KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2305 5566 PLUTARCHUS' LEVEN VAN PHILOPOIMEN VERTAALD DOOR LOUISE H. BENSCHOP—GREVE MCMXVI 'S GRAVENHAGE 1918 £)ILECTISSIMAErjXORIS OPUSCULUM ABSOLVIT EIUSQUE PLE MEMORLE DEDICAVIT B. HET VOLTOOIEN EN UITGEVEN TEN GEvan deze Plutarchusvertaling is niet anders LEIDE. dan een daad van piëteit tegenover Haar, die de beschermengel van mijn leven was. Misschien zoü deze verklaring voldoende zijn voor degenen, die ons nader hebben gekend en voor wie deze uitgave bestemd is. Maar ook zij zullen zich wel eenigszins verwonderen over de keuze der stof, wetende hoezeer de Vertaalster een afschuw had van oorlogsgeweld en zelfs van hetgeen verricht wordt onder de leuze: si vis pacem para bellum. Inderdaad, ware zij vrij geweest, Hare keuze zou wel niet gevallen zijn op Philopoimen, maar veeleer op Aristides, indien het al ooit tot een vertaling uit Plutarchuszou gekomen zijn. Want—zooals een leeraarbij Haar graf getuigde — Zij was talentvol, maar zéér bescheiden en had, door Haar groote beschroomdheid en gebrek aan zelfvertrouwen, onverdiende teleurstelling moeten ondervinden. Het was nu juist om dit zelfvertrouwen aan 5 Ten te wakkeren, dat ik Haar aanspoorde tot een geleide, dergelijken arbeid en 't was om mij genoegen tedoen,datZij Philopoimen koos, wiens persoonlijkheid, als die van den laatsten grooten kampvechter voor het vrije Hellas, mij altijd heeft geboeid. Zij heeft het werk niet mogen voltooien. NaHaar verscheiden vond ik veertien hoofdstukken bijna gereed en van de overige een voorontwerp. De gedachte om nu mijnerzijds de laatste hand er aan te leggen rees dadelijk op, maar 't heeft natuurlijk tijd gekost alvorens ik tot zulk een werk weder eenigszins in staat kon zijn en 't is mij een behoefte om te dezer plaatse dank te betuigen aan Dr. K. H. E. de Jong, die wel zoo vriendelijk heeft willen zijn mij voor te lichten. Moge dit boekje de herinnering aan mijne lieve vrouw blijven levendig houden bij U, aan wier genegenheid of oordeel Zij hechtte. 22 Juni 1918. Mr. W. J. M. Benschop. 6 INCIPIT PHILOPOIMENOS VITA "TH\LUTARCHUS' LEVEN VAN r-* pHILOPOIMEN J CCLIII-CLXXXIII. ^ A. CHR. N. CLEANDER behoorde tot een van de Philopoi eerste geslachten in Mantinea en tot men de meest invloedrijke burgers, maar, door Cap. i. tegenspoed gedwongen zijn eigen land te verlaten, kwam hij naar Megalopolis, niet het minst daarom, omdat hij in Craugis, den vader van Philopoimen, een man, die in alles uitmuntte, persoonlijk een gastvriend had. En zoolang deze leefde, had hij dan ook aan niets gebrek, doch na diens dood, voedde hij, ter vergelding der genoten gastvrijheid, diens wees geworden zoon op, gelijk Homerus zegt, dat Achilles werd grootgebracht door Phenix, namelijk zóó, dat diens karakter van den beginne af een zekere voorname en zelfs koninklijke vorming en ontwikkeling verkreeg. Toen Philopoimen reeds een jongeling was, namen Ecdemus en Megalophanes, burgers van 9 Philopoi- Megalopolis, de zorg over; zij waren vrienmen den geweest van Archesilaus in de academie Caput i. en hadden het meest van al hunne tijdgenooten de wijsbegeerte gericht op de politiek en de praktijk. Ook bevrijdden zij hun eigen vaderland van de tyranie, door heimelijk moordenaars op Aristodemus af te sturen; zij hielpen almede Aratus, om den tyran Nicocles van Sicyon te verdrijven en zeilden zelfs op verzoek der Cyrenaeërs, wier stad aan verwarring en onlusten ten prooi was, daarheen, stelden er eene goede wetgeving in en brachten de stadsregeering uitstekend in orde. Dezen nu verzorgden, te midden van hunne andere werkzaamheden, ook Philopoimen's opvoeding zóó, dat deze man, geleid door de voorschriften der wijsbegeerte, Hellas tot gemeenschappelijk heil zou strekken. En Hellas, dat hem, als een laatstgeborene, in zijnen ouderdom nog gebaard had, na de grootheid der vroegere veldoversten, had hem dan ook buitengewoon lief en hielp zijn macht tegelijk met zijn roem vergrooten. Zeker 10 Romein, die hem lof toezwaaide, heeft hem Philopoiden bijnaam van 'Laatste der Hellenen' ge- men geven, daar Hellas, na hem, geen groot Caputij. man, noch iemand zijner waardig, had voortgebracht. II. Hij was niet leelijk van aanzien, zooals sommigen meenen. Wij zien immers nog zijn beeld, te Delphi bewaard gebleven! Wat de vergissing der Megarische huisvrouw betreft, deze dankte haar ontstaan veeleer aan de inschikkelijkheid en den eenvoud, hem eigen. Vernomen hebbende, dat vuuu, ncm eigen, vernomen nebbende, dat de opperbevelhebber der Achaeërs bij hen zou komen, was zij druk bezig met zorgen voor den maaltijd, terwijl haar man zich toevallig niet thuis bevond. En toen onder deze omstandigheden Philopoimen binnentrad, gehuld in een gewonen ruitermantel, dacht zij, dat hij een van zijn dienaren of vooruitgekomen ordonnansen was en riep hem toe een handje te helpen, waarop hij vlug zijn mantel afwierp en wat hout begon te hakken. Toen de gastheer daarna binnenkwam en dit aanschouwde, zeide hij: 'Wat ii Phüopoi- is dat nu, Philopoimen ?' men — 'Wat anders' antwoordde deze, in DoCaput iij. rische tongval, 'dan dat ik boete betaal voor mijn leelijk voorkomen.' Betreffende den groei van zijn overige lichaam zeide Titus Flamininus eens, schertsend:'O, Philopoimen, wat heb je mooie armen en beenen; maar je hebt geen buik!' — En inderdaad was hij aan zijn middel wat te smal. De spotternij had echter veeleer betrekking op zijn macht, want ofschoon hii over goede zwaargewapenden en ruiters beschikte, bezat hij dikwijls niet de noodige gelden. Dit alles wordt in de scholen der wijsgeeren omtrent Philopoimen verteld. III. De eerzucht in zijn karakter was zeker niet geheel rein van koppigheid, noch vrij van drift. En daar hij vooral van Epaminondas een navolger wilde zijn, zoo volgde hij sterk het krachtdadige, het beleidvolle en de onbaatzuchtigheid in hem na, maar kon, wegens zijn hartstochtelijkheid en strijdzucht bij staatkundige partij geschillen niet minzaam en zachtmoedig en humaan ia blijven; hem schenen nu eenmaal de krijgs- Philopoimansdeugden meer eigen te zijn, dan die men van den staatsman. Immers van kindsbeenaf Caput iij. hield hij van het militaire en beoefende hij met voorliefde de daarvoor nuttige vaardigdigheden: wapenexercitieën en het paardrijden. Daar hij ook goed gebouwd scheen voor het worstelen en sommige zijner vrienden en opvoeders hem aanspoorden tot de athletiek, vroeg hij hen of de athletiek aan zijne militaire oefeningen geen afbreuk zou doen. Zij nu verklaarden, zeer terecht, dat het lichaam van een athleet zich in alle opzichten onderscheidt van dat van een soldaat; dat bovenal de voedingswijze en de oefening verschillend zijn, daar gene door veel slaap en uitgezochte spijzen en bepaalde bewegingen en rustpoozen zijn gestel èn versterkt èn krachtig houdt, vermits het door iedere evenwichtsverbreking of overtreding van den gewonen leefregel zou kunnen in de war geraken; dat het daarentegen bij het leven van den krijgsman behoort, onder- *3 