groot hartzeer als wanneer, gij westerlingen, uw neuzen op het altaar des vaderlands zoudt moeten ten offer brengen. 57 Ik heb hooren zeggen dat gij, Europeanen, en gi], Hollanders in het bijzonder, ook zeer sterk zijt in de vaderlander!!, maar toch betwijfel ik of gij uwe neuzen zoo gewillig zoudt afsnijden, als het vaderland dit offer zou vragen. Een onzer wijsgeeren heeft gezegd, dat een mensch nog makkelijker afstand doet van zijn leven dan van zijn neus. Welnu, wij Chineezen hielden nog meer van onze staarten dan gij van uw neuzen en ziet, toen het vaderland de staarten vroeg, vielen ze als bij tooverslag. Nu zult ge mogelijk vragen, waarom het vaderland dit wreede offer eischte; want de amputatie door middel der guillotine had, strikt genomen, toch ook wel kunnen geschieden met het behoud der staarten. Daar is inderdaad wel iets voor te zeggen. Maar de revolutionairen beschouwden die staarten als het embleem der Mandsjoe-dynastie (die het dragen van staarten drie eeuwen geleden heeft ingevoerd) en de staartloosheid als het teeken der bevrijding. Daarom moest dit hoofdsieraad vallen. De Mandsjoe's hadden het arme volk sedert eeuwen bij den staart geleid, zooals uw mandarijnen u sedert eeuwen bij den neus genomen hebben, en toen de staarten gevallen waren was het Chineesche volk eerst waarlijk vrij. Ik wil die vergelijking nu niet verder doortrekken ten opzichte van u, Westerlingen, en zou u ook niet willen aanraden, bij eventueele revoluties, uwe neuzen af te snijden, opdat uwe mandarijnen u er niet meer bij zouden kunnen om den tuin leiden. Iedere natie moet haar eigen aard volgen en mogelijk doet gij verstandiger, de neuzen uwer mandarijnen af te snijden, opdat zij ze niet meer in uwe zaken zullen kunnen steken. Zeker raad ik u aan, die mandarijnen te beletten, u bij den neus te nemen en als er dan toch een offer moet vallen op het altaar des vaderlands, is het zoeter de neuzen uwer mandarijnen te zien vallen dan de uwe. 't Is waar, dat de bewindslieden, die onze mandarijnen vervangen hebben, thans hun best doen ons bij den neus te nemen, nu ze geen vat meer hebben op onze staarten, maar daar de 58 openbare ambten volgens de verklaring van de rechten van den mensch, uit den aard der zaak tijdelijk zijn, zullen wij niet behulp der guillotine, wel zulke humanitaire maatregelen nemen, dat die bij-den-neus-nemerij niet van langen duur kan zijn. Over de humaniaire beginselen uwer revolutie van '89 en over de verklaring der rechten van den mensch, wensch ik u nog eenige ophelderingen te vragen, in aansluiting bij mijn vorig schrijven. Wij, Chineezen willen zeer gaarne onze oudere broeders, de blanken, in alles navolgen, maar zie, er is nog zooveel dat wij niet begrijpen in uwe cultuur en gij wilt ons voorzeker wel eenige duistere punten verklaren. Wij stellen deze vragen bij voorkeur in een Hollandsen blad, omdat men ons gezegd heeft dat gij, Hollanders, de Chineezen van Europa zijt en dus zeker de meeste aanknoopingspunten met ons bezit. Zoo vernemen wij dat de polygamie in uwe wetgeving verboden is, maar dat het evenwel usantie is bij de Europeanen, dat de man, althans de gefortuneerde, bij zijn hoofdvrouw nog verscheidene bijvrouwen houdt. Wij Chineezen doen hetzelfde, maar noch onze wetgeving, noch onze bonzen verbieden deze gewoonte. Nu vragen wij, of het wenschelijk zou zijn, desniettemin het verbod der polygamie in onze wetgeving op te nemen en of het bevorderlijk is aan de moraliteit, dergelijke verbodsbepalingen, die niet worden opgevolgd, tot zedelijke wetten te verheffen. In China staan de kinderen der bijvrouwen in onze familie-hiërarchie op dezelfde lijn met de kinderen der hoofdvrouw. Ik verneem, dat bij u de kinderen der bijvrouwen door de vaders niet erkend behoeven te worden en ik wenschte nu gaarne te weten of deze wet een gevolg is uwer humanitaire beweegredenen, of dat ze voortvloeit uit uwe christelijke moraal? De bonzen, die gij nu al sedert eeuwen naar ons toe gezonden hebt, om ons deelachtig te doen worden aan de zegeningen der christelijke beschaving, beweren dat uwe moraal, die gegrondvest is op de leer des evangelies, onovertroffen is. Wij willen dit wel gelooven, maar zouden gaarne 59 weten, waarin die voortreffelijkheid toch eigenlijk berust. Ais wij de zaak goed begrijpen, 'dan dient ze vooral om allerlei voorschriften in wezen te houden, die niemand voornemens is na te komen. Maar 't kan best zijn dat dergelijke voorschriften juist daarom gunstig werken. Tseu-Kong, een onzer wijsgeeren, vroeg eens wie een uitmuntend mensch was en kreeg daarop uit een nog wijzer mond het volgende antwoord: Dat is hij, die begint met zich te gedragen overeenkomstig zijne woorden en daarna spreekt in overeenstemming met zijne handelingen. Als ik uwe Europeesche moraal goed begrijp, dan moeten wij deze stelling juist andersom lezen en is hij een voortreffelijk mensch, die zich gedraagt niet overeenkomstig zijne woorden en daarna spreekt in tegenstelling met zijne handelingen. Als wij de plank nu niet heelemaal mis slaan, dan zijn ook de beginselen uwer groote revolutie op die moraal gebaseerd, om n.1. te handelen juist in tegenstelling met de beginselen, die haar tot grondslag hebben verstrekt Daar wij gaarne in alles het voorbeeld der groote revolutie van 1889 willen volgen, vragen we u of deze taktiek bij u wezenlijk gunstige resultaten heeft opgeleverd. Wij willen onze republiek dan ook op de humanitaire en christelijke beginselen grondvesten, en zullen dan trachten het te probeeren met vrijheid, gelijkheid en broederschap, al begrijpen we daarvan niet veel. Wij hebben een Verklaring van de Rechten van den Mensch laten overkomen. Daarin vinden wij: „De wet is voor allen gelijk". Ik lees in de tekstverklaring van een uwer beroemdste mandarijnen, dat zij de rijken zoowel als de armen verbiedt onder de bruggen te slapen, op straat te bedelen of brood te stelen.1) Dat is alvast goed om in onze wetgeving te worden opgenomen. „Alle staatsburgers zijn in gelijke mate aanneembaar voor de openbare betrekkingen," lees ik verder. Daarom voorzeker, hebben uwe mandarijnen er voor ge- *) Anatole France. 60 zorgd, dat de vette baantjes voor hen en voor hun veelbelovende zoontjes „aanneembaar" bleven. Ja, als men maar weet dat men overal een reservatio mentalis bij moet maken, dan wordt veel duidelijk wat eerst duister was. „De vrijheid is de macht die den mensch toekomt, alles te doen wat niet schaadt aan de rechten van anderen", leert de Verklaring al verder. Toen we deze stelling vergeleken bij uwe volumineuze wetboeken, waarin zooveel verboden is wat nu juist niet schaadt aan de rechten van anderen, was ons die stelling uit den aard der zaak duister, maar toen we ze in verband brachten met uwe tooverformule, in tegenstelling te handelen met uwe voorschriften, werd ons ook dat duidelijk. We begrepen dat er met het bovenbedoeld beginsel niet veel te reglementeeren zou zijn geweest en dat juist de papieren wet naast de bureaucratie, de middelen waren om jullie mandarijnen en hunne zoontjes aan den vreet te houden. „Qeen belasting kan worden opgelegd dan ten algemeenen nutte," staat er in de „Verklaring der Rechten van den Mensch." Dit moet natuurlijk verstaan worden, tot nut der bureaucratie, want de bureaucratie is immers algemeen bij u? Zoowel wij Chineezen als gij, Nederlanders hebben 't zoo ten allen tijde begrepen, en daar zijn de mandarijnen dikbuikig bij geworden. „Ieder persoon die het oppergezag overweldigt, dient door de vrije mannen ter dood te worden gebracht," en „de openbare ambten zijn uit den aard der zaak tijdelijk." Deze twee laatste beginselen zullen we weer letterlijk in praktijk dienen te brengen en zoo ruim mogelijk toepassen, daar wij natuurlijk elk graag op onze beurt eens op 't kussen willen komen, waartoe de vorige titularissen even natuurlij':, dan eerst uit den weg moeten worden geruimd, hetgeen op de meest humanitaire manier geschieden kan door de guillotine. Ja, nu beginnen ons de humanitaire beginselen van de groote revolutie allengs duidelijk te worden. De heerschappij der hypocrisie, getemperd door de valbijl. Dr. YUN-JAT-SEN. CHRISTELIJKE KATER-MOR AAL. Brief van een Juffertje van de vlakte over de nieuw erwetsche Hollandsehe zedelijkheid of katermoraal. Meneer de redaksie, (per adres meneer Plorensse). De juffrouw, die met het ei werkt, juffrouw Billemans, die ik geregeld raadpleeg in liefdesgeschiedenissen, — christenezielen! dat mensch is zoo knap, meneer de redaksie — nou, juffrouw Billemans heeft me gezeid, dat uwes graag een plaatsje zoudt afstaan in uwe rubriek voor een gewettigde klacht. Want ik zei dan zoo tegen juffrouw Billemans, toen ze mijn horoscoop nog eens getrokken had en 't al wederom maar lekker uitkwam van dien blonden jonchelinch, die mij gelukkig zou maken, nadat die zwarte Judas mij bedrogen had en die rooie kwiedam mij had laten zitten, — ik zei zoo, juffrouw, zei ik, dat is nou toch ook wat, dat de christelijke regeering met alle geweld onze broodwinnig bederven wil. — Och, me lieve mensch, zei de juffrouw die met het ei werkt, praat er me niet van; alle fatsoenlijke broodwinningen zijn teugeswoordig bedorven. Dan moest je eens weten wat ik gekoeieneerd word in me beroep! Maar als je ernstige grieven hebt, dan moe je zoo'n stukkie schrijven aan de redaksie van zoo'n krant en dan zet je er maar gerust bij dat ik je zooveel als gerecommandeerd heb en dat 't voor de rubriek van meneer Florensse is. Dan komt dat wel terecht. Want ik heb een heel wit voetje bij. dien vent en als ze weten, dat je van mi] 62 komt, dan wordt 't direct geplaatst en dan komt dat onder de oogen van de hooge mieters. En van deze regeering heb je wel is waar niet veel te verwachten, omdat ze zoo geweldig christelijk is, maar als we weer een liberaal ministerie krijgen, dan is er alle kans, dat je grieven worden weggenomen. Maar nou weet ik niet of je erg sterk met de pen bent? — Qossiemijne nee, juffrouw, heelemaal nie, ik ben geen ge studeerd mensch, zoo als uwes. — Nee, dat zal wel niet, zei juffrouw Billemans. Ja, ja, in ons vak komt er aardig wat kijken. Maar weet je wat, nou zal ik je 'ns wat zeggen; als je nou al je grieven opgesomd hebt, dan kom je met je kattebelletje bij mü en dan zal ik er wel eens de laatste hand aan leggen en dan ziet meneer Florensse direct, dat ik er de hand in heb gehad en dan is alles in orde, meid. Nou, dat heb ik dan gedaan, meneer Florensse, en nou heb ik dan de astrantige schoenen maar aangetrokken en hoop ik, dat uwes mij verekskuzeeren zult en dat uwes mijne grieven onder de oogen van de hooge heeren in Den Haag zult brengen en dat ze er uit zullen scheiden met derlui zedelijkheid en dat die katermoraal, om de kat in 't donker te knijpen, nou wel heel mooi en zeer christelijk is, maar dat ze haar dan maar liever op hun eigen zeivers en op hun maintenees moeten toepassen. Want nou zal er voor een fatsoenlijk meissie spoedig niks meer te verdienen zijn, en ze zeggen, dat 't overal zal worden als in Schiedam en dat je percès-verbaal krijgt als je met een jongen in 't Vondelspark op een bank gaat zitten en dat je je trouwboekje in je zak moet steken as je met een jongen naar 't Kalfje gaat wandelen en daar ergens aan een weg gaat zitten uitrusten. Nou vraag ik je, meneer Florensse, waar 't naar toe moet voor meisies die geen trouwboekjes hebben en wat er van onze broodwinning zal overblijven, als deze christelijke regeering in 't vervolg nog al zedelijker gaat doen. En juffrouw Billemans zeit, dat 't nog veel en veel erger zal worden, als deze christelijke regeering nog lang aanblijft en 63 dat je dan zelfs niet meer met een manskerel over den weg zult mogen loopen, as je niet je trouwpampieren in je zak hebt en dat je dan nog van 't zelfde geloof zult moeten zijn en in de permetage, voor 't minst in den eersten of tweeden graad. En als we daar de bewijzen niet allemaal van in onzen zak hebben, dan zullen de smerissen komen en percès-verbaal tegen ons opmaken en dan sturen ze ons naar de gevallen-meisieskolonie en daar worden wü dan persklaar ') gemaakt voor de christelijkheid. Maar misschien wordt de christelijke regeering in 't volgend jaar wel gesjeesd, zegt juffrouw Billemans, en dan komen de liberalen weer aan 't bestuur en die bennen ook nog christelijk genoeg, daar niet van, maar toch niet zóó erg als de fijnen, die nou de lakens uitdeelen. En als die heel erge christelijken tegen dien tijd nog geen nieuwe zedelijkhedens hebben uitgevonden, dan zou 't kunnen gebeuren, dat het vrijen toch no<; niet heelegansch verboden zal worden. En die juffrouw Billemans kan in de toekomst zien, uit koffiedik en uit de sterren, en werkt daarbij ook met het ei. Ze is een gestudeerd persoon en verbazend knap van haar eigen en ze zou laatst nog bijna een vent van de vallende ziekte genezen hebben, als-i net niet toevallig dood was gegaan. Nou, en die juffrouw zeit zeivers, dat 't niet mag om de meisies het brood uit den mond te stooten en dat elk werkman en dus ook elke werkvrouw recht op d'r arbeid heeft en dat niemand het recht heeft iemand te beletten zijn beroep uit te oefenen en dat zij daarom ook het recht heeft om horoscopen te trekken en de toekomst te voorspellen, zoowel uit koffiedik als uit den loop der sterren, net zoo goed als de sonnebuul en de spierentisten en al dat andere volk, dat in zwarte magie doet; en dat ik dus ook het recht heb mijn eerlijk ambacht uit te oefenen en als ik met geen manskerels meer over straat mag loopen of met een jongen ergens in 't park gaan zitten, dan *) De juffer zal waarschijnlijk „pasklaar" bedoelen. De Zetter. 64 wordt het tijd, zeit ze, de sjoosjale revolutie uit te roepen en dan ganen we een vrije vrouwenvereeniging oprichten en met de rooie vlag op straat loopen en dan zal de regeering met de handen in 't haar en met de vijf vingers in een benauwd hart zitten en dan zal 't te laat zijn. Dus, meneer Florensse, als uwes uwe waarschuwende stem nou eens wilt laten hooren en die erge christelijke heeren in Den Haag nog eens zoudt willen waarschuwen, om nou alsjeblieft uit te scheiden met derlui christelijke zedelijkhedens, dan zoudt u een goed werk doen, want als 't over 't heele land moet worden 'als in Schiedam, dan beginnen we direct met de werkstaking. Laat de christelijke heeren in Den Haag toch bedenken, dat ze zelf niet den last hebben van hai zedelijkheidswetten. Zij kunnen met hun maitressen uit rijden gaan of snoepreisjes gaan maken, of ze brengen bezoeken aan hunne maintenees, die ze gekamerd hebben en daar hebben ze natuurlijk geen last van de smerissen, maar wij zitten voor de gebroken potten. En wat nou die maintenees en maitressen aangaat,och god, we kunnen best zien dat de zon in 't water schijnt en wij hebben er niks tegen, dat die christelijke heeren de zedelijkheid op hun manier toepassen en bij hun maintenees preeken gaan houden over de vromigheid en over de katermoraal. Maar dan moeten ze ons, arme meisjes, ook niet willen koeieneeren en ook van den minderen man kunnen lijden dat de zon in 't water schijnt en een ieder toelaten zijne zedelijkheid op zijn eigen manier toe te passen. Want kijk nou eens an, meneer Florensse, as nou die erge christelijken eens een beetje meer ieder voor zich zelf lieten zorgen en hun vrome neuzen wat minder in de zaken van andere menschen staken, geloof je nou ook niet, dat 't dan even goed zou gaan als met al dat gereglementeer van de zedelijkheid van den minderen man? En nou schei ik uit met de pen, maar niet met het hart en hoop, dat uwes mijn astrantigheid niet kwalijk zult nemen en verders de groetenis en als ik uwes eens een pleizier kan doen, dan weet je er alles van. En vele groeten van juffrouw Bille- 65 mans en of ik uwes zeggen zou dat ze 't tegenwoordig zoo alleenig heit, sedert haar kater 't heit afgeleid. En of uwes ook niet vond, dat de hooge christelijke heeren veel op krolsche katers gelijken, die derlni katjes in 't donker knijpen en die een kater hebben van zedelijkheid. Zie zoo, nou weet ik verders niks meer en ik wensch u de gezondheid en de continuatie en ik blijf uwe onderdanige dienares SIENTJE DINQES. HET BANKROET VAN „JOOSIE". Brief van Satan aan den auteur over de sluiting der Hel. Meneer Florensse, Een oud-hollandsch spreekwoord zegt: door den motregen en de fijne menschen wordt men het meest gekuld. Ik heb de waarheid dezer spreuk tot mijn schade en schande aan beide kanten ondervonden. Eenige dagen geleden moest ik voor zaken te Antwerpen zijn. Men had mij gezegd dat daar, behalve in diamanten, ook sterk in consciënties geschacherd wordt en dat er tijdens de laatste verkiezingen zelfs groothandel gedreven is in dat artikel. Maar, ho maarl niks te doen in deze branche, net zoo min als overal elders. Sommigen hadden hun consciëntie al lang verlapt, de meeste anderen hadden nooit zoo'n ding gehad en enkelen wisten zelfs niet wat het woord beteekende. Ze dachten dat ik in antiek handelde, en verwezen mij naar 't museum van folklore. Daar mijn dag nu toch verloren was en die oomzegger van me, Lucifer heet-i, 't is eigenlijk een buitenbeentje van me, 'n mauvais sujet, heelemaal uit den aard geslagen en vol van nieuwlichterijen, enfin, daar die jongen mij van u gesproken en me gezegd had, dat ge tegenwoordig te Antwerpen woont, besloot ik u eens op te zoeken. Welnu, er viel te Antwerpen een malsch fijn regentje dat, volgens den ouden Dumas, in die stad thuis schijnt te behooren, en toen ik een uur lang vergeefs naar uw adres gezocht had. 67 was ik zoo doornat dat ik mij noodig moest verschoonen. Ik ben dus terug naar de onderwereld gegaan en heb er mijn spullen bil onze groote cuisinière te drogen gehangen. Net stond er een waterzootje van gestruikelde paters op het vuur en ik zei nog zoo tegen den kok van dienst: zet die kerels maar 'ns even van de kachel, want ik kan er de lucht niet van verdragen. — Ja meester, zei-i, en de kachel wil ook al niet trekken met dat mottige weer boven, en je kan die paters niet gaar krijgen, zoo taai bennen ze, of dat nou met dat modernisme in verband staat, mag Joost weten. — Dan zullen we naar den schoorsteen moeten laten zien, zei ik, maar spoedig zou ik bemerken dat het niet aan de kachel en evenmin aan den schoorsteen lag, dat het bij ons niet branden wilde. Ik had te Antwerpen een gazet gekocht, de Chroniaae was 't geloof ik, en toen ik me nu, zoo in naturalibus waarbij mijn staart voor vijgeblad diende, — bij onze groote cuisinière zat te warmen en bij mijn eigen dacht: Ouwe, als je nou maar geen kou gevat hebt, en tegelijk met een half oog die gazet 'ns in keek, viel mijn blik op een artikel: FERMETURE DE 1'ENFER. Ik dacht zoo bij me zelf, wat zullen we nou hebben, zeker weer een mop, want daar in België houden de kranten nog wel 'ns van een lolletje, heel anders dan de groote bladen in Holland, die altijd zoo taai als overjarige knuppelkoek zijn. Maar 't was heelemaal geen lolletje, meneer Florensse, akelige ernst was 't. Weer zoo'n gemeen stuk van die fijne dominés, die er altijd op uit zijn om, waar ze kunnen, mij 'a kool te stoven. Ik schopte in m'n kwaadheid tegen den ketel, zoodat de halfgare paters over den vloer rolden en de kok van dienst vroeg of zij de schuld van m'n kwaadheid waren. Neen, zei ik, zet ze maar weer op 't vuur, die smeerbuiken hebben er geen schuld aan. Maar giet er versch water op en doe er een scheutje azijn bij, want de klerikale stank, dien ze afgeven, maakt me misselijk. 68 Jawel, dat hebben die teemende gereformeerde dominés me gebakken. Maar wacht! als ik ze hier beneden krijg! Dan zullen hun magere billen kermis houden. En dat nieuwtje komt natuurlijk weer uit Amerika. Te Washington heeft dat vrome christelijk gebroed een vergadering gehouden, waar 4000 afgevaardigden aanwezig waren en die hebben met algemeene stemmen een resolutie aangenomen, dat de hel niet bestaat. Verbeeld je, iemand zoo maar, mir nichts, dir nichts, z'n broodwinning af te nemen! Ze namen ook nog een motie aan, den wensch uitdrukkende, dat alle protestantsche clergymen de leer der eeuwige verdoemenis uit het geloof zouden schrappen en om de pers uit te noodigen aan die clergymen te vragen, of de bijbel naar hunne meening, dit leerstuk bevatte. Zeer veel clergymen stemmen in met het denkbeeld, de hel af te schaffen, maar durven zich nog niet goed in dien geest uitspreken. Men denkt dat zeer velen hierdoor tot het scepticisme zullen gevoerd worden, daar zelfs de generaal van het heilsleger, William P. Hall, de hel in ouden stijl verworpen heeft, aantoonend, dat het in strijd is met de schrjtt. Tot zoover het nieuwtje van de Chronique. Ge begrijpt, meneer Florensse, dat ik er kapot van was, toen ik dit bericht gelezen had. De zaken gaan bij ons in den laatsten tijd toch al slapjes. Niet dat de christenen op eens zoo braaf geworden zijn, verre van daar, maar in consciënties gaat er niets meer om. Mef den handel in zielen kun je geen droog brood meer verdienen. Zeer velen beweren zelfs, dat ze geen ziel hebben en dan heb je er nog meer, die wel altijd van hun consciëntie spreken, maar bij wie dat ding heelemaal verschrompeld is, net als het staartachtige aanhangsel bij de menschen. Gij ziet van hier, dat 't voor ons onmogelijk is, hen daarmee nog naar omlaag te trekken. En nou gaan ze waarachtig peuteren aan den hartader van ons bestaan, 't Is om er den kop bij te verliezen. Ik ben regelrecht naar Rome gevlogen en vroeg audiëntie bi] onzen H. Vader den Paus. Nou, die kreeg ik natuurlijk onmiddellijk, want de paus en ik 69 zijn zooveel als twee handen op één buik, we hebben altijd in de beste verstandhouding samen zaken gedaan, tot meerdere eer en glorie van de H. Kerk, en de H. Vader is zelfs m'n hoofdagent Ik had die krant bij me gestoken en las hem het bericht voor. Maar de man wordt oud en 'n beetje suf. Ik kon hem den ernst der zaak niet aan zijn verstand brengen. Eerst wou hij er niet van hooren, omdat 't een slechte gazet was, waar 't in stond, en toen begon hij te zeuren over z'n onfeilbaarheid en dat hij alleen baas was om de hel te sluiten en dat-i zich aan die praatjes der Amerikaansche clergymen niet stoorde en weer 'n nieuw motu proprio in den maak had en als dat niet hielp, 'n encycliek zou uitvaardigen. Ik antwoordde: ouwetje, hou jij je motu proprio en je encyclieken maar liever bij je. Je maakt de zaken hoe langer hoe meer in de war met je proza. Laat ons liever bedaard overleggen wat er te doen staat om te redden wat er nog te redden valt. — Dan moet je maar liever naar den pater-generaal der jezuieten gaan, zei-i, die bemoeit zich meer met de huishoudelijke aangelegenheden van 't ware geloof, ik heb 't te druk met m'n motu proprio en 't is al laat ik ga naar bed. M'n groeten aan de familie. Bonsoirl Toen ben ik dan maar naar den generaal der jezuieten gegaan, die mij zeer vriendelijk ontving. Hij wist natuurlijk al lang waarvoor ik bij hem kwam, want de zwarte paus is veel pienterder dan de onfeilbare. — Qa zitten, zei-i en steek 'n cigaret op. Of wil je liever 'n fijne sigaar ? Doe of je thuis waart. — Pater, zoo begon ik, de tijden zijn slecht, ge hebt dat zeker ook gelezen van de sluiting der hel ? — Ik heb 't gelezen, mijn zoon, zei de pater, terwijl-i, net als Rodin in den wandelenden Jood, zijn rooden zakdoek uit zijn mouw haalde en tegen zijn neus duwde, ik heb 't gelezen, maar wat zou dat? Wij houden ons immers aan ons contract wij blijven immers de heele wereld verdoemen en vervloeken en wat die ketters in Amerika aangaat daar storen we ons 70 immers niet aan. Kom kom, zei-i, terwijl hij mij gemoedelijk op den schouder klopte, zoo lang Rome u trouw blijft en de Paus de zielen naar uw rijk drijft, is er immers niet zoo heel veel verloren? Ik was geroerd en haalde ook mijn zakdoek voor den dag en waarachtig, meneer Florensse, daar stonden we allebei, de pater-generaal en ik, te snotteren en onze oogen af te drogen. Ja, dat was 'n roerend moment en wel waard om door een Toorop of anderen futurist vereeuwigd te worden. Toen we allebei wat van onze ontroering bekomen waren, ging de pater naar een geheime kast in den muur en haalde er 'n buikflesch met twee kelkjes uit en schonk me een glaasje Chartreuse in. — Kom, drink eens, zei-i, dat zal uw zinnen wat verzetten. Nog is Rome niet verloren en zoolang Rome nog heerschappij voert over de geesten der menschen is ook uw rijk buiten gevaar. — Die clergymen, ging-i voort, zijn onnoozele sukkels, want door de hel te willen sluiten, schaffen ze hun eigen broodwinning af. Denk jij nou, dat er nog iets van 't geloof overblijft als de menschen niet meer aan de hel gelooven en niet meer bang voor de eeuwige verdoemenis zouden zijn? — Neen pater, zei ik, dat zal wel niet, maar zou u onzen H. Vader den Paus niet 'ns kunnen aanraden, die clergymen nog eens ten overvloede te verdoemen en hen naar 't eeuwige vuur te verwijzen? — Qekheid, zei de pater, dat helpt toch niet. De menschen halen de schouders op voor zijn vervloekingen. Vroeger ja, toen wij met de inquisitie kracht konden bijzetten aan zoo'n vervloeking, toen deed dat allemaal effect, maar tegenwoordig doet de oude man in 't Vaticaan eigenlijk maar beter dat-i zijn mond houdt — Hij is alweer aan een nieuw motu proprio bezig, zei ik. — Zoo, zoo, zei de pater-generaal, we zullen daar wel 'n stokje voor steken en in elk geval zorgen dat hij ditmaal geen nieuwe dwaasheden uithaalt. En nu mijn zoon, op onze ge- 71 zondheid, kom, — vat er nog eentje. Dat doet goed met dat mottige weer, en zet u die zwarte gedachten uit het hoofd. Wij blijven hou en trouw bij elkaar en de geloovigen zijn nog altijd even dom en onnoozeL Ze gelooven nog wel aan hel en hemel en tot zoo lang staat ons rijk rotsvast op aarde. Wij kunnen niet buiten u en gij kunt ons met missen. Van oudsher zijn we steeds uw trouwste handlangers geweest, laat dat zoo blijven. Denk eens aan, hoe lang we nu al samen gewerkt hebben! 1 — Ja pater, zei ik, dat zal al 370 jaar zijn, geloof ik. Al uw voorgangers, van den H. Ignatius van Loyala te beginnen, zijn duivelstoejagers in de hel geworden, enne dan hebben we nog veel meer jezuieten-heiligen bij ons, om van de andere heiligen niet eens te spreken — Nu, wel thuis dan, zei toen de pater-generaal, die deze wending in 't gesprek minder scheen te bevallen, en maar goeden moed gehouden. De audiëntie was afgeloopen en toen ben ik maar weer naar de onderwereld gegaan, omdat er toch geen zaken te maken waren op de korst. En 't was maar net tijd dat ik thuis kwam, want verbeeld je, in mijn afwezigheid hadden de jonge duiveltjes strike gemaakt, ook al uit naaperij van jullie gedoe op aarde en 't scheelde niet veel of 't eeuwige vuur was uitgegaan. Ik heb hen wat schoppen onder hun posteriora gegeven en toen heb ik met m'n grootje wel een halven dag moeten wurmen om den brand weer in onze cuisinière te krijgen. Allemaal met dien motregen, denk ik, en door dat gemodder der modernisten en door die pauselijke motu proprios, waar ik de kachel mee aansteek en die niet branden wilden. Of zou nou wezenlijk dat besluit van die Amerikaansche clergymen al invloed hebben op den brand bij ons? Als ik ze hier krijg zal ik ze a petit feu laten braden. Dat hebben ze er dan van, dat ze de he! willen uitdooven. (Was get.) p. p. SATANAS, Asmodeus Risorius, Secr. Voor gelijkluidend afschrift: Fl. Fl. VAN DEN VAGEBOND DIE T WETEN WILDE. Een Vertelling zonder Moraal en zonder Principes. Was die Seele betrifft, ist das einzige Prtnztp keine Prinzipiën za haben." PETER ALTENBERQ. Toen de landlooper, Nelis Nergenshuis, uit 's rijks krententuin ontslagen werd, was het in 't begin van Juli. Qe herinnert u, hoe warm het was in den aanvang van den vorigen zomer en daar onze vriend Nelis, zooals hij pleegt te zeggen, „nog al dorstig is van z'n eigen" en toevallig nog een paar gulden over had van zijn uitgaanskas, kon hij maar moeilijk een kroeg voorbijgaan van de velen, die hij op zijn weg ontmoette. Nu, hij kan veel verdragen en dus was er „geen kwaad bij", maar als Nelis 'n paar borrels op heeft boven zijn gewoon rantsoen, begint hij wijsgeerig te worden en houdt theologisch-wijsgeerige vertoogen tegen ieder, die naar hem luisteren wil en als hij geen gehoor kan vinden, dan maar tegen zichzelven of tegen de boomen langs den weg. Nelis verbeeldt zich dan dat hij redenaar of volksmenner is, of „viezelefoof", zooals hij 't noemt; hij geraakt dan allengs in vervoering en meent, dat een aandachtige menigte aan zijn lippen hangt en hij de menschheid aan 't verbeteren is door de macht van zijn woord, — het gewone dwaalbegrip van alle spraakzame verbeteraars van het menschdom. Dit is een eigenaardigheid van ons ras, een zonderlinge eigenaardigheid, waardoor de Hollanders zich van de meeste 73 andere naties opmerkelijk onderscheiden. De theologisch-wijsgeerige geaardheid, bedoel ik. Daardoor kon een man als prof. Bolland betrekkelijk populair worden bij ons. In Frankrijk of in België zou zoo'n hegelend professor nimmer beroemd geworden zijn buiten de studentenwereld of den kring der vakgenooten, maar in Nederland, waar ieder zoowat theologiseert en philosopheert in z'n vrijen tijd, worden zijn colleges, zooals ieder weet, zeer druk, ook door niet „gestudeerdè" personen bezocht. Er zijn van die eigenwijze betweters, die beweren, dat de gevolgen daarvan bedroevend zijn; dat de hegelarij in de slecht gemeubelde bovenkamertjes van ongeletterde Bollandisten de schromelijkste verwarring sticht, maar och, er zijn nn eenmaal van die lui, die altijd in de contramine willen zijn en wij, Hollanders, laten die menschen praten en theologiseeren en philosopheeren er maar lustig op los. Nelis Nergensthuis had nooit van zijn leven gehegeld en van prof. Bolland had hij ook nooit gehoord, maar hij had nu en dan van die wijsgeerige bevliegingen, vooral als-i in de olie was. Dan kon hij urenlang redeneeren en sprak over dingen, waarvan een man van zijn conditie in den regel niet veel te vertellen weet. Misschien zullen de theosofen beweren, dat hij in eene vroegere incarnatie een beroemd wijsgeer is geweest en dat zijn onderbewustzijn hem nu die divagatiën dicteert. WeL dat kan best waar zijn. Mogelijk is Nelis wel een reïncarnatie van Kant of Fichte, of is een der wijsgeeren uit de oudheid in zijn lichaam herboren. Wie weet, of de goddelijke Plato niet uit hem spreekt. Eenmaal in 't gebied der buitenissigheden aangeland, behoeft geen enkele mogelijkheid ons af te schrikken Deze drie puntjes dienen om een eind San deze uitweiding te maken. Anders was er veel kans, dat ik zelf in 't euvel mijner landgenooten verviel en, in plaats van een vertelling, een verhandeling ten beste ging geven over theosophie, reïncarnatie, onderbewustzijn en meer van die rariteiten, allemaal zeer interessant, maar zonder verband met deze ware geschiedenis. 74 Om dan weer op mijn chapiter te komen; in de buurt van Hoogeveen haalde Nelis een scharenslijper in, die met zijn wagen langs 's heeren wegen sukkelde en die, evenals hij, nog vóór den avond Meppel wilde bereiken, waar een heel best landlooperslogement moet zijn. Nelis probeerde een theologischpolitisch vertoog tegen den man af te steken, maar de scharesliep gaf daar heelemaal geen asem op. De man was uit het Brabantsche en dus totaal onvatbaar voor theologisch gehaspel. Ik vertel u nu maar niets van Nelis' verdere bevindingen te Meppel, omdat die niets met deze historie te maken hebben, 't Was den daarop volgenden dag een Zondag, toen hij te Zonderhausen aanlandde; het dorp, waar dit verhaal eigeilijk speelt. De kerkklok klepte voor de eerste maal, toen Nelis het dorpje binnenstapte. Reeds spoedden zich eenige oude kwezels kerkwaarts. Ook de dominé verliet juist zijne pastorie en Maakte zich gereed naar het kerkje te gaan, toen de landlooper net zijn deur passeerde. 