1024 GEGEVENS BETREFFENDE HET DUITSCHE LEGER, F 29 KONINKLIJKE BJBLIOTH llllllliillllll 0892 4158 , GEGEVENS BETREFFENDE HET DÜITSCHE LEGER. HOOFDSTUK I. ORGANISATIE. Het Duitsche leger omvat in vredestijd 8 Inspectiën, welke in oorlogstijd vermoedelijk even zooveel legers vormen te weten le leger I, XVII, XX A.K. (Armeekorps). 2e leger Garde, XII, XIX A.K. 3e leger VII, IX, X A.K. 4e leger III, I B, IIB, IIIB, A.K. 5e leger VIII, XIV, XV, A.K. 6e leger IV, XI, XIII A.K. 7e leger XVI, XVIII, XXI A.K. 8e leger II, V, VI A.K. Aan een leger kunnen 1 of' meer Cavalerie-divisiën en reserve-divisiën worden toegevoegd. Verder worden naar behoefte ingedeeld: bataljons mortieren van 21 cM, detachementen draadlooze telegraphie, vliegescadrilles en belegeringsartillerie. OORLOGSORGANISATIE VAN EEN LEGERKORPS. 2 Infanterie Divisiën, elk van 2 brigades van 2 regimenten, totaal 24 bataljons, elk regiment heeft 1 mitrailleurCompagnie van 6 geweren en 3 munitiewagens. Verder behooren bij elke divisie: 1 regiment Cavalerie van 3 of 4 eskadrons. 1 brigade Artillerie van 2 regimenten, elk van 2 afdeelingen van 3 batterijen en eene lichte munitiecolonne. 2 Cien. pioniers met divisie brnggetrein. 1 a 2 hospitaal-compagnieën. Bagagetrein. Rechtstreeks onder de bevelen van den korps-com* zijn gesteld: 1 bataljon zware veldhouwitsers 15 cM. van 4 batterijen, totaal 16 vuurmonden. 1 korps telephoonafdeeling. 1 korps telegraafafdeeling. 1 detachement draadlooze telegrafie (2 stations). 4 1 luchtschipper-afdeeling. 1 vliegerescadrille. De munitiecolonnes. 4 infanterie en 8 artie. munitie-colonnes en 1 munitiecolonne zware artie., totaal + 400 voertuigen. De groote trein. 2 afdeelingen van 4 a 5 eskadrons elk voor de bediening van: 3 proviandcolonnes, 3 a 4 vervoerpark-colonnes, 6 veldhospitalen, 1 paardendepot, 1 veldbakkerij-colonne. terwijl bij het geheel nog behoort 1 korps bruggetreiri. OORLOGSORGANISATIE VAN EENE CAVALERIEDIVISIE. 3 cavalerie-brig. elk van 2 regimenten totaal 24 esk. Bereden pionier-afdeeling. „Nachrichten"afdeeling, zijnde de vereenigde telegraafpatrouüles der regimenten. Afdeeling draadlooze telegrafie van 2 groote stations (werken om de beurt); naar behoefte veldstations voor de ophelderingseskadr ons. Mitrailleur-af deeling van 6 geweer- en 3 patroonwagens. 1 tot 3 compagnieën wielrijders. Vermoedelijk zijn er thans hoogstens 1 a 2 comp. per divisie beschikbaar. 1 Jager-bataljon met mitrailleur-comp. wordt vermoedelijk toegevoegd. Eene Afdeeling Rijdende artie. 3 batterijen van 4 vuurmonden en 4 caissons en een waarnemingswagen. Lichte munitie-colonne. 25 wagens. INFANTERIE. De infanterie verdubbelt uit de reserve voor het staande leger, het kader daarvoor is aanwezig. Er kunnen dus 50 reservedivisiën worden gevormd, waaraan eene reserve-artiUerieafdeeling (per regiment Artillerie vermoedelijk eene afdeeling beschikbaar) zal worden toegevoegd. Daarenboven kunnen 345 landweer-bataljons worden gemobiliseerd. De infanterie is sterk 217 regimenten van 3 bataljons en 1 mitr. Compagnie. 5 Het bataljon Infanterie telt 4 compagnieën van 3 Sectiën. De Sectiën worden onderverdeeld in half-sectiën en zijn 70 tot 80 man sterk. Elk bataljon voert een vaandel en heeft eene telephoonafdeeling (1 off. en 10 m.) met 4 telephoonstations en 12 K.M. draad. De 4 stations en 8 K.M. draad worden door manschappen gedragen, de overige 4 K.M. draad bij den gevechtstrein meegevoerd. De gevechtstrein van een bataljon bestaat uit: 4 2sp. patrooncaissons 4 2sp. keukenwagens 1 2sp. verbandwagen. Totale sterkte van het bataljon: 20 off.; 1060 man; 60 paarden en 19 voert. Eene jagerbataljon (totaal 18) telt 4 Compagnieën, 1 mitrailleurcompagnie en 1 Compagnie wielrijders. Eene mitrailleurcompagnie telt 4 off. 90 man, 40 paarden en 12 voertuigen. De gevechtscompagnie telt 6 geweer- en 3 munitiewagens van den bok gereden. Eene mitraillenrafdeeling telt 4 off. 125 man 90 paarden en 14 voertuigen. De gevechtsafdeeling telt 6 4sp. geweerwagens (voorwagen met affuit) en 3 4sp. Caissons. Een Compagnie wielrijders telt 3 a 4 off. en ongeveer 140 man, onderverdeeld in 3 Sectiën en 1 reserve Sectie (aanvulling van munitie en materieel). CAVALERIE. Verschillende Cavalerie divisiën kunnen tot een Korps worden vereenigd. Totale sterkte der cavalerie is 110 regimenten van 4 eskadrons. Met de depóteskadrons en door vordering kunnen reserve eskadrons worden gevormd, vermoedelijk niet meer dan 75 a 100. De indeeling is vermoedelijk als volgt: bij 11 a 12 Cavalerie Divisiën 66 a 72 regimenten bij 13 grenskorpsen 26 regimenten bij 12 legerkorpsen in 2e linie 12 regimenten Totaal 110 regimenten 6 De legerkorpsen in 2e linie zouden dan per divisie een half regiment krijgen van 3 eskadrons, waarvan 1 reserve eskadron. Er blijven dan voor de reserve en landweerdivisiën nog 50 reserve eskadrons beschikbaar. Elk regiment cav. heeft 2 telephoontroepen (1 off. en 4 man). De gevechtstrein van een regiment cavalerie bestaat uit: 58 handpaarden. 