Philopoi- vinding te hebben van alle onregelmatigmen heid en bovenal, om gewend te zijn met geCaput iv. latenheid en gemakkelijk ontbering en slapeloosheid te verdragen. Toen Philopoimen dit vernomen had, vermeed hij niet alleen zelf deze sport, en lachte erom, maar hij verdreef ook, toen hij later veldheer geworden was, de geheele athletiek, door smaad en bespotting zooveel in zijn macht was, omdat zij de meest geschikte lichamen voor de noodzakelijke oefeningen ongeschikt maakte. XV. Toen hij de onderwijzers en opvoeders ontgroeid was, gewende hij zich om, bij de invallen, welke zijne medeburgers, ter wille van roof en buit, in het Laconische gebied deden, de eerste te zijn bij het uitrukken, maar de laatste bij het terugtrekken. In tijden van rust oefende hij zijn lichaam en maakte hét vlug en tegelijk krachtig door jacht of akkerbouw. Hij bezat n.1. een mooi stuk land op 20 stadiën afstand van de stad. Daarheen stapte hij eiken dag na het ontbijt of na den hoofdmaaltijd en hij rustte er uit, 14 gelijk ieder gewoon arbeider, zich op de Philo eerste de beste stroozak nederwerpende. men eerste de beste stroozak nederwerpende. men Heel vroeg opgestaan, pakte hij dan het Capu werk aan met de knechts in de wijnbergen, of met de koeherders, maar ging daarna weder terug naar de stad en hield er zich, met zijn vrienden en de overheden, omtrent de staatszaken bezig. Zijne inkomsten uit de krijgstochten besteedde hij voor paarden en wapenen, zoomede voor losgeld van krijgsgevangenen, maar zijn vermogen trachtte hij te vermeerderen door den landbouw — het rechtvaardigste middel van bestaan — en hij beoefende dezen dus geenszins als bijvak, want hij was van oordeel dat, wie van andermans goed wil afblijven, zich eigen goed behoort te verwerven. Ook luisterde hij naar de voordrachten der wijsgeeren en maakte zich hunne geschriften eigen, echter niet alle, maar slechts diegene welke hij nuttig achtte tot bevordering van flinkheid. Ook schonk hij aan dat gedeelte der Homerische gedichten zijne aandacht, hetwelk naar zijn meening de ge- 15 Philopoi- moederen tot dapperheid opwekt en aanmen vuurt. Wat andere geschriften aangaat, verCaput v. diepte hij zich bij voorkeur in de tactische werken van Evangelus en bestudeerde de geschiedenis van Alexander, waarbij zijn leus was, dat de woorden tot daden moesten worden, wanneer zij tenminste niet werden gelezen voor tijdverdrijf en leeg gepraat. Hij hield zich dan ook weinig op met teekeningen op tafels en toetste de tactische beschouwingen aan de plaatselijke gesteldheid zelf; de glooiingen der terreinen, de inzinkingen tusschen de vlakten, en in welke formaties een slagorde stuitende op beken, greppels en passen, moet worden geopend en weder gesloten, dit alles bestudeerde hij op zijne wandelingen alleen, of besprak het met irajne begeleiders. Inderdaad schijnt deze man meer dan Wel noodig was van het krijgswezen te hebben gehouden en den oorlog te hebben gehuldigd als de voornaamste oefenschool voor mannelijkheid, terwijl hij degenen, die zich daaraan met wijdden, alleszins verachtte ais waren het 16 nuttelooze doenieten. PhilopoiV. Reeds was hij 3 o jaar oud, toen Cleome- men nes, de koning der Lacedaemoniërs, bij Caput v. nacht en onverhoeds, Megalopolis aanviel, de wachten overweldigde, binnen drong en de markt bezette. Te hulp gesneld, was Philopoimen wel niet sterk genoeg om de vijr anden te verdrijven, hoewel hij tot het laatst toe flink en vermetel vocht, maar hij hielp toch de burgers op zekere wijze uit de stad te ontkomen, door hunne vervolgers aan te vallen en aldus Cleomenes tot zich te trekken, zoodat hij dan ook zich zelf met moeite en te nauwernood, als laatste man, redde, gewond en met achterlating van zij n paard. Toen Cleomenes aan de naar Messene weggetrokkenen het voorstel liet doen om de stad en de bezittingen terug te geven, en Philopoimen zag, dat de burgers dit met blijdschap aannamen en zich haastten om terug te keeren, verzette hij zich en wist het te verhinderen, door er op te wijzen, dat Cleomenes geenszins de stad teruggaf, maar de burgers erbij wilde nemen, om de stad 17 Philopoi- aldus zooveel te vaster in zijn macht te hebmen ben; dat het immers voor hem onmogelijk Caput vi. zou zijn om huizen en ledige muren te gaan bewaken en dat hij er dus, wegens de verlatenheid wel zou uittrekken. Door deze redeneering weerhield hij inderdaad de burgers, maar verschafte ook aan Cleomenes een voorwendsel om het grootste gedeelte der stad te vernielen en omver te halen, en, met groote schatten beladen, heen te trekken. VI. Toen koning Antigonus te hulp kwam en met de Achaeërs te velde trok tegen Cleomenes, die de steile bergen en passen rondom Sellasia, alsmede de toeganswegen daarheen bezet had, sloeg hij zich met zijn legermacht in de nabijheid neer, voornemens een poging te doen, om met geweld door te breken. Philopoimen bevond zich in de gelederen der ruiterij, met zijne medeburgers, en had als nevenmannen Hlyriërs, talrijken krijgshaftig, die de flank der slagorde dekten. Hun was bevolen om rustig op hun plaats te blijven, totdat op den anderen vleueel oo 18 last van den koning een roode vlag aan een Philopoilange lans zou worden opgeheven. Toen nu men de aanvoerders der Illyriërs poogden de Caput vi. Lacedaemoniërs terug te drijven en de Achaeërs gelijk hun bevolen was, op hun post in de slagorde bleven staan, bemerkte Euclidas, de broeder van Cleomenes, de bij zijn tegenstanders ontstane opening en zond snel de vlugsten der lichtgewapenden langs een omweg, met het bevel om de Illyriërs van achteren op 't lijf te vallen, nu zij van ruiterij ontbloot waren. Aldus geschiedde en toen de lichtgewapenden de Illyriërs omtrokken en in verwarring brachten, zag Philopoimen in, dat het volstrekt niet moeilijk zou zij n om nu die lichtgewapenden op 't lijf te vallen, ja, dat de gelegenheid zelf hun dit als 't ware aan de liand deed. Eerst maakte hij de aanvoerders ier koninklijken daarop attent, maar toen lij deze niet kon overreden en zelfs met ninachting werd bejegend, alsof hij krankzinnig was — hij had dan ook nog geen laam genoeg om vertrouwen in te boeze- «9 Philopoi- men ten opzichte van een zoo belangrijke men tactische beweging — toen ging hij er zelf Caput vi. op los, en sleepte de burgers met zich mede. Toen nu de lichtgewapenden eerst in verwarring waren gebracht, vervolgens op de vlucht gedreven en velen van hen waren gedood, steeg Philopoimen van zijn paard, om de koninklijken nog meer aan te moedigen en om zoo spoedig mogelijk met de in verwarring geraakte vijanden tot een handgemeen te komen; doch terwijl hij nu te voet, in ruiterharnas en met nogal zware uitrusting, in dit doorsneden terrein, vol beken en kloven, zich moeizaam een weg baande, werd hij door een werpspies, met riem midden aan de schacht, door zijn beide dijen tegelij k doorboord. De worp was wel niet doodelij k, maar toch met zooveel kracht aangekomen, dat de spies er aan de andere zijde uitstak. Eerst was