PRIJS minstens 10 CENT. i'026 ik De opbrengst dezer brochure is voor KINDERVOEDING in deze gemeente = = = = Is Wereldvrede mogelijk? DOÖR FRITS VAN RA AL TE, Derde Duizendtal. E 55 Uitgave van den Algemeenen Nederlandschen Bond „VREDE DOOR RECHT" tS WERELDVREDE MOGELIJK? Zou men zich niet afvragen, of de wereld, werkelijk is teruggevallen in een vroeger geschiedenistijdperk, toen men opzettelijk levend menschenvleesch vernielde, toen men steden plunderde en in brand stak ? Of zou misschien de gedachte in ons kunnen komen, dat wij allen, lezende en schrijvende menschen ten prooi zijn aan een vreemde zinsverbijstering, die ons als in algemeene hallucinatie doet meenen, dat er oorlogen heerschen tusschen beschaafde volken, die zoo even nog gezanten der wetenschap, de besten uit ieder land, bijeen zonden, om te overleggen, welke maatregelen het best te nemen zijn tegen ziekten, misdaden en ongelukken van den enkeling ? Maar als de wolken vol zijn, dan storten zij plasregens uit over de aarde, en we wisten lang al, dat de volken rondom zich wapenden, de wolken van den oorlog werden voller en donkerder, wat was voor ieder nu zekerder, dan dat ze ten slotte hun stortregens van onheil neer zouden gooien op de aarde, die groot en rijk was geworden door het werk van menschenhanden, bestuurd door schoonheid en wetenschap. Omdat we de voorbereidingen kennen, kunnen we nu zeker zijn, dat deze dwaze oorlog een werkelijkheid is, niet een feitenvoorstelling van een zieke verbeelding, die lezers en courantenschrijvers zou hebben bevangen. In deze tijden, nu in elk der oorlogvoerende landen gebeden wordt voor de overwinning in den „Heiligen Oorlog" nu elk strijdend land meent, voor recht en waarheid op te trekken, zijn er ook in de neutrale, niet in den oorlog betrokken landen mannen opgestaan, die leeraren, dat de oorlog niet een straf, maar een zegen is, anderen betoogen, dat de hand Gods op de landen drukt, opdat de menschen gestraft zullen worden voor hun slechtheden. Wel ontstaat dan de lastig te beantwoorden vraag, of de bewoners der gespaarde landen zooveel godvruchtiger hebben geleefd, dan de 2 oorlogende staten, maar bevangen door de idee, dat niets geschiedt, zonder onmiddellijke goddelijke tusschenkomst, wordt dan gezocht naar een redeneering, om de bevrijd gebleven landen buiten de goddelijke straf te laten blijven. In andere landen verwacht men van den oorlog een aanzienlijk toenemen van het godsdienstig leven. Weer anderen wijzen erop, dat de oorlogen door alle tijden heen bestaan hebben en spreken de verwachting uit, dat nimmer een tijd van onafgebroken vrede zal intreden. Maar niemand kan zeker weten, wat deze oorlog de menschheid brengen zal, na al de droefheid die hij uitgiet over de menschen. Zeer zeker stemt de omstandigheid, dat de oorlog door alle tijden heen bestaan heeft, geenszins hoopvol voor de toekomst. Twijfel aan de mogelijkheid van wereldvrede moet wel iedereen aangrijpen, die een blik in de geschiedenisboeken slaat: op onze scholen leeren de kinderen reeksen jaartallen, dit jaar oorlog hier, dat jaar oorlog daar, een volgend jaartal oorlog ginds, het jaartallenboekje voor de jeugd is een doodendans zonder einde. En voor ons volwassenen is een vluchtig overzicht der wereldlitteratuur voldoende, om ons te doen inzien, dat de goedgeschreven stukken, die, welke waardig geacht waren voor het nageslacht bewaard te blijven, alle oorlogsdaden beschrijven: de heldendaden van den Egyptischen koning Ramses den Grooten werden door zijn hofdichter Pentaur bezongen, Debora zong haar overwinningslied dertien eeuwen voor onze jaartelling, daarna volgt de beschrijving der heldendaden van Simson en daar tusschendoor van de oorlogen van Israël met de omliggende volkeren; ook de Oud-Indische letterkunde is oorlogsbeschrijving, de Mahabharata verhaalt den strijd tusschen twee Arische heldengeslachten, de Ramayana den oorlog tusschen Rama, als vertegenwoordiger van de Ariërs met de oorspronkelijke bewoners van het land, de Dravida's. Een oud Iranisch heldendicht is een beschrijving van den strijd tusschen Rustem en Ahriman, de eerste de personificatie van het goede, de laatste van het kwaad. In de Ilias beschrijft Homerus den strijd voor en in Troje tusschen de Achaers en de Trojanen, waarbij de Olympische Goden zelfs afdalen en meestrijden Ook geven de geschriften van Herodotus vele verhalen van oorlogen en Xenephons Anabasis is het reisverhaal van de tienduizend strijders, op hun terugtocht naar Griekenland. De Romeinsche letterkunde leverde ons ook zeer veel krijgsbeschrijving, we noemen b.v. de geschiedverhalen van Caesar, de Bello Gallico, waarin hij den 3 oorlog tegen