't Was een zeer liberaal denkend man, die dominé van Zonderhausen, die slechts de moraal des evangelies predikte, „de zuivere moraal, meneer", die, zooals ieder weet, verre verheven is boven bekrompen kerkgeloof en enghartige dogmatiek. Hij had op die moraal een systeem gebouwd, dat hij soms aan zijn intieme vrienden uiteenzette en waaruit zonneklaar bleek, dat zoo'n moraliseerend dominé eigenlijk de spil is, waarom de heele maatschappij draait. Tja, zoo'n moraal-dominé verbeeldt zich soms al heel wat. Als allen leefden volgens de moraal des evangelies, dan zou er, volgens hem, een gouden eeuw aanbreken van algemeene broederlijkheid, van ootmoed en zelfverzaking. Maar dan moesten allen, zoowel de aanzienlijken als de armen, elkander liefhebben als kinderen van één liefderijk vader; zij moesten liefdediensten aan elkander bewijzen in ootmoed en nederigheid des harten, zooals de eerste christenen deden, waardoor dan de sociale kwestie meteen was opgelost. Daar het de taak 75 van den modernen christen-leeraar was, het volk in te wijden in deze liefdeleer, berustte, volgens hem, de oplossing van 't maatschappelijk vraagstuk in zijn handen, 't Was alleen jammer, dat de menschen, rijken en armen, elkandér nog niet erg broederlijk liefhadden, maar dat zou wel komen mettertijd, als men slechts wat geduld had— Toen de dominé Nelis bemerkte, kreeg hij een ingeving vooü zijn preek. Het haveloos, Zigeunerachtig uiterlijk van den schooier zou hem een welkome aanleiding geven tot een zijner schitterende improvisaties over de sociale leer des evangelies, die voorzeker succes zou hebben bij zijn gehoor; als er nu maar wat noblesse naar de preek kwam! En dan, in de eerste plaats, moest de vagebond naar de kerk willen komen. — Wel, vriendje, zoo begon de dominé, met een zoetsappig glimlachje, komt ge u ook verkwikken aan het brood des levens ? Maar Nelis had nog niet ontbeten en was dus niet best geluimd. Ook had hij het land aan dominé's en pastoors in het algemeen, omdat ze altijd het hoogste woord willen hebben, zooals hij zeide. — Als je me nou staat te belatafele met je brood des levens! Mot je net mijn hebben. Qeef me liever 'n dubbeltje, dan ga *k 'n pierenverschrikkertje koopèn en mag jij je oudbakken brood zelf opeten. , — Mijn vriend, zei de dominé, ik zal u een gulden geven, als ge opgaat naar het huis uws vaders en u verkwikken wilt aan het woord des evangelies. — 'n Gulden? Dat "s andere peper! Had dat maar dadelijk gezegd. Ja, als je 't zoo bedoelt, dan ben ik je man. Maar ik mot eerst nog effekens in dat kroegie daar wezen om me bagage te deponeere, zie je, en dan kom ik meteen naar je winkel. Zoo kwam het, dat Nelis Nergensthuis dien dag de morgenpreek te Zonderhausen bijwoonde. Maar als hij geweten had, vertelde hij later, dat die hemelbezorger hem zoo aan de kaak zou stellen en voor al die boeren en kappetalisten tot op z'n 76 hemd zou uitkleeden, dan had-i zich niet laten verneuriën, nog voor geen achterwiel, meneer. — Mar dat mot je hooren. Nog nooit in m'n leven ben ik zoo laag weggezet, zelfs niet door de smerissen, die me later hebben ingepikt. En al ben ik nou geen kappetalist, toch laat ik me nog niet voor 'n Judas uitschelden. Mar toen heb ik dien vent dan ook 'ns op mijn manier de nakende waarheid gezeid en al most ik nou ook voor 'n jaar naar 't rooie dorp, van z'n preek heit-i geen pleizier gehad, dat wil ik je wèl zeggen. Wel, ik had dan in dat kroegie nog zooveul as gedesseneerd, omdat ik dat altijd met klare jenever doe, kwestie van gezondheid, meneer, altijd wel te verstaan, as ik cente heb. En toen was ik dan mar naar die kerk gekuierd. Ik geloof, dat ik al te laat was, want die vent stond al op den preekstoel en de boeren keken me an asof ze zeggen wouen: wat zamme i'ou hebben en as of ik de deursluiter van Joosje Pik was. Mar zóó kreeg die zielverkooper me niet in de smoeze, of daar begon 't standje Ik zie geen kans om de preek te reconstrueeren uit het verward relaas, dat Nelis mij gaf, daarom heb ik mijn informaties te Zonderhausen zelf ingewonnen en heb daar vernomen, dat de dominé op dien gedenkwaardigen Zondag ongeveer aldus gesproken heeft: Na het dertiende hoofdstuk van Johannes te hebben voorgelezen, waarin verhaald wordt, dat Jezus de voeten zijner apostelen waschte, waaronder ook Judas was, hoewel hij wist, dat die hem zou verraden, en na de woorden van Jezus te hebben aangehaald, (Indien dan ik, de Heere en de Meester, uwe voeten gewasschen heb, zoo zijt gij dan ook schuldig malkanders voeten te wasschen. Want ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs ik u gedaan heb, gijlieden ook doet) bouwde de predikant op dezen tekst zijn preek. „Mijne geliefden", zoo begon hij, „laten wij hieruit erkennen, hoe modern het woord des levens is, hoezeer de sociale ideeën reeds levendig waren in de harten dergenen, die de evangeliën te boek stelden. Hoe moeten wij deze les des hel- 77 lands ter harte nemen, waaruit wij leeren, dat zelfs de nederigste onzer broederen niet te gering voor ons mag zijn, om hem te dienen in ootmoed en in zelfverzaking, zooals de Heere zelfs Judas gediend heeft, — Judas, die hem verraden zou, Judas de groote zondaar, Judas de outlaw. En ziet, broeders," ging hij voort met een breed gebaar en zijn oogen richtend naar den landlooper, „ziet ook onder onze kudde is wellicht een Judas, een outlaw, en ook wij willen den grooten ootmoed des zaligmakers navolgen en onzen gevallen broeder dienen met zelfverzaking. O zeker, wij weten, dat hij gezondigd heeft, zwaar gezondigd misschien, maar laat ons bedenken, dat de honger, de nood, de afgunst, de strenge wet, de menschelijke zwakheid hem hebben doen vallen en dat het moeilijk is voor den gevallene om terug te keeren in de geordende maatschappij. Landloopers en vagebonden bedelen niet voor hun genoegen. Allen hongeren en dorsten naar een eerbare positie in de maatschappij. Maar zij hebben eens in hun leven een Judas-daad bedreven, waardoor zij uitgestooten zijn buiten de gemeenschap der rechtvaardigen. Maar daarvan zal de gerechte Qod hun rekenschap vragen. Wij echter moeten het voorbeeld van onzen verlosser en heiland volgen en ook dezen Judas de voeten wasschen." En daar de dominé toen alweer zijn blikken naar den vagebond richtte, keken alle boeren dienzelfden kant uit en Nelis voelde zich als een ziek dier dat men uit zijn schuilplaats ln het daglicht gehaald heeft. HU voelde een geweldigen toorn in zich opwellen, maar nog wist hij zich niet te uiten. De aanval kwam te onverwacht. Was hij een Judas, om dat hU 'n borrel dronk en bedelde?— De predikant vervolgde: HU schilderde zijn gemeentenaren het beeld der toekomst, wanneer de sociale vrede zal gekomen zUn over de menschen, wanneer de rUke niets liever zal wenschen dan zUn rijkdommen te verdeelen onder de armen, wanneer de armen bescheiden en dankbaar zullen zUn en zich ootmoedig zullen laten beaalmoezen en wat ze te veel krügen weer terug zullen brengen aan de rijken. 78 „En deze sociale gedachte," ging hij voort, „heeft Jezus gezaaid en het koren is thans, na 1900 jaren welig opgeschoten en al is ook het onkruid tusschen de tarwe gegroeid, dan is het aan ons, gelouterde christenen, om het onkruid te wieden, opdat wat bruikbaar moge zijn in de leerstellingsn der socialisten, versmolten en geheiligd met de sociale leer des heilands, ten slotte een heilstaat moge doen aanbreken, waarin onze gevallen broeder mede zal aanzitten aan den disch des vaders." Qedurende deze peroratie had Nelis tijd gehad een kloek besluit te nemen. Want al had de dominé 't voorzeker niet zoo kwaad bedoeld, de landlooper had er toch uit begrepen, dat de heele preek een doorgaande beleediging aan zijn adres was, te meer, daar de predikant voortdurend het woord tot hem scheen te richten. Onder een der kerkvensters was een antiek grafmonument en eer iemand er op verdacht was, klauterde Nelis op dit monument en wist vandaar op de vensternis van het kerkraam te klimmen. Zoo verwierf hij zich een zitplaats, waarvan men hem althans niet eer verwijderen kon, voor hij gelegenheid zou hebben gehad, zijn hart eens te luchten. — Want dat kon ik toch niet over m'n kant laten gaan, zeg nou zelf meneer, om daar tegenover die stomme boerensmoelen voor Judas te worden uitgescholden. Wel, toen ik dan goed zat, zei ik zoo teugen dien dominé, en nou zei ik je 'ns zeggen 'k van jou denk. Hij riep toen wel om den koster, maar die kon me toch niet benaderen en de boeren hadden te veel schik in dekemedie, om zich te roeren. „Omdat ik ook wel eens 'n hartig woordje wil zeggen, zie je. „Boeren en buitenlui, die dominé heeft me 'n gulden gegeven, opdat ik naar de kerk zou komen, mar as ik geweten had dat-i zoo me doopzeel zou lichten, dan zou ik hem de centen voor de voeten gesmeten hebben, net as Judas de zilverlingen. „Maar al ben ik nou geen kappetalist, net als jullie, een Judas ben ik niet en al kom ik nou uit den krententuin, daar- 79 cm heb ik nog geen Judasstreken uitgehaald. Een Judas die *t gezeid heeft, — nou weet je 't net. „Boeren en buitenlui, as Jullie je nou door dien vent laten verneuriën, dan bennen Jullie net zoo dom as je er uitziet Mar as je niet zoo dom bent as je er uitziet dan zei je toch motten inzien, dat alles, wat-i verteld heeft kouwe koffie is, en daai heb ik in de kelonie m'n bekomst van gehad. „Wat ik je zal bewijzen, menschen. „Op de eerste plaats van die wasscherij. Wil jij me vuile pooten wasschen, dominé? Daar heb je geen zin in, watte? Nou dan, wat wou je dan met je praatjes, man? Maak die boeren dan geen dingen wijs, waar je toch niks van meent. „Op de tweede plaats, die huichelachtige lievigheid tegenover menschen van mijn conditie. Dat is ook allemaal verneuriederij. De dominé's hebben er maling an of; er een mensch verongelukt, en daar hebben ze gelijk in, want 't komt er zooniet niet op an. Er blijven er toch nog genoeg over. Mar dat ze er zoo'n christelijke kouwe drukkie over maken, zie je, daar ken ik me nijdig om maken. Jawel menschen, as we eerst kapot benne en we as hoofdschotel gediend hebben op den disch der pieren, dan magge we op den disch komen in 't hiernamaals, en as we nou maar onzen kop dicht houden, dan blijven de dominé's, pastoors en kappetalisten an de vreet. „En dat ik geen plezier in me vak heb, is ook gelogen. Ik zou met jullie niet willen oversteken. Maar dat 's tot daaran toe. Niemand vraagt er naar om van positie te verwisselen. Ik blijf bij me vak, waar ik senjeigheid in heb en dat 't mooiste vak van de wereld zou zijn, as er geen smerissen bestonden, die 'n puist hebben aan iemands vrije gevoelens. En Jullie blijven bij je boerenvak en de dominé blijft ook bij zijn vak. Dat 's alles mooi en wèl; mar dan mot-i de arme menschen niet omkoopen voor 'n gulden, om ze ongestraft te mogen uitschelden voor Judas en dronkenlap. Want dat is nou Judasloon en dan mot-i an Jullie boerenmenschen geen knollen voor ctroenen verkoopen, want daar krijgt-i z'n traktement niet voor. Want dat de christelijke sjosjalerigheid op de komst is, 80 daar gelooft-i zelf niet an, menschen. Hij heeft je nou verteld van de rijken, die hun kappetaal an de armen zouden uitdeelen, mar dat doene ze toch niet, nou niet en in der eeuwigheid niet. Mot je niet gelooven. Allemaal lak. En daar zou die dominé ook niks geen senieigheid in hebben, laat je dat niet wijs maken, want hij is zelf kappetalisL Of zon jij *n half jaar van je traktement aan mij willen geven, dominé? Qa dan gerust je gang, hoor! Als ik je daarmee van dienst kan zijn, om Je christelijkheid op mij te probeeren, dan wil ik je wel 't plezier doen om 't an te nemen. Zoo ootmoedig zal ik dan wel zijn. Maar Jouw christelijkheid gaat ook al niet verder dan je lippen, net as bij al dat volk, dat zich christelijk noemt, maar van hun christelijke duiten mot je afblijven en hun evennaasten Jagen ze van hun deur as ze om een boterham vragen. Zoo christelijk bennen jullie. En wil ik je nou 'ns zeggen, wat jullie nog meer bent? 'n Troep huichelaars bennen jullie, schijnheilige huichelaars en jij, dominé bent 'n Judas. „Dat staat daar te zeeveren van sjosjalerigheid en sjeneert zich niet 'n arm man om te koopen voor 'n gulden. „Weet jij, wat judassen is? Dat is om te preeken over die mooie beginselen, van alles weg te geven en nederig en ootmoedig te zijn, maar zich zelf vet te mesten van het kappetaal en hoogmoedig te zijn as 'n kalkoensche haan. Wat doe jij uit ootmoed en zelfverzaking, waar je zooveel over kletst? Neem je bijgeval het eerst je hoed af voor je parochianen? Doet-i dat, menschen? Nee, nietwaar? Hij neemt *t jullie zelfs kwalijk, as jullie niet heel diep je petje voor hem dopt. „Qeeft-i z'n rok an hem, die z'n mantel steelt? Nee, niet waar? Als ze wat appelen uit z'n tuin halen, loopt-i op 'n kippedraf je naar de politie. Keert-i z'n rechterwang toe an hem, die 'm op de linker 'n mep geeft? Dat mot je mar 'ns probeeren, dan zul je, zeer tot je nadeel, kennis maken met z'n christelijke lankmoedigheid. Vergeeft-i elke beleediging? „Kan je begrijpen, zeg! Daar ginder komen de smerissen al an, die hij z'n koster heeft laten roepen en die mij dadelijk, op zijn bevel, naar 't kot zullen brengen. Daar straks heb je 81 de theorie gehoord en nou mot Nelis naar 't rooie dorp, — dat 's de praktijk. En waarom? Omdat-i de nakende waarheid gezeid heeft, want dat mag niet, dat is onzedelijk " Zoover was Neus met zijn allocutie, toen de politie op het tooneel verscheen, in den vorm van twee rijksveldwachters, die hem sommeerden direct naar beneden te komen en eens „bliksems gauw zijn smoel te houden." En daar hij van jongsaf gewoon was aan de uitnoodigingen der politie gevolg te geven, verliet hij gewillig zijn verheven zitplaats en werd naar 't kot onder den toren gebracht, om den volgenden dag naar Assen te worden doorgezonden, waar men hem waarschijnlijk gelegenheid heeft gegeven gedurende eenige maanden na te dendenken over de theorie en de praktijk van het christendom. De dominé van Zonderhausen moet zich echter hebben voorgenomen om in 't vervolg zijn preeken uitsluitend uit evangelieteksten op te bouwen en geen levende voorbeelden meer te gebruiken ter illustratie. KOORTS-VISIOENEN. 1 Was in September LL Ik lag in een hevige koorts en 't scheen wel, of mijn gedachten in mijn arm brein Walpurgisnacht vierden. Zij holden achter elkaar als heksen, die op bezemstelen of— op stokpaardjes reden. Ik had mij in 't hoofd gezet, dat ik een artikel moest schrijven en poogde tevergeefs mijn door de koorts verbijsterde gedachten te verzamelen. Ik vermoed, dat ik, ten slotte, in slaap gevallen ben en dat ik toen onrustig gedroomd heb ea in mijn droomen door wonderlijke visioenen gekweld werd. Verbeeld je, het scheen mij, dat al mijn correspondenten en alle oude bekenden uit mijn parodieën elkaar rendez-vous in mijn slaapkamer hadden gegeven en daar ten mijnen koste een bachanaal vierden. Als op een gemaskerd bal, trokken telkens andere paren voorbij mijn droom-oogen en ving ik een deel hunner gesprekken op. 't Was een benauwde fantasmagorie. Eerst zag ik juffrouw Noodlot verschijnen, die, in 't costuum eener wichelaarster, al cancanneerende met den ouden paus mijn kamer binnen danste. Hoe kom je aan den onzin en hoe dwaas kan men toch droomen, als de koorts onze hersenen benevelt! — Au! au! riep op eens de oude heer Sarto, je trapt op mijn eksteroogen. Al ben jij nou het noodlot en al denken sommige lui, dat jij al 't wel en 't wee van 't ondermaansche bestiert, daarom hoef je me nog niet op me onfeilbare teenen te trappen. — Gekheid, zei juffrouw Noodlot, jij met je eksteroogen 83 en met je onfeilbaarheid. Je hebt daar net me sleep wel afgetrapt met je lompe pastoorsschoenen. Maar in een nacht als deze kan men niet op allerlei kleinigheden letten. Hoe gaat 't overigens met de zaken? — Da 's maar slapjes, juffrouw, zei de oude paus, heel slapjes. Vooral nu de sultan finale uitverkoop annonceert. *t Was wel een oude concurrent, maar in den laatsten tijd deden we elkaar geen kwaad meer. Integendeel. En dan dat modernisme! Je kunt niet gelooven, hoe dwars me dat in de maag zit. Ik ben een nieuw motu proprio aan 't schrijven. Daar zal de wereld van opzien! Maar zeg nou 's eerlijk, juffrouw, wat dunkt u van mijn laatste proza? — Kolossaal, mein Lieber, antwoordde juffrouw Noodlot, die een vacantie-reisje in Duitschland scheen te hebben gemaakt. Mein Lebtag habe ich so 'ne Wurscht nicht gesehen. Heb je dat allemaal alleen klaargespeeld? — Heelemaal mijn eigen onfeilbaar proza, antwoordde de paus, en 't scheen wel, dat hij de minder vleiende vergelijking niet snapte. , — Nou hoor, zei daarop zijn baldame, als je nog zoo n paar stukken in de wereld zendt, dan kan je je matten wel oprollen 't Ergste is, dat ik dan natuurlijk weer de schuld krijg, want de menschen zeggen dan: 't was het noodlot dat 't gewild heeft Maar als je nu nog meer blunders maakt en heelemaal geen rekening houdt met de veranderde levensomstandigheden en allen vooruitgang van den menschelijken geest blijft negeeren, dan wasch ik mijn handen in onschuld, wanneer ge straks moet likwideeren. En wat zeggen Merry del Val en de generaal der Jezuieten wel van dit fraais? — Ik kon niet hooren, wat de oude paus antwoordde, want inmiddels was er alweer een ander paar op het tooneel mijner verbeelding verschenen.1) Ditmaal waren het Jonas Pezewever en zijn gade, die voorbij mijn ledikant flaneerden. l) Over den ouden paus en juffrouw Noodlot leze men mUn Parodieën, nummer 1 en 4. 84 — Jonas, hoorde ik juffrouw Pezewever vragen, hoe staat 't tegenwoordig met de Broederschap in Praktijk? — Vrouw, antwoordde hij, herinner mij niet aan de schrikkelijke afdwalingen, waartoe de booze ons verlokt heeft Want voorwaar, ik zegge u, ook het zoet . gefluit dier schijnheilige vogelaars behoort tot de verlokkingen van den Satan. En zie, hij hult zich in 't gewaad des vromen broeders en hij spreekt de tale Kanaans, om de lammeren, die in den wijngaard des Heeren loopen te blaten, des te beter in zijn netten te kunnen verstrikken. Want mijn blikken vielen onlangs in een blaadje, dat geheel gevuld is met de verlokkingen van den boozen vijand en dat onder de schijnschoone leuze: Eenheid, verdeeldheid zaait onder de broederen en metterdaad ijvert voor de valsche broederschap, waaraan wü ons zoo deerlijk het hoofd gestooten hebben. En overal vind ik in dit blad de tale des waarachtigen geloofs. En op ieder bladzijde is er sprake van den Heere Heere en van het eeuwige leven, van het koninkrijk der hemelen en van het waarachtige licht, van het werk der verlossing, van de bekeering der zondaren en van het rc;) e leven. Maar eilacie, al deze woorden zijn slechts ijdele klanken, want deze verdoolden ijveren metterdaad voor allerlei duivelskunsten, als daar zijn: vrijmetselarij en theosophie, astrologie en spiritisme, wichelarij en toovenarij. — Heeremeüjd Jonas, zei zijn vrouw, ge maakt me bang. Zouden ze ons niet betooverd hebben, toen we in die Broederschap in Praktijk geliefhebberd hebben? Als ik me goed herinnner, kwam er in die dagen een wild-vreemde zwarte kat bij ons op de heining zitten en die beesten behooren ook bij de hekserij. Je moet toch eens nazien, wat de redactie van „Eenheid" daarvan denkt.1) En al weer kon ik niet verstaan wat de heer Pezewever antwoordde, want vóór ik er aan gedacht had, waren ze weggeneveld en een nieuw paar verscheen. *) Over de Pezeweverij kan men mijn Parodieën raadplegen, in den aanvang van dezen bundel. 85 Ditmaal waren het de juffrouw, die met het ei werkt en dr. Yun Jat Sen. Hoe die twee bij elkander verzeild waren, begrijp ik nog niet. Ze waren in een druk gesprek, althans juffrouw Billemans had 't, naar gewoonte, erg druk. De Chinees deed er veelal het zwijgen toe. — En toen hebben ze d'r zoo'n medium bijgehaald, hoorde ik de juffrouw zeggen,.mar die kost er ook gosterwereld niks meer an doen, meneer Sen. Omdat 't mensch natuurlijk niet in de sterren gekeken had en dus niet wist onder welk gesternte het schaap geboren w,as. En as ze nou bij mijn gekommen waren, dan had ik er horoscoop kunnen trekken en dan hadden we voor 't minst kunnen zien, welke invloeden te vermijden waren geweest. Want, zie je, meneer Sen, ik weet niet, of ze bij Jullie ook al zoo ver bennen, bij Jullie in 't apenland, zal ik maar zeggen, verekscuseer mijn astrantigheid; maar as je nou Ml geval onder den stier geboren bent, zal ik 'ns veronderstellen, dan ben Je je leven lang net zoo stierlijk dom als 'n os, zie je. Dat 's nog al wiedes, watte? Nou, en nou bennen er nog van die slechte menschen, die durven zeggen, dat onze wetenschap niks anders is dan verneuriederij. Daar mot Je meneer van Qinkel over hooren. Nooit van gehoord? Hoe is 't gosterwereld mogelijk! Wel dat is de redacteur van ons vakblad, „Eenheid", heet 't. Orgaan van horoscooptrekkers, kaartlegsters, waarzegsters, enz. Nou, en die meneer van Oinkel is 't accuraat met me eens. Trui, zeit-i laatst nog, 't komt allemaal omdat de menschen niet wetenschappelijk bennen en omdat ze 't geloof kwijt zijn. Net precies m'n idee, zeg ik. En weet je wat 't ergste is? Dat die lazersteenen van ongeloovigen onze broodwinning bederven. Want as de menschen niet meer an de waarzeggerij en an 't planeet-lezen gelooven, dan vraag ik, waar 't gosterwereld naar toe mot. — Ja, Trui, zei meneer van Qinkel, dat zeg je wel, mensch. En toén vroeg ik hem nog metteene, of-i ook niet 'ns een stukkie schrijven wou over de waarzeggerij uit koffiedik. Want ik zeg maar, of je de wetenschap nou uit koffiedik haalt, of Je met het ei werkt of met mediums, of dat je aan astrologie 86 doet, dat is allemaal accuraat hetzelfde, as de menschen het maar gelooven willen, dat zal je ook wel met me eens zijn, meneer Sen? — Watte? Geloof jij er niet an? Wel heb ik nou van me leven! Zeg, blijf jij dan liever in je apenland, smerige Chinees, en kom ons hier het brood niet uit den mond stooten. Maar dat komt, omdat jullie nog niet wetenschappelijk onderlegd bennen, zooals ik en de redacteurs van „Eenheid". De eigenlijke beschaving is nog niet bij jullie doorgedrongen en je kent misschien nog niet eens het onderscheid tusschen planeetlezerij en de werking van 't koffiedik. Allemaal kwakzalverij, zeg je? Wel christenezielen! durf jij dat allemaal kwakzalverij te noemen? Zoo'n lamgeslagen scheeve leepoog van 'n Chinees, die durft mijn kunst en de esoterische astrologie kwakzalverij te noemen. Zeg, apesnoet, weet je, wat ze met jou mosten doen? Ze mosten jou naar den krententuin sturen en je veroordeelen alle verschenen nummers van ons vakblad uit te spellen. En als je dan heelemaal gek geworden waart, dan mosten ze je nog een kuur in mijn kliniek laten doormaken. Dan zou ik je wel zooveel paddenvergif laten slikken, dat het je groen en geel voor de oogen worden zou en dan zou jij wel geen lust meer hebben, nog te twijfelen aan onze wetenschap, aan de planeetlezerij, de waarzeggerij uit koffiedik en de esoterische astrologie *) Alweer changement a vue. Thans zag ik Lekvinger Dhavidout mijn correspondent uit Patagonië, in gezelschap van ds. Niemandsverderf, die mij eenige maanden geleden (3 Febr. 1912) zoo'n verontwaardigden brief schreef. 2) De correspondentie van Lekvinger kunt ge vinden onder No. 8. Lekvinger had 't alwéér over de verkieselijkheid van 't katholicisme boven het protestantisme. De dominé had klaarblijkelijk *) Brieven van de juffrouw, die met het ei werkt en van dr. Yun Jat Sen vinden de lezers onder de nummer 4 en 7. *) In het weekblad De Controleur van 3 Feb. 1912. 87 pas zijn best gedaan om hem tot het protestantisme te bekeeren. — Praat er mij niet van, dominé, zei hij, dat is allemaal niks voor ons in Patagonië. Jullie zijt ons te taai, voila. We varen veel beter met de katholieke missiën. Veredeld christendom, zeg je? 't Kan zijn, maar de soorten, die gij, die uwe zending naar ons stuurt, zijn heelemaal niet veredeld. Taaie rakkers zijn 't, meneer, en daar kunnen zelfs menscheneters niet meê klaar komen. Die zendelingen zeggen dan wel, dat ze ons de zegeningen van den christelijken godsdienst komen brengen, jawel, en dan laat een eenvoudig, goed vertrouwend kannibaal zich bepraten en steekt zoo'n kerel aan 't braadspit en dan ben Je er mee bekocht. Want 't is niks anders dan vel en beenen. Neen, dan de roomsche paters, parle-moi de ca. Die zijn vet als gemeste kapuinen en malsch als boter— Alweêr naderde een ander paar. Ditmaal was 't mijn oude vriend Satan, die een wandeling maakte met het juffertje van de vlakte. *) Ze hadden 't erg druk over de nieuwe Hollandsche zedelijkheidswet en kregen daar haast ruzie over, want Satan scheen er nog al mee ingenomen te zijn — Hoe meer wetten men maakt, zeide hij, en hoe meer men de zedelijkheid reglementeert, des te onzedelijker zal men worden, en des te meer klanten krijg ik in mijn winkel. Dus, minister Regout verdient ditmaal een pluim, meisje, en ik verbied je, kwaad van den man te zegen. Maar de broodwinning, meneertjelief, de broodwinning, daar denk je niet an. Wat motten wij, arme meisjes, aanvangen, as de regeering ons overal zal gaan koejonneeren, zooals nou al in Schiedam gebeurt? En weet je, wat er van komen zal? Dat we de algemeene werkstaking proclameeren, net as de sjosjalen in België en dan zullen de christelijke heeren in zak en asch zitten. —Gekheid, zei Satan, dat doen jullie toch niet. En voor de meerrest, wat de regeering jullie belet publiek te doen, dat doe *) Brieven van Satan en van een Juffertje van de Vlakte onder nummers van 10 en 11. 88 Je dan maar in 't geniep. Dan heb je er nog meer verdienste van. Zoo ook heeft Z. Ex. dat allemaal bedoeld, zie je, dat is allemaal christelijke zedelijkheid in de praktijk, meisje. Als 't in 't geniep gebeurt, is er geen kwaad bij. Dat is nou zoo christelijk, als je maar van een christelijk ministerie verwachten moogt. Neen, praat me niet van dit ministerie. Ik wil er geen kwaad van hooren. — Maar meneer, zei 't juffertje, zou uwes nou denken, dat de liberalen — Oud lood om oud ijzer, meisje, hoorde ik Satan in 't heengaan nog zeggen. En toen zag ik den ouden Boschgod komen aanwandelen, gewapend met zijn parapluie. *) Achter hem aan liep de oude freule, met haar puck op den arm. — Ben je alweêr gematerialiseerd? hoorde ik me zelf vragen. — Zeg, antwoordde de Boschgod, zou jij nou vandaag niet liever je kop dicht houden? Is 't nou nog niet erg genoeg, dat je ons allemaal onze ideeën ontstolen en die aan den man hebt trachten te brengen als de peren uit jou tuin, denk je, dat je ons nou nog bovendien voor den aap moogt houden? Denk je nou, dat 't zoo pleizierig is voor een fatsoenlijk Boschgod, om met zoo'n paar smerige schooiers publiek aan den kaak te worden gesteld? En dan die onderbroeken voor honden en katten, daar heb je ons allemaal verschrikkelijk meê gecompromitteerd, vooral nu Solzer en Hesse dat idéé hebben gegapt en op de planken gebracht. De freule, mijn edele gebiedster, is er gewoon kapot van. De oude freule sloeg de oogen neer en zelfs haar puck deed verlegen. — En om mijn brief zoo maar in die krant te laten drukken! riep hier de juffrouw, die met het ei werkt, dat was heelemaal de bedoeling niet, en daarmeê heb je me het brood uit den mond gestooten. — En mij heb je ook gecompromitteerd, hoorde ik Satan *) De Boschgod en de Paraplu. Onder No. 5. 89 zeggen, ik wil er niet den naam van hebben, dat ik stiekum verstandhouding met den pater-generaal der Jezuieten onderhoud. Een duivel is wel zwart, maar daarom toch nog te goed, om met zoo'n Jézuiet in relatie te staan. — Maar we zullen hem paddenvergif laten slikken 1 riep de juffrouw, die met het ei werkt, dat zal hem leeren den draak te steken met kaartleggerij, waarzeggerij, astrologie, spiritisme en alle geheime wetenschappen. — Jal schreeuwden nu allen in koor: de spiritisten, theosofen, astrologisten en Messias-bedfirftigen, de oude paus en Satan, het Juffertje van de vlakte en de familie Pezewever. Ja, paddenvergif zal-i slikken. En de reinleven-bewegers en de néoTolstoïanen, de roomsche paters en de doleerende dominé's, de geloovers van alle soort en confessie dansten een helschen rondedans om mijn sponde, terwijl Satan, die een viool van onder zijn mantel had te voorschijn gehaald, daarbij den nieuwsten kermisdeun fiedelde. Ten slotte grepen allen mij vast en duwde de juffrouw, die met het ei werkt, mij een lepel vol walgelijken zalf in den mond. En toen droomde ik, dat ik misselijk werd en kreeg een gevoel, alsof mij de tong aan 't verhemelte kleefde en van dorst werd ik wakker. Maar al waren mijn correspondenten allen verdwenen, ik hoorde nog steeds dien verwenschten kermisdeun op de viool van den duivel. Eerst toen ik heelemaal wakker was, werd het mij duidelijk, dat een straatorgel vlak voor mijn deur Die Lustige Wittwe speelde. INTERPLANETAIRE ZIELETELEPATHIE. Hoe ik een Marsbewoner intervieuwde en bijna het laatste nieuws van onze zusterplaneet onderschepte. De zonderdraadsche zieletelefoon. Zes nu nog dat 't alles maar apenkooi is, wat de spiritisten ons vertellen, dat al hun praatjes van berichten uit de geestenwereld op verneuriederij berusten, dat 't alleridiootst gedoe is de geesten te willen interviewen door middel van draaiende tafels of hysterische juffrouwen, die zoogenaamd in trance zijn. Je moet er mij geen kwaad meer van vertellen, sedert een hunner mij in relatie gebracht heeft met een bewoner der planeet Mars. Daar moet je niet meê lachen, meneer, 't is heel serieus. Eenmaal aangeland in 't veld van 't buitenissige of in 't rijk der vierde demensie, zie ik heelemaal niet in, waarom wij, aardbewoners, ons niet in verbinding zouden kunnen stellen met de bewoners der planeet Mars; en dat men niet vroeger op dit lumineuze idee gekomen is, pleit heelemaal niet voor de consequentie van de occultisten, spiritisten en alle andere -isten, die zich verbeelden, dat de denk-eigenschap weegbaar is. Maar thans hebben de spiritisten het eindelijk zoover gebracht. Uitgaande van het beginsel der zieletelepathie, is men er in geslaagd, iets als een Marconi-telegraaf tot stand te brengen tuschen onze planeet en Mars en wanneer er zich geen storende invloeden voordoen, werkt deze verbinding uitstekend. Ja, met die storende invloeden zal 't voorloopig nog Wel wat gesukkel geven, net als met de mededeelingen uit de geesten- 91 wereld, maar zoo precies moet je nou niet kijken en toen ik in relatie was met dien Marsiaan, werkte het toestel, althans in 't begin, uitstekend. Jammer, dat er ten slotte juist stoornis kwam, toen de bewoner van Mars zich gereed maakte mij inlichtingen te verschaffen omtrent de toestanden op zijn planeet. Maar 't is curieus, hoe zeer de Marsianen op de hoogte zijn van de inrichtingen en maatschappelijke verhoudingen op onze aarde. — En hij was zeker wel verrukt over de ideaal-toestanden op onze planeet en vooral in ons dierbaar vaderland? — Met mate, meneer, met mate. Och, je begrijpt, zoo'n Marsiaan heeft daar den rechten kijk niet op. En dan, ik merkte al dadelijk, dat de vent ons uit de hoogte wilde behandelen en van vele dingen bij ons geen jota begreep. HU noemde ons aardmannetjes, verbeeld je. Daar heb je b.v. ons parlementarisme! Wel, daar begreep-i heelemaal niets van en ik kon den kerel maar niet' aan zijn verstand brengen, dat ons parlementair stelsel heelemaal geen gekkenwerk is en hij kon maar niet snappen, dat wij heel verstandig geregeerd worden. Dom van zoo'n vent, hè? En dan van de coalitie, daar kon ik hem ook geen duidelijk denkbeeld van geven. — 't Is toch erg eenvoudig, zei ik, daar heb je Rome en Dordt, die haten elkaar als kat en hond; maar nou hebben ze uit gemeenschappelijken haat tegen de vrijzinnigheid een of- en defensief verbond gesloten en worden wU in Holland sedert eenige jaren in katholiek- protestantschen geest geregeerd, snap je? — Niet te best, zeide hij, maar ga door, aardmannetje. — Men noemt dat een christelijk ministerie, zeide ik, of de regeering der wortelbroeders, een heel interessant menschensoort, meneer. Maar nu heb je aan den anderen kant de oppositie — Dat zijn dan zeker de vrijzinnigen? vroeg hij. — Met mate, meneer, met mate. In Holland doen we alles met mate. De liberalen hebben bij ons een halve eeuw geregeerd.... — In liberalen geest natuurlijk! 92 — Volstrekt niet, meneer, maar in christelijken geest — Ook al in christelijken geest, wel, dan zal men bi] jullie wel erg christelijk zijn. Maar wat verstaat men eigenlijk daaronder? — Ik weet niet, of ik u, die zoover buiten ons aardsch leven staat, daarvan wel een duidelijke definitie zal kunnen geven. Weet je er heelemaal niets van, wat wij onder christelijkheid verstaan? — O, jawel, zeide hij. Onze archeologen zijn er op grond der nieuwste ontdekkingen van de planeetkundigen in geslaagd eenige noties te nemen van de christelijke idee, die een deeltje van uw planeet sedert een paar duizend jaren beheerscht schijnt te hebben. Christelijk zijn is te leven naar het voorbeeld en naar de leer van zékeren Jezus Christus, die voor ongeveer negentienhonderd jaren gekruisigd werd, omdat-i zich verzette tegen de priesters van zijn land. Volgens onze oudheidvorschers moet hij geleerd hebben alles wat men bezit aan de armen te geven, alle beleedigingen te vergeven, zijn vijanden te beminnen en als broeders van een gezin op communistischen grondslag te leven, opdat men in een volgend leven ergens in een hemel, erg gelukkig zoude worden. Die katholiek-protestantsch-christelijke regeering en die christelijk-liberale oppositie zullen 't bij jullie dan wel arcadisch hebben ingericht en al die christenen hebben natuurlijk een modelstaat gesticht, waarin allen leven als broeders van een gezin? — Nou, heelemaal zooals ge u 't voorstelt is 't toch niet btj ons, moest ik bekennen. — Leven die chriselijke coalitie-mannen dan niet met elkaar als broeders van een gezin? — Je moet altijd bedenken, zeide ik, dat er in de meeste gezinnen nog al eens gekrakeeld wordt en dat 't in sommige families wel eens op een vechtpartijtje uitloopt. Als ge 't zoo beschouwen wilt, dan leven die christelijke broeders wel erg christelijk met elkaar. — Jawel, zeide hij, tout comme chez nous, minus de infame huichelarij van de christelijkheid. 