Philopoimen geheel radeloos, daar hij als door een boei werd vastgehouden ; want de riemknoop maakte een terugtrekken van de speer uit de wond te bezwaarlijk. De aanwezigen aarzelden dan ao ook om hem aan te pakken. Doch toen het Philopoigevecht op zijn hoogtepunt was, strekte hij men trappelend van eerzucht en strijdlust afwis- Caput vij. selend het eene been met geweld voor het andere en brak zóó de speer doormidden, waarna hij de beide stukken afzonderlijkliet uittrekken. Aldus bevrijd, snelde hij, door de voorste strijders heen, met uitgetrokken zwaard op den vijand toe en vuurde zoo de vechtenden aan tot wakkerheid en tot wedijveren in moed. Nadat de overwinning was behaald, deed Antigonus aan de bevelhebbers der Macedoniërs de strikvraag: waarom zij, zonder zijn lastgeving, de ruiterij in beweging hadden gesteld. Toen deze zich nu verontschuldigden, dat zij tegen hun wil gedwongen waren tot een handgemeen met den vijand, omdat een jongmensch uit Megalopolis begonnen was een aanval te doen, zeide Antigonus lachend: 'Nu, maar dat jongmensch heeft dan gehandeld als een groot veldheer.' VII. Zooals begrijpelijk is, maakte Philopoimen hierdoor naam. Maar toen Antigonus 21 Philopoi- ach moeite gaf om hem tot dienstneming men in zijn leger over te halen en hem een beCaput vij. velhebberschap en inkomsten aanbood, bedankte hij, en wel voornamelijk, omdat hij zijn eigen karakter kende als moeilijk en lastig in het gehoorzamen. Daar hij evenwel niet wilde leegloopen en niets te doen hebben, zeilde hij naar Creta, voor een krijgstocht ten behoeve van zijn militaire oefening en studie. En nadat hij zich daar geruimen tijd had geoefend bij krijgshaftige en ih alle soorten van oorlogvoering bekwame mannen, die bovendien ingetogen en eenvoudig leefden, keerde hij met zóó schitterende faam naar de Achaeërs terug, dat hij terstond tot bevelhebber der ruiterij werd benoemd. Toen bevond hij, dat de ruiters telkens, wanneer er een veldtocht zou plaats hebben, slechte, kleine paarden gebruikten, welke zij aanschaften uit hetgeen toevallig te krijgen was; dat zij zich persoonlijk aan de meeste veldtochten onttrokken en anderen in hun plaats zonden; dat de onervarenheid 22 en het gebrek aan moed bij allen schrikba- Philopoirend groot waren en dat de bevelhebbers men deze gebreken steeds door de vingers zagen, Caput vij. omdat de ruiters onder de Achaeèrs het meest te zeggen hadden en grootendeels meester waren over eerbewijs en bestraffing. Maar Philopoimen wist van geen toegeven en liet zijn beginselen niet varen. Hij ging de steden rond en spoorde, man voor man, de jongeren tot eerzucht aan, en strafte degenen, die dwang noodig hadden, hij hield oefeningen en wapenschouwingen en onderlinge wedstrijden daar, waar de meeste toeschouwers zouden komen en wekte daardoor in korten tijd bij allen een verbazende kracht en dienstijver. En — wat het voornaamste was in de tactiek — hij gewende hen om vlug en prompt te zijn, zoowel bij de zwenkingen en frontveranderingen in gesloten orde, als bij het wenden en keert maken in verspreiden gevechtsvorm, zoodat de gemakkelijkheid in de evolutiën van het geheele ruiterkorps deed denken aan een enkel, zich uit eigen drijfkracht bewegend *3 Philopoi- lichaam. men In den feilen slag, welken zij bij de Larissus- Caput viij. rivier leverden tegen de Aetoliërs en de Eleèrfi, stormde Damophantes, de bevelhebber der Elische ruiterij, voor de zijnen uit en drong op Philopoimen aan. Deze nu wachtte den aanval af, doch was hem voor met een lansstoot en wierp hem van het paard. Toen Damophantes gevallen was, vluchtten de vijanden terstond. Schitterend blonk nu Philopoimen uit, als een man, die èn met de vuist bij geen der jongeren, èn in verstand bij geen der ouderen achterstond, die integendeel zoowel in strijden, als irt aanvoeren allerbekwaamst was. VIII. Aratus was de man, die het eerst het verbond der Achaeërs uit vernedering en verdeeldheid tot aanzien en macht verhief, door ze stad na stad samen te voegen en eene Helleensche, humane staatkunde te voeren. Vervolgens, gelijk wanneer in't water eerst enkele kleine lichamen beginnen te bezinken, maar vervolgens de erbij stroomende zich aan de eersten vasthechten, er rondom 24 vallen en zij dan door onderlingen samen- Philopoihang een sterke hechtheid en vastheid vor- men men, zoo waren in dien tijd, toen Hellas Caput viij. zwak en gemakkelijk in steden te ontbinden was, de Achaeërs de eersten, die zich aaneensloten en, de steden in den omtrek bij zich voegende, hetzij door haar te helpen om zich van de tyrannie te bevrijden, hetzij door haar met zich te versmelten in eene gelijksoortige wetgeving en staatkunde, het denkbeeld opvatten om den Peloponnesus te maken tot één enkel lichaam en eensgezinde macht. Maar zoolang Aratus leefde zochten zij meestal nog bescherming onder de wapenen der Macedoniërs en zagen Ptolemaeus, daarna weder Antigonus en Philippus naar de oogen en deze hadden dan ook de hand in alle Helleensche aangelegenheden. Doch sedert Philopoimen aan het bewind kwam hielden zij er mede op om buitenlandsche beschermheeren te zoeken, daar zij nu alleen wel in staat waren het zelfs tegen den sterksten op te nemen. Want 25 Philopoi- Aratus, die naar het schijnt niet zeer enermen giek was in het oorlogvoeren, bracht de Caput ix. de meeste dingen tot stand door onderhandelingen, voorkomendheid en vriendschap met koningen, zooals verhaald is in zijn levensbeschrijving. Philopoimen echter, voortreffelijk krijgsman en zeer krachtdadig in de oorlogvoering, bovendien reeds dadelijk in zijn eerste gevechten gelukkig en zegevierend, deed tegelijk met de macht ook het zelfvertrouwen der Achaeërs toenemen, doordat hij hen gewende om onder zijn bevel te overwinnen en geluk te hebben in de meeste veldslagen. IX. Eerst dan bracht hij verandering in hetgeen bij de Achaeërs in slagorde en bewapening verkeerd was. Zij gebruikten n.1. langwerpige schilden, wel is waar gemakkelijk door hunne lichtheid, maar te smal om het lichaam te dekken, zoomede speeren, die veel kleiner waren dan de Macedonische 'Saris.' Daardoor waren zij wel, wegens hunne lichtheid, goede strijders voor het gevecht op een afstand, maar konden zii 26 zich in het handgemeen met den vijand niet Philopoi meten. De gevechtsvorm met verdeeling in men afdeelingen was bij hen niet gebruikelijk en Caput ix daar zij wel een phalaux vormden, maar noch met gevelde lansen, noch met aaneengesloten schilden, zooals de Macedonièrs, werden zij gemakkelijk verdrongen en uiteengeslagen. Philopoimen bracht hen daarvan op de hoogte en overreedde hen om, in plaats van langwerpig schild en speer, rondas en lange lans te nemen, zich te pantseren met helm, harnas en scheenplaten, en zich zóó te oefenen in het gevecht op de plaats zelve, in stede van in de beweeglijke strijdwijze van lichtgewapenden. Toen hij de mannen van strijdbaren leeftijd had overgehaald om zich aldus te wapenen, wekte hij hen allereerst op om goeden moed te hebben, omdat