de Galliërs beschrijft, die van Titus Livius, die verschillende oorlogen vermeldt. Ook de Oud-Germaansche Edda is een verzameling zangen, die den strijd verhalen van de goede Goden, de Asen met Loki, welke strijd eindigt met de Godenschemering, de overwinning van den boozen Loki. Van Siegfried, den drakendoodenden held en de heldenjonkvrouw Brünhilde verhaalt het lied der Nevelingen. Daarna komen de Karelromans, verhalen van oorlogen en heldendaden in een cyclus, waarvan Karei de Groote het middelpunt is. (Rolandslied). Het is dan ook geen wonder, dat de menschen, die eertijds nog geen kranten hadden, even begeerig grepen naar boeken met verhalen van de groote gebeurtenissen hunner dagen of van voorafgegane tijden, als wij voor de oorlogsbulletins blijven staan lezen. De heele verdere litteratuur is mischien voor drie vierde deel oorlogs-epos. Ook onze vaderlandsche. Het kan ook niet anders, of de begaafden der volkeren, die schrijven wilden, moesten tot stof wel de oorlogen, die zooveel onheilen en omkeeringen in het lot van volken en menschen brachten, kiezen en het is te verwachten, dat op dezen oorlog, al zijn de bewoners der verschillende landen bijna tot oververzadiging gedrenkt met slagveldnieuws een groot aantal oorlogsromans geschreven zal worden. Het zou wonderlijk moeten heeten, als de oorlogen en de rampen, die daardoor ontstaan, onbekend 'zouden zijn in de dierenwereld. De biologie leert dan ook, dat inderdaad dergelijke zaken voorkomen: de mieren, die de meest intelligente zijn van alle insecten, leven in staten bijeen. Onder hen zijn soorten, die er slaven op na houden, die worden opgekweekt uit de larven van andere soorten, die ze bij plundering meenemen. Ook komen gasten bij hen voor, dat zijn meest kevertjes, die ze in hun staat opnemen, hetzij uit gevoelens van vriendschap, of wel ze dulden ze onverschillig, zooals wij b.v. buitenlanders in ons land toelaten als ze verlangen zich hier te vestigen, maar ook komt het voor, dat kevertjes eenvoudig bij wijze van inkwartiering in een mierenstaat gaan inwonen, zooals overheerschers ook gaan koloniseeren in een onderworpen provincie. De ratten hebben lang geleden een verdelgenden oorlog gevoerd: de grijze ratten leefden oorspronkelijk in Indië of Perzlë, trokken iu 1727 bij Astrakan de Wolga over, en verbreidden zich van hieruit over Europa. Met de hier inheem- 4 sche, minder sterke huisratten zijn ze toen een strijd op levert en dood begonnen, evenals deze menschen-oorlog er een schijnt te zijn; de grijze reisrat overwon en de huisrat werd gewoonweg opgegeten. Die strijd werd in het donker van kelders, zolders en pakhuizen gevoerd en eindigde met de geheele overheersching van de grijze rat, die wij thans kennen. De vraag doet zich nu voor, of wereldvrede mogelijk is, waar wij door de geheele geschiedenis van het menschengeslacht heen zeer herhaaldelijk oorlogen zien optreden, ja, waar eigenlijk de geschiedenis zooals die veelal wordt opgevat, een doorloopende reeks van oorlogen is, waar we zelfs in de dierenwereld dezelfde verschijnselen opmerken. . Is misschien de oorlog een noodwendig, biologisch verschijnsel, bestemd b.v. om overbevolking tegen te gaan? In vroegere tijden werden de volken geteisterd door epidemieën, door misgewas en hongersnood, die er het gevolg van was. De epidemieën waren dikwijls weer gevolgen van oorlogen en men denke maar eens aan de véle ziekten, die door de kruistochten naar het westen werden overgeplant. Men zou dus de oorlogen als veroorzakers van middelen tegen overbevolking kunnen opvatten, daar juist door en na oorlogen de dunnende teisteringen hoofdzakelijk ontstaan. In onze tijden behoeven we zeker geen gewelddadige middelen tegen overbevolking, daar de statistieken leeren, dat in vele cultuurlanden de bevolkingsdichtheid afneemt door een minus van geboorten tegenover sterften. Er bestaat dus geen enkele reden, om een inhaerent oorlogsverlangen, zooiets als een oorlogsinstinct bij den mensch aan te nemen. Nochtans zijn er hier en daar stemmen opgegaan, om het nut van oorlogen te betoogen. Reeds Tacitus zag in den oorlog den grooten tuchtmeester der volkeren, evenals sommige geestelijken dat in deze dagen doen, Hegel waarschuwde voor het versuffen van de volkeren, door een al te langen vrede en de groote Moltke verklaarde: „De eeuwige vrede is een droom en nog niet eens een mooie droom". Nu, daarvoor was hij dan ook militair, evenals als onze Prins Maurits den oorlog veel begeerlijker vond, dan den wapenstilstand of den vrede. Een dergelijke opvatting is van s.ldatenstandpunt zeer juist gezien: in vredestijd beteekent een soldaat niets, in oorlogstijd alles. En niemand