2 pakpaarden geneesk. dienst met geleiders. 1 2 sp. verbandwagen. n a ( loopbrug 12 M. 2 4 sp. brugge wagens < „ , , > •.•-v r ss °© ^ Vonderbrug 20 M. 1 2 sp. telegraafwagen. Totale sterkte van het regiment 750 man, 800 paarden en 19 voertuigen. Een eskadron telt 180 man, 180 paarden en 3 voertuigen ; het gevechtseskadron + 120 sabels. ARTILLERIE. 100 regimenten elk van 2 afdeelingen van 3 batterijen en eene lichte munitie-colonne. Bij elke divisie zijn 2 regimenten, tot eene brigade vereenigd, ingedeeld. Van de 4 afdeelingen is als regel eene afdeeling lichte veldhouwitsers. De 11 3e afdeelingen rijdende artle worden bij de cavaleriedivisiën ingedeeld. Eene batterij veldartillerie telt 150 man, 135 paarden, en 17 voertuigen. De gevechtsbatterij bestaat uit 6 vuurmonden, 1 waarnemingswagen en 6 caissons. Eene batterij rijdende artillerie telt 130 man, 170 paarden en 13 voertuigen. De gevechtsbatterij bestaat uit 4 vuurmonden en 4 caissons. Eene lichte munitiecolonne telt 190, man 180 paarden en 24 voertuigen (21 caissons). Eene lichte mnnitiecolonne voor afdeeling Rijdende Artillerie telt 150 man, 200 paarden en 25 voertuigen, waaronder ook infanterie munitiewagens. Zij wordt ingedeeld als munitietrein bij eene Cavalerie Divisie. 7 Een Bataljon zware houwitsers telt 4 batterijen van 4 vuurmonden, totaal 960 man, 520 paarden en 80 voertuigen. De houwitserbatterij is sterk: 230 man, 120 paarden, en 19 voertuigen. De gevechtsbatterij bestaat uit 4 vuurmonden en 4 caissons. Bataljon Mortieren bestaat uit 2 batterijen van 4 vuurmonden van 270 man, 150 paarden en 23 voertuigen. De gevechtsbatterij bestaat uit 17 wagens. PIONIERS. Bij elk legerkorps behoort een pionierbataljon, waarvan voor elke divisie 2 compagnieën bestemd zijn. Verder dient het bataljon voor de bediening van: De divisie bruggetreinen en den korpsbruggetrein. Eene pionier compagnie telt 270 man, 21 paarden en 7 voertuigen met pioniergereedschap en springmiddelen. Eene Divisie bruggetrein telt 60 man, 100 paarden en 21 voertuigen, waarvan 15 pontonwagens. lengte zware Colonnebrug 21 m. 1 gewone „ 34.5 m. loopbrug 41 m. „ vonderbrug . . ...... 63 m. Een Korpsbruggetrein is sterk 145 man 240 paarden en 39 voertuigen, waarvan 28 6sp. pontonwagens, benevens 70 pioniers, lengte zware Colonnebrug 75 m. „ gewone , 124.5 m. „ loopbrug 155 m. Pi onierafdeeling Cavelerie Divisie sterkte ongeveer 40 man en 1 voertuig, gedeeltelijk op rijwielen. LUCHTSCHEEPVAART. 8 Het Duitsche leger beschikt over gewone en vliegerballons, over Luchtschepen stijf Zeppelin en Schutte Lanz halfstijf Gross Basenach slap Parseval. Vliegtuigen Tweedekker Albatros, Aviatik, Euler, Otto enz. Eendekker Rumplex Taube, Fokker, Mars enz., ongeveer 60 land- en 10 watervliegtuigen. Thans zijn beschikbaar voor het leger r Gross Basenach M. I en M IV.. Parseval P. H, III en IV. Schutte Lanz S. L II. Zeppelin Z. H, HJ, IV, V, VI, VII, VIII. Voor de Marine: 2 Zeppelin-luchtschepen gemerkt L. 3 en 4. Verder zijn er 5 bruikbare particuliere luchtschepen.: Sachsen, Hansa, Victoria Luise, Charlotte, Ph. 6. HOOFDSTUK II. BEWAPENING. Infanterie. M&nnlichergeweer m 1898. Kaliber 7.9 m.M. met sabelbajonet. Aanvangssnelheid 860 M. Snelheid op 800 M. 362 M. Taschvoorraad per man 150 patr., op de Compie. patrooncaissons 70 patr. per man ; verdere aanvulling uit munitie colonnes. Mitrailleur afdeelingen. Stelsel Maxim, totale munitievoorraad in de gevechtsafdeeling ongeveer 14500 per geweer. Max. afstand 2000 M. Onbereden manschappen bewapend met karabijn, m. 1888 en sabelbajonet, bereden manschappen met revolver en artilleriesabel. Mitrailleur compagnieën, Zelfde stelsel, 13500 patr. per geweer in de gevechtscompie.; manschappen bewapend met geweer m. 1898, geleiders met pistool 1908. Cavalerie. Bewapend met lans, karabijn en sabel. Bij enkele