zij nu onoverwinnelijk waren geworden; vervolgens gaf hij aan hun zin voor weelde en overdaad een andere en wel de allerbeste richting. Want het was niet mogelijk dien ijdelen en dwazen drang geheel en al uit te 27 Philopoi- roeien bij menschen, die sedert lang daaraan men leden, die verzot waren op overbodige kleeCaput ix. deren en purperkleurige spreien en die een eer stelden in rijkelijke maaltijden en kostbare tafels. Hij begon n.1. de behoefte aan opschik af te leiden van het onnoodige naar het noodige en eervolle, bracht hen allen spoedig tot inkeer en overreedde hen om de dagelijksche uitgaven ten behoeve van het lichaam in te krimpen, teneinde er daarentegen onder de wapenen en in oorlogsuitrusting schitterend en sierlijk uit te zien. En nu aanschouwde men werkplaatsen vol van bekers en kostbare vaten, die stukgeslagen, en van harnassen, die verguld, schilden en teugels, die met zilver beslagen werden; de renbanen waren vol van jonge paarden, die afgericht werden en van jonge mannen, die zich in den wapenhandel oefenden; in de handen der vrouwen zag men helmen opsieren met bontgekleurde vederbossen, of ruiterkleeding en krijgsmantels met bloemen doorweven. Dit schouwspel versterkte het zelfvertrouwen, wakkerde den moed 28 aün pn wptte Af* Inct nn naar ct-nnt-p nro_ Pkllnnn! aan en wekte de lust op naar stoute en ge- Philopoi vaarlijke ondernemingen. Want overdaad men ten opzichte van andere pronkvertooningen Caput ix geeft aanleiding tot weekheid en veroorzaakt verwijfdheid bij degenen, die zich er aan overgeven, doet de geestkracht door een, als't ware, gedurige prikkeling en kitteling der zinnen verslappen, maar weelde in het bovenvermelde versterkt en verheft het hart. Zoo stelt Homerus ons ook Achilles voor, hoe hij, toen de nieuwe wapenen dicht bij hem werden neergelegd, door den aanblik ervan als 't ware in gloed ontvlamde om er mede ten strijde te gaan. Nadat Philopoimen de jongelingen - aldus getooid had, oefende en gewende hij hen aan de tactische bewegingen; zij gehoorzaamden met lust en ijver. Men bewonderde dan ook buitengewoon de slagorde, welke eene onverbreekbare vastheid scheen aan te nemen; ook werden de wapenen voor de lichamen handig en licht, nu men ze, wegens hunne luister en schoonheid, met genoegen aangordde en droee, en verlangend a9 Philopoi- werd om er mede ten oorlog te trekken en men zich met den vijand te meten. Caput x. X. De Achaeërs waren toen n.1. in oorlog met Machanidas, den tyran der Lacedaemoniërs, die, na een aanzienlijke macht te hebben verzameld, een aanslag beraamde tegen alle Peleponnesiërs. Toen nu gemeld werd, dat hij een inval had gedaan in het gebied van Mantinea, voerde Philopoimen met spoed het leger tegen hem aan. Beide partijen stelden zich dicht bij de stad op, met vele huurtroepen naast en behalve de geheele burgermacht. Bij het handgemeen geraken joeg Machanidas met zijn huurlingen de lichtge wapenden der Achaeërs en de Tarentijnen, die voorop waren gesteld, op de • vlucht, doch in plaats van zich nu rechtstreeks tegen de overige strijdenden te keeren en hun slagorde te verbreken, viel hij, al vervolgende, te ver uit en reed voorbij de in orde en gelid gebleven Achaeërs. Philopoimen, al was dan ook reeds in het begin zulk een groote tegenspoed gekomen en al scheen de toestand bijna onherstelbaar 30 verloren, hield zich als of hij het niet zag, Philopoiof althans niet gevaarlijk achtte, en daar hij men inzag, hoezeer de vijanden verkeerd handel- Caput x. den door te vervolgen, omdat zij zich uit hun slagorde losrukten en een ledige plaats deden ontstaan, ging hij degenen, die de vluchtenden achternajoegen, niet tegemoet, noch stelde hij zich hun in den weg, maar liet hen voorbijgaan en een groote opening tusschen zich en de hopliten maken. Toen voerde hij zijn troepen snel aan tegen de zwaargewapenden der Lacedaemoniërs, waar hij hun phalanx ontbloot zag en viel hen in de flank, terwijl zij zonder bevelhebber waren en geen aanval verwachtten. Want zij meenden te overwinnen en geheel en al de overhand te hebben, daar zij immers Machanidas op vervolging uit zagen. Nadat hij hen onder een groot bloedbad had geslagen —want men verhaalt, dat er meer dan 4000 gesneuveld zijn — stormde hij op Machanidas los, die met zijn huurlingen van de vervolging terugkeerde. Daar een groote en diepe gracht hen scheidde, reden 3* Philopoi- zij van weerskanten tegen elkaar op, de men een, om er over te steken en te vluchten, de Caput x. ander om dit te verhinderen. Het was een schouwspel, niet als van twee strijdende veldheereh, maar alsof Philopoimen, gelijk een grimmig jager, samenbotste met een wild dier, door doodsangst tot afweer gedwongen. Daar waagde het sterke en vurige paard van den tyran, door de spoorslagen aan beide flanken bloedende, den sprong naar de overzijde; met de borst tegen den rand der gracht aangevallen, trachtte het dier zich met de voorbeenen naar den overkant op te werken. Op dat oogenblik reden Simmias en Polyaenus, die altijd dicht byPhilopoimen waren wanneer hij streed en hem als adjudant dienden, beiden tegelijk met gevelde lansen er op in. Maar Philopoimen was hen vóór om Machanidas van nabij te bekampen en, ziende dat diens paard het hoofd voor's mans lichaam dekkend ophief, deed hij het zijne eenigszins op zij wenden, greep zijn lans en gaf Machanidas uit de hand een stoot; en 32 daar hij zij n gansche gewicht er achter zette, Philopoiwierp hij den man geheel omver. men In deze houding staat hij te Delphi, ver- Caput xi. eeuwigd in brons door de Achaeërs, die hoogelijk èn deze daad, èn zijn bovenvermeld krijgsbeleid bewonderden. XX Men verhaalt dat, tijdens de Nemeische volksspelen, welke plaats hadden, terwijl hij voor de tweede maal strateeg was en kort nadat hij de overwinning bij Mantinea had behaald, Philopoimen (die toen vrijen tijd had wegens het feest) voor het eerst aan de Hellenen zijn phalanx vertoond heeft, in prachtige uitrusting en manoeuvreerend, zooals hij haar gewend had, n.1. de tactische bewegingen met snelheid en kracht uitvoerende. Dat hij, toen daarna een wedstrijd van citherspelers werd gehouden, naar het theater ging, met zijne jongelingen in hunne soldatenmantels en purperkleurige onderkleeding, allen krachtig van lichaam en van den zelfden leeftijd, allen grooten eerbied aan den dag leggend voor hun veldheer en toch ook een jeugdige zelfbewustheid, ge- 33 Philopoi- grond op hunne vele en schoone krijgsmansmen daden. En dat juist terwijl zij binnen stapten, Caputxij. de citherspeler Pylades toevallig uit 'De Perzen' van Timotheus begon te zingen: 'Voor Hellas maak ik groot en roemrijk het juweel der vrijheid.' waarbij tevens de schoonheid der stem het verhevene van de poëzie evenaarde. Toen werd het van alle kanten in den schouwburg een kijken naar Philopoimen en een vroolijk handgeklap. Want bij de Hellenen herleefde, door hem te aanschouwen, de hoop om hun vroegere grootheid te herkrijgen en werkelijk waren zij, door hun weder opge wekten moed, het