wordt graag beschouwd als eigenlijk overbodig versiersel. Moltke meende, dat de oorlog een door God in de wereldorde ingesteld element is, en dat de edelste 5 deugden van het menschengemoed zich dan openbaren. Ongetwijfeld is in dit laatste iets waars. Als wij in onze kranten van de verschrikkingen des oorlogs lezen, dan worden medelijden met de slachtoffers en woedende verontwaardiging jegens de veroorzakers wakker in ons, bij een ieder onzer in een anderen graad, naarmate onzer geaardheid. Bij de beoordeeling van het nut of de schade van een zaak beheerscht de subjectiviteit de conclusie in de hoogste mate en het oordeel verschilt, al naar men er zelve al of niet in betrokken is. Zoo betreurt een winkelier in ons land den oorlog, behalve uit gemoedsberoeringen, als medelijden, ook nog, omdat hij bijna niets meer verdient, daartegenover staat, dat'een inzender in een dagblad melding maakte van een vrouw, die hoopte, dat de oorlog en de mobilisatie van ons leger nog lang zou duren, omdat ze thans, doordat ze vergoeding krijgt, wegens het opkomen van haar man, terwijl zijn patroon het loon door betaalt, lx/2 maal zooveel ontvangt als in normale tijden. Men beschouwt het in sommige kringen als een gelukkig uitvloeisel van den oorlog, dat alle partijschappen in de strijdende landen zwijgen, dat er zooiets als een eensgezindheid schijnt te bestaan. Zeker blijkt het afwezig zijn van de uitingen • van antagonisme, maar het zou zeer onjuist zijn, dat een verschijnsel van toe te juichen ethiek te noemen. In een stad in ons land woonden jaren geleden twee broers, ongehuwde mannen, die gewoonlijk des Zaterdagsavonds, onder den invloed van alcohol twist met elkander kregen.' Op een avond gingen zij elkander te lijf. Een stokoud vrouwtje, dat beneden hen woonde, strompelde, doodsbang voor broedermoord naar boven, om de vechtende mannen te scheiden. Toen ze met dat doel een der beiden bij den arm vatte, ontwaakten in het gemoed zijns tegenstanders zijn „betere 'gevoelens!!" Hij greep een lange kamerstoffer en sloeg, ter verdediging zijns lieven broeders het welmeenende bestje d"e kamer uit. Toch berustte zijn verdediging op een gevoel van saamhoorigheid, maar de zedelijke waarde in wezen en uiting beteekent niet meer, dan die, welke men in de oorlogende landen waarneemt en die niet langer duren zal dan de oorlog. Het is een pathologisch verschijnsel, ontstaan door een abnormalen toestand en zal dus eindigen, als de oorzaak ophoudt. Zelfs bestaan er eenige aanwijzingen, waaruit valt te vreezen, dat in sommige landen de partijschappen te hef- 6 tiger weer züllen oplaaien, naarmate ze in het uur van plotseling gevaar sneller zwegen. Het plotseling ontstane gemeenschapsgevoel is in zijn wezen niets anders, dan het instinct, dat b.v. kippen angstig bijeen doet kruipen, als een valk zich vertoont. Sprekende over andere edelmoedige gezindheden, die tijdens oorlogen blijken, heeft men vermoedelijk het oog op het werk van het Roode Kruis. Men mag aannemen, dat dit door verreweg de meesten, die er aan deelnemen geschiedt uit eerlijke menschlievende overwegingen en het zijn dan ook werkelijk de edeldenkenden uit de landen, die voor dit werk vaak hun leven wagen, gedreven door deernis met verwond menschenvleesch. Het zou echter historisch onjuist zijn, te meenen, dat, moge een oorlog in onzen tijd van beschaving dan een anachronistische barbaarschheid zijn, de menschlievendheid van het Roode Kruis althans een uiting van fijne, moderne beschaving is, die in zeker opzicht de wreedheid van den oorlog compenseert, en daardoor dit tijdperk weer de eer van humaniteit teruggeeft. Het is beschamend voor de menschheid, voor de mannen, die in naam der Godheid liefde en vrede komen prediken, voor de kunstenaren, die het leven mooier maken willen, voor de mannen van wetenschap, die speuren en zoeken, om het leven van den enkeling te beveiligen en te behouden, voor de onderwijzers en opvoeders, die ons willen leeren, hoe we jegens elkander moeten handelen, dat in onzen tijd deze monsterachtige mannenmoord heeft kunnen ontstaan. Brunetière heeft voor vele jaren gesproken van het bankroet van de wetenschap, wij allen, die gepoogd hebben, een ieder op zijne wijze, mede te werken, een zeer klein gedeelte der menschen om ons heen geestelijk of zedelijk een beetje op te heffen, kunnen niet anders, dan met smart en schaamte bekennen, dat we thans het bankroet der beschaving beleven. Zelfs het verplegen van gewonden, hoe waardeerbaar en ten slotte zeer dankbaar stemmend, is niet een uitvinding van humaner tijd. De oude Grieken namen in hun oorlogen een soort van artsen mee, de pijlentrekkers, die de pijlen uit