regimenten is in vervanging van de sabel, de sabelbajonet ingevoerd. Lengte lans 3.20 M., trompetters en hoefsmeden geen lans. Kurassiers, Ulanen en Jagers rechte sabel, overige Cavalerie gebogen sabel. Karabijn (aan het zadel) m. 1898, 60 patr. per man, lichte mun. col. nog 40 per man. Onderofficieren en trompetters pistool. Springmiddelen op de bruggewagens. Teld-Artillerie. Bedieningsmanschappen revolver en sabelbajonet, stukrijders artilleriesabel en revolver of pistool m. 1908. Snelvuurkanon C 96. n. A. (Construction 96 neuer Art.) met schilden, kleur donker grijs. Kaliber 7.7 cM. GKT. met 300 kogels van 10 gram en Gr., gewicht 6.850 K.G. Vo. — 465 M. In de batterij 138 schoten per vuurmond. In de lichte mun. col. 120 „ In de munitiecolonnes 140 l 10 De rijdende Artie. beschikt slechts over 240 schoten. Lichte veldhouwitser m. 1898—09, kal. 10.5 cM., gescheiden lading, projectiel 15.8 K.Gr. bevattende 1.1 K.G. springstof en 368 kogels van 10 gram. In de gevechtsbatterij 91 schoten per vuurmond. In de lichte mun. col. 77 „ „ „ In de mun. colonnes 70 „ „ „ Voet-Artillerie. Houwitser van 15 c.M. model '02. Maximum afstand 7450 M. Granaat van 40.5 K.G. Mortier van 21 c.M. nieuw model. „ Maximum afstand 9400 M. Granaat van 119 K.G. Voor de belegeringsartillerie beschikt men over: Kanonnen van 10 c.M. met granaten en G.K.T., afstand ruim 10 K.M. Kanonnen van 10 c.M. met G. en G.K.T., afstand ruim 14 K.M. benevens kanonnen van 15 c.M. en mortieren van 28 c.M. Pioniers. Als Infanterie, sabelbajonet op de rugzijde zaagvormig. HOOFDSTUK III. TAKTISCHE GEGEVENS. Verschillende Cavaleriedivisiën kunnen tot een korps worden vereenigd. Marschlengte Cavalerie Divisie: met gevechts- en bagagètrein 5000 M. zonder idem 3000 „ Afgeronde sterkte Cavalerie Divisie met jagerbataljon 6000 man, 5300 paarden en 200 voertuigen. Cavalerie Divisiën. Ver voor- en zijwaarts te verwachten voor bedreiging van vleugels en verbmdingen des vijands. De verpleging is uiterst moeilijk. Ophelderingseskadrons worden op groote afstanden uitgezonden. Het krachtig doorgevoerde ontmoetingsgevecht wordt zeer op den voorgrond gesteld. De divisie marcheert doorgaans in eene colonne en heeft met de tusschenruimten eene marschdiepte van 6 a 7 K.M. zonder den bagagètrein. De divisie is voor de verpleging aan den bagagètrein gebonden. -f De opmarsch van eene geheele divisie in ëtóe colonne eischt minstens 1 vol uur, nadat de spits-\ip'den vijand is gestooten. \\ ' De Divisie Cavalerie wordt in hoofdzaak bij de Divisiën gehouden. Marschcolonne doorgaans met vieren. Voorposten. Kantonnementen gebarricadeerd; bij zeer groote afdeelingen alleen opstelling in diepte; kleinere afdeelingen door veldwachten en posten van 2 vedetten te voet, de 3e houdt de paarden vast. Verpleging. Cavalerie heeft voor 2 dagen noodrations en 2 a 3 rations op de levensmiddelenwagens; 1/3 ration haver per paard en l1^ ration op de haverwagens. De aanvulling geschiedt door auto-colonnes. Infante rie-Di visie. De marschdiepte is met bagagètrein 13 KM., zonder bagagètrein 10 KM. 12 Met veiligheidsmaatregelen is de afstand van spits tot staart der laatste troepenafdeeling 15 KM. De marschdiepte van een geheel legerkorps langs eenen marschweg zonder tusschenruimte met treinen is 45 KM. Voorhoede als regel 1 regt. Infie. van 3 bataljons en 1 afd. Artie. Opmarsch van eene Inf. Div. duurt 21ji uur en van een legerkorps 5 uur. Het gros der Infanterie volgt in de marschcolonne achter de artillerie. De zware artillerie volgt in vele omstandigheden achter de voorste divisie, zelfs achter de artillerie der voorste divisie. De munitiecolonnes en treinen vormen 2 echelons, waarvan de voorste volgt op een halven dagmarsch (± 12 km.) achter de colonne, de tweede op een geheelen dagmarsch (25 km.) Marschsnelheid 4 km. per uur. Afstanden tusschen compagnieën 8 m. „ „ bataljons 12 m. „ „ regimenten 15 m. „ „ brigades 30 m. „ „ divisiën 100 m. Diepte der marschcoloimen. Benaming. Bataljon Infanterie. Eskadron t> ji •• ( Veld Batterij | Rijd Lichte mun. col Lichte mun. col. Cav. Div. . Sectie munitie col. Hospitaal Compagnie . Batterij zware houwitsers . Idem met 2e echelon munitie Houwitserbataljon .... Mortierbatterij Mortierbataljon (2 batterijen) Pionier Compagnie Divisie bruggetrein. Diepte zonder met bagagètrein. 