oude zelfvertrouwen zeer nabij gekomen. XII. Gelijk jonge paarden, wanneer zij hun gewone berijders missen en een ander dragen, schichtig en schuw zijn, zoo was het leger der Achaeërs in gevechten en gevaren moedeloos, wanneer een ander veldheer commandeerde en keek het naar hèm uit en was het terstond weer opgewekt en bedrijvig, wanneer het hèm maar zag, omdat het Philopoi- grond op hunne vele en schoone krijgsmansmen daden. En dat juist terwijl zij binnen stapten, Caputxij. de citherspeler Pylades toevallig uit 'De Perzen' van Timotheus begon te zingen: 'Voor Hellas maak ik groot en roemrijk het juweel der vrijheid.' waarbij tevens de schoonheid der stem het verhevene van de poëzie evenaarde. Toen werd het van alle kanten in den schouwburg een kijken naar Philopoimen en een vroolijk handgeklap. Want bij de Hellenen herleefde, door hem te aanschouwen, de hoop om hun vroegere grootheid te herkrijgen en werkelijk waren zij, door hun weder opge wekten moed, het oude zelfvertrouwen zeer nabij gekomen. XII. Gelijk jonge paarden, wanneer zij hun gewone berijders missen en een ander dragen, schichtig en schuw zijn, zoo was het leger der Achaeërs in gevechten en gevaren moedeloos, wanneer een ander veldheer commandeerde en keek het naar hèm uit en was het terstond weer opgewekt en bedrijvig, wanneer het hèm maar zag, omdat het 34 dan moed schepte. Immers het had bemerkt, Philop dat de tegenstanders dezen éénen onder de men veldoversten niet in de oogen durfden zien, Caput maar zoowel zijn roem, als zijn naam vreesden, zooals duidelijk bleek uit hunne handelingen.Want Philippus, de koning der Macedoniërs, meenende dat, indien Philopoimen uit den wegwas geruimd, de Achaeërs zich weder aan hem zouden onderwerpen, zond in't geheim personen naar Argos om hem te dooden. Maar toen die toeleg bekend geworden was, werd hij bij de Hellenen geheel en al veracht en gehaat. En de Boeotiërs, die Megara belegerden en het spoedig hoopten in te nemen, lieten de stormladders, welke reeds tegen de muren waren aangezet, in den steek en sloegen op de vlucht, toen plotseling tot hen het gerucht doordrong — en het was niet eens waar — dat Philopoimen naderde, om de belegerden te helpen. En toen Nabis, die na Machanidas de alleenheerschappij voerde over de Lacedaemoniërs Messene onverhoeds had bezet, was PhiloDoimen toevallie- 35 Philopoi- zonder ambt en had dus geenerké legermen macht tot zijne beschikking. Maar toen hij Caput xüj. Lysippus, den strateeg der Achaeërs, niet kon overreden om de Messeniërs te helpen en deze beweerde, dat de stad toch vrijwel verloren was, daar de vijand zich er binnen bevond, toen snelde hij persoonlijk te hulp, en met hem zijn medeburgers, die nóch wet, noch verkiezing afwachtten, maar, zooals het steeds met's menschen aard overeenkomt, den waardigsten als aanvoerder volgden. Hij was reeds dichtbij, toen Nabis het vernam, en, ofschoon deze binnen de stad zijn legerplaats had opgeslagen, hield hij niet stand, maar trok zoo spoedig mogelijk door een andere poort naar buiten en voerde zijn leger weg, blijkbaar van meening, dat het nog een geluk voor hem was, indien hij kon ontvluchten. Inderdaad ontkwam hij, maar Messene was bevrijd. XIII. Deze daden nu strekken Philopoimen tot eer. Maar zijn hernieuwde afwezigheid naar Creta, op verzoek der Gortyniërs, die, in oorlog zijnde, een veldheer noodig had- 36 den, bracht óver hem de slechte faam, dat Philo hij, terwijl zijn eigen vaderland beoorloogd men werd door Nabis, afwezig was en den strijd Capui ontliep, of te onpas zijn eerzucht poogde te bevredigen bij anderen. Want in dien tijd werden de Megalopolitanen werkelijk zoo onafgebroken beoorloogd, dat zij geheel binnen hun wallen opgesloten waren en de nauwe straten bezaaiden, omdat het land geheel verwoest was en de vijanden bijna voor de poorten kampeerden. Philopoimen dan, door te zelfder tijd Cretensers te bestrijden en over zee een leger te commandeeren, verschafte natuurlijk aan zijn vijanden de gelegenheid om hem te beschuldigen, dat hij den binnenlandschen oorlog ontliep. Wel waren er, die deden opmerken, dat, nu de Achaeè'rs andere veldoversten hadden gekozen, Philopoimen, als ambteloos burger, eenvoudig zijn vrijen tijd benutte om de Gortyniërs aan te voeren, die zelf erom gevraagd hadden; hij was immers afkeerig van ledigheid en wilde, gelijk een ander soort vermogen, zijn bekwaamheid als veld- 37 hilopoi- heer en krijgsman steeds in gebruik en oefeien ning houden, hetgeen hij door zijn gezegde aput xiij. omtrent koning Ptolemaeus duidelijk had doen blijken. Want toen sommigen dezen vorst loofden, omdat hij zijn leger eiken dag goed oefende, alsmede zijn eigen lichaam lenig hield en ook door wapenhandel tegen vermoeienis hardde, zeide Philopoimen: 'Maar wie bewondert nu een koning, die op dien leeftijd, in plaats van te toonen wat hij kan, alleen toebereidselen maakt!' De Megalopolitanen namen hem zijn afwezigheid echter zeer kwalijk en daar zij zich door hem verraden achtten, waren zij voornemens om hem het burgerrecht te ontnemen. Doch de Achaeërs verhinderden dit, door hun strateeg Aristaenus naar Megalopolis te zenden, die — ofschoon in de staatkunde anders gezind dan Philopoimen — niet toeliet dat men de veroordeeling ten uitvoer legde. Van toen af door zijn medeburgers met minachting bejegend, bracht Philopoimen vele omliggende dorpen tot afval, door hen de bewering in te eeven. dat 38 zij van meet af aan geen belasting betaalden Philopoien niet tot het gebied der Megalopolitanen men behoorden. Ja, hij ondersteunde deze bewe- Caput xiv. ringen openlijk door redevoeringen en hielp hen om de stad tegen te werken in de bondsvergadering der Achaeërs. Dit is evenwel later gebeurd. Op Creta voerde hij den oorlog voor de Gortyniërs niet gelijk een Peloponnesiër of Arcadiër, openlijk en ridderlijk, maar nam de Cretensische gewoonten over, en terwijl hij tegen hen zeiven hun listen, rooftochten en hinderlagen toepaste, toonde hij hen spoedig aan, dat zij slechts kinderen waren en hun slimmigheden dwaas en ijdel tegenover op ondervinding berustende bekwaamheid. XIV. Bewonderd om deze daden en beroemd wegens hetgeen hij daar had verricht, vond hij bij zijn terugkomst in den Peloponnesus Philippus verslagen door Titus, maar Nabis in oorlog met de Achaeërs en de Romeinen. Spoedig tegen dezen tot bebevelhebber gekozen, waagde hij een zee- 39 Philopoi- slag en scheen wd het let van Epaminonmen das te ondergaan, daar hij ter zee veel slech- Caput xiv. ter streed, dan met zijn bekwaamheid en roem strookte. Behoudens dan dat, volgens sommigen, Epaminondas, aarzelend om zijn medeburgers de voordeelen van de zeevaart te doen proeven, opdat zij niet—naar de uitdrukking van Plato — ongemerkt van ferme zwaarge wapenden tot matrozen zouden ontaarden, vrijwillig uit Azië en van de eilanden terugkeerde, zonder iets te hebben verricht, terwijl Philopoimen, die zich verbeeld had, dat zijn kennis van den landoorlog voldoende was om ook op zee eervol te strijden, nu leerde welk een groot aandeel de ervaring vormt in de bekwaamheid en hoe groot in alles het overwicht is van degenen, die de gewoonte ervan hebben. Want niet alleen trok hij, doorzon onervarenheid, in den zeeslag aan het kortste eind, maar ook had hij een oud, ofschoon beroemd schip bemand en het na 40 jaren nog in zee gezonden, zoodat de opvarenden, daar het niet waterdicht was, gevaar liepen. 