de wonden trokken, bloedingen stelpten en verbanden aanlegden. Xenophon had bij zijn terugtocht der 10.000 wondartsen meegenomen; de Egyptische legers werden vergezeld door wonddoktoren, gewoonlijk priesters; Philippus en Alexander de Groote hadden geneeskundigen in hun legers,. terwijl de Egyptenaren reeds primitieve' veldlazaretten hadden. Ook Julius Caesar 7 had een geneeskundigen zij het ook beperkten dienst in zijn legioenen. Onder Caesar Augustus ontstond voor het eerst een geordende veldgeneeskundige dienst, bij de verschillende legerkorpsen waren dragers en medici ingedeeld, staande en veldhospitalen kwamen in gebruik, terwijl tijdens de kruistochten de Malthezerridders en de geestelijken den geneeskundigen dienst uitoefenden. Met het voorgaande voor oogen is er dus geen redelijke grond, voor het beweren, dat de menschheid een hoogeren kultuurtrap heeft bereikt, sinds de antieke tijden. Het is goed, dat eens te bedenken, opdat we wat minder uit de hoogte neerzien op die verre voorgeslachten. De zaak is dus feitelijk zoo: in oude tijden versloeg het eene heidensche leger den heidenschen vijand, in onzen tijd verslaat het eene Christelijke volk den anderen Christelijken vijand. Er zijn er onder onze tijdgenooten, die, het bovenstaande wetende, zooals wij het weten, nochtans het denkbeeld van een nooit verstoorbaren wereldvrede een ziekelijke sentimentaliteit vinden, of wien het zelfs een krankzinnig denkbeeld dunkt. Zij kennen ook geschiedenis, zij kennen de menschheid, en wat erger is, zij kennen zichzelve. En zooals reeds boven gezegd is, de subjectiviteit speelt de grootste rol bij de beoordeeling. Toch behoeven we ondanks die stoere denkers, niet voor goed te wanhopen: de geschiedenis leert, behalve dan de reeksen van slagvelden ook nog eenige andere dingen, die wat meer hoopvol zijn. De menschheid heeft, al lachten denkers, die zich stoere denkers meenden onder de tijdgenooten, geleerd, vele lichamelijke en geestelijke epidemieën voor goed te verdrijven: pokken, cholera, geloofsdwang, slavernij, lijfeigenschap, pijnbank, heksenprocessen, kinderkruistochten, heerendiensten, inquisitie, despotisme van monarchen en vele andere verkeerde zaken zijn ons ten slotte alleen uit oude geschriften bekend. Op velerlei wijze heeft de menschheid geleerd, corrigeerend in te grijpen in de psychische en physische wereld, maar de grootste, ten slotte de eenige opgave, die bestaansreden voor haar is, blijft der beschaving nog over: het voorkomen van oorlogen. Waartoe zouden we onderwijs, opvoeding enz. voor een kind gereedmaken, als we niet in de allereerste plaats zorgen dat het kind in het leven blijft? Waartoe zou kunst, beschaving, wetenschap, geneeskunde dienen moeten, als de 8 mensch alleen grootgebracht moet worden, om te worden gedood in den oorlog? Wie zijn twee zoons een boksbeugel geeft en hen oefent in het gebruik ervan, kan zeker zijn, dat ze elkander op een kwaden dag leelijk zullen toetakelen. Maar de vader, die zijn zoons, die ermee thuiskomen die dingen ontneemt, behoeft van boksbeugels geen ongelukken te vreezen. Zooals zoons met een boksbeugel, zoo zijn de landen: ieder schaft zich wapens aan, ieder oefent zich ermee, wat is nu zekerder, dan dat ze die eenmaal zullen gebruiken. Toegegeven moet worden, dat op dit oogenblik de eisch van algemeene ontwapening er nog wat ongewoon uitziet, misschien komt er eenmaal een tijd, dat de menschheid met schaamte en deernis op onzen tijd neerziet. Als voor 15 eeuwen een oude lijfeigene op de binnenplaats van een kasteel de jongeren zou hebben voorspeld, dat er een tijd zou komen, dat ieder zou kunnen gaan, werwaarts hij begeerde te gaan, dat ieder vrijvoetig zou zijn, dan zouden de jongeren hem zeker met verbaasde ongeloovigheid hebben aangezien: wij zijn thans zoover, dat wij ons niet in een toestand van lijfeigenschap zouden kunnen indenken. Toen een honderd jaren geleden enkele stoute geesten in ons land het denkbeeld opperden, hier een spoorweg aan te leggen, werden ze uitgelachen: dat was niet iets voor ons land met zijn kleine afstanden, maar wel voor een groot land, en bovendien, de grond was hier veel te moerassig, de treinen zouden er gewoon in wegzakken. De ervaring heeft, dunkt ons, anders geleerd. Kan uit dezen oorlog iets goeds voortkomen, kan het licht geboren worden uit deze duisternis, zooals in den zwarten nacht de dageraad geboren wordt? Als we een opbloei van het godsdienstig leven te wachten hebben, kan dat het individu ten goede komen en daardoor in sommige opzichten de gemeenschap, maar het oorlogsgevaar zal er zeker niet geringer door worden. Maar zeker is het ook niet en het is zelfs waarschijnlijk, dat