400 500 120 160 260 330 350 400 400 440 300 300 320 — 250 — 260 — 360 440 1100 — 500 560 1050 — 120 — 300 13 liivaks. Bivak bataljon 200 X 220 M2. „ Reg. Cavalerie 120 X 250 „ jf batt Véld-artillerie 75 X 190 , „ lichte mun. col. 145 X 190 „ „ zware veld-houw-battü 80 X 65 „ HOOFDSTUK IV. UNIFORMEN EN ONDERSCHEIDINGSTEEKENEN. Algemeen. De veld-tenue bestaat uit: le. de tuniek (attilla voor huzaren, ulanka voor Ulanen) gesloten met ééne rij van 8 doffe metalen knoopen (geel of wit met kroon) of tressen; een liggende kraag (Kurassiers, Dragonders en Jagers te paard hebben een staanden kraag); zakken in voor- en achterpanden, biezen, schouderbedekkingen, opslagen aan de mouwen met twee of meer knoopen c. q. garde lissen en distinctieven voor het kader. 2e. de pantalon en de rijbroek. 3e. het hoofddeksel, dat bij de vredesuniform gebruikt wordt, doch voorzien van een overtrek van de uniformkleur ; in het kwartier de veldmuts. 4e. de overjas met onderscheidingsteekens op kraag en mèt dezelfde schouderbedekkingen. 5e. de bewapening. Tuniek (attilla, ulanka) kraag, opslagen, schouderbedekkingen, broek, overjas, overtrek-veldmuts hebben alle dezelfde kleur en wel: groen voor jagers (te voet en te paard) en mitraiüeur-afdeelingen; grijs voor de overige wapens. - Het ledergoed en de schoenen zijn van natuurhjke (bruine) kleur. De Wapens zgn gebruineerd of de scheeden overtrokken. Op enkele uitzonderingen na dragen allen het Regimentsnummer op de schouderbedekkingen. De Officieren zijn geheel gekleed als de minderen en alleen herkenbaar aan hunne schouderbedekkingen en enkele andere details zooals cocarden, sabelkoppels (onder den jas) enz. De dubbele bies op de pantalon van helder rood, wordt gedragen door generaals en ordonnans-officieren, die van donker rood door officieren van den Generalen Staf. De cocarde op het hoofddeksel, de onderscheidingsteekens voor de rangen, de lissen* op kraag en opslagen, de sabelkwasten ter onderkenning der eenheden, de knoopen 15 met het compagniecijfer op den schouder zijn alle behouden, doch slechts op korten afstand zichtbaar. Kleuren der Legerkorpsen. De legerkorpsen hebben verschillende kleuren, welke men herkennen kan aan de biezen der schouderbedekkingen op tuniek of overjas. Zij zijn: Wit. I, II, IX, X, XII en I Beiersche Korps. Rood. III, IV, XI, XIII, XV, XIX en II Beiersche Korps. Geel. V, VI, XVI, XVII en III Beiersche Korps. Blauw. VII, VIII en XVIII Korps. De garde, bovendien herkenbaar door de gardelissen, en het XIV Korps, hebben verschillende kleuren. Infanterie Tenue* grijs, omgeslagen kraag, mouwopslagen met 3 knoopen (enkele regimenten niet) schouderbedekkingen gebiesd met de kleur van het legerkorps en rood regimentscijfer. Helm, z. g. pickélhaube met ronde vizierklep en overtrek, gele knoopen. .«"v Jagers. Tenue groen (bij de Beiersche Korpsen is alles grijs) omgeslagen kraag, uitmonstering lichtgroen. Schako met overtrek. Mitrailleur afdeelingen. Tenue groen, uitmonstering rood (groen bij de Beiersche), schako met overtrek. Pioniers. Tenue grijs, knoopen wit, opslagen zonder patjes; biezen van kraag, opslagen en kraagpat van den mantel zwart; alle andere uitmonstering rood. Helm als Infanterie. Verkeerstroepen. Als Pioniers, maar op de schouderbedekkingen een letter of merkteeken waaruit men zien kan of de man behoort tot de spoorweg-, telegraaf- of eene andere afdeeling. Artillerie (Algemeen). Tenue grijs als Pioniers, gele knoopen. Helm als Infanterie doch met knop. De Beiersche en enkele Garde regimenten hebben den punthelm. * Onder tenue wordt verder verstaan: Jas, broek enz. te samen. 16 Teld-artillerie. Schouderbedekkingen gebiesd met de kleur van het legerkorps en roode granaat boven het regimentscijfer. Rijdende-artillerie. Als Veld-artillerie doch met lederen bandelier met patroontasch. Vesting-artillerie. Schouderbedekkingen gebiesd met wit en zonder granaat. Opslag met pat en 3 knoopen (als infanterie). Kurassiers. Tenue grijs. Staande kraag, uitmonstering verschillend. Wit galon binnenwaarts van de bies van schouderbedekkingen en opslagen. Kurassiershelm met overtrek (deze is iets hooger van model dan die der Infanterie). Bandelier, hooge kaplaarzen. Dragonders. Als kurassiers doch zonder wit galon. Infanteriehelm met rechte vizierklep. Beiersche ruiters. Als kurassiers doch omgeslagen kraag. Gardes te paard. Als kurassiers. Kurassiershelm. Karabiniers (Saksen). Als kurassiers. Kurassiershelm. Jagers te paard. Als kurassiers (ook kaplaarzen) maar groen