40 Maar toen hij bespeurde, dat de vijanden hem Philopc daarom minachtten en, als hadde hij de zee men volkomen geruimd, in hun overmoed Gy- Caput ? thium belegerden, zeilde hij regelrecht tegen hen uit, toen zij het niet verwachtten en zorgeloos waren tengevolge hunner overwinning. En, nadat hij zijn soldaten des nachts ontscheept had, deed hij hen voorwaarts rukken en wierp vuur in de tenten, verbrandde het kamp en doodde er velen. Weinige dagen later, terwijl hij marcheerde in bezwaarlijk terrein, vertoonde Nabis zich plotseling en joeg de Achaeërs schrik aan, daar zij redding hopeloos achtten uit deze moeilijke plaatsen, welke zich in de macht der vijanden bevonden. Maar hij stond een poosje stil, nam den aard van het terrein in oogenschouw en toonde nu, dat de tactiek tot het voornaamste in de krijgskunde behoort. En wel zóó: door zijn eigen phalanx een kleine beweging te laten maken en aan de oogenblikkelijke omstandigheden te doen aanpassen, ruimde hij zonder tumult en met gemak het bezwaar uit den weg, 41 Philopoi- wierp zich op den vijand en dreef hem gemen heel en al op de vlucht Toen hij echter zag, Caput xv. dat zij niet naar de stad vluchtten, maar zich de een hier heen, de ander daarheen, naar den aard van het land, verspreidden [want de streek was geheel en al boschachtig, vol van heuvels en voor de ruiterij onbegaanbaar van wege rivieren en bergkloven] staakte hij de vervolging en sloeg zijn legerplaats op terwijl het nog licht was. Hij giste n.1., dat de vijanden, wanneer het donker was, zich met een of twee man tegelijk uit de vlucht naar de stad zouden begeven en legde daarom een groot gedeelte der Achaeërs, van dolken voorzien, bij de grachten en heuvels rondom de stad in hinderlaag. Zoo geschiedde het, dat daar nog de meeste van Nabis'soldaten sneuvelden, omdat de vluchtelingen niet in gesloten afdeelingen den terugtocht volbrachten, maar zóó als zij toevallig bij elkaarwaren geraakt; nuvielen zij rondom de stad in de handen hunner tegjenstanders, gelijk vogels in het net. XV. Toen hij nu wegens deze daden door 42 de Hellenen vereerd en in de theaters bui- Philopoitengewoon gehuldigd werd, krenkte hij on- men gemerkt Titus, die zeer eerzuchtig was. Caput xv. Want deze verlangde, als consul der Romeinen, door de Achaeërs meer te worden vereerd dan een Arcadièr. Trouwens hij meende hem niet weinig in weldaden te overtreffen, daar hij door één enkele proclamatie Hellas had bevrijd, voorzoover het slaaf was van Philippus en de Macedoniërs. Derhalve deed hij den oorlog tegen Nabis ophouden. Maar Nabis kwam toch aan zijn einde, daar hij door de Actoliërs op listige wijze werd vermoord. En daar Sparta nu in verwarring verkeerde, nam Philopoimen haastig de gelegenheid waar en viel er met zijn leger binnen, bedwong de onwilligen door geweld, won de anderen door overreding voor zich en haalde de stad over tot aansluiting bij het Achaisch verbond. Door dit feit kwam hij buitengewoon in aanzien bij de Achaeërs, omdat hij een stad van zulk een luister en macht aan hun had 43 3hilopoi- toegevoegd — want het beteekende niet nen weinig, dat Sparta deelgenoot was geworden Üaput xv. van het verbond der Achaeërs — maar hij won ook de voornaamsten der Lacedaemoniërs voor zkh, daar zij hoopten in hem eenen beschermer der vrijheid te zullen hebben. Daarom besloten zij dan ook om hem de opbrengst van Nabis' huis en van diens bezittingen — 120 talenten — ten geschenke te geven en te dien einde een gezantschap te zenden. En nu bleek het, dat deze man niet alleen voortreffelijk scheen, maar het inderdaad was. Want in de eerste plaats durfde niemand onder de Spartiaten tot zulk een man spreken over het geven van geschenken; zij waren bevreesd en trokken zich terug en spanden zijn gastvriend Timolaus er voor. Vervolgensgebeurdehet,datzelfsTimolaus, toen hij te Megalopolis kwamen bij Philopoimen te gast was, over het geschenk zweeg, daar hij zoowel de voornaamheid van diens omgang, als den eenvoud zijner leefwijze en alzoo zijn karakter van nabij had leerenkennen, als geenszins toegankelijk voor of ge- 44 makkelijk te vangen door geld. Hij nam het Philopoieen of ander voorwendsel te baat om zijn men bezoek te verklaren en vertrok weder. Voor Caput xvi. de tweede maal afgevaardigd, deed hij dezelfde ondervinding op; bij een derde reis echter maakte hij hem, met verlegenheid sprekende, het verlangen der stad bekend. Philopoimen nu, die vriendelijk had toegeluisterd, ging zelf naar Lacedaemon en gaf den burgers den raad om niet vrienden en eerlijke menschen, wier bekwaamheid immers kosteloos te hunnen dienste stond, om te koopen, maar verdorven lieden en dezulken, die door hun twisten in de volksvergadering de stad ten gronde richtten, opdat zij, door het aannemen van geld tot zwijgen gebracht, het hun minder lastig zouden maken. Want dat het beter was om aan vijanden de vrijheid van spreken te benemen, dan aan vrienden. Zoo voortreffelijk een man was hij, wat betreft onverschilligheid voor aardsche goederen. XVI.ToenDiophanes,destrateegderAchae- 45 Philopoi- èrs, vernomen had, dat de Lacedaemoniè'rs men weder in opstand kwamen en hen wilde Caput xvi. straffen, en zij, zich werkelijk ten oorlog begevende, den Peleponnesus in beroering brachten.beproefdePhilopoimenDiophanes zachter te stemmen en zijn toorn te doen bedaren, doordat hij hem wees op de omstandigheden, nu koning Antiochus en de Romeinen zich in Hellas met zulke groote legers bevonden; het staatshoofd behoorde thans daarheen zijn opmerkzaamheid te richten en niet in binnenlandsche zaken te roeren, maar moest zelfs van verkeerde dingen iets door de vingers zien en er niet naar luisteren. Toen echter Diophanes hieraan geen aandacht schonk, maar, samen met Titus, een inval deed in het Laconische gebied en zij rechtstreeks op de stad lostrokken, werd Philopoimen toornig en waagde hij een daad, wel is waar niet overeenkomstig de wetten en waartoe hij strikt genomen niet het recht had, maar groot en van verheven moed getuigend. Hij ging n.1. naar Lacedaemon en, hoewel ambteloos burger, sloot 46 hij èn den strateeg der Achaeërs èn den con- Philopoisul der Romeinen buiten de poorten, deed men de wanordelijkheden binnen de stad ophou- Caput xv den en bracht de Lacedaemoniërs weder in den bond terug, zooals zij in den beginne geweest waren. Toen Philopoimen evenwel later zelf, als strateeg, iets op de Lacedaemoniërs aan te merken had, deed hij de ballingen in de stad terugkeeren en 80 Spartanen dooden, naar Polybius verzekert, maar volgens Aristocrates 3 50. Hij haalde de muren omver, nam veel land af