93 — Zoo meneer, zei ik, verheugd dat 't bij hem ook niet alles koek en ei was. Zijn de wortelbroeders bij jullie ook wel eens aan 't plukharen? — Maar vertel me nu eens, ging hij voort, wat verstaat gij toch op de aarde onder de begrippen zedelijk en onzedelijk. Want daar begrijpen we op Mars geen snars van en alle hypothesen, die onze geleerden daarover gemaakt hebben, zijn zoo tegenstrijdig, dat wij ze weer direct hebben moeten loslaten. Immers wat men op sommige punten van uwe planeet zedelijk noemt, is op andere punten weer onzedelijk en omgekeerd, 't Schijnt, dat men op de aarde geen vast criterium heeft, waaraan uwe begrippen van zedelijkheid getoetst kunnen worden. Onze waarnemingen hebben ons zelfs aangetoond, dat er op sommige punten van uwe planeet menschen wonen, die 't zedelijk vinden hunne ouders op te eten. Op andere punten en zelfs in die streken, die bewoond schijnen te zijn door lieden van 't soort dat gij christenen noemt, (een leelijk soort en parenthèse), is 't weer zedelijk zijn evennaasten uit te znigen als citroenen, dat de christenen vertalen door de uitdrukking, hun naasten evenzeer liefhebben als zichzelven. Enfin, 't komt ons allemaal nog al tegenstrijdig voor. Maar wat verstaat men b.v. in uw vaderland onder het begrip zedelijkheid? —Ho, ho, zeide ik, dat is maar niet zoo met een paar woorden te definieeren, vooral nu de nieuwe zedelijkheidswetten onze zeden tot een haast ongekende verfijning hebben opgevoerd Ja man, dat hebben we ook al aan de coalitie te danken. Zedelijk is bij ons, als je niet met iemand van andere kunne aan den openbaren weg gaat liggen, tenzij je met die iemand geparenteerd waart in den eersten of tweeden graad, want dan is die aan-den-weg-liggerü een hoogst zedelijke handeling. Zoo althans hebben de Schiedamsche vroede vaderen de zedelijkheid geïnterpreteerd. In andere gemeenten van ons dierbaar vaderland is 't weer onzedelijk, wanneer er een tooneelspel zou worden opgevoerd, waarin een brutale „Meid" ten tooneele wordt gebracht. De burgemeesters dier plaatsen denken natuurlijk de zedelijkheid onzer dienstboden daarmede te verbeteren. 94 Dan is 't nog onzedelijk naakte beeldjes in de winkelramen ten toon te stellen en al dergelijke ijselijkheden. U begrijpt, dat de zeden van ons dierbaar vaderland zeer spoedig zouden verwilderen, wanneer men op onze publieke pleinen van die onaangekleede standbeelden zoude plaatsen als b.v. in België, waar de menschen tot de diepste onzedelijkheid vervallen zijn, zooals een ieder weet. Daarom hebben wij een speciaal corps politieagenten aangesteld, hoogst zedelijke politie-agenten, meneer, die niets anders te doen hebben dan beelden of schilderijen of prenten in beslag te nemen, waaraan hun eerbaarheid zich ergeren zou. — Zijn die politiemannen bij jullie dan zulke heilige boontjes? — Zeker, meneer. In Nederland zijn er geen zedelijker menschen dan politie-agenten, ouwe dominés en roomsche kapelaans. Welnu, die zedelijke politie-agenten waken er voor, dat andere menschen niet geërgerd worden, wanneer ze over straat gaan. En daar er bi] ons nog al veel ergernis op straat is, hebben die agenten daar genoeg meê te doen. Zijn jullie op Mars ook al zoo zedelijk? — Ik weet het niet, hoorde ik hem zeggen. Wij kennen die begrippen niet. Wij houden naaktheid niet voor onzedelijk. Veeleer zouden we uwe aangekleede christelijkheid daarvoor houden. Maar 'slands wijs, 'slands eer. Alleen dunkt mij dat de menschen op uwe openbare wegen niet noodzakelijk behoeven te kijken naar al die dingen, die hun ergernis opwekken. — Nou man, ik geloof dat 't met jullie zedelijkheid ook nog al .veel te wenschen overlaat Wij, Hollanders, loopen den heelen dag naar aanstootelijke voorwerpen, beelden of vertooningen te zoeken, net om ons eens van harte te kunnen ergeren. Dat is een gevolg van het hooge peil van onze zedelijkheid, zie je. — 't Is curieus, zeer curieus, hoorde ik den Marsiaan zeggen, net of jullie allemaal een slag van den molen weg hebt. Eerst vindt gij 't onzedelijk en dan loopt ge er allemaal heen. 95 Ik vond deze insinuatie nog al ergerlijk, maar daar er geen agent van de zedelijkheidspolitie in de buurt was en ik toch geen proces-verbaal kon laten opmaken tegen een bewoner van Mars, vond ik maar beter net te doen alsof ik zijn hatelijkheid niet gehoord had. Toen wilde ik met mijn vragen beginnen, maar hij voorkwam mij door een nieuwe vraag. — Wat beduidt dat gerommel tegenwoordig in den ZuidOostelijken hoek van Europa? — Wel, dat zal het oorlogsrumoer in de Balkanstaten zijn,, dat ge hebt waargenomen, zeide ik. De christenen zijn daar bezig hun oude vijanden, de moslems, uit te roeien. — Zoo, zeide hij, is dat ook van wege de zedelijkheid? — Natuurlijk meneer, die kerels hielden er heele harems op na en niet stiekum, zooals dat nog wel bij ons voorkomt, maar net alsof 't zoo hoorde. Je begrijpt, dat de vrome christenen die daar in de buurt wonen, dat niet over hun kant konden laten gaan en om aan die ergernis een einde te maken, zijn ze nu bezig die polygamisten uit te moorden. — Maar ik dacht, dat de christenen hun vijanden even lief hadden als zich zeiven — Met mate, meneer, alles met mate. En buitendien, die uitmoording geschiedt juist uit een beginsel van liefde, want wanneer de moslems allemaal vermoord zijn, kunnen ze niet meer zondigen en als ze zich nou nog maar bijtijds bekeeren, dan hebben ze nog een klein kansje om zalig te worden. — En gij, Nederlanders, doet gij ook al mee aan die zaligmakerij door uitmoording? — Tegenwoordig geven wij de voorkeur aan de andere methode en trachten onze moslemietische en boeddhistische onderdanen door de christelijke zendelingen te bekeeren. Als ze zich niet gewillig laten doopen, dan kunnen we nog altijd zien of we het systeem van het Balkanschiereiland met goed gevolg zouden kunnen toepassen. Maar je moet voorzichtig zijn, ze veweren zich. — En, zeide hij, als onze waarnemingen ons niet ber 96 driegen, dan houdt gij, Hollanders, er, behalve uw koloniaal leger, waarmede gij die heidenen wilt bekeeren, ook' nog een staand leger in uw vaderland op na. Wat doet gü daar eigenlijk mee? — Meneer, zei ik, dat is voor de verdediging des vaderlands. Wanneer we te land of ter zee worden aangevallen door Duitschland of door Engeland — Juist, viel hij mij in de rede, kut ge dan iets uitrichten met uw legertje of met uw paar schepen? — Wel neen, meneer, heelemaal niets, daar zijn alle specialiteiten het over eens. Maar we moeten ons toch verdedigd. — En als ge u zoo goed en zoo kwaad als gij kunt verdedigt, dan wordt gij dus niet overweldigd?— — Natuurlijk wèl, want al onze militaire deskundigen zijn het er over eens, dat wij met ons legertje en met onze paar schepen zoo goed als niets zouden kunnen doen tegen de overmacht. Maar 't is maar, zie je, dat we dan toch getracht hebben ons te verdedigen en dan zal men ons altijd moeten toegeven, dat we ons niet zonder slag of stoot hebben laten inpakken. — Maar wat kosten u die simulacres van leger en vloot, die gij er op nahoudt? — Meneer, daar ruïneeren we ons letterlijk voor. Wij worden opgevreten door den fiscus en offeren meer dan een tiende van ons inkomen aan het vaderland. De belastingen worden bijna heelemaal besteed aan het onderhoud van leger en vloot. — Wat 'n gekkenhuishouding, hoorde ik mijn Marsiaan weer prevelen door den zonderdraadschen zieletelefoon. — En wat doen julhe dan voor de volksopvoeding? vroeg hij toen. — Als er nog wat geld overschiet van de belastingen, die voor leger en vloot worden opgebracht, dan bekostigen wij daarmede het openbaar onderwijs. Maar de coalitie-mannen hebben nog weer een bizonder aandeel van dat overschotje voor zichzelf opgeëischt, waaruit zij hun bijzonder onderwijs bekostigen. De school met den bijbel, weet je? 97 — En wat is dat, een school met den bijbel? — Wèl, dat is een school, waarin alles onderwezen wordt naar de opvattingen eener verzameling van wetboeken ra literatuur-voortbrengselen van een volk, dat nu eenige duizenden jaren geleden in een heel anderen hoek van onze planeet woonde. — Maar zijn die lieden dan stapelgek ? vroeg hier de bewoner van Mars. — Dat kan wèl, zeide ik ietwat gepiqueerd, maar vertel me nu eens wat van jullie planeet; daar zal ook wel niet alles zoo schitterend geregeld zijn, zou ik denken, en daarom gaat 't niet aan zoo laag op 'n andermans planeet neer te zien, waar alles natuurlijk nog niet op een ideaal-maatschappij gelijkt. — Neen, zeide hij. Enfin, neem me niet kwalijk, aardmannetje. Maar zoo dom-grappig als bij jullie is 't bij ons toch nog niet. Daar heb je op de eerste plaats.... rrrrrrrrt.... — Stoornis in de verbinding, hoorde ik hier den spiritist zeggen, die de zonderdraadsche zieletelefoon bediende. Ja, nou zal er vooreerst niet veel meer te interviewen zijn. Dat 's jammer, meneer Florensse, dan moet je maar eens terugkomen als we weer aansluiting hebben. Daaaaag Daar stond ik. Had die kerel mij nu maar niet zoo uitgehoord over de. sociale toestanden in ons dierbaar vaderland, waardoor wij nu nog kans hebben de risée der Marsbewoners te worden. En had ik maar wat vroeger van de gelegenheid gebruik gemaakt om iets te weten te komen van de instellingen op zijn planeet. Maar een ander maal zal ik mij niet meer van de wijs laten brengen en beginnen hem te intreviewen over het leven op Mars. Als die spiritisten nu maar zorgen, dat hun zonderdraadsche zieletelefoon weer in orde komt. P.S. Volgens de laatste berichten is er nog steeds stoornis in de verbinding. DE TIEN INCARNATIES VAN MANUS POETRAS. Wat de theosofen wel in mij mogen gezien hebben begrijp ik niet, maar het schijnt dat zij mi] gaarne tot hunne leer zouden willen bekeeren. Reeds sedert geruimen tijd ontvang ik geregeld invitaties om hunne openbare bijeenkomsten hier te Antwerpen te bezoeken en voor enkele dagen werd mij het bezoek aangekondigd van een theosofisch wandelleeraar. Dat was een zonderling heerschap. Of de man veel proselieten zal maken weet ik niet. Misschien zouden de theosofische vereenigingen beter doen dit apostelaat achterwege te laten, wanneer ze over geen betere krachten beschikken, of mogelijk werkt deze wandelleeraar voor eigen rekening. En dan, men kan 't nooit weten; volgens de theosofen schijnt eene eigenaardige bekoring uit te gaan van de demonstratio ad abSurdum!.. Wat daar ook van zijn moge, als getrouw en consciëntieus verslaggever aller curiositeiten en verschijningen uit het rijk der buitenissigheden, ga ik u vandaag een nauwkeurig relaas geven van ons onderhoud, zonder daaraan ies toe te voegen of af te laten. Laat ik u den man even voorstellen. Een schrale kerel van 'n veertig jaar of daaromtrent. Zijn heele voorkomen heeft iets schunnigs, net alsof hij physiek, moreel en finantieel betere dagen gekend heeft. Eene zekere schaapachtigheid in zijne gelaatsuitdruking, is ten deele gemaskeerd door het vele haar, dat zijn kop langs alle zijden omlijst. Alleen vlak van boven is een hiatus. Misschien dacht ik, is deze hiatus ook in de hersenen aanwezig. Dat komt meer voor. 99 — Meneer verlangt? vroeg ik, nadat hij zich had laten aandienen. — Mijn naam is Manus Poetras, ten minste in mijne huidige incarnatie heet ik zoo. Dat beduidt: „Zoon van den universeelen geest", meneer. Ik ben theosofisch wandelleeraar. Ik vermoed dat u, als journalist, gaarne iets naders van onze vereeniging zult willen vernemen. — Van de theosofie? Zeer gaarne, meneer Poetras, te meer nu ik eene nieuwe rubriek geopend heb, waarin alle binnenen buitenlandsche buitenissigheden en godsdienstexcentriciteiten behandeld zullen worden. En daar de handboekjes, die van uwe leer in omloop zijn, juist zwijgen over de meest interessante bijzonderheden, ga ik met uw welnemen eenige aanteekeningen maken. (Hf theosofen spreekt vaak van de broederschap van alle menschen en tracht philanthropische werkzaamheden te verrichten in uwe loges, niet waar? Is die broederlijkheid iets meer dan woordenpralerij? Neen, immers? Gij gelooft dat het wezen van den mensch zevenvoudig is en dat God door de bekende algebraïsche formule: 3X1 = 1 = 3 kan worden nitgedrukt. Net als 't christendom. AH right. De heele wereld bestaat in de godheid, een pantheïstisch idee, precies. De mensch is een spiegelbeeld der godheid. Niet erg vleiend voor die godheidl Hij is zevendeelig, drievoudig en tegelijkertijd eene eenheid. Juist, allemaal heel duidelijk en helder. De menschelijke ziel moet zich op deze wereld ontwikkelen door herhaalde incarnaties en verheft zich door die incarnaties allengs van het dierlijke tot het goddelijke. De opeenvolgende reeks dezer wedergeboorten wordt beheerscht door de wet van Karma, „eene wet van onomstootelijke rechtvaardigheid", die leert dat alles wat de menschen in een vroegere incarnatie misdreven hebben, door hen geboet moet worden in hunne latere vleeschwordingen. Dit is alles juist, meen ik en orthodox volgens de leer van H. P. Blavatsky? — Jawel meneer, zei mijn interviewer. Maar dit kunt ge ook in ieder lexicon vinden. Ik wilde u echter een ruimeren blik gunnen in het wezen der theosofie. Mag ik dus even het 1Ü0 woord nemen? En zonder mijn toestemming af te wachten begon hij: — Zooals u mij hier voor u ziet ben ik aan mijne tiende incarnatie. Zou meneer mij dat wel aangeven? — Aan je tiende. Fameus, riep ik uit. Neen, dat zou ik niet van u gedacht hebben. — Dat begrijp ik meneer, ging Manus Poetras voort, en toch hoop ik nog eenige incarnaties door te maken voor ik de volkomenheid beërven zal. — Nou dat hoop ik voor u. Van harte meneer Poetras, van harte. — Dank je, meneer Florensse. Ja ia, ik zou heel wat kunnen vertellen, wanneer de indrukken van onze vroegere incarnaties niet zoo allemachtig vaag waren. Soms blijft er niets van over en weten we haast niet meer of we onze carrière begonnen zijn in den vorm van eene microbe of van eene krop sla. — Wel, wel! zei ik, dat is zeer merkwaardig. En dus weet u niet of u als kropsla — O neen, zei Manus, ik ben in mijne eerste incarnatie een rcoie kool geweest. Dat is mij geopenbaard door een Mahatma. — Ah zoo? zei ik, dat zou men anders heelemaal niet meer aan u zeggen. — Neen, meneer. Wij houden heel weinig rudimenten over van onze eerste zeer nederige incarnaties, toen onze zielen in planten, boomen of aardvruchten verblijf hielden, om naar het verheven woord van H. P. Blavatsky, „ook de ervaringen der lagere natuurrijken door te maken." Ik heb een vriend gehad, die zijne incarnaties als snijboon begonnen is en 't nog tot schoolmeester gebracht heeft, meneer. Ja, ja, er komt wat kijken in den oceaan der theosofie. Wanneer ik het curieuse boek van li. P. Blavatsky Schliissel zur Theosophie, niet gelezen had, dan zou ik gemeend hebben, dat deze rare snijboon uit Meer-en-Berg was weggeloopen. Thans wist ik dat de man eenvoudig het gewone jargon der theosofen gebruikte en trok ik daarom maar een gezicht, alsof 101 ik 't de natuurlijkste zaak van de wereld vond, dat die snijboonen in schoolmeesters veranderden en vice versa. — Wel, wel, zeide ik, dat is heel interessant. En gevoelde die vriend van n volstrekt geen snijboonachtige gewaarwordingen? — Ik zeide u reeds, antwoordde mijne ex-roode kool, dat onze eerste incarnaties in de lagere natuurrijken heel weinig indrukken nalaten op onze zielen. Dat's nog een verschil, meneer, wanneer men in de volgende incarnaties b.v. bij de weekdieren herboren wordt. Van rooiekool heeft Karma mij later tot oester gepromoveerd en daarvan heb ik nog eene zekere geslotenheid van karakter overgehouden. — Verbazend, riep ik uit. De geslotenheid van eene oester! — Ja meneer, ik zal volgens de wet van Karma wel eene zeer zedelijke oester zijn geweest, want tot belooning mijner standvastige oesterdeugd mocht ik toen op eens eenige rangen overspringen en werd ik opnieuw geïncarneerd in het lichaam eener kip. — Merkwaardig. En legde meneer toen ook eieren, als ik vragen mag? — Vermoedelijk wel, antwoordde de man alsof 't de eenvoudigste zaak van de wereld was. Met geslachtsverschillen houdt Karma zich niet op in onze verschillende incarnaties. Het kan best zijn dat ik na mijn overlijden als een jong meisje herboren word. — Och ja, waarom zoudt ge niet, meneer. En wat werd meneer toen hij, vermoedelijk als kippensoep zijne carrière besloten had ? ,£4 — Toen reïncarneerde ik in een schaap meneer, zei Manus. Dat was weer eene groote promotie,* omdat ik nu opeens levende jongen kon ter wereld brengen. — Hé ja. Eene mooie promotie, vond ik. En me dunkt, u hebt uit uwe vierde incarnatie nog een familietrek behouden. — Dat kan wel, antwoordde de heer Poetras, in 't minst niet beleedigd. Dat is een gevolg van de kuddedeugd meneer, een der kardinale theosofische deugden. 102 — O ja. Of misschien ook van de herkauwende deugd — Mogelijk wel meneer. De wegen van Karma zijn somtijds onnaspeurbaar. Maar ik ga voort. Toen ik als schaap overleden was en mijn stoffelijk lichaam in coteletten en carbonaden was omgezet, is er iets zonderlings met mij gebeurd. De mahatma, die mij deze openbaringen over mijne opeenvolgende incarnaties gedaan heeft, dacht dat ik als schaap eene groote zonde bedreven moest hebben. — Hé, zei ik, kan een schaap in jullie geloof ook al zondigen? — Zeker meneer, als 't b.v. de andere schapen niet achterna loopt, dat is groote zonde bij de schapen en in de theosofie. Wat daar ook van zijn moge, ik werd van viervoetig dier weer naar de vogelwereld teruggezet en reïncarneerde als een Ibis. Maar daar ik, behoudens die eene zonde, toch een zeer deugdzaam schaap zal geweest zijn, heeft Karma toen, bij wijze van compensatie, een heilige Ibis van mij gemaakt. De oude Egyptenaren hebben mij toen goddelijke eer bewezen. Een zeer bijzondere gewaarwording, waar je ootmoed en nederigheid op eene zware proef worden gesteld. Veel later heb ik dit nog eens ondervonden, toen ik als heilige koe in Indië gereïncarneerd werd. Van deze beide incarnaties is mij nog eene bijzondere vroomheid bijgebleven. — Dat dacht ik al, zoo'n zekere rundvee-vroomheid zal wel bij de theosofie thuishooren. En wanneer zijt ge toen het eerst als mensch gereïncarneerd? — Dat was met mijn zevende incarnatie. Zeven is een heilig getal, zooals meneer weet. U begrijpt, dat ik weer van onderaf beginnen moest, en zoo debuteerde ik als kaffer, meneer. Out 'n heel erg vrome kaffer zal ik geweest zijn, want Karma bevorderde mij in mijne volgende incarnatie tot Pommersch grenadier. Enfin, ik was nu althans bij de blanke kaffers ingedeeld. En daarna ben ik als kapelaan in Limburg gereïncarneerd. Ja, ja, 'n mensch beleeft wat — 't Schijnt dat Karma u noodzakelijk bij de kaffers wilde \ndeelen 103 — Enfin, in mijne tegenwoordig incarnatie heeft Karma toch mijne stoutste verwachtingen overtroffen, want u begrijpt, meneer, theosofisch wandelleeraar dat 's een post van vertrouwen en die krijg je alleen als Karma je standvastige deugd beIoonen wil. In mijne volgende incarnaties hoop ik het echter nog verder te brengen en de geheime leer tot in hare diepste verborgenheden voor mijn geestesoog ontvouwd te zien. Daarna zal ik op deze planeet nog een paar incarnaties als oppermensen doormaken en dan ga ik naar Karna Loca. — Naar wat? — Naar Karna Loca, meneer Florensse. Ja, ja, daar gaat uwes ook naar toe. Daar zullen onze gelouterde zielen van tien tot vijftien eeuwen verblijven, om eindelijk te worden vereenigd met de godheid. — Wel, wel! zeide ik. Dan hebben we nog een heelen tijd voor de borst. En wat zullen onze zielen daar eigenlijk uitvoeren in Karna Loca? — Niks meneer, heelemaal niks. Dat 's zooveel als de Limbus der scolastieken of als de Hades der ouden. Kijk zie je, als Karma onze astrale lichamen of onze astrale geesten, wat hetzelfde is, zooals ge weet — Natuurlijk, lichaam en geest, stof en nihil, dat 's in jullie jargon allemaal 't zelfde — Precies meneer Florensse. U hebt veel aanleg voor de theosofie. Nou dan, als Karma ons al die gedaanteverwisselingen heeft laten doorloopen dan weet het eigenlijk niet recht meer wat met ons aan te vangen. Voor de definitieve vereeniging met Qod zijn we dan nog niet genoeg gelouterd, omdat wij in onze laatste incarnatie wel altijd het een of ander hebben uitgevoerd, wat nog geboet moet worden. Want Karma laat niets onbestraft of onbeloond. Alles wat zelfs de lagere dieren misdreven hebben, wordt dien stakkers in eene volgende incarnatie ingepeperd; en zelfs de geringste zonden der menschen moeten in volgende vleeschwordingen geboet worden. Maar als nu de geest zoo subtiel geworden is, dat hij ongeschikt is voor de vereeniging met de stof en er dus niets meer 104 te reïncarneeren is, en het astrale wezen heeft nog iets op zijn lever, dat niet geboet is, dan zet Karma dat wezen voor tien a vijftien eeuwen in Karna Loca, om nog meer gelouterd te worden en eindelijk de groote genade te erlangen vereenigd te worden met het goddelijk wezen. Dieren en lagere wezens gaan echter na dat verblijf in Karna Loca naar Nirvana, waar zij met den chaos vereenigd worden of hunne algeheele vernietiging tegemoet gaan. — Dus gaan de dieren ook naar Karna Loca? — Zeker meneer, alles wat geleefd heeft en niet den meest volkomen louteringsgraad bereikt heeft, gaat daarheen, van de minste microbe tot de meest veredelde menschenziel. Dat 's een troostvolle gedachte, meneer Florenssel — Wijze Manus Poetras, over het troostvolle van uw Karna Loca zou al evenzeer te disputeeren zijn, als over het troostvolle van het purgatorium der katholieken. Maar 't zal daar een echte arke Noachs zijn in uw loutering-plaats, en al die dieren en menschen, die ooit geleefd hebben, zullen 't daar ook niet te ruim hebben. — Toch wel. Ruimte zat. Want Karna Loca is onbegrensd. Al die astraaUichamen van alle menschen en dieren zitten daar dus hune beurt af te wachten, tot de schuld hunner laatste incarnatie is geboet. Wat wilde meneer nog meer vragen? — Gezwegen van het buitenissige van uwe theorie, want over de smaken daaromtrent valt toch niet te twisten, wilde ik u vragen of u deze oud-testamentische vergeldings- en inpeperingstheorie wel zoo „onoomstootelijk rechtvaardig" schijnt van uw Karma. Ik zwijg nu nog van den onzin om redelooze dieren {aansprakelijk te stellen voor vermeende zonden en overtredingen. Maar hoe wist die oude juffrouw Blavatsky wat zoowel voor menschen als dieren goed en kwaad is in de wet der noodzakelijkheid? Hoe wisten die beide blauwkousen, H. P. Blavatsky en Annie Besant, wat deugd is en wat „zonde"? Waar hadden zij haren theosofischen Sitten-codex vandaan gehaald? Dat zal ik u zeggen. Hare moraal hadden die twee oude theetantes in echt-engelsche bekrompenheid aan het oude testament, aan den bijbel ontleend. 105 tiet Karma der theosofie is niet veel beter dan eene slechte kopie van den ouden wraakzuchtigen jodengod Jahweh, die de gewaande beleedigingen en overtredingen wilde wreken tot in het zooveelste geslacht, net alsof de kinderen aansprakelijk zouden zijn voor het wangedrag hunner ouders, grootouders, voorouders ! Een slechte kopie ja, want het leelijke, oude spook uit den bijbel kon althans zijne lage afkomst nog als verzachtende omstandigheid zijner bekrompenheid laten gelden, 't Was immers slechts het fantoom eener horde, die zooveel duizenden jaren geleden daar ergens rondzwierf in eene woestijn! Maar gij theosofen komt met hoogere pretenties voor den dag; gij hebt althans den mond vol van hoogere levenswijsheid, van levenskunst, van zielenadel, van humaniteit enfin, van alle desiderata die de menschen tegenwoordig gebruiken om de hiatussen in hun gemoed te verbergen. En intusschen struikelen de beide theetantes, die gij verheven hebt tot uwe profetessen, al bij den eersten stap over die idiote vergeldingswet, over die oud-joodsche oog-om-oog-en-tand-voor-tand-theorie, om nog te zwijgen van die bekrompen onderscheiding van zoogenaamd goed en kwaad, van anglicaansche deugdzaamheid en „zonde" En hoe weet uw Karma wat in de ijzeren wet der noodzakelijkheid goed of slecht mag heeten? Het ding heeft 't waarschijnlijk van de juffrouwen Besant en Blavatsky geleerd, welzeker, en die twee blauwkousen hadden 't weer uit den bijbel en uit de liefelijke Engelsche moraal, en nou weten 't de theosofen voor eens en voor altijd. Want niettegenstaande die praatjes over Boeddhisme en algemeene menschelijkheid, waarvan de theosofen den mond vol hebben, moet men nimmer uit het oog verliezen, dat de heele theosofie door de christelijkheid beheerscht wordt Voor de deftige dames en heeren, die aan theosofie doen, om den tijd te dooden, noemt men het: esoterisch christendom, da. dubbel overgehaald christendom, gegarneerd met Engelschen „cant". Juffrouw Besant heeft zich daarvan het monopolie voorbehouden in een heel duur en erg vervelend boek. 106 — 'n Mensch moet toch wat wezen, meneer, zegt hier onze vriend Manus. — En daarom en omdat men nog vastzit aan allerlei overgeleverde begrippen, en men zich niet kan vrijmaken van het oude en nieuwe oude-wijvengeloof, draait de heele theosofische beweging ten slotte weer uit op een gelouterd of verwaterd christendom en zal er in de toekomst niet veel meer van overblijven dan eene christelijke secte met een vies Engelsch luchtje. Het idee van straf voor de zonde en belooning voor vermeende, d.i. christelijke deugd, het idee van de loutering der zondaren in een Karna Loca, in een Limbus of vagevuur, al deze ideeën wortelen op de christelijke theologie en op de theosofie. Dat rijmt en doet nog meer dan rijmen! Juffrouw Besant is thans zelfs op zoek naar een nieuwen Christus, die de rol van messias in haar nieuw theosofisch geloof vervullen zal. Dat ontbrak er nog maar aan 1 Maar zeg Manus, was dat niets voor jouw, kerel? Waarom ■soliciteert gij niet naar die betrekking en tracht ge die juffrouw niet te suggereeren, dat gij alle eigenschappen in u vereenigt, om de rol van Messias naar behooren te vervullen? Hij mag natuurlijk niet te slim zijn, liever een beetje dom. Dan moet hij een extase kunnen suggereeren en een naam dragen, die iets buitenissigs uitdrukt Wel, dat treft prachtig! Manus Poetras, zoon van den universeel en geest, zoon van god — Zou meneer wezenlijk denken, dat ik nog in deze incarnatie tot zulk een verheven ambt geroepen zou zijn! zei Manus. En bij streek met zijne magere vingers door zijne lange, vettige baren en wreef toen eens langs zijn neus. Ja, meneer Florensse, al zeg ik 't zelf, de ootmoed, de nederigheid en de zelfverzaking bezit ik in hooge mate. En dat zullen wel vereischte eigenschappen zijn. Als de juffrouw nou maar niet al voorzien isl Enfin, ik was toch voornemens met haar in geestelijke gemeenschap te treden. Als de redactie van „Eenheid" er eens een balletje van omhoog wilde gooien! Nou, dan ga ik eens probeeren meneer, tot later dan. 107 En zoo raakte ik van dezen maniak, die de ootmoed, de nederigheid en de zelfverzaking bezat om voor messias te spelen, nog vroeger ontslagen dan ik had durven hopen. Ja, als je maar op ijdelheid werkt van deze nederigen van geest ! Dus wanneer de nieuwe Messias zich eerstdaags zal vertoonen in de gedaante van onzen vriend Manus, dan weet ge er alles van. Als de orde van de Ster in het Oosten en juffrouw Besant nu nog maar niet voorzien zijn! BEVROREN GROOTWAAR DIGHEIDSBEKLEEDERS. Het Bevroren Leven en het conserveeren van Hoogwaardigheidsbekleeders, volgens de nieuwste Amerlkaansche methode. Volgens La Chroniaue van 3 April 1.1. heeft een Amerikaansch geleerde, Dr. Aug. Da Castellane-Seymour, het middel gevonden om dieren en menschen door kunstmatige bevriezing te conserveeren en hen, na een willekeurig tijdsverloop, weer tot het leven terug te roepen. De uitvinder heeft zijne merkwaardige ontdekking in de bladen uiteengezet. Het feit dat visschen, kikvorschen, padden enz. gedurende geruimen tijd in bevroren toestand kunnen doorbrengen, zonder lucht, zonder voedsel, ingevroren in een ijsblok, en met het aanbreken van de lente weer ontdooien en hunne levensfuncties hervatten, zonder eenig merkbaar nadeel te ondervinden van hunne tijdelijke bevriezing, — dit feit heeft hem op 't spoor zijner uitvinding gebracht. De bevroren visschen en amphibiën vertoonen in hunne doorzichtige ijsgevangenis alle verschijnselen van den dood; hunne levensfuncties zijn ten eenenmale opgeschort, ze zijn verstijfd, zij breken zelfs als glas. Maar zoodra de ijsmassa waarin zij opgesloten zijn, ontdooit, beginnen zij allengs weêr te leven, zij nemen spoedig weer voedsel tot zich, hunne organen hervatten hunne functies, zij telen weer voort en schijnen geene stoornissen te ondervinden van hunnen tijdelijken bevriezingslaap. Dr. de Castellane is tot de overtuiging gekomen dat alle levende wezens, die gedurende min of meer 109 langen tijd in bevroren toestand zouden doorbrengen, weer tot het leven terug geroepen kunnen worden, mits men de noodige voorzorgsmaatregelen zoude nemen en het middel zon toepassen, dat voorloopig zijn geheim blijft. Hij heeft verschillende proefnemingen op zoogdieren genomen, in 't begin zonder succes; maar nadat hij zijne methode verbeterd had, is hij er in geslaagd een hond kunstmatig te bevriezen en het beest, na een langdurig verblijf in eene ijskast, weer te ontdooien en tot het leven terug te roepen, zonder dat de patiënt eenig nadeel van dit bevriezingsproces ondervonden had. Thans is de dokter tot de overtuiging gekomen dat hij met evenveel succes op een menschelUk patiënt zou kunnen experimenteeren en is bereid zijn eigen persoon als proefkonijn te doen dienen. Ja, de offervaardigheid der Amerikaansche uitvinders schrikt tegenwoordig voor niets terug. Hij zoekt nu een ervaren geneesheer die genegen is hem naar de regelen der kunst in 't ijs te zetten en daarbij zijne methode toe te passen. HU is overtuigd dat wanneer men hem dan na eene maand, over een jaar, of desnoods zelfs eene eeuw later zal ontdooien, de onderbroken levensfuncties weer zonder nadeel voor zijne gezondheid, hervat zullen worden. ZUn middel houdt hij voorloopig geheim, maar vóór zijne eventueele bevriezing zal hij 't natuurlijk ten algemeenen nutte aan het menschdom bekend maken. Eene door Dr. de Castellane uigevonden mixtuur wordt den patiënt in de aderen gespoten. Bij de ontdooing wordt de kunstmatige ademhaling toegepast Tot dusver heeft de uitvinder nog geen dokter kunnen vinden, die genegen is hem bij zijn experiment behulpzaam te zijn. 't Is in 't belang der menschheid te hopen, dat hij er in slagen zal de gewenschte hulp te vinden. Immers het nut van dit experiment is haast niet te hoog te schatten en zoowel individueel als' collectief zullen de menschen op honderden manieren gebaat zijn, wanneer de methode-De Castellane met succes en op ruime schaal kan worden toegepast. 