deze oorlog in dit opzicht averechts werkt. Veel vreugde zal de mannenmoord de menschen niet brengen, ook niet in het- land, dat overwinnen zal en al mogen sommigen verwachten, dat er dankgebeden omhoog zullen gaan, dan zou men verwachten kunnen: „Maar God, met zooveel wee begaan, „Nam d'offers van dien dag riiet aan. (Tollens),_ 9 Een land, dat als overwinnaar uit deze mannenslachterij komt, heeft zeker eenige menschenlevens noodig, er economisch veer bovenop te komen en hiernaar kan men het lot van het overwonnen land afmeten. In het jaar 278 behaalde Pyrrhus, koning van Epirus bij Ausculum in Apulië een overwinning, waarbij het verlies echter de winst overtrof. De oorlog wordt thans op zoo'n groote schaal gevoerd, dat de overwinning vermoedelijk een Pyrrusoverwinning blijken zal. Het eenige voordeel dat de oorlog brengen kan is, dat er werk zal zijn met het herbouwen van de verwoeste steden, dat er misschien een relatief te kort komt aan arbeidskrachten, waardoor de loonen omhoog zullen gaan. Het tekort aan werkkrachten is gemakkelijker te bereiken als men in verschillende landen de sanitaire maatregelen maar afschaft en epidemieën een beetje laat woeden, waardoor er lichtelijk ook een groot aantal vrouwen omkomen, zoodat het evenwicht in de geslachten beter bewaart blijft dan thans, nu tienduizenden gezonde jonge mannen geofferd worden aan een idee. En door branden van huizen niet te blusschen bereikt men evenzeker als door bombardement de vernietiging van zelfs geheele steden, zoodat men dusdoende, de werkverschaffing krachtig ter hand neemt. Natuurlijk denkt niemand er in ernst aan, dergelijke voorstellen te doen en „winsten" te maken van de hier bedoelde soort is dan ook niet het doel der oorlogvoerenden: het is er, als in de dagen van Alexander de Groote om te doen, het gebied uit te breiden, en daarbij om het afzetgebied te vergrooten, wat in onze tijden van overproductie der industrieën noodig schijnt. Voor den overwinnaar is dus lichtelijk een oorlog voordeelig, maar hetgeen door hem gewonnen wordt, beteekent het verlies van den overwonnene. Als iemand door roof of diefstal van de bezittingen van zijn buurman zijn goed vermeerdert, dan is dat inderdaad voordeelig voor hem, maar nadeelig voor den buurman en de wetten van alle geregeld bestuurde landen bedreigen den dief met straffen, en sommige wetgevingen b.v. ons wetboek van strafrecht verzwaart de straffen tegen sommige misdrijven, als zij gepleegd worden door eenige personen gezamenlijk. Maar de oorlog re. kent met andere moraal, of beter gezegd, de oorlog is de meest felle ontkenning van de moraal, immers men gaat er 10 gezamenlijk op uit om te rooven en daarbij te dooden wie zich tegen dien roof te weer willen stellen. Wat de staten dus laakbaar vinden en straffen bij den enkeling, wat ze met verzwaarde straf behandelen bij twee mannen, die samen op roof uitgaan, dat doen ze zei ven in het groot en gaan de stoutsten bovendien als helden vereeren. Is onze tijd dan iets beter dan die van voor duizenden jaren, toen Hector den vereerenden bijnaam droeg van „mannendoodende" ? In zijn wezen is de oorlog dus anti-moreel en dat des te erger, naarmate de winst grooter is, in zijn gevolgen is hij vernietigend. In de steden in het buitenland ziet men zeer vele vrouwen in zwarte kleeren en met bleek gelaat: het zijn moeders, die eenige zoons, soms al hun zoons verloren hebben, vrouwen, wier man, dien zij liefhadden, doodgeschoten is, meisjes wier bruidegom vaneengescheurd is op het slagveld. De meeste verloofde paren zijn gehuwd even voor den oorlog, opdat het meisje als weduwe zal achterblijven, om pensioen te krijgen. De weduwe, die nooit een man heeft gehad, is achtergebleven en mag trotsch zijn, dat haar man voor zijn vaderland gevallen is. Dat is alles wat haar overblijft. Iedere vrouw, die daar gaat in het zwart is een roman, waarlijk levensecht van verscheurende tragiek, wij begeeren geen romans meer over den oorlog, wij hebben nu maatregelen noodig, om den oorlog, ondanks den lach van stoere denkers, te voorkomen voor de toekomst. In vroeger tijd bestond ons land uit 7 provincies in plaats van 11. In 1579 sloten die 7 provincies een overeenkomst, die in hoofdzaak hierop neerkwam: „De gewesten verbinden zich ten eeuwigen dage vereenigd te blijven, alsof zij slechts één staat uit maken, doch zoo, dat ieder gewest en iedere stad in het bezit zijner voorrechten blijft. De bondgenooten zullen elkander bijstaan tegen ieder, die hun eenig onrecht aandoet. Over oorlog en vrede kan slechts bij eenparigheid van stemmen besloten worden. Ter zake van kerkleer mag niemand vervolgd worden". Uit dat verbond is