en gaf dat aan de Megalopolitanen; allen, die door de tyrannen tot burger van Sparta waren benoemd, deed hij van woonplaats veranderen en voerde hen naar Arcadië, uitgezonderd 3000, die zich verzetten en niet uit Lacedaemon wilden vertrekken; dezen liet hij als slaaf verkoopen. Vervolgens deed hij, als-om hen bovendien te bespotten, te Megalopolis van het aldus verkregen geld een galerij bouwen. Doch bij het koelen van zijn gramschap op de Lacedaemoniërs en het buitensDori? ver- 47 Philopoi- trappen van deze ongelukkigen, was wel men zij n hardste en onrechtvaardigste handeling Caput xvij. die, tegen hunne staatsregeling bedreven. Hij schafte nJ. de Lycurgische opvoeding af en maakte haar ook onmogelijk, door de kinderen en jongelingen te noodzaken de Achaïsche in stede van de voorvaderlijke leermethoden te volgen, overtuigd, dat de Spartanen, onder de Lycurgische wetten, altijd een te hoogen dunk van zichzelf zouden hebben. Inderdaad werden zij, die het onder zoo groote rampen wel moesten dulden, dat Philopoimen als 'tware de zenuw van hun staat uitsneed, wel handelbaar en onderdanig, maar korten tijd later, deden zij bij de Romeinen hun beklag, onttrokken zich aan de Achaïsche staatsregeling, namen de voorvaderlijke weder aan en stelden haar ook formeel weder in, voor zoover doenlijk was na zoo grooten tegenspoed en bederf. XVII. Toen de oorlog der Romeinen tegen Antiochus ontbrandde, was Philopoimen ambteloos burger en toen hij zag, dat Anti- m ochus zelf in Calcis in ledigheid nederzat, Philopoizich op het verkeerde oogenblik afgevende men met huwelijk en minnarijen, terwijl de Sy- Caput x\ riers in volkomen wanorde en bandeloosheid door de steden rondzwierven en weelderig leefden, ergerde hij zich, niet strateeg der Achaeërs te zijn, en zeide, dat hij de Romeinen om hun overwinningen benijdde. 'Want,' zoo uitte hij zich, yware ik veldheer geweest, ik zou ze allen in de herbergen hebben doen nederhouwen.' Toen de Romeinen,nadatzij Antiochus hadden overwonnen, zich aldoor meer met de zaken der Hellenen bemoeiden en de bevoegdheden der Achaeërs aan zich trokken, terwijl de volksleiders zich voor hen bogen, breidde hun macht zich overeenkomstig den wil der goden naar alle kanten uit en het einde naderde, dat het noodlot in zijn kringloop bereiken moest. Zoo was ook Philopoimen wel eens gedwongen, gelijk een goed schipper, die tegen de golven instuurt, in sommige zaken toe te geven en te zwichten voor de omstandigheden, maar in de meeste 49 Philopoi- gevallen gaf hij niet toe en trachtte hij de men mannen, die door woord en daad invloed Caput xvij. hadden, op zijn hand te krijgen, ten behoeve van de vrijheid. Toen eens de Megalopolitaan Aristaenus, die onder de Achaeërs veel aanzien genoot en voor de Romeinen steeds dienstvaardig was, in de volksvergadering de meening verkondigde, dat de Achaeërsaach niet moesten verzetten^iochooitaangenenonwelgevallig zijn, luisterde — zegt men — Philopoimen eerst zwijgend en zich met moeite bedwingend, maar ten slotte, zijn toorn niet meer meester, riep hij Aristaenus toe: 'Man, waarom haast ge u zoo om het aan Hellas toebeschoren lot te beleven!' En toen de Romeinsche consul Manius, die Antiochus overwonnen had, den Achaeërs verzoent om aan ae i^acedaemonische bal- verzocht om aan de Lacedaemonische ballingen toe te staan terug te keeren, en ook Titus hetzelfde als Manius omtrent de ballingen eischte, verhinderde Philopoimen het, niet uit vijandschap jegens de verbannenen, maar omdat hii wilde, dat het zou 5o geschieden door hem zelf en door de Achae- Philopoie'rs, maar niet ten believe der Romeinen en men van Titus. Toen hij het volgend jaar stra- Caput xvi teeg was voerde hij dan ook zelf de ballingen terug. Zóó trad hij tegen de machtigen op — hetgeen ook wel een weinig samenhing met zijn strijdlustigheid en eerzucht XVIII. Reeds 70 jaren oud en voor de 8e maal strateeg der Achaeërs, hoopte hij, dat de omstandigheden hem zouden veroorloven om niet alleen deze bestuursperiode zonder oorlogvoeren door te brengen, maar ook het overige zijner dagen in rust en vrede te slijten. Want, zooals ziekten schijnen af te nemen, tegelijk met de lichaamskrachten, zoo verminderde de twistzucht in de Helleensche steden naar gelang zij aan macht verloren. Maar de Nemesis wierp hem desondanks nog aan het einde zijns levens, als een gelukkig loopend athlect aan het einde van de renbaan, ter neder.Want men vertelt, dat Philopoimen, toen bij een zekere samenkomst de aanwezigen een 51 Philopoi- man roemden, die in de strategie zeer kunmen dig scheen te zijn, zeide: 'Maar hoe kan Caput xviij. men met recht iemand prijzen, die zich levend liet gevangen nemen door den vijand!' Weinige dagen daarna maakte de Messeniër Dinocrates, een man, aan Philopoimen persoonlijk vijandig, en allen een ergernis wegens zijn slechtheid en losbandigheid, Messene van de Achaeërs afvallig en stond hij— naar gemeld werd — op het punt om een dorp, genaamd Colonis te bezetten. Philopoimen was toevallig te Argos en leed aan koortsen, maar toen hij dit vernam, haastte hij zich naar Megalopolis en legde op één dag meer dan 400 stadiën af. En vandaar uit snelde hij onmiddellijk te hulp, met de ruiters, die wel is waar onder de burgerij de meest aanzienlijken waren, maar ooktamelijk jeugdig en die vrijwillig uitrukten uit genegenheid voor Philopoimen en uit ijver voor den dienst. Zoo dan, naar Messene rijdende, botsten zij samen met Dinocrates, die hen tegemoet kwam, bij den heuvel van Evander: zijjoe- Philopoigen hem wel is waar op de vlucht, maar men toen de 500 man, die het Messenisch ge- Caput xviij. bied bewaakten, onverwachts opdaagden en de aanvankelijk verslagenen, hen ziende, zich weder gingen verzamelen op de heuvels, vreesde Philopoimen, dat hij zou worden omsingeld en daar hij de ruiters wilde sparen, trok hij terug door moeilijk terrein. Daarbij voerde hij zelf de achterhoede aan, deed herhaaldelijk uitvallen tegen de vijanden en vestigde aldoor hun aandacht op zichzelf. Dezen dorsten geen aanval doen, maar trokken, onder luid geschreeuw, op eerbiedigen afstand, om hem heen. Terwijl hij aldus telkens stand hield, terwille van de jongelingen, en hen een voor een weg hielp, geraakte hij, ongemerkt, geheel alleen tusschen vele vijanden. Toch durfde niemand van hen zich aan een handgemeen met hem te wagen, maar, van verre beschoten en naar een rotsachtig en steil hellend terrein gedreven, bestuurde hij zijn paard slechts met moeite en gaf het dier de sporen 53 53 Philopoi- tot bloedens toe. En hoewel de ouderdom men voor hem, wegens zijn vele oefeningen, licht Caput xix. te dragen was en volstrekt geen beletsel om zich te redden, schoot zijn lichaam toen door ziekte te kort, en kon hij, afgemat door den marsch, zich toch reeds moeilijk bewegen. Daar gleed nu het paard uit en wierp hem uk den zadel. Daar de val hard aankwam en hij aan't hoofd gewond werd, lag hij langen tijd sprakeloos, zoodat de vijanden dan ook geloofden, dat hij dood was en