110 Alle levensmoeden die thans den vrijwilligen dood zoeken, zullen natuurlijk bij voorkeur zijn systeem toepassen. De redenen die hen thans nopen het niet-zijn boven het zijn te verkiezen, zullen in negentig van de honderd gevallen niet meer bestaan over dertig, veertig, honderd jaar, en wanneer zij de zekerheid hebben om na een schijndood in bevroren toestand, over een bepaald aantal jaren weer tot het leven terug te kunnen keeren, om te midden van een nieuwe menschheid, van eene nieuwe maatschappij wellicht, hun onderbroken bestaan voort te mogen zetten, zal deze vrijwillige levensonderbreking voor hen verkieslijk zijn boven een zekeren dood. Immers er zijn onder de aspirant-zelfmoordenaars altijd een aantal lieden die niet het leven zelf verwerpen, maar het leven onder bepaalde omstandigheden, b.v. te midden van een menschensoort, dat hunne antipathie opwekt, in eene maatschappij die volgens hen een onding, eene mislukte proefneming is, — of wel onder pecuniaire verhoudingen, die hen 't leven niet levenswaard maken. Al deze toevalligheden knnnen althans over vijftig of honderd jaar wegvallen, waardoor ook de levenswalg die ze in hunne huidige levensomstandigheden gevoelen, zou vervallen. Over eene eeuw of wat is er mogelijk eene nieuwe maatschappij ontstaan, die brood en genot aan allen zal waarborgen, zeker leeft er over 'n dertig, veertig jaar eene nieuwe menschheid met andere begrippen dan de tegenwoordige menschheid huldigt. Welnu, de meeste aspirant-zelfmoordenaars zouden althans de methodede Castellane kunnen probeeren, er is kans dat ze zich meer op hunne plaats zullen gevoelen te midden dier toekomstmenschen, ze laten zich doodgewoon invriezen. Baat 't niet, dan schaadt het niet. Over honderd jaar kunnen ze zich altijd nog doodschieten, als ze lust hebben. Het ijsblok waarin hun lichaam is ingevroren, zal in daartoe speciaal vervaardigde ijskelders worden bijgezet. Een etiquet wordt er aan bevestigd, met hun nummer, naam, beroep, geloof en de aanwijzing op welken datum zij ontdooid wenschen te worden. Daarna gaat de patiënt met een gerust gemoed den eeuwslaap te gemoet. 111 Dan zijneer weer anderen die geweldig nieuwsgierig zijn te weten hoe de wereld er over honderd jaar zal uitzien. Of het Europeesch evenwicht dan nog altijd aan 't balanceeren zal zijn, of de sociale kwestie dan zal zijn opgelost, hoe 't dan met het verbond der wortelbroeders zal geschapen zijn, of de menschheid dan tot eene gezondere levensbeschouwing zal gekomen zijn en zoo meer van die curiositeiten. Anderen zullen weer benieuwd zijn te vernemen hoe ver men 't over een eeuw gebracht zal hebben in de aviatiek, of men er dan in geslaagd zal zijn verbinding te verkrijgen met de planeet Mars, welke vorderingen de electro-techniek of het wereld-verkeer dan zullen gemaakt hebben enz. Allemaal redenen die veel menschen zullen bewegen eens een eeuw of wat rust te nemen in bevroren staat, wanneer ze althans de zekerheid hebben op den door hen vastgestelden datum tot het leven terug geroepen te zullen worden. Er zal echter daaromtrent eenige zekerheid verkregen dienen te worden, want je kunt nooit weten, met die algemeene menschenliefde die thans vigeerende is, zou er gevaar kunnen bestaan dat dit gevoel binnen een eeuw tot een culminatiepunt zou kunnen worden opgevoerd, waardoor de menschen-minnaars tot een zoo intens gevoel van menschenmin zouden kunnen geraken, dat ze de ijskelders mogelijk zouden openbreken en die bevroren en geconserveerde menschen als een bijzondere lekkernij zouden gaan beschouwen. En dan zouden die hommes a la glacé zeer tegen hunne berekening niet op tijd tot het leven kunnen worden teruggeroepen, want met eene meerderheid van op menschenvleesch beluste liefhebbers valt niet te spotten. Er dienen dus maatregelen getroffen te worden, die deze geglaceerde menschen de noodige waarborgen zullen verschaffen dat ze op de door hen vastgestelde data behoorlijk en naar den elsch ontdooid zullen worden. Dan alleen zal Dr. de Castellane veel pleizier van zijne uitvinding beleven. Voor kleine renteniers die thans geen kans zien van hunne renten te blijven leven, zal 't ook eene uitkomst zijn. Ze dragen zorg dat hun kapitaaltje zoo secuur mogelijk belegd wordt en 112 over honderd jaar, als ze hun leven dan wenschen voort te zetten, zijn ze van zelf millionairs geworden. En nog al meer geriefelijkheden zal dit systeem opleveren. Kijk eens hier wat eene uitkomst de methode-de Castellane bij werkstakingen zal opleveren. Weerstandskassen zijn dan overbodig geworden. Wat zouden de werklieden in België, die thans in staking zijn, *) er een gerief van hebben, wanneer ze zich zelf en hunne gezinnen en bloc konden laten bevriezen en net zoo lang in bevroren staat konden blijven, totdat het katholiek gouvernement het algemeen kiesrecht zou invoeren. En auteurs die nieuwsgierig zijn of hunne boeken over honderd jaar nog gelezen zullen worden, en staatslieden die zouden wenschen te vernemen hoe het nageslacht over hen zal oordeelen, en schilders die benieuwd zijn of hunne schilderijen aan den tijd zullen weerstaan, of hunne kleuren niet zullen nadonkeren, en journalisten en ideënzaaiers die uitgepraat geraken en in eene nieuwe eeuw weer fonkelnieuwe denkbeelden hopen te vinden, al die menschen zullen de nieuwe methode-de Castellane op hun corpus willen toepassen en voor 'n vijftig of honderd jaar wenschen te frigoriferen, een nieuw woord dat spoedig burgerrecht zal verkrijgen. Wilt ge voorbeelden, ik heb ze maar voor 't grijpen. Daar heb je nu zoo'n oud-minister Kuyper. Out ik zal niets kwaads van den man zeggen, maar ieder weet, dat zijn rol vrijwel is uitgespeeld en dat ie mooi bezig is zijn eigen roem te overleven, hetgeen toch altijd eene minder aangename gewaarwording moet zijn, al ben je nou nog zoo'n nederig, ootmoedig en onzelfzuchtig christen. Ik weet niet of de heer Kuyper nederig, ootmoedig en onzelfzuchtig is, maar ik hoor altijd zeggen, dat dit bij uitstek christelijke deugden zijn en daarom denk ik dat zoo'n man, die z'n mond vol heeft van christelijkheid voor 't minst wel aanspraak zal maken op die deugden. Wel, me dunkt zoo'n nederig christen staatsman moet wel *) Dit werd geschreven tijdens de laatste Belgische werkstaking. 113 nieuwsgierig zijn, of men in de volgende eeuw nog zal weten wat wij onder de benaming: anti-revolutionaire partij verstonden, wat er dan zal zijn overgebleven van de „griffermeerdheid", van de wortelbroeders, van de coalitie, van de Hallandsche zedelijkheid en van de godenverlakkerij in 't algemeen. En voor zoo'n man moet het, niettegenstaande z'n christelijke ootmoedigheid en z'n starre „griffermeerdheid" toch wel verleidelijk zijn zich eens voor een eeuw of wat te laten frigoriferen, mits hij de zekerheid zou hebben dan weer tot het bewuste leven te kunnen weêrkeeren en eens te kunnen vernemen of Nederland dan nog de naweeën zou ondervinden van z'n christelijke staatsmanskunst, 't Is waar, hij zou bedrogen kunnen uitkomen, 't Zou best kunnen gebeuren dat de menschen van 2014 heelemaal niet meer zcuden weten wat wij onder die benamingen anti-revolutioiiai>, doleerend enz. verstonden. Misschien weet zoo'n 21ste eeuwsch dokter, die zoo'n oud-minister eventueel zon moeten ontdooien, zelfs niet meer of zoo'n kerel koster of staatsman geweest is— — Nummer 378192568. Ingevroren in 1914, Naam: Kuyper, Abraham. Spreekt zalvend als 'n ouwerwetsch koster of kerkeknecht. Bijzondere kenteekenen: een beetje dik. Geloof: christelijk gereformeerd, politieke richting: anti-revolutionair. Beroep: onleesbaar geworden. Hm. Wat deed je voor den kost man? — Ikke, meneer? Christelijk staatsman, oud-minister, wereldberoemd op 't laatst der negentiende eeuw en in 't begin der twintigste. — Zoo, enfin, ik had er nooit van gehoord. Ja, wacht eens, nou herinner ik mij zoo iets. Er waren toen in Holland zoo'n bizonder soort van christelijke piëtisten, die den vooruitgang poogden tegen te houden. Ja man, m honderd jaar verandert er veel en die muffe luchtjes, die van jullie benepen godsdienstles uitwasemden, zijn thans gelukkig weggetrokken.... Wel, me dunkt dat zoo'n oud-minister, niettegenstaande de 114 bekende nederigheid, ootmoed, zelfverzaking en de rest, das maar liever tot den bevroren staat zal willen terugkeeren, dan weer in 't volle menschenleven te treden, dat hem en zijne beginselen vreemd geworden is. Voor vorsten, koningen en keizers kan 't ook wel eene curieuse proefneming zijn, zich aan dit bevriezingssysteem te onderwerpen. Wat zal er over honderd jaar nog over zijn van 't monarchaal stelsel? Wie weet! Misschien heeft de menschheid over eene eeuw heelemaal geen koningen of keizers meer en mogelijk zijn zelfs de geldvorsten dan van 't aardrijk verdwenen. Je kunt nooit weten. Maar zeker zal de dokter die zoo'n gefrigorifeerd koning, of keizer ontdooien moet, eene heele bolleboos in de geschiedenis dienen te zijn, wanneer hij direct weet in welk hoekje van de wereld zijn patiënt in die en die jaren geregeerd heeft, wat voor kwaad hij in zijn leven zoo al gedaan heeft aan zijne onderdanen, wat voor schandaaltjes hij heeft uitgehaald enz. Het goede dat zoo'n vorst gedaan zou kunnen hebben wel, ik durf te wedden dat de ontdooiingsdokter, al is i nog zoo knap, dat niet weet, al kon hij er de wereld mee verdienen. Want het goede dat vorsten doen, ja zie je, dat staat allemaal wel in de geschiedenisboekjes, die tegenwoordig op de lagere en middelbare scholen in gebruik zijn, maar och, die boekjes zullen over honderd jaar ook wel zijn wegeveegd in 't riool der historie. En verbeeld je dat de paus eens op 't lumineuze idee kwam zich voor *n honderd jaar te laten bevriezen, en stel u voor dat de heer Sarto eene eeuw later tot het leven terug werd geroepen. De dokter van het frigoriferium, die 't etiquet zou controleeren, waarop 's mans burgerlijke stand zou vermeld zijn, zou mogelijk perplex staan over 's mans zonderlinge beroepsomschrijving. ... — Ja man, zou hij mogelijk zegen, wat was je nou eigenlijk in 1914? Ik snap niet recht wat dat beduidt, stedehouder van Qod op aarde.... 115 — Meneer, ik ben de heilige vader zelf. — Gekheid. Er zijn geen heilige vaders meer en God houdt er geen stadhouders meer op na. Geef eene duidelijke omschrijving van uwen stiel, man. Dat is noodig voor de administratie en voor de controle, zie je. — Ik was vóór honderd jaren onfeilbaar in alle geloofszaken, meneer, ik schreef den geloovigen voor, wat ze te gelooven hadden. Ik maakte motu proprio's, encyclieken en syllabussen bij gelegenheid. Meneer heeft mijn proza zeker wel gelezen? — Je proza? Nooit van gehoord. Met zulke viezevazen bemoeien we ons niet meer. — Hoe is 't mogelijk! Honderd jaar geleden kon ik met een enkel motu proprio alle gemoederen der geloovigen in beroering brengen. Want ik was de vader van alle geloovigen. — Ik vervloekte en verdoemde allen die niet dachten zooals Ik en verwees ze ter helle. Daarom noemde men mij ook fournisseur van Satan en leverancier van brandstoffen voor de hel. Ik was stedehouder van Jezus Christus op aarde, en hield mij zelf gevangen in 't Vaticaan. Maar thans heb ik u genoeg gezegd, want ik heb weinig tijd en moet maken dat ik thuis kóm en zien hoe mijne opvolgers de zaken der H. Kerk hebben voortgezet Diabolo! ik ben stijf van 't rheumatiek geworden in nw ijskelder. — Blijf dan nog maar wat liggen man, want uw Vaticaan is thans uitsluitend tot museum ingericht en mag niet meer bewoond worden. Kwestie van brandgevaar. En uwe heilige kerk is bankroet Ook hebben de menschen uw baantje al lang afgeschaft. Ieder zorgt thans voor zijn eigen geloofszaken, zie je en beslist zelf wat hij al of niet wenscht te gelooven, hetgeen althans minder omslachtig is. Men twist thans over andere buitenissigheden dan uwe overjarige dogma's. Men heeft een heel ander soort van goden-verlakkerij uitgevonden, veel curieuzer dan uw hocus-pocus-winkel, hoewel even dwaas misschien. Als ik je een goeden raad moest geven, zou ik me nog voor een paar eeuwen laten frigoriferen Mogelijk zult ge daarna opgeld doen als curiositeit uit de twintigste eeuw, maar 116 thans zijn de menschen nog niet ver genoeg van uw tijd verwijderd, om u interessant te vinden.... Indien mijn opstel dan niet te lang zou worden, zou ik nog al meer mogelijkheden kunnen bedenken, die uit het systeem-de Castellane zouden kunnen voortvloeien, maar Kijk, dat s nou jammer. Daar vind ik juist in een ander blad eene rectificatie van het bericht uit de Chronique en daaruit blijkt dat die bevroren hond van Dr. de Castellane eigenlijk een zeehond was. Gewone honden, pausen, koningen en oudministers blijken bij nader inzicht minder geschikt om weerstand te bieden aan de experimenten van den dokter. Ze laten zich heel makkelijk bevriezen, maar bij de ontdooiing zouden ze blijken bij ongeluk overleden te zijn Nog latere berichten melden dat Dr. de Castellane tot dusver uitsluitend op April-visschen heeft geëxperimenteerd. Maar 't moet verbazend zijn wat die beesten taai zijn en welk een weerstandsvermogen zij bezitten, net als de meeste buitenissigheden trouwens. ') In aansluiting met het bericht over de zaligverklaring der twee-en-twintig zwarte martelaren van Oeganda, waarmede de Congregatie der Riten zich sedert eenige weken bezig houdt, Is het gedenkschrift dat wij heden publiceeren, hoogst belangrijk. Het betreft nJ. het geval van een drie-entwintigsten martelaar van Oeganda, die aan de aandacht der Congregatie ontsnapt schijnt te zijn en die de eer der zaligverklaring gewis niet minder verdient. Dit interessant jongmensen is, zooals uit dezen brief blijkt, nog eenige malen meer van geloof verwisseld dan de zalige Mathlas Narumba, waarvan in boven bedoeld bericht sprake was. De uitgever wordt verzocht een afdruk van dezen brief aan de Congregatie van de Riten te zenden opdat er nog in dit verzuim voorzien worde en het aantal der zwarte zaligen met nog een exemplaar vermeerderd worde. FLOOR FLORENSSE. DE HOOGESCHOOL DER ZWARTE ZALIGHEID. (Laatste brief van den aspirant-zaligen Lukas Genoenga, kok van koning Mwanga, aan zijn lief). Uit het Oegandasch vertaald door Fl. Fl. Liefste zwarte antilope. Daar koning Mwanga, mijn gebieder en meester, gisteren gezegd heeft mij tot frikadellen te «uilen laten fijn hakken, zoodra zijn nieuwe kok voldoende is voorbereid in de kunst zijn lievelings-koes-koes gereed te maken en daar het jonge mensch dat mij in mijne hooge ambtsbediening zal opvolgen, al aardige vorderingen begint te maken in de culinaire wetenschappen, heb ik besloten thans dit schrijven tot U te richten, o zwartste van alle zwarte negermeisjes, daar' t zou kunnen zijn dat mijne aanstaande omzetting in frikadellen-vleesch mij zou beletten in de naaste toekomst mijn hart voor u uit te storten op het papier en daar ik niet eerder bevorderd wensch te worden tot de eeuwige zaligheid, voor ik mijne geloofsbelijdenis heb afgelegd voor u, o ebbenhouten toren, waarin ik zoo gaarne mijne zwarte ziel besloten zou hebben. De paters beweren dat zielen niet zwart zijn, tenzij ze aan heidenen, ketters of scheurmakers toebehooren, maar wij negers hebben een andere schoonheidsleer dan de blanke menschen, die gekomen zijn van de landen ver over de zee en zoo blijve dit beeld behouden en gebruik ik ook in mijn verder schrijven de beeldspraak, eigen aan ons ras. Die ebbenhouten toren heb ik aan een zeer schoon liedjes-boekje ont- 118 leend, dat een der witte paters mij als doopgeschenk vereerd heeft en dat ik u, zwarte engel, zal nalaten als gedachtenis. Litaniën heet het. Daar gij weet, o donkere banaan mijner ziel, dat ik alvorens mij tot de alleenzaligmakende kerk te bekeeren, nog verschillende andere gelooven meende te moeten probeeren, omdat de H. Paulus gezegd heeft: onderzoekt alle dingen en behoudt het beste, en daar het mogelijk zou zijn, dat ook gij nog geloof zoudt schenken aan andere witmenschen die ons, arme negers, met alle geweld willen deelachtig maken aan de alleenzaligmakende genade van hun geloof, waarschuw ik u uitdrukkelijk dat gij geen andere witmenschen moet gelooven, dan de witte paters, die het monopolie bezitten van het alleen-echte, onvervalschte, ware geloof en dat alle andere gelooven die in Oeganda en elders aan de markt worden gebracht, allemaal vervalscht zijn en onvoordeelig in het gebruik. Dus denk er om, zwarte kroeskop, gaat tot de witte paters en laat alle andere zendelingen loopen, want wat zij aan den man trachten te brengen, zijn waardelooze namaaksels en schadelijke surrogaten, waarmede wij, arme negers, niet eens behoorlijk zalig kunnen worden en dus deerlijk bekocht zouden zijn. Zooals ik u wel eens verteld heb, was ik eerst een blinde heiden en geloofde in fetischen en amuletten, aan de macht der toovenaars en aan de geheime wetenschap der priesters van mijn stam. Toen was Lukas Genoenga heel dom, want wat weten die zwarte priesters en wat kunnen die toovenaars, bij de witte paters vergeleken! Op zijn best kunnen zij een arm neger gezond maken, wanneer hij ziek is, na te veel koeskoes te hebben gegeten, maar de witte paters kunnen heel wat anders. Zij kunnen van ouweltjes goden maken en toen de zalige Mathias Narumba, op last van koning Mwanga, zalig gemaakt is, heeft hij eerst zoo'n ouweltje mogen opeten en is daardoor één met God geworden, zooals de paters mij geleerd hebben. Waar God toen gebleven is, nadat Mathias Narumba tot frikadellenvleesch gehakt was en de jakhalzen dit gehakt hadden opgevreten, weet ik niet 119 En wat het geloof in fetischen aangaat, de paters hebben fetischen en amuletten die veel machtiger zijn dan die der toovenaars en priesters van onzen stam, al gelijken ze er nog al veel op. Waaruit volgt dat het geloof der witte paters veel voornamer is dan het heidendom, waarin wij, arme negers, verzonken waren en waarin we zelfs niet eens konden zalig worden. Om zalig te kunnen worden bekeerde ik mij eerst tot het geloof van een oud man, met een langen witten baard, die mij veel verteld had van het paradijs van Mahomed, waar pikzwarte houris zijn, tot vermaak en vertroosting van de zalige moslems die dat paradijs zouden binnengaan. Men moest daartoe eerst de besnijdenis ondergaan; ik kan u niet recht duidelijk maken waaruit deze operatie bestaat, o zwarte ramenas van mijn hart, maar 't was heelemaal niet pleizierig, dat wil ik u wel zeggen. Kort nadien kwam een Israëlitisch koopman aan het hof van koning Mwanga, die handel dreef in allerlei importwaren uit de landen van over de zee en met wien ik in relatie kwam, krachtens mijn ambt van keukenmeester. HU handelde n.1. in allerlei lekkernijen en had eene menigte kruiken bij zich, waarin geestrijke dranken waren, zoo lekker als ik ze nog nooit geproefd had en die ons, arme negers, een pleizierig gevoel gaven,alsof we al zalig Waren vóór onzen dood. Maar toen kwam de oude muzelman die mij bekeerd had, en die beweerde dat Mahomed verboden had van die dranken te proeven. Ik heb hem toen laten stikken met zijn paradijs, hoewel het me eigenlijk speet vanwege de zwarte houris." Ik vroeg daarop den Joodschen koopman of hij ook een geloof had, want dat ik oogenblikkelijk zonder was. — Jawel, zeide hij, en wat een best! Maar bij ons mag je geen varkensvleesch eten en moet je van te voren besneden worden. Nu, besneden was ik al en varkensvleesch kende ik niet, dus besloot ik het dan maar eens met het geloof van den man te probeeren, vooral daar ik erg verlekkerd was op de geestrijke dranken die hU had medegebracht en daar die alvast niet verboden waren in zijn godsdienst Overigens kan ik er niet veel van zeggen. Er 120 kwam veel in van Mozes en de profeten, maar veel raars vond ik daar toch niet aan. Een erg nuchter geloof was het, met maar een enkel Qod, die nog al ijverzuchtig was en zonder de drie verschillende goddelijke personen, zonder Jezus, zonder de H. Maagd, zonder amuletten of fetischen, zonder paradijs zelfs. Of ja toch, de rechtvaardigen zouden later in Abraham's schoot worden opgenomen, maar dat is een magere gelukzaligheid en in den schoot van zoo'n ouden patriarch zal 't nog al benauwd zijn. Toen kwamen er bleeke mannen naar Oeganda, in zwarte tabbaarden gehuld. Zij spraken erg zalvend, hetgeen ze de tale Kanaans noemden, en vertelden mij veel van den Heere Jezus en van de genade. Wanneer wij, arme negers, gereformeerd werden en dan nog de genade hadden, dan konden wij zalig worden, zeiden zij. Maar dan was er nog de uitverkiezing, en zonder de uitverkiezing kreeg je de genade niet en zonder de genade was 't fut met de eeuwige zaligheid. Wel, ik heb toen de genade gekregen en de uitverkiezing, ten minste de zendeling die mij gedoopt heeft, dacht wel dat ik ze had. Dat doopen was veel aardiger dan de besnijdenis en minder pijnlijk; overigens was alles nog al gemakkelijk in het geloof der bleeke mannen, als je de genade maar had. Ik zou er zeker dan ook bij gebleven zijn, als toen niet de witte paters gekomen waren. En een groot geluk was het voor ons, arme negers, dat die witte paters naar Oeganda gekomen zijn, want ik zou anders waarachtig, met al mijne geloofsveranderingen, met mijne genade en de rest, toch nog voor eeuwig verdoemd zijn geweest. En die eeuwige verdoemenis moet je niet uitvlakken, want de paters zeggen dat wij, arme negers, dan voor eeuwig gebraden worden, allemaal van wege de verkeerde gelooverij. Waaruit men zien kan dat 't er op aan komt goed uit te kijken, wanneer men een geloof kiest. De oude Moslem, die mij bekeerd heeft, de Joodsche koopman die in Abraham's schoot denkt te komen en de protestantsche zendelingen met hunne genade, zullen er dus niets van opfrisschen, wanneer ze in de plaats van hunne faouris, en van hun Abraham en van hunne gereformeerde 121 hemelarij, door de duivels worden afgehaald, die net zoo zwart zijn als wij en wier grootste pleizier is die Joodsche, Moslemsche en gereformeerde verdoemelingen boven een zacht Vuurtje te braden. De witte paters zeggen, dat dit hun verdiende loon zal zijn voor hunne verstoktheid en dat Qod lankmoedig genoeg geweest is tijdens hun leven. Dat zal dus wel zoo zijn, hoewel de oude Moslem nooit van 't alleenzaligmakend geloof der paters scheen gehoord te hebben, maar waarom was hij dan niet naar Europa gegaan, om zich beter op de hoogte te stellen? Enfin, dat moet ieder voor zich weten, ik heb 't ware geloof te pakken en de rest moet maar branden en braden ten eeuwigen dage. Ik ga, zoodra koning Mwanga gehakt van mij heeft laten maken, naar den echten hemel der witte paters, waar 't erg pleizierig moet zijn, al zijn er geen houris, zooals in 't paradijs van Mahomed. Zie je, lieve donkerkleurige cocosnoot, nu zou ik gaarne zien dat Jij ook in dien paterhemel zoudt kunnen komen, maar daartoe moet ge u vóór alles door de witte paters laten doopen en vooral niet door andere zendelingen, die u mogelijk gouden bergen na uw dood zouden beloven, maar die u met een wissewasje om den tuin zouden trachten te leiden. Want al die andere hemels zijn heelemaal niet echt, maar 't roomsche hemeltje wèl, de witte paters hebben er in Europa de bewijsstukken van. Zij hebben verzuimd die bewijsstukken mede te brengen, uit vrees dat ze de papieren onderweg verliezen zouden, hetgeen heel wat last zoude veroorzaken in den hemel en op aarde. De gereformeerde hemel moet eigenlijk maar eene succursale van den duivel zijn. Wat het paradijs van Mahomed aangaat, daar zou men u mogelijk bij de afdeeling der houris indeelen, hetgeen heelemaal niet naar mijn zin zou zijn. nu ik naar 't echte paradijs ga en in dien schoot van Abraham zult ge 't toch ook wel niet erg gezellig vinden. Maar bij ons, in den roomschen paterhemel, is 't een eeuwig lollige boel. Daar zitten, heel boven in 't koepeldak, Qod de Vader, Qod de Zoon en Qod de H. Qeest op een hoogen troon, en daar ze drie verschillende personen en toch maar één Qod 122 zijn, begrijpt ge dat dit een curieus spektakel zal zijn, wel waard om gezien te worden. De heiligen zitten allemaal amphi-theatersgewijs daarom heen en de zaligen zitten weer wat lager. Onderwijl zingen de engelen den heelen dag door lofzangen en spelen daarbij op den tam-tam, en daar mogen wij, arme nikkers, dan altijd door naar luisteren. Dus dat zal heel pleizierig voor ons zijn, als we 't samen ook eens zoover kunnen brengen. Onze zielen zullen dan in de hemelsche zaligheid verbonden worden, zeggen de paters. Hoe dat eigenlijk in zijn werk zal gaan, begrijp ik niet best, maar 't zal zeker wel een erg aangename gewaarwording zijn. En 't is nog al gemakkelijk om in den hemel te komen, als je maar in de paters gelooft en je door hen laat doopen. En 't geloof is niet eens zoo heel moeilijk, ik heb 't binnen den tijd van eene maand geleerd. Je moet gelooven dat Qod je geschapen heeft naar zijn beeld en gelijkenis, waaruit natuurlijk volgt dat-i net zoo'n zwarten snoet heeft als gij en ik. Toen hij ze geschapen had liet hij de eerste menschen los rondloopen in een tuin, waar zijne vruchtboomen stonden en ze mochten van alle vruchten eten, behalve van een boom die Qod voor zich zelf gereserveerd had. De menschen waren, als echte negers, natuurlijk erg belust, om van de vruchten van dat boompje te proeven Waar je niet moogt aanzitten daar kun je de handen niet afhouden, dat spreekt. Wel, toen de eerste menschen dat boompje kaal geplukt hadden, geraakte Qod in zoo'n hevigen toorn, dat hij die eerste stamvaders van ons geslacht vervloekte en hen uit zijn tuin joeg. Maar eenige duizenden jaren later kreeg hij er toch spijt van dat-i die stakkers om die paar gestolen appelen vervloekt had, en om hen van die vervloeking vrij te maken, kon hij niet beter doen dan zijn zoon mensch te laten worden. En zoo verwekte hij dan een zoon bij de maagd Maria, die baarde zonder haar maagdom te verliezen, hetgeen zeer casuëel is, maar je moet denken, zoo'n Qod moet altijd iets bijzonders doen. En toen Qods zoon drie en dertig jaar was, werd hij door zijne landgenooten aan een kruis gespijkerd, hetgeen daar toen 's lands wijs was, wanneer men je naar den hemel wilde amoveeren. Koning Mwanga 123 geeft de voorkeur aan het frikadellen-systeem; als aspirantpatiënt kan ik niet zeggen dat ik eenige voorkeur heb. Maar Qod was natuurlijk weer erg boos dat ze zijn zoon aan een kruis hadden durven hangen, hoewel deze kruisdood eigenlijk heel in de lijn van zijn verlossingsplan lag. Want zonder dat konden de menschen niet verlost worden. Wel, de menschen waren nu verlost en toen is Gods zoon weer ten hemel gevaren en daar zit hij sedertdien aan de rechterhand des Vaders en is, met God den H. Geest, één met den Vader, want die drie zijn even oud, even wijs en even machtig en zijn met hun drieën eigenlijk één enkel God. Dat is allemaal heel duidelijk, zooals je ziet, en als je dat nu allemaal maar gelooft, dan komt 't wel terecht met je eeuwige zaligheid en moogt ge verder zoo wat alles doen wat ge wilt; want sedert de menschen Gods zoon gekruisigd hebben is de oude heer wat meer meegaande geworden en heeft-i aan de witte paters algemeene volmacht gegeven, om alle zonden, in zijn naam te vergeven, mits zij ze eerst aan die paters biechten. Denk dus daarom, als je altemet iets gegapt hebt of wat anders bedreven hebt. Overigens is er niets bijzonders in acht te nemen. Varkensvleesch moogt ge eten, het moet erg lekker zijn, en wijn en ander geestrijk vocht moogt ge net zoo veel drinken als ge krijgen kunt. De paters drinken het ook den heelen dag, maar als ze 't op hunne nuchtere maag drinken, maken ze er eerst het bloed van Qods zoon van en dan eten ze tegelijkertijd een ouweltje, en zeggen dat die ouwel dan het lichaam van Gods zoon is. En als wij arme nikkers het geloof heelemaal kennen, krijgen we ook het lichaam van Qod te proeven. Tot dusver heb ik 't nog niet zoover gebracht, maar de paters hebben mij stellig beloofd dat ik het proeven mag, zoodra koning Mwanga mij de hemelsche zaligheid zal doen beërven. Ik ben benieuwd of het erg lekker zal zijn, maar een kennis van mij, die nu al lang zalig is gemaakt, heeft mij vóór zijn dood bekend dat 't hem erg is tegengevallen. Koeskoes was veel lekkerder, zeide hij, en Qod smaakte toch net als-i er uitzag, als een ouweltje n.1., en daarbij was-i nog wat muf. Maar de paters hebben mij gezegd dat hij 124 daarmede nog groote zonde heeft bedreven en dus ben ik van plan het lichaam van Qod in elk geval erg lekker te vinden, daar ik hierdoor mogelijk nog wat hooger in den hemel kan komen. En dus, donkere pisang van mijn hart, loop nu gauw naar de paters en laat u doopen, dan worden onze zielen vereenigd in den paterhemel, waar ik heenga zoodra koning Mwanga een keukenmeester heeft, die evengoed koes-koes kan maken als ik. En al hebben dit de paters niet gezegd, ik heb eene stille hoop, dat ik tot de hemelsche zaligheid zal overgaan, met behoud van rang en titel. Want wat zou een paradijs zijn, zonder keuken, en al wil ik wel gelooven, dat daar boven ook eerste klas keukenmeesters zullen zijn, 't is nog lang niet zeker dat ze evengoed koes-koes kunnen gereed maken als ik. En daar de koning der hemelen mij geschapen heeft naar zijn beeld en gelijkenis en dus ook een neger is, zal hij ook wel een liefhebber van koes-koes zijn, en wanneer hij mijn koes-koes eens geproefd heeft, word ik misschien daar boven nog wel tot hemelsch keukenmeester aangesteld, en als jij, pikzwarte roos van Sarong, dan met mij vereenigd zult zijn, dan zullen wij in die hemelsche keuken een hemelsch genot smaken, vrij van alle aardsche bekommernissen, zeggen de paters. Dus, koolzwarte pimpelmees, laat u onverwijld bekeeren, opdat wij beiden mogen binnengaan in het hemelsch paradijs, waar we eeuwig zullen mogen luisteren naar de tam-tam der zwarte aartsengelen en waar we Qod den Vader, Qod den Zoon en Qod den H. Geest voor eeuwig in hun zwart gezicht zullen mogen staren, amen. w.g. LUKAS GENOENGA, DE GROOTE AMERIKAANSCHE BLUF. Hij heette Siebenhaar, Dorus Siebenhaar. Een mager, bleek mannetje met onrustig glurende oogjes, een eigenwijzen trek om den mond en vuurrood haar. Hij was barbier in eene kleine gemeente, ergens in de Acht Zaligheden. Een mooie landstreek, alleen maar een beetje eentonig. Ja, als je een liefhebber van afwisseling bent, dan raad ik u serieus aan nimmer uwe penaten naar de Acht Zaligheden over te brengen. Maar beminnaars van de genoegens van het buitenleven en zij die hunne dagen in afzondering wenschen door te brengen, kan ik die Acht Noord-Brabantsche Zaligheden beslist aanbevelen. Ook zij, die voorgeven met de eenvoudige, onbedorven landlieden te dweepen en zich nog illusies scheppen van de reinheid der zeden op het platteland, kunnen daar studies maken in anima vili. En al zullen ze dan waarschijnlijk eenige hunner illusies verliezen, ze kunnen daarentegen met een der zonderlingste kostgangers kennis maken, die Onze Lieve Heer er voor zijn privé genoegen op nahoudt. Maar laat ik mijn verhaal niet vooruitloopen. Dorus Siebenhaar, de held van deze historie, was niet in de wereldberoemde Zaligheden geboren, maar was door 't noodlot in zijne kinderjaren daarheen verzeild, zoogenaamd om 't barbiersvak te leeren, metterdaad om zijn oude lui, die nog tien kinderen gekregen hadden na de geboorte van Dorus, niet langer tot last te zijn. Van geboorte stamde hij uit de Rheinprovinz, maar had het lieve deutsche Vaterland al op zijn elfde jaar verlaten en herinnerde zich op later leeftijd nog maar weinig van zijne moedertaal. Later had hij zelf een barbierswinkel opgericht en toen ik hem leerde kennen schoor en knipte hij de boeren al sedert bijkans een halve eeuw. 126 Hij was een aardig verteller en wist zijne patiënten tijdens de operatie met allerlei paradoxen van zijne inventie dermate te amuseeren, dat ze als van zelf „hunne smoelen wagenwijd openzetten", zooals Dorus 't plastisch uitdrukte, hetgeen de operatie van het baardschrabben niet weinig vergemakkelijkte. Maar 't zonderlingste was dat Dorus allengs zelf begon te gelooven aan zijne verzinsels. Hij had sommige nog al gewaagde stellingen al zoo dikwijls en met zooveel vuur verdedigd, dat hij ten langen leste persoonlijk overtuigd raakte van de echtheid zijner beweringen en zelfs kwaad werd als men hem het onwaarschijnlijke zijner hypothésen onder het oog trachtte te brengen. In den zomer van 1912, toen 't voortdurend regende, moest ik eenige dagen in het liefelijk oord doorbrengen, waar Dorus-zijn nuttig ambt uitoefende en dus zat er alras niet anders op dan mijn gezicht aan het mes van dezen dorpsbarbier toe te vertrouwen. Dat was een buitenkansje voor hem. Een fonkelnieuwe patiënt, die zijne vertelsels nog nooit gehoord had en bovendien nog wel een stedeling. Hij besloot dan ook spoedig dien vreemden meneer eens te laten merken dat hij ook niet van gisteren was en na mij behoorlijk te heben ingezeept, begon hij met het gewone barbierspraatje over het weer. — Dat 's een vuil weertje alle dagen, meneer. — Ja. — Als 't niet verandert dan is de heele zomer bedurven. — Ja. — Maar as 't verandert kan er nog veel terecht komen. — Ja. — Misschien dat de nieuwe maan wel verandering brengt, ten minste as ze niet op der gat ligt, want as ze dat doet dan krijgen we nog al meer nat. — Zoo, dat kan wel. — Weet meneer ook wat de kranten zeggen? — Hé? O ja. In Amerika is nog altijd sterke depressie, geloof ik. —In Amerika? vroeg hij met een ongeloovig glimlachje. 