en lichtgroene uitmonstering. Smalle galons van verschillende kleur om kraag en opslagen. Helm als kurassiers maar zwart. Groene pat op den kraag van de overjas. Ulanen. Ulanka en overige kleeding grijs. Borststuk gebiesd van verschillende kleur met 2 rijen knoopen. Opslagen met punt, gebiesd evenals de ovale schouderbedekkingen en de grijze ceintuur. De biezen op den rug en langs den onderkant hebben evenals bovengenoemde de kleur van het Regiment. Chapska (helm met plat bovenstuk) en overtrek. Beiersche Ulanen. Als boven, doch de opslagen hebben geen punt en de ceintuur is van leder. Cheveau-Iegers. Als boven, doch de ulanka heeft geen 17 biezen op den rug en aan de opslagen. Zij dragen geen chapska maar den dragonders-helm. Husaren. Attilla, grijze dolman met dito tressen en hoornen kneveltjes. Geen biezen en schouderbedekkingen, maar tressen (met metalen regimentscijfer) van de kliur van het regiment. Kolbak. Algemeene regels. Het vorenstaande geldt in het algemeen voor den troep als deze zonder overjas is uitgerukt. Met overjas dient men in de eerste plaafe naar het hoofddeksel en de bewapening te kijken. Infanterie, grijs, geweer (met lange bajonet) punthelm. Jagers, groen en schako, geweer als Infanterie. Pioniers, als infanterie, gereedschappen, karabijn. Cavalerie, chapska = Ulanen kolbak — Huzaren helm = Dragonders of Kurassiers. Deze laatsten dragen hooge rijlaarzen, boven de knie uitstekend. Lans, karabijn. Artillerie. Knophelm. Mitrailleurs, groen. Onderscheidings-teekenen voor officieren. Platte schouderpassanten van zilver, doorweven met zijde; zonder ster = 2e luitenant, met ée'ne ster = le Luitenant, met xwee sterren = Kapitein. Schouderpassanten van 2 torsades van zilver, doorweven met zijde. Zonder ster = Majoor, met ééne ster = Overste met twee sterren = Kolonel. Idem van 3 torsades, twee van goud en een van zilver • zonder ster: Generaal-Majoor, met ée'ne ster = LuitenantGeneraal, met twee sterren = Generaal, met drie sterren —: Generaal-Kolonel, met vier sterren = Generaal-Kolonel met den rang van Veldmaarschalk, met twee gekruiste maarschalkstaven = Veldmaarschalk. Onderofficieren: Muzikanten, zwaluwnesten; tamboers id. Gefreite, knoop op den kraag; Onderofficieren, goud (of zilver) galon op-kraag en opslagen; Sergeanten als boven met Jmoop op den kraag; Sergeanten-Majoors (Wachtmeister) als sergeant maar met sabel, dragon en cocarde van officier HOOFDSTUK V. INDEELINGSO VERZICHT. HET PRUISISCHE LEGER. bb Q> " '„:-• ■ ó ë, 2 -I 1 w GARNIZOEN. ■ 'S & .2 SP P ' io Infanterie. let. v. Potsdam ' 1 ' 1 1 2e t. v. Berlin. 1 2 le O. Berlin j 2 8 2b G. Berlin I 2 4 Füs. Berlin f a 1 2 3e t. v. Berlin \ "2 1 1 4 t. v. Berlin IA 1 2 3 G. Charlottenbourg I 2 3 4 G. | Berlin I 2 4 5 t. v. Spandau | 2 5 5e G. Spandau | 2 5 B. Inst. Potsdam | 1 1 1 Koenigsberg (1 Pr. O.). ...II 1 1 2 Stettin (1. Pomm.) II 3 5 3 Koenigsberg (2. Pr. O.) . . . I 1 2 4 Rastenburg (3. Pr. O.) ... . I 2 3 5 Dantzig (4. Pr. O.) XVII 36 71 6 Posen (1. Pr. W.) V 10 19 7 Liegnitz (2. Pr. W.1 V 9 18 8 Frankfort O. (1. Brand.) . . . j III 5 9 9 Stargard (2. Pomm.) II 3 5 10 Schweidnitz (1. Siles.) .... VI 11 21 11 Breslau (2. Siles.) VI 11 22 12 Frankfort-s.-o. (2. Brand.). . . III 5 10 13 Munster (1. Westph.) .... VII 13 25 14 Bromberg (3. Pomm.) .... II 4 7 15 Minden'(2. Westph.) VII 13 26 16 Keulen (3. Westph.) VII 14 27 17 Morhange (4. Westph.). . . . XXI 42 65 18 Osterode (1. Pos.) . . , . . XX 41 72 19 Goerlitz (2. Pos.) V 9 17 20 Wittenberg (3. Brand.). ... III 6 11 I 19 P3 • ' o .8 -§ GARNIZOEN. U -g g, I I « W 1 , 1^1 | 21 Thorn (4. Pomm.') XVII 35 70 22 Gleiwitz (1. 0. Sil.) VI 12 23 23 Neisse (2. 0. Sil.) VI 12 24 24 Neu-Ruppin (4. Brand.) ... 111 6 12 25 Aken VII l 15 29 26 Magdenburg (1. Magd.) ... IV 7 13 27 i Halberstadt (2. Magd.). ... IV 7 14 28 j Ehrenbreitstein (2. Rhein) . . VIII 15 30 29 Trier (3. Rhein) VIII 16 31 30 Saarlouis (4. Rhein) XVI 34 86 31 I Altona (1. Thür.) IX 18 36 32 I Meiningen (2. Thür.) .... XI 22 44 33 Gumbinnen (Fus. Pr. 0.) . . . I 2 4 34 Stettin (Fus. Pomm.) ..... II 3 6 35 Brandenburg (Fus. Brand.) . . 