beproefden zijn lichaam om te keeren en het uit te plunderen. Toen hij echter 't hoofd opbeurde en de oogen opende, vielen zij met hun allen op hem aan, trokken hem de handen op den rug, en voerden hem gebonden weg, den man met smaad en hoon overstelpende, die zelfs in den droom niet zou hebben vermoed, nog eens door een Dinocrates zóó iets te moeten ondergaan. XIX. De menschen in de stad, door het bericht hoogelijk verblijd, liepen aan de poort te samen, maar toen zij Philopoimen zagen voortsleepen, op eene wijze zijn roem en 54 vroegere daden en zegeteekenen onwaar- Philopoidig, voelden de meesten medelij den en deel- men den zij in zijn smart, zoodat men zelfs ween- Caput xis de en menschelijke grootheid als iets onbetrouwbaars en nietigs ging verkleinen. Aldus verspreidde zich gaandeweg bij velen de zachtmoedige opvatting, dat men zijn verdienstelijke handelingen van voorheen gedachtig moest zijn, alsook de vrijheid, welke hij hen, door het verdrijven van den tyran Nabis, had geschonken. Er waren er ook die, om Dinocrates in'tgevlei te komen, aanspoorden om den man te pijnigen en ter dood te brengen, als een gevaarlijken en onverzoenlijken vijand, die voor Dinocrates persoonlijk nog zooveel te meer zoute vreezen zijn, wanneer hij kon ontkomen, na door dezen gehoond en gevangen genomen te zijn. Men bracht hem echter naar de zoogenaamde schatkamer, een onderaardsch vertrek, waardoor geen luchtstroom gaan kon en dat noch licht van buitenaf, noch deuren had, maar afgesloten werd door een grooten steen, welken men voor de opening 55 Philopoi- aanbracht. Daar liet men hem neer, wien men den steen met geweld er tegen aan, en plaat Caput xx. ste gewapende mannen in een kring er om heen. De ruiters der Achaeërs verzamelden ziel na hun vlucht en daar Philopoimen nergen te zien was en wel gesneuveld scheen te zijn bleven zij geruimen tijd staan, terwijl zi hem riepen en elkaar voorhielden, dat he een schandelijke en niet te rechtvaardiger redding was, nu zij hun veldheer, die zijr leven niet gespaard had om hunnentwille aan den vijand hadden overgeleverd. Daarop trokken zij rond, deden zorgvuldig onderzoek en vernamen rsijn gevangenneming, welke zij verder berichtten naar d< steden der Achaeërs. Deze, die het gebeurde als een groote ramp beschouwden, besloter gezanten te zenden om Philopoimen van dc Messeniërs terug te eischen, terwijl ze zich bovendien tot een veldtocht toerustten. XX. De Achaeërs dan hadden het hiermede volhandig. Maar Dinocrates, die allermeesl den tijd vreesde als redder van Philopoimen, 56 wilde de plannen der Achaeërs voorkomen Philopoien het, toen het nacht was geworden en de men groote menigte der Messeniërs was heenge- Caput xs gaan, de gevangenis openen en zond een staatsdienaar naar binnen met vergif, hem bevelende, dit aan Philopoimen te geven en erbij te blijven staan, totdat hij het zou hebben uitgedronken. Philopoimen lag toen juist ter neder, in zijn ruiter mantel gehuld, maar sliep niet, terneergeslagen als hij was door verdrieten ongerustheid. Toen hij echter licht ontwaarde en den man met den giftbeker bij zich zag, trok hij, — door zijn zwakte met moeite — de ledematen bij elkaar om rechtop te gaan zitten. Terwijl hij den beker aannam vroeg hij den man, of hij iets vernomen had omtrent de ruiters en in 't bij zonde* omtrent Lycortas. En toen deze zeide, dat het meerendeel had kunnen ontkomen, knikte hij met 't hoofd, en, den man vriendelijk aanziende, zeide hij: 'Dat is een goed woord; dan zijn we toch niet in alle opzichten ongelukkig geweest.' Verder zeide hij niets 57 Philopoi- en gaf ook geen geluid meer, doch ledigde men den beker en leunde weer achterover. Hij Caput xxi. bezorgde het vergif niet veel moeite; door zijn zwakte was de levensgeest spoedig uit- gebluscht. XXI. Toen het verhaal betreffende zijn uiteinde de Achaeërs bereikte, overweldigde eene algemeene neerslachtigheid en droefenis hunne steden. Maar de strijdbare mannen kwamen met de leden van den bondsraad samen te Megalopolis, lieten de wraak hoegenaamd geen uitstel lijden, benoemden Lycortas tot strateeg en vielen Messenië binnen. En zij verwoestten het land zoolang, totdat de Messeniërs, tot reden gebracht, de Achaeërs binnen lieten. Dinocrates voorkwam zijn vijanden door zelfmoord. Van de anderen werd aan hen, die enkel voor den dood van Philopoimen hadden gestemd, toegestaan zichzelf den dood tegeven,maar degenen,die hem bovendien hadden willen doen folteren, nam Lycortas gevangen, om hen ondermartelingen te doen sterven. 5» Na zijn lichaam verbrand en de overblijf- Philopoiselen in een urn geplaatst te hebben, braken men zij op, evenwel niet ongeordend, zooals het Caput xxi uitkwam, doch het was alsof een triomftocht zich paarde aan eene begrafenisplechtigheid. Want men kon menschen bekransd zien en tevensschreien; maar ook vijanden in boeien weggevoerd; Polybius, de zoon van den veldheer der Achaeërs droeg de urn, welke door de menigte banden en kransen nauwelijks zichtbaar was, en om hem heen bevonden zich de voornaamsten des volks; de soldaten, zeifin wapenrusting en met opgesierde paarden, volgden, niet terneergeslagen als bij een zoo groote smart, maar ook niet trotsch op de overwinning. Uit de steden en dorpen, door welke men trok, kwamen de bewoners hem tegemoet en, als begroette men hem na afloop van een veldtocht, zoo raakte men de urn aan en begeleidde haar naar Megalopolis. Maar toen de oudere mannen en de vrouwen en kinderen zich bij hen hadden gevoegd, doorliep toch een gejammer het gansche leger, tot 59 Philopoi- aan de stad, welke nu dezen man moest nüsmen scn en daaronder gebukt ging, met bet besef, Caput xxi. daarmede ook den voorrang onder de Achaeërs te hebben verloren. Hij werd vervolgens, zooals het betaamde, met praal begraven, en rondom zij n gedenkteeken werden de krijgsgevangen Messeniërs gesteenigd. Ook richtte men vele standbeelden voor hem op en kenden de steden hem bij volksstemming groote eerbewijzen toe. Een Romein beproefde wel is waar, ten tijde van de voor Hellas zoo rampspoedige verwoesting van Corinthe, dit alles te vernietigen en Philopoimen aan de kaak te stellen, door er op te wijzen, hoezeer hij bij zijn leven den Romeinen vijandig en slechtgezind was geweest; maar, nadat het pleidooi gehouden was en Polybius den betichter van antwoord had gediend, dórsten noch Mummius, noch de legaten het wagen om eerbewijzen voor een beroemd man te niet te doen, al had Philopoimen zich dan ook in niet weinige gevallen tegen Titos en Manius verzet. Want deze mannen onderscheidden, 60 zooals 't behoort, het verdienstelijke van het Philopoinuttige en het eervolle van hetgeen voordeel men aanbrengt. Zij hielden het ervoor, dat te Caput xxi. allen tijde naar recht en billijkheid, door degenen, die weldaden ontvangen, belooning en dankbaarheid verschuldigd is aan hunne weldoeners, maar ook door rechtdenkenden eer moet worden bewezen aan mannen van verdienste. ALDUS HET LEVEN VAN PHILOPOIMEN. iXPLICIT PHILOPOIMENOS VITA 61 I