127 — Ja, dat meen ik gisteravond gelezen te hebben. — Hm. Gelooft meneer daar dan aan? — Aan die weervoorspellingen, bedoel Je? — Nee, dat bedoelde ik nou precies niet. Hoewel ik ovei voorspellingen in 't algemeen en weervoorspellingen in 't bizonder ook nog wel een sterk bakske zou kunnen zetten. Maar of meneer aan diejen Amerikaanschen bluf gelooft, bedoel ik. — Vriendlief, ik begrijp heusch niet waar je heen wilt — O zoo? Dan zal ik meneer dat eens even uitleggen. Mes goed? Als meneer dan maar zoo beleefd wil zijn even den mond te houden, dan zal ik meneer eens fijn scheeren, want dat ken ik, al zeg ik 't zeivers, veel beter dan die bluffers in de stad. Mar nou van Amerika. Is meneer daar wel ooit geweest als ik vragen mag? Ik schudde ontkennend met het hoofd. — O zoo? Ik ook niet. En nou zal ik eens zeggen wat mijn idee is van dat heele Amerika. Een fabel, meneer. Niks anders dan een fabel. Ik keek verwonderd op. — Een bluf meneer, een reuzenbluf. Een humbug en een verzinsel. Allemaal leugens en een groote bluf. Daar aan den overkant van het water, en Dorus wees met zijn scheermes naar eene sloot aan den anderen kant van den straatweg, daar ginder over den Oceaan is niks meneer, heelemaal niks, net zoo min as ter hier wat op mijn hand is. En hij spreidde de vlakke hand voor mij uit. — Niks meneer, as lucht en water en ruimte. Ik kon toch niet nalaten te protesteeren tegen deze Zaligheidsche hypothése. — Wablief? Geloof jij niet dat Columbus Amerika ontdekt heeft? — Columbus meneer, dat was een grappenmaker, een farceur zooals ze in 't Bels zeggen. Ja, die ging op zoek naar eene nieuwe wereld, om den koning van Spanje die ze maar zat had, een bom duiten af te troggelen. Maar hij vond niks meneer. 128 Doodeenvoudig, omdat er niks was, net zoo min as ter nou nog haar is op uwes linkerwang. Nou de rechter, alsjeblieft. Hoofd een beetje naar links. Zoo. Dank u wel. En terwijl hij zijn mes nog even aanzette op zijn scheerriem, trok hij een gezicht van wel-beter-weten en ze-zullen-mlj-nikswijsmaken en vervolgde zijn betoog. — Zie je, meneer. Die fabel van Columbus was pas het begin van den grooten Amerikaanschen bluf. Columbus was uitgevaren om eene nieuwe wereld te ontdekken, maar had niks gevonden. Toen zei hij tegen zijn matrozen: „Dat 's gekker jongens, ik dacht hier land te vinden, maar der is niks dan water en lucht ën een Engelsche nothing. Ja, dan zullen we maar weer op huis aan koers zetten. Mar zeg, kinderen, nou zeilen ze thuis in Spanje zeggen, die Columbus komt met de kous op den kop naar huis en alle jantjes die met hem zijn uitgevaren, krijgen een langen neus. Dus wat zoudt gij er van denken as we den koning van Spanje maar eens wat wijs maakten van eene nieuwe wereld, 't Is toch allemaal maar idee en as de menschen 't zich maar verbeelden dan zijn ze even blij met die fantasie-wereld as met de echte". Nou, dat vonden die matrozen toen allemaal goed en zoo kwam die fabel van Amerika in de wereld en dat is zoo gebleven tot op dezen dag. — Maar kerel, hoe kom je er bij. Een land waar zooveel menschen heen gaan! — Wel, doodeenvoudig meneer. Ai die menschen die naar Amerika gingen, wilden toen ze terug kwamen natuurlijk niet erkennen dat ze verneuried waren en bedankten er voor om uitgelachen te worden en toen verzonnen ze allerlei vertelsels van en wonderland aan den anderen kant van den Oceaan, met koperkleurige menschen en zonderlinge dieren, en zoo werd die fabel van de nieuwe wereld hoe langer hoe fraaier opgesierd. Mar der was niks meneer, niks as lucht en water en een troep haaien. — Maar wie heeft je dien onzin in den kop gepraat? — Onzin, meneer? Verekskuseer mijn astranterigheid meneer, (hoofd nog een beetje meer naar links, dank u wel meneer). 129 verekskuseer mijn astranterigheid, maar heeft meneer er nooit an gedacht dat die vertelsels die ze ons van Amerika hebben op den mouw gespeld, allemaal fabels waren? Huizen van vijf en vijftig verdiepingen! Jawel. Kan je begrijpen! Mar zoo gek is Dorus nou niet om daaraan te gelooven. Want dat kan gewoon niet. En een abattoir waar men zeshonderd varkens per dag zou slachten! Mar meneer, zooveel varkens zijn der in heel Reuzel niet, zelfs al zou je de boeren er bij rekenenI Nee meneer. Bij mij motten ze niet met die verzinsels ankommen, want dan bennen ze an 't verkeerd adres. Ik geloof wel veel, maar dat is me nou wat te kras, ziede. Asjeblieft meneer. Dat 's alweer in orde. Ook nog haarknippen meneer? Spectalieit van het huis Siebenhaar, meneer. Wel, ik was nieuwsgierig geworden wat die maniak die niet aan Amerika gelooven wilde, nog voor anderen onzin in zijn bovenkamer zou hebben en zoo waagde ik 't er maar op met eene coiffure rond te loopen a la mode des Béatitudes, en besloot den man eens te laten uitpraten. Ja, men moet er wat voor over hebben als men feuilletonist is en zijne lezers zoo nu en dan op wat uitmiddelpuntigs wil trakteeren. — Wel wel, zeide ik, dat 's een leuke mop die je daar verzonnen hebt Amerika een verzinsel! Maar zeg, hebt gij dat uitgedacht om de boeren te laten lachen, die zich bij u komen laten scheren? — Waarachtig niet, meneer, ging het ventje voort die boeren, nou dat zijn ezels, dat spreekt van zelf, en die gelooven letterlijk alles wat men hen wijsmaakt vooral as meneer de pastoor het vertelt, voegde hij er bij, na zich even vergewischt te hebben dat we alleen in 't vertrek waren. Maar Dorus Siebenhaar is zoo gek niet, al zegt i 't zeivers. Dat scheelt Goddank veel. Maar wat Amerika betreft dat 's allemaal humbug, meneer. En gedurig komen ze me met ongeloofelijker histories voor den dag. Dan is 't een waterval van dertig millioen kubiek meters water per uur. Op 'n emmer meer of minder moet je niet zien. Dan zijn 't huizen wier daken in de wolken steken; dan weer is 130 't een standbeeld dat zoo groot is dat men in zijn kop een fuif van 'k weet niet hoeveel couverts kan aanrichten. Zeg, laat nou naar Je kijken. Gelooft meneer daaraan! — Maar vriendlief, ben je nou niet goed? Zou jij 't bestaan van den Niagara-waterval en van de New-Yorksche skyscrapers in twijfel durven trekken? — Nou, meneer, ieder z'n overtuiging. Maar ik laat me niks wijsmaken van die kaaiskreepers. Dat 's allemaal bluf en humbug en belazerderij op groote schaal. En dan die vertelsels van die steden met zooveel honderd duizenden inwoners, die op een goeden dag pardoes afbranden en dan weer in een paar maanden worden opgebouwd en van die elektrieke huizen waar de deuren van zelf opengaan en waar de trappen naar boven stijgen als Je den voet op de eerste trede zet en waar alles mekaniek en beweegbaar is! Allemaal apenkooi, meneer! Ze motten der mij niks van willen wijsmaken, want ik geloof het toch niet Weet je wat dat nou allemaal is? Dat zal ik meneer eens in twee woorden duidelijk maken. Al die menschen die den Oceaan oversteken, om de nieuwe wereld te zoeken, komen doodgewoon terug zonder ze gevonden te hebben, maar niemand wil natuurlijk graag bekennen dat i er in geloopen is en dan hebben die menschen op 't schip natuurlijk tijd genoeg om alweer nieuwe verzinsels te bedenken en zoo komen al die fabels in de wereld van mekanieke papieren huizen die verrold kunnen worden en met hunne dakei. door de wolken steken. En nog iets. Heeft meneer nog niet opgemerkt dat die landverhuizers allemaal weer terugkomen? Natuurlijk; ze motten wel. Er is niks — Maar neen vriendje, riep ik, er zijn er genoeg die ginder blijven en fortuin maken! Maar Dorus liet zich door zoo'n argument niet van zijn stuk brengen.. — Die gaan dan ieverens anders naar toe meneer, zeide hij» Maar een nieuwe wereld is ter niet is ter nooit geweest en zal er nimmer komen. Allemaal verzinsels van de krantenmenschen om hunne bladen vol te krijgen, net as de groote zeeslang, dat 131 's ook zoo'n verneuriederij. En dan die Amerikaansche sporen, va zegt meneer daar dan van? — Geloof je daar ook niet aan, riep ik. — Goddank nee, meneer, zei hij, terwijl i me triomfantelijk aankeek. Daar heb ik nooit an geloofd. En daar heb je 't non net Want de sukkels die daar indertijd wel aan geloofd hebben zijn derlui goddelijke duiten kwijt. Ziet uwes nou wel, dat 't allemaal belazerderij is, om de simpele menschen af te zetten? Die fabels van die Amerikaansche spoorwegen daar gelooven ze tegenwoordig in Holland over 't algemeen ook niet veel meer van, omdat ze daar hun spaarcenten meê kwijt zijn geraakt Ze hadden beter gedaan al een jaar of tien vroeger niet aan die dingen te gelooven. Dan was er een mooie stuiver in 't land gebleven. Jawel, die Amerikaansche spoorwegen en die goudmijnen van Kimberley dat zijn nou eigenlijk de bertaalste van al die Amerikaansche blufferijen. — Maar vrindlief, die Kimberley-mijnen zijn in Zuid-Afrika, riep ik. — Dat 's allemaal eenen tout-même, meneer, antwoordde hij, zonder zich in 't minst van zijn stuk te laten brengen. Nou, maar dan is meneer wel onnoozel, als i dat nog niet weet dat al die vertelsels van de goud-mijnen van Kimberley en van de Amerikaansche spoorwegen boerenbedriegerijen waren. Nou, pas dan maar op, dat uwes uwe duiten daar niet in steekt Dan zou meneer met schaai en schand kunnen ondervinden, dat Dorus Siebenhaar een stiekume goochemerd is. Wil ik oe nou eens vertellen, hoe ze dat aan den steel steken, as de bankiers de onnoozele menschen van hun goddelijke duiten willen ontlasten? Dan gaan ze niet as vroeger de struikroovers, aan den weg op den loer liggen, om de reizigers te overvallen. Nee meneer, dat 's lang uit den tijd. Tegenwoordig zijn de beurzensnijers veel slimmer geworden. As ter nou zoo'n troepke bandieten of bankiers bij mekaar op siviete zijn, dan zeggen ze, kom jongens, nou gané we een trust oprichten en wij zijn non allemaal trustees. Dat staat veel netter als zich bandieten te noemen. Die auto-bandieten, die leuterden dat 'n mensch zijn 132 leven moest uitleven en daarom hunne evennaasten overhoop' schoten, waren in den grond maar onnoozele stumperds, bij die trustees vergeleken, meneer. Nou redeneeren die trustees zoo: jongens nou gane we spoorwegen aanleggen in Amerika of in de maan. Of we hebben goudmijnen ondekt op den akker van een boertje te Kimberley. Of we gaan eene geregelde mchtscheepvaart-verbinding met de planeet Mars organiseeren of zoo wat anderen fierlefans. Want wat voor onzin ze verzinnen, dat 's allemaal eenen tout-même, de menschen bennen nog zulke schapenkoppen, dat ze dat toch allemaal slikken. Mar nou mot je opletten : want nou komt het: w ij, zeggen de trustees, hebben geen kappetaal genoeg om die ondernemingen behoorlijk te exploiteeren. Dus burgers en buitenlui, as Jullie nou hooge percenten van je spaarduiten trekken wilt, dan mot je alles wat je bezit te gelde maken en daarvoor aandeelen koopen in onze ondernemingen. Dan krijg je mooie percenten. „En dat 's nou kasjeweel, meneer, dat er altijd nog gekken te vinden zijn, die aan de praatjes van die bedriegers gelooven. Dat hebben we nou 'n jaar of zes gelejen ondervonden. Wat er toen veel stumperds ingeloopert zijn met die Amerikaansche spoorwegen en Kimberleys! Net of 't goud er zoo maar bovenop lag. Nou, en toen waren ze doodeenvoudig hun duiten kwijt! Dat was nou het heele kunstje, meneer. Toen die nieuwerwetsche bandieten de duiten binnen hadden, lieten ze de koersen dalen. En die toen nog 'n beetje verstand over had en zijn mooie papiertjes zoo gauw mogelijk aan andere onnoozele halzen trachtte te verlappen, die was ten minste nog niet alles kwijt, maar die de kat uit den boom wilde kijken, zag zijne goddelijke duiten vliegen.... naar Amerika of naar de maan, wat op hetzelfde neerkomt. Wel, meneer, wat dunkt oê ? Heb ik gelijk of niet T — Maar meester Siebenhaar, 't is toch wat al te dwaas on. uit die mindere soliditeit van eenige Amerikaansche fondsen» tot het niet-bestaan van Amerika te besluiten.... — Al te dwaas, meneer ? As we dagelijks gewaar worden, dat 't allemaal leugen en bedrog is wat daar vandaan komt ? 133 Spoorwegen, die alleen op papier bestaan, goudmijnen, waarin net zoo min goud zit als in mijn ouwe kous en ondernemingen, die er nooit geweest zijn! En daarvan hebben ze trusts gemaakt om de kleine kappetalisten in Holland hunne zuur verdiende spaarduiten af te troggelen I En nou is dat allemaal aan den dag gekomen, dat 't allemaal humbug en gemeene bluf was met die spoorwegen en goudmijnen. En nou gelooven de menschen nog aan die fabel van Amerika. Maar help nou 'res kijken, meneer, of 't niet heel gauw zal uitlekken, dat die heele Amerikaansche belazerderij larie is, meneer. Dat er niks Is aan den anderen kant van 't water, niks as lucht en water en ruimte, veel leege ruimte net as in de hersenpannetjes van die onnoozele geiten, die zich met sporen in de lucht hebben laten verneuriën.... Asjeblieft meneer, dat 's alweer klaar. Nou is meneer weer tien jaartjes verjongd. Maar de barbiers in de stad verstaan hun vak niet. Daarvoor mot je bij Dorus kommen. En die is goedkoop. Een kwartje, meneer. Dank je beleefd, meneer, morgen meneer, bij gelegenheid asjeblief. Enfin, ik zag er uit als een kaalgeplukte ragebol, na de verjongingskuur, die Dorus mij had doen ondergaan. Maar ik had toch de wetenschap verworven, dat er in Noord-Brabant nog negerijen zijn, waar menschen wonen, die zelfs niet aan het bestaan van Amerika gelooven. En dan durft men nog beweren, dat ik een scepticus ben.». 1 Ik, die nog zooveel meer geloof I PRINSELIJKE HUMANISME. Brief van Kammehammekawal, Kroonprins van Polynesië, over het nut van den Oorlog en de overbodigheid van alle cultuur. Een doorluchtig collega x) van mij in Europa, dien ik hiermede mijne broederlijke groeten aanbied, heeft onlangs een zeer ver standig woord geplaatst, en daar het in dat werelddeel tot dén bon ton schijnt te behooren in de kringen der hoogwaardigheidsbekleeders en aspirant-autocraten, nu en dan een woordje mee te praten en het Europeesch concert zoo mogelijk te overschreeuwen, maak ik gaarne gebruik van de gastvrijheid, die de redactie van een Nederlandsch weekblad mij aanbied, om ook onze meening over de kwestie van oorlog en vrede aan de zoogenaamd beschaafde volken van het barbaarsche Europa mede te deelen. Die collega van mij lijkt ons, behoudens de sympathie, die zijn schrijven ons heeft ingeboezemd, evenwel nog een beetje gioen, al is hij dan in de goede leerschool grootgebracht, en al is hij reeds heel wat meer geavanceerd dan zijn vader op zijn leeftijd was. Echter zal hij nog een en ander moeten leeren, vooraleer hij tot het radicalisme zal komen, waarin wij Polynesiërs ons in deze kwestie verheugen. „Tot het einde der tijden zal het laatste woord van alle wereldwijsheid aan het zwaard blijven", heeft hij, zeer terecht, gezegd. *) De Duitsche Kronprinz, nl. in de bekende voorrede van het boek „Duitschland onder de wapenen". 135 Daarna vervolgt hij: „Voorzeker, wij leven in een tijd, die fier is op zijne beschavingen een tijdvak dat prat is op zijne cosmopolitische idealen en pacifistische droombeelden. Idealisten droomen van een Europeesch statenverbond, van een internationalen vrede, die eeuwig duren zou." . Dergelijke idealisten en droomers komen bij ons in Polynesië gelukkig nog niet voor. Z. M. mijn hooggeëerde Vorst en Vader zou deze lieden zeer spoedig tot frlkadellenvleescii laten transformeeren. Ik begrijp niet, dat men dit systeem nog niet toepast in het rijk van mijn doorluchtigen collega. Maar * dit en parenthèse. Mijn collega vervolgt: :. „Deze opvatting, n.1. het ideaal van een internationalen vrede, is anti-duitsch. De Duitscher, die zijn land liefheeft, mag Zich nimmer aan dergelijke toekomst-droomen overgeven, noch zich in slaap laten wiegen door de idealen van sommige vredesapostelen. Ik voor mij moet niets van deze vredesbeweging hebben. Hoewel wij aan het frikadellen-systeem de voorkeur zouden geven, kunnen wij Polynesiërs ons volkomen met deze woorden vereenigen. Maar wanneer mijn waarde collega direct daarna toegeeft, dat de diplomaten in sommige gevallen naar de opschorting van internationale conlicten zouden mogen streven, vinden de knappe koppen in ons rijk deze passage weer min of meer zoetelijk. Gelukkig voegt hij er dan bij: „De diplomaten zullen ondervinden, dat men niet ongestraft den bliksem kan tegenhouden." Nou en of ze! Als mijn hooggeëerbiedigde Vader maar even met de oogen bliksemt, kruipen alle diplomaten aan ons hof direct in hunne schelp. Ze moesten ook eens iets willen tegenhouden of niet-tegenhouden! Laatst hebben wij er nog een gespietst omdat i oneerbiedig geniesd had! Mijn hooggeachte collega en neef kan nog veel van ons Polynesiërs leeren. Voorzeker, wij hebben zijne woorden met instemming begroet. Maar toch, eene verklaring moet mij van 't hart 't Is ons nog alles te slap, te half-en-half. Lang niet doortastend genoeg, voila! Zeker, er is ontegensprekelijk eene ken- 136 tering in onzen geest waarneembaar in het oude Europa. Men komt allengs terug van den ziekelljken beschavingswaan, maar waarom is men nog zoo halfslachtig, waarom durft men zich nog niet onbevangen uitspreken in Polynesischen geest Vreest men dan die suffe kamergeleerden, die van vredesidealen en de eischen der zoogenaamde beschaving bazelen? Nog eens, Z, M. mijn Vorst en Vader zou met deze droomers warempel niet zooveel complimenten maken, indien zij 't hart hadden bi) ons in Polynesië met hun mooie praatjes aan te komen. Maar behoudens deze restrictie voel ik wel wat voor het proza van mijn neef en collega en een gevoel van naijver is bij mij wakker geworden. Ik heb dan ook direct aan een consortium van Polynesische specialiteiten een boek besteld, dat den titel moet voeren: Polynesië onder de wapenen, en gaf daarvoor eene inleiding maken, ongeveer in dezen trant. Daar uw weekblad 1) toch weinig lezers telt in Polynesië, moogt gij er de primeur van hebben. „De beschaving, eene ziekelijke epidemie, waardoor het oude Europa geteisterd wordt, behoort door alle geoorloofde en niet geoorloofde middelen bestreden te worden. De bacillen van deze ziekte, die mogelijk reeds sporadisch in Polynesië voorkomen, behooren te worden uitgeroeid als pestbacillen. Ieder Polynesiër is verplicht die bacillen, wanneer hij ze tegen komt dood te trappen, uit te roeien en te vernietigen, op poene van de gewone allergenadigste straffen. Een Polynesisch schoolmeester, die ter kwader ure naar Europa geweest is en de ziekte onder de leden scheen te hebben, is op last van Z. M. mijn geëerbiedigden Vorst en Vader reeds allergenadigst bestraft. De man durfde te beweren, dat voor zoover de belangen van het militairisme er niet door geschaad zouden worden, in vredestijd en buiten de maanden die jaarlijks aan de groote manoeuvres gewijd zijn, deze zoogenaamde beschaving oogluikend zoude mogen geduld worden. ') Dit stukje verscheen indertijd in een Nederlandsch weekblad. 137 We hebben den man allergenadigst neus en ooren laten afsnijden. Wanneer hij nu nog zijn mond niet houdt, zullen we hem allergenadigst nog een beetje verder laten amputeeren. Wij bevelen onzen geëerbiedigden collega deze methode in vertrouwen aan. Zij is zeer praktisch om lastige babbelaars en neuswijze journalisten den mond te snoeren, veel doeltreffender dan de Europeesche methode, om met die lieden te polemiseeren. De zoogenaamde Europeesche culuur dient dus vóór alles te worden opgedoekt. Aan het Junkerthum moet voorts, onder de allergenadigste leiding van het allerhoogste Iandsvaderlijke bestuur, de uitwerking van alle militaire en civiele aangelegenheden worden opgedragen. Daar de pers in Europa mogelijk niet meer geheel en al af te schaffen is, zouden wij onze collega's in dit achterlijk werelddeel aanraden, haar onder de leiding der jonkers te stellen, die dien ten behoeve lezen en schrijven zullen moeten leeren. Voor meerdere controle geven wij den raad geen enkel blad meer te laten verschijnen, vooraleer het gecensureerd is door een poiltie-commissaris, bijgestaan en voorgelicht door een korporaal der infanterie. Wij Polynesiërs hebben van die krantenmenschen minder last, aangezien de miserabele miserie der dagbladpers bij ons nog bijna niet is doorgedrongen. Eventuëele vredelievende en anti-militairistische uitingen zouden bij ons allergenadigst bestraft worden met verbeurdverklaring der neuzen en ooren van de delinquenten, bij recidive, met amputatie van den kop. . Allen die er naar zouden streven eventuëele geschillen met naburige naties langs vredelievenden of scheidsrechterlijken weg te beëindigen, worden allergenadigst opgeknoopt. Daar recidivisten zelden voorkomen, nadat zij bedoelde bewerking hebben ondergaan, voorziet onze wetgeving niet in deze eventuëele gevallen. Naar uwe Europeesche juridische opvattingen vertoont onze wetgeving misschien hierin eene gaping. Het intellectueel verkeer tusschen de verschillende nationaliteiten, waardoor allicht eene ongewenschte toenadering tusschen die 138 volken zou kunnen ontstaan, zal daarom door alle middelen Worden tegengegaan. De revanche-hetzerei, het chauvinisme en de vaderlander!] worden daarentegen zooveel mogelijk van hoogerhand bevorderd. Alle bladen, die zich verbinden in dezen geest werkzaam te zijn, zouden bij u van rijkswege gesubsidieerd kunnen worden, terwijl voor alle zekerheid eene militaire specialiteit aan de redacties zou kunnen worden toegevoegd, opdat de artikelen voortdurend in vromen korporaalsstijl zouden gehouden worden. De pers-jonkers en pers-korporaals zouden door middel van een stipendium schadeloos kunnen worden gesteld, voor hunne moeite lezen en schrijven te moeten leeren. De belastingen, die, zooals thans nog in veel Europeesche landen geschiedt, althans voor een gering deel tot andere dan militaire doeleinden worden aangewend, zullen in 't vervolg natuurlijk uitsluitend worden gebruikt tot instandhouding en uitbreiding der levende en doode weêrmiddelen. Het onderwijs zal herleid worden tot een onderdeel van het militairisme. Alle kinderen van beiderlei kunne worden vanaf hunne prilste jeugd, onder toezicht van korporaals en sergeanten gedrild en tot godzalige soldaten opgeleid. De jongens kunnen te beginnen met hun. twaalfde jaar in het staand leger dienst doen als trein-buben, tamboers en duivelstoejagers. De vrouwelijke jeugd kan tot ambulancières en soldaten-madchen worden afgericht, tot tijd en wijle de meisjes geschikt zullen zijn om als voorttelings-werktuigen te dienen, om de grootstmogelijke hoeveelheid bruikbaar kanonnen-vleesch te leveren. Geen andere moraal mag meer worden onderwezen dan godzalige soldatenmoraal. Onze geestverwanten in Europa zullen dientengevolge mogelijk eenige wijzigingen dienen aan te brengen in hunne z.g. christelijke moraal, tenzij ze er de voorkeur aan mochten blijven geven die christelijke moraal als van oudsher te gebruiken voor de Zondag-predikaties. De sergeanten-instructeurs zullen hunne ondergeschikten dan echter vooral goed moeten inprenten, dat die moraal natuurlijk niet voor in de week geldt. Wij vernemen, dat de veld-predikers en almoezeniers in Europa 139 Zondags nog leeren alle menschen Hef te hebben als broeders, beleedigingen te vergeven en niet aan de anderen te doen, wat men niet zou wenschen gedaan te worden. Wij begrijpen volkomen dat niemand in 't oude Europa er ook maar aan denkt om deze voorschriften op te volgen, en dat men die Zondagsche moraal natuurlijk nimmer au sérieus genomen heeft. Tenzij er voor u Europeanen iets aantrekkelijks in mocht gelegen zijn op feestdagen naar zedelessen te luisteren, die zoo ver verwijderd zijn van uwen waren aard, zouden we u in gemoede aanraden die broedermoraal maar af te schaffen en de leiding der godsdienstoefeningen en het houden van stichtelijke predicaties in 't vervolg ook maar aan de korporaals en Peldwebel toe te vertrouwen, die daartoe nog in 't bijzonder kunnen worden gedrild in de godzaligheid. Deze heden zullen dan die broederlijkheid in hunne predikatiën vanzelf achterwege laten, en liever wat meer van den god der heirscharen preeken, en de oudtestamentische oog-om-oog en tand-voor-tand-theorie weer wat meer op den voorgrond stellen. Tenminste zoo zouden wij in Polynesië handelen, wanneer wU met uw Christendom waren opgescheept. Gelukkig verheugen wij ons in een heel ander en veel beter soort van godzaligheid. Ik heb echer Z. M. mijn hooggeëerbiedigden Vorst en Vader voor eenige maanden onder het oog gebracht onze priesters en wichelaars door Feldwebel te vervangen, een maatregel, die reeds met schitterend succes is toegepast. Die kerels preeken prachtig. De afgezette priesters en toovenaars zijn ten nutte gemaakt op eene manier, die we u in gemoede kunnen aanbevelen. Na een verblijf van eenige weken in daartoe opzettelijk vervaardigde mesthokken, waardoor hun gewicht aanmerkelijk was toegenomen, hebben wij hen in de militaire slachterijen tot geconserveerd vleesch laten transformeeren, waartoe zij zich zeer voordeelig eigenden, daar de meer taaie elementen onder hen in zoo fijngehakten vorm hunne ongenietbare eigenschappen totaal verloren hebben. Waaruit alweer blijkt, dat de Goddelijke Voorzienigheid ook deze lieden niet zonder een bepaald doel geschapen heeft en dat alles in 140 de natuur zijne nuttigheid heeft, wanneer men er slechts het juiste gebruik van weet te maken. De f etisch-dienst, dien gij Europeanen Christendom noemt, zal wel zonder veel moeite tot aangepaste soldaten-moraal kunnen worden omgezet. Alleen zouden we u aanraden uw mono-théisme te wijzigen in een veel-godendom, waardoor elk land en volk zijn eigen god of goden zal verkrijgen. Voor uw Qod der fleirscharen, die door alle Europeesche volken vereerd wordt, is 't nu verschrikkelijk lastig, om niet te zeggen ondoenlijk, tegelijk zijne Fransche, Duitsche, Engelsche, Italiaansche en Russische geloovers tot de zegepraal te leiden. Wij raden u daarom aan een meer aufgeklart fetischme in de verschillende landen van Europa in te voeren, iets in den trant van het onze, dat met zoo zeldzaam succes werkt. Ieder volk, iedere stam behoort zijn eigen fetisch te hebben. Wanneer men die nu en dan wat menschenvleesch offert en vereert met veel geschreeuw en lawaai en tam-tam muziek, dan zal hij zijne geloovigen tot de overwinning voeren en kunnen de overwinnaars daarna de fetischen der overwonnenen stuk slaan en voor drekgoden uitschelden, net als dat bij de oude joden gebruikelijk was: eene zeer aardige volksvermakelijkheid. Natuurlijk zult gij, evenals Z. M. mijn Koninklijke Vader zulks gedaan heeft, uwe korporaals theologie laten onderwijzen door middel van rottingstraf. Wij kunnen u dit systeem niet genoeg aanbevelen, ook in naam der humaniteit, waarvan gij in Europa zooveel bazelt, 't Is n.1. inhumaan om de sergeanten-catechiseermeesters hunne catechisatie zonder behulp van rottingslag te laten inpompen. Wij hadden dat eerst ook beproefd, maar toen ging het heelemaal niet. De kerels konden nog geene enkele vraag beantwoorden, zelfs na weken godsdienst-onderricht. Maar thans, nu de godsdienst er in geranseld wordt, verkrijgen wij betere resultaten en zijn de catechumeenen in eenige dagen klaar gemaakt voor hunne aanneming. Men heeft ons gezegd, dat een rijk Amerikaan een groot gebouw in den Haag heeft laten zetten, waarin eenige oude heeren nu en dan eene geheime bijeenkomst zullen houden, met 141 Misdadige, pacifistische bedoelingen. Natuurlijk zal men die lieden hun toeleg beletten en zal het z.g. vredes-paleis tot nuttiger en minder misdadige doeleinden worden aangewend. Daar de Goddelijke Voorzienigheid mogelijk niet weet wat zij met dat dure gebouw en die oude heeren moet aanvangen, ten nutte van het menschdom, geven we u in overweging er eene militaire schietschool van te maken, waarin die vredesapostelen met goed succès als stroomannen kunnen gebruikt worden, waarop de aankomende soldaten hunne schietproeven kunnen nemen. Tenminste ik geloof stellig, dat Z. M. mijn geëerbiedigde Vorst en Vader in dien geest over dergelijke samenzweerders zou beslissen. Want de Voorzienigheid zal ook die Heden niet zonder doel geschapen hebben, zooals alles tot meerdere eer en glorie daar is van den Oppersten Kriegsherr en tot nut van het Junkerthum en van de soldaterij, amen. Eerst dan wanneer deze wereldbeschouwing bij u Europeanen zoozeer verbreid zal zijn als bij ons in Polynesië, zal de menschheid de zegeningen van den oorlog en van de wederzijdsche uitmoording zoodanig genieten, dat de oorlogswoede haar toppunt zal bereiken, waarna een algemeene vernietigingskrijg de menschheid zoodanig zal dunnen, dat nog slechts een troep invaliden het zeer bruikbare onderdanen-materiaal zal vormen, waarover mijn doorluchtige collega in Europa en eenigen zijner neven dan allergenadigst zullen kunnen heerschen, zooals ik, nadat Z. M. mijn hooggeëerbiedigde Vader op zijn tijd door mij in oprechte vroomheid zal zijn opgegeten, over mijne goede Polynesiërs hoop te regeeren. In dezen geest zal jk mijne voorrede schrijven voor het boek : Polynesië onder de Wapenen. Ik ben een beetje naijverig op het schitterend succès van mijn collega in Europa en verlang er naar mijn proza zoo spoedig mogelijk gedrukt te zien. De Polynesische specialiteiten, die aan dat boek bezig zijn, avanceeren maar slecht met hunnen arbeid. Geleerden hebben nimmer haast, dat weet gij in Europa bij ondervinding. Om de zaak wat te bespoedigen 142 heb ik orders gegeven een paar van de ergste treuzelaars van hunne neuzen en ooren te laten ontlasten. Ik hoop, dat deze aUergenadigste aanmaning wat helpen zal en de overigen tot spoed zal aanzetten en dan zal de heele wereld nog anders staan te kijken, dan over die prinselijke elucubratie uit het Pumpernikelland. w.g. KAMMEHAMMEKAWAï. p.c.c. FLOOR FLORENSSE. SATAN'S RATTENVAL Tweede brief van Satan. De Modernisatie der Hel. De Vredesbeweging der Theosophie door middel van schietgebeden. De Orde der Ster te het Oosten en de nieuwe Messias. De Encycliek Pascendi en het Motu Proprio; met Kermis in de Hel tot besluit. Meneer Florensse. Daar mijn schrijven over de Sluiting der Hel op een andere plaats in dezen bundel gepubliceerd, een succès voor mij is geweest en mijne populariteit niet weinig heeft verhoogd, doop ik de pen wederom in menschenbloed... Neen, dat is verouderde stijl, zegt een mijner suppoosten, die tijdens zijne aardsche omzwerving in moderne literatuur geliefhebberd heeft En daar wij tegenwoordig in de onderwereld den nieuwen koers volgen en alles modern laten inrichten sedert die moderne Amerikaansche theologen aan mijn rijk aan 't morrelen zijn, zal ik er in deze correspondentie naar streven den modernen stijl te volgen. Die suppoost beweert dat 't heelemaal niet moeilijk Is. Lodewljk van Deijssel kan het wel, zegt hij, en dat moet volgens hem warempel zoo'n licht niet zijn. Ik zal 't dus ook wel kunnen na een beetje oefening. Enfin, je moet wat doen om met je tijd mee te gaan en 't schijnt dat ons eeuwig vuur een beetje al te ouwerwets was ingericht. Mijn lieve vriend en broeder, de Hoog Eerw. Pater Qeneraal der Jezuïeten, heeft mij daar onlangs op gewezen. Je bent niet meer van je tijd, schreef hij mij, zelfs den katholieken Is die ouwerwetsche zielenbranderij 144 een beetje al te vet. Zij praten tegenwoordig veel van ruimte en breedheid. Ik denk, dat 't bij jullie in de onderwereld te bekrompen is. Nou, ik heb daar toen een ministerraad over bijeengeroepen en het eind der besprekingen is geweest, dat wij de heele onderwereld, hel en vagevuur en voorgeborchte, modern zullen laten inrichten en tevens zullen trachten wat meer ruimte te krijgen. De paus en Dr. Kuyper kunnen dan de ongeloovigen net zooveel vervloeken en verdoemen als ze lust hebben. Ze behoeven niet meer bang te zijn, dat er plaats te kort zal komen in de hel, of dat de zielen niet naar de eischen des tijds behandeld zullen worden in het vagevuur. Deze veranderingen zullen natuurlijk een bom duiten kosten, maar onze H. Vader heeft mij een bijzonder stipendium toegezegd en zal daartoe eene nieuwe orde in 't leven roepen, iets in den trant van de Ridders van St. Pieter. Ridderschap van 't H. Hart zal hij 't noemen. Alle voorname katholieken, die ridder van de nieuwe orde willen worden, zullen daartoe eene storting doen van ƒ .... in eens en daarna eene jaarlijksche bijdrage van ƒ . . . . moeten offeren, alles ten bate van den H. Stoel. !) De Hoog Eerw. Pater Qeneraal der Jezuïeten meende, nadat ik Z.H.E. de benarde toestanden van 't ware geloof had uiteengezet, dat er althans iets moest gedaan worden om mij van een mogelijk bankroet te redden, daar mijn val een hoogst nadeeligen invloed zou kunnen uitoefenen op de belangen der H. Kerk. En daar 't bij ons in de onderwereld met recht een ouwerwetsch huishouden is en de heele inrichting van Adams tijd dateert, meende Z.H.E., dat wij althans eenigermate met de eischen des tijds dienden mee te gaan. Les pères sont si larges, weet je ? Nou, we hebben dan maar in dien geest besloten. De heele inrichting zal gemoderniseerd worden. Wij laten eene centrale verwarming aanbrengen, de ouwerwetsche zielen- *) De Oningevulde cijfers zullen eene surprise zijn voor de eventuëele postulanten. 