111 6 11 36 Halle (Fus. Magd.) JV 8 15 37 I Krotoschin (Fus. Pr. W.). V 10 77 38 Glatz (Fus. Siles.) | VI 11 21 39 Dusseldorf f (Fus. Rhein. Inf.) . VII 14 28 40 Rastatt XIV 28 56 41 Tilsitt (5. Pr. O.) I i j 42 Stralsund (5. Pomm.) .... II 3 - g 43 Koenigsberg (6. Pr. O.). . . I 1 o 44 Goldap (7. Pr. O.) I 2 3 45 Insterburg (8. Pr. or.) ... I 2 4 46 Posen (1. N. Sil.) \ V 10 19 47 Posen (2. N. Sil.) V 10 20 48 Custrin (5. Brand.) III 5 9 49 Gnesen (6. Pomm.) II 4 g 50 Rawitsch (3 N. Sil.) V 10 20 51 Breslau (4. N. Sil.) VI 11 22 52 Cottbus (6. Brand.) III 5 \q 53 Keulen (5. Westph) .... VII 14 27 54 Kolberg (7. Pomm.) II 3 5 55 Detmold (6. Westph.) .... VII 13 26 56 Wesel Cl. Westph.) VII 14 79 57 Wesel (8. Westph.) VII 14 79 58 Glogau (3. Posn.). ..... V 9 17 59 | Deutsch-Eylau (4. Posn.) ... XX 41 72 60 Weisenburg (7. Brand.) ... XXI 31 62 61 Thorn (8. Pomm.) .... XVII 35 70 62 Cosel (3. O. Sil.) VI 12 24 63 Oppeln (4. O. Sil.) TI 21 78 64 Prenzlau (8. Brand.) .... III 6 12 65 Keulen (5. Rhein.) VIII 15 80 66 Magdenburg (3. Magd.). ... IV 7 13 20 bb cl, . ai GARNIZOEN. J | I I o | S 67 Metz (4. Magd.) XVI 34 68 68 Koblenz (6. Rhein) VIII 16 30 69 Trier (7. Rhein) VIII 16 31 70 Saarbrücken (8. Rhein.) . . . XXI 31 32 71 Erfurt (3. Thur.) XI 38 76 72 Torgau (4. Thur.) IV 8 16 73 Hannover (Pus. Han.) .... X 19 38 74 Hannover (1. Han.) X 19 38 75 Breinen (1. Han.) IX 17 33 76 Hamburg (2 Hans.) .... IX 17 33 77 Celle (2. Han.) X 20 40 78 Osnabrück (Fris.-O.) X 19 37 79 Hildesheim (3. Han.) .... X 20 39 80 "Wiesbaden (Fus Hess.-El.) .. XVIII 21 42 81 Frankfort M. (1. Hess.-El.) . . XVIII 21 42 82 Göttingen (2. Hess.-El.) ... XI 22 43 83 Cassel (3. Hess.-El.) XI 22 43 84 Schleswig (Schlesw.) IX 18 35 85 Rendsburg (Holst) IX 18 36 86 Flensburg (Schlesw.-Holsl.i . . IX 18 35 87 Mainz (1. Nass.) .- XVIII 21 41 88 Mainz (2. Nass.) XVIII 21 41 89 Schwerin (Gren. Meekl.) ... IX 17 34 90 Rostock (Fus. Meckl.) .... IX 17 34 91 Oldenburg (Oldend.) .... X 19 37 92 Brunswijk (Brunsw.) X 20 40 93 Dessau (Anhalt.) IV 8 15 94 Weimar (5. Thur.) XI 38 83 95 Gotha (6. Thur.) XI 38 76 96 Gera (7. Thur.) I XI 38 83 97 Saarburg (1. Bhein.) . . . . XXI 42 59 98 Metz (Metzer) XVI 33 66 99 Zabern (2. Rhein.) XV 30 60 100 Dresden (1. Sax. G. Bgt.). . . XII 23 45 101 Dresden (2. Sax.) XII 23 45 102 Zittau (3. Sax.) XII 32 63 103 Bautzen (4. Sax.) XII 32 63 104 Chemnitz (5. Sax.) XIX 40 88 105 Straatsburg (6. Sax.) .... XV 30 85 106 Leipzig (7. Sax.) XIX 24 48 107 Leipzig (8. Sax.) XIX 24 48 108 Dresden (Fus.) XII 23 46 109 Karlsruhe (1. Bad. G. Rgt.) . .' XIV 28 55 110 Mannheim (2. Bad.) XIV 28 55 111 Rastatt (3. Bad.) XIV 28 56 112 Mülhausen (4. Bad.). . . . . | XIV 29 58 21 sï K . ■ GARNIZOEN. | -| g I I S m g £ 2_ 113 Prijburg (5. Bad.) XIV 29 57 114 Constanz (6. Bad.) XIV 29 57 115 Darmstadt (1. Hess Garde.) . . XVIII 25 49 116 Giessen (2. Hess.). . . . . . XVIII 25 49 117 Mainz (3. Hess.) XVIII 25 50 118 Worms (4. Hess.) XVIII 25 50 119 Stuttgart (1. Wurt.) XIII 26 51 120 ülm (2. Wurt.). ...... XIII 27 54 121 Ludwigsburg (3. Wurt.) ... XIII 26 52 122 Heilbronn (4. Wurt.) .... XIII 26 52 123 ülm (5. Wurt.) | XIII 27 53 124 Weingarten (6. Wurt.). ... I XIII 27 53 125 Stuttgart (7. Wurt.) XIII 26 51 126 Straatsburg (8. Wurt.) . . XV 39 61 127 ülm (9. Wurt.) XIII 27 54 128 Dantzig (Dantz.) XVII ' 36 71 129 Graudenz (3. Pr. W.) XVII 36 69 130 Metz U. Lothr.i XVI 33 66 131 Morhange (2. Lothr.) .... XXI 42 65 132 Straatsburg (1. Ren. Els) ... XV 39 61 133 Zwickau (9. Sax.) XIX 40 89 134 Plauen (10. Sax.) XIX 40 89 135 Diedenhofen (3. Loth.). . . . XVI 33 67 136 Straatsburg (4. Lorr.) .... XV 30 85 137 Haguenau (2. B.-Els.) .... XXI 31 62 138 Dieuze (3 B.-Els.).' XXI 42 59 139 Dcebeln (11. Sax.) XIX 24 47 140 Hohensalza (4. Pr. W.) ... II 4 8 141 Graudenz (Kulm.) XVII 35 87 142 Mülhausen (7. Bad.) XIV 29 58 143 Straatsburg (4. B.-Els.). . . . XV 30 60 144 Metz (5. Lotr.) XVI 33 67 145 Metz (6. Lotr.) ...... XVI 31 68 146 Allenstein (1. Masur.) .... XX 37 75 147 Lyck (2. Masur.) XX 37 73 148 Bromberg (5. Pr. W.) . . . . XX 41 74 149 Schneidemuhl (6. Pr. W.) . . II 4. 7 150 Allenstein (1. Ermland.) ... XX 37 75 151 Sensburg (2. Ermland.) . . . XX 37 73 152 Marienburg (Deut. Orden) . . XX 41 74 153 Altenburg (8. Thur.) .... IV 8 16 154 Jauer (5. N.Sil.) V 9 18 155 Ostrowo (7. Pr. W.) V 10 77 156 Beuthen (3. Sils.) .... VI 12 23 157 Brieg (4. Sils.) VI 11 78 158 Paderborn (7. Lotr.) VII 13 25 22 bb p» ... S „; GARNIZOEN. -S | -g & I I O M 1-5 159 Mulheim R. (8. Lotr.) .... VII 14 28 160 Bonn (9. Rhein.) VIII ' 15 80 161 Düren (10. lthein.) VIII 15 29 162 Lubeck (3. Hans.) IX 17 81 163 Neumünster (Scbles.