ten slotte ons land, een eenheid, zooals wij die kennen, ontstaan. Voor dien tijd waren tal van misstanden het gevolg van dit los naast elkander wonen, zoo was b.v. Hollandsch geld niet gangbaar in Zeeland en omgekeerd. In nog vroegere tijden beoorloogden de graven van Holland en Friesland elkander, de graven van HolJand trokken op tegen Utrecht en Gelder- 11 land, enz. plunderend en schatting heffend trok men elkankanders provincies binnen, evenals dit in onze dagen gebruikelijk is bij de oorlogende landen. Maar het zou ons eenvoudig belachelijk in de ooren klinken, te vernemen, dat b.v. de graaf van Hoogstede met 12.000 man Gelderland was binnengevallen, dat hij Arnhem had platgeschoten, Musis Sacrum in brand had laten steken en f 500.000 oorlogsschatting had geheven, dat hij vandaar naar Nijmegen was gegaan en hier evenzoo was opgetreden. Maar in vroeger eeuwen, toen het gebruik was, zoo te doen, scheen het.denkbeeld.dat de gewesten vreedzaam naast elkander zouden wonen, belachelijk. In die dagen zou een man als Moltke het een droom en nog niet eens een schoone droom hebben gevonden, dat een man die in Utrecht woont, Burgemeester kon worden van b.v. Groningen, dat een Zeeuwschen gouden rijder in Leeuwarden in betaling werd aangenomen, dat men dezelfde bleef voor zichzelven en zijn omgeving, onverschillig of men zich vestigde in Haarlem of in Zwolle. De grenzen der provincies waren door de versmelting eenvoudig zoo verlegd, dat men in zijn vaderland was, op elke plaats der zeven vereenigde Nederlanden. Het klassieke middel tot het vormen van een eenheid van staten was eenvoudig onderwerping van het naburige land, waarin de Romeinen grootmeesters waren. Zoo'n wingewest heette Provincia. De moderne geschiedenis kent ook tal van voorbeelden van wingewesten, maar dat zulke aanwinsten niet steeds een aangename winst beteekenen, leeren landen als b.v. Polen, waar de gelukkige bezitter weinig vreugde aan beleeft. Zal een vereeniging van twee of meer staten in waarheid een eenheid vormen, dan moeten ze eenzelfde landstaal spreken. De taal is een zeer belangrijke, misschien wel de belangrijkste zaak voor het volksbestaan; dat leert de geschiedenis van den laatsten tijd voor Sleeswijk Holstein, die van Polen en andere wingewesten. Van hoe belangrijken invloed de taal van het vaderland is voor het individu, blijkt al in een zomervacantie, als men voor zijn genoegen in het buitenland op eens verblijd wordt, door het hooren van een landgenoot, die onze taal spreekt. Hoe meer de talen van volken verwant zijn met elkander, des te gemakkelijker zal een statenbond tot stand komen, zooals het Duitsche Rijk bewijst. Misschien is, wat de volken van elkander onderscheidt en daardoor voor tijdperken verdeelt, misschien in hoogste instantie terug te brengen 12 tot taalverschil, misschien meer nog dan rasverschil. De stoutsten onder ons denken in deze tijden van verwarring en anachronisme reeds over een statenbond van geheel Europa Waarom zou een dergelijke unie ten slotte ondenkbaar zijn! De moeilijkheid van een gemeenschappelijke taal zou zich misschien nog gemakkelijker laten oplossen dan men wel zou denken. De internationale taal Esperanto, door Dr. Zamenhof uitgedacht, die haar wortels aan zeer vele Europeesche taalstammen ontleent, heeft een, naar ik meen toenemend aantal beoefenaren, welnu die taal zou de eenheidstaal van een Europeeschen statenbond kunnen worden. De opvatting van Hegel, dat de menschheid door een te langdurig tijdperk van vrede zou versuffen, is een buitengewone domheid die bij een zoo groot denker als de wijsgeer, die ze verkondigde alleen te verontschuldigen is met de schooljongensverontschuldiging, dat anderen ook wel eens domheden zeggen en dat zelfs Homerus wel eens sliep. Zelfs de meest oppervlakkige waarnemer laat zich door een bewering als die van Hegel niet in de war brengen. Oorspronkelijk was bijna alle kunst godsdienstige cultus, zij die schoonheid voortbrachten deden dat om de godheid te eeren, maar de wetenschap heeft aan het militarisme en zijn uiting, den oorlog, direct of indirect zoo goed als niets te danken, behalve dan misschien chirurgische kennis van verwondingen en wat daarmede in verband staat. Ook is het militarisme nooit als uitnoodigende oorzaak van wetenschappelijk onderzoek opgetreden. Barthold Schwarz, een monnik heeft, toen hij gekleurd licht wilde maken, bij ongeluk het buskruit uitgevonden, Nobel heeft, zonder aan oorlog te denken, het dynamiet uitgevonden, maar het militarisme heeft die ontdekkingen gebruikt, misbruikt voor den mannenmoord. Vliegmachines, luchtschepen, telefoon, radiografie, telefunken en tal van andere uitvindingen