145 ovens worden weggebroken en door aller-modernste verbran* dings-apparaten vervangen. De oude olieketels, waarin de zie* len als oliekoeken werden toebereid, (kan je nog zien op de middeleeuwsche schilderijen) heb ik aan een antiquair overge* daan. Dan denk ik de „eeuwige duisternis" door electrische gloeilampen te laten verlichten, hetgeen het comfort zoowel voorde dienstdoende beambten als voor de lijdende zielen niet weinig bevorderen zal. Toch heb ik al oppositie gehad tegen deze innovaties. Daar heb je dien Dominlcus, een mijner oudste penitenten (bij jullie noemen ze hem „De Heilige", maar dat scheelt veel, hoor!) nou die Dominlcus was van oordeel, dat die verlichting niet in z'n vonnis stond. Hij was obscurant bij de gratie Gods, beweerde hij, en hij zou de electrische geleidingen stuk draaien, het nieuwe licht bederven, enz. Verbeeld je, zoo'n knul 1 Ik heb hem in 't diepste der hel laten kromsluiten. Enfin 't zal allemaal wel wennen, als de zielen maar eerst eene eeuwigheid of wat aan de nieuwe verlichting gewoon zijn geraakt. Die praatjesmakers zal ik overigens wel den mond snoeren en die ontevredenheid zullen we er wel uitbraden met de nieuwe kook-toestellen. Maar ik dwaal van mijn onderwerp af. Ik was dan 'n paar maanden geleden naar België gegaan, om daar de moderne verlichtings- en verwarmings-systemen te bestudeeren. De Pater Qeneraal had mij aangeraden naar Amerika te gaan, waar men nog beter met die dingen op de hoogte moet zijn, maar daar het idee van de opheffing der hel van die Amerikaansche theologen was uitgegaan, wilde ik dat volk niet dat profijtje gunnen. Daar men in België nog hou en trouw gebleven is aan mij en aan mijn rijk, dacht ik zoo bij mij zelf, ouwe, dacht ik, laat nou die menschen ook eens wat aan je verdienen en zoo stapte ik in mijn onderaardschen salonwagen en de onderaardsche monster-blaaspijp blies mij in eenige oogenblikken tot op een der hoofdstations op de aardkorst. Na mij wat opgefrischt te hebben en wat toilet gemaakt te hebben, vloog ik toen naar het vaderland der bigotterie en van den platten kaas, waar ik teekeningen en modellen gevonden voor onze innovaties. 146 Nn ik toch in België was, wilde ik tegelijkertijd eens informeeren naar de affaires. Ik begaf mij dus naar mijn hoofdagent te Mechelen, wiens overgroote christelijke ootmoedigheid mi] verbiedt zijn naam te noemen. — Wel Eminentie, zei ik, wat voor nieuws geeft 't in Ultramontania ? — Zoo het oude gangetje, Sire, zei hij. Sedert die staking in April is er niet veel veranderd. — Ja, dat 's waar ook, zei ik. Hoe hebt ge die stakers toen zoo spoedig klein gekregen ? — Met het gewone huismiddeltje, Sire. We hebben dat canaille eene commissie beloofd. Eene commissie tot onderzoek van de beste middelen om na tijd en wijle te geraken tot de voorbereidende maatregelen tot het verkrijgen van eene eventuëele kiesrecht-hervorming. En zoodra we met die dooie musch voor den dag kwamen zijn de stumperds weer direct aan 't werk gegaan. De Commissie tot Onderzoek enz., enz., kan nu eenige jaren over dit vraagstuk studeeren en dan zullen we alweer verder zien hoe we de ontevredenen met een kluitje in 't riet sturen. Hoe vindt Uwe Majesteit die mop, vroeg hij mij, terwijl hij mij een snuifje presenteerde. Is i niet goed ? — Prachtig, zei ik, magnifiek. Daar moet je in de school van Loyola voor geweest zijn, om zoo iets te verzinnen. Maar ik snuif niet meer Eminentie, dank je wel. We moeten tegenwoordig in alles modern doen. Nieuwe koers, weet je ? — Uwe Majesteit rookt misschien liever een fijne sigaar? Hier heb Ik echte Havana's direct uit Holland geïmporteerd. — Dan zal 't wel namaak zijn, zooals alles wat onder het merk Made in Holland geïmporteerd wordt Maar a propos, hoe staan de zaken daar boven den Moerdijk ? — Slapjes Sire, slapjes. In 't begin van dit jaar hadden onze vrienden de coalitie weer aan elkaar geplakt zooals Uwe Majesteit weet.... — Jawel, met jodenlijm, dat weet ik. Onze oude dominé heeft daar zijn best voor gedaan. Hoe maakt i 't? Komt i nog niet haast naar beneden ? 147 — Nou Sire, ik zou denken, dat i daarin nog niet veel lust heeft. Maar wat de zaken betreft, vóór de verkiezingen schreef hii mij vol goeden moed te zijn en op den Heere Heere te vertrouwen. HU had beter gedaan wat meer op de stembus-netto met premiën te vertrouwen, zooals wU in België gedaan hebben. Dat gezeever over den Heere Heere is nou allemaal goed en wel pour épater la galerie et les badauds, maar als 't er op aankomt, geef ik de voorkeur aan 't systeem van Napoléon III, zaliger-gedachtenis, die een franc per stem gaf en eene sigaar toe. Het resultaat heeft 't bewezen trouwens. Onze coalitiemannen daarboven den Moerdijk zün de leiding der zaken kwijt, terwUl wU in België nog lekkertjes de lakens büjven uitdeelen. Wat de oude godenverlakker overigens aangaat, ik heb den man sedert die uitkleedpartU in Brussel niet meer in België gezien. Misschien is 't hem hier wel te warm. _ Oekheid, zei ik, als i bU mij komt zal i heel wat meer warmte te verduren hebben. A propos, ik ga eene centrale verwarming aanleggen en kom hier de verschillende systemen bestudeeren. Bestellingen doen wellicht. In 't vervolg zullen de zielen volgens de nieuwste methode gebraden worden. Allemaal om in harmonie te komen met de eischen van *t moderne comfort. — Prachtig, zei mijn agent. Ik heb altijd gezegd, dat wij katholieken met de vorderingen der wetenschap moeten meegaan en zoo ruim moeten zUn als 't geloof toelaat. De ruimte Sire l Parlez-moi de ca ! — Jawel, geef ze de ruimte, zei ik. Wil je wel gelooven, dat we beneden ruimte te weinig beginnen te krUgen, sedert de H. Vader de zielen en gros verdoemt? Maar ter zake, ga voort met uw politie-rapport. Hebben die kaffers boven den MoerdUk nog geen nieuwe godsdienstles uitgevonden ? — Zooals men 't nemen wil, Sire. Ze noemen 't tegenwoordig theosophie. In 't wezen der zaak blijft 't hetzelfde. Thans hebben ze in Holland ook een filiaal opgericht der Orde van de Ster in het Oosten. Uwe Majesteit heeft daar vermoedelijk al wel van gehoord. 148 — Ja, nou je 't zegt. De jonge duiveltjes spelen tegenwoordig messias bij ons. Maar entre nous, Eminentie, wat is dat voor apenkooi ? Zeker weer zoo'n nieuw geloof met een veiligheidsklep? — Voor zoo ver mijne berichten juist zijn Sire, is die orde opgericht door half-wijze oude jongejuffrouwen en dient ze voor de propaganda van de hypermoderne messiaansche verwachting. De hysterische kwezels der nieuwe Orde hebben het idee in hunne verwarde hersenen gehaald, dat er een nieuwe messias komen moet, om de wereld alweer eens te verlossen. Oude blauwkousen willen altijd de wereld verlossen. Volgens mijne laatste berichten hebben zij haren messias al gevonden, en hebben ze hem in de leer gedaan bij den bekenden heer Leadbeater, professor in de paederastie, die hem onderwijst in de verkeerde liefhebberij. — Gij zult uwe subagenten last geven dat volkje wat op de vingers te zien. Zoolang hun gedoe zich bepaalt tot ziekelijke dweeperij en uranistische viezigheid kan 't natuurlijk geen kwaad. Alle afdwalingen van den menschelijken geest dienen door ons zelfs bevorderd te worden. Maar zorg, dat er geen nadeelige gevolgen uit voortvloeien voor onze affaire : de H. Kerk. — Ik heb reeds orders in dien geest gegeven Sire, zei mijn agent, 't Zijn uitsluitend halve garen, die aan de komst van den nieuwen messias gelooven. Ik zie er nog geen kwade concurrentie in voor onzen winkel. Daar juist ontving ik eene circulaire waaruit blijkt, dat de nieuwe orde ook in België hare vertakkingen heeft of dat hier althans sectarissen vóórkomen van die messias-verwachters, zij het dan nog sporadisch. Iadien Uwe Majesteit dit even wenscht in te zien. En meteen schoof hij mij een papier toe. Er stond boven: Dienende Orde van de Belgische Theosofische Vereeniging. Bond voor den Wereldvrede. Standregelen. Daarop volgde het gewone idiote gedaas over den wereldvrede, onder aanroeping van de namen der bekende vredebewegers en beweegsters : Bertha von Suttner, Frederic Passy 149 enz., de bekende femelende zeeveraars. Daarna de afgesleten frazen over humaniteit, broederlijkheid, enz. De middelen, die deze Belgische vrede-bewegers wilden aanwenden, om hun vredes-ideaal te verwezenlijken, waren echter zoo naïef, dat ik in lachen uitbarstte, toen ik het las. Er stonden aan 't slot hunner circulaire n.1. twaalf schietgebedjes, een voor iedere maand van het jaar. De theosofen moesten dan omstreeks het middaguur, wanneer de hoogste kosmische kracht over den aardbol verspreid wordt, eenige oogenblikken hunne gedachten wijden aan den wereldvrede en zoo'n schietgebedje opzeggen. — Nou, zei ik, van die kosmische kracht gaat eene komische werking uit Zoolang die vredebewegers niets ergers in hun schild voeren moogt gij ze gerust laten betobben. Met hunne schietgebedjes zullen ze warempel den oorlog niet tegenhouden. Integendeel. Niets werkt de verdomming van het menschenvee zoozeer in de hand. En van hunne domheid moeten wij allebei leven, ouwe jongen. — De scherpste parodie op hun gewurm, zei mijn agent, is het feit, dat de oorlog in de Balkanstaten weer met vernieuwde woede opflikkerde, juist toen ik die circulaire ontving. Ik heb dan ook formeele orders gegeven die theosophische femelaars niet te bemoeilijken en hen kalm te laten voortgaan met hunne beweging. — Volkomen in mijn geest, zei ik, al die ziekelijke godsdienst-excessen voeren klanten naar onzen winkel. Behalve nog dat alle buitenissigheden mij al uit den aard der zaak welkom zijn. raken al die theosofen, spiritisten, occulisten, neo-tolstoïanen en hoe ze verder heeten, ten slotte toch weer verward in de draden van het net der groote kruisspin, die in het Vaticaan zit en wanneer ze van al die nieuwerwetsche narcotische middelen misselijk geworden zijn, dan willen ze zich ten slotte weer aan de groote narcose onderwerpen, waarvan wij alleen nog het geheim kennen. Dus Eminentie, gij zult slechts pro forma tegen die lieden ageeren, opdat de aantrekkelijkheid van het verbodene er niet af zoude gaan. Metterdaad moeten wij die menschen in de hand werken. Wat hebben we verder op de agenda staan ? 150 — De gewone loopende zaken, Sire, zei mijn agent. Niets bijzonders. Hier in België blijven wij nog wel in de eerste kwarteeuw de lakens uitdeelen. Uwe Majesteit kan deswege gerust zijn. Aux Beiges la bigotterie...! Wat Holland aangaat, de ouwe dominé raakt een beetje aftandsch. 't Is bepaald jammer van den vent. Een beteren duivelstoejager krijgen wij daar zoo gemakkelijk niet weer. Enfin, uwe Majesteit zou hem met behoud van rang en titel in de onderwereld kunnen overplaatsen, als i t' avond of morgen zijn aardschen tabernakel aflegt. Branden en ketterjagen is toch zijn lust en zijn leven. Maar wat overigens Nederland aangaat, nu ja, officieel is zwart daar niet meer troef, maar overigens, in alle vertrouwen wil ik Uwe Majesteit wel iets in het oor fluisteren. Wat mijn agent mij toen toevertrouwde is natuurlijk niet voor de publiciteit bestemd. — Dus dat is afgehandeld, zei ik. Men zou die Pieter Jelles tot Chevalier de Saint Pierre kunnen benoemen. Ik zal er eens met den H. Vader over confereeren. A propos, hoort ge nog wat van die modernistische beweging in het Catholicisme ? — Weinig meer Sire, zei mijn agent. Daar is onze H. Vader aardig mee opgeschoten en, met respect gesproken, is dit al mee de eenige zaak, die hij netjes heeft opgeknapt. Voor de rest... Maar de christelijke ootmoedigheid en de onderworpenheid aan onzen H. Vader verbiedt mij natuurlijk... — Jawel, zei ik, daar weten we alles van. Mijn vorige hoofdagent op aarde, Léo, was pienterder. Maar van zijne encycliek Pascendi heeft Z. H. nog al succès gehad, dat 's waar. Jammer dat i toen weer met dat motu proprio dien blunder maakte. Overigens is 't alles meer geluk dan wijsheid. In Nov. 1911, teen hij zijne consistoriale allocutie uitvaardigde en de modernisten allang den doodsteek had toegebracht, leuterde hij nog „over de pestbaccillen van het modernisme, die zich onder het masker der wetenschap verschuilen en in de geesten der geloovigen den virus van het naturalisme enten en de harten verkillen en beknellen." Ik laat nu de redactie voor wat ze is. Dat 's zeker ook moderne stijl. Die pestbaccillen, die zich onder het masker der wetenschap verschuilen, zijn anders nog al plaisant, wat ? 151 En zoo'n stumperd durft zich dan nog onfeilbaar noemen en kan nog niet eens, zooals hij in zijne encycliek Pascendi heeft aangekondigd, een Wetenschappelijk Instituut bij elkaar krijgen, om het telkens terugkeerend verwijt van obscurantisme, dat den ongeloovigen in den mond bestorven ligt, den kop in te knijpen. Enfin, zei ik, terwijl ik opstond, we zullen dan dat zaakje alweer zelf moeten opknappen, want de Hoog Eerw. Pater Qeneraal der Jezuïeten heeft mij een wenk gegeven, dat we schijnbaar wat met de moderne wetenschap moeten coquettecren. Daarom ook heb ik die nieuwigheden in de hel ingevoerd. Je zult er van staan te kijken, Eminentie, als je in de onderwereld komt. De heele boel wordt uitgebroken en in de toekomst zal alles volgens de nieuwste ontdekkingen der wetenschap worden ingericht Dan moeten die verwenschte Amerikaansche theologen nog durven beweren, dat ik verouderd ben en niet meer op de hoogte van me tijd 1 De verdoemden zullen door middel van een lift naar beneden gebracht worden. Heel comfortabel. Het oude systeem, waarbij de zielen van boven af in de hel gesmeten werden en dan door de dienstdoende beambten met mestvorken werden opgepikt en in 't eeuwige vuur gegooid, — vervalt heelemaal. Zoodra eene ziel uit de lift komt valt zij automatisch op eene bascule, waar ze wordt nagewogen, — want 't is al voorgekomen, dat Qod de Vader zich vergist heeft. De man wordt oud, weet je ? Nu als de ziel dan te licht bevonden is, gooit de bascule haar weer automatisch in een reuzentrechter, naar 't model der groote Amerikaansche worstfabrieken en door dien reuzentrechter valt zij in een koker, die door middel van electrische drijfkrachten in eene eeuwigdurende rotatie wordt gebracht. Zoo zullen de zielen door gasvuren gelijkmatig gaar gebraden worden, 't Moet erg practisch zijn en men beweert, dat de zielen veel mooier bruin worden dan met het oude systeem, en dat je er zelfs de taaiste dominé's malsch als boter mee kunt braden. Dan krijgen we ook nog een monster-concertorgel, dat operetten-muziek zal spelen tijdens de operatie en waardoor het geween en de knersing der tanden 152 niet meer te hooren zullen zijn. Zoo'n heidensch lawaai moet dat ding maken. Enfin Eminentie, je zult er pleizier van hebben als je bij mij komt. Tot ziens dus. Goeie devotie. Hou je gemak maar, ik kom er wel uit Mi] dacht dat Z. E. een beetje uit zijn hum was, toen ik dat van de onderwereld vertelde en er bijvoegde, dat ik hem met alle pleizier verwachtte. Tja, dat 's een duivelsch werk om die monsignori niet te verkreuken. Al zou je hen de warmste plaats in de onderwereld toekennen, tusschen den H. Dominicus en den H. Ignatius, dan zouden ze nog niet tevreden zijn. Maar ik heb er maling aan, hoor! Daar de lift nog niet klaar was, heb ik mij toen maar weêr op de oude manier naar beneden laten vallen. Maar dan merk je toch, dat je oud wordt. Vroeger rolde ik net naar omlaag als een kaatsebal en tegenwoordig... Enfin, ik viel anders net met mijn neus in de boter, 't Was kermis in de hel. Een drukte en een gejoel van belang, hoewel niet meer zoo aardig als in vroeger jaren. Een troep heilsoldaten vertoonden onder leiding van Generaal Booth een tingeltangel. Ik vond 't nog al ordinair, maar de jonge duiveltjes hielden hunne buiken vast van 't lachen, toen ze de psalmen Davids op muziek van Offenbach hoorden blèren en toen oude zondaars epileptische bekeerings-krampen simuleerden. Men heeft mij gezegd, dat dit de nieuwste kermis-vermakelijkheid op aarde is. Over hun goeden smaak kan ik de menschen dan geen compliment maken. Wat verder was eene spiritistische séance te zien. Allerlei zielen werden opgeroepen en moesten hare ervaringen in de geestenwereld vertellen. Het grappige was nu, dat de spiritisten de geesten der groote mannen lieten praten alsof ze tijdens hun leven met garnalen hadden gevent. Men zegt dat de mediums op aarde hunne geesten ook in dien trant laten praten. Enfin, ieder zijn smaak. Maar ik zou zeggen, dat men vroeger toch geestiger was op de aardkorst. Ik bedoel nu geestig in ien goeden zin, niet in den zin van : zielig. Daar is men tegenwoordig weer sterker in. w.g. SATAN. DE SPREKENDE HOOFDEN. Brief van den chineeschen Bonze Chang Chung Cheng over kunstmatige natuurwonderen en hunne vervaardiging, met beschouwingen over de artificieele Monster-kweekertj in Europa. Het is misschien niet van algemeene bekendheid, dat in China eene bijzondere industrie bestaat, tot het fabriceeren en verhandelen van natuurwonderen. Mogelijk hebben mijne lezers daar wel eens wat over gelezen, maar wellicht hebben zij deze berichten als fabelen verworpen. Ten onrechte evenwel. Er wordt een wereldhandel gedreven in die z.g. natuurwonderen. Een aantal Barnum's en world-shows moeten voortdurend voorzien worden van die curiositeiten. Het „beschaafde" publiek in Europa en in Amerika vraagt naar dat artikel. Vrouwen met baarden, varkens met paardenstaarten en kalveren met 5 pooten behooren tot het meest ordinaire genre. Siameesche tweelingen en menschen met hondenhaar zijn meer gewild. Hoe walgelijker de monsters er uit zien, hoe meer geld is er voor de exploitanten mee te verdienen, zooals een ieder beamen zal, die een dieperen blik in onze christelijke beschaving geworpen heeft. Welnu, de natuur brengt die monsters slechts bij hooge uitzondering voort en meestal worden ze dood geboren, zoodat ze slechts in geprepareerden toestand vertoond kunnen worden. Hoogstens vormen ze dan eene attractie voor de boeren en voor het gemeene volk. De eigenlijke phenonemen worden echter gefabriceerd of liever zij worden getransformeerd van normaal geboren kinderen. Deze transformatie-kunst heeft als alle kunsten hare virtuozen. De meeste menschen-verknoeiers op 154 physisch gebied wonen in China en wel in de provincie Kiang-si. Zooals mijne lezers weten, heb ik uitgebreide relaties en daardoor ben ik thans in de gelegenheid u een brief ter lezing aan te bieden, dien ik vóór eenige dagen van een wijsgeerig aangelegd bonze ontving, een man van groote levenswijsheid en veel omvattende kennis. Hij geeft eenige weinig bekende bijzonderheden ten beste, over het fabriceeren van monsters in Kiang-si en knoopt daaraan eigenaardige beschouwingen vast, over hetgeen hij in zijn „heidensche kortzichtigheid** het fabriceeren van psychische monsters in Europa noemt. Evenwel zijn 's mans inzichten wel zoo curieus, dat mijne lezers, naar ik vertrouw, zijne paganistische eigenwijsheden wel mit in den Kauf zullen nemen. Men bedenke, dat de goddelijke Voorzienigheid zoo'n Chinees nu eenmaal niet in het waarachtige licht laat wandelen. FL. FL. Nan-tsjang, Juni 1913 (Eur. stijl). Veelgeliefde oudere, blanke broeder. Naar aanleiding van een tak van industrie, die in onze provincie Kiang-si haar meeste beoefenaars vindt, wensch ik u in antwoord op uw verzoek om een bijdrage voor uw bundel eenige bijzonderheden mede te deelen over het vervaardigen van natuurwonderen, waarvan onze oudere, blanke broeders bijzondere amateurs schijnen te zijn, — immers die monsters worden hoofdzakelijk gefabriceerd voor den exporthandel naar Europa en Amerika, alwaar zij hunne exploitanten eene rijke bron van inkomsten waarborgen. Het behoeft geene verwondering te baren, dat onze wijzere, blanke broeders zoo verzot op die phenomenen zijn, aangezien zij zich van oudsher hebben toegelegd op het vervaardigen van zedelijke monsters en psychische abnormaliteiten. Curieus is weer dat zij het aankweeken dier zedelijke (meestal zeer onzedelijke) phenomenen aanduiden met de benaming: verbete- 155 ring van het menschdom. Onze groote wijzen hebben geleerd, dat men tot verkeerde resultaten komt, indien men het menschdom tracht te verbeteren, daar de natuur wijzer is dan de menschen, maar desniettemin zouden wij ons niet willen aanmatigen de les te lezen aan onze oudere, blanke broeders, indien niet juist uit hunne kweekplaatsen tot veredeling van het menschenras dergelijke psychische monsters voortkwamen, als onze fabrikanten van natuurwonderen op physisch gebied verkrijgen. Ik wensch straks nog even op deze zonderlinge overeenkomstigheden en tegenstrijdigheden terug te komen, maar wil u eerst eenige, voor uwe lezers wellicht onbekende bijzonderheden mededeelen, over het fabriceeren van z.g. natuurwonderen in de provincie Kiang-si. Dit is eene industrie, waarvan velen onzer gewestgenooten leven. Honden met paardenstaarten en varkens met kalfspooten allerlei dieren met meer dan het normale aantal pooten, aaneengegroeide dieren of menschen, — al deze rariteiten worden bij ons met het1 meeste succes vervaardigd. Een der meesterstukken van een bekend fabrikant van natuur-wonderen was een hond-rnensch, nl. een mensch wiens geheele lichaam langs kunstmatigen weg met hondenhaar begroeid was, die niet spreken kon, maar zijne aandoeningen uitdrukte door geblaf en staartgekwispel. Een mandarijn had van dit wonder hooren spieken en liet den hond-mensch in zijn paleis komen. — Zijt ge een mensch? vroeg hij hem. Het natuur-wonder antwoordde met een hoofdknik en kwispelde even met zijn staart. — Kunt gij schrijven ? Weer knikte het monster. Maar toen men hem een potlood gaf, kon hij het niet in zijne pooten houden. Toen liet de mandarijn asch op den vloer strooien en de hondmensch teekende er met zijn voorpoot letterteekens in. De mandarijn betoonde zich zeer verbaasd, maar een Egelsch cosuL die bij de voorstelling tegenwoordig was geweest, wist door zijn invloed te bewerken, dat de kunstenaar, die dit natuurwonder had „bewerkt**, in hechtenis werd genomen en om bij de Europeanen in het gevlij te komen, heeft onze regeering hem toen een kop kleiner laten maken. Uit het verhoor bleek, 156 dat de man jaren gearbeid had aan dezen hond-mensch. De huid mocht slechts bij kleine stukjes tegelijk verwijderd en door behaard hondenvel vervangen worden. Een waar kunststuk moet de inplanting van den staart geweest zijn. De meeste patiënten, erkende hij, bezweken tijdens de operatie der huidoverbrenging. Slechts eenige exemplaren brachten er het leven af. Het laatste verzoek van dezen fabrikant in natuur-wonderen was of hij zijn kop aan een collega mocht legateeren. Deze heeft toen, in den geest van den erflater, dit menschenhoofd op het lichaam van een schaap trachten over te planten. De operatie gelukte volkomen, maar men slaagde er niet in dezen schaap-mensch in het leven te houden. In geprepareerden toestand heeft men hem naar Amerika geëxpedieerd, waar hij ongetwijfeld als attractie voor eene world-show zal hebben gediend. Een nog belangrijker experiment dan het vervaardigen van hond- of schaap-menschen is echter het levend, sprekend menschenhoofd. Men meene niet, dat dit eene boerenbedriegerij is, door spiegels daargesteld, zooals men vroeger in Europa op kermissen vertoonde. Het levend menschenhoofd is echt, het spreekt, eet, vertelt zijne levensgeschiedenis, enz. ftet is nl. een levend wezen, wiens verschrompeld lichaampje van de grootte van een pasgeboren kind, geheel in een aarden kruik besloten is. De meer dan volwassen kop steekt uit den hals der kruik. Het geheel heeft het uitzicht van een menschenhoofd op eene kruik. Het effect is bijzonder verrassend. Om dit phenomeen te vervaardigen nemen onze fabrikanten van natuur-wonderen, pas geboren kinderen, wier lichaampjes in vrij groote steenen kruiken besloten worden. In den bodem der kruiken zijn openingen aangebracht, met gemakkelijk te raden bedoeling. De hoofden der kinderen worden geheel vrijgelaten en steken uit de halzen der kruiken. De lichamen blijven evenwel voortdurend in de kruiken besloten en kunnen zich dus niet ontwikkelen, terwijl de hoofden monsterachtige proporties aannemen, daar alle groeikracht uitsluitend oo dat lichaamsdeel wordt overgebracht. 157 Ik heb eens een bezoek gebracht aan het laboratorium van een kunstenaar op dit gebied. Het leverde een curieus schouwspel op. Langs de muren van het vrij groote, langwerpig vierkante vertrek waren schappen aangebracht en daarop stonden verscheidene aarden kruiken, waaruit min of meer volwassen menschenhoofden staken. Het geleek wel wat op de broeikas van een plantenkweeker, vooral toen de eigenaar, met een langhalzig gietertje gewapend, langs deze menschelijke bloempotten liep, om de hoofden 't benoodigde vloeibare voedsel toe te dienen. Van zoo'n heele collectie, vertelde hij mij, houden we maar enkele exemplaren in het leven. De meesten sterven, zelfs bij de beste verzorging, vóór ze een jaar oud zijn. Enkelen bereiken den leeftijd van vijf, zes jaren en zijn dus slechts voor enkele jaren dienstig voor de exploitatie. Slechts bij een paar bijzonder geschikte sujetten is het mij mogen gelukken het hoofd tot den vollen wasdom te brengen en er eenige verstandelijke begrippen in te doen ontkiemen, want zooals men begrijpt dient zoo'n levend sprekend hoofd vragen te kunnen beantwoorden, een gefingeerd levensgeschiedenisje te kunnen vertellen, enz. En het ergst is, ging hij voort, dat men zoo voorzichtig moet zijn geen Europeanen in onze laboratioria toe te laten, mitsgaders dient men te waken dat geen blanke menschen de lucht krijgen van onze hoogere transformatie-kunst. Want die lieden beginnen direct van onmenschelijkheid en barbaarschheid te spreken en daar het gouvernement zich meestal zwak betoont tegenover de Europeesche invloeden, gebeurt het niet zelden dat een heele kweekplaats van natuurwonderen op last der politie gesloten wordt en de fabrikant op de snoodste manier wordt vervolgd en ter dood gebracht...." ') Deze opmerking is zeer juist. De Europeanen die duizendkunstenaars zijn in het fabriceeren van psychische monsters, *) De beschrijving van de fabricatie van monsters is natuurgetrouw. Een Engelsen Consul heeft in den komkommertijd aan zijn gouvernement een rapport gezonden, waarin eene dergelijke beschrijving voorkomt. 158 kunnen onze landgenooten niet ongemoeid laten, wanneer deze zich toeleggen op het transformeeren van normale kinderen in naturwonderen en oefenen een zedelijken dwang uit op ons gouvernement, dat deze monsterfabrikanten dan gewoonlijk met de uiterste gestrengheid bestraft. In plaats van gereedelijk te erkennen dat ieder land zijn speciale kunstenaars voortbrengt en zijne eigenaardige zeden en gewoonten heeft—1 Hebben wij Chineezen u Europeanen wel ooit een stroobreed in den weg gelegd, wanneer gij, ónder voorgeven van engelen van de menschen te willen maken, er „broeders van 't gemeene leven** uit gekweekt hebt, obscuranten hebt gefabriceerd, crétins hebt doen ontstaan? En wat dan wel te zeggen van uwe zoogenaamde „heiligen", zedelijke natuurmonsters voorzeker, en in die hoedanigheid heel wat onzedelijker dan onze phenomenen—! Een der zwarte mannen, van 't soort dat gij geregeld naar China exporteert, om ons tot uw geloof te bekeeren, (en parenthese, hebben wij ooit onze bonzen naar uw werelddeel gezonden, om de Europeanen tot het taoïsme te bekeeren; om van onze zooveel verhevener Confuciaansche wijsbegeerte niet eens te spreken, die te hoog staat om proselieten te willen maken) — een dier zwarte mannen heeft mij een boek gegeven, dat als titel voert: De Gulden Legende. Ik dacht toen de man het mij aanbood, dat er mooie fabelen in zouden staan, van nimfen, kabouters en reuzen, en dus was ik blij met dit geschenk. Maar eerlijk gezegd is mij de inhoud tegengevallen, 't Is niets anders dan eene handleiding om zedelijke monsters te vervaardigen én wordt geïllustreerd door een aantal verhalen van de handelingen dier zedelijke (zegge: hoogst onzedelijke) natuurwonderen, de tegenhangers op moreel gebied van onze hond-menschen en in kruiken beknelde individuen, om van de kippen zonder kop en menschen met schapenkoppen nu maar te zwijgen. Kippen zonder kop en schapenkoppen maar ik wil niet scherp zijn tegenover onze oudere, blanke broeders. En waarom noemt gij onze Chineesche kinderverknoeiers 159 nu onzedelijk, dierbare oudere broeder? Of neen, ik stel u die vraag niet, want ik geef u deze qualificatie gereedelijk toe; ook ik erken de onzedelijkheid van het bedrijf dier monsterfabrikanten en wil zelfs toegeven dat uwe consuls gelijk hebben op de bestraffing dier lieden bij ons gouvernement aan te dringen. Voorzeker, die kinder-verknoeiers zijn bandieten en behooren voorbeeldig gestraft te worden, de onmondige slachtoffers waarmede die lieden „werken", dienen beschermd te worden, nog eens, ik geef u dit alles gereedelijk toe; maar thans keer ik tot mijn uitgangspunt terug en vraag u, o mijne oudere blanke broeders, indien gij die menschenverknoeiing dan barbaarschheid noemt, waarom fabriceert gij dan natuurwonderen op psychisch gebied? En let wel: het transformeeren van normale kinderen tot hond-menschen, aaneengegroeide tweelingen, slangenmeisjes en koppen op kruiken, is bij ons steeds geschied buiten de officieele voorkennis van politie en regeering. Al werd deze industrie mogelijk oogluikend geduld, ze is nimmer geschied op last of met medeweten van ons staatsbestuur, nimmer heeft onze regeering de laboratoria der kinderverknoeiers gesubsidieerd, nimmer zijn in China de kweekplaatsen van natuurwonderen, instituten tot verzedelijking en veredeling van het menschenras genoemd. Wij weten niet of uwe Europeesche instellingen tot het aankweeken van moreele natuurwonderen op rekening van uwe „hoogere beschaving" moeten gesteld worden, maar wij, arme Chineezen, zouden dan nog de voorkeur geven ain hetgeen gij onze heidensche barbaarschheid gelieft te noemen en wenschen niet te worden opgescheept met uwe christelijke verdompings-instituten, met uwe humanitaire tuchtscholen. Want zoowel uw christelijke onderwijsinstellingen, als uwe „humanitaire" verzorging van verwaarloosde of z.g. misdadige kinderen lijken ons even onzedelijk als 't doemwaardig bedrijf onzer kinder-verknoeiers en handelaars in natuurwonderen. Sterker nog. Die schavuiten in China bederven nog slechts het physiek hunner slachtoffers, uw obscuranten-onderwijs en uwe tuchtscholen bederven ook nog de „ziel" van 't kind. En 160 uw geloof, o mijne blanke broeders, leert immers dat de ziel meer waard is dan het lichaam? Ik laat nn de training tot het aankweeken van „heiligen" voor wat ze is. Uwe missionarissen hebben ons gezegd dat die natuurwonderen welke -men „heiligen" noemt, in Europa thans zelden meer voorkomen. Ik wil dit gaarne gelooven. Het soort dat gij voortdurend naar China exporteert, geeft ons geen groote gedachte van de „heiligheid" van het Europeesche ras, ook dan niet wanneer wij dat begrip in een meer menschwaardigen zin zouden verstaan, dan er door die missionarissen aan gehecht wordt. Maar deze lieden zeggen ons dat een groot deel uwer kinderen in scholen worden opgekweekt, waar het domste bijgeloof aan die kinderen onderwezen wordt. Men leert hen dat Qod een oude heer is, die een zoon heeft, net even oud als hij zelf. Men leert hen dat de Europeesche bonzen dagelijks goden van ouweltjes fabriceeren en dat de hoogste deugd daarin bestaat die goden op te eten. Dat degenen die geen goden lusten, gevaar loopen verdoemd te worden en na hun dood voor eeuwig moeten branden. Dat Qod uit eene vrouw geboren is, die na door den Godvader bevrucht te zijn, maagd gebleven is, enz. Met dit ergerlijk fetischme laten de Europeanen de zielen hunner kinderen verknoeien en werpen dan nog met steenen naar ons, zonen van het Hemelsche Rijk, die alhahs nimmer zoo'n dwaas bijgeloof hebben beleden. En die kinder-verknoeiing geschiedt openlijk, heeft men ons gezegd, op scholen die door uwe regeeringen gesubsidieerd worden, in sommige Europeesche rijken zelfs nog op de staatsscholen. En uwe politie-banken, die de Europeanen met den mooien naam van rechtbanken trachten te vergulden, bestraffen jeugdige overtreders der politiereglementen