-Holst.) . . IX 17 81 164 Hameln (4. Han.) X | 20 39 165 Quedlinburg (5. Han.) .... IV 7 14 166 Bitsch XXI 31 62 167 Cassel (1. O. Els.) XI 22 44 168 Offenbach (5. Hess.) ..... XVIII 25 49 169 Lahr (8. Bad.) XIV 29 I 84 170 Offenburg (9. Bad.) .... XIV 29 84 171 Colmar (2. O. Els.) XV 39 82 172 Neu-Breisach XV 39 82 173 Saint-Avold (9. Lotr.) .... XVI 34 86 174 Forbach (Lotr.) XXI 31 32 175 Graudenz (8. Pr. w.) .... XVII 36 69 176 Thorn (9. Pr. w.) XVII 35 87 177 Dresden (12. Sax.) XII 32 64 178 Kamenz (13. Sax.) XII 32 64 179 Wurzen (14. Sax.) XIX 24 47 180 Tübingen (10. Wurt.) .... XIII 27 54 181 Chemnitz (15. Sax.) XIX 40 88 182 Freiberg XII 23 46 Jagerbataljons.. agers Potsdam '. . Garde 1 1 ?üsil. Gr. Lichterfelde Garde 2 3 1 Ortelsburg (Pr. O.) . , . . . XX „ „ 2 Kulm (Pom.) XVII „ „ 3 Lubben (Brand.) III „ „ 4 Naumburg IV , „ 5 Hirschberg (1. Siles.) .... V „ „ 6 Oéls (2. Siles.) VI 7 Buckeburg (Westph.) .... VII „ „ 8 Schlettstadt (Rhein.) XV „ „ 9 Ratzeburg (Lauenbrg.) ... IX „ „ 10 Gosslar (Han.) X „ „ 11 Marburg (Hess.) XI 12 Freiberg (1. Sax.) XII 23 46 13 Dresden (2. Sax.) XII 32 46 14 Colmar (Meckl.) XV Mitrailleur afdeelingen. 1 Potsdam Garde 2 Berlin Garde 23 Ü> P< • ai & o 03 ' K. 'GARNIZOEN. "S 'I & li © ° « 1 Breslau VI — 2 Trier VIII — . — 3 Saarbfücken XXI — 4 Thorn XVII — - 5 Susterburg XX — — 6 Metz XVI 7 Paderborn III — — 8 Leipzig XIX — — Kurassiers en Zware Cavalerie. Gardes du corpsI-Potsdam Garde 0. D. 1 Kur. Berlin Garde C. D. 1 1 Breslau , . . VI 11 11 2 Pasewalk II 3 3 3 Koenigsberg I 1 1 4 Munster XX 13 13 5 Riesenburg I VII 41 41 6 Brandenburg ....... III 6 6 7 Halberstadt !V 8 8 8 Deutz VIII 15 15 ler L. Dresden (garde) XII 23 23 2e L. Borna (karabiniers) XIX 40. 40 Dragonders. ler G. Berlin \ n , C D. 3 2e G. Berlin ƒ ^arde CD 3 1 Tilsitt I I 1 1 2 Schwedt III 5 5 3 Bromberg (grenadiers).... II 4 4 4 Luben V 9 9 5 Hofgeismar XI 22 22 6 Mainz XVIII 21 21 7 Saarbrücken | XXI 31 31 8 Oels VI | 11 11 9 Metz XVI. 33 33 10 AUenstein XX 37 37 11 Lyck : XX 37 37 12 Gnesen ; II 4 4 13 Metz XVI 33 33 14 Colmar XIV 39 39 15 Haguenau XV 30 30 16 Lunenburg X 20 20 17 Ludwigslust IX 17 17 18 J Parchim IX 17 j 17 24 60 &1 c o! GARNIZOEN. | |o | | Q m 19 Oldenburg X 19 19 20 Karlsruhe XIV 28 28 21 Bruchsal XIV 28 28 22 Mülhausen XIV 29 29 23 Darmstadt XVIII 25 25 24 Darmstadt XVIII 25 25 25 Ludwigsburg XIII '26 26 26 Cannstadt XIII 26 26 Huzaren. Leib. G Potsdam Garde CD. 4 1 Dantzig G. H XVII 36 LeiÖ-H-Br. 2 Dantzig „ ....... XVII 36 LeiÖ-H-Br. 3 Rathenow (Zieten) III 6 6 4 Ohlau (Schill) VI 11 11 5 Stolp (Blücher) XVII 35 35 6 Loebschutz VI 12 12 7 Bonn VIII 15 15 8 Paderborn VII 13 13 9 Straatsburg. . XV 31 31 10 Stendal IV 7 7 11 Crefeld VII 14 14 12 Torgau IV 8 8 13 Thionville XVI 33 33 14 Cassel XI 22 22 15 Wandsbeck IX 18 18 16 Schleswig IX 18 18 17 Brunswijk X 20 20 18 Grossenham (1 sax.) .... I XII 32 32 19 Grimma (2 sax.) XIX 24 24 20 Bautzen XII 32 32 Ulanen. 1 G. Potsdam I CD. 2 2 G. Berlin ( Garde CD. 4 3 G. Potsdam > CD. 2 1 Militsch V 10 I 10 2 Gleiwitz • • VI 12 12 3 Fürstenwalde III 5 5 4 Thorn XX 41 41 5 Düsseldorff VII 14 14 6 Hanau | XVIII 21 21 7 Saarbrücken ! XXI 31 31 8 Gumbinnen I 2 2 25 GARNIZOEN. | & J I Q m -j S \ 9 Demmin II 3 3 10 Zullichau V 9 9 11 Saarburg XXI 42 42 12 Intersburg 1 2 2 13 Hannover X 19 19 14 Saint-Avold ig XVI 34 34 15 Saarburg. XVI 42 42 16 Salzwedel IV 7 7 17 Oschatz (1. sax.) ...... XII 23 23 18 Leipzig (2. sax.) XIX 24 24 19 Ulm XIII 27 27 20 Ludwigsburg XIII 27 27 21 Chemnitz (3. sax.) ..... XIX 40 40 Jagers t. p. 1 I Posen V 10 10 2 Langensalza XI 68 F8 3 Colmar XIV 39 39 4 Graudenz XVII 35 35 5 Mülhausen XIV 29 29 6 Erfurth XI 38 38 7 Trier VIII 16 16 8 Trier VIII 16 16 9 Insterburg I 2 2 10 Angerburg I 2 43 11 Tarnowitz VI 12 44 12 Saint-Avold XVI 34 34 13 Saarlouis XVI 34 45 Veldartillerie. 1G. Berlin + 3 R Garde 1 1 2G. Potsdam ) 2 2 3G. Berlin > Garde 1 1 4G. Potsdam ; 2 2 1 Gumbinnen + 3 R I 2 2 2 Colberg jt 3 o 3 Brandenburg + 3 R III 6 6 4 Magdenburg, 3 H IV 7 7 5 Sprottau + 3 R V 9 9 6 Breslau VI 11 11 ? Wesel ! VII 14 14 8 Saarbrücken + 3 R. . . . . XXI 42 42 9 Itzehoe, 3 H IX 18 18 10 Hannover + 3 R X 20 20 26 6p & £ <ü GARNIZOEN. I & | ÏD s £ I I 11 Cassel + 3 R XI 22 22 1-2 Dresden + 3 R XII 23 23 13 ülm XIII 27 27 14 Karlsruhe XIV 28 28 15 Saarburg + 3 R XXI 42 42 16 Koenigsberg I 1 1 17 Bromberg, 3 H II 4 4 18 Frankfort O. 3 H III 5 5 19 Erfurt, 3 H XI 38 38 20 Posen V 10 10 21 Neisse, 3 H VI 12 12 22 Munster VII 13 13 . 