werden er gedaan, onafhankelijk en zelfs zonder gedachte aan oorlog. Het is niet waar, dat het echtpaar Curie heeft nagelaten het radium te ontdekken, wijl zij door den larigdurigen vrede waren ingesoesd, evenmin was Edison te veel ingesoesd, om uitvindingen te doen. Integendeel, ofschoon de menschheid af en toe eens terugviel in tijdperken, waarin dierlijke oorlogsinstincten die men bij menschenetende volksstammen maar niet bij beschaafde, godsdienstige staten moet zoeken, ontwaakten, hebben de denkers en zoekers gevonden, maar de atavistische als in dronkenmansroes nog eenmaal ontwaakte oerinstincten zijn nog weer 13 eens bovengekomen, om het beschavingswerk te verdelgen. Deze strijd is de strijd tusschen God en den duivel, waarover men in de oorlogvoerende landen spreekt, en men bedoelt dan met zijn tegenstander den duivel. Het directe, ten slotte het eenige doel van den oorlog is vernietigen, wat ook hopelooze spitsvondigheid moge uitdenken, er iets anders in te zien. Het geld, dat in de wereld is, vermeerdert noch vermindert door den oorlog en de ontzaglijke geldsommen, die de volken ieder jaar voor hun legers en vloten uitgeven, gaat rond in een cyclus, zonder van waarde te veranderen. Maar daar worden voor en door de oorlogen massa's energie verbruikt, verspild, — wijl ze geen enkele opbouwende uitwerking hebben, — waarvan men zich geen voorstelling maken kan, en waarvan men bij benadering een zeer vaag denkbeeld kan krijgen, door de uitwerking van een enkele vonk vuur op een steen gevallen, te vergelijken met de losbarsting van het heftigste onweer, dat men zich denken kan. Men stelle zich eens voor, dat al het geld, dat alle energie, thans gewijd aan den dood, eens gebruikt kon worden voor het leven, niet om de menschen te verdelgen, maar om hunne levensvoorwaarden beter te maken, niet om geheele steden te verwoesten, maar om ook voor de armsten onder ons goede huizen te bouwen, niet om akkers met rijpen oogst voor jaren onbruikbaar, maar om dorren grond vruchtbaar te maken, niet om schepen te bouwen om andere schepen te vernielen, hun bemanningen te doen sterven in de zee, maar om de zee te bevaren en levensmiddelen te brengen, werwaarts die noodig zijn, hoe geheel anders zou de wereld er dan uitzien. Alles wat de staten zich aanschaffen voor hun oorlogen is dood kapitaal, de geestelijke en lichamelijke krachten van hun soldaten zijn nutteloos opgestapeld arbeidsvermogen, dat geen waarde heeft, totdat het eindelijk gebruikt kan worden voor den oorlog en dan dient het alleen, om andere energie-massa's te vernielen. Zoo leeren we dus den oorlog kennen niet als een scheppende maar als een verdelgende macht, een moord in 't groot. En alle misdaden, die den enkeling met zware straffen bedreigen in de maatschappij komen verduizendvoudigd voor in den krijg. Daarom -moeten we erkennen, dat de oorlog de duisternis is, de beschaving het licht, zoodat wie een epos van den strijd der Goden van het licht en de duisternis zou willen schrijven, de moderne beschaving en den moder- 14 nen mannenmoord tegenover elkander zou moeten stellen. Wie zal in deze verschrikkelijke worsteling overwinnen ? Zal de zege zijn aan het barbarisme, dat den dood, niet het leven wil, of zal de beschaving ten slotte winnen ? Laten wij, ondanks de teleurstellingen van heden, ondanks de oorlogsverschrikkingen, die de geschiedenis heeft opgeteekend, niet wanhopen, de overwinning zal aan de menschelijkheid, dat is aan de beschaving zijn, daar de menschheid zelve den weg ter overwinning kan en zal gaan. Waar de wil is, daar is de weg. Hiervoor is het echter noodig, dat de volkeren in alle lagen gaan inzien, dat wereldvrede wenschelijk en vooral, dat hij mogelijk is. Als naar te hopen is, over zeer korten tijd deze oorlog, die als een vergissing in het jaartallenboekje .der toekomstige schoolkinderen zal staan, door den vrede wordt beëindigd, dan zullen zoowel overwinnaars als overwonnenen door de rampen die hen troffen tot bezinning ko* men, en ze zullen zich afvragen, of dergelijke gruwelijkheden in de toekomst bestaanbaar mogen blijven. Dan zal ook bij hen de verlangende gedachte aan wereldvrede opkomen, en in dien tijd zal vanuit de neutrale landen, zooals het onze, dat dan toch, ondanks den spot der Historie het Vredespaleis heeft, zij het slechts als symbool van den goeden wil der volken, een krachtige aansporing in dezen moeten uitgaan. FRITS VAN RAALTE. Arnhem, 15 September 1914. Algemeene Nederl. Bond „Vrede door Recht" Sinds veertig jaren bestaat in ons land de Algemeene Nederlandsche Bond „Vrede door Recht" waarvan de statuten o. a. het volgende inhouden: Art. 3. De Bond heeft ten doel