door hen aan een systeem te onderwerpen, dat naar onze begrippen toch machtig veel op het systeem der Chineesche kinderverknoeiers gelijkt, met dit onderscheid, dat onze oudere en wijzere Europeesche broeders het geestesleven der aan hunne zorgen toevertrouwde kinderen laten vergroeien, terwijl de Chineesche monster-fabrikanten nog uitsluitend opereeren op de lichamen hunner deerniswaardige slachtoffers. Dit is een verschil. Maar 161 zooals ik reeds zeide, onze oudere Europeesche broeders leeren, dat de ziel meer waard is dan het lichaam en zij willen waarschijnlijk bij voorkeur op het meest waardevolle deel van den mensch experimenteeren. Daarom passen zij hun „verbeteringssysteem" dan ook met schitterend succes op de „zielen" der jeugdige misdadigers en overtreders toe. Zoo'n minderjarig delinquent, die in hunne handen valt, is er in den regel al niet veel beter aan toe dan de weerlooze slachtoffers, die in de handen der monster-fabrikanten geraken. Alleen in Europa experimenteert men anders... volgens onze achterlijke begrippen barbaarscher, maar nog eens, wij durven aan onze blanke broeders niet de les te lezen. Men fabriceert daar menschen, niet met hondenhaar, maar met hondenzielen. De operatie gaat ongeveer op gelijke wijze als het transformeeren van kinderen tot hond-menschen bij ons. In de tucht-scholen wordt de ziel van den patiënt bij stukjes en beetjes weggesneden en naar verkiezing door honden-, wolven-, of schapenzielen vervangen. In andere inrichtingen wordt weer het beknellings-systeem toegepast en maakt men psychische tegenhangers van onze sprekende koppen op kruiken. In plaats van de jeugdige menschenziel zich vrij te laten ontwikkelen, wordt ze in een toestel bekneld, dat men christelijks leering noemt. Alle organen van zoo'n kinderziel verschrompelen daardoor, maar een of twee organen worden monsterachtig ontwikkeld, n.1. het orgaan van den godsdienstwaanzin of als dat niet lukt... het orgaan der huichelarij: men verkrijgt dan teeniende femelaars of godsdienstgekken. En deze monsters, die hybridische vergroeiingen, noemt men in Europa veredelde menschen. Onze Chineesche menschenverknoeiers hebben deze pretentie niet en noemen hunne producten maar gewoonweg : monsters. Maar zij durven ook niet zich te vergelijken met hunne oudere, blanke broeders, de groote virtuosen in de menschen-verknoeierij, die hunne kunst aan den man weten te brengen onder de benaming: verbetering van het menschdom... I Je moet maar lef hebben. CHANQ-CHUNQ-CHENQ. DE MAN DIE DE TOEKOMST KENT. Brief van Kobus Vinkeslag, den man, die in de toekomst kan lezen, of de Verbetering van het Menschdom door de Horoscoop-trekkerij. Meneer Florensse, Unes adres kreeg ik van mijne nicht, die met het ei werkt, tk ren ook in 't vak geweest, meneer, maar in eene andere branche. Ik heb n.1. een zaak in planeetjes gehad. Maar die 2 aak is dan rattekaal bedurven, sedert dat de heeren van de spintisterU me in de wielen zijn begonnen te rijden. En alle menschen van 't vak klagen tegenwoordig steen en been over de concurrentie van de geesten. Daar heb je non de kaartlegsters, de dames die met koffiedik werken, de waarzegsters, anfijn de heele peremantasie. Allemaal zitten ze in de penarie. En wat er nou van de menschheid mot terecht komen, meneer "Florensse, dat weet ik waarachtig niet, maar ik zie de toekomst donker in. Want de menschheid haalde bij ons haar troost en ze werd goedkoop bediend. Die zich met planeetjes wilden behelpen kwamen al voor 'n paar centen klaar, die hunne toekomst uit de kaart wilden te weten komen, werden ook tegen een billijk tarief geholpen en de dames, die met het ei of met koffiedik werkten, waren ook niet duur en scheerden hare schapen naar gelang dat ze wol hadden. Maar tegenwoordig.... laten de menschen zich op de spiritistische sjanzen verneuriën! en dan zijn ze direct 'n bom duiten kwijt. Want die geesten bennen zoo goedkoop niet als wij, hoor ! Waf mij aangaat, ik heb de planeetlezerij aan den kant ge- 163 daan, sedert ik kappetalist geworden ben en ga thans op z'n Amerikaansch werken. Want je moet met je tijd meegaan en de arme lui moeten zich toch ook voor 'n koopje met de toekomst kunnen op de hoogte stellen, 't Is eigenlijk allemaal in 't belang van de lijdende menschheid en tot verbetering van de maatschappij, dat ik werk. Dat zei ik nog voor 'n poosje aan de redactie van ons vakblad : E e n h e i d. Omdat ik heel familiaar met die menschen ben. Kwestie van broederschap, weet je? Ik zei dan zoo, toen ik onderlest op 't redactie-bureau een bakkie slemp met ze zat te drinken, (sterke drank krijg je daar natuurlijk niet, van wege de geheel-onthouding). Nou, zei ik zoo, wil ik jullie nou 's wat zeggen? — Ja Kobus, zeiden ze, zeg jij 't nou 'ns. (Omdat ik Kobus heet van m'n eigen : Kobus Vinkeslag, bekend as; 't kwaje dubbeltje'; en ze noemen me maar familjaarweg Kobus, omdat ik daar zooveel als kind in huis ben). — Nou, zei ik, dan zal ik maar eens beginnen met jullie hertaal weg te zeggen, dat jullie 't met je krantje heel verkeerd an boord leggen. — Verkeerd, wij verkeerd ? riepen ze. Want die Eenheidmenschen denken, dat ze de wijsheid in pacht hebben. Non, dat heb je meer van jonge broekies. Qeloof jij dan niet in de nracht der sterren, in de bestiering van Karma ? Zou jij de reinkarnatie in twijfel durven trekken, geloof jij niet aan de geesten ? — Zanik nou niet met je Karma en je geesten, zei ik, we bennen ommers onder ons ? Ik zal natuurlijk niet uit de school klappen en wil met alle plezier ja en amen zeggen op al jullie chineezerijen. Als er maar wat aan te verdienen is, zie je. Maar daar gaat het niet over. Jullie middelen zijn echter uit de ouwe doos. Daar zit 'm den kneep. — Onze middelen uit de ouwe doos, riep de geheele redactie tegelijk. Wel, nou nog mooier. En we zetten nog wel: „verscheidenheid in eenheid" als motto boven ons blad. We geven nu al sedert drie jaar, week op week, artikelen, waar geen gewoon mensch met z'n verstand meer bij kan. 164 — Zeker, zei ik, gij schermt met je artikels, dat het uwe lezers wel groen en geel voor de oogen moet worden en ze ten slotte niet meer weten aan welke bijgeloovigheden ze nog al meer moeten gelooven. Maar toch—. — En „de Ster in het Oosten" dan, waarde broeder.—. — Zeker, dat is ook *n heel interessante verneuriederij, dat spreek ik niet tegen. Er moeten al velen van uwe getrouwe lezers op Meer-en-Berg zitten. Allemaal goed en wel. Maar er It toch nog wat anders te doen. — Nog al wat anders, maar wat dan, broeder Vinkeslag ? vroeg Br. van Paaschen. — Waarde broeders, zei ik, terwijl ik het eene been over 't andere legde en *n pruim tabak achter me kiezen stak, want van die slemp kreeg ik zoo'n kinderachtigen smaak in me mond, jullie moeten op z'n Amerikaansch werken, dat 's mijn idee, en ik geloof, dat ik langer in 't vak ben dan jullie. Kijk nou 's hier. Met die zeeverende, godzalige weekblaadjes kom je der niet. Dat 's net als met de planeetjes-trekkerij. Dat was allemaal heel aardig in den ouwen tijd, maar de moderne mensch vraagt heel wat anders om z'n zenuwen te prikkelen en 't vak is teugeswoordig rattekaal bedurven. Dat heit allemaal 't ongeloof gedaan en 't materialisme. Niet dat de moderne mensch zich niet meer wil laten belatafelen, dat wel, maar dan moet je 't anders an boord leggen. Dat 's de zaak. — Maar wat wil je dan, waarde broeder ? riep Br. van Qinkel. Qeestenmanifestaties misschien ? — Zeg, maak dat nou an je dooie tante wijs! Qeestenmanifestaties 1 Jawel, de geesten laten je gewoonweg stikken op jullie sjansen. Omdat ze niet verdispeneerd bennen, zooals jullie 't noemt, of onder ons, omdat ze der niet zijn. Neen, hou je gemak maar. Ik zal de geheimen van 't vak niet verklappen. Maar as we onder ons zijn, hoeven we elkaar geen Mietje te noemen, zeg 1 Maar der mot wat anders gebeuren, want als de goeie zaak nog alleen ■ door jullie teemende - artikels gediend wordt, dan verloopt binnen 'n paar jaar 't vak heelemaal Ik spreek bij ondervinding. Wil je nou wel gelooven, dat ik al lang 165 met m'n planeetjes naar den krententuin verhuisd was, wanneer ik niet net op tijd kappetalist geworden was ? 't Was allang sjovele massematten met mijne affaire en ik stond op 't punt op den flacon te gaan, toen door de bestiering der voorzienigheid die ouwe tante van me kwam te vallen, die mij tot haren universeelen erfgenaam benoemde. Daar heb je zeker indertijd wel van gehoord ? Jawel, 't heeft sensatie genoeg gemaakt onder de broeders. Zij was ook in 't vak geweest ; kaartlegster, weet je ? En dat was in haar tijd nog zoo'n slecht baantje niet. Maar tegenwoordig is er ook al de klad in. Anftjn, die tante van me zat er dan warmpjes in, dat wil ik je wèl zeggen. Ze bezat meer dan vijfhonderd gulden. Dat 's 'n boel, hè ? Ja menschen, dat 's veel geld. Nou, toen alle onkosten van de successie, van de begrafenis en van den notaris betaald waren, kreeg ik nog vierhonderd vijfendertig gulden en villen tachtig centen in de balie van mijn hand. Ik weet niet hoe 't met jullie is, maar dat wil ik je wel zeggen, dat ik nog nooit in me leven zoo'n kappetaal bij mekaar had gezien. En toen dacht ik zoo, Kobus, dacht ik, ouwe jongen, wat ga je nou met dat kappetaal aanvangen ? Want dat 's moeilijk tegenwoordig óm je kappetaal goed te beleggen. Daar heb je mogelijk ook al van gehoord. Maar toen heeft de Voorzienigheid mij een wenk gegeven en daaruit kan je nou zien, dat Qods wegen onnaspeurlijk bennen. Zal je hooren. Jullie kunnen er misschien nog wel een stichtelijk artikeltje uit brouwen. Ik zat dan op 'n bank in 't Vondelpark te Amsterdam een fijne sigaar van de tien om 'n dubbetje te rooken, want als je kappetalist bent, kun je er dat wel van nemen, toen een ouwe krant tot voor mijn voeten waaide. Dat was nou de bestiering van de Voorzienigheid, zie je. En ik ben nog al nieuwsgierig uitgevallen van mijn eigen en zoo begon ik in die krant te snuffelen. En op de vierde bladzijde stond 't portret van 'n vent met *n langen baard en daaronder met vette letters : Deze man kan in uwe toekomst lezen. Dat is er een van 't vak, dacht ik, daar moet ik 't mijne van hebben. „Zendt vijfentwintig cents in postzegels, stond er verder, met uw adres aan Professor Ro- 166 bert Slungelhans, B. A. Hotel Astoria, Berlin W., en voeg daarbij de opgave van den dag en van het uur uwer geboorte, van de kleur uwer oogen en van uw haar, benevens eene proef van uw handschrift. Qij zult per keerende post een brief ontvangen, waarin uwe toekomst ontsluierd wordt." Vijfentwintig centen, dacht ik, dat 's nou de heele wereld niet voor 'n kappetalist als jij, Kobus. En als die kerel nou toch professor is en nog wel in een hotel woont, dan weet-i er misschien wel meer van dan jij. Want ik had 't nooit verder dan tot een bedeiaarshotel kunnen brengen, dat wil ik je wèl zeggen. Altijl voordat ik kappetalist geworden was, dat is nog al wiedes. Nou, kort en goed, ik besloot er een maffie aan te wagen. Als je kappetalist bent kun je zulke dingen wel eens doen, zie je. Voor jullie was dat nou niks, natuurlijk, maar anfijn.... ik wil je wel zeggen, dat de Voorzienigheid mij iets had ingeblazen, anders had ik 't misschien toch ook niet gewaagd. Ik ging dan in een chic café een pierenverschrikkertje koopen en bestelde metteen papier, pen en inkt. Jullie bennen nou van de afschaffing. Dat 's ook een beginsel. Maar op dit punt loopen onze beginselen een beetje uit elkaar en ik mag wel ouwe klare. Ieder moet leven volgens zijn principes, heeft de ouwe dinges gezegd, dus dat nou daargelaten. Toen ging ik eerst in den spiegel van 't café kijken, wat voor kleur m'n oogen hebben, want ik had daar vroeger nooit zoo bijzonder op gelet. Ik kon er geen bepaalde kleur in erkennen. Groenachtig, dacht mij. Om zeker te zijn riep ik den kellner. — Zeg, zei ik, kun jij ook zien wat voor 'n kleur mijn oogen hebben ? — Zeg, riep hij terug, as je me nou staat te verneuriën.... Nee, serieus, zei ik, ik mot opgaven doen voor de astrologie, 't is van 't hoogste gewicht man. Weet je wat, zei ik, pak jij ook maar 'n pikketaris voor mijn rekening, ik ben nou toch kappetalist, en kijk dan eens wat voor kleur m'n oogen hebben. Nou, dat hielp natuurlijk en zoo constateerde deze jeneververvalscher, dat mijne oogen groenachtig geel waren. M'n haar was al lang gelejen uitgevallen van de kinderziekte, dus dat hoefde ik niet op te geven en m'n baard was ook groenachtig 167 geel. Anfijn, dat heb ik dien professor toen allemaal geschreven met het uur en den datum mijner geboorte, die ik gelukkig in 'n oud politie-signalement kon vinden. Maar dat hoef ik jullie nou niet allemaal aan je neuzen te hangen. Dat zijn ook zaken, die lang gepasseerd zijn. Sedert ik kappetalist ben, heb ik veel vastere principes gekregen ; dat komt meer voor. Daarop ontving ik spoedig antwoord. De professor was nog al erg over mijn horoscoop tevreden. Ik was geboren in 't sterrebeeld van den scorpioen en moest voorzichtig zijn vooi alles wat scherp is. Voor voetangels en klemmen b.v. Jawel, dat klopte. In m'n jongen tijd... maar die historie zou me te ver voeren. Ook voor smerissen moest ik oppassen, omdat die scherpe slakkenstekers dragen. Dat klopte alweer. Ik heb m'n leven lang last van die kerels gehad. In April 1906 had ik iets onaangenaams ondervonden. Jawel, dat kwam uit. Toen had ik proces-verbaal gehad wegens landlooperij. In November 1912 had ik een groot geluk gehad. Welzeker, toen was die ouwe tante van me gestorven. Mijn karakter was nobel en ik verdiende alle vertrouwen. Dat heb ik altijd gezegd, 't Is maar dat die beroerde smerissen 't niet wilden gelooven. Een donker punt in mijn toekomstig leven was echter nog onopgelost. Jammer genoeg was een ernstig astrologisch onderzoek noodig, om dat duistere punt op te helderen. Om de kosten van dit onderzoek te dekken moest ik aan den professor nog vijf gulden zenden. Zijn tarief was anders ƒ 10.—, maar omdat mijn geval zoo bijzonder interessant was zou hij 't ditmaal voor de helft doen. Ik moest die vijf pop zoo spoedig mogelijk zenden, daar het in mijn belang was, dat dit duistere punt ten eerste zou worden opgehelderd. Jawel, dacht ik, maar zoo idioot is Kobus nou ook niet, baasje. Daarvoor is-i te lang in 't vak geweest. Maar overigens ben ik je dankbaar voor je cursus, professor. Nou, meneeren, wat zeg je er van ? Was dit nou geen bestiering van de Voorzienigheid en moet je nou niet erkennen dat Gods wegen onnaspeurlijk bennen ? — Ja, zeiden ze, maar we snappen nog niet.... 1C8 — Snap jè dat niet ? O zoo. Nou dat pleit niet voor jullie doorzicht, heeren. Dan verwondert het me niks, dat je artikels er uit zien alsof ze door oude keukenmeiden zijn opgesteld. Nou, alle menschen kunnen niet even slim zijn, dat 's nog al wiedes. Kijk nou 'ns hier en tracht nou je beetje verstand zoo scherp mogelijk te zetten, dan zult gij wellicht mijne redeneering begrijpen, 't Is in je eigen belang en voor 't heil van de lijdende menschheid. Kobus, zei ik bij mijn eigen, Kobus, je bent nou kappetalist en 't komt er nou voor je op aan je kappetaal zoo voordeellg mogelijk te beleggen. Nou ben je geen professor, omdat je ouwe heer verzuimd heeft je naar 'n academie te zenden. Maar dat belet niet, dat je nog gemakkelijk professor in de astrologie kunt worden. Daarvoor behoef je niet gestudeerd te hebben. Die redacteuren van Eenheid dazen ook wel over de astrologie en die kennen er immers ook geen snars van. En die professor in Berlijn kent er misschien ook niet veel meer van. Vooreerst ben je levenslang in 't vak geweest en wat nog aan je geleerdheid te kort mocht komen, kun je uit een handboekje van 'n kwartje bijwerken. Voor de rest kan je je veilig verlaten op de stommiteit van 't publiek. Nou moet je beginnen met adverteeren, maar dat kun je, daarvoor ben Je kappetalist. Ik ging weer naar 't cafétje, waar die kellner mij geholpen had, vroeg weer schrijfgerei en stelde eene advertentie op in dezen trant: Professor Kikkerbil, A. K., schreef ik op de eerste bladzijde en daaronder moet dan 't portret van een eerbiedwaardig grijsaard met langen baard komen. Ik heb daarvoor een prentbriefkaart met den kop van wijlen Generaal Booth gekocht. Die kan er best voor dienen, hij was toch ook in de godenverlakkerij. Daaronder komt dan In vette letters: Deze eerbiedwaardige man kan uwe toekomst ontsluieren. Zendt allen de som van 25 centen in postzegels, nut opgaven van het uur en den datum uwer geboorte, de kleur van uw haar en van uwe oogen, en de wereldberoemde professor Kikkerbil, A. K. zal uwe toekomst uit de sterren lezen, 't Is allemaal in 't belang van de lijdende menschheid en tot verbe- 169 tering van het menschen-ras. Daarom doet de professor het gratis. De 25 centen dienen alleen tot bestrijding der onkosten. Daar ik een eenigszins vertrouwbaar adres moest opgeven, arrangeerde ik dat met den kellner. Hij zou de brieven ontvangei, tegen het genot mijner dagelijksche klandizie en ik gaf in mijn advertentie den naam van het cafétje op. De letters A. K., die achter den naam van prof. Kikkerbil prijken, beteekenen niets. Die dienen allen om de onnoozele halzen te verlokken. En 't helpt bepaald. Zoo'n paar letters, die niemand ontcijferen kan, daar zien de menschen tegen op. Mot je ook maar eens probeeren in je krantje. En kijk nou 'ns hier en reken nou eens na, als je dat kunt, hoe ik mijne becijferingen gemaakt heb. Er zijn in Europa plus minus honderd millioen krantenlezers, die mijne advertenties kunnen lezen, want zoodra de zaken goed aan 't rollen zijn, ga ik natuurlijk ook in de buitenlandsche bladen adverteeren. Thans werk ik nog op meer bescheiden voet. Trekken we van die honderd millioen een millioen verstandige menschen af, dan zal de begrooting mogelijk nog veel te hoog zijn, maar dat nou daargelaten. Dus blijven er 99 millioen lichtgeloovigen over, die toch wel eens nieuwsgierig zijn te vernemen, wat die prof. Kikkerbil van hunne toekomst zou weten. Wanneer van dezen slechts een percent op mijn advertentie schrijft, dan krijg ik 990.000 kwartjes. En wanneer er van die 990.000 kwartjeszenders nou maar één van de honderd dom genoeg is om op mijn antwoord, waarin ik nog vijf pop zal vragen, om dat eene duistere punt in hun toekomstig leven op te helderen, een postwisseltje te zenden, dan krijg ik 5 X 9900 = ƒ 49.500 + % van 990.000 = ƒ 299.000 Samen. In ronde cijfers een kapitaal van 3 ton. Daar gaan natuurlijk de porto-kosten af, maar zoodra ik het buitenland ga bewerken laat ik 12% cents verhooging voor frankeeringskosten insluiten. Dan zal ik in de toekomst nog kosten krijgen voor personeel, voor schrijfmachines enz. De rest zal ik zelf blijven bezorgen, omdat daar de kunst in zit. Mijn eenige moeite is dus evën na te gaan onder welk sterrebeeld de stumpers geboren zijn, die op mijne advertenie schrijven. Ik heb twaalf stereotype antwoorden gereed liggen, een voor elk der sterrebeelden. Heb 170 ik nu even nagezien onder welk gesternte mijne patiënten geboren zijn, dan zet ik 'n nummer op hunne brieven en 't personeel weet dan precies welk antwoord zi] moeten geven, volgens vastgestelde formules. Het duistere punt komt er natuurlijk in alle geval bij.... Ik hoop binnen enkele jaren binnen te zijn en dan koop ik een huis op de Keizersgracht. Dat zal vertrouwen inboezemen aan de cliëntèle. Tegen dien tijd zal ik dan wel eenige buitenlandsche ridderorden krijgen. Die krijg je altijd als je werkzaam bent aan de veredeling van het menschenras. Ziet ge nu, waarde broeders, zei ik, hoe men de zaken moet inpikken om met succes te werken ? Maar de heele redactie van Eenheid was weggeloopen, toen ik zoover gevorderd was met mijn betoog. Zeker hadden die menschen schrik gekregen van de logiek der cijfers. Nou, dan krijgen ze mijne verhandeling ook niet voor hun blaadje. Mijne nicht, die met het ei werkt, is van opinie, dat ze ook meer op haar plaats is in een finantiëel blad. Ik hoop, dat gij er een gepast gebruik van zult maken, meneer Florensse. Breng dan tevens wat krantenstijl in mijn schrijverij en maak wat reclame voor mijn idee. En denk er aan de namen door pseudoniemen te vervangen, want anders zou mijne onderneming daardoor geschaad kunnen worden en je mot wat doen om op eene eerlijke manier door de wereld te komen. En dan, voor de verbetering van het menschdom zou 't ook verschrikkelijk jammer zijn als mijne onderneming mislukken moest. Kijk, dat zit zoo. Ik heb 't van 'n viezeloof afgeschreven, dus 't zal wel waar zijn. De domheid der menschen is eeuwig en onveranderlijk. Zij is onverwoestbaar en almachtig. Men kan haar nimmer vernietigen, daarom moet de wijze trachten van haar te leven. Wanneer nu de menschen zich verbeelden dat zij hunne toekomst kunnen, leeren kennen (die wij natuurlijk altijd zoo rooskleurig afschilderen, als zij maar wenschen kunnen) dan zijn ze tevreden en dus gelukkig. Mijne industrie dient dus tot het geluk en gevolgelijk tot de verbetering van het menschdom, want geluk is deugd, dat moet de ouwe dinges ook gezegd hebben. KOBUS VINKESLAG. DE ONTDEKKING VAN PROF. SCHUNGELHANS. Op de bureaux van het ministerie van oorlog heerschte eene ongewone bedrijvigheid. Wat er eigenlijk gebeurd was, niemand kon het met zekerheid zeggen; pessimisten beweerden, dat er diplomatieke verwikkelingen ontstaan waren met de negerrepubliek Haïti, maar zij die de zaken minder zwart inzagen, hielden stokstijf vol, dat een gepensionneerd majoor der infanterie eene ontdekking zou gedaan hebben, waardoor 'slands weermiddelen, die thans gelijk nul waren, tot het vijfvoudige zouden stijgen... Tja, die oud-majoors der infanterie 1 Een oude bode, die de pretentie had volkomen op de hoogte te zijn van alles wat er omging in het kabinet van den minister, beweerde zelfs, dat de Holiandsche Waterlinie door de nieuwe uitvinding volkomen overbodig zou worden, maar wanneer men hem vroeg wat er dan toch eigenlijk uitgevonden was, legde de man met een geheimzinnig gebaar den vinger op den mond en mompelde iets van kabinetsgeheim.... Zij, die nog beter ingelicht beweerden te zijn, vertelden iets van eene automatische recruten-dril-machine, waardoor de jonge soldaten geheel langs mechanischen weg gedrild zouden worden. Ze zouden er langs voor als lompe boeren ingaan en langs achter als gedrilde soldaten worden uitgeworpen. Nog anderen spraken weer van eene uitvinding van automatische soldaten. Een luitenant zou er in zijn vrijen tijd in geslaagd zijn een mechanieken soldaat te fabrlceeren, die in den paradepas zou kunnen marcheeren en die zelfs in staat zou zijn bij voorkomende gelegenheden een geweer af te schieten.... Met zonderlingste was, dat men Prof. Dorus Schüngelhans, 172 hoogleeraar in de chemie, reeds herhaalde malen het ministerie van oorlog had zien binnengaan en dat sommige politici daaruit de gevolgtrekking wilden maken, dat er een splinternieuw ontploffingsmiddel zou zijn ontdekt, waarmede men het heele vaderland met vriend en vijand in de lucht zou kunnen doen springen en waardoor dus de Hollandsche Waterlinie van zelf buiten werking zou worden gesteld. Kort daarop vertrok Prof. Schüngelhans met eene gewichtige zending naar Indië, zooals het heette in opdracht van het ministerie van oorlog. Men verdiepte zich wederom in gissingen en de regeerings-organen opperden de veronderstelling, dat het gouvernement proeven in anima vili op zijne heidensche onderdanen wenschte te doen nemen, alvorens de christelijke landzaten aan de nieuwe ondekking te wagen. Tja, de vaderlandsliefde is een mooi ding, maar als 't er over gaat om met vriend en vijand opgeblazen te worden, dan wil men toch eerst nog wel eenige proeven op de bruine broeders nemen, die niet in 't waarachtige licht wandelen. Een maand of drie later kwam er een draadbericht nit Indië, dat de jobstijding bracht van het treurig uiteinde van den professor; Dr. Schüngelhans en zijne assistenten, die op het eiland Borneo verblijf hielden tot het doen van proefnemingen; zij waren n.1. martelaars der wetenschap geworden. Een troep orang-oetans, welke zij in kooien geïsoleerd hadden, tot het doen van experimenten in anima vili, waren in den nacht van den 15den tot den 16den Juni 19— losgebroken, hadden den professor en zijne assistenten, benevens eenige koelies, in hunnen slaap overvallen, de mannen der wetenschap en hunne bedienden gruwelijk vermoord, de instrumenten stukgeslagen, het heele laboratorium vernield en waren daarna spoorloos verdwenen. Sedert dien hoorde het publiek in het moederland en in Indië niets meer van de geruchtmakende ontdekking, die het militaire defensie-wezen zou revolutionneeren, 'slands weermiddelen van het nulpunt tot het vijfvoudige zoude doen stijgen enz., *ot zekere Dr. Ego Ipse, mijne lezers mogelijk niet onbekend, een 173 brief van een oud vriend ontving, die ambtenaar was (en nog is) op de westkust van Borneo. Dr. Ego Ipse was zoo beleefd mij een afschrift van dien gedenkwaardigen brief te geven. Alle militairisten, chauvinisten, nationalisten en beminnaars van het lieve vaderland mogen mij dus dankbaar zijn voor het gelukkige toeval, dat men de hand deed leggen op dit merkwaardige document, waardoor de naam van Prof. Dorus Schüngelhans en zijne ontdekking van het Boviglobin voor eeuwig aan de vergetelheid ontrukt worden. Pontianak, 1 April 19—. Waarde Ego Ipse. Zoowel in het moederland als in Indië is er indertijd heel wat te doen geweest over eene geheimzinnige ontdekking, die het militaire defensie-wezen, niet alleen van Nederland en Insulinde, maar over de geheele wereld ten eenenmale zou revolutionneeren. Het vertrek van Prof. Dr. D. Schüngelhans naar Borneo stond, zoo vermoedde men, met deze ontdekking in het nauwste verband, maar eilacie, zooals ge weet, werd het gerucht verspreid, dat de heele wetenschappelijke expeditie van den professor door een troep orang-oetans, die als studieexemplaren geïsoleerd waren, was uitgemoord en bleef, zoo meende men, van deze ontdekking zelfs de formule niet bewaard. Dit gerucht was voorzeker niet bezijden de waarheid, met dit voorbehoud evenwel, dat een lid der expeditie aan de woede der mensch-apen ontsnapte en wel de meest vertrouwde en meest bekwame assistent van Prof. Schüngelhans, n.1. Dr. van Zwikkel Kwakkelaar, een man van veelomvattende kennis, die de formule der samenstelling van het door Dr. Schüngelhans gevonden serum, benevens een deel der voorradige lymphe wist te redden en met achterlating van al zijne have en goed ontvluchtte, zich gedurende eenige dagen in eene verborgen spelonk verscholen hield en daardoor aan de razernij der orangs ontkwam. 174 Ik heb het voorrecht gehad dezen Dr. van Zwikkel Kwakkelaar later te ontmoeten en ik slaagde er in zoozeer zijn vertrouwen te winnen, dat hij mij zijne avonturen verteld heeft. Daar hij mij volstrekt geen geheimhouding heeft verzocht, geef ik u gaarne verlof daarvan het gebruik te maken, dat gij dienstig zult oordeelen. Dr. Schüngelhans, zoo vertelde mij zijn assistent, was er inderdaad in geslaagd een serum samen te stellen, dat, wanneer het op ruime schaal had kunnen toegepast worden,, voorzeker het militairisme en het chauvinisme tot een ongekende trap van ontwikkeling zou hebben opgevoerd. Hij had zich jaren lang met de statistiek der koepokstofinenting bezig gehouden en was daardoor tot de ontdekking gekomen, dat in die landen, waar de pokstof niet van den mensch, maar van het kalf genomen wordt, eene opvallende stijging van het chauvinisme en van de liefhebberij in het militairisme waarneembaar was, zelfs dan wanneer geene merkbare redenen aanwezig waren, waardoor deze stijging verklaarbaar zoude zijn. Van deze waarnemingen uitgaande, was Prof. Schüngelhans door inductie en deductie eindelijk tot zijne merkwaardige ontdekking gekomen, n.1. een serum te cultiveeren, waardoor de schaapachtige kuddendeugden van het rundvee op menschelijke individuSn zouden worden overgebracht en zij zelfs dan, wanneer zij uit hunnen natuurlijken aard geen aanleg zouden hebben voor militairistische neigingen, langs kunstmatigen weg tot zoogenaamde krijgslieden getransformeerd zouden wordén. Reeds de eerste proefnemingen met hamels hadden een schitterend succès. Men weet, dat schapen kuddedieren bij uitnemendheid zijn. Wanneer het van hamels gewonnen serum op het dier, dat wij den luiaard (tardigrada) noemen, werd gecultiveerd, dan verkreeg deze lymphe daardoor eene zoo geweldige fermentatie, dat, wanneer zij in het bloed van jeugdige individuen van het mannelijk geslacht werd overgebracht, eene hevige chauvinistische koorts daarvan het directe gevolg was. 175 Bij erfelijk belaste personen steeg deze chauvinistische bevlieging soms zelfs tot volslagen patriotische razernij, zoodat het serum steeds met de noodige voorzichtigheid en slechts onder toezicht van zeer bevoegde geneesheeren zou mogen worden toegepast. Nu weet men, dat de luiaard (tardigrada) vrij zeldzaam voorkomt en daar de professor nog heel wat merkwaardiger resultaten van zijne uitvinding verwachtte, wanneer hij zijn van kalveren of schapen gewonnen serum, door overbrenging in het bloed van apen kon verbeteren, besloot hij te midden der oerwouden van Borneo een laboratorium op te richten en daar, in het vaderland der orang-oetans, op groote schaal eene lymphe-cultuur tot stand te brengen, om daardoor eenigszins tegemoet te komen aan de te verwachten reusachtige aanvraag van het boviglobin ten dienste van de kunstmatige aankweeking van den soldatenzin en van het chauvinisme in alle min of meer beschaafde landen der wereld. Immers datgene wat de luiaard (tardigrada) uithoofde zijner grenzenlooze stupiditeit voor had bij de cultuur der chauvinistische lymphe, kon niet opwegen tegen de apenstreken van den orang-oetan, die, zoo meende de professor, eene niet te onderschatten aanwinst zouden opleveren tot het daarsteüen van de vereischte qualiteiten der soldaterij. De noodlottige gevolgen van eene opeendrijving van honderden sterke orangs van het mannelijk geslacht, die men bovendien nog met het boviglobin had ingeënt, waren helaas niet door Prof. Schüngelhans voorzien. De ongeluksnacht, toen de apen hunne kooien openbraken, alles kort en klein sloegen en Prof. Schüngelhans en al Zijne koelies, benevens een paar blanke assistenten gruwelijk vermoordden, had ook aan Dr. van Zwikkel Kwakkelaar bijna het leven gekost. Met geen ander kleedingstuk aan dan een hemd wist hij aan de aandacht der mensch-apen te ontsnappen, verstopte zich, haast dood van schrik, in eene naburige spelonk en had van daaruit gelegenheid het zonderlinge gedoe der apen, die door febris militaria waren aangetast, gade te slaan. 