23 Koblenz VIII 16 16 24 Küstrow IX IJ 17 25 Darmstadt XVIII 25 25 26 Verden, 3 B X 19 19 27 Mainz XVIII 21 21 28 Pirna XII 32 32 29 Ludwigsburg XIII 26 26 30 Rasfatt, 3 H XIV 29 29 31 Haguenau XXI 31 31 32 Riesa XIX 40 40 33 Metz XVI 33 33 34 Metz, 3 R XVI 33 33 35 D. Eylau + 3 R XX 41 41 36 Dantzig, 3 H XVII 36 36 37 Insterburg -. . . I 2 2 38 Stettin II 3 3 39 Perleberg III 6 6 40 Burg IV 7 7 41 Glogau V 9 9 42 Schweidnitz VI 11 11 43 Wesel VII 14 14 44 Trier VIII 16 16 45 Altona IX 18 18 46 Wolfenbuttel X 20 20 47 Fulda XI 22 22 48 Dresden XII 23 23 49 ülm XIII 27 27 50 Karlsruhe XIV 28 28 51 Straatsburg XV 30 30 52 Koenigsberg 3 H I 1 1 53 Bromberg II 4 4 54 Küstrin III 5 5 55 Naumburg XI 38 38 56 Lissa 3 H V 10 10 60 P* • § GARNIZOEN. -g & I Ü3 3 '| 57 Neustadt VI 12 12 58 Minden 3 H VII 13 13 59 Keulen 3 H VIII 15 15 60 Schwerin IX 17 17 61 Darmstadt XVIII | 25 25 62 Oldenburg X 19 19 63 Frankfort a'd M. 3 H XVIII I 21 21 64 Pirna, 3 H XII j 32 32 65 Ludwigburg 3 H XIII 26 26 66- Lahr, 3 H XV 39 39 67 Haguenau, 3 H XXI 31 31 68 Riesa XIX 40 40 69 Sint-Avold, 3 H XVI 34 34 70 Metz . .- XVI 34 34 71 Graudenz XVII I 35 35 72 Marienwerder XVII 36 36 73 Allenstein XX 37 37 74 Torgau IV 8 8 75 Halle a/d S IV 8 8 76 Freiburg XIV 29 29 77 Leipzig XIX 24 24 78 Wurzen, 3 H XIX 24 24 79 Osterrode. 3 H | XX 41 41 80 I 3 B Golmar I yv oq oq ÖU 1 3 B Neubrisach j XV 39 39 a{ 1 3 B Thorn 1 „„„ „. 01 I 3 B Hammerstein I XVI1 35 35 82 Rastenburg . . •. XX 37 37 83 Friedrichsfeld VIII 15 15 84 Straatsburg XV 30 30 Voet-Artillerie. G. Spandau . . . Garde 2 Hat. Besp.Afd 1 Königsberg I | 2 2 Swinemünde II 2 3 Mainz XVIII 2 " 4 Magdeburg IV 2 „ 5 Posen V 2 6 Neisse VI 2 " 7 Keulen VII 2 ' 8 Metz XVI 2 " 9 Ehrenbreitstein VIII 2 " 10 Straatsburg XV 2 „ II Thorn XVII 2 12 Metz XVI 2 27 28 S° I .s' -S GARNIZOEN. | & I I S « 13 Ulm{ Breisacli. XV 2 bat. besp. afd. 14 Straatsburg XIV 2 besp. afd. 15 Bromberg II 2 besp.afd. 16 Metz XVI 2 besp.afd. 17 Dantzig XVII 2 besp.afd. 18 Niederwerhren-Cassel .... XI 2 besp.afd. 19 Riesa XIX 2 besp.afd. kO Itzehoe IX 2 besp.afd. Verkeerstroepen. Spoorwegregimenten: 1 Berlin . . G ., 1 2 Berlin G „ 2 3 Hanau G „ 2 i Berlin G „ 1 Telegraaf bataljons. 1 Berlin !-] G „ 2 Frankfort-Oder III „ „ 3 Koblenz VIII I „ 4 Karlsruhe XIV | „ „ 5 Dantzig XVII j „ „ 6 Hannover I X | „ „ - 7 Dresden I XII | „ '„ Vesting telephoon-bataljons. 1 Thorn XVII „ „ 2 | Graudenz XVII 3 Metz \. XVI „ 4 Straatsburg XV ] „ „ 5 Koenigsberg I „ 6 Keulen VIII „ •7 Mainz | XVIII „ „ 8 Posen I V „ ' Luchtvaart bataljons. 1 Berlin G m „ 2 Berlin, Hannover, Dresden . . G „ „ 3 I Keulen, Dusseldorf, Darmstadt . VIII | „ „ . Mannheim, Metz, Lahr, Frie- ] -^jy > drichshafen 1 g [ Koenigsberg, Graudenz, Scheide- \ j ^ I muhl . I 29 GARNIZOEN. -ïï & J sp S ' (§ Vlieger bataljons. 1 Doeberitz. Zeithain G „ „ 2 Posen, Graudenz, Koenigsberg V „ „ 3 Keulen, Hannover, Darmstadt . VIII „ „ 4 Straatsburg, Metz, Freiburg . . XV „ „ |Automobiel-Bataljon. — Berlijn — Berlijn Bataljon Pioniers. Garde Berlijn I G. 1 Köningsberg I 2 Stettin II 3 Spandau III 4 Magdeburg IV 5 Glogau V 6 Neisse Vf 7 Keulen VII 8 Koblenz VIII 9 Harburg IX 10 Minden " X 11 Munden XI 12 Dresden J XII 13 Ulm XIII 14 Kehl XIV 15 Straatsburg XV 16 Metz XVI 17 Thorn XVII 18 Köningsberg I 19 Straatsburg, XV 20 Metz XVI 21 Mainz XVIII 22 Riesa | XIX 23 Graudenz j XX 24 Keulen VII 25 Mainz XVIII 26 Graudenz XX 27 Straatsburg XXI 28 Kustrin III 29 Posen y 30 Koblenz VIII Bataljon Trein. Garde Berlijn Gr. 1 Königsberg I 30 «P Q1 ■ 6 GARNIZOEN. | | £ \ 2 Altdamm II 3 Spandau Hl 4 Magdeburg IV 5 Posen V 6 Breslau | VI ' 7 Munster I VII I 8 Ehrenbreitstein VIII 9 Rendsburg IX 10 Hannover X 11 Cassel XI 12 Dresden XII 13 Ludwigsburg XIII 23A 14 Durlach X[V 15 Straatsburg XV 16 Porbach XVI 17 Dantzig. . XVII 18 Darmstadt XVIIl| 19 Leipzig XIX I 24A 20 Hammerstein XX 21 Oberhofen | XXI | BEIERSCHE LEGER. Infanterie. L. Reg. München I 1 1 1 München I 1 1 2 München I 1 2 3 Augsburg I 2 3 4 Metz II 4 8 5 Bamberg II 4 7 6 Amberg III 6 12 7 Bayreuth III 5 10 8 Metz II 4 8 9 Wurtzburg II 4 7 10 Ingolstadt III 6 11 11 Regensburg III 6 12 12 Neu-ülm \ - I 2 4 13 Ingolstadt III 6 11 14 Neurenberg III 5 9 15 Neuburg . I 2 4 16 Passau I 1 2 17 Germersheim II 3 6 18 Landau II 3 6 19 Erlangen III 5 10 20 Lindau I 2 3 21 Furth III 5 9 31 bb Pi . ■