den vrede te bevorderen en het denkbeeld ingang te doen vinden, dat geschillen tusschen staten door scheidsrechterlijke uitspraak behooren te worden beslecht. Art 4. De Bond tracht zijn doel te bereiken: ie. door het houdén van vergaderingen en voordrachten en het deelnemen aan congressen; 2e. door het uitgeven of verspreiden van geschriften; 3e. door het vredesdenkbeeld ook bij de jeugd aan te kweeken; 4e. door het richten, zoo noodig van verzoekschriften en vertoogen tot de bevoegde machten; 5e. door het aanknoopen van betrekkingen met buitenlandsche genootschappen van denzelfden aard en dezelfde strekking; 6e. door andere wettige middelen als door de ondervinding en de tijdsomstandigheden zullen worden aangewezen. De Bond „Vrede door Recht", die meer dan 5000 leden telt, is ten opzichte van godsdienst en staatkunde volkomen neutraal; iedereen, die wil medehelpen den oorlog te voorkomen, onverschillig waartoe hij behoort, kan lid worden. Tegen een contributie van minstens f 1.— per jaar wordt men lid en krijgt dan bovendien het maandblad geregeld toegezonden. Arbeiders kunnen lid worden, tegen een jaarlijksche contributie van 50 ct. Het Maandblad bevat steeds tal van artikelen van voormannen op het gebied der vredesbeweging in binnen- en buitenland, zoodat men een goed overzicht van de algemeene internationale beweging voor den wereldvrede krijgt. Men wordt lid, door invulling en onderteekening van den in deze brochure liggende kaart. De Bond „Vrede door Recht" is aangesloten bij de: NEDERLANDSCHE ANTI-OORLOG RAAD, de Centrale Nederlandsche Organisatie van alle tegenstanders van den oorlog. Opgericht 8 Oct. 1914. BESTUUR: F. M. Knobel, Voorzitter. I Mr. Dr. D. A. P. n. Kooi.en. J. H.'Schaper, Onder-Voorzitter. | Mr. V. H. rutgers. Prof. Dr. D. van embden. Mevr. W. Asser-Thorbecke, Penningmeesteres, Oosteinde 1, Amsterdam. Jhr. Mr. Dr. B. de Jong van Beek en Donk, Secretaris, Theresiastraat 51, 's-Gravenhage. De bijdrage voor personen, die instemming willen betuigen met den „Ned. Anti-Oorlog Raad" bedraagt f 0.25, voor Vereenlgingen f 2.50. öij de Redactie van „Vrede door Recht", TheresiastraatSl. 's-Gravenhage, zijn verkrijgbaar: „Le Palais de la Paix", Gedenkboek van de Redactie van „Vrede door Recht" ter eere van de opening van het Vredespaleis. Bijdragen van beroemde mannen en vrouwen uit Nederland, Amerika, België, Denemarken, Duitschland, Engeland, Frankrijk. Hongarije, Noorwegen, Oostenrijk, Rusland, Spanje, Zweden en Zwitserland. Portretten van Asser, Bajer, Carnegie, La Fontaine, Fried, Gobat, Hammarskjöld, Lammasch, Renault, Schücking, Bertha von Siittner, Lord Weardale en tal van andere illustratiën f 1.25 „Festnummer der Friedenswarte zur Einwelhung des Haager Friedenspalastes" f 0.10 „Bijdrage tot de geschiedenis van de Vredesconferenties en het Vredespaleis", door A. B. van der Vies f 0.25 ,,In 't zicht der Derde Vredesconferentie", op aanzoek van het Algemeen Nederlandsch Verbond bewerkt door Jhr. Mr. B. de Jong van Beek en Donk. Bloemlezing van hetgeen vóór 1912 over het Vraagstuk der Internationale Politie in binnen- en buitenland geschreven is . . . . f 2.50 „Wereldwelvaart, Wereldrecht, Wereldvrede". Inhoud: De wordende Wereldkultuur, door Jhr. Dr. N. van Suchtelen. De ontwikkeling der Wereldhuishouding, door Mr. M. J. van der Flier. De ontwikkeling van het Internationaal Recht, door Mej. Mr. J. F. Lyclama a Nyeholt. De ontwikkeling der Vredesbeweging, door Jhr. Mr. B. de Jong van Beek en Donk, in keurig bandje . . . f 0.40 Qeïllustreeerd Congres-Nummer van „Vrede door Recht", Augustusnummer 1913 met de Portretten van Prof. De Louter, Bertha von Süttner, Henri La Fontaine, Emile Arnaud, Gobat, Fried, Le Foyer, Norman Angell, Quidde, de maday . . f 0.15 Sluitzegeis voor den Vrede; uit Nederland, uit Duitschland en uit Zwitserland, per stuk f 0.01, per 100 f 0.50 Overdrukken van tal van artikelen uit „Vrede door Recht", o. a.: „Wat wij willen". „Het jaar 1913", door Mr. M. J. van der Flier. „Het vraagpunt der toenadering tusschen Nederland en België", door Dr. Ed. Vlietinck. „Religie en Vredesbeweging", door Prof. A. G. Honig. . „Jong Nederland en Pacifisme", door ed. K. de Jong. „Vrees en Vaderlandsliefde", door Mr. H. J. de Lange. „De roeping van de Nederlandsche Jongelingschap in de Vredesbeweging", door Jhr. Mr. H. W. van asch van Wijck. „De Internationale Commissie van Voorbereiding voor de Derde Vredesconferentie", door Mevr. C. A. de Jong van Beek en Donk—Kluyver. „Kerkelijk Congres voor den Wereldvrede te Bern", door Ds. J. Wuite. „Koloniale Vrijhandel", door Henri Lambert. Prijs van ieder dezer vlugschriften per stuk f 0.01, per 100 f 0.50