176 Immers de orangs waren eenige dagen te voren met het Schflngelhansiaansche serum ingeënt en het bleek, dat de lymphe juist op het oogenblik hnnner bevrijding in al hare hevigheid begon te werken. Nadat zij blijkbaar een soort apenparlement belegd hadden, waarop het zeer onstuimig toeging en dat zich vooral kenmerkte door een oorverdoovend getier en geraas, werd eindelijk een der orangs als aanvoerder gekozen, waarna hij door de andere apen als zoodanig gehuldigd werd. Curieus vooral waren de onderscheidingsteekenen, waarmede deze orangs hun opperhoofd trachtten aan te duiden. Zij beplakten n.L zijne posteriora met goudpapier, dat ze in een der kisten van het laboratorium gevonden hadden. Daarna schaarden de orang-oetans zich in gelederen, namen stokken of bamboe-staken in hunne voorpooten en begonnen in vrij goede orde te marcheeren. De met goudpapier beplakte aanvoerder schreed vooruit en schreeuwde als een bezetene: Qewëëë, gewaSS...... Daarna scheen het alsof alle andere apen in eene militaristische extase geraakten. Zij draaiden hunne koppen als bij intuïtie allen eerst naar den linker, dan weer naar den rechterkant, sloegen met de hielen hunner achterpooten op den grond, dat het zand opstoof en probeerden zelfs den Pruisischen paradepas uit te voeren. Dr. van Zwikkel Kwakkelaar verklaarde mij later nog het meest verwonderd te zijn geweest hoe deze apen, die toch nimmer werkelijke soldaten gezien hadden, op het idéé gekomen waren de posteriora hunner aanvoerders met goud-papier te beplakken, zooals dit bij hensche officieren gebruikelijk is, hoe zij zonder eenig voorbeeld den Pruisischen paradepas poogden na te bootsen, hoe zij zelfs eenige noties van de kommando-taal schenen te hebben, enz., kortom hoe zij zich als menschelijke soldaten trachtten te gedragen. Hij is later tot de conclusie gekomen, dat de mania soldateska evenzeer kan voortvloeien uit natuurlijke bekrompenheid, als uit overgeërfd chauvinisme, maar dat zoowel het chauvinisme als de soldatenzin door het 177 Schüngelhansiaansch serum kunnen worden overgeplant; bil individuën, die aanleg hebben voor deze mania, tot een paroxysmus kunnen worden opgevoerd en ook bi] niet erfelijk belaste personen dezelfde verschijnselen te weeg brengen, die bij geboren maniakken waarneembaar zijn. Ook andere symptomen, die bij de erfelijk belasten eveneens voorkomen, kon Dr. van Zwikkel Kwakkelaar bij de ingeente apen constateeren. De krijgslustige orangs deden n.L al hnn best op het vrouwelijk element indruk te maken, zij stapten als hanen voor de wijfjes-apen op en neer, pronkten zooveel mogelijk met hun armzalig beetje verguldsel en Inderdaad scheen dat op de vrouwelijke apen eenigen indruk te maken, net als dit veelal nog bij vrouwelijke individuën van net genus homo het geval is. Om zonder gevaar voor de door militairisme bevangen apen zijn schuilhoek te kunnen verlaten, bedacht Dr. van Zwikkel Kwakkelaar ten slotte het volgend even ingenieus als eenvoudig middel. Toen de orang-oetans door het voortdurend marcheeren in paradepas eindelijk dermate vermoeid waren, dat ze in slaap vielen, kroop hij voorzichtig uit zijne spelonk en wist zich van het restantje goudpapier meester te maken. Hij beplakte zijn lichaam zoo goed en zoo kwaad het ging met reepen verguldsel, nam een bamboestok ter hand en toen de apen den Volgenden morgen wakker werden, marcheerde hij parmantig langs hen heen en schreeuwde zoo hard hij kon: gewëëë, gewaaa 1 Daar dit indruk scheen te maken, probeerde hij of zij een ander kommando zouden verstaan, stelde zich aan hun hoofd en riep : voorwSaarts, marrrsch 1 En werkelijk, het hielp boven alle verwachting. De apen gehoorzaamden blindelings aan zijn kommando. Toen voerde hij hen naar een dichtbljzijnd riviertje, sprong er in en zwom naar den anderen oever. De apen waren zoodanig door den militairistischen kuddegeest beheerscht, dat zij hem nasprongen en daar zij niet zwemmen konden, verdronken zij, waarna Dr. van Zwikkel Kwakkelaar naar de plaats terugkeerde, waar het laboratorium gestaan had, zijne kleeren en de papieren van Dr. 178 Schüngelhans terug vond, benevens een deel der voorradige lymphe en naar meer beschaafde streken terugkeerde. Dr. van Zwikkel Kwakkelaar heeft later het serum aan verschillende Europeesche mogendheden te koop gepresenteerd, evenwel zonder succès. Sommigen beweerden, dat het meerendeel der bevolking al door overgeërfde vorstenliefde en door het vroegtijdig van buiten leeren van vaderlandslievende versjes en liedjes zoodanig door chauvinisme bezield was, dat eene inenting met het boviglobin vrijwel overbodig scheen. Anderen vreesden weer dat eene dergelijke intoxicatie na eenigen tijd tegen-giften in het bloed der patiënten zoude kunnen doen ontstaan, zooals dit met veel dergelijke toxica het geval is, waardoor het beoogde doel niet alleen zoude uitblijven, maar zelfs in een noodlottigen afkeer tegen vaderlandsliefde zou kunnen omslaan. Intusschen verklaarde men de verdere proefnemingen van Dr. van Zwikkel Kwakkelaar met de meeste belangstelling te zullen blijven volgen en zou men bij voorkomende gelegenheden, enz., enz. Zoo zat Dr. van Zwikkel Kwakkelaar met zijn serum op het droge. Hij ging voort met het nemen van experimenten en entte uit tijdverdrijf verschillende dieren met zijn lymphe in. Daardoor verkreeg hij zeer curieuse resulaten. Bij de schapen werd de kuddegeest, die deze dieren kenmerkt, tot een culminatiepunt opgevoerd. Eenden kwaakten net zoo hard als voor de operatie. Hanen probeerden den paradepas uit te voeren, enz. Hij wil thans een ezel met het serum inenten en is erg benieuwd hoe zoo'n vaderlandslievende ezel zich gedragen zal en of hij anders zal balken dan gewone ezels. (vrij gevolgd). AUTO CADEAU GEVRAAGD. Auto cadeau gevraagd, of hyper-moderne opvatting der weldadigheid naar vermogen, In een Duitsch blad vond ik de volgende advertentie, die ik bijna letterlijk vertaal. Bede om Hulp. Wie schenkt mij een Auto ? Inzender dezer advertentie gaat van de stelling uit, dat de weldadigheid der menschen, trots de reusachtige eischen die tegenwoordig aan de bezittende klassen gesteld worden, geene grenzen kent en dat de plaatsing van eene flinke advertentie in een groot blad voldoende is om zelfs een auto ten geschenke te krijgen. Dit denkbeeld te verwezenlijken eenerzijds, anderzijds echter de menschenvrienden in de gelegenheid te stellen deze buitengewone mate van vrijgevigheid te vereenigen met een dringend voorgeschreven werk van barmhartigheid, is het doel dezer bede om hulp. Een auto weggeven 1 't Is veel gevergd, maar toch niet onmogelijk. Immers er kunnen allerlei beweegredenen zijn, die de kapitaal-krachtige auto-bezitters kunnen nopen hun voertuig van de hand te doen en waarom zou nu niet minstens een enkel onder die en vele duizenden bevoorrechten zijn wagen willen weggeven, wanneer hij daarmede een werk der naastenliefde kan doen ? In het rotsvaste vertrouwen op de volstrekt onbegrensde milddadigheid mijner medemenschen, waag ik het mijne bede om hulp de wereld in te zenden. Welwillende referenten worden verzocht hunne eventuëele aanbiedingen in te zenden aan onderstaand 180 annonce-bureau, en krijgen na aflevering van den wagen, volstrekt gratis, eene notarieele mededeeling over doel en werking dezer annonce. Auto-bezitters gelieven hunne brieven franco, met volle vertrouwen in te zenden onder het motto: Schaapskop, model 113, WB 86637 aan Rudolf Moser, Wien, Seilerstrasse 2. Al behoor ik niet tot de bevoorrechten, die een auto kunnen weggeven (eerlijk gezegd lezer, heb ik er zelf geen) vond ik liet toch wel der moeite waard aan den steller dezer annonce eenige inlichtingen te vragen, omtrent het uitvoerig notarieel bericht, dat hij geheel gratis wenscht thuis te sturen aan den menschenvriend, die hem een auto schenkt. Ik schreef dus ten behoeve mijner lezers een brief naar de Seilerstrasse in Wien en had het voorrecht per keerende post het hieronder volgend, zeer welwillend antwoord te ontvangen, dat voorzeker wel eene plaats verdient in deze verzameling documents humains. Ik heb den brief vertaald met behoud van enkele typische uitdrukkingen. Geëerde Heer. Daar het, zooals u mij schrijft, heelemaal niet in uwe bedoeling ligt mij een auto ten geschenke te geven en daar u eerlijk genoeg bent te bekennen, lo. niet in het bezit te zijn van zoodanig voertuig en 2o. zelfs dan, wanneer dit wel het geval ware, er toch niet aan te denken u langs bovengenoemden weg van eene dergelijke kar te ontdoen, — daar u voorts openhartig erkent mij inlichtingen te vragen nopens mijne hypermoderne humanitaire „Bestrebungen", met het lofwaardig doel documents humains te verzamelen, — wil ik u ten behoeve van het zeker nog erg achterlijk Hollandsch publiek, eenige bijzonderheden mededeelen omtrent het ontstaan der bewuste annonce. Wij zaten voor *n paar weken omstreeks middernacht in een der nachtcafé's im Prater te zwammen. Wij, dat wil zeggen eenige flotte Burschen en ik. Het gewone interessante discours over meiden, paarden en sport was 181 vrijwel uitgeput en, zoo zal 't bi] U in Holland ook wel zijn, wanneer het gesprek over deze onderwerpen uitgeput raakt, can zit de moderne mensch met den mond vol tanden. Men heeft mij gezegd, dat dit een gevolg is van het Uebermenschthum. Ik weet niet of dit waar is, maar dit weet ik wel, dat toen Graaf von Schüngelhans zijn laatste avontuur met blonde Lizzie verteld had, geen onzer kans zag hem te overtroeven, waardoor eene stagnatie ontstond in het discours. Dat avontuur met Lizzie was dan ook zu kolossal, maar daar het niet bij mijn onderwerp hoort en U mogelijk in botsing zou kunnen brengen met de nieuwe Hollandsche zedelijkheidswet, sla ik het maar o\er. Een onzer, ik geloof, dat het Freiherr von Habernichts was, begon toen over weddenschappen te spreken. Dat was een lumineuze inval van den Freiherr, want plotseling werd het gezelschap, dat op het punt was in te dommelen, weer klaar wakker. — Kolossal mein Lieber, zei Freiherr von Habernichts tot Graf von Schüngelhans, Junker Liederlich heeft gewed, dat hl] op eene advertentie wel honderd vrouwen tegelijk zou kunnen krijgen. — Poeh, zei von Schüngelhans, das macht gar nichts aus. Vrouwen kan je natuurlijk altijd bij de vleet krijgen, zelfs al waren de kosten der advertentie je laatste bedrijfskapitaal. Wanneer je wohl-geboren zijt ten minste, voegde hij er bij. — Geburt macht nichts aus, zei daarop Herr Schultze, wiens vader als Backermeister fortuin heeft gemaakt en die daarom erg laag geboren is. Geburt macht nichts aus. Wenn man nur ein Lebemann ist! — Ach was, meende Herr Muller, die Weiber.... spreek mij niet van die Weiber. Das ist ja alles Wurscht Wenn's ja noch ein Auto war... — Top, zei ik, een auto. Aangenomen. — Wat aangenomen, riepen allen tegelijk. Er valt niets aan te nemen, er is heelemaal niet gewed. — En ik, riep ik, ik wed met jullie allemaal om honderd flo- 102 rijnen, dat ik op eene advertentie, eenmaal te plaatsen, een auto kiijg. — Nu ja, zeiden ze, dat is alles Wurscht. Natuurlijk, als je een auto te koop vraagt dan krijg je aanbiedingen... - Niets te koop vraag ik, heelemaal niets te koop. Ik wed tegen jullie allemaal om honderd florijnen, dat ik eene advertentie zal plaatsen in een algemeen gelezen blad, waarin ik een oproep zal doen aan alle edele menschenvrienden om mij een auto present te geven. Ik wed dat ik er een krijg. Voila. — Dan zal 't wel een oude rammelkast zijn, die je bi] den eersten rit naar de andere wereld voert.meende Von Habernichts geeuwend. Hij had natuurlijk het land, dat hij niet op dit lumineuze idéé gekomen was. Maar iedereen kan niet geregeld geniale invallen hebben. Geen rammelkast, riep ik, maar een beste, eerste klas car krijg ik. Wel, meine Herrschaften, wie durft daar honderd florijnen tegen te zetten ? Vervaltijd over drie maanden, wanneer ik mijn tractement van den ouwen beur. Dus goed verstaan Wanneer ik binnen drie maanden na dato, 13 October, dus op 13 Januari 1914, geene aanbieding gekregen heb van een edel menschenvriend of kapitalist met humanitaire bevliegingen, die mij een auto cadeau geeft, dan verbeur ik honderd florijnen aan ieder van jullie, die deze weddenschap tegen mi] houden durft — Nu ja, aanbiedingen, zei Von Habernichts, dat is natuurlijk Wurscht, maar een auto, kerel, een echte tuf-tuf! Aanbiedingen! Aber Herrgott ja, er kan wel hier of daar een grappenmaker uit den hoek komen, die er lol in heeft een zotte aanbieding op jouw dolle advertentie te schrijven, maar daarom krijg je nog geen auto. — Dan zal ik duidelijker zijn, zei ik. Ik kom jullie allemaal hier lm Goldnen Adler met mijn auto opladen op 14 Januari 1914, 's nachts om 12 uur. Zoo niet dan betaal ik honderd gulden aan ieder van jullie, die deze weddenschap durft aan te nemen. — Aangenomen, riep von Schüngelhans. — Aangenomen, schreeuwde Schuttze. 183 — Aangenomen, zei MGUer. Von Habernichts alleen zei niets. Of ja toch, hij zei wel wat, maar de weddenschap nam hij niet aan. 't Was toch allemaal Wurscht, meende hij. De eenige philosophie, die hij ooit in zich heeft opgenomen trouwens. Volgens de hypermoderne dandies is, zooals u weet, ongeveer allles Wurscht waar ze 't niet mee eens zijn. Alleen hun eigen persoontje en hunne speciale liefhebberij noemen ze vornehm. Maar dat daargelaten. Nu zou het vrijwel onverschillig zijn geweest of Von Habernichts deze weddenschap had aangenomen, daar hij toch in eene chronische penurie verkeert en er zelfs dan wanneer ik den pari zou winnen, geen cent van den Freiherr zou los te maken zijn. Maar dat mijn idee van de auto-aanvraag Wurscht zou zijn liet ik mij niet zeggen en dus hield ik de volgende merkwaardige speech, die ik op verzoek van de vergadering den volgenden dag heb opgeschreven, om haar aan de vergetelheid te ontrukken, en waarin gij, geehrter Herr Hollander, alle inlichtingen zult vinden, waarom gij gevraagd hebt — Wij leven, zoo sprak ik ongeveer, wij leven in een tijd van humanitaire Bestrebungen en van philanthropische bevliegingen. De maatschappij verdeelt zich allengs meer in twee klassen. Aan den eenen kant staan de menschen-vrienden, de philanthropen, aan den anderen kant staan de proefkonijnen, waarop de beminnaars van alle menschen hunne proeven in anima vili nemen willen. Vroeger heeft een denker, die zijne ideeën zoowel met de teekenstift als met de pen wist uit te drukken, het bekende woord gelanceerd: dupeurs et dupés, c'est Vhistoire ancienne, blaguears et blagués, c'est thistoire moderne. Als Gavarni thans leefde zou hij er bij kunnen voegen : Compassionneux et compassionnés, c'est thistoire hypermoderne. — Zeg, als je nou zit te dazen, zoo meende de Freiherr von Habernichts mij hier te moeten onderbreken. Maar zonder aandacht te schenken aan deze interruptie, zette ik mijn betoog voort. In zekeren zin behooren ook wij tot de slachtoffers der 184 sociale kwestie, n.1. tot de werkeloozen. Immers, wij zijn in een. chronischen staat van werkeloosheid, meine Herrschaften, en wat nog erger is, wij zijn bijna voortdurend a sec, op het droge, gij weet het bij ondervinding, zonder pumpen is het leven voor ons onmogelijk.... Een gemompel van instemming begroette mijne uiteenzetting der sociale kwestie. — Zonder pumpen gaat het nu eenmaal niet, vooral wanneer de maand haar einde nadert. De een pumpt zijn oom aan, de ander zijn tante, een derde zijn nicht. Gelukkig nog hü, die iemand heeft, dien hij pumpen kan. Maar mijne heeren, er zijn onder ons slachtoffers der sociale miserie, die niemand hebben om te pumpen en 't is vooral met het oog op deze rampzaligen, dat ik uwe aandacht wil vestigen op deze poging tot oplossing der sociale kwestie. Gij weet, mijne heeren, dat er tegenwoordig lieden zijn, die beweren dat we de kankers der maatschappij zijn, dat wij de opvreters zijn, die leven zonder voort te brengen, ten koste der producenten. Ik wil hedennacht niet onderzoeken in hoeverre deze bewering gegrond is. Misschien hebben de heeren soci's in beginsel gelijk 't Is alleen maar in de praktijk dat de meeste theorieën hol blijken te zijn. Doch dit en parenthese. Wat er ook waar moge zijn van de beweringen der soci's, een feit is het dat wij Lumpen zijn en dus pumpen moeten. Sind wir Lumpen, sollen wir pumpen, gij kent allen het liedje. Wij kunnen niet arbeiden in den gewonen zin, daarom moeten wij arbeid zoeken op een ander terrein. Welnu mijne heeren, een geheel nieuw arbeidsveld opent zich voor ons werkeloozen van professie, n.1. de exploitatie der rijke philanthropen, die niets liever wenschen dan menschen-materiaal te ontmoeten, waarop zij hunne menschlievende praktijken kunnen ofenen. Duizenden menschenminnaars snuffelen dagelijks de dagbladen na, op zoek naar advertenties van lieden die hulpbehoevend zijn. En voorzeker gaat er geen dag voorbij of zij vinden stof om hunne philan- 185 thropische bevliegingen bot te vieren. Maar welke stof vinden zij? Nu is 't eene naaister met buiktuberculose, die om hulp vraagt, dan een weduwnaar met twaalf kinderen. Vandaag vinden ze een kantoorklerk, die aan haemorrhoïden lijdt, en die niet stil meer kan zitten op zijne kantoorkruk, morgen een ambtenaar die aan langvingerigheid laboreert en daardoor zijne betrekking is kwijt geraakt. Ik herhaal het, weduwnaars met dozijnen kinderen en langvingerige ambtenaars buiten dienst zijn al even oninteressante sujetten als kantoorklerken met haemorrhoïden of naaisters met buiktuberculose. Zoo'n phüanthroop geeft aan die menschen, omdat 't nu eenmaal in zijne natuur ligt weldaden uit te deelen. Maar meent gij, dat hij er plezier in heeft telkens en telkens weer menschen uit de penarie te helpen, die zich aan overbevolking hebben schuldig gemaakt. Mit nichten, meine Herrschaften! In geenen deele. Al die weduwnaars en weduwen met dozijnen kinderen worden op den duur vervelend. Zoo'n philanthroop is ten slotte ook maar een mensch en om altijd weer opnieuw die zeurige kinderfokkers uit den brand te helpen zou op den duur ook den besten menschenvriend beginnen te vervelen. L'Homme est un être ondoyant et divers heeft een oud Fransen moralist gezegd. Daarom streeft de mensch steeds naar variatie. De een zoekt die variatie in tingel-tangel of variété. De ander, zooals wij, in nachtcafé's en dergelijke gelegenheden, weer een ander in de philanthropie. Onnoozele sukkels zoeken die afwisseling soms zelfs m literatuur, kunst of philosophie, evenwel zijn deze laatsten, wanneer zij in dat stadium gekomen zijn, meestal rijp voor een sanatorium. Maar mijne heeren, en hier kom ik op het punt in kwestie, ook in de philanthropie behoort variatie te worden aangebracht en het is aan ons, aanhangers van het dandysme, aan ons dilettanten des levens, die door zeker deel der maatschappij met den naam niets-nutters worden aangeduid, die philanthropen aan eenige variatie te helpen. Daarop is mijn systeem gebaseerd. De aanvraag om een auto is slechts een begin, eene proefneming. Wordt mijne bede om hulp met een gunstig re- 186 sultaat bekroond, waaraan ik niet twijfel, dan kan onze brave baron von Habernichts eens probeeren eene villa aan te vragen. En niets belet Graf Schüngelhans dan een renpaard te vragen of Herr Schultze of Müller eene annonce te plaatsen, waarin ze een stipendium vragen voor eene jaarlijksche reis naar de Riviera. De philanthropen wenschen nu eenmaal niets liever dan weldaden te bewijzen. Zij zitten reikhalzend te snakken naar beden om hulp. Laten wij dien braven menschen de hand reiken. Dit terrein ligt nog braak en is voor haast onbeperkte uit* breiding vatbaar. Dames kunnen b.v. met serieuse kans op succès eene rivièra van briljanten vragen. Gij zult zien, dat er altijd nog wel menschenvrienden te vinden zijn, die het zich tot een plicht der humaniteit, zullen rekenen, aan de wenschen der aanvraagsters gevolg te geven. — Maar, riep Baron von Habernichts toen ik zoover met mijn betoog gevorderd was, maar denkt ge dan niet dat die menschenvrienden de opmerking zullen maken, koop zelf een auto, of 'n villa, of wat anders, als gij die niet missen kunt? — Toch niet, mijne heeren, in de eerste plaats begrijpen zij, dat de aanvragers niet genoeg bemiddeld zijn om zich dergelijke luxe-uitgaven te kunnen permitteeren zonder hun budget te bezwaren en dan zijn er altijd philanthropen, die min of meer excentriek zijn aangelegd en die vinden dat idee om zich langs dezen nog niet dagewesen weg een auto aan te schaffen op de eerste plaats leuk, ongewoon, hypermodern. Er zijn altijd menschen die zich dermate embêteeren in dit aardsche tranendal; dat ze uit louter landerigheid zich aangetrokken gevoelen tot het nieuwe, uitmiddelpuntige van zoo'n Autobedürftige. Dan loopen ze eenige dagen na te denken over zoo'n ongewone bede om hulp en tien tegen een dat zoo'n weldoener der menschheid mij een brief schrijft, waarin hij ('t kan ook een zij zijn) zal informeeren naar mijne levensomstandigheden, of ik het ware geloof belijd (in casu het geloof van den phüanthroop) of ik gevaccineerd ben en. gezegend met het vereischte aantal kinderen, of ik altemet erfelijk belast ben en aanleg heb voor tuberculose, allemaal redenen om bemilddadigd te worden. 187 Wanneer de zaak in dit stadium treedt, list het natuurlijk geheel aan mij of ik de vereischte bekwaamheid bezit mi]n philanthroop een rad voor de oogen te draaien en hem van het besef te doordringen dat een auto bepaald onmisbaar is voor mijn aardsch geluk en voor mijn eeuwig heil. Maar mijne heeren — Wurscht , hoorde ik alweer mompelen. Enfin de baron von Habernichts begon toen alweer over zwammen te spreken en over Wurscht, wat zoowat op hetzelfde neerkomt en daar de kelnerinnen in slaap waren gevallen heb ik mijn betoog toen maar geëindigd. Maar let eens op of ge niet eerlang eene advertentie zult vinden van een interessant, teringachtig jongmensen, die rijke menschenvrienden uitnoodigt hem eene villa te cadeau te doen, tot herstel zijner geschokte gezondheid. En dan kunt ge er op rekenen dat deze annonce van den Freiherr is. Wien, November 1913. JUNKER LIEBFRAUENMILCH. VAN T MANNEKEN-IN-DE-MAAN. Een Sprookje voor Vrije Geesten. Van de maan af gezien zijn we allemaal even groot. MULTATULI. — Manneken-in-de-maan, zei ik op een laten najaarsavond tot den ouden sprokkelaar die daarboven, op zijn gestorven ster, sedert zooveel millioenen jaren zijn takkebos torst en van uit de hoogte neerziet op ons gewurm op aarde, — manneken-in-de-maan, is 't jouw schuld dat we zooveel regen gehad hebben in Augustus? En 't scheen mij of het manneken-in-de-maan ontkennend met het hoofd schudde. — Zoo! jouw schuld is 't dus niet Dat dacht ik wel trouwens; want ik weet niet meer welk professor in de meteorologie heeft aangetoond dat jouw dooie ster heelemaal geen invloed heeft op de temperatuur en op de weersgesteldheid van onze planeet. Maar als 't jouw schuld dan niet is, wiens schuld mag 't dan wel zijn, dat wij arme tobbers in midden-Europa gedurende meer dan zes weken in den killen regen moesten rondplassen, nadat we in Juli haast gebraden waren? Zou het dan toch waar zijn dat daar heel hoog in lucht, nog ver boven u, een opperbouwmeester van 't heelal troont en zou die soms proeven in anima vili op ons nemen?-Of is hij eene nieuwe planeet aan 't bouwen en is hij in den laatsten tijd bezig geweest zijne steenen te begieten en kwamen wij daardoor in den drup te staan? 189 Maar wederom scheen 't manneken-in-de-maan met het hoofd te schudden. — Dus dat is 't ook al niet manneken-in-de-maan, en dat vertelsel van den grooten architect, die boven het uitspansel zit, hoort ook al in de fabelleer thuis en hij is niet aan 't metselen en morst ook niet met regenwater? En daarboven woont ook geen oppermachtig hovenier die in zijne vaderlijke zorg dag aan dag zijne planten begiet en daarbij vergeet, dat men zijn kinderen niet te veel van het goede mag geven ? Alweer neen schudt het manneken-in-de-maan. Maar wacht, nu heb ik 't gevonden. Dan zal er mogelijk boven de wolken wel een beroemd geleerde huizen, de groote uitvinder van al 't ondermaansche. En die neemt mogelijk proeven in anima vili op de aard-vlooien, ook wel menschen genaamd. In 1911 zooveel graden warmte «n langdurige droogte. In M12 eerst in Juli nog zooveel graden warmte meer. En als de aardvlooien dan bijna uitgedroogd zijn, probeert de beroemde uitvinder van ons planetair stelsel weer eens hoeveel nattigheid die beestjes zouden kunnen verdragen, zondej uit te sterven, fn 19M— Joost weet wat hij in 1914 met ons voor heeft. Want zoo'n geleerde is 't natuurlijk alleen te doen om 't pleizier van te kunnen experimenteeren. Om de proefdieren bekreunt hij zich niet. Hij meent misschien wel dat die proefdieren daar toch zoo geen weet van hebben, net als de keukenmeid die een pot met levende mosselen te vuur zet en er niet aan denkt dat die mosselen heelemaal niet gesteld zijn op dergelijke experimenten. En wanneer we nu allemaal eens de mosselen van 't planetair stelsel waren Je kunt 't nooit weten. Maar het manneken-in-de-maan schudt alweer ontkennend met het hoofd. — Dus dat is 't allemaal niet? Nou zeg jij dan eens wat dan wel de oorzaak mag geweest zijn van de groote temperatuurs veranderingen in de laatste twee zomers? Nu haalt het manneken-in-de-maan zijne schouders op. O, Je wist 't dus niet? Had dat maar dadelijk gezegd. Overigens begrijp ik volkomen dat ge 't niet weet Waar zou zoo's 190 oude sprokkelaar die wetenschap ook vandaan halen. Maar je hebt gelijk dat je er rond voor uitkomt, want het is nog beter gewoon weg te erkennen er niets van te weten, dan met hoile theorien voor den dag te komen, zooals zeer veel geleerden óp onze planeet doen. Die knutselaars van systemen mochten wel een' voorbeeld aan uwe bescheidenheid nemen. En ziet, ik weet niet of ik al mijmerende ingedommeld was, maar. nu scheen het mij of ook de lippen van het manneken-inde-maan bewogen en mij dacht er kwam eene stemme van boven. (Let er op zetter 1 stemme met een stomme e er achter, omdat 't van boven komt, snap je?) En die stemme sprak tot mij Zeg hu alsjeblieft niet: dat kan niet en verbeeldt u niet dat ik u vandaag wat op de mouw tracht te spelden. Jullie hebben immers sedert menschenheugens even groote onmogelijkheden geloofd en velen uwer gelooven zelfs thans nog heel wat dommere apenkooi. Waarom zou het manneken-in-de-maan niet kunnen spreken, eilieve, vertel mij dat eens, gij geloovers van buitenissigheden, gij die wel geloofd hebt dat Bileam's ezel spreken kon en gij die er niet aan zoudt durven twijfelen dat uw Jahveh gesproken heeft tot Mozes? En sterker nog. Waarom zou ik het manneken-in-de-maan niet laten spreken, als de geesten der afgestorvenen naar de meening der spiritisten wel door tafels of hysterische mediums spreken. Ik vraag u welke hypothese zotter is. En of het bestaan van den ouden sprokkelaar niet even aanneembaar is als het bestaan van astrale lichamen? ' Zij dié buitennissigheden ars waarheden aannemen, zijn verplicht genoegen te nemen met alle fabels die wij, fabulisten, gelieven te verzinnen.' ■Ik zeg dus dat 't manneken-in-de-maan begon te spreken en ziethier wat i mij gezegd heeft, in dien gedenkwaardigen najaarsnacht. — Van de maan af gezien, zijn jullie allemaal even groot, zóo begon L 191 — Dat weten we al, antwoordde ik. Zoo leerde ons Multatuli, in idee nummer zooveel, anno dazumahl. — Die wist 't van mij, zei 't manneken-in-de-maan. — „Voor een weter zou 'er geen verschil merkbaar zijn tas-, schen de kennis van een kind, en van den wijsgeer die 't meest en 't zuiverst gedacht heeft," reciteerde ik. Idee 155. — Ja, zei 't manneken-in-de-maan, dat kan wèl, maar dat laatste heeft Multatuli er weer zelf bij gehangen. Want ik houd mij heelemaal aan de ervaring en aan de proefondervindelijke wijsbegeerte, zie ie. Dat wordt een gewoonte als je zoo lang als ik in de maan staat te kijken, dan gooi je alle bespiegelende wijsbegeerte overboord. En als je dan, evenals , ik, zoo veel millioenen jaren jullie gewurm van boven af bezien hebt, dan kom je van zelf tot de conclusie, dat jullie allemaal even groot zijt en dat je met al je dooreenkrioelen toch geen stap verder komt. — En onze groote ontdekkingen dan, riep ik uit en onze groote manen, daar heb je Napoleon, Luther, Mahomet! Wie noemt Carlyle nog meer? — Dat weet ik niet, zei 't manneken-in-de-maan. Maar van mijn standpunt lijkt jullie gedoe op het dooreen wriemelen van eene miriade heele kleine beestjes. Wat z,ijn de kleinste beestjes die gij kent? — Microben? — Goed. Microben dan. Als ik heel scherp toezie, met mijn besten kijker, dan zie ik nu en dan wel een dier aardvlooien voor de andere uitspringen, waarop dan een groot deel der anderen achter die eene aan hinkepinkelt. Maar of een uwer grooter dan de anderen is, dat kan ik niet waarnemen, van uit mijn standpunt. Ook lijkt 't mij soms of de aardvlooien onderling aan 't vechten zUn. Ik amuseer mij dan dol met hunne vechtpartijen en warempel, men mag wel wat afwisseling hebben, als men zich zoo lang alleen op die maan staat te vervelen! — Maar weet gij dan niets van onze uitvindingen en ontdekkingen, manneken-in-de-maan, en van onze hoogere aspiraties en groote godsdiensten, om niet eens te spreken van onze wereldberoemde religie-oorlogen ? 192 — Neen, zei 't manneken-in-de-maan, hoe zou ik dat kunnen weten ? Ik versta van al die dingen niets. Wat zijn dat voor dingen, die jullie groote godsdiensten noemt, en wat versta je onder het begrip religie en waarom gaat gü daarover twisten onder elkaar? — Dat is het godsdienstig gevoel in den mensch, zie je ! Een heel merkwaardig sentiment, dat beloof ik je. — Ja maar, nu weet ik nog niets. Wat leert u dat godsdienstig gevoel b.v. — Dat de heele wereld, met alle sterren, met zon, maan en firmament geheel ten gerieve van ons menschen gemaakt zijn. Dat wij het middelpunt van t heelal zijn... Toen begon het manneken-in-de-maan onbedaardelijk te lachen, hetgeen ik nog al arrogant van hem vond. Wat duivel Iaat ie naar zijne eigen uitgedoofde ster kijken en ons, aardbewoners, in onze pleizierige gedachte laten, dat die heele draaierij voor ons speciaal genoegen aan 't rondwentelen blijft. Toen hij uitgelachen had, zei hij: — Nou,' die is goed hoor! Dat moeten de bewoners der andere planeten hooren! Wat zullen ze jullie uitlachen, om uwe krankzinnige inbeelding. Maar hoe komen jullie toch eigenlijk aan die verwaandheid? Jullie die zoo klein zijn en zoo nietig, dat men u met het bloote oog niet waarnemen kan, jullie verbeelden zich dat de heele wereld voor u gemaakt zou zijn! En wie denkt gij dan wel dat uwe wereld gemaakt heeft, voor uw pleizier en gerief? — Ik denk er niets van, manneken-in-de-maan, maar de meesten zeggen, dat de opperste bouwmeester van t heelal dat allemaal geschapen heeft, louter ten genoege van de menschen. Wist gij dat niet? — Neen, dat wist ik niet, heusch, dat wist ik niet, zei t manneken-in-de-maan. Want dat heb ik niet waargenomen en ik houd mii aan de ervaring, zie je. En waarom vecht ge dan soms zoo geweldig onder elkaar, als uw bouwmeester die heele wereld voor u geschapen heeft? 193 — Ja, daar zijn dikwijls heel verschillende redenen voor. Tegenwoordig vechten de menschen meestal voor een klein stukje land, dat ze elkaar afhandig trachten te maken. — En dat voor wezens die zich verbeelden, dat 't heele firmament voor hun pleizier geschapen is! Wat 'n gekke boel is dat bij jullie! Maar zeg, waarvoor vochten jullie dan in vroeger tijd? — Vroeger vochten de menschen vooral om den godsdienst ueet je? — Dus om dat geloof, als zou de heele wereld ten gerieve van jullie geschapen zijn? — Juist daarom. — En waren jullie 't daar dan niet over eens? — Ongeveer wel, maar er waren toen ketters die beweerdtn dat men ook nog zalig kon worden, al geloofde men niet aan den paus van Rome. En je begrijpt, dat konden de anderen niet over hun kant laten gaan. — De paus van Rome, wie is dat eigenlijk? Ook al een bouwmeester van 't heelal? Of een onderbaas? — Neen, dat is eigenlijk de plaatsvervanger op aarde van den oppersten bouwmeester, zooals de menschen zich verbeelden. — Zoo zoo, zei 't manneken-in-de-maan. Ik vind 't dol grappig. Maar wat verstaat gij eigenlijk onder de uitdrukking „zalig worden"? Daar snap ik geen jota van. Wel, wist je dat dan niet? De meeste hebben toch sedert vele eeuwen geloofd, dat ze naar den hemel, naar de hel, of naar 't vagevuur gingen, zoodra ze dood waren. — En waar zijn die hemel, hel en vagevuur, waar die dooie aardbewoners naar toe worden gebracht? — Zie, manneken-in-de-maan, dat weet ik ook niet en daar de geleerden in de bovennatuurlijke wetenschappen ook niet recht schijnen te weten waar ze uithangen, vraagt gij mij meer dan ik beantwoorden kan. Vroeger meende men dat de hel en vagevuur in de kern der aarde besloten waren en dat de hemel ergens boven de maan te vinden was, maar ik meen dat de theologen dat idee hebben losgelaten. 194 — Neen, boven de maan is niets hoor, zei 't. manneken-in-demaan, daar kan je staat op maken. Bliksekaters, wat 'n idiote boel is dat daar beneden, hoorde ik hem nog zeggen. Dat verbeeldt zich het middelpunt van 't heelal te zijn! Wat een gekkenhuis ! En toen kwam er eene wolk voor de maan, waardoor ik 't manneken-in-de-maan niet meer kon waarnemen en dus was het praatje uit. .. En tegelijkertijd hoorde ik een haan kraaien en werd ik opeens klaar wakker. En de zon was ook net wakker geworden en zond hare eerste stralen in mijne slaapkamer. En toen heb ik bij 't krieken van den dageraad dit vertelsel opgeschreven, tot stichting aller agnostici en tot beschaming aller geloovers MODERNE PARODIEËN. INHOUD. Pag. 1. Pauselijke Exegese 3 2. De Guillotine in China 8 3. De Ideeën van Jonas Pezewever 14 4. De Tooverspiegel van het Noodlot 24 5. Van den Boschgod en de Paraplu 29 6. Buitensissige Qezondmakers 38 7. De Juffrouw die met het ei werkt 43 8. Kannibalen in Europa 51 9. Gele Beginselruiters 56 10. Christelijke Ka.termoraal 61 11. Het Bankroet van „Joosie" 66 12. Van den Vagebond die 't weten wilde 72 13. Koortsvisioenen 82 14. De Interplanetaire Zieletelepathie 90 15. De Incarnaties van Manus Poetras 98 16. Bevroren Grootwaardigheidsbekleeders 108 17. De Hoogeschool der Zwarte Zaligheid 116 18. De Groote Amerikaansche Bluf 125 19. Prinselijk Humanisme 134 20. Satans Rattenval 143 21. De Sprekende Hoofden . . . 153 2S De Man die de Toekomst kent 162 23. De Ontdekking van Prof. Schüngelhans 171 24. Auto cadeau gevraagd 179 25. Van 't Manneken in de Maan 188